Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les...

11
1 Om mediabeelden goed op hun betrouwbaarheid te kunnen beoordelen is het belangrijk onderscheid te maken tussen feit en fictie. Deze les gaat over het herkennen van onwaarheden of onmogelijkheden in een afbeelding. Benodigdheden: Beeldmateriaal 2.1. A. Inleiding: voorbeeld 5 minuten. Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat de eerste twee afbeeldingen zien van Beeldmateriaal 2.1. De één klopt, maar in de andere afbeelding klopt er iets niet. Een beer leeft in het bos (1), maar kan niet lezen of lesgeven (2)! B. Spel: wat klopt wel, wat klopt niet? 15 minuten. Nu mogen ze zelf gaan bepalen waar de fout zit. Laat desnoods steeds een kind uit de kring opstaan en aanwijzen waar hij of zij denkt dat er iets niet klopt in de afbeelding. Geef de klas steeds even rustig de tijd om goed naar de verschillende afbeeldingen in Beeldmateriaal 2.1 te kijken. Wijs het verschil aan tussen de 2 afbeeldingen. Vraag welke plaatjes kloppen. Laat de kinderen nadenken; vaak zal het een vrolijke boel worden om te raden (en te zeggen) wat wel en niet klopt! In totaal zijn er 7 (inclusief uw inleiding) afbeeldingen. U kunt bij de afbeeldingen de volgende vragen stellen: o Welk plaatje klopt er niet? o Waarom niet? Wijs het maar aan. o Heeft iedereen gezien waarom de plaatjes niet waar kunnen zijn? Overleg vervolgens of de klas het er mee eens is. Heeft iemand een andere fout ontdekt? Waarom? Controleer het antwoord en ga door met de volgende afbeeldingen. Sluit de les af. Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet? Thema 1 Weet wat je ziet

Transcript of Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les...

Page 1: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

1

Om mediabeelden goed op hun betrouwbaarheid te kunnen beoordelen is het belangrijk onderscheid te maken

tussen feit en fictie. Deze les gaat over het herkennen van onwaarheden of onmogelijkheden in een afbeelding.

� Benodigdheden:

Beeldmateriaal 2.1.

A. Inleiding: voorbeeld 5 minuten.

� Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien!

Laat de eerste twee afbeeldingen zien van Beeldmateriaal 2.1. De één klopt, maar in de andere afbeelding

klopt er iets niet. Een beer leeft in het bos (1), maar kan niet lezen of lesgeven (2)!

B. Spel: wat klopt wel, wat klopt niet? 15 minuten.

� Nu mogen ze zelf gaan bepalen waar de fout zit. Laat desnoods steeds een kind uit de kring opstaan en

aanwijzen waar hij of zij denkt dat er iets niet klopt in de afbeelding. Geef de klas steeds even rustig de tijd

om goed naar de verschillende afbeeldingen in Beeldmateriaal 2.1 te kijken. Wijs het verschil aan tussen de

2 afbeeldingen. Vraag welke plaatjes kloppen. Laat de kinderen nadenken; vaak zal het een vrolijke boel

worden om te raden (en te zeggen) wat wel en niet klopt! In totaal zijn er 7 (inclusief uw inleiding)

afbeeldingen.

� U kunt bij de afbeeldingen de volgende vragen stellen:

o Welk plaatje klopt er niet?

o Waarom niet? Wijs het maar aan.

o Heeft iedereen gezien waarom de plaatjes niet waar kunnen zijn?

� Overleg vervolgens of de klas het er mee eens is. Heeft iemand een andere fout ontdekt? Waarom?

Controleer het antwoord en ga door met de volgende afbeeldingen.

� Sluit de les af.

Handleiding Groep 2 Les 1

Wat klopt wel en wat klopt niet?

Thema 1

Weet wat je ziet

Page 2: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

© N

atio

nal

e A

cad

emie

vo

or

Med

ia &

Maa

tsch

app

ij

1

Kinderen leren hun eigen identiteit te verkennen aan de hand van mediafiguren. Ze leren

karaktereigenschappen of uiterlijke kenmerken te associëren met de ‘characters’ (personages) die ze graag zien

op televisie, in films, tv of op het internet. In deze les leggen we dus een duidelijke link naar de media.

Benodigdheden:

Beeldmateriaal 2.2

A. Introductie: kringgesprek 10 minuten.

Stel de klas de volgende vragen:

o Wie van jullie kijkt er wel eens tv?

o Wie vind je het leukst op tv?

o Waarom? Vertel ook eens welke avonturen hij/zij/het allemaal beleeft?

Vraag hetzelfde over de computer en tablet:

o Wie speelt er wel eens spelletjes op de computer?

o Wie speelt er wel eens spelletjes op de tablet/iPad of mobiele telefoon?

o Wie zie jij in die spelletjes?

o Vind je hen leuk om te zien?

o Waarom? Vertel eens waar hij/zij/het (de character / het personage) erg goed in is?

De kinderen hebben nu een moment gehad om te bedenken wie ze allemaal zien in de media, wie ze leuk

vinden en waarom. In het volgende deel van de les gaan ze zichzelf vergelijken met bekende mediafiguren.

B. Heldenspel 15 minuten.

Laat het Beeldmateriaal 2.2 zien. Dit zijn afbeeldingen van characters/personages die voorkomen in

spelletjes of televisieprogramma’s voor kinderen. Vraagt u bij elke afbeeldingen een aantal kinderen het

volgende:

o Wie is dit?

o Hoe weet je dat / waar kan je dat aan zien?

o Waar is hij/zij/het erg goed in? Wat maakt hij/zij/het allemaal mee?

o Lijk jij op hem of haar?

o Waarom? (laat de kinderen hierover even nadenken, het is best een moeilijke vraag!)

Handleiding Groep 2 Les 2

Naar wie kijk je graag in de media? Op wie lijk jij?

Thema 2

Bewaak je identiteit

Page 3: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

© N

atio

nal

e A

cad

emie

vo

or

Med

ia &

Maa

tsch

app

ij

2

De characters in het Beeldmateriaal 2.2 zijn:

1. Spongebob Squarepants

2. Olaf van ‘Frozen’

3. Bomba

4. Één van de Minions

5. Maya de Bij

6. Jokie (te zien bij Nickelodeon Junior)

7. Dora

8. De laatste afbeelding laat de characters zien, die komen uit de recente film ‘Binnenstebuiten’ van

Disney-Pixar. De film laat het ‘hoofdkwartier’ zien van een meisje, waar verschillende emoties een

belangrijke rol spelen. De characters stellen dan ook de volgende basisemoties voor (van links naar

rechts op de afbeelding):

a. Afkeer (groen)

b. Plezier (geel)

c. Boosheid (rood)

d. Verdriet (blauw)

e. Angst (paars)

Vraag aan de kinderen of zij de film misschien gezien hebben en of zij deze emoties of gevoelens kennen.

Zo niet, leg deze in eigen woorden uit aan de kinderen. Vraag dan of zij en wanneer zij deze emoties wel

eens voelen. In welke situatie? En hoe is dat? Laat de kinderen dit even op hun eigen manier uitleggen. Dit

is een goede voorbereiding op de volgende les en ook op de lessen van groep 3.

Laat elk kind daarna voor zichzelf verzinnen op welke van de characters, die zij in alle afbeeldingen gezien

hebben, zij het meest lijken. Laat hen uitleggen waarom. Laat desnoods de 9 afbeeldingen nogmaals zien.

Sluit de les af.

Page 4: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

© N

atio

nal

e A

cad

emie

vo

or

Med

ia &

Maa

tsch

app

ij

1

In deze les worden de eerste twee basisemoties herhaald, zoals deze ook behandeld zijn in Groep 1 Les 3.

Vandaag gaan we weer in op blijdschap en verdriet. Uw leerlingen leren deze gevoelens bij zichzelf herkennen

en benoemen.

Benodigdheden:

Beeldmateriaal 2.3, Stickervellen, Handleiding ‘Bodyscan’.

Let op: vergeet u de stickervellen niet op tijd te bestellen? Zie de website (reken op een levertijd van 1 week)

A. Inleiding: kringgesprek 5 minuten.

Geeft u aan dat deze les gaat over: gevoel. Soms voel je je blij, soms voel je je verdrietig. Ook als je naar

dingen op televisie kijkt, of als je achter de computer zit of naar je tablet of telefoon kijkt. Wanneer voel je

je wel eens blij, en wanneer verdrietig? Als je blij bent, waar voel je dat dan in je lichaam? Wat is de plek

waar je je blij of verdrietig voelt? (neemt u even de tijd om enkele kinderen te laten vertellen; kinderen

zullen dit vaak allemaal anders ervaren).

Teken eventueel op het bord de smileys die bij ‘blij’ en ‘verdrietig’ horen.

B. Denk-pauze: Bodyscan 5 minuten.

Zeg in uw eigen woorden het volgende aan de kinderen: ‘We gaan nu even niet nadenken maar voelen,

want voelen is net zo belangrijk als nadenken. Om goed te kunnen voelen, doen we allemaal even onze

ogen dicht. We gaan één minuut stil zijn en even lekker rustig zitten.’ Doe nu met de kinderen de

Bodyscan.

De Bodyscan is een begeleide Denk-pauze, waarin de leerkracht de leerlingen in 1 minuut stilte zegt waar

zij hun aandacht op moeten vestigen. Het leert kinderen zich naar binnen te richten en zich bewust te

worden van hun eigen emoties. Zie voor de tekst van de Bodyscan het document Bodyscan op de website

onder ‘Benodigdheden’.

Stel na afloop de volgende vragen:

o Wat voelde jij? Voel je je bijvoorbeeld blij of verdrietig, of iets anders?

o Waar in je lichaam voelde jij dat gevoel? (kinderen kunnen dit vaak goed zelf aanwijzen)

Handleiding Groep 2 Les 3

Wat vind je leuk om te zien?

Thema 3

Wat je geeft krijg je terug

Page 5: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

© N

atio

nal

e A

cad

emie

vo

or

Med

ia &

Maa

tsch

app

ij

2

C. Spel ‘blij of verdrietig’ 15 minuten.

Deel aan ieder kind het stickervel uit met de blije en verdrietige smileys.

Laat de kinderen kijken naar Beeldmateriaal 2.3. Dit zijn beelden die een beroep doen op ‘blije’ en

‘verdrietige’ gevoelens. Let op: de beelden uit Beeldmateriaal 2.3 moeten één voor één worden getoond,

om de kinderen alle tijd te geven te voelen bij steeds één afbeelding. Gaat u niet te snel, neemt u alle tijd

voor het beste resultaat.

Vraag na elk voorbeeld een kind het gevoel toe te lichten, door te vragen:

o Waarom vind je dit leuk/niet leuk?

o Waar in je lichaam voelde je dit? Laat de kinderen de sticker van hun eigen keuze (blij of verdrietig)

plakken op de plek in hun lichaam waar ze dit gevoel krijgen. Dit kan elk deel zijn tussen de kruin

en de tenen!

Elke reactie en elk antwoord van de kinderen is goed: er is geen fout of goed gevoel. Het is onze ervaring

dat de kinderen dit vaak voor de eerste keer doen; meestal staan we zelfs op zo’n jonge leeftijd niet stil bij

onze gevoelens, terwijl het juist zeer belangrijk is om dit zelfbewustzijn op te bouwen!

Sluit de les af.

Page 6: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

1

In deze les leren de kinderen een besef te krijgen van tijdsduur. Dit behandelen we aan de hand van simpele

voorbeelden: wat duurt lang en wat duurt kort? Uiteindelijk, in de hogere groepen, is dit besef van tijdsduur

van belang om afgewogen keuzes te kunnen maken hoeveel tijd de kinderen aan media (willen of kunnen)

besteden.

� Benodigdheden:

Beeldmateriaal 2.4.

A. Inleiding: kringgesprek 5 minuten.

� Vertel in de klas dat we het over De Tijd gaan hebben. Soms duurt iets kort, soms duurt iets heel lang.

Eerst gaat u als leerkracht de beginsituatie inschatten: wat weten uw leerlingen al over tijd? Vraagt u hen:

o Noem eens iets dat heel lang duurt?

o Noem eens iets dat heel kort duurt?

� Mogelijke uitleg om de kinderen in dit kringgesprek op weg te helpen: Soms moet je bijvoorbeeld heel lang

achterin de auto zitten. Of je moet een tijd wachten op iemand. Andere dingen gaan juist weer heel snel:

het gooien van een bal of over het schoolplein rennen. Geef verschillende, voor de kinderen herkenbare,

voorbeelden.

B. Het volgorde-spel 15 minuten.

� Laat Beeldmateriaal 2.4 zien. Gebruik een smartboard, beamer, of print de afbeeldingen. Het zijn

afbeeldingen van media-gerelateerde activiteiten. Kunnen uw leerlingen benoemen wat het kind of gezin

op de afbeelding doet? Laat hen hierover in de kring praten.

Er zijn 9 plaatjes, plaatje nummer 10 laat nogmaals alle media-situaties bij elkaar zien.

� Laat u de klas de afbeeldingen één voor één zien, ga zo door tot de laatste afbeelding is geweest. Zo zijn

alle voorbeelden klassikaal besproken wat betreft de tijdsduur. U kunt nu eventueel nog even met de klas

kijken naar de laatste sheet met alle afbeeldingen, en stilstaan bij de volgorde: van links naar rechts. Laat

hen opnieuw benoemen wat volgens hen lang of juist kort duurt.

� Sluit de les af.

Handleiding Groep 2 Les 4

Wat duurt kort en wat duurt lang?

Thema 4

Houd de klok in de gaten

Page 7: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

1

De kinderen leren, aan de hand van een spel, voor hen bekende voorwerpen te zoeken en vinden. Dit doen zij

stap voor stap. Dit is een, op de levensfase van uw groep 2 leerlingen gerichte les die voorbereidt op keuzes die

de kinderen (uiteindelijk) moeten maken om zelfstandig online informatie te zoeken en te vinden. Maar we

beginnen eerst met het leren offline te zoeken en te vinden!

� Benodigdheden/voorbereiding:

Ouderbrief 2.6

Zet een speurtocht uit die binnen de klas (óf school) uit te voeren is. De speurtocht is een ketting die de

leerkracht voorbereidt: de ene zoekopdracht leidt naar de volgende. Bijvoorbeeld: de eerste zoekopdracht

is het bord. Op het bord hangt een briefje met de volgende opdracht: vind een specifiek boekje in de klas.

In het boekje staat de volgende opdracht: een poster aan de muur.

A. Inleiding 5 minuten.

� Vertel de kinderen dat we vandaag een speurtocht gaan doen. We gaan naar een schat zoeken, die ergens

in de klas verborgen ligt. Kijk straks maar eens goed rond. Natuurlijk heeft u ‘de schat’ al voorbereid en

klaargelegd!

B. Schatzoeken 15-20 minuten.

� Vorm in de klas duo’s / tweetallen. Vertel wat de eerste zoekopdracht is en laat het eerste duo zoeken. Bij

het gevonden voorwerp treffen ze de opdracht voor het volgende voorwerp. Een ander duo mag gaan

zoeken. De ketting kan zo een tijdje doorgaan.

� Uiteindelijk komen de kinderen uit bij de schat. De schat bestaat uit een beloning die u als leerkracht

bedacht heeft.

C. Thuisopdracht 2.6 5 minuten.

� Vertel klassikaal: neem voor de volgende les iets van thuis mee, dat alleen van jou is. Iets dat je niet wilt

delen met anderen. Deel hierbij de Ouderbrief 2.6 uit: op dit vel wordt de ouders gevraagd mee te denken

en de kinderen een voorwerp mee te laten nemen voor de volgende les 2.6.

� Sluit de les af.

Handleiding Groep 2 Les 5

Waar vind je het?

Thema 5

Maak goede keuzes

Page 8: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

1

Er is een verschil tussen eigen bezit en het bezit van een ander. De kinderen leren vandaag om hierover na te

denken en hier onderscheid in te maken, uitgaand van de spullen in hun eigen huis. De les is een voorbereiding

op een van de belangrijkste media-thema’s: (online) privacy. Wat behoort bij of is van een ander en wat is van

jou?

� Thuisopdracht voorafgaand aan les 2.6:

In de brief aan de ouders is gevraagd de kinderen iets van thuis mee te laten nemen. Het gaat om iets dat

alleen van henzelf is. Iets dat zij niet delen met anderen. In deze les gaan we aan de slag met de

voorwerpen.

� Benodigdheden:

Beeldmateriaal 2.6

Elk kind heeft een voorwerp meegenomen dat alleen van zichzelf is. Dit voorwerp houdt het kind bij zich

tijdens het kringgesprek.

A. Inleiding: 10 minuten.

� Vertel klassikaal dat sommige spullen van iedereen zijn en dat je deze spullen dus moet delen. Soms moet

je even wachten tot je een boekje kunt lezen of met een pop kunt spelen, omdat een ander kind ermee

bezig is. Vraagt u de klas eens:

o Wat is delen?

o Deel je wel eens iets met een broertje of zusje, een vader of moeder, een opa of oma?

o Wat moet je dan delen? Hoe vind je dat?

B. Kringgesprek 15 minuten.

� In de kring mag elk kind iets vertellen over het voorwerp dat hij of zij heeft meegenomen. U kunt de

volgende vragen stellen:

o Wat heb je meegenomen?

o Is dit alléén van jou, of moet je het wel eens delen? Met wie?

o Ken je iemand die ook zoiets heeft?

o Hoe zie je dat dit echt van jou is? Staat jouw naam er bijvoorbeeld op? (Weet alleen jij uit de klas

hoe jouw knuffel heet? Staat jouw foto op dit vriendschapsboekje, etc.)

Handleiding Groep 2 Les 6

Wat is van jou, wat is van anderen thuis?

Thema 6

Bescherm je privacy

Page 9: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

2

C. Wat is van wie? 15 minuten.

� In de kring. Gebruik het Beeldmateriaal 2.6. Hierop is een aantal spullen te zien: welke spullen, als de

kinderen deze thuis hebben of zouden hebben (media-gerelateerde en meer algemene items) zijn enkel

van het kind zelf, en welke spullen horen bij het gezin?

� Laat de kinderen de afbeeldingen weer één voor één bekijken en er in het kringgesprek over praten. U

leert als leerkracht bovendien zeer veel over de afspraken in gezinnen over media en (eigendom van)

spullen.

� Natuurlijk kunt u meteen de kans nemen om de kinderen enkele klassenspullen te laten benoemen; die

voor elke leerling bedoeld zijn, en die alleen voor de leerkracht zijn.

� Sluit de les af.

Page 10: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

1

In deze les wordt duidelijk wie en waar de kinderen hulp kunnen vragen in de klas. Dit kan zowel bij andere

kinderen zijn als bij de leerkracht. Aan de hand van een positief beloningssysteem leren de kinderen dat helpen

leuk en handig kan zijn. Nu leren de leerlingen al dat zij allemaal in staat zijn een ander te helpen, of om hulp te

vragen. Het complimenten-geven (om een positieve sfeer te creëren) wordt geïntroduceerd of versterkt.

� Benodigdheden:

Actieboekje 2.7 en Dankjewel-stickervellen.

Let op: vergeet u niet de bijbehorende Dankjewel-stickers op tijd te bestellen via de website?

A. Inleiding: 10 minuten.

� Vertel klassikaal dat je soms hulp nodig hebt. Bijvoorbeeld bij het strikken van je veters, of het maken van

een tekening. Iedereen heeft soms hulp nodig, maar iedereen kan ook elkaar helpen! Vraag klassikaal:

o Waar heb je wel eens hulp bij nodig?

o Wie helpt je dan?

o Help je zelf wel eens iemand?

o Wat doe je dan?

B. Dankjewel-spel: 15 minuten.

� Deel Actieboekje 2.7 en de Dankjewel-stickers uit. Hierop is te zien dat de kinderen stickers kunnen

verzamelen wanneer ze iemand geholpen hebben. De ‘Dankjewel-stickers’ kunnen de kinderen uitdelen

aan andere kinderen die hen geholpen hebben.

� Leg de klas uit hoe het werkt: elke keer als je iemand helpt, krijg je van de ander een Dankjewel-sticker.

Deze stickers verzamel je in het actieboekje. Als iemand jou helpt, deel je dus ook een sticker uit. Leuk om

te hebben, je kunt meteen zien dat je iemand hebt geholpen!

� Doe het maar eens voor: laat een kind een ander helpen en plak een sticker.

� Deze les kan een langere tijd doorlopen. Wanneer een boekje vol is, mag het opgeborgen worden in de

eigen omslag.

Handleiding Groep 2 Les 7

Wie help jij?

Thema 7

Zorg voor je eigen veiligheid

Page 11: Handleiding Groep 2 Les 1 Wat klopt wel en wat klopt niet ......Vertelt u aan de klas dat deze les gaat over plaatjes die niet waar kunnen zijn: dat kun je namelijk zelf zien! Laat

2

� Stimuleert u vooral de kinderen om te helpen, en om hulp te vragen: geef waardering als de kinderen de

stickers plakken, maar let op dat er een gelijkwaardige sfeer ontstaat. Straft u niet af als een kind te weinig

stickers heeft, maar stimuleer. Het is onze ervaring dat jonge kinderen ook eventjes moeten ontdekken

wie hen kan helpen, of wie zij zelf kunnen helpen!

� Sluit de les af.