L 15 DECEMBER 2014 UTRECHT - Tilburg University · wijzen uit het Mattheus evangelie, dat de...

26
1 [1] WIJZEN UIT OOST EN WEST LEZING LUCE 15 DECEMBER 2014 UTRECHT Voordat ik u wil laten zien hoe een aantal wijzen uit het westen die wijzen uit het Oosten hebben verbeeld en verdicht, wil ik een tweetal opmerkingen maken. Allereerst wil ik kort iets zeggen over kunst als een locus theologicus, als een vindplaats voor theologie, als een bron voor gelovige reflectie. Daarna wil ik met u het verhaal van de wijzen uit het Mattheus evangelie, dat de bijbelse basis is voor die verbeelding iets nader bekijken. Daarna wil ik de ontwikkeling in de (westerse) kunst in het verbeelden van het bezoek van de wijzen laten zien. Aansluitend wil ik op een probleem wijzen en tot slot op een verrassende interpretatie Het is niet gewoon kunst als een locus theologicus te zien, als een vindplaats voor theologie, voor geloofsreflectie. Als kunst genoemd wordt, dan eerder in een voetnoot dan in de hoofdtekst. En als kunst genoemd wordt, dan in termen van vertaling en illustratie. Ik kan nu niet uitvoerig theoretisch op deze beperkte visie ingaan, maar wil

Transcript of L 15 DECEMBER 2014 UTRECHT - Tilburg University · wijzen uit het Mattheus evangelie, dat de...

1

[1]

WIJZEN UIT OOST EN WEST

LEZING LUCE

15 DECEMBER 2014

UTRECHT

Voordat ik u wil laten zien hoe een aantal wijzen uit het westen die wijzen uit het

Oosten hebben verbeeld en verdicht, wil ik een tweetal opmerkingen maken. Allereerst

wil ik kort iets zeggen over kunst als een locus theologicus, als een vindplaats voor

theologie, als een bron voor gelovige reflectie. Daarna wil ik met u het verhaal van de

wijzen uit het Mattheus evangelie, dat de bijbelse basis is voor die verbeelding iets nader

bekijken. Daarna wil ik de ontwikkeling in de (westerse) kunst in het verbeelden van

het bezoek van de wijzen laten zien. Aansluitend wil ik op een probleem wijzen en tot

slot op een verrassende interpretatie

Het is niet gewoon kunst als een locus theologicus te zien, als een vindplaats voor

theologie, voor geloofsreflectie. Als kunst genoemd wordt, dan eerder in een voetnoot

dan in de hoofdtekst. En als kunst genoemd wordt, dan in termen van vertaling en

illustratie. Ik kan nu niet uitvoerig theoretisch op deze beperkte visie ingaan, maar wil

2

aan de hand van een paar afbeeldingen van het verhaal van Kain en Abel laten zien dat

deze visie op kunst als illustratie te beperkt en te naief is en geen recht doet aan de

werkelijkheid.

Allereerst is de categorie illustratie niet een categorie die je scherp kunt

afgrenzen tegenover interpretatie. Elke illustratie bevat al interpretatie, de een meer de

andere minder, maar toch ook interpretatie.

Ik neem dit stripverhaal versie van de Amerikaan Crump als voorbeeld. Op het eerst

gezicht gaat het om illustratie en de hele tekst is in de tekening verwerkt. Maar bij nader

toezien kun je opmerken dat Kain en Abel op een manier getekend zijn, waar al uit

blijkt wie de good guy en wie de bad guy is.

3

Uit andere schilderijen blijkt dat kunstenaars episodes toevoegen die niet in de Schrift

staan, maar die wel begrijpelijk zijn,

zoals dit schilderij van Eva die met de kleine Kain en Abel speelt – en wie Kain is en

wie Abel is al weer te zien –

of in dit schilderij waarin Adam en Eva hun gedode zoon betreuren. En tenslotte kan

een kunstenaar zover gaan in zijn interpretatie dat zijn of haar verbeelding te denken

geeft, inspiratie oproept.

4

In deze tekening zijn Kain en Abel twee personen, maar tegelijkertijd ook twee kanten

van de mens, van ons.

Vandaar wil ik vanmiddag als achtergrond stelling poneren dat kunst, religieuze kunst

niet alleen illustratie is, maar ook interpretatie en (soms) ook kan leiden tot inspiratie.

Ik ga nu over naar de bijbelse basis van de verbeelding van de wijzen uit het oosten.

Het gaat om een vers uit het evangelie van Mattheus:

Zij gingen het huis binnen, zagen er het kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde. Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden het geschenken aan: goud, wierook en mirre (2,11)

5

Deze zinnen zijn praktisch het einde van een van de vijf verhalen waarmee het

evangelie van Mattheus opent. In verband met de ontwikkeling in de kunst wil ik

allereerst dat verhaal plaatsen in het geheel van die opening en dan vervolgens nader

ingaan op de spanningen en tegenstellingen die in dit verhaal zitten. Spanningen en

tegenstellingen die opgeroepen worden doordat vreemden binnen komen in het

bekende Jerusalem, vreemden die bij de koning en de autoriteiten komen met een

vraag. Spanningen en tegenstellingen die vooral te maken hebben met twee

tegenovergestelde reacties, aanbidding en moord. Tegenstellingen die tonen dat deze

episode het evangelie in de notendop is.

Het evangelie van Mattheus opent met de geslachtlijst (11-17) en daarna volgens vijf

verhalen. Het verhaal van de aankondiging (18-25), het verhaal van de wijzen (2,1-12)

het verhaal van de vlucht naar Egypte (2,13-15), het verhaal over de kindermoord in

Bethlehem(2, 16-18) en het verhaal over de terugkeer uit Egypte (2,19-23). Het verhaal

over de wijzen is het hoogtepunt van deze vijf – ook het langste en het meest

gecompliceerde.

6

Aan deze vijf verhalen zitten enige opvallende kenmerken. Alle vijf lopen uit op een

schriftcitaat. In deze vijf speelt Jozef een centrale rol, fungeren engelen als

boodschappers en de droom het medium voor communicatie en ook een motor in het

hele proces (1,20, 1,12.19.22).

Maar misschien is het meest kenmerkende wel dat er geen uitvoerig geboorteverhaal is

zoals dat bij Lucas te vinden is; het verhaal dat in de verbeelding een grote rol heeft

gespeeld en ook in de vorming van het kerkelijk jaar. Op kerstmis en in het octaaf van

Kerstmis lezen we immers uit Lucas. Maar er is wel een uitgebreid verhaal over de

wijzen. En dat verhaal horen we op Driekoningen. Heeft Mattheus dat verhaal

opgenomen in plaats van het geboorte verhaal: is dat bezoek van de wijzen zijn versie

van het geboorte verhaal?

7

Het antwoord ligt in het verhaal over de wijzen. Dat verhaal wil ik nu nader bekijken

met aandacht voor de spanningen en de tegenstellingen die in de tekst zitten.

Vers 1

De episode over de wijzen (magoi, magi ab Oriente (Vulgaat) begint met de komst van

de wijzen in Jeruzalem.

Toen dan Jezus te Betlehem in Juda geboren was ten tijde van koning Herodes, kwamen er te Jeruzalem wijzen uit het oosten

In deze beginzin wordt de geboorte van Jezus genoemd, maar in een bijzin. In die zin

zit ook een tegenstelling. Bethlehem is de stad van David – in Jerusalem is koning

David die niet van het huis van David is

8

Vers 2

en vroegen: waar is de pasgeboren koning der Joden. Wij hebben zijn ster in het oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen

De vraag van de wijzen is interessant: zij vragen naar de pasgeboren koning van de

Joden. Er zitten twee elementen in deze vraag die van belang zijn: dat de term ‘koning’

wordt gebruikt en dat eraan toegevoegd wordt ‘der Joden’.

Die laatste formulering is een wat vreemde formulering: meer voor de hand zou

‘koning van Israël’ gelegen hebben, zoals Herodes ook koning van Juda genoemd

wordt (Lc. 1, 5) en zoals in het Oude Testament de koningen eerder verbonden

worden met het land dan met de mensen. De formulering wijst in elk geval vooruit naar

het eind van het evangelie, naar het lijdensverhaal waar twee keer dezelfde term

gebruikt wordt: bij de bespotting door de soldaten en voor het opschrift op het kruis.

Maar ook de term ‘koning’ zelf is opvallend. In het voorafgaande is geen sprake

geweest van een dergelijke titel voor Jezus: de titel die gebruikt wordt zijn ‘Christus’

(Messias) (1,1.16.17). Die titel, ‘Christus’, wordt wel door Herodes gebruikt wanneer hij

een bijzondere vergadering van hogepriesters en schriftgeleerden de vraag van de wijzen

voorlegt: ‘waar wordt de Christus/Messias geboren’(2,4). Het verschil in titel heeft te

maken met het verschil in achtergrond. Herodes en de schriftgeleerden gebruiken haast

vanzelfsprekend en automatisch de oud-tetamentische titel die ook door Mattheus in de

geslachtslijst is gebruikt, de wijzen kennen die term niet zij gebruiken ook haast

automatisch en vanzelfsprekend een meer algemene titel. Dat dit titel aan het eind van

het evangelie terugkomt geeft aan dat die algemene titel geherdefinieerd wordt. Als

Jezus koning is, dan een heel andere koning dan men gewend is.

9

De hoofdrol spelers en het proces

Met de vraag van de wijzen aan Herodus komt de andere hoofdrol speler in zicht: de

koning en zijn entourage, het centrum van politieke en religieuze macht. Dan volgt een

proces dat herkenbaar is: een commissie doet onderzoek, komt met een resultaat en

vervolgens wordt er iest of niets met dat onderzoek gedaan. Het onderzoek richt zich

op de Schrift, en levert een antwoordt op: Bethlehem moet de plaats zijn. Dat resultaat

wordt gerapporteerd

En nu zien we dat het verschil van vreemden en bekenden, wijzen en koning uitmondt

in een verschil van reactie. Herodes, die dus de geladen term ‘Christus’ gebruikt, geeft

wel de verkregen informatie aan de wijzen door, maar doet er zelf niets mee (en de

hogepriesters en schriftgeleerden ook niet). Het gaat hier niet om een plek aan de

andere kant van de wereld, maar om een stadje vlakbij Jeruzalem. Anders gezegd: niet

de eigen mensen gaan op pad naar de lang verwachte Messias, wel de vreemden. Dat

verschil in reactie wordt nog verscherpt wanneer de wijzen het kind vinden en het

10

aanbidden en Herodes er zijn troepen op af stuurt om de pasgeborenen te

vermoorden.

Het conflict waar het evangelie op uitloopt, de verwerping van Jezus, en het

aanvaarden van de boodschap van heil door de heidenen wordt hier al aangeduid.

Ik kan hu het belang van deze episode verduidelijken.

Waren die wijzen niet gekomen dan zou de geboorte van Jezus onopgemerkt

gebleven zijn en dan zouden die vlucht naar Egypte en die moordpartij in Betlehem

niet hebben plaats gevonden. De komst van de wijzen is als het ware de katalysator van

het verhaal. Sterker nog, die wijzen zorgen voor de openbaring. In die zin is het verhaal

van de komst van de wijzen in het evangelie van Mattheus het kerstverhaal. (In de

oosterse kerk wordt deze visie gevolgd doordat op 6 januari, het feest van de

openbaring, kerst gevierd wordt).

Van belang is ook dat in deze episode een tegenstelling wordt geïntroduceerd

die niet alleen in de episode die volgen van belang is, maar waarin ook een

grondpatroon van het hele evangelie naar voren komt. Op het ene niveau speelt zich de

geschiedenis af van de koningen, van Herodes en zijn zoon Archelaus, het niveau van

macht en geweld, de hogepriesters en Schriftgeleerden, het leger. Op het andere niveau

speelt zich de geschiedenis van God af, de geschiedenis van gewone mensen en

buitenstaanders, en de geschiedenis van dromen en waarschuwingen. Op het ene

niveau gaat het om onheil, op het andere niveau om heil. En dat heil is er voor allen,

niet alleen voor het volk van Israël, maar voor alle volkeren, zoals blijkt aan het eind in

de doopopdracht van de verrezen Heer. Ik noem dit element nadrukkelijk, omdat in

de verbeelding dat precies wordt opgepakt

11

Kunst: de Schrift in beeld gebracht

Ik wil met u nu gaan bekijken hoe dat vers uit het tweede hoofdstuk van Mattheus in

beeld gebracht is en ik wil laten zien dat gaandeweg in de verbeelding de betekenis die

ik net in grote lijnen heb aangegeven steeds duidelijker wordt. Dat proces is niet een

eenvoudig proces, er zitten ook elementen in die als storend aangemerkt kunnen

worden, maar dat hoort bij elk menselijk, en historisch proces. Maar de basis van die

storende en zelfs verstorende elementen is een gegeven dat wel tot de kern van het

evangelie hoort en dat ook een andere invulling kan krijgen, zoals o.a. blijkt uit het

gedicht van Eliot dat ik straks met u gaan lezen.

De oudste afbeelding van de wijzen is meteen al een interpretatie en wel een

interpretatie die bepalend wordt voor de hele volgende traditie: terwijl in het evangelie

gewoon over wijzen in meervoud wordt gesproken, zijn het er hier drie geworden.

12

Waarschijnlijk vanwege de drie gaven die wel in het evangelie genoemd worden: goud,

wierook en mirre. De drie zijn de magi uit het oosten, omdat ze een zogenaamde

Phrygische muts dragen die in de oudheid verbonden was met streken rond wat nu

Turkije is. Er zit nog een ander element van interpretatie in deze oudste bekende

afbeelding dat ook doorwerkt in de latere traditie: een kleur verschil. Kleuren roepen

ook altijd associaties op, en zeker in deze context is dat bedoeld: rood is de kleur van

bloed, offer, martelaar; wit de kleur van de onschuld, zuiverheid, schoonheid in alle

betekenissen, groen de kleur van lente, van leven na de dood. Deze kleuren

weerspiegelen al de betekenis van het verhaal. In de latere uitleg van de die geschenken

wordt dat nog versterkt: goud voor de koning, wierook voor God, voor de zoon van

God, de goddelijke natuur en mirre als kruid voor de zalving van de dode als een

verwijzing naar het sterven van Jezus, als een verwijzing naar zijn menselijke, sterfelijke

natuur.

De afbeelding komt uit een catacombe, de catacombe van Priscilla in Rome. De

afbeeldingen in de catacomben hebben door omgeving meer dan een puur

ornamentele betekenis: het gaat hier om de verrijzenis en eeuwig leven. De drie magi

begroeten weliswaar Jezus in zijn eerste komst, tegelijkertijd staan ze daar voor de

gelovigen die hem voor de tweede keer verwachten. In een latere reflectie zegt de

kerkvader Johannes Chrysostomus dat het laatste oordeel, de tweede komst van

Christus op 6 januari zal plaats vinden.

Hoewel de twee volgende afbeeldingen niet meer onder de grond te vinden zijn, niet

meer een kerk vertegenwoordigen die nauwelijks getolereerd wordt en zelfs vervolgd

wordt, maar een kerk die eigen gebouwen heeft, en zelfs staatskerk geworden is, zijn die

kenmerken uit de catacomben ook daar aanwezig. De eerste afbeelding is een paneeltje

uit de grote deuren van de Santa Sabina in Rome, en een kerk, een basilica, die in de

vroege vijfde eeuw (422-432) werd gebouwd op de plaats van het huis Sabina een

Romeinse patriciersvrouw die door haar Griekse slavin tot het christendom was

13

bekeerd en die beiden onder keizer Hadrianus ter dood werden gebracht. De deuren

dateren ook uit die periode. Op een van die deuren is het paneel te vinden van de drie

magi (ook (een van) de oudste afbeeldingen van de kruising).

De komst van de wijzen is ook een thema dat op sarcofagen afgebeeld wordt, weer het

verband met verrijzenis en eeuwig leven.

De drie zijn ook te vinden op een mozaïek in de Sant’ Appolinare Nuovo in Ravenna,

dat dateert uit de midden 6de

eeuw. Hoewel ze de Phrygische mutsen dragen en hun

mantels de kleuren wit, groen en rood hebben net als in de eerste afbeelding, is er nog

een ander nieuw element te zien: een verschil van leeftijd/ Dat is een element dat in de

latere traditie ook een vast bestanddeel wordt. Drie leeftijden, jong, middelbaar en oud,

14

de drie voornaamste fasen van het menselijk leven, eigenlijk dus het hele menselijk

leven, zijn hier verpersoonlijkt. Het heil is dus niet voor een categorie, of voor een

periode, maar voor de hele mens.

Op dit schilderij van Rogier van der Weijden, dat nu in Munchen hangt, is weer een

nieuw element te vinden. De drie wijzen zijn nu drie vooraanstaande personen

geworden, mensen in hofkleding, zeker de jongste draagt de laatste mode. Ik kom zo

op dit punt van de ontwikkeling terug, omdat daar een problematisch aspect van de

ontwikkeling naar voren komt. Maar eerst wil ik nog op een ander belangrijk aspect

wijzen dat te zien is in dit altaar stuk van Jan Gossaert dat nu in de National Gallery in

London hangt.

15

Naast een verschil in leeftijd is nu ook een verschil in herkomst zichtbaar: er is niet

alleen heil voor alle leeftijden, voor de hele mens, dat heil is er ook voor mensen

ongeacht hun herkomst. De drie bekende continenten zijn nu ook vertegenwoordigd:

Europa, Azie en Afrika.

Maar als die drie uit verschillende continenten komen, moeten ze elkaar onderweg ook

ontmoet hebben.

16

In een van de miniaturen die de Gebroeders van Limburg gemaakt hebben voor het

getijdenboek van Jean Duc de Berry is die ontmoeteng te zien.

Daarna gaan ze samen op pas en komen samen aan in Bethlehem.

17

Hoe moeten we deze ontwikkeling in de kunst beoordelen. Het is vanaf het begin

duidelijk dat het niet alleen om een illustratie gaat, maar ook om een interpretatie: drie

verbonden met de gaven, de kleuren. En de latere ontwikkeling onderstreept nog eens

dat het om interpretatie gaat: de leeftijden, de herkomst. En dan komt de vraag of op

het om een terechte interpretatie gaat.

Om een antwoord te geven op die vraag grijp ik terug op wat ik eerder over die episode

heb gezegd, over de tegenstellingen, over het bezoek van de wijzen als katalysator, als

evangelie in de notendop, als openbaring dat het heil voor alle mensen is. In de

ontwikkeling van de kunst is dat fundamentele inzicht opgepikt en uitstekend

uitgewerkt, niet eenvoudig, maar diepzinnig vertaald. Hier laten kunstenaars zich als

theologen kennen.

18

Ik kan nog een stap verder gaan en zeggen dat die verbeeldingen ook inspireren.

Omdat ze tot denken aanzetten, maar vooral omdat ze uitnodigen tot identificatie.

Maar met het invoeren van deze categorie, identificatie, raakt ik ook een gevoelig punt,

wordt ook een probleem zichtbaar, namelijk welke identificatie? Ik zal nu een

problematische vorm laten zien, maar afsluiten met een voorbeeldige.

Zoals ik al zei, die overgang van wijzen naar belangrijke rijke mensen van het hof bevat

ook een problematisch element. In de Medici kapel in Florence heeft de schilder

Gozzoli (1420-1497) de tocht van de wijzen weergegeven.

19

Hier zijn de wijzen niet alleen gekleed in de rijke kleding van die tijd, dragen de

paarden de emblemen van de Medici, maar zijn de Medici zelf onderdeel van de

processies en zijn de voornaamste figuren al dan niet geïdealiseerde portretten van bijv.

Lorenzo die later il magnifico genoemd wordt.

20

En de achtergrond geeft de indruk van een jacht partij. De wijzen zijn niet meer de

wijzen uit een vreemd land, in vreemde kleding, ze zijn notabelen geworden, koningen

zelfs. De spannende tegenstelling die zo belangrijk is in het verhaal van Mattheus is

onschuldig gemaakt en zelfs verdwenen.

Al veel eerder is dit patroon misschien nog navranter op te merken op een mozaïek in

Ravenna in de San Vitale in Ravenna. In de apsis van de kerk staat Christus afgebeeld

zittend met in zijn hand de boekrol met de zeven zegels uit de Apocalyps, een beeld

van de wederkomst. Christus als koning, rechter die de levende en de doden zal

oordelen. Van beide kanten komen mensen naar hem toe, maar nu zijn het de keizer

en de keizerin met hun gevolg, beide dragen symbolen van de eucharistie, een gouden

pateen en een gouden kelk, zoals de wijzen hun gaven brengen.

21

Maar de wijzen zijn haast letterlijk een voetnoot geworden: de staan op de zoom van de

mantel van de keizerin. Zij en haar man hebben de plaats ingenomen van de wijzen. En

Christus is net als zij gekleed in keizerlijke kleding en kleuren. De koning die de wijzen

zoeken en die in het evangelie als een andere koning wordt aangeduid (vgl. ook in het

Johannesevangelie het gesprek tussen Pilatus en Jezus) is hier in feite een gewone

koning geworden, een die figuurlijk en letterlijke thuis hoort in het rijtje van de

heersende macht

Ik heb er op gewezen dat in de ontwikkeling van de verbeelding van de komst van de

wijzen er ook een tendens is om dat verhaal te gebruiken. Koningen, heersers

vereenzelvigen zich met de wijzen. Het verhaal krijgt daardoor een betekenis die het

oorspronkelijk niet heeft en die als storend en verstorend gekarakteriseerd kan worden.

De andere koning wordt een gewone koning. Maar de basis van die vereenzelviging is

wel de kern van het verhaal: dat heil er voor allen is, de kern die wordt uitgedrukt in de

drie verschillende leeftijden die het hele leven omspannen en de drie herkomsten die

de toenmaals bekende wereld omvatten. Een vorm van vereenzelviging die anders is en,

naar ik denk, ook beter is, want dieper, is het gedicht van T. S Eliot, The Journey of the Magi.

The Journey of the Magi van T. S. Eliot

1

1 Vgl. voor het volgende ook de bijdrage van K. Fens in de bundel T.S. Eliot, Gedichten. Keuze uit

zijn poezie met commentaren samengesteld doot |W. Bronzwaer, Baarn Ambo 1983.

22

The Journey of the Magi behoort tot de zogenaamde Ariel poems en werd door de

uitgever Faber en Faber als een soort Kerstkaart gebruikt.

Eliot begint met een citaat uit een preek van Lancelot Andrewes (1555-1626)

die deze hofpredikant in 1622 op de eerste kerstdag heeft gehouden. Andrewes heeft

preken achtergelaten die staan in de patristische en ook middeleeuwse traditie. Elk

woord krijgt aandacht en roept associaties op. In die kerstpreek is de tekst waarover hij

preekt Mt. 2,1vv. Wanneer Andrewes dan bij het ‘kwamen er te Jeruzalem’ komt,

beschouwt hij in dat komen verschillende aspecten: de afstand ( lang), de weg

(moeilijk), de veiligheid (gevaarlijk), de tijd (winter, it was no summer progresse, geen

vakantiereisje). En hij vat het als volgt samen:

A cold coming they had of it, at this time of the yeare, just the worst time of the

yeare, to take a journey and specially a long journey, in. The waies deep, the weather

sharp. The daies short, the sunn farthest off in solstitio brumali, the very dead of winter.

Eliot neemt dit over als begin van zijn gedicht - hij zet de eerste regels ook tussen citaat

tekens - met een paar veranderingen.

De voornaamste verandering is de verandering van they in we. Pas in het laatste

gedeelte van het gedicht wordt dat we duidelijk. Het verhaal is een monoloog

geworden, een monoloog van een van de magi, die jaren later, als oude man terugkijkt

op die reis.

De titel geeft aan dat het om de reis gaat. Het beeld dat bij driekoningen

opkomt wordt misschien het meest bepaald door de schilderijen, de afbeeldingen die

de aanbidding, het eind van de tocht laten zien. Maar op bepaalde schilderijen zie je

dan soms in de achtergrond die tocht. In dit gedicht gaat de aandacht naar die

achtergrond, naar de reis. Iedereen die een beetje vertrouwd is met literatuur weet dat

een reis, dat reisverhalen, altijd meer zijn dan een verplaatsen van a naar b, maar dat

reis staat voor het leven, voor de levensweg, voor de dooltocht, de zoektocht van het

leven. Een gelaagdheid die zowel in de profane literatuur te vinden is (van Homerus

Odyssee, tot Joyce's Ulysses) als in de religieuze literatuur (John Buyian, Pilgrims progress).

Het gedicht, zo blijkt al uit de typografie, bestaat uit drie delen. Ik zal de delen

nu doorlopen.

Het eerste deel begint, zoals gezegd met een citaat uit de preek van Andrewes:

23

'A cold coming we had of it…… The very dead of winter'.

Een citaat dat ritmisch sterk is, met korte zinnen. Dat citaat zet de toon voor de rest,

zowel wat betreft de inhoud als wat betreft het ritme. In de rest van het eerste gedeelte

wordt de reis in the worst time of the year uitgewerkt en beschreven. Op het eerste

gehoor een opsomming nog versterkt door de herhalingen van and . Maar bij nader

toehoren en toezien zit er een structuur in die opsomming. In het citaat worden al

wegen en weer genoemd. De volgende stap zijn de dieren en de mensen die de reis

maken en dan nog the cities, the towns, the villages. De beschrijving van al die factoren

en elementen sluit met een zin waarin de begin zin weerklinkt: a hard time we had of it - a cold coming we had of it.

In die structuur wordt nog een verder subtiel onderscheid gemaakt tussen we en

de camel men. De wij denken met spijt terug aan hun paleizen, de zijden meisjes die

een drankje brengen. De kameeldrijvers vloeken en willen hun drank en vrouwen. In

die structuur zit ook het onderscheid van de innerlijke weerstand van de reizigers en de

weerstand van de plaatsen waar ze door heen komen.

Het eerste gedeelte wordt afgesloten met vier regels die enerzijds bij de

beschrijving van de reis horen, maar die anderzijds ook tot een ander register behoren

en verder gaan dan beschrijven, namelijk oordelen, evalueren. Die overgang wordt

mogelijk gemaakt door de overgang van dag naar nacht. De evaluatie komt in de vorm

van nachtmerries. Het laatste woord is folly. Daarmee wordt de reis samengevat. Het

eerste deel van het gedicht is een donkere beschrijving van de reis.

Het tweede gedeelte is ook een beschrijving, maar, anders van toon en ritme en, zeker

op het eerste gehoor ook anders van inhoud. Begin en eind geven dat direct aan: Then at dawn, na de nacht de ochtend, en aan het eind, satisfactory, anders dan folly:

satisfactory, voldoening gevend. Deze overgang van nacht naar ochtend wordt verder

uitgewerkt in beelden die aan lente of zelfs zomer doen denken temperate valley, below

24

the snow line, smelling of vegetation. En in plaats van de vijandige steden en dorpen

een herberg, een open deur, mensen die aan het dobbelen en drinken zijn. En tot slot

het vinden van de plaats, precies op tijd en in tegenstelling tot het negatief waarderende

slot van het eerste deel, nu een positief oordeel: de moeite waard.

Maar in die beschrijving van het laatste gedeelte van de reis, in dit tweede deel zitten

allerlei elementen die dit haast idyllische plaatje verstoren. En ook dat slot satisfactory

roept vragen op. Enkel een understatement?

In de beschrijving zitten elementen die die open gastvrije sfeer doorbreken. Het

raam staat wel open, maar niet de deur, er wordt wel over spelers gesproken, maar niet

over de herbergier en vooral there was no information and so we continued. Maar vooral er zitten vreemde, bevreemdende elementen in de beschrijving,

zoals de watermolen en het oude witte paard. Die watermolen blijkt terug te gaan op

een herinnering van Eliot. In zijn The Use of Poetry stelt hij de vraag waarom voor

ieder van ons geldt dat bepaalde beelden ons wel bij blijven en anderen niet, beelden

geladen met emoties en hij noemt dan als voorbeeld 'six ruffians seen through an open

window playing cards at night at a small French railway junction where there was a

watermill'. Maar is daar alles mee gezegd? Een persoonlijke herinnering van de dichter?

Wat scherpe observaties ter kleuring? Maar waarom dan de veranderingen en

toevoegingen? Het dobbelen, de zilverstukken/zilverlingen, de wijnranken boven de

herberg, de watermolen die de nacht vermaalt, de lege wijnzakken waar tegen

aangetrapt wordt. En wat moet dat oude witte paard dat alleen in de wei weg galoppeert

en de drie bomen tegen de lage hemel?

Mensen die vertrouwd zijn met de Schrift, zullen het niet zo moeilijk vinden

een antwoord of een begin van antwoord te vinden op deze vragen. Het dobbelen en

de zilverstukken roepen het lijdensverhaal op. Zoals ook de drie bomen de drie

kruisen op Golgotha. Het dobbelen, maar vooral de zilverstukken, roepen het verraad

op van het lijdensverhaal, het verraad door een vriend. En in de traditie is een verband

gelegd tussen de boom uit het paradijs die tot de val van de mens leidde en het kruis

dat tot de verlossing leidde. De herberg met de wijnranken roept ook bijbelse beelden

op, van de wijngaard uit Jesaja 5, maar vooral uit de afscheidsrede in Johannes 15, ik

ben de wijnstok en jullie de ranken (5). Alleen de herberg met de ranken wordt bevolkt

door mensen (handen/voeten) die verspelen en verspillen, zoals K. Fens het

formuleert. En misschien roepen die lege wijnzakken ook dat gezegde op van oude wijn

en nieuwe zakken.

Dit gedeelte eindingt met dat understatement satisfactory. Andrewes gebruikt

die term voor een andere reis naar Jeruzalem, voor de koningin van Saba die koning

Salomon opzoekt, een glorieuze koning ziet en die hem moeilijke vragen voorlegt en

deze naar voldoening beantwoord ziet. ‘ Tried him with many hard questions, receives

satisfaction of them all.’ Vergeleken met haar, vervolgt Andrewes, vinden de wijzen

'nothing worth their travaile', niets de moeite waard. Maar wat voldoening geeft ligt op

een ander niveau. Is het te vergezocht het satisfactory te verbinden met die

voorafgaande elementen die op het lijdensverhaal slaan en er een verband in te horen

met de satisfactie, de genoegdoening door het lijden. Maar zelfs dan komt de vraag op

of het satisfactory enkel een understatement is of dat ook hier de dubbelzinnigheid die

dit hele gedeelte tekent naar voren komt. Uit wat volgt blijkt dat het gevolg te zijn. Het

satisfactory is ook ironie, hoogste ironie.

Samengevat: in het tweede gedeelte van het gedicht lijkt de reis te veranderen in

een mooie gemakkelijke reis, een reis met een happy end. Maar wie goed hoort en

leest ontdekt dus dat dat een oppervlakkig waarneming en een te gemakkelijk oordeel

is. En dat wordt bevestigd door het derde deel

25

Uit het begin van het derde deel blijkt allereerst dat het gedicht een monoloog is van

een oude man, een van de magi. Geen monologue interieur, eerder gedicteerde

memoires:

This set down This

Maar die oude man maakt twee opmerkingen die met elkaar in spanning staan.

Enerzijds zegt hij dat hij het weer zou doen:

All this was a long time ago, I remember, And I would do it again,

Anderzijds zegt hij dat hij een fundamentele vraag heeft, een belangrijke vraag die

opgeschreven moet worden, een vraag die de hele onderneming lijkt te ondermijnen

were we led all that way for Birth or Death?

Terwijl de koningin van Saba antwoorden kreeg op haar vragen, is deze ‘koning’, deze

wijze met een levensgrote vraag blijven zitten. De kwalificatie ‘levensgroot’ gebruik ik

niet zonder reden. De vraag gaat over leven en dood en zoals uit het vervolg blijkt, een

vraag die zijn leven heeft bepaald.

Het thema van de gelaagde, dubbelzinnige werkelijkheid die niet is wat zij lijkt te zijn uit

het tweede deel komt nu naar voren in alle hevigheid:

We had evidence and no doubt; I had seen birth and death But had thought they were different;

Bewijzen en geen twijfel, duidelijkheid en verschil. En dan de kernzin, het kerninzicht

This Birth was Hard and bitter agony for us, like Death, our death

Wat die dood inhoudt, wordt duidelijk uit de volgende drie regels met als centraal

gevoel: no longer at ease, ongemakkelijk, onvanzelfsprekend. De terugreis (return) is

het begin van een andere levenslange reis, een reis uit de old dispensation, uit de

26

goden. De eigen mensen zijn aliens vreemden geworden, of misschien beter hij is

vreemde geworden.

Het is van belang te zien dat dit slot in spanning staat met die eerste opmerking

I would do it again, sterker nog, deze reflectie over geboorte-dood, is secundair. Anders

gezegd: het negatieve, het pijnlijke, die tweede reis met ontberingen die dieper gaan dan

de ontberingen van de eerste reis, met ontberingen waarvan de ontberingen van de

eerste reis een voorafspiegeling zijn, is niet het voornaamste of het uiteindelijke. Het

geheel staat in het kader van een 'je ne regrette rien', in het kader van geloof. Maar toch,

geloof is dan wel een levenslang ongemak no longer at ease, een leven in ongepastheid

en onaangepastheid. Geloven is leven en dood door elkaar heen, geloven is levenslang

sterven.

In dit gedicht zien we een andere vereenzelviging dan de vereenzelviging van de Medici

of van de keizer en keizerin in Ravenna. De reis is ook geen triomfantelijke reis. Dat is

die vanaf het begin niet, maar met name in het tweede gedeelte zitten elementen van

het lijden dat het verhaal uit het evangelie ook zitten.

Eliot heeft door zijn gedicht een element toegevoegd aan de lange traditie van

de interpretatie van het verhaal van de wijzen uit het oosten en dan vooral aan dat

element van vereenzelviging, dat, naar mijn mening, heel christelijke, heel nieuw-

testamentisch is en dat met name Paulus keer op keer verwoordt, wanneer hij aan de

pasbekeerde, pasgedoopten uitlegt wat de doop betekent: een breuk met het oude

vertrouwde leven.(vgl. Rom 6) Een thema dat nu in een post-christelijke tijd opnieuw

betekenis kan krijgen, omdat het niet meer gewoon is christen te zijn en de

maatschappij en de heersende cultuur niet meer een door en door christelijke of

religieuze is. Misschien heeft Eliot die ‘secularisering’ van maatschappij en cultuur al

opgepikt. Misschien heeft hij in zijn beslissing zich te laten dopen gemerkt wat deze

keuze inhoudt. In elk geval lijkt het me duidelijk dat wie in de huidige omstandigheden

op zoek gaat naar de Christus, wie hem vindt, moet rekenen op vervreemding en

omkeer van waarden.