Inspirerende motto’s, uitspraken · een onderdeel. Onderwijs dat wil bijdragen aan sociale...
Transcript of Inspirerende motto’s, uitspraken · een onderdeel. Onderwijs dat wil bijdragen aan sociale...
Verkenning diversiteit in
onderwijs 2011
Marco Matthijsen & Rubina Boasman
Februari 2011
Pagina 2 van 81
Verkenning activiteiten rond diversiteit in onderwijs
Doel van deze verkenning is het lokaliseren en inventariseren van relevante praktijken en activiteiten
rond diversiteit in onderwijs en niet om van bovenaf te bepalen wat goed is voor scholen.
De verkenning is mede mogelijk gemaakt dankzij een bijdrage van de Nederlandse Stichting voor
Psychotechniek.
Met een beter zicht op de volle breedte van hoe diversiteit in het Nederlandse onderwijs aandacht
krijgt, en duidelijkheid over het belang van diversiteit, kan dit overzicht scholen helpen om hun
keuzes omtrent deze thematiek te maken. Tevens kan het helpen om beter te bepalen waar nog
mogelijke blinde vlekken liggen. Enerzijds kan daarbij gedachten aan ontbrekende
activiteiten/praktijken, anderzijds aan ontbrekende verbindingen tussen activiteiten/praktijken.
Marco Matthijsen
Innovatieadviseur Verenigde Bijzondere Scholen
De verkenning gaat in op de volgende onderwerpen:
Inleiding, het belang van diversiteit ........................................................................................................ 6
Samenvattende conclusie ....................................................................................................................... 7
Scholen willen weten op welke wijze zij goed doen aan diversiteit ....................................................... 7
Inspirerende uitspraken, inzichten .......................................................................................................... 8
1. Respect voor diversiteit: kern van Nederlandse onderwijs .............................................................. 11
2 Lerarenopleiding............................................................................................................................ 18
3 Diversiteit in personeel, diversiteit door personeelsbeleid .......................................................... 25
4. Professionalisering, interculturele competenties ......................................................................... 28
5 Passend onderwijs ......................................................................................................................... 32
6 Lesprogramma’s & onderwijsmethoden ....................................................................................... 45
7 Leerlingparticipatie en sociale ontwikkeling ................................................................................. 56
8 Ouderbeleid ................................................................................................................................... 65
9 Taalbeleid ...................................................................................................................................... 67
Nog te verwerken
Programma Leefstijl
Amsterdams uitwisselingsprogramma tussen scholen, zit deels al in Sociale contacten tussen
leerlingen onder 6.4.
Rotterdams kunstenprogramma, durven voelen doen.
Pagina 3 van 81
Uitgebreide inhoudsopgave
Inleiding, het belang van diversiteit ......................................................................................... 6
Samenvattende conclusie......................................................................................................... 7
Scholen willen weten op welke wijze zij goed doen aan diversiteit ........................................ 7
Inspirerende uitspraken, inzichten ........................................................................................... 8
1 Respect voor diversiteit: kern van Nederlandse onderwijs ............................................ 11
1.1 Diversiteit als kenmerk van het Nederlandse onderwijssysteem .......................... 11
1.2 Burgerschap in multiculturele samenleving wettelijk verankerd ........................... 12
1.3 Omgaan met diversiteit belangrijk doel Europese sleutelcompetenties ............... 14
1.4 Toezicht door de inspectie ..................................................................................... 14
1.5 Regels, regelruimte & regeldruk in relatie tot ouders & ondernemerschap ......... 15
1.6 Rol van diversiteit in pedagogisch/didactische concepten .................................... 16
2 Lerarenopleiding ............................................................................................................. 18
2.1 Opleiden op/binnen school .................................................................................... 18
2.2 Promotieteams lerarenopleiding ........................................................................... 18
2.3 Trainingen rond diversiteit, werven van interculturele competenties .................. 19
2.4 Verwerven van multicultureel vakmanschap ......................................................... 21
2.5 Begeleiden van allochtone studenten door mentoren in het basisonderwijs ....... 22
2.6 Studententeams ..................................................................................................... 23
2.7 Doorstroomtrajecten mbo-hbo .............................................................................. 23
2.8 Taal- en rekencoaches ............................................................................................ 24
3 Diversiteit in personeel, diversiteit door personeelsbeleid ........................................... 25
3.1 Diversiteit in leidinggeven, bestuur, toezicht & directie ........................................ 25
3.2 Diversiteit in teams ................................................................................................. 25
3.3 Eigenaarschap van schoolcultuur & informele leerplan: extended professionalism
26
3.4 Diversiteit als onderdeel van levensloopbeleid = talentbeleid .............................. 27
3.5 Bevordering van interculturele sensibiliteit in schoolbeleid .................................. 27
3.6 Waardegericht onderwijs ....................................................................................... 28
3.7 Professionalisering, interculturele competenties .................................................. 28
3.8 Post hbo studie De kracht van diversiteit ............................................................... 28
3.9 Netwerken-/intervisie bijeenkomsten voor studenten en starters. ...................... 29
3.10 Collegiale consultatie .............................................................................................. 31
Pagina 4 van 81
3.11 Overig & in company scholing ................................................................................ 31
4 Passend onderwijs .......................................................................................................... 32
4.1 Diversiteit in aanbod & maatwerk .......................................................................... 32
4.2 Diversiteit in ruimte & ruimtelijke inrichting.......................................................... 34
4.3 Gekend & gezien worden basisbehoefte leerlingen .............................................. 35
4.4 Effecten van hoge verwachtingen & negatieve verwachtingspatronen ................ 36
4.5 Begeleiding van leerlingen ..................................................................................... 38
4.6 Leercontracten met leerlingen ............................................................................... 38
4.7 Talentgericht onderwijs .......................................................................................... 39
4.8 Coöperatief leren .................................................................................................... 39
4.9 Rekening houden met gender: Rots & water & Marietje Kessels .......................... 41
4.10 Wereldburgerschap – Cosmicus Montessori Lyceum ............................................ 43
5 Lesprogramma’s & onderwijsmethoden ........................................................................ 45
5.1 Indicatoren voor intolerantie ................................................................................. 45
5.2 Vreedzame school .................................................................................................. 46
5.3 UNESCO wereldprofiel scholen .............................................................................. 47
5.4 School zonder racisme ............................................................................................ 49
5.5 Classroom of difference.......................................................................................... 50
5.6 Intercultureel onderwijs, ico .................................................................................. 51
5.7 Herijking cultureel & etnocentrisme in lesmateriaal ............................................. 52
5.8 Wereldburgerschap, lesmateriaal van NCDO ......................................................... 53
5.9 Het International Primary Curriculum, IPC: (Wereld) burgers in de Dop! .............. 54
5.10 Overig brochures & lesmateriaal ter bestrijding van vooroordelen ...................... 55
6 Leerlingparticipatie en sociale ontwikkeling .................................................................. 56
6.1 Integrerend handelen ............................................................................................. 57
6.2 Meten van burgerschap ......................................................................................... 58
6.3 Groepsindeling met meerdere leeftijden (o.a. Dalton) .......................................... 58
6.4 Cross sociaal of cultureel groepscontact nationaal ................................................ 59
6.5 Cross sociaal en/of cultureel contact internationaal ............................................. 62
6.6 Peermediation ........................................................................................................ 62
6.7 Peertutoring & mentoring ...................................................................................... 63
6.8 Overige peerparticipation vormen ......................................................................... 63
6.9 Over de streep ........................................................................................................ 63
6.10 Sociale identificatie (Weekeindschool) .................................................................. 64
7 Ouderbeleid .................................................................................................................... 65
Pagina 5 van 81
7.1 Kansen om ouders te betrekken bij reken en taalontwikkeling ............................. 66
7.2 Rol ouders in center en homebased vve programma’s .......................................... 66
7.3 Rapportgesprekken in kleurrijke scholen ............................................................... 67
8 Taalbeleid ....................................................................................................................... 67
8.1 Educatieve en sociologische context van taalbeleid .............................................. 68
8.2 Taalbeleid is pedagogisch beleid ............................................................................ 69
8.3 Straattaal, dialecten & schooltaal .......................................................................... 69
8.4 Taalgericht (vak)onderwijs ..................................................................................... 70
8.5 Publicaties met voorbeelden van taalgericht (vak)onderwijs ................................ 71
8.6 Nationaal beleid inzake moedertaal & moedercultuur, OETC & OALT .................. 72
8.7 NT2 beleid: schakelklassen ..................................................................................... 72
8.8 Thuisgebaseerde opvoedingsondersteuning ......................................................... 72
8.9 VVE, Voorschoolse educatie en vroegschoolse educatie ....................................... 73
Bijlage I: ondersteuningsinstellingen rond diversiteit ............................................................ 74
Bijlage II: kengetallen school & omgeving .............................................................................. 75
1. IA - School en omgeving ................................................................................................. 75
2. IB - Leerresultaten en gemengde leerlingen .................................................................. 76
3. IC - Kenmerken van gemengde scholen met goede leerresultaten ............................... 76
4. ID - School en lerarenpopulatie ...................................................................................... 76
Literatuurlijst .......................................................................................................................... 79
Pagina 6 van 81
Inleiding, het belang van diversiteit
Deze verkennende notitie is gericht op het verkrijgen van een indicatief overzicht van
relevante ontwikkelingen, programma’s en praktijken rond aspecten die van belang kunnen
zijn rond diversiteit in onderwijs.
Waarom diversiteit en welke diversiteit dan?
Met diversiteit bedoelen we in eerste instantie etnische diversiteit gezien het
maatschappelijke en pedagogische belang. Maatschappelijk omdat het voor een land goed
is als er sprake is van ongedwongen omgang met diversiteit. Pedagogisch omdat:
1. Wanneer onderwijs leerlingen zoveel mogelijk weet verder te helpen los van hun
sociaal economische context er ook betere resultaten worden geboekt . Dat blijkt
uit de hoogst scorende landen in de PISA onderzoeken zoals Finland, Zweden en
Denemarken (zie bijlage IA).
2. Diversiteit in een globaliserende wereld als de 21e eeuw is een belangrijke asset in
economisch en cultureel opzicht, hetgeen op EU niveau aandacht wordt besteed.
Juist Nederland werd vroeger bijv. sterk gewaardeerd en welvarend geacht
vanwege een sterk dominerende tolerantie, al in de 17e eeuw. Vaardigheden zijn
nog belangrijker worden. Daaronder vallen dus ook het bekwamen in interculturele
competenties.
3. Leerlingen leven in allerlei contexten, diverse categorieën van verschil zijn daarvan
een onderdeel. Onderwijs dat wil bijdragen aan sociale vaardigheden is alleen maar
effectiever als het deze contexten van leerlingen ook educatief weet te gebruiken.
Met andere woorden: spanningen in etnisch verschil is van belang om aandacht te
besteden in het onderwijs.
Etnische diversiteit is echter één uit meerdere categorieën van verschil. Categorieën van
verschil die meer of minder van wezenlijk betekenis zijn voor een individu, samenleving en
groep, maar langs/tussen welke categorieën soms wel verschijnselen of realiteiten van in-
en uitsluiting en/of participatiegradaties lopen. Praktijken van verschil waarvan we politiek
niet willen dat deze in het onderwijs worden gereproduceerd. We willen niet dat vrouwen
denken dat ze alleen maar opgroeien voor het aanrecht of alleen verzorgingsberoepen aan
zouden kunnen. Of dat Marokkaanse of Antilliaanse Nederlandse jongeren van laag
opgeleide ouders denken dat er voor hen geen toekomst is in de kennissamenleving. We
willen juist dat het onderwijs zoveel mogelijk uit iedere leerling haalt als mogelijk en die
leerling voldoende kennis en vaardigheden meegeeft om een participant te worden en te
zijn van de 21e eeuw, in een Nederland dat steeds meer internationale contacten en handel
heeft. Er zijn steeds meer scholen die hierin een maatschappelijke verantwoordelijkheid
voor zichzelf zien weggelegd. Maar in hoeverre lukt dit nu? Om gewoon maar even het
model van Finland over te nemen en af te vinken in hoeverre een school hieraan voldoet
heeft geen zin. Zo kennen deze landen bijv. een vrij hoge startleeftijd voor schools leren,
namelijk 6 tot 7 jaar, terwijl die in Nederland sinds 1981 begint op 4 jarige leeftijd.
Pagina 7 van 81
Het gaat derhalve bij diversiteit in brede zin niet alleen om etniciteit, maar ook om gender,
taal, nationaliteit etc. Maar in feite ook om leerstijlen, want als je bijv. iemand bent die
uitstekend is in visuele communicatie, maar onderwijs niet is ingericht op visuele
communicatie omdat dat niet geacht wordt als een dominante leerstijl waarvan het
belangrijk is om daar in het onderwijs op aan te sluiten of die eveneens aan te spreken, dan
komen leerlingen die hierin verder zijn als anderen soms juist minder ver in het onderwijs.
Al deze categorieën van verschil verkennen voert te ver.
Samenvattende conclusie
In deze verkennen hebben we als indeling gekozen voor hoofdstukken die een
weerspiegeling vormen van duidelijk identificeerbare activiteiten in relatie tot diversiteit,
met name etnische diversiteit.
Over het geheel genomen kan gesteld worden dat er op dit moment geen verbindend
programma bestaat rond diversiteit. De programma’s die in deze richting gaan vertonen
meer of minder grote beperkingen in een of meer van de volgende aspecten:
te weinig focus op complexiteit die met diversiteit gepaard gaat (bij bijv. algemeen
pedagogische visies, programma’s),
teveel focus op één bepaald onderwerp/aspect rond diversiteit, bijv. alleen
etnische diversiteit of gender verschillen of religieuze verschillen.
teveel focus op één bepaalde soort praktijk/activiteit waarmee het onderwerp kan
worden aangepakt, bijv. kennis over andere culturen, of
conflictbemiddelingsvaardigheden
Daarnaast zijn op alle terreinen, van opleiding en training tot ouderbeleid allerlei
activiteiten te benoemen, maar zijn deze verspreid over scholen en regio’s. Zo valt te
verwachten dat in de grote steden zowel meer ondersteuning als meer activiteiten zijn te
verwachten. Die verwachting is juist maar het is niet zo dat een van de grote steden
daarmee een brede aanpak heeft die de scope van soorten van activiteiten die relevant
kunnen zijn rond dit thema dekt.
Scholen willen weten op welke wijze zij goed doen aan diversiteit
De afgelopen maanden zijn er diverse conferenties geweest rond diversiteit. Tussen alle
andere conferenties en agendazaken kan en mag benoemd worden dat deze conferenties
een behoorlijk hoge opkomst kenden. Te noemen zijn de expertmeeting van Forum in
september (ruim 100 bezoekers), van OCW en SBO in oktober (ruim 100 bezoekers) en van
SBO november en december. Dit is bemoedigend. Het wordt ook bevestigd door
gesprekken met schoolleiders die wij gevoerd hebben in de afgelopen maanden. Diverse
schoolleiders en scholen over het hele land willen werk maken van hun maatschappelijke
verantwoordelijkheid. Het idee van een diversiteitslabel komt dan ook uit de praktijk zelf,
van een school in Amsterdam.
Pagina 8 van 81
Niet voor niets hebben de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers dan ook
besloten dat de tijd rijp is dat hier verder actie op wordt ondernomen.
Daarnaast werd het idee ook welkom begroet door bestaande instellingen zoals de
Stichting Kleurrijke scholen, Forum, Kenniscentrum Gemengde Scholen.
Elementen die door scholen genoemd zijn die huns inziens onderdeel zouden moeten
uitmaken van een diversiteitslabel zijn:
het moet betekenisvol zijn wat je doet, pedagogische doelen moeten ermee gebaat zijn
(denk aan sociale ontwikkeling, burgerschap, kennis van mensen, maatschappij,
maatschappelijke processen en culturen)
het moet niet gaan om loze statements, maar ook geen papier winkel worden
het moet waar mogelijk aansluiten bij gegevens die scholen nu al hebben en je moet je
er als school mee kunnen profileren.
Inspirerende uitspraken, inzichten
“Nederland staat al heel lang voor tolerantie en diversiteit, dat zie je tot in eeuwen terug in
onze geschiedenis. Het is een mogelijkheid tot groei, een verrijking van je eigen cultuur en
traditie. Dat moet je als land naar je toe willen halen, uit maatschappelijke overtuiging
maar ook uit eigenbelang. Het helpt de economie verder. Eigenlijk moeten we
ondernemingen, overheden en organisaties elke keer aan het verleden herinneren als ze niet
begrijpen waarom diversiteit zo belangrijk is. Het is statistisch aangetoond dat een divers
personeelsbeleid tot betere prestaties leidt”.
Alexander Rinnooy Kan (bron Dividend van diversiteit, Maes & Luna, 2008)
“De beschaving van een samenleving kun je aflezen aan haar omgang en bescherming van
minderheden.”
J.W. Goethe (vergelijkbaar met die van Dostojevski rondom ’t gevangeniswezen)
“Mensen denken ten onrechte dat racisme op de werkvloer alleen maar racisme is. De
belangrijkste voorwaarden en oorzaken hiervoor zijn echter een dwingende
groepsverhouding en denigrerende grappencultuur, die beiden op zichzelf niets met racisme
te maken hebben.”
Philomena Essed
Pagina 9 van 81
“De oplossing voor vraagstukken rond minderheden moet niet gezocht worden in het
opstellen van aparte groepsrechten, maar in verdieping van individuele rechten. De
oplossing van vraagstukken rond minderheden en meerderheden kan zo gezien tot een
verrijking van iedereen worden, omdat individuele rechten dan beter ook de culturele
dimensie dekken. “
Jurgen Habermas en Kwame Anthony Appiah (Taylor, 1995).
“Multiculturaliteit in de zin dat jongeren een exponent zijn van hun cultuur doet geen recht
aan hun identiteit. Zo kan de ene jongere Indische brit moslim zijn, de andere hindoestaans.
De ene jongere spreekt straattaal, de andere jongere bekakt engels. De ene jongere
identificeert zich met de cultuur van de skaters, de andere met de cultuur van de gothics. De
ene jongere voelt nog een band met de cultuur van zijn ouders, de andere jongere heeft
daar niets meer mee. We doen die jongeren dus geen recht als we hen classificeren als
Indische Brit. Dat bestrijkt alleen het domein van Multi-etniciteit. In feite zouden we het dus
consequent over Multi-etniciteit moeten hebben als we dat bedoelen i.p.v. multicultureel.”
Gerd Baumann, hoogleraar culturele antropologie UvA (dit fenomeen wordt ook wel
hybridisatie genoemd, of meervoudige identiteit).
“De ontwikkeling van de zwarte identiteit is een noodzakelijke ontwikkeling, anderzijds een
blok aan ons been. Racisme is een van de ergste vormen van discriminatie, omdat je
gediscrimineerd wordt naar je huidskleur, iets waar je vanuit de eigen identiteit de minst
sterke relatie mee hebt, je kiest er niet voor. Tezamen met een beladen historie vanwege de
slavernij en kolonisering, is het daarom voor zwarte mensen juist erg belangrijk om een
positief beeld bij hun zwart zijn te kunnen ontwikkelen. Tegelijkertijd moeten we dit juist
niet tot een gevangenis laten worden, want ook wij zijn allemaal mensen. “
Stuart Hall
“De focus op kennis in het zogenaamde intercultureel onderwijsprogramma en de
uitwerking daarvan in een lesuurtje interculturaliteit is gedoemd te mislukken. Het leidt niet
tot werkelijke interactie, vooral door het juist niet als een onderwerp te zien wat door het
hele onderwijs heen kan lopen en leidt eerder tot een verdere focus op stereotype
verschillen in kleding, (religieuze) feesten en eten en het belijden van blije
overeenkomstigheden.”
Kritische onderwijskundigen van ico in de jaren negentig zoals Henri Dors, Naci Demirbas
(†) en anderen.
Pagina 10 van 81
“Het is toch van de gekke als we het nog steeds over Marokkaanse jongeren hebben, waar
de ene Marokkaanse jongere een bekakt meisje uit ’t Gooi is, en de ander een straatschoffie
uit Rotterdam. Daar moeten we nu eens echt vanaf stappen. En al helemaal van het idee
dat alle jongeren met ouders geboren in Marokko of uit Marokkaanse ouders nog een band
met Marokko hebben, die voelen zich vaak helemaal Nederlands. Juist door hen echter zo te
benoemen dreigt hen deze identiteit door deze houding ontnomen te worden, ze mogen zich
geen Nederlands voelen.”
Anja Vink, auteur van Witte zwanen, zwarte zwanen.
“Education policy must be sufficiently diversified and must be so designed as not to become
another contributory cause of social exclusion (p. 67).
To show regard for diversity and individuality is a fundamental principle that should rule out
any kind of standardized teaching . Formal education systems are often rightly accused of
stunting personal fulfillment by forcing all children into the same cultural and intellectual
mould, without taking sufficient account of the variety of individual talents. They tend to
emphasize, for example, the development of abstract knowledge to the detriment of other
qualities, such as imagination, the ability to communicate, leadership, a sense of beaty or
the spiritual dimension of existence, or manual skills. Depending on their aptitudes and
natural inclinations, which are different from the moment they are born, children do not
therefore benefit in exactly the same way from the educational resources of the community.
They may even be left stranded if the school is not suited to their talents and ambitions.”
(Delors, 1996: 56-57)
Pagina 11 van 81
1 Respect voor diversiteit: kern van Nederlandse onderwijs
1.1 Diversiteit als kenmerk van het Nederlandse onderwijssysteem
Verankering van gelijkheid van iedere burger voor het recht, en dus van mensen met
verschillen, is het eerste artikel van de Nederlandse Grondwet. Nederland heeft dus iets
met gelijkheid, en daarmee ook met diversiteit. Het een kan namelijk praktisch niet zonder
de ander. Tegelijkertijd is hierin een zekere spanning waar te nemen en lijkt respect voor
verschillen onder druk te staan.
Het Nederlandse onderwijs kent een bijzondere systematiek die volgt uit het
Grondwetsartikel uit 1923 dat over onderwijs gaat, artikel 23. Wanneer een
levensbeschouwing zich voldoende onderscheid van andere erkende levensbeschouwingen
voor het onderwijs, en het aanhangen van een dergelijke levensbeschouwing leidt tot
spanningen met het volgen van onderwijs op een openbare of andere bijzondere school
van een erkende richting, dan kan een levensbeschouwing als richting worden erkend voor
stichting in het onderwijs. Deze ruimte voor diversiteit was internationaal vrij uniek en
verdient waardering. In principe heeft een gemeenschap van ouders en leerkrachten
hierdoor de kans om op basis van een gedeelde identiteit zelf een school op te zetten.
Overigens is in de praktijk de ruimte voor nieuwe/andere scholen beperkt vanwege de
eisen voor schoolstichting, die onder meer met schaalgrootte te maken hebben. Dat
beperkt de ruimte voor nieuwe scholen met een eigen bestuur. In het vo ontstaan deze
vaak dan ook alleen door een peetconstructie met een bestaand bestuur.
Keerzijde interpretatie richtingbegrip
De wijze waarop deze ruimte voor diversiteit is vormgegeven heeft ook zijn nadelen, met
name doordat de criteria voor erkenning van richting gericht zijn op religieuze kenmerken
van een groep die afdoende onderscheidbaar zijn van die van anderen, hetgeen vroeger
ook wel het zuilaire stelsel werd genoemd. Iedere (grote stroming binnen een) religie had
daarbij onder meer zijn eigen krant, tv, school en arbeidsorganisaties. Het risico van een
dergelijk beleid is dat het conserverend kan werken in de ontwikkeling van
groepsidentiteiten. Dit betekent dus niet dat ruimte voor een religieuze achtergrond als
schoolstichting an sich conserverend werkt, het is dan ook geen normatief risico, maar de
wijze waarop, omdat een bepaalde religieuze stroming pas erkend wordt wanneer deze
voldoende onderscheidbaar is van die van anderen en wanneer deze identiteit zich niet
verdraagt met het volgen van onderwijs binnen een andere richting. Daardoor wordt
formeel gezien de ontwikkelingsdynamiek van richtingen beperkt, en afzondering in feite
formeel gestimuleerd om erkenning te krijgen als richting.
Respect voor diversiteit kern bestaan openbaar onderwijs
Openbaar onderwijs hecht aan haar maatschappelijke opdracht om een thuis te bieden
voor alle kinderen, het vormt de kern van haar bestaan, openbaar, voor ieder toegankelijk.
Sinds 1998 is het mogelijk gemaakt dat een bestuur zowel openbare als bijzondere scholen
onder haar hoede kan hebben, een samenwerkingsbestuur.
Pagina 12 van 81
Vanwege de decentralisatie van het onderwijsachterstandenbeleid in de jaren negentig
naar de gemeenten is als voorwaarde gesteld dat de gemeente – vanwege het gevaar van
belangenverstrengeling – het bestuur van het openbaar onderwijs verzelfstandigd. Dit is
uiteindelijk geen wettelijke plicht geworden maar in 1997 wel een wettelijke (internationaal
unieke) mogelijkheid voor verzelfstandiging in een stichting of openbare rechtspersoon.
Anno 2010, 2011 is er tevens een wetsvoorstel in behandeling voor de
samenwerkingsschool. Deze ontwikkelingen bieden formeel meer ruimte voor pedagogisch
ondernemerschap in het openbaar onderwijs.
Richtingvrij en richtingbepalend
Het advies Richtingvrij en richtingbepalend van de Onderwijsraad uit 1996 had dit als
onderwerp en bevatte daarom het advies om schoolstichting mogelijk te maken puur op
basis van de erkende interesse van een aantal ouders van een bepaalde school. Een
dergelijke richting kan in principe nog meer bijdragen aan de diversiteit in het onderwijs,
met behoud of versteviging van de overige ruimte voor diversiteit. De terechte/onterechte
angst voor dit laatste leidt er begrijpelijkerwijs toe dat de discussie over artikel 23 van de
Grondwet niet volledig op inhoudelijke gronden wordt gevoerd, dat is jammer omdat de
discussiepartners daardoor minder van elkaar kunnen leren.
Speciale categorie van algemeen bijzonder onderwijs voor pedagogische diversiteit
Het Nederlands onderwijsbestel kent een uitzonderingspositie tussen openbaar en
bijzonder onderwijs in, namelijk algemeen bijzonder. Dat zijn scholen die veelal bestaan op
grond van een bijzonder pedagogische visie, met respect voor ieders levensbeschouwing,
denk aan Montessori, Jenaplan, Vrije Scholen of Daltonscholen. In feite is de categorie van
algemeen bijzonder in het Nederlandse onderwijs een wezenlijk kenmerk van de
bescherming van diversiteit in het Nederlandse onderwijsbestel. Namelijk dat de staat
ruimte biedt voor een pluriformiteit aan scholen, waardoor in principe elke groep ouders
en/of leerkrachten die een bijzondere identiteit of visie hebben een school kunnen vormen,
die overigens ook de pluriformiteit van de samenleving dient te respecteren.
1.2 Burgerschap in multiculturele samenleving wettelijk verankerd
In artikel 8 van de Wet op het Primair Onderwijs en artikel 17 van de Wet op het Voortgezet
Onderwijs en artikel 11 van de WEC zijn de volgende bepalingen sinds februari 2006 van
kracht als opdracht voor het onderwijs. “Het onderwijs:
Gaat er mede vanuit dat de leerlingen opgroeien in een multiculturele samenleving.
Is mede gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie
Is er mede op gericht dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met
verschillende achtergronden en culturen”
Vanuit deze en andere opdrachten zijn kerndoelen vastgelegd om wenselijke opbrengsten
te formuleren voor primair en voortgezet onderwijs. Een substantieel aantal hiervan heeft
betrekking op burgerschap.
Pagina 13 van 81
Intercultureel samenleven begint bij het kunnen voeren van een goed gesprek
Wil je met elkaar kunnen samenleven dan moet je met elkaar kunnen samenwerken. Het
kunnen voeren van een goed gesprek waarbij men op het moment ook kan leren is daarbij
eerste vereiste. Kerndoelen die op elementen daarvan betrekking hebben zijn geen
klassieke burgerschapsdoelen maar hebben hiermee dus wel een relatie:
Leren ordenen, vergelijken en beoordelen van informatie en meningen (kerndoelen 6
en 7).
Mondeling en schriftelijk weergeven van meningen en informatie (1,2 en 8).
Leren reageren met behulp van argumenten (3).
Burgerschap in kerndoelen po
Veel kerndoelen zijn met burgerschap en integratie verbonden: direct, zijdelings of in
voorwaardelijke sfeer. Voor het primair onderwijs gaat het voornamelijk over de volgende
kerndoelen (zie ook SLO 2006):
1. De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid
van henzelf en anderen.
2. De leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, als
verkeersdeelnemer en als consument.
3. De leerlingen leren hoofdzaken van de Nederlandse en Europese staatsinrichting en
de rol van de burger.
4. Leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor algemeen aanvaarde waarden
en normen.
5. De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse
multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen en ze leren respect op te
brengen voor verschillen in opvattingen.
6. De leerlingen leren met zorg omgaan met het milieu.
7. De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen zoals
aanwezig in ons cultureel erfgoed (...)
8. De leerlingen leren over de belangrijke historische personen en gebeurtenissen uit
de Nederlandse geschiedenis en kunnen die voorbeeldmatig verbinden met de
wereldgeschiedenis.
Burgerschap in kerndoelen onderbouw vo
1. De leerling leert over zorg en leert zorgen voor zichzelf, anderen en zijn omgeving,
en hoe hij de veiligheid van zichzelf en anderen in verschillende leefsituaties
(wonen, leren, werken, uitgaan, verkeer) positief kan beïnvloeden.
2. De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en
verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te
verdedigen en daarbij respectvol met kritiek om te gaan.
3. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en
de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te
plaatsen.
Pagina 14 van 81
4. De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel
maatschappelijk verschijnsel (...).
5. De leerling leert historische bronnen te gebruiken (...) en hij leert daarbij de eigen
cultuurhistorische omgeving te betrekken.
6. De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en
levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in
verband te brengen en leert de betekenis voor de samenleving te zien vanuit
respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen.
7. De leerling leert op hoofdlijnen hoe het Nederlandse politiek bestel als democratie
functioneert en leert zien hoe mensen op verschillende manieren bij politieke
processen betrokken kunnen zijn.
8. De leerling leert de betekenis van Europese samenwerking en de Europese Unie te
begrijpen voor zichzelf, Nederland en de wereld.
9. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen
hun achtergrond en leert daarbij de onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het
belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te
zien.
1.3 Omgaan met diversiteit belangrijk doel Europese sleutelcompetenties
Sinds een aantal jaren worden deze doelen ook Europees ondersteund door de
onderscheiding in 8 Europese key competences. De bedoeling daarvan is dat deze
sleutelcompetenties leidend zullen zijn en worden in het onderwijs. Zowel de 2 talige als 3
thematische sleutelcompetenties, ofwel 5 uit 8 hiervan hebben een sterke relatie met het
thema van diversiteit:
1. communicatie in moedertaal
2. communicatie in vreemde talen
5. Competentie om te kunnen leren, leren leren
6. Interpersoonlijke, interculturele, sociale en civiele competentie
7. Ondernemerschap (denk aan het openstaan voor andere perspectieven,
oplossingsmogelijkheden, waarden)
8. Cultureel bewustzijn
De verantwoording van de ontwikkeling van leerlingen in Nederland richt zich m.n. op het
eerste en derde punt (rekenen en wiskundige & science inzicht & vaardigheden). (vierde
sleutelcompetentie is digitale competentie, waar overigens ook levelen in communiceren
een belangrijk onderdeel van is).
1.4 Toezicht door de inspectie
De onderwijsinspectie heeft burgerschapsvorming in haar toezicht opgenomen. In
hoofdlijnen kijkt de inspectie naar de volgende punten:
1. De school heeft een visie op burgerschap en integratie en geeft daar planmatig
invulling aan.
2. De school verantwoordt deze visie en de wijze waarop ze daar invulling aan geeft.
Pagina 15 van 81
3. De school evalueert of de voor burgerschap en integratie beoogde doelen worden
gerealiseerd.
4. De school schenkt aandacht aan bevordering van sociale competenties.
5. De school bevordert basiswaarden en kennis, houdingen en vaardigheden voor
participatie in de democratische rechtsstaat.
6. De school stemt het aanbod mede af op risico’s en ongewenste opvattingen,
houdingen en gedragingen van leerlingen rond burgerschap en integratie.
7. Openheid en betrokkenheid naar de samenleving en de diversiteit die daarin
aanwezig is: de school schenkt aandacht aan de samenleving en de diversiteit
daarin, en bevordert deelname aan en betrokkenheid bij de samenleving.
8. De school brengt burgerschap en integratie ook zelf in de praktijk (school als
‘oefenplaats’).
De inspectie kijkt er vooral naar óf de school zich bezig houdt met burgerschap en
integratie (aan de hand van de acht bovenstaande punten). De school bepaalt zelf hóe zij
burgerschap en integratie bevordert. Er zijn geen objectieve criteria vast te stellen voor de
resultaten van burgerschapsvorming. De overheid zal dan gaan bepalen wat goed is voor
haar burgers. De school bepaalt zelf welke kennis, houdingen en vaardigheden zij haar
leerlingen (in het kader van burgerschap en integratie) mee wil geven en op welke manier
ze dat doet.
De inspectie (2006) heeft de brochure ‘Toezicht op burgerschap en integratie’ onder alle
scholen verspreidt. Daarin is meer informatie te vinden over het toezicht van de inspectie
wat betreft burgerschap en integratie.
1.5 Regels, regelruimte & regeldruk in relatie tot ouders & ondernemerschap
Flexibiliteit in relatie tot ouders leidt onder regels en regeldruk
Nederlandse scholen hebben te maken met vrij veel regels. Vanuit het bovenstaande kan
dus gesteld worden dat het beleid ruimte biedt voor diversiteit tussen groepen ouders
(en/of leerkrachten) om naar eigen voorkeur een school te stichten en of te bezoeken. Dat
vormt een wezenlijke bescherming van diversiteit. Echter, als een school eenmaal bestaat,
heeft het wel te maken met vrij veel regels. Waarvan met name de verantwoordingsregels
in de praktijk vaak zo uitwerken dat de mensen in de praktijk niet alleen last hebben van
regels, maar ook vanuit de druk die daarvan in hun beleving uitgaat om te voldoen aan de
‘reguliere normen’ van handelen. Dat bevordert de dialoog ruimte van scholen om met
wensen en dus de diversiteit van hun ouders rekening te houden weer minder. Sommigen
betogen dan ook dat de opkomst van Islamitische scholen in Nederland sinds de jaren
negentig niet of in ieder geval niet in die mate was opgetreden indien scholen meer met de
islamitische identiteit van ouders hadden gedaan. En eergelijk gezegd valt die stelling in
principe als logisch mechanisme ook niet eens te ontkennen.
Voldoende ruimte voor ondernemerschap i.r.t. diversiteit
Er zijn weliswaar behoorlijk wat regels waarmee een school te maken heeft, en die soms als
een ballast werken voor werkelijk eigenaarschap en ontwikkeling van scholen en teams, er
Pagina 16 van 81
zijn diverse scholen duidelijk aan te wijzen die een eigen visie hebben die zij ook volledig
kunnen doorvoeren in hun beleid en kunnen verantwoorden, ook al wijkt deze sterk af van
het gangbare patroon. Er is dus weliswaar veel regels, maar die bevatten dus voldoende
regelruimte voor ondernemerschap, ook al valt ook te stellen dat het onderwijs en kwaliteit
van leerkrachten erbij gebaat zou zijn als lerarenteams meer eigenaar zouden zijn van hun
eigen ontwikkeling en regels. Met betrekking tot diversiteit betekent dit dus dat er in
principe voor een school die werk wil maken van zijn eigen verhaal, waar diversiteit een
kleiner of grotere rol in speelt, daaraan zou moeten kunnen werken binnen het bestaande
systeem.
1.6 Rol van diversiteit in pedagogisch/didactische concepten
Diversiteit inclusief etnische diversiteit en gender speelt vaak geen nadrukkelijke rol in
pedagogische concepten. Wel in de zin dat alle leerlingen ertoe doen en men alle leerlingen
recht wil doen. Als men echter de bril van etnisch verschil opzet kan men daar soms
vraagtekens bij zetten, zonder hier nu moraliserend te willen doen. Maar het gaat erom dat
wanneer je alle leerlingen recht wil doen je diep moet graven wil je dit werkelijk kunnen
lukken. Want in al onze systeemelementen zitten voorkeuren verpakt, denk alleen al aan de
nadruk op schriftelijke communicatie en bewijslast.
Het belang binnen veel pedagogische concepten om recht te doen aan iedere leerling en
zijn unieke identiteit, zoals dit bijv. aan de orde komt binnen de Montessori pedagogiek, de
Vrije School pedagogiek, de Dalton pedagogiek, de Jenaplan etc., laat zich bij uitstek
vertalen in hun nadruk op bepaalde vaardigheden. Een aantal kunnen vanwege hun relatie
met de thematiek van diversiteit benoemd worden:
Binnen een Daltonschool als de Daltonschool Rijnsweerd hecht men er aan om op alle
niveau’s werk te maken van samenwerkend leren. Klassiek bekend voorbeeld voor de
Daltonpedagogiek is de gemengde leeftijdsgroepen, waarbij jong en oud van elkaar
leren leren. Voor jongeren is dit makkelijk omdat oudere leerlingen vaak toegankelijker
lesstof kunnen formuleren, voor ouderen is dit relevant omdat als je leerstof kunt
vertalen voor een ander je het dan nog beter leert begrijpen, en beide leren beter
samenwerken namelijk met iemand van andere leeftijd.
Sommige scholen zorgen ook dat er geen vaste ongezonde relaties ontstaan, bijv. dat
alleen populaire kinderen met populaire kinderen samenwerken, maar dat dit juist
gemixt wordt.
Binnen het concept van de Sterrenschool is diversiteit van leerlingen en hun gezinnen
een gegeven waarop scholen moeten kunnen zien in te spelen. Centraal in de visie van
de sterrenschool staat de visie dat elk kind een talent is en plezier hebben in het samen
leren. Dat bekent dat het onderwijs zich moet richten op elk kind, een individueel
contract is daarbij een logisch gevolg waarbij ieder zich committeert voor een bepaald
resultaat aan zijn eigen bijdrage daaraan. Dit maatwerk is mede mogelijk vanuit de
ontwikkelingen rond ict en leermateriaal.
Pagina 17 van 81
Binnen de Vrije Schoolpedagogie gaat men er uit dat iedere leerling een wezenskern
heeft, een ik, die boven alle omhulsels zoals gender en etniciteit uitgaat. Een leerling
dient los van zijn hulsels gekend te worden als een uniek opgroeiend kind, maar ook
tevens inclusief omdat het een kind is in een specifieke context. Ook relevant in relatie
tot diversiteit is dat binnen deze visie uitdrukkelijk dus niet wordt uitgegaan dat een
kind een hol vat zou zijn met nature en nurture variabelen, maar dat een kind – al dan
niet verborgen binnen zijn nature en nurture variabelen – unieke talenten meebrengt
voor een samenleving, en dus niet een kind is dat meer of minder nuttig is voor een
samenleving. In ieder geval kan dit vanuit dit opzicht – ook al herkent men zich wellicht
niet in het volledige wereldbeeld – wel als een charmant perspectief gezien worden dat
helpt om recht te doen aan de uniciteit van een kind.
Pagina 18 van 81
2 Lerarenopleiding
2.1 Opleiden op/binnen school
Inleiding
Deze wijze van opleiden heeft sinds een aantal jaren een hoge vlucht genomen. De
motivatie voor gebruik van deze route heeft niet te maken met de thematiek rond
diversiteit, maar puur met een betere voorbereiding op de praktijk, slimmer samenwerken
en meer invloed van de praktijk op de opleiding. Hierbinnen speelt aandacht voor
allochtone studenten of multi-etnische vaardigheden dus nog beperkt/geen rol. Dat kan in
de toekomst wellicht veranderen. Binnen de HvA bestaan daar plannen voor.
Praktijk intervisie & mentoraat op scholen algemeen
Het is goed om dit punt hier te noemen. Zeker ook omdat het voor startende Nederlandse
allochtone leerkrachten vaak moeilijker is om een baan te vinden, zich lekker te voelen
binnen een team en er ook te blijven.
Resultaat
Wat scholen vaak doen is dat ze voor de startende leerkrachten een intervisie groep
instellen en hun mentors toewijzen. Die ingrepen blijken succesvol. Zeker allochtone
studenten hebben daar baat bij, omdat juist zij ondersteuning kunnen gebruiken.
Bijvoorbeeld om adaptatiebelemmeringen bij collega’s uit te houden en/of adequaat mee
om te gaan, en zelf goed weten om te gaan met verschillen. Aandachtspunt voor scholen is
het levend houden van zo’n netwerk na de eerste initiële fase. Soms vraagt het bij een
volgende instroomgroep extra aandacht om hier weer een levendig netwerk van te maken.
Of slurpt de dagelijkse waan van de dag alle aandacht op en verslapt het ritme vroegtijdig
en onnodig van een netwerk of een intervisie/mentoraat relatie om bij elkaar te komen.
2.2 Promotieteams lerarenopleiding
Inleiding
Uit een werkconferentie die de start van de pilot vormde, kwamen drie speerpunten naar
voren: werving en promotie, status- en imagoverbetering van het beroep en een betere
doorstroom vanuit vo en mbo naar hbo. Ook op deze pabo begon het werken aan
vergroting van de instroom van biculturele studenten met een nulmeting van de aanwezige
aantallen. Daarvoor werden cijfers verzameld bij de verschillende gemeenten in de grote
steden en de afdeling studentenzaken van de hogescholen.
Praktijk
Aan de pabo waren al allerlei activiteiten op het gebied van het bevorderen van de
instroom van biculturele studenten en interculturalisatie. Toch was het Full Colorproject de
Pagina 19 van 81
noodzakelijke stimulans voor een breder draagvlak voor het thema. Nu is het uit de sfeer
gekomen van ‘weer een nieuw project van een individuele hobbyist.
Dit motiveerde de projectleiding zeer. De steun van het management heeft hier veel aan
bijgedragen. Dat zorgde dat het project steeds op de agenda kwam en organiseerde een
koppeling met andere activiteiten op dit gebied.
Werven van studenten in het wilde weg leek de Hogeschool weinig zinvol. Er werd dus eerst
in kaart gebracht welke diensten, organisaties, opleidingen en verenigingen van belang
konden zijn bij voorlichting en werving en welke rol zij konden spelen. Met name de groep
biculturele leerkrachten in het basisonderwijs wilde de opleiding als sleutelfiguren
betrekken bij het voorlichting en werving. Het was overigens nog een hele klus om deze
docenten op te sporen.
Voor de werkelijke werving en voorlichting werd een promotieteam van biculturele
tweedejaars studenten opgericht. Ze treden op tijdens de voorlichtings- en meeloopdagen.
Ze kregen niet alleen een training, maar ook een contract als student-assistent. Als
aanvullingen hierop werd een actieteam samengesteld, bestaande uit biculturele studenten
van de verschillende pabo’s. Ook zij kregen een training. Hun voorlichting over het beroep
van leerkracht aan vo- en mbo-leerlingen moest vooral de nadruk leggen op de
aantrekkelijkheid van het beroep en een beetje snel en interactief zijn. Het actieteam ging
naar scholen met een groot aantal biculturele leerlingen.
Resultaat
Het professionele voorlichtingsmateriaal en de grote inzet van de studenten hebben
eveneens een grote bijdrage geleverd aan het succes van het project. Men si anders naar
de studenten gaan kijken. De studenten zijn zelfbewuster geworden. Ze praten mee over
het scholingsbeleid voor docenten en voer het voorkomen van uitval, vanuit hun eigen
ervaringen.
Ook extern is het project goed ontvangen. De mobile expositie is een echte blikvanger, die
volgens de voorlichtende studenten biculturele scholieren erg aanspreekt. Ze zijn er dus in
geslaagd materiaal te maken dat veel herkenning oproept en de drempel verlaagt om
vragen te stellen. Dit bevestigt nog maar weer eens het idee dat de doelgroep zelf de
grootste deskundige is op dit terrein en dat her werkt. Ook dat heeft binnen de Hogeschool
een aantal mensen aan het denken gezet.
2.3 Trainingen rond diversiteit, werven van interculturele competenties
Inleiding
De lerarenopleidingen organiseren verschillende trainingen voor hun docenten. Vaak
worden deze trainingen gegeven door een externe. Opvallend is dat trainingen zelden
worden verzorgd door het lectoraat van de hogeschool. De meeste trainingen richten zich
op het verbeteren van de onderwijskwaliteit en het verbeteren van de studieresultaten van
studenten.
Pagina 20 van 81
De laatste jaren geven docenten van lerarenopleidingen steeds vaker aan dat men behoefte
heeft aan het vergroten van hun kennis op het gebied van culturele diversiteit.
Het gaat voornamelijk om trainingen gericht op ‘het verwerven van interculturele
competenties’ of zoals de meeste opleidingen het noemen ‘multicultureel vakmanschap’.
Praktijk
Een voorbeeld hiervan is de publicatie van het SBO, ‘het verwerven van interculturele
competentie’. Deze training is ontwikkeld door een groep van docenten en Autar
Consultancy. In het trainingsboek worden handreikingen gedaan aan docenten voor het
verwerven van interculturele competenties.
Het trainingsboek gaat in op de volgende onderdelen:
1. Tips voor implementatie
2. Thema 1 omgaan met diversiteit
3. Thema 2 interculturele communicatie
4. Thema 3 omgaan met niet westerse studenten
5. Thema 4 stageproblematiek
6. Teksten
Communicatie met allochtone ouders
Diverse benaderingen van intercultureel management
Culturele diversiteit en interculturele communicatie
Omgaan met allochtone leerlingen. Een culturele benadering
De macht van het getal.
Het belang van ontmoeting
Handleidingen voor onderhandelaars in historisch perspectief
Ondanks de lange voorgeschiedenis van diverse etnische minderheidsgroepen in Nederland
is het noodzakelijk, dat docenten van de lerarenopleidingen meer interculturele
competenties verwerven. Opleiders leiden nieuwe leraren op om les te geven in een
omgeving die de laatste jaren drastisch is veranderd.
Een omgeving waar leraren rekening moeten houden met culturele diversiteit. Een goede
beginnende leraar is hierop voorbereid. Dit trainings-programma is dan ook ontwikkeld om
hogescholen te stimuleren hun docenten verder te professionaliseren in omgaan met
culturele diversiteit.
Resultaat
Deze training is uitgevoerd door een aantal lerarenopleidingen. Sommige opleidingen laten
zich inspireren door de inhoud van de training en vullen het aan met hun eigen werk. Door
één opleiding wordt deze training als zodanig jaarlijks herhaalt, namelijk INHOLLAND
Rotterdam. Dit is een steeds terugkerende activiteit voor de docenten van de
lerarenopleiding. Elk jaar wordt er een verdieping aangebracht.
Pagina 21 van 81
2.4 Verwerven van multicultureel vakmanschap
Inleiding
Een project van een jaar van voornamelijk een aantal betrokkenen van lerarenopleidingen
in Amsterdam rond multicultureel vakmanschap.
Multicultureel vakmanschap verwijst naar de dagelijkse praktijk van het effectief werken in
multiculturele klassen, scholen en omgevingen. De Nederlandse samenleving en dus ook
het onderwijs krijgt steeds meer kleur. De docententeams zijn echter nog zelden een
afspiegeling van de leerlingenpopulatie. Amsterdamse scholen en Amsterdamse
lerarenopleidingen onderkennen het belang van meer allochtone leraren voor de klas.
Hiertoe moet de instroom van allochtone studenten in de lerarenopleidingen omhoog en
hun uitval omlaag. Daarnaast zijn niet alle docenten opgeleid voor het lesgeven op
kleurrijke scholen en uit onderzoek naar de curricula van de opleidingen blijkt dat ook de
huidige studentenpopulatie daar nog onvoldoende op wordt voorbereid. Sinds 2008
werken de Amsterdamse lerarenopleidingen samen in de werkgroep Multicultureel
Vakmanschap om alle docenten in opleiding beter voorbereiden op het functioneren in
multiculturele scholen én de hoge uitval van allochtone studenten op de lerarenopleidingen
reduceren. De deelnemende lerarenopleidingen zijn van de Universiteit van Amsterdam,
Vrije Universiteit, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool INHolland en Ipabo.
Praktijk
In de publicatie Multicultureel vakmanschap, de Amsterdamse lerarenopleidingen kiezen
ervoor! lichten de Amsterdamse lerarenopleidingen de resultaten toe van ruim een jaar
samenwerken. De publicatie bevat uitkomsten van onderzoek, expertmeetings en
interviews, en van uitgevoerde trainingen en nieuw ontwikkelde producten. Ook wordt de
relatie tussen multicultureel vakmanschap en de zeven docentcompetenties van de
Stichting Beroepskwaliteit Leraren toegelicht.
De publicatie sluit met een reeks van aanbevelingen, waarbij de projectgroep concludeert
dat de Amsterdamse lerarenopleidingen diversiteit en multicultureel vakmanschap niet als
facet of speerpunt, maar als uitgangspunt moeten beschouwen van hun beleid.
Welkom op school
De werkgroep Multicultureel Vakmanschap heeft met studenten van de Amsterdamse
lerarenopleidingen in beeld gebracht hoe beginnende leraren zich meer welkom kunnen
voelen op school. Dit heeft geleid tot de publicatie Welkom op School, 46 tips om uitval van
beginnende leraren te voorkomen. Het boekje bestaat uit een veelheid aan adviezen om
het gevoel van welkom te bevorderen, de studie en de stage succesvoller te laten verlopen,
en de uitval onder leraren in opleiding te reduceren. De adviezen zijn onderverdeeld in drie
categorieën: tips van studenten voor studenten, tips van studenten voor opleidingen en
tips van studenten voor stage- en opleidingsscholen.
Resultaat
Pagina 22 van 81
In 2010 gaven zij een publicatie uit over Multicultureel vakmanschap. De Amsterdamse
lerarenopleidingen kiezen ervoor! De publicatie bevat de volgende hoofdstukken:
1. Diversiteit in Nederland
2. De Amsterdamse lerarenopleidingen: stand van zaken (InHolland, HvA, Ipabo
(interconfessionele lerarenopleiding), de Universiteit van Amsterdam en de Vrije
Universiteit).
3. Expertmeeting: opbrengsten en vervolg
4. Welkom op school: onderzoek en ervaringen
5. Multicultureel vakmanschap: conclusies en aanbevelingen
Het laatste hoofdstuk bevat een aantal aanbevelingen op het gebied van attitude, kennis en
vaardigheden. Daarbij is duidelijk aangegeven dat deze in de context gelezen moeten
worden dat het hier niet zozeer om aparte competenties gaat maar om houdingen, kennis
en vaardigheden als verbijzondering van de 7 SBL competenties voor leerkrachten in het
licht van bijzondere contexten, zie ook www.multicultureelopleiden.nl.
Diversiteitsbeleid. Was bij aanvang gericht op doel achterstanden in participatie van
bepaalde doelgroepen zoals vrouwen en etnische minderheden op te heffen. Zie voor meer
informatie www.multicultureelopleiden.nl.
2.5 Begeleiden van allochtone studenten door mentoren in het basisonderwijs
Inleiding
Deze trainingsmodule is ontwikkeld voor praktijkbegeleiders in het basisonderwijs. Module
ontwikkeld door Paul Mol van de IPABO in Amsterdam, in opdracht van Full Color, project
van SBO, Sectorbestuur. Onderwijsarbeidsmarkt te Den Haag. Meedenkgroep: Mariëlle
Everaars, Erica Stedenburg, Carola Eijsenring, Arie Visser, Jenneke Brugman en Majd Ben
Ali.
Praktijk
De module wordt gegeven aan leerkrachten die als neventaak studenten van de pabo’s
begeleiden. Meestal zal de module onderdeel zijn van een uitgebreide mentorentraining.
Deze module is dan dus slechts één van de onderdelen. De module kan echter ook ‘los’
worden uitgevoerd. De voorkeur van de makers gaat uit naar de module ‘als onderdeel
van’. Daarmee wordt het uitgangspunt recht gedaan: het begeleiden van allochtone
studenten is in essentie niet anders dan het begeleiden van studenten in het algemeen.
Wél is het misschien moeilijker om allochtone studenten te begeleiden dan ‘autochtone’
studenten. Op de vaardigheden waarover een mentor moet beschikken, wordt een extra
beroep gedaan. Maar: er zijn dus graduele verschillen, geen essentiële verschillen.
Intervisie & mentoraat op scholen
Pagina 23 van 81
Het is goed om dit punt hier te noemen. Zeker ook omdat het voor startende Nederlandse
allochtone leerkrachten vaak moeilijker is om een baan te vinden, zich lekker te voelen
binnen een team en er ook te blijven.
Wat scholen vaak doen is dat ze voor de startende leerkrachten een intervisie groep
instellen en hun mentors toewijzen. Die ingrepen blijken ook succesvol.
Introductie, afzet, resultaten & vervolg
Deze training is afgenomen door InHolland lerarenopleiding Rotterdam. Verdere
implementatie op andere InHolland vestigingen, hogescholen of pabo’s heeft nog niet
plaatsgevonden.
Onderdelen
• Negatieve etikettering & zelfonderzoek
• Begeleidingstechnieken & gespreksonderzoeken
• Overtuigen + normen en waarden
• Communicatiestoringen door cultuurverschillen
• Transcultureel communiceren
• Introductie in de school
• Eigen vaardigheden
• Rollenspelen
• Interviews
• Intervisie
• Besluit, wat is er anders
Resultaat
Deze training is niet vaak uitgevoerd. De echte redenen hiervoor is onduidelijk. De module
is ontwikkeld op verzoek van de praktijk, maar uiteindelijk hebben weinig
lerarenopleidingen deze cursus uitgevoerd. Fontys Hogeschool in Veghel heeft gebruikt
gemaakt van de training om alle hun praktijkbegeleiders te trainen. Er zijn ongeveer 150
praktijkbegeleiders getraind.
2.6 Studententeams
Het studententeam is slechts door één van de opleidingen genoemd als instrument om de
uitval onder allochtone studenten te verlagen. Het project is zoals gezegd in eerste
instantie niet opgezet met als doel het behouden van allochtone studenten, maar het blijkt
wel bij te dragen aan de binding van allochtone (en autochtone) studenten uit de
studententeams met de opleiding. Voor de opleiding biedt het team een goede
mogelijkheid om met de doelgroep te praten. (Uit SBO-publicatie ‘Promoteams,
taalmentoring en interculturele competenties).
2.7 Doorstroomtrajecten mbo-hbo
De opleidingen zijn vooral positief over het doorstroomtraject voor mbo-leerlingen.
Studenten die doorstromen vanuit het mbo hebben namelijk een grotere kans
Pagina 24 van 81
om uit te vallen op de lerarenopleiding dan studenten die doorstromen vanuit het vo.
Aangezien relatief veel allochtone studenten vanuit het mbo komen (zij ‘stapelen’), is het
vooral voor deze groep positief. (Uit SBO-publicatie ‘Promoteams, taalmentoring en
interculturele competenties).
2.8 Taal- en rekencoaches
Het inzetten van de taal- en rekencoaches draagt bij aan de binding met de opleiding,
omdat eerstejaarsstudenten die moeite hebben met rekenen en taal meteen geholpen
worden door een medestudent. Dat maakt dat ze zich gehoord en gezien voelen, de kans
groter is dat de deficiëntie wordt opgelost en het contact met medestudenten wordt
bevorderd (sociale integratie). Voor de coaches is het leerzaam. Zij leren kennis
overbrengen aan andere studenten. Daarnaast worden ze aangesproken op hun
kwaliteiten. (Uit SBO-publicatie ‘Promoteams, taalmentoring en interculturele
competenties).
Pagina 25 van 81
3 Diversiteit in personeel, diversiteit door personeelsbeleid
Hier liggen diverse dwarsverbanden met zaken die onder andere koppen zijn genoemd. Te
noemen zijn het beleid rond begeleiding van nieuwe leerkrachten, rond diversiteit binnen
de pedagogische visie, rond diversiteit binnen het didactisch spectrum, rond diversiteit
binnen de lesstof. Als we het hebben over diversiteit, of wanneer scholen goed met
diversiteit omgaan, moeten we het natuurlijk ook hebben over wat voor plek dit in het
personeelsbeleid heeft. Het gaat dan zowel om kwantitatieve als om kwalitatieve aspecten.
Bij kwantitatief willen we uitdrukkelijk aangeven dat het belangrijk is om dit in samenhang
te doen. Wanneer een school bijv. aan diversiteit wil werken, maar intern de eigen
diversiteit niet voldoende adresseert, dan kan dit tot contraproductieve effecten leiden.
Concreter geformuleerd, wanneer sommige teamleden zich erg betrokken voelen bij de
ontwikkeling van hun school en daarvoor verantwoordelijkheid willen nemen of kunnen
meedenken met ontwikkeling, maar dat niet gekend wordt, dan werkt dat negatief uit ten
opzichte van andere ontwikkelingen van de school waarvan de leiding verwacht of verlangt
dat het team dit ondersteund.
We kunnen schermen met verontrustende kengetallen, maar als diversiteit in kleur en
gender een normaal aspect wordt van het bestand van personeel in uitvoerende en
leidinggevende taken, wordt diversiteit an sich al minder snel een problematisch issue. Je
hebt het dan eerder concreter over de problemen van sommige Marokkaans Nederlandse
leerlingen, maar niet over de Marokkaans Nederlandse leerlingen in het algemeen.
3.1 Diversiteit in leidinggeven, bestuur, toezicht & directie
Met meer vrouwen en allochtone Nederlanders in leidinggevende posities wordt het
netwerk verbreed van leidinggevenden in de samenleving, wordt de identificatiegraad
verhoogt en kan een betere sensitiviteit ontstaan, of breder oplossingsperspectief
gerealiseerd worden.
3.2 Diversiteit in teams
Inleiding
Een team gemengder maken is niet altijd de makkelijkste klus. Er spelen namelijk veel
variabelen in mee waarom dit soms moeilijk spoedig verbeterd. Diversiteit in onderwijs kan
echter niet voorbij gaan aan diversiteit in teams. Juist daarom ook heeft het SBO een
onderzoek gedaan naar de diversiteit in lerarenbestand. Hieruit blijkt dat de vorderingen
nog maar gestaag gaan.
Praktijk
Er wordt veel afgegeven op ouders dat ze hun kinderen naar witte scholen sturen. In de
praktijk weten we dat een school al snel op een hellend vlak zit qua verkleuring van de
school. In deze context zijn drie belangrijke kanttekeningen bij geplaatst te worden.
Pagina 26 van 81
1. Het gaat in veel gevallen niet om witte vlucht maar klassenvlucht. Ook gekleurde hoger
opgeleide Nederlanders trekken hun kinderen weg bij scholen waarop steeds meer
kinderen van laagopgeleide ouders dreigen te zitten.
2. Ouders hebben de perceptie dat een zwarte school per definitie minder kwaliteit levert.
Praktijk en onderzoek wijst uit dat het hier niet om een noodzakelijk verband gaat.
3. In laatste instantie en daarom staat het ook in deze context genoemd, kunnen we ons
afvragen of het niet zo is dat zolang gemengde teams nog geen vanzelfsprekendheid
zijn, het improductief zal uitwerken om ouders te bewerkstelligen hun kinderen naar
gekleurde scholen te sturen zolang teams niet gekleurder worden. Want als het team
niet uitstraalt dat diversiteit een asset kan zijn, hoe moeten ouders dit dan weten en
hun verantwoordelijkheid hierin nemen?
3.3 Eigenaarschap van schoolcultuur & informele leerplan: extended professionalism
Inleiding
In de jaren zeventig zijn twee interessante termen gemunt die in dit verband erg belangrijk
zijn. de Nederlandse professor Imelman liet zien de wijze waarop leerkrachten en ander
personeel met elkaar, ouders en leerlingen omgaan, door leerlingen niet onopgemerkt blijft
en op zichzelf eigenlijk als een leerplan gezien kan worden, maar dan een informeel
leerplan.
Hoyle, 1975, muntte het begrip extended professionalisme uit, in contrast met restricted
professionalism. Daarmee bedoelde hij dat de extended professional zich ook bezig houdt
met de schoolorganisatie, het schoolbeleid en de cultuur van de school. Tot de
pedagogische component van deze vorm van professionaliteit behoort de bevordering van
een pedagogisch schoolklimaat en het aan de orde stellen van morele gezichtspunten in het
schoolteam wanneer zich in de klas, de school of de community buiten de school een
moreel dilemma in een concrete setting aandient.
Praktijk
In 2009 heeft de VBS het initiatief genomen om te laten zien wat voor mogelijkheden er zijn
op het gebied van extended professionalism. Samen met de AOb en SBL (Stichting
Beroepskwaliteit Leraren) hebben zij het project LeerkrachtAanZet opgezet, ondersteund
door OCW.
Dat tot doel heeft om te laten zien wat voor (praktijk)mogelijkheden er zijn om aan mede-
eigenaarschap van leerkrachten te werken. Zie voor meer info www.leerkrachtaanzet.nl. De
gerichtheid op mede-eigenaarschap van professionals komt ook terug in het zogenaamde
Rijnlandse management model.
Een van de belangrijkste tendensen die hierin wordt waargenomen is:
Vanuit het belang van mede-eigenaarschap van professionals en de onderlinge
afhankelijkheid van leerkrachten van hun werk is er een toenemend aantal scholen dat
meer verantwoordelijkheid toedeelt aan hun teams.
Een veel gebruikt begin voor het werken binnen teams is het werken aan gezamenlijke
thema’s zoals burgerschap. De wijze waarop zij dit doen speelt zich vaak af van het
Pagina 27 van 81
beginnen met de lesinhoud, overgaand op de didactiek en na een jaar het eigen
pedagogisch-didactisch handelen. Hieruit valt af te leiden dat teams ruimte en
vertrouwen moeten krijgen om zich te ontwikkelen, waarna zij na een tijdje ook het
eigen vertrouwen hebben opgebouwd om naar meer intieme zaken te kijken zoals het
eigen pedagogisch handelen.
Resultaat
Een wetsvoorstel is aanhangig voor de verbetering van de betrokkenheid van leerkrachten
inzake zeggenschap in onderwijskundig en kwaliteitsbeleid.
3.4 Diversiteit als onderdeel van levensloopbeleid = talentbeleid
Als we diversiteit als een asset willen waarderen, omdat bijv. meertalig kunnen
communiceren of in meer culturen je thuis kunnen voelen een voordeel is in een
globaliserende wereld, dan gaat dit pas echt voor het personeel werken als men dit als een
integraal thema aanvoelt. Met andere woorden, dit vraagt sociale innovatie van scholen
omdat een consequente uitvoering hiervan betekent dat je in feite alle bijzondere
eigenschappen van je teamleden serieuzer wil gaan nemen, want ze zijn allen uitdrukking
van een divers team. Als bijv. een teamlid bijzonder muzikaal of visueel is, en je
bewerkstelligt dat hij meer met die talenten in de school kan doen, dan wordt
daadwerkelijk werk gemaakt van diversiteitsbeleid, of in feite dus ook talentbeleid maar
dan in brede zin. Geen vooropgezette focus op welke talenten er wel toe doen en welke
niet. Uiteraard heb je wel met praktische contexten te maken, maar het gaat hier om de
blikrichting.
3.5 Bevordering van interculturele sensibiliteit in schoolbeleid
Interculturele sensibiliteit wordt vaak genoemd als een belangrijk item in dit verband. Het
gaat dan om interculturele sensibiliteit op kennisniveau, affectief niveau en gedragsniveau.
Het is een van de aanbevelingen vanuit waardegericht onderwijs, maar omdat het vaak ook
zelfstandig als criterium wordt genoemd is het goed dit apart te bespreken.
Met name m.b.t. de gevraagde kennis qua interculturele sensibiliteit past een voorbehoud.
Al te snel wordt verondersteld en onnodig benadrukt dat je een set aan kennis zou moeten
hebben over verschillende culturen. Uiteraard kan zo’n set aan kennis helpen, maar het
gaat om de basishouding, die zich op affectief en gedragsniveau moet uiten. Dan is er ook
interesse waardoor kennis ontwikkeld wordt uit en naar aanleiding van concrete
interacties. Als ik nieuwsgierig ben waarom bepaalde ouders al snel een weekje
zomervakantie extra hun kinderen op vakantie nemen, en dat zijn toevallig Marokkaanse
ouders, kan ik met enig navragen bij die ouders of rondvragen erachter komen hoe
belangrijk het voor hen is om een lange zomervakantie in Marokko door te brengen. Dat
soort zaken hoef ik niet apart geleerd te hebben. Dit is ook belangrijk omdat juist het
element van interculturele kennis, zoals ook uit het falen van het project intercultureel
onderwijs bleek, al snel kan leiden tot een wat oppervlakkig vieren van verschillen, hetgeen
Pagina 28 van 81
niet tot de juiste affectieve sensibiliteit leidt. Bovendien kan het ook tot onnodige labeling
leiden, waardoor leerlingen zich niet meer gekend voelen omdat ze hun eigen persoonlijke
denken en handelen door de leerkracht geframed wordt als zijnde van Marokkaans
culturele origine.
3.6 Waardegericht onderwijs
Waardegericht onderwijs doelt op het gegeven dat een school bijdraagt aan de normen en
waardenontwikkeling, en als je dat goed wilt doen in deze tijd dan vraagt dit ten eerste een
bewustwording van wat waarden en normen zijn, ten tweede het kunnen reflecteren
daarop en ten derde het kunnen herkennen en respecteren/waarderen van waarden en
normen. De leerkracht heeft hierin een cruciale taak. De Nederlands Katholieke School
Raad heeft recentelijk daaromtrent in het kortlopend onderwijsonderzoek gevraagd om
een ontsluiting van waardegericht onderwijs – dat ook internationaal een thema is – van
onderzoek en inzichten voor de praktijk, juist ook omdat zij zelf met een aantal scholen
hiermee aan het werk zijn. Dit heeft geresulteerd in het onderzoek Begeleiden van
waardegericht onderwijs van Cees Klaassen van de Radboud Universiteit.
3.7 Professionalisering, interculturele competenties
Inleiding
In deze korte uiteenzetting wordt aandacht besteed aan het onderwerp
‘interculturele competenties’ waarop de laatste tijd en vooral in multiculturele culturele
samenlevingen veel nadruk wordt gelegd. Door technologische ontwikkelingen,
globalisering en migratie is de noodzaak van interculturele competenties nu sterker dan
ooit tevoren. Etnische en sociaaleconomische diversiteit van ondermeer leerlingen, ouders
is hierdoor sterk toegenomen. Over de juiste handelwijze in het onderwijs zitten ze vaak
met handen in het haar. Ook de ontevredenheid van de overheid is in deze sectoren goed
merkbaar.
Hieronder zijn er verschillende voorbeelden uit de praktijk. Het gaat om trainingen en cursussen die ontwikkeld zijn door externe bureaus. Sommige onderwijsinstellingen hebben een eigen training of cursus ontwikkeld voor hun medewerkers.
3.8 Post hbo studie De kracht van diversiteit
Inleiding
Er worden verschillende Post-HBO opleidingen aanboden over het onderwerp culturele
diversiteit.. Een goed voorbeeld hiervan is de Post HBO studie De kracht van diversiteit.
Pagina 29 van 81
De Post HBO-opleiding is vier jaren geleden gestart. Deze opleiding wordt verzorgd door
Fontys Hogeschool Sociale Studies. Het is een 10-daagse opleiding bedoeld voor senior
beleidsmedewerkers die zich bezig houden met dit onderwerp.
De opleiding biedt inzicht in de theorie en de praktijk van intercultureel management. De
cursisten krijgen opgeleid door een groep van de beste experts op dit gebied.
Praktijk
In totaal hebben meer dan 100 mensen deze Post-HBO opleiding gevolgd. De deelnemers
kwamen uit zowel uit het publieke- als het private domein.
De mensen waren allemaal verantwoordelijk voor het diversiteitsbeleid binnen hun
instellingen en de opleiding gaf hen handvatten hoe dit in te richten.
Resultaat
De Post-HBO opleiding bestaat nog steeds. Elk jaar volgt een nieuwe groep studenten deze
opleiding.
3.9 Netwerken-/intervisie bijeenkomsten voor studenten en starters.
Inleiding
Door deze twee activiteiten met elkaar te combineren en het samenvoegen van deze twee
groepen ontstaat er een innovatieve aanpak om beginnende leraren te coachen en
studenten voor te bereiden op de praktijk. De studenten leren van starters. Hierdoor
hebben deze studenten een voorsprong op het moment dat ze instromen op hun Lio-
stageplaats. De starters leren van studenten en merken dat hun eigen ontwikkeling vooruit
is gegaan, want ze zijn niet zo lang afgestudeerd en merken dat ze hun toekomstige
collega’s op weg kunnen helpen. Dit is goed voor de zelfvertrouwen van de starterende
leraar en de studenten.
Praktijk
Deze opzet biedt de mogelijkheid aan beide groepen om zich voor te bereiden op de
vooroordelen die biculturele leraren/studenten tegen kunnen komen op de werkvloer.
Door met andere leraren hierover te praten worden meerdere oplossingen aangedragen
aan deze leraren/studenten. Men kan in een redelijk vertrouwende groep praten over hun
twijfels, hun frustraties en moeilijkheden. De studenten/starters worden getraind om
kritisch naar zichzelf te kijken. Er is ruimte om te praten over culturele diversiteit en hoe de
werkplek of stageplaats hiermee omgaat.
In sommige netwerken zitten niet-biculturele studenten. Deze studenten leren veel van
deze bijeenkomsten, want vaak is er op de opleiding geen aandacht besteed aan dit soort
zaken. De niet- biculturele studenten en biculturele studenten vermijden elkaar op de
opleiding, maar tijdens deze bijeenkomsten is vaak de eerste keer dat men oog en gevoel
krijgt voor de problemen die hun biculturele medestudenten mee geconfronteerd worden.
Pagina 30 van 81
De bewustwording wordt groter bij beide groepen. Waardoor ze anders hun
werkzaamheden en de verhoudingen in teams ervaren. Deze leraren worden bondgenoten
en dit is mooi om te zien.
De schoolleider kan het proces goed gebruiken om zijn eigen team te coachen
De schoolleiders die af en toe deel namen aan de netwerkbijeenkomsten gaan anders
luisteren en op een ander niveau de problemen rondom starters bekijken. Men is beter in
staat om te kijken wat er zal moeten gebeuren vanuit de arbeidsorganisatie. Dit is niet altijd
makkelijk. Soms komt dit ook doordat schoolleiders van mening zijn dat startersproblemen
er nu eenmaal bij horen.
Zij hebben die ook gehad en functioneren nu toch ook goed! Ook komt het voor dat
sommige schoolleiders weigeren toe te geven dat de sfeer- en het klimaat op de school
negatief is tegenover biculturelen. Dit is vaak moeilijk voor deze studenten/starters.
Wat de studenten/starters hebben meegekregen is ‘de eerste stap’ te zetten. Dat ze in
eerste instantie moeten uitgaan dat ‘mensen elkaar ontmoeten en niet culturen. Dit
betekent dat deze studenten/starters in staat moeten zijn op een professionele manier te
praten over hun culturele achtergrond. De starters/studenten worden getraind om op de
werkplek de andere collega’s kennis te laten maken
met hun cultuur. Dit kunnen ze doen op
verschillende manieren.
“Onbekend maakt onbemind”, dat geldt voor personen maar ook voor culturen. Zorg dus
actief voor mogelijkheden om elkaar persoonlijk en informeel beter te leren kennen, zodat
men elkaar gaat zien als personen en niet als bijvoorbeeld een Surinamer of Nederlander.
Zorg ook dat men leert over elkaars cultuur zodat men bepaalde gewoonten van elkaar gaat
begrijpen en zodoende leert respecteren. Neem de tijd! Zeker in het begin zal regelmatig
sprake zijn van misverstanden, irritaties en onbegrip. Accepteer dat het tijd kost te leren
omgaan met verschillen, maar neem ook de tijd om zaken uit te praten. Ook de leiding, op
alle niveaus (directies, maar ook direct leidinggevenden) moet hiervoor beschikbaar zijn. Uit
onderzoek blijkt dat diverse teams de potentie hebben om beter te werken dan homogene
teams, maar dat een goede begeleiding, met name in de startfase, daarvoor essentieel is.”
(SBO 2008, onderzoek uitgevoerd door TNO Arbeid)
Resultaat
In totaal zijn er 31 bijeenkomsten georganiseerd. Aan iedere bijeenkomst werd er aandacht besteed aan een specifiek onderwerp. Deze onderwerpen werden gekozen door de deelnemers. In het afgelopen jaar zijn de volgende onderwerpen besproken: ‘communiceren met collega’s’, ‘communiceren met de biculturele ouders’, ‘meer kleur voor de klas’, ‘de gastvrije stageschool’, ‘omgaan met cultuurverschillen’ enzovoorts.
Voor sommige bijeenkomsten werden er andere mensen uitgenodigd zoals docenten van de opleiding, schoolleiders enzovoorts. Hun deelname was bedoeld om vanuit de praktijk te kijken hoe het desbetreffende probleem is op te lossen. Voorbeeld hiervan is het onderwerp ‘de gastvrije stageschool’. Starters/studenten voelen zich niet altijd welkom op een school. In het netwerk waar dit onderwerp werd besproken bleek dat sommige
Elkaar als personen leren zien en
niet als Surinamer of
Nederlander kost tijd
Pagina 31 van 81
stagescholen vrij negatief tegenover biculturelen staan. De klachten van studenten hadden te maken met ongelijkheid op de stageschool. Dit werd besproken op een netwerkbijeenkomst. Schoolleiders en een aantal andere leraren werden uitgenodigd.
De schoolleiders kunnen op basis van de informatie de zaken vervolgens oppakken. Dat wil niet zeggen dat de problemen opgelost zijn, maar de starters/studenten weten dat er serieus wordt omgegaan met hun klachten.
Deze activiteiten worden nog steeds uitgevoerd door de hogescholen.
3.10 Collegiale consultatie
Intervisie is eerder genoemd onder opleiding & training. Hier is het relevant in het kader
van learning on the job, en de kwaliteit van een team wanneer leerkrachten elkaar
consulteren over vragen waar ze mee zitten. Die vragen kunnen bij uitstek ook vragen
betreffen die te maken hebben met multiculturele settings. In zoverre leerkrachten al
aarzeling hebben of er niet aan toekomen om collega’s te consulteren, is dit zeker het geval
bij vragen op dit gebied.
Dat blijkt ook uit onderzoek, zoals bijv. dat van Olthof & Laarveld in 2003 over Kleurrijke
scholen in voortgezet onderwijs (Mesofocus 52) dat liet zien dat leerkrachten vaak
geïsoleerd bezig zijn en zich onzeker voelen. Kees Claasen van de Radbout Universiteit raad
in deze context aan dat in dergelijke dialogen “niet alleen gepsroken zou moeten worden
over het praktische handelen in pedagogisch lastige situaties op klas- en schoolniveau,
maar ook over de maatschappelijke discussiepunten zoals de spanningsverhouding tussen
de eigen culturele herkomstidentiteit van allochtone of moslimleerlingen en de gevraagde
aanpassing aan de Nederlandse cultuur” (Claasssen, 2009: 48 (Begeleiden van
waardegericht onderwijs).
3.11 Overig & in company scholing
Vaak gaat het hier om maatwerk. Als we op de sites van de landelijke pedagogische centra
kijken en sommige onderwijs begeleidingsdiensten, valt op dat diversiteit in de zin van
etnisch, culturele diversiteit hierbinnen niet direct een issue is. Wel diversiteit in leerstijlen,
en bij sommige obd’s ook in het perspectief van gender. Daarnaast bieden ook veel obd’s
ondersteuning in veiligheidsbeleid, waar leerlingenparticipatie vaak een onderdeel van is,
en begeleiding bij het opzetten van bijv. peermediation.
Pagina 32 van 81
4 Passend onderwijs
Eigenlijk begint het onderwerp van diversiteit natuurlijk met de visie en missie van een
school, welke op groter niveau bekeken kan worden met op welke wijze diversiteit een plek
heeft binnen de pedagogische/didactische en/of levensbeschouwelijke visies die vigeren in
het Nederlandse onderwijs. Een uitstekende vorm om dit te belichten is op welke wijze
scholen recht willen doen aan de diversiteit van leerlingen die bij hen op school leren. We
noemen dit hier passend onderwijs. In eerste instantie vanuit de pure inhoud van deze
naam, elke leerling verdient passend onderwijs. Dat betekent niet dat elke school elke
leerling constant individueel moet begeleiden uiteraard. In tweede instantie omdat het
begrip passend onderwijs in specifieke zin nu ook gebruikt wordt voor de omvorming van
het onderwijsbestel naar een bestel waar scholen gezamenlijk de verantwoordelijkheid
gaan dragen voor passend onderwijs voor in het bijzonder leerlingen die vroeger voor
speciaal onderwijs in aanmerking kwamen.
Een illustratief antibeeld voor passend onderwijs is onderwijs als een systeem van op
allocatie gebaseerde toeleiding in het voortgezet onderwijs naar een plek op de
arbeidsmarkt:
4.1 Diversiteit in aanbod & maatwerk
Het is niet de bedoeling hier helemaal in te gaan op diversiteit in aanbod van onderwijs.
Maar er kan niet voorbij aan worden gegaan als je van diversiteit als een aanwinst uitgaat
en scholen daar echt werk van willen maken, dat een school dan ook diversiteit in aanbod
Pagina 33 van 81
wil aanbieden of wil kunnen aanbieden. Dan gaat het enerzijds om , dat eigenlijk ook zijn
effect zal moeten kunnen hebben op at scholen die werk willen maken van diversiteit recht
willen doen aan verschillende aspecten van ontwikkeling en/of interesse van leerlingen.
Diversiteit in breedte curriculum, profielen & niveaus
Vanaf het vo vindt een splitsing plaats in niveaus. Waarbij leerlingen vanaf groep 3 een
keuze voor een uit vier profielen kunnen en moeten maken. Met deze onderscheiding in
profielen poogt men recht te doen aan de verschillende interesses van leerlingen en de
maatschappelijke mogelijkheden om hierin werkzaam te zijn enerzijds, en de
organiseerbaarheid van het aanbod daarvoor anderzijds.
Nederland kent in het vo een vroege scheiding in niveaus. Dat kan gezien worden als
bevorderlijk omdat beter recht wordt gedaan aan niveauverschillen. Uit onderzoek – met
name recent neurologisch onderzoek – blijkt echter ook dat een dergelijk vroegtijdige
splitsing zich soms niet verdraagt met de resultaten uit dat onderzoek, namelijk dat op zo’n
vroeg moment het eigenlijk niet effectief is om leerlingen al te dwingen tot een keuze. In
die lijn is het zeer positief dat sinds kort leerlingen binnen hun vakkenpakket sommige
vakken ook op hoger niveau mogen voltooien. Dat doet recht aan de verschillen van
leerlingen. Wat daarbij nog ontbreekt is dat leerlingen ook vakken op lager niveau zouden
mogen voltooien, ofschoon dat een begrijpelijkerwijs moeilijkere stap is vanwege het
gevaar van deligimetisering van de maatschappelijke waarde van diploma’s.
Diversiteit in aanbod en afwisseling in didactiek
Diversiteit aan keuze van scholen, al eerder aangehaald als het om pedagogische visies
gaat. Het kan echter ook om specialisatie van aanbod gaan waardoor er in zijn geheel
diversiteit aan aanbod ontstaat. Bekend zijn de scholen die zich specialiseren in
ondersteuning van (beginnende) topsporters, de zogenaamde loot scholen.
Diversiteit in breedte van curriculum. Dit betreft scholen die een breder curriculum aan
hun leerlingen willen aanbieden zodat leerlingen een divers vormingspakket
meekrijgen. Dit vraagt van scholen meer organisatievermogen en investering, alsook
soms van ouders (financieel).
Diversiteit in didactiek. Dit betreft scholen die werk maken van differentiatie in
didactiek. Dit is niet zozeer hetzelfde als passend onderwijs, maar hetzelfde vermogen
is tevens het vermogen wat nodig is binnen passend onderwijs. dit vraagt van
leerkrachten meer inzicht in wat je qua leren wil bereiken en op welke wijze dit te
bereiken is, al dan niet rekening houdend met het gemiddeld niveau van de klas, of
differentiërend voor onderste, middelste en hoogste niveau. Het vraagt een hoge mate
van professionalisering, maar is in het perspectief van kosten van diversiteit in aanbod
vrij voordelig. Een variant hierop is themagericht onderwijs, waardoor vanwege het
thema en de werkvormen die daarvoor gebruikt worden ook meerdere leerstrategieën
worden aangeleerd:
- Diversiteit in aanbieden van werkvormen voor vaste leeronderwerpen
- Diversiteit door werken met leergebieden en daardoor meer leeronderwerpen
en vakken kunnen bestrijken in eenzelfde tijd.
- Diversiteit door werken met thema’s en daardoor vaker vakaspecten te kunnen
laten terug komen en toch elke keer een ander thema aan te kunnen pakken.
Pagina 34 van 81
Vaak wordt door scholen die hiervoor kiezen ook bewust gekozen voor
wereldthema’s, zoals water e.d., zodat leerlingen een natuurlijker verbinding
met de wereld als geheel ontwikkelen.
Diversiteit in leerroute/maatwerk & begeleiding
Ook hierop vigeren verschillende varianten:
Samengevoegde klassen met meerdere leerkrachten, waardoor instructiemomenten
gebundeld worden en meer tijd voor individuele begeleiding is.
Een variant hierop is de inzet van (onderwijs)assistenten, zoals met de PAL regeling
(persoonlijk assistent leraren) en de inzet van peers. In grotere samengevoegde
groepen/afdelingen/vleugels of gewone groepen.
Sterk gevoed door visies op ‘het nieuwe leren’ en/of natuurlijk leren bieden steeds
meer scholen geïndividualiseerde leerroutes aan zoals de Kindercampus in Hilversum
en veel op Iederwijs geïnspireerde scholen voor natuurlijk leren. Samen met het kind en
vaak ook de ouder wordt voor een bepaalde periode een leerplan opgesteld.
Verschillende combinaties van de hierboven genoemde mogelijkheden voor diversiteit
in aanbod, maatwerk en begeleiding.
4.2 Diversiteit in ruimte & ruimtelijke inrichting
Inleiding
Als je ervan uitgaat dat ieder zich op zijn plek moet voelen in een school, dan zouden we
ook gewoon de ruimte rond kunnen kijken om te constateren of de fysieke omgeving
diversiteit als waarde ondersteund. Zonder nu te zeggen dat als de fysieke omgeving de
waarde diversiteit niet ondersteund dat dit diversiteit als waarde dan onderuithaalt, er zijn
namelijk meerdere variabelen in het spel en die kunnen elkaar meer of minder
ondersteunen. Het kan namelijk zo zijn dat een school er doelbewust kiest voor een zeer
strakke opzet en indeling van ruimtes en inrichting, maar dit compenseert op een andere
wijze.
Bij diversiteit als waarde voor ruimtelijke inrichting kan gedacht worden aan:
Verschillende hoeken voor verschillende activiteiten
Verschillende kleuren in lokalen of binnen lokalen en mogelijkheden voor het ophangen
of neerzetten van leerresultaten die bepaalde waarden vertegenwoordigen voor de
leerlingen
Thuishonk voor kinderen. In po vooral ook een eigen klas die individualiseerbaar is, de
eigen werkstukken zijn zichtbaar.
Plekken voor kinderen om zich vertrouwd terug te kunnen trekken, eigen klas of
anderszins
Plekken om even helemaal iets anders te doen, jezelf te verrassen.
Inrichting/ruimte die warmte, kwaliteit en lichtheid uitstraalt, stimulerend om actief te
zijn en vooruit te komen.
Pagina 35 van 81
Inrichting/ruimte waarvan de lucht goed ververst wordt, belangrijk voor allerlei
(cognitieve)lichaamsprocessen.
Aanleidingen: over fusie, vak & mentor/klaslokalen & pedagogisch ondernemerschap
Er zijn typische aanleidingen te onderscheiden die reden geven tot het inrichten of
opzetten van een ruimte die recht doet aan bepaalde verschillen, van incidenteel tot
structureel:
Fusie van scholen waarbij het rechtdoen aan de verschillen bijv. met ruimtelijke
vernieuwing wordt ondersteund, of juist ruimtelijke integratie plaatsvindt met
afzonderlijke accenten voor benadrukken van overeenkomsten en kleine verschillen.
Vormgeving van identiteit aan bepaalde afdelingen in het gebouw van
leerlingengroepen, bouwen/profielgangen
Vormgeving van identiteit van vak in de ruimte en/of ruimtelijke inrichting, zoals
gymzaal, bètalokaal, technieklokaal, muzieklokaal etc.
Wanneer een klas/groep een eigen ruimte heeft, zoals in po, krijgt de ruimte vaak een
inrichting/aankleding die resultaten of interesses van die groep weerspiegelt. Een sterk
onderscheid in langdurige interesses en tijdelijke uitstalling van leerresultaten is vaak
niet aanwezig.
Een ruimte voor personeel is wettelijk verplicht. We zijn benieuwd naar onderzoek dat
in opzet en effecten van lerarenkamers inzage geeft. Een lang gehoorde wens van
leraren is dat ze zelf ruimtes hebben om aan hun werk te werken. sommige scholen
creëren hiervoor werkruimtes. Soms kan of wordt dit samengevoegd met stille
werkruimtes voor leerlingen, zoals bijv. rond de schoolbibliotheek.
De ouders hebben niet altijd een eigen ruimte. Sommige scholen creëren hiervoor
expliciet een eigen ruimte, zodat ouders onder elkaar maar ook met leraren daar
kunnen afstemmen en relaties onderhouden.
4.3 Gekend & gezien worden basisbehoefte leerlingen
Inleiding
De volgende 3 onderdelen bestrijken een breed spectrum dat een regulier onderdeel is van
het beleid van scholen, waarvan bevraagd kan worden in hoeverre diversiteit hier niet een
gepaste rol in speelt.
Praktijk
Veel programma’s die zich namelijk richten op begeleiding van jongeren in risicosituaties
richten zich op de begeleiding van die kinderen. Als je vraagt aan mensen wie hun favoriete
leerkracht was valt het antwoord meestal in de volgende 3 categorieën: 1) hij/zij was
geïnspireerd in de vakinhoud en kon je daarin meenemen. 2) hij/zij gebruikte verrassende
werkvormen waardoor het leren leuker werd. 3) hij/zij zag je werkelijk staan, je voelde je
echt gekend. Gekend worden is daarom iets heel belangrijks voor leerlingen. Het succes van
veel mentorprogramma’s stoelt hier ook deels op. Net zo goed dus voor allochtone
Nederlandse leerlingen en bij hen juist vaak nog van meer belang.
Pagina 36 van 81
Het gekend worden als leerling hangt samen met verschillende factoren waarvan niet
vaststaat in welke verhouding en of dit limitatief is:
Leerkracht weet je het gevoel te geven alsof je ertoe doet, dat hij/zij je ziet staan.
De leerkracht heeft kennis van je bijzondere context of durft daar passend naar te
vragen en daar met zorg mee om te gaan, hij/zij is te vertrouwen.
De leerkracht ziet bepaalde talenten in je op basis waarvan je vertrouwen voelt
voor de toekomst.
Resultaat
Deze zaken vragen nogal wat van de leerkracht. Niet alleen qua vermogens, maar ook qua
tijd en aandacht voor kinderen. Een mooi voorbeeld van een school die persoonlijke
aandacht inzette is de Scholengroep Den Haag Zuid-West. Karel Bun, algemeen directeur
daarvan die de school overnam toen een aantal jaren geleden de school beroemd werd
doordat de conrector werd vermoord door een leerling (Terra College) heeft op een
veelheid aan fronten de zaken veranderd. Een pregnant onderdeel is dat de forse
onbekende bewakers die er eerst stonden niet meer zijn gevraagd maar dat Karel Bun elke
ochtend zelf bij de ingang de leerlingen gedag ging zeggen. Voorwaar een prachtig gebaar.
4.4 Effecten van hoge verwachtingen & negatieve verwachtingspatronen
Inleiding
Hoge verwachtingen blijken uit onderzoek een belangrijk onderdeel van succesvolle ontwikkelingen van leerlingen (Teddlie 2000). Echter, hoge verwachtingen worden snel gefilterd in bepaalde landen zoals Nederland door allerlei omstandigheden (in Finland dus niet/nauwelijks).
Praktijk Goede voorbeelden van hoe scholen hierin van zichzelf willen leren zijn scholen die zich spiegelen aan hun leerlingen. En hun leerlingen echt uitdagen en de ruimte geven om hun hierin feedback te geven. 360 feedback inclusief leerlingen zoals bijv. op het Zuyderzee college in Emmeloord is daar een voorbeeld van. Een variant hierop is overigens door de feedback van leerlingen te betrekken in de scholing van leerkrachten. Zo betrok het Marne College te Bolsward bijv. leerlingen, zette die in een middenkring met docenten in een kring erom heen en stelde hen vragen over wat hen echt motiveert en demotiveert. Niet alle leerlingen durven echter alles te zeggen, of hebben door wat hun stoort. In dezelfde lijn kunnen scholen dus ook alumni vragen om feedback, om werkelijk zicht te krijgen op hoe zij overkomen bij leerlingen en wat leerkrachten daarvan kunnen leren. Hier kennen wij nauwelijks voorbeelden van. 14 effecten van lagere verwachtingspatronen in interactie leerkracht-leerling Verwachtingspatronen hebben vaak een uitwerking die groter is als men zelf doorheeft. Op basis van waarnemingen in de klas schrijft Dudink hierover (in 1990 alweer). Er zijn 14 effecten te onderkennen bij een lager verwachtingspatroon van een leraar ten opzichte van een groep of leerling met een lager verwachtingspatroon (L):
Pagina 37 van 81
1. Als de leraar L een vraag stelt, krijgt deze minder bedenktijd. 2. Als L het antwoord niet weet, dan krijgt deze het van de leraar, of een andere leerling geeft
het; er wordt dus niet geholpen door L een hint te geven, de vraag nog eens te herhalen of het probleem in andere woorden te formuleren.
3. Het niet correcte antwoord van L krijgt geen juiste reinforcement. 4. Het falen van L wordt veelvuldiger bekritiseerd. 5. L wordt minder vaak geprezen bij succes. 6. De leraar kan geen goede feedback geven op de openlijke reacties van L. 7. In zijn algemeenheid krijgt L minder aandacht en met L zijn minder interacties. 8. Er wordt minder een beroep op L gedaan om vragen te beantwoorden. 9. L zit verder weg van de leraar. 10. Er worden minder eisen gesteld aan L. Dit kan tot uitdrukking komen in velerlei vormen van
gedrag. Bijvoorbeeld door niet volledige antwoorden al te belonen (zie punt 3). 11. Individuele interacties met L gebeuren minder in het openbaar. 12. Op de grens tussen voldoende en onvoldoende (zakken en slagen) krijgt L minder snel the
benefit of the doubt. 13. Er is een minder vriendelijke interactie met L, glimlach en niet verbale-ondersteuningen zijn
geringer en er is minder oogcontact. 14. Er is minder informatieve feedback op vragen van L.
Er is sprake van een toenemend bewustzijn over het belang en effect van verwachtingspatronen. Maar het blijft een belangrijk onderwerp dat nog meer aandacht verdient vanwege zowel de belangrijke effecten als omdat het moeilijk is om jezelf hieromtrent in de spiegel te kijken en in en van te leren. Resultaat Tegenwoordig let de inspectie hier ook op. Zo valt er in een rapport over een mbo instelling te lezen dat: “De problemen in het leerproces op locatie … worden mede ingegeven door een laag verwachtingspatroon bij docenten. Zij hebben de overtuiging dat een aanzienlijk deel van de deelnemers niet over de capaciteiten beschikt om de opleiding met succes af te ronden. Dat verhindert het tot stand komen van het noodzakelijke wederzijds commitment tussen docent en deelnemer voor een effectief leerproces.” Inspectie van het Onderwijs, H2762803, september 2009. Overigens is het (nog) geen standaard beoordelingsonderdeel van de Inspectie, maar komt dus pas bij meerdere signalen mogelijkerwijs aan de orde. Prestaties allochtone leerlingen minimaal voor de helft met beter onderwijs te realiseren
Een wrang neveneffect van verwachtingspatronen tegenover specifieke leerlingen is dat als
leerlingen van die categorie onderwijssucces boeken, de verklaring hiervoor veelal wordt
toegeschreven aan aanwezige intelligentie bij die specifieke leerling zelf (ten opzichte van
zijn groep!) (Emmelot 1998: 65). Dit hoeft echter helemaal niet het geval te zijn, omdat ook
schoolkenmerken, contacten met docenten en andere ondersteunende volwassenen en
vooral de inzet van de leerling ertoe doet. Het belang van deze andere variabelen wordt
door onderzoek ook onderschreven omdat daaruit blijkt dat zeker de helft van het verschil
in prestaties tussen allochtone en autochtone leerlingen door beter basisonderwijs kan
worden behaald, dus afgezien van overige omgevingsaspecten (Jencks 1998: 3). Het is
daarom van toenemend belang dat leerkrachten hierin met elkaar een zekere reflectie
opbouwen, al dan niet met behulp van studenten, leerlingen of ex leerlingen bijvoorbeeld
(Verkuyten 2000).
Verschillen in beleving van hoge verwachtingen tussen leerlingen en leidinggevenden
Pagina 38 van 81
Verwachtingspatronen werken echter ook door in groter verband. ‘Het bovenstaande leidt
tot de conclusie dat een L maximaal gedupeerd is als hij op een school zit die slecht staat
aangeschreven, in een parallelklas die niet deugt en dat alles nog in een schoolcategorie
van het laagste niveau. Een dergelijke optimale gelegenheid voor een onwenselijke self-
fulfilling prophecy heeft in het Nederlandse schoolsysteem een grote kans’ (Dudink, 1990:
72). Onderwijspsycholoog Dudink stipt hierbij de effecten in groter verband wel aan, maar
merkt daarbij op dat daar nog maar weinig onderzoek naar is gedaan en het bewustzijn
daarvoor aldus nog erg laag is (idem: 72). In Nederland lijkt hier nauwelijks systematisch
onderzoek naar gedaan, ondanks het hoge belang ervan (niet alleen dus in interetnische
verbanden). En dat blijft belangrijk want we kunnen we zeggen dat we hoge verwachtingen
hebben, maar of dat in ons handelen ook aankomt is daarmee nog geen gegeven. Zo zeiden
in een onderzoek naar verwachtingspatronen m.b.t. leerlingen in de VS 56% van de School
Principals in het voorgezet onderwijs dat er hoge verwachtingen zijn in het onderwijs van
leerlingen, ten opzichte van 39% van de leerkrachten en maar 25% van de leerlingen
(Metlife 2001).
Voor men echter aan oplossingen gaat denken om verwachtingspatronen van leraren te
gaan aanpakken, bijvoorbeeld door specifieke voorlichting van leraren met betrekking tot
sociale in- en uitsluiting en de multi-etnische samenleving, moet men beseffen dat
verwachtingspatronen van mensen die in het onderwijs werkzaam zijn echter ook
beïnvloed worden door andere factoren als de waarnemingen en (voor-)oordelen die met
(groepen, categorieën of individuele) leerlingen samenhangen. Dit heeft namelijk te maken
met hoe de leraar in de wereld staat, wat wordt bepaald door zijn zelfvertrouwen, zelfbeeld
en wereldbeeld waar vanuit het personeelsbeleid in algemene zin ook veel
aanknopingspunten liggen.
4.5 Begeleiding van leerlingen
De begeleiding van leerlingen begint al vanaf aanvang, bij de intake. Aandachtspunten die
hierbij genoemd kunnen worden zijn:
Overdracht van gegevens, zowel warm als koud (live als folio/digitaal)
Betekenisvolheid van overgedragen gegevens, er wordt werkelijk wat mee gedaan. Als
bij de intake bepaalde zaken bekend zijn, dan komt de school daarop terug, of weet dat
een plek te geven. bijv. wanneer een kind thuis weinig fysieke of emotionele ruimte
heeft om huiswerk te maken.
Er liggen echter al snel bij dit onderwerp dwarsverbanden met specifieke keuzes van
scholen omtrent leerlingenbegeleiding. Het verbeteren van de begeleiding van leerlingen is
overigens bepaald geen gemakkelijk issue, het raakt de gehele schoolorganisatie (zie bijv.
Vergeer, 2009). Het belang hiervan is echter moeilijk te onderschatten omdat het als
structureel element zelf ook onderdeel is van het informele leerplan.
4.6 Leercontracten met leerlingen
Een leercontract is een instrument waar scholen in toenemende mate gebruik van maken.
Het instrument wordt ingezet als verlengstuk van het pedagogisch programma, dat meer of
minder maatwerk bevat, maar ook bijv. om afspraken te maken over wat de leerling
Pagina 39 van 81
vermag wanneer hij eerder bepaalde modules al behaald, of wat de wederzijdse afspraken
zijn om bepaalde achterstanden weg te werken, of bijzondere talenten extra te kunnen
ontplooien.
Scholen die meer aspecten van het nieuwe leren inzetten bijv. werken vaker met een
periodiek leerprogramma wat meer of minder door de leerling zelf is vastgesteld, en
waarvoor afspraken op papier worden gezet. Begeleiding is dan een veel concreter en
periodiek terugkomend punt van aandacht om te kijken wat de leerling nodig heeft om
vooruit te komen in zijn leren. Voorbeelden hiervan in po zijn bijv. de KinderCampus in
Hilversum en de Kleine Kapitein in Berkel en Rodenrijs. In vo bijv. het Zuyderzee college,
IJburg college en Grienden College.
4.7 Talentgericht onderwijs
Het recht doen aan talenten is een steeds breder gehoord uitgangspunt in missies en visies.
Er is in 2010 ook een landelijk programma aangenomen – geheten Talentenkracht – om te
komen tot 1000 scholen in po in 2016 die recht doen aan de kracht van de veelheid van
talenten van kinderen. Veel scholen profileren zich op dit gebied met extra klassen voor
specifieke talenten, en provincies ondersteunen daarbij vooral de ontwikkeling van
toptalentklassen.
De belangrijkste winst voor het onderwijs qua efficiency (tijd en mankracht) en effectiviteit
(leerdoelen combineren met gebruik van verschillende talenten) kan gevonden worden
wanneer de mogelijkheden van talentgerichte didactiek verder worden uitgebuit. Dat
betekent dat bij de inzet van werkvormen om bijv. breuken te leren leerkrachten leerlingen
beter hun sociale, visuele, muzikale of verbale talenten kunnen laten gebruiken om
breuken te leren. Waarbij met de huidige ict middelen leerlingen wellicht zichzelf ook
weten te kunnen behelpen met tips als ze die zelf kunnen vinden. Zie ook elders onder
taalrijk vakonderwijs in hoofdstuk 9 en diversiteit in ruimte in hoofdstuk 5.1.
4.8 Coöperatief leren
Inleiding
De bekendste vorm van coöperatief leren is geïnitieerd door Spencer Kagan en heet
eigenlijk coöperatief leren met meervoudige intelligentie (dat weer geïnspireerd is op
Gardner, 1993). Het bestaat uit ruim 100 algemene werkvormen waar een leerkracht in kan
afwisselen om leerlingen samen aan leerstof te kunnen laten werken. Dit bevordert dus
hun vaardigheden tot samenwerking en verbreed eveneens hun leerstrategieën omdat
leerlingen worden aangesproken in verschillende vaardigheden. In Nederland wordt deze
methode uitgezet via Bazalt in Zeeland (of RPCZ), en via ruim 20 onderwijs advies diensten
in Nederland aan scholen aangeboden.
Praktijk
De methode van Kagan richt zich op matchen, stretchen en vieren. Matchen betekent dat
de leerkracht werkvormen gebruikt die leerstrategieën activeren die de leerling in huis
Pagina 40 van 81
heeft. Stretchen betekent dat de leerkracht werkvormen gebruikt die vragen om een
oprekking van bestaande vaardigheden. Vieren betekent dat de regelmatig in
klassensituaties talenten en prestaties van leerlingen gevierd en gewaardeerd worden.
De methode van Kagan is niet uniek voor groepswerk. Een andere ontwikkelaar hiervan is
bijv. Cohen (1994), waar het APS zich ook mede heeft geïnspireerd. De waarde van
groepswerk is moeilijk te onderschatten, juist ook in dit verband. Reden ook dat de UNESCO
(1998: 30) expliciet deze relatie benadrukt: “It teaches students the value of co-operation
while providing opportunities to practice the skills of co-operation, which may be the most
urgently needed for all those seeking to behave as constructive planetary citizens. .. The
process of democracy cannot function in the absence of skills of cooperation. Co-operation
skills should be honed as much as possible in the context of difference. Learning to
communicate and work constructively with those who are distinctly different is an
important goal for learning to live with Diversity”
Groepswerk is een waardevolle vorm in het kader van leren samenwerken, het kan echter
contraproductief zijn als het niet goed is georganiseerd en als leerlingen en docenten
onzeker zijn over hun rol. Daarom vermelden we in deze paragraaf een aantal aspecten van
groepswerk die in de voorbereiding, al dan niet door middel van scholing aan de orde
moeten komen:
1. Het voorbereiden van leerlingen op groepswerk
2. Het indelen van de groepen en de groepsgrootte (door de leerkracht, meestal
heterogeen)
3. De inrichting van de klas en de tafelrangschikking (voorbereiding en tafels waar men
goed met elkaar kan praten)
4. Rollen en verantwoordelijkheden (bijv. voor materiaal, meedoen van iedereen en hulp
van docent vragen, relevante informatie, organisatie presentatie)
Resultaat
Batelaan (1998: 29) zegt over de voorbereiding op groepswerk: ‘Leerlingen moeten leren
samenwerken. Wanneer je mensen wilt laten samenwerken moet je ze hierop
voorbereiden… Coöperatief leren vraagt een bepaalde instelling en een aantal
vaardigheden. .. Regels die in de traditionele lessen gelden zijn o.a.: doe je eigen werk;
besteed geen aandacht aan wat de andere leerlingen doen; als je iets niet weet, vraag het
dan aan de docent. Wanneer je nu leerlingen taken gaat geven waaraan ze samen moeten
werken, dan vraag je ze zich heel anders te gaan gedragen dan ze tijdens de traditionele
lessen gewend zijn. Nu vraag je de leerlingen elkaar te helpen, verantwoordelijkheden te
dragen niet alleen voor hun eigen gedrag, maar ook voor het gedrag van anderen uit de
groep en voor het product dat de groep gemaakt heeft. In plaats van naar de docent te
luisteren, wordt ze gevraagd naar andere leerlingen te luisteren. Ze moeten dus leeren de
mening van anderen te vragen, anderen de gelegenheid te geven om bij te dragen, korte
ter zake doende bijdragen te leveren….Leerlingen kunnen de gewenste attitudes alleen
maar leren door ze uit te voeren en erop te reflecteren.’
Pagina 41 van 81
4.9 Rekening houden met gender: Rots & water & Marietje Kessels
Inleiding
Er is voldoende reden voor het belang van bewustzijn onder leerkrachten van de invloed
van gender op sociale ontwikkeling en soms ook om gender-gericht te kunnen werken. 3
gender verschillen i.v.m. onderwijs zijn hierbij spreekwoordelijk:
Daarbij kan bijv. gedacht worden aan een bias in leren tussen jongens en meisjes als het
om visuele en auditieve memorisering gaat. Wanneer een proefwerk bijv. gedaan moet
worden en de leerling denkt terug aan waar of wanneer hij/zij de leerstof aan de orde is
gekomen, denkt een jongetje eerder aan op welke pagina in het boek de leerstof stond,
een meisje aan op welke moment de leerkracht hierover iets vertelde.
Een andere grote bias wordt gevormd in een bias in de ontwikkeling van het
verbaallinguïstisch vermogen, waarbij meisjes gemiddeld genomen tussen circa 8/9 en
14/16 jaar voorlopen op jongens, dit is merendeels dus alleen een tijdelijke voorsprong.
Jongens zijn vaak sterker in proefondervindelijk handelen via experimenten waarbij
fysiek handelen of grensbeleven aan de orde komt. Ze willen zich kunnen stoten, en
leren aan de stootervaring hun eigen grenzen en die van het object of de ander.
Praktijk
Overigens kan in dit verband wel genoemd worden dat het juist voor jongens die extra
ondersteuning kunnen gebruiken, zoals jongens in sociaal-economisch zwakkere gezinnen
waaronder veel allochtone gezinnen/leerlingen, baat hebben bij de aanwezigheid van
mannelijke leerkrachten. Wellicht ook de reden waarom veel mentorprogramma’s
succesvol zijn omdat ze in een hiaat hierin voorzien, mede omdat het onderwijs juist in de
laatste 30 jaar sterk gefeminiseerd is, in ieder geval in het basisonderwijs.
Jongens baat bij Rots en Water, Marokkaanse & Turks-Nederlandse jongeren nog meer
Rots en water is een illustratief programma dat poogt bij te dragen aan inzicht in
verschillende leerstijlen van jongens en meisjes in generieke zin en met name aan het
implementeren van didactiek en kennis en modules ten bate van leerstijlen die recht doen
aan hoe jongens leren. De theoretische onderzoeken omtrent Rots en Water zijn sterk. Er is
een empirisch onderzoek onder enkele basisscholen. Uit het onderzoek van Jolanda
Clemens, 2004, waarbij zij de effecten onderzocht van rots en water tussen autochtone en
Turks- & Marokkaanse Nederlandse jongeren blijkt dat het programma sterke positieve
effecten heeft op de attitude en vaardigheden van beide groepen, waarbij de Turks- en
Marokkaans Nederlandse leerlingen een significant beter effect scoorden op de
attitudeverbetering. Uitgebreide informatie over dit programma is ook te vinden bij de
databank van effectieve jeugdinterventies NJI.
Marietje Kesselsproject, van weerbaarheid voor meisjes tot weerbaarheid algemeen
Het Marietje Kesselsproject is een preventieproject dat zich richt op preventie van
machtsmisbruik en grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van kinderen, zowel door
leeftijdsgenoten als door volwassenen (Marietje Kesselsproject, 2005 en Van der Vegt e.a.,
2001). Ook in dit programma komen zowel mentale als fysieke vaardigheden aan de orde.
Pagina 42 van 81
Het Marietje Kesselsproject is bestemd voor leerlingen van groep 7 en/of 8 van de
basisschool; het richt zich dus op jongens en meisjes in de leeftijd van ongeveer 10 tot 13
jaar. Het doel van het project is "Het vergroten van de weerbaarheid van kinderen, om te
voorkomen dat zij slachtoffer worden van machtsmisbruik en/of zichzelf schuldig (gaan)
maken aan (seksueel) intimiderend of grensoverschrijdend gedrag".
Het aanbod bestaat uit een lessencyclus van tien tot twaalf lessen. De lessen worden onder
schooltijd gegeven door speciaal getrainde preventiemedewerkers in aanwezigheid van de
betrokken leerkracht. De leerlingen leren voor zichzelf op te komen en te vertrouwen op
hun eigen kracht, inventiviteit, gevoelens en intuïtie. Er wordt gewerkt aan een positief
zelfbeeld, wilskracht en doorzettingsvermogen (mentale weerbaarheid).
Seksegescheiden opzet Marietje Kesselsproject
Het Marietje Kesselsproject is seksespecifiek van opzet: leerlingen krijgen gescheiden les.
Meisjes krijgen les van een vrouwelijke preventiewerker, jongens van een mannelijke
preventiewerker. Dit biedt leerlingen de kans zich positief te identificeren. Daaraan ligt het
uitgangspunt ten grondslag dat weerbaarheid verschillende kanten kent, waarvan de ene
kant meer voorkomt bij jongens en de andere meer bij meisjes. Zo zijn jongens - over het
algemeen - meer vaardig in fysiek weerbaar gedrag, maar zich minder bewust van hun
eigen gevoelens en minder vaardig zich in een ander in te leven, lichaamstaal te herkennen
en te praten over eigen en andermans gevoelens. Meisjes zijn - over het algemeen - juist in
deze laatste vaardigheden beter, maar hebben weinig of zelfs geen vertrouwen in hun
eigen (lichaams)kracht. De ervaring leert dat jongens en meisjes zich vrijer voelen in
gescheiden groepen.
Het MKP richtte zich aanvankelijk alleen op meisjes met een specifieke focus op
weerbaarheid en het voorkomen van (seksueel) geweld tegen anderen. Later zijn hier nog
enkele lessen aan toegevoegd die zich richten op jongens. Het MKP is bekeken naar de
doelstellingen enigszins vergelijkbaar met het R&W-project. Het richt zich op het vergroten
van de weerbaarheid van kinderen, om te voorkomen dat zij slachtoffer worden van
machtsmisbruik en/of zichzelf schuldig (gaan) maken aan (seksueel) intimiderend of
grensoverschrijdend gedrag. Vergelijking tussen de projecten noopt tot voorzichtigheid.
Onderzoeksresultaten Marietje Kesselsproject
In het effectonderzoek worden vijf onderzoeksvragen gesteld. In het verband van deze
bespreking zijn twee van deze vragen het meest relevant:
Wat zijn de effecten van het Marietje Kesselsproject op 'kennis en opvattingen' en
'vaardigheden en gedrag' ten aanzien van weerbaarheid en machtsmisbruik bij
leerlingen in groep 7 en 8 van de basisschool?
In hoeverre zijn er verschillen in effecten van het Marietje Kesselsproject op
weerbaarheid en machtsmisbruik tussen jongens en meisjes?
Het onderzoek had een quasi-experimentele opzet. Bij de experimentele groep waren 36
scholen betrokken, bij de controlegroep 35 scholen. Jammer genoeg zijn er onder de
controlescholen geen andere projecten uitgevoerd die vergelijkbaar zijn met Marietje
Kessels, dan zou de bewegingsfactor enigszins kunnen zijn uitgesloten. Er zijn metingen
Pagina 43 van 81
gehouden aan het begin van het project, aan het eind van het project en vier maanden na
afloop van het project. Daarbij zijn zowel leerlingen en leerkrachten betrokken. Op
beperkte schaal zijn ook ouders bij het onderzoek betrokken.
De gevonden verschillen zijn op significantie getoetst. Er zijn geen effectmaten berekend.
De belangrijkste gevonden effecten zijn de volgende:
Effecten op kennis: Na afloop van het project weten zowel jongens als meisjes beter
hoe ze zich weerbaar op moeten stellen. Ook op de langere termijn is dit effect
zichtbaar, zij het dat de effecten bij meisjes niet meer statistisch significant zijn.
Effecten op attitude: Zowel jongens als meisjes zijn meer bereid anderen te helpen en
vinden het minder acceptabel om ongewenst te worden aangeraakt. Deze effecten
blijven ook op langere termijn significant. Van de geïnterviewde ouders is een groot
deel van oordeel dat hun kinderen sinds het project beter gevaren kunnen beoordelen.
Effecten op vaardigheden en gedrag: Het onderzoek levert weinig aanwijzingen op over
de effecten op vaardigheden en gedrag. Het enige aantoonbare verschil tussen de
experimentele en de controlegroep is dat de kinderen die het project hebben gevolgd
iets beter om hulp durven te vragen dan de controlekinderen. Alleen bij jongens is dit
verschil significant; het blijft overigens wel op langere termijn bestaan.
Resultaat, zorgvuldige invoering beïnvloed resultaten
Het is mogelijk dat de onderzoeksresultaten worden beïnvloed door de omstandigheid, dat
het programma niet overal even zorgvuldig is uitgevoerd. Op een aantal scholen hebben de
eigen klassenleerkrachten de lessen niet bijgewoond, terwijl dit door de ontwikkelaars van
het programma wel van belang wordt geacht. Ook is hier en daar minder tijd voor het
programma uitgetrokken dan de bedoeling is. Er is door de onderzoekers een verband
gevonden tussen de effecten van het programma en de tijd die er op de scholen aan is
besteed: meer tijd heeft grotere effecten tot gevolg.
4.10 Wereldburgerschap – Cosmicus Montessori Lyceum
Inleiding
Kenmerken van het curriculum van de school zijn: integratie van wereldburgerschap in het
curriculum, enerzijds historisch en cultureel vergelijkend, vanuit zowel de ontwikkeling van
vakken door verschillende culturen in de geschiedenis, als vanuit een vergelijking van
bepaalde vakinhouden met betrekking tot de invulling daarvan cultureel vergelijkend, zoals
bijv. de verschillende muziekstijlen en toonladders in de wereld. En anderzijds vanuit
participatie in de wereld, door uitdagende leeropdrachten, zoals de deelname aan
verschillende Olympiades en het nadenken over oplossingen voor problemen in de wereld.
Praktijk
Stichting Cosmicus is een Stichting die wereldburgerschap hoog in het vaandel heeft staan.
Een aantal mensen van deze beweging heeft zijn inspiratie mede uit een op
wereldburgerschap, techniek en onderwijs geïnspireerde islamitische beweging, de Guhlen
Pagina 44 van 81
beweging. In Nederland verzorgen zij onder meer een aantal studentenverenigingen met
ondersteuning voor studenten. Sedert een aantal jaren beheren zij een basisschool in
Rotterdam, en hebben meegewerkt aan de ontwikkeling van een school van het
Rotterdams Montessori Lyceum en de Montessori Scholengemeenschap Amsterdam
geïnspireerd op de Cosmicus visie.
Internationaal gewaardeerd voor aanpak wereldburgerschap
Onder de paraplu van de laatste is het Cosmicus Montessori Lyceum opgezet. Martha
Montero Sieburth, een professor werkzaam bij de Harvard University en de Universiteit van
Amsterdam heeft samen met Ibrahim Elmaagac van Stichting Cosmicus over het curriculum
en de praktijk van de laatste school een paper geschreven als inzending voor de AESA, de
American Educational Research Assocation van 2009, de grootste onderwijsconferentie in
de wereld. De paper kreeg uit de 200 gehonoreerde papers, uit een totale inzending van
11.000 papers, de hoogste waardering en heeft daarmee een certificaat ontvangen.
Resultaat
Stichting Cosmicus is daarnaast ook de initiatiefnemer van de INESPO, de International
Environmental Scientific Project Olympiad, waarbij leerlingen uit het vo uit meer dan 50
landen wereldwijd projecten ontwikkelen met hulp van wetenschappers uit het netwerk
voor milieuoplossingen. De eerste INESPO in 2009 was volledig op Nederland gericht bij de
VU in Amsterdam, in 2010 werd de eerste internationale INESPO georganiseerd in
Amsterdam bij de UvA.
Pagina 45 van 81
5 Lesprogramma’s & onderwijsmethoden
Hierin gaat het erom welke programma’s nu of eerder bestaan hebben rond diversiteit.
Wat kan opvallen is dat het enerzijds gaat om programma’s die zeer specifiek gericht zijn op
een bepaald thema, zoals de vreedzame school, anderzijds om programma’s die een
eenzijdige implementatie kennen, bijv. alleen verrijking van de lesinhoud zoals rond
wereldburgerschap en diversiteit. Waarbij het p&o beleid van een school dus niet wordt
bereikt. Hieronder volgen een overzicht van verschillende programma’s.
5.1 Indicatoren voor intolerantie
Hoe stel je intolerantie vast? Leerlingen kunnen plagen, pesten, discrimineren, andere
leerlingen als pispaal gebruiken, bepaalde leerlingen buitensluiten, of betuttelen maar ook
idealiseren. In The Threshold of Peace (Unesco 1997) staat een lijst indicatoren voor
intolerantie. Worden veel van de onderstaande vragen met ja beantwoord, dan kan men
zich zorgen gaan maken (naar Batelaan, 1998: 53):
1. Gebruiken leerlingen bijnamen, racistische taal, of andere denigrerende termen als ze
het hebben over klasgenoten of als ze klasgenoten aanspreken? Vind je dit soort
termen in of in de buurt van de school als graffiti, in agenda’s, schriften of boeken?
2. Generaliseren leerlingen in negatieve zin over etnische groepen, invaliden, ouderen of
andere personen die anders zijn dan zijzelf? Vertellen ze racistische moppen of maken
ze stereotype karikaturen of tekeningen?
3. Plagen leerlingen andere leerlingen door persoonlijke kenmerken, fouten of
familieomstandigheden te benadrukken? Doen ze dit vaak in aanwezigheid van
leerlingen die daarom moeten lachen?
4. Vinden leerlingen dat bepaalde groepen mensen minder kunnen of minder waard zijn,
omdat ze behoren tot bepaalde culturele of religieuze groepen?
5. Worden altijd dezelfde leerlingen als zondebok aangewezen?
6. Mijden leerlingen sommige van hun klasgenoten (ze worden niet uitgekozen om mee te
doen aan bepaalde activiteiten)? Heeft dit te maken met sekse, godsdienst, etniciteit of
persoonlijke kenmerken?
7. Zijn sommige leerlingen het slachtoffer van verbaal of lichamelijk geweld?
8. Worden sommige leerlingen zo geïntimideerd dat ze niet mee durven doen aan
discussies in de klas of buiten de klas niets durven zeggen? Worden hun meningen niet
serieus genomen en worden er grapjes over gemaakt? Worden leerlingen bedreigd?
9. Gebeurt het dat eigendommen van anderen worden beschadigd of vernield?
10. Gaat alleen leerlingen uit dezelfde etnische en sociale groepen met elkaar om en
worden leerlingen uit andere groepen buitengesloten?
Pagina 46 van 81
5.2 Vreedzame school
Uit onderstaande volgt nog geen goed beeld in hoeverre de Vreedzame school rekening
houdt met diversiteit. Uit de site blijkt vooral dat het een lesmethode of lessen zijn die je
naast het curriculum gebruikt. Verder blijkt vooral dat kinderen leren met conflicten om te
gaan en leren meer verantwoordelijkheid krijgen.
Gevraagd zou kunnen worden in hoeverre de leerlingen met dit project bewust worden van
de diversiteit in de samenleving op verschillende terreinen (sekse, ras, geloof, etc) en hier
mee leren omgaan of dit benoemen.
Visie op diversiteit/ samenwerking:
Leerlingen leren met conflicten om te gaan. Leerlingen krijgen een stem, leren op eigen
benen te staan en meer verantwoordelijkheid te dragen. Het doel is een klas en school tot
een democratische gemeenschap te maken waarin iedereen zich betrokken en
verantwoordelijk voelt.
Onderwijsmateriaal:
Er zijn lessen Vreedzame school, maar er zijn ook vele andere manieren om de inhoud en
filosofie van de Vreedzame School over te dragen.
Didactiek & training:
Van groot belang is het gedrag en de overtuigingen van de leerkracht. Er worden daarom
trainingen verzorgd voor leerkrachten. De trainingen worden gevolgd door
klassenbezoeken door interne en externe begeleiders. De trainingen zijn gericht op het
ontwikkelen van een gezamenlijke visie en het creëren van draagvlak voor de Vreedzame
School. Verder moeten trainingen er toe leiden dat de principes van de Vreedzame school
in het dagelijks handelen worden toegepast.
De leerkracht is niet langer ‘alleenheerser’, maar krijgt de rol van ‘facilitator’ in een
democratische klas.
De schoolleiding, enkele leerkrachten en de trainer zitten in een stuurgroep of werkgroep
en vormt het contact tussen de school en de Vreedzame Schooltrainer. De stuurgroep dient
als vraagbaak, volgt de ontwikkelingen van het project op school en bereiden
bijeenkomsten voor en evalueren op de trainingen.
Leerlingparticipatie activiteiten:
Leerlingen worden opgeleid tot mediatoren. De mediatie door leeftijdgenoten is een
belangrijk onderdeel van de Vreedzame School. Bij peer mediation op scholen bemiddelen
leerlingen bij elkaars conflicten. Het is een van de meest concrete uitwerkingen van het
principe dat kinderen zelf verantwoordelijkheid hebben voor het klimaat op school.
Ouders:
Ouders kunnen betrokken worden bij het project door het geven van voorlichting en
workshops over de Vreedzame School. Ouders spelen namelijk een belangrijke rol bij het
Pagina 47 van 81
ondersteunen van de kinderen bij het toepassen van de nieuw geleerde vaardigheden.
Centraal binnen zo’n workshop staat hoe je als ouder omgaat met conflicten in en rond het
gezin. De thema’s die bij deze workshops aan de orde komen zijn eigen ervaringen,
luisteren, praat het uit! En grenzen aan het overleg.
Daarnaast worden ouders geïnformeerd over de Vreedzame school op allerlei manieren die
de school ter beschikking staan. Hierbij moet je denken aan informatieavonden, 10-
minutengesprekken, aanmeldingsgesprekken, schoolkrant, nieuwsbrief etc..
5.3 UNESCO wereldprofiel scholen
De UNESCO ondersteunt al sinds haar oprichting initiatieven in het onderwijs ter
bevordering van een brede ontwikkeling van kinderen met een oriëntatie op de wereld, een
wereldbewustzijn.
UNESCO scholen werken aan de weg naar een vreedzame samenleving. Daarvoor
participeren ze in een wereldwijd scoholennetwerk en maken daardoor kennis met andere
culturen. Daarvoor heeft UNESCO materialen en methoden samengesteld. UNESCO scholen
ontwikkelen activiteiten die UNESCO thema’s in een lokale context kunnen plaatsen. Die
kunnen op verschillende manieren vorm krijgen:
Een eigen initiatief van de school (of de gemeenschap waarvan de school deel
uitmaakt) rond een UNESCO -doel of -activiteit.
Deelname aan een flagship project van UNESCO
Deelname aan campagnes voor één van de vier UNESCO-thema’s.
Experimenten met onderwijsmaterialen en innovatieve methoden die al op andere
UNESCO-scholen zijn gebruikt.
Uitgebreide informatie hierover is na te lezen op de site van www.unesco.nl, in het
bijzonder in hun folder over het UNESCO schoolprofiel.
Het is de bedoeling dat naast de specifieke activiteiten UNESCO scholen zich onderscheiden
door hun schoolcultuur. Die uitgaat van verbondenheid, ook en ondanks de verschillen
welke tot uitdrukking komt in de identiteit, visie en beleid van de school. Het UNESCO-
scholenprofiel kan door een school met een meer homogene populatie gebruikt worden
om de school een bredere culturele, levensbeschouwelijke en internationale oriëntatie te
geven.
5.3.1 Vier centrale pedagogisch-didactische peilers
Een UNESCO school wordt pas een UNESCO school als het ook aan vier pedagogisch resp.
didactische kernaspecten van leren aandacht besteed in het schoolwerkplan. Deze vier
peilers zijn:
Learning to know: kennis van de wereld om ons heen, nieuwsgierigheid ontwikkelen
en leren hoe we leren.
Learning to do: pas geleerde kennis toe in het dagelijks leven, ga er creatief mee om
en wees bewust van eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van anderen.
Learning to be: eigen ontwikkeling, zelfontplooiing. Kortom: ontwikkeling tot een
volwaardig mens.
Pagina 48 van 81
Learning to live together: bewustzijn en waardering van culturele, etnische, en
taalkundige verschillen, ontwikkeling van het individu in de samenleving, leren
samenwerken met anderen.
5.3.2 De vier UNESCO wereldthema’s
Vrede en mensenrechten. Vooral door discussie en gesprek hierover, en deelname aan een
of meer van de volgende activiteiten:
Deelname aan het flagship project ‘Breaking the Silence’ over de transatlantische
slavenhandel (zie onder ‘voorbeelden’ – waar verwezen wordt naar de voorbeelden
kunt u deze vinden via de link naar folder zoals hierboven opgenomen).
Deelname aan de internationale campagne ‘All Equal in Diversity: Mobilizing Schools
against Racism, Discrimination and Exclusion’.
Uitwerking op schoolniveau van één van de relevante Nederlandse activiteiten (zie
onder ‘voorbeelden’ – idem).
Activiteiten ontwikkelen in het kader van één van de VN-decennia of VN-dagen/unesco-
dagen.
Wereldburgerschap. Aandacht voor wereldproblemen en de rol van de VN en viering van
internationale jaren en dagen. Mogelijke toepassingen:
Mogelijke toepassingen:
Deelname aan het flagship project ‘This is our Time’ (zie onder ‘voorbeelden’ – idem).
Deelname aan een in Nederland georganiseerde unesco-activiteit, bijvoorbeeld de
Alfabetiseringsdag (8 september) of Het Festival van het Leren (een week in
september). Zie: www.hetfestivalvanhetleren.nl
Activiteiten ontwikkelen in het kader van één van de VN-decennia of VN-dagen/unesco-
dagen.
Intercultureel leren. M.n. door interculturele dialoog. Mogelijke toepassingen:
Uitwerking op schoolniveau van een van de relevante Nederlandse activiteiten (zie
onder ‘voorbeelden’).
Viering van één van de VN- en/of unesco-dagen.
Activiteiten ontwikkelen in het kader van één van de VN-decennia of VN-dagen.
Duurzame ontwikkeling. Dit thema stelt scholen in staat een verbinding te leggen tussen
de economische, sociale en culturele aspecten van ontwikkeling. Activiteiten kunnen zijn
gericht op internationale milieuakkoorden, armoede, demografische ontwikkelingen en het
eigen consumptiepatroon. Mogelijke toepassingen zijn:
Het opzetten van een regionaal project (Noordzee, Waddenzee) naar analogie van
unesco’s ‘Baltic Sea Project’ en ‘Caribbean Sea Project’ (zie onder ‘voorbeelden’).
Participatie in het ‘YouthXchange Project’ over duurzame consumptie (zie onder
‘voorbeelden’).
Ramsar: een spel dat spelers advies geeft over het vitale belang van wetlands voor het
ecologische evenwicht in de wereld.
Participatie in het project ‘Water Messengers’ (zie onder ‘voorbeelden’).
Pagina 49 van 81
Uitwerking op schoolniveau van één van de relevante Nederlandse activiteiten in het
kader van ‘Decade on Education for Sustainable Development’ (DESD) (zie onder
‘voorbeelden’).
Activiteiten ontwikkelen in het kader van een van de VN-decennia of VN-dagen/unesco-
dagen.
5.3.3 Internationale (en nationale verbindende) dagen zijn:
21 februari: Internationale dag van de moedertaal
21 maart: Wereld Poëzie dag
22 maart: Wereld Water dag
23 april: Werelddag van het Boek en van Auteursrechten
(18&19 maart: Nederland Doet, voorheen Make a Difference Day – nationaal)
3 mei: Dag van de Persvrijheid
(4&5 mei: Dodenherdenking & Bevrijdingsdag – nationaal)
21 mei: Werelddag van de Culturele Diversiteit, dialoog en ontwikkeling
23 augustus: Internationale dag ter herinnering aan de slavenhandel en de afschaffing
ervan.
8 september: Alfabetiseringsdag
oktober: Werelddag van de Leraar
16 november: Internationale dag van de Tolerantie
10 december: Mensenrechtendag
5.4 School zonder racisme
Het project School zonder racisme is in de jaren negentig opgestart en in 2009 opgegaan in
het project EEN Gelijke behandeling voor iedereen van Art.1.nl. EEN is bedoeld voor zowel
het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs. Momenteel wordt de vereniging per 1
januari 2011 opgeheven en denkt men na over een mogelijk vervolg. Art.1.nl is een
vereniging waar onder meer het LBR in is opgegaan (Landelijk Bureau Rassendiscriminatie).
School zonder racisme werkte als volgt. Het predicaat School Zonder Racisme, SZR, ontving
men als 70% van de deelnemers (leerlingen, leerkrachten en ondersteunend personeel) van
een school de verklaring ondertekend en men jaarlijks activiteiten voor invulling van die
verklaring organiseert. Begin 2010 waren er 100 vo en mbo scholen die dit keurmerk
verworven hadden.
Het project EEN werkte met een jaarlijks predicaat, ofwel men kreeg een sticker van het
lopende jaar als men aan de voorwaarden voldeed. Die voorwaarden waren naast de
verklaring dat men jaarlijks activiteiten verrichte (onbepaald) en jaarlijks de activiteiten
evalueerde. Dit predicaat kan men sinds 2007 verkrijgen.
Ook in België is er een project School Zonder Racisme. Hier verkrijgt een school het
predicaat wanneer min. 60% van de deelnemers de verklaring ondertekend.
Op www. Art1.nl is meer informatie te vinden over les en projectmateriaal.
Pagina 50 van 81
5.5 Classroom of difference
Inleiding
De stichting Interculturele Alliantie is in september 2005 officieel in Nederland opgericht en
bied in eerste instantie zowel het Classroom of Difference Programma als het Peertraining
Programma aan. De kracht van ICA ligt naar eigen zeggen in de bijzondere samenwerking
tussen verschillende organisaties. De beide programma’s zijn onderdeel van de World of
Difference. Voor de Europese uitrolling is m.n de European Peer Training Organisation
actief.
Het programma komt voort uit de Amerikaans Joodse organisatie Anti Demation League in
de jaren negentig. Het is gericht op de bestrijding van vooroordelen en discriminatie op
scholen voor voortgezet onderwijs.
Er is intussen materiaal ontwikkeld voor po, vo, mbo & hbo. Een beschrijving van de
materialen is te vinden op www.interculturele-alliantie.nl
Praktijk
De volgende basisscholen hebben geparticipeerd in de ontwikkeling van materiaal:
De Spaarndammerschool (docenttraining & coaching van docenten in de klas).
Openbare basisschool De Rools (Amsterdam)
Montessori school De Pinksterbloem (Amsterdam)
Basisschool De Burght (Amsterdam)
Een invoeringstraject beslaat gemiddeld 2 jaar. Het materiaal bestaat uit 4 delen met elk 6
lessen. De vier delen zijn:
1 Mensen, wie zijn de leerlingen en hoe gaan ze om met de ander. Luisteren en delen,
durven vertellen over jezelf en leren wat luisteren is. Uiterlijke kenmerken, wat zegt
ieders unieke uiterlijk. Leuke en niet leuke dingen, door te begrijpen wat ieder leuk en
niet leuk vindt krijgen leerlingen ook gevoel voor dat ieder uniek is. Gevoelens en
gedachten, en waarom niet ieder ze bloot geeft. Families, het belang ervan en
verschillende familiestructuren en Gemeenschappen.
2 Culturele diversiteit. Hierbij wordt gekeken naar componenten van cultuur & culturele
identiteiten. Spreekwoorden. Taal. Feestdagen, gedenkdagen en eten. Kunst, handwerk
en spel & Cultuur en verandering.
3 Vooroordelen onderzoeken. Hierbij wordt ingegaan op: Feiten en meningen. Informatie
beoordelen. Verkeerde informatie en geruchten. Stereotypes en vooroordelen en
oogkleppende werking daarvan. Discriminatie (waaronder scapegoating, leerling/groep
krijgt schuld van iets zonder dat daar reden toe is). Escalatie van haat.
4 Vooroordelen bestrijden. Hierbij wordt ingegaan op: Rollen verdelen (bijv. slachtoffer,
dader, toeschouwer). Strategieën tegen (om op te komen tegen slachtoffers van)
vooroordelen en discriminatie. Persoonlijke actie (hoe kun je opkomen voor
slachtoffers en wat zijn de consequenties). Gemeenschappelijke actie. Problemen
identificeren (binnen de school en wat er gedaan kan worden). Zelfstandig werken (via
werken aan persoonlijk actieplan, rekening houdend met eigen belangstelling en
Pagina 51 van 81
vaardigheden). Samenwerken (op welke manieren kan men samenwerken om
problemen op te lossen).
Resultaat
Uit de resultaten in vo blijkt dat het erg waardevol wordt gevonden dat medeleerlingen
worden opgeleid tot gespreksbegeleider van gesprekken over diversiteit en vooroordelen.
Ofschoon hiertussen veel interessant materiaal zit heeft de bestrijding van vooroordelen
toch nog sterk de boventoon, alsmede de inhoudelijke oriëntatie. Hierdoor laat het de
gebruiker minder vrij waardoor een onnodige belemmering ontstaat voor een groter
verspreiding van gebruik.
Vanwege de sociale interactie gericht op ontdekken en bestrijden van vooroordelen lijken
de programma’s voor vo rond het bezoeken van bijv. Auschwitz de grootste belangstelling
te hebben. April 2010 haalde een project van vmbo groen in Nijmegen en colleges uit
Amsterdam en Zwolle het nieuws vanwege een gezamenlijk slotsymposium van een traject
waarbij de leerlingen beter hebben leren nadenken over wat vrijheid is en de natuurlijke
grenzen daarvan.
Het ICA is betrokken bij een inspanning om te komen tot een Religious diversity
programma, dat zich met name op Europees niveau ontwikkeld.
5.6 Intercultureel onderwijs, ico
In de jaren negentig is een beweging actief geweest voor intercultureel onderwijs. Bij het
KPC is hiervoor ook een steunpunt ingericht ondersteund door OCW.
Grosso modo lijkt de tendens te hebben bestaan dat intercultureel onderwijs zich met
name richtte op kennis van elkaars culturele achtergronden en het onderrichten van
leerlingen in het belang van respect daarvoor. Het nadeel daarvan is dat het dan sneller
blijft steken op een oppervlakkige voorlichting en soms wat overdreven blije kennismaking
met elkaars culturele achtergronden. Doordat het zich sterk richtte op kennis van elkaars
culturele achtergronden, raakten zaken op de voorgrond waarin culturele zich vaak sterk
van elkaar onderscheiden, namelijk in elkaars feesten, eten en kleding. Diverse betrokken
mensen bij minderheden in onderwijs hebben zich hier dan ook fel tegen verzet, zoals
onderwijskundige en raadslid Henri Dors uit Amsterdam zuidoost.
Overigens is de visie dat intercultureel onderwijs niet iets is wat zich zou moeten richten,
laat staan beperken tot een aparte les, hoe makkelijk en concreet het dan ook wordt qua
planning, niet iets van een paar criticasters. Zo wordt in een rapport van de EU onder
redactie van Jacques Delors geschreven:
Education in tolerance and respect for other people, a prerequisite for democracy, should
be regarded as a general and ongoing enterprise. Values in general and tolerance in
particular cannot be taught in the strict sense: the desire to impose from the outside
predetermined values comes down in the end of negating them, since values only have
meaning when they are freely chosen by the individual. At the very most, therefore, schools
should facilitate the daily practice of tolerance by helping pupils to allow for the point of
Pagina 52 van 81
view of others and by encouraging the discussion of moral dilemmas or cases involving
ethical choices, for example (Delors, 1996: 60).
Pieter Batelaan sluit hierop aan in een onderzoek van het APS i.s.m. de National Unesco
Commissie en de International Association for Intercultural Education getiteld Leren
respecteren. Scholen voor een verdraagzame samenleving. Dat onderzoek richt zich vanuit
het uitgangspunt dat tolereren niet iets is wat je even in een lesje kunt overdragen, op het
leren van respecteren, vanuit de ontwikkeling van vier stappen:
1. Kijken naar leerlingen, observeren, herkennen van talenten en waarderen daarvan.
2. (actief) Groepswerk. Leerkrachten moeten vertrouwd raken met de zin en techniek van
groepswerk.
3. Feedback is erg belangrijk voor leerlingen om een reëel en positief zelfbewustzijn te
ontwikkelen. Deze feedback is pas zinvol als deze
a. de leerling concrete informatie geeft over zijn capaciteiten.
b. De leerling bewust maakt van het effect van zijn gedrag
c. De leerling helpt een positief beeld van zichzelf te vormen. Want wie geen
positief beeld van zichzelf heeft kan moeilijk een positief beeld van een ander
hebben.
d. Richting geeft aan verandering van gedrag
e. Mogelijke op vooroordelen gebaseerde verwachtingen bij medeleerlingen
doorbreekt, deze is overigens alleen effectief als deze in het openbaar gegeven
wordt.
4. Lesmateriaal. Het gaat dan niet en in het algemeen zelfs juist niet om opdrachten
waarbij diversiteit expliciet een rol speelt. Maar eerder om zeer actieve werkvormen
waarbij leerlingen samen iets moeten ontwerpen, om concrete opdrachten met een
duidelijk leerdoel waarbij de leerlingen moeten samenwerken. Bijv. maak een
rapportage over de ontsnapping van een paar gevangen mede op basis van een
concreet verzonnen kaart i.h.k.v. wiskunde en coördinaten. Meervoudige intelligentie
kan daarbij een goed hulpmiddel zijn om te diversifiëren in werkvormen.
5.7 Herijking cultureel & etnocentrisme in lesmateriaal
Deze omvorming is redelijk voltooid. Met name in de jaren negentig heeft een flinke
modernisering van leermateriaal plaatsgevonden. Voor het kiezen van intercultureel
lesmateriaal is tevens een handleiding uitgegeven (Mok 1996). Zaken die daarbij met name
wijzigden zijn:
Voorbeeldmateriaal werd veelkleuriger, zowel in fotomateriaal als in tekst.
De beschrijving van de ex koloniën van Nederland kreeg ofwel voor het eerst een
duidelijker plek ofwel werd aangepast naar zakelijke termen.
De beschrijving van de Nederlandse identiteit en/of haar historie werd aangevuld met
recente historie en ontwikkelingen.
Resten van oude racistische typeringen waren volstrekt not done en werden vervangen.
De blik naar het verminderen van etnocentrisme in lesmateriaal drukt zich tevens uit in het
wenden van de blik naar buiten, ofschoon die ook geld als een goede Nederlandse traditie,
is die toch sterker geworden ons inziens vanaf eind jaren tachtig. Vaak wordt in
Pagina 53 van 81
examenmodules ook gekozen voor thema’s zoals Marokko binnen Aardrijkskunde voor
culturele verrijking, of binnen Geschiedenis voor Nederlands-Indonesië / Suriname-
Nederland.
5.8 Wereldburgerschap, lesmateriaal van NCDO
Wereldburgerschap.nl biedt handvatten om wereldburgerschap in het onderwijs te
integreren: (inhoudelijke en methodische) ideeën voor in de klas, tips voor verdiepend
materiaal, mogelijkheden tot nascholing en opties voor subsidieaanvragen. Hiermee draagt
deze website bij aan het bevorderen van burgerschap in relatie tot internationale
samenwerking. Centraal staat dus vooral leermateriaal voor in de klas.
Het NCDO ondersteunt ook initiatieven op het terrein van wereldburgerschap. Vanuit die
invalshoek is er dus ook een redelijk continue ontwikkeling van leermateriaal. Aanvragen en
lesmateriaal worden beoordeeld op vier criteria:
Kennis van de wereld en de eigen omgeving
Internationale samenwerking en het politieke krachtenveld
De uitdagingen van deze tijd/nabije toekomst
Vaardigheden
Voor allerlei thema’s en doelen is lesmateriaal beschikbaar. Vaak ook voor losse
projectweken. Zie voor meer info de site wereldburgerschap. In het kader van het
ontsluiten van geschikt materiaal willen we nog kijken of we naar een lijst per
leerdoel/gebied en groep kunnen komen.
Voor het po is tevens voor de groepen 3 t/m 8 bestaand lesmateriaal geobserveerd op de
relaties met de vier wereldburgerschap. Een of meerdere hoofdstukken van de betreffende
boeken heeft een relatie met een of meer van de vier wereldburgerschap criteria.
Het resultaat hiervan is:
Groep 3: Geschiedenis – Tijdstip van Wolters Noordhof. Sociaal-emotionele
ontwikkeling: Goed gedaan! Van Malmberg.
Groep 4: Sociaal-emotionele ontwikkeling: Goed gedaan! Van Malmberg.
Groep 5: Aardrijkskunde: Wijzer door de wereld – Wolters Noordhof. Meander van
Malmberg. Een wereld van verschil van Malmberg. Geschiedenis: Wijzer door de tijd
van Wolters Noordhof. Bij de tijd van Malmberg. Brandaan van Malmberg. Sociaal
emotionele ontwikkeling: Goed gedaan van Malmberg.
Groep 6: Aardrijkskunde: Meander van Malmberg. Een wereld van verschil van
Malmberg. Geschiedenis: Bij de tijd van Malmberg. Brandaan van Malmberg. Sociaal
emotionele ontwikkeling: Goed gedaan! Van Malmberg.
Groep 7: Aardrijkskunde: Meander van Malmberg. Een wereld van verschil van
Malmberg. Geschiedenis: Bij de tijd van Malmberg. Brandaan van Malmberg. Sociaal
emotionele ontwikkeling: Goed gedaan! Van Malmberg.
Groep 8: Aardrijkskunde: Wijzer door de wereld van Wolters-Noordhof. Geobas van
Wolters Noofdhof. Meander van Malmberg. Een wereld van verschil van Malmberg.
Pagina 54 van 81
Geschiedenis: Wijzer door de tijd van Wolters Noofdhof. Tijdstip van Woltrs Noofdhof.
Bij de tijd van Malmberg. Brandaan van Malmberg. Sociaal emotionele ontwikkeling:
Goed gedaan! Van Malmberg.
5.9 Het International Primary Curriculum, IPC: (Wereld) burgers in de Dop!
Dit programma is ontwikkeld door het IPC. Een educatief programma, sterk geïnspireerd op
meervoudige intelligentie en gericht is op projectmatig werken. IPC wordt op scholen in 80
landen toegepast, vooral internationale scholen.
Het is opgezet op basis van projectgebaseerd onderwijs. Het gehele IPC programma bestaat
uit 80 projecten, units genoemd, en omvat alle vakken behalve taal en rekenen vanwege de
bijzondere nationale verschillen. Vanwege de sterke gerichtheid op leren samenwerken en
waarderen van verschillende disciplines en werkvormen en derhalve ook talenten, kan het
IPC als geheel ook als een interessant programma worden gezien in het kader van
bevordering van diversiteit.
Het specifieke programma (Wereld)burgers in de Dop is gericht op de leerjaren 3 t/m 8. Het
bestaat uit 6 units, een unit per leerjaar. De projecten hebben alle 6 dezelfde structuur:
Startpunt, waardoor leerlingen gemotiveerd worden om met het thema aan de slag te
gaan. Suggesties zijn bijv. fotopresentatie maken van jezelf als baby, of bouwplaat
maken.
Kennisoogst. Het activeren van de voorkennis over het onderwerp. Of inventariseren
wat ze graag willen leren. Met een woordspin kan bijv. in beeld gebracht worden wat
leerlingen al weten. Ook een mindmap kan handig zijn om informatie logisch te
ordenen.
Uitleg van het thema. De leerkracht helpt kinderen het grote geheel te zien voor dat ze
beginnen met de afzonderlijke vakken en activiteiten, en informeert hen over wat ze
gaan leren tijdens het project. In elke unit staat een overzicht waarop is aangegeven
wat de leerlingen gaan leren bij de vakgebieden.
Onderzoeks- en verwerkingstaken. Met deze activiteiten behalen de leerlingen de
leerdoelen per vak en de internationale doelen. De vakgebieden komen in vaste
volgorde aan bod. De bethalen leerdoelen staan centraal. Een vast onderdeel is daarbij
het gebruik van verschillende werkvormen: Informatie zoeken. In kaart brengen.
Onderzoeken.
En een (feestelijke) afsluiting. Hierdoor krijgen de kinderen de kans om terug te kijken
op het thema en anderen kunnen laten zien wat ze geleerd hebben. Bijv. met een
maken van een quiz, het interviewen van klasgenoten of een (foto)presentatie voor
klasgenoten en ouders.
Deze opbouw is zodanig dat de leerervaringen van de kinderen zo stimulerend mogelijk
zijn.
Elk project duurt 6 weken, uitgaande van 6 tot 8 lesuren per week en is zodanig
gestructureer dat ieder thema wordt behandeld aan de hand van een aantal verschillende
vakgebieden. De vakgebieden die in het IPC aanbod komen zijn: maatschappelijke vorming-
geschiedenis, aardrijkskunde, natuurkunde, ict, kunstzinnige vorming, muziek en techniek.
Pagina 55 van 81
Als extra vakgebied is internationalisering toegevoegd. Per vakgebied zijn opvolgende taken
onderscheiden en worden de leerdoelen beschreven.
Binnen een project worden de vakgebieden apart van elkaar gehouden. Leerlingen zien hoe
kennis, begrip en inzicht verbeteren door een multidisciplinaire benadering. Dus: hoewel
geschiedenis, aardrijkskunde en natuur aparte onderwerpen zijn, zijn zij ook met elkaar
verbonden.
Scholen kunnen kiezen voor twee werkwijzes:
Werkwijze 1: u kiest voor het uitvoeren van een project met twee groepen tegelijk.
Bijvoorbeeld groep 5 en 6 werken tegelijkertijd aan het thema: ‘samen leven’. Deze
werkwijze bevorderd de samenwerking tussen de groepen en kan goed passen in uw
schoolorganisatie. Op deze manier kan dit pakket gebruikt worden over twee schooljaren,
want het jaar erna kunt u ‘jong en oud’ aanbieden voor groep 5 en 6.
Werkwijze 2: u kiest voor een project per leerjaar. Zodat elke groep werkt met een eigen
project en een eigen leertraject doorloopt. Het voordeel is meer uitwisseling tussen de
groepen en een grotere variatie in lesinhoud en activiteiten.
Het programma bevat veel activerende werkvormen. Bij elke fase worden suggesties
hiervoor gegeven.
De titels van de unit onder deze koepel zijn:
Mijn wereld, groep 3 en 4
Dingen die mensen doen (groepen 3 en 4)
Samen leven (groepen 5 en 6)
Jong en oud (groepen 5 en 6)
Zij leiden hun wereld (groepen 7 en 8)
Het milieu (groepen 7 en 8)
Voor meer informatie zie de website.
5.10 Overig brochures & lesmateriaal ter bestrijding van vooroordelen
Vaak worden deze uitgegeven door organisaties die werkzaam zijn in dit veld. Vaak
organisaties gericht op verankering van lessen uit het verleden, zowel van de Tweede
Wereldoorlog als bijv. van het slavernijverleden. In de jaren negentig kende elke provincie
tevens zijn eigen meldpunt voor discriminatie, deze zijn veelal verdwenen momenteel.
Voorbeelden hiervan (met reactie van sommige docenten op bruikbaarheid voor toepassing
uit Batelaan 1998) zijn:
UNESCO; Tolerance, the threshold of peace. Veel tekst, lesvoorbeelden die erin staan
bevatten niet veel nieuws en zijn ongelijksoortig. Wel nuttige achtergrondinfo en stof
voor lesideeën.
De rechten van het Kind. Etters, engelen en andere leerlingen (Docentenhandleiding en
leerlingenboekje); Den Haag; HCO i.s.m. Unicef, Defence for Children International en
Pagina 56 van 81
de Stichting Vredeseducatie. 1995. Biedt mogelijkheden om bijv. ihkv jeugdliteratuur
lessen te maken.
Feiten tegen vooroordelen; Amsterdam; Anne Frank Stichting; 1993. Geeft veel
basisteksten om mee te starten. Er is echter nog heel wat creativiteit nodig om met
behulp hiervan goede opdrachten te verzinnen. Als er opdrachten zijn dan kunnen de
teksten heel goed als achtergrond info gebruikt worden.
Themanummer Vooroordelen van de Anne Frank Krant; Amsterdam; Anne Frank
Stichting; 1995. Eigenlijk alleen geschikt voor individueel lezen. Docenten zagen weinig
mogelijkheden voor lesmateriaal.
First Steps: A manual for starting Human Rights Education; Amnesty International;
London; 1996. Docenten die dit materiaal bekeken waren hierover heel positief, mede
vanwege de praktische opzet van het boek, bijv. als je een project over mensenrechten
opzet. Er is echter weinig relatie met het reguliere curriculum, en het is Engelstalig.
Grenzeloos; Handleiding 1997-1998. Onze Wereld Spiegel (LSO/NOVIB). Op zich redelijk
materiaal, maar erg moeilijk om het in het bestaande programma in te passen. Voor
een vak las verzorging zijn er echter wel mogelijkheden.
6 Leerlingparticipatie en sociale ontwikkeling
Sociale vaardigheid bestrijkt het spectrum van sociale vaardigheden, leerlingenparticipatie
en sociale weerbaarheid. In feite hebben we het daarmee echter eigenlijk over een leerlijn
sociale vaardigheden.
Belangrijk is dat de dwarsverbanden met inhoudelijke aspecten hierbij goed in het oog
worden gehouden. Het hoeft namelijk niet perse om losse elementen te gaan gericht op
sociale vaardigheid. Vormen van peerparticipation, zoals het in het Engels wordt
geformuleerd en waar sommige vormen van leerlingenparticipatie op geïnspireerd zijn,
hebben namelijk ook betrekking op vakinhoudelijke ondersteuning, bijv. met peertutoring.
Pagina 57 van 81
Er zijn diverse losse projecten en cursussen voor leerlingen gericht op sociale weerbaarheid.
In het algemeen kan hierover gezegd worden dat een losse cursus makkelijk in te passen is
in het onderwijs qua tijd, wat tegelijkertijd ook het nadeel aangeeft van het risico dat het
geleerde niet duurzaam geïntegreerd wordt door leerlingen en school. Een andere bias in
de integratiemogelijkheden wordt enerzijds gevormd door de kosten, een losse cursus kost
namelijk wat. Terwijl een integraal onderdeel soms wel scholing vraagt maar in principe een
kosteloos onderdeel wordt van het onderwijs. Anderzijds wordt de integratiemogelijkheid
niet alleen door de kortdurendheid belemmert, maar mogelijk ook door de thematiek.
Indien het betreffende thema namelijk niet resoneert binnen gesprekken en onderwijs, kan
het geleerde al snel verdwijnen.
6.1 Integrerend handelen
Ieder mens probeert zijn omgeving te verklaren. Dat wordt beschreven met het proces van
cognitieve dissonantie, mensen passen hun beeldvorming aan aan hun gedrag.
Gegeven de cognitieve dissonantie is het zo dat wanneer op basis van diverse externe en
interne stimuli waarbij mensen over de grenzen gaan van anderen, bijv. wanneer ze de
ander betuttelen, denigreren, negeren, ze dit ook (al snel) willen legitimeren met beeld
over de ander. Het mogelijk stereotype beeld wat zich daar goed voor leent is dan dus een
goedmakertje, geen motief. Veel projecten gericht op tolerantie geven zich van dit
mechanisme geen rekenschap. Wat echter vervolgens gebeurt is als dit vaker voorkomt,
bijv. omdat motief (bijv. uitbuiting of populair doen) blijft en gelegenheid (zwakkere
leerling, al dan niet in ogen van anderen) dat de legitimering zich dan kan gaan wortelen als
motief, waardoor ook andere grensoverschrijdingen kunnen gaan plaatsvinden. Dit wordt
deels beschreven met het concept van interne en externe attributie. Waarbij men zichzelf
vrijpleit van schuld en de (ingebeelde groeps-) kenmerken van de ander als natuurlijke
oorzaak van het gedrag van de ander verklaard, in plaats van dat de ander bijv. een
keuzeafweging heeft gemaakt i.r.t. jou eigen gedrag.
Van de kant van de ontvanger kunnen we zien dat er grofweg drie type reacties bestaan.
Vanuit een zwakke positie en/of zwak zelfbeeld kunnen mensen geneigd zijn
grensoverschrijdingen van anderen opzichzelf te betrekken. Vanuit een normaal type
reactie reageren mensen met een tegenreactie. Negeren volgt op negeren of betuttelen.
Met andere woorden, men verbind het handelen van de ander niet met zijn eigen, maar
pingpongd het als het ware terug. Zonder dat men de ander werkelijk spiegelt wat diens
gedrag bij jou bewerkstelligd, of dat je werkelijk kijkt welk element van wat de ander doet
je werkelijk wat mee kunt. Pas dan treedt integrerend sociaal handelen op.
Dit zijn belangrijke inzichten vanuit de psychologie die kunnen helpen bij sociale
ontwikkeling en leren van vooroordelen en uitsluitend gedrag, vanuit kleine sociale
Pagina 58 van 81
situaties tot grote bewegingen tussen groepen. Vanuit het perspectief van sociale
identiteitsvorming zou het ook kunnen helpen als leerlingen begrijpen wat de aard is van
verschillende soorten handelingen en patronen van anderen en wat die voor invloed
hebben op je zelfbeeldvorming. Bijv. wanneer je gereduceerd wordt door anderen tot een
fysiek element van je, bijv. huidskleur, waar je niet voor gekozen hebt. Dan moet je je tot
die reductie zien te verhouden in relatie tot je zelfbeeld. Een logisch gevolg is dat je het
gereduceerde beeld omvormt tot een positief beeld (black pride), maar een even logisch
gevolg is dat je daar ook je eigen gevangene van kunt worden, omdat je niet vast wil zitten
aan een algemeen positief groepsbeeld, we zijn allemaal mensen. Al veel moeilijker wordt
het als dit stereotype beeld zich ook in fysieke uitsluitingsprocessen uit, omdat je dan niet
alleen tegen een bepaalde voorstelling worstelt maar ook met de uitwerking daarvan in de
praktijk. Op deze wijze kunnen sociale processen voor leerlingen belangrijke voedingsstof
worden om van te leren, ook in relatie tot het eigen gedrag, want hoe snel sluiten we zelf
een ander niet uit als we die ander minder vinden (of onszelf door die ander uitgesloten
voelen). Onderwijs is bij uitstek gericht om zaken met elkaar te verbinden, wanneer dit op
een dergelijke wijze lukt, raakt discriminatie uit de taboesfeer en wordt het ontwikkelstof
om onszelf aan te schaven. Sommige leerkrachten ervaren hierin echter nog verlegenheid
omdat ze nog te weinig vat hebben op de explosieve dynamiek van processen van in- en
uitsluiting en niet weten hoe ze die educatief kunnen uitbuiten, door hierover kennis te
delen verwachten we hierin stappen voorwaarts te kunnen maken.
6.2 Meten van burgerschap
Prof. Geert ten Dam, vicevoorzitter van de Onderwijsraad en hoogleraar aan de UvA heeft
samen met anderen een vragenlijst ontwikkeld om te meten hoever leerlingen staan in hun
ontwikkeling van burgerschap. Deze vragenlijst bestaat uit 4 categorieën van kennis en
vaardigheden van leerlingen, gericht op het kunnen omgaan met verschillen, kennen van
democratische normen en waarden en kunnen oplossen van conflicten.
Zaken die hierin minder of niet aanbod komen zijn de ontwikkeling van creatieve
vaardigheden van leerlingen, die van belang zijn voor het makkelijker kunnen bedenken van
andersoortige oplossingen en/of makkelijker in kunnen leven in zeer andersoortige
perspectieven, resp. het personeel.
6.3 Groepsindeling met meerdere leeftijden (o.a. Dalton)
In bijv. de Dalton scholen is structureel ingebed dat leerlingen van verschillende leerjaren
bij elkaar in de klas zitten. Vaak van gemiddeld 3 leerjaren. Onderdeel van deze opzet is dat
oudere leerlingen jongere leerlingen helpen. Op deze wijze neemt hun sociale competentie
toe, maar leren oudere leerlingen ook extra doordat ze leren de leerstof te vertalen voor
jongeren leerlingen en beter te begrijpen welke stappen jongere leerlingen moeten maken
om de leerstof eigen te maken. De Daltonschool in Rijnsweerd schept er ook echt een eer in
dat er geen groepspatronen ontstaan, zelfs niet van de populaire en niet populaire
kinderen. Hun intensieve interactie en wisselende maatjesprogramma’s als onderdeel van
de didactiek voorkomt dit. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende
uitgangspunten.
Pagina 59 van 81
6.4 Cross sociaal of cultureel groepscontact nationaal
Vormen waarin dit contact kan plaatsvinden zijn:
Binnen de school, kwantitatief gezien met variabelen als plek van de school,
aantrekkingskracht van de school op verschillende doelgroepen, aanname beleid van
scholen
Binnen de school, kwalitatief gezien door intensieve interactie van leerlingen binnen de
school, zowel binnen hun groep (leeftijdgenoten) als tussen groepen. Als onderdeel van
het directe onderwijs (zoals met peertutoring), als onderdeel van continue activiteiten
(bijv. samen runnen van schoolkantine), als onderdeel van bijzondere activiteiten (zoals
een jaarfeest of ander evenement) of in het kader van een interventie ter voorkoming
van escalatie.
Tussen groepen leerlingen van scholen als onderdeel van bijzondere activiteiten met
een eigen doel, zoals een sportweek of andersoortige activiteitenweek waarbij
interactie met leerlingen van andere scholen een meer of minder vanzelfsprekend
onderdeel van vormt waarbij het element van diversiteit al dan niet meer of minder
uitgewerkt kan worden in deze interactie
Tussen groepen leerlingen van scholen met een duidelijk verschillende achtergrond om
juist te leren van die verschillende achtergronden. Diversiteit is hierbij het speerpunt
van ontmoeting. Het onderzoek omtrent de effecten van de contacthypothese richt
zich grotendeels op deze categorie activiteiten, omdat het effect op
diversiteitsattitudes hierin ook centraal staat. Dat levert echter wel een bias op m.b.t.
de onderzoeksresultaten.
Het idee dat contact tussen verschillende groepen een positieve invloed heeft op hoe er
over mensen uit een andere groep gedacht wordt werd in 1954 gemunt als de
contacthypothese door Allport. Allport formuleerde toen 4 voorwaarden waaraan voldaan
zou moeten worden: gelijke status, gemeenschappelijke doelen, samenwerkingen tussen
groepen en de steun van autoriteiten, de wet of gewoonten.
Sindsdien is omtrent de effecten van cross cultureel of sociaal contact veel onderzoek
verricht. Een uitgebreide meta-analyse (515 onderzoeken) van Pettigrew en Tropp (2006)
bevestigd deze hypothese met de volgende details:
Contact met een andere sociale of culturele groep leidt tot positievere attitudes ten
opzichte van die groep. Dat kan ook wel het ‘mere exposure’ effect genoemd
worden, omdat uit onderzoek blijkt dat wanneer mensen vaker geconfronteerd
worden met een bepaalde stimulus, zij die positiever gaan beoordelen.
Dit effect kan ook beschreven worden met het fenomeen van cognitieve
dissonantie reductie, omdat mensen ernaar streven om hun opvattingen consistent
te laten zijn met hun gedrag, zullen ze uitsluitende opvattingen normaliseren
wanneer ze prettig contact hebben met leden van groepen waarover ze die
opvattingen hadden, en zal ook hun attitude positiever worden t.o.v. die groep
(tenzij ze dat zeer goed weten te splitsen, wat ook voorkomt). Deze verklaring
Pagina 60 van 81
impliceert overigens ook een belangrijke voorwaarde, namelijk dat mensen niet
gedwongen worden tot contact (Schuitema, 2009: 12), maar dat ze vrijwillig contact
zoeken, anders werkt de cognitieve dissonantie niet en kan zelfs contraproductief
werken. Dit laatste kan dus optreden wanneer het contact geforceerd wordt, bijv.
vanuit moralisme (vergelijk het probleem van intercultureel onderwijs).
Dit effect is generaliseerbaar naar de gehele groep en niet alleen naar de leden van
die groep waarmee contact was geweest.
Het contact blijkt tevens generaliseerbaar naar andere (wellicht aanverwante)
groepen. Dus contact met Turken zou ook leiden tot minder vooroordelen ten
opzichte van Marokkanen.
De resultaten zijn niet homogeen, contact kan soms ook negatief uitvallen, veelal
valt dit wel toe te schrijven aan het niet goed uitvoeren van voorwaardelijke
condities hiervoor.
De etnische samenstelling van de klas is geen panacee, soms heeft deze zelfs in het
geheel geen effect op de attitudes van leerlingen jegens kinderen met een andere
etnische achtergrond (Schuitema, 2009: 11).
Andere en meer recente verklaringen zijn veelal gebaseerd op de sociale identiteitstheorie
(Taifel & Turner, 1986). Uitgangspunt is dat mensen een zelfconcept hebben dat bestaat uit
meerdere sociale identiteiten. Afhankelijk van de context komen bepaalde sociale
identiteiten meer naar voren als andere, zo wordt je in het buitenland bijv. meer bewust
van je Nederlandse identiteit. Een andere aanname is dat mensen altijd geneigd zijn een
positief zelfbeeld te genereren. Als gevolg hiervan voorspelt deze theorie het volgende
mechanisme: wanneer een bepaalde sociale identiteit naar voren komt, worden mensen
van dezelfde groep (ingroup) positiever gewaardeerd dan mensen van een andere groep
(outgroup). Verder voorspelt deze theorie dat mensen van de ingroup elkaar meer als
heterogeen zien als mensen van de outgroup.
De ingroep ziet elkaar meer als individuen met een gemeenschappelijk kenmerk, de
outgroep als personen als exponent van de identiteit van die outgroup, stereotypen spelen
daarbij dus een belangrijke rol. Deze mechanismen leiden samen al snel tot stereotype
negatieve beelden van andere sociale en culturele groepen.
“Een goed voorbeeld van hoe jongeren elkaar als leden van een groep of als
personen met verschillende aspecten kunnen zien is het volgende. Een allochtone
jongen en een Lonsdale jongen die op school in conflict met elkaar waren leerden
elkaar beter kennen toen zij samen moesten sparren op de boksschool. “Af en toe
denk ik wel dat mensen naar hem kijken dat hij een racist is of iets dergelijks, maar
ik weet …. Ik kijk niet anders naar hem. Hij is gewoon zo, ja. Als hij zich daar lekker
in voelt, hij is gewoon normaal. Ik heb met hem een boksles gehad dus. En toen ging
ik voor het eerst met hem echt over dagelijkse dingen spreken. Toen ging dat
gewoon goed hoor. Wij waren partners, dus dan moet je wel” (idem: 32). Het
interessante hieraan is dat deze allochtone jongen door het persoonlijke contact
niet zozeer niet meer zag dat dit Lonsdale element met rechtsextreme sympathieën
te maken had, maar dat dit maar een element was van de identiteit van die jongen,
een hibbie (een mindere karaktertrek) zou je ook wel kunnen zeggen.”
Pagina 61 van 81
Condities voor goed contact zijn (vrij naar Schuitema, 2009: 15)
1. Tijdens contact persoonlijke interactie, waarbij de leden van verschillende groepen
elkaar minder als groepsleden gaan zien en meer als individuen.
2. Docenten moeten er goed rekening mee houden ontmoetingen met leden van andere
sociale of culturele groepen angst met zich mee kan brengen, hetgeen ook wel
intergroup anxiety genoemd wordt (Stephan & Stephan 1985). Dat vraagt goede
voorbereiding en begeleiding, zodat ruzies en onderlinge spanningen voorkomen of
vruchtbaar worden uitgewerkt, en interactie wordt bevordert.
3. Samenwerking lijkt de sleutel tot succes te zijn (zie voor meer vb. ook Desforges 1991).
Statusverschillen en competitie tussen de groepen kunnen de intergroup anxiety
verhogen. Samenwerken aan gemeenschappelijke doelen zouden statusverschillen en
intergroup anxiety kunnen doen verminderen. Door samenwerken ontstaan er
makkelijker persoonlijke gesprekken en een gedeeld belang bevordert het ontstaan van
een gedeelde identiteit, een nieuwe common ingroup identity (model, Gaertner 2000).
Deze condities komen tevens naar voren uit de goede voorbeelden die Schuitema
onderzocht heeft. Dit zijn een curatief bemiddelingsproces tussen Lonsdale jongeren en een
heterogene groep met allochtone jongeren op een school. Waarbij de schoolleiding relatief
laat ingreep maar wel zeer intensief qua gesprekken, incidentenbestrijding, bemanning
(alle 3 schoolleiders) en proces (uiteindelijk samen een film gemaakt om de ontwikkelde
conflictbemiddeling over te dragen naar anderen).
Een ander voorbeeld dat Schuitema onderzocht heeft over een contactdag tussen
leerlingen van verschillende scholen was ronduit positief als het om de autochtone groep
ging, maar gemengd als het om de allohtone groep ging. Juist voor de autochtone groep
leerlingen bewerkstelligde deze ontmoeting een verbreding van hun blikveld. Nadelig
vonden veel leerlingen dat het buiten school(tijd) plaatsvond. En wanneer het over
meerdere dagen door het jaar plaatsvond raakte men soms de draad van contact en
samenwerking kwijt. Toch deden leerlingen wezenlijke ontdekkingen, zoals:
“Ik heb geleerd dat de verschillen tussen leerlingen van het vmbo en het gymnasium
eerder ontstaan door een verschillend intellectueel niveau, dan een verschil in
afkomst. Wel ontstaat er ook verschil door de omgeving waar de leerlingen vandaan
komen, maar dat is een indirect gevol van het intellectuele niveau van de leerling en
zijn familie.”
(idem: 40).
Pagina 62 van 81
6.5 Cross sociaal en/of cultureel contact internationaal
Op moment van schrijven was ons geen onderzoek bekend over de effecten van dergelijk
contact op stereotyperingen van andere groepen.
We willen hier wel twee veronderstellingen neerzetten. Uitgaande dat zoals hierboven al
geschetst interactie tussen groepen leidt en kan leiden tot vermindering van
stereotyperingen en positievere indrukken, dat van internationaal georganiseerde
contacten het educatieve doel hiervan evident is voor de betrokkenen. Dat is belangrijk
omdat het helpt in de voorbereiding en de uitvoering, waar nationaal georganiseerde cross
groepscontacten te leiden kunnen hebben van aarzelingen bij de functionaliteit daarvan
omdat het morele doel ervan soms eerder de boventoon kan voeren, waardoor leerlingen
zich niet echt volledig overgeven aan het proces om ervan te kunnen leren.
Vormen die hiervoor gebruikt worden zijn bijv.:
E-twinning. Projecten waarbij leerlingen digitaal met elkaar samenwerken aan een
project tussen verschillende landen.
Uitwisseling van leerlingen onder Comenius. Het Comenius programma biedt
financiering voor uitwisseling van leerlingen ter bevordering van het Europese
bewustzijn en mobiliteit van leerlingen. In Nederland zijn voor Nederlandse participatie
in Comenius projecten een paar miljoen per jaar beschikbaar.
6.6 Peermediation
Peermediation betekent letterlijk conflictoplossing door gelijken, ofwel van gelijke leeftijd
en/of achtergrond. Het is een Amerikaanse term voor het optreden van leerlingen als
conflictbemiddelaars voor andere leerlingen. Om dit uit te kunnen voeren krijgen die
leerlingen die hiervoor zijn geselecteerd en/of zich daartoe hebben aangemeld een cursus
conflictbemiddeling, mediation. Mediation is een specifieke vorm van conflictbeslechting,
en wordt gezien als een Alternative Dispute Resolution (ADR). ADR kent een rijke
geschiedenis en vormt een aanvullende waarde in veel rechtssystemen, zoals in Nederland
waar rechters (te) vaak conflicten doorverwijzen voor mediation. Het gaat in andere
vormen van geschilbeslechting erom dat men open staat voor, andere wegen zoekt voor de
besluitvorming binnen een conflict. Juist vanuit het bewustzijn en de ervaring dat de pure
toepassing van juridische regels op een casus vaak niet leidt tot een bevredigende en
duurzame oplossing voor een geschil, met name wanneer partijen nog langer met elkaar te
maken hebben zoals buren of echtelieden in scheiding. De oplossing van een conflict staat
hierbij dus centraal. De bekendste methode voor mediation wordt de Harvard methode
genoemd. Hierin gaat het erom dat de mediator partijen helpt om hun belangen te laten
Pagina 63 van 81
uitspreken, en zo ver mogelijk weg te blijven van rechtsaanspraken en
machtsaanspraken/uitoefening. De ervaring is namelijk dat zodra namelijk mensen hun
belangen uitspreken, je op een andere wijze ten opzichte van elkaar komt te staan. Over
belangen kun je namelijk niet discussiëren, die zijn niet onwaar en meestal ook niet
onterecht, allen wellicht de wijze waarop die belangen worden bereikt. Belangen kun je in
feite alleen maar begrijpen en/of respecteren. Als partijen eenmaal elkaars belangen
duidelijk voor ogen hebben, ben je al veel dichter bij een oplossing voor het conflict, omdat
het er dan vaak niet zozeer om gaat wie gelijk heeft maar hoe je uit een conflict kunt
komen, rechtdoende aan de verschillende belangen. Er zijn in Nederland allerlei instellingen
actief in de verspreiding van peermediation voor het gebruik ervan op scholen, van
instellingen rond jeugdbeleid zoals Halt Nederland, initiatieven als de Vreedzame school,
Centrum voor school en veiligheid.
6.7 Peertutoring & mentoring
Binnen groepen (leeftijdshomogeen), binnen crossgroepen (leeftijdsheterogeen), tussen
groepen (oudere begeleiden jongeren e.d.).
6.8 Overige peerparticipation vormen
Maar eigenlijk is het perspectief van participatie van leerlingen in beleid en uitvoering veel
breder als alleen met peermediation, peermentoring en peertutoring. Naast deze drie zijn
er bijv. ook te noemen:
Peerboarding (voorzitterschap/sturing van beleid zoals met klassenvertegenwoordiger,
klassenraad en leerlingenraad)
Peercontrol (pauzewacht)
Peerentrepeneurship (ondernemerschap – kantine bijv.)
Peercorvee (corveepoules)
6.9 Over de streep
Over de streep is een bijzonder en typisch project. Het betreft een werkdag/middag met
leerlingen en (vrijwillige) leerkrachten, waarbij leerlingen leren ervaren wat het betekent
Pagina 64 van 81
dat allerlei leerlingen met verschillende vormen van uitsluiting te maken hebben. Na een
opstart en inleiding gaan alle deelnemers achter de ene streep staan aan de ene kant van
de zaal, de begeleider stelt dan een vraag, bijvoorbeeld wie heeft er wel eens geweld
meegemaakt in zijn omgeving of iemand verloren door een gewelddadige dood. Alle
deelnemers waarop dit dan betrekking heeft moeten naar een streep lopen iets verderop
en zich omdraaien, zodat ze elkaar allen kunnen aankijken. Andere vragen die aan de orde
komen zijn onder meer:
Wie is er wel eens gepest,
Wie heeft wel eens andere leerlingen gepest,
Wie voelt zich onzeker over zijn uiterlijk
Wie voelt zich wel eens heel eenzaam
Wie weet niet met wie hij de pauze moet doorbrengen
Wie schaamt zich voor zijn thuissituatie
Wie durft zijn ouders niet echt te vertellen hoe het met hem op school gaat
Wie heeft er een geheim dat hij nog niet heeft kunnen/durven delen met anderen
van school.
Het fysieke element van er echt naar toe lopen maakt een ervaring van de eigen ervaring en
erkenning van anderen los waar alle deelnemers vaak van getuigen hoe indrukwekkend
deze op hen overkomt. Recentelijk was over de deelname van het IJburg college op de
Nederlandse televisie een bijzondere documentaire. Leerlingen blijken het echt te ervaren
als een ommekeer in hun denken over anderen en het onnozele, soms van vastgeroeste
groepspatronen.
Want ook kinderen uit zeg maar de populaire clubjes blijken zich lang niet altijd happy te
voelen, en van kinderen die gepest wordt weet men vaak waarom ze soms wat
kwetsbaarder zijn. Ook geven leerlingen aan dat ze het vaker willen doen, maar het is een
kostbare workshop. Tot nu toe zijn het vooral Amerikaanse begeleiders die zo’n workshop
goed kunnen geven.
6.10 Sociale identificatie (Weekeindschool)
Het jezelf kunnen identificeren als leerling met allerlei verschijnselen in de wereld draagt
eraan bij dat je jezelf vrij voelt in de wereld om te worden wie je wilt zijn.
Hoe groter echter de beleefde afstand met andere, vooral belangrijke maatschappelijke
instituties hoe groter de innerlijke discrepantie om daarmee af te kunnen stemmen en je
vrijelijk als lid van de samenleving te voelen en te gedragen.
Pagina 65 van 81
Om hiertoe een gezonde relatie op te bouwen helpt het om je te kunnen identificeren met
allerlei andere participanten in de maatschappij, vooral diegenen die ook ver van je af
staan. Bijvoorbeeld als je in een arme buurt woont in een korte projectperiode een voorstel
ontwikkelen en presenteren voor aandeelhouders met begeleiding van echte
effectenhandelaren. Een goed voorbeeld hiervoor vormt de weekeind school in Amsterdam
Zuidoost. Deze verzorgt in de weekeinden mogelijkheden om kennis te maken met allerlei
aspecten van het maatschappelijk leven en verschillende beroepen.
Een andere veel gebruikte praktijk is dat leerkrachten maatschappelijke aansprekende
mensen uitnodigen voor een workshop in de klas. Juist ook bij Nederlandse kinderen van
migrantenouders kan dit aansprekend helpen.
7 Ouderbeleid
Ouderbeleid gaat onder meer om een aantal functionaliteiten, zoals informatie,
zeggenschap en participatie, als om passend ouderbeleid. Sommige ouders hechten meer
aan passende informatie, anderen aan betrokken worden bij beleid. Overigens worden ook
diverse zaken die met ouders te maken hebben genoemd onder andere invalshoeken in
deze verkenning, zoals over leercontracten onder passend onderwijs, waar ook ouders een
grote rol in kunnen vervullen. Een nog veel breder perspectief om te laten zien hoe ouders
in brede zin betrokken kunnen zijn bij onderwijs wordt ingezet door de Stichting Actief
Ouderschap, zie www.actiefouderschap.nl
Een goede praktijk op scholen is door het aanstellen van contactpersonen voor
oudercommunicatie, die overigens wel beleidsmatig ondersteund dient te worden.
Hieronder volgt een overzicht van de verschillende uitgangspunten.
Pagina 66 van 81
7.1 Kansen om ouders te betrekken bij reken en taalontwikkeling
Ouders hebben dagelijks talig contact met hun kinderen. Ook doen zich dagelijks situaties
voor waarbij kinderen kunnen leren rekenen, bijv. alleen al bij het bereiden van een recept
om te koken. Scholen kunnen ouders hierin dus nog meer als bondgenoten betrekken.
Ouders kunnen de visie en tips van scholen gebruiken om de talige en rekenkundige
context van hun leven beter te gebruiken. Zie bijv. www.thuisintaalenrekenen.nl.
7.2 Rol ouders in center en homebased vve programma’s
Voor de centerbased (op school als centrum gebaseerde) programma’s van Piramide en
Kaleidoscoop hun intrede deden waren er diverse home based
ondersteuningsprogramma’s in gebruik in met name de jaren tachtig, begin jaren negentig.
Deze richten zich sterk op ondersteuning van de rol van ouders. Deze waren echter relatief
duur, belangrijke reden waarom men heeft gekeken naar vve programma’s gerelateerd aan
een centrum, een voorschoolse instelling als de peuterspeelzaal of vroegschool. In de
centerbased programma’s is deze rol vanzelfsprekend minder.
Homebased educatie is de counterpart van voor en vroegschoolse educatie, dat center
based is, namelijk georganiseerd wordt vanuit scholen. In de jaren tachtig en negentig
werden vrij veel programma’s ontwikkeld en uitgezet voor thuisondersteuning. In
Nederland was hierin de Averroës Stichting erg actief. Bekende voorbeelden hiervan zijn
Stap op, Opstapje.
Deze programma’s kenden vaak de volgende activiteitenopzet.
• Er is een geschoolde ondersteuner
• Deze kent via scholen of andere welzijnsinstellingen ouders die behoefte hebben
aan taal en thuisondersteuning. De ondersteuner bezoekt deze ouders persoonlijk
en geeft soms algemene voorlichting en werkbesprekingen met die ouders
gezamenlijk.
• De ondersteuning is gericht op de verbetering van de capaciteit van ouders om hun
kinderen in hun ontwikkeling te begeleiden. De verschillende projecten duiden vaak op de
verschillende methodieken die zij daarbij ter ondersteuning van ouders begeleiden alsmede
de leeftijd van de doelgroep kinderen.
Pagina 67 van 81
7.3 Rapportgesprekken in kleurrijke scholen
Vanwege enerzijds taalproblemen bij sommige ouders, anderzijds een andere verwachting
en houding van wat de school doet met kinderen en de rol van ouders daarbij, kan het
handig zijn rekenschap hiervan te nemen en maatwerk te leveren in rapportgesprekken
met ‘allochtone Nederlandse ouders’. Binnen het lectoraat van Maaike Hajer aan de HU (zie
ook vakgericht taalonderwijs) wordt hier onder meer aandacht aan besteedt
Artikel: Rapportgesprekken in de kleurrijke basisschool - Tijdschrift voor Lerarenopleiders, VELON 2010, auteurs: Besty Hijlkema & Mienke Droop
Onder de loep nr. 18: Transcripties behorende bij de handreiking rapportgesprekken met allochtone ouders in de basisschool
Onder de loep nr 18 Rapportgesprekken met allochtone ouders
8 Taalbeleid
Inleiding
Midden jaren negentig heerst er een grote impasse in het leerkrachtenteam van een
basisschool in een kansarme buurt met ongeveer 100% migrantenkinderen.
De leerkrachten hebben het gevoel dat de leerlingen onvoldoende taalvaardig zijn en dat
de leerlingenresultaten in het algemeen ondermaats zijn. Zij zien de oorzaken van de
problemen vooral bij de kinderen zelf
Er wordt gekozen om te focussen op schrijfonderwijs. Het lerarenteam wordt onderricht
over taakgericht schrijfonderwijs, met veel praktische voorbeelden. Door deze ontwikkeling
Pagina 68 van 81
zijn er verschillende projecten en initiatieven ontstaan in het onderwijs om de
taalvaardigheid van migrantenkinderen te bevorderen.
8.1 Educatieve en sociologische context van taalbeleid
Ofschoon taalbeleid soms niet gezien wordt als een item dat direct een rol speelt in
diversiteitsbeleid is het dat wel om eigenlijk vrij veel redenen. We noemen hier een aantal
redenen die te maken hebben met de educatieve context alsook de sociale/sociologische
context:
Educatieve context taalbeleid
Onderwijs gaat via taal en voor een belangrijk deel om taalontwikkeling. Het niet
beheersten van het Nederlands is daarmee een belemmering om vooruit te komen in
het Nederlands.
De meest opvallende diversiteit komt in het vizier wanneer leerlingen uit een ander
en/of ver land op school komen met nog nauwelijks begrip van het Nederlands.
Vanwege de feitelijke educatieve context omtrent het verschil tussen straat en
schooltaal, de regio’s en steden waar meer leerlingen van ouders/grootouders zitten
die niet afkomstig zijn uit Nederland leven, neemt de ontwikkeling van een bijzondere
straattaal toe, juist ook omdat door jongeren culturen vaker gebruik wordt gemaakt
van woorden en begrippen uit andere talen die voor sommigen vertrouwd zijn en voor
anderen aansprekend zijn. Dit leidt tot een achterstand in het vermogen van met name
grote stedenkinderen in buurten met veel minderheden in hun toegang tot de
schooltaal. Nb, het gaat hier dus niet perse om gekleurde kinderen, want ook
blanke/autochtone kinderen uit die buurten voeren de straattaal.
Vanwege de feitelijke educatieve context omtrent mogelijke ontoegankelijkheid van
het lezen van schoolse zaken door ouders, die juist geacht worden hun kinderen te
ondersteunen in hun ontwikkeling en beheersing van het Nederlands. Het gebeurt
maar al te vaak dat een ouder met een kind meegaat en het kind als tolk moet fungeren
over zijn eigen functioneren op school.
Pas integrerende mensen bezitten vaak niet de Nederlandse taal, of als ze het al wel
geleerd hebben dan kennen ze vaak de fijne nuances niet. Hierdoor gaan belangrijke
signalen of accenten in een gesprek verloren waardoor het gesprek niet echt vlot
tussen bijv. ouders en leerkrachten.
Een andere moedertaal gaat gepaard met een andere ‘moedercultuur’. Hierop is het
verleden landelijk beleid gevoerd (zie toelichting OETC & OALT) dat sinds 2004 volledig
is afgeschaft.
Sociologische context taalbeleid
De gastarbeiders uit de 60-er en 70-er jaren zijn gedestimuleerd om het Nederlands te
leren. Toen eenmaal beleidsmatig geconstateerd werd dat zij bleven in de jaren tachtig
groeide eveneens de kritiek in de jaren tachtig en negentig dat ‘zij het Nederlands niet
beheersten’ en niet de moeite hadden genomen of nemen om dat te leren.
Pagina 69 van 81
Veel gastarbeiders hadden juist omdat ze goedkopere arbeidskrachten waren op een
lager niveau onderwijs afgerond/gevolgd. Soms zelfs alleen maar lager onderwijs en
met betrekking tot Berberse Marokkanen uit het Rif gebergte (het berbers kent
namelijk ook geen schriftelijke traditie) soms ook zelfs analfabeet. Derhalve is het voor
die personen nog moeilijker, zeker na die destimulatieperiode, nog veel moeilijker het
Nederlands leren.
Het spreken van Nederlands wordt gezien als een teken van integratie en respect voor
Nederland. Het niet beheersten daarvan wordt vaak als irriterend ervaren, juist ook
wanneer de autochtonen bijv. niet goed Engels beheersen, leidt tot extra
(voor)oordelen en is daarmee een belangrijk voedingsgebied voor integratieproblemen.
8.2 Taalbeleid is pedagogisch beleid
Als een groot deel van het leren om taal gaat, is taalbeleid dus een cruciaal onderdeel van
schoolbeleid. Dan hebben we het dus over taal in brede zin. Over welke taal gebezigd wordt
in informele en formele zaken en welke waarderen daarmee uitgedrukt worden. Maar ook
indirecte zaken die invloed kunnen hebben op de taal, zoals hoe we omgaan met de zaken
om ons heen. We noemen een aantal aspecten:
1. Welke wijze van omgaan tussen leerkrachten en leerlingen wordt gebezigd en kan ieder
daarin zich vinden, is daarin gemeenschappelijk beleid of splijtend beleid. Het beleid
van de ene leerkracht kan zodanig anders uitwerken op leerlingen dat het beleid van
een andere leerkracht niet werkt, en dan werkt het gebrek aan samenhang in taalbeleid
improductief.
2. Idem voor de wijze van omgaan tussen leerkrachten onderling. Bijv. tussen oudere
leerkrachten en jongeren leerkrachten of tussen leerkrachten van verschillende
vakken/secties.
3. Wanneer leerlingen bijv. dicht bij een kinderboerderij zitten of de verantwoordelijkheid
dragen voor andere dieren of kinderen, dan gaat zich vanzelf meer zorg in de taal
uitdrukken voor de ander.
4. Wanneer de leraren met enthousiasme nieuwe dingen ontdekken in de wereld en dit
kunnen delen met collega’s en meer of minder kunnen verwerken in hun onderwijs,
dan kan zich nieuwsgierigheid en de wil tot leren sterker uitdrukken in de sfeer van een
school en in de klassen.
8.3 Straattaal, dialecten & schooltaal
Inleiding
Altijd kenden wijken met veel lageropgeleide jongeren een taal die in de volksmond
straattaal wordt genoemd. Vroeger ging dat vaak ook samen met het bezigen van een
dialect, waardoor jongeren die opgroeiden in dit dialect minder goed meekwamen in het
reguliere onderwijs, zoals in Friesland. Overigens is dit nog steeds een probleem in
sommige regio’s. Friesland heeft hierin ook duidelijk gekozen voor een eigen oplossing,
door ook Fries aan te bieden op de basisschool.
Praktijk
Pagina 70 van 81
In de steden ontstaat door de etnische menging ook een toevoer aan woorden uit andere
talen die onderdeel worden van de jeugdtaal, en nieuwe woorden, vaak verbasteringen of
slang of rapwoorden die de jeugd aanspreken. Soms is hun taal voor een groot deel niet te
volgen. Dat heeft gevolgen wanneer deze jongeren ook van huis uit niet 100% Nederlands
spreken, of wanneer de straattaal in hun taalvermogen dominant is, omdat ze dan de
schooltaal niet meer volledig machtig zijn. Hierdoor lopen ze achter in taalvermogen ten
opzichte van leeftijdsgenoten die het abn wel volledig machtig zijn. De schooltaal is
bovendien nog een bijzondere tak binnen het abn, omdat deze ook nog veel begrippen kent
die in het reguliere abn niet eens altijd aan bod komen.
Resultaat
Zie ook het recente rapport van de Nederlandse Taalunie over dit onderwerp
(http://www.onderwijsethiek.nl/?p=2213&utm_source=feedburner&utm_medium=feed&u
tm_campaign=Feed%3A+Onderwijsethiek+%28Onderwijsethiek.nl%29).
8.4 Taalgericht (vak)onderwijs
Inleiding
Het project taalgericht vakonderwijs dat de meest duidelijke uitwerking vormt van dit
onderwerp is een project dat is geïnitieerd door Maaike Hajer, verbonden als lector aan de
Hogeschool Utrecht sinds 1993. Zij is gespecialiseerd in de rol van leerkrachten bij
taalonderwijs in multiculturele scholen, haar lectoraat heet Lesgeven in de multiculturele
school. Dit lectoraat houdt zich bezig met docentcompetenties die nodig zijn om te kunnen
werken in kleurrijke scholen. Een belangrijk onderdeel daarvan is het belang dat
taalontwikkeling steeds meer met het hele curriculum is verbonden.
Praktijk
Projecten als Taalgericht vakonderwijs gaan uit van 3 gegevens:
1. bijzondere doelgroepen zoals allochtone Nederlandse kinderen die het Nederlands
soms minder machtig zijn wat extra aanleiding geeft om zoveel mogelijk binnen het
basiscurriculum aan taalontwikkeling te werken.
2. de mogelijkheden van (moderne) didactiek en pedagogisch meesterschap, welke
ervan uitgaat dat in feite elke leerkracht taalonderwijs geeft omdat hij gebruik maakt
van taal in andere vakken.
3. de concurrentie in tijd tussen verschillende curriculumdoelen. Er is maar beperkt tijd
beschikbaar voor alle wenselijke leerdoelen, het is dan handiger om te kijken hoe
leerdoelen verrijkt kunnen worden qua didactiek of begeleiding met werkwijzen,
feedback en accenten die bijdragen aan andere leerdoelen. In casu speelt dit
momenteel met taal en rekenen een extra belangrijke rol, omdat scholen hier nu
meer tijd voor inruimen ten koste van andere vakken.
Resultaat
Pagina 71 van 81
Ook de Commissie Meijerink heeft in haar rapport omtrent referentieniveaus voor rekenen
en taal aandacht de uitdrukkelijke aanbeveling gegeven om meer aandacht te besteden
binnen andere vakken aan taal- en rekenrijk leren. Enerzijds zit deze mogelijkheid
ingebakken in de structuur van referentieniveau’s omdat hierin gewerkt wordt met taken
en duidelijk is dat taken rondom bijv. schrijven ook binnen andere vakken aan de orde
komen, anderzijds kan ook gesproken worden van een groot risico op dit moment omdat
door de nadruk op het snel verbeteren van taal en rekenresultaten scholen niet direct
toekomen aan een integraal duurzaam omvormingsproces zodat alle leerkrachten overal
taal- en rekenrijk kunnen onderwijzen en begeleiden.
8.5 Publicaties met voorbeelden van taalgericht (vak)onderwijs
Leoned projectteam (2009) Website Kennisplatform Taalontwikkelende Leraar.
www.leoned.nl
Boersma, K., Bruyn, H. de,Meestringa, T., Winden, R. van der, Vries J. de, Jonges, C. en
Brummel, M., Lesbrief Gedrag van Dieren, waarom doet een dier wat het doet? Lesbrief
voor taalgericht biologieonderwijs. Met docentenhandleiding. Enschede, SLO (2009)
Meer artikelen en boeken van het lectoraat van Hajer:
http://www.taalgerichtvakonderwijs.nl/producten/00005/00007/00001/
Hajer, M. (2007). Scholen in het voortgezet onderwijs zoeken een nieuwe koers, maar
waar blijft het onderwijs Nederlands? In: LES, Tijdschrift voor docenten aan
(jong)volwassen anderstaligen, jaargang 25 (149), november 2007, pp. 10-15 .
Het benutten van taalkansen : voorbeelden uit drie peuterspeelzalen en drie
basisscholen
Op de peuterspeelzaal en in de onderbouw van de basisschool is er voor alle kinderen
veel gelegenheid is om spelenderwijs taal te ontwikkelen. Hierbij is het belangrijk dat
ouders, leidsters en leerkrachten alle taalkansen (leren) benutten die er door de dag
heen zijn. Dit portrettenboek geeft een beeld van de taalpraktijk van drie
peuterspeelzalen en de onderbouw van drie basisscholen in Enschede en 's-
Hertogenbosch.
Zaakvakken en taal : twee vliegen in één klap
Publicatie voor leerkrachten van groep 5 tot en met 8 waarin de auteurs laten zien dat
in de context van de zaakvakken bij uitstek betekenisvol aan mondelinge en schriftelijke
taalvaardigheden en aan woordenschat gewerkt kan worden. Door kinderen bij het
zaakvakonderwijs veel mogelijkheden te bieden tot actief en interactief taalgebruik
worden kennis van de wereld en taalvaardigheid in samenhang gestimuleerd.
Taalrijk techniek
Het boek bevat twee uitwerkingen van projecten in de groepen 3 en 4 waarbij
taalverwerving en techniek samengaan. De voorbeelden zijn exemplarisch voor scholen
die op zoek zijn naar de integratie van techniek in het taalonderwijs. Binnen de
technische thema’s zijn vele activiteiten gericht op taal-, lees- en schrijfontwikkeling
mogelijk.
Taal maar dan anders! Een andere aanpak van taal op de basisschool
Dit is een boekje voor iedereen die nieuwsgierig is naar hoe taalonderwijs op een
andere manier vorm kan krijgen. Het boekje is op de eerste plaats bedoeld om
Pagina 72 van 81
innovatieve scholen te inspireren. Het beschrijft hoe er aan taal wordt gewerkt vanuit
een totaalvisie bij Wittering.nl, een vernieuwende school in Rosmalen.
Aan de slag met taal en techniek.16 activiteiten voor de groepen 3 en 4 van het
primair onderwijs
Map met 16 door leerkrachten ontworpen/herschreven activiteiten voor de groepen 3
en 4 waarmee vakoverstijgend met taal en techniek gewerkt kan worden. Met twee
doelen: meer ruimte voor techniek in het onderwijsprogramma en techniek benutten
als een praktische lescontext voor de taalverwerving en ontwikkeling van kinderen.
Meer artikelen en verslagen van projecten rond taalrijk onderwijs zijn ook te vinden
voor po op: http://www.taalenrekenen.nl/ref_niveaus_taal/publicaties/po/, voor vo op
http://www.taalenrekenen.nl/ref_niveaus_taal/publicaties/vo/
8.6 Nationaal beleid inzake moedertaal & moedercultuur, OETC & OALT
Wanneer een land veel leerlingen kent met een andere moedertaal en derhalve ook ander
moedercultuur kan het logisch en verstandig zijn hier landelijk beleid op in te zetten.
Nationaal beleid hierop wordt door instellingen als de OESO (Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling) ook als een belangrijk beleidsinstrument aanbevolen voor
integratie van minderheden. Dit heeft in Nederland een uitwerking gekend in Onderwijs in
eigen taal en cultuur (OETC) in de jaren tachtig en begin negentig. Vaak functioneerde dit
echter op de rand van het onderwijs, het was een extracurriculair aanbod. Hierdoor
ontstond een dubbele mentorrelatie, die met de OETC leerkracht en die met de gewone
mentor. Tezamen leidde dit tot spanning tussen de OETC leerkracht en het OETC aanbod en
het reguliere aanbod en reguliere mentor. Sinds 1995 is het OETC afgeschaft en vervangen
door Onderwijs in Allochtone Levende Talen (OALT). Dit hield drie wijzigingen in, het ging
niet meer om cultuur, niet om alle allochtone talen maar alleen die die echt levend waren,
en het werd de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Het laatste betekende eveneens
dat OALT vooral een zaak werd van de grotere gemeenten die hierop beleid konden en
wilden inzetten, waardoor gemeenten in de positie kwamen dat ze moesten ingrijpen in het
curriculum van de scholen. Deze vorm van beleid en financiering is in 2004 stopgezet.
8.7 NT2 beleid: schakelklassen
Sinds de afschaffing van het OALT is het resterende beleidsinstrument NT2. Het
belangrijkste en eigenlijk ook enige beleidsinstrument hiervan zijn de schakelklassen. Dit
zijn klassen die speciaal zijn ingesteld voor leerlingen die het Nederlands nog niet machtig
zijn. De bedoeling hiervan is dat deze als een schakel functioneren voor het onderwijs.
Leerlingen verblijven hierin in principe maar maximaal een a twee jaar.
8.8 Thuisgebaseerde opvoedingsondersteuning
Homebased educatie is de counterpart van voor en vroegschoolse educatie, dat center
based is, namelijk georganiseerd wordt vanuit scholen. In de jaren tachtig en negentig
Pagina 73 van 81
werden vrij veel programma’s ontwikkeld en uitgezet voor thuisondersteuning. In
Nederland was hierin de Averroës Stichting erg actief. Bekende voorbeelden hiervan zijn
Stap op, Opstapje.
Deze programma’s kenden vaak de volgende activiteitenopzet:
Er is een geschoolde ondersteuner
Deze kent via scholen of andere welzijnsinstellingen ouders die behoefte hebben aan
taal en thuisondersteuning. De ondersteuner bezoekt deze ouders persoonlijk en geeft
soms algemene voorlichting en werkbesprekingen met die ouders gezamenlijk.
De ondersteuning is gericht op de verbetering van de capaciteit van ouders om hun
kinderen in hun ontwikkeling te begeleiden. De verschillende projecten duiden vaak op
de verschillende methodieken die zij daarbij ter ondersteuning van ouders begeleiden
alsmede de leeftijd van de doelgroep kinderen.
8.9 VVE, Voorschoolse educatie en vroegschoolse educatie
VVE kent in landen zoals Amerika en Israel een lange traditie. Bijv. met het High Scope
programma in de VS. Begin jaren negentig werd in Nederland geconstateerd dat hoewel
Homebased programma’s (zie vorige paragraaf) wel hun nut hebben, deze kostbaar zijn en
daarom wellicht beter ingezet kan worden op center based programma’s. Een funderend
rapport hiervoor was (Allochtone) Kleuters meer aandacht! van OCW uit 1993. Op basis
daarvan zijn twee programma’s in Nederland ontwikkeld, Piramide en Kaleidoscoop. Later
zijn deze aangevuld met nog een paar andere VVE programma’s op basis van een landelijke
indicatiestelling die werd uitgevoerd door het Nationaal Jeugdinstituut (vroeger NIZW), dit
zijn onder meer:
Piramide, een totaalprogramma gericht op het speels stimuleren van ontwikkeling met
uitdagende activiteiten. Geschikt voor 0 tot 7 jaar.
Kaleidoscoop, wat gericht
Sporen (dat staat voor Stichting Pedagogiek Ontwikkeling Reggio Emilia in Nederland van onder meer Margo Meeuwig), die als laatste in 2008 is erkend. Sinds het Toetsingkader voor de VVE van de inspectie van 2010 zijn gemeenten niet meer verplicht landelijk erkende VVE methode’s te gebruiken bij de invulling van hun VVE beleid, maar dienen zij wel over hun keuze verantwoording af te geven.
Pagina 74 van 81
Bijlage I: ondersteuningsinstellingen rond diversiteit
Nederlandse ondersteuningsinstellingen
1. Forum, instituut voor Multiculturele Samenleving. Publiceert met name rond
aanverwante zaken, zoals opvang van risico-jongeren, radicalisering, mixed identities.
2. Kenniscentrum Gemengde Scholen. Lokaliseert en verspreid kennis over gemengde
scholen en publiceert en begeleid scholen die gemengd willen blijven of worden.
3. Kenniscentrum de Veilige School. Verbonden aan het APS, verzorgt tevens het
ondersteuningscentrum voor vertrouwenspersonen (PPSI).
4. Stichting Kleurrijke Scholen. Particulier initiatief van en voor ouders om kleurrijke
scholen te bevorderen.
5. Kenniscentrum Nederlands tweede taal, Universiteit Tilburg (Guus Extra e.a.)
6. Art.1, voormalig LBR (waarin tevens ARIC is opgegaan).
7. Stichting Parel (Utrecht)
8. Nationale UNESCO Commissie
9. Stichting Partners in Leren
10. Stichting Vredeseducatie (Utrecht)
11. Nationaal comité 4 & 5 mei (Amsterdam)
12. Centrum Mondiaal onderwijs (Nijmegen)
Internationale instellingen met raakvlakken met dit onderwerp
1. IAIE – International Association for Intercultural Education, coördineerde o.a. het
Cooperative Learning in Intercultural Education met lerarenopleidingen en scholen uit
9 Europese landen.
2. Amnesty International
3. European Journal of Intercultural Studies
4. UNESCO
5. OECD, brengt regelmatig publicaties uit over het belang van de integratie van
minderheden in onderwijs en rapporten over de status daarvan in verschillende
lidstaten van de OECD.
Pagina 75 van 81
Bijlage II: kengetallen school & omgeving
Bijzonder interessant in dit verband zijn de kenmerken van de best scorende Europese
landen in de resultaten van PISA, 2006, zie hieronder. Daaruit blijkt namelijk duidelijk dat
landen die hoger scoren als Nederland, zoals de Scandinavische landen, uitblinken doordat
de onderwijsresultaten van leerlingen daar minder of nauwelijks verklaard worden door de
ses kenmerken van leerlingen, ofwel het lukt hun uit leerlingen te halen wat er in zit.
1. IA - School en omgeving
School in de wijk, zie thematiek van maatschappelijk ondernemerschap. Zo begeleid prof.
Goos Minderman een project waarbij scholen hun ontwikkeling daadwerkelijk willen gaan
richten op feedback van hun omgeving, op de resultaten van hun horizontale
verantwoording.
Dit leidt ook tot een sterkere focus op verbinding met hun omgeving enerzijds, anderzijds
op een heroriënteren op waar hun onderwijs om te doen is in overweging nemende wat de
stakeholders als belangrijke onderwijsdoelen beleven. Brede school, liggen diverse
dwarsverbanden mee als het gaat om bredere activiteitenmogelijkheden als school om
Pagina 76 van 81
leerlingen te ondersteunen en ontwikkelmogelijkheden te bieden, juist ook als die
beperkter zijn in buurten met veel lagere inkomens, zie www.bredeschool.nl
Voor meer info over actief ouderschap, zie www.actiefouderschap.nl
2. IB - Leerresultaten en gemengde leerlingen
Hieromtrent is nog geen eensluidend onderzoeksresultaat te horen.
Er zijn aanwijzingen dat gemengde leerlingenteams goed zijn voor de sociale vorming.
Helaas is hier echter nog weinig onderzoek naar gedaan.
Voor de leerresultaten zijn er echter ook tegengestelde onderzoeksresultaten, althans voor
het voortgezet onderwijs. Zo laat een recent onderzoek van de PISA resultaten van prof.
Jaap Dronkers juni 2010 zien dat in sommige landen (Nederland is in dit onderzoek
overigens niet meegenomen) gemengde scholen negatieve invloeden lijken te hebben op
de leesvaardigheid. Scholen met homogene groepen, bijv. islamitische leerlingen, hadden
een gemiddeld hoger resultaat in leesvaardigheid. Let wel het gaat hier om
leesvaardigheid, niet taalvaardigheid in het algemeen of de volle breedte van de harde
onderwijsresultaten in rekenen, taal en exacte vakken.
3. IC - Kenmerken van gemengde scholen met goede leerresultaten
Er zijn diverse gemengde of zware scholen met goede resultaten in absolute en relatieve
termen. Terecht wordt door onderzoekers dan ook gesteld dat zwarte scholen geen
zekerheid zijn voor slechte resultaten. Een goed voorbeeld is bijvoorbeeld de Mozaïek
school in Arnhem. Een aardig portret over de succesvolle Mozaïekschool is te vinden bij
Trouw.
Gestructureerd werken, maar ook de professional weer voorop door het afbouwen van de
muren van autonomie van individuele leraar, en het opbouwen van een gemeenschappelijk
rijk van professionals door leren met elkaar, ook van leraren onderling. Daarmee gaat deze
school dus niet terug naar vroeger, wat soms wel door mensen zo wordt geïnterpreteerd.
4. ID - School en lerarenpopulatie
De kleur van de lerarenpopulatie voor de klas is van wezenlijk belang. Niet perse in de
positieve betekenis, omdat goed vakmanschap geen kleur kent. Maar wel vanuit de
negatieve betekenis, of minimale randvoorwaarde enerzijds, omdat wanneer kleur in het
team ontbreekt dit leerlingen opvalt en hun toekomstbeeld beïnvloed. Anderzijds vanuit
praktisch overwegingen, omdat leerkrachten met een link met bepaalde doelgroepen
kennis over die doelgroepen kunnen inbrengen in het team en soms directer contact
hebben met ouders of daar contact mee kunnen opnemen.
In 2010 is door het SBO de eerste Diversiteitsmonitor uitgebracht, met veel gegevens. Zo
blijkt dat het onderwijs nog altijd weinig niet-westerse allochtone medewerkers kent. Het
primair onderwijs kent een lichte daling en alleen het middelbaar beroepsonderwijs loopt
met 6,1 procent allochtonen in de pas met overige overheidssectoren. Verder bekleden
vrouwen vaker dan een paar jaar geleden hogere functies, al staat dat nog niet in
Pagina 77 van 81
verhouding tot het totale aantal vrouwen in deze sectoren. De trend van het teruglopend
aantal mannelijke leerkrachten in het basisonderwijs heeft zich doorgezet. Het SBO wil met
de monitor laten zien hoe het staat met de personele diversiteit in het onderwijs. Ook zijn
tips en praktijkvoorbeelden opgenomen.
SBO-directeur Freddy Weima: ‘Personele diversiteit kan de kwaliteit en creativiteit van
organisaties verhogen. Als het onderwijs een meer structureel diversiteitsbeleid gaat
voeren, is de kans op evenwichtig samengestelde teams groter. Bovendien benut het
onderwijs dan ook al het aanwezige potentieel en dat is vanwege de personele tekorten
pure noodzaak.’
Culturele diversiteit
In het primair onderwijs werken de minste allochtone medewerkers: 3,7 procent in 2009.
Dat heeft onder andere te maken met de beperkte instroom en hoge uitval van allochtone
studenten op de pabo. Ook verlaten jonge allochtone leerkrachten vaker het onderwijs dan
jonge autochtone leerkrachten. De Randstad heeft de meeste aandacht voor culturele
diversiteit.
In het voortgezet onderwijs is de afgelopen twee jaar sprake van een groei van het aandeel
allochtone medewerkers van 4,1 procent naar 4,7 procent in 2009.
Het middelbaar beroepsonderwijs is met 6,1 procent allochtonen in dat jaar nog het meest
cultureel divers samengesteld. Opvallend is dat veel medewerkers het daar ook belangrijk
vinden om een actief diversiteitsbeleid te voeren.
Vrouwen in hogere functies
In het primair onderwijs is het aandeel vrouwen in hogere functies het hoogst met 46,3
procent in 2009. Dat komt door het hoge aandeel vrouwen in de sector. In 2009 is in het
voortgezet onderwijs het aandeel vrouwen in die functies 21,5 procent en in het
middelbaar beroepsonderwijs 29 procent. Voor alle sectoren geldt dat het aandeel
vrouwen in hogere functies niet in verhouding staat tot het totale aandeel vrouwen in de
sector.
Man/vrouwverhouding
Het basisonderwijs is de enige onderwijssector waar de man/vrouwverhouding scheef is
gegroeid. Slecht 14,5 procent van de leerkrachten in 2008 is man. In 2003 was dat nog 17,4
procent.
Dat komt omdat de instroom van mannen vanuit de pabo de afgelopen jaren is gedaald.
Steeds minder mannen kiezen voor het vak van leerkracht in een sterk gefeminiseerde
sector. Deze dalende trend zet zich door omdat veel mannen in het onderwijs de komende
jaren met pensioen gaan.
Hoewel vaak gedacht wordt dat het voortgezet onderwijs ook feminiseert, is de verhouding
man/vrouw daar in evenwicht: 52,7 procent is man en 47,3 procent is vrouw in 2008. Ook
in de toekomst is niet te verwachten dat het aandeel vrouwen in deze sector sterk
toeneemt, gezien de samenstelling van de studentenpopulatie op de lerarenopleiding.
Pagina 78 van 81
Pagina 79 van 81
Literatuurlijst
Allport, G.; 1954; The nature of prejudice; Cambridge; MA, Addison-Wesley
Batelaan, Pieter & Carla van Hoof; 1998; Leren respecteren. Scholen voor een verdraagzame
samenleving; Utrecht; APS i.s.m. Nationale Unesco Commissie en de International
Association for Intercultural Education (IAIE)
Batelaan, Pieter & Carla van Hoof; 1995; Gebruik maken van heterogeniteit: de rol van
kennis en vaardigheden in het SLIM project. Vernieuwing, tijdschrift voor Onderwijs en
Opvoeding; Jaargang 54, nr. 3.
Booijink, M; 2007; Onderzoeksrapport Terug naar de basis. Communicatie tussen
leerkrachten en allochtone ouders in het primair onderwijs; Leiden; Universiteit Leiden
(downloadbaar via kpcgroep.nl/assests/par)
Brok, P. den, M. Hajer, J. Patist, L. Swachten; 2004; Leraar in een kleurrijke school. Keuzes en
overwegingen van leerkrachten rond het lesgeven in een multiculturele school; Bussum;
Coutinho
Brewer, M.B. & N. Miller; 1984; Beyond the contact hypothesis: theoretical perspectives on
desegregation; In N. Miller, & M.B. Brewer (Eds.), Groups in contact: the psychology of
desegregation (p. 281-302), New York, Academic Press
Clemens, J.; 2004; scriptie Evaluatie Rots en Waterinterventie; Amsterdam; Universiteit van
Amsterdam Faculteit Pedagogische Wetenschappen
Cohen, E.; 1994; Designing Groupwork. Strategies for the Heterogenous Classroom. Second
edition; New York; Teachers College Press
Cohen, E. & R. Lotan (eds); 1997; Working for Equity in Heterogenous Classrooms.
Sociological Theory in Practice. New York; Teachers College Press
Dankmeijer, Peter; 2000; Effectief homobeleid voor het onderwijs: 25 concrete suggesties;
Amsterdam; Empowerment Lifestyle Services
Delors, J., et al; 1996; Learning, the Treasure Within. Report to Unesco of the International
Commission on Education for the Twenty-First Century; Paris; Unesco Publishing;
Desforges, D.M., C.G. Lord, S.L. Ramsey, J.A. Mason, M.D. van Leeuwen, S.C. West & M.R.
Lepper; 1991; Effects of structured cooperative contact on changing negative attitudes
toward stigmatized social groups. Journal of Personality and Social Psychology, 60, 531-544.
Dronkers, Jaap; 2010; Positieve maar ook negatieve effecten van etnische diversiteit in
scholen op onderwijsprestaties? Een empirische toets met international PISA data;
Universiteit Maastricht; Inaugurale rede
Essed, Philomena; 1996; Diversiteit; Amsterdam; Boom
Pagina 80 van 81
European Commission; 2009; Report on the European Educational Agenda;
EADSNE (European Agency for Development in Special Needs Education), Axelle
Grunberger, Mary Kyriazopoulou & Victoria Soriano; 2009; Multiculturele diversiteit en
onderwijs aan leerlingen met specifieke behoeften; Odense (Denemarken); EADSNE
(www.european-agency.org)
Forum/Verwey Jonker Instituut; 2008; Jongeren en hun Islam; Utrecht; Forum
Gaertner, S.L. & J.F. Dovidio; 2000; Reducing intergroup bias: The common ingroup identity
model; Philadelphia; Psychology Press
Gardner, H.; 1993; Frames of Mind: The Theory of Multiple Intelligences. 10th Anniversary
Edition; New York; Basic Books
Inspectie van het onderwijs; 2006; Toezicht op burgerschap en integratie; Utrecht; Inspectie
van het Onderwijs
Kaldenbach, Hans; 1998; Kleur in de klas. 101 kernpunten van intercultureel onderwijs;
Amsterdam; Prometheus.
Klaassen, Cees; 2009; Begeleiden van waardegericht onderwijs. Uitdagingen en problemen
in onder andere multiculturele settings; Nijmegen; Radboud Universiteit Pedagogiek en
onderwijskunde.
Leeman, Yvonne; 1994; Samen jong. Nederlandse jongeren en lessen over inter-etnisch
samenleven; Utrecht; Van Arkel
Marietje Kesselsproject. (2005). Van www.huiselijkgeweld.nl
Mok, I. & P. Reinsch (eds); 1996; Kies Kleurig: Handleiding intercultureel lesmateriaal.
Alphen aan den Rijn; Samson H.D. Tjeenk Willink
OECD (Claire Shewbridge, Moonhee Kim, Gregory Wurzburg, Gaby Hostens); 2010; Reviews
of Migrant Education: Netherlands 2010; Paris; OECD Publishing
Olthoff, A. & K. Laarveld; 2003; Kleurrijke scholen voor Voortgezet Onderwijs; Alphen aan
den Rijn; Kluwer - Meso-Focus 52
Pettigrew, T.F. & Tropp, L.R.; 2006; A meta-analytic test of intergroup contact theory.
Journal of Personality and Social Psychology; 90, 751-783
Roede, Ewoud & Charles Felix; 2009; Het einde van pesten op school in zicht? De effectiviteit
van antipestaanpakken op basisscholen; Amsterdam; UvA – SCO Kohnstamm Instituut
Schuitema, Jaap & Wiel Veugelers; 2008; Multiculturele contacten in het onderwijs.
Leerlingen ontmoeten elkaar; Amsterdam; Uva (Instituut voor de Lerarenopleiding)
Smit, Frederik, G. Driessen & J. Doesburgh; 2005; Opvattingen van allochtone ouders over
onderwijs: tussen wens en realiteit; Nijmegen; Instituut voor Toegepaste Sociale
Wetenschappen
Pagina 81 van 81
Stephan, W.G. & Stephan, C.W.; 1985; Intergroup anxiety. Journal of Social Issues, 41, 157-
175.
SBO (Keijzer, Laura, Thijs Winthagen & Sjiera de Vries); 2008; Multiculturele teams in het
onderwijs; Den Haag; SBO
SBO; 2010; Diversiteitsmonitor 2010; Den Haag; SBO
SLO (Jeroen Bron); 2006; Een basis voor burgerschap; een inhoudelijke verkenning voor het
funderend onderwijs; Enschede; SLO
Teddlie, C. & D. Reynolds; 2000; The International Handbook of School Effectiveness
Research; Londen-New York; Palmer Press;
Van der Vegt, A.L., Diepeveen, M., Klerks, M., Voorpostel, M. & De Weerd, M.; 2001; Je
verweren kun je leren. Evaluatie van de Marietje Kesselsprojecten; Amsterdam; Regioplan
Onderwijs en Arbeidsmarkt.
Verkuyten, M. & J. Thijs 2000; Leren (en) waarderen; Discriminatie, zelfbeeld, relaties en
leerprestaties in 'witte' en 'zwarte' basisscholen; Amsterdam; Thela Thesis;
Vergeer, M.M., m.m.v. Ch. Felix, M. Derriks & G. Ledoux; Scholen ondersteunen bij omgaan
met verschillen. Tweede evaluatie van de inzet van een team van orthopedagogen in dienst
van een schoolbestuur. Amsterdam; SCO Kohnstamm Instituut
Veugelers, Wiel, Mechtild Derriks & Ewoud de Kat; 2008; Mondiale vorming en
wereldburgerschap; Amsterdam; UvA – Instituut voor de Lerarenopleiding
Vink, Anja; 2010; Witte zwanen, zwarte zwanen. De mythe van de zwarte school;
Amsterdam; Meulenhoff
Taylor, Charles & Amy Gutman; 1995; Multiculturalisme; Amsterdam; Boom
Unesco; 1998; Tolerance, the threshold of peace; Paris; Unesco Publishing