Ik praat met jou Alfataal

Hallo mevrouw.

Goed!

Goedemorgen Noor.

Hoe gaat het thuis?

1

IK PRAAT MET JOU

Hoe is je klas?

Hoe is de les?

Wat fijn, Noor!

Leuk!

Prima!

2

Ik praat met jou Alfataal

Ik leer:• Zeggen hoe het met mij gaat.

• Een briefje schrijven.

• Praten met de mentor.

IN DE KLAS

1 IK LEER WOORDEN

Luister naar de docent. Wat zie je?

Praat samen.

3

Ik praat met jou Alfataal

Welke woorden hoor je?

Zet een cirkel.

2 IK PRAAT MEE

Luister naar de docent.

Praat mee.

goedemorgen

hallo

thuis

huis

schrijven

lezen

dank u wel

dank je wel

ziek

verdrietig

mijn

fijn

4

Ik praat met jou Alfataal

Lees de tekst.

Deel 1Goedemorgen Noor.

Goedemorgen Noor.

Hallo mevrouw.

Hallo mevrouw.

Hoe gaat het thuis?

Hoe gaat het thuis?

Goed!

Goed!

Hoe is je klas?

Hoe is je klas?

Leuk!

Leuk!

Hoe is de les?

Hoe is de les?

Prima!

Prima!

Praat mee.

Wat hoor je?

5

Ik praat met jou Alfataal

Deel 2Wat vind je moeilijk?

Wat vind je moeilijk?

Schrijven is moeilijk.

Schrijven is moeilijk.

Wat vind je makkelijk?

Wat vind je makkelijk?

Lachen is makkelijk!

Lachen is makkelijk!

6

Ik praat met jou Alfataal

Deel 3Hallo Ahmed.

Hallo Ahmed.

Goedemorgen meneer.

Goedemorgen meneer.

Hoe gaat het thuis?

Hoe gaat het thuis?

Niet zo goed.

Niet zo goed.

Wat is er dan?

Wat is er dan?

Mijn moeder is ziek.

Mijn moeder is ziek.

Oh, wat naar.

Oh, wat naar.

Ik ben soms verdrietig.

Ik ben soms verdrietig.

Dat is niet fijn.

Dat is niet fijn.

Nee…

Nee…

Kan ik je helpen? Zeg het maar.

Kan ik je helpen? Zeg het maar.

7

Ik praat met jou Alfataal

3 IK LEER WOORDEN

Maak samen een woordweb.

Luister naar de docent.

Zeg de docent na.

Hoe gaat het?

8

Ik praat met jou Alfataal

4 IK LEER ZINNEN

Luister naar de docent.

Praat mee.

9

Ik praat met jou Alfataal

5 IK SCHRIJF

Luister naar de docent.

Praat mee.

Hoe gaat het met jou?

Schrijf het woord op.

Zet een kruisje.

Ik ben vandaag

10

Ik praat met jou Alfataal

Luister naar de docent.

Kijk naar het briefje.

Schrijf een briefje.

6 IK PRAAT MET JOU

Praat samen.

Zeg hoe het gaat.

Luister naar de docent.

Het gaat goed met mij.

Ik ben blij.

School is leuk.

En mijn klas is leuk.

11

Ik praat met jou Alfataal

Luister naar de andere leerling.

Teken: hoe gaat het?

Hoe gaat het? Teken: Hoe gaat het? Teken:

Naam: Naam:

Alfa A Alfa B

12

Ik praat met jou Alfataal

Alfa C

Luister naar de andere leerling.

Schrijf op: hoe gaat het?

Het gaat goed / niet goed.

Schrijf drie woorden op: Schrijf drie woorden op:

Het gaat goed / niet goed.

Naam: Naam:

13

Ik praat met jou Alfataal

7 IK LEES

Alfa A

Alfa A

Dit is Saar.

Saar praat.

Saar praat met de docent.

Saar zegt: school is leuk.

Tom praat met zijn mentor.

Het gaat goed met mij.

Mijn klas is leuk, zegt Tom.

En ik vind de mentor ook leuk.

De mentor lacht. Haha!

Alfa B

14

Ik praat met jou Alfataal

Laila praat met de mentor. De

mentor vraagt: hoe gaat het thuis?

En hoe gaat het op school?

De mentor luistert. Laila zegt: het

gaat niet zo goed. School is leuk.

Maar ik mis mijn familie. Ik ben

soms verdrietig.

De mentor zegt: dat begrijp ik. Dat

is moeilijk. Je mag altijd met mij

praten.

Alfa C

8 IK SPEEL HET SPEL

Luister naar de docent.

Speel het spel met de klas.

15

Ik praat met jou Alfataal

NAAR BUITEN – IK PRAAT MET MIJN MENTOR

9 START IN DE KLAS

Wat ga ik doen?

• Ik praat met mijn mentor.

• Ik zeg hoe het gaat.

Luister naar de docent.

Praat samen.

10 NAAR BUITEN

Ga naar je mentor.

Praat samen.

16

Ik praat met jou Alfataal

11 TERUG IN DE KLAS

Hoe ging het?

Wat ging goed?

Wat kan beter?

Wat wil je nog leren of oefenen?

Luister naar de docent.

Praat samen.

17

Ik praat met jou Alfataal

SLOT

12 IK DENK EN IK PRAAT

Wat vond je leuk?

Wat vond je niet leuk?

Zet kruisjes in het schema.

Zeggen hoe het met mij gaat

Een briefje schrijven

Praten met de mentor