Instituut voor Internationaal Recht

31
1 Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Rechtsgeleerdheid Instituut voor Internationaal Recht Working Paper Nr. 34 – oktober 2002 Internationale immuniteiten in de Belgische rechtspraktijk Jan Wouters & Frederik Naert

Transcript of Instituut voor Internationaal Recht

Page 1: Instituut voor Internationaal Recht

1

Katholieke Universiteit Leuven

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Instituut voor Internationaal Recht

Working Paper Nr. 34 – oktober 2002

Internationale immuniteiten in de Belgischerechtspraktijk

Jan Wouters & Frederik Naert

Page 2: Instituut voor Internationaal Recht

2

Het Instituut voor Internationaal Recht van de K.U.Leuven groepeert het onderwijs enonderzoek dat aan de rechtsfaculteit van de K.U.Leuven wordt verricht op het gebiedvan het internationaal recht en het recht van de internationale organisaties. Het Instituutorganiseert ook congressen, seminars, workshops en lezingen die actueleinternationaalrechtelijke thema’s onder de aandacht brengen.

De reeks working papers, gestart in 2001, streeft naar een betere verspreiding van deresultaten van het onderzoek van het Instituut en van andere onderzoekers binnen deacademische gemeenschap en daarbuiten. Zij bevat bijdragen in het Nederlands, in hetEngels en in het Frans. Naar deze working papers mag met gepaste bronvermeldingverwezen worden.

Voor meer informatie en een volledige lijst van beschikbare working papers, raadpleegde internetsite van het Instituut voor Internationaal Recht opwww.internationaalrecht.be

Instituut voor Internationaal Recht, K.U. Leuven, 2001-2002

Instituut voor Internationaal Recht K.U.LeuvenTiensestraat 41, B-3000 LeuvenTel. +32 16 32 51 22 Fax +32 16 32 54 64Prof. Dr. Jan Wouters, Directeur

Page 3: Instituut voor Internationaal Recht

3

Internationale Immuniteiten in de Belgische Rechtspraktijk

Jan Wouters & Frederik NaertInstituut voor Internationaal Recht, K.U.Leuven

I. Inleiding ............................................................................................................................................ 4II. Begrippen ......................................................................................................................................... 4

A. Immuniteit ..................................................................................................................................... 41. Immuniteit van rechtsmacht.......................................................................................................... 42. Uitvoeringsimmuniteit ................................................................................................................... 5

B. Onschendbaarheid ....................................................................................................................... 5C. Voorrechten.................................................................................................................................. 6D. Afstand van immuniteit ................................................................................................................. 6

III. Analyse van de immuniteiten en hun voornaamste praktische knelpunten ................................. 7A. Soevereine of staatsimmuniteit .................................................................................................... 7

1. Immuniteit van de Staat zelf ......................................................................................................... 72. “Act of State” doctrine................................................................................................................. 11

B. Diplomatieke immuniteiten ......................................................................................................... 111. Bilaterale diplomatieke betrekkingen.......................................................................................... 11

a. Beschermde personen ........................................................................................................... 12b. Ambassadegebouw, archieven, enz. ..................................................................................... 16c. Huurgeschillen........................................................................................................................ 17d. Bankrekeningen van een ambassade.................................................................................... 17

2. Multilaterale en ad hoc-diplomatie.............................................................................................. 18C. Consulaire immuniteiten............................................................................................................. 19

1. Personen .................................................................................................................................... 202. Gebouwen, goederen, enz. ........................................................................................................ 21

D. Immuniteit van vreemde overheidsvertegenwoordigers ............................................................ 221. Vreemde overheidsfunctionarissen in het algemeen ................................................................. 222. Staatshoofden en regeringsleiders............................................................................................. 233. Ministers ..................................................................................................................................... 24

E. Immuniteiten van internationale organisaties en hun personeel................................................ 241. De organisatie zelf ...................................................................................................................... 252. Ambtenaren ................................................................................................................................ 273. Vertegenwoordigers van staten.................................................................................................. 28

IV. Immuniteiten en mensenrechten................................................................................................ 29

Page 4: Instituut voor Internationaal Recht

4

I. INLEIDING

1. Deze bijdrage handelt over internationaalrechtelijke immuniteiten voor zover van belang voorde Belgische rechtspraktijk. De juridische problematiek van deze immuniteiten is voor Belgiëbijzonder relevant: ons land telt vestigingen van 56 internationale organisaties en ongeveer50.000 personen genieten er van een geprivilegieerd statuut.1 Na een omschrijving van het begrip‘immuniteit’ en een aantal verwante concepten (II) volgt een bespreking van de voornaamste2

volkenrechtelijke immuniteiten onder de volgende noemers: staatsimmuniteit, diplomatieke enconsulaire immuniteiten, immuniteit van vreemde overheidsfunctionarissen (met inbegrip vanstaatshoofden, regeringsleiders en ministers) en immuniteit van internationale organisaties en vanhun personeel of agenten (III). Daarbij gaan we, na een beknopte toelichting, in op specifiekeproblemen of actuele ontwikkelingen in de rechtspraktijk. Tot slot staan we kort stil bij deverhouding tussen internationale immuniteiten en de rechten van de mens (IV).

II. BEGRIPPEN

A. Immuniteit

2. Er bestaan tal van definities van het begrip ‘immuniteit’. Zij maken doorgaans een onderscheidtussen de verschillende soorten immuniteiten, zoals bv. parlementaire, strafrechtelijke envolkenrechtelijke immuniteiten, de immuniteit van de Koning (art. 88 GW) of de immuniteit vanoverheidsgoederen (art. 1412bis Ger.W.). In het algemeen komt uit deze definities het beeld naarvoren dat immuniteit een “niet onderworpen zijn aan” bepaalde wetten of lasten betekent.Anderzijds tonen zij aan dat elke immuniteit eigen kenmerken vertoont. De onderhavige bijdragegaat enkel over de onderscheiden vormen van volkenrechtelijke immuniteit. Deze kan wordenomschreven als de internationaalrechtelijk beschermde rechtspositie van een natuurlijke persoonof rechtspersoon die maakt dat hij niet in rechte gedagvaard kan worden en/of dat een verkregenuitspraak niet jegens hem ten uitvoer kan worden gelegd.3De hierna te bespreken immuniteiten hebben derhalve gemeenschappelijk dat hun rechtsbasis tevinden is in het internationaal recht. Sommige zijn vrij gedetailleerd geregeld inverdragsbepalingen die omwille van hun rechtstreekse werking zonder meer kunnen wordentoegepast in de Belgische rechtsorde, ten minste in zoverre alle bij de zaak betrokken Staten partijzijn bij het desbetreffende verdrag. Voor verscheidene immuniteiten geldt dat zij (al of niet naasteen eventuele verdragsrechtelijke regeling) hun bron vinden in het internationaal gewoonterecht.4

1. Immuniteit van rechtsmacht

1 Belgische Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en ontwikkelingssamenwerking,

Activiteitenverslag 2001, http://www.diplobel.be/Ministry/Activiteitenrapport-NL.htm, 19.2 Deze bijdrage maakt geen aanspraak op volledigheid. Zo gaan wij omwille van het specifieke regime terzake bv.niet in op de immuniteiten van staatsschepen. België is partij bij het Verdrag ‘tot het vaststellen van eenigeeenvormige regelen betreffende de immuniteiten van Staatsschepen’ en het Additioneel Protocol daarbij, Brussel,10 april 1926, goedgekeurd bij Wet 20 november 1928, B.S. 1 juni 1931. Voor het protocol (Brussel, 24 mei 1934),zie B.S. 9 september 1936. Voor rechtspraak terzake, zie o.a. Kh. Antwerpen, 9 februari 1920, La BelgiqueJudiciaire 1920, 211; Brussel, 27 juni 1921, Pas. 1922, II, 53; Brussel, 7 juli 1937, J.T. 1938, 166; Brussel, 17januari 1938, J.T. 1938, 163; Brussel, 14 juli 1955, Pas. 1957, II, 38; een reeks vonnissen van de AntwerpseBeslagrechter van 1994-1995 gepubliceerd in Eur. Vervoerr. 1995, 622-660; Rb. Antwerpen, 7 april 1995, R.W.1995/96, 546-547. Voor rechtsleer, zie o.a. H.G. SCHERMERS en H. VAN HOUTTE, Internationaal en Europees Recht.Compendium voor de Rechtspraktijk, Antwerpen, Kluwer, 1985, 145-146; R. DUJARDIN, Bewarend en uitvoerendscheepsbeslag, Antwerpen, Kluwer, 1986, 3-7; L. DELWAIDE, Scheepsbeslag, Kluwer, Antwerpen, 1988.3 E. DIRIX, B. TILLEMAN en P. VAN ORSHOVEN (eds.), De Valks Juridisch Woordenboek, Schoten, Intersentia, 2001,159-160.4 Over de doorwerking van verdragen en van internationaal gewoonterecht in de Belgische rechtsorde, zie debijdragen van A. VANDAELE en D. VAN EECKHOUTTE in dit Cahier.

Page 5: Instituut voor Internationaal Recht

5

3. Immuniteit van rechtsmacht of van jurisdictie t.a.v. een bepaalde Staat betekent dat debegunstigde niet voor de rechtscolleges (sensu lato) van die Staat (doorgaans de gast- ofontvangststaat) kan worden gebracht. Deze immuniteit is van louter procedurele aard5 en betekentniet dat de begunstigde niet gehouden zou zijn het recht van de betrokken Staat, indien dittoepasselijk is, na te leven.6 Zij heeft ook niet als zodanig betrekking op de bevoegdheid van derechtscolleges van de betrokken Staat.7 Het betreft louter een beletsel voor vervolging, dat vaaktijdelijk is en waarvan afstand kan worden gedaan (zie infra, nr. 7), zodat de vraag naarimmuniteit van jurisdictie pas dient onderzocht te worden nadat de rechter zijn bevoegdheid heeftnagegaan.8 Het feit dat afstand van immuniteit mogelijk is en dat de titularis ervan de immuniteitverliest door een vordering in te stellen of zich te verweren zonder in limine litis de immuniteit opte werpen, impliceert tevens dat de immuniteit niet van openbare orde is, in die zin dat de rechterze niet ex officio zal moeten onderzoeken.9 De omvang van de immuniteit van jurisdictie (voorwelke handelingen en/of geschillen en/of rechtscolleges) verschilt van geval tot geval.

2. Uitvoeringsimmuniteit

4. Uitvoeringsimmuniteit of immuniteit van executie verbiedt het ten uitvoer leggen van eenverkregen uitspraak alsmede enige andere uitvoerende of bewarende maatregel ten aanzien vande begunstigde van deze immuniteit of op de goederen die deze immuniteit genieten. Ook hierverschilt de omvang al naargelang de betrokken immuniteit. Uitvoeringsimmuniteit dient voortsonderscheiden te worden van onschendbaarheid (infra, nr. 5).

B. Onschendbaarheid

5. Onschendbaarheid houdt in het internationaal recht twee componenten in: enerzijds een plichttot bijzondere bescherming vanwege de gaststaat en anderzijds een verbod vandwangmaatregelen door de gaststaat.10 Vooral het tweede aspect is hier van belang. De plicht totbijzondere bescherming is vooral een positieve taak voor de uitvoerende macht, die als zodanigzelden aanleiding zal geven tot een geschil voor de rechtscolleges van een Staat.De vraag rijst hoe ver onschendbaarheid reikt en wat haar precieze relatie is metuitvoeringsimmuniteit. De gescheiden behandeling van immuniteit en onschendbaarheid in o.a.het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (hierna ‘VWDV)11 en het Verdrag vanWenen inzake consulair verkeer (hierna ‘VWCV’)12 geeft aan dat deze begrippen in hetinternationaal recht niet voor hetzelfde staan. Zo kent het positief beschermingsaspect van deonschendbaarheid geen tegenhanger bij immuniteit. Ook gaan onschendbaarheid en immuniteitniet noodzakelijk hand in hand: zo is bv. diplomatieke onschendbaarheid, ondanks de tekst van

5 Zie, m.b.t. staatsimmuniteit, Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna ‘E.H.R.M.’) (Grote Kamer),

McElhinney / Ierland; Fogarty / Verenigd Koninkrijk en Al-Adsani / Verenigd Koninkrijk (alle drie arresten van 21november 2001, http://www.echr.coe.int), resp. § 25, § 26 en § 48: “The grant of immunity is to be seen not asqualifying a substantive right but as a procedural bar.”6 Zie o.a. art. 41.1 Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, Wenen, 18 april 1961, goedgekeurd bij Wet 30maart 1968, B.S., 6 juni 1968 (hierna ‘VWDV’) en art. 55.1 Verdrag van Wenen inzake consulair verkeer, Wenen,24 april 1963, goedgekeurd bij Wet 17 juli 1970, B.S., 14 november 1970 (hierna ‘VWCV’).7 Zie evenwel een aantal verdragen binnen de NAVO, infra, nr. 49.8 Zie Voorz. Rb. Brussel, Kort Ged., 23 april 1999, Ministerie van Justitie, Jurisprudentie(http://www.cass.be/cgi_juris/jurn.pl, ook http://194.7.188.126/cgi_jurisp/jurn.pl). In die zin ook J. VERHOEVEN, Droitinternational public, Brussel, Larcier, 2000, 739. Zie evenwel J. SALMON, Manuel de droit diplomatique, Brussel,Bruylant, 1994, 339.9 J. VERHOEVEN, o.c., 736 en 739. In die zin m.b.t. de onschendbaarheid van EG-archieven, Cass., 13 september2000, http://www.cass.be. Contra: Brussel, 10 maart 1993, J.T. 1994, 787.10 Zie bv. art. 29 VWDV, dat eerst de onschendbaarheid vooropstelt en vervolgens beide aspecten specificeert. Zieook E. DENZA, Diplomatic Law. A Commentary on the Vienna Convention on Diplomatic Relations, Oxford,Clarendon Press, 1998 (2de ed.), 212.11 Supra noot 6, resp. art. 29 en 31.12 Supra noot 6, resp. art. 41 en 43.

Page 6: Instituut voor Internationaal Recht

6

art. 29 VWDV, aan een uitzondering onderhevig,13 terwijl de immuniteit van strafrechtelijkejurisdictie ook in deze uitzonderlijke gevallen blijft bestaan. Omgekeerd blijft bv. deonschendbaarheid van diplomaten ook gelden wanneer zij geen immuniteit van burgerrechtelijkejurisdictie genieten.14 Ofschoon het ‘negatieve aspect’ van onschendbaarheid duidelijk eenverwantschap vertoont met uitvoeringsimmuniteit, verschilt het daar toch van. Zo isonschendbaarheid steeds gebonden aan een welbepaald goed of aan een persoon, terwijluitvoeringsimmuniteit kan gelden ten aanzien van een persoon of entiteit en al diens goederen.15

Onschendbaarheid kan op grond van het voorgaande het best worden gedefinieerd als de plichtvan een Staat (de ontvangststaat of forumstaat) zich te onthouden van enige dwangmaatregel metbetrekking tot bepaalde personen, gebouwen of goederen en de positieve plicht van deze Staat totbescherming van de desbetreffende personen, gebouwen of goederen.16

Dit geeft het volgende resultaat: wanneer een persoon enkel onschendbaarheid geniet en geenimmuniteit lijkt een vervolging en zelfs veroordeling mogelijk, in zoverre dit kan zonder hetnemen van enigerlei dwangmaatregel tegen de persoon.17 Wanneer er geen onschendbaarheid ismaar wel immuniteit, zal de rechtbank de zaak onontvankelijk verklaren en kan er geen procesplaatsvinden. Dit sluit echter niet uit dat reeds een aantal proceshandelingen en eventueel ook, instrafzaken, onderzoeksdaden plaatsvinden. Aangezien immuniteit vaak slechts tijdelijk is, kan ditnuttig zijn met het oog op een later proces.18

C. Voorrechten

6. Voorrechten tenslotte hebben blijkens het gebruik van de titel ‘voorrechten en immuniteiten’ intal van verdragen een eigen volkenrechtelijke betekenis. Zij kunnen wellicht het best wordengedefinieerd als “andere voordelen dan immuniteit of onschendbaarheid”. Het gaat vooral omvrijstellingen van bepaalde (vaak fiscale) verplichtingen. In tegenstelling tot immuniteiten, die inhet internationaal recht van louter procedurele aard zijn, zijn voorrechten substantieel, d.w.z. ergeldt een vrijstelling van de betrokken verplichting of regel en er wordt niet enkel eenuitzondering gemaakt inzake de handhaving of afdwinging ervan.19

D. Afstand van immuniteit

13 Ter bescherming van derde personen of de diplomaat zelf kunnen uitzonderlijk kortstondige dwangmaatregelen

toegelaten zijn: Int. Ger., Case Concerning United States Diplomatic and Consular Staff in Teheran, 24 mei 1980,I.C.J. Reports 1980 (hierna ‘Teheran Case’), § 86 en E. DENZA, o.c., 218-220. Zie ook J. SALMON, o.c., 292-296.14 Zie art. 31.3 VWDV.15 Zie art. 31.3 VWDV, dat de onschendbaarheid van de persoon en de woning van een diplomaat overeind houdtzelfs wanneer de diplomaat geen immuniteit van executie geniet. Zie wel de tendens tot inperking van deuitvoeringsimmuniteit van een Staat tot goederen die nodig of nuttig zijn voor de openbare dienst, infra, nr. 13.16 In die zin Voorz. Rb. Brussel, Kort Ged., 23 april 1999; Ministerie van Justitie, Jurisprudentie(http://www.cass.be/cgi_juris/jurn.pl, ook http://194.7.188.126/cgi_jurisp/jurn.pl): “[…] onschendbaarheid betekentdat de goederen en eigendommen in kwestie, […], vrijgesteld zijn van huiszoekingen, vordering, beslag,onteigening of elke andere vorm van uitvoerende, administratieve, gerechtelijke of wetgevende dwang.” (eigencursivering). Vgl. de omschrijving gegeven door E. DENZA, o.c., 112.17 Zo voorziet de regeling m.b.t. diplomaten dat wanneer zij geen immuniteit van burger- en administratiefrechtelijkejurisdictie genieten, ook executoriale maatregelen mogelijk zijn voor zover deze geen inbreuk maken op deonschendbaarheid van de diplomaat of zijn woning (zie infra, nr. 21). Zie ook E. DENZA, o.c., 129, i.v.m. hetgebouw van een zending.18 Zie Arbrb. Brussel, 20 april 2001, T. Vreemd. 2002, afl. 1, 67. Volgens dit vonnis kan een partij de titularis van eentijdelijke immuniteit dagvaarden; de aldus ingeleide vordering dient geschorst te worden zolang de betrokkeneimmuniteit geniet, maar kan daarna geldig worden hernomen. De rechter oordeelde dat de betekening van eengerechtsdeurwaardersexploot geen uitoefening van rechtsmacht uitmaakt, maar dat het instellen van eenstrafrechtelijk onderzoek wel een uitoefening van de rechtsmacht zou uitmaken. Vgl. J. SALMON, o.c., 303, volgenswie een politieonderzoek wel kan (zonder ondervraging van de diplomaat), maar niet een inbeschuldigingstelling.19 Zie het citaat uit Satow’s Guide to Diplomatic Practice (5de ed.) in L. LEE, Consular Law and Practice, Oxford,Oxford University Press, 1991 (2e ed.), 375.

Page 7: Instituut voor Internationaal Recht

7

7. Eén van de weinige gemeenschappelijke kenmerken van de verschillendeinternationaalrechtelijke immuniteiten is dat er afstand van kan worden gedaan (zgn. “waiver ofimmunity”). Wel verschillen de modaliteiten waaronder een dergelijke afstand mogelijk is.Daarom moet steeds worden nagegaan in de regels betreffende de specifieke immuniteit inkwestie door wie, hoe en binnen welke perken afstand kan worden gedaan van de immuniteit.

III. ANALYSE VAN DE IMMUNITEITEN EN HUN VOORNAAMSTE PRAKTISCHEKNELPUNTEN

A. Soevereine of staatsimmuniteit

1. Immuniteit van de Staat zelf

8. De regels inzake soevereine of staatsimmuniteit maken grotendeels deel uit van hetinternationaal gewoonterecht. Zij zijn slechts in zeer beperkte mate in verdragen neergelegd. Ditlaatste is bv. het geval met de Europese Overeenkomst inzake de immuniteit van Staten (hierna‘Europees Immuniteitenverdrag’), waarbij slechts 8 Staten, waaronder België, partij zijn.20 Inwezen wordt enkel de kern van deze regels vastgelegd door het internationaal recht en behoudenStaten bij de implementatie of de concrete vormgeving ervan een zekere marge, althans nu dezeimmuniteit niet langer absoluut is (zie infra, nrs. 10 e.v.), zodat concrete regels meer dan eensverschillen van Staat tot Staat.21 In de Angelsaksische landen is staatsimmuniteit doorgaans bijwet geregeld,22 in de continentaal-Europese landen meestal niet.9. Als grondslag van deze immuniteit wordt meestal de soevereine gelijkheid van Statengenoemd, die tot gevolg heeft dat een Staat geen gezag mag uitoefenen over zijn gelijke (“par inparem non habet imperium”).23 Op basis daarvan geniet een Staat voor de rechtscolleges van eenandere Staat immuniteit van jurisdictie: de rechter van de forumstaat kan geen vonnis wijzen ineen zaak waarin een andere Staat gedaagde24 is.10. Vooral door de toegenomen deelname van Staten aan het internationaal handelsverkeerhebben steeds meer Staten deze immuniteit geleidelijk aan ingeperkt. In de meeste Staten genieteen vreemde Staat heden enkel nog immuniteit van jurisdictie voor acta iure imperii, d.w.z.handelingen gesteld in de uitoefening van soeverein overheidsgezag. Voor acta iure gestionis,d.w.z. handelingen verricht in de hoedanigheid van particulier, is een vreemde Staat niet langerimmuun.25 Zowel het Europees Immuniteitenverdrag als de Ontwerpartikelen inzake immuniteitvan jurisdictie van Staten van de Commissie Internationaal Recht (hierna: ‘Draft Articles’)26

hanteren in wezen dit onderscheid.27 Daarbij moet wel benadrukt worden dat het voornoemdeverdrag alleen tussen de verdragspartijen geldt.28 Bovendien laat het de verdragspartijen toe eenverklaring af te leggen waardoor ze onderling de immuniteit verder kunnen inperken, behalve

20 Bazel, 16 mei 1972, goedgekeurd bij Wet 19 juli 1975, B.S. 10 juni 1976. De andere verdragspartijen zijn Cyprus,

Duitsland, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland (http://conventions.coe.int).21 Zie ook G. VAN HECKE en K. LENAERTS, Internationaal Privaatrecht, Gent, Story Scientia, 1989 (2de druk), 43.22 Zie bv. de UK State Immunity Act (1978), I.L.M. 1978, 1123-1129 (hierna ‘UK SIA’) en de US Foreign SovereignImmunities Act 1976 (28 U.S.C. §§ 1602-1611).23 Maar zie J. VERHOEVEN, o.c., 735. Over het ontstaan van deze regel, zie G. VAN HECKE, ‘Par in parem non habetimperium’, Med. Van de Kon. Ac. Voor Wet., Letteren en Schone Kunsten van België, Jg. 54, 1992, Nr. 1, 27-28.24 Wanneer de vreemde Staat daarentegen als eiser optreedt, doet hij afstand van zijn immuniteit van jurisdictie, zieinfra, nr. 15.25 J. VERHOEVEN, o.c., 737.26 International Law Commission, Draft Articles on Jurisdictional Immunities of States and their Properties, 4 juli1991, Yb. Int. L. Comm. 1991, vol. II(2), 13, tevens opgenomen in J. WOUTERS, Bronnenboek Internationaal Recht,Schoten, Intersentia, 2000, 433. Zie o.a. C. KESSEDJIAN en C. SCHREUER, ‘Le projet d'articles de la Commission dudroit international des Nations-Unies sur les immunités des Etats’, R.G.D.I.P. 1992, 299-341. 27 Zij het dat dit geconcretiseerd wordt in een lijst van gevallen waarin er geen immuniteit moet worden toegekend.Zie ook artt. 24 en 27 Europees Immuniteitenverdrag. Zie dienaangaande P.A.M. MEIJKNECHT, ‘Het EuropeseVerdrag inzake de immuniteit van Staten’, A.A. 1985, 326 en m.b.t. de Draft Articles, B. HEß, ‘The InternationalLaw Commission’s Draft Convention on Jurisdictional Immunities of States and Their Propery’, E.J.I.L 1993, 272.28 Het Europees Immuniteitenverdrag heeft het over de immuniteit van Overeenkomstsluitende Staten t.a.v. elkaar.

Page 8: Instituut voor Internationaal Recht

8

voor acta iure imperii, voor zover zij voor derde Staten ook minder immuniteit toekennen.29 Demeeste Staten partij bij dit verdrag, waaronder België, hebben daar gebruik van gemaakt.30 DeDraft Articles zijn formeel gezien slechts een subsidiaire bron van internationaal recht,31 maar inde mate dat de erin neergelegde regels een codificatie van internationaal gewoonterecht vormen,wat vaak het geval is, zijn deze als gewoonterecht wel juridisch bindend.32 De Belgischerechtspraak sprak zich al zeer vroeg uit voor een beperkte immuniteit op grond van ditonderscheid.33 Dit is al heel lang vaste rechtspraak.34 Meteen wordt duidelijk dat het onderscheidtussen deze twee categorieën van handelingen van cruciaal belang is. Om het onderscheidpraktisch te maken, komen twee overwegende criteria in aanmerking: enerzijds de aard van dehandeling en anderzijds haar doel. Welk criterium de doorslag geeft, verschilt van Staat totStaat.35 In België primeert de aard van de handeling.36

11. Ongeacht het criterium worden meestal als acta iure gestionis beschouwd en wordt geacht dateen Staat geen beroep op immuniteit van rechtsmacht kan doen bij geschillen inzake:arbeidscontracten voor werk dat (deels) in de forumstaat moet worden verricht37, deelnemingenin rechtspersonen,38 commerciële transacties,39 intellectuele en industriële eigendom,40 financiëleactiviteiten41 met inbegrip van leningen,42 onroerende goederen gelegen in de forumstaat43 enschadeclaims omwille van een onrechtmatige daad gepleegd op het grondgebied van deforumstaat.44 Daarbij moet wel worden beklemtoond dat, zoals uit een aantal van de gegevenvoorbeelden blijkt, zowel in het Europees Immuniteitenverdrag als in de Draft Articles vaak eenaanknopingsfactor met de forumstaat als bijkomende voorwaarde voor het niet verlenen vanimmuniteit geldt.45

12. Het beperken van de immuniteit tot acta iure imperii biedt meteen ook een coherenteoplossing voor de vraag welke entiteiten staatsimmuniteit genieten.46 Deze vraag rees vroegerwel eens naar aanleiding van overheidsbedrijven en lokale of deelstaatoverheden. Gezien de ratio 29 Art. 24 Europees Immuniteitenverdrag; hierover Verklarend Rapport bij de Europese Overeenkomst inzake de

immuniteit van Staten http://conventions.coe.int/Treaty/FR/Reports/Html/074.htm;http://conventions.coe.int/Treaty/en/Reports/Html/074.htm (resp. Franse en Engelse versie), §§ 96-98 (hierna‘Verklarend rapport‘).30 Verder ook Duitsland, Luxemburg, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland, ziehttp://conventions.coe.int.31 Het zijn “opvattingen van de meest bevoegde schrijvers der verschillende naties” in de zin van art. 38(1)(d) StatuutInt. Ger. Zie ook Beslagr. Brussel, 6 maart 2001, Democratische Republiek Congo en Centrale Bank vanCongo/Red Mountain Finance, onuitg., die m.b.t. het ontwerp van artikelen van de Commissie Internationaal Rechtinzake staatsaansprakelijkheid wat te kort door de bocht oordeelt dat dit “geenszins rechtens afdwingbaar is”.32 Of een concrete regel een codificatie van internationaal gewoonterecht vormt, kan o.a. worden afgeleid uit deCommentaar die de Ontwerpartikelen van de Commissie Internationaal Recht telkens vergezelt. De geschriftenvan de Commissie Internationaal Recht worden ook geregeld aangehaald in de rechtspraak van internationalerechtscolleges (zie bv. McElhinney, Fogarty en Al-Adsani).33 Zie reeds Rb. Brussel, 29 december 1888, Pas. 1889, III, 62 en Cass., 11 juni 1903, Pas. 1903, I, 301. Zie verder o.a.Kh. Brussel, 2 februari 1922, Pas. 1922, III, 120 en Brussel, 24 mei 1933, Pas. 1933, II, 210. Aanvankelijk ondervonddeze visie enige tegenkanting: zie bv. Vred. Brussel, 28 april 1902, Pas. 1902, III, 240 en Kh. Antwerpen, 9 februari1920, La Belgique Judiciaire 1920, 213.34 Voor enkele meer recente bevestigingen, zie o.a. Brussel, 4 december 1963, J.T. 1964, 44; Brussel, 16 maart 1989,J.T. 1989, 550; Arbh. Brussel, 30 maart 1990, J.T.T. 1991, 9 en Rb. Brussel, 6 juni 2000, Red Mountain Finance,opgenomen in J. WOUTERS, Bronnenboek Internationaal Recht, 136.35 J. VERHOEVEN, o.c., 737-739; H.G. SCHERMERS en H. VAN HOUTTE, o.c., 138; G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c.,44-46.36 Zie o.a. Cass., 11 juni 1903, Pas. 1903, I, 302; Brussel, 4 december 1963, J.T. 1964, 44; Arbh. Brussel, 22 september1992, Pas. 1992, II, 106; Brussel, 10 maart 1993, J.T. 1994, 788; Rb. Brussel, 6 juni 2000, supra noot 34.37 Art. 5 Europees Immuniteitenverdrag en art. 11 Draft Articles. Zie voor België Arbrb. Brussel, 1 februari 1980, J.T.T.1980, 275 ; Arbrb. Brussel, 25 april 1983, J.T.T. 1984, 276 en Arbh. Brussel, 30 maart 1990, J.T.T. 1991, 9. DeBelgische rechtbanken beschouwen dit als een algemene regel van internationaal gewoonterecht en zijn vanoordeel dat uitzonderingen op deze regel (bv. omwille van de nationaliteit van de werknemer, zie art. 5(2)(a)Europees Immuniteitenverdrag en art. 11(2)(d) Draft Articles) niet tot het gewoonterecht behoren (Arbh. Brussel, 6november 1989, Soc. Kron. 1992, 334 en Arbh. Brussel, 22 september 1992, Pas. 1992, II, 107).38 Art. 6 Europees Immuniteitenverdrag en art. 15 Draft Articles.39 Art. 10 Draft Articles. Zie ook art. 7 Europees Immuniteitenverdrag (enkel via een aanwezigheid in de forumstaat).40 Art. 8 Europees Immuniteitenverdrag en art. 14 Draft Articles.41 Art. 10 juncto 2(1)(c)(ii) Draft Articles.42 Ibid. Zie ook Rb. Brussel, 6 juni 2000, supra noot 34. Maar zie Brussel, 22 november 1907, Pas. 1908, II, 56, waarinhet sluiten van een leningovereenkomst werd beschouwd te behoren tot acta iure imperii omdat het tot deconstitutioneel vastgelegde bevoegdheden behoorde van een Braziliaanse deelstaat. Deze redenering overtuigt echterniet: een overheidsorgaan kan ook grondwettelijk gemachtigd worden tot handelingen die geen acta iure imperii zijn.43 Art. 9 Europees Immuniteitenverdrag en art. 13 Draft Articles.44 Art. 11 Europees Immuniteitenverdrag en art. 12 Draft Articles.45 B. HEß, l.c., 272. Zo bv. m.b.t. arbeidscontracten (arbeid verricht in forumstaat), vorderingen voorschadevergoeding t.g.v. onrechtmatige daad (die plaatsvond op het grondgebied van de forumstaat). Zie ookVerklarend rapport, § 10.46 In die zin J. VERHOEVEN, o.c., 742; G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 48-49; B. HEß, l.c., 279 en H. VAN HOUTTE,‘Immunités de juridiction', B.T.I.R. 1983, 472-479.

Page 9: Instituut voor Internationaal Recht

9

van staatsimmuniteit lijkt het evenwel evident dat zij geldt voor elke entiteit dieoverheidshandelingen stelt, maar dan uiteraard enkel voor deze handelingen. Zo vallen volgensart. 27 Europees Immuniteitenverdrag overheidsorganen met afzonderlijke rechtspersoonlijkheidniet onder het begrip “Staat” maar genieten zij voor acta iure imperii toch immuniteit.47

Weliswaar genieten volgens art. 28 van dit verdrag deelstaten van een federale Staat enkelimmuniteit wanneer de federale Staat in kwestie daartoe een verklaring aflegt (hetgeen Belgiëniet heeft gedaan).48 Toch lijkt op grond van de woorden “onverminderd het bepaalde in artikel27” deze bepaling deelstaten hoe dan ook immuniteit toe te kennen voor acta iure imperii.49

Deelstaten van een federale Staat genieten ook volgens de Draft Articles staatsimmuniteit.50 InBelgië kwam het Brusselse Hof van Beroep reeds vroeg tot deze conclusie.51 Dezelfde redeneringgeldt voor vreemde overheidsbedrijven.52

13. Naast deze beperkte immuniteit van jurisdictie geniet een vreemde Staat ookuitvoeringsimmuniteit in de forumstaat. Ook deze immuniteit was aanvankelijk absoluut, maarwordt geleidelijk aan ingeperkt. Deze inperking is echter van recentere datum, wat o.a. blijkt uitart. 23 Europees Immuniteitenverdrag, dat zowel gedwongen tenuitvoerlegging als bewarendemaatregelen t.a.v. alle goederen van een vreemde Staat verbiedt behoudens schriftelijketoestemming.53 Bovendien is de precieze omvang van de inperking nog verre van duidelijk.54 Zois de uitzondering op deze immuniteit in de Draft Articles vrij restrictief.55 De Belgischerechtspraak zendt in dit opzicht nog steeds gemengde signalen uit, ofschoon er duidelijk eentendens is om de uitvoeringsimmuniteit te beperken en te laten afhangen van de bestemming vande betrokken goederen. De aanvankelijk absolute immuniteit van executie56 werd reeds in 1951door een vonnis van de Brusselse rechtbank in vraag werd gesteld.57 Dit vonnis was vatbaar voorkritiek58 en kreeg eerst weinig navolging,59 maar in het laatste decennium van de 20ste eeuwlegden verschillende uitspraken de uitvoeringsimmuniteit vrij sterk aan banden.60 De teneurhierbij is dat de vraag naar de bestemming van de goederen centraal staat, zodat dwanguitvoeringop privaat geaffecteerde goederen van vreemde Staten mogelijk is. Na de invoering van art.

47 Voor de voorgeschiedenis van de definitie van het begrip Staat in dit verdrag, zie E. SUY, ‘Les bénéficiaires de

l’immunité de lEtat’, in L’immunité de juridiction et d’exécution des Etats, Brussel, Ed. de l’Institut de Sociologie,1969, 259-269.48 Duitsland en Oostenrijk hebben een dergelijke verklaring wel afgelegd.49 Zie nader Verklarend rapport, §§ 110-112; G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 48-49.50 Art. 2.1(b)(ii) Draft Articles. Zie uitvoerig H. VAN HOUTTE, l.c. (supra noot 46), 461-479.51 Brussel, 22 november 1907, Pas. 1908, II, 56-57.52 Zie art. 27 Europees Immuniteitenverdrag. In die zin ook G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 49 en B. HEß, l.c.,280. Zie ook art. 2.1(b)(iv) Draft Articles waarop art. 10(3) Draft Articles evenwel een uitzondering maakt. Dezeuitzondering wordt echter, o.i. niet onterecht, bekritiseerd door B. HEß, l.c., 280-281.53 Overeenkomstig art. 20 van dit verdrag moet een veroordeelde Staat in een zaak waarin hij geen immuniteitgenoot in principe wel het veroordelend vonnis vrijwillig uitvoeren (zie ook de proceduremogelijkheden in art. 21).54 Zo ook E. DENZA, o.c., 132 en G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 53-56.55 Zie art. 18: enkel dwangmaatregelen mogelijk bij expliciete toestemming, op goederen specifiek bestemd voor hetnaleven van een eventuele veroordeling in een welbepaalde zaak of op goederen in de forumstaat bestemd voorcommerciële doeleinden en die een band hebben met de betrokken vordering of met de specifieke betrokkenverweerder (bv. een welbepaald overheidsagentschap). Dit laatste vereiste wordt o.a. bekritiseerd door B. HEß,l.c., 277-278. Art. 19 bestempelt bovendien een hele reeks goederen als niet commercieel.56 Zie Rb. Antwerpen, 24 november 1910, Pas. 1911, III, 105; Brussel, 27 juni 1921, Pas. 1922, II, 54 (dit arrestbenadrukt wel de bestemming van de goederen); Brussel, 24 mei 1933, Pas. 1933, II, 208 (dat het belang van debestemming van de goederen uitdrukkelijk afwijst); Brussel, 7 juli 1937, J.T. 1938, 168; Brussel, 17 januari 1938,J.T. 1938, 164; en de verwijzingen in J. VERHOEVEN, ‘Immunity from execution of foreign States in Belgian Law’,N.Y.I.L. 1979, 76-77.57 Rb. Brussel, 30 april 1951, J.T. 1951, 302.58 Het berustte o.a. ten onrechte op een vermeende noodzakelijke band tussen immuniteit van jurisdictie en vanexecutie.59 J. VERHOEVEN, l.c. (supra noot 56), 84, schrijft in 1979 “recent decisions tend to limit immunity […], although it is tooearly to draw definite conclusions from isolated judgments”. Deze geïsoleerde beslissingen zijn Beslagr. Brussel, 27 juli1971, Pas., 1971, III, 81 en Brussel, 14 juli 1955, Pas. 1957, II, 40 (deze laatste beslissing betrof een staatsschip maarberustte op een algemene motivering). Zie ook G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 53, die anno 1989 stelden datde evolutie naar restrictieve immuniteit, behalve m.b.t. staatsschepen, “zich in België nog niet heeft laten gelden”.60 Uit de overweging van het Brusselse Hof van Beroep dat “l’immunité d’exécution a pour but de soustraire certainsbiens […] aux mesures d’exécution” (Brussel, 10 maart 1993, J.T. 1994, 788), leidde een aanzienlijke rechtspraakaf dat deze immuniteit beperkt was: zie Beslagr. Brussel, 27 februari 1995, Irak, J.T. 1995, 566; Beslagr. Brussel,9 maart 1995, J.T. 1995, 568 (evenwel hervormd door Brussel, 8 oktober 1996, J.T. 1997, 100-101) en Brussel, 21maart 1995, R.D.C. 1997, 304-311 (verbroken door Cass., 6 december 1996, http://www.cass.be, evenwel op eenander punt). Zie ook J. VERHOEVEN, ‘Immunités et exequatur’, noot bij Brussel, 10 maart 1993, J.T. 1994, 792. Zietevens P. D'Argent, ‘Le juge des saisies, le Conseil de sécurité et l'immunité d'exécution restreinte des Etatsétrangers’,J.T. 1995, 568-572.

Page 10: Instituut voor Internationaal Recht

10

1412bis Ger.W. in 1994 heeft men het functionele criterium van de ‘openbare dienst’ peranalogie uitgebreid naar vreemde Staten.61

Slalombewegingen doen zich echter nog steeds voor: zo velde het Brusselse Hof van Beroep in1996 een arrest dat een volledige immuniteit van executie leek toe te kennen62, terwijl ditzelfdehof de uitvoeringsimmuniteit in 2000 en in 2001 inperkte op basis van het criterium van debestemming van de goederen63, maar in 2002 dan weer oordeelde dat “een vreemde Staat […]zich voor de Belgische gerechten in beginsel op immuniteit van tenuitvoerlegging [kan]beroepen, op grond van de overweging dat gedwongen uitvoering zijn soevereiniteit zouaantasten”. 64 De lagere rechtbanken blijken op een meer consistente wijze open te staan voor eeninperking van de uitvoeringsimmuniteit op basis van de bestemming van de betrokkengoederen.65 Maar ook deze maatstaf moet vergt een nadere invulling: zijn enkel loutercommercieel of privaat bestemde goederen vatbaar voor executie, of geldt dit voor alle goederendie niet noodzakelijk zijn voor de openbare dienst? Wat met bankrekeningen, bv. indien deze eengemengde bestemming hebben? Hierna komen we terug op de vraag of ambassaderekeningenvatbaar zijn voor beslag (infra, nr. 32).14. De vraag rijst andermaal naar het begrip Staat. Inzake de immuniteit van jurisdictie steldenwe hoger dat deze vraag aan belang verloren heeft door de beperking van de immuniteit tothandelingen acta iure imperii. Vraag is echter of dit ook geldt voor de uitvoeringsimmuniteit. Hetprobleem rijst vooral wanneer een entiteit met afzonderlijke rechtspersoonlijkheid bepaaldesoevereine bevoegdheden uitoefent. Kan men de goederen van deze entiteit dan alsstaatsgoederen beschouwen? Het antwoord is vooralsnog onzeker.66

15. Het staat vast dat een Staat afstand kan doen van de immuniteit van jurisdictie.67 Dit kan nahet ontstaan van een geschil zelfs impliciet, met name door het optreden van een vreemde Staatals eiser,68 in welk geval de afstand ook geldt voor een tegeneis en hoger beroep,69 of wanneerdeze Staat ten principale concludeert en de immuniteit niet in limine litis opwerpt.70 Dat eenvreemde Staat een eis kan instellen, is niet meer omstreden.71 Uiteraard impliceert eenproceshandeling (zoals bv. het aantekenen van verzet of het vragen van de opheffing van eenbeslag) die juist strekt tot het inroepen van de immuniteit, niét een dergelijke afstand.72 Niet-verschijning impliceert geen afstand van immuniteit.73 Afstand van immuniteit van jurisdictie kanook op voorhand, bv. in een contract.74 Het aanvaarden door een Staat van de bevoegdheid van

61 Zo E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag, in A.P.R., Antwerpen, Kluwer, 2001, p. 132-133, nr. 196.62 Brussel, 8 oktober 1996, J.T. 1997, 100.63 Brussel, 15 februari 2000, J.T. 2001, 6 (“l’immunité d’exécution de l’Etat peut seulement être invoquée pour des avoirs

qui appartiennent au domaine public, et qui donc n’ont pas reçu une affectation privée”). Zie eveneens Brussel, 10januari 2001, Democratische Republiek Congo/SEGRIM en Red Mountain Finance, onuitg.; Brussel, 11 september2001, Democratische Republiek Congo/SEGRIM, onuitg. Beide laatstgenoemde arresten bevatten letterlijk dezelfdeoverweging: “Het beginsel van de uitvoeringsimmuniteit ten voordele van vreemde Staten wordt door de rechtsleeraldus begrepen dat dwanguitvoering enkel mogelijk wordt geacht op staatsgoederen waaraan door die Staat eenprivate bestemming werd gegeven, zodanig dat ze niet meer tot het publiek domein van die Staat behoren”.64 Brussel, 8 april 2002, Democratische Republiek Congo en Centrale Bank van Congo/Red Mountain Finance,onuitg.65 Zie Beslagr. Brussel, 20 oktober 2000, Democratische Republiek Congo/SEGRIM, onuitg. (teniet gedaan, maarniet op het principiële vlak van beperkte uitvoeringsimmuniteit, door het supra, noot 63 aangehaalde Brussel, 11september 2001); Beslagr. Brussel, 6 maart 2001,supra noot 31, bevestigd door het in vorige voetnootaangehaalde Brussel, 8 april 2002. Zie ook, i.v.m. het bestemmingscriterium, J. VERHOEVEN, o.c., 740; H. VANHOUTTE, ‘Naar een beslag op rekeningen van ambassades?’, in Liber Amicorum Elie Van Bogaert, Kluwer,Antwerpen, 1985, 300.66 Zo werd een arrest van het Hof van Beroep te Brussel (21 maart 1995, T.B.H. 1997, 304-311) op dit punt verbrokendoor het Hof van Cassatie (6 december 1996, http://www.cass.be). Zie daarover B. DE GROOTE, ‘Buitenlandseoverheidsbedrijven: rechtspersoonlijkheid en uitvoeringsimmuniteit’, T.B.H. 1997, 285-299. Zie ook artt. 2.1(b)(iv) en10(3) Draft Articles en de bespreking daarvan door B. HEß, l.c., 280-281. Zie ook de kritiek van M. BYERS, ‘StateImmunity: Article 18 of the International Law commission’s Draft’, 44 I.C.L.Q., 1995, 882-893.67 Art. 2 Europees Immuniteitenverdrag en art. 7 Draft Articles.68 Art. 1 Europees Immuniteitenverdrag en art. 8 Draft Articles. In dat geval kan van deze Staat overeenkomstig art.851-852 Ger. W. een cautio iudicatum solvi gevraagd worden, zie Rb. Brussel, 11 juni 1990, J.T. 1991, 93 en J.VERHOEVEN, o.c., 734 (tenzij het Europees Immuniteitenverdrag van toepassing is, zie art. 17 van dat verdrag).69 Art. 1 Europees Immuniteitenverdrag en art. 9 Draft Articles.70 Art. 3 Europees Immuniteitenverdrag en art. 8 Draft Articles.71 J. VERHOEVEN, o.c., 734. Anders zou afstand door het instellen van een eis niet mogelijk zijn. Voor een toepassingin België, zie Kh. Brussel, 16 oktober 1990, J.T. 1991, 482, met goedkeurende noot F. RIGAUX (ibid., 483).72 Art. 3(2) Europees Immuniteitenverdrag en 8(2) Draft Articles. Zie ook Rb. Brussel, 11 maart 1982, J.T. 1982, 802.73 Art. 8(4) Draft Articles en J. VERHOEVEN, o.c., 745.74 Art. 2 Europees Immuniteitenverdrag en art. 7 Draft Articles. Zie ook Beslagr. Brussel, 6 maart 2001, supra noot31. Een dergelijk contract blijft geldig, ook na een regimewissel, zie ibid. en J. VERHOEVEN, o.c., 744.

Page 11: Instituut voor Internationaal Recht

11

rechtscolleges van een andere Staat, bv. in een contract, houdt afstand van immuniteit vanjurisdictie in.75 Ook een arbitragebeding impliceert afstand van immuniteit van jurisdictie.76

Afstand van immuniteit van jurisdictie betekent evenwel niet ipso facto afstand vanuitvoeringsimmuniteit.77 Hetzelfde geldt wellicht voor een arbitragebeding.78 Krachtens art. 23Europees Immuniteitenverdrag is gedwongen tenuitvoerlegging t.a.v. een Staat enkel mogelijk“in de gevallen en naar de mate waarin die Staat daar schriftelijk in heeft toegestemd”. Demogelijkheid voor een Staat om op voorhand in een contract afstand te doen van immuniteit vanexecutie werd bevestigd in de Belgische rechtspraak.79

2. “Act of State” doctrine

16. De volkenrechtelijke80 “Act of State” doctrine verschilt van het leerstuk inzakestaatsimmuniteit: het betreft de hypothese waarin voor de rechter van de forumstaat derechtsgeldigheid van een handeling van een vreemde Staat betwist wordt, maar de vreemde Staat(of een overheidsorgaan daarvan) zelf geen procespartij is. De doctrine is wel verwant metstaatsimmuniteit in die zin, dat zij inhoudt dat de rechter van de forumstaat de geldigheid vanoverheidshandelingen van een andere Staat niet beoordeelt voor zover deze handelingen zijngesteld in de uitoefening van openbaar gezag (d.w.z. acta iure imperii zijn), binnen derechtsmacht van die Staat vallen (hetgeen vooral omstreden is voor extraterritoriale wetgeving)en in overeenstemming zijn met het internationaal recht. Voor handelingen van een vreemdeStaat binnen deze contouren geldt ook hier de soevereine gelijkheid van Staten.81 Conform dezeregel toetst de rechter in België vreemde overheidshandelingen op hun verenigbaarheid met hetinternationaal recht, ten minste voor zover het gaat om “des règles sûres et universellementreconnus”.82 De Act of State doctrine wordt praktisch vooral toegepast in het kielzog van eennationalisatie of onteigening door een vreemde Staat in strijd met de internationaalrechtelijkeminimumstandaard terzake (bv. wegens geen of onvoldoende vergoeding). In dat geval heeft eenberoep tegen de betrokken Staat in die Staat zelf weinig kans op slagen; anderzijds geniet dezeStaat in het buitenland staatsimmuniteit voor de betrokken handelingen aangezien deze acta iureimperii zijn.83 Blijft de mogelijkheid van een beslag op de onteigende of genationaliseerdeeigendommen (of daaruit afkomstige of daaraan verbonden goederen, inclusief banktegoeden) diezich in een ander land bevinden, hetzij in handen van een particulier of onderneming, hetzij inhanden van de betrokken Staat.

B. Diplomatieke immuniteiten

1. Bilaterale diplomatieke betrekkingen

17. Contacten tussen Staten verlopen reeds eeuwen via permanente vertegenwoordigingen enambassades, waarin diplomaten werken onder leiding van een ambassadeur (of tijdelijk 75 Art. 2 Europees Immuniteitenverdrag en art. 7 Draft Articles.76 Een dergelijk beding impliceert eveneens afstand van immuniteit van jurisdictie voor rechtbanken die zich moeten

uitspreken over de geldigheid van dit beding of een arbitrale uitspraak: art. 12 Europees Immuniteitenverdrag enart. 17 Draft Articles.77 Art. 18(2) Draft Articles en J. VERHOEVEN, o.c., 745. Art. 20 Europees Immuniteitenverdrag verplicht wel een Staatdie veroordeeld is in een zaak waarin hij geen immuniteit genoot het veroordelend vonnis vrijwillig uit te voeren.78 Zie art. 55 Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten enonderdanen van andere Staten, Washington, 18 maart 1965, goedgekeurd bij Wet 17 juli 1970, B.S. 24 september1970. Vgl. J. VERHOEVEN, o.c., 741.79 Beslagr. Brussel, 6 maart 2001, Red Mountain Finance, onuitg.. Zie ook J. VERHOEVEN, l.c. (supra noot 56), 80 en 84.80 Deze valt te onderscheiden van de specifieke betekenis van de Act of State-doctrine in het recht van de V.S.81 Vgl. I. BROWNLIE, Principles of Public International Law, Oxford, Clarendon Press, 1998 (5de ed.), 325; P.MALANCZUK, Akehurst’s Modern Introduction to International Law, Londen, Routledge, 1997 (7de ed.), 122-123.82 Brussel, 25 januari 2000, J.T. 2000, 793. Oudere Belgische rechtspraak weigerde te toetsen: zie bv. Rb.Antwerpen, 24 november 1910, Pas. 1911, III, 105 ; Brussel, 24 mei 1933, Pas. 1933, II, 211.83 Zie voor België: Brussel, 24 mei 1933, Pas. 1933, II, 210; 17 januari 1938, J.T. 1938, 164 en 16 maart 1989, J.T.1989, 550.

Page 12: Instituut voor Internationaal Recht

12

zaakgelastigde). Van oudsher genieten deze diplomaten een zeer ruime immuniteit t.a.v. deontvangststaat. Deze immuniteit wordt bijna altijd gerespecteerd door Staten, zulks vooral uitwederkerigheid en welbegrepen eigenbelang: alle Staten zijn immers zowel zendstaat alsontvangststaat. Schendingen van diplomatieke immuniteiten zijn dan ook relatief zeldzaam.84

De regels inzake diplomatieke immuniteiten en onschendbaarheid vormen internationaalgewoonterecht dat thans is gecodificeerd in het VWDV. Aangezien de in dit verdrag neergelegderegels een neerslag vormen van het internationaal gewoonterecht,85 kunnen zij als gewoonterechtook ten aanzien van niet-verdragspartijen worden ingeroepen.18. De functies van diplomatieke ambtenaren zijn beschreven in art. 3(1) VWDV en hebbenvooral te maken met de politieke betrekkingen tussen Staten. Zij omvatten het vertegenwoordigenvan de zendstaat in de ontvangststaat, het behartigen van de belangen van de zendstaat en vanzijn onderdanen, binnen de door het volkenrecht toegestane grenzen, in de ontvangststaat, hetonderhandelen met de regering van de ontvangststaat, het met alle wettige middelen nagaan vande toestanden en ontwikkelingen in de ontvangststaat en het uitbrengen van verslag daarvan aande regering van de zendstaat en het bevorderen van vriendschappelijke betrekkingen en hetontwikkelen van de economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen tussen de zend- ende ontvangststaat. Deze functies zijn niet exhaustief.86 Zo komt bij deze functies steeds meer hetpromoten van de economische belangen van de zendstaat (vooral export).19. De voorrechten en immuniteiten toegekend aan de zending en aan diplomaten hebben eenfunctioneel karakter: hun doel is “niet […] de personen te bevoorrechten, doch te verzekeren datdiplomatieke zendingen als vertegenwoordigers der Staten doelmatig functioneren”.87 Dezeoverheersende doelstelling (ne impediatur legatio) vindt ook zijn weerslag in art. 25 VWDV, datde ontvangststaat verplicht de zending “alle faciliteiten” te verlenen “ten behoeve van deuitoefening van haar werkzaamheden”. We komen verder terug op het belang van deze bepaling(infra, nr. 32). ‘Zending’ omvat het geheel van gebouwen, personeel, goederen, enz. bestemdvoor het doel van de zending; zij heeft geen aparte rechtspersoonlijkheid los van de zendstaat.88

a. Beschermde personen

20. Een diplomatiek ambtenaar (hierna kortheidshalve ‘diplomaat’) is een persoon die deeluitmaakt van het vast personeel dat een Staat (de zendstaat of Etat accréditant) vertegenwoordigtbij een andere Staat (de ontvangststaat of Etat accréditaire) of bij een internationale organisatie.89

Een diplomatiek ambtenaar is bijna geheel onttrokken aan de rechtsmacht van de ontvangststaat.Hij is onschendbaar en derhalve gevrijwaard tegen elke vorm van aanhouding ofvrijheidsbeneming (art. 29 VWDV),90 al is zeer uitzonderlijk een dwangmaatregel t.a.v. zijnpersoon wel toelaatbaar.91 De bijzondere bescherming van diplomaten (en een aantal anderehoogwaardigheidsbekleders) werd o.a. uitgewerkt in het Verdrag ter voorkoming en bestraffing

84 Een spectaculair voorbeeld van kennelijke schendingen vormde de bestorming van de Amerikaanse ambassade

te Teheran en de gijzeling van het Amerikaanse diplomatieke en consulaire personeel aldaar, met goedkeuringvan het nieuwe regime, 1979-80. Deze zaak gaf aanleiding tot het arrest van het Internationaal Gerechtshof in deTeheran Case (supra noot 13).85 Zie E. DENZA, o.c., 3-9 en J. VERHOEVEN, o.c., 106. Zie ook Int. Ger., Teheran Case, § 62 in fine. In deze zaakbenadrukte het Hof ook het fundamenteel karakter van een aantal van deze regels (ibid., § 86 en 92).86 Art. 3 spreekt van “onder andere” deze functies. Zie ook Rb. Brussel, 11 maart 1982, J.T. 1982, 802.87 Vierde overweging van de preambule VWDV.88 J. VERHOEVEN, o.c., 108-109 ; J. SALMON en S. SUCHARITKUL, ‘Les missions diplomatiques entre deux chaises:immunité diplomatique ou immunité d'Etat’, A.F.D.I. 1987, 164-165 en 168.89 Voor een precieze definitie, zie art. 1, a, d en e VWDV.90 Men kan het eens zijn met J. VERHOEVEN, o.c., 115 dat deze onschendbaarheid niet in het gedrang komt wanneerde diplomaat een dagvaarding krijgt voor zover zij niet bij gerechtsdeurwaarder in een onschendbaar gebouwwordt afgeleverd (bv. per post). Vgl. H. VAN HOUTTE, l.c. (supra noot 65), 302-303, die stelt dat betekening van eendeurwaardersexploot aan de ambassade in België (in 1985) gangbaar was. Zie evenwel J. SALMON, o.c., 195, die,m.b..t. het ambassadegebouw, stelt dat het bevel dat een dagvaarding inhoudt in strijd is met deonschendbaarheid. Vgl. E. DENZA, o.c., 127-129, die erop wijst dat de Commissie Internationaal Recht eendagvaarding per post niet als een schending van de onschendbaarheid beschouwde en zelf ook die meningtoegedaan lijkt, zij het dat zij erop wijst dat de praktijk dergelijke dagvaardingen overwegend afwijst.91 Supra noot 13.

Page 13: Instituut voor Internationaal Recht

13

van misdrijven tegen internationaal beschermde personen met inbegrip van diplomaten.92 Ledenvan de zending mogen bovendien vrij rondreizen in de ontvangststaat, behalve in gebiedenwaartoe de toegang om redenen van nationale veiligheid is verboden of beperkt (art. 26 VWDV).De particuliere woning van een diplomaat geniet dezelfde onschendbaarheid als de ambassade(art. 30 VWDV) 93, d.w.z. dat zij ook afdoende moet worden beschermd door de ontvangststaat(infra, nr. 29). De ambtswoning van het hoofd van de zending maakt bovendien deel uit van ‘hetgebouw van de zending.’94 Ook zijn papieren en briefwisseling zijn onschendbaar, net als zijngoederen, zij het voor deze laatsten met uitzondering van gevallen voorzien in art. 31(3) (infra,volgend nr.) (art. 30 VWDV). Een diplomaat geniet voorts volkomen immuniteit ten aanzien vande rechtsmacht van de ontvangststaat in strafzaken (art. 31(1) VWDV) en immuniteit ten aanzienvan burger- en administratiefrechtelijke rechtsmacht van de ontvangststaat, behalve in driespecifieke gevallen: zakelijke acties m.b.t. onroerende goederen gelegen in de zendstaat (metuitzondering van goederen gehouden voor rekening van de Staat en bestemd voor de zending),95

vorderingen betreffende erfopvolging waarin een diplomaat als private persoon is betrokken envorderingen m.b.t. buiten de officiële functie vervulde handels- of beroepsactiviteiten (art. 31(1)VWDV).21. Executoriale handelingen voor de tenuitvoerlegging van een gerechtelijke uitspraak mogenenkel worden genomen in de drie gevallen waarin de diplomaat overeenkomstig art. 31.1(a)-(c)VWDV geen immuniteit geniet en zelfs dan slechts voor zover ze geen inbreuk maken op deonschendbaarheid van de persoon of woning van de diplomatieke ambtenaar (art. 31(3) VWDV).Daarentegen houdt afstand van immuniteit van jurisdictie in burger- of administratiefrechtelijkezaken geen afstand van uitvoeringsimmuniteit in (art. 32(4) VWDV). Op grond van deze laatstebepaling rijst de vraag of afstand van immuniteit van jurisdictie in strafzaken wel steeds afstandvan uitvoeringsimmuniteit inhoudt.96 Op grond van het verschil tussen deze twee bepalingen is erook discussie over de vraag of afstand van immuniteit van jurisdictie in burger- ofadministratiefrechtelijke zaken door als eiser op te treden al dan niet een afstand vanuitvoeringsimmuniteit impliceert.97

22. Krachtens art. 32(1) VWDV kan de zendstaat afstand doen van de immuniteit vanrechtsmacht van diplomaten of andere titularissen (krachtens art. 37 VWDV). Deze afstand dientsteeds uitdrukkelijk te gebeuren (art. 32(2)), al stipuleert art. 32(3) VWDV dat, indien eendiplomaat of andere titularis een rechtsgeding aanvangt, hij zich t.a.v. een tegeneis dierechtstreeks verband houdt met de hoofdvordering niet kan beroepen op immuniteit vanjurisdictie.98 Het betalen van een boete impliceert geen afstand van immuniteit.99 De afstandgebeurt door het hoofd van de zending, die geacht mag worden daartoe de bevoegdheid tehebben,100 of door de minister van buitenlandse zaken van de zendstaat.101

In dit verband rijzen enkele problemen. Zo rijst de vraag of een individueel diplomaat (ander danhet hoofd van de zending) contractueel afstand kan doen van immuniteit, bv. in een huur- ofleningovereenkomst.102 Gelet op de onzekerheid dien omtrent lijkt het aangewezen dat de

92 New York, 14 december 1973 (hierna ‘Verdrag beschermde personen’). België is geen partij bij dit verdrag en

heeft het niet ondertekend. Voor de reden daarvoor, zie J. SALMON, o.c., 291.93 De vraag is gerezen in hoeverre een gebouw dat onbewoond is, volledig verlaten lijkt en in zeer slechte staatverkeert, nog beschouwd dient te worden als de particuliere woning van een diplomaat in de zin van art. 30VWDV. Zie Beslagr. Brussel, 20 oktober 2000, Democratische Republiek Congo/SEGRIM, onuitg., tenietgedaandoor Brussel, 11 september 2001, onuitg. Volgens het Hof van Beroep staat “[e]en onderbreking vandaadwerkelijke bewoning, wanneer niet vaststaat dat het gebouw zijn bestemming van huisvesting definitief heeftverloren, […] er niet aan in de weg dat het gebouw immuniteit blijft genieten”. Zie ook reeds in dezelfde zinBrussel, 10 januari 2001, Democratische Republiek Congo/SEGRIM en Red Mountain Finance, onuitg.94 Art. 1(i) VWDV.95 Over de draagwijdte hiervan, zie infra, nrs. 29-32.96 Zie nader E. DENZA, o.c., 284-286; vgl. J. VERHOEVEN, o.c., 114.97 Zie J. VERHOEVEN, o.c., 114.98 Ook hier betekent een verweer ten gronde in subsidiaire orde, na een beroep op immuniteit in hoofdorde, uiteraardgeen afstand van de immuniteit (zie Rb. Leuven, 16 juni 1988, Pas. 1989, III, 20-21), evenmin als het louterinstellen van een vordering om zich op immuniteit te beroepen (J. SALMON, o.c., 337). Een niet-verschijning houdtevenmin een afstand in (J. SALMON, o.c., 336-337).99 J. SALMON, o.c., 333.100 In die zin E. DENZA, o.c., 275; J. SALMON, o.c., 333-334.101 J. SALMON, o.c., 333-334; E. DENZA, o.c., 275; J. VERHOEVEN, o.c., 114.102 J. SALMON, o.c., 333 stelt dat het ook hier de Staat is die afstand moet doen. Vgl. E. DENZA, o.c., 279-281.

Page 14: Instituut voor Internationaal Recht

14

betrokken tegenpartij resp. de rechter nagaat of de afstand de goedkeuring van de zendstaatwegdraagt.103 Ook het gevolg van een afstand door een daartoe niet gemachtigd persoon is niethelemaal duidelijk.104 Wel staat vast dat (een geldige) afstand onherroepbaar is105 en geldt voorhet gehele verloop van een procedure, met inbegrip van hoger beroep.106 Ook wordt algemeenaanvaard dat de zendstaat afstand kan doen van alle onschendbaarheden en immuniteiten.107

Tenslotte impliceert het recht van de zendstaat om afstand te doen van de immuniteit dat hij ditook kan tegen de wil van de betrokken diplomaat in.108

23. Een diplomaat die onderdaan is van of duurzaam verblijf houdt109 in de ontvangststaat genietenkel onschendbaarheid en immuniteit van jurisdictie m.b.t. officiële handelingen verricht in deuitoefening van zijn functie (art. 38(1) VWDV).110

24. Tenslotte blijft na het verlaten van de functie en van de ontvangststaat (of na het verstrijkenvan een redelijke termijn om dit te doen) de immuniteit enkel voortbestaan voor handelingenverricht in de hoedanigheid van een lid van de zending (art. 39 VWDV).111

25. Sommige rechtspraak beperkt de diplomatieke immuniteit tot daden verricht in een officiëlehoedanigheid.112 Dit is fout: buiten de hoger genoemde drie specifieke gevallen geniet eendiplomaat een volledige immuniteit van jurisdictie in de ontvangststaat. Deze verregaandeimmuniteit, ook voor de meeste privé-handelingen, wordt noodzakelijk geacht om diplomaten instaat te stellen in alle onafhankelijkheid hun functie te vervullen. De immuniteit ontslaatdiplomaten overigens niet van de plicht de wetgeving van de ontvangstaat, waar deze toepasselijkis, te respecteren (art. 41(1) VWDV).26. De vraag rijst welke actiemogelijkheden openstaan indien een buitenlands diplomaat in deontvangststaat een fout of overtreding, of zelfs een misdrijf, begaat. Uiteraard kan men, waar ditmogelijk is, trachten tot een minnelijke schikking te komen. Lukt dat niet, dan is de meest voorde hand liggende optie het vragen van afstand van immuniteit. Als hierop niet wordt ingegaan,dan kan men de ontvangststaat verzoeken om de diplomaat persona non grata te verklaren;daardoor wordt de zendstaat ertoe verplicht de betrokken diplomaat terug te roepen en zijnfunctie in de ontvangststaat te beëindigen.113 Dit is echter vooral nuttig om een afstand teverkrijgen, een daadwerkelijke persona non grata verklaring helpt het slachtoffer immers veelalniet veel. Een andere optie is het aanspannen van een proces tegen de diplomaat in dienszendstaat, wat uiteraard alleen kan indien en voor zover de rechtbanken van deze laatste bevoegdzijn.114 M.b.t. privé-handelingen van de diplomaat (d.w.z. handelingen niet verricht in dehoedanigheid van lid van de zending) kan men hem ook tijdens zijn ambtsperiode dagvaarden inde ontvangststaat. De vordering stoot dan uiteraard wel tijdelijk op de immuniteit en zal derhalve 103 Zo stelt J. SALMON, o.c., 332-333 dat de rechter moet nagaan of de afstand met instemming van de zendstaat

gebeurde.104 Voor J. SALMON, o.c., 333 is een ongeldige afstand nietig. Ook E. DENZA, o.c., 276-277 lijkt deze meningtoegedaan, ten minste m.b.t. strafrechtelijke zaken. J. VERHOEVEN, o.c., 114, stelt daarentegen dat in dit geval deafstand niet tegenstelbaar is aan de zendstaat.105 E. DENZA, o.c., 279; J. SALMON, o.c., 339.106 E. DENZA, o.c., 279; J. SALMON, o.c., 342-343.107 E. DENZA, o.c., 288; J. SALMON, o.c., 345-346.108 J. SALMON, o.c., 333.109 Over de omvang van dit begrip (résidence permanente), zie E. DENZA, o.c., 343-349 en J SALMON, o.c., 377, diewijzen op de uiteenlopende praktijk op dit vlak: sommige Staten, waaronder België (zie bv. Arbrb. Brussel, 17 mei1971, J.T.T. 1972, 189; X., noot bij B. Best. Dep. Vl.-Brab., 19 maart 1998, Fisc. Koer. 1998, 487, met verderereferenties), hanteren de verblijfplaats op het ogenblik van de benoeming, anderen kijken naar de (vermeende)intentie van de betrokkene.110 Over het begrip ambtshandeling en handeling verricht in de uitoefening van de functie, zie J. SALMON, o.c., 414-415 en 434-478; J. SALMON, ‘Immunités et actes de la fonction’, A.F.D.I. 1992, 314-357.111 Het gaat hier om handelingen die voor rekening van de Staat zijn gesteld en daarom niet aan de diplomaat maaraan de Staat toerekenbaar zijn (zie infra, nr. 26).112 Voor een foutieve toepassing van functionele immuniteit, zie ook Vred. Brussel, 26 mei 1994, T. Vred. 1994, 221.Zie ook het vonnis dat werd verbroken door Cass., 4 oktober 1984, Arr. Cass. 1984-85, 204.113 Art. 9 VWDV 1961. Een dergelijke persona non grata-verklaring behoeft volgens deze bepaling geen motivering.De R.v.St. bestempelde haar bijgevolg terecht als een discretionaire bevoegdheid: arrest van 9 april 1998, nr.73.027, J.L.M.B. 1998, 1549-1552. Een aantal Staten hanteren richtlijnen terzake die o.a. het weigeren vanafstand te doen van immuniteit in geval van (zware) verkeersongevallen of misdrijven als reden voor persona nongrata-verklaring omvatten: zie E. DENZA, o.c., 67-71. Mede omwille van het instrument van de persona non grata-verklaring achtte het Int. Ger. in de Teheran Case (§ 86) de regels van het diplomatieke recht een “self-containedrégime” met een noodzakelijke samenhang tussen voorrechten en immuniteiten en actiemogelijkheden van deontvangststaat.114 De immuniteit geldt immers niet t.a.v. de zendstaat (art. 31(4) VWDV). Zie ook Cass., 5 mei 1993, Arr. Cass.1993, 443.

Page 15: Instituut voor Internationaal Recht

15

moeten worden ‘opgeschort’, maar zij kan na de beëindiging van de functie worden‘gereactiveerd’.115 Het risico bestaat dan wel dat de rechtbanken van de ontvangststaat niet meerbevoegd zijn, bv. omdat de diplomaat niet meer in die Staat verblijft.116 Voor handelingen die debetrokkene heeft verricht voor rekening van de zendstaat kan, en moet men zelfs striktgenomen,117 de zendstaat aanspreken aangezien dergelijke handelingen toerekenbaar zijn aan deStaat en niet aan de individuele diplomaat.118 Of de Staat zelf immuniteit geniet, hangt af van deregels inzake staatsimmuniteit, die echter minder stringent zijn dan deze inzake diplomatiekeimmuniteit. Tenslotte is ook een verhaal mogelijk wanneer de wet in een rechtstreekse vorderingop een verzekeraar voorziet, zoals bij verkeersongevallen. In dat geval kan de verzekeraar zicht.a.v. de titularis van die vordering niet beroepen op de immuniteit van de verzekerde.119

27. Naast deze onschendbaarheid en immuniteiten genieten diplomaten ook welbepaaldevoorrechten. Zo moeten zij geen sociale-zekerheidsbijdragen betalen m.b.t. prestaties verrichtvoor de zendstaat (art. 33 VWDV) en zijn zij vrijgesteld van alle belastingen, inclusief lokalebelastingen, met zes (categorieën van) uitzonderingen (art. 34 VWDV). De uitzonderingenomvatten o.a. B.T.W., belastingen en heffingen op privé-onroerende goederen gelegen in deontvangststaat (tenzij zij gehouden worden voor de zendstaat en bestemd zijn voor de zending),successierechten op onroerende goederen van een overleden diplomaat of inwonend gezinslid (enop diens roerende goederen als hij onderdaan was van, of duurzaam verblijf hield in, deontvangststaat) en heffingen ‘wegens bepaalde verleende diensten’ (art. 34 VWDV).120 Volgenseen aantal Belgische beslissingen omvat deze laatste categorie o.a. belasting op het ophalen vanhuishoudelijke en daarmee gelijkgestelde afvalstoffen en op een gemeentelijke milieubelastingdie diende ter financiering van de kosten van huisvuilophaling en van de uitbating van eencontainerpark.121 Verder zijn diplomaten vrijgesteld van elk ‘persoonlijk dienstbetoon’, metinbegrip van dienstplicht (art. 35 VWDV), en van invoerheffingen op goederen bestemd voor dezending of voor persoonlijk gebruik door de diplomaat of inwonende gezinsleden (art. 36(1)VWDV). Tenslotte mag de persoonlijke bagage van een diplomaat niet worden geïnspecteerd,tenzij er gegronde vermoedens bestaan dat zij bepaalde goederen omvat (art. 36(2) VWDV).122

28. Inwonende gezinsleden123 die geen onderdaan van de ontvangststaat zijn, genieten dezelfdevoorrechten en immuniteiten als diplomaten (art. 37.1 VWDV).124

Diplomatieke koeriers genieten onschendbaarheid en mogen niet worden aangehouden (art.27(5)-(6) VWDV).Leden van het technisch en administratief personeel van de ambassade (bv. klerk, vertaler,radiotechnicus) en hun inwonende gezinsleden genieten, tenzij zij onderdaan zijn van ofduurzaam verblijf houden in de ontvangststaat, dezelfde voorrechten en immuniteiten, metuitzondering van de vrijstelling van inspectie van de persoonlijke bagage en met dien verstande

115 Zie Arbrb. Brussel, 20 april 2001, T. Vreemd. 2002, afl. 1, 67-70. Vgl. J. VERHOEVEN, o.c., 744.116 Zo stelt het in vorige voetnoot vermelde vonnis dat het tijdstip ter beoordeling van de bevoegdheid dat is van de

behandeling van de zaak en niet van de inleiding ervan.117 J. SALMON en S. SUCHARITKUL, l.c., 166-168.118 In die zin ook J. VERHOEVEN, o.c., 114-115; E. DENZA, o.c., 271-272 en 361-363; J. SALMON, o.c., 321-326. Vooreen toepassing, zie Rb. Brussel, 11 maart 1982, J.T. 1982, 802.119 H.G. SCHERMERS en H. VAN HOUTTE, o.c., 142. Zie Brussel, 10 januari 1964, Pas. 1964, II, 158. Zie daarover ook J.VERHOEVEN, o.c., 108; E. DENZA, o.c., 233-235.120 Zie m.b.t. de Belgische praktijk, H.G. SCHERMERS en H. VAN HOUTTE, o.c., 143.121 Zie resp. B. Best. Dep. Vl.-Brab., 4 juni 1996, De Provincie 1997, afl 2, 74; B. Best. Dep. Vl.-Brab., 19 maart 1998,Fisc. Koer. 1998, 485 met kritische noot X. Volgens E. DENZA, o.c., 154-156 laat de tekst van het WVDR enigeruimte voor interpretatie op grond van het lokaal recht (met verwijzing naar een arrest van het Hof van Justitie vande EG over deze materie dat ook wijst op de nationale verscheidenheid: H.v.J., arrest van 8 februari 1968, zaak32/67, Jur. 1968, 64) en is niet vereist dat de dienst in kwestie ook effectief werd verleend. Zie hierover ook J.SALMON, o.c., 366 en H.G. SCHERMERS en H. VAN HOUTTE, o.c., 139.122 Als een dergelijk vermoeden bestaat, is inspectie toegelaten maar enkel in aanwezigheid van de betrokkendiplomaat of zijn vertegenwoordiger.123 Volgens het Hof van Cassatie vereist het begrip ‘inwonend’ niet noodzakelijk een samenwonen maar wel een‘huiselijk samenleven’ (Cass., 28 maart 1990, Bjerg, Arr. Cass. 1989-1990, 1005). Dit arrest bevestigde het arrest vande K.I. te Brussel van 23 januari 1990 (Pas. 1990, II, 152), waarin dit hof een restrictievere definitie leek tehanteren (“membres de la famille […] qui font partie de son ménage, entendu de la sorte: qui cohabitent avec lui”)maar zich ook baseerde op feiten die op geen enkele band met de betrokkene wezen en derhalve onder de doorhet Hof van Cassatie geponeerde definitie vielen. Zie J. SALMON, o.c., 379-384; E. DENZA, o.c., 321-325.124 Over de immuniteit van inwonende gezinsleden bij doorreis, zie Cass., 18 december 1979, Pas. 1980, I, 479-481.

Page 16: Instituut voor Internationaal Recht

16

dat hun immuniteit ten aanzien van burger- en administratiefrechtelijke bevoegdheid enkel geldtvoor ambtshandelingen (art. 37(2) VWDV).Leden van het bedienend personeel die noch onderdaan zijn van, noch duurzaam verblijf houdenin, de ontvangststaat genieten immuniteit m.b.t. handelingen verricht in hun dienstbetrekking envrijstelling van belastingen en sociale zekerheidsbijdragen op hun loon voor deze functie (art.37(3) VWDV).Privé-personeel van leden van de zending die noch onderdaan zijn van, noch duurzaam verblijfhouden in, de ontvangststaat genieten enkel vrijstelling van belasting op hun loon voor dezefunctie (art. 37(4) VWDV).

b. Ambassadegebouw, archieven, enz.

29. Een buitenlandse ambassade is géén stuk buitenlands grondgebied.125 Wel zijn de gebouwenvan de zending (met inbegrip van de daarbij behorende terreinen) onschendbaar: zij mogenslechts worden betreden door functionarissen van de ontvangststaat met toestemming van hethoofd van de zending (art. 22(1) VWDV). Op de ontvangststaat rust “de bijzondere verplichtingalle geëigende maatregelen te nemen om de gebouwen van de zending tegen indringers en tegenhet toebrengen van schade te beschermen en te verhinderen dat de rust van de zending openigerlei wijze wordt verstoord of aan haar waardigheid afbreuk wordt gedaan” (art. 22(2)VWDV). Wanneer criminele activiteiten plaatsvinden in of georganiseerd worden vanuit deambassade is de enige oplossing diplomatiek overleg en de ultieme remedie het verbreken van dediplomatieke betrekkingen.126 Men kan zich afvragen of er bij een onmiddellijke bedreiging vanmensenlevens vanuit de ambassade geen punctuele inbreuk toegelaten is om deze dreiging tebeëindigen, parallel met de - niet in het VWDV voorziene, maar niettemin aanvaarde -uitzondering op de onschendbaarheid van een diplomaat.127

30. Daarnaast zijn de zendstaat en het hoofd van de zending vrijgesteld van alle belastingen m.b.t.het ambassadegebouw, ongeacht dit gehuurd dan wel eigendom is, met uitzondering vanheffingen die de betaling vormen voor specifieke verleende diensten. Deze vrijstelling geldt nietwanneer de belasting verschuldigd is door personen die een (doorgaans huur-)contract hebbenmet de zendstaat of het hoofd van de zending (art. 23 VWDV).128 Zij staat er evenmin aan in deweg dat een belasting die verschuldigd is door een verhuurder of eigenaar contractueel verhaaldwordt op de zendstaat.129 Ook heffingen geïnd door de zending in de uitoefening van de officiëlefuncties zijn vrijgesteld van elke belasting of heffing (art. 28 VWDV). De archieven endocumenten van de zending zijn overal en altijd onschendbaar (art. 24 VWDV), net als deofficiële correspondentie van de zending (art. 27(2) VWDV) en de diplomatieke tas (art. 27(3)VWDV).Voorts zijn het meubilair van het gebouw van de zending, alle goederen die zich daarin bevindenen de transportmiddelen130 van de zending gevrijwaard tegen onderzoek, vordering,beslaglegging of executoriale maatregelen (art. 22.3 VWDV). We komen verder terug op dedraagwijdte van deze bepaling, met name de vraag of zij ook de bankrekeningen van eenambassade omvat (infra, nr. 32).

125 Vroeger werd soms het tegenovergestelde aangenomen op grond van de zgn. extraterritorialiteit van

ambassadeurs en zendingen, maar deze theorie is intussen achterhaald: zie E. DENZA, o.c., 113-114; J. SALMON,o.c., 175-182; J. VERHOEVEN, o.c., 110. Voor ambassadeurs werd zij reeds verworpen door Cass., 11 juni 1903,Pas. 1903, 302. Voor een zeldzame recente verwijzing naar extraterritorialiteit, zie Brussel, 27 april 1992, J.T. 1993.126 Zo verbrak het Verenigd Koninkrijk zijn diplomatieke betrekkingen met Libië na een aanslag op een Britspolitieagent vanuit de Libische ambassade in 1984.127 Zie daarover E. DENZA, o.c., 126.128 E. DENZA, o.c., 153. Voor een toepassing op grond van het analoge art. 32 VWCV, zie Antwerpen, 9 september1997, Fisc. Act. 1997, afl. 35, 2. De Nederlandse vertaling van art. 23.2 VWDV is overigens foutief en misleidend(“persons contracting with” wordt verkeerdelijk vertaald als “personen die […] zakelijke contacten hebben”).129 E. DENZA, o.c., 153-154. Voor toepassingen in België, zie Cass., 11 februari 1999,http://www.cass.be/juris/jucn.htm en Rb. Brussel, 2 juni 1999, J.T. 1999, 662-663 (beide zaken gingen over de EGmaar in beide arresten werd uitspraak gedaan mee op grond van het VWDV en de redenering is van algemeneaard).130 Zie daarover E. DENZA, o.c., 134-135; J. SALMON, o.c., 207-208.

Page 17: Instituut voor Internationaal Recht

17

c. Huurgeschillen

31. Het probleem van immuniteit duikt geregeld op in het kader van huurgeschillen inzake dewoning van diplomaten. Vaak komen hierbij zowel aspecten van staatsimmuniteit en vandiplomatieke immuniteit kijken, die goed van elkaar moeten worden onderscheiden.Vooreerst is de vraag van belang wie de woning huurt. Is dit de zendstaat zelf (de zending heeft,zoals gezegd, geen aparte rechtspersoonlijkheid), dan moet de problematiek in eerste instantievanuit het oogpunt van staatsimmuniteit worden benaderd.131 Meteen rijst de vraag of het hurenvan een privé-woning voor een diplomaat behoort tot de acta iure imperii dan wel de acta iuregestionis. Aangezien naar Belgisch recht de aard van de handeling doorslaggevend is, moet voorhet tweede worden geopteerd.132 Bijgevolg geniet de Staat hiervoor geen immuniteit vanjurisdictie.133 De volgende vraag is of er al dan niet uitvoeringsimmuniteit voorligt. Aangezienhet per hypothese om een gehuurde woning gaat, is deze geen eigendom van de Staat. Wil ditzeggen dat er geen immuniteit van executie is? Dat lijkt inderdaad het geval.134 Zelfs bij gebrekaan uitvoeringsimmuniteit blijft evenwel de onschendbaarheid van deze woning onder art. 30VWDV gelden.135 De regels inzake staatsimmuniteit doen immers geen afbreuk aan dediplomatieke voorrechten en immuniteiten.136 Deze onschendbaarheid belet dat de diplomaatwordt uitgezet137 of dat derden tegen zijn wil in de woning betreden, zelfs bij een veroordeling.138

Wordt de woning door de diplomaat zelf gehuurd, dan treedt de diplomatieke immuniteit op devoorgrond. Zoals we hoger hebben gezien (supra, nr. 20), geniet een diplomaat immuniteit inburgerrechtelijke zaken behalve in drie gevallen. Het huren van een privé-woning valt onder geenvan deze uitzonderingen: het heeft immers niets te maken met erfopvolging, is geen zakelijkevordering139 en kan ook niet worden beschouwd als een professionele of beroepsactiviteit verrichtbuiten de officiële functies. De diplomaat geniet derhalve immuniteit.140 Bovendien is zijnwoning ook in deze hypothese hoe dan ook onschendbaar.Tenslotte kan zich de hypothese voordoen waarin een diplomaat zijn privé-woning zelf huurt,maar voor rekening van de Staat. In dit geval kan de verhuurder de Staat aanspreken. Het lijktaangewezen dat het handelen voor rekening van de Staat in het contract wordt vermeld.

d. Bankrekeningen van een ambassade

32. Naast huurgeschillen ontstaan er geregeld geschillen naar aanleiding van een poging beslag telaten leggen op de bankrekening(en) van een ambassade. Ook hier krijgen we een samenloop van

131 Dit wordt niet altijd beseft: zie bv. de zaak waarin de verhuurder van een ambassadegebouw (verkeerdelijk) niet

trachtte de Staat te dagvaarden maar de ambassade, die zich vervolgens (ook verkeerdelijk) op diplomatiekeimmuniteit beriep (de gepubliceerde passage komt uiteindelijk niet aan een uitspraak over deze vraag toe: Vred.Etterbeek, 28 november 1974, T. Vred. 1977, 267-271). Voor een correcte toepassing, zie Cass., 22 september 1994,http://www.cass.be, waarin het Hof van Cassatie een arrest van het Brusselse Hof van Beroep vernietigde omdatdit arrest verkeerdelijk de uitvoeringsimmuniteit van een diplomaat (op grond van art. 31 VWDV) op de ambassade(d.w.z. de vreemde Staat) had toegepast.132 Zie ook Vred. Brussel, 26 mei 1994, T. Vred. 1994, 221-222 (dit vonnis beoordeelde de zaak ten onrechte vanuit destaatsimmuniteit aangezien de verweerders diplomaten waren die, voor zover de feiten dit aangeven, de woning zelfhuurden, maar het paste de staatsimmuniteit wel op een correcte wijze toe). Vgl. E. DENZA, o.c., 129-131, m.b.t. hetambassadegebouw.133 G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 50. Zie ook Vred. Nijvel, 24 maart 1993, waarvan de essentie kan wordenafgeleid uit een later vonnis in dezelfde zaak, nl. Beslagr. Brussel, 9 maart 1995, J.T. 1995, 567. Zie evenwel, zijhet m.b.t. de huur van een ambassadegebouw, Vred. Brussel, 28 april 1902, Pas. 1902, III, 240-241.134 De Draft Articles hebben het over ‘property’ van een vreemde Staat, net zoals art. 23 EuropeesImmuniteitenverdrag. Volgens commentaar 5 bij art. 18 Draft Articles werd een voorstel tot uitbreiding van hetbegrip ‘biens d’un Etat’ met ‘ou des biens dans lesquels il a un intérêt juridiquement protégé’ verworpen (Ann.Comm. Dr. Int. 1991, II/2, 59).135 De ambtswoning van het hoofd van de zending behoort krachtens art. 1(i) VWDV ook tot ‘de gebouwen van dezending’ en is derhalve onschendbaar op grond van art. 22 VWDV.136 Art. 32 Europees Immuniteitenverdrag en art. 3 Draft Articles. Het Verklarend rapport (§ 117) stelt duidelijk dat ingeval van conflict de diplomatieke en consulaire voorrechten en immuniteiten voorrang hebben.137 Zijn persoonlijke onschendbaarheid belet dat overigens ook.138 Dit wordt versterkt door de verplichting voor de ontvangststaat om de zending alle faciliteiten te verlenen (art. 25VWDV); een diplomaat zonder woning kan immers moeilijk functioneren.139 J. SALMON, o.c., 310; J. VERHOEVEN, o.c., 113. Zie ook Cass., 4 oktober 1984, Arr. Cass. 1984-85, 204. Voor eenbespreking van de betekenis van ‘zakelijke actie’, zie E. DENZA, o.c., 238-240 (die op p. 238 vorderingen voorhuursommen uitsluit).140 Zo ook G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 50.

Page 18: Instituut voor Internationaal Recht

18

diplomatieke en staatsimmuniteit: aangezien een zending geen eigen rechtspersoonlijkheid heeft,gaat het immers om de bankrekening van een vreemde Staat.141

Bankrekeningen vallen wellicht niet onder de door art. 22(3) VWDV van onderzoek, vordering,beslaglegging of executoriale maatregelen gevrijwaarde goederen aangezien zij niet in hetgebouw van de zending aanwezig zijn142; zulks in tegenstelling tot rekeningen van consulaire enad hoc zendingen, die gelet op de formulering van de desbetreffende verdragsbepalingen welbeschermd zijn.143 Deze lacune in het VWDV ligt aan de basis van enige discussie. Sommigeauteurs concluderen, blijkbaar vooral op grond van de rechtspraak, dat rekeningen vanambassades niet vatbaar zijn voor beslag.144 Zelfs indien men aanneemt dat bankrekeningen nietonder art. 22(3) WVDV ressorteren, dan nog zijn zij niet geheel onbeschermd onder dit verdrag.Art. 25 verplicht een Staat immers de zending alle faciliteiten te verlenen ten behoeve van haarwerking (zie supra, nr. 19). In de mate dat een beslag op een bankrekening bestemd voor hetnormaal beheer van de ambassade de werking van de zending verstoort, is het wellicht strijdigmet deze bepaling.145

Daarnaast vormt ook de uitvoeringsimmuniteit van de vreemde Staat een mogelijke praktischhindernis, ervan uitgaande dat de immuniteit van rechtsmacht geen probleem stelt (hypothese vanacta iure gestionis). Zoals hoger uiteengezet (supra, nr. 13), doet zich een tendens voor naar eeninperking van deze immuniteit, ook in België, maar is de precieze omvang van die inperking inons land nog verre van duidelijk. Op het internationale vlak worden goederen bestemd voor hetgebruik voor de doeleinden van een diplomatieke zending echter overwegend beschouwd alsgoederen geaffecteerd voor de uitoefening van soevereine bevoegdheden, die niet vatbaar zijnvoor executie.146 Ook bankrekeningen van de ambassade die bestemd zijn voor de werking vandeze ambassade, vallen daaronder.147 Volgens de commentaar bij de Draft Articles genietenbankrekeningen gebruikt door een ambassade voor louter commerciële doeleinden evenwel geenuitvoeringsimmuniteit.148 Er is wel discussie over bankrekeningen die voor gemengde doeleindenworden gebruikt.149

Uit een en ander valt te concluderen dat bankrekeningen gebruikt voor de doeleinden van dezending niet vatbaar zijn voor beslag op grond van zowel diplomatieke als uitvoeringsimmuniteit.Of gemengde bankrekeningen uitvoeringsimmuniteit genieten is omstreden, maar dezerekeningen zijn in geen geval vatbaar voor beslag in de mate dat zulks de werking van deambassade zou verstoren. Rekeningen van de ambassade die op generlei wijze gebruikt wordenvoor de werking of doeleinden van de zending maar enkel voor commerciële doeleinden,genieten geen uitvoeringsimmuniteit, en er valt veel voor te zeggen dat zij ook geen bescherminggenieten onder het diplomatiek recht, al is dit nog onzeker.

2. Multilaterale en ad hoc-diplomatie

141 Voor een correcte erkenning van deze samenloop, zie Brussel, 15 februari 2000, J.T. 2001, 6.142 E. DENZA, o.c., 131-132; H. VAN HOUTTE, l.c. (supra noot 65), 296; Brussel, 15 februari 2000, J.T. 2001, 6. Contra:

J. SALMON, o.c., 203-206.143 Zie art. 31(4) WVCV en art. 25(3) Convention on Special Missions (New York, 8 december 1969, I.L.M. 1970, 127-149).144 In die zin J. SALMON, o.c., 205; E. DENZA, o.c., 132-134.145 Brussel, 15 februari 2000, J.T. 2001, 6. Vgl. J. SALMON, o.c., 205-206, die art. 25 gebruikt bij de interpretatie vanart. 22. Contra: Beslagr. Brussel, 27 februari 1995, Irak, J.T. 1995, 566-567: geen afwending VWDV van doel en Staatkan steeds rekening aanzuiveren, derhalve geen schending van art. 25; over dit laatste argument, zie ook H. VANHOUTTE, l.c. (supra noot 65), 301-302.146 Zie art. 18 juncto art. 19(1)(a) Draft Articles. Zie ook J. VERHOEVEN, o.c., 115.147 Art. 19(1)(a) Draft Articles. Zo ook E. DENZA, o.c., 131-134 met uitvoerige verwijzingen naar rechtspraak dieevenwel deels op diplomatieke immuniteit berust. Vgl. H. VAN HOUTTE, l.c. (supra noot 65), 297-299 (die beslaguitsluit m.b.t. “bankgelden, waarmee een ambassade de kosten van haar diplomatieke werking betaalt”).148 Commentaar 3 bij art. 19, Ann. Comm. Dr. Int. 1991, II/2, 61. Zo ook H. VAN HOUTTE, l.c. (supra noot 65), 301.149 Ibid., 61-62 waar gesteld wordt dat de tendens gaat naar een onbeslagbaarheid van dergelijke rekeningen. VoorBelgië, zie Brussel, 8 oktober 1996, J.T. 1997, 100 (geen beslag want absolute immuniteit van executie enbovendien is de ambassaderekening kennelijk van nut voor de taak van de zending en zou beslag geheleonbeschikbaarheid tot gevolg hebben). Dit arrest doet teniet Beslagr. Brussel, 9 maart 1995, Zaïre, J.T. 1995, 568(geen uitvoeringsimmuniteit voor gemende bankrekening, geen bescherming door VWDV want afwending van doel).Ook contra: Beslagr. Brussel, 27 februari 1995, Irak, J.T. 1995, 566 (beslag mogelijk want bedrag op rekening isdisproportioneel ten opzichte van noden ambassade). Vgl. ook H. VAN HOUTTE, l.c. (supra noot 65), 300-302.

Page 19: Instituut voor Internationaal Recht

19

33. Naast de klassieke diplomatieke betrekkingen geregeld in het VWDV moet melding wordengemaakt van de andere vormen van diplomatie.In de eerste plaats kan men de ad hoc-diplomatie aanstippen, d.w.z. personen die door een Staatop een bijzondere diplomatieke missie worden uitgezonden. Deze materie wordt geregeld in hetVerdrag inzake bijzondere zendingen van 1969,150 waarbij België geen partij is en waarvan deinternationaal-gewoonterechtelijke status twijfelachtig is.151

Daarnaast valt de zogenaamde multilaterale diplomatie (ook “conferentie- of parlementairediplomatie” genaamd) te vermelden. Deze diplomatie wordt geregeld in het Verdrag inzake devertegenwoordiging van Staten in hun betrekkingen met internationale organisaties.152 Ditverdrag is evenwel tot stand gekomen met de onthouding van de meeste gastlanden vaninternationale organisaties en met tegenstem van België en is bij gebrek aan voldoendebekrachtigingen nooit in werking getreden.153

Wel zijn er een aantal specifieke akkoorden inzake (permanente) vertegenwoordigers van Staten(zowel lidstaten als derde Staten) bij internationale organisaties.154 Deze vertegenwoordigers,vaak ambassadeurs bij de betrokken organisatie, genieten op grond van de betrokken akkoordenmeestal (mutatis mutandis) “min of meer” dezelfde immuniteit als klassieke diplomaten.155 Hunstatuut moet worden onderscheiden van dat van de internationale organisatie zelf en deambtenaren daarvan (zie infra, nrs. 44-49).

C. Consulaire immuniteiten

34. De voornaamste functies van consulaire ambtenaren zijn beschreven in art. 5 VWCV. Hetbetreft voornamelijk niet-politieke functies m.b.t. onderdanen van de zendstaat in deontvangststaat, zoals het afgeven van paspoorten, reisdocumenten en visa, het optreden als notarisof ambtenaar van de burgerlijke stand en het verlenen van bijstand aan natuurlijke enrechtspersonen (en ook Schepen die varen onder de vlag) van de zendstaat.156

De regels inzake consulaire immuniteiten en onschendbaarheid vormen internationaalgewoonterecht. Zij zijn thans neergelegd in het VWCV.157 Dit verdrag werd aanvankelijk nietlouter als een codificatie van gewoonterecht beschouwd,158 maar zijn voornaamste bepalingenhebben intussen wel gewoonterechtelijke status verworven.159 Hier moet aan worden toegevoegddat België partij is bij een hele reeks bilaterale consulaire verdragen.160

150 Supra, noot 143.151 J. SALMON, o.c., 542-546. Het verdrag telt slechts 32 ratificaties (http://untreaty.un.org). Zie over ad hoc zendingen

ook F. PRZETACZNIK, ‘Jurisdictional immunity of the members of a special mission’, Indian J.I.L. 1971, 593-609.152 Wenen, 14 maart 1975.153 J. VERHOEVEN, o.c., 116-117. Het telt slechts 30 ratificaties (http://untreaty.un.org).154 Zie daarover ook J. SALMON, o.c., 547-584.155 Zie bv. art. IV, sectie 11(g) Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties, Londen, 13februari 1946, goedgekeurd bij Wet 28 augustus 1948, B.S. 15-16-17 november 1948 (hierna ‘VNIV’); art. 2(a)Verdrag inzake de status van zendingen en vertegenwoordigers van Derde Staten bij de Noord-AtlantischeVerdragsorganisatie (NAVO), Brussel, 14 september 1994, goedgekeurd bij Wet 7 maart 1997, B.S. 21 oktober1997. Anders: art. 11 Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen,Brussel, 8 april 1965, Pb. 1967, 152/13, goedgekeurd bij Wet 13 mei 1966, B.S. 8 juli 1967, zoals gewijzigd doorart. 9(5) Verdrag van Amsterdam (hierna ‘Protocol Immuniteiten EG’), dat het heeft over de “gebruikelijkevoorrechten, immuniteiten en faciliteiten” en niet alle diplomatieke immuniteiten omvat (C. SCHMIDT, 'Le protocolesur les privilèges et immunités des Communautés Européennes. Commentaire de l'article 218 du Traité de Romeet de l'article 28, premier alinéa, du Traité de fusion', C.D.E. 1991, 80). Zie ook infra, nr.50.156 Zie voor deze laatste taak vooral art. 36(b)-(c) VWCV dat o.a. gearresteerde personen het recht toekent omonverwijld ‘hun’ consulaat op de hoogte te brengen en dat consulaire ambtenaren een bezoek- encorrespondentierecht geeft alsook het recht te zorgen voor de vertegenwoordiging in rechte. Zie daarover hetrecente arrest van het Int. Ger. (Duitsland/V.S.A.), LaGrand Case, 27 juni 2001, http://www.icj-cij.org.157 Voor een uitvoerige bespreking, zie L. LEE, Consular Law and Practice, Oxford, Oxford University Press, 1991 (2eed.); M. RICHTSTEIG, Wiener übereinkommen über diplomatische und konsularische Beziehungen:Entstehungsgeschichte, Kommentierung, Praxis, Baden-Baden, 1994.158 L. LEE, o.c., 17-18 en 25.159 In de Teheran case (§ 62 in fine) bestempelde het Int. Ger. een aantal bepalingen van het VWCV alsinternationaal gewoonterecht. Ook J. VERHOEVEN, o.c., 117, beschouwt de essentie van de bepalingen van ditverdrag als internationaal gewoonterecht (zie ook specifiek m.b.t. consulaire immuniteit, ibid., 119). Zie ook L. LEE,o.c., 26-27. Voor een toepassing in België, zie Brussel, 15 mei 1975, Pas. 1976, II, 48.160 Volgens J. VERHOEVEN, o.c., 122, gaat het over een veertigtal verdragen. Het gaat o.a. om de ConsulaireOvereenkomst tussen het Koninkrijk België en de Verenigde Staten van Amerika (Washington, 2 september 1969,goedgekeurd bij Wet 8 augustus 1973, B.S. 20 december 1973) en de Consulaire Overeenkomst tussen hetKoninkrijk België en de Republiek Turkije (Ankara, 28 april 1972, goedgekeurd bij Wet 22 augustus 1974, B.S.14 april 1976).

Page 20: Instituut voor Internationaal Recht

20

In het algemeen kan men stellen dat consulaire ambtenaren beperktere immuniteiten genieten dandiplomaten, vooral omwille van hun minder gevoelige functie.161 Wel moet de ontvangststaat ookvoor de werkzaamheden van een consulaire post alle faciliteiten verlenen (art. 28 VWCV).Hierna zullen vooral de verschilpunten met de hoger uiteengezette diplomatieke immuniteitenworden benadrukt.

1. Personen

35. Voor de onschendbaarheid van consulaire ambtenaren162 zijn er twee relevanteverdragsbepalingen. Enerzijds gebiedt art. 40 VWCV een bijzondere bescherming door deontvangststaat. Anderzijds regelt art. 41 VWCV de mate waarin consulaire ambtenarenvrijgesteld zijn van dwangmaatregelen door de ontvangststaat. Art. 41(1) VWCV vrijwaartconsulaire ambtenaren van aanhouding of voorlopige hechtenis, behalve bij een ernstigemisdaad163 en ingevolge een beslissing genomen door de bevoegde rechterlijke overheid.164 Art.41(2) verbiedt daarenboven, buiten de voornoemde uitzondering, dat de vrijheid van consulaireambtenaren wordt beperkt of dat zij worden opgesloten, behalve bij de tenuitvoerlegging van eenonherroepelijke rechterlijke uitspraak. Overeenkomstig art. 41(3) moet een consulair ambtenaarbovendien voor de bevoegde overheden verschijnen wanneer een strafrechtelijke vervolgingtegen hem aanhangig wordt gemaakt, zij het dat hij met bijzondere eerbied moet wordenbehandeld en dat de consulaire werkzaamheden zo min mogelijk mogen worden verstoord. Ledenvan de consulaire post genieten in essentie dezelfde bewegingsvrijheid als diplomaten (art. 34VWCV). Een aanhouding van, of de instelling van een strafrechtelijke vervolging tegen een lidvan het consulair personeel165 moet onmiddellijk worden meegedeeld aan de consulaire post of dezendstaat (art. 42 VWCV). Voorts moeten leden van de consulaire post in beginsel als getuigeoptreden als hen dit wordt gevraagd, behalve m.b.t. hun officiële werkzaamheden of als getuige-deskundige m.b.t. het recht van de zendstaat, maar zij kunnen daar niet toe worden gedwongen(art. 44 VWCV).36. Consulaire ambtenaren en bedienden genieten enkel immuniteit van jurisdictie t.a.v. derechtsmacht van de rechterlijke of administratieve overheden van de verblijfstaat voor“handelingen verricht bij uitoefening van hun consulaire taak” (art. 43(1) VWCV). Dan nog geldteen uitzondering voor een burgerlijke vordering die (a) voortvloeit uit contracten door hengesloten waarbij zij niet uitdrukkelijk of stilzwijgend namens de zendstaat optreden, of (b) dooreen derde is ingesteld i.v.m. schade voortvloeiende uit een ongeval in de ontvangststaatveroorzaakt door een voertuig, schip of luchtvaartuig (art. 43(2) VWCV). Anders dan diplomatengenieten consulaire ambtenaren en bedienden bijgevolg niet van immuniteit van rechtsmachtinzake verkeersongevallen,166 en evenmin voor geschillen betreffende de huur van hunpersoonlijke woning.167 Bovendien is ook hier de immuniteit slechts procedureel en zijn detitularissen ervan verplicht de wetgeving van de ontvangststaat te respecteren (art. 55 VWCV),met inbegrip van enige wettelijke plicht zich te verzekeren voor burgerrechtelijkeaansprakelijkheid i.v.m. het gebruik van een voertuig (art. 56 VWCV).Deze regeling is niet zonder problemen. Met name rijst de vraag naar de precieze draagwijdte van“handelingen verricht bij uitoefening van hun consulaire taak”.168 Het criminele karakter van een

161 L. LEE, o.c., 376.162 Zie art. 1(1)(d) VWCV voor de definitie.163 Dit begrip wordt niet verder gedefinieerd. Zie L. LEE, o.c., 378-379.164 Een aanhouding door de politie zonder een dergelijke beslissing mag niet, zelfs niet bij een betrapping op

heterdaad: zie L. LEE, o.c., 379-380.165 Overeenkomstig art. 1(1)(h) VWCV omvat ‘leden van het consulair personeel’ consulaire ambtenaren (behalve hethoofd van de consulaire post), consulaire bedienden (d.w.z. personen werkzaam bij de administratieve oftechnische dienst, zie art. 1(1)(e) VWCV) en leden van het bedienend personeel. Voor een Belgische uitspraakterzake, zie Brussel, 15 mei 1975, Pas. 1976, II, 48 (portiers van een consulaat zijn “leden van het bedienendpersoneel”).166 Zie ook G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 50; J. VERHOEVEN, o.c., 121.167 G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 50.168 Zie daarover L. LEE, o.c., 492-498; J. SALMON, o.c., 314-357.

Page 21: Instituut voor Internationaal Recht

21

gedraging vormt op zich reeds een sterke aanwijzing dat het niet om dergelijke handelingengaat.169 Het komt in strafzaken aan de consulaire ambtenaar toe prima facie aan te tonen dat hij inzijn functie handelde.170 Slaagt hij daarin, dan is het aan het Openbaar Ministerie hettegenovergestelde te bewijzen.171 Consulaire beroepsambtenaren mogen voorts geen op winstgerichte beroeps- of handelsactiviteiten uitoefenen in de ontvangststaat; andere personenverbonden aan de consulaire post die dergelijke activiteiten uitoefenen (bv. consulairebedienden), verliezen daardoor hun voorrechten en immuniteiten (art. 57 VWCV). Tenslotte blijftna het verlaten van de functie enkel de immuniteit van jurisdictie van consulaire ambtenaren enbedienden voor handelingen verricht bij de uitoefening van hun werkzaamheden bestaan (art. 53VWCV).37. Consulaire ambtenaren en andere nader genoemde categorieën van aan de post verbondenpersoneel alsmede hun familieleden genieten welbepaalde voorrechten, o.a. inzakevreemdelingenregistratie en verblijfsvergunningen (art. 46 VWCV), de reglementering vanvreemde arbeiders (art. 47 VWCV), sociale verzekering (art. 48 VWCV), directe belastingen (art.49 VWCV), douanerechten (art. 50 VWCV), bepaalde erfenisrechten (art. 51 VWCV) enpersoonlijk dienstbetoon (art. 52 VWCV). De regeling is complexer dan die voor personeel vaneen diplomatieke post; het komt er derhalve op aan telkens na te gaan wie precies dezevoorrechten geniet en onder welke voorwaarden.Consulaire ambtenaren die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in, de ontvangststaatgenieten enkel immuniteit van rechtsmacht en persoonlijke onschendbaarheid m.b.t. officiëlehandelingen verricht in de uitoefening van hun werkzaamheden en een vrijstelling van deverplichting te getuigen m.b.t. hun officiële werkzaamheden of als getuige-deskundige m.b.t. hetrecht van de zendstaat (art. 71(1) VWCV). Andere leden van de consulaire post die onderdaanzijn van, of duurzaam verblijf houden in, de ontvangststaat en hun gezinsleden, alsmedegezinsleden van de consulaire ambtenaren die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houdenin, de ontvangststaat, genieten in beginsel geen enkele immuniteit (art. 71(2) VWCV).Het VWCV bevat bovendien nog een apart regime voor consulaire ere-ambtenaren en posten diedoor hen worden geleid (artt. 58-68).De regeling inzake afstand van immuniteit (art. 45 VWCV) is bijna identiek aan die inzakediplomaten. Het enige verschil bestaat erin dat de afstand niet alleen uitdrukkelijk moet gebeuren,maar ook schriftelijk aan de ontvangststaat ter kennis dient te worden gebracht (art. 45(2)VWCV). Ook de persona non grata-verklaring (art. 23 VWCV) is min of meer identiek aan dieinzake diplomaten.

2. Gebouwen, goederen, enz.

38. Het gedeelte van de consulaire gebouwen dat uitsluitend voor de werkzaamheden van deconsulaire post wordt gebruikt, geniet bijzondere bescherming en mag niet worden betreden doorde overheden van de ontvangststaat dan met instemming van het hoofd van de post tenzij in gevalvan brand of een andere ramp die een onmiddellijk optreden vereist (art. 31 VWCV).172 Deprivate woning van consulair personeel is dus niet onschendbaar.173 De consulaire gebouwen, hetmeubilair, de goederen174 en de vervoermiddelen zijn gevrijwaard tegen vordering voordoeleinden van landsverdediging of openbaar nut, maar mogen indien nodig onteigend worden(art. 31(4) VWCV). Volgens Lee mogen ze wel het voorwerp uitmaken van executoriale

169 Vgl. L. LEE, o.c., 492-493. Voor een Belgische uitspraak in een strafzaak, zie Brussel, 15 mei 1975, Pas. 1976, II,

49 (het hof stelde, ten overvloede aangezien er geen enkele immuniteit gold, dat het mishandelen van vrouwenwaaraan een paspoort werd afgeleverd, geen band had met de uitoefening van de consulaire functie).170 Cass., 30 oktober 2001, http://www.cass.be.171 Pol. Gent, 14 april 2000, T.G.R. 2000, 264.172 Men kan argumenteren dat de bedreiging van een mensenleven of geweld tegen een persoon een dergelijkeomstandigheid is. Vgl. L. LEE, o.c., 391. Vgl. ook supra, nr. 29 i.v.m. een ambassadegebouw.173 J. VERHOEVEN, o.c., 120. In die zin ook L. LEE, o.c., 393-394.174 Ook al bevinden ze zich niet in deze gebouwen.

Page 22: Instituut voor Internationaal Recht

22

maatregelen t.g.v. een vonnis in het voordeel van een particulier, voor zover de onschendbaarheidvan de archieven wordt gerespecteerd.175 Tenslotte genieten de consulaire gebouwen en dewoning van het hoofd van de post, als die beroepsambtenaar is, die door of namens de zendstaatworden gehuurd of in eigendom worden gehouden, (dezelfde) vrijstelling van belastingen (als eenambassadegebouw) (art. 32 VWCV).De consulaire archieven zijn volledig onschendbaar (art. 33 VWCV), net als de officiëlebriefwisseling (art. 35(2) VWCV). De consulaire post mag ook ongehinderd verbindingenonderhouden, zij het dat voor het gebruik van een radiozender toestemming nodig is (art. 35(1)VWCV). Consulaire ambtenaren moeten zich ook vrijelijk in verbinding kunnen stellen metonderdanen van de zendstaat en vice versa (art. 36(1)(a) VWCV). De consulaire tas isonschendbaar, maar bij bepaalde vermoedens mag opening in het bijzijn van eenvertegenwoordiger van de zendstaat worden geëist; wordt dit geweigerd mag hij wordenteruggezonden (art. 35(3) VWCV). De consulaire (al dan niet ad hoc) koerier is onschendbaar(art. 35(5)-(6) VWCV). Heffingen verricht voor het verlenen van consulaire akten zijn toegelatenen vrijgesteld van belastingen (art. 39 VWCV).

D. Immuniteit van vreemde overheidsvertegenwoordigers

39. De immuniteit van vreemde overheidsvertegenwoordigers andere dan diplomaten enconsulaire ambtenaren is op enkele uitzonderingen na het voorwerp van internationaalgewoonterecht, wat mede verklaart waarom de stand van het recht in deze materie soms verre vaneenduidig is. We maken hierna een onderscheid tussen vreemde overheidsfunctionarissen in hetalgemeen (1), staatshoofden en regeringsleiders (2) en ministers (3).

1. Vreemde overheidsfunctionarissen in het algemeen

40. Voor vreemde overheidsfunctionarissen is de immuniteitsvraag in de allereerste plaats eenvraag van de toerekenbaarheid van hun handelingen aan de desbetreffende vreemde Staat.Wanneer zij in hun hoedanigheid van orgaan van deze Staat een handeling stellen voor rekeningvan deze laatste, is deze handeling niet toerekenbaar aan henzelf, maar aan de betrokken Staat.Voor dergelijke handelingen moet een vordering dan ook tegen deze laatste worden ingesteld enin dat geval gelden de regels inzake staatsimmuniteit.176 Dit beginsel geldt voor alleoverheidsfunctionarissen, met inbegrip van staatshoofden en ministers.177

Wel is het twijfelachtig of de regel ook geldt in strafzaken. Minstens in geval van ernstigemisdaden in de forumstaat lijkt de regel niet toepasselijk.178 Er zijn verscheidene gevallen vanstrafrechtelijke veroordelingen van vreemde overheidsagenten die voor rekening van hun Staathandelden: zo bv. de veroordeling van twee Franse agenten in de Rainbow Warrior zaak,179 vaneen Libisch agent in de Lockerbie zaak180 en van zes Libische agenten voor een bomaanslag.181

Een vreemde overheidsfunctionaris kan wel tijdelijk een ruimere immuniteit genieten wanneer hijdeel uitmaakt van een bijzondere zending (zie supra, nr. 33).

175 L. LEE, o.c., 397.176 Zie art. 2(1)(b)(v) Draft Articles en de commentaar daarbij in Ann. Comm. Dr. Int. 1991, II/2, 18-19.177 Zie Ann. Comm. Dr. Int. 1991, II/2, 18; B. HEß, l.c., 270, noot 14.178 Vgl. H.-E. FOLZ en M. SOPPE, “Zur Frage der Völkerrechtmässigkeit von Haft befehlen gegen Regierungsmitglieder

anderer Staaten”, N. St. Z. 1996, 582-583; M. BOTHE, “Die strafrechtliche Immunität fremder Staatsorgane”,Z.a.ö.R.V. 1971, 257-264.179 R. v. Mafart and Prieur, High Court (New Zealand), Auckland Registry, 22 november 1985, 74 I.L.R., 241-256.180 High Court of Justiciary (Schotland), Case 1475/99, 31 januari 2001,http://www.scotcourts.gov.uk/html/lockerbie.htm, bevestigd door Appeal Court, High Court of Justiciary, AppealNo: C104/01, 14 maart 2002, http://www.scotcourts.gov.uk/download/Lockerbieappealjudgement.doc.181 Hof van Assisen, Parijs, 10 maart 1999, geciteerd in S. ZAPPALÀ, ‘Do Heads of State in Office Enjoy Immunity fromJurisdiction for International Crimes? The Ghaddafi Case Before the French Cour de Cassation’, E.J.I.L. 2001,596.

Page 23: Instituut voor Internationaal Recht

23

Tenslotte zijn er voor enkele categorieën van vreemde overheidsfunctionarissen specifieke regels,vooral militairen,182 staatshoofden, regeringsleiders en ministers (zie infra, nrs. 41-43).

2. Staatshoofden en regeringsleiders

41. Er werd lange tijd gesteld dat de immuniteit van een vreemd staatshoofd afgeleid is van dievan de Staat zelf. Met de opkomst van beperkte staatsimmuniteit biedt deze theorie echter geentoereikende grondslag (meer) voor de ruime immuniteit die een staatshoofd geniet. Dezeimmuniteit vloeit meer voort uit het representatief karakter van het staatshoofd183 en wordtdaarnaast ook in toenemende mate gerechtvaardigd op functionele gronden.Ook voor Staatshoofden geldt de algemene regel dat hun handelingen gesteld voor rekening vande Staat enkel toerekenbaar zijn aan de Staat.184

Anderzijds geniet een vreemd Staatshoofd ook immuniteiten ratione personae. In strafzaken iseen staatshoofd onschendbaar185 en volledig immuun, ook voor privé-handelingen.186 Op devraag naar een eventuele uitzondering in geval van internationale misdaden komen we verderterug (infra, nr. 55).De omvang van de immuniteit in burgerrechtelijke zaken is veel minder duidelijk en kan nietbinnen het bestek van deze bijdrage worden uiteengezet.187 Aan te stippen valt dat het Institut deDroit International in een recente resolutie enkel immuniteit toekent in burger- enadministratiefrechtelijke zaken m.b.t. ambtshandelingen, overeenkomstig de hogergenoemdealgemene regel. Het voegt er wel aan toe dat geen enkele handeling verbonden aan de uitoefeningvan de rechterlijke functie mag worden gesteld t.a.v. van een staatshoofd wanneer dit zich op hetgrondgebied van een vreemde Staat bevindt in de uitoefening van zijn officiële functie. 188

In welke mate familieleden van staatshoofden immuniteit genieten is minder duidelijk, behalvewanneer zij deel uitmaken van een bijzondere missie.189

Een voormalig staatshoofd geniet enkel immuniteit voor handelingen die hij tijdens zijn ambt inzijn officiële hoedanigheid heeft verricht.190 De betrokken Staat kan afstand doen van dezeimmuniteit.191

42. De positie van regeringsleiders is minder duidelijk dan deze van staatshoofden: wegens hunminder representatief karakter genoten zij traditioneel niet dezelfde ruime immuniteit,192 maar

182 Zie daarover H.G. SCHERMERS en H. VAN HOUTTE, o.c., 144. Zie ook J. VERHOEVEN, ‘Le statut des bases militaires

étrangères et des quartiers généraux interallies implantés en Belgique', B.T.I.R. 1969, 565-596. Het statuut vanvreemde troepen wordt normaal geregeld bij verdrag (‘Status of Forces Agreement’), zie bv. infra, nr. 49 voor deNAVO.183 Zie Beslagr. Brussel, 27 juli 1971, Pas., 1971, III, 81.184 Zie art. 2(1)(b)(i) en (v) Draft Articles en de commentaar (Ann. Comm. Dr. Int. 1991, II/2, 14-15 en 18) en section14(1) UK SIA. Zie ook A. WATTS, ‘The Legal Position in International Law of Heads of States, Heads ofGovernments and Foreign Ministers’, 247 Rec. Cours, 1994-III, 54-55.185 A. WATTS, l.c., 51-52; INSTITUT DE DROIT INTERNATIONAL, Resolution on the Immunities of Heads of State andGovernment, nog niet gepubliceerd maar in het bezit van de auteurs en besproken in H. FOX, ‘The Resolution ofthe Institute of International Law on the Immunities of Heads of State and Government’, I.C.L.Q. 2002, 119-125(hierna ‘Resolutie IDI’), art. 1. Zie ook section 20(1)(a) UK SIA en art. 1(1)(a) Verdrag beschermde personen.186 Cass. Fr., Arrest nr. 1414, 13 maart 2001, http://www.courdecassation.fr (> ‘Actualité jurisprudence’ > Arrêtssélectionnés’); Bundesgerichtshof (Duitsland), 14 december 1984, Re Honecker, 80 I.L.R., 365-366; Tribunalféderal (Zwitserland), Ferdinand et Imelda Marcos c. Office fédéral de la police, 2 november 1989, S.Z.I.E.R.1991, 535-536; P. MALANCZUK, o.c., 119; A. WATTS, l.c., 54; J. SALMON, o.c., 596 en 599 en art. 2 resolutie IDI. Zieook section 20(1)(a) UK SIA en O.R. Brussel, 6 november 1998, J.T. 1999, 308. De strafrechtelijke veroordelingvan Noriega in de V.S. (US v. Noriega and Others, D.C. South Florida, 8 december 1990, 99 I.L.R. 1994, 143-194,bevestigd door U.S. v. Manuel Antonio Noriega, Ct. Ap. (11th Cir.), 7 juli 1997, http://www.findlaw.com) is hieropslechts een schijnbare uitzondering: de betrokkene werd niet als staatshoofd erkend door de VS en was reedsafgezet ten tijde van zijn veroordeling.187 Voor een uitgebreide bespreking, zie J. SALMON, o.c., 596-601: A. WATTS, l.c., 54-66 en 72-75. Zie ook section20(1)(a) UK SIA.188 Art. 3 en 3bis resolutie IDI, supra noot 185. Hoewel de resolutie niet in alle opzichten de huidige stand van hetinternationaal recht weergeeft, biedt zij in het licht van de onzekerheid van dit recht en haar functioneeluitgangspunt een goede richtsnoer: zie H. FOX, l.c., 125.189 Voor een uitvoerige analyse, zie A. WATTS, l.c., 75-81. Volgens Art. 5 resolutie IDI en Beslagr. Brussel, 29december 1988, J.L.M.B. 1989,170 genieten familieleden in principe geen immuniteit. Volgens section 20(1)(b) UKSIA wel. Ook de commentaar bij art. 3(2) Draft Articles wijst op het bestaan van immuniteiten voor de familie (Ann.Comm. Dr. Int. 1991, II/2, 22). Volgens art. 1(1)(a) Verdrag beschermde personen zijn familieleden van eenStaatshoofd enkel ‘internationaal beschermde personen’ wanneer ze hem vergezellen.190 Art. 13 resolutie IDI ; J. SALMON, o.c., 602; I. SEIDL-HOHENVELDERN, Völkerrecht, Keulen, Carl Heymanns, 1997 (9e

ed.), 275; A. WATTS, l.c., 88-89. Zie ook O.R. Brussel, 6 november 1998, J.T. 1999, 308.191 Art. 14 juncto 7 resolutie IDI; A. WATTS, l.c., 90; E. DENZA, o.c., 275.

Page 24: Instituut voor Internationaal Recht

24

aangezien deze functie tegenwoordig in vele Staten even belangrijk, zoniet praktisch belangrijker,is als die van het staatshoofd en immuniteiten vandaag de dag overwegend functioneel wordenverantwoord, lijkt een gelijkschakeling met staatshoofden verantwoord.193

3. Ministers

43. Zoals voor alle overheidsfunctionarissen, geldt voor een vreemd minister dat wanneer hijhandelt voor rekening van zijn Staat, deze handeling enkel toerekenbaar is aan deze laatste.In de rechtsleer wordt vrij algemeen aangenomen dat vreemde ministers daarbuiten slechtsimmuniteit genieten (maar dan wel een volledige immuniteit) wanneer zij voor de uitoefeningvan hun functie in het buitenland verblijven.194

Wel ging men er van uit dat ministers van buitenlandse zaken een ruimere immuniteit genieten.195

Het Internationaal Gerechtshof heeft recent in de zaak Yerodia geoordeeld dat zij in hetbuitenland een absolute strafrechtelijke immuniteit en onschendbaarheid genieten.196 De omvangvan hun burgerrechtelijke immuniteit blijft evenwel onduidelijk. Op de vraag naar een eventueleuitzondering in geval van internationale misdaden komen we verder terug (infra, nr. 55).

E. Immuniteiten van internationale organisaties en hun personeel

44. De immuniteiten van internationale organisaties zelf, van hun ambtenaren en van devertegenwoordigers van Staten bij deze organisaties zijn bijna altijd bij verdrag geregeld. Meestalbevat het oprichtingsverdrag van een organisatie een algemene bepaling i.v.m. dezeimmuniteiten.197 Bij gebrek aan een dergelijke algemene bepaling198 of ter uitwerking daarvanworden vaak specifieke verdragen (meestal in de vorm van een protocol) gesloten tussen delidstaten van de organisatie199 en/of zetelakkoorden tussen de organisatie en de gaststaat.200 Eenbelangrijk gevolg van deze verdragrechtelijke regeling is dat zij enkel geldt t.a.v. partijen bij dezeverdragen, doorgaans lidstaten en/of zetelstaten. Deze verdragen leiden soms tot specifiekebepalingen in nationale wetgeving.201 Sommige (vnl. Angelsaksische) landen kennen eenalgemene wet inzake (de immuniteiten van) internationale organisaties.202

192 Zie art. 3(2) Draft Articles, dat enkel op de immuniteit ratione personae van staatshoofden slaat, en de

commentaar daarbij (Ann. Comm. Dr. Int. 1991, II/2, 22). Zie uitvoerig A. WATTS, l.c., 102-110.193 Zo art. 15(1) resolutie IDI. Volgens art. 1(1)(a) Verdrag beschermde personen zijn regeringsleiders net alsstaatshoofden ‘internationaal beschermde personen’ wanneer ze zich in het buitenland bevinden.194 Zo H.G. SCHERMERS en H. VAN HOUTTE, o.c., 139; Zie ook M. BOTHE, l.c., 264-265; M. RUFFERT, l.c., 180-181.Tijdens een dergelijk verblijf zal de minister vaak vallen onder de Convention on Special Missions, die in art. 21.2juncto 29 en 31 immuniteit voorziet. In de Pinochet case (House of Lords, Regina v. Bartle and the Commissionerfor the Metropolis and others, ex parte Pinochet, 24 maart 1999, I.L.M. 1999, 581 e.v.) was Lord MILLET vanoordeel dat ministers geen immuniteit ratione personae genieten.195 Volgens art. 1(1)(a) Verdrag beschermde personen zijn ministers van buitenlandse zaken ‘internationaalbeschermde personen’ wanneer ze zich in het buitenland bevinden. A. WATTS, l.c., 97-113, behandelt ministersvan buitenlandse zaken samen met regeringsleiders. Ook de commentaar bij art. 3(2) Draft Articles vermeldtregeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken samen (Ann. Comm. Dr. Int. 1991, II/2, 22).196 Case concerning the arrest warrant of 11 April 2000, 14 februari 2002, http://www.icj-cij.org (hierna ‘YerodiaCase’), § 54.197 Zo bv. art. 105 VN-Handvest; art. 95 Benelux-Verdrag (Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie,’s-Gravenhage, 3 februari 1958, goedgekeurd bij Wet 20 juni 1960, B.S. 27 oktober 1960); art. 40 Verdrag totoprichting van de Raad van Europa (Londen, 5 mei 1949, goedgekeurd bij Wet 11 februari 1950, B.S. 11 maart1950); art. 191 Euratom-Verdrag; art. 291 (ex art. 218) EG-Verdrag.198 Zo bevat bv. het Noord-Atlantisch Verdrag (Washington, 4 april 1949, goedgekeurd bij Wet 2 juni 1949, B.S. 1-2augustus 1949) geen dergelijke clausule.199 Zo bv. voor de VN het VNIV en het Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten der gespecialiseerdeorganisaties (New York, 21 november 1947, goedgekeurd bij Wet 8 april 1953, B.S. 21 november 1953). Voor deEG en de NAVO, zie infra, nrs. 46 resp. 47.België heeft o.a. zetelakkoorden met de groep van Staten in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Zuidzee, hetEuropees Ruimte-Agentschap, de Europese Vrijhandelsassociatie en haar Toezichthoudende Autoriteit, deSamenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten, de Conferentie van het Energiehandvest, de Liga van deArabische Staten en het Agentschap voor Culturele en Technische Samenwerking. Het heeft ook eenzetelakkoord met het Internationaal Comité van het Rode Kruis (nog niet goedgekeurd bij Wet), dat geeninternationale intergouvernementele organisatie is. Voor een grondige analyse van de positie van zetelstaten, zieA.S. MULLER, International Organizations and their Host States. Aspects of their Legal relationship, s.l., Kluwer,1995.201 Bv. art. 4 W.I.B.202 Bv. de (US) International Organizations Immunities Act (22 USC Ch. VII, Subch. XVIII, section 288) en de (UK)International Organisations Act (1968).

Page 25: Instituut voor Internationaal Recht

25

Ondanks het feit dat de immuniteiten in de meeste gevallen bij verdrag zijn geregeld, kan devraag rijzen of er bij afwezigheid van een dergelijke verdragsrechtelijke regeling, of bij het nietvan kracht zijn daarvan t.a.v. een bepaalde Staat, krachtens het internationaal gewoonterechtzekere immuniteiten moeten worden gerespecteerd. Het antwoord is omstreden.203 In Belgiëbesliste het Hof van Cassatie zeer recent dat internationale organisaties geen immuniteit genietenin afwezigheid van een verdrag.204 Aangezien er bijna altijd verdragsrechtelijke regelingen zijn,lijkt deze vraag dit op het eerste zicht van weinig praktisch belang. Omdat de parlementairegoedkeuring (door alle terzake bevoegde parlementaire vergaderingen) en publicatie vanverdragen in België echter niet altijd van een leien dakje loopt, is de vraag niet louteracademisch.205

Voor een nauwkeurige analyse moeten bijgevolg steeds de toepasselijke verdragen wordengeraadpleegd. Daarbij moet in eerste instantie een onderscheid worden gemaakt tussen deimmuniteiten en voorrechten van de organisatie zelf, die van haar ambtenaren en die vanvertegenwoordigers van Staten bij deze organisaties.

1. De organisatie zelf

45. De grondslag voor de immuniteiten van internationale organisaties is functioneel: zij hebbendeze nodig om in alle onafhankelijkheid hun taak te kunnen vervullen.206 Daarbij moet duidelijkworden gesteld dat de immuniteiten van internationale organisaties verschillen van die vanStaten.207 Niettegenstaande dit functionele karakter is de immuniteit van deze organisaties veelalmin of meer absoluut.208 De hoofdreden daarvoor ligt in de specialiteit van internationaleorganisaties: zij hebben enkel de hun toegekende specifieke bevoegdheden en de daarvoorbestemde goederen.209

Binnnen het bestek van deze bijdrage kunnen we geen gedetailleerd overzicht geven vanalle voorrechten en immuniteiten van internationale organisaties, zelfs niet van de 56internationale organisaties waarvoor België gastland is (supra, nr. 1). Het betreft vooralimmuniteit van jurisdictie en executie, onschendbaarheid van gebouwen en archieven envrijstellingen inzake fiscale en sociale-zekerheidsverplichtingen. Hierna gaan we wel kort in ophet statuut van de NAVO en de EU.46. Het oprichtingsverdrag van de NAVO bevat geen bepaling i.v.m. voorrechten enimmuniteiten. Wel zijn er in het kader van de NAVO een hele reeks verdragen gesloten over dezematerie.210 Zo zijn er naast de Overeenkomst betreffende de rechtspositie van de organisatie vanhet Noord-Atlantisch verdrag, van de nationale vertegenwoordigers en van het internationaalpersoneel (hierna ‘NAVO Status Verdrag’)211 vooral het Protocol nopens de rechtspositie vaninternationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag(hierna ‘Protocol NAVO HQ’)212 en de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en hetAlgemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Strijdkrachten in Europa inzake bijzondere

203 E. DAVID, ‘Le droit à un juge ne se réalise pas seulement dans la prononcé d’un jugement mais implique aussi son

exécution’, noot bij Cass., 12 maart 2001, J.T. 2001, 611. Vgl. C.F. AMERASINGHE, Principles of the InstitutionalLaw of International Organizations, Cambridge, Cambridge University Press., 1996, 397-402.204 Cass., 12 maart 2001, Arabische Liga, J.T. 2001, 610, A.J.T. 2001-2002, 495 (de regel werd ingeroepen als eenalgemeen rechtsbeginsel en niet als internationaal gewoonterecht).205 Voor een geval waarin de parlementaire goedkeuring ontbrak, zie Cass., 12 maart 2001, Arabische Liga, J.T.2001, 610, A.J.T. 2001-2002, 495. Over de (gebrekkige) publicatie van verdragen in België, zie D. VANEECKHOUTTE, ‘Bekendmaking van verdragen: voorstel tot genezing van een zieke’, T.v.W. 2002, 3-31.206 Zie uitvoerig P.F. BEKKER, The Legal Position of Intergovermental Organizations. A Functional Necessity Analysisof Their Legal Status and Immunities, Dordrecht, Nijhoff, 1999.207 Ibid., 152-156; E. DAVID, l.c., 611. Zie, m.b.t. de immuniteit van executie, Beslagr. Brussel, 27 mei 1991, R.R.D.1992, 90. Zie evenwel art. 95(1) Benelux-Verdrag en H.G. SCHERMERS en H. VAN HOUTTE, l.c., 139. De Belgischerechtspraak laat soms na dit onderscheid te maken. Zie bv. Arbh. Brussel, 27 november 1996, J.T.T. 1997, 435,waarin het hof de regels inzake staatsimmuniteit toepast zonder de relevante verdragsbepalingen in acht tenemen.208 G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 51; E. DAVID, l.c., 610-611; J. VERHOEVEN, o.c., 743. Voor een toepassing m.b.t.de VN, zie Brussel, 15 september 1969, Pas. 1969, II, 248.209 E. DAVID, l.c., 611. Zie, m.b.t. de goederen, Beslagr. Brussel, 27 mei 1991, R.R.D. 1992, 91-91.210 Zie http://www.nato.int/docu/basics.htm voor de (Engelse en soms Franse) tekst van de meeste van dezeverdragen.211 Ottawa, 20 september 1951, goedgekeurd bij Wet 1 februari 1955, B.S. 6 maart 1955.212 Parijs, 28 augustus 1952, goedgekeurd bij Wet 5 maart 1954, B.S. 20 mei 1954.

Page 26: Instituut voor Internationaal Recht

26

voorwaarden voor de vestiging en het functioneren van dit Hoofdkwartier op het grondgebied vanhet Koninkrijk België.213 Het is derhalve van belang om na te gaan welk verdrag in welkeomstandigheden geldt.214 Naast deze drie verdragen zijn er nog andere akkoorden, die vooralbetrekking hebben op het statuut van ambtenaren, krijgsmachten en vertegenwoordigers vanStaten; zij komen verder (infra, nr. 49) aan bod.De NAVO en haar goederen genieten een volledige immuniteit van jurisdictie (behoudensafstand) en executie en haar gebouwen, goederen en archieven zijn onschendbaar.215 De NAVOis vrijgesteld van in- en uitvoerheffingen en -beperkingen en van directe belastingen, behalveheffingen voor openbare nutsdiensten, maar niet van B.T.W. en indirecte belastingen (zij het datin een zeker terugbetalingsmechanisme is voorzien).216 Verder mogen haar officiëlecorrespondentie en communicatie niet aan censuur worden onderworpen en mag de NAVOgebruik maken van een diplomatieke tas of diplomatiek koerier die de daarop toepasselijkediplomatieke immuniteiten en voorrechten genieten.217 Tenslotte moet de Noord-AtlantischeRaad gepaste procedures voor geschillenbeslechting voorzien voor (a) geschillen die voortvloeienuit contracten of andere geschillen van private aard waarbij de NAVO partij is en (b) geschillenm.b.t. een NAVO-ambtenaar of -expert die immuniteit geniet wanneer geen afstand wordt gedaanvan deze immuniteit.218

47. Ook de EG/EU heeft een eigen regeling inzake voorrechten en immuniteiten. Naast eenalgemene bepaling in het Euratom- en het EG-Verdrag219 is deze vooral neergelegd in hetProtocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (hierna‘Protocol Immuniteiten EG’).220 Dit protocol voorziet in de onschendbaarheid van de gebouwen,archieven221 en eigendommen van de EG, al kan het Hof van Justitie van de EGdwangmaatregelen toestaan op eigendommen van de EG.222 De fiscale voorrechten en vrijstellingvan in- en uitvoerheffingen en -beperkingen zijn min of meer identiek aan die van de NAVO,223

net als de bescherming van de officiële correspondentie en communicatie.224 Verder genieten deinstellingen van de EG “voor hun officiële mededelingen en het overbrengen van al hundocumenten op het grondgebied van iedere lidstaat de behandeling, welke door deze staat aandiplomatieke missies wordt toegestaan”.225

Doordat zij met het Hof van Justitie over een eigen supranationaal rechtscollege beschikt, is deEG in staat om het probleem van de immuniteit van de organisatie voor de rechtscolleges van delidstaten in belangrijke mate op te vangen. Zo is het Hof van Justitie bevoegd kennis te nemenvan geschillen over niet-contractuele vorderingen tot vergoeding van schade die door EG-instellingen of door EG-personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.226 Ditstelsel, dat aanleiding heeft gegeven tot een uitvoerige rechtspraak,227 loopt parallel met deimmuniteit van EG-personeelsleden.228 Een personeelslid is immers enkel immuun voor hetgeen

213 Brussel, 12 mei 1967, goedgekeurd bij Wet 22 januari 1970, B.S. 26 juni 1970, zoals gewijzigd door het Akkoord

afgesloten door wisseling van brieven gedagtekend op 23 mei en 2 juni 1967 te Brussel, tot wijziging van hetAkkoord tussen België en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa (SHAPE) totregeling van sommige administratieve problemen in verband met de inplanting van SHAPE in België.214 Zo is het NAVO Status Verdrag in principe niet van toepassing op militaire hoofdkwartieren, zie art. II. Dergelijkehoofdkwartieren vallen onder het Protocol NAVO HQ (zie art. II daarvan).215 Art. V-VII NAVO Status Verdrag.216 Ibid., art. IX-X.217 Ibid., art. XI.218 Ibid., art. XXIV.219 Zie art. 191 Euratom-Verdrag en art. 291 (ex. 218) EG-Verdrag.220 Supra noot 155. Voor een uitvoerige bespreking en een rechtspraakoverzicht, zie C. SCHMIDT, l.c., 67-100. Vooreen rechtspraakoverzicht van de periode 1985-1998, zie het alfabetisch rechtspraakregister van het H.v.J. ophttp://www.curia.eu.int/common/recdoc/tablmat/fr/tm.pdf (rubriek ‘privilèges et immunités’).221 Voor een toepassing, zie Voorz. Rb. Brussel, Kort Ged., 23 april 1999; Ministerie van Justitie, Jurisprudentie(http://www.cass.be/cgi_juris/jurn.pl, ook http://194.7.188.126/cgi_jurisp/jurn.pl). Zie ook Cass., 13 september2000, http://www.cass.be (geen schending van art. 2 Protocol Immuniteiten EG wanneer de rechter niet nagaat ofdocumenten die overhandigd werden door een van zijn beroepsgeheim ontheven EG-ambtenaar al dan niet tot deEG-archieven behoren) .222 Art. 1-2 Protocol Immuniteiten EG. Zie ook C. SCHMIDT, l.c., 69-70.223 Ibid., art. 3-4.224 Ibid., art. 6.225 Ibid., art. 6.226 Art. 235 (ex art. 178) juncto art. 288 (ex art. 215) EG-Verdrag.227 P. VAN NUFFEL, 'De contractuele aansprakelijkheid van de Europese Gemeenschap: een bevoegdheidskluwenontward', noot bij Brussel, 18 oktober 1999, A.J.T. 2000-2001, 159.228 G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 52.

Page 27: Instituut voor Internationaal Recht

27

hij/zij “in [zijn] officiële hoedanigheid [heeft] gedaan, gezegd of geschreven”.229 Gaat het om eendergelijke handeling, dan kan men de EG aanspreken (die zelf desgevallend verhaal kanuitoefenen op het betrokken personeelslid230); in het andere geval kan men het personeelslid zelfaanspreken. Daarnaast is het Hof van Justitie ook bevoegd uitspraak te doen “in elk geschil tussende Gemeenschap en haar personeelsleden, binnen de grenzen en onder de voorwaardenvastgesteld in het statuut of voortvloeiende uit de regeling welke voor hen toepasselijk is” en“krachtens een arbitragegeding vervat in een door of namens de Gemeenschap geslotenpubliekrechtelijke of privaatrechtelijke overeenkomst”.231 Geschillen betreffende contracten waarde EG partij bij is, zijn derhalve enkel aan de bevoegdheid van het Hof van Justitie onderworpenals dit in het contract werd bedongen.232 Geschillen waar de EG partij bij is, zijn immers,behoudens de bevoegdheid die door het EG-Verdrag aan het Hof van Justitie wordt verleend, nietuit dien hoofde onttrokken aan de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties.233

48. Ook internationale organisaties kunnen afstand doen van immuniteit.234 De aanduiding vanhet daartoe bevoegde orgaan, net als de modaliteiten, geschiedt in het desbetreffende verdrag.Niets belet om voor het overige de gebruikelijke regels inzake afstand toe te passen.235 Eigen aaninternationale organisaties is wel dat er vaak voorzien wordt in een alternatief mechanisme terbeslechting van geschillen (hetgeen belangrijk is inzake mensenrechten, zie infra, nrs. 51-53).236

Zo valt te wijzen op de administratieve tribunalen van de VN en de InternationaleArbeidsorganisatie.237

2. Ambtenaren

49. Ambtenaren van internationale organisaties genieten doorgaans, net zoals consulaireambtenaren, slechts een functioneel beperkte immuniteit voor handelingen verricht in hunfunctie.238 Naast immuniteit van jurisdictie mogen zij i.v.m. deze handelingen meestal ook nietworden aangehouden of gevangen gezet.239 De hoogste ambtenaren van de organisatie, vooral desecretaris-generaal, genieten daarbovenop meestal ook nog diplomatieke immuniteit.240

Ondanks de grote gelijkenissen kan de draagwijdte van deze immuniteiten uiteenlopen. Zo heefthet Hof van Justitie een zeer beperkte draagwijdte gegeven aan de handelingen waarvoor eenambtenaar immuniteit geniet,241 terwijl het Internationaal Gerechtshof voor VN-experten opmissie een eerder ruime interpretatie hanteerde.242 Wat de EG betreft, lijkt het bovendien 229 Art. 12 Protocol Immuniteiten EG.230 P. VAN NUFFEL, l.c., 158; G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 52. Zie art. 12(a) Protocol Immuniteiten EG.231 Resp. art. 236 (ex art. 179) en art. 238 (ex art. 181) EG Verdrag.232 P. VAN NUFFEL, l.c., 161-162.233 Art. 240 (ex art. 183) EG Verdrag. Zie ook G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 51; P. VAN NUFFEL, l.c., 159. Zie

bv. Voorz. Rb. Brussel, Kort Ged., 23 april 1999; Ministerie van Justitie, Jurisprudentie(http://www.cass.be/cgi_juris/jurn.pl, ook http://194.7.188.126/cgi_jurisp/jurn.pl); Brussel, 18 oktober 1999, A.J.T.2000-2001, 157.234 Zie o.a. art. II, sectie 2 VNIV en art. V NAVO Status Verdrag. Vgl. art. 18 Protocol Immuniteiten EG en de lezingdie hieraan gegeven wordt door C. SCHMIDT, l.c., 69.235 Zo oordeelde het Brusselse Hof van Beroep (19 november 1996, Pas. 1995, II, 121) dat er geen immuniteit iswanneer een internationale organisatie als eiser optreedt en zich niet op immuniteit beroept.236 Zie E. DAVID, l.c., 613.237 Voor de statuten, zie resp. http://untreaty.un.org/ola-internet/atstatut.htm enhttp://www.ilo.org/public/english/tribunal/stateng.htm. Voor meer informatie, zie resp. http://untreaty.un.org/ola-internet/unat.htm (waar ook te vinden is voor het personeel van welke organisaties dit tribunaal bevoegd is: naastde VN zelf o.a. UNICEF, ICAO en IMO) en http://www.ilo.org/public/english/tribunal/. Zie o.a. B. DE VUYST,‘Arbeidsverhoudingen binnen internationale organisaties en internationaal administratief recht’, noot bij Cass., 12maart 2001, A.J.T. 2001-02, 497-498.238 Zie bv. art. XVIII(a) en XX(b) NAVO Status Verdrag (resp. voor ambtenaren en experten); art. 12(a) ProtocolImmuniteiten EG; art. V, sectie 18(a) en art. VI, sectie 22(b) VNIV (resp. voor functionarissen en deskundigen metzending).239 Zie o.a. art. IV, section 11 VNIV en art. XIII NAVO Status Verdrag.240 Zie bv. art. XX NAVO Status Verdrag; art. V, sectie 19 VNIV; art. 39 Benelux-Verdrag; art. 16 Algemeen Verdragnopens de voorrechten en immuniteiten van de Raad van Europa, Parijs, 2 september 1949, E.T.S. Nr. 2,goedgekeurd bij Wet 13 april 1951, B.S., 17 mei 1951 (hierna ‘VIRvE’).241 Zie H.v.J., arresten van 11 juli 1968, zaak 5/68, Sayag, Jur. 1968, 549 en 10 juli 1969, zaak 6/69, Sayag, Jur.1969, 329. Voor een toepassing in België, zie Brussel, 21 december 1966, R.G.A.R. 1967, nr. 7799, bevestigd doorCass., 17 februari 1969, Pas. 1969, I, 541; Cass., 16 februari 1970, Pas. 1970, I, 517 (het betrof een verkeersongevaldoor een ambtenaar die in dienstopdracht reed maar desondanks geen immuniteit genoot). Voor een geval waar erwel immuniteit was, zie Brussel, 18 oktober 1999, A.J.T. 2000-2001, 155.242 Int. Ger., Difference relating to immunity from legal process of a Special Rapporteur of the Commission on HumanRights, advies van 29 april 1999, http://www.icj-cij.org. In deze zaak oordeelde het Internationaal Gerechtshof dat

Page 28: Instituut voor Internationaal Recht

28

mogelijk een beslissing die weigert de immuniteit van een ambtenaar op te heffen, voor het Hofvan Justitie aan te vechten.243 In het kader van de NAVO gelden verschillende regels voorinternationale ambtenaren,244 bepaalde leden van de militaire staf245 of personeel werkzaam ineen hoofdkwartier246 en leden van de krijsmacht.247 Eigen daarbij is dat er voor deze laatstenvooral voorzien is in bevoegdheidsregelingen eerder dan immuniteiten.248 Het is dan ook vangroot belang na te gaan welk statuut een persoon heeft, d.w.z. onder welk(e) verdrag(en) en inwelke categorie hij of zij valt.249

Ook hier is de immuniteit procedureel, moeten de betrokkenen de wetgeving van de verblijfstaatnaleven,250 en is afstand van immuniteit mogelijk. Bij internationale organisaties geldt zelfs vaakeen plicht tot afstand indien dit de belangen van de organisatie niet schaadt.251 Bovendien is er,zoals hoger vermeld, voor verscheidene organisaties voorzien in een alternatiefgeschillenbeslechtingsmechanisme in geval de immuniteit niet wordt opgeheven.Naast immuniteit en onschendbaarheid genieten internationale ambtenaren nog anderevoorrechten,252 waarvan het belangrijkste ongetwijfeld van fiscale aard is.253

3. Vertegenwoordigers van staten

50. Tenslotte genieten ook vertegenwoordigers van Staten (zowel lidstaten als derde Staten) bijinternationale organisaties voorrechten en immuniteiten. Meestal zijn de voorrechten vanvertegenwoordigers van derde Staten dezelfde als die van diplomaten.254 Die van devertegenwoordigers van lidstaten zijn vaak iets minder ruim.255

een bijzondere rapporteur in functie handelde wanneer hij tot de pers sprak. Zie over deze zaak en het contrastmet de immuniteit die een Belgische rechter toekende aan een lid van het Europees Parlement (Gent, 30september 1994, A.J.T. 1994-1995, 220-223), N. ANGELET, ‘Diplomatieke en parlementaire immuniteit voorverklaringen aan de pers’, A.J.T. 1999-2000, 362-365.243 Onder art. 230 (ex art. 173) EG-Verdrag. Zo ook C. SCHMIDT, l.c., 95, die er op wijst dat ook een personeelslidwiens immuniteit wordt opgeheven, de beslissing daartoe kan aanvechten (zie artt. 91-91 Statuut van deambtenaren van de Europese Gemeenschappen,http://europa.eu.int/comm/dgs/personnel_administration/statut/tocnl100.pdf).244 Zie NAVO Status Verdrag, art. XVII-XXIII (dat nog eens een onderscheid maakt tussen ambtenaren en experten).245 Zie de Regeling tussen het Koninkrijk België en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie aangaande derechtspositie van het personeel van de Internationale Militaire Staf van het Militair Comité van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, gevestigd op het grondgebied van het Koninkrijk België (Brussel, 13 februari1968, goedgekeurd bij Wet 20 april 1970, B.S. 11 juli 1970). Aan te stippen valt ook de Wet van 14 augustus 1974betreffende het statuut in België van de Noord-Atlantische Vergadering (B.S. 31 oktober 1974).246 Zie Protocol NAVO HQ.247 Zie de Overeenkomst tussen de bij het Noord-Atlantische Verdrag aangesloten Staten, betreffende derechtspositie van hun krijgsmachten (Londen, 19 juni 1951, goedgekeurd bij Wet 9 januari 1953, B.S. 15 maart1953, hierna ‘Verdrag Status NAVO-troepen’) en de Overeenkomst tussen de Staten die Partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag en de andere Staten die toetreden tot het Partnerschap voor de Vrede inzake het statuut vanhun strijdkrachten (Brussel, 19 juni 1995, goedgekeurd bij Wet 8 augustus 1997, B.S. 13 februari 1998, hierna‘Verdrag Status PfP-troepen’) en aanvullende protocollen (Aanvullend Protocol, Brussel, 19 juni 1995,goedgekeurd bij Wet 8 augustus 1997, B.S. 13 februari 1998 en Nader Aanvullend Protocol, Brussel, 19 december1997, goedgekeurd bij Wet 29 september 2000, B.S. 20 april 2001). Het Verdrag Status PfP-troepen maakt inessentie het regime van het Verdrag Status NAVO-troepen van toepassing op de partijen bij dit eerste verdrag.Het Nader aanvullend Protocol doet hetzelfde voor het Protocol NAVO HQ. Zie ook Wet 11 april 1962 die dedoortocht en het verblijf in België toelaat van de troepen van de met België door het Noord-Atlantisch Verdragverbonden landen, B.S. 20 april 1962.248 Zie art. VII Verdrag Statuut NAVO-troepen. Zie o.a. Cass., 17 september 1991, Arr. Cass. 1991-1992, 62; Gent,20 november 1978, R.W. 1978-1979, 2377; Luik, 19 december 1966, R.W. 1966-1967, 1186.249 Voor toepassingen m.b.t. de NAVO, zie bv. Arbh. Bergen, 19 januari 1982, J.T.T. 1982, 269; Cass., 13 november1985, Arr. Cass. 1985-1986, 353.250 Zie bv. art. II Verdrag Statuut NAVO-troepen. Voor de EG, zie art. 23 Statuut van de ambtenaren van deEuropese Gemeenschappen (supra noot 243); C. SCHMIDT, l.c., 94.251 Zie bv. art. V sectie 20 en art. VI sectie 23 VNIV (dat een plicht inhoudt afstand te doen als “immuniteit de loop vangerechtigheid in de weg zou staan en […] afstand kan […] zonder […] inbreuk op de belangen van de [VN]”; art.XXII NAVO Status Verdrag.252 Voor een toepassing, zie Cass., 22 oktober 1987, Pas. 1988, I, 209 (vrijstelling EG-ambtenaar van inschrijving inbevolkingsregister).253 Zie bv. art. X Verdrag Statuut NAVO-troepen; art. VII Protocol NAVO HQ; art. XIX NAVO Status Verdrag; art. 13Protocol Immuniteiten EG; art. V, sectie 18(b) VNIV. Voor een toepassing, zie Cass., 7 november 1961, Pas. 1962,I, 290 (vrijstelling wil ook zeggen niet meerekenen voor berekening aanslagvoet).254 Bv. art. 17 Protocol Immuniteiten EG (zendingen van derde Staten); art. 2 Verdrag inzake de status vanzendingen en vertegenwoordigers van Derde Staten bij de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)(Brussel, 14 september 1994, goedgekeurd bij Wet 7 maart 1997, B.S. 21 oktober 1997).255 Zijn minder ruim: art. XIII NAVO Status Verdrag (andere dan de permanente vertegenwoordigers van Staten) enart. 11 Protocol Immuniteiten EG (vertegenwoordigers van lidstaten). Zijn even ruim als die van diplomaten: art. XIINAVO Status Verdrag (voor de permanente vertegenwoordiger) en art. IV, sectie 11(g) VNIV (met 1 uitzondering).

Page 29: Instituut voor Internationaal Recht

29

De leden van parlementaire vergaderingen van internationale organisaties hebben doorgaans eenspecifiek statuut: dit geldt bv. voor de leden van het Europees Parlement256 en van deParlementaire vergadering van de Raad van Europa.257

IV. IMMUNITEITEN EN MENSENRECHTEN

51. Steeds meer wordt de vraag opgeworpen of immuniteiten en voorrechten niet in strijd kunnenzijn met bepaalde fundamentele rechten of vrijheden, zoals het recht op toegang tot de rechter.258

Deze vraag heeft reeds aanleiding gegeven tot verscheidene arresten van het Europees Hof voorde Rechten van de Mens (hierna ‘E.H.R.M.’). Op 18 februari 1999 oordeelde dit Hof in tweearresten m.b.t. de immuniteit van een internationale organisatie dat het recht op toegang tot derechter niet absoluut is259 en dat het toekennen van immuniteiten aan internationale organisatieseen legitieme reden vormt voor het inperken van dit recht.260 Het Hof stelde wel dat Staten partijbij het E.V.R.M. aansprakelijk zijn voor het naleven daarvan, ook in gebieden die binnen hetdomein van aan internationale organisaties overgedragen bevoegdheden vallen261 en het ging ookna of het toekennen van de immuniteiten proportioneel was. Daarbij stelde het E.H.R.M. dat hetvoor handen zijn van “reasonable alternative means to protect effectively […] rights under theConvention“ een belangrijke factor in dit opzicht is.262 Het kwam tot de conclusie dat in dezezaken geen schending van art. 6 E.V.R.M. voorlag omdat er afdoende alternatieven voorhandenwaren.263

52. Daarnaast sprak het E.H.R.M. zich in drie arresten van 21 november 2001 uit overstaatsimmuniteit.264 Het Hof stelde ook hier dat het recht op toegang tot de rechter niet absoluut ismaar dat beperkingen een legitiem doel moeten nastreven en proportioneel zijn en niet tot gevolgmogen hebben dat “[they] restrict or reduce the access left to the individual in such a way or tosuch an extent that the very essence of the right is impaired”.265 Het toekennen vanstaatsimmuniteit streeft volgens het Hof een legitiem doel na.266 Bij het beoordelen van deproportionaliteit stelt het Hof vooreerst dat het E.V.R.M. in de mate van het mogelijke moetgeïnterpreteerd worden in overeenstemming met het algemeen internationaal recht.267 Het Hofoordeelt vervolgens dat “measures taken by a High Contracting Party which reflect generallyrecognised rules of public international law on State immunity cannot in principle be regarded asimposing a disproportionate restriction on the right of access to court as embodied in Article 6 §1”.268 Het Hof ging na of de toepassing van de immuniteit in het desbetreffende gevalovereenstemde met het internationaal recht, wat het geval was.269 Wel benadrukte het in één van

256 Zie artt. 8-10 Protocol Immuniteiten EG. Voor een toepassing, zie Gent, 30 september 1994, A.J.T. 1994-1995,

220. Daarover N. ANGELET, ‘Diplomatieke en parlementaire immuniteit voor verklaringen aan de pers’, A.J.T. 1999-2000, 362-365.257 Art. 13-15 VIRvE.258 Art. 6 E.V.R.M. en art. 14 BUPO. Voor een uitvoerigere bespreking, zie o.a. H.G. SCHERMERS, 'DiplomaticImmunity in Modern International Law', in E. DENTERS en N. SCHRIJVER (eds.), Reflections on International Lawfrom the Low Countries, Den Haag, Nijhoff, 1998, 156-164; H. TIGROUDJA, ‘L'immunité de juridiction desorganisations internationales et le droit d'accès à un tribunal’, Rev. trim. D.H. 2000, 83-106.259 E.H.R.M. (Grote Kamer), 18 februari 1999, Beer en Regan / Duitsland, http://www.echr.coe.int, § 49; Waite enKennedy / Duitsland, http://www.echr.coe.int, § 59 (hierna resp. ‘Beer en Regan‘ en ‘Waite en Kennedy‘).260 Beer en Regan, § 53; Waite en Kennedy, § 63.261 Beer en Regan, § 57; Waite en Kennedy, § 67.262 Beer en Regan, § 58; Waite en Kennedy, § 68.263 Beer en Regan, § 63; Waite en Kennedy, § 73 (het betrof in beide zaken het Europees Ruimte-Agentschap, datvoor geschillen met zijn/haar personeel een onafhankelijke beroepsinstantie kent). Vgl. Brussel, 15 september1969, Pas. 1969, II, 246.264 E.H.R.M. (Grote Kamer), 21 november 2001, McElhinney / Ierland; Fogarty / Verenigd Koninkrijk en Al-Adsani /Verenigd Koninkrijk, alle drie beschikbaar op http://www.echr.coe.int (hierna resp. ‘McElhinney’, ‘Fogarty’ en ’Al-Adsani’).265 McElhinney, § 34; Fogarty, § 33; Al-Adsani, § 53.266 McElhinney, § 35; Fogarty, § 34; Al-Adsani, § 54.267 McElhinney, § 36; Fogarty, § 35; Al-Adsani, § 55.268 McElhinney, § 37; Fogarty, § 36; Al-Adsani, § 56.269 McElhinney, § 38 (vermeende onrechtmatige daad gepleegd door een soldaat in functie, door de Ierse rechtergekwalificeerd als acta iure imperii); Fogarty, § 37-39 (vermeende discriminatie bij de recrutering van personeelvoor een diplomatieke zending); Al-Adsani, § 66 (vordering tot schadevergoeding wegens foltering).

Page 30: Instituut voor Internationaal Recht

30

deze zaken dat er andere actiemiddelen voorhanden waren.270 In alle drie zaken besloot het Hofdat er geen schending van art. 6 E.V.R.M. voorlag.271

53. Uit deze arresten blijkt dat het probleem vooral rijst bij het beoordelen van de vraag of deinperking van het recht op toegang tot de rechter door het toekennen van een immuniteit al danniet proportioneel is met het nagestreefde doel. Daarbij lijkt het evident om na te gaan of eralternatieve wegen voor rechtsherstel mogelijk zijn. Zoals reeds opgemerkt, is voor internationaleorganisaties meer dan eens in een dergelijke alternatieve procedure voorzien.272 Wanneer dit niethet geval is273, is er wellicht sprake van een schending van het recht op toegang tot de rechter.274

Ook wat betreft diplomatieke, consulaire en staatsimmuniteit en daarvan afgeleide immuniteitenbestaan soms alternatieve procedures, met name in de vreemde (zend)staat of na het beëindigenvan een tijdelijke immuniteit. In een aantal gevallen zal er echter geen toegang tot de rechtervoorhanden zijn en zelfs als er toegang is, kan de uitvoeringsimmuniteit problemen stellen.275 Indie gevallen valt er iets te zeggen voor de stelling dat een Staat een vreemde Staat en diensfunctionarissen enkel immuniteit mag toekennen in de mate dit door het internationaal rechtwordt vereist.276 Kent een Staat een ruimere immuniteit toe, dan loopt hij het risico aansprakelijkte worden gesteld voor schending van zijn mensenrechtenverplichtingen.277

Idealiter zou elke Staat erop moeten toezien in het licht van zijn verplichtingen inzakemensenrechten het toekennen van immuniteiten naar de toekomst toe te beperken tot wat vereistwordt door het internationaal recht en/of te voorzien in gepaste alternatievegeschillenbeslechtingsprocedures.278 Voor reeds toegekende immuniteiten is een heroverwegingaangewezen.279

54. Het is ook mogelijk dat andere mensenrechten in het gedrang komen. Zo kunnen het recht opvrije meningsuiting en het recht van vergadering mogelijk in conflict komen met de plicht de rustvan de zending te vrijwaren en geen afbreuk te doen aan haar waardigheid (art. 22(2) VWDV).Een bespreking daarvan valt evenwel buiten het bestek van deze bijdrage.280 Het moge volstaanin deze context erop te wijzen dat zeer uitzonderlijk, ter bescherming van het recht op leven, onseen kortstondige schending toegelaten lijkt van de onschendbaarheid van een diplomaat en vandie van een ambassadegebouw (supra, nrs 5 en 29).55. Tenslotte kunnen de regels inzake immuniteiten op gespannen voet komen te staan met dieinzake de vervolging van internationale misdaden zoals genocide, oorlogsmisdaden, misdadentegen de mensheid en foltering.281 Het lijdt geen twijfel dat hiervoor voor eenieder, ongeacht zijnrang of status, krachtens het internationaal recht een individuele strafrechtelijkeverantwoordelijkheid geldt en dat er voor deze misdaden voor een bevoegd internationaal

270 McElhinney, § 39.271 McElhinney, § 40; Fogarty, § 39; Al-Adsani, § 67.272 Zie bv. art. VIII, sectie 29 VNIV; art. 21 VIRvE en supra, nrs. 46-47 i.v.m. NAVO en EG.273 Of wanneer een voorziene procedure niet daadwerkelijk is ingesteld. Zie Brussel, 15 september 1969, Pas. 1969,

II, 246, dat stelt dat de aan een internationale organisatie bij verdrag toegekende immuniteit niet afhankelijk is vanhet respecteren door die organisatie van een eveneens in dat verdrag neergelegde plicht tot het instellen van eengeschillenbeslechtingsprocedure.274 Over de gevolgen daarvan, zie bv. E. DAVID, l.c., 612-613.275 Ibid..276 Zie de gezamenlijke dissenting opinion van de rechters CAFLISCH, CABRAL, BARRETO en VAJIC in McElhinney: “thereis no international duty, on the part of States, to grant immunity to other States in [this case]. There was,consequently, no conflict between the international law on sovereign immunity and the right of access to domesticcourts guaranteed by Article 6 § 1 of the Convention.” Ook rechter ROZAKIS sluit zich in zijn dissenting opinion indeze zaak daarbij aan. In die zin ook de dissenting opinion van rechter LOUCAIDES in Fogarty; H. VAN HOUTTE, l.c.,305.277 J. VERHOEVEN, o.c., 735, pleit voor een voorrang van mensenrechten in geval van conflict met immuniteit, maarvoegt eraan toe dat dit “n’est cependant pas clairement établi dans la pratique contemporaine”.278 In die zin E. DAVID, l.c., 613; G. VAN HECKE en K. LENAERTS, o.c., 51, die stellen dat de doorgaans volledigeimmuniteit van internationale organisaties een “leemte doet ontstaan die moet worden aangevuld ofwel door hetinrichten van een rechtsprekend lichaam binnen de organisatie ofwel de afstand van de immuniteit ofwel hetorganiseren van een arbitrale rechtsmacht”.279 Men kan ook argumenteren dat staten partij bij mensenrechtenverdragen een verplichting hebben desgevallendafstand te doen van de immuniteit: zo H.G. SCHERMERS, l.c., 160-161 (die wel de nadruk legt op de sterke integratiein Europa: ibid., 161).280 Zie over het genoemde voorbeeld o.a. E. DENZA, o.c., 140-145; J. SALMON, o.c., 222. Vgl., m.b.t. de immuniteit vande Belgische Staat in de interne rechtsorde en art. 13 E.V.R.M., Brussel, 1 juni 1989, J.L.M.B. 1989, 1056.281 Zie uitvoerig F. NAERT, ‘'Immuniteit voor internationaalrechtelijke misdaden?', in J. WOUTERS en H. PANKEN (eds.),De Genocidewet in internationaal perspectief, Brussel, Larcier, 2002 (ter perse).

Page 31: Instituut voor Internationaal Recht

31

straftribunaal geen enkele immuniteit kan worden tegengeworpen.282 De immuniteit rationemateriae, die enkel betrekking heeft op handelingen verricht in een officiële hoedanigheid, geldtwaarschijnlijk niet voor deze misdaden, ook voor nationale rechtscolleges.283 Daarentegen volgtuit het arrest van het Internationaal Gerechtshof in de zaak Yerodia dat de immuniteit rationepersonae van vreemde staatshoofden, regeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken infunctie voor nationale rechtscolleges vooralsnog blijft gelden.284 Ingevolge deze uitspraak dientBelgië art. 5 § 3 van zijn roemruchte Genocidewet aan te passen.285

282 Zie art. IV Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide Parijs, 9 december 1948, goedgekeurd bij

Wet 26 juni 1951, B.S. 11 januari 1952); art. 7(2) Statuut Joegoslaviëtribunaal en art. 6(2) StatuutRwandatribunaal; art. 27 Statuut Internationaal Strafgerechtshof (Rome, 17 juli 1998, goedgekeurd bij Wet 25 mei2000, B.S. 1 december 2000; zie evenwel art. 98 van dit Statuut) en Yerodia Case, § 61. In die zin ook art.11(1)(b) en 11(3) resolutie IDI.283 In die zin art. 13 resolutie IDI; de Pinochet case (supra noot 194); O.R., Brussel, 6 november 1998, J.T. 1999, 308.Het Int. Ger. sprak zich in de Yerodia Case niet uit over deze vraag.284 Het Int. Ger. bevestigde dit expliciet m.b.t. ministers van buitenlandse zaken: Yerodia Case, § 58. Voor eenbespreking van deze zaak, zie o.a. L. DE SMET en F. NAERT, ‘Genocidewet ter discussie na arrest-Yerodia’, DeJuristenkrant, Nr. 44, 27 februari 2002, 1 en 10; T. ONGENA en I. VAN DAELE, ‘De zaak COBE voor hetInternationaal Gerechtshof: gaat onze Wet Oorlogsmisdaden te ver?’, T. Strafr. 2001, 178-193; F. VOETS, ‘ArrestDen Haag test voor genocidewet’, De Juristenkrant, Nr. 42, 30 januari 2002, 1 en 10 ; A. SCHAUS, ‘Immunité ouimpunité? A propos de l'arrêt de la Cour international de Justice du 14 février 2002 dans l'affaire relative aumandat d'arrêt du 11 avril 2000 (République démocratique du Congo c. Belgique)’, Journ. jur. 2002, afl. 10, 4-5 ;S. VANDEGINSTE, ‘De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de zaak Yerodia: veel vragen, weinigantwoorden’, Zoeklicht 2002, afl. 33, 26-28 en J. VERHOEVEN, ‘Mandat d'arrêt international et statut de ministre’,Journ. proc. 2002, afl. 435, 20-23. Art. 11(2)(b) resolutie IDI lijkt de vraag open te laten.285 Wet 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, B.S.5 augustus 1993; gewijzigd bij Wet 10 februari 1999, B.S. 23 maart 1999. Er is reeds een wetsvoorstel ingediendin die zin: Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstigeschendingen van het internationaal humanitair recht, Parl. St. Senaat, 2001-2002, nr. 2-1256/1, art. 4. Zie J.WOUTERS en H. PANKEN, “Waar naartoe met de Genocidewet”? R.W. 2002-03, ter perse.