Inhoudsopgave - | nbb.be · 2004-06-23 · André Moreau Fernand Naert Marc Pickeur Jozef...

229

Transcript of Inhoudsopgave - | nbb.be · 2004-06-23 · André Moreau Fernand Naert Marc Pickeur Jozef...

Inhoudsopgave

Leden en ereleden ________________________________________________________ 9

Directie en diensten ______________________________________________________ 10

WETTELIJK STATUUTEN TOEZICHT

HOOFDSTUK 1

TOEZICHT OP DE KREDIETINSTELLINGEN,DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN,DE VENNOOTSCHAPPEN VOORBELEGGINGSADVIES EN DE WISSELKANTOREN

1.1. Activiteitsverslag

1.1.1. Kredietinstellingen ________________________________________ 15

1.1.2. Beleggingsondernemingen en vennootschappenvoor beleggingsadvies _____________________________________ 21

1.1.3. Wisselkantoren ___________________________________________ 25

1.1.4. Perimetercontrole _________________________________________ 26

1.2. Reglementering en circulaires

1.2.1. Gemeenschappelijke aspecten ______________________________ 30

1.2.1.1. Aanpassing van de solvabiliteitsreglementeringenvoor kredietinstellingen en beursvennootschappen ________ 30

1.2.1.2. Toepassing van de eigen-vermogensreglementeringenvoor kredietinstellingen en beursvennootschappen ________ 31

1.2.1.3. Prudentiële vereisten bij financiële dienstverleningvia het Internet ______________________________________ 34

1.2.2. Sectorale aspecten ________________________________________ 36

1.2.2.1. Kredietinstellingen ___________________________________ 361.2.2.1.1. Circulaire aan de erkende revisoren _________________ 36

1.2.2.1.2. Regeling inzake voorzieningen voor landenrisico’s ____ 37

1.2.2.2. Beleggingsondernemingen ____________________________ 37

1.2.2.2.1. Vennootschappen voor plaatsing van ordersin financiële instrumenten _________________________ 37

1.3. Toezicht in de praktijk

1.3.1. Gemeenschappelijke aspecten ______________________________ 39

1.3.1.1. Bijzondere fiscale mechanismen - Interpretatievan het begrip «instellen» _____________________________ 39

1.3.1.2. Strafrechtelijke veroordelingen ten laste vangevolmachtigde agenten - Beheersing van hetoperationeel en reputatierisico _________________________ 40

1.3.1.3. Overgang naar het jaar 2000 __________________________ 41

1.3.2. Sectorale aspecten ________________________________________ 42

1.3.2.1. Kredietinstellingen ___________________________________ 421.3.2.1.1. Toetsing van de professionele betrouwbaarheid

van bankleiders __________________________________ 42

1.3.2.1.2. Herstructurering van de groep Dexia ________________ 43

1.3.2.1.3. Oprichting van een internetbank en outsourcingvan activiteiten ___________________________________ 45

1.3.2.1.4. Periodieke rapportering - Optreden van de Commissie _ 46

1.3.2.1.5. Optreden van de Commissie ten aanzienvan kredietinstellingen in moeilijkheden ____________ 47

1.3.2.2. Beleggingsondernemingen ____________________________ 481.3.2.2.1. Controle van de effectendeposito-activiteit

van de beursvennootschappen _____________________ 48

1.3.2.2.2. Nieuwe modellen van effectenbemiddeling __________ 51

1.3.2.2.3. Betrouwbaarheid en passende ervaringvan de leiding ____________________________________ 57

1.3.2.2.4. Artikel 95 van de wet van 6 april 1995:geconsolideerd toezicht op vennootschappendie samen een consortium vormen __________________ 60

1.3.2.2.5. Herstel- en uitzonderingsmaatregelen _______________ 61

1.3.2.2.6. Faillissement van de beursvennootschapLogé & Associés BVBA ____________________________ 64

HOOFDSTUK 2

TOEZICHT OPDE FINANCIELE INFORMATIE

2.1. Activiteitsverslag _________________________________________________65

2.2. Reglementering en circulaires

2.2.1. Openbare aanbiedingen van financiële instrumenten ___________ 69

2.2.1.1. Circulaire over de werking van de primaire markt _________ 69

2.2.1.2. Circulaire prospectusschema’s: warrants - reverseconvertible notes _____________________________________ 70

2.2.2. Genoteerde vennootschappen ______________________________ 71

2.2.2.1. Halfjaarlijkse en jaarlijkse communiquésvan beursgenoteerde vennootschappen - rol vande commissaris-revisor - advies van de Raadvan het Instituut der Bedrijfsrevisoren ____________________ 71

2.2.3. Portefeuillemaatschappijen _________________________________ 73

2.2.3.1. Circulaire gericht aan de portefeuillemaatschappijenwaarvan de effecten zijn opgenomen in de Eerste Markten in de Nieuwe Markt van de Beurs van Brussel _________ 73

2.3. Toezicht in de praktijk

2.3.1. Openbare aanbiedingen van financiële instrumenten ___________ 75

2.3.1.1. Onzeker fiscaal statuut voor financiële instrumenten _______ 75

2.3.1.2. Inhoud van een prospectus bij uitgifte - invoegingvan prognoses door de emittent _________________________ 77

2.3.1.3. Toepassing van artikel 1 van de wet van 10 juli 1969 ______ 78

2.3.2. Openbare overnameaanbiedingen, koershandhavingenen wijzigingen in de controle over vennootschappen ___________ 79

2.3.2.1. Openbaar bod tot omruiling uitgebracht doorSuez Lyonnaise des Eaux en de Generale Maatschappijvan België op de effecten van Tractebel _________________ 79

2.3.2.2. Openbaar overnamebod op International Aviation Funduitgebracht door Bank Brussel Lambert __________________ 82

2.3.2.3. Bod uitgebracht door Ford Capital BV op FordMotor Company (Belgium) _____________________________ 84

2.3.2.4. Openbaar overnamebod van BNP Paribas op Cobepa ______ 85

2.3.2.5. Toename in België van het aantal openbareovernameaanbiedingen op vennootschappennaar buitenlands recht waarvan een financieel instrumentis genoteerd op een gereglementeerde markt in België _____ 88

2.3.3. Genoteerde vennootschappen ______________________________ 90

2.3.3.1. Publicatie van een kennisgeving over Uniwear S.A. _______ 90

2.3.3.2. Consolidatie- en deconsolidatieproblematiek: niet-retroactiviteitsprincipe ________________________________ 91

2.3.4. Portefeuillemaatschappijen _________________________________ 93

2.3.4.1. Geconsolideerde jaarrekening - toekenning van eenafwijking aan een Belgische portefeuillemaatschappij omde zogenaamde uniting of interests-methode toe te passen __ 93

2.3.4.2. Aanvraag tot afwijking om de geconsolideerdejaarrekeningen te kunnen opstellen volgensde International Accounting Standards,mits vrijstelling voor de segmentinformatie _______________ 95

2.3.4.3. PetroFina: afwijking van de verplichting omeen geconsolideerde jaarrekening openbaar te maken _____ 97

2.3.4.4. Positieve consolidatieverschillen: boekhoudkundigeverwerking van de rechtstreeks op het eigenvermogen aangerekende verschillen ____________________ 98

HOOFDSTUK 3

TOEZICHT OP DE INSTELLINGENVOOR COLLECTIEVE BELEGGING

3.1. Activiteitsverslag _________________________________________________99

3.2. Reglementering en circulaires

3.2.1. Circulaire Autonomie - Voorkoming van belangenconflicten ____ 102

3.3. Toezicht in de praktijk

3.3.1. Wijze van uitvoering van orders tot inschrijving,terugbetaling en compartimentswijziging bij dakfondsen _______ 107

3.3.2. Naar bemiddelaar gedifferentieerde plaatsingsprovisie _________ 108

3.3.3. Telefonische commercialisatie van deelbewijzen van ICB’s _____ 109

3.3.4. Verzoeken tot verhoging van de beheerskosten _______________ 109

3.3.5. Schuldratioproblematiek bij vastgoedbevaks _________________ 111

3.3.6. Aanpassing van de swap-contracten met betrekking totverrichtingen tot effectisering van hypothecaire leningen _______ 113

HOOFDSTUK 4

TOEZICHT OPDE SECUNDAIRE MARKTEN

4.1. Activiteitsverslag _______________________________________________ 117

4.2. Reglementering en circulaires

4.2.1. Euronext ________________________________________________ 121

4.2.2. EASDAQ Rule Book ______________________________________ 123

HOOFDSTUK 5

NATIONALE ENINTERNATIONALE CONTEXT

5.1. Nationale context

5.1.1. De Controledienst voor de Verzekeringen ____________________ 125

5.1.1.1. Nieuwe samenwerkingsovereenkomst tussende Controledienst voor de Verzekeringen ende Commissie voor het Bank- en Financiewezen _________ 125

5.1.1.2. Werkgroep CDV/CBF inzake beleggersbescherming ______ 127

5.1.2. Het Instituut der Bedrijfsrevisoren ___________________________ 128

5.2. Internationale context

5.2.1. Multilaterale fora _________________________________________ 129

5.2.1.1. De Europese Unie ___________________________________ 1295.2.1.1.1. Elektronische handel en verkoop op afstand

van financiële diensten ___________________________ 129

5.2.1.1.2. De geamendeerde voorstellen tot wijzigingvan de ICBE-richtlijn _____________________________ 131

5.2.1.1.3. Boekhoudnormen: voorstel en mededelingvan de Europese Commissie _______________________ 132

5.2.1.1.4. Raadgevend Comité voor het Bankwezen ___________ 133

5.2.1.1.5. Comité voor Bankentoezicht vande Europese Centrale Bank ________________________ 134

5.2.1.1.6. Contactgroep van Banktoezichthouders ____________ 134

5.2.1.1.7. Brouwerverslag __________________________________ 135

5.2.1.2. Het Baselcomité ____________________________________ 1355.2.1.2.1. Herziening van het Kapitaalakkoord _______________ 135

5.2.1.2.2. Ontwikkelingen in internationale boekhoudnormen _ 137

5.2.1.2.3. Publicatie van diverse Baseldocumenten ___________ 138

5.2.1.2.4. Joint Forum _____________________________________ 140

5.2.1.3. Het Forum of European Securities Commissions __________ 1415.2.1.3.1. Algemeen activiteitsverslag ________________________ 141

5.2.1.3.2. Categorieën van beleggers ________________________ 141

5.2.1.3.3. Deelname aan de Fesco-werkgroep«Market Conduct Standards forParticipants in an Offering» _______________________ 142

5.2.1.3.4. Deelname aan de Fesco-werkgroep«Primary Market Practices» ________________________ 142

5.2.1.3.5. Deelname aan de Fesco-werkgroep«European Public Offers» _________________________ 142

5.2.1.3.6. Deelneming aan de FESCO-werkgroep«Standards for Regulated Markets underthe Investment Services Directive (ISD)» ____________ 143

5.2.1.3.7. Een Europese regeling tegen marktmisbruik __________ 143

5.2.1.3.8. Alternative Trading Systems _______________________ 143

5.2.1.4. De internationale organisatievan effectentoezichthouders (IOSCO) __________________ 1445.2.1.4.1. De IASC-normen ________________________________ 144

5.2.1.5. De Groupe d’action financière ________________________ 1455.2.1.5.1. Internationale samenwerking - Witwassen van geld __ 145

5.2.2. Samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthouders _______ 147

5.2.2.1. Informatie-uitwisseling en bilaterale samenwerking tussentoezichthouders _____________________________________ 147

5.2.2.2. Memorandum CBF/CB/CECEI/CSSF over het toezicht opgeconsolideerde basis op de groep Dexia _______________ 149

HOOFDSTUK 6

BELEID MENSELIJK POTENTIEEL,PERSONEEL EN ADMINISTRATIE,INFORMATICA, WERKINGSKOSTEN

6.1. Activiteitsverslag _______________________________________________ 151

6.2. Wijzigingen van het koninklijk besluit werkingskosten _________ 154

6.3. Rekeningen van de Commissie voor het Bank- enFinanciewezen __________________________________________________ 156

DE KREDIETINSTELLINGEN,DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN,

DE WISSELKANTOREN ENDE OPENBARE EFFECTENUITGIFTEN

IN 1999

1. DE KREDIETINSTELLINGEN

1.1. Algemeen beeld

1.1.1. De banksector ___________________________________________ 163

1.1.2. De activiteit (op geconsolideerde basis) ______________________ 168

1.1.3. De balansstructuur (op vennootschappelijke basis) ____________ 170

1.2. De werkmiddelen (op vennootschappelijke basis)

1.2.1. Algemene evolutie _______________________________________ 172

1.2.2. Inzameling van cliëntentegoeden ___________________________ 173

1.3. DE BESTEDINGEN (op vennootschappelijke basis)

1.3.1. Algemene evolutie _______________________________________ 177

1.3.2. De kredietverlening ______________________________________ 178

1.3.3. De effectenportefeuille ____________________________________ 181

1.4. DE BUITEN-BALANSVERRICHTINGEN OP TERMIJN(op vennootschappelijke basis) _______________________________________ 185

1.5. DE SOLVABILITEIT, HET LANDENRISICO ENANDERE ASPECTEN VAN DE FINANCIËLE STRUCTUUR

1.5.1. De solvabiliteit ___________________________________________ 188

1.5.2. Het landenrisico (op geconsolideerde basis) __________________ 191

1.5.3. Andere aspecten van de financiële structuur(op vennootschappelijke basis) _____________________________ 194

8

1.6. DE RENDABILITEIT

1.6.1. Algemeen beeld _________________________________________ 196

1.6.2. Componenten van de resultatenrekening ____________________ 201

2. DE BELEGGINGS-ONDERNEMINGEN

2.1. De beursvennootschappen

2.1.1. Algemeen beeld _________________________________________ 205

2.1.2. De activiteit _____________________________________________ 206

2.1.3. De balansstructuur _______________________________________ 207

2.1.4. De solvabiliteit ___________________________________________ 208

2.1.5. De segregatie van cliëntengelden ___________________________ 210

2.1.6. De rendabiliteit __________________________________________ 211

2.2. De vennootschappen voor vermogensbeheer ___________________ 213

2.3. De vennootschappen voor makelarijin financiële instrumenten _______________________________________ 215

2.4. Vennootschappen voor plaatsing van ordersin financiële instrumenten _______________________________________ 216

3. DE WISSELKANTOREN _________________________________________________ 217

4. DE OPENBARE EFFECTENUITGIFTEN

4.1. Algemene situering van de financiële markten _________________ 219

4.2. Het beroep op de kapitaalmarkt door de prive-sector

4.2.1. Aandelen _______________________________________________ 222

4.2.2. Openbare aankoop- en ruilaanbiedingen ____________________ 223

4.2.3. Obligaties _______________________________________________ 223

4.2.4. Vastgoedcertificaten ______________________________________ 224

4.2.5. Achtergestelde certificaten _________________________________ 224

4.2.6. Afgeleide instrumenten ___________________________________ 224

4.3. De instellingen voor collectieve belegging _______________________ 225

9

COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN (1)

(1) Toestand op 30 september 2000.

LEDEN

Jean-Louis Duplat Voorzitter

Ludo BammensXavier DieuxFrançoise MasaiJan MeyersFrançois T’KintCathy Van Acker Leden

ERELEDEN

Baron Jean GodeauxBaron Walter Van Gerven Erevoorzitters

Oswald AdriaensenBavo CoolLéon DabinBaron Cecil de StrijckerWilliam FraeysAlexis JanssensMarcel Van AudenhoveJozef Van GoethemBernard Van Ommeslaghe Ereleden

De Commissie betreurt het overlijden, op 11 juli 2000, van Baron Charley del Marmol, erelid van deCommissie voor het Bank- en Financiewezen. Hij was lid van de Commissie van april 1958 tot juni1979. Al die jaren heeft hij zijn deskundige inzet, wijsheid en zin voor realisme ter beschikkinggesteld van de Commissie bij de opbouw van haar jurisprudentie. De Commissie wens hierbij hulde tebrengen aan zijn nagedachtenis.

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie het verzoek ingewilligd van de heer Fernand Naertom, op grond van persoonlijke redenen, op 1 maart 2000 te worden ontheven van zijn functie vanadjunct-directeur bij de eerste directie.

Zij heeft de heer Herman De Rijck, adviseur, benoemd tot adjunct-directeur van de vierde directiemet ingang van 1 september 2000.

De Commissie heeft akte genomen van de beslissing van de heer Claude Lempereur, directeur, om opgrond van persoonlijke redenen gebruik te maken van het recht om vervroegd met pensioen te gaanen dit op 1 januari 2001.

Zij heeft de heer Georges Carton de Tournai, adjunct-directeur, benoemd tot directeur van de derdedirectie, en de heer Philippe Lambrecht, adviseur, tot adjunct-directeur van de tweede directie.Beide benoemingen gaan in op 1 januari 2001.

10

DIRECTIECOMITEJean-Louis Duplat Voorzitter

Claude LempereurMichel Cardon de LichtbuerRudi BonteAlbert Niesten Directeuren

DIRECTIE I:PRUDENTIEEL TOEZICHT OP DE KREDIETINSTELLINGEN

Rudi Bonte Directeur

Toezichtsbeleid

Jozef MeulemanAndré MoreauFernand NaertMarc PickeurJozef SwyngedouwLuc Van Cauter (2) Adviseurs

Patrick Massin Adjunct-Adviseur

Ladislas Holvoet (3) Attaché

Gaëtan DoucetSerge Rompteau Bestuurssecretarissen

Grote bankgroepen

Guido Vidts Adjunct-Directeur

Frans BeukelaersBenoît BienfaitPaul CallebautFilip GijselDavid GuillaumeMarc Verleye Adviseurs

Peter MonderenVéronique ThirionThierry Thuysbaert Adjunct-Adviseurs

Michel De SchuyterInge Van de Paer Attachés

Wouter Van den Kerkhove Bestuurssecretaris

Binnenlandse kredietinstellingenWisselkantoren

Philippe de Mûelenaere Adjunct-Directeur

Philippe de BarsyMarc DenysPierre JurdanJoseph PulinxMarc Van CaenegemPaul Van DammeMonique Van Lancker Adviseurs

Jean-Luc HachaGiles MotteuMarijke Rombaut (4) Adjunct-Adviseurs

(2) Gedetacheerd bij de Europese Commissie sinds 1 september 2000.(3) Met loopbaanonderbreking.(4) Met loopbaanonderbreking.

11

Marleen GeldersEls LagrouLaurent OhnGino Thielemans Attachés

Buitenlandse kredietinstellingen

Christian Jacob Adjunct-Directeur

Alain DegroideJoseph De JongheThierry HuenaertsPierre SchmitzGéry Van Parys Adviseurs

Vincent Sapin Adjunct-Adviseur

Isabelle De GrooteJean-Luc Surquin Attachés

Coleet VynckierValérie Woit Bestuurssecretarissen

DIRECTIE II:TOEZICHT OP DE FINANCIELE INFORMATIEEN DE MARKTEN VOOR FINANCIELE INSTRUMENTEN (*)

Michel Cardon de Lichtbuer Directeur

Toezicht op de financiële informatie

Georges Carton de Tournai Adjunct-Directeur

Sonja D’HollanderJohan LembreghtRoland MelotteDidier Niclaes Adviseurs

Bénédicte ClerckxMichel ColinetBénédicte de le Vingne (5)Thierry Lhoest Adjunct-Adviseurs

Jean-Marc GollierAnnick LambrighsKris Martens Attachés

Toezicht op de instellingen voor collectieve belegging en tweede-lijnstoezicht

Jean-Pierre Maes (**) Adjunct-Directeur

Stéphane De MaghtVeerle De SchryverMartine Nemry Adviseurs

Benoît Loore Adjunct-Adviseur

Gaëtan Laga Attaché

Johan LammensSabine Philippart Bestuurssecretarissen

(*) Uitgiften van effecten en waarden, openbare overnameaanbiedingen, verplichtingen vanemittenten van genoteerde effecten inzake periodieke informatie, portefeuillemaatschappijen,openbaarmaking van belangrijke deelnemingen, instellingen voor collectieve belegging,tweede-lijnstoezicht op de secundaire markten.

(**) Ook voorzitter van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen.(5) Met loopbaanonderbreking.

12

DIRECTIE III:ALGEMENE EN JURIDISCHE STUDIES,EXTERNE COMMUNICATIE, VERTALING EN DOCUMENTATIE

Claude Lempereur Directeur

Luc Roeges Adjunct-Directeur

Algemene en juridische studies

Ann Dirkx (*)Philippe LambrechtGreet T’JonckAntoine Van Cauwenberge (*)Jean-Michel Van Cottem Adviseurs

Jean-Pierre DeguéeFrank Trimpeneers Adjunct-Adviseurs

Valérie Bosly Bestuurssecretaris

Externe communicatie

Edward Cloet Adviseur, Woordvoerder

Documentatie en publicaties

Myriam Penninckx Adviseur

Vertaling

Françoise DanthinneChristine Triest Adviseurs

Jean-Pierre CoeurnelleJan Leers Adjunct-Adviseurs

Wetenschappelijk secretariaat van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (**)

Luk BehetsJean-Paul Servais (***) Adjunct-Adviseurs

Laurence Pinte Attaché

(*) Neemt de functie van woordvoerder waar bij langdurige afwezigheid van de heer E. Cloet.(**) De Commissie voor het Bank- en Financiewezen is belast met het secretariaat van de Commissie

voor Boekhoudkundige Normen krachtens het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 totoprichting van die Commissie.

(***) Gedetacheerd bij het Kabinet van de Minister van Financiën sinds 20 juli 1999.

13

DIRECTIE IV:PRUDENTIEEL TOEZICHT OP DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN,MENSELIJK POTENTIEEL, PERSONEEL, ADMINISTRATIE ENINFORMATICA

Albert Niesten Directeur

Beleggingsondernemingen en perimetercontrole

Françoise Herbay Adjunct-Directeur

Beleggingsondernemingen

Koen AlgoetPhilippe de Harlez de DeulinPhilippe LeirensWilly SermonNicolas Staner Adviseurs

Dirk De MoorPhilippe DuboisHein LannoyChristine PécasseMarc Van de Gucht Adjunct-Adviseurs

Sylvie FunckenAnnemie Rombouts Attachés

Jacques Bodard Bestuurssecretaris

Perimetercontrole

Philippe Loison Attaché

Catherine Terrier Bestuurssecretaris

Menselijk potentieel, Personeel, Administratie en Informatica

Herman De Rijck Adjunct-Directeur

Menselijk potentieel

Marie-Josèphe Léonard Adviseur

Personeel en Administratie

Egwin Schoolmeesters Diensthoofd

Informatica

Véronique LéonardJoseph Van CauwenberghJan Vyverman Adviseurs

Hilde DierckxJohan Vanhaverbeke Adjunct-Adviseurs

KANTOREN

Louizalaan 99 - 1050 Brussel

Tel. : (02) 535.22.11Fax : (02) 535.23.23Website : www.cbf.be

14 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

Wettelijk statuuten toezicht

15ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

Hoofdstuk 1

TOEZICHT OP DE KREDIETINSTELLINGEN,

DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN,

DE VENNOOTSCHAPPEN

VOOR BELEGGINGSADVIES EN

DE WISSELKANTOREN

1.1. ACTIVITEITSVERSLAG

1.1.1. Kredietinstellingen

1.1.1.1. Evolutie van de sector

In België gevestigde kredietinstellingen en financiële holdings

Sinds december 1998 is de sector als volgt geëvolueerd:

Aantal op Aantal op Aantal op31.12.1998 31.12.1999 30.06.2000

KREDIETINSTELLINGEN MET VERGUNNING IN BELGIE 95 89 86

1. Kredietinstellingen naar Belgisch recht 81 75 72

Banken 49 46 43(waaronder - Federaties van kredietinstellingen) (1) (1) (1)

Spaarbanken of spaarkassen 29 25 25(waaronder - Kredietverenigingen erkend door

de Nationale Kas voor Beroepskrediet) (11) (9) (9)

Effectenbanken 2 3 3

Gemeentespaarkassen 1 1 1

2. Bijkantoren in België van kredietinstellingen die ressorterenonder een Staat die geen lid is van de Europese Unie 14 14 14

KREDIETINSTELLINGEN DIE ONDER EEN ANDERE LID-STAATVAN DE EUROPESE UNIE RESSORTEREN EN EEN IN BELGIEGEREGISTREERD BIJKANTOOR HEBBEN 25 30 34

FINANCIELE HOLDINGS NAAR BELGISCH RECHT 4 8 8

TOTAAL AANTAL KREDIETINSTELLINGEN +FINANCIELE HOLDINGS NAAR BELGISCH RECHT 124 127 128

16 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

De voorbije drie jaar is het aantal buitenlandse kredietinstellingen dat in Belgiëactief is via een dochter, een bijkantoor, een vertegenwoordigingskantoor of in hetkader van het vrij verrichten van diensten, als volgt geëvolueerd:

(1) Zie dit verslag, p. 163.

12.98 12.99 06.2000 12.98 12.99 06.2000 12.98 12.99 06.2000 12.98 12.99 06.2000

Lid-Staten EU

Denemarken 1 (1) 2 (2) 2 (2) 1 1 1Duitsland 2 3 3 6 7 8 28 (16) 35 (17) 40 (21) 4 4 4Finland 1 (-) 2 (1) 2 (1)Frankrijk 4 5 5 8 8 8 38 (20) 48 (24) 61 (26) 1 1 1Griekenland 1 1 1Ierland 20 (11) 20 (11) 22 (13)Italië 1 1 1 1 1 1 1 (-) 1 (-) 12 10 10Luxemburg 43 (36) 45 (37) 48 (38) 1 1 1Nederland 9 11 11 6 8 9 25 (24) 35 (31) 36 (32) 1Oostenrijk 3 (3) 4 (4) 5 (4) 3 3 3Portugal 12 (11) 12 (11) 12 (11)Spanje 1 1 1 2 2 2 5 (4) 6 (5) 6 (5) 4 5 4Verenigd Koninkrijk 2 4 6 94 (73) 91 (71) 91 (71)Zweden

Subtotaal 17 21 21 25 30 34 270 (199) 301(214) 326(224) 28 26 25

Overige landen

EuropeseEconomische Ruimte

Noorwegen 3 (3) 3 (3) 3 (3)

Overige

Brazilië - -Hongarije - 1 1 1India 2 2 2 -Israël - 1 1 1Japan 5 2 2 4 4 4 - 1 1 1Libanon 2 1 1 -Marokko 2 2 2 - 2 2 2Pakistan 1 1 1 -Rusland - 1 1Taïwan 1 1 1 -Turkije - 3 3 3Verenigde Staten 2 2 2 5 5 5 - 2 2 2

Subtotaal 10 6 6 14 14 14 10 11 11

TOTAAL 27 27 27 39 44 48 273 (202) 304(217) 329(227) 38 37 36

Vertegenwoordigings-kantoren

van buitenlandsekrediet-instellingen

Kredietinstellingennaar Belgisch recht

met een buitenlandsemeerderheids-

deelneming

Kredietinstellingennaar buitenlands

recht

Kredietinstellingen dieaanwezig zijn in het kader

van het vrij verrichtenvan diensten (*)

(*) de getallen tussen haakjes betreffen de kredietinstellingen die in België gelddeposito’s en andereterugbetaalbare gelden van het publiek in ontvangst mogen nemen

De evolutie van de banksector en de huidige samenstelling ervan (inclusief de uit-splitsing van de kredietinstellingen naar Belgisch recht naar het soort aandeelhouders-kring) worden geanalyseerd in het economisch gedeelte van dit jaarverslag (1).

17ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

1.1.1.2. Banktoezicht 1999-2000

Tijdens de verslagperiode kenden de kredietinstellingen een behoorlijke ontwikke-ling van hun activiteit en resultaten: het balanstotaal nam op geconsolideerde basistoe tot meer dan 1000 miljard euro, de buiten-balansverrichtingen op termijn ste-gen tot 2500 miljard euro, de solvabiliteitsratio (uitgedrukt als zogenaamde riskassets ratio) kwam uit op bijna 12%, en voor het vierde opeenvolgende jaar was ereen stevige toename van de winst die het rendement op eigen vermogen tot meerdan 17% opdreef. Dit positief beeld mag niet doen vergeten dat de prudentiëleaandacht blijft gaan naar een gezonde financiële structuur, ondersteund door eenevenwichtig opgebouwde solvabiliteitsbasis en een recurrente winstgevendheid.

In het bankenlandschap heeft de concentratiebeweging zich verder doorgezet: hetaantal kredietinstellingen blijft rond de 120, maar de 5 grote bankgroepen zijn nugoed voor meer dan 85% van de bankactiviteit. Bij de middelgrote en kleine bin-nenlandse banken zijn er belangrijke verschuivingen geweest in de aandeelhouders-kring, waarbij vooral Europese financiële groepen zich als aandeelhouder profi-leerden. De versterkte Europese aanwezigheid kwam ook tot uiting in de toenamevan het aantal bijkantoren van Europese banken (tot 34) en van het aantalnotificeringen van vrije dienstverlening (tot 329). Ondertussen hebben ook deBelgische banken hun internationale aanwezigheid vergroot, waarbij vooral Cen-traal-Europa in de belangstelling stond. De herstructurering in de banksector wordtgevoed door de toegenomen concurrentie binnen de sector of met andere finan-ciële bemiddelaars en is het gevolg van snel veranderende omgevingsfactoren. Bijde prudentiële analyse van deze verschuivingen is de nodige aandacht gegaan naarde strategische en operationele beheersing van de schaalvergroting in de sector.

In het intern overgangsplan voor het banktoezicht, waarvan de beginselen in vorigejaarverslagen werden toegelicht (2), is ondertussen de consolidatiefase aangevat:de controle door multidisciplinaire teams, de synergie tussen interne audit, erkendrevisor en eigen banktoezicht, en de afstemming en coördinatie van de controlemet andere toezichthouders (zowel op ‘cross-sectoral» als op ‘cross border’-basis)worden nu consequent toegepast. Een intern overgangscomité heeft dit overgangs-plan verder opgevolgd en waar nodig bijgestuurd.

Centraal in de controleplannen per instelling stond de verdieping van het inzicht inde organisatie en de werking van de banken en de aanpak van hun nieuwe projec-ten, naast de kwaliteit van het management en van het interncontrolesysteem.Gezien het belang van een adequate synergie tussen de controlefuncties werd tel-kens uitgebreid aandacht besteed aan de werking van de interne auditfunctie. Dehiervoor vermelde domeinen werden onderzocht via controles ter plaatse dooreigen inspectieteams. Overeenkomstig de ‘risk based approach’ wordt de diepgangen de intensiteit van het toezicht bepaald in functie van het risicoprofiel van elke

(2) Zie het jaarverslag 1997-1998, p. 38 en volgende en het jaarverslag 1998-1999, p. 59 en volgende.

18 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

bank: financieel en organisatorisch minder performante banken vergen meer aan-dacht dan andere. Voor een efficiënte opvolging van de financiële positie en ratio’svan de instellingen is het vanzelfsprekend dat de banken zelf hun financiële statentijdig, correct en volledig rapporteren aan de autoriteiten. De Commissie heeft inhet verslagjaar een bijzondere actie gevoerd om «achterblijvers» aan te pakken.

Het krediet-, rente- en marktrisico zijn steeds weerkerende thema’s in de controlester plaatse. In een aantal gevallen kwamen ook de beheersing van het distributie-net, de witwasmaatregelen en het voorkomingsbeleid (3), en het landenrisico aanbod. Naast de eigenlijke inspecties werden ook korte algemene verkenningsop-drachten ter plaatse uitgevoerd.

Gelet op de snelle ontwikkeling van de «private banking»-activiteiten werd gestartmet een horizontale inspectieronde in de sector, waarbij de aandacht ging naar dereikwijdte van deze activiteit en naar de invulling van het ‘ken uw cliënt’ (‘knowyour customer’)-principe. Prudentiële aandachtspunten in dit delicate bedrijfs-segment zijn: een aangepaste scheiding van functies, een correcte informatie enresponsabilisering van de cliënteel, een goed werkende interne controle en eeninpassing in het risicobeheer van de bank. Deze aandachtspunten zullen in eenlatere circulaire meer in detail worden belicht.

Over de opvolging van de jaar 2000-problematiek en van de euro-overgang wordtverder in dit jaarverslag gerapporteerd. Gelet op het cruciaal belang van een dege-lijke en betrouwbare IT-ondersteuning, is een uitgebreide bevraging gedaan in desector over het IT-beveiligingsbeleid, o.m. met betrekking tot de dienstverlening viaInternet. Deze rondvraag wordt aangevuld met inspecties ter plaatse. De conclu-sies daarvan kunnen uitmonden in meer formele richtlijnen voor de sector die ookzullen steunen op het overleg terzake in de internationale fora van toezichthouders.De impact die de IT-ontwikkelingen zullen hebben op de bancaire distributiekanalen(cfr. de recente oprichting van een internetbank (4)) en de vragen die zij oproepeni.v.m. de beheersing van het operationeel risico, illustreren het belang van dezedimensie.

Enkele kredietinstellingen vergden een intensieve toezichtsactie. Het ging om in-stellingen met belangrijke organisatorische tekortkomingen, zorgwekkende ontwik-kelingen in hun financiële structuur of leefbaarheidsproblemen. Waar nodig wer-den herstelmaatregelen opgelegd.

(3) Zie het jaarverslag 1998 - 1999, p. 42 en volgende.(4) Zie dit verslag, p. 45.

19ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

Een nieuwe uitdaging voor het toezicht vormen de ontwikkelingen op het gebiedvan de betalings- en vereffeningssystemen. Er heeft zich een concentratiebewegingvoorgedaan met betrekking tot de back-office verwerking van verrichtingen op definanciële markten, waardoor verrekenings-, vereffenings- en bewaringsfuncties meerworden geïntegreerd. Kostenefficiëntie en specialisatie spelen daarbij een grote rol.Deze ontwikkelingen vergen een aanpassing van de toezichtspraktijk en een af-stemming tussen het prudentieel banktoezicht en de zogenaamde «oversight» vanbetalings-, vereffenings- en leveringssystemen. Daartoe werd het overleg met deNationale Bank verder uitgediept.

Wat het bancair toezichtsbeleid betreft, is de meeste aandacht gegaan naar de werk-zaamheden met het oog op de herziening van het kapitaalakkoord van Bazel en deparallelle werkzaamheden op het niveau van de Europese Unie. Ondertussen werdde Belgische eigen-vermogensreglementering gewijzigd, hoofdzakelijk om dezeaan te passen aan drie Europese richtlijnen uit 1998 die de Europese solvabiliteits-voorschriften hadden gewijzigd.

Op het gebied van de bancaire regelgeving werd een bezinning aangevat over deregeling inzake onverenigbaarheden voor bankleiders, rekening houdend met desituatie in andere Europese landen en met de noodzaak een kader te behoudenwaarin een gezond en voorzichtig bankbeleid wordt gewaarborgd en belangen-tegenstellingen worden vermeden. Er worden circulaires voorbereid ter aanpassingvan het toezichtskader voor gevolgmachtigde agenten en het gebruik van internebankrekeningen voor transacties met cliënten. Thema’s die in de internationaletoezichtsfora aan bod komen, zijn dikwijls het uitgangspunt voor specifieke richtlij-nen of aanbevelingen van de Commissie. Dit is o.m. het geval voor het krediet-risicobeheer, waarover het Baselcomité onlangs een document heeft verspreid datin specifieke richtlijnen voor de Belgische kredietinstellingen zal worden omgezet.

De deelname aan het internationaal beleidsoverleg, waarover in dit verslag uitvoe-rig wordt gerapporteerd, is een essentiële pijler voor de uitwerking van het eigentoezichtsbeleid: niet alleen omdat internationale verplichtingen dienen te wordengerespecteerd, maar vooral gezien de impact van het internationaal overleg op deoriëntatie van de nationale regelgeving en toezichtspraktijk. Met deze werkzaam-heden is een belangrijke tijdsinvestering gemoeid: enkel de deelname aan 35 inter-nationale fora voor banktoezicht vergde 165 vergaderdagen in 1999. Versterkingvan de samenwerking en convergentie van de toezichtspraktijken zijn nu centralethema’s geworden in het overleg tussen de toezichthouders. Dit uit zich ook in deintensivering van de bilaterale samenwerking met andere toezichthouders. Ook deCommissie heeft die samenwerking verder uitgebouwd, zowel op nationaal vlak(zie de commentaar over de samenwerkingsovereenkomst met de Controledienstvoor de Verzekeringen) als op internationaal vlak.

20 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

Een bijzondere dimensie in het internationale overleg heeft te maken met de ont-wikkelingen in het internationaal boekhoudrecht en de impact ervan op hetprudentieel toezicht: de Commissie neemt ook hier actief deel aan de werkgroepenbinnen het Baselcomité.

Voor een goede werking van het toezicht zijn aangepaste en doeltreffende instru-menten nodig. Tijdens de verslagperiode werd verder met de Nationale Bank enmet de banksector overlegd over de verbetering van het proces voor de rappor-tering door de instellingen, en werd het Bank Performance Report (BPR), dat o.m.allecijfergegevens van de instellingen elektronisch verwerkt tot sleutelratio’s i.v.m. definanciële positie en het risicoprofiel (5), verder verfijnd. De methodologie van hetBPR werd aan bankiers en revisoren toegelicht, en de trimestriële BPR-output wordthen nu ook periodiek bezorgd en met hen besproken. Er wordt ook gewerkt aaneen nieuw elektronisch gegevensbestand over de kredietinstellingen, en er werdgestart met de elektronische archivering van alle toezichtsdocumenten.

In het kader van de synergie tussen de concentrische cirkels (6) van het prudentieeltoezicht, vormt de BPR- transparantie een nieuwe stap in het stimuleren en onder-steunen van de communicatie tussen de banktoezichthouder, de kredietinstellingenen de revisoren, in het bijzonder voor de aspecten die verband houden met deopvolging van de financiële positie en de risico’s van de kredietinstellingen.

Ook op andere gebieden werd de synergie tussen de concentrische cirkels van hettoezicht verder uitgewerkt. Zo werd in het overleg met de revisoren bijzondereaandacht besteed aan de naleving van de instructies inzake hun medewerkingsop-dracht aan het prudentieel toezicht, en aan de werking van hun kabinetten. In de«trialooggesprekken» met de Belgische Vereniging van Banken en het Instituut vande Revisoren erkend door de CBF, werd o.m. aandacht besteed aan maatregelen terbevordering van een integere en zorgvuldige bedrijfsvoering. Het is de bedoelingvan de Commissie om hier een aantal principes uit te vaardigen voor de goedewerking en organisatie van de zogenaamde‘compliance’-functie.

Ten slotte werd met de interne auditors van de grote bankgroepen een sectoraaloverleg gestart.

(5) Zie het jaarverslag 1996-1997, p. 32 en 35, en 1997-1998, p. 4.(6) Zie het jaarverslag 1996-1997, p. 26 en volgende.

21ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

1.1.2. Beleggingsondernemingen en vennootschappen voorbeleggingsadvies

1.1.2.1. Evolutie van de sector

De ondernemingen waaraan in België een vergunning is verleend

Tijdens de voorbije 18 maanden kende de sector van de ondernemingen waaraanin België een vergunning is verleend, de volgende evolutie:

Lijst Lijst Lijst Lijstop op op op Evolutie Evolutie

31.12.1998 30.06.1999 31.12.1999 30.06.2000 12/99-00 6/99-00

BELEGGINGSONDERNEMINGEN

MET VERGUNNING IN BELGIE + - + -1. Beleggingsondernemingen naar Belgisch recht 79 77 81 84

Beursvennootschappen 52 50 49 46 3 -6 1 -5Vennootschappen voor vermogensbeheer 23 24 27 30 4 6Vennootschappen voor makelarij in financiëleinstrumenten 4 3 4 4 -1 1Vennootschappen voor plaatsing van orders infinanciële instrumenten - - 2 4 2 4

2. Bijkantoren in België van beleggings-ondernemingen die ressorteren onder het rechtvan Staten die geen lid zijn van deEuropese Gemeenschap - - - -

3. Bijkantoren in België van beleggings-ondernemingen die ressorteren onder het rechtvan een andere Lid-Staat van de EuropeseGemeenschap, maar niet beschikken overde vergunning waarin Richtlijn 93/22/CEEvoorziet - - 1 1 1 1

BIJKANTOREN IN BELGIE VAN BELEGGINGS-ONDERNEMINGEN DIE RESSORTEREN ONDERHET RECHT VAN EEN ANDERE LID-STAATVAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP 4 5 6 8 2 3

TOTAAL AANTAL BELEGGINGS-ONDERNEMINGEN + BIJKANTOREN 83 82 88 93 12 -7 16 -5

VENNOOTSCHAPPEN VOOR BELEGGINGSADVIES 7 6 5 4 0 -2 0 -2

TOTAAL AANTAL VENNOOTSCHAPPENMET VERGUNNING 90 88 93 97 12 -9 16 -7

Het totale aantal beleggingsondernemingen met vergunning en bijkantoren van inBelgië geregistreerde buitenlandse beleggingsondernemingen, dat tot juni 1999nagenoeg constant is gebleven, is tijdens de periode waarover hier verslag wordtuitgebracht fors de hoogte ingegaan met 13%. Enkel bij de beursvennootschappenbleef de dalende tendens aanhouden. Deze groei is enerzijds te verklaren door detoename van het aantal vennootschappen voor vermogensbeheer en bijkantorenvan buitenlandse beleggingsondernemingen, en, anderzijds, door de erkenning vande eerste beleggingsondernemingen met een vergunning als vennootschap voorplaatsing van orders in financiële instrumenten (7).

(7) Dit statuut werd ingevoerd bij artikel 35 van de wet van 10 maart 1999 tot wijziging van de wet van6 april 1995; zie het jaarverslag 1998-1999, p. 65.

22 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

Programma van werkzaamheden van de beleggingsondernemingen (8)

In de vergunning die aan een beleggingsonderneming wordt verleend, is nauwkeu-rig gepreciseerd welke beleggingsdiensten zij mag verstrekken. De onderstaandetabel geeft per beleggingsdienst aan hoeveel beleggingsondernemingen er een ver-gunning voor hebben verkregen.

Beleggingsondernemingen Beurs- Vennoot- Vennoot- Vennoot- Bijkantorenvennoot- schappen schappen schappen van buitenlandseschappen voor voor voor plaatsing beleggings- Totaal

vermogens- makelarij in van orders onder-beheer financiële in financiële nemingen

instrumenten instrumenten (intra EER)

Periode 6/99 6/00 6/99 6/00 6/99 6/00 6/99 6/00 6/99 6/00 6/99 6/00Aantal 50 46 24 30 3 4 0 4 5 9 82 93

Activiteitsprogramma (*)1a) In ontvangst nemen en doorgeven van

orders voor rekening van derden 50 45 15 19 n/a n/a 0 4 4 6 69 741b) Uitvoering van orders voor

rekening van derden 48 43 0 0 n/a n/a 0 0 3 4 51 471c) Samenbrengen van beleggers 9 8 0 0 3 4 0 0 0 1 12 132. Handelen voor eigen rekening 45 39 n/a n/a n/a n/a n/a n/a 1 0 45 393. Discretionair beheer 20 21 24 30 n/a n/a n/a n/a 4 8 48 594.a) Vaste overneming 8 n/a n/a n/a n/a n/a n/a 0 0 9 84.b) Plaatsing van uitgiften 45 43 n/a n/a n/a n/a 0 3 0 0 45 46

A handelsposities & vaste overnames (**) 33 29(waaronder ondernemingen waarvoorde overgangs-regeling geldt) (***) 9 7

B bewaarders voor ICB’s enverzekeringsondernemingen (****) 2 2

Het aanbod aan beleggingsdiensten evolueert parallel met de ontwikkelingen in dediverse categorieën van beleggingsondernemingen. De opvallendste ontwikkelingenzijn terug te vinden bij de beleggingsondernemingen die diensten van discretionairbeheer verstrekken, waarvan het aantal met 23% is toegenomen, en bij de beleggings-ondernemingen die orders in ontvangst nemen en doorgeven, die een stijging met 7%lieten optekenen. Wanneer de cijfers van de laatste drie jaar worden beschouwd, ishet aantal ondernemingen in deze twee categorieën respectievelijk met 55% en 16%gestegen. Tijdens de verslagperiode is het aantal beursvennootschappen met een ver-gunning om handelsposities in te nemen verder gedaald met twee vennootschappen.

Grensoverschrijdende werkzaamheden van de Belgische en buitenlandsebeleggingsondernemingen

De beleggingsondernemingen die deel uitmaken van de Europese EconomischeRuimte («EER») hebben, mits zij een kennisgevingsprocedure in acht nemen, demogelijkheid om diensten te verstrekken in andere landen van de EER, hetzij via devestiging van een bijkantoor op het grondgebied van een ander land (9), hetzij inhet kader van het vrij verrichten van diensten (10).

(8) Zie artikel 46, 1° van de wet van 6 april 1995.(9) Op 30 juni 2000 hadden twee Belgische beleggingsondernemingen een bijkantoor opgericht in een

ander land van de EER, terwijl acht beleggingsondernemingen die ressorteerden onder het recht vaneen land van de EER, een bijkantoor in België hadden gevestigd.

(10) Zie de artikelen 83 tot 89 van de wet van 6 april 1995 die de Commissie in haar circulaire D4/EB/323van 27 mei 1998 nader heeft toegelicht.

(*) Zie artikel 46, 1° van de wet van 6 april 1995.(**) Zie artikel 58, § 1, tweede lid van de wet van 6 april 1995. Beursvennootschappen met een

vergunning voor deze activiteit, moeten over een aanvangskapitaal en een eigen vermogen van tenminste 1,239 miljoen euro beschikken, tenzij zij in aanmerking komen voor de overgangsregeling.

(***) Krachtens de overgangsregeling van artikel 66, § 2 van de wet van 6 april 1995 zijn dezevennootschappen verplicht hun eigen vermogen geleidelijk op te trekken tot 1,239 miljoen euro.

(****) Zie artikel 58, § 1, derde lid van de wet van 6 april 1995.

23ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

In de onderstaande tabel wordt per land van de Europese Economische Ruimtevermeld hoeveel kennisgevingen over het vrij verrichten van diensten werden ver-richt door Belgische beleggingsondernemingen, enerzijds, en, door beleggings-ondernemingen die ressorteren onder het recht van een ander land van de EER (11),anderzijds. Van de Belgische beleggingsondernemingen die een kennisgeving heb-ben verricht, heeft ruim twee derde het statuut van beursvennootschap; de overigezijn vennootschappen voor vermogensbeheer en één van hen is een vennootschapvoor makelarij in financiële instrumenten.

(11) De Commissie stelt elk jaar de lijst op met de onder het recht van een land van de EER ressorterendebeleggingsondernemingen die in hun land van herkomst een vergunning hebben gekregen en deCommissie ter kennis hebben gebracht dat zij voornemens zijn om in België beleggingsdiensten teverstrekken in het kader van het vrij verrichten van diensten (artikel 4 van het koninklijk besluit van20 december 1995). Deze lijst werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 1 april 2000.

(12) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 73 tot 76.

Belgische ondernemingen die Ondernemingen uit de EER diein de EER werkzaam zijn in in België werkzaam zijn in

het kader van het vrij het kader van het vrijverrichten van diensten verrichten van diensten

Landen van de EER 30/06/99 30/06/00 30/06/99 30/06/00Denemarken 6 9 5 5Duitsland 8 14 0 2Finland 5 8 1 2Frankrijk 15 18 41 46Griekenland 5 7 2 2Ierland 6 10 31 30IJsland 4 4 0 0Italië 8 12 2 1Liechtenstein 5 7 0 0Luxemburg 17 26 1 7Nederland 15 22 33 45Noorwegen 6 9 5 6Oostenrijk 8 11 5 6Portugal 8 11 1 3Spanje 8 12 0 0Verenigd Koninkrijk 7 12 624 676Zweden 6 9 14 12Totaal aantal kennisgevingen 137 201 765 843

Aantal ondernemingen dieéén of meer kennisgevingenhebben verricht 22 28 765 843

Het prudentiële toezicht op de beleggingsondernemingen

Tijdens de vorige verslagperiode (12) heeft de Commissie de prudentiële controle opde beleggingsondernemingen gereorganiseerd. Zij heeft er voornamelijk naar ge-streefd het risiconiveau van elke onderneming te bepalen om vervolgens tot eenoptimale toewijzing van de controlemiddelen te kunnen komen, het aantal controlester plaatse te verhogen, het prudentiële-controlekader verder uit te werken en hetglobale risicoprofiel van de sector te verbeteren. Zij heeft ook een nieuwe structuuringevoerd die is opgebouwd rond drie gespecialiseerde cellen, zij heeft instrumentenvoor de risicometing ontwikkeld en een controleplan uitgestippeld waarin de be-schikbare tijd verhoudingsgewijs wordt toegekend aan de diverse risicocategorieën.

24 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

Dankzij de maatregelen die tijdens de vorige verslagperiode werden genomen, konde efficiëntie van de controle op de beleggingsondernemingen duidelijk worden ver-beterd, vooral door de fors opgedreven frequentie en het aanzienlijk hoger aantalcontroles ter plaatse en door de specifieke initiatieven om het risico af te bouwen.

Bij het opstellen in 1998 van het controleplan voor de volgende periode is de Com-missie uitgegaan van een daling van het totale aantal beleggingsondernemingen,zoals algemeen werd verwacht. Deze evolutie is echter uitgebleven, behalve in decategorie van de beursvennootschappen. Het aantal bemiddelaars in effecten blijftop dit ogenblik immers alsmaar toenemen en de belangstelling voor deze beroe-pen blijft zeer groot, zoals blijkt uit het aantal vergunningsaanvragen dat thans vooronderzoek wordt ingediend bij de diensten van de Commissie (13).

Tegen die achtergrond en met toepassing van het beginsel om de middelen toe tewijzen naar gelang van het gelopen risico, heeft de Commissie haar middelen toe-gespitst op de ondernemingen waar, naar het oordeel van de diensten, de risico’svan prudentiële aard het hoogst zijn, namelijk de beursvennootschappen. Alduswerden tijdens de verslagperiode 65 controles ter plaatse uitgevoerd, waarvan 40bij beursvennootschappen (op een populatie van 46 vennootschappen per 30 juni2000). Deze controles bij de beursvennootschappen namen 72% van de tijd inbeslag die in totaal aan controles ter plaatse werd besteed.

Hoewel de risico’s die de solvabiliteit van de beleggingsondernemingen en bijgevolgook de tegoeden van de cliënten in het gedrang kunnen brengen, duidelijk het sterkstaanwezig zijn bij de beursvennootschappen, precies omwille van hun beroeps-activiteiten, mag niet uit het oog worden verloren dat de Commissie ook de opdrachtheeft erop toe te zien dat de andere beleggingsondernemingen, waaronder de ven-nootschappen voor vermogensbeheer, eveneens de regels naleven die verbondenzijn aan hun statuut en/of hun beroep. De Commissie zal het controleplan voor dekomende maanden en de toewijzing van de vereiste middelen dan ook opnieuwbekijken vanuit dit oogpunt teneinde voor alle beleggingsondernemingen een con-trole ter plaatse met een redelijke periodiciteit te waarborgen.

Voor welbepaalde aspecten werd gestalte gegeven aan een hervorming van hetprudentiële kader voor de beleggingsondernemingen waarbij enerzijds voorrangwerd verleend aan werkzaamheden die verband houden met de reglementering ende doctrine op de gebieden die het risicoprofiel kunnen beïnvloeden, en, ander-zijds, aan het uitwerken van een kader voor de nieuwe evoluties die zich hebbenafgetekend in de sector van de beleggingsondernemingen:

- een kader voor het nieuwe statuut van vennootschap voor plaatsing van ordersin financiële instrumenten (14);

- de activiteit van bewaarneming van effecten voor de beursvennootschappen (15);

- het uitwerken van een kader voor en het verder uitbouwen van e-broking, eennieuw distributiekanaal voor de beleggingsdiensten (16);

(13) Op 30 juni 2000 waren er 18 aanvragen voor een vergunning in onderzoek, waarvan 12 betrekkinghadden op een vergunning als vennootschap voor vermogensbeheer, 4 als vennootschap voor deplaatsing van orders in financiële instrumenten en 2 als beursvennootschap.

(14) Zie dit verslag, p. 37.(15) Zie dit verslag, p. 49.(16) Zie dit verslag, p. 34.

25ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

- het onderzoek van nieuwe modellen voor bemiddeling in financiële instrumen-ten (17);

- de FESCO-werkzaamheden over de harmonisatie van de gedragsregels voorbeleggingsdiensten (18);

- een regeling voor de verwerking van de kennisgevingen omtrent het vrij ver-richten van diensten door beleggingsondernemingen uit de Europese Economi-sche Ruimte (19).

In de loop van de komende maanden zullen de inspanningen bij voorrang wordentoegespitst op het afstemmen van het statuut van beleggingsonderneming op datvan kredietinstelling, waarbij rekening zal worden gehouden met de bijzonderekenmerken van de beleggingsondernemingen (jaarrekening, instructies voor de er-kende revisoren, interne audit, beleid ten aanzien van de gevolmachtigde agenten)en zal ook de «asset management»-activiteit een prioritair aandachtspunt zijn.

De toename van het «asset management» heeft zich voornamelijk voorgedaan inde sector van de beleggingsondernemingen (vermogensbeheer), zowel bij onaf-hankelijke ondernemingen als bij dochters van kredietinstellingen waar deze groeinog meer uitgesproken was. Dit beroep, dat tot voor kort werd uitgeoefend in deschaduw van de andere financiële beroepen en vanuit prudentieel oogpunt als bij-komstig werd beschouwd, moet thans worden gezien als een volwaardige bedrijfs-sector en verdient de nodige aandacht. Het prudentiële kader dient dan ook teworden aangepast aan deze ontwikkelingen (herziening van het koninklijk besluitvan 5 augustus 1991, wat het vermogensbeheer betreft, de jaarrekening, de perio-dieke staten en de gedragsregels).

Een actievere deelname aan de diverse internationale fora, waaronder FESCO inhet bijzonder, zal de Commissie toelaten een duidelijker inzicht te verwerven in detendensen en risico’s op de andere markten door ervaringen uit te wisselen metandere toezichthouders (bijvoorbeeld: e-commerce); zij zal tevens kunnen deelne-men aan het uitwerken van beginselen, aanbevelingen en gedragscodes die opinternationaal niveau worden goedgekeurd en hieruit de nodige lering kunnen trek-ken voor de uitoefening van het toezicht in België.

Ten slotte heeft de Commissie een programma uitgewerkt dat de beurs-vennootschappen toelaat hun periodieke staten en de analyse ervan via computerdoor te sturen, wat zou moeten leiden tot een grotere doeltreffendheid bij het op-stellen en het verwerken van die gegevens, zowel voor de betrokken vennootschap-pen als voor de diensten van de Commissie. Dit programma, dat thans wordt uitge-test, zou in de loop van het volgende boekjaar operationeel moeten zijn.

1.1.3. Wisselkantoren

Tijdens de beschouwde periode heeft de Commissie 1 nieuw kantoor geregistreerden zijn 2 kantoren op hun verzoek geschrapt. Tevens werd in één geval de aanvraagtot registratie geweigerd omdat de bestuurders en aandeelhouders niet voldedenaan de vereiste van professionele betrouwbaarheid en geschiktheid. Het aantal ge-registreerde kantoren per 30 juni 2000 bedraagt 36.

(17) Zie dit verslag, p. 51.(18) Zie dit verslag, p. 142.(19) Zie dit verslag, p. 22.

26 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

De Commissie heeft het principe van de organisatie van minimum één inspectieper jaar in elk van de wisselkantoren gehandhaafd. Het toezicht heeft zich in devoorbije verslagperiode vooral toegespitst op de naleving van dewitwasreglementering. Meer bepaald werd aandacht besteed aan de kwaliteit vanhet beleid inzake melding van verdachte wisselverrichtingen aan de Cel voor Fi-nanciële-Informatieverwerking (CFI). De wisselkantoren werden hierbij aangemaandtijdige en volledige melding te doen van alle verrichtingen die betrekking zoudenhebben op witwassen. Hun aandacht werd tevens gevestigd op het feit dat de Com-missie (20) desgevallend zelf verplicht is de CFI op de hoogte te brengen van ver-dachte feiten en verrichtingen. De Commissie stelde bovendien vast dat er nogsteeds onvoldoende gevolg gegeven werd aan de verplichting (21) tot het systema-tisch opmaken van geschreven rapporten ten behoeve van de witwas-verantwoordelijke omtrent de wisselverrichtingen die verband zouden kunnen hou-den met het witwassen van geld.

In het verlengde van vroegere controle-acties werd verder de kwaliteit van de maan-delijkse statistieken nauwgezet opgevolgd. Hierbij werd vastgesteld dat de meestekantoren tijdig en volledig rapporteren. Enkele kantoren zullen niettemin nog be-langrijke inspanningen moeten doen om hun administratieve verwerking via infor-matica te optimaliseren.

De Commissie heeft eveneens bijzondere aandacht besteed aan de activiteit vandeviezentransferten; deze activiteit is in volle expansie en bepaalde wisselkantorenhebben zich hierin gespecialiseerd. Zij heeft hierbij vooral toegezien op de nale-ving van de identificatieverplichting, de boekhoudkundige en administratieve or-ganisatie en de kwaliteit van de periodieke rapportering.

In tegenstelling tot wat verwacht werd in het licht van de definitieve invoer vaneurobiljetten in 2002, werd de Commissie geconfronteerd met niet minder dan 15aanvragen om inlichtingen inzake de registratie van nieuwe wisselkantoren. Dezeleidden ondertussen tot de formele indiening van 4 nieuwe registratie-dossiers.

1.1.4. Perimetercontrole

De perimetercontrole is gericht op onregelmatige activiteiten die in of vanuit Bel-gië worden verricht in verband met materies die tot de bevoegdheidssfeer van deCommissie behoren. Tijdens de vorige verslagperiode had de Commissie beslistmeer middelen vrij te maken voor de perimetercontrole en haar doelstellingen opdat vlak te verduidelijken. Meer concreet heeft zij een gespecialiseerde cel opge-richt die haar inspanningen toespitst op twee actieterreinen: enerzijds, informatiever-strekking aan en vorming van het publiek en, anderzijds, opsporing en stopzettingvan bepaalde inbreuken die een bedreiging vormen voor het publiek of voor degoede reputatie van de nationale financiële sector (22).

(20) Artikel 21 van de witwaswet van 11 januari 1993.(21) Artikel 8 van de witwaswet van 11 januari 1993.(22) Voor meer gedetailleerde informatie, zie het jaarverslag 1998-1999, p. 34 tot 38.

27ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

(23) Tijdens de vorige verslagperiode waren reeds maatregelen getroffen om de lijsten van de vennoot-schappen waaraan de Commissie een vergunning heeft verleend of die toestemming hebben om inBelgië actief te zijn in het kader van de vrije dienstverlening (vennootschappen gevestigd in eenandere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap), gemakkelijker toegankelijk te maken. Die lijstendie geregeld worden geactualiseerd, kunnen worden geraadpleegd op de website van de Commissie.

Informatieverstrekking en vorming

De informatieverstrekking aan en de vorming van het publiek hebben een preven-tief karakter. Bedoeling is het gevaar voor fraude te beperken door het publiekervan bewust te maken dat het uitsluitend mag handelen met financiële bemidde-laars die toestemming hebben om in België financiële diensten aan te bieden. Na-dat zij eerder maatregelen had getroffen om de lijsten van de ondernemingen meteen vergunning en van de bij haar geregistreerde ondernemingen (23) gemakkelij-ker toegankelijk te maken, heeft de Commissie de dialoog met het publiek willenvergemakkelijken en heeft zij het publiek een pedagogische documentatie ter be-schikking gesteld.

De Commissie heeft beslist de vragen van het publiek te centraliseren bij de cel«perimetercontrole» die een eigen telefoonnummer (02-535.59.10) en e-mailadres([email protected]) heeft. Tijdens de verslagperiode heeft de cel meer dan 500 verzoekenom informatie afgehandeld die vooral afkomstig waren van spaarders maar verderook van buitenlandse financiële bemiddelaars, andere Belgische en buitenlandseautoriteiten en consumentenorganisaties.

Die verzoeken om informatie betroffen:

- vennootschappen die in België - zonder de vereiste toestemming - diensten aan-bieden of verstrekken die gelijkenissen vertonen met financiële diensten, en diemeer in het bijzonder aan vermogensbeheer doen, effecten plaatsen en ordersin ontvangst nemen en doorgeven (51%);

- vennootschappen die verzekeringsproducten en inzonderheid tak 23-productenaanbieden (21%);

- vennootschappen waaraan de Commissie een vergunning heeft verleend (20%);

- vennootschappen waarvoor blijkbaar niet de verplichting geldt om zich te lateninschrijven bij de Commissie (kredietbemiddelaars) of die op grond van de ver-strekte informatie niet kunnen worden geïdentificeerd (8%).

De helft van die vennootschappen was gevestigd in België, de overige vennoot-schappen waren vooral gevestigd in Zwitserland (12%), de Verenigde Staten (10%),het Groothertogdom Luxemburg (9%), Duitsland (8%) of Nederland (5%).

Het aantal telefonische verzoeken om informatie bevestigt dat de Commissie opfinancieel vlak een natuurlijke gesprekspartner van het publiek is. Uit de telefoon-gesprekken blijkt dat bepaalde oneerlijke bemiddelaars er niet voor terugdeinzenzich voor te doen als bemiddelaars met een vergunning om de indruk te wekkendat ze betrouwbaar zijn, terwijl ze eigenlijk helemaal geen vergunning hebben.Daarom is het belangrijk dat het publiek steeds natrekt of de betrokken bemidde-laar wel degelijk is ingeschreven op de lijsten van de Commissie.

28 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

De Commissie heeft ook een pedagogische documentatie opgesteld (24) waarmeezij niet-professionele spaarders en beleggers wil helpen een beter inzicht te krijgenin de verschillende statuten van de in België erkende financiële bemiddelaars, derisico’s in te schatten waarmee - vooral geavanceerde en nieuwe - financiële dien-sten gepaard gaan, en zich beter te beschermen tegen onwettige aanbiedingen vanfinanciële diensten.

De documentatie is tot stand gekomen na een gedachtewisseling binnen de Com-missie over welke informatie in die documentatie moest worden opgenomen, naeen analyse van de websites van buitenlandse toezichthouders en vooral op basisvan de opgedane ervaring van de cel (eerder behandelde vragen en dossiers vanspaarders). De Commissie was er zich van bewust dat zij een eenvoudige taal moestgebruiken zonder echter te vervallen in vage uitspraken. Zij heeft daarom geop-teerd voor sleutelpassages met links die de lezers in staat stellen een onderwerpverder uit te diepen als zij dat wensen. Dankzij die structuur kan de documentatieook mee evolueren met nieuwe behoeften (producten, diensten of gedragingen).De Commissie heeft in de documentatie ook de antwoorden verwerkt op de meestgestelde vragen van de spaarders.

De documentatie is bedoeld om het publiek ertoe aan te sporen

- uitsluitend te handelen met bemiddelaars met de vereiste toestemming en, wan-neer zij door een bemiddelaar worden gecontacteerd, te controleren aan dehand van de lijsten van Commissie of die bemiddelaar over die toestemmingbeschikt;

- te begrijpen wat precies wordt aangeboden en, indien nodig, een erkend finan-cieel bemiddelaar om advies te vragen.

Opsporing en stopzetting van bepaalde inbreuken op de financiële wetgeving

Het tweede actieterrein betreft de opsporing en de stopzetting van inbreuken op definanciële wetgeving die een bedreiging vormen voor het publiek of de goede repu-tatie van de financiële sector. De Commissie heeft de aanwijzingen van inbreukenonderzocht waarvan zij in kennis werd gesteld door spaarders (vaak naar aanlei-ding van een verzoek om informatie), door andere Belgische of buitenlandseoverheidsinstanties of door financiële bemiddelaars. De financiële bemiddelaarszijn voor de Commissie een belangrijke informatie- en hulpbron omdat zij recht-streeks in contact staan met het publiek en zij de vragen van hun cliënten bij twijfeldoorspelen naar de diensten van de Commissie. In overleg met de Commissie heb-ben de beroepsverenigingen van de kredietinstellingen, de beursvennootschappenen de vennootschappen voor vermogensbeheer hun leden in een circulaire gewe-zen op de door de Commissie nagestreefde doelstellingen inzake perimetercontrole.

Tijdens de verslagperiode kreeg de cel een honderdtal verdachte dossiers voorge-legd met aanwijzingen van onregelmatigheden. Het ging daarbij meestal om aan-wijzingen dat beleggingsdiensten werden verstrekt zonder vergunning, dat bij hetpubliek deposito’s werden ingezameld zonder dat de betrokkene over het bank-statuut beschikte of dat openbare effectenuitgiften werden verricht zonder prospec-

(24) Beschikbaar op de website van de Commissie en in de vorm van brochures.

29ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

tus. De betrokken dossiers betroffen niet alleen financiële diensten die - zonder devereiste toestemming - aan het Belgische publiek werden aangeboden, maar ookfinanciële diensten die aan het publiek in het buitenland werden aangeboden doorin België gevestigde vennootschappen, wat evenzeer een bedreiging vormt voor degoede reputatie van de nationale financiële sector.

Na onderzoek zijn negen verdachte dossiers overgedragen aan de gerechtelijkeautoriteiten en is in zes gevallen een waarschuwing gepubliceerd. In een aantalandere dossiers is, in het kader van de internationale samenwerking, contact geno-men met buitenlandse autoriteiten.

Tijdens dit eerste jaar waarin de cel actief was, is gebleken hoe belangrijk interna-tionale samenwerking is voor de perimetercontrole. Wanneer financiële dienstenworden aangeboden zonder vergunning of wanneer een onregelmatig beroep ophet spaarderspubliek wordt gedaan, blijkt het vaak te gaan om in het buitenlandgevestigde vennootschappen. De cel heeft dan ook met tal van buitenlandse tegen-hangers contacten gelegd. De ervaring heeft aangetoond dat die buitenlandsetoezichthouders grote belangstelling hadden en dat zij vaak op basis van de henverstrekte informatie stappen hebben ondernomen in eigen land.

Ook de waarschuwingen hebben tijdens de verslagperiode hun nut bewezen. Zemaken het mogelijk het publiek attent te maken op en een einde te stellen aanonregelmatige activiteiten. Zij zorgen ook voor een grotere waakzaamheid bij hetpubliek. Tot slot zijn zij voor bona fide buitenlandse instellingen een belangrijkedrijfveer om de Belgische reglementering strikt na te leven wanneer zij dienstenaanbieden in België.

30 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

1.2. REGLEMENTERING EN CIRCULAIRES

1.2.1. Gemeenschappelijke aspecten

1.2.1.1. Aanpassing van de solvabiliteitsreglementeringen voorkredietinstellingen en beursvennootschappen

De Commissie heeft tijdens de verslagperiode de reglementen op het eigen vermo-gen van de kredietinstellingen en de beursvennootschappen (25) gewijzigd, omdeze aan te passen aan drie Europese richtlijnen van 1998 die de Europesesolvabiliteitsreglementering voor deze instellingen gewijzigd hebben (26). Hetwijzigingsbesluit van 4 juli 2000 past de reglementering nog op een beperkt aantalandere punten aan. Dit besluit is goedgekeurd door de Ministers van Economie enFinanciën en ter kennis gebracht van de sector (27). Het is in werking getreden op21 juli 2000.

De wijzigingen aan de solvabiliteitsreglementering hebben betrekking op, ener-zijds, de kredietrisicovereisten en, anderzijds, de marktrisicovereisten.

De belangrijkste aanpassingen met betrekking tot het kredietrisico (tegenpartijrisico)betreffen:

- de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden op door effectiseringsvehikelsuitgegeven effecten ter financiering van overgenomen hypothecaire woon-kredieten (mortgaged backed securities) dezelfde preferente wegingscoëfficiënttoe te passen als van toepassing op de onderliggende woonkredieten (28);

- de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden op hypothecaire kredieten,andere dan woonkredieten, en op onroerende obligaties eveneens een preferentewegingscoëfficiënt toe te passen;

- de verplichting de eigen-vermogensvereisten voor afgeleide instrumenten inbeginsel te berekenen met toepassing van de methode van de marktwaarde;

- een ruimere erkenning van compensatie-overeenkomsten (netting) bij het bere-kenen van de eigen-vermogensvereisten voor afgeleide instrumenten.

De belangrijkste aanpassingen met betrekking tot het marktrisico zijn:

- de aanpassing van de vrijstellingsregeling voor posities in vreemde valuta;

- de invoering van eigen-vermogensvereisten ter dekking van posities in grond-stoffen;

(25) Reglementen van 5 december 1995.(26) De Europese richtlijnen 98/31, 98/32 en 98/33 van 22 juni 1998 die de richtlijnen 89/647 inzake een

solvabiliteitsratio en 93/6 inzake kapitaaltoereikendheid wijzigen. Zie hierover het jaarverslag 1997-1998, p. 96.

(27) Ministerieel Besluit van 3 augustus 2000, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 15 augustus 2000.Omzendbrieven van de Commissie D1/TB/331 van 13 juli 2000 en D4/EB/1147 van 24 juli 2000.

(28) In dit verband kan vermeld dat de beleidslijn van de Commissie inzake effectisering, toegelicht in hetjaarverslag 1995-1996, p. 49, in overeenstemming is met deze nieuwe bepalingen en van toepassingblijft.

31Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

- de vaststelling van de modaliteiten waaronder instellingen hun eigen-vermogens-vereisten ter dekking van marktrisico’s kunnen berekenen met toepassing vande eigen interne mathematische modellen (29).

Tenslotte breidt het wijzigingsbesluit de vrijstelling van de risicoconcentratielimietenop verbonden ondernemingen uit tot alle ondernemingen die opgenomen zijn inhet geconsolideerd toezicht op de betrokken kredietinstelling of beurs-vennootschap (30).

1.2.1.2. Toepassing van de eigen-vermogensreglementeringen voorkredietinstellingen en beursvennootschappen

Liquiditeitslijnen in het kader van bepaalde effectiseringstransacties

De Commissie heeft tijdens het afgelopen verslagjaar aan de kredietinstellingeneen circulaire gericht over de kwalificatie van liquiditeitslijnen verstrekt in het ka-der van zogenaamde asset backed commercial paper-programma’s (31).

Kenmerkend voor dit soort effectiseringstransacties is de financiering door kortetermijnpapier (commercial paper), aangevuld met één of meerdere liquiditeitslijnendie het effectiseringsvehikel moeten toelaten de nodige herfinanciering te beko-men op de vervaldag van het papier. Met het verstrekken van een dergelijke lijnverbindt de kredietgever (al dan niet de cedent van de door het vehikel overgeno-men activa) er zich in beginsel toe activa van het vehikel (terug) over te nemen ofzelf rechtstreeks aan het vehikel een financiering te verstrekken, wanneer het zichtijdelijk niet kan herfinancieren in de markt.

De Commissie onderscheidt in haar circulaire twee soorten liquiditeitslijnen: zijdie kunnen gekwalificeerd worden als «kredietlijnen» en zij die te kwalificeren zijnals «verplichtingen met een kredietvervangend karakter».

Liquiditeitslijnen kunnen als «kredietlijnen» worden gekwalificeerd indien aan devolgende voorwaarden wordt voldaan:

- de lijn kan niet worden aangewend ter financiering van activa die probleem-risico’s inhouden op het ogenblik dat op de lijn beroep wordt gedaan (32);

- de lijn wordt automatisch opgeschort of vervalt automatisch bij in gebreke blij-ven, aanvraag tot gerechtelijk akkoord, faillissement of gedwongen vereffeningvan het vehikel;

(29) De aanpassing van de solvabiliteitsreglementering bevat op dit punt, gezien het technische karaktervan de materie, een omstandige commentaar, die is opgenomen in de toelichting bij het eigen-vermogensreglement van 5 december 1995.

(30) Geconsolideerd toezicht als bedoeld bij art. 49 van de bankwet van 22 maart 1993 of art. 95 van dewet van 6 april 1995 inzake het statuut van de beleggingsondernemingen.

(31) Circulaire D1 2000/1 van 27 januari 2000.(32) In de zin van artikel 35, § 2, van het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening

van de kredietinstellingen.

32 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

- de terugbetaling van de lijn mag in beginsel niet achtergesteld zijn;

- indien de lijn verstrekt wordt door de cedent, dient zij beperkt te zijn tot 50%van de financiering.

Liquiditeitslijnen die niet aan de voormelde voorwaarden voldoen, zijn te beschou-wen als «verplichtingen met een kredietvervangend karakter» (33).

De solvabiliteitsvereisten voor kredietlijnen enerzijds, en verplichtingen met eenkredietvervangend karakter anderzijds, zijn bepaald in artikel 16 van het reglementop het eigen vermogen van de kredietinstellingen. Voor een goed begrip heeft deCommissie in haar circulaire deze begrippen en de betrokken bepaling van hetreglement toegelicht. De Commissie heeft immers vastgesteld dat een aantal instel-lingen deze niet correct interpreteren, inzonderheid wat de kredietlijnen betreft diedienen te worden opgenomen in de basis voor de berekening van het vereiste eigenvermogen (34). Aangezien bedoelde asset backed commercial paper-verrichtingeneffectiseringstransacties zijn, blijft ook de effectiseringsbeleidslijn van de Commis-sie toegelicht in het jaarverslag 1995-1996, p. 49, onverminderd van toepassing.

De Commissie heeft in haar circulaire verder benadrukt dat van de kredietinstellingendie in dergelijke programma’s actief zijn, verwacht wordt dat hun bedrijvigheidsteunt op een gezond en voorzichtig kredietbeleid dat rekening houdt met de risi-co’s verbonden aan een dergelijke activiteit (35). Waar de liquiditeitslijnen toege-staan worden door een derde kredietinstelling verwacht de Commissie dat dit nietdoor eenzelfde instelling gebeurt voor het volledige bedrag van de financiering vanhet vehikel.

Ten slotte voorziet de circulaire in een zesmaandelijkse rapportering aan de Com-missie over het verloop van de verrichting.

Afgeleide instrumenten

In een vorig jaarverslag heeft de Commissie haar kaderbeslissing toegelicht in ver-band met de erkenning van het risicoverminderend karakter vannettingovereenkomsten van het type ISDA Master Agreement, voor de berekeningvan de eigen-vermogensvereisten met betrekking tot afgeleide instrumenten (36).

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie die kaderbeslissing verder uitgebreidtot wederpartijen die ressorteren onder het recht van Australië, Italië, Japan, Noor-wegen, Portugal, Schotland, Spanje en Zuid-Afrika.

(33) Zijnde verplichtingen waardoor de instelling de verbintenis van een derde moet nakomen of eenvervangende geldsom moet betalen, indien deze derde zijn verplichtingen niet nakomt, in de zin vanartikel 16, § 1, 5°, b), van het eigen-vermogensreglement.

(34) Met het oog op een grotere rechtszekerheid wordt in overleg met de sector gewerkt aan eennauwkeuriger aflijning van de begrippen.

(35) De circulaire verwijst in dit verband naar de beginselen opgenomen in het document Principles forthe management of credit risk (draft consultative paper), juli 1999, Baselcomité voor hetbankentoezicht. Voor een meer gedetailleerde bespreking van dit document, zie het jaarverslag1998-1999, p. 86 en 87.

(36) Zie het jaarverslag 1997-1998, p. 56 en volgende.

33Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

Bovendien heeft de Commissie aanvaard dat de instellingen voortaan desolvabiliteitsvereisten op nettobasis berekenen (37), zodra deze over een omstan-dig gemotiveerd juridisch advies beschikken waaruit voldoende de rechtsgeldig-heid blijkt van de nettingovereenkomst in het betrokken rechtssysteem (38).

De Commissie heeft ook aanvaard dat de instellingen hun solvabiliteitsverplichtingenvoor over-the-counter derivaten afgewikkeld via Swap Clear (39) mogen bereke-nen zoals voor beursverhandelde afgeleide instrumenten. Dit betekent dat de ei-gen-vermogensverplichtingen kunnen worden berekend op basis van de marges(margins) in plaats van met toepassing van de methode van de vervangingskost.Voorwaarde is dat de margening de vorm aanneemt van instrumenten waarop de0%-wegingsfactor van toepassing is. De Commissiebeslissing is conform de Euro-pese regelgeving, die inmiddels ook is omgezet in het (40) besluit van de Commis-sie van 4 juli 2000 tot wijziging van de eigen-vermogensreglementen van 5 decem-ber 1995 (41).

Garantieverbintenissen verstrekt door moeder-kredietinstellingen(shareholder support agreements)

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie onderzocht hoe zogenaamdeshareholder support agreements voor de toepassing van de solvabiliteits-reglementering moeten worden gekwalificeerd. Met een dergelijke garantie-verbintenis stelt de garantieverstrekker zich borg voor de huidige en toekomstigeverplichtingen van de begunstigde dochter (42).

De Commissie heeft geconcludeerd dat waar dergelijke garantieverbintenissen be-trekking hebben op dochters die onder prudentieel toezicht staan, het toezicht opde dochter (43) in combinatie met de aftrek door de moeder van haar deelnemingin de dochter (44) uit prudentieel oogpunt een voldoende maatregel is om het en-gagement van de moeder ten aanzien van de dochter te vatten. Daar komt bij datbij het toezicht op bancaire groepen de klemtoon ligt op de geconsolideerde posi-tie, zijnde de verificatie of de groep in zijn geheel voldoende gekapitaliseerd is. Hetsolotoezicht is een aanvulling daarbij, gericht op de adequate spreiding van kapi-taal en risico’s binnen de groep.

Daarentegen heeft de Commissie bepaald dat verbintenissen die de terugbetalingvan eigen-vermogensbestanddelen garanderen, of die kunnen worden ingeroepenalvorens beroep te doen op de derde-inbrenger van eigen vermogen, van het eigenvermogen van de garantieverstrekker dienen te worden afgetrokken. Dergelijkeverbintenissen hebben immers tot gevolg dat er geen reële eigen-vermogensinbrengdoor de derde is, maar dat diens verplichtingen worden gegarandeerd of overgeno-men door de garantieverstrekker.

(37) Met toepassing van artikel 17, § 2, van het eigen-vermogensreglement van 5 december 1995.(38) Onverminderd de mogelijkheid tot herziening door de Commissie indien andere toezichthouders

geen netting voor het betrokken rechtssysteem zouden erkennen.(39) Multilateraal clearingmechanisme opgericht door London Clearing House.(40) Zie dit verslag, p. 30.(41) Zie het gewijzigde artikel 16, § 1, 6°, g), van het eigen-vermogensreglement van 5 december 1995,

waarbij op dit punt richtlijn 98/33 van 22 juni 1998 wordt omgezet.(42) In bepaalde overeenkomsten neemt deze verbintenis de vorm aan van een engagement tot inbreng

van eigen vermogen in de dochter.(43) Toezicht dat onder meer slaat op het nazicht van een voldoende solvabiliteit van de dochter.(44) Voorgeschreven door de eigen-vermogensreglementering met het oog op eliminatie van multiple

gearing (het meervoudig aanwenden van eenzelfde eigen vermogen in diverse geledingen van degroep).

34 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

Kredietderivaten

Tijdens het afgelopen verslagjaar heeft de Commissie ook een ontwerp van circu-laire over kredietderivaten voor consultatie voorgelegd aan de sector.

«Kredietderivaten» is een generieke term waarmee financiële instrumenten wor-den bedoeld die toelaten het kredietrisico verbonden aan een of meerdere actief- ofbuitenbalansbestanddelen tussen partijen te transfereren (45), tegen betaling vanintrest of een premie. Belgische kredietinstellingen hebben de afgelopen jaren intoenemende mate een activiteit ontwikkeld in kredietderivaten.

Vele kredietderivaten hebben een complexe structuur, zijn dikwijls moeilijk inpas-baar in de bestaande concepten en tasten de grenzen af van de huidigesolvabiliteitsreglementering. Instellingen brengen deze instrumenten ook onder inde handelsportefeuille, ondanks het dikwijls weinig liquide karakter van sommigeinstrumenten.

De ontwerpcirculaire licht toe hoe de meest voorkomende vormen vankredietderivaten (46) verwerkt moeten worden voor de toepassing van de eigen-vermogensreglementering.

1.2.1.3. Prudentiële vereisten bij financiële dienstverlening via het Internet

De Commissie heeft de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen op5 mei 2000 een circulaire gestuurd met de prudentiële vereisten en aandachtspuntenwaarmee de instellingen rekening moeten houden wanneer zij het Internet gebrui-ken voor hun financiële dienstverlening. Deze circulaire is het sluitstuk van debrede raadpleging die de Commissie daarover in 1999 heeft gehouden. (47)

Twee uitgangspunten liggen aan de basis van de prudentiële vereisten. Het eerstevertrekt van het beginsel dat de instelling die financiële diensten verleent of aan-biedt via het Internet, net zoals bij de aanwending van andere distributiekanalen,alle wettelijke en reglementaire bepalingen moet naleven, die op deze verrichtin-gen van toepassing zijn. Tweede uitgangspunt is dat de instelling moet beschikkenover een passende organisatie en interne controle om de specifieke risico’s verbon-den aan dit exploitatiekanaal te onderkennen en te beheersen.

Daartoe is vereist dat de instelling onder meer:

- een algemeen beleid vaststelt, waarin de doelstellingen, de organisatie en hetkader voor het risicobeheer worden vastgelegd;

(45) In de regel verbindt de verkoper van een kredietderivaat er zich toe een bepaalde som te betalen aande koper wanneer zich met betrekking tot een referentie-actief een vooraf gedefinieerde‘kredietgebeurtenis’ voordoet. Bepaalde kredietderivaten transfereren aanvullend ook marktrisico’s.

(46) Total return swaps, credit default products en credit linked notes.(47) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 33 en 34.

35Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

- de activiteit juridisch omkadert, inzonderheid de relaties met de gebruikers vande dienstverlening, met de wederpartijen of beurzen die in de activiteit wordenbetrokken of met de leveranciers van de technologie;

- een beleid uitwerkt voor de beveiliging van haar website, van haar eigen infor-matica-infrastructuur of van de verrichtingen van de gebruikers;

- de talrijke operationele aspecten beheerst die eigen zijn aan het kanaal, kanbeschikken over voldoende kennis en gekwalificeerd personeel en toereikendenoodplannen en -procedures uitwerkt voor het geval onvoorziene onderbrekin-gen in de online-dienstverlening zich zouden voordoen.

Enkele thema’s, zoals de identificatie van cliënten op afstand, de toepassing van degedragsregels en het grensoverschrijdend effect van het Internet, werden meer indetail uitgediept. Het betreft echter zonder uitzondering erg delicate punten waar-voor de huidige regelgeving weinig specifieke oplossingen aanreikt. De Commissiezal haar standpunten dan ook toetsen aan de ontwikkelingen op het terrein enafstemmen op de nieuwe regelgeving die daarover - meestal in Europees verband -wordt gemaakt. In dit verband kan worden verwezen:

- wat de identificatie van cliënten op afstand betreft, naar de herziening van deEuropese richtlijn 91/308/EEG inzake het voorkomen van het witwassen vangeld;

- wat de toepassing van de gedragsregels betreft, naar de werkzaamheden vaneen FESCO-werkgroep die voorstellen uitwerkt voor de harmonisatie van deregels voor de bescherming van de beleggers, met inbegrip van de gedragsre-gels;

- wat het grensoverschrijdende effect van websites betreft, maar de Europese richt-lijn inzake elektronische handel (48) en de verkoop op afstand van financiëlediensten. (49)

In het kader van de samenwerking tussen toezichthouder en commissarissen-revi-soren, werd aan laatstgenoemden gevraagd zich een oordeel te vormen over hetadequaat karakter van de organisatie en de interne controle van de instellingen diefinanciële diensten verlenen via het Internet.

(48) Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaaldejuridische aspecten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de internemarkt, Publicatieblad van 17.7.2000, L 178/1.

(49) Gewijzigd voorstel voor een richtlijn betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten(Com(1999) 385 def).

36 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

1.2.2. Sectorale aspecten

1.2.2.1. Kredietinstellingen

1.2.2.1.1. Circulaire aan de erkende revisoren

De circulaire D1 99/1 van 12 maart 1999 bevat de nieuwe richtlijnen van de Com-missie inzake de opdracht van de erkende revisoren bij kredietinstellingen en fi-nanciële holdings (50). De Commissie heeft in het eerste trimester van 2000 denaleving van de nieuwe richtlijnen getoetst aan de revisorale verslaggeving per30 juni 1999. De vaststellingen werden besproken in het kader van het periodiekoverleg tussen de erkende revisoren en de Commissie. De Commissie waardeert deinspanningen die de erkende revisoren hebben geleverd om de nieuwe richtlijnencorrect toe te passen.

Met haar circulaire van 29 maart 2000 heeft de Commissie drie aandachtspuntennader gespecifieerd.

Het eerste betreft de periodieke verslaggeving per 30 juni 1999. De Commissie hadvastgesteld dat revisorale verslagen aan haar werden toegestuurd met vertraging.Alhoewel de Commissie aanvaardt dat de revisoren hun verslagen in ontwerp voor-leggen aan de leiding van de kredietinstellingen zodat die hun opmerkingen kun-nen geven over de in het verslag vermelde feiten, is de laattijdige reactie van deleiding geen reden voor de revisoren om hun verslag te laat aan de Commissie tebezorgen.

De beschrijving en beoordeling van de wijze waarop de tabellen worden opgestelden van de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controledie de instelling daartoe opzet, kunnen accurater, wanneer de erkende revisor, bijde bevestiging van de periodieke rapporteringstaten systematischer tewerk gaat eneen duidelijker onderscheid maakt tussen het beschrijvend en het beoordelendgedeelte.

De richtlijnen van de Commissie inzake de bevestiging van de periodieke rappor-teringsstaten werden slechts gedeeltelijk nageleefd. Gelet op het grote belang vande periodieke rapporteringsstaten voor de Commissie is het essentieel dat de revi-soren bij de bevestiging ervan de modaliteiten volgen en de bevestigingsverklaringafleveren zoals de circulaire voorschrijft. De Commissie herinnert eraan dat hetmaterialiteitsbeginsel niet kan worden toegepast bij het gebruik van eenovereenstemmingscontrole door de revisor: de staten dienen juist en volledig tezijn.

Een tweede aandachtspunt betreft de periodieke verslaggeving door de revisoreninzake de organisatie van de kredietinstelling. De omzendbrief herinnert eraan datde Commissie uiterlijk tegen 30 juni 2000 voor elke kredietinstelling dient te be-schikken over een bundel met de samenvattende beschrijving en beoordeling vande organisatie. In die context wenst de Commissie ook de criteria te kennen die derevisoren hanteren bij de beoordeling van de organisatie.

(50) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 55 en volgende.

37Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

Een laatste punt betreft de signaalfunctie. Dit is een essentiële wettelijke opdrachtvan de erkende revisoren die de Commissie in staat moet stellen tijdig te reagerenwanneer zich betekenisvolle ontwikkelingen voordoen bij een kredietinstelling. DeCommissie heeft de revisoren aan deze bepalingen herinnerd en verwacht dat zeeen pro-actieve houding aannemen.

1.2.2.1.2. Regeling inzake voorzieningen voor landenrisico’s

Gelet op een aantal internationale ontwikkelingen heeft de Commissie tijdens deverslagperiode 1998-1999 voor haar beleid inzake voorzieningen voor landen-risico’s (51) een andere benadering uitgewerkt. In de nieuwe benadering wordende voorzieningsplichtige landen ingedeeld in vier risicocategorieën die elk over-eenstemmen met een minimaal voorzieningspercentage. Iedere zes maanden gaatde Commissie na of de lijst en de indeling van voorzieningsplichtige landen nogsteeds beantwoordt aan de risicosituatie op dat moment. Hierbij wordt rekeninggehouden met zowel de ontwikkeling van de omlopen van de Belgische bank-sector op de verschillende landen als met de financieel-economische en socio-politieke toestand van deze landen.

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie de lijst tweemaal aangepast (52)waarbij telkens een land werd opgenomen waarvoor tot dan nog geen voorzienings-verplichting bestond. In het ene geval (Argentinië) betrof het een land waarvoor derisicoappreciatie was gewijzigd; in het andere geval (Venezuela) een land waaropde omlopen van de Belgische banksector was toegenomen, zonder dat dit echtergepaard ging met een gewijzigde risicoappreciatie van het land zelf.

1.2.2.2. Beleggingsondernemingen

1.2.2.2.1.Vennootschappen voor plaatsing van orders in financiëleinstrumenten

In de besproken periode werd het wettelijk kader voor de vennootschappen voorplaatsing van orders in financiële instrumenten (hierna «VPOFI») (53), vervolledigd.

Enerzijds werden de VPOFI bij koninklijk besluit van 26 april 2000 (54) onderwor-pen aan de beleggersbeschermingsregeling, ingevoerd bij wet van 17 december1998 (55). Hierbij dient opgemerkt dat de bescherming zich, naar analogie met devennootschappen voor vermogensbeheer, enkel uitstrekt tot de deposito’s en finan-ciële instrumenten die cliënten aan een VPOFI te goeder trouw hebben toever-trouwd, zonder weet te hebben van het verbod voor de VPOFI om deze voor hunrekening in ontvangst te nemen en te bewaren (56).

(51) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 57.(52) De betrokken circulaires kunnen worden geraadpleegd op de website van de Commissie.(53) Zie wet van 10 maart 1999 en het jaarverslag 1998-1999, p. 65.(54) Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 januari 1999 tot aanwijzing van de

beleggingsondernemingen die moeten deelnemen aan een collectieve beschermingsregeling voorfinanciële instrumenten, B.S., 17 mei 2000.

(55) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 21-24.(56) Beschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten. Wijziging van de Mededeling over de

beschermingsregeling voor deposito’s en financiële instrumenten, gepubliceerd in het BelgischStaatsblad van 25 februari 1999, B.S., 13 juli 2000.

38 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

(57) In de mate dat deze ook het gebruik van een schuilnaam in overeenkomsten aan de orde stelt.

Anderzijds heeft de Commissie hen bij circulaire van 23 februari 2000 de ten aan-zien van de andere beleggingsondernemingen vigerende circulaires enomzendbrieven die zij geheel of gedeeltelijk van toepassing acht, ter kennis ge-bracht.

De op de VPOFI toepasselijke circulaires betreffen de aan de toezichthouder voorte leggen financiële staten, de effectenboekhouding en -balans, de procedure voorkennisgeving van activiteiten in andere EG Lid-Staten, de bijzondere mechanismenen het fiscaal voorkomingsbeleid, de voorkoming van het gebruik van het finan-ciële stelsel voor het witwassen van geld, het verbod op het openen van een reke-ning onder schuilnaam (57) en de IOSCO-aanbevelingen voor een degelijk beheervan en toezicht op de risico’s die aan de activiteiten in afgeleide instrumenten zijnverbonden.

Van de circulaire inzake vermogensbeheer en beleggingsadvies zijn enkele de re-gels betreffende het beleggingsadvies van toepassing; het is de VPOFI immers niettoegelaten aan vermogensbeheer te doen.

De eigen-vermogensvereisten voor de VPOFI zullen samen met deze voor de ven-nootschappen voor vermogensbeheer en de makelaars worden behandeld in hetkader van de uitbreiding van het toepassingsgebied van (de relevante bepalingenvan) het reglement op het eigen vermogen van de beursvennootschappen.

39Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

1.3. TOEZICHT IN DE PRAKTIJK

1.3.1. Gemeenschappelijke aspecten

1.3.1.1. Bijzondere fiscale mechanismen - Interpretatie van het begrip «instellen»

Krachtens artikel 57, § 3 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en hettoezicht op de kredietinstellingen en artikel 104, § 3 van de wet van 6 april 1995inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggings-ondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs kan de Commissie uit-zonderlijke maatregelen treffen wanneer zij er kennis van heeft dat een in Belgiëbedrijvige kredietinstelling of beleggingsonderneming een bijzonder mechanismeheeft ingesteld dat tot doel of tot gevolg heeft fiscale fraude door derden te bevorde-ren (58).

De voornoemde bepalingen van de bankwet en de beurswet maken deel uit vanhet administratief statuut van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen.Ze willen voorkomen dat deze bemiddelaars handelingen stellen diebelastingontduiking door de cliënten bevorderen en die niet te verantwoorden zijnin het kader van normale en correcte bank- en beursverrichtingen. Deze gedragin-gen kunnen de financiële positie en de reputatie van de betrokken instelling aantas-ten, zodat de bepaling ook vanuit een prudentiële zorg verantwoord is.

Voor de toepassing van voornoemde artikelen vereist de wet onder meer dat hetbijzonder mechanisme werd «ingesteld» door de financiële bemiddelaar, met nameeen kredietinstelling of een beleggingsonderneming. De vraag is gerezen hoe dezetoepassingsvoorwaarde moet worden geïnterpreteerd, inzonderheid wanneer per-soneelsleden of gevolmachtigde agenten buiten het medeweten en zelfs in strijdmet de instructies van de bankleiding of de leiding van de beleggingsondernemingdergelijke praktijken hebben ingesteld.

De Commissie heeft geoordeeld dat er ook in dat geval sprake kan zijn van eenbijzonder mechanisme in de zin van artikel 57, § 3 van de bankwet en artikel 104,§ 3 van de beurswet wanneer blijkt dat er een ernstige nalatigheid is op het niveauvan de leiding.

Zo kunnen praktijken van personeelsleden of zelfstandige agenten worden be-schouwd als een bijzonder mechanisme dat is ingesteld door de kredietinstelling ofde beleggingsonderneming wanneer zij konden worden ontwikkeld ten gevolgevan een gebrekkige interne organisatie of onvoldoende controlemaatregelen. Indergelijke gevallen heeft het voorkomingsbeleid van de betrokken onderneming

(58) Indien dergelijk mechanisme bovendien voor de kredietinstelling of beleggingsonderneming zelf, alsdader, mededader of medeplichtige, een onder het strafrecht vallend fiscaal misdrijf vormt, dient deCommissie hiervan aangifte te doen bij het gerecht (zie art. 38bis, tweede lid, van het koninklijkbesluit nr. 185 van 9 juli 1935).

40 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

duidelijk gefaald (59). De Commissie zal dan ook, overeenkomstig voornoemdeartikelen 57 en 104, niet alleen vorderen dat de vastgestelde praktijken wordenstopgezet en de toestand geregulariseerd, maar bovendien de onderneming ertoeaanmanen passende interne maatregelen te nemen om het ontwikkelen van dezepraktijken onmogelijk te maken.

1.3.1.2. Strafrechtelijke veroordelingen ten laste van gevolmachtigde agenten -Beheersing van het operationeel en reputatierisico

De Commissie heeft vastgesteld dat een aantal personen die een strafrechtelijkeveroordeling hebben opgelopen, nadien bedrijvig zijn gebleven als gevolmachtigdagent bij diverse kredietinstellingen of beleggingsondernemingen. Het betrof per-sonen die waren veroordeeld voor inbreuken op de witwaswetgeving. In geen vandeze gevallen werd echter een beroepsverbod door de Rechtbank uitgesproken.

De Commissie heeft de betrokken kredietinstellingen gewezen op artikel 20 van debankwet van 22 maart 1993 waarin wordt bepaald dat elke kredietinstelling dientte beschikken over een passende beleidsstructuur, administratieve en boekhoud-kundige organisatie en interne controle. Zij heeft ook verwezen naar haar circu-laire van 21 oktober 1993 inzake gevolmachtigde agenten die bepaalt dat elkekredietinstelling procedures moet uitwerken die een passend intern toezicht moge-lijk maken, onder meer dat bij de aanwerving dient gelet op de betrouwbaarheidvan de agenten. Voor de betrokken beleggingsonderneming werd verwezen naarde gelijkaardige bepalingen van artikel 62 van de wet van 6 april 1995 en de circu-laire van 15 april 1992 inzake gevolmachtigde agenten. De Commissie heeft ookgewezen op het reputatierisico voor de instellingen waarvoor de betrokkenen na-dien bedrijvig zijn gebleven.

In tegenstelling tot de regeling voor leiders van kredietinstellingen en beleggings-ondernemingen bestaan er geen specifieke voorschriften voor gevolmachtigde agen-ten noch inzake de professionele betrouwbaarheid en de passende ervaring, nochinzake het verbod aan bepaalde veroordeelden om bepaalde ambten, beroepen ofwerkzaamheden uit te oefenen (artikelen 18 en 19 van de bankwet van 22 maart1993 en de artikelen 60 en 61 van de wet van 6 april 1995) Niettemin dient elkekredietinstelling of beleggingsonderneming te beschikken over een voor haar werk-zaamheden passende beleidsstructuur en administratieve en boekhoudkundige or-ganisatie. In dit kader moet elke instelling een beleid voeren dat gericht is op debeheersing van haar reputatie waarop het vertrouwen van het publiek steunt. Daar-enboven dienen de bestuursorganen de nodige maatregelen te treffen om een doel-treffend toezicht uit te oefenen op alle gevolmachtigde agenten. De Commissie zalhiermee rekening houden bij haar beoordeling van de bankleiding.

(59) De Commissie heeft twee circulaires uitgewerkt, de ene voor de kredietinstellingen en de anderevoor de beleggingsondernemingen, over het beleid dat zij dienen te voeren om inbreuken op defiscale wetgeving en bijzondere fiscale mechanismen te voorkomen en meer algemeen om tevoorkomen dat de reputatie van de instelling of van de sector wordt aangetast door onzuiver fiscaalhandelen.Het voorkomingsbeleid op bovenvermeld vlak dat elke kredietinstelling dient te voeren, kadert in debepaling van artikel 20 van de bankwet, overeenkomstig dewelke elke instelling dient te beschikkenover een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate internecontroleprocedures.Inzake het voorkomingsbeleid fiscale fraude, zie meer in detail het jaarverslag 1997-1998, p. 31 tot 33.

41Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

1.3.1.3. Overgang naar het jaar 2000

In vorige jaarverslagen (60) heeft de Commissie haar prudentiële actie met betrek-king tot de informaticaproblematiek verbonden aan de overgang naar het kalender-jaar 2000 uitvoerig toegelicht.

Naarmate het overgangsweekend 1999-2000 dichterbij kwam, werden de toezicht-sinspanningen verder opgevoerd in de vorm van onder meer onderzoeken ter plaatsebij de gecontroleerde instellingen, opvolging van deelname door de instellingenaan de voorbereidende testen georganiseerd door de markten, betaalsystemen, enz.

Samen met de gecontroleerde sectoren en in overleg met de verschillende dienstenvan de Commissie en de andere betrokken toezichthouders (Nationale Bank vanBelgië, eerstelijns-toezichthouders op de markten, Controledienst voor de Verzeke-ringen, ...) werden tevens de nodige Y2K-rapportering- en informatie-uitwisseling-circuits afgesproken. Zo dienden de grootbanken tijdens de overgangsperiode tenminste dagelijks aan de Commissie te rapporteren over de stand van zaken. Aan deandere kredietinstellingen en aan de beursvennootschappen werd een reporting byexception gevraagd (enkel indien zich betekenisvolle problemen zouden voordoen).BXS, BXS Clearing, het Rentenfonds en EASDAQ rapporteerden ten minste dage-lijks.

Ook op internationaal vlak (Basel, Frankfurt) werden de diensten ingeschakeld ininformatiecircuits tussen toezichthouders (periodieke rapporteringen, geregeldeconference calls, enz.).

Tijdens het overgangsweekend zelf waren enkele medewerkers van de Commissiewerkzaam vanuit het Central Contact Point dat voor de Belgische financiële sectorwerd ingericht in de kantoren van de Nationale Bank van België. Ook op de Beurswerd een permanentie opgezet. Daarnaast waren ook een aantal medewerkersstand by tijdens het weekend. Aldus kon de overgang van zeer nabij en stap voorstap worden gevolgd.

Behoudens enkele onbeduidende mankementen die onmiddellijk konden wordenverholpen door de betrokken instelling, werden tijdens en na het weekend nergensproblemen gesignaleerd. Deze gunstige conclusie ligt volledig in de lijn van watook via de internationale contacten tussen toezichthouders werd vernomen.

Toch is de Commissie ook na de jaarovergang waakzaam gebleven voor de Y2K-problematiek. De kredietinstellingen en revisoren werden verzocht attent te blijvenvoor eventuele onvolkomenheden in pro rata temporis berekeningen, misrekenin-gen met betrekking tot de schrikkeldag 29 februari 2000, fouten in de prijszettingvan financiële instrumenten, enz., die mogelijk pas in de loop van 2000 aan hetlicht zouden komen. De rapporteringscircuits die daartoe werden overeengeko-men, hebben eveneens tot geruststellende bevindingen geleid.

(60) Zie de jaarverslagen 1997-1998, p. 24 tot 26, 1998-1999, p. 45 en 46.

42 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

Dit belangrijk operationeel en systeemrisico is aldus, mede dankzij de internatio-naal gecoördineerde prudentiële inspanningen, tot een goed einde gebracht.

De toezichthouders hebben overigens niet nagelaten de nodige lessen voor de toe-komst te trekken uit de ervaringen opgedaan naar aanleiding van de Y2K-proble-matiek. Onder meer het toezicht op de systeemrisico’s en op de verschillende soor-ten van operationele en IT-risico’s, alsook de samenwerking tussen banktoezicht-houders en centrale banken, zullen kunnen voortbouwen op de geleverde inspan-ningen en opgedane ervaringen.

1.3.2. Sectorale aspecten

1.3.2.1. Kredietinstellingen

1.3.2.1.1. Toetsing van de professionele betrouwbaarheid van bankleiders

Tijdens de voorbije verslagperiode ontving de Commissie van het Openbaar Minis-terie verscheidene meldingen overeenkomstig artikel 108 van de wet van 22 maart1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (hierna de bank-wet) (61). Daarmee wordt de Commissie in kennis gesteld van gerechtelijke onder-zoeken tegen bestuurders, zaakvoerders of lasthebbers van kredietinstellingen tengevolge van overtredingen van de bankwet of één van de wetgevingen bedoeld inartikel 19 (62) van de bankwet. Die informatieverstrekking heeft o.a. tot doel deCommissie in staat te stellen na te gaan of de aanleiding tot zo’n onderzoek deprofessionele betrouwbaarheid van een leider van een kredietinstelling in het ge-drang zou kunnen brengen (63).

In de dossiers waarin de Commissie nominatieve (64) meldingen ten laste van lei-dinggevende personen van een kredietinstelling heeft ontvangen, heeft zij - als on-derdeel van de procedure die zij normaliter volgt - de leiding van de kredietinstellinggeresponsabiliseerd. De Commissie wenst meer bepaald een gemotiveerd stand-punt omtrent het verder functioneren van de betrokken personen in de krediet-instellingen, gelet op de noodzakelijke continuïteit in hun werking en rekeninghoudend met het lopende gerechtelijke onderzoek. Dergelijke stellingname impli-ceert een analyse vanwege de door het Openbaar Ministerie geviseerde persoon,enerzijds, en een analyse door het bevoegde orgaan anderzijds. In het geval vaneen bestuurder is dat de raad van bestuur, mede gesteund op het advies van hetauditcomité indien opgericht in de betrokken kredietinstelling. In het geval van eendirectielid is dat het directiecomité. Deze procedure stelt de Commissie in staat denodige zekerheid te verkrijgen omtrent de continuïteit van een gezond en voor-zichtig bankbeleid.

(61) Artikel 156 van de wet van 6 april 1995 bevat een gelijkaardige regeling voor debeleggingsondernemingen.

(62) Artikel 61 van de wet van 6 april 1995 bevat een gelijkaardige regeling voor debeleggingsondernemingen.

(63) Zie het jaarverslag 1996-1997, p. 56 en 57.(64) In tegenstelling tot meldingen lastens onbekenden (bestuurders van nominatief opgesomde

kredietinstellingen).

43Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

1.3.2.1.2. Herstructurering van de groep Dexia

In september 1999 is de groep Dexia gestart met de reorganisatie van de structuurwaarover bij haar oprichting in 1996 een overeenkomst was bereikt (65). De bank-groep Dexia bestond in grote lijnen uit twee operationele banken - Crédit Local deFrance (CLF) en Gemeentekrediet van België (GKB) - onder de gezamenlijke con-trole van twee topholdings (Dexia France en Dexia Belgium) die elk 50% van hetkapitaal van CLF en GKB bezaten. Verder was het GKB ook de moederondernemingvan de Banque Internationale à Luxembourg (BIL). Destijds werd voor die structuurgeopteerd om een eengemaakte leiding van CLF en GKB mogelijk te maken en eeneenvormige en gecoördineerde strategie en dito beheer van de bankgroep te garan-deren.

In 1999 heeft de vennootschap beslist een herstructurering door te voeren onderéén enkele topvennootschap, en de werking en de structuur van de groepsleiding tevereenvoudigen.

Na het openbaar bod tot omruiling van de aandelen Dexia France tegen aandelenDexia Belgium (waarvan de naam werd gewijzigd in Dexia NV) en het uitkoopbodop de resterende aandelen van Dexia France wordt de groep nu overkoepeld dooréén enkele topholding: de financiële holding naar Belgisch recht Dexia NV diezowel het CLF als het GKB controleert. Het GKB, dat zijn naam heeft veranderd inDexia Bank België (DBB), is nog steeds de moederonderneming van de BIL.

Wat de activiteitenstructuur betreft, organiseert de bankgroep haar activiteiten permétier en heeft zij gekozen voor een gedecentraliseerde vestiging van de operatio-nele-directiecentra die het multinationale karakter van de groep weerspiegelt.

Binnen de bankgroep zijn Dexia Bank, CLF en BIL elk prioritair verantwoordelijkvoor de ontwikkeling van één van de drie kernactiviteiten (métiers) van de groep.

In het verlengde van de herstructurering van de groep en haar activiteiten hebbende statutaire organen van Dexia NV de oorspronkelijke rol overgenomen van dedirectie-organen die in 1996 waren opgericht om de strategie, het beheer en dedirectie van de groep te uniformeren. In de nieuwe structuur wordt het uitvoerendcomité van Dexia NV voorgezeten door de gedelegeerd bestuurder en bestaat hetin hoofdzaak uit personen die zijn belast met de effectieve leiding van de driebelangrijkste operationele entiteiten (CLF, DBB en BIL). Het uitvoerend comité werktcollegiaal - en speelt daarmee in op een vraag van de Commissie - aan de coördi-natie van de bankactiviteiten van de groep in het kader van het algemene beleid ende algemene strategie die worden uitgestippeld door de raad van bestuur van Dexia.

(65) Zie het jaarverslag 1996-1997, p. 52 en volgende.

44 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

Rekening houdend met de rol van het uitvoerend comité van de financiële holdingDexia bij de coördinatie van de bankactiviteiten van de groep en in afwachting datwerk wordt gemaakt van de wens die de Commissie in haar vorig jaarverslag heeftuitgedrukt om het toezicht uit te breiden tot financiële holdings die als overkoepe-lende structuur fungeren voor het beheer van financiële conglomeraten (66), heeftdeze laatste geoordeeld dat het prudentieel toezicht op geconsolideerde basis opde bankgroep Dexia in soortgelijke omstandigheden moet kunnen worden uitgeoe-fend als het toezicht op een bankgroep waarvan de moederonderneming een krediet-instelling is.

Dexia heeft daarom ingestemd met een ruimer prudentieel kader dan dat verbon-den aan haar wettelijk statuut van financiële holding. Dat aanvullende kader omvatook bepaalde regels die gelden voor kredietinstellingen die tegelijkertijd top-vennootschappen zijn. Het gaat in hoofdzaak om de volgende punten:

- Dexia zal haar operationele activiteit beperken tot het bezit en het beheer vandeelnemingen (met inbegrip weliswaar van de coördinatie van het groepsbeleiden de sturing van de kernactiviteiten van de operationele entiteiten op topniveau).Verder moeten de ondernemingen waarin Dexia deelnemingen bezit, in hoofd-zaak actief zijn in de financiële sector (kredietinstellingen, beleggings-ondernemingen, verzekeringsondernemingen, financiële instellingen en onder-nemingen met als hoofdbedrijf het verstrekken van nevendiensten van het fi-nanciële bedrijf). Naar analogie van de bepalingen voor kredietinstellingen dieook topvennootschappen zijn, zal Dexia de omvang van haar deelnemingen inniet-financiële ondernemingen beperken.

- Om een gezond en voorzichtig beheer te garanderen van de bankactiviteitenvan de groep, zal voor de leiders van Dexia een statuut worden uitgewerkt dataanleunt bij dat van de leiders van kredietinstellingen naar Belgisch recht. Daarinwordt met name bepaald aan welke voorwaarden inzake professionele betrouw-baarheid en beroepservaring de effectieve leiders van Dexia moeten voldoen.Verder wordt ook bepaald onder welke voorwaarden zij andere mandaten offuncties mogen vervullen bij vennootschappen die geen deel uitmaken van degroep, en onder welke voorwaarden zij in aanmerking komen voor leningen,kredieten of waarborgen die de kredietinstellingen binnen de groep verstrekken.

- Er zijn passende maatregelen getroffen om de Commissie in staat te stellen dehoedanigheid van de belangrijke aandeelhouders van Dexia NV na te gaan omzo een gezond en voorzichtig beheer van de bankgroep te kunnen garanderen.

Ingevolge de reorganisatie van de groep Dexia was ook een herziening nodig vanhet memorandum dat de bevoegde toezichthouders hadden ondertekend om hunsamenwerking en overleg te organiseren en te garanderen dat op geconsolideerdebasis een prudentieel toezicht wordt uitgeoefend dat is aangepast aan de nieuwegroepskenmerken (67).

(66) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 17.(67) Zie dit verslag, p. 149.

45Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

1.3.2.1.3. Oprichting van een internetbank en outsourcing van activiteiten

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie EuropeLoan Bank een vergunningverleend als kredietinstelling naar Belgisch recht, waardoor zij de door haar ge-plande activiteiten inzake hypothecaire kredietverlening kon gaan ontwikkelen.

Kenmerkend voor de terzake onderzochte werkingsstructuur was dat tegelijkertijdeen website zou worden gebruikt als interactief forum voor de commercialiseringvan hypothecaire kredieten, de portefeuille met hypothecaire kredieten geregeldzou worden geëffectiseerd en de uitvoering van de operationele activiteiten en delogistieke ondersteuning zou worden uitbesteed.

Wat het gebruik van een «transactionele website» betreft, heeft de Commissie zichlaten leiden door de beschouwingen die ook doorslaggevend waren bij de totstand-koming van haar circulaire over de prudentiële vereisten met betrekking tot definanciële diensten via het Internet (68). De aandacht ging daarbij inzonderheid uitnaar de geplande controle- en beveiligingsmechanismen op informaticavlak.

Het onderzoek van het door EuropeLoan voorgestelde organisatieschema was voorde Commissie aanleiding om de uitbesteding door een kredietinstelling van de ad-ministratieve procedures in verband met haar «core business» nader te onderzoe-ken.

Om prudentiële redenen moet die uitbesteding duidelijk worden afgebakend enmoet worden aangegeven welke aspecten daarvoor niet in aanmerking komen omdatanders het bankstatuut dreigt te worden uitgehold. Die aspecten betreffen vooral de«intellectuele» functies die verband houden met de besluitvorming omtrent debeleidsvorming, de toewijzing van middelen, het uitstippelen van strategieën, hetopmaken van begrotingen en het uitwerken van de organisatieregels en -normen,de operationele procedures en het toezicht op de toepassing ervan. De tenuitvoer-legging van die operationele procedures binnen het aldus geschetste kader behoorteerder tot de uitvoerende taken die ofwel door de bank zelf kunnen worden uitge-voerd ofwel kunnen worden uitbesteed.

Toch moet met de uitbesteding rekening worden gehouden bij de risico-analyse diede toekomstige kredietinstelling in staat moet stellen alle implicaties van haar acti-viteiten in te schatten. Die risico-analyse gaat de uitbouw vooraf van zowel haarinterne-controlestructuren als haar algemene controle-omgeving. Die controle-omgeving en -structuren moeten gelijkwaardig zijn met de structuren die zoudenworden uitgewerkt indien niet voor uitbesteding zou worden geopteerd.

Op basis daarvan heeft de Commissie onderzocht of het vooropgestelde organisatie-schema EuropeLoan in staat stelde de voor haar geldende werkingsnormen inge-volge haar activiteiten inzake hypothecaire kredietverlening na te leven, met namedan op het vlak van de kwaliteit van haar dienstverlening (en de permanente eva-luatie daarvan), de continuïteit van haar activiteiten (gegevensbescherming en be-schikbaarheid van een noodplan voor het geval haar toeleveraar in gebreke blijft)en de vertrouwelijkheid van de verwerkte informatie. De toeleveraar moet dan ook

(68) Zie dit verslag, p. 34.

46 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

worden gekozen op basis van zijn beroepsbekwaamheid en zijn financiële en men-selijke middelen. De Commissie heeft erop toegezien dat de nodige maatregelenwerden getroffen opdat alle pertinente informatie steeds toegankelijk zou zijn en teallen tijde - ook bij de toeleveraar - zou kunnen worden gecontroleerd door zowelde EuropeLoan Bank en haar interne audit als de erkende revisor en de Commissie,opdat alle betrokkenen zo hun verantwoordelijkheid ten volle zouden kunnen dra-gen.

De Commissie heeft er rekening mee gehouden dat de bank een specifiek beleidmet verschillende maatregelen ter omlijsting van de uitbesteding, alsook een dien-overeenkomstig aangepaste interne audit had uitgewerkt.

1.3.2.1.4. Periodieke rapportering - Optreden van de Commissie

De Commissie heeft haar actie voortgezet (69) om de kredietinstellingen ertoe aante zetten haar tijdige, volledige en correcte periodieke rapporteringsstaten te ver-strekken. De acties van de Commissie hebben geleid tot een verbetering van desituatie. De gemiddelde termijn voor afgifte van de rapporteringsstaten is verkort;het aantal overschrijdingen van de reglementair voorziene termijnen is aanzienlijkteruggelopen. De Commissie legt, in toepassing van haar handhavingsbevoegdheden,hersteltermijnen (70) op bij het niet respecteren van de reglementaire termijnenvoor de afgifte van de periodieke rapportering. Daarenboven heeft de Commissiebeslist dat indien de in de hersteltermijn opgelegde doelstellingen niet worden be-reikt, bijkomende maatregelen worden getroffen waaronder het opleggen van ad-ministratieve geldboetes (71).

Tevens heeft de Commissie samen met de Nationale Bank, in het kader van destuurgroep die de Belgische Vereniging van Banken in het leven heeft geroepen omhet volledige rapporteringsproces te verbeteren (72), maatregelen getroffen tervereenvoudiging van sommige stappen van de procedure; zo werden onder meervalideringstesten vereenvoudigd, voor andere de toegelaten afwijkingsmarges ver-ruimd en werd de procedure voor foutmeldingen versneld.

De diensten van de Commissie hebben bovendien een bestand opgesteld, waarinalle valideringstesten, zoals die worden toegepast op de voor haar bestemde staten,worden gepreciseerd en beknopt toegelicht. Dit bestand werd ter beschikking ge-steld van de kredietinstellingen (door gebruik te maken van het ISABEL-netwerk) (73)en van de door deze laatsten aangewezen leveranciers van rapporteringssoftware.Zij hoopt dat dit betekenisvol zal bijdragen tot een snellere en meer accurate rap-portering.

(69) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 62.(70) Met toepassing van de artikelen 57 en 103 van de wet van 22 maart 1993.(71) Idem.(72) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 62.(73) Zie het jaarverslag 1997-1998, p. 38 en volgende.

47Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

1.3.2.1.5. Optreden van de Commissie ten aanzien van kredietinstellingenin moeilijkheden

De Commissie is haar aandacht blijven toespitsen op kredietinstellingen waarvande leefbaarheid op middellange termijn niet gewaarborgd lijkt. Zo maken haardiensten, aan de hand van de periodieke staten en aanvullende inlichtingen die terplaatse worden ingewonnen, een grondige financiële analyse waarvan de conclu-sies worden besproken met de financiële directie van de betrokken instellingen ende erkende revisoren. Als conditio sine qua non om een dergelijk onderzoek tekunnen verrichten, geldt evenwel dat de Commissie binnen de reglementaire ter-mijnen over de periodieke staten moet beschikken. Zij heeft daartoe specifiekemaatregelen (74) genomen en die strikt toegepast tijdens de voorbije periode.

De diagnose die wordt gesteld over de leefbaarheid van de betrokken kredietinstellingenop middellange termijn is gestoeld op de analyse van diverse elementen: de omvangvan het eigen vermogen, de steun van de aandeelhouders, de kostenstructuur, derecurrente rendabiliteit, de kwaliteit van het kredietrisico, het renterisico en het markt-risico (met name grotere posities in aandelen). Voor elk van deze criteria wordt eenonderscheid gemaakt naargelang het om een relevant of een verzwaard risico gaat.

Het resultaat van deze financiële analyse gezien in combinatie met de kwalitatievebeoordeling van de administratieve en boekhoudkundige organisatie, de beheers-structuur, de interne controle en de interne audit, heeft de Commissie in staat gesteldhaar optreden toe te spitsten op de probleeminstellingen. Aan deze initiatieven van deCommissie, waartoe is beslist in overleg met de erkende revisoren, werd gestalte gege-ven in de vorm van vergaande discussies met de hoge leiding en de aandeelhouders. Invoorkomend geval, gelet op de ernst van de situatie, heeft de Commissie tevens for-mele herstelmaatregelen opgelegd, met toepassing van artikel 57 van de bankwet (75).In bepaalde gevallen met duidelijke problemen qua leefbaarheid, heeft de Commissiegeëist dat de betrokken instelling haar herstructureringsplannen en budgetten zou voor-leggen en, zo nodig, concrete plannen voor een toenadering tot een solide partner uitde financiële sector. In de meest ernstige gevallen heeft de Commissie geëist dat dekredietinstelling haar netto-actief zou waarderen vanuit het oogpunt van een vereffe-ning, om aldus te kunnen aantonen dat zij, zelfs in die hypothese, nog solvabel is.

Uit een dergelijk optreden van de Commissie, waarbij de concrete uitvoering tel-kens wordt afgestemd op de ernst van de vastgestelde gevallen, blijkt duidelijk datde tussenkomst van de Commissie een hoofdzakelijk preventief karakter heeft. Haaroptreden, in een periode waarin de sector het hoofd moet bieden aan een hogeconcurrentiedruk van buitenaf, heeft een verdere aanpassing en consolidatie vande structuren van het bankstelsel mogelijk gemaakt.

Al deze herstructureringen in de binnenlandse banksector hebben geleid tot eenaanzienlijk aantal wijzigingen in de gezamenlijke of exclusieve controle van deaandeelhouders.

De toenadering tot een partner uit de financiële sector was hetzij vereist om deleefbaarheid van de instelling te waarborgen, hetzij ingegeven door de noodzaakvoor familiale groepen om het heft in handen te geven van aandeelhouders diekonden instaan voor de financiering van de groei van de activiteiten.

(74) Zie dit verslag, p. 20 en het jaarverslag 1998-1999, p. 62 en 63.(75) Zie het jaarverslag 1998-1999, p.61 en 62.

48 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

De herstructurering van de NV Beroepskrediet

De Commissie had er bij NV Beroepskrediet en haar controlerende aandeelhouderop aangedrongen om steun te zoeken bij een bancaire partner. Er waren immerstwijfels gerezen over de leefbaarheid op termijn van NV Beroepskrediet.

De afnemende activiteiten inzake depositowerving en kredietmobilisering, het toe-nemende renterisico en toekomstige liquiditeitsspanningen bij NV Beroepskredietnoopten de Commissie, met toepassing van artikel 57 van de bankwet, tot het for-muleren van een hersteltermijn, binnen dewelke NV Beroepskrediet een concreteplanning moest voorleggen inzake het herstel van haar financiële positie, inzonder-heid wat betreft samenwerking en/of overname door of met een sterke bancairepartner.

Sinds juli 1999 werden overnamebesprekingen gevoerd met de Franse bankfederatieCrédit Mutuel du Nord (CMN), gevestigd te Rijsel en behorend tot de confederalegroep Crédit Mutuel, inzake eigen vermogen de vierde Franse bankgroep. Deovernamebesprekingen resulteerden in december 1999 tot een in de tijd gespreideverkoop door de Federale Participatiemaatschappij (FPM) van al haar aandelen inNV Beroepskrediet.

De samenwerking van Beroepskrediet en CMN met de negen aangesloten krediet-verenigingen werd vastgelegd in een charter. Dit charter vervolledigt en preciseertde deontologische code die tot dan het samenwerkingsverband tussen Beroeps-krediet en de kredietverenigingen regelde. Basiselementen vormen de keuze vaneen nieuw gemeenschappelijk logo, de aanbreng door CMN van de producten endiensten, een preferentiële behandeling onder partners en de positionering van hetBeroepskrediet als vereffeningsinstelling binnen het netwerk. Tevens werd door allepartijen een overlegcomité opgericht.

Tot op heden hebben zeven van de negen aangesloten kredietverenigingen hetcharter ondertekend. Vanaf eind 2000 zal het samenwerkingsverband verder con-creet worden ingevuld.

1.3.2.2. Beleggingsondernemingen

1.3.2.2.1. Controle van de effectendeposito-activiteit van debeursvennootschappen

Met haar circulaire van 17 maart 2000 (76) heeft de Commissie de commissaris-sen-revisoren van de beursvennootschappen gevraagd een diepgaand onderzoekuit te voeren op de effectendeposito-activiteit van de vennootschappen waarvoorzij de functie van commissaris-revisor vervullen.

(76) Zie de circulaire D4/EB/1 van 17 maart 2000.

49Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

Hun speciaal verslag moest tegen 31 mei 2000 aan de Commissie worden meege-deeld en onder meer de volgende punten aansnijden:

a) het beleid van de beursvennootschap inzake de bewaarneming van financiëleinstrumenten;

b) een beschrijving en beoordeling van de organisatie waarover de ondernemingbeschikt;

c) de certificering van de effectenbalans op 31 maart 2000 waarvan de revisor devolledigheid en de juistheid bevestigt, evenals het feit dat de effectenbalans wordtopgesteld overeenkomstig de circulaires van de Commissie;

d) de beschrijving van de methodologie waarop de revisor zijn beoordeling encertificering steunt.

Het onderzoek van deze verslagen en hun toetsing aan de gegevens waarover deCommissie reeds beschikt op grond van haar eigen controlebevoegdheden latentoe een grondige analyse te maken van de problematiek van de bewaarneming vaneffecten, en wel op verschillende niveaus.

Eerst en vooral werd de situatie van elke onderneming afzonderlijk beoordeeld ensamen met de beursvennootschap en haar commissaris-revisor besproken. In voor-komend geval heeft de Commissie gevraagd dat belangrijke gebreken en tekortko-mingen in de organisatie en interne controle binnen een welbepaald tijdsbestekzouden worden rechtgezet. In sommige gevallen werd de commissaris-revisor ge-vraagd om de toereikendheid en de doelmatigheid van de getroffen maatregelenopnieuw te beoordelen. Daarbij ging een bijzondere aandacht naar de situatie vanbeursvennootschappen met een beleid of toestand die manifest afweek van de sec-torale gemiddelden.

De bijzondere verslagen werden eveneens op sectoraal vlak ontleed. Dit onder-zoek leverde een aantal nuttige vaststellingen op met betrekking tot de organisatievan de effectenstroom door de beursvennootschappen en de invloed daarvan ophet individueel en sectoraal risicoprofiel.

De vaststellingen en tendensen kunnen als volgt worden geresumeerd:

Algemene tendensen inzake de bewaarnemingsactiviteit

Hoewel de vergunning van de beursvennootschappen de bewaarneming van effec-ten kan omvatten, verkiezen 15% van de beursvennootschappen om geen cliënten-effecten in hervaring te houden. Deze tendens die een betekenisvolle daling vanhun risicoprofiel inhoudt, heeft tot gevolg dat nog slechts de helft van alle beleggings-ondernemingen naar Belgisch recht, effecten van derden bijhoudt. (77)

(77) Beleggingsondernemingen met vergunning als vennootschap voor vermogensbeheer, als vennootschapvoor makelarij in financiële instrumenten of als vennootschap voor plaatsing van orders in financiëleinstrumenten, mogen geen tegoeden in contanten of effecten van hun cliënten in bewaring nemen.

50 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

De overgrote meerderheid van de beursvennootschappen die wel effecten van huncliënten bewaren, zetten de beleggers er actief toe aan hun effecten op rekening tehouden en dus niet materieel op te vragen. Deze tendens is niet alleen kosten-besparend voor alle partijen, maar vermindert eveneens de fysische effectenstroomen de risico’s die daarmee gepaard gaan. Zo blijkt dat vandaag minder dan 5% vande effecten in bewaring bij beursvennootschappen, in de koffers of in transitzonesworden bewaard.

Beoordeling van de deposito-activiteit door de revisoren per 31 maart 2000

Acht op tien beursvennootschappen kregen van de revisor volgend op zijn onder-zoek een certificering van hun effectenbalans per 31 maart 2000. Dit betekentanderzijds dat één op vijf geen onmiddellijke certificering verkreeg, omdat de revi-sor bijvoorbeeld tekortkomingen vaststelde in de interne controle van de deposito-activiteit of in de werking van de beheerssystemen, dan wel opmerkingen had bijde opstelling van de effectenbalans. Zoals hierboven vermeld, werden deze versla-gen grondig geanalyseerd en met de betrokken vennootschap en revisor besprokenmet het oog op het verhelpen van de leemten.

Ook bij beursvennootschappen die wel een certificering van hun effectenbalansverkregen, was een vaak terugkerende opmerking dat de interne controleproceduresvoor verbetering vatbaar waren. In veel gevallen vermeldde de revisor uitdrukke-lijk dat de beperkte omvang van de vennootschap het realiseren van een behoor-lijke functiescheiding inzake effectenopvolging behoorlijk bemoeilijkt.

Verdere evolutie van de boekhoud- en controle-instrumenten

Het instrument van de effectenbalans die de voorstelling is van de activa en pas-siva, rechten en verplichtingen in effecten zoals opgenomen in de effecten-boekhouding (78), is de hoeksteen geworden van de administratie en de internecontrole van de beursvennootschappen wat de effectenstroom betreft en tevenseen uiterst waardevol middel in handen van de externe controleurs.

Wel is de Commissie er zich van bewust dat de regelgeving voor het voeren van deeffectenboekhouding en de opstelling van de effectenbalans waar nodig zal moe-ten worden geactualiseerd in het licht van de belangrijke wijzigingen die zich in deeffectenhandel in het algemeen en bij effectenbeurzen in het bijzonder voltrekken(bijvoorbeeld de ontwikkeling van de effectenleningen en cessies-retrocessies, deafschaffing van de quinzaines).

Ook de door de beursvennootschappen gebruikte boekhoud- en beheerssystemen,die hetzij in eigen beheer, hetzij door derde leveranciers worden ontwikkeld, zul-len verder moeten evolueren. Hoewel deze systemen de complexe materie globaalgenomen in toenemende mate beheersen, wijst het onderzoek ook uit dat de ont-wikkeling van bepaalde software-pakketten achterblijft. De vastgestelde tekortko-mingen zullen, in voorkomend geval in samenspraak met de leveranciers, binneneen gepast tijdsbestek moeten worden verholpen.

(78) Zie de circulaire 91/7 van 18 december 1991 met betrekking tot de effectenbalans van debeursvennootschappen.

51Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

Risicobeheersing

Het onderzoek toont verder aan dat er nog ruimte is om de risico’s verbonden aanhet bewaren van effecten beter te beheersen of te verminderen door de opstellingvan een omvattend controle- en veiligheidsplan. Daarin kan een geheel van maat-regelen worden getroffen of gecoördineerd om de activiteit van bewaarneming opeen passende manier te omkaderen. Behalve aan de boekhoud- en beheers-instrumenten moet ook aandacht worden geschonken aan de beveiliging van demateriële bewaarplaatsen van effecten, evenals aan het begroten en dekken doormiddel van verzekeringen van de risico’s op verlies van effecten door toedoen vanderden of door fraude binnen de beursvennootschap.

Gelet op hun belang heeft de Commissie beslist om deze bevindingen te delen metde sector van de beursvennootschappen en hun commissarissen-revisoren.

1.3.2.2.2. Nieuwe modellen van effectenbemiddeling

Het is een gemeenplaats dat de ontwikkelingen op het vlak van de informatica- ende communicatietechnologie, inzonderheid het Internet, de beleggers steeds meermogelijkheden geven om hun beleggingsactiviteiten naar hun eigen inzicht en be-hoeften te organiseren en hun beleggingshorizon aanzienlijk te verruimen.

Anderzijds maken ook de bemiddelaars van deze ontwikkelingen gebruik om nieuwevormen van bemiddeling aan te bieden, die behalve hun hoge graad van automati-sering, ook worden gekenmerkt door een doorgedreven segmentatie van de dienst-verlening.

Daar waar de belegger in meer traditionele bemiddelingsmodellen een zakenrela-tie onderhoudt met één lokale bemiddelaar die instaat voor de volledige transactieen die meestal ook nog als bewaarder optreedt, krijgt hij in de nieuwe modellensteeds vaker te maken met een veelheid van partijen, Belgische en buitenlandse,die elk één of meer schakels van een transactieketting voor hun rekening zullennemen.

Deze schakels kunnen zijn

a) de prospectie, de informatie en/of de vorming van cliënten,

b) het ontvangen en het doorgeven van orders,

c) het uitvoeren van die orders,

d) het vereffenen en afwikkelen van transacties (clearing en settlement),

e) het al dan niet discretionair beheren van portefeuilles,

f) het bewaren van tegoeden.

De opdeling van transacties in verschillende schakels en de tussenkomst van meer-dere partijen in de uitvoering ervan, doet op prudentieel vlak een aantal nieuwe -soms erg complexe - problemen rijzen.

52 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

In de eerste plaats is er de vraag of de in België verrichte activiteit - die één ofmeerdere schakels van de transactieketting kan bevatten - in Belgiëvergunningsplichtig is en, zo ja, welke vergunningen daarvoor in aanmerking ko-men. Ook de gebeurlijke dienstverlening door buitenlandse bemiddelaars dient inovereenstemming te zijn met de regelgeving die op hun van toepassing is.

Ten tweede moet worden onderzocht welke de gevolgen zijn van de nieuwebemiddelingsvormen voor de individuele belegger en de bescherming die hemwordt geboden. Bepaalde modellen van gesegmenteerde dienstverlening fragment-eren ook de beleggersbescherming over verschillende stelsels die gebeurlijk ressor-teren onder verschillende jurisdicties.

Ten slotte hebben bemiddelaars de laatste tijd ook nieuwe handelssystemen ont-wikkeld die veel gelijkenissen vertonen met beurzen of markten. Behalve deprudentiële toezichtaspecten, moeten ook andere vragen worden onderzocht, zo-als bijvoorbeeld de integriteit en de transparantie van de handelsstromen die viadeze systemen verlopen.

In de voorbije periode heeft de Commissie enkele dossiers onderzocht waarin éénof meer van de hiervoor genoemde vragen aan bod kwamen.

Introducing brokers

In een dossier moest de Commissie zich uitspreken over een aanvraag voor eenvergunning als vennootschap voor plaatsing van orders in financiële instrumentendoor een onderneming die zich in België uitsluitend zou inlaten met het ontvangenen doorgeven van orders van beleggers voor buitenlandse markten. Deze orderszouden worden uitgevoerd en vereffend door één of meer buitenlandse bemidde-laars, terwijl de tegoeden zouden worden bewaard op rekeningen die de beleggersin eigen naam zouden openen bij een buitenlandse bewaarder.

Dergelijk model versmalt het prudentieel gezichtsveld van de Belgische toezicht-houder tot uitsluitend één onderdeel van de transactieketting, te weten het ontvan-gen en doorgeven van orders, en omvat niet - zoals in meer traditionele bemiddelings-vormen het geval is - een zicht op de volledige transactie. Dit beperkt onvermijde-lijk ook de draagwijdte van het toezicht van de Commissie en van de beleggers-bescherming die in België wordt aangeboden.

Op grond van de vaststelling dat de wet van 6 april 1995 zich niet verzet tegen eenvergunning als beleggingsonderneming, die één enkele beleggingsdienst dekt, endat daarenboven reeds gelijkaardige modellen door buitenlandse bemiddelaars opbasis van hun Europees paspoort aan Belgische beleggers worden aangeboden,heeft de Commissie de betrokken onderneming een vergunning verleend mits nale-ving van enkele specifieke voorwaarden. Deze hebben als doel de beleggings-onderneming zoveel als mogelijk te responsabiliseren op het vlak van de bescher-ming van de belegger en wel op een dubbel niveau.

Het eerste niveau is dat van de organisatie. De beleggingsonderneming moet be-schikken over een passende organisatie om de volledige transactieketting op tevolgen, met inbegrip van de componenten van de dienstverlening die door anderedienstverleners worden verricht. Ook is vereist dat de onderneming uitsluitend zousamenwerken met buitenlandse wederpartijen van eerste rang, die zijn gevestigd

53Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

in jurisdicties met een aan de Europese normen evenwaardig stelsel van prudentieeltoezicht en beleggersbescherming. Verder moet de Commissie worden ingelichtover nieuwe wederpartijen waarmee de beleggingsonderneming eventueel zouwillen werken en over de genomen begeleidende maatregelen. De vergunning vande onderneming kan in het gedrang komen, indien de Commissie niet overtuigdzou zijn van de kwaliteit van de organisatie of van de wederpartijen.

Het tweede niveau is dat de beleggingsonderneming haar cliënten inlicht over deprecieze draagwijdte van haar eigen dienstverlening in verhouding tot die van deandere partijen in de transactieketting. Meer bepaald moet zij nagaan of het profielvan de belegger en zijn kennis van het beleggingsgebeuren stroken met het aange-boden model.

Wat de tussenkomst van de buitenlandse bemiddelaars in de transactieketting be-treft, bevestigde de Commissie haar standpunt dat deze dienstverlening op het Bel-gisch grondgebied wordt aangeboden, zodra het initiatief van het dienstenaanboduitgaat van deze buitenlandse bemiddelaars en zij zich tot de Belgische beleggerswenden, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via de Belgische beleggings-onderneming door middel van bijvoorbeeld onderlinge exclusiviteitsbedingen ofdoor een verregaande vervlechting van de respectieve organisaties. (79) In het voor-liggend dossier was dit niet het geval.

Daytrading Centers

In navolging van wat in de Verenigde Staten op beleggingsvlak gemeengoed isgeworden, wordt ook in België gewerkt aan projecten om het zeer actief verhande-len van effecten via het Internet (zogenaamde daytrading (80)) aan te bieden aanniet-professionele beleggers in België door de vestiging van daytrading-centra.

Een typisch centrum bestaat uit een zaal met computers die op het Internet zijnaangesloten en specifiek zijn uitgerust voor daytrading. Beleggers kunnen, na invoorkomend geval eerst een vorming te hebben gevolgd, tegen vergoeding gebruikmaken van deze infrastructuur om effectentransacties uit te voeren in een kader enmet de middelen die tot dusver enkel in de marktzalen van kredietinstellingen ofbeleggingsondernemingen aanwezig waren. In dit model ontvangt de uitbater vande zaal zelf geen orders, noch voert hij er uit of treedt hij op als bewaarder van detegoeden van de beleggers. Deze laatsten maken immers hun orders rechtstreeksover aan de bemiddelaars die instaan voor de ontvangst, de uitvoering en de veref-fening ervan op rekeningen die zij in eigen naam bij hen hebben geopend.

Om na te gaan of voor de exploitatie van dergelijke zalen een vergunning vereist is,onderzoekt de Commissie de contractuele relaties tussen de uitbater van de zaal ende bemiddelaar. Zij gaat inzonderheid na welke taken en verantwoordelijkhedende respectieve partijen op zich nemen en welke inkomsten zij verkrijgen. Daar-naast worden ook de maatregelen voor beleggersbegeleiding en -bescherming ge-analyseerd in het licht van de Belgische gedragsregels zoals onder meer beschre-ven in artikel 36 van de wet van 6 april 1995.

(79) Zie het jaarverslag 1995-1996, p. 69.(80) Hiermee wordt de activiteit bedoeld van een niet-professionele belegger die erin bestaat om binnen

een zeer beperkte tijdspanne, gaande van enkele ogenblikken tot enkele dagen, en met gebruik vanspecifieke hard- en softwaretoepassingen, talrijke posities in aandelen of in afgeleide instrumenten inte nemen om voordeel te halen uit de kleinste veranderingen van de koersen van deze aandelen ofinstrumenten.

54 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

In één dossier kwam de Commissie op basis van dit onderzoek tot de bevinding dathet project niet kon worden gerealiseerd zonder een toezichtstatuut. Het bleekimmers dat de uitbater van de zaal voor rekening van de buitenlandse bemidde-laars, in ruil voor een ristorno op de commissies die de beleggers aan hen zoudenbetalen voor hun transacties, enkele belangrijke taken op zich zou nemen, zoalsonder meer inzake de identificatie van de beleggers, de informatieverstrekking en -inwinning ten opzichte van de beleggers voorafgaand aan de ondertekening vaneen overeenkomst, evenals nadien de opvolging van de risicopositie van de cliën-ten. Gelet op de aard van de aangeboden diensten en op hun hoge risicoconnotatie,die bijzondere aandacht en procedures vergen in het licht van de Belgische ge-dragsregels (81), was de Commissie de mening toegedaan dat een ondubbelzin-nige toewijzing van de verantwoordelijkheden tussen de betrokken dienstenverstrek-kers, zowel ten opzichte van de beleggers als van de toezichthouders, enkel moge-lijk zou zijn in de volgende situaties:

- de buitenlandse beleggingsonderneming neemt de uitbating van de zaal op ineen Belgisch bijkantoor, dat naar gelang van het land van oorsprong van debuitenlandse beleggingsonderneming zou worden gevestigd overeenkomstig debepalingen van titel II (kennisgeving van de vestiging in België van een bij-kantoor van een Europese beleggingsonderneming) dan wel titel III (aanvraagvoor een vergunning als bijkantoor van een beleggingsonderneming die ressor-teert onder het recht van een derde land) van het koninklijk besluit van 20 de-cember 1995 betreffende de buitenlandse beleggingsondernemingen;

- de vennootschap die de zaal uitbaat, vraagt zelf een vergunning als bemidde-laar, bijvoorbeeld als vennootschap voor plaatsing van orders in financiële in-strumenten, overeenkomstig de bepalingen van boek II van de wet van 6 april1995.

Het project werd uiteindelijk, om redenen die vreemd waren aan bovenstaandepositie, niet gerealiseerd.

In een ander dossier bleek dan weer dat een toezichtstatuut niet was vereist omdatde zaal zou worden uitgebaat in louter clubverband en in het kader van een vere-niging zonder winstoogmerk, die haar kosten zou dekken met lidgelden. Ook zoude vereniging geen contractuele, financiële of operationele banden hebben met debemiddelaars waarmee de leden individueel zouden handelen.

Uitbating van alternatieve handelssystemen

Een andere tendens is de ontwikkeling van alternatieve handelssystemen, hiernaaangeduid als «ATSs» (82), waarop bemiddelaars zowel genoteerde als niet-geno-teerde financiële instrumenten verhandelen.

(81) Zie onder meer artikel 36 van de wet van 6 april 1995.(82) Afkorting van Alternative Trading Systems.

55Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

Een eenvormige definitie van een ATS bestaat nog niet, maar in het algemeen wordtdeze beschreven als een entiteit die, zonder als een beurs te zijn erkend en gecon-troleerd, een systeem uitbaat dat aan- en verkooporders samenbrengt waardoorovereenkomstig de regels en de procedures opgemaakt door de uitbater van hetsysteem, een bindende transactie tot stand wordt gebracht.

Er zijn zowel ATSs die een prijsvormingsproces inhouden door vraag en aanbodtegenover elkaar te stellen met het oog op het vinden van een evenwicht, als syste-men die aan- en verkooporders matchen aan de hand van koersen die elders, bij-voorbeeld op gereglementeerde markten, worden gevormd. ATSs kunnen werkenmet een centraal orderboek, met market makers of nog met interactieve bulletinboards.

Naast de voordelen die in het algemeen worden toegeschreven aan ATSs ten op-zichte van klassieke beursmarkten - zij zouden goedkoper en doeltreffender zijn,beantwoorden aan specifieke noden van bepaalde categorieën van bemiddelaarsen het aanbod en de permanentie van de notering verzekeren - werpen zij ook eenaantal vragen op inzake:

- beleggersbescherming: de toegang voor beleggers, de naleving van bestexecution-verplichting, de beheersing van belangenconflicten ten aanzien vande bemiddelaar in de uitvoering van de cliëntenorders;

- marktintegriteit: fragmentatie van de liquiditeit, verlies aan transparantie inzakeprijsvorming en volumes, organisatie van het toezicht op manipulatie, op denaleving van de marktregels, op de toelating van deelnemers, op de effecten dieworden verhandeld, op de deugdelijkheid van de systemen;

- systemieke risico’s: dekking van tegenpartijen- en clearingrisico’s.

Een belangrijk deel van de ATSs die recent in Europa het licht zagen, wordt uit-gebaat door entiteiten die niet als gereglementeerde markten zijn erkend, maar eenvergunning als bemiddelaar hebben. Het huidige Europese rechtskader, meer be-paald de beleggingsdienstenrichtlijn 93/22/EEG die geen definitie van «markt» of«beurs» geeft, laat inderdaad toe om de activiteit van een ATS als een beleggings-dienst te kwalificeren, waarvoor een vergunning als beleggingsonderneming kanworden verleend.

In het licht van deze ontwikkelingen wordt in diverse Europese forums, inzonder-heid FESCO (83) en de Europese Commissie, de opportuniteit onderzocht om deactiviteit van ATSs een passende omkadering te geven.

In afwachting heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, na overlegmet de betrokken marktautoriteit, op 5 mei 2000 een vergunningsaanvraag inge-willigd van de vennootschap M.T.S. Belgium N.V. voor de oprichting en de uitbatingvan een elektronisch platform voor de verhandeling van overheidseffecten en haarerkend als vennootschap voor makelarij in financiële instrumenten.

(83) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 146 en volgende en dit verslag, p. 143.

56 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

De naam en het opzet van de nieuwe vennootschap verwijzen naar de markt ineffecten van de Italiaanse overheid (Mercato all’ingrosso dei titoli di Stato Italianied esteri) en de vennootschap naar Italiaans recht M.T.S. Spa, die de technologievoor het handelsplatform in overheidseffecten in licentie heeft en deze markt se-dert 1988 organiseert. Intussen werden ook in Frankrijk, Nederland, Portugal en hetVerenigd Koninkrijk dergelijke handelsplatformen opgezet.

Bij de kwalificatie als beleggingsonderneming - en niet als markt - was onder meervan belang dat M.T.S. Belgium NV, anders dan vereist is voor een gereglemen-teerde markt (84), een gesloten systeem is waarin enkel door het Ministerie vanFinanciën als primary dealer aangewezen instellingen bied- en laatprijzen mogeningeven. Ook speelde een rol dat M.T.S. Belgium NV geen verantwoordelijkheiddraagt voor de afwikkeling van de verrichtingen die via haar platform tot standworden gebracht, maar zich beperkt tot het doorgeven van instructies terzake aanhet Effectenclearingsysteem van de Nationale Bank van België. Voorts bleek dehoedanigheid als gereglementeerde markt met bijbehorende toezichtbevoegdhedenniet noodzakelijk met het oog op de beleggersbescherming of de integriteit van demarkt, omdat M.T.S. Belgium NV als beleggingsonderneming, net zoals de primarydealers zelf, lid zou worden van de buitenbeursmarkt van de overheidseffecten enin deze hoedanigheid onder het toezicht zou staan van het Rentenfonds.

M.T.S. Belgium NV kreeg een vergunning als vennootschap voor makelarij in fi-nanciële instrumenten. De activiteit van de onderneming bestaat er hoofdzakelijkin om vraag en aanbiedingen van de deelnemers volgens welbepaalde regels viahet elektronisch platform te matchen, waardoor tussen deze partijen automatischeen verrichting tot stand komt. Aangezien M.T.S. Belgium NV de verrichting zelfniet uitvoert, noch optreedt als tegenpartij, maar via haar handelsplatform de par-tijen samenbrengt, kon volstaan met een erkenning als makelaar met een vergun-ning voor de beleggingsdienst «het met elkaar in contact brengen van twee of meerbeleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie in een financieel instru-ment tot stand kan komen». (85) Deze kwalificatie ligt overigens in de lijn van watde Commissie eerder in vergelijkbare dossiers besliste (86) en van de houding diesommige toezichthouders in de ons omringende landen recent innamen met be-trekking tot gelijkaardige platformen die naar lokaal recht opgerichte vennootschap-pen op hun grondgebied uitbaten.

De Commissie zal een prudentieel toezicht uitoefenen op M.T.S. Belgium N.V. over-eenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen die voor de vennootschap-pen voor makelarij in financiële instrumenten gelden.

(84) Zie artikel 15 van de Europese beleggingsdienstenrichtlijn 93/22/EEG, op grond waarvan de Lid-Staten de beleggingsondernemingen met een Europees paspoort de toegang tot hungereglementeerde markten niet mogen ontzeggen.

(85) Zie artikel 46, 1°, 1.c), van de wet van 6 april 1995.(86) Zie het jaarverslag 1992-1993, p. 80 in verband met de kwalificatie van de activiteit van Reuters

Dealing 2000-2 als wissel- en depositomakelarij.

57Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

1.3.2.2.3. Betrouwbaarheid en passende ervaring van de leiding

Eén van de vergunningsvoorwaarden voor beleggingsondernemingen zit vervat inartikel 60 van de wet van 6 april 1995 dat - net als op bancair vlak - bepaalt dat deeffectieve leiding van een beleggingsonderneming aan ten minste twee natuurlijkepersonen moet worden toevertrouwd die de vereiste professionele betrouwbaar-heid en passende ervaring bezitten voor de uitoefening van die functies.

Die bepaling is de omzetting in het Belgische recht van artikel 3 (3) van richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten ophet gebied van beleggingen in effecten. Er is geopteerd voor een algemene formu-lering omdat concreet en geval per geval moet kunnen worden nagegaan of aan dievoorwaarde is voldaan (87).

Voor de toetsing van die voorwaarde beschikt de Commissie over een ruimebeoordelingsbevoegdheid binnen de grenzen van de wet en de algemene rechtsbe-ginselen. Zij moet daarbij voorzichtig te werk gaan en haar beoordeling moet steedsaansluiten bij de uiteindelijke doelstelling van de vergunning in het algemeen envan die vergunningsvoorwaarde in het bijzonder.

De vergunning is een doorslaggevend onderdeel van het prudentieel toezicht. Netals andere Europese regelgevers, is de Commissie van oordeel dat de doelstellingvan de prudentiële reglementering het best kan worden bereikt door strenge eisente stellen bij de toekenning van de vergunningen, waardoor problemen in een laterstadium kunnen worden vermeden (88).

Het vereiste van de tweehoofdige leiding is bedoeld om een zo kritisch mogelijk onder-zoek van de te nemen beslissingen in de hand te werken, de algemene leiding over deonderneming collegialer te laten verlopen, een wederzijdse controle op de daden vanbeide leiders mogelijk te maken en zo veel mogelijk het gevaar voor fraude en wanbe-heer te voorkomen dat voortvloeit uit het feit dat één enkele persoon de leiding heeft.

Om die doelstelling te kunnen verwezenlijken moeten de twee personen die deonderneming effectief moeten leiden, de voor de uitoefening van die functies ver-eiste professionele betrouwbaarheid en passende ervaring bezitten. «Vereiste pro-fessionele betrouwbaarheid» en «passende ervaring» zijn geen formele conceptendie kunnen worden herleid tot het ontbreken van een strafrechtelijke veroordelingen een zekere kennis van de financiële markten (89).

De professionele betrouwbaarheid moet borg staan voor de geloofwaardigheid vande leiders van de beleggingsonderneming - en uiteindelijk ook voor het vertrouwenin die onderneming zelf - ongeacht of het nu gaat om de geloofwaardigheid bij hetpubliek, bij de overige ondernemingen en bij de toezichtsorganen of om het nodigemorele gezag ten opzichte van andere leden van de hoogste leiding of het perso-neel van de onderneming. De voorwaarde van de professionele betrouwbaarheid

(87) In het kader van de FESCO-werkzaamheden zijn criteria vastgelegd om te komen tot eenminimumharmonisering van de in de verschillende Lid-Staten geldende praktijken in verband met debeoordeling van die voorwaarden.

(88) Financial Services Authority, A new Regulator for a new Millennium, p. 29, punt 50, januari 2000.(89) Voor meer informatie over dit vereiste verwijst de commentaar bij artikel 60 van de wet van 6 april

1995 (Parl. st., Senaat, 1994-1995, nr. 1352-1, p. 33) naar de commentaar bij artikel 4 van de wet van17 juli 1985 tot wijziging van de wetten op de kredietinstellingen (Parl. st., Kamer, 1981-1982,nr. 277/1, p. 6 e.v.). Zie ook de jaarverslagen van de Commissie, inzonderheid de jaarverslagen1997-1998, p. 81 en 1998-1999, p. 76.

58 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

is essentieel om te garanderen dat de in de wet vermelde verplichtingen en verbods-bepalingen (uitsluitend belang van de cliënten, verplichtingen inzake witwas-bestrijding, bijzondere fiscale mechanismen, ...) en de overige gedragsregels vande sector worden nageleefd door de vennootschap.

De passende ervaring veronderstelt dat de leiders door de uitoefening van een pro-fessionele opdracht in de financiële sector niet alleen commerciële en technischevaardigheden hebben verworven maar ook nuttige ervaring hebben opgedaan ophet gebied van bedrijfsorganisatie en -controle, dat zij vertrouwd zijn met finan-ciële verrichtingen en dat zij onafhankelijk de verantwoordelijkheden kunnen dra-gen die rusten op de schouders van leiders van dergelijke ondernemingen. Tenminste twee leiders moeten zo’n nuttige ervaring hebben om de continuïteit van dedienstverlening aan de cliënten en een effectieve wederzijdse controle mogelijk temaken. Nuttige ervaring houdt bovendien in dat de betrokkenen een correct beeldhebben van de voor beleggingsondernemingen geldende reglementering, en dat zijdie spontaan kunnen vertalen naar de organisatie van de beleggingsondernemingzonder te wachten op een tussenkomst van de Commissie in dat verband.

De voorwaarde van de tweehoofdige leiding door natuurlijke personen die voldoenaan het vereiste inzake professionele betrouwbaarheid en passende ervaring, krijgt eenbijzondere dimensie in de sector van de beleggingsondernemingen. Kenmerkend voordie sector is immers het ontbreken of de beperkte efficiëntie van bepaalde controle-mechanismen waarop de Commissie zich gewoonlijk baseert bij de uitoefening vanhaar eigen opdracht. Oorzaak daarvan zijn de problemen waarmee beleggings-ondernemingen worden geconfronteerd bij het opzetten van een interne audit en die tewijten zijn aan hun kleinschaligheid en aan het feit dat zij - met uitzondering van debeursvennootschappen - in de huidige stand van de wetgeving geen door de Commis-sie erkende revisor hoeven aan te stellen die, naast zijn gewone vennootschappelijkeopdracht, ook effectief deelneemt aan het prudentieel toezicht (90).

In kleine structuren is het ook vaak zo dat de aandeelhouders, de leden van debestuursorganen en de personen die de effectieve leiding van de vennootschaphebben, dezelfde personen zijn. Het toezicht op de effectieve leiding van de ven-nootschap door vennootschapsorganen die onafhankelijk zijn van de personen be-last met de effectieve leiding, wordt daardoor vrij theoretisch.

De personen die de effectieve leiding van dergelijke entiteiten hebben, staan aldus- meer nog dan in andere structuren - op de eerste lijn. Zij zijn zowel belast met deleiding van als met de controle op de vennootschap. Bovendien zijn zij de ge-sprekspartners van de Commissie bij de uitoefening van haar eigen toezicht. Om-dat de Commissie onmogelijk voortdurend de daden van de leiders kan controle-ren, is het onontbeerlijk dat die personen van bij de aanvang de vereiste garantiesbieden inzake professionele betrouwbaarheid en beroepservaring.

Wat voorafgaat geldt voor alle beleggingsondernemingen en dus ook voor de ven-nootschappen voor vermogensbeheer en de vennootschappen voor plaatsing vanorders in financiële instrumenten, hoewel die in beginsel vanuit prudentieel oog-punt een lager risicoprofiel hebben dan beursvennootschappen (91).

(90) Zie het jaarverslag 1997-1998, p. 65(91) De vennootschappen voor vermogensbeheer en de vennootschappen voor plaatsing van orders in

financiële instrumenten mogen immers noch verrichtingen voor eigen rekening uitvoeren (behalve bijde plaatsing van hun eigen vermogen), noch effecten of contanten van cliënten in bezit houden.

59Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

Naast de centrale rol van de leiders in dergelijke structuren en de geloofwaardig-heid die zij door de vergunning krijgen, moet ook rekening worden gehouden methet discretionaire karakter van de bevoegdheden die de cliënten aan de vennoot-schap voor vermogensbeheer verlenen in verband met het beheer van hun tegoe-den. Bij de cliënten mag er dan ook geen twijfel over bestaan dat de personen diebelast zijn met de effectieve leiding van de vennootschap, voldoen aan de wette-lijke voorwaarden inzake professionele betrouwbaarheid en ervaring.

Het gevaar voor fraude kan echter niet worden uitgesloten. Precies daarom ver-plichten zowel de Belgische als de Europese wetgever de vennootschappen voorvermogensbeheer en de vennootschappen voor plaatsing van orders in financiëleinstrumenten deel te nemen aan een beleggersbeschermingsregeling, ondanks hetfeit dat zij geen effecten of contanten van cliënten in bezit mogen houden.

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie geweigerd een onderneming eenvergunning te verlenen als vennootschap voor vermogensbeheer. Na analyse vanhet dossier is de Commissie immers tot de conclusie gekomen dat de personen diewerden voorgedragen om de effectieve leiding van de vennootschap op zich tenemen, niet de vereiste garanties boden inzake professionele betrouwbaarheid enpassende ervaring. Doorslaggevend bij de beoordeling door de Commissie was devaststelling dat de vennootschap - nog vóór haar een vergunning werd verleend -op volkomen onwettige wijze actief was als beleggingsonderneming. Dit deed bijde Commissie ernstige vragen rijzen over de capaciteiten van de betrokkenen omtoe te zien op de naleving van de wettelijke verplichtingen en verbodsbepalingendie voor de vennootschap zouden gelden indien haar een vergunning zou wordenafgeleverd. De vennootschap heeft tegen de beslissing van de Commissie beroepingesteld bij de Minister van Financiën. De Minister heeft dat beroep ongegrondverklaard.

In een ander geval heeft de Commissie een kandidaat als effectieve leider gewei-gerd omdat uit een recente gerechtelijke uitspraak voor een burgerlijke rechtbankdie in kracht van gewijsde was gegaan, bleek dat de kandidaat-bestuurder persoon-lijk zeer ernstige tekortkomingen, onder meer op deontologisch vlak, werden aan-gewreven, precies met betrekking tot een activiteit die tot het kernbedrijf van debeleggingsonderneming behoorde. In de beoordeling van de betrouwbaarheid vaneen kandidaat voor de effectieve leiding van een beleggingsonderneming, kan deCommissie ook rekening houden met andere elementen of feiten dan die welkerelevant zijn voor de toepassing van de regeling van de beroepsverboden voorbepaalde veroordeelden en gefailleerden (92).

De betrouwbaarheid is overigens een permanent vereiste en geldt dus ook vooreffectieve leiders die reeds in functie zijn. In de afgelopen periode stelden in tweeverschillende gevallen bestuurders hun mandaat uit eigen beweging ter beschik-king nadat een strafrechtelijk onderzoek, al dan niet wegens vermeende inbreukenop financiële regelgeving, tegen hen was geopend.

(92) Zie artikel 61 van de wet van 6 april 1995.

60 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

Ten slotte heeft de Commissie, in een laatste geval, met toepassing van haar beleidter zake (93), in het kader van een vergunningsaanvraag geoordeeld dat een per-soon die nog jong was en die op dat ogenblik slechts anderhalf jaar ervaring hadopgedaan als vermogensbeheerder bij een kredietinstelling, zonder er een leiding-gevende functie waar te nemen, niet over een passende ervaring beschikte om deeluit te maken van de effectieve leiding van een vennootschap voor vermogensbeheer.

Geschiktheid als aandeelhouder

Overeenkomstig artikelen 59 en 67 van de wet van 6 april 1995 kan de Commissieaandeelhouders weren wanneer zij, gelet op de noodzaak van een gezond en voor-zichtig beleid van de beleggingsonderneming, niet overtuigd is van hun geschikt-heid.

Zo heeft de Commissie zich verzet tegen de verwerving van een belangrijke deel-neming in een vennootschap voor vermogensbeheer door een persoon die eerderdoor een rechtbank burgerlijk aansprakelijk was gesteld voor belangrijke verliezengeleden door beleggers wier tegoeden hij beheerde. Het bleek dat de bedoeldepersoon zijn cliënten had misleid door over de aard en de risico’s van de zeerspeculatieve verrichtingen die hij voor hen uitvoerde, te zwijgen. Daarbij kwamdat de schadevergoeding waartoe hij werd veroordeeld, zijn financiële draagkrachternstig aantastte, waardoor de kandidaat kennelijk niet in staat was om als belang-rijke aandeelhouder de stabiliteit van de onderneming en haar groei te ondersteu-nen. (94)

Het vereiste van geschiktheid als aandeelhouder en de toetsingsbevoegdheid vande Commissie gelden ook voor bestaande aandeelhouders. Vaak hoeft de Commis-sie haar wettelijke bevoegdheden evenwel niet aan te wenden. Zo verkocht in deafgelopen periode een aandeelhouder van een beleggingsonderneming uit eigenbeweging zijn deelneming nadat hij strafrechtelijk was veroordeeld in het kadervan een witwaszaak.

1.3.2.2.4. Artikel 95 van de wet van 6 april 1995: geconsolideerdtoezicht op vennootschappen die samen een consortium vormen

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie het dossier bestudeerd van een con-sortium dat werd gevormd door twee vennootschappen met dezelfde aandeelhou-ders, in casu natuurlijke personen (95). Het ging meer bepaald om een vennoot-schap naar Belgisch recht die om een vergunning als beleggingsonderneming ver-zocht, en een financiële vennootschap naar het recht van een staat die geen lid wasvan de Europese Unie en waarop geen prudentieel toezicht werd gehouden dooreen onafhankelijke toezichthouder.

(93) Zie de jaarverslagen 1998-1999, p. 76 en 77, en 1996-1997, p. 62.(94) Zie het jaarverslag 1991-1992, p. 59.(95) Zie artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de

ondernemingen.

61Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

Wanneer een beleggingsonderneming een consortium vormt met één of meer an-dere ondernemingen, valt zij - krachtens artikel 95 van de wet van 6 april 1995 -onder het toezicht op geconsolideerde basis dat geldt voor alle ondernemingen vanhet consortium en hun dochterondernemingen. Dat toezicht op geconsolideerdebasis slaat op de financiële positie, op het beleid, de organisatie en de internecontroleprocedures voor het geconsolideerde geheel en op de invloed van de ge-consolideerde ondernemingen op andere ondernemingen.

De Commissie moet ook nagaan of de groepsstructuur het passend individueelprudentieel toezicht op de Belgische onderneming en het toezicht op geconsoli-deerde basis op het consortium niet in het gedrang brengt (96).

In het vooruitzicht van voornoemd toezicht heeft de Commissie gevraagd dat haarde geconsolideerde financiële staten van de groep zouden worden bezorgd mettoepassing van de regels en methodes waarvan sprake in het koninklijk besluit van6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen, ener-zijds, en dat procedures zouden worden uitgewerkt op grond waarvan zou kunnenworden nagegaan of de vennootschappen binnen de groep beschikten over eenpassende administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle, an-derzijds.

Aangezien de buitenlandse financiële vennootschap niet was onderworpen aan hettoezicht van een onafhankelijke toezichthouder, heeft de Commissie haar - via devennootschap die om een vergunning verzocht - gevraagd een intentieverklaring teondertekenen waarin zij volledig en zonder voorbehoud zou instemmen met hettoezicht op geconsolideerde basis door de Commissie conform de Belgische wette-lijke en reglementaire bepalingen en, indien het toezicht op geconsolideerd basisdat zou vereisen, met controles ter plaatse door de commissaris-revisor van deBelgische vennootschap of door de diensten van de Commissie.

Omdat de betrokken partijen het nodige deden om de aan het toezicht op geconso-lideerde basis verbonden regels en voorwaarden na te leven, heeft de Commissiede Belgische vennootschap de gevraagde vergunning verleend.

1.3.2.2.5. Herstel- en uitzonderingsmaatregelen

Indien de Commissie vaststelt dat een beleggingsonderneming ernstige leemtenvertoont in haar beleidsstructuur, organisatie of interne controle of indien debeleggingsonderneming de wettelijke en reglementaire bepalingen die op haar vantoepassing zijn niet naleeft, kan de Commissie herstelmaatregelen opleggen mettoepassing van artikel 104, §1, van de wet van 6 april 1995.

De Commissie geeft de betrokken onderneming dan een termijn waarbinnen zij devastgestelde tekortkomingen moet verhelpen. Wanneer de onderneming daar geenof onvoldoende gevolg aan geeft, kan de Commissie verdergaande maatregelentreffen door een speciaal commissaris aan te stellen, de vervanging te gelasten vanbestuurders of zaakvoerders of de opschorting te gelasten van één of meer activitei-ten of zelfs de vergunning te herroepen.

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie in vier dossiers herstelmaatregelenopgelegd, in twee gevallen gevolgd door een herroeping van de vergunning.

(96) Zie artikel 62, derde lid, van de wet van 6 april 1995.

62 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

In een eerste dossier stelde de Commissie vast dat een beleggingsonderneming deuitgewerkte procedures om eerder vastgestelde lacunes in haar administratieve enboekhoudkundige organisatie en interne controle aan te vullen, niet meer toepaste.Bovendien bleek die onderneming bepaalde verplichtingen op het vlak van de plaat-sing van cliëntengelden en de risicobegrenzingsnormen niet langer na te leven, enovertrad zij de regels inzake kredietverlening aan vennoten-zaakvoerders (97).

Hoewel de leiders van de beleggingsonderneming zich ertoe hadden verbondennieuwe maatregelen te treffen om de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen,heeft de Commissie, gezien het aanhoudend repetitieve karakter van de overtre-dingen, geconcludeerd dat de bestaande beheersstructuur van de onderneming nietlanger passend was voor haar activiteiten (98). Ze heeft de onderneming daaromeen hersteltermijn opgelegd en haar erkende revisor opgedragen in de tussentijdeen bijzonder verslag (99) op te stellen over de toereikendheid van de door deonderneming voorgestelde nieuwe maatregelen, en wekelijks te controleren of dezehaar wettelijke en reglementaire verplichtingen naleefde.

Om haar controle- en beheersstructuur te verstevigen, heeft de onderneming eenextern deskundige permanent belast met de interne controle en de toetsing van dereglementaire ratio’s en hem de verantwoordelijkheid gegeven voor de rapporteringaan de Commissie. Daarnaast werd de controle over de beleggingsondernemingovergedragen aan een nieuwe aandeelhouder en werd een ervaren persoon be-noemd tot nieuwe zaakvoerder. De Commissie heeft geoordeeld dat die maatrege-len een passend antwoord boden op de vastgestelde lacunes en bijgevolg dehersteltermijn beëindigd.

In een tweede dossier informeerde de commissaris-revisor van een beleggings-onderneming de Commissie over een aantal ongewone verrichtingen van de on-derneming met een buitenlandse wederpartij. Na omstandige controles bleek hetom fictieve transacties te gaan, die een bestuurder van de beleggingsonderneminghad opgezet, onder meer in het kader van het fiscaal beheer van zijn patrimonium.Kort nadien stelde de revisor ook vast dat gelijkaardige verrichtingen uitgevoerd inhet vorige boekjaar uit de boekhouding waren verwijderd.

Aangezien het vertrouwen in de leiding van de vennootschap, die ook de controleerover uitoefende, door deze vaststellingen was ondermijnd, besliste de Commis-sie om met onmiddellijke ingang een bijzonder commissaris aan te stellen, aanwiens toestemming alle handelingen en beslissingen van de bestuursorganen moestenworden onderworpen. Tevens gaf zij de onderneming een korte termijn om nieuweleiders en aandeelhouders voor te stellen. Nog voor het verstrijken van bedoeldetermijn besloot de onderneming haar activiteit stop te zetten en stelde zij voor decliënteel over te dragen aan een andere bemiddelaar. De Commissie stemde daar-mee in (100) en schortte met dit doel het bedrijf van de vennootschap op, metuitzondering van de verrichtingen die nodig waren voor de ordentelijke afwikke-ling van de lopende verrichtingen en voor de overdracht van de cliënteel, waarnade vergunning definitief werd herroepen.

(97) Zie artikel 78 van de wet van 6 april 1995.(98) Zie artikel 62 van de wet van 6 april 1995.(99) Zie artikel 101, 3°, van de wet van 6 april 1995.(100) Zie artikel 73 van de wet van 6 april 1995.

63Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

In een derde dossier stelde de Commissie naar aanleiding van controles vast dat deorganisatie en de interne controle van een beleggingsonderneming geen gelijketred hadden kunnen houden met de snelle ontwikkeling van de commerciële acti-viteit, waardoor ernstige lacunes waren ontstaan in onder meer de opvolging vande debiteuren. Bovendien kwam aan het licht dat een belangrijke fraude van eenpersoneelslid niet in vroeg stadium werd opgemerkt, mogelijk als gevolg van debedoelde lacunes. Deze fraude evenals de financiering van de debiteuren veroor-zaakten een onevenwicht in de belegging van de cliëntengelden en deed tevens heteigen vermogen van de beleggingsonderneming dalen beneden het vereiste mini-mum.

De Commissie heeft de vennootschap een korte termijn toegekend om haar wette-lijke verplichtingen in verband met de belegging van de cliëntengelden en met heteigen vermogen na te leven, waaraan de vennootschap het gepaste gevolg gaf.

Daarnaast heeft de Commissie haar een tweede termijn opgelegd - die bij de afslui-ting van dit verslag nog loopt - waarbinnen zij structurele maatregelen dient tenemen om haar risicoprofiel te verminderen. De onderneming onderzoekt thansverschillende mogelijkheden, waaronder een betekenisvolle versterking van haarbestuursstructuur en haar aandeelhouderskring, een aanpassing van haar erken-ning, hetzij door de afstoting van de activiteit van bewaarneming van tegoeden vande cliënteel, hetzij door een vergunning te vragen als beleggingsonderneming diegeen cliëntentegoeden ontvangt, dan wel het versmelten met een andere bemidde-laar.

In een vierde dossier stelde de Commissie vast dat de organisatie van een beleggings-onderneming met een vergunning voor vermogensbeheer onvoldoende garantiesbood voor de uitoefening van het bedrijf in het uitsluitende belang van de cliënten.De onderneming hanteerde immers een systeem waarbij de orders voor soms zeerrisicovolle transacties pas, en in sommige gevallen geruime tijd, na de uitvoeringwerden toegewezen aan de portefeuilles in beheer, waardoor belangrijke belangen-conflicten tussen cliënten onderling en tussen cliënten en de vennootschap ont-stonden. Bovendien bleken lacunes in de organisatie en een gebrekkige communi-catie met de belangrijkste bewaarder als gevolg te hebben dat de opvolging van deuitvoering van de orders en van de stand van de portefeuilles veel te wensen over-liet, waardoor de onderneming ook haar rapporteringsverplichtingen ten aanzienvan de cliënten niet naleefde.

Gelet op de ernst van de vaststellingen en op het feit dat de vennootschap daarnaastook andere bepalingen eigen aan haar statuut miskende, vroeg de Commissie datde vennootschap haar organisatie zonder verwijl zou aanpassen en ook zou aanto-nen dat in alle gevallen de cliëntenbelangen waren voorgegaan op die van de ven-nootschap en/of van haar leiders. Toen duidelijk was dat de vennootschap niet konvoldoen aan de opgelegde herstelmaatregelen, heeft de Commissie haar vertrou-wen in de leiding opgezegd en beslist de vergunning van de beleggingsondernemingte herroepen.

64 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

1.3.2.2.6. Faillissement van de beursvennootschap Logé & Associés BVBA

Op 20 december 1999 heeft één van de vennoten-zaakvoerders van de beurs-vennootschap Logé & Associés BVBA zowel bij de gerechtelijke en de beurs-autoriteiten als bij de Commissie aangifte gedaan van een fraude ten nadele van decliënten van de beursvennootschap voor een door hem geraamd bedrag van zo’n4 à 5 miljoen euro (175 à 200 miljoen BEF). Gelet op de ernst van de situatie heeft deCommissie onmiddellijk een speciaal commissaris aangesteld (101). Op 21 decem-ber 1999 heeft zij de vergunning van de beursvennootschap herroepen. In de daar-opvolgende dagen zijn diverse pogingen ondernomen om de beursvennootschapordelijk te vereffenen. Nadat al die pogingen waren mislukt, heeft de Rechtbankvan Koophandel op 27 december 1999 het faillissement van de beursvennootschapgeopend na bekentenis. Ingevolge die faillietverklaring na bekentenis is hetBeschermingsfonds voor deposito’s en financiële instrumenten, conform debeschermingsregeling voor beursvennootschappen, gestart met tweetegemoetkomingsprocedures, één in het kader van de depositobescherming en éénin het kader van de bescherming van de financiële instrumenten.

Uit de informatie waarover de Commissie beschikt, zijn ernstige feiten - financie-ring van een persoonlijke verrichting met door de beursvennootschap gehoudencliëntentegoeden en aanhoudende boekhoudkundige manipulatie om het externe-controlemechanisme te omzeilen - gepleegd op het hoogste niveau van de beurs-vennootschap. Die feiten deden zich voor binnen een kleine structuur met eenstrikt familiale aandeelhouderskring en effectieve leiding. Hoewel de vennootschapconform de wet werd geleid door twee personen, oefenden de zaakvoerders inwerkelijkheid geen controle op elkaar uit (102). De vastgestelde feiten houden deelsook verband met het statuut zelf van de beursvennootschappen dat hen toestaat -zelfs wanneer hun controlestructuren eenvoudig zijn - cliëntentegoeden te hou-den (103).

(101) Zie de bepalingen van artikel 104, § 1, 1°, in fine, van de wet van 6 april 1995.(102) Zie dit verslag, p. 23 en volgende.(103) Zie dit verslag, p. 48.

65ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

Hoofdstuk 2

TOEZICHT OP DE FINANCIELE

INFORMATIE

2.1. ACTIVITEITSVERSLAG

In het afgelopen jaar heeft de Commissie haar activiteiten vervuld in een contextdie haar taken bijzonder zwaar en complex maakte:

- het aantal aan de Commissie voorgelegde dossiers bij toepassing van titel II vanhet koninklijk besluit nr. 185 (openbaar te koop stellen, te koop bieden en ver-kopen van titels en effecten) is verder toegenomen met ongewijzigde perso-neelsbezetting (terwijl in 1999 al een recordniveau was bereikt);

- in de beschouwde periode waren er twee bijzonder moeilijke overname-aanbiedingen, waarvoor heel wat menselijke middelen moesten worden ingezet;

- er waren veel overname- en herstructureringsverrichtingen, zodat vaak moestworden tussengekomen om deze verrichtingen correct om te zetten in de reke-ningen van de genoteerde vennootschappen.

Bovendien heeft de aankondiging van de oprichting van Euronext aanzienlijke mid-delen opgeslorpt, met name voor het onderzoek vanuit het standpunt van de regelsbetreffende de financiële informatie, zowel op nationaal niveau als tussen de driebetrokken landen, van het kader waarin Euronext concreet zou functioneren.

In 1999 werden 494 dossiers behandeld met toepassing van titel II van het konink-lijk besluit nr. 185 (openbare aanbieding van effecten in België). Voor het eerstesemester 2000 betreft het 315 dossiers.

66 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

De 494 dossiers van 1999 omvatten:

- 54 beursintroductiedossiers (waarover hieronder meer);

- 85 dossiers betreffende de toelating tot notering van warrants (waarbij een dos-sier meerdere noteringslijnen kan bevatten);

- 42 dossiers betreffende openbare aanbiedingen tot aankoop, tot omruiling en totovername;

- 49 dossiers betreffende «reverse convertible bonds»;

- 118 dossiers betreffende de uitgifte van financiële instrumenten voorbehoudenvoor bestuurders en/of werknemers van ondernemingen, hoofdzakelijk (maarniet uitsluitend) in de vorm van aandelenoptieplannen.

Onder de 315 in het eerste halfjaar van 2000 behandelde dossiers zijn er 22 beurs-introductiedossiers, 28 dossiers betreffende de toelating tot de notering van warrants,19 dossiers betreffende openbare aanbiedingen tot aankoop, omruiling en over-name, 61 dossiers betreffende «reverse convertible bonds» – wat de huidige popu-lariteit van dit instrument illustreert - en 74 dossiers betreffende de uitgifte vanfinanciële instrumenten voorbehouden voor bestuurders en of werknemers vanondernemingen.

De grafiek van de evolutie van de dossiers betreffende nieuwe introducties vanvennootschappen op een secundaire markt (104) waarvoor een volledige controlevan het prospectus door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is vereist(dus los van de wederzijdse erkenning en totale vrijstelling van een prospectus, enexclusief BEVAKs en BEVEKs) getuigt van de spectaculaire groei van de beurs-introducties tot eind 1999. Deze cijfers betreffen de dossiers die formeel werdeningediend en onderzocht door de Commissie voor het Bank- en Financiewezenmaar die niet altijd zijn omgezet in een effectieve opneming op de beurs want inmeerdere gevallen heeft de uitgevende vennootschap op het laatste moment afge-zien van haar introductie.

(104) Eerste Markt, Nieuwe Markt, EASDAQ.

67ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

Wat de effectenemissies betreft, buiten de behandeling van individuele dossiers,werd verder gewerkt aan de codificering en openbaarmaking van de regels enpraktijken die worden toegepast bij de effectieve uitoefening van het toezicht. Totnog toe gebeurde het toezicht op de uitgifte-activiteiten in grote mate op basis vanniet gecodificeerde regels, en dit om diverse redenen. Waar deze handelswijzeindertijd het voordeel bood van een grote flexibiliteit, is ze vandaag niet meerhaalbaar gezien het aantal te behandelen dossiers en het feit dat de marktdeelnemers– terecht – de transparantie van de toegepaste regels eisen.

Zo werden drie circulaires afgerond die reeds werden aangekondigd in het vorigeverslag, namelijk een circulaire over de werking van de primaire markt en tweeandere over de schema’s voor de prospectussen met betrekking tot «reverseconvertible» obligaties en warrants. Deze circulaires worden verder in dit verslagbecommentarieerd. De circulaire over de werking van de primaire markt wijst opeen belangrijke evolutie van de taken van de toezichthouder. Deze beperkt zichniet meer tot het goedkeuren van het prospectus van de verrichting maar waaktover de modaliteiten van de voorstelling van het aanbod aan het publiek. Dezeevolutie loopt parallel met wat in de omringende landen en binnen FESCO wordtvastgesteld.

Er werd een grondige reflectie gewijd aan het statuut van de portefeuille-maatschappijen, het toezichtsbeleid inzake openbare overnameaanbiedingen ende internationale harmonisering van de boekhoudsystemen van genoteerde ven-nootschappen.

Op 30 juni 2000 waren er 147 genoteerde vennootschappen onderworpen aan decontrole op de periodieke informatie door de Commissie, waaronder101 portefeuillemaatschappijen.Op 30 juni 1999 bedroegen deze cijfers respectievelijk 145 en 96. Zoals vorig jaarreeds opgemerkt, schuilt achter deze schijnbaar stabiele cijfers een niet te ver-waarlozen vernieuwing van de populatie van genoteerde vennootschappen.

De dienst is ook doorgegaan met de publicatie van vergelijkende studies over definanciële informatie van de genoteerde vennootschappen. Deze studies hebbengeen academisch doel maar willen voor welbepaalde punten de beste praktijkenvaststellen en nagaan in welke mate de vennootschappen zich eraan houden, metde bedoeling een meesleepeffect en verwachtingspatroon te creëren voor de ven-nootschappen die zich er niet aan houden.

Gedurende de beschouwde periode werden vier studies gepubliceerd:

Een eerste studie was gewijd aan de «corporate governance» (105) en meer be-paald, aansluitend op de vergelijkbare studie van het jaar ervoor, aan het onder-zoek van de mate waarin in de jaarverslagen 1998 gevolg was gegeven aan deaanbevelingen van de Commissie inzake de door de genoteerde vennootschappente verspreiden informatie over de organisatie van hun bestuur en beheer. Uit dezestudie kunnen drie conclusies worden getrokken:

(105) Studies en Documenten, nr. 10, november 1999.

68 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

- de genoteerde vennootschappen hebben 52% meer informatie-elementen ver-strekt over de «corporate governance» dan in de jaarverslagen 1997;

- 87% van de vennootschappen hebben in hun jaarverslag 1998 een afzonder-lijke afdeling over «corporate governance» opgenomen (98% van de op determijnmarkt genoteerde vennootschappen en 95% van de vennootschappenvan de BEL-20).

- slechts 27,5% van alle genoteerde vennootschappen geven een relatief grootaantal gegevens. Dit percentage loopt op tot 43,3% voor de op de termijnmarktgenoteerde vennootschappen en 65% voor de vennootschappen opgenomen inde BEL-20.

De tweede studie (106) had betrekking op de publicatie van speciaal voor de be-leggers bestemde gegevens door de op de eerste markt genoteerde Belgische ven-nootschappen. Uit deze studie is gebleken dat de meeste genoteerde vennootschap-pen dergelijke gegevens in hun jaarverslag opnemen. Meer bepaald publiceerden82% van die vennootschappen in 1998 een tabel met sleutelgegevens, 57% eengrafiek van de evolutie van de beurskoers en 74% een financiële kalender. In dejaarlijkse communiqués publiceren 58% van de genoteerde vennootschappen ge-consolideerde cijfergegevens per aandeel, in de halfjaarlijkse communiqués publi-ceert slechts 32% dergelijke cijfers. Deze cijfers zouden in de toekomst moetenverbeteren.

De derde en vierde studie (107) hadden respectievelijk betrekking op debekendmaking van de halfjaarresultaten (eerste halfjaar 1999) en jaarresultaten(1999) van de genoteerde vennootschappen. De bekendmakingen van de jaar-resultaten worden gemiddeld 74 dagen na de afsluiting van de rekeningen gepubli-ceerd (tegenover 76 dagen in 1998); de halfjaarresultaten na 79 dagen (78 dagen in1998). Men kan dus spreken van een quasi status quo, zelfs al hebben de grootstevennootschappen hun publicatiedatum in het algemeen vervroegd.

Al deze studies zijn beschikbaar op de website van de Commissie.

(106) Studies en Documenten, nr. 11, december 1999.(107) Studies en Documenten, nr. 12, december 1999 en nr. 13, augustus 2000.

69Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

2.2. REGLEMENTERING EN CIRCULAIRES

2.2.1. Openbare aanbiedingen van financiële instrumenten

2.2.1.1. Circulaire over de werking van de primaire markt

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie een circulaire gericht aan de finan-ciële bemiddelaars met de bedoeling te komen tot een betere informatieverstrekkingaan het publiek en een vlotter verloop van zowel openbare aanbiedingen tot verkoopvan of inschrijving op effecten, als introducties van vennootschappen op een geregle-menteerde markt (IPO). In navolging van andere toezichthouders en in aansluiting opde werkzaamheden op FESCO-niveau is de Commissie immers van oordeel dat haarrol tot bescherming van het publiek zich niet beperkt tot een loutere controle van deinhoud van het prospectus maar tevens het toezicht bestrijkt op de voorwaarden ende regels voor de verrichtingen, die van dien aard moeten zijn dat de belangen vanhet publiek gevrijwaard blijven.

Na voorafgaand overleg met de sector is deze circulaire van 8 juni 2000 met alsopschrift «Circulaire over de werking van de primaire markt», op 1 juli 2000 vankracht geworden. Zij komt niet terug op de conclusies van de gedachtewisselingover de publicatie van studies door financiële bemiddelaars naar aanleiding vaneen openbaar beroep op het spaarderspubliek en over de verdeelsleutels bij over-inschrijving op een openbaar bod, die de Commissie nader heeft toegelicht in haarcirculaire E/1/97 van 2 oktober 1997.

De verbeteringen die door deze nieuwe circulaire zijn aangebracht, hebben meerin het bijzonder betrekking op de volgende punten:

- de gelijke behandeling van de beleggers: de Commissie is van oordeel dat, bij eenbod, voor de particuliere beleggers dezelfde voorwaarden moeten gelden als voorde institutionele beleggers en dat zij beiden over dezelfde termijn moeten beschik-ken om het prospectus te kunnen raadplegen en op het bod te kunnen inschrijven;

- het fenomeen van de overinschrijvingen: naast een aantal aanbevelingen om deoverinschrijvingen in te perken, dringt de Commissie erop aan dat de regels voor deverdeling en de wijze waarop zij worden toegepast zo transparant mogelijk zoudenzijn en dat zij de belangen van de particuliere beleggers zouden vrijwaren die vaakin het gedrang komen wanneer de vraag uitermate hoog is (door een toereikenddeel van het bod voor te behouden voor de particuliere beleggers, slechts in be-perkte mate gebruik te maken van de claw back (108) ten voordele van de schijf dievoor de institutionele beleggers bestemd is, in geen geval gebruik te maken van de«free retention» (109) noch op discretionaire wijze effecten toe te kennen aan «friendsand family» (110)). De Commissie vraagt tevens met aandrang om beleggers die totdezelfde categorie behoren, op dezelfde wijze te behandelen;

(108) Met de claw back kan de verhouding worden gewijzigd van het aantal effecten dat enerzijds istoegekend aan de schijf voor de particuliere beleggers, en, anderzijds aan de schijf voor deinstitutionele beleggers. Deze methode wordt doorgaans gehanteerd om te kunnen voldoen aan devraag wanneer die in één van beide schijven aanzienlijk hoger is.

(109) Hierbij wordt een bepaald deel van het bod achtergehouden om het vervolgens vrij toe te kennenzonder rekening te houden met de vastgelegde regels voor de verdeling van de effecten.

(110) Dit zijn groepen waarmee een zekere affiniteit bestaat, doorgaans friends and family genoemd,waaraan de emittent een voorkeursbehandeling kan wensen te geven bij het toekennen van deaangeboden effecten.

70 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

- het gebruik van de green shoe of van de over-allotment optie ( 111): op dit vlakwordt ernaar gestreefd de informatie te verbeteren die aan het publiek wordtverstrekt, zowel in het prospectus als bij de afsluiting van het bod en bij hetverstrijken van de termijn om de optie uit te oefenen. Er werd tevens bepaald datde effecten waarop de optie betrekking heeft, enkel op de primaire markt mo-gen worden toegewezen bij de verdeling, teneinde een belangrijke over-inschrijving op te vangen: dit impliceert dat de bemiddelaars deze effecten dusniet meer achteraf verkopen op de secundaire markt;

- de inhoud van het prospectus: er dient meer informatie te worden opgenomen inhet prospectus over, enerzijds, de verantwoording van de biedprijs of van de prijs-vork die als basis moet dienen voor het vaststellen van de definitieve prijs en, ander-zijds, over de vooruitzichten van de emittent. Voor verrichtingen met een internatio-naal karakter werd evenwel een alternatieve oplossing uitgewerkt aangezien zowelhun juridische als financiële context verschillend is: voor dergelijke verrichtingenmoet in het prospectus een beschrijving worden opgenomen van de methode diewerd gehanteerd om de prijs vast te stellen alsook de resultaten van het laatsteverstreken kwartaal en een niet-becijferde samenvatting van de resultaten die voorhet lopende boekjaar worden verwacht; bij gebrek aan nauwkeurig uitgewerkteprognoses, dient tevens bijzondere aandacht te worden besteed aan de beschrijvingvan de risicofactoren, van de activiteiten en de strategie van de emittent alsook aaneen grondige analyse van zijn financiële positie en van de resultaten die hij in hetverleden heeft geboekt (dit is het hoofdstuk dat in de Angelsaksische prospectussenbekend is onder de naam Management Discussion and Analysis) (112);

- de beschikbaarheid van het prospectus: de Commissie heeft een facultatief sys-teem uitgewerkt dat de beschikbaarheid van de prospectussen voor de beleg-gers moet verbeteren en dat een oplossing moet bieden voor het probleem vande banken met een uitgebreid kantorennetwerk die moeilijkheden ondervindenom het prospectus permanent en onmiddellijk verkrijgbaar te stellen in hun helenetwerk. Dit systeem voorziet, onder meer, in een verlenging van de termijngedurende welke het prospectus verkrijgbaar gesteld wordt, in de publicatie vaneen samenvatting van het prospectus en in een verbetering van de informatieover de plaats en datum van publicatie van de betrokken informatie.

2.2.1.2. Circulaires prospectusschema’s: warrants - reverse convertible notes

Tijdens de verslagperiode werd de Commissie geconfronteerd met een exponentieelgroeiend aantal uitgiften van warrants (113) en reverse convertible (of exchangeable)notes ( 114) op aandelen, een aandelenindex of een wisselkoers. De emittenten wa-ren voornamelijk kredietinstellingen of gespecialiseerde dochtervennootschappenvan kredietinstellingen.

Teneinde de procedure voor de behandeling van dergelijke dossiers te uniformiserenheeft de Commissie een aantal verduidelijkingen geformuleerd omtrent de prospectus-inhoud bij openbare uitgiften in België van dergelijke financiële instrumenten.

(111) Dit is een optie die door de emittent of door de aandeelhouders-verkopers wordt toegekend aan deleden van het plaatsingssyndicaat en hen toelaat een bijkomende hoeveelheid effecten te kopen tegende prijs van het bod gedurende een welbepaalde termijn die doorgaans beperkt is tot 30 dagen. Dezemethode moet een oplossing bieden wanneer de vraag het aantal aangeboden effecten overtreft.

(112) Zie hieromtrent tevens het jaarverslag 1998-1999, p. 114.(113) Zie het jaarverslag 1992-1993, p. 84 en volgende.(114) Zie het jaarverslag 1997-1998, p. 107 en volgende.

71Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

Daartoe werd overleg gepleegd met vertegenwoordigers van de voornaamsteemittenten alsook met de Belgische Vereniging van Banken (BVB) en de BelgischeVereniging van Beursleden (BVBL). Na afloop werden een aantal verduidelijkingenin twee circulaires worden geformuleerd, die de Commissie naar de voornaamsteemittenten en naar de BVB en de BVBL heeft gestuurd. De circulaires houden gro-tendeels rekening met de opmerkingen van de deelnemers aan het overleg.

De schema’s opgenomen in de circulaires zijn geïnspireerd op de schema’s gevoegd bijde bestaande reglementering inzake prospectusverplichtingen en behelzen minimum-vereisten. Er wordt dan ook geen afbreuk gedaan aan de mogelijkheid van de Commissieom de goedkeuring van het prospectus te onderwerpen aan nadere toelichtingen, in hetlicht van de bijzondere kenmerken van de verrichting of van de onderliggende waarden.

2.2.2. Genoteerde vennootschappen

2.2.2.1. Halfjaarlijkse en jaarlijkse communiqués van beursgenoteerdevennootschappen - rol van de commissaris-revisor - advies vande Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren

Het koninklijk besluit van 3 juli 1996 betreffende de verplichtingen inzake perio-dieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgeno-men in de eerste en de nieuwe markt van een effectenbeurs omschrijft hoe decontrole op de boekhoudkundige gegevens door de commissaris-revisor moet wor-den vermeld in de halfjaarlijkse en jaarlijkse communiqués. In verband met dehalfjaarlijkse communiqués stelt artikel 2, § 7 dat, als de commissaris-revisor deboekhoudkundige gegevens heeft gecontroleerd, zijn verslag integraal in het half-jaarlijks communiqué moet worden opgenomen en dat uitdrukkelijk moet wordenvermeld als hij dat niet heeft gedaan. Wat de communiqués over de jaarresultatenbetreft, bepaalt artikel 3bis, tweede lid dat moet worden vermeld of de boekhoud-kundige gegevens al dan niet door de commissaris-revisor zijn gecontroleerd en ofzijn verslag al dan niet een voorbehoud bevat. Is dat wel het geval, dan moet datvoorbehoud integraal in het jaarlijks communiqué worden opgenomen.

Op 7 januari 2000 heeft de Raad van het Instituut der Bedrijfsrevisoren (IBR) eenadvies uitgebracht over de rol van de commissaris-revisor met betrekking tot dehalfjaarlijkse en de jaarlijkse communiqués van beursgenoteerde vennootschap-pen. De Raad stelt in dat advies een aantal vermeldingen voor die - in functie vande stand van zaken van de controlewerkzaamheden - in de communiqués over dejaarresultaten kunnen worden opgenomen.

De Commissie heeft het opportuun geacht de vennootschappen die op de eerstemarkt en op de nieuwe markt zijn genoteerd, een circulaire te sturen met als bijlageeen kopie van dat advies, zodat zij zich daarop kunnen baseren bij de opstellingvan de communiqués over hun jaarresultaten.

In verband met de halfjaarlijkse communiqués stelt de Raad van het IBR in zijn ad-vies dat de commissaris-revisor een beperkt nazicht zal uitvoeren als de ondernemings-leiding daarom verzoekt en dat hij daarover een aangepast verslag zal neerleggen datintegraal in het halfjaarlijks communiqué zal worden gepubliceerd.

Wat de jaarlijkse communiqués betreft, wijst de Raad van het IBR erop dat het com-muniqué over een afgesloten boekjaar niet kan worden gelijkgesteld met een com-muniqué dat halfweg het boekjaar wordt opgesteld. Wanneer het jaarlijks communi-qué wordt gepubliceerd, zijn de controlewerkzaamheden immers reeds voldoende

72 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

gevorderd of zelfs volledig afgerond. De Raad onderstreept dat er een belangrijkverschil bestaat tussen de manier waarop het oordeel van de commissaris-revisor inbeide gevallen wordt meegedeeld conform het koninklijk besluit van 3 juli 1996: inhet halfjaarlijks communiqué wordt zijn verslag integraal opgenomen, terwijl in hetjaarlijks communiqué wordt vermeld of in het verslag al dan niet voorbehoud wordtgemaakt en, als dat zo is, dan wordt het voorbehoud integraal vermeld.

De Raad merkt ook op dat, in verband met de jaarlijkse communiqués, de vraag rijstof het oordeel van de commissaris-revisor mag worden vermeld wanneer zijn controle-verslag niet formeel is ondertekend en aan de vennootschap is overhandigd.

Volgens de Raad mag het oordeel van de commissaris-revisor enkel in het jaarlijkscommuniqué worden vermeld wanneer die een verklaring opstelt die losstaat vanhet controleverslag en die aangeeft of de boekhoudkundige gegevens in overeen-stemming zijn met het communiqué met de jaarrekening. Het begrip «boekhoud-kundige gegevens» betreft zowel de cijfergegevens als de commentaar daarop.

Wat de inhoud van die afzonderlijke verklaring betreft, onderscheidt de Raad driehypotheses: de werkzaamheden zijn beëindigd en afgerond zonder voorbehoud;de werkzaamheden zijn wezenlijk gevorderd maar konden nog niet worden afge-rond; er moet een voorbehoud worden gemaakt, ongeacht of de werkzaamhedenal dan niet zijn afgerond.

In de eerste hypothese waarbij het controleverslag is ondertekend en aan de vennoot-schap is overhandigd, moet in het communiqué worden vermeld dat «de commissa-ris-revisor de jaarrekening heeft geattesteerd zonder voorbehoud en heeft bevestigddat de in het communiqué opgenomen boekhoudkundige informatie geen aanlei-ding geeft tot enig voorbehoud van zijn kant». Is het controleverslag nog niet onder-tekend, dan vermeldt het bestuursorgaan van de vennootschap in zijn communiquédat «de commissaris-revisor heeft bevestigd dat de in het communiqué opgenomenboekhoudkundige informatie geen aanleiding geeft tot enig voorbehoud van zijn kanten overeenstemt met de door de raad van bestuur vastgestelde jaarrekening».

Wanneer de controlewerkzaamheden nog niet zijn afgerond, onderscheidt de Raadtwee gevallen. Als de controlewerkzaamheden ten gronde zijn afgewerkt, kan decommissaris-revisor volgens de Raad een oordeel in negatieve vorm geven in de zinvan «de commissaris-revisor heeft bevestigd dat zijn controlewerkzaamheden, dieten gronde zijn afgewerkt, geen betekenisvolle correctie aan het licht hebben ge-bracht die in de boekhoudkundige informatie, opgenomen in het communiqué, door-gevoerd zou moeten worden». Als de controlewerkzaamheden nog niet voldoendegevorderd zijn, is het aangewezen te vermelden dat «de boekhoudkundige gegevensin het communiqué niet door de commissaris-revisor werden gecontroleerd».

Wanneer een voorbehoud, een afkeurende verklaring of een onthouding moet wor-den geformuleerd, onderscheidt het advies van de Raad twee gevallen: ofwel is dejaarrekening definitief vastgesteld en is het controleverslag ondertekend, ofwel is dejaarrekening nog niet definitief vastgesteld en is het controleverslag dus nog niet on-dertekend. In de eerste hypothese moet het communiqué vermelden dat de commis-saris-revisor de jaarrekening heeft geattesteerd met een voorbehoud bij de inhoudervan en moet het onderwerp van dat voorbehoud integraal worden vermeld. In detweede hypothese zou het bestuursorgaan een onjuiste verklaring afgeven als hetgewoonweg zou vermelden dat de rekeningen niet door de commissaris-revisor zijngecontroleerd. Als het onderwerp van het voorbehoud een invloed heeft op de in hetjaarlijks communiqué vermelde boekhoudkundige gegevens, moet het communiqué

73Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

uitdrukkelijk vermelden dat de vermelde cijfers aanleiding geven tot een voorbehoudvan de commissaris-revisor en moet het onderwerp van het voorbehoud wordenverduidelijkt. Tot slot moet worden opgemerkt dat, als de commissaris-revisor voor-nemens is een toelichtende paragraaf op te nemen in zijn verslag, die paragraaf nietkan worden gelijkgesteld met een voorbehoud. Die paragraaf moet dan ook nietworden opgenomen in het communiqué over de jaarresultaten, behalve als er sprakeis van een continuïteitsprobleem dat in het communiqué moet worden vermeld.

De publicatie van dit advies door de Raad van het IBR bood de commissarissen-revisoren en de vennootschappen een nuttig kader voor de opstelling van het perio-dieke communiqués. Wat de jaarlijkse communiqués over het boekjaar 1999 be-treft, heeft de Commissie vastgesteld dat de genoteerde vennootschappen voor-noemde aanbevelingen op grote schaal hebben gevolgd.

2.2.3. Portefeuillemaatschappijen

2.2.3.1. Circulaire gericht aan de portefeuillemaatschappijen waarvande effecten zijn opgenomen in de Eerste Markt en in de NieuweMarkt van de Beurs van Brussel

Bij koninklijk besluit van 17 december 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van3 juli 1996 werd de financiële informatie uitgebreid die moet worden verstrekt door devennootschappen die genoteerd zijn op de Eerste Markt en op de Nieuwe Markt. Debetrokken wijzigingen werden door de Commissie toegelicht in een circulaire die aanalle betrokken vennootschappen werd gericht (115).

Eén van deze wijzigingen hield een verruiming in van de minimuminhoud van decijfergegevens die moeten worden opgenomen in de periodieke (halfjaarlijkse enjaarlijkse) communiqués. Naast de netto-omzet en het resultaat vóór en na belasting,dient thans ook het bedrijfsresultaat, het financiële resultaat, het resultaat uit de ge-wone bedrijfsuitoefening en het uitzonderlijke resultaat te worden vermeld. Al dezebegrippen moeten worden geïnterpreteerd in de zin van de boekhoudreglementering.

Pro memorie wordt hier vermeld dat de portefeuillemaatschappijen de mogelijkheidhebben om hun resultatenrekening op te maken volgens een facultatief schema alsbepaald bij koninklijk besluit van 1 september 1986 betreffende de jaarrekening ende geconsolideerde jaarrekening van de portefeuillemaatschappijen. Dit facultatieveschema, dat door een twintigtal genoteerde vennootschappen wordt gehanteerd, ver-schilt sterk van het algemene schema voor de voorstelling van de rekeningen. Meerin het bijzonder bevat het facultatieve schema geen equivalent voor de minimalegegevens die door de voormelde reglementering verplicht moeten worden gepubli-ceerd (omzet, bedrijfsresultaat, resultaat uit de gewone bedrijfsuitoefening, ...). Debetrokken portefeuillemaatschappijen dienen dan ook zelf te zorgen voor de cor-recte invulling van de voor hen geldende informatieverplichtingen, en dit in overeen-stemming met artikel 2, § 6 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996.

Zo dienen zij passende termen te gebruiken om, net als de vennootschappen die hetalgemene rekeningenschema hanteren, te komen tot een relevante uitsplitsing van hunresultatenrekening. Daarbij is het ook belangrijk nauwkeurig te definiëren op welkeboekhoudposten van het facultatieve schema de gebruikte termen betrekking hebben.

(115) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 125.

74 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

Aangezien de vereiste aanpassing betrekking heeft op alle portefeuillemaatschappijendie gebruik maken van het facultatieve rekeningenschema - precies omdat zij voordit facultatieve schema geopteerd hebben - is het wenselijk dat zij allen dezelfdetermen hanteren waaraan dezelfde betekenis is gekoppeld. Door die uniformiseringzullen de cijfers die zij publiceren, vlotter leesbaar worden, gemakkelijker vergele-ken kunnen worden en vollediger zijn.

In die optiek heeft de Commissie in 1999, aan de portefeuillemaatschappijen diehet facultatieve schema hanteren en waarvan de effecten zijn opgenomen in deEerste Markt en in de Nieuwe Markt van de Beurs van Brussel, een circulaire ge-richt waarin zij een gemeenschappelijke terminologie vastlegt. De markt mag er-van uitgaan dat alle betrokken vennootschappen deze terminologie zullen hante-ren voor de publicatie van hun minimale financiële gegevens als voorgeschrevendoor het voormelde koninklijk besluit van 3 juli 1996. De volledige tekst van dezecirculaire met kenmerk D2/F/99/5 bevindt zich op de website van de Commissie.

In hoofdzaak eist deze circulaire van de portefeuillemaatschappijen dat zij de vol-gende minimumgegevens zouden bekendmaken: het recurrente financiële resul-taat, het andere recurrente resultaat, het resultaat uit kapitaalverrichtingen, het netto-aandeel in het resultaat van de vennootschappen waarop de vermogensmutatiewordt toegepast, het uitzonderlijke resultaat en het resultaat vóór en na belasting.

Deze gegevens verwijzen elk naar een welbepaalde groep posten uit het faculta-tieve rekeningenschema en waarborgen aldus een coherentie tussen de boekhoud-gegevens en de informatie die aan de markt wordt verstrekt.

Zoals kan worden opgemerkt, wordt een eerste onderscheid gemaakt tussen deresultaten met een recurrent karakter en de resultaten uit kapitaalverrichtingen. Inde eerste categorie zijn de financiële of overige resultaten opgenomen die systema-tisch voorkomen of regelmatig terugkeren (zoals interesten, afschrijvingen, divi-denden, huurgelden, ...). Onder de resultaten uit kapitaalverrichtingen zijn daaren-tegen alle meer- en minderwaarden en de waardecorrecties op financiële (vlot-tende of vaste) materiële en immateriële activa gegroepeerd.

Meer in het bijzonder beveelt de Commissie een gemeenschappelijke wijze vanverwerking in de boekhouding aan die erin bestaat de afschrijvingen op positieveconsolidatieverschillen (goodwills) toe te rekenen aan de recurrente resultaten, ditnaar analogie van de werkwijze die de overige genoteerde vennootschappen moe-ten volgen. De Commissie laat evenwel de mogelijkheid open om die afschrijvin-gen op een bijkomende, afzonderlijke lijn te vermelden die moet worden inge-voegd vóór het uitzonderlijk resultaat.

Naast de zopas besproken resultaatsbestanddelen die voortvloeien uit de gewone bedrijfs-uitoefening van deze ondernemingen, zijn er tevens de uitzonderlijke resultaten alsookhet aandeel van de portefeuillemaatschappij in het resultaat van de vennootschappenwaarop de vermogensmutatie wordt toegepast. Volgens de Commissie is het aangewe-zen om de resultaten van de vennootschappen waarop de vermogensmutatie wordttoegepast, afzonderlijk te vermelden aangezien zij verschillend van aard zijn, vergele-ken met de overige geconsolideerde resultaten van de portefeuillemaatschappij.

Deze gegevens vormen samen de minimum-informatie die moet worden gepubliceerdin de communiqués over de jaar- of halfjaarlijkse resultaten. Het verdient de voorkeurdeze gegevens aan te vullen met andere relevante financiële informatie, zoals bijvoor-beeld het onderscheid tussen het courante en het uitzonderlijke aandeel in het resultaatvan de vennootschappen waarop de vermogensmutatie wordt toegepast, of de aardvan de activa die resultaten uit kapitaalverrichtingen hebben opgeleverd.

75Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

2.3. TOEZICHT IN DE PRAKTIJK

2.3.1. Openbare aanbiedingen van financiële instrumenten

2.3.1.1. Onzeker fiscaal statuut voor financiële instrumenten

Volgens de bepalingen van de prospectusschema’s (116), moet de emittent in hetprospectus vermelden welke bronbelastingen werden ingehouden op de inkom-sten uit aan het publiek aangeboden effecten, ongeacht of die inhoudingen in Bel-gië werden verricht of, bij een buitenlandse emittent, in het land van herkomst.

Ingeval van wederzijdse erkenning van een prospectus dat is goedgekeurd dooreen andere bevoegde autoriteit van de Europese Unie, is bovendien bepaald dathet informatiestuk dat bestemd is voor de markt van het land van ontvangst «devoor de Belgische markt specifiek inlichtingen (moet bevatten), inzonderheid be-treffende de fiscale regeling voor de opbrengsten (...)» (117).

In een aantal welbepaalde dossiers over uitgiften die bestemd waren voor het grotepubliek, had de emittent, met toepassing van die bepalingen, wel een beschrijvingvan het fiscale statuut van de financiële instrumenten opgenomen in het prospectus(of in het informatiestuk) maar, aangezien het hybride karakter van die financiëleinstrumenten hun fiscaalrechtelijke kwalificatie bemoeilijkte, bevatte die beschrij-ving heel wat onzekerheden.

Zo kon meer in het bijzonder niet met zekerheid worden gesteld dat de waarde-verhoging van die financiële instrumenten, die normaal gezien na verloop van tijdzou worden verworven, daadwerkelijk zou worden gekwalificeerd als meerwaardein fiscaalrechtelijke zin (waardoor zij dus voor een natuurlijke persoon niet belast-baar zou zijn bij een normaal beheer van het vermogen) of dat zij niet zou wordenbeschouwd als een belastbaar roerend inkomen en bijgevolg onderworpen zou zijnaan de roerende voorheffing aan de bron die in dergelijke gevallen van toepassing is.

De Commissie was van oordeel dat de goede informatieverstrekking aan het pu-bliek in een dergelijke situatie in het gedrang kwam. Krachtens artikel 29, § 2 vanhet koninklijk besluit nr 185 van 9 juli 1935 moet «het prospectus (...) de gegevensbevatten die, naargelang van de kenmerken van de betrokken verrichting, het pu-bliek nodig heeft om zich met kennis van zaken een oordeel te kunnen vormenover de aard van de zaak en de aan de effecten verbonden rechten.»

Aangezien er geen zekerheid bestond over het fiscale statuut. kon moeilijk wordengesteld dat aan deze voorwaarde was voldaan. Een eventuele belasting van de waarde-verhoging, tegen een op zijn beurt onzekere aanslagvoet, zou het verhoopte rende-ment van de belegging gevoelig wijzigen, met als gevolg dat een beoordeling van debetrokken belegging met een voldoende voorzienbaarheid niet mogelijk was.

De emittent was trouwens wel zo voorzichtig om in het ontwerpprospectus aaneventuele inschrijvers aan te raden zich tot hun vertrouwde fiscaal adviseur te rich-

(116) Schema’s gevoegd bij het koninklijk besluit van 18 september 1990 over het prospectus dat moetworden gepubliceerd voor de opneming van effecten in de eerste markt van een effectenbeurs, en bijhet koninklijk besluit van 31 oktober 1991 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd bijopenbare uitgifte van effecten en waarden.

(117) Koninklijk besluit van 14 november 1991 over de wederzijdse erkenning binnen de EuropeseGemeenschappen van het prospectus bij een openbaar aanbod en van het prospectus bij toelating totde notering aan een effectenbeurs, artikel 6.

76 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

ten om meer duidelijkheid te verkrijgen, waarmee enerzijds werd erkend dat hetprospectus hen niet alle informatie kon verschaffen en waardoor zij anderzijds ineen vicieuze cirkel terechtkwamen aangezien die externe adviseurs evenmin degezochte zekerheid konden verstrekken.

Aangezien de toelichting die moest worden verstrekt over de fiscale aspecten vrijingewikkeld was, viel bovendien te duchten dat, bij de commercialisering van deuitgifte waarbij het gebruik van vereenvoudigde berichten noodzakelijk is, een niet-verwaarloosbaar risico op verwarring bij het publiek zou ontstaan.

Die vrees werd nog versterkt door de vaststelling in één van de aan de Commissievoorgelegde dossiers waarin diverse bemiddelaars optraden die het product zou-den verdelen, dat één van hen voornemens was de roerende voorheffing aan debron in te houden terwijl de anderen dit niet van plan waren. Het zou dan ook nietalleen moeilijk zijn om aan het publiek uit te leggen dat de regeling van de bron-belasting verschillend zou zijn naargelang van het loket waartoe zij zich zoudenwenden, maar bovendien was dit een illustratie van het risico op verwarring aange-zien zelfs bij de beroepsbemiddelaars verwarring optrad.

Aangezien de emittent, in het voorgelgde dossier, zelf meedeelde dat hij het belasting-bestuur om een «ruling» had verzocht maar die op dat ogenblik nog niet had verkre-gen, heeft de Commissie geoordeeld dat het dossier, bij gebrek aan een dergelijke«ruling», niet in orde was en dat het prospectus bijgevolg niet kon worden goedge-keurd met toepassing van artikel 29ter van het koninklijk besluit van 9 juli 1935.Achteraf is gebleken dat het belastingbestuur in elk geval niet bevoegd was om voordit type vraag een dergelijk voorafgaand akkoord te verlenen.

De Commissie heeft beslist om in de toekomst deze houding te veralgemenen en dusgeen prospectussen goed te keuren voor financiële instrumenten die aan het grotepubliek worden aangeboden wanneer de belastingregeling in België, althans voor denatuurlijke personen, in hoge mate onzeker is. Indien de emittent in het prospectusevenwel vermeldt dat hij de gevolgen van een andere fiscale interpretatie ten eigenlaste neemt, verdwijnt het element onvoorzienbaarheid uiteraard voor de beleggerzodat het prospectus in dat geval probleemloos kan worden goedgekeurd.

De Commissie diende eveneens dossiers te behandelen over uitgiften van finan-ciële instrumenten die uitsluitend bestemd waren voor werknemers van bedrijven,waarbij, althans voor bepaalde aspecten, grote onzekerheid bestond over de fiscalebehandeling ervan in België. In dit geval ging het om winstdelingsprogramma’s diewereldwijd werden voorgesteld aan de werknemers van groepen die meer bepaaldin België gevestigd waren.

De Commissie heeft rekening gehouden met het feit dat, indien zij weigerde hetprospectus goed te keuren, zij de Belgische werknemers de mogelijkheid ontnam omhun voordeel te doen met het onderdeel van het programma dat als het meest voor-delige werd beschouwd, terwijl hun collega’s in andere landen hier wel konden opingaan. Zij heeft tevens geoordeeld dat, aangezien de betrokken financiële instru-menten uitsluitend werden aangeboden in het kader van een werkgever-werknemerrelatie, het risico op een hogere belasting, en dus op een vermindering van het rende-ment dat de werkgevers werd voorgehouden, althans ten dele onder de sociale rela-ties in de onderneming viel. Toch heeft de Commissie alvorens het prospectus goed tekeuren, geëist dat de beschrijving van het fiscaal statuut in die zin zou worden aange-past dat alle mogelijke fiscale kwalificaties en hun gevolgen op objectieve wijze,zonder ze te minimaliseren, erin zouden worden vermeld.

77Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

2.3.1.2. Inhoud van een prospectus bij uitgifte - invoeging van prognosesdoor de emittent

In maart 2000 besloot een vennootschap naar buitenlands recht waarvan de effec-ten genoteerd zijn op de EURO-NM om over te gaan tot een kapitaalverhogingdoor middel van een openbaar beroep op het spaarwezen.

Het ging om de derde kapitaalverhoging door middel van een openbaar bod datdeze vennootschap uitvoerde in twee jaar tijd. De eerste had plaats in november1998 naar aanleiding van de introductie van de vennootschap op de EURO-NM,een tweede kapitaalverhoging werd uitgevoerd in juni 1999.

Het beroep op de kapitaalmarkt in maart 2000 was hoofdzakelijk bestemd voor deherfinanciering van de vennootschap, die in de laatste maanden van 1999 aanzien-lijke bedragen had geïnvesteerd in de verwerving van in dezelfde beroepssectoractieve bedrijven. De nieuw verworven dochtervennootschappen vertegenwoor-digden een zeer belangrijk deel van de geconsolideerde resultaten en balans vande vennootschap. Naar aanleiding van deze marktverrichting wenste de betrokkenvennootschap bovendien haar notering op EASDAQ aan te vragen.

Bij de opstelling van het prospectus betreffende de verrichting van maart 2000 hadde vennootschap aan de Commissie de toestemming gevraagd om er geen progno-ses in op te nemen, argumenterend dat ze zich ook wilde richten tot Angelsaksi-sche beleggers (bij wie het niet gebruikelijk is precieze prognoses te publiceren) endat het prospectus al een analyse en bespreking zou bevatten van de voorbije resul-taten van de vennootschap.

De Commissie is, om verschillende redenen, niet ingegaan op dit verzoek.

Enerzijds had de vennootschap in de prospectussen voor het aantrekken van spaar-gelden in de maanden ervoor, al een businessplan gepubliceerd met balans,resultatenrekening en financieringstabel tot 2002. Er moet aan herinnerd wordendat de voorstelling van toekomstgerichte cijfergegevens een eis is die wordt gestelddoor de reglementering op de inschrijving van effecten op de EURO-NM (artikel146, 7° van het koninklijk besluit van 13 januari 1997 tot wijziging van het konink-lijk besluit van 16 februari 1996 tot vaststelling van het reglement van de Effecten-beursvennootschap van Brussel).

De Commissie heeft geoordeeld dat ze een vennootschap die een openbaar beroepdoet op het spaarwezen niet kon toestaan om de prognoses die ze voordien open-baar had gemaakt, te negeren, zeker niet wanneer, zoals in dit geval, de situatie ende consolidatiekring van de vennootschap intussen aanzienlijk waren geëvolueerd.Ze achtte het integendeel noodzakelijk om een nieuw toekomstplan uit te werkenen te publiceren, met vermelding van de wijzigingen. Dit aspect was des te belang-rijker gezien de korte voorgeschiedenis van de vennootschap.

De Commissie heeft overigens opgemerkt dat de Commission des Opérations deBourse (COB) in Frankrijk dezelfde aanpak volgt. Zo heeft de COB in een publicatievan dit jaar betreffende de profit warnings met name gesteld dat een vennootschapdie gedetailleerde prognoses heeft gepubliceerd, deze in haar latere communicatieregelmatig moet bijwerken.

De vennootschap heeft haar ontwerpprospectus aangevuld door opneming vanbecijferde en becommentarieerde prognoses voor een periode van 3 jaar.

78 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

2.3.1.3. Toepassing van artikel 1 van de wet van 10 juli 1969

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie kennis genomen van een projectvoor een plantage van bomen in België. Daarbij werden stekken van bomen inBelgië aangeboden aan het publiek met de mogelijkheid om deze te laten aanplan-ten op terreinen van de promotor in België. Het doel van de verrichting was tekomen tot een effectieve uitbreiding van het bos in België en aan te tonen dat eenecologische bekommernis kan samengaan met een rendabele investering.

Geïnteresseerden, die stekken aankochten en lieten aanplanten op de terreinen vande promotor, waren verplicht naast de aankoopsom van de stekken een initieelbedrag te betalen dat definitief verworven was door de promotor. De promotorstond dan in voor de aanplanting, het onderhoud, het beheer en de verkoop van debomen en voor de promotionele activiteiten omtrent het bos.

Na ongeveer 8 jaar zou het aangeplante bos een eerste maal worden uitgedund, naongeveer 15 jaar zou er een tweede uitdunning plaats vinden en na 20 - 25 jaarzouden alle bomen worden gekapt.

De vraag rees of dit aanbod in het toepassingsgebied viel van artikel 1 van de wetvan 10 juli 1969 op het solliciteren van het openbaar spaarwezen onder meer in-zake roerende waarden. Deze wet stelt een uitgifte van effecten gelijk met verrich-tingen waarbij een openbaar beroep wordt gedaan op het spaarderspubliek «dierechtstreeks of onrechtstreeks tot voorwerp hebben rechten op roerende of onroe-rende goederen die georganiseerd zijn in een vereniging, onverdeeldheid of groe-pering van juridische of feitelijke aard en die vanwege de titularissen verzakinginhouden van het privatief genot van deze goederen, waarvan het beheer, collec-tief georganiseerd, toevertrouwd wordt aan een persoon die te professionelen titelhandelt». Om onder voornoemde wet te vallen moet een aanbod dus cumulatiefvoldoen aan de verschillende criteria (118) van de wet.

In het haar voorgelegde geval heeft de Commissie, op grond van de informatie diede promotor haar had verstrekt, vastgesteld dat de belegger een geïndividualiseerdaantal stekken kocht en gedurende de gehele looptijd van het bestaan van de bo-men eigenaar van de bomen bleef. Bij de aanplanting van de stekken werd er na-melijk aan elke individuele stek een label met nummer gegeven zodanig dat elkestek en later elke boom individualiseerbaar was en toewijsbaar aan een bepaaldeinvesteerder.

De Commissie heeft dan ook conform haar doctrine in vergelijkbare dossiers geoor-deeld dat de belegger geen afstand deed van zijn privatief genot aangezien hij eengeïndividualiseerd risico droeg, met name het risico verbonden aan de exploitatievan de bomen waarvan hij eigenaar was. Zij heeft bijgevolg aan de promotor latenweten dat het project, zoals het haar was voorgelegd, niet in het toepassingsgebiedviel van artikel 1 van de wet van 10 juli 1969.

(118) Zie het jaarverslag 1994-1995, p. 89 en volgende.

79Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

2.3.2. Openbare overnameaanbiedingen, koershandhavingen enwijzigingen in de controle over vennootschappen

Tijdens de verslagperiode (119) werden aan de Commissie 38 dossiers voorgelegdmet betrekking tot openbare overname-, ruil- of uitkoopaanbiedingen. De com-mentaar hieronder gaat enkel over de gevallen die qua interpretatie van de gel-dende reglementering van belang zijn voor de doctrine van de Commissie. Devolgende andere gevallen zijn ook nog vermeldenswaard:

- bij een verplicht bod was de Commissie niet bereid om rekening te houden metverbintenissen die de verkoper van een controledeelneming tegenover de kopershad aangegaan (artikel 41, § 2, littera b van het K.B. van 8 november 1989); deCommissie was inderdaad van oordeel dat de inhoud van deze verbintenissenniet van die aard was om een lagere prijs voor het publiek te verantwoorden;

- bij een ander, dit keer vrijwillig bod van een promotor op een vastgoedbeleggings-vennootschap naar buitenlands recht die hij na afloop van het bod zou vereffe-nen, heeft de Commissie ervoor gezorgd dat de prijs die aan het publiek werdgeboden overeenstemde met de inventariswaarde van het aandeel, na aftrek vanalle naar behoren verantwoorde vereffeningskosten;

- bij een tweede vrijwillig bod, heeft de Commissie ervoor gezorgd dat de prijsvoor het publiek zou worden verhoogd, zodanig dat die overeenstemde met deprijs die de bieder een paar maanden eerder had betaald aan een institutioneleminderheidsaandeelhouder die zitting had in de raad van bestuur van de ven-nootschap waarop het bod sloeg.

2.3.2.1. Openbaar bod tot omruiling uitgebracht door Suez Lyonnaisedes Eaux en de Generale Maatschappij van België op de effectenvan Tractebel

Op 19 augustus 1999 werd aan de Commissie een dossier voorgelegd betreffendeeen openbaar bod tot omruiling door de vennootschap naar Frans recht SuezLyonnaise des Eaux en door de Generale Maatschappij van België op de aandelenvan de n.v. Tractebel die ze niet reeds in handen hadden. Vóór het bod bezat SuezLyonnaise des Eaux al meer dan 50% van het kapitaal van Tractebel.

Op 27 augustus 1999 bracht de raad van bestuur van Tractebel zijn advies uit over hetopenbaar bod tot omruiling, steunend op een fairness opinion van twee zakenbanken.

In het kader van de onderzoeksprocedure van het prospectus heeft de Commissie zeerdiepgaande gesprekken gevoerd zowel met de bieder als met de doelvennootschap.Deze gesprekken hadden hoofdzakelijk betrekking op de te verstrekken informatieover de ontwikkelingsstrategieën die naar aanleiding van het bod werden overwogenvoor de groep en in het bijzonder het industrieel plan van Tractebel dat op dat ogenblikwerd uitgewerkt, op de presentatie van alle door de groep uitgeoefende activiteiten ende strategische plannen van Suez Lyonnaise des Eaux voor elk van die activiteiten-gebieden. De Commissie heeft toegezien op de uitwerking van het hoofdstuk betref-fende de Belgische wetgeving inzake elektriciteit en gas en op de opneming in hetprospectus van de door Suez Lyonnaise des Eaux ten aanzien van de Belgische regeringaangegane verbintenissen. Bovendien heeft zij zich ervan vergewist dat de verantwoor-ding van de voorgestelde ruilverhouding, de beschrijving van de in dit kader gebruikte

(119) 1 juli 1999 - 30 juni 2000.

80 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

methodes en de mogelijke hypothesen nauwkeurig werden uiteengezet in het pros-pectus. Ten slotte heeft zij geoordeeld dat het prospectus absoluut de halfjaarlijkse sta-ten van de bieder en van de doelvennootschap moest bevatten.

Op grond van al deze elementen heeft de Commissie op 6 oktober 1999 het prospectusvoor het bod goedgekeurd. De openingsperiode was voorzien van 13 tot 26 oktober.

Daar de bieder problemen had met de verspreiding van het prospectus, heeft deCommissie op 19 oktober een aanvulling bij het prospectus goedgekeurd waarineen verlenging van het bod tot 29 oktober werd aangekondigd.

Op 6 september 1999 werd Tractebel door een van haar minderheidsaandeelhoudersgedagvaard om te verschijnen voor de Rechtbank van Koophandel van Brussel. Dezeeerste dagvaarding strekte ertoe het advies van de raad van bestuur onregelmatig tehoren verklaren op grond dat, enerzijds, de samenstelling van deze raad niet conformzou zijn geweest met de statuten van Tractebel en anderzijds, de procedure van deartikelen 60 en 60bis van de vennootschapswet niet zou zijn nageleefd.

Op 4 oktober 1999 hebben andere aandeelhouders van Tractebel deze laatste ende Generale Maatschappij van België gedagvaard voor de Rechtbank van Koop-handel van Brussel teneinde het bod te horen opschorten wegens onregelmatigheiden de teruggave van de in het kader van het bod aangebrachte effecten en depublicatie van de te geven beschikking te horen bevelen.

Uitspraak doende in kort geding en de zaken samenvoegend, heeft de Rechtbankvan Koophandel van Brussel op 26 oktober 1999 een beschikking gewezen. Daarinheeft zij verklaard dat de artikelen 60 en 60bis niet van toepassing waren op hetadvies van de raad van bestuur van de doelvennootschap van een openbaarovernamebod, aangezien de bestuurder van de doelvennootschap die aan de op-stelling van een dergelijk advies moet deelnemen, zich in een situatie kan bevin-den waarin hij een belang van vermogensrechtelijke aard heeft dat strijdig is metdat van de effectenhouders en niet met dat van de doelvennootschap waarvoor hetadvies van haar eigen raad van bestuur niet is bestemd. Verder heeft zij geoordeelddat het, gezien het doel van het advies, strijdig zou zijn met de bedoeling van dewetgever en met het algemene rechtsbeginsel waarvan de artikelen 60 en 60bisvan de vennootschapswet maar een illustratie zijn, dat de bieder - door tussen-komst van zijn vertegenwoordigers in de raad van bestuur van de doelvennootschap- een advies zou moeten verlenen over de verdiensten van het bod dat hij doet aande aandeelhouders van die vennootschap en dat er inderdaad duidelijke tegenstrij-digheid van belangen bestaat tussen de bieder en degene aan wie de bieder advi-seert om het bod te aanvaarden. Volgens de rechtbank hadden de vertegenwoordi-gers van de bieder in de raad van bestuur van de doelvennootschap zich moetenonthouden van deelneming aan de beraadslaging betreffende het collegiale adviester attentie van de effectenhouders.

De rechter heeft ook verklaard dat het prospectus onvoldoende informatie bevatteover de lopende procedures, in het bijzonder met betrekking tot de toepasselijkheidvan artikel 60 en 60bis van de vennootschapswet op het advies van de raad vanbestuur van de doelvennootschap en de omstandigheden waarin de fairness opinionwerd uitgebracht.

De Generale Maatschappij van België werd bij de beschikking verplicht om eendoor de rechtbank opgestelde mededeling te publiceren om de effectenhouders opde hoogte te brengen van de belangenconflicten in de raad van bestuur van Tractebel

81Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

en hen in staat te stellen de draagwijdte van het advies te beoordelen met vollekennis van de bestaande onregelmatigheid.

Krachtens de beschikking moest aansluitend op deze mededeling het volledige verslagvan de onafhankelijke deskundige, de door hem uitgebrachte fairness opinion en deaan hem gerichte opdrachtbrief worden gepubliceerd. De rechter liet toe dat het be-trokken verslag ter inzage zou worden gelegd van het publiek indien het te lang was.

Ten slotte werd de Generale Maatschappij van België bij de beschikking verplichtom het bod met twee werkdagen te verlengen.

Het door de beschikking opgelegde communiqué werd gepubliceerd op 27 okto-ber 1999. De Commissie heeft een tweede aanvulling op het prospectus goedge-keurd voor de bekendmaking van de verlenging van het bod ter uitvoering van debeschikking en van de op verzoek van de Commissie verleende mogelijkheid voorde effectenhouders die al waren ingegaan op het bod om hierop terug te komen tothet einde van de openingsperiode van het bod.

Tegen de beschikking van 26 oktober 1999 werd beroep ingesteld.

Op 29 oktober 1999 werd de Raad van State bij uiterst dringende noodzakelijkheidaangezocht tot opschorting van de door de Commissie genomen goedkeurings-beslissing van het prospectus, bij verzoekschrift ingediend door aandeelhouders -personeelsleden van Tractebel. Het verzoek was gebaseerd op de hierboven beschre-ven uitspraak van de Rechtbank van Koophandel van Brussel en de onregelmatighe-den van het advies van de raad van bestuur die daarin werden aangehaald, waardoorvolgens de verzoekers ook de goedkeuring van het prospectus onregelmatig was.

De Raad van State heeft dit uiterst dringende verzoek tot opschorting verworpen opgrond dat de verzoekers zich niet onmiddellijk tot de Raad van State hadden ge-wend toen ze kennis kregen van het bestaan van de betwiste akte, met name hetadvies van de raad van bestuur, en op die manier de periode waarin de akte uitwer-king had, hadden laten verstrijken.

Op 1 november heeft een andere aandeelhouder voor de Raad van State een vor-dering ingesteld tegen de Commissie bij uiterst dringende noodzakelijkheid.

Deze vordering volgde op een brief van die aandeelhouder van 28 oktober 1999 terattentie van de Voorzitter van de Commissie waarin hij hem vroeg om de Commissiebijeen te roepen om vast te stellen dat de in het kader van het bod opgestelde fairnessopinion niet was uitgebracht door deskundigen die onafhankelijk waren ten opzichtevan de bieders, een nieuwe onafhankelijke deskundige aan te stellen, de terugbeta-ling van de aan de auteurs van de betwiste fairness opinion betaalde erelonen tevorderen, een persbericht op te stellen waarin deze handelswijze zou worden bekri-tiseerd en het bod op te schorten tot de uitvaardiging van een nieuwe fairness opinion.

Op 29 oktober 1999 had de Voorzitter van de Commissie op deze brief geantwoorddat het, gezien de beschikking van de Rechtbank van Koophandel, volgens hem nietnodig was dat de Commissie de door de aandeelhouder bepleite maatregelen nam,waarvan sommige trouwens niet onder de bevoegdheid van de Commissie vielen.

De ingestelde vordering bij uiterst dringende noodzakelijkheid strekte ertoe deopschorting te verkrijgen van de door de Voorzitter van de Commissie in zijn briefvan 29 oktober genomen beslissing en voorlopige maatregelen te horen bevelen,met name de aanstelling van een onafhankelijke deskundige, belast met het uit-brengen van een nieuwe fairness opinion.

82 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

In zijn arrest van 3 november 1999 herinnert de Raad van State er allereerst aan datde artikelen 16 en 17 van de wet van 2 maart 1989 aan de Commissie de bevoegd-heid geven om zich ofwel te wenden tot de voorzitter van de Rechtbank van Koop-handel of om maatregelen te nemen tot opschorting van de verrichting. Hij preciseertdat deze bevoegdheden maar kunnen worden aangewend nadat is vastgesteld, ener-zijds dat de verrichting strijdig zou zijn met het bepaalde in artikel 15 van dezelfdewet en anderzijds, dat ze de belangen van de effectenhouders zou schaden. De Raadvan State onderstreept dat de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een ruimediscretionaire bevoegdheid heeft om te oordelen of een handelswijze valt onder hettoepassingsgebied van deze bepalingen.

Overwegende dat de omstreden beslissing, die een beslissing was om geen gebruikte maken van een bevoegdheid om iets te verhinderen – een bevoegdheid die boven-dien nog aan voorwaarden verbonden is – geen handeling is waartegen een vorde-ring tot nietigverklaring kan worden ingesteld en dus ook geen vordering totopschorting, heeft de Raad van State de verzoeken om opschorting en om voorlopigemaatregelen verworpen. Hij heeft eraan toegevoegd dat de Commissie, wanneer zijgebruik maakt van de bevoegdheden die haar worden verleend krachtens de artike-len 16 en 17, handelt als eiser in rechte maar niet als administratieve overheid. Bijge-volg acht de Raad van State dat hij niet bevoegd is om kennis te nemen van eenvordering tot nietigverklaring van een beslissing van de Commissie op grond van deartikelen 16 en 17.

Ten slotte dient opgemerkt dat voor de Raad van State nog een vordering totopschorting van het bod is aangebracht door een andere aandeelhouder. Overwe-gende dat de verzoeker geen enkele eis tot opschorting van een akte of reglementvan een administratieve overheid heeft ingesteld en dat deze vordering niet vol-deed aan de voorwaarden gesteld voor een procedure in kort geding, heeft de Raadvan State deze vordering op 3 november 1999 verworpen.

2.3.2.2. Openbaar overnamebod op International Aviation Fund uitgebrachtdoor Bank Brussel Lambert

Tijdens de verslagperiode werd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezeneen kennisgeving voorgelegd met betrekking tot een openbaar aanbod tot aankoopvan de nog in het publiek verspreide aandelen van International Aviation Fund, eenbeleggingsvennootschap met vast kapitaal (bevak) naar Luxemburgs recht. Dit bodwerd uitgebracht door de Bank Brussel Lambert die een deelneming van 17,3% be-zat in het kapitaal van IAF. De aandeelhouderskring van IAF was als volgt samenge-steld: naast de 17,3%-deelneming van BBL was nagenoeg 20% van het kapitaal ver-tegenwoordigd door effecten in handen van een groep minderheidsaandeelhoudersen waren de overige IAF-aandelen op ruime schaal verspreid in het publiek.

Op haar beurt bezat IAF, via een Ierse vennootschap die zij voor 100% in bezit had, een63,63%-deelneming in Airlease Finance Ltd, Ireland. Deze vennootschap overkoe-pelde dan weer diverse, eveneens Ierse dochtervennootschappen die werkzaam warenin de sector van vliegtuigleasing, een moeilijke sector, gekenmerkt door specifiekerisico’s. Bovendien bezat Airlease Finance Ltd bij BBL een grote hoeveelheid liquidemiddelen alsook deposito’s. Die deposito’s waren aan BBL toegekend als waarborgvoor de kredieten die zij verleende aan de operationele dochtervennootschappen.

Naast haar deelneming van 17,3% in IAF, bezat BBL een onrechtstreekse deelne-ming van 36,36% in Airlease Finance Ltd. Zij was ook aanwezig in de structuur

83Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

IAF/AF als promotor van IAF, beheerder van de bevak, financieel adviseur van degroep AF en kredietverstrekker van de groep AF.

IAF was opgericht in de vorm van een commanditaire vennootschap op aandelen metals gevolg dat elke beslissing van de buitengewone algemene vergadering moest wor-den goedgekeurd door de beheerder, een met de bieder verbonden vennootschap.

Het was de bedoeling het bod tegelijkertijd uit te brengen in Luxemburg en in Belgiëomdat de doelvennootschap zowel in Luxemburg als in Brussel genoteerd was. Aan-gezien deze operatie in België een openbaar karakter had, was de Commissie be-voegd om kennis te nemen van het bod en om het prospectus goed te keuren. Vanmeet af aan werd overeengekomen om permanent overleg te plegen met deLuxemburgse toezichthouder voor de financiële sector. Tevens werd beslist te zorgenvoor een parallel verloop van het bod in Luxemburg en in België, zowel op het vlakvan het tijdschema, de procedure en de informatieverstrekking aan de beleggers.

Volgens het uitgifteprospectus van IAF werd de netto-inventariswaarde (NIW) maan-delijks bepaald. Deze NIW werd verkregen door het boekhoudkundig netto-ac-tief (120) te delen door het aantal aandelen in omloop. De effecten van de doel-vennootschap waren niet terugbetaalbaar op verzoek van de houders op basis vande NIW, maar zij konden op de beurs worden verhandeld tegen de waarde die doorde markt vrij werd bepaald. In de maanden vóór het bod weerspiegelde de beurs-koers ongeveer het bedrag per aandeel van de liquide middelen.

Op verzoek van de groep minderheidsaandeelhouders was het overgrote deel vande liquide middelen van de bevak, net vóór het bod uitgekeerd in de vorm vantwee dividenden (121). Daarnaast hadden de minderheidsaandeelhouders om debijeenroeping van een buitengewone algemene vergadering verzocht, in aanslui-ting op de gewone algemene vergadering, teneinde te beraadslagen over de ont-binding en de invereffeningstelling van de bevak. Aangezien het quorum ontbrak,werd een nieuwe buitengewone algemene vergadering bijeengeroepen.

Daar waar de minderheidsaandeelhouders de vereffening van de bevak vroegen, achttede bieder het noodzakelijk het bedrijf voort te zetten om aldus de geïnvesteerde fondsente vrijwaren en zijn belangen veilig te stellen. Rekening houdend met deze uiteenlo-pende zienswijzen over de toekomst van de doelvennootschap, besliste de bieder om deaandeelhouders een uitweg te bieden door een openbaar overnamebod uit te brengen.

Aanvankelijk bevatte de geboden prijs een kleine premie ten opzichte van de re-cente beurskoersen. De prijs lag dicht in de buurt van de liquide middelen peraandeel maar ver beneden de netto-inventariswaarden. Uit een nader onderzoekvan het dossier bleek dat de prijs paste in de hypothese van vereffening. De biederbaseerde zijn prijsverantwoording op het in die zin geformuleerde verzoek van degroep minderheidsaandeelhouders.

Aangezien deze situatie belangenconflicten inhield voor de bieder die erop stondde functies die hij vervulde voor de doelvennootschap en haar dochter-vennootschappen te blijven cumuleren (aandeelhouder, schuldeiser, beheerder, fi-nancieel adviseur, ...), heeft de beheerder van de doelvennootschap aan een onaf-hankelijke derde gevraagd zich uit te spreken over de voorwaarden van het bod.

(120) Het boekhoudkundig netto-actief wordt verkregen door zich voor de operationele-leasingverrich-tingen te baseren op de waarderingen die elk jaar door onafhankelijke deskundigen worden verricht.

(121) Door toedoen van de beheerder was het eerste dividend teruggeschroefd tot een bedrag onder hetdoor de minderheidsaandeelhouders gevraagde bedrag.

84 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

De geraadpleegde deskundige heeft in zijn advies te kennen gegeven dat de voor-waarden van het bod zijns inziens redelijk waren. Dit advies kaderde evenwel inde beperkende hypothese van een onmiddellijke vereffening van de doel-vennootschap. Zich baserend op dit advies heeft de raad van bestuur van de be-heerder eveneens geconcludeerd dat de prijs aanvaardbaar was.

De Commissie had evenwel bedenkingen bij de prijs die oorspronkelijk werd over-wogen. Algemeen gezien en gelet op de hierboven toegelichte situatie van belangen-conflicten, moest het bod tegen dusdanige voorwaarden worden uitgebracht dat elkvermoeden van partijdigheid vanwege de bieder kon worden vermeden. In essentiekon dit bod worden beschouwd als een aanbod tot terugbetaling van de inschrijvers,aangezien de bieder eveneens de promotor en de beheerder van de vennootschapwas. Het bod moest worden uitgevoerd onder voorwaarden waarbij de patrimonialerechten van de inschrijvers volkomen gerespecteerd werden, met andere woorden,op basis van de netto-inventariswaarde. De Commissie heeft onderstreept dat debieder deze NIW niet mocht negeren aangezien zij geregeld in de Belgische en in deLuxemburgse pers was gepubliceerd onder de uiteindelijke verantwoordelijkheid vande bieder. Ten slotte heeft de Commissie erop gewezen dat het tegenstrijdig was om,enerzijds, in het prospectus te vermelden dat de bieder voornemens was om hetbedrijf van de doelvennootschap en haar dochtervennootschappen voort te zetten bijhet welslagen van het bod, en, om anderzijds, aan de aandeelhouders die uit devennootschap wensen te stappen een waarde te bieden die overeenstemt met eenonmiddellijke vereffening.

De Commissie heeft ook doen opmerken dat de onafhankelijke deskundige en deraad van bestuur van de beheerder de voorwaarden voor het bod redelijk haddenbevonden maar dat zij daarbij waren uitgegaan van de hypothese van vereffeningterwijl het bod precies werd uitgebracht om het bedrijf van de groep voort te zetten.

De Commissie heeft de bieder, verzocht om een aanpassing van de geboden prijs teoverwegen en deze af te stemmen op de netto-inventariswaarde teneinde de effecten-houders een optimale bescherming te waarborgen. De bieder heeft zich bij dit stand-punt aangesloten en heeft ermee ingestemd de biedprijs in die zin aan te passen. Ineen advies waarin de hypothese van een vereffening niet langer in overweging geno-men wordt, heeft de deskundige medegedeeld dat de voorwaarden van het nieuwebod naar zijn mening redelijk waren. Zich baserend op dit nieuwe advies, heeft deraad van bestuur van de beheerder beslist dat deze prijs, die was opgetrokken tot hetniveau van de netto-inventariswaarde, een aanvaardbare prijs was.

Tijdens een buitengewone algemene vergadering die plaatsvond na de aankondigingvan de verhoging van de biedprijs, hebben de aandeelhouders met eenparigheid vanstemmen het vroegere voorstel tot ontbinding van de vennootschap verworpen.

2.3.2.3. Bod van Ford Capital BV op Ford Motor Company (Belgium)

Eind maart 2000 lichtte de Nederlandse vennootschap Ford Capital BV, een 100%-dochter van Ford US, de Commissie erover in dat zij een openbaar overnamebodwenste uit te brengen op haar dochteronderneming Ford Motor Company (Belgium),tegen 145 euro per aandeel.

Ford Motor Company (Belgium) is binnen de groep Ford verantwoordelijk voor deverdeling van Ford-producten op de Belgische en Luxemburgse markt. Het bod door

85Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

de moederonderneming had tot doel de minderheidsaandeelhouders de mogelijkheidte bieden hun aandelen te verkopen vóór het bestaande systeem van transfer pricing (122)zou worden gewijzigd. De groep Ford was inderdaad van plan om, zoals bij haarandere Europese distributie-ondernemingen, bij Ford Motor Company (Belgium) eennieuw transfer pricing systeem in te voeren. Zulks zou luidens het ontwerpprospectusleiden tot een sterke daling in de resultaten van de doelvennootschap.

Ford Capital voorzag om, indien zij na afloop van het bod of de heropening ervan95% of meer van de aandelen in handen zou hebben, over te gaan tot een open-baar uitkoopbod in de zin van artikel 190quinquies van de vennootschapswet.

Bij het onderzoek van het ontwerpprospectus ontstond de indruk dat de biedprijs, hoe-wel de verantwoording ervan louter verwees naar historische cijfers, impliciet reedsrekening hield met de in de toekomst te verwachten daling in de resultaten. Volgens deCommissie kon zulks - gelet op het doel van het bod - niet aanvaard worden. De indrukvan de Commissie werd bevestigd door de fairness opinion die werd opgemaakt inopdracht van de raad van bestuur van de doelvennootschap, alsook door het adviesvan die raad van bestuur zelf. De fairness opinion besloot inderdaad dat de financiëlevoorwaarden van het bod billijk waren, uitgaande van de veronderstelling dat de her-ziene transfer pricing zou worden doorgevoerd. De raad van bestuur was op zijn beurtvan mening dat de voorwaarden van het bod fair waren, rekening houdend met eenaantal elementen, waaronder de negatieve invloed die de te verwachten wijziging inde transfer pricing zou hebben op de toekomstige resultaten.

De Commissie lichtte de bieder in over haar bekommernissen. Na gesprekken hier-omtrent en ook rekening houdend met nieuwe informatie over verrichtingen inonroerende vaste activa, heeft de bieder de Commissie op 13 juni 2000 op dehoogte gebracht van zijn beslissing om de biedprijs te verhogen tot 200 euro. Deverantwoording van de prijs in het ontwerpprospectus werd dienovereenkomstigaangepast. Een dag later werd een nieuwe fairness opinion afgeleverd, ditmaalzonder qualified karakter, en oordeelde de raad van bestuur van de doelvennootschapdat de geboden prijs billijk was, zonder daarbij nog te verwijzen naar de toekom-stige wijziging in de transfer pricing.

De Commissie keurde het prospectus goed op 16 juni 2000 en op 19 juni 2000 ginghet bod van start.

2.3.2.4. Openbaar overnamebod van BNP Paribas op Cobepa

De Commissie werd op 13 juni 2000 in kennis gesteld van het voornemen van BNPParibas om een openbaar overnamebod uit te brengen op alle nog onder het pu-bliek verspreide aandelen van Cobepa, tegen € 74 per aandeel. Op het ogenblikvan neerlegging van dit bod was BNP Paribas al meerderheidsaandeelhouder vanCobepa waarvan ze 61,6% bezat (waarvan 2,9% gehouden door Cobepa en haardochtervennootschappen zelf).

BNP Paribas motiveerde dit bod door aan te voeren dat ze de andere aandeelhou-ders van Cobepa de kans wou bieden om hun effecten onder de voorwaarden vanhet bod over te dragen ingeval die aandeelhouders zich niet wilden aansluiten bijde nieuwe oriëntaties die BNP Paribas zou doorvoeren bij Cobepa. BNP Paribas

(122) Dit systeem bepaalt de principes van prijszetting die worden gehanteerd voor de levering vangoederen en diensten tussen de verschillende ondernemingen van de groep Ford.

86 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

had immers de intentie Cobepa te doen evolueren tot de centrale vector van deinvesteringen van de groep BNP Paribas op het gebied van «private equity».

Overeenkomstig de reglementering op de openbare overnameaanbiedingen, heeftde Commissie het eerste door de bieder opgestelde ontwerpprospectus medege-deeld aan de raad van bestuur van de doelvennootschap, met het verzoek zijnadvies over het bod bekend te maken binnen een termijn van vijf dagen te rekenenvanaf de ontvangst van het genoemde ontwerpprospectus.

De raad van bestuur van Cobepa heeft zijn advies uitgebracht op 20 juni 2000 enheeft het dezelfde dag ook bezorgd aan de Commissie. Het advies was verdeeld.Zestien leden van de raad stonden positief tegenover het bod, zeven leden haddeneen afwijkende mening. In de tekst van het advies van de raad, zoals hij later zouworden opgenomen in het prospectus, waren de twee geformuleerde opinies inte-graal weergegeven.

In zijn advies verklaarde de raad van bestuur kennis te hebben genomen van eenverklaring van billijkheid van de Bank Degroof, opgesteld op initiatief van de bie-der en waarin werd geconcludeerd dat de geboden prijs aanvaardbaar was. In hetadvies van de raad werd ook opgemerkt: «om hun positie toe te lichten hebbensommige onafhankelijke bestuurders, de bestuurders die behoren tot het manage-ment en de heer Scohier [voorzitter van de raad van bestuur van Cobepa], de bij-stand van UBS Warburg gevraagd». De raad preciseerde verder: «hoewel UBSWarburg weigerde zich uit te spreken over het billijke karakter van de prijs, integenstelling tot de agenda van de raad van bestuur, zij een «synthese van de waarde-bepalingen» [van Cobepa] heeft uitgebracht». Ook de verslagen van de twee reedsgenoemde deskundigen werden overgemaakt aan de Commissie en later in extensoopgenomen in het definitieve prospectus.

Aangezien het advies van de raad van bestuur van Cobepa over de door BNP Paribasaangekondigde nieuwe strategie en over het bod verdeeld was, heeft de CommissieCobepa op 6 juli 2000 gevraagd het passende karakter van de biedprijs opnieuw telaten onderzoeken door een onafhankelijke deskundige, rekening houdend met detot dan toe door Cobepa ontwikkelde activiteiten.

Uiteindelijk heeft de raad van bestuur van Cobepa op 6 juli 2000 Fortis Bank aan-gewezen om dat aanvullend onderzoek te verrichten. In haar verklaring die op 13juli 2000 werd neergelegd, concludeerde Fortis Bank dat de geboden prijs nietgetuigde van vrijgevigheid, maar niet manifest inadequaat was en een aanvaard-baar niveau haalde. Ook die verklaring werd in het prospectus opgenomen nadatde Commissie bijkomende informatie had gevraagd en gekregen over de wijzewaarop Fortis Bank tot haar conclusie was gekomen.

Gelet op de evolutie van het dossier heeft de Commissie op 18 juli 2000 geoor-deeld dat de voorgestelde heroriëntatie en de gevolgen daarvan voor de toekom-stige waarde van het aandeel zo slecht waren gedefinieerd dat de minderheids-aandeelhouders onmogelijk een echte keuze hadden kunnen maken.

Tijdens haar vergadering van 1 augustus 2000 heeft de Commissie kennis genomenvan de antwoorden op haar vragen over de fairness opinion van Fortis Bank. Nabestudering van deze antwoorden heeft de Commissie geoordeeld dat dat aspectvan het dossier behandeld was.

87Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

Vervolgens werd een nieuwe versie van het prospectus aan de Commissie voorge-legd. De Commissie heeft vastgesteld dat in het nieuwe ontwerpprospectus het aande minderheidsaandeelhouders voorgestelde alternatief op passende wijze werdtoegelicht dankzij de bijkomende en becijferde toelichting bij de vooruitzichteningevolge de toekomstige nieuwe strategie van Cobepa. BNP Paribas bevestigdetrouwens voor de minderheidsaandeelhouders een rol weggelegd te zien in hettoekomstige Cobepa. De Commissie was van oordeel dat de aandeelhouders af-doend waren geïnformeerd over de voorgestelde keuze en heeft derhalve het pros-pectus over het bod goedgekeurd op 7 augustus 2000.

Het bod werd voor het publiek geopend op 21 augustus en liep tot en met 8 sep-tember 2000.

Tijdens het bod hebben verschillende minderheidsaandeelhouders van Cobepa zichtot de voorzitter van de rechtbank van koophandel van Brussel gericht omdat zijverschillende aspecten van het bod van BNP Paribas betwistten. De door die aan-deelhouders geformuleerde eisen werden door de voorzitter van de rechtbank ver-worpen in een beschikking van 7 september die de dag daarop - de dag waarop hetbod werd afgesloten - ter kennis werd gebracht van de markt.

Eén van de opgeworpen bezwaren was gegrond op het bestaan van een belangen-conflict in hoofde van de bestuurders die de bieder vertegenwoordigden, omwillevan hun deelneming aan de raad van bestuur van Cobepa die zijn advies moestgeven over het bod, zonder dat tijdens die vergadering de bepalingen van artikelen60 en 60bis van de vennootschapswet in acht werden genomen. De voorzitter vande rechtbank heeft in dit verband de uitspraak van dezelfde rechtbank in het dos-sier Tractebel (123) bevestigd, met name het bestaan van een algemeen rechtsbe-ginsel dat deze bestuurders beveelt om zich te onthouden van deelneming aan destemming. De voorzitter heeft evenwel beslist dat de aangevoerde onregelmatig-heid van het advies geen nietigheid tot gevolg had en dat de gevraagde maatrege-len (opschorting van het bod en aanstelling van een bestuurder ad hoc) niet verant-woord waren aangezien de aandeelhouders, via het prospectus, complete en ge-trouwe informatie hadden gekregen over dit advies.

Op een ander punt heeft de voorzitter van de rechtbank geoordeeld dat geen enkelgegeven toeliet «te veronderstellen dat de vennootschap Fortis Bank haar opdrachtniet zou hebben vervuld in alle onafhankelijkheid» en is hij niet ingegaan op hetverwijt van misbruik van meerderheid en onrechtmatig gebruik van het begrip«fairness opinion».

Een ander door de eisers geformuleerd bezwaar was dat enkel de eerste versie vanhet prospectus was onderzocht geworden door de raad van bestuur van Cobepa.

Hierover heeft de voorzitter van de rechtbank beslist dat het de Commissie toe-kwam het prospectus opnieuw ter advies voor te leggen aan de raad van bestuurvan de doelvennootschap indien zij van oordeel was dat de aangebrachte wijzigin-gen van aard waren om een aanvullend advies te verantwoorden. De rechtbankheeft geoordeeld geen grond te hebben om controle te kunnen uitoefenen op debeslissing van de Commissie in dit verband.

(123) Zie dit verslag, p. 79.

88 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

2.3.2.5. Toename in België van het aantal openbare overnameaanbiedingenop vennootschappen naar buitenlands recht waarvan een financieelinstrument is genoteerd op een gereglementeerde markt in België

Steeds vaker worden openbare overnameaanbiedingen uitgebracht op buitenlandsevennootschappen waarvan een financieel instrument is genoteerd op een geregle-menteerde markt in België, maar waarvan de hoofdmarkt eigenlijk in het buiten-land is gesitueerd. Met name buitenlandse vennootschappen waarvan de aandelenof aandelenbewijzen op EASDAQ of op de eerste markt van de beurs van Brusselworden verhandeld, blijken daarbij erg in trek te zijn.

Volgens de Commissie is het in dergelijke gevallen onontbeerlijk dat alle aandeel-houders op gelijke voet worden behandeld in alle landen waar de vennootschap denotering van haar effecten vraagt. Dit impliceert dat het Belgische publiek ervanmoet worden geïnformeerd dat zo’n bod wordt uitgebracht en onder welke voor-waarden dat gebeurt, zodat het in voorkomend geval op het bod kan ingaan. Doordie informatieverstrekking aan het publiek krijgen die verrichtingen een openbaarkarakter in België, waardoor de Belgische reglementering inzake openbareovernameaanbiedingen van toepassing wordt.

Voornoemd beginsel is van toepassing ongeacht of het om een vrijwillig of eenverplicht bod gaat volgens het (de) rechtsstelsel(s) dat (die) de verrichting in hoofd-zaak beheers(t)(en).

De Commissie is er zich terdege van bewust dat in dergelijke gevallen problemenkunnen rijzen als Belgische en buitenlandse reglementeringen inzake openbareovernameaanbiedingen gelijktijdig worden toegepast.

Daarom is de Commissie bereid om, wanneer er zich onverenigbaarheden voor-doen, op passende wijze gebruik te maken van haar bevoegdheid om afwijkingentoe te staan op basis van artikel 15, § 3 van de wet van 2 maart 1989.

Zo aanvaardt de Commissie bijvoorbeeld:

- dat het volstaat dat soortgelijke buitenlandse bepalingen worden nageleefd omte voldoen aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden waarvan sprake in artikel 3,2° en 3° van het koninklijk besluit van 8 november 1989 (verklaring van eenkredietinstelling naar Belgisch recht dat de noodzakelijke fondsen beschikbaarzijn in het geval van een tegenprestatie in contanten, en verklaring waaruit blijktdat de bieder - bij een openbaar bod tot omruiling - beschikt over de als tegen-prestatie aan te bieden effecten);

- dat het advies van de raad van bestuur van de doelvennootschap waarvan sprakein artikel 14 van voornoemd koninklijk besluit, wordt opgesteld in de vorm zo-als die wordt voorgeschreven door het recht dat het bod in hoofdzaak beheerst;

- dat de duur van het bod meer dan twintig dagen bedraagt (artikel 26 van voor-noemd koninklijk besluit);

- dat wordt afgeweken van de bepalingen over de notering van de als tegenpres-tatie geboden effecten aan een Belgische beurs (artikel 31);

89Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

- dat wordt afgeweken van de bepalingen over de heropening van het bod (artikel32), een tegenbod of een hoger bod (artikelen 33 tot 35), voor zover de draag-wijdte van de terzake geldende buitenlandse reglementering gelijkwaardig is;

- dat wordt afgeweken van de verplichting om de resultaten van het bod binnenvijf dagen na de afsluiting ervan bekend te maken (artikel 27).

De Commissie eist echter wel dat een in België gevestigde kredietinstelling of beurs-vennootschap zorgt voor de ontvangst van de acceptaties en de betaling van deprijs (artikel 3, 6° van het koninklijk besluit).

In de praktijk dient het prospectus over het openbaar overnamebod uit twee docu-menten te bestaan:

- enerzijds, het (de) document(en) dat (die) word(t)(en) gebruikt om de effecten-houders te informeren over het bod in het land waar de zetel van de doel-vennootschap is gevestigd, of, als dat een ander land is, in het land waar deeffecten van de doelvennootschap in hoofdzaak worden verhandeld (in de ver-onderstelling dat het niet om België gaat); als dat (die) document(en) niet in éénvan beide landstalen is (zijn) opgesteld, is de Commissie over het algemeenbereid de vereiste afwijking te verlenen zodat het (ze) in het Engels kan (kunnen)worden verspreid;

- anderzijds, een in beide landstalen opgesteld Belgisch addendum met daarin devolgende elementen: een waarschuwing voor de effectenhouders dat de regelsen procedures van een buitenlands rechtsstelsel gelden voor tal van aspectenvan het bod, een samenvatting van de verrichting, de context waarin en devoorwaarden waaronder ze wordt uitgevoerd, de specifieke punten van deBelgische reglementering voor zover daarvoor geen afwijkingen zijn verleendop grond van voornoemd artikel 15, § 3, de Belgische fiscale regeling die vantoepassing is op de aankoop, het bezit en de verkoop van de aandelen of decertificaten waarop het bod betrekking heeft.

Tot slot moet nog worden gewezen op een bijzonder kenmerk van vijandige aan-biedingen. Bij vijandige aanbiedingen gebeurt het immers vaak dat de doel-vennootschap of een eventuele tegenbieder in het buitenland documenten(perscommuniqués, memorandums, ...) verspreidt met gedetailleerde informatieover haar/zijn standpunt of gewijzigd standpunt omtrent het (de) voorgestelde bod(aanbiedingen). Die documenten kunnen erg nuttig zijn voor effectenhouders.

Uit ervaring is gebleken dat die documenten niet steeds verkrijgbaar zijn in België.Daarom vraagt de Commissie de bieder en de eventuele tegenbieder om die docu-menten verkrijgbaar te stellen van de effectenhouders bij de financiële bemidde-laar die het prospectus ter beschikking moet stellen van het Belgische publiek.

Die verkrijgbaarstelling moet worden vermeld in de Belgische aanvulling én in hetpersbericht waarmee de bieder de start van zijn verrichting aankondigt.

90 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

2.3.3. Genoteerde vennootschappen

2.3.3.1. Publicatie van een kennisgeving over Uniwear S.A.

Op 22 december 1999 heeft de Commissie, met toepassing van artikel 6, § 1 vanhet koninklijk besluit van 3 juli 1996 (124), een kennisgeving bekendgemaakt aan-gaande de vennootschap Uniwear. Uniwear was toen genoteerd op de Eerste Marktvan de Beurs van Brussel.

De Commissie ondervond de grootste moeilijkheden om de voor haar toezichtvereiste nauwkeurige, afdoende en volledige informatie te verkrijgen van Uniwear.Haar vragen bleven vaak onbeantwoord. Als er een antwoord kwam, vaak zeerlaattijdig, was het meestal onvolledig, onduidelijk, ontwijkend of riep het nog meervragen op dan het klaarheid verschafte. In deze omstandigheden kon de Commis-sie onmogelijk nagaan of de gelijke behandeling van de aandeelhouders al dan nietwerd gerespecteerd en of het publiek over passende periodieke informatie beschikteom zich met kennis van zaken een oordeel te vormen over de positie, het bedrijf ende resultaten van Uniwear. Via haar kennisgeving heeft de Commissie dan ook hetpubliek hiervan op de hoogte gebracht. In 1997 had de Commissie het publiekreeds via een kennisgeving gewezen op de problemen die zij ondervond bij hetuitoefenen van haar controle op de vennootschap Uniwear (125).

In dit kader dient er opgemerkt dat artikel 148, § 4, 10° bis van de wet van 6 april1995 (126) in strafrechtelijke sancties voorziet voor wie weigert inlichtingen te ver-strekken alhoewel daartoe verplicht krachtens het bovenvermelde koninklijk be-sluit van 3 juli 1996 en voor wie bewust onjuiste of onvolledige inlichtingen ver-strekt.

Daarnaast wees de Commissie in haar kennisgeving op de problemen die Uniwearondervond bij het recupereren van een zeer belangrijke vordering op haar 100%-dochter op de Bahamas, Walton Holding. De Commissie had Uniwear gevraagdnaar de oorzaak van deze problemen, maar kreeg geen schriftelijk en afdoendantwoord. Ze stelde echter wel vast dat de raad van bestuur van Uniwear er naongeveer één maand nog steeds niet in was geslaagd die vordering te recupereren.

Ten slotte wees de Commissie op de problemen van Uniwear met vorderingen ophaar aandeelhouders.

Enerzijds bezat Uniwear, volgens de informatie waarover de Commissie beschikte,een vordering voor een belangrijke som op haar referentie-aandeelhouder, de ven-nootschap Connie Inc. Deze som zou Connie Inc. zijn voorgeschoten in het kadervan aankopen die zij voor rekening van Uniwear zou verrichten. Connie Inc. werdgecontroleerd door de heer Andrea Cattaneo Della Volta. De heer Andrea CattaneoDella Volta was tevens afgevaardigd bestuurder van Uniwear en chief executive

(124) Koninklijk besluit over de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan definanciële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van eenEffectenbeurs.

(125) Zie het jaarverslag 1996-1997, p. 107 en 108.(126) Wet inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen,

de bemiddelaars en beleggingsadviseurs.

91Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

officer van Connie Inc. De Commissie meldde in de kennisgeving dat zij geenduidelijkheid had kunnen verkrijgen over de bestemming die Connie Inc. aan hetvoorschot had gegeven, over het al dan niet dubieuze karakter van de vordering opConnie Inc. en over de naleving in die context van de bepalingen van vennootschaps-wet inzake belangenconflicten (artikelen 60 en 60bis). Connie Inc. zou destijds tekampen gehad hebben met grote solvabiliteitsproblemen.

Anderzijds bezat Uniwear ook nog belangrijke vorderingen op twee andere aan-deelhouders, namelijk SCI (Société de Contrôle et de l’Industrie) en SDC (Sociétépour le Développement Commercial S.A. (127)). Het was voor de Commissie on-mogelijk om uit te maken of de vennootschappen SCI en SDC al dan niet bandenhadden met de heer Andrea Cattaneo Della Volta. De raad van bestuur van Uniwearkon geen duidelijkheid verschaffen over de oorsprong van die vorderingen op SCIen SDC. Toch vreesde de meerderheid van de raad van bestuur dat ze niet meerkonden worden gerecupereerd.

Op 14 februari 2000 werd Uniwear S.A. failliet verklaard.

De Commissie heeft het parket ingelicht over een aantal vaststellingen die ze in ditdossier gedaan heeft en deze gestaafd aan de hand van een aantal feitelijke ele-menten. Het parket heeft een gerechtelijk onderzoek geopend betreffende de doorde Commissie meegedeelde feiten.

2.3.3.2. Consolidatie- en deconsolidatieproblematiek: niet-retroactiviteitsprincipe

Een genoteerde vennootschap uit de financiële-dienstensector bezat onrechtstreeks50% van een onderneming met het statuut van beursvennootschap. Op het eindevan het boekjaar 1999 verwierf zij de exclusieve controle van deze onderneming.Hoewel zij deze onderneming in haar tussentijdse rekeningen op 30 juni 1999 nogproportioneel geconsolideerd had, vroeg zij de instemming van de Commissie omvoor de jaarverslaggeving 1999 retroactief (vanaf het begin van het boekjaar) overte gaan van proportionele naar integrale consolidatie.

Zij voerde aan dat er reeds in augustus 1999 een duidelijke wilsovereenstemmingbestond tot overdracht van het 50%-belang in de beursvennootschap dat ze nogniet bezat en er dus kon worden aangenomen dat ze vanaf dan al een beslissendeinvloed uitoefende op de oriëntatie van het beleid en bijgevolg over de feitelijkecontrole beschikte. Gelet hierop vroeg zij om de resultaten van de beursvennootschapover het volledige boekjaar 1999 integraal te mogen consolideren omdat evenre-dige consolidatie van een gedeelte van de resultaten (over de eerste 7 maanden) enintegrale consolidatie van een ander gedeelte (over de laatste 5 maanden) de inter-pretatie van haar resultaatgegevens onnodig complex zou maken en devergelijkbaarheid ervan naar de volgende verslaggevingsperioden zou bemoeilij-ken.

(127) SDC heeft nooit een transparantiekennisgeving afgelegd, maar was in het verleden wel aanwezig teralgemene vergadering.

92 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

De Commissie heeft deze argumenten onderzocht en als volgt weerlegd:

(i) de zogenaamde wilsovereenstemming van augustus 1999 betrof enkel deaanvang van gesprekken die pas in december 1999 resulteerden in een koop-verkoopovereenkomst met effectieve uitwerking begin 2000;

(ii) enkel bij integrale consolidatie vanaf 2000 valt de opneming van de resulta-ten m.b.t. het bijkomend belang van 50% samen met de verwerking van deconsolidatiegoodwill op deze bijkomende verwerving (matching principe);

(iii) de transparantie en de vergelijkbaarheid van de resultaatgegevens in de jaar-verslaggeving zijn verzekerd bij integrale consolidatie in 2000 en evenre-dige consolidatie in 1999. De toelichting bij de geconsolideerde jaarreke-ning 2000 moet immers de nodige gegevens bevatten om een zinvolle verge-lijking tussen de opeenvolgende jaarrekeningen mogelijk te maken.

De Commissie was van oordeel dat de beursvennootschap tot eind 1999 een ge-meenschappelijke dochter was gebleven van de betrokken genoteerde vennoot-schap en dus in het boekjaar 1999 verder moest verwerkt worden volgens de even-redige consolidatiemethode. Pas vanaf 2000 kon gestart worden met integrale con-solidatie. De genoteerde vennootschap in kwestie heeft zich bij deze beslissingneergelegd. Zelfs indien de exclusieve controle in augustus 1999 verworven zouzijn, dan nog zou integrale consolidatie met terugwerkende kracht tot 1 januari1999, enkel en alleen om redenen van interpretatie van de resultaatgegevens, nietaanvaard kunnen worden.

De beslissing van de Commissie was gebaseerd op het niet-retroactiviteitsprincipezoals verwoord in artikel 50 van het consolidatiebesluit van 6 maart 1990, dat opzijn beurt steun vindt in artikel 19 van de 7de richtlijn (128).

Een gelijkaardig geval deed zich voor bij een genoteerde vennootschap uit deinformaticadienstensector. Zij kocht eind juni 2000 de minderheidsaandeelhoudersvan twee van haar dochterondernemingen uit. Zij vroeg om de winsten die dezedochters in het eerste semester 2000 gerealiseerd hadden, volledig te mogen toe-kennen aan het aandeel van de groep in het geconsolideerd resultaat per 30 juni2000. Ook hier heeft de Commissie de genoteerde vennootschap gewezen op hetbeginsel van niet-retroactiviteit en dit niettegenstaande er in de loop van het eerstesemester reeds een principeakkoord bestond om tot inkoop van de minderheids-belangen over te gaan. Het aandeel van de minderheidsaandeelhouders in dehalfjaarresultaten van de betrokken dochterondernemingen diende bijgevolg toe-gewezen te blijven aan het aandeel van derden in het geconsolideerd halfjaar-resultaat. Aldus is ook geschied.

(128) Zie ook, voor een gelijkaardig geval, het jaarverslag 1996-1997, p. 107.

93Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

2.3.4. Portefeuillemaatschappijen

2.3.4.1. Geconsolideerde jaarrekening - toekenning van een afwijking aaneen Belgische portefeuillemaatschappij om de zogenaamdeuniting of interests-methode toe te passen

Alvorens te starten met de marktverrichtingen die hebben geleid tot haar toenade-ring tot de Noorse vennootschap Stento, heeft de Belgische genoteerde vennoot-schap Sait-RadioHolland (verkort Sait) de Commissie geraadpleegd over de moge-lijke boekingswijze van die verrichtingen in haar geconsolideerde jaarrekening.Sait wilde Stento in haar geconsolideerde jaarrekening boeken volgens de zoge-naamde uniting of interests-methode («verdeling van belangen» (129)) waarvansprake in de internationale boekhoudnormen van het IASC (130).

Daarbij groeperen de aandeelhouders van de betrokken ondernemingen al of bijnaal hun netto-activa en activiteiten zodat de aan de toenadering verbonden risico’sen voordelen onderling duurzaam worden verdeeld en geen enkele partij als koperkan worden geïdentificeerd. Bij die methode worden de activa, de passiva en heteigen vermogen van de betrokken ondernemingen als dusdanig - dus tegen hunbestaande boekwaarde - samengevoegd, waarbij geen enkel consolidatieverschilwordt geboekt.

Die uniting of interests-methode wordt echter niet erkend in het Belgischejaarrekeningrecht dat voor geconsolideerde jaarrekeningen enkel de zogenaamde«acquisitiemethode» kent. Bij toepassing van de «acquisitiemethode» zou Sait -ingevolge de aankoop van Stento - een aanzienlijk positief consolidatieverschilmoeten boeken waarvan de jaarlijkse afschrijving moet worden afgetrokken van degeconsolideerde resultatenrekening.

Daarom heeft Sait de Commissie, in haar hoedanigheid van portefeuillemaatschappij,een afwijking gevraagd om de uniting of interests-methode te mogen gebruiken. Erwordt terloops aan herinnerd dat de Commissie portefeuillemaatschappijen zo’nafwijking kan toestaan op basis van artikel 8 van het koninklijk besluit van 1 sep-tember 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening vande portefeuillemaatschappijen, op voorwaarde dat de dwingende voorschriften vande Europese boekhoudrichtlijnen worden nageleefd.

Wat de grond van de zaak betreft, voerde Sait als argument aan dat de onderlig-gende gedachte voor de geplande toenadering tot Stento een «fusie tussen gelij-ken» was. Het was weliswaar om allerlei redenen de bedoeling die toenadering terealiseren via een openbaar overnameaanbod door Sait op alle aandelen Stento,maar bij het bod zouden in ruil voor de aandelen Stento uitsluitend aandelen Saitworden geboden. Bovendien wees een analyse op basis van diverse criteria uit datde waarde van Sait en Stento nagenoeg identiek was.

Sait deed ook opmerken dat, als Stento het bod zou hebben uitgebracht, die ven-nootschap conform haar nationaal rechtsstelsel wel de uniting of interests-methodezou hebben mogen gebruiken. Volgens Sait was het daarom belangrijk dat ook zijdie methode zou mogen gebruiken om zo de zichtbaarheid en het succes van deverrichting op de Noorse markt te kunnen garanderen.

(129) Ook pooling of interests genaamd.(130) Zie dit verslag, p. 137.

94 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

In het vooruitzicht van de notering van de toekomstige nieuwe entiteit op de beur-zen van Oslo en Brussel, was Sait bovendien voornemens om op korte termijn (131)te gaan werken met de internationale normen van het IASC die aanvaarden dat inbepaalde uitzonderlijke gevallen de uniting of interests-methode wordt gebruikt.

IAS 22 (Business Combinations) bepaalt dat een verdeling kan worden overwogenals aan bepaalde voorwaarden is voldaan en geen van de betrokken partijen alskoper kan worden geïdentificeerd.

Uit de informatie over de geplande verrichting bleek dat mogelijk aan die voor-waarden zou kunnen worden voldaan. Zo

- zouden nagenoeg alle, ja zelfs alle aandelen Stento worden omgeruild tegenaandelen Sait (er zou geen toeslag in contanten worden toegekend, maar hetbod zou - als het succesvol was - worden gevolgd door een uitkoopbod datdeels in contanten zou worden betaald). De rechten verbonden aan de nieuweaandelen Sait zouden identiek zijn aan de rechten verbonden aan de bestaandeaandelen Sait;

- wees een analyse op basis van diverse criteria uit dat de economische waarde(«fair value») van beide entiteiten (Sait en Stento) nagenoeg identiek was;

- zouden de stemrechten en het belang van de aandeelhouders van beide onder-nemingen in de gecombineerde entiteit in hoofdzaak gehandhaafd blijven.

Ook dient te worden gecontroleerd of de gevraagde afwijking strookt met de Euro-pese boekhoudrichtlijnen. Artikel 20 van de zevende richtlijn 83/349/EEG van 13 juni1983 bepaalt dat de Lid-Staten kunnen voorschrijven of toestaan dat die methodeonder bepaalde voorwaarden wordt gebruikt. Volgens de eerste voorwaarde moetde consoliderende vennootschap ten minste 90% bezitten van de aandelen dierecht geven op het dividend en op de batige vereffeningssaldi van de geconsoli-deerde vennootschap. Tweede voorwaarde is dat dat percentage wordt bereikt opgrond van een bod dat voorziet in de uitgifte van aandelen door een in de consoli-datie opgenomen onderneming. Als derde voorwaarde geldt dat bij het bod nietmeer dan 10% van de nominale waarde of de fractiewaarde van de uitgegevenaandelen contant mag worden betaald.

Gelet op de dossierelementen en op het feit dat er geen tegenstrijdigheden warenmet de dwingende voorschriften van de boekhoudrichtlijnen, heeft de Commissiebeslist Sait een afwijking te verlenen zodat zij Stento kon consolideren volgens deuniting of interests-methode. Voorwaarde was evenwel dat de vennootschap zichertoe verbond op korte termijn alle IAS-normen te gaan gebruiken om de homoge-niteit van haar waarderingsregels te waarborgen, enerzijds, en dat na afloop van degeplande marktverrichtingen zou zijn voldaan aan de voorwaarden voor het ge-bruik van die methode waarvan sprake in zowel de zevende boekhoudrichtlijn alsin de IAS 22, anderzijds.

(131) In beginsel vanaf het boekjaar 2001 aangezien een nog snellere toepassing van die boekhoudnormenvoor nogal wat praktische problemen zorgde.

95Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

2.3.4.2. Aanvraag tot afwijking om de geconsolideerde jaarrekeningente kunnen opstellen volgens de International Accounting Standards,mits vrijstelling voor de segmentinformatie

Tijdens de verslagperiode ontving de Commissie een aanvraag van een portefeuille-maatschappij, om haar de nodige afwijkingen van het Belgisch boekhoudrecht toete staan, opdat zij haar geconsolideerde jaarrekeningen, vanaf een volgend boek-jaar, zou kunnen opstellen volgens de International Accounting Standards (IAS). Deelementen aangevoerd ter motivering van deze aanvraag pasten in het kader datdoor de Commissie in een vroeger jaarverslag werd geschetst (132).

De betrokken vennootschap verzocht de Commissie evenwel ook om een officiëlevrijstelling van de verplichting tot publicatie van de segmentinformatie zoals voor-zien door de IAS. IAS 14, § 50 en volgende voorzien in de verplichting per seg-ment (133) een aantal gegevens te publiceren. Het gaat o.m. om de omzet, het(bedrijfs)resultaat of de marge, de activa en passiva van het segment, de afschrijvin-gen en waardeverminderingen. De bedoeling van de opname van deze informatieis de gebruikers van de rekeningen toe te laten om de prestaties van een onderne-ming in het verleden beter te begrijpen, de risico’s en de returns beter te kunneninschatten en in het algemeen tot een beter onderbouwd oordeel over de onderne-ming te komen. Volgens de IAS is het op basis van de geaggregeerde informatie(geconsolideerde cijfers van de groep) niet steeds mogelijk om een inschatting temaken van de risico’s en returns van een multinationale of gediversifieerde onder-neming.

Ter motivatie van haar verzoek tot officiële vrijstelling van de verplichting totpublicatie van al deze segmentinformatie, wees de portefeuillemaatschappij ophaar eigen specifieke kenmerken en op de specifieke kenmerken van de sectorwaarin zij actief is. Zij stelde dat publicatie van informatie over de winstgevendheidvan haar onderscheiden activiteitssegmenten haar in een kwetsbare concurrentie-positie zou brengen en belangrijke economische schade voor de groep zou doenontstaan. Zij zou trouwens de enige vennootschap in de betrokken sector zijn diedergelijke gedetailleerde segmentinformatie zou publiceren.

Bij het onderzoek van deze vraag nam de Commissie verschillende punten in over-weging.

- In vroegere gevallen (134) had de Commissie haar afwijking om geconsolideerdejaarrekeningen te kunnen opstellen volgens andere dan de Belgische normen,gekoppeld aan de voorwaarde dat de betrokken geconsolideerde jaarrekeningenintegraal volgens deze normen worden opgesteld, behoudens toepassing van dedwingende bepalingen van de zevende richtlijn. Ook de Commissie voor Boek-houdkundige Normen stelde dit als vereiste in haar bulletin nr. 44 (135);

(132) Zie het jaarverslag 1997-1998, p. 133 en 134.(133) IAS onderscheidt twee types van segmentering: geografische segmentering en segmentering volgens

activiteit.(134) Zie het jaarverslag 1997-1998, p. 134.(135) Commissie voor Boekhoudkundige Normen, Bulletin nr. 44, juni 1998, p. 10.

96 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

- Volgens de IAS mag een onderneming maar vermelden dat haar rekeningenopgesteld zijn volgens de IAS wanneer ze integraal voldoen aan de van krachtzijnde voorschriften vervat in de IAS (136). Het Europees ContactcomitéJaarrekeningrichtlijnen (137) ondersteunt dit principe trouwens volmondig.

- Artikel 35 van de 7de richtlijn bepaalt dat Lid-Staten kunnen toestaan dat be-paalde informatie die in de toelichting moet worden vermeld, achterwege kanworden gelaten indien het vermelden ervan ernstig nadeel kan berokkenen. Ditartikel is o.m. van toepassing op de vermelding in toelichting van een uitsplitsingvan de geconsolideerde omzet naar bedrijfsactiviteit en geografische marktenzoals voorzien door deze richtlijn.

IAS 14 bevat dergelijke afwijkingsmogelijkheid niet. IAS 1, § 13 bepaalt dat hetenkel in buitengewoon uitzonderlijke situaties, waarbij het toepassen van deIAS tot misleiding zou leiden, mogelijk is om af te wijken van de IAS.

- De IAS voorzien niet in een orgaan dat afwijkingen van deze normen kan toe-staan. Een officiële afwijking zou tot gevolg hebben dat de betrokken portefeuille-maatschappij zou kunnen stellen dat haar rekeningen conform de IAS zijn opge-steld. De revisor zou dan ook kunnen attesteren dat de geconsolideerde reke-ningen volgens de IAS zijn opgesteld.

- De Commissie heeft vastgesteld dat sommige buitenlandse ondernemingen inhun geconsolideerde jaarrekeningen vermelden dat zij opgesteld zijn conformde IAS met uitzondering van een aantal regels.

De Commissie heeft akte genomen van de voorgelegde motivering om de IAS 14m.b.t. de publicatie van gesegmenteerde gegevens niet integraal toe te passen enheeft vastgesteld dat de door de IAS vereiste segmentering niet als dusdanig wordtvereist door de Belgische regels. Zij heeft er de betrokken portefeuillemaatschappijevenwel op gewezen dat de Commissie geen bevoegdheid heeft om vrijstelling teverlenen van de toepassing van de IAS 14. Dientengevolge kon de Commissie geenglobale afwijking verlenen voor het gebruik van de IASC-normen.

Overwegend dat een toepassing van bepaalde IAS tot een verbetering van de informa-tieve waarde van de geconsolideerde jaarrekeningen zou leiden, heeft de Commissieechter beslist dat zij de nodige afwijkingen op de Belgische regels zou verlenen, voorde IAS die de vennootschap effectief zou toepassen en voor zover deze afwijkingen nietindruisen tegen de bepalingen van de 7de richtlijn. Ze heeft de vennootschap gevraagdhaar te gepasten tijde een lijst over te maken van de nodige afwijkingen.

Verder heeft de Commissie erop gewezen dat, teneinde misleidende informatie tevermijden, in geen geval zal mogen worden vermeld in de geconsolideerde jaarre-kening en het jaarverslag, dat de vennootschap alle toepasselijke IAS eerbiedigtnoch dat de Commissie een afwijking zou verleend hebben voor de niet-nalevingvan de IAS 14. De vennootschap zal daarentegen duidelijk moeten aangeven opwelke specifieke punten er wordt afgeweken van de IAS en de commissaris-revisor

(136) IAS 1, § 11 bepaalt: «An enterprise whose financial statements comply with International AccountingStandards should disclose that fact. Financial statements should not be described as complying withInternational Accounting Standards unless they comply with all the requirements of each applicableStandard and each applicable Interpretation of the Standing Interpretations Committee.»

(137) Examination of the conformity between IAS 1 and the European Accounting Directives, XV/7030/98,European Commission, 1998, p. 3.Zie website: «http://europa.eu.int/comm/internal_market/en/company/account/ias/index.htm».

97Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

zal zich dienen uit te spreken over de verenigbaarheid van de weerhouden IAS metde imperatieve bepalingen van de 7de richtlijn. De vennootschap zal dienen te pre-ciseren dat zij voor de IAS die zij toepast de nodige afwijkingen van de Belgischeregels heeft verkregen conform de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk be-sluit van 1 september 1986. Zij zal deze afwijkingen van het Belgisch boekhoud-recht in toelichting bij haar geconsolideerde jaarrekening moeten motiveren.

2.3.4.3. PetroFina: afwijking van de verplichting om een geconsolideerdejaarrekening openbaar te maken

Tijdens het eerste halfjaar van 1999 heeft de Franse vennootschap Total een open-baar bod tot omruiling uitgebracht op de vennootschap PetroFina. Na afloop vanhet bod was het kapitaal van PetroFina voor zowat 99% in handen van de biederdie zijn naam veranderde in Total Fina. Na het bod werd de schrapping van hetaandeel uit de notering aan de beurs van Brussel gevraagd.

Aangezien het aandeel tijdens het eerste halfjaar van 2000 nog niet uit de noteringwas geschrapt, moest PetroFina de voor genoteerde vennootschappen geldendeinformatieplicht verder naleven en bijgevolg een jaarverslag op geconsolideerdebasis openbaar maken.

PetroFina wilde dat liever niet doen omdat een geconsolideerde jaarrekening vol-gens haar geen getrouw beeld zou geven van haar groep omwille van de herstructu-reringen waartoe de groepering met Total had geleid. Verder vond PetroFina de kost-prijs van een consolidatie bovenmatig: zij diende immers voor haar reporting naarTotal Fina toe de Franse boekhoudnormen te hanteren, terwijl zij haar geconsoli-deerde jaarrekening opstelde volgens de US GAAP. Tot slot voerde zij aan dat, on-danks het kleine percentage aandelen dat nog in het publiek verspreid was, haarverzoek om schrapping uit de notering nog niet was ingewilligd en dat, krachtensartikel 8 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarreke-ning van de ondernemingen, een niet-genoteerde vennootschap die zelf een dochter-onderneming is van een vennootschap die een geconsolideerde jaarrekening opstelt,kan worden vrijgesteld van de verplichting om een geconsolideerde jaarrekening opte stellen wanneer die vrijstelling tijdens een algemene vergadering wordt goedge-keurd met een meerderheid van negen tienden. Krachtens artikel 10 van datzelfdebesluit geldt die vrijstelling echter niet voor genoteerde vennootschappen.

Krachtens artikel 8 van het koninklijk besluit van 1 september 1986 betreffende dejaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van de portefeuillemaatschappijen,kan de Commissie in bijzondere gevallen - zoals PetroFina’s statuut van portefeuille-maatschappij - afwijkingen toestaan van de bepalingen inzake geconsolideerdejaarrekeningen op voorwaarde dat die afwijkingen niet indruisen tegen richtlijn 83/349/EEG en dat de betrokken vennootschap de afwijking vermeldt en verantwoordtin de toelichting bij haar geconsolideerde jaarrekening. Van het voornoemde ver-bod om een genoteerde vennootschap vrij te stellen van de consolidatieplicht, isgeen sprake in richtlijn 83/349/EEG.

Bijgevolg heeft de Commissie PetroFina, rekening houdend met haar argumentatie,een afwijking verleend van de verplichting om een geconsolideerde jaarrekeningop te stellen.

98 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

Na de publicatie van de jaarrekening van PetroFina, heeft de Commissie ontdektdat PetroFina op vraag van de Securities and Exchange Commission een geconso-lideerde jaarrekening openbaar had gemaakt in de Verenigde Staten. Om een ge-lijkwaardige informatieverstrekking in België te kunnen garanderen, heeft de Com-missie geëist dat PetroFina die geconsolideerde jaarrekening voor het Belgischepubliek verkrijgbaar zou stellen en dat zij die verkrijgbaarstelling via de pers zouaankondigen. PetroFina heeft die eisen ingewilligd.

2.3.4.4. Positieve consolidatieverschillen: boekhoudkundige verwerkingvan de rechtstreeks op het eigen vermogen aangerekende verschillen

In haar vorig jaarverslag (138) heeft de Commissie een passus gewijd aan de afwij-kingen die ze aan een aantal portefeuillemaatschappijen had toegestaan om posi-tieve consolidatieverschillen onmiddellijk en zichtbaar in mindering te brengen vanhet geconsolideerd eigen vermogen. Het ging met name om Creyf’s, Almanij-KBC enDexia. In de voorbije verslagperiode werden soortgelijke afwijkingen toegestaan aanAckermans & van Haaren, LSG, Kinepolis, Real Software, Telindus Group enEconocom Group.

Om tot een zo eenvormig mogelijke voorstellingswijze te komen, heeft de Com-missie al deze portefeuillemaatschappijen aanbevolen om de op het eigen vermo-gen aangerekende positieve consolidatieverschillen (de zogenaamde geïmputeerdegoodwill) op het passief van de balans te tonen onder een aparte post Vbis.«Geïmputeerde positieve consolidatieverschillen», dit om een onderscheid te ma-ken met de reeds bestaande post V. «Negatieve consolidatieverschillen» (de zoge-naamde badwills). De Commissie heeft geen bezwaar geformuleerd tegen de werk-wijze van Almanij-KBC om de geïmputeerde verschillen geleidelijk - in functie vande theoretische afschrijvingsduur - over te boeken naar de post IV. «Reserves».Deze behandeling stemt overeen met de praktijk terzake in Nederland waar ditgeregeld wordt via een richtlijn van de Raad van de Jaarverslaggeving.

De Commissie heeft eveneens onderzocht hoe het geïmputeerde consolidatieverschilmoet worden verwerkt in geval van verkoop van de onderliggende deelneming. Bijde bepaling van het resultaat op de verkoop, maakt dit verschil deel uit van degeconsolideerde boekwaarde van de gecedeerde deelneming. Het al dan nietimputeren van een consolidatieverschil heeft aldus geen invloed op het resultaatdat wordt gerealiseerd bij verkoop van de onderliggende deelneming. Wanneer hetgeïmputeerde verschil geleidelijk werd overgeboekt naar de reserves, wordt enkelhet saldo van de nog aanwezige goodwill in de post Vbis. ten laste gebracht van het(verkoop)resultaat.

Alle betrokken portefeuillemaatschappijen hebben deze verwerkingswijze en prin-cipes onderschreven.

Ten slotte heeft de Commissie aan KBC en Dexia gevraagd dat ze de impact van degoodwill-imputatie op hun ROE-ratio (return on equity) duidelijk zouden vermel-den in hun financiële rapportering, wat in de respectieve jaarverslagen 1999 ook isgebeurd. Imputatie van goodwill verhoogt immers het resultaat (bij gebrek aan af-schrijvingen) en vermindert het eigen vermogen (ingevolge de aftrek). Beide feno-menen werken positief in op de gerapporteerde ROE.

(138) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 133 tot 135.

99ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

Hoofdstuk 3

TOEZICHT OP DE INSTELLINGEN

VOOR COLLECTIEVE BELEGGING

(*) Die vallen onder het stelsel van wederzijdse erkenning van de vergunning toegekend door eenandere Lid-Staat van de Europese Unie.

3.1. ACTIVITEITSVERSLAG

Tijdens de verslagperiode is de stevige groeivoet van de markt van het collectievespaarwezen stabiel gebleven en vergelijkbaar met de vorige periode.

In dit verband wijzen de cijfergegevens in de tabellen hieronder duidelijk op debelangrijke groei van de sector, zowel in termen van ingeschreven instellingen alsin termen van beheerde activa.

Deze groei is hoofdzakelijk te danken aan gestructureerde ICB’s met eventueelgehele of gedeeltelijke bescherming van het beginkapitaal, waarvan het rendementgekoppeld is aan de evolutie van een effectenkorf of een index. De evolutie van desector van de ICB’s werd ook gekenmerkt door een toenemend aantal aanvragentot inschrijving van ICB’s van het type dakfonds.

Evolutie van het aantal instellingen voor collectieve belegging waarvande rechten van deelneming openbaar worden uitgegeven in België

31/12/96 31/12/97 31/12/98 31/12/99 30/06/00

ICB’s naar Belgisch rechtAantal ICB’s 89 108 132 143 149Aantal compartimenten 431 636 1139 1499 1794

ICB’s naar buitenlands recht met paspoort (*)Aantal ICB’s 180 188 206 219 229Aantal compartimenten 848 1036 1282 1530 1669

ICB’s naar buitenlands recht zonder paspoortAantal ICB’s 41 44 44 38 39Aantal compartimenten 170 218 205 191 188

TotaalAantal ICB’s 310 340 382 400 417Aantal compartimenten 1449 1890 2626 3220 3651

Bron: CBF

100 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

Evolutie van het netto-actief van de in België gecommercialiseerde ICB’s31/12/96 31/12/97 31/12/98 31/12/99 30/06/00

Netto-actief van de inBelgië aangeboden ICB’s (*)in miljard BEF 2253,8 2831,3 3951,5 5005,6 5490,6in miljard EUR 55,87 70,19 97,96 124,09 136,11

Netto-actief van de ICB’snaar Belgisch recht (**)in miljard BEF 944,8 1336,6 2089,8 2852,3 3177,6in miljard EUR 23,42 33,13 51,80 70,71 78,77

De gegevens betreffende het netto-actief van de ICB’s naar Belgisch recht op 30/6/00 zijn voorlopigegegevens gezien de laattijdige mededeling van statistieken door sommige instellingen.(*) Bron: ABOPC(**) Bron: CBF

Evolutie van het activiteitenvolumeJaar 1999 Eerste halfjaar 2000

Aantal inschrijvingenNieuwe ICB’s 44 20Nieuwe compartimenten 833 460

Aantal aan de CBFvoorgelegde dossiers (*) 575 277

Aantal overnamebiedingen 5 7

Bron: CBF(*) Wijzigingen aangebracht aan de bestaande dossiers, inschrijvingsdossiers, doctrinenota’s...

*

Zoals voorheen heeft de stevige groei van de markt onvermijdelijk tot gevolg gehaddat een aanzienlijk gedeelte van de beschikbare middelen moest worden ingezetom de ingediende inschrijvingsdossiers tijdig en behoorlijk te behandelen.

De medewerkers van de Commissie hebben als nationaal deskundige deelgeno-men aan de intense werkzaamheden op het niveau van de Europese Unie die ge-richt zijn op de aanpassing van de zogeheten ICBE-Richtlijn van 20 december1985 (139).

Na grondig en jarenlang overleg met de sector werd de belangrijke circulaire in-zake structurele voorkoming van belangenconflicten bij het beheer van ICB’s doorde Commissie goedgekeurd en gepubliceerd (140).

Ook is deelgenomen aan de werkzaamheden van de gezamenlijke werkgroep diede Controledienst voor de Verzekeringen en de Commissie op het getouw hebbengezet om te onderzoeken op welke wijze de bescherming van de beleggers kanworden verbeterd als zij een verzekeringscontract afsluiten dat gebonden is aaneen beleggingsfonds (tak 23) of rechten van deeneming in ICB’s verwerven (141).

Zoals vorige jaren is aanzienlijk veel aandacht besteed aan het grondig nazicht vande kwaliteit van de periodieke rapportering waartoe de ICB’s naar Belgisch rechtverplicht zijn.

(139) Zie dit verslag, p. 100.(140) Zie dit verslag, p. 102.(141) Zie dit verslag, p. 127.

101ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

Een aantal beheerders van ICB’s blijken hun reglementaire verplichtingen inzakehet tijdig doorgeven van de periodieke statistische informatie manifest niet na televen. Ook moeten zeer geregeld opmerkingen worden geformuleerd over de slor-dige manier waarop de gegevens aan de Commissie worden bezorgd, wat soms totgevolg heeft dat ze onbruikbaar zijn en moeten worden terugbezorgd.

Tijdige en accurate rapportering van de betrokken gegevens is nochtans elementairvoor de efficiëntie van het toezicht en de opmaak van betrouwbaar statistisch ma-teriaal. In een aantal gevallen waren de vastgestelde vertragingen zo ernstig dattwijfels zijn gerezen omtrent de kwaliteit van de administratieve organisatie van debetrokken beheerders en is zelfs de vraag gerezen of die nog wel aan de reglemen-taire vereisten voldeed.

Het optreden van de Commissie op dit vlak heeft tot een aanzienlijke verbeteringgeleid van de hierboven geschetste toestand.

Het is belangrijk dat de beleggers over accurate en transparante informatie kunnenbeschikken inzake de verschillende kosten (recurrente en niet-recurrente) die ge-bonden zijn aan de aankoop, het houden en de verkoop van rechten van deelne-ming in ICB’s. Wat de ICB’s naar Belgisch recht betreft, moet, zoals bekend, in hetprospectus een schema worden opgenomen omtrent de kosten.

Ten aanzien van de ICB’s naar buitenlands recht heeft de Commissie in het kadervan haar bevoegdheden inzake commercialisering haar aanbevelingsactie terzakevoortgezet.

In veruit de meeste gevallen werden haar aanbevelingen door de betrokken pro-motoren en beheerders gunstig onthaald.

Op het vlak van de interne organisatie van de dienst werden maatregelen getroffenom de efficiëntie van sommige geïnformatiseerde analyseinstrumenten (databases)te verbeteren. Deze analyseinstrumenten zullen prioritair worden ingezet om nauwtoe te zien op de evolutie van de netto-inventariswaarde.

102 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

3.2. REGLEMENTERING EN CIRCULAIRES

3.2.1. Circulaire Autonomie - Voorkoming van belangenconflicten

De Belgische sector voor instellingen voor collectieve beleggingen wordt geken-merkt door het optreden van promotoren die meestal hetzij kredietinstellingen,hetzij beleggingsondernemingen zijn. In dergelijke gevallen staan de promotorenvaak niet enkel in voor het beheer van een beleggingsinstelling, maar zij fungerentevens als haar bewaarder en commercialiseren haar rechten van deelneming.Daarnaast oefenen deze promotoren andere activiteiten uit en treden zij bijvoor-beeld op als bemiddelaar voor de beleggingsinstellingen.

Rekening houdend met deze situatie van structurele belangenconflicten en inspe-lend op de geschetste evolutie, heeft de Commissie, na uitgebreid overleg met deBelgische Vereniging van Instellingen voor Collectieve Belegging (BVICB), de cir-culaire ICB 1/2000 «Autonomie - Voorkoming van belangenconflicten» uitgevaar-digd (142). De Commissie is van oordeel dat de circulaire de groei van de sectorvan de Belgische beleggingsinstellingen zal ondersteunen en op langere termijn zalbijdragen tot de internationale erkenning van de kwaliteit van de sector.

* * *

De circulaire strekt ertoe de wettelijke bepaling te verduidelijken dat een Belgischebeleggingsinstelling in het uitsluitend belang van de deelnemers dient te worden be-heerd of bestuurd. Inzonderheid gaat deze circulaire in op het voorschrift dat elkebeheersvennootschap van een gemeenschappelijk beleggingsfonds of elke beleggings-vennootschap naar Belgisch recht over een passende organisatie - op administratief,boekhoudkundig, financieel en technisch vlak - dient te beschikken die een auto-noom beheer verzekert. De circulaire beoogt aldus door de invoering van een aantalstructurele maatregelen meer autonomie in het beheer van beleggingsinstellingen teverwezenlijken en belangenconflicten in dit verband te voorkomen of te beheersen.

De circulaire is opgesteld met als uitgangspunt, de meest voorkomende situatiewaarin Belgische beleggingsinstellingen werkzaam zijn. Als werkhypothese werdgekozen voor de Belgische beleggingsinstelling - hetzij een gemeenschappelijkbeleggingsfonds, hetzij een beleggingsvennootschap - die beantwoordt aan de voor-waarden van richtlijn 85/611/EEG of die belegt in effecten en liquide middelen,waarvoor een Belgische kredietinstelling of beleggingsonderneming als promotoroptreedt.

* * *

Voor het bereiken van de voormelde doelstellingen, onderscheidt de circulaire tweemanieren om het beheer van de beleggingsinstellingen te organiseren.

Vooreerst is de oprichting van een zogenaamde autonome asset management ven-nootschap (zie verder) voor promotoren het aangewezen middel om tegemoet tekomen aan de circulaire.

(142) Een promotor heeft na de verslagperiode bij de Raad van State een verzoekschrift tot schorsing en totvernietiging van de betrokken circulaire ingeleid. De zaak is nog niet behandeld door de Raad vanState.

103Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

Promotoren, kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, kunnen nochtansopteren voor een tweede organisatieformule waarbij zij het collectief beheer bin-nen hun eigen bedrijf houden. In dit model wordt een lid van de raad van bestuur,op grond van een interne taakverdeling, belast met het portefeuillebeheer en/of hetadministratief/boekhoudkundig beheer van de beleggingsinstelling. Deze organisatie-formule impliceert dat, gelet op de noodzakelijke scheiding tussen de beheer- enbewaarfunctie, de betrokken promotor niet als bewaarder van de betrokkenbeleggingsinstelling optreedt. Deze formule is bedoeld voor beleggingsinstellingenwaarvoor kleinere promotoren optreden, die omwille van hun relatief beperkteomvang niet wensen over te gaan tot de oprichting van een asset managementvennootschap in de zin van de circulaire.

* * *

Naast andere punten, behandelt de circulaire twee cruciale thema’s, met name detaken en samenstelling van de raad van bestuur van een beheers- of beleggings-vennootschap en de voorwaarden van uitbesteding van taken door de raad vanbestuur van een beheers- of beleggingsvennootschap.

De circulaire bevestigt dat de raad van bestuur van een beheers- of beleggings-vennootschap het vennootschapsorgaan is dat instaat voor de bepaling van hetbeleid van de vennootschap en voor de volledige en daadwerkelijke controle overde vennootschap (143).

Het is aangewezen dat de raad van bestuur van een beheers- of beleggings-vennootschap, ter gelegenheid van elke vergadering, een evenwichtige engediversifieerde samenstelling heeft.

Teneinde een organisatie op te zetten waarbij op structurele wijze gepoogd wordtbelangenconflicten ten aanzien van de promotor of van zijn vertegenwoordigers tevoorkomen of te beheersen, gaat de circulaire ervan uit dat de promotor, de met depromotor verbonden ondernemingen en hun vertegenwoordigers géén meerder-heid met doorslaggevende stem vormen in de raad van bestuur van de beheers- ofbeleggingsvennootschap.

Op voorwaarde dat de betrokken asset management vennootschap, ter vrijwaringvan de autonomie van de beheersfunctie, een specifieke bestuursregeling heeft in-gesteld (zie verder), worden de leden van het directiecomité van een met de pro-motor verbonden asset management vennootschap evenals personen die onder hungezag staan, niet beschouwd als bestuurders die de promotor vertegenwoordigenvoor de beoordeling van hun positie in de raad van bestuur van een beheers- ofbeleggingsvennootschap. Overigens is het evenmin aangewezen dat de leden vanhet directiecomité van een zojuist bedoelde asset management vennootschap ende personen die onder hun gezag staan, een meerderheid met doorslaggevendestem zouden vormen in de raad van bestuur van de beheers- of beleggings-vennootschap.

(143) Zie, ter vergelijking, punt B. I. van de Aanbevelingen van de marktautoriteit van de Beurs vanBrussel, opgesteld door de Belgische Commissie voor Corporate Governance, van december 1998.Onder meer met de bedoeling om de bestuurders toe te laten een volledige en daadwerkelijkecontrole over de beheers- of beleggingsvennootschap uit te oefenen, bevat de circulaire een aantalbepalingen over de werking van de raad van bestuur van een beheers- of beleggingsvennootschap.

104 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

Verder beveelt de Commissie aan dat in de raad van bestuur van een beheers- ofbeleggingsvennootschap twee of meer onafhankelijke bestuurders zetelen. Dezebestuurders moeten specifiek toezien op de naleving van het voorschrift dat elkebeleggingsinstelling in het uitsluitend belang van de deelnemers wordt beheerd ofbestuurd en, derhalve, op de voorkoming of correcte behandeling van belangen-conflicten.

De bewaarder, die niet verbonden is met de promotor, of één van zijn vertegen-woordigers, kan één bestuursmandaat in een beheers- of beleggingsvennootschapuitoefenen.

Voor de bestuurders geldt een onverenigbaarheid voor het uitoefenen van enigetaak of opdracht die verband houdt met de trading- of uitgifteactiviteit van eenfinanciële bemiddelaar. Indien een bestuursmandaat in een beheers- of beleggings-vennootschap wordt waargenomen door een rechtspersoon - die in de praktijk vaakover een vergunning zal beschikken als kredietinstelling of beleggingsonderneming- wordt de zojuist vermelde onverenigbaarheidsregel nageleefd door de fysischepersonen, die de betrokken rechtspersoon voor de vervulling van zijn mandaatvertegenwoordigen.

* * *

Belangrijk zijn de bepalingen van de circulaire inzake uitbesteding van portefeuille-beheer of administratief/boekhoudkundig beheer door de raad van bestuur van eenbeheers- of beleggingsvennootschap. Men dient in dit verband een onderscheid temaken tussen de algemene bepalingen die gelden voor elke uitbesteding vanportefeuillebeheer of administratief/boekhoudkundig beheer en specifieke bepalin-gen terzake. In ieder geval laat de uitbesteding van bedoelde taken de aansprake-lijkheid van de raad van bestuur van de beheers- of beleggingsvennootschap onver-let.

Voor elke uitbesteding van portefeuillebeheer of administratief/boekhoudkundigbeheer geldt dat de raad van bestuur van de beheers- of beleggingsvennootschap teallen tijde in staat moet zijn gegeven instructies te wijzigen en de opdracht te her-roepen. De raad van bestuur van de beheers- of beleggingsvennootschap zal even-eens regelingen treffen die hem te allen tijde in staat stellen om toezicht uit teoefenen op de werkzaamheden van de persoon aan wie de opdracht is gegeven.

Rekening houdend met de aard van de uit te besteden taken, zal de raad van be-stuur van de beheers- of beleggingsvennootschap zich ervan vergewissen dat depersoon, aan wie een opdracht wordt gegeven, over voldoende financiële waarbor-gen, over de vereiste vakbekwaamheid en over een passende organisatie beschikt.Ter voorkoming van belangenconflicten zal de opdracht niet worden gegeven aande bewaarder of aan een vennootschap waarover de bewaarder de exclusieve con-trole heeft, tenzij deze vennootschap een voldoende graad van onafhankelijkheidten aanzien van de bewaarder bewijst.

De opdracht mag evenmin de behoorlijke uitoefening van het extern toezicht op debeleggingsinstelling belemmeren.

Ten slotte moet over het toekennen van dergelijke opdrachten informatie wordenverstrekt via het prospectus en de periodieke informatie.

105Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

Bijkomend aan de hiervoor vermelde voorwaarden, omschrijft de circulaire eenaantal bepalingen bij delegatie van het portefeuillebeheer. De belangrijkste bepa-ling in dit verband is dat de gedelegeerd beheerder, die over een vergunning alskredietinstelling of beleggingsonderneming beschikt, een voldoende onafhanke-lijkheid ten aanzien van de promotor kan aantonen.

De circulaire beschrijft twee modellen waarop de onafhankelijkheid van de betrok-ken kredietinstelling of beleggingsonderneming, aan wie het portefeuillebeheer vaneen beleggingsinstelling wordt gedelegeerd, ten aanzien van de promotor van debetrokken beleggingsinstelling, kan worden gerealiseerd. Zij heeft ofwel een vol-doende autonoom samengestelde raad van bestuur of heeft, ter vrijwaring van deautonomie van de beheersfunctie, statutair de hierna beschreven bestuursregelingingesteld. Deze regeling is onder andere geïnspireerd op de principes van deautonomieregeling van de bankfunctie. In geval voor het tweede model wordt ge-kozen, wordt zij, voor de toepassing van de circulaire, als een asset managementvennootschap gekwalificeerd. (144)

In voormeld model, wordt het bestuur van de activiteit collectief beheer vanbeleggingsportefeuilles intern gedelegeerd aan een directiecomité, opgericht in deraad van bestuur van de asset management vennootschap. De leden van het directie-comité van de asset management vennootschap oefenen hun taken collegiaal uit.

De raad van bestuur van de asset management vennootschap benoemt en ontslaatde leden van het directiecomité en stelt hun bezoldiging vast. De delegatie vanbevoegdheden heeft geen betrekking op de vaststelling van het algemeen beleid,noch op handelingen die op grond van de bepalingen van het Wetboek van ven-nootschappen zijn voorbehouden aan de raad van bestuur van de asset manage-ment vennootschap. De statuten van de asset management vennootschap bepalendat de raad van bestuur van de asset management vennootschap slechts, na adviesvan het directiecomité en na eensluidend advies van de Commissie, kan beslissentot het herroepen of het niet vernieuwen van het mandaat van een lid van hetdirectiecomité.

Extern wordt de vertegenwoordiging van de asset management vennootschap zo-danig georganiseerd dat steeds een lid van het directiecomité hierbij betrokkenwordt.

De raad van bestuur van de asset management vennootschap wordt, onder voorbe-houd van de wettelijke bepalingen terzake, vrij samengesteld. De moeder-maatschappij - kredietinstelling of beleggingsonderneming - behoudt dus onver-minderd de mogelijkheid om het algemeen beleid van haar dochter - asset mana-gement vennootschap te bepalen. Niettemin beveelt de Commissie de benoemingaan van twee of meer onafhankelijke bestuurders. Zij is van oordeel dat een bijzon-dere rol is weggelegd voor deze onafhankelijke bestuurders bij de uitoefening vanhet toezicht door de raad van bestuur van de asset management vennootschap.

(144) Voor zover een dergelijke asset management vennootschap tussenkomt bij het plaatsen van uitgiftenvan rechten van deelneming van beleggingsinstellingen, zal zij, voor de toepassing van de circulaire,als promotor worden beschouwd.

106 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

De Commissie gaat ervan uit dat de werkzaamheden van de leden van het directie-comité bij de asset management vennootschap hun hoofdactiviteit vormen. Menkan verwachten dat de leden van het directiecomité geen enkele andere activiteitzullen vervullen, die van aard zou zijn de onafhankelijke uitoefening van hun hoofd-activiteit als directielid van een asset management vennootschap in het gedrang tebrengen, zoals bijvoorbeeld activiteiten die verband houden met trading en uitgiftevan financiële instrumenten, portefeuillebeheer en financiële analyse bij de pro-motor of de bewaarder of een met de promotor of bewaarder verbonden onderne-ming.

Inzonderheid voor de uitbesteding van het administratief en/of boekhoudkundigbeheer, dient de opdrachthouder te beschikken over een passende organisatie. Eendergelijke uitbesteding mag er bovendien niet toe leiden dat het hoofdkantoor vande betrokken beheers- of beleggingsvennootschap naar het buitenland wordt ver-plaatst.

107Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

3.3. TOEZICHT IN DE PRAKTIJK

3.3.1.Wijze van uitvoering van orders tot inschrijving, terugbetalingen compartimentswijziging bij dakfondsen

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie zich uitgesproken over de wijzewaarop inschrijvingsorders, terugbetalingsorders en orders tot compartiments-wijziging moeten worden uitgevoerd bij dakfondsen met een veranderlijk aantalrechten van deelneming (145).

Krachtens artikel 17 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking totbepaalde instellingen voor collectieve belegging, moeten de aanvragen om inschrij-ving, terugbetaling en compartimentswijziging (hierna de «inschrijvingsaanvraag»genoemd) bij een ICB met een veranderlijk aantal rechten van deelneming, wordenuitgevoerd op basis van de eerste netto-inventariswaarde (NIW) na de aanvaardingvan de aanvraag. Deze NIW wordt berekend op basis van de slotkoersen op de dagwaarop de betrokken aanvraag wordt aanvaard. Met deze vereiste heeft de wetge-ver elke vorm van arbitrage willen voorkomen tussen een rechtstreekse beleggingin de financiële instrumenten die door de ICB worden gehouden en een beleggingin de ICB zelf. De ICB mag dan ook niet worden gewaardeerd op grond van koer-sen die de belegger op het ogenblik van de inschrijving kent.

Voor dakfondsen waarvan de NIW per definitie gebaseerd is op de NIW van deonderliggende ICB’s, gelden dezelfde vereisten. Er moet dan ook worden vermedendat de eerste NIW van het dakfonds na aanvaarding van de aanvraag om inschrijvingbij dat dakfonds, gezien de termijnen waarbinnen de NIW van de onderliggendeICB’s ter beschikking worden gesteld, wordt berekend op basis van NIW van de on-derliggende ICB’s die nog dateren van vóór de betrokken inschrijvingsaanvraag.

Bij dakfondsen die beleggen in rechten van deelneming in ICB’s die door dezelfdepromotor op de markt worden gebracht (zogeheten «huis»-fondsen), zijn de NIW vande onderliggende ICB’s, gebaseerd op de beurskoersen op de dag van de aanvaardingvan de aanvraag om inschrijving op de rechten van deelneming in een dergelijk dak-fonds, doorgaans reeds de dag na deze aanvaarding beschikbaar. In dit geval gaat hetom interne, vlot verkrijgbare informatie. Aldus kan de eerste NIW na de aanvaardingvan het order voor het dakfonds, overeenkomstig het voormelde artikel 17, daadwerke-lijk worden berekend op basis van de NIW van de onderliggende ICB’s, vastgesteld opgrond van de slotkoersen op de dag van de betrokken aanvaarding.

Wanneer de onderliggende ICB’s niet op de markt worden gebracht door de pro-motor van het dakfonds, zijn de NIW van de onderliggende ICB’s, gebaseerd op deslotkoersen op de dag van de aanvaarding van de aanvraag om inschrijving op derechten van deelneming in het dakfonds, daarentegen meestal pas twee dagen nadeze aanvaarding beschikbaar. In dit laatste geval zou een letterlijke toepassingvan het voormelde artikel 17 tot gevolg kunnen hebben dat voor de inschrijving oprechten van deelneming in een dakfonds, NIW van de onderliggende ICB’s wordengehanteerd die de belegger kent. Deze situatie zou strijdig zijn met het beginsel datten grondslag ligt aan het voormelde artikel 17 en zou kunnen leiden tot arbitragedoor de beleggers.

(145) Onder dakfondsen worden de ICB’s verstaan die tot 100% van hun activa beleggen in rechten vandeelneming in andere ICB’s.

108 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

Teneinde de doelstelling van het voormelde artikel 17 te vrijwaren, heeft de Com-missie de Belgische Vereniging van de Instellingen voor Collectieve Belegging ver-zocht om, in het algemeen, voor de uitvoering van de inschrijvingsaanvragen bij dedakfondsen een NIW te hanteren die is berekend op basis van de eerste NIW vande onderliggende ICB’s, vastgesteld na de aanvaarding van de betrokken aanvra-gen, en dit zowel voor de «huis»-ICB’s als voor de overige onderliggende ICB’s. DeNIW van de onderliggende ICB’s moet op haar beurt worden berekend op basis vande slotkoersen op de dag van de aanvaarding van de orders voor de dakfondsen.

Om daarnaast te zorgen voor een correcte omkadering voor de berekening van deNIW, meent de Commissie dat één van de selectiecriteria die worden gehanteerdvoor de onderliggende ICB’s, de frequentie moet zijn waarmee zij hun NIW bere-kenen. Aldus zou de concordantie gewaarborgd worden tussen de berekenings-frequentie op het niveau van het dakfonds en op het niveau van de onderliggendeICB’s. Zo komen bijvoorbeeld voor dakfondsen waarvan de NIW dagelijks wordtberekend, enkel ICB’s in aanmerking waarvan de waarde dagelijks wordt bepaald.

3.3.2. Naar bemiddelaar gedifferentieerde plaatsingsprovisie

Een instelling voor collectieve belegging, waarvan de rechten van deelneming tekoop worden aangeboden door een groot aantal verschillende kredietinstellingen,heeft te kennen gegeven dat zij die bemiddelaars, die volgens haar prospectus enreclamestukken instaan voor de plaatsing van haar rechten van deelneming, eeneigen tariferingsbeleid wilde laten voeren inzake plaatsingsprovisies.

De Commissie heeft geoordeeld dat een dergelijke concurrentie op het vlak van deaanschaffingsvoorwaarden voor eenzelfde product de aandeelhoudersbelangendiende. Om te voorkomen dat de inschrijvingsvoorwaarden onvoldoende duidelijkzouden zijn wanneer de effectief aangerekende provisies niet in het prospectuszouden worden vermeld, heeft de Commissie de krijtlijnen uitgetekend waarbin-nen zij kan instemmen met een gedifferentieerd tariferingsbeleid. Zij gaat er dusvan uit dat zo’n plaatsingsprovisie kan worden gelijkgesteld met een provisie waar-over kan worden onderhandeld in de zin van artikel 13 van het koninklijk besluitvan 4 maart 1991 (146).

Onverminderd de toepassing van circulaire ICB 1/93 moet het prospectus eerst envooral een maximumpercentage (147) vermelden en moet worden gezorgd vooreen echte concurrentie tussen de verdelers. Iedere verdeler moet een eigen tarief-lijst opstellen die concreet vermeldt welke tarieven hij hanteert. Verder moet hetprospectus expliciet vermelden dat bij inschrijving de ad hoc tarieflijst automatischbij het prospectus wordt gevoegd.

Daarnaast eist de Commissie dat, in de overeenkomsten tussen de bevek en haardiverse verdelers, de bemiddelaars verplicht worden tarieflijsten op te stellen endie aan haar diensten voor te leggen vóór ze worden toegepast. Verder moet in dieovereenkomsten worden bepaald dat de ICB bevoegd is de overeenkomsten tebeëindigen wanneer de bemiddelaar zijn contractuele verplichtingen niet nakomt.

(146) Krachtens voornoemd artikel 13 vermeldt het prospectus alle vergoedingen, provisies en kosten dieaan de deelnemers worden aangerekend, inzonderheid bij inschrijving, (...). In het prospectus wordthet tarief gepreciseerd van die vergoedingen, kosten en provisies, alsook in welke mate daarovereventueel kan worden onderhandeld.

(147) Dat ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de Commissie en moet aansluiten bij de op deBelgische markt geldende norm.

109Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

Die bepalingen doen geen afbreuk aan de eventuele maatregelen die de Commis-sie de instelling voor collectieve belegging en/of de bemiddelaar nog zou opleggenwanneer die haar/zijn wettelijke plicht niet zou nakomen om te zorgen voor eenpassende financiële dienst.

3.3.3. Telefonische commercialisatie van rechten in ICB’s

Artikel 26 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaaldeinstellingen voor collectieve belegging bepaalt dat het prospectus waaraan eeninschrijvingsbiljet in duplo is gehecht en het laatste jaarverslag alsmede het daar-opvolgende halfjaarlijkse verslag indien bekendgemaakt, voor het sluiten van deovereenkomst kosteloos aan de inschrijver worden aangeboden. Gevolggevend aande bestaande praktijk aanvaardt de Commissie niettemin dat inschrijvingsorderstelefonisch zouden worden doorgegeven. De voorwaarde hiertoe is dat onmiddel-lijk na de ontvangst van het telefonisch order een prospectus zou worden opge-stuurd naar de inschrijver, samen met een begeleidende brief waarin de mogelijk-heid voor de belegger wordt vermeld om het order gedurende twee weken na deinschrijving kosteloos te annuleren.

De annulatieperiode van 14 dagen bij een telefonisch order geldt evenwel nietindien vaststaat dat de belegger, op het ogenblik waarop hij zijn order telefonischdoorgeeft, reeds in het bezit was van het prospectus. In dergelijke hypothese moe-ten evenwel de nodige procedures worden uitgewerkt om de eventuele bewijs-problemen met betrekking tot het bezit van het prospectus en de inhoud van hettelefonisch order op te vangen.

3.3.4. Verzoeken tot verhoging van de beheerskosten

In het kader van haar bevoegdheden inzake vergoedingen, provisies en kosten alsbedoeld in artikel 13 van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking totbepaalde instellingen voor collectieve belegging, werden de Commissie diverseverzoeken voorgelegd tot verhoging van de vergoeding voor het beheer van ICB’snaar Belgisch recht.

Op basis van die dossiers heeft de Commissie terzake bepaalde fundamentele be-ginselen geponeerd.

De verhoging die de raad van bestuur van een ICB voorstelt, moet steeds passenbinnen het in de statuten van die instelling gedefinieerde kader. Dit betekent dus datde bevoegdheden van de raad inzake kostenverhoging niet verder reiken dan datvooraf gedefinieerde kader. De Commissie onderstreept dat de naleving van die voor-waarde noodzakelijk maar in se niet voldoende is om de verhoging goed te keuren.

Uit de beslissingen van de Commissie blijkt verder dat de verantwoording van devoorgestelde verhoging van de beheerskosten voor haar essentieel is bij de beoor-deling van het dossier.

In bepaalde dossiers heeft zij de aangevoerde verantwoording afgewezen toen bleekdat de voorgestelde kostenverhoging economisch niet pertinent was omdat zij nietzozeer voortvloeide uit een reële toename van de beheerskosten, maar eerder wasingegeven door commerciële overwegingen of verband hield met de vergoedingvan de agenten belast met de plaatsing van de rechten van deelneming.

110 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

Zo heeft de Commissie geoordeeld dat de toekenning of het behoud van een verge-lijkend commercieel voordeel (zoals het ontbreken van een plaatsingsprovisie) geenafdoend argument is om de beheersvergoeding te verhogen, te meer daar beidevergoedingen fundamenteel van elkaar verschillen. Een plaatsingsprovisie is im-mers een eenmalige vergoeding die een belegger betaalt wanneer hij inschrijft opde rechten van deelneming in een ICB, terwijl beheerskosten een recurrent karak-ter hebben en door alle beleggers in de ICB worden gedragen. De Commissie achttehet onaanvaardbaar dat bestaande aandeelhouders moesten opdraaien voor eenverhoging van de beheerskosten die er uitsluitend toe strekte de distributie-activi-teit van de betrokken instelling te subsidiëren.

Als de geplande kostenverhoging gerechtvaardigd is, moet zij ten uitvoer wordengelegd met naleving van artikel 13, § 3 van voornoemd koninklijk besluit dat in-zonderheid bepaalt dat elke wijziging van de vergoedingen in het nadeel van dedeelnemers pas na afloop van een redelijke termijn mag ingaan.

In de beslissingen die de Commissie terzake heeft genomen, wordt dat begrip «re-delijke termijn» omstandig toegelicht en wordt het beginsel onderstreept dat eenaandeelhouder die inschrijft binnen het precieze kader van de in het uitgifte-prospectus opgesomde kosten, niet mag worden geconfronteerd met een eenzij-dige beslissing tot verhoging van de geldende tarieven zonder het recht te hebbendat nieuwe tariferingsbeleid af te wijzen.

Twee gevallen kunnen worden onderscheiden naargelang al dan niet is bepaald ofde aan de aandeelhouder betaalde uittredingsprijs wordt verminderd met een be-drag dat ten gunste van de ICB wordt geïnd en dat bedoeld is om de aan de realisa-tie van de activa verbonden kosten te dekken.

Als die kosten voorkomen op de tarievenlijst van de ICB, moeten ze tijdens devastgelegde termijn door de promotor of een andere interveniënt worden gedra-gen. Immers, wanneer de uittredingskosten door een derde worden gedragen, kanworden vermeden dat de aandeelhouders die in de ICB blijven, moeten opdraaienvoor de kosten die worden veroorzaakt door uittredende aandeelhouders, wat tenaanzien van het beginsel van de gelijke behandeling van de aandeelhouders on-aanvaardbaar is.

Volgens de Commissie moet een periode van twee maanden die de geplande kosten-verhoging voorafgaat en die aanvangt bij de publicatie van de officiëlebekendmaking, als redelijk worden beschouwd. Zij gaat er immers van uit dat,wanneer de kostenverhoging op passende wijze wordt bekendgemaakt, de beleggergedurende die twee maanden de kans krijgt om onder gunstige voorwaarden uit tetreden wanneer hij het oneens is met de nieuwe kostenstructuur, zonder daarbij debelangen te schaden van de aandeelhouders die in de ICB blijven (148).

Die twee maanden moeten dus worden gezien als een periode waarin de beleggerde ICB onder gunstige voorwaarden kan verlaten, terwijl dat onder de oorspronke-lijke voorwaarden veel moeilijker zou gaan. Die termijn beschermt de beleggertegen een eenzijdige beslissing van de raad van bestuur van de bevek om de beheers-vergoeding te verhogen conform het in de statuten van de ICB vastgelegde kader.

(148) Dit standpunt moet natuurlijk worden gezien tegen de achtergrond van de kosten verbonden aan detoetreding tot de betrokken ICB. Wanneer de toetredingskosten hoog oplopen, moet immers eenzekere «afschrijvingsperiode» in acht worden genomen om ervan te kunnen uitgaan dat eenbelegger daadwerkelijk «de keuze» heeft om de ICB te verlaten.

111Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

Dat de tenlasteneming van de uittredingskosten ook ten goede komt aan aandeel-houders die de ICB om andere redenen verlaten dan de verhoging van de beheers-vergoeding, verandert niets aan het principiële standpunt van de Commissie.

Wanneer de uittredingskosten bedoeld om de herschikking van de activa van deICB te dekken, gelijk zijn aan nul, wordt een termijn van minimaal één maandredelijk geacht die de toepassing van het nieuwe tariferingsbeleid voorafgaat en dieaanvangt op het ogenblik van de bekendmaking in de pers. Voor de uittreding uitde ICB gelden tijdens die periode immers geen bevoorrechte voorwaarden, maarde in het prospectus omschreven voorwaarden die ook nà die maand onveranderdvan toepassing blijven.

Wat het specifieke geval van de pensioenspaarfondsen betreft, kan worden gestelddat een voorstel tot verhoging van de beheerskosten - gezien hun aard - uiterstnauwkeurig en volledig dient te worden verantwoord. Omwille van hun bijzonderfiscaal statuut is de Commissie immers van oordeel dat de houders van rechten vandeelneming in pensioenspaarfondsen slechts over beperkte uittredingsmogelijkhedenbeschikken waardoor de toepassing van het voornoemde beginsel van de bevoor-rechte uittreding wordt bemoeilijkt.

3.3.5. Schuldratioproblematiek bij vastgoedbevaks

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie een onderzoek gewijd aan een even-tuele verhoging van de maximum toegelaten schuldratio voor vastgoedbevaks.

Artikel 52, § 1 van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot devastgoedbevaks («bevakbesluit») bepaalt terzake dat de totale schuldenlast van eenbevak niet meer mag bedragen dan 33% van de activa op het ogenblik waarop eenleningovereenkomst wordt gesloten. Anderzijds mogen de jaarlijkse financiële las-ten die uit deze schuldenlast voortvloeien op geen enkel ogenblik meer bedragendan 80% van de bedrijfs- en financiële opbrengsten van de bevak.

Uit regelmatige contacten die de Commissie met de sector onderhoudt, is geblekendat het voormelde percentage van 33% door sommigen als remmend wordt erva-ren. Bevaks zijn immers krachtens het bevakbesluit verplicht om minstens 80%van hun resultaat uit te keren. Hierdoor zijn zij voor de financiering van hun groeiafhankelijk van de bijkomende middelen die hun aandeelhouders hun ter beschik-king willen stellen. Bij ongunstige marktomstandigheden biedt dus alleen schuld-financiering een oplossing. In de huidige marktomstandigheden, waarbij de beurs-koers van de bevaks zich onder hun intrinsieke waarde bevindt, is het dan ookbegrijpelijk dat de wettelijke maximumdrempel van 33% als remmend ervarenwordt door bevaks met expansieplannen.

Bovendien wordt aangevoerd dat een passende leverage het rendement voor deaandeelhouder kan opdrijven indien het rendement op het vastgoed in portefeuillehoger ligt dan de rentelast. Het beroep op schuldfinanciering kan de efficiëntie vanhet beheer van een vastgoedportefeuille dus bevorderen.

Via de Belgische Vereniging van de Instellingen voor Collectieve Belegging heeft desector dan ook gepleit voor een verhoging van de maximum schuldgraad tot 45%.

112 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

Naar aanleiding van het verzoek van de sector, heeft de Commissie onderzocht ofer argumenten voorhanden waren die zouden aantonen dat een verhoging van demaximale schuldratio voor bevaks in het belang van de beleggers zou kunnen zijn.Bij dit onderzoek heeft de Commissie eerst de achtergrond van artikel 52 van hetbevakbesluit nagegaan.

De ratio legis van de 33% regel in artikel 52, § 1 van het bevakbesluit wordt in hetverslag aan de Koning niet echt besproken. Deze begrenzing blijkt bij nader toezienhet logische gevolg van de beperking die artikel 53 van het bevakbesluit oplegt. Ditartikel bepaalt dat de hypotheken of andere zekerheden die een bevak toekent opmaximaal 40% van de totaalwaarde van de onroerende goederen van de bevak mogenslaan en niet meer mogen bedragen dan 75% van de waarde van het onroerend goedwaarop de hypotheek of zekerheid betrekking heeft. In de veronderstelling dat eenbevak haar activa voor 100% zou beleggen in onroerende goederen en deze onroe-rende goederen voor 40% zou financieren via hypothecaire schulden, zou het nomi-nale bedrag van deze schulden niet hoger mogen liggen dan 75% van het bedrag vande met deze schulden gefinancierde activa (40%). Dit komt overeen met 30% van detotale activa (40 x 0.75 = 30), waardoor het maximumpercentage in artikel 52, § 1 op33% bepaald werd. In het verslag aan de Koning worden de percentages die alsuitgangspunt hebben gediend voor de plafonds van artikel 53 (75% en 40%) evenwelniet verantwoord. Bovendien werd er bij de opstelling van het bevakbesluit blijkbaarook van uitgegaan dat een bevak geen andere schulden kon aangaan dan hypothe-caire of met zekerheden bezwaarde schulden.

Aangezien de reglementering met betrekking tot de instellingen voor collectievebelegging de bescherming van de beleggers beoogt, ligt het echter vrij voor dehand dat de basisgedachte van de schuldgraad begrenzing erin bestaat het hefboom-effect bij bevaks, en bijgevolg ook het financieel risico voor de belegger, enigszinsbeperkt te houden, door te vermijden dat de financiële lasten het evenwicht van deresultaten van de bevak in het gedrang zouden brengen.

Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld dat de Belgische vastgoedbevaks in-zake de toegelaten schuldgraad geen concurrentienadeel ondervinden ten opzichtevan hun tegenhangers in het buitenland, in het bijzonder van de Franse SCPI (Sociétécivile de placement immobilier), de Nederlanse beleggingsinstellingen in vastgoeden de Amerikaanse REIT (Real Estate Investment Trust). Inderdaad, hoewel geenenkele van deze landen, uit overwegingen van beleggersbescherming, aan de mo-gelijkheid tot schuldfinanciering een beperking blijkt te hebben opgelegd, legt demarktpraktijk haar eigen beperkingen op en beschouwt een schuldgraad van 50%als een maximum.

Fundamenteel is de Commissie nochtans van oordeel dat een verhoging van dehuidige toegelaten schuldratio onvermijdelijk een afwijking is van de basisfilosofievan de instellingen voor collectieve belegging. Een instelling voor collectieve be-legging is immers een collectief spaarproduct dat gekenmerkt wordt door een sterkerisicospreiding en een beperkte leverage. Gelet op het vrij soepel beleid dat deCommissie reeds voert ten aanzien van haar afwijkingsbevoegdheid inzake risico-spreiding bij bevaks (149), zou een verhoging van de toegelaten schuldratio voor

(149) Overeenkomstig artikel 43 van het bevakbesluit mag een bevak, behoudens afwijking van deCommissie voor het Bank- en Financiewezen, niet meer dan 20% van haar activa beleggen in vastegoederen die één geheel, d.w.z. één beleggingsrisico, vormen.

113Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

bevaks ertoe kunnen bijdragen dat bevaks zich van langsom minder onderschei-den van de «klassieke» genoteerde vastgoedvennootschappen.

Bij een te sterke vervaging tussen bevaks en genoteerde vastgoedvennootschappenrijst uiteindelijk de vraag naar de noodzaak om nog een bevakstatuut te handhavendat, buiten het fiscaal voordeel, inhoudelijk geen echte toegevoegde waarde meerzou bieden.

Ten slotte kan men ook niet voorbijgaan aan de bijzondere situatie van de com-manditaire vennootschap op aandelen die ongeveer de helft van de sector uitmaakt.De zaakvoerder van een commanditaire vennootschap op aandelen zal bij eenverhoging van de maximum toegelaten schuldgraad, zonder enige verantwoordings-plicht ten opzichte van de algemene vergadering, naar eigen goeddunken, gebruikkunnen maken van een verruimde mogelijkheid tot schuldfinanciering met de fi-nanciële risico’s die hieraan verbonden zijn.

De voorgaande overwegingen hebben de Commissie tot het besluit gebracht dat erin het belang van de aandeelhouders van bevaks en gelet op de basisfilosofie vanbevaks, weinig overtuigende argumenten zijn om de maximaal toegelaten schuld-graad te verhogen.

De Commissie blijft van oordeel dat, mocht de wetgever beslissen de schuldratio teverhogen, die - om redenen van bescherming van de deelnemers - alleszins nietmeer dan 50% zou mogen bedragen, een maximum dat in de meeste andere lan-den geldt.

3.3.6. Aanpassing van de swap-contracten met betrekking totverrichtingen tot effectisering van hypothecaire leningen

Voor de meeste verrichtingen waarbij hypothecaire leningen geëffectiseerd wor-den, hebben de openbare vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen(VBS) naar Belgisch recht, een bijzonder type swap-overeenkomst afgesloten, door-gaans «Range Amortising Principal Swap» genoemd.

De specifieke kenmerken van die swaps en de ongeziene proporties die het aantalvervroegde terugbetalingen van hypothecaire vorderingen in de loop van 1999 opde Belgische markt heeft aangenomen, maakten dat deze VBS blootgesteld warenaan het risico dat voortvloeit uit een onvolkomen rentedekking. De toezichts-vennootschappen hebben de Commissie en de betrokken beheersvennootschappenhiervan onverwijld op de hoogte gebracht overeenkomstig artikel 30 van het ko-ninklijk besluit van 29 november 1993 op de instellingen voor belegging in schuld-vorderingen (150). De beheersvennootschappen hebben die informatie vervolgensbevestigd en hebben de Commissie voor elk van de betrokkeneffectiseringsverrichtingen, een gedetailleerd verslag over dit aspect bezorgd over-eenkomstig artikel 23 van het voormelde koninklijk besluit. De Commissie heeft ervan haar kant op toegezien dat de belangen van de beleggers gevrijwaard bleven inde oplossingen die voor deze problemen naar voren werden geschoven en dat debeleggers correct en volledig geïnformeerd werden over de genomen maatregelen.

(150) De diensten van de Commissie hadden dit abnormaal fenomeen reeds opgemerkt in de tabellen vanfinanciële stromen die hen op elke betaaldatum worden bezorgd.

114 Toezicht in de praktijk CBF 1999-2000

In de praktijk biedt het merendeel van de hypothecaire leningen die geëffectiseerdzijn een maandelijkse vaste-rentebetaling gedurende de hele resterende looptijd,terwijl de obligaties die de VBS uitgeven, een variabele rente bieden, verhoogd meteen vaste marge die verschilt naar gelang van de categorie waartoe de obligatiebehoort. Teneinde zich in te dekken tegen het renterisico hebben een aantal VBSdie hypothecaire leningen effectiseren, renteswapovereenkomsten afgesloten metals bijzonder kenmerk dat zij een volkomen dekking waarborgen zolang het be-drag van de schuldvorderingenportefeuille zich binnen een vastgestelde vork be-vindt.

De financiële stromen verbonden aan de swap dienen berekend te worden op grondvan een nominaal bedrag dat identiek is aan het bedrag van de nog in portefeuillezijnde vorderingen.

Het nominale bedrag waarvoor wordt geopteerd, moet zich evenwel binnen devork bevinden die gevormd wordt door de minimum- en maximumbedragen, vast-gesteld voor de betrokken betaaldatum. De boven- en ondergrenzen van de vorkworden bij de lancering van de verrichting vastgesteld voor elke betaaldatum enzijn afgestemd op de aflossing van de schuldvorderingenportefeuille die onder meergeraamd wordt uitgaande van hypotheses over vervroegde-terugbetalingsratio’s.

Indien het bedrag van de schuldvorderingen in portefeuille zou dalen onder hetvooropgestelde nominale minimumbedrag, zouden de financiële stromen gekop-peld aan de swap berekend worden op basis van dit nominale minimumbedrag,met als gevolg dat het effectiseringsvehikel zou worden blootgesteld aan het rente-risico.

Een dergelijke renteswapovereenkomst biedt dan ook een correcte dekking van hetrenterisico dat gekoppeld is aan de uitgegeven obligaties, voor zover een behoor-lijke raming heeft plaatsgevonden van de parameters waarop de aflossingstabelvan de schuldvorderingenportefeuille gestoeld is. Eén van de parameters van deaflossingstabel is de vervroegde-terugbetalingsratio van de leningen. Het verloopin de tijd van de daadwerkelijk opgetekende vervroegde-terugbetalingsratio van devorderingen moet dus idealiter passen in het oorspronkelijke plan.

In 1999 bereikten de vervroegde-terugbetalingsratio’s van de hypothecaire lenin-gen recordniveaus, gezien het verloop van de rentevoeten. De schuldvorderingen-portefeuilles van de diverse betrokken VBS werden dan ook snel teruggebracht totbedragen die zich onder het nominale minimumbedrag bevonden dat voor de swapwas vastgesteld, wat leidde tot een onvolkomen renterisicodekking voor deze di-verse effectiseringsverrichtingen.

Gezien het aanhoudend karakter van deze situatie, hebben de betrokken VBS hetverloop van hun schuldvorderingenportefeuille opnieuw bestudeerd. Daarop heb-ben bepaalde vehikels beslist om opnieuw te gaan onderhandelen over deswapovereenkomsten teneinde een wijziging te verkrijgen van de oorspronkelijkvastgestelde «niveaus».

Gezien de marktvoorwaarden en rekening houdend met de oorspronkelijke ken-merken van hun swap, hebben deze nieuw onderhandelingen voor bepaalde VBSeen storting opgeleverd van het nettobedrag van de tegenwaarde aan het vehikel.Met de liquide middelen die deze verrichting hen opleverde, konden zij één van dereservefondsen stijven waarin is voorzien in hun statuten.

115Toezicht in de praktijkCBF 1999-2000

Voor andere VBS hebben de hernieuwde onderhandelingen over de swap daaren-tegen extra kosten met zich gebracht die konden worden gedekt, hetzij met daartoeaangelegde voorzieningen, hetzij door een tijdelijke onttrekking aan één van dereservefondsen waarin hun statuten voorzien.

Wat de informatieverstrekking aan de beleggers betreft, heeft de Commissie geoor-deeld dat zij in het eerste geval op passende wijze geïnformeerd konden wordendoor aan het prospectus en aan het selling memorandum een addendum toe tevoegen waarin nader wordt ingegaan op de problemen die zich hebben voorge-daan en waarin de voorwaarden van de nieuwe swapovereenkomst worden be-schreven. Voor het tweede geval heeft de Commissie gevraagd om dit addendumtevens toe te voegen aan de eerstvolgende kwartaal- en jaarverslagen, gelet op definanciële schade die de VBS moet dragen en de noodzaak om de beleggers hieropattent te maken.

Voor één van de betrokken verrichtingen waren bijzondere maatregelen getroffen,uiteengezet in het uitgifteprospectus, zoals het aanleggen van een reservefondsvoor renterisico’s en de verhoging van het vereiste bedrag voor dit reservefonds bijoverschrijding van de niveaus van de swap. In dat geval heeft de Commissie ge-vraagd om in de eerstvolgende kwartaal- en jaarverslagen een toelichting op tenemen over de aanwending van dit beveiligingsmechanisme ingevolgde de pro-blemen die zich hebben voorgedaan.

Een van de betrokken VBS heeft haar recht op vervroegde terugbetaling van deuitgegeven obligaties uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen in het propectusen heeft de verrichting aldus afgesloten zonder het financiële evenwicht ervan teverstoren.

Ten slotte dient vermeld te worden dat de ratingagentschappen de rating die zijhadden toegekend aan de uitgiften van obligaties van dergelijke VBS bij de lance-ring van de diverse verrichtingen, zonder enig voorbehoud gehandhaafd hebben.

117ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

Hoofdstuk 4

TOEZICHT OP

DE SECUNDAIRE MARKTEN

4.1. ACTIVITEITSVERSLAG

Tweedelijnstoezicht bij de Beurs van Brussel

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie in nauw overleg met de marktautoriteitvan de Beurs van Brussel meegewerkt aan de uitwerking en de invoering van demaatregelen die op het niveau van de toezichthouder in België dienen ontwikkeldte worden teneinde de integratie van de Beurs in het Euronext-project teverwezenlijken. (151)

Verder heeft de Commissie een onderzoek ter plaatse bij de marktautoriteit van deBeurs van Brussel afgerond. Dat onderzoek werd uitgevoerd in het kader van denormale activiteiten van de Commissie in haar hoedanigheid van tweede-lijnstoezichthouder. Het onderzoek betrof de administratieve organisatie en deprocedures die de marktautoriteit heeft ingesteld teneinde haar wettelijke taken uitte voeren van toezicht op de markten georganizeerd door de Beurs van Brussel. Dietaken omvatten de functies van opsporing van de inbreuken op de geldende wettelijkeen reglementaire bepalingen, de analyse en het onderzoek van die inbreuken en deafhandeling ervan door de marktautoriteit.

De Commissie deed een aantal vaststellingen inzake organisatorische en procedureletekortkomingen bij de uitvoering van de diverse taken van toezicht op de markten.Nadat die vaststellingen voor commentaar aan de marktautoriteit werden voorgelegd,formuleerde de Commissie hiervoor administratieve aanbevelingen. De

(151) Deze maatregelen worden in het bijzonder besproken in dit verslag, p. 121 en 122.

118 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

marktautoriteit ontwikkelt nu voor het merendeel van deze aanbevelingenmaatregelen teneinde te verhelpen aan deze tekortkomingen. De Commissie volgtde stand van de uitvoering van de maatregelen op gezette tijdstippen op.

De Commissie deed verder enkele vaststellingen die te maken hadden mettekortkomingen in de beleidsvoering van de marktautoriteit en derhalve in de wijzewaarop zij enkele van haar wettelijke taken vervult. Deze vaststellingen warennaar de mening van de Commissie ernstiger van aard en noodzaakten een formeleaanmaning aan de marktautoriteit.

De Commissie maande de marktautoriteit aan om zonder dralen het toezicht opbepaalde aspecten van de deontologische regels waaraan de leden van de Beursvan Brussel moeten voldoen, uit te bouwen en te versterken. De marktautoriteitheeft vervolgens binnen de haar door de Commissie opgelegd termijn een aantalbelangrijke initiatieven terzake genomen.

De Commissie vroeg verder om de regels te verduidelijken voor het toezicht oppraktijken van koersmanipulatie en in het bijzonder op deze die strafrechtelijkeinbreuken uitmaken. De marktautoriteit heeft hier in een eerste fase gevolg aangegeven en zal zich in een verdere fase steunen op de standaarden die o.a. doorFesco terzake worden ontwikkeld.

Tenslotte maande de Commissie de marktautoriteit aan om binnen de door haaropgelegde termijn maatregelen voor te leggen teneinde de garanties te vergroteninzake de gelijke toepassing van de regels met betrekking tot de handel metvoorkennis. In het bijzonder wenste de Commissie dat zou vermeden worden datvermoede strafrechtelijke inbreuken door leden van de Beurs of met betrokkenheidvan personeelsleden, bestuurders en/ of aandeelhouders van leden enkel op eenpreventieve manier zouden worden behandeld. De marktautoriteit nam daaropmaatregelen om aan deze bemerkingen tegemoet te komen. De Commissie neemtzich voor om de effectiviteit van die maatregelen in een latere fase te onderzoeken.

De Commissie vroeg tevens dat zij voor een aantal concrete dossiers zou ingelichtworden over de wijze waarop, alsmede volgens welke criteria, zij werden behandelddoor de marktautoriteit. Deze laatste heronderzocht daarop deze dossiers en deeldede conclusies van die onderzoeken mee aan de Commissie die hieromtrent verdergeen bemerkingen meer formuleerde. Voor een paar dossiers is het onderzoek vande marktautoriteit nog gaande.

Tweedelijnstoezicht bij EASDAQ

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie, binnen de grenzen van hettweedelijnstoezicht, onderzocht op welke wijze de marktautoriteit van EASDAQhaar onderzoeks- en sanctioneringsprocedures heeft geïmplementeerd. Bij dezecontrole heeft de Commissie haar aandacht in het bijzonder toegespitst op eenprocedure die ten aanzien van een aantal EASDAQ-leden was ingesteld naaraanleiding van de eerste verhandeling ter beurze van financiële instrumenten naeen IPO waarbij zich een belangrijke overinschrijving had voorgedaan.

119ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

Wat het onderzoek betreft dat door de marktautoriteit zelf is verricht, is de Commissiein een eerste fase nagegaan in hoeverre de vastgelegde methodes en criteria voorde concrete uitvoering van dit onderzoek, pertinent waren. Zij heeft hieromtrentgeen specifieke opmerkingen geformuleerd. Vervolgens heeft de Commissieonderzocht of de marktautoriteit haar opdrachten in alle onafhankelijkheid konvervullen, overeenkomstig de geldende juridische beginselen voor debestuursrechtelijke autoriteiten. Daarbij is gebleken dat een situatie zich zou kunnenvoordoen waarin een lid van de marktautoriteit zich over zijn eigen daden zoumoeten uitspreken, en dat de onderzoeks- en sanctioneringsbevoegdheden aandezelfde personen waren toevertrouwd. De marktautoriteit, die zich overigensbewust was van het probleem, heeft deze bezwaren kunnen opvangen door haarsamenstelling te wijzigen.

Uit het onderzoek van de marktautoriteit is onder meer naar voren gekomen dateen lid van de markt verschillende regels had overtreden die aan de basis liggenvan een prijsgedreven markt. De nieuw samengestelde marktautoriteit heeft danook, overeenkomstig de geldende regels, een sanctie opgelegd aan het betrokkenlid. Daarnaast heeft de marktautoriteit via dit onderzoek een aantal hiaten in bepaaldeprocedures voor de werking van de markt zelf aan het licht kunnen brengen.

Wat het eerste aspect betreft, heeft de Commissie de implementatie van desanctioneringsprocedure onderzocht binnen de in het vorige jaarverslag vastgesteldegrenzen van de marginale toetsing (152). Zij heeft in dit verband geen specifiekeopmerkingen geformuleerd. Toch dient te worden opgemerkt dat dit onderdeel vanhet dossier niet is afgesloten daar het aangeklaagde lid hoger beroep heeftaangetekend bij de Internationale Commissie van Beroep. Wat daarentegen hettweede aspect betreft, heeft de Commissie aan de hand van dit dossier kunnenvaststellen dat de marktautoriteit niet geanticipeerd had op de noodzaak omspecifieke procedures in te voeren voor de werking van de markt bij de eersteverhandeling ter beurze van de financiële instrumenten op de secundaire markt.Inmiddels heeft de marktautoriteit deze toestand verholpen door ad hoc proceduresuit te werken die, sinds zij werden ingevoerd, met goed resultaat zijn toegepast.

In aansluiting op de maatregelen die de marktautoriteit heeft genomen om haaronafhankelijkheid te vrijwaren ten aanzien van de operationele en commerciëlediensten van de markt, heeft de dienst die belast is met het tweedelijnstoezicht, terplaatse een onderzoek verricht met als doel de effectieve administratieve organisatievan de marktautoriteit ná de wijziging in haar samenstelling in september 1999 tebeoordelen. Deze wijzigingen hebben ertoe geleid dat de marktautoriteit nagenoegexclusief is samengesteld uit niet-permanente leden (153). Het is immers van belangna te gaan of een dergelijke organisatie tussen de operationele en commerciëlediensten van de financiële markt, enerzijds, en de marktautoriteit, anderzijds, dezelaatste zal toelaten haar wettelijke opdrachten goed te volbrengen. De conclusiesvan dit onderzoek zijn ter kennis gebracht van de marktautoriteit en worden thansbesproken.

(152) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 141 tot 143.(153) Op te merken valt dat de marktautoriteit sinds 5 juni 2000 uitsluitend is samengesteld uit niet-

permanente leden.

120 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

Overgang naar het jaar 2000

De Commissie is voor alle gereglementeerde markten die onder haar controle vallen,overgegaan tot de beoordeling van de maatregelen die de marktautoriteiten hebbengenomen naar aanleiding van de overgang naar het jaar 2000. Deze beoordelingwas in een eerste fase gericht op de staat van vordering van de aan te brengenwijzigingen in de verschillende essentiële informaticasystemen voor de werkingvan de markten. Vervolgens werden de marktautoriteiten verzocht om noodplannenvoor het overgangsweekend naar het jaar 2000 voor te stellen.

In hetzelfde kader heeft de Commissie deelgenomen aan de Joint Year 2000 Council,opgezet door de Bank voor Internationale Betalingen. Dit initiatief bestond in deoprichting van een permanent communicatiecentrum dat het mogelijk maakte omop wereldniveau en in bijna reële tijd, het gedrag van de financiële markten tenaanzien van de problematiek van de overgang naar het jaar 2000 te volgen.

121Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

4.2. REGLEMENTERING EN CIRCULAIRES

4.2.1. Euronext

De integratie van de Beurzen van Parijs, Amsterdam en Brussel met het oogop de creatie van een geïntegreerde handels- en afwikkelingsomgeving

De bestuursorganen van de Beurzen van Parijs, Amsterdam en Brussel hebben inde maand maart 2000 beslist om hun handelsactiviteiten alsmede hun compensa-tie- en afwikkelingsverrichtingen te integreren in een nieuwe beurzengroep met debenaming Euronext. De aandelen van de vennootschappen die de beurzen vanParijs, Amsterdam en Brussel organiseren, worden daarbij ingebracht in een Ne-derlandse moedervennootschap, Euronext NV, die het beleid van de groep ontwik-kelt en vastlegt. De «managing board» (raad van bestuur) van Euronext NV is sa-mengesteld uit drie personen, één persoon per samenstellende beurs, die tevens inelk van de drie beurzen het bestuursorgaan (raad van bestuur) uitmaken.

De drie beurzen blijven als dochtervennootschappen van Euronext NV actief bin-nen hun geldende nationale wetgeving, erkenning en reglementering maar wordentechnisch en operationeel zeer sterk geïntegreerd. Dit uit zich o.a. in de creatie vanéén uniforme handelsomgeving waarin alle financiële instrumenten van de beur-zen zullen kunnen worden verhandeld door de leden van de drie beurzen, in func-tie van hun handelskwalificaties. Dit impliceert dat in het voorjaar van 2001 een-gemaakte handelsplatformen zullen worden aangeboden voor aandelen, obliga-ties, ..., enerzijds, en voor afgeleide producten, anderzijds.

Op 1 januari 2001 zullen, indien alles volgens plan verloopt, de clearingorganismenvan de drie beurzen, Clearnet SA (ParisBourse), AEX Clearing & Depository (AEX)en BXS Clearing NV (BXS) fusioneren tot één clearingvennootschap, Clearnet SAmet zetel in Parijs. Vanaf die datum zal Clearnet SA de enige centrale tegenpartijzijn voor alle verrichtingen die op de markten van de Euronext-groep zullen wor-den afgesloten. In een eerste fase zal de compensatie van de posities en het daarbij-horend risico- en het waarborgenbeheer voor elk van de nationale markten noggebeuren op basis van de beheerssystemen die daartoe gebruikt worden door dedrie gefusioneerde organismen. In het najaar van 2001 zal met de installatie vanéén uniform clearingsysteem voor de markten van Euronext ook het risico- enwaarborgenbeheer meer gecentraliseerd worden.

Voor de afwikkeling (settlement) van de verrichtingen zal Euronext een voorkeurs-relatie met de Belgische Euroclear Bank NV uitbouwen doch laat het de koper/verkoper in beginsel vrij om via een ander afwikkelingsorganisme te werken.Euroclear Bank heeft integratie-akkoorden gesloten met de afwikkelingsorganismenvan de Beurs van Amsterdam (Necigef) en van Brussel (CIK) waarbij zij de tweeorganismen op een termijn van twee jaar zal overnemen. Het afwikkelingsorganismevan de Beurs van Parijs (Sicovam) zal reeds binnen een kortere termijn wordenovergenomen door Euroclear Bank.

122 Reglementering en circulaires CBF 1999-2000

De integratie van de drie beurzen roept heel wat reglementaire vragen op en stelteen aantal grote uitdagingen aan de nationale toezichthouders (154) van de beur-zen. Om deze uitdagingen op een doeltreffende manier aan te pakken hebben detoezichthouders beslist een overlegstructuur op te zetten teneinde gezamenlijk dereglementaire thema’s te identificeren en er een verantwoorde en werkbare oplos-sing voor uit te werken. Zij hebben daartoe in 6 werkgroepen experten belast methet onderzoek van de volgende thema’s:

Werkgroep 1: legal, mergers and governance: onderzoekt de wettelijke envennootschapsrechtelijke aspecten van de vorming van de Euronext-groep als-mede de eventuele toezichtsstatus van de holdingvennootschap.

Werkgroep 2: primary market/listing/prospectus/take overs: onderzoekt de regle-mentaire aspecten van de notering en verhandeling op de Euronext-markten,het reglementaire kader voor de informatieverstrekking door de emittenten, debepalingen inzake overnames van genoteerde bedrijven, ...

Werkgroep 3: secondary markets, exchange systems/trading and membership: on-derzoekt de reglementaire organisatie van het lidmaatschap van de beurzen ende geharmoniseerde beursregelgeving.

Werkgroep 4: clearing and settlement/custody: onderzoekt de reglementaire orga-nisatie van het lidmaatschap van het clearingorganisme en het toezicht op hetclearingorganisme en op zijn leden.

Werkgroep 5: enforcement and data collection: onderzoekt de organisatie en desamenwerking van het nationale toezicht op elk van de drie beurzen.

Werkgroep 6: international cooperation: onderzoekt de integratie van de (bestaande)internationale akkoorden van elk van de drie beurzen in de Euronext-groep.

Waar nuttig vinden gemengde vergaderingen plaats tussen de leden van deze werk-groepen en vertegenwoordigers van gelijkaardige werkgroepen van de betrokkenbeurzen.

De werkzaamheden en voorstellen van deze werkgroepen worden gecoördineerdalvorens te worden voorgelegd aan de voorzitters van de vier toezichthouders. Devoorzitters leggen de oriëntaties vast, nemen de beslissingen en houden, elk in huneigen land, de contacten met de politieke overheid.

(154) Deze toezichthouders zijn: voor Frankrijk: Commission des Opérations de Bourse (COB) en Conseildes Marchés Financiers (CMF); voor Nederland: Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE); voor België:Commissie voor het Bank- en Financiewezen (CBF). Voor een aantal thema’s worden ook anderetoezichthouders en overheden betrokken bij de werkzaamheden (bv. de centrale banken voor deoversight op clearing- en afwinkkelingssystemen).

123Reglementering en circulairesCBF 1999-2000

4.2.2. EASDAQ Rule Book

Gedurende de verslagperiode heeft EASDAQ zijn marktregels op verschillendepunten gewijzigd. In dit verband vermelden wij in het bijzonder de creatie van demarkt Trading on Easdaq en de opheffing van de regel betreffende de maximalespread.

Op basis van de afwijkingsmogelijkheden van het prospectus voorzien in het ko-ninklijk besluit van 31 oktober 1999 over het prospectus dat moet worden gepubli-ceerd bij de openbare uitgifte van effecten en waarden, heeft EASDAQ in januari2000 een platform gecreëerd voor de verhandeling van financiële instrumenten diereeds toegelaten zijn tot verhandeling op een andere markt waar de verplichtingeninzake informatieverstrekking en toelating gelijkwaardig zijn aan die op de Belgischesecundaire markt.

Na erop te hebben toegezien dat voor deze markt een set aparte regels was uitge-werkt, heeft de Commissie haar onderzoek toegespitst op de operationele procedu-res. De Commissie heeft ook onderzocht in welke mate de informatie die wordtverspreid door de op de markt Trading on Easdaq toegelaten emittenten beschik-baar is voor de beleggers.

In januari 2000 werd de regel betreffende de maximale spread (155) opgehe-ven (156). EASDAQ verantwoordde deze maatregel door de zorg om een billijkeconcurrentie te scheppen tussen market makers. Deze stap was in feite geïnspi-reerd op de praktijken van de NASDAQ markt waar een vergelijkbare regel werdopgeheven om dezelfde redenen. Toen formuleerde de Commissie uitdrukkelijkvoorbehoud ten aanzien van deze wijziging, argumenterend dat de ontwikkelings-fasen van de twee markten moeilijk te vergelijken waren en dat de opheffing van deregel in kwestie uiteindelijk in het nadeel zou zijn van de particuliere belegger.

A posteriori werd vastgesteld dat de verschillen tussen vraag- en biedprijs, althansvoor sommige financiële instrumenten, door een samenloop van verschillende fac-toren opgelopen waren tot bijna onaanvaardbare niveaus. De marktautoriteit, diede evolutie van dit fenomeen zeer aandachtig heeft gevolgd, heeft beslist om deregel betreffende de maximale spread de facto opnieuw in te voeren en voor eensystematische follow-up te zorgen. Zo wordt sedert half-mei een aanzienlijke ver-laging van de spreads vastgesteld voor de betrokken financiële instrumenten.

(155) Onder spread dient te worden verstaan het positieve verschil tussen de vraagprijs en de biedprijs,bekendgemaakt door een market maker voor een bepaald financieel instrument.

(156) Deze regel voorzag dat een market maker voor een financieel instrument geen aanbiedingen mochtdoen die een maximaal toegelaten koersafwijking overschreden van 150% van het gemiddelde vande drie kleinste afwijkingen voor het beschouwde financieel instrument.

125Nationale contextCBF 1999-2000

Hoofdstuk 5

NATIONALE EN INTERNATIONALE

CONTEXT

5.1. NATIONALE CONTEXT

5.1.1. De Controledienst voor de Verzekeringen

5.1.1.1. Nieuwe samenwerkingsovereenkomst tussen de Controledienstvoor de Verzekeringen en de Commissie voor het Bank- enFinanciewezen

De Controledienst voor de Verzekeringen (CDV) en de Commissie voor het Bank-en Financiewezen (CBF) zijn elk belast met een prudentiële controleopdracht. CDVoefent het prudentieel toezicht uit over de verzekeringsondernemingen en devoorzorgsinstellingen. CBF oefent het prudentieel toezicht uit over de krediet-instellingen en de beleggingsondernemingen. Zij staat eveneens in voor het toe-zicht op de instellingen voor collectieve belegging.

Met een overeenkomst van 6 november 1992 hebben CDV en CBF destijds regelsafgesproken voor onderlinge samenwerking en informatie-uitwisseling. In dat ka-der vond sindsdien geregeld overleg over diverse toezichtsaangelegenheden plaats.

Uit de ervaring van CDV en CBF blijkt dat de eigenheden van de verzekerings-activiteit, enerzijds, en van de financiële activiteit, anderzijds, een aangepaste re-gelgeving en een aangepast toezicht voor elke sector blijven verantwoorden. Dejongste jaren hebben zich evenwel een aantal ontwikkelingen voorgedaan die eenversterking van de samenwerking tussen verzekerings- en banktoezichthouderswenselijk maken. Men denke aan de toenemende vervlechting van sommige finan-ciële instellingen en verzekeringsondernemingen binnen intersectoriële groepen of

126 Nationale context CBF 1999-2000

conglomeraten, de ontwikkeling en distributie van een aantal bank- enverzekeringsproducten die vanuit economisch oogpunt vergelijkbaar zijn en detoenadering in bepaalde deelgebieden van de onderscheiden toezichtstatuten dieuit deze evoluties is voortgevloeid.

In die optiek hebben CDV en CBF op 23 februari 2000 een nieuwe samenwerkings-overeenkomst gesloten. Overeenkomstig artikel 49, §2, lid 7 van de bankwet van22 maart 1993 en artikel 95, § 2, lid 7 van de beurswet van 6 april 1995 werd dezeovereenkomst aan de Minister van Financiën en de Minister van Economie voorge-legd. Met hun instemming werden de krachtlijnen van de overeenkomst vervol-gens openbaar gemaakt.

De nieuwe overeenkomst creëert een algemeen kader voor de samenwerking ende informatie-uitwisseling tussen CDV en CBF met het oog op een doeltreffendeuitoefening van hun diverse wettelijke opdrachten, inzonderheid inzake het toe-zicht over verzekeringsondernemingen, wat CDV betreft, en het toezicht over krediet-instellingen, beleggingsondernemingen en instellingen voor collectieve belegging,wat CBF betreft. De nieuwe overeenkomst wijzigt de respectieve bevoegdhedenvan CDV en CBF echter niet. Evenmin als de vorige overeenkomst raakt zij aan hetbeginsel dat elke autoriteit jegens de ondernemingen die onder haar controle staan,de uitsluitende verantwoordelijkheid draagt voor haar beslissingen, zelfs al is hier-aan een samenwerking of informatie-uitwisseling met de andere autoriteit vooraf-gegaan.

De samenwerking geldt in de eerste plaats voor het prudentieel toezicht over devoor-noemde categorieën ondernemingen, inzonderheid wanneer zij sector-overschrijdende banden hebben. Deze ondernemingen zijn opgenomen in een doorbeide overheden gezamenlijk opgemaakte lijst, waarin tevens de namen van decontactpersonen staan vermeld.. De nieuwe overeenkomst bevat een aantal af-spraken om te komen tot een efficiënte samenwerking voor het toezicht op dezeondernemingen. Zo ontmoeten de betrokken controlediensten elkaar periodiek enwisselen zij gegevens uit over elk punt dat zij nuttig oordelen voor het toezicht. Zijkunnen afspraken maken over periodieke gegevensstromen van de ene naar deandere autoriteit of over het instellen van een enig contactpunt. De nieuwe over-eenkomst bevat ook regels voor samenwerking en gegevensuitwisseling op eenoccasionele basis, bv. naar aanleiding van een voorgenomen herstructurering dieeen invloed kan hebben op het groepstoezicht, bij een wijziging van het groeps-management of bij een wijziging van de organisatie van het revisoraal toezicht ofde interne controle.

De samenwerking betreft ook het toezichtsbeleid en de regelgeving voor materiesdie van sectoroverschrijdend belang zijn. Voor deze materies streven CDV en CBFnaar een gelijkgerichte aanpak.

Om de stand van de samenwerking op te volgen en te beoordelen en om impulsente geven ter bevordering van de verdere samenwerking werd afgesproken dat devoorzitter en de directie van CDV en CBF elkaar periodiek ontmoeten. Beide instel-lingen hebben elk een coördinator aangeduid om de samenwerking in al haar vor-men te coördineren.

127Nationale contextCBF 1999-2000

In uitvoering van de overeenkomst werd reeds beslist om twee gezamenlijke werk-groepen op te richten. Een eerste werkgroep onderzoekt in welke mate de regelge-ving voor instellingen voor collectieve belegging (ICB) resp. voor tak 23-verzekerinsproducten nader op elkaar kan worden afgestemd. Over de eerste be-sluiten van deze werkgroep wordt verder in dit verslag gerapporteerd (157). Eentweede werkgroep onderzoekt of de regelgeving voor financiële conglomeratenmoet worden aangepast gelet op marktontwikkelingen en de besprekingen terzakeop Europees en internationaal vlak.

5.1.1.2. Werkgroep CDV/CBF inzake beleggersbescherming

Als gevolg van de doorgedreven integratie van de financiële groepen en het opde markt brengen van financiële producten die economisch gezien gelijkaardigzijn, hebben de Controledienst der Verzekeringen en de Commissie voor hetBank- en Financiewezen de noodzaak erkend om intenser samen te werken.

Om aan deze samenwerking gestalte te geven, werd beslist een gemeenschappe-lijke werkgroep op te richten met als opdracht te onderzoeken op welke puntende bescherming van de beleggers kan worden verbeterd, die een verzekerings-contract afsluiten, gekoppeld aan een beleggingsfonds (tak 23-contracten) of diebeleggen in rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging.

De werkgroep heeft zich toegelegd op de studie en de vergelijking van dereglementeringen die respectievelijk zijn uitgewerkt voor de tak 23-contractenen de instellingen voor collectieve belegging. Uit dit onderzoek is gebleken datde wetgever, zowel op nationaal als op Europees niveau, een fundamenteelverschillende benadering volgt voor de verzekeringsproducten van tak 23 ener-zijds, voor de instellingen voor collectieve belegging anderzijds.

Die verschillen komen zowel tot uiting in de aard van beide beleggingstypes alsin hun organisatie en in het type van controle waaraan zij zijn onderworpen.

Wat bijvoorbeeld de aard van beide beleggingstypes betreft, stelt men vast dat debelegger in een verzekeringsproduct van tak 23, schuldeiser wordt van een verzekerings-onderneming die daarnaast doorgaans andere verzekeringsactiviteiten uitoefent, ter-wijl de houder van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve beleg-ging, aandeelhouder wordt van een vennootschap (bevek) met als uitsluitend doel deplaatsing van de door de aandeelhouder geïnvesteerde kapitalen.

Daarnaast vormt het beginsel van de risicospreiding de hoeksteen van debeschermingsregeling voor de houders van rechten van deelneming in instellin-gen voor collectieve belegging, terwijl dit beginsel voor de tak 23-contractenniet wordt opgelegd. In plaats daarvan geldt er een transparantievereiste die deverzekeringsonderneming verplicht de verzekeringsnemer in kennis te stellenvan het beleggingsbeleid van het fonds.

Op grond van die bevindingen, is de werkgroep van oordeel dat een convergen-tie ten gronde van beide beleggingstypes een fundamentele herziening zou ver-eisen van de respectieve reglementeringen. Wat bovendien het toezicht betreft,zou een dergelijke herziening maar gedeeltelijk mogelijk zijn gelet op de ver-schillende uitgangspunten van de Europese richtlijnen in deze materie, met name

(157) Zie dit verslag, p. 127.

128 Nationale context CBF 1999-2000

enerzijds de Richtlijn 92/96/EEG van 10 november 1992 tot coördinatie van dewettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directelevensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en90/619/EEG en anderzijds de Richtlijn 85/611/EEG van 20 december 1985 totcoördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffendebepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s).

Daarentegen is de werkgroep van oordeel dat een harmonisatie van de vereis-ten inzake informatieverstrekking aan de beleggers, de vergelijking van beidebeleggingstypes voor de belegger zou vergemakkelijken.

Het voorontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluitvan 17 december 1992 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, opgestelddoor de Controledienst, zal tot een belangrijke verbetering leiden van de hui-dige regeling inzake informatieverstrekking bij de ondertekening en tijdens delooptijd van tak 23-contracten. Met de vooropgestelde wijzigingen wordt, watde inhoud van de informatieverstrekking aan de beleggers betreft, een vergaandeparallel getrokken tussen de reglementeringen die respectievelijk van toepas-sing zijn op de verzekeringscontracten gekoppeld aan een beleggingsfonds (tak23) en de instellingen voor collectieve belegging. In het beheersreglement datde verzekeringsonderneming moet opstellen voor elk beleggingsfonds waarverzekeringscontracten aan gekoppeld zijn, zal namelijk grotendeels dezelfdeinformatie moeten worden opgenomen als in het prospectus over de uitgifte vanrechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging. Dit paral-lellisme zal ook terug te vinden zijn in de jaar- en halfjaarlijkse verslagen die terbeschikking van de belegger worden gesteld.

Teneinde de kwaliteit van de informatie nog te verbeteren, heeft de werkgroeponder meer de volgende initiatieven voorgesteld:

- de redactie in gezamenlijk overleg van twee verklarende brochures waarin inbegrijpelijke taal respectievelijk de tak 23-contracten en de rechten van deelne-ming in instellingen voor collectieve belegging worden voorgesteld ;

- een actie in overleg met de persorganen teneinde de publicatiepraktijken teverbeteren, meer bepaald wat de publicatie betreft van de netto-inventariswaardeen van de benaming van de instellingen voor collectieve belegging en van detak 23-contracten.

5.1.2. Het Instituut der Bedrijfsrevisoren

Het Instituut der Bedrijfsrevisoren heeft, nu reeds een aantal jaren terug, een juridi-sche commissie opgericht die adviezen verleent over algemene of specifieke juri-dische aangelegenheden, doorgaans van vennootschapsrechtelijke aard, die debedrijfsrevisoren aanbelangen.

In deze commissie zetelen zowel revisoren als juristen. De Commissie voor hetBank- en Financiewezen neemt hieraan deel.

De adviezen van de juridische commissie worden gepubliceerd in het jaarverslagvan het Instituut der Bedrijfsrevisoren.

129Internationale contextCBF 1999-2000

5.2. INTERNATIONALE CONTEXT

5.2.1. Multilaterale fora

5.2.1.1. De Europese Unie

5.2.1.1.1. Elektronische handel en verkoop op afstand van financiële diensten

Het voorstel van richtlijn inzake elektronische handel is respectievelijk in decem-ber 1999 en in mei 2000 goedgekeurd door de Ministerraad en door het EuropeesParlement (158). Deze richtlijn die vóór 17 januari 2002 in het Belgische rechtmoet zijn omgezet, wil een communautair wettelijk kader scheppen voor de on-line levering van producten en diensten en de ontwikkeling van een interne marktop dat vlak stimuleren. Deze richtlijn die een zeer ruim toepassingsgebied heeft,zal inzonderheid van toepassing zijn op de on-line verstrekking van financiële dien-sten (bankdiensten, beleggingsdiensten, commercialisering van rechten van deel-neming in instellingen voor collectieve belegging, ...).

De bepaling over de «interne markt» vormt de kern van de richtlijn. Zij poneert alsbeginsel dat de on-line commercialisering van producten en diensten uitsluitendgebeurt volgens het recht van het land van waaruit de diensten worden aangebo-den (159), zelfs als er geen voorafgaande harmonisatie plaatsvindt. In de praktijkzal het de staten waar de diensten worden aangeboden, dan ook niet langer toege-staan zijn (tenzij in erg uitzonderlijke gevallen) de verstrekking van niet-geharmo-niseerde financiële diensten op hun grondgebied te koppelen aan de naleving vanbepaalde regels van algemeen belang als die diensten on-line worden verstrekt (160).

België plaatste nogal wat vraagtekens bij die benadering. Eerst en vooral had onsland vragen bij de bescherming van de consument die zij volkomen ontoereikendachtte. Daarnaast maakte het ook voorbehoud bij het feit dat afzonderlijke juridi-sche regelingen zouden worden uitgewerkt voor de vrije dienstverlening naarge-lang die langs elektronische weg gebeurt of niet. Meer algemeen verschilt de aan-pak in voornoemde richtlijn van die in de sectorale richtlijnen, wat de vrees deedrijzen dat de toepassing van de regeling voor problemen zou zorgen. De Commis-sie heeft daarover haar bezorgdheid geuit bij zowel het Raadgevend comité voorhet bankwezen als het Comité van effectentoezichthouders op hoog niveau. Ditalles heeft er ook toe bijgedragen dat België zich bij de stemming over de goedkeu-ring van de richtlijn door de Europese Raad heeft onthouden.

(158) Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaaldejuridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronischehandel, in de interne markt, PB nr. L 178 van 17.7.2000, p. 1.

(159) De richtlijn voorziet in bepaalde uitzonderingen op die bepaling, zoals voor deverzekeringsproducten maar niet voor de andere financiële diensten.

(160) Het door de richtlijn gecoördineerde gebied betreft in hoofdzaak de vereisten voor on-lineactiviteiten zoals de voorwaarden voor het verrichten van een on-line activiteit, de on-lineinformatie, de on-line reclame, het on-line winkelen en de on-line contracten.

130 Internationale context CBF 1999-2000

Nu de richtlijn is goedgekeurd, moet van nabij worden bekeken voor welke proble-men de tenuitvoerlegging ervan zal zorgen in de diverse sectoren en moet ookgebruik worden gemaakt van de betrokken fora om een en ander uit te klaren. DeCommissie voor het Bank- en Financiewezen heeft de werkgroep «financiële dien-sten (ICB’s)» bij de Raad terzake al een aantal vragen voorgelegd om een klare kijkte krijgen op de impact van de richtlijn «elektronische handel» op de on-linecommercialisering van rechten van deelneming in buitenlandse instellingen voorcollectieve belegging. Die vragen betreffen in hoofdzaak het behoud of de afschaf-fing van de verplichte inschrijving bij de Commissie van buitenlandse instellingenvoor collectieve belegging waarvan de rechten van deelneming uitsluitend on-lineworden verhandeld, en de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten voor het toe-zicht op de reclame die niet-gecoördineerde ICB’s in België maken.

Er moet ook worden op toegezien dat de consument vooraf op passende wijzewordt geïnformeerd wanneer financiële diensten worden gecommercialiseerd opafstand, en zeker wanneer dat gebeurt langs elektronische weg. Hierover handeltprecies het voorstel voor een richtlijn betreffende de verkoop op afstand van finan-ciële diensten (161), waarover nog steeds wordt onderhandeld. De discussie betreftvooral de vraag of moet worden gekozen voor een minimale harmonisatie van deinformatie die vooraf aan de consumenten moet worden verstrekt - waarbij de Lid-Staten dus bijkomende verplichtingen kunnen opleggen in functie van de typischekenmerken van hun thuismarkt - dan wel of die informatieplicht een maximalistischkarakter moet krijgen om de verschillen tussen de Lid-Staten te beperken. Eenmaximalistische aanpak zou natuurlijk het meest wenselijk zijn in het vooruitzichtvan de ontwikkeling van de interne markt, maar toch zorgt die aanpak ook voor talvan problemen, met name in het niet-gecoördineerde gebied (inzonderheid de sec-tor van de niet-gecoördineerde instellingen voor collectieve belegging en de sectorvan de uitgiften die niet onder de richtlijnen «notering» en «prospectus» vallen).

Een aspect dat bijzondere aandacht verdient, is de onderlinge samenhang tussende richtlijnen. Na afloop van het wetgevend proces zal de verkoop van financiëlediensten op afstand immers deels worden gereglementeerd door sectorale richtlij-nen, deels door de richtlijn «verkoop op afstand» en deels door de richtlijn «elek-tronische handel». Er moet dan ook worden op toegezien dat die bepalingen eencoherent, duidelijk en bruikbaar geheel vormen. Een ander aandachtspunt is hettijdsschema voor de inwerkingtreding van de richtlijnen. Zoals reeds vermeld zoude richtlijn over de elektronische handel uiterlijk in januari 2002 in het Belgischerecht moeten zijn omgezet, terwijl de onderhandelingen over de toekomstige richt-lijn over de verkoop van financiële diensten op afstand nog steeds niet zijn afge-rond. Aangezien beide richtlijnen elkaar aanvullen, zou het ook wenselijk zijn datze gelijktijdig in werking treden.

(161) Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verkoopop afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG en98/27/EG, PB nr. C177 van 26.6.2000, p. 21.

131Internationale contextCBF 1999-2000

5.2.1.1.2. De geamendeerde voorstellen tot wijziging van de ICBE-richtlijn

In juli 1998 heeft de Europese Commissie twee voorstellen voor een richtlijn vanhet Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG tot coör-dinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaaldeinstellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE’s) ingediend, met het oogop de vaststelling van deze richtlijnen volgens de medebeslissingsprocedure be-paald in artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeen-schap. (162)

In februari 2000 heeft het Europees Parlement in eerste lezing amendementen opdeze voorstellen goedgekeurd. (163) De werkgroep financiële diensten (ICBE’s) bijde Raad heeft deze voorstellen onderzocht.

Gelet op de stellingname van het Europees Parlement en de werkzaamheden vande werkgroep bij de Raad heeft de Europese Commissie gewijzigde voorstelleningediend. Hierbij heeft de Europese Commissie eveneens rekening gehouden metsommige opmerkingen van het Economisch en Monetair Comité.

Voornamelijk aan het eerste voorstel werden een aantal belangrijke wijzigingenaangebracht. (164)

Het gewijzigde voorstel omschrijft nu onder meer de voorwaarden waaronder eenICBE in het kader van haar algemeen beleggingsbeleid en/of voor risicodekkings-doeleinden in afgeleide producten kan beleggen. Volgens de tekst van het gewij-zigde voorstel kunnen ICBE’s, in het kader van hun beleggingsbeleid en/of voorrisicodekking, onder bepaalde voorwaarden, ook in over-the-counter (OTC) ver-handelde afgeleide producten investeren. In dergelijk geval mag het totale bedragvan de verplichtingen van de ICBE, aangegaan via transacties in OTC-derivaten,niet hoger zijn dan 30% van de totale netto-waarde van de portefeuille van deICBE.

Daarnaast introduceert het gewijzigd voorstel een aantal bijkomende beleggings-beperkingen, onder meer omdat de uitbreiding van de toegelaten beleggings-instrumenten nieuwe risico’s met zich meebrengt.

Belangrijk is eveneens dat voor ICBE’s met een beleggingsbeleid dat gericht is opde reconstructie van de samenstelling van een bepaalde aandelen- of obligatie-index, de Lid-Staten de normaal toepasselijke bovengrenzen voor beleggingen inaandelen en/of obligaties van één en dezelfde uitgevende instelling kunnen verho-

(162) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaaldeinstellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE’s), PB nr. C 280 van 9 september 1998, p. 6tot 12 en voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van deRichtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffendebepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE’s), met het oog op dereglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen , PB nr. C 272 van 1september 1998, p. 7 tot 21. Voor het advies van het Economisch en Sociaal Comité, zierespectievelijk: PB nr. C 116 van 28 april 1999, p. 44 tot 50 en PB nr. C 116 van 28 april 1999, p. 1 tot5. Voor het advies van de Europese Centrale Bank, zie: PB nr. C 285 van 7 oktober 1999, p. 9 tot 13.Voor de bespreking van vermelde voorstellen, zie het jaarverslag 1998-1999, p. 168 en 169.

(163) Zie A5-25/00, PE 288.702.(164) Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de

Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffendebepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE’s), doc. COM (2000) 329 def. van30 mei 2000.

132 Internationale context CBF 1999-2000

gen tot maximaal 20%. Het gewijzigd voorstel bepaalt dat ICBE’s slechts kunnenbeleggen in bankdeposito’s mits deze aan een aantal regels voldoen die ertoe strek-ken het liquiditeits- en tegenpartijrisico te beperken. Ook wordt voor ICBE’s eenglobale grens van 30% van de activa ingesteld voor toegelaten beleggingen in rechtenvan deelneming in niet-geharmoniseerde beleggingsinstellingen.

Wat het tweede gewijzigde voorstel (165) betreft, dient voornamelijk de verhogingvan het minimaal aanvangskapitaal en, in sommige gevallen, de introductie vanpermanent beschikbaar kapitaal voor de beheersvennootschappen te worden ge-signaleerd. Daarnaast wordt de delegatie van één of meer taken, die tot het beheervan collectieve beleggingsportefeuilles in ruime zin behoren, niet langer gebondenaan een voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteiten, maar aan eenvoorafgaande kennisgeving aan deze autoriteiten.

5.2.1.1.3. Boekhoudnormen: voorstel en mededeling van de EuropeseCommissie

In februari 2000 heeft de Europese Commissie voorgesteld om de Europeseboekhoudregels te wijzigen door de mogelijkheid van een fair value-waarderings-methode voor financiële instrumenten in te voeren in de vierde en de zevenderichtlijn (166). Dit voorstel is een belangrijke stap in het Europees voornemen omde richtlijnen in overeenstemming te brengen met de IAS-normen zoals verwoordin de Europese beleidsstrategie (167).

Met haar mededeling van juni 2000 herinnert de Europese Commissie aan de be-sluiten van de Europese Raad in Lissabon waarin het belang wordt onderlijnd vaneen efficiënte en transparante kapitaalmarkt voor het bevorderen van de economi-sche groei en de tewerkstelling binnen de Europese Unie (168). Om te komen toteen verbetering van de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen, zoals gevraagd doorde Raad, zijn volgende acties noodzakelijk. Vóór eind 2000 zal de Europese Com-missie formeel voorstellen dat alle Europese beursgenoteerde ondernemingen hungeconsolideerde jaarrekeningen opstellen in overeenstemming met de internatio-nale normen van IASC en dit ten laatste vanaf 2005. De Europese Commissie steltook voor dat de Lid-Staten eisen of toelaten dat niet-genoteerde ondernemingenhun geconsolideerde jaarrekeningen opstellen overeenkomstig dezelfde normen.Ten slotte stelt de Europese Commissie voor dat de Lid-Staten overwegen het ge-bruik van internationale boekhoudnormen op te leggen voor niet-genoteerde krediet-instellingen en verzekeringsmaatschappijen om aldus te komen tot een sectoralevergelijkbaarheid en een efficiënt toezicht.

(165) Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van deRichtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffendebepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE’s), met het oog op dereglementering van beheermaatschappijen en vereenvoudigde prospectussen, doc. COM (2000) 331def. van 30 mei 2000.

(166) Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad, 24 februari 2000, COM(2000)80 final, 2000/0043 (COD).

(167) Mededeling van de Commissie «Harmonisatie van de jaarrekeningen: een nieuwe strategie tenaanzien van de internationale harmonisatie», November 1995.Mededeling van de Commissie «Het opzetten van een actiekader voor financiële diensten», Oktober1998.Mededeling van de Commissie «Het uitvoeren van het actiekader voor de financiële diensten:actieplan», mei 1999.

(168) Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, 13 juni 2000, COM(2000)359 final.

133Internationale contextCBF 1999-2000

De Europese Commissie stelt voor de nodige maatregelen te nemen om de integra-tie van IAS in de Europese Unie te endosseren, zowel technisch als politiek. Boven-dien neemt zij zich voor een infrastructuur te ontwikkelen die zorgt voor een striktetoepassing van de geëndosseerde IAS door de genoteerde ondernemingen.

Vóór einde 2001 zal de Europese Commissie een voorstel doen voor demodernisering van de boekhoudrichtlijnen.

De Commissie voor het Bank- en Financiewezen volgt de Europese evolutie vanhet boekhoudrecht nauwgezet op.

5.2.1.1.4. Raadgevend Comité voor het Bankwezen

Ook tijdens deze verslagperiode ging de aandacht van het Raadgevend Comitévoor het Bankwezen in belangrijke mate naar de herziening van de Europesesolvabiliteitsreglementering voor kredietinstellingen. In het vorig jaarverslag heeftde Commissie reeds de achtergrond bij deze herzieningswerkzaamheden toege-licht (169).

In november 1999 heeft de Europese Commissie een consultatiedocument gepubli-ceerd, met een voorstel voor een herziening van de Europese solvabiliteitsrichtlijnen.Conceptueel sluit het Europese voorstel nauw aan bij dat van het Baselcomité,waarbij een aantal specifiek Europese klemtonen worden gelegd. De Commissievoor het Bank- en Financiewezen heeft over dit consultatiedocument, samen metdat van het Baselcomité, ruim overleg gepleegd met de banksector (170). Debemerkingen van de sector zijn voor de toezichthouders een zeer nuttige inbrengbij de verdere uitwerking van de herzieningsvoorstellen.

Daarnaast heeft het Comité ook aandacht besteed aan diverse andere onderwer-pen, zoals: de problematiek van het toezicht op aandeelhouders van krediet-instellingen; de implicaties voor de financiële sector van de richtlijn inzakeelectronische handel en van het ontwerp van richtlijn op de verkoop op afstand; detoekomst van Europese bankboekhoudreglementering in het licht van de snel evo-luerende internationale boekhoudnormen; de samenwerking tussen de Europesetoezichthouders en de problematiek van de convergentie tussen nationale en sec-torale toezichtspraktijken (171); de lopende Europese werkzaamheden over de uit-werking van een concept van toezicht op financiële conglomeraten; de GATS 2000-besprekingen voor de financiële diensten; de problemen verbonden aan de toetre-ding van nieuwe lidstaten, inzonderheid wat de implementatie van de bestaandeEuropese bankrichtlijnen in die landen betreft. Voorts heeft het Comité ook nogaandacht besteed aan een aantal verslagen opgesteld door de Contactgroep vanbanktoezichthouders (172).

(169) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 95.(170) Zie daarover dit verslag, p. 30.(171) Zie daarover in dit verslag, p. 135, de toelichting over het Brouwerverslag.(172) Zie daarover dit verslag, p. 134.

134 Internationale context CBF 1999-2000

5.2.1.1.5. Comité voor Bankentoezicht van de Europese Centrale Bank

Het Comité voor Bankentoezicht heeft onder meer als opdracht advies te gevenover kwesties van gemeenschappelijk belang voor de EU-toezichthouders en hetEuropees Stelsel van Centrale Banken (ESCB), die verband houden met het bedrijfs-economisch (i.e. prudentieel) toezicht op de kredietinstellingen en de stabiliteit vanhet financieel stelsel.

Concreet zal het Comité daartoe geregeld verslagen opstellen, waarin de macro-prudentiële kwesties worden behandeld die van invloed zijn op de stabiliteit van definanciële instellingen en markten. Tijdens de verslagperiode werden de nodigeafspraken gemaakt met het oog op het invullen van de informatiebehoeften van hetComité om dergelijke studies mogelijk te maken, en werd een eerste verslag afge-leverd.

In diezelfde context bereidde het Comité twee studies voor die naderhand door deECB werden bekendgemaakt: EU Banks’ Income Structure (met onder meer aan-dacht voor het toegenomen belang van de niet-rente-inkomsten) en Asset Pricesand Banking Stability (dat in het bijzonder de mogelijke impact van schommelin-gen op de aandelen- en immobiliënmarkten onderzoekt).

Naar aanleiding van het Brouwer-verslag (173) gaat het Comité tevens na hoe tege-moet gekomen kan worden aan de geformuleerde aanbevelingen en of zulks eenimpact moet hebben op zijn werking als forum voor besprekingen tussen EU-toezicht-houders over kwesties die als dusdanig buiten de prudentiële taken van het ESCBliggen.

5.2.1.1.6. Contactgroep van Banktoezichthouders

De Contactgroep richt zijn inspanningen in belangrijke mate, naast de gebruike-lijke uitwisseling van vertrouwelijke toezichtsinformatie, op de opvolging van deevolutie van het banktoezicht in de Europese Unie (174).

Naast de bespreking van de evolutie van solvabiliteit en rendabiliteit van de Euro-pese banksector, werd bijzondere aandacht besteed aan de oorzaken en gevolgenvan bankproblemen en aan het reputatierisico bij kredietinstellingen. Daarnaastwerd ook gezocht naar een verbetering van de samenwerking met de ECB voor hetinzamelen van macro-prudentiële gegevens over de banksector in de EuropeseUnie. Tenslotte werd besloten tot de voorbereiding van een studie over de opvol-ging van bankliquiditeit en een studie over ethische normen voor kredietinstellingen.In de toekomst zal de Contactgroep zich prioritair toeleggen op het streven naareen grotere convergentie in de toezichtspraktijk binnen de Europese Unie (175).

(173) Zie dit verslag, p. 135.(174) Inclusief de landen van de Europese Economische Ruimte, met een waarnemersstatuut.(175) Zie dit verslag, p. 135, de toelichting over het Brouwerverslag.

135Internationale contextCBF 1999-2000

5.2.1.1.7. Brouwerverslag

Tijdens de verslagperiode publiceerde het Economisch en Financieel Comité opverzoek van de Ministers van Financiën van de Lid-Staten van de Europese Unieeen verslag getiteld Report on Financial Stability / Brouwer-Report.

De werkgroep die het verslag voorbereidde, had als opdracht na te gaan of debestaande structuren van regelgeving en toezicht binnen de Europese Unie vol-doende garant staan voor het vrijwaren van de financiële stabiliteit, in het bijzon-der in de context van een snel wijzigende financiële omgeving.

Het verslag concludeert enerzijds dat de institutionele omkadering van het toezichtop de financiële instellingen (onder de vorm van Europese richtlijnen, enz.) weldegelijk toereikend is, maar formuleert anderzijds een viertal aanbevelingen termogelijke verbetering van de praktische werking van dat toezicht.

Die aanbevelingen hebben in het bijzonder betrekking op een verdere versterkingvan de reeds bestaande cross-border-samenwerking tussen toezichthouders op in-ternationaal vlak, verbetering van de informatie-uitwisseling tussen de toezicht-houders van verschillende financiële sectoren en de centrale banken, alsook tussende toezichthouders en de Ministers van Financiën voor wat de financiële regelge-ving betreft, versterking van de samenwerking tussen toezichthouders en centralebanken, en convergentie van de toezichtspraktijken.

Het lijdt geen twijfel dat deze aanbevelingen de komende maanden in belangrijkemate mede de agenda zullen bepalen van de besprekingen binnen het Comité voorBankentoezicht, het Raadgevend Comité voor het Bankwezen en de Contactgroepvan banktoezichthouders.

5.2.1.2. Het Baselcomité

5.2.1.2.1. Herziening van het Kapitaalakkoord

In haar vorig jaarverslag heeft de Commissie reeds omstandig gerapporteerd overde lopende werkzaamheden van het Baselcomité over de herziening van hetKapitaalakkoord van 1988 en over de achtergronden bij deze herziening (176).Over deze werkzaamheden heeft het Comité in juni 1999 een consultatiedocumentgepubliceerd, A New Capital Adequacy Framework, dat een concept bevat vooreen nieuw kapitaalakkoord. Dit concept steunt op drie complementaire pijlers:minimum eigen-vermogensvereisten, evaluatie door de toezichthouders, en markt-discipline. Opzet is de solvabiliteitsvereisten beter te doen aansluiten bij het reëlerisicoprofiel van een kredietinstelling. Dit risicoprofiel wordt bepaald door zowelinterne factoren (zoals het soort bedrijvigheid en de kwaliteit van het risicobeheervan de instelling) als externe factoren (bijvoorbeeld het economisch klimaat), fac-

(176) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 84 en volgende.

136 Internationale context CBF 1999-2000

toren waarmee de toekomstige solvabiliteitsreglementering rekening zal houden.In de afgelopen verslagperiode heeft het Baselcomité gewerkt aan de verdere in-vulling van zijn voorstel van juni 1999, en heeft het een aantal aanvullende werk-documenten gepubliceerd (177).

De eerste pijler legt minimum eigen-vermogensvereisten op ter dekking van «hetkredietrisico» en de zogenaamde «overige risico’s» (178).

Inzake kredietrisico wordt gedacht aan twee methodologieën: een standaardmethodeen een methode gebaseerd op de eigen kredietbeoordeling van de instelling. Deeerste methode is gebaseerd op een standaardclassificatie in risicocategorieën,waarbij in belangrijke mate gebruik gemaakt wordt van externe ratings. Bij de in-terne ratingsmethode worden de solvabiliteitsvereisten berekend op basis van deeigen risicobeheersystemen van de instellingen. Aangezien de interne krediet-beoordelingssystemen een snelle evolutie kennen en het Baselcomité de ontwikke-ling van passende risicobeheersystemen wil aanmoedigen, wordt gedacht aan eenevolutieve aanpak die in een geleidelijke overgang tussen de twee methodes voor-ziet. Naargelang de instellingen een grotere kennis in deze materie verwerven,zouden de parameters van de eigen-vermogensberekening (zoals de kans op ingebreke blijven van een tegenpartij, grootte van de verwachte verliezen en van deuitstaande vorderingen bij in gebreke blijven, en risicospreiding) meer door hen enminder door de toezichthouders bepaald worden.

Ook voor de berekening van de solvabiliteitsvereisten ter dekking van het operatio-neel risico wordt gedacht aan een standaardmethode enerzijds, en een modelmatigeaanpak anderzijds, waarbij eveneens ruimte zou worden gelaten voor een evolutievebenadering.

De tweede pijler heeft tot doel de minimum eigen-vermogensvereisten van de eerstepijler aan te vullen met een kwalitatieve evaluatie, zowel vanwege de instelling zelf alsvanwege de toezichthouder. Ook de moeilijk kwantificeerbare risico’s zouden even-tueel onder de tweede pijler worden ondergebracht. Van de kredietinstellingen wordtverwacht dat zij hun eigen-vermogensbehoeften permanent evalueren in het licht vanhun huidig en verwacht risicoprofiel, hun bedrijf met een voldoende solvabiliteitsmargeuitoefenen en meer algemeen een solvabiliteitsstrategie ontwikkelen. Dit proces vaninterne solvabiliteitsevaluatie zal van nabij door de toezichthouder worden opgevolgddie zo nodig een solvabiliteitsvereiste zal opleggen boven het minimum om rekening tehouden met het specifieke risicoprofiel van de instelling.

Onder de derde pijler tenslotte dient een instelling in haar publieke verslaggevingvoldoende informatie te verstrekken om derden toe te laten zich een juist beeld tevormen van de eigen-vermogensstructuur, het risicoprofiel en de solvabiliteitspositievan de instelling. Over deze te publiceren informatie heeft het Baselcomité in hetafgelopen jaar een tussentijds consultatiedocument gepubliceerd.

(177) De door het Baselcomité en zijn werkgroepen in januari 1999 gepubliceerde documenten hebbeninzonderheid betrekking op het gebruik in de banksector van interne ratings met betrekking totkredietrisico en van risico-indekkingstechnieken.

(178) Aan de bestaande eigen-vermogensregeling voor marktrisico’s, die ook onder de eerste pijler valt,zouden op korte termijn geen wijzigingen worden aangebracht. In dit verband kan ook vermeldworden dat een onderzoek van het Comité naar het gedrag van interne modellen voor marktrisico’sin de tweede helft van 1998 niet gewezen heeft op lacunes in de solvabiliteitsreglementering, i.e. dereglementaire solvabiliteitsvereisten voldeden om de geobserveerde verliezen over opeenvolgendeperiodes van tien dagen te dekken (Performance of Models-Based Capital Charges for Market Risk.1 July-31 December 1998).

137Internationale contextCBF 1999-2000

De Commissie heeft in de afgelopen verslagperiode met de Belgische banksectorruim overleg gepleegd over hogervermelde consultatie- en werkdocumenten. Ditoverleg biedt de gelegenheid bedoelde concepten en hun verdere uitwerking tetoetsen aan de verwachtingen en ontwikkelingen in de banksector. Het betrekkenvan de sector bij de herzieningswerkzaamheden moet ook leiden tot een efficiën-tere solvabiliteitsreglementering. Het is de bedoeling van het Baselcomité uiterlijkbegin 2001 een tweede consultatiedocument te publiceren met meer uitgewerktevoorstellen.

5.2.1.2.2. Ontwikkelingen in internationale boekhoudnormen

Het Baselcomité ondersteunt het werk en de doelstellingen van IASC (179) inzakede ontwikkeling van internationale boekhoudnormen. Vertegenwoordigers van hetComité zijn actieve waarnemers in de Raad van IASC.

Zoals vermeld in het jaarverslag 1998-1999 (180), hebben de G-7 Ministers vanFinanciën en Gouverneurs van de Centrale Banken eind 1998 aan IOSCO, IAIS (181)en het Baselcomité gevraagd het geheel van de normen van IASC te beoordelen.Het verslag van het Baselcomité werd gepubliceerd in april 2000 (182).

De normen van IASC werden beoordeeld vanuit het standpunt van een bancairtoezichthouder en het onderzoek werd beperkt tot die normen die een betekenisvoleffect hebben op de jaarrekeningen van kredietinstellingen. Het onderzoek betreftdan ook niet de aanvaardbaarheid van alle normen voor alle doeleinden.

Er werden vijftien normen geïdentificeerd die van belang zijn (dit is ongeveer dehelft van de bestaande normen). Bij de beoordeling van de normen heeft hetBaselcomité vooral belang gehecht aan voorzichtige, betrouwbare, consistente entransparante boekhoudinformatie.

Het inleidend gedeelte van het verslag vermeldt dat het Baselcomité de internatio-nale harmonisatie in dit domein sterk steunt.

Het Baselcomité heeft geen opmerkingen op zeven van de vijftien onderzochtenormen. Voor zeven andere zijn er enkele minder belangrijke opmerkingen. Hier-van betreft de belangrijkste IAS 30 (183) Disclosures in the Financial Statements ofBanks and Similar Financial Institutions die als verouderd wordt aangezien. Ditstelt evenwel geen probleem omdat dit ook het standpunt is van IASC. Een IASC-stuurgroep bereidt inmiddels de herziening van de norm voor.

De belangrijkste opmerkingen in het verslag hebben te maken met IAS 39 FinancialInstruments: Recognition and Measurement alsmede het concept van full fair valueaccounting (184). IAS 39 wijzigt de boekhoudkundige waardering van grote groe-pen financiële activa en afgeleide producten. De norm heeft ook belangrijke gevol-

(179) IASC: International Accounting Standards Committee.(180) Zie p. 89.(181) IAIS: International Association of Insurance Supervisors.(182) Report to G7 Finance Ministers and Central Bank Governors on International Accounting Standards,

april 2000, zie website van de Bank voor Internationale Betalingen (http://www.bis.org).(183) IAS: International Accounting Standard.(184) Fair value of reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief

kan worden geregeld tussen goed geïnformeerde, onafhankelijke en bereidwillige partijen. Somswordt in het Nederlands ook de uitdrukking de waarde in het economisch verkeer gebruikt.

138 Internationale context CBF 1999-2000

gen voor de boekhoudkundige verwerking van dekkingsverrichtingen. Tot slot ver-hoogt IAS 39 op betekenisvolle wijze het gebruik van de fair value-waarderings-methode voor financiële activa.

Het Comité heeft drie fundamentele opmerkingen omtrent IAS 39.

De eerste betreft de impact van de norm op het risicobeheer van de krediet-instellingen, in het bijzonder voor de boekhoudkundige verwerking van dekkings-verrichtingen en interne verrichtingen. Het Comité meent dat boekhoudnormenmoeten bijdragen tot gezonde risicobeheersingspraktijken en rekening moeten hou-den met de wijze waarop de kredietinstellingen deze momenteel toepassen.

De tweede opmerking betreft de betrouwbaarheid van fair value-metingen, in hetbijzonder voor activa waarvoor geen actieve markten bestaan. Het Comité pleitdan ook voor het tijdig bekendmaken van een leidraad voor de toepassing van denorm (deze wordt van kracht op 1 januari 2001).

De laatste opmerking betreft de relevantie van fair value-metingen. Het verslagherinnert aan de positie van het Comité: fair value is te gebruiken voor de waarde-ring van de financiële instrumenten in de handelsportefeuille; voor andere finan-ciële instrumenten wordt de fair value vermeld in de toelichting bij de jaarreke-ning.

Naar aanleiding van de opmerkingen van het Baselcomité heeft IASC ingestemdmet de oprichting van een gemengde werkgroep IASC-Baselcomité. Deze werk-groep heeft verschillende vergaderingen gehad en dit gedeeltelijk in aanwezigheidvan vertegenwoordigers van de banksector.

Na het verschijnen van het verslag heeft IASC een IAS 39 Implementation GuidanceCommittee opgericht dat reeds vier bundels met vragen en antwoorden omtrentIAS 39 heeft gepubliceerd met vraag om commentaar. Vertegenwoordigers van hetBaselcomité en van de banksector nemen deel aan de vergaderingen van de groeprespectievelijk als waarnemer en als lid.

5.2.1.2.3. Publicatie van diverse Baseldocumenten

Corporate governance

In september 1999 heeft het Baselcomité een document (185) verspreid dat we-reldwijd ruggensteun kan bieden aan de toezichthouders in hun acties ter bevorde-ring van de beginselen van corporate governance bij banken.

Het document bouwt voort op de OESO-beginselen inzake corporategovernance (186) en op de bestaande documenten van het Baselcomité met be-trekking tot risicobeheer en interne controle, waarin eveneens reeds aspecten vancorporate governance aan bod kwamen. Het somt een aantal gezonde corporategovernance praktijken op voor banken, waarbij de aandacht niet beperkt blijft totde belangen van de aandeelhouders, maar - rekening houdend met de bijzondererol van de banken in het economisch bestel - ook uitgaat naar die van de deponentenen andere belanghebbende partijen.

(185) Enhancing Corporate Governance for Banking Organisations.(186) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 150.

139Internationale contextCBF 1999-2000

Liquiditeit

Het Baselcomité heeft tijdens de verslagperiode haar inspanningen voortgezet omhaar documentenreeks met beginselen voor het beheer van de verschillende risico-soorten aan te vullen. Het is overigens de bedoeling die beginselen op termijn tebundelen tot een samenhangend geheel.

In het document van februari 2000 getiteld Sound Practices for Managing Liquidityin Banking Organisations, wordt het liquiditeitsrisico aangepakt.

Het document beveelt een aantal na te leven beginselen aan, gegroepeerd rondacht thema’s: het ontwikkelen van een passende structuur voor het beheer van hetliquiditeitsrisico, de meting en bewaking van de financieringsbehoeften, het beheervan de toegang tot de markt, het opstellen van noodplannen, het liquiditeitsbeheerin vreemde munt, de interne controle, de rol van public disclosure, en de rol van detoezichthouders.

Hoewel de grootbanken de doelgroep vormen, gelden de beginselen ook voor klei-nere banken.

Publicatie van informatie over trading- en derivatenbedrijf

Zoals aangekondigd in het vorig jaarverslag heeft het Baselcomité in oktober 1999het document Recommendations for public disclosure of trading and derivativesactivities gepubliceerd (187). Dit document, opgesteld in samenwerking met IOSCO,bevat aanbevelingen voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen metbetrekking tot in hun jaarverslag te publiceren informatie over hun trading- enderivatenbedrijf. Het betreft zowel informatie van kwantitatieve (financiële gege-vens) als van kwalitatieve aard (zoals risicobeheersystemen en strategieën).

Dit document kadert in de diverse initiatieven die de afgelopen jaren door hetBaselcomité en andere internationale instanties genomen zijn met het oog op eengrotere marktdiscipline.

Basisbeginselen voor een doeltreffend prudentieel toezicht

In 1997 heeft het Baselcomité samen met een aantal toezichthouders van buiten deG-10 een lijst opgesteld van basisbeginselen waaraan een doeltreffend prudentieeltoezicht op kredietinstellingen moet beantwoorden (188). Dit document, Coreprinciples for effective banking supervision, is uitgegroeid tot een referentiedocumentwaarnaar zowel door de politieke overheden als de internationale instellingen wordtverwezen.

(187) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 89.(188) Zie het jaarverslag 1996-1997, p. 76.

140 Internationale context CBF 1999-2000

Als aanvulling bij dit document heeft het Baselcomité de afgelopen verslagperiodeeen Core Principles Methodology opgesteld (189). De opzet ervan is de evaluatievan de implementatie van de Core Principles door individuele landen te vergemak-kelijken. Het document bevat een evaluatiemethodologie, hergroepeert de coreprinciples volgens belangrijkheid en werkt waar nodig de beginselen verder uit.

5.2.1.2.4. Joint Forum

Het Joint Forum is een comité samengesteld uit bank-, verzekerings- en effecten-instellingen-toezichthouders. Aanvullend bij de aanbevelingen die het Forum infebruari 1999 in het document Supervision of Financial Conglomerates heeft gefor-muleerd (190), heeft het in december 1999 specifieke aanbevelingen gepubliceerdop het vlak van de intra-groepsverrichtingen en de risicoconcentratie bij financiëleconglomeraten.

In de afgelopen periode hebben de oprichtende comités van het Forum ook beslisthet mandaat van het Forum uit te breiden (191) tot alle domeinen die van gemeen-schappelijk nut zijn voor bank-, verzekerings- en effecteninstellingen-toezicht-houders. In dit verband heeft het Joint Forum werkzaamheden gestart teneinde dewenselijkheid en de haalbaarheid te onderzoeken van een grotere convergentietussen de sectorale prudentiële regelgeving voor kredietinstellingen, verzekerings-ondernemingen en effecteninstellingen (192).

Financial Stability Forum (4)

In de afgelopen verslagperiode heeft het Financial Stability Forum, dat opgericht ismet het oog op de versteviging van de internationale financiële stabiliteit, zichonder meer beziggehouden met de problematiek van de zogenaamde highlyleveraged institutions (194), de implementatie van normen inzake beheer en toe-zicht op financiële instellingen, financiële off-shore centra, en de internationalekapitaalstromen.

Wat meer bepaald de off-shore centra betreft, werden aanbevelingen geformuleerdover het naleven van de internationale standaarden inzake toezicht op financiëlemarkten en financiële instellingen en internationale samenwerking tussen autori-teiten. Zij hebben inzonderheid betrekking op de volgende domeinen: witwas-bestrijding, schadelijke fiscale concurrentie en minimaal prudentieel toezicht (195).In hun verslag over de Okinawa-top van juli 2000 onderstrepen de G-7 Ministersvan Financiën het belang van deze aanbevelingen in de strijd tegen misbruik vanhet mondiale financiële systeem.

(189) Oktober 1999.(190) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 92.(191) Naast haar bestaande opdracht met betrekking tot het toezicht op financiële conglomeraten.(192) Inzonderheid in de volgende domeinen: de basisbeginselen voor een doeltreffend prudentieel

toezicht, risicobeheer en corporate governance.(193) Over dit forum, zie het jaarverslag 1998-1999, p. 83.(194) Voortbouwend op het werk van het Baselcomité. Zie daarover en voor een omschrijving van het

begrip highly leveraged institution, het jaarverslag 1998-1999, p. 91.(195) In dit verband dient vermeld dat het Forum een lijst heeft opgesteld van landen die problemen

stellen. Zie daarover dit verslag, p. 147.

141Internationale contextCBF 1999-2000

5.2.1.3. Het Forum of European Securities Commissions

5.2.1.3.1. Algemeen activiteitsverslag

In de loop van de verslagperiode werden bij FESCO (196) de werkzaamheden verder-gezet op het vlak van het toezicht op gereglementeerde markten en het marktgedrag.

De Commissie nam deel aan de verschillende werkgroepen met experten uit allelidstaten. FESCO streeft een dubbele doelstelling na: enerzijds concreet gestaltegeven aan principes die in de toepasselijke Europese richtlijnen zijn vastgelegd.Dat gebeurt in de vorm van standaarden die de beste praktijken vastleggen; ander-zijds biedt FESCO aan de Europese Commissie denkpistes en concrete voorstellenaan in de domeinen die als prioritair worden bestempeld in het Europese Actieplanvoor de Financiële Diensten.

FESCO-leden gaan de verbintenis aan de FESCO standaarden toe te passen wan-neer zij hiervoor rechtstreeks bevoegd zijn, zoniet deze standaarden bij de be-voegde instanties aan te bevelen. Periodiek zal bekendgemaakt worden of de over-eengekomen standaarden toegepast worden.

Zo werden in de verslagperiode een aantal standaarden definitief vastgelegd engepubliceerd

– Categorisation of investors for the purpose of conduct of business rules(00-FESCO-A) (197)

– Market Conduct Standards for Participants in an offering (FESCO-99-B) (198)

– Standards for Regulated Markets (99-FESCO-c) (199)

Een eerste document «Passport for issuers» (FESCO/99-098c) (200) werd ter con-sultatie verspreid.

Verder zijn de expertengroepen gestart met nieuwe werkzaamheden inzake MarketAbuse (201), Primary Market Practices (202) ter harmonisering van de praktijkenen standaarden in de primaire markten en de Alternative Trading Systems (203).

5.2.1.3.2. Categorieën van beleggers

FESCO heeft een akkoord bereikt over het document «Implementation of Article 11of the ISD: Categorisation of Investors for the Purpose of Conduct of Business Rules».Aan de basis hiervan ligt de in de beleggingsdienstenrichtlijn opgenomen overwe-ging dat de verschillende categorieën van beleggers een verschillende behoefte

(196) Voor een algemene beschrijving van FESCO, zie het jaarverslag 1997-1998, p. 91. Alle documentenwaarnaar hieronder verwezen wordt, staan op de website van FESCO (www.europefesco.org).

(197) Zie dit verslag, p. 141.(198) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 149.

Zie dit verslag, p. 142.(199) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 149.

Zie dit verslag, p. 143.(200) Zie dit verslag, p. 142.(201) Zie dit verslag, p. 143.(202) Zie dit verslag, p. 142.(203) Zie dit verslag, p. 143.

142 Internationale context CBF 1999-2000

aan beleggersbescherming en toepassing van gedragsregels hebben. Het documentpreciseert de criteria en procedures om een passend onderscheid tussen de catego-rieën van beleggers te maken en welke beleggers in aanmerking komen om alsprofessionele beleggers te worden beschouwd. Het ligt in de bedoeling van FESCOom deze werkzaamheden later te vervolledigen door de harmonisatie van de ge-dragsregels zelf en door te bepalen welke standaarden geschikt zijn voor de ver-schillende categorieën van beleggers.

5.2.1.3.3. Deelname aan de FESCO-werkgroep «Market Conduct Standardsfor Participants in an Offering»

Tijdens de verslagperiode heeft FESCO zijn definitieve goedkeuring gehecht aaneen document met, enerzijds, een reeks standaarden voor de informatieverstrekkingaan de markt in de gevoelige periode vlak vóór de aanvang van een openbaar bod,en met, anderzijds, een aantal regels die manipulatie van de marktprijs tijdens die-zelfde periode moeten voorkomen (204).

Alvorens dit document goed te keuren, heeft FESCO het ter advies voorgelegd aaneen aantal Europese verenigingen, die geen enkele substantiële wijziging hebbenvoorgesteld.

5.2.1.3.4. Deelname aan de FESCO-werkgroep «Primary Market Practices»

In aansluiting bij de werkzaamheden van de werkgroep «Market Conduct Standardsfor Participants in an Offering» werd een werkgroep met deskundigen opgerichtdie de opdracht kreeg regels uit te werken voor de praktijken om de koersen testabiliseren na een openbaar bod, alsook regels voor de verdeling of toewijzing vande aangeboden effecten ingeval van overinschrijving op een bod.

Deze werkgroep heeft een document ter advies opgesteld, getiteld «Stabilisationand Allotment - A European Supervisory Approach», waarin zij een reeks standaar-den voorstelt en een Europese code voor de toewijzing van de effecten. Dit docu-ment werd op 14 september door FESCO goedgekeurd. Het zal eind 2000 ter ad-vies worden voorgelegd in elke lidstaat. Begin 2001 zal de werkgroep zich buigenover het resultaat van deze raadplegingsprocedure.

5.2.1.3.5. Deelname aan de FESCO-werkgroep «European Public Offers»

Deze werkgroep heeft een document, getiteld A European Passport for Issuers op-gesteld dat erop gericht is de wederzijdse erkenning van prospectussen in de Euro-pese Unie te vergemakkelijken. Het werd deze zomer ter advies voorgelegd in elkelidstaat. De resultaten van deze adviesronde zullen nu door de werkgroep wordenbestudeerd en, zo nodig, worden opgenomen in het document.

Daarnaast heeft deze werkgroep haar werkzaamheden voortgezet waarbij zij denk-pistes uitwerkt voor de invoering van een echt Europees paspoort voor alle emittenten,de mogelijkheid onderzoekt om te komen tot een geharmoniseerde definitie vanhet begrip «openbaar bod» en de inhoud van de prospectussen tracht te harmonise-ren door de prospectusschema’s en de controle waaraan zij zijn onderworpen in deverschillende lidstaten tegelijkertijd te uniformeren en te actualiseren.

(204) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 149.

143Internationale contextCBF 1999-2000

5.2.1.3.6. Deelname aan de FESCO-werkgroep «Standards for RegulatedMarkets under the Investment Services Directive (ISD)»

Op het einde van het jaar 1999 heeft FESCO een document goedgekeurd met detitel «Standards for Regulated Markets under the Investment Services Directive (ISD)».Op basis van de voorstellen ontwikkeld door een FESCO-expertenwerkgroep, zijndaarin normen ontwikkeld waaraan een gereglementeerde markt naar de meningvan FESCO dient te voldoen.

Het document bevat standaarden voor het bestuur van de markt, voor het dagelijksbestuur en de systemen, voor het verhandelingsproces, voor de afwikkeling van deverrichtingen, voor het toezicht op de markt en het afdwingen van de regels, voorhet lidmaatschap en de technische toegang tot de markt en voor de opneming in denotering of de toelating tot de verhandeling.

FESCO meent dat de standaarden kunnen bijdragen tot de vestiging van een Euro-pees level playing field voor gereglementeerde markten en tot de ontwikkeling vangemeenschappelijke regelgeving voor een Europese ééngemaakte markt van finan-ciële diensten.

Elk FESCO-lid engageert zich om deze standaarden in zijn eigen land in te voerenen toe te passen, weliswaar met de middelen en binnen de bevoegdheden waar-over het daarbij beschikt.

5.2.1.3.7. Een Europese regeling tegen marktmisbruik

FESCO heeft, in het kader van de oproep van de Europese Unie voor bijdragen voorhet zogenaamde EU Action Plan for Financial Services, een document bezorgd aande bevoegde Europese Commissaris waarin het zijn ideeën en voorstellen inzakeeen geharmoniseerd Europees kader voor de aanpak van diverse vormen van markt-misbruik op de Europese gereglementeerde markten uiteenzet. Deze ideeën envoorstellen kaderen in de intenties van de Europese Commissie om een richtlijnvoor te stellen waarmee de bestrijding van het marktmisbruik in de Europese Unie(verder) zou geharmoniseerd worden.

Het document werd tevens bezorgd aan de voorzitter van het Economisch en Mo-netair Comité van het Europees Parlement. Elk van de leden van FESCO heeft hetdocument ten slotte in zijn land meegedeeld aan de terzake bevoegde minister. InBelgië heeft de Commissie aan de Minister van Financiën een afschrift van hetdocument bezorgd.

5.2.1.3.8. Alternative Trading Systems

De Commissie heeft ook deelgenomen aan de werkzaamheden van de werkgroepdie zich buigt over de alternatieve verhandelingssystemen (alternative trading systemsof ATS). Na dat begrip te hebben gedefinieerd, heeft de werkgroep een inventarisopgesteld van de nieuwe verhandelingssystemen die tot stand zijn gekomen in delidstaten van de EER, en heeft zij de problemen geïdentificeerd waartoe die systemenaanleiding kunnen geven op het vlak van het toezicht op de financiële activiteiten. Inhet verlengde daarvan heeft de werkgroep verschillende opties geformuleerd om inte spelen op de uitdagingen die dergelijke systemen met zich brengen.

144 Internationale context CBF 1999-2000

Omdat in de meeste lidstaten een specifiek statuut terzake ontbreekt, werden diealternatieve verhandelingssystemen meestal met beleggingsondernemingen gelijk-gesteld, hoewel zij door de diensten die zij aanbieden, eerder aanleunen bij markt-ondernemingen. Daarom heeft de werkgroep zich bij haar werkzaamheden latenleiden door de zorg om in de toekomst te komen tot gelijke concurrentievoorwaardenvoor beleggingsondernemingen die een alternatief verhandelingssysteem gebrui-ken, en marktondernemingen. Concreet kan die doelstelling worden bereikt doorde invoering van een passend toezicht dat tegelijkertijd een billijke concurrentiemogelijk maakt tussen de verschillende organisatievormen van financiële verrich-tingen en een gelijkwaardige bescherming biedt voor de beleggers die actief zijnvia die verschillende kanalen.

FESCO heeft zijn standpunt terzake meegedeeld aan de Europese Commissie in hetkader van de voorbereiding van haar groenboek over de eventuele wijzigingen diein de richtlijn over de beleggingsdiensten moeten worden aangebracht (205).

5.2.1.4. De internationale organisatie van effectentoezichthouders (IOSCO)

5.2.1.4.1. De IASC-normen

In het afgelopen boekjaar heeft de werkgroep nr. 1 van IOSCO, waaraan de Com-missie deelneemt, zich vooral beziggehouden met de voortzetting en afrondingvan de evaluatie van 30 boekhoudnormen van IASC en de desbetreffende interpre-taties.

De werkgroep vatte zijn werkzaamheden aan in aansluiting op het akkoord dat injuli 1995 werd bereikt tussen IOSCO en IASC en krachtens hetwelke IASC eenwerkprogramma opstelde om te komen tot een compleet stelsel van boekhoud-normen. Het technisch comité van IOSCO van zijn kant, heeft de werkgroep nr. 1opgedragen om de werkzaamheden van IASC te volgen en na te gaan in hoeverrealle leden van IOSCO zouden kunnen worden geadviseerd om te aanvaarden datmultinationale emittenten die gelijktijdig een beroep doen op markten in verschil-lende rechtsgebieden deze normen zouden hanteren in plaats van zich te moetenschikken naar de boekhoudkundige reglementering van de verschillende landenwaar de verrichting plaatsheeft. Het doel bestond er voornamelijk in te voorkomendat een emittent die zich richt tot verschillende markten meerdere sets van reke-ningen moet opstellen op basis van uiteenlopende boekhoudregels, teneinde deuitvoering van dergelijke grensoverschrijdende verrichtingen te vereenvoudigen.Het veralgemeend gebruik van een enkel boekhoudsysteem is later ook bevorder-lijk gebleken voor de leesbaarheid en de vergelijkbaarheid van de rekeningen ineen context van toenemende globalisering van de financiële markten.

Sedert het akkoord van 1995 heeft IASC heel wat werk verricht, dat is uitgemond inde opstelling van een geheel van regels van dusdanige kwaliteit dat de in de werk-groep verenigde regelgevers hebben besloten dat de aanneming van IAS-systeemkon worden overwogen in de oorspronkelijk geschetste optiek, onder voorbehoudvan een aantal bijkomende verwerkingen die hier verder worden beschreven

(205) Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op hetgebied van beleggingen in effecten (ISD).

145Internationale contextCBF 1999-2000

De werkgroep heeft dus verslag uitgebracht aan het technisch comité van IOSCOover de uitkomst van zijn werkzaamheden en heeft een ontwerp ingediend vanbesluit tot aanneming van de IAS-normen dat door het technisch comité is goedge-keurd in maart 2000. Dit besluit werd daarna ook goedgekeurd door het Comitévan voorzitters van IOSCO en werd behandeld op de jaarlijkse conferentie vanIOSCO in Sydney in mei 2000.

De definitieve aanbeveling van het Comité van voorzitters luidt dat de leden vanIOSCO in hun rechtsgebied aanvaarden dat de buitenlandse emittenten bij grens-overschrijdende aanbiedingen en aanvragen tot notering, hun rekeningen opstellenop basis van de 30 bovengenoemde normen van IASC, mits zij een geheel vanbijkomende maatregelen in acht nemen om de plaatselijke bezwaren tegen dezenormen, opgeworpen op verschillende nationale en regionale niveaus (bijvoorbeeldop Europees niveau) uit de weg te ruimen. Deze aanbeveling steunt op een verslagwaarin de bezwaren in kwestie en de vereiste bijkomende verwerkingen zijn gede-tailleerd.

Deze bijkomende maatregelen zijn:

- op het gebied van de «restatements»: er zijn verschillende plaatselijkeafstemmingseisen voorzien, die erop gericht zijn het effect aan te tonen van detoepassing van een andere boekhoudkundige verwerking dan volgens de IAS-normen (er wordt in het bijzonder gedoeld op de gevallen van onverenigbaarheiddie zijn vastgesteld tussen de IAS-normen en de Europese boekhoudkundigerichtlijnen);

- op het gebied van de financiële informatie: aanvullende informatie vereist in ofin bijlage bij de rekeningen;

- op het gebied van de interpretatie: wanneer in een bepaald rechtsgebied maardie of die in de IAS-normen voorziene optie kan worden toegepast of, als er indie normen niets bepaald is, wanneer voorrang moet worden gegeven aan eenof andere bijzondere interpretatie.

De aanbeveling van IOSCO veronderstelt dat deze laatste verbonden zal blijvenmet de werkzaamheden en de structuur van IASC, waarvan de normen nog moetenevolueren, in het bijzonder om de reeds aangehaalde problemen te verhelpen.IOSCO adviseert IASC om, zeker in zijn toekomstige projecten, oplossingen te zoe-ken voor de in haar onderzoeksverslag vastgestelde problemen.

5.2.1.5. De Groupe d’action financière

5.2.1.5.1. Internationale samenwerking - Witwassen van geld

De GAFI (Groupe d’action financière, de financiële actiegroep tegen het witwassenvan geld) heeft haar werkzaamheden voortgezet om haar beleid voor de strijd te-gen het witwassen van geld wereldwijd ingang te doen vinden. In die geest heeft deGAFI, met de toetreding van Argentinië, Brazilië en Mexico als volwaardige leden,een nieuwe stap kunnen zetten in de voltooiing van het in 1998 aangevatte procestot uitbreiding van haar samenstelling. Deze drie landen, die in een eerste fase alswaarnemer hebben deelgenomen aan de werkzaamheden van de GAFI, zijn on-derworpen geweest aan een eerste wederzijdse evaluatie van hun witwaspreventie-systeem. Parallel hiermee werd het beleid voortgezet van steunverlening aan deregionale instellingen waarvan de doelstellingen en de werkwijze als dusdanig zijn

146 Internationale context CBF 1999-2000

overgenomen van de GAFI. Er werd een nieuwe instelling van dit type opgerichtvoor oostelijk en zuidelijk Afrika, naast de reeds bestaande regionale instellingen inCentraal- en Oost-Europa, in de Caraïben en in de Aziatische landen aan de StilleOceaan.

Conform de maatregelen die waren vastgesteld voor het geval dat een lid de 40Aanbevelingen niet zou naleven, heeft de GAFI, op 3 februari 2000 beslist omOostenrijk in juni 2000 te schorsen als lid zolang het niet de beslissing zou hebbengenomen om een einde te stellen aan de anonimiteitsregeling voor spaarboekjes.Ingevolge deze dwingende maatregel heeft de Oostenrijkse regering een wetsont-werp goedgekeurd dat ertoe strekt de anonieme rekeningen op spaarboekjes af teschaffen. Dankzij deze maatregel heeft Oostenrijk een schorsing als lid van deGAFI kunnen vermijden.

Onder het Belgische voorzitterschap heeft een ad hoc groep van de GAFI belang-rijke werkzaamheden verricht op het vlak van het cruciale probleem van de landenof territoria die niet bereid zijn tot samenwerking en aldus de zwakke schakel vor-men van het anti-witwassysteem. Op 14 februari 2000 heeft de GAFI een lijst goed-gekeurd met 25 criteria aan de hand waarvan de regels en praktijken geïdentifi-ceerd kunnen worden die op dit vlak een nadeel inhouden en waarmee op objec-tieve wijze bepaald kan worden welke landen of territoria niet meewerken aan destrijd tegen het witwassen van kapitaal. Deze criteria kunnen als volgt worden sa-mengevat:

- Lacunes in de financiële reglementering:

· een totaal gebrek aan of ontoereikende reglementeringen en controle-regelingen voor financiële instellingen;

· ongeschikte regels voor het oprichten en het verlenen van vergunningen aanfinanciële instellingen, alsook aan hun leiders en hun aandeelhouders;

· ontoereikende verplichtingen inzake cliëntenidentificatie;

· overmatige geheimhoudingsregelingen voor de financiële instellingen;

· gebrek aan een doeltreffend systeem voor het aangeven van verdachte trans-acties.

- Ongeschikte handelsrechtelijke regels voor de registratie van rechtspersonen enhinderpalen voor de identificatie van hun aandeelhouders.

- Belemmeringen voor de internationale samenwerking tussen bestuursrechtelijkeautoriteiten en tussen gerechtelijke autoriteiten.

- Ongeschiktheid van de middelen die worden vrijgemaakt voor de strijd tegenhet witwassen van kapitaal.

De GAFI, die op dit vlak de formele steun heeft gekregen van de G7, heeft detoestand van 29 landen of territoria getoetst aan deze 25 criteria. In een op 22 juni2000 goedgekeurd document (206), heeft de GAFI 15 landen of territoria geïdenti-ficeerd waar ernstige tekortkomingen waren vastgesteld, met name: de Bahamas,Dominica, Israël, de Kaaimaneilanden, de Cook-eilanden, de Marshall-eilanden,Libanon, Liechtenstein, Nauru, Niue, Panama, de Filippijnen, Rusland, St. Kitts enNevis, St. Vincent en de Grenadines. De 14 overige landen of territoria waarvanbepaalde regels of praktijken lacunes vertoonden, werden onder toezicht geplaatst.

(206) Het document van de GAFI van 22 juni 2000 alsook de lijst met de 25 criteria staan op de websitevan de GAFI (http://www. oecd.org/fatf).

147Internationale contextCBF 1999-2000

Op deze wijze wil de GAFI de betrokken landen uitnodigen om zich te conforme-ren aan de internationale normen, wat in talrijke gevallen bemoedigende resulta-ten heeft opgeleverd. De GAFI heeft evenwel besloten om streng op te treden tegenlanden of territoria die geen positief gevolg gegeven aan dit constructieve beleid. Erwerden dan ook tegenmaatregelen uitgewerkt die meer bepaald teruggrijpen opAanbeveling 21 van de GAFI, op grond waarvan de financiële instellingen heel inhet bijzonder de relaties moeten onderzoeken met de cliënten die gevestigd zijn inde landen die zich niet of onvoldoende schikken naar haar 40 Aanbevelingen.

Zich baserend op de beslissing van de GAFI van 22 juni 2000 om deze aanbevelingte doen naleven, heeft de Commissie de in België gevestigde financiële onderne-mingen die onder haar toezicht vallen, verzocht om bijzondere aandacht te beste-den aan hun zakenrelaties en transacties met de natuurlijke en rechtspersonen,inclusief de financiële instellingen, die in deze 15 landen of territoria gevestigdzijn (207). Indien voor deze transacties geen duidelijke economische of geoorloofdeverantwoording bestaat, dienen de achtergrond en de doelstellingen ervan, in demate van het mogelijke, te worden onderzocht. Over het resultaat van dit onder-zoek dient een schriftelijk verslag te worden opgesteld met toepassing van artikel 8van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiëlestelsel voor het witwassen van geld. Ter herinnering wordt hier vermeld dat in hetbetrokken artikel 8 is bepaald dat de door deze wet bedoelde financiële onderne-mingen een schriftelijk verslag dienen op te stellen over elke verrichting die, inzon-derheid door haar natuur of door haar ongebruikelijk karakter, zou kunnen verbandhouden met het witwassen van geld. Dit verslag moet worden voorgelegd aan deverantwoordelijke persoon voor de toepassing van de anti-witwaswetgeving die inelke financiële onderneming is aangesteld.

Het feit dat de GAFI een lijst heeft goedgekeurd met landen die op het vlak vanwitwaspreventie niet tot samenwerking bereid zijn en de steun die zij voor dit initia-tief gekregen heeft van de G7, moeten in de ruimere context worden geplaatst van dedruk die wordt uitgeoefend op de landen en territoria, en meer bepaald op de offshorecentra, waarvan de wetgeving of de praktijken problemen opleveren voor de interna-tionale gemeenschap. In het kader van de schadelijke fiscale concurrentie, heeft deRaad van de OESO op 16 juni 2000 een lijst opgesteld met de belastingparadijzen.Op het vlak van het bancaire en financiële toezicht en van de internationale samen-werking heeft het Financial Stability Forum op 26 maart 2000 een verslag goedge-keurd die de belangrijke offshore centra in drie categorieën indeelt, op grond van dekwaliteit van hun financiële toezicht en de beoordeling van hun samenwerking.

5.2.2. Samenwerkingsovereenkomsten tussen toezichthouders

5.2.2.1. Informatie-uitwisseling en bilaterale samenwerking tussen toezichthouders

De informatie-uitwisseling en samenwerking tussen toezichthouders met het oogop de organisatie van een aangepast en sluitend prudentieel toezicht op instellin-gen en financiële groepen kent, zowel op nationaal als internationaal vlak, eensterke ontwikkeling. De groeiende internationalisering van de financiële instellin-gen en de toename van intersectoraal actieve groepen (bedrijvig in het bank-,beleggings- en verzekeringsbedrijf) zijn de voornaamste oorzaken hiervan.

(207) Omzendbrief van 19 juli 2000 van de Commissie aan de kredietinstellingen, debeleggingsondernemingen, de vennootschappen voor beleggingsadvies en de wisselkantoren.

148 Internationale context CBF 1999-2000

De toegenomen samenwerking tussen toezichthouders komt ook tegemoet aan debekommernissen en aanbevelingen van internationale fora (o.m. deze van het Brou-wer-verslag met betrekking tot de problematiek van convergentie tussen nationaleen sectorale toezichtspraktijken (208); de aanbevelingen van het Joint Forum (209)op het vlak van toezicht op financiële conglomeraten).

Op nationaal vlak is er het overleg met de Controledienst voor de Verzekeringen(CDV). De modaliteiten van deze samenwerking werden in een nieuwesamenwerkingsovereenkomst vastgelegd (210). De overeenkomst voorzietoccasioneel en periodiek overleg voor instellingen of financiële conglomeraten metsectoroverschrijdende banden.

Op internationaal vlak zijn er:

- de periodieke bilaterale contacten met de banktoezichthouders uit de Lid-Sta-ten van de EU in het kader van de afgesloten Memoranda of Understanding. Hetoverleg heeft in hoofdzaak betrekking op instellingen en bijkantoren uit de be-trokken Lid-Staat bedrijvig in België en omgekeerd;

- het intensief periodiek overleg met (één of meerdere) banktoezichthouders inhet kader van het geconsolideerd toezicht op de financiële activiteiten van eengroep. In dit kader werden reeds afzonderlijke Memoranda of Understandingafgesloten of zijn in voorbereiding (211);

- het overleg tussen (één of meerdere) banktoezichthouders en (één of meerdere)verzekeringstoezichthouders in het kader van het toezicht op een internationaalfinancieel conglomeraat (212);

- het opzetten van een structurele samenwerking met banktoezichthouders uitniet-EU Lid-Staten. Dit wordt noodzakelijk door de toenemende aanwezigheidvan Belgische banken in deze landen, bijvoorbeeld in Oost-Europa. De gesprek-ken die moeten leiden tot het afsluiten van bilaterale Memoranda ofUnderstanding met een aantal van deze landen, zijn reeds aangevat.

(208) Zie dit verslag, p. 135.(209) Zie dit verslag, p. 140.(210) Zie dit verslag, p. 125.(211) Zie dit verslag p. 149. Een aangepast Memorandum of Understanding voor het toezicht op de

bancaire activiteiten van de Fortis Groep is eveneens in voorbereiding.(212) Samenwerking inzake het toezicht op de groep Fortis als geheel (zie o.m. de jaarverslagen 1995-

1996, p. 55 tot 57, en 1997-1998, p. 46 en 47).

149Internationale contextCBF 1999-2000

5.2.2.2. Memorandum CBF/CB/CECEI/CSSF over het toezichtop geconsolideerde basis op de groep Dexia

Na de herstructurering van de groep Dexia (213) bleek een herziening nodig vande afspraken die de Commissie en de Franse Commission bancaire in 1996 hebbengemaakt (214) over de concrete invulling van het prudentieel toezicht op de activi-teiten van Dexia. Het blijft echter de bedoeling van de betrokken autoriteiten op degroep Dexia een toezicht op geconsolideerde basis uit te oefenen dat gelijkwaardigis met het toezicht dat wordt uitgeoefend op een kredietinstelling die tegelijkertijdtopvennootschap van een groep is.

Een van de belangrijkste kenmerken van de reorganisatie waartoe de groep Dexiaheeft beslist, is dat de drie belangrijkste kredietinstellingen binnen de groep (CréditLocal de France (CLF), Dexia Bank België (DBB) en Banque Internationale àLuxembourg (BIL)) een centrale rol toebedeeld krijgen bij de ontwikkeling van dekernactiviteiten («métiers») waarop de groep zich voortaan wenst te concentreren.Het is in dat verband nodig gebleken alle autoriteiten - dus niet alleen de Belgischeen de Franse zoals in de overeenkomst van 1996, maar ook de Luxemburgse(Commission de Surveillance du Secteur Financier (CSSF)) - te betrekken bij hettoezicht op de groep en dus ook bij de voorbereiding en de ondertekening van hetnieuwe memorandum.

Krachtens het nieuwe memorandum is de Commissie belast met het geconsoli-deerd toezicht op de groep. Daarbij baseert zij zich op het eerstelijnstoezicht datde Franse en Luxemburgse autoriteiten uitoefenen op respectievelijk het CLF en deBIL. Met dat beginsel als uitgangspunt bepaalt het memorandum hoe de nauwesamenwerking en het intensieve overleg tussen de betrokken toezichthouders con-creet gestalte zullen krijgen. Zo komt er niet alleen gericht overleg wanneer deomstandigheden dat vereisen, maar zal ook voortdurend en systematisch informa-tie worden uitgewisseld over alle belangrijke gebeurtenissen die de positie van degroep of haar belangrijkste onderdelen kunnen beïnvloeden, en zal ook halfjaarlijksoverleg worden gepleegd. Dat halfjaarlijks overleg is met name bedoeld om deinventaris van de aandachtspunten te actualiseren, de tenuitvoerlegging van decontroleplannen te evalueren, de controleplannen naar de toekomst toe te coördi-neren en te onderzoeken of het - in het belang van het groepstoezicht - opportuunis dat de territoriaal bevoegde autoriteit in nauwe samenwerking met de overigeautoriteiten die het memorandum ondertekenen, controles ter plaatse uitvoert bijelke bank uit de groep.

(213) Zie dit verslag, p. 43.(214) Zie het jaarverslag 1996-1997, p. 52 en volgende.

151ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

Hoofdstuk 6

BELEID MENSELIJK POTENTIEEL,

PERSONEEL EN ADMINISTRATIE,

INFORMATICA, WERKINGSKOSTEN

6.1. ACTIVITEITSVERSLAG

6.1.1. Beheer van het menselijk potentieel, personeel en administratie

EVOLUTIE VAN HET PERSONEELSBESTAND (*)31.12.1997 31.12.1998 31.12.1999 30.06.2000

Eenheden 244 247 238 240

Waarvan kaderleden 106 110 110 112

Voltijdse equivalenten 233,9 235,5 226,8 228,4

Deeltijds 45 48 47 50

Mannen 143 144 136 136

Vrouwen 101 103 102 104

(*) Exclusief de RVA- en EWE-stagiaires die de CBF tewerkstelt overeenkomstig de wettelijkebepalingen.

Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie zich in het bijzonder toegelegd opeen verregaande reorganisatie van de taken van interne ondersteuning en de activi-teiten van algemeen belang alsook op een optimale herbestemming van de mense-lijke middelen.

In dit kader heeft ze de voorrang gegeven aan een beleid van functionele mobiliteitvoor het administratieve personeel.

Dit beleid wordt in het bijzonder gekenmerkt door de aan de medewerkers van deadministratieve diensten geboden mogelijkheid om gespecialiseerdere functies tegaan bekleden door belangrijke opleidings-, begeleidings- en herscholingsin-spanningen.

152 Activiteitsverslag CBF 1999-2000

Tegelijk heeft de Commissie een programma gelanceerd van externe rekruteringvan hooggeschoolde medewerkers, waarbij ze zich zowel richt tot universitairendie al nuttige ervaring hebben opgedaan als tot recent afgestudeerden met eengroot ontwikkelingspotentieel.

Deze maatregelen gaan gepaard met gerichte opleidingsacties die alle medewer-kers de mogelijkheid bieden om meer inzicht te verwerven in de financiële werelddie voortdurend evolueert, te leren omspringen met de bureautica-instrumenten enhun talenkennis bij te schaven.

Verder is de Commissie, met de hulp van een externe consultant, gaan nadenkenover een professionelere aanpak van het beheer van de menselijke middelen.

Op 23 september 1999 werd een nieuwe arbeidsovereenkomst ondertekend mettoepassing van de sectorale overeenkomst van de openbare kredietinstellingen.Deze overeenkomst vult de bepalingen aan ter bevordering van de werkgelegen-heid.

In mei 2000 heeft de Commissie sociale verkiezingen georganiseerd. Zij verheugtzich over de belangstelling vanwege haar personeel voor de uitoefening van debelangrijke opdracht toevertrouwd aan de sociale organen alsook over de con-structieve sfeer waarin het sociaal overleg verloopt.

Alle medewerkers van de Commissie en in het bijzonder diegenen die hebbendeelgenomen aan de acties van interne mobiliteit, hebben belangrijke inspannin-gen geleverd om zich aan te passen in het kader van het overgangsplan en dit om,ondanks de onvermijdelijke moeilijkheden bij dergelijke veranderingen, eenprestatieniveau te blijven bieden dat verenigbaar is met de aan de Commissie toe-vertrouwde taken.

6.1.2. Opening van de website van de Commissie

In de loop van de verslagperiode heeft de Commissie een Nederlandstalige, Fran-stalige en Engelstalige website opengesteld voor het publiek. Het adres is«www.cbf.be». Het grote aantal bezoekers (215) wijst erop dat deze site tegemoetkomt aan een informatiebehoefte over de werking van de Commissie.

De site schetst de werking en de bevoegdheden van de Commissie voor het Bank-en Financiewezen. Voorts vindt men er een rubriek met een aantal actuele onder-werpen zoals de herziening van de solvabiliteitsregeling voor de kredietinstellingen,de aanbevelingen over corporate governance en de financiële diensten via Inter-net. Op de site staan tevens de kennisgevingen en de circulaires van de Commissie,alsook de lijsten van alle financiële bemiddelaars die in België bedrijvig zijn, vande revisoren, van de vennootschappen die een openbaar beroep op het spaarwezendoen, van de portefeuillemaatschappijen en van de instellingen voor collectieve

(215) De laatst beschikbare statistieken (augustus 2000) wijzen erop dat er gemiddeld 228 sitebezoekenper dag zijn.

153ActiviteitsverslagCBF 1999-2000

belegging. Deze lijsten worden geregeld geactualiseerd. De vijf laatste jaarversla-gen en de laatste semestriële verslagen en statistieken kunnen eveneens op de siteworden geraadpleegd. Ten slotte krijgt de internaut een overzicht van alle publicatiesvan de Commissie, die via e-mail kunnen worden besteld.

Vanuit de site van de Commissie kan de internaut via een link naar de sites van eenaantal belangrijke nationale overheden of instellingen, de banktoezichtshoudersvan de Europese Economische Ruimte, de FESCO-leden en een aantal internatio-nale instellingen waaronder de Europese Centrale Bank en de Bank voor Internatio-nale Betalingen. Een aantal van deze instellingen hebben van op hun site ook eenlink gelegd naar de site van de Commissie.

De site wordt geregeld bijgewerkt en aangevuld. Een nieuwe rubriek documentenwerd toegevoegd met de lijsten met de bepalingen van algemeen belang en de«studies en documenten» gerealiseerd door de diensten met betrekking tot het toe-zicht op de financiële informatie. In de loop van september 2000 werd de rubriekspaardersinfo toegevoegd met pedagogische en didactische informatie voor despaarders in het kader van de perimetercontrole.

6.1.3. Informatica

De overgang naar het jaar 2000 is zonder noemenswaardige problemen verlopen.Het hiervoor opgestelde plan werd nauwgezet gevolgd met het oog op een tijdigeaanpassing van alle systemen en toepassingen die niet jaar 2000 compatibel wa-ren.

De reorganisatie van de dienst Informatica werd doorgevoerd in de eerste helft van1999 vertrekkende van de aanbevelingen van informaticaconsulenten. De opdelingin drie competentiecentra ter ondersteuning van de controleprocessen,ondersteuningsprocessen en ‘systemen en netwerken’ komt het beheer van de res-pectievelijke projectenportefeuilles ten goede. Verwante projecten kunnen via dezeweg op een efficiëntere wijze beheerd worden. Een opdeling van projecten in klei-nere entiteiten bevordert de effectiviteit en laat toe sneller in te spelen op wijzigin-gen in de prioriteiten.

Aansluitend op een Internet-veiligheidsstudie werden faciliteiten uitgebouwd omde medewerkers toegang te geven tot het Internet voor consultatie en uitwisselingvan elektronische post vanaf de eigen werkpost (216). Tevens werd de mogelijk-heid voorzien om onder bepaalde voorwaarden vanop afstand een verbinding opte zetten met het interne netwerk.

De elektronische verwerking van de informatie van de buitenwereld en de verdereuitbouw van het intranet werden in deze periode opgestart. Deze toepassingenbevorderen de informatieuitwisseling en communicatie binnen de Commissie enzijn stuwende krachten in de ondersteuning van de controleprocessen.

(216) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 174.

154 Wijzigingen van het koninklijk besluit werkingskosten CBF 1999-2000

6.2. WIJZIGINGEN VAN HET KONINKLIJK BESLUIT WERKINGSKOSTEN

Het koninklijk besluit van 8 december 1997 betreffende de dekking van de werkings-kosten van de Commissie werd tijdens de verslagperiode twee maal gewijzigd.

De eerste wijziging werd doorgevoerd met het koninklijk besluit van 28 december1999 (217) en betreft het personeelsbestand van de Commissie.Het oorspronkelijk besluit bepaalde dat het personeelsbestand van de Commissieniet groter mocht zijn dan dat op 31 december van het voorafgaande jaar, uitgaandvan het niveau op 31 december 1996. Dit hield in dat indien per 31 december vaneen bepaald jaar het aantal personeelsleden daalt onder het aantal van het vorigejaareinde, het aantal personeelsleden van de Commissie bevroren is op dit lagerniveau. Deze regeling kwam er dus op neer dat de Commissie slechts tot de ver-vanging van vertrokken personeelsleden kon overgaan indien deze vervanging inhetzelfde jaar plaatsvond. Om dit te verhelpen, werd het koninklijk besluit in diezin gewijzigd dat voortaan wordt voorzien in de mogelijkheid voor de Minister vanFinanciën om, op gemotiveerd voorstel van de Commissie, een afwijking toe testaan. De toekenning van dergelijke afwijkingen mag er echter niet toe leiden dathet aantal personeelsleden van de Commissie hoger komt te liggen dan het aantalvastgesteld op 31 december 1996. Het aantal personeelsleden omvat krachtens hetbesluit niet de stagiairs of tijdelijke werknemers die de Commissie in dienst moetnemen krachtens de geldende tewerkstellingsbevorderende wetgeving, de langdu-rig zieken, de tijdelijke werknemers ter vervanging van medewerkers die wegensziekte of zwangerschap meer dan 30 dagen afwezig zijn en de werknemers die mettoepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van de onderneming op non-actief zijn gesteld tot de datum van hun vervroegd pensioen.

De tweede wijziging betreft de regeling van de situatie waarin de inkomsten uit alleaan de Commissie verschuldigde bijdragen hetzij lager, hetzij hoger uitvallen danhet door het besluit toegewezen bedrag aan werkingsmiddelen. Het besluit bepaaltdat als het totaal van de ontvangen bijdragen in een bepaald jaar groter is dan hetvoor dat jaar toegewezen bedrag, de Commissie het overschot terugbetaalt aanwelbepaalde door het besluit bepaalde categorieën van ondernemingen (218), naarverhouding van de bijdrage die zij hebben betaald. Als het totaal van de geïndebedragen lager is dan het voor dat jaar toegewezen bedrag, doet de Commissievoor het verschil een beroep op diezelfde categorie van ondernemingen.

(217) Belgisch Staatsblad van 31 december 1999, errata Belgisch Staatsblad 8 januari 2000.(218) Kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, bepaalde instellingen voor collectieve belegging,

Belgische en buitenlandse beursgenoteerde emittenten.

155Wijzigingen van het koninklijk besluit werkingskostenCBF 1999-2000

Deze regeling werd bij het koninklijk besluit van 30 maart 2000 (219) aangepastvoor de instellingen voor collectieve belegging. Voorheen kwamen enkel de inartikel 15 van het besluit bedoelde beleggingsinstellingen in aanmerking voorbijdrageterugbetaling of -verhoging, naar verhouding van hun krachtens artikel 15betaalde bijdragen (220). Omwille van het evenwicht van het financieringssysteemvan de Commissie komen voortaan ook de in artikel 16 van het besluit bedoeldebeleggingsinstellingen hiervoor in aanmerking, naar verhouding van hun krachtensdeze laatste bepaling betaalde bijdragen (221).Deze wijziging geldt uitsluitend voor de bijdragen verschuldigd voor het jaar 1999.

(219) Belgisch Staatsblad van 5 april 2000.(220) Krachtens artikel 15 dienen alle beleggingsinstellingen, met uitzondering van de buitenlandse

instellingen met Europees paspoort, een bijdrage te betalen gebaseerd op hun beheerd vermogen.(221) Krachtens artikel 16 dienen in beginsel alle beleggingsinstellingen een bijdrage te betalen gebaseerd

op het bedrag van de in België geplaatste effecten.

156 Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen CBF 1999-2000

6.3. REKENINGEN VAN DE COMMISSIE VOOR HET BANK-EN FINANCIEWEZEN

6.3.1. Boekhoudkundige principes en waarderingsregels

De boekhoudregels beschreven in het vorige jaarverslag (222) bleven ongewijzigd.

In 1999 werd beslist om een verzekering te sluiten tot dekking van de verbintenis-sen van de Commissie met betrekking tot het pensioen van personen die niet vallenonder het stelsel van de groepsverzekering.

Vroeger werden deze verbintenissen opgenomen in de orderrekeningen en werdenze ten laste genomen op het ogenblik van hun betaling.

Vanaf dit jaar worden de financiële staten van de Commissie in euro opgesteld.

6.3.2. Staat en dekking van de werkingskosten van de Commissievoor het Bank- en Financiewezen

(222) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 175.

Werkingskosten (in duizenden euro) 1998 1999

Leden 38 33Recurrente personeelskosten 23.822 23.650l Bezoldigingen en rechtstreekse sociale voordelen 16.414 16.321l Patronale bijdragen voor sociale verzekeringen 5.109 5.158l Patronale premies voor bovenwettelijke verzekeringen 1.742 1.646l Andere personeelskosten 470 430l Pensioenen 87 95Niet-recurrente personeelskosten 2.975 3.131Andere werkingskosten 4.074 3.742l Gebouwen 539 577l Aankopen duurzame activa 794 371l Kantoorkosten

- huur en onderhoud 769 814- publicaties 141 206- diverse kantoorkosten 525 540

l Financiële kosten 5 3l Erelonen 253 206l Externe informatieverwerking 609 632l Diverse kosten 439 393

ALGEMEEN TOTAAL 30.908 30.556

Dekking van de werkingskosten 1998 1999

Bijdragen 35.558 46.629l Kredietinstellingen (art.2) 9.779 11.071l Beleggingsondernemingen en vennootschappen

voor beleggingsadvies (art. 3) 1.215 1.376l Wisselkantoren (art. 4) 149 155l Uitgiften en noteringen (art. 5 tem 14) 1.674 2.446l ICB’S (art. 15) 2.682 4.138l ICB’S (art. 16) 13.675 21.828l Genoteerde vennootschappen (art. 21 en 22) 2.388 2.684l Portefeuillemaatschappijen (art. 23) 248 258l Andere bijdragen (art. 18, 19, 20, 24) 496 504l Bijdragen met betrekking tot voorgaande boekjaren 4 0l Aanwending voorzieningen (art. 28) 3.247 2.169Diverse opbrengsten 1.474 1.531l Financiële opbrengsten 618 748l Recuperatie van kosten 822 653l Diversen 34 130Voorzieningenl Aanwending voorzieningen overgangsplan 282Terugstorting (art. 25) -6.214 -17.886

ALGEMEEN TOTAAL 30.908 30.556

157Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en FinanciewezenCBF 1999-2000

Commentaar

Werkingskosten

De totale werkingskosten voor 1999, niet-recurrente kosten inbegrepen, kenneneen lichte daling met 1,1%.

Deze daling situeert zich zowel bij de personeelskosten (-0,7%) als bij de anderewerkingskosten.

Leden

In 1999 kwamen de leden 33 keer samen, tegenover 35 maal in 1998. Behalve eenpresentiegeld waarvan het bedrag ongewijzigd bleef, hebben de leden recht op eenvergoeding van hun reiskosten.

Recurrente kosten

De lichte daling van de personeelskosten weerspiegelt de evolutie van het perso-neelsbestand van de Commissie (223). Deze daling is echter van tijdelijke aard. DeCommissie heeft een wervingsprogramma gelanceerd om haar actiemiddelen teversterken overeenkomstig de in haar globaal plan bepaalde doelstellingen.

De courante andere werkingskosten bleven onder controle en de uitgaven voorinvesteringen liggen beduidend lager dan vorig jaar. De kosten verbonden aan deontwikkeling van de website van de Commissie, operationeel sinds november 1999,werden onder Publicaties geboekt.

Niet-recurrente kosten

Het gaat om de tenlasteneming van de kosten voor de verzekering van de pensioen-verbintenissen die vroeger werden opgenomen in de orderrekeningen. Overwe-gende dat deze verzekering met eenmalige premie erop gericht is de in vroegereperiodes ontstane verbintenissen te regulariseren, moet deze eenmalige last wor-den aangemerkt als niet-recurrent.

Dekking van de werkingskosten

De voor 1999 ontvangen brutobijdragen stijgen met 31%. Deze evolutie is voorna-melijk het gevolg van de spectaculaire toename van de variabele bijdragen gebon-den aan activiteiten op de financiële markten (+46,1% voor uitgiften en noteringen)en aan de activiteiten van de ICB’s (+58,7%).

De netto-bijdragen, dit wil zeggen na terugstorting (zie verder), bedragen 28,7 mil-joen euro tegenover 29,4 vorig jaar.

De financiële opbrengsten worden uitsluitend gevormd door de inkomsten van degeldbeleggingen.

De recuperatie van kosten betreft in hoofdzaak de ontvangsten die bestemd zijnom het secretariaat van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen te financie-ren dat door de Commissie wordt waargenomen.

(223) Zie dit verslag, p. 151.

158 Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen CBF 1999-2000

Aanwending voorziening overgangsplan

Ingevolge de uitvoering van het overgangsplan werden voor het eerst specifieke kos-ten afgenomen van de hiervoor bestemde voorziening. Het betreft voornamelijk kos-ten ingevolge de vervroegde pensionering en de non-activiteit van personeelsleden.

Terugbetaling (artikel 25 van het koninklijk besluit van 8 december 1997)

Het surplus (17,9 miljoen euro) van de bijdragen en de diverse opbrengsten op dewerkingskosten werd in de loop van 2000 als volgt terugbetaald (bedragen in000 euro):

Bijdragen Terug-storting Netto- Netto-bijdragen bijdragen

Art. 2 Kredietinstellingen 11.071 4.819 6.252 6.051Art. 3 Beleggingsondernemingen 1.376 599 777 752Art. 15 en 16 ICB’s 25.966 11.300 14.666 15.337Art. 21 Noteringen (B) 2.479 1.079 1.400 1.357Art. 22 Noteringen (Buitenland) 205 89 116 120

41.097 17.886 23.211 23.617

Bedragen in 000 euro Bedragen in 000 euro

Activa 1998 1999 Passiva 1998 1999

VASTE ACTIVA 1.183 637 EIGEN VERMOGEN 9.140 8.312

III. Materiële vaste activa 1.183 637 I. Patrimonium 1.183 637B. Installaties, machines en uitrusting 1.030 501C. Meubilair en rollend materiaal 100 95 IV. Reserves 4.957 4.957E. Overige materiële vaste activa 53 41 A. Algemene begrotingsreserve

art. 27 KB 8/12/1997 1.239 1.239B. Liquiditeitsbehoeften 3.718 3.718

VII. Voorzieningen 3.000 2.718A. Overgangsplan 2.479 2.197B. Informatica 521 521

VLOTTENDE ACTIVA 22.068 33.315 SCHULDEN 14.427 23.444

VII. Vorderingen op ten hoogste één jaar VIII. Schulden op meer dan één jaarA. Vorderingen op gecontroleerde instellingen 486 481 Te verminderen bijdragen 1.078 0B. Overige vorderingen 494 495 IX. Schulden op ten hoogste één jaar 13.349 23.444

VIII. Geldbeleggingen 17.972 29.500 A. Schulden op meer dan één jaar dieIX. Liquide middelen 3.116 2.839 binnen het jaar vervallen

(te verminderen bijdragen) 2.169 1.079B. Leveranciers 995 355C. Schulden mbt belastingen,

bezoldigingen en sociale lasten 4.014 4.055D. Overige schulden 47 69E. Te verrichten terugbetalingen 6.124 17.886

X. Overlopende rekeningen 366 1.279 X. Overlopende rekeningen 50 3.475

TOTAAL DER ACTIVA 23.617 35.231 TOTAAL DER PASSIVA 23.617 35.231

ORDEREKENINGEN

Verplichtingen 2.776 - Verbintenissen 2.776 -

Vergeleken met vorig boekjaar en rekening houdend met het effect van de aanpas-sing van de terugstortingsmodaliteiten (224), vertoont de netto-bijdrage voor desector van de ICB’s een daling met 4,4 %.

Actief/Passiefstaat

(224) Zie dit verslag, p. 154.

1999 1998

159Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en FinanciewezenCBF 1999-2000

Commentaar

Activa

De evolutie van de rubrieken van de materiële vaste activa is als volgt (bedragen in000 euro):

31.12.1998 Aankopen Afschrijvingen 31.12.1999

Installaties, machines en uitrusting 1.030 301 830 501

Meubilair en rollend materiaal 100 51 56 95

Overige materiële vaste activa 53 18 30 41

De vorderingen op gecontroleerde instellingen betreffen de bijdragen die verschul-digd zijn aan de Commissie en die nog niet vereffend werden.

De andere vorderingen zijn voornamelijk de vooruitbetaalde wedden.

De geldplaatsingen kennen per 31 december 1999 een sterke toename ingevolgede hogere ontvangen bijdragen met betrekking tot 1999; een gedeelte hiervan zalechter aangewend worden voor de terugbetaling van de marge van het boekjaar1999.

In toepassing van de circulaire voor de toepassing van het koninklijk besluit van15 juli 1997 verlopen de geldplaatsingen op termijn via het Ministerie van Finan-ciën - Thesaurie op de interbancaire markt.

Passiva

Het eigen vermogen wordt gevormd door een patrimonium dat overeenstemt metde nettoboekwaarde van de vaste activa, reserves en voorzieningen.

De algemene begrotingsreserve aangelegd in 1997 bleef onaangeroerd.

In de loop van het boekjaar 1999 werd de voorziening voor het overgangsplanaangewend voor een bedrag van 0,28 miljoen euro.

De schulden op ten hoogste één jaar omvatten de voor 2000 te ristourneren bedra-gen (1,1 miljoen euro) aan de sectoren zoals bepaald in artikel 28 van het konink-lijk besluit van 8 december 1997.

Aanpassingscoëfficiënt van de bijdragen

Overeenkomstig artikelen 1 en 34 van het koninklijk besluit van 8 december 1997met betrekking tot de dekking van de werkingskosten van de Commissie, kan deCommissie de bedragen ter dekking van de werkingskosten jaarlijks aanpassen infunctie van de evolutie van de personeelskosten en van het indexcijfer van deconsumptieprijzen voor de overige kosten. Voor het jaar 2000, is deaanpassingscoëfficiënt niet gewijzigd.

160 Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen CBF 1999-2000

Verslag van de bedrijfsrevisor

Inleiding

Overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen, en meer bepaald arti-kel 24 van het Inrichtingsreglement van de Commissie van 27 januari 1998, bren-gen wij u verslag uit over de uitvoering van de controle-opdracht die ons werdtoevertrouwd.

Wij hebben de controle uitgevoerd van twee documenten, opgesteld onder de ver-antwoordelijkheid van de Commissie, over het boekjaar afgesloten per 31.12.99.Het eerste document betreft een situatie van de activa en passiva waarvan het to-taal 35.230.688 euro bedraagt. Het tweede document is een staat van de werkings-kosten en hun dekking waarvan het totaal 30.556.000 euro bedraagt.

Toelichtende paragraaf

Men dient eveneens te noteren dat de waarderingsregels, aangenomen door deCommissie, gebaseerd zijn op een ‘accrual basis’ boekhouding met uitzonderingvan die gevallen waarvoor de reglementering op de dekking van de werkingsuitgavenstelt dat een ‘cash basis’ boekhouding moet toegepast worden.

De Commissie geeft nader commentaar hieromtrent in haar jaarlijks verslag.

Verklaring zonder voorbehoud met toelichtende paragraaf

Onze controles werden verricht overeenkomstig de normen van het Instituut derBedrijfsrevisoren. Deze beroepsnormen eisen dat onze controle zo wordt georga-niseerd en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat derekeningen geen onjuistheden van materieel belang bevatten.

Overeenkomstig deze normen hebben wij rekening gehouden met de administra-tieve en boekhoudkundige organisatie van de Commissie, alsook met de procedu-res van interne controle. De verantwoordelijken hebben onze vragen naar ophel-dering of inlichtingen duidelijk beantwoord. Wij hebben op basis van steekproe-ven de verantwoording onderzocht van de bedragen opgenomen in de rekeningen.Wij hebben de gegrondheid van de waarderingsregels en de betekenisvolle boek-houdkundige ramingen beoordeeld.

Wij zijn van mening dat deze werkzaamheden een redelijke basis vormen voor hetuitbrengen van ons oordeel.

Naar ons oordeel, geeft de staat van de werkingskosten en hun dekking, afgeslotenop 31.12.99 een juist beeld van de bewegingen van het boekjaar in het kader vande waarderingsregels aangenomen door de Commissie. De situatie van de activaen passiva, geeft, in de context van de hogervermelde verklarende paragraaf, eengetrouw beeld van het vermogen van de Commissie op 31.12.99.

A. KILESSEBedrijfsrevisor4 mei 2000

162 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

De kredietinstellingen,de beleggings-ondernemingen,de wisselkantoren ende openbareeffectenuitgiftenin 1999

163De kredietinstellingenCBF 1999-2000

1.1. ALGEMEEN BEELD

1.1.1. De banksector

De concentratiebeweging binnen de Belgische banksector heeft zich in 1999 ver-der doorgezet. De meest markante uiting hiervan was de fusie van de GeneraleBank en de ASLK-Bank om zo de nieuwe Fortis Bank te vormen.

Onderstaande grafiek geeft voor de Belgische banksector de evolutie weer van deHerfindahl-index (2) over de periode 1994-1999 voor de verrichtingen met decliënteel en voor de totale activiteit. Hieruit blijkt dat over een periode van vijf jaarde concentratiegraad ongeveer verdubbeld is. In 1994 was de concentratie van deBelgische banksector equivalent met een markt die in gelijke mate verdeeld wastussen 12 instellingen; in 1999 is dit cijfer teruggevallen tot 6 instellingen.

(1) De becijferde analyses en de vergelijkingen zijn uitgevoerd hetzij op geconsolideerde basis, hetzij opvennootschappelijke basis. Voor de bijkantoren in België van buitenlandse banken zijn de analysesuitgevoerd op territoriale basis. De historische vergelijkingen op vennootschappelijke basis worden inde regel voorgesteld volgens een schema «5 jaar - 3 jaar - 1 jaar». Omwille van de beschikbaarheidvan de gegevens worden de vergelijkingen op geconsolideerde basis voorgesteld volgens een schema«3 jaar - 1 jaar». Voor bepaalde grafieken kan van die regel worden afgeweken omwille van debeschikbaarheid van de gegevens of omdat de analyse dat vereist.

(2) De Herfindahl-index is een maatstaf voor de concentratiegraad. Hij wordt bekomen door de som tenemen van het kwadraat van de in procenten uitgedrukte marktaandelen van elke kredietinstelling, enkan derhalve schommelen tussen 0 en 10.000. De index heeft ook een intuïtieve interpretatie. Indienmen 10.000 deelt door de Herfindahl-index bekomt men het aantal instellingen dat de markt in gelijkemate verdeelt. Zo is een markt met een index van 2.000 equivalent met een markt die in gelijke mateverdeeld wordt over 5 instellingen.

1. DE KREDIETINSTELLINGEN (1)

164 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Grafiek 1: Evolutie van de Herfindahl-index (*)

(*) Op geconsolideerde basis. Berekend op basis van activa en passiva van alle instellingen (inclusiefbijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen) t.a.v. Belgische ingezetenen.

Op Europees vlak behoort België nu tot één van de landen met een hoog geconcen-treerde bankmarkt. We worden evenwel nog steeds duidelijk overtroffen door Zwe-den en Nederland.

Parallel met de concentratiebeweging is de gemiddelde grootte van een krediet-instelling naar Belgisch recht toegenomen. Deze toename is uitgesproken sterkvoor de geconsolideerde balans van de grote bankgroepen. Hun gemiddeld gecon-solideerd balanstotaal is de afgelopen vijf jaar met gemiddeld 22% per jaar toege-nomen tegen 19% voor de vennootschappelijke balans. De verhouding van devennootschappelijke ten opzichte van de geconsolideerde balans is daardoor ge-daald van 82% naar 74%. Deze evolutie toont aan dat de concentratiebewegingvooral ten gunste kwam van de grootste instellingen en in de eerste plaats bewerk-stelligd werd door acquisities.

Vorderingen op cliënten

Her

finda

hl i

ndex

Totaal actief Schulden tegenover cliënten

Geconsolideerde Niet geconsolideerde

Milj

ard

EUR

Milj

ard

EUR

Grote bankgroepen Andere banken naar Belgisch recht

Grafiek 2: Evolutie van de gemiddelde balans

165De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Eind 1999 waren er nog 119 kredietinstellingen ingeschreven op de lijst, dit is 1 in-stelling minder dan eind 1998. De dalende trend die zich sinds 1992 voordoet,werd hiermee gestabiliseerd. Wel verminderde het aantal kredietinstellingen naarBelgisch recht met 6 eenheden, het resultaat van 1 nieuwe inschrijving (3) en7 schrappingen (4). De schrappingen komen vooral voor rekening van instellingenmet Japanse banken als aandeelhouders. Onder druk van problemen in hun thuis-markt hebben deze laatste hun internationale aanwezigheid verder afgebouwd.Het aantal kredietinstellingen naar Belgisch recht met Belgische meerderheids-deelneming daalde fors voor het tweede jaar op rij. Nog 4 op de 10 kredietinstellingenkunnen in deze groep geklasseerd worden; in 1992 waren dit 5 op de 10 instellin-gen. De wijziging in de aandeelhouderskring van de kredietinstellingen naar Bel-gisch recht gebeurde vooral ten gunste van financiële groepen uit andere Lid-Statenvan de Europese Unie.

(*) De toename in 1992 vloeit voort uit de inschrijving op de lijst van de openbare kredietinstellingen envan de kredietverenigingen erkend door de NKBK.

(3) Dierickx, Leys & Cie - Effectenbank.

(4) Beroepskrediet Vlaams-Brabant, Berufskredit Ostbelgien, ASLK-Bank, Bank of Yokohama (Europe),Banque de l’Europe méridionale (BEMO), Mitsubishi Trust & Banking Corporation (Europe), Joyo Bank(Europe).

K.I. naar Belg. recht met Belg. meerderheidsdeelneming K.I. naar Belg. recht met buit. meerderheidsdeelneming

Andere K.I. naar buitenlands rechtK.I. naar het recht van andere Staten van de EU

Grafiek 3: Kredietinstellingen ingeschreven op de lijst (*)

166 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Grafiek 4: Indeling van de kredietinstellingen naar Belgisch recht naar het soort aandeelhouderskring

Overheid Grote KI enhun dochters

Belgischefinanciëlegroepen

Financiële groepen uit andereStaten van de Europese Unie

Financiële groepenuit andere landen

Niet-financiëlegroepen uit België of

het buitenland

Familialeaandeelhouderskring

Kredietverenigingenvan het BK-CP

Het aantal bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder een Lid-Staatvan de Europese Unie daarentegen kende met een toename van 5 eenheden (5) degrootste stijging sinds jaren. De Europese Eenheidsmarkt en de introductie van deeuro zijn niet vreemd aan deze evolutie. Vooral de Nederlandse (2 eenheden) enBritse banken (2 eenheden) vergrootten in 1999 hun aanwezigheid in België. Meerdan driekwart van de EU bijkantoren in België hebben nu hun land van oorsprongin de buurlanden Frankrijk, Nederland en Duitsland.

Indien men de aanwezigheid van buitenlandse instellingen onder de vorm vandochterbanken en bijkantoren over de periode 1993-1999 bekijkt, dan komen dehiervoor vermelde evoluties nog duidelijker tot uitdrukking. De Nederlandse krediet-instellingen vertegenwoordigen nu de belangrijkste buitenlandse bancaire aanwe-zigheid in België, terwijl de Japanse banken tot de vijfde plaats zijn teruggevallen.

(5) Robeco Bank Holding (NL), Demi-Halk Bank (NL), Midland Bank PLC (GB), State Street Bank Europe(GB), Dresdner Bank AG (DE).

167De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Grafiek 5: Dochters en bijkantoren van buitenlandse banken in België

(*) Overige: India, Libanon, Marokko, Pakistan en Taiwan.

Over dezelfde periode hebben de kredietinstellingen met een Europeesaandeelhouderschap (dochters en bijkantoren) hun deel in de totale bancaire ac-tiva in België kunnen uitbreiden, maar minder sterk dan men zou verwachten opbasis van de introductie van de Eenheidsmarkt en de euro. De forse achteruitgangvan de niet-Europese kredietinstellingen kwam vooral ten gunste van de instellin-gen met Belgische meerderheidsaandeelhouders. Ongeveer één vijfde van de ac-tiva van de kredietinstellingen in België wordt nu aangehouden door Europese in-stellingen, en hiervan iets meer dan de helft door Nederlandse.

Aan

tal i

nste

lling

en

NL FR DE US JP GB ES IT Overige (*)

EUmeerderheid

Belgische meerderheid

Niet-EUmeerderheid EU

meerderheid

Belgische meerderheid

Niet-EUmeerderheid

Tijdens het eerste semester van 2000 nam het aantal instellingen ingeschreven opde lijst met 2 eenheden toe. Deze netto-toename is het resultaat van de inschrijvingvan 5 bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder een Lid-Staat vande Europese Unie (6) en de schrapping van 3 kredietinstellingen naar Belgischrecht (7).

(6) DePfa Bank AG (DE), JP Morgan Int. Bank (GB), Citibank Int. (GB), Finansbank (Holland) (NL) en BNPParibas Securities Services.

(7) Ippa Bank, Gesbank en Banque Drèze.

Grafiek 6: Uitsplitsing van de balans van kredietinstellingen naar de nationaliteit van de meerderheidsaandeelhouder

168 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Als gevolg van concentratiebeweging neemt het aantal tewerkgestelde personen inde sector af en herbekijken de banken hun commercieel netwerk. Het aantaltewerkgestelde personen daalde in 1999 met 2% tot zo’n 75.500 (8). De bank-agentschappen kenden een gelijkwaardig dalingsritme; eind 1999 waren er der-halve nog zo’n 7.000 kantoren. Ook het aantal afgevaardigde agenten ging achter-uit en bedroeg eind 1999 ongeveer 7.500 personen.

De Belgische banken vergrootten in 1999 verder hun internationale aanwezigheid.Waar de Europese Lid-Staten, en dan vooral de directe buurlanden, hun aanwezig-heid in België verder versterkten, verminderden de Belgische banken licht hunvestigingen in de Europese Unie. De Europese landen buiten de EU, vooral dan inCentraal-Europa (Polen, Hongarije, Tsjechië), konden daarentegen op een groteinteresse rekenen van de Belgische banken.

1.1.2. De activiteit (op geconsolideerde basis)

Mede door de dioxinecrisis viel de groei van het bruto binnenlands product (+ 2,5%)in 1999 ietwat lager uit dan het jaar voordien. Voor de rest waren de economischeomstandigheden overwegend positief: onder invloed van de toenemende vraag vande belangrijkste handelspartners bleef de uitvoer verder aantrekken, hetconsumentenvertrouwen hield ondanks de dioxinecrisis stand, en de onderneming-sinvesteringen namen sterk toe. In een klimaat van zwakke inflatie (+ 1,1%) blevende rentevoeten op een laag peil. De rentecurve die de afgelopen jaren vlakker wasgeworden, werd door een stijging van de lange termijn rente wel terug steiler. Dithad zijn weerslag op de transformatieactiviteit van de kredietinstellingen. De Brus-

Europese UnieOceaniëAfrika

Azië

Amerika

AndereEuropese landen

(8) Bron: Belgische Vereniging van Banken (BVB)

Grafiek 7: Geografische spreiding van de buitenlandse dochters, geaffilieerde banken en bijkantorenvan de kredietinstellingen naar Belgisch recht

169De kredietinstellingenCBF 1999-2000

selse beurs kon de schitterende prestaties van 1998 niet herhalen en kende onderinvloed van een aantal structurele factoren een teleurstellend verloop.

In een gunstige economische context breidden de kredietinstellingen hun activiteitmet meer dan 8% uit. Het waren eens te meer de grootste instellingen die de trendzetten, waarbij de overige instellingen inleverden: de andere kredietinstellingennaar Belgisch recht verminderden hun activiteit met 9% en voor het tweede jaar oprij daalde de activiteit van de bijkantoren met meer dan 25%.

De toegenomen activiteit manifesteerde zich vooral in de kredietverlening aan decliënteel. Vermits de deposito-inzameling zich niet zo sterk ontwikkelde, steeg deloan deposit ratio voor het derde jaar op rij.

Na de terugval in 1998 hernamen de buiten-balansverrichtingen op valuta’s enrente hun opvallend groeiritme. In notionele bedragen vertegenwoordigen dezeverrichtingen nu 2,6 maal het balanstotaal van de sector. De evolutie wordt vooralgestuurd door de activiteit van de grote instellingen in renteswaps. Zowel bij deandere kredietinstellingen naar Belgisch recht als bij de bijkantoren werd een op-vallende achteruitgang opgetekend van de buiten-balansverrichtingen die veel sterkerwas dan de achteruitgang van het balanstotaal.

De trend van een geleidelijke maar continue daling van de solvabiliteitsratio keerdein 1999 om. Onder invloed van de grote bankgroepen steeg de risk assets ratio met60 basispunten tot 11,9%. De versterking van de solvabiliteit vond vooral plaats ophet niveau van de achtergestelde leningen.

In lijn met de ontwikkeling van de voorgaande jaren nam de geconsolideerde netto-winst sterk toe. De sector boekte een winst van 3,7 MM EUR, een toename vanmeer dan 40% ten opzichte van 1998. Deze ontwikkeling wordt gedeeltelijk ver-klaard door technische factoren zoals de uitbreiding van de consolidatiekring vaneen aantal grote kredietinstellingen. Maar ook de vooruitgang van het renteresultaat(toegenomen kredietactiviteit, ruimere marges) en de provisie-inkomsten (beurs-verrichtingen, verkoop en beheer van instellingen voor collectieve belegging, ver-koop van verzekeringsproducten) droegen bij tot het mooi resultaat. Dit vertaaldezich in hoge rendabiliteitsratio’s. Met een «return on average equity» van meer dan17% bereikt de sector zelfs een recordniveau. Een zwak punt in derendabiliteitsontwikkeling is het hoger beslag dat de kosten leggen op de inkom-sten: de cost/income ratio is terug gestegen tot 70%. Omwille van technische facto-ren (wijziging consolidatiekring van een aantal grote instellingen) dient deze evolu-tie evenwel met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Toch dientde verdere evolutie van deze ratio nauwgezet te worden opgevolgd.

170 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Tabel 1: Evolutie van de kerncijfers (op geconsolideerde basis)

1.1.3. De balansstructuur (op vennootschappelijke basis)

De vennootschappelijke balans groeide minder snel aan dan de geconsolideerdebalans. Behoudens de interbankactiviteit, gingen vrijwel alle balansposten vrij sterkvooruit. Vooral de posten achtergestelde schulden, vaste activa en overige posten,die evenwel in het balanstotaal maar een gering bedrag vertegenwoordigen, na-men in relatieve termen fors toe. De combinatie van een achteruitgang van deinterbankvorderingen en de vooruitgang van de interbankschulden, maakte dat hetnetto-beroep op tegoeden van buitenlandse bankiers verder opliep tot meer dan10% van het balanstotaal; in 1994 was dit slechts 7%.

laatotsnalaB nedeogetnetnëilC netnëilcponegniredroV

8991 9991 gnigizjiw 8991 9991 gnigizjiw 8991 9991 gnigizjiw

)RUEM( )RUEM( 99/89 )RUEM( )RUEM( 99/89 )RUEM( )RUEM( 99/89

)71(nepeorgknabetorGnegnilletsniteiderkerednA

)85(thcerhcsigleBraan

860.996

896.87

840.897

805.17

%2,41

%1,9-

905.083

987.74

161.514

614.64

%1,9

%9,2-

704.762

121.52

107.603

194.42

%7,41

%5,2-

negnilletsniteiderklaatoT)57(thcerhcsigleBraan 767.777 655.968 %8,11 892.824 775.164 %8,7 825.292 191.133 %2,31

)44(nerotnakjiB 176.67 440.75 %6,52- 108.51 977.51 %1,0- 572.11 626.11 %1,3

laatoT)911(negnilletsniteiderk 734.458 106.629 %4,8 990.444 653.774 %5,7 308.303 718.243 %8,21

tisoped/naoLoitar

negnithcirrevsnalab-netiuBetnernes'atulavpo

stessaksiRoitar

8991 9991 8991 9991 gnigizjiw 8991 9991

)RUEM( )RUEM( 99/89

)71(nepeorgknabetorGnegnilletsniteiderkerednA

)85(thcerhcsigleBraan

07 %

%35

74%

%35

575.008.1

577.46

134.092.2

152.45

2,72 %

- 2,61 %

,11 1%

,31 6%

,11 7%

,31 0%

negnilletsniteiderklaatoT)57(thcerhcsigleBraan %86 %27 053.568.1 286.443.2 %7,52 %3,11 %9,11

)44(nerotnakjiB %17 %47 713.631 400.46 %0,35- - -

laatoT)911(negnilletsniteiderk %86 %27 766.100.2 686.804.2 %3,02 - -

raajkeobtehnavnetatluseR nonruteRstessaegareva

nonruteRytiuqeegareva

oitaremocni/tsoC

8991 9991 gnigizjiw 991 8 991 9 991 8 991 9 991 8 991 9

)RUEM( )RUEM( 9/89 9

)71(nepeorgknabetorGnegnilletsniteiderkerednA

)85(thcerhcsigleBraan

500.2

492

271.3

733

2,85 %

8,41 %

03,0 %

,0 83 %

,0 64 %

,0 64 %

1 76,1 %

40,9 %

27,81 %

06,01 %

65%

96 %

69%

47 %

negnilletsniteiderklaatoT)57(thcerhcsigleBraan 992.2 905.3 %6,25 %13,0 %64,0 %52,11 %44,71 %56 %07

)44(nerotnakjiB 162 171 %6,43- %62,0 %12,0 - - - -

laatoT)911(negnilletsniteiderk 065.2 3. 086 %7,34 ,0 03 % ,0 4 %3 - - - -

171De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Tabel 2: Evolutie van de belangrijkste balansposten

avitcA 991 8 991 9 gnigizjiw avissaP 991 8 9991 gnigizjiw

MMni()RUE

MMni()RUE 99/89

MMni()RUE

MMni()RUE 99/89

negniredrovknabretnI 7,812 1,012 %9,3- nedluhcsknabretnI 6,082 7,982 %2,3

reipapedraawrednanenetceffE 3,542 3,562 %2,8 nedeogetnetnëilC 2,843 4,463 %7,4

reipapedraawrednanenetceffE 7,012 8,032 %5,9 netnëilcrevonegetnedluhcs- 5,362 9,572 %7,4

avitcaetsaV 5,71 5,22 %6,82 nedluhcsedmaahcilebnezjiwebdluhcsni- 6,48 5,88 %6,4

netsoperednA 4,53 0,24 %8,81 nedluhcsedletsegrethcA 4,41 4,91 %7,43

negomrevnegiE 4,22 8,32 %1,6

netsoperednA 9,16 4,37 %6,81

5,727 7,077 %9,5 5,727 7,077 %9,5

Het groeiend belang van de interbancaire financiering komt ook tot uiting in destructuur van de werkmiddelen van de kredietinstellingen naar Belgisch recht. Inde periode 1994-1999 is het aandeel van deze component met 5 procentpuntentoegenomen tot 35%.

De bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen boeten voortdurend aan be-lang in. In 1999 bedroeg hun aandeel in het balanstotaal van de sector nog nauwe-lijks 7%, waar dit vijf jaar eerder 17% was. De achteruitgang situeert zich vooral inde interbancaire activiteiten. In 1999 maakten deze 68% van de totale bedrijvig-heid van de bijkantoren uit; in 1994 was dit nog 82%. Aan de passiefzijde komt delagere interbancaire activiteit vooral ten gunste van de cliëntentegoeden. Dezetegoeden vertegenwoordigen nu bijna 30% van de werkmiddelen, of een meer danverdubbeling over vijf jaar. Een aantal bijkantoren voeren met hoogrentendedepositoproducten een zeer actieve wervingspolitiek.

172 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Grafiek 8: De balansstructuur

1.2. DE WERKMIDDELEN (op vennootschappelijke basis)

1.2.1. Algemene evolutie

In 1999 groeiden de werkmiddelen met 6% aan, waar ze het jaar voordien vrijwelstabiel waren gebleven. Er zijn echter markante verschillen in de evolutie tussen deverschillende groepen van kredietinstellingen: de grote bankgroepen zagen hunwerkmiddelen met 14% aangroeien (vooral onder vorm van interbankschulden),terwijl er voor de bijkantoren van buitenlandse banken een daling was van meerdan 25% (eveneens vooral bij de interbankschulden). De globale toename van depassiva deed zich in het bijzonder voor bij de achtergestelde schulden (9) en deoverige schuldeisers (opgenomen onder de andere posten); beide componentenhebben evenwel in het totaal van de werkmiddelen maar een beperkt belang. Decliëntentegoeden, de belangrijkste component van de bancaire passiva, groeidenin 1999 met 5% aan wat iets sneller is dan in 1998. Bij de interbancaire financie-ring neemt het belang van de cessie- en retrocessieverrichtingen (de zogenaamde«repo’s») versneld toe. Op één jaar tijd zijn deze met 34% gestegen zodat ze nuongeveer een derde van alle interbancaire verrichtingen uitmaken tegen een kwarteind 1998. Door de introductie van de euro is een vergelijking van de uitsplitsingvan de werkmiddelen naar nationale munt/deviezen voor 1998 en 1999 weinigzinvol.

Kredietinstellingen naar Belgisch recht Kredietinstellingen naar buitenlands recht

Cliëntentegoeden Eigen vermogenInterbankschulden Andere passiva

Milj

ard

EUR

De werkmiddelen De werkmiddelen

Milj

ard

EUR

Cliëntentegoeden Eigen vermogenInterbankschulden Andere passiva

De bestedingen De bestedingen

Milj

ard

EUR

Milj

ard

EUR

Vorderingen op cliënten EffectenInterbankvorderingen Andere activa

Vorderingen op cliënten EffectenInterbankvorderingen Andere activa

(9) Zie verder het deel over de solvabiliteit van de kredietinstellingen, punt 1.5.1.

173De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Tabel 3: Evolutie van de belangrijkste werkmiddelen

De grootbanken kennen sinds verschillende jaren een divergerend verloop vanhun netto-positie op de cliënten- en de interbankenmarkt. De aantrekkende eco-nomische activiteit en het lage renteklimaat maken dat de kredietverlening aan decliënteel sneller groeit dan de deposito-inzameling. Dit uit zich in een stijgendeloan deposit ratio en een toenemend netto-financieringspositie op de interbancairemarkt. De kleine en middelgrote kredietinstellingen daarentegen slagen er niet inom hun kredietactiviteit in dezelfde mate te laten groeien als hun deposito-inza-meling, wat zich vertaalt in een dalende loan deposit ratio.

1.2.2. Inzameling van cliëntentegoeden

De rentevoeten bleven in 1999 globaal op een laag peil. In de loop van het jaarwerd de rentecurve wel steiler: eind 1998 bedroeg het verschil tussen de 10 jaar ende 1 maand risicovrije rente 90 basispunten; een jaar later was dit al opgelopen tot260 basispunten. Alhoewel de Brusselse beurs het in 1999 duidelijk minder goeddeed, presteerden de internationale beurzen sterk. In een dergelijk beleggingsklimaathadden de bankcliënten een duidelijke voorkeur voor aandelenbeleggingen bovendeposito’s en vastrentende instrumenten, en binnen de deposito’s voor deze dieonmiddellijk opvraagbaar zijn of een korte loopduur hebben.

netsopsnalaB oruE nezeiveD laatoT

991 8 991 9 nileednaA-snalabteh

laatot

991 8 991 9 nileednaA-snalabteh

laatot

991 8 991 9 nileednaA-snalabteh

laatotMMni()RUE

MMni()RUE

MMni()RUE

MMni()RUE

MMni()RUE

MMni()RUE

nedluhcsknabretnI 0,18 1,181 %8,03 6,991 6,801 %6,95 6,082 7,982 %6,73

nedeogetnetnëilC 9,162 1,603 %0,25 3,68 4,85 %0,23 2,843 4,463 %3,74

nedluhcsedletsegrethcA 4,4 3,51 %6,2 0,01 1,4 %2,2 4,41 4,91 %5,2

)1(negomrevnegiE 4,22 8,32 %0,4 4,22 8,32 %1,3

netsoperednA 9,04 2,26 %6,01 0,12 2,11 %2,6 9,16 4,37 %5,9

laatoT 6,014 5,885 %0,001 9,613 2,281 %0,001 5,727 7,077 %0,001

Grafiek 9: Evolutie van de loan/deposit ratio en de interbankvorderingen/interbankschulden ratio

Loan/deposit ratio Interbankvorderingen/interbankschulden

Grote bankgroepen Andere KI naar Belgisch recht

(1) Voor het eigen vermogen is de uitsplitsing euro/deviezen niet relevant.

174 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

In België haalden de kredietinstellingen 13 MM EUR meer op (+ 5%) dan het jaarvoordien. Dit bedrag vertegenwoordigt iets meer dan drie kwart van de totale inge-zamelde cliëntentegoeden (364 MM EUR), een cijfer dat de afgelopen jaren vrijstabiel is gebleven. De introductie van de Europese eenheidsmunt heeft zich dusvoor de Belgische banken vooralsnog niet vertaald in een groter aandeel van debuitenlandse depositowerving.

Deze toename van ingezamelde cliëntentegoeden moet gesteld worden tegenoverhet opmerkelijk succes dat de instellingen voor collectieve belegging (de zoge-naamde «ICB’s») de voorbije jaren kennen. Onderstaande grafiek geeft de evolutieweer van de netto-inlagen (inschrijvingen min terugbetalingen) van deze tweebeleggingsvormen over de laatste drie jaar. Voor elk van de getoonde jaren kendende Belgische ICB’s een grotere netto-toevloed dan de bancaire producten. Ondermeer ingevolge de mindere prestaties van de Belgische beurs, het op vervaldagkomen van een aantal «equifix» ICB’s, en het succes van de kortlopende en onmid-dellijk beschikbare deposito’s, is in 1999 de kloof tussen beide beleggingsvormenafgenomen.

Tabel 4: Evolutie van de in België ingezamelde cliëntentegoeden

4991 6991 8991 9991 99/89gnigizjiw

RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM )%ni(

raaj1nadreemponedeogeT

raaj1nadreemponedeogeT 7,4 6,7 2,9 6,9 4,0 %9,4

snobsaK 2,58 3,48 8,66 5,16 4,5- %0,8-

)*(nedeogetnetnëilcerednA 4,5 9,4 3,2 8,2 5,0 %1,02

laatotbuS 4,59 7,69 3,87 8,37 4,4- %7,5-

raaj1nadrednimforaaj1ponedeogeT

sejkeobotisopeD 1,95 8,08 2,39 8,79 6,4 %9,4

negninekerthciZ 8,03 7,43 1,54 6,05 5,5 %2,21

s'otisopednjimreT dnaam1< 3,51 8,41 6,81 8,81 2,0 %2,1

≥ dnaam1 ≤ raaj1 1,62 2,12 1,22 6,62 6,4 %8,02

raaj1posnobsaK 4,9 0,3 6,1 4,1 2,0- %6,41-

)*(nedeogetnetnëilcerednA 5,4 4,3 0,7 5,9 5,2 %6,53

laatotbuS 3,541 8,751 6,781 8,402 1,71 %1,9

nedeogetedlemazegniëigleBniednavlaatoT 6,042 5,452 9,562 6,872 7,21 %8,4

(*) De «andere cliëntentegoeden» omvatten o.m. obligaties en depositocertificaten, deposito's van bijzondere aard, deposito's gekoppeldaan hypothecaire leningen en de depositobeschermingsregeling.

Er wordt opgemerkt dat eind 1999 het totaal van de cliëntentegoeden ingezameld in België en in het buitenland, 364,4 MM EUR bedroeg,waarvan 100 MM EUR op depositoboekjes en 64,5 MM EUR in kasbons.

175De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Grafiek 10: Evolutie van de in België ingezamelde cliëntentegoeden en netto-inlagen in Belgische ICB’s

(10) Zie verder het deel over het renterisico van de kredietinstellingen, punt 1.5.3.1.

Milj

ard

EUR

Netto-wijziging van de in België ingezamelde cliëntentegoeden Netto-inlagen Belgische ICB's

De sterke ontwikkeling van de financiële markten maakt dat de kredietinstellingenmeer en meer hebben af te rekenen met het fenomeen van desintermediatie. Hier-bij richten ontleners en beleggers zich direct tot de markt, zonder financiële mid-delen te ontlenen of te plaatsen bij kredietinstellingen. Deze laatste kunnen even-wel nog steeds tussenkomen bij de verrichtingen, maar in een andere hoedanig-heid (b.v. als adviseur of begeleider van marktransacties) dan in het verleden. Hetsucces van de ICB’s is een vorm van desintermediatie waarmee de kredietinstellingenaan de passiefzijde van hun balans worden geconfronteerd. Gezien hun dominanterol in de opzet, het beheer en de commercialisatie van ICB’s, blijven zij ook in dezedesintermediatie een zeer belangrijke partij. De desintermediatie aan de kant vande werkmiddelen vertaalt zich een dalend belang van het renteresultaat en eengroeiend aandeel van de commissie-inkomsten in het bankresultaat.

De rentestructuur stimuleerde een verdere verschuiving van lange naar korte ter-mijn beleggingen, wat betekent dat de kredietinstellingen in toenemende mate kortetermijn middelen moeten aanwenden om hun activiteiten te financieren. Zo be-droeg in 1999 de verhouding lange ten opzichte van korte termijn tegoeden onge-veer 25%-75%; vijf jaar eerder was dit nog 40%-60%. Een dergelijke verschuiving,gekoppeld aan een grote belangstelling van de cliënteel voor langlopende financie-ringen aan een vaste rentevoet (zie het succes van de hypotheekleningen) stelt dekredietinstellingen bloot aan een groter renterisico (10).

De verschuivingen die in 1999 plaatsvonden in de in België ingezamelde cliënten-tegoeden vertoonden een patroon analoog aan dat van de voorbije jaren. Vooral dekasbons lijden onder de huidige rentestructuur: hun omloop kalfde immers verderaf met 5,5 MM EUR. Sedert jaren taant de belangstelling voor dit vroegeresuccesproduct van de kredietinstellingen. Deze evolutie komt ten goede van dedepositoboekjes, de termijnrekeningen en de zichtrekeningen. De eerste tweeproducten gaan elk met ca. 4,6 MM EUR vooruit; de zichtrekeningen groeiden met5,5 MM EUR.

176 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Grafiek 11: Verschuivingen in de belangrijkste in België ingezamelde cliëntentegoeden

Grafiek 12 geeft de structuur weer van de cliëntentegoeden in België. Het relatieveaandeel van de kasbons daalt ten gunste van de zicht- en termijnrekeningen. Deonmiddellijk opvraagbare deposito’s (zichtdeposito’s en depositoboekjes) zijn opvijf jaar tijd geëvolueerd van ongeveer één derde van de financiering door de cliënteelnaar meer dan de helft. Grafiek 13 toont aan dat er opmerkelijke verschillen be-staan tussen groepen van kredietinstellingen. Voor de kleine instellingen vertegen-woordigen de onmiddellijk opvraagbare deposito’s nu twee derde van hun werk-middelen. Het aandeel van deze deposito’s in de bancaire passiva is voor hen ineen tijdsspanne van 5 jaar met bijna een factor 3 toegenomen. Voor de kleine in-stellingen betekent dit een grotere uitdaging voor hun liquiditeits- en renterisico-beheer.

Kasbons > 1 jaar

Depositoboekjes

Termijnrekeningen ≤ 1 jaar

Termijnrekeningen > 1 jaar

Zichtrekeningen

Miljard EUR

Kasbons op 1 jaar

Grafiek 12: Evolutie van de structuur van de cliëntentegoeden in België

Milj

ard

EUR

Depositoboekjes Termijnrekeningen Zichtdeposito's Kasbons Andere tegoeden

177De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Grafiek 13: Evolutie van het relatieve belang van de depositoboekjes en de zichtrekeningen in het totaalvan de cliëntentegoeden (*)

(*) De ratio’s voor de middelgrote en kleine kredietinstellingen hebben betrekking op een relevante groepvan respectivelijk 17 en 9 instellingen met voornamelijk binnenlandse activiteit.

Grote kredietinstellingen Middelgrotekredietinstellingen

Kleine kredietinstellingen

1.3. DE BESTEDINGEN (op vennootschappelijke basis)

1.3.1. Algemene evolutie

In 1999 groeiden de bestedingen met 6%, waar ze het jaar voordien vrijwel stabielwaren gebleven. Zoals in 1998 gingen de interbankvorderingen achteruit en devaste activa fors vooruit. De eerste evolutie wordt verklaard door de bewuste poli-tiek van een aantal instellingen om de risico’s verbonden aan de Jaar-2000-informaticaproblematiek te beperken en om het eigen-vermogensbeslag te vermin-deren (wat het gemakkelijkst gebeurt via een afbouw van de interbancaire activi-teit). De daling manifesteerde zich vooral in het zeer korte termijn segment van deinterbankenmarkt, namelijk de daggeldplaatsingen en de vorderingen op minderdan één maand. De toename van de vaste activa was uitgesproken sterk voor definanciële activa en vindt zijn oorzaak in het acquisitiebeleid van een aantal grotekredietinstellingen. Waar in 1998 de kredietverlening en de effectenportefeuillezwak groeiden, vertoonde 1999 het omgekeerde beeld. De hypotheekleningenkenden een grote belangstelling en in de effectenportefeuille gingen vooral de ren-tende effecten uitgegeven door kredietinstellingen vooruit. Door de introductie vande euro is een vergelijking van de uitsplitsing van de bestedingen naar nationalemunt/deviezen voor 1998 en 1999 weinig zinvol.

178 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Tabel 5: Evolutie van de belangrijkste bestedingen

Parallel met de hypothecaire leningen kende de kredietverlening aan de vastgoed-sector en aan de bouwnijverheid een grote expansie. Een forse kredietontwikkelingin deze sectoren kan, wanneer de banken onzorgvuldige kredietnormen hanteren,een voorbode zijn van toekomstige problemen in de financiële sector.

1.3.2. De kredietverlening

In 1999 trok de gunstige economische conjunctuur verder aan, wat zich ook uittein de kredietverlening. De totale kredietverlening aan cliënten steeg op één jaar tijdmet 8% tot 260 MM EUR. Zowel de kredietverlening aan de particulieren (lenin-gen met forfaitair lastenpercentage, hypothecaire leningen) als deze aan de onder-nemingen (leningen op termijn), gingen substantieel vooruit.

Onder invloed van het stevige consumentenvertrouwen en de lage rente, kende deomloop aan hypothecaire kredieten in 1999 een toename van meer dan 15%. Netzoals in 1998 waren een belangrijk deel van de verrichtingen herfinancieringenvan bestaande leningen tegen een lagere rente. De concurrentie in het segment vande hypothecaire leningen is zeer intens, wat de commerciële marges sterk onderdruk zet.

netsopsnalaB oruE nezeiveD laatoT

991 8MMni()RUE

991 9MMni()RUE

nileednaA-snalabteh

laatot

991 8MMni()RUE

991 9MMni()RUE

nileednaA-snalabteh

laatot

991 8MMni()RUE

991 9MMni()RUE

nileednaA-snalabteh

laatot

negniredrovknabretnI 1,96 6,531 %8,22 7,941 5,47 %6,24 7,812 1,012 %3,72

netnëilcponegniredroV 3,181 7,812 %7,63 0,46 7,64 %7,62 3,542 3,562 %4,43

nenetceffEreipapedraawredna 4,531 7,981 %9,13 2,57 0,14 %4,32 7,012 8,032 %9,92

avitcaetsaV 1,11 3,81 %1,3 4,6 2,4 %4,2 5,71 5,22 %9,2

netsoperednA 4,91 4,33 %6,5 9,51 6,8 %9,4 4,53 0,24 %4,5

laatoT 3,614 7,595 %0,001 3,113 0,571 %0,001 5,727 7,077 %0,001

Tabel 6: Evolutie van de kredietverrichtingen

991 8RUEMM

991 9RUEMM

gnigizjiw99/89

neteiderksgnilatebtiunemonegpO

egatnecrepnetsalriatiafroftemnegnineL 0,11 9,11 %4,7

)*(negnineleriacehtopyH 2,64 3,35 %3,51

njimretponegnineL 8,441 1,851 %2,9

tnaruocgninekerninettohcsrooV 0,22 4,12 %5,2-

neteiderkegirevonenetpecca,slessiwslednaH 7,71 1,51 %3,41-

laatoT 7,142 8,952 %5,7

(*) Na aftrek van de deposito's gekoppeld aan hypothecaire leningen.

179De kredietinstellingenCBF 1999-2000

In een aantal Europese landen zijn er duidelijke tekenen van een dergelijke ont-wikkeling. Dit heeft de toezichthouders aangezet om gepaste maatregelen te ne-men (11), zoals openbaar maken van de bekommernissen inzake de ontwikkeling,overleg met de bankleiding en inspecties ter plaatse om de kredietpraktijken tecontroleren. In België zijn er vooralsnog geen tekenen van een oververhitting vande vastgoedsector, zodat de Commissie voor het Bank- en Financiewezen geenbijzondere initiatieven heeft genomen. Nochtans dienen de krappe marges op dehypotheekleningen en de expansie van een aantal instellingen in landen waar eendergelijke oververhitting meer manifest is, aan te zetten tot waakzaamheid.

Het jaar 1999 en de eerste maanden van 2000 kenden een grote vlucht van dezogenaamde «nieuwe economie» bedrijven, wat zich onder meer uitte in deexponentiële beurskoersontwikkeling van dergelijke ondernemingen. De Belgischekredietinstellingen verhoogden fors hun kredietverlening aan bedrijven die actiefzijn in dergelijke dynamische sectoren. Zo groeide in 1999 de kredietverlening aande sector van de informatica en aanverwante activiteiten met 56% tot bijna1 MM EUR, en de kredietverlening aan de sector van posterijen en telecommunicatiemet 20% tot 1,9 MM EUR. In de totale kredietactiviteit hebben deze sectoren even-wel maar een beperkt belang.

(11) Zie daaromtrent de bekommernissen geuit in de publicatie van de Europese Centrale Bank, «Assetinflation and banking stability», april 2000.

8991)RUEMni(

991 9)RUEMni(

gnigizjiw99/89

eirtsudnI 462.14 275.14 %7,0

nevjirdebnaagninelrevtsneidnedeogdnereornO 028.82 753.53 %7,22

diehrevO 838.33 879.33 %4,0

lednahtoorG 508.32 950.62 %5,9

netietivitcaelëicnaniF 344.12 179.02 %2,2-

eitacinummocnereovreV 219.9 176.01 %7,7

diehrevjinwuoB 891.7 248.7 %9,8

egirevO 960.14 679.14 %2,2

laatoT 843.702 724.812 %3,5

Tabel 7: Evolutie van de sectorale kredietverlening

Bron: Cijfers Centrale voor Kredieten aan Ondernemingen (NBB). In tegenstelling tot tabel 6 omvat dezetabel alleen kredietverlening aan ingezetenen en zowel uitbetalingskredieten alsborgstellingskredieten (telkens lijnen).

180 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Grafiek 14: Evolutie van de samenstelling van de sectorale kredietverlening

Bron: Cijfers Centrale voor Kredieten aan Ondernemingen (NBB). In tegenstelling tot tabel 6 omvat deze tabel alleen kredietverleningaan ingezetenen en zowel uitbetalingskredieten als borgstellingskredieten (telkens lijnen).

De probleemkredieten van de Belgische banken groeiden in 1999 ongeveer evensterk als de kredietomloop zodat de verhouding tussen beide, de zogenaamde«contentieux-ratio», stabiel bleef op 2,7%. Onderstaande figuur, die het verloopweergeeft van de contentieux-ratio en de conjunctuurcyclus over de voorbije zesjaar, toont aan dat hiermee de dalende trend van de ratio sinds 1995 onderbrokenwordt. Deze stabilisatie is het resultaat van twee tegengestelde evoluties. Enerzijdsondervonden de kredietinstellingen in 1999 de gunstige weerslag van een aantrek-kende Belgische conjunctuur, maar anderzijds werden de grote bankgroepen ge-confronteerd met een toename van problemen op hun buitenlandse krediet-portefeuille.

Overige Industrie

Onroerendgoed endienst-

verleningaan

bedrijven

OverheidGroothandel

Financiëleactiviteiten

Vervoer encommunicatie

Bouw-nijverheid

Overige Industrie

Onroerendgoed endienst-

verleningaan

bedrijven

OverheidGroothandel

Financiëleactiviteiten

Vervoer encommunicatie

Bouw-nijverheid

Grafiek 15: Evolutie van de contentieux-ratio en de conjunctuur

Bron: Eigen berekeningen en conjunctuurindicator van de NBB

Con

tent

ieux

-rat

io

Con

junc

tuur

indi

cato

ren

Contentieux-ratio Conjunctuurindicatoren

181De kredietinstellingenCBF 1999-2000

De mate waarin de kredietinstellingen hun probleemkredieten via geïndividuali-seerde voorzieningen en waardeverminderingen indekken vertoont een minderconjunctuurgevoelig verloop. De zogenaamde indekkingsratio viel in 1999 lichtterug van 61% tot 58% en dit na continue stijging over de voorbije vijf jaar.

Naast geïndividualiseerde dekkingen beschikken de kredietinstellingen over alge-mene voorzorgsfondsen voor risico’s die ook kunnen worden aangewend om krediet-problemen te ondervangen. Eind 1999 bedroegen deze fondsen 4,6 MM EUR, ko-mende van 4,3 MM EUR. Vermits ze ongeveer even snel aangroeiden als de krediet-activiteit, blijft hun verhouding tot de kredietportefeuille op 1,8%.

1.3.3. De effectenportefeuille

Eind 1999 bedroeg de boekwaarde van de effectenportefeuille 230 MM EUR. Te-genover eind 1998 komt dit neer op een toename van 10%, wat hoger is dan deaangroei van het balanstotaal. De Belgische banken houden nu 30% van hun be-stedingen aan in de effectenportefeuille.

In de samenstelling van de effectenportefeuille bleef de uitsplitsing over beleggings-en handelseffecten (93% tegenover 7%) en over rentende en niet-rentende effecten(98% tegenover 2%) onveranderd. De overheidseffecten blijven in de rentendebeleggingsportefeuille het overgrote deel uitmaken, maar voor het eerst valt hunaandeel onder de 70%. De sterkste toename werd opgetekend voor de rentendeeffecten van kredietinstellingen, die meer dan 50% vooruitgingen.

Grafiek 16: Evolutie van de dekkingsratio en de conjunctuur

Dek

king

srat

io

Con

junc

tuur

indi

cato

r

Dekkingsratio Conjunctuurindicator

Bron: Eigen berekeningen en conjunctuurindicator van de NBB

182 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

De portefeuille overheidseffecten van de Belgische banken groeide in 1999 met6% aan tot 160 MM EUR. Opmerkelijk is dat voor het eerst het absolute volumevan de korte termijn én de lange termijn Belgische overheidseffecten in de porte-feuille daalde. Zowel vraag- als aanbodfactoren liggen aan de basis van deze evo-lutie: enerzijds de diversificatiepolitiek van de kredietinstellingen (o.m. ingevolgede introductie van de euro), anderzijds de verminderde financieringsbehoeften vande Belgische overheid. In een tijdspanne van vijf jaar tijd is het aandeel van debuitenlandse overheden in de portefeuille overheidseffecten geëvolueerd van 11%naar 31%.

Grafiek 17: Evolutie van de structuur van de portefeuille overheidseffecten

Milj

ard

EUR

Belgische overheidseffecten LT

Belgische overheidseffecten KT Buitenlandse overheidseffecten KT

De portefeuille effecten die geen overheidseffecten zijn, nam in 1999 met meerdan 20% toe en bereikte een volume van 70 MM EUR. Waar in 1998 de groeivooral gestuurd werd door de effecten van andere vennootschappen, gebeurde ditin 1999 door de effecten uitgegeven door kredietinstellingen. De niet-rentende ef-fecten zetten hun groei verder door (+ 15%), zij het tegen een lager ritme dan in1998.

Buitenlandse overheidseffecten LT

183De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Grafiek 18: Evolutie van de structuur van de portefeuille effecten die geen overheidseffecten zijn

Ingevolge de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de krediet-instellingen werden de mogelijkheden van de kredietinstellingen om aandelen tebezitten, fors uitgebreid. De nieuwe voorwaarden en beperkingen werden in deloop van 1996 nog verder versoepeld (12). Al bij al hebben de kredietinstellingenop voorzichtige wijze gebruik gemaakt van deze verruimde mogelijkheden. Des-ondanks is er een continue groei van de aandelenportefeuille van de Belgischebanken.

Bij het aandelenbezit dient men een onderscheid te maken naar de duurzaamheidwaarmee de aandelen worden aangehouden. Zo worden aandelen in de handels-portefeuille aangekocht met de bedoeling ze door te verkopen om een rendementop korte termijn te realiseren. Indien men een rendement op langere termijn be-oogt, worden de aandelen in de beleggingsportefeuille opgenomen. Het is ookmogelijk dat de kredietinstelling via het aandelenbezit een duurzame en specifiekeband met andere ondernemingen wenst te bewerkstelligen om zo het beleid vandeze ondernemingen te beïnvloeden; in dat geval worden de aandelen als finan-ciële vaste activa beschouwd.

Onderstaande grafiek geeft voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht op ge-consolideerde basis (13) de evolutie weer van deze drie vormen van aandelen-bezit. Om een indicatie te hebben van het risico dat met dit bezit gepaard gaat,werden de portefeuilles uitgedrukt als een percentage van het eigen vermogen vande kredietinstellingen.

(12) Voor een overzicht van huidige wettelijke regeling voor kredietinstellingen inzake aandelenbezit, ziejaarverslag 1995-1996, p. 251.

(13) De wettelijke beperkingen inzake aandelenbezit zijn niet van toepassing op de Belgische bijkantorenvan buitenlandse banken. De geconsolideerde situatie laat toe om rekening te houden met hetaandelenbezit via dochters (b.v. beleggingsondernemingen).

Milj

ard

EUR

Effecten van kredietinstellingen Niet-rentende effecten

Effecten van andere vennootschappen Te realiseren effecten

184 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Grafiek 19: Evolutie van de vormen van aandelenbezit als percentage van het eigen vermogen(op geconsolideerde basis)

Uit de grafiek blijkt de continue groei van de drie vormen van aandelenbezit. Detotale portefeuille is in de periode 1994-1999 geëvolueerd van 12% naar bijna30% van het eigen vermogen van de kredietinstellingen. Parallel hiermee is ookeen sterke groei merkbaar van de buiten-balansactiviteit in afgeleide instrumentenmet aandelen als onderliggende waarde.

Vooral het aandelenbezit in de handelsportefeuille, dat overigens niet meer onder-worpen is aan enige wettelijke limieten, kende een grote vlucht. In vijf jaar tijdgroeide deze component van 0,16 MM EUR naar 4,5 MM EUR, wat een toenameis met een factor van bijna 30. Hierdoor evolueerde aandelentrading van een mar-ginale activiteit naar zo goed als de belangrijkste vorm van aandelenbezit van deBelgische banken. Deze ontwikkeling komt vooral voor rekening van twee grotekredietinstellingen. Door een tradingactiviteit in aandelen uit te bouwen (hetzijvoor eigen rekening, hetzij voor rekening van de cliënteel) kunnen de krediet-instellingen hun inkomsten aanvullen en diversifiëren. Het hausse-klimaat op debeurzen van de afgelopen jaren heeft ongetwijfeld bijgedragen tot deze ontwikke-ling. Voor de zogenaamde «effectenbanken» maakt de aandelenhandel zelfs eenkernactiviteit uit. Hun belang in de Belgische banksector is evenwel gering: dezesubsector maakte per einde 1999 op geconsolideerde basis minder dan 2,5% uitvan de tradingportefeuille in aandelen van de banken naar Belgisch recht.

Handelsportefeuille Beleggingsportefeuille Financiële vaste activa

185De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Tabel 8: Evolutie van de vormen van aandelenbezit (op geconsolideerde basis)

De hoge vlucht van de aandelenmarkten, en in het bijzonder van de zogenaamde«nieuwe economie» aandelen van bedrijven actief in onder meer IT,telecommunicatie en media, heeft op internationaal vlak bij de toezichthouders totbekommernissen geleid omtrent de mogelijke impact van een belangrijke beurs-correctie. Zoals hierboven werd toegelicht, is de directe aandelenactiviteit van deBelgisch kredietinstellingen eerder bescheiden. Gezien echter het toenemend be-lang van directe of indirecte aandelenactiviteit (b.v. via instellingen voor collec-tieve belegging) voor de cliënteel, zou een beurscorrectie wel een substantiële im-pact hebben op de commissie-inkomsten van de kredietinstellingen (14).

1.4. DE BUITEN-BALANSVERRICHTINGEN OP TERMIJN (15)(op vennootschappelijke basis)

Nadat de omloop van de buiten-balansverrichtingen op termijn in 1998 licht wasgedaald (met zo’n 5%), werd eind 1999 een forse toename opgetekend waardooropnieuw werd aangeknoopt bij een jarenlange trend. Met zo’n 22% op jaarbasis ishet volume van de betrokken verrichtingen gevoelig gestegen (tot 2.351 MM EUR).

De termijnverrichtingen op rente die eind 1999 meer dan vier vijfde van alle bui-ten-balansverrichtingen vertegenwoordigden, kenden een versnelde groei met meerdan 52%. Het volume van de termijnverrichtingen op valuta’s daalde daarentegenverder met net geen 38%.

Door de concentratiebeweging binnen de sector én het feit dat voor verrichtingensteeds vaker een beroep werd gedaan op instellingen met een reeds aanzienlijkmarktaandeel, waren de grote kredietinstellingen uiteindelijk goed voor zo’n 94%van het totale aantal verrichtingen. Bij de termijnverrichtingen op rente bleef hetaandeel van de overige instellingen naar Belgisch recht en van de instellingen naarbuitenlands recht representatief (ongeveer 16%).

4991 9991

)RUEMM( )RUEMM(

elliuefetropslednaH 2,0 5,4

elliuefetropsgniggeleB 3,1 0,4

avitcaetsavelëicnaniF 4,1 7,4

laatoT 9,2 2,31

(14) Zie verder het deel over de rendabiliteit van de kredietinstellingen, punt 1.6.

(15) Deze analyse is gebaseerd op de gegevens in de periodieke rapporteringsstaten van dekredietinstellingen. Die gegevens zijn uitgedrukt in notionele bedragen, hoewel termijnverrichtingennatuurlijk ook een marktwaarde hebben.

186 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Tabel 9: Evolutie van de termijnverrichtingen

Bekijkt men de evolutie van de termijnverrichtingen over een periode van vijf jaar,dan blijken de termijnverrichtingen op rente tijdens die periode een forse toenamete hebben gekend, behalve dan in 1998 toen de invoering van de euro voor eenterugval zorgde. Ten opzichte van 1995 is het aantal termijnverrichtingen op rentezowat verviervoudigd, terwijl de reeds minder sterke groei van de termijn-verrichtingen op valuta’s omsloeg in een daling.

Hoewel de termijnwisselverrichtingen een volumedaling met 37% kenden (in ab-solute cijfers) (onder andere door de millenniumovergang), vertegenwoordigdenzij toch nog steeds meer dan vier vijfde van de termijnverrichtingen op valuta’s.Ook de opties op valuta’s gingen er relatief gezien op achteruit (- 14%), hoewel diedaling slechts een beperkte impact had in absolute cijfers. Voor de algemene groeivan de termijnverrichtingen op rente waren vooral de rentecontracten en de optiesop rente verantwoordelijk: zij gingen er zo’n twee derde op vooruit en verwiervenzo een grotere plaats binnen het gamma van de renteproducten. De meest ge-bruikte instrumenten bleven de renteswaps die er met meer dan de helft op vooruit-gingen en zo goed waren voor ruim drie vierde van de verrichtingen.

8991 9991

negnilletsniteiderK laatoT negnilletsniteiderK laatoTthcerhcsigleBraan raan

-netiubsdnalthcer

thcerhcsigleBraan raan-netiub

sdnalthcer

etorG-teiderk

negnilletsni erednA laatoT

etorG-teiderk

negnilletsni erednA laatoT

RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM

negnithcirrevnjimreT

s'atulavpo 244 46 605 08 585 223 41 633 72 363

etnerpo 460.1 441 802.1 65 562.1 838.1 25 988.1 73 629.1

egirevo 53 5 04 93 08 15 3 35 9 26

laatoT 145.1 312 457.1 571 039.1 012.2 96 872.2 37 153.2

laatotsnalabtehnav%nI %592 %661 %072 %922 %562 %273 %75 %913 %721 %503

Grafiek 20: Evolutie van de termijnverrichtingen op rente en op valuta’s (index 1995 = 100)

Op valuta's Op rente Totaal

187De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Tabel 10: Uitsplitsing van de termijnverrichtingen op valuta’s en op rente van de kredietinstellingen naar Belgisch recht

Grafiek 21: Evolutie van de belangrijkste termijnverrichtingen op valuta’s en op rente van de kredietinstellingennaar Belgisch recht (16)

4991 6991 8991 9991 99/89gnigizjiw

RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM RUEMM %ni

s'atulavponegnithcirrevnjimreT

negnithcirrevlessiwnjimreT 613 414 644 972 761- %4,73-

spawsetnerne-atulaV 32 03 83 83 0 %1,1

s'atulavposerutuF 0 0 1 1 0 %4,33-

s'atulavposeitpO 8 12 12 81 3- %0,41-

laatoT 743 564 605 633 071- %6,33-

etnerponegnithcirrevnjimreT

spawsetneR 922 064 019 234.1 225 %4,75

netcartnocetneR 18 141 331 222 98 %8,66

etnerposeitpO 82 44 301 171 76 %5,56

serutufetneR 71 43 85 26 4 %3,7

netcartnocotisopeD 3 5 4 2 2- %2,15-

laatoT 853 486 802.1 988.1 186 %4,65

Milj

ard

EUR

Renteswaps

Valuta- en renteswaps

Rentecontracten op termijn

RentefuturesOpties op rente

Opties op valuta's

Termijnwisselverrichtingen

Bij de termijnverrichtingen op valuta’s bleef de Amerikaanse dollar de meest ge-bruikte munt: hij werd bij zowat de helft van alle verrichtingen gebruikt en zelfs bijdubbel zoveel verrichtingen als de euro. Het aandeel van de overige munten be-droeg 28%.

De euro werd bij drie vierde van de termijnverrichtingen op rente gebruikt en groeidezo uit tot de meest gebruikte munt bij dat soort verrichtingen. Door die evolutiedaalde niet enkel het relatieve aandeel van de Amerikaanse dollar met 1% (hijwerd nog bij één tiende van de verrichtingen gebruikt), maar ook dat van de ove-rige munten, die nog slechts 16% van alle termijnverrichtingen op rente vertegen-woordigden.

(16) Voor de definitie van de meest gebruikte contracten op valuta’s en op rente wordt verwezen naar hetjaarverslag 1997-1998, p. 193.

188 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Grafiek 22: Relatief belang van de belangrijkste munten in de termijnverrichtingen van de kredietinstellingen naar Belgisch recht

1.5. DE SOLVABILITEIT, HET LANDENRISICO EN ANDERE ASPECTEN

VAN DE FINANCIËLE STRUCTUUR

1.5.1. De solvabiliteit

Eind 1999 was het nuttig eigen vermogen voor de dekking van de risico’s opnieuwfors gestegen (met ruim 16%). Die groei overtrof de evolutie van de reglementairevereisten en zo kwam de eigen-vermogensratio van de Belgische banksector ophetzelfde niveau uit als in 1995, hoewel het eigen vermogen sinds dat jaar met zo’n70% was gestegen. Met 11,9% kwam de eigen-vermogensratio op geconsolideerdebasis ruim boven de reglementaire minimumnorm van 8% uit.

Op valuta’s Op rente

Overige

16%

EUR

74%

USD

10%

Overige

28%

USD

48%

EUR

24%

Grafiek 23: Evolutie van het nuttig eigen vermogen en van de solvabiliteitsratio van de kredietinstellingennaar Belgisch recht (op geconsolideerde basis)

Risk assets ratio Nuttig eigen vermogen (MM EUR)

Milj

ard

EUR

189De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Zoals blijkt uit onderstaande grafiek behaalden zowat alle Belgische krediet-instellingen een goede algemene solvabiliteitsratio: bij twee derde bedroeg die zelfsmeer dan 12%. Bij minder dan 17% van de kredietinstellingen lag de ratio onder10%.

Grafiek 24: Spreiding van de solvabiliteitsratio van de kredietinstellingen naar Belgisch recht(op geconsolideerde basis)

Aan

tal k

redi

etin

stel

linge

n

Het eigen vermogen bestemd voor de dekking van de krediet- en marktrisico’s (i.e.het eigen vermogen sensu stricto en het aanvullend eigen vermogen, na aftrek vande deelnemingen) steeg met 16%. Die stijging was vooral toe te schrijven aan hetaanvullend eigen vermogen (vooral de achtergestelde leningen) dat met 4,3 MM EURof bijna één derde steeg. Ook het eigen vermogen sensu stricto ging er op vooruiten wel met meer dan 11%. In dat verband moet worden opgemerkt dat bepaaldebankgroepen via financieringsvehikels niet-cumulatieve preferente aandelen heb-ben uitgegeven en dat de Commissie ermee heeft ingestemd die aandelen onderbepaalde voorwaarden (17) gelijk te stellen met kern-eigen-vermogen voor de toe-passing van de solvabiliteitsreglementering op geconsolideerde basis.

Tabel 11: Eigen-vermogensbestanddelen van de kredietinstellingen naar Belgisch recht (op geconsolideerde basis)

(17) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 40 en volgende.

negomrevnegiegittuN 8991 9991 99/89gnigizjiw

RUEMM % RUEMM % RUEMM %

)1()»latipacenoreit«(otcirtsusnesnegomrevnegiE 7,52 %9,76 6,82 %1,56 9,2 %2,11

,negomrevnegienavneleddnatsebednelluvnaA 7,31 %2,63 1,81 %1,14 3,4 %6,13

)2()»latipacowtreit«(s'ocisirtkramslas'ocisirteiderkroovlewoz

negnimenleednavkertfA 6,1- %2,4- 7,2- %2,6- 1,1- %8,17

laatoT 9,73 %0,001 0,44 %0,001 1,6 %1,61

negomrevnegienavneleddnatsebednelluvnaA 0,1 - 0,1 - 1,0 %1,5

)3()»latipaceerhtreit«(s'ocisirtkramroovneella

(1) Bevat o.m. het gestort kapitaal, de reserves, het fonds voor algemene bankrisico's, de belangen van derden en, als belangrijkeaftrekpost, de positieve consolidatieverschillen.

(2) Bevatten o.m. de herwaarderingsmeerwaarden, het intern zekerheidsfonds en de achtergestelde schulden op lange termijn, natoepassing van de reglementaire beperkingen.

(3) Bevatten het netto-resultaat van de handelsportefeuille en een bijzondere categorie van achtergestelde schulden, na toepassing van dereglementaire beperkingen.

190 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Zoals de voorbije jaren bedroeg het aandeel van het kernkapitaal in het nuttig eigenvermogen iets minder dan twee derde en kwam daarmee op hetzelfde peil uit als in1996.

Grafiek 25: Evolutie van het aandeel van het kernkapitaal in het nuttig eigen vermogen

Het gewogen volume van de krediet- en marktrisico’s van de kredietinstellingennaar Belgisch recht klom met ruim 10% tot zo’n 381 MM EUR. De ontwikkelingvan de traditionele bankactiviteiten zorgde voor een stijging van de desbetreffendereglementaire vereisten met ruim 15%.

De in 1998 opgetekende tendensen werden in 1999 bevestigd. Zo werd opnieuween lichte stijging opgetekend van het aandeel van de verrichtingen waarop een100%-weging van toepassing is: zij waren goed voor 27% van de kredietrisico’s.Het aandeel van de verrichtingen waarop een 20%-weging van toepassing is, daaldemet 3% en kwam uit op 23%. Het aandeel van de verrichtingen waarop eennulweging van toepassing is, bleef onveranderd: één derde van het totale aantalverrichtingen.

Grafiek 26: Samenstelling van het gewogen risicovolume voor het kredietrisico van de grote kredietinstellingen(op geconsolideerde basis)

wegingsfactor100%

wegingsfactor0%

wegingsfactor100%

wegingsfactor0%

wegingsfactor50%

wegingsfactor20%

wegingsfactor10%

wegingsfactor50% wegingsfactor

20%

wegingsfactor10%

191De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Het relatieve belang van de marktrisico’s in het geheel van de reglementaire vereis-ten, is opnieuw onder de 6%-drempel gedaald (in 1998 vertegenwoordigden zijnog zo’n 10% van de totale vereisten), terwijl de desbetreffende vereisten er zowatéén derde op achteruitgingen.

Sinds de invoering van de euro en de daaruit voortvloeiende terugval van het wissel-bedrijf, betreffen de marktrisico’s in hoofdzaak het renterisico en de overige risico’s(die er in absolute waarde zo’n 15% op achteruitgingen). Het wisselrisico vertegen-woordigde nog amper 5% van de marktrisico’s.

Grafiek 27: Samenstelling van het gewogen risicovolume voor het marktrisico van de kredietinstellingennaar Belgisch recht (op geconsolideerde basis)

Overige (*)26%

Wisselkoersrisico29%

Renterisico45%

Overige (*)48%

Wisselkoersrisico5%

Renterisico47%

(*) In hoofdzaak het afwikkelings- en tegenpartijrisico, het positierisico in aandelen.

1.5.2. Het landenrisico (op geconsolideerde basis)

Eind 1999 bedroeg de omloop van in de balans uitgedrukte vorderingen en buiten-balanskredieten van de kredietinstellingen naar Belgisch recht op landen buiten deverslaggevende zone (18) 36 MM EUR. Dit bedrag vertegenwoordigt een toenamevan 14% tegenover eind 1998, wat hoger is dan de groei van het balanstotaal vande kredietinstellingen naar Belgisch recht. Het landenrisico van de Belgische ban-ken is vooral gelokaliseerd bij de grote bankgroepen en enkele gespecialiseerdekredietinstellingen.

(18) De verslaggevende zone omvat 18 geïndustrialiseerde landen die aan de Bank voor InternationaleBetalingen, voor statistische doeleinden en volgens een uniform schema, inlichtingen verstrekken overhun externe vorderingen.

192 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Waar 1998 en 1997 vooral in het licht stonden van de crisis in de opkomendemarkten, was 1999 in vergelijking een vrij rustig jaar. Dit wordt ook in de interna-tionale kredietverlening weerspiegeld. Met uitzondering van de kredieten aan off-shore centra die met meer dan 20% achteruit gingen (vooral Singapore en Hong-Kong), kenden alle regio’s buiten de verslaggevende zone een toename. Deze toe-name verschilde echter sterk naargelang de regio. Een opvallende uitschieter was,eens te meer, Centraal-Europa (Slovakije, Hongarije, Polen) met een toename van140% (19). De Caraïben kenden meer dan een verdubbeling van hun omlopen,maar vertegenwoordigen in de totale internationale activiteit van de Belgische ban-ken maar een klein aandeel. Andere regio’s die vooruitgingen, zij het tegen eenlager groeiritme, waren de industrielanden buiten de verslaggevende zone (Grie-kenland, Portugal, Turkije) en de olie-uitvoerende landen (Iran, Koeweit).

Latijns-Amerika en Azië kenden in nasleep van de crisis in de opkomende markennauwelijks een groei. De Belgische banken hadden omwille van de crisis in 1998hun omlopen op Aziatische landen fors afgebouwd. Ondersteund door het opmer-kelijk economisch herstel van een aantal van deze landen, keerde in de loop vande verslagperiode het vertrouwen in de regio geleidelijk aan terug. Dit was hetopvallendst voor Zuid-Korea. Na een terugval van meer dan 40% in 1998, groei-den in 1999 de omlopen op dit land terug aan met 15%. Ook landen zoals Taiwanen India, die slechts in mindere mate door de crisis waren getroffen, konden eensterke vooruitgang optekenen.

Indien men de internationale kredietverlening van de Belgische banken over eenlangere periode bekijkt, dan springen de zeer snelle toenames van de omlopen opCentraal-Europa en Latijns-Amerika in het oog. In vijf jaar tijd zijn deze omlopenmet een factor van meer dan 13, respectievelijk 2, toegenomen. De Belgische ban-ken zien Centraal-Europa als een groeimarkt, waarin ze ook via lokale vestigingenactief willen zijn. Hierbij genieten Tsjechië, Slovakije, Hongarije en Polen duidelijkde voorkeur. Vermits het landen betreft die binnen afzienbare tijd deel zullen uit-maken van de Europese Unie, dient hun landenrisico enigszins genuanceerd teworden. De groei van de omlopen op Latijns-Amerika komt vooral voor rekeningvan een specialiseerde kredietinstelling. Het merendeel van de omlopen op Brazi-lië en Argentinië betreft de financiering van buitenlandse handelsverrichtingen opkorte termijn.

(19) Ook Tsjechië ging sterk vooruit. Op basis van de classificatie door de Bank voor InternationaleBetalingen, is dit land echter opgenomen in de verslaggevende zone.

193De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Grafiek 28: Evolutie van de vorderingen van de kredietinstellingen naar Belgisch recht op landen buiten deverslaggevende zone (in M EUR, na transferts (*), op geconsolideerde basis)

(*) Dit zijn vorderingen na aftrek van de vorderingen die aan een ander land kunnen worden toegewezen,en van de vorderingen die zijn gewaarborgd door de Nationale Delcrederedienst, en na toevoegingvan de vorderingen op andere landen die aan het betrokken land kunnen worden toegewezen.

In de loop van 1999 is de Commissie overgegaan tot de ontwikkeling van eenandere benadering in haar beleid inzake voorzieningen voor landenrisico’s (20).De voorzieningsplichtige landen worden hierbij ingedeeld in vier risico-catego-rieën met een overeenstemmend minimaal voorzieningspercentage (van 10% tot20%, van 20% tot 35%, van 35% tot 50%, van 50% tot 60%).

Per einde 1999 bedroeg de bruto-omloop op zeven voorzieningsplichtige landen12,6 MM EUR; het overgrote deel hiervan was op korte termijn en werd aangehou-den op de privé-sector. Na aftrek van de elementen die niet het voorwerp dienenuit te maken van een voorziening, b.v. omdat ze voldoende gewaarborgd zijn ofomdat ze slechts in geringe mate onderworpen zijn aan landenrisico, bedroeg denetto-omloop slechts iets meer dan 0,9 MM EUR. Dit netto-landenrisico was voor36% effectief gedekt door voorzieningen, waar de gemiddelde vereiste minimaledekking 19% bedroeg. De positie van het Belgisch kredietwezen ten aanzien vanlandenrisico’s blijft derhalve fundamenteel gezond.

(20) Deze nieuwe benadering werd toegelicht in het jaarverslag 1998-1999, p. 57-58.

Milj

oen

EUR

Industrie-landenbuiten

verslagzone

Centraal-Europa

Olie-uitvoerende

landen

Latijns-Amerika

Caraïben Midden-Oosten

Afrika Azië Off-shorecentra

194 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

1.5.3. Andere aspecten van de financiële structuur(op vennootschappelijke basis)

1.5.3.1. Renterisico

Zoals toegelicht in vorige verslagen (21) berekent de Commissie driemaandelijkseen aantal observatieratio’s die toelaten het renterisico van de kredietinstellingenop niet-geconsolideerde basis op te volgen, en in het bijzonder de instellingen opte sporen die een buitenmatig hoog risico nemen.

Ingevolge de invoering van de euro werd sedert aanvang 1999 een nieuwe tijd-reeks opgestart met ratio’s voor de activiteit in respectievelijk de euro, de vreemdemunten, en het totaal van euro en vreemde munten.

De belangrijkste observatieratio’s relateren de ingenomen gewogen renterisico-posities tot het eigen vermogen van de kredietinstelling, zodat kan worden nage-gaan of de risico’s in verhouding staan tot de aanwezige financiële draagkracht. DeCommissie hanteert in dit verband informele knipperlichtniveaus (22).

In haar vorig jaarverslag had de Commissie kunnen vaststellen dat het aantal krediet-instellingen naar Belgisch recht dat zich boven het BEF-knipperlicht van toen be-woog, teruggelopen was tot vijf. Gezien de lage stand van de marktrentevoeten ende daarmee verband houdende fenomenen zoals de tanende populariteit van kas-bons, toegevingen aan cliënten op het gebied van destijds overeengekomen rente-voeten op hypothecaire leningen, enz., spoorde de Commissie de instellingen niet-temin aan tot blijvende voorzichtigheid in hun renterisicobeleid.

Grafiek 29 is gebaseerd op de gegevens op 31 december 1999 en stelt elke krediet-instelling naar Belgisch recht voor als een punt van de puntenwolk, op basis van deper instelling berekende ratio’s voor enerzijds de euro (horizontale as) en ander-zijds de vreemde munten (vertikale as). Instellingen zonder activiteit in vreemdemunt bevinden zich op de horizontale as.

(21) Zie onder meer het jaarverslag 1998-1999, p. 207 en 208.

(22) De knipperlichtniveaus bedragen 2000% voor de euro, 2000% voor de vreemde munten en 3000%voor het totaal van euro en vreemde munten. Een instelling met een renterisicopositie in euro die2000% van haar eigen vermogen bedraagt, dreigt, bij een ongunstige beweging van de marktrentevoor de euro met 1% en ruwweg berekend, een economische waardevermindering van 20% van haareigen vermogen te ondergaan.

195De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Grafiek 29: Renterisicoratio’s voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht (per einde 1999)

Ren

teri

sico

posi

tie v

reem

dem

unte

n to

v. e

igen

ver

mog

en

Renterisicopositie euro tov. eigen vermogen

De hoogste renterisicoratio’s houden verband met verrichtingen in euro. In vreemdemunten voeren onze kredietinstelingen, zoals in het verleden, een beleid dat geenaanleiding geeft tot omvangrijke onevenwichten.

Het aantal «outliers» (instellingen die zich buiten het in de grafiek afgebakendegebied bevinden en die derhalve de informele knipperlichten overschrijden) is toe-genomen tot een tiental.

De Commissie zet haar aansporingen tot voorzichtigheid derhalve onverminderdvoort. Ze vindt daarbij steun in de lopende werkzaamheden op internationaalvlak (23) met het oog op de eventuele invoering van een eigen-vermogensvereistevoor kredietinstellingen met buitenmatig hoog renterisico.

1.5.3.2. Wisselkoersrisico

De invoering van de euro heeft, zoals verwacht, een opmerkelijke invloed gehadop de wisselposities van de kredietinstellingen naar Belgisch recht die op dat ge-bied vanouds actief zijn, vooral in Europese munten waarvan het merendeel thansdeel uitmaakt van het eurogebied. De gelopen wisselkoersrisico’s werden fors terug-geschroefd, zowel in absolute termen als in verhouding tot de financiële draag-kracht van de betrokken instellingen.

(23) Zie dit verslag, p. 135 en volgende.

196 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

De opgedane ervaring bij de voorbereidende werkzaamheden voor de invoeringvan de euro indachtig, hebben een aantal instellingen zich toegespitst op de mun-ten die wellicht in de euro zouden worden opgenomen. De omvang van die posi-ties blijft niettemin beperkt.

De grootste posities werden overigens opgetekend in Amerikaanse dollar.

1.5.3.3. Liquiditeitsrisico

Ingevolge de invoering van de euro, worden de observatieratio’s (24) voor deliquiditeit thans in euro berekend, alsook in de overige deviezen en voor alle mun-ten samen.

Pro memorie wordt er hier op gewezen dat de liquiditeitsanalyse ervan uitgaat dateen instelling in beginsel het hoofd moet kunnen bieden aan spanningsperiodes dietot 1 maand aanhouden. Deze analyse geschiedt op vennootschappelijke basis enhoudt enkel rekening met kwantitatieve gegevens. De liquiditeitsratio’s dienen danook met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden aangezien de liquiditeitvan een instelling tevens afhangt van bepaalde kwalitatieve factoren, zoals haarreputatie, haar omvang, de kwaliteit van haar management, een adequate diversi-ficatie van haar activa en het al dan niet volatiele karakter van haar passiva.

Uit de berekeningen die in 1999 werden uitgevoerd, blijkt dat de resultaten goedblijven en de ratio’s stabiel.

1.6. DE RENDABILITEIT (25)

1.6.1. Algemeen beeld

Voor het vierde opeenvolgende jaar was het rendabiliteitsniveau van de Belgischebanksector bijzonder goed.

In 1999 boekten alle kredietinstellingen samen 3.680 M EUR winst (26) tegenover2.560 M EUR in 1998, wat neerkomt op een groei met 44%.

Die groei is vooral toe te schrijven aan de winststijging met 58% bij de 5 grotebankgroepen die samen goed waren voor 86% van de winst van de hele bank-sector. Er moet in dat verband worden opgemerkt dat dit uitstekende resultaat inniet te verwaarlozen mate kan worden verklaard door de nieuwe wijzigingen diezich hebben voorgedaan in de consolidatiekring van de grote kredietinstellingen.Ook los daarvan was 1999 een uitstekend jaar. Bij de 70 overige kredietinstellingennaar Belgisch recht steeg de winst van het boekjaar met bijna 15% tot 337 M EUR.

(24) Zie het jaarverslag 1998-1999, p. 209.

(25) Tenzij anders vermeld, gaat het hier om cijfers op geconsolideerde basis.

(26) Geconsolideerd resultaat na aftrek van het aandeel van derden in de consolidatie.

197De kredietinstellingenCBF 1999-2000

De bijkantoren van de buitenlandse kredietinstellingen zagen hun winst ten op-zichte van 1998 met 35% dalen tot 171 M EUR. Die winstdaling is het gevolg vande forse terugval van de resultaten van één enkel Europees bijkantoor. Alle andereEuropese en niet-Europese bijkantoren behaalden nagenoeg hetzelfde resultaat.

Verschillende elementen hebben bijgedragen tot die evolutie: de forse toenamevan de inkomsten uit provisies en bankdiensten (ingevolge het succes van de beurs-verrichtingen) en uit het beheer van de gemeenschappelijke beleggingsfondsen,het grote vertrouwen van de consumenten dat het kredietvolume vooral tijdens heteerste halfjaar heeft doen stijgen, en tot slot ook de forse afname van de waarde-correcties (met zo’n 27%).

De grote bezorgdheid die eind juni 1999 was ontstaan door de dioxinecrisis, bleekachteraf ongegrond. Daardoor konden de instellingen de extra voorzieningen dieze hadden gevormd, tijdens het tweede halfjaar van 1999 grotendeels terugnemen.

Dat 1999 een uitstekend jaar was, blijkt ook uit het rendement op het gemiddeldeeigen vermogen («return on equity») en het rendement op de gemiddelde activa(«return on assets»).

Bekijkt men alle kredietinstellingen naar Belgisch recht samen, dan blijkt het ren-dement op de gemiddelde activa sterk te zijn gestegen (van 0,31% tot 0,46%), hetbeste resultaat van de afgelopen 5 jaar. Het rendement op het gemiddelde eigenvermogen bedroeg meer dan 17%. Er moet worden opgemerkt dat dat cijfer werdbeïnvloed door de manier waarop 4 grote bankgroepen de goodwill hebben ge-boekt naar aanleiding van enkele acquisities. Los daarvan bedroeg het rendementop het gemiddelde eigen vermogen voor 1999 zo’n 15%, toch een flinke vooruit-gang ten opzichte van de 11% die in 1998 werd bereikt.

In 1999 bedroeg het lopend resultaat vóór toevoeging aan de voorzorgsfondsen envóór belasting 5.054 M EUR voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht, watneerkomt op een groei met bijna 14% op één jaar.

De verhouding lopend resultaat tegenover eigen vermogen steeg van 21,7% tot25,1%.

Na een daling in 1997 en 1998 ging de «cost income ratio» (i.e. de verhoudingtussen bedrijfskosten en bankproduct) er in 1999 op achteruit en kwam uiteindelijkuit op 70%. Die evolutie is vooral te wijten aan het feit dat de bedrijfskosten forserstegen dan het bankproduct, een stijging die vooral is terug te voeren op de gevoe-lige veranderingen in de consolidatiekring van de grote bankgroepen. Precies daarommoet die evolutie met de nodige omzichtigheid worden geanalyseerd.

198 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Tabel 12: Resultaten van de kredietinstellingen op geconsolideerde basis (cijfers op jaarbasis)

6991 8991 9991RUEM RUEM RUEM gnigizjiw%

nepeorgknabetorG 085.1 500.2 271.3 %2,85thcerhcsigleBraannegnilletsniteiderkerednA 023 492 733 %8,41

thcerhcsigleBraannegnilletsniteiderkednavlaatoT 109.1 992.2 905.3 %6,25

negnilletsniteiderkesdnalnetiubnavnerotnakjibednavlaatoT 65 162 171 %6,43-

negnilletsniteiderkednavlaatoT 759.1 065.2 086.3 %7,34

Grafiek 30: Geconsolideerde rendabiliteit van de kredietinstellingen naar Belgisch recht

Rendement van het gemiddeld eigen vermogen Lopend resultaat vóór toevoeging aan de voorzorgsfondsenen belastingen/gemiddeld eigen vermogen

Grote bankgroepen naar Belgisch recht Andere K.I. naar Belgish recht Totaal K.I. naar Belgisch recht

Rendement van de gemiddelde activa Cost/income ratio

199De kredietinstellingenCBF 1999-2000

Grafiek 31: Spreiding van de kredietinstellingen naar Belgisch recht naar het rendement op het eigen vermogen(op vennootschappelijke basis)

In 1999 is het rendabiliteitsprofiel van alle kredietinstellingen naar Belgisch rechtverder verbeterd. Terwijl in 1996 slechts 11 instellingen een rendement op eigenvermogen van meer dan 15% haalden, was dat aantal in 1998 gestegen tot 15 en in1999 tot 17.

Het aantal instellingen met een rendement op eigen vermogen van minder dan 5%is gedaald van 30 instellingen in 1998 tot 28 in 1999.

Terwijl in 1998 nog zowat 8% van de kredietinstellingen naar Belgisch recht eennegatief rendement op eigen vermogen haalden, is dat percentage in 1999 terugge-lopen tot 4%, het laagste cijfer van de voorbije 5 jaar.

Het gemiddelde rendement op de rentende bestedingen van alle kredietinstellingensamen (27) kende voor het zesde opeenvolgende jaar een terugval en daalde van5,47% in 1998 tot 5,19% in 1999.

In 1999 kende het rendement op de interbankvorderingen de sterkste terugval endaalde met 72 basispunten tot 4,21%; het rendement van de cliëntenvorderingendaalde met slechts 22 basispunten tot 5,45%. Met gemiddeld 6,03% boden de ren-tende effecten het beste rendement.

De kostprijs van de werkmiddelen daalde ten opzichte van 1998 met 35 basis-punten tot 3,91%.

Terwijl de gemiddelde kostprijs van de interbankschulden en de schulden tegen-over cliënten daalde, steeg de gemiddelde kostprijs van de in schuldbewijzen beli-chaamde schulden met 14 basispunten tot 5,40%, een trendbreuk ten opzichte vande voorbije 5 jaar toen telkens een daling werd opgetekend.

De rentespread (28) steeg met 7 basispunten tot 1,28%.

Aan

tal i

nste

lling

en

<0% 0% tot 2% tot 4% tot 6% tot 8% tot 10% tot 12% tot 15% tot >20%2% 4% 6% 8% 10% 12% 15% 20%

(27) Het rendement van de rentende bestedingen, de kostprijs van de werkmiddelen en de rentespreadworden berekend op vennootschappelijke basis.

(28) De rentespread wordt verkregen door de kostprijs van de werkmiddelen af te trekken van hetrendement van de bestedingen.

200 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Grafiek 32: Rendement van de rentende bestedingen en kostprijs van de werkmiddelen op vennootschappelijke basis

Grafiek 33: Rentespread op vennootschappelijke basis

BEF/EUR Totaal

Gemiddeld rendement naar de soort bestedingen Gemiddeld rendement van de bestedingen

Interbankvorderingen

Vorderingen op cliënten

Rentende effecten

Gemiddelde kostprijs naar de soort werkmiddelen Gemiddelde kostprijs van de werkmiddelen

BEF/EUR Totaal

Totaal

Interbankschulden

Schulden aan cliënten

In schuldbewijzen belichaamde schulden

BEF/EUR

201De kredietinstellingenCBF 1999-2000

1.6.2. Componenten van de resultatenrekening

Het bankproduct op geconsolideerde basis van alle kredietinstellingen bedroeg22,1 MM EUR tegenover 19,4 MM EUR in 1998, wat neerkomt op een groei met14%.

In tegenstelling tot 1998 toen de andere kapitaalresultaten dan de renteresultateneen spectaculaire groei kenden (+ 44%), daalden die resultaten in 1999 met 15%door de fikse terugval van de gerealiseerde meerwaarden op de verkoop van effec-ten, en van de financiële resultaten van het wissel- en tradingbedrijf ingevolge deoverschakeling op de euro.

De klassieke bankbemiddeling werd gunstig beïnvloed door zowel een stijging vande rentespread als een toename van het volume van de activiteiten, zodat het rente-resultaat van de kredietinstellingen een hausse van meer dan 10% optekende.

De klassieke bankbemiddeling ging er weliswaar op vooruit, maar vertegenwoor-digde in 1999 toch slechts 52% van het bankproduct tegenover 62% in 1996.

Tijdens diezelfde periode kon een geregelde stijging van de inkomsten uit provisiesworden opgetekend: hun aandeel in het bankproduct steeg van 17% in 1996 tot27% in 1999. Die evolutie kan worden verklaard door het groeiende succes van deinstellingen voor collectieve belegging, de grote belangstelling voor beurs-verrichtingen en de commercialisering van verzekeringsproducten door de krediet-instellingen.

Tabel 13: Evolutie van de basiscomponenten van de resultatenrekening (op geconsolideerde basis)

(1) Inkomsten uit aandelen en andere niet-vastrentende effecten + opbrengsten uit financiële vaste activa + opbrengsten uit de realisatievan effecten en beleggingspapier + financiële resultaten uit het wisselbedrijf en uit trading.

(2) Inkomsten uit provisies en bankdiensten + overige bedrijfsopbrengsten.(3) Inclusief de afschrijvingen op immateriële en materiële vaste activa.

nepeorgknabetorG raannegnilletsniteiderKthcerhcsigleB negnilletsniteiderkellA

6991MMRUE

8991MMRUE

9991MMRUE

gnigizjiw 6991MMRUE

8991MMRUE

9991MMRUE

gnigizjiw 6991MMRUE

8991MMRUE

9991MMRUE

gnigizjiw

99/89 99/89 99/89

taatluseretneR 87,7 63,8 53,9 %8,11 74,9 97,9 98,01 %2,11 97,9 13,01 04,11 %6,01

netatluseretner-teiN)1(nelatipaktiu 76,1 90,3 68,2 %4,7- 79,1 74,3 39,2 %6,51- 60,2 05,3 79,2 %1,51-

)2(netsgnerbpoerednA 57,2 82,4 04,6 %5,94 25,3 40,5 31,7 %5,14 49,3 85,5 37,7 %5,83

tcudorpknaB 91,21 47,51 16,81 %2,81 79,41 03,81 49,02 %4,41 08,51 93,91 01,22 %0,41

)3(netsoksfjirdeB 31,8 61,01 09,21 %0,72 41,01 49,11 36,41 %5,22 68,01 67,21 64,51 %2,12

)netsoksleenosrepnavraaw( )54,4( )80,5( )10,6( )%3,81( )71,5( )86,5( )26,6( )%6,61( )04,5( )59,5( )88,6( )%6,51(

taatlusersfjirdeboturB 70,4 85,5 17,5 %3,2 38,4 63,6 13,6 %8,0- 49,4 36,6 46,6 %2,0

seitcerrocedraaW 64,1 50,2 45,1 %9,42- 47,1 73,2 46,1 %8,03- 77,1 92,2 76,1 %1,72-

taatluserkjilrednoztiU 90,0- 12,0- 11,0 01,0- 91,0- 60,0 90,0- 81,0- 60,0

negnitsaleB 68,0 23,1 59,0 %0,82- 30,1 94,1 80,1 %5,72- 80,1 06,1 12,1 %4,42-

negnikkerttnonenegnikeobrevO 10,0 81,0- 40,0 00,0 71,0- 30,0 20,0- 81,0- 30,0

ednavtaatlusertehnileednaAeitatumsnegomrevannegnimenredno 60,0 40,0 81,0 %0,053 80,0 40,0 91,0 %0,573 80,0 40,0 91,0 %0,573

navtaatlusertehninedrednavleednaAnegnimenrednorethcodedreedilosnoceged 31,0 12,0 03,0 %9,24 41,0 22,0 03,0 %4,63 41,0 22,0 03,0 %4,63

taatluserdreedilosnoceG 85,1 10,2 71,3 %7,75 09,1 03,2 15,3 %6,25 69,1 65,2 86,3 %8,34

202 De kredietinstellingen CBF 1999-2000

Grafiek 34: Vorming van het bankproduct van de kredietinstellingen

Grafiek 35: Besteding van het bankproduct van de kredietinstellingen

In 1999 groeiden de bedrijfskosten met 21%, meer dan het bankproduct (+ 14%),wat het bijzonder hoge niveau van de «cost income ratio» verklaart (70%).

De zeer sterke toename van de personeelskosten (+ 16%) en van de overige cate-gorieën van bedrijfskosten (+ 26%) vindt haar oorsprong in de herstructurering vande 5 grote bankgroepen en de uitbreiding van hun consolidatiekring.

Worden die 5 grote groepen buiten beschouwing gelaten, dan blijken de bedrijfs-kosten van alle kredietinstellingen samen met 2% te zijn gedaald.

Personeelskosten

Belastingen

Overige bedrijfskosten

Waardecorrecties m.b.t. de bankactiviteit

Geconsolideerd resultaat

Aanbrengprovisies

Waardecorrecties op vaste activa

Milj

ard

EUR

Overige bedrijfsopbrengsten

Renteresultaat (EUR+DEV)

Resultaten uit marktactiviteit

Provisiebaten

Milj

ard

EUR

203De kredietinstellingenCBF 1999-2000

De waardecorrecties op oprichtingskosten en materiële en immateriële vaste ac-tiva stegen met 4% veel minder sterk dan in 1998.

Aangezien de bedrijfskosten sneller stegen dan het bankproduct, stagneerde hetbrutobedrijfsresultaat in 1999, terwijl het in 1998 met 31% nog sterk was gegroeid.

De waardecorrecties met betrekking tot het bankbedrijf gingen er met zo’n 27% of0,6 MM EUR fiks op achteruit, terwijl ze de voorbije 5 jaar met gemiddeld 20%waren gestegen.

Die daling van de waardecorrecties op het bankbedrijf was in hoofdzaak terug tevoeren op de sterke daling - met zo’n 50% - van het nettobedrag van de voorzienin-gen voor andere risico’s en kosten en van de toevoeging aan de voorzorgsfondsenvoor risico’s. Er moet in dat verband worden op gewezen dat die rubrieken in 1998sterk waren aangegroeid omwille van de verhoogde dekking van de kosten waar-mee de herstructureringen gepaard gingen.

Het nettobedrag van de waardeverminderingen op vorderingen steeg in 1999 metbijna 14%, wat minder is dan in 1998 toen de groei zo’n 22% bedroeg.

Terwijl in 1998 nog een verlies van 180 M EUR werd opgetekend, bedroegen deuitzonderlijke resultaten in 1999 60 M EUR dankzij de meerwaarden die werdengerealiseerd op de verkoop van deelnemingen, en de forse daling van deherstructureringskosten bij bepaalde grote bankgroepen.

In 1999 betaalde de sector zo’n 1,21 MM EUR aan belastingen, zowat 25% van dewinst vóór belasting.

205De beleggingsondernemingenCBF 1999-2000

In 1999 deden zich binnen de sector van de beleggingsondernemingen andermaaleen groot aantal bewegingen voor: er werden immers niet minder dan 12 onderne-mingen op de lijst ingeschreven, terwijl 7 ondernemingen van de lijst werden ge-schrapt. Wat de inschrijvingen betreft (29), bleek de belangstelling voor de gespe-cialiseerde statuten (vennootschap voor vermogensbeheer of vennootschap voorplaatsing van orders in financiële instrumenten (30)) groter dan voor het statuut vanbeursvennootschap, wellicht omwille van de minder zware vergunnings-voorwaarden.

2.1. DE BEURSVENNOOTSCHAPPEN

2.1.1. Algemeen beeld

Het aantal beursvennootschappen is verder gedaald (met 6 eenheden (31)), dalingdie gedeeltelijk werd gecompenseerd door de inschrijving van 3 nieuwe beurs-vennootschappen op de lijst (32). Door de aard en de omvang van hun activiteiten,hebben die 3 nieuwe beursvennootschappen het beeld van de sector sterk beïn-vloed, zowel qua balanstotaal als qua solvabiliteit en rendabiliteit.

2. DE BELEGGINGS-

ONDERNEMINGEN

(29) Dat geldt trouwens ook voor de vergunningsaanvragen die momenteel worden onderzocht.

(30) Dit statuut werd ingevoerd door artikel 35 van de wet van 10 maart 1999 tot wijziging van de wet van6 april 1995 - Zie jaarverslag 1998-1999, p. 65 en 66.

(31) Dierickx, Leys & Cie NV heeft geopteerd voor het statuut van kredietinstelling, Fortis InvestmentBelgium NV voor dat van vennootschap voor vermogensbeheer, Mignon, Hanart, Declerck BVBA enParesco Belgium NV zijn in vereffening gesteld, Loge & Associés BVBA is failliet verklaard nabekentenis, terwijl Drogne, Goldwasser, Dugnoille & Cie NV zich heeft toegespitst op een activiteitbuiten het statuut van beursvennootschap.

(32) Fastnet Belgium NV, KBC Derivatives NV en Yokohama Finance (Europe) NV.

206 De beleggingsondernemingen CBF 1999-2000

Grafiek 36: Evolutie van het aantal beursvennootschappen

(*) Beursvennootschappen waarvan de meeste aandelen rechtstreeks of onrechtstreeks in handen zijn vanBelgische (60%) of Europese (30%) kredietinstellingen.

2.1.2. De activiteit

Ondanks de daling van het aantal beursvennootschappen steeg de sectorale omzetin 1999 met 50%. Die stijging is vooral te danken aan de inbreng van de nieuwebeursvennootschappen: bij dezelfde referentiegroep van beursvennootschappen (duszonder rekening te houden met de vennootschappen die in 1999 van de lijst zijngeschrapt en op de lijst zijn ingeschreven) steeg de omzet met slechts 14%.

(*) de - qua omzet - 5 grootste vennootschappen die niet dezelfde waren in 1998 en in 1999 (gelet op dein 1999 geregistreerde schrappingen en inschrijvingen).

(**) Exclusief een aanzienlijke meerwaarde geboekt door een belangrijke beursvennootschap bij derealisatie van vaste activa.

8991 9991 gnigizjiw 8991 9991 gnigizjiwelliuefetropnetceffE nedluhcselëicnaniF

)*(neppahcstoonnevsrueb5 020.1 473.7 %326 074 334 %8-

neppahcstoonnevsruebegirevO 981 332 %32 52 49 %282

rotcesednavlaatoT 902.1 706.7 %925 594 725 %6eiruasehT negomrevnegiE

)*(neppahcstoonnevsrueb5 274 899 %211 99 913 %322

neppahcstoonnevsruebegirevO 674 575 %12 401 151 %54

rotcesednavlaatoT 849 375.1 %66 302 074 %231s'otisopeddleG netceffenegnavtnognirawebnI

)*(neppahcstoonnevsrueb5 904 445 %33 768.5 203.11 %39

neppahcstoonnevsruebegirevO 804 444 %9 731.4 422.4 %2

rotcesednavlaatoT 718 789 %12 400.01 625.51 %55tezmO )**(taatluser-otteN

)*(neppahcstoonnevsrueb5 522 763 %36 19 342 %861

neppahcstoonnevsruebegirevO 901 331 %22 33 23 %2-

rotcesednavlaatoT 433 005 %05 321 572 %321

negomrevnegietnemedneR oitarstessaksiR

)*(neppahcstoonnevsrueb5 %8,19 %3,67 %1,12 %9,81

neppahcstoonnevsruebegirevO %3,13 %2,12 %5,92 %1,13

rotcesednavlaatoT %8,06 %6,85 %3,42 %8,02

Tabel 14: Evolutie van de kerncijfers (in M EUR)

Overwegend niet-institutioneel aandeelhouderschap Overwegend institutioneel aandeelhouderschap (*)

Aan

tal b

eurs

venn

oots

chap

pen

207De beleggingsondernemingenCBF 1999-2000

2.1.3. De balansstructuur

Tabel 15: Evolutie van de belangrijkste posten van de sectorale balans (in M EUR)

(*) Het eigen vermogen omvat het kapitaal, de uitgiftepremies, de herwaarderingsmeerwaarden, de reserves, het overgedragen resultaat ende achtergestelde leningen.

(**) De hausseposities bestaan uit financiële instrumenten die de beursvennootschappen voor eigen rekening houden, met uitzondering vande deelnemingen. De baisseposities bestaan uit financiële instrumenten die ongedekt werden verkocht.

avitcA 8991 9991 gnigizjiw avissaP 8991 9991 gnigizjiw

avitcaetsaV 17 27 %1 )*(negomrevnegiE 302 074 %231

negniredrovslednaH 588 207 %12- nedluhcselëicnaniF 594 725 %6

neleddimediuqiL 849 375.1 %66 nedluhcsslednaH 544.1 996.1 %81

)**(seitisopessuaH 297 460.4 %314 )**(seitisopessiaB 814 345.3 %847

avitcaerednA 83 871 %273 avissaperednA 371 053 %301

laatoT 437.2 885.6 %141 laatoT 437.2 885.6 %141

De opmerkelijke stijging van het sectorale balanstotaal op 31 december 1999 konvooral worden toegeschreven aan de explosie van de sectorale effectenportefeuille(hausse- + baisseposities). Aanleiding daarvoor was de uitbreiding van de sectormet nieuwe beursvennootschappen die globaal gezien een intensieve handel vooreigen rekening ontwikkelden. Wanneer eenzelfde referentiegroep wordt beschouwd,zijn zowel de hausse- als de baisseposities er fors op achteruitgegaan, terwijl degroei van het balanstotaal beperkt bleef tot 16%.

In 1999 is de effectenportefeuille - zowel qua volume (7,6 MM EUR tegenover1,2 MM EUR in 1998) als qua samenstelling - sterk geëvolueerd: het aandeel vande aandelen liep immers terug van 54% tot 25% en dat van de obligaties van 33%tot 4% ten voordele van de overige financiële instrumenten (in hoofdzaak optie-premies) waarvan het aandeel opklom van 13% tot 71%.

Door de schrappingen en de inschrijvingen in 1999 zijn de brutoposities van desector nog sterker geconcentreerd bij een klein aantal vennootschappen. Op 31 de-cember 1999 bezaten de - qua omzet - 5 grootste beursvennootschappen 97% vanalle posities van de sector tegenover 85% in 1998 en 70% eind 1997.

In 1999 bleven de financiële schulden van de sector vrij stabiel door twee tegen-overgestelde bewegingen: enerzijds, de daling (bij dezelfde referentiegroep) van degrotendeels met financiële schulden gefinancierde hausseposities, en, anderzijds,de inschrijving in 1999 van nieuwe vennootschappen met over het algemeen hogefinanciële schulden.

In 1999 zijn de liquide middelen van de beursvennootschappen met 66% gestegen.Zoals blijkt uit tabel 14 zorgden vooral de grootste beursvennootschappen voor diestijging. Aangezien de vastgestelde hausse van de liquide middelen slechts vooreen kwart toe te schrijven is aan de algemene stijging van de cliëntendeposito’s, iszij in hoofdzaak een gevolg van het surplus aan liquide middelen. Dat surplusontstond bij bepaalde beursvennootschappen door de inkrimping van hun posities,terwijl het bij andere beursvennootschappen voortvloeide uit de aanzienlijke over-gedragen resultaten van het vorige boekjaar.

208 De beleggingsondernemingen CBF 1999-2000

2.1.4. De solvabiliteit

Het nuttig eigen vermogen van de sector is nagenoeg verdubbeld. Deze stijging is,enerzijds, terug te voeren op de toetreding tot de sector van nieuwe vennootschap-pen met een aanzienlijk eigen vermogen en, anderzijds, op de overdracht van deresultaten die in 1998 door de grootste vennootschappen werden geboekt. Devoormelde groep van vijf grote vennootschappen, die eind 1999 62% van het sec-torale eigen vermogen in handen hadden, leverden een bijdrage van bijna 80%aan deze groei.

8991 9991

negomrevnegietehnavneleddnatseB

)netsopkertfa-)1(owtreit+)1(enoreit(negomrevnegiegittuN 5,371 0,143

)2()1()eerhtreit(s'ocisirtkramroovnegomrevnegienavneleddnatsebednelluvnaA - -

netsiereV

neleddimkrewedmeervgnikkeD 8,67 9,77

avitcaetsavgnikkeD 1,24 6,04

netsokenemeglagnikkeD 3,22 7,62

:tietivitcaedtotgnikkertebtemnetsiereV

ocisirteiderk 2,73 9,84

s'ocisirtkram 2,23 7,671

)s'ocisirtkram+ocisirteiderk(laatoT 4,96 6,522

In grafiek 37 zijn de vennootschappen gegroepeerd volgens de omvang van huneigen vermogen. Binnenin deze grafiek is het percentage vermeld waarmee heteigen vermogen van elk van deze groepen in 1999 in totaal is toegenomen. Degeringste stijgingen werden opgetekend bij de groep vennootschappen met eeneigen vermogen van minder dan 1,2 M EUR, waarmee nogmaals wordt bevestigddat de groei van het eigen vermogen zich hoofdzakelijk heeft voorgedaan bij degrote vennootschappen (zie tabel 14).

(1) Zie voetnoten 1, 2 en 3 van tabel 11 in punt 1.5.1.(2) Aangezien de beursvennootschappen over ruimschoots voldoende nuttig eigen vermogen beschikken, werden de aanvullende

bestanddelen van eigen vermogen tot nu toe niet gekwantificeerd.

Grafiek 37: Uitsplitsing van de beursvennootschappen op grond van de omvang van hun eigen vermogen

Tabel 16: Synthese van de solvabiliteit van de sector (in M EUR)

> 6,2 M EUR

tussen 0,6 en 1,2 M EUR tussen 2,5 en 6,2 M EUR (250 M BEF)

tussen 1,2 en 2,5 M EURtussen 0,2 en 0,6 M EUR (25 M BEF)

209De beleggingsondernemingenCBF 1999-2000

Eind 1999 maakten 7 vennootschappen op 30 - tegenover 10 vennootschappen op34 een jaar eerder - gebruik van de overgangsregeling («grandfathering») (33). Heteigen vermogen van die vennootschappen blijkt, wanneer eenzelfde referentie-groep wordt beschouwd, in 1999 gemiddeld forser de hoogte te zijn ingegaan (24%)dan het eigen vermogen van de overige beursvennootschappen (21%), de voormeldegroep van vijf grote beursvennootschappen evenwel buiten beschouwing gelaten.

De gemiddelde solvabiliteitsratio («risk assets ratio») (34) van de sector kende in1999 weliswaar een onmiskenbare daling, maar handhaafde zich niettemin op hetuitstekende peil van 20,8% tegenover 24,3% een jaar voordien. De verklaring voordie terugval moet worden gezocht in de merkelijk strengere dekkingsvereisten voorhet marktrisico (zie tabel 16), meer bepaald ingevolge de toetreding tot de sectorvan vennootschappen met een intensieve handel voor eigen rekening. Wanneereenzelfde referentiegroep van vennootschappen wordt beschouwd, dan blijkt derisk assets ratio 36,1% te bereiken tegenover 24,2% eind 1998, wat moet wordentoegeschreven aan het feit dat het algemene risiconiveau bijna driemaal minder isgestegen dan het niveau van het nuttig eigen vermogen.

Grafiek 38: Evolutie van het nuttig eigen vermogen en van de risk assets ratio van de beursvennootschappen

Algemeen kan worden gesteld dat elke beursvennootschap haar risk assets ratio dehoogte zag ingaan, zoals blijkt uit grafiek 39 (verschuiving naar de hogere schij-ven). Eind 1999 had 83% van de beursvennootschappen (tegenover 79% eind 1998)een solvabiliteitsratio die 20% overschreed.

(33) Zie artikel 66, §2 van de wet van 6 april 1995 waarin is bepaald dat vennootschappen die voor eigenrekening een marktactiviteit uitoefenen maar qua eigen vermogen het wettelijk vereiste minimum van1,2 M EUR niet halen, deze activiteit onder welbepaalde voorwaarden toch kunnen voortzetten.

(34) Deze ratio geeft de verhouding weer tussen het eigen vermogen en het gewogen krediet- enmarktrisicovolume.

Risk assets ratio

Risk assets ratio bij eenzelfde referentiegroep

Eigen vermogenM

iljoe

n EU

R

210 De beleggingsondernemingen CBF 1999-2000

Grafiek 39: Spreiding van de risk assets ratio van eenzelfde referentiegroep van beursvennootschappen

Tabel 17: Segregatie van de cliëntengelden van de beursvennootschappen (in M EUR)

2.1.5. De segregatie van cliëntengelden

De beursvennootschappen moeten de gelden die zij voor rekening van hun cliën-ten in bezit houden, op een gezamenlijke of individuele «cliëntenrekening» plaat-sen bij een erkende instelling (35). Uit de gegevens per 31 december 1999 blijktdat die gelden nagenoeg uitsluitend zijn herbelegd in de vorm van zichtdeposito’sof termijndeposito’s op ten hoogste drie maanden en dat slechts één vennootschapten dele gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de gelden te herbeleggenin de vorm van schuldvorderingen met een oorspronkelijke of resterende looptijdvan ten hoogste drie maanden.

In een beperkt aantal welomschreven gevallen, kan voor bepaalde cliëntengeldeneen vrijstelling van de segregatieplicht worden verleend. Net als in 1998 maakteeen derde van de vennootschappen geen gebruik van deze mogelijkheid. De op-merkelijke toename van vrijgestelde gelden (zie punt 2.2. van tabel 17) is het ge-volg van specifieke ontwikkelingen bij een paar vennootschappen.

Op 31 december 1999 werd bij vijf vennootschappen een gebrek aan segregatievastgesteld. Deze situaties werden telkens snel rechtgezet.

.1 nedlegnetnëilcnestaalpeT 8991 9991

.1.1 negnilletsniednekrejibnegninekernetnëilcednavlaatoT 2,058 7,069

.2.1 negnilletsniednekrejibnegninekernetnëilcednavlaatoT 0,607 6,667

.3.1 )A(tohcsrevO 1,441 1,491

.2 nedlegnetnëilcedletsegjirV

.1.2 nedlegnetnëilcedletsegjirvroovavitcaegirevO 4,16 2,69

.2.2 )*(nedlegnetnëilcedletsegjirV 7,49 4,412

.3.2 )B(lihcsreV 2,33- 2,811-

.3 nedraawsgnikkeD

.1.3 nejitrapnegetnaatkaamegrevonedraawsgnikkeD 2,31 4,3

.2.3 snetnëilcnavnegnavtnonedraawsgnikkeD 5,61 4,6

.3.3 )C(lihcsreV 3,3- 0,3-

.4 )**(tohcsrevoneemeglA 1,58 4,86

(35) Binnen de beursvennootschap dient de segregatie dagelijks te worden gecontroleerd.

(*) Bestond in 1999 voor 75% uit gelden in transit.(**) Het algemene segregatie-overschot wordt voor elke beursvennootschap als volgt berekend: A - (B en/of

C) indien er tekorten worden vastgesteld bij B en/of C. Het algemene segregatie-overschot van desector wordt verkregen door het algemene segregatie-overschot van alle vennootschappen op te tellen.

Aan

tal b

eurs

venn

oots

chap

pen

211De beleggingsondernemingenCBF 1999-2000

2.1.6. De rendabiliteit

De sector kende in 1999 andermaal een uitmuntend jaar dat werd afgesloten meteen 50% hogere omzet (14% voor eenzelfde referentiegroep van vennootschap-pen) en een nettowinst die 275 M EUR bereikte, wat neerkomt op een stijging met123% (met 35% voor eenzelfde referentiegroep van vennootschappen) ten opzichtevan het reeds schitterende 1998. Het rendement op eigen vermogen van de sectorvertoonde een lichte terugval maar handhaafde zich niettemin op 58,6% tegenover60,8% eind 1998. Deze achteruitgang werd bij drie vierde van de vennootschap-pen opgetekend (zie grafiek 40). Wanneer eenzelfde referentiegroep van vennoot-schappen wordt beschouwd, geven de cijfers een meer uitgesproken daling te zien,met name 55,2% tegenover 66,1% een jaar voordien.

Grafiek 40: Indeling van eenzelfde referentiegroep van beursvennootschappen volgens hun rendementop eigen vermogen

In grafiek 41 zijn de prestaties weergegeven die de sector tijdens de laatste jarenheeft verwezenlijkt.

Grafiek 41: Evolutie van de omzet, van de winst na belasting en van het sectorale rendement op eigen vermogenin de negentiger jaren.

Aan

tal b

eurs

venn

oots

chap

pen

Milj

oen

EUR

Omzet

Resultaat na belasting

Rendement op eigen vermogen

212 De beleggingsondernemingen CBF 1999-2000

Toch dienen de ontwikkelingen die in 1999 konden worden vastgesteld enigszinsgenuanceerd te worden aangezien vrijwel 90% van de totale omzetgroei terug tevoeren is op de toetreding van nieuwe vennootschappen tot de sector. Bovendienmoet de resultaatsverbetering van de sector, wanneer eenzelfde referentiegroep vanvennootschappen wordt beschouwd, integraal worden toegeschreven aan de vijf groot-ste vennootschappen die 74% van de sectorale omzet realiseren, aangezien de resul-taten van de overige vennootschappen globaal gezien op hetzelfde niveau zijn ge-bleven. Tot slot zij vermeld dat de rendabiliteit van meer dan één beursvennootschapop vier in 1999 (tegenover één op vijf in 1998) niet boven 10% uitkwam en dat, netals in 1998, twee vennootschappen een nettoverlies hebben geleden.

Tabel 18: Evolutie van de basiscomponenten van de resultatenrekening (in M EUR)

Sinds de inschrijving van de nieuwe vennootschappen is de handel voor eigenrekening (nettoresultaten op posities) uitgegroeid tot de hoofdactiviteit van de sec-tor. Hoewel die activiteit voornamelijk geconcentreerd is bij vijf vennootschappen,vertegenwoordigt zij 52% van de sectorale omzet, wat ten koste gaat van deintermediatiediensten (makelaarslonen en provisies) waarvan het aandeel in desectorale omzet is teruggevallen tot 37%.

De gewijzigde samenstelling van de sector heeft ook een invloed gehad op deoverige bedrijfsopbrengsten die in totaal met 7% zijn teruggelopen (terwijl vooreenzelfde referentiegroep een stijging met 18% wordt vastgesteld). Globaal gezienkwam nagenoeg de helft van die opbrengsten in 1999 (tegenover 23% in 1998 en9% in 1997) voort uit de «corporate finance»-activiteit (hoewel slechts een beperktaantal vennootschappen die activiteit uitoefent), minder dan 20% uit het vermogens-beheer (tegenover 46% in 1998) en minder dan 10% uit de handel in deviezen.

De bedrijfskosten zijn - zowel op sectoraal niveau als wanneer eenzelfde referentie-groep wordt beschouwd - met 10% de hoogte ingegaan. Beschouwt men eenzelfdereferentiegroep dan blijken de personeelskosten en de kosten voor diverse goede-ren en diensten evenwel hoger te zijn opgelopen bij de groep met de grootste ven-nootschappen (23%) dan bij de groep met de overige vennootschappen (11%).

Hoewel de inning van een aanzienlijk bedrag aan dividenden door een paar beurs-vennootschappen, het totale financiële resultaat op het uitzonderlijke peil van8,3 M EUR heeft gebracht, blijft de bijdrage ervan in het sectorale nettoresultaatniettemin beperkt tot 3%.

(*) Voor dezelfde referentiegroep.(**) Exclusief een aanzienlijke meerwaarde geboekt door een belangrijke beursvennootschap bij de

realisatie van vaste activa.

8991 9991 gnigizjiw )*(gnigizjiw

seisivorpnenenolsraalekaM 5,081 7,381 %2 %9

seitisopponetatluserotteN 8,29 6,952 %081 %22

netsgnerbposfjirdeberednA 8,06 7,65 %7- %81

tezmO 0,433 0,005 %05 %41

netsoksfjirdeB 8,981 8,802 %01 %21

:navraaw netsoksleenosrep 7,95 2,76 %31 %81

netsneidneneredeogesrevid 2,901 3,121 %11 %81

netatluserelëicnaniF 9,1 3,8 %933 -

netatluserekjilrednoztiU 6,2 6,3 )**( %73 %73

gnitsaleB 5,52 0,82 %01 %61

gnitsalebantaatluserotteN 3,321 1,572 %321 %53

213De beleggingsondernemingenCBF 1999-2000

2.2. DE VENNOOTSCHAPPEN VOOR VERMOGENSBEHEER

Met de komst van vier nieuwe vennootschappen (36), telde de sector van de ven-nootschappen voor vermogensbeheer op 31 december 1999 27 vennootschappentegenover 23 een jaar voordien.

Grafiek 42: Evolutie van het aantal vennootschappen voor vermogensbeheer en van de beheerde fondsen (in MM EUR)

(*) Vennootschappen voor vermogensbeheer waarvan het merendeel van de rechten van deelnemingrechtstreeks of onrechtstreeks wordt gehouden door Belgische (43%) of Europese (57%) bancaireinstellingen.

Het volume aan beheerde fondsen heeft ook in 1999 indrukwekkende proportiesaangenomen door eind 1999 op te klimmen tot 100 MM EUR, na een reeds krach-tige toename tot 58 MM EUR eind 1998, komende van slechts 16 MM EUR eind1997. Deze groei is toe te schrijven aan de nieuwe inschrijvingen en, zij het ingeringere mate, aan de verdere uitbouw van de activiteiten van een aantal grotevennootschappen die in 1998 tot de sector waren toegetreden. Wanneer eenzelfdereferentiegroep van vennootschappen wordt beschouwd, dan blijkt de groei be-perkt gebleven te zijn tot 14,6%. Op te merken valt dat de tegoeden die eind 1999door de sector worden beheerd, 27% vertegenwoordigen van de tegoeden van decliënteel van de kredietinstellingen, of, met andere woorden, vergelijkbaar zijnmet het bedrag dat op de depositoboekjes bij de kredietinstellingen is geplaatst.

8991 9991 gnigizjiw 8991 9991 gnigizjiw 8991 9991 gnigizjiw

laatotsnalaB negomrevnegiE nesdnofedreeheB

)*(reehebsnegomrevroovneppahcstoonnev5 35 543 %455 31 532 %1071 623.45 918.49 %57

reehebsnegomrevroovneppahcstoonnevegirevO 22 82 %72 21 51 %42 830.4 128.4 %91

rotcesednavlaatoT 57 373 %793 52 052 %198 463.85 046.99 %17tezmO taatluserotteN

)*(reehebsnegomrevroovneppahcstoonnev5 25 171 %822 31 54 %832

reehebsnegomrevroovneppahcstoonnevegirevO 91 62 %83 7 9 %03

rotcesednavlaatoT 17 791 %771 02 45 %071potnemedneRnegomrevnegie

potnemedneRnesdnofedreeheb

)*(reehebsnegomrevroovneppahcstoonnev5 %5,201 %3,91 %520,0 %840,0

reehebsnegomrevroovneppahcstoonnevegirevO %2,45 %9,65 %461,0 %971,0

rotcesednavlaatoT %1,97 %5,12 %430,0 %450,0

(*) de vijf grootste vennootschappen in termen van omzet.

(36) AIM Trading N.V., Buttonwood N.V., Sercam N.V. en Fortis Investment Management Belgium N.V. dievoorheen waren ingeschreven op de lijst van de beursvennootschappen.

Aan

tal v

enno

otsc

happ

en

Aandeelhouderskring waarvan de meerderheid bestaat uit niet-institutionele aandeelhouders

Aandeelhouderskring waarvan de meerderheid bestaat uit institutionele aandeelhouders (*)

Beheerde fondsen

Milj

ard

EUR

Tabel 19: Kerncijfers voor de sector van de vennootschappen voor vermogensbeheer (in M EUR)

214 De beleggingsondernemingen CBF 1999-2000

De sectorale omzet (37), die nauw samenhangt met de omvang van de beheerdefondsen, is in 1999 nagenoeg verdrievoudigd (+ 120% bij eenzelfde referentiegroep)en kwam aldus eind 1999 uit op 200 M EUR. De vijf grootste vennootschappen zorg-den voor bijna 95% van die groei, wat grotendeels te verklaren valt door het feit dathun activiteiten hen in 1998 slechts geleidelijk aan werden overgedragen en hunomzet voor 1998 bijgevolg niet op een 12-maandelijkse jaarbasis werd berekend.

Het verloop van de omzet verschilt overigens sterk van vennootschap tot vennoot-schap. Zo zagen vier vennootschappen hun omzet dalen, sommige zelfs tot 25%,terwijl drie vennootschappen een omzetstijging van minder dan 25% lieten opte-kenen, acht vennootschappen een omzetstijging tussen 25% en 50% en vijf ven-nootschappen hun omzet in 1998 minstens wisten te verdubbelen.

Grafiek 43: Uitsplitsing van de diverse inkomsten van de vennootschappen voor vermogensbeheer

De opbrengsten uit discretionair beheer (honoraria voor beheerdiensten enretrocessies van makelaarslonen) maakten in 1999 een nog groter deel uit van detotale inkomsten van de sector (85% tegenover 79% eind 1998). De stijging van de«overige opbrengsten» van 13 M EUR eind 1998 tot 25 M EUR eind 1999 is voor-namelijk toe te schrijven aan de toetreding van een nieuwe vennootschap tot desector. In die «overige opbrengsten» zijn de honoraria vervat voor beleggingsadviesdie een terugval kenden van 44% tot 21% (beleggingsadvies kende een achteruit-gang met 7% tegenover 1998), alsook de inkomsten uit diensten waarbij orders inontvangst worden genomen en/of worden doorgegeven, waarvan het aandeel te-rugliep van 36% tot 22% (deze activiteit is in 1999 met 18% toegenomen).

Door de forse stijging van het sectorale eigen vermogen (van 25 M EUR eind 1998tot 250 M EUR eind 1999), waarvoor één enkele vennootschap (38) verantwoordelijkwas, bedroeg de gemiddelde rendabiliteit op het sectorale eigen vermogen eind1999 21,5% (166% wanneer die ene vennootschap buiten beschouwing wordt ge-laten), tegenover 79,1% eind 1998 en 38,9% eind 1997.

(37) Bestaat voor het merendeel uit, enerzijds, forfaitaire honoraria voor beheerdiensten, berekend op grondvan het bedrag van de in beheer gegeven tegoeden, en, anderzijds, uit prestatiegebonden honoraria,berekend op grond van de voor de beheerde portefeuilles gerealiseerde meerwaarden.

Milj

oen

EUR

Opbrengsten uit discretionair beheer Overige opbrengsten Financiële opbrengsten

215De beleggingsondernemingenCBF 1999-2000

Toch zagen twee vennootschappen op drie hun rendement op eigen vermogen in1999 inkrimpen. De onderstaande grafiek geeft de uiteenlopende rendements-percentages weer van de verschillende vennootschappen. Uit deze grafiek blijktduidelijk dat de zwakste rendementen het sterkst zijn afgebrokkeld. Zeven ven-nootschappen die samen 0,2% vertegenwoordigen van de door de sector beheerdetegoeden, leden in totaal een nettoverlies van 1,1 M EUR.

Grafiek 44: Uitsplitsing van het rendement op eigen vermogen van eenzelfde referentiegroep van vennootschappenvoor vermogensbeheer

2.3. DE VENNOOTSCHAPPEN VOOR MAKELARIJIN FINANCIËLE INSTRUMENTEN

In 1999 deed één van de meest actieve makelaars afstand van zijn vergunningwaardoor het aantal vennootschappen dat de sector telt, werd teruggebracht totdrie.

Mede als gevolg van de terugtrekking van deze vennootschap, kende de sectoraleomzet een terugval met 54% en daalde het activiteitsvolume, uitgedrukt in aantalverrichtingen, met 62%.

(38) waarvan het uitermate hoge eigen vermogen nagenoeg 90% vertegenwoordigt van het totale sectoraleeigen vermogen.

Aan

tal v

enno

otsc

happ

en v

oor

verm

ogen

sbeh

eer

216 De beleggingsondernemingen CBF 1999-2000

Grafiek 45: Uitsplitsing van de omzet (vóór korting) volgens het type activiteit (39) (in M EUR)

(39) De vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten kennen hun cliënten doorgaans eenkorting toe op grond van de door hen gegenereerde omzet. Deze korting wordt berekend op detotaliteit van de verrichtingen.

(40) Zie jaarverslag 1997-1998, p. 227.

(41) Een rechtstreeks gevolg van de invoering van de eenheidsmunt.

(42) Zie jaarverslag 1998-1999, p. 65 en 66.

Om redenen waarop reeds in vorige verslagen (40) nader werd ingegaan, is hetniettemin de gehele Belgische sector die waardevolle marktaandelen zag over-gaan in handen van buitenlands, voornamelijk Europese concurrenten. Wanneereenzelfde referentiegroep van vennootschappen wordt beschouwd, blijkt dat deomzet er ten opzichte van eind 1998 daadwerkelijk op achteruitgegaan is met27%. Die dalende tendens heeft zich in alle bedrijfssegmenten afgetekend: zowelin de wisselmakelarij (- 79%) (41) als in de depositomakelarij (- 28%) en in demakelarij voor financiële instrumenten (- 17%). In dit laatste segment, dat thansgoed is voor nagenoeg 70% van de opbrengsten van de sector, valt bij alleproductengamma’s een inkrimping waar te nemen van de makelaarslonen.

De situatie, die al voor de hele sector zorgwekkend was in 1998, verslechterde nog in1999. De vennootschappen in de sector reageerden daarop door herstructureringendoor te voeren die hun concurrentiekracht moesten verbeteren. Desalniettemin boek-ten zij eind 1999 een nettoverlies van 2,1 M EUR tegenover 0,3 M EUR eind 1998.

2.4. VENNOOTSCHAPPEN VOOR PLAATSING VAN ORDERSIN FINANCIËLE INSTRUMENTENDeze nieuwe sector, gecreëerd door de wet van 10 maart 1999 (42), telde op 31 de-cember 1999 slechts twee vennootschappen. Toch zou de uitbreiding ervan met an-dere vennootschappen niet op zich laten wachten (tijdens de eerste zes maandenvan het jaar 2000 werden reeds twee nieuwe vennootschappen ingeschreven).

Op 31 december 1999 beschikte deze sector over een eigen vermogen van7,3 M EUR en bedroeg de sectorale omzet 3,4 M EUR, met dien verstande dat hetreglementaire kader waarin deze vennootschappen werkzaam zijn, zeer recent isen dat de werkzaamheden die hieronder vallen, bij wijze van uitzondering, danook niet op een 12-maandelijkse jaarbasis kunnen worden beschouwd.

Milj

oen

EUR

Financiële instrumenten Deposito's Wisselverrichtingen

217De wisselkantorenCBF 1999-2000

Tabel 20: Evolutie van de kerncijfers

De sector der wisselkantoren vertoonde in 1999 een wijzigend beeld t.o.v. 1998:waar het aantal wisselkantoren met 2 eenheden steeg, daalde de globale omzetmet 0,7 MM EUR of 12%, en dit vooral wat betreft de activiteiten in de biljetten-handel uit de euro-zone en de minder klassieke munten.

Opmerkelijk hierbij was dat deze daling zich vooral situeerde bij de grootste wissel-kantoren. Gezien 55% van de totale omzet gerealiseerd wordt in valuta uit de euro-zone, lijkt de toekomst van heel wat wisselkantoren na de invoering van deeurobiljetten in 2002 hoogst onzeker.

3. DE WISSELKANTOREN

8991 9991

nerotnaklatnaA 43 63

neppahcstoonnevnavraaw 72 82

)RUEMMni(tezmO 8,5 1,5

enoz-oruenavraaw 1,3 8,2

DSU 2,1 0,1

PBG 3,0 3,0

eredna 2,1 0,1

)Mni(negnithcirrevlatnaA 15,4 75,4

enoz-oruenavraaw 47,2 27,2

DSU 39,0 09,0

PBG 33,0 23,0

eredna 15,0 36,0

219De openbare effectenuitgiftenCBF 1999-2000

4.1. ALGEMENE SITUERING VAN DE FINANCIËLE MARKTEN

De financiële markten kregen in 1999 te kampen met rentestijgingen en, vooral inde Verenigde Staten, met een klimaat van inflatiedreiging. Bij de opkomende mark-ten, die na de crisis van 1998 een stabilisatie kenden, bleef vooral de toestand inRusland zorgen baren. Brazilië genoot ruime steun, op initiatief van het IMF, en ookde Oost-Aziatische economieën kenden een herstel. In Europa kwam langzamer-hand de groei sterker op gang; de financiële markten zochten ook daar, na eensterk 1998, echter duidelijk hun tweede adem.

De Beurs van Brussel presteerde eerder teleurstellend. De koersen op andere Euro-pese beurzen kenden een matige tot spectaculaire groei, maar de Bel20 daalde met5% . Hierbij dient wel in aanmerking genomen dat de Brusselse index qua prestatievorig jaar op de tweede plaats kwam in Europa. De evolutie in 1999 moet daaren-tegen als zwak worden aangemerkt. Behoudens de bouw (+ 15%), de non-ferro(+ 28% na een zwak 1998) en de diverse diensten (+ 35%) noteerden alle sectoreneen negatieve return. Bij deze laatste groep dient opgemerkt dat vooral enkeleondernemingen met een «high tech»-imago zeer goed presteerden. Ook de eerstehelft van 2000 vertoont als algemene trend een aarzelend tot zwak koersverloopvoor de Bel20.

4. DE OPENBARE

EFFECTENUITGIFTEN

220 De openbare effectenuitgiften CBF 1999-2000

Grafiek 46: Evolutie van de Bel 20-index (slotkoers)

Bron: Brussels Stock Exchange

Bron: Easdaq

Het fenomeen van de «high-tech»-hype weerspiegelt zich ook in de sterke presta-tie van de Easdaq All Shares index in 1999. Deze deed, net zoals zijn Amerikaansetegenhanger NASDAQ, vooral in het laatste trimester van 1999 volop zijn voor-deel met de voorkeur van beleggers voor aandelen van ondernemingen uit de«nieuwe economie». In de laatste maanden van 1999 kende de EASI, na een wis-selvallige eerste jaarhelft, een explosieve toename (+ 74%) om vlak bij de grens1.500 punten te eindigen. De gemiddelde dagomzetten op Easdaq kenden, zowelin aantal aandelen als in tegenwaarde, vanaf eind october eveneens een spectacu-laire toename: in november en december lagen beide cijfers ruim driemaal bovenhet gemiddelde van de eerste tien maanden. In maart 2000 is echter, na eerst nogeen verdere snelle groei, aan deze gunstige evolutie een abrupt einde komen.

Grafiek 47: Evolutie van de Easi-index

Jan Feb Maart April Mei Juni Juli Aug Sept Okt Nov Dec Jan Feb Maart April Mei Juni99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 00 00 00 00 00 00

Jan Feb Maart April Mei Juni Juli Aug Sept Okt Nov Dec99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99 99

221De openbare effectenuitgiftenCBF 1999-2000

De totale beurskapitalisatie van de genoteerde Belgische ondernemingen liep in1999 met 11,5% terug tot 184,5 MM EUR. De zwakke prestatie van de Brusselsebeurs, maar ook de verdwijning van enkele traditionele waarden, een nasleep vanovernames en herstructureringen, droeg hiertoe bij. Een gunstige evolutie is dat degrootste verrichtingen omruilbiedingen betroffen; hierdoor werd de totale kapitalisatieminder sterk aangetast dan bij aankoopbiedingen. Niettemin betekende deverdwijning van Petrofina en Tractebel uit de Bel20 een nieuwe aderlating voor deindex.

Grafiek 48: Evolutie van de beurskapitalisatie van de Belgische effecten (in MM EUR)

Bron: Brussels Stock Exchange

De gemiddelde dagomzetten op de Brusselse beurs kenden globaal een lichte te-rugval; januari startte nog met nieuwe recordvolumes, maar de toename viel zeersnel stil. In de maanden juni tot september lag de omzet een kwart lager dan indezelfde periode van het vorige jaar. Een herstel in de laatste drie maanden vol-stond niet om de trend te keren. Voor de handel in Belgische aandelen bleef deschade beperkt tot 0,1%, maar de omzet van buitenlendse waarden liep met 8,7%terug, waardoor hun aandeel in de totale omzet nog slechts 8,3% bedraagt (tegen9% een jaar eerder en 29,3% in 1990.

Ook in een beurswereld zijn globalisatie en internationalisatie de nieuwe orde-woorden; de evolutie werdt mede bepaald door de invoering van de euro. In dezenieuwe context dienen ook de kapitaalmarkten hun rol en betekenis telkens op-nieuw te bevestigen.

De overheid verhoogde van haar kant het netto-beroep op de kapitaalmarkt metbijna een derde tot 21, 74 MM EUR, waarbij minder staatsbons werden geplaatst,maar de toewijzing van nieuwe OLO’s tot 20,7 MM EUR toenam.

Milj

ard

EUR

222 De openbare effectenuitgiften CBF 1999-2000

4.2. HET BEROEP OP DE KAPITAALMARKT DOOR DE PRIVE-SECTOR

4.2.1. Aandelen

De inzameling van kapitaal door Belgische ondernemingen onder de vorm vanopenbaar aanbod van aandelen verdubbelde tot ruim 2 MM EUR; hierbij dient aan-gestipt dat alleen reeds de verrichting van Agfa Gevaert, de grootste uit de geschie-denis van de Beurs van Brussel, 770 M EUR bedroeg. 1999 was dan ook een uit-zonderlijk jaar voor de inzameling van aandelenkapitaal door Belgische onderne-mingen, vermits het totaal geplaatste aandelenkapitaal - ook zonder rekening tehouden met deze mega-verrichting - ruim boven dat van vorig jaar ligt.

Tabel 21: Evolutie van de belangrijkste componenten van het openbaar beroep op de primaire kapitalmarkt (1)

7991 8991 9991)RUEM( )RUEM( )RUEM(

.1 nelednaanavetfigtiU

neppahcstoonnevehcsigleB 775.1 350.1 900.2

)2(neppahcstoonnevesdnalnetiuB 91 79 271laatoT 695.1 051.1 181.2

.2 nezeivedponexedninelednaaneepostnarrawnavetfigtiU 926 492 01

.3 seitagilbonavetfigtiU

neppahcstoonnevehcsigleB 549 856 672

neppahcstoonnevesdnalnetiuB 253 999 112.2laatoT 792.1 856.1 884.2

.4 netacifitrecedletsegrethcanavetfigtiU 429 375 791.2)3(negnilletsniteiderkrood

.5 rednootnaasnobeitasilatipaknavetfigtiU 512 671 04

.6 netacifitrecdeogtsavnavetfigtiU 251 49 0

.7 netacifitrecdeogtsavnavetfigtiU

gniggelebeveitcellocroovnegnilletsniehcsigleB 840.21 919.91 880.62

gniggelebeveitcellocroovnegnilletsniesdnalnetiuB 012.9 008.01 140.31 (v)

)s'VACISnavraaw( )450.9( )196.01( .b.nlaatoT 952.12 917.03 921.93

.8 ))4(diehrevOehcsigleBedroodseitagilbonavetfigtiU

)5(negninelsdiehrevoekeissalK 0 0 0

snobstaatS 281.1 495.1 040.1

(1) Bruto-uitgiften van effecten in België.(2) De cijfergegevens houden geen rekening met de uitgifte van certificaten die buitenlandse effecten

vertegenwoordigen.(3) Sinds de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, is voor de

doorlopende uitgifte van dergelijke certificaten een prospectus vereist.(4) Bron: Administratie van de Schatkist.(5) Inclusief de uitgiften van de Gewesten.De middelen ingezameld via OLO's zijn niet in deze tabel opgenomen.Einde 1999 betreft het een bedrag van 28.222 M EUR.De bedragen omvatten zowel de aanbestedingen als de omruilingen van klassieke leningen en lineaireobligaties tegen nieuwe lineaire obligaties: resp. 20.695 en 7.527 M EUR.

223De openbare effectenuitgiftenCBF 1999-2000

Ook de uitgifte van aandelen door buitenlandse ondernemingen nam spectaculairtoe met 77%. Hierbij valt het op dat respectievelijk 1/4 en 1/5 van dit volumeafkomstig zijn van uitgiften voorbehouden aan het personeel en van de uitoefeningvan keuzedividenden.

Ondanks haar minder goede prestatie speelt de beurs derhalve haar rol als pri-maire aandelenmarkt blijkbaar nog steeds met succes. Ook in 2000 wordt deze rolsuccesvol verder gezet.

Met tien nieuwe introducties van Belgische bedrijven op de Beurs van Brussel,waarvan één door overheveling van de Euro-NM, vier op de Euro-NM en twee opEasdaq wordt de vernieuwing van de populatie aan genoteerde bedrijven verder-gezet. Met Agfa Gevaert komt opnieuw een grote onderneming op de koerslijst vande Beurs van Brussel postvatten. Ook de uitgifte en notering in België van aandelenvan buitenlandse ondernemingen kent een verdere groei ,zowel via de Beurs vanBrussel, de Euro-NM en Easdaq als via emissies bestemd voor het personeel vaninternationale groepen.

4.2.2. Openbare aankoop- en ruilaanbiedingen

Met 40 verrichtingen was ook 1999 een bewogen jaar voor openbare aanbiedin-gen tot aankoop of omruiling van aandelen. De 4 grootste verrichtingen waren:Total/Petrofina, Suez Lyonnaise des Eaux/Tractebel, Dexia en Heidelberger Cement/CBR. Opmerkelijk is dat deze vier verrichtingen omruilingen betroffen en niet eenlouter bod tot inkoop of terugtrekking van de beurs.

Tabel 22: Openbare aankoop-en ruilaanbiedingen (in M EUR)

4991 6991 8991 9991

)1(gardeB 05 924 298.31 854.01 )2(

4.2.3. Obligaties

De uitgifte van vastrentende instrumenten kende een eerder gemengd succes.DeBelgische obligatiemarkt tekende, met bijna 2,5 MM EUR nieuwe uitgiften een toe-name op van nagenoeg 50%. Kenmerkend hierbij is dat deze groei uitsluitend doorbuitenlandse emittenten wordt gerealiseerd; Belgische ondernemingen haalden,met 276 M EUR, minder dan de helft op van de bedragen die in elk van beidevoorgaande jaren werden ingezameld. Ook hier speelt de invoering euro, die demarkten sterk heeft geglobaliseerd, duidelijk een belangrijke rol.

(1) Waarde van de aandelen waarop tijdens dat jaar een openbaar bod werd gedaan (aankoopbod:op basis van de geboden prijs; ruilbod: op basis van de eerste koers na openstelling van het bod).

(2) Voor de internationale verrichting Dexia, die in totaal internationaal betrekking had op 6 MM EUR,zijn geen resultaten bekend, die specifiek op België betrekking hebben.

224 De openbare effectenuitgiften CBF 1999-2000

Merkwaardig in deze evolutie is de omvang van uitgifteverrichtingen van obliga-ties, waarvan hetzij het rendement, hetzij de terugbetaalwaarde gekoppeld is aande evolutie van een aandeel, een aandelenkorf of een beursindex. Binnen dezecategorie zijn vooral de uitgiften van zgn. reverse convertibles bijzonder succesvolgeweest. Bij deze instrumenten behoudt de emittent zich, in ruil voor een hogererente, de keuze voor de terugbetaling te verrichten in aandelen of in cash.

4.2.4. Vastgoedcertificaten

De sector van de vastgoedcertificaten is, na de bescheiden herneming vorig jaar,opnieuw volledig tot stilstand gekomen. Ongetwijfeld speelt hierin mede datvastgoedbevaks, waarvan de cijfers zijn opgenomen in deze van de ICB’s, in 1999voor ruim 400 M EUR aan nieuwe middelen aantrokken.

4.2.5. Achtergestelde certificaten

Deze ontleningsvorm kende bij de kredietinstellingen een succes zonder voorgaande:het geplaatst volume werd maar liefst verviervoudigd in vergelijking met 1998 enlag ruim twee maal hoger dan het recordpeil van 1997. Vooral de verrichting opge-zet door KBC, met 1385 M EUR, was omvangrijk; ook Fortis en BBL, elk met270 M EUR, deden een beroep op achtergestelde certificaten.

4.2.6. Afgeleide instrumenten

Na enkele opmerkelijke succesjaren kende de publieke uitgifte van warrants opaandelenindices en op deviezen een forse terugval: amper 10 M EUR werd ge-plaatst; in 1996 werd, met nagenoeg 800 M EUR, een voorlopig recordpeil bereikt.Er dient hierbij evenwel opgemerkt dat de notering van privaat geplaatste warrantseen verdere groei kent.

De activiteiten op BXS Derivatives werd uiteraard sterk beinvloed door de invoe-ring van de euro. Op de rentemarkt worden voortaan enkel nog futurescontractenop de Euribor op 3 maanden verhandeld. Voor deviezenverrichtingen is enkel nogde markt in opties op de wisselkoers USD/EUR actief.

Op de aandelenmarkt worden verder de klassieke producten op Belgische aande-len, op de Bel20 en op Zuid-Afrikaanse goudmijnen aangeboden. De grote ver-nieuwing kwam echter op het jaareinde door de introductie van de mini-Bel20-optie. Deze optie, met een nul-uitoefenprijs, vertegenwoordigt de facto een hon-derdste deel van de waarde van de Bel20 en wordt in veelvouden van 10 verhan-deld. Ondanks haar late introductie stond deze optie, met 4,89 miljoen stuks, invoor twee derden van het aantal in 1999 verhandelde contracten en voor een be-langrijk deel van de jaaraangroei. De klassieke producten op de Bel20 en opBelgische aandelen kenden nog een mooie groei, terwijl de deviezen- en goud-opties hun omzet met respectievelijk 88 en 75% zagen inkrimpen.

225De openbare effectenuitgiftenCBF 1999-2000

4.3. DE INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING

De instellingen voor collectieve belegging hebben in 1999 op indrukwekkendewijze hun groei verdergezet. Zowel het aantal ingeschreven instellingen en com-partimenten als de beheerde kapitalen kenden opnieuw een zeer belangrijke toe-name.

Op 31 december 1999 waren voor commercialisatie in België 400 ICB’s ingeschre-ven, die samen 3.220 ingeschreven compartimenten (43) telden. Op één jaar tijdnamen het aantal instellingen slechts met 4,7% toe; het aantal compartimentensteeg evenwel met 22,6%. Dit toont zeer duidelijk aan dat de compartimentstructuurvan de gemiddelde ICB’s steeds complexer wordt. Dit kan op termijn demarkttransparantie hinderen.

Aan

tal c

ompa

rtim

ente

n

Naar Belgisch recht Buitenlandse met Europees paspoort Buitenlandse zonder Europees paspoort

Grafiek 49: Evolutie van het aantal compartimenten van de in België ingeschreven ICB’s (*)

(*) Niet alle in België ingeschreven ICB’s zijn noodzakelijkerwijze actief in België.

Van de 257 in België ingeschreven buitenlandse ICB’s beschikken er 219 over hetICBE-statuut (europees paspoort). De oorsprong van de buitenlandse ICB’s in Belgiëingeschreven is zeer sterk geconcentreerd: Luxemburg vertegenwoordigt nagenoeg2/3, zowel voor ICB’s met europees paspoort als voor de andere; daarbuiten heb-ben enkel Duitsland en Frankrijk een representatief marktaandeel.

(43) Het aantal effectief gecommercialiseerde compartimenten ligt evenwel beduidend lager.

226 De openbare effectenuitgiften CBF 1999-2000

Grafiek 50: Nationaliteit van de ICB’s naar buitenlands recht die aan de voorwaarde van de Richtlijn voldoen

De brutto-inschrijvingen voor Belgische ICB’s hebben, met ruim 26 MM EUR, eennieuw recordpeil bereikt; de toename der terugbetalingen (12,1 MM EUR) houdtrelatief gelijke tred met de groei van de sector in de voorgaande jaren. De netto-inlage van nieuwe kapitalen bedroeg 17,6 MM EUR, waarvan het grootste part,14,0 MM EUR, door ICB’s naar Belgisch recht werd ingezameld. Dit laatste cijferligt 22% hoger dan dit van vorig jaar; er mag derhave worden gesteld dat de ICB’snaar Belgisch recht hun opmars bestendigen. Naar aard van de onderliggende be-leggingen wordt 2/3 van de netto-inlage van Belgische ICB’s opgetekend door dezedie beleggen in aandelen en door «equifix»-ICB’s; ook dakfondsen (14%) en ge-mengde ICB’s (9%) nemen een betekenisvol deel van de groei voor hun rekening.

Grafiek 51: Evolutie van de toe- en uittredingen van de Belgische ICB’s

Tota

al in

schr

ijvin

gen

in M

EU

R

Terugbetalingen Netto-inlagen

Andere1% Frans

8%

Luxemburgs63%

Duits22%

Nederlands3%

Iers3%

227De openbare effectenuitgiftenCBF 1999-2000

Tabel 23: Evolutie van de instellingen voor collectieve belegging waarvan de rechten van deelneming openbaarworden uitgegeven in België (aantal en netto-inbreng)

Ondanks het minder gunstige beursklimaat, waardoor de waardestijging van be-staande activa minder spectaculair was dan in 1998, bereikte het totaal beheerdevermogen dat in België door ICB’s werd ingezameld, 124 MM EUR. Dit cijfer houdteen groei in met 27% t.o.v. 1998; op amper vier jaar tijd - sinds de geringe terugvalin 1995 - stegen deze bedragen met een factor 2,5.

Sinds het in werking treden van het nieuwe regime onder de wet van 4 decem-ber 1990 hebben de ICB’s naar Belgisch recht onverdroten hun marktaandeel ver-groot; in 1999 steeg dit van 54 to 58%; amper 4 jaar geleden bedroeg dit aandeelslechts 39%. Deze evolutie steunt ongetwijfeld in belangrijke mate op de aard vande onderliggende beleggingen: Belgische ICB’s zijn, mede omwille van hun fiscalestatuut, veel sterker gericht op beleggingen in aandelen en aanverwante instru-menten; bij ICB’s in vastrentende producten blijft het overwicht van de buiten-landse ICB’s uitgesproken.

7991 8991 9991latnaA RUEMni latnaA RUEMni latnaA RUEMni

negnilletsnisgniggelebehcsigleB *89 483.5 *411 964.11 *021 230.41

:navraaw nesdnofsgniggelebenoweg 6 211- 21 99 21 487

skeveB 97 214.5 09 152.11 69 306.21

nesdnofraapsneoisnep 31 48 21 911 21 546

negnilletsnisgniggelebesdnalnetiuB 232 448.1 052 065.1 752 485.3

:navraaw nesdnof 76 73 37 81 97 .b.n

skeveB 561 708.1 771 245.1 871 .b.n

laatoT 033 922.7 463 920.31 773 616.71

Grafiek 52: Netto-actief van de Belgische en in België gecommercialiseerde buitenlandse ICB’s, en marktaandeelvan de Belgische ICB’s in het totaal van de in België gecommercialiseerde ICB’s

* Exclusief de beleggingsvennootschappen die beleggen in vastgoed, de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en de Privak:10 in 1997, 18 in 1998 en 23 in 1999.

Milj

ard

EUR

Belgische ICB's Buitenlandse ICB's Marktaandeel Belgische ICB's

228 De openbare effectenuitgiften CBF 1999-2000

Pensioen-spaar-

fondsen7%Gemengde

15%

Equifix22%

Aandelen26%

Obligaties26%

Monetaire4%

Grafiek 53: Relatief belang van de in België gecommercialiseerde ICB-producten (*)

(*) Exclusief de beleggingsvennootschappen die beleggen in vastgoed, de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en de Privak.

Een verdere analyse van dit groeicijfer wijst uit dat:

- de ICB’s die beleggen in vastrentende producten reeds zes jaar een stagnatiekennen, die ook in 1999 werd bevestigd; hierdoor loopt hun marktaandeel verderterug tot amper nog 29%, tegen bijna 40% een jaar geleden;

- binnen deze categorie beleggingen in monetaire ICB’s nagenoeg volledig werdenafgebouwd ten voordele van deze in obligataire ICB’s op middellange en langetermijn;

- bij de meer op aandelen en equity-indexen afgestemde ICB’s de groei bijzonderopmerkelijk is geweest; in 1999 bedroeg deze 44%;

- ook binnen dit segment een duidelijke verschuiving merkbaar is: de groei is vooralterug te vinden bij aandelen-ICB’s gericht op buitenlandse aandelen en indicesen, in iets mindere mate, bij gemengde ICB’s en bij dakfondsen;

- mede door de vrij strikte beleggingbeperkingen, waaraan zij omwille van hunfiscaal statuut gebonden zijn, de pensioenspaarfondsen er niet in slagen dezetendens te volgen; zij zien hun totale activa stagneren op ongeveer 8 MM EURondanks nieuwe inschrijvingen voor een bedrag van 620 M EUR.

Vastgoed-ICB’s hebben, vooral door de introductie van nieuwe instellingen, hetbeheerd vermogen met 44% zien toenemen. De activa van vennootschappen voorbelegging in schuldvorderingen zijn, door het uitblijven van nieuwe verrichtingen,op 2,7 MM EUR gebleven. Zowel de invoering van een regime voor private ver-richtingen - enkel bestemd voor institutionele beleggers - als de geringe aantrek-kingskracht van vastrentende producten spelen hierbij allicht een rol.

Pensioen-spaar-

fondsen8%Gemengde

13%

Equifix21% Aandelen

19%

Obligaties34%

Monetaire5%

229De openbare effectenuitgiftenCBF 1999-2000

Grafiek 54: Relatief belang van de producten van de Belgische ICB’s (*)

(*) Om een betere vergelijking mogelijk te maken tussen de ICB’s naar Belgisch recht en de ICB’s naar buitenlands recht, is de uitsplitsingniet langer gebaseerd op de aard van de in portefeuille gehouden activa maar op het beleggingsbeleid.

Andere (waarvandakfondsen)

7%

Pensioen-spaar-

fondsen16%

Gemengde10%

Equifix24%

Aandelen27%

Obligaties14%

Monetaire2%

Andere (waarvandakfondsen)

14%

Pensioen-spaar-

fondsen11%

Gemengde9%

Equifix23%

Aandelen31%

Obligaties11%

Monetaire1%