Hoofdstuk 1 De diode

25
Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 1 Hoofdstuk 1: De diode 1: Algemeenheden en terminologie 1.1: Halfgeleidermateriaal Halfgeleiders zijn materialen met een elektrische geleidbaarheid die tussen deze van de echte geleiders en deze van de isolatoren varieert. De halfgeleidertheorie bewijst onder meer zijn nut bij de fabricage van diodes, bipolaire transistoren, FET’s, MOSFET’s, diacs, triacs, GTO’s … In deze cursus zullen we ons beperken tot de studie van diodes en bipolaire transistoren. De halfgeleidertheorie zelf zal uitgebreid behandeld worden in de cursus fysica van Dr. J. Vanderhaeghen. Meer informatie kunt u eveneens vinden op het internet via de websites http://khbo.be/fysica/links.html en http://jas2.eng.buffalo.edu/applets/index.html . Wij richten ons vooral op de praktische eigenschappen en toepassingen van de halfgeleiders. We besteden minder of geen aandacht aan hun interne structuur en theoretische werking. In de elektronica gebruikt men tegenwoordig vooral silicium (Si, atoomgetal 14) als halfgeleidend element. Vroeger gebruikte men hoofdzakelijk germanium (Ge, atoomgetal 32). Merk op dat zowel Si als Ge vier elektronen bezitten op hun buitenste schil. Met intrinsiek Si of Ge bedoelt men gewoon zéér zuiver Si of Ge. N-materiaal is intrinsiek Si of Ge dat moedwillig verontreinigd of gedopeerd werd met een element met 5 elektronen op de buitenste schil. Men gebruikt bijvoorbeeld fosfor (P), arsenicum (As) of antimoon (Sb) en noemt deze verontreinigingen vaak “donors”. P-materiaal is intrinsiek Si of Ge dat moedwillig verontreinigd of gedopeerd werd met een element met 3 elektronen op de buitenste schil. Men gebruikt bijvoorbeeld boor (B), aluminium (Al), gallium (Ga) of indium (In) en noemt deze verontreinigingen vaak “acceptors”. In beide gevallen is de verontreinigings- of dopatiegraad zeer klein: typisch 1 op 10 6 tot 10 8 bij Si (dit betekent dat er slechts 1 vreemd atoom aanwezig is per 10 6 tot 10 8 Si- atomen). De concentratie van ongewenste verontreinigingen moet vanzelfsprekend nog kleiner zijn zodat men inderdaad moet uitgaan van zéér zuiver Si (of Ge). 1.2: De diode P N Figuur 1.1: PN-junctie

Transcript of Hoofdstuk 1 De diode

Page 1: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 1

Hoofdstuk 1: De diode

1: Algemeenheden en terminologie

1.1: Halfgeleidermateriaal

Halfgeleiders zijn materialen met een elektrische geleidbaarheid die tussen deze vande echte geleiders en deze van de isolatoren varieert. De halfgeleidertheorie bewijstonder meer zijn nut bij de fabricage van diodes, bipolaire transistoren, FET’s,MOSFET’s, diacs, triacs, GTO’s … In deze cursus zullen we ons beperken tot destudie van diodes en bipolaire transistoren. De halfgeleidertheorie zelf zal uitgebreidbehandeld worden in de cursus fysica van Dr. J. Vanderhaeghen. Meer informatie kuntu eveneens vinden op het internet via de websites http://khbo.be/fysica/links.html enhttp://jas2.eng.buffalo.edu/applets/index.html . Wij richten ons vooral op de praktischeeigenschappen en toepassingen van de halfgeleiders. We besteden minder of geenaandacht aan hun interne structuur en theoretische werking.

In de elektronica gebruikt men tegenwoordig vooral silicium (Si, atoomgetal 14) alshalfgeleidend element. Vroeger gebruikte men hoofdzakelijk germanium (Ge,atoomgetal 32). Merk op dat zowel Si als Ge vier elektronen bezitten op hun buitensteschil. Met intrinsiek Si of Ge bedoelt men gewoon zéér zuiver Si of Ge.

N-materiaal is intrinsiek Si of Ge dat moedwillig verontreinigd of gedopeerd werd meteen element met 5 elektronen op de buitenste schil. Men gebruikt bijvoorbeeld fosfor(P), arsenicum (As) of antimoon (Sb) en noemt deze verontreinigingen vaak “donors”.

P-materiaal is intrinsiek Si of Ge dat moedwillig verontreinigd of gedopeerd werd meteen element met 3 elektronen op de buitenste schil. Men gebruikt bijvoorbeeld boor(B), aluminium (Al), gallium (Ga) of indium (In) en noemt deze verontreinigingenvaak “acceptors”.

In beide gevallen is de verontreinigings- of dopatiegraad zeer klein: typisch 1 op 106

tot 108 bij Si (dit betekent dat er slechts 1 vreemd atoom aanwezig is per 106 tot 108 Si-atomen). De concentratie van ongewenste verontreinigingen moet vanzelfsprekendnog kleiner zijn zodat men inderdaad moet uitgaan van zéér zuiver Si (of Ge).

1.2: De diode

P N

Figuur 1.1: PN-junctie

Page 2: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 2

De samenvoeging van een stukje P-materiaal met een stukje N-materiaal doet een PN-overgang of m.a.w. een PN-junctie ontstaan. Bij een dergelijke PN-junctie is er eensmal overgangsgebied (bvb. 1 �m of smaller) tussen een P-zone en een N-zone.In de toegepaste elektronica wordt een dergelijke PN-structuur een diode genoemd.Een diode heeft een anode en een kathode en heeft aldus twee aansluitdraadjes. Desymbolische voorstelling van een diode is hier weergegeven.

De anode-aansluiting (A) is aan de P-zone en de kathode-aansluiting (K) is aan de N-zone.

In de handel zijn vele types diodes te koop. De specifieke kenmerken voor eenbepaalde diode worden door de fabrikant verstrekt in de datasheets. Achter aan decursus zijn een aantal datasheets (van diverse fabrikanten) afgedrukt. Daar vindt uonder meer de datasheets voor de veel gebruikte diodes 1N4001 tot en met 1N4007.Ook daar kunt u de zonet vermelde symbolische voorstelling terugvinden.

1.3: De hoofdeigenschap van een diode

De hoofdeigenschap van een PN-junctie of diode is dat zij de elektrische stroom goedkan geleiden (doorlaten) in de richting van A naar K, doch niet (of nagenoeg niet) inde richting van K naar A (let op de pijl die in het diode-symbool verweven zit). Deonderstaande schakelingen illustreren deze hoofdeigenschap overduidelijk.

De schakeling bestaat uit een batterij welke een gelijkspanning van 6 V levert, eendiode en een gloeilamp L. (bvb. een fietslampje van 6 V en 0,1 A)

P NA K

Figuur 1.2: De diode

A K

6 V L

I

Figuur 1.3: Diode in doorlaat gepolariseerd

-

+

Page 3: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 3

In de bovenstaande figuur is de diode in doorlaat gepolariseerd: A is positief tenopzichte van K zodat er stroomgeleiding is van A naar K. Men zegt dat de diodevoorwaarts (“forward”) gepolariseerd is. De diodestroom vloeit ook door de lampzodat deze oplicht.

Indien de diode anders gepolariseerd is, krijgen we de volgende situatie:

In de bovenstaande figuur is de diode in sperrichting gepolariseerd: A is negatief tenopzichte van K zodat er geen stroomgeleiding is van K naar A. Men zegt dat de diodeinvers (“reverse”) gepolariseerd is. Er vloeit dan ook geen diodestroom door de lampzodat deze niet oplicht.

Merk bij de twee bovenstaande figuren op dat het niet de diode is die de stroom doetvloeien. Het is de batterij die bepaalt welke potentiële stroomzin er kan vloeien(namelijk van + naar -). De polariteit van de diode bepaalt dan of deze stroom ookeffectief vloeit of niet.

Een diode is goed te vergelijken met een vloeistofklep die zich opent bij de enestroomzin, doch de tegenovergestelde stroomzin verhindert (denk aan eenéénrichtingsklep of terugslagklep).

2: Verband tussen de diodestroom en de diodespanning

Voor de precieze betekenis van de diodestroom IAK en de diodespanning UAKverwijzen we naar de eerste kandidatuur en de onderstaande figuur.

A KIAK

UAK

Figuur 1.5: Diodestroom en diodespanning

K A

6 V L

I � 0

Figuur 1.4: Diode invers gepolariseerd

-

+

Page 4: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 4

In de huidige paragraaf zullen we aandacht besteden aan het verband tussen IAK enUAK. Het verband tussen IAK en UAK zullen we zowel bestuderen met behulp van eenformule als met behulp van een grafische voorstelling. Dit verband zal de eerdervermelde hoofdeigenschap van de diode duidelijk maken.

2.1: De ideale diode (PN-junctie)

Bij ideale diodes (PN-juncties) geldt onderstaand verband tussen IAK en UAK: (dezeformule wordt bewezen in de cursus halfgeleiderfysica van Dr. J. Vanderhaeghen)

Hierbij is:IAK : de door de junctie vloeiende stroom (eenheid: A)UAK : de over de junctie staande spanning (eenheid: V)Tj : de junctietemperatuur (eenheid: K)q : de lading van het elektron (= 1,6 10-19 C)k : de constante van Boltzmann (=1,38 10-23 J/K)IS : de verzadigingssperstroom (eenheid A)

Bij het bekijken van de bovenstaande formule blijkt dat IAK � -IS indien UAKvoldoende negatief is. Bijgevolg is IS de sperstroom (stroom van K naar A, negatieveIAK) die door de junctie loopt bij voldoende grote sperspanning (zoals verder blijkt ishiervoor een sperspanning van 1 V ruimschoots voldoende).

De sperstroom IS is uiterst klein, (bijvoorbeeld IS = 10-11 A = 10 pA) bijkamertemperatuur (Tj � 300 K). Zoals later zal blijken, stijgt deze IS fors bijtoenemende Tj.

Bij kamertemperatuur (Tj � 300 K) wordt (k Tj / q) = 0,026 V zodat geldt dat:

Als bovendien UAK �� 0,026 V dan geldt tenslotte bij benadering dat:

( )I I eA K S

q U A Kk T j= -1

( )I I eAK S

UAK= -0 1,0 2 6

I I eAK S

UAK= 0,026

Page 5: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 5

2.2: Geleide oefening

Bereken de junctiestroom IAK voor diverse waarden van UAK. Voor UAK-spanningentussen 0 V en 1V kunt u rekenen met tussenstappen van 0,1 V. Tussen 0,2 V en 0,7 Vkunt u eventueel tussenstappen van 0,05 V nemen. Bereken ook IAK voor negatieveUAK waarden.

Vergelijk uw berekende waarden met de onderstaande tabel.

Stroom door theoretische PN-junctie:

UAK (V) IAK (A)

-100 -1,00E-11 Erg kleine stromen-10 -1,00E-11 (negatief)-1 -1,00E-11

0 0,00E+00 Nul

0,1 4,58E-10 Erg kleine stromen0,2 2,19E-08

0,25 1,50E-070,3 1,03E-06

0,35 7,02E-060,4 4,80E-05

0,45 3,29E-04 Praktische 0,5 2,25E-03 stroomwaarden

0,55 1,54E-02

0,6 1,05E-010,65 7,20E-010,7 4,93E+00

0,8 2,31E+02 Erg grote stromen0,9 1,08E+04

1 5,05E+05

Zet nu uw bekomen resultaten uit in een grafiek. Een ruwe schets van wat u moetbekomen vindt u in Figuur 1.6.

Interpreteer de bekomen grafiek. De grafiek zal u onder meer de betekenis van deverzadigingssperstroom illustreren.

Page 6: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 6

Vergelijk later de nu bekomen grafiek (welke hoort bij de theoretische PN-junctie) inFiguur 1.6 met de praktisch opgemeten grafieken uit de volgende paragraaf.

2.3: Praktische Si- en Ge-diodes

De reële diode-grafiek (verband tussen UAK en IAK) wijkt af van deze van detheoretische junctie in Figuur 1.6.

Deze afwijkingen zijn onder meer te wijten aan- de ongewenste onzuiverheden in het werkelijke halfgeleidermateriaal- de elektrische weerstand van de N- en P-zones en hun aansluitingen- het zener-effect en het lawine-effect (zie later).

Inderdaad, praktische diodes hebben typisch een grafiek zoals hieronder weergegevenin Figuur 1.7. In het eerste kwadrant vindt u de doorlaatkarakteristiek en in het derdekwadrant vindt u de sperkarakteristiek. De karakteristiek van de Si-diode is in vollelijn getekend en de karakteristiek van de Ge-diode is in streeplijn getekend.

Houd wel in uw gedachten dat Figuur 1.7 niet op schaal getekend is. Zo is in doorlaatslechts een spanningsbereik van UAK voorzien van 0 V tot 0,8 V, terwijl er in sper eenspanningsbereik getekend is van 0 V tot –500 V.

UAK

IAK

1 V

500 kA

Figuur 1.6: Spanning-stroom-karakteristieken van ideale PN-junctie.

UAK

IAK

0,7 V

5 A

Page 7: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 7

Ook de stroom-as is niet op schaal getekend. In voorwaartse richting is eenstroombereik van IAK voorzien van 0 A tot 1 A, terwijl er in sper een veel kleinerstroombereik getekend is. Inderdaad de verzadigingssperstroom bij de Si-diode is vande grootte orde 1 nA = 10-9 A. Bij de Ge-diode is de verzadigingssperstroom van degrootte orde 1 �A = 10-6 A. Dus bij een Ge-diode is de verzadigingssperstroommerkelijk groter dan bij een Si-diode.

2.4: Statische en dynamische karakteristieken

Bij het opmeten van de spanning-stroom-karakteristiek van een diode is het nodigonderscheid te maken tussen statische en dynamische karakteristieken.

Indien een stroom IAK gedurende een zekere tijd door de diode stroomt, zal er eenwarmte-ontwikkeling in de diode plaats vinden zodat de junctietemperatuur Tj stijgt.Indien een voldoende grote IAK voldoende lang door de diode vloeit, kan Tj tot verboven de omgevingstemperatuur Tomg (vaak ook genoteerd als Tamb) komen.

De evolutie van de junctietemperatuur Tj als functie van de tijd is geschetst in Figuur1.8. Hierbij valt op dat in het begin de temperatuur Tj vrij snel stijgt doch dat nadienverzadiging optreedt. Dit betekent dat na voldoende lange tijd Tj een regimewaardebereikt.

UAK

IAK1 A

Figuur 1.7: Spanning-stroom-karakteristiek van Si- en Ge-diode.

-500 V

0,8 V

SiGe

Page 8: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 8

Wel moet opgelet worden dat IAK niet te groot is, want hierdoor zou Tj te hoog wordenwat tot beschadiging van het halfgeleidermateriaal zou leiden.

Indien bij elke meting van de spanning-stroom-karakteristiek gewacht wordt totdat dejunctietemperatuur zijn regimewaarde bereikt heeft, dan bekomt met de zogenaamdestatische grafieken. Dit betekent dat bij het opmeten van de grafieken Tomg constant is,doch de junctietemperatuur Tj is geen constante. Inderdaad, als UAK en IAK groter zijn,dan is de Tj die zich in regime instelt ook groter.

Men kan IAK ook zeer snel (bvb. binnen 1 ms) van 0 tot de maximale waarde (hier 1A) opvoeren zodat Tj nagenoeg constant blijft. Ten gevolge van de thermischetraagheid kan Tj niet noemenswaardig stijgen in deze zeer korte tijd. In dit gevalbekomt men de zogenaamde dynamische grafiek. De opname moet voldoende snelgebeuren wat de hulp vereist van een snel meetapparaat zoals een geheugen-oscilloscoop of een snelle XY-recorder.

De dynamische diodegrafiek verschilt lichtjes van de statische diodegrafiek. Voorlopigverwaarlozen wij deze verschillen. De invloed van de temperatuur op de diodegrafiekwordt later afzonderlijk behandeld.

3: Bespreking van de diodekarakteristiek

Zowel de grafieken als de formule tonen duidelijk dat de diode inderdaad alleen goedkan geleiden (grote IAK-waarden) als UAK en IAK positief zijn (diode in voorwaartsepolarisatie: A positief t.o.v. K, stroomrichting van A naar K). Dit is zichtbaar in heteerste kwadrant van de spanning-stroom-karakteristiek.

Bij negatieve UAK (diode in inverse polarisatie: A negatief t.o.v. K) blijft dediodestroom zéér gering en geleidt de diode nagenoeg niet. De situatie is anders indiende doorslagspanning (bvb. –500 V) overschreden wordt, dan is er wel een groteinverse stroom. Dit is zichtbaar in het derde kwadrant van de spanning-stroom-karakteristiek.

Tj

Tomg

tijd

Figuur 1.8: Evolutie van de junctietemperatuur

Page 9: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 9

Na een onderscheid gemaakt te hebben tussen het eerste en het derde kwadrant,bekijken we nu het eerste kwadrant in detail. De bespreking van het derde kwadrantvolgt dan later.

3.1: Diode bij voorwaartse polarisatie

De diode begint slechts goed te geleiden (grote IAK-waarden) als de diodespanningUAK voldoende groot is. Dit is duidelijk zichtbaar op de onderstaande statische grafiekvan een praktische Si-diode bij kamertemperatuur (voorwaarts gepolariseerd).

In dat verband definieert men in de toegepaste elektronica de break-point-voltage (ookvaak threshold-, offset-, of cut-in-voltage genoemd). Deze break-point-voltage wordtkortweg genoteerd als BPV. De BPV is de diodespanning UAK waarbij de diodestroomIAK één procent van de maximaal toegelaten waarde bedraagt.

In het bovenstaande voorbeeld is de BPV = 0,6 V. Dit is de UAK die nodig is om eenIAK gelijk aan 10 mA te doen vloeien (1% van 1 A).

Praktisch kan men de BPV ook beschouwen als de minimaal benodigde diodespanningUAK om de diode goed in geleiding te brengen (IAK loopt namelijk stijl op in functievan UAK wanneer UAK > BPV).

Voor Si-diodes bedraagt de BPV ongeveer 600 mV. Ge-diodes hebben een duidelijklagere BPV van ongeveer 200 mV.

UAK

IAK1 A

0,8 V

Si

0,6 V

10 mA

Figuur 1.9: Karakteristiek Si-diode

Page 10: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 10

Onder de BPV (UAK < BPV) geleidt de diode zeer weinig (diodestroom kleiner dan 1%van de maximum toegelaten waarde) waardoor het in veel praktische toepassingenmogelijk is de diode te benaderen door een onderbreking of “open schakelaar”. Ditbetekent dat men rekent alsof de diodestroom gelijk is aan nul zodat de diodeelektrisch gezien een onderbreking is.

Boven de BPV (UAK > BPV) stijgt de diodestroom zeer snel bij toenemendediodespanning. Denk hierbij aan de exponentieel stijgende grafiek en de bijhorendeformule bij de ideale PN-junctie en de vorm van Figuur 1.9 bij de praktische diode.

De spanning over de diode moet, ook bij de grootste toegelaten diodestromen, steedskleiner dan 1 V blijven (zie grafiek). De weerstand van de diode is dan relatief gering.In ons voorbeeld is deze weerstand slechts 0,8 �. Inderdaad, bij UAK = 0,8 V vloeit demaximale diodestroom gelijk aan 1 A (ga dit zelf na: R = UAK / IAK).

Omdat voor voldoende grote IAK de weerstand R van de diode zo klein is, benadertmen de diode door een doorverbinding of “gesloten schakelaar”.

3.2: Belangrijke opmerkingen

Vooraleer tot de bespreking van de invers gepolariseerde diode over te stappen,sommen we eerst nog een aantal relevante opmerkingen op in verband met devoorwaarts gepolariseerde diode.

Als de diode voorwaarts (“Forward”) gepolariseerd is, dan noteert men dediodespanning vaak als UF i.p.v. UAK. De diodestroom noteert men als IF i.p.v. IAK(index F voor Forward).

Bij een praktische diode mag een bepaalde IF- (en dus UF-) waarde niet overschredenworden. De diode neemt inderdaad een vermogen P = UF IF op. Dit vermogen wordtbijna volledig in warmte omgezet. De diode- of junctie-temperatuur (Tj) stijgthierdoor. Om de warmteontwikkeling te beperken, moeten IF en UF beperkt wordenomdat Si-structuren defect raken boven 150 °C tot 200 °C. Ge-structuren rakenbeschadigd boven 90 °C tot 125°C (inwendige temperaturen). Bij een 1N4007bedraagt de maximaal toegelaten IF (IFmax) 1 A. Dit kunt u verifiëren in datasheetswelke opgenomen zijn in deze cursus.

Bij de meeste Si-diodes (uitzondering: zie volgende item) bereikt UF ongeveer 0,8 Vtot 0,9 V bij de maximaal toegelaten diodestroom IFmax. Dit is trouwens zichtbaar op deeerder gegeven diodegrafiek. Meestal wordt de diode niet gebruikt bij IFmax maarslechts bij merkelijk lagere IF-waarden. Dit betekent dat UF meestal beperkt blijft tot0,8 V of zelfs minder. Reeds vanaf zeer kleine IF-waarden (vanaf 1% van IFmax) staatreeds ongeveer 0,6 V (de BPV) over de diode. Bij vrijwel alle gebruikelijke IF-waarden (diodestromen van 1% tot ongeveer 70% van IFmax) zal de diodespanning UF

Page 11: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 11

tussen de 0,6 V en de 0,8 V gelegen zijn. Er wordt dan ook slechts een fout vanhoogstens 0,1 V gemaakt (in veel praktische schakelingen is dit een verwaarloosbarefout) als we de volgende vuistregel hanteren:

Bij de gebruikelijke (voorwaartse) diodestromen staat over een geleidende Si-diode een spanning (UAK of UF) van ongeveer 0,7 V.

Bij de gebruikelijk (voorwaartse) diodestromen staat over een geleidende Ge-diodeeen spanning (UAK of UF) van ongeveer 0,3 V.

Een uitzondering op wat zonet vermeld is, vormen de zeer “zware” diodes. Dit zijndiodes die speciaal ontworpen zijn om (mits koeling m.b.v. koelplaten) zeer hogevoorwaartse stromen te kunnen verwerken. Bij deze zeer zware diodes kan IFmax enkeletientallen tot enkele honderden Ampères groot zijn. Bij deze hoge stromen kan UFoplopen tot 1 à 1,5 V, of zelfs nog meer. Hierbij is het duidelijk dat de vuistregel vanhierboven (UF � 0,7 V bij geleidende Si-diodes) hier niet meer geldig is.

3.3: Diode bij inverse polarisatie

Bij inverse “reverse” polarisatie zijn UAK en IAK negatief (dus A is negatief tenopzichte van K en de stroom loopt van K naar A). De stroom IAK is hier wel zéér klein.Zo vloeit er bij een diodespanning van UAK = -200 V (Si-diode) bijvoorbeeld eenstroom IAK = -5 nA = -5 10-9 A.

In plaats van te stellen dat de diodespanning UAK = -200 V, zegt men vaak dat deinverse diodespanning UR = 200 V. (UR : inverse diodespanning met de index R van“reverse”)

In plaats van te stellen dat de diodestroom IAK = -5 nA, zegt men vaak dat de inversediodestroom IR = 5 nA. (IR : inverse diodestroom met de index R van “reverse”)

Bij het bekijken van het verloop van IR in functie van UR op de grafiek blijkt dat:

Indien men de inverse diodespanning UR langzaam opdrijft vanaf nul (oorsprong vande grafiek), dan stijgt de inverse diodestroom IR eerst mee met de toenemende UR.Zeer spoedig (reeds vanaf geringe UR-waarden) stagneert deze IR-toename. De quasihorizontaal verlopende grafiek toont inderdaad dat IR haast onafhankelijk wordt vanUR (slechts zeer geringe toename van IR bij nochtans fors stijgende UR). Men zegt datIR zich stabiliseert op zijn zogenaamde verzadigingswaarde IS. Merk wel op dat tengevolge van de ongewenste onzuiverheden in het halfgeleidermateriaal de IS-waardevan de reële diodes merkelijk hoger is dan deze van de theoretische juncties (bvb. 10-8

A i.p.v. 10-11 A).

Bij iedere diode loopt er dus ondanks de sperpolarisatie toch een zeer kleine stroomdoor de diode. Daar deze stroom meestal hoogstens enkele nA bedraagt bij Si-diodes

Page 12: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 12

en hoogstens enkele �A bij Ge-diodes, is hij in vele praktische schakelingenverwaarloosbaar klein (zeker bij Si-diodes).

In vele praktische schakelingen benadert men de diode dan ook als een onderbrekingof een “open schakelaar”. Men rekent alsof de diodestroom nul is en dus alsof de diodeelektrisch gezien een onderbreking is (zoals dit het geval was bij een voorwaartsgepolariseerde diode met een UF = UAK < BPV).

Blijven wij UR verder opdrijven, dan bereiken we een zekere kritische waarde, dedoorslagspanning. Vanaf deze doorslagspanning UD, neemt IR plots zeer sterk toe alsUR verder stijgt. Men zegt dat de diode “doorslaat”. In de eerder afgedrukte Figuur 1.7bedraagt UD ongeveer 500 V. Het is duidelijk dat de grafiek in de omgeving van UDovergaat van een horizontaal naar een quasi-vertikaal verloop. Tussen de beidegrafiekdelen bevindt zich de overgangsknik die scherp (hoekig) is voor Si-diodes enmeer “afgerond” bij Ge-diodes.

We herhalen het, in het doorslaggebied neemt IR zeer sterk toe bij zeer geringe UR-toenames. De grafiek verloopt daar dus quasi-vertikaal. Voor zeer uiteenlopende IR-waarden blijft UR nagenoeg constant. Deze bijzondere eigenschap zal toegepastworden bij de zogenaamde zenerdiodes. De verklaring van het hierboven beschrevendoorslagverschijnsel volgt verderop in de cursus.

Wij merken nog op dat de doorslag geen enkele beschadiging van de diode tot gevolgheeft als men de diodestroom IR hierbij beperkt (eventueel door inschakeling van eenexterne weerstand) tot voldoende kleine waarden. Voor een meer volledige uitlegverwijzen we opnieuw naar de bespreking van de zenerdiodes.

Bij de al eerder vermelde Si-diode 1N4007 bedraagt de doorslagspanning minstens1000 V. Verifieer dit op de datasheets welke achteraan opgenomen zijn in deze cursus.Men zegt dat de 1N4007 een 1 A / 1000 V-diode is. Dit betekent dat door deze diodein doorlaat stromen IF tot 1 A mogen vloeien (IFmax = 1 A), terwijl er in sperspanningen UR tot 1000 V over deze diode mogen staan zonder dat deze doorslaat.

De hierboven getekende diodegrafieken (en hun bespreking) gelden in principe slechtsbij kamertemperatuur. Bij andere temperaturen krijgen diodes afwijkende grafieken enandere karakteristieke spanningen en stromen (ander BPV, andere IS, andere IR, andereUD …). De soms zeer belangrijke temperatuursinvloed wordt later in deze cursusafzonderlijk behandeld.

3.4: Diodespecificaties

Vaak geven de fabrikanten (in de datasheets) een aantal specificaties op dieonontbeerlijk zijn bij de keuze van een gepaste diode. Het nut van deze specificatieszal pas verder in de cursus duidelijk worden. We sommen ze echter nu al op.

Page 13: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 13

In verband met de voorwaartse stromen vermelden we:

IFM : De maximaal toegelaten waarde van de constante voorwaartse gelijkstroom.

IFRM : De maximaal toegelaten waarde van de herhalende voorwaartse piekstroom.

IFSM : De maximaal toegelaten waarde van een eenmalige voorwaartse piekstroom.

Verder zijn er ook:

IF(AV)max : De maximaal toegelaten gemiddelde waarde van de voorwaartse stroom genomen over een ganse periode (20 ms).

IF(RMS)max : De maximaal toegelaten effectieve waarde van de voorwaartse stroom.

In verband met de inverse spanningen vermelden we:

VRWM : De maximaal toegelaten waarde van de periodieke inverse spanning.

VRRM : De maximaal toegelaten waarde van een herhalende inverse piekspanning.

VRSM : De maximaal toegelaten waarde van een eenmalige inverse piekspanning.

Het is niet echt nodig al deze afkortingen van buiten te kennen. De voetletters hebbennamelijk allen hun logische betekenis. Zo staat (zoals al eerder vermeld) de voetletterF voor forward = doorlaat. De voetletter R staat voor reverse = invers (als eerstevoetletter).

De voetletters AV staan voor average = gemiddeld. De voetletters RMS staan voorroot mean square = effectieve waarde.

De voetletter R staat voor repetitive = herhalend (als tweede voetletter). De voetletterW staat voor working = periodiek sinusregime. De voetletter S staat voor surge = hogegolf = eenmaal optredende piek.

De voetletter M staat voor maximum = hoogst toegelaten waarde.

4: Superponeren van een AC-signaal op een DC-signaal

In de huidige paragraaf zullen we wat meer uitleg verstrekken bij de noodzaak van hetsuperponeren van een AC-signaal boven op een DC-signaal. Dit zal trouwens ook inde verdere paragrafen van dit hoofdstuk en in de verdere hoofdstukken van dezecursus duidelijker worden.

Page 14: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 14

In de huidige paragraaf zullen we ook behandelen op welke manier dit superponerenpraktisch gerealiseerd wordt.

4.1: Definitie en eigenschappen

Beschouw een AC-spanning u(t). Stel bijvoorbeeld u(t) = Up sin(�t) waarbij Up deamplitude is van de spanning en � de pulsatie. Hierbij is � = 2�f en f = 1/T waarbij Tde periode voorstelt.

Het is duidelijk dat AC-signalen op sommige tijdstippen positief zijn en op anderetijdstippen negatief zijn. Men noemt daarom dergelijke AC-signalen bipolair. Zebestrijken namelijk de beide polariteiten (+ en -).

We zullen elders zien dat de meeste elektronische onderdelen geen bipolaire signalenkunnen verwerken. Ze werken alleen met unipolaire signalen, dus signalen die altijdeen zelfde polariteit hebben.

Microfoons, radio-antennes, CD-spelers, … produceren zuivere AC-signalen. DezeAC-signalen moet men meestal vooraf omzetten naar een unipolair signaal vooraleerveel elektronische componenten ze kunnen verwerken. Dit omzetten naar een unipolairsignaal gebeurt door simpelweg een voldoende groot DC-signaal op te tellen bij hetAC-signaal. Men zegt dat men het AC-signaal superponeert op het DC-signaal.

Een dergelijke opstelling of superponering levert een samengesteld signaal ofsomsignaal (SS) op. Dit somsignaal bevat het volledige oorspronkelijke AC-signaalmaar is toch unipolair.

Teken bij wijze van oefening:

a) Een sinusoïdale AC-spanning u(t) met een amplitude Up gelijk aan 0,1 V en eenfrequentie van 1000 Hz zodat u(t) = Up sin(�t) = 0,1 sin(2�1000 t).

b) Een DC-spanning U van 0,7 V waarop we de AC-spanning zullen superponeren.

Teken nu de somspanning SS.

u(t)

t

Up

T/2

Figuur 1.10: Zuivere sinus

Page 15: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 15

Op de bekomen figuur zult u duidelijk zien dat het oorspronkelijke signaal bipolair iswaardoor het meestal niet rechtstreeks te verwerken is. Het signaal SS bevat in wezendezelfde sinusspanning als het oorspronkelijke AC-signaal. Het is echter wel unipolairzodat het elektronisch te verwerken is (indien U > Up).

Het somsignaal SS varieert duidelijk sinusoïdaal rondom de gemiddelde waarde (vaakook rustwaarde of instelwaarde genoemd) van 0,7 V. De grenswaarden zijn U – Up(hier 0,6 V) en U + Up (hier 0,8 V).

Men zegt dat het somsignaal bestaat uit twee componenten. Dit is enerzijds de AC-component en anderzijds de DC-component.

4.2: Praktische realisatie

Eerst wordt de gewenste DC-spanning bekomen met behulp van een spanningsdeler.

Inderdaad, de spanning U = UB R2/(R1 + R2) zodat U < UB. In het huidige voorbeeldwensen we een U = 5 V te bekomen via een UB = 13 V. We kiezen verder R1 en R2

t

u(t)Up

T/2U

Figuur 1.11: Somsignaal

B

R2

R1

A

U

UB = 13 V

Figuur 1.12: Bekomengewenste DC-signaal

-

+

Page 16: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 16

zodanig dat er een stroom van 1mA door vloeit. Dit betekent dat een goede keuze erinbestaat R1 = 8 k� en R2 = 5 k� te nemen.

Stel dat we in een versterker een AC-spanning u(t) met een amplitude Up = 3 V en eenfrequentie f = 1000 Hz moeten superponeren op een DC-spanning van U = 5 V. Deversterker werkt op een autobatterij met een spanning UB = 13 V (DC). Het AC-signaalis bijvoorbeeld afkomstig van een CD-speler. In de praktijk is het zeer gemakkelijk omhet somsignaal SS = U + u(t) te bekomen.

Teneinde de AC-spanning u(t) te superponeren op de DC-spanning U, volstaat het deAC-spanning via een voldoende grote condensator C te koppelen zoals op deonderstaande figuur weergegeven is.

De bovenstaande schakeling bevat twee spanningsbronnen. Steunende op hetsuperpositietheorema geldt dat SS tussen A en B een DC-spanning is met een AC-component erop gesuperponeerd.

Indien alleen de eerste bron d.w.z. de gelijkspanningsbron ingeschakeld is en detweede bron d.w.z. de wisselspanningsbron geëlimineerd is, dan geldt dat de spanningUAB1 = 5 V = U (DC). De eerste bron is een gelijkspanningsbron en voorgelijkspanning is een condensator een open keten. Bij het bepalen van de spanningUAB1 vervallen bijgevolg zowel de condensator C als de wisselspanningsbron. Ditbetekent dat enkel UB, R1 en R2 in rekening gebracht moeten worden zodat de figuurzich herleidt tot Figuur 1.12.

Indien alleen de tweede bron d.w.z. de wisselspanningsbron ingeschakeld is en deeerste bron d.w.z. de gelijkspanningsbron geëlimineerd is, dan vinden we dat UAB2(t) =u(t). De tweede bron is een wisselspanningsbron en voor voldoende grote C-waarde isde condensator een doorverbinding. Dit betekent dat UAB2(t) = u(t) ongeacht dewaarden van UB, R1 en R2.

B

R2

R1

A

SS

UB = 13 V

Figuur 1.13: Superponeren signalen

C

u(t)-

+

Page 17: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 17

Met beide bronnen ingeschakeld (de werkelijke situatie) geldt volgens hetsuperpositieprincipe dat UAB(t) = UAB1 + UAB2(t) = 5 V + u(t). Dit is dus het gewenstesomsignaal SS.

Cruciaal bij de voorgaande beredenering (zie cursus eerste kandidatuur) is het feit dateen condensator C voor sinussignalen een impedantie XC = 1/2�fC vertoont. Als we Cvoldoende groot kiezen, dan wordt de impedantie XC � 0 � zodat we de condensatorals een doorverbinding voor AC-signalen kunnen beschouwen.

Volstaat in ons voorbeeld met f = 1000 Hz een C-waarde van 2200 �F? Bewijs.

4.3: Statische en dynamische weerstand van een element

Stel dat we een somsignaal SS(t) = U + Up sin �t (dus een DC-component U en eenAC-component Up sin �t) aanleggen aan een elektronisch onderdeel D met een zuiverreële impedantie. Door het aanleggen van de voornoemde spanning kan nu eenbepaalde stroom door het onderdeel lopen. Ten opzichte van het somsignaal vertoonthet onderdeel D dus een zekere elektrische weerstand (denk aan de wet van Ohm).Deze weerstandswaarde kan totaal anders zijn voor de AC-component dan voor deDC-component van het somsignaal.

De weerstand die het onderdeel vertoont voor de AC-component van het signaal,noemt men de dynamische weerstand of de weerstand voor AC-signalen (of kortwegAC-weerstand). Deze weerstand wordt genoteerd als Rd.

De weerstand die het onderdeel vertoont voor de DC-component van het signaal,noemt men de statische weerstand of de weerstand voor DC-signalen (of kortweg DC-weerstand). Deze weerstand wordt genoteerd als RD.

Hoe bepalen we nu deze dynamische weerstand Rd? We leggen een zeker somsignaalaan het onderdeel D. Stel dat het aangelegde somsignaal varieert over een bedrag �U =Up vanuit de instelwaarde U. De stroom door het element zal nu ook variëren. Dezevariatie vanuit de ruststroom I heeft een grootte �I. Dit betekent dat �I = Ip deamplitude is van de AC-stroomcomponent.

Wanneer het element lineair is of wanneer de spannings- en stroomvariaties voldoendeklein zijn om het element in het instelpunt (U,I) als lineair te kunnen beschouwen, danzullen de spannings- en stroomvariaties dezelfde golfvorm hebben (ze zijnbijvoorbeeld beiden sinusoïdaal of driehoeksvormig …).

Bij een spanningsvariatie met grootte bedrag �U = Up ontstaat er door D eenstroomvariatie met grootte �I = Ip. Dus een AC-spanningscomponent met amplitude�U veroorzaakt een AC-stroomcomponent met amplitude �I.

Nu is de dynamische weerstand Rd gedefinieerd als Rd = �U/�I.

Page 18: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 18

Bij het aangelegde somsignaal, hoort er een DC-instelspanning U. Bij het aanleggenvan deze U, ontstaat de instelstroom I (dit is de DC-stroom van waaruit er eventueelstroomvariaties vertrekken). Bij de gelijkspanning U hoort de gelijkstroom I.

Nu is de statische weerstand RD = U/I.

5: Diodeweerstand bij voorwaarts gepolariseerde diode

Na in de voorgaande paragraaf algemene uitleg verstrekt te hebben in verbandmet de begrippen statische en dynamische weerstand, zullen we in de huidigeparagraaf de statische en de dynamische weerstand van de voorwaartsgepolariseerde diode bestuderen.

Beschouw een voorwaarts gepolariseerde diode met gegeven diodekarakteristiek:

5.1: De statische weerstand

Bij het aanleggen van een gelijkspanning UF1 loopt er een gelijkstroom IF1 door dediode (of omgekeerd indien een IF1 door de diode gestuurd wordt, staat er een spanningUF1 over). Dit betekent dat de diode ingesteld is in het werkpunt (of rustpunt,instelpunt, DC-punt, statisch punt, …) P1 van de grafiek. In het werkpunt P1 (dus bij diodespanning UF1 en diodestroom IF1) vertoont de diodeeen statische weerstand (= weerstand voor DC-signalen) RD1.

UAK = UF

IAK = IF

Figuur 1.14: Karakteristiek diode

UF3UF1

IF3

IF1P1

P3

0

�1P2IF2

UF2

Page 19: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 19

Deze statische weerstand RD1 = UF1/IF1 = 1/tg�1.

Hierbij is (zie Figuur 1.14) �1 de hoek tussen de rechte 0P1 en de horizontale.

Indien het instelpunt bijvoorbeeld overeen stemt met een spanning UF1 = 0,7 V en eenstroom IF1 = 0,01 A = 10 mA, dan is RD1=UF1/IF1 = 70 �.

Het is belangrijk op te merken dat de diodeweerstand RD geen constante is. RD isafhankelijk van het toegepaste werkpunt P (m.a.w. van de toegepaste diodespanningUF en diodestroom IF). Inderdaad, in werkpunt P2 (diodespanning UF2 en diodestroomIF2) zal de diodeweerstand RD2 veel groter zijn dan RD1. In werkpunt P3 is RD3 dan weerkleiner dan RD1. Verklaar dit duidelijk en ga na hoe � en 1/tg� evolueren bij eenverandering van P. Meer specifiek, vergelijk 1/tg�1, 1/tg�2 en 1/tg�3. Hierbij zijnrespectievelijk �1, �2 en �3 de hoeken tussen de rechten 0P1, 0P2, 0P3 en de horizontale.

Het besluit is dat de statische weerstand RD steeds groter wordt naarmate P dichter bijde oorsprong ligt. RD daalt daarentegen zeer snel als UF de BPV overschrijdt. Bij eengrote IF heeft RD een lage waarde.

5.2: De dynamische weerstand

Rd wordt de “weerstand voor de AC-signalen” genoemd. Natuurlijk moeten de AC-signalen gesuperponeerd zijn op de gepaste DC-waarden. Deze voorwaarde wordt

UAK = UF

IAK = IF

Figuur 1.15: Karakteristiek diode

� U

� I

U’F1UF1

I’F1

IF1P1

P’1

0

�1 �1

Page 20: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 20

zelden of nooit expliciet herhaald, men gaat er automatisch van uit dat de voornoemdesuperponering aanwezig is. De term superponeren is uitgelegd in Paragraaf 4 van hethuidige hoofdstuk.

We beschouwen de diode in het werkpunt P1 (diodespanning UF1 en diodestroom IF1)zoals hierboven aangegeven in Figuur 1.15. Stel nu dat een AC-spanning metamplitude (piekwaarde of grootte) �U gesuperponeerd wordt op de aangelegde DC-spanning UF1. De diodespanning UF varieert dan vanuit de rustwaarde UF1 tot deeindwaarde UF1 + �U = U’F1 (de variatie is positief verondersteld). Door despanningsvariatie met grootte �U (van UF1 tot U’F1) varieert de diodestroom IF nu vande DC-rustwaarde IF1 tot de eindwaarde I’F1. Dit betekent dat er een variatie in dediodestroom met grootte �I ontstaat.

Als gevolg van de spaningsvariatie �U (of AC-spanningscomponent met amplitude�U) ontstaat een stroomvariatie met grootte �I (of AC-stroomcomponent metamplitude �I). Voor de op UF1 en IF1 gesuperponeerde AC-signalen vertoont de diodeeen “AC-weerstand” Rd1.

Deze dynamische weerstand Rd1 = �U/�I = 1/tg�1.

De hoek 1 is aangeduid op Figuur 1.15. Het is de hoek tussen de raaklijn van dediodekarakteristiek in het punt P1 en de horizontale.

Hierbij vertrekken �U en �I vanuit de rustwaarden UF1 en IF1. Stel bijvoorbeeld datUF1 = 0,7 V en dat IF1 = 0,01 A = 10 mA. Indien verder een �U = 0,025 V aanleidinggeeft tot een �I = 8 mA dan is Rd1 = �U/�I � 3,12 �.

5.3: Opmerkingen in verband met de dynamische weerstand

Herinnert u dat de statische weerstand geen constante was, deze was afhankelijk vanhet werkingspunt. Welnu, een zelfde opmerking is geldig voor de dynamischeweerstand. De dynamische weerstand Rd is geen constante. De dynamische weerstandRd is afhankelijk van het werkpunt P.

Ga zelf na dat een zelfde �U een steeds grotere �I veroorzaakt naarmate P verder vande oorsprong gelegen is. Bij een werkpunt verder van de oorsprong gelegen neemt dehoek toe. Dit betekent dat Rd lager is indien de DC-instelstroom IF hoger is.

Tijdens de hiervoor beschouwde variaties van UF1 naar U’F1 en van IF1 naar I’F1 wordteen stukje diodekarakteristiek doorlopen van P1 naar P’1. Dit stukjediodekarakteristiek is duidelijk geen rechte (geen lineair verloop). Dit laatste heeft alsgevolg dat de stroomvariaties niet perfect gelijkvormig zijn met de spanningsvariaties.Er treedt vervorming op. Indien bijvoorbeeld de spanningsvariatie zuiver sinusoïdaalis, dan zal de stroomvariatie van de zuivere sinus afwijken.

Page 21: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 21

De hierboven beschreven vervorming hangt samen met het feit dat Rd verandert tijdensde beschouwde variaties (alle werkpunten tussen P1 en P’1 worden doorlopen).Voortaan zullen we dan ook eisen dat de toegepaste spannings- en stroomvariaties zeerklein zijn.

Dus �U is veel kleiner dan UF1 en �I is veel kleiner dan IF1. Dit betekent dat slechtseen klein deeltje van de totale diodekarakteristiek doorlopen wordt en dat deze kleinestukjes als een quasi-rechte beschouwd kunnen worden.

Dit laatste betekent meteen dat Figuur 1.15 absoluut niet op schaal getekend is en dusin zekere zin misleidend is. Het feit dat �U en �I in voorgaande figuren relatief grootgetekend zijn is enkel gebeurd omwille van de duidelijkheid van de figuur. Dit is dusgeen fysische realiteit.

Dit alles betekent dat Rd de diodeweerstand is voor kleine, op een geschikte DCgesuperponeerde, AC-waarde. Meestal worden de voorgenoemde eisen niet explicietvermeld. Men veronderstelt automatisch dat deze voldaan zijn. Rd wordt kortweg de“diodeweerstand voor AC-signalen genoemd”.

5.4: Berekening van de dynamische weerstand

We weten ondertussen reeds dat Rd = �U/�I waarbij die variaties �U en �I voldoendeklein zijn. In het limietgeval betekent dit dat de variaties naar nul naderen.

Er geldt dan ook dat Rd1 = �U/�I = dUF/dIF = dUAK/dIAK.

In Paragraaf 2.1 hebben we de relatie tussen de diodestroom IAK en de diodespanningUAK gezien. Aangezien we IAK uitgedrukt hebben in functie van UAK en nietomgekeerd is het eenvoudiger om 1/Rd1 = dIAK/dUAK te berekenen.

Bij een ideale PN-junctie (op kamertemperatuur en UAK >> 0,026 V) geldt met eengoede benadering dat

Dit heeft tot gevolg dat 1/Rd = dIAK/dUAK = IAK / 0,026. In deze uitdrukking is Rduitgedrukt in �, IAK in A en die 0,026 is eigenlijk 0,026 V.

In plaats van te schrijven Rd = 0,026 / IAK met IAK uitgedrukt in A, gebruikt men ookvaak de uitdrukking

I I eAK S

UAK= 0,026

Page 22: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 22

In dit laatste geval is de instelstroom IAK = IF uitgedrukt in mA en niet in A. Vergeetniet dat de formule enkel geldig is indien Tj � 300K en UF >> 0,026V.

Uit de bovenstaande formules blijkt duidelijk dat Rd daalt naarmate de ingesteldediodestroom IF stijgt. Dit resultaat, welke we nu via formules bekomen hebben,bevestigt trouwens onze eerdere waarnemingen uit Paragraaf 5.3.

Vergeet tenslotte niet dat de statische weerstand RD en de dynamische weerstand Rdniet enkel een verschillende betekenis hebben doch dat ze ook totaal verschillend zijnin waarde. Een rekenvoorbeeld kan dit illustreren. Bij een DC-instelstroom IF = 1 mAwordt Rd gelijk aan 26 �. Dit terwijl in hetzelfde werkpunt (IF = 1 mA en UF � 0,6V)de statische weerstand RD = 0,6V/0,001A = 600� bedraagt.

5.5: De dynamische weerstand bij een praktische diode

Het is nodig om te beseffen dat Rd = 26/IF alleen de dynamische weerstand van eenideale PN-junctie geeft. Dit is de zeer dunne grenszone tussen het N-materiaal en hetP-materiaal waar de eigenlijke diodewerking plaatsvindt (tussen de punten A’ en K’).

Dit betekent dat Rd = 26/IF de weerstand tussen A’ en K’ geeft en niet de weerstandtussen de werkelijke aansluitpunten A en K.

Tussen A’ en A en tussen K’ en K treden extra weerstanden op. Dit zijn deweerstanden van het P-materiaal en het N-materiaal (tussen A’ en C en ook tussen K’en C’), de weerstanden tussen de aansluitdraadjes en het halfgeleidermateriaal entenslotte nog de weerstanden van de aansluitdraadjes (tussen C’ en K en tussen C enA) zelf.

De totale vervangingsweerstand van alle hier opgesomde extra-weerstanden noterenwe als RS. Dit betekent dat de totale dynamische weerstand van de praktische diode(tussen de punten A en K) gelijk is aan RS + 26/IF.

P N

A CA’ K’

C’ K

Figuur 1.16: De praktische diode

RI IdA K F

= =2 6 2 6

Page 23: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 23

“Zware” diodes (dus diodes met een hoge IFmax) hebben overal een ruime doorsnede(waarom is dat nodig?) en hebben bijgevolg een lage RS (0,1 � of nog minder).

Bij “kleinsignaal”-diodes (met kleine IFmax van bijvoorbeeld 200mA) ligt RS vaak rondde 1 �. Voor kleine instelstromen (hoogstens enkele mA) blijft 26/IF veel groter danRS zodat RS verwaarloosd kan worden. RS is echter helemaal niet meerverwaarloosbaar bij grote instelstromen.

Controleer dit zelf door een kleinsignaaldiode in beschouwing te nemen met eenweerstand RS = 1 � en deze in te stellen op stroomwaarden IF = 1 mA, 2 mA, 5 mA en26 mA.

We komen tot de conclusie dat voor kleine IF-waarden (IF << IFmax van de diode) RS <<26/IF. In dat geval geldt bij benadering dat de dynamische weerstand van de praktischediode ongeveer gelijk is aan 26/IF (waarbij dus IF uitgedrukt is in mA).

6: Equivalent AC-schema van een voorwaarts gepolariseerde diode

Teneinde het berekenen en simuleren van elektronische schema’s tevereenvoudigen of mogelijk te maken worden halfgeleiderelementen zoalsdiodes vaak vervangen door een equivalent schema.

In de huidige paragraaf zullen we nagaan hoe het AC-gedrag van een voorwaartsgepolariseerde diode benaderd kan worden door een equivalent schema dieopgebouwd is uit weerstanden, zelfinducties en capaciteiten.

Hoewel een dergelijk equivalent schema slechts een benadering is van derealiteit laten ze meestal toe voldoende nauwkeurige resultaten te bekomen.

6.1: Onderdelen van het AC-schema

In functie van wat we in Paragraaf 5.5 zagen, bestaat het AC-schema van eendiode uit de serieschakeling van RS en 26/IF.

Bij het hernemen van de Figuur 1.16, blijkt dat de elementen tussen A’ en A (en ooktussen K’ en K) niet enkel een weerstand hebben. Er is namelijk ook een zelfinductieaanwezig. Het is inderdaad zo dat zelfs een recht stuk geleider een zekere (geringe)zelfinductie L vertoont. Hoewel deze L onder meer afhangt van de doorsnede van degeleider, is de grootte-orde 10 nH per cm draadlengte. Voor de gebruikelijke lengtesvan de diode-aansluitdraadjes (enkele mm tot enkele cm) zal de totale zelfinductie LTtussen vijf en enkele tientallen nH bedragen.

Page 24: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 24

Volledigheidshalve moet het equivalent schema dan ook aangevuld worden met eenzelfinductie LT in serie met RS (in een zuivere serieschakeling speelt de volgorde vande getekende elementen geen rol).

De halfgeleiderfysica toont dat een voorwaarts gepolariseerde junctie ten slotte ooknog een capaciteit Cd (de zogenaamde diffusiecapaciteit of junctiecapaciteit) vertoont.Deze junctiecapaciteit staat tussen A’ en K’. Dit betekent dat Cd parallel staat met Rd.Met andere woorden, het equivalent schema moet voorzien worden van eencondensator Cd die parallel staat met Rd = 26/IF.

Deze Cd is afhankelijk van de ingestelde UF en IF maar zal voor de meestekleinsignaal-diodes tussen enkele tientallen en enkele honderden pF gelegen zijn(neem Cd bijvoorbeeld 200 pF).

Voor voldoende kleine AC-signalen die op een DC-instelwaarde gesuperponeerd zijn,gedraagt een voorwaarts gepolariseerde diode zich tussen haar praktischeaansluitpunten A (anode) en K (kathode) identiek aan het onderstaand netwerk.

Dit netwerk met Rd, RS, LT en Cd noemt men het “equivalent AC-schema” van devoorwaarts gepolariseerde diode. Voor voornoemde AC-signalen vertoont de diodeeen impedantie ZAK die de vervangingsimpedantie is vanuit A en K gezien. Hoe eendergelijke vervangingsimpedantie berekend kan worden is behandeld in de eerstekandidatuur en kan onder meer geraadpleegd worden het boek Wisselstroomtheorievan M.A.J. op ’t Roodt.

6.2: Vereenvoudigd equivalent schema

Het is belangrijk om op te merken dat het bovenstaande vervangingsschema vanFiguur 1.17 kan vereenvoudigd worden indien de frequentie van het aangelegde AC-signaal voldoende klein is. Inderdaad, tot aan frequenties van hoogstens 20 kHz (zoalsin principe in alle elektronische audio-toestellen het geval is) kan dit schema zoververeenvoudigd worden totdat uitsluitend de dynamische weerstand Rd overblijft. Dit isweergegeven in Figuur 1.18.

CdLT RS

Rd

A

K

Figuur 1.17: Equivalent schema van de diode

Page 25: Hoofdstuk 1 De diode

Elektronica: Tweede kandidatuur industrieel ingenieur 25

Inderdaad, de impedantie van LT (= 20 nH) (notatie: XLT) bedraagt hoogstens 2,5 m�

en de impedantie van Cd (= 200 pF) (notatie: XCd) bedraagt minstens 39 k�.Controleer zelf die waarden indien u weet dat XLT = 2�fLT en XCd = 1/2�fCd. In deparallelschakeling van Rd met Cd kan Cd geschrapt worden want XCd >> Rd. In de dannog overblijvende serieschakeling van LT, RS en Rd kunnen achtereenvolgens RS en LTgeschrapt worden omdat hun impedanties veel kleiner zijn dan Rd.

Dit alles betekent dat voor kleine, laagfrequente AC-signalen (welke gesuperponeerdzijn op een DC) de voorwaarts gepolariseerde diode zich tussen A en K als eenweerstand Rd gedraagt. Let er wel op dat deze weerstandswaarde Rd afhangt van dedoor de diode gestuurde DC-instelstroom.

Dit betekent dat een diode bruikbaar is als een regelbare weerstand voor kleine AC-signalen. Inderdaad, regelen we IF van bijvoorbeeld 1 �A tot 1 mA dan verandert dediodeweerstand van 26 k� tot 26 �. Verklaar dit.

CdLT RS

Rd

A

K

Rd

Figuur 1.18: Vereenvoudigd equivalent schema