Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

51
proefstation voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond Jaarverslag1986 proefproject Borgerswold ing. J.Boerma verslag nr. 77 december 1988 Stichting Interprovinciaal Onderzoekcentrum voor de Akkerbouw op zand- en veenkoloniale grond in middenoost en noordoost-Nederland PROEFSTATION Edelhertweg 1, postbus 430, 8200 AK Lelystad, tel. 03200-22714 LELYSTAD O

Transcript of Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Page 1: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

proefstation voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vollegrond

Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold

ing. J.Boerma

verslag nr. 77 december 1988

Stichting Interprovinciaal Onderzoekcentrum voor de Akkerbouw op zand- en veenkoloniale grond in middenoost en noordoost-Nederland

PROEFSTATION

Edelhertweg 1, postbus 430, 8200 AK Lelystad, tel. 03200-22714

LELYSTAD O

Page 2: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Inhoudsopgave biz.

1. INLEIDING 5

2. ORGANISATIE EN BEGELEIDING 6

3. OPZET BEDRIJFSSYSTEMEN 'BORGERSWOLD' 8

3.1 Bouwplan en gewasrotatie 8

3.2 Situering bedrijfssystemen 9

3.3 Uitwerking voornaamste systeemvariabelen 13

3.3.1 Bemesting 14

3.3.2 Gewasbescherming 16

3.3.2.1 Onkruidbestrijding 16

3.3.2.2 Preventie aardappelcysteaaltje 18

3.3.2.3 Preventie noordelijk wortel knobbel aaltje 19

3.3.2.4 Bestrijding overige ziekten en plagen 19

3.3.3 Rassenkeuze 19

3.3.4 Grondbewerking 20

4. BEDRIJFSVOERING EN TEELTRESULTATEN 22

4.1 Weer en werkzaamheden 22

4.2 Bemesti ng 24

4.3 Gewasbescherming 25

4.4 Teeltwijzen en teeltresultaten 25

4.4.1 Fabrieksaardappelen 26

4.4.2 Suikerbieten 26

4.4.3 Graszaad 27

4.4.4 Erwten 27

4.4.5 Veldbonen 27

4.4.6 Snijmaïs 27

4.4.7 Zomertarwe 28

4.5 Saldi-overzichten 39

4.6 Arbei dsbehoefte 40

5. RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK 42

5.1 Grondonderzoek bemestingstoestand 42

5.2 Nematologisch onderzoek 44

5.2.1 Aardappelcysteaaltje 44

5.2.2 Bietecysteaaltje 45

5.2.3 Havercysteaaltje 45

5.2.4 Vrijlevende en overige aaltjes 45

5.3 Gewasobservaties zomertarwe 47

6. SAMENVATTING 49

Page 3: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

1. INLEIDING

Gestimuleerd door de gunstige resultaten met een ge'integreerde bedrijfsvoering

op het proefbedrijf OBS te Nagele, is begin 1986 op gezamenlijk initiatief van

de 'Stichting Interprovinciaal Onderzoekcentrum voor de Akkerbouw op zand- en

veenkoloniale grond in middenoost en noordoost-Nederland' (SIO) en het PAGV een

gelijksoortig onderzoeksproject gestart, voorlopig voor 6 jaar. Met een

startsubsidie van de provinciale besturen van Groningen en Drenthe kon de

benodigde accommodatie worden verkregen voor een bedrijf van 35 ha, in pacht bij

de gemeente Veendam.

Doel van het project is de ontwikkeling en toetsing van een geïntegreerd

akkerbouwbedrijfssysteem ten behoeve van het veenkoloniale gebied. Met een

dergelijke bedrijfsbenadering wordt meer evenwicht nagestreefd tussen inkomen

c.q. werkgelegenheid en milieu, natuur en landschap, op voorwaarde dat de eerste

twee op zijn minst blijven gehandhaafd. Dit dient vooral te worden gerealiseerd

door een maximale terugdringing van het gebruik van (kunst)meststoffen en

bestrijdingsmiddelen door een hogere inzet van kennis c.q. alternatieve

technieken en methoden. Eventuele opbrengstdervingen dienen financieel te worden

gecompenseerd door kostenbesparingen. Het geheel van maatregelen is vooral

gericht op de duurzaamheid van de vruchtbaarheid van de bodem. Van een dergelijk

systeem wordt niet enkel verwacht dat het landbouw vanuit het oogpunt van natuur

en milieu maatschappelijk meer aanvaardbaar maakt, maar dat het vanwege zijn

grotere efficiëntie technisch en economisch ook betere toekomstkansen biedt.

Op dit proefproject worden met een traditionele bedrijfsvoering als

vergelijkingsobject, twee experimentele systemen ontwikkeld namelijk een

gangbaar en een ge'integreerde versie van een meer gevarieerd en extensief

bouwplan met slechts 25% aardappelen in plaats van de gebruikelijke 50%.

De programma's voor bedrijfsvoering en onderzoek worden geïnitieerd en

gecoördineerd door het PAGV in samenspraak met verschillende werkgroepen. Voor

de uitvoering wordt een beroep gedaan op instellingen met relevante expertise

binnen het landbouwkundig apparaat.

Page 4: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

2. ORGANISATIE EN BEGELEIDING

Vanuit de Stichting Interprovinciaal Onderzoekcentrum (SIO) waren in 1986 ten

behoeve van de bedrijfsvoering de volgende personen werkzaam: ing. L.H. Hoekstra

als bedrijfsleider en B. Boneschansker als proefveldmedewerker.

Vanuit het PAGV werd het project opgezet en begeleid door dr. P. Vereijken,

onderzoekleider OBS en in 1986 tevens projectleider Borgerswold. De huidige

betrokken PAGV-onderzoekers zijn ing. J. Boerma en ir. F.G. Wijnands.

Met betrekking tot het onderzoek en de bedrij fsopzet werden adviezen verleend

door een Wetenschappelijke Begeleidingscommissie die in 1986 als volgt was

samengesteld:

dr.ir. J.H.J. Spiertz (voorzitter) - directeur CABO

dr. P. Vereijken (secretaris) - projectleider Borgerswold

drs. A. Boorsma - interfaculteit econometrie, Universiteit

Groningen

dr. M.J. Kooistra - Stiboka

ir. CA.A.A. Maenhout - PAGV, hoofd afdeling Technisch Onderzoek in

Bedrijfsverband

ir. A. Maris - Stichting Interprovinciaal Onderzoekcentrum

(secretaris), CAT Assen, takingenieur

ir. W. Wadman - IB

prof.dr.ir. A.F. van der Wal - LUW, vakgroep Nematologie

drs. W.J. van der Weijden - Centrum Landbouw en Milieu

Naast deze WBC is ten behoeve van het nematologisch onderzoek eveneens een werk­

groep opgericht bestaande uit:

ir. CA.A.A. Maenhout (voorzitter) - PAGV, hoofd afdeling Technisch Onderzoek in

Bedrijfsverband

- projectleider Borgerswold

- IPO

- PD

- Hilbrandslaboratorium

- IPO

prof.dr.ir. A.F. van der Wal - LUW, vakgroep Nematologie

Een derde werkgroep is opgericht ten behoeve van de geïntegreerde

onkruidbestrijding en is samengesteld uit de volgende personen:

dr. ir.

ir.

ir. ir.

P. T.

P.

A. L.

Vereijken (secretaris

Been

Maas

Mulder

de Nijs

Page 5: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

ir. CA.A.A. Maenhout (voorzitter)

dr. W. Joenje (secretar is)

i r . W. de Groot

dr.ir. H. Hoogerkamp

drs. M. Kropf

ir. G. Liefstingh

ir. A.J.W. Rotteveel

dr.ir. H. de Ruiter

dr. P. Vereijken

- PAGV, hoofd afdeling Technisch Onderzoek in

Bedrijfsverband

- LUW, vakgroep Vegetatiekunde,

Plantenecologie en Onkruidkunde

- CABO

- CABO

- LUW, vakgroep Theoretische Produktie

Ecologie

- LUW, vakgroep Vegetatiekunde,

Plantenecologie en Onkruidkunde

- PD

- CABO

- projectleider Borgerswold

-7-

Page 6: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

3. OPZET BEDRIJFSSYSTEMEN 'BORGERSWOLD'

3.1 Bouwplan en gewasrotatie

Voor het welslagen van een geïntegreerd bedrijfssysteem is extensivering van de

aardappel teel tfrequentie een eerste vereiste. Om economische redenen kan deze

(voorlopig) echter niet verder worden verruimd dan 1:4.

Om tevens aan de noodzaak van gewasdiversificatie tegemoet te komen, dienen

naast suikerbieten en wintertarwe ook (nog) niet tot overschotten

aanleidinggevende teelten zoals erwten, veldbonen, graszaad, mais, koolzaad en

vlas in het bouwplan te worden opgenomen. Een achtjarige vruchtwisseling, waarin

tweemaal aardappelen en zes andere gewassen, voldoet het best aan bovengenoemde

eisen. Voor het onderzoek is voortdurende vergelijking met de gangbare

benadering onontbeerlijk. Daarbij is het niet voldoende te werken met regionale

kengetallen inzake bodemvruchtbaarheid, ziekten, plagen, onkruiden, kosten en

baten, enz. Er is een te grote verscheidenheid in de regio in bodemgesteldheid,

omvang en opzet van de bedrijven, vakmanschap, etc. Daarom is het noodzakelijk

op het proefbedrijf ook een gangbare bedrijfsvoering te volgen, zowel met de

bovengenoemde ruime vruchtwisseling als met het bekende 1 op 2 bouwplan. Men

moet immers goed onderscheid kunnen maken tussen de invloed van verruiming van

de vruchtwisseling en de ge'integreerde teeltbenadering.

Het proefbedrijf dient dus drie bedrijfssystemen te omvatten:

A. 8-jarige rotatie met 25% aardappelen volgens ge'integreerde bedrijfsvoering

(Ge'integreerd of GI).

B. 8-jarige rotatie met 25% aardappelen volgens gangbare bedrijfsvoering

(Gangbaar 2 of GA2).

C. 4-jarige rotatie met 50% aardappelen volgens gangbare bedrijfsvoering

(Gangbaar 1 of GAi). Deze is in de Veenkoloniën het meest gebruikelijk:

aardappelen-diversen (granen, erwten) -aardappelen-suikerbieten.

Het hoofdgewas aardappelen stelt hoge eisen aan de bodem. Tarwe en graszaad

stellen niet alleen lagere eisen, maar verbeteren zelfs de structuur en de

chemie van de bodem door inbreng van organische stof en nalevering van stikstof

uit groenbemester en graszaadstoppel. Tarwe en graszaad vormen daarom een ideale

voorvrucht voor aardappelen. Omdat graszaad meestal tijdig moet worden

ingezaaid, dient de voorvrucht liefst vroeg het veld te ruimen. Vlas, koolzaad

en erwt zijn de enige van de voor opname in het bouwplan in aanmerking komende

gewassen die aan deze eis voldoen. Van deze drie is erwt momenteel economisch

Page 7: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

het meest aantrekkelijk. Omdat het gewas erwten geen moeilijk te bestrijden

opslag geeft en bovendien stikstof in de grond achterlaat, is het een ideale

voorvrucht voor graszaad.

De gewasrotatie lijkt aan bovengenoemde eisen het beste te voldoen als

aangegeven in tabel 1.

Tabel 1. Gewasrotatie op proefbedrijf Borgerswold

1. wintertarwe

2. aardappel

3. mais

4. erwt

5. graszaad

6. aardappel

7. veldboon

8. suikerbiet

Te zijner tijd kunnen desgewenst andere gewassen in de rotatie worden opgenomen.

Winderosie in het voorjaar kan zich met name voordoen in het derde (mais),

zevende (veldboon) en achtste jaar (suikerbiet). Ter preventie kan men een

groenbemester zaaien of de grond ruw bewerken na de resp. voorvruchten. Mogelijk

kan het achterwege laten van vöör-opkomst resp. vollevelds na-opkomst

bestrijdingen van onkruid ook bijdragen aan het tegengaan van winderosie. In het

geïntegreerde systeem is drijfmest uitrijden tegen winderosie uit den boze,

vanwege de uit milieu-oogpunt hinderlijke (stank) en schadelijke (zure regen)

verdamping van ammoniak.

3.2 Situering bedrijfssystemen

Op de bodemkaart in figuur 1 is de oude perceelsindeling te zien. Figuur 2 geeft

de situatie weer na de herindeling van de percelen.

Deze herindeling is gebaseerd op de volgende overwegingen:

a. Van noord naar zuid wordt de grond geleidelijk humusrijker en beter

vochthoudend; vandaar een indeling in 4 blokken waarbinnen de bodemtoestand

min of meer vergelijkbaar is. De blokken worden gescheiden door sloten

(wijken) of paden.

b. Per blok 5 velden: 2 voor het geïntegreerde systeem (GI), 2 voor GA2

(Gangbaar 1:4) en 1 voor GAi (Gangbaar 1:2). De velden hebben verschillende

afmetingen vanwege de asymmetrische contouren van het proefbedrijf, de

-9-

Page 8: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

ligging van sloten, paden, aangrenzende gebouwen etc. Het was zaak hier

zoveel mogelijk op in te spelen, bijvoorbeeld door rekening te houden met

hoeken en de breedte van de velden liefst een veelvoud te maken van 3 m

(werkbreedte).

c. De te vergelijken gewassen zijn in één blok geplaatst. Zo stonden de

aardappelen in 1986 in blok 3 (eind 1985 hier laagste besmetting met

aardappelcysteaaltje).

d. Omdat GAi in totaal slechts 4 velden heeft en tegelijk in alle 4 blokken

vertegenwoordigd moet zijn, heeft dit systeem slechts één veld per blok. Dit

houdt in dat telkens 1 van de 2 aardappelvelden van dit 2-jarige bouwplan in

een ander blok komt te liggen (in '86 in blok 1 met als voorvrucht

suikerbiet).

e. Opbrengsten, kosten aan arbeid en middelen worden teruggerekend naar 1 ha

gewas. Zo ontstaan vergelijkbare cijfers voor velden, blokken, systemen.

In figuur 2 wordt het bouwplan van 1986 weergegeven. De gegroepeerde gewassen

blijven bij elkaar en rouleren over de 4 blokken. Op basis van de rotatie (tabel

1) kunnen de bouwplannen van de volgende jaren hiervan worden afgeleid.

-10-

Page 9: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Figuur 1. Perceelsindeling en bodemkaart.

-11-

Page 10: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

gewassen. 1986

aard.

aard.

J graszaad

tarwe

tarwe

\ \ graszaad

1 tarwe

— " \ ^ ; maïs

velbonen

- — i

aard.

bisten

aard.

aard.

aard.

GA,

Figuur 2. Perceelsindeling en bouwplan 1986 en 1987.

-12-

Page 11: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

3.3 Uitwerking voornaamste systeemvariabelen

De voornaamste systeemvariabelen staan globaal vermeld in tabel 2. Hieronder

worden enkele van de systeemvariabelen nader toegel icht .

Tabel 2, Globale uitwerking van de voornaamste systeemvariabelen.

Gangbaar_ 1

4-jarig: aard.-tarwe-

aard.-bieten

Gangbaj

8-jarf«

Geïntegreerd^

I - ja r ig : zie H. 3.1

aard. tee l t f requent ie 1:2

best r i jd ing aardappel-

cysteaalt jes

1:2 grondontsmctting 1:4 grondontsmetting,

afwisselen biotype A- met rassenkeuze primair op

biotypen ABCO-resistente basis van potentiële

rassen, om verdere re- opbrengst, minimaal b io-

sistentiedoorbraak te type A- res is tent ie , b i j

voorkomen. Na aardappelen optreden van valplek-

voor de winter geen ke- ken op betreffende ve l -

rende grondbewerking den afwisselen met

(dus enkel cu l t ivateren ABC(D)-resistente rassen

vóór inzaai wintertarwe)

gèèn grondontsmetting,

rassen zo resistent en

to lerant mogeli jk; wel

afwisselen

Na aardappelen 3 jaar

geen kerende grondbe-

werking*

Absolute ops lagbestr i j -

ding

organische bemesting

(ingevolge bet

Meststoffenbesluit

maximaal t .w.v.

12b kg P205/ha/jaar)

vaste kippemest

vóór en eventueel

ninderdri j fmest nâ bet

zaaien van de bieten

(tegen stuiven). Vaste

kijjuemcst in het najaar

vóór de aardappel t ee l t

met voorvrucht suikerbii

vaste kippemest vóór en

eventueel runderdr i j f -

mest na het zaaien van

de b ieten, vaste kippe­

mest vóór de zaai van

mai s resp. over de

tarwestoppel

k ippedri j fmest vóór a l l e

hakvruchten in het voor­

jaar * runderdri j fmest in

de stoppel van tarwe,

graszaad en erwt

groenbemesting bietekoppen + blad zie systeem 1, tevens

rogge na grondontbmet- stro van veldbonen

t ing en graszaadzode

tarwestro gele mosterd na veld­

bonen

zie systeem 2, tevens

gele mosterd na tarwe

Ca en K optimaal op zie systeem 1

basis van grondonderzoek

en gewasbehoefte, N naar

ervaring

aanvullend N en K op

basis van grondonderzoek

en gewasbehoefte

mkruidbestr i jd ing

mechanisch

zie systeem 1

zoveel mogelijk

bes t r i jd ing ziekten

en plagen

- resistente rassen

overwegend

voor zover ook hoog-

produktief

beperkt, o.a.

m.b.v. onkruidbestr i jkers

en r i j enspu i t

voorkeur voor zo breed

mogelijke res is tent ie

economisch optimaal,

nadruk op preventie

intensieve observatie van

de gewassen en gebruik

van bestrijdingsdrempels

(geleide bes t r i jd ing)

grondbewerking, t rac t ie economisch optimaal

en mechanisatie

ook veel aandacht voor

energiebesparing en be­

houd van een goede bodem-

structuur, voorkeur voor

n iet kerende grondbewerking : Motieven: winderosiebestri jding m.b.v. gewas- en groenbemestersresten, bevordering v lo t te mineral isa-

t i e , bes t r i jd ing aardappelopslag, bevordering parasitering en predatie van onkruidzaden en

{cyste laal t jes ( in de bovenste 10 cm van de bouwvoor is de biologische a c t i v i t e i t namelijk verreweg

het hoogst). Bovendien spaart cu l t iveren in najaar en voorjaar t . o . v . ploegen in het voorjaar energie

en arbeid en l e i d t het to t minder ui tdroging van de grond in het voorjaar.

-13-

Page 12: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

3.3.1 Bemesting

Zoals voor de gehele bedrijfsvoering geldt, dient ook ten aanzien van de

bemesting in het gangbare vierjarige bom.plan het beleid te worden gevolgd van

de meerderheid van de praktijkbedrijven in de omgeving. In grote lijnen moet dit

beleid ook uitgangspunt zijn voor het achtjarige bouwplan met gangbare

bedrijfsvoering.

Uit een recent onderzoek van de Groningse Universiteit (1) bleek ten aanzien van

het gebruik van groenbemesting en organische bemesting in de Veenkoloniën het

volgende:

- ter bestrijding van winderosie wordt als groenbemester voornamelijk rogge

geteeld vóór de aardappelen en bieten en wordt ± 13 m^/ha runderdrijfmest

uitgereden over de ingezaaide bietenpercelen. Pleksgewijs (zandkoppen)

gebeurt dit laatste ook wel op de aardappel percelen in het voorjaar;

- praktisch alle bietengewassen worden in het voorjaar organisch bemest, in de

meeste gevallen met circa 13 ton/ha droge kippemest;

- hooguit een kwart van het aardappelareaal wordt organisch bemest, overwegend

in het voorafgaande najaar om chloorschade te voorkomen. Ook hier wordt veelal

droge kippemest gebruikt.

Voorlopig zal dit beleid ook op Borgerswold worden gevoerd ten aanzien van het

traditionele bouwplan, met dien verstande dat gemiddeld niet meer dan de

wettelijke toegestane 125 kg P2Û5/ha mag worden toegediend. Dit kan worden

gerealiseerd door op het bietenperceel in het voorjaar en op de tarwestoppel in

het najaar circa 9 ton/ha droge kippemest uit te rijden met 2,83% P2O5.

Uitgezonderd de runderdrijfmest na de bietenzaai dient verdere fosfaatbemesting

echter achterwege te blijven in dit systeem. Zie tabel 3.

In geval van de gangbare uitvoering van het achtjarige bouwplan kan hierbij

worden aangesloten door aan droge kippemest 9 ton/ha uit te brengen over de

tarwestoppel ten behoeve van het volggewas aardappelen en respectievelijk 9

ton/ha en 18 ton/ha vóór de hoofdgrondbewerking in het voorjaar ten behoeve van

bieten en mais.

-14-

Page 13: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

ers

«r

< CJ3

<

o + O o ro LO + + o o o .-H o i - i i-H n

o

o tr>

+ o o co to

o o

CU

o

<

< C3

C\J

c: CU

-O CU O

<• t£3

H -O O

i — Cl)

4-> CU

O

s-

o 1 -

• ! - >

(/) 0 )

s S-

o s-

+ J 00 CU

+ J

* t -

cu

< o

' <4-

o o

r— CU

• ! - >

CU • i— - O

+ 0 )

o . C L

o + J 00 t/1

re s-CT1

O

< CJ3

CU m

o» -O

o

(IJ

s 1 -

ro +-> !_ cu

4->

e • i —

2

i — <U C L C L r 0

X ) 1 -rrt rO

•t-> 2 s-cu

•a rO rO N I 00

ra s_ O

CU

a . o . ra

• o s-ro ro

c o o

- O

-o 1 —

0 1

> < CS

CU

O) - i - j - a - i -c i— cu cu

cu 5 -

• ! - >

• ! - >

C O

s_ o o > CU 1 —

+-> r a co c

cu o .

CU

+-> LO

c CU

s CU O

c: CU

c CU

• ( ->

CU E CU

co

C\J

< CD

O V-

4->

C CU

-̂ CU i -Q>

- O

4->

i —

j C O oo s-

o . n

., CU CO C D O

s-

t-H r-H

, ro • p

cu O )

cu cu

ra

> t o

't— LO

n j - O

a . o

CU • ! - >

CU

LO

E O

.—. O LO

i ^

ro O

c a> LO 10

ro 2 0 1

O • p

co CU

f

u 00

•r—

c ro

C

ro > E S-

o > CU

-o

-15-

Page 14: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Voor het geïntegreerde bedrijf geldt het devies: zoveel mogelijk organische- en

groenbemesting en 20 min mogelijk kunstmest. Bovendien krap met stikstof

bemesten omwille van de weerstand van de gewassen tegen droogte, herbiciden en

ziekten. In tabel 4 wordt een bemestingsplan voor dit systeem gepresenteerd,

waarbij uiteraard is gelet op het wettelijke maximum van de fosfaatgift.

3.3.2 Gewasbescherming

In het geïntegreerd bedrijfssysteem wordt gestreefd naar een minimale inzet van

chemische middelen. De onkruidbestrijding wordt overwegend mechanisch uitgevoerd

en bij de bestrijding van ziekten en plagen wordt meer uitgegaan van preventieve

cultuurmaatregelen.

3.3.2.1 Onkruidbestrijding

Bij de geïntegreerde onkruidbestrijding wordt begonnen met biologische

bestrijdingsmethoden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat bij de rassenkeuze hiermee

rekening dient te worden gehouden. Zo verdienen bladrijke rassen met een vlotte

beginontwikkeling de voorkeur, ook bij de keuze van groenbemestingsgewassen.

In principe wordt iets later gezaaid dan bij gangbaar om zoveel mogelijk onkruid

te laten kiemen vóór de zaaibedbereiding. Na de biologische volgen de

mechanische bestrijdingsmogelijkheden, zoals eggen, schoffelen, aanaarden en

hakken.

Wanneer de onkruidbestrijding met behulp van genoemde methoden in bepaalde

gewassen niet afdoende blijkt te zijn, staan alsnog chemische middelen ter

beschikking. Deze middelen dienen dan zorgvuldig te worden gekozen op basis van

werkingsspectrum, giftigheid, persistentie, mobiliteit en prijs. Hierbij worden

in principe geen middelen ingezet die voorkomen op de zogenaamde zwarte lijst

voor bestrijdingsmiddelen in drinkwatergebieden.

De toediening geschiedt dan bij voorkeur in rijenbespuiting en/of pleks- of

plantsgewijs.

Volveldsbespuitingen worden slechts uitgevoerd als voorgaande behandelingen niet

tot het gewenste resultaat hebben geleid.

-16-

Page 15: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

* •P O

«3-+

O

+ O

01

o o

Ol -O

<o O )

•"-J • 1 —

s-T 3 O) O . C L

• r -. Ü

C a i

i S -a i

T 3

T 3

a> O L C L

• i— J *

+ a i

• o

s-tO (O

E •̂ 3

E <*-• > D •r— S-

T 3 S-a i

• o c

j *

c a i

i

s-Ol

• o c

a i

-o S-

<o <ö

E •r— 3

J C

0 1 E

4 -, , - > • i —

S-

•o a i C L C L

ai a i

ai ai

ai •P

ai O)

O l

c

ai ca

ai .o «o

ai J O c ai o s_

3

O

O

o 01

+-> ai

a i

3

O) •P C

3

ai 5

•o s-ai

ai O l

ai o . a.

s-10 <o

ai - p

o s-

• p t / l

a> • p 3 s_ a i

a i

o. D -

o - p 00

• a (O

<o N t o IO

s-a i

o s-•p

o J3

• p

s s_ a>

• a

«o «o N t o

<o s-O l

1 —

a i a . o . IO

• a s-<o IO

c o o

J D T 3 i — a i

>

• p a i

• f—

- O V . a i

-̂ • r -3 00

csi ro «d- Lo io

a i

c • r -

.*; s-a i 3 a i

J D -a c o S-CT1

T 3 i * -O O

- C

4 -i O i O

> J * 10

•—

> • p

a i 3 s-lO

• p S-a i

- p

c • i —

3 CI IO

> o S-

- P t/1

+-> a>

. c

c a i

•— a i C L

o .

i~ 3 a i

u. s-o o >

• o • r -

m

i —

a; C L C L

o • p 00

i — a i C L C L (O

-a

a i

c • • -J • i —

<*-c a i

V ) •r-i 'r— S-C L

a i

en • r— • P l / l C 3 O )

a i

en a i 3 c

c: 01

<*-o • p 00

a i JCT U t o

• 1 —

c <o CT! S-

o

c <o 10

J * •'"3 • i —

l -

a i -a

s-Ol > o

• p t / î

a i •o t -

a> > o a i

•o

o - p 00

• P 00

g J * 1 —

(O

c a i

> o J2

. w.

« •

O l

c

ai T3 c ai

- p a i

J3

o o -o

-p •p

a> a>

^ ro E

L O CM

00

cz a>

J * i— Ol

• P

• P 00 a i E

0 | -•T> •t—

i-

o

*

*«-3 •r— S-

• o V-

a> • a

c 3 or

S-lt> 10

•r-3 s-o o >

• p a i

J C

E

3 J U U

0 0

• p 3 S-a i

cz 0 1

•o <o <o N 00 ( 0 t . Ü 1

1 — 10

a i

-a s-( 0

<o E 3

J = O 00

a i s_ ta

J 3 •r—

a> o

i —

>

S? 3 a i

r— •— a i

c 00

00 3

• o

*— o> c

• r-•— a i

• o

s-a> >

c a i

• p

c ai E a i

•— a i

c a i S -

o a . 00

(O

> 00

•r— 00 10

J 3

C L O

O « 3

^ 0 0

i — ( 0

• 1 —

1 — ( 0

^ •tt *

c a i 00 00

«a 3 a i a i

ro a i

• a

c a i a>

• —

o >

- 1 7 -

Page 16: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

3.3.2.2 Preventie aardappel cysteaaltje

Zowel in de gangbare als de geïntegreerde versie van de 8-jarige rotatie wordt

preventie betracht door een tweemaal zo ruime teeltfrequentie van de aardappelen

als gebruikelijk en door de teelt van resistente rassen. In de gangbare versie

worden bij voorkeur rassen geteeld met een hoge opbrengstpotentie en een

minimaal biotype A-resistentie. In dit systeem wordt eenmaal in de vier jaar een

grondontsmetting uitgevoerd. Mochten valplekken optreden, dan zal op betreffende

percelen worden afgewisseld met ABCD-resistente rassen.

In het ge'integreerde systeem wordt grondontsmetting niet toegepast om

ecologische (bodemleven!) en milieuhygiënische redenen en in tweede instantie

ook vanwege de hoge kosten. De rassen in dit systeem dienen zo resistent en zo

tolerant mogelijk te zijn tegen aardappelcysteaaltjes. Afwisselen wordt

aanbevolen mits aan deze twee eisen kan worden voldaan. Om in de drie

tussenliggende niet-aardappelgewassen een zo groot mogelijke natuurlijke afbraak

te kunnen realiseren, wordt uitgegaan van maximale opslagbestrijding. Hiertoe

wordt geoogst met een krielopvang- en kneusinrichting omdat oogstverliezen de

basis vormen voor latere aardappel opslag. Hoewel hiermee een

rooiverliesbeperking van + 90% kan worden gerealiseerd blijft nog steeds 10%

over. Om de bevriezingskansen van dit deel te vergroten wordt na aardappelen

geen kerende grondbewerking uitgevoerd. Dit heeft tevens als voordeel dat de

aardappel cysten bovenin de bouwvoor blijven, waar de biologische activiteiten

ten behoeve van de natuurlijke afbraak (parasitering, predatie e.d.) het grootst

zijn. Door deze niet-kerende grondbewerking gedurende 3 jaar na de aardappelen

vol te houden, blijven ook in deze jaren de kansen op een grotere natuurlijke

afbraak van cysten aanwezig. Dit biologisch proces wordt tevens gestimuleerd

door de hoge input van organische stof in het geïntegreerd systeem.

Na aardappelen worden mais en veldbonen geteeld; beide gewassen waarin

mechanische en pleksgewijs chemische bestrijding van eventuele aardappelopslag

goed mogelijk is. Wanneer opslag voorkomt in een volggewas dient deze te worden

bestreden op een moment dat aaltjes wel uit cysten zijn gelokt maar nog géén

nieuwe cysten hebben kunnen vormen.

In de gangbare 4-jarige rotatie met 1:2 aardappelen wordt een keer in de twee

jaar een grondontsmetting uitgevoerd. Afhankelijk van het populatieniveau van

het aardappel cysteaaltje wordt deze grondontsmetting in het voorjaar vóór de

aardappelen aangevuld met een halve dosering micro-granulaten in de toplaag.

Afwisselend worden biotype-A-ristente en biotype-ABCD-resistente rassen geteeld,

om resistentiedoorbraak te voorkomen. In dit bedrijfssysteem wordt evenals in

gangbaar 2 alleen geen kerende grondbewerking uitgevoerd in de herfst na de

aardappelen. In tegenstelling tot in het ge'integreerd systeem wordt hier in de

tussenliggende jaren wel geploegd.

-18-

Page 17: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

3.3.2.3 Preventie noordelijk wortel knobbel aaltje

Dit aaltje komt algemeen voor in het gebied en is (in volgorde van vatbaarheid)

schadelijk voor witlof, peen, erwten, bieten en aardappelen. Koolsoorten en

(veld)bonen zijn minder gevoelig. Gramineeën zijn ongevoelig en geen waardplant

voor dit aaltje. Erwten, peen, witlof en aardappelen zijn uitstekende

waardplanten en kunnen tot een enorme vermeerdering van het aaltje aanleiding

geven. Bij bieten vermenigvuldigt het aaltje zich matig en bij koolsoorten

slechts weinig. Voor een goede preventie is het noodzakelijk dat in minstens 3

van de 8 jaren gras of graan wordt verbouwd. Bovendien is het zaak goede en

slechte, resp. gevoelige en ongevoelige waardplanten af te wisselen. Een

bouwplan met 1/4 aardappelen, 1/4 bieten en kool of bonen, 3/8 gramineeën en 1/8

erwten lijkt aan deze voorwaarden te voldoen.

3.3.2.4 Bestrijding overige ziekten en plagen

In het ge'integreerd bedrijfssysteem wordt getracht een zodanig gewas- en

bodemklimaat te realiseren, dat een bepaald evenwicht ontstaat tussen de diverse

gewasbelagers en hun natuurlijke vijanden. De ruimere gewasrotatie, de hoge

input van organische stof en de niet-kerende grondbewerking leveren in deze een

belangrijke bijdrage. Ook aftopping van de N-gift is een consequent toegepaste

methode. Zo is bijvoorbeeld van bladluizen bekend dat ze zich beter thuisvoelen

op rijk met N bemeste gewassen dan op schrale gewassen. Tevens groeien talrijke

schimmel- en bacteriesoorten beter op forse weelderige gewassen dan op wat

schralere gewassen (micro-klimaat!). Terwijl in de gangbare bedrijfssystemen

uitsluitend hoog produktieve rassen worden geteeld, wordt in het geïntegreerd

systeem de voorkeur gegeven aan rassen met een zo breed mogelijke resistentie

en tolerantie. Bij overschrijding van schadedrempels wordt hier wel een

chemische bestrijding uitgevoerd.

De middelenkeuze gebeurt dan op basis van werkingsspectrum, giftigheid,

persistentie, mobiliteit en prijs.

3.3.3 Rassenkeuze

In de gangbare 4- jar ige ro ta t ie z i j n de aardappel rassen Darwina en Astarte

geteeld. Hiervoor is gekozen omdat in d i t bedri j fssysteem, met betrekking t o t de

bes t r i jd ing van aardappel cysteaal t jes, afwisseling van bi'otype-A-resi'stente

rassen met biotype-ABCD-resistente rassen wordt bep le i t om verdere

resistentiedoorbraak te voorkomen. Darwina is ABCD-resistent en Astarte al leen

tegen biotype A. In de gangbare 8- jar ige ro ta t ie worden rassen geteeld met een

hoge opbrengstpotentie en minimaal een res is tent ie tegen biotype A. Het ras

-19-

Page 18: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Astarte voldoet het beste aan deze eisen. Omdat in het geïntegreerd systeem geen

grondontsmetting wordt uitgevoerd, is de rassenkeuze een belangrijke factor in

het bestrijdingsregime tegen aardappelmoeheid. Gekozen is voor een zo hoog

mogelijke resistentie en tolerantie tegen het aardappelcysteaaltje. Resistentie

tegen phytophthorj infestans en een goede opbrengst zijn de andere

doorslaggevende factoren. Het ras Elles voldoet het beste aan deze eisen.

Vanwege de late start in 1986 was van dit ras geen pootgoed meer beschikbaar,

zodat in dat jaar gekozen is voor het ras Producent.

Bij de andere gewassen is in 1986 mede vanwege de late start geen verschil in

rassen tussen de bedrijfssystemen aangebracht. De in 1986 geteelde rassen staan

vermeld in tabel 5.

Tabel 5. Rassenkeuze Borgerswold 1986.

gewas

fabrieksaardappel

suikerbiet

zomertarwe

graszaad

erwt

veldboon

snij mai s

Gangbaar 1

Astarte

Darwina

Regina

Ralle

--

-

-

Bedrijfssy

Gangbaar 2

Astarte

Astarte

Regina

Ralle

Westerwol ds

Finale

Alfred

Splenda

's terne

raai

n

Geïntegreerd

Producent

Producent

Regina

Ralle

Westerwol ds raai

Finale

Alfred

Splenda

3.3.4 Grondbewerking

In het geïntegreerd bedrijfssysteem is het van belang dat de bovenste 10 cm van

de bouwvoor zoveel mogelijk intact blijft. Oit is een belangrijke voorwaarde

voor een optimale activering van het bodemleven, in het belang van de

biologische bestrijding van gewasschadelijke aaltjes, schimmels, bacteriën en

ook van onkruidzaden. Een kerende grondbewerking op bouwvoordiepte (20-30 cm)

werkt in dit opzicht verstorend. Het geïntegreerd systeem gaat dan ook uit van

een niet kerende grondbewerking, behalve vóór de teelt van aardappelen. De

graszaadstoppel en tarwestoppel + groenbemestingsgewas worden wel geploegd,

vooral om opslagrisico's (vooral graszaad) te beperken. Door de overige

niet-kerende grondbewerking blijven gewas- en groenbemestersresten bovenin,

zodat tevens een bijdrage wordt geleverd aan de bestrijding van winderosie.

-20-

Page 19: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Bovendien leidt een niet-kerende bewerking in herfst en voorjaar tot minder

uitdroging van de grond ten opzichte van ploegen in het voorjaar en bevordert

het een goede mineralisatie.

-21-

Page 20: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

4. BEDRIJFSVOERING EN TEELTRESULTATEN

4.1 Weer en werkzaamheden

In figuur 3 en 4 wordt het verloop van temperatuur en neerslag weergegeven,

zoals deze in 1986 door het KNMI-weerstation in Eel de, als dichtst bijzijnd

hoofdstation, zijn geregistreerd. Ter vergelijking zijn daarbij gevoegd de

gemiddelde cijfers voor de jaren 1951-1980 (KNMI, klimatologische gegevens, nr.

10, 1982).

Uit de registratie in figuur 3 en 4 blijkt dat het jaar 1986 begon met lage

temperaturen en veel neerslag in januari. De maand februari volgde met strenge

vorst en weinig neerslag, waardoor zelfs voor het tweede achtereenvolgende jaar

een elfstedentocht kon worden verreden.

De temperaturen bleven lager dan gemiddeld tot halverwege april. Met in deze

maand evenals in mei minder dan gemiddelde neerslaghoeveelheden, kon onder goede

omstandigheden veldwerk worden verricht. Begin mei ontstonden nog problemen met

winderosie. Na een iets warmere maand mei en juni was de rest van het

groeiseizoen weer iets kouder dan gemiddeld.

Eind mei werden vooral de Veenkoloniën getroffen door zware nachtvorst, waarbij

aardappelen plaatselijk tot in de grond afvroren. Op het bedrijf Borgerswold was

deze schade zeer beperkt.

Hoewel in juni meer neerslag is gevallen dan gemiddeld was het totale

groeiseizoen ongeveer 100 mm droger dan gemiddeld. In vrijwel alle gewassen kwam

vanaf juli in meer of mindere mate droogtestress voor. Doordat augustus en

september ook droger waren dan gemiddeld, kon onder goede omstandigheden worden

geoogst. Ook de aardappel- en bietenoogst in oktober-november kon onder goede

omstandigheden worden uitgevoerd.

Het jaar 1986 werd afgesloten met een dubbele hoeveelheid neerslag ten opzichte

van het meerjarig gemiddelde in december.

-22-

Page 21: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

aen. temp

maand (°C)

16

H

12

10

1986 ( gem. 1 m a a r t - 1 o k t o b e r = 1 1 , 1 )

I 9 5 I - I 9 8 O (gem. 1 m a a r t - 1 o k t o b e r = 1 1 , 7 )

j f m a m j j a s o n d

Figuur 3. Gemiddelde temperatuur per maand in 1986, vergeleken met de

maandgemiddelden voor de jaren 1951-1980 (vlg. KNMI-meetstation

Eelde).

neerslag per

maand in mm

180 ,.

160 ..

11)0

120 ..

100 ..

80 ..

60 ..

<<0 ..

20 ..

I 1986

totaal 1 naart - 1 oktober = 36^

I 9 5 I - I 9 8 O ( t o t a a l 1 r. iaart - 1 o k t o b e r = ^55)

I 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

Figuur 4. Gemiddelde hoeveelheid neerslag per maand in 1986, vergeleken met de

maandgemiddelden voor de jaren 1951-1980 ( v lg . KNMI-meetstation

Eelde).

-23-

Page 22: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

4.2 Bemesting

In tabel 6 is gerekend met de hoeveelheid toegediende N/ha. Wanneer deze wordt

gecorrigeerd naar de hoeveelheid werkzame N/ha (werkingscoëfficiënt organische

mest gemiddeld 60%), is in totaal op GAi 190, op GA2 133 en op GI 130 kg N/ha

beschikbaar gekomen. In de 8-jarige rotaties is dus gemiddeld ± 60 kg N/ha

minder direct beschikbaar gekomen dan in de gangbare 4-jarige rotatie. Het

gebruik aan P2O5 is in het geïntegreerd systeem het hoogst, vanwege het

overwegend gebruik van dierlijke organische mest. De K-bemesting ligt in de

8-jarige rotaties ongeveer even hoog en iets lager dan in de 4-jarige rotatie.

Tabel 6. Het gemiddelde meststof f engebru ik in kg/ha per bedrijfssysteem* ten

behoeve van groeiseizoen 1986.

GA 1 GA 2 GI N mineraal

N organisch

N totaal

163

45

208

100

54

154

24

176

200

P2O5 mineraal P2Û5 organisch p205 totaal

50

37

87

51

38

89

0

131

131

K2O mineraal

K2O organisch

K2O totaal

135

26

161

118

31

149

34

108

142

*GAi: aard

GA2: aard

GI

tarwe - aard. - s .b ie t

mais - erwt - grasz. - aard.

geïntegreerde versie van GA2

veldboon - s .b ie t - tarwe

-24-

Page 23: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

4.3 Gewasbescherming

Uit tabel 7 blijken grote verschillen tussen de drie systemen. Daarbij zijn de

verschillen in toepassing van actieve stof per ha vele malen groter dan de

verschillen in aantallen bespuitingen. Dit hangt samen met het feit dat bij

grondontsmetting, respectievelijk voorjaarsbehandeling met granulaten zeer grote

hoeveelheden aan actieve stof worden toegediend. Omdat nematiciden in het

ge'integreerde systeem in principe niet worden gebruikt is hier het totale

gebruik aan chemische middelen en daardoor het gebruik van actieve stof verreweg

het laagst: 3,25 kg/ha voor GI tegenover 44,13 en 49,05 voor resp. GA2 en GA}.

Hierbij moet worden aangetekend dat bij GAi in verband met de omschakeling

vanuit de oude bedrijfssituatie slechts één van de velden nat is ontsmet.

Vanaf 1987 zal de totale inzet van actieve stof op dit bedrijf naar schatting 85

kg/ha bedragen.

Tabel 7. Het aantal bespuitingen en kg actieve stof gemiddeld per ha weergegeven

per bedrijfssysteem.

type

bestri jdingsmiddel

herbiciden

fungiciden

insekticiden

hulpstoffen

subtotaal

nematiciden

totaal

aantal

1,50

3,75

0,50

-

5,75

0,50

6,25

GA 1

kg/ha

2,63

4,29

0,13

-

7,05

42,00

49,05

aantal

1,50

2,13

0,25

-

3,88

0,38

4,26

GA 2

kg/ha

2,52

2,35

0,06

0,32

5,25

38,88

44,13

GI

aantal

1,00

1,75

0,13

-

2,28

0

2,28

kg/ha

1,28

1,78

0,02

0,17

3,25

0

3,25

4.4 Teeltwijzen en teeltresultaten

De tabellen 8 t/m 16 bieden een overzicht van het geheel aan teeltmaatregelen,

variabele kosten, arbeidsuren en opbrengsten voor de gewassen

-25-

Page 24: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

fabrieksaardappelen, suikerbieten, zomertarwe, graszaad, erwten, veldbonen en

snijmais.

4.4.1 Fabrieksaardappelen (tabel 8, 9, 10)

De gangbare aardappel teelt met het ras Darwina op een perceel is niet erg

succesvol geweest. Omdat in het voorjaar geen natte grondontsmetting meer

kon/mocht worden uitgevoerd, is een anderhalve dosering micro-granulaten

toegediend en goed ingewerkt met de spitfrees. De lage opbrengst van 37 ton

(uitbetaald gewicht) is toe te schrijven aan de matige kwaliteit van het

pootgoed, enige nachtvorstschade (veenplek), droogtestress in combinatie met

aantasting door nematoden. Hierdoor ontstond een open gewas met veel onkruid dat

in juli met enig handwerk is bestreden. De Astarte aardappelen deden het een

stuk beter met gemiddeld 54 ton uitbetaald gewicht per ha. Vanaf het begin goede

gewassen met slechts pleksgewijs droogtestress op de percelen 11 en 12. Op

perceel 13 kwam geen droogtestress voor, wel later enige problemen met de oogst

op natte plekken.

De geïntegreerde aardappelen (Producent) hadden een opbrengst van ruim 54

ton/ha. Dit late ras kon pas halverwege mei kon worden gepoot, vanwege de aanleg

van een NAM-gasbuis door perceel 14 en 15.

Een klein voordeel hierbij was dat de mechanische onkruidbestrijding onder goede

omstandigheden kon worden uitgevoerd.

Door verlaging van kosten (vooral door minder grondontsmetting) werd het saldo

van de gangbare aardappelen ruimschoots overtroffen.

4.4.2 Suikerbieten (tabel 11)

De gangbare bieten op perceel 2 en 10 hadden een lagere opbrengst dan de

geïntegreerde bieten, vooral vanwege problemen in het begin van het

groeiseizoen. De pH was aan de lage kant, terwijl op perceel 2 bieten na bieten

werden geteeld. Ook trad enige groeistagnatie op na de tweede volveldsbespuiting

met Betanal en Goltix. Tijdens droog en schraal weer halverwege mei, is 1 ha van

perceel 10 zodanig verstoven, dat moest worden overgezaaid. De chemische

onkruidbestrijding werd hierdoor bemoeilijkt, zodat op dit deel veel handwerk

nodig bleek. Later in het groeiseizoen kwam pleksgewijs droogtestress voor.

De geïntegreerde bieten hadden een zeer goede opbrengst, vooral omdat deze

zonder stagnaties konden doorgroeien. De droogtestress was gering, behalve op

enige zandige plekken.

-26-

Page 25: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

4.4.3 Graszaad (tabel 12)

Omdat pas in het voorjaar kon worden ingezaaid, is gekozen voor Westerwolds

raaigras. Het gangbare en het geïntegreerde gewas zijn op vrijwel dezelfde wijze

geteeld, zodat het opbrengstverschil niet kan worden verklaard uit een verschil

in teeltmaatregelen.

4.4.4 Erwten (tabel 13)

Zowel bij de gangbare als geïntegreerde erwten liet de vorming van N-knolletjes

op de wortels zeer te wensen over. Met een pH van 5,0 lijkt deze als mogelijke

oorzaak ondenkbaar. Meer waarschijnlijk lijkt het dat er in de grond onvoldoende

bacteriën voorkomen om een goede N-binding tot stand te laten komen. Hoewel deze

problemen op beide percelen voorkwamen was de start bij gangbaar iets beter dan

bij geïntegreerd evenals de stand. Bij geïntegreerd is de stand nadelig

beïnvloed door veel duivenvraat. Op dit perceel bleef de ontwikkeling achter

vergeleken met gangbaar en kwam meer onkruid voor (vooral melganzevoet).

Op beide percelen kwam droogtestress voor op zandige plekken.

De geïntegreerde erwten konden het saldo van gangbaar evenaren door lagere

kosten voor bemesting en gewasbescherming.

4.4.5 Veldbonen (tabel 14)

Het saldo van de geïntegreerde veldbonen was hoger dan dat van gangbaar, door

een hogere opbrengst en door lagere toegerekende kosten. De mechanische

onkruidbestrijding verliep nagenoeg zonder problemen. Later in het seizoen kwam

melganzevoet voor, langs de randen en op zandige plekken. Het gewas had circa 17

peulen per plant. Tijdens de bloei is enige droogtestress opgetreden.

Het gangbare perceel vertoonde in het begin weinig verschil, later was de

droogtestress groter dan bij geïntegreerd. Ook ontstond op dit soort plekken

eerder een Botrytis-aantasting.

4.4.6 Snijmaïs (tabel 15)

Het lagere saldo van de geïntegreerde snijmaïs is voornamelijk veroorzaakt door

een lagere opbrengst vanwege onkruidconcurrentie en droogtestress. Doordat de

mechanische onkruidbestrijding is uitgevoerd op een minder gunstig moment, zijn

onkruiden verplaatst naar de rijen waardoor extra concurrentie en later veel

handwerk is ontstaan. Mede door deze concurrentie, vooral om het beperkt

aanwezige vocht, is het gewas verdroogd, vooral op de zandige plekken.

-27-

Page 26: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Op het gangbare perceel trad geen concurrentie van onkruiden op door een goed

resultaat van de chemische onkruidbestrijding. Door een (te) late overbemesting

met N, trad enige bladverbranding op. Langs de randen van het perceel kwam

pleksgewijze aantasting voor door de aardappel stengelboorder (Hydroecia

Mycaceae). Het gewas heeft zich goed ontwikkeld en uiteindelijk een hoger saldo

opgeleverd dan geïntegreerd.

4.4.7 Zomertarwe (tabel 16)

In het eerste proefjaar konden de gewassen pas in het voorjaar van 1986 worden

ingezaaid. Daarom is in alle 3 bedrijfssystemen zomertarwe gezaaid in plaats van

win ter tarwe.

Doordat de oogst vanwege slechte weersomstandigheden moest worden uitgesteld, is

pas begin september geoogst. De financiële opbrengst van het geïntegreerde

perceel lag respectievelijk ƒ 300,- en / 400,- lager dan bij gangbaar 1 en

gangbaar 2. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door een lagere halm (aar)

dichtheid en een grotere mate van veronkruiding. Door verlaging van de kosten

kon het saldo van gangbaar 1 worden geëvenaard. Het perceel in de gangbare ruime

rotatie gaf uiteindelijk het hoogste saldo.

-28-

Page 27: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

o o o o

CM o co

Q O O O CT>

-o w> o

n CM CM • . - ) CM - H

CM O - H

r» iO O f ) o ^o ui \o o en

m ui in in •"-» *"» v« -^. CM M \ f ^

• - I CO CM

CO - H

CM O

r - CD

~* Ol

Q O O O

O ro co **-CSJ - H —) - H —t C l CM CM

o i a> <u

I -.-j CM 4 - »« «

V -f- CT)

+J j ^ CU CT> 0 ) CT)

O O C . O

C7> O ï O ) O) • • -

O O l O O l O O — • ] CTi - H O CM >kO 1 LT> CM CO

m »i -

-29-

Page 28: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

o o i • * - H i n

<U E ••- co

en en <u o>

^H -H O

M -H

O O O

o en * i - — co - -

a i j i <u nj

ai a> 14-

ai + j -a

o o c -O

a a t 01 01 t i ' r m

a> 3 1—

o o i o o i o

co r» o «s u3 to t o l O <n\ m

r*> c: *J _ i ai vt —-

o -I- a»

o r - -O

-30-

Page 29: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

-H **• t o co O O * * O CO C M <-o r~~ m e n

c o —* O .-H «-»

i n •,- -r-

o O O ^

m m m

r - l O O

CO ~-~. —H

• r - c e n

a u ai o> o t» s- a. -o

••- a> o> D ffl U ^

O LD O CO

ï £ o O c . o

CT D I O l W 9 ) ' i -

" O 0 > 4 ) CT>

<U «J «-»

o o i o o i o

o o i o m l f i * * en vo

a> m —

c -o ai

-31-

Page 30: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

o o o

o o o o O l o o i o

• i - . * o

c

<$•

+-> 3 U -o n> - U

t .

E O

E

CO

< Ü :

c

CTI

«*

E : Q

^ C

Cn .a *

U3 i n

i O

^ c

CT>

O CM

CT) CU

o>

CU

c O)

o

+

en <u o

•B

CU

' S T 3 c a i

CU C» U UI •—

1= -k S _- S

•r-> ^o <n ••-»

o — o .-H o o o

O O l O O l CD

H ^ (M

O o

S j * en

à o

£ <t s* i £

o o «* -a

a> en c • i - - o vo

o> 10 o

o o c .o

eu m —

-32-

Page 31: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

— < o o

O «3 N O O O CTi

o o i o o i o

c vo <n (vi

01 en r—

o

*-> 5 1 «

+J Q . 0)

<

»* O LO

"~* O )

u

t l 3 IM

00 t - ,— m r— r—

O ~H O C*J O O _J _ l

o o o o tjt o o i o o i o

• - <•> ••-

o 2 y>

Hl N N (VJ t - .— 00

- E *J O

1-4 CO C —

l- • > CT> 0>

<u o> O) .

« ,— i n

J £

C i—

ai JD <n t . •!-t7> T3 C "O

-33-

Page 32: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

CO CO CO

•i- o o

Ut O _ l O _ l -H

10 e» r »

O f—

l . i 3 41 O <U -t- -f- T3

O l O O I O

O O l O O l O

_£> ,— QJ

O) »— O f— J3

-34-

Page 33: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

— ai

o CM _J m

**• *|- *J-

lO Uï CO

r - <o r - <NJ O e\j _ j «

CM N (U CT> r—

L J3 Ol O -r- U • —

O O l o **• c o r o

o o i o r- u>! «*

Q> tO —

CT) T 3 C T3 <U

-35-

Page 34: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

k£> l O - ^ . - "

I u f— • * to -o i :

01 -o o « o co

—. o

2 g

C O C

E - *

O CM

• n 0)

f ï O» i— O

o o i o o i o

o o i o O l oi o l en CMI

c * J J

cri -o c "O a»

-36-

Page 35: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

* r co —« 01

Ol Ol U3 l ö

DL f—

S 2 .S LO . ,- +J I +J t—

CO 1 -H

l/> H

00 -H

O O -r-

m . - t <M

i . HJ r—

-r- - i - C

Ol D> Ol Ql

O o i o o i o

O O l O O ] O r~~ o i | co H o i

r- a i <u

Ol "O c -o <u

-37-

Page 36: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

< t «st

m co - CT) CT)

C i— • i - a> OJ <u CD U

<U O r— «3- CO CU iJO « t

OJ fO • » — T3 C\J .— i - CT) fO rt3 LT) a : fO •—«

O T -"4D 4-*

^ =J U

c *o •>- c

fO CD-*->

- ^ i —

O S-cr> +->

e CU ï -

o > + CT) CU

o CL

: CL i. - eu eu

c: -a cu-<-CD «TJ

m LO

~ LT) CD«ct

J Ï £ -O

O en **-. en «=t 'OS

+-> sz u 3 t -

> s-o o >

s j a M

CT) Jki

• P C T D - r W O J ' r - + J eu </) eu -M E </) i_ çy

m o eu e O O C r - £ l/> cvj c\j eu "o •«->

z a y ^ c m c i - OJ X I o

en en en eu i- •«- "O j ^ : ^ j ^ : S o (O t )

C Û . I T J (TJ • « - tO N N

C eu

• o

c o eu • « -f - j a «13 t -(O CU N . c

: ui o v O l/l C *— 1^ 0 ) 0 ) 3

c +J _J CU l/l —-

-»-> 1- o </> J D J * : . * : CD Q - ï -

O CU CU • O S

CU c c J D r - CU O Q.:CU . ^ O -- «f- CU r—

o c eu o (O CD"0 ! C CU r—

CU • < - O fO c *+-+-» i/> •— l/) fO

-38-

Page 37: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

4.5 Saldi-overzichten

In tabel 17 blijkt dat de hoogste financiële opbrengst is bereikt door het

systeem gangbaar 1, met ƒ 5000,- per ha. De financiële opbrengst bij gangbaar 2

bedroeg gemiddeld ƒ 4230,- per ha en bij ge'integreerd / 4400,- per ha.

Hoewel bij gangbaar 1 de financiële opbrengsten van zowel aardappelen als

suikerbieten lager waren dan bij ge'integreerd, lag het niveau hoger dan bij de

resterende gewassen in de ruime rotatie, waardoor toch het hoogste

systeemgemiddelde kon worden bereikt. Bij vergelijking van de beide ruime

rotaties gangbaar 2 en ge'integreerd valt op dat bij de hoofdgewassen aardappelen

en suikerbieten de financiële opbrengst bij ge'integreerd hoger lag, terwijl bij

de resterende gewassen de opbrengst bij gangbaar 2 hoger is geweest, met

uitzondering van de veldbonen.

Evenals de financiële opbrengst zijn ook de toegerekende kosten het hoogst bij

het systeem gangbaar 1, namelijk ƒ 3040,- per ha ten opzichte van / 2380,- per

ha bij gangbaar 2 en / 1990,- per ha bij ge'integreerd. Duidelijk is dat de

hoogste financiële opbrengst van fabrieksaardappelen gepaard gaat met eveneens

de hoogste kosten. Het laagste kostenniveau bij ge'integreerd is veroorzaakt door

lagere kosten bij alle gewassen ten opzichte van de gangbare systemen,

uitmondend in een algehele kostenverlaging van 35% ten opzichte van gangbaar 1.

Het uiteindelijk gemiddelde saldo per bedrijfssysteem ligt het hoogst bij

ge'integreerd namelijk ƒ 2410,- per ha ten opzichte van ƒ I960,- per ha bij

gangbaar 1 en / 1850,- per ha bij gangbaar 2 (tabel 18). De lagere financiële

opbrengst bij ge'integreerd kon meer dan volledig worden gecompenseerd door de

verlaging van kosten.

Tabel 17. Overzicht financiële opbrengst en toegerekende kosten per ha gewas en

per bedrijfssysteem in 1986.

fabrieksaardappel

suikerbiet

zomertarwe

graszaad

erwt

veldboon

snijma'is

gemiddeld

kosten perc.

GA 1

opbrengsten

t . o .v . GA 1

. t . o .

perc.

financië

GA

Ie

opbrengst

6.520

4.370

2.570

----

5.000

V .

100%

1

toegerekende

kosten

4.330

2.110

1.390

----

3.040

100%

f inancië'

GA

Ie

opbrengst

6.930

4.210

2.670

2.890

4.190

2.940

3.090

4.230

85%

2

toegerekende

kosten

4.450

2.070

1.360

1.720

1.820

1.570

1.600

2.380

78%

f inancier

opbrengst

7.220

6.490

2.250

2.350

3.810

3.280

2.570

4.400

88%

GI

î toegerekende

kosten

3.590

1.810

1.070

1.650

1.460

1.440

1.290

1.990

65%

-39-

Page 38: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Tabel 18. Saldi-overzicht per gewas en per bedrijfssysteem te Borgerswold in

1986.

fabrieksaardappel

suikerbiet

zomertarwe

graszaad

erwt

veldboon

sn i j mai s

gemiddeld

LW = loonwerk

GAi

LW

2.200

2.260

1.180

---

-

1.960

EM = eigen mechanisatie

EM

2.450

3.050

1.590

---

-

2.390

GA2

LW

2.480

2.140

1.310

1.170

2.370

1.370

1.490

1.850

EM

2.780

2.880

1.720

1.940

2.960

1.940

1.710

2.350

Gl

LW

3.650

4.680

1.180

700

2.350

1.840

1.280

2.410

EM

3.840

5.460

1.590

1.470

2.940

2.430

1.610

2.900

4.6 Arbeidsbehoefte

De arbeidsbehoefte per ha per gewas is geregistreerd op basis van de werkelijke

arbeidsuren op de percelen, besteed aan directe werkzaamheden ten behoeve van de

gewassen. Een specificatie van deze uren is te vinden in de totaaloverzichten

van de diverse gewassen.

Uit tabel 19 blijkt, dat de meeste arbeidsuren zijn besteed aan de rooivruchten,

namelijk de fabrieksaardappelen en de suikerbieten. In de 4-jarige rotatie (GA

1) is de arbeidsbehoefte voor deze gewassen het grootst, terwijl deze tevens in

de rotatie tweemaal zo vaak voorkomen als in de 8-jarige rotaties. De druk van

deze gewassen op de arbeidsbehoefte in het totale bedrijfssysteem is daarom

aanmerkelijk lager wanneer hun aandeel in de rotatie wordt gehalveerd.

Uit tabel 19 blijkt dan ook dat de gemiddelde arbeidsbehoefte in de 8-jarige

rotaties, zowel gangbaar als geïntegreerd, aanmerkelijk lager ligt dan in de

gangbare 4-jarige rotatie. In de 8-jarige rotaties is de arbeidshoefte bij

geintegreerd iets hoger dan bij gangbaar. Dit verschil is voor 75% veroorzaakt

door de extra uren handwerk, die ontstaan zijn bij de onkruidbestrijding in

snijmais.

-40-

Page 39: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Tabel 19. Arbeidsbehoefte per gewas en per bedrijfssysteem in uren per ha in het

groeiseizoen 1986.

GAJ GAJ GJ 25 29

52 51

12 12

11 15

12 11

13 16

7 27

gemiddeld 34 20 24

fabrieksaardappel

suikerbiet

zomertarwe

graszaad

erwt

veldboon

snijmai s

33 57

13

-

---

-41-

Page 40: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

5. RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

5.1 Grondonderzoek bemestingstoestand

Eind 1985 zijn alle percelen bemonsterd volgens de gangbare methode, verzorgd

door het Bedrijfslaboratorium te Oosterbeek. De resultaten staan vermeld in

tabel 20. Uit deze tabel blijkt, dat de bemestingstoestanden gemiddeld per

bedrijfssysteem niet veel verschillen. Tussen de velden onderling komen wel

grote verschillen voor. In het bemestingsbeleid zal ernaar worden gestreefd de

geldende streefgetallen zo goed mogelijk te benaderen. Dit houdt in dat voor

alle velden een Pw-getal 30 en K-getal 11 wordt nagestreefd. De gewenste pH

bedraagt voor de gangbare 4-jarige rotatie 5,4 en voor de 3-jarige rotaties 5,3.

Uit het grondonderzoek blijkt dat op een groot aantal velden een

reparatiebekalking nodig zal zijn.

-42-

Page 41: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Tabel 20. Grondonderzoek eind 1985, 0-20 cm.

perceel

1. GA

2. GA

3. GA

4. GI

5. GI

6. GI

7. GI

8. GA

9. GA

10. GA

11. GA

12. GA

13. GA

14. GI

15. GI

16. GI

17. GI

18. GA

19. GA

20. GA

nr

2

2

1

2

2

1

2

2

1

1

2

2

GA 1 gemi

GA 2 gemi

GI gemi

gewas 1985

suikerbiet

suikerbiet

suikerbiet

wintergerst

wintergerst

aardappel

aardappel

aardappel

aardappel

aardappel

rogge

koolzaad/rogge

koolzaad

aardappel

aardappel

aardappel

aardappel

aardappel

suikerbiet

suikerbiet

ddeld

ddeld

ddeld

gewas 1986

erwt

suikerbiet

aardappel

erwt

suikerbiet

mais

veldboon

mais

veldboon

suikerbiet

aardappel

aardappel

aardappel

aardappel

aardappel

graszaad

zomertarwe

zomertarwe

graszaad

zomertarwe

organische

stof

10,9

10,2

9,3

12,3

11,5

8,6

7,7

8,7

7,3

5,9

5,3

7,5

11

12,4

11,7

14,2

11,7

18,1

16,6

14,5

11,1

10,1

11,3

PH

5,1

5,2

5,3

5,0

5,3

4,7

4,8

5,0

5,0

4,9

5,0

4,9

5,1

4,8

4,8

4,8

5,1

4,7

5,2

5,3

5,0

5,1

4,9

Pw

55

49

42

55

51

78

60

52

46

59

51

57

52

73

51

62

46

63

47

40

54

50

60

K-getal

9

9

9

14

19

7

7

12

9

9

14

16

21

16

15

7

13

6

8

8

11

11

12

-43-

Page 42: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

5.2 Nematologisch onderzoek

In november 1985 is op alle 20 percelen nematologisch grondonderzoek verricht

door het Bedrijfslaboratorium voor grond- en gewasonderzoek te Oosterbeek.

Hiertoe zijn alle percelen, afhankelijk van de grootte, onderverdeeld in 5-7

evengrote monsterplekken, waarvan telkens 1 monster van 60 prikken is genomen.

Per type onderzoek zijn in totaal over 20 percelen 106 monsters genomen, wat

neerkomt op gemiddeld 3 monsters per ha.

Uitgevoerd zijn het standaardonderzoek landbouw, waarbij het gaat om het al of

niet voorkomen van diverse soorten aaltjes en het opsporingsonderzoek

aardappel cysteaaltje, specifiek voor het lokaliseren van dit aaltje.

Achtereenvolgens worden per aaltjessoort de resultaten van dit onderzoek

besproken.

5.2.1 Aardappel cysteaaltje

Voor lokalisering van het aardappelcysteaaltje en ter ondersteuning van de

bedrijfsvoering wordt elk najaar het zogenaamde opsporingsonderzoek verricht.

Bij dit onderzoek worden telkens 60 prikken per 1/3 ha genomen tot een diepte

van 5 cm.

De resultaten van dit onderzoek worden gemiddeld per bedrijfssysteem weergegeven

in tabel 21.

Tabel 21. Resultaten opsporingsonderzoek aardappelcysteaaltje gemiddeld per be­

drijfssysteem te Borgerswold in 1985 en 1986.

bedrijfssysteem

Gangbaar 1

Gangbaar 2

Geïntegreerd

najaar 1985

gem. aantal

larven

ster

1.860

695

3.485

/rnon-

besmettings-

graad*

matig

l i c h t

zwaar

najaar 1986

gem. aantal

larven

ster

1.110

710

780

/mon-

besmettings-

graad

matig

l i c h t

matig

* 0 = niet aantoonbaar 750- 3.000 = matig

<750 = licht 3.000-10.000 = zwaar

Volgens de normen per 1 april 1987.

>10.000 = zeer zwaar

-44-

Page 43: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

De resultaten van het opsporingsonderzoek geven aan dat de gangbare percelen in

1985 gemiddeld licht tot matig besmet waren met het aardappel cysteaaltje en dat

de besmettingsgraad in 1986 gemiddeld in dezelfde orde van grootte is gebleven.

De geïntegreerde percelen waren in 1985 gemiddeld zwaar besmet en in 1986

gemiddeld matig besmet.

5.2.2 Bietecysteaaltje

Een eventuele besmetting met het bietecysteaaltje was op geen enkel perceel

aantoonbaar.

5.2.3 Havercysteaaltje

Het havercysteaaltje werd op vrijwel alle percelen aangetoond, met uitzondering

van perceel 7.

Levenskrachtige cysten en larven zijn niet gevonden.

5.2.4 Vrij levende en overige aaltjes

De vrijlevende wortelaaltjes komen vrij algemeen voor, zoals blijkt uit tabel

22. Voor het onderzoek te Borgerswold is van belang of verschuivingen gaan

optreden in de mengpopulaties ten gunste van een of meerdere soorten,

veroorzaakt door een verschil in teeltmaatregelen c.q. gewasrotatie. Tevens kan

dit onderzoek een hulpmiddel zijn bij het kwantificeren van biologische

activiteiten in de bouwvoor.

De belangrijkste soort van deze aaltjes is wel het noordelijk

wortel knobbel aaltje (Meloïdogyne Hapla), die bij een aantal gewassen directe

economische schade kan aanrichten (zie H 3.2.2). Volgens tabel 22 komt dit

aaltje het meest voor op de percelen 6, 7 en 18.

-45-

Page 44: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Tabel 22. Vrijlevende wortelaaltjes Borgerswold herfst 1985.

perceels-

aanduidin

1. GA 2

2. GA 2

3. GA 1

4. GI

5. GI

6. GI

7. GI

8. GA 2

9. GA 2

10. GA 1

11. GA 2

12. GA 2

13. GA 1

14. GI

15. GI

16. GI

17. GI

18. GA 1

19. GA 2

20. GA 2

g A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

0

P

Q

R

S

T

analyse

P cr

285

225

-

25

10

-

50

20

5

10

20

15

-

5

-

35

5

-

385

375

resu

P n

10

-

200

185

30

130

250

85

85

70

160

340

45

105

115

425

85

580

-

-

1 taten per

P a

-

15

10

35

65

5

25

-

30

10

5

5

-

-

-

5

5

-

-

-

100 ml

T

145

80

65

95

10

-

30

25

20

280

185

135

15

20

15

30

25

45

35

85

grond*

R

18

20

5

20

-

5

5

5

25

70

60

40

5

5

-

-

-

-

5

5

HI

5

5

30

15

25

10

5

5

-

10

-

-

-

5

-

-

10

5

5

-

Ml h

-

-

-

-

-

20

125

5

-

-

5

5

-

5

-

5

-

10

-

5

0 + S

4560

3130

4465

3760

1725

2355

3135

3715

2715

2640

2440

3690

1895

2020

1285

2200

2200

2180

4130

4385

* P cr - Pratylenchus crenatus

P n - Pratylenchus neglectus

P a - Paratylenchus groep (speldaaltjes)

T - Tylenchorhynchus groep

R - Rotylenchus groep

Hl - Heterodera larven (dit zijn de vrij in de grond voorkomende larven van

cysteaaltjes)

Ml h - Melo'idogyne Hapla (noordelijk wortel knobbel aaltje)

0+S - Overige Tylenchida en saprofage aaltjes

-46-

Page 45: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

5.3 Gewasobservaties zomertarwe

In dit eerste proefjaar werd in alle 3 systemen zomertarwe ingezaaid in plaats

van wintertarwe. Medio april vond de eerste N-bemesting plaats: 78 kg N/ha voor

GA} en 52 kg N/ha voor GA2. Het ge'integreerde perceel werd vooralsnog niet

bemest, enerzijds om de onkruidontwikkeling niet te stimuleren en anderzijds om

af te wachten hoe groot de N-leverantie vanuit de bodem zou zijn in dit eerste

jaar. Eind mei vertoonde dit gewas een schrale stand en werd een tussengift

verstrekt van 52 kg N/ha. De tweede gift begin juni was voor alle 3 percelen

gelijk namelijk 52 kg N/ha.

In juni ontwikkelde zich in alle gewassen een meeldauwaantasting tot op het

jongste blad, die echter in omvang {% bladoppervlak) zeer beperkt bleef dankzij

het zeer droge groeiseizoen. De aantasting in de gangbare zwaardere gewassen was

duidelijk groter dan in het ge'integreerde gewas. De open stand van dit gewas

veroorzaakte een doorgaande uitstoeling met als gevolg een groot

ontwikkelingsverschil tussen de verschillende halmen en een versnelde

ontwikkeling. Pas eind juni, begin juli kwamen de eerste bladvlekken tot

ontwikkeling en verschenen bladluizen in het gewas. Wederom was de mate van

voorkomen gering en werden de gangbare gewassen meer aangetast. Deze werden bij

de bloei behandeld met systemische fungiciden. In deze percelen lijkt wat schade

aan de aren veroorzaakt te zijn doordat bij het in aar komen de kafnaalden in

de bladscheden bleven steken. Alle gewassen konden vrij van aarziekten afrijpen.

Echter, door aanhoudend nat weer in de tweede helft van augustus kon pas begin

september geoogst worden. De opbrengst van de gangbare percelen was uiteindelijk

gemiddeld 5.800 kg. Dat is 700 kg meer dan de ge'integreerde tarwe. Deze lagere

opbrengst werd voornamelijk veroorzaakt door een lagere halm(aar)dichtheid en

een grotere mate van veronkruiding.

Zie ook tabel 23.

-47-

Page 46: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Tabel 23. Overzicht Epipré-waarnenn'ngen.

bedrijf

GAi

GA2

GI

ras

Ralle

Ralle

Ralle

datum

22/5

11/6

24/6

08/7

22/5

11/6

24/6

08/7

22/5

11/6

24/6

08/7

DC

31

37

55

71

31

37

53

71

31

39

59

71

OOGV

3

-

-

-

3

-

-

-

5

-

-

-

GR

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

BR

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

MD

0

0

33

50

0

0

20

35

0

0

16

27

BV

-

0

1

20

-

0

1

9

_

1

0

30

LUIS

-

0

1

44

-

0

1

35

_

0

4

35

DC = decimale code groei stadia

OOGV = oogvlekkenziekte; aantal aangetaste hoofdstengels van 40 planten

GR = aantal groene bladeren met gele roest in de vijf bovenste bladetages van

40 halmen

BR = idem voor bruine roest

MD = aantal bladeren met meeldauw in de drie bovenste bladetages van 40 halmen

BV = idem voor "Septoria bladvlekken"

LUIS = % halmen met blad!ui zen van 100 halmen

-48-

Page 47: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

6. SAMENVATTING

Vanaf 1986 wordt te Borgerswold (nabij Veendam) onderzoek verricht naar de

ontwikkeling en toetsing van een geïntegreerd akkerbouwbedrijfssysteem ten

behoeve van het veenkoloniale gebied.

Het onderzoek wordt verricht door het PAGV, terwijl de SIO zorg draagt voor de

accommodatie en de bedrijfsvoering.

Bij een ge'integreerde bedrij f sbenadering wordt getracht op een meer

milieuvriendelijke wijze landbouw te bedrijven, met behoud c.q. verbetering van

het rendement. Het systeem gaat uit van een maximale terugdringing van

(kunst)meststoffen, bestrijdingsmiddelen en energie, waardoor een

lastenverlichting ontstaat voor zowel milieu als bedrijf. Door een hoge inzet

van kennis, aangepaste methoden en technieken door de gehele bedrijfsvoering

heen, wordt van de ge'integreerde landbouw verwacht dat het de landbouw niet

alleen uit het oogpunt van natuur en milieu maatschappelijk meer aanvaardbaar

maakt, maar ook dat het in technische en economische zin de landbouw betere

toekomstkansen biedt.

Samengevat worden met een traditionele bedrijfsvoering als vergelijkingsobject,

twee experimentele systemen ontwikkeld, namelijk een gangbaar en een

ge'integreerde versie van meer gevarieerd en extensief bouwplan met slechts 25% in plaats van de gebruikelijke 50% fabrieksaardappelen.

In het startjaar van een dergelijk omvangrijk onderzoeksproject spelen tal van

zaken een rol die de resultaten ongetwijfeld beïnvloeden, zoals een grote

diversiteit aan voorvruchten en bemestingstoestanden. Tevens gaat de

ontwikkeling van bedrijfssystemen gepaard met het nemen van risico's, terwijl

tegelijkertijd vergelijking van systemen plaatsvindt vanaf het begin. Hiervoor

is bewust gekozen om ook ontwikkelingstendensen in kaart te brengen en omdat

genoemde effecten zullen vervagen naarmate meer gegevens ontstaan over meerdere

jaren. De resultaten van het eerste jaar dienen dan ook te worden beschouwd als

een eerste indicatie. Ten aanzien van de bemesting is gebleken dat in het

geïntegreerd systeem een groot deel (± 80%) van de kunstmest kon worden

vervangen door organische mest in de vorm van kippedrijfmest en

rundveedrijfmest. Tevens is gebleken dat de fosfaatgift in dit systeem hoger lag

dan in de andere systemen.

Bij de gewasbescherming is gebleken dat door bouwplanverruiming (gangbaar 2 ten

opzichte van gangbaar 1) zowel het aantal bespuitingen als de hoeveelheid

actieve stof per ha kon worden teruggedrongen. In het ge'integreerde systeem ging

deze terugdringing nog verder tot een meer dan halvering van zowel het aantal

bespuitingen als de hoeveelheid actieve stof per ha. Wanneer ook de nematiciden

-49-

Page 48: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

worden meegerekend, bedroeg de totale hoeveelheid actieve stof per ha in het

gangbare systeem met 50% aardappelen ± 50 kg per ha ten opzichte van 44 kg per

ha bij gangbaar 2 en ± 3 kg per ha in het ge'integreerd systeem. Hierbij moet

worden aangetekend dat een deel van de gangbare velden alleen met

microgranulaten is ontsmet in plaats van met metam-natrium, waardoor het niveau

vanwege de overgangssituatie lager ligt dan gebruikelijk.

Uit de bedrijfseconomische resultaten blijkt dat de hoogste financiële opbrengst

is bereikt door het systeem gangbaar 1, met / 5000,- per ha. De financiële

opbrengst bij gangbaar 2 bedroeg gemiddeld / 4230,- per ha en bij ge'integreerd

ƒ 4400,- per ha.

Hoewel bij gangbaar 1 de financiële opbrengsten van zowel aardappelen als

suikerbieten lager waren dan bij ge'integreerd, lag het niveau hoger dan bij de

resterende gewassen in de ruime rotatie, waardoor toch het hoogste

systeemgemiddelde kon worden bereikt. Bij vergelijking van de beide ruime

rotaties gangbaar 2 en geïntegreerd valt op dat bij de hoofdgewassen aardappelen

en suikerbieten de financiële opbrengst bij geïntegreerd hoger lag, terwijl bij

de resterende gewassen de opbrengst bij gangbaar 2 hoger is geweest, met

uitzondering van de veldbonen.

Evenals de financiële opbrengst zijn ook de toegerekende kosten het hoogst bij

het systeem gangbaar 1, namelijk / 3040,-/ha ten opzichte van / 2380,-/ha bij

gangbaar 2 en ƒ 1990,-/ha bij ge'integreerd. Duidelijk is dat de hoogste

financiële opbrengst van fabrieksaardappelen gepaard gaat met eveneens de

hoogste kosten. Het laagste kostenniveau bij geïntegreerd is veroorzaakt door

lagere kosten bij alle gewassen ten opzichte van de gangbare systemen, uitmondend

in een algehele kostenverlaging van 35% ten opzichte van gangbaar 1. Het

uiteindelijk gemiddelde saldo per bedrijfssysteem ligt het hoogst bij

ge'integreerd, namelijk / 2410,-/ha ten opzichte van ƒ 1960,-/ha bij gangbaar 1

en / 1850,-/ha bij gangbaar 2.

Uit de registratie van de arbeidsbehoefte is gebleken dat de meeste uren arbeid

worden gevraagd door de gewassen aardappelen en suikerbieten. Wanneer door

bouwplanverruiming een halvering van dit percentage rooivruchten in de rotatie

plaatsvindt, ontstaat ruimte voor extra arbeid. In 1986 is gebleken dat de

totale arbeidsbehoefte mede hierdoor in het ge'integreerd systeem 10 uren/ha

lager lag dan in gangbaar 1.

Hoewel het gaat om resultaten van een eerste proefjaar, kan worden gesproken van

een goede start van het onderzoek naar een ge'integreerd bedrijfssysteem dat in

de komende jaren verder zal worden ontwikkeld.

-50-

Page 49: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

Tot nu toe verschenen PAGV-uitgaven

Verslagen 1. Epipré-achtergrondinformatie; ir. I. van Leeuwen-Pannekoek, ir. K.

Reinink en ir. F. H. Rijsdijk (LH), maart 1982 2. Epipré-instructiemap 1982; ir. I. van Leeuwen-Pannekoek en ir. K. Rei­

nink, maart 1982 f 5, 3. Bedrijfseconomische evaluatie over 1975 t/m 1980 van de intensiteit

van het grondgebruik op "De Schreef"; ing. H. Preuter, april 1982 . . . f5, 4. Stikstofhoeveelheden op grasgroenbemesting en de invloed daarvan

op het gewas suikerbieten; C. Mulder, augustus 1982 f 10, 5. De invloed van het rooitijdstip op de stikstofbehoefte van drie suiker­

bietenrassen; ing. Th. Huiskamp, september 1982 f 10,-6. De betekenis van vrijlevende wortelaaltjes bij maïs; ir. C. A. A. A. Maen-

hout et al, januari 1983 MO, 7. Epipré-evaluatieverslag 1982; ing. H. Drenth en ir. K. Reinink, decem­

ber 1982 MO,-8. Onderzoek naar verschillen in opbrengst en kwaliteit van consumptie­

aardappelen in het zuidwesten van Nederland; ir. C. B. Bus, ing. K. W. Bosma (CA-Barendrecht) en ir. D. W. de Hoop (LEI), februari 1983 . f 10,-

9. Acht jaar grondbewerkingssystemenonderzoek te Westmaas; ing. L. M. Lumkes, ing. I. Ovaa (Stiboka) en ing. H. Preuter, april 1983

10. Epipré-instructieboekje 1983; ir. K. Reinink en ing. H. Drenth, april 1983 MO,-

11. Stomen van sorteergrond van aardappelen. Verslag van een praktijk­proef; ir. C. D. van Loon en W. Th. Runia (Proefstation voor Tuinbouw onder Glas), augustus 1983

12. Een geautomatiseerd begeleidingssysteem voorde onkruidbestrijding in wintertarwe; achtergronden en instructie. Ir. H. F. M. Aarts en ing. H. Drenth, augustus 1983

13. Het effect van de intensiteit van de zaai bed bereiding op het kiem bed en de opkomst, opbrengst en kwaliteit van suikerbieten; ing. Th. Huis­kamp, september 1983 f 10,-

14. Verslag van een driejarig onderzoek naar de optimale stikstofgift voor bruine bonen; G. J. Bom, september 1983 MO,-

15. Epipré-evaluatieverslag 1983; ing. H. Drenth en ir. K. Reinink, januari 1984 f 10,-

16. Factoranalyse-onderzoek in snijmaïs in Oost-Overijssel in 1981 en 1982. Ing. J. Boer, januari 1984 M0,-

17. Contactdag conservenpeulvruchten 1984. Ir. P. H. M. Dekker, januari 1984 **

18. Rendabiliteit van continuteelt en nauwe rotaties van aardappelen en suikerbieten op het proefveld PAGV1 (1978 t/m 1982) Ing. H. Preuter, maart 1984 f 10,-

19. Biologie en ecologie van kleefkruid (Galium aparine). Ir. W. G. M. van den Brand, april 1984 M0,-

20. Pootafstanden en gebruik van Alar en Rovral bij de teelt van Alpha-pootgoed. Ing. J. Alblas en B. v.d. Spek, januari 1984 f 10,-

21. Epipré 1984 - instructieboekje. Ir. K. Reinink en ing. H. Drenth, maart 1984 ' M0,-

22. Resultaten van diep losmaken van zavelgronden in zuidwest-Neder­land; 1978-1982. Ing. J Alblas, april 1984 M0,-

23. Resultaten kalibouwplanproeven op zeeklei. Ir. J. Prummel (IB) en dr. ir. J. Temme (Nederlands Kali Instituut), mei 1984 f 10,-

24. Oogstplanning van bloemkool in "de Streek". Ir. R. Booij, oktober 1984 f 10,-25. Beregeningsonderzoek bij asperges op de proeftuin "Noord-Lim-

burg". Ing. D. van der Schans en ir. A. J. Hellings, oktober 1984 . . . . f 10,-26. Kalibemesting voor aardappelen in de Brabantse Biesbosch en het

Land van Altena. Ing. J. Alblas, november 1984 f 10,-

Page 50: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

27. Spruitkool bewaren aan de stam. Ing. J. A. Schoneveld, november 1984 MO,-28. Verslag Inventarisatie Graanziekten 1984. Ing. W. Stol, januari 1985 . MO,-29. Epipré-evaluatieverslag 1984. Ir. K. Reinink, februari 1985 30. De invloed van grote giften runderdrijfmest op de groei, opbrengst en

kwaliteit van snijmaïs en op de bodemvruchtbaarheid; Heino (zand­grond) 1972 - 1982. Ir. J. J. Schröder, maart 1985 f 10,-

31. De invloed van grote giften runderdrijfmest op de groei, opbrengst en kwaliteit van snijmaïs en op de bodemvruchtbaarheid en waterveront­reiniging; Maarheeze 1974 -1984. Ir. J. J. Schröder, maart 1985 MO,

32. De invloed van grote giften runderdrijfmest op de opbrengst en kwali­teit van snijmaïs en op de bodemvruchtbaarheid; Lelystad 1976-1980. Ir. J. J. Schröder, maart 1985 MO,-

33. Intensieve teeltsystemen bij wintertarwe. Dr. ir. A. Darwinkel, maart 1985 MO,-

34. Bedrijfseconomische gevolgen van beperking van de stikstof-bemes­ting op het akkerbouwbedrijf. Ir. B. A. ten Hag, ing. S. R. M. Janssens, ir. H. H. H. Titulaer, april 1985 f 10,-

35. Biologie en ecologie van zwarte nachtschade (Solanum nigrum). Ir. W. G. M. van den Brand, maart 1985 f 10,-

36. Epipré 1985 instructieboekje. Ir. K. Reinink, april 1985 /10,-37. Chemische onkruidbestrijding in de teelt van snijmaïs. Ir. C. L. M. de

Visser, ir. H. F. M. Aarts, april 1985 /10, 38. Zuiveringsslib in de akkerbouw; Ir. S. de Haan en ing. J. Lubbers (IB),

Ing. A. de Jong (PAGV), maart 1985 f 10, 39. Chemische onkruidbestrijding in de teelt van Engels en Italiaans raai-

gras, veldbeemdgrasenroodzwenkgras. Ir. C. L. M. de Visser, juni 1985 ( 20, 40. Chemische onkruidbestrijding in de teelt van uien en sjalotten. Ir. C. L.

M. de Visser, juni 1985 f 10,

41. Chemische onkruidbestrijding in de teelt van spruitkool, sluitkool, bloemkool, boerenkool, Chinese kool, koolraap, koolrabi en broccoli. Ir. C. L. M. de Visser en J. Jonkers, juli 1985

42. Themadag effecten van diepe grondbewerking in de akkerbouw en de vollegrondsgroenteteelt, juli 1985 /10,

43. Chemische onkruidbestrijding in de teelt van aardappelen, Ir. C. L. M. de Visser, augustus 1985 f10,

44. Chemische onkruidbestrijding in de teelt van erwten, stambonen en veldbonen. Ir. C. L. M. de Visser, augustus 1985 ( 20,

45. Chemische onkruidbestrijding in de teelt van wortelen. Ir. C. L. M. de Visser, september 1985 f 10,

46. Chemische onkruidbestrijding in de teelt van winterkoolzaad. Ir. C. L. M. de Visser, september 1985 f 10,

47. Biologie en ecologie van melganzevoet (Chenopodium album). Ir. W. G. M. van den Brand, december 1985 f 10,

48. Verslag inventarisatie graanziekten 1985. Ing. H. P. Versluis, december 1985 MO,-

49. Natriumbemesting en natriumbehoefte van suikerbieten. Dr. ir. J. Tem-me en dr. J. G. H. Stassen, december 1985 f 10,

50. Epipré instructieboekje 1986. Ing. W. Stol, april 1986 f 10,

51. Studiedag kluitplanten. Ir. R. Booij en N. J. Snoek, juli 1986 MO, 52. Biologie en ecologie van hanepoot (Echinochloa crus-galli). Ir. W. G.

M. van den Brand, juli 1986 f 10, 53. Opkomstperiodiciteit bij 40 eenjarige akkeronkruidsoorten en enkele

hiermee samenhangende onkruidbestrijdingsmaatregelen. Ir. W. G. M. van den Brand, oktober 1986 /10,

54. De teelt van wintertarwe als dekvrucht voor veldbeemd- en roodzwenk-zaadgewassen. Ir. W. J. M. Meijer, oktober 1986 f 10,

55. De stikstofbemesting van zaadteeltgewassen Engels raai, veldbeemd en roodzwenk. Ir. W. J. M. Meijer, oktober 1986 MO,

Page 51: Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold - WUR

56. De invloed van het maaien van de tarwestoppel op ondergezaaide veld-beemd- en roodzwenkzaadgewassen. Ir. W. J. M. Meijer, oktober 1986 f 10,

57. Benutting afvalwarmte bij vollegrondsteelten. Ing. J. A. Schoneveld, november 1986 f 10,

58. Verslag inventarisatie graanziekten. Ing. J. M. van den Hoek, november 1986 MO,

59. Het bestrijden van verstuiven op landbouwgronden. Dr. ir. A. Darwin-kel, november 1986 HO,-

60. Stikstofbemesting van wintertarwe. Ir. K. Reinink, december 1986 . . . MO,-

61. Toedienen van drijfmest in maïs. Ir. J. Schroder, februari 1987 62. Bedrijfseconomische evaluatie van fabrieksaardappelen in continu-

teelt en in rotaties met suikerbieten en granen op het vruchtwisselings-proefveld AGM 600 (1982 t/m 1985). Ing. H. Preuter, februari 1987 .. M0,-

63. De invloed van teeltmaatregelen bij winterkoolzaad op dezaadproduk-tie in Noord-Nederland. S. Vreeke, maart 1987 /10,-

64. Themadag "Werkbaarheid en tijdigheid", 13 mei 1987 f 10,-65. Invloed van plantaantal en potermaat op de opbrengst en de sortering

van pootaardappelen. Ing. J. K. Ridder, mei 1987 M0,-66. Bewaren en voorkiemen bij pootaardappelen. Ing. J. K. Ridder, mei

1987 f 10,-67. Het globale informatiemodel Open Teelten, juni 1987 f 10,-68. Vervroeging van vollegrondsgroenten met afdekmaterialen. Ir. C. F. G.

Kramer en J. T. K. Poll, september 1987 f 10,-69. Biologie en ecologie van vogelmuur (Stellaria media). Ir. W. G. M. van

den Brand, september 1987 ƒ 10,-70. Ontwikkeling van een biotoets voor het Noordelijk wortelknobbelaaltje

(Meloidogyne hapla). Ing. A. A. W. Zondervan, november 1987 f 10,-

71. Het EPIPRE-adviesmodel, een kritische analyse. Werkgroep EPIPRE, december 1987 f10,-

72. Teelttechnische en economische aspecten bij de teelt van kleine witte kool. Ing. C. van Wijk, ir. C. Kramer, ing. G. Schroën en ir. R. Booij, ja­nuari 1988 f 10,-

73. Het optimale oogsttijdstip van snijmaïs. Ing. H. M. G. van der Werf, april 1988 ƒ 10,-

74. Ontwikkeling van teeltbegeleidingssystemen voor aardappelen en sui­kerbieten. Ir. C. L. M. de Visser, ir. H. F. M.Aarts en ing. K. Hind riks, mei 1988 f 10,-

75. Bedrijfseconomische aspecten van de grondontsmetting in rotaties met consumptieaardappelen, suikerbieten en wintertarwe op het proefveld te Westmaas (1981 t/m 1986). Ing. H. Preuter, mei 1988 . . . f 10,-

76. Invloed van de verkruimeling van de g rond op verslemping en zuurstof­gehalte in relatie tot de groei van aardappelen. Ing. J. K. Ridder, ir. C. B. Bus en J. F. Houwing, november 1988 ƒ 10,-

77. Jaarverslag 1986 proefproject Borgerswold. Ing. J. Boerma, december 1988 f 10,-