lap-top · Web view2012/04/04  · (1900-1975) & Ernst Mayr (1904-2005) combineerden die inzichten...

15
4] (R)evolutie in het denken: van Darwin tot Dawkins ~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~ ~~~~~~~~~ Darwin is (met zijn boek uit 1959) de bekendste sleutelfiguur in de ontwikkeling van het evolutionair denken maar net zomin als dat de wetenschappelijke revolutie uit het niets kwam geldt dat voor de evolutie-theorie er is sprake van een lange geschiedenis van evolutie-theorieën, maar met zo nu en dan revolutionaire momenten zonder deze hele geschiedenis uit de doeken te doen zal ik kort ingaan op het ontstaan van de natuur-filosofie Anaximander (611-546 v.Chr.) stelde dat de aarde vrij in de ruimte zweeft, en eerst in vloeibare toestand verkeerde door opwarming door de zon ontstonden er vissen; de eerste levende diersoort door verdamping door de zon werd de aarde droger, en ontstonden er uit vissen andere diersoorten en mensen Xenophanes (570 - 475 v.Chr.) verwierp boven-natuurlijke kennis, evenals absoluut zekere kennis: we moeten ons beperken tot hypothesen hij bestudeerde naast velen plant- en diersoorten, ook fossielen en schelpen, en concludeerde dat het land waarop deze waren gevonden ooit onder water moet hebben gestaan hij meende dat de aarde ontstaan is uit condensering van water, dat zich vormde tot oer-modder Empedocles (490-430 v.Chr.) geldt als de eerste die een idee oppert dat sterk doet denken aan Darwin's principe van natuurlijke selectie de wereld bestaat uit contrast & oppositie, strijd & harmonie tussen de elementen, waaruit alles is opgebouwd dit zette een evolutie in gang waaruit de materiële en vervolgens de levende natuur op spontane wijze ontstond eerst waren er alleen losse organen (poten, ogen, kaken met tanden), die bij ontmoeting konden combineren, 28

Transcript of lap-top · Web view2012/04/04  · (1900-1975) & Ernst Mayr (1904-2005) combineerden die inzichten...

lap-top

4] (R)evolutie in het denken: van Darwin tot Dawkins

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Darwin is (met zijn boek uit 1959) de bekendste sleutelfiguur in de ontwikkeling van het evolutionair denken

maar net zomin als dat de wetenschappelijke revolutie uit het niets kwam geldt dat voor de evolutie-theorie

er is sprake van een lange geschiedenis van evolutie-theorieën, maar met zo nu en dan revolutionaire momenten

zonder deze hele geschiedenis uit de doeken te doen zal ik kort ingaan op het ontstaan van de natuur-filosofie

Anaximander (611-546 v.Chr.)

stelde dat de aarde vrij in de ruimte zweeft, en eerst in vloeibare toestand verkeerde

door opwarming door de zon ontstonden er vissen; de eerste levende diersoort

door verdamping door de zon werd de aarde droger, en ontstonden er uit vissen andere diersoorten en mensen

Xenophanes (570 - 475 v.Chr.)

verwierp boven-natuurlijke kennis, evenals absoluut zekere kennis: we moeten ons beperken tot hypothesen

hij bestudeerde naast velen plant- en diersoorten, ook fossielen en schelpen,

en concludeerde dat het land waarop deze waren gevonden ooit onder water moet hebben gestaan

hij meende dat de aarde ontstaan is uit condensering van water, dat zich vormde tot oer-modder

Empedocles (490-430 v.Chr.)

geldt als de eerste die een idee oppert dat sterk doet denken aan Darwin's principe van natuurlijke selectie

de wereld bestaat uit contrast & oppositie, strijd & harmonie tussen de elementen, waaruit alles is opgebouwd

dit zette een evolutie in gang waaruit de materiële en vervolgens de levende natuur op spontane wijze ontstond

eerst waren er alleen losse organen (poten, ogen, kaken met tanden), die bij ontmoeting konden combineren,

maar uiteindelijk bepaalde natuurlijke selectie welke combinaties levensvatbaar bleken

zoals Aristoteles hem samenvat:

"waar die organen samen kwamen op een manier die werkte alsof ze bijeengebracht waren voor dat doel, die combinaties overleefden, georganiseerd op spontane wijze in een passend geheel, terwijl andere combinaties uitstierven en nog steeds uitsterven"

de natuur is een keten waarin mensen een plek in innemen, net als planten en dieren

de mens ziet slechts dat deel van de werkelijkheid waarvoor de in hem aanwezige structuren hem in staat stellen

rationele reflectie, dingen vergelijken en verbanden leggen, kan onze kennis verbeteren

Titus Lucretius Carus (99-55 v.Chr.)

bouwt in De Rerum Natura (Over de natuur der dingen, boek 5) de theorie van Empedocles verder uit

tijdens de middeleeuwen was er weinig aandacht voor de natuur, behalve als feit van God's schepping

de natuur werd gezien als een ladder (de scala naturæ) van laag (materie) naar hoog (geest / engelen)

( heilige / bovennatuurlijke zaken: aartsengelen, serafijnen, cherubijnen, heiligen

( mensen: paus, koning, adel, burgers & boeren, horigen

( dieren: wilde dieren, paarden, honden, schapen, vogels, vissen, bijen, vlinders, kevers, vliegen, slang

( planten: bomen, granen, groenten, mossen, onkruid

( materie: goud, zilver, andere metalen, marmer, graniet, andere gesteenten, grond, stof, vuil

zo werden alle schepsels geordend en verbonden volgens een lineaire schaal van steeds grotere perfectie

de scala naturæ representeert de hiërarchie in de schepping: alles heeft zijn geëigende plek in de hiërarchie

enkele wegbereiders voor Darwin's evolutie-theorie na de middeleeuwen (tijdens de Verlichting):

Pierre-Louis de Maupertuis (1698-1759), Carolus Linnaeus (1707-1778), Adam Smith (1723-1790), Erasmus Darwin (1731-1802), William Paley (1743-1805), Jean-Baptiste Lamarck (1744-1829), Thomas Malthus (1766-1834), Georges Cuvier (1769-1832), Étienne Geoffroy St. Hilaire (1772-1844), Adam Sedgwick (1785-1873)

natuurlijke historie

natuurlijke historie was de beschrijvende studie van de natuurlijke fenomenen en objecten

het behelsde feitelijk alles wat onder 'natuur' valt te classificeren (in tegenstelling tot cultuur):

astronomie, meteorologie, geologie, archeologie, zoölogie, botanie, anatomie, embryologie, mineralogie

als zodanig vormde het de tegenhanger van de politieke geschiedenis en later de cultuur-geschiedenis

het verzamelen van empirisch materiaal maakte een belangrijk deel van uit van de natuurlijke historie:

hetgeen leidde tot collecties van mineralen, planten, fossielen, opgezette dieren, embryo's op sterk water, etc.

was natuurlijke historie vooral inventariserend, natuur-filosofie bood verklaringen voor natuurlijke fenomenen

natuurlijke historie gaat terug tot de antieke natuur-filosofie (pre-socraten, Aristoteles, Democritos, etc)

ten tijde van de Grieken vielen natuurlijke historie (inventarisering) en natuur-filosofie (verklaring) nog samen

Aristoteles staat bekend om zijn bibliotheek annex natuur-historisch museum met duizenden planten en dieren

op basis van beschrijvingen van fenomenen kwam men d.m.v. inductie tot theorieën over hun aard en ontstaan

uitgangspunten die al door Thales (624-545 v.Chr.) waren verwoord:

( conclusies omtrent de natuur mag men louter en alleen baseren op de natuur zelf (niet op goden)

( opvattingen moeten gestaafd worden a.h.v. waarneming en argumenten (geen geloofsbelijdenissen)

in de middeleeuwen vormde de scala naturæ (zie Empedocles) de basis voor de natuurlijke theologie

( God heeft de wereld geschapen, en deze schepping draagt zijn signatuur

( de mens is geschapen naar Gods beeld, en kan zo tot rationele kennis / inzicht over God komen

met de hernieuwde aandacht voor de natuurlijke werkelijkheid en empirie groeiden de collecties gestaag

het aantal bekende soorten steeg snel en dit leidde tot behoefte aan een classificatie

hieruit ontstond door werk van onder andere Linnaeus (1707 -1778) de moderne taxonomie

Linnaeus' taxonomie was gebaseerd op de scala naturæ, een rangorde: mineralen - planten - dieren

tot Linnaeus werden de verschillende takken van natuurlijke historie als één geheel gezien;

alles maakte immers deel uit van dezelfde geschapen werkelijkheid: de scala naturæ

natuurlijke historie was vooral descriptief / inventariserend, de natuur-filosofie meer verklarend

astronomie, natuurkunde en scheikunde konden in de 18e eeuw al gezien worden als zelfstandige discipines

later kwamen daar fysiologie, botanie, zoölogie, geologie, kristallografie, cytologie en embryologie bij

door de opkomst van deze sciences werd natuurlijke historie steeds meer gezien als hobbyisme

prestigieuze collecties dwongen verzamelaars tot toenemende specialisatie: vogels, vlinders of bloemen

veel van deze verzamelingen zijn de basis geweest van collecties van moderne natuurhistorische musea

in 1801 introduceert Jean-Baptiste Lamarck (voorloper van Darwin) de term biologie (leer van het leven)

deze studie combineert aspecten uit de natuurlijke historie en natuur-filosofie die gaan over de levende natuur

de Naturphilosophie is een vorm van natuur-filosofie die voortkomt uit de Romantiek en het Duits Idealisme

door het werk van o.a. Schelling, Goethe en Herder komt deze stroming tot bloei in de 19e eeuw

het heeft invloed op stromingen als het vitalisme de levens-filosofie (Bergson, Blondel, Dilthey, Klages)

het ziet de natuur niet als mechanisch, maar als organisch, creatief en teleologisch (strevend naar ontplooing)

en staat daarmee haaks op het heersende rationele wetenschappelijk wereldbeeld sinds de 16e eeuw

natuurlijke historie legde zich dus vooral toe op taxonomie, de Naturphilosophie op het concept 'leven'

in de 19e eeuw ontstaat het idee dat soorten kunnen evolueren, perfectioneren, opklimmen op de scala naturæ

dit beeld is tot ver in de 20e eeuw (of tot op heden) blijven doorwerken:

"Aan het begrip evolutie liggen twee fundamentele vooronderstellingen ten grondslag.

Ten eerste dat de wereld uit fenomenen bestaat die in een bepaalde rangorde geplaatst kunnen worden, met andere woorden dat er hogere en lagere vormen van leven bestaan. En ten tweede dat zich in de loop van de tijd een proces afspeelt waarbij lagere vormen zich ontwikkelen tot hogere."

(Hastrup & Ovesen, 1980, edit: Kuiper & Zorgdrager, 1983; p.89)

evolutionair denken

kenmerkend voor evolutionair denken is dat het biologische fenomenen niet reduceert tot materie

maar tot hun (functionele) ontstaans-geschiedenis (relatie met natuurlijke historie)

in die zin is evolutionair denken een anti-dotum tegen antropo-centrisme en antropo-morfisme:

- de natuur (inclusief de mens) functioneert niet zoals wij de wereld (de natuur, inclusief de mens) beschrijven

- de mens is geen kroon op de schepping, noch een eindpunt, noch een noodzakelijk resultaat van de evolutie

evolutionair denken kan leiden tot wonderlijke (contra-intuïtieve) conclusies, zoals:

( een gen / organisme / biologische soort is, als product van trial & error, op zichzelf een vorm van kennis

( moraal is een strategisch spel op basis van kansberekening

( taal / cultuur is als een virus, en net als genetisch materiaal, uit op reproductie van zichzelf

( biologische soorten bestaan niet (alleen individuele organismen, hun genetische opmaak en het eco-systeem)

( een organisme (ook de mens) is een overlevings-mechanisme (een omhulsel) voor het erfelijk materiaal

( de mens stamt niet af van de aap, maar is een aap

Charles Robert Darwin (1809-1882)

Darwin werd christelijk opgevoed en opgeleid volgens de aannames van de natuurlijke theologie (schepping)

zijn interesse ging echter uit naar natural philosophy: biologie, geologie, taxonomie, etc

in de dierentuin in Londen zag hij overeenkomsten tussen het gedrag van orang-oetans en dat van kinderen

in de duiven-fokkerij zag hij dat duiven-fokkers door middel van ‘teeltkeuze’ de soort kunstmatig veranderen

deze veredeling (kweek- en fok-technieken zijn selectie) werd aanleiding tot zijn idee van natuurlijke selectie

zijn vader wilde dat hij iets nuttigs ging doen en schreef hem in voor een studie theologie

in de loop der tijd ging Charles twijfelen over zowel gangbare ideeën over soortvorming als het geloof

aanvankelijk was Darwin aanhanger van de evolutie-theorie van Lamarck

Jean-Baptiste Pierre Antoine de Monet, Chevalier de Lamarck (1744-1829)

ging ervan uit dat soorten evolueren door een innerlijk streven (conatus), met gepaard-gaande training

de lange nek van een giraf bijv. was het resultaat van eeuwenlang trainen in het bereiken van boomtoppen

wat in Lamarck's theorie echter ontbrak was een verklaring voor het mechanisme van evolutie

met de Beagle (1831-1836) bezocht hij Zuid-Amerika, Australië, Afrika en eilanden in de Indische Oceaan

daar bestudeerde Darwin (22-27 jaar oud) de plaatselijke dieren, planten, fossielen en geologie

flora en fauna op diverse wereld-delen gaven hem inzicht in de verscheidenheid aan ‘creaties’

de kapitein van de Beagle gaf hem het Principles of Geology van de geoloog Charles Lyell (1797-1875)

zijn theorie van uniformitarianisme stelt dat de vorming van de aarde een langdurig en geleidelijk proces is

het vele veld-onderzoek wees er volgens Darwin op dat dit ook voor het leven op aarde gold

daarnaast haalde hij ideeën uit paleontologie (studie van fossielen) en bio-geografie (verspreiding van soorten)

1835: de Beagle doet de Galápagos-eilanden aan

(eilanden-groep 972 km ten westen van Equador)

daar ontdekte Darwin o.a. 15 verschillende soorten vinken

(Galápagos-vinken, geen familie van de vinken)

de verschillen tussen deze vogels waren het

resultaat van allopatrische soortvorming

de verschillen in snavels wezen op verschillen in dieet,

corresponderend met voedsel op verschillende eilanden

de effecten van langdurige isolatie en selectie waren

hier duidelijk te zien (zo bleek vooral na terugkomst)

op de terugreis schreef hij dat zijn waarnemingen in tegenspraak waren met de onveranderlijkheid van soorten,

hetgeen verkondigd werd binnen het heersende natuur-theologische wereldbeeld

na zijn reis met de Beagle (vanaf 1836) begon de puzzel om het ontstaan van soorten te verklaren

een groot deel van zijn verdere leven was gewijd aan het uitwerken en onderbouwen van zijn theorie

in 1838 las Darwin An Essay on the Principle of Population (1798) van het boek van Thomas Robert Malthus

over overbevolking, economische groei, de struggle for existence, en veel viel op z'n plek:

als er in de natuur ook steeds geboorte-overschotten zijn, ontstaat er door schaarste een strijd om het bestaan

als organismen dan verschillen (variatie) vertonen kunnen deze het verschil maken tussen voortplanten of niet

zoals een duivenfokker nieuwe rassen kan kweken door steeds met bepaalde exemplaren verder te fokken, zo

zorgen geografische en klimatologische factoren voor overlevings- en voortplantingskansen in de natuur

volgens Darwin was het victoriaanse Engeland echter nog niet rijp voor zijn naturalistische filosofie

hij wilde zijn theorie goed onderbouwen, en hield zijn uiteindelijke bevindingen nog 20 jaar voor zich

1858: Darwin krijgt een brief van een veld-bioloog in Indonesië (Alfred Russel Wallace) over natuurlijke selectie

1859: Darwin wil de primeur en publiceert een samenvatting van zijn werk van de afgelopen 22 jaar:

On the Origin of Species by means of Natural Selection, or the preservation of favoured races in the struggle for life

(de 1e oplage was binnen een dag uitverkocht)

kernidee: evolutie = genetische variatie + relatieve schaarste + natuurlijke selectie

evolutie is vertakking door variatie en natuurlijke selectie in verschillende milieus (eco-systemen)

gevolg is het geleidelijk ontstaan van variaties (subsoorten), en vervolgens nieuwe soorten, d.m.v. "afsplitsing"

zo ontstaat een stamboom: het selectieproces kan alle kanten op kan gaan, en leidt dus steeds tot vertakkingen

evolutie is geen lineair proces, maar kan de meest absurde zijpaden in slaan; sterker nog: het doet niet anders

anders gezegd: variatie experimenteert, natuurlijke selectie corrigeert (een onaangepaste variatie sterft uit)

andersom kunnen verschillende soorten terug-herleid worden naar een common ancestor

Herbert Spencer introduceerde reeds begin jaren '50 de term survival of the fittest ,

maar Darwin prefereerde voor zijn Origin of Species (1959) dus het neutralere natural selection

na de 1e druk vervangt Darwin, op aanraden van Wallace, natural selection door survival of the fittest

Thomas Henry Huxley (Darwin's Bulldog) wierp zich op als verdediger van Darwin's leer

pas toen diverse schrijvers (waaronder Huxley) zich uitlieten over de menselijke evolutie, durfde

Darwin zijn eigen theorie hierover te publiceren: The Descent of Man, and Selection in Relation to Sex (1871)

hierin ging Darwin verder in op de overeenkomsten tussen de mens en andere diersoorten

De uitdrukking van emoties bij mens en dier (1872) behandelt de wijze waarop mens en dier zich uitdrukken,

wat doet vermoeden dat er ook psychologische overeenkomsten zijn

"Oorsprong van de mens nu bewezen. De metafysica komt tot bloei.

Hij die de baviaan begrijpt zou meer bijdragen aan de metafysica dan Locke"

Darwin zorgde voor een revolutie binnen de wetenschap, maar had ook invloed op maatschappij, filosofie, geloof

zijn theorie heeft al tijdens zijn leven grote invloed gehad op hoe we bijv. tegen de relatie mens-dier aankijken

de mens is een even willekeurig product van de evolutie (variatie en natuurlijke selectie) als andere soorten

de mens is slechts één vertakking van de evolutie-boom; en de mens-aap is onze naaste verwante in die boom

nadat Copernicus en Galilei de aarde uit het middelpunt van de kosmos hadden gestoten, stootte Darwin de mens van zijn voetstuk: het idee dat de mens een ‘beeld van God’ was werd zo zelfs een belediging voor God

de grootste godslastering was echter de mechanische evolutie-theorie zelf:

een blind proces van variatie en selectie nam het scheppingswerk over van God

zijn mechanische evolutie-theorie is te vergelijken met de revolutionaire invloed van Copernicus en Newton

al tijdens zijn leven werd teleologische evolutie (m.n. Lamarck) als drijvende kracht in de natuur geaccepteerd,

maar dat een mechanisch proces als natuurlijke selectie de verklaring hiervoor zou zijn duurde langer

Darwin's evolutie-theorie bood echter geen verklaring voor de wijze waarop eigenschappen werden overgeërft

1885: August Weismann (1834-1914) toont aan dat Lamarck's inheritance of acquired characteristics onjuist is

"tijdens het leven opgedane / ontwikkelde eigenschappen zijn niet overerfbaar"

genetica, evolutie en de moderne synthese

Gregor Johann Mendel (1822-1884): Tsechische monnik, botanicus, astronoom en vader van de genetica

als monnik bestudeerde hij in het klooster d.m.v. kweekproeven de overerving van eigenschappen bij erwten,

en stelde een theorie op over hoe eigenschappen zich gedragen bij overerving en kruising

hij ging er vanuit dat erfelijke eigenschappen kunnen worden beschouwd als vaste eenheden

waarbij er tijdens de bevruchting één eigenschap recessief is, en de ander dominant (tot uitdrukking komt)

1866: m.b.v. de statistiek kwam hij tot wetmatigheden: de Wetten van Mendel

in de 35 jaar erop bleef zijn werk onopgemerkt (werd in totaal 3 keer geciteerd)

Hugo de Vries (1848-1935): Nederlandse botanist en samen met Mendel één van de eerste genetici

ook hij kwam tot het concept van 'vaste eenheden' van erfelijke eigenschappen, die hij pangenen noemde;

ontleent aan Darwin's theorie van Pangenesis (1868), en in 1905 door Wilhelm Johannsen afgekort tot genen

pas begin 20e eeuw werden Darwin's evolutie-leer en Mendel's genetica op elkaar betrokken

tussen 1918 en 1932 werd, door de opkomst van de populatie-genetica, duidelijk dat

Darwin's mechanisme van evolutie (natuurlijke selectie) consistent was met de erfelijkheids-leer van Mendel

populatie-biologen als Ronald Fisher (1890-1962), J.B.S. Haldane (1892-1964), en Sewall Wright (1889-1988)

onderzochten de genetische variatie binnen populaties, en beschreven die in statistieken

Theodosius Dobzhansky (1900-1975) & Ernst Mayr (1904-2005) combineerden die inzichten tot één benadering

tussen 1936 en 1947 leidde dit tot "de moderne synthese" van diverse biologische disciplines:

zoals genetica, cytologie (=cel-biologie), taxonomie, botanie, morfologie, ecologie en paleontologie

in 1953 (bijna 100 jaar na ‘The origin of species’ ontdekten James Watson (1928-) en Francis Crick (1916-2004)

de materiële basis en structuur van de drager van erfelijke eigenschappen erfelijkheid: het DNA

waardoor de moderne synthese een materiële / fysieke en dus natuur-wetenschappelijke basis kreeg

sociaal darwinisme & eugenetica

het idee dat ook de mens "aangepast kon worden aan de omstandigheden" begon al vóór Darwin's Origin

John Humphrey Noyes (van de Oneida gemeenschap) introduceerde stirpiculture (Latijn: stirps = stam, wortel)

in het kader van armoede-bestrijding werd het krijgen van kinderen gekoppeld aan maatschappelijk draagvlak

reproductie werd ontmoedigd, en ongewenste zwangerschap gezien als gebrek aan discipline van de man

vanaf 1865 verschoof de doelstelling naar gerichte reproductie t.b.v. een nageslacht met christelijke deugden

1883: Francis Galton (half-neef van Darwin) introduceerde de term eugenetica (eu=goed & genēs=geboren)

eugenetica is de toepassing van evolutie-biologische inzichten gericht op genetische "verbetering" van mensen,

d.w.z. groepen mensen (rassen, volkeren, minderheden, etc.), later ook wel sociaal-darwinisme genoemd

de term "survival of the fittest" sprak daarbij tot de verbeelding (toen nog in positieve zin)

armen, gehandicapten, zigeuners, homo's konden bestempeld worden als unfit, en gediskwalificeerd worden

N.B: het fokken of kweken van rassen (honden, paarden, planten) is ook eugenetica, maar dan bij niet-mensen

basis voor deze 'toegepaste wetenschap' vormen de theorieën van Spencer, Darwin, Mendel en Weismann

vóór de 2e Wereld-oorlog was dit een populaire stroming: aanhangers waren o.m:

Leonard Darwin (zoon van), Winston Churchill (Brits premier), Alexander Graham Bell (uitvinder telefoon),

H.G. Wells (War of the Worlds), Theodore Roosevelt (president 1901-1909), John Maynard Keynes (econoom)

na W.O.2 werd eugenetica geassocieerd met nazi-Duitsland, de holocaust, raciale hygiëne, Josef Mengele, etc

sinds 1948 valt eugenetica volgens de VN onder schending van de mensenrechten en genocide

hierdoor zijn de evolutie-theorie, de naam Darwin, en het idee erfelijkheid in discrediet geraakt

het nature-nurture-debat werd tot een paar jaar gelden gevoerd tegen het licht van deze geschiedenis

het idee dat de mens genetisch "bepaald" is strookte niet met opvattingen over de maakbare samenleving:

"de mens wordt geboren als een onbeschreven blad, en wordt vooral gevormd door opvoeding en cultuur"

socio-biologie en de gene-centered view of evolution

ondanks het kritische sociaal-politieke klimaat na WO2 stonden de biologische wetenschappen niet stil:

het werk van W.D. Hamilton, George C. Williams, John Maynard Smith en Richard Dawkins leidde in

de jaren '60 en '70 tot de ontwikkeling van de socio-biologie en de gene-centered view of evolution,

die de soort, noch de groep, noch het individu centraal stelt, maar het gen (gekoppeld aan een eigenschap)

"genen wiens fenotypische effecten leiden tot meer nakomelingen zullen meer voorkomen dan andere"

dit maakte een statistische analyse van verschijnselen als verwanten-selectie, altruïsme en soortvorming mogelijk

dit betekent dat het organisme niet een zelfstandige entiteit vormt; ook niet als lid van de soort of populatie

het organisme is een overlevings-machine (robot) in dienst van de genen die het herbergt en reproduceert

het organisme is de som van genetische eigenschappen die ervoor zorgt dat die genen gekopieerd worden

nadat de genen zich hebben voortgeplant (liefst zo veel & vaak mogelijk) is het organisme irrelevant

zo bezien bestaat een eco-systeem uit rivaliserende genen, waar natuurlijke selectie "huishoudt"

vanuit het 'egoisme' van de genen kan ook sociaal en altruïstisch gedrag worden verklaard

evolutionaire epistemologie (ken-theorie)

sinds het ontstaan van de filosofie speelt de ken-theorie daarin een rol: hoe komen we tot (objectieve) kennis?

sinds Descartes (17e eeuw) wordt deze vraag beantwoord a.h.v. een scheiding tussen subject & object

je kunt vanuit evolutionair perspectief naar 2 aspecten van het menselijk kennen kijken:

- naar het menselijk kenvermogen zelf (hersenen + zintuigen)

- naar de kennis die de mens (o.a. middels wetenschap) heeft opgebouwd: cultuur

als het verstand een natuurlijk (dus beperkt) maar noodzakelijk vermogen is om de wereld te interpreteren,

wordt radicaal scepticisme ontkracht: kennis moet 'op een of andere manier' aansluiten bij de wereld

dat 'op een of andere manier' is van belang: andere dieren / organismen hebben andere vormen van kennis

dat betekent dus dat kennis niet objectief is, maar perspectivisch ('waar' want nuttig voor het organisme)

maar dit perspectivisme onderscheidt zich van filosofisch idealisme: de werkelijkheid bestaat wel 'objectief'

alleen is de interpretatie van die werkelijkheid nooit objectief, maar perspectief-gebonden

dus: kennis is nooit objectief, maar de werkelijkheid buiten de waarneming bestaat wel als objectief gegeven?

ja & nee: geen enkel organisme leeft in 'de werkelijkheid'; alles / iedereen leeft in een omgeving / niche / Umwelt

'de werkelijkheid' is dan de optel-som van alle organismen, inclusief hun kennis / interactie met hun omgeving?

absolute (universeel geldige, noodzakelijk ware en zekere) kennis lijkt zo meer geloof dan wetenschap

maar (deels) 'aangeboren' ideeën of 'denkvormen' (oorzakelijkheid, ruimte, tijd, dingmatigheid) niet:

bepaalde "epistemologische disposities" stelden onze voorouders in staat om van tak tot tak te springen,

en ook onze emoties (en uitdrukkingen daarvan) zijn biologisch verankerd, en niet helemaal cultuur-relatief,

zoals Darwin al stelde in De uitdrukking van emoties bij mens en dier (1872)

m.a.w: onze voorouders hadden (en wij hebben) handvatten nodig om de wereld te (be-)grijpen,

en deze zijn geëvolueerd, genetisch verankerd, en dus aangeboren

"Plato zegt in de Phaedo dat onze ‘noodzakelijk Ideeën’ voortkomen uit de pre-ëxistentie van onze ziel...

lees apen in plaats van pre-ëxistentie" (uit Darwin's notitieboekje, 1838)

dit verder door-redenerend kan men stellen dat een organisme zelf een vorm van (pragmatische) kennis is!

d.w.z. het organisme kan gezien worden als een bundeling van specifieke informatie over de wereld

niet van kennis over de werkelijkheid als zodanig, maar van kennis over de wereld van het organisme

vleugels, kiewen, ogen, vingers, lichaamsgewicht, gebit, etc. 'vertellen' van alles over de leefomgeving

deze (genetische) eigenschappen zijn aanpassingen aan een omgeving, maar net zo subjectief als objectief

ze zijn het resultaat van een cybernetische wisselwerking tussen organisme en omgeving

dit zet de notie dualisme in een ander licht: de mens is (als lichaam) een vorm van natuurlijke kennis,

maar hij ontwikkelt zelf ook niet-genetisch overdraagbare kennis met zijn hersenen en artefacten: cultuur

een vergelijking met Popper's theorie over wetenschappelijke vooruitgang dringt zich op:

een theorie / hypothese kan vergeleken worden met een organisme / gen, empirische toetsing met de omgeving

natuurlijke selectie lijkt meer op corroboratie (het doorstaan van toetsing), dan op verificatie (waarheid)

dus: kennis is een door trial & error geëvolueerde hypothese / theorie die (nog) niet is gefalsifieerd

een verschil tussen Popper's thorie en darwinisme is: wetenschap leidt ons steeds verder richting waarheid

m.a.w: we komen steeds dichter in de buurt van een ware representatie van de werkelijkheid

Popper geloofde in een objectieve waarheid, in een ultieme vorm van kennis, ook al is die onbereikbaar

de vraag is of dat beeld van kennis & werkelijkheid houdbaar is in het licht van de bio-wetenschappen

� Wij stammen niet zozeer “af” van de apen, wij zijn apen; net zoals dat wij zoogdieren zijn, en gewerfelden. En als apen behoren wij tot de smalneusapen, net als de makaken, bavianen, meerkatten, en bladapen. Kortom: wij zijn maar een soort (homo sapiens), die deel uitmaakt van het geslacht homo, dat deel uitmaakt van de stam hominini, die deel uitmaakt van de familie hominidae, die deel uitmaakt van de orde primaten, die deel uitmaakt van de klasse zoogdieren, die deel uitmaakt van de (sub)stam gewerfelden, die deel uitmaakt van het rijk der dieren, dat deel uitmaakt van het domein eukaryoten (net als de planten)

� voor het complete werk van Darwin online zie: � HYPERLINK "http://darwin-online.org.uk/" ��http://darwin-online.org.uk/�

� m.a.w: de mens past de evolutie-theorie in praktijk al lang toe, vele eeuwen voordat Darwin deze tot wetenschap maakt!

� Jean-Baptiste de Lamarck (1744-1829) was de eerste die het woord biologie gebruikte. Lamarck was overtuigd van het samenvallen van evolutie en perfectionering en sprak dan ook over de ladder van de natuur: evolutie is rechtlijnig, doelgericht & opklimmend. Het organisme wil zelf veranderen, heeft creativiteit en inventiviteit (in tegenstelling tot het passieve wezen in de darwinistische evolutietheorie, dat overgeleverd is aan de willekeur van de natuur). Belangrijke aanname in zijn theorie is de opvatting dat tijdens het leven opgedane of ontwikkelde kwaliteiten overerfbaar zijn. Stephen Jay Gould verwijt kritici na Lamarck dat ze een gereduceerd beeld ophangen van de visie die Lamarck op de evolutie had. Ze verhieven één aspect van zijn theorie (overerving van verworven eigenschappen) tot hoeksteen van zijn evolutie-leer, terwijl het ging om een alomvattend systeem.

� John Herschel (astronoom, wiskundige, scheikundige) noemde het ontstaan der soorten het ‘mysterie der mysteriën’; Darwin wilde dit oplossen

� Thomas Robert Malthus (1766-1834) schreef in An Essay on the Principle of Population (1798): "Het vermogen van de mens

tot bevolkingsgroei is onbegrensd veel groter dan het vermogen van de aarde om voor de mens een bestaan te produceren"

� Survival of the fittest moet dan ook vertaald worden als: het best aangepast aan een bepaalde omgeving; toeval speelt hierin op alle fronten een rol:

mutaties (voor- of nadelig) zijn toeval, maar ook een overstroming, of een vallend rotsblok, dat de dood van een organisme veroorzaakt,

dat zich dus vervolgens niet kan voortplanten. Anders dan de eugenetica of sociaal-darwinisme suggereerden, is contingentie het sleutelwoord

� Over het ontstaan der soorten d.m.v. natuurlijke selectie, of het behoud van begunstigde rassen in de strijd om het bestaan (1959)

� Herbert Spencer (1820-1903) is de oorspronkelijke bedenker van de term survival of the fittest. Spencer is een pionier van het sociaal darwinisme.

Hij schreef veel over de toepassing van de evolutie-theorie op de menselijke maatschappij, maar gebruikte daarbij voornamelijk lamarckisme

(evolutie is rechtlijnig, doelgericht & opklimmend: het organisme wil zelf veranderen, heeft creativiteit en inventiviteit)

� De afstamming van de mens, en selectie met betrekking tot seks (1871)

� d.w.z: oefening baart kunst, maar alleen in dit leven; een bodybuilder krijgt niet persé gespierde kinderen

� dus: natuurlijke selectie (Darwin) + genetica (Mendel) + bio-geografie (populatie-genetica) = de moderne synthese

de term werd geïntroduceert door Julian Huxley (1887-1975) in Evolution: The Modern Synthesis (1942)

Julian Huxley = broer van de schrijver (Aldous), kleinzoon van Thomas Henry Huxley

� James D. Watson & Francis Crick: Molecular Structure of Nucleic Acids: A Structure for Deoxyribose Nucleic Acid (1953)

PAGE

28