Ida Wasserman Lezing door Theu Boermans
-
Upload
theater-instituut-nederland -
Category
Documents
-
view
213 -
download
1
description
Transcript of Ida Wasserman Lezing door Theu Boermans
Ida Wassermanlezing, 18 september 2011
Ida Wasserman lezing 2011: Theu Boermans 1 www.tin.nl
Theu Boermans Wie of wat zijn de inspiratiebronnen van onze grote theatermakers? Daarover gaat de Ida Wasserman
lezingen, genoemd naar één van de grote actrices uit de Nederlandse theatergeschiedenis. Het TIN en de
Koninklijke Schouwburg organiseren de reeks lezingen sinds 2011. Illustere voorgangers van Boermans zijn
Johan Doesburg (2010), Peter Oosthoek (2009), Annet Nieuwenhuizen (2008), John Lanting (2006), Hans
Croiset (2004) en Elisabeth Andersen (2001). In 2009 verscheen ter ere van het lustrum een bundel met een
aantal lezingen onder de titel '…tenslotte dat onzegbare…'.
Goedenavond Dames en Heren,
De Wassermanlezing: Een regisseur of acteur wordt
gevraagd een persoonlijk portret te schetsen van zijn
inspiratiebron. Denken over deze opdracht is stroomopwaarts
roeien op de rivier der herinnering, voortdurend turend naar
beide oevers in de hoop daar mensen te ontwaren, de cruciale
gebeurtenissen uit je verleden weer in het centrum van je
bewustzijn rukken. Maar wie of wat zoek je wanneer je
beroepsmatig leven je tot nu toe voorkomt als een stuk
drijfhout dat stroomafwaarts wordt meegevoerd op een rivier
van toevalligheden?
Theu Boermans. Foto: Carli Hermès/ Unit CMA
Drijfhout, dat in elke kromming in de rivier op eerder
gestrand drijfhout stoot om vervolgens verder te drijven tot
de volgende bocht. Er zijn bij mijn weten veel mensen en
vele gebeurtenissen van invloed geweest op mijn denken en
werk en waarschijnlijk meer mensen van grotere invloed
geweest dan ik weet. Het zijn per slot van rekening je
tegenpolen tegenover wie je je het sterkst profileert, het zijn
de tegenslagen die je vormen. Wanneer ik dus iemand of iets
favoriseer doe ik mijn artistieke tegenstanders en mijn
favoriete tegenslagen tekort. Is er wel een enkele bron? En is
dat een mens, een object of een voorval? Ontspringt die bron
wel binnen mijn beroepsmatig leven? Is hij niet veeleer
gevormd door diverse stromen en stroompjes die op hun
beurt hun oorsprong vinden in de tijd lang daarvoor?
‘God is dood’
Ik ben vanzelfsprekend katholiek opgevoed en ben dan ook,
tot ik de jaren des verstands bereikte - dat moet zo rond mijn
veertiende zijn geweest - vol verwachting naar de kerk
gegaan. Dat God bestond leed voor mij geen twijfel. Tot het
historische moment, waarop ik bij het nauwkeurig
bestuderen van de lingerieaanbiedingen in de
Wehkampcatalogus naast het schaars geklede model dat haar
zondige pikanterieën poserend op een bed aanbood, een boek
op het nachtkastje zag liggen. En nieuwsgierig naar wat zo’n
vrijpostig meisje zoal las, kon ik met de loep van mijn
postzegelverzameling een zin ontcijferen, die mijn
metafysische zekerheid in een klap aan gruzelementen sloeg.
‘God is dood’, stond op de flap. Ik heb maanden met die zin
in mijn hoofd gelopen, vervolgens uitgeprobeerd op mijn
vriendjes en uiteindelijk met krijt op de plavuizen van het
kerkplein geschreven. Ik ben naar huis gerend, onder mijn
bed gekropen, in angstige afwachting van de bliksem die me
Ida Wassermanlezing, 18 september 2011
ongetwijfeld zou treffen. Die bleef uit en zo verloor ik mijn
onschuld.
En niet alleen dat. Ik was meer kwijt dan ik mij op dat
moment realiseerde. Het ritueel van de Heilige Mis had ik tot
die tijd altijd als iets magnifieks, iets magisch, ondergaan.
Een gemeenschap van mensen van alle leeftijden, rangen en
standen herinneren zich eensgezind dat een man zich meer
dan duizend jaar geleden voor ons heeft geofferd. Enkel en
alleen om ons te redden. En dat niet alleen. Onder
meerstemmige samenzang en voorgegaan door een meneer
in een prachtig goudbestikt gewaad daalde deze held weer in
levende lijve in onze kerk naar beneden. Prachtig uitgelicht
in een wolk van wierook. Niemand zag hem, want het was
tenslotte verbeelding. Maar niet voor mij. Ik had hem gezien!
Absoluut. Want ik had een sterk geloof. De figuur Jezus
Christus fascineerde mij mateloos. Stel je voor, je hebt een
hele zooi volgelingen, je kunt zo de politieke macht grijpen
als je dat wilt. Maar je doet dat niet, je legt dat je volgelingen
niet uit, maar mompelt iets over ’mijn rijk is niet van deze
wereld’ om je vervolgens willens en wetens te laten geselen
en aan een kruis te laten spijkeren. Dan moet je toch wel erg
in dat rijk, in die andere wereld geloven. Maar waar ligt die
dan en hoe ziet dat rijk er dan uit en hoe kom je daar? Grote
vragen die mij als puber bezighielden. Maar toen God stierf,
stierf ook de behoefte aan een antwoord en werd Jezus
bijgezet bij die andere masochistische idioten van de
geschiedenis.
Limburgs
In de streek waar ik vandaan kom, Midden-Limburg, wordt
in het algemeen veel toneel gespeeld en er komen dan ook
opvallend veel beroepstoneelspelers vandaan. De provincie
Limburg grenst aan Duitsland, maar de streek strekt zich uit
tot in het Rijnland, waar elk dorp zijn toneelvereniging of
passiespel heeft. Ook daar komen veel Duitse toneelspelers
vandaan. Uiteraard vindt dat fenomeen zijn oorsprong in de
katholieke volkscultuur, de rederijkerij, het patronaatstoneel,
het carnaval. Daarin is Midden-Limburg niet uniek. Waar het
wel in verschilt van andere streken is de taalgevoeligheid.
Het dialect in het land tussen Maas en Rijn vindt zijn
oorsprong in het Rijnlands en het Nederduits en kent
dezelfde rijkdom en poëzie. Woorden met meerdere
betekenissen, zinnen met dubbele lagen, hyperbolen,
metaforen en symbolen. De overdrijving als stijlfiguur. Als
kind hield je je tegenover leeftijdsgenoten staande met het
verhaal dat je vertelde en de manier waarop je het vertelde.
Je hoorde de volwassenen elkaar aftroeven met
uitdrukkingen, wisecracks en pointes. Ook het zwijgen
speelde daarin een grote rol. Ook het zwijgen is hoorbaar en
zwanger van betekenis. Het is de stilte voor de storm, voor
de klap van de volgende briljante formulering, de
fantastische pointe. Daar ergens moet de oorsprong van mijn
fascinatie voor de taalmuziek liggen.
Carnaval
Merkwaardig genoeg ben ik als kind nooit een groot
carnavalsvierder geweest. Terwijl het toch volksfeest
nummer een was en alle andere kinderen zich in
vermomming te buiten gingen aan wat door het jaar heen niet
was toegestaan. Ik daarentegen trok ik mij in mijzelf terug en
werd toeschouwer. Het fascineerde me buitengemeen om
tijdens het carnaval naar mensen te kijken, naar de
verandering die zich in hen voltrok. Onder invloed van
alcohol uiteraard, maar ook bij diegene die geen alcohol
dronken, kwam iets los dat ze gewoonlijk verborgen hielden.
En in tegenstelling tot velen die deze transformatie
kleinburgerlijk vonden en verachtten, begreep ik intuïtief al
vroeg wat er met hen gebeurde. De laatste drie dagen voor de
Vastentijd, waarin de opgelegde rol die men moet vervullen
binnen de strenge gegeven kaders, even kan worden
losgelaten en de onzin, het zinloze, dat wil zeggen het
absurde en relatieve van dit ondermaanse, mag worden
toegelaten. Tot Aswoensdag wanneer men afscheid neemt
van het vlees, carne vale, en zich in de kerk het Assekruisje
op het voorhoofd laat zetten ter herinnering aan onze
sterfelijkheid. Omdat het bij mij echter altijd carnaval was,
stierf ik die drie dagen en met het Assekruisje op mijn
voorhoofd kwam ik weer tot leven.
Vader
Mijn vader. Ik had deze hele lezing ook aan hem kunnen
wijden. We leken op elkaar en dat kon behoorlijk botsen. Hij
was in de wieg gelegd om dat te doen wat ik nu doe, maar
helaas nooit heeft kunnen doen. Toen ik na mijn middelbare
school geen idee had wat ik aan moest met mijn leven, heeft
hij me tegen mijn zin opgegeven voor de Toneelacademie in
Maastricht. Later, veel later toen hij mijn eerste
voorstellingen zag en vond dat je met die modernistische
flauwekul geen publiek bereikte, is hij zelf weer
toneelstukken gaan schrijven. Ik kon hem niet beter danken
Ida Wassermanlezing, 18 september 2011
dan ze voor hem te regisseren. Een merkwaardige sensatie.
Ik heb mijn vader pas leren kennen door zijn stukken. Wat in
de werkelijkheid werd verzwegen, werd in de verbeelding
uitgesproken.
Literatuur
Uit mijn adolescentie herinner ik mij twee boeken. ‘Onder
het Melkwoud’ van Dylan Thomas in de vertaling van Hugo
Claus. Ik heb het wel honderd maal gelezen, uitgevlooid en
doorgespit en ontdekte telkens nieuwe vergezichten in dit
bacchanaal van taalmuziek. Het andere was ‘De Komst van
Joachim Stiller’ van Hubert Lampo. Mijn fascinatie betrof
meer het concept. Het was een ware ontdekkingstocht om de
parallellen te zoeken tussen het Nieuwe Testament en
Lampo’s hedendaagse variant. Sinds die tijd is de literatuur
mijn passie en lezen mijn dagelijks brood. Ik heb alles
verzwolgen.
Eerst de literatuur, later de filosofen. Want ik was er van
overtuigd: Een regisseur die geen Kantcrisis heeft gehad,
Nietzsche niet huilend heeft omarmd, niet wekenlang heeft
gezwegen na het lezen van Wittgenstein, zich niet orgiastisch
heeft gewenteld in Bataille, blijft eeuwig een dilettant.
Toneel(school)
Voor zover de vele kleine riviertjes van inspiratie die zijn
ontsproten in mijn jeugd. Ik roei nu de brede rivier op. En op
de oever staan tal van mensen:
Eerste klas toneelschool. Oudere docenten. Antoinette de
Visser, Willem Tollenaar, Herr Otthein Haas, Jonge
docenten ; Anne Wil Blankers, Kees Coolen, Jan van
Kasteren, Herman Lutgerink, Jules Croiset.
Tweede klas toneelschool: Willy van Heesvelde, Zdenek
Kraus, Elise Hooymans, Minas Christides, de gevluchte
Griekse acteur. Allemaal mensen waarvan ik de kunst heb
afgekeken, de noodzaak, de liefde. En toen plotseling die
sleutelervaring, de bom die insloeg. De schouwburg van
Maastricht. De Haagsche Comedie. Twee mannen op een
bankje. Paul Steenbergen en Ko van Dijk. ‘Mooi Weer
Vandaag’. Waren ze normaal of waren ze gek? Zaten ze nou
echt in de tuin van een psychiatrische inrichting of
verbeeldde ik me dat? Wisten ze het zelf of ontkenden ze
het? De rillingen liepen me over de rug, de tranen rolden
over mijn wangen, van het lachen? Het huilen? Het was
hetzelfde.
Mijn eerste beroepsmatige schreden op het toneel heb ik
gezet onder de hoede van Hans Croiset. Ik had mij geen
betere mentor kunnen wensen. Ik heb gezwegen, gekeken,
geleerd, gevraagd en altijd antwoord gekregen. De passie en
de bevlogenheid, de intellectuele scherpte, maar ook de
drammerigheid, de wanhoop en het lijden, kortom de niet
aflatende energie en de noodzaak. Een gezelschap inspireren
en leiden op basis van respect voor talent, heb ik geleerd van
Hans Croiset.
Van Ulrich Greiff, een Duitse regisseur, leerde ik het belang
van tekstanalyse, tekstbewustzijn, tekstbehandeling en
tekstregie. Dat toneelspelen denken is. Die ontdekking gaf
me het gereedschap om later de moeilijkste, meest
hermetische, poëtische toneelteksten van Rainald Goetz,
Heiner Muller, Werner Schwab, Thomas Bernhard en
Elfriede Jelinek te ontsluiten en acteurs bewust te maken van
wat ze zeiden.
Deconstructie en Duits theater
En toen volgden twaalf jaar Zuidelijk toneel Globe onder
leiding van Gerard-Jan Rijnders en Paul Vermeulen
Windsant. Waren de voorgaande jaren leerjaren geweest, nu
volgde de toepassing. Het was een periode van deconstructie,
afbraak en het zoeken naar een nieuwe betekenis en
inhouden van het theater. We sprongen daarbij op de
bagagedrager van de conceptuele ontwikkelingen die zich in
de Duitse ‘Stadttheaters’ voltrokken. In Duitsland moest een
jonge generatie theatermakers in hun klassieke
toneelbibliotheek nieuwe ethische en morele coördinaten
zien te ontdekken aan de hand waarvan het leven na de
gruwel van de Holocaust voorstelbaar was. De voorstellingen
van Claus Peymann, Peter Stein, Peter Zadek, Georg Tabori
braken het repertoire open en wij in Nederland lieten ons
daar maar al te graag door beïnvloeden. Vooral de
voorstellingen van Klaus-Michael Gruber en Andrea Breth
die eyeopeners waren. Bij hen was de emotionele, visuele en
vooral intellectuele sensatie die een voorstelling kan zijn, in
perfecte balans. Wat deze voorstellingen gemeen hadden,
was de zorgvuldige omgang met taal. Daarnaast en daartegen
waren er de internationale voorstellingen die Ritsaert ten
Cate naar het Mickerytheater in Amsterdam haalde. Ik heb ze
allemaal gezien, bewonderd en alles opgezogen.
Ida Wassermanlezing, 18 september 2011
De Trust en het Compagnietheater
Tegelijkertijd deed zich echter een merkwaardige
ontwikkeling in mij voor. Ik vond het steeds interessanter om
over voorstellingen na te denken dan om er in te spelen. Ik
was me zeer bewust van het belang en de noodzaak van
conceptuele vernieuwing van het toneel, maar ik kwam in
een loyaliteitsconflict terecht tussen mijn autonoom
kunstenaarschap als acteur en mijn dienstbaarheid aan de
visie van de regisseur die ik hogelijk respecteerde. Enerzijds
wilde je die visie recht doen, anderzijds vermoedde je
inhoudelijke diepten en lagen die de schrijvers in de rollen
hadden gelegd, maar die door de regisseur niet werden
herkend of werden gewenst.
Elke acteur kan u vertellen wat voor een marteling het kan
zijn wanneer je de kern van een rol ziet schitteren, maar die
niet mag of kan pakken. Ik miste in vele regies de
uitgebalanceerde combinatie van vorm en inhoud. Ik begon
me te storen aan concepten, die mijns inziens in de meeste
gevallen altijd slechter waren dan het stuk dat je voor je had.
In de behoefte die discrepantie te overbruggen vermoed ik de
oorsprong van mijn regisseurschap.
Op dat moment gaf ik les aan een klas getalenteerde
toneelschoolleerlingen. Ik weet niet wat er in mij is gevaren,
maar de sensatie van het ontdekken en wegwijs maken van
talent in combinatie met het ontdekken en wegwijs maken
van mezelf in het tekstmateriaal, bleek zo’n enerverende
sensatie dat die het tot nu toe nog steeds gewonnen heeft van
het louter acteren.
Ik heb de Trust opgericht, een eigen theater verworven en me
naar de zijlijn van het toneelbestel gemanoeuvreerd om
vanuit die positie te werken aan een alternatief voor het
bestaande theaterbestel: Een organisatie waarin gezelschap
en theater in een hand zijn, waar voorstellingen meerder
seizoenen op het repertoire blijven om er in artistiek en
financieel opzicht een zo hoog mogelijk rendement uit te
halen.
Ik houd de periode Trust en Theatercompagnie kort, omdat
de vruchtbaarste periode van je leven meestal ook de saaiste
is om te vertellen. In dit kader is alleen vermeldenswaard dat
de mensen waarmee ik in die tijd heb mogen werken mijn
grootste bron van inspiratie zijn geweest.
Maar het meest bewonderenswaardige vind ik nog steeds dat
we er in die tijd als cultureel ondernemers avant la lettre in
zijn geslaagd een eigen theater te verwerven, te verbouwen
en het een kleine twintig jaar succesvol hebben weten te
exploiteren zonder een cent subsidie van de gemeente
Amsterdam. De tegenwerking die de Trust, en later de
Theatercompagnie, heeft ondervonden, is in die periode mijn
belangrijkste bron van inspiratie geweest. Het heeft me niet
enkel strijdbaar en vasthoudend gemaakt, het scherpte de
geest aan. En ik verkeerde in de gelukkige omstandigheid dat
ik alles wat mij en de mijnen overkwam, onmiddellijk kon
thematiseren in de voorstellingen die ik maakte. Alles is
tenslotte materiaal. In die zin beschouw ik dan ook niet de
Trust, maar de tijd van de Theatercompagnie als mijn meest
essentiële, vruchtbaarste en dierbaarste periode tot nog toe.
In die zin ben ik mijn tegenstanders dan ook buitengewoon
erkentelijk.
Geloof in individu
En nu ben ik hier in Den Haag. Een nieuwe bocht in de
rivier. Het was een slechte zomer met veel regen en bitter
weinig zon. Volgens de kranten de slechtste zomer sinds de
Tweede Wereldoorlog. Voor de milieubewusten onder ons
zitten we dan ook midden een catastrofale en blijvende
klimaatverandering. Voor de onverschilligen en
bewustelozen onder ons is het slechte weer niet meer dan een
toevallige samenloop van klimatologische omstandigheden
buiten onze macht en invloed en ze hebben zich nu al
voorgenomen volgend jaar wat dieper naar het zuiden af te
zakken.
Wat beide partijen bindt, is dat ze worden gedreven door
angst. Het is niet meer maar ook niet minder dan de projectie
van de angst voor de chaos, die in het diepst van ons allen
schuilt. En het is de strijd tegen en de beheersing van deze
angst die bepalend is hoe wij met de externe bedreigingen in
het leven omgaan en in welke mate we ontvankelijk zijn voor
irrationele oplossingen. Oplossingen die ons tegenover
elkaar plaatsen en verleiden tot het inzetten van geweld. Op
dit moment is het niet alleen het slechte weer dat ons
verdeelt in gelovigen en niet-gelovigen. Neem de financiële
crisis waar de wereld in verkeert. De opstand in de Arabische
wereld en in Israel. De sociale ontrust in de voorsteden van
Europa. Of de bezuinigingen in het Nederlands theater.
Geloof je dat de bezuinigingen in de kunst de wraak is van
rechts op dertig jaar links georiënteerde cultuurpolitiek dan
zul je ervan overtuigd zijn dat de bezuinigingen de doodklap
zullen blijken voor ons rijke, veelzijdige, unieke toneelbestel.
Geloof je anderzijds dat het kunstenveld zich de laatste
dertig jaar in zelfgenoegzaamheid en overgewicht heeft
Ida Wassermanlezing, 18 september 2011
vervreemd van de maatschappelijke werkelijkheid, dan zul je
ervan overtuigd zijn dat de bezuinigingen de juiste remedie
zullen blijken tegen overaanbod en middelmaat. Beide
posities zijn gebaseerd op angst voor wat nog niet is.
Dat geldt ook voor mijzelf. In het volle besef dat het leven
zinloos is, de mens zichzelf een wolf en chaos en geweld ons
wacht, klamp ik mij vast aan mijn geloof in democratie,
vrijheid van godsdienst en individu, gelijkheid tussen man en
vrouw en meer van die voor mij vanzelfsprekende
strategieën, die voortkomen uit een onwrikbaar geloof in de
verlichte Westerse waarden zoals mensenrechten. Dit geloof
is voor mij een psychologische noodzaak en de basis voor
een gemeenschappelijke cultuur. Vanuit dit geloof en in die
cultuur regisseer ik toneelstukken. Toch is mijn geloof voor
anderen helemaal niet vanzelfsprekend. Er zijn vele religies,
filosofieën en overtuigingen waar het belang van het individu
ondergeschikt is aan het belang van de gemeenschap, waar
het in stand houden van patriarchale familieverbanden en
religie de hoogste prioriteit heeft en grote persoonlijke offers
eist van het individu.
Factionele fictie
Gevoed door de angst voor chaos en verlies kunnen beide
geloofsovertuigingen hun fundamentele intuïtie tot het
axioma maken van al hun gedachten en handelen. Alles moet
ondergeschikt worden gemaakt aan die ene eigen waarheid,
de wereld wordt in goed en kwaad verdeeld en in de naam
van het eigen geloof worden politieke programma’s
ontwikkeld die niet op basis van rationele argumenten, maar
op emotionele gronden worden omgezet in gewelddadig
handelen ten einde de andere overtuiging te vernietigen. We
zitten er momenteel midden in. Dit politieke en
maatschappelijke geweld neemt voor de doorsnee burger
inmiddels surreële dimensies aan. Dimensies, die worden
versterkt door het feit dat de media zich door de
kijkcijfermarkt gedwongen zien deze geweldsuitbarstingen
steeds meer als sensatie, als amusement te verkopen.
Hierdoor ondergaat de doorsnee krantenlezer en
televisiekijker deze werkelijkheid steeds meer voor als
‘factionele fictie’. De wereld komt hem voor als een
rampenfilm, een verhaal waarin hij meespeelt, maar waarvan
het scenario voortdurend door onbekenden wordt
omgeschreven. De uitkomst van deze rollercoaster kent hij
niet, maar hij voelt instinctief dat hij zeker niet tot de
hoofdrolspelers behoort die het wellicht zullen overleven.
Angst regeert hier en laat hem geen ruimte voor andere
emoties, laat staan voor empathie met de andere personages,
de slachtoffers van het geweld. Verstard door eigen angst
laten ze hem wezenloos koud. En nu de werkelijkheid hem
als angstaanjagende fictie voorkomt is het vanzelfsprekend
dat hij voor zijn emotionele werkelijkheid zijn toevlucht
zoekt in de ‘factionele fictie’. En ook daar speelt de
mediamarkt op in. Televisieprogramma’s als Big Brother,
Temptation Island, Boer zoekt vrouw en Spoorloos doen een
appel op emoties en empathie die in de werkelijkheid niet
meer als zodanig worden gevoeld. Emotietelevisie heet het
dan ook. En ook de kunst ontkomt er niet aan.
Ironie
In de kunstdisciplines is de vervagende grens tussen fictie en
werkelijkheid al enkele decennia het centrale thema. In de
podiumkunsten is de vierde wand, de imaginaire scheiding
tussen podium en zaal, tussen acteurs en publiek al geruime
tijd geleden gesloopt. Het postdramatische theater, waarin
verhalen en personages zijn ingeruild voor gebeurtenis en
individuele expressie, werd geboren. We hebben niet langer
een gezamenlijk verhaal omdat de religieuze
levensinterpretaties en alle ideologieën hebben gefaald. We
zijn afkerig geworden van idealen en utopieën. Ironie en
sepsis is de onze enig denkbare levenshouding. Ironie is dan
ook de basisattitude van het postmodernisme, het antwoord
op de onmacht tegenover een constant veranderende
werkelijkheid en de onmogelijkheid om daar morele
coördinaten aan te ontlenen.
En dat zit niet lekker. Immers, ironie maakt draaglijk wat in
wezen onverdraaglijk moet blijven en scepsis weerhoudt ons
van handelen. Wanneer niets er meer toe doet, maakt het ook
niet meer uit hoe we ons gedragen. Hoe we ons verhouden
tot de werkelijkheid. Of we ons überhaupt nog verhouden tot
de werkelijkheid. En ook dat is angst. Angst om positie te
kiezen tegenover de angst voor de chaos, tegenover de
verdeling in goed en kwaad en het geweld dat daaruit
voortvloeit. Het is veiliger jezelf te verschansen in ironie en
scepsis en ad libitum te pendelen tussen werkelijkheid en
fictie, in een wanhopige poging in de fictie te ervaren wat in
de werkelijkheid wordt verdrongen omdat het te
onaangenaam is. In de psychiatrie spreek men in zo’n geval
van een borderliner.
Ida Wassermanlezing, 18 september 2011
Maar deze vrij zwevende ironie en scepsis als
levensinstelling is een illusie en kan gevaarlijk zijn. Want de
schokkend gemakkelijke manier waarop onlangs
bezuinigingen in de kunstsector werden doorgevoerd, geven
aan hoe irrelevant kunst blijkbaar is geworden en is
illustratief voor ons gebrek aan weerbaarheid. En dat is
beangstigend ironisch.
‘We Need a new Story’
Wat dan? Hoe zorg ik ervoor dat de ironie en de scepsis niet
verlammend werken maar functioneel worden. Doordenken.
En daar schiet de historicus Philipp Blom ons te hulp. Hij
herinnert ons er aan in zijn artikel ‘We Need a new Story’:
“Onze identiteit, onze referentiepunten, komen tot ons door
het verhaal van onze beschaving, door de verhalen uit onze
kindertijd, van onze familie. Onze herinnering bestaat uit
verhalen, de grote verhalen uit bijbel, Griekse en Romeinse
mythes etc., en de kleine persoonlijke familie-
geschiedenissen. We leren ons te bewegen in de wereld van
onze eigen geest door verhalen, die telkens opnieuw worden
verteld en zodoende paden vormen door de chaos. Tot grote
hoogte zijn we het product van de verhalen die we onszelf
vertellen. Daarom hebben we fictie, verhalen, nodig. We
vertellen elkaar verhalen om de kloof te overbruggen tussen
onze fundamentele intuïtie en de schijnbare toevalligheid van
onze ervaringen. We dramatiseren onze morele instincten in
vertellingen die handleidingen worden voor ons omgaan met
de wereld. Ze voorzien ons van een lijn die ons gidst naar
een atmosfeer waarin toevallige feiten een dramatische
structuur aannemen, met een begin, een midden en een eind.
Wanneer deze structuren worden vertaald in esthetische
vormen noemen we het kunst. Wanneer ze inspireren tot
handelen noemen we het politiek.
Wanneer we zelf geen fanatici willen worden, is het de
uitdaging om de plot en de structuur, die we door ons
verbeeldingsvermogen winnen, in balans te brengen met een
luciditeit van denken. Zonder verhalen zouden we geen
voetpaden door het leven hebben. We halen psychologisch
voordeel uit verhalen door sociale lessen te leren: zoals het
idee dat morele handelingen het gewenste resultaat
opleveren; dat streven beloning kan opleveren; dat
rechtvaardigheid wordt beloond en onrechtvaardigheid wordt
bestraft. En we leren persoonlijke lessen: zoals de blijvende
en transformatieve kracht van de liefde en de verwerking van
diepe trauma’s. Van wezenlijk belang is echter dat we deze
fantastische verhalen niet voor werkelijk aannemen. Doen
we dat wel, vervallen we in fanatisme.”
En hier komen ironie en scepsis in hun juiste functie weer
van pas. Ironie doet als zelfbeschermend mechanisme
namelijk precies op dat moment zijn intrede, wanneer we
extatisch door het verhaal dreigen te worden meegesleurd,
het voor werkelijkheid dreigen aan te nemen. Ironie neemt
ongerijmdheden en dissonanten in het vertelde waar en stelt
onszelf in perspectief. We zien plotseling onze menselijke
natuur, onze menselijke dwaasheid. Ironie geeft ons hoop
tegen beter weten in. Ironie lucht ons op, maakt ons van
onszelf bewust, bevrijdt ons van de meeslepende kracht van
de tragedie en van de teleurstelling niet langer in het verhaal
voor te komen.
Verhalen geven zin en betekenis
We moeten elkaar verhalen vertellen en erin geloven. Niet
als een kind dat in een sprookje gelooft, maar als een
volwassene die een roman leest. We moeten onze behoefte
aan zin en betekenis niet opgeven. We moeten een verhaal
vertellen en het onderzoeken en tegelijkertijd blijven
beseffen dat het slechts een verhaal is. Het is onze enige
bescherming tegen een fanatisme, dat overal loert, vooral in
onszelf. Afhankelijk van de mate waarin we er in zullen
slagen de donkere hoeken van onze instinctieve attitudes te
verlichten en onze persoonlijke en collectieve verhalen te
vinden, zullen we in staat zijn om een samenleving op te
bouwen, waarin we ons kunnen identificeren met een
gemeenschappelijk verhaal.
Met deze gedachte, die ik maar meteen beschouw als een
opdracht, ben ik nu aangespoeld in Den Haag, de stad waar
de Haagse Comedie jaren geleden ‘Mooi Weer Vandaag’ op
het repertoire nam. Het is mij vergund om de opvolger van
dat legendarische gezelschap, Het Nationale Toneel, artistiek
te gaan leiden. Het Nationale Toneel, opgericht door mijn
vroegere mentor Hans Croiset en door wijlen Evert de Jager
en collega Johan Doesburg, heeft zich ontwikkeld tot het best
bezochte gezelschap van Nederland. Een gezelschap met
fantastische acteurs en uiterst professionele medewerkers.
Het heeft zijn thuisbasis in een stad waarin de Nederlandse
regering resideert, waar het Internationaal Gerechtshof en het
Vredespaleis zijn gevestigd. Bovendien is het de hofstad.
Een nieuwe bron van inspiratie. Want zo’n stad heeft niet
alleen recht op een hofnar, ze heeft hem ook nodig. Een
Ida Wassermanlezing, 18 september 2011
hofnar die de machthebbers en uitvoerders de eeuwenoude
verhalen vertelt over het slagen en falen van hun
voorgangers. Hen middels de grote werken uit de
toneelliteratuur confronteert met de mogelijke gevolgen van
hun denken en handelen voor de mensen die hen hebben
gekozen. En die de mensen in het land die hen hebben
gekozen, de verhalen vertelt over al die machthebbers en
uitvoerders, over hun overwinningen en nederlagen, hun
drama’s en komedies. Want zij zijn uiteindelijk mijn enige
en echte bron van inspiratie, een bron die nooit zal opdrogen:
De mensen en hun niet aflatende strijd voor vrijheid, geluk
en liefde.
Ik dank u.
- Theu Boermans
Ida Wassermanlezing, 18 september 2011
Ida Wasserman lezing 2011: Theu Boermans 8 www.tin.nl
Colofon
Deze uitgave hoort bij de Ida Wasserman lezing 2011 van
Theater Instituut Nederland (TIN).
Met dank aan
Theu Boermans, Koninklijke Schouwburg Den Haag
WWW.TIN.NL
Sarphatistraat 53
1018 EW Amsterdam
Nederland
Postadres:
Theater Instituut Nederland
Postbus 10783
1001 ET Amsterdam
Nederland
T 020 551 33 00
F 020 551 33 03
Ida Wasserman. Foto: Lemaire en Wennink/ MAI