Hoe het Islamitisch Gebed Verrichten

8/4/2019 Hoe het Islamitisch Gebed Verrichten

http://slidepdf.com/reader/full/hoe-het-islamitisch-gebed-verrichten 1/80

Hoe het Islamitisch Gebed Verrichten

vanAzaan en Woedoe

tot de

Vijf Dagelijkse Gebedensamengesteld door

Hamza De Coster



2

“WOEDOE EN GHOESL” IN HET KORT

Kleine rituele wassing (woedoe) – deze wassing bestaat uit vier verplichteonderdelen:

1. Het gezicht wassen vanaf de haargrens tot onder de kin en van het oor totoor.

2. De armen tot en met de ellebogen wassen.3. Minstens een kwart gedeelte van het hoofd bevochtigen, door met de natte

handen (en) erover te strijken.4. De voeten tot en met de enkels wassen.

Het verrichten van de woedoe is noodzakelijk na: de natuurlijke behoeften, hetbloeden of etteren van een wond; bewusteloosheid; het laten ontspannen vanwind langs de achterzijde; uitgestrekt of op iets geleund slapen; meer dan eenmondvol braken; tijdens het gebed voor anderen hoorbaar lachen; het bloedenvan tandvlees, waardoor in de mond meer- of evenveel – bloed als speekselontstaat.

Grote rituele wassing (ghoesl) – deze wassing bestaat uit drie verplichteonderdelen:

1. De mond inwendig grondig wassen.2. De neus inwendig grondig wassen (door water diep in en uit snuiven).3. Het hele lichaam grondig wassen (waarbij van de huid geen plekje ter

grootte van een speldenknop droog mag blijven).

TAYAMMOEM

Reiniging met zuivere aarde – deze reiniging bestaat uit twee verplichteonderdelen:

1. an-Niyah: zich inprenten voor welke vorm van aanbidding men detayammoem verricht.

2. Darb: manier van slaan en wrijven over zuivere aarde, stof, zand of steen.

Men kan de ―tayammoem‖ verrichten indien: er in de omgeving geen water is om de ―woedoe‖ of ―ghoesl‖ te verrichten; het aanwezige water een eventuele



3

ziekte veroorzaakt of verergert; er gevaar dreigt van een vijand; als er eenandere ernstige belemmering aanwezig is; of als het aanwezige water net genoegvoor de consumptie is. Met deze ―tayammoem‖ kan men elke vorm vanIslamitische aanbidding verrichten, deze droge wassing is geldig voor één

gebedstijd en is automatisch verbroken zo vlug er water in de buurt is.RITUELE WASSING IS VERPLICHTEND VOOR HET GEBED,

ZONIET IS DEZE ONGELDIG.

Visueel Uitleg1. Begin met te zeggen : Bismillah irrahman irrahim. Vertaald: ―(Ik

begin) in de naam van Allah, de Weldoener, de Genadige.‖ 2. De handen driemaal wassen tot aan de pols.

3 De mond driemaal spoelen. Het gaat om de hele mond en de bovenstedeel van de keel. Doe dit grondig om alle resterend voedsel uit je mond tekrijgen.



4

4.Snuift driemaal water in je neus. Blaast telkens daarna het water uit.

5.Was je gezicht driemaal van de voorhoofd tot aan de kin, zonder deoren te raken.



5

6.Was je lagere armen vanaf de polsen tot aan de ellebogen, en laat geenenkel onderdeel droog. Was driemaal de rechterarm met de linkerhand endan je linkerarm met je rechterhand.

7.Wrijft op je hoofd. Gebruik je natte handen, maar veeg je hoofd vanvoor naar achter en terug naar voren (een maal).

8.Veeg eenmaal je oren binnen en van buiten.



6

9.Was elke voet. Doe dit driemaal tot aan de enkels en tussen de tenen.

10.Reciteer het volgende:

“Ash hadu al la ilaha illal lahu wa ash hadu an-na Muhammadan `ab-duhuwa rasuluh.”

―Gegroet zij Allah en de aanbidding, en al het goede komt aan Allah toe. Vredeis over U, O Profeet en de genade van Allah en Zijn zegeningen. Vrede over onsallen en over de rechtschapen dienaren van Allah. Ik getuig dat er geen godheidis dan Allah en dat Mohammed Zijn Dienaar en Apostel is.‖



7

AzanAzaan is de eerste oproep tot het gebed. Het wordt uitgesproken met luide stem

om aan de gelovigen aan te kondigen, dat het tijd is voor het Verplichte Gebeden hen uit te nodigen dit te verrichten.

Azaan wordt uitgesproken met luide stem door de Moe-azzin (Gebedsroeper )met het gezicht in de richting van de Ka‘sba met de volgende woorden, die in degenoemde volgorde worden gezegd.

(1) Allahu Akbar (vier maal)Allah is Groot.

(2) Ash-hadu an la ilaha ili-Allah (twee maal)Ik getuig dat er geen godheid bestaat behalve Allah.

(3) Ash-hadu anna Muhammad-ar-rasoolullah (twee maal)Ik getuig dat Mohammad de Apostel van Allah is.

(4) Hayya‟ alas-Salah (twee maal met het gezicht gericht naar rechts)Kom tot het gebed (het gezicht alleen gewend naar rechts en dit twee maalzeggend.)

(5) Hayya‟ alal-falah (twee maal met het gezicht gericht naar links)Kom tot het heil (het gezicht alleen gewend naar links en dit twee maalzeggend.)

(6) Allahu Akbar (twee maal)Allah is Groot.

(7) La ilaha ill-Allah (een maal)Er is geen andere godheid dan Allah.



8

Opmerking:

De volgende zin wordt toegevoegd na nr. (5) in de Azaan voor het vroegeochtend gebed, namelijk :

As-salatu khairum minannaum (Gebed is beter dan slaap).

IQAAMAT

Iqaamat is de tweede oproep tot het gebed en wordt gezegd onmiddellijk voorhet begin van het Verplichte Gebed (Fard.) Het is gelijk aan Azaan maar mettoevoeging van de zin ―Qad qamatis-Salah‖ (het gebed is inderdaad begonnen,

twee maal uitgesproken na nr. (5) boven.

DE VERPLICHTEEN

BELANGRIJKSTE ONDERDELENVAN DE GEBEDEN

De verplichte onderdelen in een gebed zijn zeven in getal:

1. Te zeggen Takbier-e-tahrima.2. Qiyaam, d.w.z. rechtop staan en de rechterhand op de linkerhand leggen

onder de navel.3. Enige verzen van de Heilige Koran te zeggen.4. Roekoe, d.w.z. neerbuigen zodanig, om de knie te omvatten met de handen,

terwijl de rug in een rechte lijn blijven, zodat hij een rechthoek vormt met debenen.

5. Sadjdah, d.w.z. het knielen zodanig dat de palmen van de handen, hetvoorhoofd, het neusbeen, de knieën en de tenen van beide voeten de grond

raken; er moet voldoende ruimte zijn tussen de armen en de borst en debenen en de buik zodat ze elkaar niet raken maar gescheiden blijven.6. Qa‘dah, d.w.z. geknield zitten in een eerbiedige houding met de rechtervoet

recht op de tenen en de linker in de rustende positie onder de romp.7. Te kennen geven dat het gebed beëindigd is door woord of handeling.



9

HET GEBEDInleiding

Het inachtneming van de volgende acht punten is onontbeerlijk in hetgebed:

1. Zeggen: Takbier-e Tahrima, nl. Allaho Akbar (Ekber ).2. Het Openingshoofdstuk van de Heilige Koran te zeggen (de Fatiha).3. Het zeggen van een van de andere hoofdstukken of tenminste drie

opeenvolgende verzen uit de Heilige Koran.

4.

Het zeggen van het Openingshoofdstuk moet voorafgaan aan het zeggen vanieder ander hoofdstuk of drie opeenvolgende verzen uit de Heilige Koran.5. Te vermijden dat er een pauze is tussen het zeggen van het

Openingshoofdstuk en ieder ander hoofdstuk of drie opeenvolgende verzenuit de Heilige Koran. Om al de houdingen op correcte wijze uit te voeren,moet men niet onwaardig haastig zijn in het veranderen van de houdingen enmoeten redelijke pauze in acht worden genomen tussen iedere fase.

6. De uitvoering van het gebed.

Een gebed bestaat uit twee, drie of vier Raka‘ats en een Raka‘at wordt aldusuitgevoerd:

1. Ik sta rechtop, met het gezicht in de richting van Ka‘aba in Mekka, na deNiejjat te hebben geformuleerd, d.w.z. de intentie die ik in mijn gedachtenheb, nl. wat voor gebed ik ga zeggen en bij voorkeur door dit tegen mijzelf uit te spreken.

2. Ik hef mijn beide handen op tot aan de oren en zeg ―Allaho Akbar‖ breng

ze weer naar beneden en leg de rechterhand op de linkerhand onder denavel.3. Ik zeg dan:



10

Eerst de intentie en vervolgd met―Allaho Akbar‖

(a) Subhanak-Alla-humma wa bihamdika wa tabarakasmuka wa ta‟ala jadduka wa la ilaha ghairuka.

―Aan U alle Glorie, O, Allah! En lof is aan U; gezegend is Uw naam en hoog

verheven is Uw hand; en er bestaat geen godheid behalve U‖.

(b) A‟oozu billahi minashshaitanir-rajeem.

―Ik neem mijn toevlucht tot Allah weg van de vervloekte satan.‖

(c) Bismillaahir – Rahmaanir – Rahiim.

―(Ik begin) in de naam van Allah, de Weldoener, de Genadige.‖

(d) Ik zeg dan het Openingshoofdstuk van de Heilige Koran (de Fatiha)namelijk.



11

Recitatie van de Al-Fatiha

1. Àl-Hamdu lilaahi Rabbil-„Aalamiin ;2. Àr-Rahmaanir-Rahiim ;3. Maaliki Yawmid-Diin !4. Ìyyaaka na`-budu waìyyaaka nasta-„iin. 5. Ìhdinas-Siraatal-Mustaqiim –

6. Siraatal-laziina àn-amta „alay-him – 7. Gayril-magzuubi ‘alay-him wa laz-zaaalliin. Ameen !

1. In de naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.2. Alle lof zij Allah, de Heer der Werelden.3. De Barmhartige, de Genadevolle.4. Meester van de Dag des Oordeels.5. U alleen aanbidden wij en U alleen smeken wij om hulp.

6.

Leid ons op het rechte pad.7. Het pad dergenen, aan wie Gij gunsten hebt geschonken – niet datvan hen, op wie toorn is nedergedaald, noch dat der dwalenden.

(e) Ik laat dit onmiddellijk volgen door een of andere passage te zeggen uitde Heilige Koran, die niet mag bestaan uit minder dan drieopeenvolgende verzen. Tot dit doel kan een van de kleine hoofdstukkenuitgekozen worden, zoals bijvoorbeeld het hoofdstuk, genaamd“Ichlaas” (De Enigheid) namelijk



12

.

“Qul huwal lahu ahad.

Allah hus-samad.

Lam yalid walam yulad.

Walam yakul-lahu Kufuwan ahad.”

―Zeg: Hij is Allah, de Enige-Allah, de eeuwige bestaande! Hij verwektniet en is zelf ook niet verwekt. En niemand is aan Hem gelijkwaardig.‖

Opmerking: Als een klein hoofdstuk wordt gezegd, is het aan te bevelen vooraf

te laten gaan door: Bismillaahir – Rahmaanir – Rahiim.

(f)

Zeg dan ―Allaho Akbar‖. Ik buig neer in Roekoe en zeg driemaal:“Subhana Rabbi yal Azim” “Subhana Rabbi yal Azim” “Subhana Rabbi yal Azim”

―Hoe heerlijk in mijn Heer, de Almachtige.

(g) Ik neem weer de staande houding aan, laat de handen opzij langs hetlichaam en zegt:



13

“Sami `allah hu liman hamidah.” “Rab-bana lakal hamad.”

Moge Allah luisteren naar hem die Hem geprezen heeft. Onze Heer, alle lof is aan U.‖

(h) Zeg dan: ―Allaho Akbar‖. Ik kniel voorover en verricht de Sadjdah, zegdriemaal:

“Subhana Rabbi yal a`la.”



14

―Alle Glorie aan U mijn Heer, de Hoogste.‖

(i) Ik richt mezelf dan op en zit een tijdje in een eerbiedige houding, Djalsa

genaamd, zeg eenmaal:

“Allahummaghfirli warhamni.”

―O, Allah vergeef me en heb genade.‖

Opgelet: De Sadjdah wordt nog eens op dezelfde manier herhaald, gevolgddoor de Djalsa (eenmaal).

(j) Dan verricht ik de tweede Sadjdah op precies dezelfde manier als de eerste.Hiermee eindigt de eerste Rak‘at. Ik zeg dan: ―Allaho Akbar‖ en rechtopstaan herhaal ik alles wat ik gedaan heb in de eerste Rak‘at met uitzondering

van nr. (a) en (b) die bedoeld zijn om alleen in de eerste Rak‘at gereciteerdte worden.

(k) Nadat de tweede Sadjdah van de tweede Rak‘at voorbij is, ga ik zittenterwijl ik zeg ―Allaho-Akbar‖ in de eerbiedige houding, genaamd Qa‘dat-oel-oelaa (eerste maal zitten) of Qa‘datoel-Achira (laatste maal zitten) alsdat zo uitkomt, en zeg Tasjahhoed alleen in het eerste geval, namelijk.



15

“At-tahij-yatu lil-lahi was-salawatu wat-tay yibatu.

As-salamu àlayka ay-yuhan-nabiy-yu

Wa rahma tullahi wa barakatuhu

As-salamu àlayna wa` ala` ibadil-la his-saliheen.”

“Ash hadu al la ilaha illal lahu

wa ash hadu an-na Muhammadan

àb-duhu wa rasuluh.”

―Gegroet zij Allah en de aanbidding, en al het goede komt aan Allah toe.Vrede is over U, O Profeet en de genade van Allah en Zijn zegeningen.Vrede over ons allen en over de rechtschapen dienaren van Allah. Ikgetuig dat er geen godheid is dan Allah en dat Mohammed Zijn Dienaaren Apostel is.‖

(l) Als er meer dan twee Rak‘ats verricht moeten worden, zeg ik ―AllahoAkbar‖ en sta weer op en zeg een of twee Rak‘ats, zoals dat uitkomt, gazitten in een eerbiedige houding genaamd Qa‘datoel Achiera, dievanzelfsprekend ook wordt aangenomen als het gebed bestaat uit slechts



16

twee Rak‘ats. In die eerbiedige houding, zeg ik na Tasjahhoed, nog deSalawat, namelijk:

“Allah humma sal-li ala Muhammadinwa‟ ala ali Muhammadin,

Kama sal-layta‟ ala Ibraheema

Wa‟ala al Ibraheema

Innaka hameedum majeed.”

―O, Allah! Doe Uw zegeningen neerdalen op onze leider Mohammed en zijnafstammelingen zoals u Uw zegeningen liet neerdalen op onze leiderAbraham en zijn afstammelingen; waarlijk Gij zijt het die is geloofd,geprezen en geroemd.‖

“Allah humma barik‟ ala Muhammadin

wa‟ ala ali Muhammadin,

Kama barakta‟ ala Ibraheema

Wa‟ala ali Ibraheema

Innaka hameedum majeed.”

―O Allah, zegen onze leider Mohammed en zijn afstammelingen zoals Uook onze leider Abraham en zijn afstammelingen zegende; waarlijk Gij zijt

het die is geprezen en geroemd.‖

(m) Dan zeg ik het volgende Dowa (gebed).

“Allah humna innee zalamtu nafseeZulman, katheeran, wala yaghfi ruz zunuba

Illa anta faghfirlee maghfirratam min



17

‟indika, war hamnee innaka antal

ghafurur raheem.”

―O Allah! Ik heb mijzelf groot onrecht aangedaan en niemand schenkt

vergeving voor zonden dan U: daarom vergeeft U me met de vergeving dievan U komt en heb genade met mij. Waarlijk, U bent de Vergever, deGenadige.‖

(n) Dan wend ik mijn gezicht naar de rechterzijde en zeg de Salaam:

“Assalamu alaikum wa rahmatullah.”

“Vrede zij aan U en de genade van Allah”

Dan wend ik mijn gezicht naar de linkerzijde en herhaal hetzelfde. Hier is het

gebed geëindigd.



18

“Assalamu alaikum wa rahmatullah.”

―Vrede zij aan U en de genade van Allah‖

BIDDEN MET DE GEBEDSKRANS

(a) Subhã nallãh (33 keren)

―Glorie aan Allah.‖

(b) Alhamdu lillãh (33 keren)

―Geprezen zij Allah.‖

(c)Allãhu Akbar (33 times)―Allah is de Grootste.‖

(d) Lã ilãha illal wahdahu lã shareeka lahu.

Lahul Mulku wala hul hamdu

Wa huwa‟ alã kul-li shay-in quadeer. (eenmaal)



19

―Er is geen God buiten Allah,

Hij is de enige en heeft geen partner,

Heerschappij en lof is enkel voor Hem,

En Hij heeft over alles het ganse macht.‖

DE GEBEDSTIJDENDe gebedstijden hangen samen met de zonsop- en ondergang en zijn dus aanveranderingen onderhevig. Men kan het gebed niet verrichten voordat de tijd is

aangebroken. Er zijn vijf gebeden per dag:

Naam vanhet gebed

Tijd van het gebed AantalVerplichteFard -Rak‟aat

Aantal Soennah of Nafilah rak‟aat Vóór de Na deFard1 Fard

1.Fadjr =Ochtendgebed

Tussen eersteochtend schemeringen zonsopgang

2 2 -

2.Zoehr =Middaggebed Vanaf ± eenkwartier na dehoogste stand vande zon tot denamiddag

4 4 2

3.cAsr =namiddaggebed

Vanaf het laatstegedeelte van denamiddag tot eenhalf uur vóórzonsondergang

4 4

4. Maghrieb =

zonsonderganggebed

Vlak na

zonsondergang totde rode schemeringverdwijnt

3 2

5. cIsjâ =nachtgebed

Vanaf ± anderhalf tot twee uur nazonsondergang totvóór de eersteochtendschemering

4 4 2 + 3 witr

1 Dagelijkse verplichte gebeden.



20

Een keuze van Soera‟s die na de Al-Fatihaworden gereciteerd

Soera 94 - As Sjarh (De Verruiming)

1َك َر ْد َص َ ك َل ْحَر ْش َ ْ م َلَأ

2َك َر ْز ِو َ ك َ َ ْ َ َو َو

3َك َر ْه َظ َض َقَأ ي ِذ ّلا

4َك َر ْ ِذ َ ك َل َ ْ َف َر َو 5ًار ْس ُ ِر ْس ُ ْلا َع َ ّ ن ِ َف

6ًار ْس ُ ِر ْس ُ ْلا َع َ ّ ن ِإ

7ْب َص َف َ ت ْغَر َف اَ ذ ِ َف 8ْب َغْ ر َف َ ك َر ى َل ِ اَ و

Transliteratie

Bismillah irrahman irrahimAlam nachrah laka ssadrak

Wa wadha‘nâ ãnka wizrak.

Alladhi anquadha zahrak

Wa rafa‘ ãna laka dhikrak

Fainna ma‘ ã-l ousri yousraInna ma‘ ã-l ousri yousra

Fa ‘idha faraghta fanssab

Wa ila rabbika farghab.



21

Vertaling

In de naam van Allah, de Erbarmer,

De Meest Barmhartige.

1. Hebben Wij niet jouw borst verruimd (O Mohammad)?

2. En Wij hebben jouw last van je weggenomen.

3. Die jouw rug belastte.

4. En Wij hebben jouw roem verhoogd.

5. Voorwaar, zo komt met de moeilijkheid de verlichting.

6. Voorwaar, met de moeilijkheid komt de verlichting.

7. Wanneer jij dan een taak volbracht hebt, streef dan (verder).

8. En richt jouw verlangen tot jouw Heer.

Soera 102 – At Takâtsoer (De Wedijver om Meer)



22

Transliteratie

Bismillah irrahman irrahim

1. Al-haakoumouttakaathour.

2. Hattaa zourtoumoul-maquâbir.3. Kallâ sawfa ta‘ lamoun.

4. Thoumma kallâ sawfa ta‘ lamoun !5. Kallâ law tawlamouna ilma-l-yaqiîn.

6. Latarawounna-l-jahim !7. Thoumma latarawounnahaa ́ ayna-l-yaqiîn !

8. Thoumma latousalounna yawma‘ idhin aninna‘im

Vertaling



1. Jullie gaan op in de wedijver om meer

2. Totdat jullie in de graven terechtkomen.

3. Nee, jullie zullen het weten.

4. Nogmaals, nee! Jullie zullen het weten.5. Nee! Als jullie het maar met zekere kennis zouden weten!

6. Jullie zullen zeker de Hel zien.

7. Nogmaals, jullie zullen haar met een zeker oog zien.

8. Dan zullen jullie op die Dag ondervraagd worden over de genietingen.



23

Soera 103 - Al‟Ashr (De Tijd)

Transliteratie


Wa-l-ãssr

Inna-l-inçana lafi khousr

Illalladhina aamanou wa

Amiloussalihati wa tawassaw

Bi-l-haqu wa tawassaw bissabr.

Vertaling



1. Bij de tijd.2. Voorwaar, de mens leidt zeker verlies.

3. Behalve degenen die geloven en goede daden verrichten en elkaar

aansporen tot geduld.



24

Soera 105 – Al Fil (De Olifant)

Transliteratie


1. Alam tara kayfa fa‘ala rabbouka bi‘ asshaa-bi-l-fil2. Alam yaj‘al kaydahoum fi tadhlil3. Wa arsala ãlayhim tayran ababil4. Tarmihim bihijaratim min sijjil5. Faja‘alahoum ka‘assfin makoul.

Vertaling



1. Heb jij niet vernomen hoe jouw Heer met de mensen van de olifant heeft

gehandeld?

2. Heeft Hij hun plan niet verijdeld?

3. En Hij heeft over hen zwermen vogels gezonden.

4. Die stenen van klei op hen wierpen.



25

5. Zo maakte Hij hen als (door wormen) aangevreten bladeren.

Soera 106 – Qoeraisj (De Qoeraisj)

Transliteratie


1.

Li‘ilaafi quraych 2. Ilaafihim rihlatach-chitaa‘i wassayf 3. Fa-l-ya‘aboudou rabba haadha-l-bayt

4. Alladhi at‘amahoum missjou‘in wa aamanahoum min khawf.

Vertaling



1. Vanwege de gewoonte van de Qoeraisj.

2. Hun gewoonte van het maken van tochten in de winter en de zomer.

3. Daarom moeten zij de Heer van dit Huis aanbidden.

4. Degene Die hun tegen de honger voedt en hen veilig stelt voor de angst.



26

Soera 107 – Al Ma‟ôen (De Levensbenodigdheden)

Transliteratie


Araytalladhi youkadh-dhibou biddin

Fadhâlikalladhi yadou‘oul yatîm

Wa lâ yahoudhou ‗alâ ta‘amil-miskin

Fawaylullil moussallin

Alladhina houm ‗an ssalâtihim sahounAlladhina houm yourâ oun

Wa yamna‘oun-al-mâ‘oun.



27

Vertaling



1. Weet jij wie degene is die (de Dag van het Oordeel loochent?

2. Dat is degene die de wees wegduwt.

3. En hij spoort niet aan tot het geven van voedsel aan de behoeftigen.

4. Wee dan de verrichters van de shalât,

5. Degenen die onachtzaam zijn met hun shalât,

6. Degenen die er een vertoning van maken.7. En die de levensbenodigdheden tegenhouden.

Soera 108 – Al Kautsar (De Overvloed)



28

Transliteratie


Innaa aãtaynaak-al-kawthar

Fassalli lirabbika wanhar

Inna chaani‘ aka houwal-abtar

Vertaling



1. Waarlijk, Wij hebben jou de overvloed geschonken.

2. Verricht daarom de shalât voor jouw Heer en slacht offerdieren.

3. Voorwaar, jouw hater, hij is het die afgesneden is.

Soera 109 – Al Kâfirôen (De Ongelovigen)



29

Transliteratie

Bismillah irrahman irrahim1. Qoul yâ ayyouha-l- kâfiroun

2. Lâ a ‘aboudou mâ ta‘aboudôun. 3. Wa lâ antoum ‘aâbidouna mâ a‘aboud 4. Wa lâ ana ‘aâbidoun mâ ‘aabattoum

5. Wa lâ antoum ‘aâbidôuna mâ a‘aboud 6. Lakoum dî nou koum wa liya din.

Vertaling



1. Zeg (O Mohammed: ―O ongelovigen.

2. Ik aanbid niet wat jullie aanbidden.

3. En jullie zijn geen aanbidders van wat ik aanbid.

4. En ik zal nooit een aanbidder worden van wat jullie aanbidden.

5. En jullie zullen nooit aanbidders worden van wat ik aanbid.

6. Daarom, voor jullie godsdienst en voor mij mijn godsdienst.‖



30

Soera 110 – An Nashr (De Hulp)

Transliteratie


Idhaa ja‘a nassroullahi walfath

Wa raytannaça yadekhoulouna

Fi dinillahi afwaja

Façabbih bihamdi rabbika

Wastagh firhou innahou kana tawaba.



31

Vertaling



1. Als de hulp van Allah en de overwinning zijn gekomen.

2. En jij (O Mohammed) de mensen in grote groepen tot de godsdienst van

Allah ziet toetreden.

3. Prijs dan de Glorie van jouw Heer en vraag Hem om vergeving.

Voorwaar, Hij is Berouwaanvaardend.

Soera 111 – Al Masad (De Touwvezels)



32

Transliteratie


1. Tabbat yadaa abi lahabin wa tabbe2. Ma aghnaa anhou maalouhou wa maa kaçab

3. Sa yasslaa nâran dhaata lahab4. Wa mra ‘atouhou hammaalata-l- hatab

5. Fi jidihaa habloum min maçad.

Vertaling



1. Vernietigd zijn de handen van Abôe Lahab en vernietigd is hij.

2. Zijn bezit en wat hij voortbracht, baat hem niet.

3. Hij zal een vuur van vlammen (de Hel) binnengaan.

4. En ook zijn vrouw, aandraagster van brandhout.

5. Om haar nek een touw van vezels.

Soera 112 – Al Ikhlâsh (Het Zuivere Monotheïsme)



33

Transliteratie


Qoul houwallahou ahad

Allah oussamad.

Lam yalid wa lam oulad

Wa lam yakoun lahou koufouwan ahad

Vertaling



1. Zeg: Hij is Allah, de Enige.2. Allah, de eeuwige bestaande!

3. Hij verwekt niet en is zelf ook niet verwekt.4. En niemand is aan Hem gelijkwaardig.‖

Soera 113 – Al Falaq (De Dageraad)



34

Transliteratie


1. Qoul ã‘oudhou birabbi-l-falaq

2. Min charri maa khalaq3. Wa min charri ghaaçiquin idhaa waqab4. Wa min charri-n-naffathati fi-l-‗ouqad 5. Wa min charri haçidin idhaa haçad.

Vertaling



1. Zeg: „Ik zoek bescherming bij de Heer der dageraad. 2. Tegen het kwaad dat Hij geschapen heeft.

3. En tegen het kwaad van de donkere nacht wanneer hij aanbreekt.4. En tegen het kwaad van hen die op knopen blazen.

5. En tegen het kwaad van een jaloerse wanneer deze jaloers is.



35

Soera 114 – An Nâs (De Mensen)

TransliteratieBismillah irrahman irrahim

Qoul-aoudhou birabbi nnaace

Maliki nnaace

Ilaahi nnaaceMin charri-l-wacewaaci-l-khannaace

Alladhi youwacewiçou fi ssoudourinaaceMin-al-jinnati wannaace.



36

VertalingIn de naam van Allah, de Erbarmer,


1. Zeg: ―Ik zoek bescherming bij de Heer van de mensen.

2. De Koning van de mensen.

3. De God van de mensen.

4. Tegen het kwaad van de wegsluipende influisteraar.

5. Degene die in de harten van de mensen influistert.

6. Van de Djinn‘s en de mensen.‖



37

Soera 2: 255 – Al Baqarah (De Koe)

Gedeelte: “De Troon”.

Transliteratie


Allâhou lâ ilâha illâ houwa-l-hayyoul qayyoûm.

La tâkhoudhouhoûsinatoun wa lâ nawm;

Lahoû mâ fissamâwâti wa ma fi-l-ardh,

Man dhalladhî yachfa‘ou ‘indahoû illâ bi idhnih. Ya‘alamou mâ bayna aydihim wa mâ khalfahoum,

Wa lâ youhitouna bi chayin min‘ilmihî illâ bi mâ châ‘a, wasi‘a koursiyyouhou-ssamâwâti wa-l-ardh.

Wa lâ yaoûdouhoû-hifdhouhouma, wa houwa-l-ãliyyoul ãdhim.



38

Vertaling

Allah, er is geen god dan Hij, de Levende, de Zelfstandige, sluimer noch slaapkan Hem treffen, aan Hem behoort toe wat er in de hemelen en wat op de aardeis. Wie is degene doe voorspraak doet bij Hem zonder Zijn verlof? Hij kent water voor hen is en wat er achter hen is. En zij kunnen niets van Zijn Kennisomvatten, behalve wat Hij wil. En Zijn Zetel strekt zich over de Hemelen en deAarde en het waken over beide vermoeit Hem niet. En Hij is de Verhevene, deAlmachtige.

DE ISLAMITISCHE GELOOFSBELIJDENIS

1. Wat is het eerste beginsel van de Islam?

Het eerste beginsel van de Islam is te verklaren:

La ilaha ill-Allah.

Muhammad-ur-rasoolullah.

Er is geen god dan Allaah en Mohammed is Apostel van Allaah.

2. Zijn er nog andere vormen van de geloofsbelijdenis.

Ja, er zijn vier andere vormen, namelijk:

(1) Kalimatush-Shahadat

Belijdenis of onderwerping van de getuigenis, namelijk:

Ashhadu an la ilaha ill-Allahu wahdahu la sharika lahu wa ashhaduanna Muhammadan „abduhu we rasooluh.

Ik getuig, dat er geen godheid is dan Allaah, Hij is alleen, Hij heeft geendeelgenoten en ik getuig, dat Mohammed Zijn Dienaar en Apostel is.

(2) Kalimatut-tamjeed.



39

Belijdenis van de glorie van Allaah, namelijk:

Subhana-Allahi walhamdu lillahi wa la ilaha ill-Allahu wallahu Akbar,wa la haula wa la quwwata illa billahil „aliyyil-„Azeem.

Glorie en Lof voor Allah; er is geen andere godheid dan Allaah; Allaah is degrootste, er is geen kracht en geen macht dan die van Allaah de Hoogste, deVerhevenste.

(3) Kalimtut-tauhid.

Belijdenis van de Enigheid van Allah, namelijk:

La ilaha ill-Allahu wahdahu la sharika lahu, lahul mulku wa lahulhamdu, Yuhyi wa Yumeetu, biyadihilkhairu, wa huwa „ala kullishai-inQadeer.

Er is geen godheid dan Allaah, Hij is enig en heeft geen deelgenoten. Aanhem is het Koningschap (over het heelal) en Hij is alle lof waardig; Hij geeftleven en beschikt over de dood; in Zijn hand ligt al het goede, en Hij heeftmacht over alle dingen.

(4) Kalimatu raddil-kufr.

De afwijzingen van ongeloof, namelijk:

Allahumma inni a„oozu bikamin an ushrika bika shal‟an wa ana a„lamuwa astaghfiruka lima la a„lamu innaka anta “Allam ul-ghuyoobi tubtuanhu wa tabarr‟atu ‟an kulli deenin siwa deen il-Islami wa aslamtu waaqoolu la ilaha ill-Allahu Muhammad-ur-rasool-ullah.

O Allah, voorwaar ik zoek mijn toevlucht bij U dat ik nooit bewust aan Uenig deelgenoot zal toekennen; Ik smeek U om vergiffenis voor de zonden,waarvan ik me niet bewust ben; waarlijk Gij zijd de beste‘ kenner van al hetverborgene. Ik heb berouw over al mijn zonden en verklaar mezelf onbeïnvloed door alle godsdiensten behalve de godsdienst van de Islaam. Ik

ben toegetreden tot de Islaam en ik verklaar bij deze: ―Er is geen godheid danAllaah en Mohammed is de Apostel van Allah.



40

3. Wie was Mohammed?

Mohammed was de Rasoel, de Boodschapper en de Profeet van Allah, diede boodschappen van Allaah ontving door Goddelijke openbaring en dezedoorgaf aan de mensheid.

4. Waar werd de Profeet Mohammed geboren?

Mohammed, de Boodschapper en Profeet van Allaah werd geboren inMekka, in Arabië.

5. Ken je de Genealogie (stamboom) van de Profeet Mohammed?

Ja. Ik kan zijn afstamming opnoemen tot zijn vader‘s overgrootvader, enweet, dat hij afstamt van de Profeet Abraham. Hij was de zoon vanAbdoellah, die de zoon was van Abdoel Moettalich, die de zoon was vanHasjiem; die was de zoon van Abdoel Manaf.

6. Hoe werd de Profeet opgevoed?Abdoellah, de vader van de Profeet, stierf voor zijn geboorte en hij verloorzijn moeder, Amina, toen hij nog een kind was. Hij werd toen, voor eenkorte tijd, verzorgd door zijn grootvader, Abdoel Moettalieb, die enkele

jaren later ook overleed. Zijn oom, Aboe Talieb, erd toen zijn voogd.

7. Hoe werd de Profeet Mohammed opgevoed?

Hij ontving geen onderwijs door menselijke toedoen, en daardoor, kon hij nietlezen of schrijven. Zijn opvoeding is enkel en alleen te danken aan Goddelijkebronnen.

8. Wanneer en waar werd de Boodschap van Allaah voor het eerstgeopenbaard aan onze Profeet?



41

De Boodschap van Allaah werd voor het eerst aan onze Profeet geopenbaarddoor de engel Djibriel (Gabriël), op 40-jarige leeftijd, in de grot aan de voetvan de berg Hira in Mekka.

9. Hoe beschouwden de mensen van Mekka onze Profeet voordat hij zijnProfeetschap aankondigde?

Hij stond in hoog aanzien bij de mensen van Mekka. Zij eerden enrespecteerden hem voor zijn rechtschapenheid en zijn eerlijkheid, en ditmaakte zulk een diepe indruk op hen, alsmede zijn geestesadelzachtmoedigheid van zijn karakter, dat ze hem de titel gaven van Al Amien,dit wil zeggen de betrouwbare, voordat hij zijn Profeetschap verkondigde.

10. Accepteerden de mensen van Mekka in het algemeen Mohammed alseen profeet, toen hij voor het eerst de Boodschap van Allah verkondigde?

Nee. De mensen van Mekka accepteerden in het algemeen Mohammed nietals een profeet, toen hij hen voor het eerst de Boodschap van Allaah tegenafgoden en afgoderij verkondigde. Slechts enkelen gingen over tot de Islaam.Anderen vervolgden hem en zijn volgelingen zozeer, dat hij samen met zijn

volgelingen, er toe werd gedreven zijn toevlucht te zoeken te Medina.

11. Hoe wordt de migratie van Mekka naar Medina van onze Profeetgenoemd.

De migratie van Mekka naar Medina van onze Profeet wordt AL HIDJRAgenoemd. De Islamitische kalender begint met de dag van de migratie.

12. Wat was de directe aanleiding voor onze Profeet om naar Medina uit tewijken.

Onze Profeet verplaatste zijn werkzaamheden naar Medina, nadat Hem wasgebleken dat de Mekkanen zodanig in hun ongeloof volhardden, dat Hij henbeter aan hun lot kon overlaten.



42

13. Hoe ontvingen de mensen van Medina onze Profeet?

De meeste mensen van Medina ontvingen onze Profeet met vriendelijkheid,geloofden in zijn leer, en zending en gingen over tot de Islaam.

14. Wanneer stierf onze Profeet en waar werd hij begraven?

Onze Profeet stierf op de leeftijd van 63 jaar en werd begraven in Medina,waar zijn graftombe staat.

15. Moeten we het graf van onze Profeet bezoeken?

Ja. We moeten het graf van onze Profeet in Medina bezoeken, bij voorkeurna het verrichten van de Hadj (pelgrimstocht) naar Mekka, want onzeProfeet heeft gezegd: als één van mijn volgelingen mijn graf bezoekt, dwingthij daarmee af, dat ik voor hem (of haar) voorspraak doe voor genade envergeving op de Dag van het Oordeel.

16. Moet je jouw Profeet liefhebben?

Ja, ik moet mijn Profeet liefhebben en hem meer respecteren dan anderemenselijke wezens, waaronder ook begrepen: mijn ouders.



43

Een studie over het Soefisme door Hamza De Coster juni 1998, jaar vanzijn bekering tot de Islam, en toen hij in de Grote Moskee van Brussel lesvolgde en zijn Geloofsbelijdenis aflegde.

LE SOUFISME

Le soufisme est le mysticisme musulman2, désignation que ses membres

revêtaient par humilité et, peut-être au début à l‘exemple des moines et desascètes chrétiens. Le soufisme est peu encouragé par l‘Islam3. Les oulémassurtout, ont comme explication qu‘on sait facilement adhérer à la mystiquemusulmane, sans pour cela appartenir à une fraternité soufi même de nos jours.A notre époque, il faut aller bien loin, et peut-être attendre de très longuesannées avant de trouver parmi les soufis un vrai cheikh, homme de Dieu parexcellence qui vous guidera, car ils sont très rares de nos jours. Les vraishommes de Dieu voient avec la lumière de Dieu. Si l‘on désire se lancer dans lamystique musulmane sans passer par un ordre soufi quelconque, justifié ou non,

«le sommaire de la revivification des sciences religieuses » d‘une valeur inestimable, par Mouhammad bin Mouhammad Abou Hamed Al Ghazali4

2 En arabe tasawwouf , mot donné à partir de la racine souf (laine) comme stipulé déjà ailleurs dans ce livre.3 Le soufisme avant d‘avoir acquis droit de cité, le mysticisme a été au centre de vives controverses et lespremiers mystiques durent faire face à des résistances fondées sur de visions ritualistes et légalistes de la religionmusulmane. Certes, les premières vocations mystiques apparurent chez les compagnons du Prophète aussiéminents que Hudhaifa (mort en 657), Abou Dharr al Ghifari (mort en 652) et l‘imam Ali gendre et quatrièmecalife. Plus tard, la révolte intérieure de la conscience, non seulement contre les injustices sociales mais aussi etsurtout contre ses propres péchés à soi, conduisit les hommes pieux à préférer la préparation au royaume éternelqui se trouve au-delà à l‘attachement au monde de l‘éphémère. Le désir de purification intérieure, afin de mieuxse rapprocher de Dieu par l‘intériorisation des rites du culte, inspira de nombreux ascètes encouragés par les

premiers exégètes du mot coranique « rahbaniya » (vie monacale) de la sourate LXII, verset 27.4 Abou Hamid El-Ghazali, philosophe et théologien (Tous, au Nord de l‘Iran, 1058-1111). Figure intellectuelle etreligieuse majeure de l‘Islam, El-Ghazali (l‘Algazel de l‘Europe médiévale) élabore une synthèse cohérente de ladoctrine morale musulmane : le théologien en est la « tête » ; le philosophe, la « fonction » rationnelle ; lesoufisme, le «coeur » ; et le droit, le « bras opérationnel ». Son œuvre est fondée sur les textes fondamentaux del‘Islam et sur ceux des soufis, qu‘il contribue à réinsérer dans l‘Islam officiel. Souhaitant « détruire la raisonpour retrouver la Raison », il joue un rôle déterminant dans l‘éradication de la philosophie gréco-musulmanerationnelle. El-Ghazali (ou Al-Ghazali) étudie à Nichapour (Perse) auprès du grand mystique El-Djouwayniavant d‘être nommé professeur à la plus importante université religieuse (madrassa) de l‘époque, la célèbreNizamiyyah, fondée à Bagdad par Nizam El-Moulk, le grand vizir persan des Seldjoukides, dans le but decombattre l‘hétérodoxie, chiite en particulier. Sa grande réputation ne l‘empêche pas de tra verser une crisemystique : retiré du monde officiel, il voyage aux sources de la spiritualité, notamment à Jérusalem, Hébron(tombeau d‘Abraham), La Mecque et Médine. Il trouve sa voie dans le soufisme. Le soufisme était hautement

plus élevé qu‘aujourd‘hui, car y adhérer était réservé aux quelques uns, ne faisant certainement pas porte ouverte



44

(décédé en l‘an 550 H.) vous y amènera. Ce livre5 est un bon départ sur lavoie de la spiritualité (mystique) musulmane. La Foi Musulmane correctementvécue, inévitablement mène le croyant sur la voie mystique, de ceux qui aspirentà la pureté de leur âme.

A partir de l‘Irak au septième siècle puis de Bagdad et du Caire au neuvièmesiècle, le soufisme s‘étend dans tout le monde de l‘Islam, de l‘Iran en Inde, duMaghreb à l‘Anatolie et en Andalousie.

Comme dans la plupart des religions un courant mystique ne manque pasd‘apparaître dès le début (7ème et 8ème siècles) de l‘Islam, dans la mesure oùles Arabes connaissent l‘existence du monachisme ascétique chrétien pratiquéen Syrie et en Égypte. Pour le christianisme, Jésus, en tant que « Fils de Dieu »,représente à la fois un objet de culte, un modèle suprême et un but à atteindre. Ilest intercesseur entre l‘homme et Dieu, une idée étrangère à l‘Islam orthodoxe.Même idéalisé, Mohammed n‘a jamais prétendu être autre chose qu‘un prophètedépourvu d‘aura divine, du don d‘accomplir des miracles ou d‘un rôled‘intercession.

Lors de la période de formation du soufisme, dans les trois premiers siècles del‘Islam, des mystiques, tel Hassan de Bassora (m. 728), tentent d‘intérioriser lapratique de la nouvelle religion face au relâchement des principes primitifs desimplicité. Certains à l‘image des anachorètes chrétiens dans le désert de Syrie

et d‘Égypte se retirent du monde pour recevoir les commandements de Dieugrâce à la méditation. Cette attitude est réprouvée par l‘Islam. Lié à la pauvreté – pas nécessairement équivalente de la piété -, le saint homme mystique en vient à

comme aujourd‘hui où tous sont les bienvenus. Par le soufisme il contribue à rendre droit de cité dansl‘orthodoxie religieuse, car il y voit l‘authentique héritage du Prophète. A la fin de sa vie, il retourne dans sa vienatale de Tous, où il meurt entouré de disciples soufis. A son époque, la prolifération des sectes et descontroverses, la menace chiite ainsi que l‘influence déclinante des philosophes musulmans nourris d‘hellénisme poussent dirigeants et théologiens à combattre les doctrines à leurs yeux incompatibles avec l‘Islam orthodoxe età conceptualiser une philosophie musulmane cohérente. But atteint El-Ghazali dans son œuvre majeure, LaRevivification des sciences religieuses, qui ex prime d‘une manière remarquablement claire ses conceptions, de

même que dans la Délivrance de l’erreur . Dans sa célèbre Réfutation des philosophes, dirigée contre Aristote etcontre ses disciples – critiques – musulmans, Avicenne et El-Farabi, El-Ghazali se livre à une attaque en règlecontre le rationalisme néo-aristotélicien et contre l‘hérésie ismaélienne. Avec d‘autant plus d‘impact qu‘ilconnaît bien ces courants philosophiques, il récuse la possibilité d‘atteindre la vérité par la certitude intellectuellede la philosophie : cette dernière ne peut être qu‘une auxiliaire de la théologie spéculative établie à partir de laseule foi et de la foi musulmane. Pour El-Ghazali, seul l‘effort personnel permet au musulman – après avoirsuivi l‘enseignement du maître – la recherche de la vérité dans un système où foi et œuvre sont inséparables. Laplupart de ses quelques septante traités sont consacrés à la morale et au droit, et beaucoup reprennent, résumentou développent les thèmes de la Revivification des sciences religieuses, car El-Ghazali est un remarquablepédagogue. Grâce à son immense rayonnement personnel et à sa force de conviction El-Ghazali a joué un rôlemajeur pour opérer la synthèse ordonnée de la théologie, du droit, du mysticisme et de la philosophie, synthèsequi marquait encore au système de pensée musulman parvenu à sa maturité. Il aura eu ainsi une influencedéterminante sur l‘évolution intellectuelle du monde musulman au tournant des onzième et douzième siècles. 5 Traduit en français par Rima Ismail, revu par Fawzi Chaaban, chez Dar El Fiker, Beyrouth.



45

être appelé « le pauvre » - faqir en arabe, darwech en persan, d‘où « derviche »,qui désigne un soufi errant.

L‘élaboration d‘une voie au neuvième siècle lorsque Bagdad devient le centre

du mysticisme musulman, qui s‘exprime au grand jour. C‘est l‘époque où ledroit et la théologie en formation figent, aux yeux des mystiques, la religiondans les seules formes légalistes de la chariah6. Pour eux, qui se réclame del‘exemple du Prophète, l‘ascèse est nécessaire pour atteindre par degrés la«Vérité spirituelle » intérieure (Haqiqah), en passant par la gnose sur les textessacrés. C‘est en suivant la « Voie » (Tariqah) d‘un maître (cheikh7 ) que l‘on

peut espérer atteindre l‘état mystique (hal) ou l‘ « extinction de soi en Dieu »(fana). L‘état mystique est fondé sur trois «voies » (tariqat) : celle de la crainte (makhafah) ou de la «purification » ; celle de l‘amour (mahabbah) ou dusacrifice ; enfin, celle de la «connaissance » (maarifah). L‘ascèse, destinée àatteindre l‘union avec Dieu – ce qui, pour l‘orthodoxie, est impensable entre unDieu inconnaissable et une créature faillible -, les distingue des autres croyants.La théologie (kalam) met son rationalisme au service de la défense de la foi« pure » et subodore dans le soufisme l‘hérésie et le blasphème. De plus lesoulémas8admettent mal la réprobation ouverte par les soufis de l‘hypocrisie

6 Le mot provient d‘une racine arabe signifiant «la voie prescrite ». La chariah est la totalité des commandementsde Dieu, tels qu‘ils sont énoncés dans le Saint Cor an et les Traditions Prophétiques, suivant les principesanalytiques des quatre écoles juridiques orthodoxes. Pour guider une multitude de peuples aux traditions variéesdevenus musulman, les oulémas ont élaboré une «science de la chariah » (fiqh), censée répondre à tous les

problèmes, même les plus quotidiens des croyants. La chariah détaille en particulier ce qui est : obligatoire ;recommandé ; neutre ou permis ; non prohibé mais déconseillé ; enfin ce qui est strictement interdit (haram). Cesprescriptions concernent tous les aspects de la vie humaine et de la relation à Dieu : le culte et les Cinq Piliers del‘Islam, la vie sociale (droit privé et pénal), interdits alimentaires. Dans certaines régions de l‘Islam – l‘Indonésie, monde berbère -, la chariah est limitée par la vigueur des coutumes (adats) locales. Dans les sociétésmusulmanes modernes, l‘application stricto sensu de la chariah semble impossible, et elle cohabite avec deslégislations calquées sur celles de l‘Europe, en particulier dans les États anciennement sous tutelle ottomane oueuro péenne. Aujourd‘hui, , la revendication fondamentaliste pour une réislamisation de la société tented‘imposer la chariah comme unique source du droit : c‘est le cas en Arabie saoudite, en Iran, au So udan,partiellement au Pakistan, et c‘est devenu l‘objectif prioritaire des mouvements intégristes. 7 Terme arabe de respect pour désigner un «aîné »(après la cinquantaine), chef de la famille élargie, d‘unecommunauté ou d‘une tribu, et en général toute personne vénérable détenant une autorité temporelle ouspirituelle, par exemple un ouléma (savant en sciences religieuses). Chez les soufis, le cheikh est le maître

spirituel d‘une confrérie. Dans l‘empire ottoman, à partir du seizième siècle, le Cheikh el-Islam émettait desfatouas (consultations) en matière de discipline publique ou politique et venait en second rang dans la hiérarchieimpériale, après le grand vizir.8 En arabe, « savant en sciences religieuses ». Il s‘agit des imams des mosquées importantes, les juges (qadis),les professeurs des universités religieuses (madrassas) et les dignitaires religieux. Dans le monde sunnite actuel,le terme désigne les personnes dont on reconnaît l‘autorité en matière de religion. Dans le passé, califes etsouverains voyaient leur accession au pouvoir légitimée par les oulémas, qui en étaient les garants moraux, lafonction de calife consistant à faire appliquer la chariah, sans aucune latitude pour la modifier ou émettre denouveaux dogmes, à la différence du pape, par exemple, également souverain temporel. Les oulémas eux-mêmesn‘ont qu‘une fonction d‘interprétation de la chariah mais ne peuvent la modifier. Dans l‘Empire ottoman, lecorps des oulémas – intégré dans l‘administration – freina la modernisation de la société et de l‘État.Aujourd‘hui, les oulémas sont généralement des fonctionnaires des ministères des Affaires religieuses et leursavis personnels ou par l‘intermédiaire d‘institutions reconnues – telle la mosquée-université El-Azhar – jouent

couramment un rôle de sanction morale et parfois de censure.



46

religieuse et d‘injustices sociales. La gnostique égyptien Dhoun-Noun (m.861)est ainsi convoqué à Bagdad sous l‘inculpation d‘hérésie. Des tendancesmystiques influentes pour l‘avenir sont apparues comme celle de «l‘examen deconscience » d‘El-Mouhassibi (m837), en phase avec l‘argumentation du kalam.

Au contraire, l‘Iranien El-Bistami (m. 875), peut-être influencé parl‘hindouisme, proclame avoir atteint l‘union avec Dieu, en fait sa propredivinité. La position d‘un des plus grands mystiques de l‘Islam, Djounaïd (m.910), est plus éclairante sur le soufisme : pour lui, la «voie de l´amour » vainc lasévérité de Dieu à travers l‘abandon de soi et de sa personnalité en Dieu. Cemonisme panthéiste inspire la poésie mystique. Mais la proclamation parl‘Iranien El-Halladj9 de son union achevée avec Dieu lui vaut d‘être crucifié àBagdad en 922, sous la pression des autorités religieuses. Un autre des plusgrands mystiques de l‘Islam, le Persan Sohrawardi10 est donc nous le savonsdéjà exécuté sur l‘ordre de Saladin11 en 1191 pour son «hérésie »«illuminationniste » inspiré de la culture iranienne antique. A la même époque,l‘Andalou Abou Madyan (Boumedienne en arabe dialectal ; m. 1197) est leprincipal introducteur du soufisme au Maghreb, où il est devenu le « patron » del‘Algérie. On a cherché un certain nombre d‘influences religieuses chez lesadeptes de la connaissance intérieure » - une autre désignation du soufisme :monachisme syriaque, hindouisme, philosophie grecque et hellénistique etinfluences gnostiques12, en particulier dualistes iraniennes. Certains soufis

9 Hussein Ibn Mansour El-Halladj, mystique (Perse 857 – Bagdad 922). Fils d‘un cardeur (halladj en arabe)

persan, El-Halladj est un des plus grands mystiques musulmans. Pendant des années, il vit retiré auprès desmaîtres soufis, avant de rompre avec eux et de parcourir l‘Iran, le Turkestan et l‘Inde pour prêcher le mysticismeet l‘ascétisme d‘une manière proche de celle des extrémistes karmates. Accusé de sorcellerie, de charlatanismeet, surtout, de «panthéisme », il est excommunié, aussi bien par les autorités religieuses sunnites que chiites,alors que des foules se pressent pour l‘écouter, lui attribuant des miracles. Après des années de prison, il estcrucifié par des autorités, à Bagdad, et ses restes sont jetés dans le Tigre. Il laisse un diwan dans lequel s‘exprimeune véritable obsession : fondement de toute vie spirituelle, l‘Amour divin – la Vérité – peut être atteinte par unetotale transsubstantion avec Dieu, au prix de l‘anéantissement de la personnalité humaine. C‘est la revendicationpublique – « Je suis la Vérité », c‘est à dire Dieu – qui a fourni le prétexte à sa condamnation à mort.10 Shihaboddin Yahya Sohrawardi, philosophe mystique (Perse 1155 – Alep 1191). Né dans le Nord-Ouest de laPerse, il a laissé une cinquantaine de traités de philosophie mystique. Son œuvre majeure, le Livre de laconnaissance de l’illumination, ou Théosophie de l’Orient , puise aux sources de la philosophie grecque – Platonsurtout – et s‘inspire d‘Avicenne et d‘El-Farabi. La doctrine de ce Chiite convaincu est également redevable à

l‘héritage de la Perse préislamique, dont il entend intégrer les « Sages » - tel Zoroastre – à l‘Islam. L‘Orientreprésente pour lui la Lumière – symbole de l‘émanation divine et en même temps réalité fondamentale deschoses – et l‘Occident le monde matériel des Ténèbres. Son œuvre est à l‘origine de l‘école «illuministe », quiexerce encore une profonde influence sur la pensée mystique du chiisme iranien. Accusé de sédition, depanthéisme et surtout parce qu‘il est chiite, Sohrawardi – le « cheikh assassiné » est exécuté à 36 ans à Alep sousla pression des oulémas et sur l‘ordre de Saladin. 11 Saladin, premier sultan ayyoubide (Takrit, Irak, 1138 – Damas, 1193). Officier kurde de l‘armée de l‘émir turcde Mossoul (Irak du Nord), le sultan Salah Eddin El-Ayyoubi – le Saladin des croisés, est l‘ambitieux championde l‘orthodoxie sunnite qui met fin à la dynastie fatimide chiite. 12 Gnosticisme, ce nom a été donné au siècle dernier par les historiens à une série des sectes des premiers sièclesde l‘ère chrétienne, qui avaient en commun la prétention d‘offrir à leurs fidèles une gnose (connaissance)supérieure à celle du judaïsme ou du christianisme orthodoxe, tout en empruntant à ces derniers maintesdoctrines ou pratiques. Mais il ne faut pas oublier, ce qu‘on fait trop souvent, que les mots gnose et gnostique, à

cette époque, n‘étaient nullement propres à ces soi-disant hérétiques, mais le bien commun autant des chrétiens



47

originaires de Perse sont au courant des théories manichéennes13, nées sur leursol, et bouddhistes dont les adeptes vivaient dans l‘Iran sassanide où lemazdéisme zoroastrien était la religion d‘état jusqu‘à la conquête arabe. C‘estcependant au sein de l‘Islam que le soufisme s‘est développé de fait, seul un

musulman convaincu peut être soufi, et par conséquent s‘il s‘attire la méfiancedes autorités religieuses, c‘est avant tout pour les positions extrémistes, sinonhétérodoxes (mouvements)14, adoptées par certains au cours de l‘histoiremusulmane. La part des mystiques persans ou d‘origine iranienne est d‘ailleurséminente dans le développement du mysticisme soufi, qui imprègne égalementles plus grands poètes persans comme Sanai au onzième siècle15, Nezami16 audouzième siècle, Attar17 (m. vers 1230), Hafez18 au quatorzième siècle et

que des juifs auxquels ils les avaient repris. Au fait, les auteurs orthodoxes qui luttent contre ceux qu‘on appelleaujourd‘hui les gnostiques, comme si c‘était là leur titre distinctif, soulignent qu‘ils ne sont à leurs yeux que de

pseudo-gnostiques (la formule se trouve dans le titre même de l‘ouvrage écrit contre eux par saint Irénée). 13 Saint Augustin, un Père de l‘Église Chrétienne (Catholiques, Orthodoxes, Anglicans et Protestants) pratiquaitavant sa conversion « le manichéisme » erreur de Manès (ou Mani), née au troisième siècle de notre ère, et quicombine des éléments du judaïsme et du christianisme dite hérétiques dans le sens du gnosticisme avec un fondsd‘idées mazdéennes (dualisme) et extrême orientales (en particulier bouddhistes). Le trait principal en est undualisme métaphysique radical, supposant un principe bon, spirituel et lumineux, dans une lutte sans fin avec unprincipe mauvais, matériel et obscur. Nous connaissons surtout le manichéisme par les nombreux écrits de SaintAugustin, qui l‘a combattu après s‘en être détaché (le premier est le De moribus Ecclesiae), mais desdécouvertes assez récentes ont permis d‘acquérir une connaissance de première main, portant sur les premierstemps de la secte et sur son fondateur. Sous des formes diverses (cathares, bogomiles, etc.), les idéesmanichéennes, relançant les plus vieilles tendances qui s‘étaient fait jour déjà dans la gnose hérétique, ont étéune perpétuelle menace pour la foi chrétienne (catholique) au moyen âge. On a justement signalé le rôle qu‘ellesont joué dans un certain faux spiritualisme qui distingue toute une part de la littérature courtoise, spécialement de

langue d‘oc. 14 Dès le début de l‘Islam au septième siècle des troubles politiques, précurseurs d‘insurrections futures enArabie même, au Proche-Orient et en Iran se doublent de mouvements hérétiques contestant l‘Islam orthodoxe. 15 Après Jésus-Christ.16 Nezami, poète (Gandja, Azerbaïdjan, 1140-1209). Né à Gandja, aujourd‘hui Kirovabad. Nezami passe la plusgrande partie de sa vie ans une semi-retraite consacrée à la pratique du soufisme. Étayée sur une vaste culture philosophique et scientifique et un métier très sûr, son œuvre poétique raffinée, subtile d‘une grande puissanceimaginative est d‘une importance capitale dans la littérature persane.17 Attar (Farid Eddin), poète persan Perse vers 1119 – vers 1190 ou 1220). On sait peu de chose sur le«Parfumeur » - Attar en arabe -, sinon qu‘il passe la plus grande partie de sa vie à Nichapour, en Iran oriental, etqu‘il est mort lors de l‘invasion mongoles. Ce Persan chiite est l‘un des plus puissants poètes mystiques enIslam. Sur les 100.000 à 200.000 vers qui lui sont attribués, seuls quatre ouvrages fondamentaux de la mystiquemusulmane sont attestés. Par exemple, le Mémorial des saints (en prose), qui relate l‘expérience mystique de 72

soufis, est un ouvrage qui met à la portée du lecteur la signification profonde du soufisme.18 Hafez, poète persan (Chiraz v. 1325 – v. 1390). Né et mort au cœur de la Perse, à Chiraz, au point qu‘il estcouramment appelé Chirazi (« le Chirazien »). Hafez est le poète le plus populaire de l‘Iran. Son diwan poétiqueest connu, appris, lu, cité par tous les persanophones. Dernier grand poète mystique persan du maître du ghazalamoureux (échange amoureux) autour de la trinité « lÁmour, lÁmant et lÁimé », Hafez est un poète de courclassique dans une époque troublée, ou la disgrâce politique et la persécution religieuse sont toujours possibles.Il manifeste un hédonisme, une « libre pensée » dans la célébration parfois malicieuse des plaisirs de la vie, touten maniant, comme toujours en Iran, l‘art de l‘allusion pour échapper aux inquisitions. S‘il se réfère souvent auSaint Coran et aux quatre grands prophètes bibliques qui y sont cités parmi beaucoup d‘autres, notamment sadilection va aux souverains mythiques de la Perse antique. Il est probable qu‘il faille lire ses poèmes au seconddegré, car nombre de métaphores comme le vin, ont une connotation mystique. Mais c‘est l‘amour dans toutesses résonances, charnelles ou mystiques, qui au centre de ses ghazals, volontairement rendus ambigus parl‘auteur. Sereine, sceptique, l‘œuvre de Hafez possède une indubitable dimension «roma ntique » qui explique

son immense popularité jusqu‘aujourd‘hui.



48

Djami19 au quinzième siècle. Le monde chiite réprouve fortement le soufisme, probablement parce qu‘il possède des « intercesseurs » en ses imams et que laphilosophie religieuse n‘y a jamais été « figée » comme dans le monde sunnite,du moins jusqu‘à l‘époque moderne. Cependant des confréries chiites n‘en

existent pas moins.Aussi bien les soufis que les autorités religieuses ressentent la nécessité decirconscrire plus précisément le mouvement mystique. Pour le grand théologieniranien sunnite20 El-Ghazali21 (m.1111), lui-même mystique, les soufis désirentavant tout trouver Dieu pour vivre. L‘initiative d‘El-Ghazali est déterminantepour «réintégrer » officiellement le soufisme dans le courant sunnite général. Aucours des siècles jusqu‘à nos jours, le soufisme continue à être tenu en suspicionpar les oulémas les plus intransigeants, parfois en raison des tendanceshétérodoxes de certains de ces courants. Comme j‘ai déjà fait la remarque, il nefaut pas être un soufi pour être un mystique musulmans (le mystique musulmananonyme au milieu des musulmans).

Lorsqu‘une réconciliation a lieu entre l‘Islam orthodoxe et les courantsmystiques, elle jouera un puissant rôle intégrateur22 dans la société musulmaneet lui permet de survivre et de se renforcer malgré l‘émiettement politiquemongol n‘est pas sans effet. Le juriste hanbalite23 de Bagdad, Abdel-kader El-Djilani24 (m.1166) combine pratique mystique et orthodoxie en fondant l‘une

19 Djami (Nour Eddin), poète persan (Djam, Afghanistan, 1414 – Hérat 1492). Nour Eddin Djami, bien quemembre d‘une confrérie soufie, est attaché à la brillante cour timouride de Hérat, à son souverain mécèneHossein Bayqara en particulier. Il est l‘ami du vizir et poète turcophone Mir Alisher Navoi. Son œuvre fécondecontient notamment un dictionnaire biographique des soufis. Son influence sera considérable sur les poètesultérieurs persans, ottomans et indiens.20 Sunnisme : Courant majoritaire de l‘Islam qui s‘appuie sur la sunna. En arabe, sunna signifie «usage »,« coutume », et le terme recouvre les pratiques des nations en général. Dans le Saint Coran et les TraditionsProphétiques, la sunna désigne les actes et les paroles de Muhammad. Les sunnites sont ceux qui obéissent à lathéorie et à la pratique de la sunna. Ils représentent donc les musulmans « orthodoxes », par opposition auxchiites : dans le monde 90% des musulmans sont sunnites et 10% chiites. Comme nous le savons déjà, rapportéeoralement par les Compagnons du Prophète, la sunna est ensuite fixée dans les Traditions Prophétiques(Hadiths), seconde source de la chariah après le Saint Coran. On distingue une sunna « confirmée » par des

précédents du vivant de Muhammad et une sunna supplémentaire concernant des aspects moins essentiels del‘Islam. 21 Ou, Al-Ghazali.22 Comme jadis par les Jésuites, et aujourd‘hui la secte Opus Dei dans l‘Église Catholique Romaine, et plusencore en son sein, au coeur même du Vatican.23 Hanbalites : Disciples de la plus dogmatique et la plus puriste des quatre écoles de la jurisprudence sunnite,basée sur les enseignements d'Ahmed Ibn Hanbal (m.855). Celui-ci est partisan d‘une origine unique du droit,rejetant l‘opinion personnelle et le raisonnement par analogie, car il est hostile à une théologie spéculative, celui-ci ne pouvant introduire des innovations, pécheresses par rapport au Saint Coran et aux Traditions Prophétiques.La jurisprudence des hanéfites a fourni le système légal officiel des Abbassides, des Seldjoukides et desOttomans. Aujourd‘hui, le hanéfisme prédomine en Turquie et dans les États anciennement ottomans – Croissantfertile, Égypte, ainsi qu‘en Asie centrale. 24 Abdel-kader El-Djilani (471/1079-561/1165-66) , fut le fondateur de la presque première et plus populaire

Ordre Soufi. Il naquit à Jilãn en Iran. Il arriva à Bagdad à l‘âge de dix-huit, et consacra son temps à l‘étude du



49

des plus importantes confréries soufis du monde musulman jusqu‘aujourd‘hui :la Kadiriyyah, présente de l‘Indonésie au Maghreb, où elle est particulièrementpopulaire. Cette confrérie sait endiguer les débordements de la religionpopulaire et du maraboutisme25. L‘un des grands mystiques musulmans,

l‘Afghan El-Houdjwiri, mort à Lahore vers 1075, musulman sunnite des plusorthodoxes, concilie avec bonheur théologie et mystique : il a laissé le plusancien traité persan de mystique connu. La vision du plus grand théoricien dumonisme26 et du panthéisme27 soufi, l‘Andalou Ibn Arabi28, mort à Damas en

Saint Coran, les hadiths et fiqh, en accomplissait son sulûk (le parcours sur la voie soufi) sous la direction duCheikh Hammãd ‘-Dabbãs (m. 525/1130). Il commença ses sermons 50 ans, et rassembla à son écoute demilliers de personnes. Un livre à ne pas manquer de lire : Enseignements Soufis (Al-Fath Errabbãni wal FaydhErrahmãni) par Abd El-Qader El-Jilani, aux Éditions Al-Bouraq, Beyrouth – Liban.25 Marabout, vocable inventé par les Français dans leurs colonies d‘Afrique du Nord et de l‘Ouest, dérivé del‘arabe marbout «attaché à Dieu ». C‘est aussi le nom des guerriers de la foi » vivant dans des monastères-

forteresses (ribat) et dont les plus célèbres furent les Almoravides. S‘il existe malheureusement en Orientmusulman, le culte des saints, souvent lié à des confréries soufis, connaît une grande ferveur en Afriqueoccidentale, et surtout, au Maghreb. C‘est là qu‘il s‘est développé spectaculairement au cours des siècles, malgréles sévères condamnations à juste titre des oulémas sunnites et des musulmans modernistes. Les croyances populaires créditent le marabout d‘un pouvoir d‘intercession particulière pour obtenir une grâce divine (baraka) et il est invoque dans les prières. Son tombeau (ziyara), citadin ou campagnard, est l‘objet des visites. Onl‘invoque pour obtenir une guérison, pour être dépossédé de Satan ou contre la stérilité. Le marabout peutprotéger un pays, une ville, ou être un modeste saint local. Au Maroc, sa célébration suscite lors des foires, laferveur religieuse de foules considérables. Parmi les marabouts les plus célèbres du Maghreb, on peut citer lepatron de Fès, Moulay Idriss (deuxième souverain idrisside, neuvième siècle), le patron de Tlemcem, SidiBoumedienne (Bou Madyan, douzième siècle, originaire de Séville), et Sidi Mehrez, patron de Tunis.26 Le monisme est un système suivant lequel le monde n‘est constitué que d‘une seule substance, pour lequell‘objet auquel s‘applique la pensée est un. Les systèmes philosophiques idéalistes, ou monisme spiritualiste,

soutiennent ainsi que la seule réalité est celle de l‘esprit et que le monde matériel n‘est qu‘une protection decelui-ci. Se dit aussi de tout système qui exagère l‘unicité du réel, au point d‘absorber l‘homme dans le monde,et monde en Dieu. Cette conception est cependant démentie par la concordance des témoignages humains ausujet de leurs perceptions et par le fait que ces perceptions font irruption dans la suite de nos états de conscience,sans aucun lien logique avec ceux-ci.27 Le panthéisme :Système religieux ou philosophique qui identifie Dieu et le monde (divinisation de la nature).C‘est une doctrine philosophique qui confond Dieu avec le monde, au moins en ce sens qu‘admettent la parfaiteunicité (ou univocité) de l‘être, elle ne distingue pas l‘être de Dieu de celui du monde. Dieu n‘est alors que lemonde considéré dans son unité et sa totalité. La plupart des philoso phies de l‘Inde, comme le néoplatonisme dePlotin et de ses disciples, et à notre époque moderne occidentale de Hegel, peuvent être considérés comme lesformes diverses du panthéisme. Comme tendance, le panthéisme se révèle toutes le fois que la transcendancedivine est méconnue ou minimisée. C‘est le cas dans toutes les formes du monisme idéaliste. Moins fatal, ledanger existe dans les différents systèmes ontologistes. Mais on ne doit pas pour cela trop se presser d‘appliquer

la qualification de panthéiste à tous les systèmes qui soulignent très fortement l‘immanence de Dieu, particulièrement dans sa créature spirituelle. S‘ils tiennent en équilibre avec cette affirmation une affirmationnon moins décidée de la transcendance de Dieu, si près que leurs formules s‘approchent des formules dupanthéisme, elles ne sauraient en être taxées.28 Ibn Arabi (Muhyi Eddin), mystique (Murcie 1165 – Damas 1240). Ibn Arabi étudie à Séville, la capitalealmohade, et entre à l‘âge de seize ans dans la voie soufie. Nommé à d‘importantes fonctions, il les abandonn e àla suite d‘une crise mystique et part étudie les sciences religieuses à Tunis, La Mecque, Bagdad, Konya, avant des‘installer à Damas, où il meurt sans avoir revu l‘Andalousie. Ce grand mystique espagnol musulman, nourri dephilosophie hellénistique et gnostique, ne conçoit pas de différences fondamentales entre sunnisme et chiisme.Malgré des vues considérées comme hétérodoxes, il est surnommé par les oulémas «le Vivificateur de lareligion » et «le plus grand des maîtres (soufis) ». Sur les quelques trois cents ouvrages poétiques et religieuxqu‘il a écrit, l‘un des plus importants et les illuminations mecquoises, qui, en 560 chapitres, étudie laconnaissance mystique sous tous ses aspects. Sa philosophie, basée sur l‘unicité de Dieu, dogme central et

primordial de l‘Islam, fait de l‘homme une possibilité divine, «monisme », qui lui faut foudres des théologiens



51

allant des cercles ésotériques aux derviches30 vagabonds : de nouveaux ritesd‘adoration collective de Dieu apparaissent : « remémoration » (dhikr) de Dieu ;techniques physiques pour atteindre l‘anéantissement de soi, par exemple dansla danse (sama) des mevlévis d‘Anatolie. Ce rôle spirituel n‘empêche pas les

confréries d‘agir politiquement, que ce soit auprès « des guerriers de lafoi »(ghazis) des frontières ou dans les états constitués. L‘Empire ottoman31 doit

30 Mot d‘origine persane «darwish » - le mot «derviche » désigne généralement dans le monde musulman lesoufi, c‘est-à-dire le mystique membre d‘une confrérie et attaché à un maître spirituel (cheikh) et parfois à un«couvent » (khanqah en persan, tekké en turc, zaouiyah ou ribat en arabe). Au Maghreb, on les appelle «frères »(ikhouans). Dans le monde turco-iranien, le terme «derviche » désigne un soufi errant mendiant (en arabe fakir ),«pauvre ». Sous les Mamelouks, ils jouissent d‘une certaine considération de la part des théologiens, mais enrègle générale, les oulémas les soupçonnent de tendances hétérodoxes. C‘est, par exemple, le cas des derviches«calenders », du persan Qalandari, cités dans les Mille et Une Nuits, qui se répandent, en particulier au treizièmesiècle, du Turkestan au Maroc. Ils choquent par leurs doctrines, peut-être influencées par les pratiques hindoues,par leur vestimentaire et par leur comportement public. Des ordres de femmes derviches existent également. Des

derviches ont été à l‘origine de révoltes contre le pouvoir, tels les partisans de Baka Ishak en Anatolie autreizième siècle, ou les Bektachis chiites («chapelains » des janissaires) dans l‘empire ottoman, du quinzième audix-septième siècle. A la fin du dix-neuvième siècle encore, les guerriers de la foi du Mahdi du Soudan,Mohammed Abdallah, adoptent le titre de «derviches » pour se lever contre le pouvoir turco-égyptien (1881-1898). Les états modernes on interdit les ordres de derviches comme pendant longtemps la Turquie (sousMustafa Kemal), ou tiennent ceux qui subsistent sous surveillance en les accusant entre autres d‘hérésie ou defavoriser l‘intégrisme. Dans le Christianisme, plutôt chez les Catholiques et O rthodoxes, les derviches ou fakirsse nomment ermites ou moines errants. Les sources ne permettent pas de retrouver une origine sociale ou

juridique commune à tous les ermites : la vocation de la solitude n‘est pas liée à une condition déterminée. Cesont les récits ou les vitae qui donnent des indications précises et qui permettent de situer les ermites d‘uneextrémité de l‘échelle sociale (la haute noblesse) à l‘autre (les roturiers). La définition même de l‘ermite estquelqu‘un qui se retire de la vie active pour mener une vie de solitaire. Un solitaire dans sa cabane songeait àautre chose qu‘à rédiger un récit de ses expériences. Comment des actes auraient-ils pu être délivrés à son

intention. Il recherchait la solitude, mais point la stabilité. Dans la chrétienté, l‘ermite ne figure dans les sourcesqu‘accidentellement, lorsque son expérience a connu un tel succès qu‘un établissement religieux s‘est perpétuéaprès son départ ou à sa mort, là où il vivait, lorsqu‘on a continué à y vénérer sa mémoire. La solitude querecherchent les ermites doit être interprétée en deux sens : elle est solitude extérieure ou intérieure. Quoique lessources ne fassent normalement pas la distinction, une étude approfondie des sites occupés, plus spécialement par les cisterciens, prouve que l‘isolement n‘était pas si grand qu‘on le croit. La maison, la cella ou cellula quese construit l‘ermite est toute simple ; cabane de branchages, recouverte d‘un chaume léger, elle prouve le lienqui unit l‘ermite à la nature. Établir une distinction très nette entre vie spirituelle et vie matérielle n‘est pas chosefacile, car la vie spirituelle conditionne profondément l‘autre et vice versa. La solitude n‘est pas un but en soi,mais doit amener l‘ermite à tout abandonner pour suivre le Prophète Jésus (le Christ), afin de gagner le Paradis.La solitude aidera l‘ermite à prier sans cesse, de jour et de nuit, et à parvenir à la contemplation pure. De fait,« contempler » sera rendu dans la plupart des textes par vigilare, « être éveillé jour et nuit » ; c‘est ce qui rendl‘ermite sa vie si dure. Le sommeil et Satan ( l’antiquus inimicus ou le mal artifex), deux danger liés l‘un à

l‘autre, devraient être combattus par une mortification sévère : flagellation, quelques fois bains dans l‘eauglaciale toutefois en Occident ; chez d‘autres, et le plus souvent, jeûne extrêmement rigoureux et habillementgrossier, témoins d‘un dénuement complet. Normalement l‘ermite n‘entre pas tout à fait seul dans son désert : onest deux ou trois même au début, avant même qu‘on puisse parler d‘une première expansion. C‘est autour de cenoyau primitif de deux ou trois ermites que va se former une plus grande communauté. Finale ment, l‘ermite enquête d‘une solitude perd de vue que toute terre, si inculte ou désolée soit -elle appartient à quelqu‘un. Soninstallation ne sera pas dénuée de difficultés, surtout lorsque la communauté grandit et que le défrichementperturbe la faune ou porte tort à la végétation.. Comment se comportaient envers les ermites les autoritésecclésiastiques, dont le rôle ne se limitait pas à celui des propriétaires ? Les évêques, quand ils s‘attelèrent à laréforme grégorienne, ne pouvaient être favorables à cette voie. Ne voyons-nous pas ici un parallélisme avec lesoufisme errant (l‘affaire d‘une personne) qui se prépare petit à petit à recevoir de nombreux adeptes, et devenir ainsi une communauté ( cénobitisme)?31 31 L‘Empire ottoman : C‘est pendant les quarante-six ans de règne (1520-1566) de Soliman le Magnifique que

la civilisation ottomane connaît son apogée, avant d‘entamer une lente décadence. Talents et richesses affluent à



52

Istanbul, à la fois capitale multi-ethique d‘un empire aux institutions stabilisées, centre d‘une culture matériellestabilisée, centre d‘une culture matérielle prodigieuse et plus grande ville du monde connu d‘alors (700.000habitants, le double de Paris et le quintuple de Londres. C‘est dans leur architecture, en partie héritée deByzance, mais qui développe rapidement un style distinctif, que les Ottomans ont laissé l‘empreinte la plus

durable grâce au grand architecte Sinan (1489-1588) : madrassas (universités religieuses), hammams, ponts et,surtout, mosquées somptueuses – Souleymaniye à Istanbul, Selimiye à Edirne. Les arts décoratifs atteignent dessommets : céramique à décors floraux d‘Iznik qui ornent mosquées et palais, textiles de Bursa, tapis d‘Uçak,

joaillerie, tout sorti des ateliers impériaux. La calligraphie, l‘art du sceau (tughra), les arts du livre connaissentun brillant développement. La miniature acquiert une personnalité propre sous l‘influence de la Perse et duréalisme pictural européen pour dépeindre la vie de la cour, les fêtes, la guerre, la vie citadine, les corporations.Malgré son relatif conformisme, la poésie brille d‘un vif éclat, encouragée par le sultan, poète lui-même et lettrédans les trois langues de culture de l‘empire : arabe pour la religion et le droit, persan pour les belles lettres, turc pour l‘administration et l‘histoire. Quelques poètes de cour s‘illustrent alors : Fouzouli, Baki, Zati. On peutégalement citer l‘œuvre du géographe Piri Reis et des historiens -chroniqueurs Saadeddine et Evliya Tchelebi.Mais la vie intellectuelle stagne du fait de l‘influence pr épondérante des classes religieuses passéistes et hostilesaux débats d‘idées. Une lente décadence s‘amorce peur après le «bouquet final » de Soliman le Magnifique. Eneffet, repliés sur un sentiment de supériorité en tant que musulmans, les Ottomans ne s‘intéresseront aux

innovations, surtout sous formes de «recettes » militaires que tardivement, alors que l‘Europe détient depuisdeux siècles les moyens politiques, commerciaux, matériels et milita ires qui lui permettront de s‘imposer aumonde. Il est révélateur, par exemple, que si l‘imprimerie est introduite et autorisée dès ses débuts dans l‘Empireottoman au profit des Gens du livre minoritaires (juifs, grec et arméniens), il faudra attendre 1727 pour que desouvrages turcs en caractères arabes puissent être imprimés, du fait du, caractère sacré de la langue arabe.L‘accession du sultan au trône, du fait de la multitude des prétendants nés dans le harem impérial obéit jusqu‘à lafin du seizième siècle à ce que l‘on a appelé la «loi du Fratricide », promulguée par Mehmed II (ou Mehmet), leconquérant de Constantinople (1453). Afin de préserver la dynastie de sanglantes luttes de succession, leprétendant le mieux placé faisait étrangler ses frères et demi-frères lors de son accession au trône. A partir dudix-septième siècle, le sultan toujours monarque absolu et «commandeur des croyants », se contente d‘interner les prétendants potentiels dans la prison dorée du harem de Topkapi, qui tend de devenir un puissant foyerd‘intriqués politiques ; certains finalement appelés au pouvoir après des années d‘oisiveté, en ressortentignorants de tout, voire débiles. Pour gouverner un empire universel composé d‘une multitude de peuples, le

sultan Soliman, appelé par les musulmans « le Législateur » - El Quanouni, crée des recueils de lois (qanun-nameh) adaptées et s‘appuie sur une hiérarchie administrative composée à son apogée de fonctionnairescompétents, dirigés par le grand vizir. Certains, remarquables, ont marqué l‘histoire, comme Rüstem Pacha,Sokollu et la famille des Köprölü au dix-septième et dix-huitième siècles. A partir de cette époque d‘ailleurs, legrand vizir est le chef effectif du gouvernement, qu‘il dirige de ses bureaux de la Sublime Porte (Bab-I Ali),située à l‘extérieur du palais de Topkapi. Il supervise des secrétariats spécialisés (finances, juges, garde dusceau, chancellerie) dont les responsables sont issus de la classe des oulémas (docteurs en sciences religieuses)ou de celles des militaires (askeris). Jusqu‘au dix-septième siècle, ces derniers sont à la tête de la plus puissantearmée de l‘Europe dotée d‘une redoutable artillerie, face aux ennemis principaux de l‘empire, Habsbourg etSéfévides persans. A partir des arsenaux d‘Istanbul, la flotte, sous les ordres du grand amiral (kapudan pacha), règne sur la Méditerranée orientale - jusqu‘à la défaite navale de Lépante en 1571 – et un temps sur le golfePersique et la mer Rouge. Les principaux dignitaires assistant plusieurs fois par semaine au Conseil (diwan) àTopkapi, véritable ville dans la ville où vivent près de vingt mille personnes. Extraordinairement efficace à son

apogée, la bureaucratie ottomane dresse des recensements précis des ressources et des populations de l‘empire pour lever l‘impôt et déterminer une politique intérieure cohérente, alors même que, aux seizième et dix-septième siècles, l‘Empire ottoman connaît une prospérité matérielle réelle et un essor démographique importantqui favorisent un commerce intérieur prospère et ce jusqu‘à la colonisation progressive de son économie par lespuissances européennes. Les provinces sont supervisées par les deux gouverneurs généraux (berlerbeys) deRoumélie (Balkans) et d‘Anatolie qui coiffent les gouverneurs (beys) de régions (sandjaks) subdivisées en fiefs(timars) donnés aux cavaliers (sipahis) charges de lever des troupes en cas en cas de besoin. Mais la plus grandeoriginalité du système de gouvernement ottoman est, jusqu‘au dix-septième siècle, l‘institution des «esclaves dela Porte », militaires – dont les célèbres janissaires et hauts fonctionnaires d‘élite «recrutés » selon les besoinstous les trois ou sept ans par une levée autoritaire périodique (devshirmé) d‘enfants chrétiens ruraux. Coupés detoute racine et fidèles à la seule personne du sultan, ils sont, après une sévère sélection, éduqués au palais aprèsavoir été converti à l‘Islam. Ils forment l‘élite administrative et militaire de l‘empire. Beaucoup parviennent ainsiaux plus hautes fonctions de l‘État : la majorité des grands vizirs, des chefs militaires, des hauts fonctionnaires et

des gouverneurs de province seront ainsi à la fois d‘origine non turque, servile et chrétienne – l‘esclavage ne



53

aussi réduire à grand- peine les révoltes des derviches bektachis d‘Anatolie,hétérodoxes et «chapelains » des janissaires. Et c‘est la conf rérie soufie chiiteturkmène32 des «Bonnets Rouges » (Kizil Bash) qui hisse les Séfévides aupouvoir en Perse en 1501. Les confréries soufies – au moins deux cents

répertoriées et une centaine active – sont présentes dans toutes les régions del‘Islam et dans tous les milieux. Aujourd‘hui encore, leurs saints ou maîtresspirituels sont honorés de leur vivant et leurs tombes abondamment visitées parde nombreux musulmans : celle d‘El-Djilani à Bagdad – transformée ensanctuaire grandiose par Soliman le Magnifique -, du gnostique égyptienDhoun-Noun près des Pyramides au Caire, de Sidi Boumedienne (AbouMadyan) à Tlemcen (Algérie), sans parler des tombeaux de poètes soufispersans comme ceux de Roumi à Konya et de Hafez à Chieras.

Si nous considérons ce qu‘est en réalité le Soufisme, nous voyons que ce n‘est pas un mouvement récent dans l‘histoire du mysticisme. L‘origine des Soufis,nous l‘avons vu remonte à la naissance de l‘humanité. Le prophète Adam en tantque premier homme qui pénétra les profondeurs de la vie fut le premier Soufi.Son rayonnement attira autour de lui des adhérents, et c‘est de cette façon que seforma la première école de la Sagesse et que débuta le Soufisme. Ainsi, à toutesles époques dans la religion d'Allah, se sont élevés de grands hommes, quiavaient une connaissance et un pouvoir de diriger au-dessus de ceux de leurscontemporains.

pouvant en principe s‘appliquer à des musulmans. Mais jamais les sultans ne favorisent la création d‘unearistocratie héréditaire et entreprenante qui aurait limité leur pouvoir absolu. La société ottomane se divise endeux « classes » principales : autour du souverain, la haute hiérarchie de l‘État – elle-même partagée entre« militaires », « bureaucrates » et hommes de religion (oulémas) -, non as treinte à l‘impôt, et les sujets (reayas), musulmans ou non, qui, eux, le sont. Les sujets sont subdivisés en paysans et pasteurs, d‘une part, et marchandset artisans citadins, d‘autre part, la possibilité de passer de l‘une à l‘autre de ces subdivisions étant restreinte. Laclasse marchande, embryon d‘une bourgeoisie, n‘a jamais joui d‘un pouvoir représentatif semblables à celui desbourgeois européens, car elle est embrigadée dans des corporations qui ne sont pas de groupements demarchands libres – comme dans l‘Europe médiévale -, mais des organisations placées sous l‘étroit contrôle de labureaucratie de d‘État, dont le pouvoir d‘initiative dépend du seul sultan. Le pouvoir absolu de celui-ci nereconnaît jamais l‘existence d‘instances intermédiaires ni même la notion de personne morale à aucun groupe.

La terre étant considérée comme appartenant au sultan, le sort de la paysannerie est dur, et, avec la décadenceéconomique de l‘empire, celle-ci tend à être peu productive et à se replier sur ses besoins immédiats. Lesnombreux Gens du Livre, juifs et surtout chrétiens, sont régis par le système du « millet » - communautéreligieuse et non éthique – pour gérer leurs affaires communautaires (religion, justice, finances) sous l‘égide deleur chef religieux (patriarche, grand rabbin). Pour terminer résumons en quelques lignes la dynastie desOttomans (1281-1924). Avant la fin du treizième siècle, on connaît peu de choses sur les Osmanlis – « filsd´Osman » - les futurs Ottomans. Ils semblent avoir fait partie d‘une vague de nomades turkmènes venue de l‘estqui repoussèrent les Byzantins devant eux. Ils sont, un temps, attachés aux sultans Seldjoukides de Konya.L‘invasion mongole et le déclin Seldjoukides consécutif entraînent leur migration vers le nord-ouest del‘Anatolie. 32 Les Turkmènes (qu‘on appelait aussi «Turcomans »), Turcs de la confédération «oghouz » partis du Turkestanoriental aux dixième et onzième siècles, étaient de redoutables cavaliers nomades adonnés à la razzia d‘esclaves.Ils parviennent par vagues au Moyen-Orient à la suite des Seldjoukides, puis arrivent en Anatolie grâce aux

invasions mongoles.



54

Ceux que nous appelons aujourd‘hui Soufis ne se sont pas donnés ce nom à eux-mêmes ; il leur a été donné par d‘autres, car un véritable Soufi est pur de toutedénomination. « Soufi » vient en effet du mot arabe «Sâf » qui veut dire« pur » : pur de distinction et pur de différences. Mais on pourrait dire aussi que

le mot « Soufi » vient du grec « Sophia », qui signifie « sagesse ». Un soufi estavant tout un musulman, et comme on l‘a dit au début de cette étude, il ne fautpas être un soufi pour pratiquer le mysticisme. Le musulman anonyme peutfacilement parcourir la voie mystique sans pour cela adhérer à un Maîtrespirituel, car le mysticisme est simplement la compréhension de la vie dans lareligion d‘Allah.

Un Soufi vit dans la contemplation de l‘Unicité «La ilaha ill-Allah ». Comme ily a un seul Dieu, une seule vie, une seule humanité, ainsi voit-il une seulereligion, un seul mysticisme, une seule Vérité, et cette contemplation de l‘Unitél‘unit à tous les êtres : un autre être est pour lui plus qu‘un frère.

Le mystique, qu‘il soit le musulman anonyme ou un soufi, il se cherche avanttout lui-même, en cherchant son véritable Moi. Le principe «connais-toi toi-même », écrit sur le fronton du, temple grec, était enseigné aussi en Arabie parle grand Soufi Ali. « Connais-toi » comme quoi ? Comme nature, commeaptitudes, comme caractère ? Beaucoup plus. Il y a encore cette partie de l‘êtreque nous connaissons que fort peu. Nous connaissons le corps, les mouvementsdu cœur : joyeux, attristé, ému ou affligé ; peut-être croyons-nous que nous

avons une âme. Mais comment avons-nous un témoignage de son existence ? Onconnaît cette âme en la dévoilant.

Les soufis disent que l‘âme est recouverte d‘une montagne constituée par lecorps et l‘esprit. Il s‘agit simplement d‘enlever ce qui cache la lumière. LeTrésor, c‘est l‘essence de tout ce qui nous plaît dans la vie intérieure. Il estrecouvert à l‘aide d‘une lumière intérieure qui existe en nous tous, mais qui estcachée. Les soufis, pendant de milliers d‘années, se sont transmis les moyensd‘allumer la torche. Pour cela, ils enlèvent de leur conscience tout ce dont on est

habituellement conscient. Le soufi oublie son corps, puis son esprit. Quand iln‘est plus conscient de ce qui se passe dans le monde physique ou dans lemonde mental, il devient conscient de son âme, et par là, il arrive à la plénitudede la vie.

Hasan al Basri (mort en 728) fait partie des plus célèbres parmi les hommes dontla conception de la vie religieuse était essentiellement ascétique. Elle reposaitsur la piété, la pauvreté et le mépris des biens matériels. Par la réflexion,l‘examen de conscience (muhasaba) et la soumission totale à la volonté divine,

l‘ascétisme de Hassan al Basri entendait aboutir à un état de contentement



55

intérieur (ridhâ) dans lequel la tension entre la volonté divine et la volontéhumaine est finalement résolue. Hassan al Basri eût de nombreux disciples quirenforcèrent à Basra le courant de pauvreté, de piété e de dévotion (wara’,taqwâ). Sa solitude était son unique consolation, et penser à Dieu son

occupation la plus chère ; la charité divine qui brûle en son cœur, se r épandnaturellement sur toutes les créatures : toutes il les aime, comme des reflets de labeauté de Dieu.

S‘occuper seulement des choses extérieures donne une vie incomplète. Si nouspassons par une expérience qui nous donne une émotion profonde, les chosessuperficielles nous paraissent peu importantes. Si un être passe de la vie ducorps et de l‘esprit à la vie intérieure, il entre dans un domaine plus vaste que lavie ordinaire, et celle-ci perd de son importance. L'ascèse (al-Mujahada) estnécessaire pour un temps dans les commencements de la vie mystique (ouspirituelle), et surtout comme préparation. Purifiée de ses vices, l‘âme peut alorsentrer dans la voie qui doit la conduire à la proximité de Dieu par l‘obéissance,la contemplation, l‘amour, etc. Cette voie, ce chemin, se parcourt en plusieursétapes, dont chacune est caractérisée par l‘acquisition de certaines qualitéssalutaires (al-munjjiyat), qui ne sont pas précisément les vertus opposées auxvices détruits, mais plutôt des degrés de perfection spirituelle nommés demeuresou stations (al-maqamat), où l‘âme s‘élève dans son ascension graduelle vers laproximité de Dieu.

Lorsque le Soufi contemple Dieu, il le fait avec un abandon complet de sapersonnalité ; quand il adore Dieu, il s‘oublie lui-même ; quand il vit dans lemonde, il se dit qu‘il est appelé à agir comme un individu, il cherche unemanière harmonieuse d‘y vivre ; il cherche à faire de sa vie une expression del‘amour, qui est l‘essence de tous les êtres. Pour le mystique, en tous ses actes,extérieurs et intérieurs, la proximité de Dieu est sa motivation par excellence. Ilne peut trouver aucun plaisir aux choses de ce monde ; sauf en liaison avec sonobjectif : la proximité de Dieu. Et, les principaux fruits que l‘amour divin

produit dans le cœur sont : la familiarité avec Dieu et la complaisance en son

bon plaisir.

Les Soufis ont été connus dans l‘histoire comme des hommes qui exercèrent uneinfluence établissant l‘harmonie. C‘était leur réalisation de l‘Unicité qui leur donnait cette influence. Car, dans ce domaine, la compréhension n‘est passuffisante ; celui qui a compris l‘Unicité – chose facile – a besoin d‘un grandeffort pour la réaliser. Certains disent : « Nous devons être vos ennemis parceque nos buts sont différents des vôtres ». Un Soufi ne dira rien de tel. Ilcherchera de s‘accorder avec tout ce qui l‘entoure, se demandant de quelle façon

il pourra se placer pour voir les choses du point de vue d‘un autre. C‘est cet



56

esprit qui peut établir l‘harmonie entre les individus et les nations. C‘est unecharité qui apparaît d‘abord à l‘égard des frères en religion, tremblant devant ledanger que quelqu‘un perde sa foi et de tomber ainsi dans la disgrâce de Dieu.

Le Soufi, au premier pas qu‘il fait sur le sentier spirituel, reconnaît un frère danschacun des êtres ; il cherchera à vivre une vie de réciprocité, à ne pas faire sapart plus grande que celle des autres, ni celle des autres plus grande et la sienneplus petite. Ceci l‘amène tout naturellement à un second degré de moralité, où il

préfère qu‘un autre ait une part plus large que la sienne, où il veut accomplirdavantage pour les autres et moins pour lui. C‘est un état naturel ; il ne doit pasy être forcé, car la contrainte ap porterait la souffrance. Ce n‘est que lorsqu‘onpeut vivre cette morale, sans ressentir de regrets, en y portant sa préférence,qu‘il faut le vivre. Alors se développe la phase du renoncement naturel, oùl‘homme ne désire plus rien ; il n‘éprouve pas de plaisir à cueillir les fleurs.C‘est ainsi qu‘il agit pour toutes choses dans la vie.

Afin d‘arriver à ce développement, le Soufi prend la voie de l‘effacement duMoi. Il voit que chacun de nous est naturellement préoccupé de lui-même, quecette préoccu pation dans la vie grandit et qu‘il faut y veiller, sinon elle prend untrop grand développement. Chez le petit enfant, la première phase qu‘onremarque, c‘est qu‘il n‘est pas conscient du fait que tout ce qui existe ne luiappartient pas ; il n‘est pas conscient de son individualité, mais il est conscientde tout ce qui existe. Il a conscience du feu, le soleil, la lune ; mais si on lui dit :

« Non, tu ne peux avoir le feu, le soleil, la lune », il est attristé ; il croyait quetout se trouvait à sa portée. A mesure que l‘enfant grandit, il commence à sentirses limites ; ses aspirations, ses désirs, en étant contrariés, se font plus vifs.Ainsi en vient-il à insister davantage sur la personnalité. Si l‘on comprend cela,on tâche de diminuer cette insistance et de l‘effacer ; celui qui y parvientconstate qu‘il n‘a rien perdu ; il a gagné, son esprit s‘est épanoui. Si on contraireon affirme constamment : « Je veux ceci, je veux cela », le Moi grandit de plusen plus.

Lorsque aujourd‘hui on parle de Soufisme et de ses Ordres (institutions, écoles,fraternités, et les différentes voies), doit-on faire la distinction entre :

(a) Le Soufisme accepté par l‘Islam. (b) Le Soufisme qui n‘est pas souhaité (qui n‘est pas dirigé suivant

les prescriptions de l‘Islam, et n‘est donc pas accepté).

Cette distinction est d‘une importance primordiale. Le vrai Soufisme demeureendéans les limites du Saint Coran et de la Sunna, et ne les dépasse en rien.

Parmi les institutions autorisées il existe malgré toutes des petites différences,



57

mais tous s‘abritent sous la lumière dirigeante du Saint Coran et de la Sunna.Les douze Ordres acceptés par l‘Islam sont :

1. Le Kadiriyye

2.

Le Rifaiyye3. Le Bedeviyye4. Le Cehriyye5. Le Bektasiyye6. Le Saziliyye

7. Le Naksibindiyye

8.

Le Nevleviyye9. Le Bayramiyye10. Le Halvetiyye11. Le Melamiyye12. Le Sabanniyye

La ville de Gand en Flandres, Belgique compte deux fraternités soufies, l‘unedans la chaîne de Naksibendi (Naksibindiyye), et l‘autre de la Kadiriyyah fondéenous le savons déjà par le juriste hanbalite de Bagdad Abdel kader El-Djilani.

Nul ne peut joindre les deux fraternités sans s‘être d‘abord converti à l‘Islam,suivant scrupuleusement les obligations et préceptes fondamentaux de l‘Islam,obligatoires pour tous les musulmans33.

Le Cheikh de cette chaîne particulière de Naksibendi (Naksibindiyye) 34 estAbdulbaki de Menzil en Turquie. En Belgique, ils sont représentés à Anvers,Gand (Gent), Zele, Bruxelles, Beringen et Genk. Le bras droit d‘Abdulbaki,Yarbayimiz Mehmet Ildirar responsable pour l‘Europe réside en Allemagne, àCastrop Rauxel, près de Dortmund. Là une ancienne usine fut transformée enMosquée et un Super Marché. Il attire chaque semaine le samedi soir près de

mille soufis. Yarbay comme on l‘appelle, ancien colonel de l‘armée turque, quiest ni un imam ou même théologien tient son auditoire en haleine par sesconférences de 23.00 hrs le samedi soir jusqu‘au dimanche matin 04.00 à 05.00hrs, chaque semaine.

La condition d‘entrée dans cette fraternité est un rituel que chacun accompliindividuellement en privée chez lui, que voici :

LES HUIT CONDITIONS

POUR ENTRER DANS LA FRATERNITÉ DE NAKSIBENDI(si possible manger et boire un tout petit peu)

33 Ce sont la «profession de foi » (chahadah) attestant qu‘ «il n‘y a pas de dieu hormis Dieu (Allah) et queMahommed est le Messager de Dieu » ; les cinq prières (salat) quotidiennes ; l‘aumône (zakah) dans lesproportions prescrites ; le jeûne (saoum) du mois de Ramadan ; enfin le pèlerinage à la Mecque (hadj) au moinsune fois dans sa vie pour quiconque homme ou femme en est capable physiquement et matériellement. La guerresainte (djihad), contrairement à certaines idées reçues n‘est pas un pilier canonique de l‘Islam. 34 La chaîne de Naqshbandi (Naksibindiyye) est divisée en plusieurs lignées de cheikhs, dont la plus grande est

dirigée par Cheikh Nazim de Cypres entre autres.



58

1. La petite ablution35.2. La grande ablution ou la purification36.3. La prière de deux Rak‘a. 4. Exprimer trois fois son regret pour les péchés commis.

5.

Fermer les yeux, pendant que l‘on récite vingt-cinq fois«Estagfiroullah ». (les yeux restent fermés)6. Répétez huit fois la sourate «Al-Fatiha », tout en offrant la

récitation au Prophète Mohammed, Ses Compagnons et lesgrands oulémas de Naksibendi.

7. Méditer sur la mort (mourir), et la vie après la mort.8. Penser au Cheikh pendant dix à quinze minutes.

Terminer en disant vingt-cinq fois « Estagfiroullah », puis ouvrir les yeux.Aller se coucher tourné vers la « Qiblah », tenant sa main droite sur l‘oreille

droite.

A ceux qui ont ainsi joint la fraternité de Naksibendi on demande de mémoriser la sourate 94(Aš-šarh (l‘Ouverture), et les noms qui suivent :

SADAT-I Kiram‟in isimleri

1. ah-I Nakibend37

35 Pendant que l‘on demande pardon pour les péchés commis par les mains, la bouche, le nez, les yeux, lesoreilles et les pieds. Comment accomplir les ablutions : Formuler intérieurement son intention de faire sesablutions, et commencer par la formule «bismillah » (Au nom d‘Allah). Se laver trois fois les mains jusqu‘auxpoignets. Se rincer trois fois la bouche. Se nettoyer trois fois les narines en aspirant et en expirant de l‘eau par lenez. Se laver trois fois le visage depuis le front jusqu‘au menton, sans to ucher aux oreilles. Se laver trois fois les bras jusqu‘aux coudes, en commençant toujours par le bras droit. S‘essuyer les cheveux depuis le front jusqu‘à lanuque, puis effectuer un retour. Se nettoyer les oreilles, à l‘intérieur et à l‘extérieur. Se laver les pieds jusqu‘auxchevilles en commençant toujours par le pied droit.36

La purification en prenant une douche de préférence. Il faut soigneusement se laver entre les doigts et lesorteils, les cheveux et les poils du corps, ainsi que les parties susceptibles de ne pas être lavées comme lenombril et autres… Ceci se fait également en demandant pardon. 37 Khwaja Baha-ud- dîn Naqshaband al Uwayssi al Bukhâri.(1318-1389) :Ce maître de la confrérie

Naqshabandi, également son fondateur, fut le plus grand des maîtres de sagesses du 14ème siècle. Ce maître dontla confrérie porte le nom (aujourd'hui l'une des plus répandue dans le monde musulman) fut éduqué d'une façoncollégiale par une assemblée de maîtres vivants et par les "Ruhani", les esprits, de plusieurs autres déjà morts.Son rôle semble avoir été de rendre manifestes et accessibles certains des enseignements jusqu'ici réservés.

Baha-ud-dîn naquit en janvier 1318 à Qasr-i-'Arifan près de Boukhara dans l'Uzbekistan et mourut (en 1389)

dans le même village o — sera construit un mausolée et une école qui furent longtemps un phare pour toute



59

l'Asie. Ces lieux très visités furent pourtant confisqués après la révolution bolchevique. Une rénovation futannoncée en 1957 sans véritable suite, pourtant les nouveaux développements géopolitiques dans la région aprèsles immenses changements survenus en URSS permettent d'envisager une réelle restauration. Cette région dumonde fut célèbre dans son opposition au régime soviétique lequel considérait de son coté que les gens des

confréries étaient des criminels. Il est significatif également que cette province soit au monde celle o — se trouvel'une des plus grandes concentrations de confréries en proportion du nombre d'habitants; environ soixante pourcent, dont l'écrasante majorité est Naqshabandi. Il semble donc que Baha-ud-dîn fut choisi par les maîtres desagesse et prédisposé par les matrices de la sagesse à cette fonction de faire rayonner leurs enseignements. Nousavons mentionné un peu plus haut certains de ses maîtres: Sayed Amir Kulâl, Baba Sammasi, 'Azizan 'AliRamitanî et surtout 'Abd el Khâliq Ghujdawânî et nous en mentionnerons d'autres car le chercheur Baha-ud-dînétait un voyageur en quête de rassembler la totalité de l'héritage alors dispersé. Il était doué de cet esprit pratiquequi caractérise les grand fondateurs et il n'aimait parler que de ce qu'il connaissait selon une expérience directe.

L'histoire suivante racontée par son gendre et premier successeur Khwaja 'Alâu ad-dîn 'Attar nous sembleillustrer cette attitude de façon significative: 'Alau ad-dîn entendant parler son maître de la réalité du coeur, à unhomme de la voie, vint trouver celui-ci pour bénéficier de cet enseignement. Avec humilité, il dit à l'homme: "je

ne connais pas la vrai nature du coeur"; l'homme répondit que pour lui le coeur était semblable à la nouvelle lunede trois jours. "Je répétais ceci (raconte 'Alâu ad-dîn) à notre Khwaja bien aimé Baha-ud-dîn. J'étais debout enface de lui, il plaça son pied sur le mien: à l'instant même; une grande félicité m'envahit et je me sentis en contactavec toute la Vérité. Lorsque je sortis de cet état; il me dit: "Cela est le coeur, et non ce que ce derviche t'a dit.Comment peux-tu espérer connaître le vrai coeur si tu n'en a pas l'expérience directe!" Khwadja Baha-ud-dînétait un instructeur de cette sagesse . Un jour un sage érudit lui demanda le but de la voie qu'il enseignait; ilrépondit: "la clarification de la sagesse pratique". "Et qu'est ce que cela?" demanda son interlocuteur. Il répondit:"Il y a des choses crédibles qui ont été transmises par des informateurs dignes de foi mais seulement de manièresommaire. La clarification de la sagesse pratique consiste à montrer aux gens comment découvrir ces véritésdans leurs expériences personnelles." Néanmoins l'acquisition d'une telle sagesse demande beaucoup desouffrances et d'humiliations. Il disait à ce propos: "Lorsque j'étais disciple, à l'exemple de Khwaja Baba Samasi,

je m'intéressais à plusieurs traditions et m'entretenais avec beaucoup d'érudits. Pourtant ce qui m'a aidé le plus àsuivre mon chemin, ce furent l'abaissement et l'humiliation. "C'est par cette porte que je suis entré et tout ce que

j'ai pu découvrir, c'est par elle que je l'ai trouvé." Khwaja Baha-ud-dîn disait ainsi: "Dans cette voie le fait de senier soi même, de s'annihiler et de s'humilier est important; c'est le fondement même de la possibilité de laréalisation spirituelle. C'est ainsi que je suis passé à travers toutes les classes d'êtres et que j'ai apprécié toutes lesparticules. J'ai vu que toutes dans leur essence étaient meilleures que moi. Finalement j'en suis arrivé à traverserla classe des déchets et j'ai trouvé du profit en eux, mais aucun profit en moi même. J'en vins à ce déchet dechien, j'ai cru que je n'y trouverais aucun profit; pendant un certain temps j'ai entretenu cette conviction dansmon âme; mais j'ai fini par reconnaître qu'il y avait également du profit en lui. Je suis renseigné sur moi mêmemieux que sur personne, je ne suis pas meilleurs qu'un chien mais pire. Tant que je regarde mon état, il ne vautpas plus qu'un grain de la tête au pieds"

Cette attitude est caractéristique de cet enseignement si bien porté par l'Asie pour qui ces attitudes naturelles:l'effacement, la douceur, l'humilité, le "profil bas" lui même, sont des marques de la pudeur et de la connaissance

d'un chemin qui conduit à l'extinction de l'ego usurpateur et illusoire. Cette guerre à l'ego est le chemin de lasincérité, elle ne se fait pas sans souffrance et sans l'aide du Maître qui la conduit à son terme sans défaillance.Mais aujourd'hui comme au temps de Baha-ud-dîn où sont les vrais disciples? Il racontait quant à lui, quelle étaitson attitude envers son Sheikh: Un jour d'hivers glacial, il éprouva le désir de rendre visite au Cheikh AmirKulâl. Il se met en route et le trouve chez lui entouré de disciples. Le Cheikh après l'avoir regardé, demande sonnom puis le chasse de sa maison. Malgré la révolte qu'il sent en lui le jeune Baha-ud-dîn accepte en disant:"Cette humiliation a lieu pour satisfaire le Puissant. Alors, il posa sa tête sur le seuil de la maison de son maîtreet attendit toute la nuit tandis qu'il neigeait et qu'il faisait froid. "Au lever du jour (raconte Baha-ud-dîn), leSheikh Sayyid Amir Kulâl- que Dieu sanctifie son esprit- sortit de sa maison et posa son noble pied sur ma tête.Il releva ma tête de son seuil, rentra chez lui et m'y amena. Il dit: "mon enfant, c'est à ta taille qu'on a cousu cevêtement de bonheur". Il retira de sa propre main bénie les épines et les copeaux de mon pied, lava mes blessureset me témoigna beaucoup d'amitié."



60

De fait plus tard Amir Kulâl le désigna comme son successeur. Quant Baha-ud-dîn parlait ainsi en racontantparfois certains de ses exercices ascétiques, il mentionnait la paresse des disciples et finissait par dire: "Tous lesmatins quand je sors de la maison, je me dis que peut-être un nouveau disciple a posé sa tête sur mon seuil; maisà présent, tout le monde est maître, il n'y a plus de novice!"

Il insistait pourtant beaucoup ainsi que le firent aussi après lui ses successeurs sur le "service" spirituel qui estune manifestation de la conscience communautaire reflet de la miséricorde divine. Il racontait à ce proposcomment son maître s'occupa son éducation alors qu'il était tout jeune, le faisant jeûner, servir les faibles et lespauvres, puis même les animaux.

"Fait tout ce que tu peux avec les animaux et souviens-toi que se sont comme toi des créatures de Dieu. Ils ontleur propre prière secrète à Dieu. Si tu vois des animaux surchargés ou qui souffrent un tant soi peu, fais ce quetu peux pour alléger leurs fardeaux et pour les aider. "Je suivis cet ordre de mon Cheikh. Lorsque je trouvais uncheval lourdement chargé, je le déchargeais de quelque uns de ses fardeaux. Je soignais les animaux blessés oumalades.

Une fois en plein été, au milieu du mois d'août, je sortis de Kasr-''Arifan et j'allais dans le désert, à la lisièreduquel je vis un sanglier qui fixait le soleil. Une extraordinaire béatitude me remplit. Il me vint à l'esprit dedemander au sanglier de prier pour moi. Alors que cette idée me venait, je soulevais mes mains (ouvertes vers leciel pour une demande de grâce) et m'approchais du sanglier en le saluant. Dans un état d'extase, il se jeta à terreet se roula plusieurs fois dans la poussière. Dés qu'il se remit sur ses quatre pattes, je dis "Amin" (ainsi soit il) et

je retournais vers mon Cheikh." Sans me laisser parler; celui ci me dit: "Très bien mon garçon, maintenant vadans les rues et enlève les objets qui encombrent le passage. Je fis ce qu'il m'avait dit; et de cette manière monâme progressa. En effet, par le simple fait de servir, je devins conscient de quelques secrets divins.

Ce portrait spirituel de Baha-ud-dîn indique déjà quels seront les grands traits de la confrérie Naqshabandi: Cetteinsistance sur le combat contre l'ego usurpateur à travers certaines mortifications et humiliations; cette pratiquede l'invocation permanente (le dhikr) qui doit conduire à une connaissance directe par la voie de l'expérience; cetaccent sur la compassion et la solidarité avec toutes les créatures qui ne sont chacune d'elles que les particulesd'un corps unique; ce sens du service envers la totalité de la création; cette relation profonde avec le maître sanslaquelle le chemin est périlleux, si ce n'est impossible. Caractéristique aussi cette quête d'une totalité del'enseignement afin d'assimiler puis de restituer au monde des enseignements réservés auparavant à une élite.

Khwaja Baha-ud-dîn rencontra ainsi de nombreux maîtres pour accomplir cette éducation. Lorsqu'il rencontrapar exemple Mevlana Kishgari aux quartiers d'hivers du Sultan Maburah Shah, le Mevlana senti que pourcompléter son éducation, il devait l'envoyer vers un autre saint de cette époque et il lui dit en le regardant: "Tu esun oiseau de haut vol. La seule personne qui puisse être ton compagnon est ''Arif Dikkarani". Baha-ud-dînraconte alors qu'en entendant ces paroles, il sentit en lui un grand désir de rencontrer 'Arif; le Mevlana, ledevinant monta sur la terrasse de la maison et tourné vers le sud, il cria à trois reprises: 'Arif! 'Arif! 'Arif!". A cetinstant 'Arif était en train de semer des graines dans un champ à vingt kilomètres, il entendit l'appel, se mis enroute, rencontra Baha-ud-dîn pour la première fois et les deux hommes ne se quittèrent plus pendant trenteannées. Mevlana 'Arif était l'un des grands maîtres de son temps aux sciences nombreuses et aux pouvoirs declairvoyance et de guérison exceptionnels, pourtant il continuait toujours de chercher à connaître plusprofondément les mystères divins. Selon cette disposition d'esprit, les deux compagnons étaient toujours prêts àpartir en voyage où que ce fut pour trouver les "gens de la vérité". "Durant les trente années que je passais avecMevlana 'Arif nous ne fûmes pas oisifs. Nous allions ici et là, en quête des gardiens de la Vérité. Nous nousrendîmes deux fois au Hajj (le pèlerinage de la Mecque). Nous ne nous enfermions pas dans des cavernes;chaque fois que nous entendions parler d'un homme susceptible de posséder la connaissance de la vérité nous lecherchions." Cette dernière indication montre aussi l'attitude d'ouverture profondément éducative qui serainstaurée dans la confrérie dès l'origine et jusqu'à nos jours où couramment les Cheikhs Naqshabandi voyagentavec leurs disciples et visitent avec eux d'autres maîtres.



61

Après la mort de Mevlena 'Arif, Baha-ud-dîn continua de voyager et rencontra le Sheikh turc Kassim l'un dessuccesseurs de Ahmed Yassavi, fondateur de la confrérie Yassawiya, alchimste et disciple du grand Yûssuf Hamadanî. Mais aussi déterminante fut la rencontre avec cet autre Cheikh turc, Khalîl 'Ata avec lequel il restadouze ans. Il est dit en effet que dans son enfance, il eut une vision dans laquelle lui était montré le visage d'underviche tandis qu'une voix lui conseillait d'aller le trouver en donnant son nom: Khalîl! Depuis ce jour Baha-ud-

dîn restait dans la vigilance de le rencontrer. Or voilà qu'un jour, tandis qu'il se trouve au bazar, il voit etreconnaît immédiatement ce visage. Il demande son identité, on lui répondit: "c'est Khalîl 'Ata". Il retourne alorschez lui avec la tristesse de n'avoir pas engagé la rencontre. Le soir arrive et un messager viens lui dire: "Lederviche Khalîl 'Ata te demande!". Il prit avec lui quelques fruits en présent et vint le voir. Lorsqu'il voulu luidécrire sa vision Khalîl lui dit: "Ce qui est apparu dans votre mental est ici et maintenant, il n'est pas besoind'explication"!

La compagnie de ce maître fut un enseignement très particulier pour Baha-ud-dîn car Khalil Ata en tant quedescendant de Gengis Khan devint le Sultan du Turkestan et régna pendant six ans à Boukhara. Baha-ud-dînresta durant tout ce temps à son service et assista à cette expérience au cours de laquelle Khalîl su harmoniseravec douceur et justice les différents peuples, les officiels et les religieux, les propriétaires, les artisans et lesmarchands. Baha-ud-dîn dans son autobiographie parle de cette époque en disant au sujet de son maître: "Il me

témoignait une grande bonté. Il m'apprit à le servir. Je fis en même temps de grands progrès dans ma viespirituelle". Néanmoins, six années plus tard le Sultanat s'effondra suite à une révolte fomentée par l'armée etl'aristocratie apprenant encore à Baha-ud- dîn la fragilité de tout pouvoir. Il écrivit à ce propos: "En un éclairl‘œuvre de toutes ces années fut entièrement détruite. C'est à partir de ce moment que je perdais toute confiancedans les affaires de ce monde. Je compris que le meilleur des hommes est impuissant en face de l'activité et del‘égoïsme. Je quittais Samarcande et m'en retournais à Boukhara. Je vécus désormais dans le village de Ridwa, àquelques kilomètres de la ville." Lui même après cet épisode évitera ensuite d'avoir des relations avec les Sultansmais ne les refusera pas non plus. On rapporte beaucoup plus tard alors qu'il était devenu lui même un maîtrecélèbre que le Roi de Hérat ayant demandé à le voir, il accepta d'aller le visiter, en disant que s'il n'allait pas voirle Roi, celui ci viendrait à lui, ce qui serait un poids pour les disciples et une calamité pour le peuple.

Au cours de cet entretien le Roi lui demanda: "en quoi consiste votre confrérie?". Le Khwaja répondit: "Selonl'enseignement du Khwaja Abd al Khâliq Khudjawanî et des gens de sa famille que Dieu sanctifie leur esprit.Nous pratiquons: "khalwa dar anjaman", la Retraite spirituelle dans la foule". Le roi demanda: "Qu'est ce donc laretraite spirituelle dans la foule?". Le khwaja dit: qu'on soit extérieurement avec la créature et intérieurementavec Dieu!

Le Roi dit: "comment est ce possible?" le Khwaja lui répondit: "Dieu le Très haut ne dit il pas dans son Livre:"Les hommes que ni le commerce ni le troc ne détourne de l'invocation de Dieu" (Cor. 24, 37). Il est ici faitallusion au dhikr khafi, cette prière d'invocation permanente qui par la pratique correcte et sincère s'installe aufond du coeur du disciple comme une respiration éternelle de l'esprit, présente en lui comme la respiration,quelles que soient les situations de sa vie. Une telle prière peut donc être pratiquée quels que soient les métiersou les fonctions, y compris celle de roi. Un tel enseignement dans son universalisme pouvait donc êtreacceptable même pour un roi, d'où la subtilité de l'énoncer à ce moment devant un tel personnage. L'étonnementdu roi vient de ce qu'habituellement cette retraite (khalwa) s'effectue dans la solitude. Ici le lieu de la retraite,c'est le coeur lui même. En réalité ainsi que nous l'avons déjà remarqué, le rôle de Baha-ud-dîn sera surtoutéducatif et de fait ses disciples furent très nombreux. Plusieurs eurent des statures exceptionnelles. KhwajaMohammad Parsa, par exemple, fut un auteur très fécond en arabe comme en persan. Il écrivit la RisalaQudssia(sur les actes et les enseignements de son maître). Il fut aussi l'un des "ouléma", un des grandsthéologiens de Boukhara; Khwaja 'Alâu ad-dîn 'Attar qui était son gendre fut quant à lui celui d‘entre tous choisipar les disciples pour lui succéder; tout aussi important est Mawlana Ya'qûb al Charqî auteur d'un commentairepersan du Coran. Il prendra à sa suite la direction spirituelle de la confrérie et deviendra le maître de celui quisera l'un des plus célèbre Cheikh Naqshabandi: Khwaja 'Ubaid Allâh Ahrâr. L'enseignement de Khwaja Baha-ud-dîn dont nous avons donné déjà un aperçu est dans la ligne de la voie des Khawajagan instauré par 'Abd elKhâliq el Ghujdawani dont on se souvient qu'il avait donné huit principes. A ceux là Baha-ud-dîn va en ajoutertrois autres.



62

Les trois principes de la Confrérie Naqshabandi

1) Le "wuqûf Zamani": "le contrôle " ou la prise de conscience du "temps". Il s'agit de se rendre compte en

permanence de l'emploi que nous faisons du temps. C'est un examen de conscience journalier ou l'on doitestimer, chaque soir avant de s'endormir nos manquements du jour et rendre grâce pour les bonnes actionsaccomplies.

2) le wuquf 'adadî: le contrôle des numérations. Il s'agit de garder conscience du nombre des invocationsrépétitives que l'on pratique chaque jour. C'est un enseignement de sagesse qui n'est pas toujours compris ou quin'est pas accepté facilement par certains débutants qui se croient au-dessus d'un calcul qui serait trop mesquin.Pourtant cet exercice procède du sens pratique et de la compassion du maître qui voulu donner au disciple unmoyen pédagogique sûr pour contrôler l'orientation de sa prière. Il s'agit au premier degré de compterproprement dit, au moyen d'un rosaire par exemple, le nombre de fois ou, l'on répète la formule "La ilah illallah", pas de divinité si ce n'est Dieu ou le nom divin "Allâh". Ce comput permet au débutant de ne pas s'égarerdans des pensées ou des absences qu'il prendrait pour des états spirituels en outre le fait de pratiquer à voix haute

la première partie de l'invocation prépare la conscience à l'invocation silencieuse qui suivra, lui donnant commeune forme, extériorisant son état, afin d'avoir une sorte de garantie de sa juste orientation. Plus tard le "compte",aide à prendre conscience du rythme de l'invocation soutenu par les souffles intérieurs puis, amène enfin lepratiquant à "construire" si l'on peut dire, sa méthode personnelle en fonction de ses capacités à retenir sonsouffle pendant un temps rythmé par le nombre des invocations. Ces éléments sont néanmoins diversementenseigné selon les maîtres. En tous cas, ils ne sauraient être pratiqués sans autorisation préalable et sansaccompagnement spirituel. Il s'agit en effet non pas de devenir expert dans une technique mais de mettre avanttout la méthode au service d'une voie de contemplation selon un régime de "cuisson" progressive et inspirée!C'est pourquoi le wuqûf 'adadi est considéré comme "le premier degré de la science innée", cette science quisurgit spontanément du tréfonds du coeur et dont le prophète khidr est l'initiateur.

3)Le wuqûf al-qalbî: La vigilance du coeur. Il s'agit ici de préserver son coeur de toutes les suggestions ouimpulsions diverses qui le détournent de la pureté et du silence nécessaires à l'établissement en lui de la présencedivine. Cette veille de l'état du coeur Baha-ud-dîn considérait qu'elle devait être appliquée en toute circonstance:

"Lorsqu'on mange, lorsqu'on parle, lorsqu'on se déplace, lorsqu'on vend et achète, lorsqu'on accomplit les ritesde purifications et les offices liturgiques, lorsqu'on lit et écrit, il ne faut pas être distrait du rappel de Dieu letemps d'un clin d‘œil pour atteindre le but recherché"

Une telle attitude est tout à fait enraciné dans l'Islam le plus traditionnel; c'est ainsi qu'une célèbre traditionprophétique (hadith) énonce, après avoir défini ce qu'est l'islam puis l'Imam (la foi): L'Ihsan (l'excellence) c'estd'adorer Dieu comme si tu le voyais car si tu ne le vois pas, Lui te voit". Cette attitude intérieure ne modifieaucune des prescriptions de l'Islam, elle les éclaire à la lumière de la conscience de la permanence de la PrésenceDivine.

Pratique de la "Râbita al Cheikh": l'attachement au Cheikh. La pratique du "dhikr Khafi", l'invocationsilencieuse, n'est pas sans rapport avec la pratique de la "Râbita". Peut être même peut on dire que ces deuxpratiques: dhikr et râbita sont articulés entre elles à la façon des deux composantes essentielles d'une bague:l'anneau et la pierre. La lumière du dhikr en effet, demande à prendre forme et à être enchâssée selon une formeparticulière. La forme ultime de la lumière, c'est la forme mohammadienne (un croyant est un musulman, mais

jamais un mohammedan. Le mot « mohammadienne » a ici une autre signification), qui n'est jamais représentéecar elle se renouvelle à toute époque d'une manière neuve à travers la chaîne de ses héritiers. C'est la réalité decette forme que contemple le disciple qui pratique la "Râbita" avec l'image de son maître. C'est pourquoiégalement, la transmission du dhikr et de l'initiation suit le modèle même de la "Râbita".



63

Seyyid Abdulkadir Geylani

2. eyh Abdülhalik-il Gücdevani

Imam-I Rabbani

3. eyh Mevlâna Halid Zülcenaheyn Seyyid Abdullah

4. eyh Seyyid Tâhâ

Seyyid Sibgatullah el-Arvasi

5. eyh Abdurrahman-I Tah-Ieyh Fethullah

6.

eyh Muhammed Diyâuddineyh Ahmed-ül Haznevi

Dans l'enseignement pro phétique tel que nous l'avons reçu par exemple à travers le "hadith" sur: "l‘islam, l'imân,l'ihsân", l'ange Gabriel s'était manifesté sous l'aspect d'un homme beau aux vêtements immaculés sans trace depoussière ou sans les signes d'un voyage bien que venant du désert. Il s'était assis face au Prophète genoux contregenoux, lui enseignant ou transmettant des vérités, de coeur à coeur. De même un jour, le compagnon duProphète Abu Bakr, reçut-il cette transmission de façon silencieuse, dans la caverne où il se réfugia avec leProphète, sur le chemin de Médina. Cette caverne symbolise et réalise selon une harmonie visuelle,l'enveloppement de la conscience dans l'espace spirituel du coeur. Il est intéressant de remarquer l'analogie

constante entre le coeur, la caverne et le "Tabut" (expression rappelons-le qui désigne d'une façon générique lelieu d'un dépôt spirituel quelles que soient les formes qu'il prendra dans l'histoire des hommes; l'arche d'alliance,le graal, ou la pierre noire de la Ka‘aba).

Ceci est encore plus significatif si l'on remarque que le Coran indique de façon très claire que là où soit l'arched'alliance, là est le roi et que la manifestation d'évidence qui authentifie ce dépôt, c'est la descente de la Sakina.On comprend que ce modèle puisse être aussi celui de l'élection du "Khalif" qu'il soit de ceux qui gouvernèrentles corps où de ceux qui gouvernèrent les cœurs. Or lors de cette tran smission du Prophète à Abu Bakr, le Coranénonce "Alors Dieu descendit sur eux la Sakina"(Coran 9-40). Cette Paix "Sakina" sera aussi celle que chercheraà réaliser le murid, selon son degré de réalisation initiatique, comme une expression de la Présence divine dans lesilence du dhikr. Pour le murid le Sheikh est le représentant du Prophète et lui-même doit se mettre dans laposition de sincérité d'Abu Bakr. Le disciple est face à son maître qui est pour lui le support de cette lumière

mohammadienne (nûr moham-madî) alors, le maître par la force de son tawwajjuh (l'orientation de son coeurvers celui du disciple) projette sa "himma" son énergie spirituelle et sa "rahma" sa compassion, dans le coeur deson élève.

Cette pratique sur laquelle nous reviendrons, si elle existait avant Baha-ud-dîn a néanmoins commencé avec lui àêtre pratiquée de façon méthodique. On se souvient de l'anecdote où le gendre de Baha-ud-dîn, son élève 'Alauad-dîn, le questionne sur le coeur; le maître répond par une projection effective de son influence spirituelle dansle coeur du disciple éveillant ainsi celui-ci à une nouvelle connaissance. Cette forme de transmission restera(sans être exclusive) l'une des caractéristiques de la voie Naqshabandi. C'est pourquoi un célèbre disciple deBaha-ud-dîn la pratiquera après lui aussi avec un rayonnement extraordinaire: 'Ubayd Allâh Ahrâr.



64

7. Gavs-I Azâm Seyyid Abdülhâkim

Sultan Seyyid Muhammed Raid

À côté de la pratique quotidienne en individuelle du «Zikr », il y a aussi un rituel journalier appelé en turque «hatme », avec des yeux de cent petites pierres(boules) et dix plus grosses pierres (boules). Ce rituel dure environ dix à quinzeminutes.

Une fraternité beaucoup plus importante dans la ville de Gand, et celle de laKadiriyyah, localement connue sous le nom de «Ih Vak », ayant commeemblème la Rose qui remonte dans l‘histoire des soufis à Bagdad.

La quête de l'être humain pour la connaissance n'est valable que lorsque son butest de découvrir la réalité au-delà des mots, des objets, des entités etc. Maisquelle est l'essence de l'enseignement des prophètes d‘Adam à Mohammed,comment est-elle liée au soufisme et quelle est son utilité aujourd'hui ? Si nousobservons objectivement et avec sincérité la vie et l'enseignement des saintsprophètes, nous verrons clairement qu'ils se dévouèrent à annoncer et à partageravec les autres leur découverte unique. La méthode par laquelle ils parvinrent àcette découverte ne reposait pas sur les dires des uns et des autres, ni sur la

crainte ou la confiance en une personne. Au lieu de cela, ils étaient animés parune soif de savoir qui ne pouvait être étanchée que par l'expérience personnelle.

Un des principes de base du soufisme est que vous ne pouvez pas connaîtrequelque chose qui est à l'extérieur de vous-même, car pour connaître quelquechose dans sa totalité, il faut devenir cette chose. Comme notre reconnaissancedes choses est fondée sur des contrats et sur notre compréhension de cessymboles, et parce que nos sentiments sont instables et nos sens sont

continuellement activés, nous ne pouvons pas connaître quelque chose àl'extérieur de nous-mêmes. Donc, le meilleur endroit pour chercher les réponsesà nos interrogations est l'intérieur de notre propre réalité illimitée. Dans cecontexte, chaque personne est à la fois le chercheur, le laboratoire et le sujetd'étude.

Le soufisme est une discipline, une méthode et une voie qui enseigne aux êtreshumains la manière d'atteindre leur rang véritable dont les prophètes ont parlé.Ainsi, le soufisme est la réalité de la religion. C'est la méthode par laquelle les



65

prophètes parvinrent à la connaissance de Dieu, de leur être et leur personnalitévéritable.

Le mot original pour soufisme est "erfan", dérivé du mot arabe ma'rifa quisignifie connaître, savoir peut-être que la meilleure manière de décrire lesoufisme est de dire que c'est l'école de la connaissance de soi. Les élèvesapprennent à découvrir leurs talents cachés et à développer la capacité à élargirleur perception, à casser leurs limites et finalement à voyager dans les cieux deleur être.

Le but ultime du chercheur est l'annihilation dans la Vérité Absolue (Dieu). Lesindications et les instructions qu'il reçoit du pire sont destinées à le guider afin

qu'il atteigne l'état de cognition dont il est question dans le Saint Coran (24 :37) :" Les hommes que nul négoce et nul troc ne distrait de la Mémoire de Dieu, nide la Prière régulière". Bayazid Bastami, un disciple de l'Imam Ja'far Sadegh(que la paix soit sur lui), a dit :" Nul autre que Dieu est dans mon vêtement".

Comme vous pouvez le voir d'après ce qui a été dit ci-dessus, le soufisme estune discipline et un système d'éducation qui transforme les êtres humains del'état brut à l'état divin. Chacune des étapes amène avec elle un changement, unerévolution et une évolution pour le chercheur.

Il existe plusieurs couches qui relient le corps physique au domaine spirituel.Ces niveaux sont directement connectés aux centres électromagnétiques situésen différant points de l'être humain, chacun étant assigné à une fonctionspécifique tout en interagissant continûment avec les différents organes et lesdifférentes glandes. Il existe treize centres électromagnétiques principaux et denombreux centres secondaires. Le centre le plus important est situé dans lecoeur, et a été nommé en général "la source de vie dans le coeur".

Le coeur est le siège de la connaissance dans les enseignements du soufisme.C'est pourquoi la méditation dans le coeur est cruciale. C'est le retour à la sourcede notre être, la source du savoir et notre véritable identité.

L‘imâm an-Nawâwi a dit : « Les savants sont d‘accord pour déclarer licite ledhikr avec le cœur et la langue pour toute personne en état d´impu reté, de



66

souillure, de menstrues et de grossesse. Ceci est valable pour le tasbîh, letahmîd, le takbîr, la prière sur le Prophète, le duá, etc. »

Il dit encore : « Le dhikr (zikr) se pratique soit par le cœur, soit par la langue. Cequi est mieux, c‘est le dhikr de la langue et du cœur à la fois. Toutefois, síl y a àchoisir entre ces deux, il est bien évident que le dhikr avec le cœur est meilleur.Ce n‘est pas, pour autant, une raison de renoncer aux deux méthodes parcequ‘on craint d‘être accusé de duplicité. Passant outre, línvocateur sádonnera àla fois aux deux, tout en ayant à l‘esprit qu‘à travers son invocation, il nerecherche que la Face de Dieu.

Les soufis appellent «wird » les invocations que le cheikh ordonne à ses élèves

de réciter le matin après la prière de l‘As-Subh (la Prière de l‘Aube)38 et le soiraprès la prière de l‘Al-Maghreb (la Prière du Coucher du Soleil).

Du point de vue linguistique, le Wird veut dire : celui qui arrive, celui qui vient.On dit : quelqu‘un warada, c‘est-à-dire : il est arrivé. Dans la terminologie quiconcerne le sujet traité : « Ce sont ces souffles célestes aux odeurs agréablesdont Dieu embellit les cœurs de Ses élus et les revêt d‘une force mouvante39.

38

Les actes les plus méritoires après la prière du matin est de s‘occuper du dhikr. Ceci est contraire à ce quecertains ont prétendu, à savoir qu‘il convient de privilégier la lecture du Coran après la prière du matin. Denombreux hadîths le confirment :

1. Selon Abû Umâna, l‘Envoyé de Dieu a dit : « Celui qui accomplit en groupe sa prière du matin, puis sássoit pour invoquer Dieu jusqu‘au lever du soleil, ensuite se lève et effectue deux rakât, c elui-là aura l´équivalentdún pèlerinage individuel (úmra ) »(Cité selon une bonne chaîne de garants, par at-Tabarânî dans« Majmû´ azzawâyid).

2. Selon Anas Ibn Mâlik, l‘Envoyé de Dieu a dit : « Celui qui accomplit en groupe la prière du fajr, puissássoit à sa place sans songer aux affaires terrestres et in voque Dieu jusqu‘à la prière du duhâ quíl effectueen quatre rakaát, celui-là aura l´équivalent dún pèlerinage individuel ». (Cité par Tirmidhi)

3. Úmrat a dit : « J‘ai entendu Aïsha, la mère des croyants dire : J‘ai entendu lÉnvoyé de Dieu dire : « Celuiqui accomplit la prière du fajr, puis demeure à sa place sans sóccuper des affaires terrestres et invoque Dieu

jusqu‘à la prière du dûha qu"il effectue en quatre rakát, celui-là se libérera de ses péchés comme le jour oùsa mère lá enfanté, c‘est à dire n‘aura plus aucun péché ». (Cité par Abû Ya´lâ et at-Tabarânî dans Majmûáz-zawâyid.)

4. Selon Mu‘âdh Ibn Anas, l‘Envoyé de Dieu a dit : « Celui qui accomplit la prière du fajr, puis sássoit pourinvoquer Dieu jusqu‘au lever du soleil, celui-là le Paradis símpose à lui. »

5. Al-Hasan a dit : J‘ai entendu mon grand- père l‘Envoyé de Dieu dire : « Il n‘y a pas de serviteur quiaccomplit sa prière du matin, puis sássoit pour invoquer Dieu au lever du soleil, sans que cela ne lui vailleun pèlerinage communautaire et un pèlerinage individuel ». (Cité par at-Tabarânî)

Les fuqaha hanafites ont mis l‘accent sur le dhikr après la prière du fajr jusqu‘au lever du soleil en s‘appuyantsur les hadîths précédents. Le savant al-Haçkafi, auteur de « a-Dur al-mukhtâr » : l‘invocation de Dieu du fajr jusqu‘au lever du soleil passe en premier avant la lecture du Coran ».( Ibn Ábidîn)39 Ces effluves célestes peuvent ravir l‘évocateur ou l‘éteindre à ses sens. Mais elles surviennent à l‘improviste et

ne durent qu‘un moment plus ou moins long.



67

Le wird englobe trois formes de dhikr prescrits légalement et auxquelles Dieu afait appel. La Sunna a mis en évidence leur légitimité, leur mérite et la

récompense qui les accompagne.

1. La demande de pardon à Dieu : Estagfiroullah.

La formule «Estagfiroullah » (je demande pardon à Dieu) est à être répété centfois après avoir fait son examen de conscience au sujet des faux - pas et des

péchés qui attachent l‘âme et le cœur. C‘est afin que le registre des actes s‘épureet que ces pages deviennent donc blanches. Dieu nous a ordonné cela, en disant :

Translitération du texte arabe ci-dessus en écriture romain :


Ínna Rabbaka ya´-lamou ánnaka taqou-oumou ádnaa min-soulousayil-layli wanisfahou-ou wa soulousahou-ou wa taaa-ífatum-minallaziina ma‘ak.

Wallaahou youquddiroul-layla wan-naha‘ar.

Álima állan-touhsou-ouhou fataaba álay-koum faq-ra-óu-ou maa tayassaraminal-Qur-áan. Álima án-sayakou-ouna minkoum-mar-zaa wa áakharou-ounayazribou-ouna filárzi yabtagou-ouna min-Fazlilaahi wa áakharou ounayouqaatilou-ouna fii Sabilillaah.

Faqra-ou-ou maa tayassara minhou wa áqiimus-Salaata wa áatouz-Zakaata waaqrizoul-laaha Qarzan Hasanaa. Wa maa touqaddimou-ou li-ánfousikoummin

khay-in-tajidou-ouhou índal-laahi houwa khay-ranw-wa Á´-zama Ájraa.

Wastagfiroul-laah : ínnalaaha Gafou-ourour-Rahiim.

Sourate 73 – Dans les draps verset 20 :

Au nom de Dieu le Très Miséricordieux, le Tout Miséricordieux.



68

Oui, ton Seigneur sait que tu te tiens debout près des deux tiers de la nuit,sa moitié, son tiers. De même, une partie de ceux qui sont avec toi. C‟est

Dieu qui détermine la nuit et le jour. Il sait que vous ne saurez jamais tenircompte de cela complètement : Il accepte donc votre repentir. Récitez donc,du Coran, ce qui sera facile. Il sait qu‟il y aura parmi vous des malades, et

d‟autres, qui voyageront sur terre, en quête de la grâce de Dieu, et d‟autres

encore qui combattront dans le sentier de Dieu. Récitez-en donc ce qui serafacile. Et établissez l‟Office, et acquittez l‟impôt, et prêtez à Dieu prêt

d‟honneur. Tout bien que vous vous préparez vous le trouverez, auprès deDieu, comme meilleur et plus grand en fait de salaire. Et implorez auprèsde Dieu. Oui, Dieu est pardonneur, miséricordieux.

L‘Envoyé de Dieu avait pour habitude d‘implorer le pardon avec abondance. Ilse donnait ainsi en exemple à sa Communauté et par la même occasion, ilimprimait une orientation à leur comportement. Selon Abû Hurayra, le Prophètedit (cité par Bukhari): Par Dieu ! J‘implore le pardon de Dieu et je me repens àLui plus de soixante-dix fois par jour.

Ábd Allah Ibn Yasr a dit : « J‘ai entendu lÉnvoyé de Dieu dire : Heureux estcelui qui trouvera dans son registre de nombreuses demandes de pardon. » (Cité

par Ibn Majja)

2. L‟invocation de la grâce divine en faveur du Prophète :

Sa formule se répète cent fois :

« Seigneur ! Accorde Ta Grâce à notre Maître Mohammed, Ton serviteur etTon Envoyé, Prophète illettré, et sa famille et ses Compagnons et adresse-lui lessalutations ».

« Allahumme ! çalli állâ sayyidine Mohammad, ábduka wa rasoulouka an-nabiyyou al-oummiyyou, wa álâ âlihi wa çuhbihi wa sallim ».



69

En énonçant cette formule, il convient d‘avoir présent à l‘esprit la grandeur del‘Envoyé de Dieu, de se remettre en mémoire ses attributs et ses qualités, des‘attacher à son haut rang en lui manifestant amour et désir ardent.

Dieu dit :« Oui, Dieu et Ses anges se penchent sur le Prophète. O croyants, penchez-vous sur lui, et saluez-le de salutation. » (33 – Les coalisés – verset 56)

L‘Envoyé de Dieu a incité à invoquer la Grâce sur lui en abondance : « Celui quiinvoque la Grâce sur moi une fois, Dieu la lui accorde dix fois. » (Cité par

Muslim et Nassai)

Selon Anas Ibn Mâlik, l‘Envoyé de Dieu a dit : « Celui qui invoque la Grâce surmoi une seule fois, Dieu la lui accorde dix fois. Dix de ses péchés seront effacéset seront élevés de dix degrés. » (Cité par Nassai)

L‘Envoyé de Dieu a dit également : « Ceux qui auront la préséance pour être àmes côtés le Jour de la résurrection seront ceux qui auront plus que les autresinvoqué la grâce sur moi. » (Cité par Tirmidhi)

3. L‟énoncé du tawhîd40.

Sa formule se répète cent fois, est «Il n‘y a de dieu que Dieu, l´Unique et sansassocié. A Lui le Royaume. A lui la louange. Il est, en toute chose,Omnipotent ».

« Lâ ilâha illâ Llâh wahdahou, lâ sharîka lahou, lahou l-moulkou, lahoul´hamdu wa houwa ´alâ koulli qadîr ».

On peut se limiter à dire seulement cent fois : « Il n‘y a de dieu que Dieu », (Laillaha illa Allah) tout en ayant une pensée qu‘il n‘y a ni créateur, ni nourricier, ni

utile, ni nocif, ni personne qui donne peu ou avec profusion que Dieu et Luiseul. Tout en ayant à l‘esprit ces idées, il y a lieu d‘éliminer du cœur tout ce qui

40 La foi en un Dieu unique. L‘enseignement le plus fondamental et le plus important du Prophète Muhammad(la paix soit avec lui) c‘est la foi en l‘unicité de Dieu. Cela est exprimé dans la Kalima primordiale de l‘Islam :« Lâ ilâha illâ L-Lâh » : « Il n‘y a pas d‘autre Dieu que Dieu ». Cette belle expression est le fondement del‘Islam et son essence même. C‘est l‘expression de cette croyance qui distingue un vrai musulman d‘un kâfir (incroyant), d‘un mushrik (celui qui associe d‘autres divinités à Dieu), ou d‘un dahriya (athée). Le fait d‘accepter ou de rejeter cette phrase crée une différence énorme entre les hommes. Ceux qui y croient forment unecommunauté unique, et ceux qui la rejettent forment le groupe adverse. Les croyants progresseront sur la voie dusuccès ici- bas et dans l‘autre monde, tandis que l‘échec et déshonneur seront le lot final de ceux qui refusent d‘y

croire.



70

peut le dominer et lui faire aimer le monde présent avec ses passions, sesconvoitises et ses tentations. Il convient de faire en sorte que le cœur demeureseul avec Dieu, sans qu‘il y ait quelque chose ou quelqu‘un qui vienne s‘yassocier.

C‘est ainsi que Dieu a appelé au monothéisme sincère et pur :

« Sache donc quén vérité, point de Dieu que Dieu Lui-même. Et implorepardon pour ton péché, ainsi que pour les croyants et les croyantes. Dieusait cependant où vous hantez et où vous gîtez . ( 47 – Muhammad ou lecombat, verset 19)

De son côté, l‘Envoyé de Dieu a incité au renouvellement fréquent de la f ormuledu tawhîd. Il a montré ses mérites et les récompenses qui l‘accompagnent.

« Le meilleur des dhikr est de dire : Il n‘y a de dieu que Dieu. » (Cité par Tirmidhi)

Ibn Állân a dit, en commentant, ce dernier hadîth : « (La formule) «La illahailla Allah 41»exerce une influence évidente sur la purification du cœur enéliminant tout élément répréhensible enraciné à l‘intérieur de l´évocateur. C‘est

parce que la notion «Il n‘y a pas de divinité » exclut toute idée de divinité queDieu. Elle établit fermement à lÚnique le Droit obligatoire dû à Son essence

épurée de tout ce qui ne correspond pas à Sa majesté. Ainsi le dhikr, en serépétant d‘une manière continue avec la langue, se répercute à l‘intérieur du soi

jusqu‘à ce quíl s‘y enracine définitivement. A ce moment, il s´érige en lumièreet en réformateur. A partir de là, il diffuse sa lumière à tous les membres ducorps quíl réforme. C‘est pourquoi, il est ordonné au novice, de la répéter abondamment et assidûment ».42

Selon Abû Hurayra, l‘Envoyé de Dieu a dit : « Renouvelez votre foi ».Comment pouvons-nous renouveler notre foi, lui demanda-t-on ? Dite «La illaha

illa Allah43

» d‘une façon abondante. (Cité par Ahmad)

L‘Envoyé de Dieu a dit également :

« Celui qui dit cent fois par jour : « Il n‘y a de dieu que Dieu, lÚnique et sansassocié, à Lui le Royaume, à Lui la louange et en toute chose, Il est Omnipotent,aura une récompense égale à láffranchissement de dix esclaves. De plus, il lui

41 Il n‘y a de dieu que Dieu. 42 Al-Futûhât ar-rabbâniyya ála m-adhkâr annawâwiyya d‘Ibn Állân. 43 Il n‘y a de dieu que Dieu.



71

sera inscrit cent bonnes œuvres et cent mauvaises lui seront effacées. En outre, ilsera, en ce jour jusqu‘à la tombée de la nuit, prémuni contre Satan. Personne nesera meilleur que lui, sauf l´homme qui accomplira une œuvre supérieure à lasienne ».(Cité par Bukhari)

Il est à remarqué que ce wird s‘effectue matin et soir dans un endroit oul‘adoration reste isolé avec son Seigneur. C‘est ainsi qu‘il débutera sa journéeavec l‘invocation de Dieu et la clôture, en toute obéissance, avec l‘invocation deDieu. Au sujet de cette catégorie de personnes, Dieu dit :

« Oui, Soumis et Soumises, croyants et croyantes, dévoués et dévouées, loyauxet loyales, endurants et endurantes, craignants et craignantes, bienfaisants etbienfaisantes, jeûnants et jeûnantes, gardiens de leur sexe et gardiennes,invocateurs de Dieu beaucoup et invocatrices, Dieu a préparé pour eux pardon eténorme salaire. » (33 – Les coalisés, verset 35)44

Ibn Átâ Allah dit dans ses sentences : « Le rapport des actes jusqu‘à trouver unmoment libre fait partie de la frivolité de l´âme ».

Ibn Ájîba a dit : « Il est du devoir de l´homme de couper ses liens avec sonenvironnement. Il doit sópposer à ses passions et séngager résolument auservice de son Seigneur. Il ne doit pas reporter son dhikr à un autre moment carláscète est le fils de son temps45.

Satan embellit aux yeux de certains novices l‘abandon du dhikr. Il leur fournitun argument qui leur fait croire que leurs invocations de Dieu ne sont pas sauvesde toutes tentations. Le dhikr n‘est donc utile et profitable que si Dieu est

présent dans le cœur de l‘invocateur d‘une façon pure46.

44 Commentaire : Il ne faut pas que le wird du disciple, qui s‘engage dans la voie de Dieu, soit astreint à cela.Au contraire il faut multiplier ses invocations bien au-delà, car le cœur du novice, au début de sa progressionvers la spiritualité, s‘identifie à un petit enfant. Chaque fois que celui-ci grandit, sa qualité de nourritureaugmente. Il en est de même pour le novice qui poursuit son cheminement vers Dieu : chaque fois qu‘il avance,

son invocation de Dieu progresse parce que le dhikr est la nourriture du cœur et son élément vital. Du momentque le wird est la voie des disciples vers Dieu, Satan se présente tout le long de ce parcours, pour les endétourner, il leur insuffle de vains arguments, et d‘équivoque tro mperies. Des novices trouveront le prétextequ‘ils sont occupés par d‘autres activités et qu‘ils n‘ont donc pas assez de temps libre pour justifier leur abandonde la récitation de leur wird. Leur démon leur inspire que leur excuse est tout à fait légitime et que leur

justification est acceptable et de ce fait, ils ont retardé leur wird à d‘autres moments. Cependant, les maîtres dusoufisme ont mis en garde les novices contre la négligence, le délai et l‘attente d‘un moment libre. Il ne faut pasoublier que la vie est courte et qu‘elle finit rapidement, et que les occupations dans celle-ci ne finissent pas de serenouveler.45 Iqadh al himam fi sharh al hikam.46 Les maîtres du soufisme, en leur qualité de guides spirituels, ont mis leurs novices en garde contre lesdangereuses interventions diaboliques. Ibn Átâ Allah as-Sakandarî a dit : « Nábandonnez pas le dhikr sous prétexte que ton cœur n‘est pas présent avec Dieu. C‘est que ton insouciance à l‘égard du dhikr est plus grave

que ton insouciance lors du dhikr. Peut être que Dieu t´élève dún état de dhikr avec insouciance à un état de



72

Abû al-Hasan ad-Darrâj 47a dit : « Al-Junayd a parlé des connaissants en Dieu etle soin qu‘ils prennent à leurs wirds et à leurs pratiques cultuelles même aprèsque Dieu les embellit (soutenue) par plusieurs karamates (prodiges). Il a dit à ce

sujet : « Le culte pour les connaissants est meilleur que les couronnes sur la têtedes rois ». un homme a vu al-Junayd, un chapelet à la main et lui a dit :

Comment, toi, avec toute ta noblesse, tu portes un chapelet dans la main ? Certes ! ce chapelet est la cause (par) qui (Dieu) nous a fait atteindre la

station où nous nous trouvons. Nous ne renoncerons jamais à son usage.

IbnÁtâ Allah a dit : « Il n‘y a que lígnorant qui méprise le wird. Car le Waridon le retrouve dans láprès vie, alors que la pratique du wird se terminera avec le

monde, alors c‘est ce qui ne se remplace pas qui doit être l‘objet de nos soins particuliers. Le Wird, c‘est Lui qui te le demande à toi, et le Warid c‘est toi quile demande à Lui. Et quelle comparaison y aurait-il entre ce que Lui te demandeet ce que toi tu Lui demandes ?

Le novice qui abandonne son wird pour les raisons mentionnées ci-dessus, puisse secoue de sa nonchalance et reprend de nouveau son engagement, ne doit paspour autant désespérer de la Miséricorde de Dieu en raison du résultatconséquent à son insouciance, il doit se repentir à Dieu et ensuite rattraper leretard subi, sachant que le wird au même titre de certains actes d‘adorations.

L‘imâm an-Nawâwi a dit : « Celui qui pratique le dhikr régulièrement de jour,ou de nuit, ou à la fin d‘une prière ou en quelque moment que ce soit, se doit dele rattraper síl vient à le manquer et ne jamais le négliger, car síl demeurefidèle à cette pratique, il ne courra plus le risque de l‘oublier. Sont rapportés à cesujet dans le recueil de Muslim ces propos de lÉnvoyé de Dieu, transmis parÚmar Ibn al-Khattâb : « Celui qui séndort sans avoir récité son hizb ou en n‘enayant lu qu‘une partie, mais qui le récite entre la prière de láube (fajr) et celledu zénith (dhuhr) (c‘est-à-dire le lendemain), se le verra compter comme síl

l‘avait récité pendant la nuit »48.

dhikr avec un plein éveil. Puis, Il te fera passer de l‘état du dhikr avec éveil à celui du dhikr avec Sa Présence et,ensuite, de celui-ci à un état où tout autre que línvoqué (Dieu) est dans lábsence. Or, cela n‘est pas difficilepour Dieu le Tout-Puissant » ». (Iqadh al himam fi sharh al hikam). Certains novices abandonnent leur wird, ense contentant du Waarid, au pluriel « Waaridaad » (des événements d‘ordre spirituel que reçoit le fidèle en sonfort intérieur). Ils ne savent pas que le wird est exigé pour se rapprocher de Dieu. Les maîtres du soufisme, quantà eux, n‘ont jamais renoncé à leur wird, quelle que soit la station de perfection qu‘ils ont atteinte. 47 Iqâdh al-himâm.48 Le livre des invocations de l‘imam an-Nawâwî.



73

Pour revenir au sujet qui nous a permis de nous entretenir longuement sur le«dhikr », notamment la Kadiriyyah, localement connue sous le nom de «IhVak », nous désirons faire connaissance avec son Cheikh AbdullahDemircioglu, appelé par les frères et sœurs soufis « papa ». Et, cela n‘est pas

étonnant du tout. « Papa », il est surtout la voie du cœur. L‘objectif essentielqu‘il poursuit, et qui ne laisse place à aucun doute, est d'orienter chaque frèrevers les plus hauts sommets. Le travail de la pensée, joint à une émotion assezvive risquent d‘engendrer une certaine exaltation dans son cœur qui ne reste pastoujours intérieure, car ses forces spirituelles débordent et ses principess‘imposent. Il ne dédaigne pas la lutte même sur le plan de la pensée. Et quand ils‘engage, il ne le fait pas sans réflexion. Il ne fait rien à moitié. La confiancequ‘on lui témoigne lui rend délicat, le maniement de la distinction canoniqueentre le for interne et le for externe, le bien commun dont il a la responsabilitécomme maître spirituel et le bien particulier des âmes dont il est le directeur.Devant Dieu tous sont des frères, il a le souci de donner à chacun ses chances deréussite sur la voie musulmane, et par conséquent du dhikr. C‘est dans cettelumière qu'il faut, croyons-nous, interpréter son intervention dans l‘histoired‘une fraternité soufie à laquelle il prête son appui.

Le soufisme, ainsi que l'enseigne le maître spirituel, est une voie qui montre auxêtres humains la manière de découvrir l'intemporel qui réside en eux, pour qu'ilspuissent ainsi connaître la réalité de leur être et vivre en paix et en harmonieavec eux-mêmes et les autres. Il existe une autre voie de l'action et de la foi, une

voie non limitée par les coutumes, les traditions, les races, les idéologiespersonnelles ou sociales, mais néanmoins capable de changer le cours de ladestinée humaine, car la voie qui mène à la vérité et à la connaissance se trouvedans la dimension spirituelle de chaque personne. Chaque personne est doncunique, et la religion d‘Allah a pour rôle d'enseigner comment ce caractèreunique peu être découvert, réalisé et vécu. Les vrais droits de l'homme consistenten la découverte par l'individu de son essence divine, qui ne peut être ni donnéeni enlevée. Ainsi, la découverte par la personne de sa véritable dignité humainelui permet de voir celle des autres et de respecter leurs droits, ce qui représente

la base fondamentale d'une vraie société démocratique. Le décès de Mohammedeut lieu après la déclaration du Saint Coran :

« Aujourd‟hui j‟ai achevé pour vous votre Religion (l´Islam) » (Coran 5 : 3)



74

« Fidèles, prêtez attention à ce que je dis, car je ne vous verrai peut-être plus. Jevous ai laissé deux choses. Si vous y tenez, vous ne vous égarerez jamais aprèsmoi. Ce sont le Livre de Dieu et la Sunna de Son Prophète. »49

LA GÉNÉALOGIE DE LA KADIRIYYAH

La chaîne de transmission de la Kadiriyyah dont le Cheikh AbdullahDemircioglu fait partie est la suivante50 :

1. Seyyidel evveliyne vel ahiriyn Muhammed Mustafa Sellâllahü tealaaleyhi vesellem51.

2. Ebu Hasaneyn Imami Aliyyül Mürtaza Bini Ebu Talip Kerremallahü vechelü

ve (Rd) teala.3. Ebu Abdullah Imami Hüseyin (R.tealâ A).4. Ebu Muhammed Imami Zeynel Abidin (R.tealâ A.)5. Ebu Cafer Imami Muhammed Baki (R. teala A.)6. Ebu Abdullah Imami Caferüssadik (R.teala A.)7. Ebül Hasan Imami Musa Kazim (R. tealâ A.)

49 Ibn ´Abd al-Barr, Jâmi`bayân al-`ilm wa-fadlih, V, p.1, arabe, publ. Munir ad-Dimashqî, Damas, s.d.50 Nous avons laissé les noms en langue turque pour la facilité.51

Le Saint Prophète Mohammad. Au sixième siècle, le monde "civilisé" était déchiré par une guerre entrel'empire byzantin (chrétiens) et l'empire Perse (zoroastriens). Les régions avoisinantes étaient alors peuplées pardes adorateurs d'idoles. Le monde était en demande, et la venue d'un prophète avait été annoncée. Sur la terre destribus bédouines, réputées pour leur courage, leur patience, leur sens de l'hospitalité et leur art de la poésie aussibien que leurs disputes sanglantes et leur soif de vengeance, naquit un enfant qui allait changer la destinée dumonde. Le Saint Prophète Mohammad (que la paix soit sur lui) naquît en l'an 570, à La Mecque, en Arabie. Sonpère mourût avant sa naissance et sa mère lorsqu'il avait six ans. Élevé par des proches appartenant à l'éminentetribu Qura´sh, il fût vite reconnu pour son honnêteté, son sérieux, sa gentillesse, sa sagesse et son intégrité. Étantadulte, il se retirait souvent sur le Mont Hîra proche de La Mecque pour méditer et prier. Un jour, alors âgé dequarante ans, Mohammad eût une vision en méditant, et une voix lui ordonna de "réciter". Ce fût la première desnombreuses révélations que le Saint Prophète reçût durant sa vie. Au début il ne comprît pas, puis il réalisa avecstupeur que cette révélation était d'origine divine, que le Dieu Unique lui ordonnait de parler. Il commença alorsà prêcher et à enseigner ce qui lui était révélé. Ses puissantes récitations poétiques furent immédiatement notéeset traversèrent les âges jusqu'à nous, préservées dans le Saint Coran. Le Saint Prophète offrait son enseignementdirectement aux hommes et aux femmes qui s'asseyaient autour de lui en petits groupes. Il disait qu'il n'existequ'un Dieu unique, et que chaque personne devrait se soumettre entièrement à Dieu, de tout son coeur, de toutson esprit et de tout son âme. Il encourageait les gens à prier, à s'aimer les uns les autres, à s'occuper desorphelins, à nourrir les pauvres, à aider les veuves, à être juste et à agir honnêtement. Il insistait particulièrementsur la connaissance intérieure de Dieu. Ainsi enseignait-il que "celui qui connaît sa véritable identité connaîtDieu." Vivant simplement, il consacra sa vie à Dieu. Connu comme étant "l'ami dévoué de Dieu", il était laquintessence de l'homme parfait qui sert de modèle à la conduite idéale, et il montra que l'Islam est la religion del'amour. Un chef bien-aimé et un grand homme d‘État, il fût le fondateur de l'Islam.



75

8. Ebül Hasan Imami Aliyyürrizaza (R.teala A.)9. Esseyhül Efham Ebu Mahfuz Maruf Aliyyül Kerhi (K.S.)10. Esseyh Ebül Hasan Sariyyüs Sekati (K.S.)11. Seyyidetuttaifetüs Sofiyye Cüneydi Bagdadi (K.S.)

12. Esseyh Ebu Bekir Delfi bini Caferis Sibli (K.S.)13. Ebül Fadl Abdül Vahit bini Abdulaziz Temimi (K.S.)

14. Esseyh Ebül Fereç Yusufüttarsusi (K.S.)15. Abül Hasan Ali Bini Muhammed bini Yusufül Karsiyül Hakkari (K.S.)16. Kadiyül Kuzat Ebu Saidil Mübarek Bin Aliyyül Mahzumiyyül Bagdadi

(K.S.)17. Piri Tarikat Muhyissünneti Veddin Gavsü Rabbülalemiyn Ebu

Muhammed Muhyiddin Abdülkadiril Geylani El Haseni El HüseyniRidvanullahi aleyhim Radyallahü anh.

18. Cemalül Irak Esseyh Esseyid Abdurrezzak (R.A.)19. Esseyh Osmanül Geylani (K.S.)20. Esseyh Yahya El Basri (K.S.)21. Esseyh Nureddinissami22. Esseyh Abdurrahmanil Haselani23. Esseyh Burhaneddinizzenceri24. Esseyid Muhammed Ma‘su milmedini (K.S.) 25. Esseyh Esseyyid Abdurrezzakül Hamevi26. Esseyh Esseyyid Hüseynil Ezmirani (K.S.)27. Esseyh Ahmedi Muhammed Hindil Lahüri (K.S.)

28. Esseyh Mahmudüz Zengine-I Talebani (K.S.)29. Esseyh Ahmedet Talabaniyül Kerküki (K.S.)30. Esseyh Esseyyid Ziyyaedin Abdürrahmani Halis Talebani (K.S.)31. Esseyh Esseyyid Dede Osman Avni Baha Urfevi (K.S.)32. Esseyh Esseyyid Haci Ömer Hüdai Baba Kögengi (K.S.)33. Esseyh Esseyyid Muhammed Baba Kürki (K.S.)34. Esseyh Esseyyid Mustafa Hayri Baba Malatyevi Kaddesallahu Esrarehüm

(K.S.)35. Esseyh Esseyyid Zülcenâheyn Kutb´ül Aktab Muhyiddin Haci Abdullah

Demircioglu Baba Trabzoni.

Exercice journalier du novice :

LA VOIE DE LA KADIRIYYAHVERS LA SOURCE DE PAIX ET DE SAGESSE

A‟oozou billahi minashsshaitanir-rahiim(Je cherche mon refuge près d‘Allah contre le mal et le maudit diable)




76

(Au nom d‘Allah, le Tout Miséricordieux, le Très Miséricordieux)

Pour commencer : dire une seule fois la sourate Al-Fatiha et trois fois la sourateAl-Ikhlas) ; en les offrant au Prophète Mohammed Mustafa (que la Paix soit

avec lui), notre bien-aimé Seigneur son âme exaltée, et à nos sires Imâm Ali,Imâm Hasan, Imâm Huseyn (qu‘Allah soit satisfait d‘eux), et au Cheikh Hasanal-Basrî et au fondateur et foyer de lumière Abd al-Kadrî Jaylâni52 et au HadjMustafa Hayrî, et aux âmes de mon cher maître et cheikh ; et à tous ceux quisont venus parmi eux et sont parvenus sur la grande Voie, à qui je les offre.

Comment méditer sur la mort ?

Visualisez votre décès ! Visualisez comment vous êtes né, enfant que vous étiezcomment vous avez grandi, réfléchissez de fond en comble ! SoudainementAzra‘iel, l‘Ange de la Mort viendra un jour frapper à la porte de votre âme pour vous amener. Pensez-y aussi. Notre âme dans la foi l‘accompagnera. Nousserons déshabillés, lavés et enveloppés de linges blancs ; et puis porté dans uncercueil sur le dos des croyants jusque dans la chapelle ardente où les croyantsprierons sur moi en réfléchissant sur ma mort. Après je serai porté de cettechapelle au cimetière pour être couvert de terre. Après tous retourneront à lamaison, et je serais seul. Mes deux anges gardiens (Moenker et Nekir) viendrontchez moi, pour me poser cinq questions, qu‘avec la Miséricorde d‘Allah jerépondrais, et je serais libéré de sorte que mon tombeau devient une partie du

Paradis avec une fenêtre ouverte à travers je regarderais le Ciel dans l‘attente duJour du Jugement. Lorsque ce jour arrivera commencera le procès de mes actes.Si tout va bien j‘aurai accès au Paradis. Il ne me manquera de rien dans leParadis, et il y sera ni mort, ni loi ni interdiction.

La chaîne de lumière se fait ainsi : la Lumière descend du Dieu Tout-Puissant àl‘Ange Gabriel, et de là au Prophète Muhammed (que la Paix soit avec lui), etpuis au Sire Ali, au Sire Hasan al-Basrî ; et de là au fondateur et source delumière Abd al-Kadrî Jaylani, et de là par la chaîne jusqu‘au dernier cheikh

transmis dans le cœur de mon propre maître qui se trouve devant moi et qui memontre la voie et la Lumière de son cœur à mon cœur comme un rayon d‘eaupure. Qui agit ainsi demeure dans la compagnie des justes ! Ceci je fais pendantcinq à dix minutes. Après je dis :

Ilâhi anta maksoudî wa rizaka wa likâka matloubi(O mon Dieu, Tu es notre but et nous désirons d‘être agréable ;et je te désire53.)

52 Abdel-kader El-Djilani.53 Plutôt : « J‘ai soif de Toi ».



77

Récitez ensuite :

33 à 100 fois Astaghfîroullâh Al-

hamdoulillâh

Je demande pardon à

Allah. Que le Seigneursoit loué.

Terminez par:

Al-Azim, al-Karim, ar-Rahim, al-Allezi-la-illaha-illahou

33 à 100 fois Allâhmoumma salli

„alâ Muhammadinwa Alâ aliMuhammad

O mon Allah! Bénis

Muhammad

Terminez par:

Wa sahbihi wa sallim aleyhi wa aleyhim tasliman kasiran

kasira33 à 100 fois La illâha ilallâh Il n‘y a pas de dieu

hors de Dieu

Terminez par :

Muhammadan râsoul Oullâh

Répétez au moins : 100, 500, ou1000 fois Allâh

Terminez par :

Celle Cellâlouhou

Allah est Exalté



78

33 à 100 fois La Sourate Al-Ikhlâs avecBismillâh

A nouveau :

Une fois sourate Al-Fatiha et trois fois sourate Al-Ikhlâs ; en les offrant auProphète Mohammed Mustafa (que la Paix soit avec lui), notre Seigneur bénison âme exalté, à nos Sires Imâm Alî, Imâm Hasan, Imâm Huseyn (qu‘Allahsoit satisfait d‘eux), et au Cheikh Hasan al-Basrî et au fondateur et source delumière Abd Al-Kadrî Jaylanî et au Hadj Mustafa Hayrî, et aux âmes de notremaître et Cheikh ; et à mon père, mère, grand-père, grand-mère, frères et sœurs,et à tous les membres de la famille croyants, d‘Adam jusqu‘aujourd‘hui, je lesoffre pour eux.

Pour terminer, dites encore une fois Al-Fatiha.

Nous terminons cette étude sur la Mystique musulmane, en particulier leSoufisme comme nous l‘avons commencé, à savoir «la Mystique » toutsimplement. Dans la voie mystique deux voies conduisent à Dieu. L‘une se sertde la réflexion et du raisonnement. L‘autre de la foi simple et de la connaissancegénérale et confuse. La première s‘appelle méditation ; la seconde :recueillement intérieur ; ou contemplation acquise ; la première est pour ceuxqui commencent ; la seconde pour ceux qui sont plus avancés dans la vieintérieure. La première est sensible et matérielle ; la seconde plus pure et plus

spirituelle.



79

Lorsque l‘âme a déjà formé l‘habitude de raisonner sur les Mystères en s‘aidantde l‘imagination, en se servant des idées corporelles, après avoir été portéed‘objet et de connaissance en connaissance, lorsque après avoir acquis une petite

partie de ce qu‘elle souhaite, elle s‘élève jusqu‘au Créateur, Celui-ci la prend parla main. Cependant, Dieu parfois veut élever l‘âme au-dessus de ces faiblescommencements et la mener, sans aide du raisonnement, par le chemin de la

pure foi. Il faut alors que l‘intelligence cesse de réfléchir et de raisonner, pour que Dieu puisse faire avancer l‘âme par le moyen d‘une foi simple.

L‘âme est attirée par Dieu hors des sentiers de la persuasion, de l‘instruction etde l‘entendement, parce que dans ceux-ci, l‘amour des choses divines est tropimparfait, il y dépend trop de créatures, il y ressemble à des gouttes d‘eau quitombent l‘une après l‘autre et par intervalles.

Plus on est dans l‘indépendance des créatures, plus on s‘appuie sur Dieu, et sur Ses inspirations secrètes, par le moyen de la foi pure, plus aussi l‘amour estferme, confiant et véhément. Lorsque l‘âme a acquis toutes les connaissancesque la méditation et les objets sensibles peuvent donner, Dieu la retire de cet étaten la privant du raisonnement.

C‘est afin qu‘elle marche par la voie directe et la foi simple, qu‘elle se laissemener, ne voulant plus aimer avec l‘imperfection et la faiblesse des sens, et

qu‘elle puisse voir alors que tout ce monde et les esprits du siècle peuvent direne son Dieu n‘est rien. L‘âme alors voit aussi que la bonté et la beauté de sonDieu surpassent toutes les compréhensions humaines et que les créatures sontincapables de lui servir de guides dans la connaissance des choses divines.

Il faut donc que l‘amour prenne les devants, se dépouillant de l‘entendement ;que l‘âme aime son Dieu pour ce qu‘il est, et non pour ce que son imagina tionlui en présente. Et si elle ne peut Le connaître tel qu‘Il est, qu‘elle L‘aime sansLe connaître, sous le voile obscur de la foi. A peu près comme un enfant qui,

n‘ayant jamais vu son père, l‘aimerait sans le connaître, s‘en rapportant à ceuxqui lui en parlent.

L‘âme que Dieu a éloignée des recherches intellectuelles ne doit pas setourmenter, ni chercher avec effort des idées plus nettes. Pourtant elle se trouvedans la privation des consolations données par les connaissances sensibles,l‘esprit dépouillé de tous les secours que la faiblesse de la nature demande,seule, aride et pleine de ténèbres. Et cependant elle n‘est pas inquiétée,demeurant tranquille, ferme et confiante pendant que son Dieu œuvre en elle.



Alors que cet état lui paraît une inaction, il n‘en est pas ainsi, car, par cet état,Dieu produit la véritable science.

Laissez-moi terminer ce traité par ces quelques mots encore, plus l‘esprit

s‘élève, plus il se détache des objets sensibles. Bien des âmes viennent jusqu‘àla porte de la contemplation, mais il y en a peu qui passent, soit faute d‘un bonmaître spirituel par exemple, ou parce qu‘elles ne se soumettent pas à Dieu avecune entière confiance dans la voie musulmane.

Inhoud

Woedoe en Ghoesl 2

Taymmoem 2

Visueel Uitleg 3

Azan 7

De verplichte en belangrijke onderdelen van de gebeden 8

Het Gebed 9

Bidden met de Gebedskrans 18

De Gebedstijden 19Een keuze van Soera‘s die na de Al-Fatiha worden gereciteerd 20

De Islamitische Geloofsbelijdenis 38

Franse Aanhangsel over het Soefisme 43

Inhoud 80

© Privé uitgave van Hamza De Coster, D.D., Gent, België.

Hoe het Islamitisch Gebed Verrichten

Documents

Transcript of Hoe het Islamitisch Gebed Verrichten