Het gebruik van Creative Commons in het culturele en...
Transcript of Het gebruik van Creative Commons in het culturele en...
Het gebruik van Creative Commons in het culturele en erfgoedveld in Vlaanderen
Archipel WP3: Juridische uitdagingen van hergebruik in digitale archieven Deliverable 3 (D.3.3) Tom Evens IBBT-MICT
2
INHOUD
1. ALGEMENE INLEIDING ....................................................................................................... 3
2. DE ‘VRIJE’ EN ‘OPEN’ BEWEGINGEN ................................................................................... 5
2.1 FREE SOFTWARE FOUNDATION ...................................................................................... 6 2.2 OPEN SOURCE INITIATIVE .............................................................................................. 8 2.3 FREE CULTURE MOVEMENT ........................................................................................... 9 2.4 OPEN CONTENT ALLIANCE............................................................................................ 11 2.5 OPEN ACCESS INITIATIVES ............................................................................................ 11
3. RELEVANTIE VOOR DE SECTOR ......................................................................................... 12
4. ONDERZOEKSAANPAK ..................................................................................................... 16
5. STEEKPROEFPOPULATIE ................................................................................................... 17
6. ONDERZOEKSRESULTATEN .............................................................................................. 19
6.1. COLLECTIE VAN DE INSTELLINGEN ............................................................................ 19 6.2. AUTEURSRECHTELIJK BELEID .................................................................................... 21 6.3. CONDITIES VOOR ONTSLUITING ............................................................................... 23
6.3.1. TECHNISCHE KWALITEIT ....................................................................................... 24 6.3.2. FINALITEIT VAN ONTSLUITING ............................................................................. 25
6.4. KENNIS EN GEBRUIK OPEN CONTENT LICENTIES ........................................................ 26 6.4.1. KENNIS OPEN CONTENT LICENTIES ....................................................................... 26 6.4.2. GEBRUIK OPEN CONTENT LICENTIES ..................................................................... 27 6.4.3. MOTIVATIES VOOR ADOPTIE ............................................................................... 29
7. CONCLUSIES .................................................................................................................... 32
8. BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................. 34
APPENDIX: VRAGENLIJST ......................................................................................................... 37
3
1. ALGEMENE INLEIDING
Het auteursrecht vormt een substantiële drempel voor de digitalisering van cultureel erfgoed en
de verdere verspreiding en tevens democratisering van digitaal erfgoed (zie Evens & Hauttekeete,
2011). Intellectueel eigendomsrecht stelt culturele en erfgoedinstellingen voor belangrijke
uitdagingen in alle procesfases van het informatiebeheer: van de creatie en productie van digitaal
erfgoed, over de selectie en aankoop van extern gecreëerd materiaal, tot het voorzien van (online)
toegang tot deze digitale materialen. Enkele van deze stappen in het proces van het digitaal
informatiebeheer, zoals het veelvuldig reproduceren van een origineel werk en het migreren van
een origineel werk naar een recenter technologisch formaat, vereisen het bezit van exclusieve
intellectuele eigendomsrechten met inbegrip van het auteursrecht, morele rechten,
databaserechten enz. (Besek et al., 2008; Muir, 2006).
Voorgaande juridische analyses (vb. Astle & Muir, 2002; Muir, 2004) hebben reeds uitvoerig
aangetoond dat in de meeste onderzochte landen het digitaliseren van beschermde werken geen
erkende uitzondering vormt onder het auteursrecht (ook al valt reproductie vereist voor bewaring
volgens bepaalde specialisten wel onder de uitzonderingsgebieden van de Belgische auteurswet).
Enkel een beperkt aantal regelingen, zoals de Digital Millennium Copyright Act in de Verenigde
Staten, laten bibliotheken, archieven en bewaarinstellingen toe om digitale kopieën te maken voor
bewaring- en beschermingsdoeleinden. Het mag dus duidelijk zijn dat digitaal collectiebeheer (met
inbegrip van het kopiëren en wijzigen van informatie) complexe auteursrechtelijke vragen
opwerpt. Voor werken waarvoor de auteursrechtelijke beschermingstermijn is verlopen en die dus
tot het publieke domein behoren, vormen digitalisering en bewaring vanuit juridisch oogpunt een
al bij al simpele procedure. Het kopiëren van beschermde werken is echter in heel wat landen
illegaal omdat deze praktijk niet onder de uitzonderingsregels van het auteursrecht valt. In dat
geval is de expliciete toestemming van de rechthebbende(n) vereist die moet(en) instemmen met
de toegang tot en exploitatie van het digitale werk. Zogenaamde ‘orphan works’, van wie de
rechten moeilijk te identificeren of lokaliseren vallen, vormen een extra drempel voor digitale
bewaring. Indien de rechthebbenden niet getraceerd of gecontacteerd kunnen worden, staan
bibliotheken en archieven voor een moeilijke keuze. Omdat het clearen van rechten een
tijdsintensief en duur proces is, lijken veel bewaringsinstituten ervoor te opteren auteursrechtelijk
beschermde werken niet te digitaliseren of niet beschikbaar te stellen. Zeker in het geval van
collectieve werken, gekenmerkt door een hoge complexiteit van rechtseigendom waarbij
verschillende coauteurs eveneens bescherming kunnen claimen, worden veel van deze werken niet
4
voor digitalisering beschouwd, wat uiteraard de (online) verspreiding en toegankelijkheid
belemmert (zie Robrechts & Kerremans, 2009). Omwille van deze redenen wordt gepleit voor een
adequaat beheer van digitale rechten (DRM), met aandacht voor het beheer van administratieve
metadata (eigendomsrechten en gebruiksvormen) om de auteursrechtelijke status van creatieve
werken bij te houden (Coyle, 2005; Muir, 2004).
Licentieovereenkomsten tussen rechthebbende(n) en erfgoedinstellingen zoals bibliotheken en
archiefinstellingen kunnen eveneens beperkingen voor toegang tot en het gebruik van digitale
informatie opwerpen (zogenaamde gebruiksvoorwaarden). Dergelijke overeenkomsten bepalen
onder welke voorwaarden welke types content toegankelijk worden gesteld en beperken de
toegangspunten om deze informatie te raadplegen. Nieuwe vormen van ‘open content’, zoals
Creative Commons licenties, werden ontwikkeld om grotere flexibiliteit toe te laten in het gebruik
van auteursrechtelijk beschermde werken en hebben tot doel de toegenomen commercialisering
en vermarkting van digitale informatie en cultureel erfgoed in de publieke sfeer tegen te gaan.
Open content is de verzamelnaam voor creatief werk dat wordt uitgegeven onder een open
licentie, die kopiëren van dat werk en soms zelfs het verspreiden of aanpassen ervan uitdrukkelijk
toelaat. Door middel van open content licenties laten rechthebbenden verder gebruik en
distributie van creatieve werken onder bepaalde voorwaarden (bijvoorbeeld niet-commerciële
doeleinden) toe. Dergelijke licentiemodellen hebben tot doel de geërodeerde ‘fair-use’
uitzonderingen uit te breiden en een nieuwe balans voor het auteursrecht te creëren in termen
van maximale toegang tot creatieve en wetenschappelijke werken. Daardoor faciliteren deze
minder restrictieve licenties de opkomst van nieuwe tussenschakels en de ontwikkeling van nieuwe
businessmodellen (Carroll, 2006; Garcelon, 2009; Lessig, 2004). Ondanks de enorme opportuniteit
voor ruimere toegankelijkheid en openheid van digitale informatie, worden tegelijkertijd luide
vragen gesteld bij de economische modellen die aan de grondslag liggen van open access
informatie (Cardoso et al., 2007; Muir, 2006).
Dergelijke open content licentiemodellen vormen het onderwerp van een onderzoek naar de
haalbaarheid van dergelijke modellen voor Vlaanderen, dat zijn neerslag kent in dit rapport. Deze
studie kadert binnen het project ‘Archipel‘, dat wil nagaan hoe een netwerkgerichte aanpak kan
bijdragen tot het opzetten van een digitale archiefinfrastructuur in Vlaanderen. Het einddoel is een
generiek model van een open data-archief voor de langetermijnbewaring en -ontsluiting van
digitale informatie. Daarbij kan het gebruik van open content licenties een belangrijke bijdrage
vormen om data en informatie snel en gemakkelijk naar het ontwikkelde e-depot over te dragen.
5
2. DE ‘VRIJE’ EN ‘OPEN’ BEWEGINGEN
Volgens Lessig (2006) valt de levensloop van een creatief werk uiteen in twee delen: “one life is
the ‘commercial life’ of the creative work, the second we might call ‘beyond commercial life'”.
Terwijl het eerste circuit afhankelijk is van de controle van exclusieve rechten door
rechthebbenden, leeft het tweede economische circuit bij gratie van niet-exclusieve rechten. Dat
culturele werken beide circuits nodig hebben, verduidelijkt Lessig met het belang van zowel
boekenwinkels (exclusiviteit) als bibliotheken (niet-exclusiviteit). Dat dit laatste circuit niet
noodzakelijk niet-commercieel hoeft te zijn, bewijst Google. Door het aggregeren van
auteursrechtelijk beschermde werken (bijvoorbeeld via Google Books) creëert de zoekgigant
toegevoegde waarde zonder de (exclusieve) rechten op deze werken te bezitten. Dit niet-
exclusieve domein wordt bovendien gekenmerkt door een hoge mate van innovatie en creativiteit
omdat de afwezigheid van exclusieve eigendomsrechten aanzet tot ‘digitale creativiteit’
(Groenveld, 2007; Sonvilla-Weiss, 2010). Digitale technologie voorziet immers een centrale plaats
voor gebruikers om multimedia te remixen (mashups), classificeren (tagging) en distribueren (P2P),
“changing freedom to speak into power to speak”.
Omdat in een digitale omgeving elk gebruik aanleiding geeft tot een kopie en omdat het huidige
auteursrechtelijk stelsel voor elke digitale kopie de toestemming van de rechthebbende(n) vereist,
wordt geargumenteerd dat deze permissiecultuur de digitale creativiteit belemmert. Volgens Lessig
(2006) heeft de evolutie van een ‘opt-in’ naar een ‘op-out’ auteursrechtelijk stelsel dramatische
gevolgen voor het gebruik en de verspreiding van culturele werken. In een opt-in systeem worden
creatieve werken niet automatisch als © gemarkeerd; auteursrechtelijke werken dienen met
andere woorden voorafgaandelijk geregistreerd te worden. In een opt-out stelsel zijn
auteursrechten inherent verbonden aan de creatie van het werk; © ontstaat dus automatisch en
vergt niet langer registratie. Voor elk verder gebruik van deze werken is dus de toestemming van
de rechthebbende(n) vereist. Een logisch gevolg is dat de transactiekosten om deze toestemming
te vragen exponentieel gestegen zijn. En aangezien de meeste actoren binnen het niet-exclusieve
circuit niet-commercieel zijn en deze de kosten niet op de gebruikers kunnen of willen verhalen,
heeft deze kostenverhoging een negatieve impact op de totale productie en verspreiding van
mashups, remixes enz. als artefacten en op de digitale creativiteit als praktijk. Verschillende ‘vrije’
en ‘open’ bewegingen ijverden vervolgens voor een meer optimale identificatie van content
specifiek bedoeld voor innovatie en creativiteit met als ultieme doelstelling een verlaging van de
transactiekosten voor het verdere gebruik van deze content. Daartoe was een beter identificatie-
6
of labelschema vereist dat gemakkelijk te gebruiken is en te implementeren valt. Het verderop
besproken licentiesysteem van Creative Commons vormt hiervan een mooie illustratie.
Alle vrije en open bewegingen die verderop (summier) worden besproken, zijn doordrongen van
het belang van ‘crowdsourcing’ (samenvoeging van ‘crowd’ en ‘outsourcing’, zie Howe, 2006). Het
concept wordt gebruikt om een recente ontwikkeling aan te duiden waarin organisaties beroep
doen op de expertise van een grote groep van vooraf niet gespecificeerde individuen in het kader
van innovatiedoeleinden (van informatie, technologie etc.). Surowiecki (2004: xiii) stelt in ‘The
Wisdom of the Crowd’ dat “under certain circumstances, groups are remarkably intelligent, and are
often smarter than the smartest people in them.” In een dergelijk collaboratiemodel dragen
individuen bij tot de ontwikkeling en verbetering van een gemeenschappelijk project. Niettemin de
concepten ‘crowd wisdom’ en ‘innovation communities’ ook al bestonden vóór de opmars van het
internet (zie von Hippel, 1988), vormt het internet als laagdrempelig distributieplatform de
perfecte technologie om miljoenen verschillende gebruikers en ideeën samen te brengen.
Internetencyclopedie Wikipedia vormt daarvan een goed voorbeeld. Het project, in 2001
opgestart, stel zich tot doel de grootste (gratis) internetencyclopedie te worden. De encyclopedie
doet beroep op de vrijwillige inzet van vele duizenden medewerkers. Omdat alle teksten door
iedereen kunnen worden bekeken en bewerkt, kan foutieve of gedateerde informatie snel worden
aangepast. De naam van de encyclopedie verwijst dan ook naar deze ‘immediacy’; ‘wikiwiki’
betekent immers ‘supersnel’ in het Hawaïaans (Matthus, 2009). Ook in open source projecten als
Linux en Mozilla wordt het publiek direct betrokken bij de ontwikkeling en optimalisatie van een
product of dienst. Toch mag crowdsourcing niet worden gelijkgesteld aan de open source
beweging. Terwijl bij open source projecten het resultaat terugvloeit naar de gemeenschap, wordt
de oplossing bij crowdsourcing eigendom van de betrokken organisatie (veelal een commercieel
bedrijf). Als dank wordt wel vaak een compensatie voor de ‘crowd’ voorzien (Brabham, 2008).
2.1 FREE SOFTWARE FOUNDATION
De ‘Free Software Foundation (FSF)’, opgericht in 1985, had tot doel software met open
broncodes te helpen verspreiden zodat deze software gemakkelijk kon worden aangepast door
collega-gebruikers en ontwikkelaars in functie van het detecteren van bugs, testen van de
veiligheid en verbeteren van de algemene performantie. Vrije software kent dus aan gebruikers
bepaalde rechten toe om de broncode van de software te bestuderen, wijzigen, optimaliseren en
opnieuw te verspreiden. FSF vormde een antwoord op de opkomst van zogenaamde ‘proprietary
7
software’ waarbij broncodes onzichtbaar bleven voor de gebruiker. In tegenstelling tot deze
gepatenteerde software promoot de beweging open broncodes zodat deze kunnen gewijzigd
worden. Er wordt verder vereist dat de gewijzigde broncodes vrijelijk worden verspreid zodat deze
opnieuw kunnen bewerkt en vernieuwd worden (Fitzgerald & Oi, 2004). ‘Free software’ heeft dus
weinig van doen met prijs (free als gratis), maar met de vrijheid om broncodes en software te
wijzigen en opnieuw te verspreiden (“free as in speech, not free as in beer”). Samengevat kent FSF
de gebruikers de volgende vrijheden toe (zie Amory et al., 2004):
De vrijheid om het programma te gebruiken tot elk doel
De vrijheid om de manier waarop het programma werkt te bestuderen en aan te passen aan
de eigen behoeften
De vrijheid om het programma te verspreiden zodat je andere gebruikers kan helpen
De vrijheid om het programma te verbeteren en daarna te verspreiden zodat de gehele
gemeenschap er voordeel uit kan halen
Om te waarborgen dat deze vrijheden bleven bestaan, kwam Richard M. Stallman (oprichter
FSF) met een licentie op de proppen, de GNU General Public License (GPL), die aan de basis ligt van
het GNU-project. GNU is een in 1984 gelanceerd project met als doel een volledig vrij
besturingssysteem voor computer te maken. Onderdelen van dit besturingssysteem worden
vandaag vooral gebruikt in het besturingssysteem Linux en beeldverwerkingsoftware GIMP (GNU
Image Manipulation Program). Een andere bekende licentie, GDFL (GNU Free Documentation
License), werd speciaal ontwikkeld voor documentatie van software en wordt vandaag door
ondermeer Wikipedia gebruikt. Ook de Mozilla Public License (Firefox, Thunderbird etc.) vormt een
bekende vrije softwarelicentie.
Figuur 1: Voorbeelden van vrije software (Linux, GIMP, Firefox en Thunderbird)
8
2.2 OPEN SOURCE INITIATIVE
Eind jaren negentig werd de term ‘open source’ bedacht om het gebruik van vrije software in de
bedrijfs- en overheidscontext te stimuleren. Door de sterke nadruk te leggen op de rechten van de
gebruikers en het maximaal vrijgeven van de broncode, leefde in de bedrijfswereld de perceptie
dat zij geen gebruik konden maken van vrije software. The ‘Open Source Initiative (OSI)’ stelt zich
tot doel het bewustzijn en gebruik van niet-gepatenteerde software te promoten en adviseren
vertegenwoordigers van zowel publieke als private sectoren over de economische en strategische
voordelen van open source technologieën, licenties en modellen. Open source software zou meer
performant zijn en minder bugs bevatten omdat de broncode door talloze programmeurs kan
worden gecontroleerd en geoptimaliseerd, zo wordt beweerd. Zo werden bedrijven en overheden
gestimuleerd Windows in te ruilen voor Linux, Microsoft Office voor Open Office, Microsoft
Outlook voor Mozilla Thunderbird, Internet Explorer voor Mozilla Firefox enz. Sommige open
source producten sendmail (mailserver) en Apache (webserver) zijn uitgegroeid tot de wereldwijde
marktleider.
Figuur 2: Voorbeelden van open source software
Net zoals bij vrije software wordt bij open source software de broncode gepubliceerd en vrijelijk
beschikbaar gesteld. Daardoor kan elke gebruiker het vrij kopiëren en verder verspreiden zonder
9
kosten aan auteursrechten en taksen. De ontwikkeling van de open broncode gebeurt door de
gemeenschappelijke samenwerking van zowel individuele programmeurs als grote bedrijven. Open
source blijft evenwel niet beperkt tot software maar spreidt zich eveneens uit tot hardware
inclusief middleware, manageware en serverware.
In de argumentatie voor open source wordt vaak de nadruk gelegd op de praktisch voordelen
van het consulteren van de broncode. Omdat de meeste open source software ook vrije software is
(en vice versa), zijn de verschillen tussen de FSF en OSI vooral politiek-filosofisch van aard. “The
fundamental difference between the two movements is in their values, their ways of looking at the
world. For the Open Source movement, the issue of whether software should be open source is a
practical question, not an ethical one. As one person put it, ‘Open source is a development
methodology; free software is a social movement.’ For the Open Source movement, non-free
software is a suboptimal solution. For the Free Software movement, non-free software is a social
problem and free software is the solution” (Stallman, 2002). Het onderscheid wordt geïllustreerd
aan de hand van het DRM-voorbeeld (Digital Rights Management). Terwijl open source
ontwikkelaars geen aanstoot nemen aan DRM-software, is de FSF van mening dat DRM-software
de vrijheden van de gebruikers aantast. De open source beweging breidde zich later ook uit naar
andere maatschappelijke sectoren zoals in de farmaceutische en voedingsindustrie en zou ook de
culturele en mediasector beïnvloeden…
2.3 FREE CULTURE MOVEMENT
De ‘Free Culture Movement (FCM)’ bouwt verder op de idealen van de FSF met de bedoeling
deze principes van vrije software naar het domein van culturele en creatieve werken uit te breiden.
De beweging stelt zich tot doel culturele en creatieve werken via het internet onder ‘copyleft’ (een
minder restrictieve licentie dan het normale auteursrecht) te verspreiden. Basis van deze beweging
vormt het omvangrijke ‘Free Culture. How big media uses technology and the law to lock down
culture and control creativity’. Daarin omschrijft godfather Lawrence Lessig wat hij met ‘free
culture’ bedoelt (2004: xiv):
“A free culture supports and protects creators and innovators. It does this directly by granting
intellectual property rights. But it does so indirectly by limiting the reach of those rights, to
guarantee that follow-on creators and innovators remain as free as possible from the control
of the past. A free culture is not a culture without property, just as a free market is not a
market in which everything is free. The opposite of a free culture is a “permission culture”—a
10
culture in which creators get to create only with the permission of the powerful, or of
creators from the past.”
Belangrijk daarbij is dus dat een free culture allesbehalve auteursrechtelijke bescherming
uitsluit, integendeel zelfs. Free culture ondersteunt en beschermt de maker van een creatief werk
maar laat ook alle kansen voor verdere innovatie en verspreiding van het werk. Dit stimuleert
personen die het werk onder bepaalde voorwaarden verder willen verspreiden of bewerken. Deze
‘bepaalde voorwaarden’ worden door de auteur van het werk gekozen. In deze zin verschuift de
focus van ‘all rights reserved’, waarbij de auteur de volledige controle op de verspreiding en
exploitatie van het werk behoudt, naar ‘some rights reserved’, waarbij de auteur zelf kan bepalen
in welke mate en onder welke voorwaarden het werk aan het publieke domein ter beschikking
wordt gesteld.
Binnen de schoot van deze Free Culture Movement werden ook open content licenties
ontwikkeld, zoals de Creative Commons Licenses, waarop later in dit rapport dieper wordt
ingegaan. Dit soort copyleft licenties vormt een antwoord op het snel toenemende aantal
‘copyrighted events’ in de digitale omgeving. Carroll (2005) omschrijft dergelijke events als “any
action in the world that entails the exercise of one or more of a copyright owner’s exclusive rights to
copy, distribute, perform, play or adapt information.” Dergelijke copyleft licenties verwijzen naar
een nieuwe nood binnen het internetgebeuren, namelijk de auteursrechtelijke status van
beschikbare digitale informatie. De verlaging van de transactiekosten om dergelijk materiaal te
gebruiken en de aangroeiende pool aan ‘gebruiksvriendelijke’ informatie moeten ultiem leiden tot
het ontstaan van een zogenaamde culturele ‘countercanon’, die in tegenstelling tot de sterk
auteursrechtelijk beschermde cultuur vrijelijk beschikbaar is. In tegenstelling tot de FSF, die vereist
dat aangepaste codes terug naar de gemeenschap terugvloeien, geldt dit niet automatisch voor
copyleft licenties zoals Creative Commons. Bij deze laatste is het ‘Share alike’-principe maar één
van de vier condities (Fitzgerald & Oi, 2004).
Figuur 3: Spectrum van auteursrecht (www.creativecommons.org)
Culturele werken onder copyleft licenties, waarvoor geldt dat auteurs uitdrukkelijk afzien van
de uitoefening van bepaalde auteursrechten, mogen niet worden verward met culturele werken in
11
het publieke domein, waarop het auteursrecht niet langer van toepassing is omdat bijvoorbeeld
de beschermingstermijnen zijn verlopen. Zoals figuur 4 aantoont, situeert Creative Commons en bij
uitbreiding andere open content licenties zich ergens halverwege het spectrum van het
auteursrecht.
2.4 OPEN CONTENT ALLIANCE
De ‘Open Content Alliance (OCA)’ werd in oktober 2005 opgestart als tegenreactie op
commercieel getinte digitaliseringprojecten zoals Google Books (2004), die (beperkte) controle
wensen te houden op historische en culturele werken. OCA vormt een wereldwijde samenwerking
tussen bibliotheken en bedrijfssponsors (zoals Microsoft) onder de administratie en supervisie van
Internet Archive (IA). De aangesloten bibliotheken maken hun collectie beschikbaar voor scanning
waarna de bedrijfspartners financiële middelen voorzien voor de digitalisering van de werken.
Grosso modo verloopt de workflow van dit Open Library project analoog met Google Book Search,
al claimt OCA meer openheid en transparantie, iets wat door onafhankelijke waarnemers evenwel
betwijfeld wordt (Leetaru, 2008). Toch verschilt de werkwijze van OCA op één belangrijk punt met
dat van Google Books. OCA digitaliseert de auteursrechtelijke beschermde werken pas nadat het
toestemming heeft verkregen van de rechthebbende(n) terwijl Google elk werk digitaliseert omdat
het bedrijf het indexeren van werken als ‘fair use exemption’ beschouwt. Niettemin blijven de
beschikbare werken ook bij OCA volledig onder controle van de rechthebbende en wordt er geen
gebruik gemaakt van copyleft licenties.
2.5 OPEN ACCESS INITIATIVES
De voorbije jaren verschoof het idee van ‘open access’ (OA) van wetenschappelijke
communicatie van niche naar mainstream. Hoewel het idee van open access ook al doorsluimerde
in het Gutenberg Project, dat begin jaren 1970 gestart werd om boeken in het publiek domein
beschikbaar te stellen, kwam het idee pas met de wereldwijde verspreiding van het internet op de
voorgrond. Begin deze eeuw werden de ‘Budapest Open Access Initiative’ (2002) en de ‘Berlin
Declaration on Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities‘ (2003) gelanceerd. Deze
evenementen vormen een keerpunt omdat deze een definitie van open access formuleerden en
deze ook ingang in de academische wereld lieten vinden. De initiatieven suggereren daarbij twee
mogelijkheden: een ‘groene’ route en een ‘gouden’ route. De groene route riep onderzoekers op
12
om papers in open archieven (repositories) op te laden; de gouden route was om deze te laten
publiceren in open access tijdschriften. In beide gevallen pleitten ze voor het verwijderen van elke
financiële, technische of legale drempel tussen onderzoeker en geïnteresseerde lezer: “Our mission
of disseminating knowledge is only half complete if the information is not made widely and readily
available to society.” De laatste jaren kende de sector van open access tijdschriften een sterke
groei en ook talrijke wetenschappelijke uitgevers adopteerden de principes, geheel of gedeeltelijk,
en pasten hun businessmodel aan. Door deze evolutie zagen ook andere uitgevers zich
genoodzaakt hun (vaak overdreven hoge) abonnementsprijzen aan te passen (Amory et al., 2004;
Cardoso et al., 2007).
3. RELEVANTIE VOOR DE SECTOR
De culturele erfgoedsector is één van de creatieve sectoren bij uitstek en kent bovendien een
sterke aanwezigheid van auteursrechtelijk beschermde werken. Auteursrecht vormt immers een
vitale voorwaarde voor de creatieve sector en dient als incentive voor toekomstige investeringen in
de productie en distributie van creatieve werken. Culturele en erfgoedinstellingen hoefden zich in
het verleden nooit echt veel met auteursrecht in te laten maar in de digitale netwerkmaatschappij
is de situatie fundamenteel verschillend. Het internet biedt de sector immers een geschikt platform
om cultuur toegankelijk te maken en op ruime schaal te verspreiden. De vrije beschikbaarheid van
culturele artefacten op het internet levert echter een spanningsveld op tussen het publieke belang
van maximale toegankelijkheid en auteursrechtelijke kwesties (Groenveld, 2007; Hoorn, 2008,
2009). Dit is het geval voor bibliotheken, die vooral een tussenschakel zijn in de distributie van
kennis en informatie. Erfgoedinstellingen (i.e. musea, archiefinstellingen, erfgoedbibliotheken en
andere collectiebeherende erfgoedorganisaties) beschikken heel vaak niet over de rechten op de
werken beheerd in hun collectie; scheppende culturele organisaties zoals toneelgezelschappen of
filmproducenten bezitten deze rechten in principe wel. Toch stellen we ook in het geval van de
podiumkunsten vast dat de mogelijkheden inzake het online distribueren van auteursrechtelijke
werken (video, foto, tekst…) te weinig worden verkend en toegepast. Dat is voor een belangrijk
deel te wijten aan het huidige auteursrechtelijke bestel, dat weinig faciliteiten biedt voor dergelijke
initiatieven, en aan de ‘halsstarrige’ houding van sommige collectieve beheersvennootschappen,
die hun leden zouden ‘verbieden’ alternatieve licentiemodellen te hanteren.
Het toenemende gebruik van Creative Commons licenties hebben het (her)gebruik van
auteursrechtelijk beschermde werken zonder twijfel versoepeld. Deze licenties zijn speciaal
ontwikkeld om de rechthebbende(n) – want het initiatief ligt duidelijk bij de originele scheppende
13
auteur – bij de ontsluiting en verspreiding van originele werken via het internet te ondersteunen.
Als gevolg van de veelvuldige toepassing van Creative Commons licenties ontstaat een
kettingeffect waardoor de ‘vrije’ werken op het internet circuleren en de massale verspreiding van
deze werken gestimuleerd wordt. Aldus ontstaat er “een contractuele uitbreiding van het publieke
domein” (Hoorn, 2008). Op een dergelijke manier kan de bestaande goudmijn aan foto’s, video- en
geluidsmaterialen, teksten en andere (meta)data ook via het internet zijn weg naar diverse
doelgroepen vinden. Dit sluit uiteraard in de meeste gevallen elke commerciële exploitatie van
collecties uit maar impliceert wel dat culturele en erfgoedinstellingen gebruikers in toenemende
mate bij hun collectie kunnen betrekken. De relevantie van deze licentiemodellen voor de
creatieve sector valt met andere woorden niet te onderschatten (Kapitzke, 2009). Steeds meer
treden culturele en erfgoedinstellingen als mediator op in de verspreiding van kennis en cultuur
waarbij het gebruik van Creative Commons licenties centraal staat. Dergelijke licenties laten
archieven en bibliotheken toe om hun traditionele rol als kennisoverdrager beter te vervullen en
hebben de potentie een sharing culture te bewerkstelligen (Carroll, 2005). Onderzoek wijst uit dat
wetenschappelijke werken die bewust kiezen voor het open access principe significant vaker
geciteerd worden dan ‘gesloten’ artikels (Gargouri et al., 2010). Gambardella (2010) toont tot slot
aan dat het gebruik van Creative Commons ook voordelen biedt voor commerciële organisaties. Op
deze manier kunnen zij immers gebruik maken van de intrinsieke motivaties van de online
gemeenschap en toch beroep doen op crowdsourcing, crowdfunding etc.
De groeiende interesse in Creative Commons vertaalt zich in een stijgend aantal projecten met
erfgoedinstellingen die de mogelijkheden en grenzen van het systeem opzoeken. Zo plaatste het
Nationaal Archief eind oktober 2008 als eerste Nederlandse erfgoedinstelling een kleine selectie
foto’s uit zijn historische collectie op Flickr the Commons, de archiefpagina van de populaire
fotocommunity Flickr (alleen foto’s waarvan de rechten verlopen zijn of waarvan de rechten bij het
Nationaal Archief berusten werden beschikbaar gesteld onder Creative Commons licentie). Dit
initiatief maakte deel uit van een serie pilootprojecten die binnen het project ‘Beelden voor de
Toekomst’ werd uitgevoerd om te onderzoeken hoe bredere publieksbetrokkenheid bij historische
collecties kan gerealiseerd worden om deze te verrijken. Het evaluatierapport (zie Moortgat, 2009)
besluit dat de fotowebsite Flickr een uitstekend middel is voor het vergroten van publiekbereik
rondom fotocollecties, maar dat de website niet ingezet moet worden ter vervanging van
professionele archivarissen bij het inhoudelijk beschrijven.
We zijn er ons van bewust dat Creative Commons licenties slechts een beperkte bijdrage
leveren aan de problematiek van de auteursrechten in de digitale informatiesamenleving en op
14
belangrijke beperkingen stuit. De analyse verderop in dit rapport lijst samen met de mogelijkheden
ook de belangrijkste beperkingen op. Zo kunnen instellingen deze licenties enkel aanwenden als ze
rechthebbende zijn, wat bij erfgoedinstellingen bijvoorbeeld niet steeds evident is. Ook werd de
Free Culture beweging, die ijvert voor de vrije productie en verspreiding van digitale goederen en
aan de basis van Creative Commons ligt, recent meermaals onder vuur genomen omwille van de
‘economische rente’ op digitale artefacten. Gebruikers wenden vrijelijk hun creativiteit aan maar
ontvangen geen vergoeding terwijl één of ander bedrijf deze user-generated content kapitaliseert
(Pasquinelli, 2008). Het is duidelijk dat vooral intermediaire mastodonten als Google, Apple,
YouTube of Facebook – al dan niet terecht – geviseerd worden. Een andere aanval komt uit de
hoek van Andrew Keen, die met zijn boek ‘Cult of the Amateur’ (2007) de huidige Web 2.0
ontwikkelingen als een gevaar voor de waarden en normen van onze samenleving beschouwt.
Grondlegger Lawrence Lessig wordt in één beweging als een “intellectuele eigendomscommunist”
afgedaan (Mueller, 2008).
Bovendien heerst vanuit de creatieve sector groot argwaan ten aanzien van open content
licenties omdat het voor de auteurs, waarvan het gros bij collectieve beheersvennootschappen zijn
aangesloten, zo goed als onmogelijk blijkt om hun werken via deze licenties commercieel te
exploiteren. De geldige standaardovereenkomsten voor collectief beheer maken vaak gebruik van
een bepaling waardoor het exploitatierecht voor het gehele repertoire van de aangesloten auteur
exclusief bij de vennootschap komt te liggen en laten dus geen ruimte voor individueel beheer,
zoals Creative Commons licenties. Hierdoor zouden aangesloten leden feitelijk geen werken onder
Creative Commons kunnen verspreiden als zij tegelijkertijd auteursrechtelijke vergoedingen voor
andere werken wensen te ontvangen. Deze situatie gaat op voor de meeste Europese landen (zie
ook Groeneveld, 2007). De in 2007 aangekondigde pilootstudie van de Nederlandse collectieve
beheersvennootschap Buma/Stemra met Creative Commons Nederland vormt daarom een
interessante onderzoekscase. In deze pilot werd makers van muziekwerken de mogelijkheid
geboden om naast commerciële exploitatie ook niet-commerciële exploitatie (voor promotionele
doeleinden) via Creative Commons te regelen (zonder dat Buma/Stemra ervoor factureert). Zo kan
een lid van Buma/Stemra er voor kiezen om voor niet-commercieel gebruik van bepaalde werken
geen vergoeding meer te vragen. Ook kan een tekstschrijver of componist die tot dusver zijn werk
enkel onder niet-commerciële Creative Commons uitbracht, ervoor kiezen om lid te worden van de
auteursvereniging en zo het innen van vergoedingen voor commercieel gebruik over te dragen aan
Buma/Stemra. Dit pilootproject was een wereldprimeur en werd mogelijk gemaakt nadat een
reeks aangesloten componisten de behoefte hadden om hun werk voor niet-commerciële
15
doeleinden te verspreiden. Evaluatie van het pilootproject maakt duidelijk dat een substantieel
deel van de leden vindt dat zij hun werken moeten kunnen promoten (vooral op de eigen website,
of op die van het boekingskantoor en de platenfirma) zonder dat hiervoor auteursrechten betaald
moeten worden (zie Keller, 2010).
Ondanks al deze drempels die een wijde toepassing van Creative Commons licenties bij cultuur-
en erfgoedinstellingen bemoeilijken, bestaat bij Vlaamse instellingen en artiesten niettemin vraag
naar modellen die een ruime en legale verspreiding van collecties toelaten. In een vorige studie,
die een eerste meetmoment vormde, wezen we al op het groeiend bewustzijn over en de stijgende
adoptie van copyleft licenties binnen het Vlaamse culturele en erfgoedveld (voor erfgoed zie Evens,
2009, voor muziek zie ook Nijsmans, 2008). Met het voorliggende rapport trachten we – drie jaar
later – een nieuwe balans inzake het gebruik van open licenties op te maken. De resultaten van de
recente sectorbevraging zullen – waar mogelijk – vergeleken worden met de resultaten uit het
vorige onderzoek. Ook internationaal breidt het onderzoek naar het gebruik van open content
licenties zich uit. Zo werd in 2007 een gelijkaardig onderzoek bij Britse erfgoedinstellingen
uitgevoerd (zie Hatcher, 2007) waarin gepolst werd naar het bewustzijn, kennis en gebruik van
open licenties in het Britse culturele erfgoedveld (musea, bibliotheken, kunstgalerijen, archieven,
televisie- en radioproducenten en filmmakers). Op een gerapporteerd totaal van 104 instellingen
gaven liefst 59 te kennen Creative Commons te kennen, 10 instellingen pasten de licenties reeds
toe terwijl nog eens 12 aangeven plannen hadden om de licenties in de toekomst te gebruiken. Net
als een recent Nederlands onderzoek – vooral naar de juridische aard van Creative Commons –
wijst dit op een toegenomen aandacht voor open licenties die culturele en erfgoedinstellingen
toelaten hun rol als digitaal curator ten volle te spelen (Hoorn, 2006, 2008). Nu de rechtsgeldigheid
van Creative Commons in België recent werd bevestigd, staat niets een wijdverspreide toepassing
van deze licenties nog in de weg. Of toch?
16
4. ONDERZOEKSAANPAK
In dit onderzoeksrapport worden de resultaten van een online survey naar het gebruik van open
content licenties binnen het Vlaamse culturele en erfgoedveld besproken. Deze vragenlijst vormt
onderdeel van het IWT-PIM project ‘Archipel’ (zie http://www.archipel-project.be), waarin onder
meer een aangepaste open content licentie naar Belgisch recht wordt ontwikkeld. De studie werd
ondersteund door de sectororganisaties en kunst- en erfgoedsteunpunten Vlaams Theaterinstituut
(VTi), Instituut voor Beeldende, Audiovisuele en Mediakunst (BAM), het Vlaams steunpunt voor
Cultureel Erfgoed (FARO), de Vlaamse Verenging voor Bibliotheek, Archief en Documentatie
(VVBAD), de Vlaamse Erfgoedbibliotheek en Overleg Kunstorganisaties (OKO). De bedoeling van
deze vragenlijst is een beeld te krijgen van het auteursrechtelijk beleid binnen het culturele en
erfgoedveld en enthousiasme voor een Belgische open content licentie. De vragenlijst is als bijlage
toegevoegd aan dit rapport.
De vragenlijst werd op 17 februari 2011 gelanceerd en bleef online tot 25 maart 2011. In de
periode plaatsen de betrokken steunpunten een oproep op hun website, werd een oproep in hun
nieuwsbrief weergegeven en werden gerichte en persoonlijke uitnodigingen naar culturele en
erfgoedorganisaties verstuurd. Medio maart werd eveneens een herinneringsmail gestuurd naar
de instellingen die de vragenlijst nog niet hadden ingevuld.
In totaal werd de startpagina 497 bekeken en vulden 64 instellingen uit het culturele veld de
vragenlijst in (met een gemiddelde invultijd van 8m10s). De data werden eerst gecleand –
bijvoorbeeld het wissen van dubbele invullingen door verschillende personen uit dezelfde instelling
– waardoor uiteindelijk 63 cases werden weerhouden. Nadien werden deze data geanalyseerd
door middel van het statistisch softwarepakket SPSS.
17
5. STEEKPROEFPOPULATIE
De vragenlijst werd via mailinglijsten en oproepen op websites opengesteld voor alle
instellingen uit het brede culturele en erfgoedveld zoals erfgoedbibliotheken, archiefinstellingen,
musea, kunstencentra, podiumkunstenorganisaties, muziekensembles, etc. In totaal namen 63
instellingen deel aan het onderzoek waarbij hoofdzakelijk kunstencentra, podiumkunstorganisaties
en archiefinstellingen (elk ongeveer 15%, zie Figuur 4).
Figuur 4: Steekproefpopulatie, volgens type organisatie (N: 63)
Het oorspronkelijke opzet om de steekproef in te delen in meerdere categorieën bleek
onhaalbaar wegens de te beperkte steekproefomvang. Daardoor waren we genoodzaakt een
tweedeling (op het snijpunt ‘scheppen’ vs. ‘bewaren’) te hanteren met enerzijds kunstorganisaties
(kunstencentra, kunsteducatieve organisaties, beeldende kunst, audiovisuele kunst, podiumkunst,
muziek,…) en anderzijds erfgoedinstellingen (erfgoedcellen, archiefinstellingen, bibliotheken,
musea,…). Deze classificatie geeft een al bij al evenwichtige verdeling van beide types organisaties
weer met in totaal 24 kunstorganisaties (38,1%) en 33 erfgoedinstellingen (52,4%). 4 organisaties
verkozen de vragenlijst anoniem in te vullen en konden dus niet worden toegewezen aan een
bepaalde categorie, nog 2 andere konden strictu sensu niet bij één bepaalde categorie
onderverdeeld worden (zie Tabel 1).
16%
16%
2%
3%
10%14%
6%
8%
19%
6%Kunstencentrum of werkplaats
Kunstorganisatie podiumkunst
Kunstorganisatie muziek
Concertorganisatie/muziekclub
Museum
Archiefinstelling
Bibliotheek
Erfgoedcel of -organisatie
Andere
Onbekend
18
Tabel 1: Steekproefpopulatie, volgens categorie (N: 63)
Frequentie Percentage
Kunstorganisatie 24 38,1 Erfgoedinstelling 33 52,4 Andere 2 3,2 Onbekend 4 6,3 Totaal 63 100
Deze verdeling laat – gezien de beperkte steekproef – niet toe om veralgemenende uitspraken
te doen over het culturele en erfgoedveld in Vlaanderen en levert geen representatief beeld van de
interesse in en het gebruik van open content licenties bij de onderzochte populatie. Toch stellen de
resultaten ons in staat enkele exploratieve inzichten te verwerven over de problematiek en een
indicatie te geven van de kennis en het gebruik van deze licenties. Omdat we eveneens over de
gegevens van de eerste meting beschikken, zullen de resultaten met de bevindingen uit de eerste
sectorbevraging (uit 2008) worden vergeleken. Zodoende kunnen we conclusies trekken naar een
eventuele evolutie inzake de interesse en het gebruik van open content licenties.
19
6. ONDERZOEKSRESULTATEN
Dit deel van het rapport gaat in op de resultaten van de vragenlijst. We volgen daarbij in grote
mate de structuur van de vragenlijst. Achtereenvolgens wordt de collectie van de instellingen, het
auteursrechtelijk beleid, condities voor het ontsluiten van digitale cultuurartefacten, kennis en
gebruik van open content licenties, motivaties voor (non-)adoptie etc. besproken.
6.1. COLLECTIE VAN DE INSTELLINGEN
Met behulp van open content licenties kunnen de collecties van culturele en erfgoedinstellingen
gemakkelijker hun weg naar het internet vinden. Doelstelling daarbij is maximale toegankelijkheid
en het delen tussen instellingen en gebruikers te faciliteren. Om deze collecties beter te leren
kennen, vroegen we de instellingen welke types materialen in welke mate toegankelijk zijn via het
internet. Indien de organisatie nog geen materialen heeft ontsloten, werd gevraagd aan te geven
of de instelling al dan niet plannen heeft om de materiaaltypes te ontsluiten. In het uiterste geval
vormt een bepaald materiaaltype geen onderdeel van de collectie van de instelling.
De instellingen werden gevraagd de stand van zaken inzake ontsluiting voor elk van de volgende
materiaaltypes aan te duiden:
Afbeeldingen (foto’s, postkaarten, affiches,…)
Geluid (muziek, opnames, gesproken woord,…)
Video (film, trailers, captaties,…)
Tekst (manuscripten, persknipsels, boeken, tijdschriften,…)
Databanken (collectie van gerelateerde informatie)
Metadata (formele en inhoudelijke metadata, rechteninformatie, trefwoorden,…)
Figuur 5 laat de antwoorden voor de volledige onderzoekspopulatie zien. Daaruit blijkt duidelijk
dat ruim 80% van de instellingen afbeeldingen via het internet (hetzij via de eigen website of via
aggregators zoals Europeana) aanbieden. Meer dan 60% van de bevraagde instellingen biedt ook
tekst aan, een kwart beweert eveneens plannen te hebben om in de toekomst teksten aan te
bieden. Daarnaast blijken ook databanken (53,6%) en metadata (52,7%) het goed te doen. Volgens
de resultaten mogen we in toekomst een nog grotere verspreiding van deze types verwachten.
Video (49,1%) en geluid (41,5%) bengelen ietwat achteraan, al tonen de resultaten dat ongeveer
één op vier bevraagde instellingen plannen heeft om deze materiaaltypes te ontsluiten.
20
Figuur 5: Ontsluiting van de collectie, volgens materiaaltype
Figuur 6: Ontsluiting van de collectie, volgens categorie
Het lijkt ons eveneens interessant sectorale verschillen in de steekproef te identificeren. In het
verleden bleek al dat zowel erfgoedinstellingen als kunstorganisaties massaal afbeeldingen via het
internet aanbieden. Geluid- en videobestanden werden vooral aangeboden door organisaties uit
het kunstenveld terwijl erfgoedinstellingen zich onderscheidden in het aanbieden van databanken
en metadata. Ook tekst werd relatief vaker door erfgoedinstellingen beschikbaar gesteld. Uit de
bovenstaande Figuur 6 blijkt duidelijk dat de meeste van deze eerdere bevindingen bevestigd
kunnen worden. Terwijl kunstorganisaties vooral verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Afbeeldingen
Geluid
Video
Tekst
Databanken
Metadata
Reeds ontsloten Plannen voor ontsluiting
Geen plannen voor ontsluiting Niet in collectie
0 20 40 60 80 100
Afbeeldingen
Geluid
Video
Tekst
Databanken
Metadata
Erfgoedinstelling Kunstorganisatie
21
geluid- en videobestanden, zetten erfgoedinstellingen in op databanken en metadata. Enigszins
verschillend is dat kunstorganisaties relatief gezien meer teksten zijn gaan aanbieden dan
erfgoedinstellingen in de recente jaren.
Indien we de vergelijking maken met de resultaten van de nulmeting uit 2008, zien we nog
meer verschillen opduiken (Figuur 7). Algemeen gesteld kunnen we uit de resultaten besluiten dat
het aanbod van digitale cultuurartefacten aanzienlijk verruimd is in vergelijking met de situatie in
2008. Hoofdzakelijk de beschikbaarheid van metadata (+19,4%), databanken (+16,6%) en tekst
(+19,9%) is gevoelig verbeterd; het aanbod van video (+7,1%) en geluid (+10,6%) is in minder sterke
mate geëvolueerd. Tot slot bieden meer instellingen afbeeldingen (+5,4%) aan. Steeds meer
instellingen begeven zich op het internet en stellen (delen van) hun collectie ter beschikking aan
diverse types van gebruikers (onderzoekers, journalisten,…). We zullen in een latere fase van het
rapport onderzoeken of en in welke mate deze toegenomen toegankelijkheid samenhangt met een
eventuele toename in de adoptie van open content licenties.
Figuur 7: Evolutie (2008-2011) ontsluiting van de collectie, volgens materiaaltype
6.2. AUTEURSRECHTELIJK BELEID
De conclusie dat steeds meer instellingen overgaan tot het ontsluiten van materialen uit hun
erfgoedcollecties, impliceert evenwel niet noodzakelijk dat deze materialen rechtmatig online
worden verspreid. In het verleden bleek immers dat auteurs- en exploitatierechten een belangrijke
drempel vormen voor het beschikbaar stellen van (delen van de) collecties, en dat sommige
organisaties overgingen tot het online plaatsen van erfgoedmaterialen ook al hadden zij daar niet
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Afbeeldingen
Geluid
Video
Tekst
Databanken
Metadata
2008 2011
22
de toestemming van de rechthebbende toe verworven. Om die reden werd bij de instellingen
gepeild of en op welke manier zij de toestemming hadden verkregen om de ontsloten materialen
via het internet aan het publiek beschikbaar te stellen (meerdere antwoorden waren mogelijk).
Figuur 8: Toestemming voor publicatie (N: 61)
De resultaten (zie Figuur 8) suggereren dat het merendeel van de bevraagde instellingen
(72,1%) de formele toestemming aan de auteur of de titularis van naburig recht vraagt vooraleer
erfgoed- en culturele materialen via het internet te ontsluiten. Deze evolutie tekent zich sterker af
bij kunstorganisaties (91,3%) dan bij erfgoedinstellingen (65,6%). Opvallend is wel dat slechts in
beperkte mate de toestemming van de collectieve beheersvennootschap (4,9%) en de erfgenamen
(11,5%) wordt gevraagd. Zo’n 28% van de bevraagde instellingen hanteert een ‘trial and error’
methode. Deze aanpak houdt in dat erfgoedmaterialen online worden geplaatst zonder formele
toestemming (vaak omdat men de originele rechthebbenden niet meer kan identificeren) maar
worden verwijderd als de rechthebbende of beheersvennootschap een klacht indient. Deze praktijk
wordt vooral bij erfgoedinstellingen (40,6%) toegepast, en in minder mate bij kunstorganisaties
(17,4%). Erfgoedinstellingen (53,1%) blijken vaker dan kunstorganisaties (26,1%) uitsluitend werken
waarvan de auteursrechtelijke beschermingstermijn is verlopen (en dus tot het publieke domein
behoren) te publiceren. Deze werken vereisten met andere woorden geen formele toestemming.
Tot slot stelt een kwart van de erfgoedinstellingen dat ze uitsluitend metadata beschikbaar stelt
(waarvoor geen toestemming vereist is) en niet overgaat tot de publicatie van de digitaal versie
zelf.
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Neen, verwijderd bij klacht
Ja, via beheersvennootschap
Ja, van de erfgenamen
Ja, rechtstreeks van de auteur
Niet nodig, uitsluitend metadata
Niet nodig, enkel publiek domein
Steekproef Erfgoedinstelling Kunstorganisatie
23
6.3. CONDITIES VOOR ONTSLUITING
In de vragenlijst werd ook gepolst naar de attitude van de instellingen ten aanzien van enkele
toekomstscenario’s voor het aanbieden van culturele en erfgoedmaterialen. Deze vragen werden
ingegeven door eerdere bevindingen als zouden open content licenties – die vaak geroemd worden
voor hun flexibiliteit en daarom een oplossing zouden bieden voor het starre auteursrecht dat al te
vaak de online verspreiding van digitale cultuur en erfgoed belemmert – zelf te weinig flexibel zijn.
De bedoeling van deze vragen is te polsen naar de condities voor toekomstige gebruikshandelingen
die de instellingen wenselijk en/of haalbaar achten. Specifiek wordt ingegaan op de technische
kwaliteit van het aangeboden materiaal en de finaliteit van de gebruikshandeling.
Allereerst werd gevraagd welke onderstaande gebruikshandelingen de instellingen ‘wenselijk’
(redenerend vanuit de doelstellingen en middelen van de organisatie) dan wel ‘haalbaar’ (rekening
houdend met de wensen van de rechthebbenden en de stand van de wetgeving) achten. Indien de
gebruikshandelingen van het digitale cultuur- en erfgoedartefacten noch wenselijk noch haalbaar
bleken voor het aangeboden materiaal, konden instellingen ook ‘niet van toepassing’ aanduiden.
Figuur 9: Condities voor ontsluiting
In termen van ‘wenselijkheid’ wordt vastgesteld dat de bevraagde instellingen de aangeduide
gebruikshandelingen redelijk wenselijk vinden (Figuur 9). De instellingen blijken weinig probleem te
hebben met het weergeven en raadplegen van de digitale versie, opzoeken en doorzoeken van de
digitale versie en het afprinten van de digitale versie. Ook het contextualiseren, doorsturen en
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90
Wijzigen en bewerken
Doorsturen en verspreiden
Afprinten
Elektronisch bewaren voor eigen gebruik
Contextualiseren en becommentariëren
Opzoeken en doorzoeken
Weergeven en raadplegen
Niet van toepassing Haalbaar Wenselijk
24
elektronisch bewaren (downloaden) van deze digitale versies levert weinig tot geen problemen.
Slechts een kwart van de bevraagde instellingen blijkt ook voorstander van het wijzigen en
bewerken van de materialen. Deze gebruikshandelingen werden zonder uitzondering als minder
‘wenselijk ‘ en ‘haalbaar’ beoordeeld.
Samengevat blijkt er dus een draagvlak te bestaan voor gebruikshandelingen die verder gaan
dan diegene die het traditionele auteursrecht toestaat. Hoewel instellingen slechts gematigd voor
het bewerken van materialen zijn, blijkt het raadplegen, contextualiseren en verder verspreiden
van de digitale werken tot op bepaalde mate ‘wenselijk’ en ‘haalbaar’.
6.3.1. TECHNISCHE KWALITEIT
De meerderheid van de bevraagde instellingen (68,9%) meent dat de technische kwaliteit van
het aangeboden materiaal een doorslaggevende factor moet zijn bij het bepalen van de gebruiks-
mogelijkheden. De instellingen zijn met andere woorden voorstander van minder beperkingen op
de verspreiding van materialen met een lage resolutie (voldoende om een impressie van het werk
te verkrijgen) dan bij materialen met een hoge resolutie (hoogstaande technische kwaliteit). Deze
voorkeur is iets meer uitgesproken bij erfgoedinstellingen (71,9%) dan kunstorganisaties (65,2%).
Dit opent perspectieven voor het gebruik van open content licenties zoals we later zullen zien.
De voorkeur van de bevraagde instellingen om materialen met een lage resolutie op een minder
restrictieve wijze aan de gebruiker aan te bieden dan materialen met een hoge resolutie geldt niet
voor alle gebruiksmogelijkheden. Figuur 10 laat de scores voor elk van de gebruiksmogelijkheden
zien, onderverdeeld tussen kunstorganisaties en erfgoedinstellingen. Daarbij valt op dat de sector
het minst gewonnen is voor het wijzigen en bewerken van materialen, ook al worden deze in lage
resolutie aangeboden. Eén op twee bevraagde instellingen wil minder voorwaarden opleggen bij
het doorsturen en verspreiden, en het afprinten van materialen met een lage resolutie. Deze
resultaten ondersteunen eerdere bevindingen als zou er een sectoraal draagvlak bestaan voor
gebruikshandelingen die verder gaan dan deze die het traditionele auteursrecht toestaat. Toch
moet hierbij vermeld worden dat de meeste van deze gebruiksmogelijkheden weinig innovatief zijn
en enkel gelden indien het gaat om materiaal met een lage resolutie.
25
Figuur 10: Condities voor ontsluiting: technische kwaliteit (N: 33)
6.3.2. FINALITEIT VAN ONTSLUITING
90% van de bevraagde instellingen is van oordeel dat de finaliteit van de ontsluiting van het
aangeboden materiaal een doorslaggevende rol dient te spelen bij het bepalen van de gebruiks-
mogelijkheden. De instellingen zijn met andere woorden voorstander van minder beperkingen op
de verspreiding van materialen voor niet-commercieel gebruik (vb. in scholen, voor onderzoek etc.)
dan voor commerciële doeleinden. Deze voorkeur is iets meer uitgesproken bij erfgoedinstellingen
(96,6%) dan bij kunstorganisaties (87%). Ook deze bevindingen zijn relevant om het gebruik van
open content licenties in het culturele en erfgoedveld te stimuleren.
In grote lijnen zijn de resultaten voor het aanbieden van materialen voor niet-commercieel
gebruik gelijkaardig aan de voorwaarden voor het aanbieden van materialen met lage resolutie.
Ook hier zien we dat de sector geen absolute voorstander is van het wijzigen en bewerken van
bestaande werken, maar wel van een aantal andere gebruiksmogelijkheden. Zo vormt het
raadplegen en opzoeken nauwelijks een probleem, en kant meer dan de helft van de bevraagde
instellingen zich niet tegen het contextualiseren, verspreiden, afdrukken en zelfs verspreiden van
materialen voor niet-commercieel gebruik. Uit Figuur 11 blijkt dus dat er opnieuw een sectoraal
draagvlak bestaat voor minder restrictieve gebruiksmogelijkheden indien het gaat om materialen
gebruikt binnen een niet-commerciële omgeving zoals onderwijs en onderzoek.
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90
Wijzigen en bewerken
Doorsturen en verspreiden
Afprinten
Elektronisch bewaren voor eigen gebruik
Contextualiseren en becommentariëren
Opzoeken en doorzoeken
Weergeven en raadplegen
Steekproef Erfgoedinstelling Kunstorganisatie
26
Figuur 11: Condities voor ontsluiting: finaliteit ontsluiting (N: 47)
6.4. KENNIS EN GEBRUIK OPEN CONTENT LICENTIES
6.4.1. KENNIS OPEN CONTENT LICENTIES
Figuur 12: Kennis open content licenties (N: 58)
0 20 40 60 80 100
Wijzigen en bewerken
Doorsturen en verspreiden
Afprinten
Elektronisch bewaren voor eigen gebruik
Contextualiseren en becommentariëren
Opzoeken en doorzoeken
Weergeven en raadplegen
Steekproef Erfgoedinstelling Kunstorganisatie
11
10
16
8
4
1
9
7
3
29
2
7
45
Geen van bovenstaande
GNU Free Document License (GFDL)
GNU General Public License (GPL)
Free Art License
Free Culture License
Design Science License (DSL)
Open Publication License (OPL)
Open Music License
Open Game License
Open Content License (OCL)
European Union Public License (EUPL)
BBC Creative Archive License
Creative Commons
27
Kennis vormt een belangrijke voorwaarde voor het gebruik van open content licenties. Om die
reden werd bij de instellingen gepolst naar welke bestaande concepten en licenties hen enigszins
vertrouwd in de oren klonken en tenminste bij naam kenden. De instellingen konden meerdere
antwoorden aanduiden. Uit Figuur 12 blijkt dat ‘Creative Commons’ liefst bij 45 van de 58
instellingen een belletje doet rinkelen; de helft van de bevraagde instellingen kent het begrip –
maar niet noodzakelijk diens inhoud – ‘open content licentie’.1 Ook de GNU varianten – stammend
uit de Free Software Foundation – blijken relatief goed bekend. In totaal gaven slechts 11
instellingen te kennen geen enkele van deze begrippen te kennen. Dat betekent dat slechts 1 op 6
bevraagde instellingen niet vertrouwd is met minstens één van de belangrijkste open content
licentieschema’s of met het begrip ‘open content’ in het algemeen. We dienen er wel bij te
vermelden dat deze vraag feitelijk peilde naar het bewustzijn van de respondenten. De cijfers
kunnen dus niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar het niveau van de instellingen waarin deze
respondenten actief zijn. Toch geven de resultaten een relatieve indicatie van het bewustzijn van
deze concepten bij de verantwoordelijke personen binnen de bevraagde instellingen.
6.4.2. GEBRUIK OPEN CONTENT LICENTIES
Ongeveer 54% van de ondervraagde instellingen zegt het gebruik van Creative Commons voor
het digitaal ontsluiten van materialen al in overweging te hebben genomen (zie Figuur 13). Deze
intentie is meer uitgesproken bij erfgoedinstellingen (58,1%) dan bij kunstorganisaties (50%). Dit is
beduidend hoger dan in 2008, toen ‘slechts’ 29,2% van de bevraagde instellingen antwoordde het
gebruik van open content licenties in overweging te nemen. Ook toen bleek die intentie sterker te
zijn bij erfgoedinstellingen (34,5%) dan bij kunstorganisaties (25,6%).
In totaal maken 19 instellingen uit onze steekproef gebruik van open content licenties, goed
voor 28,8% van de bevraagde populatie. Hoewel het verschil – één instelling – eerder klein is,
maken kunstorganisaties (29,2%) iets vaker dan erfgoedinstellingen (25,8%) gebruik van open
content licenties. Deze cijfers liggen – zowel in absolute als relatieve termen – iets hoger dan de
nulmeting uit 2008. Toen bleek ‘slechts’ 25,6% van de bevraagde instellingen gebruik te maken van
open content licenties, en namen erfgoedinstellingen (25,6%) de bovenhand op de kunst-
organisaties (20,9%). Gezien de kleine verschillen tussen beide categorieën (telkens één instelling)
mogen we evenwel besluiten dat kunst- en erfgoedinstellingen in toenemende mate open content
1 We dienen er wel bij te vermelden dat de begrippen ‘open content licentie’ en ‘Creative Commons’ werden
vermeld in de openingstekst van de vragenlijst. Eventueel kan dit de resultaten enigszins beïnvloed hebben.
28
licenties gebruiken (lichte stijging vergeleken met 2008) en dat beide deelsectoren er ongeveer in
gelijke mate gebruik van maken.
Figuur 13: Gebruik open content licenties (N: 59)
Figuur 14: Termijn gebruik open content licenties (N: 15)
De meeste van de bevraagde instellingen – die aanduiden open content licenties te gebruiken –
doen dit al gedurende enkele jaren. Ruim meer dan de helft van deze instellingen zegt deze open
content licenties al langer dan 2 jaar te gebruiken; slechts bij enkele instellingen is dit een recent
fenomeen (zie Figuur 14). Deze bevindingen zijn in overstemming met de resultaten van de vorige
29,2
50
25,8
58,1
28,8
54,2
Gebruik
Overwogen
Steekproef Erfgoedinstelling Kunstorganisatie
5
1
1
4
2
1
1
Langer dan 2 jaar
1 tot 2 jaar
4 tot 12 maanden
0 tot 3 maanden
Kunstorganisatie Erfgoedinstelling
29
bevraging, waarbij we vaststelden dat de toepassing nog maar van recente datum was.
Uit Figuur 15 blijkt inderdaad dat 19 instellingen gebruik maken van (één van de varianten van)
de Creative Commons licenties. Volgens de resultaten zijn de CC-BY-NC (Naamsvermelding & Geen
commercieel gebruik) en de CC-BY-NC-SA (Naamsvermelding & Geen commercieel gebruik & Gelijk
delen) de meest gebruikte licenties (elk 10 keer). Volgens deze licenties mag een werk enkel
gewijzigd en verspreid worden op voorwaarde dat de auteur wordt vermeld, het werk geen
commercieel doel dient en het werk onder een zelfde licentie verder verspreid wordt. De analyse
suggereert dat culturele en erfgoedinstellingen een uitzondering wensen te maken indien het werk
voor niet-commerciële doeleinden wordt gebruikt. Uit de resultaten blijkt voorts dat vier
instellingen een eigen aangepast versie van Creative Commons hanteren.
Figuur 15: Types open content licenties (N: 59)
6.4.3. MOTIVATIES VOOR ADOPTIE
Figuur 16 toont een overzicht van de voordelen die volgens de instellingen die ze reeds
gebruiken verbonden zijn aan het gebruik van Creative Commons licenties. Daaruit moet blijken
dat de bevraagde instellingen meerdere voordelen opsommen zoals flexibiliteit, het internationale
karakter, de administratieve eenvoud en de mogelijkheid om snelle toegang tot creatieve werken
te voorzien. De directe link tussen object en licentie vinden de instellingen het minst overtuigende
voordeel om tot het gebruik van Creative Commons over te gaan.
Soortgelijk werd ook naar de mogelijke nadelen of tekortkomingen van de licenties gepolst. De
instellingen indiceren de onzekere wettelijke status en het gebrek aan medewerking vanwege de
40
4
2
1
10
6
10
7
Geen van bovenstaande
Eigen versie
CC-BY-SA
CC-BY-ND
CC-BY-NC-SA
CC-BY-NC-ND
CC-BY-NC
CC-BY
30
beheersvennootschappen als belangrijkste drempels, evenals de vaststelling dat de toestemming
van de auteur(s) of rechthebbende(n) vereist blijft. Ook de complexe terminologie en het vage
taalgebruik worden als hinderlijk ervaren voor het verdere gebruik van de licenties. Het gebrek aan
onderscheid voor technische kwaliteit (zie materiaal in lage en hoge resolutie) en het gebrek aan
onderscheid tussen downloaden en streamen van content worden niet als nadeel beschouwd.
Figuur 16: Voordelen Creative Commons (N: 14)
Figuur 17: Nadelen Creative Commons (N: 11)
Bij de instellingen die vandaag geen gebruik (meer) maken van open content licenties leeft de
perceptie dat dit soort licenties niet zaligmakend is omwille van feit dat de toestemming van de
4
7
10
9
11
10
8
11
9
Directe link tussen object en licentie
Virale verspreiding van creatief werk
Makkelijke toegang tot creatief werk
Wettelijke erkenning
Internationale karakter
Administratieve eenvoud
Leesvriendelijk (icoontjes)
Flexibiliteit voor de eindgebruiker
Flexibiliteit voor de rechtenhouder
2
3
4
4
4
1
2
Vaag taalgebruik
Complexe terminologie
Ondermijnt integriteit
Toestemming blijft vereist
Beheersvennootschappen
Verlenen van licentie is onherroepelijk
Onzekerheid wettelijke status
Downloaden en streamen/embedden
Technische kwaliteit
Geen controle over verspreiding
31
auteur(s) of rechthebbende(n) vereist blijft en zodoende het initiatief bij deze laatste(n) ligt en niet
zozeer bij de instelling zelf. Ook de (gepercipieerde) onzekere wettelijke status en de angst de
controle over de verspreiding van het creatieve werk te verliezen worden ingeroepen als redenen
om deze licenties niet (langer) te gebruiken. Tot slot dienen we mee te geven dat een belangrijk
deel van de bevraagde instellingen het gebruik van de licenties nog nooit heeft overwogen of zelfs
niet kent (zoals ook al eerder uit de resultaten naar voor kwam).
Figuur 18: Redenen niet-gebruik Creative Commons (N: 31)
15
2
3
1
7
2
4
3
2
4
Gebruik nooit overwogen
Vaag taalgebruik
Complexe terminologie
Ondermijnt integriteit
Toestemming blijft vereist
Beheersvennootschappen
Verlenen van licentie is onherroepelijk
Onzekerheid wettelijke status
Downloaden en streamen/embedden
Technische kwaliteit
Geen controle over verspreiding
32
7. CONCLUSIES
Deze studie stelde zich tot doel een beeld te krijgen van het auteursrechtelijk beleid binnen het
Vlaamse culturele en erfgoedveld en meer in het bijzonder het identificeren van een sectoraal
draagvlak voor een ‘eigen’ open content licentie. Bovenal hebben we getracht inzicht te krijgen in
het bewustzijn, kennis en gebruik van dergelijke licenties bij de culturele en erfgoedactoren in
Vlaanderen. De resultaten van een eerste meetmoment (medio 2008) stellen ons in staat de
evolutie in kennis en vooral gebruik weer te geven en enkele gepaste conclusies te trekken.
Hieronder worden enkele krachtlijnen van het onderzoek nogmaals uiteengezet.
Zonder meteen een causale relatie met de (licht) toegenomen graad van open content licenties
te willen suggereren, stellen we vast dat het aanbod van digitale cultuurartefacten gedurende de
jongste drie jaar gevoelig is toegenomen. Vooral de toegankelijkheid van databanken, metadata en
tekst is aanzienlijk verbeterd. Steeds meer instellingen zetten de stap om (delen van) hun collectie
ook via het internet te ontsluiten en aan te bieden. Om deze materialen online te plaatsen, wordt
in de meeste gevallen de formele toestemming van de auteur(s) of rechthebbende(n) gevraagd.
Toch plaatst bijna één op drie van de bevraagde instellingen materialen online zonder daarvoor de
formele toestemming van de rechthebbenden(n) te hebben. Van zodra daarover een klacht van de
rechthebbende(n) – al dan niet vertegenwoordigd door de collectieve beheersvennootschap –
wordt het materiaal offline gehaald. Werken waarvan de auteursrechtelijke beschermingstermijn is
verlopen en derhalve tot het publieke domein behoren, nemen eveneens een aanzienlijk deel van
het online aangeboden materiaal in.
Het ‘starre’ auteursrecht wordt door instellingen vaak ingeroepen als de belangrijkste drempel
om werken online beschikbaar te stellen. Open content licenties zoals Creative Commons worden
vaak geroemd voor hun flexibiliteit die meer gebruikshandelingen toelaten en daarom een vitale
impuls verlenen aan het online toegankelijk maken van digitaal erfgoed. Hoewel flexibiliteit – zowel
voor de rechtenhouder als de eindgebruiker – als een duidelijk voordeel werd onderscheiden,
stellen we evenwel vast dat deze licenties vaak ‘ongenuanceerd’ zijn en vooral niet flexibel genoeg
zijn omdat ze bepaalde gebruikshandelingen uitsluiten. Zo vinden we dat heel wat instellingen er
voorstander van zijn om minder restricties te voorzien voor de verspreiding van materialen van
lage resolutie. Ook inzake niet-commercieel gebruik pleit een aanzienlijk deel van de bevraagde
instellingen voor minder restrictieve gebruiksvoorwaarden (met uitzondering van ‘wijzigen en
bewerken’ en het maken van afgeleide werken). Dit laatste wordt bevestigd door de type Creative
Commons licenties die deze instellingen hoofdzakelijk gebruiken: deze waarin niet-commercieel
gebruik wordt toegestaan, blijken de populairste in deze steekproef. Samengevat kunnen we dus
33
zeker stellen dat er een sectoraal draagvlak bestaat voor het toelaten van gebruiksdoeleinden die
verder gaan dan traditioneel auteursrecht toelaat. De voorziening van aangepaste licenties zou hier
met andere woorden een welgekomen aanvulling betekenen indien deze ook een zekere wettelijke
status garanderen.
Algemeen kunnen we stellen dat er anno 2011 een relatief groot bewustzijn bestaat van de
concepten ‘Creative Commons’, ‘open content licenties’, ‘GPL’ en ‘GFDL’. Deze resultaten mogen
evenwel niet verkeerdelijk geïnterpreteerd worden. Deze vaststelling impliceert niet noodzakelijk
dat deze instellingen vertrouwd zijn met de licentieschema’s en hun mogelijkheden, ook al klinken
één of meerdere concepten vertrouwd in de oren. Wanneer we de resultaten naast die uit 2008
naast elkaar leggen, zien we bovendien dat het aantal instellingen (in relatieve cijfers) dat gebruik
maakt van Creative Commons vandaag lichtjes hoger ligt dan in 2008. Ook het verschil tussen de
deelsectoren ‘erfgoed’ en ‘kunst’ lijkt volledig weggewerkt. Het lijkt er dus op dat niet alleen
kunstorganisaties een inhaalbeweging hebben gedaan, ook de volledige sector van cultuur en
erfgoed lijkt een grote stap voorwaarts gezet te hebben in recente jaren. Niet alleen kende het
aantal toepassingen van Creative Commons een bescheiden toename, ook de toegankelijkheid van
de collecties ging er aanzienlijk op vooruit…
34
8. BIBLIOGRAFIE
Amory, A.; Dubbeld, C. & Peters, D. (2004). Open content, open access and open source?, Ingede:
Journal of African Scholarship 1(2).
Astle, P.J. & Muir, A. (2002). Digitisation and preservation in public libraries and archives, Journal of
Librarianship and Information Science 34(2): 67-79.
Besek, J.M.; Coates, J.; Fitzgerald, B.; Mossink, W.; LeFurgy, W.G.; Muir, A.; Rasenberger, M. &
Weston, C.D. (2008). Digital preservation and copyright: an international study, The International
Journal of Digital Curation 2(3): 103-111.
Brabham, D.C. (2008). Crowdsourcing as a model for problem solving. An introduction and cases,
Convergence: The International Journal of Research into New Media Technologies 14(1): 75-90.
Cardoso, G.; Caraça, J.; Espanha, R. & Mendonça, S. (2007). The politics of open access.
Geraadpleegd op http://www.obercom.pt/client/?newsId=369&fileName=obf1.pdf.
Carroll, M.W. (2006). Creative Commons and the new intermediaries, Michigan State Law Review
1: 45-65.
Coyle, K. (2005). Descriptive metadata for copyright status, First Monday 10(10).
Evens, T. (2009). Het gebruik van open-contentlicenties in het Vlaamse erfgoedveld, in De Nil, B. &
Walterus, J. (Eds.), Erfgoed 2.0. Nieuwe perspectieven voor digitaal erfgoed (pp. 75-83). Brussel:
Pharo Publishing.
Evens, T. & Hauttekeete, L. (2011). Challenges of digital preservation for cultural heritage
institutions, Journal of Librarianship and Information Science, forthcoming.
Fitzgerald, B. & Oi, I. (2004). Free culture cultivating the creative commons, Media & Arts Law
Review 9(2): 137-140.
Gambardella, M. (2010). The scope of open content licences in cultural contents. Paper
gepresenteerd op ITS PhD Seminar, 11-12 september, Kopenhagen, Denemarken.
Garcelon, M. (2009). An information commons? Creative Commons and public access to cultural
creations, New Media and Society 11(8): 1307-1326.
Gargouri, Y.; Hajjem, C.; Larivière, V.; Gingras, Y.; Carr, L.; Brody, T. & Harnad, S. (2010). Self-
selected or mandated, open access increases citation impact for higher quality research, PLos
One 5(10).
Groeneveld, S. (2006). Het democratisch paradigm van het auteursrecht, in Sleurink, H. (Ed.), Open
Source Jaarboek 2006-2007 (pp. 117-128). Gorredijk: Media-Update Vakpublicaties.
35
Hatcher, J.S. (2007). Snapshot study on the use of open content licences in the UK cultural heritage
sector. Geraadpleegd op http://www.eduserv.org.uk/research/studies/~/media/Foundation/
studies/cc2007/final%20pdf.ashx.
Howe, J. (2006). The rise of crowdsourcing, Wired Magazine 14 (6).
Hoorn, E. (2006). Creative Commons licenses for cultural heritage institutions. A Dutch perspective.
Geraadpleegd op http://www.ivir.nl/creativecommons/CC_for_cultural_heritage_institutions.pdf
Hoorn, E. (2008). Erfgoedinstelling als digital curator, Informatie Professional 3: 26-29.
Hoorn, E. (2009). Open content, erfgoed en het publieke domein, in De Nil, B. & Walterus, J. (Eds.),
Erfgoed 2.0. Nieuwe perspectieven voor digitaal erfgoed (pp. 63-72). Brussel: Pharo Publishing.
Kapitzke, C. (2009). Rethinking copyrights for the library through Creative Commons licensing,
Library Trends 58(1): 95-108.
Keen, A. (2007). The cult of the amateur: how today’s internet is killing our culture and assaulting
our economy. London: Brealey.
Keller, P. (2010). Evaluatie Creative Commons Buma/Stemra pilot. Geraadpleegd op
http://creativecommons. nl/2010/01/18/evaluatie-creative-commons-bumastemra-pilot/.
Leetaru, K. (2008). Mass book digitization: the deeper story of Google Books and the Open Content
Alliance, First Monday 13(10).
Lessig, L. (2004). Free Culture: how big media uses technology and the law to lock down culture and
control creativity. New York: Penguin.
Lessig, L. (2006). The second annual distinguished lecture in intellectual property and
communications law creative economies, Michigan State Law Review 1: 33-43.
Matthus, M. (2009). Wikipedia – Free and reliable? Aspects of collaboratively shaped encyclopedia,
Nordicom Review 30(1): 183-199.
Moortgat, J. (2009). Taking pictures to the public. Evaluatieverslag Nationaal Archief & Spaarnestad
Photo op Flickr the Commons. Geraadpleegd op http://www.nationaalarchief.nl/images/3_
16370.pdf.
Mueller, M. (2008). Info-communism? Ownership and freedom in the digital economy, First
Monday 13(4).
Muir, A. (2004). Digital preservation: awareness, responsibility and right issues, Journal of
Information Science 30(1): 73-92.
Muir, A. (2006). Preservation, access and intellectual property rights challenges for libraries in the
digital environment. Londen: Institute for Public Policy Research.
36
Nijsmans, J. (2008). Some rights reserved. Creative Commons in de Belgische muzieksector. Leuven:
Katholieke Universiteit Leuven.
Pasquinelli, M. (2008). The Ideology of Free culture and the Grammar of Sabotage. Rotterdam: NAi
Publishers.
Robrechts, T. & Kerremans, R. (2009). How to contract with right holders? A legal analysis. In:
Evens, T. & Moreels, D. (eds) Access to archives of performing arts multimedia (pp. 75-94).
Brussel: VTi/IBBT.
Sonvilla-Weiss, S. (2010). Mashup Cultures. Berlijn: Springer.
Stallman, R.M. (2002). Why “free software” is better than “open source”. In: Gay, J. (ed) Free
Software, Free Society: selected essays of Richard M. Stallman (pp. 57-62). Boston: GNU Press.
Surowiecki, S. (2004). The Wisdom of the Crowds: Why the Many Are Smarter Than the Few and
How Collective Wisdom Shapes Business, Economies, Societies and Nations. New York: Anchor
Press.
von Hippel, E. (1988). The Sources of Innovation. New York: Oxford University Press.
37
APPENDIX: VRAGENLIJST
Namens welke organisatie vult u deze vragenlijst in?
Onder welke noemer is uw organisatie bij decreet erkend? (Slechts één antwoord mogelijk)
Kunstencentrum of werkplaats
Kunsteducatieve organisatie
Kunstorganisatie beeldende kunst
Kunstorganisatie audiovisuele kunst
Kunstorganisatie podiumkunst
Kunstorganisatie muziek
Concertorganisatie/muziekclub
Museum
Archiefinstelling
Bibliotheek
Erfgoedcel of -organisatie
Andere ............................................................
38
Welke van onderstaande materiaal- of informatietypes wenst uw organisatie (gedeeltelijk) te ontsluiten of worden reeds (gedeeltelijk) via het internet (eigen website, Europeana, etc.) aangeboden? (Slechts één antwoord per materiaaltype mogelijk)
Reeds ontsloten
Plannen voor
ontsluiting
Geen plannen
voor ontsluiting
Niet in onze
collectie
Afbeeldingen (foto's, postkaarten, affiches, ...)
Geluid (muziek, opnames, gesproken woord, ...)
Video (film, trailers, captaties, ...)
Tekst (manuscripten, persknipsels, boeken, tijdschriften, ...)
Databanken (collectie van gerelateerde informatie)
Metadata (formele en inhoudelijk metadata, rechteninformatie, trefwoorden, ...)
Heeft uw organisatie de toestemming gekregen om deze materialen via het internet aan het publiek beschikbaar te stellen?(Meerdere antwoorden mogelijk)
Niet nodig, want het betreft uitsluitend materialen waarvan de auteursrechtelijke beschermingstermijn is verlopen (publiek domein)
Niet nodig, want het gaat alleen om metadata, geen digitale versie van de materialen zelf
Ja, rechtstreeks van de auteur of titularis van naburig recht
Ja, van de erfgenamen
Ja, via een collectieve beheersvennootschap
Neen, het materiaal wordt online geplaatst tot er een klacht van de rechthebbende(n) binnenkomt om het materiaal er af te halen
Andere ............................................................
39
Ontsluiting laat toe om gebruikers in toenemende mate bij de collectie te betrekken. Welke van de onderstaande handelingen acht u 'wenselijk', redenerend vanuit de doelstellingen en middelen van uw eigen organisatie? En welke acht u 'haalbaar', rekening houdend met de wensen van de rechthebbende(n) en de stand van de wetgeving? (Meerdere antwoorden per handeling mogelijk)
Wenselijk Haalbaar Niet van toepassing
Digitale versies van het materiaal louter weergeven en raadplegen
Digitale versies van het materiaal opzoeken en doorzoeken
Digitale versies van het materiaal contextualiseren en becommentariëren (vb. tags)
Digitale versies van het materiaal elektronisch bewaren voor eigen gebruik (downloaden)
Digitale versies van het materiaal afprinten
Digitale versies van het materiaal doorsturen en verspreiden
Digitale versies van het materiaal wijzigen en bewerken
Vindt u dat de technische kwaliteit van het aangeboden materiaal een doorslaggevende factor moet zijn bij het bepalen van de gebruiksmogelijkheden? Bent u bijvoorbeeld voorstander van minder beperkingen op de verspreiding van materialen met een lage resolutie (voldoende om een impressie van het werk te verkrijgen) dan bij materialen met een hoge resolutie (hoogstaande technische kwaliteit)? (Slechts één antwoord mogelijk)
Ja
Neen
40
Voor welke van onderstaande gebruiksmogelijkheden zou u minder voorwaarden opleggen indien het materiaal van lage technische kwaliteit betreft (vergeleken met de voorwaarden die vandaag aan alle ontsluiting worden opgelegd)? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Digitale versies van het materiaal louter weergeven en raadplegen
Digitale versies van het materiaal opzoeken en doorzoeken
Digitale versies van het materiaal contextualiseren en becommentariëren (vb. tags)
Digitale versies van het materiaal elektronisch bewaren voor eigen gebruik (downloaden)
Digitale versies van het materiaal afprinten
Digitale versies van het materiaal doorsturen en verspreiden
Digitale versies van het materiaal wijzigen en bewerken
Vindt u dat de ontsluitingsdoelstellingen van het aangeboden materiaal een doorslaggevende factor moet zijn bij het bepalen van de gebruiksmogelijkheden? Bent u bijvoorbeeld voorstander van minder beperkingen op de verspreiding van materialen voor niet-commercieel gebruik (in scholen, voor onderzoek, e.d.) dan voor commerciële doeleinden? (Slechts één antwoord mogelijk)
Ja
Neen
Voor welke van onderstaande gebruiksmogelijkheden zou u minder strikte voorwaarden opleggen indien het materiaal gebruikt wordt voor niet-commerciële doeleinden (in scholen, voor onderzoek) vergeleken met de voorwaarden die vandaag aan alle ontsluiting worden opgelegd? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Digitale versies van het materiaal louter weergeven en raadplegen
Digitale versies van het materiaal opzoeken en doorzoeken
Digitale versies van het materiaal contextualiseren en becommentariëren (vb. tags)
Digitale versies van het materiaal elektronisch bewaren voor eigen gebruik (downloaden)
Digitale versies van het materiaal afprinten
Digitale versies van het materiaal doorsturen en verspreiden
Digitale versies van het materiaal wijzigen en bewerken
41
Welke licenties en begrippen kent u, ook al is het slechts bij naam?(Meerdere antwoorden mogelijk)
Creative Commons
BBC Creative Archive License
European Union Public License (EUPL)
Open Content License (OCL)
Open Game License
Open Music License
Open Publication License (OPL)
Design Science License (DSL)
Free Culture License
Free Art License
GNU General Public License (GPL)
GNU Free Document License (GFDL)
Geen van bovenstaande
Heeft uw organisatie in de voorbije twee jaar...(Slechts één antwoord mogelijk)
1
Ja
2
Nee
... overwogen Creative Commons te gebruiken voor het digitaal ontsluiten van materialen?
... gebruik gemaakt van Creative Commons voor het digitaal ontsluiten van materialen?
42
Welke licenties worden binnen uw organisatie gebruikt om materialen digitaal te ontsluiten? (Meerdere antwoorden mogelijk)
Creative Commons Naamsvermelding
Creative Commons Naamsvermelding & Niet-Commercieel
Creative Commons Naamsvermelding & Niet-Commercieel & Geen afgeleide werken
Creative Commons Naamsvermelding & Niet-Commercieel & Gelijk delen
Creative Commons Naamsvermelding & Geen afgeleide werken
Creative Commons Naamsvermelding & Gelijk delen
Een eigen aangepaste versie van Creative Commons
Geen van bovenstaande
Hoe lang gebruikt uw organisatie reeds één van deze Creative Commons licenties?(Slechts één antwoord mogelijk)
0 tot 3 maanden
4 tot 12 maanden
1 tot 2 jaar
Langer dan 2 jaar
43
Welke/wat ervaart u als voordelen van Creative Commons licenties?(Meerdere antwoorden mogelijk)
Flexibiliteit voor de rechtenhouder
Flexibiliteit voor de eindgebruiker
Leesvriendelijk (icoontjes)
Administratieve eenvoud
Internationale karakter
Wettelijke erkenning
Makkelijke toegang tot creatief werk
Virale verspreiding van creatief werk
Directe link tussen object en licentie
Ander, gelieve te specificeren ............................................................
Welke/wat ervaart u als nadelen van Creative Commons licenties?(Meerdere antwoorden mogelijk)
Geen controle over verspreiding creatief werk
Geen onderscheid tussen technische kwaliteit van creatief werk
Geen onderscheid tussen downloaden en streamen/embedden van creatief werk
Onzekerheid wettelijke status
Verlenen van licentie is onherroepelijk
Geen samenwerking met beheersvennootschappen
Toestemming van de rechthebbende(n) blijft vereist
Ondermijnt integriteit van de auteur/rechthebbende(n)
Complexe terminologie
Vaag taalgebruik
Ander, gelieve te specificeren ............................................................
44
U heeft aangegeven dat uw organisatie geen Creative Commons licenties (meer) gebruikt om materialen uit de collectie digitaal te ontsluiten. Mogen wij u vragen om welke reden(en) precies?(Meerdere antwoorden mogelijk)
Geen controle over verspreiding creatief werk
Geen onderscheid tussen technische kwaliteit van creatief werk
Geen onderscheid tussen downloaden en streamen/embedden van creatief werk
Onzekerheid wettelijke status
Verlenen van licentie is onherroepelijk
Geen samenwerking met beheersvennootschappen
Toestemming van de rechthebbende(n) blijft vereist
Ondermijnt integriteit van de auteur/rechthebbende(n)
Complexe terminologie
Vaag taalgebruik
Gebruik is nooit overwogen
Ander, gelieve te specificeren ............................................................
Indien u de resultaten van deze studie wenst te ontvangen, kan u hieronder uw e-mailadres kwijt.