Infoblad stooktoestellen

10
Onderhoud, nazicht en meetverplichtingen van stooktoestellen en andere branders Infoblad Er bestaat heel wat wetgeving omtrent het onderhoud en nazicht van branders. Bovendien worden in vele gevallen ook nog emissiemetingen en –grenswaarden opgelegd. Dit infoblad probeert een bondig maar toch zo volledig mogelijk over- zicht te geven van deze verplichtingen. CENTRALE STOOKTOESTELLEN Waarover gaat het ? Een stooktoestel is een technisch toestel waarin een brandstof verbrand wordt om de gegenereerde warmte te gebruiken voor ruimteverwarming of voor de aanmaak van warm verbruikswater. Een centraal stooktoestel is een stooktoestel met een centrale stookketel en, optioneel, een aparte brander, waarbij de gegenereerde warmte via een geleid en gekanaliseerd transportsysteem verdeeld wordt naar meerdere, afzonderlijke ruimten en, optioneel, naar een voorziening voor de productie van warm verbruikswater. De bijhorende verplichtingen worden geregeld door het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het onderhoud en nazicht van stooktoestellen voor de centrale verwarming van gebouwen en/of voor de aanmaak van warm verbruikswater (B.S. 27/04/2007). Dit besluit trad in werking op 1 juni 2007. Het is van toepassing op alle centrale toestellen : zowel diegene die gevoed worden met stookolie of gas (vanaf 20 kW) als diegene voor vaste brandstoffen (geen minimumvermogen). Het is niet van toepassing op individuele toestellen zoals bvb. kacheltjes of gasgeisers. Verplichtingen voor de gebruiker 1. Keuring vóór ingebruikname van een nieuw stooktoestel In geval van de plaatsing van een nieuw toestel dient een keuring te gebeuren vóór ingebruikname door een erkend tech- nicus. Het rapport is te bewaren zolang het toestel in gebruik is. Indien het toestel niet-conform bevonden wordt, is een aanpassing en herkeuring binnen de 3 maand nodig. Deze verplichting geldt sinds 1 juni 2007 voor vloeibare en vaste brandstoffen en werd op 1 juni 2010 van kracht voor cv- ketels gestookt met gasvormige brandstoffen. 2. Periodiek onderhoud: toestel in goede en veilige staat houden De gebruiker is verplicht zijn toestel in goede en veilige staat van werking te houden. Dit houdt o.a. in dat een bepaalde onderhoudsfrequentie gerespecteerd moet worden: 1

description

 

Transcript of Infoblad stooktoestellen

Onderhoud, nazicht en meetverplichtingen van stooktoestellen en andere branders

Infoblad

Er bestaat heel wat wetgeving omtrent het onderhoud en nazicht van branders. Bovendien worden in vele gevallen ook nog emissiemetingen en –grenswaarden opgelegd. Dit infoblad probeert een bondig maar toch zo volledig mogelijk over-zicht te geven van deze verplichtingen.

CENTRALE STOOKTOESTELLEN

Waarover gaat het ?

Een stooktoestel is een technisch toestel waarin een brandstof verbrand wordt om de gegenereerde warmte te gebruiken voor ruimteverwarming of voor de aanmaak van warm verbruikswater.Een centraal stooktoestel is een stooktoestel met een centrale stookketel en, optioneel, een aparte brander, waarbij de gegenereerde warmte via een geleid en gekanaliseerd transportsysteem verdeeld wordt naar meerdere, afzonderlijke ruimten en, optioneel, naar een voorziening voor de productie van warm verbruikswater. De bijhorende verplichtingen worden geregeld door het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het onderhoud en nazicht van stooktoestellen voor de centrale verwarming van gebouwen en/of voor de aanmaak van warm verbruikswater (B.S. 27/04/2007). Dit besluit trad in werking op 1 juni 2007.Het is van toepassing op alle centrale toestellen : zowel diegene die gevoed worden met stookolie of gas (vanaf 20 kW) als diegene voor vaste brandstoffen (geen minimumvermogen). Het is niet van toepassing op individuele toestellen zoals bvb. kacheltjes of gasgeisers.

Verplichtingen voor de gebruiker

1. Keuring vóór ingebruikname van een nieuw stooktoestelIn geval van de plaatsing van een nieuw toestel dient een keuring te gebeuren vóór ingebruikname door een erkend tech-nicus. Het rapport is te bewaren zolang het toestel in gebruik is. Indien het toestel niet-conform bevonden wordt, is een aanpassing en herkeuring binnen de 3 maand nodig. Deze verplichting geldt sinds 1 juni 2007 voor vloeibare en vaste brandstoffen en werd op 1 juni 2010 van kracht voor cv-ketels gestookt met gasvormige brandstoffen.

2. Periodiek onderhoud: toestel in goede en veilige staat houdenDe gebruiker is verplicht zijn toestel in goede en veilige staat van werking te houden. Dit houdt o.a. in dat een bepaalde onderhoudsfrequentie gerespecteerd moet worden:

1

brandstof vermogen frequentie door wievast alle jaarlijks geschoold vakmanvloeibaar ≥ 20 kW jaarlijks erkend technicus vloeibare

brandstofgasvormig ≥ 20 kW 2-jaarlijks erkend technicus gasvor-

mige brandstof G1/G2/G3*

* G1: stooktoestel waarvan de verbrandingslucht ontnomen wordt uit het stooklokaal (atmosferische gasketel), G2: stooktoestel waarvan de verbrandingslucht niet ontnomen wordt uit het stooklokaal maar rechtstreeks van buiten (gasunit), G3: gasketel met ventilatorbrander.

De schoorsteen en de ketel moeten gereinigd en nagekeken worden. De brander moet onderhouden worden en er moet een rookgasanalyse gebeuren ter controle van de emissies. Er moet een reinigingsattest en een verbrandingsattest opge-steld worden. Het reinigen en controleren van de schoorsteen mag uitgevoerd worden door een schoorsteenveger. Indien uit de keuring blijkt dat het toestel niet voldoet, dan is een aanpassing en nieuw onderhoudsattest binnen de 3 maand nodig.De tijd tussen 2 onderhoudsbeurten mag niet langer zijn dan de onderhoudsfrequentie + 3 maanden. De attesten van de laatste 2 onderhoudsbeurten moeten worden bijgehouden. Overgangsmaatregel: Bij gebruik van vloeibare of vaste brandstof blijven de oude attesten 1 jaar geldig. Bij gebruik van gasvormige brandstof is een eerste attest vereist voor 1 juni 2010 !

3. VerwarmingsauditVoor toestellen die 5 jaar oud worden, dient bij een eerstvolgende onderhoudsbeurt een verwarmingsaudit uitgevoerd te worden. Het verslag dient bijgehouden te worden. Deze verwarmingsaudit dient vervolgens vijfjaarlijks opnieuw uitge-voerd te worden.Voor stooktoestellen met een nominaal vermogen van meer dan 100 kW dient de audit echter reeds tweejaarlijks (in geval van vloeibare brandstof) of vierjaarlijks (gasvormige brandstof) te worden uitgevoerd.

brandstof vermogen door wievast alle erkend technicus verwarmingsauditvloeibaar 20 – 100 kW erkend technicus vloeibare brandstofvloeibaar > 100 kW

of bestaande uit meerdere ketelserkend technicus verwarmingsaudit

gasvormig 20 – 100 kW erkend technicus gasvormige brand-stof G1/G2/G3

gasvormig > 100 kWof bestaande uit meerdere ketels

erkend technicus verwarmingsaudit

Bijkomende verplichtingen voor stooktoestellen met een vermogen > 300 kW

Stooktoestellen met een warmtevermogen > 300 kW zijn bovendien ingedeeld volgens Vlarem (rubriek 43: verbrandings-inrichtingen), en dienen daardoor ook nog te voldoen aan een aantal extra verplichtingen. De belangrijkste is ongetwijfeld het uitvoeren van periodieke emissiemetingen, tenzij de installatie minder dan 360 bedrijfsuren per jaar draait.

brandstof vermogen frequentie door wiealle 300 kW – 1 MW 5-jaarlijks erkend labo discipline luchtalle 1 – 5 MW 2-jaarlijks erkend labo discipline luchtalle 5 – 100 MW 3-maandelijks erkend labo discipline luchtalle > 100 MW continu erkend labo discipline lucht

Opmerking: De metingen mogen ook uitgevoerd worden door de exploitant, met apparatuur en volgens een methode die zijn goedgekeurd door een laboratorium, erkend in de discipline lucht

2

Voor nieuwe toestellen dient een eerste meting te gebeuren binnen de 3 maanden na ingebruikname.Op basis van deze emissiemetingen kan nagegaan worden of het toestel voldoet aan de opgelegde emissiegrenswaarden van hoofdstuk 5.43. van Vlarem II (zie bijlage).

INDIVIDUELE (DECENTRALE) STOOKTOESTELLEN OF BRANDERS

Individuele stooktoestellen, zoals kacheltjes, gasgeisers en stralingsverwarmers vallen niet onder bovenvermelde verplich-tingen. Bij een vermogen > 300 kW moeten ze wel voldoen aan de bepalingen i.v.m. emissiemetingen zoals opgelegd in VLAREM.

VAST OPGESTELDE VERBRANDINGSMOTOREN EN -MACHINES (VB. NOODGROEPEN E.D.)

De meest gekende voorbeelden van motoren/machines met inwendige verbranding zijn gas- of dieselmotoren voor elek-triciteitsproductie (noodgroepen, WKK-toepassing met motor, …). Deze verbrandingsmotoren dienen te voldoen aan de Vlarem-wetgeving indien het nominaal vermogen > 10 kW. Dit omvat o.a. het uitvoeren van periodieke emissiemetingen (als > 360 bedrijfsuren per jaar) :

brandstof vermogen frequentie door wiealle 10 kW – 1 MW 5-jaarlijks erkend labo discipline luchtalle 1 – 5 MW 2-jaarlijks erkend labo discipline luchtalle > 5 MW 3-maandelijks erkend labo discipline lucht

Opmerking: De metingen mogen ook uitgevoerd worden door de exploitant, met apparatuur en volgens een methode die zijn goedgekeurd door een laboratorium, erkend in de discipline lucht

Voor nieuwe motoren dient een eerste meting te gebeuren binnen de 3 maanden na ingebruikname.Op basis van deze emissiemetingen kan nagegaan worden of het toestel voldoet aan de opgelegde emissiegrenswaarden van hoofdstuk 5.31. van Vlarem II (zie bijlage).

GASTURBINES EN STOOM- EN GASTURBINES (STEG) (VB. THERMISCHE CENTRALES)

De brander van een turbine dient te voldoen aan de Vlarem-wetgeving voor verbrandingsinrichtingen. Dit omvat o.a. het uitvoeren van periodieke emissiemetingen (als > 360 bedrijfsuren per jaar):

brandstof vermogen frequentie door wiealle 300 kW – 1 MW 5-jaarlijks erkend labo discipline luchtalle 1 – 5 MW 2-jaarlijks erkend labo discipline luchtalle 5 – 100 MW 3-maandelijks erkend labo discipline luchtalle > 100 MW continu erkend labo discipline lucht

Opmerking: De metingen mogen ook uitgevoerd worden door de exploitant, met apparatuur en volgens een methode die zijn goedgekeurd door een laboratorium, erkend in de discipline lucht

Voor nieuwe installaties dient een eerste meting te gebeuren binnen de 3 maanden na ingebruikname.Op basis van deze emissiemetingen kan nagegaan worden of het toestel voldoet aan de opgelegde emissiegrenswaarden van hoofdstuk 5.43 van Vlarem II (zie bijlage).

STOOMGENERATOREN EN -VATEN

Een stoomgenerator (stoomketel) is een drukvat dat onder invloed van een uitwendige warmtebron stoom of warm water produceert. Een stoomvat is een drukvat dat stoom of warm water bevat of ontvangt. Stoomgeneratoren werken veelal op basis van een brander op gas of diesel.

3

Verplichtingen m.b.t. de verbranding

De brander van een stoomgenerator dient te voldoen aan de Vlarem-wetgeving voor verbrandingsinrichtingen indien > 300 kW. Dit omvat o.a. het uitvoeren van periodieke emissiemetingen (als > 360 bedrijfsuren per jaar):

brandstof vermogen frequentie door wiealle 300 kW – 1 MW 5-jaarlijks erkend labo discipline luchtalle 1 – 5 MW 2-jaarlijks erkend labo discipline luchtalle 5 – 100 MW 3-maandelijks erkend labo discipline luchtalle > 100 MW continu erkend labo discipline lucht

Opmerking: De metingen mogen ook uitgevoerd worden door de exploitant, met apparatuur en volgens een methode die zijn goedgekeurd door een laboratorium, erkend in de discipline lucht

Voor nieuwe inrichtingen dient een eerste meting te gebeuren binnen de 3 maanden na ingebruikname.

Op basis van deze emissiemetingen kan nagegaan worden of het toestel voldoet aan de opgelegde emissiegrenswaarden van hoofdstuk 5.43 van Vlarem II (zie bijlage).

Verplichtingen m.b.t. de drukvaten

Deze verplichtingen staan beschreven in Vlarem en in het K.B. van 18/10/1991 betreffende stoomtoestellen, en zijn van toepassing op:- stoomgeneratoren : vanaf een waterinhoud van 25 liter (hoge druk generatoren) of 300 liter (lage druk) - stoomvaten : vanaf een waterinhoud van 300 liter

Waterinhoud VerplichtingenProefstoken Inwendig onderzoek Uitwendig onderzoek

Hoge druk stoomge-nerator

≥ 25 liter Ja (voor ingebruik-name)

afhankelijk van type:om de 13 – 18 – 24 maanden

Jaarlijks

Lage druk stoomge-nerator

≥ 300 liter - - Om de 13 maanden

Stoomvaten ≥ 300 liter - 3-jaarlijks jaarlijks

De toestellen en hun toebehoren moeten bovendien gebouwd zijn volgens een code van goede praktijk, en weerstaan aan de mechanische, thermische of chemische invloeden die zij bij het gebruik kunnen ondergaan; dit wordt bevestigd door een attest afgeleverd door een milieudeskundige erkend in de discipline toestellen en installaties onder druk, een bevoegd persoon of door de constructeur.

OVERIGE VERBRANDINGSINRICHTINGEN

Verbrandingsinrichtingen voor afvalstoffen (al dan niet met terugwinning van energie)

Aan verbrandingsinrichtingen voor afvalstoffen worden voornamelijk strenge emissiegrenswaarden en meetverplichtingen opgelegd. Deze grenswaarden, alsook de meetfrequentie, zijn afhankelijk van het type afvalstof (hout, biomassa, …). Aangezien dit zeer uitgebreid is, wordt hiervoor verwezen naar hoofdstuk 5.2. van Vlarem II.

Overige

Ook een aantal andere (minder voorkomende) types verbrandingsinrichtingen komen in dit infoblad niet aan bod. Bij-voorbeeld herverhittingsovens, ovens voor warmtebehandeling, naverbrandingsinstallaties, … Deze vallen niet onder de bovenvermelde bepalingen, maar ook hiervoor kunnen specifieke eisen bestaan, afhankelijk van de exacte toepassing.

4

Meer informatie

De volledige regelgeving, lijsten met erkende technici en bijkomende info over stooktoestellen vindt u op www.centraleverwarming.lne.be

De Vlarem-wetgeving (incl. de emissienormen waarvan sprake) vindt u opwww.emis.vito.be/navigator bij ‘Besluiten van de Vlaamse Regering’ en ‘Titel II van het Vlarem’ of opwww.lne.be/themas/vergunningen/regelgeving.

Versie november 2013Deze uitgave is een algemene informatiebrochure die enkel de grote lijnen van de behandelde materie aangeeft. Zij maakt derhalve geen aanspraak op volledigheid.

Voor algemene informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij het Agentschap Ondernemen:[email protected]

Bel gratis 0800 20 555

5

BIJLAGE: OVERZICHT EMISSIEGRENSWAARDEN

emissiegrenswaarden : uitgedrukt in mg/Nm3; bij verbrandingsinrichtingen uitgaande van een zuurstofgehalte in de rookgassen van 3 volumepercent in het geval van vloebare en gasvormige brandstoffen, van 6 volumepercent in het geval van vaste brandstoffen, van 11 volumepercent in het geval van biomassa, bij dieselmotoren en gasmotoren van 5 volumepercent en bij gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties van 15 volu-mepercent.

1. Emissie- en verbrandingseisen voor stookinstallaties van 20-300 kW (“goede en veilige staat van werking”)

Vaste brandstoffen- slechts zelden en op kortstondige wijze hinderlijke en milieuverontreinigende rook verspreiden- voldoende trek in de schoorsteen en rookgasafvoerkanalen- voldoende verluchting in het lokaal, en voldoende aanvoer van verbrandingslucht

Vloeibare brandstoffen

Bouwjaar Maximale rookin-dex (Bacharach)

Minimaal CO2 -gehalte (%)

Maximaal CO2 -ge-halte (mg/kWh)

Minimaal verbran-dings-rendement (%)

Maximaal O2 -gehalte (%)

Tot 1 juni 2013Voor 01/01/1988 2 10 155 85 -01/01/1988 – 31/12/1997

1 11 155 88 -

Na 01/01/1998 1 12 155 90 4,4Na 1 juni 2013

Alle 1 12 155 90 4,4

Gasvormige brandstoffen

Categorie stook-toestel

Bouwjaar Maximale rook-gastemperatuur (°C)

Maximaal CO2 -ge-halte (mg/kWh)

Minimaal verbran-dings-rendement (%)

Minimaal CO2 -gehalte (%)

Atmosferische gasketel

Voor 01/01/1988 300 300 82 -

01/01/1988 - 31/12/1997

250 200 86 -

Na 01/01/1998 200 150 88 -Gasunit Voor 01/01/1988 250 270 84 -

01/01/1988 – 31/12/1997

200 150 88 -

Na 01/01/1998 180 100 90 -Gasketel met Voor 01/01/1988 250 270 85 6,5ventilatorbrander 01/01/1988 –

31/12/1997220 150 88 7,5

Na 01/01/1998 220 110 90 8,5

6

2. Emissiegrenswaarden voor stookinstallaties van 300 – 5.000 kW (Vlarem II, hoofdstuk 5.43.)

Vaste brandstoffen

Nominaal vermo-gen in kWth

stof SO2 NOx CO chloriden Fluoriden

Bestaande inrichtingen 300 – 5.000 kW 200 1250 800 250 100 30Nieuwe inrichtingen, eerste ver-gunning verleend voor 01/01/2005

300 - 2.000 kW2.000 – 5.000 kW

100 (1)100

12501250

500 (2)400 (3)

250250

100100

30

Nieuwe inrichtingen, eerste ver-gunning verleend na 01/01/2005

300 – 5.000 kW 100 1250 300 200 100 30

Vloeibare brandstoffen

Nominaal vermo-gen in kWth

stof SO2 NOx CO nikkel vanadium

Bestaande inrichtingen 300 – 5.000 kW 200 1700 650 250 3 5Nieuwe inrichtingen, eerste vergunning verleend voor 01/01/2005

300 - 2.000 kW2.000 – 5.000 kW

100100

170(4)1700

250(5)600

175175

33

55

Nieuwe inrichtingen, eerste vergunning verleend na 01/01/2005

300 - 2.000 kW2.000 – 5.000 kW

100100

1701700

185525

175175

33

55

Gasvormige brandstof aardgas

Type inrichting stof SO2 NOx COBestaande inrichting 50 35 300 (tot 31/12/2009)

150 (na 1/1/2010)250

Nieuwe inrichting, eerste vergunning verleend voor 01/01/2005 5 35 150(6) 100Nieuwe inrichting, eerste vergunning verleend na 01/01/2005 5 35 150 (tot 31/12/2009)

80 (na 1/1/2010) (7)100

*) Voor nieuwe inrichtingen waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend vóór 1 januari 1996, wordt : (1) de bovengenoemde emissiegrenswaarde voor stof vervangen door 150 mg/Nm3.(2) de bovengenoemde emissiegrenswaarde voor NOX vervangen door 800 mg/Nm3. (3) de bovengenoemde emissiegrenswaarde voor NOX vervangen door 650 mg/Nm3.(4) de bovengenoemde emissiegrenswaarde voor SO2 vervangen door 1700 mg/Nm3. (5) de bovengenoemde emissiegrenswaarde voor NOX vervangen door 450 mg/Nm3.(6) de bovengenoemde emissiegrenswaarde voor NOX vervangen door 300 mg/Nm3 (7) voor nieuwe inrichtingen waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 2010, wordt de bovenvermelde emissiegrens-waarde voor NOx vervangen door 150 mg/Nm3

Voor grotere installaties (> 5 MW) en installaties op andere brandstoffen wordt verwezen naar Vlarem II, hoofdstuk 5.43.

7

3. Emissiegrenswaarden voor verbrandingsmotoren (Vlarem II, hoofdstuk 5.31.)

Dieselmotoren

type dieselmotor nominaal thermisch vermogen in MW

emissiegrenswaarden in mg/Nm3

stof SO2 (bij gasolie)

SO2 (bij stookolie)

NOx CO org. Stoffen

Meer dan 360 bedrijfsuren/jaareerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 1993

≥ 0,3 300 0,10 %1 1,00 %1 5000 1500 -

eerste vergunning tot exploitatie verleend na 1/01/1993 en voor 1/01/2000

≥ 0,3 200 0,10 %1 1,00 %1 4000 1000 -

eerste vergunning tot exploitatie verleend na 1/01/2000 en voor 1/01/2005

0,3-3≥ 3-5≥ 5

505050

0,10 %1

0,10 %1

0,10 %1

1,00 %1

1,00 %1

1,00 %1

40002000500

650650650

---

eerste vergunning tot exploitatie verleend na 1/01/2005 en voor 1/01/2010

0,3-5≥ 5

5050

0,10 %1

0,10 %11,00 %1

1,00 %110002

500650650

150150

eerste vergunning tot exploitatie verleend op of na 1/01/2010

0,3 – 5≥ 5

5050

0,10 %1

0,10 %11,00 %1

1,00 %11000350

650650

150150

Minder dan 360 bedrijfsuren/jaareerste vergunning tot exploitatie verleend voor 1/01/2000

≥ 0,3 300 0,10 %1 1,00 %1 - 1500 -

eerste vergunning tot exploitatie verleend na 1/01/2000

0,3-5≥ 5

5050

0,10 %1

0,10 %11,00 %1 4000

2000650650

-

1 maximum S-gehalte in brandstof (in massa- %)2 Voor dieselmotoren gevoed met vloeibare biomassaproducten, met uitzondering van biomassa-afval, kan in de milieuvergunning een hogere emis-siegrenswaarde voor NOx worden vastgesteld, evenwel slechts voor een periode lopende tot uiterlijk 31 december 2009 en tot een waarde van max. 2.000 mg/Nm3

Gasmotoren

type gasmotor nominaal thermisch vermogen in MW

emissiegrenswaarden in mg/Nm3

NOx CO organische stoffen, uitgezonderd methaan

Meer dan 360 bedrijfsuren/jaareerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 2000

1300 x η/302 1300 -

eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2000 en voor 1 januari 2005

500 x η/30 6501 -

eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2005 en voor 1 januari 2010

≤ 1>1

500 x η/30500

6501

6501150150

eerste vergunning tot exploitatie verleend op of na 1 januari 2010

≤11-5≥ 5

500 x η/30500250

6501

6501

6501

150150150

Minder dan 360 bedrijfsuren/jaar8

eerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 2000

1300 x η/30 2 1300 -

eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 2000

500 x η/30 6501 -

η = nominaal motorrendement 1 Voor gasmotoren gevoed met biogas wordt deze emissiegrenswaarde voor CO verhoogd tot 1300 mg/Nm3. 2 In afwijking van deze emissiegrenswaarde is voor gasmotoren (> 360 bedrijfsuren/jaar) waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 1993 tot 31 december 2018 geen NOx-emissiegrenswaarde van toepassing.Voor gasmotoren (< 360 bedrijfsuren/jaar) waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend voor 1 januari 1993 wordt de bovengenoemde emissiegrenswaarde voor NOx vervangen door 10.000 mg/Nm3. Voor gasmotoren waarvoor de eerste vergunning tot exploitatie is verleend op of na 1 januari 1993 maar voor 1 januari 2000 is ingeval van voeding met biogas een NOx-emissiegrenswaarde van 2600 x η/30 mg/Nm3 van toepassing.

4. Emissiegrenswaarden voor gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties (Vlarem II, hoofdstuk 5.43.)

Bij gebruik van een brandstof > 360 uren/jaar

Type gasturbine/Steg Nominaal ther-misch vermogen in MW

Vloeibare brandstof Gasvormige brandstof

Stof SO2 NOX (2) CO (2) SO2 NOX (2) CO (2) eerste vergunning aangevraagd vóór 27/11/2002 en installatie in gebruik voor 27/11/2003eerste vergunning tot exploitatie verleend vóór 1/01/1993

< 50≥ 50 en < 100≥ 100

505050

0,10 % (1)0,10 % (1)0,10 % (1)

600200200

100100100

121212

250150 (4)150 (4)

100100100

eerste vergunning tot exploitatie verleend vóór 1/01/2000

< 50≥ 50 en < 100≥ 100

505050

0,10 % (1)0,10 % (1)0,10 % (1)

600200200

100100100

121212

200100 (4)100 (4)

100100100

eerste vergunning tot exploitatie verleend op of na 1/01/2000

< 50≥ 50 en < 100 ≥ 100

505050

0,10 % (1)0,10 % (1)0,10 % (1)

200150120

100100100

121212

15010075

100100100

eerste vergunning aangevraagd na 27/11/2002 of de installatie in gebruik genomen na 27/11/2003 en waarvoor de eerste vergun-ning tot exploitatie is verleend voor 01/01/2010

< 50≥ 50

3030

0,10 % (1)0,10 % (1)

200120

100100

1212

75 (5)50 (6)

100100

eerste vergunning tot exploitatie verleend op of na 01/01/2010

< 50≥ 50

3030

0,10 % (1)0,10 % (1)

7575

100100

1212

5050 (7)

100100

(1) maximum S-gehalte in brandstof (in massa- %) (2) Deze emissiegrenswaarden voor NOX en CO worden vermenigvuldigd met een factor x2 bij uitbating van de gasturbine/steg beneden 60 % van zijn capaciteit. (3) Voor gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties bij voeding met vloeibare brandstof, in het geval de som van de perioden dat met vloeibare brandstof gevoed wordt minder dan 150 uren per jaar bedraagt, is geen emissiegrenswaarde voor NOX van toepassing. (4) Deze emissiegrenswaarden voor NOX worden herleid tot 200 mg/Nm3 als de installatie gevoed wordt door raffinaderijgas.(5) Deze emissiegrenswaarde voor NOX wordt herleid tot 150 mg/Nm3 als de installatie gevoed wordt door gasvormige brandstoffen andere dan aardgas; deze emissiegrenswaarde voor NOX wordt herleid tot 100 mg/Nm3 bij gasturbines of STEG’s in warmtekrachttoepassing. (6) Deze emissiegrenswaarde voor NOX wordt herleid tot 75 mg/Nm3 als de installatie gevoed wordt door gasvormige brandstoffen andere dan aard-gas. (7) Voor die installaties geldt tevens een kalenderjaargemiddelde van 45 x η / 38 mg/Nm3 dat niet overschreden mag worden (met η = gasturbine-efficiëntie bij ISO-omstandigheden, basisbelasting)

9

Bij gebruik van een brandstof < 360 uren/jaar

Type gasturbine/Steg Nominaal thermisch vermogen in MW

Vloeibare brandstof Gasvormige brandstof

Stof SO2 NOX (2) CO (2) SO2 NOX (2) CO (2) eerste vergunning tot exploitatie verleend vóór 1/01/2000

< 50≥ 50

5050

0,10 % (1)0,10 % (1)

-200 (3)

250250

1212

-150 (4)

250250

eerste vergunning tot exploitatie verleend op of na 1/01/2000

< 50≥ 50 en < 100≥ 100

505050

0,10 % (1)0,10 % (1)0,10 % (1)

200150150

100100100

121212

15010075

100100100

(1) maximum S-gehalte in brandstof (in massa- %) (2) Deze emissiegrenswaarden voor NOX en CO worden vermenigvuldigd met een factor x2 bij uitbating van de gasturbine/steg beneden 60 % van zijn capaciteit. (3) Voor gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties bij voeding met vloeibare brandstof, in het geval de som van de perioden dat met vloeibare brandstof gevoed wordt minder dan 150 uren per jaar bedraagt, is geen emissiegrenswaarde voor NOX van toepassing. (4) Voor gasturbines en stoom- en gasturbine-installaties bij voeding met gasvormige brandstof, in het geval de som van de perioden dat met gasvor-mige brandstof gevoed wordt minder dan 150 uren per jaar bedraagt, is geen emissiegrenswaarde voor NOX van toepassing

10