IAS Sem 2 Vragenbundel 2011-2012

37
  UNIVERSITEIT VAN ARUBA FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID STUDIEJAAR 2011    2012 BACHELOR 1 INLEIDING ARUBAANS STRAFRECHT 2 DE  SEMESTER VRAGENBUNDEL Docenten: prof. mr. dr. D.H. de Jong mr. R.S.T. Gaarthuis mr. E.M. Witjens

Transcript of IAS Sem 2 Vragenbundel 2011-2012

UNIVERSITEIT VAN ARUBA FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID

STUDIEJAAR 2011 2012 BACHELOR 1

INLEIDING ARUBAANS STRAFRECHT2DE SEMESTER

VRAGENBUNDEL

Docenten:

prof. mr. dr. D.H. de Jong mr. R.S.T. Gaarthuis mr. E.M. Witjens

Overzicht verplichte literatuur en jurisprudentie: Uit Van Bemmelen/Van Veen, Ons Strafrecht, deel I, 14de druk: hoofdstuk II hoofdstuk V, 1, 2, 4 hoofdstuk VI, 1, 2.1, 2.2, 2.3, 3, 4, 5, 6 hoofdstuk VII Literatuur- en jurisprudentiebundel

-

2

WEEKOVERZICHT

Week 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

Onderwijsvorm inleidend college hoorcollege werkgroep hoorcollege werkgroep hoorcollege werkgroep hoorcollege werkgroep hoorcollege werkgroep werkgroep hoorcollege werkgroep

Onderwerp herhaling stof 1ste semester dagvaarding; formele en materile vragen dagvaarding; formele en materile vragen inhoud van het vonnis: beslissen en motiveren inhoud van het vonnis: beslissen en motiveren wederrechtelijkheid wederrechtelijkheid opzet opzet culpa culpa opzet & culpa straftheorien oefententamen

3

WEEK 1

Inleidend college

Onderwijsvorm: Onderwerp:

Hoorcollege/ interactie Herhaling stof 1e semester

4

WEEK 2Onderwerp:

HoorcollegeDagvaarding De formele en materile vragen (art. 392 / 394 ASv) De Jong/Knigge, Teksten Strafvordering: Hoofdstuk II, 6.4; IV en XI, 1, 3, 4, 9, 10 (opgenomen in Jurisprudentie- en literatuurbundel) Gedeelten uit G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel)

Literatuur:

Onderwijsvorm:

Hoorcollege

5

WEEK 3

Werkgroep

Onderwerp:

Dagvaarding De formele en materile vragen (art. 392 / 394 Sv) De Jong/Knigge, Teksten Strafvordering: Hoofdstuk II, 6.4; IV en XI, 1, 3, 4, 9, 10 (opgenomen in Jurisprudentie- en literatuurbundel) Werkgroep Gedeelten uit G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel) De zaak Richard M. De zaak Martha U. Vreemdeling (NJ 1989, 631) Ad informandum (NJ 1997, 322)

Literatuur:

Arresten:

Onderwijsvorm:

Werkgroep

ALGEMEEN De dagvaarding Welke functies heeft de dagvaarding volgens Corstens? En volgens De Jong? Welke inhoudelijke eisen stelt de wet aan de tenlastelegging? Zijn deze eisen op straffe van nietigheid voorgeschreven? Houden deze eisen verband met wat Corstens de dubbele verwijzingsfunctie van de tenlastelegging noemt? Waarom is de tenlastelegging van belang voor de verdachte? En waarom voor de rechter? Wat gebeurt er als de rechter bij de beraadslaging tot het oordeel komt dat de tenlastelegging onvoldoende duidelijk is? Wat wordt verstaan onder: een enkelvoudige tenlastelegging; een cumulatieve tenlastelegging; een subsidiaire tenlastelegging; een alternatieve tenlastelegging? In hoeverre mag de OvJ, nadat de dagvaarding is betekend, de tenlastelegging nog veranderen? Stelling: indien het rechtsgeding een aanvang heeft genomen, mag de dagvaarding niet meer worden ingetrokken. Is deze stelling juist of onjuist? Waarom moet de dagvaarding tijdig voor de zitting aan de verdachte worden betekend? Welke dagvaardingstermijn moet minimaal in acht worden genomen indien de zaak aanhangig is gemaakt bij de meervoudige kamer van de rechtbank? En indien bij de politierechter? 6

1. 2a. 2b. 2c. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.

1. 1a. 1b. 1c 2. 3. 4a. 4b. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

11. 12.

Formele vragen De wetgever onderscheidt een achttal vragen die de rechter moet beantwoorden voor het geven van een eindbeslissing in een strafzaak. Welke vragen zijn dit en waar staan die in de wet? Wanneer moet de rechter die vragen beantwoorden? Welke uitzondering geldt hier? Welke twee belangrijke beperkingen stelt de wet aan de rechter bij het beantwoorden van die vragen? Welke situaties kunnen tot gevolg hebben dat de dagvaarding nietig wordt verklaard? Wat wordt bedoeld met het ius de non evocando? Wat wordt verstaan onder de absolute competentie? Waar is deze geregeld? Wat wordt verstaan onder de relatieve competentie? Waar is deze geregeld? Welke uitspraak zal de rechter geven indien hij zich absoluut en/of relatief niet competent acht? Welke zaken dienen bij de politierechter aangebracht te worden? En bij de kinderrechter? Wat wordt bedoeld met het begrip ontvankelijkheid in art. 392 ASv (348 NSv)? De OvJ is dominus litus. Wat wordt daarmee bedoeld? Noem vijf gevallen waarin de wet bepaalt dat het OM geen vervolgingsrecht heeft. Voor de werking van artikel 70 ASr (68 NSr) is het van belang of de rechter is toegekomen aan de beantwoording van de (materile) vragen van art. 394 ASv (350 NSv). Leg uit waarom. Noem twee situaties waarin de rechter de vervolging kan of moet schorsen. Wat is het verschil tussen een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting en een schorsing van de vervolging? Materile vragen Welke uitspraak zal de rechter geven indien hij het feit niet kan bewijzen? Wat wordt bedoeld met de term kwalificeren? Wat is het verband tussen de kwalificatievraag en art. 1 lid 1 Sr? Welke uitspraak zal de rechter geven indien hij niet kan kwalificeren? Bij welke vraag van art. 394 ASv (350 NSv) komt de al dan niet verbindendheid van een strafbepaling aan de orde? Bij welke vraag wordt de aanwezigheid van rechtvaardigingsgronden onderzocht? Welke uitspraak geeft de rechter indien hij de dader niet strafbaar acht? Wat wordt verstaan onder voeging ad informandum? Waar in de wet is voeging ad informandum geregeld? Beantwoord deze vraag voor zowel de Arubaanse als de Nederlandse strafvordering. Wie heeft belang bij de afdoening van feiten via voeging ad informandum? Waarom?

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

9.

ARRESTEN De zaak Richard M. Van de zaak Richard M. kunt u in de Jurisprudentie- en literatuurklapper het procesverbaal van de zitting en het vonnis vinden. Welke informatie bevat het proces-verbaal van die zitting en welke informatie bevat het vonnis?

1.

7

2.

3a. 3b.

Bekijk het onder 1. ten laste gelegde. Voldoet deze tenlastelegging aan de door artikel 261 lid 1 NSv gestelde vereisten? Beantwoordt de vraag ook voor de in artikel 285 lid 1 ASv gestelde vereisten. Welke minimumdagvaardingstermijn had in deze zaak in acht moeten worden genomen? Beantwoordt deze vraag naar Arubaans en naar Nederlands strafprocesrecht. Stel dat die minimumdagvaardingstermijn niet in acht was genomen, had de rechtbank / rechter er dan consequenties aan moeten verbinden en zo ja welke? De zaak Martha U. Ingevolge artikel 359 lid 1 NSv dient het Nederlandse vonnis de tenlastelegging te bevatten. Vergelijk dit met artikel 402 lid 1 ASv. Van welk type tenlastelegging is in de zaak Martha U. gebruik gemaakt? Vreemdeling Terzake van welke delicten werd de verdachte vervolgd? Waarom dient in de visie van de Hoge Raad de verdachte terzake van het derde tenlastegelegde feit van alle rechtsvervolging ontslagen te worden? Stelling: indien de verdachte ter terechtzitting bij het gerechtshof verklaard had nog steeds vreemdeling te zijn, had de Hoge Raad niet gecasseerd. Is deze stelling juist? Ad informandum Onder welke voorwaarden mag de rechter een ad informandum gevoegd feit bij de strafoplegging betrekken in de situatie waarin de verdachte ter terechtzitting is verschenen? Onder welke voorwaarden mag de rechter een ad informandum gevoegd feit bij de strafoplegging betrekken in de situatie waarin de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen? Waarom casseert de Hoge Raad?

1.

1. 2. 3.

1.

2.

3.

OEFENVRAGEN 1. Op een mooie zondagochtend maakt de in Sint Nicolaas woonachtige Vera een autoritje door Oranjestad. Er is nog behoorlijk wat verkeer op de weg. Ze nadert op een gegeven moment de kruising De La Sallestraat/ Caya Ernesto Petronia ter hoogte van Piets Soda Fountain alwaar de verkeerslichten op dat moment op knipperlicht stonden. Vera reed op de De La Sallestraat en heeft op deze kruising voorrang ten opzichte van het verkeer dat van links en rechts komt. Vera ziet dat van rechts een auto de kruising nadert en dat deze auto zijn vaart niet mindert. Vera rijdt het kruisingsvlak op. Dan schrikt ze zich rot. De auto die van rechts komt, geeft haar geen voorrang en rijdt zonder vaart te minderen de kruising op. Een ongeval is het gevolg, waarbij de van rechts komende automobilist zwaar lichamelijk letsel oploopt. De officier is van mening dat Vera art. 4 LWV 1997 heeft overtreden. Weliswaar had zij voorrang, maar toen ze zag dat de andere auto zijn snelheid niet terugbracht, had ze er rekening mee moeten houden dat haar geen voorrang verleend zou worden. Hij biedt Vera een transactie aan. Als voorwaarden stelt hij dat zij een bedrag van Afl 225,- moet betalen en aan het slachtoffer een excuusbrief moet sturen. 8

1a.

Was de officier van justitie bevoegd terzake van dit delict een transactie aan te bieden en daaraan de gestelde voorwaarden te verbinden? Stel: Vera accepteert de transactie en voldoet aan de voorwaarde. De officier van justitie vindt achteraf dat Vera er zo toch wat te gemakkelijk van afkomt. Zij moet zich maar voor de rechter verantwoorden. Groot is Veras verbazing als zij twee maanden later een dagvaarding ontvangt, met daarin een op art. 4 LWV 1997 toegesneden tenlastelegging vanwege het verkeersongeval. De dagvaarding vermeldt dat zij wordt opgeroepen om te verschijnen voor het gerecht in eerste aanleg Aruba. Haar raadsman probeert haar gerust te stellen: Maakt u zich maar geen zorgen, mevrouwtje. Deze vervolging is in strijd met de wet. Art. 70 lid 1 ASr verbiedt dit.

1b.

Heeft Veras raadsman gelijk? Stel: Vera vindt dat ze geen schuld heeft aan het ongeval en accepteert de door de officier van justitie aangeboden transactie niet. Dan moet de rechter het maar uitmaken, zo denkt ze. En inderdaad, enige tijd later ontvangt zij een dagvaarding, met daarin een op art. 4 LWV toegesneden tenlastelegging vanwege het verkeersongeval. Zij wordt verzocht te verschijnen voor het gerecht in eerste aanleg. Haar raadsman zegt dat hij, behalve het schuldverweer, nog een ander ijzer in het vuur heeft. Ter zitting betoogt hij: Als je die bepaling van art. 4 LWV leest, dan is volstrekt onduidelijk welke gedragingen nu eigenlijk verboden zijn. Die bepaling is veel te vaag. En daarmee is die bepaling in strijd met het legaliteitsbeginsel. Het gerecht verwerpt het schuldverweer, maar is wel van oordeel dat art. 4 LWV in strijd is met het legaliteitsbeginsel en doet dienovereenkomstig uitspraak.

1c. Welke uitspraak zal de rechter dan geven?

2.

Na een nacht stappen keert Manuel naar huis. Luid zingend rijdt hij op 4 september 2005 om 4.00 s nachts de straat in waar hij woont, namelijk de Spinozastraat achter de Watertoren in Oranjestad. Bij zijn huis aangekomen, kan hij zijn sleutel niet vinden. Hij begint te vloeken en vervolgens gaat hij op de deur bonzen in de hoop dat een van zijn huisgenoten thuis is. Zijn luide en langdurige gebons lijkt echter weinig resultaat op te leveren en Manuel besluit dan maar hard de namen van zijn huisgenoten te roepen. Nadat Manuel voor de vijfde keer Jos heeft geschreeuwd, heeft buurman Gilsen er genoeg van en belt de politie op. Als de politie arriveert, is Manuel nog steeds aan het roepen. De politie maakt proces-verbaal op en ruim een jaar later, op 1 november 2007 wordt Manuel een dagvaarding uitgereikt waarin hij wordt opgeroepen op 14 november 2007 voor het gerecht in eerste aanleg te verschijnen. Hem is ten laste gelegd: dat hij op of omstreeks 4 oktober 2005 op Aruba in de Spinozastraat tussen 1.00 en 6.00 uur heeft geroepen, geschreeuwd, gezongen en/of op een of meer deuren heeft gebonsd, met als gevolg dat hij de nachtrust van een of meer mensen heeft verstoord (artikel 450 Wetboek van Strafrecht).

2a.

Welke uitspraak zal de rechter geven? 9

2b. 3

Stel u bent officier van justitie, wat zult u doen? De succesvolle saxofonist Bill Croes wordt ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 1 januari 2006 in de Havenstraat (straat achter de Royal Plaza) opzettelijk George Maduro zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem met een boksbeugel zodanig tegen het hoofd en het bovenlichaam te slaan, dat deze George Maduro daarbij een zware hersenschudding en een gebroken sleutelbeen opliep. (Art. 315 lid 1 ASr) Ter zitting weet Bill aannemelijk te maken dat hij op het tijdstip waarop de mishandeling plaats vond hij in jazzclub Mr. Jazz in de Irausquin Blvd stond te spelen. Welke uitspraak zal de rechtbank dienen te geven? Stel: Anders dan het bovenstaande, zegt Bill ter zitting dat George Maduro met een broodmes op hem af kwam lopen. Bill kon geen kant meer op, dus uit pure zelfverdediging meende hij Maduro de vernietigende slagen toe te moeten brengen. Vervolgens voert Bill aan dat de mishandeling niet in de Havenstraat plaatsvond, maar in de Paardenbaaistraat. Tenslotte stelt Bill dat het toen helemaal geen 1 januari 2006 was, maar 31 december 2005.

3a.

3b.

3c. 3d.

Op welke strafuitsluitingsgrond beroept Bill zich? Is dit een schulduitsluitingsgrond of een rechtvaardigingsgrond? Welke uitspraak zal de rechter geven, indien hij alleen aannemelijk acht dat Bill inderdaad uit zelfverdediging handelde? En welke uitspraak zal volgen indien de rechter het in de tweede plaats naar voren gebrachte juist acht? Welke uitspraak zal de rechter geven, als hij alleen het in de derde plaats naar voren gebrachte juist acht? Stel: n dag voor de zitting ontvangt de officier van justitie het trieste bericht dat George Maduro is overleden aan zijn verwondingen. Hij legt tijdens zijn requisitoir aan de rechter een schriftelijk stuk over waaruit dit blijkt. Hij verbindt wat betreft de telastelegging geen gevolgen aan de dood van George. Bovendien wil hij van de gelegenheid gebruik maken om de plaatsaanduiding in de tenlastelegging te corrigeren. In zijn requisitoir vraagt hij de rechter om in de tenlastelegging te lezen: in de Havenstraat of in de Paardenbaaistraat. De officier van justitie vordert, mede op grond van het overlijden van het slachtoffer, een gevangenisstraf van 9 jaar. In zijn pleidooi wijst de raadsman van Bill Croes erop, dat de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden opgelegd voor het onderhavige feit. Beantwoordt de volgende vragen naar Nederlands en naar Arubaans recht Is de door de officier van justitie voorgestelde verandering in de tenlastelegging wat betreft de plaatsaanduiding tijdens het requisitoir (nog) toegestaan? Heeft de officier van justitie op de juiste wijze om de verandering verzocht? Heeft de raadsman naar Uw mening gelijk? Motiveer Uw antwoord. Richard heeft volgens de officier van justitie in het nabije verleden in totaal achtmaal ruiten vernield in een winkelgalerij. Vier maal in 2005, drie maal in maart 2006 en nog 10

3e. 3f. 3g. 4.

eenmaal in april 2006. Richard heeft tegenover de politie bekend dat hij in maart en april 2006 de desbetreffende zaaksbeschadigingen heeft gepleegd. De andere vier zaaksbeschadigingen, uit 2005, heeft hij bij de politie ontkend: Dat heb ik niet gedaan. Ik weet zeker dat Peter Z. dat is geweest. De officier van justitie besluit n van de zaaksbeschadigingen uit maart 2006 ten laste te leggen en de andere zeven (vier uit 2005 en drie uit 2006) ad informandum te voegen, opdat de rechter ze in de strafmaat kan betrekken. De dagvaarding vermeldt dat naast de ten laste gelegde zaaksbeschadiging de andere zeven zaaksbeschadigingen ter zitting ter sprake zullen worden gebracht met als doel dat ze ad informandum zullen worden afgedaan. Richard verschijnt ter terechtzitting en houdt vol dat hij in 2005 geen ruiten van de winkelgalerij heeft ingegooid. Verder verklaart hij: Mmmm ik heb nog eens nagedacht over die vernielingen in 2006. Aan die vernielingen in maart 2006 ben ik inderdaad schuldig. Maar die ene vernieling in april 2006? Ik weet het niet meer zo zeker. Volgens mij was ik in april 2006 op vakantie in Venezuela. In zijn requisitoir stelt de officier van justitie dat deze (deels) ontkennende verklaring ter zitting van Richard volkomen ongeloofwaardig is en dat hij de verdachte houdt aan zijn tegenover de politie afgelegde verklaringen. Ik vorder dan ook tot een veroordeling en dat de rechtbank de zeven ad informandum gevoegde feiten in de strafoplegging betrekt. Deze zeven feiten kunnen hiermee als afgedaan worden beschouwd: het Openbaar Ministerie zal ze niet meer vervolgen. Kan de rechtbank, als zij tot een veroordeling komt, alle zeven ad informandum gevoegde feiten afdoen?

11

WEEK 4Onderwerp: Literatuur:

HoorcollegeInhoud van het vonnis: beslissen en motiveren Inleiding op beslissen en motiveren (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel) Stukken uit G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht (opgenomen in Jurisprudentie- en literatuurbundel) Schema beslissen en motiveren (opgenomen in Jurisprudentieen literatuurbundel) Voorbeeldcasus (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel) Leeswijzer: Hou de bovenstaande volgorde in voorgeschreven literatuur aan bij het bestuderen.

Onderwijsvorm:

Hoorcollege

12

WEEK 5Onderwerp: Literatuur:

WerkgroepDe inhoud van het vonnis: beslissen en motiveren Inleiding op beslissen en motiveren (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel) Stukken uit G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht (opgenomen in Jurisprudentie- en literatuurbundel) Schema beslissen en motiveren Jurisprudentie- en literatuurbundel) (opgenomen in

Voorbeeldcasus (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel) Leeswijzer: Hou de bovenstaande volgorde in voorgeschreven literatuur aan bij het bestuderen. N.B. Bestudeer voor het maken van de oefenvragen de voorbeeldcasus. Arresten: De zaak Richard M. (zie jurisprudentiebundel week 3) De zaak Martha U. (zie jurisprudentiebundel week 3) Werkgroep

Onderwijsvorm:

Opmerking vooraf U heeft de afgelopen weken uitgebreid kennis gemaakt met de formele en materile vragen van art. 392 en 394 ASv (348 en 350 NSv) (het beslissingsmodel van art. 392 / 394 ASv, 348 / 350 NSv). Na het onderzoek ter terechtzitting volgt de beraadslaging door de rechter. De rechter beraadslaagt eerst (op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting) over de formele vraagpunten (art. 392 ASv, 348 NSv). Vervolgens, tenzij art. 393 lid 1 ASv / 349 lid 1 NSv wordt toegepast (de dagvaarding is nietig, de rechter is onbevoegd, de officier van justitie niet-ontvankelijk of de vervolging wordt geschorst), beraadslaagt de rechter (ook weer: op den grondslag der telastlegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting) over de materile vraagpunten (art. 394 ASv / 350 NSv). Deze week gaat het om de volgende stap. De beraadslaging mondt uit in beslissingen. De vraag is nu of de rechter zijn beslissingen naar aanleiding van de formele en materile vragen in het vonnis moet opnemen, n de vraag of en op welke wijze de rechter die beslissingen in zijn vonnis moet motiveren (waarom z beslissen?)

13

Zoals altijd dient u bij de bestudering van de literatuur steeds de wet erbij te nemen. Lees daarbij de tekst van de art. 401 ASv / 358 NSv en 402 ASv / 359 NSv heel zorgvuldig en probeer de systematiek van deze artikelen te begrijpen.

ALGEMEEN 1. 2. 3. De verplichting om bepaalde beslissingen in het vonnis op te nemen en die beslissingen te motiveren heeft twee functies. Welke functies zijn dat? Dient de rechter zijn beslissingen op de formele vragen in het vonnis te vermelden? Ten aanzien van bepaalde soorten verweren van de verdachte moet de rechter op grond van artikel 401 lid 3 ASv / 358 lid 3 NSv zijn beslissing hierop in het vonnis kenbaar maken. Om welke verweren gaat het? Aan welke voorwaarden moeten deze verweren voldoen? Art. 402 ASv / 359 NSv stelt m.b.t. enkele in het vonnis op te nemen beslissingen dubbele motiveringseisen. Welke beslissingen zijn dat? Wat wordt verstaan onder een verkort vonnis? Wanneer kan worden volstaan met het wijzen van een verkort vonnis?

3a. 3b. 4. 5a. 5b.

ARRESTEN De zaak Richard M. Is in de zaak Richard M. het rechtsmiddel hoger beroep ingesteld? De zaak Martha U. Over welke beslispunten van de artt. 348 NSv (392 ASv) en 350 NSv (394 ASv) heeft de Rechtbank beraadslaagd? Op welke punten is een beslissing in het vonnis opgenomen? Welke sanctie heeft de Rechtbank Groningen opgelegd? Terzake van welke delicten is deze sanctie opgelegd? Onder het kopje strafbaarheid wordt een door de verdediging gevoerd verweer verworpen. Was de rechtbank verplicht die verwerping in het vonnis op te nemen en die verwerping te motiveren?

1.

1.

2. 3. 4.

OEFENVRAGEN N.B. Bestudeer de voorbeeldcasus (zie de Jurisprudentie- en literatuurklapper) alvorens u de oefenvragen gaat maken. 1. Tijdens een van de koude dagen in afgelopen Januari 2008 op Aruba loopt Janice Dijkhof in de Caya G.F. Betico Croes. In de Caya G.F. betico Croes is een demonstratie aan de gang en Janice Dijkhof besluit te gaan kijken om te zien waartegen gedemonstreerd wordt. Al snel betreurt Janice dat ze haar nieuwsgierigheid niet heeft kunnen bedwingen. De demonstratie blijkt te zijn georganiseerd door de actiegroep Bont voor dieren en net vandaag draagt Janice haar verjaardagscadeau: een stola, die voor 100% is vervaardigd van het bont van de Zuidamerikaanse dwergbever. Net als Janice 14

Dijkhof besluit zich snel uit de voeten te maken krijgt een groepje demonstranten haar in het vizier en Janice is er op dat moment dan ook gloeiend bij. De demonstranten vormen joelend en scheldend een kring om Janice Dijkhof, zodat Janice geen kant op kan. Nadat ongeveer tien minuten lang Janice de scheldpartij heeft moeten aanhoren wordt ze bevrijd door een tweetal politieagenten en kan ze een veilig heenkomen zoeken. Een van de demonstranten, Rudy wordt gedagvaard om op 1 maart 2008 voor het gerecht in eerste aanleg op Aruba om terecht te staan terzake van het delict 443 ASr. Aan hem is ten laste gelegd: dat hij op of omstreeks 10 januari 2008 te Oranjestad wederrechtelijk op de openbare weg de bewegingsvrijheid van mw J. Dijkhof gedurende enige tijd heeft belemmerd, doordat hij, samen met anderen, een kring rondom mw J. Dijkhof heeft gevormd waardoor mw J. Dijkhof gedurende die tijd niet de richting op kon die zij voor ogen had. Tijdens zijn requisitoir stelt de officier van justitie: Halverwege mijn requisitoir bemerk ik dat ik een bestanddeel van de delictsomschrijving, namelijk dat het ophouden van mw Dijkhof is geschied tegen haar uitdrukkelijk verklaarde wil, niet in de tenlastelegging heb opgenomen. Ik kan nu niet anders dan een OVAR wegens niet-kwalificeerbaarheid van het bewezenverklaarde vragen. 1a. Wat is uw oordeel over hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd? Tijdens de behandeling van de zaak voert Rudy de volgende verweren aan: I. Er deden meer dan honderd mensen aan de demonstratie mee. Er zijn tijdens de demonstratie verschillende incidenten voorgevallen. Niet gezegd kan worden dat ten aanzien van die incidenten, sommige demonstranten actiever waren dan anderen. Ik begrijp dan ook niet dat alleen ik een dagvaarding heb gekregen. Vanwege deze ongelijkheid vinden ik dan ook dat de OvJ niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Mij is telastegelegd dat ik te Oranjestad mw Dijkhof heb tegengehouden. Welnu ik heb die dag verschillende mevrouwen met bontjassen tegengehouden, waaronder wellicht die mw Dijkhof. Nu de tenlastelegging niet specifiek de straatnaam noemt waar ik die mw Dijkhof zou hebben tegengehouden weet ik ook niet precies welk geval mij is telastegelegd, waardoor ik mijn verdediging niet goed heb kunnen voorbereiden. Artikel 443 ASr stelt strafbaar degene die een ander wederrechtelijk in zijn vrijheid belemmert. Deze bepaling is zo vaag geformuleerd dat zij wel in strijd moet zijn met het onder meer in de artikelen 7 EVRM en 15 IVBP geformuleerde legaliteitsbeginsel. Zou het al zo zijn dat ik mw Dijkhof in haar vrijheid heb belemmerd, dan was dit noodzakelijk om de actie te benadrukken en geloofwaardig te doen zijn. Het feit dat die mw Dijkhof gedurende enkele minuten in haar vrijheid is belemmerd kan toch niet opwegen tegen het belang dat wordt nagestreefd met de actie? Ik heb niet wederrechtelijk gehandeld nu ik gehoor heb gegeven aan mijn maatschappelijke plicht, welke plicht in dit geval belangrijker was dan de naleving van de wet. Het gerecht in eerste aanleg komt tot een veroordeling en legt Rudy een geldboete op van Afl 100,-

II.

III.

IV.

15

1b.

Welke beslissingen en motiveringen moet het vonnis van de rechtbank bevatten? Geef bij elke beslissing en bij elke motivering aan op grond van welke artikel(len) en artikellid(-leden) het vonnis die beslissing en die motivering moet bevatten.

2.

Aan Alberto Ling is ten laste gelegd dat: 1. hij op of omstreeks 6 juli 2007 te San Nicolaas op Aruba Freddy Wever opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, hebbende hij, verdachte, toen en daar die Wever opzettelijk met zijn (gebalde) vuist tegen/op het gezicht gestompt of geslagen, waardoor die Wever een gebroken kaak en/of een gebroken oogkas heeft bekomen (art. 315 lid 1 ASr.) 2. hij zich op of omstreeks 6 juli 2007 te San Nicolaas in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg, de Hoofdverkeersweg, heeft bevonden, hebbende hij, verdachte, toen en daar onder invloed van alcohol verwensingen geuit en/of liederen ten gehore gebracht (art. 474 lid 1 ASr.) Ter terechtzitting blijkt dat op 6 juli 2007 het volgende in San Nicolaas is gebeurd. Alberto ontdekte op die dag dat zijn vrouw Laurette al lange tijd een verhouding heeft met zijn beste vriend Freddy Wever. Hij kan dit bijna niet geloven. Om van de schrik te bekomen, neemt hij thuis eerst een paar flinke borrels. Na ruim twee uur stevig doordrinken, besluit Alberto naar zijn stamcaf te San Nicolaas te gaan. Hij vermoedt dat daar zijn vrouw en Freddy ook wel zullen zijn. En inderdaad aan de bar zitten Freddy en Laurette. In de ogen van Alberto zit Freddy wel wat al te veel aan zijn vrouw. Hij wordt hierdoor zo kwaad dat hij zich niet meer kan beheersen en hij besluit Freddy te pakken. Hij sleurt Freddy van de barkruk, en geeft hem enkele forse slagen in het gezicht. De politie wordt gealarmeerd en arriveert snel. Alberto heeft zich inmiddels uit de voeten gemaakt, maar op de Hoofdverkeersweg houdt de politie hem aan en neemt hem mee naar het politiebureau voor verhoor. In het ziekenhuis blijkt dat Freddy een gebroken kaak heeft opgelopen en dat zijn oogkas is gebroken. Ter terechtzitting bepleit de advocaat van Alberto met betrekking tot het eerste ten laste gelegde feit dat Alberto verkeerde in een overmachtsituatie. Van Alberto mag niet worden verwacht dat hij in deze situatie anders had moeten handelen. Met betrekking tot het tweede feit betoogt de raadsman dat het wel heel erg vreemd is dat Alberto voor dit feit terecht moet staan omdat dit feit door een transactie is afgedaan. De advocaat legt een rekeningafschrift over waaruit blijkt dat inderdaad een transactie bedrag van Afl 175,- is betaald. Ook de officier herinnert zich ineens dat hij voor dit feit een transactieaanbod heeft gedaan en dat Albert dit bedrag tijdig heeft betaald. Het gerecht komt bij de beraadslaging tot het oordeel dat voor het eerste ten laste gelegde feit een veroordeling moet volgen en legt daarvoor een gevangenisstraf van drie maanden op. De rechter vraag zich af welke einduitspraak voor het tweede ten laste gelegde feit moet volgen.

2a. 2b.

Tot welke einduitspraak zal het gerecht ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit komen? Welke beslissingen en motiveringen dient de rechter in het vonnis op te nemen? NB het vonnis bevat een beslissing en motivering over beide tenlastegelegde feiten. 16

WEEK 6Onderwerp: Literatuur:

HoorcollegeWederrechtelijkheid Van Bemmelen/Van Veen, Ons Strafrecht, deel 1, 14e druk: hoofdstuk V, 4.

Onderwijsvorm:

Hoorcollege

17

WEEK 7Onderwerp: Literatuur:

WerkgroepWederrechtelijkheid Van Bemmelen/Van Veen, Ons Strafrecht, deel 1, 14e druk: hoofdstuk V, 4. Dreigbrief (NJ 1972, 1) Mijn auto uit! (NJ 1987, 361) Werkgroep

Arresten:

Onderwijsvorm:

ALGEMEEN 1. 2a. 2b. 2c. 2d. Geef drie voorbeelden van een wetsartikel waarin het bestanddeel wederrechtelijk is opgenomen. Wat is volgens Remmelink de betekenis van het bestanddeel wederrechtelijk? Wat is volgens Van Veen de betekenis van het bestanddeel wederrechtelijk? Welke betekenis geeft de Hoge Raad bij (onder meer) art. 339 ASr (326 NSr) aan het bestanddeel wederrechtelijk? Wat is het verschil tussen de opvattingen van Remmelink en Van Veen enerzijds en de opvatting van de Hoge Raad anderzijds ten aanzien van de inhoud van het bestanddeel wederrechtelijk? De betekenis die aan het bestanddeel wederrechtelijk wordt toegekend heeft procesrechtelijke consequenties. Welke zijn dat?

2e.

ARRESTEN Dreigbrief Voor welk delict is de verdachte veroordeeld en welke zijn de bestanddelen van dit delict? Wat stellen cassatiemiddellen V en VI? Welke inhoud heeft kennelijk de ten laste gelegde wederrechtelijkheid volgens deze cassatiemiddelen? Waarom is het cassatieberoep verworpen voorzover het gaat om het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling? Welke inhoud heeft kennelijk de ten laste gelegde wederrechtelijkheid in de opvatting van de Hoge Raad? Het bestanddeel wederrechtelijk heeft als functie de reikwijdte van de delictsomschrijving te beperken. Stelling: Door de uitleg van de Hoge Raad van het bestanddeel (met het oogmerk zich of een ander) wederrechtelijk (te bevoordelen) in art. 317 Sr, heeft dit bestanddeel grotendeels zijn beperkende functie verloren. Geef uw oordeel over deze stelling.

1. 2. 3.

4.

18

1.

Mijn auto uit! Welke betekenis heeft het bestanddeel wederrechtelijk in art. 284 lid 1 NSr? En is van wederrechtelijk in die betekenis in casu sprake? Hoe worden deze vragen beantwoord door: - de politierechter - de officier van justitie - het hof - de Hoge Raad?

OEFENVRAGEN 1. Zie casus van oefenvraag 1 bij week 5 van het 1e semester (noodweer en noodweerexces). Stel: Ook Paul ontvangt een paar weken na de bewuste avond een dagvaarding om voor de rechtbank te verschijnen. Hem wordt huisvredebreuk ten laste gelegd (art. 144 lid 1 ASr): in een woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen. Bij de politie heeft de bewoonster verklaard dat zij Paul geen toestemming had gegeven om haar woning binnen te gaan. Ter zitting besluit Paul dan toch maar om het hele verhaal uit de doeken te doen. Hij voert het verweer dat hij niets verkeerds heeft gedaan. Hij was immers de woning binnengegaan omdat zijn eigen leven op het spel stond: het was f zijn leven f de huisvrede van de vrouw. 1a. Zal de rechter de tenlastelegging bewezen verklaren indien hij: - het daarin voorkomende bestanddeel wederrechtelijk interpreteert als in strijd met het recht - het daarin voorkomende bestanddeel wederrechtelijk interpreteert als zonder toestemming van de gerechtigde? Wat is de einduitspraak waartoe de rechter komt in de onderscheidenlijke gevallen genoemd in vraag 1a? Sandra is penningmeester van huurdersvereniging Het Behouden Huis van een appartementencomplex op Aruba. De jaarlijkse contributie van de vereniging bedraagt slechts Afl. 5,- per jaar. Toch weigert, ondanks herhaaldelijk aanmanen, n betalingsplichtige, mevrouw Valencia, haar bijdrage te storten. Nadat betaling na een zoveelste aanmaning uit is gebleven, besluit Sandra ten einde raad over te gaan tot het smeden van snode plannen. Ik zl mijn geld krijgen, zegt ze tegen zichzelf, terwijl ze uit een folder van de Circle K het zeer kenmerkende embleem aan het knippen is. Ze plakt die vervolgens op een haar toebehorende oude collectebus. Daarmee belt zij op een avond in maart 2005 aan bij het appartement van mevrouw Valencia. Valencia doet open en vraagt wat de bedoeling is. Sandra vertelt dat zij komt collecteren voor de Circle K. Mevrouw Valencia draagt deze club wel een warm hart toe, zo zegt ze, en vraagt aan Sandra wat mensen er zo gemiddeld ingooien. Ehhgemiddeld zon Afl. 5,-, antwoordt Sandra. Dat was exact wat ik ook in het hoofd had, zegt mevrouw Valencia en werpt vijf munten van n florin in de bus. 19

1b.

2.

Later die avond bekruipt mevrouw Valencia toch een vreemd gevoel. Nergens heeft zij immers vernomen dat de Circle K zou komen collecteren. Een belletje naar de stichting bevestigt haar vermoedens. De collectanten van Circle K zullen pas weer rond de kerst de straat opgaan. Mevrouw Valencia laat het er niet bij zitten en doet aangifte bij de politie. De officier van justitie besluit Sandra te vervolgen voor oplichting (art. 339 ASr): Sandra heeft, met oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, door het aannemen van een valse hoedanigheid mevrouw Valencia bewogen tot afgifte van geld. Ter zitting voert de raadsman van Sandra het volgende verweer: Edelachtbare, mijn clinte heeft, in haar hoedanigheid van penningmeester van de huurdersvereniging, recht op het bedrag dat zij van mevrouw Valencia heeft los gekregen. Daarom is de bevoordeling, waarop haar oogmerk was gericht, niet wederrechtelijk. Hoe zal de rechtbank oordelen over dit verweer? Mark S. komt op 17 juli 2004 na een dag hard werken thuis, waar hij voor de vijfde achtereenvolgende dag de ontlasting van de hond van buurman Henry op zijn oprit aantreft. Hij ontsteekt in woede en zoekt naar een manier om Henry te grazen te nemen. Ineens ziet hij een gloednieuwe grote rode brievenbus naast Henrys tuinhekje staan. Zonder zich te bedenken schopt Mark de brievenbus met een ferme trap van zijn plaats. De brievenbus valt op de grond en breekt in tween. Buurman Henry, die juist in zijn schuur aan het werk is, komt op het lawaai in zijn tuin af en ziet de kapotte brievenbus naast zijn tuinhekje liggen. Nu is het zijn beurt om in woede te ontsteken. De drang om Mark in elkaar te slaan kan hij gelukkig weerstaan, maar de volgende dag gaat Henry wel naar het dichtstbijzijnde politiebureau, alwaar hij tegen Mark aangifte doet van zaaksbeschadiging. Enige tijd later moet Mark voor het Gerecht in eerste aanleg verschijnen. Hem is tenlastegelegd: dat hij op of omstreeks 17 juli 2004 in De la Sallestraat te Aruba wederrechtelijk een brievenbus, althans enig goed toebehorend aan Henry Post, althans aan een ander dan aan hem, verdachte, heeft vernield en/of heeft beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt door wederrechtelijk met geschoeide voet tegen voornoemde brievenbus aan te trappen, ten gevolge waarvan die brievenbus is vernield (art. 366 lid 1 ASr). Ter terechtzitting van het Gerecht beroept Mark zich op overmacht-noodtoestand; zijn buurman had al zo vaak dergelijke pesterijen uitgehaald, dat het zijns inziens gerechtvaardigd was om hem eens terug te pakken. Zijn gemoedsrust, die al vaker op de proef was gesteld door al die flauwe streken, ging volgens Mark boven deze brievenbus. Tijdens een gesprek in de koffiepauze blijkt al snel dat geen van de rechters die aanwezig zijn erg onder de indruk is van het verweer van Mark. Hij moet maar eens een cursus Belangen afwegen gaan volgen, want hij heeft er hier bijzonder weinig van terecht gebracht, aldus rechter De Jong. Waar de rechters van mening over verschillen is de uitleg die in dit geval aan het woord wederrechtelijk moet worden gegeven. Rechter Bollen is van mening dat wederrechtelijk hier beperkt moet worden uitgelegd, namelijk als zonder toestemming van de rechthebbende. Rechter Mijts acht die uitleg 20

3.

echter te beperkt. Hij stelt voor wederrechtelijk uit te leggen als in strijd met het recht. Rechter De Jong twijfelt nog welke uitleg hij de beste vindt. 3a. Moet het vonnis een gemotiveerde beslissing omtrent het betoog van Mark bevatten indien hier de uitleg van de wederrechtelijkheid wordt gehanteerd zoals door rechter Bollen voorgesteld, en zo ja, op grond van welke bepaling? Moet het vonnis een gemotiveerde beslissing omtrent het betoog bevatten indien hier de uitleg van de wederrechtelijkheid wordt gehanteerd zoals door rechter Mijts voorgesteld, en zo ja, op grond van welke bepaling?

3b.

21

WEEK 8Onderwerp: Literatuur:

HoorcollegeOpzet Van Bemmelen/ Van Veen, deel I, 14de druk: hoofdstuk V, 1 en 2 hoofdstuk VI, 1, 2.1, 2.2, 2.3, 3, 4, 5 en 6 Hoorcollege

Onderwijsvorm

22

WEEK 9Onderwerp: Literatuur: Arresten:

WerkgroepOpzet Hetzelfde als bij week 8 Ronde Klip (NJ 1978, 627) Bouwfraude (NJ 2008, 318) Werkgroep

Onderwijsvorm

ALGEMEEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 6a. 6b. 7a. 7b. Wat zijn subjectieve bestanddelen? Wat zijn objectieve bestanddelen? Wat zijn door het gevolg gekwalificeerde delicten? Wat zijn geobjectiveerde bestanddelen? Hoe kan men ten aanzien van doleuse delicten1 nagaan of bestanddelen wel of niet geobjectiveerd zijn? Geef een beschrijving van de inhoud van het begrip opzet. Noem een aantal voorbeelden van de wijze waarop de wetgever het opzet in de verschillende delictsomschrijvingen heeft omschreven. Is het voor de inhoud van het opzet van betekenis welke bewoordingen de wetgever gebruikt? Wat wordt bedoeld met kleurloos opzet? Stelling: ten aanzien van doleuze delicten geldt dat het voldoende is dat sprake is van kleurloos opzet; boos opzet hoeft niet te worden vastgesteld. Is deze stelling juist of onjuist? Wat wordt bedoeld met opzet als stilzwijgend bestanddeel? Welke opzetvorm grenst aan het bestanddeel schuld? Welke inhoud heeft deze vorm? Welke formule wordt in de praktijk door de Hoge Raad veelal gehanteerd om deze opzetvorm aan te geven? Geef in eigen woorden weer wat het verschil is tussen voorwaardelijk opzet en bewuste schuld. Stelling: het verschil tussen enerzijds opzet als waarschijnlijkheidsbewustzijn en anderzijds opzet als mogelijkheidsbewustzijn is, dat bij eerste vorm niet en bij de tweede vorm wel het wilselement onderdeel is van de opzet. Is deze stelling juist?

7c. 8a. 8b. 8c. 8d. 9.

1

Doleuse delicten zijn delicten waarin een vorm van opzet (dolus) als bestanddeel is verwerkt, expliciet dan wel impliciet.

23

ARRESTEN Ronde klip Terzake van welk delict is de verdachte veroordeeld? Wat zijn de bestanddelen van dit delict? Op welke wijze heeft de wetgever in dit delict het opzet uitgedrukt? Op welke bestanddelen heeft het opzet betrekking? Wat is de inhoud van het eerste cassatiemiddel? Wat is de opvatting van de Hoge Raad? Welke redenering volgt hij? Om welke opzetvorm gaat het hier?

1c. 1d. 1e. 1f. 2a. 2b. 3.

OEFENVRAGEN 1. In de avond van 6 juli 2008 loopt Pedro over de parkeerplaats van de Universiteit van Aruba. Hij ziet dat een man aan de deur van zijn auto zit te morrelen en denkt dat de man de auto wil stelen. Pedro loopt op hem af. Blijf jij eens van die auto af, zegt Pedro tegen de man. De man - genaamd Diego - draait zich om. Als Pedro diens verwilderde en agressieve blik ziet, heeft hij direct spijt van zijn bemoeienis. Diego begint, onder het slaken van een aantal vreemde kreten, meteen op Pedro in te slaan. Pedro valt op de grond, maar Diego gaat door en geeft met zijn met ijzer beslagen laarzen nog een aantal flinke schoppen tegen de zijkant van Pedros hoofd. Terwijl Pedro bewegingsloos op de grond ligt, gaat Diego er met de auto vandoor. Even later arriveert de ambulance, die de zwaar gewonde Pedro naar het ziekenhuis brengt. De artsen constateren een zeer zware hersenschudding. De toestand is kritiek. Een paar uur later overlijdt Pedro aan zijn verwondingen. Diego wordt vervolgd en de officier van justitie legt hem ten laste dat hij op of omstreeks 6 juli 2008, met het oogmerk om een persoon, genaamd Pedro X, van het leven te beroven, daartoe opzettelijk die Pedro X met zijn, verdachtes, met ijzer beslagen laarzen meermalen tegen het hoofd te schoppen, als gevolg waarvan deze is overleden (art. 300 ASr), althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 6 juli 2008, te Aruba, een persoon, genaamd Pedro X, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door opzettelijk die Pedro X meermalen met zijn, verdachtes, met ijzer beslagen laarzen tegen het hoofd te schoppen, bestaande dat letsel uit een zeer zware hersenschudding, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad (art. 315 lid 1 jo. lid 2 ASr).

24

Ter zitting verklaart Diego onder meer: Ik heb er vreselijke spijt van. Het was niet goed, wat ik deed, dat weet ik ook wel. Ik was in een enorme agressieve bui. Maar ik had niet de bedoeling om die jongen van kant te maken. Ik had misschien wel kunnen weten dat er een behoorlijke kans bestaat dat als je zo tegen iemands hoofd schopt, dat je hem dan dood schopt. Maar daar heb ik niet aan gedacht. Zal de rechter tot een bewezenverklaring komen? Vervolg oefenvraag 1 bij week 5 van het 1e semester. Stel: Er is, behalve Paul, nog iemand getuige van de bloedige afrekening. Deze getuige is een zekere Bryant. Terwijl de moordenaar achter de andere getuige aangaat, ontfermt Bryant zich over het slachtoffer. Er valt echter niets meer te redden. Het slachtoffer overlijdt in Bryants armen. Bryant weet niet goed wat hij nu moet doen. In zijn naviteit besluit hij het levenloze lichaam naar het politiebureau te dragen. Als Bryant net puffend honderd meter heeft afgelegd komt een politie-auto aangereden. Een agent stapt uit. Waar zijn wij mee bezig, meneertje?, vraagt hij aan Bryant. Bryant vertelt wat er is gebeurd. Hij wordt meegenomen naar het bureau. De officier van justitie besluit Bryant te vervolgen en legt hem ten laste: dat hij op of omstreeks 16 december 2008 te Aruba opzettelijk wederrechtelijk een lijk, in leven genaamd Ton X., heeft vervoerd (art. 156 ASr). Ter zitting verklaart Bryant: Ik geef toe dat het misschien een vreemd plan was om het lijk naar het politiebureau te dragen. Maar ik dacht toch echt dat ik hiertoe gerechtigd was. De officier van justitie stelt in zijn requisitoir: Ik ben niet onder de indruk van de verklaring van de verdachte. Beter gezegd: het is in het geheel niet relevant of meneer dacht dat hij tot zijn handelen gerechtigd was. Dat leert de delicts-omschrijving van art. 156 ASr. De rechter, uitgaande van een ruime betekenis van wederrechtelijk, is van oordeel dat Bryant handelwijze ongeoorloofd was. Verder gelooft de rechter niets van Bryant verhaal dat hij werkelijk dacht dat hij mocht handelen als hij deed. Hij komt tot een veroordeling. 2a. 2b. 3. Wat is uw oordeel over het standpunt van de officier van justitie? Wat is uw oordeel over de uitspraak van de rechter? Stel: art. 2 van de Mijnwet luidt als volgt: lid 1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk een mijngang geheel of gedeeltelijk met water doet vollopen of doet instorten wetende dat er mensen in die mijngang aanwezig zijn, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar. lid 2. Indien dit feit de dood van een ander ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaar. Maurice Le Grand is kompel in een van de Limburgse mijnen. Hij is als buitenlandse werknemer al enige tijd werkzaam in de mijnen, heeft het hier goed naar zijn zin en heeft hier ook goed verdiend. Omdat het nogal slecht gaat met de economie wordt 25

2.

besloten door de mijndirectie dat alle buitenlandse werknemers in de mijnen per 1 januari 1976 ontslagen zullen worden. Maurice ontsteekt in grote woede als hem zijn ontslag wordt aangezegd. Hij meent, dat hij nu wraak zal moeten nemen op de directie van de mijn. Dit zal het beste kunnen, denkt hij, door een paar kleine ontploffingen in de mijn te veroorzaken. Op oudejaarsdag 1975, zijn laatste werkdag, brengt Maurice vlak voor het verlaten van de mijn een dynamietstaafje tot ontploffing. Door de ontploffing stort de mijningang waarin hij het staafje had aangebracht in. Een kompel, Sjef van de P., die in die bewuste mijngang aanwezig was, wordt door deze instorting van de buitenwereld afgesloten en overlijdt. Maurice wordt in het voorjaar van 1976 vervolgd. De OvJ legt hem ten laste: dat hij te Eygelshoven op 31 december 1975 opzettelijk en wederrechtelijk gang 97 B II van de mijn Juliana tot instorting heeft gebracht door een staaf dynamiet te laten ontploffen, terwijl hij, verdachte, wist dat er nog een of meerdere kompels in gang 97 B II aanwezig waren, door welke handeling van hem, verdachte, kompel Sjef van de P. om het leven is gekomen. (Artikel 2 Mijnwet) Stel dat Maurice op de zitting verklaart: De mijngang wilde ik helemaal niet laten instorten. Het enige wat ik wilde was wraak op de directie. Ik meende dit te moeten doen door een flink gerommel in de mijn te laten losbarsten. Dan zouden ze weten wat ze iemand aandoen door hem te ontslaan. Geheel ongevaarlijk is een dergelijke aktie natuurlijk niet, dat besefte ik ook wel, maar wie maalt daar nu om bij een aktie in het kader van de werkgelegenheid. Ik dacht, dat ik als laatste uit de mijngang kwam, al weet je dat nooit zeker, omdat er veel zijgangen zijn. Controleren van al die gangen op aanwezigheid van kompels had alleen maar argwaan gewekt. Tot welke uitspraak zal de rechter komen als hij alleen aan verweer I geloof hecht (en overigens van mening is dat Maurice wist dat er nog mensen in de mijngang aanwezig waren)? Tot welke uitspraak zal de rechter komen als hij alleen aan verweer II geloof hecht (en overigens van mening is dat Maurice opzettelijk de mijngang heeft laten instorten)? Stel dat Maurice ter zitting alleen het volgende had verklaard: Ofschoon ik wist dat er nog mensen in de mijngang aanwezig waren, heb ik toch de staaf dynamiet laten ontploffen. Ik hield er wel rekening mee dat de mijn kon instorten, maar ik meende dat dat niet het leven van anderen in gevaar zou brengen. De mensen die aanwezig waren, stonden vlak bij de uitgang en na de ontploffing zouden ze, zo meende ik, nog voldoende mogelijkheden hebben om zich zelf in veiligheid te brengen. Dat ik het verkeerd heb ingeschat betreur ik ten zeerste. Als ik had geweten hoe het zou aflopen met Sjef, zou ik dit nooit gedaan hebben. 3c. Welke uitspraak zal de rechter geven indien hij aan dit verweer geloof hecht?

I.

II

3a.

3b.

26

4.

Het centrum van Oranjestad is regelmatig het toneel van demonstraties. Zo ook op 7 augustus 2004. Op die dag demonstreert een actiegroep tegen het cultuurbeleid van de Arubaanse regering. De regering heeft voor deze demonstratie vergunning verleend. Aanvankelijk laat het zich aanzien dat alles in goede orde zal verlopen. Er worden enkele toespraken gehouden en daarna wordt de manifestatie afgesloten met een fakkeloptocht van het postkantoor naar het parlementsgebouw. Tijdens deze optocht ontstaat plotseling groot tumult. Een demonstrante is aangereden door een politiewagen en ligt zwaar gewond op de grond. Volgens de actievoerders is de politie ingereden op de demonstrante. De politie daarentegen beweert dat er slechts sprake is van een ongelukje. De inzittenden van de politieauto, Darnell Williams en Hector Cruz, vormen inmiddels het middelpunt van de commotie. Zij worden van alle kanten ingesloten door de strijdlustige actievoerders. De gemoederen zijn dan ook tot het kookpunt verhit. Wanneer n van de actievoerders kans ziet het portier van de auto te forceren is het hek van de dam. De agenten worden uit de wagen getrokken en gemolesteerd. Zowel Williams als Cruz lopen daarbij diverse zware kneuzingen op. Korte tijd later worden drie verdachten voor dit vergrijp gedagvaard. De tenlastelegging is in alle drie gevallen afgestemd op art. 147 lid 1 jo. lid 2 sub b ASr (openlijke geweldpleging). Op de zitting verklaren de verdachten: Het was helemaal niet onze bedoeling om de agenten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het enige dat we wilden was de agenten eens een lesje leren omdat zij op een schandalige manier inreden op een mede-demonstrante. Dat was alles. Wat ons precies bezielde op dat moment is ook voor ons achteraf echter moeilijk te reconstrueren. De officier van justitie stelt in zijn requisitoir: Eerlijk gezegd geloof ik niets van die verklaringen. Maar het doet er ook niet toe. Het delict ex art. 147 ASr is immers helemaal geen opzetdelict. Zal naar uw mening de vervolging van de drie verdachten terzake van art. 147 lid 1 jo. lid 2 sub b ASr kans van slagen hebben indien de rechter geloof hecht aan de verklaring van de verdachten?

27

WEEK 10Onderwerp: Literatuur:

HoorcollegeCulpa Van Bemmelen/Van Veen, deel 1, 14de druk: hoofdstuk VII De inhoud van culpa (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel) Wetsvoorstel 28484 en memorie van toelichting (strafmaxima bij culpose delicten; opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel)

Onderwijsvorm:

Hoorcollege

28

WEEK 11Onderwerp: Literatuur:

WerkgroepCulpa Van Bemmelen/Van Veen, Ons Strafrecht, deel I, 14de druk: hoofdstuk VII De inhoud van de culpa (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel) Schema gevolgsschuld (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel) Voorbeeldcasus (opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel) Memorie van toelichting bij wetsvoorstel 28484 (strafmaxima bij culpose delicten (inmiddels wet in NL); opgenomen in de Jurisprudentie- en literatuurbundel)

Arresten:

Amsterdamse spoorwegongeval (NJ 1978, 584) Verpleegster (NJ 1963, 512) Onvoldoende rechts houden in Winssen (NJ 2005, 252)

Onderwijsvorm: Onderwijsvorm:

Werkgroep

ALGEMEEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. Wat wordt bedoeld met de term culpa. Op welke wijzen heeft de wetgever de schuld als bestanddeel in de delictsomschrijving uitgedrukt? Wat is een culpoos gevolgsdelict? Waarom is het van belang onderscheid te maken tussen culpose gevolgsdelicten en andere culpose delicten? Welke inhoud heeft de culpa in een culpoos gevolgsdelict? Wat is volgens de rechtspraak van de Hoge Raad het gevolg van het aanvaarden van een beroep op een rechtvaardigingsgrond door de rechter in de situatie waarin een culpoos gevolgsdelict telaste is gelegd?

29

7.

8. 9. 10.

Wat is volgens de rechtspraak van de Hoge Raad het gevolg van het aanvaarden van een beroep op een schulduitsluitingsgrond door de rechter in de situatie waarin een culpoos gevolgsdelict telaste is gelegd? In hoeverre is het bij de vaststelling van culpa van belang dat de verdachte de gevolgen had kunnen voorzien? Welke ontwikkeling wordt aangeduid met de objectivering van de schuld. Waarom wordt er onderscheid gemaakt tussen bewuste schuld en onbewuste schuld?

ARRESTEN Amsterdamse spoorwegongeval Voor welk delict is de machinist vervolgd? Hoe is de culpa in de bewezenverklaring verwoord? Duidt dit op onbewuste of bewuste schuld? Verklaar aan de hand van de opvatting van de Hoge Raad over de inhoud van de culpa, hoe het Hof tot culpa kan besluiten. Stel dat de machinist zich erop had beroepen, dat het sein geel licht (doorrijden met beperkte snelheid) toonde. Op welk onderdeel van de culpa zou zijn verweer dan - afgezien van de tenlastelegging - met name betrekking hebben gehad? Is er culpa? Stel: de machinist had het rode sein wel gezien en wilde zijn trein voor het sein tot stilstand brengen. Ondanks zijn pogingen daartoe reed de trein echter door, omdat de remmen plotseling weigerden. Is er culpa, en zo niet, welk onderdeel van de culpa ontbreekt er dan? Tot welke uitspraak dient het Hof volgens u in dit geval te komen? Verpleegster Ter zake van welk delict werd de verpleegster vervolgd? Op welke wijze is de culpa in de telastelegging verwoord? Duidt deze omschrijving op bewuste of onbewuste culpa? Op grond van welke feiten concludeerde de feitenrechter tot culpa bij de verpleegster? Was een beroep op de schulduitsluitingsgrond avas (afwezigheid van alle schuld) in dit geval een beroep in de zin van art. 358 lid 3 NSv (401 lid 3 ASv) geweest? Welke graad van culpa is voldoende voor veroordeling t.z.v. art. 307 NSr (320 ASr)? Stelling: Uit het Verpleegster-arrest volgt, dat voor de verdachte geen schuld aan de dood van het slachtoffer (art. 307 NSr / 320 ASr) kan worden aangenomen wanneer er ook anderen dan de verdachte zijn, die schuld hebben aan de dood van hetzelfde slachtoffer. Is deze stelling juist of onjuist? Onvoldoende rechts houden in Winssen Voor welk delict had het Hof de verdachte in hoger beroep veroordeeld? Waarom vond de verdachte dat ze niet onachtzaam had gereden en (dus) geen schuld had aan het ongeval. Aan de hand van welke criteria moet volgens de HR worden vastgesteld of er sprake is van aanmerkelijke mate van onoplettendheid en/of onachtzaamheid. 30

1. 2. 3. 4.

5.

1. 2. 3. 4. 5. 6.

1. 2. 3.

4.

5.

De overtreding van een verkeersregel levert in het algemeen objectieve voorzienbaarheid van het verboden gevolg op (zie culpa-schema). Leidt deze objectieve voorzienbaarheid volgens de HR ook altijd culpa op? Waarom heeft de HR de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd?

OEFENVRAGEN 1. Sylvio heeft via ebay (een veilingsite op het Internet) een aansteker gekocht die volgens de verkoper door Marlon Brando is gebruikt in de film Apocalypse Now uit 1979. Sylvio is werkelijk in zijn nopjes met deze bijzondere aansteker. Hij gaat er op een mooie zomeravond van 7 juli 2004 mee naar het apaartementencomplex waar zijn vriendin Desire woont. Op haar kamer laat hij haar zien wat hij allemaal kan met de aansteker. Drie wierookstokjes die door Desire op de rand van een houten tafel zijn geplaatst wil hij in een keer aansteken. Door een onhandigheid van Sylvio vallen twee van de drie aangestoken wierookstokjes in de oud-papierbak die naast de tafel staat. Het oudpapier ontvlamt meteen en er ontstaat een klein brandje. Sylvio dooft de vlammen door met de voeten in de brandende bak te stappen. Daarbij laat hij het papier in de bak zitten. Als ze denken dat de brand uit is, wachten ze nog twee minuten en gaan vervolgens met de auto de stad in. In de Cinema draait On the waterfront, een film uit 1954 die Desire graag wil zien. Twintig minuten nadat Sylvio en Desire met de auto de stad in zijn gegaan, komt er echter een melding bij de brandweer binnen. Er blijkt brand te zijn in het appartementencomplex van Desire. Gelukkig is de brandweer snel ter plaatse zodat niemand gewond raakt. Blijkens technisch onderzoek is de brand ontstaan in het appartement van Desire, welke ruimte geheel is uitgebrand. De officier van justitie vervolgt Sylvio voor het delict brand door schuld (art. 164 sub a ASr). De tenlastelegging is op juiste wijze op dit delict toegesneden. Ter zitting verklaart Sylvio: Ik dacht het vuur in de oud-papierbak te hebben gedoofd door er in te stappen. Op een gegeven moment zei Desire dat het vuur wel uit was. We hebben nog twee minuten staan wachten maar toen wilde Desire weg, omdat we anders de film zouden missen. Het is dus eigenlijk Desire haar schuld dat het vuur niet is gedoofd. Daarvoor kun je mij niet aansprakelijk stellen. Tot welke einduitspraak zal de rechter komen? Betrek in uw antwoord hetgeen door Sylvio ter zitting is verklaard.

2

In de vroege ochtend van 17 oktober 2005 bevalt Angela van een gezonde zoon. De jonge ouders noemen hem Angelo. Enkele dagen na de bevalling, om precies te zijn op 21 oktober, kan vader Romeo Angela en hun zoon Angelo uit het ziekenhuis ophalen. Angela en Angelo zitten op de achterbank en Romeo bestuurt de auto. Romeo rijdt voorzichtig naar huis. Eenmaal in Tanki Leendert, vlakbij hun huis, begint Angelo ineens hard te huilen. Romeo kijkt over zijn rechterschouder naar Angelo en Angela, en terwijl hij dat doet stuurt Romeo de auto de linker weghelft op. Juist op dat moment rijdt op die weghelft ene mevrouw De Sousa op haar brommer, in tegemoetkomende 31

richting. Romeo rijdt mevrouw De Sousa aan, die daardoor ten val komt en haar heup breekt. Enige tijd later wordt Romeo vervolgd ter zake van art. 4 lid 1 LWV. Hem wordt ten laste gelegd dat: hij op 21 oktober 2005, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee hoogst, althans zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gereden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te Tanki leendert, althans te Aruba, welke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid hieruit heeft bestaan dat hij onvoldoende rechts heeft gehouden, waardoor hij tegen een hem tegemoet komende bromfietser, mevr. De Sousa, is gereden en/of gebotst, ten gevolge waarvan die bromfietser, mevr. De Sousa, zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup, is toegebracht.(art. 4 lid 1 LWV) Ter zitting stelt Romeo: Mevrouw de rechter, ik begrijp wel dat ik niet achterom had moeten kijken. Maar stelt u zich voor, ik kom uit het ziekenhuis, de baby is net een paar dagen oud en het begint ineens te krijsen. Ik werd daardoor als het ware overvallen, ik dacht meteen aan iets heel ernstigs en ik wilde zien wat er aan de hand was. Dat is toch een begrijpelijke reactie? Dan kan ik toch niet gestraft worden? Kan de rechtbank de culpa bewijzen? Besteed in uw antwoord aandacht aan het verweer van Romeo. 3. Mariella is eigenares van een bedrijf dat luchtballonvaarten exploiteert. Op 1 juni 2006 staat voor Bertje en zijn vriendin een romantische vaart in een luchtballon gepland ter ere van hun tweejarig samenzijn. Mariella, die zelf een luchtballonvaartbrevet heeft, gaat die dag de ballon besturen. Ze houdt, voordat ze opstijgen, goed het weerradiostation in de gaten. De speciaal voor ballonvaarten opgestelde weerberichten zijn zeer gunstig. Geen wolkje aan de lucht en geen zuchtje wind. Maar vlak nadat ze zijn opgestegen, wordt dat wel anders! De ballon komt in een fikse hagelbui terecht waarin de wind ontzettend sterk is. De wind neemt de luchtballon mee en smakt even later het mandje met Bertje en zijn vriendin daarin keihard op de grond. Daarbij loopt zowel Bertje als zijn vriendin ernstige brandwonden op door de loeihete brander die boven op hen belandt. Beiden worden ze in levensbedreigende toestand opgenomen in het ziekenhuis. Mariella komt er slechts met een paar schrammen vanaf. Mariella wordt vervolgd voor het delict van art. 175 sub a ASr: aan haar schuld zou te wijten zijn dat een luchtvaartuig (de ballon) is verongelukt, waardoor levensgevaar voor anderen is ontstaan. De tenlastelegging is op juiste wijze toegesneden op dit artikel. Zal de rechter tot een bewezenverklaring kunnen komen?

32

WEEK 12Onderwerp: Arresten:

WerkgroepOpzet en culpa Porsche (NJ 1997, 199) Slaan met pistool (NJ 2004, 375) Werkgroep

Onderwijsvorm:

ARRESTEN Porsche Terzake van welk delict had het hof de verdachte veroordeeld? Welke straf heeft het hof de verdachte opgelegd? Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er geen sprake was van opzettelijk handelen. Het hof heeft dit verweer in het arrest gemotiveerd verworpen. Was het hof op grond van het bepaalde in art. 358 lid 3 Sv (jo. 359 lid 2 Sv) [401 lid 3 jo. 402 lid 2 ASv] hiertoe verplicht? Waarom is het hof van oordeel dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld? Waarom casseert de Hoge Raad? Welke gevolgen zal het arrest waarschijnlijk voor de verdachte hebben? Stel: de bestuurder wordt in eerste aanleg alleen vervolgd ter zake van art. 6 WVW 1994 (dood door schuld). Ter zitting verklaart hij dat het hem allemaal niks kon schelen of er doden zouden vallen. Welke uitspraak zal de rechter dan geven? Wat kan het Openbaar Ministerie doen om dit te voorkomen? Slaan met pistool Beschrijf de casuspositie. Tot welke uitspraak kwam het hof? Tot welke conclusie komt de A-G en waarom? Tot welke uitspraak komt de Hoge Raad? Waarin zit het verschil van opvatting tussen de Hoge Raad en de A-G?

1a. 1b. 2.

3. 4. 5. 6a.

6b.

1. 2. 3. 4.

OEFENVRAGEN 1. Tijdens zware regenval in januari 2005 stijgt het water in de Maas tot ongekende hoogte. In de nacht van 18 op 19 januari stijgt het water nog sneller dan verwacht en dijkwachter Prinsen verwacht dat de plaats Grave geheel onder water zal lopen indien niet onmiddellijk zal worden ingegrepen. Prinsen aarzelt niet en besluit de dijk twee kilometer voor Grave te breken, zodat het water in enkele weilanden kan stromen. De actie van Prinsen lijkt in zoverre succes te hebben dat het waterpeil in de Maas ter hoogte van Grave niet verder stijgt en aldaar geen overstroming plaatsvindt. Daar waar Prinsen de dijk heeft doorgestoken komen echter twee boerderijen onder water te staan en verdrinken 25 koeien. Prinsen wordt vervolgd terzake van art. 157 sub 1 NSr (163 sub a ASr). Ter terechtzitting doet hij een beroep op de rechtvaardigingsgrond overmacht-noodtoestand. Hij stelt 33

dat het door hem bewerkstelligde gevolg noodzakelijk was teneinde een grotere ramp de overstroming van Grave - te voorkomen. 1a. Welke uitspraak zal de rechter geven indien hij het verweer accepteert? Stel: er zijn niet alleen koeien verdronken maar ook een boer. Prinsen wordt vervolgd terzake van primair art. 157 sub 3 NSr (163 sub c ASr) en subsidiair art. 158 sub 3 NSr (164 sub c ASr). Ter terechtzitting stelt Prinsen: Op het moment dat ik de dijk doorstak waren anderen bezig de bewoners van de boerderijen te evacueren. Ik hoopte natuurlijk dat de mensen op tijd gered zouden worden. Vanwege de situatie had ik echter niet de tijd te controleren of de bewoners reeds in veiligheid waren gebracht. Ik moest de dijk wel doorbreken teneinde het dreigende gevaar voor de inwoners van Grave te keren. 1b. Welke uitspraak zal de rechter geven indien hij van mening is dat sprake is van overmacht-noodtoestand? Stel: anders dan het voorgaande wordt Prinsen alleen vervolgd terzake van art. 307 NSr (320 ASr). Welke uitspraak zal de rechter nu geven indien hij het beroep op overmachtnoodtoestand aanvaardt?

1c.

2.

Op 9 februari 1999 staat Brian voor het Gerecht in eerste aanleg terecht wegens doodslag. Hem is ten laste gelegd: dat hij op of omstreeks 17 oktober 1998 te Aruba opzettelijk een persoon, te weten Ricardo, van het leven heeft beroofd, door toen en aldaar opzettelijk met een personenauto met zeer hoge snelheid, zonder verlichting te voeren, in te rijden op, althans te botsen tegen die Ricardo, die toen op een fiets reed, waarna die Ricardo met het hoofd op het wegdek viel tengevolge waarvan die persoon is overleden. (art. 300 ASr) De feitelijke toedracht van deze zaak kan als volgt uit de diverse afgelegde verklaringen worden afgeleid: In de nacht van vrijdag 16 op zaterdag 17 oktober 1998 was Brian met een stel vrienden op stap geweest. De mannen hadden wat te vieren, en hadden daartoe een caf opgezocht, dat net buiten het centrum van Oranjestad was gelegen. Tegen kwart voor drie in de ochtend, ongeveer een kwartier voor sluitingstijd van de meeste kroegen, vond Brian het genoeg. Hij verliet het caf, zocht zijn auto op, en ging op weg naar huis. Op de Sasakiweg werd Brian door een motoragent tot stoppen gemaand. De agent vermoedde dat Brian met drank op achter het stuur zat. Brian stopte de auto, maar toen de agent van zijn motorfiets was gestapt, trapte Brian het gaspedaal bijna helemaal in. Brian reed met gierende banden weg, een verbaasde agent achterlatend. Met een snelheid van ongeveer 95 km/u reed Brian de boulevard op (aldaar geldt een maximumsnelheid van 50 km/u). Brian doofde de lichten van zijn auto, waarna hij met nog steeds een snelheid van ongeveer 95 km/u over de boulevard reed, een niet al te brede weg met aan weerszijden diverse uitgaansgelegenheden en hotels. Ongeveer halverwege de Boulevard fietste op dat moment, in dezelfde richting, Ricardo. Met 34

hoge snelheid reed Brian op deze fietser in. Ricardo kwam ten val; door de klap met de auto viel hij met het hoofd tegen het wegdek waardoor hij op slag werd gedood. Technisch onderzoek wees later uit dat het slachtoffer op het moment van de aanrijding achterlicht voerde op zijn fiets. Brian vervolgde na de aanrijding zijn weg, waarbij hij het gaspedaal nog verder intrapte. Nog dezelfde dag werd Brian door de politie aangehouden. Brian verklaarde bij de politie dat hij slechts voor ogen had gehad dat hij zich koste wat kost aan de politie wilde onttrekken, uit vrees de nacht in een politiebureau te moeten doorbrengen. Hij verklaarde verder dat hij wist dat hij gevaarlijk reed, door met te hoge snelheid en met gedoofde lichten door over de boulevard te rijden. Kan het aan Brian ten laste gelegde feit worden bewezen? Ga bij de beantwoording van deze vraag uit van de feiten, zoals die in de casus zijn gepresenteerd.

3.

Otmar en James worden wegens wangedrag door een potige portier uit een discotheek gezet. De portier is nauwelijks onder de indruk van de door Otmar en James geuite dreigementen. Later in de nacht, zo tegen sluitingstijd, komen Otmar en James terug bij de discotheek. James heeft een pistool en schiet in de richting van de deur van de disco, alwaar hij die portier denkt te treffen. De portier staat inderdaad bij de deur. De kogels missen echter hun doel; zij slaan dwars door de deur heen en raken twee, toevallig aanwezige, meisjes die op het punt staan de discotheek te verlaten. Beide meisjes komen als gevolg van de aanslag om het leven. Kan James veroordeeld worden wegens doodslag? Motiveer uw antwoord.

35

WEEK 13Onderwerp: Literatuur:

HoorcollegeStraf(rechts)theorien Van Bemmelen/ Van Veen, deel 1, 14de druk: hoofdstuk II Hoorcollege

Onderwijsvorm:

36

WEEK 14Onderwerp:

WerkgroepOefententamen

Onderwijsvorm:

Werkgroep

37