Jubileebook Holland

144
‘Er komt altijd een nieuwe bron’ Mill Hill 125 jaar in Nederland, portret van mooie mensen…

description

Dutch language publication of the Dutch Region of the Mill Hill Missionaries. Published at the occasion of the 150 years Jubilee of the Mill Hill Missionaries, 29th June 2016

Transcript of Jubileebook Holland

‘Er komt altijd een nieuwe bron’

Mill Hill 125 jaar in Nederland, portret van mooie mensen…

Colofon

Auteursrecht: © 2016 Mill Hill Missionaries

Auteur: Paul de Schipper

Uitgave: Missie PROCUUR Mill Hill Johannahoeve 4 6861 WJ Oosterbeek Productiebegeleiding: Vèrse Hoeven uitgeverij, Raamsdonksveer www.versehoeven.nl

Vormgeving: Copycaal, Raamsdonksveer

Druk: Damen Drukkers, Werkendam

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op welke andere manier, zonder vooraf-gaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

‘ ER KOMT ALTIJD EEN NIEUWE BRON’Mill Hill 125 jaar in Nederland, portret van mooie mensen Paul de Schipper

VOORWOORD 7

1 EEN MAN MET EEN IDEAAL 82 NEDERLANDERS NEMEN NIET ZO GAUW EEN BESLUIT 103 IK WERD IN DE WERELD GEGOOID 144 SOMMIGEN VAN JULLIE ZULLEN MARTELAAR WORDEN 195 DE ‘CENTENSCHOOIER’ VAN WEST-FRIESLAND 246 ALS IK NAAR HUIS GING, MOEST IK MET DE PET ROND 297 WAT DIE PATERS MET DAT GELD UITSPOOKTEN?, GEEN IDEE 328 AFRIKAANSE VROUWEN ZIJN INSTRUMENTEN VAN GOD 359 WAT WILLEN JULLIE? EEN SCHOOL MET EEN GRASDAK? 3910 DE ROOK EN DE GEESTEN 4211 IN DE KERKER VAN IDI AMIN 4612 ZE GOOIDEN BOMMEN MET BOUTEN EN MOEREN 5113 VERSLAGGEVER VAN DE HANDELINGEN DER APOSTELEN 5414 IN AFRIKA VERDAMPT JE NEIGING TOT OORDELEN 6115 HOE MILL HILL KLEUR KREEG 67

INHOUD

16 ‘PASTORA’ AAN DE SCHERPE KANT VAN DE SAMENLEVING 7217 WAT IK DAAR DOE? SIMPEL, ER ZIJN! 7818 EEN LEVEN VOOR MENSEN IN DE MARGE 8119 VROUWEN MET HANDEN AAN HET LIJF 8820 IS ER IN NEDERLAND NOG SAMEN-LEVING? 9121 MILL HILL IS EEN WEERSPIEGELING VAN DE MAATSCHAPPIJ 9722 VERGEET NIET, DIT ZIJN MENSEN MET BEWOGEN LEVENS 10023 EEN LEVEN LANG VOOR EN MET DE PATERS 10424 IK HELP OM ZE IN LEVEN TE HOUDEN 10725 MISSIONARISSEN IN RUSTE, WAT DOEN DIE MANNEN DE HELE DAG? 11026 HET BEZOEK VAN DE DOOD 11827 DE GENERATIE DIE NU LEEFT, ZOEKT... DAT IS DE UITDAGING 12128 IK WILDE DE WERELD IN EN KWAM IN DE HAVEN TERECHT 12529 WIE IS DE GEKRUISIGDE MENS NU? 13030 DE DIRIGENT VAN HET ORKEST 13531 ALS DE BRON OPDROOGT, KOMT ER WEER EEN NIEUWE BRON 138

BRONVERMELDING & FOTOVERANTWOORDING 144

71 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

De Mill Hill Congregatie herdenkt dat zij 150 jaar geleden is gesticht. En 125 jaar geleden in Nederland is gevestigd. Wij hebben gemeend dit feestelijk te vieren op 29 juni, het feest van de Apostelen Petrus en Paulus. Zij waren mis-sionarissen van de eerste orde en daarom ook patronen van onze congregatie.

Het Mill Hill bestuur heeft besloten u, vrien-den van Mill Hill en trouwe lezers van het Contactblad, een aandenken te schenken in de vorm van een boek met persoonlijke verhalen.

Wij willen u hiermee danken voor de vele gif-ten die wij van u mochten ontvangen om het werk van onze missionarissen te steunen. Jour-nalist Paul de Schipper heeft verhalen van een aantal missionarissen en medewerkers op in-drukwekkende wijze opgeschreven. De bunde-ling van deze verhalen geeft een goed beeld van de activiteiten van Nederlandse Mill Hill-mis-sionarissen in de wijde wereld.

Martien van Leeuwen mhmRegionaal overste

VOORWOORD

8 M I L L H I L L

Met één student en één knecht opent de En-gelse priester Herbert Vaughan op 19 maart 1866 in het dorp Mill Hill bij Londen een nogal armoedig studiehuis. Het is het begin van een missiecongregatie die in de anderhalve eeuw daarna actief zal zijn in alle werelddelen. Met als lijfspreuk ‘amare et servire’: beminnen en dienen. De nieuwe missieorde met een ge-koesterd, sterk internationaal karakter trekt vanaf het eerste begin veel Nederlandse leden aan. In 1890 begint Mill Hill een opleiding in Roosendaal.

In 2016 bestaat de St. Joseph’s Foreign Missi-onary Society of Mill Hill 150 jaar. En is ruim 125 jaar actief vanuit Nederland. Tijdbakens om bij stil te staan. Op papier. Met verhalen van missionarissen die in verre oorden onder vaak moeilijke omstandigheden ‘de kerk plantten’, scholen en ziekenhuizen lieten metselen. Die door een eenvoudige, dienende levenswijze nu nog altijd een voorbeeld willen zijn voor ande-ren, terwijl ze de verwaarloosden van deze aar-

1 EEN MAN MET EEN IDEAAL

Herbert Vaughan (1832-1903), oudste uit een gezin van dertien kinderen, in 1866 oprichter van de mis-sie-congregatie St. Joseph’s Foreign Missionary Society of Mill Hill. Vanaf 1892 aartsbisschop van Westmin-ster, in 1893 tot kardinaal gewijd.

91 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

de uitzicht proberen te geven. Voorbereid om over te dragen wat ze opbouwden en om an-deren verantwoordelijkheid te geven. Het ‘God wil het, vaart wel’ zoals de eerste missionaris-sen dat te horen kregen, is veranderd in een missie van bewustwording en van opbouw van gemeenschappen, ontwikkelingswerk als inte-graal deel van de geloofsverkondiging: ‘Gaat en onderwijst’. Mill Hillers, van missionaris tot ontwikkelingswerker. Waarbij de geest van de tijd hun gereedschapskist van christelijke waar-den en normen vloeibaar en kleurrijk maakte. Ze kijken met voldoening naar hun leven.

Het is een sterk vergrijzend legioen, de mees-ten hoogbejaard, nu rustend in twee tehuizen in Oosterbeek. Een klein aantal, iets minder oud, is nog actief in de missie ver weg, maar ook steeds meer Nederland. Missie in eigen land! Ja, vooral bij de migrantengemeenschappen. In Nederland trekken Mill Hillers wonderbaarlijk volle kerken. Toch, elke leegkomende kamer in de rusthuizen van Mill Hill in Oosterbeek betekent onvermijdelijk uitbreiding van de be-

volking op het nabije sfeervolle missionaris-senkerkhof. Onontkoombaar is het oorspron-kelijke, blanke Mill Hill een krimpscenario. Honderdvijftig jaar Mill Hill is het verhaal van glorieuze Groot Missie Uur. Maar ook van een nieuwe balans: van snel slinkend blank Mill Hill in Nederland en Europa naar een sterk groeiend kleurrijk en volop actief Mill Hill in de rest van de wereld.

Mill Hill Nederland somber? Niks ervan. Vol-daan, opgewekt en realistisch. Mill Hillers zijn doorgaans heel praktisch ingestelde mensen, geen zwevers. De Missionarissen van Mill Hill. Het is een mooie mensensoort. In dit boek ver-halen van hun individuele levens. Over wat ze deden in de missie, wat ze nu doen, hoe ze nu wonen en wie hen verzorgen. Verhalen waar je soms stil van wordt. Opnames die als shots een film vormen, een actueel tijdsbeeld van de congregatie van Mill Hill in Nederland, anno 2016. Verleden, nu en, jawel, perspectief. Missie voltooid? Lees maar…

10 M I L L H I L L

Herbert Vaughan start zijn opleidingsinstituut voor missionarissen in 1866 met geld dat hij bij-een gebedeld heeft tijdens een reis door Noord- en Zuid-Amerika. Net genoeg om in het dorp Mill Hill in de buurt van Londen een stuk grond te kopen en er een huis te bouwen. Her-bert Vaughan (1832-1903), een bevlogen mens. Over zijn missie schrijft hij later: ‘Gods naam te heiligen onder de heidenen en Zijn rijk te doen komen in de verwaarloosde delen der aarde.’

Het is een bewogen tijd. In Nederland groeit de sinds de Tachtigjarige Oorlog achtergestelde katholieke kerk naar een nieuw zelfbewustzijn: de katholieke emancipatie. Moderne ontwik-kelingen als een beschermende grondwet ma-ken het mogelijk om in hoog tempo katholie-ke scholen en kerken te bouwen. Bisdommen krijgen eigen opleidingen voor priesters. En er is een drang om de geloofsleer verder uit te dra-gen. Het is maar een kleine stap naar de oprich-ting van tientallen missieorden, afgeleid van het Latijnse woord voor zenden: missio. De herle-

vende kerk gaat zenden: mensen opleiden en uitsturen om op plekken waar dat nodig wordt geacht, maatschappij en schepping te modelle-ren naar het religieuze beeld van die tijd. Inten-sieve propaganda, de sfeer van avontuur en een verzekerde opleiding trekt veel jongeren naar de missie. In een tijd dat kinderen kunnen zeg-gen ‘Ik ben er een van achttien’ is het makke-lijk werven. Als in Italië de pauselijke staat be-dreigd wordt door antiklerikale troepen, wordt het Brabantse Oudenbosch de verzamelplek van Nederlandse Zouaven, pauselijke soldaten die het tij moeten keren.

In die wereld tekent Vaughan in 1866 de stich-tingsakte van de St. Joseph’s Foreign Missionary Society. Op de feestdag van Sint Jozef, datzelf-de jaar, wordt het St. Joseph’s College geopend. Het begin is niet makkelijk, al het geld gaat naar de opleiding. Voor warm eten is er vaak geen geld en de studenten slapen op stro. Daar worden voortaan priesters opgeleid om in verre oorden samen te leven en te werken met armen

2 NEDERLANDERS NEMEN NIET ZO GAUW EEN BESLUIT

111 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

en verdrukten, in de hoop bij te dragen aan een leefbare wereld voor iedereen. De lijfspreuk van Mill Hill: ‘Amare et Servire’, beminnen en die-nen. Vaughan streeft naar een internationaal getinte missie-organisatie met Engels als voer-taal. In 1871 reist hij naar Nederland om er op de grootseminaries leden voor zijn congregatie te zoeken. De wervingscampagne valt tegen. “Ik heb wel beet gehad, maar nog niet echt vis ge-vangen. Nederlanders nemen niet zo gauw een besluit,” schrijft hij in een brief aan het thuis-front. Ondertussen stichten andere missionai-re organisaties in Nederland met succes eigen opleidingen. Vaughan ervaart dat met zoveel concurrentie en zonder eigen missionarissen-school het werven in Nederland een moeilijke zaak is. Dat verandert snel. Begin 1890 wordt aan de Markt in Roosendaal een eerste eigen missiehuis geopend. Een filosofie en theolo-gie-opleiding. Studenten leren behalve over Socrates ook praten, denken en dromen in de verplichte voertaal Engels. Het grootseminarie in Roosendaal is het begin van Mill Hill in Ne-derland. Decennia lang levert Nederland een

belangrijk contingent Mill Hill-missionarissen, met als hoogtepunt vijfhonderd Nederlandse Mill Hill-leden in 1982.

De stichter van de congregatie, Herbert Vaug-han, eindigt zijn overvolle herderlijke loopbaan als kardinaal van Westminster. Hij overlijdt in 1903. Zijn grafschrift luidt: ‘Kleine slaaf van

Bisschop Leyten van Breda nodigt Mill Hill uit in zijn diocees. Het eerste onderkomen van Mill Hill in Nederland is een huis aan de Markt in Roosendaal. In 1891 volgt een royale nieuwbouw, buiten het toenma-lige centrum van Roosendaal.

12 M I L L H I L L

Maria en Sint Jozef.’ Mill Hill is dan al, in 1882, uitgebreid met een broedercongregatie. Een gemeenschap van missionarissen zonder priesterwijding. Ze krijgen een eigen technisch gerichte opleiding als ambachtslieden en wor-den ook verantwoordelijk voor het agrarisch onderwijs op de boerderijen van Mill Hill. In de missie treden de Mill Hill-broeders op als assistent van de missionarissen bij het bouwen van scholen en kerken. De eerste generatie Mill Hill-missionarissen verspreidt zich al snel over de wereld. Pioniers die voet aan wal zetten in Borneo en Afrika. In het spoor van ontdekkers als Livingstone en Stanley trekken vijf missi-onarissen van Mill Hill in juni 1895 op ezels en met tropenhelmen op Oost-Afrika binnen. Een kleine karavaan in een reusachtige, angst-aanjagende ruimte waar de bevolking veel go-den nodig heeft om het dagelijks leven de baas

In het spoor van ontdekkers als Livingstone en Stanley trekken vijf missionarissen van Mill Hill in juni 1895 op ezels en met tropenhel-men op Oost-Afrika binnen. Kardinaal Herbert Vaughan spreekt hen toe. Verslag uit de Annalen van het Mill Hill missiehuis in Roosendaal.

131 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

te blijven. En dan komen daar de witte mannen met maar één god. Bovendien, een God, die niet getrouwd is maar wel een Zoon heeft. Dat is slikken. In West-Afrika arriveren de Franse missionarissen het eerst. De Engelsen blokke-ren de oprukkende Franse missie en organise-ren hun eigen zending. Mill Hill-missionarissen trekken in 1922 Kameroen binnen, de woorden van Rudyard Kipling (1899) in de oren:“Neem op uw last, oh Blanke Manen stuur uw beste zonennaar die pas gevonden volkenhalf duivel en half kind.”

In Kameroen zet de eerste man van het kruis onvervaard de bijl in de wortels van een hei-lige boom en stalt vervolgens zijn fiets tegen de stomp. Het van roest verkleurende ijzeren paard van die eerste missionaris moet er jaren later nog gestaan hebben. Afrika wordt een ‘white mans grave’. Van de 1050 Nederlandse missionarissen die tussen 1900 en 1939 wor-den uitgezonden naar ‘de heidenen’ van donker Afrika sterven er 124 aan malaria en zwart wa-

terkoorts. In hun spoor vertrekken na de Twee-de Wereldoorlog de laatste generaties Mill Hill-missionarissen. Om de kerk te planten. Welgemoed en vol idealen. Het bekeringswerk van het eerste uur is dan al ontwikkelingswerk aan het worden. Het is deze groep die nu gro-tendeels de avond van een vaak bijzonder leven heeft bereikt.

Jan Aelen, Mill Hill (1854-1929), missionaris in Af-ghanistan, is de kwartiermaker van Mill Hill in Ne-derland. De priester uit het Brabantse Waspik en latere aartsbisschop (1902) is in 1890 de eerste directeur van het seminarie en missiehuis in Roosendaal.

14 M I L L H I L L

Je kunt hem vaak tegenkomen, wandelend in het bos op het landgoed Vrijland bij Ooster-beek. Een tanige man in de leeftijd van de aller-sterksten. Soms dagdroomt hij. Dan worden de Hollandse eiken Afrikaanse acacia’s. Dan lopen er zwarte mensen voor hem op het pad in een land bij de evenaar. Ze groeten hem vriendelijk in hun eigen Keniaanse stamtaal, het Luhya: “Oriena, father?” “Hoe gaat het?” En hij ant-woordt: “Ndi mlamu, asande.” “Goed, dank je.” Hoe komt die man daar in het bos bij Ooster-beek? Gerard van de Laar is een Brabander, ge-boren in 1921 in Boxtel, drie jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog. “Ik weet nog dat neef Jan, de ‘grote Jan’ tot priester gewijd werd in de Heilig Hartkerk in Boxtel. Hij ging voor Mill Hill naar de missie in Borneo. Een ande-re neef, kleine Jan, was vijftig jaar missionaris voor Mill Hill in Oeganda. Ik was elf jaar en toen ben ik naar Haelen gegaan om te studeren. Daar had Mill Hill een missiehuis. Waarom? Het voorbeeld van die twee Jannen, misschien. Nooit zo over nagedacht. Ik ben gewoon missi-

onaris geworden.” “Dat dromen”, zegt hij, “Ke-nia is bij me, elke dag. Ik woon nu hier in het verzorgingstehuis van Mill Hill. Goede kamer, ik mankeer niks. Het is hier prima, maar ja, als je 61 jaar in Kenia hebt gezeten… Het grootste deel van mijn leven ligt daar. Ik droom er wel eens van dat ik weer rondloop door zo’n dorp. Ik weet nog hoe ik er voor het eerst rondkeek, de lemen hutten zag met daken van stro… de mensen druk, gebogen op hun akkertjes.”

Het is 1947 als hij, in gezelschap van twee klas-genoten met het Britse troepentransportschip ss. Orbita in de Keniase havenstad Mombasa arriveert. “Ik werd in de wereld gegooid. Ik wist niet waar ik terecht zou komen. Had ik een beeld van Afrika? Niet dat ik weet. Het was heel ver en er gingen missionarissen naar toe. Ik ook, dus. Wat ik er ging doen? Ha, ha, de hei-denen bekeren, zoals dat toen nog heette.” De prille missionaris reist met de trein naar Nairo-bi. Over het spoor dat de Engelsen er tussen 1896 en 1901 aanlegden, de ruggengraat van

3 IK WERD IN DE WERELD GEGOOID

151 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Kenia. Uit de spoorwegkampen groeien steden als Nairobi en de bestemming van Van de Laar: Kisumu in West-Kenia. Via Kisumu reist hij naar de nabije stad Kakamega waar een Brit-se collega zijn mentor wordt. “De pastorie daar was gebouwd door father Arnold Witlox uit Groningen. Ik kwam daar en moest natuurlijk de lokale taal gaan leren: Luhya. Dat spreek ik vloeiend. Het snelst leer je de taal van kinderen van zes, zeven jaar. Daar moet je mee praten. Rondkijkend krijg je al gauw iets te doen. Mijn eerste taak was de kleine plaatsen te bezoeken waar catechisten lesgeven aan de mensen. Daar ga je bijzitten en luisteren, begeleiden. Dat was heel leuk om te doen. Dan leer je mensen kennen. Een paar jaar verder ging ik de lagere scholen bezoeken, en boeken kopen, met geld van de regering. En salarissen uitbetalen aan de onderwijzers.” Van de Laar verplaatst zich met

Gerard van de Laar (1921): “Ik wist niet waar ik terecht zou komen. Had ik een beeld van Afrika? Niet

dat ik weet. Het was heel ver en er gingen missiona-rissen naar toe. Ik ook, dus.”

16 M I L L H I L L

een motor. “Dikwijls kon je het dorpje waar je naar toe wilde niet eens bereiken met de motor, te slechte weg of geen weg, alleen maar paden. Dus, dan moest je gaan wandelen. Dat heb ik heel vaak gedaan. En dat doe ik nog, elke mor-gen 50 minuten.”

Na enkele jaren krijgt hij een nieuwe bestem-ming, ook in West-Kenia maar bij een ande-re stam. “Luoland, naar een missie die in 1936 gesticht was door Mill Hill father Leo Bartels

uit Tegelen. Moest ik ook weer een nieuwe taal leren, het Luo.” Half de jaren ’50 krijgt hij vervolgens de verantwoordelijkheid voor de parochie Mukumu bij Kakamega, de oudste missiepost in Kenia, in 1906 gesticht door Mill Hiller Gorgonius Brandsma. Van de Laar leert al snel dat de kleine boertjes uit die buurt in trek zijn bij de Engelse settlers in de streken rond Nairobi. “Als landarbeiders en om op de koeien te passen. De vrouw bleef achter om op de kinderen te passen en het land te bewerken. De mannen werkten dan op de grote farms van de settlers. De mensen die terugkwamen van Nairobi, konden later met het verdiende geld ook fatsoenlijke huizen bouwen. Veel Engelsen en Zuid-Afrikaanse boeren hadden in die tijd bij Nairobi en in de Rift Valley landgoederen en boerderijen gekocht… of gejat.” Van de Laar ontwikkelt zich als bouwpastoor en weet tijdens vakanties in Europa een groot netwerk van sponsors op te bouwen in Neder-land en Duitsland, vooral in Beieren. Hij begint in West-Kenia ook nieuwe parochies te stich-ten. Hij bouwt scholen, kapellen en een kloos-

De intocht van Gerard van de Laar als Mill Hill- missionaris in Kenia.

171 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Generaties missionarissen lieten hun reizen organiseren door het missiereisbureau R.A.P.T.I.M. Ook Gerard van de Laar deed dat. Het nog altijd bestaande bureau heet nu Raptim Humanitarian Travel.

18 M I L L H I L L

ter voor Afrikaanse zusters. “Daar in de buurt van Kakamega heb ik lekker gewerkt. Het is allemaal goed gegaan. Ik ging over de bouw, gaf adviezen en hield de boel in de gaten. Een van mijn voorwaarden voor een bouwproject was altijd: jullie bakken de stenen zelf, jullie doen het werk zelf, misschien krijg je een paar zak-ken cement van mij, maar je moet het verder allemaal zelf doen. En het dak, de golfplaten, ja, dat kregen ze van mij. Daar bedelde ik het geld voor bij elkaar. Voor hen was het dak het duurst. Stenen konden ze zelf heel goed bakken. Plaat-sen die ik centraal vond liggen, dat waren er een stuk of zes, daar bouwde ik kerkjes. En het leu-ke: later zijn het allemaal zelfstandige parochies geworden. Achteraf zijn die locaties dus goeie keuzes geweest. Tja, ik heb niet stil gezeten. En het leuke ook: altijd volle kerken. Dat bestaat hier in Nederland niet meer. Je zag de kerk on-der je ogen groeien.”

“Wat ik bereikt heb? Dat heb ik me nooit zo af-gevraagd. Ja… nu ik er over nadenk, ik heb het ideaal bereikt dat ik het grootste deel van m’n

missionarissenleven actief heb kunnen zijn in een missieland. Nou ja, missieland, dat zeggen we niet meer, maar zo heette dat vroeger. Dat land Kenia, ja, daar kom ik dus niet meer vanaf, hè.” In 2008 reist Gerard van de Laar definitief terug naar Nederland. “Het afscheid was mooi, een dienst, Afrikaanse priesters, de bisschop… Ik zat daar in vol ornaat, kazuifel aan… komt de bisschop naar me toe en geeft me een omhel-zing. Een omhelzing van de bisschop, dat was de eerste keer in m’n leven. Ik wist niet wat me overkwam.” Nu is hij ‘rustend in Vrijland’ zo-als dat in Mill Hill-jargon heet. Genietend van elke dag die hem gegeven is. “Eenenzestig jaar in Kenia. Mooi toch! Als jongetje van twaalf jaar droomde ik daarvan. Dat heb ik bereikt. Dat doet me goed. Het was een mooi leven.”

191 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Als je als baby-jongetje ter wereld komt en het doopwater van de vingers van een missionaris op je prille lijf druppelt, dan lijkt je toekomst al vast te staan. Als je je geboorte tenminste over-leeft, want dat is bij Peter Nabben (1939) maar ‘kiele, kiele’ geweest. “Mijn oom, missionaris Matthieu Nabben, op vakantie uit Kameroen en toevallig bij moeder aan het kraambed, heeft me direct na mijn geboorte een nooddoopsel gegeven. In periculo mortis, in gevaar van de dood. Omdat lang niet zeker was dat ik het zou halen.”Een zwak begin van een stevig leven. Maar Pe-ter Nabben uit Sevenum aan de Maas kan het navertellen. Ook hoe dat nooddoopsel later nog problemen opleverde, toen hij naar het semina-rie ging. “Ik moest daar een rapport voorleggen van de pastoor, dat alles met mij in orde was, een soort bewijs van goed gedrag. Toen bleek dat ik geen doopbewijs had, omdat het briefje van het ziekenhuis bij de pastoor in Venlo was blijven hangen. Toen heeft de pastoor uit Seve-num me maar met kleine lettertjes in de kant-

lijn van het doopboek bijgeschreven.” De kleine Peter groeit op binnen een van de meer geziene, keurig katholieke families in Sevenum. “Mijn vader had een topbaan. Hij was directeur van de landbouwcoöperatie Landbouwbelang. ‘Direc-teur van de fabriek’ heette dat bij ons. Hij was ook voorzitter van het kerkbestuur.” Thuis, als het gezin voor het eten rond de tafel zit, worden de brieven van heeroom uit Kameroen voorge-lezen. Verhalen vol avontuur uit een mysterieu-ze wereld. Als de meester van de lagere school hem vraagt: wat wil je later worden, is zijn ant-woord: “Net als mijn heeroom: missionaris.”

Het is kerst 1949. In het roomse milieu in die jaren kijkt niemand ervan op als in Sevenum directeur Nabben van ‘de fabriek’, besluit om zijn tienjarig zoontje vervroegd van de lagere school te halen en naar het seminarie te stu-ren. De kleine Peter is dan al misdienaar: “Ha, ik vroeg me altijd ondeugend af of die pastoor onder zijn jurk ook nog een broek aan had. Met de consecratie moet de pastoor buigen, dan sta

4 SOMMIGEN VAN JULLIE ZULLEN MARTELAAR WORDEN

20 M I L L H I L L

je als misdienaar achter hem en moet je de ka-zuifel van de pastoor optillen. Nou, dan keek je daar natuurlijk stiekem onder, ha, ha, kwajon-genswerk, hè.” De kleine Peter Nabben komt pas met Pasen 1950 weer thuis van het semi-narie. Z’n moeder schrikt als ze hem ziet: “Wat zie jij er slecht uit? Ze ging met me naar de dokter. Die zei: ‘Die jongen is ondervoed.’ “Ik ben, denk ik, het enige jongetje van Mill Hill dat kan zeggen dat ie ondervoed is geraakt op het seminarie. Hoe het kwam? De aardappe-

len waren er groen en paars. De witte kool was nooit gaar. Het spek, van die grote lappen, ook nooit gaar. Aan tafel kregen we bij het brood een twaalfde van een pakje margarine. Daar moesten we onze boterhammen mee smeren. Of je nu twee sneeën at of je at er twaalf. Kort en goed: ik was thuis beter gewoon. Ik werd door de dokter op bed gelegd. Binnen twee we-ken was ik zeven kilo aangekomen.”

1964. De wereld is in de ban van de onafhanke-lijkheidstrijd van de Afrikaanse kolonies, zoals Congo. Daar zijn op 20 augustus 31 Belgische en Nederlandse missionarissen vermoord, on-der hen drie Mill Hillers. Juist in die tijd wor-den in Londen bij Mill Hill vijfentwintig se-minaristen gewijd door kardinaal John Heenan. In de wijdingspreek wordt door de kardinaal gezegd: ‘Sommigen van jullie zullen martelaar worden’. “Ja, dat werd ons gezegd tijdens de wij-dingsdienst. Leuk, hoor.” Na de wijding worden Nabben en de anderen op de kamer van de al-gemeen overste geroepen. Daar wordt de wereld verdeeld en krijgt ieder zijn missiebestemming

De digitale werkplaats van Peter Nabben in zijn kamer in het Sint Jozefhuis.

211 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

te horen. “Mijn bestemming: Congo! De fa-milie zat te wachten in de koffiezaal, voor een feestelijke nazit van onze wijding. Mooi niet. Ik kom daar binnen met een gezicht… zo... Dat kun je begrijpen, terwijl al die klasgenoten een en al vreugde en blijdschap waren. Man, toch, naar Congo! Die naam en de priesters die daar kort tevoren vermoord waren, dat maakte ons ontzettend angstig.” Omdat Congo op dat mo-ment te gevaarlijk is, vertrekt Nabben tijdelijk naar Frankrijk, geeft er Engelse les en werkt in een vakantiekolonie. Tot hij het bericht uit Londen krijgt dat zijn benoeming is omgezet in een uitzending naar Kameroen. “Dat was of er een droom uitkwam. Daar had ik naar toe-geleefd tijdens mijn opleiding. Door het woord Congo tijdens de wijding viel ik van de kar. Nu stond ik weer helemaal op de kar.” Nabben reist in 1965 naar Noordwest-Kameroen. Bij aan-komst in het bisdom waar ook zijn heeroom Matthieu Nabben werkt, staat er een comité van ontvangst gereed: “De mensen die naast hem stonden, begonnen te dansen. Ze zongen: ‘Father Nabben… Vader Nabben zijn zoontje is

gekomen’.” In de jaren erna ontwikkelt Nabben, de nog onervaren missionaris, zich vooral als gewaardeerd bouwpastoor. Tussentijds zwerft

De klas van Peter Nabben: de in 1964 in Londen gewijde priestermissionarissen van Mill Hill. Nab-ben noteerde kort de geschiedenis van zijn klas: zeven uitgetreden, elf overleden. In 2016 nog zeven in leven. Midden op de foto de in 2000 in Kenya vermoorde Amerikaanse Mill Hiller John Kaiser.

22 M I L L H I L L

hij langs verschillende parochies, is hij direc-teur van dertien scholen en draagt dagelijks de mis op: “Je weet dat katholieken het sacrament van de biecht hebben, ik kom daar, ik ken de taal niet, dus ik kan ook de biecht niet verstaan. Probleem. Nee, zegt mijn pastoor, er komt een tolk bij. Ondertussen zit daar een oud vrouwtje te mummelen in haar eigen taaltje. Ik begreep er weinig van en gaf er maar een kruis over. Weet je, zulke oude vrouwtjes, dat zijn geen zondaressen. Laat die vertaling maar zitten, zei ik, tegen de tolk. Ze hebben hun goeie bedoe-ling laten zien.” Het zijn gelukkige jaren voor Nabben. Tot er een Kameroenese kip op zijn weg komt. Let op! Want daarom is het op de weg van Bamenda naar Kumbo nog altijd uitkijken. De weg voert door een mooie vallei. Maar je kunt er boze geesten tegenkomen, achtergelaten ‘door father Peter Nabben’, zegt de plaatselijke bevolking. Er moeten daar, in de weg, nog een paar bierflesjes met geneeskrachtige kruiden ingegraven zitten. Onder de aarde gestopt door omwonenden om die boze geesten te verjagen.

Kwam de pater hier de duivel tegen? Nee, een kip. “Ik had daar langs de weg twee parochies. Ik kwam er regelmatig, op de motor. Tot op een dag een kip overstak. Die draaide in het voor-wiel. Ik ging tegen de vlakte, knalde met mijn hoofd tegen een betonnen paal en lag twee we-ken in coma. Een collegamissionaris ging later de motor ophalen. ‘Twee kippen, father, beta-len!’ zeiden de omwonenden, ‘en ook voor de kruiden, om de boze geesten af te kopen.’ De collega betaalde drie kippen, want de kip die zijn leven in de spaken eindigde, moest uiter-aard worden vergoed.” Een onnozele, verstrooi-de Kameroenese kip maakte een einde aan het missieleven van Peter Nabben. Er volgde een lange herstelperiode. Na een jaar rust en een nieuwe heup keerde hij terug naar zijn thuis in Kameroen. Het werd nooit meer als voordien. De weerstand was weg. “Mijn hoofd”, zegt hij, “vergeetachtig, plaatsen blanco, namen blanco, zelfs die van m’n naaste medewerkers die ik in Kameroen had.” Dat is de reden waarom zijn bisschop in 1999 zegt: “Je kunt beter terug naar Nederland.” “Dat was verschrikkelijk. Ik had

231 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

veel respect voor die man. Hij heeft me toe-gezegd afscheid te komen nemen. Dat heeft-ie niet gedaan. Dat zit me nu nog dwars.” Hij zucht even, dan: “Toch, het was een heel mooie tijd daar in Kameroen. Weet je, ik hou van dat land en ik hou van de mensen.” Nu brengt hij zijn dagen door in zijn digitale werkplaats in het Sint Jozefhuis, zijn kamer. Daar staan een Apple computer, gelinkt met een Apple iPad en een iPhone. Zo houdt hij Skypend en mailend contact met zijn liefde: Kameroen.

Op zijn beeldscherm staat een foto, allemaal portretjes. “Kijk”, zegt hij, “dat waren wij, onze klassenfoto, vijfentwintig man. Onder de por-tretjes vat een simpele aantekening vijftig jaar missionarisleven samen: ‘25 gewijd, 11 RIP, 7 out’. Zijn vinger gaat over de portretten: “Weet je? De kardinaal bij onze wijding heeft gelijk ge-kregen. Sommigen van ons zijn echt martelaar geworden. Thomas Mittelberger uit Zuid-Tirol ging naar Pakistan, reed rond op een motor en botste op een jeep. Hij stierf op 4 juli 1967. En John Kaiser uit de Verenigde Staten zette zich in voor verkrachte meisjes en landlozen in Ke-nia. Hij is in augustus 2000 ’s nachts uit zijn auto gehaald en doodgeschoten.”

De wijding van de Mill Hill-klas van Peter Nabben in 1964.

24 M I L L H I L L

Als jongetje zit Theo Beemster (1930) een keer op de knie bij een familievriend: een man met een klein puntbaardje, missionaris uit Wer-vershoof. Als zevenjarige zei Theo al tegen zijn vader: “Ik wil missionaris worden.” Daar en op dat moment op de knie van de pater vervliegen zijn dromen als die hem vraagt of missionaris zijn roeping is. “Nee”, roept het joch heel hard. De pater, verbaasd: “Waarom niet?” “Jij hebt een sik, ik wil geen missionaris met een sik zijn.” De sik wordt geen trauma, want kort daarop zegt Theo tegen zijn moeder: “Ik wil toch wel graag naar de missie, hoor.”

En zo vinden we Theo Beemster uit Hoog-karspel in 1956 terug in centraal Afrika, in het oosten van Oeganda, de wereld van zijn jeugd-dromen. In de witte toog met de rode sjerp van de Mill Hill Fathers. En zonder sik. Hij zal er acht jaar blijven. Tijdens zijn eerste vakantie in 1964 logeert hij bij zijn zus in Amsterdam. Op een dag belt zijn moeder. Zijn zus ziet Theo tij-dens het gesprek wit wegtrekken, denkt dat er

iets ergs gebeurd is. “Moeder zei: ‘Je hebt een benoeming in Nederland. Weet je wat? Als procurator in de regio West-Friesland. Procu-rator is een geleerd woord voor schooier. Bus-jesleger, centenschooier, letterlijk. Vanuit onze Mill Hill-basis, het Sint Bonifacius Missiehuis in Hoorn. Het missiebusje stond bij de mensen thuis op de schoorsteen. Het werd eens per jaar opgehaald door de zelatrices, of zelateurs, die in de dorpen actief waren. De ‘ijveraars’ zoals de letterlijke betekenis van het woord luidt. Ik moest dat gaan regelen.” Het missiebusje was één manier om geld binnen te halen. Een an-dere manier was de missiekalenders verkopen, waarvan Mill Hill dan een bepaald bedrag kreeg. “Daar ging ik dan als Afrika-missionaris, ja, ook zelf langs de huizen om busjes te legen. Moeilijk hoor in het begin. Dan durfde ik niet goed aan te bellen, keek ik door het raam en ja, dan zagen ze me. Dan ging de deur open en zei ik: ik ben pater Beemster, de opvolger van pater die en die… Het was ‘goh, pater, kom binnen.’ Daar kwam ik dan, een man met een

5 DE ‘CENTENSCHOOIER’ VAN WEST-FRIESLAND

251 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

wit boordje. Ik ben nooit weggestuurd, ik heb wel meegemaakt dat mensen maar een kwartje gaven.”Later ontwikkelt Beemster een gezellige en heel goede manier om geld voor Mill Hill te schooien. “Met optredens van meidenbandjes, meiden voor de missie, ha, ha… Bruiloften af-gaan in West-Friesland. Met een bandje met vooral meisjes. Dan werd er gezongen en ging de pater met de pet rond. Ik had wel vijf van die bandjes. Met gitaar en met harmonica. De liedjes van toen, hè.”Hij kent de liedjes nog, zingend: “Hallo, hallo, hier in de zaal, we wensen jullie goedenavond allemaalwe zitten zo gezellig hierwe zitten hier toch gezellig bij elkaar.”

“Ja, jongen, dat was echt het Rijke Roomse le-ven. Die bandjes, dat is net na de oorlog begon-nen door twee van mijn zussen: Trijn en Aal. Die gingen de bruiloften af in klederdracht, praten met elkaar in het West-Fries. Ze ver-telden moppen en zongen liedjes in het West-

Fries. Zo deed ik het ook. Ik had bijna iedere avond optredens. De meisjes van mijn bandjes zaten natuurlijk op school, hadden huiswerk en konden niet iedere avond, dus had ik een heel stel van die meisjes. We hadden de Struikjes, de zusjes van één familie Struik en niet te vergeten de Blue Bells en de Rigolettos’s. Als ze gezon-gen hadden, vertelde ik een paar moppen en dan ging ik collecteren. Daarna zongen ze weer,

Theo Beemster: “In West-Friesland haalden we geld op, missiebusjes legen. En ik organiseerde optredens van meidenbandjes tijdens bruiloften en feestjes…, meiden voor de missie, ha, ha…”

26 M I L L H I L L

271 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

terwijl ik collecteerde.” Bij zulke gelegenheden en bij een glaasje komen lief en leed elkaar vaak tegen, merkt de jonge bedelpater: “Dan kwam er dikwijls iemand naar me toe voor een seri-eus gesprek: over scheiding van de vrouw, over last met de kinderen. Dan vroegen de meiden nieuwsgierig: waar ging het over? Dat wist ik nooit, natuurlijk. En ze vroegen: wat heb je gekregen? Want ja, als iemand z’n emotioneel verhaal kwijt kon, dan was-ie royaal, dan kreeg je vaak wel een tientje. Een heleboel geld voor die tijd. En die meiden waren blij, want als we op zo’n avond meer dan honderd gulden in-zamelden, dan gingen we naar de patatkraam. Mooi, hè!”

Tijdens die bruiloften en partijen treedt Beem-ster regelmatig op als conferencier en moppen-tapper: “Ik vertelde vaak de mop van de leeuw. Over Mill Hill-pater Tinus uit de Filippijnen. Die mop ging zo: Pater Tinus vroeg me: ‘Kan

ik een keer bij jou op bezoek komen in Kame-roen?’ Ik zeg: ‘Prima, welkom’. Pater Tinus zei erbij: ‘Maar dan wil ik wel op leeuwenjacht.’ Nou ja, hij kwam op bezoek in Kameroen. We hebben avonden zitten praten. Op een keer zei hij weer: ‘Ik wil op leeuwenjacht.’ Nou, wij naar de man die daar over ging. We kregen permis-sie. Wij dus ieder met een geweer op stap en met een stel jongens die het geschoten wild moesten meedragen. Nou, hup, de rimboe in. Na een kilometer zei ik: ‘Ga jij die kant op en ik die kant, want als je allebei de zelfde kant op loopt, maak je veel lawaai en ziet het wild je eerder.’ Dus Tinus de ene kant op, ik de andere. Na een minuut hoorde ik opeens een geweldige brul van een leeuw. Op dat moment begonnen de meiden van het bandje allemaal te brullen. Oei, die Tinus, die is opgevreten. Nou wij hol-len, en goh, kijk, daar komt Tinus uit een bosje, helemaal hijgend. Ik zeg: ‘Wat is er gebeurd?’ Hij: ‘Ik zag een leeuwin. Ik mikte, maar wist ik dat er achter mij een leeuw stond. Die begon geweldig te brullen. Ik begon te rennen, want ik had daar vlakbij een hut gezien. Ik dacht als

Meisjesband uit Hoogwoud. Ook zij traden samen met Theo Beemster op om geld in te zamelen voor de missie.

28 M I L L H I L L

ik die haal, zit ik wel goed. Vlak voor ik bij die hut kwam, gleed ik uit, net op het moment dat die leeuw mij wou bespringen. Omdat ik uit-gleed, sprong hij over me heen. Ik vloog die hut binnen en heb gauw de deur dichtgedaan’. Ik

zeg: ‘Nou, Tinus, ik vind het een prachtig ver-haal, maar als ik zoiets zou meemaken zou ik in m’n broek gescheten hebben.’ Hij zegt: ‘Ja, waar denk je anders dat ik over uitgleed?’”

Repetitie van de Rigoletto’s uit Wervershoof voor een reünie. Theo Beemster: “Al in de jaren ‘6o ging ik met hen op pad. Een paar jaar terug was er weer een feest. Ze wilden wel optreden, maar niet zonder de pater. En de opbrengst ging weer naar de missie.”

291 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

“Weet je, bij een missionaris blijft de band met je parochie, je thuis, je dorp, altijd heel sterk. Als missionaris word je uitgezonden. Wie zendt jou? Je familie, de parochie, de gemeen-schap. Zo voelt dat, ook als je ver weg eenzaam in de rimboe zit.” Ergens in het jaar 1966 staat Harry Reusen spullen in zware houten pakkis-ten te stoppen. Net gewijd, al wilde hij eigenlijk eerst geen missionaris worden. “Ik had een broer bij Mill Hill. Zijn verhalen, het avontuur, de verre landen, dat lokte me wel, maar ik wilde iets met m’n handen doen. Ik ben naar de ambachtsschool gegaan, heb leren timmeren. En daarna, ja toch, is de motivatie gegroeid om priester te worden, bij Mill Hill. En kreeg ik als bestemming Congo.” Dus staat hij op een dag, een halve eeuw geleden, Au-ping matrassen in te pakken. “Onze hele uitzet kochten we in Nederland. Dat was het handigst. Daarna met die kisten op de ss. Albertville in Antwerpen en de oceaan op en naar de missie.” Als vele anderen voor hem heeft Harry Reusen gekozen voor een baan zonder gouden horlo-

ge na veertig jaar en zonder loonbriefje aan het eind van de maand. “Als missionaris heb je geen salaris. Reiskosten en je ziektekostenverzeke-ring worden betaald en je krijgt een kleine on-dersteuning van de congregatie. Je spullen, die schooide je vaak bij elkaar, ook in later jaren, eigenlijk ons hele missionarissenleven. Kwam je met verlof naar Nederland, dan kon je gelijk aan de slag. Ja, in mijn vakantie ging ik thuis op de boerderij werken, hooibalen opsteken om centjes te verdienen om in Congo van te leven.”

Leven van de geef. En zorgen dat je in je vrije tijd een spaarpot bij elkaar bedelt. Die erva-ring hebben alle Mill Hill-missionarissen. Fons Geerts: “Ja, dat hoorde bij het vak, ha, ha. Va-kantie? Je had geen vakantie. Als je na een paar jaar terug naar Nederland ging, dan moest je hard aan het werk als bedelpater. Preken in de parochie, praatjes houden op scholen en voor verenigingen. En zo geld inzamelen voor de missie.” Piet Korse: “Als ik uit Congo naar huis ging, dan moest ik met de pet rond bij het thuis-

6 ALS IK NAAR HUIS GING, MOEST IK MET DE PET ROND

30 M I L L H I L L

front. Je leefde als missionaris van vrienden en bekenden in Nederland, mensen die je wat toe-stopten. En had je geld voor een waterput of een auto nodig, dan kon je een beroep doen op bijvoorbeeld de Vastenactie, Memisa of de Mis-sie Verkeersmiddelen Actie. Dan diende je daar een projectvoorstel in.” Voor Piet Korse is het thuisfront het dorp Zwaag en omgeving: “Ik preekte dan in de kerk. Nou had je in Zwaag een heel zuinige pastoor. Het was echt niet zo dat de hele opbrengst van de collecte naar het goede werk van Piet Korse ging. Nee, nee, de

pastoor zei: ‘Het gemiddelde van de collecte is voor mij. En alles wat er meer binnenkomt is voor jou’.” Missionaris René Graat in het Mill Hill Contactblad van december 2002. “We konden altijd rekenen op een achterban van weldoeners en hulporganisaties die ook regel-matig per boot of vliegtuig tonnen hulpgoede-ren in vaten sturen, met medicijnen, onderdelen, voedsel, kleding en schoolbenodigdheden. Om de dozen medicijnen van Memisa op te halen moesten we wel tien potige mannen meer dan vierhonderd kilometer te voet op pad sturen.”

Harry Reusen weet nog hoe ze in zijn thuis-parochie in Breedenbroek in de Achterhoek autotoertochten voor hem organiseerden: “En op zondag speciale collectes in de kerk. Goh, dat leverde soms wel 2000 gulden op. Dat geld werd dan op jouw naam bij Mill Hill in Roosendaal op een rekening gezet.” Als een van de mooiste sponsoracties herinnert hij zich ‘het rimboebal’ dat speciaal voor hem op touw werd gezet. “Thuis in de boerderij. Dan werd de stal schoon gemaakt, kwamen er tafels en stoelen

De laatste versie van de missiebusjes van Mill Hill.

311 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

en was er feest met Rad van Avontuur, levende muziek en dansen. En, met veel bier, nou, dan werd er flink gedronken, hoor, allemaal voor mij als missiepater. En ik? Ik kwam dan met een auto vol exotische Afrikaanse spullen, lappen, beeldjes, noem maar op, allemaal om op het rimboebal in een standje te verkopen.” Nog al-tijd koesteren de missionarissen in ruste vanuit

Oosterbeek hun achterban. Ook Harry Reusen. “Voor velen van ons bestaat het thuisfront nog steeds, nog heel levend. Ik ken bijvoorbeeld een mevrouw die bij ons regelmatig op de markt staat met glühwein. De opbrengst gaat naar de streek waar ik gewerkt heb, naar een schoolpro-ject in Basankusu in Congo.”

Een reischeque en een half varken als prijzen voor de Reuze Reusen Aktie van het Missie Thuisfront van Harry Reusen: “Dat thuis-front bestaat nog steeds.”

32 M I L L H I L L

“De mensen die voor ons soms een leven lang collecteerden, de zelateurs en de zelatrices. Die zijn onvervangbaar. Daar dreven wij op, want ja, houd er rekening mee, als Mill Hillmissio-narissen hadden we geen salaris. In Nederland hadden pastoors een aardig inkomen uit de pa-rochie, maar wij waren financieel afhankelijk van de goedgeefsheid van anderen.” Frans Baartmans (1936) een leven lang actief als missionaris op Borneo en in India spreekt nog altijd vol dankbaarheid over hen ‘die langs de deuren gingen’. Ze zullen er nooit bij stil gestaan hebben, die zwetende Mill Hill paters daar in de tropen. Dat ze geld voor hun mis-sie kregen, omdat er een mevrouw in Raams-donksveer regelmatig haar bril kwijt raakte. “Ik hoor het nog. Als moeder haar bril zocht zei ze: ‘Lieve heilige Antonius help me mijn bril te vinden, dan stop ik wat in het potje. Help je me niet, dan krijg je niks, hoor’. En weet je, als ik nu mijn bril kwijt ben, dan hoor ik het mezelf zeggen: heilige Antonius, help me enz… Ja, als we wat kwijt waren… Zo kregen de paters bij

ons thuis hun centen. Het busje van Mill Hill staat al vijftig jaar in de kamer, daar naast de televisie. Ik stop er nog regelmatig wat in. Eén keer per jaar maak ik het over.” Zo moeder, zo dochter. De dochter is Annie Baaten (1925) uit het Brabantse Raamsdonksveer. Al bijna een heel lang leven een van de vele gewaardeerde donors van Mill Hill. En als meisje al is ze het dorp rondgegaan, de missiebusjes legend op veertig adressen. “Van februari tot augustus, dat was mijn schooiseizoen. Ik heb het van 1955 tot 1966 gedaan, tot mijn trouwen. Ik was ze-latrice, schooier voor Mill Hill. En ik bracht de Annalen rond, dat was het maandelijks blaadje van het missiecollege in Roosendaal. En na-tuurlijk missiekalenders verkopen. Dat deed ik ook. Goh, ik heb vijftig jaar missiekalenders aan de deur verkocht. Ja, verkopen, dat kon ik wel.” Ook van die missiekalenders gaat een deel van de opbrengst naar de Mill Hill-missionarissen.

Annie, nog altijd vlot van de tong, is dertig jaar oud als ze voor het eerst in haar dorp langs de

7 WAT DIE PATERS MET DAT GELD UITSPOOKTEN?, GEEN IDEE

331 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

deur gaat. Zo wordt Annie zelatrice, in die tijd een van de honderden in Nederland, een van de stille krachten die de missie gaande houden. Nu, na zoveel jaar, wordt ze even uit de anonimiteit getild. “Toen ik begon dacht ik, ik moet het se-cuur doen, dus ik heb in de boekhandel meteen een opschrijfboekje gekocht, voor één gulden. Dat moest ik wel zelf betalen. Het boekje heb ik nog. Kijk, helemaal beduimeld en versleten, maar alles staat er in. Ik heb al die jaren geen dubbeltje achtergehouden, hoor.” In het boekje lange lijsten met namen met daarnaast de huis-nummers en het bedrag. “Ik klopte op de deur of belde aan, ging binnen en leegde het busje. En schreef het bedrag meteen op. Meestal klei-ne bedragen. Arme mensen gaven een gulden of 1,50. Tandarts Van der Wouw was een goeie. Kijk, uit zijn busje kwam een keer wel 5 gulden en 94 cent.” Ergens bij het jaartal 1955 heeft ze een aantekening gemaakt: ‘De heer Heere. Ik

Oud-zelatrice Annie Baaten: “Als moeder haar bril zocht zei ze: ‘Lieve heilige Antonius help me mijn bril te vinden, dan stop ik wat in het potje’.”

34 M I L L H I L L

mag wat komen halen, want hij heeft geen bus-je’. Het geld uit de missiebusjes wordt één keer per jaar bij haar thuis opgehaald: “Door father René van Eijndhoven, hij is later uitgetreden, maar toen ik trouwde, is hij nog op de bruiloft geweest.” Is ze er ooit voor bedankt? “Eens per jaar, meestal in augustus, kwam er een uitnodi-ging. Dan gingen we op bezoek bij Mill Hill in de Rooie Pannen in Tilburg, daar mochten we dan blijven slapen. Om ons te vermaken voer-

den de paters een openluchtspel op. En omdat ik ook met de Annalen liep kwam er elk jaar een uitnodiging om naar het Sint Jozefhuis in Oosterbeek te komen. Daar was dan een ont-vangst met eten en drinken, maar de bus ernaar toe moesten we wel zelf betalen. Nee, dat was niet gratis, hoor.” Enig idee wat er met het geld uit het missiebusje gebeurde, heeft ze eigenlijk nooit gehad. Op z’n Brabants zegt ze: “Bende gek. Wat die paters ermee uitspookten, dat is ons nooit verteld.” Ze haalt haar schouders op: “Je deed het gewoon, het was voor een goed doel, hè. Ja, altijd weer met die busjes. En maar rondsjouwen, door regen en wind, ‘ja, goeien-dag, ik kom voor het missiebusje’. Je deed het en je wist niet waarvoor.”

Uit de bewaarde boekhouding van zelatrice Annie Baaten: de opbrengst van de busjes in 1955 in Raams-donksveer. Bij ‘de heer Heere’ mag ze wat komen halen, maar hij hoeft geen busje.

351 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Eigenlijk leeft Nico Konings al een lang leven op een jaloersmakende manier. Gevraagd naar zijn verwachtingen toen hij in 1962 dan einde-lijk als missionaris en priester naar Afrika ging, zegt hij: “Verwachtingen? Ik zei tegen mezelf, ik zie wel wat ik tegenkom. Weet je, als je ver-wachtingen hebt, komen ze vaak niet uit. Dat geeft alleen maar teleurstelling. Dat is niet zo goed voor je gemoed. Zonder grote verwach-tingen kun je het leven beter aan.”Les één van een Mill Hiller van ‘bouwjaar’ 1924. Les twee die hij van de loopplank ko-mend in Mombasa en ook daarna altijd zich-zelf heeft voorgehouden: “Maak van de zwarte mensen geen bedelaars. Ze zijn je gelijken. Be-handel hen met respect. Dan zullen ze jou ook met respect behandelen.” “Vader bakker, moe-der ‘een bidziel’”, zo omschrijft hij zijn ouders. “Moeder bad ervoor dat haar kinderen naar het klooster zouden gaan. Dat bidden is verhoord, drie meisjes gingen naar het klooster.” Nico Konings komt ter wereld in het eigenzinnige dorp Volendam. Vader bakt er brood voor de

vissers: “Die waren dikwijls te arm om af te re-kenen. Aan het eind van de week betaalden ze hem vaak met een maaltje vis.” Door crisis en Afsluitdijk(1932) vervalt het vissersdorp en be-landen veel Volendammers in de steun. Thuis bij Nico zijn ze ook niet rijk. Als de pastoor Nico een keer met korte kousen bij een kerk-dienst ziet krijgt hij te horen: ‘Je moet lange kousen aan naar de kerk’. “Moeder zei: ‘Daar heb ik geen geld voor.’” Het gezin telt acht kin-deren. Na drie dochters is Nico de eerste zoon. “Mijn opvolger dacht vader. Toen ik hem ver-telde dat ik missionaris wilde worden, zei hij: ‘Wat moet je nou bij die zwartjes?’ Ach, missi-onaris? Ik had geen idee wat het was. Roeping? Mijn gedachte was gewoon daar ver weg men-sen te helpen.”

In 1936 gaat Nico Konings naar het Mill Hill-seminarie in Hoorn en vervolgens naar de Mill Hill opleiding in Haelen. “Vlak voor de hon-gerwinter kwam ik thuis. Ik kon niet terug.” Hij is een jongen vol ambitie, denkt er over een

8 AFRIKAANSE VROUWEN ZIJN INSTRUMENTEN VAN GOD

36 M I L L H I L L

Mill Hillseminarie in Volendam te beginnen. In een overwegend protestantse omgeving blij-ken de Volendammers in die jaren zeer strijd-baar voor hun katholieke identiteit. Anton van Duinkerken schrijft in die tijd zijn gedicht Voor Volendam: Vecht gij tegen het onrecht, weest man!Wij vragen niet; treurt om ons lot.Wij vragen om recht voor ons levenEn ons heeft de hemel gegevenOnwrikbaar vertrouwen op God.

Nico Konings komt in aanraking met de ook uit Volendam afkomstige en later door de ka-tholieke kerk opzijgeschoven professor Klaas Steur: “Die is door de kerk veroordeeld, om-dat hij zijn tijd ver vooruit was.” In 1946 wordt Konings gewijd. Hij verwacht een benoeming voor Congo of voor Borneo. Maar voor hem

Niek Konings: “Heidenen dopen? Nee, hoor, dat was de boodschap waarmee de generatie missionarissen voor mij aan land was gestapt. In mijn tijd was dat al anders. Ik werd belast met gemeenschapsopbouw.”

371 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

voorlopig geen rimboe, geen verre reizen. Het wordt, om te beginnen, een ‘missie’ heel dicht-bij huis: leraar in Hoorn. “Sport, coach van het voetbalelftal. En les geven in Grieks, terwijl ik geen talenkenner ben.” Later is hij nog een tijd-je procurator in Hoorn en studeert vervolgens aan het bisschoppelijk college in Roermond. “Nog steeds niet naar de missie. Weer studeren, ik vond het verschrikkelijk.”

De kans, de missie, komt pas in 1962. “Ein-delijk, maar ik was toch heel blij. Ik zag het als een zegen, als leiding van Gods hand. Een vrachtboot bracht me door het Suezkanaal naar Mombasa. En vandaar naar het bisdom Kisumu in West-Kenia. Heidenen dopen? Nee, hoor, dat was de boodschap waarmee de generatie missionarissen voor mij aan land was gestapt. In mijn tijd was dat al anders. Ik werd belast met gemeenschapsopbouw. Cursussen geven

Niek Konings (achterste rij rechts) met zijn Volendamse familie en een bezoekende Javaanse priester.

38 M I L L H I L L

aan plaatselijke leiders. Ik weet nog dat sommi-gen van hen wel vijftien mijl moesten lopen eer ze op de plek van bestemming waren. En wat nooit gebeurt in Afrika, al de eerste keer waren ze er allemaal op tijd.” Het respect voor mensen dat de Volendamse bakkerszoon van z’n vader heeft meegekregen, probeert hij in Kenia uit te dragen: “Ik ben priester, dus mijn taak is met de Bijbel in de hand laten zien hoe we ons werk en ons leven in kunnen richten, rekening houdend met anderen, zonder onderscheid. Want, zwart,

blank, rood of geel, moslim, christen of jood, je bent allemaal gelijk. Ik vertelde de mensen daar dat Christus is gekomen om mensen te bevrij-den, dat hij op aarde maar drie jaar de tijd heeft gekregen en Zijn werk niet heeft voltooid. En dan zei ik dat zij nu die verantwoordelijkheid hadden: jullie kunnen het werk voltooien!’’ In 1968 wil de overste van Mill Hill hem weer naar Nederland halen. Zijn dringend beroep op ‘de baas’ in Londen om hem toch in Afrika te laten heeft effect. En zo blijft Nico Konings tot 1998 actief in Kenia. Niet alleen met gemeen-schapsopbouw maar ook met het organiseren van de lokale basisgezondheidszorg. Veel van zijn activiteiten zijn, toen hij definitief vertrok, overgenomen door vrouwen: “Die deden al veel werk toen ik er was. Afrikaanse vrouwen zijn vaak heel sterk. Een van hen, ook zo’n krachtige vrouw, verzorgt daar nu tweehonderd aidspa-tiënten. Ze heeft er ook voor gezorgd dat die ziekte voor mensen bespreekbaar is en dat de be-smette mensen aidsremmers nemen. Zij is daar nog altijd bezig, een prachtige vrouw. Afrikaanse vrouwen zijn echt instrumenten van God.”

Missionaris Niek Konings met vliegtuig op weg naar de missie.

391 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Fons Geerts op weg naar zijn kamer in verzorgings-tehuis Vrijland.

Fons Geerts voelt zich nog altijd een kind van het Rijke Roomse leven. Die verdwenen klei-ne wereld waarin alles in het dorp nog rond de kerk draaide. Elke ochtend op je nuchte-re maag naar de mis. De meisjes links in de kerk, de jongens rechts. Thuis samen rozen-hoedjes opzeggen, samen bidden aan tafel, dan pas het deksel van de dampende pannen.Als hij m’n naam hoort aan de telefoon, roept hij: “Oh, ben jij het! Jij bent toen in 1997

bij me geweest in Kisii in Kenia. Goh, jouw auto reed vast in de modder ha, ha.” Onver-slaanbaar opgewekt en met een solide harde schijf, zeer bij de tijd, priester en drieënveer-tig jaar missionaris: Fons Geerts boerenzoon uit Ulicoten, opgegroeid op een Brabantse boerderij. Koeien, paarden, geiten, een var-ken, kippen en akkerland met aardappelen, gerst, rogge en haver. Als jongetje moet hij de schoven opbinden. Vader Janus doet de boerderij, moeder Celine zorgt voor de zes kinderen. “Toen moeder drie zoons had, wilde ze een meisje. Ze beloofde de Heili-ge Maria dat als het vierde kind een meisje zou zijn, dat meisje zeven jaar lang kleding in de kleuren van Maria zou dragen, blauw en wit. Zo is het ook gebeurd, toen onze Annie ter wereld kwam.” De kleine Fons wil vee-arts worden. Zijn ouders sturen hem naar een kostschool van de Augustijnen in Eindhoven. “Daar kwamen missionarissen op verlof. Die vertelden mooie verhalen. Dat trok. Ik koos voor een seminarie-opleiding bij Mill Hill. Ik

9 WAT WILLEN JULLIE? EEN SCHOOL MET EEN GRASDAK?

40 M I L L H I L L

hoorde dat je bij hen altijd naar het buiten-land werd uitgestuurd. Dat was precies wat ik wilde.”

Na zijn wijding in Londen hoort hij zijn be-stemming: Oeganda. “Met de trein naar Mar-seille en hup, op de boot, een vliegtuig was nog te duur. We waren vier uur van Port Said en het Suezkanaal vandaan, toen Egypte de Kanaalzo-ne bezette en er oorlog uitbrak met Engeland en Frankrijk, de boel werd geblokkeerd. Met een andere boot ben ik toen rond Afrika ge-varen, zes weken, een prachtige reis. Via Kenia ging ik met de trein naar Oost-Oeganda. Wat een wereld! Groot, weids, warm, vol leven, step-penland, gras en hier en daar bossen. Mensen die liepen, mensen die in hutjes van gedroogde modder woonden. Toen ik er kwam, waren er in Oeganda nog weinig lagere scholen. In Neder-land dachten de mensen dat we daar als mis-sionarissen de hele dag aan het dopen waren, zo was het niet. Volksgezondheid en onderwijs, dat was het werk, kliniekjes en schooltjes bou-wen. Je riep de mensen bij elkaar en zei: ‘Wat

willen jullie? Een school met een grasdak? Of eentje met golfplaat, maar dat is wel duurder…’ Je liet ze kiezen, leerde ze verantwoordelijk-heid dragen. Ik betaalde altijd de helft van de onkosten, zij de andere helft. Mijn helft kwam uit Nederland, van mensen uit mijn dorp bij-voorbeeld.” Geerts hoedt in Oeganda een pa-rochie waar werelds bestuur in Nederland een Commissaris van de Koning voor nodig heeft: 100 kilometer lang en 30 kilometer breed. “Zo groot als hier een provincie. Ik was vaak onder-weg, sliep in de hutjes, leerde hun taal, at hun pot. Koeien en vrouwen waren belangrijk, het leven doorgeven. De mannen stalen vrouwen om vers bloed te krijgen in de stam. Een vrouw kostte twaalf koeien aan bruidsschat. Een in-gewikkeld systeem, want de broer van de bruid gebruikte soms die bruidsschat weer om een tweede vrouw te kopen. Dus o wee als degene voor wie betaald werd, het niet zag zitten en naar huis kwam. Ze moest terug of ze wilde of niet, want anders moest de bruidsschat die er niet meer was, terugbetaald worden.”

411 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

In Afrika stuit de jonge missionaris al snel op de wereld van het bovennatuurlijke. “Het grootste probleem van de mensen was angst. De angst voor de geesten van hun voorouders, want die bleven na hun dood rondzweven. Zo’n geest kon voorspoed brengen, maar ook tegenslag: een ziek kind, een opgevreten oogst. Ze had-den geen vast omschreven godsdienst, alleen bij hongersnood of als er ziekte was, dan kwa-men ze bij elkaar, zoekend naar een oorzaak. Ze raadpleegden de dorpstovenaar. Die gooi-de steentjes op de grond en las uit de steentjes welke geest er problemen maakte.” Hij werkt in Oeganda in de tijd van de beruchte dictator Idi Amin, schudt hem de hand als hij een keer in de buurt op bezoek komt, maar krijgt in 1975 geen werkvergunning meer en moet het land uit. Zo komt hij in West-Kenia terecht. “Ook weer onderwijs en gezondheidszorg. Toen mijn heupen niet meer goed waren, ben ik in 1999 teruggekeerd. Voorgoed. Ik ben daarna nog ja-ren pastoraal werker in Baarle-Nassau en om-geving geweest.” Nu, wonend in Oosterbeek, telt hij de zegeningen van een welbesteed leven,

denkt nog dagelijks terug aan Afrika. “Wat ik daar heb geleerd: dat alleen aan jezelf denken onrust brengt. Samen dingen doen, meer delen. Dat brengt meer vrede en rust in je leven. Ja, dat is de les die je krijgt van mensen die het minder hebben. Met jou kijk ik nu terug. Ik ben te-vreden. Hoe ik het volgehouden heb? Door het geloof, jongen, het geloof. Het is een mooie tijd geweest, een mooi leven. Ik ben dankbaar dat ik het zo gekregen heb, al is het niet wat ik gepres-teerd heb, maar wat Hij gepresteerd heeft voor mij en door mij.”

Fons Geerts in Kisii, Kenya 1997.

42 M I L L H I L L

In Nederland gaan overledenen naar het kerk-hof. Wat rest zijn aandenkens, foto’s in het fa-miliealbum, een portret op de kast. In Afrika gaat dat anders is de ervaring van Piet Korse. Hij verdiepte zich tijdens zijn missieleven in het Afrikaans religieus universum waar contact met de ‘levende doden’ een normale zaak is.“Genezers, zieners en waarzeggers waren de eerste mensen die ik opzocht als ik in een nieuwe parochie kwam. Die mensen namelijk hebben veel kennis in huis van de mondelinge overlevering van hun voorouders. Ik ging voor het eerst een keer op bezoek bij een zieneres in Congo. Op het erf stond een hut. Er zaten heel veel mensen, ook parochianen. Oei! Toen ze mij, hun priester zagen, holden ze weg. Ze verborgen zich achter die hut. De zieneres no-digde me uit. Ik kreeg als voorname gast eieren en een levende kip aangeboden. Ik vertelde dat ik gehoord had hoe zij mensen genas en dat ik haar wilde vertellen dat ik haar bewonderde. Mijn parochianen die zo schielijk verdwenen waren, kwamen langzaam weer tevoorschijn

toen ze zagen dat ik rustig met hun zieneres zat te praten”

“In Afrika zijn de voorouders nog volop aan-wezig in het dagelijks leven. Ze worden de levende doden genoemd. Hun nazaten heb-ben meestal een klein heiligdom, een sacrale plek achter het huis. Als een gezin gaat eten is het eerste wat de vader doet een schaaltje met eten in dat heiligdom neerzetten. Dat voedsel is voor de voorouders, als teken dat men hen niet vergeet. Als de maaltijd klaar is mogen de kinderen naar het heiligdom om het schaaltje voedsel van de voorouders op te eten. De kin-deren stellen zich zo met hen in verbinding. Ik was een keer bij een mis in de Anglicaanse kerk. Na afloop stortten de kinderen zich op de overgebleven hosties op het altaar, precies zoals ze dat thuis doen met het schaaltje voed-

10 DE ROOK EN DE GEESTEN

Afrikaanse genezeres in trance. Deze vrouw in Bokatata, Congo stond bekend als iemand die zieke

kinderen genas.

431 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

44 M I L L H I L L

sel in het heiligdom. Inculturatie heet dat: Je behoudt rituelen en symbolen van je eigen cultuur ook in een andere religie. Voor veel Afrikanen is een ritueel als een eucharistievie-ring van weinig waarde als je de aanwezigheid

van de voorouders niet uitdrukkelijk erkent. In Congo worden bij een dienst de voorouders uitdrukkelijk aangeroepen om de bijeengeko-men gemeenschap te zegenen.”

Piet Korse bestudeerde tijdens zijn missiona-rissenleven en daarna intensief taal en cultuur van Centraal Afrika en ook de Afrikaanse spiritu-aliteit, gestalte gevend aan wat hij ‘een respectvolle dialoog met Afrika’ noemt. Hij schreef er vele boeken over en vindt ook nog tijd om een eigen expressie van Jeroen Bosch te schilderen.

451 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Piet Korse maakt er regelmatig mee dat ou-ders in alle vroegte de zegen van de voorouders doorgeven aan hun kinderen. “Heel mooi, met dichterlijke verzen vol alliteratie. De voorou-ders komen ’s avonds uit het bos tevoorschijn en gaan het dorp in waar ze vroeger leefden. Zij gaan ook in de lichamen van hun kinderen en kleinkinderen. Voor de zon opkomt, trekken de geesten zich weer terug in het bos. Net voor dat tijdstip zegenen de ouders hun kinderen met speeksel. De aanwezige voorouders verblijven dan nog in het lichaam van de vader en moeder en in hun speeksel. Als zij dus op dat tijdstip hun kinderen zegenen door hun speeksel op de hoofden van hun kinderen te blazen, dan ont-vangen de kinderen niet alleen de zegen van hun ouders maar ook van hun voorouders. Dat is nog eens wat anders dan de, toch wat kille, traditionele Romeinse zegen. In Oeganda ging ik geregeld op bezoek bij een beroemde traditi-onele genezer. Hij heette Budhagali. De eerste keer liet hij mij zijn heiligdom zien. Daar is het tamelijk donker. Met één klein olielampje zit je dan op een kussen op een kleed van boom-

bast. Er staan voor de ziener wat mandjes. Daar zitten de fetisjen in waarmee hij contact maakt met de voorouders. Hij steekt zelf een pijp op. De rook die om zijn hoofd blijft hangen, helpt hem om in contact te komen met de geesten. Toen ik er de eerste keer was en mijn ogen ge-wend waren aan de duisternis, zag ik een heel deftige meneer, een Afrikaan, naast mij op de grond zitten. De man was een hoge regerings-ambtenaar van het gouvernement van president Museveni. Hij zei: ‘Ik ben gestuurd door de minister, want de minister heeft een probleem.’ Tja, zo werd Oeganda bestuurd. Genezers en zieners hebben er nog steeds een grote invloed.”

46 M I L L H I L L

Op 24 mei 1973 krijgt Theo Beemster op zijn missiepost in Oost-Oeganda bezoek van een collegapater die een beetje ‘over de rooie’ is. De man, een opvliegend karakter en docent aan een katholieke middelbare school, had woorden gekregen met zijn rector. “Hij kwam naar mij toe om af te koelen.” Een onverwachte gast. Beemster besluit even naar de nabije provinciestad Mbale te rijden om snel wat boodschappen te doen. En hij moet een kousje kopen voor de kerosinelamp die ’s avonds de huiskamer verlicht. Dat kousje blijkt ineens erg duur. Het zijn de jaren van dictator Idi Amin, de voormalige bokskampioen van Oost-Afrika wiens regering tussen 1971 en 1979 tot een schrikbewind uitgroeit.

“Idi Amin had een avond tevoren op de radio gezegd: ‘als jullie zien dat in de winkels plot-seling dingen veel duurder worden, dan moet je mij een brief sturen. Dan zal ik zorgen dat die winkelier ervan langs krijgt’. Nou, dat kous-je kostte plots vier keer zoveel. Dus ik begon

flink te mopperen, maar ik heb het toch maar gekocht. Geen idee wat de bizarre gevolgen zouden zijn.” Beemster rijdt op zijn gemak naar huis. Maar dan… “In de spiegel zag ik achter me op de zandweg ineens heel snel een auto naderen. Hij reed me voorbij en ging langzaam rijden. Het was een legerjeep. De bijrijder gaf me een teken om te stoppen. Ik kon er net om-heen, want ik dacht daar even verderop is een markt, dan zijn er ooggetuigen als er iets met mij gebeurt.” Beemster stopt bij de markt. Sol-daten trekken hem uit zijn auto en slepen hem, zonder een woord te zeggen, naar de jeep. “Op de legerplaats net buiten Mbale werd ik afge-leverd. Ik draaide de gevangenis in. Ik moest mijn spulletjes afgeven: mijn schoenen uit, ik moest mijn riem afdoen en mijn overhemd uit-trekken.” Beemster wordt naar een cel gebracht waar nog tien Afrikanen zitten. Ze zwijgen. “Ik

11 IN DE KERKER VAN IDI AMIN

Theo Beemster: “Ik draaide de gevangenis in. Ik moest mijn spulletjes afgeven: mijn schoenen uit, ik moest

mijn riem afdoen en mijn overhemd uittrekken.”

471 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

48 M I L L H I L L

heb nog geprobeerd wat met de gevangenen te praten, maar ik denk, dat ze te bang waren om iets te zeggen. En ik had er eerlijk gezegd ook niet veel zin in. We zijn maar gaan liggen op de kale betonnen vloer. Het stonk erg naar urine. Er stonden wat vim-bussen zal ik ze maar noe-men, waarin je kon plassen. Maar die dingen waren gauw vol. Dan deed je maar een plasje aan de zijkant van de cel op de vloer die schuin afliep met alle gevolgen van dien: vochtig en stinkend. Dat was me het nachtje wel.” De vol-gende ochtend wordt de Mill Hill priester uit de cel gehaald. “Ik moest met mijn eigen auto naar een bepaald huis rijden. Naast me een sol-daat met geweer in de aanslag.”

Het huis blijkt het regionale hoofdkwartier van het leger. “Twee reuzen van kerels kwamen me halen. Dat was de eerste keer dat ik echt bang was. Zie je het voor je: een klein bang mannetje tussen twee knoerten van kerels? Ze sleepten me het huis in. Ik dacht dat ze me gingen martelen en doden. Ze brachten me in een grote ruimte waar in ‘t vierkant mannen zaten in uniform.

Ik moest blijven staan. De man die de leiding had, begon te spreken. Wat had ik in die win-kel gezegd? En waarom? Ik vertelde over het voorval. Zijn reactie: ‘Jij, manneke, wat ben jij toch een zielenpoot, een miezerig ventje. Hoe durf jij onze grote leider zo te beledigen. We zullen je laten weten wat we met je gaan doen. Breng hem naar buiten.’ De twee stevige man-nen brachten me naar de auto. ‘Stap in’, hoort Beemster even later. Hij rijdt in zijn eigen auto weg met voor hem een jeep die hij moet vol-gen. “We kregen een lekke band. De jeep reed door. Ik heb het wiel gewisseld. Toen we ver-der reden, stonden de voorgangers toch wel wat zenuwachtig te wachten bij een tankstation. Ik vroeg of ik de lekke band kon laten repareren. Daar kwam niets van in. Maar toen ik opmerk-te dat, bij een volgende lekke band, ik niet nog een reserveband had, stemden ze toe. We reden verder richting de hoofdstad Kampala. Toen we Mabira Forest naderden, werd ik een twee-de keer erg bang, Waarom? Enkele maanden eerder was in Mabira Forest een uitgebrande auto aangetroffen met het verbrande lijk van

491 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

een katholieke priester die kritisch geschreven had over de leiders van het land. Ik was ook kritisch geweest. Ik dacht dat de auto voor ons vaart minderde! Gelukkig, inbeelding. Ik heb later begrepen, dat de commandant in Mbale niet wist wat hij met mij aan moest. Daarom stuurde hij me maar door naar het oppercom-mando. We reden naar een gebouw, waar ik met grote letters op zag staan: ‘Makindi’. Mijn hart stokte wel een ogenblik. Makindi stond bekend als een gevangenis, waar je levend inging maar zelden levend uitkwam. Ik liep door de poort en langs verschillende grote gebouwen tussen veel gevangenen door. Ze staarden me allemaal aan: het was dan ook wel bijzonder: een blanke Europeaan tussen heel veel zwarte Afrikanen. Ik voelde me erg klein.”

Een van de volgende dagen komt collega Jan Appelman Beemster in de gevangenis opzoeken. Hij heeft alles bij zich wat nodig is om mis te le-zen. “Daar heb je niet veel voor nodig. Eigenlijk alleen brood en wijn. Maar hij had ook een gebe-denboekje meegebracht. We zaten naast elkaar

op de rand van het bed. Jan was de voorganger, ik concelebreerde. Heel intiem, heel indrukwek-kend. De kortste mis die ik ooit heb meege-maakt. Maar misschien wel de allermooiste. Jan had genoeg hosties en wijn meegenomen om nog een paar keer een viering te kunnen doen als het mogelijk was. Die gelegenheid kwam op zondag 3 juni, feest van de martelaren van Oe-ganda, een nationale feestdag. Ik ging nogal eens op bezoek in de mannencel om daar te praten. Ik stelde voor dat ik op de feestdag de heilige mis zou opdragen bij hen in de cel. Ze waren enthousiast. Voor 3 juni maakten ze de cel gron-dig schoon en zetten al hun spullen netjes aan de kant. Een tafel werd naar binnengebracht. Hosties, wijn en het gebedenboekje had ik nog. Een afgedragen kleed dekte de tafel. Ze vroe-gen of ze konden biechten. Daartoe werd er een hoekje in de cel ingeruimd. Ik zat op de stoel. De mannen knielden naast me, de meesten leunden op mijn knieën. Ze wilden biechten. De protes-tanten vroegen of ze ook deel mochten nemen. Natuurlijk, maar eerst een korte catechese over de betekenis van de biecht, en hoe het moest.

50 M I L L H I L L

We zongen bekende liederen. Het klonk, denk ik, door de hele benedenverdieping. En via de trappen naar het kantoor van de commissaris, zo vertelde hij me later, tot boven in het stadhuis. Natuurlijk mocht iedereen ter communie gaan, oecumene van de eerste orde. Het was alles heel indrukwekkend. Voor de mannen misschien nog wel meer dan voor mij. Ik was in die dagen meer priester dan ik ooit geweest was en misschien ooit zal zijn.”

“Later die dag arriveerde er een Indiër in de cel, doodzenuwachtig. Hij was directeur van een sui-kerplantage. Het bedrijf was afgepakt en in Afri-kaanse handen gekomen. Ze hadden die Indiër gevraagd om de geldzaken te regelen, maar hij had stiekem geld naar familie in Engeland ge-stuurd. Hij wist van de commandant permissie te krijgen om onder begeleiding naar zijn huis te mogen. Eenmaal terug gaf hij me een envelop met Amerikaanse dollars. ‘Let op, misschien wel vals’, zei de Indiër erbij. Ik stopte dat geld in het kussensloop op mijn bed.” De Indiër wordt nog dezelfde dag veroordeeld om uitgezet te worden.

Beemster zit al ruim een week vast in Amins ker-ker als father Alfons Welsing op bezoek komt. Een goede gelegenheid om de dollarenvelop kwijt te raken. Voorzichtige Alfons gaat bij een vriend, een bankdirecteur, langs om te kijken of de dollarbiljetten echt zijn. Ze blijken vals. “Toen kwam de Belgische consul op bezoek. Ik kreeg te horen dat ik het land uitgezet zou worden.” Op 6 juni neemt Theo Beemster afscheid van zijn me-degevangenen. “Heel ontroerend. De mannen mochten zelfs een voor een uit de cel komen om me te omhelzen op de manier waarop Baganda voor een lange tijd afscheid nemen van een dier-baar familielid of van een goede vriend. Boven in het kantoor stond de secretaris van de nuntius me op te wachten. Met zijn auto zijn we naar het vliegveld gereden. Ik kon het natuurlijk niet laten om tegen de soldaten bij de vliegtuigtrap te zeggen: ‘Ik kom ooit weer terug naar Oeganda!’ Pas toen het vliegtuig in de lucht was, voelde ik me echt vrij. Ik wilde m’n verhaal kwijt. Maar de man die naast me zat, interesseerde het niet. Eenmaal thuis bij de familie kon ik vertellen wat me allemaal overkomen was.”

511 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Nederlandse kinderen leerden vroeger nog wel over missionarissen die in verre gevaarlij-ke oorden in heidense kookpotten verdwenen. Missionaris is geen ongevaarlijk beroep. Missi-onarissen wonen en werken vaak in onrustige gebieden waar de taal van het geweer de taal van het Woord doet zwijgen. Volgens de Vati-caanse Missiepersdienst Fides zijn tussen 2000 en 2015 396 katholieke missionarissen ver-moord. De oorzaak is vooral antichristelijk ge-weld door islamitische terreurgroepen. Nog tot in de jaren ’60 van de vorige eeuw krijgen Mill Hill-missionarissen bij hun benoeming soms te horen dat ze kans maken op ‘de genade van het martelaarschap’.

Het is een onrustige tijd, omdat veel missielan-den in Afrika onafhankelijk worden. In 1965 worden in Congo 22 missionarissen door re-bellen gedood. Toch vertrekken er kort daarna weer missionarissen, ook van Mill Hill. Twee jaar na de geruchtmakende moord arriveert Harry Reusen met een aantal collega’s als nieu-

weling in Congo. Een plek waar bizarre om-standigheden en geweld altijd op de loer liggen en waar de schuilkelder of vluchten soms het laatste redmiddel is. “Nog eind jaren ’90, hoor. Toen kwamen er rebellen naar Basankusu. Jean Pierre Bemba was hun leider, de commandant van het Congolees Bevrijdingsleger. Ze had-den de stad in handen. Ons missiehuis stond vlak bij het vliegveld. Op een dag landde er een vliegtuig van het Congolees regeringsleger. Die wisten nog niet dat de stad was veroverd door de rebellen. Die mannen van Bemba zei-den: ‘Da’s mooi, pik in, dat vliegtuig’. De be-manning, Oekraïners, huurlingen, vlogen dus voortaan voor de rebellen. Zo simpel ging dat. Bemba en zijn rebellen werden gesteund door het leger van het buurland Oeganda. Die lui met hun wapens waren overal, maar wij konden ons als missionarissen vrij bewegen. We ken-den hen, praatten met ze en we konden zon-der probleem hun controleposten passeren. De commandant kende ik ook. Hij had een eigen privévliegtuig waarmee hij soms naar Kampala

12 ZE GOOIDEN BOMMEN MET BOUTEN EN MOEREN

52 M I L L H I L L

531 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

“In Congo vlogen ze ook met Antonovs, van die ram-melende Russische vliegtuigen. Er was een lijnvlucht naar Kinshasa, ik vloog een keer met zo’n volgepropt toestel. Ze namen van alles mee. Aan mijn voeten lag een levende krokodil van een meter of twee, de bek dichtgebonden. Die was voor de verkoop op de markt in de hoofdstad.”

vloog. Als ik wat nodig had voor de missie, dan zei hij: ‘Neem ik wel mee’. Zo deed ie wel eens boodschappen voor ons.”

“Het was af en toe wel gevaarlijk. Het Congo-lese regeringsleger kwam met vliegtuigen om bommen te gooien op de landingsbaan. Als we die vliegtuigen aan hoorden komen, dan zeiden we ‘Hup, jongens, onder de grond, naar de schuilkelder.’ Ja, die hadden we wel. Nou, dan viel er een bom, boem, grote dreun en ver-volgens hoorde je, als een soort regenbui een heleboel harde tikken. Die bommen, daar zat schroot in, ouwe bouten en moeren maar ook stukjes heel scherp ijzer, dat regende dan om-laag op het golfplaten dak van ons missiehuis.

Dat konden we dan weer laten repareren. Toen we na gevlucht te zijn weer terug gingen was er een enorm vliegtuig, een Iljoesjin van Russische makelij, zo’n ding met van die omlaag hangen-de vleugels. Het zat propvol geladen met vaten brandstof en kisten munitie. Die brandstof be-taalde Bemba met koffie uit zijn geboortestreek. Da’s een verhaal apart. Bemba kwam uit het gebied waar ook Mobutu vandaan kwam. Die had daar een paleis en een vliegveld met een landingsbaan van een paar kilometer waar een Concorde op kon landen, want ja, daar vloog die meneer dan mee naar Parijs en terug. Mo-butu en Bemba kwamen uit een koffiestreek. Die koffie waarmee Bemba de Oegandezen be-taalde voor brandstof ging dan naar Oeganda en werd er als Oegandese koffie naar het westen getransporteerd. Het was geen zuivere koffie. Nou, wij dus met die Iljoesin mee, van Kampala naar Gbadolite, zaten we voor in het laadruim op een soort strandstoelen, met achter onze rug een nogal explosieve lading: munitiekisten en vaten benzine.”

54 M I L L H I L L

Was hij zijn vader opgevolgd, dan was Fons Ep-pink nu rustend boer geweest, uitkijkend over vruchtbaar geworden akkers. Een vrouw, kinde-ren, kleinkinderen. Fons Eppink werd geen boer. Wel leerde hij zaaien en oogsten, op braaklig-gende akkers, op plekken in de wereld waar je met een Twentse trekker niet kan komen.Het is 1955. De twaalfjarige Fons weet al wat hij wil worden: missionaris! Nu, meer dan zes-tig jaar later, heeft hij ook ‘kinderen’. Trots is hij op de generatie jonge Afrikaanse priesters die hij hielp opleiden. Die hij tegenkomt op Bor-neo, maar ook in Amsterdam en op andere bin-nenlandse ‘buitenstaties’, kleine dorpjes langs de Limburgse Maas. De voldoening van een opofferend missionarissenleven. Twente is al-tijd een van de belangrijkste recruteringsregio’s van Mill Hill Nederland geweest. Daar groeit boerenzoon Fons Eppink op in de jaren ’50, een tijd van overzichtelijke verzuiling.

“Katholiek en protestant nog sterk gescheiden. Protestantse bakker, katholieke slager. Mijn

moeder tilde daar niet zo zwaar aan.” Zijn moe-der ontfermt zich over zwervers en landlopers die over het platteland trekken. “Moeder ving ze op in de boerderij. Ze had een groot hart. Zo had je Toon de Rooie, helemaal verslaafd aan alcohol. Die kwam met Kerstmis bij ons met een kratje bier. Dan mocht ie in het hooi slapen en zich daar zat zuipen. Nu zou je zeggen; die mensen moeten begeleiding hebben, toen lie-pen ze gewoon los. Als je als jongen zulke men-sen leert kennen, gaat er ook een wereld voor je open. Ik leerde zo al vroeg oog te hebben voor mensen die buiten de boot vallen.”“Waar mijn roeping en mijn interesses vandaan komen? Van J.W. Hofwijk. Die schreef in de Katholieke Illustratie verhalen die ik als jo-chie verslond. Hij ging ergens naar toe, schreef mooie verhalen en nam zelf ook de foto’s er-bij. Als jongen vond ik dat prachtig. Dat besef van willen schrijven en fotograferen, dat heeft

13 VERSLAGGEVER VAN DE HANDELINGEN DER APOSTELEN

Fons Eppink als lid van het hoofdbestuur van Mill Hill op bezoek bij de Maasai in Kenia.

551 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

56 M I L L H I L L

heel lang geslapen. Tot ik in het hoofdbestuur van Mill Hill zat, in 1988.” Vader Eppink re-kent op Fons, zijn enige zoon, als zijn opvolger, maar diens jongensdromen zijn sterker dan de roep van de akker. “De onderwijzer op de lagere school las wekelijks verhalen voor uit de Ama-zone in Brazilië. Die verhalen vond ik fascine-rend, dat had een enorme aantrekkingskracht. Toen heb ik de verhalen gelezen van Arendsoog. Ik leerde ook over Alphons Ariëns, priester en voorvechter van de Twentse textielarbeiders. Er was in de parochie een kapelaan die veel invloed op mij had. Hij was z’n tijd vooruit, denk ik. Hij zei tegen mijn ouders: ‘Laat ‘m eerst maar eens naar de middelbare school gaan. Als ie achttien is en dan nog priester en missionaris wil wor-den, dan kan het altijd nog.’ Ik ben hem daar eeuwig dankbaar voor.” Zijn studietijd begint net voor het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965). Het is een tijd van veranderingen in de katholieke kerk. Een einde van het hiërarchisch georganiseerde Rijke Roomse Leven. Grote ver-wachtingen: de kerk moet dichter bij de mensen, een grotere rol voor leken.

Zeventien jaar jong, tijd van vlinders in de buik en kalverliefde. “Mijn medestudenten hadden een relatie, ik niet. Op de middelbare school ben ik niet op een meisje verliefd geraakt, la-ter op de universiteit wel. Ja, echt wel. Maar toen had ik mijn keus al gemaakt. Het is wel belangrijk, denk ik, voor een missionaris om zo’n ervaring gehad te hebben. Dat je weet dat je een bewuste keus maakt, die je op sommi-ge momenten in je leven weer moet bevesti-gen. Toen ik verliefd was, dacht ik natuurlijk: waar ben ik nu mee bezig? Doe ik dit, of kies ik toch die andere weg? Ik ben vervolgens in 1961 in Roosendaal bij Mill Hill filosofie gaan studeren. Toen ben ik echt de weg op gegaan om missionaris te worden.” De veranderingen van het Vaticaans Concilie dringen enkele ja-ren later door bij Mill Hill in Londen. In zijn derde studiejaar theologie hoeft Fons, net als de andere studenten, geen toog meer te dragen. Van de eenenveertig klasgenoten in het eerste studiejaar worden er uiteindelijk maar twaalf gewijd. Velen kiezen vlak voor de eeuwige eed een andere weg. Het tekent de tijd. “De katho-

571 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

lieke wereld was in paniek. Toen zei de leiding in Londen: ‘Nou, weet je wat we doen. Als die jongens hier komen, gaan ze eerst dertig dagen op retraite.’ Ik ook, het raakte me niet. Om zo’n retraite te doen moet je levenservaring hebben. Als student kun je er niet veel mee. De volgen-de tien jaar, spiritualiteit, ach… Veel later, in 1995, heb ik weer een retraite gedaan. Toen is het geweldig aangekomen. Dat is mijn geeste-lijke thuiskomst geweest. Als je echt de stilte ingaat, dan ontmoet je het mysterie van het le-ven, dan kom je God tegen.”Als jong missionaris hoort Fons Eppink bij de tweede lichting van Mill Hill die een voorkeur mag uitspreken voor de plaats van bestemming. “Ik koos voor Pakistan. Wat mij aantrok daar was de ontmoeting, de dialoog met de islam. Maar toen ik gewijd was, hoorde ik mijn be-stemming: Congo!”Zijn standplaats wordt Waka in het hart van

In het spoor van zijn jongensvoorbeeld, journalist J.W. Hofwijk: Fons Eppink als Mill Hill-reporter in

de Sahara.

58 M I L L H I L L

het regenwoud. “Daar ben ik terecht gekomen bij een ervaren priester Marinus Boonman, een Congo-veteraan die de taal goed kende. Hij was de ideale mentor voor een onervaren broekje met de olie van de wijding nog aan zijn handen. Een zachte landing bij een ervaren missionaris, dacht ik. Ik ontwaakte ruw toen de werkelijk-heid duidelijk werd. Daar stond ik, als 24-ja-rige jongen in de Congolese binnenlanden, de bush! De omstandigheden, de cultuurschok, je kent de taal nog niet. Geen aanknopingspun-ten. Moeilijk? Ja. Eenzaam? Ja. Stel je voor: als je daar in het oerwoud zit en je komt uit een Nederland met verre horizonten en je kunt in Congo niet verder kijken dan de volgende boom. Totaal geïsoleerd. Je bent al je oriënta-tie kwijt. Alleen je collega’s zijn je houvast, één keer per dag radiocontact met andere missie-posten. Honderd kilometer tussen de een en de ander. Met die collega’s ontstaat dan een die-pe kameraadschap.” Veel missionarissen erva-ren het oerwoud als een knellende omhelzing:

Als reporter op bezoek bij collega in Maleisië.

591 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

“Om te ontsnappen ga je je interesseren voor de dingen direct om je heen: de mensen. Voor de fauna en de flora. Doe je dat niet, dan word je hartstikke gek. Het beroemde boek ‘Heart of Darkness’ van Joseph Conrad dat is verfilmd als ‘Apocalypse Now’ speelt in de streek waar ik toen zat. Toen Cornelio de Wit, onze algemeen overste, een keer op bezoek kwam, zei hij, heel treffend: ‘Jullie bestaan hier is als leven in een groene onderzeeër’.”

Fons Eppink is er tijdens een pokkenuitbraak. “De onderwijzer van de lagere school stierf. Bij de begrafenis durfde niemand de kist aan te raken uit angst voor besmetting. Father Boon-man en ik moesten de kist in het graf laten zak-ken.” Later werkt hij tussen lepralijders. “Het meest aangrijpende was toen een van die lepra-lijders stierf. Hij lag daar op de grond op een bamboebedje, de rooie mieren zaten er al op. Van die grote rooie mieren die in colonnes aan komen marcheren. Ze liepen over hem heen en ze waren al bezig hem op te vreten, terwijl hij nog leefde.” Op een nacht schrikt hij wakker

omdat de kakkerlakken plots herrie maken. “Rooie mieren. Ze zaten al in mijn bed. De kakkerlakken waarschuwden me, die begonnen lawaai te maken, toen ze aangevallen werden en opgevreten.” Het meest trieste wat hij in Congo ervaart is de ‘erfenis van de Belgische kolonisa-tie’: “Die was zo verschrikkelijk paternalistisch. De kerk en de paters gingen daar vaak in mee. Het gevolg voor de Congolezen was een collec-tief minderwaardigheidscomplex. Dat is er nog steeds. De mensen zeggen er nu nog: ‘de blan-ken moeten terugkomen, wij kunnen het niet’. Dat zit er nog in, heel diep.” Ondanks de ver-schrikkingen noemt Eppink zijn zeventien jaar Congo een gelukkige tijd. Met de andere Mill Hill-missionarissen werkt hij in Congo, begin jaren ’70, aan de opbouw van een lokale kerk. Die leeft op als de daadkrachtige Congolese bisschop Matóndo wordt benoemd. “Hij wilde een Afrikaanse kerk, introduceerde Afrikaan-se gebruiken en riten in de kerk, hij stond aan de wieg van de inculturatie. Dansen en trom-mels in de kerk was het begin. Matóndo zei: ‘De heiligen die jullie vereren raken ons niet zo.

60 M I L L H I L L

Voor ons zijn onze voorouders heel belangrijk.’ Misdienaars vond hij ook niks. Hij wilde op die plek volwassenen in plaats van kinderen.”

In 1988 wordt Fons Eppink naar Engeland ge-roepen, het begin van een meer administratieve loopbaan bij Mill Hill als lid van het hoofdbe-stuur. Een functie met zicht op de wereldwijde Mill Hill-activiteiten. Hij ziet het aantal mis-sionarissen krimpen, bezoekt missieposten op alle continenten. “Collega’s brachten je meteen bij de mensen. Ik ben nooit een toerist geweest. Altijd kwam ik direct in contact met de reali-teit, met de mensen in de dorpen, in de huisjes, in de hutten, op de werkvloer.” Na een periode in Oeganda en Kenia, als medeverantwoorde-lijke voor de opleiding van jonge Afrikaan-se missionarissen, wordt hij in 2010 regionaal overste van Mill Hill Nederland. Het is de tijd dat de katholieke kerk in opspraak raakt: “Ik was net regionaal overste in Nederland toen de eerste onthullingen over seksueel misbruik in de katholieke kerk naar buiten kwamen. Elke vergadering ging het over dat onderwerp. Dat

maakt je op den duur zo moe. Na drie jaar was het genoeg.”

Sinds 2014 is Fons Eppink vooral reizend re-porter. Doet wat hij zijn jongensvoorbeeld, de journalist Hofwijk voor de Katholieke Illustra-tie, zag doen. Als beheerder van de website van de congregatie en als correspondent voor het Contactblad van Mill Hill is hij verantwoorde-lijk voor de brug naar de achterban. Reizend en verhalen schrijvend over missie en collega’s in de missie. “Dat werk geeft adem en het geeft zuurstof. Ik ben nu verslaggever van de huidige Handelingen van de Apostelen.”

611 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Een jonge pater die als een engel, maar met veel onzalig lawaai door de bush zweeft. Dat moet het beeld ongeveer geweest zijn. Een pa-ter balancerend op een rijdende motor, staand op het zadel, de armen wijd om in evenwicht te blijven. Begin jaren ’70 stroomopwaarts een rivier en nog een rivier in de soms beknellende omhelzing van het Congolese regenwoud. Er zijn makkelijker manieren om parochianen te zegenen. Knettergek geworden blanke moeten de bewoners van dat dorpje gedacht hebben.

“Om me als missionaris in de rimboe te ver-plaatsen had ik eerst een Puch gekocht. Die zette ik in de prauw van het bisdom en zo gin-gen we stroomopwaarts. Tot mijn grote vreugde stond daar op de missie ook een BMW 250 cc. Met gebruiksaanwijzing. Om ‘m te starten zette je hem in de tweede versnelling, dan hield je de koppeling goed vast. rende mee, viel op de zit-ting en liet de koppeling los. En dan gas!” Voor de jonge Limburgse missionaris René Graat is het nog niet spectaculair genoeg. Regelmatig

leeft hij zich uit met een filmische ‘engel-act’. “Die BMW had bouten waarmee je het stuur vaster kon zetten. Je kon er mooie stunts mee uithalen. Er was een stuk redelijk nette weg, van de missie tot waar je de kerk voorbij was. Iets meer dan honderd meter. Nou, dan deed ik mijn schoenen en mijn sokken uit. Dan ging ik met die motor aan het begin van dat goede stuk weg staan, de bouten flink vastgezet, dat het stuur niet de verkeerde kant uit kon. En ik had het veertje uit de gashendel gepeuterd, dat ie dus op vol gas bleef staan tijdens het rij-den. Dan maakte ik hardlopend goeie snelheid, sprong er op en dan ging ik beetje bij beetje met m’n blote voeten op het zadel staan. Dan reed ik zo met de armen wijd, staand op de motor, voor de kerk langs. Ha, ha, daar ging de pater op zijn BMW. Tja. dat waren mooie dingen.”

Het zal eind de jaren vijftig geweest zijn dat in Heerlen een brandweerman thuis in de keu-ken zijn handen staat te wassen en hij zijn zoon achter zijn rug hoort zeggen ‘Pa, ik wil missi-

14 IN AFRIKA VERDAMPT JE NEIGING TOT OORDELEN

62 M I L L H I L L

631 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

onaris’ worden. De brandweerman draait zich om en antwoordt: “Weet je wel wat er van je verwacht wordt? Nee, vader was niet enthousi-ast. Het onderwerp was lang taboe in huis. Ik was de oudste, hij verwachtte dat ik voor nage-slacht zou zorgen, een kleinzoon. Toen ik naar het kleinseminarie van Mill Hill in Tilburg ging, denk ik dat vader stiekem wel eens tot de Heer gebeden heeft: ‘Breng mijn manneke te-rug.’” René Graat heeft dan als jongen al kennis gemaakt met Mill Hill. “Mill Hillers, dat waren mannen die de wereld ingingen. Bij kennissen ontmoette ik een keer iemand van Mill Hill. Hij maakte heel veel indruk op me door de inspirerende manier waarop hij sprak over de missie in Congo, zonder vroom te doen en zon-der geleerde praatjes. Die man had iets. En hij liep er, heel ongebruikelijk, niet mee te leuren.

Dat gebeurde wel, hoor. Actieve werving. Op een dag ging bij ons thuis de bel. Vader deed open, kwamen er twee mannen in lange witte toga’s binnen. Ze vroegen of er bij ons in het gezin misschien een jongetje was dat priester wilde worden. Vader had zoiets van het zal me worst wezen. Ik moest er ook niets van heb-ben, dat soort colportage.” Dienstbaar zijn aan de mensen is van jongs af zijn ideaal. Met het voorbeeld van zijn vader en moeder voor ogen die maatschappelijk heel actief zijn. “Dat kun je natuurlijk op honderd manieren doen. Je kunt ook zonder Onze Lieve Heer dienstbaar leven. Ha, ja, ik heb inderdaad dat pakket erbij geno-men. Het idee van priester en missionaris ging bij mij samen.” René voelt zich thuis in Tilburg. Als zijn moeder een keer aan rector Piet Grim-bergen vraagt of René wel braaf is, krijgt ze als antwoord: “Mevrouw Graat, brave jongens kunnen we hier niet gebruiken.”

Uit de radio klinkt ‘I want to hold your hand’ van de langharige Beatles. Een muzikale revo-lutie tornt aan de gezagsverhoudingen in de

“Dan maakte ik hardlopend goeie snelheid, sprong er op en dan ging ik beetje bij beetje met m’n blote voeten op het zadel staan. Dan reed ik zo met de armen wijd, staand op de motor, voor de kerk langs. Ha, ha, daar ging de pater op zijn BMW.”

64 M I L L H I L L

wereld en in de kerk. “In Tilburg werd je uitge-nodigd om voor jezelf te denken, ze reikten je wel materiaal aan, waarmee je kon denken.” Op het kleinseminarie slaat bij René ook de twijfel toe. “Ik ontdekte dat er een heleboel vrouwelijk schoon was in deze wereld. Ik had wel een bril, maar dat zag ik goed. Ik was een beetje verliefd. Bovendien begon ik geïnteresseerd te raken in de marine. Ik had gelukkig een heel goede begeleider. Zijn reactie: ‘René, je moet eerlijk zijn. Je stelt jezelf de vraag: wil ik bij de marine gaan? Je bent al een paar jaar bezig missionaris te worden. Ga je bij de marine, dan krijgt je eerzucht alle mogelijkheden. En, dan kun je gaan trouwen. Dat kan een missionaris niet.’ Hij wist dat ‘het meisje’ een rol speelde, dat ik erg ontvlambaar was wat betreft vrouwe-lijk schoon. Hij zei: ‘Als je eerlijk bent moet je een andere vraag stellen: wil ik, ja of nee, missionaris worden?’ Nou, toen dacht ik: als de marine niet bevalt en ik dan toch missiona-ris wil worden, dan gaat het geld kosten, want je hebt een contract, wil je eerder weg, dan moest je in die tijd 3000 gulden betalen aan

het Koninkrijk der Nederlanden! Dat zou ik niet kunnen betalen en pa ook niet. Ik dacht ik doe het andersom, gaat het hier mis, dan kan ik altijd nog veranderen. In 1965 ben ik naar Roosendaal gegaan. Daar kwam ik tot het in-zicht: ‘Dit is het voor mij: priester en missio-naris.’” Tijdens zijn studietijd in Londen komt hij zichzelf hard tegen. “Daar, en ook later, is bij mij het besef gegroeid dat Jezus Christus een levende mij-nabij-zijnde-mens is, maar ook dat ik mijn relatie met hem wil beleven op mijn eigen, René Graatse manier.”

Na zijn wijding, 7 juli 1971, is zijn bestemming: Congo. “Wat wist ik van Congo? Niks! We had-den wel culturele antropologie gehad. De be-langrijkste les die je daar kreeg: de eerste tijd in de missie, mond dicht en oren wagenwijd open. Dat hele blok ‘ik weet het’ dat je meeneemt uit Europa, in je rugzak laten zitten.” In Congo werkt hij veel in het onderwijs. Zijn mooiste herinneringen? “De dorpen in, tussen de men-sen. Structuren opzetten die een gemeenschap helpen met moeilijkheden om te gaan. De ont-

651 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

dekking dat gewaardeerd wordt wat je doet. Ik moest eens een catechist afzetten. De mensen waren hem spuugzat. Ik had twee bijbels bij me met papiertjes er in, op de plek van de brief van Paulus aan Timotheüs, waarin hij uitlegt waaraan iemand moet voldoen om leider van een gemeenschap te zijn. Ik gaf de catechist die weg moest en de nieuwe kandidaat elk een bij-bel. De mensen begonnen wat te praten en te zingen. Die twee voelden nattigheid. Ik had ze gezegd dat ze moesten vertellen wat er in de tekst stond over leiderschap. Na een half uurtje bleek dat ze het niet wilden voorlezen. Dat heb ik toen gedaan. Aan het eind vroeg ik: wie van deze twee beantwoordt aan deze tekst, aan de voorschriften voor een goed leiderschap? Daar konden de mensen over denken. Ze vroegen me: ‘Blijf je hier slapen? Dan hebben we van-avond feest.’ Ik ben daar drie dagen gebleven. Ik had de zaak meteen kunnen oplossen door zelf de man weg te sturen en de ander aan te wijzen. Nee, dus. Na drie dagen hadden ze het zelf geregeld. En het mooie: honderdtwintig kilometer verder hebben mensen het later op

dezelfde manier gedaan. Tam, tam hè, het ver-haal ging door de streek. Toen ik het hoorde kreeg ik echt het gevoel van: nou heb ik wat be-reikt.” Soms wordt hem de spiegel voorgehou-den, bijvoorbeeld over veelwijverij: “Een vriend had zeven vrouwen. Op een dag vraag ik hem: ‘Hoe komt het dat jij zoveel vrouwen hebt?’ Hij zegt: ‘Mon père, de Bijbel, die ken je toch? Nou,

Pastoor tussen de mensen: in Congo en daarna in Limburg. René Graat bij het jaarlijks binnenhalen van de Gerlachus den in Banholt, een oude traditie. Een dertig meter hoge den wordt op een wagen door minstens dertig paarden het dorp ingereden.

66 M I L L H I L L

die wil ik helemaal in de praktijk brengen en ik ben nog druk bezig met het voor mij eerste gebod… gaat en vermenigvuldigt u…”

De laatste jaren in Congo zit hij veel achter een bureau: “Dikwijls heb ik toen op de rand van mijn bed gezeten, hoofd in mijn handen, kij-kend naar mijn rugzakje, mijn trouwe reisge-noot, verlangend om desnoods te voet terug te gaan naar de mensen waar ik jaren mee geleefd heb. ‘Vertrek in schoonheid’, zei mijn bisschop toen ik rugproblemen kreeg. Hij bedoelde: vertrek, terwijl je je nog goed voelt. Nu ben ik pastoor in een Limburgs dorp, weer tussen de mensen. Een collega gaf een wijs advies: ‘Ga niet naar de grote stad. Je hebt vijfendertig jaar in het bos gezeten, ga niet naar de stad, maar naar het platteland.’”

“Wat ik in 35 jaar Congo heb geleerd? Geduld, respect voor anderen. Dat klinkt onnozel, maar het is belangrijk. Je mag anders zijn, je hoeft daar niet op afgerekend te worden. Hier in Ne-derland word je onmiddellijk de maat geno-

men, want we hebben hier veel vaste maten. In Congo ben je belangrijk in de mate waarop je bijdraagt aan het welzijn van de gemeenschap. Weet je, hoe meer je in Afrika oppikt over hun denken, over hun handelen, hoe meer je je mond begint dicht te houden, hoe bescheidener je wordt. En hoe meer je neiging tot oordelen verdampt. En met die wijsheid leef ik nu zinvol en met plezier verder.”

671 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

In den beginne was het Woord. En het Woord is lang het monopolie van de westerse bescha-ving geweest. Missionarissen zijn kinderen van die beschaving. In de herinnering van Ben Jorna: “Ze voelden zich vaak superieur. Tot eind jaren ’60, ver na het Tweede Vaticaanse Concilie dat toch opdracht had gegeven dat de congregaties zich moesten vernieuwen. Nou, wij als Mill Hill zijn ook uit het keurs-lijf van die westerse beschaving gebroken. Dat ging niet echt vlot. In Europa kwam men tot de overtuiging dat missionarissen andere mensen met een eigen cultuur en religie niet

moesten lastig vallen met onze religie, dat we meer ontwikkelingswerker moesten worden. Wij als Mill Hillers moesten ons weer richten naar de lijfspreuk van onze stichter Herbert Vaughan ‘amare et servire’, dienen dus. Maar dienen stond lijnrecht tegenover het superio-riteitsgevoel. Dat verschilde wel van persoon tot persoon, hoor. Goh, ik weet nog hoe een collega-missionaris ooit zei: ‘Zwarten heb-ben geen ziel’. Een grapje, misschien. Ik, jong broekje, schrok me rot, dat weet ik nog. En het tekent de geest van die tijd.”

De vernieuwing bij Mill Hill verloopt lang-zaam. Het hoofdbestuur, tevens dagelijks be-stuur van Mill Hill, zit al sinds 1866 in Lon-den. In het reglement van de congregatie, de constitutie, staat niets over zwart of blank, maar de leiding van Mill Hill zal 149 jaar ex-clusief blank blijven. Het hoofdbestuur, vier

15 HOE MILL HILL KLEUR KREEG

De in Maleisië werkende Afrikaanse Mill Hill-missi-onaris Mathews Olili op ziekenbezoek.

68 M I L L H I L L

à vijf mensen met als voorzitter de algemeen overste, wordt om de vijf jaar gekozen door de leden van een vertegenwoordigende vergade-ring, het kapittel. Leden van het kapittel zijn al die jaren blanke Mill Hillers. Ze worden afge-vaardigd: door de vier landengroepen: Europa, Amerika, Afrika en Azië, door de opleidingen en door de geassocieerde lekenmissionarissen. Ben Jorna: “Het beminnen en dienen deden we. We ploeterden hard voor de mensen on-der onze hoede. We brachten niet alleen het evangelie, maar ook de beschaving, voelden ons toch een tikkeltje meer. Met die mensen samen ploeteren leerden we vooral toen leken onze gelederen kwamen versterken.” In 1970 houdt Mill Hill een eerste vernieuwingskapit-tel. Het resultaat is geduldig papier: het voor-nemen om priesters uit de in de missie geplan-te kerk op te leiden en in de rangen van Mill Hill op te nemen. “Ja, kandidaten opleiden uit de kerken die we zelf hebben helpen opbou-

Ben Jorna: “De Afrikanen in ons bisdom in Congo zei-den: waarom kunnen wij geen Mill Hiller worden?”

691 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

wen, zodat die op hun beurt hun missionaire opdracht kunnen uitvoeren.” Ben Jorna weet nog hoe in het Afrikaanse bisdom Basankusu de Congolese seminaristen vroegen: “Waarom kunnen wij geen Mill Hiller worden?”

Tijdens een kapittel in 1982 stelt de Neder-lander Joop Deen de zaak opnieuw aan de orde. De Mill Hill-vergadering bevestigt de openheid van het Vernieuwingskapittel van 1970 en verklaart formeel dat Mill Hill bereid is ‘kandidaten aan te nemen uit alle rassen en alle naties’. Ben Jorna vertelt hoe zo de ver-kleuring van Mill Hill een voorzichtig begin maakte: “Het besluit viel. Afrikanen mochten opgeleid worden als priester. Het riep ontzet-tend veel reacties op en weerstand van conser-vatieve zijde. Verbazing en verontwaardiging, een reactie van ‘jullie hebben de regels van de Society veranderd. Daar hebben we de eed niet voor afgelegd.’” In Congo beginnen Mill Hillers de eerste kandidaten klaar te stomen. Binnen Mill Hill sleept de discussie nog zes jaar. Dan, in 1988, besluit Mill Hill ondanks

de weerstand door te zetten. “Men besloot: ja, we gaan het doen. Van dan af werd er geïnves-teerd in mensen en er kwamen opleidingshui-zen.” De druk van de Nederlandse missiona-rissen binnen Mill Hill speelt een belangrijke rol herinnert Jorna zich: “We waren mondig en we waren de grootste groep. Eindelijk in dat jaar zei Mill Hill: we gaan er voor.”

Fons Eppink die vanaf 1988 tot 2000 in het hoofdbestuur zit is een van degenen die het

Mill Hiller Eddie Karhof, op de rug gezien, praat met studenten van de Mill Hill-opleiding in Nairobi.

70 M I L L H I L L

proces mag begeleiden. Niet-blanken als lid van Mill Hill, honderd jaar te laat? Het heeft volgens Eppink een goede reden. “De taak van Mill Hill was noord-zuid gericht: het opbou-wen van kerkgemeenschappen parallel met een stevige, lokale kaderopbouw. Zolang dat proces gaande was, de kerk daar nog niet ste-vig stond, wilden we geen door ons opgelei-de lokale missionarissen weghalen om elders in te zetten. Het was lang een controversieel onderwerp om die reden, maar in 1988 heb-ben we inderdaad besloten dat het kon. De Afrikaanse en de Aziatische kerken waren volwassen en konden van dan af zelf mensen als missionaris uitzenden. Daarmee was onze taak voltooid. We waren inderdaad een van de laatste congregaties die dat proces in gang hebben gezet.” De verkleuring zet ook door in het hoofdbestuur. Fons Eppink: “Tot voor kort bestond het hoofdbestuur steevast uit een Engelsman, een Ier, een Oostenrijkse of Ita-liaanse Tiroler en een Nederlander, die daar-mee de landen, en de Mill Hill home regions, vertegenwoordigden, de landen waar in het

verleden de meeste Mill Hill-missionarissen werden gerekruteerd.” De geografisch getinte representatie is in 2015 veranderd. In dat jaar kiest het kapittel als hoofdbestuur twee Ieren, een Filippijn en een Oegandees, waarmee de nu belangrijkste rekruteringsgebieden Afrika en Azië, voor het eerst, een permanente ver-tegenwoordiger hebben gekregen. Het hoofd-bestuur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken bij een congregatie van, in juni 2015, 382 leden, waarvan acht geassocieerde leken. Van hen zijn er op dat moment 132 in de missie actief. Het hoofdbestuur is ook eindverantwoordelijk voor de financiën en de opleiding van nieuwe Mill Hill-missionaris-sen. Een opleiding die tien jaar duurt en zich sterk richt op vakken als filosofie en theolo-gie. De algemeen overste is uit hoofde van zijn functie eerste aanspreekpunt voor het welzijn van alle leden. Ook een vrij recente, ongemak-kelijke taak is hem toebedeeld: safeguarding, een begrip dat staat voor alles wat met seksu-eel misbruik te maken heeft.

711 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Terugkijkend zegt Fons Eppink: “Het toe-treden van Azië en Afrika is een heel, grote doorbraak geweest. En terecht, want in Eu-ropa is al in vijftien jaar geen nieuwe Mill Hill-missionaris gewijd. In onze traditionele home regions zie je alleen nog bejaarde men-sen. Afrika en Azië zijn nu de home regions geworden. Daar zien we een grote aanwas van Mill Hillers.” Ben Jorna: “De aanname van derdewereldkandidaten heeft onschatba-re vernieuwende waarde. Wij zijn nu colle-ga’s. Ze hebben beleidsposten gekregen, doen overal mee. Er is geen reden meer om zich de meerdere te voelen. De westerse wereld heeft niet het monopolie op het Woord. Jezus zelf was een Aziaat.”

De verkleuring van Mill Hill zichtbaar gemaakt in de gang van missionarissen-verzorgingstehuis Vrijland

in Oosterbeek.

72 M I L L H I L L

Mill Hill-associates zijn mannen en vrouwen, gehuwd of ongehuwd, die zich voor kortere of langere tijd aansluiten bij Mill Hill. Na een kor-te opleiding zijn ze vaak werkzaam in de pas-torale en sociale sfeer. Meestal zijn associates mensen die hun ervaring en talent dienstbaar maken aan de kansarmen. Zij worden voor een kortere tijd als lekenmissionaris uitgezonden naar plekken waar Mill Hill-missionarissen ac-tief zijn. Een van hen is Toos Beentjes.

Dromen van een betere wereld. Velen van ons doen dat. Van die droom, in gedrevenheid, een levensvullende daad maken is slechts weini-gen gegeven. Dromen doet ook een tuinders-dochter in Castricum, eind jaren ’60. Tijd van Koude Oorlog, Vietnam, democratisering en bewustwording. Die bewustwording ligt bij Toos Beentjes thuis op tafel: het Contactblad van Mill Hill. Voor haar een klein venster op een wereld die veel groter en uitdagender is dan Nederland. De droom brengt haar naar de verdrukten in Latijns-Amerika. En, terug

naar Nederland waar ze nu als leken-missiona-ris voorgaat tijdens misschien wel een van de drukst bezochte katholieke kerkdiensten van Nederland. Toos groeit op in een traditioneel, groot katholiek gezin in Castricum, kort na de Tweede Wereldoorlog. Ze is een van de elf kinderen. Ze gaat naar de Mulo en doet Al-gemeen Vormend Onderwijs. Ze leert al snel de scherpe randen van de maatschappij kennen als ze op een internaat van de kinderbescher-ming gaat werken. Met kinderen van ouders die uit de ouderlijke macht ontzet zijn. Met de droom van werken aan een betere wereld in het achterhoofd begint ze aan een avondopleiding Sociale Academie. “In het blad van de Mill Hill-missionarissen stond in die tijd een adver-tentie: ‘Wil je uitgezonden worden?’ Dat was

16 ‘PASTORA’ AAN DE SCHERPE KANT VAN DE SAMENLEVING

De sfeervolle Sint Nicolaasbasiliek tegenover het Centraal Station in Amsterdam. Elke zondag een

stampvolle kerk met mensen van de Spaanstalige ge-meenschap. Bij het altaar tweede van links, op de rug

gezien, Toos Beentjes.

731 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

74 M I L L H I L L

nieuw: een oproep aan leken. Ik heb de oplei-ding afgemaakt en me toen opgegeven. Daarna, eerste kennismaking op het Mill Hill college in Haelen. Leren wat Mill Hill beoogt. En wat uitzending betekende? Ja, want ik wilde uitge-zonden worden en helpen een rechtvaardige, menselijke maatschappij opbouwen.”

Toos meldt zich in september 1972 definitief aan bij Mill Hill. Andere leken die de afgelo-pen decennia aan de deur klopten bij Mill Hill om uitgezonden te worden zijn Jan Laarakker, Jacinta van Luijk, Ko Klaver en Corry van den Bosch. “Ik had bij mijn aanmelding geen idee dat het voor de rest van mijn leven zou zijn.” Ze draait drie maanden mee op het Mill Hill filosofie College in Roosendaal. Daarna volgt nog drie maanden theologie in Londen. “Kort. En niet zo diepgaand natuurlijk, maar toch een voorbereiding op wat je na uitzending te wach-ten stond.” In mei 1973 hoort ze haar bestem-ming: Sarawak op Borneo, een deelstaat van Maleisië. “Er lag een project voor jongeren, een sociaal centrum met opbouwwerk, workshops

met jongeren, dat soort dingen. Ik werkte er samen met priestermissionarissen. Belangrijk was om de jongeren te motiveren in hun om-geving te blijven, zorgen dat er in de dorpen wat te doen was en zo de heilloze drang naar de grote stad stuiten.” Haar eerste uitzending komt tot een abrupt einde door een dubbele hernia. Na revalidatie krijgt ze binnen Mill Hill Nederland een taak als lid van het promotie-team, werkt samen met ondermeer Piet Hos-man, Frans Baartmans en Ben Beemster. “We bezochten scholen, lieten dia’s zien, vertelden verhalen over de missie. Met als doel de mis-siegedachte en de kerk levend te houden onder jongeren in Nederland.” Ze trekt door het land met een mobiel winkeltje van Derde Wereld-spullen. “Kettingen, beeldjes, koffie, we hebben wat afgesjouwd.”

De wens om weer uitgezonden te worden, blijft sterk aanwezig en in 1978, na een eenjarige cur-sus ‘Development and Education’ in Dublin, is

Toos Beentjes

751 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

76 M I L L H I L L

het zover. De bestemming: de sloppenwijken van Chili’s hoofdstad Santiago. De Chilenen leven op dat moment nog met het trauma van de moord (1973) op de socialistische president Salvador Allende. Diens opvolger is dictator Augusto Pinochet. “Ja, ik werkte er onder de dictatuur. In de sloppenwijken zorgden we voor gaarkeukens en werkgelegenheidsprojecten. We stimuleerden het denken over mensenrech-ten, bespraken de wetten van Pinochet met de mensen. In 1978 werden er resten van vermiste Chilenen in een kalkgroeve gevonden. Dat ver-oorzaakte het eerste openbare verzet. Dat was de opkomst van geweldloos verzet: No Violen-cia. Gestimuleerd ook door een bepaalde ma-nier van de Bijbel lezen. Ons werk stond sterk onder invloed van de Bevrijdingstheologie: zien, oordelen, handelen.” In 1989 keert Toos Beentjes terug naar Nederland en gaat theo-logie studeren. Ze ontwikkelt zich tot femi-nistisch theologe en raakt door een toevallige ontmoeting betrokken bij de Spaanstalige pa-rochie San Nicolas in Amsterdam en bij Casa Migrante, inloophuis en ontmoetingscentrum

voor Spaanstaligen aan de Van Ostadestraat in Amsterdam. Zo wordt ze missionaris in eigen land. “Het missionaire zit niet in het feit dat je de taal van de migranten spreekt maar in het je in kunnen leven in hun levenservaringen. Ik zie het werk in Amsterdam als een voortzetting van mijn missionaire werk in Chili.”

Casa Migrante bestaat al sinds 1961 en is des-tijds opgericht door de pater Karmeliet Theo Beusink om zo een steun te zijn voor de Spaan-se gastarbeiders. De opeenvolgende staatsgre-pen in Chili (1973) en Argentinië̈ (1976) brachten veel Spaanssprekende vluchtelingen naar Nederland en naar Amsterdam. Casa Mi-grante hielp vanaf het begin bij de opvang van deze mensen en begeleidde hen bij het opbou-wen van een nieuw bestaan in Nederland. De recente economische crisis dreef bovendien veel jonge Spanjaarden hun land uit, op zoek naar werk. Ook richting Nederland en richting Amsterdam. ‘Pastora’ Beentjes wordt bij haar werk voor Casa Migrante gesteund door vijf-tig vrijwilligers. Zij bieden maatschappelijke

771 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

dienstverlening zoals juridisch advies, psycho-logische hulp, groepsactiviteiten en arbeidso-riëntatie. Vrolijk, treurig, maar vaak verrijkend en dankbaar werk: “Op een zondagavond word ik door het VU-ziekenhuis gebeld. Spoedgeval. Een vrouw, Sandra uit Venezuela, met acute leukemie. Vervangend bloed had geen resultaat opgeleverd. De dokter wilde een laatste gesprek met de patiënt. Het werd een heftig slecht nieuws gesprek. Ze sprak nog met haar oma via de telefoon en gaf die na één minuut aan mij. Toen zei de arts: ‘Ga maar’. Ik zei: ‘Nee, ik laat haar niet alleen’. Nog voor ik op een stretcher naast het bed kon gaan liggen, blies Sandra de laatste adem uit. De verpleging zei dat de fami-lie later geïnformeerd zou worden. Mijn reactie: “Wij weten het, de familie heeft recht om het nu te weten. Even later had ik oma weer aan de telefoon.” Behalve voor Casa Migrante werkt Beentjes ook voor de Sint Nicolaas Parochie. Het centrum van deze parochie is de sfeervol-le Sint Nicolaasbasiliek tegenover het Centraal Station in Amsterdam. Daar is Toos Beentjes elke zondagmiddag om één uur aan het altaar

te vinden tijdens een Spaanstalige viering met gemiddeld vierhonderd kerkgangers. Indachtig het gezegde dat ‘de armen de schatten van de kerk zijn’ trekt Toos zich daar in Amsterdam het lot aan van hen die door de steeds grotere gaten in het sociale vangnet wegzakken: “De onderkant van de samenleving is er door de cri-sis wel steeds slechter voor komen te staan.”

78 M I L L H I L L

Op een kastje in een hoek van zijn kamer in het Sint Jozefhuis staat het portret van een vrouw. Een knappe vrouw, sluik haar. Ze kijkt omlaag, geconcentreerd bezig met een weefgetouw. “Mijn vrouw,” zegt Jan Laarakker. “Te vroeg gestorven. Ze was nog maar 53 jaar.” De foto is een litteken, maar vertelt ook het verhaal van het keerpunt in zijn leven. Hoe een leraar te-kenen en handvaardigheid, vader van drie kin-deren en opa van zes kleinkinderen zich thuis voelt bij een gezelschap dat toch overwegend bestaat uit celibataire, religieuze mannen. “Ja, ik ben lekenmissionaris, associate, zoals dat bij Mill Hill heet. Hier in het Sint Jozefhuis voel ik me als weduwnaar geen buitenbeentje. Ik vind het geweldig om hier te zijn en het mooi-ste is, mijn twee zonen en mijn dochter wonen hier vlakbij.”

Afkomstig uit het Limburgse Bergen aan de Maas is Jan Laarakker (1929) leraar handvaar-digheid en tekenen geweest aan een mavoschool en heeft les gegeven aan een pedagogische aca-

demie. “In de parochie Bergen was ik druk met alles: dirigent van het zangkoor, was betrokken bij de MOV-groep, het Missie Ontwikkelings-werk en Vrede. Ja, ik bewoog me een beetje in een religieuze biotoop. Bij de MOV-groep kwam ik Mill Hill-missionaris Tjeu Haumann tegen. Toen, in 1989, stierf mijn vrouw. Ik dacht: wat moet ik nu gaan doen?” De creatieveling Laarakker besluit godsdienstwetenschappen te gaan studeren, aan de universiteit van Nijmegen, tot zijn propedeuse. En, hij bezoekt Tjeu Hau-mann in Kenia: “Daar kwam ik op een rondreis in de Artschool Mwangaza terecht, in de stad Kisumu aan het Victoriameer. Op dat moment had de school een tekort aan leraren. Dat was de kans om aan die school te gaan werken. Het missieprogramma daar heet Pandipieri. Ik heb er vijf jaar gewerkt bij father Hans Burgman. De school was oud en versleten, gebouwd met van die lemen muren. Ik wilde wel een nieuwe school bouwen. Hans zag het eerst niet zitten. Maar tijdens z’n sabbatjaar ben ik eraan begon-nen. Hans was er later trots op.” Kisumu is een

17 ‘WAT IK DAAR DOE? SIMPEL, ER ZIJN!’

791 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

zwetende stad met schrijnende problemen. Met de hulp van Nederlandse donoren helpt Jan er nog altijd kinderen aan schoolgeld, voor Kenia-se ouders vaak een te zware uitgaaf.

Na zijn periode in Kenya vertrekt Laarakker naar Oeganda. Naar Masindi, naar de Blessed Damian School, een opleiding voor ex-kindsol-daten uit Soedan. Met de steun van de Neder-landse stichting Luanda Jinja is daar een grote examenhal gebouwd. “Die moest er komen. Anders moesten de leerlingen naar een andere school in de buurt om examen te doen. Dan moesten ze ingeschreven worden in die school, nieuwe uniformen kopen, er intern zijn enz. Dat kostte handen vol geld.” Jans’ kinderen komen in die tijd in Masindi op bezoek. Zijn jongste zoon en diens vrouw komen zelfs met hun twee zoontjes. Hij gaat er mee naar een

Mill Hill Associate Jan Laarakker in Kenia met stu-dent waarvoor hij de studie betaalde: “Bij de mensen

daar zijn, luisteren, helpen waar nodig. Ik ben blij met dit leven.”

80 M I L L H I L L

wildpark in de buurt, langs de Nijl, waar leeu-wen door het lange gras lopen, kuddes olifanten hun weg langs de rivier zoeken en nijlpaarden liggen te gapen. Jan weet nog hoe zijn schoon-dochter er emotioneel van werd: “Dit is het Pa-radijs.” Na tien jaar Masindi verhuist hij met Mill Hill-missionaris Willem van Leeuwen naar Nagongera en omgeving, het oosten van Oeganda, naar een achteraf dorp: “Ik wilde nu eens missiewerk op het platteland doen.” Hij komt terecht in een gebied waar de gemeen-

schappen bestaan uit verspreid liggende huizen met akkertjes er omheen. “Wat ik zo mooi vind, de mensen voorzien zichzelf. Ze hebben weinig, maar zijn ermee tevreden.” Vraag Jan Laarakker wat hij in die uithoek van Oeganda doet , dan antwoordt hij eenvoudig en een beetje raadsel-achtig : “Er zijn.” Het zegt iets over zijn aan-pak: betrokken zijn bij mensen die leven in niet altijd gemakkelijke omstandigheden, naar hen luisteren, proberen hen te begeleiden naar een beter bestaan. Jan loopt met hen op, hoort hun verhalen, vraagt naar hoe ze leven, helpt waar nodig. Kortom het missiewerk zoals generaties Mill Hillers voor hem dat gedaan hebben. Zo brengt Jan zijn oude dag door: “Ik ben blij met dit leven.”

Jan Laarakker maakt een lunch in de buurt van Lake Baringo in Kenia.

811 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Mensen gedoopt? Hij schudt het hoofd: “Nooit”. Kerk gehouden, missen opgedragen? “Niet veel.” Wel bevlogen, dwars, actie gevoerd tegen de dictatuur van Pinochet in Chili, tou-wen doorgesneden waarmee gewetenloze re-genwoudverwoesters in Borneo bomen uit het bos sleepten. “De bomen waren goden, die werden omgehakt.” Het bezorgt hem een slechte naam bij conservatieve katholieken. “Die Baartmans, die valt van z’n geloof af.” Frans Baartmans, het prototype van de eigen-zinnige Mill Hiller. Iemand die op zijn eigen manier dienstbaar is, stug proberend verlich-ting te brengen in hoeken van de wereld, waar niemand komt, of die niemand durft te betre-den. Niet om te bekeren of iemand voor zijn kerk te winnen. Toch, een missionaris. Met alweer tientallen jaren een leven van slapen op een matje op de vloer. En overdag in een zwetende, golfplaten-wereld speuren naar de kern van die andere wereldgodsdienst, het Hindoeïsme, de ziel van India. Of, zoals het in kerkelijke termen heet: toegewijd aan de in-

terreligieuze dialoog. Op academisch niveau, maar ook op ‘de vloer’ tussen de dalits, de ver-schoppelingen van het kastensysteem en de op volle toeren draaiende Indiase economie. Frans Baartmans, een kleine man in een wit Gandhi-achtig hemd.

“Het dorp thuis was te klein voor mij”, zegt hij, “ik wist al jong dat ik missionaris wilde worden. Toen de Duitsers in 1945 weg waren, gingen er jongens uit ons dorp naar Indonesië. Weer terug werden ze als helden onthaald. Ze waren ver weg geweest. Dat wilde ik ook, an-dere mensen, andere culturen zien.” Op school komen er missiepaters werven. Vader zei tegen hen: “Hij wil niks anders.” Zo komt een jon-gen uit het kleine West-Brabantse dorp Wel-berg in Boxtel terecht bij de paters Assump-tionisten. “Dat was niks voor mij. Het ging teveel over Maria. Ik mocht niks, niet naar buiten, niet voetballen, het zat me tot hier. Na een jaar heb ik vader een brief geschreven: ‘Pa, kom me maar halen’.” Een jongere broer van

18 EEN LEVEN VOOR MENSEN IN DE MARGE

82 M I L L H I L L

831 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Frans Baartmans is op dat moment al aange-sloten bij Mill Hill, dat helpt Frans richting de Rooie Pannen, de opleiding van Mill Hill in Tilburg. “Dat was totaal anders, heel open. Ik voelde me er meteen thuis, goeie leraren, een faire, volwassen behandeling.” Hij volgt het gebruikelijk opleidingstraject via de Mill Hill filosofie-opleiding in Roosendaal. “Kun je na-gaan. Daar zaten Ieren, Engelsen en Schotten. Het was een compleet Engelse enclave in een toen nog dorpse stad. Ha, ha, ik weet nog dat we vanuit onze school de meisjes konden zien die in de Liga-fabriek werkten. Vanuit het klaslokaal kon je naar ze fluiten. Mooie, knap-pe meiden, tegenover knappe jongens. Als je dan afgeleid was door de dames, dan hoorde je zo’n leraar plots zeggen: ‘Hey, brother, what are you looking at?’ In 1957 gaat Frans Baart-mans naar de vier jaar durende theologie-op-leiding van Mill Hill in Londen. “Mijn ouders

kwamen me in Hoek van Holland uitzwaaien, want ja, wie ging er toen naar London? Nu ga je er een weekendje shoppen. Reizen? In die tijd reisden alleen mensen van de Shell, kolo-niale ambtenaren, militairen en missionarissen naar andere werelddelen.” In zijn Londense studietijd begint de wereld te veranderen. In Afrika wordt Ghana als eerste Britse kolonie zelfstandig. Dat is het begin van een aantal stormachtige ontwikkelingen op dit conti-nent. Ook gevestigde theologische opvattin-gen worden aan het wankelen gebracht door de invloed van het Tweede Vaticaans Concilie.

En bij Frans Baartmans slaat de twijfel toe. Reden: de liefde. Missionaris, vreemde cul-turen? Of een redelijk voorspelbaar leven met een gezin? “Ik kende een meisje in Brabant, ik merkte dat ze op me wachtte, sprak er met m’n ouders over. Moeder zei: ‘Frans, de missie, ik heb het idee dat je dat altijd wilde’. Ik heb het meisje opgezocht en tegen haar gezegd dat ik voor de missie koos. En dat het beter was dat we elkaar nooit meer zouden zien. Dat was

“Ik heb tegen Mill Hill gezegd, ik ga daarheen, naar India. En ik ga in de diepte. Je moet me niet meer overplaatsen. Ik blijf daar m’n hele leven.”

84 M I L L H I L L

best heel pijnlijk.” In 1961 volgt zijn priester-wijding. Tevoren is hij al druk aan het lobbyen geweest bij hen die in Londen invloed kon-den uitoefenen op zijn benoeming. “Borneo, Borneo… dat liet ik weten aan leden van het hoofdbestuur. Een paar honderd kilometer de rivier op, het bos in met een prauw… dat was mijn beeld.” Hij hoort hoe de benoemingen worden afgeroepen: ‘Leraar in Hoorn, docent in Roosendaal…” Oei! Dan, als laatste, zijn naam met daar achter direct het verlossende woord: Borneo. “Ik ging naar buiten, donderde net niet van de trap van blijdschap.”

In Borneo reist hij eerst met een soort Mis-sissippiboot de rivier op. Daarna stapt hij over in een uitgeholde boomstam. Het land van de Dajaks, langs de oevers huizen op palen. Het lijkt een beetje op een reis naar the heart of darkness, met hier en daar uitgedroogde sche-dels op palen, gesnelde koppen van Japanse soldaten uit de Tweede Wereldoorlog. Mill Hill-missionaris Theo Oomen uit Steenber-gen die al in het gebied werkt, vertrouwt hem

de school toe met driehonderd kinderen. En zo wordt hij hoofdonderwijzer, net als zijn va-der. “Hogerop de rivier, totaal afgelegen, want Oomen wilde me zover mogelijk weg hebben.” Daar is hij dan, bijna onbereikbaar, diep in de rimboe. Zijn eigen paalhuis staat naast de school. Hij zit op de vloer met lokale mensen met onder de vloer tussen de palen knorrende varkens. “Je moet het je voorstellen als een rij-tjeshuis, met het dak doorgetrokken tot op de straat. Daaronder, op een veranda, speelt zich het sociale leven af.” Baartmans maakt zich de taal eigen, bestudeert de lokale animistische religie. “Er waren ook huizen met christenen, daar bemoeide ik me niet zoveel mee. Voor mij kwam het onderwijs eerst. En de bewustwor-ding, dan pas de religie. Mijn theologie is die van het christendom met een sociale functie. Ik noem het ook wel antropologische theo-logie. De theologie van Oomen was middel-eeuws. Stel je voor: onder Dajaks met Latijnse missen zielen winnen, dat verliest elke rele-vantie. En als ze dan uit de kerk kwamen, met de mis achter de kiezen, gingen ze de trap af

851 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

en besprenkelden de vloer eigener gewoonte met kippenbloed.”

Na tien jaar wordt hij teruggeroepen naar Ne-derland. De stam wil hem niet laten gaan, net zomin als de lokale bisschop, maar kardinaal Alfrink geeft Baartmans de opdracht in Ne-derland het begrip noord-zuid uit te leggen: “Want de mensen snappen daar niks van.” Zo trekt hij na tien jaar in het oerwoud door een radicaal veranderd Nederland, waar de seksu-ele revolutie gaande is, het gezag in een crisis verkeert, terwijl het ook in de kerk rommelt. En waar zijn ouders opgehouden zijn naar de biecht te gaan. Hij gaat in Nijmegen antro-pologie studeren. En theologie bij professor Edward Schillebeeckx, die de nieuwe theo-logie introduceert waarin ook menselijk er-varing een plaats heeft. In 1979 besluit hij in te gaan op een uitnodiging van de lokale kerk in de Indiase stad Benares. Niet als missio-naris, want die mogen het land niet meer in.

Frans Baartmans

86 M I L L H I L L

Baartmans reist als student naar de 2700 jaar oude hoofdstad van het hindoeïsme. Hij komt er terecht in een getto met hutjes van karton en plastic, waar de kastelozen wonen zonder sanitaire voorzieningen of infrastructuur. Hij verzet zich zodoende tegen het plan van de missie om India te verlaten. “Dat zou na hon-derd jaar een kapitale missionaire blunder zijn. Je kunt de kanslozen niet zomaar laten vallen. Ik heb tegen Mill Hill gezegd, ik ga daarheen. En ik ga in de diepte. Je moet me niet meer overplaatsen. Ik blijf daar m’n hele leven. Toen zei een collega tegen me: ‘Ik denk dat je je ei-gen ruiten hebt ingegooid’.”

Frans Baartmans gaat niet naar India om te bekeren of mensen te vertellen hoe ze moeten leven. “Ik ben er de eerste drie jaar op een stu-dentenvisum geweest. Ik studeerde, ze zagen me met boeken naar de universiteit gaan, maar ik richtte ook kliniekjes op en scholen. Door studie en praten met mensen probeerde ik in de ziel van India te komen. Weet je, de studie van de ziel van een andere cultuur, dat is voor

mij een essentieel deel van missie, die ande-re cultuur leren begrijpen.” Zijn huis bestaat er uit twee kamertjes. Een voor de boeken, de ander om te slapen, op een matje op de grond. “Ja, ik sliep op de vloer. En dan ’s morgens om half drie opstaan, eerst een korte meditatie, een kleine eucharistie voor mezelf, met een altaartje, en daarna studeren. Douchen? Nee, wassen, water uit een emmer over je hoofd gooien boven de afvoer die ook als wc dient. Tja, en dan viel soms je zeep erin…”

Zijn studies van het hindoeïsme worden boe-ken, standaardwerken uitgegeven door Indiase universiteiten. De directeur van het respec-tabele Gandhi Instituut doet een beroep op hem. Hij zei: “We hebben jou in de smiezen. Jij zit daar in de krottenwijken. Wij willen een studie over de kastelozen hebben. Jij zit er middenin. We zorgen voor een visum en je krijgt vijf jaar de tijd voor onderzoek.” Zo be-gint de Mill Hill-missionaris aan een studie die de stemlozen een stem geeft ‘Voices of the Margin’. In het Hindi en in het Engels. Na

871 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

vijf jaar is hij nog niet helemaal klaar, maar heeft ondertussen in de wijk waar hij woont ook nog twee scholen gebouwd. Die financiert hij mede uit het door hem in Nederland op-

gerichte Benaresfonds. Voor dat fonds trekt hij met een gekregen auto door Nederland, als een bedelpater. Zijn grootste zorg: kan ik de verzekering en de apk blijven betalen?”

Tientallen jaren slapen op een matje op de vloer. Met daarnaast een kleine ruimte voor zijn kantoortje: een kast, een tafel een stoel.

88 M I L L H I L L

“Herbert Vaughan had toen hij bisschop was, problemen met het huishoudelijk personeel van zijn pas opgerichte seminarie. Hij kende wel betrouwbare dienstbare vrouwen en no-digde die toen uit naar Mill Hill. Daar is in 1882 de congregatie van Mill Hill zusters uit voortgekomen. In 1929 is de zaak gesplitst. Van die tijd af heten ze Franciscanessen van St. Joseph van Mill Hill.” Zodoende woont Theodora Slot nu als rustend zuster tussen oud-missionarissen van Mill Hill in huize Vrijland in Oosterbeek. Rustend? Wie aan de receptie van Vrijland vraagt of ze thuis is krijgt te horen: “Die zal er wel niet zijn, altijd bezig met anderen, met helpen.”

De eerste zusters hebben geen opleiding, later komt die er wel. “Vaughan zocht vrouwen die sociaal werk konden doen, vrouwen die handen aan het lijf hadden.” Al in 1886 stuurt Herbert Vaughan de eerste vijf zusters naar Borneo om daar de jonge Mill Hill-missionaris en pionier

Felix Westerwoudt te ondersteunen. Theodo-ra komt uit een gezin van vijftien kinderen in Montfoort. Vader, kleine boer, zes koetjes, moet om rond te komen, een baan erbij nemen op de Demkafabriek in Utrecht. Twee broers van Theodora gaan bij Mill Hill. Dat verklaart haar betrokkenheid bij het missiewerk van jongs af. In 1957 wordt ze geprofest als een non. Na haar opleiding als verpleegster en vroedvrouw in Engeland wordt ze benoemd voor Borneo. “Aan de kust, in 1966, werken in een kraamkli-niek en in de polikliniek die we daar hadden. In

19 VROUWEN MET HANDEN AAN HET LIJF

Theodora Slot

891 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

1970 moesten veel missionarissen en religieu-zen, onder invloed van de islam, het land uit. Ik ook. Ik ben toen gevraagd voor Ecuador. Ook weer voor een polikliniek. En sociaal en pas-toraal werk doen. Mooie eenvoudige mensen daar, mensen die delen uit hun armoede. Er was een vrouw die haar laatste geld aan een man gaf, omdat hij een mooi verhaal had. Ik zeg: ‘Waar-om geef je dat niet aan je kind? Je weet toch dat zijn verhaal niet klopt.’ Haar antwoord: ‘Ja, ik weet dat hij liegt, maar als ik niet geef, dan ben ik ook fout…’”

In 1993 vertrekt Theodora naar Engeland om lid van het hoofdbestuur te worden. Als be-stuurslid en als algemeen overste maakt ze de veranderingen mee die door het Tweede Vati-caans Concilie in gang zijn gezet. Als ‘manager’ is ze dan verantwoordelijk voor in totaal 160 Europese zusters die vooral in Kenia en Borneo actief zijn. “Intensief, hoor. Op zo’n moment wordt het je taak om te zorgen dat al die men-sen daar ver weg zoveel mogelijk gelukkig zijn in hun werk.” Ondertussen wordt het aantal

roepingen in Europa minder. Het is in die ja-ren ’90 van de vorige eeuw dat ze ook de eerste posten moet sluiten, vanwege gebrek aan aan-was. “Toen zijn we wel begonnen met het op-leiden van Afrikaanse zusters. Met succes. Van de honderd Europese zusters zijn er nu nog maar twee actief in Afrika, maar er zijn dankzij die opleiding nu wel veertig Afrikaanse zusters die de orde, de congregatie, nieuw leven geven. Mooi, toch? We zijn trots op onze Keniaanse zusters. Ze hebben de roepstem van Christus gehoord en ze volgen Hem in dienstbaarheid

Theodora Slot aan het werk in een kliniek in Ecuador.

90 M I L L H I L L

aan de armen en geven zo de congregatie nieuw leven. Daar in het zuiden ligt onze toekomst.”

‘Ze waren er altijd al zagen we ze nooit.’

“De zusters van Mill Hill, zusters als Theodora Slot, dat zijn de vrouwen die ons te etenhebben gegeven. Zonder hen draaide het semi-narie in Hoorn niet. Ze deden alles, de keuken, het wasgoed van de kapel strijken en stijven. Ze waren er altijd al zagen we ze nooit.” Theo Geurtsen, procurator van de Nederlandse Mill Hill-regio heeft alleen maar lovende woorden voor de Franciscanessen van St. Joseph. Goe-de herinneringen ook, uit de tijd van zijn nog prille priesteropleiding in Hoorn: “Ze maak-ten daar in Hoorn havermoutse pap voor wel honderd studenten. Die schepte je dan met een pollepel uit een soort soepterrine. Het was al-tijd dikke havermout, hoor, want dan aten we minder brood! Weet je, soms brandde die pap aan. Dat vonden we niet erg, want om de aan-gebrande smaak weg te nemen deden ze er flink stroop bij. Daar waren we dol op.” Theo ver-

blijft begin jaren ’60 in het Mill Hill seminarie in Hoorn. De studenten zijn er dan nog strikt gescheiden van de zusters. “Ja, dat waren twee aparte afdelingen. We zagen de zusters ook niet bij het eten. In de eetzaal had je een door-geefluik naar de keuken. Wat je van de zusters zag was eigenlijk alleen een paar handen die de vuile soepborden aannamen of je een dienblad met warm eten toeschoven. We zagen de zus-ters niet, kenden ze ook niet. Ze stonden ver-borgen achter dat schotje, maar zij, zij wisten heel goed wie wij waren, kenden ons bij naam. Niet alleen achter de schermen hebben ze zich ingezet. Als missiezusters hebben ze ver weg ook veel goed werk verricht. Waar zouden de stoere Mill Hill-mannen geweest zijn zonder hen? Dat mag best eens gezegd worden.”

911 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Op 15 augustus 1962 zit er in ‘een heel grote slaapzaal’ in Hoorn een jongetje wat stilletjes op een bed. Hij kijkt toe hoe moeder Dine en tante Trijntje een kast inruimen met zijn kleren. Dan is het tijd voor afscheid. Moeder en tan-te reizen met de dagelijkse boot van Staveren terug naar Friesland. “Hou je het netjes, Eel-ke Piet”, zegt z’n moeder bij het vertrek. Eelke Piet Mous zit die middag nog lang op z’n bed. Opkomende heimwee, kijkend naar de schut-tingen die de slaapplaatsen scheiden. Kijkend in een gapende leegte van vier maanden weg van huis. Zo ontvangt het Mill Hill kleinse-minarie in Hoorn een jongetje uit het Friese dorpje Bakhuizen. Waar hij natuurboeken las over leeuwen en tijgers. En op de lagere school luisterde naar missionarissen ‘die over Afrika, wilde beesten en groot wild schieten’ vertelden.

“Daar zat ik dan. Roeping? Het was allemaal puur uit avontuur en liefde voor de natuur. Dat was mijn motivatie. Het geloof, de kerk, Onze Lieve Heer waren voor mij ver weg. Ik vond er

niks aan, de hele kerk niet. Die kerk: altijd zo donker, somber. En die pastoor maar preken en met de vuist op de preekstoel slaan... In Hoorn kwam ik als jongetje in een wereld van alleen maar godsdienst. ’s Morgens eerst het ochtend-gebed, dan ontbijt, dan school met ook weer veel godsdienst. Het was alleen maar God die-nen, dat van die ander dienen, kwam daar niet zo aan bod. De kerk was begin jaren ’60 nog een gesloten wereld.” Eelke Piet Mous gaat er op zijn eigen manier mee om. “Vanuit mijn lief-de voor de natuur en de kracht van de natuur, groeide er in de jaren daarna tijdens mijn studie wel iets van God en godsdienst in mij. En, ook belangrijk, wat ik van thuis uit had meegekre-gen: altijd voor je naaste klaar staan. Iets kun-nen betekenen voor hen die aan de rand van de samenleving bungelen.” Heel veel jaren en een priesterwijding later voelt een blonde jon-geman met een rugzak op de vliegtuigtrap van een KLM-toestel de tropische hitte in zijn ge-zicht slaan. Welkom in Rio de Janeiro, Brazilië.

20 IS ER IN NEDERLAND NOG SAMEN-LEVING?

92 M I L L H I L L

Wacht er iemand op hem? Ja, buiten, maar eerst de controles, de papieren in dit land van dicta-tuur. En hij spreekt geen woord Portugees en de douaneambtenaren geen Engels.Daar ga je dan als jonge missionaris, in het diepe. Ok, hij heeft tijdens zijn studies al een stage gedaan in Oeganda. “De missionarissen en de kerk die ik daar tegenkwam waren heel traditioneel. Heel kolonialistisch. Ik bedoel, de missionarissen ten opzichte van Afrikanen. De kerk en de pater de baas. Natuurlijk waren er

goeie dingen, maar zo ver boven de mensen, niet tussen de mensen. Er waren missionarissen die heel minachtend deden ten opzichte van de Afrikanen. Het was een beetje de houding van ‘de missionaris die uit Europa komt zal jullie wel leren hoe het moet.’ En ik? Ik wilde dicht bij de mensen staan. In een mondige kerk, met mondige parochianen. Dat vond ik daar niet.” Voor zijn wijding werkt hij nog op een boer-derij van Mill Hill bij Londen: “Ik leerde hoe koeien werden gemolken, varkens gecastreerd,

Het veertigjarig priesterjubileum van Eelke Piet Mous, uitbundig gevierd in zijn parochie Aimorés in Brazilië, juni 2015.

931 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

kippen geslacht.” Vervolgens komt hij, ook in Londen, in een multiraciale parochie terecht: “Met Indiërs, Afghanen en mensen uit het Ca-ribisch gebied. Daar heb ik ontzettend veel ge-leerd. Het was echt een open kerk. Dat heeft me ook gesterkt in de overtuiging dat ik iets met mensen samen wilde opbouwen. Toen kre-gen we te horen dat Mill Hill in dienst van de plaatselijke kerk in Brazilië wilde gaan werken. Ik zei: Iets nieuws! Een beetje avontuur, ik stel me beschikbaar.” In Brazilië komt hij in het binnenland terecht. Eerst in de parochie Res-plendor en nu woont hij alweer dertig jaar in Aimorés. “Dat is een parochie van 1500 vier-

kante kilometer, zeg maar half Friesland, met 23 kerkgenootschappen, 23 kleine dorpjes, vaak geïsoleerd en afgelegen. Een ruig gebied, berg-achtig, hellingen, elk dorp achter de volgende helling. Het verste dorpje is tachtig kilometer. Als het geregend heeft en er komt een stort-vloed aan water uit de bergen, dan spoelen de wegen kapot en kun je dorpen niet bereiken.”

Als hij er in 1975 arriveert is de kerk er ook nog hiërarchisch. De priester als baas van de kerk. Drie grote boeren die het geld hebben. En dat via een soort boerenleenbank uitlenen aan de kleine boertjes. “We begonnen cursussen te or-

94 M I L L H I L L

ganiseren. Met bekende leken, ze kwamen de mensen mondiger maken. Hen leren dat kerk zijn, samen zijn betekent, samen het geloof be-leven. We probeerden er gemeenschappen van te maken. Ook het bestuur van de parochies kwam in handen van de mensen zelf. Iedere twee jaar wordt er nu een eigen bestuur geko-zen.” In zijn begintijd in Brazilië merkt Eelke Piet dat de kerk niet geliefd is. “Bij de officiële instanties was er een haat tegen de katholieke kerk. De kerk was tegen de dictatuur, de stem van het verdrukte volk was daar de stem van de kerk. Bij de kerk konden de mensen hun verhaal nog kwijt. De kerk was hun spreekbuis dus je moest je als vertegenwoordiger van de kerk extra netjes gedragen. Door die situatie stond de kerk wel heel dicht bij de mensen. Dat sprak me erg aan. De kerk is niet van de cle-rus of van de paters en de bisschoppen, de kerk is van de mensen, de kerk is het volk Gods.” Door de jaren heen organiseert Eelke Piet in zijn parochie: basisgemeenschappen, zorg voor gehandicapten en kinder- en bejaardenopvang. De pastorie van Eelke Piet staat in een volks-

wijk, het parochiehuis ook. Om de modderstro-men tegen te houden die allesvernietigend uit de bergen komen, is er achter het parochiehuis een betonnen muur gebouwd. Ander geweld is er ook. “Brazilië is een gewelddadig land. Bij overvallen schieten bandieten zich met mitrail-leurs een weg naar binnen. Er is al vijf keer in de pastorie ingebroken. De een na laatste keer hoor ik op een nacht gestommel beneden. Die-ven! Ik heb m’n moeder en m’n vader in de he-mel gebeden dat de dieven alsjeblieft niet naar boven zouden komen. Ik lag trillend van angst in m’n bed. Sindsdien woon ik niet meer alleen in de pastorie.”

Hij werkt aan de rand van de samenleving en put daar energie uit: “Dat is mijn drijfveer. Het wordt ook in Brazilië wel steeds moeilij-ker. De overheid stimuleert het ‘ikke, ikke en de rest kan stikke’. Zo reageren de autoritei-ten ook als mensen om hulp vragen: ‘Ga maar naar de kerk!’ We zijn als kerk een soort soci-ale dienst geworden. Eten verzorgen voor hen die niks hebben, een buskaartje voor iemand

951 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

die geen geld heeft om naar het ziekenhuis te reizen, medicijnen die ze niet kunnen betalen. We hebben in het parochiehuis een apotheek. Die wordt gevuld met monsters van medi-cijnen die een dokter uit de grote stad gratis krijgt. Officieel zijn het taken van de over-heid, maar in Brazilië gaat het geld allemaal naar megaprojecten. Het is een consuming society, maar wie niet mee kan in de race valt af, die duvelt in het opvangputje van de pater, van de kerk.” Soms maakt hij bizarre en tege-lijk komische dingen mee: “Ik doe huwelij-ken. Ik zou een keer een paartje gaan trouwen en ga op pad naar de kerk. Onderweg zag ik de bruidegom staan, bezig met zijn koeien. Ik zeg: ‘Wat doe jij hier?’ Hij: ‘Ik ben de kalveren aan het voeren.’ Ik zeg: ‘Is het niet je trouw-dag?’ Hij kijkt me aan en vraagt: ‘Wat voor dag is het vandaag, pater?’ ‘Zaterdag…’ ‘Oh, ja… mijn bruiloftsdag!’ Nou, het was wel aan de late kant, maar ze zijn dan toch getrouwd, maar de bruidegom was wel z’n trouwdag ver-

Eelke Piet Mous

96 M I L L H I L L

geten. En een keer was er een wolkbreuk, dan komt er ineens zo’n bak water uit de bergen omlaag gestort door de rivierdalen. Ik moest een trouwerij doen. De bruid was er wel, maar de bruidegom niet. Die stond aan de andere kant van de rivier. We hebben elkaar toen toe-geschreeuwd: ‘Morgen’.”

Na zoveel jaar Brazilië denkt hij nog wel eens terug aan die jongen op de vliegtuigtrap. “De eerste drie jaar heb ik het moeilijk gehad. Heimwee, de losse omgangsvormen, de vrou-wen. Brazilië is een sensueel land. En, denk je in: vijfentwintig jaar, jong, blauwe ogen, lange blonde haren, de jongste missionaris ooit in de streek. Ik heb heel wat aanzoeken van vrou-wen te verwerken gekregen, hoor.” Het brengt hem bij het celibaat: “Daar teken je als priester voor. Het celibaat dateert uit de middeleeu-wen. Toen was het een puinhoop in de kerk. Mijn mening is dat je heel goed priester kunt zijn zonder celibatair te leven. De kerk zal op dat punt wel veranderen, maar dat kan nog wel jaren duren.”

In Brazilië heeft Eelke Piet Mous zijn thuis gevonden. “Ik voel me in Nederland een vreemde eend in… hoe noem je dat… het wa-ter… oh nee, de bijt. Het is hier zo aan het veranderen. Het idee dat je samen leeft is weg. Het is allemaal los zand. Mijn zus in Fries-land heeft zorg nodig, maar dat wordt steeds moeilijker. Degene die goed mee kan draaien wat geld betreft die kan wel mee in die samen-leving, de anderen, met minder, vallen er bui-ten. Ik voel me in Nederland niet meer op m’n plek, onwennig, vreemd. Toen m’n moeder nog leefde, zei ik in Brazilië: ‘ik ga naar huis, naar moeder’. Mijn moeder is overleden. Ik heb er jaren over gedaan om me daar in Brazilië thuis te voelen, maar nu zeg ik, als ik in Nederland ben: ik ga naar huis, naar Brazilië.”

971 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Een leek die bij een missie-organisatie de fi-nanciën op orde moet gaan houden. De eerste bij de Nederlandse regio van Mill Hill. Het is juli 1997 en administrateur Hennie Scheerder komt binnen in een voor hem ‘totaal andere wereld met veel hiërarchie, vooral in het begin.’ Tot dan heeft hij in de commerciële wereld ge-werkt. Eerst bij de Nederlandse Heidemaat-schappij, later op het kantoor van de Stichting Technisch Filmcentrum. En dan: priesters, Mill Hill! “Ja, ik ging van een verdienende win-storganisatie naar een organisatie die leefde van geven.” Met een sober kantoor ook. Hij komt terecht in een voormalige stal. “Omgebouwd, dat wel, een ruimte in de voormalige boerderij van de Mill Hill-broeders. Er kwam geld bin-nen. En er ging geld uit, maar op een heel ande-re manier dan ik gewoon was. Elke missionaris had een eigen fanclub in de regio of de parochie

waar hij vandaan kwam. Zo’n parochie hield de man daar in den vreemde gaande met giften. Dat geld moest dus wel bij hem terecht komen. Vaak kleine bedragen, maar direct opeisbaar. Dat geld was dus geoormerkt. Wat dat bete-kende? Driehonderd kaarten in een bak, een heel adressenbestand, maandelijkse giften van mensen bijhouden, bijna 3000 donoren, hoor. Er kwam in die dagen toch 10 miljoen gulden binnen. Tja, daar sta je verbaasd van, hè.”

Scheerder blijft tot 2011 administrateur. Na zijn pensionering krijgt hij het verzoek om

21 MILL HILL IS EEN WEERSPIEGELING VAN DE MAATSCHAPPIJ

De mannen van het Mill Hill-archief in overleg, links assistent-archivaris Cor Schilder, rechts archivaris

Hennie Scheerder.

98 M I L L H I L L

zich over het archief van de missionarissen te ontfermen. Zijn tweede ‘carrière’ bij Mill Hill. In het archief zit hij nu elke woensdag, geas-sisteerd door rustend missionaris en emeritus bisschop Cor Schilder. Uit zijn begintijd als administrateur herinnert Scheerder zich. “In het bedrijfsleven was ik baasje geweest, praat-te overal over mee. Hier mocht ik in het begin niet alles weten. Later draaide dat wel bij. Het was van hun kant ook wennen om te werken met iemand van buiten de club. Ik ging werken met een procurator. Dat was Joost Beemster. Hij was een echte zakenman. En ik was meer als bankier bezig, voor de cijfertjes. De missi-

onarissen hebben in alle hoeken van de wereld projecten. Het thuisfront zamelt daar geld voor in. En de administrateur moet zorgen dat het op de goede plek komt. Vooral in het begin was dat niet makkelijk. Alle communicatie ging nog per post. Brieven deden er weken over om op de bestemming te komen. En in landen als Con-go en Soedan was het hopeloos. Daar kwamen brieven vaak niet eens aan. Dan kon je maar beter post en geld meegeven met iemand die daar toevallig heenging.”

Om zijn boekhouding in die jaren netjes te houden is Scheerder ook direct afhankelijk van de financiële verslaggeving vanuit de missie: “Die verantwoording voor besteding van geld ter plaatse, ja, dat liet wel eens te wensen over. Niet elke missionaris was daar even secuur in. Toch heb je die verantwoording nodig, ook als organisatie, want je moet het royaal gevende thuisfront, kunnen laten zien wat er met het

Links: Hennie Scheerder Rechts: Cor Schilder

991 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

geld gebeurd is. Want ja, als missionarissen thuis in de parochie of bij een stichting een ge-slaagd project kunnen laten zien, dan levert dat weer makkelijk nieuwe giften op.” Archief-as-sistent Cor Schilder, die als missionaris in Kenia werkte: “Neem een geitenproject. Daar krijg je als missionaris geld voor. Dat probeer je met de plaatselijke mensen zo goed mogelijk te besteden. En dan… hoeveel geiten? Hoe het loopt? Als missionaris ben je de hele dag aan het sjouwen, ben je ’s avonds doodmoe en dan moet je nog boekhouding gaan doen, je geiten tellen. Wel wetend dat donoren niet zomaar geld in je projecten steken als ze niet weten wat er mee gebeurt. Ja, die verantwoording schoot er inderdaad wel eens bij in.”

Is Scheerder zelf wel eens in de missie geweest? “Helaas, helaas, nooit een kans gekregen. Ik was één keer mee naar Mill Hill in Londen, verder niet. Dat zit me nog wel een beetje dwars. Als de economen van de Mill Hill-regio’s vergade-ren, komen de Afrikaan en de Aziaat aangevlo-gen, maar de Nederlandse econoom zit er niet

bij, nu nog niet. Ha, misschien doen we ons werk wel te goed.”

Samen met Cor Schilder is Scheerder nu, als archivaris, hoeder van het geheugen van Mill Hill. Cor Schilder: “We helpen mensen om hier informatie boven tafel te krijgen.” Scheer-der: “Soms hoor je: ‘moet je die ouwe rommel bewaren?’ Ja, dat moet, het is de geschiedenis van de missionarissen, een stuk Nederlandse cultuur. Dat willen we toegankelijk houden als bron van informatie. We krijgen hier zelfs vra-gen van ver weg, vanuit Borneo. Dan willen ze weten of een Mill Hill bisschop die daar ooit zat, zoon van een boer was of zoiets. We krijgen ook mensen die studiemateriaal zoeken, voor scripties.” Toen Scheerder bij Mill Hill begon, was hij al wat ouder: “Mill Hill is een gezel-schap van mensen met levenservaring, daar moet je dan geen jong broekje neerzetten. Wat voor mensen het zijn? Simpel, Mill Hill is een weerspiegeling van de maatschappij, je komt er vogels van allerlei pluimage tegen.”

100 M I L L H I L L

Onvermijdelijk is het verhaal van Mill Hill Nederland in de eenentwintigste eeuw, een verhaal van minder. Al sinds begin 2015 is het bestuur van Mill Hill Nederland bijna dagelijks met de toekomst bezig. Wat te doen met het onroerend goed, de tehuizen, de leegkomende kamers? “Het gaat hard”, zegt Theo Geurtsen, “toen ik in 1990 bij de procuur kwam, waren er nog 400 Nederlandse leden van Mill Hill. Nu, begin 2016, zijn het er nog 158, in Nederland 128, waarvan de meesten rustend en 38 in het buitenland.” Theo Geurtsen (1947) is procura-tor, zeg maar penningmeester, van de Mill Hill regio Nederland. Inkomsten en uitgaven gaan langs zijn bureau op de begane grond van het Sint Jozefhuis. Hij deelt zijn kamer met admi-nistrateur Martin Koenders. De ruimte ligt di-rect naast het kantoor van de regionaal overste. Theo Geurtsen is priester, missionaris in Kenia geweest, maar ook pastoor in Loosdrecht. Mar-tin Koenders komt uit het bedrijfsleven. Martin is van de boekhouding. De man die zorgt dat de rekeningen kloppen als er in voor- en najaar de

accountantscontrole plaatsvindt. “Als religieuze congregatie zijn we wettelijk niet verplicht een jaarrekening te publiceren, maar we maken er wel een voor ons Nederlands bestuur en voor het algemeen bestuur in Engeland.” Hij doet dit werk als opvolger van Hennie Scheerder. Ook voor hem nogal een overgang. “Ze zoch-ten een ouder iemand en zeiden: we denken dat jij wel bij ons past. Ze vertelden ook dat bij Mill Hill de mensen belangrijker waren dan de cijfers. Dit is een plek waar niet de winst, maar geven en delen eerst komt.”

Wie het kantoor van Geurtsen en Koenders binnenkomt, kijkt meestal tegen de brede rug van de op zijn computer cijferende boekhouder. Daar regelt Koenders ook een van de typische kanten van een missiecongregatie: het maande-lijks ordenen van de nu 158 individuele ‘winkel-tjes’ van de Mill Hill-missionarissen. “Weet je, ze krijgen allemaal geld uit donaties, schenkin-gen, legaten, giften, AOW, etc. Ik geef ze elke maand een overzicht van wat er binnenkomt en

22 VERGEET NIET, DIT ZIJN MENSEN MET BEWOGEN LEVENS

1011 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

wat er uit gaat.” Een brede rug, maar ook tijd voor een praatje. “Een luisterend oor, hè. In het begin dacht ik wel eens: oei, dit gaat tijd kosten. Tja, ik kwam uit een wereld van tijd is geld. Dat is schakelen, luisteren naar de verhalen die de missionarissen vertellen als ze binnenkomen. Vergeet niet, het zijn mannen en vrouwen met vaak bewogen levens. En ze hebben geen gezin, vrouw, man of kinderen waar ze hun verhaal aan kwijt kunnen.” Een missiecongregatie, hoe run je zo’n zaak? Hier, in deze twee kantoren komen alle, vaak korte lijnen overzichtelijk samen: het Sint Jozefhuis, onderdak van rustend missio-narissen, huize Vrijland voor zorgbehoevende missionarissen, zaken die de in Nederland en in het buitenland nog actieve Nederlandse Mill Hillers betreffen. Bij het dagelijks management krijgt de regionaal overste steun van een team waar ondermeer de rector van Vrijland en zijn collega van het Sint Jozefhuis deel van uitma-

ken plus de zorgmanager van de voor Vrijland ingehuurde zorgorganisatie. Voor beleidszaken kan de regionaal overste ook terugvallen op een uit vier personen bestaand algemeen be-stuur van de Nederlandse Mill Hill regio. Het verzorgingstehuis Vrijland wordt gefinancierd uit verschillende bronnen. Bijvoorbeeld uit de aow-opbrengsten van de individuele bewoners en met rendement uit beleggingen die gedaan zijn na eerder verkocht onroerend goed zoals het westelijk deel van Vrijland dat in 1963 aan de Nederlandse Sport Federatie werd verkocht. Op die plek is nu het nationaal Sportcentrum Papendal gevestigd. Verzorgingstehuis Vrijland

De administratieve centrale van de Nederlandse regio van Mill Hill, kantoor in het Sint Jozefhuis in Oos-

terbeek, links Martin Koenders, rechts Theo Geurtsen.

102 M I L L H I L L

moet zichzelf zien te bedruipen. Voor alle dui-delijkheid: donaties die voor projecten in de missie bestemd zijn, komen hoe dan ook nooit ten goede aan de exploitatie van Vrijland. Hui-ze Vrijland telt zestig kamers. Begin 2016 zijn er 34 kamers bezet door zorgbehoevende Mill Hillers en twaalf kamers door religieuzen van andere orden. Bij het Sint Jozefhuis waar de niet zorgbehoevende missionarissen genieten van hun oude dag, rust de financiering deels op inkomsten uit de aow-bijdragen van de be-woners. Ze staan hun oudedagsvoorziening af en krijgen zakgeld voor eigen aankopen. De sociale kant van de Mill Hill-boekhouding brengt Martin Koenders dagelijks in de kof-fiekamer van het Sint Jozefhuis. En omdat hij nu bij de Mill Hill familie hoort, krijgt hij uit-nodigingen voor verjaardagborrels. “Die zijn altijd ‘s morgens voor de lunch. Heel gezellig, pilsje, proosten, maar ik moet wel mezelf be-schermen, dus geen pilsjes, want dan gaat het mis met de boeken.”

Bewogen levens, dat geldt zeker voor Alfons ter Beke, in 1985 missionaris in een door rebellen ingesloten stad in Zuid-Soedan. Alfons, een man met diepmenselijke betrok-kenheid, hoedt ook het lokale leprakamp. Ik leer van hem dat je lepralijders een hand kan geven zonder besmet te raken. Van zijn thuisparochie krijgt hij geld om een school te bouwen. Zijn dilemma: “Paul, de kinderen sterven hier van de honger. Straks is er een school en hebben we geen kinderen. Ik heb geen stenen gekocht maar eten, wat had jij gedaan?” Alfons werkt later in Khartoem. Zijn buurman is dan een lange, baardi-ge aannemer. De wereld zal nog van hem horen. Hij heet: Osama bin Laden. Op een avond wordt Alfons aangereden en belandt zwaargewond en met hersenletsel in een lo-kaal ziekenhuis. Mill Hill stuurt verplegend personeel naar Soedan om te repatriëren. Weer een beetje op de been wordt hij pastoor in Overdinkel. Maar de nasleep van het on-geluk noodzaakt hem na enkele jaren naar het verzorgingstehuis Vrijland te verhuizen.

1031 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

104 M I L L H I L L

Een bekend gezicht in de Mill Hill-gemeen-schap is Henk Teunissen, al tientallen jaren klusjesman en huismeester, als geen ander ver-groeid met het wel en wee van de oud-missi-onarissen die in Vrijland en het Sint Jozefhuis hun levensavond doorbrengen. Die Henk, al-tijd bezig. Hoe Henk daar terecht is gekomen? “Mijn opa was koeienboer en ventte melk uit, vader nam de boerderij over, op het landgoed Lichtenbeek, vlakbij het landgoed Johanna-hoeve, het terrein waar zich in 1943 Mill Hill vestigde met de broederopleiding.” Hij herin-nert zich de eerste contacten met ‘de buren’, hoe zijn vader een machientje had om hooiba-len op te steken. En dat ze dat op de boerderij van ‘de broeders’ wel makkelijk vonden en dat dus ook wel eens gebruikten.

“Dat Sint Jozef broederhuis was een soort am-bachtsschool voor broeders die dan later naar de missie uitgezonden werden. Een opleiding waar je kon leren timmeren en metselen. Veel van de mensen die daar zijn opgeleid, hebben

in de missie kerken en scholen gebouwd. De broeders hadden er ook een heel mooie, goed-lopende boerderij met wel honderd koeien, mijn vader had er maar tien.” Als jongen gaat Henk naar de Middelbare Agrarische school in Doetinchem. “Vader had na afloop geen werk voor me. Toen kwamen we in contact met broeder Joseph Vlaming. Die was bedrijfsleider op de boerderij van het Sint Jozefhuis. Hij zei: ‘Kom maar helpen.’ De eerste zomer deed ik dat voor een zakcentje. Na verloop van tijd was er een pater die zei: ‘Als we hem willen houden, moeten we hem een officieel loon gaan beta-len.’ Zo ben ik in 1979 aangenomen als hulpje. Ik werk nu m’n leven lang al voor en met de Mill Hill paters.” Henk begint in een tijd dat er op de kloosterhoeve van de broeders nog ge-ploegd, gezaaid en geoogst wordt. “Een gezond bedrijf, nou! Maar er kwam sleet op. Na 2000 moest er geïnvesteerd worden om aan nieuwe eisen te voldoen. Toen bleek dat de rente op de verkoop van het melkquotum en van het onroe-rend goed meer zou opbrengen dan een nieu-

23 EEN LEVEN LANG VOOR EN MET DE PATERS

1051 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

we boerderij met schulden en hoge loonkosten, was de keus snel gemaakt. Een jaar of tien ge-leden is de boerderij plat gegaan. Nu staat op die plek de nieuwe abdij Koningsoord waar de uit Berkel-Enschot afkomstige Trappistinnen in 2009 een onderdak hebben gevonden.” Van de oorspronkelijke boerderij restten er anno 2015 alleen nog een oude schuur, de smederij, en een woning die ‘de villa’ wordt genoemd. Op het moment dat de boerderij wordt opgedoekt, zoeken ‘de paters’ van Vrijland een klusjesman, een soort huismeester. Dat wordt Henk Teunis-sen, die dan thuis, sinds 1990, ook de boerde-rij van zijn vader runt: “Hard werken, dubbele baan, maar die boerderij werd ook moeilijk. Te veel regels dus hebben we die boel aan de kant gedaan. Nu is Mill Hill mijn full time werk. Al-tijd wat te doen: snoeien, gras maaien, kamers opknappen, iemand van de ene kamer naar de andere verhuizen.”

‘Handyman’ Henk Teunissen, al sinds 1979 de man van de huishoudelijke dienst van Vrijland en het

Sint Jozefhuis.

106 M I L L H I L L

De plek waar het leven met Mill Hill voor Henk begon: de kloosterhoeve, een soort ambachtsschool voor de broeders van Mill Hill.

Missionarissen, mensen die meestal van verre zijn thuisgekomen om hier in twee gemeenschapshui-zen in de bossen bij Oosterbeek hun oude dag door te brengen. Op de vraag wat dat voor volk is, antwoordt Henk: “Het niveau van de gesprekken ligt hoger dan bij de gewone man, maar voor de rest is niets menselijk hun vreemd. Eigenwijs ook, jazeker. Ze zijn daar soms veertig of vijftig jaar in de missie geweest, hard gewerkt, mensen aan de gang helpen en ze leren aan de gang te blijven. Daar zijn ze trots op. En terecht. Je merkt hier ook dat ze gewoon zijn geweest om zaken te regelen zoals zij dat wilden, gewoon om naar geluisterd te worden. Vaak hebben ze veel meegemaakt, ook

heel lelijke dingen. De meesten zijn wel opge-wekt, maar er zijn gevallen bij, daar is hun levens-werk tot drie keer toe achter hun rug afgebroken. Dan zou je wel depressief worden… En, ze waren daar in de missie natuurlijk burgemeester of be-langrijker. Nu is hun wereld hun kamer en zitten ze hier om oud te zijn… ze vertellen veel verhalen, proberen je soms te zeggen hoe het moet… maar dat gaat me meestal het ene oor in en het andere uit.” Lachend: “Ach, ik ken ze, al zesendertig jaar. Goeie mensen, ja. Er zijn er bij die het leed van de hele wereld op hun nek nemen, die het allerlaat-ste wat ze hebben, nog zouden weggeven.” Dan, serieus: “Ze zijn hier, ze wandelen wat. Wie op pad kan, gaat nog, maar toch: dit zijn de laatste stuiptrekkingen van een gebouw, van een genera-tie. Hoe lang het nog duurt? Vijf jaar… iets meer, misschien. Ik moet nog elf jaar tot mijn pensioen. Dat haal ik hier nooit, want weet je, ze gaan wel heel hard richting kerkhof.”

1071 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Een boerendochter tussen oud-missionarissen. Ze loopt met een volle soepterrine waar stukjes zacht vlees in drijven. Aan de tafel het dichtst bij de keuken drukt rector Harry Reusen op een koperen belletje. Even valt er een stilte, gebro-ken door een gezamenlijk gebed. Dan gaan de lepels in de soep. Een middagmaal in het Sint Jozefhuis. Jeannie Teunissen veegt een hand aan haar schort af en kijkt vanuit de keuken toe. Ronde tafels en aan elke tafel zes, zeven mannen, gebogen over hun bord. “Ik voel me nog altijd als een kind tussen al die mannen. Wat ik hier doe? De keuken. Ik help om ze in leven te houden.”

De boerderij van haar ouders brandde in 1952 af. Op zoek naar een beter leven trokken ze naar Brazilië, naar de Nederlandse kolonie Holambra. Daar werd Jeannie Wigman gebo-ren. In 1981 kwam ze naar Nederland, alleen, woonde eerst bij haar tweelingzus, toen op een kamer in Arnhem. Werkzoekend. “Mijn zus werkte voor de paters in missiehuis Vrijland. Ze vertelde een keer dat ze bij het Sint Jozefhuis iemand zochten. Ik ben op sollicitatiegesprek geweest bij rector father Olieslager. Ik ben be-gonnen als huishoudelijke hulp tot 1989 en na de kleuterperiode van de kinderen in 1996 weer

24 IK HELP OM ZE IN LEVEN TE HOUDEN

Jeannie Teunissen aan het werk, links Henk Riesthuis, rechts Cees Koning.

Jeannie: “Als ik ze zie zitten eten, denk ik wel eens: ze hebben veel meegemaakt. Of ze de wereld verbeterd

hebben? Ze hebben wel hun best gedaan.”

108 M I L L H I L L

begonnen met het schoonmaken van het kan-toor van de regionaal overste.” Haar toekom-stige man, Henk Teunissen, werkt dan al voor Mill Hill. Jeannie: “De jaren ’80, dat was hier een mooie tijd, in het oude Sint Jozefhuis. Het was als een warme, grote familie, als mijn eigen familie. De fathers die hier woonden vorm-den nog echt een huiselijke gemeenschap. Ze hadden een eigen kamer, maar met een geza-menlijke douche en wc. Met Sinterklaas was er altijd bingo. Iedereen zat vaak in de gemeen-schapsruimte. Daar lagen ook de puzzels op ta-

fel.” Mill Hill, the fathers, het is door de jaren heen een deel van haar leven geworden: “Father Toine Raaymakers heeft ons getrouwd, ‘opa Pius’, een Mill Hill-broeder uit duizenden, was getuige, father Jan van Velzen heeft onze drie kinderen gedoopt. Met de nieuwbouw van het Sint Jozefhuis in 2008 is de sfeer veranderd, iedereen heeft er nu een eigen kamer met alle voorzieningen. Je ziet ze nu veel minder in de gemeenschapsruimte. Het is een beetje meer ieder voor zich. Tv kijken op de kamer, internetten… net als overal. Och, die fathers, het zijn net mensen, hoor. Ik moest ooit een keer een kamer schoonmaken van een father die fanatiek postzegels verzamelde. Die lagen daar allemaal los. Het was warm en hij had het raam opengezet. Ik doe de deur open om bin-nen te gaan en hup, de tocht die alle postze-gels door elkaar blaast. Was-ie zo kwaad dat ik naderhand nooit meer binnen mocht komen.”

“Ja, je ziet ze oud worden. En gebrekkig ook. Ik heb er een keer eentje van de dood gered. Die was ’s avonds gaan wandelen in de sneeuw,

Jeannie Teunissen

1091 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

in het bos, naar het oorlogskerkhof verderop. Koud, nou! Ik kwam hem tegen, terwijl hij liep te dwalen, uitgeput. Ik dacht, hoe krijg ik die man naar huis? Hij zei: ‘breng me niet door de voordeur binnen. Niemand hoeft het te weten’. Toen heb ik hem buiten tegen de muur aan-gezet, bij de terrasdeur van zijn kamer en ben ik zelf naar binnengegaan om die terrasdeur open te maken. Zo kon hij stiekem zijn kamer binnen. Ik heb veel verhalen van hen gehoord. Als ik ze zie zitten eten, denk ik wel eens: ze hebben wel heel veel meegemaakt. Of ze de wereld verbeterd hebben? Ik weet het niet. Ze hebben wel hun best gedaan, onder vaak moeilijke omstandigheden. Tegelijkertijd kun je merken, dat ze toch een beetje verwend zijn geweest. Er werd voor hen gekookt, het huis-houden werd geregeld. Hun bord wegbrengen na het eten, nee dat hebben ze niet altijd ge-leerd, ha, ha… Toch, lieve mensen, heel open

en meestal heel behulpzaam. Je merkt nog al-tijd dat ze een leven lang geprobeerd hebben anderen te helpen. Onze toekomst bij Mill Hill? Ja, daar praat ik wel over met mijn man Henk. Het is afwachten. Ik heb dit werk altijd graag gedaan, veel extra uren gemaakt die niet betaald werden. Ik heb het met liefde gedaan.”

Missionarissen in ruste aan de lunch in het Sint Jo-zefhuis. Vlnr: Cor Rothweiler, Frans Baartmans, Cor

Schilder, Fons Eppink.

110 M I L L H I L L

Geconcentreerde extra rimpels in de toch al ka-rakteristieke kop van Karel van der Horst. Even stil, hij schildert, kijkt of het penseel doet wat zijn ogen willen. Dan achterover leunend, zijn nog natte verfstreken kritisch bekijkend: “Tja, dat lijkt professioneel, hè jongen, maar we zijn hier geen Rembrandts, hoor.” Tegenover hem aan tafel, al even aandachtig werkend aan een schilderij in wording: Cor Schilder. Vrijdagochtend is een cre-atieve ochtend in de koffiezaal van het Sint Jozef-huis in Oosterbeek. Dan is daar de ‘schildersclub’ bij elkaar, de groep van rustend Mill Hill-missio-narissen met oprecht bescheiden artistieke aspira-ties. Ogen die het regenwoud en de olifanten op de Afrikaanse savanne hebben gezien proberen nu handen te sturen om een Hollandse koeien-kop op het canvas te krijgen. Het resultaat van hun werk is te zien in een regelmatig wisselende huis-expositie in de gang naast de refter.

Missionarissen in ruste, wat doen die mannen de hele dag? Het antwoord: actief zijn. Allereerst

volgens het dagelijkse ritme. Zowel in Vrijland als in het Sint Jozefhuis is er elke ochtend een korte dienst. Na het ontbijt staat er een koffie halfuurtje op het programma. Is iemand van de bewoners jarig dan is er een borrel met koffie, gebak, wijn of een pilsje. En al zijn ze dan vaak stevig senior, een flink aantal bewoners van het Sint Jozefhuis is regelmatig op stap, al dan niet met eigen auto. De zorgbehoevende missiona-rissen in Vrijland kunnen voor uitstapjes vaak terugvallen op vrienden of familie en op activi-teiten van bijvoorbeeld de Zonnebloem. En in dezelfde zaal waar op vrijdagochtend in het Sint Jozefhuis geschilderd wordt komt elke donder-dagavond de ‘biljartclub’ bij elkaar, terwijl aan een tafeltje de vaste kaartclub zit. Wandelen in het nabije bos om in beweging te blijven, ook dat doen ze. En Nederland bereizen om het dikwijls nog warme contact tussen de eigen parochie en langlopende projecten in Afrika of andere we-relddelen financieel gaande te houden.

25 MISSIONARISSEN IN RUSTE, WAT DOEN DIE MANNEN DE HELE DAG?

1111 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Artistieke senior Karel van der Horst: “We zijn hier geen Rembrandts, hoor.”

De kaartclub van het St Jozefhuis. Vlnr: Piet Korse, Jan Laarakker, Harry Reusen, Willem van Leeuwen.

Vier leden van de biljartclub van het Sint Jozefhuis. Vlnr: Frans Baartmans, Wim van der Salm, Cor

Rothweiler, Martien Van Leeuwen.

De barman van Vrijland, Eddie Karhof, aan het werk. Met aan de toog rechts Fons Borgman met bit-terballen, midden Cees van Zanten, geen Mill Hiller, maar ‘wereldheer’, in Vrijland wonend priester van het aartsbisdom Utrecht.

112 M I L L H I L L

De koffiezaal van verzorgingstehuis Vrijland. Aan de tafel op voorgrond van vlnr. Guust van den Eeden,

Wim Bos en zuster Christa Oprins.

De ‘motor’ van Vrijland, de dames die zorgen dat alles voor elkaar komt, hier tijdens een ontspannen koffiepauze op Koningsdag.

Even een pilsje. Vlnr: Karel van der Horst, Bertus Driever, Albert Abbenhuis, Jozeph Boekema, Cees

Koning en Tjeu Cuijpers. Piet Zonneveld ruimt takken op in het bos bij Vrijland.

1131 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Lezen doen ze veel zoals Ben Jorna bij wie ‘De Bijbel in gewone taal’ op tafel ligt, maar die de Bijbel ook nog maar eens in het Grieks leest, drif-tig potloodstrepen onder passages zettend. Een man ook die onderhoudend kan vertellen over hoe de bronteksten van bijvoorbeeld de evange-listen na veel omzwervingen en monnikenwerk in het Nieuwe Testament terecht zijn komen. “Vervelen? Ik verveel me helemaal niet. Je moet wel een hobby hebben”, vindt Henk Riesthuis (1935) en roert in het keukentje op zijn kamer in een pan kapucijners. “Da’s lekker. Die eet ik als ik ga fietsen, hoef hier niet op tijd terug te zijn voor het warme middageten.” Henk fietst, kookt, schildert en schrijft gedichten. Links-handig, want met de rechterhand zijn er pro-blemen. “Die bibbert, dus heb ik mezelf maar links leren schrijven en schilderen.” Hij wijst op een stapel fotoalbums. “Toen ik terugkwam uit de missie dacht ik, nou moet ik Nederland eens goed leren kennen. Dat leerde je op het seminarie niet. Ik ben met de trein door alle provincies gereisd naar mooie stadjes, heb alle oudheid en het erfgoed dat we bezitten gefoto-

grafeerd. We hebben een mooi land.” En er zijn missionarissen die met een muis spelen, zoals Peter Nabben, die vanuit zijn kamer met een iMac computer, een iPad en een iPhone con-tact houdt met de wereld en vooral met zijn vroegere missie in Kameroen. Henk Riesthuis is daar ook geweest. “Hopeloos. Na een jaar werd ik er hartstikke ziek. Ik zweette me ka-pot, dat klimaat, ik kon er niet tegen. Toen ben ik les gaan geven in Ierland. En weer opge-knapt. Later kwam ik in Hollywood terecht. Dan had je beroemde mensen in de kerk. Ze gaven goed. Ik weet nog dat we een keer met collectes 11.000 dollar ophaalden, allemaal voor de missie. Er zaten ook vaak filmsterren bij de mis. Na afloop maakten we buiten de kerk een praatje. John Wayne was er wel eens en zijn vrouw kwam regelmatig. En die Ame-rikaanse komiek, Bob Hope, die woonde vlak-bij de kerk. Hij kwam af en toe naar de dienst, zijn vrouw was er bijna elke dag. Tja, ik heb veel dingen gedaan die ik nooit verwacht had. Mooi, toch, wil je een paar kapucijners?”

114 M I L L H I L L

Piet Korse tussen de vogeltjes in zijn volière.

Onmisbaar in Vrijland is de mini-supermarkt van broeder Gerard Bouwhuis, een man die van veel markten thuis is, want hij hanteert ook vlotjes de kappersschaar, in dit geval bij George Saraber.

Arie Braak is ook rustend missionaris, maar heeft een drukke coördinerende kantoorbaan als rector van

Vrijland. Om er even uit te zijn, maakt hij tussendoor de binnenplaats van Vrijland schoon.

1151 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Wie vanuit Oosterbeek over de spoorlijn linksaf gaat, ziet daar de royale bebouwing van Vrijland en het Sint Jozefhuis met de keurig geschoren gazons eromheen. Vlak naast het Sint Jozefhuis stuit je dan plots op een golfplaten bouwsel dat eerder in Centraal-Afrika thuishoort. Met er-omheen een creatief aangelegd tuintje en het bordje Hof van Piet. Het ‘hutje’ en ook het tuin-tje zijn het domein van Piet Korse. Piet die in Vrijland woont. Die, net als collega Huub de Bij, een volière met vogeltjes houdt: kwartels, putters en zebravinken. Piet kun je geen verveling aan-wrijven. Is hij niet bij zijn vogels, dan schildert hij of schrijft boeken. Waaronder, om maar wat te noemen bundels met Afrikaanse spreekwoor-den en Afrikaanse fabels. Zoals trouwens veel Nederlandse Mill Hillers stille auteurs zijn, met een respectabele lijst titels op hun naam. Waar-bij Piet Korse dan ongetwijfeld de recordhou-der is: “Achttien publicaties, sinds 2003.” Bezig zijn. Loop eens door het bos bij Vrijland, tussen die waardige, kalmte uitstralende monumenta-le beuken. Kijk! Staat daar zomaar een verla-ten scootmobiel op het pad. Zoekend naar een

bestuurder blijven je ogen hangen op een man met een zaag die tussen de bomen op de grond kruipt, rommelend in dorre takken. Op de vraag waar hij mee bezig is, antwoordt hij: “Och, ik doe maar wat…” Pakistan-veteraan Piet Zonneveld sorteert takken, bundelt die tot musters en legt ze langs de paden zodat ze opgehaald kunnen worden. “Ja, ik help de natuur, ruim het bos een beetje op.” Bezig zijn. Neem die wat merkwaar-dig ogende figuur die gebogen, de blik naar de grond gericht, vaak speurend tussen de struiken en door de brandnetels loopt bij de golfbaan van het landgoed Papendal. Daar gaat hij. In spij-kerbroek en in laarzen. Wat doet die kerel daar? Antwoord: ballen zoeken, afgezwaaide golfbal-len. En ‘die kerel’, dat is Martien van Leeuwen, regionaal overste van Mill Hill Nederland. La-chend: “Golfballen zoeken, voor een goed doel. Mijn manier om in beweging te blijven.” De opbrengst van de golfballen die door de golfers onbedoeld te vondeling worden gelegd, komt ten goede aan hen die het iets minder hebben: aan de veertig weeskinderen van een tehuis in West-Kenia.

116 M I L L H I L L

Zowel in het Sint Jozefhuis als in verzorgingstehuis Vrijland begint de dag met een viering. In het Sint Jozefhuis om 8.00 uur, waarna om 8.30 uur het gezamenlijk ontbijt volgt. In Vrijland begint de dienst in de eigen huiskapel later omdat de bewoners er eerst de nodige zorg behoeven. De diensten worden bij toerbeurt verzorgd door oud-mis-sionarissen en door broeders. Op de foto’s zijn dat rustend missionaris Jacques Copray en broeder Huub de Bij.

1171 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

118 M I L L H I L L

Een grijze morgen, 2 december 2015. Tussen de zerken op het kerkhof waar generaties Mill Hillers als soldaten onder uniforme zerken rusten, ronkt een graafmachine. Aangedreven door een kleine blauwe tractor. “Vroeger moest ik het met de hand doen; het gebeurde dat er een keer drie paters in een week overleden. Met de hand drie kuilen graven, nou dan ben je aan het eind ook halfdood, hoor. Dit machientje, dat is een uitkomst.” De man op de graafma-chine lacht, steekt een duim omhoog: “Zó…” Met een grijper haalt Henk Teunissen aarde uit de ruimte die begrensd wordt door een hou-ten schot. Vannacht is er weer een pater over-leden. Henk, huismeester van Mill Hill doet ontspannen het werk dat gedaan moet worden. Met twee tehuizen waarvan de bevolking een gemiddelde leeftijd van net boven de tachtig heeft, is de dood een vaste bezoeker. En, van-ochtend vroeg is in het Rijnstate-ziekenhuis in Arnhem father Wim Tuerlings overleden, 84-jaar oud, een missionaris die ook gediplomeerd tankchauffeur was.

“Het kan hard gaan”, zegt Teunissen, “een paar weken geleden zat hij nog regelmatig buiten een sigaartje te roken. Toen is hij ongelukkig geval-len, schouder gebroken, daarna een longontste-king.” Father Theo Beemster is destijds gelijk met Wim Tuerlings tot priester gewijd: “Wim was, net als ik, van jaargang ’56. We werden met zesentwintig gewijd. Er zijn er nog vijf over.” Beemster is een dag voor het overlijden nog in het ziekenhuis geweest, met twee collega’s en drie zussen van Wim: “We zagen het einde ko-men. Met drieën hebben we hem de ziekenzal-ving gegeven, Arie Braak, Fons Geerts en ik. Zijn zussen zeiden: ‘Dit is het afscheid.’ Ik zag hem daar en ik dacht: hij haalt de ochtend niet. Ik doe de uitvaart. Het zal niet makkelijk zijn.”Buiten voor de geruisloos openschuivende deu-ren van de ingang van huize Vrijland staat een rouwgrijs gespoten bus geparkeerd. De begra-fenisondernemer trekt een zijdeur van de bus open en haalt een aluminium koffertje tevoor-

26 HET BEZOEK VAN DE DOOD

De sfeervolle begraafplaats van Mill Hill.

1191 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

120 M I L L H I L L

schijn. In de laadruimte ligt een eenvoudige houten kist. Arie Braak, rector van Vrijland, komt met stevige pas naar buiten gelopen. Met een “Ha, ben je er al…” begroet hij de man die de verzorging van de overledene gaat overne-men. In de kamer van regionaal overste Mar-tien van Leeuwen ligt het overlijdensbericht op tafel, een tekst met een terugblik op een mis-sieleven: “Wim groeide op in Tilburg in een gezin met twee broers en vier zussen. Na zijn wijding vertrok hij naar het bisdom Basankusu

in Congo. Toen het land in steeds diepere cha-os verzonk, moest hij met andere Mill Hillers onder zeer dramatische omstandigheden een goed heenkomen zoeken. Na een kort verblijf in Nederland vertrok hij voor de Maori-mis-sie in Nieuw-Zeeland. Het zou zijn tweede va-derland worden. In 1971 keerde hij even terug en was legeraalmoezenier in Amersfoort waar hij zijn brevet haalde om met een Leopard tank te mogen rijden. Hij keerde terug naar Nieuw-Zeeland, maar, toen de jaren begonnen te tellen, nam hij in 2009 zijn intrek in huize Vrijland.” ‘Bericht van overlijden 2015/17’ staat er boven de brief. Als antwoord op de vraag wat dat getal ‘17’ betekent, wijst Martien van Leeu-wen zwijgend naar bijna een meter portretfoto’s in een boekenkast. Dan, in één zin kort samen-vattend dat het leven in het missionarissen-ver-zorgingstehuis Vrijland maar één uitgang telt: “Hij is de elfde Nederlandse Mill Hiller die dit jaar is overleden en nummer zeventien van Mill Hill wereldwijd.

Henk Teunissen doet ontspannen het werk dat gedaan moet worden.

1211 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Slootje springen in Zwaag. Dwalen tussen de fruitbomen in de boomgaard van zijn vader. Dromen van de wereld en luisteren naar de ‘verre verhalen’ van de waardige, vaak baardi-ge mannen met soutanes en rode sjerpen die thuis op bezoek komen. Nooit gedroomd dat hij de leiding zou krijgen van een wereldwijd opererende missie-organisatie. En dat Jac Hetsen na missieposten in Oeganda en Bra-zilië nog eens missionaris in eigen land zou worden, één hoog in Amsterdam-West. “Ik was dertien, wat ik van andere landen wist? Ha, ik spaarde buitenlandse postzegels, dat was alles. Toch, andere culturen, avontuur… En dan kon je naar een middelbare school waar ze je daarvoor opleidden. Dus ging ik als dertienjarige naar het seminarie in Hoorn, geen kleinigheid, hoor, ineens drie maanden van huis, veel studeren en veel gevoetbald.” Het Mill Hill kleinseminarie. Dat betekent in het eerste jaar al Latijn en Frans, voorlezen in de eetzaal, terwijl de andere seminaristen aan lange tafels zwijgend eten. Aardappelen,

jus, spruitjes en kauwen op de Imitatio Chris-ti van Thomas a Kempis. “Ja, dat was een van de leesteksten. Zo leerden we daar al direct lezen voor een publiek, zoals je dat later ook als priester moet doen.” Zoals veel Mill Hil-lers ervaart Jac Hetsen zijn roeping niet als een flitsende bekeringservaring. Eerder als een geestelijke groei tijdens de opleiding, een groei naar een levensstaat die, gevoed door de rust en zekerheid van het Evangelie, dienstbaar is aan mensen en kerk. Of zoals Hetsen het kort omschrijft: “Mensen bij de kerk brengen.”

In 1968 wordt de fruitkwekerszoon tot priester gewijd in Dronten. Met gemengde gevoelens over een benoeming voor Kameroen, die veer-tien dagen voor de wijding omgezet werd in een baan als groepsbegeleider bij de Mill Hill opleiding Rooie Pannen in Tilburg. Dat is een teleurstelling. Nog even geen tropisch avontuur maar studie en geestelijk leven van dertig jon-gens in goede banen leiden. Pas drie jaar later zit hij bij een olielampje in Oeganda een Afri-

27 DE GENERATIE DIE NU LEEFT, ZOEKT... DAT IS DE UITDAGING

122 M I L L H I L L

kaanse taal te leren. “Iedere avond een uur. Ik leerde dat het plaatselijk woord voor God ook ziekte betekende, dus gebruikten we een beter passend woord uit een andere taal.” Na Oe-ganda volgen een studie in Londen en Brussel en een bestaan als missionaris in Brazilië. “Ik kwam aan tijdens het carnaval in Rio, werd op-gevangen door een pater Karmeliet die bij het zien van al dat dansende bloot van schrik een pilletje nam om tot rust te komen.” Beïnvloed door de bevrijdingstheologie mobiliseert hij tijdens de donkere jaren van de dictatuur met de Bijbel in de hand het volksbewustzijn en raakt nauw betrokken bij ‘landkrakingen’. Niet zonder risico. Hij staat er bekend als ‘die rooie pater’. Hetsen trouwt tussendoor ook een jong, nog onbekend voetballertje, op de penaltystip van een voetbalveld. De nu wereldberoemde Romario maakt carrière bij PSV en zit sinds 2014 in de Braziliaanse senaat. In 1991 kiezen de Nederlandse leden van Mill Hill, toen 350 in getal, de Braziliaanse ‘padre’ tot

Jac Hetsen

1231 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

regionaal overste. Een ommekeer voor Hetsen, van het stichten van nieuwe kerkgemeenschap-pen in een groeiende kerk in Latijns-Amerika naar een laaglands afslankscenario: “Ik kreeg de verantwoordelijkheid voor financiën, voor gebouwen, voor Vrijland als erkend klooster-bejaardenoord. En vooral voor het welzijn van al die Nederlandse Mill Hillers. De regionaal overste zat toen nog in Roosendaal, ik ook. Ja, een krimpende organisatie, toen ook al, hoor. Ik moest huizen sluiten. In die jaren zijn er ook vijftig collega’s gestorven. De rector in Ooster-beek en ik deden om de beurt de begrafenissen.” In 2000 wacht Hetsen een nieuwe uitdaging, ook administratief. Hij wordt algemeen overste in London, de ‘topmanager’ van Mill Hill we-reldwijd, leidinggevende over een club van 560 vaak zeer individueel opererende mensen op vier continenten. Hij functioneert in de prak-tijk als voorzitter van een soort raad van be-stuur, collegiaal bestuur met vier leden. “Wat er dan op je bord komt? Het welzijn van de leden, dagelijkse beleidszaken, contacten met Rome, veel vergaderingen, ook met andere congrega-

ties. En drie, vier keer per jaar op bezoek bij de leden in die verschillende werelddelen.” In 2005 eindigt voor Hetsen het hoofdstuk Londen. Zoekend naar nieuwe taken komt hij terecht in Zuid-Afrika, volgt er een cursus en hoort op een dag een Afrikaanse collega zeggen: ‘De tijd van blanke missionarissen is voorbij’. Het kwartje valt. Hetsen: “Ik was als westerse missionaris een bedreiging aan het worden. Ik dacht: wegwezen!”

De ‘man van verre’ kiest ervoor missionaris te worden in eigen land. Een keus die meerdere Mill Hillers de afgelopen jaren hebben gemaakt. Toch, voor Hetsen een radicale ommekeer, want was hij niet opgeleid als man die, met uit leem gebakken stenen en met de Bijbel als ce-ment, nieuwe kerkgemeenschappen in ‘spiritu-eel onverlichte oorden’ moest opmetselen? Eén hoog in Amsterdam-West! Van wereldburger naar pastoor zonder pastorie. Naar een flat met uitzicht op de gracht. Geen huishoudster meer, zelf koken. En Nederland? Dat is achter zijn rug veranderd, het kerkelijk leven verschraald.

124 M I L L H I L L

Hij maakt er kennis met het sluiten van ker-ken, kerkspullen die op het plein gezet worden om gretig te worden opgehaald door Turken en Marokkanen. Soms is er het gevoel vreemde-ling in eigen land te zijn, de heimwee naar het avontuurlijke leven in Oeganda, naar de warm-te van de Braziliaanse vriendschap. Hetsen vindt die warmte wel terug in de Amsterdamse migrantengemeenschap waar hij nu werkt. Hij is er voorganger en pastoraal werker bij de Por-tugees sprekende parochie Nossa Senhora de Fatima en doet hetzelfde voor Amsterdammers

in enkele Nederlandse kerken zoals de Vin-centiuskerk, waar hij boven woont. Dwaalt ook rond en helpt waar mogelijk in de onderbuik van de kleurrijke Amsterdamse samenleving, is actief in de wereld van de illegalen, de sans papiers: “Dan voel ik me toch weer een ech-te missionaris.” Gaandeweg heeft hij ook sterk ervaren dat er in de koortsige en zogenaamd ontkerkelijkte Nederlandse consumptiemaat-schappij nog ruimte is voor missie, zending en spiritueel-religieus leven: “De generatie die nu leeft, zoekt, zit ook met grote vragen over het leven en medemenselijkheid. De zaak is dat de kerk aansluiting moet proberen te vinden, de sluimerende kracht van de Boodschap in een nieuwe taal moet weten uit te dragen, een taal die verstaan wordt door de generatie van nu. Dat is uitdaging voor de toekomst.”

Jac Hetsen als jong missionaris in Oeganda.

1251 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Als Nederland dekking zoekt voor winterse bui-en hangt Frits Maas soms tussen hemel en zee. Met een mobiel altaar bungelend op zijn rug klimt hij omhoog, de touwladder op, langs een ongastvrije, staalharde metershoge scheepswand. Als onder hem het brengbootje wegzakt in een golfdal is er geen weg terug. De ‘nautische afde-ling van Mill Hill’ is op pad. Op verzoek van een kapitein: ‘Om te luisteren, omdat er iemand zijn verhaal kwijt wil’. Een zoute missionaris, een van de weinigen. Zijn buitenstatie: het driftig ron-kende hart van de Nederlandse economie: de Rotterdamse haven. Zijn doelgroep is interna-tionaal en multireligieus: ‘Zeelieden en iedereen die van de zee en van het water leeft: The people of the sea’.

Frits Maas, een rustige jongen uit de klei, de katholieke hoek van de Bommelerwaard, Kerk-driel. Die eerst onderwijzer wil worden, maar het na twee jaar onderbouw op de Pedagogische Academie in Den Bosch voor gezien houdt. Ge-hoor geeft aan de stille roep, die in hem wak-

ker gehouden wordt door familie en mensen om hem heen. Hij laat zich inschrijven voor het Mill Hillcollege in Roosendaal. Priesterwijding in Londen in 1983 als een van de jongste Euro-pese Mill Hillers. En daarmee nu behorend tot de snel slinkende groep Mill Hill-missionaris-sen die nog actief is in het veld. Actief buiten het zicht van de traditionele Mill Hiller. Geen kerkplanting op religieus ongeploegde akkers. Op het hoofd van Frits geen tropenzon, maar de vaak koude, Hollandse regen die uit de Noord-zee komt aanjagen. Voor zijn wijding doet hij een stage van twee jaar in het bisdom Kakamega in West-Kenia. “Mijn eerste kennismaking met een andere cultuur. Father Hans Burgman bracht me de laatste kilometers naar m’n bestemming: het grensgebied van Kenia en Oeganda, een dorp aan het einde van de wereld. Eerst asfalt, daarna een verharde weg, het laatste stuk bush, hier en daar een hutje, hobbelen over een pad vol gaten en greppels. En dan ineens ging de we-reld weer open, stond daar een enorme kerk, een heel complex, jongensschool, meisjesschool, een

28 IK WILDE DE WERELD IN EN KWAM IN DE HAVEN TERECHT

126 M I L L H I L L

ziekenhuis en een pastoraal centrum. Welkom bij father Nico Konings in Nangina. Ik heb daar jeugdwerk gedaan. Rond crossen op een mo-torfiets naar de gemeenschappen. Jongeren, die daar allemaal op kostschool zaten, proberen het contact te laten bewaren met het dorpsleven en met de oudere mensen daar.” Na de studie Theo-logy in Education en twee jaar promotieteam in Roosendaal wordt Frits Maas studentenpastor aan de Technische Universiteit in Eindhoven. “Een alfa tussen al die bèta’s, een priester tussen techneuten, een wereld waar gewerkt wordt vol-gens de redenering van oorzaak en gevolg. Toch, ook daar is ruimte voor gesprek en zingeving.”In 1994 verhuist hij naar Delft om er opnieuw te werken nu onder internationale, vooral post graduate-studenten, als hun studentenpastor. In 1997 volgt zijn benoeming bij het Apostolaat Ter Zee Stella Maris in Rotterdam. Lachend: “Ik ben pastor in een wijngaard op hydrocultuur. Ik wilde de wereld in en kwam in de haven te-recht. Maar ik kwam daar wel in aanraking met alle culturen.” Al bijna twintig jaar zwerft hij als maritiem zielzorger door de haven, dwalend

over kades, zich een weg zoekend tussen rijen trucks, opslagtanks en langs containerkranen, zijn schoenen uit op de mat in de hut van de zeevarende, lopend over dekken die glad kunnen zijn door olie, ‘betreden op eigen risico’. Hij weet ‘Uitkijken voor leidingen, niet rennen, nergens tegen leunen’. Dan vier of meer etages omhoog zoeven in de lift op een gigantische bulkcarrier. “Het verzoek om contact komt direct van de be-manning of via het netwerk van Stella Maris, of via de scheepsagent die het verzoek van de ka-pitein doorgeeft aan ons. Het grootste probleem aan boord: eenzaamheid, vervreemding van het thuisfront. Zeelieden van de Filippijnen hebben contracten waarbij ze negen maanden van huis zijn. Stel je voor: zo iemand gaat uit zijn gezin weg, terwijl hij door de stress van het aanstaande vertrek ruzie met zijn vrouw heeft gehad. Dat vreet. ‘Hoe zou het thuis zijn?’ Ik kan het niet oplossen, ik luister, hij kan zijn verhaal kwijt, ik kan zorgen voor begeleiding, hier en in een volgende haven. Als priester kan ik hem helpen richting te vinden, geestelijke bemoediging ge-ven. Zoals het leven vieren met een aantal zee-

1271 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

lieden, ja met een dienst aan boord, met drie tot vijfentwintig mensen. Dat haalt de kou uit de lucht. Bekeren? Nee. God is het begin en het eind, alpha en omega. Je kunt vertellen over je relatie tot God, die schragen, maar uiteindelijk moet die uit jezelf komen.”

Veel luisteren, praten, inleven, dat is een belang-rijk deel van zijn werk. “Psychologische hulp zoals aan wal, gaat niet. Daar is geen rust voor. Het schip moet verder. De nautische wereld is vol stress, lossen, laden, varen, volgende haven. Een containerschip ligt kort, soms maar zes uur in de haven, een bulkschip een paar dagen. En als er reparaties zijn wat langer. Een hechte band opbouwen gaat niet. En, aan boord kunnen zee-lieden ook geen vriendschappen opbouwen. De multinationale bemanningen wisselen steeds gedurende de maanden aan boord. Je kunt niet persoonlijk worden met iemand met wie je maar een paar maanden werkt en dan niet meer ziet.” Het havenpastoraat is bij uitstek een vertrou-wensfunctie. “Soms wil een kapitein weten wat ik met bemanningsleden bespreek, dan maak ik

heel duidelijk dat hij me heeft uitgenodigd om-dat zijn mensen me vertrouwelijk willen spreken. Aan bemanningsleden vertel ik dat ik geen rap-porteur van wie dan ook ben. Er kan van alles spelen, onvrede, gesjoemel met contracten, zaken die om vertrouwen vragen. Ik heb het meege-maakt dat het zeelieden contractueel verboden werd ziek te zijn.” Soms heeft Maas ook telefo-nisch contact met zeelieden aan boord. “In het begin via een krakende kortegolf radio… dan hoorde je alleen ‘hello… hello…? En dat kostte toen tien gulden! Nu zijn er goedkope mobiele telefoons en je hebt de nog altijd dure satelliet-telefoons als je midden op de oceaan bent. En er is Skype… dat helpt. Je familie toch zien… Bij Stella Maris bieden we zeelieden de mogelijk-heid om even privé met de familie te Skypen, aan boord hebben ze die privacy niet… Skype geeft het gevoel dat ze even dicht bij hun dierba-ren zijn, maar ja, de afstand en het gemis blijven.”‘Zeelieden in nood zullen er blijven.’

Het Apostolaat ter Zee is in 1924 in Rotterdam opgericht door de Minderbroeder kapucijn P.

128 M I L L H I L L

1291 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Adrianus. Er is een tijd geweest dat elke religie en verschillende zeevarende landen hun eigen apostolaat in de Rotterdamse haven hadden. Door versnelling van de economie en bezuini-gingen zijn bijna alle zeemansclubs weggesa-neerd. De Maritime Labour Convention 2006 stelt wel eisen aan het zeemans-welzijnswerk, dat ter plekke verder moet worden uitgewerkt. Het Internationale netwerk van het Apostolaat ter Zee Stella Maris heeft door de jaren heen altijd oog gehad voor de doelgroep, waartoe niet alleen zeelieden op de koopvaardij, maar ook vissers, baggeraars en werkers op de olieplatforms beho-ren. Oog voor hun relatie met geliefden en dier-baren. Het is een wereld die vaak onzichtbaar is voor de walmens. Een wereld met zware leef- en werkomstandigheden, gevaren op de werkvloer, eenzaamheid, stress en oververmoeidheid, kapi-teins die onder druk staan van hun rederijen. En, wie hulp nodig heeft, kan niet even van boord.

De ontwikkelingen in het havengebied en het verdwijnen van de bekende, historische ontmoe-tingsplaatsen voor zeevarenden, roept de vraag op:Waar is Stella Maris nu? “Hier”, zegt Frits Maas. ‘Hier’ is een groepje mensen dat hart heeft voor de ‘People of the Sea’. Van huis uit coördineert Maas zijn werk en de vijf actieve vrijwilligers waar Stella Maris op steunt. Vrijwilligers die ook zeelieden een thuis bieden, ver van huis, hen in eigen huis ontvangen om ze een moment van gezinswarmte te bieden. Of er nog een eigen zeemanscentrum komt, weet Frits Maas niet: “Het heeft te maken met subsidies, met werk-onzekerheid in de haven en met de prijzen van olie en gas. Wat betreft het runnen van een ei-gen zeemanscentrum is Stella Maris afhanke-lijk van de economie zoals alles in de haven van de economie afhankelijk is. Eén ding staat vast: Of het er nu twee zijn of honderd, zeelieden in nood zullen er blijven. Ze zullen altijd ge-steund worden door mensen met een hart voor de People of the Sea, gratis. Dat is de kern, dat is Stella Maris.”

De nautische afdeling van Mill Hill, Frits Maas, missionair werkend onder zeelieden in de haven van Rotterdam.

130 M I L L H I L L

Als de maatschappij een hoog flatgebouw is met veel verdiepingen vol tegenstellingen dan rent Sjaak de Boer elke dag wel alle trappen op en af: van hoog tot laag en terug. Een missio-naris-pastoor als sociale atleet. Iemand die zich even gemakkelijk beweegt onder diplomaten, topmanagers van multinationals en in de Ro-taryclub als tussen de ongedocumenteerden, de marginale niet-bestaanden. De mensen die leven in de voor de buitenwacht vaak onzicht-bare, koude kelders van onze samenleving. Ook dat is Mill Hill anno 2016: een heilzaam ei-gentijds huwelijk van business card en brevier. Sjaak de Boer, energiek dienstbaar, gevoed door geloof, religie en de vurige overtuiging dat ie-dereen gelijke rechten heeft. Zijn biotoop Den Haag. Daar heeft hij bij de zondagochtend mis voor de Engelstalige gemeenschap vaak zeven-honderd mensen in de kerk, Dat is op afstand meer bezoekers dan de Sint Janskathedraal in Den Bosch, de grootste katholieke kerk van Nederland. Hoe hij daar komt?

De in Wervershoof (1960) geboren Sjaak de Boer volgt vanaf zijn zestiende jaar het normale opleidingstraject van Mill Hill. Na zijn pries-terwijding in 1986 krijgt hij een benoeming in Brazilië, in Rio de Janeiro. “Verbonden aan het bisdom Itaguai, een nieuw bisdom. Het lag ongeveer 30 kilometer van het centrum, aan de rand van de arme wijken. Ik deed er universi-teitspastoraat, maar heb er ook een nieuwe ka-thedraal helpen bouwen. Bouwpastoor, ja! De oude kathedraal was versleten. En het bisdom had ook een opknapbeurt nodig.” De jonge missionaris begint zijn werk onder een militaire dictatuur. “Censuur, teksten laten lezen, regel-matig controles op wat je deed. En een gieren-de inflatie van 100 procent. Geld dat je aan het begin van de maand kreeg was aan het eind van de maand in waarde compleet verdampt, dus moest je het, als je het kreeg, zo snel mogelijk

29 WIE IS DE GEKRUISIGDE MENS NU?

Sjaak de Boer leest kinderteksten tijdens Moederdag-mis in de RK International English Speaking Parish Church of Our Saviour in het Haagse Bezuidenhout.

1311 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

132 M I L L H I L L

opmaken.” De Boer wordt er dagelijks gecon-fronteerd met de gevolgen van vijf eeuwen eco-nomische exploitatie van Zuid-Amerika. Een wereld waarin ‘de orde en rust’ van de heersende klasse in die tijd nog neerkomt op een dagelijk-se vernedering van de bevolking. Met als gevolg armoe, ziekten en het ontbreken van de meest elementaire levensbehoeften. De Latijns-Ame-rikaanse kerk heeft dan al partij gekozen. Pries-ters en bisschoppen gaan voor in een nieuwe manier van bewustmakend Bijbellezen: de Be-vrijdingstheologie. “Een praktische toepassing van het christendom. Een vertaling van toen naar nu: wie is nu de gekruisigde mens? Bij-belse waarden van gelijkheid en gerechtigheid koppelen naar mensenrechten en het recht op schoon drinkwater, gezondheidszorg en riole-ring in de wijk.”

Het zijn priesters zoals Sjaak de Boer die de stemlozen een microfoon geven. “Vervuiling, gebrek aan sanitair en onderwijs. Dat heeft te maken met de lijdensoorzaken van de mensen. Het besef ook dat zieke mensen in het centrum

van de gemeenschap horen en niet ergens ach-teraan. De verpaupering in een maatschappij bespreekbaar maken, ook in verticale zin, dus hogerop, bij de burgemeester en de zakenman.” Na zes jaar vertrekt De Boer voor een studie theologie naar Leuven om daarna weer vier jaar in Brazilië te werken. Dan, in 1998, is er een vacature voor pastoor bij de English Speaking International Roman Catholic Church of Our Saviour aan de Bezuidenhoutseweg 157 in Den Haag. Er zijn zestig sollicitanten. De keus valt op Mill Hiller Sjaak de Boer. Hier en daar wor-den wenkbrauwen opgetrokken, want ‘moet je zo’n jonge priester zo’n verantwoordelijkheid geven?’ De Engelstalige gemeenschap in Den Haag. Stad van ministeries, ambassades, nati-onale en internationale rechtscolleges, voor-aanstaande vestigingsplaats van de Verenigde Naties. Wie daar als priester actief is, verkeert tussen mensen die in Nederland en internati-onaal op het hoogste niveau ‘aan de knoppen draaien’. De parochie van Sjaak de Boer is de plek waar negentig nationaliteiten bij elkaar ko-men: daklozen en vluchtelingen, diplomaten en

1331 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

rechters, expats en managers die door de week bedrijven met soms tienduizenden werknemers in heel de wereld aansturen. Ze zijn er actief in de parochie, komen naar de kerk voor een mo-ment van spirituele beleving, rust en bezinning. En ze zitten er naast de illegalen en de bedien-den van de ambassades. “De uitersten van de sociale ladder. Ja, je plaats in de maatschappij is vaak al bij geboorte bepaald. Mensen ontlenen rechten aan de klasse waaruit ze voortkomen. Hier in de Engelstalige parochie ontmoeten de klassen elkaar. Dat is een praktische invulling van de Bijbel, het principe dat iedereen gelijke rechten heeft en gelijke waardigheid. De men-sen die wereldwijd over de armoede beslissen als ze bij de Verenigde Naties de Millennium-doelen vaststellen, zitten hier. En ze ontmoe-ten de mensen waarover ze beslissen, op gelijke voet. En niet alleen tijdens de dienst. Er zijn hier veel activiteiten, elke dag. We hebben vijf-tig werkgroepen. Het kan dat de schoonmaker van het Vredespaleis hier in een werkgroep ’s avonds taalles geeft aan een rechter. De omge-draaide rollen, hè.”

Het pastorale werk van Sjaak de Boer vergt sociale elasticiteit. Er is het gewone ‘pastoors-werk’: trouwen, dopen, eerste communie, af-gelopen jaar voor 75 kinderen. En daarnaast weten om te gaan met mensen in de daklo-zenopvang. Maar ook gesprekspartner kun-nen zijn van Dalai Lama of Kofi Annan. Dat dwingt tot precieze kennis van codes en diplo-matieke rituelen. En een dagelijkse update wat betreft ‘de toestand in de wereld’. Het zijn de gereedschappen om zich makkelijk te kunnen bewegen in een Haags netwerk dat bijna altijd in een vijfde versnelling draait. Waar controle over tijd en afspraak het levensritme bepalen. Sjaak de Boer beschrijft in een van de boeken die hij publiceerde een expat die op de meubel-boulevard een nieuwe sofa bestelt en geschrok-ken hoort dat die pas over drie maanden be-zorgd wordt. “Dan ben ik misschien het land alweer uit. Heer, geef me geduld, maar schiet wel een beetje op…” “Hoge bomen vangen veel wind. Mensen in die kringen staan vaak onder enorme druk, managers die over ver rei-kende zaken moeten beslissen, zich bezwaard

134 M I L L H I L L

voelen met ethische kwesties, vrederechters die in een juridische spagaat zitten. Zulke mensen op hoge posten voelen zich vaak eenzaam. Ex-pats hebben hun eigen problemen, elke vier jaar een andere wereldstad. Het is work hard, play hard. Je ziet een vlucht in compensatie: alcohol, drugs. In deze wereld gebeurt ook veel achter de schermen. Bij dit werk krijg je een onvoor-stelbare inkijk in die internationale organisa-ties. En in de kwetsbaarheid van mensen tot op het hoogste niveau. Trauma counseling is een groot deel van het werk. Mijn rol is er te zijn, huisbezoeken, luisteren, praten, kun je mensen helpen? Situaties verbeteren? Dat steeds met het erfgoed van Christus in het hoofd: gelijk-waardigheid, rechten.”

Sjaak de Boer, Mill Hill-missionaris in een kring waar de extreme uitersten van de maat-schappij bij elkaar komen. Waar hij nog elke dag, vaak met oprechte verbazing om zich heen kijkt. En ziend wat er zich achter de formele façade afspeelt, zich voortdurend bewust is van de vraag: “Wie is de gekruisigde mens van nu?

De vluchteling, de mensen die in dit land min-der zorg krijgen? In onze Nederlandse maat-schappij zie je achteruitgang en verpaupering. Ja, absoluut, op alle niveaus een achteruitgang die om bewustwording vraagt. Om de kern van de Bevrijdingstheologie, het christelijk erfgoed: gelijkwaardigheid!” In zijn werk voelt Sjaak de Boer zich een begenadigd mens: “Werken in het mooie Rio, elke zondag een volle kerk in Den Haag, een kerk die me vrienden voor het leven heeft bezorgd, me alles gaf wat ik nodig had. Ik tel mijn zegeningen, alhoewel ik gauw nog wel even wil zeggen, dat het celibaat op een dag mag worden opgeheven. Wonen aan de Copacabana is niet makkelijk voor een priester. En ja, dat vrouwen ook tot onze rangen mogen toetreden. Zou het leven dan niet perfect zijn?”

1351 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Het zal eind jaren ’80 geweest zijn dat ik als verslaggever al regelmatig in centraal Afri-ka rondtrok. En vaak in Mill Hill House aan Ngong Road logeerde. Er soms middenin de nacht arriverend. Zoekend naar een bed. Aan-kloppend aan de ijzeren poort, bij de wachts-man vragend naar ‘Brother Martien’. Die kwam dan even later, half slaperig, aangesloft, zak-lamp in de hand, zoals altijd niet veel woorden vuil makend. “Oh, ben jij het, kom maar…” En even later: “Hier is je kamer… en je weet waar de koelkast staat, welterusten.” Tekenend voor Mill Hill, niet bevoogdend. Ze doen hun ding, laten jou je gang gaan, in het vertrouwen dat je jezelf wel redt. ‘Brother Martien’ van Leeuwen zou dertien jaar overste blijven van het Mill Hill huis in Kenia, de rust- en ontmoetingsplek voor Mill Hillers in Oost-Afrika.

Een boerenzoon uit het Lingedorpje Gellicum in de Betuwe, in 1955 aangemeld bij Mill Hill. “Priester worden? Nee, dat hoefde voor mij niet. Ik wilde de handen uit de mouwen ste-

ken. Dat ging niet zomaar; ik werd eerst naar de technische school gestuurd om te leren tim-meren en daarna naar de tuinbouwschool, werd landbouwer. Ik heb hier op het terrein in Oos-terbeek nog twee jaar het land geploegd, met een tractor waarvan je de motor bij het starten voor moest gloeien.” Zijn eerste benoeming in 1974 als Mill Hill broeder is in Engeland: glas-tuinbouwer. Zijn eerste management ervaring doet hij op als lid van de staf van de Mill Hill broederopleiding in Courtfield. “Ik heb daar-na achtentwintig jaar in Kenia mogen werken: scholen bouwen, mensen landbouwtechniek le-ren, maar ik ben ook administrateur geweest, tuinier, sportleraar en boer.” In 2013 kiezen de Nederlandse Mill Hillers hem, tot zijn ei-gen verrassing, tot hun regionaal overste, eind-verantwoordelijke voor alles wat Mill Hill in Nederland is. Vanuit een overzichtelijk inge-richt kantoor stuurt hij, steeds in nauw over-leg met collega’s, de dagelijkse gang van zaken. Manager van een krimporganisatie. “Tja, we gaan hier maar één kant op. Kom, ik zal je la-

30 DE DIRIGENT VAN HET ORKEST

136 M I L L H I L L

ten zien waar we naartoe zijn gegaan.” Na een wandeling van vijfhonderd meter door het bos volgt een rondleiding op het Mill Hill kerkhof, prachtig beschut tussen de bomen. Zo’n plek waar de beschermende hoge boomkruinen een mooi rond luik naar de blauwe hemel open la-ten. De identieke grafzerken staan er in slagor-de zoals op een militair erekerkhof, in een cirkel gerangschikt rond een boom. “Kijk”, zegt Mar-tien, “daar liggen ze: de soldaten van de Heer.” Ik lees de namen, sommigen van hen heb ik nog gekend. Onder de boom staat een bord met een plattegrond van het kerkhof. Toen de plat-tegrond gedrukt werd, waren er, vanaf 1941 502 missionarissen begraven. Martien: “Dat zijn er nu zeker 550.”

De toekomst is zijn belangrijkste zorg. Martin van Leeuwen is verantwoordelijk voor een be-jaardenopvang, het Sint Jozefhuis en voor het verzorgingstehuis Vrijland, waar niet alleen de

Martien van Leeuwen, regionaal overste van Mill Hill Nederland.

1371 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

vergrijzing van de hulpbehoevende missiona-rissen actueel is, maar ook de bezuinigingen in de gezondheidszorg. Terug in zijn kantoor zegt hij: “Weet je wat de gemiddelde leeftijd hier is, in de huizen Vrijland en het Sint Jozefhuis? Ja, net boven de tachtig. Mijn belangrijkste taak is een plan maken voor de toekomst van de twee huizen en voor een gegarandeerd blijvende goe-de zorg voor de rustende missionarissen. Straks met halflege gebouwen zitten is onverantwoor-delijk. En het is ook niet gezellig voor de men-sen die achterblijven.” Hoe minder bewoning hoe zwaarder de lasten van het onroerend goed, de gebouwen, gaan drukken. Met gemiddeld negen overlijdens per jaar wordt 2020 voor Mill Hill Nederland het kritisch jaar. De schatting is dat Vrijland dan nog 34 bewoonde kamers telt, de kosten van het bijna half leegstaande gebouw van totaal 61 kamers zullen dan op die nog be-woonde kamers drukken. Ondertussen zullen de kosten van een verantwoord zorgniveau op steeds minder verzorgden drukken. Een ding, benadrukt Martien van Leeuwen, staat voorop: “Handhaving van het zorgniveau. De zorgbe-

hoevende missionarissen hebben recht op een fatsoenlijk leven en een goede woonomgeving waarbij we wel willen dat het een katholieke in-stelling blijft. De beslissing? Begin 2020 moe-ten we weten waar we aan toe zijn, zowel met Vrijland als met het Sint Jozefhuis.”

“Mijn belangrijkste taak is een plan maken voor de toekomst van de twee huizen en voor een gegarandeerd blijvende goede zorg voor de rustende missionarissen en anderen die hier wonen.”

138 M I L L H I L L

Mill Hillers uitgezondennamens de roomse kerkze deden wat ze kondenvooral ’t sociale werkLeven met de mensenHeel lang en solidairIn goede en slechte tijdenOok dat is missionair

Uit: Huisblad De Tamboer, herfst 2013

Ze zijn op reis gegaan om thuis te komen.Ze zijn thuis.

Stel je voor, een halve eeuw of meer geleden: je bent een jongetje van elf, twaalf jaar. Je hebt geen iPhone, geen games, geen virtuele we-reld of National Geographic. Toch, je droomt als elke jongetje, hoort verhalen over een ide-ale wereld en over een verre wereld van avon-tuur en olifanten. Aanlokkelijke verhalen ver-teld door respect afdwingende mannen die er geweest zijn, familie vaak. Ze laten foto’s zien

van zichzelf, daar in de vreemde: stoer. Man-nen met baarden, in een toog en met sjerp op een motor. Op die foto’s een toekomst die meer biedt dan dat van timmerman of boekhouder in een veilig, verzuild en uit een naoorlogs dal klimmend Nederland. Waar God nog een wijze man op een stoel is en waar je zwoegende vader nog spaart voor een eerste Solex. De weg naar je gedroomde wereld is een kostschool, een semi-narie. Je nieuwe thuis een celletje op een grote slaapzaal met een gordijntje als deur. Daar zit je dan op een ochtend op de rand van een onbe-kend bed, een nog baardeloos kind tussen hon-derd andere jongetjes. Trillende bovenlip, want voor drie maanden afscheid van je moeder, je vader, je vertrouwde omgeving.

Missionaris in wording, het begin van een lan-ge, vaak bewogen reis. Naar landen ver weg. Met het geruststellende beeld dat je vertrouwde wereld met de kerk als vaste waarheid en mid-delpunt onveranderlijk is. En God? Die laat je meestal maar gebeuren, langzaam en later in-

31 ALS DE BRON OPDROOGT, KOMT ER WEER EEN NIEUWE BRON

1391 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

tensiever, als je ouder en wijzer wordt. Een reis die een roeping wordt. Zo is het hen meestal vergaan. In de woorden van Mill Hiller Tjeu Haumann: “Begin jaren ’60 noemde men het roeping als je missionaris of zendeling wilde worden. Ik werd voor Mill Hill naar Kenia en Soedan gezonden. Het werd een boeiend leven van ontvangen en zoeken wat die zending is. Soms denk ik nu: wie zendt mij nog? Geluk-kig komt er dan weer een uitnodiging uit Afri-ka ‘Waar blijf je, wanneer kom je weer?’ Dan denk ik: Is dat nou die roeping?” Vijftig, zestig, zeventig jaar na het begin van hun reis zijn ze terug, in het Sint Jozefhuis en het verzorgings-tehuis Vrijland, de fathers van Mill Hill. Zie die grijze doorrimpelde koppen daar in de koffie-kamer zitten. Dan realiseer je je: “Die mannen! Dat zijn allemaal Commissarissen van de Ko-ning geweest. Die met veel improvisatietalent en een onuitputtelijk lijkend incasseringsver-mogen parochies bestuurden zo groot als een Nederlandse provincie. Die in landen met een vaak onberekenbare, weinig menslievende over-heid tegen de wind in een betrouwbare en be-

schuttende, sociale structuur opbouwden. Daar zitten ze. ‘Rustend in Vrijland’ zoals dat in Mill Hill-jargon heet. Een steeds kleinere groep, be-jaard tot hoogbejaard. Als er kamers leegkomen komt er op het kerkhof weer een kruis bij. De laatste generatie blanke missionarissen. Ooit vertrokken uit een land van kerk, kar en paard en de eerste schuchtere Volkswagen, waar de welvaartsstaat in opbouw was. Nu teruggekeerd op een plek waar de kerk geen vaste antwoor-den meer heeft maar veranderd is in een kerk die naar antwoorden zoekt. Teruggekeerd ook in een van zichzelf overtuigde doe-het-zelf-sa-menleving waar je niet meer zomaar even bij de buren of vrienden binnenloopt, maar eerst belt voor een afspraak. Een samenleving die juist geen twijfels lijkt te kennen. Toos Beentjes: “Een schuivende grens. De grens is een plek waar economische en menselijke belangen met elkaar strijden. Ik zie in Nederland dat er voor de economische machthebbers geen grenzen zijn. Missionarissen zijn grensoverschrijders op een andere manier. Ik denk dat we als mis-sionaris moeten laten zien waar economisch

140 M I L L H I L L

eigen belang grenzen overschrijdt en mensen klem komen.”

Lage landen, lege kerken, de kerkgangers steeds grijzer. Emotioneel, uitgezwaaid zijn ze daar-ginder door volle kerken. Naar een Nederland waar de kerk terugwijkt en kerkgebouwen in de puincontainer verdwijnen of voor een symbolische prijs van 1 euro verkocht worden aan een ondernemer die er appartementen in bouwt of er een restaurant begint. In de woor-den van Oud-West-missionaris Jac Hetsen in Amsterdam: “Sinds ik hier werk heb ik meer niet-gelovigen, niet-gedoopten en mensen van andere religies ontmoet dan in de zogenaamde missielanden waar ik als missionaris heb mogen werken. Het is een uitdaging om in Amster-dam kleine christelijke gemeenschappen op te bouwen zoals ik dat in Afrika en Zuid-Ame-rika heb mogen doen.” Is Mill Hill Nederland een letterlijk uitstervende organisatie? Wie in het Sint Jozefhuis die vraag na de aardap-pels bij de gezamenlijke lunch stelt krijgt een nuchtere reactie. “Och, we zijn als iedereen,

we gaan allemaal hemelen”. Gevraagd naar de Mill Hill-toekomst reageert een ander glim-lachend: “Missie volbracht. R.I.P, Paul, R.I.P.” Als in een bepaald jaar huize Vrijland boven verwachting goed bezet is, reageert Arie Braak, de dan dienstdoende procurator van Mill Hill, opgewekt in het huisorgaan De Tamboer: “De begrafenisondernemer is dit jaar niet zo vaak geweest. We zitten tot de nok toe vol.” Hui-dig procurator Theo Geurtsen: “In de missie moest je natuurlijk vaak je eigen boontjes dop-pen. Maar altijd gesteund door de congregatie en door de warmte van je achterban in je eigen parochie. Dan kom je terug, vaak na tientallen jaren. Een beetje vervreemd misschien, na een lang, soms moeilijk afscheid, want ja, je wereld ligt daar, bij de mensen in Borneo, Congo of Brazilië. Die wereld is nu een kamer gewor-den. Van alle gemakken voorzien, hoor, dat wel. ‘Oosterbeek’ is perfect. Er wordt voor je gezorgd en ga je dood, dan word je netjes be-graven. Kost je allemaal geen cent.” Eelke Piet Mous vanuit Brazilië: “Over de toekomst van Mill Hill maak ik me geen zorgen. Ik waardeer

1411 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

Mill Hill zeer. Ze hebben mij geholpen in me-zelf te vinden wat ik wilde. Maar, als Mill Hill in Europa de deuren gaat sluiten, komt er wel iets anders voor in de plaats.”

Eelke Piet Mous zit als missionaris op een goeie plek, want het zwaartepunt van de ka-tholieke kerk is naar het zuiden verschoven. Bijna tachtig procent van de rooms-katholie-ken woont nu rond of onder de evenaar. Ge-rard van de Laar: “Toen ik in 1947 in het bis-dom Kisumu in Kenia kwam, was er maar één Afrikaanse priester op een bestand van tachtig Europese missionarissen. Nu is het andersom, er zijn nog twee blanke Mill Hillers.” Binnen Mill Hill leeft de verwachting dat ook het hoofdkantoor vanuit Londen uiteindelijk wel een keer naar de nieuwe home regions rond de evenaar zal verhuizen. Met wellicht een tijde-lijke verhuizing naar Rome als tussenstap. Al zien Aziatische en Afrikaanse vertegenwoordi-gers dat nog niet direct zitten. Ook vanwege de taal en contacten. Mill Hillers zijn wereldwijd Engelstalig gericht en de meerderheid van de

jonge Aziaten en Afrikanen voelt meer ver-wantschap met Engeland. Fons Eppink: “Het is een ontwikkeling die nog achter de horizon ligt, maar binnen Mill Hill bestaat wel de nei-ging om duidelijk te maken dat de oude home regions niet meer dominant zijn. Paus Fran-ciscus stelt ook dat de kerk midden tussen de mensen moet staan. Daarbij gaat het niet om de rechtlijnigheid van de leer, maar om liefde en barmhartigheid. Franciscus zegt: “Wees actief, wees niet bang om fouten te maken en ga met je voeten in de modder staan.” En ondertussen, lege kerken in Nederland? Niet voor de Mill Hill-missionarissen die in eigen land actief zijn in enkele van de 350 migrantenkerken zoals in Den Haag. Daar werken ze in parochies met een bruisend verenigingsleven en elke zondag een volle kerk. Fons Eppink is van de generatie missionarissen die vaker in spijkerbroek dan in toog liepen: “Toen wij weggingen, in de jaren ’60 was er eigenlijk al het einde van het rond 1920 gestarte Groot Missie Uur, de beweging die grootscheepse kerkplanting in missielanden tot doel had. Met het Tweede Vaticaans Conci-

142 M I L L H I L L

lie is toen de theologie van de missie veranderd: bewustwording, mensen helpen in het dagelijks leven. Eerst was het doel, ‘de heidenen van de hel redden’ door hen te dopen. Dat is geëvolu-eerd naar het idee dat er vele wegen naar God zijn, ook via andere religies zoals de islam of natuurreligies. Dan valt de urgentie van de doop weg. Je hebt geen wijwater van een pries-ter nodig om dichter bij God te komen.” Ook lokale omstandigheden hebben soms het missi-onair denken verandert. René Graat: “Ellende, oorlog. De burgeroorlog in Congo is daar een voorbeeld van. Bij gebrek aan materiele hulp-bronnen valt het ‘doen’ weg. Zonder stenen kun je geen scholen bouwen. Dan moet je als missi-onaris leren er ‘te zijn’.”

“Weet je”, zegt Eelke Piet Mous, “het gaat niet om het instituut Mill Hill of om het instituut kerk maar om wat eronder ligt als inspiratie-bron. Om de boodschap van het Evangelie, het samen leven. Het Evangelie is op dat punt een oogopener. Solidariteit, er zullen altijd mensen zijn die zich daartoe aangetrokken voelen. Zo

van: we zijn hier niet alleen op deze wereld. Dat is de bron. Een bron kan opdrogen, maar hij kan ook opnieuw gaan stromen. Er komen al-tijd weer mensen om die bron te laten stromen. Dat geldt ook voor Mill Hill. Als Mill Hill op-droogt, komt er altijd weer een nieuwe bron.” Regionaal overste Martien van Leeuwen zegt zich er van bewust te zijn dat de taak van het oude, blanke Mill Hill volbracht is. Hij wordt er niet treurig van: “Nee hoor, ik ga niet zit-ten jeremiëren. Ik ben positief. Het is mooi geweest. We hebben als Mill Hillers opdracht gekregen: ‘gaat en onderwijst’. Die opdracht is uitgevoerd. Onze taak is volbracht, zielenvissers in verre, donkere wateren zijn we nooit geweest. We hebben op de plaatsen waar dat nodig was ons verhaal verteld. Er staan daar nu kerken, scholen en ziekenhuizen, er zijn daar gemeen-schappen gevormd waarbij mensen op elkaar leunen in plaats van op ons. En net als de ande-ren heb ik door mijn leefwijze laten zien waar ik voor sta. Als voorbeeld, in de hoop dat mensen dat voorbeeld volgen. Opvolgers? Nee, die heb-ben we hier niet, wel in het zuiden. Daar bloeit

1431 2 5 J A A R I N N E D E R L A N D

de kerk, daar bloeit de missie. Wij verdwijnen, maar er is een vervolg. Dat is het belangrijkste. En dat geeft blijde voldoening.

Fons Eppink: “In 1988 besloten we dat de Afri-kaanse, en de Aziatische kerken zelf mensen als missionaris konden uitzenden. Wat we toen zaaiden is nu een mooie oogst: Afrikaanse mis-sionarissen die in Indonesië en op de Filippij-nen werken. Toen al leefde het idee: mission ac-complished”. Onze taak is afgelopen. Het Mill Hill van onze generatie. Dat is als het einde van een film, een western, waarbij de cowboy op zijn paard, de ondergaande zon tegemoet rijdt. The End.”

Fons Eppink: “Het blanke Mill Hill van onze gene-ratie. Dat is als het einde van een film, een western,

waarbij de cowboy op zijn paard, de ondergaande zon tegemoet rijdt. The End.”

144 M I L L H I L L

Literatuur:Baartmans, Frans, Perfecte Chaos, ontmoetingen aan de Ganges, 2006.Boer, Sjaak de, Let’s settle for the maybe, 2011.Burgman, Hans, The way the Catholic Church started in Western Kenya, 1990.Dempsey, James, Missions on the Nile, 1955.Korse, Piet, Basankusu Testimonies, 2011.Korse, Piet, In gesprek met Afrika, 2013.Laar, Th. van de, Missiejaren in Kenya 1947-2008, 2014. Goossens, Don en Goossens, Jesse, In soutane op de motor.Ros, Fokko, 100 jaar Mill Hill in Nederland, 1890-1990, 1990.Engelbertink, Ben, Mill Hill in Twente, 2015.

Documentatie:Archief Nederlandse Mill Hill regio, Oosterbeek.Contactblad van Mill Hill. De Tamboer, huisorgaan Mill Hill, Oosterbeek.

Foto-verantwoording: Boekomslag:Voorzijde: Paul de SchipperAchterzijde: Archief Mill Hill7, 53: Harry Reusen8, 11, 12, 13, 106: Archief Mill Hill16, 17: Gerard van de Laar21, 23: Peter Nabben27, 28: Theo Beemster37, 38: Nico Konings

Interviews:Frans Baartmans (1936)Annie Baaten (1925)Theo Beemster (1930)Toos Beentjes (1940)Sjaak de Boer (1960)Fons Eppink (1943)Fons Geerts (1930)Theo Geurtsen (1947)René Graat (1945)Jacques Hetsen (1943)Karel van der Horst (1927)Ben Jorna (1935)Martin Koenders (1958) Nico Konings (1924)Piet Korse (1938)Gerard van de Laar (1921)Jan Laarakker (1929)Martien van Leeuwen (1941)Frits Maas (1957)Eelke Piet Mous (1950)Peter Nabben (1939)Harry Reusen (1940)Henk Riesthuis (1935)Hennie Scheerder (1947)Cor Schilder (1941)Theodora Slot (1931)Henk Teunissen (1959)Jeannie Teunissen (1958)

42: Piet Korse65: J.E.F. Troisfontaine54, 56, 58, 67, 69: Fons Eppink79, 80: Jan Laarakker83, 86: Frans Baartmans89: Theodora Slot92, 93: Eelke Piet Mous124: Jac HetsenAlle overige foto’s: Paul de Schipper