John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een...

19
1 John Bunyan: Pelgrimage naar de eeuwigheid LEEN DEN BESTEN Vanaf de zeventiende eeuw is er een stroming in het Protestantisme geweest die zich verzette tegen dorre leerstelligheid die men aantrof in de kerk en de nadruk legde op geloofsbeleving met hart, mond en daad. De stroming staat bekend onder de naam Piëtisme. Aanhangers van het Piëtisme, piëtisten, lazen over het algemeen veel. Tot het klassieke repertoire behoorden de Navolging van Christus van Thomas à Kempis (circa1380-1472), Gedachten van de Franse filosoof Blaise Pascal (1623-1662) en vooral de geloofservaringen van de individuele christen zoals die geschetst werden door de Engelse baptistische ketellapper en predikant John Bunyan (Elstow, Bedfordshire 28.2.1628- Londen 31.8.1688) in zijn boek The Pilgrims Progress (Christenreis naar de eeuwigheid). Ik geef een voorbeeld van dat laatste geschrift, dat in de zeventiende eeuw naast de Bijbel het meest gelezen boek in Engeland en daarbuiten was. Bunyan schreef het in 1675 in de gevangenis. Het werd uitgegeven in 1678 1 en in de loop van de tijd vertaald in minstens 125 talen en dialecten. 2 Het is nog altijd in reformatorische kringen een klassieker. 3 Het beschrijft de weg van een christen naar het eeuwige heil langs allerlei beproevingen en verlokkingen. Bunyan 4 was evenals zijn vader ketellapper. Hij moest daarom markten afreizen om geld te verdienen. Op 16-jarige leeftijd moest hij dienst nemen in het parlementaire leger. Hij leidde hij een tamelijk losbandig leven. Op zijn twintigste trouwde hij en kreeg hij van zijn schoonvader enkele christelijke boeken. Hij las deze en begon na te denken 1 Zie voor de tekst met talloze illustraties en MP3 audio: http://www.verselink.org/topics/stories.html ; 2 T.D. Smid, ‘Een en ander over Nederlandsche vertalingen van John Bunyan’s Pelgrims Progress en over zijn betekenis als volksboek’, in: Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, jaargang 39, 1939, 215-236. 3 Tussen 1682 en 1687 werden er bij de Amsterdamse uitgever Joannes Boekholt vijf drukken verzorgd met als titel Eens Christens Reyse Na de Eeuwigheid. Tot in de twintigste eeuw zijn van het boek uitgaven verschenen, terwijl volksprenten het verhaal visualiseerden. Zie: Vroomheid per dozijn, uitgave van het Catharijneconvent te Utrecht, Utrecht 1982, 40. Bunyans Eens Christens Reyse werd in 1682 geïntroduceerd met in de Voorrede aan den Bescheydenen Leser de woorden: ‘We beleven een dertele Eeuwe, en ‘t moet al lecker gezaust zijn dat nu bij veele een smakelijke Spyse sal wesen ... Ach! dat er nu hier of daar een waere Sionyt, een Christen die syn voeten geset heeft op die Koninglijke weg, hier door eenigsints gesterck, gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’ 4 Over Bunyans leven en werk, zie: - J.H. Gunning J.Hz., Blikken in Bunyan’s Pelgrimsreize, Kampen: Kok 1928. - John Brown, John Bunyan (1628-1688), his life, times, and work, London: Hulbert 1928. - Frank Mott Harrison, A bibliography of the works of John Bunyan, Oxford: Oxford University Press 1932. - Henri A. Talon, John Bunyan, l'homme et l'œuvre, Paris: Éditions Je Sers 1948. - Henri Conradi, John Bunyan in het hol van zijn levenstwijfel: een psychoreligische benadering, Amsterdam 1952. - G.J. Schutte, e.a., Bunyan in Nederland: opstellen over de waardering van John Bunyan in Nederland, Houten: Den Hertog 1989. - H. van ’t Veld, De pelgrimsstaf is in mijn hand. John Bunyan (1628-1688): een biografie, Utrecht: De Banier 2004.

Transcript of John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een...

Page 1: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

1

John Bunyan: Pelgrimage naar de eeuwigheid LEEN DEN BESTEN Vanaf de zeventiende eeuw is er een stroming in het Protestantisme geweest die zich verzette tegen dorre leerstelligheid die men aantrof in de kerk en de nadruk legde op geloofsbeleving met hart, mond en daad. De stroming staat bekend onder de naam Piëtisme. Aanhangers van het Piëtisme, piëtisten, lazen over het algemeen veel. Tot het klassieke repertoire behoorden de Navolging van Christus van Thomas à Kempis (circa1380-1472), Gedachten van de Franse filosoof Blaise Pascal (1623-1662) en vooral de geloofservaringen van de individuele christen zoals die geschetst werden door de Engelse baptistische ketellapper en predikant John Bunyan (Elstow, Bedfordshire 28.2.1628-Londen 31.8.1688) in zijn boek The Pilgrims Progress (Christenreis naar de eeuwigheid).

Ik geef een voorbeeld van dat laatste geschrift, dat in de zeventiende

eeuw naast de Bijbel het meest gelezen boek in Engeland en daarbuiten was. Bunyan schreef het in 1675 in de gevangenis. Het werd uitgegeven in 16781 en in de loop van de tijd vertaald in minstens 125 talen en dialecten.2 Het is nog altijd in reformatorische kringen een klassieker.3 Het beschrijft de weg van een christen naar het eeuwige heil langs allerlei beproevingen en verlokkingen. Bunyan4 was evenals zijn vader ketellapper. Hij

moest daarom markten afreizen om geld te verdienen. Op 16-jarige leeftijd moest hij dienst nemen in het parlementaire leger. Hij leidde hij een tamelijk losbandig leven. Op zijn twintigste trouwde hij en kreeg hij van zijn schoonvader enkele christelijke boeken. Hij las deze en begon na te denken

1 Zie voor de tekst met talloze illustraties en MP3 audio: http://www.verselink.org/topics/stories.html; 2 T.D. Smid, ‘Een en ander over Nederlandsche vertalingen van John Bunyan’s Pelgrims Progress en over zijn betekenis als volksboek’, in: Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, jaargang 39, 1939, 215-236. 3 Tussen 1682 en 1687 werden er bij de Amsterdamse uitgever Joannes Boekholt vijf drukken verzorgd met als titel Eens Christens Reyse Na de Eeuwigheid. Tot in de twintigste eeuw zijn van het boek uitgaven verschenen, terwijl volksprenten het verhaal visualiseerden. Zie: Vroomheid per dozijn, uitgave van het Catharijneconvent te Utrecht, Utrecht 1982, 40. Bunyans Eens Christens Reyse werd in 1682 geïntroduceerd met in de Voorrede aan den Bescheydenen Leser de woorden: ‘We beleven een dertele Eeuwe, en ‘t moet al lecker gezaust zijn dat nu bij veele een smakelijke Spyse sal wesen ... Ach! dat er nu hier of daar een waere Sionyt, een Christen die syn voeten geset heeft op die Koninglijke weg, hier door eenigsints gesterck, gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’ 4 Over Bunyans leven en werk, zie: - J.H. Gunning J.Hz., Blikken in Bunyan’s Pelgrimsreize, Kampen: Kok 1928. - John Brown, John Bunyan (1628-1688), his life, times, and work, London: Hulbert 1928. - Frank Mott Harrison, A bibliography of the works of John Bunyan, Oxford: Oxford University Press 1932. - Henri A. Talon, John Bunyan, l'homme et l'œuvre, Paris: Éditions Je Sers 1948. - Henri Conradi, John Bunyan in het hol van zijn levenstwijfel: een psychoreligische benadering, Amsterdam 1952. - G.J. Schutte, e.a., Bunyan in Nederland: opstellen over de waardering van John Bunyan in Nederland, Houten: Den Hertog 1989. - H. van ’t Veld, De pelgrimsstaf is in mijn hand. John Bunyan (1628-1688): een biografie, Utrecht: De Banier 2004.

Page 2: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

2

Johannes Bunyan, De Christen- en Christennereis naar de eeuwigheid, opnieuw uit het Engels vertaald door C.S. Adama van Scheltema, 1868.

over zijn leven. Toen hij in 1653 na diepe aanvechtingen verzekerd werd van zijn geloof, wist hij zich geroepen om het evangelie te verkondigen. In 1655 sloot hij zich bij de baptistengemeente van Bedford, zijn geboorteplaats, aan. Daar ontmoette hij mensen die het koninkrijk van God in de eigen historische werkelijkheid nabij wilden brengen. In 1656 begon hij er als leek te preken. De regering verbood het preken door leken. Omdat Bunyan zich daar niet veel van aantrok, werd hij in 1660 gevangen gezet. In de gevangenis schreef hij negen boeken. In een ervan, Grace abounding (Overvloedige genade voor de grootste der zondaren, 1566), in deed hij verslag van zijn leven. Tegelijk leverde hij zo een bijdrage aan de sindsdien in puriteinse kring graag beoefende kunst van het vertellen van het eigen levensverhaal. In 1672 werd hij door bisschop Barlow van Lincoln vrijgelaten. Drie jaar preekte hij te Bedford en trok daarmee veel mensen naar zich toe. In 1677 belandde hij weer, nu voor zes maanden, in de gevangenis. In die tijd schreef hij het boek dat hem voorgoed bekend maakte en een plaats gaf in de reeks van klassieke schrijvers.5 Opnieuw een vrij man, groeide Bunyan uit tot een gevierd prediker. Zo stonden in Londen op een wintermorgen om zeven uur ’s morgens al ongeveer 1200 mensen naar hem te luisteren. Sommigen noemden hem ‘bisschop Bunyan’. Wat Bunyan typeerde was zijn eenvoud en de authenticiteit van zijn vroomheid. De bekering tot God, de aanvechting en de geloofsstrijd stonden voor hem centraal.

5 Van de Nederlandse uitgaven noem ik slechts de volgende: - Eens Christens reyse na de eeuwigheyt, Amsterdam: Joannes Boekholt 1682. - Eens Christens reize naar de eeuwigheid, naar het Hoogduitsch van F.H. Ranke; verrijkt met eene inleiding, zijnde eene levensschets van den schrijver, door G.H. Schubert, Te Groningen: Barghoorn 1833. - Eens Christens reize naar de eeuwigheid: voorstellende onder verscheidene zinnebeelden den ganschen staat van een boetvaardige en godzoekende ziel, uit het Engelsch vertaald, s Gravenhage: Van Golverdinge 1863. - De pelgrimstogt. Opnieuw bewerkt maar de oorspronkelijke uitgave, met Aanteekeningen van Thomas Scott. Voorafgegaan van een levensberigt van den schrijver en eene inleiding tot diens werk door J.H.Gunning jr. Geïllustreerd met acht en zestig staalplaten, Amsterdam: W. H. Kirberger 1864. - De Christen- en christinnereis naar de eeuwigheid, met aantekeningen van den Engelschen predikant Robert Maguire M.A., geïllustreerd met 100 Platen door H.C. Selous en M. Paolo Priolo, opnieuw uit het Engelsch vertaald door C.S. Adama van Scheltema, Amsterdam: Höveler & Zoon 1868; Dordrecht: J.P. van den Tol 1978. - De christen- en christinnereize naar de eeuwigheid, uit het Engelsch vertaald door A.J. Kers; met oorspronkelijke teekeningen van beroemde kunstenaars, Doesburg: Van Schenk Brill 1906. - Des Pelgrims Reize van deze wereld naar de toekomende, vertaald door J.L. Pierson. Met een voorrede van H. Pierson, ingeleid door dr. J.v.d. Valk, twee delen, Neerbosch’ Boekhandel 1908. - De Pelgrimsreis van deze wereld naar de toekomende, voorgesteld in den vorm van een droom, met een en dertig illustraties naar oorspronkelijke tekeningen van Harold Copping, Nijkerk: G.F. Callenbach 1924. - De Christen- en Christinnereis, ingeleid en vertaald door A.G. Wolf, Delft: Meinema 1928. - De christenreis naar de eeuwigheid. Met negen gravures van Jan Luyken, Houten: Den Hertog 1979; naar de oorspronkelijke Nederlandse uitgave uit 1682. - De christenreis naar de eeuwigheid, voor kinderen bewerkt door H. v.d. Brink, Amsterdam: Paulus Vereniging, omstreeks 1950. - De Christenreis, opnieuw verteld door Rhoda Couldridge; geïllustreerd door Anna Couldridge; vertaald uit het Engels door M. Goedhart-Alberts, Kampen: Kok 1980. - Eens Christens reize naar de eeuwigheid, hertaald in modern Engels door Jean Watson; vertaald uit het Engels door Cornelis Lambregtse; bewerkt door Evert Kuijt; geïllustreerd door Peter Wane, ’s Gravenhage: Boekencentrum 1980. - De Christenreis naar de eeuwigheid, in de huidige spelling overgezet uit het Engels door A. Bolhuis, Utrecht: De Banier 1986. - Eens Christens reize naar de eeuwigheid, met ophelderende aant. van Lambertus de Beveren, Leiden: Groen 1988. - Bunyan’s Christenreis, naverteld voor jonge mensen door T. Mateboer, Utrecht: Den hertog 1962; Houten: Den Hertog 1990.

Page 3: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

3

Illustratie in editie 1868.

Christenreis naar de eeuwigheid is een allegorie: een uitgewerkte voorstelling die niet letterlijk maar zinnebeeldig moet worden opgevat. De vorm is die van een dialoog. In zijn boek probeerde Bunyan antwoorden te formuleren op allerlei vragen die gelovigen in zijn tijd stelden: Hoe vindt een mens rust voor zijn hart? Wat is rechtvaardigmaking? Hoe word je wat je in Christus al bent? Wat is zonde? Wat houdt waken in? Wat is bidden? Waarom is er voortdurend twijfel in je leven? Wat is de hemel? Is die er wel? Het kruis was voor Bunyan het antwoord op elke levensnood. Net als bij de puriteinen was bij hem de gedachte dat de mens een pelgrim is een diep en sterk element. Hij schreef dan ook in de gevangenis, als een vervolgde en van mensen verlatene, in een sobere stijl zijn verslag van de voortgang van de pelgrim. Het geschrevene betrof de werkelijkheid van zijn eigen leven. Het allegorisch verhaal wordt gepresenteerd als een droom: In de stad Verderf woonde een man die Christen heette. Op zekere dag stond Christen in een grote benauwdheid en gebogen onder het gewicht van een geweldig grote last op zijn schouders voor zijn huis een boek (de Bijbel) te lezen, waarvan de inhoud hem met angst vervulde: zijn geliefde stad zou met

hemelvuur verbrand worden. Herhaaldelijk riep hij uit: ‘Wat moet ik doen?’ Zijn vrouw en kinderen begrepen niet veel van zijn verdriet en dachten dat hij gek was geworden. Ze probeerden zijn sombere stemming te verdrijven door hard en koel tegen hem op te treden: de een lachte hem spottend uit; een ander zei dat hij zich moest schamen; allen lieten hem, zonder een woord van begrijpende liefde te spreken, over aan zijn lot. Christen trok zich terug in de eenzaamheid van zijn kamer, waar hij voor hen bad en hun gemeenschappelijk lot bejammerde. Ook ging hij vaak een stukje wandelen, in stil gebed of in een boek verdiept. Zo gingen de dagen voorbij met altijd weer dezelfde zorgen. Toen hij eens aan het wandelen was en als naar gewoonte een open boek in zijn handen had, zag hij een man op hem afkomen. Deze heette Evangelist. ‘Waarom huil je?’ vroeg Evangelist. ‘Omdat dit boek me zegt dat dood en naderend oordeel me wachten en ik ben op geen van beide voorbereid.’ Daarop haalde Evangelist een perkamenten rol voor de dag en ontrolde deze. De volgende woorden stonden erop: ‘Vlucht voor de komende toorn.’ Toen Christen dit las, smeekte hij de man hem te zeggen waarheen hij vluchten moest. De

Page 4: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

4

Illustratie in editie 1868.

Illustratie uit editie 1868

man wees met de vinger in de verte. ‘Zie je daar dat poortje?’ Ga er naar toe. Als je aanklopt, zal je gezegd worden wat je moet doen.’ Christen ging op weg. Zijn vrouw en kinderen zagen hem gaan en begonnen te roepen dat hij terug moest keren. Hij stopte zijn vingers in zijn oren en riep: ‘Leven! leven! eeuwig leven!’ Hij keek niet meer om en versnelde zijn pas. De buren zagen hem lopen en begonnen met hem te

spotten. Sommigen wierpen hem scheldwoorden na en anderen schreeuwden, dat hij wijs moest zijn en terugkeren. Twee van hen, Halsstarrig en Plooibaar, besloten hem desnoods met geweld terug te halen. ‘Wat zoek je toch en waarvoor zou je zelfs deze bloeiende wereld willen prijsgeven?’ vroeg Halsstarrig. ‘Ik zoek een erfenis die in de hemel bewaard wordt en daar veilig is en die op een bepaalde tijd gegeven zal worden aan hen die haar zochten. Hier, lees er zelf maar eens over in dit boek.’ ‘Weg met je boek. Ga met mij mee’, riep Halsstarrig. Christen weigerde. Plooibaar gaf aan er iets voor te voelen mee te gaan met Christen en vroeg hem: ‘Weet je de weg wel?’ ‘Ja, Evangelist heeft me die gewezen’, antwoordde Christen. Halsstarrig ging terug naar huis en Plooibaar ging met Christen mee, omdat het hem geen slecht vooruitzicht leek.

Onderweg vroeg Plooibaar aan Christen hem iets meer te vertellen over wat hem zoal bezig hield. Christen zei dat hem meer een innerlijk gevoel dan een heldere voorstelling dreef en las voor uit het boek dat hem inspireerde. Plotseling raakten ze verdwaald in een moeras,

Wankelmoedigheid geheten. Plooibaar kwam snel weer op het droge, aan de kant van stad Verderf. Hij was boos: ‘Is dat nu wat je me al die tijd voorgespiegeld hebt. Als onze tocht zo jammerlijk begint, wat moet dan straks het einde zijn?’ Hij ging terug. Bij zijn thuiskomst werd hij als een wijs man

geprezen. Christen raakte door het zware pak op zijn rug dieper en dieper in het moeras verzonken.

Page 5: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

5

Christen gaat de smalle poort, geopend door Welwillendheid, binnen. Kopergravure uit 1778.

Illustratie uit editie 1868.

Gelukkig kwam een man naar hem: Helper. Deze trok hem op het droge en vertelde dat het moeras was ontstaan door de twijfel van zondaren, een twijfel die ontstond na tegenslagen. Eenzaam vervolgende Christen zijn weg. Bij een kruising ontmoette hij Wereldwijs. Deze woonde in de stad Zinnelust, een grote stad dicht bij de plaats waar Christen zelf woonde. Wereldwijs adviseerde hem de last die op hem drukte van zich af te werpen en te genieten van het leven. Christen las hem voor uit zijn boek. Triomfantelijk zei Wereldwijs: ‘Wees toch nuchter en wordt wereldwijs. Je verlangt van een zware last bevrijd te worden. Wel, ga naar het dorpje Zedelijkheid even verder op. Daar woont Wettisch. Ga hem eens raadplegen.’ Christen volgde het advies op. Onderweg naar het dorp kwam hij Evangelist tegen. Die vroeg: ‘Waarom heb je de goede weg al zo snel verlaten?’ Christen vertelde dat hij de raad van Wereldwijs had opgevolgd. Daarop antwoordde Evangelist: ‘Wereldwijs is verzot op alles wat de wereld aan wijsheid oplevert; daarom gaat hij altijd naar de kerk in het dorp Zedelijkheid. De leer en prediking waarin het minst over het kruis wordt gesproken, trekt hem het meest aan. Omdat hij zo wereldsgezind is, probeert hij je van

mijn wegen die goed zijn af te lokken. Hij stuurde je naar Wettisch. Maar deze kan je niet van je last bevrijden. Nooit is iemand door hem vrij geworden. Wettisch is een bedrieger en zijn zoon, Heer Hoffelijkheid, is met al zijn fijne en voorname vormen, een huichelaar.’ Christen luisterde naar Evangelist en keerde terug op zijn schreden. Hij vervolgde zijn weg naar het poortje. Hij sprak niemand meer aan en duldde niet dat anderen hem ophielden. Na enige tijd kwam hij bij het poortje en klopte aan. Hij kreeg geen gehoor. Pas nadat hij verscheidene malen geklopt en geroepen had, vroeg een stem: ‘Wie is daar? Waar kom je vandaan? Wat wil je?’ Christen antwoordde: ‘Ik ben een zwaarbelaste zondaar op weg naar Sion. Ik kom uit de stad Verderf. Wilt u mij binnenlaten?’ ‘Van ganser harte’, antwoordde de eerwaardige man. Christen had nog nauwelijks een stap over de drempel gezet of Welwillendheid trok hem naar binnen. ‘Waarom doe je dat?’, vroeg Christen verschrikt. Welwillendheid verklaarde: ‘Er is hier vlak bij een groot kasteel dat van Beëlzebub is. Als iemand op het punt staat deze poort binnen te gaan, maken Beëlzebub en zijn trawanten zich gereed om de boog te spannen in de hoop dat hun vurige pijlen de reiziger zullen treffen voor hij de deur is binnengegaan.’ Nadat Christen van zijn

Page 6: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

6

Illustratie van Johan Herman Isings (1884-1977), in: John Bunyan, De Christen- en Christinnereis, Delft 1928.

wederwaardigheden had verteld, wees Welwillendheid recht voor zich uit en zei: ‘Zie je die smalle weg daar? ’Dat is het pad dat je van nu af aan moet volgen. Het is de weg die door de profeten, Christus en zijn apostelen gebaand is: een smalle rechte weg.’ ‘Zijn er geen bochten of afslagen in die weg?’ vroeg Christen. ‘Hij heeft veel zijwegen’, antwoordde Welwillendheid, ‘maar die zijn allemaal breed en kronkelig. Je zult merken dat je die niet moet volgen.’ Christen zette zijn tocht naar de hemelstad voort. Hij ontmoette Uitlegger die hem inwijdde in het christelijk geloof. Uitlegger liet hem een schilderij zien waarop een man stond afgebeeld die opkeek naar de hemel, een kroon op zijn hoofd en de wereld achter zich. Alleen zulke mensen hebben een plaats bij de Heer, zei Uitlegger. Vervolgens nam hij Christen mee naar een stoffige kamer. Een man probeerde stof weg te vegen, maar het werd alleen maar viezer. Uitlegger gaf een vrouw opdracht wat water te sprenkelen, zodat er zonder problemen schoongemaakt kon worden. Uitlegger vertelde: de man is de wet; de wet maakt een mens bewust van zonde; de vrouw is het evangelie; het evangelie zorgt ervoor dat de christen voor de zonde (het stof) terugdeinst. Uitlegger nam Christen nu mee naar een kamer waar twee kinderen zaten, Lijdzaamheid en Hartstocht. Hartstocht (de wereld) keek boos omdat hij dingen wilde hebben die hun over een jaar waren beloofd. Hij kreeg wat hij wilde en lachte Lijdzaamheid uit. Maar Lijdzaamheid kreeg een jaar later zijn deel en verkreeg daarmee de eeuwigheid, terwijl Hartstocht niets dan vodden over hield. Na dit gezien te hebben, troonde Uitlegger Christen mee naar een plaats waar een open haard brandde. Een man goot water op het vuur, maar het vuur ging steeds harder branden. Dit kwam omdat aan de andere kant iemand steeds een beetje olie op het vuur gooide. Het vuur, zo zei Uitlegger, is de Heilige Geest en de olie is Christus die steeds weer het vuur van de Heilige Geest doet opvlammen. Christen en Uitlegger trokken weer verder. Ze kwamen nu bij een groot, mooi paleis. Mensen liepen in het goud op het dak. Voor het paleis stonden mensen die niet naar binnen durfden. Een man schreef de namen op van hen die naar binnen gingen. Christen hoorde het vrolijke zingen van hen die binnen waren. Uitlegger en Christen zetten hun tocht voort. Ze kwamen in een donkere kamer, waar een man in een ijzeren kooi zat. Christen praatte met hem. Hij kwam zo te weten dat de man alles verbeurd had, omdat hij God moedwillig genegeerd en beledigd had. Als laatste liet Uitlegger Christen een man zien die net uit zijn droom wakker was geworden. De man trilde, want hij had gedroomd over de oordeelsdag en gezien dat hij er niet klaar voor was en dat de hel zich voor hem opende. Christen nam alles wat hij gezien had mee in zijn hart en vervolgde vol goede moed zijn weg. Hij liep over een smalle weg tussen twee muren, Verlossing geheten, en kwam bij het kruis. Toen hij naar de persoon die aan het kruis hing keek, viel het zware pak dat hij nog altijd meezeulde (zijn zonden) van zijn rug in een geopend graf. Christen kon zijn geluk niet op. Er kwamen drie engelen. De eerste zei: ‘Je zonden zijn je vergeven’ en gaf hem een teken op zijn voorhoofd. De tweede gaf hem een nieuw wisselkleed en de derde een boekrol. Met zijn geschenken vervolgde hij zijn tocht. Op een gegeven moment zag hij drie mannen: Dwaas, Luiaard en Verwaand. Ze waren geketend en lagen te slapen. Christen maakte hen wakker en zei dat hij een manier wist om van boeien bevrijd te worden. Ze luisterden niet. Ze zagen geen gevaar. Toen Christen verder liep over de smalle weg, zag hij twee mannen over de muur klimmen. Het waren Hypocriet en Formalist. Ze kwamen

Page 7: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

7

Christen bij Dwaas, Luiaard en Verwaand, in: J.H.Gunning, J. Hz. , Blikken in Bunyan’s Pelgrimsreize, Kampen: Kok 1928.

Christen in werkkamer van paleis Sierlijk, in: J.H.Gunning, J.Hz.,Blikken in Bunyan’s Pelgrimsreize, Kampen: Kok 1928.

uit het land IJdele Eer en gingen naar de berg Sion om te bidden. Christen vroeg hen: ‘Waarom kwamen jullie niet door de poort die aan het begin van deze weg is gebouwd? Weten jullie niet dat er geschreven staat dat wie niet door de deur ingaat, maar van elders inklimt, een dief en een moordenaar is?’ De mannen antwoordden dat de weg door de poort veel te ver om was en liepen met Christen mee op. Deze wees hen op zijn kleding, het teken op zijn voorhoofd en de boekrol die hij bezat, de kenmerken waaraan de Heer op de berg Sion hem zou herkennen. Ze lachten Christen uit. Met z’n drieën gingen ze voort. Alleen Christen zorgde dat hij de voorste bleef en met niemand meer sprak dan met zichzelf, en dat soms eens zuchtend en dan weer juichend. Hij las ook vaak in de rol die hem door één van de Blinkenden (engelen) gegeven was en werd dan zeer verkwikt. Ze kwamen aan de voet van de heuvel Moeilijkheid waar een fontein was. Hier lagen, naast de rechte weg die de hoge, steile heuvel opging twee andere wegen, Gevaar en Vernieling, aan de voet van de heuvel. Christen beklom de steile weg. Hypocriet en Formalist namen de wegen rond de heuvel omdat ze zich inbeeldden dat ze aan de andere kant van de heuvel op dezelfde weg zouden uitkomen als Christen. De wegen leidden hen naar de ondergang. Halverwege trof Christen een prieel

waar vermoeide reizigers konden uitrusten. Hij begon er in zijn rol te lezen, werd door slaap overmand en de rol viel uit zijn hand. Iemand wekte hem en riep hem toe: ‘Ga tot de mieren, gij luiaard, en word wijs’. Toen Christen opstond, zag hij dat twee mannen naar hem toe kwamen: Vreesachtige en Mistroostige. Ze waarschuwden hem voor de gevaren onderweg. Christen antwoordde: ‘Waar zal ik heen vluchten. Als ik terugga kom ik zeker om, als ik in de hemelse stad kan komen, weet ik zeker dat ik veilig zal zijn. Ik moet het wagen.’ En hij ging verder, piekerend over wat de twee gezegd hadden. Hij zocht naar zijn rol om daarin te lezen, maar vond hem niet. Soms zuchtte hij, soms huilde hij en vaak verfoeide hij zichzelf om de dwaasheid, dat hij was gaan slapen op een plaats die alleen bestemd was om hem te verfrissen in zijn vermoeidheid. Hij ging vol zelfverwijt terug en vond bij het prieel zijn rol terug. Snel liep hij nu het overige van de heuvel weer op. Het werd donker. Zichzelf verwijtend zei hij: ‘Had ik niet geslapen, dan had ik nu een dak boven mijn hoofd. Ik moet nu wandelen zonder zonneschijn, de duisternis bedekt mijn voetpad en ik moet het geluid van de nare schepselen horen vanwege mijn zondige slaap.’ Toen hij zijn ogen opsloeg, zag hij een statig paleis, Sierlijk geheten, juist aan de kant van de goede weg. Bij het naderen van het paleis ontdekte hij twee leeuwen. Ze waren geketend, maar dat zag hij niet. De

Page 8: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

8

Illustratie van Johan Herman Isings (1884-1977): Strijd met Apolyon, in: John Bunyan, De Christen- en Christinnereis, Delft 1928.

portier, Waakzaam, merkte dat Christen wilde teruggaan en riep hem toe: ‘Is je kracht zo klein? Wees niet bang. De leeuwen zijn geketend. Ze liggen hier alleen om je geloof te beproeven.’ De portier belde aan. Een jonge vrouw, Bescheidenheid, deed open, nodigde hem uit binnen te komen en bracht hem in aanraking met Voorzichtigheid, Godsvrucht en Liefde. Deze vroegen hem waar hij vandaan kwam en waarom hij zijn reis had ondernomen. Vervolgens nodigden ze hem uit mee te eten. Aan tafel spraken ze over de Heer van de heuvel, over alles wat hij gedaan had en waarom hij dit paleis gebouwd had. Tot laat in de nacht waren ze in gesprek met elkaar. Nadat ze zich aan de hoede van de Heer hadden bevolen, begaven ze zich te ruste. De volgende morgen brachten ze Christen in hun studeerkamer en lazen hem enige gedenkwaardige daden voor die sommige van zijn dienaren hadden gedaan: hoe ze koninkrijken hadden overwonnen, gerechtigheid geoefend, leeuwenmuilen toegestopt, uit zwakheid krachten hadden gekregen en in de strijd sterk waren geworden. Ook lazen ze stukken voor waaruit bleek hoe gewillig hun Heer was om ieder in zijn gunst te ontvangen. De daarop volgende dag brachten ze Christen in hun magazijn, waar ze hem allerlei oorlogswapenen lieten zien, die de Heer voor zijn reizigers gereed hield: een zwaard, een schild, een helm, borstwapenen, schoenen die niet verouderen en gedurig gebed. Ze wezen hem dingen aan waarmee sommigen van zijn knechten wonderlijke dingen hadden verricht. Op de derde dag lieten ze Christen de Liefelijke Bergen zien, waar sierlijke bossen, wijngaarden en vruchten van allerlei soort, met bloemen, beken en fonteinen. De bergen werden Immanuels Land genoemd. Wie daar kwam, zag de poort van de hemelse stad. Christen besloot verder te reizen. Voor hij vertrok werd hij van het hoofd tot de voeten geharnast met wapens die alle waren beproefd, voor het geval hem een aanval op de weg te wachten stond. Bescheidenheid, Liefde, Godsvrucht en Voorzichtigheid vergezelden hem tot in het dal, want een afdaling is zeker zo moeilijk als het beklimmen van een berg. De weg was glad en Christen gleed een paar keer uit. Christen kwam nu in de vallei Verootmoediging. Hier kwam hij Apollyon tegen, een monster zeer gevaarlijk om te zien en bekleed met schubben zoals een vis; hij had vleugels als een draak en voeten als een beer. Uit zijn buik kwamen vuur en rook en zijn mond was als de muil van een leeuw. Hij probeerde Christen ervan te overtuigen dat hij de verkeerde weg was ingeslagen om van zijn pak verlost te worden. Hij had moeten wachten tot de vorst zelf het van hem had afgenomen. Christen antwoordde: ‘De vorst die ik eer en dien, is genadig en vaardig om te vergeven. Maar wat meer is, deze gebreken hadden mij in hun bezit, toen ik in uw land woonde; daar heb ik ze ingezogen; ik heb er ook onder gezucht, en ben er bedroefd over geweest en heb vergiffenis gekregen van mijn vorst.’ Apollyon brak hierop in verwoede woorden uit: ‘Ik ben een vijand van jouw vorst. Ik haat zijn persoon, zijn wetten, zijn volk’. Ook probeerde hij Christen de weg te versperren en schoot vurige pijlen op hem af. Christen wist ze met zijn schild af te weren. Wel raakte hij gewond. Na een zwaar en lang gevecht wist hij eindelijk Apollyon met zijn zwaard zodanig te verwonden, dat deze vluchtte. Christen dankte God dat deze engel Michaël had gestuurd om hem te redden van de duivel (Beëlzebub) en trok verder. Zijn weg ging nu door het dal van de Schaduw van de Dood. Christen ontmoette twee mannen. Ze vertelden wat ze ook door dit dal wilden trekken, maar nu, geschrokken door wat ze gezien hadden, terug wilden. Ze zeiden: ‘De vallei was donker als pek, er waren veldduivels en draken van de afgrond; we hoorden er

Page 9: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

9

Illustratie van Johan Herman Isings (1884-1977): Mondchristen en Getrouwe, in: John Bunyan, De Christen- en Christinnereis, Delft 1928.

voortdurend huilen en kermen.’ ‘Dit is de weg die ik moet gaan om tot de begeerde haven te komen’, antwoordde Christen en ging verder langs een gevaarlijke slijkpoel en over een buitengewoon smal pad. In het midden van de vallei, niet ver van de weg af, zag hij de mond van de hel. Voortgaande naderde hij vrij dicht het vuur. Hij hoorde treurende stemmen en zag dat een troep boze geesten op hem afkwam. Een van de duivelen fluisterde hem droevige belasteringen in het oor. Hij wist niet wat ervan te denken. Ineens meende hij een stem te horen van een man die zei: ‘Al ging ik in het dal van de schaduw van de dood, ik vrees niet, want Gij zijt bij mij’. Hij begreep hieruit dat meer mensen deze weg gingen. Ook begreep hij dat God bij hem was. Toen het lichter werd, zag hij welke weg hij gegaan was: aan de ene kant een ravijn en aan de andere kant een moeras. Aan het eind van het dal zag hij bloed, beenderen en as afkomstig van de pelgrims die tevoren deze weg waren gegaan en op zeer wrede wijze ter dood waren gebracht door twee reuzen: Paus en Heiden. Heiden was inmiddels dood en Paus was oud en zo ziekelijk en stijf dat hij weinig meer kon uitrichten. Christen kwam op een hoogte aan van waaruit hij vooruit kon zien. Hij zag Getrouwe. Samen al verder trekkend wisselden ze uitvoerig hun ervaringen uit en bemoedigden elkaar. Ze ontmoetten Mondchristen en spraken diepgaand met hem. Nadat afscheid genomen hadden van Mondchristen, stond het voor Getrouwe vast dat Mondchristen verloren zou gaan. Christen was gesterkt in zijn opvatting dat het geloof van mondchristenen alleen bestaat uit woorden: in hun omgang zijn ze zo verdraaid en ijdel dat ze – ‘hoewel veeltijds toegelaten in de gemeenschap van de godzaligen’ – het christendom bevlekken en de oprechten bedroeven. Intussen kwam Evangelist bij hen lopen. Deze hield hen voor dat ze nog niet buiten het bereik van de duivel waren en vermaande hen te blijven geloven in de dingen die voor hen nog onzichtbaar waren. Zodra ze uit de woestijn kwamen, zagen ze een stad: IJdelheid. In de stad werd kermis gehouden. Op de IJdelheidskermis was veel te zien: huichelarij, bedrog, schouwspelen, dansen en springen, gekken, apen, boeven, moordenaars, overspelers, meinedigen. De heer van de kermis, Beëlzebub, nodigde ieder uit om van zijn ijdelheden te kopen. De pelgrims trokken door de stad. De waren die hier geveild werden, achtten ze van geen belang. Toen iemand hen vroeg wat ze wilden kopen, antwoordden ze: ‘Wij kopen de Waarheid’. Sommigen die dit hoorden, staken er de gek mee, anderen beschimpten hen, weer anderen spraken verachtelijk over hen. Er kwam een grote opschudding. De pelgrims werden geslagen en in boeien gezet tot een schouwspel voor al de kermisgasten. De grootvorst van de kermis lachte om wat hen overkwam. Op een gegeven moment raakten de toeschouwers in handgemeen onder elkaar. Christen en Getrouwe werden aangeklaagd als schuldig aan oproer en gevangen gezet. Toen ze enige tijd later voor de rechtbank verschenen, beschuldigde Deugdhater hen dat ze afbrekers van de handel waren, oproer en verdeeldheid hadden aangericht en enigen hadden overgehaald tot hun gevaarlijke inbeeldingen en tot verachting van de weg van hun vorst. Drie getuigen traden hierop naar voren: Nijd, Bijgeloof en Mooiprater. Nijd wierp Getrouwe schijnheiligheid voor de voeten. Bijgeloof zei dat hij de pest is onder het volk, want hij had gezegd dat zijn geloof niet deugde en God niet kon behagen. Mooiprater verweet hem Beëlzebub te verachten. Getrouwe werd veroordeeld, gegeseld, met

Page 10: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

10

Illustratie van Johan Herman Isings (1884-1977): Christen en Hoop ontkomen uit het kasteel van Wanhoop, in: John Bunyan, De Christen- en Christinnereis, Delft 1928.

messen en zwaarden gestoken, gestenigd en aan een paal verbrand. Toen zijn tegenstanders met hem klaar waren, werd hij onder het geluid van bazuinen opgenomen tot in de poort van de hemel. Christen werd teruggestuurd naar de gevangenis. ‘Maar Hij, Die alle dingen regeert en de kracht van hun woede in Zijn eigen handen heeft, beschikte het zo, dat Christen ontkwam en zijns weegs ging.’ Christen kreeg Hoop als metgezel. Enige tijd later liepen Bijbedoeling, Geldbeminnaar, Albehouder, Wereldvriend een stukje met hen op. Toen na een lang gesprek bleek, dat ze Christen en Hoop niet konden overtuigen van hun gelijk, scheidden zich hun wegen. Christen en Hoop kwamen door een vlakte en zagen een oud gedenkteken. Het bleek de zoutpilaar te zijn waarin Lots vrouw veranderde toen zij met een gierig hart omzag naar Sodom, waaruit zij, om behouden te worden, was gevlucht.6 Toen ze hun weg vervolgden, kwamen ze aan een mooie rivier. Ze rusten er uit, dronken van het water van deze rivier dat zeer verkwikkend was en hun vermoeide geest deed herleven, en aten van de vruchten van de bomen langs de rivier. Verder gaand, zagen ze naast de weg een weide met een bijpad waarop IJdel Vertrouwen liep. Deze zei hen dat het pad naar de poort van de hemel leidde. Christen en Hoop volgden hem. Plotseling viel IJdel Vertrouwen in een diepe kuil, daar door de Vorst van het land gemaakt om ijdel roemende dwazen daarin te doen storten. Hij werd door zijn val verbrijzeld. Christen en Hoop hoorden een stem die hen opriep langs dezelfde weg terug te keren. Ze gaven er gehoor aan, maar konden, omdat het inmiddels donker was geworden, de hoofdweg niet terugvinden. Ze kwamen bij kasteel Twijfel. De eigenaar ervan, de reus Wanhoop, greep hen en wierp hen in een duister, stinkend hol. Op advies van zijn vrouw, Ongeloof, roste hij hen zo vreselijk af, dat ze niet meer konden staan. De volgende dag zei hij hen dat er geen andere weg voor hen open was dan een eind aan hun leven te maken. Ze weigerden dit en smeekten hem hen te laten gaan. Tevergeefs. Wanhoop liet hen in de kerker achter. De gevangenen brachten de nacht met bidden door. Plotseling realiseerde Christen zich dat hij de sleutel tot de vrijheid in zijn hart droeg: Belofte. Hij pakte deze en opende de deur. Christen en Hoop zetten hun reis voort en kwamen aan de Liefelijke Bergen. De herders daar, Kennis, Ervarenheid, Waakzaam en Oprechte, gaven hen te eten en onderdak. De volgende dag lieten ze hen het landschap zien, gaven hen inlichtingen over de weg en adviseerden hen zich te hoeden voor pluimstrijkers en niet te slapen op de Betoverde Grond. Christen en Hoop wandelden de bergen af en ontmoetten Onkunde die uit het land Inbeelding kwam. Deze zei hen: ‘Volg de godsdienst van je land; ik zal de mijne volgen; wat de poort betreft, ieder weet dat ze zeer ver is van onze provincie’. Ook zagen ze Kleingeloof, die weinig moed toonde en atheïst, die hen uitlachte toen ze vertelden op weg te zijn naar de berg Sion. Aangekomen op Betoverde Grond werden hun ogen zwaar van slaap. Om slaperigheid te voorkomen begonnen ze een geestelijk gesprek. Na enige tijd voegde Onkunde zich weer bij hen. Christen probeerde hem de betekenis van het geloof uit te leggen. Op een gegeven moment verzuchtte Onkunde: ‘Jullie lopen zo hard. Ik kan jullie niet bijhouden; het beste is maar dat jullie vooruitgaan; ik zal wel achteraan komen.’ ‘Wel Onkunde!’

6 Genesis 19:26.

Page 11: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

11

Illustratie van Johan Herman Isings (1884-1977): Christen en Hoop gaan binnen door de poort van de hemelse stad, in: John Bunyan, De Christen- en Christinnereis, Delft 1928.

zeiden zij, ‘wil je zo dwaas zijn en een goede raad je wel tienmaal gegeven, zo in de wind slaan? Weldra zul je weten wat voor kwaad je zodoende begaat; bedenk je nog terwijl het nog tijd is; ga niet verder, laat je door goede raad behouden. Maar wil je voortgaan in het verwerpen, je zult zelf het verlies dragen.’ Christen en Hoop lieten Onkunde achter. Al pratend kwamen ze in het land Getrouwde. Hier waren ze in het gezicht van de stad waar ze heen reisden en ontmoetten enigen van haar bewoners (engelen). Hier werd het contact tussen de Bruidegom en de bruid vernieuwd. Ja hier verheugde God zich over hen. Bij het voortgaan ontmoetten ze twee mannen in een gewaad dat blonk als goud en met gezichten die blonken als licht. De mannen informeerden naar hun ervaringen onderweg en nodigden hen uit mee te gaan naar de stad. Ze wandelden samen tot ze in de buurt van de stadspoort kwamen. Tussen hen en de poort was een diepe rivier. Deze moesten ze oversteken. Er was geen brug. Bij het oversteken dreigde Christen te verdrinken. Hoop probeerde het hoofd van Christen boven het water te houden en hem te troosten. Hij zei: ‘Deze angsten zijn geen tekenen dat God je verlaat, maar worden je alleen toegezonden om je te beproeven,of je nu ook gedenkt aan wat je eerder en tot dusver van zijn goedheid genoot en ook op Hem vertrouwt in je benauwdheden.’ Na enige tijd zag Christen Jezus Christus. Op datzelfde moment voelde hij grond om op te staan. Ze liepen nu naar de overkant. Hun sterfelijk gewaad lieten ze in de rivier achter. Twee mannen in blinkende kleren verwelkomden hen en vertelden hen wat hen in de stad te wachten stond. Toen ze de poort naderden, kwamen mannen ‘die onze Here liefhadden toen zij in de wereld waren en alles om Zijn heilige Naam verlieten’ hen ophalen. Ook verscheidene trompetters van de koning kwamen hen tegemoet en ontvingen hen met gejuich en bazuingeschal. Omringd door hen kwamen ze bij de poort. Boven de poort was in gouden letters geschreven: ‘Gelukkig zijn zij die Zijn geboden doen: zij kunnen over de levensboom beschikken en zullen de stad door de poorten binnengaan’. Christen en Hoop gingen de poort door. Met dat ze dat deden werden ze geheel veranderd. Ze kregen een gewaad dat blonk als goud, een kroon tot teken van eer en een harp om mee te loven. De stad blonk als de zon, de straten waren van goud en daarop wandelden er velen met kronen op hun hoofden, palmtakken in de handen en gouden harpen. Onkunde arriveerde ook aan de rivier. Hij werd overgezet door veerman IJdele Hoop. Alleen stond hij nu voor de poort. Niemand moedigde hem aan. Hij klopte op de poort. Tegen de poortwachters zei hij dat hij in tegenwoordigheid van de Koning gegeten had. Ze vroegen hem naar het bewijs ervan. Hij kon het niet tonen. De Koning werd gemeld dat Onkunde voor de poort stond. Maar deze wilde hem niet ontvangen, integendeel, hij beval Onkunde de handen en de voeten te binden. De twee Blinkenden die Christen en Hoop tot de stad hadden geleid, droegen Onkunde ‘door de lucht tot aan de deur die terzijde van de heuvel was en wierpen hem daar in.’ Bunyan besloot zijn verhaal met de woorden: ‘En zo zag ik, dat er een weg naar de hel was zowel van de hemelpoort af, als vanaf de stad Verderf. Toen werd ik wakker, en zie, het was een droom.’

Page 12: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

12

Bunyan schreef in de tijd van de opkomst van het kapitalisme. Met Christenreis naar de eeuwigheid wilde hij protest aantekenen tegen een cultuur van genot en plezier. Hij deed dat met middelen die hij aan die cultuur ontleende. De individuele christen die uitsluitend op zijn heil uit is, reist naar de toekomende wereld. Beladen met zijn zondelast gaat hij in zijn eentje de smalle weg van wereldmijding die naar de hemelse zaligheid voert. Bij het kruis van Golgotha kan hij zijn last afwerpen. De manier waarop Bunyan de reis beschreef, lijkt op de manier waarop het opkomende kapitalisme zichzelf rechtvaardigde: ‘je gaat helemaal alleen, je eigen zaligheid is het hoogste goed en de weg waarlangs is een weg van voortreffelijke individuele prestaties.’7 Bunyan beschreef de weg naar Gods koninkrijk als een soort hordeloop naar de eeuwigheid, waarbij andere mensen als een last van je moeten worden afgeschud. Christen was getrouwd en had kinderen, maar die moest hij in de steek laten om de eeuwige zaligheid te kunnen beërven. Toen hij van huis wegrende, riepen zijn vrouw en kinderen hem na om terug te komen, maar hij stopte zijn vingers in de oren en schreeuwde: ‘Leven, leven, eeuwig leven!’ Boodschap van Bunyan is: alleen wie de strijd om het smalle pad aandurft en de gemakken van de brede weg versmaadt, ziet de poort van het hemels Jeruzalem (Sion) opengaan. Door God uitverkoren zijn betekent strijd in de wereld en alles op willen geven, zelfs je vrouw, kinderen en vrienden. Het betekent ook: Christus is voor je, maar in de hemel. Materiële zaken zijn tijdelijke zaken. Voor de eeuwige God telt niet of je rijk of arm was. Een mens is niet wat hij heeft. Hij is wat hij met zijn bezit doet. Uitverkiezing is niet uiterlijk meetbaar. Geloof is een zaak van het innerlijk. De innerlijkheid brengt een ascetische uiterlijkheid met zich mee. Bunyan tekende de weg van Christen als een weg van vreemdelingschap. Met de notie vreemdelingschap greep hij terug op een oersymbool van christelijk leven. In de Bijbel werd al benadrukt dat de mens in de wereld is, maar haar niet toebehoort.8 Kerkvader Aurelius Augustinus (354-430) en allen die hem navolgden, tekenden het christelijk leven als een pelgrimage, een leven onderweg. Deze wereld is – zo benadrukten ze - weliswaar de enige, maar ze is niet de ware. De mens is op weg naar de ware wereld en moet zich daarom niet hechten aan de natuurlijke verbanden van familie, clan of volk. Vreemdelingschap impliceerde voor hen verzet tegen de zonde, onthechting van aardse goederen en positieve gerichtheid op het dienen van God en het liefhebben van de naaste. De Franse reformator Johannes Calvijn (1509-1564) stelde de idee van vreemdelingschap centraal in zijn overdenking van het toekomende leven: ‘En door welk soort van verdrukking wij ook gedrukt worden, altijd moeten wij zien op dit doel, dat wij ons gewennen tot de verachting van het tegenwoordige leven en daardoor opgewekt worden tot de overdenking van het toekomende. (…) De gehele ziel zoekt, daar ze verstrikt is in de verlokkingen des vleses, haar geluk op de aarde. Om dit kwaad tegen te gaan, onderwijst de Here door voortdurende bewijzen der ellende de zijnen aangaande de ijdelheid van dit leven.’9 ‘Er is geen middenweg: òf de aarde moet ons waardeloos worden, òf zij moet ons in ongebreidelde liefde tot zich vasthouden. Daarom, indien wij enige zorg voor de eeuwigheid hebben, moeten wij ons naarstig hierop toeleggen, dat wij ons uit die slechte boeien losmaken. Verder, daar het tegenwoordige leven zeer veel bekoorlijkheden heeft, waardoor het ons verlokt, veel schijn van liefelijkheid, aangenaamheid en aantrekkelijkheid, waardoor het ons streelt, is het voor ons van groot belang, dat wij herhaaldelijk daarvan worden weggeroepen, opdat wij niet door zulke lokmiddelen worden betoverd.’10 ‘… de gelovigen moeten zich gewennen aan zulk een verachting van dit leven, dat die geen haat tegen dat leven wekt en geen

7 Gerrit Manenschijn, Geplunderde aarde, getergde hemel. Ontwerp voor een christelijke milieu-ethiek, Baarn: Ten Have 1988, 189. 8 Efeze 2:19, Hebreeën 11:13; 1 Petrus 2:1.1 9 Johannes Calvijn, Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst, boek III, hoofdstuk IX, Delft: Meinema, z.j. 210-211. 10 Calvijn, a.w., 212.

Page 13: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

13

ondankbaarheid jegens God. Immers dit leven, ook al is het vervuld van talloze ellenden, wordt toch terecht gerekend tot de niet te versmaden zegeningen Gods.’11 ‘Hierop moeten dus de gelovigen bij het waarderen van het sterfelijk leven het oog gevestigd houden, dat ze, daar ze begrijpen, dat het in zichzelf niets dan ellende is, des te vuriger en gereder zich geheel wijden aan de overdenking van het toekomende eeuwige leven. Wanneer men er toe gekomen is te vergelijken, dan kan het tegenwoordige leven niet alleen gerust veronachtzaamd worden, maar moet het ook, in vergelijking met het toekomende, geheel en al veracht en versmaad worden. Want indien de hemel ons vaderland is, wat is dan de aarde anders dan een oord der ballingschap? Indien het verhuizen uit de wereld is de ingang tot het leven, wat is de wereld dan anders dan een graf? En wat is in de wereld blijven dan anders dan verzonken liggen in de dood? Indien bevrijd te worden van het lichaam betekent gebracht te worden in volkomen vrijheid, wat is het lichaam dan anders dan een kerker? Indien Gods tegenwoordigheid te genieten het hoogste geluk is, is het dan niet ellendig haar te missen?’12 ‘(…) indien wij bedenken, dat deze onstandvastige, gebrekkige, verderfelijke, bouwvallige, verwelkelijke en wegkwijnende tabernakel van ons lichaam daarom ontbonden wordt, opdat hij weldra tot een vaste, volmaakte, onverderfelijke, kortom hemelse heerlijkheid zou vernieuwd worden, zal dan het geloof ons niet dwingen vurig te verlangen datgene, waarvoor onze natuur terugdeinst? Indien wij bedenken, dat wij door de dood uit de ballingschap teruggeroepen worden om ons vaderland, en dat wel ons hemels vaderland te bewonen, zullen wij daaruit geen troost verkrijgen?’13 Anders dan bij Calvijn was bij Bunyan de pelgrimsreis naar de eeuwigheid allereerst een weg van bekering. Deze weg had een begin in de angst van de mens die zijn schuld tegenover God leert kennen. Daarop volgde de bevrijdende ontmoeting bij het kruis van Christus. Maar de strijd was nog niet gestreden. Op de vlucht naar het kruis volgde de verlichting met de kennis en de strijd om de heiliging als strijd met de duivel, de wereld en het eigen vlees (de lusten en begeerten). Bunyan werd voor piëtisten in het gereformeerde protestantisme een autoriteit, een ‘wegspecialist’. Miljoenen legden, zeer tegen zijn bedoeling in, de ervaring op hun eigen weg langs de meetlat van zijn verhaal. Ze stierven met de ogen gericht op de hemelse stad, terwijl ze in grote benauwdheid de doodsrivier overstaken. Tijdens hun leven was vreemdelingschap kenmerkend voor hun houding in het publieke domein: ze waren wel in de wereld - en daarom was meedoen hun lot - ze waren echter geen burgers van deze ‘tegenwoordige boze wereld’. Ze waren ‘vreemdelingen en bijwoners’, pelgrims op reis naar een beter vaderland. © Leen den Besten, Zevenaar 25 april 2009.

11 Calvijn, a.w., 213-214. 12 Calvijn, a.w., 215. 13 Calvijn, a.w., 216-217.

Jan Luyken (1649-1712), Van de smalle en breede Weg, gravure, in: Zedelycke en Stichtelycke Gezangen, Amsterdam 1734. Luyken ontdekte in Bunyan een geestverwant. Zie H. van ’t Veld, Beminde broeder die ik vand/ op 's werelts pelgrims wegen. Jan Luyken (1649-1712) als illustrator en medereiziger van John Bunyan (1628-1688), Utrecht: De Banier 2000.

Page 14: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

14

‘De brede en de smalle weg’. Anonieme prent uit omstreeks 1875. Volgens de evangelist Mattheüs (7:13-14) zei Jezus tot zijn leerlingen: ‘Ga door de nauwe poort naar binnen. Want de brede weg, die velen volgen, en de ruime poort, waar velen door naar binnen gaan, leiden naar de ondergang. Nauw is de poort naar het leven, en smal de weg ernaartoe, en slechts weinigen weten die te vinden.’ Het beeld van de wegen, de één leidend naar het eeuwige leven en de ander naar de dood, komt vanaf de tweede eeuw regelmatig voor in christelijke geschriften. Blijkens de afbeelding kun je op een tamelijk laat stadium vanaf de brede weg alsnog een smalle weg inslaan die naar het leven leidt – of omgekeerd.

Page 15: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

15

Jan Luyken (1649-1712), kopergravure in de editie van 1683.

Jan Luyken (1649-1712), kopergravure. Evangelist overtuigt christen van zijn dwaling: er schoten vlammen op uit de berg.

Page 16: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

16

Jan Luyken (1649-1712), kopergravure. Het huis van de uitlegger: de kamer werd schoongeveegd.

Jan Luyken (1649-1712), kopergravure. Christen bevrijdt zich van zijn last: hij zag drie mannen liggen.

Page 17: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

17

Jan Luyken (1649-1712), kopergravure. De heuvel moeilijkheid: klauterend op handen en voeten vanwege de steilte van de plaats.

Jan Luyken, kopergravure: De vallei verootmoediging: uit zijn buik kwamen vuur en rook en zijn mond was als de muil van een leeuw.

Page 18: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

18

Jan Luyken (1649-1712), kopergravure. De vallei van de schaduw des doods: de boze

Jan Luyken (1649-1712), kopergravure. De kermis van de ijdelheid: daar stonden zij geruime tijd en waren allemans spot.

Page 19: John Bunyan, Pelgrimage naar de eeuwigheid...gehoort en onderricht moght werden; dat er ergens een dwalend Schaap van seyne dwael-weg afgelockt, en op de Paden des Vredes gestelt wierd.’

19

Jan Luyken 1649-1712), kopergravure. Christen en Hoop gaan de rivier over. Hoop kan nauwelijks het hoofd van zijn broer boven water houden.

Portret van Jan Luyken, door A. Boonen/P. Sluiter, naar A. Houbraken, onderschrift van Adr. Spinniker.