Hoe het juiste evenwicht tussen arbeids- en gezinsleven vinden?

36
Hoe het juiste evenwicht tussen arbeids- en gezinsleven te vinden? Focus op drie lidstaten

description

Hoe vinden gezinnen het evenwicht tussen arbeid- en gezinsleven? Dit was de centrale vraag op een tweedaags seminarie in maart 2007 georganiseerd door het ABVV, het Nederlandse FNV en het Luxemburgse CGLB. Deze brochure geeft een overzicht van de factoren die het combinatiemodel beïnvloeden alsook wat de drie lidstaten aanbieden om hierop een antwoord te bieden. --- Februari 2007. ABVV

Transcript of Hoe het juiste evenwicht tussen arbeids- en gezinsleven vinden?

Hoe het juiste evenwicht tussen

arbeids- en gezinsleven te vinden?

Focus op drie lidstaten

Uitgave: Stichting FNV Pers

Tekst: Ger Essers (FNV), Celien Vanmoerkerke (ABVV-FGTB), Guisepinna Desimone (ABVV-FGTB),

Nicolas Conter (LCGB)

Productie en eindredactie: FNV Marketing & Communicatie

Vormgeving: dsgn.frm.amsterdam

Druk: Mediadam

Februari 2007

Dit project werd gefinancierd met de hulp van de Europese Commissie. Budgetlijn: Maatregelen ter

bevordering van de civiele samenleving. De verantwoordelijkheid voor deze publicatie ligt uitsluitend bij

de auteur; de Commissie kan niet aansprakelijk worden gesteld voor het gebruik van de informatie.

Inleiding 4

1. Probleemstelling 6

2. Factoren die de combinatie arbeid en gezin beïnvloeden 8

2.1 Model van oorzaken, gevolgen en beleidsmaatregelen die

het evenwicht tussen arbeid en gezin bepalen

2.2 Gevolgen onevenwicht

2.3 Ontwikkelingen op Europees vlak

3. Rapporten per land 16

3.1. België 16

3.2. Luxemburg 21

3.3. Nederland 26

Slotwoord 34

Bibliografie 34

Inhoudsopgave

Inleiding

In het kader van dit seminar nodigen wij u uit om mee te denken over twee essentiële bestand-

delen van het leven: het gezin en betaalde arbeid.

Dit seminar wil de werknemersorganisaties een instrument bieden voor het evalueren en ver-

beteren van de combinatie arbeid/gezin, rekeninghoudend met de genderdimensie. Dit wordt

gedaan door:

• de belichting van de factoren die de combinatie arbeid/gezin beïnvloeden;• de integratie van de meest recente onderzoeksresultaten;• het aanreiken van voorbeelden van goede praktijken;• een beschrijving van de wisselwerking tussen factoren die bepalend zijn voor het evenwicht tussen beroeps-

en gezinsleven in België, Luxemburg en Nederland.

Door de specifieke omstandigheden en problemen van de combinatie arbeid/gezin in België, Luxemburg enNederland te belichten, kan deze brochure bijdragen aan het uitwerken van gemeenschappelijke conceptenen hulp bieden bij het opstellen van beslissingsdocumenten over een Europees gecoördineerde strategie overdit onderwerp.

4

In deze brochure wordt het belang van de combinatie arbeid/gezin onderstreept. In het

bijzonder de gevolgen ervan voor de economische groei en het concurrentievermogen,

de demografische groei en het sociale welzijn. Evenals voor de toepassing van het gelijk-

heids- en het gelijkwaardigheidsbeginsel.

In hoofdstuk 1 “Probleemstelling” onderzoeken we waarom een betere combinatie arbeid/gezin zo belangrijk is.

In hoofdstuk 2 “Factoren die de combinatie arbeid/gezin beïnvloeden” gaan we dieper in op de huidige kennis van de factoren en aspecten die de combinatie van arbeid en gezin beïnvloeden.

In hoofdstuk 3 “Rapporten per land over de aspecten van de combinatie arbeid/gezin” wordt ingegaan op de specifiekeomstandigheden en problemen in België, Luxemburg en Nederland.

De welgemeende dank van de auteurs van deze brochure gaat uit naar de vorsers van EZA (EuropäischesZentrum für Arbeitnehmerfragen - Europees Centrum voor Werknemersvraagstukken, Königswinter,Duitsland) en van het departement GeMaR (Gender Mainstreaming Research) voor hun hulp en hun nuttigetips en wenken.

5

6

Tussen de lidstaten en de kandidaat-lidstatenvan de Europese Unie bestaan sterke verschil-len qua geschiedkundige, economische, poli-tieke en sociale ontwikkeling. De combinatiearbeid/gezin is belangrijk om een aantal rede-nen die gemeenschappelijk zijn voor de mees-te Europese landen: de impact op de economi-sche, demografische en sociale situatie van het land. Bovendien druist onevenwichtigheidtussen arbeid en gezin in tegen de leidendegrondprincipes van het sociale beleid, zoalsgelijkheid en gelijkwaardigheid.

De combinatie van arbeid en gezin is om meerdan één reden belangrijk:a. Zij draagt bij aan de economische groei en

het concurrentievermogen binnen deEuropese Unie en aan de duurzaamheidvan de socialezekerheidsregelingen.

b. Zij houdt de toename van het geboortecijferin stand waardoor de bevolking in deEuropese Unie op peil gehouden kan worden.

c. Zij bevordert het sociale welzijn.d. Zij heeft betrekking op de gelijkwaardig-

heid man/vrouw.e. Zij draagt gedeeltelijk bij aan de gelijkheid

man/vrouw.

1.1 De combinatie arbeid/gezin als factor diebijdraagt aan de economische groei en hetconcurrentievermogen binnen de EuropeseUnie en aan de duurzaamheid van de sociale-zekerheidsregelingen

De laatste decennia werken steeds meer vrou-wen. Deze trend is in elke lidstaat voelbaar. De gemiddelde participatiegraad van vrouwenop de arbeidsmarkt in het Europa van de 25 isopgelopen tot circa 56 procent in 2004. Er zijn echter sterke verschillen van land totland, van 45 procent in Griekenland en Italiëtot meer dan 70 procent in Denemarken,Zweden en Noorwegen1.De arbeidsparticipatie van de vrouwen draagt

bij tot de economische groei in Europa. Daarom ook stelde de EU de doelstelling omtegen 2010 een werkgelegenheidsgraad voor de vrouwen van 60 procent in 2010 tebereiken.

Studies tonen aan dat de huidige aanpassin-gen in de sociale zekerheid op middellange enlange termijn moeilijk verdedigbaar blijvenals de vrouwen niet talrijker aan de arbeids-markt zullen deelnemen.

1.2 De combinatie arbeid/gezin als voorwaar-de voor een groeiend geboortecijfer

De voortdurende daling van het geboortecijfersinds de jaren 70, tot ver onder het niveaunodig om de bevolking op peil te houden, leidde tot een belangrijke verandering in debevolkingsstructuur van de Europese landen. De vergrijzing van de bevolking is een grotezorg voor de lidstaten omdat zij de economi-sche groeivooruitzichten en de duurzaamheidvan de socialezekerheidsregelingen in gevaarbrengt.

Hoewel het kindertekort sterk wisselt van lid-staat tot lidstaat, is het toch overal aanwezig.Het legt de hinderpalen bloot die de Euro-peanen beletten hun gezinsideaal te verwe-zenlijken. Het toont de complexiteit aan vanhet vinden van de ideale beleidsmaatregelen.

1.3 De combinatie arbeid/gezin als welzijns-verhogende factor

De toename van de werkgelegenheidsgraadvan vrouwen samen met een betere combina-tie tussen arbeid en gezin is een efficiënt middel ter bestrijding van armoede en socialeuitsluiting op middellange en lange termijn. In de huidige context, waarin het huwelijkniet langer de norm is en waarin veel huwelij-ken spaak lopen, vormen eenoudergezinneneen toenemende realiteit. Ze vertegenwoor-

Hoofdstuk 1 :

Probleemstelling –

Waarom is de combinatie arbeid en gezin zo

belangrijk?

1 European Commission

(2006), Structural

Indicators, Employment

7

digen tussen 15 en 20 procent van het totaleaantal gezinnen met kinderen.2

Vooral deze eenoudergezinnen lopen een verhoogd armoederisico. Daarom is betaaldwerk voor alleenstaande moeders en vaderseen doeltreffend middel tegen armoede enuitsluiting van kinderen. Werken van de moe-der zal bovendien de cognitieve ontwikkelingvan het kind niet in de weg staan.

1.4 De combinatie arbeid/gezin als probleemvan de gelijkwaardigheid man/vrouw en tus-sen de generaties

Het model van sociale bescherming dat naWO II in de Europese kapitalistische landentot stand kwam en nog steeds in de meestelidstaten bestaat, had ten doel het typebeeldvan de mannelijke kostwinner te bestendigen.De inkomenszekerheid die het meebracht,droeg bij tot het verzekeren van een algemenesociale zekerheid. Het vormde de band tussende productie en de consumptie van het gezinwaarbij het inkomen uit arbeid van de manovereenkwam met die behoeftes. Het helegezin moest van zijn loon leven. De rol van devrouw was beperkt tot de woning. Zij droeg dehoofdverantwoordelijkheid voor het gezin, deopvoeding van de kinderen en de verzorgingvan de bejaarden.

De combinatie arbeid/gezin is ook een kwes-tie van gelijkwaardigheid van man en vrouw.De kosten die voortvloeien uit het veranderdegedrag op de arbeidsmarkt of uit de aanpas-sing van de socialezekerheidsbepalingen hieraan, worden op een weinig billijke wijzeaan vrouwen toegeschreven. Het is onrecht-vaardig als in een tweeverdienersgezin -gezinsmodel waar onze samenleving onver-mijdelijk naar toe gaat - slechts één partner,boven op zijn beroepsverplichtingen, verant-woordelijk zou zijn voor het gezin of de zorgvoor de kinderen of de bejaarden.

Wat de veranderingen ook zijn, het principevan de gelijkwaardigheid man/vrouw vereistdat de kosten ten gevolge van de veranderin-gen die doorgevoerd worden om arbeid engezin beter op elkaar af te stemmen, eerlijktussen man en vrouw verdeeld worden.

Ook moet het gelijkwaardigheidsprincipe nietalleen met betrekking tot het geslacht toege-past worden, maar ook bij de analyse van detoebedeling van de kosten tussen de generaties.De rol van de grootouders, die vaak instondenvoor de zorg van kleinkinderen, verandert

eveneens door de veroudering van de bevol-king en de meer actieve rol die ouderen uitoefenen.

1.5 De combinatie arbeid/gezin als probleemvan de gelijkheid man/vrouw

In verband met de gelijkheid van man envrouw werden een aantal doelstellingen duidelijk bepaald: gelijk loon voor gelijk werk;afschaffen van op het geslacht gebaseerdonderscheid tussen banen en sectoren;3 gelij-ke participatie van mannen en vrouwen aanhet economische en politieke leven en gelijkeverdeling van de taken binnen het gezin.

Er kan gesteld worden dat de gelijkheids- engelijkwaardigheidsdoelstellingen acties zijnvoor een betere combinatie van arbeid engezin. Het is weinig waarschijnlijk dat degelijkheidsdoelstellingen verwezenlijkt kunnen worden als de maatschappelijke hervormingen beperkt blijven tot een veran-dering in het gedrag van de vrouwen zonderdat er beleidsmaatregelen genomen wordenom het gedrag van de mannen te veranderen.

2 Esping-Andersen, G.

(2002). Why We Need a New

Welfare State, Oxford

University Press, New York.

3 The concept of job segrega-

tion refers to the tendency

for specific occupations or

jobs to be almost exclusively

filled in by women and simi-

larly, of other professions

and posts being taken up

mostly by men.

8

De combinatie arbeid/gezin is een moeilijk tedefiniëren begrip. Een eerste omschrijving van'arbeid' zou kunnen zijn 'bezoldigd werk'. Datklopt echter niet meer als we rekening houdenmet niet-betaalde overuren, de duur en de kos-ten van het woon-werkverkeer, thuiswerk, enz.

Aangezien het niet mogelijk is een strikt afge-bakende definitie van 'combinatie arbeid/gezin' te geven, werd de volgende intuïtievedefinitie van het begrip gegeven (in hetEngels):“Work-life balance isn’t only about families andchildcare; nor is it about working less; it’sabout working ‘smart’; about being freshenough to give all you need to both work andhome, without jeopardizing one for the other;and it’s a necessity for everyone, at whateveryour stage in life.”4

2.1 Model van oorzaken, gevolgen en beleids-maatregelen die het evenwicht tussen arbeiden gezin bepalen

Een model, gebaseerd op wetenschappelijkonderzoek in de landen van de EU, wordtweergegeven worden in figuur 1 hierna.De oorzaken die invloed hebben op de arbeids-markt en het geboortecijfer en uiteindelijkook op de combinatie van arbeid en gezin,worden gebundeld in zeven afzonderlijke factoren: 1. De sociaal-economische en demografische

context2. Ouders en werk 3. Kinderopvang4. Opvang van zorgbehoevenden5. Evenwicht tussen inkomenszekerheid en

arbeidsstimulansen 6. Arbeidstijdregelingen7. Sociale normen en waarden

Het kan niet weerlegd worden dat de socialenormen en waarden van doorslaggevendbelang zijn. Maar aangezien we met deze brochure de werknemersorganisaties eeninstrument willen aanreiken voor het onder-handelen over beleidsmaatregelen die de

combinatie arbeid/gezin bevorderen, werd de wens geuit geen diepgaande bespreking opte nemen van de factoren die moeilijk door hetbeleid beïnvloed kunnen worden.Bijzondere voorkeuren, de sociale normen enwaarden maken integraal deel uit van hetmodel en worden kort toegelicht. Ze wordenin deze brochure verder niet uitgediept.

Figuur 1 - Model van oorzaken, gevolgen enbeleidsmaatregelen die het evenwicht tussenarbeid en gezin bepalen

Hoofdstuk 2:

Factoren die de combinatie arbeid en gezin

beïnvloeden

4 DTI & Scotland Office

(2001) The Essential Guide

to Work-life Balance

9

Individuele

voorkeuren &

sociale normen

Aspecten:

Voorkeuren en

sociale normen

i.v.m.:

> werk

> “lifestyle”

> opvoeding

kinderen etc.

Waarden t.o.v.

ouder zijn, zelf-

ontplooiing etc.

Indeling

werktijd

Aspecten:

> Officiële maatre-

gelen v/h beleid

> werkgevers

> Beleid organisa-

ties werknemers

> Werktijd-

modellen

Sociaal-

economische

context

Aspecten:

> Macro-economi-

sche context

> Demografische

context

> Achterliggend

kader beleids-

beslissingen

Ouders en werk

Aspecten:

> Toekomst werk

mannen en

vrouwen

> Werkende

moeders

> Taakverdeling

in gezin

> Loonverschil-len

man/vrouw

Kinderopvang

Aspecten:

> Doelstellingen

openbare kinder-

opvang

> Opvangstruc-

turen en prak-

tisch nut ervan:

toegankelijkheid,

kwaliteit en

capaciteit

Opvang zorg-

behoevenden

Aspecten:

> Opvangstruc-

turen en nut

ervan: toeganke-

lijk-heid, kwali-

teit en capaciteit

opvangdiensten

Evenwicht inko-

menszekerheid

en werkprikkels

Aspecten:

> Kenmerken

belastingen en

uitkeringen

sociale zekerheid

>Negatieve

werkprikkels

> Risico op

verarming, werk-

loosheid en pre-

cair werk, vooral

voor eenouder-

gezinnen.

Onevenwicht in gezin

> stress,

persoonlijke ontevredenheid

> lager rendement op het werk

(minder winst voor werkgever)

> lager rendement

Laag geboortecijfer:

> vergrijzing bevolking

> botsing tussen generaties

> regels sociale zekerheid niet

duurzaam

Lage participatiegraad

vrouwen op arbeidsmarkt:

> lagere economische groei

> verlies investering in opleiding

van vrouwen en in menselijk

kapitaal van de vrouw t.g.v.

werk

> regels

Ontwikkeling kind

> Lager niveau menselijk kapi-

taal overgebracht door gezin

op het kind

> Groter risico op sociale uitslui-

ting, drugsgebruik, alcohol-

gebruik, jeugdcriminaliteit

> Gelijke kansen in het leven

Ouders Maatschappij Kinderen

(on)evenwicht arbeid/gezin

Voortplantingsgedrag

Wederzijdse invloed factoren

Factoren die (on)rechtstreeks door overheid beïnvloed kunnen worden

Gedrag Arbeidsmarkt

Factoren die moeilijkdoor beleidbeïnvloedbaarzijn

Gevolgen onevenwicht

Gedrag

A. Geboortecijfer en reacties vande arbeidsmarkt

De doelstellingen van de Europese Unie ophet gebied van economische groei en con-currentievermogen en de toename van hetgeboortecijfer om de vergrijzing tegen tegaan, vereisen dat gezinnen, en vrouwen in het bijzonder, in staat gesteld worden deopvoeding van de kinderen kunnen combine-ren met een zinvolle baan.

In de meeste Europese landen is het geboorte-cijfer gedaald tot onder het niveau dat nodig isvoor de vervanging van de generaties.Aangezien de houding van de beleidsmakerstegenover de achteruitgang van het geboorte-cijfer verschilt van land tot land, hebben ver-scheidene regeringen maatregelen ingevoerdom die dalende trend om te buigen. Denkenwe maar aan de recente maatregel in Duits-land om een hoge geboortepremie toe te kennen vanaf 1 januari 2007.

Het verband tussen werkende vrouwen en het geboortecijfer is in bepaalde landen vanEuropa langzaam maar zeker aan het verande-ren, onder invloed van beleidsmaatregelenvoor een betere combinatie van arbeid engezin. (In Frankrijk bijvoorbeeld gaat eenhoog geboortecijfer gepaard met een hogeparticipatiegraad van de vrouwen op dearbeidsmarkt.)5

B. Factoren die de combinatiearbeid en gezin beïnvloeden

Factor 1: De sociaal-economische en demogra-fische context

De macro-economische context van een land isbepalend voor de aanwezigheid van de factorarbeid, het soort werk dat door de werkgeversgevraagd en aangeboden wordt, de arbeidsvoor-waarden van vacatures en de arbeidsduur.

De werkloosheids- en de armoedegraad hou-den, net als andere sociale indicatoren, nauwverband met de inschakeling op de arbeids-markt en zijn onderhevig aan significanteschommelingen in de economische context.

Om een antwoord te geven op de demografischeontwikkelingen, zoals het lage geboortecijfer,de vergrijzing of het aantal migranten in hetland, passen de beleidsmakers het bedrag vande kinderbijslag, de werkloosheidsuitkeringen

en andere socialezekerheidsuitkeringen aan.

De verantwoordelijkheid voor de combinatievan arbeid en gezin kan gedeeld worden tussenoverheid, gezinnen en de dienstenmarkt (kinderopvang, onderwijs, enz.). De houdingvan de Europese landen met betrekking tot deomvang en de aard van het gewenste overheids-optreden op het gebied van combinatie vanarbeid en gezin verschilt sterk van land tot land.

Factor 2: Ouders en werk

Het beeld van de ongelijke betrokkenheid vanmannen en vrouwen bij de arbeidsrelatieswordt aangevuld met een oververtegenwoordi-ging van de vrouwen in kwetsbare banen en sectoren. Bovendien bestaat de overgrotemeerderheid van de deeltijdwerknemers inalle landen van de Europese Unie uit vrouwen.

Werkende moedersDe groei van de werkgelegenheidsgraad vande vrouwen hangt uiteraard af van het aantalvrouwen dat begint te werken of het werk hervat na de geboorte van een kind. In eenaantal Europese landen worden de vrouwensterk aangemoedigd om na de geboorte vaneen kind hun baan opnieuw op te pakken. Inandere landen worden ze gedwarsboomd enaangemoedigd om thuis te blijven en hun verantwoordelijkheid te nemen voor deopvang van de kinderen.

Moeders werken vaker deeltijd dan voltijd. De leeftijd en het aantal kinderen spelen hierbij een grote rol. Dit geldt ook voor hetaanbod aan kinderopvang.

Taakverdeling in het gezinOndanks de geleidelijke verandering in de‘typische’ arbeidsrelaties wijst wetenschappe-lijk onderzoek uit dat in heel Europa een aan-houdende onbezoldigde gendergebondenarbeidsverdeling blijft bestaan. In de meestelanden zijn er ongeveer driemaal meer vrouwen dan mannen die een belangrijk deel van hun tijd aan opvangarbeid besteden.

Gendergebonden loonverschillenEr is wordt een reeks factoren genoemd op om de loonverschillen tussen mannen envrouwen te verklaren. De meeste studieskomen tot de conclusie dat naast deze factoren er een onverklaarbaar loonverschilbestaat dat met discriminatie te maken zouhebben.

10

5 Engelhardt, H., Koegel T. &

Prskawetz A. (2001) Fertility

and female employment

reconsidered: a macro-level

time series analysis,

Max Planck Institute for

Demographic Research

Working Paper,

no. 2001-021, July.

Als oorzaken van de loonkloof op de arbeids-markt worden genoemd:• Het studiepeil: de loonkloof is groter naar-

mate het studiepeil stijgt.• Omvang van de onderneming: de kloof is

breder in de grote ondernemingen.• Deeltijd of voltijd werk: de kloof is groter bij

voltijders.• Verhoudingsgewijs werken er meer mannen

in beter betalende sectoren.• Verhoudingsgewijs oefenen mannen beter

betaalde beroepen uit.• Vrouwen stoten op het ‘glazen plafond’:

ze breken moeilijk door tot leidinggevendefuncties en nog moeilijker tot het directie-niveau.

• Vrouwen hebben minder toegang tot dearbeidsmarkt. Vaak zitten ze opgesloten indeeltijdbanen of onderbreken ze hun loop-baan om hun kinderen op te voeden.

• Functieclassificaties: in de wijze waaropfuncties geëvalueerd en gerangschikt wor-den zitten vaak discriminaties ten nadele van de vrouwen.

Factor 3: Kinderopvang

Op het gebied van kinderzorg streven debeleidsmakers een dubbel doel na, namelijk:- kinderopvang als middel tot bevordering vande ontplooiing van het kind

- kinderopvang als middel tot het vergrotenvan het aanbod aan arbeidskrachten

De kwaliteit van en het aanbod aan kinderop-vang blijft in heel wat landen van de EuropeseUnie een belangrijk vraagstuk. Afhankelijkvan het nagestreefde doel worden verschillen-de kinderopvangstructuren uitgebouwd.

Kinderopvangstructuren: toegankelijkheid,kwaliteit en capaciteitEen van de sleutelvragen in de meesteEuropese landen is de oprichting van ‘earlychildhood education and care’ (ECEC), dit wilzeggen de opvoeding en de begeleiding vanjonge kinderen. De verdeling van de verant-woordelijkheid en de vormen van kinderop-vang vormen wellicht de meest fundamenteledimensie van de variaties in de ECEC in dehuidige welvaartsstaat.6

De verantwoordelijkheid voor het instaan voorde ECEC kan verdeeld worden- tussen de overheid (staat) en de privésfeer(gezin en markt),

- tussen de diverse regeringsniveaus (nationaal, regionaal of lokaal) en

- tussen de sociale, pedagogische of anderedepartementen van de staat in geval van over-heidsoptreden.

De oplossingen op het gebied van begeleidingkunnen formeel of informeel van aard zijn.

In de meeste welvaartsstaten vormt de recht-streekse verzekering van de ECEC door middel van kinderopvangdiensten en over-heidsscholen het belangrijkste deel van hetregeringsoptreden. Terwijl de alternatievefinancieringsmechanismen in de meeste landen dienen ter aanvulling van de over-heidsinbreng, maken zij in andere statenzoals Groot-Brittannië, de USA, Australië en Canada, het grootste deel uit van de staats-inbreng.

Het is niet alleen belangrijk dat er kinder-opvangstructuren bestaan, zij moeten ook nog aangepast zijn aan de behoeften van dewerkenden mannen en vrouwen en aan hunkinderen. De hierna volgende factoren zijnvan doorslaggevend belang:- de plaats waar de kinderopvangstructurengevestigd zijn

- de openingsuren en de mogelijkheid om dewerkuren van de ouders te laten samenvallenmet de openingsuren van kinderopvang-structuren en scholen

- de mogelijkheid voor kinderen om in deopvangstructuren waar zij ingeschreven zijn,te kunnen lunchen

- de kwaliteit van de begeleiding: opvoedingvan de kinderen op het gebied van socialeomgang, opvoeding en verzorging

Factor 4: Opvang van zorgbehoevenden

Overal in Europa is het gezin een belangrijkebron van zorgverstrekkingen. De socialemaatregelen in de afzonderlijke landen heb-ben ten doel de gezinnen op een verschillendemanier te helpen en/of te ondersteunen enleiden bijgevolg tot verschillende sociaal-economische resultaten.

Factor 5: Evenwicht tussen inkomenszeker-heid en arbeidsstimulansen

InkomensgarantieDe sociale regelgeving voorziet, ten aanzienvan het geboortecijfer en de arbeidsmarkt, ingedragsstimulerende of ontradende maatre-gelen.

11

6 Kamerman, S.B. (2000).

Early Childhood Education

and Care (ECEC): an over-

view of developments in

OECD countries, Updated

version of a paper originally

prepared as a background

paper for the thematic review

of ECEC policies in OECD

countries in May, 1998.

De kenmerken van de welvaartsstaat metbetrekking tot het gedrag op het gebied vanhet geboortecijfer en de arbeidsmarkt zijn devolgende:- Blijft de sociale bescherming verankerd inhet model van de mannelijke kostwinner ofis zij sekseneutraal?

- Zijn de criteria voor het verkrijgen van uitkeringen universeel of stoelen zij op een andere vorm van solidariteit?

- Wordt de socialezekerheidsregeling gefinan-cierd uit de algemene middelen of door middel van specifieke bijdragen, worden de belastingen individueel of collectief geheven?

- Worden de bepalingen met betrekking tot de pensioenrechten uitgebreid tot de vaders/moeders die hun loopbaan onderbroken hebben als gevolg van de geboorte van eenkind of bij de geboorte van een tweede of een derde kind?7

Kenmerken van het belastingsysteemNormaal gezien oefent de gezamenlijke belas-ting van gehuwde stellen een negatieveinvloed uit op het aanbod van arbeidskrachtenof de participatie van gehuwde vrouwen op dearbeidsmarkt, terwijl de individuele belastingvan gehuwde stellen verondersteld wordtpositieve effecten te genereren.8

De structuur en de tegenprestaties of tegemoet-komingen van de diverse belastingstelsels ensociale zekerheidsregelingen ten opzichte vanbepaalde participatiemodellen aan de arbeids-markt binnen de gezinnen kunnen een ‘vormend’ effect hebben.Ze kunnen de vorming aanmoedigen vanmodellen met betrekking tot de economischeactiviteit van de gezinnen waarbij de anderepartner - meestal de vrouw - geen beroep alswerknemer uitoefent.

Eenoudergezinnen lopen het grootste risicoop (langdurige) armoede. Zij vertegenwoordi-gen tussen 15 en 20 procent van het totale aan-tal gezinnen met kinderen.9

Factor 6: Arbeidstijdregelingen

Bij het combineren van arbeid en gezin vormen de arbeidstijdregelingen voor een-oudergezinnen of voor tweeverdieners eenvan de hoofdproblemen. In de Europese landen worden arbeidstijdregelingen enarbeidsvormen steeds gedifferentieerder.10

De toenemende flexibiliteit maakt het vinden

van het juiste evenwicht tussen werk en gezinsteeds moeilijker.

De regelgevingen lijken een bijzondere rol tespelen in de totstandkoming en ontwikkelingvan de diverse arbeidsregelingen. Ze vallenonder de socialezekerheidsregelingen, net alsenkele daaruit voortvloeiende stimulerende ofontradende maatregelen, het soort inkomens-belasting, de ligging van de kinderopvangst-ructuren, het niveau en de impact van werk-gelegenheidsbevorderende maatregelen, hetbestaan van verscheidene gespecialiseerdeinstellingen die de overgang van school naaractief leven moeten vergemakkelijken en destrengheid van werkgelegenheidsbescher-mende maatregelen.

OuderschapsverlofDrie aspecten van het ouderschapsverlof kunnen het oudergedrag beïnvloeden.Eerst en vooral het vervangingsinkomen datbij ouderschapsverlof toegekend wordt en datheel zeker de beslissingen van de ouders ophet gebied van werk beïnvloedt. Hoe hoger hetvervangende inkomen, des te minder oudersgeneigd zijn om tijdens de verlofperiode tewerken. Vooral voor eenoudergezinnen is hetfinanciële aspect van doorslaggevend belang.

Vervolgens kunnen de duur van het betaaldverlof en de periode waarin het werkenbeschermd wordt, leiden tot onderbrekingenbij de terugkeer naar het werk, rekening-houdend met het feit dat de meeste ouders na afloop van de uitkeringsperiode of van de werkbeschermingsperiode het werk hervatten.

En ten slotte heeft het ouderschapsverlof tendoel het beïnvloeden van de mogelijkheid omarbeid en gezin te combineren, zowel voormannen als voor vrouwen, althans in bepaal-de landen.

ArbeidstijdmodellenDe prestaties van de arbeidsmarkt die geken-merkt wordt door schaarste aan arbeid enhoge werkloosheid, moeten beschouwd wor-den als een push-factor tot de herwaarderingvan de normale arbeidsrelaties.

Factor 7: Sociale normen en waarden

Onderzoek11 toont als voornaamste factorendie de combinatie van arbeid en gezin beïn-vloeden:

12

7 For general features of the

social protection system

affecting childbearing see:

Sleebos J., 2003, Low fertility

rates in OECD countries:

facts and responses, OECD

Social, Employment and

Migration Working Papers,

no 15.

8 Dingeldey, I. (1999).

International Comparison of

Tax Systems and their

Impact on the Work-Family

Balancing. Paper based on

the findings of the project

entitled “Tax and Social

Security Systems and the

Redistribution of Working

Time”, funded by DG V of

the European Commission,

carried out in 1998 at the

Institut Arbeit und Technik

in Gelsenkirchen.

9 Esping-Andersen, G.

(2002). Why We Need a New

Welfare State, Oxford

University Press, New York.

10 Bielenski, H., Bosch, G.

and Wagner, A. (2005)

Working time preferences in

sixteen European countries.

Dublin, European

Foundation for the

Improvement of Living and

Working Conditions.

- de fase in de levenscyclus,- de ouderfase (gebaseerd op de leeftijd van deafhankelijke kinderen in het gezin, in het bijzonder van het jongste kind),

- de gezinsstructuur12, de waarden van dewerknemers, hun ervaringen, de verwach-tingen van de mannen en de vrouwen enhun prioriteiten in relatie met werk & gezindie aanzienlijk kunnen verschillen van landtot land, ook wat de culturele, juridische,industriële en historische invloeden betreft,

- het geslacht: de bijzondere voorkeuren vanmannen en vrouwen hangen af van hoe bin-nen het gezin de verdeling is met betrekkingtot het verrichten van betaalde,

- de sociale status: de voorkeuren van dewerknemers variëren naargelang van hunsociale status,

- werk: de studies wijzen uit dat de voorkeu-ren van de werknemers, in het bijzonder vande vrouwen, verband houden met hunberoep en bijgevolg met hun verschillen inonderwijs en inkomen,

- de loopbaanoriëntatie,- de inkomens,- de arbeidsduur,- de werkuren van de partner,- reeds ervaren vormen van onevenwichtig-heid tussen arbeid en gezin,

- bestaande of te verwachten steun van dedirectie.

C. Gevolgen van onevenwichtig-heid tussen werk en gezin

Zoals aangegeven in figuur 1 kunnen degevolgen van onevenwichtigheid tussenarbeid en gezin op verschillende niveaus vande samenleving gedifferentieerd worden. De gevolgen hebben een weerslag op de indi-viduen, de kinderen en de ouders, op dewerkprestaties, de bedrijfswinsten en op desamenleving. In hoofdstuk 1,‘Probleemstelling - Waarom is een beterecombinatie arbeid/gezin zo belangrijk?’, worden een aantal redenen vermeld die hetstandpunt dat de combinatie arbeid/gezineen fundamenteel maatschappelijk probleemis, ondersteunen.

Voor de ouders kan de moeilijke combinatiearbeid en gezin oorzaak zijn van stress enpersoonlijke ontevredenheid, verslechteringvan het gezins- en sociale leven en verminde-ring van de arbeidsproductiviteit.

Ouders die te weinig tijd aan hun kinderen

besteden, geven hen minder menselijk kapi-taal door, veroorzaken leemtes in de psycho-logische ontwikkeling van hun kinderen enzijn oorzaak van onvoldoende socialiseringvan hun kinderen.

Een recente studie over de effecten van werkende of werkloze ouders op de stress vande kinderen in de peutertuin heeft geenbevestiging gegeven van de algemeen aan-vaarde stelling, dat ouders die lange urenwerken hun kinderen minder steun geven,gemakkelijk in conflict komen en het welzijnvan hun kinderen in gevaar brengen. Hetschijnt wel duidelijk te zijn dat werkloosheidof ongeschoold werk een diepgaande impactop het gezinsleven heeft en een negatieveinvloed kan uitoefenen op de ouder-kindrela-tie, waarbij dan nog conflicten en andereongewenste gevolgen komen.

De onevenwichtige verhouding arbeid/gezinkan tot gevolg hebben dat sommige stellenhun kinderwens opgeven. Het lage geboorte-cijfer maakt deel uit van de Europese realiteiten leidt tot de vergrijzing van de bevolking. Indie omstandigheden staan socialezekerheids-voorzieningen zoals pensioen- en gezond-heidsregelingen voor nieuwe uitdagingen.De wedijver tussen de generaties voor demiddelen van de welvaartsstaat zet de recht-vaardige verdeling van de welvaart tussen degeneraties op de tocht.

De keerzijde van de onevenwichtigheid is delage participatiegraad van ouders, en vooral vanvrouwen, met kinderen. Het feit dat een belang-rijk deel van de vrouwelijke bevolking - diebijna de helft van de beroepsactieve bevolkingvertegenwoordigt - geen loonarbeid verricht,draagt bij tot de vertraging van de economischegroei in de Europese Unie omdat het arbeids-aanbod wordt verkleind. Bovendien is er nietenkel productiviteitsverlies, er gaat ook mense-lijk kapitaal van de vrouwen dat bij arbeid opge-bouwd kan worden, verloren. En vrouwen kun-nen minder investeren in de opvoeding.

Het gebrek aan bijdragen aan de sociale zeker-heid voor de uitgaven van vrouwen die onbe-zoldigd thuiswerken of zich met de kinderenof andere zorgbehoevende personen bezig-houden, zet eveneens de duurzaamheid vande voorzieningen van de sociale zekerheid opde tocht en stelt de vrouwen bloot aan een verhoogd armoederisico.

13

11 Thornthwaite (2002).

12 Among the many possible

household models the five

key models in western coun-

tries are: (1) the single bread-

winner model, with two

parents and one earner in the

household (usually with

male breadwinner); (2) the

dual earner model (two

parents, both in full-time,

paid employment); (3) the

modified dual earner model:

two parents, one working

full-time (usually male) and

the other, part-time (usually

female); (4) the one parent

model: single parent family

and (5) the married childless

couple.

2.3 Ontwikkelingen op Europees vlak

Het thema van de combinatie arbeid en gezinstaat sinds de jaren 80 van de vorige eeuwbovenaan op de agenda van de Europese Unie.Sinds de jaren 90 won het steeds meer aanbelang binnen de Europese instellingen en bijde sociale partners. De klemtoon kwam daarbijsteeds meer te liggen op werkgelegenheids-bevorderende maatregelen en op maatregelenop het gebied van gelijkheid man/vrouw.Van de vele maatregelen in het kader van decombinatie arbeid en gezin noemen we loop-baanonderbreking, bijzondere afwezighedenop het werk, deeltijdwerk, flexibele werktijden,kortere werkweek (met als gevolg meer vrijetijd), verdeling taken tussen twee of meer per-sonen, jaarlijkse berekening van de arbeids-tijd, kinderopvangmogelijkheden, enz.

De Europese Commissie werkte een Europesewerkgelegenheidsstrategie uit om het pad teeffenen naar een betere combinatie van arbeiden gezin. Knelpunten daarbij zijn:• Arbeidstijd en nieuwe vormen van arbeids-

organisatie• Ouderschapsverlof• Kinderopvang• Zwangere vrouwen• De combinatie arbeid en gezin.

Op het gebied van arbeidstijd en nieuwe vormen van arbeidsorganisatie, werd vooruit-gang geboekt. Enkele voorbeelden:- in de jaren 80 ontwerprichtlijnen betreffendeatypische banen

- Richtlijn 93/104/EG betreffende de organi-satie van de arbeidstijd

- in de jaren 90 atypisch werk als middel tothet scheppen van banen

- kaderakkoord met de sociale partners (CEEP,EVV en UNICE) en Europese richtlijn betref-fende deeltijdwerk (1997)

- uitbreiding werkingssfeer van de richtlijnbetreffende de arbeidstijd (2000)

- recente intersectorale sociale dialoog overnieuwe arbeidsvormen, in het bijzonder telewerk

- akkoord van 2002 over telewerk (tussenEuropese sociale partners)

- tijdelijke arbeid via gespecialiseerd agent-schap (de ontwerprichtlijn van de EuropeseCommissie werd herhaaldelijk geblokkeerdals gevolg van meningsverschillen tussennationale vertegenwoordigingen - 2002)

- richtlijn betreffende de arbeidstijd (2003).

Al in 1983 opperde de Europese Commissiehet idee van een richtlijn over ouderschaps-verlof. Ondanks een brede consensus tussende lidstaten kwam die richtlijn er niet doorvanwege de tegenwerking van de Britse rege-ring. Na de ondertekening van het Verdragvan Maastricht sloten de Europese socialepartners (CEEP, EVV en UNICE) een akkoordover het ouderschapsverlof. Bedoeling ervanis de combinatie arbeid en gezin voor werken-de ouders te vergemakkelijken.

Wat kinderopvang betreft wordt zowel in het3e actieprogramma van de EuropeseGemeenschap als in het Sociaal Handvestgewezen op het belang van maatregelen ophet gebied van een betere combinatie vanarbeid en gezin. In het rapport dat deEuropese Commissie aannam in februari1998 over de uitvoering van de aanbevelingvan de Raad van 31 maart 1992 betreffendekinderopvang, wordt de klemtoon gelegd opde kwaliteit van de dienstverlening, het ouder-schapsverlof, maatregelen op het werk en derol van de man als actieve vader. Het akkoordvan de Europese Raad van Barcelona bepaaltdat de lidstaten tegen 2010 voor kinderopvangmoeten zorgen voor ten minste 90 procentvan de kinderen tussen 3 jaar en de verplichteschoolleeftijd en voor ten minste 33 procentvan de kinderen jonger dan 3 jaar.

Wat de problematiek van de zwangere vrouwen betreft is er de richtlijn 92/85/EGbetreffende maatregelen ter verbetering vande veiligheid en de gezindheid van de zwange-re vrouwen en van jonge of borstvoedinggevende moeders. De richtlijn heeft ten doelde bescherming van die groep werknemersdie blootstaat aan gezondheidsrisico's engevaren op het werk die zowel hun eigengezondheid als die van het (ongeboren) kindin gevaar zouden kunnen brengen.

Wat uiteindelijk de combinatie van arbeid engezin betreft, hebben de lidstaten op 6 juni2000 onder het voorzitterschap van Portugaleen resolutie aangenomen betreffende deevenwichtige participatie van mannen envrouwen aan het gezins- en beroepsleven. HetFranse voorzitterschap heeft een reeks indica-toren betreffende de combinatie arbeid engezin uitgewerkt.

In de richtsnoeren van januari 2001 van deRaad voor de lidstaten wordt onderstreept datde beleidsmaatregelen op het gebied van loop-baanonderbreking, ouderschapsverlof en

14

deeltijdwerk evenals soepele arbeidsregelin-gen voor zowel werknemers als werkgevers,van cruciaal belang zijn voor vrouwen enmannen. De diverse richtlijnen en overeen-komsten tussen sociale partners moeten versneld en op een gecontroleerde wijze worden uitgevoerd.

Arbeidsparticipatie van de vrouwen verbete-ren, mannen aansporen meer huistaken opzich te nemen, dat is het doel van een goedevenwicht tussen gezins- en beroepsleven.Een betere afstemming van beide kan leidentot het aannemen van betaald werk. Op diemanier wordt het armoederisico aanzienlijkbeperkt en wordt een bijdrage geleverd aansociale participatie. De combinatie arbeid engezin past ook in het kader van de vergrijzingvan de Europese bevolking door betere levens-voorwaarden van vrouwen en mannen.Welvaart dankzij de combinatie van arbeid engezin kan ook bijdragen aan het tegengaanvan het dalend geboortecijfer in Europa.

15

3.1 België

- Hoofdstad: Brussel- Oppervlakte: 32.545 km2- Bevolking13: 10.511.382 inwoners (raming 2005)

- BBP: 288,09 miljard euro (2004)

Factor 1: De sociaal-economische en demogra-fische context

a. Politieke achtergrondBelgië is een constitutionele monarchie eneen federale staat. Het huidige staatshoofd iskoning Albert II.

België bestaat uit drie gewesten en driegemeenschappen die elk specifieke bevoegd-heden hebben. De gewesten (Vlaams Gewest,Waals Gewest, Brussels HoofdstedelijkGewest) hebben hoofdzakelijk economischebevoegdheden. De gemeenschappen (VlaamseGemeenschap, Franse Gemeenschap,Duitstalige Gemeenschap) hebben als voor-naamste bevoegdheden onderwijs en cultuur.De eerste minister van België is Guy Verhof-stadt. Op federaal en regionaal niveau zijn er om de vier jaar verkiezingen, die niet opdezelfde dag plaatsvinden. De gemeentelijke

verkiezingen vinden elke zes jaar plaats.Tijdens de laatste federale verkiezingen, op 13 juni 2004, bleef de paarse regering aan demacht. De verdeling van de zetels was alsvolgt: 48 voor de socialisten (23 Vlaamse, 25Waalse), 50 voor de liberalen (gelijk verdeeldover de gewesten), 28 voor CD&V en CDh

(21 CD&V – Vlaamse christen-democraten en 7 CDh – Waalse christen-democraten).Extreem rechts behaalde 19 zetels, waarvan 18 behaald in Vlaanderen door het Vlaamsbelang. Ecolo leverde 4 parlementsleden.

b. Macro-economische contextDe economische groei in België was in 2004(2,4 procent) markanter dan in 2003. In 2005vond er een vertraging plaats (1,5 procent). In2006 herstelt het economische klimaat zich(2,7 procent) ten gevolge een toename van denetto-export. Verwacht wordt dat in 2007 deeconomische groei op jaarbasis 2,2 procentzal zijn.

c. ArbeidsmarktIn 2006 hadden 4.244.000 mensen betaaldwerk. In 2005 bedroeg de werkgelegenheids-graad 61,1 procent: 68 procent mannen en 53 procent vrouwen.

16

Hoofdstuk 3:

Rapporten per land

13 Bron: Nationaal Instituut voor de Statistiek

2000 2002 2004 2005

Totale bevolking 10.263.414 10.355.844 10.445.852 10.511.382mannen 5.018.019 5.066.885 5.111.325 5.143.821vrouwen 5.245.395 5.288.959 5.334.527 5.367.561Bron: INS

2000 2001 2002 2003 2004 2005

Totaal 60,5% 59,9% 59,9% 59,6% 60,3% 61,1%Mannen 69,5% 68,8% 68,3% 67,3% 67,9% 68,3%Vrouwen 51,5% 51,0% 51,4% 51,8% 52,7% 53,8%

Ontwikkeling werkgelegenheidsgraad 2000-2005

In de leeftijdsgroep van 55 tot 64 jaar bedraagtde werkgelegenheidsgraad slechts 32 procenttegenover een gemiddelde van ongeveer 44 procent in het Europa van de 15.

Van 2004 tot 2005 nam de werkgelegenheid toemet 96.000 eenheden (+ 2,3 procent) (69.000werknemers en 27.000 niet-werknemers). Diestijging is onder meer het gevolg van de toege-nomen werkgelegenheid bij de hoogste leeftijds-groep vanaf 50 jaar. Tijdens die periode steeg dewerkgelegenheid vooral in de dienstensector (+ 76.000), in het bijzonder in het onderwijs,horeca, collectieve diensten, enz.

Wat de werkgelegenheidsstructuur betreft blijfthet aantal vrouwen op de arbeidsmarkt stijgen.Volgens de vooruitzichten zal de actieve vrouwe-lijke bevolking tussen 2006 en 2011 met128.000 eenheden stijgen tegen slechts 51.000voor de mannen.14

De werkloosheidsgraad in België bedraagt 8,4procent (7,4 procent mannen en 9 procent vrouwen).15 In andere landen van de EU 15 is dat7,9 procent.

Hoewel de werkloosheidsgraad onveranderd isgebleven in vergelijking met 2004 is het aantalwerklozen in 2005 met 391.000 gestegen. Dewerkloosheidsgraad is het hoogst bij de jonge-ren, nl. 21,5 procent.De vrouwen zijn (in verhouding tot hun aandeelop de arbeidsmarkt) oververtegenwoordigdonder de oudere werklozen: 64.580 vrouwentegen 72.326 mannen (2004).

Er bestaan sterke verschillen tussen de gewes-ten. De stijging van de werkloosheid onder deoudere werknemers is veel sterker in het WaalseGewest. Dat geldt voor beide geslachten. De stij-ging in Brussel is bijzonder groot bij de vrou-wen, terwijl het omgkeerde verschijnsel zichvoordoet in Vlaanderen.

Langdurige werkloosheid (12 maanden en langer) blijft in België een groot probleem.

Steeds meer flexibele arbeid Net zoals in andere landen zijn in België devrouwen oververtegenwoordigd zijn bij deel-tijd werknemers (Cf. tabel): in 2005 werkten7,8 procent van de mannen en 42,6 procentvan de vrouwen in deeltijd. Dit verschijnselneemt jaar na jaar toe. Ter vergelijking: in1995 waren er 15,4 procent deeltijdbanen inBelgië, nu is dat 23,4 procent.

Bron: NIS (Enquête naar de arbeidskrachten)

De toename van het deeltijdwerk ten opzichtevan 2004 doet zich zowel bij mannen als bijvrouwen voor, maar bij mannen is dat veel groter: van 6,9 naar 7,8 procent tegen 42,4naar 42,6 procent bij vrouwen. Dit bewijst datde flexibele banen zich meer en meer ondermannen verspreiden.

Deeltijdwerk neemt af naarmate het studie-niveau stijgt: 18 procent bij mensen met eendiploma hoger onderwijs tegen 22 procent bijde mensen met een diploma hoger secundaironderwijs en 24 procent bij diegenen met eendiploma lager secundair onderwijs.

Een tweede vorm van flexibele arbeid is uitzend-werk. In België is het aantal door uitzendkrach-ten gewerkte uren in de hele economie tussen

17

Percentage deeltijdwerk t.o.v. totale werkgelegenheid 1995 2000 2004 2005

Totaal 15,4% 20% 22,6% 23,4%Mannen 3% 5,4% 6,9% 7,8%Vrouwen 33,4% 39,3% 42,4% 42,6%

30%

25%

20%

15%

10%

5%

0%

-5%

-10%

Ontwikkeling werk-loosheidspercentage2004-2005 in deleeftijdsgroep 50-64jaar per gewest enper geslacht

Vrouwen

Mannen

België Regio Vlaamse regio Wallonische regio

hoofdstad Brussel

14 Bron: Federaal

Planbureau.

15 Houdt men rekening met

de niet werkzoekende volle-

dig uitkeringsgerechtigde

werklozen, dan bedraagt dit

cijfer 14,1%.

1993 en 2004 verdrievoudigd. Zoals verwachtis uitzendarbeid bijzonder conjunctuurgevoelig.De mannen vormen het grootste deel van deuitzendkrachten (vooral bij de arbeiders).Uit studies in België blijkt dat vooral jongeren,gemiddeld bijna één op drie, een flexibele baanhebben.

Enkele cijfers over uitzendarbeid

Verdeling van de uitzendkrachten per werknemerscategorie

Bron: Jaarverslag 2005 FEDERGON

De gemiddelde wekelijkse arbeidsduur in2005 lag bij voltijders op 39,2 uur en bij deel-tijders op 23,8 uur.

Op middellange termijn voorspellen studieseen toename van gemiddeld 39.000 banenper jaar, dit komt neer op 232.000 tussen eind2005 en 2011.

Factor 2: Ouders en werk

DeeltijdwerkEen aantal factoren kunnen het deeltijdwerkonder de vrouwen in België verklaren.De toegenomen flexibiliteit en werkdruk hebben een negatief effect voor vrouwen. Voorgezinnen met kinderen is het vrijwel onmoge-lijk dat beide ouders een voltijd baan te heb-ben. Meestal kiest de vrouw voor een deeltijd-baan of voor loopbaanonderbreking. Hier spelen zeker de traditionele rolverdeling enhet feit dat het werk van de vrouw (financieel)niet altijd als volwaardig aangezien wordtzeker een rol.

In een groot aantal, vaak vrouwelijke’ sectorenzoals de schoonmaak of de distributie, is deel-tijdwerk verplicht en zijn de uurregelingen teflexibel om een tweede deeltijdbaan te nemen.Met alle gevolgen van dien voor het inkomenvan de vrouwen.

Werkende moedersOndanks de veranderende mentaliteit is degelijkheid man/vrouw nog lang geen realiteit.

Iedereen weet dat de geboorte van een kindmeer gevolgen heeft voor de beroepsactiviteitvan de vrouw dan voor die van de man.Studies tonen aan dat vrouwen met kinderenminder of in deeltijd werken terwijl mannenmet kinderen van jonger dan 12 jaar meerwerken dan hun collega's zonder kinderen.

De traditionele rolverdeling bestaat nog steedsen de combinatie van gezins- en beroepslevenblijft in hoofdzaak een zorg voor de vrouwen.Bovendien hangen de participatie van vrou-wen op de arbeidsmarkt en hun arbeidstijdsterk samen met het aantal kinderen dat zehebben en met de leeftijd ervan. Die samen-hang is minder uitgesproken bij mannen. Uitde statistieken16 blijkt dat de zorg voor de kin-deren voor vrouwen de voornaamste reden(28 procent) is om in deeltijd te werken. Voorde mannen is dit slechts in 4 procent hetgeval.

Kinderopvang blijft een delicaat probleem inBelgië. De vraag is groter dan het aanbod ende verschillende bevoegdheidsniveaus schui-ven de verantwoordelijkheid op elkaar af.

VerlofToch is er concrete vooruitgang. Sinds juli2002 heeft ook de vader recht op betaald ver-lof bij de geboorte van een kind. Hij heeftrecht op tien dagen vaderschapsverlof, op tenemen binnen de maand na de geboorte. Ditrecht geldt voor alle werknemers van de privé-sector met een arbeidsovereenkomst en vooralle mensen uit de openbare sector met eencontract. De bedoeling is werk en levenskwali-teit beter op elkaar af te stemmen. Steedsmeer vaders willen namelijk de eerste dagenbij hun kind zijn en nemen daarvoor hunvaderschapsverlof op.

Het kraamverlof in België bedraagt 15 weken.Bij meerlingen kan dit oplopen van 17en tot 19 weken. Van die 15 weken moet één weekverplicht voor de geboorte opgenomen wor-den en moeten ten minste 9 weken erna.Tijdens die periode van 10 weken mag dewerkneemster niet werken. De werkneemsterontvangt tijdens de 15 weken kraamverlof eenmoederschapsuitkering van het ziekenfonds.

Met de wet van 1 juli 2002 werd er eindelijkook een recht op borstvoedingspauzes ingevoerd voor alle werkneemsters met eenarbeidsovereenkomst en voor alle mensen uitde openbare sector met een contract. Tijdensdie pauzes mag de moeder haar kind borst-

18

Mannen Vrouwen Totaal

Arbeider 43,9% 18,2% 62,1% Bediende 13,6% 24,3% 37,9%Totaal 57,5% 42,5% 100%

16 Enquête naar de arbeids-

krachten – gegevens 2004

voeding geven of melk afkolven, als de situatiedit toelaat, Ze mag dit doen op het werk in eendaartoe ingerichte ruimte. De werkneemsterheeft recht op borstvoedingspauzes tot zevenmaanden na de geboorte van het kind.

In België bestaan er nog andere regelingenvoor vaders en moeders die zich meer methun kinderen willen bezighouden, zoals hettijdskrediet of meer bepaald het ouderschaps-verlof. Dankzij dit systeem hebben werkne-mers uit de privésector en mensen uit deoverheidssector met een contract onderbepaalde voorwaarden recht op vergoed tijds-krediet voor de opvoeding van hun kind overhun hele loopbaan. Voor meer specifieke situ-aties werden thematische verloven ingevoerd(zie factor 6).

LoonkloofOndanks de loonontwikkeling en de loonsver-hogingen van de laatste jaren bedraagt het verschil tussen een mannenloon en een vrou-wenloon gemiddeld 24 procent voor het brutojaarloon en 12 procent voor het bruto uurloon.Bekijkt men de loonkloof vanuit het brutomaandloon of het bruto jaarloon, dan blijkthet verschil nog groter omdat ook deeltijd- en uitzendwerk (vooral vrouwen) erin opgeno-men zijn.

Op Europees vlak wordt België vaak geprezenals een goede leerling omdat de loonkloof ernog steeds kleiner is dan in andere landen vande Europese Unie, maar sinds de jaren 90wordt de kloof niet meer smaller.

Factor 3: Kinderopvang

Zorg voor kinderen houdt meer in dan kinder-opvang. Toch beperken we ons hiertoe in dithoofdstuk. Een bespreking van het ouder-schapsverlof vindt u terug onder factor 6.

Kinderopvang is in België zeer divers georga-niseerd. Vlaanderen, Wallonië en Brussel heb-ben aparte regelgevingen voor de uitvoeringvan de kinderopvang. Op federaal niveau is erslechts het Fonds voor CollectieveUitrustingen en Diensten (FCUD) die kinder-opvangprojecten subsidieert door middel vaneen sociale zekerheidsbijdrage door de werk-gevers.

Soorten kinderopvangDe opvang van kinderen tot 3 jaar betreftwordt in België op verschillende manierengeorganiseerd.

- DagopvangHet gaat hoofdzakelijk om collectieve dien-sten die erkend en gesubsidieerd worden door'Kind en Gezin' (Vlaanderen) en l'Office de laNaissance et de l'Enfance' (ONE) (FranstaligeGemeenschap). Er bestaan twee soorten dag-opvang: de crèches die instaan voor de opvangvan kinderen vóór ze naar de kleuterschoolmogen en de peutertuin vanaf een leeftijd van 18 maanden.In principe worden alle kinderen opgevangen.Als er echter te weinig opvangplaatsen zijn,krijgen ouders met het laagste inkomen voor-rang. Sinds enkele jaren overstijgt de vraaghet aanbod, vooral in het Waalse Gewest. De kosten van de opvang hangen af van hetnetto maandinkomen van de ouders van kinderen van jonger dan 3 jaar.

- OnthaalmoedersHier gaat het om de opvang in gezinskring. Jehebt zelfstandige onthaalmoeders en onthaal-moeders die aan een dienst verbonden zijn.Beiden moeten erkend worden door 'Kind enGezin' of de 'ONE'. Een erkenning betekentdat er regelmatig inspecties georganiseerdworden en dat bepaalde normen nageleefdmoeten worden. Onthaalmoeders die aan eendienst verbonden zijn, worden door 'Kind enGezin' en de 'ONE' gesubsidieerd.

- Buitenschoolse opvangDeze initiatieven hebben hoofdzakelijkbetrekking op de opvang van kinderen van 3tot 12 jaar. Ze organiseren opvang voor en nade schooluren, op woensdagmiddag en tij-dens schoolvakanties. Deze opvang wordteveneens erkend en eventueel gesubsidieerddoor 'Kind en Gezin' of de 'ONE'.Door de toenemende flexibiliteit op dearbeidsmarkt beperken heel wat opvangstruc-turen zich niet meer tot dag- of buitenschool-se opvang. Er wordt nu ook in kinderopvangvoorzien 's morgens vroeg, 's avonds laat, en zelfs 's nachts en tijdens het weekend.

Het FCUD: een Belgische bijzonderheidHet Fonds voor Collective Uitrustingen enDiensten (FCUD) werd opgericht door deRijksdienst voor Kinderbijslag voor Werk-nemers. In 1994 spraken de sociale partnersaf dat werkgevers voortaan 0,05 procent vande loonmassa aan het Fonds zouden afstaanom kinderopvangprojecten te subsidiëren.Het Fonds, beheerd door sociale partners,subsidieert buitenschoolse maar ook typischarbeidsgebonden kinderopvangprojectenzoals:

19

- flexibele kinderopvang: voor 7 uur en na 18uur, voor kinderen van 0 tot 12 jaar

- opvang van zieke kinderen van 0 tot 12 jaar - urgentie-kinderopvang: wanneer oudersgaan solliciteren, in opleiding zijn, voor kinderen van 0 tot 3 jaar gedurende maximum 6 maanden.

De goedkeuring van de projecten is onderwor-pen aan kwaliteitseisen voor de infrastructuur(gebouwen, materiaal), het personeel en desamenwerking met het lokale sociale netwerk.Dagelijks worden er ongeveer 60.000 kinde-ren opgevangen.

Financiële stimulansen

a. KinderbijslagElk kind in België heeft recht op kinderbijslag.Het eerste kind ontvangt 78,59 euro, het tweede 145,43 euro en voor elk kind vanaf hetderde 217,13 euro. Op de leeftijd van 6, 12 en 18jaar wordt er een leeftijdstoeslag toegekend. Daarnaast zijn er ook bepaalde kinderen(wezen, gehandicapte kinderen, kinderen vanwerkzoekenden, gepensioneerden of invali-den) die door hun situatie een hogere uit-kering ontvangen.Voor het eerste kind wordt 1.050 kraamgeldtoegekend. Vanaf het tweede kind bedraagthet kraamgeld 785,43 euro. Een recente studie plaatst België, samen metFinland, in de derde groep wat betreft de effec-tiviteit inzake uitkeringen voor kinderen.

b. Fiscale aftrekbaarheid kosten kinderopvangDe bijdragen betaald voor (erkende) kinder-opvang kunnen voor 100 procent in minde-ring gebracht worden van het netto belastbaarinkomen tot een maximum van 11,20 euro peropvangdag per kind. Het moet wel gaan omkinderen jonger dan 12 jaar die ten lastekomen van de belastingplichtige.

Factor 4: Opvang van zorgbehoevenden

De zorg voor ouderen kan op verschillendemanieren opgevat worden. Twee specifiekevormen van zorgverlof werden hier ontwik-keld: verlof voor opvang van zwaar zieke familieleden en verlof voor palliatieve zorg.Daarnaast is ook het voorhanden zijn vanzorgvoorzieningen uitermate belangrijk.

De zorgvoorzieningen voor ouderen zijn ookeen geregionaliseerde materie en verschillendus per landsdeel. Toch kan globaal en ininternationaal perspectief gezegd worden dat

België eerder institutioneel georiënteerd is.Zo zijn er de rustoorden voor bejaarden(ROB), klassieke opvangvoorzieningen voorpersonen ouder dan 60 jaar, rust- en verzor-gingstehuizen (RVT) die meer medischgericht zijn. Voor de meer zelfredzame ouderen zijn er serviceflats, individuele logiesmet een voorzieningenpakket ‘naar keuze’.

Naast deze definitieve opvangmogelijkhedenis er een tijdelijk opvangaanbod. Hoewel debevoegdheid hoofdzakelijk bij de gemeen-schappen en gewesten ligt, vraagt de federaleoverheid hen om prioriteit te verlenen aan hetbehoud van zorgbehoevenden in eigen huis.De relatief hoge dagprijs vormt hierop echtereen rem. Residentiële ouderenzorg is met hethuidige niveau van pensioenen quasi-onbe-taalbaar. Daarom bestaat er een specifiekefinanciële steun voor ouderen of afhankelijkepersonen met een laag inkomen, zoals de IGO (inkomensgarantie voor ouderen) en de THAB (tegemoetkoming voor hulp aanbejaarden). Voor langdurige patiënten zijn andere, specifieke uitkeringen voorzien.

Sinds 2005 bestaat er een nieuw fiscaal voor-deel voor mensen die binnen hun gezin dezorg opnemen van familieleden ouder dan 65jaar. Om de opvang van die oudere, zorgafhan-kelijke personen in het gezin te stimuleren,besliste de regering om- het verzorgen van die personen te vergemak-kelijken door een deel van hun pensioenenniet in aanmerking te nemen voor de bereke-ning van hun netto bestaansmiddelen.

- een bijkomende verhoging van de belasting-vrije som te geven indien die personen tenlaste zijn.

Factor 5: Evenwicht tussen inkomenszeker-heid en arbeidsstimulansen

De regering heeft in januari 2004 een ‘werk-bonus’ ingevoerd. Deze bonus creëert eenfinancieel voordeel voor de lage inkomensbovenop het normale netto-uurloon. Zo ont-vangt iemand die werkt met een laag loonmeer dan iemand die in de werkloosheidblijft. De werkbonus wordt minder naarmateiemand meer verdient. Deze maatregel maaktde overstap van werkloosheid naar werk aan-trekkelijker voor mensen met een laag loon.Door de werkbonus hoeven zij minder socialebijdragen te betalen waardoor ze dus nettomeer overhouden. Deze werkbonus vervangt een fiscale maatre-

20

gel, omdat maatregelen in de fiscaliteit pastwee jaar later voelbaar zijn.

Er werd in dit kader eveneens beslist om ookde deeltijd herintreding op de arbeidsmarktaan te moedigen. Dit gebeurde met de zoge-naamde Inkomensgarantie-uitkering. In ditstelsel behoudt een werkzoekende die eendeeltijdbaan aanvaardt, boven op het loon nogeen deel van zijn uitkering. Hij verdient op diemanier netto meer dan met een gewone werk-loosheidsuitkering. De betrokkene blijft welwerkzoekende: hij moet dus uitkijken naarbijkomend werk.

Bij de kinderbijslag werd ook een werkloos-heidsval weggewerkt. Risicogroepen die rechthadden op verhoogde kinderbijslag, verlorendat recht bij herintreding in de arbeidsmarkt.Dit recht wordt nu behouden gedurende 6maanden. De sociale partners adviseerden de regering om deze termijn gedurende tweejaar te laten doorlopen.

Factor 6: Arbeidstijdregelingen

Iedere werknemer in België die een jaarwerkt, heeft recht op tijdskrediet. Dit is eenverlof dat onder verschillende vormen opge-nomen kan worden: voltijd, halftijd of onder4/5de vorm. Sinds het Generatiepact wordt devoltijdse vorm van het gewone tijdskredietbeperkt tot een jaar. Gedurende een periodevan vijf jaar kan gekozen worden voor de vierdagenweek. Voor elk van deze vormen iseen vergoeding voorzien. De vergoeding voorde vierdagenweek wordt verhoogd voor alleenstaanden. Voor de vijftigplussers met een beroepsverle-den van 20 jaar is het recht op tijdskrediet nietlanger beperkt in de tijd. Bovendien krijgen zeverhoogde uitkeringen.

Naast het tijdskrediet bestaan ook drie thema-tische verloven.

OuderschapsverlofElke ouder heeft per kind recht op drie maan-den voltijdse onderbreking (of 6 maandenhalftijds, of 15 maanden 4/5), op te nemenvóór het kind 8 jaar heeft wordt. Hiervoor krijgen ze een 671,50 euro voor de voltijdsevorm. In de 4/5e vorm zijn verhoogde uitkeringen voor eenoudergezinnen.

Verzorging voor zwaar zieke familieledenAls een medisch attest kan worden voorgelegdkan men gedurende 12 maanden voltijd

(24 maanden deeltijd) instaan voor de verzor-ging van een familielid. Deze periode magverdubbeld worden wanneer het gaat om eenziek kind uit een eenoudergezin. Hiervoorwordt ook een vergoeding van 671,50 eurogegeven voor de voltijdse vorm.

Palliatieve zorgEen werknemer heeft recht op 2 maanden verlof om een persoon, die geen familie hoeftte zijn, bij te staan in zijn/haar terminale fase.Ook hiervoor geldt een vergoeding van 671,50 euro.

Naast deze verlofvormen bestaan eveneensvormen waarbij de voltijdse arbeidstijd ver-minderd kan worden om de beschikbare tijdbeter te verdelen over het gezins- en arbeids-leven. Zo bestaan er verminderingen voor de sociale bijdragen voor de werkgever diearbeidsduurverminderingsvormen toekent.

Ook deeltijdarbeid wordt door sommige wer-kenden gekozen om de gezinstaken beter tekunnen vervullen. Deeltijdarbeid zit de laatstejaren enorm in de lift, zowel bij mannen alsbij vrouwen. Toch kiezen nog altijd vooralvrouwen voor deze vorm van werken.

Ter uitvoering van het Europese kaderakkoorduit 2002, sloten de nationale sociale partnerseind 2005 de collectieve arbeidsovereenkomstnr. 85 inzake telewerk af. De hoofdkenmerkendeze regeling zijn de gelijke behandeling vantelewerkers en de andere werknemers en hetvrijwillige karakter van telewerken. Sinds juli2006 is deze nieuwe vorm van arbeidsorgani-satie wettelijk geregeld.

3.2 Luxemburg

- Hoofdstad: Luxemburg- Oppervlakte: 2,586 kmÇ- Bevolking: 455.000 inwoners (2005) - BBP: 27.27 miljard $ US17

Bron: STATEC, Luxemburg

21

Totale 2001 2002 2003 2004bevolking 439,000 444,050 448,300 451,600Mannen 216,000 218,824 221,009 223,020Vrouwen 223,000 225,226 227,291 228,580

17 Statec, Luxemburg, 2004.

Factor 1: De sociaal-economische en demogra-fische context

a. Politieke achtergrondHet groothertogdom Luxemburg is eengrondwettelijke monarchie. Groothertog Jan is het staatshoofd. Om de vijf jaar worden er nationale verkiezin-gen georganiseerd en om de zes jaar gemeen-teraadsverkiezingen. Bij de verkiezingen voorhet nationale parlement in juni 2004 behaaldede CSV (christen-democraten) 24 zetels, de DP (Democratische Partij) 10, de LSAP(Socialistische partij) 14, de ADR (partij is ontstaan uit de LSAP en spitst zich toe op de pensioenrechten) 5 en de Groenen 7.

b. Macro-economische contextHoewel Luxemburg terecht omschreven wordtals het Green Heart of Europe, gaat het idylli-sche landschap samen met een hoog geïndus-trialiseerde, exportgerichte economie. De ijzer- en staalnijverheid vertegenwoordigtongeveer 10,6 procent van de totale economie. In 2004 vertegenwoordigde de financiële sector 28,9 procent van de Luxemburgse economie terwijl de andere diensten (gezond-heid, overheidsadministratie, onderwijs) 16,4 procent vertegenwoordigen. De bank-sector is bijzonder belangrijk.

c. Demografische indicatorenTussen 2000 en 2005 is de bevolking van hetgroothertogdom jaarlijks met 1,32 procent toegenomen. In 2005 telde het land 229.000mannen en 236.000 vrouwen. De verhoudingtussen de seksen (aantal mannen voor 100vrouwen) bedroeg 97.Volgens de vooruitzichten van STATEC(Luxemburg) voor de eerste helft van 2005, is het aantal geboorten tussen 2004 en 2005nagenoeg onveranderd gebleven (+ 0,8 pro-cent). Die lichte stijging is toe te schrijven aande toename van het aantal geboortes bij alloch-tonen met 2,6 procent, terwijl het geboortecij-fer bij de autochtonen opnieuw daalde (-1,2procent). Zoals de vorige jaren is het geboorte-cijfer bij de allochtonen hoger dan dat van deautochtonen en bedraagt het nu 55,1 procent.De gemiddelde levensverwachting van devrouwen gelijk is 82 jaar, van de mannen 75 jaar.Het netto migratiesaldo is positief sinds 1990.Het jaarlijkse gemiddelde bedroeg meer dan10 procent in de periode 1990 - 2000 (tegen2,3 procent in de EU-15).

Van de bevolking leeft 3,3 procent in eenouder-

gezinnen (4,5 procent voor de EU) en 35,5 pro-cent van de gezinnen bestaan uit twee volwas-senen en twee of meer kinderen, terwijl hierhet Europese gemiddelde maar 25,5 procent is.Van gezinnen die bestaan uit bejaarden van 75of ouder verblijft 13 procent in rusthuizen ofverzorgingsinstellingen. (Europees gemiddel-de 6,7 procent)

d. GezinssamenstellingIn Luxemburg ligt het aantal huwelijken (4,5 procent) licht onder het gemiddelde van de EU, terwijl het aantal echtscheidingen (2,3 procent) iets hoger ligt en het aantalsamenwonenden (7 procent) het Europesegemiddelde (8 procent) benadert.Van de personen tussen 16 en 24 jaar woont 27 procent samen. (Europees gemiddelde: 31 procent). Het aandeel kinderen in eenoudergezinnen(in de meeste gevallen met gescheiden ouderstussen 40 en 49 jaar) lag op 7,2 procent in1999. In de jaren 90 werd een op de acht kinderen geboren bij samenwonende oudersen meer dan de helft van de moeders behoorttot de leeftijdsgroep van 25 tot 34 jaar.18

e. ArbeidsmarktIn 2004 bedroeg het werkloosheidscijfer4,2 procent en het steeg tot 4,6 procent in april 2005.In 2000 bedroeg het werkloosheidscijfer inLuxemburg slechts 1,9 procent tegen 8,4 procent in de EU. De jongerenwerkloosheidwas 5,7 procent in 2000 bij de mannen jonger dan 25 jaar tegen een gemiddelde van14,1 procent in de EU. De werkloosheid bij dejonge vrouwen was eveneens lager, namelijk7,3 procent in 2000 bij de vrouwen jonger dan25 jaar (tegen 17,2 procent in de EU). In het buitenland geboren vrouwen die inLuxemburg verblijven hebben meer kans opeen baan dan de autochtone vrouwen19.

De participatiegraad van 48 procent bij gehuw-de of samenwonende moeders is vrij laag.Alleenstaande moeders hebben evenwel dehoogste participatiegraad (82 procent). Zij hebben, samen met Finse vrouwen het vaaksteeen voltijdbaan ( resp. 81 en 83 procent).

De werkgelegenheidsgroei in de dienstensec-tor is niet het belangrijkste kenmerk van deLuxemburgse economie maar eerder de ver-taling van de explosieve toename van de vraagnaar werk en van de manier waarop daaraanvoldoen wordt. Gedurende lange tijd beschiktede autochtone Luxemburgse bevolking niet

22

18 Statec, Luxemburg, 2004

19 European Industrial

Relations Observatory

On-line (EIRO) (2003).

LCGB calls for compulsory

parental leave for fathers.

European Foundation for the

Improvement of Living and

Working Conditions. URL:

http://www.eiro.eurofound.

ie/2003/01/inbrief/LU03011

06N.html,

Accessed: 31.01.2006

over de vereiste kwalificaties, zoals blijkt uit degroeiende kloof tussen de totale wervendebevolking Luxemburg en de autochtone werk-nemers. De in het groothertogdom gevestigdebuitenlanders waren goed voor meer dan 85procent van de toename met 67.500 eenhedenvan de totale werkende bevolking tussen 1970en 2001. Zij droegen op een beslissende wijzemee aan de toename van het aantal mensen oparbeidsleeftijd.

De grootste zwakte van de arbeidsmarkt inLuxemburg schuilt in het feit dat het aandeelvan de werkende bevolking niet zeer hoog is,wat erop wijst dat werkgelegenheidsbevorde-rende maatregelen niet to the point zijn.Internationale vergelijkingen tonen aan dat dewerkgelegenheidsratio's laag zijn voor alledemografische groepen, jonge mannen uitge-zonderd.

Het minimumloon wordt ontvangen door7.288 gezinnen, dat is 3 procent van de bevol-king. Van deze gezinnen bestaat 60,7 procentslechts uit één persoon, 17,6 procent zijn een-oudergezinnen.

Na Noorwegen (90 procent) en Italië (85 pro-cent) beschikken de Luxemburgse vrouwenover het hoogste minimuminkomen in verge-lijking met de mannen (83 procent).20

f. Geboortecijfer en reactie arbeidsmarkt Het geboortecijfer is in Luxemburg hoger (1,7 in 2001) dan het gemiddelde in de EU(1,47). Het feit dat het geboortecijfer en hetaantal geboorten beduidend hoger ligt bijallochtonen stemt tot nadenken. Vandaag dedag vertegenwoordigers de nakomelingen vanbuitenlanders 37 procent van de bevolking en60 procent van de actieve bevolking.Het aantal traditionele gezinnen is afgenomenterwijl het aantal eenoudergezinnen voortdu-rend toeneemt.21

Een strenge regelgeving op het gebied vanbescherming van de werkgelegenheid (zoals inLuxemburg) gaat gepaard met een hoge werk-gelegenheidsratio bij de jonge mannen en eenlage graad bij de andere bevolkingsgroepen,ook bij de jonge en de minder jonge vrou-wen.22

Een rapport van de OESO van 200123 wijsterop dat de strenge reglementering van dedeeltijdse arbeidscontracten bijdraagt aan dedaling van de activiteitsgraad bij de vrouwen.Dit soort regelgeving ontraadt de werkgeversom deeltijdovereenkomsten aan te bieden: hetaandeel van deeltijdwerk in de totale werk-

gelegenheid in Luxemburg is lager dan in demeeste landen, hoewel de laatste jaren een toename kon worden waargenomen. Vrouwenzijn vaak het slachtoffer van die situatie omdatzij het meest in deeltijdbanen werken.Deeltijdwerk kan als en belangrijke oplossingbestempeld worden waardoor de vrouwenwerk en gezin beter kunnen combineren. InLuxemburg draagt het gebrek aan crèches bijtot het verminderen van de activiteitsgraad bijde vrouwen. Om de discriminatie op de arbeidsmarkt wegte werken werden maatregelen genomen omde vrouwen aan te moedigen wetenschappelij-ke of technische richtingen te volgen. Ookwerd een wettelijke basis geschapen voor posi-tieve discriminaties in de privésector.

Er zijn in Luxemburg twee advies- en samen-werkingsorganen die gericht zijn op vrouwen: - het interministerieel comité voor de gelijk-heid tussen mannen en vrouwen

- het Vrouwelijk arbeidscomité (CTF - Comitédu Travail Féminin)

g. Armoede3,3% van de bevolking leeft in éénoudergezin-nen (4,5 % voor de EU). Daartegenover bestaat35,5 % van de gezinnen uit twee volwassenen entwee of meer kinderen, terwijl hier het Europeesgemiddelde maar 25,5 % is. 13,0% van de gezin-nen bestaande uit bejaarden van 75 of ouder verblijven in rusthuizen of verzorgingsinstellin-gen. (Europees gemiddelde 6,7 %)

7.288 gezinnen, waarvan de leden 3 % van debevolking uitmaken, ontvangen het mini-mumloon. 60,7 % van deze gezinnen bestaan slechts uitéén persoon, 17,6% zijn éénoudergezinnen.

Factor 2: Ouders en werk

Het ouderschap in Luxemburg heeft een nega-tievere impact op de kloof tussen de seksen op het gebied van werk in vergelijkingmet de meeste andere Europese landen.Uit de vergelijking van het werkgelegenheids-percentage van werknemers tussen 20 en 44jaar met één kind met die van werknemers meteen kind van jonger dan vijf jaar, blijkt dat doorhet ouderschap de vrouwen minder gunstige werkgelegenheidsvooruitzichtenhebben dan de mannen. Op het einde van dejaren 90 was dit effect bij elf landen van de EU het meest uitgesproken in Luxemburg en in Ierland.24

23

20 Bradshaw, J. and Finch,

N. (2002). A Comparison of

Child Benefit Packages in 22

countries – A summary of

the child benefit package for

each country, Appendix to

Department for Work and

Pensions Research Report

No. 174, Social Research

Division, Department for

Work and Pensions, London,

U.K.

21 idem

22 OECD (1999)

Employment Outlook.

23 OECD Economic Surveys

(2001). Luxembourg

Economics, Chapter III

Progress in Structural

Reforms, Subchapter.

Labour Markets, URL:

http://www.eco.public.lu/

documentation/rapports/

rapport_ocde/ocde_2001_en

.pdf Accessed 03/02/2006

24 Source: European Union

(1999), Joint Employment

Report 1999, Part I.

OuderschapsverlofLuxemburg kent sinds 1999 ouderschaps-verlof. Dit verlof wordt in 90 procent van degevallen opgenomen door vrouwen in de leef-tijdsgroep van 25 tot 19 jaar. De meeste man-nen die ouderschapsverlof nemen behoren totde leeftijdsgroep van 30 tot 34 jaar; ze nemenhet op als het kind al wat ouder is in tegenstel-ling tot de vrouwen die het opnemen na hetkraamverlof.25

Het ouderschapsverlof wordt aan iedere ouderverleend wordt om hun kind dat is geboren ofgeadopteerd na 1 januari 1999 op te voeden.Een van de ouders moet het verlof onmiddel-lijk na het kraam- of het adoptieverlof opne-men (1e ouderschapsverlof). Alleenstaandeouders kunnen dit verlof opnemen naar wenstotdat het kind de leeftijd van vijf jaar bereiktheeft. Het ouderschapsverlof beloopt zesmaanden voltijds of 12 maanden halftijds.Het moet ineens, zonder onderbreking opge-nomen worden. Om er recht op te hebbenmoet men het hele jaar vóór de aanvraaggedurende ten minste 20 uren per weekgewerkt hebben.

Het ouderschapsverlof wordt vergoed vanaf de eerste maand. De bruto maanduitkeringbedraagt 1.778,31 euro (voltijd) en 889,15 euro(deeltijd) (bedragen vanaf 1 oktober 2005).Van die uitkering hoeven geen belastingen ofbijdragen betaald worden, met uitzonderingvan de bijdragen voor ziekte- en zorgverzeke-ring, die worden ingehouden op bovenstaan-de bedragen. De pensioenbijdragen wordendoor de staat betaald.

Factor 3: Kinderopvang

In Luxemburg vindt men dat er een genereusgezinsbeleid gevoerd wordt. Het land bekleedtde derde plaats in het Europa van de 15 als menrekening houdt met een samengestelde indexdie rekening houdt met het niveau van de uit-keringen, de belastingvoordelen en de uitke-ringen voor moederschaps- en vaderschaps-verlof.26

Soorten kinderopvangHeel jonge kinderen worden opgevangen ineen waaier van openbare instellingen (dagopvangstructuren met crèches voor klein-tjes van 0 tot 36 maanden, peutertuinen voor kinderen van 2 tot 3 jaar en opvangstructurenvoor kinderen van 4 tot 12 jaar). Die dagopvangstructuren vallen onder desociale zekerheid en zijn normaliter de hele

dag open het hele jaar door.Het model van een enkel overheidssysteemvoor de opvang van jonge kinderen en een ver-plichte voorschoolse opvang is kenmerkendvoor Duitsland, Luxemburg en Nederland. Devoorschoolse opvang staat onder het toezichtvan de minister van Onderwijs en begint vanafde leeftijd van 4 jaar.Het aandeel van de kinderen die in overheids-structuren opgevangen worden bedraagt 3 procent voor de kinderen van 0-2 jaar en 67 procent voor de kinderen van 3-5 jaar (volledige dag).

In Luxemburg kent de informele opvang maareen matig succes in vergelijking met de anderelanden van de EU-15. Ten opzicht van de andere landen van de EU-15 is de informele gedeelde opvang doorouders en grootouders gemeten volgens hetaandeel van de 50-plussers beperkt in Luxem-burg. Van de personen die voor de opvanginstaan is 69 procent vrouw.

Sinds midden juli 2005 geldt een nieuw concept (Verordening van 20 juli 2005) voor de‘maisons relais pour enfants’. Die kinderop-vangcentra omvatten de vroegere diensten vande ‘Foyers scolaires’, ‘Restaurants scolaires’,‘Aide pour les devoirs à domicile’, ‘Activités devacances’, ‘Accueil temporaire’, enz. Die centrazijn opvangstructuren voor schoolplichtige kin-deren van 3 tot 12 jaar. Het concept heeft totdoel de kinderopvang te verbeteren en flexibe-ler te maken. De gemeenten zijn de belangrijk-ste partners van de staat die de controle uitoe-fent. Normaal zijn ze 5 à 6 dagen in de weekopen tussen 6 uur 's morgens en 8 uur 's avonds. Die centra moeten beschouwd worden als een brug tussen het ouderlijke huis en de school.

Financiële stimulansenIn een recente studie waarin de generositeit vanhet gezinsbeleid in 15 lidstaten van de EU ver-geleken wordt, bekleedt Luxemburg de tweedeplaats wat de uitkeringen betreft voor gezinnenmet kinderen, ongeacht het soort inkomen.

a. KinderbijslagAlle kinderen die op een permanente wijze inLuxemburg grootgebracht worden en er hunwettelijke woonplaats hebben, hebben recht opkinderbijslag. Ze moeten in principe jongerdan 18 zijn (27 jaar bij voortzetting studies ofals ze gehandicapt zijn). De hoogte van de kinderbijslag wordt bepaald door van het aantal kinderen.

24

25 Columbia University

The Clearinghouse on

International Developments

in Child, Youth and Family

Policies:Luxembourg #

Social Protection, URL:

http://www.childpolicyintl.

org/countries/luxembourg.

html#socialprotection,

Last updated : May 2004 ;

Accessed : 02/03/2006

26 taking into account only

birth leave, not parental leave

as a whole

De gewone kinderbijslag wordt verhoogd voorkinderen van ouder dan 6 en ouder dan 12jaar. De bedragen zijn de volgende:- 185,60 euro per maand voor één kind- 440,72 euro per maand voor twee kinderen- 802,74 euro voor drie kinderen- 353 euro per maand per bijkomend kind.Voor kinderen van 6 tot 11 jaar: 16,17 euro.Voor kinderen van meer dan 12 jaar: 48,52 euro.Alle kinderen jonger dan 18 jaar met eenlichamelijke of geestelijke handicap van tenminste 50 procent in vergelijking met eennormaal kind van dezelfde leeftijd, hebbenrecht op een extra kinderbijslag van 185,60euro per maand.

b. Fiscale aftrekbaarheidIn 1995 werden, ook om in orde te zijn met deECEC-normen (Early Childhood Educationand Care), belastingkortingen ingevoerd tercompensatie van privé-opvang, evenals medefinancieringsplannen voor de ouders.Belastingverminderingen werden eveneenstoegekend ter compensatie van de kosten vooropenbare of privé-opvang van kinderen jongerdan 14 jaar.

Factor 4: Opvang van zorgbehoevenden

In vergelijking met de kinderopvang krijgt de bejaardenopvang minder aandacht. InLuxemburg zijn de zorgregelingen eerderbeperkt; werknemers kunnen enkel hunouders opvangen wanneer die ernstig ziek zijn. Een belangrijk element van de bejaardenzorgis het bedrag van de pensioenen, aangezienpassende financiële middelen hun autonomievergroten en hun afhankelijkheid van dienstenen/of zorg door familieleden verkleinen. Deoverheidsuitgaven voor de pensioenen zijn dehoogste van de lidstaten van de EU-15.De belangrijkste diensten voor bejaarden zijnde zorginstellingen en de thuiszorg. Hetniveau van de zorgdiensten in instellingen ismatig in vergelijking met de andere lidstatenvan de EU-15 en vrij laag wat de ‘gemeenschap-pelijke zorg’ betreft.

Als men het heeft over zorgafhankelijke perso-nen, kan men niet anders dan het thema vande armoede aansnijden. In zijn advies over deeconomische, sociale en financiële ontwikke-ling van het land in 2006, schrijft de Sociaal-economische Raad van het groothertogdomLuxemburg onder de titel ‘De belangrijkstedeterminanten van de armoede’ het volgende:

“Uit de analyse van de STATEC blijken groteverschillen volgens leeftijd. De zwaarst getrof-fenen bevinden zich in de leeftijdsgroep van 0-15 jaar (17,6%), gevolgd door de groep van25-49 jaar (11,9%) en de groep van 16-24 jaar(11,7%). Daarentegen wordt er geen verschilvastgesteld tussen mannen en vrouwen (11,4% tegen 11,3%). Gezinnen zonder kinderlast worden mindergetroffen dan gezinnen met kinderlast (7,8% tegen 13,9%). Over het algemeen worden de eenoudergezinnen (20,8%) en dealleenstaanden (12,5%) het zwaarst door dearmoede getroffen.In 2004 lopen degenen die deel uitmaken vaneen gezin met kinderen waarvan geen enkelepartner werkt, het hoogste armoederisico(27,4%). Een baan hebben is een doeltreffendedam tegen armoede want amper 8,3% van demensen van 16 jaar en ouder met een baan liepen in 2004 een armoederisico tegen 11,5%voor de mensen zonder baan (zonder onder-scheid naar oorzaak: werkloosheid, pensioen,andere). Een baan hebben vermindert hetarmoederisico met 38,5%.Ook een hogere arbeidsintensiteit (aantalmaanden gewerkt door gezinsleden), doet hetarmoederisico afnemen. Kinderlast speelt eenbelangrijke rol in de evolutie van het armoede-risico in functie van de arbeidsintensiteit.Wanneer die een voltijdbaan benadert, daalthet armoederisico met 17,1%. Bij een maxima-le arbeidsintensiteit speelt de kinderlast eenminder belangrijke rol en valt het armoede-risico terug tot 7,4%.Voor de leden van een gezin zonder kinderenvolstaat gemiddeld een deeltijdbaan om hetarmoederisico voor het gezin te doen dalen van12,7% tot 9,4% en tot 5,5% bij een maximalearbeidsintensiteit.Het EVV vindt het belangrijk dat de soortengezinnen die een hoog armoederisico lopen op die manier herkend kunnen worden.27

Factor 5: Evenwicht tussen inkomenszeker-heid en arbeidsstimulansen

Een andere factor die kan bijdragen tot eenverbreding van de kloof tussen de seksen ophet gebied van tewerkstelling is dat de grond-slag voor het vestigen van de inkomstenbelas-ting het gezin is en niet de individuele part-ner. Dat betekent dat de vrouwen vaker aanhogere marginale aanslagvoeten onderwor-pen worden, vooral als hun echtgenoot eenhoog inkomen heeft. Andere factoren, dievaak door de overheid vermeld worden, zijnde hardnekkige traditionele rolmodellen, die

25

27 Luxemburgse regering,

http://www.gouvernement.l

u/dossiers/economie_finan-

ces/ces/Avis2006.pdf

bovendien bevestigd worden door het onder-wijs en door de sociale partners, evenals doorde meerverdieners. Door die laatsten hebbende vrouwen het financieel minder nodig omuit werken te gaan. In een vergelijkende studie van 15 landen vande EU bekleedt Luxemburg een middenpositieop een schaal die rekening houdt met allebelastingvoordelen (zonder onderscheid naarinkomenshoogte). Houdt men enkel rekeningmet gezinnen met een middelgroot of eenhoog inkomen, dan bevindt Luxemburg zichin de eerste gelederen. Uit een analyse van de geldelijke voordelen en de belastingen in het algemeen blijkt datLuxemburg van de 15 landen van de EU, deeerste plaats bekleedt op het gebied van belas-tingverminderingen, zonder onderscheidnaar inkomen.28

Factor 6: Arbeidstijdregelingen

De Luxemburgse regering heeft maatregelengetroffen om de activiteitsgraad bij vrouwenop te krikken en arbeid en gezin beter opelkaar af te stemmen.29

Om het gelijkekansenbeleid te versterkenheeft zij een beroepsopleiding in het levengeroepen enkel voor vrouwen, en subsidiestoegekend aan ondernemingen die de werk-tijd anders organiseren in het kader van eenbetere combinatie van arbeid en gezin.De flexibiliteit van de arbeidstijd voor halftijd-se arbeidscontracten werd verbeterd, wat dekans op werk voor vrouwen met deeltijdbaanmoet vergroten.

3.3 Nederland

- Hoofdstad: Amsterdam - Oppervlakte: 32.545 km2- Bevolking: ca 16.345.000 personen- Bruto nationaal product: € 501,9 miljard

Source : CBS

Factor 1: De sociaal-economische en demografische contexta. Politieke achtergrondNederland is een constitutionele monarchie.

Het staatshoofd is koningin Beatrix. De staats-inrichting kan gekarakteriseerd worden alseen gedecentraliseerde eenheidstaat.Nederland is onderverdeeld in 12 provincies,die op het terrein van het sociaal-economischbeleid nauwelijks beleidsbevoegdheden hebben. In de jaren negentig van de vorige eeuw werdNederland bestuurd door een liberaal-sociaal-democratische regering (kabinetten-Kok).Vanaf 2001 wordt Nederland geregeerd dooreen christen-democratische-liberale coalitie(kabinetten-Balkenende).

In de afgelopen 20 jaar is het sociale beleidgericht op verhoging van de participatiegraad,emancipatie en individualisering van de sociale zekerheid en de fiscaliteit. Van eenklassieke gezinspolitiek is geen sprake meer.Het Nederlandse stelsel van sociale zekerheidwordt gekenmerkt door volksverzekeringen(inwonersverzekeringen); wat wil zeggen datelke inwoner individueel verzekerd is tegenouderdom, overlijden en ziekte. Er wordt in de sociale zekerheid en de fiscaliteit geenonderscheid (meer) gemaakt tussen gehuw-den en samenwonenden. De hoogte van de uitkeringen bij ouderdom,werkloosheid, ziekte, invaliditeit enz. zijnonafhankelijk van de gezinssituatie. In eenaantal situaties heeft men nog recht op eenpartnertoeslag.

b. Macro-economische achtergrondArbeidsmarktflexibiliteitNederland kende in het begin van de 21steeeuw een dynamische arbeidsmarkt: tussen2000 en 2002 wisselde 33 procent van allewerkenden in loondienst binnen twee jaarminstens éénmaal van baan of functie. In 60 procent van de gevallen ging het om een verandering van baan (extern mobiel), in 40 procent om een verandering van functie(intern mobiel). Driekwart van de wisselingenvan baan of functie is vrijwillig, een kwart isgedwongen.In 2001 behoorde Nederland tot de top vijfvan Europese landen met de hoogste arbeids-mobiliteit. Tussen 1999 en 2001 wisselde inGroot-Brittannië een kwart van alle werkendenin loondienst van werkgever (externe mobili-teit). In Nederland was dat eenvijfde. In tijden van hoogconjunctuur ontstaan ermeer kansen op de arbeidsmarkt, waardoorhet aandeel van de wisselingen toeneemt. In1993, toen sprake was van een laagconjunc-tuur, bedroeg het aantal wisselingen 25 procent.

26

28 de Henau, Meulders &

D’Orchai (2004)

29 OECD Economic Surveys

(2001), Luxembourg

Economics, Chapter III

Progress in Structural

Reforms, Subchapter. Labour

Markets, URL:

http://www.eco.public.lu/

documentation/rapports/

rapport_ocde/ocde_2001_en

.pdf, Accessed 03/02/2006

2001 2002 2003 2004Totale bevolking 15.987.075 16.105.285 16.192.572 16.258.032Mannen 7.909.855 7.971.967 8.015.471 8.045.914Vrouwen 8.077.220 8.133.318 8.177.101 8.212.118

DeeltijdwerkWat arbeidsdeelname betreft behoren deNederlandse en Scandinavische vrouwen totde koplopers van Europa. Als echter rekeninggehouden wordt met de omvang van de werk-week, ontstaat een heel ander beeld. Terwijl inalle andere EU-landen het merendeel van dewerkende vrouwen een voltijd baan heeft,werken de meeste Nederlandse vrouwen indeeltijd. Het aandeel van in deeltijd werkendevrouwen stijgt bovendien nog steeds. In 1990had de helft van de werkende vrouwen inNederland een deeltijdbaan (12-34 uur), in2003 is dit aandeel toegenomen tot 66 pro-cent. Meer vrouwen aan het werk betekent inNederland vooral dat meer vrouwen in deel-tijd werken.

Factor 2: Ouders en werk

Sociale structuur en demografieBegin 2004 telde Nederland 7 miljoen huis-houdens. Ruim 2,5 miljoen van deze huis-houdens waren huishoudens met inwonendekinderen, ofwel gezinnen. Aan bijna drie-kwart van de gezinnen staat een gehuwd paaraan het hoofd en 9,1 procent wordt gevormddoor een ongehuwd paar met kinderen. Van de gezinnen is 17,2 procent een eenouder-gezin.

De meeste gezinnen in Nederland tellen eenof twee kinderen. Het kindertal is gedaald inde afgelopen decennia. Vrouwen die rond1935 geboren zijn, kregen gemiddeld 2,5 kind.Vanaf 1975 geboren vrouwen krijgen gemid-

deld nog maar 1,7 kind. Nederlandse vrouwenworden steeds later moeder. Bij degenen diehet moederschap uitstellen, spelen ondermeer de te verwachten moeilijkheden bij hetcombineren van arbeid en zorg een rol. Eennaar verhouding groot deel van de hoogopge-leiden blijft als gevolg van uitstel kinderloos.De gezinsfase komt dus gemiddeld op eenlater moment en soms helemaal niet meer inbeeld. Ook duurt deze fase minder lang danpakweg 30 jaar geleden, omdat er minder kin-deren dan vroeger worden geboren.Niettemin is het gezin met afstand de meestdominante vorm van huishouden voor perso-nen in de middenfase van het leven, waarin zijmaatschappelijk het meest actief zijn.

Werkende moedersDe arbeidsdeelname van vrouwen is toegeno-men van 39 procent in 1990 tot 55 procent in2003. Bij de vrouwen van 55-64 jaar is dezetoegenomen van 11 procent in 1990 tot 24procent in 2003. Hoewel dit meer dan een verdubbeling is, blijft de arbeidsparticipatie

27

1998 2000 2002 2004 2005

Beroepsbevolking* 6.840 7.133 7.337 7.398 7.449Participatiegraad 68 70 71 72 72% mannen 82 83 83 82 82% vrouwen 53 57 59 61 63* in duizend personen

1997 1999 2001 2003 2004 2005 2006

Werkloosheid* 349 206 141 271 316 297 252Mannen 182 113 70 151 174 155 126Vrouwen 176 93 69 121 142 142 127Banen 7.658 7.620 7.522 7.523 7.495* in duizend personen

Beroepsbevolking en participatie mannen/vrouwen

Arbeidsmarkt

Percentage deeltijders (minder dan 35 uur per week) van werkenden (2005)

Vrouwen Mannen Totaal

Nederland 75 23 46België 40 7 22Denemarken 33 12 22Duitsland 44 8 24Frankrijk 31 6 17Verenigd Koninkrijk 42 10 25

van deze groep naar verhouding laag.Hetzelfde geldt voor lager opgeleide vrouwen(34procent) en alleenstaande moeders vanjonge kinderen (39 procent). De arbeidsdeelname van autochtone vrouwenwas 57% in 2003. De verschillen in arbeids-deelname tussen vrouwen met en zonder kinderen zijn in Nederland vrijwel verdwe-nen. Het aandeel vrouwen dat haar baanopzegt na de geboorte van het eerste kind issterk gedaald van een kwart in 1997 naar nog slechts 10 procent in 2003.

De arbeidsdeelname van moeders is de laatstejaren wel sterk gestegen. In 2004 werkte 61 procent van de moeders 12 uur of meer buitenshuis. In steeds meer gezinnen werkenbeide partners. Vooral de combinatie van eenvoltijd en een deeltijd baan (anderhalf verdie-nende gezinnen) komt steeds vaker voor. In de periode 1992 - 2004 steeg het aandeelanderhalfverdieners van 26 naar 46 procent,terwijl het aantal alleenverdieners terugliepvan 45 naar 23 procent.

In 2003 is meer dan de helft van de vrouwenminder uren gaan werken na de geboorte vanhet eerste kind. Het komt steeds minder voordat vrouwen helemaal stoppen met werken als ze moeder worden. In 1997 stopte nog 1 op de 4 moeders met werken na de geboorte,in 2003 is dit aantal verlaagd naar 1 op de 10moeders. Vaders passen hun werkuren nau-welijks aan na de geboorte van het kind. In1997 ging 10 procent van de vaders minderuren werken, in 2003 was dit 13 procent. De meeste vaders blijven dus evenveel uren werken of gaan zelfs meer werken.

In totaal zijn er bijna 2 miljoen vaders en moeders die op vaste doordeweekse dagenvoor hun kinderen zorgen. Dit is meer dan 70 procent van de ouders met kinderen jongerdan 12 jaar. De overige 30 procent kan ookzorgtaken op zich genomen hebben, maarheeft hiervoor geen vaste doordeweeksedagen. Negen van de tien moeders hebbenvaste dagen waarop ze de zorgtaken voor hunkinderen vervullen. Het gaat om meer dan 1,3miljoen vrouwen tussen de 25 en 50 jaar. Ookde vaders nemen een deel van de zorg voorhun kinderen op zich. In totaal hebben meerdan 600 duizend mannen vaste zorgdagen.Dit is ongeveer de helft van de 25-49-jarigevaders met kinderen jonger dan 12 jaar.

Zorgarrangementen bij geboorte Er bestaan een aantal regelingen waarop een

beroep gedaan kan worden bij zwangerschap,geboorte en adoptie. Er bestaat in Nederlandgeen kraamgeld of geboortepremie.

Uit eigen onderzoek van de FNV blijkt dat verloskundigen vinden dat werken en zwanger-schap over het algemeen, goed samengaan (93 procent). De verlofperiode vóór de beval-ling voor werkende vrouwen vindt 68 procentlang genoeg, de verlofperiode na de bevallingwordt echter door de verloskundigen veel tekort bevonden (70 procent). Verloskundigenhebben de indruk dat werkgevers hun zwan-gere werknemers onvoldoende informerenover de risico’s in het werk en hun rechten (80 procent). Van de verloskundigen heeft 43 procent het idee dat werkende zwangere vrouwen onvoldoende geaccepteerd wordendoor hun werkgever, 33 procent van de verlos-kundigen geeft aan de werkgever de zwangerevrouw voldoende accepteert. Tweederde vande verloskundigen geeft aan de zwangerevrouwen problemen in het werk als gevolg vanzwangerschap ervaren. Een kwart van de ver-loskundigen geeft aan dat dit niet het geval is.

a. Zwangerschaps- en bevallingsverlof Dit verlof geldt voor werkneemsters die zwanger dan wel pas bevallen zijn. De werk-neemster heeft een wettelijk recht op totaal 16 weken zwangerschaps- en bevallingsverlof.Het recht op zwangerschapsverlof bestaatvanaf 6 weken voor de dag van de vermoedelijkedatum van de bevalling en gaat uiterlijk in opvier weken voor die datum. Het bevallings-verlof gaat in op de dag na de bevalling enbedraagt (ten minste) 10 aangesloten weken.Indien het zwangerschapsverlof minder dan6 weken heeft geduurd, mag de duur van hetbevallingsverlof met een gelijk aantal dagenworden verlengd tot meer dan 10 weken.

De aanvraag moet uiterlijk drie weken voor deeerste dag waarop de werkneemster het verlofwil laten ingaan gedaan worden. Daarbij moeteen schriftelijke verklaring van een arts of eenverloskundige worden overlegd waarin de vermoedelijke datum van de bevalling is aan-gegeven.

De werkneemster heeft gedurende het zwan-gerschaps- en bevallingsverlof recht op eenuitkering van 100 procent van het gebruikelijkeloon (met een maximum) vanuit het AlgemeenWerkloosheidsfonds. In de meeste gevallenwordt de uitkering uitgekeerd aan de werk-gever die vervolgens het loon gewoon volledigdoorbetaalt.

28

b. KraamverlofNa de bevalling van de partner/echtgenoteheeft een werknemer (m/v) recht op betaaldkraamverlof. Het verlof kan worden opgeno-men door de echtgenoot of de geregistreerdepartner van de bevallen vrouw, door degenemet wie ze ongehuwd samenwoont of degenedie het kind erkent.

De duur van het verlof is 2 werkdagen gedu-rende een tijdvak van 4 weken na de bevallingindien het kind thuis is geboren. Is het kind inhet ziekenhuis geboren dan geldt een tijdvakvan 4 weken na thuiskomst van het kind.

De werkgever is verplicht het loon door tebetalen tijdens het verlof, tenzij in de caoanders is geregeld.

c. Adoptieverlof Dit verlof geldt voor alle werknemers die eenkind adopteren. Het geldt voor beide ouders ofpleegouders. Als meerdere kinderen tegelijkworden geadopteerd bestaat het recht op verlof slechts eenmaal.

De duur is maximaal 4 weken. De werknemeris verplicht om de 4 weken op te nemen bin-nen 16 weken nadat het kind is geadopteerden in een aaneengesloten periode. Het verlofkan al ingaan 2 weken voordat het kind aan dezorg van de werknemer is overgedragen.

De aanvraag door de werknemer moet mini-maal drie weken voordat het verlof ingaat bijde werkgever binnen zijn. Deze periode kankorter zijn als de werknemer niet eerder op dehoogte is van het exacte tijdstip van adoptie.

De werkgever hoeft tijdens het verlof geensalaris door te betalen. Tijdens het verlof kande werknemer een uitkering krijgen van 100procent van het salaris (tot een maximum).Deze uitkering moet de werknemer samenmet de werkgever aanvragen bij het UWV(werkloosheids- en arbeidsongeschiktheids-kas). Dit moet uiterlijk 2 weken voor deingangsdatum van het verlof.

Factor 3: Kinderopvang

Betaald werken en kinderopvangIn 2005 maakte 40 procent van de Nederland-se huishoudens met kinderen van 12 jaar ofjonger gebruik van kinderopvang. Dat zijnruim 550 duizend huishoudens. Bijna 850 duizend huishoudens - 6 op de 10 -maken geen gebruik van kinderopvang.

De kinderen worden in deze huishoudensvoornamelijk door de moeder opgevangenwanneer de vader aan het werk is. Door 2 opde 10 huishoudens worden voor de opvangvan de kinderen vooral familie of vriendeningeschakeld.

Formele opvang door een kinderdagverblijf,een gastouderbureau of een instelling voorbuitenschoolse opvang is minder populair.Voor 14 procent van de huishoudens is formeleopvang de belangrijkste vorm van kinderop-vang. Slechts 5 procent maakt vooral gebruikvan andere betaalde opvang, zoals een oppasaan huis. In totaal maakt 1 op de 5 huishoudensgebruik van formele kinderopvang. In 6 procent van de huishoudens wordt formeleopvang gebruikt als aanvulling op een anderevorm van opvang. De meeste huishoudenshebben op 2 dagen in de week formeleopvang. Slechts 10 procent maakt hier op 4of meer dagen gebruik van. Vier op de tienhuishoudens maken nog geen 12 uur perweek gebruik van formele opvang. Ruim eenkwart van de huishoudens heeft aan 12-19 uurper week genoeg. Het komt weinig voor datouders voor meer dan 28 uur per week formeleopvang hebben.In 31 procent van alle huishoudens wordenfamilieleden of bekenden ingeschakeld bij deopvang van kinderen. Vooral grootouders spelen een belangrijke rol. Het merendeel vande moeders ziet (schoon)ouders en anderefamilieleden of bekenden als betrouwbareopvangadressen. Het vertrouwen in de formeleopvang is geringer; 2 op de 3 moeders zoudenhun kinderen daar liever niet aan toevertrou-wen. Ongeacht het opvangadres vinden vrijwelalle moeders dat een kind slechts voor maxi-maal 1 of 2 dagen door anderen kan wordenopgevangen.

Vergoedingen voor kinderopvangIn Nederland bestaat een wettelijke regelingvoor de vergoeding van de kosten van kinder-opvang (Wet kinderopvang). In deze wetwordt ervan uitgegaan dat de werkgevers vanbeide ouders beiden 1/6 van de kosten voor de kinderopvang betalen. Dit is (nog) geenverplichting. Van de werknemers die onder een cao vallenheeft ca 72 procent een volwaardige regel-geving. Van de werknemers die niet onder een cao geldt dit in 34 procent van de gevallen.Vanaf 2007 worden de werkgevers verplichtom werknemers 1/6 van de kosten voor dekinderopvang te vergoeden.

29

Naast de werkgeversvergoeding ontvangen deouders ook een wettelijke tegemoetkomingvan de overheid. Deze tegemoetkoming isafhankelijk van het gezinsinkomen. Bij eengezinsinkomen van ca 30.000 euro vergoedtde overheid 57 procent van de kinderopvangkosten voor het eerste kind en 63 procent vande kosten van het tweede kind (2007). Bij eengezinsinkomen van ca 90.000 euro vergoedtde overheid 24 procent van de kosten voor heteerste kind en 58 procent voor tweede kind(2007). Er in deze beide voorbeelden uitge-gaan van een kinderopvang die 5,50 euro peruur bedraagt. Het is de bedoeling dat vanaf 1 augustus 2007de Nederlandse basisscholen verplicht wordenom hun kinderen buitenschoolse opvang aante bieden van 7.30 uur tot 18.30 uur(Wetsvoorstel buitenschoolse opvang).

Factor 4: Opvang van zorgbehoevenden

In Nederland zorgen ruim 600 duizend mensen voor een zieke naaste. Tweederdehiervan is vrouw. De groep 50-54-jarigen teltde meeste personen die de zorg voor een naasteof een familielid op zich genomen hebben.Het gaat meestal om de zorg voor een ouder.Bij deze zorg voor ouders bestaat geen relatiemet de arbeidsdeelname. Mannen die zorgenvoor een naaste, zien dit niet als reden om niette werken. Bij zorg voor een gezinslid is dat bijvrouwen wel het geval. Er bestaan een aantalverlofregelingen voor calamiteiten, ziekte vankind/partner en andere familieleden.

Calamiteiten- en ander kort verzuimverlof Een calamiteit is een situatie waarbij eenwerknemer onmiddellijk vrij moet hebbenvanwege bijzondere persoonlijke omstandig-heden. Bijvoorbeeld het overlijden van eennaast familielid, het regelen van een oppas bij ziekte maar ook als de waterleiding isgesprongen en de loodgieter moet langsko-men. Het calamiteiten- en kort verzuimverlofzijn vooral bedoeld voor het treffen van eenvoorziening om het probleem op te lossen. Dit verlof geldt voor alle werknemers die temaken hebben met een onvoorziene situatie.Daarbij maakt het niet uit of de werknemereen dienstverband voor onbepaalde tijd of eentijdelijk contract heeft of in de proeftijd zit.

De duur van het verlof moet in verhoudingstaan tot de aard van het noodgeval. Soms iseen paar uur voldoende om een regeling tetreffen, in een ander geval zijn een paar dagennodig. Indien het gaat om verlof voor de

verzorging van een plotseling ziek gewordenpartner, kind of ouder, eindigt het calamitei-tenverlof na maximaal 1 dag. Daarna kanberoep worden gedaan op het kortdurendzorgverlof.De werkgever moet tijdens het calamiteiten-verlof het salaris gewoon doorbetalen, tenzij in de cao een andere regeling is overeen-gekomen. Dagen of uren waarop de werknemer nietwerkt wegens het calamiteiten- of ander kortverzuimverlof, kunnen alleen als vakantie-dagen worden aangemerkt wanneer de werk-nemer ermee instemt en het recht houdt ophet wettelijke minimum aan vakantieafspra-ken. Tenzij in de cao een andere regeling isafgesproken.

Kortdurend zorgverlof Voor werknemers die noodzakelijke verzor-ging moeten geven aan een thuiswonend ziek(pleeg)kind, partner of zieke (eigen) ouder iser het kortdurend zorgverlof. Voorwaarde iswel dat de werknemer de enige is die de ziekeop dat moment kan verzorgen.

Per 12 maanden kunnen werknemers maxi-maal 10 dagen verlof opnemen. Dat hoeft nietaaneengesloten te zijn. Werknemers die indeeltijd werken, krijgen verlof naar rato vanhun aanstelling. Een werknemer die gemid-deld 4 dagen per week werkt (= 32 uur), heeftrecht op 8 dagen verlof (= 64 uur). Wie 36 uurper week werkt, heeft recht op 72 uur verlof.Het kortdurend zorgverlof is dus gelijk aantwee maal het aantal uren dat per weekgewerkt wordt.

De werknemer moet de werkgever (indienmogelijk) vooraf melden dat hij kortdurendzorgverlof wil opnemen. De werkgever kanhet verzoek weigeren op grond van zwaar-wegende gevolgen voor de bedrijfsorganisatie.Dit moet wel onmiddellijk aan de werknemerkenbaar worden gemaakt. Ook mag de werk-gever na het verlof aan de werknemer vragenom alsnog aannemelijk te maken dat bij of zijaan de voorwaarden voor het verlof voldeed:dat het ging om noodzakelijke verzorging, datniemand anders de zorg op zich kon nemenen dat het ging om de zorg voor een (thuis-wonend) kind, de partner of de eigen ouder.

De werknemer heeft recht op doorbetalingvan 70 procent van zijn of haar loon, tenzij in de cao een andere regeling is overeen-gekomen.

30

De werkgever mag het zorgverlof niet inhou-den op de vakantiedagen, tenzij in de caoanders is overeengekomen.

Langdurend zorgverlof Dit verlof geldt voor werknemers die tijdelijkhulp bieden aan een partner, kind of ouder dielevensbedreigend ziek is. Levensbedreigendziek betekent dat het leven van de persoon volgens objectieve medische maatstaven opkorte termijn ernstig in gevaar is.

De werknemer kan jaarlijks maximaal zes-maal de wekelijkse arbeidsduur opnemen (6 weken). In principe neemt de werknemergedurende 12 weken deeltijdverlof voor dehelft van de arbeidsduur per week. De werk-nemer kan ook kiezen voor een andere sprei-ding van het verlof: bijvoorbeeld 6 achtereen-volgende weken fulltime verlof. Dit kan alleenin overleg de werkgever. Het verlof mag nietover een langere periode dan 18 weken wor-den uitgesmeerd. Voor deeltijders geldt hetverlof naar rato van hun aanstelling. Als eenwerknemer bijvoorbeeld 20 uur per weekwerkt, dan kan hij of zij gedurende 12 wekenverlof opnemen voor 10 uur per week.

De werknemer moet de aanvraag schriftelijken minstens 2 weken vóór de beoogdeingangsdatum van het verlof bij de werkgeverdoen. De werkgever moet binnen een weekbeslissen. Lukt dat niet, dan gaat het verlof in,volgens de regeling die de werknemer hadvoorgesteld. De werkgever kan het verlofalleen weigeren als zijn bedrijf of organisatiedoor de afwezigheid van de werknemer in ernstige problemen zou komen. In dit gevalmoet de werkgever wel overleg plegen met dewerknemer over zijn of haar verzoek.

De werkgever hoeft geen salaris te betalen tijdens het verlof. De werknemer bouwt wel gewoon vakantie-dagen op, ook in de verlofuren.

Factor 5: Evenwicht tussen inkomenszeker-heid en arbeidsstimulansen

Het Nederlandse belastingstelsel is vollediggeïndividualiseerd. Er wordt bij de inkomsten-belastingheffing in eerste instantie geen reke-ning gehouden met de gezinstoestand c.q.personen ten laste. In het geval een persoonmet inkomen samenwoont met een persoonzonder eigen inkomen, dan ontvangt de per-soon zonder inkomen van de belastingdiensteen bedrag van ca 166 euro per maand, de

zogenaamde heffingskorting of tax-credit.

In een aantal gevallen wordt de inkomsten-belasting verminderd met een heffingskorting.Alleenstaande ouders krijgen een heffings-korting van ca 1.414 euro per jaar. Gezinnenmet kinderen hebben recht op een heffings-korting van ca 112 euro per jaar. In het gevalvan een gezinsinkomen dat lager is dan ca41.000 euro bestaat er recht op een aanvullen-de kinderkorting. Is het gezinsinkomen lagerdan ca 28.521 euro, dan is de heffingkorting ca 892 euro per jaar.

De Nederlandse kinderbijslag is onafhankelijkvan het inkomen van de ouders en van degezinsgrootte. Alleen de leeftijd van het kindis van belang. De kinderbijslag bedraagt 60euro per maand voor kinderen van 0 - 6 jaar,73 euro voor 6 tot 12 jarigen en ca 100 eurovoor kinderen van 12 tot 18 jaar. Voor gehandi-capten bestaat geen dubbele kinderbijslag. DeNederlandse kinderbijslag wordt per kwartaalbetaald. Wordt het kind bijvoorbeeld in januariof februari geboren, dan bestaat er pas vanaf 1 april recht op kinderbijslag.

Boven de 18 jaar bestaat er voor studerendekinderen geen recht op kinderbijslag. Dezestudenten hebben recht op studiefinanciering.Een gezin met 2 kinderen van 4 en 8 jaar ontvangt ca 133 euro per maand aan kinder-bijslag. De uitbetaling vindt per kwartaalplaats.

Inwoners van Nederland bouwen het wettelijkeouderdomspensioen voor inwoners (AOW)op. Deze inwonersverzekering tegen ouder-dom garandeert dus ook dat een ouder zonderinkomen, die kinderen verzorgt, ouderdoms-pensioen opbouwt.

Factor 6: Arbeidstijdregelingen

De helft van de vaders en 9 van de 10 moedersin Nederland geven aan op vaste doordeweeksedagen voor hun kinderen te zorgen. Vaders enmoeders die meer uren zorgen, werken minderuren. Moeders die niet op vaste dagen zorgen,behoren net zo vaak tot de beroepsbevolkingals moeders die dat wel doen. Vaders zondervaste zorgdagen hebben vrijwel allemaal eenvolledige baan. Vaders die wel zorgen, werkenminder vaak en minder uren. Vooral hogerop-geleiden werken dan relatief weinig uren encombineren vaker arbeid en zorgtaken. Erbestaan een aantal regelingen om arbeid en zorg voor kinderen te combineren.

31

Ouderschapsverlof Werknemers die ten minste 1 jaar in dienstzijn bij een werkgever en zorgen voor eenkind onder de 8 jaar, hebben recht op ouder-schapsverlof. Dit geldt voor beide ouders voorelk kind. Heeft de werknemer een meerling,dan kan hij of zij voor elk kind apart ouder-schapsverlof opnemen. De standaardregeling is 13 x de wekelijksearbeidsduur, op te nemen gedurende 6 maan-den voor ten hoogste de helft van de arbeids-duur per week. Stel: de werknemer werkt 32uur per week, dan neemt hij of zij gedurendeeen half jaar deeltijdverlof voor de helft vanhet gebruikelijke aantal uren (16 uur ouder-schapsverlof per week). De werknemer kanhet ouderschapsverlof ook in 2 of 3 delen split-sen. Het verlof mag maximaal in 3 periodenvan minimaal een maand verdeeld worden,tenzij de werkgever daar bezwaar tegenmaakt. De werknemer kan alleen in overlegmet de werkgever een andere regeling over de spreiding van de verlofuren treffen.

De werknemer kan het verzoek om ouder-schapsverlof niet weigeren. De werknemermoet het minstens 2 maanden voor de beoog-de ingangsdatum van het verlof, schriftelijkmelden. Daarbij moet verlofperiode wordenaangeven, het aantal uren verlof per week ende spreiding over de week. Verlof dat door dewerknemer afgebroken wordt, kan later nietmeer worden opgenomen, tenzij het verlofmoet worden afgebroken door onvoorzieneomstandigheden. In het laatste geval mag dewerkgever het verzoek tot afbreken van hetverlof weigeren als zijn organisatie of bedrijfdaardoor in ernstige problemen komt.

Tijdens het ouderschapsverlof hoeft de werk-gever voor de verlofuren geen salaris uit tebetalen aan de verlofnemer. Er bestaat geenwettelijke betaald ouderschapsverlof.Tijdens het ouderschapsverlof worden geen vakantiedagen opgebouwd.

Levensloopregeling Iedere werknemer kan een deel van zijn sala-ris opzij zetten om later een langere periodevan onbetaald verlof te financieren. Jaarlijkskunnen zij maximaal 12 procent van hunbruto jaarloon sparen. In totaal maximaal 210 procent van het bruto jaarsalaris. Heeft de werknemer (een deel van) zijn tegoedgebruikt dan kan hij het steeds weer tot hetmaximum van 210 procent aanvullen. In overleg met de werkgever kunnen werk-nemers resterende vakantiedagen, adv-dagen

of overwerk omzetten in geld en dit op delevenslooprekening laten storten.

De werknemer moet aan de werkgever mel-den dat hij wil deelnemen aan de levensloop-regeling. Hij moet ook aangeven welk bedraghij wil sparen bij welke verzekeraar, bank,dochter van pensioenfondsen of (fiscale)beleggingsinstellingen. Het opnemen van verlof dient in overleg metde werkgever plaats te vinden. Wanneer dewerknemer overweegt verlof op te nemen danmoet hij de lengte daarvan bepalen en aange-ven welk bedrag hij per maand wil ontvangen.

Opgespaard verlof wordt uitgekeerd in eenbedrag per maand. Dit kan nooit meer zijndan 100 procent van het laatstverdiende loon.

Wet aanpassing arbeidsduur De Wet aanpassing arbeidsduur (WAA),wordt ook wel de deeltijdwet genoemd. Dezewet maakt het voor mensen, die minder ofmeer uren willen gaan werken, mogelijk omhiertoe een verzoek in te dienen bij de werk-gever. De wet geldt niet voor werkgevers metminder dan 10 werknemers in dienst. Het kanwel zijn dat er in een cao of bedrijfsregelingeen regeling getroffen is.

Een schriftelijk verzoek om minder of meer te gaan werken moet ten minste 4 maandenvoor de beoogde ingangsdatum bij de werk-gever worden ingediend. Een vermindering ofvermeerde¬ring vindt plaats binnen de eigenfunctie. Indien de werkgever niet een maandvoor de beoogde ingangsdatum een besluitover het verzoek neemt, dan wordt het verzoekautomatisch ingevoerd.

De werkgever heeft een beperkte mogelijk-heid om een verzoek te weigeren. Er moet dansprake zijn van een zwaarwegend bedrijfs-belang. In de wet zijn reeds een aantal zwaar-wegende bedrijfsbelangen met naam en toe-naam genoemd. Maar de opsomming is nietlimitatief. Een weigering van een vermindering van hetaantal arbeidsuren is mogelijk als de vermin-dering leidt tot ernstige problemen voor debedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrij-gekomen uren en problemen op het gebiedvan veiligheid of van roostertechnische aard. Een weigering van een vermeerdering van hetaantal arbeidsuren is mogelijk als dit leidt toternstige problemen van financiële of organi-satorische aard, als er niet voldoende werk isof omdat de vastgestelde formatieruimte op de

32

personeelsbegroting daartoe ontoereikend is.

De werkgever heeft binnen redelijke grenzeneen beperkte mogelijkheid om het verzoek tewijzigen. In principe stelt de werkgever despreiding van de uren overeenkomstig dewens van de werknemer vast. Maar hij kan diespreiding wijzigen, indien de werkgever eenzodanig belang heeft dat de wens van de werk-nemer redelijkerwijs moet wijken. De beslis-sing wordt door de werkgever schriftelijk mee-gedeeld. Een weigering of wijziging moet metopgave van redenen omkleed zijn. Als eenwerknemer het niet eens is met de afwijzingvan zijn verzoek, dan kan hij in beroep gaanbij de rechter.

Cao-afspraken Voor een aantal verlofregelingen geldt dat metbetrekking tot het recht op verlof, de duur, debetaling en/of de inruil van vakantiedagenandere afspraken kunnen worden gemaakt inde cao of met de ondernemingsraad of perso-neelsvertegenwoordiging. Dat kunnen afspra-ken zijn ten gunste van werknemers, maar -als de wet dat toestaat - soms ook ten nadelevan werknemers. Het is daarom van belangom altijd de van toepassing zijnde cao te raadplegen.

33

SlotwoordMet deze brochure hopen we een goede alge-mene achtergrond te schetsen en een duide-lijk overzicht te geven van de situatie in de lidstaten van de 3 organiserende werknemers-organisaties. Het is de bedoeling hiermee een voedings-basis te bieden voor een diepgaande analyseen discussie.

Het vinden van het optimale evenwicht tussenhet arbeidsleven en het gezinsleven is vaakheel moeilijk. Binnen het gezin worden keu-zes worden gemaakt. Beleidsmatig is het daarom belangrijk dat demogelijkheid om keuzes te maken, gebodenwordt. Daarnaast mogen de keuzes, op eenlater moment, geen negatieve invloed hebbenop de situatie van het gezin of de betrokkenpersoon.

We hopen dat we met deze brochure en hetseminar, er samen in slagen instrumenten tebieden voor verbetering van de combinatiewerk en arbeid en de daarvoor noodzakelijkstrategie uit te werken.

De auteurs, Ger Essers (FNV)Celien Vanmoerkerke (ABVV-FGTB)Guisepinna Desimone (ABVV-FGTB)Nicolas Conter (LCGB)

BibliografieBielenski, H., Bosch, G. and Wagner, A.(2005). Working time preferences in sixteenEuropean countries, Dublin, EuropeanFoundation for the Improvement of Livingand Working Conditions.

Bradshaw, J. and Finch, N. (2002), AComparison of Child Benefit Packages in 22Countries – A summary of the child benefitpackage for each country, Appendix toDepartment for Work and Pensions ResearchReport No. 174, Social Research Division,Department for Work and Pensions, London.

Christoffersen, M.N. (2000). “Will parental work or unemployment influ-ence pre-school children’s stress reactions? –Some hypothesis about correspondencebetween work and family life”, Paper for 10thNordic Social Policy Research Seminar, 17-19August, 2000, Oslo. Working group: Work and Family Life. Draft copy 15th August,2000.

CIA, The World Factbook (2005);URL: http://www.cia.gov/cia/publications/factbook/goes/lu.html

Columbia University, The Clearinghouse onInternational Developments in Child, Youthand Family Policies: Luxembourg # SocialProtection, URL:http://www.childpolicyintl.org/countries/luxembourg.html#socialprotection, last updated:May 2004.

de Henau, J., Meulders, D. & D’Orchai, S.(2004).The Relative Generosity of the EU-15 MemberStates’ Child Policies Towards Dual-EarnerFamilies, Department of Applied Economics(DULBEA), Free University of Brussels,October 2004.

Dingeldey, I. (1999). International Comparison of Tax Systems andtheir Impact on the Work-Family Balancing.Paper based on the findings of the projectentitled “Tax and Social Security Systems andthe Redistribution of Working Time”, fundedby DG V of the European Commission, car-ried out in 1998 at the Institut für Arbeit undTechnik in Gelsenkirchen.

DTI & Scotland Office (September 2001): The Essential Guide to Work-Life Balance.

34

Engelhardt, Kögel & Prskawetz (2001),“Fertility and Female EmploymentReconsidered: A macro-level time series ana-lysis”, Max Planck Institute for DemographicResearch, Working Paper WP 2001-021, July.

Esping-Andersen, G. (2002), A GenderContract, in Esping-Andersen G. (ed.), “Why We Need a New Welfare State”, OxfordUniversity Press, ch. 3.

European Commission (2006), Structural Indicators, Employment, availableat: http://epp.eurostat.cec.eu.int/

European Industrial Relations ObservatoryOn-line (EIRO) (2003), “LCGB calls for compulsory parental leave forfathers”. European Foundation for theImprovement of Living and WorkingConditions. URL : http://www.eiro.euro-found.ie/2003/01/inbrief/LU0301106N.html.

European Union (1999), “Joint Employment Report 1999”, Part I.

Gouvernement luxembourgeois (2006), URL : http://www.gouvernement.lu/dossiers/social_emploi/pan/index.html.

Gouvernement luxembourgeois (2006),URL : http://www.gouvernement.lu/dos-siers/economie_finances/ces/Avis2006.pdf.

Gouvernement luxembourgeois, Ministère del’Egalité des Chances (2006), URL : http://www.mega.public.lu.

Kamerman, S.B. (2000), “Early Childhood Education and Care (ECEC):an overview of developments in OECD coun-tries”, updated version of a paper originallyprepared as a background paper for the the-matic review of ECEC policies in OECD coun-tries in May, 1998. The paper covers develop-ments in the OECD countries as of the earlyand mid 1990s, OECD.

OECD (1999), Employment Outlook.

OECD Economic Surveys (2001),Luxembourg Economics, Chapter III,Progress in Structural Reforms, Subchapter,Labour Markets, URL:http://www.eco.public.lu/documentation/rapports/rapport_ocde/ocde_2001_en.pdf

Statec, Luxembourg, 2004.

Sleebos, J., (October 2003),Low Fertility Rates in OECD countries: facts & responses, OECD Social, Employmentand Migration Working Papers, no 15.

Thornthwaite, L., Work-Family Balance:International Research on EmployeePreferences, Sydney, ACIRRT, University ofSydney, September 2002.

WebsitesDe toegangspoort tot het emancipatiebeleidvan de Nederlandse overheid is www.emanci-patieweb.nl. Op deze site is informatie enachtergronden te vinden over het Nederlandseemancipatiebeleid en zijn links te vinden naarandere relevante sites. Op de website www.verlofregelingen.szw.nl iseen totaaloverzicht te vinden van de verschil-lende verlofregelingen in Nederland.

Op de website www.wiedoetwat.nl wordt dehuidige taakverdeling ter discussie gesteld.Dit initiatief wordt ondersteund door hetMinisterie van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid. Het uiteindelijke doel was (en is) datmannen en vrouwen manieren vinden om detaken thuis ‘gelijker’ te verdelen. Op deze web-site is ook een rekenmodel te vinden, waarmeeuitgerekend kan worden wat de financiëlegevolgen zijn van een andere werktijdver-deling.

Het project ‘De Glazen Muur’ richt zich op hetdoorbreken van horizontale beroepensegre-gatie. Hoofddoel van het project is het beterbenutten van de talenten en vaardigheden vanmeisjes en vrouwen voor opleidingen enberoepen met een mannelijk imago: www.glazenmuur.nl.

35