HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N...

122
HET VROEGSTE DIERENEPOS IN DE LETTERKUNDE DER NEDERLANDEN ISENGRIMUS VAN MAGISTER NIVARDUS DOOR Prof. Dr. J. VAN MIERLO, S. J. Lid der Kon. Via. Academie voor Taal- en Letterkunde 1 9 4 3 OVERDRUK UIT DE VERSLAGEN EN MEDE -DEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE N.V. ST ANDAAR D-BOEK HANDEL ANTWERPEN - BRUSSEL - GENT - LEUVEN

Transcript of HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N...

Page 1: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

HET VROEGSTE DIERENEPOSIN DE LETTERKUNDEDER NEDERLANDEN

ISENGRIMUSVAN

MAGISTER NIVARDUS

DOOR

Prof. Dr. J. VAN MIERLO, S. J.Lid der Kon. Via. Academie voor Taal- en Letterkunde

1 9 4 3

OVERDRUK UIT DE VERSLAGEN EN MEDE-DEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE

ACADEMIE VOOR TAAL- EN LETTERKUNDE

N.V. ST ANDAAR D-BOEK HANDELANTWERPEN - BRUSSEL - GENT - LEUVEN

Page 2: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt
Page 3: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

HET VROEGSTE DIERENEPOSIN DE LETTERKUNDE DER NEDERLANDEN

Page 4: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt
Page 5: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

HET VROEGSTE DIERENEPOSIN DE LETTERKUNDEDER NEDERLANDEN

IsENCRiMusVAN

MAGISTER NIVARDUS

DOOR

Prof. Dr. J. VAN MIERLO, S. J.Lid der Kon. Vla. Academie voor Taal en Letterkunde

1943

OVERDRUK UIT DE VERSLAGEN EN MEDE--DEELINGEN DER KONINKLIJKE VLAAMSCHE

ACADEMIE VOOR TAAL~ EN LETTERKUNDE

N. V. STANDAARD - BOEKHANDELANTWERPEN ^- BRUSSEL — GENT — LEUVEN

Page 6: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt
Page 7: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

HET VROEGSTE DIERENEPOSIN DE LETTERKUNDE DER NEDERLANDEN

ISENGRIMUSVAN

MAGISTER NI VARD US

DOOR

Prof. Dr. J. VAN MIERLO, S. J.

Lid der Kon. Vla. Academie voor Taal- en Letterkunde.

Ter oriënteering.

Isengrimus werd een eerste maal uitgegeven door F. J. Mone,in z 832, onder den verkeerden titel Reinardus Vulpes, volgenseen handschrift van Luik, afkomstig uit de voormalige abdijvan St. Truiden. Daarbij kon nog gebruik gemaakt worden vaneen handschrift uit Parijs, dat J. Grimm reeds in 1817 had ont-dekt en waarvan hij het afschrift den uitgever welwillend hadter hand gesteld ; voorts van nog een tweede, jonger, hand-schrift van Luik.

J. Mone meende, dat het gedicht in zijn tegenwoordigenvorm, omstreeks r 164 was ontstaan, na een er in vermeldenvloed in Friesland : de vroegste toen bekende vloed was die vanI 163. De kern van het gedicht echter zou teruggaan tot de IXeeeuw, en een allegorische uitbeelding zijn van den strijd tusschenZwentibold en Reginarius met den Langen Hals van Henegouwen.

Deze weinig bevredigende, in haar verklaringen zeer ro-mantische en willekeurige uitgave, gaf J. Grimm aanleiding totzijn groot werk over het dierenepos, dat in 1834 verscheen on-der den titel Reinhart Fuchs. Hierin ontwikkelt hij zijn theorieover het bestaan van oudsher van het dierenepos bij de Ger-manen, en weidt hij o. a. breedvoerig uit over ons epos, dat hijuit de jaren I I 50- i i 55 dateert, hoofdzakelijk omdat in z 164de meeste als tijdgenooten vermelde personages reeds overledenwaren. Hij had den naam van den dichter Nivardus ontdekt

Page 8: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-6—

in een Berlijnsch handschrift met spreuken. Verder deelde hijhet bestaan mede van hetzelfde gedicht in een korteren vorm,dien hij als oorspronkelijk beschouwde, die echter naderhandgebleken is niet meer te zijn dan een uittreksel en daarom, ookin het handschrift, geheeten wordt Isengrimus abbreviatus.

Van 1836 af gaf J. H. Bormans, in verschillende fasciculi,een reeks verklaringen uit bij de uitgave van Mone, als Notaein Reinardum Vulpem ex editione F. J. Mone, Zijn Notae blevenonvoltooid : ze loopen tot het einde van het vijfde Boek : hetavontuur met den ruin Corvigarus. Hoe onvoldoende ook, tochbeteekenen deze Notae een grooten vooruitgang voor het juistebegrip van ons gedicht, en de latere uitgever, die ze meermalenbestrijdt, heeft er ook een dankbaar gebruik van gemaakt.J, H. Bormans, die, evenals zijn voorgangers, overtuigd was,dat ons gedicht van een Vlaming stamde, zelfs van een Gen-tenaar, heeft ook vaak voor Latijnsche spreuken en spreekwoor-den den Vlaamschen vorm opgezocht en meegedeeld.

In 1884 eindelijk verscheen de critische uitgave van ErnstVoigt : Ysengrimus, Halle : met een uitvoerige, zeer verzorgdeinleiding,waarin hij beurtelings handelt over de handschriften, overhun onderlinge verhoudingen, prosodie en metriek, grammatica,stijl, inhoud, eindelijk over den persoon van den dichter zelf ;aan het slot komt nog een algemeene studie over Isengrimusabbreviatus. De tekst, met de varianten der verschillende hand-schriften, is voorzien va n een uitstekenden, historischen enphilologischen commentaar. Niets wordt onverlet gelaten ; veelsoms vrij uitvoerig toegelicht. Toch had men de ophelderingentot het zuiver grammaticaal begrip van sommige verzen nogveel talrijker gewenscht : ook zoo blijft veel nog duister.

Tot de philologische en historische verklaring was E. Voigtuitstekend uitgerust, voorbereid als hij was door zijn vroegereuitgave van de Ecbasis captivi ; later zou hij nog die van de FecundaRatis van Egbert van Luik (1889) bezorgen. Voortaan kondende geleerden ook Isengrimus bij de studie van het dieren-epos be-trekken. Toch werden Voigt's uitkomsten niet alle doorde kritiekaanvaard. L. Willems wijdde er een uitvoerige studie aan in zijnEtude sur l'Isengrinus, dat in 1895 het licht zag. Zonder nogterug te komen op de vragen, die sedert E. Voigt als opgelostmogen worden beschouwd, heeft hij voornamelijk zijn aandachtgeschonken aan enkele vooral historische problemen, die nog

Page 9: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-7—

op een definitieve oplossing wachten. Zoo behandelt hij achter-eenvolgens : la date, het jaartal der voltooiing van ons gedicht,volgens hem 1151 -52, tegen E. Voigt, die meende einde 1148 ;les sources de bronnen : geen mondelinge, maar reeds in 'tFransch literair behandelde verhalen ; la provenance de afkomstniet uit Vlaamsch-Vlaanderen, maar uit Fransch-Vlaanderen,uit de omstreken van Rijsel ; tendance de l'auvre de strekking,felle satire, die noch de monniken, noch de kerkelijke liturgie,noch de kerkelijke hiërarchie, noch zelfs den paus ontziet. L'au-teur de l'Isengrinus : zijn leven, zijn persoonlijkheid, zijn kunst.Le texte de l'Isengrinus : hierin verdedigt hij den vorm Isengrinustegenover Isengrimus, verwerpt hij de indeeling in zeven boekenals niet oorspronkelijk, stelt hij enkele tekstverbeteringen voorof biedt hij voor sommige uitdrukkingen een andere verklaring.Aan het slot volgen ook nog enkele aanteekeningen over Isen-grinus abbreviatus.

Later heeft L. Willems de uitkomsten van zijn studie sa-mengevat en in sommige opzichten gewijzigd in zijn opstel

Nivardus, in Biographie nationale.Dit was de laatste, belangrijke studie over onzen dichter

en zijn werk. Hoe verdienstelijk ze ook moge zijn, ze heeft opde latere wetenschap van ons epos weinig invloed uitgeoefend,en is zelfs bij geleerden in de eigen taal die over Isengrimus heb-ben gehandeld zoo goed als onbekend gebleven. TrouwensIsengrimus zelf wordt meer aangehaald, dan gelezen : het is,ook met den commentaar van E. Voigt en J. H. Bormans, in zijngeharnast Latijn, weinig toegankelijk.

Hiermede werden de voornaamste werken vermeld, waar-op volgende bijdragen hoofdzakelijk steunen (i). Deze willenevenmin alle vragen behandelen, waartoe de studie van Isen-grimus aanleiding geeft. Hoofdwerk hierin blijft steeds de uit-gave door B. Voigt. Alleen de hoofdproblemen, die van belangkunnen zijn voor de geschiedenis van onze letterkunde, hebbenwij aan een nieuw onderzoek onderworpen, om zoo mogelijktot een definitieve oplossing te komen. Zoo handelen wij hierachtereenvolgens over I. Nivardus' nationaliteit, om uit te ma-ken, of wij hem werkelijk tot de letterkunde van de Nederlan-

(i) Voor de ontwikkeling van de studie van Isengrimus verwijs ik hiernaar de inleiding van Willems, o. c.

Page 10: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

—g—

den mogen rekenen ; II. zijn stand en zijn per;>oonlijkheid, watvoor de beoordeeling van zijn werk van belang kan zijn ; III. zijnkunst : ten einde de waarde van zijn werk als :Literair gewrochten als voorbereiding op Vanden Vos Reinaerde te bepalen ;Iv. de plaats die zijn epos inneemt in de ontwikkeling van hetdierenepos, als bijdrage tot de geschiedenis van het diereneposbij de Germanen, in 't bijzonder bij de Franken. Daarbij sluitdan nog V. een korte bijdrage aan tot de juiste dateering vanhet werk.

Deze bijdragen zijn bedoeld als inleiding tot de vertalingin Nederlandsche verzen, 'die wij van het werk hebben ont-worpen. Zij moeten er het begrip en de waarcleering van ver

-gemakkelijken, anders loopt zelfs de vertaling nog gevaar voorvelen een gesloten boek te blijven. Want Nivardus is geen ge-makkelijk schrijver. Als vertaler zijn wij wel verplicht geweest,de juiste beteekenis van ieder vers te achterhalen, waarin, wijvreezen niet altijd te zijn geslaagd. Want ook ons zijn sommigeplaatsen nog duister gebleven. En zonder gids zal nog veel ont-snappen.

Daar deze studiën de vertaling veronderstellen, kondenwij van vele aanhalingen, die men vooral in sommige hoofd-stukken mocht verlangen, hier afzien. Er wordt dan vaak ookalleen naar verwezen.

Ik behoud de spelling Isengrimus, Isengrim:, met M; nietIsengrinus, met N, of Isengrijn : uit het hoofdstuk over de plaatsvan ons epos in de ontwikkeling van ons dierenepos zal blijkenwaarom.

Page 11: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

EERSTE HOOFDSTUK

Nivardus,Zijn nationaliteit.

Den naam van den dichter van Isengrimus kennen wij slechtsuit één enkel handschrift, hs. h., dat nog niet den tekst zelf vanons gedicht bevat, maar alleen een verzameling van spreukenuit verschillende schrijvers biedt : een soort van florilegium ;afschrift van een oudere verzameling, die zelf niet vóór i 28oschijnt ontstaan te zijn. Hierin nu wordt onder de geëxcerpeerdeauteurs genoemd : magister Nivardus de Ysengrino et Reinardo (z).

Er bestaat geen aanleiding om de juistheid van dezen naamin twijfel te trekken. Stond de naam van den dichter niet vastuit de overlevering, was hij den eersten aanlegger van dit flori-legium onbekend gebleven, dan zouden die spreuken ook ano-niem zijn overgeleverd ofwel op rekening van een algemeenberoemden dichter gezet : on ne prête qu'aux riches. Geenenkel dichter, schrijver of geleerde nu van dien naam is uitdien tijd, de 12e eeuw, bekend.

Men heeft zelfs het bestaan van den naam Nivardus intwijfel getrokken en voorgesteld te lezen : Sivardus. Maar denaam Nivardus, naar den naam van den h. Nivardus, aarts-bisschop van Reims, in de 7e eeuw, was in de 12e wel ver-spreid (2),

Zoo weten we wel den naam van onzen dichter ; maardaarmede is onze kennis over hem uit externe bronnen of ge-tuigenissen ook uitgeput. Nergens wordt hij nog vermeld. Wil-len wij iets meer over hem te weten komen, dan moeten wij ditafleiden uit zijn werk zelf.

Grimm veronderstelde, dat Nivardus een monnik zou zijngeweest van de abdij St. Pieters, te Gent, en zou gedicht heb -ben tusschen i i 5o en 11 55.

De laatste uitgever komt, na een onderzoek van de betrek-kingen, die het werk met verschillende landen, met Frankrijk,

(i) Volledige beschrijving bij E. Voigt, in diens klassieke uitgave vanons epos : Isengrimus. Herausgegeben und erklärt. Halle a. S. 1884, biz. ai.Het hs. berust thans op de k. bibliotheek te B

(2) L. Willems. Etude sur l'Isengrinus, Gent, 1895, blz. 121-22.

Page 12: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— ©—

met Duitschland, met de noordelijke en zuidelijke Nederlandenverbinden, tot volgend besluit

(« Der Dichter ist ein Deutscher, kein Franzose ; was anseinem Werke etwa im Sinne seiner französischen Provenienzaufgefasst werden könnte, beschränkt sich o'bjectiv auf dieNatur des Stoffs, subjectiv auf den Zauber, mit dem von jeher und zumal im i2 n Jahrhundert, die französische Civili-sation ein deutsches Gemüth berückte. Möglich, dass er imwestlichen Deutschland selbst, inden Rheinlenden geboren,sicher ist, dass er in Flandern lebte und dichtete ; dass er zumErzbisthum Reims, zur Diöcese Tournay, zum ArchidiaconatGent, zur Stadt Gent gehörte, dass er in dem dortigen KlosterBlandigny heimisch war und dass ihn besonders innige Bezie

-hungen mit der dortigen Kirche der H. Pharahild verbanden (i). »Na dan verder nog de betrekkingen van liet gedicht met

de er in vermelde tijdgenooten te hebben ontleed, geeft Voigtvan onzen dichter volgenden levensloop

(c Im ersten Jahrzent des XIIn Jahrh. an der deutsch-bel-gischen Grenze aus edelem Geschlechte entsprossen, wurde derDichter im Kloster S. Peter zu Gent unter Abt: Arnold I zumgeistlichen Stande erzogen, studierte dann der Sitte seiner Zeitgemäss zu Paris, wo er unter Anderen Obizo, nicht aber den da-mals abwesenden Abälard hörte und kehrte nach einer Wan-derung durch Nordfrankreich, die Niederlande und den N. W.Deutschlands nach Gent zurück, wo er Domherr und Scholas-ticus an der Kirche S. Pharahildis wurde und in dieser Stellungden Isengrimus gegen Ende des Jahres i 148 abschloss (z). »

Op zich zelf reeds treft deze levensloop al.s weinig waar-schijnlijk ; in 't bijzonder wat over de Duitsche afstamming

van onzen dichter wordt gezegd. L. Willems neemt er dan ookzoo goed als niets van aan (3).

Volgens hem was Nivardus geen Vlaamschsprekend Vla-ming, maar een « Flamand gallicant », van of uit de omstreken

van Rijsel. Zijn werk dateert ook niet uit 1148, maar uit ii 52.Nivardus zou alleen aan zijn werk een Germaan;sc he kleur heb-

(i) Voigt, o. c., blz. CI.(2) Voigt, o. c., blz. CXIX.(3) L. Willems, o. c. ; La date de I'Isengrinus ; L'auteur de I'Isen-

grinus.

Page 13: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- II -

ben gegeven : de Germaansche namen voor de dieren bewijzen,volgens hem, ook niet meer : zoo wilde het de overlevering,die Renardus en Isengrinus reeds had gegermaniseerd ; er zijntrouwens ook Fransche namen. Nivardus kende ongetwijfeldVlaamsch

; vandaar bij hem enkele Vlaamsche woorden, zooalsde Fransche trouvères er vele hebben. De in het gedicht ver-melde heiligen bewijzen evenmin den Vlaamschen oorsprongzij mogen er al eenige locale kleur aan geven ; maar heiligen,zooals de H. Vedastus en de H. Martinus, wijzen naar Frankrijk.Uit enkele Vlaamsche woorden zou niets te halen zijn. Zelfsde spreuken en spreekwoorden zouden veeleer bij Franschedichters worden aangetroffen. En de sterk uitgesproken Fran-sche sympathieën verraden voldoende den Franschman, even-als de vele Fransche wendingen, gallicismen, van zijn taal (i).

Het wil mij voorkomen, dat beide geleerden zich eenigszins vergissen omtrent de waarde van de door hen gevolgdemethode. De door Voigt aangevoerde argumenten voor denVlaamschen oorsprong van ons gedicht zijn, zooals ze door hemworden behandeld, inderdaad niet overtuigend. Op zich zelfbewijzen de namen der in het epos vermelde Zuidnederlandscheheiligen, de vermeldingen van personen of zaken, die het metde zuidelijke Nederlanden verbinden, te midden van vele an-dere vermeldingen en namen van heiligen, niet veel voor deafkomst van het gedicht, indien ze niet gesteund worden doorandere feiten en beschouwingen, waaruit blijkt, dat ze inderdaadvoor de Zuidnederlandsche afkomst pleiten. En dit is bij Voigt,mocht men meenen, onvoldoende het geval ; waarom dan ookL. Willems met goeden schijn van reden elk van zijn argu-menten, zooal niet geheel weerlegt, dan toch ontzenuwt. Hijzelf hecht daartegenover belang aan andere namen en vermel-dingen om den romaanschen oorsprong aan te toonen, waarvande bewijskracht met evenveel, ja vaak, ik moet het bekennen,met meer recht kon worden geloochend of in twijfel getrokken.

Willen wij een meer positief resultaat bereiken, dan moetenwij veeleer uitgaan, dunkt mij, van de plaats, het land, waar hetepos verondersteld wordt zich af te spelen. Dit lard is Duitsch-land, zegt Voigt. En niemand zal dit ontkennen. Ook niet L.Willems, die toegeeft, ja betoogt dat «l'action de l'épopée se

(i) o. c. vooral Provenance de l'Isengrinus.

Page 14: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 12 —

passe en pays germanique » (i). Maar hij is zich niet voldoendebewust, en ook bij Voigt komt dit niet uit, dat dle handeling nietalleen onbepaald ergens in Duitschiand speelt,, doch zeer be-paald in Vlaanderen, en nog wel in de omstreken van Gent.En dit is een feit van het hoogste belang voor de afkomst vanons gedicht. Speelt het inderdaad in Vlaamsch-Vlaanderen enbij Gent, dan zal men er ook niet langer aan twijfelen, aan mo-gen of moeten twijfelen, dat Nivardus zelf een Vlaming was vanGent. Wij meenen dit althans te kunnen aantoonen, of hopendat dit uit de uiteenzetting zelf van de wijze, waarop hij zijnepos in deze gewesten verplaatst, zal volgen.

Het epos vangt aan met het avontuur van de gestolen hesp.Op een vroegen morgen ontmoet Isengrim Reinaert ; deze heeftden wolf te laat gezien om nog te ontsnappen. De wolf grijpthem en dreigt met wraak om al de oneer, de schande, de slagen,die hij reeds door Reinaert heeft moeten verduren. Daar komteen boer met een hesp voorbij. Reinaert weet Isengrim's vraat-zucht te prikkelen en belooft hem die hesp te bezorgen.

Hij verschijnt plots vóór den boer op den weg ; de boer wilhem vangen, legt de hesp neer om vlugger in zijn bewegingente zijn. En terwijl nu Reinaert den boer bezighoudt met allerleislingeringen en kronkelloopen, kaapt Isengrir a de hesp wegen verdwijnt er veilig mee in het bosch. Als Reinaert later bijhem komt, heeft Isengrim de geheele hesp reeds verslonden enlaat hij voor zijn makker de teenen strop over, waaraan de hespte rooken had gehangen.

Reinaert zint op wraak. Hij weet zijn oom te bepratenom als een goed monnik visch te eten en leidt hem, in 't middenvan den winter, naar een vijver, waar hij Isengrim leert visschen,door zijn staart in een opengehakte hol van het ijs te steken. Hijzelf trekt intusschen naar het nabijgelegen dorp, en steelt ereen haan bij den pastoor. Deze zet hem met heel de parochieachterna. Reinaert leidt hen naar de plaats, waar de wolf aan't visschen was. Nu vallen allen op den armen wolf, die metzijn staart in het intusschen toegevrozen hol blijft steken.

(i) o. c., biz. i oo.

Page 15: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-1 3 —

Welnu, dit dorp ligt in de onmiddellijke nabijheid van Gent.Ben zekere Aldrada onderscheidt zich door haar woede tegenden wolf. Zij wil hem met een bijl te lijf. Alvorens echter toete slaan, legt de dichter haar een ware litanie van heiligen inden mond, die zij om bijstand bidt. Zij roept er alle heiligenaan.

Die in den kanon van het volk geschreven staan.Onder onmogelijke, uit de h. Mis door het volk afgeleide na-

men : Excelsis, Osanna, Alleluia, Celebrant, komen : Helpwara,Noburgis (i), dan Brigida « die trouw en streng de kudden hoedt »en vooral Pharaildis. Van Pharaildis nu wordt een geheele legendeverteld : een voorbeeld van phantastische folkloristische sage.Pharaild, uitgesproken Verilde = Ver Hilde, wordt vereenzel-vigd met Herodias, de danseres van Herodes, die verliefd zouzijn geweest op Joannes den Dooper, en dan met ver Hilde ofHolde, de Germaansche godin, die bij storm, regen en sneeuwdoor de lucht vliegt. Welnu, Pharaildis is een specifiek Gentscheheilige die buiten Gent weinig bekend is. En zij wordt doorAldrada nog wel gekend onder haar Dietschen naam, zooalszij door het volk wordt genoemd : Ver- Hilde. De legende, diehier over haar gegeven wordt, is geheel folkloristisch en kanalleen ontstaan zijn in een streek, waar haar naam als Ver-hildeklonk. Zoo is Aldrada een vrouw uit het Gentsche. Ook de hei-lige Helpwara en Notburgis, welke die ook mogen zijn, wordendoor den dichter Aldrada in den mond gelegd alleen om dewoorden Help en Not. Aldrada was een Vlaamsche vrouw uithet Gentsche. En het epos speelt in het Gentsche.

Als er nu namen van heiligen zijn, die iets bewijzen, danzijn het voorzeker wel zulke. En wanneer L. Willems nu meent,dat de dichter de h. Pharaildis alleen vermeldt om aan zijn ver -haal eenige locale kleur te geven, dan wordt daarmee bevestigd,wat we hier willen aantoonen, dat het epos in het Gentschespeelt.

Wanneer L. Willems ook meent, dat Aldrada op zich zelfniets bewijst, daar Aldrada zoowel een Romaansche als een

(i) Wij meenen, dat niets hiervan, evenmin als van de volgende legendevan Pharaildis, waarlijk volksch is, maar Phantasie van den dichter.

(2) Voigt o. c. biz. 77 meent dat de h. Hildevaris van Hilvaren-Beecken de h. Notburgis, dochter van Pepijn van Herstel en van de h. Plectrudiszijn bedoeld. Ik meen, dat men zoo ver niet moet zoeken.

Page 16: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— r4 —

Vlaamsche naam was, dan blijkt wel uit den samenhang, dateen Vlaamsche vrouw is bedoeld, Ook onder de aanwezigenwordt een zekere Bovo vermeld : misschien dig naam van denpriester. Grimm en Voigt meenden, dat ook die naam Ger -maansch was. L. Willems toont aan, dat hij eveneens in 't Franschvoorkomt : (Beuves, of Bovon) (i). Jawel, maar hier is het eenGermaansche, een Vlaamsche naam. Aldrada en Bovo zijntrouwens beide van Germaanschen oorsprong.

Geheel deze episode bewijst derhalve, dat de - handelingdoor onzen dichter in het Gentsche wordt gedacht.

De volgende episode is die van den wolf als landmeter.Reinaert voert Isengrim bij een weide, waar vier rammen elk-ander een deel van betwisten. Isengrim zal als scheidsrechter -landmeter optreden ; zij zullen hem hun vacht afstaan voorzijn diensten. Isengrim laat zich bepraten om plaats te nemente midden van de weide ; de vier rammen zulllen van de vierwindstreken uit op hem toekomen. Zij stormen gevieren ophem los, beuken hem omver en laten hem halfdood achter.

Daar deze episode onmiddellijk volgt op de voorgaande ener innig mee verbonden wordt, speelt ook dit avontuur in de-zelfde streek. Eenige positieve aanwijzing zie ik verder niet ;tenzij dat v. 655-56 (Ije Boek) duidelijk gezinsspeeld wordtop het gebruik van den Minne-drank. Reinaert stelt de rammenvoor, dat zij, nadat ze zijn oom zulke lekkere gerechten haddenopgediend, hem ook nog zouden te drinken geven : dat zij hempocula pietatis ten afscheid zouden bieden. Pietas nu is bij Ni

-vardus het gewone woord voor genegenheid, liefde, tegenoverbloedverwanten of gezellen. Pocula pietatis zijn dus Minne

-bekers, en zinspelen op den Minne-drank. Dit was nu een oudGermaansch gebruik : cultureel drinkgelegenheden heetten er,

ivolgens de vertaling in Latijnsche kronieken : (1 crateres Minni,i. e. memoriales... pocula ut hodie ea quae Memoriae dicuntur,Minni vocant » ; waarin dus Minne oorspronkelijk herinneringbeteekende, maar al vroeg werd opgevat als liefd.e : amor. Daar-bij kon dan de naam van een god of godin, en later, wanneerhet gebruik werd verchristelijkt, die van een heilige worden

(1) O. c., blz. 78.

Page 17: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 1 5 —

gevoegd, in 't bijzonder die van S. Jan of van S. Geertruud ;vandaar de St. Geerten -Minne (i).

Zinspelingen hierop komen voor in Casus St Galli (Xe eeuw)in Ruodlieb, Erec t Herzog Ernst, de Nibelungen (v. 1897) ;te onzent is de totnogtoe oudst bekende plaats te vinden bijMelis Stoke (IV B, 1423-1430), waarin graaf Floris Gijsbrechtvan Amstel Sinte Gherden Minne te drinken geeft (2). En nuhier.

Dit Minne-drinken nu is Germaansch : geen teksten uitRomaansche landen worden aangehaald ; ook moet het uit hetGermaansche woord Minne worden verklaard. Zoo speelt ookdeze episode op Germaanschen bodem, in het Gentsche nl.,en de dichter zelf is een Teutonicus, een Dietscher, die met ditgebruik was vertrouwd en het dan ook zoo gansch natuurlijkals motief in zijn werk invlecht.

Het volgende avontuur (B. III) is dat van den zieken ko-ning Rufanus, den leeuw : het wordt nauwelijks met het voor

-gaande verbonden ; de wolf draagt er echter nog de sporenvan zijn opgeloopen kwetsuren. De leeuw is doodelijk ziek enlaat zijn hof, onder belofte van vrijgeleide en vrede, bijeen-roepen. De baronnen verschijnen, met uitzondering van Rei

-naert. Isengrim neemt de gelegenheid waar om als geneesheerop te treden, Reinaert te beschuldigen en bok en ram als voedselaan te bevelen. Dezen verlangen nu dat Reinaert zou ontbodenworden. Gutero, de haas, wordt naar hem afgezonden. Alsuitgeput van een lange reis komt Reinaert af : hij is naar Salernogeweest en heeft er heel de geneeskunde geraadpleegd ; zoo-veel paren schoenen heeft hij versleten ; hij brengt kruiden mee,die de koning moet gebruiken om te perspireeren, waarbij hijzich warm moet bedekken met de vacht van een wolf. Isengrimwordt, na veel sophistisch geharrewar, door Bruun van zijnvacht ontdaan.

Welnu, ook dit avontuur speelt in Vlaamsch Vlaanderen,speelt in het Gentsche. Dat het in Teutonia speelt lijdt geen

(i) Zie Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens. Berlin u. Leipzig,W. de Guyter u. C. (1930-31) i. v. Minne en Gertrudenminne, door Mac-kersen.

(2) Hierover meer in mijn Ballade van Sinte-Geertruden- Minne, VIM.April 1 942.

Page 18: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— i6 —

den minsten twijfel. Maar juist, dit woord Teutonia, Teutoni-cus doet alle nadere bepaling over het hoofd zien ; men verstaatDuitschland ; maar het is bepaaldelijk Dietsch:land, Dietscher.

Slechts een paar plaatsen ten bewijze.De ezel Carcophas gaat er groot op een Fransche van ge-

boorte te zijn (VI, 688)

Te Estampes (i), tusschen Reims en Paschen, zag ik 't licht

zegt hij. Maar hij valt bijna onmiddellijk uit zijn rol enverraadt zijn ware afkomst. Hij spelt den wolf de les overzijn domheid, en hij zou geneesheer zijn ! Dat hij zijn vachtafsta, dan dient hij toch voor iets. Maar de wolf blijft weigerig.En Carcophas gaat voort

Hij luistert niet naar mij ! Berfried, gebied gij hem.Hij doet het wellicht vast op 't dreigen van uw stem.Maar, bij Sint Bavo! Hier kan liefde toch niets baten.Een monnik zal, wat hij geroofd heeft, niet meer laten.

(7 1 5-718)

In een onbewaakt oogenblik is het hem spontaan ontsnapt.Hij zweert bij Sint Bavo ! Sint Bavo nu is nooit een wijd be-kende heilige geweest : hij is een locale heilige, u.it het Gentsche,de patroon van Gent. Ook weer, zulke namen, op zoo onbe-waakte oogenblikken uitgesproken, bewijzen iets. Des te meer,daar hier het doel van den dichter zichtbaar is, om den op zijnFransche afkomst snoevenden ezel te verraden : de ezel is eenDietscher ; uit het Gentsche.

De wolf is, geheel het gedicht door, een Teutonicus, diezelfs geen Romaansch meer kent. Hij verblijft op Germaanschgebied, waar hij het Romaansch heeft ontleerd. Zoo zegt hetde bok. De vos had uit Salerno kruiden meegebracht. Waar zijnde kruiden van Isengrim, vraagt de vergadering. Kan hij ze somsniet goed mengen? Neen, dat is het niet, verklaart daarop debok

(i) Waarom precies te Estampes ? daar werd in IIi:, 1130 een synode,uY 1147 een rijksvergadering gehouden.

Page 19: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— x7 _

Neen, neen ! 't Is anders dan wij weten,Mijn heeren ! Nog heeft hij de artsnijkunst niet vergeten.Maar heeft geen kruiden ! Vroeger trok hij de Alpen door,Op hoop van kruiden, als zijn grootvaêr deed hiervoor.Maar hier te lande heeft hij 't welsch, de taal van 't Zuiden,Verloren, en zoo staat zijn pot nu zonder kruiden!

(403 -4o8)Dus : hier te lande; in onze gewesten

Nostra sed arva super Gallae commercia vocisPerdidit.

De vergadering heeft dus plaats op Dietsch grondgebied.Doch er is meer : de dieren die er aan deelnemen verblijven allenop een gebied, waar het welsch gewoonlijk niet gesproken wordten waar men het gebr tik van het welsch kan vergeten : nostraarva super, in onze gewesten. Het zijn dus Duitsche, Dietschegewesten, die nauw verbonden zijn met welsche ; gewesten waarde kennis van het Romaansch was doorgedrongen tot de hoogerestanden, voor wie het dan als iets boersch kon doorgaan het ge-bruik dier taal te hebben verloren ; het zijn grenslanden vanFransch-Vlaanderen : Dietsch-Vlaanderen. Geheel het eposspeelt zich af in Dietsch- Vlaanderen, in het Gentsche, waardan ook de snoevende fransquillons uit hun rol vallen doorspontaan te zweren bij S. Bavo.

Dat wij in Dietsch- Vlaanderen zijn, in een grensland vanFransch-Vlaanderen, blijkt nog hieruit, dat Isengrim, geheel inhet nauw gedreven, om zich te redden ten slotte voorstelt . dateen oude Fransche wolf beter zou zijn, en dat hij een oudenFranschen wolf wil gaan opzoeken.

Gij fopt, geslepen vos, den argeloozen vorst.Ik ken een middel, dat de koorts veel beter schorst.Ter heiling biedt de huid van eenen ouden Franschen,Dan van een jongen Dietschen wolf, veel beter kansen.Gij weet dat 'k Dietscher ben ; dat 'k jong ben, gij beweest.Er is in mijne huid geen kracht ook die geneest.De koning wachte wat ! 'k Zal spoedig wederkeerenEn hem met eenen ouden Franschen wolf vereeren.

(767-774)

Page 20: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— I8`

Wij zijn dus op Duitsch, Dietsch, gebied, in een grensge-bied van het Romaansche : we zijn in 't Gentsche.

De kruiden van Reinaert hebben hun heilzame werkingniet gemist ; onder de vacht van Isengrim heeft de koning goedgeperspireerd ; de genezing zet in. Om den tijd te verdrijven,verlangt de vorst, dat Reinaert hem LYjeer avonturen van denwolf zou vertellen. Deze is te vermoeid ; hij maakt de opdrachtaan Bruun over. Bruun heeft er verzen op gemaakt : Gutero,de haas, moge ze bij hem thuis gaan halen. ]3ruun geeft hetgedicht over aan den ever en deze leest. Zoo morden hier en-kele oudere avonturen van Isengrim, en ook van Reinaert, in-gelascht. Spelen ook deze avonturen in Dietschland, in hetGentsche?

Het eerste avontuur is dat van de bedevaart der dieren.De geit Bertiliana wil op bedevaart : vooreerst naar St Gereon,te Keulen. Halverwege weet Reinaert haar over te halen, nietalleen, doch in goed gezelschap te reizen. Zoo sluiten zich bijhaar aan : het hert Rearidus, de ram Joseph, d z bok Berfridus,de haan Sprotinus, de ezel Carcophas, de . gander Geeraard,en Reinaert de vos. Zij trekken samen voor den nacht een « gast-huis » binnen. Isengrim, die het gesprek heeft afgeluisterd,komt er ook aan, als een heremijt. Boven den ingang van hetgast-huis hing een wolfskop, als een soort waskot. Vos laat dengast dien kop driemaal, op drie verschillende wijzen opdienen.Isengrim wordt bang en wil vluchten. Als hij er eindelijk inslaagt, wordt hij door Carcophas tusschen de deur gegrepenzoo wordt hij van buiten door de grootere dieren, hert, bok enram, van binnen door de kleinere duchtig met « liefdedrank »beschonken 1 Eindelijk wordt hij vrijgelaten ; doch weldra komthij aan het hoofd van elf andere wolven, met nalam en verwant

-schap voorgesteld, terug. , Op dit zicht vluchten de anderenop het dak. De ezel echter is te traag ; hij tuimel.t omlaag en valtop twee der wolven, waarop de overigen als met panischenschrik geslagen, de vlucht nemen.

De beschrijving der plaatsen halverwege is te vaag, omeenige bepaling toe te laten. Dat het echter in Brabant was ofop de grenzen van Brabant en Limburg zou hieruit kunnenblijken, dat Joseph, de ram, terwijl zij allen derf tusschen dedeur geklonken wolf deerlijk toetakelen, voorstelt de verdereabsolveering van Isengrim aan de Brabanders over te laten .

Page 21: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— Ig —

Wij absolveeren hem van deze zonden, de andereVertrouwen wij ter volle uitboeting den Brabanderen.

(óog-óio)

Hieruit zou dan volgen, dat de bedevaarders, die halver-wege in Brabant of reeds over de Brabantsche grens waren,uit het Gentsche vertrokken zijn.

Het volgende avontuur is dat van den vos, die door denhaan wordt verschalkt. Sprotinus de haan, en Geeraard, degander, hebben te veel van den sluwen Reinaert gezien, betrou-wen hem niet langer, laten de bedevaart steken en trekken ervan door. Reinaert zet Sprotinus achterna en ontdekt hem ineen schuur. Het lukt hem Sprotinus' ijdelheid op te wekkenen brengt hem er toe te zingen als zijn vader. Reinaert werptzich op hem ; doch wordt achtervolgd door boeren, die hemmet zijn prooi hebben zien vluchten. Sprotinus op zijne beurtweet hem nu over te halen hen toe te roepen dat hij geen diefis. Zijn gewone loosheid verlaat den vos nu wel een beetje. Omte roepen laat hij even den haan los, die wegvliegt op een boom.

Na zijn vlucht komt Reinaert terug met een brief vanvrede ; te vergeefs tracht hij Sprotinus te bewegen nu met hemte komen. De haan maakt zich ten slotte van hem af, door hemvoor te liegen, dat hij een groep ziet naderen, die waarschijnlijkden vrede komen afkondigen. Vos vermoedt dat het de jagerszijn en vlucht eindelijk voor goed Weg.

Deze laatste episode is blijkbaar een omwerking van hetavontuur van Reinaert met de mees, dat door onzen dichterwerd gewijzigd, om het in den samenhang van zijn geheelewerk te doen passen. Maar wij onderzoeken hier de avonturenalleen van het standpunt van de plaats waar ze spelen. Alleaanduiding hiervoor ontbreekt.

Het volgende avontuur is dat van Isengrim-monnik. Vosontmoet op zijn vlucht een kok, wiens kudde hij eens tegenden wolf had beschermd. De kok geeft hem uit medelijden metzijn schabbig uitzicht pasteien, waarvan Reinaert er acht be-waart. Hij laat zich een tonsuur scheren, want hij heeft er eeneenige gelegenheid in gezien om Isengrim een nieuwe poets tebakken. Hij maakt dezen wijs, dat hij monnik geworden is en nugoed kan eten. Isengrim mag eenige pasteien proeven. Hij laater zich zóó door verdwazen, dat hij zich door Reinaert een groote

Page 22: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

--20—

tonsuur laat scheren ; waarop hij zich naar de abdij van Blan-dinum, te Gent, begeeft, waar hij in de pij gestoken wordt.

Hier hebben we weer een kostbare aanduiding van deplaats der handeling : we zijn in Dietschland en dicht bij Gent.Een andere abdij wordt niet vernoemd. Als Ise;ngrim vraagt :t( Zeg me nu naar welk klooster ik me zal begeven » wijst Reinaerthem onmiddellijk de Blandinia claustra aan. Het moet in de na-bijheid gelegen zijn ; want van een tocht er heen wordt nietgesproken. Het is ook maar natuurlijk, dat Reinaert hem naareen hun algemeen bekend, in de nabijheid gelegen klooster voert.

Het nieuws van Isengrim's intrede in St. Pieters heeft elfabten naar deze abdij gelokt, o. a. den abt van Egmond en dienvan Liesborn, die, wel ironisch, om hun deugden hoog wordengeprezen. Isengrim, geleerd Dominus vobiscum te zeggen : her-haalt cominus ovis cum = kom spreekt hij met een sterk Dietschaccent uit ; want hij had ervaren, dat de schapen aan de Scheldealleen Dietsch kenden (v. 55o). Hij verbleef dus gewoonlijk ineen Dietsch gebied, bij de Schelde, in 't Gentsche.

Isengrim stelt aan de vergaderde monniken allerlei ver-beteringen van den regel voor, en wil o. a, dat ze voortaan deschapen ongekookt zouden eten : de koks houden er immersde fijnste brokken van voor zich.

De volgende episoden, hoe intusschen Reiriaert de wolvinbezocht en verleidt, hoe Isengrim zich gedraagt in het klooster,o. a. bij het koor en in den wijnkelder, waar hij de kranen uitde vaten trekt, om, zegt hij, door zijn (averechtsche) deugdenwaardig te zijn tot bisschop te worden gekozen, hoe hij door denabt en de monniken als bisschop gehoond en buitengeslagenwordt, bieden niets bijzonders meer voor ons doel. Tenzij hier-door : dat Isengrim's en ook Reinaert's verblijf niet verre vanGent, van de abdij, gelegen was.

Hiermede (V, : i 129) is Bruun's gedicht ten einde. En hethoofdverhaal gaat voort met Isengrim op zoek naar een nieuwehuid. Deze ontmoet den ruin Corvigarus, die juist door de listvan een kraan uit een moeras was gedreven. Isengrim vraagthem zijn huid. Corvigarus wil hem met zijn scheermes, dat ismet zijn hoefijzers, een nieuwe kruin scheren. Als hij ze hemlaat zien, beschuldigt hem de wolf de kloppers van de klooster

-doort te hebben gestolen. Corvigarus veinst berouw en smeektIsengrim, dat hij ze hem zou uittrekken, met het gevolg, natuur-

Page 23: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 21 -

lijk, dat de domme Isengrim nog een gevaarlijken slag van hetpaard op het hoofd krijgt.

Ook dit speelt in het Gentsche, vermits het de kloppers zijnvan de poorten van het klooster, waar Isengrim monnik is ge-weest.

De koninklijke vergadering is intusschen afgeloopen. Zooontmoet Isengrim nu op zijn vlucht door 't bosch Reinaert.Deze maakt hem wijs, dat Joseph, de ram, de oorzaak is van heelzijn ongeluk. Isengrim laat zich in den nacht bij Joseph geleiden,en eischt van hem zijn vacht met geheel hem zelf. De sluweJoseph veinst er in toe te stemmen : hij zal zich levend in zijnmuil werpen. Isengrim, met zijn rug tegen de deur van denstal, schraagt zich vast op zijn pooten, spalkt wijd zijn muilen Joseph beukt er in volle vaart tegen. Met deerlijk gehavendelippen, tanden en muil komt er de wolf van af.

Nu sleept Isengrim zich naar huis en sluit er zich op, tothij zijn krachten zal hebben hersteld en de huid 'hem terug aan-groeit (VI, 13o, vlg.). Reinaert wil hem op tijd en stond onscha-delijk maken. Hij ontmoet den hongerigen koning Rufanus,wien hij zegt, dat Isengrim hem uitnoodigt. Beiden begevenzich bij Isengrim, die weinig in zijn schik is bij dit hoog bezoek.Doch Reinaert verklaart,dat de koning zelf het maal zal bezorgen.En hij vraagt hem, om met hen een kalf te gaan vangen. Zoowordt gedaan. Isengrim krijgt nu bevel van den koning hetkalf te verdeelen. Hij verdeelt het in drie ongeveer gelijke deelen.De leeuw, in woede ontstoken, geeft hem een klauw die hemde huid van de schouders tot den staart afrukt. Nu moet Rei -naert den buit verdeelen. Hij maakt er drie zeer ongelijke deelenvan en legt een der vier pooten ter zijde. De koning is tevredenen vraagt nu voor wien hij elk deel bestemt. Het eerste, beste,is voor den koning ; het tweede, voor de koningin ; het derde,voor de jonge welpen ! Zoo verheugd is nu de koning, dat vosden vierden poot voor zich mag houden. Gevraagd, wie hemzoo wijs heeft leeren deelen, antwoordt Reinaert . Mijn oom !En Isengrim krijgt nog een lange preek achteraf (VI, 1 30 - 349)•

Het avontuur speelt in de nabijheid van Isengrim's ver-blijf. Dus ook weer in het Gentsche.

Als Reinaert nu Isengrim ziet, komt deze hem te gevaarlijkvoor en hij zint op een list om hem een poot minder te maken.Hij geeft hem den raad, van Carcophas, den ezel, de vacht terug

Page 24: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 22

te eischen, die diens vader Balduinus van Isengrim's vader hadgeleend ; Isengrim moge hem, Reinaert, geheel het zaakje over-laten. Carcophas, door Reinaert opgemaakt, weet van niets envraagt ten slotte dat Isengrim de waarheid van zijn eisch dooreen eed zou bevestigen. Isengrim wordt naar een plaats gevoerd,het graf van een heilige, om op de relikwieën zijn eed af te leg-gen. Het is een klem. Zoodra Isengrim er op treedt wordt hijgevangen en moet hij zich een poot afbijten om te kunnen ont-snappen.

Het avontuur speelt in een Dietsch gewest : Carcophaskent zoogezegd geen Fransch en Reinaert wil voor het gerechtals zijn taalman optreden. Het is trouwens een vervolg op hetvoorgaande wij zijn dus nog steeds in de nabijheid van Isen-grim's verblijf, d. i. niet zoo ver van de abdij van St. Pieters,van Gent..

Het laatste avontuur dat geheel het zevende boek (708 vv.)beslaat, is de dood van Isengrim door de zeug Salaura. Isengrim,uit de klem ontsnapt, ontmoet in het bosch de zeug Salaura,noemt haar tante, en vraagt haar den vredekus : zij vreeze niet,want hij is reeds oud en zwak. De zeug bespot hem om zijnpoot die ontbreekt, zegt dat het nog geen tijd is voor de mis,daar prim nog niet is geluid en eerst onder de mis de vredekuswordt gegeven. Isengrim antwoordt, dat hij, nu mank zijnde,geen mis kan zingen. Salaura zal ze zingen : een boschmis. Isen-grim heeft een betere klok in zijn maag, die zegt dat het tijdis. Laten we dan maar zingen, zegt Salaura ; doch laat het koorook komen ! Knijp me dan in 't oor ! Dit doet Isengrim, die haarverwijt, dat ze valsch zingt. Salaura zet een heele theorie overde kerkelijke muziek uiteen. Op haar hernieuwde schreeuwenkomt een geheele kudde zwijnen toegeloopen. En onder ironischgescherts op het motief van de mis en van de gastvrijheid,wordt de arme Isengrim verscheurd, niet zonder eerst zijn vloekop het geslacht der zwijnen en op hen die hun gelijken, op demelkmeiden, te hebben geworpen. Salaura houdt nu nog eenzedenpreek, die ontaardt in een aanklacht tegen den paus omhet rampzalig einde van den tweeden kruistocht. Op Salaura'sgejammer is Reinaert verschenen ; Salaura heft nu nog eentreurlied aan over het einde der wereld, waarvan de voortee-kenen reeds verschenen zijn. Met een ironische verdediging

Page 25: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 23 —

door Reinaert van den paus en een klacht, dat Isengrim er nietmeer is om den paus te wreken, eindigt het epos.

Nadere plaatsaanwijzingen ontbreken ; maar het gebeurdeop den weg van Isengrim uit de klem naar huis ; dus ook weerin het Gentsche.

Zooveel mag, uit deze beknopte uiteenzetting van het ge-dicht, gebleken zijn, dat de handeling speelt in Dietschland enbepaaldelijk in het Gentsche.

Dan moet ook de dichter in het Gentsche hebben geleefden geschreven. De dichter heeft de handeling van zijn eposgelocaliseerd in zijn onmiddellijke omgeving. Hieruit heeft hijkleur en leven aan zijn verhaal geschonken. Waarom ook zouNivardus haar zoo bepaaldelijk in het Gentsche hebben ver

-plaatst, dan omdat hij zelf daar verbleef?De dierenwereld is overal :zoo denken haar ook de dich-

ters van dierenverhalen om zich heen, in hun onmiddellijkenabijheid. Zoo deden de Fransche trouvères, ondanks alle Ger-maansche kleur en alle Germaansche namen. Zoo deed ook Wil

-lem van Vanden Vos Reinaerde : omdat zijn verhaal speelt inhet zoete land van Waas, bij Gent, wordt ook hij in het Gent-sche thuisgebracht.

Uit deze localisatie van de handeling van Isengrimus moetdan ook het voornaamste, misschien het eenige waarlijk steek-houdende bewijs voor de afkomst en het verblijf van onzen dich

-ter worden afgeleid : de handeling van ons gedicht speelt nietalleen op Germaansch gebied, ze speelt in het Gentsche ; daar-om moet onze dichter een Gentenaar zijn.

L. Willems, die in zijn Etude had betoogd, dat Nivarduseen Fransch-Vlaming uit het Rijselsche zou zijn geweest, heeftlater, in het artikel Nivardus van Biographie nationale, die ge-volgtrekking eenigszins gewijzigd en zelfs zoo goed als inge-trokken. Zijn besluit hier luidt : Malgré ces faits (die een Fransch-Vlaamschen oorsprong zouden bewijzen) il n'en semble pasmoins que Nivardus est un Flamand du Nord, qui, comme tantde ses compatriotes, a recu une éducation toute francaise. »

Nivardus was een man met algemeene humanistische cul-tuur, Zijn cultuurtaal was het Latijn, hij kende daarnaast voor-

Page 26: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-24 —.

zeker Vlaamsch en Fransch. Bij zoo iemand mogen zinspelingenop allerlei historische gebeurtenissen, op namen, feiten, toe-standen, personen van elders, ook van verwijderde landen, nietverbazen. Zij mogen dan ook geen gewicht leggen in de schaalvoor de bepaling van zijn afkomst en nationaliteit.

Ons betoog voor den Vlaamschen, nog minder voor denGentschen, oorsprong van ons gedicht berust niet, in de eersteplaats althans, op de bewijsgronden, die meestal tot de bepalingvan Nivardus' nationaliteit werden aangehaald. Toch kunnendeze wel ons voornaamste bewijs bevestigen.

De Vlaamsche afkomst van Nivardus zou blijken uit eenaantal nieuwe namen, die de dichter geeft aan enkele nieuwedieren, die hij in zijn gedicht vermeldt. Zoo komen onder deverwanten van Isengrim voor : Worgram (van worgen) ; Gripa(van grijpen) ; Nipig (van nijpen) ; Guls (van gulzig) ; Spispisa(van spijs) ; Larveldus (van laar en veld of laerveld = onbe-bouwd land ; of leeg veld) ; Stormus (van storm) ; Varbucus(van vaar-schrik en buik : wiens buik schrik inboezemt), enz.Onder de zwijnen komen voor : Cono (de koene) ; Baltero (deboude) ; Burgissa (de vuile, van burg = cloaca) ; Sonoche (schijntmet soeghe, zeug, verwant) ; zelfs Salaura is eerder Germaanschdan Romaansch (vgl. Saluwen = vuil worden). De haan heetSprotinus (verwant met Sproete). De ever Grimmo (de grim-mige), enz. (I).

Nu kan men daar wel Romaansche afleidingen tegenoverstellen. Maar een feit is, dat Nivardus zijn nieuwe eigennamenliefst uit het Vlaamsch vormt. Men kan dan verder opwerpen,dat hij ook als Fransch-Vlaming wel Vlaamsch heeft gekend,omdat hij voor de lompe, vuile dieren Vlaamsche namen heeftgesmeed. Hij moet het Vlaamsch dan toch tamelijk goed mach-tig zijn geweest ,en beter dan de Fransche trouv ères, die ookwel eens vaste Vlaamsche uitdrukkingen gebruiken.

Isengrim, monnik geworden, moet Latijn leeren en hetDominus vobiscum herhalen. Hij zegt : Cominus, ovis cum : ditlaatste spreekt hij uit als « kom », als wilde hij de schapen (ovis)bij zich (cominus) roepen. Op zich zelf bewijst dit kom ook nietveel, wel in den algemeenen samenhang.

(i) Zie Voigt, o. c., biz. LXXVI-LXXVII; en vgl. de opmerkingenvan L. Willems, o. c., bez. 76 vlg.

Page 27: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

Voigt haalt ook enkele door Nivardus gebruikte woordenaan, die aan het Germaansch, het Vlaamsch, zouden zijn ont-leend : ganga in de beteekenis van latrina ; franius afgeleid vanof verwant met vrone (vroondienst) ; restropare, dat zou afgeleidzijn van afstroopen ; stolpare, van stolpen : stulpen. Doch ookhier heeft L. Willems aangetoond, dat er weinig of niets meeaan te vangen is :alleen ganga is Vlaamsch ; Franius komt voorin een spreekwoord en zou Fronius of Vronius moeten luiden ;restropare kan evengoed van strophium komen ; en stolpare vanhet Fransch estropher ; dit laatste wel niet, waar blijft de 1? Ookhier kunnen we besluiten : Om het even ! Al zal men in 't alge-meen verband wel eerder Vlaamsche, Germaansche afleidingwillen aannemen (z).

Ons gedicht bevat een groot aantal spreekwoorden of spreek-woordelijke gezegden. Voigt heeft deze vaak in verband ge-bracht met soortgelijke uitdrukkingen in de Fecunda ratis, vanEgbert van Luik, en alle spreekwoorden voor Duitsch verklaard.Ook Bormans, in zijn aanteekeningen, geeft meermalen denVlaamschen vorm aan van die soms nog bij ons gebruikelijkewendingen. Hiertegen heeft L. Willems (2) zich verzet : allespreekwoorden zouden, volgens hem, Fransch zijn. En hij haaltvoor niet weinige voorbeelden aan uit Fransche, gelijktijdige,teksten.

Hierbij dient opgemerkt : dat wel vele spreekwoorden on-geveer in vele talen gelijkluidend voorkomen ; dat ook niet wei-nige aan het Latijn kunnen zijn ontleend of door Nivardus zelfzijn gesmeed. Wat de spreekwoorden van Egbert van Luikbetreft : Luik was in zijn tijd nog een doorgaans Frankischestad ; aan zijn scholen doceerden Frankische leeraars. Het isdan ook weinig waarschijnlijk, dat zijn spreekwoorden aan hetFransch of Romaansch zouden zijn ontleend. Verwantschapvan spreekwoorden in Isengrimus met de spreekwoorden inFecunda Ratis pleit dus verder voor Germaanschen oorsprong.Voor ons doel is het wel overbodig al deze spreekwoorden nogeens te doorloopen. Wij willen alleen doen opmerken, dat L.Willems wel eenige, misschien vele, spreekwoorden heeft be-handeld, waarvoor hij een of ander gelijkluidend spreekwoor-

(i) L. Willems, o. c., blz. 83 vlg.(2) L. Willems, o. c., blz. 86 vlg.

Page 28: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-26 --

delijk gezegde in het Fransch heeft aangetroffen ; maar langniet alle. Uit sommige boeken worden soms slechts één enkel,of een paar vermeld. En bij de vermelde staat de Vlaamschevorm veel dichter bij het Latijn dan de Fransche. B. v.

Vespere laudari debet amoena dies (III, 592)luidt in 't Fransch

A vespre loe l'on le jor, a matin son oste.

In 't Vlaamsch is een zeer oud bekend spreekwoord :

Men zal den dag niet voor den avond loven ;

of, zooals bij Hadewij ch :

Dat seghet die dorpere : jeghen avontSalmen loven den sconen dach (L, 19, 15-16)

wat juist Nivardus' vorm is.Onder de door L. Willems niet behandelde spreekwoorden

vermeld ik alleen het volgende, dat men in onze literatuur vande XIIIe eeuw, zoowel in den Reinaert al:; bij Hadewijch, en el-ders aantreft : Mate es te allen speie goet ; Nat Isengrimus letterlijkaldus vertaalt

Quoslibet ad Judos est sapuisse box um (V, 8o6).

Wat L. Willems dus ook moge opgeworpen hebben, uitde groote massa der spreekwoorden in Isengrimus blijkt wel deVlaamsche oorsprong althans van het gedicht. Maar, nog eens,we willen bij dit argument niet langer stilstaan. Naar mijn mee-ning zijn deze spreekwoorden, behalve vele oudere, die afkom-stig zijn uit den Bijbel of uit de klassieke letteren, veelal spelen humor van monniken, van Nivardus zelf.

Een laatste argument voor den Vlaamschen oorsprong vanons epos werd afgeleid uit de er in vermelde heiligen. De dierenroepen heiligen aan, ze zweren bij heiligen, ze gaan op beevaartnaar hun heiligdommen ; de menschen wenden zich tot henin hun mond. Kortom : een heele reeks heiligen treden in Isen-grimus op.

Page 29: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 27 —

Heiligen uit velerlei landen, waarvan dan Voigt telkens zeermoeizaam tracht te bewijzen, dat ze in de Nederlanden ergenswaren vereerd of bekend. L. Willems plaatst daartegenover denamen van Fransche heiligen, die vooral in Fransch-Vlaanderenzullen zijn bekend, die dan ook veeleer den Fransch-Vlaamschenoorsprong van ons epos zouden bewijzen.

De waarheid is, dat er uit die namen van heiligen, op zichzelf en zonder meer, weinig of niets kan afgeleid worden. Dehumanist Nivardus heeft heiligen gekend uit alle landen, enhij kan om een of andere reden, al ware 't slechts uit scherts,namen van heiligen laten aanroepen uit den geheelen kalender.Ze krijgen alleen eenige beteekenis uit de omstandigheden waar-in ze worden vermeld, uit de personen die ze aanroepen, uithet doel, waartoe ze worden aangehaald en uit den geheelensamenhang. Sommige heiligen zijn zoo algemeen bekend, ofover een zóó groot gedeelte van Gallië en Germanië vereerd,zooals b. v. de h. Martinus van Tours, de h. Remigius, of zelfsde h. Vedastus, Vaast, dat er geen het minste bewijs kan uitafgeleid worden. Bepaald plaatselijke heiligen, zooals de h. Bavoen vooral de h. Pharaildis, in 't bijzonder wanneer die voor-komen in den mond van een vrouw uit het volk, bewijzen tochwel iets. Voornamelijk pleit dat voor Gent, wanneer blijkt, dathet epos zelf in het Gentsche speelt, zooals we hebben aange-toond.

We zullen dan ook bij deze na men van heiligen niet langerverwijlen dan noodig is, om eenig misverstand uit den weg teruimen en opwerpingen te voorkomen.

Zoo roept Aldrada ook de h. Brigida aan

Et pecorum tutrix Brigida saeva lupis (II, 68)

en men zegt : Brigida was een Schotsche heilige, die wel inVlaanderen bekend was, maar er nergens werd vereerd (i).

De h. Brigida had als symbolen of plastische attributenwilde ganzen of eenden : wat er op wijst, dat zij als hoedsterder kudden werd aangeroepen. Dat deze heilige echter bij onszeer bekend, zeer populair was, mag reeds blijken uit het feit,

(i) L. Willems, o. c. 8. Hij haalt voor zijn meening Hoffmann v.Fallersleben aan Horae Belgicae VI, 297. Zoo ook reeds Voigt, o. c. TI, 68en de aanteekening.

Page 30: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 28 —

dat Hadewijch haar, als de zestiende, in de lijst der volma2kten,dergenen die in den loop der eeuwen tot de hoogste Minnewaren gestegen, opneemt : Sente Bride, die xvjde ; van harewetic al eest luttel. Zij wordt vereerd den i n Februari. Zij kanzeer populair zijn geweest bij het volk, vooral op het platteland, zonder dat over haar leven veel geweten werd.

Nog een heilige, uit wiens vermelding, volgens L. Wil-lems, eerder zou blijken, dat Nivardus geen Vlaamsch Vlaming

was, omdat hij zich zou hebben vergist, door zijn dieren heiligente laten aanroepen die in Vlaanderen of in de Nederlanden on-bekend waren, is de H. Botulphus. Berfridus, de bok, roept uit :

Testificor sanctum quern semper requiro Botulphum(III, 939)

Botulphus was een Angelsakser, broeder van den h. Adul-phus, bisschop van Maastricht. Hij zou met zijn broeder naarhet vasteland zijn gekomen, doch daarna naar Engeland zijnteruggekeerd (overl. 655 ; AA.SS. 17 jan.). Voigt had veronder-steld, dat hij te Maastricht met zijn broeder zou zijn vereerdgeweest. Maar met welk recht veronderstelt men, dat de in hetwerk aangeroepen heiligen ook werkelijk bekende en vereerdeheiligen waren ? Of, zooals L. Willems het uitdrukt, dat onzedichter door die aanroeping van heiligen lokale kleur aan zijnverhaal heeft willen geven, waarin hij zich dan vergist zou heb-ben ? Kon de dichter ook geen ander doel nastreven : een ko-misch doel, b. v. ? Want Berfridus roept dit uit tumido ore inwoede. En de wending zelf : « Bij den H. Botulphus, dien ik al-tijd aanroep » schijnt er op te wijzen, dat de dichter den bokjuist een door dezen persoonlijk aangeroepen, een anders on-bekenden heilige tot getuige laat nemen. Hij kan dit gedaanhebben, om den zonderlingen naam zelf, die als een vloekklinkt : BOTULPH ! Zou de dichter werkelijk iets anders hebbenbedoeld ? Meer dan een vrij spel van de phantasie van den dichterschijnt dit dan ook niet te zijn. En meer dan 's dichters eigenbekendheid met Schotsche en Angelsaksische heiligen bewijstdit dus ook niet.

Ongeveer hetzelfde mag gezegd worden over de vermel-ding van den h. Machutus :een Ier, apostel van Bretagne (St.Malo). Om den haan te overtuigen, dat hij met vredelievende

Page 31: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

_ 29 —

bedoelingen komt, zegt Reinaert, dat het feest van den hl. Ma-chutus reeds wordt ingeluid :

Annua cras ingens festa Machutus habet (V, 220)Verondersteld wordt, dat dit feest een groote feestdag was, die,gelijk de groote feestdagen van de kerk, met algemeenen vredewerd gevierd. Zoo zegt dan ook Voigt, dat deze heilige, nadathij door Sigebert van Gembloux in België was bekend gemaakt,in Brabant en in Vlaanderen met groote plechtigheid werdgevierd, als een machtige wonderdoener. L. Willems integen-deel beweert, dat deze heilige in de Germaansche landen on-bekend is gebleven en dat derhalve Nivardus zich ook weerhier vergist heeft.

Maar geen van beide geleerden heeft de ware bedoeling vandeze vermelding gevat. Reinaert is met zijn oorkonde van vredebij Sprotinus gekomen, doch vermag dezen niet te overtuigen.Daar hoort hij in de verte een of twee klokjes luiden. Dat geefthem een nieuwe gedachte in om den haan te bewegen : hijvindt eenvoudig een groot feest uit, waarvan de eerste vespersworden geluid en hij noemt een voor den haan onbekendenheilige : want in kerkelijke zaken is deze niet erg thuis en hij kanhet ook niet controleeren : het toevallige luiden dier klokkenmoet voor hem het bewijs zijn van de verzonnen bevestiging.Dat dit Reinaert's doel was, blijkt uit geheel den samenhang :hij drukt er bij Sprotinus op, dat die Machutus een groote hei-lige is, ingens Machutus ; dat zijn festa verenda zijn hooge, ont-zagwekkend feest, de wegen overal veilig maakt. Want Sproti-nus heeft van dien heilige en van zijn feest nooit gehoord. Ookwordt de H. Machutus gevierd op z 5 November ; en het ver-haal speelt in 't midden van den zomer. Machutus is een voorSprotinus onbekende heilige, wiens hooge feestdag door Rei

-naert slechts verzonnen werd. Ook zijn de handschriften hetniet eens over den naam zelf van den heilige :elders is het Bo-tulfus : een bewijs, dat het er niet op aan kwam welke heiligewerd genoemd, als 't maar een onbekende was (i).

Zoo houdt de bewering van L. Willems : dat Nivardus

(i) to zijn artikel Nivardus Biogr. nationale heeft L. Willems ontdekt,dat de H. Machutus toch wel te Brugge in de St. Donatus-kerk werd ge-vierd ; wat hem daar doet veronderstellen, dat Nivardus evengoed van Bruggezou kunnen zijn.

Page 32: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 30—

zich zou vergist hebben, toen hij de h, :Brigida, den h. Botul-phus en den H. Machutus als in Vlaamsch-Vlaanderen ver-eerde heiligen vermeldde weinig stand ; de h. Brigida is er welpopulair geweest ; en de hh. Botulphus en Machutus wordenmet gansch andere bedoeling aangehaald,.

Evenmin gelukkig is L. Willems, wanneer hij uit den naamvan heiligen wil aantoonen, dat onze dichter een Fransch-Vla-ming zou zijn geweest. Hij vindt er het bewijs voor in de om-schrijvingen, waarmede hij den h. Martinus van Tours en deH. Vedastus vermeldt. De h. Vedastus heet er : Atrebus sanctus .de heilige van Atrecht. Zoo wordt hij genaamd door Joseph,den ram, in het tafereel van den wolfskop, die driemaal, telkensanders opgesmukt, den wolf wordt opgediend. Om zijn kopaan te bevelen, zegt hij : met zulke hoofden zwaar beladen dik-koppen waggelen er rond in het klooster van Sithiu (bij St.Omer) en de Atrechtsche heilige voedt er zulke in zijn klooster .

Atrebas in claustro talia sanctus alit (IV, 286)

Het is satire op beroemde kloosters. Wie kende nu in Vlaan-deren Sithiu niet, en den h. Vedastus, St. Vaast, als bisschopvan Atrecht? Atrecht was toen, trouwens, de hoofdstad van hetgraafschap. En Joseph, de ram, is verder een van de geleerdedieren met meer ontwikkelde Fransche cultuur. St. Vaast isook steeds in Vlaanderen vereerd geworden.

Nog minder bewijst de omschrijving : Turoni patris voorden h. Martinus van Tours. Reinaert wil voor den koning denwolf overhalen zijn huid af te staan. 't Is nu zomer, zegt hijuw huid is zoo zwaar en zoo leelijk ; waarom wilt gij er medeloopen ? Wat zoudt gij in den winter doen ? Vroeg een arme,een behoeftige, u dan de helft van uw kleed

Exemplum Turoni tu sequerere patris ? (III, 74 2)

Zoudt gij dan het voorbeeld volgen van den bisschop van Tours?Een algemeen bekend voorbeeld van menschlievendheid. Hoezou daar nu uit volgen, dat Nivardus een Fransch Vlaming moestzijn ? Alsof men dit voorbeeld van den bisschop van Tours inVlaanderen niet zou hebben gekend?

L. Willems heeft dan ook later zijn meening, die trouwensvooral steunde op Nivardus' sympathieën voor de Franschecultuur en op de zoogezegde gallicismen van zijn Latijn, her-

Page 33: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 31 —

zien. In zijn opstel over Nivardus in Biographie nationale neemthij dan ook aan, zooals reeds gezegd, dat onze dichter wel• eenVlaming uit het Noorden zal zijn geweest. Doch nu zoekt hijhem in het Brugsche. En dat voornamelijk, omdat hij nadienontdekt heeft, dat de h. Machutus te Brugge werd vereerd.Wij weten nu, hoe we deze episode moeten opvatten. Indien eriets uit af te leiden viel, dat zou het zijn, dat ze niet in het Brug-sehe speelt : want dan kon Sprotinus het weten en zou hij be-grepen hebben, dat Reinaert hem iets wijs maakte, door in 'tmidden van den zomer te gewagen van het feest van den h. Ma-chutus, dat eerst in November wordt gevierd (i).

Maar Voigt had onzen dichter tot een geboren Duitscher,ergens uit het Rijnland, misschien wel van Keulen, gemaakt.Want, hij kent den Rijn en zegt o. a. « eerder zal de Rijn in deElbe vloeien » : « in der Umschreibung des Unmöglichen scheinter auf den Fluss hinzudeuten in dessen Nähe seine Wiegestand. » Nivardus kent ook den Donau ! Hij noemt hier ookslechts een grooten, algemeen bekenden stroom, die in een an-deren, een kleineren, vloeit.

« Er erhebt Köln, die Stadt des h. Gereon, über alle Wall-fartsorte der Kirche. » Hij laat de dieren eenvoudig op beevaarttrekken naar het heiligdom van den h. Gereon : ook weer eenbekende beevaartplaats. En hij doet dit veeleer met een satirischdoel : een eerste maal laat hij Aldrada, de volksvrouw, zweren .

Terribilem sancti Gereonis juro columpnam,Cui Roma parem nec Ierosolima tenet,

Post quam nullus agens reprobus vestigia profert,Momentum nulla condicione sequar.

(II, 179-i82)

'k Zweer 't bij Sint Gereon's schrikbarende kolom— Rome of Jerusalem heeft geen zulk heiligdom —

(i) L. Willems zegt : St. Malo ou Maclou (sanctus Machutus) dont lesreliques étaient conservées a Saint-Donat de Bruges. Vanwaar hij die bij

-zonderheid heeft weet ik niet; maar volgens Voigt werden die relikwieënbewaard te Gembloux. Speelde ons verhaal in 't Brugsche, waarom wordtdan nooit een Brugsche heilige, b. v. de h. Donatianus zelf vermeld !

Page 34: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 32 —

Waarachter gaat verdoemde door, hij vast blijft steken,'k Laat mij dit oogenblik op geen voorwaarde ontbreken.

Een tweede maal wordt de h. Gereon vermeld in de Bee-vaart der dieren. Bertiliana wil de voornaamste beewaartplaatsenbezoeken .

Praecipue Sancti Gereonis in aede columpnamDispariter stantem sontibus atque piis (IV, 25-26)

Vooreerst naar 't heiligdom van Sirrte GereonWiens zuil de boozen van de vromen scheiden kon.

Wie begrijpt niet dadelijk, dat beide plaatsen ironischbedoeld zijn, en dat de dichter hier den draak steekt met hetbijgeloof van het volk, dat de kolom, de zuil, van den h. Gereongaat vereeren, waaraan de kracht wordt toegeschreven vromenvan boozen te onderscheiden en boozen ;, indien ze achter diezuil doorgaan, op hun plaats doet vaststaan ? Dit is alles spot :geen verheerlijking van Keulen en van het heiligdom van S.Gereon!

Een laatste reden, waarom, volgens E. Voigt, Nivarduseen geboren Duitscher zou zijn, is : « Der liebste Freund, den erauf dieser Welt besitzt, ist der Abt Bruder des Kölner Erz

-bischofs, » nl. Balduinus,abt van Liesborn, in het bisdom Keulen.Er steht dem Dichter als Mensch und als Abt höher als alle

seine Zeitgenossen. » Waarom? Omdat onze dichter hem uit-bundig looft. Balduinus zou wel een vriend uit de jeugd van

Nivardus kunnen zijn geweest.L. Willems heeft er reeds op gewezen, dat deze lofrede

louter satire zou zijn (i). En toch, van Mone en Grimm af, totE. Voigt toe werd ze als ernstig opgevat. Er werden zelfs beslui-ten uit afgeleid, niet slechts omtrent de afkomst en nationaliteitvan onzen dichter, maar zelfs omtrent de geheele strekkingvan zijn werk : die we elders zullen bespreken. Toch is ongetwij-feld alles wat hier tot lof van dien abt wordt gezegd, als bitteresatire bedoeld. . Ä

De lofrede op Balduinus van Liesborn komt na een an-dere op Walter, abt van Egmond, in Holland.

De dubbele lofrede wordt op zeer zonderlinge wijze aan-

( i ) O. C. biz. 105-111.

Page 35: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 33 —

gebracht. De wolf Isengrim is monnik geworden in de abdijvan St. Pieters, te Gent. En nu zegt de dichter, dat op het ge-rucht van Isengrim's intreden aldaar elf abten er naar toe warengekomen, waaronder hij in 't bijzonder dan Walter van Egmonden Balduinus van Liesborn vermeldt.

Het intreden zelf van den wolf in St. Pieters is satire tegendeze abdij : ook wordt van den abt een alles behalve vleiendbeeld gegeven. Dat de dichter die abten hierheen laat komen,zou dus reeds een aanduiding moeten zijn van zijn bedoeling.Dat hij ze laat komen op het nieuws, dat de wolf er ingetredenis, dit zinnebeeld van hebzucht en vraatzucht, de lupus rapaxvan het evangelie, zou allen twijfel kunnen uitsluiten : hij wilze eveneens als lupi rapaces voorstellen.

Eerst maakt de dichter den lof van Walter van Egmond (i).Die lof komt feitelijk hier op neer : hij weet uit te geven en teverkwisten, om nog meer in te halen, te rooven, en te verdruk-ken. Geestig-sarcastisch wordt dit uiteengezet op het themavan het woord uit het Evangelie : geeft en u zal gegeven worden!een toepassing van dat andere : « Wie heeft, hem zal gegevenworden en hij zal overvloed hebben, maar wie niet heeft, hemzal ook ontnomen worden wat hij heeft (b. v. Matth. 13, I2).

Wat derhalve Nivardius in hem roemt is zijn streven naar uit-breiding, door alle middelen, van de bezittingen van zijn abdij.

Aan het slot geeft hij de beginselen, die den abt hierbij zoudenleiden. Deze beginselen nu zijn zeer zuiver en verheven, endit heeft kunnen in dwaling brengen omtrent de juiste bedoe-ling dier lofrede. Feitelijk schetst Nivardus hier de beginselen,die elken goeden abt zouden moeten leiden, die de abt van St.Egmond misschien ook voorwendt te volgen, doch waarmedezijn handelwijze geheel in strijd zou zijn. Van de kloosterdeug-den van den abt heet het ten slotte alleen : Illius haec mundus,Deus autem caetera novit (V, 495). Dat is wat de wereld van hemweet, God weet het overige.

Dan komt de lof van Balduinus van Liesborn. Van hemheet het vooral :hij is Walter van Egmond waardig ! En zooweten we reeds genoeg, wat de dichter bedoelt. Echter, watvolgt, kan ons opnieuw misleiden. Balduinus bezit nog iets meer

(i) Over Walther van Egmond en Balduinus van Liesborn zie E.Voigt, o. c. CVI. CXI.

Page 36: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 34 --

dan Walther : hij is niet zoo plechtstatig ; hij kan ook lachenen schertsen ; hij kan aangenaam zijn in gezelschap ; hij kanden ernst van Cato met de bevalligheid van Tullius vereenigen.Hij is een aangename en welkome gast

Dien zijn verblijf verheugt, dien hij als gast wil eeren,Bedroeft zijn henengaan, verblijdt zijn wederkeeren,

(V, 5 1 5 - 5 16)

E. Voigt heeft in deze verzen de uitdrukking gezien vanden innigsten geest van gastvrijheid. Feitelijk zeggen de woor-den dit niet : wel integendeel, dat onze abt een aangename tafel-schuimer was. Veel moet ons in deze lofrede duister blijvenomdat we de concrete omstandigheden niet kennen, waaropwerd gezinspeeld. Toch zal wel alles ironisch-sarcastisch moetenworden opgevat : hetzij, omdat Balduinus juist niets van diehoedanigheden bezat ; hetzij, omdat Nivardus hier het portretschildert van den abt, zooals die zou moeten zijn, en zooalsnoch Walther noch Balduinus in de werkelijkheid zijn ; hetzijmisschien omdat Balduinus die hoedanigheden wel bezat, maarin wereldschen zin aanwendden, om overal als welkome gastte worden onthaald. Wat er ook van zij, stellig is geheel dezelofrede bittere ironie.

Hiermede valt dan ook alles, wat E. 'Voigt voor de Duitscheafstamming van onzen dichter heeft doen gelden. Het eenigewat blijft is : dat de handeling van zijn epos in het Gentschespeelt, en dat hij zelf dan ook wel in het Gentsche heeft ge-leefd. Of hij ook daar geboren werd weten we niet. We hebbenechter geen reden, om hem buiten Vlaanderen te laten geborenzijn.

Zoo hebben wij het onwraakbaar bewijs voor den Vlaam-schen, bepaaldelijk den Gentschen oorsprong van ons epos envoor de Gentsche nationaliteit van onzen dichter gebracht.

Page 37: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

TWEEDE HOOFDSTUK

Zijn persoonlijkheid.

Kunnen wij nog meer over Nivardus, zijn stand, zijn be-roep of bediening, zijn werkkring, achterhalen ?

Hij wordt genoemd magister. Dit woord had echter in deMiddeleeuwen een zeer vage beteekenis en werd soms gebruiktvoor iemand, die hoogere studiën had gedaan : een geleerde,geschoolde. Dat Nivardus in dien zin althans magister was,blijkt voldoende uit zijn werk.

Was hij een monnik van de abdij van St. Pieters te Gent?Grimm heeft het verondersteld, omdat Nivardus met de ge-bruiken en de inwoners van die abdij eenigszins schijnt vertrouwdte zijn. Maar, zooals E. Voigt en L. Willems hebben betoogd,dit lijkt niet zeer waarschijnlijk : de vrijheid, onbeschaamdheidzelfs, waarmede hij zich over den toenmaligen abt Sigerus uit-laat, dien hij voor een verstokten dronkaard scheldt, laat niettoe aan te nemen, dat Nivardus ooit onder hem zou hebbengeleefd (i). De abdij zelf stond bij hem niet in geur van heilig-heid : hij laat er Isengrim monnik worden. Was hij zelfs, in 'talgemeen, monnik ? Zijn spot, zijn niets ontziende satire treftvooral de monniken, zonder onderscheid. Wat hij huh verwijtis in 't bijzonder hun vraatzucht, hun roofzucht (sumere, raperel,hun schacheren met kerkelijk goed, wat hij simonie heet (z).

Zijn kritiek van het leven en den godsdienst der monnikenis echter geen principiëele : veeleer beteekent zij, dat de mon-niken zijn afgedwaald van de heiligheid van hun orderegel.Dit blijkt uit plaatsen als de volgende. Boek V begint met eenzeer lange smaadrede van Reinaert tegen zijn tanden, die nietkonden bijten en vasthouden : het was na het avontuur metden haan Sprotinus. Hij stelt hun als voorbeeld, o. a. Anselm,den bisschop van Doornik, die zoo goed kon stroopen, roovenen vasthouden. Dien bisschop moeten ze volgen! En dan gaathij verder

(i) Zie L. Willems, o. c. III vlg. E. Voigt, o. c. CXIX.(2) Het is wel treffend en merkwaardig, dat hij hun nergens onkuisch-

heid verwijt.

Page 38: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 36--

Wat wijsheid heeft die lappendrager van Clairvaux ?Hij bindt stroopijlen saam ; hij zoekt in 't wier naar knoopen,Vilt keien; laat hem dan ook kranen melken loopen

(V, 126-128)

Deze ironie is feitelijk een lofspraak voor het monniken-leven, zooals dit door den H. Bernardus werd beleefd : in deuiterste, evangelische, armoede. Later, wel is waar, heeft hijook een schampere uitdrukking aan het adres van dezen mach-tigen redenaar. Wat niet belet, dat hij hier zijn opvatting vanhet evangelische leven der monniken huldigt.

Elders nog zegt hij

Delirare liquet monachos juvenesque senesque,Primitus ingressi claustra verentur, amant ;

Regula vilescit vix cognita ; cumque gerendumQuid foris audierint exierintque semel,

Vel nimis inviti, vel numquam claustra revisunt.(IV, 549)

De monniken zijn dwazen alle, jonge en oudeDie, bij hun intree, 't kloosterslot streng onderhouden ;De regel, pas bekend, verliest zijn glans , zoodraIets buiten valt te doen en ze uit zijn, die daarnaOnwillig, of nooit meer, in 't slot nog wederkeeren.

Dat is de klacht van iemand, die het betreurt, dat de h.orderegel en de kloosterlijke clausura zoo weinig worden on-derhouden ; die dan ook het kloosterleven op zich zelf huldigt,wanneer de tucht er heerscht.

Zoo veroordeelt of bespot Nivardus het kloosterleven nietstelselmatig ; alleen ziet hij er het ideaal van in zijn tijd weinignageleefd.

In dien zin kunnen ook de satirische lofreden van de abtenvan Egmond en Liesborn worden verklaard. Uit die averecht-sche lofreden kan men toch wel opmaken, waarheen Nivardus'sympathieën gingen : naar de armoede van een kluis, naar gast-vrijheid en steun van armen, naar rechtvaardigheid en mild-heid tegenover de onderdanen, naar abten wier leuze zou zijn

Page 39: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

Se facere affatu medium ; tractare periteSeria causarum ; reddere quaeque suis ;

Conciliare iras populi, frenare tyrannos,Non curare minas blanditiisve capi ;

Non pretio flecti ; non inclinare favori ;Volvere multa, loqui pauca, silere diu.

Personas dirimit meritis, non ponderat aere,Recta docens, eadem quae docet ipse gerit.

(V.* 487-494)Allen toeganklijk zijn ; met kennis ernstige zakenBehandelen ; ieder 't zijn naar recht ten goede maken ;Verzoenen 't roerig volk ; bedwingen tirannij ;Bedreiging weerstand biên ; van vleierijen vrij,Onbuigzaam zijn voor 't geld ; naar gunsten zich niet neigen ;Veel overwegen, weinig spreken en lang zwijgen ;Personen weegt hij naar verdienst', niet naar hun geld ;Leert recht, er. is op wat hij leeraart zelf gesteld.

Aldus de leus, naar dewelke Walter van Egmond beweertte leven, maar niet leeft ; de leus, het beeld, van een goedenabt. Wordt dit beeld nog voltooid door wat over Balduinus vanLiesborn wordt gezegd : dat hij niet zoo plechtstatig was, maarernst met scherts kon afwisselen, en aangenaam . in gezelschapGod het zijne gaf en ook den menschen?

Al is het dan ook niet waar, dat Nivardus stelselmatig enprincipieel het kloosterleven bespot, al blijkt integendeel dathij er een streng ideaal van op nahoudt, maar dit in zijn tijdweinig verwezenlijkt ziet, toch mogen wij wel met recht be-sluiten, dat hij zelf geen monnik is geweest. Hij beoordeelthet kloosterleven geheel van buiten af (i).

Hij behoorde integendeel tot diegenen, die met leede oogenzagen, dat de bisschoppen meestal uit de reguliere, en niet uitde seculiere geestelijkheid werden gekozen. Dit blijkt in 't bij

-zonder uit de lange zelfverdediging van Isengrim voor zijn ge-

(i) E. Voigt laat Nivardus een leerling zijn van St. Pieters : omdat hijde abdij zoo goed schijnt te kennen : hij weet b. v. hoeveel monniken erwaren, enz. Ook hiervan weten we niets. Een zoo bijzondere kennis vandie abdij treedt toch ook bij hem niet aan den dag.

Page 40: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 38--

drag in den wijnkelder : hij had willen 'bisschop worden, zegthij, en met één slag alle voor een bisschop noodzakelijke deug-den in zich bekend maken : goed te kunnen rooven en drinken.Uit onze orde, de monniken, worden gewoonlijk de bisschoppengekozen, omdat monniken vooral deze heiligheid bezitten. Deseculiere geestelijkheid is hierin nog onervaren. Waarom devroedere geestelijkheid gewoonlijk bisschoppen kiest uit de ab-dijen en onder de monniken (V, 989 vlg, vooral 997-1012).

Die hebben immers als hoogsten regel niets te laten, alles terooven.

Zoo spreekt natuurlijk geen monnikooit. In deze woordenuit zich veeleer de naijver, die zoo wat te allen tijde heeft be-staan tusschen de wereldlijke geestelijkheid en de kloosterlingen,die vooral in . die jaren, toen de wereldlijke geestelijkheid ookbeter aan de vele Latijnsche scholen werd gevormd en ook opandere gebieden, op die van de wetenschap en van de god-geleerdheid, met de reguliere geestelijkheid wedijverde : tegen-over de vroegere abdij -scholen rezen en bloeiden steeds meerde dom- en kapittelscholen. En nu eischte de daar gevormdewereldlijke geestelijkheid ook haar aandeel in de hoogere ambtenvan de kerkelijke hiërarchie.

Als we verder nagaan, dat Nivardus tot het pas gestichtebisdom Doornik behoorde, waar juist in dien tijd als eerstebisschop een monnik was aangesteld, Anselmus, tegen wien hijelders, zooals we verder zullen vermelden, geweldig losvaart,dan kunnen wij in die woorden van Isengrim een weergalmhooren van de verbittering, die onder een deel van. de wereld-lijke geestelijkheid mag hebben geheerscht, omdat geen hunner,maar een monnik, tot eersten bisschop was benoemd.

Daaruit zou men dan mogen afleiden, dat Nivardus tot deseculiere geestelijkheid behoorde. Al ontbreken de zekere ge-tuigenissen, geheel zijn werk pleit toch eerder vóór, dan tegenzijn geestelijken stand.

Zijn partij-trekken voor de seculiere geestelijkheid tegende reguliere in de aanstelling van bisschoppen is niet van eenleek, die er buiten staat, maar eerder van iemand, die er zelfbelang in had. Geheel de houding van Nivardus tegenover An-selmus zou dit kunnen bevestigen.

Er komt in geheel het epos wellicht geen feller afstraffing voor,dan die van dezen kerkvoogd. Hem stelt Reinaert zijn tanden

Page 41: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 39 —

als het groote voorbeeld voor in het grijpen en vasthouden.« Doornik overtreft nog Rome in de deugd van simonie sedertAnselmus haar leidt ; hij vilt schapen en bokken van binnen totop 't levende vleesch. Was die een van mijn tanden, om zijn broe-ders het bijten te leeren ! Hij loopt de kerken af, als een hongerigeleeuw de schaapstallen ; en laat niets over dan wat hij niet kanvinden. Wie hem te weinig geeft, ook al kan hij niet meer, wordtuit zijn priesterlijke bediening ontheven. Met zooveel rooversals hij tanden heeft, laat hij niet eens toe dat de afgerukte vachtenweer aangroeien. Hij snelt vooruit en zou meer rooven, indienhij kon, dan wat hij vindt ; hij kan helaas ! niet meer ontdekkendan wat hij rooft : dit is het eenige kwaad dat hij in zijn roof-tochten ziet ! (V, 109-124) (i).

Men zou geneigd zijn, hieruit te besluiten, dat Nivardusdie « roofzucht » van den bisschop aan den lijve heeft gevoelddat de kerk, die hij bediende, door Anselmus zóó met belastin-gen werd bedrukt, dat ze er niet meer van opkomen kon. An-selmus, zooals E. Voigt reeds met recht heeft opgemerkt, wasvoor de noodwendigheden van zijn pas gestichte, van Noyonsafgescheiden, bisdom genoodzaakt geweest zijn reeds verarmdekerken wellicht te zwaar te belasten ; en de druk hiervan vielbijzonder op de kathedraal en op de wereldlijke geestelijkheid,daar de groote, en rijkste, kloosters van belastingen waren ont-heven. Daar Nivardus in deze plaats alleen de kerken en degeestelijkheid schijnt te bedoelen, terwijl er van een druk opde leeken nergens spraak is, zouden wij hieruit willen afleiden,dat hij tot de Gentsche geestelijkheid moet hebben behoord.

Krijgt hieruit de hypothese van E. Voigt, dat Nivardusscholaster zou zijn geweest van St. Pharaildis, eenigen steun?L. Willems heeft er zich met alle beslistheid tegen verzet. Vol-gens hem is dit onmogelijk. De scholaster, die het toezicht hadover de scholen te Gent, werd rechtstreeks benoemd door dengraaf van Vlaanderen en woonde binnen zijn burg, 's Graven-steen. Maar: Nivardus belijdt in zijn werk politieke en gods-dienstige meeningen, die geheel tegenover die van den graaf,Diederik van den Elzas, stonden. De bitterheid van zijn satire,de koele ironie die door geheel zijn werk loopt tegen de mon-

(I) Wij onderzoeken hier niet, of Nivardus' beschuldiging op waar-heid berustte. Nivardus was een zwartkijker. Wij komen er verder op terug.

Page 42: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 40 —

niken en de bisschoppen, tegen de kruisvaarders en hun bescher-mers, maken het onmogelijk, dat Nivardus de scholaster vanden graaf zou zijn (i).

Dit wordt hier niet zonder eenige overdrijving gezegd.Vooreerst, Nivardus was niet tegen de kruistochten gekant.Hij laat de bestè wenschen vormen voor het welslagen van deheilige onderneming

Wij weten dat de toorn der gansche christenheidHaar legers tegen 't heidensch broed heeft opgeleid.Dit nieuws kwam ons genoeg in de ooren, en wij hopenDat deze tocht voor hen voorspoedig mag verloopen ;Op d'oproep van den paus vertrouwden zij hun lotAan wisselvalligen strijd en aan den wil van God.

(VII, 477-482)

Wat Nivardus aanklaagt is, dat deze heilige tocht, doorhet verraad van den paus, naar hij, zeer ten onrechte, beweert,zulk een ellendigen afloop had. En geheel zijn fel sarcasme isgericht, niet tegen de kruisvaarders, maar tegen den paus.

Dat Diederik van den Elzas, hoe vroom hij ook was, hoeingenomen met de kruistochten, hoe groot een beschermer vanmonniken en kloosters, de satire tegen de monniken en tegende geestelijkheid nooit zou hebben geduld, zou ik niet willenbeweren. Er werd in de Middeleeuwen heel wat scherpe kritiekdoor de vingers gezien. En welk een felle kritiek veroorlooftzich Nivardus niet tegenover zijn eigen bisschop, Anselmus?Hij schijnt er toch niet onder te hebben geleden noch er om ver

-volgd te zijn geweest. Indien dan zijn felle kritiek tegen de gees-telijkheid, tegen de monniken en tegen den paus den vromengraaf niet zal hebben behaagd, zou dit voor hem een reden zijngeweest om zijn scholaster af te zetten? Hoeveel scholasters wel -licht moesten dan niet afgezet worden ? Want waar zijn de Mid-deleeuwsche Latijnsche dichters, die zich zulke kritiek niet

(i) o. c., blz. I25 vlg. en Biogr. nat., a. c. In een aanteekening haaltL. Willems oorkonden aan, waaruit blijkt dat het kapittel van St. Pharaildishet toezicht der scholen had ; dat van bijna van den aanvang af van dit ka-pittel, het toezicht der scholen aan een der kanunniken was toevertrouwd,die door den graaf moest benoemd worden. Miraeus, Oper. diplom. t. II,blz. 974.

Page 43: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-4' -

hebben veroorloofd? En in 't Latijn, vooral in een hekeldicht,werd veel toegelaten. In zulk een dierenepos heeft men welvooral en vooreerst de tintelende geestigheid en de grappigeavonturen genoten ; en wellicht ook in 't bijzonder den gods-dienstigen ernst gehuldigd, waarmede het epos voor vele tijd

-genooten geschreven scheen te zijn. Wij mogen ook niet ver-geten, dat Isengrimus, ondanks zijn hevige aanvallen tegen demonniken, toch ook weer vooral kloosterlectuur is geweest .de handschriften, die wij er van bezitten, komen alle uit kloos-ters. Ten slotte, wil men het toch voor onmogelijk of onwaar-schijnlijk houden, dat Diederik van den Elzas ooit zulk eenscholaster zou hebben geduld : Nivardus kan reeds scholasterzijn geweest vóór hij zijn epos schreef . of hij er om afgezet werdweten we toch ook niet (i).

L. Willems zal de hypothese van E. Voigt - wel hoofdzakelijkhebben afgewezen, omdat, volgens hem, Nivardus een FranschVlaming was. Wij zijn echter tot de gevolgtrekking gekomen,dat hij in het Gentsche moet hebben geleefd, en tot den gees-telijken stand behoorde. Dan zal men hem wel moeten zoekenonder de vooraanstaande priesters en geestelijken te Gent. Envermits hij magister wordt genoemd, zou het woord wel niet ineen vage en algemeene beteekenis dienen opgevat te worden, maarals een aanduiding van zijn werkelijken stand. Zijn epos noodigtons eveneens uit, om hem langs dien weg te zoeken : langs denweg van de school, van de Latijnsche studiën. En dan komenwe van zelf bij den scholaster der scholen van Gent terecht.

Doch meer dan een hypothese is ook dit niet. Zij zouechter verklaren, waarom in B. II over de sage van Pharailde zoouitvoerig wordt uitgeweid. Onze dichter heeft geheel een, trou-wens zeer zonderlinge, folkloristische legende van deze heilige,in zijn werk opgenomen : wat hij voor geen enkelen anderenheilige doet (2).

(i) Het is niet onmogelijk, dat hij een dergenen wasWie minder dan 't geboden geeft, of 't mogelijk isOf niet, verbeurt, geschorst, het recht der heilige Mis (v. 117)

dat hij, zooals het heet, gesuspendeerd werd.(2) Dat deze ((folkloristische)) sage bij het volk zelf verspreid was,

geloof ik niet. Ik meen dat , het fantazie is van den dichter zelf. Hieroverelders.

Page 44: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-42 --

Hier past een woord over de zoogezegde Fransche sy'mpa-thie ën van onzen dichter. Was Nivardus werkelijk een Frans-quillon van dien tijd?

Hij laat sommige dieren Fransch kennen. Misschien welde meeste, die aan 't hof vergaderd waren ; in 't bijzonder Rei-naert. Isengrim zou het Fransch hebben vergeten, dat hij eensop zijn reizen over de Alpen naar Italië had opgedaan (III, 405vlg.) ; en nu kent hij geen Fransch meer, zegt hem Bruun (III,947) deze zal hem nu leeren, hoe hij zijn gewaad naar Franschemode moet afleggen. Had Isengrim zelf niet voorgesteld eenouden Franschen wolf te gaan halen, wiens vacht beter denkoning zou verwarmen, daar hij slechts een jonge Dietscherwas? Ook Carcophas, de ezel, die beweerd had geboren te zijnte Estampes, in Frankrijk, wordt, in de episode van Isengrim'seed, voorgesteld als de Fransche taal ommnachtig. Zoo beweertdaar Reinaert ten minste

Hij heeft geen Fransch geleerd om zaken te bespreken ;Want hij verkoos voor Franschen grond de Donaustreken.Een plompe Duitscher is hij, als een houten paap,En krijscht wat klanken met een Beiersch keelgeschraap.Beveel mij dan uw zaak : ik zal ze in `t Fransch tracteeren.Hij zal een advokaat in zijne plaats begeeren.

(VI, 379 vlg.)

Spreken nu uit zulke plaatsen, die Ls. Willems er voorna-melijk ten bewijze voor aanhaalt, inderdaad Fransche sym-pathieën ? Er blijkt niets anders uit, dan een toestand, die toenin Vlaanderen reeds bestond ; dat men in den adel en in dehoogere standen gewoonlijk Fransch verstond. Wat Reinaertover Carcophas beweert, moet begrepen worden uit de bedoe

-ling Isengrim om den tuin te leiden : hij is maar een Teutonicusmiser et rudis, een arme, plompe Duitscher, met sterk Beierschkeelgeschraap. Zoo moeten sommige fransquillons het armevolk hebben misprezen ; en misschien hooren wij dan zelfs hierNivardus' protest tegen de behandeling van gerechtszaken voorhet volk in het Fransch.

Zegt men, dat alle voorname dieren Fransch zijn, danblijkt daarvan nergens iets in ons epos. De leeuw, Rufanus,b. v. de koning nog wel, is geboren uit een Zwaabsche moederen een Hongaarschen vader ; terwijl de vader van Carcophas,

Page 45: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 43 —

den ezel, uit een Spaansche moeder en een Franschen vadergesproten is .

Uw moeder was een Spaansche, uw vader Fransch, maar zij,Voortreflijker door rijkdom en geboort dan hij.

(VI, 445 -46)

wat, trouwens, niet meer beteekent dan een zinspeling op hetvoortreffelijker ras der Spaansche ezels, en waaruit men tenonrechte zou afleiden, dat, volgens Nivardus, de haard derbeschaving in 't Zuiden lag, van waaruit ze naar het Noordenopsteeg om hier te verloopen.

Zoo vermag, ik voor mij, nergens een bewijs te ontdekkenvoor Nivardus' Fransche sympathieën. Men kan alleen zeggen,dat zijn epos een feitelijk bestaanden, maatschappelijken, toe-stand veronderstelt, waarvoor hij eigenlijk nooit sympathie tekennen geeft, waartegen hij veeleer spottend protesteert, wanneer daardoor het volk onrecht wordt aangedaan (i).

**

Men zou kunnen zeggen, dat Isengrimus éen satire is, vanhet begin tot het einde. Geen luimige, goedgehumeurde, schalkesatire ; maar in al haar geestige, bittere ironie, fel sarcastisch.Niet slechts de monniken moeten het ontgelden, maar ook dewereldlijke geestelijkheid; de bisschoppen, niet het minst, jahet meest nog, de paus. Wat hij hun ten laste legt, is bijna altijdhetzelfde : roofzucht, simonie, onderdrukking van de armen,geld- en praalzucht ; soms ook hun vraatzucht en gulzigheid.Hij ziet geheel de christenheid, geheel de wereld als bezetenvan geldzucht. Er is nog slechts één eer, één adel in de wereldde adel van het geld; één oneer, één schande : arm te zijn, teontberen : Nil nisi divitias non habuisse pudet : er is slechts een

(z) Ook F. Voigt, biz. XCV, in de ontleding van alles wat het eposmet Frankrijk verbindt, stelt het voor, alsof Nivardus herhaaldelijk Frank-rijk roemt : om zijn mildheid, zijn zeden, zijn taal ; enz. Maar geen enkelder aangehaalde plaatsen bewijst zoo iets. L. Willems heeft zich door dievoorstelling laten misleiden : ze paste ook in zijn thesis ; maar ten slotteheeft hij onder de aangehaalde plaatsen niets anders gevonden, dan watin den tekst hierboven staat.

Page 46: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 44 --

schande, geen rijkdommen te bezitten (V, 88). Alles, recht enonrecht, dient slechts als middel om rijk te worden : Omniajucundi sunt alimenta lucri : alles dient als voedsel van de aan

-gename winst (V, 96). Voor geld is alles te koop : de menschen God venit homo argento, venit et ipse deus (V, 98). Geheelhet begin van het vijfde boek : Reinaert's strafrede tegen zijntanden, is als een samenvatting van deze hoofdzakelijke strek -king van ons gedicht.

Zoo lang de dichter bij algemeenheden blijft, zeggen wij .hij overdrijft ; gelijk alle zedenpreekers ; hij ziet alles in 't zwart.Doch telkens wanneer hij bij concrete gevallen komt, blijktdat hij of verkeerd is ingelicht, of kwaadwillig uitlegt, of van eenstandpunt uitgaat dat geen gezond -denkend mensch ooit zalbillijken.

Om te beginnen met den paus :een van zijn verwoedsteaanvallen is gericht tegen paus Eugenius III, omdat deze, vol-gens hem, de oorzaak zou zijn van de ramp van den tweedenkruistocht. Hij zou nl. de kruisvaarders hebben verraden. Vol-gens Isengrimus hadden de kruisvaarders niet over Constanti-nopel moeten gaan, maar over zuid-Italië en Sicilië. Roger,hertog van Sicilië, zou echter de legers van de kruisvaardersniet gaarne door zijn staten hebben zien trekken ; daarom zouhij den paus hebben omgekocht, die dan den raad zou hebbengegeven, niet over Sicilië en Zuidelijk Italië te gaan, maar langsde Donau-vallei en Constantinopel.

Het is nu echter historisch bewezen, en zoowel E. Voigtals L. Willems hebben dit aangetoond, dat geen woord hiervanmet de waarheid overeenstemt. Roger verlangde integendeel,dat de legers langs zijn land zouden trekken, in de hoop datze hem zouden helpen in zijn strijd tegen de Grieken en Byzan-tijnen ; de te volgen weg werd door de leiders der kruisvaartzelf bcpaald, buiten alle inmenging om van den paus, op derijksvergaderingen van. Chalons (2 Febr.) en op die van Estampes(16 Febr.) ; de paus was veeleer in vijandschap met Roger vanSicilië, die een uitbreiding van zijn landsgebied zocht ten na-deele van de pauselijke staten. Maar na het mislukken van denkruistocht, in i 148, was keizer Koenraad niet meer bij machteom den paus te beschermen in diens strijd tegen Arnold vanBrescia en den Romeinschen Senaat. En Roger van .Sicilië maakteer gebruik van om zijn hulp aan te bieden, wat door den paus

Page 47: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 45 —

werd aangenomen. Die wijziging in de verhouding van den paustegenover Roger van Sicilië, na den kruistocht, kan aanleidingzijn geweest tot de legende van een akkoord tusschen beidenvóór den kruistocht, waardoor men, na de mislukking, trachttete verklaren waarom de kruisvaarders over Constantinopel, nietover Zuid-Italië waren getrokken (i).

Zoo heeft zijn vooringenomenheid tegen het pausdom, ge-volg van zijn opvatting van de zending van den paus, waaropwij later _ terugkomen, den dichter verblind. Hij heeft gretigalle praatjes, allen laster aanvaard, die de haat, de ' woede, deverbittering om de nederlaag in omloop hadden gebracht.

Anselmus, bisschop van Doornik, zijn eigen bisschop, iseen van de voornaamste slachtoffers van zijn hekeling. Ook hierheeft E. Voigt reeds ingezien, dat Nivardus weinig geloof ver

-dient. Anselmus was de eerste bisschop van Doornik. In z 146werd de kerk van Doornik door paus Eugenius III, op aan-dringen zelf van de geestelijkheid, gescheiden van het bisdomNoyons, waartoe zij tot dan toe had behoord, en tot een afzon-derlijk bisdom ingericht. Reeds sedert jaren waren onderhan-delingen aan den gang, die eindelijk met goeden uitslag werdenbekroond. Doch Anselmus was vroeger monnik geweest, in deabdij van den H. Medardus te Soissons, en abt van S. Vincentiusvan Laon : hij bracht geen eigen bezittingen, geen eigen rijk-dom mee. En het bisdom Noyons zelf schijnt niet bijzonderrijk te zijn geweest. Reeds vroeger was de verlangde scheidingmislukt, omdat Ivo van Chartres den paus op de armoede vanhet bisdom had gewezen : Praeterea, cum dignitas episcopalispaupertatem his diebus honeste ferre non valeat, praevidendumest, ne ista divisione uterque episcopus pauper fiat, quod testanturNoviomenses, qui utriusque ecclesiae experti sunt f acul tates. Destichting nu van een nieuw bisdom en het onderhoud er vangaan niet zonder groote onkosten. Anselmus had zelf niets enhad van geen vorst of grooten eenige dotatie ontvangen. Zoozal hij wel genoodzaakt zijn geweest, om de kerken van zijn bis-dom belastingen op te leggen, vooral daar het bisdom Noyonszich de beste bronnen van inkomsten had voorbehouden en degroote abdijen, zooals St. Pieters te Gent, van alle belasting wa-ren ontslagen. Daarenboven teisterde juist in dit jaar z 146 een

(i) Zie L. Willems, o. c., biz. I I 6- I I ó.

Page 48: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-46 .—

groote hongersnood deze gewesten. Zoo laat het zich verklaren,dat de door Anselmus geheven belastingen aanleiding hebbengegeven tot wrevel en ontevredenheid (i). En Nivardus, diezelf, of wiens kerk, misschien wat te veel naar zijn zin heeft moe-ten bijdragen, heeft er zich over gewroken, door zijn bisschopals den ergsten der roofzuchtige prelaten, nog erger dan de paus,af te schilderen. Dat Anselmus zich dus werkelijk aan uitplun-dering van zijn bisdom zou hebben schuldig gemaakt, verdientallerminst geloofd te worden.

Hetzelfde moet gezegd worden van de abten van Egmonden van Liesborn. Monniken leven niet van den dauw en vanden hemelschen zang. Abdijen, om te kunnen bestaan en bloeien,hebben goederen, bezittingen noodig, die hun vaak door deheeren en vorsten bereidwillig werden afgestaan, omdat debebouwing ervan het gansche volk ten slotte slechts ten goedekwam. Maar de goederen, de « rijkdommen » der kloosterlingenzijn te allen tijde een doorn in het oog geweest van hun belagersen een voorwerp van gemakkelijke, dikwijls felle hekeling.

Walter van Egmond nu wordt geroemd als een van debeste abten dier abdij. Hij was de opvolger van Ascelinus ofAnselinus, den vroegeren kapelaan van Petronella, weduwe vangraaf Florentius den Dikke. Deze Anselinus nu was voor zijntaak totaal onbekwaam gebleken, zoodat na enkele jaren (11 24 -

I I29) « monasterium Haecmundense tam in spiritualibus quam intemporalibus quasi dilapidatum totalites fuisset », geheel de abdijwas zoowel voor het geestelijke als voor het tijdelijke bijna geheelten onder gegaan. Hij werd afgezet. En de bisschop van Utrechtwendde zich met Petronella tot de abdij van St. Pieters, omvan hier uit een bekwamen opvolger t3 verkrijgen. De abdijvan St. Pieters zond Walter. En nu zegt de kroniek van hemQui Walterus, venerabilis abbas, defectum in omnibus inveniens,quid ageret, quo se verteret nisi ad Deum et Sancti Adalberti patro-cinium, ignoravit. Sed processu temporis, Dei gratia, in qua mul

-tum sperabat, prosperum in omnibus successum habuit, et omniabene et ordinate tam exteriora quam interiora componi coeperunt (2).

Bij zijn aankomst stond dus Walter voor een warboel . de tucht

(i) E. Voigt, o. c., CHI-CV die de geheele geschiedenis van de stich-ting van het bisdom Doornik naar de bronnen verhaalt.

(2) Zie E. Voigt, o. c., CVII.

Page 49: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

was verzwakt, de goederen van het klooster verspild en ver-kwist. Maar steunende op Gods genade en op den bijstand van

den beschermheilige der abdij, zette hij zich aan het werk enweer bloeide het klooster zoo naar binnen als naar buiten op.Toen hij stierf, in November 1161 schreef de kroniek van hemdezen lof : « Anno I161 dominus Walterus abbas, bonorum me-moria dignus, post renovationem ordinis et status Egmundensiscenobii, post constructionem et ornatum templi, post claustri etomnium officinarumicinarum edif icationem, post fratrum de parvo numeroin magnum aggregationem, obiit 4 Kal Decembris » (i). Walterwas een abt, die door zijn wijs beleid, door aankoop en verkoop,door uitwisseling en ruiling de inkomsten en bezittingen vanhet klooster aanzienlijk verbeterde, en die, door het vertrouwendat hij inboezemde, ook talrijke nieuwe schenkingen verkreeg,die daarbij voor het geestelijke leven der monniken de grootstezorg droeg, zoodat het aantal kloosterlingen onder hem merkelijktoenam, die ook de plechtigheden van den godsdienst met groo-ten luister voor het volk inrichtte, Zoo heeft zich zijn roem vangrooten en machtigen abt verspreid. En onder den schijn metdien algemeenen roem in te stemmen, heeft Nivardus hemsarcastisch gehuldigd, als iemand, die het do ut des uitstekendhad begrepen en in de praktijk omgezet, onder wiens bestuur .jus viget, augescit census, habundat honor het recht bloeit, derenten stijgen, eer komt overvloedig (V, 46o) ; maar in werke-lijkheid stelt hij hem op gelijken voet met Anselmus, en maakthem tot gezel van Isengrim. Van den warboel echter door An-selinus veroorzaakt, van diens verkwistingen en verspillingenwordt geen woord gerept.

Wij zouden hetzelfde moeten herhalen voor Balduinus vanLiesborn (z). Ook hij werd abt van Liesborn, in Westphalen,in 113o en overleed in i 161. Hij werd tot abt aangesteld, nadateenige jaren te voren de gansche abdij was afgebrand en in puingelegd. Hier moest alles opnieuw worden begonnen. En ookvan hem werd bij zijn dood gezegd : « hujus laudabilis vitaefamam, sanctae conversationis exemplum, religionis aemulationem,

(i) Zie E. Voigt, p. CVIII.(2) Zie E. Voigt, o. c., CVI die ook de geschiedenis van dezen abt

uitvoerig toelicht. Wij moeten dit alles hier niet herhalen. Wij nemen al-•leen over wat voor ons doel noodig is.

Page 50: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-48 —

ad Deum devotionem, ad proximos p,ietatem, ad se humilitatem etvitae austeritatem, ad subjectum sibi gregem sollicitudinem, puto,nec Demosthenis eloquentia nec Ciceronis facundia digne satisexprimeret. » Hij werd dus gevierd om zijn voorbeeldigen om-gang, zijn religieuzen geest, zijn godsvrucht, zijn liefdadigheid,zijn nederigheid en gestrengheid van leven, zijn bezorgdheidom de hem toevertrouwde kudde. Hij was evenals Walter vanEgmond een der groote abten van zijn tijd. Maar ook zijn be-leid, zijn wijs bestuur, zijn zorg voor de tijdelijke welvaart vanzijn abdij werd door Nivardus opgevat als roofzucht en verdruk-king.

Ben abt, die door de wijsheid van zijn bestuur de goederenen bezittingen van zijn klooster tot hoogen bloei brengt en uit-breidt, kon in de oogen van Nivardus slechts een plunderaaren een uitbuiter van het volk zijn. H-Jij kon zijn waardigheid ookniet anders hebben verkregen dan door simonie (V, 535-6)•

Daar is dan nog de abt van St. Pieters, Sigerus : lupus altereen tweede wolf, zegt van hem Nivardus : die alleen de fijnstewijnen lustte ; een vraat, een dronkaard.

Hoe mager, hoe welriekend rispte toch die vader,Van daags te voor, nog 's morgens vol en zat te gaderDe slaap van eenen nacht dreef zijnen roes niet heen,Zelfs als de zon bij winterstilstand laat verscheen.

(V, 879-82)

spot hij ; maar, om te beginnen, laat hij hem toch bij het nacht-officie aanwezig zijn ! Later zal de in den wijnkelder betrapte

dronken wolf zich beroepen op het voorbeeld van den abt, dienog meer drinkt dan hij (V, 940 vlg.).

Over Siger II, abt van St. Pieters (1138-1158), weten wijniet veel ; zijn grafschrift, bij Sanderus, Flandria illustrata I,384, is in een algemeenen panegyrischen stijl opgesteld. Be-waarde oorkonden laten vermoeden dat ook hij een goed be-heerder was van de goederen der abdij (i). En waarschijnlijkis het, dat ook hij om die reden het mikpunt is geworden vanNivardus' spot. Het wordt bijna een eer, door hem gehekeld teworden.

(i) Zie L. Willems, o. c., blz. 112.

Page 51: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 49 —

Zelfs de H. Bernardus, zijn tijdgenoot, ontsnapt niet aanzijn spot. Hij laat Reinaert Anselmus van Doornik prijzen alseen voorbeeld voor zijn tanden in het rooven en vasthouden,en stelt daar tegenover « den lappendrager van Clairvea ux »,die in zijn domheid allerlei nutteloos, weinig winstgevend werkverricht (V, 126-130), Men is geneigd dit op te vatten als eenlof voor den aan alle wereldsche berekeningen vreemden mon-nik, den ascetischen, mystieken leeraar, den onvermoeiden op-wekker tot de kruisvaart, den prediker in de woestijn. Maar.wat verder (B. VI, 8g), heet het van den wolf .

't Gerucht verspreidt, dat gij een Bernard zijt in 't gapen.

dat gij kunt gapen, uw muil openzetten, als Bernard : dit zin-speelt op Bernardus als redenaar, maar dient tot vergelijkingmet den wolf als roover : zoo kan dit moeilijk anders bedoeldzijn dan als spot op de welsprekendheid van den H. Bernardus (i).Toch niet noodzakelijk vanwege Nivardus zelf : hij legt dezewoorden in den mond van den ram, die den wolf wil aanzettenom zijn muil wijd open te spalken, opdat hij er zich ganschin zou kunnen werpen ; en hij gebruikt daartoe een uitdrukking,die de vijanden van den H. Bernardus gaaine tegen hem aan

-wendden : een meester in 't gapen : •fort en gueule. Oneerbiedigblijft het alleszins.

Getuigt dit voor een verandering in Nivardus' houdingtegenover den H. Bernardus? Zoo wordt het gewoonlijk ver

-klaard. Het zesde Boek zou begonnen zijn na het nieuws vanhet mislukken van den tweeden kruistocht ; en nu moest deH. Bernardus het verduren, die hem immers had gepredikt.Maar verder ontbreekt in B. VI alle zinspeling op den afloopvan deze heilige onderneming : eerst in B. VII komt de geweldigestrafrede tegen paus Eugenius III. Werd Boek VI ook daarnageschreven, dan zou het hier niet bij een even schampere zin-speling op Bernardus' welsprekendheid zijn gebleven ;; dan zoude H. Bernardus ook hier reeds de volle lading hebben gekregen.Waarschijnlijk moeten we dus in de woorden van den ram nietmeer zien dan een oneerbiedige zinspeling op de welsprekend-

(i) B. VII 468 heet het : Regna duo monachus subruit unus iners. Dezemonnik is niet, zooals L. Willems meent, de H. Bernardus, maar de pausEugenius III, die vroeger monnik was geweest, wel is waar te Clairvaux,onder den H. Bernardus.

Page 52: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 50 __

heid van den H. Bernardus, zooals die door zijn vijanden werdbeoordeeld. De Heilige werd, door degenen die het met hemniet eens waren, uitgemaakt als « fort en gueule », « summus*magister hiandi ». En de ram zegt nu tot den wolf : « 't Geruchtloopt, dat gij uw mond kunt openzetten als Bernard », zonderdat Nivardus daarom erger bedoelde. Voor den ongelukkigenafloop van den tweeden kruistocht wordt in B. VII de h. Ber-nardus nergens verantwoordelijk gesteld, doch alleen EugeniusIII, omdat hij de kruisvaarders den weg over Constantinopel enniet over Zuid-Italië zou hebben aangeraden.

Misschien heeft dus Nivardus wel eenigen eerbied gevoeldvoor de opvatting van het kloosterleven van den H. Bernardus,al heeft hem dit niet belet hem toch eenigszins oneerbiedigals een meester in 't gapen althans te laten uitmaken. De woor-den -zouden toch als een eerste opwelling van wrevel tegen denmachtigen prediker van den kruistocht kunnen zijn.

Hoe zullen wij dan die vooringenomenheid van Nivardus,die verbittering tegen de monniken, tegen de geestelijken, tegenden paus verklaren, die hem zulke onrechtvaardigheden in depen gaf en hem zoo lichtvaardig deed geloof hechten aan allelooze geruchten, die tegen hen werden verspreid?

L. Willems, in zijn hoofdstuk Tendance de l'ceuvre meent,omdat Nivardus vijandig stond tegenover alle monniken. Maardan ook tegenover de gansche geestelijkheid ? tegenover denpaus? Omdat hij gekant was tegen alle uitbreiding van de be-zittingen der monniken, tegen alle doode-hand- goederen ? Ditkan ook de ware reden niet zijn : omdat Nivardus evenzeer vij-andig stond tegen de geestelijkheid en tegen den paus. Wathij hun verwijt is hun hebzucht, hun roofzucht, hun simonie,hun geldzucht. Maar dat laat zich verklaren uit zijn opvattingvan de zending der monniken, der geestelijkheid, der pauzen .hun eenige zending zou zijn zielen te winnen, geen geld. Zijnideaal ware wat hij beschouwt als de apostolische armoede,de armoede van Petrus en Paulus, die maar alleen naar zielenvischten en «te dom waren om naar geld te streven » (V, i oz -2),

zegt Reinaert. Alles wat niet met die apostolische armoede over-eenkomt is, volgens hem, uit den booze. Daarom ziet hij ook

Page 53: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 51 —

overal simonie en weiden de bisschoppen hun kudde met deschaar van Simon, Alle schatting, alle belasting, alles wat alsvergelding voor geestelijke zaken of diensten kon beschouwdworden gold voor hem als roof, als simonie. De Kerk heeftzich door den geest der wereld laten bederven, en die geestis geldzucht. Er is nog slechts één adel, de adel van het geld!Alles is koopbaar, mensch en God,

Dit gold vooreerst bij 't volk, toen bij de geestelijken ;De bisschoppen, ja zelfs de paus wijdt die praktijken.

(V, 99 - ioo)

Hij schijnt niet te kunnen begrijpen, dat de waardigheidvan Opperhoofd der Kerk, vooral in een christelijke maatschappijmet aan haar hoofd den keizer, de waardigheid van bisschopook eenigen uitwendigen luister vereischt ; dat de abdijen nietleven alleen van den hemelschen dauw, en dat zij, naast haargeestelijke, ook een sociale en economische zending hebbente vervullen ; dat de noodwendigheden van de Kerk, van eenbisdom, van een abdij, niet slechts voor de bediening van gees-telijke zaken, voor de uitbreiding van het geloof, maar ook voorde verzekering van zeer vele tijdelijke, sociale en staatkundigebelangen, en voor de verpleging van ontelbaren, die van de hulpder Kerk afhankelijk zijn, ook geld, en vaak veel geld noodza-kelijk maken, waartoe dan de onderhoorige geloovigen, naar demate van hun vermogen, dienen bij te dragen. Dit is op zichzelf allerminst een afwijking van den geest van het Evangelie ;en ook onder de tiara, onder den mijter, onder de kloosterpijkan men het hart onthecht behouden van de goederen dezerwereld in den zuiversten geest van armoede, slaapt men op hetharde bed, gebruikt men het gewone voedsel, staat men op temiddernacht om God te verheerlijken, vast men gansche tijdenvan het jaar, deelt men uit aan de armen en noodlijdenden, be-houdt men voor zich zelven den lof van God, de boetvaardig

-heid en de ontbering. Ik moet hier geen verdediging schrijvenvan de Kerk in dit opzicht. Geheel hare geschiedenis, met haarontelbare heilige pauzen, bisschoppen, abten en monniken, diete midden van den praal der wereld hun hart in onthechtingvan het aardsche hebben bewaard, pleit voor haar,

Zoo kan ik dan ook gereedelijk toegeven, dat er te allen tijde

Page 54: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 52 —

misbruiken, soms schromelijke misbruiken zijn geweest. Deonthechting van het aardsche is ook niet altijd heldhaftig, hoeftniet eens heldhaftig te zijn, maar laat verschillende graden toe.En nu zijn er ook te allen tijde wrevelige of dweperige geestengeweest, die gaarne in dien praal en luister, in die rijkdommen enbezittingen een ergernis zagen en ze met ware of geveinsdeverontwaardiging aan de kaak stelden. Dit was in 't bijzonderhet geval in de elfde en twaalfde eeuw. Niet zelden vernemenwij dus te onzent en elders van predikers, die het land door-kruisten en vooral onder het lagere volk, bij de wevers en vol

-ders, tegen de rijkdommen van de Kerk opruiden, tegen de si-monie van de pauzen en van de bisschoppen, tegen de bezit

-tingen van de kloosters, om de christenheid terug te voerentot den eenvoud en de armoede van de apostolische tijden. Daar-uit werd zelfs de sterke, godsdienstige strooming onder hetlicht dweperige volk gevoed, die in die tijden over West-Europaen ook over onze landen ging, met haar idealen van apostolischearmoede of van zuiverheid, waaruit dan de ontwikkeling vande Cisterciënsers en later van de begijnen en begarden, of eldersvan de bedelorden, de Franciskanen en Dominikanen, is ont-staan.

Dragers en verspreiders van dergelijke hekeling waren in't bijzonder de vagantes : boemelende, rondzwervende stu-denten van de steeds talrijker abdij -, dom- of kapittelscholen,later van de universiteiten, geschoolden, clercken, die de aande scholen opgedane kennis en wetenschap aanwendden inluchtige, wereldsche liederen van spel, minne en wijn, of inernstige, epische, doch meestal didactische, satirische gedichten,van politieken of godsdienstigen aard, niet zelden tegen de mon-niken, de bisschoppen en pauzen, vaak ook anti-feministisch ;welke zij dan om den broode voordroegen aan de hoven vanwereldlijke of geestelijke grooten ; of die; zij, ook wanneer zijmetterwoonst ergens waren gevestigd, nog bleven beoefenen,als beroepsdichters, als dichters die werkten op bestelling ofom den broode.

Uit het einde der XIe en het begin der XIIe eeuw, is onsuit onze gewesten nog zulk een vagans bekend, Petrus Pictor,Petrus de Schilder. Hij dichtte ten tijde van de groote pauzen,Gregorius VII, Urbanus II en Paschalis II, in het volle religieuzeenthousiasme van den Investituurstrijd, van de kruistochten,

Page 55: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 53 —

van de hervorming van het kloosterleven. En toch klinken uitzijn gedichten De Simonia, Dominus vobiscum, De Denario, deExcidio Romani Imperii, dezelfde scherpe aanvallen op tegen debisschoppen en de Romeinsche curia, dezelfde felle aanklachtenvan de macht van het geld, als een vijftigtal jaren later bij Ni-vardus. Ook openbaart zich daarin dezelfde Gibellijnsche strek

-king, waaruit Nivardus' houding tegenover het tijdelijk gezagder pauzen eveneens zal moeten worden verklaard : Rome waseen roovershol ; terwijl het keizerdom in puin lag. De vagantesstonden gewoonlijk niet aan de zijde der pauzen in den Inves-tituurstrijd (i).

Zij beoefenden deze kunst niet altijd, zelfs niet de meesten,uit religieuze overtuiging, of uit liefde voor de zuiverheid van hetevangelische leven : hun eigen leven pleit er meermalen tegen.Maar vaak uit een soort van literair snobisme, uit literairemode, uit ijverzucht ; ook niet zoozeer uit religieuze dweperij,dan wel uit wrevel of zwartgalligheid. Veel van die hekellitera-tuur is daarom mode- literatuur of literatuur van zwartkijkers.Zij verdient dan ook weinig vertrouwen, en kan slechts metalle voorbehoud worden aangewend voor het zedelijke of gods-dienstige, het cultureele beeld dier tijden.

Nivardus behoorde ook tot diegenen, die paus en bisschop-pen alle tijdelijke macht wilden ontzeggen. En zoo waren ervelen in die tijden, die volgden op den Investituur-strijd. Daar-om ook vindt de kerxelijke staat van den paus geen genade inzijn oogen. Wanneer de vrouw uit het volk Aldrada alle moge -lijke en onmogelijke heiligen aanroept, richt zij zich ook tot denfictieven heilige Celebrant, en Nivardus voegt er spottend aantoe, dat die heilige, zonder andere getuigen, de heerschappijaan Rome heeft gegeven .

Et praecipue fidus Celebrant, ope cujus, ubi omnesDefuerant testes, est data Roma Petro (II, 69-70)

(i) Over Petrus Pictor handel ik elders naar aanleiding van de verta-ling van een merkwaardig loflied op Vlaanderen. Hij schijnt later kanunnikvan St Omer te zijn geworden. Naast felle anti- feministische gedichten,heéft hij dan nog verheven godsdienstige : De Trinitate, De Natali Domini,voorts een uitvoerige berijmde verhandeling De Eucharistia.

Page 56: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 54 --

Vooral de trouwe Celebrant, door wiens hulp Rome,Als alle oorkonde ontbrak, is aan den Paus gekomen.

Dit is wel niet gericht tegen de kerkelijke - hiërarchie, alsofhierdoor de paus als hoofd der Kerk werd ontkend (i). OmNivardus zoo iets toe te schrijven, verlangen we uitdrukkelijkergetuigenissen. Er staat ook alleen Roma : als zinnebeeld vanwereldlijke, niet van geestelijke macht. Wilde Nivardus allemacht aan Petrus ontkennen, dan had hij die niet beperkt totRoma ; dan ware een andere uitdrukking noodzakelijk geweest.Nivardus erkent den paus alleen als geestelijk hoofd van dechristenheid. En zoo dachten velen in zijn tijd ; zoo dacht nogDante.

Ging hij nog verder ? Wilde hij, dat de paus zou onderge-schikt zijn zelfs aan den keizer? Is dit de bedoeling van een duis-tere plaats aan het einde van B. V : de ruin Corvigarus heeftden wolf zijn hoefslag laten voelen en hem aldus zijn zegel ophet hoofd gedrukt. Nu kan Isengrim met ' zijn groeten naarRome gaan ; hij zal er hartelijk door den paus worden ontvangen,zoodra deze zijn zegel zal hebben gezien..

'k Heet Corvigaar : geen paus, die zoo geheeten was.Eet gras wel ooit een paus ? Mijn voedsel nu is gras.De paus kan meer dan ik, door 't recht van zijnen zetel ;Door naam en leven noem 'k mij d'eersten, niet vermetel.De zegels toonen dit :dat van den paus is lood ;Dat van een bisschop was ; het mijn 'k in ijzer goot.Als lood voor ijzer, was voor lood in kracht moet wijken,Zal een prelaat den paus, de paus mij onder blijken.

Volgens L. Willems is het ijzer het symbool van de tij-delijke macht (gladius externae potestatis) : de tijdelijke machtzouboven die van den paus staan, boven de geestelijke macht (2).

Maar uitdrukkelijk wordt gezegd : dat de paus meer ver-mag krachtens het recht van den heiligen stoel : ((Plus me papapotest, sed sedis jure beatae. » Er is veeleer een tegenstelling be-doeld tusschen de macht, die den paus toekomt krachtens zijn

(i) Aldus schijnt L. Willems de plaats op te vatten, o. c., blz. lao.(2) L. Willems, o. c., blz. i i g.

Page 57: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

geestelijke, hoogere zending, en de levenswijze : door zijnlevenswijze heeft Corvigarus, zoo beweert hij, verdiend de eerstete zijn. Waarschijnlijk wordt dus alleen gezegd : dat het zegelvan een paus feitelijk niet veel waard is, omdat hij door zijn levens-wijze niet zou beantwoorden aan het ideaal van zijn zending.Er zijn wel is waar geen zegels van ijzer : maar Corvigaar heefttoch zijn zegel op Isengrim's voorhoofd gedrukt door zijn hoef-ijzer. Dit zegel van ijzer beteekent nog niet de gladuis temporalis,het tijdelijke zwaard. Corvigaar eet gras : hij is geen vleeschvraat ;hij leidt een gestreng leven : zijn zegel is meer waard, dan datvan een paus of een bisschop. Misschien is niet meer bedoelddan een nieuwe satire op de vraat- en hebzucht van pauzen enbisschoppen ; Corvigaar staat hooger dan een paus, omdat hijzulk een verstorven leven leidt.

a

Was Nivardus soms een cynische geest, die met alles denspot dreef, voor wien niets heilig was ? (i)

Is het geen bespotting van de vereering der heiligen, wan-neer hij de dieren laat op bedevaart trekken, nog wel naar St.Gereon, wiens zuil de booten van de goeden kan onderscheiden ;of wanneer hij Aldrada de heiligen Excelsis en Hosanna en Cele-brant laat aanroepen, de legende van de H. Pharaildis laat ver-binden met die van de Germaansche godin Holda en haar zelfslaat zeggen, « dat de heiligen doen wat ze willen » enz. ? Dit isechter veelal niet meer den monniken-humor, evenals de zon-derlinge legenden die van die heiligen worden gefantaseerd ende geradbraakte Latijnsche gebeden : het is echte, of waarschijn-lijk ook weer door monniken of geestelijken gefantaseerde folk-lore. Het is ten hoogste spot met sommige bijgeloovige prak-tijken van het volk. Het zou zelfs de uiting kunnen zijn van eenernstigen, strengen geest, die tegen zulk bijgeloof en zulke prak-tijken wil ingaan, door ze belachelijk te maken.

Nog minder zullen wij afleiden uit zijn parodiëeren van hetkerkelijk officie en zelfs van de H. Mis. De verbeelding vanNivardus zocht haar parallelen en vergelijkingen spontaan inde kerkelijke liturgie. Gelijk de tijd wordt berekend volgens dekerkelijke getijden, zoo worden de handelingen met de getijdenvan den dag in verband gebracht. Strafreden of mishandelingenworden ((lessen)) of gezangen. En geheel het dwaze spel van de

(i) Ook dit schijnt L. Willems, o. c., biz. i i6, aan te nemen.

Page 58: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 56 —

zeug Salaura met den ongelukkigen Isengrim verloopt op hetrhythme der Mis.

Maar ook dat is monniken- humor, evenals het voor onsgevoel vaak zeer oneerbiedig aanhalen en toepassen van gewijdeteksten. Bewijst dit iets, dan wel hoe zeer de verbeelding derMiddeleeuwers en ook die van Nivardus doordrongen wasvan de liturgie. Met den schrijver van de Imitatio Christi roe-pen wij daarbij uit ; o Familiaritas stupenda nimis ! o al te ver-bazende vertrouwelijkheid met het heilige!

Nivardus maakt integendeel den indruk van een zeer ge-strengen, wreveligen, pessimistisch - gestemden geest, die nietsdan verderf ziet in de maatschappij van zijn tijd en die daaromook het einde der wereld verwacht. De strafrede van Reinaerttegen zijn tanden is in dit opzicht uiterst kenmerkend. Er is geenadel meer, dan de adel van het geld ; om geld is alles koopbaar,mensch en God ; de roofzucht en hebzucht van geestelijkenen monniken, van bisschoppen en pauzen hebben slechts hunvoorbeeld gehad in die van het volk.

Primitus hoc populi decretum, denique cleri (v, 99)•Alles is vol bedrog, kuiperij, verdrukking en verkrachting vanhet recht ; overal heerscht de sophistiek ; en Nivardus zelf iser een meester in, om die sophistiek aan te klagen. Hij geeftenkele sophistische redevoeringen, van Isengrim zoowel als vanReinaert, die onverbeterlijk mogen heeten ; en de sophistiek,waarmede Reinaert den armen Isengrim voor het hof van denKoning verplettert en ten val brengt, geeft een ontzettend beeldvan de macht der sophistiek in de toenmalige maatschappij.

Maar

Hoe lang het goddelijk geduld de zondaars spaartMen licht bij 't zondigen vraagt, doch zwaar in druk ervaart.

laat de dichter Salaura haar voorspelling van den ondergangder wereld aanvangen.

En hij laat haar een uiteenzetting houden van den gewe l-digen kamp, die vaak tusschen de zondige wereld en de lank-moedige barmhartigheid van den oppersten Rechter heeft ge-woed :. hoe God de wereld kastijdde, opdat de menschen totinkeer zouden komen en de zondige wereld niet verga. Toenheeft God den Verlosser gezonden. Dat Joden en heidenen nu

Page 59: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 57 —

gestraft worden is geen wonder : zij volharden in hun dwalingen boosheid. Maar ook zij die het doopsel hebben ontvangenmogen Gods wraak vreezen ! Want zij gaan weer in 't oud ver-derf ten onder.

Het eerste kruiszaad bloeide in vruchten ongehoord ;De wijngaard, uitgebreid, bracht wilde druiven voort.

en in een verdoemde wereld verzwakte de geest .

De Satan liep vrij rond op een bezoedelde aard',In alle misdaad stort men zich in dolle vaart.

Dan vonnist de Schepper weer de verdorven tijden, maarnu zal zijn goedheid zich op haar manier belijden. Zij zal Godsgerechtigheid de menschen niet laten straffen zonder vooraf-gaande waarschuwing.

God rukt het onkruid niet uit, zonder vooraf met zijn strafte hebben gedreigd. Zoo nu in deze tijden. En nu laat de dichterhaar de voorteekenen uit dien tijd schilderen, welke de komstvan den Rechter zouden aankondigen. Alle elementen hebbenramp op ramp voorspeld. En nooit zoo groot een schrik hethardste hart omknelde » (V. 549 -6 58).

Nadat Salaura aldus den ondergang der wereld had bezon-gen, valt Reinaert haar schertsend in de rede : Houd uw tong!Ik weet waaraan gij denkt ! Aan het verraad van den paus ! »En hij legt nu sarcastisch ironisch uit, hoe dit geen verraad was.

Men vraagt zich onwillekeurig af, of hem dit ernst was.Men weet eigenlijk nooit juist, hoe men er bij Nivardus aantoe is : hoever zijn personages de spreekbuizen zijn van zijneigene gedachten. Dan was hij niet alleen geen cynische geest,maar veeleer een godsdienstig dweper, voor wien de geheelewereld van zijn tijd verdorven was en verdoemd, zoodat ze nietsanders meer mocht verwachten dan de komst van den Op-persten Rechter ten oordeel.

Zoo ook stond hij niet alleen in zijn eeuw :het was de eeuwdie Joachim van Fiore zag geboren worden : de Calabrischeabt, die aan dit zwaarmoedig pessimisme de machtigste uitingzou geven : uit die pessimistische wereldbeschouwing zou hetJoachimisme ontstaan,

Zoo zou zijn epos niets anders zijn dan het bittere sarcasmevan een ontgoochelden, zwaarmoedigen dweper, die om zich

Page 60: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 58 --

heen niets meer ontwaart van de deugden der apostolische tijden,die niets dan zonde en verderf nog ziet in de maatschappij endie nog slechts den ondergang der wereld verwacht. Zijn ironie,zijn sarcasme ware de uitvlucht uit die pessimistische levens

-stemming.Maar wat is dan nog het oordeel waard van zulk een man

over de feiten en personen van zijn tijd?Verdient, wat sommige zullen noemen, die levensernst

onzen eerbied en onze bewondering? Grimm Voigt en anderenschijnen het aldus voor te stellen. Voigt schrijft b. v. over hem :« Der Spott is nirgends frech, ruht vielmehr, wie selbst Grimmnicht in Abrede stellt, auf dem Grunde einer sittlichen Per-sönlichkeit, athmet die ganze Indignation einer hochgestimmtenSeele, welche unter dem geistlichen Firniss den Materialismusdes Clerus und die daraus entspringende allgemeine Corrup-tion erkannte, von einer der krassesten Selbstsucht ergebenenHierarchie sich abwendend auf Rückkehr zu der reinen Sitt-lichkeit des Evangeliums drang und unter dem Banner derehrwürdigen Regel des H. Benedict zur Bildung einer aus

-erlesenen Schaar von Gottesheiligen aufforderte, von denen sichwie von einem Paradiese eine neue Menschheit bilden sollte » ( i).

Van dit zoo vleiende oordeel voor den zedelijken ernst vanNivardus ben ik voor mij weinig overtuigd. Het berust ookgeheel op misverstand. Dat Nivardus een nieuwe menschheidverwachtte uit een vernieuwing van het kloosterleven onderden regel van den h. Benedictus is volslagen verkeerd. E. Voigtwerd tot dit oordeel gevoerd door den lof dien Nivardus voorWalter van Egmond en Balduinus van Liesborn heeft. Maardie lof, we hebben het aangetoond, is louter ironie. Op die ver

-gissing is het, dat geheel de beoordeeling van E. Voigt overNivardus' zedelijke Persoonlijkheid ten slotte steunt.

Het is waar, dat Nivardus overal in de wereld het vervalziet van de zuiverheid van het Evangelie : « De wijngaard uit

-gebreid bracht wilde druiven voort. » Is dit zedelijke ernst, danis het tevens geweldige dweperij.

Vat wij dan ook niet begrijpen is, hoe zoo iemand zich degewaagdste schunnigheden veroorlooft ; en voornamelijk, hoe hijzoo weinig de eerste en voornaamste deugd van het Evangelie

(i) Voigt, o. c. , biz. X CI I I.

Page 61: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 59 —

beoefent : de naastenliefde : er blijkt heel wat lage laster in zijnwerk te zijn.

Ben evangelisch man, een heilige was Nivardus allerminst.Te allen tijde waren er heiligen, die het verval der Kerk in haremachtdragers hebben gegeeseld. Maar ze deden het op andere,christelijke, wijze. Geheel anders dan de vagantes, wier hekel -zucht, vaak door opstandigheid tegen een wereld die hen mis-kende, door jaloerschheid van minderen tegen meerderen, dooreen zekere vrijzinnigheid in den eersten roes van kennis en weten-schap, door vleierij ook van hen, wier brood zij aten, opgewekt,zelden ernstige, godsdienstige overtuiging was. Maar de kritiekgebruikte deze thema's als stof voor haar mode-literatuur.

Zoo is ook Isengrimus vaganten -kunst. Om die kunst zelf washet Nivardus voornamelijk te doen.

DERDE HOOFDSTUK

DE DICHTER

Isengrimus is in de eerste plaats een dierenepos : het is eenwerk van de scheppende verbeelding, en moet dan ook als zoo-danig worden beoordeeld.

Het bestaat uit een reeks avonturen. Men onderscheidter gewoonlijk twaalf .

i . Het avontuur van Isengrim en Reinaert, met den boerdie een hesp droeg (L. I, i -528).

2. Isengrim's vischvangst (L. I, 528- 1064 ; II, I - I 5 8).3. I^engrim landmeter (II, z 59-688).4. De zieke leeuw (III, z - z 197).5. De Bedevaart der dieren (IV, z-8z z).6. Reinaert en Sprotinus, de haan (IV, 812-1044 ; V, 1- 3 16)

dit bestaat uit twee afzonderlijke avonturen.7. Isengrim monnik. Dit bestaat uit drie deelen

Isengrim's intrede in het klooster (V, 317-704).Reinaert en de wolvin (V, 705-820).Isengrim monnik (V, 821-1122).

8. Isengrim en de ruin Corvigarus (V, r z 31-1322).g. Isengrim en de ram Joseph (VI, 1-132).

io. Verdeeling van den buit (VI, 133-348)•

Page 62: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 6o —

ii. Isengrim's eed met den ezel Carcophas (VI, 349- 550•

az. Isengrim's dood (VII).

Het epos is echter niet bij eenige losse verhalen gebleven,zooals de Roman de Renart. Zeer behendig heeft Nivardus zijnavonturen uitgekozen en tot een gesloten eenheid verbonden,naar een wel overlegd plan.

Het zet in te midden van de reeds lang aandurende veetetusschen Isengrim en Reinaert, met het avontuur van de ge-stolen hesp, wa2rin Reinaert zich wel uit Isengrim's klauwenheeft gered, maar ten slotte toch door dezen bedrogen wordt.Zoo volgt het avontuur van de vischvangst als Reinaert's wraak,waarvan het avontuur van Isengrim als landmeter onder de ram-men nog de voortzetting is : Reinaert heeft Isengrims's woedena zijn ongelukkige vischvangst weten te paaien, door hem eenvoortreffelijk maal in 't vooruitzicht te stellen.

Het verband met het volgend avontuur van den ziekenleeuw is echter losser. De dichter heeft getracht het bij de tweevoorgaande te doen aansluiten, door een beschouwing over dehandelwijze der Fortuin : die den eenmaal door haar getroffenegeen rust schenkt maar steeds in nieuwe rampen stort, en doorIsengrim nog de sporen van zijn vorig avontuur te laten dragen.Isengrim heeft zich bij den zieken leeuw als geneesheer aange-meld met het doel Reinaert in ongenade te brengen, doch wordtdeerlijk door dezen beetgenomen. Hij moet zijn huid afstaan,opdat de warm gedekte leeuw goed zou kunnen perspireerenen de door Reinaert hem toegediende kruiden hun heilzamewerking zouden hebben.

Nadat Isengrim van het hof is gevlucht, laat de herstellendeleeuw zich meer avonturen van hem met Reinaert vertellen.Bruun de Beer heeft ze op rijm gebracht. En zoo worden hieroudere avonturen ingeschakeld.

Vooreerst de bedevaart der dieren : waarbij de woesteIsengrim zich had willen aansluiten, doch door Reinaert's be-leid ongenadig toegetakeld werd. Doch Reinaert's list zelf maakthem bij sommigen van de beevaartgangers verdacht : en Spro-tinus, met den gander, keert heimelijk naar huis terug. Reinaertheeft zijn afwezigheid bemerkt : en zoo volgt het avontuurmet Sprotinus, waarin deze eerst wordt beetgenomen, dochdat zeer tot Reinaert's beschaming afloopt.

Page 63: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 6 i —

Bij de komst van een troep ja gers moet Reinaert onverrich-terzake vluchten. Gansch uitgehongerd komt hij bij een kok,wiens schapen hij vroeger tegen den wolf had beschermd, endie hem nu uit medelijden lekkere pasteien geeft. Reinaertbewaart er acht : want hij denkt aan Isengrim, die zich zal willenwreken om zijn avontuur bij de bedevaarders. Hij ontmoetinderdaad al spoedig Isengrim, wiens woede onmiddellijk be-geeft bij de lekkere pasteien. Reinaert had zich door den kokeen kruin laten scheren, beweert nu dat hij monnik is gewordenen dat men bij de monniken zoo lekker eten kan. Isengrim wilook monnik worden, Zoo wordt het avontuur van Isengrim-monnik ingeschakeld. Reinaert heeft van Isengrim's afwezig

-heid gebruik gemaakt, om de wolvin te bezoeken, haar te tergenen uit te lokken, tot ze hem achterna loopt, doch in de te engeopening van Reinaert's burg blijft vastzitten. Intusschen heeftIsengrim het in de abdij zóó bont gemaakt, dat hij weer deer-lijk toegetakeld wordt uitgejaa gd. Hij komt nog - op tijd om zijngade uit haar netelige positie te redden. Beiden zweren Reinaert'sdood. Maar de hesp, zegt dan de dichter, heeft ze weer ver

-zoend. Want daar eindigde het verhaal van Isengrim's avonturen,zooals Bruun die had te boek gesteld.

Zoo maken de 5e, 6e en 7e avonturen een binnenverhaaluit in het raam van het algemeene verhaal, dat nu wordt voort

-gezet.Nadat Isengrim van het hof was gevlucht, trekt hij op

zoek naar een nieuwe huid. Hij eischt die eerst van den ruinCorvigarus. Intusschen is de vergadering van het hof ontbon-den en ook Reinaert is op weg naar huis. Hij hoort Isengrim,na zijn avontuur met den ruin, kermen in het woud ; hij weethem te overtuigen, dat de ram Joseph de schuld is van alles wathem aan het hof was aangedaan. Zoo trekken ze samen naarJoseph's stal. Volgt het avontuur met den ram. Nu trekt Isen-grim voor goed naar zijn woning en wacht er tot de huid hemweer is aangegroeid.

Reinaert verneemt, dat Isengrim goed op weg is van vol-ledig herstel. Dit moet hij beletten en hij zint op een gelegen-heid om hem weer ten onder te brengen. Hij ontmoet eens denleeuw, op zoek naar prooi. En hij noodigt hem uit in den naamvan Isengrim, om bij dezen te gast te komen. Zij trekken samennaar Isengrim. Reinaert vordert , hem op met hen op jacht te

Page 64: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 62 --

gaan, want de koning wil zelf voor het gastmaal zorgen. Zoowordt het avontuur van de verdeeling van den buit ingeleid.Isengrim loopt nogmaals de woede van den koning op. Reinaertweet het nogmaals klaar te spelen zich met Isengrim te ver

-zoenen : omgang met grooten brengt hun geen geluk ; ze zullenvoortaan alleen gaan. Maar als hij de toenemende kracht vanzijn oom bemerkt, vreest hij voor zich zelf en meent hij, datzijn vijand hem minder zou kunnen schaden, indien hij eenvan zijn pooten kwijt was. En nu weet hij Isengrim over tehalen om bij Carcophas, den ezel, een huid te gaan opeischen,die diens vader Balduinus eens van Isengrim's vader had ont-leend doch nooit teruggegeven. Isengrim. gelooft alles. Carco-phas, dien Reinaert behendig heeft gewaarschuwd, weet vanniets. Isengrim moet zijn beschuldiging staven door een eedop heilige relikwieën die in een kuil heeten geborgen te zijn :Isengrim wordt in de klem gevangen en verliest daarbij eenpoot.

Hij ontvlucht in het woud, waar de zeug Salaura met haarkudde zwijnen weidt. Hier komt Isengrim aan zijn rampzaligeinde.

Zoo heeft onze dichter het klaar gekregen, om die twaalfavonturen tot een groot episch geheel samen te voegen. Or-ganisch groeien deze verhalen wel niet uit elkander : het zijnniet de verschillende episoden van een groote gebeurtenis. Hetzijn als zoovele avonturen uit het leven van Isengrim : die tochzeer behendig 'uit elkander worden afgeleid en uit Isengrim'svraatzucht en hebzucht verklaard. Zelfs de avonturen van hetbinnenverhaal worden nog op die wijze met die van het buiten-verhaal verbonden : aan het slot zweren I:sengrim en de wolvinReinaert's dood. Doch al dat leed en al die woede werd ver

-geten door een hesp : en zoo eindigt het binnenverhaal waar hetbuitenverhaal begon. Is dit een losse samenhang, zooals in demeeste avonturenromans, een poging tot organische verklaringis er toch, die het gedicht wel tot een samenhangend eposmaakt : klassiek overleg, heeft geheel het plan er van ontworpenen opgebouwd : zij het ook kunstmatig en met van buiten afsamengebrachte elementen. Een soort van biographische roman.

Nivardus was trouwens doorkneed in de procédés, de

Page 65: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 6 3 —

taal, den geest der Latijnsche klassieken ; hij is een volmaakthumanist uit de twaalfde eeuw. Hij bezit het Latijn als debesten hun moedertaal. Voor alles, ook de meest gewone voor

-werpen van het dagelijksch leven, kent hij het juiste woord;en het is verbazend met welk meesterschap hij den Latijnschentaalschat beheerscht. Die taal heeft hij opgedaan in de besteschool, bij Vergilius, bij Horatius, maar in 't bijzonder bij Ovi-dius, die zijn lievelingsdichter schijnt te zijn geweest. Daarnaastkan wel invloed nagewezen worden van Juvenalis, Lucanus,Statius of Boëtius en Sedulius :maar die is uiterst gering. E.Voigt heeft de lijst opgesteld van woorden of voorstellingen,die aan die verschillende schrijvers kunnen herinneren (i).Het gebruik echter dat Nivardus er van maakt is niet dat vaneen navolger, nog minder, zooals dit zoo vaak in Middellatijnschegedichten het geval is, van iemand die gansche verzen, formulenof voorstellingen overneemt ; maar van iemand, die de taal vanzijn schrijvers eigenmachtig bezit en uit de volheid van zijnpersoonlijkheid aanwendt. Nergens wordt eenige navolging ge-voeld ; nergens eenige afhankelijkheid waargenomen. In ditopzicht zou hij bij de meest klassieke schrijvers, met een eigenpersoonlijke taal in de zuiverste klassieke overlevering kun

-nen ondergebracht worden en is hij wellicht een der meestklassieke schrijvers van zijn tijd en van de vroege Middeleeuwen.Zelfs in de syntaxis veroorlooft hij zich geen opvallende afwij-kingen, al behoudt hij zich wel eenige vrijheid voor, die echternooit als werkelijk onklassiek storen zou.

Hij schrijft niet met vaststaande uitdrukkingen, gebruiktgeen « epische formules ». Zijn stijl is allerminst « formelhaft ».Hij herhaalt zich zelden of nooit, schrijft zichzelven. nooit af,zooals hij de schrijvers, zijn voorbeelden, nooit plundert (2).Zelfs de overgangen, de inleidingen van de redevoeringen, deafwisselingen in de samenspraak zijn telkens opnieuw andersgevat, althans niet geheel op dezelfde wijze uitgedrukt. De epi-sche «naïviteit ». die we soms in dergelijke herhalingen be-wonderen of genieten, ontbreekt hem geheel :hij is een bewustkunstenaar met de taal.

(i) E. Voigt, o. c., blz. LXIX en vlg.(2) Een enkel vers Regna duo monachus subruit unus roers komt twee-

maal voor (VII, 468, 692) maar daar bestond aanleiding toe.

Page 66: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 64 --

Dit wil niet zeggen, dat hij een gemakkelijke lezing is.Hij is zelfs spreekwoordelijk, ik zeg niet duister, maar moeilijk.Hij leest niet vlot. Hij vergt voortdurend gespannen aandacht.Dit komt veelal uit den aard zelf van het onderwerp, dat zoogeheel afwijkt van de gewone klassieke onderwerpen ; uit dezinspelingen, die ons ontsnappen of die we maar half vatten ;uit de geestigheid, die nadenken vergt ; uit de gedrongenheidder uitdrukking ; enz, en dan ook wel uit onze mindere ver

-trouwdheid met het Latijn, dat voor ons geen tweede moeder-taal meer is (i).

De stijl van Isengrimus is die van het luchtige, schertsende,herol-comisch verhaal, met vele gewone procédés van de La-tijnsche dichtkunst (a). De dichter mengt er zich weinig zelf in,in dien zin althans, dat hij zelden of nooit over zich zelven spreekten ons geen enkele bijzonderheid uit het eigen leven mededeelt.Een enkele maal stelt hij rechtstreeks een beeld, of tafereeltje,als uit de eigen ervaring voor (I, 1o63-64). Soms doet hij beroepop het getuigenis van anderen ; met een : « men zegt, ik hebgehoord », of « Britten zeggen », of ook wel eens met scripturafatetur (I, i o6i ), enz., meestal bij bijzonder ongelooflijke din-gen. Hij tracht ook het contact met den lezer op te houden,door zich tot hem te wenden, om een weinig waarschijnlijk ge-zegde te bevestigen, om de nutteloosheid van, of de onmachttot, verdere beschrijving uit te drukken, om lucht te geven aanzijn verontwaardiging, of aan zijn liefde tot de waarheid. Weleens klinkt ook zijn eigen stem door in een of andere schalksche

(i) Veel heeft E, Voigt tot het juiste begrip van Isengrimus bijgedragen.Zijn uitgave is ook in dit opzicht een merkwaardige vooruitgang op dievan Mone, of zelfs op den commentaar van Bormans : hoe verdienstelijkook deze mag zijn. Toch blijven zelfs voor iemand die goed Latijn ver

-staat nog vele onduidelijke plaatsen over, waar ook Voigt ons in den steeklaat ; en men is nooit zeker, de geestigheid, de « pointe » van den dichterjuist te hebben gevat.

(2) E. Voigt heeft in zijn hoofdstuk V een uitvoerige analyse gegevenvan de voornaamste kenmerken van Nivardus' stijl, met verwijzing voorelk naar alle plaatsen in het werk. Wie er belang in stelt, moge het daarnaslaan. Een meer synthetisch overzicht zal ons beter helpen den kunste-naar naar waarde te schatten.

Page 67: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 65 -

opmerking, bij een komischen toestand, in een ironische uit-lating van medelijden.

Zelden deelt hij ons rechtstreeks zijn eigen meeningen,zijn eigen, ironische of sarcastische of satirische beschouwingenmede : hij legt ze in den mond van zijn helden. Een enkele maalkomt een eenigszins uitvoerige bespiegeling voor als van hemzelven : nl. over de willekeurige handelwijze van het Lot, terinleiding op een episode, die er de bevestiging van is (III, be-gin). Hij laat zijn dieren zich uitspreken vaak in verschillendenzin, al naar gelang van de toestanden, waarin zij zich bevinden.Ook, die bespiegelingen, welke niet rechtstreeks door hemworden voorgedragen, staan nog als opgewekt door hun stem-ming en als voortzetting of uiting er van. Zoo verbergt de dich-ter zijn eigen meening en laat hij zijn helden verantwoordelijkvoor al wat zij mogen beweren. Het is dan ook niet gemakkelijkjuist te achterhalen, wat Nivardus zelf leert of voorhoudt.

En toch is hij, waar zijn dieren of zijn menschen spreken,meestal - zelf aan het woord : met zijn geest, zijn scherts, zijnspot, zijn geleerdheid, zijn klassieke vorming ; tot in de folkloretoe, die hij een vrouw uit het volk laat voordragen, werkt deeigen phantasie voort ; zoodat hij wel eens zijn personages, hoegeleerd hij ze ook nog voorstelt, dingen laat zeggen, die nietmet hun karakter overeenkomen.

Het naïef-objectieve verhaal, zooals Van den Vos Reinaerdedit nog wel heeft, is Nivardus vreemd. Zijn kunst is die vanden geleerde, die zijn avonturen en zijn personages schept naarde idee, die ze moeten vertegenwoordigen ; die zich niet ob-jectief met zijn personages vereenzelvigen kan of wil, maarzich allen opdringt en hun zijn eigen geest mededeelt. Daaromwas het hem ook te doen. In zijn objectief verhaal geeft Nivar

-dus steeds zich zelven. Subjectivisme, niet van hem die voort-durend zijn verhaal onderbreekt om zelf aan het woord te ko-men en zijn meening er bij te kennen te geven ; maar subjec-tivisme van hem, die zijn verhaal, zijn personages, met hunhandelingen en gesprekken, kneedt naar de eischen van zijnopzet, in de verschillende weerspiegelingen van zijn geest engemoed, en die zich toch overal schuil houdt, om ons niet testoren door het opdringen van zijn eigen persoonlijkheid.

Een ander belangrijk kenmerk van zijn verhaaltrant is eengewoon klassiek procédé, dat hierin bestaat dat de lezer van

Page 68: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 66 —

den aanvang af van liet verhaal niet in 't onzekere wordt ge-laten over den afloop. De dichter weet wat er gebeuren zal ;en op eene of andere wijze waarschuwt hij den lezer, zoodra hijer de gelegenheid toe vindt : subjectivisme, dat de meeste klas-sieke kunst eigen is. Aldus, wanneer de wolf den vos in zijnmacht heeft, doch er mee blijft spelen als een kat met een muis,weten we al dadelijk door een l udi tur illusor, de verschalker wordtverschalkt (I, 69) en dan wat verder door een quod utilius nes-cisset scire laborat hij tracht te weten wat hij beter niet had ge-weteti' (I, z 17) ; of wanneer het heet, dat Reinaert met zijngewone list, die hem ditmaal niet lukken zal non bene cessuro(y, 135) zich terug tot Sprotinus begeeft, dan zijn we reeds ge

-waarschuwd, hoe wolf en vos zullen varen. Of wanneer Isen-grim bij den ruin Corvigaar komt, die zoo juist door een kraanuit het water was gedreven, en gezegd wordt dat « zijn kunstden wolf verwint, die zwichtte voor de kunst der kraan » (V,I z 77), dan weten we ook reeds, hoe het den wolf zal vergaan.En aldus gewoonlijk. Zelfs Isengrim's ondergang door de zeugSalaura wordt van 't begin af voorbereid. Bij Isengrim's avon-tuur als landmeter had hij, zegt de dichter, onder de rammenden dood kunnen vinden ; maar het lot had dit de groote Sa-laura voorbehouden (II, 541). Zoo schrijft een dichter, die zijnstof beheerscht, die naar een vast plan werkt en er elke bijzon-derheid van naar de onafwendbare catastrophe schikt ; die nietspeculeert op de nieuwsgierigheid van den lezer, maar de ge-heele aandacht vergt voor de kunst zelf ; waardoor het ons ge

-schonken wordt, het catastrophale mede te beleven, omdathet nu bij ieder woord, bij ieder gebaar, tot ons doordringt, hoedit den ongelukkige in 't verderf stort. En over geheel het ver-loop hangt het noodlot van den komenden volledigen onder-gang.

Laat de dichter zich zelven rechtstreeks weinig hooren,zelden ook wordt het verhaal onderbroken door beschrijvingen .van plaatsen, of natuurtafereelen. Er is alleen de tamelijk uit-voerige, maar fantastische schildering van Reinaert's verblijf(V, 775 vlg.) en de korte van zijn schuilplaats (I, 941 -2). Eenenkele maal wordt, en dan nog dubbelzinnig, de maan vermeld

Page 69: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

_ 67 -

in den helderen nacht (VI, 43). De kunst van den Middeleeuwerging meer naar den mensch, naar het inwendige, naar de ziel.Zoo krijgen we soms portretten : Breugheliaansche, zooals dat

' (1. vig.)den dorpspastoor te midden der processie 73^ . ofgvan de volksvrouw Aldrada (II, 2 vlg.), of van de vadsige melk

-meid in Isengrim's vervloeking (VII, 327 vlg.), of van den ka-bouter Agimund, fantastisch-afschuwelijk (VII, 365 vlg.) ; ofook nog van abt Sigerus (V, 869 vlg.). Daarbij nog een paarironisch-zielkundige, zooals die van de abten van Egmond enLiesborn (V, 455 vlg.).

Doch onze dichter vermeit zich vooral in de analyse vande beweegredenen, die zijn personages kunnen aandrijven, envan de uitwerkingen, die de gebeurtenissen, de toestandenwaarin ze geraken, op hen uitoefenen. Hier voelt hij zich thuis ;hier kan hij zijn spot, zijn ironie, zijn sarcasme ten volle uit-vieren : subtiel, sophistisch niet zelden ; en toch naar het leven,zoodat zijn kunst hier haar algemeen-menschelijke beteekeniskrijgt. Hier geeft hij de grappigste zielsontledingen en toonthij zich werkelijk psycholoog ; zij het soms met een zeer gera-fineerde en gewilde psychologie. Spreekt die psychologie uitenkele losse opmerkingen of uit min of meer subjectief inge-strooide schilderingen van de inwendige bewegingen van ver

-stand en wil, zij openbaart zich, natuurlijk, vooral in het verhaal,en in de ontboezemingen en gesprekken zelf. De woorden enhandelingen, die de gebeurtenissen dragen, worden gemoti-veerd uit het karakter der personages. Nivardus biedt ons eenheele galerij van epische dierenfiguren, waarvan enkele methun sterk geteekende en volgehouden karakter vaststaan. Debijfiguren gelijken wel eenigszins op elkander ; in 't bijzonderzijn ze allen wat te veel even geestig en sluw. Zelfs de ezel, diein zijn ijdelheid een Fransche wil zijn, doch zich als Dietscherverraadt, moet hierin voor de anderen niet onderdoen.

Zij spelen echter meestal slechts een ondergeschikte rolin het groote spel van list, waarin Reinaert zijn oom telkensopnieuw gevangen neemt. De koning Rufanus staat ook te zeerin het flauwe schaduwlicht van een vadsigen vorst, die goed-schiks toeziet, hoe Reinaert den zich, trouwens heel plomp,opdringenden, Isengrim, in het net van zijn wreede, onmeedoo-gende sophistiek verwikkelt ; en die zich, in de verdeeling van

Page 70: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 68 -

den buit, nog den ergsten, want almachtigen en alleen naarwillekeur handelenden, roover betoont.

Het volle licht valt echter op de hoofdpersonen, Isengrimen Reinaert. Isengrim is de plompe en Woeste vraat : die alleenleeft voor zijn buik ; die geen ander ideaal kent dan eten endrinken ; die de waarde van alles en allen afweegt naar hun be-teekenis voor zijn vraatzucht ; die ook in het nastreven van zijnlevensdoel geen barmhartigheid, geen zachtheid, geen medelij-den kent. Hij wil sluW zijn en verstandig ; en zijn ongeluk iszich in te beelden, dat hij dit is en dat hij door sluwheid en wijsbeleid zijn doel kan bereiken. Hij kan zelfs even sophistischeredevoeringen houden als Reinaert. En toch, in zijn spel vansluwheid met Reinaert loopt hij er telkens opnieuw in ; en tel-kens opnieuw ongeveer op dezelfde wijze : door het vooruitzichtvan een aangenamen buit. Wij voelen ons soms geneigd tot mede-lijden met hemp omdat hij er voortdurend zoo deerlijk gehavendvan afkomt. In zijn lompheid en in zijn liefde voor zijn gezindoet hij ons zelfs eenigszins sympathiek aan als het eeuwigeslachtoffer van de tegen hem verbondene wereld, die hem haaten in den dood wil. Hij heeft geen vrienden om hem te helpenof te verdedigen dan in schiin fr om hem nog dieper in t ver-derf te storten. Hij neemt de meest verscheidene rollen aanmeestal is hij monnik, abt zelfs ; doch ook heremijt, of prediker;hij is visscher, landmeter, geneesheer, hoveling, verdeeler vanden buit. En in alle is hij even dom, even onbehendig ; heteeuWige slachtoffer, heeft hij nooit uit zijn bittere ervaringeniets geleerd. Zijn ergste woede laat zich telkens opnieuw ver-zoenen : in zijn vraatzucht vergeet hij alle hem aangedane on-recht, alle lijden, alle ellende. Hij is argeloos onbezonnen enin de nooit gebroken overtuiging dat men hem niet kan ver-schalken, vertrouwt hij allen en gaat hij zelfs naïef te rade bijzijn doodsvijand. Hij slaat er de dwaaste dingen uit fr als de op-perste wijsheid : zonder zich ook maar in 't minst van streekte laten brengen : wreed in zijn guizigheid, met een onder-grond van kinderlijk-naïeve dwaasheid, omdat zijn vraatzucht,zijn hebzucht, zijn ijdel egoïsme hem alle inzicht beletten.

Zoo begrijpen wij alvast, dat onze sympathie, ons mede-lijden onredelijk zou zijn, omdat hij de anderen evenmin zouontzien als zij hem sparen. Hij wordt de rampzalige, die, eensgetroffen door het lot, geen rust meer kent en steeds in erger

Page 71: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 69—

valt, tot hij met een laatsten slag uit al zijn ellende wordt ver-lost ; maar door een welverdienden, schandigen dood : door

de zeug Balaura,Daartegenover staat zijn tegenspeler Reinaert. Deze treedt

in het epos bijna uitsluitend als zoodanig op. Wij kennen hemalleen als den behendiger, geslepen, niets ontzienden vijandvan Isengrim. Van zijn verhouding tot vrouw of verwanten,vernemen we nergens iets. Hij is de in alle list en in alle sophis-tiek doortrapte antagonist van den wolf. In de meeste episodenspeelt hij de leidende rol en is hij het, die de koorden trekt, denetten spant, de klem toehaalt. Alleen in de episode van Isen-grim met den ruin Corvigaar ontbreekt hij geheel ; terwijl hijin die met de zeug Salaura slechts aan het slot als getuige ver

-schijnt. Princiepen heeft hij niet :hij kan zich erbarmen overhet lot der armen, maar zich eveneens verkneukelen over hundomheid ; hij kan uitvallen tegen de roofzucht en den wille-keur van grooten en rijken, den ondergang betreuren van denwaren adel voor dien van het geld ; maar eveneens de machtigenin 't gevlei komen en hun gunsten opzoeken. Hij is een geweten

-looze schurk. Maar hij treedt bijna op als een weldoener, alseen « redresseur des torts », die woestheid en plompheid onscha-delijk maakt, en boeten doet. Hij speelt onovertroffen fijn enbehendig, wanneer hij telkens opnieuw de tegen hem ontketendewoede van den wolf weet af te leiden, het verbroken bondge-nootschap herstelt en den armen Isengrim een nieuwe toe-takeling te gemoet voert. Heeft hij hem ook niet telkens gewaar-schuwd ? Heeft hij hem niet op zijn hoede gesteld tegen alle ver

-leiding van zijn vraatzucht ? Is Isengrim niet telkens in zijnverderf geloopen, omdat hij zijn goeden raad had verwaarloosd?Zou Isengrim niet zijn besten gids en raadsman verliezen, indienhij hem doodde?

Toch boezemt hij ons belang in en gaat onze sympathienaar hem. Hij staat in aller gunst, al komt sommigen zijn be-hendigheid weleens verdacht voor en onttrekken zij zich lieveraan zijn gezelschap. Hij is ook aller hulp en raad tegen denwoesten, vraatzuchtigen wolf. Hij stelt verstand en beleid tegenkracht en plompheid. Al gebeurt dit ook al te eenzijdig en steedstegen den wolf. Wij vergeven hem bijna zijn gewetenloosheid,omdat hij ze tegen een nog gewetenloozer schurk aanwendtom hem ten val te brengen. Als een objectief daarom niet goed-

Page 72: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

keurend beeld van den eeuwigen strijd onder de menschentusschen macht en verstand, waarin de brutale macht voor dengeest onderdoet, kunnen wij Isengrimus nog wel genieten. Wan-neer Reinaert zijn list bij kleineren beproeft, zooals in de epi-sode met den haan Sprotinus, dan zijn wij er niet bedroefdom, dat ook hij eens - het onderspit delft. Want hij is op zijnewijze een roover, zooals Isengrim, maar in 't klein. Doch ditkomt slechts enkele malen uit, wanneer hij een hoen rooft. Zijnlisten schijnen meestal geen ander doel te hebben dan Isen-grim zijn roof- en vraatzucht betaald te zetten en hem onscha-delijk te maken voor verder misdrijf. Zoo is hij in ons epos zoogoed als uitsluitend de tegenspeler van Isengrim.

Isengrimus is als een groot levensduel tusschen die beiden.Isengrim staat er alleen ; hij heeft geen vrienden noch helpers ;Reinaert staat tegenover hem ; maar allen, van den koning aftot den haas, naast hem en aan zijn zijde. In dit opzicht reedsmoet Isengrimus wel onderdoen voor ons Vanden Vos Reinaerde.Er is hier minder eenzijdigheid, meer verscheidenheid. Elkder groote protagonisten heeft hier zijn aanhang. De strijd isniet zoo ongelijk. ' Het wordt meer een beeld van de menschelijkemaatschappij. En Reinaert staat er ten slotte alleen en zege-viert over allen. De psychologie is reëeler ; de ethiek eveneensdieper. Want van den kater tot den koning loopen zij er allenin, als gevolg van eenieders kleinere of grootere zwakheidvan hun vraatzucht, hun hebzucht, hun ijdelheid, hun hoog-moed.

Zulk een wijde beteekenis heeft Nivardus aan zijn gedichtniet gegeven. Het was hem daarom niet te doen. Hij was meerkunstenaar dan dichter, indien we dezen tegenover elkandermogen stellen. Hij is gebleven bij de zeer vermakelijke veetetusschen Isengrim en Reinaert, en de pret, het genoegen aandien strijd, kon hem voldoen :omdat zij hem het raam ver

-schafte voor zijn satire, die bij hem hoofdzaak werd.Bij Willem van den Reinaert boeit het verhaal op zich

zelf. Het is veel meer gespannen, en het tweede deel neemt erzelfs epische verhoudingen aan. Bij Nivardus verloopt de strijdals van zelf, in het voordeel meestal van Reinaert, of tegen Isen-

Page 73: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

7' —

grim. Heel de wereld is als tegen den rampzaligen wolf samen. -gespannen, aan de zijde van Reinaert. Isengrim wordt overalen door allen schaakmat gezet de geest van Reinaert werktvoort in allen, ook wanneer hij niet persoonlijk aanwezig is.En zijn sluwheid moet zich zelfs niet eens sterk inspannen,zooals in onzen Reinaert ; in geen enkel avontuur komt hij waar

-lijk in gevaar, dan misschien eenigszins in het eerste. Er is ner-gens een echt dramatische, nog minder epische strijd : Isengrimstort zich steeds hals over kop in de netten die hem wordengezet. Het is dan ook veelmeer in de geestigheid, waarmede dezelagen worden gelegd, en in de vermakelijke toestanden, waarinIsengrim er door geraakt, dan in de spanning van den strijd,dat Nivardus zijn kunst heeft gezien en gezocht. En die toe-standen zijn inderdaad meestal zeer vermakelijk : karikaturaal-vermakelijk, zoo men wil ; maar in een genre waar alles conventieis zien we dat gereedelijk over het hoofd, om de pret die het onsgeeft.

Daarmee hangt samen, dat het eigenlijk verhalende deelbij Nivardus vaak uiterst kort wordt gehouden. Doch dit moetgoed worden begrepen, wil men onzen dichter geen onrechtaandoen, Zoo zegt men gewoonlijk, dat er bij Nivardus weiniggebeurt en oneindig veel wordt gepraat. Er gebeurt weinig,d. w, z., dat de meeste avonturen bestaan uit een of twee toestan-den, die zeer in 't kort worden ingeleid of waartoe zeer bondigwordt overgegaan. B. v. als Reinaert Isengrim heeft overtuigd,dat de ram Joseph de oorzaak is geweest van al zijn ellenden aanhet hof en hem in Joseph met zijn kroost een goeden buit in't vooruitzicht heeft gesteld, heet het eenvoudig : Mox stabulumJoseph nil metuentis adit (VI, 5o). Van den tocht in den nachtgeen woord ; alleen de aankomst op de plaats van het tweedetafereel in het avontuur. Of wanneer Reinaert met den leeuwIsengrim heeft overgehaald om met hen een kalf te gaan roovenAnnuit Isengrimus ; eunt ; reperitur ; abitque In nemus arreptisbucula loris (VI, 179- i 8o) : En zoo gewoonlijk.

Maar daartegenover staan de vele verhalende schilderingenvan toestanden, die vaak zeer uitvoerig en met onuitputtelijkegeestigheid worden beschreven. Is dit niet zijn gewone procédé

Page 74: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

72 -

de helden in vermakelijke, hoogst koddige toestanden te bren-gen ? Heeft niet elk avontuur zijn hoogtepunt in zulk een vroo-lijk tafereel? En dit was voor onzen dichter hoofdzaak, veelmeer dan de overgangen of de wegen er toe.

Ieder avontuur brengt dan nog meer tafereelen mede, waar-uit het volledige beeld zich ontwikkelt. De dichter baat metverbazende virtuositeit soms al het grappige uit, dat in zijn avon-turen steekt : het domme, zelfzekere spel van den wolf met denvos, en dan de door- en over elkander slingerende kronkelingenvan den plaagloop in het eerste avontuur ; Aldrada, die vanhet overige den wolf achtervolgende dorperlijke volk wordtafgescheiden tot voller komischer belichting, met hat r tanden-loos gestamer, met haar dreigende bijl, met haar koddige aan

-roepingen, met haar deerlijken en belachelijken val ; het voetbal-spel der rammen met den ongelukkigen landmeter ; clen zich

opdringenden wolf aan het hof en zijn amusant vergeefschheen- en weerkomen om weg te geraken ; de aankomst vanReinaert aan het hof ; de drie wolfskoppen die Isengrim wordenopgediend ; de plompe dakbeklimming van den ezel en gijn val ;de wolf die de pasteien opvangt ; de sis-scene in het koor ; dedronken wolf-monnik in den wijnkelder ; de met opengespalktenmuil tegen de deur van den schaapstal zich opstellenden wolfom den springenden ram op te vangen ; de , aansnuivende zwij-nen ; Isengrim's vermaledijding, met de vadsige melkmeid, enz.Ik sla er over, want in ieder avontuur komen aldus de grappigeschilderingen voor. Daarbij komen nog de afstraffingsscenes,waarop zoovele avonturen uitloopen, en die met schitterendenhumor telkens opnieuw, als een lekker maal, als een Minne-drank, als een vrede-wensch bij de H. Mis, onder een of anderbeeld, worden uitgewerkt : als de wolf in de deur zit vastge-klemd, of van vier kanten te midden van het veld door de ram-men wordt omgebeukt ; of in den wijnkelder tot bisscho:p wordtgewijd ; of, maar ditmaal wreed en zonder hoffelijkheid, doorde zwijnen in stukken wordt gerukt.

Die tafereelen zelf worden dan nog opgesmukt door ontel-bare schilderende trekken, , die zoowat overal verspreid liggen.De dichter ziet vooral de plastisch-komische zijde van een hou-ding, van een gebaar, van een handeling, van een stand. Totden sprong toe van den ruin uit het water, op de potsierlijke

Page 75: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

73 -

bedreiging van de kraan, legt hij in een paar verzen onvergete-lijk vast ,•

Vlet vluggen sprong wipt hij terstond op 't droge, veest,Rolt even om, graast, draaft, drijft zottigheên om 't meest.

(V, i165-66).

En wat al beelden hij daarbij nog oproept in zijn vergelij-kingen ! Geen homerische, uitgewerkte, vergelijkingen ; maar,met een paar trekken, beelden uit de natuur, of uit het leven,vooral van het volk. Wij komen er verder in een ander verbandop terug.

Vat hem echter in zijn avonturen geen stof scheen tebieden voor zijn doel, voor humor, spot of satire, wat zich daar

-toe minder leende of overbodig was, laat hij gewoonlijk weg.Is hij daarom zoo kort in het eigenlijke verhaal, spoedt hij on-middellijk voort tot -den grappigen kern, hij vergeet ook wel eens,in zijn haast, de noodige verklaringen tot een juist begrip, die hijdan later moet achterhalen, met b. v. zoo iets als : « Carcophaswist er van, Joseph was op de hoogte », enz. Hij laat allerleiondergeschikte bijzonderheden zonder verdere beschrijving, ofdoet ze af met een eenvoudige vermelding ; hij laat ons zelfsin 't onzekere over den afloop, zoodra een avontuur zijn humorheeft geleverd en we voor ons zelven dan maar moeten uit-maken wat er verder mag zijn gebeurd. Van de bedevaart derdieren b. V. weten of vernemen wij niets meer na het vertrekvan Sprotinus en Reinaert. Al hangt dit ook samen met de wijze,waarop zijn epos is ontstaan : uit verschillende, van elkanderonafhankelijke, reeds behandelde dierenverhalen.

Uit dit alles volgt dat zijn avonturen bijna . uitsluitend be-staan uit schilderingen van de vermakelijke tafereelen, die erde kern van uitmaken, uit de analyse van de inwendige• bewe-gingen van verstand, gevoel en wil, die er door worden teweeg-gebracht, in zooverre ze ook weer het komische kunnen ver -hoogen, en dan uit gesprekken, afwisselend met monologen.

De gesprekken hebben een veelvuldige rol. Meestal dienenzij om het net te weven, waarin de ongelukkige Isengrim onver-mijdelijk gevangen wordt, of om het komische van een toestandin zijn alzijdige verwikkeling uit te breiden en te verhoogen,of om den eenmaal gevangene nog dieper in 't verderf te storten ;of om, na een ongelukkigen afloop, weer alles goed te maken

Page 76: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

--74—

en nieuwe listen voor te bereiden. Alle tonen worden daarbijaangeslagen, alle gevoelens geveinsd : de teederste vriendschapen de plechtigste verzekering van eeuwige trouw ; verontwaar-diging ; zedelijke ernst om bedrevt onrecht, om het lot vanarmen en zwakken ; bedreiging ; onbeteugelde, wilde. woede;naast bevallige, hoofsche, eerbiedige beleefdheid of lage,. huichel -achtige vleierij ; boersch gebod en zachte smeeking ; onverbid-delijkheid en wantrouwende inschikkelijkheid ; vlijmende spot,hoonend schelden ; toejuiching ; opwekking ; potsierlijk doc-toreeren ; ironisch triomphantelijke vroolijkheid ; enz.

Isengrim en Reinaert houden enkele malen uitvoerige alleen-sprake . Daar is in 't bijzonder die potsierlijke pessimistischeontboezeming van levensmoeheid bij d.^n wolf : Vivere metaedet (II, 167 vlg.). Ik walg van 't leven ! — Maar zijn vijandleeft ! hij wil leven om het hem betaald te zetten ! en dan deuitbarsting van razernij, de vermaledijding van zijn tanden,door Reinaert (v, 25-13o), die de dichter slechts zoo lang heeftgemaakt, omdat ze hem gelegenheid bood tot de felste satire.

Want daartoe dienen de gesprekken vooral.Immers, bij Nivardus staat de satire niet buiten het verhaal

zij is er een integreerend bestanddeel van.Zij spreekt zich uit in de beschouwingen, ontboezemingen,

opmerkingen zelf van de in 't verhaal betrokken personages ;enkele malen in de portretten die de dichter van hen ontwerpt.Zoo laat Nivardus zijn helden zelf spreken in zijn naam ; ofliever in hun eigen naam het vonnis strijken over de toenmaligemaatschappij.

De gesprekken nu stijgen geleidelijk van het bijzondere,concrete geval naar het algemeene en leiden aldus de satire in.Of het bijzondere geval biedt stof voor algemeener satirischebespiegeling. Op die wijze wordt de satire organisch met hetverhaal verbonden. Wel eens is dit verband zeer kunstmatig .dat zijn tanden den haan niet hadden vastgehouden, doet Rei

-naert hun bisschop Anselmus als voorbeeld stellen en een fellesatire tegen de geldzucht houden ; zoo smadelijk een dood alsIsengrim heeft gevonden, verdient de paus, die de christenen

Page 77: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 75 —

om 't Siciliaansche geld heeft verkocht. Eenvoudiger, maar ookkunstmatiger kan het niet.

Die satire is voornamelijk gericht tegen de hebzucht, degeldzucht, waarmede Nivardus geheel de maatschappij beheptziet. De paus geeft het voorbeeld ; en geheel de christenheidgaat gedrukt onder de belastingen die hij heft. Hem volgen,ja overtreffen soms, de bisschoppen ; in 't bijzonder de abtenen de monniken ; maar ook de koningen en de grooten ; er isslechts nog één adel, die erkend wordt, de adel van het geld.En de eeuwige slachtoffers zijn de armen ; al laat zich Nivardusook over hen vaak spottend genoeg uit, Zoo luidt het algemeenthema van 's dichters satire : dat in zijn eentonigheid, zij hetsteeds in verschillende openbaringen, tot vervelens toe op denduur wordt herhaald. Isengrimus wordt één groote aanklachtvan de schraapzucht, de roofzucht, de hebzucht der wereld.

Men zal nu begrijpen, waarom in dit epos zooveel plaatsaan de gesprekken wordt ingeruimd. De fabel, het avontuur zelfis voor den dichter slechts een gelegenheid voor vermakelijketoestanden, voor geestige en grappige zetten, voor meestal bit-tere satire : geestigheid, spot en satire zijn hoofdzaak. En daar

-toe dienen voornamelijk de gesprekken.Wij vinden ze nu gewoonlijk al te langdradig. Oorzaak

daarvan is, dat wij ze moeten lezen in een voor ons niet dadelijkhelder Latijn ; we kunnen er ons slechts langzaam doorheenworstelen. Een vertaling neemt dit euvel wel eenigszins weg,hoewel ook hier vaak nog zeer aandachtige lezing wordt ver

-eischt. Met al dat blijft, dat ze de grenzen van het veroorloofdeof het waarschijnlijke vaak genoeg overschrijden. Maar Nivar-dus zag hierin vooral het doel van zijn epos. En zoo bekommerthij er zich weinig om, of zijn gesprekken lang zijn : hij hooptdat ze zullen boeien ; of ze waarschijnlijk zijn : vos, door dedorpelingen achtervolgd, die hem op de hielen zitten, komtbij Isengrim, die bij zijn vischvangst met den staart in het ijsgevangen steekt, om hem te waarschuwen voor het dreigendgevaar : en zij blijven nog gesprekken voeren over ongeveertwee honderd verzen (765-940). Ook nadat de haan op zijnboom de aankomst der jagers heeft aangekondigd, duurt hetnog een heelen tijd, vóór Reinaert eindelijk vlucht. Reinaerthoudt een lange strafrede tot zijn tanden (V,. 25-13o). Isengrim,

Page 78: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

76 -

vóór hij sterft, stort zijn vervloeking nog uit over zeventiig verzen,(VII, 293-362) terwijl de kudde zwijnen lijdzaam toezien.

**

Wij moeten het genre namen zooals het is. Het dieren-verhaal boeit Nivardus niet op zich zelf. Om waarheid of waar

-schijnlijkheid in de gebeurtenissen bekommert zich de dichterdan ook weinig. Ook in Vanden Vos Reinaerde ontbreken devermakelijke toestanden en de grappige gezegden niet, wel debittere satire. Maar hoeveel meer volgens de waarheid en waar-schijnlijkheid worden hier zelfs de avonturen uitgewerkt !

Daarin ligt ten slotte het diepe verschil tusschen VandenVos Reinaerde en Isengrimus. In Vanden Vos Reinaerde voelenwe ons in de onmiddellijke werkelijkheid, niet natuurlijk dievan wat is, maar die van de verbeelding, waarin alles langslijnen van werkelijkheid verloopt : we staan in het lleven. InIsengrimus bewegen we ons in de phantasie en in de literatuur.

De eenvoudige lijnen der werkelijkheid zijn voor Nivardusniet voldoende. Hij heeft andere vormen, andere handelingen,andere proporties noodig, om schoonheid te kunnen scheppen.Hij overdrijft.

In het karikaturale, de charge, zag hij zelfs een bijzonderegeestigheid en een overvloedige bron van scherts en pret. Wil-lem van den Reinaert had die charge niet noodig. Hij zochtde geestigheid niet in het oppervlakkige en uitwendige. Zoo-als hij alle te verre gaand anthropomorphisme, waarin de Fran-sche dichters van dierenverhalen grasduinden, bewust ter zijdeschoof, zoo ook al het onwerkelijke, het gemaakte, het overdre-vene en karikaturale in de uitbeelding van de verschillende epi-soden van zijn verhaal. Zijn dieren interesseerden hem om zichzelf. Hij is dan ook veel reëeler, en als gevolg daarvan, veel ob-jectiever dan Nivardus.

Wij zijn met Nivardus nog nauwelijks in de wereld der die-ren. Zijn personages heeten wel dieren ; zij zouden evengoedmenschen kunnen zijn. Zij zijn geschoold in de klassieken, enkennen ook de klassieke, mythologische, toespelingen en uit

-drukkingen, met de klassieke geleerdheid. Zij zijn mannen vanhun tijd, en weten alles wat er in de wereld gebeurt. Zij kennenhun tijdgenooten in de wetenschap en in de politiek. Zij hou-

Page 79: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

77 --

den lange redeneeringen en bespiegelingen over de toestandenin de Kerk en in de maatschappij. Wij vergeten bijna, dat wemet dieren hebben te doen, en luisteren naar menschen, die hungedachten en indrukken, hun woede en huh wrevel, laten gaanover personen en feiten van de toenmalige geschiedenis. Isen-grim onder de monniken verbaast ons ten slotte slechts weinig,omdat hij zelf bijna een mensch is, die monnik zou kunnenworden. De dieren zouden typen, allegorieën voor menschenkunnen zijn. Geheel het epos wordt op die uitbeelding van dentijd en van de maatschappij berekend ; het is nauwelijks eendierenepos.

Niet zoo in den Reinaert. Wel zien wij in zijn dierenwereldeen afspiegeling van de menschelijke maatschappij ; maar inhaar algemeene, als het ware buiten -tijdelijke uitzicht, zonderbetrekkingen met een al te bepaalde en concrete, individueelemenschheid.

jofroet en Deken Herman worden even vermeld in ver-band met het algemeen motief der excommunicatie, als zegs-man voor een opinie in dit opzicht en als verbanner. Buiten deconventie, die alle dierenepos ten grondslag ligt, moeten wijhier weinig meer aanvaarden ; en toch ontwikkelen er zich deavonturen grappig genoeg, volgens eenieders aard en karakter,als een beeld van de menschelijke werkelijkheid.

Aan zulk een beeld heeft Nivardus niet gedacht ; hij ge-bruikte zijn epos en elk der avonturen voor zijn humor, zijngeestigheid, zijn spot tegen personen, gebruiken, instellingen ;voor zijn toorn of zijn wrevel bij de gebeurtenissen van zijn tijd.Als ze hem daartoe slechts gelegenheid boden, was het hemvoldoende, ook al was de vinding op zich zelf minder aesthe-tisch, al zou hij ze tot in het groteske, het karikaturale soms moe-ten opdrijven. Overdrijving in de avonturen, zooviel als in deverhoudingen, is dan ook een voornaam element in zijn kunst.

Overdrijving is trouwens e.en gewoon procédé bij hem,ook in de bijzonderheden. De vraatzucht van Isengrim b. V.

is zonder grenzen. En dit motief keert voortdurend terug. WatIsengrim er over de capaciteit van zijn maag uitlaat, is ongeloof-lijk. Schapen en nog schapen ! de ram Joseph met heel zijn kroostlaten hem nog onverzadigd. Hij zou willen dat heel de wereldschaap was. En wat hij in zijn onderricht aan de broeders inde abdij voorhoudt gaat alles te boven. Maar zulk een charge

Page 80: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 78 —

moest het beeld zijn van de nooit verzadigde vraat- en heb-zucht der monniken : daarom kon hij ze niet genoeg in de uiter-

ste verhoudingen uitdrukken.Die drang naar overdrijving om komische effecten uit zich

overal : hij overdrijft in de getallen, die gaarne ter veraanschou-welijking worden aangegeven ; in den ouderdom, van den vijf-tienjarigen kaas af tot de zes eeuwen oude Salaura toe ; in dehandelingen en verhoudingen, van den gander af, die door zijngesnuif den kop van een slapenden abt met haar en Doren af-rukt, tot de vele karikaturale portretten toe, van den dronkenabt en van de vadsige melkmeid ; in de beelden en vergelijkingen.

Zoo men een vlooi in negen stukken sneed, de zwijnenNog min dan 't minste deeltje hadden doen verdwijnen.

(VII, 442-3).

in de beschrijvingen en schilderingen : alles wordt in overdrevenvormen gezien, om den lachlust op te wekken. Ook zijn destijlfiguren, die de overdrijving tot grondslag hebben, zeer ge-woon : hyperbool, of vergrootende uitdrukking, litotis, dieschijnbaar verkleint, om de zaak des te grooter te maken : eenweinig voor veel; of die, in plaats van de volledige ontkenningiets gerings bevestigt : nauwelijks voor hoegenaamd niet ; weinigenvoor niemand; de opeenhooping van hetzelfde woordl om devoorstelling te versterken :

Talig clamanti succlamans ilie reclamat((Audio! quid clamas ? » (I, 172).

't welke, niet altijd op zoo opvallende wijze, met vele woordenwordt gespeeld, waardoor meermalen de grappigste effectenworden bereikt ; flatus en flare in de sis-scene bij het nacht -of cie is er het uiterste voorbeeld van (V, 829 -855).

Met dezelfde overdrijving tot hetzelfde doel ontwikkelt hijbegrippen door het absurde of het onmogelijke .

Gij waart nog eer een Grieksche wilg of Deensche non(I, 229)

is een voorbeeld van andere dergelijke. Of

Doof als een pereboom die eikels voort moet brengen,Liet hij dit zoet gekoos zich met de winden mengen.

(V, III, 829).

Page 81: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 79 —

is een voorbeeld van andere. Isengrim vreeze niet voor de ver-gadering der dieren, zegt hem Reinaert .

Grieksch spreekt de haring; over de Alpen kraakt de wagen:Is dit gezang, dan moogt ook gij voor ons versagen.

(IV, 355)•of, spottend, met omgekeerde bedoeling .

Nog wreeder dan de vlerk van ouden tor zou 'k zijn,Behield ik 't minste deel van uw gerecht als 't mijn.

(VI, 183-184)?

of, heel gewichtig, met iets potsierlijks .

Den tijd dien 't benedicite zelfs zou behoevenWil hij om 's pausen neus niet langer daar vertoeven.

(II, 146).Vooral ontkenningen of negatieve begrippen worden op die

wijze gaarne omschreven. Positief, b. v.

Een witte kraai kan 't hart van hem die zwijgt erkennen.(III, 655).

d. i. niemand. Of voor iets van geringe beteekenis .

Een ledige huid is mij geen rosse luis zelfs waard.(III, 940)•

en andere van dien aard. Wel eens kan hij de overdrijving nogverscherpen door toevoeging van iets gerings, dat de maat zoudoen volloopen

Carcophas nu was zwaar van lijf en saam woog hijWel zes Friesche ossen en drie korrels zout er bij.

(IV, 504)•En voor nutteloozen, geen winst opbrengenden, arbeid heet het:

Hij bindt stroopijlen saam ; hij zoekt in 't wier naar knoopen ;Vilt keien : laat hem dan ook kranen melken loopen.

(V, I28-28).

Er is dan nog de enumeratie of opsomming :waarin zoowelReinaert als Isengrim soms virtuosen zijn ; Reinaert in zijnstrafrede (v, 89-96) voor de opsomming van alles waarin winst

Page 82: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 8o —

wordt nagejaagd, Isengrim (V, 681-685) in de opsomming vanal het nuttelooze, dat de abdij kon verkoopen voor schapen.En meer andere kunstgrepen, om soms de eenvoudigste uittdrukkingen te versterken of te vergrooten.

Dit draagt, natuurlijk, ook alles bij tot den humor, die ge-heel het gedicht doordringt. Op de grappige, humoristische uit-drukking is alles berekend. Naast de vele overdrijvende stijl

-figuren, komen de overdrijvende beelden. Er is geen l.ichaams-deel, dat aldus niet onder een of ander dergelijk beeld wordtvoorgesteld. Voor de maag zijn de humoristische beelden onuit-puttelijk. Zij is een hospitium, gast -huis ; penetralia, het binnen-ste vertrek, cacabus ketel, mantica knapzak, bulga maal, koffer ;camerae gewelfsel, vincula boeien, cancelli omheining, follisbalg, blaasbalg ; enz. Behalve dan de beelden, die de vraatzuchtschilderen : taberna, baratrum afgrond, vorago maalkolk, sepul-chrum graf ; Gehenna, Avernus, Caribdis tot zelfs de dichterlijkemusae en Camoena (i). Is het haar een silva, bosch, de horensturres, munia torens en verdedigingswerken, de tanden ligonesrieken, falces zeisen, praedones roovers, dan zijn de holten in detanden cripta camerati molaris de holten der gewelfde, veelzalige,kiezen en de pooten pikkels en kandelaren. En zoo voorts. Opdie wijze heeft zoo wat alles zijn beeld : waarbij het gewoonlijkniet blijft, maar waarover dan verder vaak humoristisch voortwordt gefantaseerd, in den hyperbolischen toon. Er kwam geeneinde aan, wilde men de beelden opsommen, van den ;aard vanhet hoefijzer als zegel, de afgeknaagde hesp als tonsa pascuageschoren weigrond ; het klepperen der tanden als het krijschenvan een zaag, de gaten in de vacht als vensters, de beten alskussen, oscula ; de vliegen als ziekenverpleegsters enz. — Somswordt het werkelijk wreed : zooals wanneer Isengrim, van zijnvacht beroofd, badend in zijn bloed vóór het hof staat, en Rei-naert hem nog verder, kwansuis om hem te verdedigen, omzijn purperen gewaad bespot. Men loopt wel eens gewaar hetbeeld voorbij te zien en de ironie dan niet te merken, Als b. v.Reinaert Isengrim, na diens avontuur met den ruin Corvigaar,heeft overgehaald om met hem naar den ram Joseph te trekken,zegt hij hem

(i) E. Voigt, o. c., heeft de beelden verzameld Lxiv eu bij v. I, 29.

Page 83: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— g I —

Nec tenebrae metuantur : habes in vertice lunam...Geen duisternis gevreesd : gij hebt omhoog de maan,Die wijst den rechten weg langs veilige paden aan.

Nabes in vertice lunam » is natuurlijk dubbelzinnig be-doeld : gij hebt omhoog de maan, d. i. boven u rijst de maan...of gij draagt op uw hoofd de maan. En Isengrim verstaat heteerste, Reinaert bedoelt het tweede : het spoor van den hoef-slag van Corvigaar op Isengrim's voorhoofd is een maan : waar-op Reinaert den nog fantaseert :drie dagen meer en ze ware vol,of misschien is ze al drie dagen af.

Want dubbelzinnigheid, waartoe de beeldspraak zich uit-stekend leent, is nog een der gewone middelen voor humor en

ironie. Daardoor is het, dat Reinaert voortdurend zijn oom ver-schaikt. Wij begrijpen wat Reinaert bedoelt, doch Isengrim

verstaat altijd iets anders en loopt er telkens opnieuw in. Gan-sche gesprekken bestaan uit zulke ironische dubbelzinnigheden.Zijn ook de groote slaag-tafereelen niet op zulk een dubbel-zinnige beeldspraak gebouwd ? Ze zijn een feestmaal : een grooteeet- of drinkpartij ; zij zijn een afscheidsmaal met Minne -drank;zij zijn een groot kerkelijk officie : metten en lauden of vespersen completorium ; zij zijn een h. Mis met vredekus ; zij zijneen plechtige bisschopswijding, enz. Want ook het heilige enhet allerheiligste wordt niet ontzien, in een maatschappij, waardit tot het gewone, dagelijksche leven behoorde.

Humor van geestelijken en monniken, zooals Isengrimus tenslotte toch is, vierde zich gaarne uit in dergelijke parodie ; zoo-als ook in het parodiëerend gebruik van liturgische formules envan schriftuurplaatsen. Dit ontbreekt dan ook allerminst inons epos. Erger nog : schriftuurplaatsen, gewijde teksten, aan-halingen uit den orderegel worden meermalen aangewend voorde sophistische redeneering.

**

Want een ander middel van humor, vaak van zeer sarcas-tischen humor, is de sophistiek.

Alle dieren doen er aan mede. De ezel verstaat ze even goedals de ram, en zelfs de zwijnen. Isengrim probeert het ook meerdan eens. En wanneer hij meester is van den toestand, kan hij

6

Page 84: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 82 .—

het al even goed als Reinaert zelf. Hoe meesterlijk hij onschuldigzou pleiten, zou hij ooit vóór de synode worden gedaagd, omde hesp onrechtvaardig te hebben gedeeld (I, 422-469) ::handeldehij niet trouw als een goed kloosterling, volgens den klooster-regel en alle kloosterlijke gebruiken ? Het is, 't spreekt vanzelf,louter satire op de synodale processen.

Doch bij Reinaert kan het niemand halen. Hoe behendighij alle schuld op Isengrm weet te schuiven, nadat hij hem inhet avontuur van de vischvangst had gedreven ! (II, 21 5-265)•Maar zou hij zich wel telkens opnieuw kunnen vrijpleiten, dandoor de behendigste sophismen ? Welk een wreed spel vanloutere sophistiek tegen den armen Isengrim, als deze voorhet hof zijn vacht moet afstaan, om den koning het leven teredden ! En voortdurend overtroeven de dieren elkander insophismen tegen Isengrim ; beweren zij iets en bedoelen zijwat anders ; verdedigen zij hem, en drijven hem nog dieper inden val.

Is dit ook een beeld van de sophistiek van dien tijd ? Zoo-als die gepleegd werd aan de gerechtshoven, in de synoden,of zelfs in de maatschappij, onder 't volk :' Men wijte die niet aande Scholastiek : de eigenlijke Scholastiek bloeit immers nog niet.Er zijn nog geen universiteiten,_ Er zijn alleen kapittel- en kloos-terscholen, voor hooger onderwijs. Is het een vrucht van deschool, ontbloeid in dien eersten roes van kennis en welsprekend. -held ? Of moeten wij hier denken aan wat Galbertus in zijnleven van Karel den Goede verklaart over de oefening in dewelsprekendheid bij het volk : « Dank zij den door Karel ver-zekerden vrede bestuurden de menschen zich met de wettenen het recht, alle natuurlijke of aangeleerde betoogmiddelenzoo doeltreffend schikkend, dat eenieder, zelf redenaar, zichmet eigen recht en welsprekendheid kon verdedigen, wanneerhij werd aangevallen of, wanneer hij zelf een tegenstander aan -viel, hem door de verscheidenheid van zijn rhetorische kleurenverschalken. Toen had de rhetorica hare oefeningen., aangeleerdeen natuurlijke, er waren immers vele ongeletterden, die vande natuur zelf de wijzen van welsprekendheid en de verschil-lende vormen van betoogen hadden ontvangen ; zoodat gestu-deerden en in de kunst der welsprekendheid wel onderlegdenhen niet weerleggen of tegenspreken konden. » (Galberttts, e. I).

Het is mogelijk, dat Nivardus' sophistiek op zulke pr,-,4 ktij -

Page 85: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 83 —

ken zinspeelt. Hij heeft ze voor zijn doel nog wat aangedikt enoverdreven dat kon den humor slechts verhoogen en tevenshet verderfelijke er van aan de kaak stellen, al moeten wij be-kennen, dat de slachtoffers er van weinig ons medelijden ofonze verontwaardiging zouden verdienen.

Nog een middel van humor, waarop ik ten slotte uitdruk-kelijk moet wijzen, is de hoofschheid.

Door geheel het epos gaat reeds een hoofsche geest. Menzou het een hoofsch epos kunnen noemen. Die hoofschheiddrukt zich uit in vele hoofsche begroetingen, in verwijten vanboerschheid en onhoofschheid, in klachten over onhoofsche be-jegening, in hoofsche plichtplegingen.

Herhaaldelijk weet vos zijn oom om te praten, door zijnonhoofsche taal of handelwijze aan te klagen. Reeds in heteerste avontuur verlangt Reinaert, dat zijn oom wat beleefderzou zijn en hem op ridderlijke wijze (more equestri) zou uit

-noodigen. En de boer, die reeds meent den vos te hebben ge-vangen, overlegt met zich zelf, welke dame hij zijn vacht ten

geschenke zal aanbieden. Als de wolf, in het laatste avontuurdoor de bende zwijnen omsingeld is, slingert Baltero, een derzwijnen, kwansuis in zijn naam, hun en Salaura in 't bijzonder toe

Gij speelt als ge? ken ! Slecht speelt gij ! uw spel laat blijken,

Dat gij niets anders zijt dan schuldige dorperlijken.Gij bracht, meent gij, uw heel gezelschap goed bijeen ;Maar dorperlijker bent dan de uwe ken ik geen.Wat dankbaarheid kunt gij van zulk een spel verhopen?Scheidt er mee uit !Ah! onbeschoft geslacht ! (illepidum genus) (VII, 215, vlg.),

Reinaert verwijt de rammen, dat ze met recht een boerschebende, rustica turba, zouden mogen heeten (II, 641).

Zoo weet ook Sprotinus de hat n, door Reinaert in den muilmeegesleurd, zich te bevrijden, door hem zijn boerschheid teverwijten en hem aan te zetten, het «domme boerenbroed »,dat hem achtervolgt, te woord te staan (IV, 1017). Trouwensgeen der dieren wil voor dorper gescholden worden en allen

Page 86: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

84 -

beroepen zij zich bij gelegenheid op hun hoofschheid, hun adel,hun trouw.

Het blijft misschien alleen nog slechts bij een hoofschvernis. Maar toch is dit merkwaardig genoeg. Want Nivardushad het niet uit den hoofschen roman, die nog moest geborenworden. Eerst een tien-, vijftiental jaren later wordt in Noord-Frankrijk de eerste hoofsche roman geschreven. Maar ook hierwas de hoofsche geest in wording.

**

E. Voigt heeft betoogd, dat de kunst van Nivardus in delaatste twee zangen zou afnemen. De dichter zou naar het eindezijn gespoed : de verbindingen tusschen de verschillende avon-turen worden korter ; de dialoog knapper ; de inleidingsformulender gesprekken vallen zelfs weg ; het verhaal verloopt sneller ;de vergelijkingen worden zeldzamer ; de omvang der boekenwordt merkelijk beperkt.

Hij verklaart dit uit de veranderde gemoedsstemming vanonzen dichter : B. VI en VII zouden geschreven zijn onder denindruk der gebeurtenissen in het Oosten. De glimlach is ver-dwenen van het gelaat, de humor uit de ziel ; of liever, de hu-mor is er nog wel, maar hij klinkt nu bitter en versomberd ;hevig en fel vaart hij los, zoowel tegen het koningsschap alsvooral tegen den paus. Te lang heeft de menschheid Gods lank-moedigheid getart ; nu loopt de maat over ; het einde der wereldis nakend. Een nieuwe geboorte van de westersche beschavinghad Nivardus van de kruistochten verwacht : maar de tragischeafloop heeft hem de laatste hoop op een schooner toekomst ont-nomen.

Ik vrees, dat deze voorstelling geen stand kan houden.Met zijn verkeerde verklaring van de lofreden van de 'abtenvan Egmond en Liesborn is Voigt er toe gekomen in Nivarduseen edelen droomer te zien. En nu staat hij hier voor een pes-simist, die nog slechts het einde der wereld verkondigt.

De waarheid is, dat er in het zesde boek nog nergens eenzinspeling op het noodlottig verloop van den tweeden kruis-tocht kan worden ontdekt. Ware Nivardus zoo hevig in zijnhooge verwachtingen geschokt geweest als door E. Voigt wordtbeweerd, dan zouden we er allicht iets meer over vernemen,

Page 87: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 85 —

dan dit ééne « Bernardus hiandi », waaruit een verandering inzijn hoogschatting van den H. Bernardus zou moeten blijken.Eerst tegen het einde van het zevende boek begint de satiretegen Paus Eugenius III, die zelfs op vrij kunstmatige wijzewordt aangebracht : « zooals Isengrim een schandigen doodstierf zoo moge ook de paus varen ». Tot dus ver is niets vaneen verandering in den gemoedstoestand van onzen dichter temerken. Het is alsof eerst bij het dichten van dit zevende Boekhet nieuws van den ongelukkigen afloop van den kruistochttot Nivardus was doorgedrongen, en nu heeft hij er een wel-kome gelegenheid in gezien voor een hevigen uitval tegen hetpausdom, waarmede hij zijn epos kon eindigen. Noch in B. II(6g-7o) waar hij den spot drijft met de wereldheerschappij derpausen, noch aan het slot van B. V, waar Corvigaar zijn ijzerenzegel boven dien van den paus stelt, klinkt eenige satire doorop een mogelijk verraad, eenige verbittering om een misluktenkruistocht. De jammerklacht om het mislukken dier onder-neming en de uitval tegen den paus komen gansch onverwachtsen zonder eenige voorbereiding, op het einde van het zevendeboek.

Van een verandering in den stijl onder den invloed dergebeurtenissen kan weinig sprake zijn. Uit den geringeren om-vang van de laatste twee zangen moet men niet besluiten, datde behandeling beknopter, vlugger zou zijn. Ook de tweedezang is betrekkelijk kort. En geheel de indeeling van het eposin zeven zangen, zooals handschrift A ze heeft, lijkt me weinigoorspronkelijk (i). De zesde zang, de kortste van alle, bevat welis waar zelfs drie avonturen. Maar waaruit blijkt, dat deze be-knopter of vlugger werden behandeld dan de voorgaande? Detwee avonturen van Reinaert en Sprotinus, het avontuur vanReinaert en de wolvin, dat van Isengrim met den ruin Corvigaarzijn niet langer. En het zevende boek bestaat dan weer uit slechtséén avontuur, dat van Isengrim's dood, dat toch weer met alde uitvoerigheid van de langste avonturen wordt bewerkt.

Waar is, ja, dat in de laatste twee zangen de gesprekkenafwisselen zonder dat altijd gezegd wordt wie aan 't woordkomt. Ik vermag hierin geen bewijs van haast te zien, vooral

(i) Ik acht het overbodig hier over uit te weiden. Er is ook weinigof niets aan gelegen. Zie trouwens L. Willems, o. c., biz. 153.

Page 88: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 86 —

niet onder den invloed der gebeurtenissen ; maar alleen eennieuw procédé : de dichter heeft steeds naar verscheidenheidin de ir leidingsformulen van zijn gesprekken gestreefd.

Het is dus verkeerd de laatste twee zangen te beschouwenals geschreven in der haast onder den invloed der verbitteringen der teleurstelling, die de gebeurtenissen van den kruistochthadden veroorzaakt. Alleen tegen het einde van het zevendeboek geeft zich de wrevel tegen het pausdom om den nood-lottigen afloop lucht.

Wat echter dit Latijnsche kunstepos toch ten slotte zooaantrekkelijk maakt, is het leven : het luchtige, kluchtige, frisscheen zoo door en door volksche leven, waardoor het gedragen wordt.

Geschreven in het Latijn, en in een rijke, voorname, klas-sieke taal, blijft het toch overal echt volksch. In zijn aristo-

cratische voornaamheid, laat de dichter zich gaan, met al deallures, zou men zeggen, van een zorgelooze nonchalance, diezelf vol kunst is : natuurkunst geworden of kunst die natuurwerd. Hij schijnt zijn woorden niet uit te kiezen ; ze komen vanzelf en zeggen altijd juist wat hij zeggen wil ; als 't ware met eenzekere slordigheid, die herhalingen niet vermijdt ; omdat ditde taal is van het leven, dat er zich in uiten moet. Want in dieoppervlakkige slordigheid schuilt de kunst, die schildert en uit

-beeldt, die de bewegingen van verstand en wil aflijnt en op-volgt, die den spot of het sarcasme verscherpt, die humor schept.Met zijn beeldende herhalingen, met zijn voorname slordigheidbereikt hij soms de hoogste comische effecten in den stroom vanhet leven.

De dichter staat te midden van het volk, van grooten enkleinen, van kleinen liefst ; en uit hun leven haalt hij de tafe-reelen voor zijn schilderingen op ; kiest hij de onderwerpenvoor zijn beelden en vergelijkingen. Ik bedoel hier niet zoozeerde enkele, uitvoerige schilderingen, zooals die van den met zijnvolk vergroeiden, kind van het volk zelf geworden pastoor, dievan uit het portaal van zijn kerk de processie leidt op zijn eigenvolksche manier; of van Aldrada, de vrouw uit het volk, methaar ijver en haar woede, met haar bijl en haar heiligen; of vande vadsige melkmeid. Ik denk aan de vele beelden, die even

Page 89: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 87 -

ter vergelijking worden opgeroepen : de knaap die den windin zijn vuist grijpt of tusschen de deelen van den gesneden pa-ling loopt ; de lakenvolder, die den klei wascht en den zak inde weergalmende lucht slaat ; de pluimenklopper van de donzenganzenbedden ; de dorschers op de marktplaats ; de smid bijhet aambeeld ; de wever bij het getouW die de spoelen weg enweer doet slaan ; de houthakker ; de timmerman ; de visscher;de molenaar, die door 't lawaai van zijn molen niet hooren kan;de onwillig gehoorzamende knecht ; de huisvrouw, die boonenen gerst slaat in den ketel, of de boter snijdt met het scherpemes ; de dienstmeid bij het melken ; de boef, die naar de galgmoet ; de voerman met den krakenden wagen en den vermoim-den dissel ; de ezeldrijver fr, die her zegt, als de ezel hot wil ; delooier op de markt te Reims ; de hurkende kweeperenverkoopster ; de vogela2r, die, bang voor de klauw, den vogel uit het nethaalt ; de koorknaap, die appels krijgt voor zijn goeden dienst;de koster, die geduldig het brons slaat op hoop van het volleloon ; en meer andere dergelijke beelden ; om niet te gewagenvan den knokigen kanunnik Blitero, en van andere portrettenUit het leven. Daarbij komen de beelden Uit de natuur : vanden plassenden regen met den bliksem en den ver-rommelendendonder ; van de pluim, die op den wind wordt gedragen ; vande zoet-kabbelende beek langs de rots , van den stormendenvloed ; van het riet, dat door den wind wordt bewogen ; enz,;of nog beelden van een ander soort : van de kat, die met de muisspeelt, of die op haar pooten terugvalt ; of van andere fabèlen,Waaraan We even worden herinnerd, zooals van den hond enhet zwijn, die elkander verscheuren bij de brij ; of van de kraan,die den ruin uit het water drijft ; waarbij dan nog de vele volk-sche beelden van zijn spreuken en spreekwoorden.

En dan de taal, die in de gesprekken wordt gevoerd : zoonatuurlijk ; zoo levendig ; ook weer zoo echt volksch ! Somsmet den vollen mond : Satan! Duivel ! Schurk ! Dwaas ! of metde gemoedelijke aanspraakvormen : peter ; meter ; oom ; tante;enz. In een gezellig gekeuvel; met de vermakelijke, dubbelzinnige toespelingen; de schotsche schimpschoten, de geestige re-plieken. En die voor geen kras woord, geen schuine mop, geenkruimig gezegde terugdeinst.

Want ook voor het platte, het vieze, het scatologische is

Page 90: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

88 -

onze dichter niet bang. En meer dan eens worden we herinnerdaan het woord van Boileau

Le Latin dans les mots brave 1'honnêteté ;Mais le lecteur francais veut être respecté.

tot de schildering wel eens in het werkelijk schunnige ontaardt.Van dit schuine en scatologische, waarvan wij reeds hier

boven een paar voorbeelden gaven, nog dit

Restituit pretium nutrita monedula merdamMet drek en stront betaalt haar onderhoud de kraai

(IV :, 527)•omdat dit tevens een voorbeeld is van iets anders : van de ver

-fijnde, de subtiele muziek der taal. Niet weinig draagt: daartoebij het kunstvol spel van klinkers en medeklinkers, dat hetrhythme van het vers schraagt en opvoert. Overal worden wijaangenaam verrast door de verrukkelijk muzik2le verzen in devolle levensbeweging : lief, fijn, soms precieus en wat geaffec-teerd, en toch zoo voornaam en zoo rijk ! De alliteratie in 't bij-zonder zit den dichter in 't bloed ; niet de plompe, de gezochte,de opdringerige ; maar de gansch natuurlijke, de onvermijdelijke,waardoor de gedachte, het beeld, zich als van zelf uitdrukt enin den geest prent

Candidiore novo veterem non cambio callem

heet het b. v. met het volle accent op can, cam, cal ; en daartus-schen in het spel als van het rijm veterem.., callem.

'k Wil 't oude pad niet voor een nieuwe, reiner, ruilen.En dan gaat het voort

Tardum est annosum discere vincula canemwaar de alliteratie nog eens aan het slot wordt opgeroepen.

Te laat doet men bejaarden hond in boeien huilen.(IV, 727-28)

Ik lichtte de eerste de beste voorbeelden uit. Zij mogenons ook laten aanvoelen hoe spreuk en spreekwoord door zulkeen rhythmische beweging worden bevorderd. Maar ook weer,hoe dit de kunst is van de natuur en van het leven ; kunst vanhet Germaansche volk, dat steeds het stafrijm als steun van zijndiepste kunstgevoel heeft aangewend.

Page 91: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

89 -

En dan, die aanschouwelijkheid in de steeds concrete voor-stelling ! Ook dit zit onzen kunstenaar in het bloed. Hij blijft

zelden bij het algemeene ; hij ziet concreet en bepaald. Zooalshet volk concreet denkt, voelt en ziet. Vandaar zijn veelvoudigebeeldspraak, om ook de eenvoudigste begrippen kleur en levenbij te zetten. Vandaar zelfs de neiging tot afwisseling in de be-namingen van zijn dieren. Vaak worden ze ons voorgesteld methet epitheton dat hun toekomt, of van de handeling die zij uit-oefenen. Reinaert wordt « leveraar » genoemd, omdat hij Isen-grim een hesp heeft bezorgd. Hij heet « haandrager », omdathij een haan heeft gekaapt. Isengrim heet « visscher » of « petten-drager », of « monnik », of « abt », of « bisschop » en wat desmeer is. En ook dat verhoogt vaak den humor. Tot bekendespreekwoorden toe zal hij verjongen door ze nog concreter,beeldrijker te maken.

Het volk denkt vooral in spreekwoorden en spreekwoorde-lijke gezegden ; die immers de wijsheid in een concreet gevalsamenvatten. Isengrimus is een onuitputtelijke mijn van derge-lijke wijsheid. Er is geen Middeleeuwsch gedicht, dat zoo rijkaan spreekwoorden en spreekwoordelijke gezegden is. Zij zijnhet uitgangspunt van de sophistische redeneering ; zij lichtende voorgedragen meening toe ; zij zijn er het sterkste bewijsvan, Waarmee alles is gezegd. Zoo overvloedig, zoo vindingrijkis onze dichter, dat soms geheele redeneeringen uit niets andersdan uit zulke spreuken en spreekwoorden bestaan. Men heeftsoms den indruk, dat het eene het andere aanvullen of ver

-sterken moet ; dat de dichter zijn gedachte eerst in allerlei zulkegezegden heeft gevat, waarvan geen enkele hem ten volle be-vredigde en die hij dan ten slotte maar alle samen heeft uit-geschud. Of dat hij een onbedwingbaar welbehagen had aande wijsheid die hij had bedacht, en ze ons ook, alleen om depret er van, niet heeft willen onthouden. Zoo is de les, die Rei-naert zijn oom spelt na diens avontuur van de buitverdeeling,zoo goed als één lange aaneenschakeling van dergelijke wijs

-heidsspreuken (VI, 295 - 348).Spreekwoorden en spreuken van alle soort ; veelal zeer

schilderachtige en gegrepen ook weer uit het volle leven ; somsook onfatsoenlijke, maar zoo echt grappige.

Er zijn er natuurlijk ook gewone, zeer vertrouwde onder,zegswijzen uit den alledaagschen omgang. Er zijn er min of

Page 92: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- go —

meer van vroeger en van elders bekende onder, meestal in eenvernieuwden, persoonlijken vorm ; maar er zijn er ook vde,misschien veruit de meeste, onder, die hier voor het eerst wor-den aangetroffen.

Vanwaar komen ze ? Sommige uit den Bijbel ; andere uitde Latijnsche klassieken. Maar de meeste ? Zijn het Duitsche,Dietsche spreekwoorden en spreuken ? Zijn het Fransche?Men kan er vele terugvinden bij Fransche dichters (i) ; anderebij Dietsche ; sommige leven nog voort bij het volk. Ze zijn waar

-schijnlijk noch Dietsch noch Fransch, maar scheppingen vanden humor van monniken en geestelijken, van den humor envan de levenswijsheid van Nivardu.s zelf.

Zij getuigen voor het rijke vernuft, de rake geestigheid,de veelzijdige ervaring, ook voor de fantaseerende, schilderendeen beeldende, kracht van onzen dichter. Zij maken Isengrimustot een rijk museum van luimige, grappige, geestige levensbeel-den uit ons volk.

Ten slotte is daar nog de folklore, die ook het volkschekarakter van dit kunstepos nietweinig verhoogt. En staat niethet dierenepos zelf reeds zeer dicht bij de folklore, waaruit hetwel zou kunnen zijn gegroeid ?

Meer dan eens treffen wij schilderingen aan uit het gewonevolksleven ; wij hooren ook herhaaldelijk van bijgeloovige prak-tijken en opvattingen : zooals de knaap die door de gesnedendeelen van een paling loopt ; de wolfskop die hangt boven deningang van het gast-huis ; heiligen die voor bijzondere gevallenworden aangeroepen en hun legende krijgen ; enz.

Er is in 't bijzonder een folkloristische schets, die de aan-dacht trekt. Het is de legende van St. Pharaildis, die de volks

-vrouw Aldrada in den mond wordt gelegd (II, 71 -94).Zij roept ook de H. Pharaildis aan

Dan de onrechtvaardig tot zwaar werk verwezen maagd,Pharaildis, maar heiligen doen wat hun behaagt.

(i) L. Willems heeft getracht ze in het Fransch terug te vinden, o. c.,biz. 86 vlg.

Page 93: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 9' -

Herodes waar met haar beroemd en rijk-gezegendGeweest, had geen. onzalige liefde haar bejegend.Maar zij verlangde alleen naar Jan Baptistats trouw,En wilde buiten hem geen man ooit zijn tot vrouw.Toen nu de vader zijner dochter liefde ontdekte,Heeft hij den heilige onthoofd, zoozeer 't zijn woede wekte.De maagd verlangt, d2t men haar 't hoofd des heiligen haal;Een dienaar van den koning brengt het op een schaal.Ze omvat het met haar teedere armen, en intusschenBesproeit ze 't met geween, bedekt het met haar kussen.Maar 't hoofd wijkt af, en blaast, wie het wil kussen, heenZij onder zijnen adem door het ruim verdween.Sindsdien kan zij den toorn des heiligen niet ontvluchten,Die haar voortdurend blaast en voortdrijft door de luchten.Dood, kwelt hij, die hij nooit in 't leven had bemind.Toch laat het lot niet toe, dat zij geen roem meer wint.De lof verzacht haar rouw, vereering stilt haar smartenDe droeve heerin dient een derde deel der harten.Des nachts, van 't tweede deel tot kraait de Zwarte haan,Zal zij als eik of hazelaar ter ruste gaan.Nu heet zij Pharaïld, Herodias te vorenEen danseres, wier nooit gelijke werd geboren.

Nog andere dergelijke folkloristische legenden worden,maar zeer in 't kort, door Aldrada aangehaald.

Toch moeten wij er ons voor hoeden, in deze en dergelijkelegenden van onzen dichter dadelijk folklore te zien, ik vermoedzelfs, dat de hier geschetste legende van Pharaildis geen eigen-lijke folklore is, hoewel men er dit steeds in heeft erkend, maarloutere phantasie van Nivardus zelf zou kunnen zijn. Er bestonden namelijk te Gent twee parochiekerken : die van den H. Jo-annes den Dooper en die van de H. Pharaildis. Dit heeft de phan-tasie van onzen dichter aan het werk kunnen zetten.

Herodias, de danseres, die, als belooning voor haar dans,aangezet door haar moeder Salome, van Herodes het hoofdvan Joannes Baptista had geëischt, schijnt reeds zeer vroegmet Diana, en bij de Germanen, met Holda, de godin, die metden stoet der geesten bij storm en sneeuw door de lucht rijdt,verbonden en zelfs vereenzelvigd te zijn geweest. Burchardvan Worms (overl. 1024) spreekt van «duivelsche vrouwen, die

Page 94: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 92 —

beweren 's nachts met de godin Diana, of met Herodias enontelbare andere vrouwen, uit te rijden op beesten over velelanden, haar als Heerin te gehoorzamen en in sommige nachtentot haar dienst *e wóß: den opgeroepen ». Vat vroeger had Re-gino, van Prum, ú.'.geveer hetzelfde verhaald, doch hier ont-breekt Herodias. Maar. het Decretun ` Gratianum, uit: ongeveerhet midden der twaalfde eeuw, uit den tijd dus van Nivardus,heeft weer een gelijkluidenden tekst, met Herodias. Merk

-waardiger nog is het getuigenis van Ratherius, een Frank, bis-schop van Luik en van Verona (overl. 974), die gewaagt van

C( de dwaasheden van sommigen, die Herodias, de moordenaresvan Joannes Baptista, tot een koningin, ja tot een godin, makenen beweren, dat een derde deel der wereld haar werd overgele-verd )) ; wat ook bij Nivardus vermeld wordt, Zoo had NivardusHerodias wel uit de folklore.

Maar hoe is hij er nu toe gekomen Herodias =: Diana =Holda, te vereenzelvigen met Pharaildis ? De naam kan te Gentuitgesproken zijn geweest, zooals nu nog :Ver-ilde ; Ver-elde.Heeft hij er Ver-Holda van gemaakt? Pharaildis verschijnt danook in de folklore ongeveer als Holda ; als « pharelis » of zoo iets.Maar, zoover ik heb kunnen nagaan, stammen de getuigenissenhiervoor uit latere tijden : het oudste is dat van Nivardus.

Het zou dus heel goed kunnen zijn, dat onze dichter zelfde eerste deze sage in de wereld heeft gebracht (i).

Ook verraadt Nivardus zich wen eenigszins : hij drenktzijn zoogezegde folkloristische legenden in zijn eigen satire.Zoo laat hij, juist vóór Pharaildis, Aldrada nog den H. Celebrantaanroepen : het woord werd uit de prefatie der Mis gelicht entot een heilige gemaakt. Van hem heet het nu .

Praecipue fidus Celebrant, ope cujus, ubi omnesDefuerant testes, est data Roma Petro.

(i) Zie hierover H. Bormans, o. c., biz. g6 vlg.; die Grimm's uiteen-Zettingen in diens Deutsche Mythologie nog aanvult. Wij kunnen er hierniet verder over uitweider. Over Herodias handelt H. Naumann, in Hand-buch des... Aberglaubens : « mit Diana von früh an formelhaft verbunden...eine nächtliche Dämonenführerin... und volkstümliche Sagenfigur, als An-führerin der wilden Jagd, oder der Hexenfahrt, oder als Urheberin desWirbelwinds. » Over Pharaildis wordt daar ook i. v. gehandeld, maar ookhier wordt geen ouder getuigenis aangehaald dan dat van Nivardus.

Page 95: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 93 —

Vooral de trouwe Celebrant, door wiens hulp Rome,Als alle oorkonde ontbrak, aan Petrus is gekomen.

Dat is geen folklore meer : dat is satire.Zoo is deze legende van St Pharaïldis, evenals al die ko-

mische aanroepingen van onmogelijke heiligen uit den canonder Mis met hun legenden, humor van geestelijken. En Ni-vardus heeft er gretig gebruik van gemaakt, omdat dit ook aanzijn epos een volksche kleur gaf.

Nivardus was vooral kunstenaar, Wat wij in hem nu nogkunnen genieten is : de geestige uitdrukking, de plastische ver-beelding ; de schilderachtige voorstelling ; de rake typeering, defijne, luchtige ironie ; het bijtend sarcasme ; de vermakelijkesophistiek ; de koddige toestanden en avonturen ; de kernachtigewijsheid van zijn spreuken en spreekwoorden ; de rijke, levendetaal, het muzikale vers ; het zekere rhythme ; de beweging, hetvolksche leven. Al zal juist hiervan veel in een vertaling nood

-zakelijk verloren gaan, zoodat deze werkelijk gevaar loopt, ver-raad te plegen tegenover den kunstenaar.

Nivardus was minder dichter, in de hoogere beteekenisvan dit woord. Daartoe ontbrak het hem aan diepere mensche-lijkheid. Het dierenepos was voor hem een raam voor zijn ironie,zijn sarcasme, zijn bittere satire, gevolg van zijn dweepzuchten van zijn pessimisme. Als kunstwerk echter staat Isengrimusvooraan onder de werken van de scheppende verbeelding inde woordkunst der Middeleeuwen.

Page 96: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

VIERDE HOOFDSTUK

De plaats van Isengrimus in de ontwikkelingvan het dierenepos

Welk is de plaats, die Isengrimus in de ontwikkeling van hetdierenepos heeft ingenomen ? Wortelt ons epos zelf reeds ineen lange literaire traditie ? Of is het de aanvang van het dieren-epos in de volkstalen ?

Volgens J. Grimm zou het dierenepos in stof en oorsprongGermaansch, Frankisch zijn. Van oudsher zouden de Germanenzulke dierenverhalen hebben gekend, die, oorspronkelijk zondersatirische of didactische bedoeling, alleen om de vreugde vanhet verhaal, mondeling zouden zijn overgeleverd en bewaard.Zij hadden die trouwens reeds uit de Indo-Germaansche ge-meenschap medegebracht, waaruit ook de Aesopische fabelenwaren ontstaan : zoo meende hij de verwantschap met de ge-leerde fabelliteratuur, die ook hem niet was ontsnapt, voldoendete kunnen verklaren. De Franken hadden die verhalen met liefdegepleegd, zonder ze te laten ontaarden ten voordeele of ten be-hoeve van een zedenles. Na hun romaniseering in Noord- Frank-rijk, hadden zij die ook in het Fransch behandeld en, bij denopbloei van de Fransche literatuur in de XIe en X:[Ie eeuw,ook neergeschreven en aldus overgeleverd. De Germaanschenamen der hoofdpersonages zouden nog voor den Germaan -schen oorsprong blijven getuigen. Aanvankelijk zou de beerde koning der dieren zijn geweest, die later door den leeuwwerd onttroond.

Deze theorie heeft lang, tot over het midden der negen-riende eeuw, ja., tot nog op onze dagen, grooten bijval gehad.

Maar het verzet bleef niet uit. K. Müllenhoff, W. Scherer enE. Voigt bestreden haar in Duitschland, Paulin Paris in Frank-rijk. Dezen verklaarden den oorsprong van het dierenepos uitde Grieksche fabelen, die, in de kloosters bij het onderwijs ge-bruikt, tot didactische en satirische doeleinden werden aan

-gewend en episch-breeder verhaald. Zoo was het epische dieren-verhaal oorspronkelijk geestelijken -, monnikenhumor, waarvoor

de stof uit geleerde bronnen werd ontleend.Toen kwam L. Sudre, voorafgegaan toch reeds door Kaarle

Krohn ; met zijn Sources du Roman de Renart (1893), die de voor-

Page 97: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

95

naamste bronnen van de oudste dierenverhalen in het Franschwilde verklaren uit de folklore : uit dierensprookjes en dieren

-vertelsels, die bij het volk waren verspreid en waarvan de meesteinheemsch (Germaansch, Frankisch), enkele van vreemde, som-mige van Oostersche afkomst zouden zijn. Zoo waren de dieren

-verhalen, volgens hem, tot literatuur verheven sprookjes. Ditkwam de theorie van Grimm in zooverre te gemoet, als hierook Germaansche oorsprong wordt aangenomen ; volgens Sudre,echter niet meer dan volksvertelsels ; volgens Grimm, overblijf-selen en voortzettingen van oudere literatuur.

Steeds meer geleerden mengden zich van toen af in hetdebat. Gaston Paris, zoon van Paulin Paris, keerde door defolklore, met L. Sudre, een goed eind weegs tot Grimm terug.Hij nam eveneens als uitgangspunt voor het grootere epos die-renvertelsels aan, die echter eerst in de Xe eeuw, met de namen

-geving voor de dieren, literair- episch zouden zijn behandeld,in Lotharingen., in een verloren Latijnsch epos.

L. Foulet, een leerling van J. Bédier, die de theorieën vanzijn meester over het ontstaan van het chanson de geste alseen eigenaardige schepping van den Franschen geest, ook ophet dierenepos wilde toepassen, neemt in zijn Roman du Renard('9 1 4) uitsluitend geleerden oorsprong voor het dierenepos aan.Hij wijst alle folklorisme van de hand, en leidt de oudste Fran-sche dierenverhalen uit de geleerde fabelliteratuur af, en, daardeze daartoe onvoldoende blijkt, voornamelijk uit Isengrimus.Zoo is, volgens hem, Isengrimus het groote voorbeeld voor deFransche trouvères geweest, en heeft dit gedicht den aanstootgegeven tot geheel de dierenliteratuur in het Fransch en vandaarin de moderne talen.

Deze theorie houdt, in haar absoluutheid, geen steek.Reeds bij een oppervlakkige beschouwing stapelen zich de

moeilijkheden en bezwaren op (i).Zoo reeds dit voor de hand liggende, waarop trouwens

reeds gewezen -werd ; Isengrimus is een epos ; een afgerond,kunstvol gebouwd epos, uit verschillende avonturen tot een

(i) Foulet's theorie werd te onzent aanvaard door Salverda de Grave,een aanhanger mede van Bedier's opvattingen. Ze werd bestreden dooro. a. Walther Suchier, Ulrich Leo en vooral door Cart Moret ;sch. cl. diens.Altfranzösische Literatur, Halle, 1925, biz. 374 vlg.

Page 98: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 96 -

samenhangend geheel verbonden. Ware dit het voorbeeld voorde Fransche trouvères geweest, hoe komt het, dat geen enkelvan dezen t het heeft nagedaan ? De Fransche trouvères hebbenalleen losse verhalen gedicht ; die eerst veel later in den Romande Renart werden verzameld, Deze Roman is geen epos ; maaris en blijft een verzameling van afzonderlijke verhalen, zondereenigen organischen samenhang. Het epos Isengrimus moge degedachte om ze alle bijeen te brengen hebben opgewekt : zijblijven op zich zelf losse verhalen. Waaruit ook reeds volgt, datIsengrimus voor de meeste dichters van dierenverhalen in demoedertaal is onbekend gebleven ; wat trouwens nog van eldersblijkt, Zooals We verder zullen aantoonen.

Nooit is er, naar het voorbeeld van Nivardus, een uitvoe-rig, samenhangend, epos in het Fransch ontstaan, Nooit wer-den zelfs eenige van Nivardus' avonturen tot een episch-sa men-hangend geheel vereenigd. Nooit ook werd Isengrimus als geheelzelfs vertaald of naverteld.

Nivardus is geen voorbeeld voor de Fransche trouvèresgeweest.

De overeenkomst van Isengrimus met de Fransche dieren-verhalen blijft beperkt tot overeenkomst in de afzonderlijke,losse avonturen. Die overeenkomst moet het gevolg zijn : of-wel van de afhankelijkheid der Fransche trouvères van Isen-grimus ; ofwel van beider afhankelijkheid van een reeds bestaandedierenliteratuur. Nu wij weten dat Isengrimus geen voorbeeldis geweest voor een epos, wordt de eerste mogelijkheid reedsgevoelig geschokt, zoo al niet geheel ondermijnd : Isengrimusis ook geen voorbeeld geweest voor de afzonderlijke verhalen.

Wel komen ook deze verhalen, zelfs io of ii zoo men wil,in de Fransche branches voor. Maar, vooreerst, de overeen-stemming is vaak zeer algemeen, blijft beperkt tot het onder-werp en tot eenige bijzonderheden en omstandigheden, die uithet algemeene onderwerp kunnen worden verklaard. Of uit eengemeenschappelijke bron. Ook hier Weer, ware Isengrimus hetvoorbeeld geweest, dan zouden onze trouvères dit geleerdeepos, dat hun toch imponeeren moest, veel meer, ook in bijzonderheden, hebben nagevoigd.

Van alle avonturen door Nivardus in zijn Isengrimus op-genomen, is er één, dat zich dadelijk van de andere onderscheidt,dat niet uit een overlevering komt, maar door den dichter zelf

Page 99: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 97 —

werd uitgedacht, in navolging van een Latijnsch werk over dendood van Mohammed (i). Het is de dood van Isengrim doorde zeug Salaura. Veronderstel nu, dat onze Fransche trouvèresdoor geen literaire overlevering waren gebonden, dat zij voorhun werk niets vóór zich hadden dan Isengrimus, met, zoo menwil, de geleerde fabelliteratuur, hoe komt het weer, dat ze ookdit avontuur nooit hebben behandeld ? Er was toch niets dathen bond, niets dat er hen van weerhouden kon. Dan de over-levering, waartoe we, zoo ook hier weer, worden teruggevoerd.

Wel zijn er avonturen, inderdaad, die een merkwaardigeovereenkomst vertoonen ; zoodat reeds vóór L. Foulet, zelfsdoor L. Sudre, werd toegegeven, dat de behandeling in de volks-taal uit Isengrimus zou zijn overgenomen. Aldus b. v. reeds heteerste avontuur, dat in sommige plaatsen bijna vertaald schijntte zijn in Br. V. Wanneer men echter eenigszins aandachtigertoekijkt, dan blijken de afwijkingen nog merkwaardiger (2).Men begrijpt werkelijk niet, waarom de Fransche trouvère, diesommige omstandigheden uit Isengrimus zou hebben overge-nomen, andere, soms veel geestiger en schilderachtiger, totaalzou hebben verwaarloosd of gansch nutteloos gewijzigd.

En zoo is het overal : niet slechts in die avonturen, die al-leen een verre overeenkomst met Nivardus vertoonen, maarook in die, waarin de algemeene gang ongeveer dezelfde is.Met Nivardus als bron en voorbeeld staan we voor onoplosbareraadsels.

Om dit ééne punt hier nog te vermelden - in de oudste Fran-sche branches is er slechts spraak van geestelijke verwantschap

(i) Zie hierover L. Willems, o. c., blz. 70. E. Voigt had dien oor-sprong reeds ontdekt.

(2) Zie hierover L. Willems, o. c., blz. 38 vlg., die reeds een eerstezorgvuldige vergelijking van de avonturen in Isengrimus met de Renart-branches heeft ingesteld, waarmede, jammer genoeg, de geleerden weinigrekening hebben gehouden. Het werk van L. Willems schijnt velen on-bekend te zijn gebleven. Vgl. nu P. De Keyser, De Avonturen van Ysingrijnen Reinaert, Antwerpen, 1914, waar, blz. 66 vlg. de Fransche branche invertaling wordt meegedeeld. Hetzelfde onderwerp wordt door beide dich

-ters gansch anders behandeld. B. v. Isengrim schudt, in het Fransch, Rei-naert bijna dood, tot hij plots berouw krijgt, als de boer voorbijkomt ; de

plaagloop wordt ook nauwelijks beschreven ; de gedachten van den boerzijn gansch anders ; en zoodra Reinaert Isengrim met de hesp heeft zienwegloopen, spoedt hij er ook van door in het bosch.

Page 100: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— gg —

tusschen Isengrim en Reinaert ; in Isengrimus is Isengrim oom,Reinaert neef. Nogmaals, ware Isengrimus absolute bron en voor

-beeld, waarom die wijziging ? Hoe ze verklaard ? En zoo alge-meen?

Eerst in latere Renart-branches kan rechtstreeksche navol-ging van Isengrimus bewezen worden.

Nogmaals : Isengrimus is geen voorbeeld geweest ook voorde afzonderlijke verhalen.

Er dient nog rekening gehouden met de mogelijkheid,dat de nog bewaarde redacties der Fransche branches niet deoorspronkelijke zijn, maar omgewerkte, en wel onder den in-vloed van Isengrimus. Meer dan één toevallige overeenkomst,in een uitdrukking, een voorstelling, een toestand, zou aldus alseen latere omwerking kunnen verklaard worden. Dat deze mo-gelijkheid ook werkelijkheid is geweest, mag blijken uit branches,die toevallig in dubbele redactie zijn bewaard : in een Fransche,en in een uitheemsche, b. v. in Isengrines Not van Heinrich ge-naamd der Glichesaere. Dit heeft C. Voretzsch aangetoond. Hijheeft een studie gewijd aan de onderlinge vergelijking van Br. Vmet de bewerking er van in Isengrines Not en met het eerste avon-tuur van Isengrimus : In Isengrines Not ontbreken juist de stukkenvan overeenkomst met Isengrimus ; waaruit volgt, dat de nogbewaarde Fransche branche V niet de oorspronkelijke, doorHeinrich gekende en nagevolgde is, maar dat een oudere, ver-loren, redactie, de bron van Isengrines Not, later volgens Isengri-mus werd om- en bijgewerkt (i).

Bestonden die avonturen reeds in het Latijn, hoe komt hetdan, dat er geen enkel van is bewaard? In die klassieke taal had-den ze toch alle kans om opgeteekend en overgeleverd te worden.

Er zijn enkele Aesopische fabelen onder : die althans aanAesópus herinneren, maar zóó van heel verre, dat nauwelijksde kern is overgebleven en de behandeling een gansch andereis geworden. Doch vele ademen inheemsche, Gerrnaansche,lucht. Het avontuur van de vischvangst kan zelfs oorspronkelijkteruggaan op een aetiologische fabel : Waarom de beer g-een staartheeft ?

(i) C. Voretzsch. Altfranz. Literatur. Halle, 1925, blz. 374-383 metde daar vermelde litt.

Page 101: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 99 —

Nivardus heeft reeds in de volkstaal bestaande verhalenin zijn epos verwerkt.

Beschouwen we nu Isengrimus op zichzelf, dan blijkt ookweer, zonder den minsten twijfel, dat we hier met geen absoluutbegin hebben te doen.

De avonturen, waaruit Isengrimus bestaat, zijn niet organischuit elkander gegroeid. Het zijn verschillende avonturen metelkander verbonden door de hoofdpersonages, Isengrim en Rei

-naert, en op vrij kunstmatige wijze, van buiten af, aan elkandergeschakeld. Ware het epos door den dichter zelf, onafhankelijkvan het bestaande, ontworpen, ware hij vrij geweest in de schep

-ping van zijn werk, zou hij ze niet veel inniger, organischer, uitelkander hebben doen ontstaan : tot één groote handeling, ééngroot gebeuren, in verschillende tafereelen, alware het slechtszooals het Ecbasis Captivi, dat in dit opzicht een veel vasterstructuur vertoont ?

De avonturen van Isengrimus zijn twaalf losse, van elkanderonafhankelijke, op zich zelf staande verhalen. De dichter heeftze wel uitwendig en kunstmatig tot een eenheid samengebracht.Maar wij zien het uitwendig verband en wij zien de wijzigingen,die hij heeft moeten aanbrengen, om ze in het geheel te doenpassen.

Nivardus heeft elf reeds bestaande en literair behandelde —Want geen dier verhalen doet op zich zelf als een louter volks

-sprookje aan -- uitgekozen en in zijn epos verwerkt. Van denaanvang af stond hem het gansche plan duidelijk vóór den geest,zoodat hij toen reeds wist, welke avonturen hij door Bruunzou laten verhalen, omdat hij ze vóór het begin van zijn eigen ver-haal liet gebeurd zijn. Alleen het twaalfde avontuur heeft hijer aan toegevoegd als besluit.

Zoo wijst de aard zelf van dit epos er op, dat het uit reedsvoorhanden stof is samengesteld.

Dit moge, verder, blijken uit het feit, dat sommige avon-turen in de nog bewaarde Fransche redactie duidelijk als veel

Page 102: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— Ioo —

primitiever treffen, of dat onze dichter ze aanzienlijk heeft ge-wijzigd om ze in zijn epos te kunnen inschakelen.

Aldus b. v, het avontuur van Isengrim-landmeter. In dedaarmee overeenstemmende branche XX wordt verhaald, hoeIsengrim, na zijn avontuur met de merrie Rainsent, bij een boschkomt, waar hij het geblaat hoort van twee schapen, die elkanderin spel met hun hoorns bestookten. Isengrim verklaart hun on-middellijk, dat hij hen wil verslinden, Zij vragen hem., dat hijeerst hun geschil moge regelen omtrent een weide. Isengrimstemt er in toe : één der schapen zal van rechts, het ander vanlinks op hem aanloopen ; wie hem de eerste zal bereiken, zalhet grootere deel van de weide krijgen. Het jonge schaap komtnu geweldig op den wolf aangestormd, die omver valt: ; als hijop wil staan, wordt hij opnieuw, door het tweede neergeworpen.

Dit is heel wat eenvoudiger, en natuurlijker, dan het verhaalbij Nivardus ! Verder is er Reinaert gansch afwezig. Ook bijNivardus zou hij kunnen ontbreken. Maar onze dichter heefter hem mede verbonden, omdat hij het avontuur heeft voor

-gesteld, als door Reinaert zelf aangebracht, die Isengrim na zijnavontuurlijke vischvangst met zich wilde verzoenen, door hemeen lekkere prooi in 't vooruitzicht te stellen. Maar daarna isReinaert er feitelijk gansch overbodig en heeft de dichter zelfbijna zijn aanwezigheid vergeten ; vrij kunstmatig brengt hijhem weer op het einde te pas. Nivardus bewerkt klaarblijkelijkeen reeds literair voorhanden verhaal ; hij kan heel goed br. XXvóór oogen hebben gehad : het slot luidt ongeveer hetzelfde

Quatre costes li ont brisieA bien petit l'ont mort laissie

(XX, v '73 -74)•

seminecem deseruere lupum(II, 688).

De Bedevaart der dieren doet eveneens in het Fransch(br. VIII) als primitiever aan. Hier is het Reinaert zelf, die inde biecht bij een heremijt als raad ontvangt een bedevaart tedoen, en die, met Belijn den ram en Bernard den ezel, zich opweg begeeft. Ze zijn dus slechts gedrieën. Zij willen den nachtdoorbrengen in het bosch, in een nachtverblijf, dat aan Primaut,

Page 103: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- I01 -

hier de naam van den wolf, toebehoorde. Deze komt nu onver-wachts af : Bernard doet even de deur open en drukt ze tegenPrimaut, die door Belijn hevig wordt bestookt. Primaut sterft ;maar zijn weduwe daagt met honderd wolven op om hem tewreken. Nu klimmen ze gedrieën op een boom ; de ezel valt eraf, evenals het schaap, en doodt in zijn val vier wolven, waaropde anderen de vlucht nemen.

Dat dit eenvoudige, bijna nuchtere verhaal een bewerkingzou zijn van dezelfde episode in Isengrimus is haast ondenkbaar.Om dit alleen nog te vermelden : van het lugubere maal, datIsengrim met de drie wolfskoppen wordt opgediend, is hier ner-gens spraak. Nivardus zal voor zijn avontuur een soortgelijkprimitief verhaal hebben gekend, dat trouwens zeer oud kanzijn geweest : het is een variante op het thema van het verbondder zwakken tegen den sterke (i).

In het avontuur van Reinaert met den haan Sprotinusziet men duidelijk, dat Nivardus hier een reeds bestaand, ouderverhaal eenigszins kunstmatig in zijn epos heeft ingelascht.Hij stelt het voor, alsof Sprotinus, na het avontuur met Isengrimop de bedevaart, plotseling den vos is gaan wantrouwen om zijnslimheid en dan maar liever de bedevaart opgeeft en naar huiskeert. Reinaert zet hem achterna en ontdekt hem in een schuur.Blijkbaar werd deze schikking uitgedacht, omdat in het avon-tuur dat Nivardus nu wilde behandelen, Reinaert en de haanalleen optraden. Zoo heeft hij weer kunstmatig het verband metde bedevaart gebroken, om dit ander oud avontuur te kunnenverhalen.

In het Fransch (br. II) wordt het verhaal geheel andersingeleid ; al vertoont het in zijn algemeenen gang groote over-eenstemming. Chantecler, zoo heet hier de haan, laat zich even-eens verleiden en zingt, waarop Reinaert zich op hem werpten hem meesleurt. Maar de vrouw van den pachter heeft hetgezien ; en met de honden en de knechten zet ze den vos achter-na. Op raad van Chantecler legt Reinaert zijn buit even neer,om zijn achtervolgers iets toe te roepen (toch weer wat anders

(i) Zie L. Willems, o. c., 5o vlg.: met de verwijzing naar L. Sudre,die den oorsprong van dit verhaal in het verbond der zwakken heeft aan -getoond.

Page 104: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 102 --

dan in 't Latijn) en de haan maakt er gebruik van ome te ont-snappen.

Nivardus laat zijn haan op een boom vliegen. De vos vluchtin 't Bosch, houdt een lange strafrede tegen zijn tanden, vindtde schors, die hem de gedachte ingeeft van den vredebrief enkeert er mee tot Sprotinus terug. Deze zit nog altijd op zijnboom. Dit alles dient tot niets anders dan tot verband met eennieuw avontuur : het avontuur van den vos met de mees, zoo-als het in 't Franseh, ook in br. II, wordt verhaald ; maar datbij Nivardus het tweede a von tuur van den vos met Sprotinuswordt. Nivardus heeft eenvoudig de mees veranderd in denhaan : en op die wijze twee oorspronkelijk verschillende avon-turen, waarin Reinaert zelf verschalkt werd, tot een enkele her-leid.

Ook hier verraden de overgangen zelf telkens opnieuw datonze dichter werkt met reeds voorhanden stof :met avonturendie reeds vóór hem bestonden en die hij in zijn epos met deverdere, noodzakelijke wijzigingen, tracht in te schakelen.

Het avontuur van Isengrim met den ruin Corvigaar levertnog een treffend bewijs voor ons betoog. In de Fransche brancheXIX ontmoet Isengrim de merrie Rainsent en stelt haar voor hemgezelschap te houden : hij zal haar veel geluk en vrede schenken.Rainsent verontschuldigt zich, door voor te wenden det eendoorn in haar poot haar het gaan belet ; wil Isengrim dien uit-trekken, dan zal ze gaarne voort in zijn gezelschap blijven. Isen-grim, verheugd, wil het doen, met het gevolg dat Rainsent hemmet een hoefslag neervelt.

Nivardus heeft dit verhaal gekend. Hij heeft de merrietot een ruin gemaakt, omdat hij dien voor de door hem bedachtelist behoefde : Corvigaar gal Isengrim voorstellen zijn tonduurte vernieuwen, want hij is geheime barbier der monniken ;voor een schuine, schunnige zinspeling had hij daartoe een ruinnoodig. Nivardus laat Isengrim aan Corvigaar voorstellen, hemzijn vacht te geven : omdat het avontuur in zijn epos komt nahet avontuur, waarin Isengrim zijn vacht voor den zieken ko-ning had moeten afleggen. Zoo verkreeg hij een gemakkelijkenovergang. Dat ook het avontuur in het Fransch veel primitieveris, behoeft geen betoog.

In de overlevering die Nivardus heeft gekend (waarvan in vele branches wordt gewaagd?) moet het avontuur

Page 105: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 103-

van Isengrim met de twee schapen (Isengrim-landmeter) innigmet het voorgaande, van Isengrim en de merrie, zijn verbondengeweest. Zoo laat ook Nivardus hier nog een avontuur volgen s

van Isengrim met den ram Joseph. Doch daar hij het motiefIsengrim-landmeter reeds vroeger had gebruikt, maakt hij erhier iets geheel anders van : dat wel eigen schepping zal zijn.Zoo werkt de traditie op de samenstelling van ons epos. En ookhier mengt de dichter Reinaert in het verhaal, alleen om Isen-grim tot het avontuur aan te Zetten : hoewel hij, ook hier weer s

verder niet in de handeling zelf optreedt. In het Fransch is hijtotaal afwezig. Hij diende hier weer als verband.

De wijzigingen, . die Nivardus heeft aangebracht in hetavontuur van de buitverdeeling, laten ook weer een voorbeeldveronderstellen dat hij navoigt. In de nog bewaarde Franschebranche XVI zijn het de leeuw en Isengrim, die, op jacht,Reinaert ontmoeten en hem uitnoodigen hen te vergezellen. BijNivardus blijft Isengrim nu thuis, tot de gevilde vacht weeris aangegroeid. Ook is het Reinaert, die geheel het avontuurheeft op touw gezet om den herstellenden Isengrim opnieuwin 't ongeluk te storten en hem verder onschadelijk te maken.Het verhaal der Fransche branche is, duidelijk genoeg, primi-tiever en de wijzigingen dienden om het avontuur in het eposin te schakelen.

Het avontuur van Isengrim's eed op de relikwieën is nietin een nog bewaarde Fransche branche overgeleverd ; doch hetmoet reeds vóór Nivardus hebben bestaan. Want er wordt inhet Fransch wel op gezinspeeld. Hier is het echter Primaut,Isengrim's broeder, die Reinaert trouw en vriendschap wilzweren op het graf van een heilige. De ezel komt er niet in voor.Nivardus heeft er hem ingebracht, omdat hij den wolf zich voorzijn vacht reeds had laten wenden tot het paard, tot den ramJoseph, zooals later nog tot de zeug Salaura. Daaraan erkent menweer den bewerker, die bestaande avonturen opneemt en wij-zigt volgens de vereischten van zijn werk.

Zoo worden wij steeds tot dezelfde conclusie gedrongenIsengrimus is geen voorbeeld geweest.

***

Het was ons doel niet, in deze enkele bladzijden de ver-

Page 106: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

— 104 —

houding van Isengrimus tot den Roman de Renart in bijzonder-heden aan te tonnen. Wij wilden alleen uit enkele voorbeeldenhet bewijs brengen, dat Nivardus reeds bestaande avonturenmoet hebben gekend, die hij voor zijn epos heeft gebruikt. Ditblijkt nu ook uit de overgangen, en dan uit de wijzigingen, diehij heeft aangebracht, om ze in zijn werk in te schakelen ; evenals uit het meer primitieve karakter van sommige branches, diehij heeft na gevolgd.

Het is voor mijn doel onverschillig, of alle avonturen (be-halve de laatste) reeds vóór Nivirdus bestonden, zooals L. Wil-lems wil, dan wel of een paar eigen vinding zouden zijn vanonzen dichter, al zijn wij eerder geneigd L. Willems hieringelijk te geven. Het is eveneens onverschillig, of Nivardus eenen ander avontuur misschien alleen uit de mondelinge over-levering heeft geput. Als het maar vaststaat, dat hij sommige,wij althans meenen alle, uit een literaire traditie heeft over-genomen. En dit blijkt toch ook voldoende uit bovenstaand be-toog. Wij meenen zelfs, dat Isengrimus niet alleen niet de voor

-naamste bron is geweest voor de Fransche trouv eres, zooalsL. Foulet leerde, wat ook reeds uit de veel primitiever vormenvan sommige verhalen kan blijken, maar dat in feite de invloedvan Isengrimus zelfs op de remanieurs niet zoo heel groot is ge-Weest.

Isengrimus is, in 't bijzonder, het oudste epos, Waarin dedieren ons met hun naam worden voorgesteld. Maar ook datis gansch gewis geen vinding van onzen dichter. Neem b. v.de allereerste verzen .

Egrediens silva mane Ysengrimus, ut escamJejunis natis quaereret atque sibi,

Cernit ab obliquo Reinardum currere vulpem,Qui simili studio ductus agebat fiter.

Al dadelijk wordt ons Isengrim voorgesteld. En nog welals een reeds door allen bekend personage. De dichter hoeftniet eens te zeggen : Ysengrimus lupus. Hij zegt Isengrimus zon-der meer. Wanneer hij ons elders dieren voorstelt, wier namenniet zoo algemeen waren bekend, dan draagt hij er zorg voor

Page 107: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

_ Io5_

ons telkens te zeggen wie ze zijn. B. v. het begin van B. IV :

Orandi studio . loca visere sacra volebatCaprea cum sociis Bertilianà suis.

Hier is het : de geit Bertiliane. En verder, bij de opsommingvan hare gezellen heet het telkens : Rearidus cervus, Berfriduscaper ; Carcophas asinus enz. Noemt hij hier Isengrimus, zondermeer, dan is dit, omdat Isengrim niet meer diende voorgesteldte worden, omdat ieder lezer en hoorder wist wie Isengrimwas.

Daaruit alleen reeds zou kunnen, ja moeten blijken, dathet dierenverhaal niet door Nivardus voor het eerst episch-literair werd behandeld ; dat er vóór hem reeds dierenverhalenin omloop waren, waaruit Isengrim als wolf algemeen bekendkon zijn. Indien de eigennamen kenmerkend zijn voor literair -epische behandeling, dan waren vóór Nivardus reeds lang zulkeliteraire epische verhalen verspreid.

Was deze overlevering een Fransche ? De onmiddellijke,misschien ; maar de verwijderde was een Frankische. Vooreerst,waren eerst de Fransch- schrijvende trouvères met het gevenvan eigennamen begonnen, zouden ze werkelijk wel zoo speci-fiek Germaansche namen hebben uitgekozen ? Men zegt, dathet navolging was van het chanson de geste. Maar werkelijkin het chanson de geste, zooals in een Chanson de Roland, tref

-fen de eigennamen nog slechts zeer weinig of in 't geheel nietals Germaansch : Roland, Olivier, Turpin, Ganelon, en Charle-magne En hoe komt het, dat de leeuw, die toch van oudshervoorkomt, reeds in de ook bij de Franken vroegbekende fabelvan den zieken leeuw, nooit een Germaanschen naam draagt?maar steeds een sprekenden naam : Nobel, Lion ; in ons eposRufanus, geen eigennaam. En hoe komt het, dat de onderge-schikte, later in de dierenverhalen opgenomen en vaak uit deAesopische fabel ontleende dieren, wel een Franschen naamontvangen ?

Isengrim is, bovendien, een naam, die in 't Fransch derXIIe eeuw zoo goed als uitgestorven was. In het Fransch wordtde slot-M tot N, volgens de phonetische wetten dier taal en heetde wolf gewoonlijk Isengrin. Daarom wil L. Willems ook Isen-grinus spellen : hij beschouwt den vorm Isengrimus als on-mogelijk in Vlaanderen, in de XIIe, XIIIe eeuw : omdat men in

Page 108: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- io6 -

't Fransch uitsluitend den vorm met N aantreft, en, zoo volledigik zijn redeneering, geheel ons dierenverhaal onder Franscheninvloed staat, van Fransche afkomst is (i).

Nu hebben, wei is waar, de meeste handschriften van onsepos den vorm met N. Maar het voornaamste handschrift Aheeft den vorm met M (2) : het was vroeger in het belit vande abdij van St, en bevindt zich thans in de Universi-teitsbibliotheek te Luik. Of het ook te St. Truiden geschrevenwerd, weten wij niet. Maar zelfs de handschriften die doorgaansmet N spellen, verraden toch nog soms de oorspronkelijke M,namelijk in de spelling Isengrimigenae (IV, 744 ; V 709, 716).De Fransche invloed heeft zich hier reeds sterk doen gelden.Schreef Nivardus zelf isengrinus? Dan zou hij uitsluitend inde Fransche overlevering hebben gestaan. Maar wij geloovenhet niet. En in ieder geval : hij schreef, merkwaardiger wijzegenoeg, den naa m van den vos overal Reinardus, niet, zooalsin het Fransch Renardus.

De handschriften spellen den naam op verschillende wijzeReinardus, Reynardus, Raynardus, Reynaerdus,. Reynhardus;maar steeds met den klank ei. De vorm Renardus komt slechtsenkele malen een paar kopiisten in de pen, naast, zelfs bij hen,een vorm met ei. Reinardus is ongetwijfeld Frankisch

Waaruit volgt : dat de namengeving in het dierenepos vanFrankischen oorsprong is.

Het dierenverhaal werd oorspronkelijk literair door Fran-ken behandeld, vóór de Fransche trouvères het in de X.Ije eeuwovernamen en Nivardus zijn Isengrimus dichtte.

Was dit in het Latijn ? Dan zou er ons wel iets van zijnovergeleverd : in het Latijn toch hadden zulke verhalen allekans om te worden opgeteekend en bewaard

Daarom in de volkstaal En, zegden wij, literair Dit zouuit al het voorgaande voldoende moeten blijken Nivardus zelfheeft niet meer uitsluitend uit sprookjes, uit volksvertelsels,uit de folklore geput hij gebruikte literaire bronnen, die opFrankische bronnen teruggingen.

Waren deze ten minste dan slechts sprookjes, vertelsels,

(i) O. c., biz. 150 vlg.(2) Ook nog het hs, f, dat echter slechts spreuken Uit Isengrimus be-

vat Proverbia Isengrimi.

Page 109: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 1 07 -

folklore ? Wij meenen, dat ook deze oud - Frankische verhalenreeds literaire pretenties hadden : de namengeving, die hiermoet gebeurd zijn, is er ons borg voor, Zeer vroeg kunnen deFranken aan hun dierenverhalen een literairen vorm hebbengegeven. Trouwens, welk verschil is er tusschen een volks -vertelsel en een literair verhaal? Vooral in een tijd toen de lite-ratuur nog zoo goed als ongeschreven was en mondeling uithet geheugen werd voorgedragen? Waar houdt daar het sprookje,het vertelsel, op en begint het verhaal?

Hoe stellen wij ons nu de wording van ons dierenepos voor ?Van oudsher hebben de Germanen, de Franken, dierenver-

halen, fabels, gekend. Gregorius van Tours verhaalt, hoe in554 koning Theodebald een door hem zelf verzonnen fabel voor-droeg : van een slang, die, in een met wijn gevulde flesch gekro-pen, zich zóó dik dronk, dat ze er niet meer uit kon, zoolangze niet weer alles had teruggegeven. Fredegarius, Gregorius'voortzetter, verhaalt, hoe bisschop Lesio, van Mainz, in 612,koning Theodorik van Neustrië tot volharding in zijn strijd tegenzijn broeder aanzette, door hem een « rustica fabula », een bijhet volk verspreid verhaal, voor te houden : van den wolf, diezijn jongen, toen zij begonnen op jacht te gaan, op een heuvelte zamen riep en hun zegde : Zoover gij van hier uit kunt zien,weet dat gij geen vrienden hebt, dan alleen enkele verwantenvolhardt in wat gij begonnen hebt. Fen « rustica fabula », ennog wel verbonden met het zoo kenmerkend Germaansch mo-tief der maagschap. Dezelfde Fredegarius heeft nog de fabelvan het hert zonder hart : hoe de leeuw het hert doodt, waarvande vos dan het hart steelt ; als nu de leeuw bij den maaltijdhet hart verlangt, antwoordt de vos, dat het geen hart heeft.Fen fabel van Aesopischen oorsprong, die ook later nog meer-malen voorkomt (i).

Sedulius Scotus in zijn dierengedicht « De quodam ver-bece a cane discerpto » en in zijn «De falso juridico » zinspeelt

(i) Deze bekende fabelen kan men in elke uitvoerige literatuurge-schiedenis aantreffen, b. v. bij Ehrismann, Gesch. der d. Lit, bis zum Aus-gang des Mittelalters, f, 1914, blz. 566 vlg.

Page 110: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- io8 —

op enkele fabelen en op dierenverhalen met avonturen van denvos. Dit was te Luik, in het midden der IXe eeuw (i;). In hetbegin der XIe eeuw heeft Egbert van Luik in zijn leerboek

Fecunda ratis » een twintigtal fabelen, waarin wolf en vosgaarne optreden, bijeengebracht, te , zamen met het sprookjevan Roodkapje bij de jonge wolven.

De Franken kunnen die verhalen, althans sommige, uithun Indo-Germaansche afstamming op hun tochten hebbenmedegedragen, zoodat zij in hun kern overeenkomst met. Aeso-pische fabelen kunnen vertoonen of naar Aesopische fabelenzijn nagevolgd. Maar Theobald's fabel was in ieder geval eigenvinding en Lesio's fabel een « rustica fabula », een vertelsel bijhet volk verspreid ; evenals wel vele van Fgbert's vertelsels, dieimmers vooral volksvertelsels opnam en dan ook Lesio's fabel,met Roodkapje's sprookje, bevat (2). En het verhaal heeft deFranken steeds meer geboeid dan de zedenleer, die meestalslechtst wordt gesuggereerd.

In al deze oudere verhalen speelt de wolf een voornamerol, doch eveneens de vos. In de sporen van dierenverhalen,die wij in de IXe eeuw bij Sedulius Scotus hebben kunnen op-halen, speelt de vos zelfs de hoofdrol. Het zijn sporen van ver

-halen, die later in het dierenepos hun neerslag hebben gekregen ;en die hier reeds, bij Sedulius een neiging tot cyclusvormingvertoonen, nog wel om den vos. Niet de wolf, wel de vos schijntde hoofdpersoon van dien ouderen cyclus te zijn. Bij zoo ver,dat niet de wolf, doch de vos optreedt als de wolf van liet evan-gelie : in schapenvacht.

Of de dieren in de verhalen uit dien ouderen cyclus reedseigennamen hadden, weten wij riet ; er wordt immers ookslechts op gezinspeeld. Maar wanneer Sedulius Scotus zelf eendierenverhaal schrijft, dan geeft hij toch zijn ram een naamen noemt hem « Tityros ».

(z) Over deze zoo belangrijke zinspelingen zie mijn opstel in VMA.1ß43. Het oudste dierenverhaal in de letterkunde der Nederlanden.

(2) Lesio's fabel in I, v. 1303-1310 : de Lupo quod nullum haberetamicum ; hier ook stijgt de wolf op een heuvel, ziet om zich heen en jam-mert, maar voor zich zelf alleen, dat hij nergens vrienden heeft ; de fabelheeft haar kern verloren. Het sprookje van Roodkapje ; If, 472-485.

Page 111: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 109 -

In hun aanraking met het christendom en met de oud La-tijnsche beschaving, maakten de Franken ook kennis met defabelliteratuur, zooals die door Avianus, door Phoedrus en daar-Uit door Romulus Imperator was ontwikkeld. Deze kwam huneigen genoegen aan dierenverhalen te gemoet. Zij stelden er deanook groot belang in. De fabelliteratuur drong bij hen spoedigin de scholen door. Zij Zette tot de literaire behandeling van deinheemsche dierenvertelsels aan, en werkten oudere fabels naareigen geest en opvatting om. De oudste dierenverhalen in 't La-tijn van de Europeesche letterkunde zijn Alcuinus' Versus degallo, Gedicht van den haan, en Paulus Diaconus' Vanden ziekenLeeuw : beide gedichten van mannen, die verblijf hielden aanhet hof van Karel den Groote. De kern er van is Aesopisch;maar de behandeling is Germaansch.

Ook is het door de Franken, dat het breed-epische dieren-verhaal, ten onderscheide van de fabel, voornamelijk beoefendwerd fr zoodat met recht mag worden gezegd, dat het dierenver-haal als zoodanig een schepping van de Franken is. Het oudstbewaarde dierenverhaal is dat van Sedulius Scotus, zijn De ver-bece a cane discerpto : een herol-komisch verhaal, dat geen fabel-stof verwerkt, doch een voorvalletje uit 's dichters eigen erva-ring bevat. Wat later, in de eerste helft der xe eeuw (930-940),in den tijd toen ook het heldenlied epische behandeling kreegmet Waitharius, kwam te St Evre bij Toul, in Lotharingen, heteerste Uitvoerig dierenepos tot stand, de Ecbasis Captivi : eenschooloefening van een jongen monnik ; die uitheemsch goedUit de fabelliteratuur met toch ook veel inheemsch goed ver-bindt. Tot in 1148-49 te Gent Nivardus zijn Isengrimus dichtte.

Dat is de literatuur van de school. Maar ook de scops, dedichters in de volkstaal, zullen zich spoedig tot het bewerkenvan zulke dierenverhalen hebben gezet : van Aesopische fabelen,maar ook van inheemsche vertelsels. Zoodat hier van den be-ginne af klassieke en inheemsche stoffen door elkander kunnenzijn bewerkt. Zoo kon reeds Sedulius Scotus zinspelen op aller-lei dierenverhalen, die in zijn tijd in Lotharingen in omloopwaren een eerste kern van een cyclus om den vos. En zal Se-dulius, zal vooral de jonge dichter van Ecbasis Captivi zich niettot het bewerken van hun stof hebben gezet, om het om henheen bloeiende dierenverhaal in de volkstaal een hoogere wij-

Page 112: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- I I 0 --

ding te geven ? omdat het dierenverhaal tot het gemoed derFranken sprak ?

In de scholen en in de handen van geschoolden kreeg dewolf steeds een belangrijker rol. Onder den invloed van hetEvangelie werd hij de wolf in schaapsvacht : net zinnebeeldvan den schraapzuchtigen en vraatzuchtigen herder, van denvraatzuchtigen en dommen monnik. Het dierenverhaal werdallegorie, werd werktuig van satire.

Doch naast die geschoolde, geleerde traditie liep die vande scops in de volkstaal. Waarschijnlijk was hier vos het hoofd

-personage, Wat hij er steeds gebleven is. Weldra., als parodieof navolging van het heldenlied en van het opkomende: chansonde gestes, kregen ook de dieren hun eigennamen en traden zeop als helden. Wanneer dit is gebeurd, weten w j niet ; dochzeker nog in de Frankische traditie en vóór de twaalfde eeuw.Misschien reeds vóór den tijd van Sedulius Scotus.

Ook de geromaniseerde Franken hebben hun dierenver-halen niet opgegeven. Om een eerste kern, die reeds in de IXeeeuw schijnt te hebben bestaan, hebben zich andere gevormd ;die nu door hen in hun nieuwe taal werden behandeld en diein de elfde, twaalfde eeuw, bij den toenmaligen bloei van deFransche letterkunde, door de ook aan de scholen vaak gevormdetrouvères, op schrift werden gebracht en aldus overgeleverd.

Zoo is het dierenverhaal als zoodanig een Frankische schep -ping, niet van geleerden alleen in het Latijn, maar ook vanscops in de volkstaal. Deze volkskunst, met haar grooterevreugde aan het verhaal zelf dan aan de leer, schijnt zelfs denaanstoot te hebben gegeven. De geleerde, schoolsche traditiemag meer aan de fabel hebben ontleend ; de scop meer aan deinheemsche verhalen, al heeft ook hij de fabel niet verwaarloosd.

Uit deze literatuur in de volkstaal is het, dat Nivarduseen keus heeft getroffen van verhalen, die hij tot zijn epos heeftverbonden. Hij staat feitelijk veel meer in de volkstraditie, alsluit hij door zijn opvatting van den wolf als monnik bij de ge-leerde aan. Zoodat zich zijn verhalen ook in de: volkstraditiealle terugvinden, buiten het laatste. Uit zijn Isengrimus mogendan latere volksdichters een en ander hebben overgenomen,en oudere verhalen omgewerkt. Maar alles, dunkt ons, wijst erop, dat de invloed van Nivardus op de volksliteratuur uiterst

Page 113: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- III ---

gering is geweest ; dat deze integendeel haar ontwikkeling bijnageheel buiten Isengrimus om heeft voortgezet.

De geleerde traditie zal wel stilaan de volkstraditie grooten-deels hebben verdrongen. Maar, bij de hooge vlucht, die decultuur in Noord - Frankrijk had genomen in de XIe eeuw en bijhet aanzien dat de Fransche taal daardoor had gewonnen, warenhier althans de gunstige omstandigheden geschapen voor debeoefening van het dierenverhaal ook als literaire kunst. Teonzent schijnt alle nationale kunst voor de schittering van dezoo heerlijk en veelzijdig zich ontwikkelende Fransche in de((lingua romana te zijn ondergegaan. Nivardus zelf is in zijngeboorteland volslagen onbekend gebleven. Putte hij zelf uitFransche, of putte hij nog uit Frankische overleveringen? Devorm Isengrimus, met M, in 't bijzonder de vorm Reynarduslaten eerder het laatste veronderstellen.

Tot besluit, in 't kortWat de studie van den oorsprong van het dierenverhaal

in de Westersche letterkunde steeds bemoeilijkt, is het inter-nationaal karakter van de fabel. Wat is bij de Franken inheemsch?Wat is vreemd, Oostersch ? Zeker eigen aan de Franken wasde << Lust am Fabulieren ». Bij hen is dan ook het dierenverhaalontstaan en werd het gaarne beoefend. Werd die Lust eerstdoor de Aesopische fabelen opgewekt ? Of hadden de Frankenzelf reeds hun eigen fabels en verhalen ? Dat de school, de ge-leerdheid, vooral met Aesopische overleveringen heeft gewerktis begrijpelijk. Maar het wil mij voorkomen, dat een volkschetraditie moeilijk kan geloochend worden. Lesio's « rustica fa-bula » met den bepaald Germaanschen inslag, vele althans vanEgbert's vertelsels ; de zinspelingen bij Sedulius Scotus latenzich moeilijk anders verklaren. De namengeving, en aldus deepische behandeling dier verhalen, moet ook bij de Frankenzijn begonnen. De zinspelingen bij Sedulius wijzen reeds opcyclusvorming nog wel om den vos, die hier hoofdpersonageschijnt te zijn. En de verhalen die deze kern uitmaken zijn vandien aard, als later door de Fransche trouvères met voorliefdeworden behandeld. Zij keeren dan ook hier terug. Het is alsof

Page 114: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- 112 -

de eerste kern van den lateren Roman de Renart reeds in Se-dulius' tijd was gevormd.

Ook dunkt mij, zijn Sedulius' zinspelingen, waarop tot nogtoe weinig gewezen werd, van het grootste belang in deze zaak.

Deze volksche traditie kan door de geleerde traditie voort-durend zijn gecontamineerd en beïnvloed : door de opnamevan Oostersche stoffen ; door de voorstelling van den wolf inschaapsvacht ; door de satire ; ja, de epische behandeling zelfstamt, zooals voor het chanson de geste, grootendeels uit deschool ; tenzij het heldenlied hier meer voorbeeld is gebleven.

Daarom moet nog geen Germaansche dierensage, in denzin waarin Grimm's theorie gewoonlijk wordt voorgesteld, aan-genomen worden : dierensage, als overblijfselen, nawerkingen,brokstukken van een groot Germaansch dierenepos, dat' zouvoortgeleefd hebben in de ziel der Germanen en hun, verbeel-ding hebben gevoed. Het is voldoende, dat hun scops, hundichters, ook het dierenverhaal hebben beoefend, en dat zijonder den invloed van de Aesopische fabel er zich steeds meerop zijn gaan toeleggen, waardoor de Aesopische fabel zelf bijde Franken vlijtiger is gaan beoefend worden.

Page 115: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

VIJFDE HOOFDSTUK

Ter dateering van Isengrimus

Er worden in ons gedicht verschillende tijdgenooten ge-noeand

Anselmus, bisschop van Doornik (van z 146-49) ; Walterabt van Egmont (van r i o tot 1161); Balduinus, abt van Lies-born (van 1130 tot 1161) ; de H. Bernardus (109 1 ~ 11 53) ; pausEugenius III (van z 145 tot z z 53). Nog anderen worden evenvermeld, zonder dat blijkt dat ze tijdgenooten waren, o, a.de beroemde Parijsche geneesheer Obizo, overleden in z z 39.Op gelijktijdige gebeurtenissen wordt eveneens gezinspeeld, in't bijzonder op een grooten vloed in Friesland, en op het ongeluk-kig einde van den tweeden kruistocht (11 47-1148).

Mone, die geen vroegeren vloed kende, dan dien van i 163,plaatste het werk omstreeks 1164. Grimm ontdekte er een vroe-geren, in z z 3 5 ; en dateerde het gedicht omstreeks i i 50- i i 55•B. Voigt, die nog een vloed vond in z 143, liet onzen dichter aanden arbeid zijn tusschen z 146 en z 148 : voornamelijk om watover den tweeden kruistocht wordt gezegd in B. VII : zulkeklachten en zulke verwijten aan het adres van den paus moestennog onder den indruk der gebeurtenissen zijn geschreven.

L. Willems echter ontdekte nog een zinspeling op een ge-lijktijdige gebeurtenis in het v. 200 van B. V. Hij meende dathier een geschil werd bedoeld tusschen den koning van Frank-rijk en den bisschop met de gemeente van Beauvais in de jaren1149-1153. Hij stelde derhalve voor ons gedicht te dateeren tus-schen 1151-1152.

In al deze zinspelingen is er ééne, die den doorslag moetgeven : die op Anselmus, bisschop van Doronik. Ze komt voorin B. V, in een der felste satirische plaatsen van geheel het epos.

Maar Doornik overtreft nog Rome in vurigheid,110 Sinds haar Anselmus tot het heil der hemelen leidt.

Tot op het levend vleesch heeft hij de vacht onttrokken,Die goede herder, van de schapen, van de bokken.o Zoo die één van mijne tanden wezen wou,Wat les in 't bijten hij zijn broeders geven zou !

i 15 Omloopend, als een hongerige leeuw de hekken,

Page 116: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 1 14 -.

Zijn kerken, raat hij slechts wat hij niet kan ontdekken.Wie minder dan 't gebodene geeft, of 't moog'lijk isOf niet, verbeurt, geschorst, het recht der heilige Mis.Met zooveel roovers als hij tanden heeft voor wachten,

120 Laat hij 't herstel niet toe der eens gestolen vachten.Hij vliegt vooruit, en zou meer rooven dan hij vond !Helaas ! Hij vindt niets meer te rooven al in 't :rond !Hij treurt, dat hij die wijs van rooven niet kan keerenMaar ziet geen ander kwaad, dat 't rooven zou onteeren,

Reinaert stelt hier zijn tanden bisschop Anselmus als voor-beeld : zij mogen leeren bijten, rooven en vasthouden zooals hij.De bisschop, zoo heet het, trouwens zeer ten onrechte, plundertzijn kerken uit, laat niet eens toe dat ze zich eenigszins zoudenherstellen, en wil steeds nog meer rooven dan hij kan. vinden.Alles staat in den tegenwoordigen tijd : dien moeten zijn tandenvolgen, niet dien lappendrager van een Bernard van Clairvaux.

Hieruit is duidelijk, dat Anselmus toen nog in 't levenwas. Welnu, hij was bisschop van z 146 tot Augustus I 1 49•Het vijfde boek van ons epos, ten minste, werd dus vóór dientijd geschreven.

Dan kunnen de verzen III, 5o7-8

Inter pontificem Geroldum teque vicissimPer consanguineam dic mihi quaesó fidem.

slechts een later toevoegsel zijn : « door de trouw van uw bloed -verwantschap met bisschop Gerold, zeg het mij ; » zegt Rei-naert daar tot Isengrim. Zij ontbreken ook in de meeste hand-schriften of werden, in een paar, in den rand als toevoegsel,bijgeschreven. In Gerold ziet men Anselmus' opvolger : Gerar-dus, vroeger abt van Villers, die bisschop werd van Doornik(1 149-1166). De invectieve tegen Anselmus werd al te klaar

-blijkelijk nog tijdens diens leven geschreven.Er is dan de zinspeling op het rampspoedige einde van

den tweeden kruistocht. Reeds in 1148 drong het nieuws hier-van in het Westen door.. Van belang is het, juist op te merkenwat onze dichter erover zegt. Het begint B. VII, 465 met dewoorden .

Mocht zoo de daad, waardoor de paus den SicilianenDe christenheid verkocht, in eender uitvaart tanen !

Page 117: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

- 115 -

locht de paus, die de kruisvaarders aan de Sicilianen verkocht,op gelijke wijze als Isengrim in schande ondergaan. Het gaatover het, door Nivardus zeer ten onrechte aan Eugenius IIItoegeschreven verraad tegenover de kruisvaarders . de pauszou zich door het goud van den koning. van Sicilië hebben latenomkoopen, om de kruisvaart niet over Sicilië en Zuid-Italië,doch over Constantinopel te laten afleiden, wat de kruisvaardersaan de hinderlagen der Grieken en ten slotte aan den onder-gang zou hebben overgeleverd. En daarover gaat het nu verder ;over niets anders.

Is er misschien reeds ergens spraak van een nieuwen kruis-tocht, waartoe in i i 5o werd besloten en waarvan de H. Eernar-dus de leiding zou hebben ? Zoo stelt het L. Willems voor (i)„die Isengrimus iets later wil dateeren.

Laat Nivardus ergens een « alarmkreet » hooren tegen eennieutwen kruistocht ? Verzet hij zich ook maar met één woord,tegen een nieuwe onderneming, die even rampspoedig als devoorgaande zou afloopen ? Nergens. Klaarblijkelijk was er, toenhij B. VII dichtte, nog geen spraak van een nieuwen kruistocht.Was er wel spraak van geweest, hoe zou Nivardus, die hierzoo scherp tegen den paus uitvaart, er tegen hebben gewaar -schuwd ! Voornamelijk daar die nieuwe kruistocht door den-zelfden paus Eugenius III in i i 5o werd aanbevolen en doordenzelfden H. Bernardus zou gepredikt worden.

Zoo moet B. VII geschreven zijn vóór Mei I15o : op 7eMei van dit jaar werd te Chartres de vergadering gehouden,waarop tot een nieuwen, kruistocht besloten werd.

Werpt men nu op, dat er toch een zinspeling zou zijn opdie nieuwe onderneming, omdat Nivardus, die den H. Bernar -dus in B. V, 26 met lof had vermeld om zijn belangloosheid,in B. VI, 89 spottend op hem zinspeelt, waar de ram Josephvan Isengrim zegt dat hij bekend is als een Bernardus in hetgapen, Bernardus hiandi, wat zou zinspelen op den spotnaamdien Bernardus bij zijn vijanden om zijn welsprekendheid hadsummus magister hiandi, dar zou moeten bewezen worden, datNivardus niet op een plaats den heilige om zijn belangloozen,maar ijdelen arbeid kon prijzen, en op een andere hem door eenvan zijn personages om zijn welsprekendheid eenigszins ironisch

(i) L. Willems, o. c., 49.

Page 118: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

--rz6—

laten vermelden. Ten hoogste zou er uit volgen, dat de uitdruk-king den dichter in de pen is gekomen bij een eerste opwellingvan wrevel op het nieuws van den mislukten kruistocht ; zoodatboek VI in T 148 zou geschreven zijn.

Wanneer wij echter zien, dat er in B. VI nergens verderop die mislukte onderneming wordt ingegaan, dat in B. VIIplotseling, onverwachts, en bij een vrij kunstmatige aanleiding,de verbittering om den rampspoedigen afloop en om het ver

-raad van den paus zich uitstort, dan voelen wij ons eerder ge-neigd aan te nemen, dat eerst bij het dichten van B. VII Ni-vardus van deze gebeurtenissen heeft gehoord, dat dus B. VIInog in 1148 is tot stand gekomen.

In ieder gev 1 moet Isengrimus, waarvan B. V ten laatstein 't begin van 1149 werd gedicht — het kan ook vroeger, in1147 of 1148 reeds, zijn geweest — nog vóór Mei i i 5o, vóórhet besluit tot een nieuwen kruistocht, zijn voltooid. E. Voigtmeende in den winter van z 148; laten we zeggen in 1 148 of1149.

L. Willems (i) echter wil het epos een paar jaren laterdateeren : 1151 - 1152. Hij meent namelijk een zinspeling ont-dekt te hebben op gebeurtenissen uit die jaren. In het avontuurvan de buitverdeeling vraagt de leeuw aan Reinaert, wie hemzoo goed had leeren deelen. Reinaert antwoordt .

Degene van wien ik nog veel te leeren droom,Die, hier en elders, me al mijn wijsheid gaf, mijn oom

waarop de leeuw aandringt .

Hoe komt het dan, dat hij bij 't deelen nu versaagde ?

en Reinaert antwoordt

't Was om die van Beauvais, dat hij 't zoo wijs niet waagde.

letterlijk :

Propter Belvacos non fuit ausus idem (VI, 290).

(i) O. c., blz. 14 vlg.

Page 119: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

-- "7 -

In i 149 was Hendrik, monnik van Clairvaux en broeder vanden koning van Frankrijk, Lodewijk VII, bisschop van Beauvaisgeworden. Ben van zijn eerste daden was, aan sommige edelende uitbetaling van cijnsen te weigeren, dat zij van zijn zwakkerevoorgangers hadden verkregen. Deze edelen wendden zich totden koning, en wonnen hem voor hun zaak ; terwijl de bisschopden steun vond van het kapittel en van de gemeente zelf. Daar-op dreigde de koning tegen de stad op te rukken en haar te ver

-woesten. Maar door de tusschenkomst van Joscelinus, bisschopvan Soissons, van Suger, abt van St. Denis en raadsman vanden koning, vooral van de koningin Adelaïde, werd de vredetusschen den koning en zijn broeder hersteld. Reeds in 1151

kwam de koning zijn broeder ter hulp in een geschil met degemeente ; al duurde de strijd tegen de edelen nog voort totin 1152.

Zoo verklaart L. Willems het vers : « indien Isengrim erniet in geslaagd is den buit behoorlijk te deelen, dan is het om-dat hij het lot van die van Beauvais vreesde, die ook om de ver

-deeling van cijnsen 's konings toorn bijna hadden opgeloopen ».Maar ook aldus verklaard blijft het vers duister. De koningvraagt immers waarom Isengrim den buit niet zoo wijs heeftkunnen verdeelen als Reinaert, hoewel Reinaert beweerde dathij al zijn wijsheid van zijn oom had. En dan zou Reinaert ant-woorden : « Hij heeft het niet gewaagd zoo wijs te verdeelen,om niet het lot van Beauvais te ondergaan, om nl, niet metuw toorn bedreigd te worden. » Maar dan juist had hij wijsmoeten verdeelen 1 zooals Reinaert.

Of het vers zou geheel ironisch zijn bedoeld : « een wijzeverdeeling, zooals die van Beauvais voorstonden, zou slechtsde woede van den koning hebben ontketend. » En dan zou Rei

-naert insinueeren, dat de verdeeling van den buit door Isen-grim in feite wijs was, de zijne echter alleen wijs, als vleierijvan den koning. Dan zou echter Nivardus het gedrag van denbisschop goedkeuren : wat toch weer niet in zijn aard lag; daarhij in het weigeren van die cijnsen weer een bewijs moest zienvan de schraapzucht van dien kerkvoogd.

De koning begrijpt Reinaert's antwoord ook niet. En zoogaat hij voort .

Dus, hij begreep zelf slecht wat leerend hij beweert,

Page 120: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

.-- 118 -

En hoeft een leeraar zelf, die u en anderen leert!

waarop Reinaert zijn eerste antwoord verduidelijkt

Weet ge, arme koning, niet, dat slaapkoorts deze tijdenBedwelmt ? Wie anderen helpt, kan vaak voor zich niet: strijden.

letterlijk : wie voor anderen iets vermag, vermag vaak voor zichzelven niets. Ook deze verduidelijking past niet in de verklaringvan L. Willems, Men zou dan veeleer verwachten, dat: Reinaertbedoelde : « Uit vrees voor die van Beauvais heeft Isengrimniet met zijn gewone wijsheid verdeeld. »

Er kan een zinspeling in liggen, die ons nu ontsnapt. Voigtverklaarde : als nabuur en geestgenoot van die van Beauvaishad hij wel de goede leer, maar ontbrak het hem aan volhar-ding, om tot de daad over te gaan. » Van de Picardiërs gold hetspreekwoordelijk, dat zij bij 't begin van den strijd. « hardi »waren, maar ten slotte « couardi ». Maar Beauvais ligt: nog nietin Picardië.

Men krijgt den indruk, dat zoo iets bedoeld zal zijn alsUit ijdele vrees voor die van Beauvais heeft Isengrim het niet

gewaagd wijs te verdeelen en u, koning, uw rechtmatig deelte laten toekomen. » In Beauvais nu was de gemeente ingerichtmisschien een woelige gemeente, die vaak partij koos tegen denkoning, zooals trouwens uit de door L. Willems aangehaaldefeiten blijkt. En zoo zou het een zinspeling zijn op de vreesvan velen om partij te kiezen tusschen gemeente en koning.

In ieder geval, zelfs indien op de door L. Willems vermeldegebeurtenissen gezinspeeld werd, dan nog kon het vers geschre-ven zijn in 1149, onmiddellijk onder den indruk van de tus -schen de gemeente Beauvais en den koning gerezen veete.

Maar voor een duistere zinspeling mogen wij nooit dezekere uitkomsten opgeven ; en die zijn : dat Boek V nog ge-schreven werd tijdens het leven van bisschop Anselmus, en B.VII vóór ii 5o, vóór het jaar nl. dat tot een nieuwen kruistochtwerd besloten.

Wij behouden derhalve voor de voltooiing van ons eposhet jaar 1149.

Page 121: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

INHOUD

Ter orienteering . . . 5

HOOFDSTUK I : Nivardus. Zijn nationaliteit . . . . 9

HOOFDSTUK II: Zijn persoonlijkheid . . . . . . . 35HOOFDSTUK III: De Dichter . . . . . . . . . . 59

HOOFDSTUK IV: De plaats van Isengrimus in de ontwikke-ling van het dierenepos . . . . . . . • • • • 94

HOOFDSTUK V: Ter dateering van Isengrimus s 13

Page 122: HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN · 2010. 5. 6. · HT VRT DRNP N D LTTRND DR NDRLNDN NR VN TR N VRD DR Prf. Dr. J. VN RL, . J. Ld dr n. Vl. d vr Tl n Lttrnd. Tr rntrn. nr rd n rt

TN. 6260

V. DRUKKERIJ ERASMUS GENT 1 L