Het Wetenschappelijk Mensbeeld

12
HET WETENSCHAPPELIJK MENSBEELD Hans de Jonge tekstversie 1 Voorwoord 2 Inleiding 3 Filosofie van de geneeskunde 4 Filosofie in de geneeskunde 5 Het medische discours 6 Conclusie 7 Literatuur 1. VOORWOORD Nadat ik van 1978 tot 1983 een aantal semesters student-assistent medische filosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam ben geweest is mijn belangstelling voor de medische ethiek steeds gebleven. Tijdens mijn doctoraal II Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam kreeg ik een vrije keuze studieopdracht. Mijn keuze was het onderwerp: 'de grondslagen van de medische ethiek'. In het vakgebied medische ethiek zijn natuurlijk legio onderwerpen, zoals de medisch-ethische kanten aan euthanasie, genentransplantatie, levensbeëindiging bij kinderen met het syndroom van Down, spina bifida, clonen, teveel om op te noemen. Ik sta steeds perplex van de mogelijkheden die de moderne geneeskunde ons biedt. Het lijkt wel of alles technisch mogelijk is en dat het enige beletsel bestaat uit de financiering. Volgens mijn leermeester, prof. dr. W. Metz stond de geneeskunde 50 jaar geleden nog in de kinderschoenen en veranderde in die 50 jaar de geneeskunde in een medische macht door de ontwikkeling van chemotherapie, antibiotica, psychofarmaca en corticosteroiden. Toch heeft de opkomst van die medische macht ook negatieve effekten. De huidige hoogleraar prof. Broekman medische ethiek aan de Vrije Universiteit vat de problemen in de geneeskunde samen in de volgende 3 punten: 1. Filosofie kent geen universeel weten. Zij beschikt niet over een keten van universele waarheden. Haar denken is niet universeel. De werkelijkheid is cultuurgebonden. 2. Wetenschap kent geen universele waarheid. Haar kennen is niet neutraal. Zij maakt haar eigen werkelijkheid en object. 3. Filosofie vraagt naar fundamentele zaken zoals: de vanzelfsprekendheid, de geldigheid van wetenschappelijke kennis, de objectiviteit van het wetenschappelijke object, het ik als

description

Hoe komt het dat de geneeskunde een mensbeeld hanteert dat de meeste mensen shockeert? Hoe kan het natuurwetenschappelijk mensbeeld van de geneeskunde zo'n ongebreidelde macht bekleden in onze maatschappij?

Transcript of Het Wetenschappelijk Mensbeeld

Page 1: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

HET WETENSCHAPPELIJK MENSBEELD Hans de Jonge tekstversie

1 Voorwoord 2 Inleiding 3 Filosofie van de geneeskunde 4 Filosofie in de geneeskunde 5 Het medische discours 6 Conclusie 7 Literatuur

1. VOORWOORD

Nadat ik van 1978 tot 1983 een aantal semesters student-assistent medische filosofie aan de Vrije Universiteit Amsterdam ben geweest is mijn belangstelling voor de medische ethiek steeds gebleven. Tijdens mijn doctoraal II Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam kreeg ik een vrije keuze studieopdracht. Mijn keuze was het onderwerp: 'de grondslagen van de medische ethiek'. In het vakgebied medische ethiek zijn natuurlijk legio onderwerpen, zoals de medisch-ethische kanten aan euthanasie, genentransplantatie, levensbeëindiging bij kinderen met het syndroom van Down, spina bifida, clonen, teveel om op te noemen.

Ik sta steeds perplex van de mogelijkheden die de moderne geneeskunde ons biedt. Het lijkt wel of alles technisch mogelijk is en dat het enige beletsel bestaat uit de financiering. Volgens mijn leermeester, prof. dr. W. Metz stond de geneeskunde 50 jaar geleden nog in de kinderschoenen en veranderde in die 50 jaar de geneeskunde in een medische macht door de ontwikkeling van chemotherapie, antibiotica, psychofarmaca en corticosteroiden. Toch heeft de opkomst van die medische macht ook negatieve effekten.

De huidige hoogleraar prof. Broekman medische ethiek aan de Vrije Universiteit vat de problemen in de geneeskunde samen in de volgende 3 punten: 1. Filosofie kent geen universeel weten. Zij beschikt niet over een keten van universele waarheden. Haar denken is niet universeel. De werkelijkheid is cultuurgebonden. 2. Wetenschap kent geen universele waarheid. Haar kennen is niet neutraal. Zij maakt haar eigen werkelijkheid en object. 3. Filosofie vraagt naar fundamentele zaken zoals: de vanzelfsprekendheid, de geldigheid van wetenschappelijke kennis, de objectiviteit van het wetenschappelijke object, het ik als

Page 2: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

absoluut centrum van het denken, de grenzen van het reflectiemodel, het (oud)vertrouwen dat het wetenschappelijke spreken ergens op slaat.

Waar zal dan de medische filosofie op aan moeten sturen als zij die fundamentele vragen stelt? Er moet toch een richting zijn aan te geven? Volgens prof. Broekman zal de geneeskunde moeten breken met de ideologie van het menselijk lichaam en moet zij menswetenschap worden. De crisis in de geneeskunde is te wijten aan het reflectiemodel; de reflectie zal vervangen moeten worden door participatie.

In een collegedictaat vind ik een vraag die in 1973 gesteld is door studenten die vernieuwing eisten binnen het filosofieonderwijs: "Waaraan wordt het recht ontleend om na 4 jaar natuurwetenschappelijk onderwijs mensen te behandelen?" Deze vraag is anno 2005 nog steeds niet beantwoord en wordt nog immer overschreeuwd door de medisch-technische successen.

‘Begging the foregiveness of the clergy and the poets, we may begin this consideration of pathology with the observation that man is ultimately a complex aggregation of very clever cells’. Robbins and Angell: Basic Pathology

2. INLEIDING

Het schrijven over medische ethiek is een hachelijke zaak, omdat naar de mening van veel medici de geneeskunde best zonder kan, gedachtig de uitspraak van Claude Bernard uit 1865: "De beste filosofie is er geen filosofie op na te houden". De drijfveer om toch over dit onderwerp een werkstuk te maken is er één van bezorgdheid: als ik om mij heen kijk dan zie ik dat de cultuur en daarmee de medische ethiek zich in een crisis bevinden.

Wat is de “cultuur” en waaruit bestaat die crisis?

Een definitie van ‘onze cultuur’ is onmogelijk te geven, het hangt van zoveel interacties af. Prof. Broekman noemt drie grondwaarden waarmee onze cultuur de werkelijkheid structureert:

1. d.m.v. een proces van individualisering. 2. de constructie van causaliteiten vanuit het subject als kleinste eenheid. 3. het streven naar een herstel van evenwicht. Deze grondwaarden "bij ons" zijn niet: rechtvaardigheid, schoonheid, spiritualiteit, liefde, lichamelijkheid etc.. Veel andere culturen hebben deze laatste grondwaarden wel.

Omdat onze cultuur en daarmee ook onze medische wetenschap momenteel de boventoon voert in de wereld, zijn de grondwaarden van onze cultuur tegelijkertijd de grondwaarden van de medische wetenschap. In 1931 schrijft Ortega y Gasset in het boek ‘opstand der horden’, dat de crisis niet in de statistieken en wetenschap

Page 3: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

ligt, maar in onze denkwijze en in onze ziel. Mijn bezorgdheid over die crisis betreft hetgeen wat de medische wetenschap van haar artsen en nog meer van haar patiënten heeft gemaakt: resp. producenten en consumenten, ingebed in een ruilwaardensysteem: ‘als U zich onderwerpt aan mijn medische model, dan verschaf ik U gezondheid’. De ethiek waarop alles is gebaseerd is vervallen tot een stelsel van gedragsregels. (Gedragsregels voor artsen, KNMG, 22 september 1978. In 1994 en 2002 zijn er aanvullingen en wijzigingen aangebracht) Ethiek die van regels afhangt is absolutistisch en autoritair. Zij gaat terug tot Plato: de tegenstelling tussen het noumenale en het fenomenale. Het noumenale (nomos=wet), b.v. de wetgever, probeert alle eventueel vóórkomende gevallen te vervatten in zinnen en maakt daardoor een constructie van de werkelijkheid.

Het wordt een soort gebruiksaanwijzing voor het fenomenale, de wereld der verschijningen. Het is een manifestatie van een tegenstelling: de weter tegenover de niet-weter, de kenner van de beginselen van het leven tegenover degene die de beginselen moet toepassen in zijn leven. Volgens Plato is deze noumenale macht in staat ons vrijheid te verschaffen: 'vrij is hij die in staat is in de polis te leven'. Dus hij die de wetten van de polis heeft verinnerlijkt. Plato plaatst zich door deze uitspraak aan de kant van de macht en aan de kant van het weten. Hij doet deze uitspraak bewust, want hij weet wat het betekent voor de werkelijkheid als deze wetten worden toegepast door mensen. Zijn ideologische bevangenheid is dezelfde als de onze. Dus als de medisch ethiek zich niet wil opstellen aan de kant van de macht, van het weten, moet zij juist niet een verzameling gedragsregels zijn. Het gevolg hiervan is een opnieuw ter discussie stellen van het medische weten. Wat is het gevolg van de ethiek van gedragsregels?

Bij de discussies over de grenzen van het medische kunnen: euthanasie, abortus, klonen, genetische manipulatie, in vitro fertilisatie etc. wordt weinig gesproken over de rol van de wetenschap zelf: men aanvaardt eenvoudig alle mogelijke technieken als een verrijking en een verbetering. Als uit deze technieken moeilijkheden voortspruiten, dan doet de arts c.q. de medische wetenschap een stap opzij en laat de samenleving ofwel de politieke macht haar gang gaan. De arts voelt zich niet verantwoordelijk voor de dilemma's die door hemzelf geschapen zijn.

Page 4: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

Wat is die arts dan eigenlijk voor iemand?

Is hij nog wel verantwoordelijk voor zijn handelen of is hij slechts een verlengstuk van de natuurwetenschap die technieken toepast en ook nog blind 'de vooruitgang' dient? Er is natuurlijk veel nuance mogelijk in het antwoord op de laatste vraag, maar als in India zonder internationaal protest selectief met behulp van prenatale diagnostiek massaal meisjes worden geaborteerd, dan is het triviaal waarom in de USA. zo'n enorme gewelddadige anti-abortus terreurbeweging actief is waardoor anno 2004 een wetswijziging tennadele van wereldwijde legalisering is geforceerd.Er is kennelijk een geografisch en raciaal onderscheid in de toepassingvan de medische ethiek.

De medische ethiek moet zich afkeren van het toepassingsdenken en moet erop uit zijn de grondwaarden van onze cultuur te herzien. Voor de medicus is dit concreet: verantwoordelijk zijn voor de kennis zèlf en niet alleen voor het toepassen van technieken. De arts moet de organisatie van zijn kennis onder zijn eigen verantwoording nemen.

3. FILOSOFIE VAN DE GENEESKUNDE

Het lijkt alsof filosofie en geneeskunde bij elkaar horen: de relatie tussen filosofie en een tak van de moderne wetenschap. Altijd als de medische wetenschap een heikele ontwikkeling doormaakt, bijvoorbeeld het klonen van mensen, wordt de medisch-ethicus er met de haren bijgesleept om ter rechtvaardiging van de medicus het verlossende woord uit te spreken . Filosofie is met name een verantwoording geworden van de wetenschappelijke methode: steeds is de kennistheorie de belangrijkste component. De moderne filosofie heeft zich voornamelijk beperkt tot de vraag naar de mogelijkheidsvoorwaarden van kennis. De wetenschappelijke methode veronderstelt ten eerste een oordelend en kennend subject. Ten tweede is alle kennis van dat subject een relatie tot zichzelf en de omgeving.

Page 5: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

Dit zijn de twee grondslagen die ook voor de moderne geneeskunde gelden. Filosofie van de geneeskunde houdt in dat deze grondslagen als vanzelfsprekend binnen de geneeskunde aanwezig zijn. Filosofie van de geneeskunde ziet alle uitspraken, handelingen, technieken, taken en functies van de medische wetenschap als een gegeven waaraan een wijsgerige reflectie wordt toegevoegd.

4. FILOSOFIE IN DE GENEESKUNDE

Filosofie in de geneeskunde tracht kritisch te beoordelen of de vanzelfsprekendheid van de bovengenoemde grondslagen wel zo vanzelfsprekend zijn. In onze cultuur is de verzelfstandiging van allerlei takken in de wetenschap nog steeds gaande. Bij elke nieuwe 'ontwikkeling' in de geneeskunde wordt gestreeft naar de oprichting van een apart laboratorium, een speciale afdeling, een zelfstandig instituut. De filosoof, als die zich bemoeit met de medisch wetenschap, krijgt ook een aparte status, terwijl eigenlijk iedere arts zich zou moeten verdiepen in de ethiek en de filosofische consequenties van de geneeskunde. Dit geldt natuurlijk net zo goed voor andere takken van de wetenschap. In de geneeskunde kan de filosoof zich niet opsluiten in de eigen abstracties en in de autonoom geformuleerde probleemstellingen. De filosoof staat midden in de praktijk en stelt verhelderende vragen aan de vertegenwoordiger van de wetenschap.In deze vragen voelt de wetenschapper zich kritisch herkend. Op dat moment is het spreken, denken en handelen in de filosofie geïntegreerd - wellicht anders dan gebruikelijk in de filosofie. Volgens Wittgenstein dient de filosoof een ethische vraag te behandelen alsof het een ziekte is. De subject-object verhouding mag hier niet gelden: de filosofie is geen object van de medische wetenschap, net zo min als de medische wetenschap een object van de filosofie mag zijn.

5. HET MEDISCHE DISCOURS

Het medische discours is allereerst een discours van en in onze samenleving. Dat discours is overal aanwezig: het reguleert en normeert ons gedrag, het doet ons denken, het heeft ons mede opgevoed, leerde ons voelen en ervaren. Michel Foucault geeft aan in het boek 'Le souci de soi, Histoire de la sexualité' dat een studie over de sofisten uit de vijfde eeuw voor onze jaartelling aantoont, dat reeds toen de medische wetenschap en praktijk als een algemeen belang werd ervaren: gelijkwaardig aan retoriek en filosofie. Het medische discours was toen niet een bepaalde techniek, maar een manier van leven en omgaan met zichzelf. Het lichaam, het voedsel, het slapen en waken, de verschillende activiteiten en de omgeving waren medisch relevante elementen.

Dr. J.H. v.d. Berg geeft in het boek 'het menselijk lichaam' een overzicht hoe in de geschiedenis het medische discours t.a.v. het lichaam veranderde. De geneeskunde is zo oud als de mensheid zelf. Zij is waarschijnlijk begonnen als een volksgeneeskunde die plaats moest maken voor de geneeskunde van de sjamaan en tovenaar. Dezen moesten op hun beurt plaatsmaken voor de priestergeneeskunde. Het

Page 6: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

geneeskundige weten was in alle verschijningsvormen een empirisch weten. Het is Hippocrates die de geneeskunde maakte tot een empirische wetenschap. De methode van Hippocrates eiste dat de geneeskunde zich losmaakte uit de empirische werkelijkheid en zich daarbuiten, daar tegenover opstelt en naar symptomen en feiten zoekt. De fysiologie van Hippocrates was manifest fout: de hersenen zijn tweevoudig, door een fijne huid gescheiden; de slagaders monden alle uit in de hersenen, bovendien zijn zij de luchtkokers van ons lichaam. Toch is Hippocrates een beroemd arts, terwijl de diagnose, de therapie en de prognose op pertinente onjuistheden berusten. Het gezag van de geneeskunde is niet gebaseerd op haar juiste inzichten, maar op het geloof in die inzichten. Hippocrates was dus de stichter van een nieuw geloof: het geloof in de wetenschap. Nog steeds hangt de moderne wetenschap dit geloof aan waarin de mens het object van de wetenschap werd en duldt geen andere god naast zich.De antieke geneeskunde is via de Arabieren in Europa beland. De geschiedenis van de Europese, westerse geneeskunde is er één van de zegetocht van de anatomie en de fysiologie. Eraan vooraf ging een verschuiving in de taal: omstreeks 1250 ontstaat het woord lickhaam, samengesteld uit twee woorden lick en haam. Lick betekent verschijning, persoon (b.v. in elkerlick). Haam betekent het hoofdstel van een paard. Lichaam is dus het omhulsel van de verschijning en werd later het omhulsel van de ziel, van het ik, van het subject.

De bezegeling van deze ontwikkeling in de taal was de eerste officiële lijkopening door Mondino in Bologna. Dat was in het jaar 1316: de mens was omgezet in een lichaam, een ding en een lijk. Toch blijven de anatomen 250 jaar lang met de ogen van Galenus zien: het kamertussenschot van het hart blijft doorgankelijk voor bloed tot het jaar 1628 waarin William Harvey de bloedsomloop beschrijft.

Page 7: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

Die 250 jaar waren nodig om de kloof tussen de levende en het lijk, de empirie en de wetenschap te overbruggen. Het is de vraag of er nog een weg terug is, zodat wij de levenden weer kunnen ontmoeten. Het is te hopen dat deze weg geen 250 jaar gaat duren: de protesten tegen de huidige geneeskunde zijn relatief zwak tegenover de triomfen van de medische wetenschap. Om kritisch het huidige medische discours te benaderen is het noodzakelijk het wetenschappelijke mensbeeld onder de loep te nemen en daarvan de grondslagen te onderzoeken.

Een belangrijke leiddraad is ontwikkeld door René Descartes die leefde van 1596 tot 1650. Descartes werd beïnvloed door de opkomst van de natuurwetenschappen die op hun beurt werden bepaald door de wiskunde als Galilei de wiskunde gebruikt om zijn hypothesen exact te formuleren. De verfijning van de meettechniek in die tijd was een belangrijk hulpmiddel: het meten maakt uit het subjektief waargenomene een onafhankelijk gegeven dat, voor ieder die de meettechniek beheerst, gelijk is.

Echter als in de natuurwetenschappen naar exactheid gestreefd wordt is er een ernstig dilemma: niet alle natuurverschijselen die met de zintuigen zijn waar te nemen kunnen exact worden beschreven. Het gevolg is dat de natuurwetenschappen het streven naar exactheid moeten opgeven of niet alle verschijnselen in een systeem onder te brengen.Men heeft gekozen voor het laatste en beperkt de ordening tot de exact meetbare verschijnselen. De rest van de verschijnselen valt buiten het systeem als subjectieve waarnemingen; de waarnemende mens is daarbij inbegrepen. Dit heeft ernstige gevolgen voor het wereldbeeld zoals onze zintuigen ons doet kennen: dit wordt naar het tweede plan verdrongen. De mathematische fysica van Galilëi komt tot de creatie van een exact wereldbeeld buiten de mens om en gaat de wetenschap beheersen tot nu toe en weet telkens weer indrukwekkende resultaten te boeken. Het belang van Descartes is in de eerste plaats dat hij een

Page 8: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

criterium van wetenschappelijke waarheid onder woorden heeft gebracht en dat nu nog geldig is:"wetenschappelijke waarheid kenmerkt zich door helderheid en bepaaldheid". In het geschrift 'Discours de la Méthode' twijfelt Descartes aan alle toenmalige bekende wetenschappen. Ook de geneeskunde wordt door hem behandeld in een apart boekje: 'Traité de l'Homme'. De mens wordt daarin beschreven als een soort robot met een volkomen te doorgronden fysiologie. Hij baseert zijn gegevens op de anatomische ontdekkingen van Vesalius. De gezondheid van de mens is het grootste goed en de bron van alle andere goeds. In de 'Discours de la Méthode' laat hij alle wetenschappen van zijn tijd stuk voor stuk de revue passeren. Hierbij bestrijdt hij niet het nut van die wetenschap, maar alleen het mathematische bewijs geldt voor hem als criterium voor wetenschappelijke waarheid. Slechts de mechanica voldoet aan die eis. Hij heeft zich bij zijn onderzoek gehouden aan de volgende vier regels:

1. geen zaak als waar te aanvaarden zonder dat ik overtuigd was door de evidentie waarmede zij zich aan mijn geest aanbood zodat ik er op geen enkele manier aan kon twijfelen.

2. alle vraagstukken die ik onderzocht in zoveel delen te splitsen als nodig was om hen beter op te lossen.

3. mijn geest ordelijk te leiden door te beginnen met de eenvoudigste objekten die het makkelijkst te kennen zijn en vervolgens stap voor stap langzaamaan voort te schrijden naar de kennis van de meer samengestelde zaken, daarbij ging ik er van uit dat er zelfs een orde zou bestaan tussen zaken die niet vanzelf op elkaar volgen.

4. van alles en altijd zulke volledige opsommingen en overzichten te geven dat ik er zeker van zou zijn niets te hebben weggelaten.

"Als voorbeeld zal de onderzoeker de meetkundige bewijsvoering dienen omdat alles wat onder de menselijke kennis kan vallen dezelfde structuur heeft als de bewijskritens van de meetkundigen. Iedere zaak heeft immers maar één waarheid".

De grondslag van het weten is volgens Descartes de universele twijfel aan alles, hetgeen leidt tot een scheiding in zekerheid en bedrog. Alles wat aan twijfel onderhevig is wordtdoor hem terzijde geschoven als zijnde onwaar. De grondslag van het zijn bestaat uit evidente waarheden die standhouden tegenover de twijfel. De vraag blijft over: als alles wat ik waarneem met mijn zintuigen bedrog is, wat zal dan nog blijken stand te houden? Na alle twijfel komt Descartes met één zekerheid: die van zijn eigen bestaan als niet te betwijfelen "Je suis". Als hij verder gaat in zijn onderzoek naar de mens komt hij tot de conclusie dat de mens een kadaver is met spieren en botten, handen en voeten enz., dat zich kan voeden, kan lopen, waarnemen en denken. Echter als hij de twijfel erop los laat, blijft slechts het denken over, want immers het voeden, lopen en waarnemen behoren tot het lichaam. Na deze twee reducties: de zekerheid van het eigen bestaan en de zekerheid van het 'ik denk', blijft over: de mens is gelijk een ding dat denkt. De conclusie van het eigen bestaan kan alleen maar via het denken worden getrokken: het denken wordt bij Descartes gelijk gesteld met de ziel.

Page 9: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

De scheiding van de mens in een lichaam en een ziel is een feit geworden.

Descartes heeft nog een derde reductie opgesteld: die van de illusie van de zintuigen. Hij stelt hierbij twee groepen grootheden tegenover elkaar: grootte, vorm, beweging, substantie, tijd en aantal tegenover de verschijnselen licht, kleur, toon, geur, smaak, warmte, koude en de overige kwaliteiten van de tastzin.

De laatste groep was volgens Descartes niet bewijsbaar en zo schimmig dat hij zich afvroeg of deze wel werkelijk bestond en geen subjectieve illusie van de ziel was.Het resultaat van de onderzoekingen van Descartes was dat hij de mens heeft ondergebracht in het natuurwetenschappelijke systeem door de splitsing in lichaam en ziel. Het lichaam komt overéén met het kadaver en is anatomisch en fysiologisch te determineren. De ziel valt daarbuiten, want slechts dat deel van de ziel dat wetenschappelijk toetsbaar is behoort tot de natuurwetenschappen, de rest is illusie van het subject, het wetenschappelijke onderzoek kan daaraan voorbij gaan.

Toch heeft Descartes iets nodig om temidden van alle twijfel overeind te blijven: dat is dan de idee God als iets onbeweeglijks, onveranderbaars en almachtigs.God is voor Descartes net zo onbetwijfelbaar als het zijn van zichzelf. Hierdoor wordt zijn twijfelachtige isolement doorbroken door iets wat zeker aanwezig is buiten het kennen om. Met andere woorden: de zekerheid van de wetenschap hangt aan het bestaan van de goedheid van God. Hij heeft immers de mens geschapen en Hij is volmaakt, dus de mens is geen vergissing, dat is klaar en helder. Dus alles wat klaar, helder en bewijsbaar is is van God gegeven, zo dus de wetenschap.

De wetenschapstheorie van René Descartes kan als volgt worden samengevat: 1. De mens is een natuurwetenschappelijk fenomeen. 2. Hij wordt gesplitst in een lichaam en een ziel, het lichaam komt overéén met een kadaver en valt dus onder de natuurwetenschap (anatomie, fysiologie). 3. De ziel valt daar niet onder, behalve de toetsbare waarnemingen die overeenkomen met het natuurwetenschappelijke wereldbeeld. 4. Alle andere waarnemingen zijn illusie.

Echter het identiek zijn van lichaam en kadaver, zowel als de scheiding van lichaam en ziel zijn voorstellingen uit de vóórwetenschappelijke periode en worden door Descartes zonder enige toetsing aan de twijfel als spil in zijn wetenschappelijke methode opgenomen. En om niet de gehele toenmalige establishment tegen zich in het harnas te jagen sleept hij de volmaaktheid Gods er met de haren bij. Impliciet geeft hij zo de wetenschap carte blanche.

In het geschrift 'Traité de l'Homme' heeft Descartes een bijdrage aan de geneeskunde geleverd, m.n. de zintuigfysiologie is door hem behandeld onder invloed van de anatomische ontdekkingen van Vesalius en de kunstwerken in de koninklijke tuinen. Het resultaat is een beschrijving van een soort robot die geheel op grond van mechanische principes is opgebouwd.

Page 10: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

De epifyse speelt daarin een cruciale rol. De beweging van de epifyse doet de ziel waarnemen. De theorie van Descartes is nu geheel weerlegd, maar het idee van centrale waarneming is in het paradigma van de zintuigfysiologie tot nu toe intact gebleven.

Latere onderzoekers hebben pogingen ondernomen om ook de ziel van de mens in te passen in het natuurwetenschappelijke wereldbeeld. Voor Descartes was het waarnemen een metafysisch proces. Zo niet voor Charles Bell (1774-1842) die door onderzoek aan de spinale zenuw tot de hypothese komt dat het waarnemen tot de functie behoort van een anatomisch bepaald hersengedeelte.Jan Evangelista Purkyne, Purkinje (1787-1869) merkt op na verscheidene experimenten dat "iedere subjectieve waarneming samenhangt met een verandering in de objectiviteit". Muller (1801-1887) heeft het over 'specifieke zenuwenergie'. Elke prikkel van de nervus opticus wordt als licht ervaren. De man van het 'Milieu Intérieur', Claude Bernard (1813-1878) is een autoriteit, ook nu nog(!), op het gebied van de menselijke fysiologie. Door middel van vivisectie komt hij tot enkele opmerkelijke inzichten die de huidige geneeskunde vergaand beïnvloed hebben. Volgens Bernard gaat iedere wetenschapsbeoefening uit van feitenmateriaal. Deze feiten moeten eerst een ordening ondergaan die de feitelijkheid van die gegevens te boven gaat. De experimentele wetenschappen maken volgens Bernard geen uitzondering op de algemene regel van wetenschap.

Echter, de experimentele wetenschap produceert haar feiten zelf: Volgens Bernard moet aan deze feiten nooit en te nimmer getwijfeld worden, omdat die feiten immers het product zijn van een wetenschap die identiek is aan de wiskunde. "De ware geleerde kan nooit twijfelen aan het determinisme der verschijnselen, twijfel aan het determinisme der verschijnselen betekent niets minder dan ontkenning van een biologische wetenschap". Het organisme is een machine en Bernard is er van overtuigd dat het bewijs van de mechanistische opvatting gemakkelijk te geven is. In naam van de objectiviteit is elk organisme, de mens incluis, een lichaam met een machine: het milieu interieur. Al het overige is geëlimineerd. De fysioloog wil koste wat kost een antwoord op zijn vragen.

Page 11: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

Hiertoe moet het lichaam aangevallen worden, waardoor het wordt onttakeld en uit elkaar gehaald.

Bernard merkt het volgende op t.a.v. de fysioloog: "De fysioloog behoort niet tot deze wereld; hij is een geleerde, een man wiens leven gegrepen is en gericht wordt door een wetenschappelijk denkbeeld, dat hij najaagt en dat hem geheel in zijn ban heeft; hij is doof voor de kreten der gemartelde dieren, hij heeft geen oog voor het bloed dat hij vergiet; hij ziet slechts zijn denkbeeld en de organismen die hem hinderen bij het oplossen van zijn vragen".

Dit is de grondregel die nu ook nog geldt voor de analyse van het organisme. Echter, de analyse heeft het organisme veranderd, er zijn verschijnselen ontstaan en er zijn verschijnselen verdwenen. Ondanks dat blijft het vertrouwen in de experimentele geneeskunde bij Bernard ongeschokt. Dit leidde tot grote spanningen tussen zijn methode en de klinische geneeskunde. Hij zegt dan ook: "De kliniek is slechts het voorportaal van de zuivere medische wetenschap, daarentegen is het laboratorium haar ware hei1igdom!"

6 CONCLUSIE

De grondlegger van de wetenschappelijke methode, Descartes, laat na het dualisme in het mensbeeld, lichaam en ziel voldoende te betwijfelen waardoor het wetenschappelijk mensbeeld een product is geworden van filosofische overwegingen en speculaties waarin de natuurwetenschappen een overwegende rol spelen. Daardoor is het wetenschappelijk mensbeeld niet het resultaat van een zorgvuldig ordenen van het beschikbare feitenmateriaal over de mens. De wetenschappelijke status van het lichaam en de metafysische status van de ziel hangen in de lucht. De opvolgers van Descartes hebben het natuurwetenschappelijke in het mensbeeld ongetoetst aangenomen. Dit wetenschappelijke mensbeeld heeft de geneeskunde diepgaand beïnvloed. De geneeskunde had als ervaringswetenschap tot taak de inzichten in de mens te ordenen. Door de aanvaarding van het natuurwetenschappelijk mensbeeld is deze taak er niet meer. Het zoeken naar inzicht is niet meer een prioriteit, het inzicht is al gevonden: de natuurwetenschap, en die wordt zonder meer toegepast.

De geneeskunde veranderde radicaal van ervaringswetenschap naar toegepaste natuurwetenschap op een dubieuze grondslag ondanks alle successen die geboekt zijn met de natuurwetenschappelijke methode. Hans de Jonge, november 2005

LITERATUUR

Page 12: Het Wetenschappelijk Mensbeeld

Gedragsregels voor artsen KNMG 22 september 1978 en 25 juni 2002

The critical attitude in medicine: the need for new ethics

Neil McIntyre, Karl Popper

B.M.J. 24-31-12 1983De opstand der horden José Ortega y Gasset 1937Principes van het klinisch denken en handelen H.R. Wulff 1980

Medische macht en medische ethiek J.H. v.d. Berg 1969

Inleiding tot de geschiedenis der geneeskunde G.A. Lindeboom

Mens en mensbeeld van ons recht J.M. Broekman

Filosofie en Kritische Theorie Max Horkheimer Herbert Marcuse 1981

The birth of the clinic M. FoucaultHet menselijk lichaam J.H. v.d. BergDiscours de la Méthode (over de methode) R. Descartes.

Over de crisis van de medische ethiek W. Metz 1970

Onnozel leven W. Metz.1972L'Homme Machine Julien Offray de La Mettrieaantekeningen 1978-1984 van de colleges medische ethiek Vrije Universiteit Amsterdam

Prof. Dr. W. Metz Prof. Dr. J.M. Broekman

Studieopdracht huisartsengeneeskunde Doctoraal II Faculteit der Geneeskunde Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam 23 augustus 1989 bijgewerkt 10/11/05 Marcel Zuijderland (student flosofie en culturele antropologie aan de UvA) demonstreert door zijn artikel in de NRC-next van 29 juli 2008 de ontsporing van de ethiek anno 2008.Complementaire inleiding in de medische ethiek Heeft de medische ethicus recht van spreken?

Stichting Visie Hans de Jonge Powered by counter.bloke.com MEDISCHE ETHIEK medische ethiek medisch discours medische filosofie ethiek