Wijzigingenlijst bij Handboek CO2-Prestatieladder 3.0, 10 juni 2015 1
Handboek Auditronde 2015 - 2016
Transcript of Handboek Auditronde 2015 - 2016
GEAR** Gecombineerde Evaluatie en Audit Ronde
kwaliteitsinstrument huisartsopleiding nederland
Handboek Auditronde 2015 - 2016
GEAR** Gecombineerde Evaluatie en Audit Ronde
PRAKTIJKACCREDITERING
kwaliteitsinstrument huisartsopleiding nederland
Handboek Auditronde 2015 - 2016
colofon
SAMENSTELLING WERKGROEP
Prof. dr. ir. C.T.B. Ahaus (voorzitter)
Drs. L. Bernsen
Dr. J. Braspenning
Drs. B. Bosch
Drs. L. Rietveld
Leden kerngroep
SAMENSTELLING KERNGROEP
Drs. I. Doornbos (Coördinator Kwaliteit Huisartsopleiding Nederland)
Drs. N. Heinen (NPA)
Dr. M. Nijveldt (Huisartsopleiding Nederland)
Dr. M. Visser (AMC-UvA)
Ir. J. van Wersch MBA (NPA)
CONTACT
Huisartsopleiding Nederland
Orteliuslaan 750
3528 BB Utrecht
Telefoon: 030 - 28 23 460
NHG PRAKTIJK ACCREDITERING B.V. (NPA)
Mercatorlaan 1200
3528 BL Utrecht
Telefoon: 030-28 23 600
Tekst: Huisartsopleiding Nederland en NHG Praktijk Accreditering (NPA)Ontwerp: Inpetto-ontwerp
© Huisartsopleiding NederlandNiets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Huisarts- opleiding Nederland.
4
Inhoud
Voorwoord 7
Leeswijzer 9
DEEL I GEAR, Gecombineerde Evaluatie en Audit Ronde
Hoofdstuk 1 Doel en opzet GEAR 12
DEEL II AUDITRONDE 2015 – 2016
Hoofdstuk 2 Terugblik op auditronde 2012 – 2013 18
Hoofdstuk 3 Domeinen auditronde 2015 – 2016 20
Domein 1: Visie en Kwaliteit 23
Domein 6: HR-beleid 35
Domein 7: Organisatie en Management 57
DEEL III PRAKTISCHE HANDREIKINGEN
Hoofdstuk 4 Planning auditronde 2015 – 2016 70
Hoofdstuk 5 Zelfbeoordeling door het instituut 72
Hoofdstuk 6 Voorbereiding van de audit 76
Hoofdstuk 7 Uitwisselen en verbeteren 79
GEAR, GECOMBINEERDE EVALUATIE EN AUDIT RONDE
5Handboek GEAR
6
Voorwoord
In september 2015 start de tweede auditronde van GEAR, het landelijke kwa-
liteitsinstrument van de acht huisartsopleidingen. Het doel van GEAR is om de
kwaliteit van de huisartsopleidingen te bevorderen. De auditronde levert de
informatie en de stimulans om hieraan te werken. De uitkomsten van de audit
geven ook de mogelijkheid om kennis te nemen van best practice van andere
instituten.
In deze ronde staan drie domeinen van de opleiding centraal: Visie en kwali-
teit, HR-beleid, Organisatie en Management. Deze domeinen zijn in de eerste
auditronde niet aan de orde geweest. Dit geldt ook voor het domein Onder-
wijsprogramma. Door de ontwikkeling en implementatie (najaar 2015) van het
nieuwe Landelijke Opleidingsplan voor de Huisartsopleiding is ervoor gekozen
dit domein in de tweede ronde buiten beschouwing te laten.
Voordat kwaliteitsverbetering zichtbaar wordt, is er door de acht opleidingen
- meestal onzichtbaar - veel werk verzet. Van het verzamelen van informatie
tot het organiseren van auditdagen en van het ontwikkelen en opstellen van
verbeterplannen tot het coördineren van de uitvoering. Dit handboek geeft een
overzicht van de activiteiten van de tweede auditronde. Het biedt praktische
handreikingen voor de uitvoering van GEAR.
Een groot aantal personen van de acht huisartsopleidingen zijn betrokken bij
GEAR: kwaliteitscoördinatoren, geauditeerden, docenten, (stage)opleiders,
managementteamleden, hoofden en vele anderen. Samen werken zij aan een
nog betere kwaliteit van de huisartsopleiding in Nederland.
Lidwien Bernsen
Hoofd Huisartsopleiding UMCRadboud Nijmegen, Huisarts
7Handboek GEAR
GEAR, GECOMBINEERDE EVALUATIE EN AUDIT RONDE
8
Leeswijzer
Lees voor snelle kennismaking met GEAR, het kwaliteitsinstrument van
Huisartsopleiding Nederland, hoofdstuk 1 “Doel en opzet GEAR”.
Het hoofdstuk geeft een korte beschrijving van de inhoud en werkwijze.
De resultaten van de vorige auditronde zijn te vinden in hoofdstuk 2
“Terugblik op auditronde 2012 - 2103”.
De inhoud van de auditronde 2015 - 2016 is uitvoerig beschreven in
hoofdstuk 3 “Domeinen Auditronde 2015 - 2016”. De domeinen “Visie en
Kwaliteit”, “HR-beleid” en “Organisatie en Management” zijn nader uitgewerkt
in subdomeinen, thema’s en indicatoren.
In de hoofdstukken 4 t/m 7 worden praktische handreikingen gegeven voor
de uitvoering van de zelfevaluatie, de voorbereiding van de audit en de opzet
en realisatie van verbeterplannen.
9Handboek GEAR
GEAR, GECOMBINEERDE EVALUATIE EN AUDIT RONDE
10
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
11Handboek GEAR
deel i GEAR, Gecombineerde Evaluatie en Audit Ronde
12
* HOOFDSTUK 1
Doel en opzet GEAR
Doel GEAR
GEAR, Gecombineerde Evaluatie en Audit Ronde is het landelijk kwaliteits-
instrument van de acht huisartsopleidingen in Nederland.
Primair doel van GEAR is het bevorderen van de kwaliteit van de opleidingen.
Daarnaast stimuleert GEAR de samenwerking tussen de instituten.
Inhoud GEAR
Om het kwaliteitsniveau van een instituut inzichtelijk te maken, is binnen GEAR
een indeling in zeven domeinen gemaakt. Samen omvatten deze domeinen
de meest relevante processen binnen de opleiding. De domeinen komen niet
allemaal in één auditronde aan de orde, maar zijn verdeeld over meerdere
auditronden.
FIGUUR 1: DE GEAR DOMEINEN
2015-2016DOMEIN 1: VISIE EN KWALITEIT
2015-2016DOMEIN 7: ORGANISATIE EN MANAGEMENT
2015-2016DOMEIN 6: HR-BELEID
2012-2013DOMEIN 2: ACADEMISCH NIVEAU
2012-2013DOMEIN 4: LEEROMGEVING
2012-2013DOMEIN 5: TOETSING, BEOORDELING EN RESULTATEN
2018-2019DOMEIN 3: ONDERWIJS-PROGRAMMA
DE GEAR DOMEINEN
13Handboek GEAR
HOOFDSTUK 1 DOEL EN OPZET GEAR
De domeinen zijn ontwikkeld door de kerngroep en besproken in de landelijke
werkgroep. Ook zijn instituutsmedewerkers met verschillende expertisegebie-
den, waaronder de kwaliteitscoördinatoren betrokken bij de totstandkoming
van de domeinen. Na advies van de hoofden van de instituten, zijn de domeinen
vastgesteld door het concilium.
Opzet GEAR
Een auditronde begint met een zelfbeoordeling. Alle instituten beoordelen
zichzelf per domein aan de hand van indicatoren, zowel kwantitatief als kwali-
tatief. Elk instituut maakt een reflectie op de eigen scores.
Vervolgens worden de scores tussen de instituten in een spiegelrapportage
opgenomen. Gezien het globale karakter van de indicatoren is deze rapportage
vooral geschikt om mogelijke “best practices” bij een instituut te identificeren,
en minder geschikt voor een absolute vergelijking.
Aansluitend aan de zelfbeoordeling vindt bij elk instituut de audit plaats. De
auditteams bestaan uit een aios, opleider en staflid, aangevuld met een vaste
voorzitter en secretaris. Ieder instituut ontvangt na de audit een verslag met de
resultaten ervan.
De ronde wordt afgesloten met het opstellen van verbeterplannen. In de
periode tussen twee auditrondes werken de instituten aan verbetering van de
opleiding, wisselen ervaringen uit en leren van elkaar.
Auditronde 2015 – 2016 is de tweede auditronde met het instrument GEAR.
Hierdoor is het mogelijk om in deze ronde, naast de zelfbeoordeling, ook de
voortgang van de verbeterplannen uit de auditronde 2012 – 2013 te beoordelen.
Het instituut maakt hiertoe kort voor de audit een rapportage. Ook komen de
landelijke beoordelingspunten uit de vorige auditronde opnieuw aan de orde.
De drie domeinen van de tweede ronde worden verder aangevuld met een
selectie van scores uit de recente enquêtes onder huisartsopleiders en stage-
opleiders. Domein 3 Onderwijsprogramma is in de auditronde 2015-2016 niet
opgenomen omdat tijdens deze auditronde een nieuw landelijk opleidingsplan
wordt ontwikkeld en geïmplementeerd.
14
Figuur 2 geeft de stappen weer die in de auditronde worden doorlopen.
FIGUUR 2: WERKWIJZE AUDITRONDE
NHG Praktijk Accreditering b.v. (NPA), verantwoordelijk voor de uitvoering van
de auditronde, faciliteert het proces met NPAweb, een webbased vragen- en
uitwisselingsplatform. NPA stelt ook de spiegelrapportage en de acht auditrap-
portages op. Huisartsopleiding Nederland en NPA verzorgen in de periode
tussen twee auditronden regelmatig uitwisselingsbijeenkomsten voor de kwali-
teitscoördinatoren van de acht opleidingen.
HANDBOEK GEAR 2015 - 2016
ZELFBEOORDELING DOOR HET INSTITUUT
• Scoren indicatoren nieuwe domeinen
• Verzamelen bijbehorende documentatie
• Voortgang landelijke beoordelingspunten vorige ronde
• Reflectie op eigen scores
SPIEGELRAPPORTAGE 2015
• Spiegelen scores instituten
RESULTATEN VERBETERPLANNEN
• Voortgangsrapportage verbeterplannen vorige ronde
• 4 weken vóór de eigen audit
AUDIT BIJ HET INSTITUUT
AUDITRAPPORT PER INSTITUUT
RAPPORT GEAR 2015-2016
VERBETEREN EN UITWISSELEN
• Ontwikkelen nieuwe verbeterplannen
• Uitvoering nieuwe verbeterplannen
• Uitwisseling good practices en vragen tussen instituten
EVALUATIE GEAR 2015-2016
15Handboek GEAR
HOOFDSTUK 1 DOEL EN OPZET GEAR
16
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Handboek GEAR
deel ii Auditronde 2015 - 2016
17
* HOOFDSTUK 2
Terugblik op auditronde 2012 - 2013
18
Tot 2012 hebben de acht huisartsopleidingen gebruik gemaakt van twee lan-
delijke kwaliteitsinstrumenten, te weten PAUK-H en Prestatie-indicatoren. Met
de introductie van GEAR is één nieuw instrument voor kwaliteitsverbetering
ontstaan.
De eerste auditronde 2012 – 2013 betrof de domeinen: 2. Academisch niveau,
4. Leeromgeving en 5. Toetsing, beoordeling en resultaten. Aanvullend is geke-
ken naar het thema Docentprofessionalisering uit domein 6. Staf (de naam van
het domein is aangepast: “HR-beleid”). Waar van toepassing is gebruik gemaakt
van de resultaten uit de NIVEL-enquête: “De opleiding tot huisarts opnieuw
beoordeeld in 2011, Een onderzoek onder huisartsen in opleiding en alumni”.
Uit landelijke afspraken waren voor auditronde 2012 – 2013 de volgende be-
oordelingspunten afgeleid:
1 Invoering leidraad voor het leren dienstdoen van aios op de huisartsenpost
(domein 4);
2 Invoering landelijk protocol toetsing en beoordeling (domein 5);
3 De verplichte toetsen en beoordelingen conform het toetsplan uitgevoerd
(domein 5).
De resultaten van de auditronde 2012 – 2013 zijn vastgelegd in ‘GEAR Eindrap-
portage 2013’ en daarnaast in een rapport per instituut.
Als algemene conclusie uit de vorige auditronde is geformuleerd dat de
“combinatie van gestructureerde zelfevaluatie, auditbezoeken met een peer-
to-peer benadering en volledige onderlinge transparantie in de rapportage, kan
leiden tot een klimaat, waarbinnen ‘aandachtspunten’ en ‘good practices’ in
openheid worden gedeeld en uitgewisseld.
Een dergelijk klimaat kan de basis vormen voor een verdere, gezamenlijke, ver-
betering van de kwaliteit van de opleidingen.
Met GEAR 2013 hebben de instituten hiertoe de eerste stappen gezet.”
De instituten hebben de resultaten gebruikt om, waar van toepassing, verbe-
terplannen te maken. In auditronde 2015 – 2016 komen de voortgang van deze
plannen en de bereikte resultaten aan de orde. Ook de gerealiseerde verbete-
ringen op de landelijke beoordelingspunten maken deel uit van de 2e ronde.
19Handboek GEAR
HOOFDSTUK 2 TERUGBLIK OP AUDITRONDE 2012 - 2013
* HOOFDSTUK 3
Domeinen auditronde 2015 - 2016
20
De domeinen voor auditronde 2015 – 2016 zijn weergegeven in tabel 1.
TABEL 1: DOMEINEN 2015 - 2016
Domein Subdomein Thema (aantal indicatoren)
DOMEIN 1
Visie en Kwaliteit
Visie Missie en Visie (1)
Kwaliteitsbeleid
Systematiek kwaliteitsbeleid (4)
Systematiek uitvoering (verbeter) projecten (1)
Communicatie kwaliteitsbeleid (2)
Kwaliteitscultuur (1)
DOMEIN 6
HR-beleid
Werving en selectie
Voldoende en continue bezetting (5)
Kwaliteitscriteria en selectie (5)
Professionele
ontwikkeling
Leren door scholing en begeleiding (4)(Aangevuld met 30 variabelen NIVEL-enquête opleiders en 6 variabelen NIVEL-enquête stageopleiders)
Professionele ontwikkeling door het dagelijks werk (7)
Beoordeling Beoordeling van functioneren (5)
Tevredenheid
Tevredenheid van (stage)opleiders en medewerkers (2) (Aangevuld met 4 variabelen NIVEL-enquête opleiders en 6 variabelen NIVEL-enquête stageopleiders)
DOMEIN 7:
Organisatie en
Management
Inrichting van de
organisatie
Strategie (1)
Ontwerp van de organisatie (3)
Besluitvorming (1)
Management Management (4)
Interne communicatie Communicatie (2)
Omgeving Samenwerkingspartners (2)
21Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Elk domein is opgebouwd uit subdomeinen en daarbinnen thema’s.
Na een korte toelichting zijn per thema één of meerdere indicatoren benoemd.
In deze auditronde is er voor gekozen om alle indicatoren te formuleren als
stelling. Het instituut geeft op een vijfpuntsschaal aan in welke mate de stelling
van toepassing is op de eigen situatie. Ter ondersteuning worden steeds één of
meerdere aandachtpunten genoemd die meegenomen kunnen worden bij de
score op de betreffende indicator. Waar mogelijk wordt de score onderbouwd
met documentatie. De aandachtspunten geven hiervoor aanwijzingen
Aanvullend is bij domein 6 een selectie van de resultaten uit de NIVEL-enquê-
tes, die in 2015 onder de huisartsopleiders en stageopleiders zijn gehouden,
overgenomen.
Voor auditronde 2015 – 2016 zijn in tegenstelling tot de vorige ronde, geen
landelijke beoordelingspunten geselecteerd.
Alle zelfbeoordelingen worden samengevoegd in de spiegelrapportage.
22
23Handboek GEAR
* DOMEIN 1
Visie en Kwaliteit
Inleiding
Dit domein bestaat uit twee subdomeinen, visie en kwaliteitsbeleid.
Een visie beschrijft hoe een opleiding zich wil ontwikkelen en geeft een beeld
van de toekomst. Bij het bepalen van een visie wordt rekening gehouden
met actuele ontwikkelingen in het werkveld en de eigen ambities. Ook wordt
rekening gehouden met richtlijnen van de kaderstellende instanties en wordt
aangesloten bij de wensen en verwachtingen van belanghebbenden.
Het kwaliteitsbeleid is de koers van de opleiding en de uitvoering van deze
koers, met betrekking tot kwaliteit, zoals deze door het management van het
instituut zijn bepaald.
Het kwaliteitsbeleid is mede gebaseerd op de visie draagt bij aan de realisatie
van die visie.
Het kwaliteitsbeleid dient transparant te zijn en door de belanghebbenden te
worden gedragen. Een organisatiecultuur, gericht op kwaliteit, draagt bij aan
een succesvolle realisatie van het kwaliteitsbeleid en de visie.
Subdomeinen en thema’s
De inhoud van het domein Visie en Kwaliteitsbeleid is opgedeeld in 2 subdo-
meinen, die weer onderverdeeld zijn in thema’s. Deze worden genoemd in
tabel 1.
TABEL 2: SUBDOMEINEN EN THEMA’S VAN DOMEIN VISIE EN KWALITEIT
Subdomeinen Thema’s
1a. Visie 1.1 Missie en visie
1.2 Systematiek (kwaliteits)beleid
1.3 Systematiek uitvoering
(verbeter)projecten
1b. Kwaliteitsbeleid 1.4 Communicatie
(kwaliteits)beleid
1.5 Kwaliteitscultuur
Alle huisartsopleidingen maken gebruik van het instrument GEAR, Gecombi-
neerde Evaluatie en Audit Ronde; in die zin is GEAR als een landelijk kader te
beschouwen.
24
DOMEIN 1 VISIE EN KWALITEIT
Figuur 3 geeft de samenhang tussen GEAR en het interne kwaliteitssysteem van
het instituut weer.
FIGUUR 3: SAMENHANG GEAR EN INTERN KWALITEITSSYSTEEM
Met GEAR worden de instituten, inclusief de opleiders, gestimuleerd systema-
tisch aan verbetering te werken en actief gebruik te maken van elkaars exper-
tise en beschikbare good practices.
Deelname aan GEAR wordt niet als vervanging gezien voor een eigen kwali-
teitsbeleid en -systeem. De instituten blijven zelf verantwoordelijk voor het
werken aan kwaliteit van hun opleiding en de prioriteiten die ze hierin kiezen.
De rol van GEAR beperkt zich tot het leveren van een kader op grond waarvan
spiegelinformatie verkregen kan worden door zelf-evaluatie, benchmarking en
een audit. Daarnaast levert GEAR een platform voor het uitwisselen van good
practices.
INTERN KWALITEITSSYSTEEMStructuur, processen en voorzieningen nodig om op georganiseerde wijze beleid en doelstellingen te realiseren en aan gestelde eisen te voldoen.
Instituutsgebonden indeling met:• Richtinggevende visie• Organiseren en realiseren• Evalueren• Systematisch Verbeteren
Toepassing: Doorlopende toepassing in eigen instituut.
BIJDRAGEN AAN LANDELIJKE SPIEGELINFORMATIEINBRENG VAN EN VRAAG NAAR GOOD PRACTICES
INPUT VOOR SYSTEMATISCH VERBETEREN
GEARGecombineerde Evaluatie en Audit Ronde
Landelijk schema met domeinen en indicatoren, gericht op:• Evalueren• Spiegelen• Uitwisselen
Toepassing:Periodieke evaluatie van alle opleidingen; Doorlopende uitwisseling m.b.t. verbetermogelijkheden.
25Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Aspecten van kwaliteitsbeleid die elders in GEAR zijn opgenomen
Het borgen en bevorderen van de kwaliteit van de medewerkers (inclusief
het management) is geen onderdeel van het domein Visie en Kwaliteit. Deze
aspecten zijn opgenomen in Domein 6. HR-beleid en Domein 7. Organisatie en
Management.
Literatuur
Ahaus CTB, Diepman FJ. Balanced Scored Card & INK-management model. 2010.
Alphen aan de Rijn: Kluwer.
Deming W. Edwards. Out of the crisis. 1982. Cambridge: Cambridge University Press.
De Waal A.A. Vijf open deuren naar een excellente organisatie? Managers online, 6 juli
2008.
Doeleman H, van Heumen L, Diepenmaat M. A3 Methodiek. Naar jaarplannen met
meer focus en bezieling en minder papier. 2010. Alphen aan de Rijn: Kluwer.
Sallis E. Total quality management in education. 2002. London: Kogan Page.
Woods, John A., The six values of quality culture, The Quality Yearbook, 1998.
GEHANTEERDE DEFINITIES
• Kwaliteit
Mate waarin een geheel van eigenschappen en kenmerken (i.c. de oplei-
ding) voldoet aan gestelde eisen en vanzelfsprekende verwachtingen.
• Kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid is de koers van de opleiding en de uitvoering daarvan
met betrekking tot kwaliteit, zoals deze door het management van de
opleiding zijn bepaald.
• Kwaliteitssysteem
Organisatorische structuur, bevoegdheden, verantwoordelijkheden,
procedures, processen en voorzieningen nodig voor de uitvoering van
het kwaliteitsbeleid en het bereiken van de vastgestelde kwaliteitsdoel-
stellingen.
• Medewerkers
Medewerkers van het instituut: managementteamleden, docenten en
overige ondersteunende stafleden zoals beleidsmedewerker,
secretaresse, ICT-er.
26
DOMEIN 1 VISIE EN KWALITEIT
Thema 1.1 Missie en Visie
Missie
De missies van opleidingen, de primaire opdracht of maatschappelijke functie,
zullen, naar verwachting inhoudelijk weinig afwijken. Wel zijn er uiteraard ver-
schillen te verwachten bij de wijze waarop aan de missie invulling zal worden
gegeven.
Visie
Met de visie beschrijft een opleiding haar ambities en hoe in de komende periode
(meestal 5 jaar) gewerkt zal worden aan de realisatie van de missie. De visie be-
treft niet alleen het onderwijs, maar de ambities van de opleiding als geheel.
Het hebben van een missie en visie is onontbeerlijk voor het bereiken van orga-
nisatiedoelen op middellange en lange termijn. Een heldere visie helpt ook om
prioriteiten te stellen tussen verschillende organisatiedoelen. Een zodanige visie
faciliteert daarmee het nemen van consistente (beleids-)beslissingen en helpt
het instituut te beschermen tegen teveel ad hoc beleid. Consistent beleid is een
belangrijk kenmerk van een succesvolle organisatie.
Bij het tot stand komen van de visie is het van belang om de mening van alle
belanghebbenden, in het bijzonder de klant, te kennen en te verwerken. Voor de
opleiding zijn de aios de meest directe klant. Daarnaast is ook de maatschappij,
als afnemer van de huisartsen, te beschouwen als klant. Andere belanghebben-
den zijn uiteraard medewerkers en (stage)opleiders. Het betrekken van de
diverse meningen en standpunten kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld
door gebruik te maken van enquêtes.
Verder zal bij het opstellen van de visie rekening gehouden moeten worden
met andere externe factoren zoals aantallen en beginniveau van de instro-
mende aios, gewenste aantal op te leiden aios, type aios, aansluiting van de
geneeskundeopleiding bij de huisartsopleiding, etc. Zo zou de vraag wat de
maatschappij nodig zal hebben in de toekomst beantwoord kunnen worden
vanuit de toekomstvisie van de beroepsgroep, zoals opgesteld door de NHG en
de LHV.
Alle genoemde factoren kunnen invloed hebben op de visie en het beleid. Bij
het opstellen van een visie worden echter prioriteiten gesteld. Dit betekent dat
de visie niet alle aspecten zal bevatten, maar het resultaat is van een afweging.
Zo zullen ook landelijke afspraken invloed hebben op de visie en het beleid, en
kunnen deze als zodanig in de visie worden geïntegreerd.
27Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Een goede visie laat alle betrokkenen, zowel intern als extern, zien waar het
instituut voor staat en wat de betreffende opleiding anders maakt dan andere
opleidingen. De visie is in die zin een visitekaartje naar onder andere aios,
(potentiële) opleiders, stageopleiders en medewerkers.
Door de visie actief uit te dragen, kan deze betrokkenen inspireren en motive-
ren om de organisatiedoelen van de opleiding mede te helpen realiseren.
* Indicator
➜ Het instituut draagt er zorg voor dat er een goede, recente visie op de opleiding is en dat deze gedragen wordt door
belanghebbenden.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is de visie actueel (niet ouder dan 5 jaar)?
• In hoeverre zijn belanghebbenden als medewerkers, opleiders en aios
meegenomen in de ontwikkeling van de visie?
• In hoeverre zijn het landelijk beleid en de visie op de toekomst van de
huisarts van de toekomst zoals geformuleerd door de beroepsgroep,
meegenomen in de visie?
Thema 1.2: Systematiek (kwaliteits)beleid
De missie en visie zijn het uitgangspunt voor de organisatiedoelstellingen en
het beleid van de opleiding. Managementbeslissingen worden in relatie tot de
visie en de daaruit voortvloeiende organisatiedoelstellingen genomen.
In het algemeen zijn de beschikbare middelen voor verbetering en ontwikkeling
binnen een instituut beperkt. Van belang is daarom tot een goede agenda voor
de gewenste verbeteringen te komen en tot een bijbehorende prioriteitenstel-
ling. Hierbij kunnen kwaliteitsmodellen als die van het Instituut Nederlandse
Kwaliteit (INK) (Ahaus en Diepman, 2010) of de Balanced Score Card (BSC)
(Ahaus en Diepman, 2010) ondersteunend zijn. Deze modellen faciliteren tevens
het zicht op de (verbeter)projecten die worden ingezet om de organisatiedoel-
stellingen te realiseren.
28
DOMEIN 1 VISIE EN KWALITEIT
* Indicatoren
➜ De visie is leidend voor organisatiedoelstellingen en beleid.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe wordt ervoor gezorgd dat de visie wordt vertaald in organisatie-
doelstellingen en beleid?
• Is duidelijk wie er verantwoordelijk is/zijn voor de vertaling van de visie
naar organisatiedoelstellingen en beleid?
➜ De visie is leidend voor management beslissingen.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe wordt er voor gezorgd dat de visie en/of de daaruit voortvloeiende
organisatiedoelen als uitgangspunt worden gebruikt bij het nemen van
managementbeslissingen?
➜ Het instituut zorgt voor een duidelijke prioriteitenstelling met betrekking tot de verbeteragenda en bewaart het over-
zicht over de verbeter(projecten) die worden gestart.
AANDACHTSPUNTEN:
• Volgens welke systematiek worden plannen geprioriteerd?
• Hoe zorgt het instituut dat er overzicht is van de (verbeter)projecten
waaraan wordt gewerkt?
• Is helder wie dit overzicht bewaakt?
➜ Het instituut faciliteert de uitvoering van de (verbeter) projecten
AANDACHTSPUNTEN:
• Wordt bij (verbeter)projecten vantevoren een inschatting gemaakt met
betrekking tot eventuele kosten en de benodigde menskracht?
• Stelt het instituut voldoende FTE beschikbaar om de (verbeter)projecten
uit te voeren?
• Stelt het instituut voldoende middelen ter beschikking om de (verbeter)
projecten uit te voeren?
29Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Thema 1.3: Systematiek uitvoering (verbeter)projecten
Het systematisch gebruik van de kwaliteitscirkel, zoals in figuur 4 weergege-
ven, is ondersteunend bij de bewaking van de realisatie van (verbeter)projecten
en (kwaliteits)plannen. Een hulpmiddel om het gebruik van de kwaliteitscirkel
te bevorderen is het opstellen van ontwikkel- en verbeterplannen volgens het
DART (Doel, Actie, Resultaat, Tijdslijn) en/of SMART format (Specific, Measu-
rable, Acceptable, Realistic and Time-bound). Deze formats ondersteunen bij
het formuleren van consistente plannen waarvan helder is welke resultaten er
wanneer te verwachten zijn.
FIGUUR 4: PDCA-CYCLUS
Naast systematisch gebruik van een kwaliteitscirkel, is duidelijkheid over
organisatie van belang. Voor elk verbeterproject dient een verantwoordelijke
medewerker te zijn, die kan worden aangesproken op de voortgang en op het
resultaat. Idealiter wordt gewerkt met een team waarin alle betrokkenen zijn
vertegenwoordigd. Een dergelijke werkwijze verhoogt de betrokkenheid van
medewerkers en beschermt tegen eenzijdig top-down denken.
De voor het (verbeter)project verantwoordelijke medewerker wordt bij de
uitvoering ondersteund door het management. Het management heeft een
belangrijke taak om te inspireren in de planfase, te mobiliseren in de uitvoe-
ringsfase, de bereikte resultaten te waarderen en om te reflecteren over wat het
resultaat betekent in relatie tot de te bereiken doelen.
ACT
CHECK DO
PLAN
1 PROBLEEMEVALUATIE7 EVALUATIE EN BIJSTELLEN
2 ACTUELE SITUATIE6 STANDAARDISATIE
3 OORZAAK- EN GEVOLGANALYSE
4 OPLOSSINGEN
5 RESULTATEN
30
DOMEIN 1 VISIE EN KWALITEIT
* Indicator
Het instituut bewaakt dat verbeterprojecten de volledige kwaliteitscirkel doorlopen.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is duidelijk wie de verantwoordelijke is voor een verbeterproject en wie
de leidinggevende is van deze verantwoordelijke?
• Hoe ondersteunt de leidinggevende de verantwoordelijke?
• Hoe zorgt men ervoor dat in verbeterprojecten de perspectieven van
relevante betrokkenen worden meegenomen?
• Worden verbeterprojecten zo opgesteld dat ze het gebruik van de kwa-
liteitscirkel ondersteunen (wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van een
DART en/of SMART format)?
• Hoe wordt omgegaan met projecten die uitlopen en/of niet de gewenste
resultaten geven?
• Hoe wordt ervoor gezorgd dat de resultaten indien wenselijk ook daad-
werkelijk worden geïmplementeerd/geborgd?
31Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Thema 1.4: Communicatie (kwaliteits)beleid
Goede communicatie is een voorwaarde voor het creëren van het gevoel van
gezamenlijkheid en draagvlak. Het betreft actieve communicatie over de missie
en visie en over de realisatie van het beleid. Hierdoor krijgen betrokkenen de
mogelijkheid om mee te denken en om hun eigen werk in groter perspectief te
zien. Een structuur met een toegankelijk meerjarenbeleidplan, een jaarplan en
een jaarverslag kan de communicatie in dit kader ondersteunen.
Om de uitwerking van beleid goed te kunnen inschatten en het contact met
de werkvloer niet te verliezen is het voor een opleiding ook van belang actief
informatie te zoeken bij medewerkers, opleiders en aios. Dit kan door middel
van overleggen en/of meer gestructureerde raadplegingen. Hierbij is terugkop-
peling van bevindingen en eventueel ondernomen acties onontbeerlijk voor de
motivatie van de geraadpleegden.
* Indicatoren
➜ De verschillende belanghebbenden worden geïnformeerd over visie, beleid en de implementatie hiervan.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe en op welke aspecten
➜ visie
➜ beleid
➜ implementatie(plan) van beleid
➜ voortgang (verbeter)projecten
• Worden de verschillende groepen geïnformeerd (aios, medewerkers,
opleiders?)
• Is de communicatie naar belanghebbenden een vast onderdeel van
implementatieplannen?
32
DOMEIN 1 VISIE EN KWALITEIT
➜ Het instituut zorgt dat belanghebbenden worden geraad-pleegd over verschillende aspecten van het beleid
en koppelt ondernomen acties terug.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe worden medewerkers geraadpleegd en op welke gebieden?
• Hoe worden aios geraadpleegd en op welke gebieden?
• Hoe worden opleiders geraadpleegd en op welke gebieden?
• Worden op grond hiervan acties ondernomen?
• Hoe worden bevindingen en acties teruggekoppeld aan betrokkenen.
33Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Thema 1.5: Kwaliteitscultuur
Onder andere door medewerkers bekend te maken met het kwaliteitsbeleid,
hun mening te betrekken en ze mede verantwoordelijk te maken bij de uit-
werking van de organisatiedoelen, die op grond van de visie zijn gesteld, kan
worden gewerkt aan een kwaliteitscultuur. Met kwaliteitscultuur binnen de
opleiding wordt bedoeld dat iedereen, als vanzelfsprekend, gericht is op het
verbeteren van de kwaliteit van de opleiding. Woods (2006) beschrijft kern-
waarden die volgens hem aan een kwaliteitscultuur ten grondslag zouden
liggen: (1) Men (iedereen) streeft naar een gezamenlijk doel (2) Er wordt open
en eerlijk gecommuniceerd over zowel goed lopende als minder goed lopende
zaken (3) Iedereen heeft toegang tot de informatie die relevant kan zijn voor
zijn of haar functioneren ten aanzien van het grotere geheel (4) Leerervarin-
gen worden centraal gezet, er heerst geen afrekencultuur (5) De nadruk ligt op
teamprestaties waarbij men in de gaten houdt hoe de eigen werkzaamheden
zich verhouden tot het grote doel in plaats van individuele prestaties.
Belangrijk voor het kunnen realiseren van een dergelijke (high performance)
cultuur is, dat het management als rolmodel fungeert door het kwaliteitsden-
ken uit te dragen en voortdurende verbetering en vernieuwing te stimuleren.
* Indicator
➜ In de opleiding heerst een kwaliteitscultuur.
AANDACHTSPUNTEN:
• Waardoor kenmerkt deze kwaliteitscultuur zich en hoe verhoudt zich de
kwaliteitscultuur van het instituut tot de kernwaarden van Woods?
• Hoe uit deze kwaliteitscultuur zich in concreet beleid en gedrag?
• In hoeverre strekt de kwaliteitscultuur zich uit tot medewerkers, aios en
opleiders?
34
DOMEIN 1 VISIE EN KWALITEIT
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
35Handboek GEAR
* DOMEIN 6
HR-beleid
Inleiding
Dit domein gaat over de Human Resource Management (HRM) van de oplei-
ding, oftewel het personeelsbeleid. Opleiders, stageopleiders en docenten
bepalen voor het grootste deel de kwaliteit van de opleiding. Deze drie groepen
zijn daarom, samen met de managers (leden van het managementteam en an-
dere stafleden met een coördinerende functie) en de overige medewerkers van
de opleiding (denk aan beleidsmedewerkers, onderwijskundigen, onderzoekers,
secretariaatsmedewerkers), onderwerp van dit domein.
Een belangrijk uitgangspunt bij HRM is dat naarmate medewerkers (en bij de
opleiding ook opleiders en stageopleiders) beter ingezet worden, de organisatie
meer kwaliteit levert. Hiervoor is zicht nodig op de benodigde en de aanwezige
competenties binnen de opleiding. Werving, selectie en scholing van (stage)
opleiders en medewerkers kan dan gericht plaatsvinden. Verder fungeren
de competentieprofielen van de verschillende functies als norm bij het zicht
houden op het (dis) functioneren van (stage)opleiders en medewerkers. Tijdens
jaar- of functioneringsgesprekken wordt hierover gesproken met opleiders (en
in mindere mate met stageopleiders) medewerkers. Ook de individuele com-
petentieontwikkeling komt dan aan bod. Voor de competentieontwikkeling
worden (stage)opleiders en medewerkers begeleid op de werkvloer en/of wor-
den in de gelegenheid gesteld om bij- en nascholing te volgen. Het creëren van
mogelijkheden voor professionele ontwikkeling, draagt bij aan de tevredenheid
van (stage)opleiders en medewerkers. Professionals die tevreden zijn in hun
werk, presteren ook beter. Het monitoren van tevredenheid en het opvolgen
van de resultaten is daarom belangrijk.
Inhoud en afbakening
Het College Geneeskundige Specialismen (CGS) stelt eisen en verplichtingen
aan opleiders en stageopleiders 1. Daarnaast worden er eisen gesteld aan mede-
werkers van het instituut 2. Deze eisen – die door de RGS worden getoetst –
vormen de kaders waarbinnen de opleiding aanvullende criteria formuleren. In
dit domein worden de CGS eisen en verplichtingen als een gegeven beschouwd.
Tijdens de ontwikkeling van dit domein is gekozen voor een nieuwe verdeling
van de onderwerpen tussen domein 4. Leeromgeving (aan bod gekomen tijdens
de eerste ronde van GEAR) en domein 6.
1 Eisen en verplichtingen aan opleiders: Kaderbesluit CHVG Hoofdstuk C, Titel I, artikel C.1 en C.2 Eisen en verplichtingen aan stageopleiders: Kaderbesluit CHVG Hoofdstuk C, Titel I, artikel C.32 Kaderbesluit CHVG Hoofdstuk C, titel III, artikel C.15, lid f en g
36
DOMEIN 6 HR-BELEID
De volgende verdeling wordt gehanteerd: domein 4 gaat over de kwaliteit van
de leerwerkplek, domein 6 over de kwaliteit van (stage)opleiders en mede-
werkers. Dit betekent dat een deel van domein 4 nu is opgenomen in domein 6:
namelijk werving, selectie en beoordeling van (stage)opleiders.
De inhoud van het domein HR-beleid is opgedeeld in vier subdomeinen, die
weer onderverdeeld zijn in thema’s. Deze worden genoemd in tabel 3.
TABEL 3: SUBDOMEINEN EN THEMA’S VAN DOMEIN HR-BELEID
Subdomeinen Thema’s
6a. Werving en selectie 6.1 Voldoende en continue bezetting
6.2 Kwaliteitscriteria en selectie
6b. Professionele ontwikkeling 6.3 Leren door scholing en begeleiding
6.4 Professionele ontwikkeling door het dagelijks werk
6c. Beoordeling 6.5 Beoordeling van functioneren
6d. Tevredenheid 6.6 Tevredenheid van (stage)- opleiders en medewerkers
Nivel enquêtes
In dit domein wordt naast de scores van de instituten, ook gebruik gemaakt van
externe gegevens. Het gaat om de resultaten van twee landelijke tevredenheids-
enquêtes die in 2015 door het Nivel zijn afgenomen bij opleiders en stageoplei-
ders. De indicatoren en bijbehorende scores zijn opgenomen in thema 6.3 en
6.6.
Landelijke kaders
Landelijk plan scholing en toetsing Huisartsopleiders. Januari 2013. Huisartsopleiding
Nederland
Huisarts en opleiden, een praktijkgerichte handleiding (2014) Rien van Hemert, Peter
Boendermaker, Tjalling de Vries & Corienne Groenewold. Prelum uitgevers.
Competentieprofiel van de docent CHVG. April 2008. KNMG
Landelijk scholingsplan docent CHVG. April 2006. KNMG
Landelijk plan Docentprofessionalisering Huisartsopleiding. April 2014.
Huisartsopleiding Nederland
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
37Handboek GEAR
GEHANTEERDE DEFINITIES
• Medewerkers
Docenten, managers, en medewerkers met een ondersteunende
functie op beleidsniveau en secretarieel niveau: beleidsmedewerkers,
onderwijskundigen, onderzoekers, secretariaatsmedewerkers, ICT-ers.
N.B. waar in dit document gesproken wordt over ‘overige mede-
werkers’ worden de medewerkers met een ondersteunende functie
bedoeld.
• Managers
Leden van het managementteam van het instituut (in de regel be-
staande uit meerdere personen, waaronder het hoofd / adjunct hoofd
/ plaatsvervangend hoofd / coördinator / manager / teamleider) en
andere stafleden met een coördinerende functie.
38
DOMEIN 6 HR-BELEID
Thema 6.1: Voldoende en continue bezetting
Het doel van werving en selectie is zorgen voor voldoende continue bezetting
en een zo goed mogelijke bezetting van opleiders, stageopleiders, docenten,
managers en overige medewerkers. In dit thema wordt ingezoomd op vol-
doende en continue bezetting. Thema 6.2 gaat over de kwaliteit van de mede-
werkers.
Voldoende en continue bezetting vraagt om zicht op de benodigde functies nu
en in de nabije toekomst. Daarbij is een adequate inschatting van het verloop,
maar ook van het aanbod nodig. Op basis van de inschatting wordt wervings-
beleid per doelgroep ontwikkeld. Daarnaast kan voor specifieke functies een in-
tern opleidingstraject worden uitgezet voor de doorstroming van medewerkers
binnen de organisatie.
NB: De volgende indicatoren betreffen allen het wervingsbeleid, maar
voor verschillende doelgroepen.
* Indicatoren
➜ De opleiding draagt op systematische wijze zorg voor de werving van opleiders.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is er zicht op de benodigde bezetting voor de komende 3 jaar?
• Is er zicht op het te verwachten verloop? En op het aanbod?
• Hoe ziet het wervingsbeleid eruit, is het adequaat, en zo niet wordt het
bijgesteld?
• Is de personele bezetting (verantwoordelijke en ondersteuning) bij de
werving geregeld?
• Is er PR materiaal beschikbaar om te werven?
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
39Handboek GEAR
➜ De opleiding draagt op systematische wijze zorg voor de werving van stageopleiders.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is er zicht op de benodigde bezetting voor de komende 3 jaar?
• Is er zicht op het te verwachten verloop? En op het aanbod?
• Hoe ziet het wervingsbeleid eruit, is het adequaat, en zo niet wordt het
bijgesteld?
• Is de personele bezetting (verantwoordelijke en ondersteuning) bij de
werving geregeld?
• Is er PR materiaal beschikbaar om te werven?
➜ De opleiding draagt op systematische wijze zorg voor de werving van docenten.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is er zicht op de benodigde bezetting van docenten (GW-ers vs. HD-ers/
HAB; onderwijs ontwikkelaars vs. uitvoerende docenten) voor de komende
3 jaar?
• Is er zicht op het te verwachten verloop? En op het aanbod?
• Hoe ziet het wervingsbeleid eruit, is het adequaat, en zo niet wordt het
bijgesteld?
• Is de personele bezetting (verantwoordelijke en ondersteuning) bij de
werving geregeld?
• Is er PR materiaal beschikbaar om te werven?
➜ De opleiding draagt op systematische wijze zorg voor de werving van managers.
AANDACHTSPUNTEN:
• Benodigde bezetting van managers voor de komende 5 jaar?
• Is er zicht op het te verwachten verloop met betrekking tot de verschil-
lende functionarissen. En op het aanbod?
• Hoe ziet het wervingsbeleid eruit, is het adequaat, en zo niet wordt het
bijgesteld?
40
DOMEIN 6 HR-BELEID
➜ De opleiding draagt op systematische wijze zorg voor de werving van overige medewerkers.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is er zicht op de benodigde bezetting van medewerkers voor de komende
5 jaar?
• Is er zicht op het te verwachten verloop met betrekking tot de verschil-
lende functionarissen. En op het aanbod?
• Is er wervingsbeleid passend bij verschillende staffuncties?
• Voldoet het wervingsbeleid, en zo niet wordt het bijgesteld?
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
41Handboek GEAR
Thema 6.2: Kwaliteitscriteria en selectie
Behalve voldoende personeel is kwalitatief goed personeel van belang. Een
opleiding bepaalt – binnen de CGS kaders – de criteria waaraan opleiders,
stageopleiders, docenten, managers en overige medewerkers moeten voldoen.
Deze criteria zijn meestal gebaseerd op competentieprofielen en/of taak- of
functieomschrijvingen Daarnaast kunnen er ook andere criteria een rol spelen,
bijvoorbeeld die betrekking hebben op de samenstelling van een team of van
het opleidersbestand.
Om de juiste personen te selecteren is het van belang een goed beeld te krijgen
van de kandidaat in relatie tot de selectiecriteria die zijn opgesteld. Selectie-
trainingen voor selecterend personeel en eventueel selectie-instrumentarium
kunnen hierbij ondersteunen. Het verkregen inzicht in de kandidaat geeft ook
een beeld van de toekomstige professionele ontwikkeling.
NB: De volgende indicatoren betreffen allen (het gebruik van) selectiecri-
teria, maar voor verschillende doelgroepen.
* Indicatoren
➜ Opleiders worden geselecteerd op basis van specifieke criteria.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn er actuele criteria waaraan een startende opleider moet voldoen?
• Zijn er algemene criteria waaraan het opleidersbestand als geheel moet
voldoen, bijvoorbeeld met betrekking tot speciale expertise, coördinato-
ren voor dienstenposten e.d. Zijn deze criteria onderbouwd?
• Worden de criteria daadwerkelijk gebruikt voor de selectie? Als sprake
van schaarste, hoe wordt daarmee omgegaan?
• Is nagedacht over de selectiemethode en maakt men gebruik van ver-
schillende methoden om een beeld te krijgen van de kandidaat in relatie
tot de criteria?
• Wordt de selecterende staf getraind in het voeren van selectiegesprekken?
42
DOMEIN 6 HR-BELEID
➜ Stageopleiders worden geselecteerd op basis van specifieke criteria
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn er actuele criteria waaraan een startende stageopleider moet vol-
doen?
• Zijn er algemene criteria waaraan het stageopleiderbestand als geheel
moet voldoen, bijvoorbeeld met betrekking tot speciale expertise, set-
ting e.d. Zijn deze criteria onderbouwd?
• Worden de criteria daadwerkelijk gebruikt voor de selectie? Als sprake
van schaarste, hoe wordt daarmee omgegaan?
• Is nagedacht over de selectiemethode en maakt men gebruik van ver-
schillende methoden om een beeld te krijgen van de kandidaat in relatie
tot de criteria?
• Wordt de selecterende staf getraind in het voeren van selectiegesprekken?
➜ Docenten worden geselecteerd op basis van specifieke criteria.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn er actuele taak- of functieomschrijvingen voor de docenten?
• Zijn er algemene criteria waaraan de staf moet voldoen, bijvoorbeeld
met betrekking tot de verhouding GW-ers/huisartsdocenten, diversiteit,
speciale expertise, e.d. Zijn deze criteria onderbouwd?
• Worden de criteria daadwerkelijk gebruikt voor de selectie? Als sprake
van schaarste, hoe wordt daarmee omgegaan?
• Is nagedacht over de selectiemethode en maakt men gebruik van ver-
schillende methoden om een beeld te krijgen van de kandidaat in relatie
tot de criteria?
• Wordt de selecterende staf getraind in het voeren van selectiegesprekken?
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
43Handboek GEAR
➜ Managers worden geselecteerd op basis van specifieke criteria.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn er actuele taak- of functieomschrijvingen voor het management?
• Zijn er algemene criteria waaraan het management als team moet vol-
doen, bijvoorbeeld met betrekking tot de verhouding speciale expertise,
achtergrond e.d. Zijn deze criteria onderbouwd?
• Worden de criteria daadwerkelijk gebruikt voor de selectie? Als sprake
van schaarste, hoe wordt daarmee omgegaan?
• Is nagedacht over de selectiemethode en maakt men gebruik van ver-
schillende methoden om een beeld te krijgen van de kandidaat in relatie
tot de criteria?
• Wordt de selecterende staf getraind in het voeren van selectiegesprekken?
➜ Overige medewerkers worden geselecteerd op basis van specifieke criteria.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn er actuele taak- of functieomschrijvingen voor medewerkers op
secretarieel niveau?
• Zijn er algemene criteria waaraan het secretarieel personeel als groep
moet voldoen, bijvoorbeeld met betrekking tot speciale expertise, diver-
siteit, achtergrond e.d. Zijn deze criteria onderbouwd?
• Zijn er actuele taak- of functieomschrijvingen voor de medewerkers op
beleidsniveau?
• Zijn er algemene criteria waaraan de medewerkers op beleidsniveau als
groep moet voldoen, bijvoorbeeld met betrekking tot speciale expertise,
diversiteit, achtergrond e.d. Zijn deze criteria onderbouwd?
• Worden de criteria daadwerkelijk gebruikt voor de selectie? Als sprake
van schaarste, hoe wordt daarmee omgegaan?
• Is nagedacht over de selectiemethode en maakt men gebruik van ver-
schillende methoden om een beeld te krijgen van de kandidaat in relatie
tot de criteria?
• Wordt de selecterende staf getraind in het voeren van selectiegesprek-
ken?
44
DOMEIN 6 HR-BELEID
Thema 6.3: Leren door scholing en begeleiding
Medewerkers en (stage)opleiders volgen scholing die hen ondersteunt in hun
takenpakket. Voor nieuwe opleiders en docenten geldt veelal dat zij en ‘tweede
vak’ gaan leren, naast dat van huisarts of gedragswetenschapper. De scholing
van beginnende opleiders en docenten is daarom gericht op het beheersen van
de basiscompetenties op het gebied van vakdidactiek (‘inductiefase’). Voor ge-
vorderde en ervaren docenten en opleiders richt scholing zich op het verfijnen
van de competenties en op gespecialiseerde rollen, zoals onderwijsontwikke-
laar, ‘train the trainer’, leidinggevende en (vakdidactisch) onderzoeker.
In dit thema zijn uitkomsten opgenomen van landelijke tevredenheidenquêtes
die in 2015 zijn gehouden onder opleiders en stageopleiders.
* Indicatoren
➜ In onze scholing worden opleiders doelgericht getraind in het uitvoeren van hun taak als opleider.
AANDACHTSPUNTEN:
• Omvat het scholingsaanbod voor beginnende opleiders een ‘starters-
pakket’ waarin opleiders oefenen met elementaire activiteiten, zoals
observeren, het voeren van een leergesprek en het geven van feedback?
Ontvangen zij persoonlijke feedback op deze activiteiten?
• Is scholing expliciet gericht op de verschillende activiteiten die de op-
leider uitvoert, zoals een leeromgeving van de praktijk maken, toetsen
en beoordelen, of volgen van het leerproces van de aios (zie 6 thema’s
Landelijk Plan Scholing en Toetsing Huisartsopleiders, 2013)?
• Hoe wordt in de scholing georganiseerd dat opleiders persoonlijke
feedback ontvangen op deze scholingsthema’s? (Denk aan feedback op
oefeningen; praktijkopdrachten m.b.v. video-opnames).
• Geeft de scholing opleiders een duidelijk beeld van het niveau dat van
hen wordt verwacht?
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
45Handboek GEAR
➜ Scholing voor stageopleiders ondersteunt hen in hun rol als stageopleider.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is er een competentieprofiel of omschrijving van het takenpakket voor
stageopleiders?
• Is er een scholingsprogramma voor stageopleiders, waarin basale kennis
en vaardigheden bij het opleiden van aios huisartsgeneeskunde aan bod
komen?
• Hoe worden stageopleiders ondersteund door het instituut?
• Is er een eindverantwoordelijke voor de professionele ontwikkeling van
stageopleiders?
➜ Het docentprofessionaliseringsprogramma biedt docenten scholing en begeleiding op maat, passend bij de ontwikkelingsfase waarin zij zich bevinden (beginnend, gevorderd, ervaren, specialisatie).
AANDACHTSPUNTEN:
• Is er een inwerkprogramma voor beginnende docenten (Landelijk Plan
Docentprofessionalisering, 2014)? Worden docenten na deze inwerk-
periode begeleid tot zij de basiscompetenties bereiken (Inductiefase)?
Hoe?
• Hoe stelt het instituut scholingsbehoeften voor het hele docententeam
vast? (Bijvoorbeeld uitgaande van de kenmerken van het curriculum en
nieuwe ontwikkelingen hierin).
• Hoe worden scholingsbehoeften van individuele docenten vastgesteld?
Is er zowel aandacht voor door de docent gewenste scholing als voor
door het instituut vereiste scholing? Hoe worden stafleden begeleid bij
het formuleren van scholingsbehoeften en het maken van keuzes?
• Hoe worden vorderingen van docenten in scholing gevolgd?
• Hoe wordt gezorgd dat in de organisatie optimaal gebruik wordt ge-
maakt van wat individuele docenten hebben geleerd in scholing? Hoe
wordt gestimuleerd dat nieuwe inzichten opgedaan in scholing daad-
werkelijk kunnen worden toegepast in de praktijk?
46
DOMEIN 6 HR-BELEID
➜ Management en overige medewerkers volgen scholing die hen ondersteunt in het uitvoeren van hun takenpakket.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn er inwerkprogramma’s voor management en overige medewerkers?
• Hoe stelt het instituut scholingsbehoeften voor het hele team vast? (Bij-
voorbeeld uitgaande van de kenmerken van het curriculum en nieuwe
ontwikkelingen hierin).
• Hoe worden scholingsbehoeften van individuele medewerkers vastge-
steld? Hoe worden medewerkers begeleid bij het formuleren van scho-
lingsbehoeften en het maken van keuzes?
• Hoe worden vorderingen in scholing gevolgd?
• Hoe wordt gezorgd dat in de organisatie optimaal gebruik wordt ge-
maakt van wat individuele medewerkers hebben geleerd in scholing?
Hoe wordt gestimuleerd dat nieuwe inzichten opgedaan in scholing
daadwerkelijk kunnen worden toegepast in de praktijk?
➜ Indicatoren uit Nivel tevredenheidenquête voor opleiders en stageopleiders (uit 2015).
Uit de enquête voor opleiders:
• Voelt u zich voldoende ondersteund door uw opleidingsinstituut bij het
overdragen van de eigen expertise?
• Voelt u zich voldoende ondersteund door uw opleidingsinstituut bij het
maken van een leeromgeving in uw praktijk?
• Voelt u zich voldoende ondersteund door uw opleidingsinstituut bij het
inhoudelijk begeleiden van uw aios?
• Voelt u zich voldoende ondersteund door uw opleidingsinstituut bij het
toetsen en beoordelen van uw aios?
• Voelt u zich voldoende ondersteunt door uw opleidingsinstituut bij het
begeleiden van het leerproces van de aios?
• Voelt u zich voldoende ondersteund door uw opleidingsinstituut bij het
persoonsgericht begeleiden van uw aios)?
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
47Handboek GEAR
Uit de enquête voor stageopleiders:
• Voelt u zich voldoende ondersteund door het opleidingsinstituut bij de
volgende stageopleider activiteiten voor wat betreft het overdragen van
de eigen expertise?:
➜ Overbrengen van geneeskundig handelen in de brede zin
➜ Overbrengen van medisch-technische vaardigheden
➜ Overbrengen van het sociaal en medisch handelen, volgens de meest
recente inzichten op elk gebied
➜ Aanleren van communicatievaardigheden en structurering consult
➜ Jezelf doelbewust inzetten als rolmodel
➜ Toetsen en beoordelen van de aios
48
DOMEIN 6 HR-BELEID
Thema 6.4: Professionele ontwikkeling door het dagelijks werk
Medewerkers en (stage)opleiders ontwikkelen zich deels vanzelf, door de vra-
gen die het dagelijks werk oproept. Voor optimale professionele ontwikkeling
is het echter van belang dat zij de gelegenheid krijgen om voor hen leerzame,
uitdagende taken te doen en dat zij ondersteund worden bij voor hen nieuwe
taken. Voor het leren als team is het van belang dat bij nieuwe ontwikkelingen
in de opleiding wordt nagegaan wat hiervan de consequenties zijn voor de rol
en benodigde expertise van de opleider, docent en overige medewerkers.
Vragen en ontvangen van feedback op het functioneren is een belangrijke
stimulans voor professionele ontwikkeling. Zowel informeel als meer gestruc-
tureerd, met behulp van jaar- , functionerings- of voortgangsgesprekken.
* Indicatoren
➜ Medewerkers krijgen de gelegenheid om leerzame, uitdagende activiteiten te doen.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe worden medewerkers die een bepaalde activiteit voor het eerst
doen (onderwijs ontwikkelen, curriculum coördineren, onderzoek) hierin
ondersteund of begeleid?
• Hoe krijgt het instituut zicht op ambities van medewerkers en (stage)op-
leiders? (T.a.v. bijvoorbeeld ontwikkelen van onderwijs, vakinhoudelijke
expertiseontwikkeling, een coördinerende functie, onderzoek).
• Hoe stimuleert het instituut ambities bij resp. docenten, (stage)opleiders
en overige medewerkers?
• Kunnen medewerkers invloed uitoefenen op hun eigen takenpakket,
op basis van hun interesses, ambities of naar aanleiding van opgedane
inzichten door middel van scholing of onderzoek?
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
49Handboek GEAR
➜ Bij nieuwe ontwikkelingen in de opleiding wordt nagegaan welke consequenties dit heeft voor de rol en benodigde expertise van docenten.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe worden nieuwe ontwikkelingen in de opleiding – zoals een nieuw
landelijk APC curriculum, verdere academisering van de opleiding, ge-
bruik van blended-learning – vertaald naar consequenties voor de rol en
expertise van docenten?
• Hoe wordt praktisch vormgeven aan professionele ontwikkeling van het
team gekoppeld aan veranderingen in het werk?
➜ Er is een cultuur waarin medewerkers elkaar en anderen feedback vragen en geven op hun functioneren.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe en van wie krijgen medewerkers feedback op hun functioneren?
• Hoe en van wie krijgen docenten feedback op hun functioneren?
• Hoe geven zij een vervolg aan deze feedback?
➜ Voortgangsgesprekken met opleiders leiden tot praktische afspraken over verdere competentieontwikkeling.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn voortgangsgesprekken expliciet gekoppeld aan scholingsthema’s
(Landelijk plan Scholing en toetsing) en/of het competentieprofiel?
• Wordt de ontwikkeling van de opleider besproken op basis van een
‘portfolio’, of concreet materiaal dat zicht geeft op ontwikkeling,
bijvoorbeeld evaluaties door aios zoals de LEOh, overige feedback en
producten uit scholing, opdrachten, genoteerde verbeterpunten?
• Worden in het gesprek concrete afspraken gemaakt over verdere com-
petentieontwikkeling (Individueel Opleidingsplan)?
• Hoe wordt vervolgens teruggekomen op deze afspraken? Hoe wordt
gezorgd voor continuïteit?
50
DOMEIN 6 HR-BELEID
➜ Gesprekken met stageopleiders leiden tot praktische afspraken over verdere ontwikkeling.
AANDACHTSPUNTEN:
• Wordt het functioneren van stageopleiders met hen besproken?
• Wordt gebruik gemaakt van materiaal dat zicht geeft op het functione-
ren van de stageopleider, bijvoorbeeld evaluatie van de aios.
• Worden in het gesprek verbeterpunten benoemd? Worden hier afspra-
ken over gemaakt?
• Hoe wordt vervolgens teruggekomen op deze afspraken?
➜ Jaargesprekken met docenten leiden tot praktische afspraken over verdere competentieontwikkeling.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is er in de jaargesprekken expliciete aandacht voor voortgang ten aanzien
van het competentieprofiel van de docent/het specifieke takenpakket?
• Wordt deze ontwikkeling van de docent besproken op basis van een
‘portfolio’, of concreet materiaal dat zicht geeft op ontwikkeling, bij-
voorbeeld evaluaties door aios, overige feedback en producten uit scho-
ling, opdrachten, genoteerde verbeterpunten?
• Worden in het gesprek concrete afspraken gemaakt over verdere com-
petentieontwikkeling (Individueel Opleidingsplan)?
• Hoe wordt vervolgens teruggekomen op deze afspraken? Hoe wordt
gezorgd voor continuïteit?
➜ Jaargesprekken met managers en overige medewerkers leiden tot praktische afspraken over verdere competentie- ontwikkeling.
AANDACHTSPUNTEN:
• Wordt gebruik gemaakt van materiaal dat zicht geeft op ontwikkeling,
bijvoorbeeld evaluaties en feedback, producten uit scholing, IOP’s.
• Worden in het gesprek concrete afspraken gemaakt over verdere com-
petentieontwikkeling (Individueel Opleidingsplan)?
• Hoe wordt vervolgens teruggekomen op deze afspraken? Hoe wordt
gezorgd voor continuïteit?
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
51Handboek GEAR
Thema 6.5: Beoordeling van functioneren
De kwaliteit van de huisartsopleiding hangt nauw samen met het functioneren
van (stage)opleiders, docenten, managers en overige medewerkers. Daarom
wordt het functioneren van deze betrokkenen structureel beoordeeld. Het
competentieprofiel van een functie is de norm bij de beoordeling van de
uitvoering van het takenpakket. Meestal vindt een beoordeling plaats tijdens
een jaargesprek en wordt het gecombineerd met het onderwerp professionele
ontwikkeling (zie thema 6.4 Professionele ontwikkeling door het dagelijks werk)
of met andere kwaliteitsdoeleinden, zoals het evalueren van de werkplek. Bij de
beoordeling wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van relevante bronnen.
Als sprake is van disfunctioneren, ondanks pogingen om daar verbetering in te
brengen, wordt een beoordelingstraject opgestart. Beëindiging van de over-
eenkomst of overplaatsing naar een andere, meer passende functie zijn moge-
lijke gevolgen van een beoordelingstraject.
NB: De volgende indicatoren betreffen allen (het gebruik van) selectie-
criteria, maar voor verschillende doelgroepen.
* Indicatoren
➜ Er is een heldere systematiek waarmee het functioneren van een opleider wordt beoordeeld in relatie tot het competentieprofiel en het takenpakket.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe en met welke regelmaat worden opleiders beoordeeld met betrek-
king tot hun functioneren?
• Wie zijn er op welke manier betrokken bij de beoordeling (denk ook aan
bronnen zoals de LEOh lijst, informanten)?
• Is het helder aan welke criteria/functie-eisen een opleider moet voldoen?
• Is het huidige systeem afdoende om zicht te houden op het functione-
ren van de individuele opleiders?
• Is het systeem zodanig ingericht dat er onderbouwd afscheid genomen
kan worden bij langduriger disfunctioneren?
52
DOMEIN 6 HR-BELEID
➜ Er is een heldere systematiek waarmee het functioneren van een stageopleider wordt beoordeeld in relatie tot het competentieprofiel en het takenpakket.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe en met welke regelmaat worden stageopleiders beoordeeld met
betrekking tot hun functioneren?
• Wie zijn er op welke manier betrokken bij de beoordeling (denk ook aan
bronnen zoals evaluaties, informanten)?
• Is het helder aan welke criteria/functie-eisen een stageopleider moet
voldoen?
• Is het huidige systeem afdoende om zicht te houden op het functione-
ren van de individuele stageopleider?
• Is het systeem zodanig ingericht dat er onderbouwd afscheid genomen
kan worden bij langduriger disfunctioneren?
➜ Er is een heldere systematiek waarmee het functioneren van een docent wordt beoordeeld in relatie tot het competentieprofiel en het takenpakket.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe en met welke regelmaat worden docenten beoordeeld met betrek-
king tot hun functioneren?
• Wie zijn er op welke manier betrokken bij de beoordeling (denk ook aan
bronnen zoals evaluaties, informanten)?
• Is het helder aan welke criteria/ functie-eisen een docent moet voldoen?
• Is het huidige systeem afdoende om zicht te houden op het functione-
ren van de individuele docenten?
• Is het systeem ook zodanig ingericht dat er onderbouwd afscheid geno-
men kan worden bij langdurig disfunctioneren?
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
53Handboek GEAR
➜ Er is een heldere systematiek waarmee het functioneren van managers wordt beoordeeld in relatie tot het competentieprofiel en het takenpakket.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe en met welke regelmaat worden de managers beoordeeld met be-
trekking tot hun functioneren?
• Wie zijn er op welke manier betrokken bij de beoordeling (denk ook aan
informanten, andere bronnen)?
• Zijn hier criteria voor vastgesteld?
• Is het huidige systeem afdoende om zicht te houden op het functione-
ren van een individuele manager?
• Is het systeem zodanig ingericht dat er onderbouwd afscheid genomen
kan worden bij langduriger disfunctioneren?
➜ Er is een heldere systematiek waarmee het functioneren van overige medewerkers wordt beoordeeld in relatie tot het competentieprofiel en het takenpakket.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe en met welke regelmaat worden overige medewerkers beoordeeld
met betrekking tot hun functioneren?
• Wie zijn er op welke manier betrokken bij de beoordeling (denk ook aan
informanten, andere bronnen)?
• Is het helder aan welke criteria/functie-eisen de overige medewerkers
moeten voldoen?
• Is het huidige systeem afdoende om zicht te houden op het functione-
ren van een individuele medewerker?
• Is het systeem zodanig ingericht dat er onderbouwd afscheid genomen
kan worden bij langduriger disfunctioneren?
54
DOMEIN 6 HR-BELEID
Thema 6.6: Tevredenheid van (stage)opleiders en medewerkers
Om een functie goed uit te oefenen hebben (stage)opleiders en medewerkers
de juiste competenties nodig. Maar minstens zo belangrijk voor een goede
uitoefening is de medewerkertevredenheid. Er bestaat een verband tussen
tevredenheid van medewerkers, de snelheid van wisselingen en de afwezigheid
van medewerkers. Tevreden medewerkers blijven langer werkzaam voor een
organisatie en zijn productiever. Op verschillende manieren kan door een in-
stituut worden nagegaan of de (stage)opleiders en medewerkers tevreden zijn.
Eén daarvan is een tevredenheidsonderzoek. Met een tevredenheidsonderzoek
peilt een instituut de meningen, verwachtingen en oordelen van de betrokke-
nen over de eigen functie, de ondersteuning hierbij door het instituut en over
het instituut in het algemeen. Onderzoek doen is een eerste stap, een onmis-
bare tweede stap is het herhalen en opvolgen hiervan.
In dit thema zijn uitkomsten opgenomen van landelijke tevredenheidenquêtes
die in 2015 gehouden zijn onder opleiders en stageopleiders.
* Indicatoren
➜ Het opleidingsinstituut peilt periodiek de tevredenheid van de medewerkers.
• Is er beleid afgesproken over het peilen van de tevredenheid bij mede-
werkers en (stage)opleiders?
• Welke aspecten van tevredenheid worden gemeten? Tevredenheid ten
aanzien van
➜ de eigen functie;
➜ de ondersteuning bij de uitoefening van de functie;
➜ ontwikkelingsmogelijkheden;
➜ werkdruk;
➜ het instituut als werkomgeving?
• Wordt de tevredenheid van alle betrokkenen gepeild: opleiders, stage-
opleiders, docenten, management, en overige medewerkers?
• Hoe vindt de meting van de tevredenheid plaats?
• Hoe frequent wordt de tevredenheid gemeten?
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
55Handboek GEAR
➜ De uitkomsten van een tevredenheidsonderzoek leiden tot specifieke aanpassingen.
• Is er beleid afgesproken over het opvolgen van de uitkomsten van tevre-
denheidsonderzoeken?
• Zijn er voorbeelden bekend van aanpassingen naar aanleiding van de
uitkomst van een tevredenheidonderzoek?
• Wordt de doelgroep geïnformeerd over de aanpassingen?
➜ Indicatoren uit Nivel tevredenheidenquête voor opleiders en stageopleiders (uit 2015).
Uit de enquête voor opleiders:
• Heeft u voldoende contact en uitwisseling met uw opleidingsinstituut?
• Heeft u voldoende contact en uitwisseling met de opleidingscoördinator?
• Worden naar uw mening uw specifieke bekwaamheden voldoende benut
door het opleidingsinstituut?
• Bij de koppeling tussen aios en opleider wordt voldoende rekening
gehouden met mijn voorkeuren?
Uit de enquête voor stageopleiders:
Vragen over het opleidingsinstituut huisartsgeneeskunde:
• Heeft u over het algemeen voldoende contact en uitwisseling met de
groepsbegeleider/docent van de aios?
• Heeft u over het algemeen voldoende contact en uitwisseling met de
stagecoördinator?
• Sluit het scholingsaanbod voor stageopleiders van het opleidingsinsti-
tuut inhoudelijk aan bij uw leerbehoefte?
• Is de frequentie van de scholingsactiviteiten vanuit het opleidingsinsti-
tuut voor u voldoende?
• Worden naar uw mening uw specifieke stageplaats en bekwaamheden
voldoende benut door het opleidingsinstituut?
• Wordt bij de koppeling tussen aios huisartsgeneeskunde en stageoplei-
ders voldoende rekening gehouden met uw voorkeuren?
56
DOMEIN 6 HR-BELEID
* DOMEIN 7
Organisatie enmanagement
Inleiding
Dit domein gaat over de organisatie en het management van het instituut. Het
instituut 1 coördineert de opleiding en verzorgt het cursorisch onderwijs (met
uitzondering van het landelijk onderwijs). De centrale vraag is hoe het instituut
zodanig ingericht kan worden dat het bereikt wat het wil bereiken op een zo
efficiënt mogelijke manier. Wat het instituut wil bereiken staat beschreven in de
visie. Een concrete vertaling hiervan zijn de organisatiedoelstellingen.
In dit domein wordt nagegaan welke keuzes en afwegingen ten grondslag lig-
gen aan het ontwerp en de inrichting van het instituut. Er wordt gekeken naar
onderwerpen als organisatiestructuur en -processen, de besluitvorming, com-
municatie, het management en de plaats van het instituut in de omgeving.
Verder wordt gekeken naar de consolidatie van het ontwerp en de inrichting.
Onder meer door na te gaan welke zaken zijn vastgelegd.
Afbakening van het domein
Een deel van het ontwerp en de inrichting van een instituut is bepaald door het
College Geneeskundige Specialismen (CGS). In het kaderbesluit CHVG staan bij
Hoofdstuk C, Titel III de eisen opgesomd waaraan een instituut moet voldoen.
Deze eisen –die door de RGS worden getoetst– worden in dit domein als een
gegeven beschouwd.
Relatie met andere domeinen
Het onderwerp van domein 7 sluit aan op de inhoud van domein 1 Visie en
Kwaliteit. De organisatiedoelstellingen en strategie van een organisatie – thema’s
van dit domein – zijn gebaseerd op de visie van een organisatie. Dat laatste is
een thema van domein 1.
Om organisatiedoelstellingen te kunnen bereiken is onder andere een adequate
organisatiestructuur nodig. Daarover gaat dit domein. Maar de kwaliteiten en
inzet van (stage)opleiders en medewerkers zijn even belangrijk. Deze komen
aan de orde in domein 6. HR-beleid.
Subdomeinen en thema’s
De inhoud van het domein Organisatie en Management is opgedeeld in vier
subdomeinen, die weer onderverdeeld zijn in thema’s. Deze worden genoemd
in tabel 4.
1 Begripsomschrijving Kaderbesluit CHVG: organisatie die, in universitair verband, de gehele opleiding kan coördineren en voor de uitvoering van het cursorisch onderwijs kan zorgdragen.
58
DOMEIN 7 ORGANISATIE EN MANAGEMENT
TABEL 4: SUBDOMEINEN EN THEMA’S VAN DOMEIN ORGANISATIE EN MANAGEMENT
Subdomeinen Thema’s
7a. Inrichting van de organisatie 7.1 Strategie
7.2 Ontwerp van de organisatie
7.3 Besluitvorming
7b. Management 7.4 Management
7c. Interne communicatie 7.5 Communicatie
7d. Omgeving 7.6 Samenwerkingspartners
Literatuur
Swieringa J, Wierdsma AFM. Lerend organiseren en veranderen. 2011. Noordhoff
Uitgevers.
Senge PM. Lerende scholen. 2011. Academic Service.
Dam van N, Marcus J. Een praktijkgerichte benadering van organisatie en
management. 2012. Noordhoff Uitgevers.
GEHANTEERDE DEFINITIES
• Instituut
Organisatie die de opleiding coördineert en de uitvoering van het
cursorisch onderwijs verzorgt.
• (Organisatie)doelstellingen
Concrete en meetbare vertaling van de visie.
• Medewerker
Medewerker van het instituut: managementteamleden, docenten en
overige ondersteunende stafleden zoals beleidsmedewerker, secreta-
resse, ICT-er.
59Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Thema 7.1: Strategie
De ambities van een instituut staan gepresenteerd in de visie. Het beschrijft
wat een instituut wil bereiken op de langere termijn en beantwoordt de vraag
hoe het instituut zich aanpast aan en vooruitloopt op de veranderende om-
geving. In het eerste thema van domein 1 staat uitgebreid de totstandkoming
en de functie van een visie beschreven. De visie wordt vertaald in concrete en
meetbare organisatiedoelstellingen. Voor iedere doelstelling wordt een strate-
gie – de manier waarop het instituut de doelstelling wil bereiken – bepaald. Een
instituut hanteert bijvoorbeeld een andere strategie om EBM in het onderwijs
te integreren, dan voor het realiseren van voldoende aanmeldingen voor de
opleiding.
* Indicator
➜ Om de doelstellingen van het instituut te realiseren worden passende strategieën gehanteerd.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn de strategieën vastgelegd? Bijvoorbeeld in een jaarplan en/of jaar-
verslag, beleidsplan, verbeterplan?
• Is er aandacht voor de middellange en lange termijn in de strategie?
• Welke strategie heeft in de afgelopen periode gewerkt en welke heeft
niet het verwachte resultaat opgeleverd?
60
DOMEIN 7 ORGANISATIE EN MANAGEMENT
Thema 7.2: Ontwerp van de organisatie
Een instituut streeft naar het bereiken van de organisatiedoelstellingen. Belang-
rijke hulpmiddelen hierbij zijn de organisatiestructuur en de inrichting van de
processen.
Structuur
In een organisatiestructuur zijn de verschillende taken en verantwoordelijk-
heden van medewerkers vastgelegd. Dit wordt weergegeven in een organo-
gram. Hierin zijn ook de diverse vaste teams zoals het management zichtbaar.
Tijdelijke werkgroepen, zoals een projectgroep zijn meestal niet weergegeven
in een organogram. Deze groepen worden opgericht voor het bereiken van een
specifiek doel. Door het tijdelijke karakter en de specifieke opdracht is flexibili-
teit bij de oprichting, afronding en de plaats van de groep binnen de organisatie
nodig.
Proces
Binnen het instituut vinden meerdere (werk)processen plaats, op verschillende
niveaus. Voorbeelden van processen zijn:
• toetsing en beoordeling;
• onderwijsontwikkeling;
• uitvoering HR-beleid;
• selectie en aanname van aios.
De onderlinge afstemming tussen betrokkenen is belangrijk voor een goed
verloop van het proces (zie ook thema 7.5 communicatie). De informatie die
betrokkenen nodig hebben voor de samenwerking bij en de uitvoering van een
proces is vaak vastgelegd in een informatiesysteem. Denk bijvoorbeeld aan een
roosterprogramma, Hagsys of het digitaal portfolio.
61Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
* Indicatoren
➜ De doelstellingen van het instituut zijn bepalend voor het ontwerp van de organisatiestructuur.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is er een actueel organogram beschikbaar, bijvoorbeeld in een jaarplan
en/of jaarverslag?
• Welke afwegingen zijn gemaakt bij het ontwerp van de organisatiestructuur?
• Zijn de verschillende functies zichtbaar in het organogram? Is duidelijk
wie leiding geeft aan welke medewerkers?
• Zijn de vaste samenwerkingsgroepen (teams, commissies) zichtbaar in
het organogram?
• Waaruit blijkt dat de organisatiestructuur wordt geëvalueerd? Zijn er de
afgelopen periode nog aanpassingen geweest? Op basis waarvan zijn
deze aanpassingen tot stand gekomen?
➜ Het instituut maakt de totstandkoming en uitvoering van tijdelijke werkgroepen mogelijk.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe faciliteert het instituut de tijdelijke werkgroepen?
• Worden er tijdelijke werkgroepen, zoals projecten genoemd in het jaar-
plan/jaarverslag?
• Is het doel van iedere werkgroep duidelijk en/of vastgelegd, bijvoorbeeld
in een jaarplan/-verslag van de groep of een projectplan?
➜ Het instituut heeft zicht op de verschillende processen.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn de processen van het instituut vastgelegd?
• Worden de processen adequaat gefaciliteerd door het gebruik van
informatiesysteem/-systemen? Welke systemen worden hiervoor gebruikt?
• Hoe vindt afstemming plaats binnen een proces? Is hiervoor een mede-
werker of team verantwoordelijk? Denk bijvoorbeeld aan een coördinator
toetsing en beoordeling, een opleidercoördinator of opleidercommissie.
• Is bij veranderingen of na besluitvorming duidelijk welke processen aan-
gepast moeten worden? Hoe vindt het aanpassen plaats?
62
DOMEIN 7 ORGANISATIE EN MANAGEMENT
Thema 7.3: Besluitvorming
Besluiten worden genomen op alle niveaus binnen het instituut. Strategische
beslissingen gaan over de koers of het meerjarenplan van een instituut. Tac-
tische besluiten faciliteren de uitvoering van strategische besluiten. Opera-
tionele beslissingen gaan over concrete activiteiten binnen een instituut. De
bevoegdheid voor het nemen van een beslissing hangt samen met de functie
van een medewerker. Een medewerker kan individueel bevoegd zijn, maar ook
gezamenlijk met collega’s. Denk hierbij aan een bevoegdheid voor alle leden
van een team. Wanneer een medewerker niet bevoegd is voor het nemen van
een bepaalde beslissing, bestaat de mogelijkheid om via inspraak een besluit te
beïnvloeden.
* Indicator
➜ Het instituut heeft de beslissingsbevoegdheden van de instituutsmedewerkers en teams helder.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zijn de bevoegdheden vastgelegd? Zo ja, hoe?
• Is het bekend bij teams en bij medewerkers? Is het bijvoorbeeld een be-
spreekpunt tijdens de inwerkperiode of tijdens een functioneringsgesprek?
• Hoe is de toewijzing van bevoegdheden aan teams en functies tot stand
gekomen? Is hierbij rekening gehouden met de slagvaardigheid en flexibi-
liteit van teams en/of de organisatie? En met de professionele autonomie
van functies?
• Hebben de medewerkers inspraak bij beslissingen waarvoor zij niet be-
voegd zijn? Hoe is dit geregeld? Zijn zij hiervan op de hoogte? Worden de
beslissingsbevoegdheden geëvalueerd? Zo ja, op basis waarvan?
63Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Thema 7.4: Management
Het management leidt het instituut en stuurt de medewerkers aan. De taken die
horen bij het leiden van het instituut zijn het bepalen van de visie, de strategie
en de doelstellingen van het instituut (strategisch niveau). Het leiding geven
aan medewerkers van het instituut houdt onder meer in het coördineren en
delegeren van uitvoerende taken en het coachen van medewerkers (tactisch/
operationeel niveau).
* Indicatoren
➜ Het management heeft een gedeelde visie op leidinggeven aan medewerkers van het instituut.
AANDACHTSPUNTEN:
• Zo ja, welke visie?
• Zo nee, waarom niet?
➜ Leden van het management beschikken over de juiste randvoorwaarden – tijd, beslissingsbevoegdheid, financiën om de functie naar behoren uit te voeren.
AANDACHTSPUNTEN:
• Is er een aanstellingsomvang bepaald voor de managementtaken? Is dit
onderwerp van evaluatie?
• Wordt er werkdruk ervaren? Zo ja, welke maatregelen worden genomen?
• Is de beslissingsbevoegdheid vastgelegd, bijvoorbeeld in de taakbeschrij-
ving? Is bij het bepalen ervan rekening gehouden met de autonomie van
de functie?
• Heeft een lid van het management een eigen budget of heeft hij/zij be-
voegdheid om financiële beslissingen te nemen?
64
DOMEIN 7 ORGANISATIE EN MANAGEMENT
➜ Het management evalueert periodiek de onderlinge samenwerking.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe is het geregeld?
• Op welke punten wordt er geëvalueerd?
• Hoe vaak wordt er geëvalueerd?
• Wat gebeurt er met de uitkomsten van de evaluatie?
➜ Het functioneren van het management wordt periodiek geëvalueerd in relatie tot de gestelde doelen.
AANDACHTSPUNTEN:
• Welke doelen wil het management behalen?
• Hoe is de evaluatie hiervan geregeld?
• Hoe vaak wordt er geëvalueerd?
• Wat gebeurt er met de uitkomsten van de evaluatie?
65Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
Thema 7.5: Communicatie
Onderlinge afstemming binnen het instituut is nodig voor medewerkers om de
eigen taak adequaat uit te voeren. Communicatie vindt plaats door directe en
indirecte interactie tussen medewerkers. Voorbeelden van indirecte communi-
catie zijn e-mail, memo’s en nieuwsbrieven. Verder verloopt de communicatie
formeel of informeel. Formele communicatie is gepland en systematisch en
voorbeelden van informele communicatie zijn een borrel en een gezamenlijke
lunch. Informatievoorziening vindt ook plaats via digitale omgevingen. Voor
een goed gebruik hiervan is bekendheid en toegankelijkheid essentieel.
* Indicatoren
➜ Onderlinge afstemming binnen het instituut vindt adequaat plaats.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe is de onderlinge afstemming binnen het instituut geregeld? Heeft
het instituut in beeld hoe dit verloopt?
• Hoe is bij het inrichten van de communicatielijnen rekening gehouden
met de effectiviteit ervan?
• Hoe vindt afstemming plaats tussen de verschillende processen? Denk
bijvoorbeeld aan teamleiders of een curriculumcommissie.
• Wordt het communicatieproces geëvalueerd? Zo ja, op basis waarvan?
Zijn de verschillende digitale kennisbronnen gebruiksvriendelijk?
➜ Het instituut stimuleert informele interactie tussen medewerkers.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe wordt het gestimuleerd/gefaciliteerd?
66
DOMEIN 7 ORGANISATIE EN MANAGEMENT
Thema 7.6: Samenwerkingspartijen
Voor de totstandkoming van de opleiding werkt het instituut samen met andere
partijen. Belangrijke samenwerkingspartijen voor een instituut zijn de zoge-
naamde ketenpartners: de partijen die leveren aan of afnemen van het instituut.
De ‘leverancier’ van een instituut is de opleiding geneeskunde, zij leveren aios
aan. De ‘afnemer’ is de maatschappij: burgers maken gebruik van de diensten
van de huisarts. Ook aios zijn als gebruiker van de opleiding afnemer van het in-
stituut. De LOVAH is als vertegenwoordiging van de aios daarom een samenwer-
kingspartij van het instituut. De inbedding van het instituut binnen de vakgroep
Huisartsgeneeskunde van een UMC, evenals de samenwerking van de acht
huisartsopleidingen binnen Huisartsopleiding Nederland, wordt in dit domein
ook gerekend tot de omgeving van het instituut. Andere samenwerkingspartijen
die zich bevinden in de omgeving van het instituut zijn bijvoorbeeld de SBOH,
LHOV, CGS, RGS, alumni, NHG en andere medische specialismen.
Een belangrijk onderdeel van de samenwerking bestaat uit het kennen van de
mening, wensen en ideeën van de verschillende samenwerkingspartijen en de
invloed die de partijen vanuit het eigen belang uitoefenen op het instituut.
* Indicatoren
➜ Het instituut onderhoudt met de relevante samenwerkings- partijen een professionele relatie.
AANDACHTSPUNTEN:
• Met welke partijen onderhoudt het instituut een relatie, zowel binnen
het UMC als daarbuiten?
• Hoe wordt de relatie onderhouden? Hoe vindt de onderlinge afstem-
ming en/of samenwerking plaats?
➜ Samenwerkingspartijen worden actief betrokken bij ontwikkelingen van het instituut.
AANDACHTSPUNTEN:
• Hoe worden de samenwerkingspartijen betrokken bij de ontwikkelingen?
Wisselt het instituut doelgericht informatie uit met samenwerkingspar-
tijen? Waaruit blijkt dat? Is er bijvoorbeeld PR beleid?
• Zijn er samenwerkingsverbanden actief waarin het instituut participeert?
Op welke manier zijn deze samenwerkingsverbanden geformaliseerd?
67Handboek GEAR
HOOFDSTUK 3 DOMEINEN AUDITRONDE 2015 - 2016
68
69Handboek GEAR
deel iii Praktische handreikingen
* HOOFDSTUK 4
Planning auditronde 2015-2016
70
De zelfbeoordeling (score domeinen, scores uit NIVEL-enquêtes, ontwikkeling
op landelijke beoordelingspunten, reflectie op eigen scores) wordt door alle
instituten gelijktijdig in oktober / november 2015 uitgevoerd. De auditbezoeken
vinden in de eerste helft van 2016 plaats. Vier weken vóór de eigen audit levert
elk instituut een voortgangsrapportage aan over de verbeterplannen uit de
vorige ronde aan het auditteam.
De planning van auditronde 2015 – 2016 is weergegeven in figuur 5.
FIGUUR 5: PLANNING AUDITRONDE 2015-2016
Exacte data voor auditbezoeken zijn in overleg met elk instituut vastgesteld.
HANDBOEK GEAR 2015 - 2016
ZELFBEOORDELING DOOR HET INSTITUUT
• Scoren indicatoren nieuwe domeinen
• Verzamelen bijbehorende documentatie
• Voortgang landelijke beoordelingspunten vorige ronde
• Reflectie op eigen scores
SPIEGELRAPPORTAGE 2015
• Spiegelen antwoorden instituten
RESULTATEN VERBETERPLANNEN
• Voortgangsrapportage verbeterplannen vorige ronde
• 4 weken vóór de eigen audit
AUDIT BIJ HET INSTITUUT
AUDITRAPPORT PER INSTITUUT
RAPPORT GEAR 2015-2016
VERBETEREN EN UITWISSELEN
• Concept nieuwe verbeterplannen
• Uitvoering nieuwe verbeterplannen
• Uitwisseling good practices en vragen tussen instituten
EVALUATIE GEAR 2015-2016
September2015
OktoberNovember
2015
December2015
Januari-
Juni2016
Augustus2016
September2016
-Februari
2018
September2016
71Handboek GEAR
HOOFDSTUK 4 PLANNING AUDITRONDE 2015 – 2016
* HOOFDSTUK 5
Zelfbeoordeling door het instituut
72
NPAweb
Bij de zelfbeoordeling maken de instituten gebruik van NPAweb (een webbased
vragen- en uitwisselingsplatform) voor het scoren van de indicatoren, het op-
slaan van documentatie als toelichting op de scores van de indicatoren en het
raadplegen van handleidingen.
Voor NPAweb ontvangt elke kwaliteitscoördinator eigen inloggegevens en een
korte schriftelijke instructie van NPA.
Zelfbeoordeling
In de maanden oktober / november 2015 voert elk instituut de zelfbeoordeling
uit. De zelfbeoordeling bestaat uit vier activiteiten, te weten:
1 Scoren indicatoren nieuwe domeinen en verzamelen documenten:
• Vragenlijst “Zelfevaluatie domein 1: Visie en Kwaliteit”
• Vragenlijst “Zelfevaluatie domein 6: HR-beleid”
• Vragenlijst “Zelfevaluatie domein 7: Organisatie en Management”
Per subdomein is ruimte voor het geven van een korte toelichting bij de
scores. Het instituut verzamelt documenten als onderbouwing bij haar
scores en ter informatie voor het auditteam en plaatst deze in het dossier in
NPAweb.
2 Kennis nemen van de geselecteerde scores uit de NIVEL-enquêtes:
• Reeds ingevuld in de vragenlijst “Zelfevaluatie domein 6: HR-beleid”
3 Beoordelen van de voortgang op de landelijke beoordelingspunten uit de
vorige auditronde:
• Vragenlijst “Voortgang op landelijke beoordelingspunten”.
4 Een reflectie op de eigen scores.
Het reflectieverslag dient als basis voor de audit en de latere verbeterplannen
en uitwisselingsaanbod. Het instituut plaatst het reflectieverslag in het dossier
in NPAweb.
Elk domein is opgedeeld in subdomeinen en thema’s. Binnen elk thema zijn in-
dicatoren benoemd. Om de score op een indicator te vereenvoudigen worden
bij elke indicator enkele aandachtspunten gepresenteerd. De aandachtspunten
kunnen helpen de indicator beter te begrijpen en het invullen daarmee eenvou-
diger maken.
73Handboek GEAR
HOOFDSTUK 5 ZELFBEOORDELING DOOR HET INSTITUUT
Na het invullen van de vragenlijsten per domein, geeft elk instituut middels een
korte vragenlijst een oordeel over de bruikbaarheid van de gehanteerde indica-
toren. Deze informatie wordt gebruikt bij de evaluatie van deze auditronde en
de voorbereiding van de volgende.
Keuze werkwijze bij invullen vragenlijsten
Bij het invullen kiest elke instituut een eigen werkwijze.
Enkele mogelijke werkwijzen:
• Alles invullen en verzamelen door de kwaliteitscoördinator;
• Gestructureerde interviews met medewerkers;
• Verdelen van de domeinen;
• Ronde tafel-gesprek;
• Uitdelen lijsten, laten scoren en gemiddelde bepalen;
• In concept invullen en vast laten stellen door management.
Belangrijk is dat de uiteindelijke scores, toelichtingen en aangeleverde docu-
menten eenduidig en voor het auditteam goed te volgen zijn.
Werkwijze bij reflectie op eigen scores
Ook de werkwijze bij het maken van het reflectieverslag kan het instituut zelf
bepalen.
De volgende werkwijze kan daarbij helpen.
1 Plan een werkbespreking van ongeveer twee uur, bijvoorbeeld met het hoofd,
de kwaliteitscoördinator, een opleider, een aios en één of twee stafleden;
2 Verspreid ter voorbereiding op de werkbespreking de uitgeprinte vragenlijs-
ten en vraag deelnemers om zich voor te bereiden op de reflectievragen;
3 De agenda van werkbespreking bestaat uit
• de beantwoording van de reflectievragen en
• het inventariseren van nader uit te werken uitwisselingsaanbod;
• Leg de resultaten vast in een kort verslag volgens onderstaande indeling;
• Plaats het verslag met titel “Reflectieverslag <<naam instituut>>” in NPA-
web. Indien nodig kan een tweede werkbespreking worden gepland.
74
De reflectievragen
A Op welke onderdelen vinden we, op basis van de scores, ons instituut goed
presteren?
B Op welke onderdelen presteren we, op basis van de scores, minder goed?
C Wat zijn, naast de onderwerpen uit de zelfbeoordeling, onze eigen speer-
punten?
D Waar staan we ten opzichte van onze eigen speerpunten?
E Op welke onderwerpen zouden we in het komende anderhalf jaar willen
verbeteren?
F Bij welke onderwerpen zouden we hulp willen hebben van andere instituten?
G Met welke onderwerpen zouden we andere instituten willen/kunnen onder-
steunen?
Opbouw “Reflectieverslag <<naam instituut>>”
• Op te stellen in Word;
• Beantwoording reflectievragen in vaste volgorde A t/m G:
o Inclusief een korte motivatie per vraag;
o Waar mogelijk een relatie naar één van de (sub-)domeinen.
• Bij vraag F een opsomming van zo specifiek mogelijk geformuleerd de uit-
wisselingsvraag;
• Bij vraag G een opsomming van het eigen uitwisselingsaanbod.
Deadline
Uiterlijk 27 november 2015 dient de zelfbeoordeling te zijn afgerond. Dit be-
tekent dat alle vragen voor de domeinen dienen te zijn ingevuld, voorzien van
een toelichting en verwijzing naar documentatie. De voortgang op de landelijke
beoordelingspunten is beoordeeld en alle relevante documentatie, inclusief het
reflectieverslag, dient in NPAweb beschikbaar te zijn.
75Handboek GEAR
HOOFDSTUK 5 ZELFBEOORDELING DOOR HET INSTITUUT
* HOOFDSTUK 6
Voorbereiding van de audit
76
Het auditbezoek begint op de eerste dag om 13.00 uur en eindigt de volgende
dag om circa 17.30 uur. De voorbereiding op het bezoek bestaat uit een inhou-
delijk en praktisch deel.
Inhoudelijke voorbereiding: resultaten verbeterplannen
Ter voorbereiding op de audit levert het instituut, uiterlijk 4 weken voor het
auditbezoek, een voortgangsrapportage aan over de verbeterplannen uit de
vorige ronde.
Hierbij worden per verbeterplan de volgende vragen beantwoord:
• Wat was het onderwerp van het verbeterplan?
• Geef een korte evaluatie van de huidige voortgang en bereikte resultaten;
• In welke mate is het verbeterdoel reeds bereikt (%)?
• Hoe is het project verlopen? (nakomen afspraken, benodigde tijd, geld etc.)
• Als het verbeterdoel niet is bereikt, wat is dan de mogelijke oorzaak? Welke
aanvullende maatregelen worden dan genomen?
• Hoe is de bereikte verbetering geborgd?
Leg het resultaat vast in een Word-document en plaats het in NPAweb in de
dossierkast met de titel “VoortgangVerbeterplannen<<naam instituut>>”.
Praktische voorbereiding
Het conceptprogramma van elk auditbezoek is onderstaand weergegeven.
Het auditteam kan, in overleg met de kwaliteitscoördinator, afwijken van het
programma.
DAG 1
13.00 uur Ontvangst auditteam
13.15 uur Doornemen auditprogramma, eventuele bijzonderheden
• Specifieke aandachtspunten audit
14.00 uur Auditgesprek met hoofd, management, kwaliteitscoördinator
• Verbeterplannen, landelijke speerpunten vorige ronde
• Zelfreflectie bij scores huidige ronde ter voorbereiding op
audit
15.00 uur Auditgesprekken eigenaren verbeterplannen
16.30 uur Afronding door auditteam
17.00 uur Eerste terugkoppeling aan kwaliteitscoördinator & afspraken
dag 2
77Handboek GEAR
HOOFDSTUK 6 VOORBEREIDING VAN DE AUDIT
DAG 2
08.30 uur Ontvangst auditteam
08.45 uur Doornemen auditprogramma, eventuele bijzonderheden
09.00 uur Auditgesprek 3 stafleden (domein 1, 6 en 7)
10.45 uur Auditgesprek 3 opleiders, stageopleiders (domein 1 en 6,
enquêtes)
12.30 uur Lunch
13.15 uur Auditgesprek 3 aios (domein 1, verbeterplannen, landelijke
kaders)
14.15 uur Pauze
14.45 uur Auditgesprek met hoofd, management (domein 1, 6 en 7)
15.45 uur Afronding auditteam
16.45 uur Terugkoppeling voorlopige resultaten
Belangrijk om te regelen:
• Beschikbaarheid van de auditees (geïnterviewden) op de genoemde tijden;
• Houdt rekening met enige ongeplande uitloop;
• Wachtruimte voor auditees.
• Een ruime, goed geventileerde kamer met “ronde” tafel, waar auditteam en
auditees goed omheen passen;
• Voldoende koffie, thee, water, fris en voldoende glazen, versnaperingen;
• Lunchgelegenheid buiten de auditruimte (let op: slechts 45 min. tijd)
• Voldoende stroomvoorziening , WiFiverbinding, mogelijkheid tot printen.
78
* HOOFDSTUK 7
Uitwisselen en verbeteren
79Handboek GEAR
Na de auditronde volgt een periode van uitwisselen en verbeteren.
Voorbereiden uitwisselingsaanbod en -vraag
Bij de zelfbeoordeling heeft het instituut een reflectieverslag opgesteld.
Hierbij zijn onder andere de volgende vragen beantwoord:
F Op welke onderwerpen zouden we hulp willen hebben van andere instituten?
G Bij welke onderwerpen zouden we andere instituten willen ondersteunen?
De hieruit volgende lijsten dienen als voorbereiding op de uitwisseling te wor-
den uitgewerkt.
FORMULEREN UITWISSELINGSVRAGEN
• Op te stellen in Word, een apart document per vraag
• Beschrijf de vraag zo specifiek mogelijk:
o Wat is de huidige situatie?
o Wat is de gewenste situatie?
o Welke hulp van andere instituten is daarbij gewenst?
(denk aan voorbeeldmateriaal, overleg met collega’s uit andere instituten)
• Bij welk (sub-)domein sluit de vraag het beste aan?
• Plaats de vraag met titel “Vraag <<(sub)domeinnummer>><<naam insti-
tuut>>” in NPAweb in de eigen dossierkast.
FORMULEREN UITWISSELINGSAANBOD: “GOOD PRACTICES”
• Op te stellen in Word, een apart document per “good practice”
• Beschrijf het aanbod, de “good practice” zo specifiek mogelijk:
o Wat is de inhoud van het aanbod?
o Welke hulp kan worden geboden?
o Maak een lijst van beschikbaar materiaal
o Wie is contactpersoon binnen het instituut voor dit onderwerp?
• Bij welk (sub-)domein sluit het aanbod het beste aan?
• Plaats de vraag met titel “Aanbod <<(sub)domeinnummer>>
<<naam instituut>>” in NPAweb in de eigen dossierkast.
Nb.: Het eventueel beschikbare materiaal nog niet plaatsen in de NPAweb, dit
komt in een latere fase.
80
Werkwijze bij opstellen en uitvoeren Verbeterplannen
Bij de zelfbeoordeling heeft het instituut een reflectieverslag opgesteld.
Hierbij is onder andere de volgende vraag beantwoord:
E Welke onderwerpen willen we in het komende anderhalf jaar verbeteren?
STAP 1: KEUZE VERBETERONDERWERPEN
Op basis van het eigen reflectieverslag en eventueel het beschikbare uitwis-
selingsaanbod, maakt het instituut een keuze voor verbeteronderwerpen voor
de komende anderhalf jaar. Er zijn geen landelijke afspraken over het aantal
verbeterplannen en de spreiding van de verbeterplannen over de domeinen.
Leg de gemaakte keuze(s) en motivatie vast in een kort Word-document en
plaats dit met de titel “KeuzeVerbeterplannen<<naam instituut>>” in NPAweb in
de dossierkast.
STAP 2: WERK DE VERBETERPLANNEN VOOR DE GEKOZEN ONDERWERPEN UIT
Per onderwerp maakt het instituut een verbeterplan.
Een verbeterplan bestaat uit de volgende onderdelen:
a Onderwerp van het verbeterplan;
b Verwijzing naar (sub)domein;
c Motivatie van de keuze voor het onderwerp (bestaansrecht van het project);
d Projectleider van het verbeterplan, eventueel projectgroep;
e Beschrijving van de huidige situatie;
f Beschrijving van de gewenste situatie met een concreet verbeterdoel
(SMART);
g Plan van aanpak:
• Welke activiteiten?;
• Door wie?;
• Tijdsplanning (start, mijlpalen, einddatum);
h Begroting;
i Verwachte knelpunten en eventuele oplossingen;
j Wijze van bewaken van de voortgang.
Leg het verbeterplan vast in een Word-document en plaats het in NPAweb in de
dossierkast met de titel “Verbeterplan<<(sub)domein>><<naam instituut>>”
STAP 3: VOER HET VERBETERPLAN UIT
81Handboek GEAR
HOOFDSTUK 7 UITWISSELEN EN VERBETEREN
STAP 4: EVALUEER DE UITVOERING EN BORG DE VERBETERING
Nadat het verbeterplan is uitgevoerd, volgt de evaluatie en toetsing van de bor-
ging. Beantwoord de volgende vragen:
1 In welke mate is het verbeterdoel bereikt?
2 Hoe is het project verlopen? (nakomen afspraken, benodigde tijd, geld etc.)
3 Als het verbeterdoel niet is bereikt, wat is dan de mogelijke oorzaak? Welke
aanvullende maatregelen worden dan genomen?
4 Hoe is de bereikte verbetering geborgd?
Leg de evaluatie vast in een Word-document en plaats het in NPAweb in de
dossierkast met de titel “EvaluatieVerbeterplan<<(sub)domein>><<naam insti-
tuut>>”.
82