Halo

10
Alexandra Adornetto Halo

description

Venus Cove is niet meer dan een slaperig stadje. Daar komt verandering in wanneer vanuit de hemel drie engelen naar het stadje worden gestuurd: Gabriel, de krijger, Ivy, de heler, en Bethany, de tiener. Zo onopvallend mogelijk maakt het drietal zich op voor een strijd tegen het Kwaad. Om zo min mogelijk op te vallen, proberen de engelen zich als een gewoon gezin voor te doen. Bethany gaat naar de plaatselijke middelbare school, wordt verliefd en begint tegen alle regels van de hemel in een relatie. Maar al snel blijken de drie engelen niet de enige bovennatuurlijke elementen in Venus Cove te zijn. De komst van een uiterst charmante, verleidelijke en bovenal dodelijk gevaarlijke jongen bedreigt het voortbestaan van de wereld en de engelen moeten al hun krachten bundelen om hem te bestrijden. Bethany kunnen ze daarbij niet missen, en de jonge engel zal moeten kiezen tussen de liefde en haar missie.

Transcript of Halo

Page 1: Halo

Alexandra Adornetto

Halo

Page 2: Halo

1

Afdaling

Onze aankomst ging niet helemaal zoals gepland. Ik weet dat het nogniet licht was toen we landden, want de straatlantaarns waren nogaan. We hadden gehoopt dat onze afdaling onopgemerkt zou blijven,wat ook bijna zo was, behalve door een jongen van dertien die bezigwas met zijn krantenwijk.

Hij zat op zijn fiets, met de kranten als kokers opgerold in plastic-folie. Het was mistig en de jongen droeg een jack met capuchon. Hijleek bezig te zijn met een spelletje: inschatten waar hij elke krant te-recht kon laten komen. De kranten raakten de opritten en veranda’smet een plof en de jongen glimlachte zelfingenomen, elke keer als hijgoed had gegokt. Achter een hekje blafte een jackrussellterriër, waar-door de jongen opkeek en ons zag aankomen.

Toen hij opkeek, zag hij nog net een zuil van licht die zich terugtrokin de wolken, waarna drie schimmige vreemdelingen midden op deweg achterbleven. Ondanks onze menselijke gedaante was er iets aanons waar hij van schrok. Misschien kwam het door het feit dat onzehuid net zo gloeide als de maan, of dat onze wijde, witte reiskledingaan flarden hing van de turbulente afdaling. Misschien kwam hetdoor de manier waarop we naar onze armen en benen keken, alsof wegeen idee hadden wat we ermee moesten, of door de waterdamp dienog van ons haar opsteeg. Wat de reden ook was, de jongen verloorzijn evenwicht, maakte een onhandige bocht en viel in de goot. Hijkrabbelde overeind en bleef een paar tellen stokstijf staan, twijfelendtussen schrik en nieuwsgierigheid. Alle drie staken we onze handennaar hem uit in naar we hoopten een geruststellend gebaar, maar wevergaten te glimlachen. Tegen de tijd dat we ons herinnerden hoe datmoest, was het al te laat. Toen we onze mond vertrokken in een poging

9

Page 3: Halo

een glimlach te produceren, draaide de jongen zich abrupt om envluchtte weg. Het was nog onwennig voor ons om een fysiek lichaamte hebben; er waren zo veel verschillende onderdelen die gelijktijdigmoesten werken, als een ingewikkelde machine. De spieren in mijngezicht en lichaam waren stram, mijn benen trilden als die van eenkind dat zijn eerste stapjes zet, en mijn ogen waren nog niet gewendaan het gedempte licht op aarde. Aangezien we van een plek kwamenwaar het licht verblindend was, kenden we geen schaduwen.

Gabriël liep naar de fiets toe, waarvan het voorwiel nog draaide, entilde hem rechtop. Hij zette de fiets tegen een hekje, in de wetenschapdat de jongen later zou terugkomen om hem op te halen.

Ik beeldde me in hoe de jongen thuis de voordeur door zou rennenen het verhaal aan zijn stomverbaasde ouders zou vertellen. Zijn moe-der zou aan zijn voorhoofd voelen om na te gaan of hij koorts had.Zijn vader zou met slaperige ogen iets zeggen over dat je geest je somsvoor de gek hield als je gedachten de tijd hadden om af te dwalen.

We zochten Byron Street op en liepen over het ongelijkmatige voet-pad op zoek naar nummer 15. Nu al werden onze zintuigen van allekanten bestookt. De kleuren op aarde waren ontzettend levendig engevarieerd. We waren vanuit een puur witte wereld in een straat be-land die leek op het palet van een kunstenaar. Naast de kleuren had al-les ook nog eens een eigen textuur en vorm. De wind streek langs mijnvingertoppen, en dat voelde ik zo goed dat ik me afvroeg of ik hemkon pakken. Ik opende mijn mond en proefde de frisse, scherpe lucht.Ik rook benzine, aangebrand geroosterd brood, dennenbomen en dezilte geur van de zee. Het ergste was het lawaai. De wind leek wel tejanken en het geluid van de zee die op de rotsen sloeg raasde door mijnhoofd. Ik hoorde alles wat er gebeurde langs de straat: het geluid vaneen auto die werd gestart, een klapperende hordeur, een huilend kind,een oude schommelbank die kraakte in de wind.

‘Je leert het nog wel te negeren,’ zei Gabriël. Ik schrok van zijn stem.Thuis communiceerden we zonder taal. Gabriëls menselijke stem,ontdekte ik, klonk laag en zacht.

‘Hoe lang duurt dat?’ Ik grimaste toen er boven me een schrillekreet van een zeemeeuw klonk. In mijn oren klonk mijn eigen stem zomelodieus als een fluit.

‘Niet lang,’ antwoordde Gabriël. ‘Het gaat gemakkelijker als je je erniet tegen verzet.’

10

Page 4: Halo

Byron Street liep omhoog naar een heuvel en daar, op het hoogstepunt, stond ons nieuwe huis. Ivy vond het meteen mooi.

‘O, kijk,’ riep ze. ‘Het heeft zelfs een naam.’ Het huis was naar destraat vernoemd; op een koperen bordje stond met sierlijke letters hetwoord byron. Later zouden we ontdekken dat de omliggende stratenwaren vernoemd naar andere Engelse dichters: Keats Grove, ColeridgeStreet, Blake Avenue.

Byron zou ons thuis en ons toevluchtsoord zijn zolang wij aan deaarde gebonden waren. Het was een zandstenen huis met een gevel be-groeid met klimop. Het stond een behoorlijk eind van de straat, achtereen smeedijzeren hek met een dubbele poort. Het had een sierlijkeGeorgian voorgevel en een grindpad naar de voordeur, waar de verfvan afbladderde. De voortuin werd gedomineerd door een statige iep,en daaromheen groeide ook weer een wirwar van klimop. Langs hethek aan de zijkant stonden een heleboel hortensia’s, met pastelkleuri-ge bloemen die trilden in de ochtendkilte. Ik vond het een mooi huis;het zag eruit alsof het was gebouwd om alle stormen te weerstaan.

‘Bethany, geef me de sleutel eens,’ zei Gabriël. Op de huissleutelpassen was de enige taak die ze me hadden toevertrouwd. Ik tastte inde diepe zakken van mijn jurk.

‘Ik heb hem hier ergens,’ verzekerde ik hem.‘Ga me nou niet vertellen dat je hem nu al kwijt bent.’‘We zijn wel uit de lucht gevallen, hoor,’ zei ik verontwaardigd.

‘Dan raak je gemakkelijk dingen kwijt.’Ineens lachte Ivy. ‘Je hebt hem om je hals.’Ik slaakte een zucht van verlichting terwijl ik de ketting afdeed en

hem aan Gabriël gaf. Toen we de gang in stapten, zagen we dat het huisop onze komst was voorbereid. De Goddelijke Agenten die ons warenvoorgegaan, hadden zorgvuldig aandacht besteed aan elk detail enkosten noch moeite gespaard.

Alles aan het huis wekte de suggestie van licht. De plafonds warenhoog, de kamers koel. Vanuit de gang in het midden lag er een mu-ziekkamer aan de linkerkant en een woonkamer aan de rechterkant.Verderop was een werkkamer, die toegang gaf tot een bestrate binnen-plaats. Aan de achterkant van het huis was een gemoderniseerde uit-bouw met een ruime keuken vol marmer en roestvrij staal, die over-ging in een grote leefruimte met Perzische tapijten en comfortabelebanken. Schuifdeuren gaven toegang tot een groot houten terras.

11

Page 5: Halo

Boven lagen alle slaapkamers, en de badkamer met marmeren wastafelsen een verzonken badkuip. Terwijl we door het huis liepen, kraaktende houten vloeren verwelkomend. Het begon zacht te regenen, en hetgeluid van de regen die op het leien dak belandde deed me denken aanvingers die een melodie spelen op een piano.

De eerste paar weken deden we niet veel anders dan slapen en wennen.We maakten de inventaris op, wachtten geduldig terwijl we gewendraakten aan onze lijfelijke gestalte en dompelden ons onder in de ritu-elen van het dagelijks leven. Er viel zo veel te leren, en het was beslistniet gemakkelijk. In het begin waren we bij iedere stap die we verzet-ten verbaasd over de vaste grond onder onze voeten. We wisten dat al-les op aarde bestond uit materie, die in een moleculaire code was ver-weven en zodoende verschillende substanties vormde: lucht, steen,hout, dieren. Maar het daadwerkelijk ervaren was iets heel anders.Fysieke barrières omringden ons. We moesten om die barrières heennavigeren en proberen het bijbehorende gevoel van claustrofobie vanons af te zetten. Telkens wanneer ik een voorwerp oppakte, bleef ik meeven verwonderen over de functie ervan. Het leven als mens was zo in-gewikkeld; er waren apparaten om water te koken, stopcontacten in demuur die elektriciteit geleidden, en allerlei toestellen in de keuken enbadkamer met als doel tijd te besparen en het comfort te verbeteren.Alles had een andere textuur, een andere geur; het leek wel een circusvoor de zintuigen. Ik kon merken dat Ivy en Gabriël alles wilden bui-tensluiten en het liefst zouden terugkeren naar de gezegende stilte,maar ik genoot van elk moment, hoe overweldigend het ook allemaalwas.

Op sommige avonden kregen we bezoek van een mentor zonder ge-zicht, gehuld in een witte mantel, die dan gewoon op een stoel in dewoonkamer verscheen. Zijn identiteit werd nooit onthuld, hoewel wewisten dat hij optrad als boodschapper tussen de engelen op aarde ende machten boven. Er volgde dan meestal een gesprek waarin we de ob-stakels van de menswording konden benoemen en hij onze vragen be-antwoordde.

‘De huisbaas heeft gevraagd om documenten over ons vorige adres,’zei Ivy tijdens onze eerste ontmoeting.

‘Onze verontschuldigingen voor de onoplettendheid. We zullen hetregelen,’ antwoordde de mentor. Zijn gezicht was niet te zien, maar als

12

Page 6: Halo

hij sprak kwamen er witte nevelwolkjes onder de kap op zijn hoofdvandaan.

‘Hoeveel tijd zal het kosten voordat we onze lichamen helemaalbegrijpen?’ wilde Gabriël weten.

‘Dat hangt ervan af,’ zei de mentor. ‘Het zou niet meer dan een paarweken moeten duren, behalve als je je tegen de verandering verzet.’

‘Hoe gaat het met de andere afgevaardigden?’ Ivy was bezorgd.‘Sommigen stellen zich in op het leven als mens, zoals jullie, en an-

deren zijn meteen in de strijd geworpen,’ antwoordde de mentor. ‘Inbepaalde delen van de wereld wemelt het van de Agenten van de Duis-ternis.’

‘Waarom krijg ik hoofdpijn van tandpasta?’ vroeg ik. Mijn broer enzus wierpen me strenge blikken toe, maar de mentor bleef onverstoor-baar.

‘Het bevat een aantal sterke chemische bestanddelen die bedoeldzijn om bacteriën te doden,’ legde hij uit. ‘Over een weekje is je lichaamer wel aan gewend.’

Wanneer het consult voorbij was, bleven Gabriël en Ivy altijd nogeven alleen met hem achter voor een privéonderhoud, en ik vroeg medan af wat ze te zeggen hadden dat ik niet mocht horen.

De eerste grote uitdaging was de verzorging van ons lichaam. Licha-men waren kwetsbaar. Ze hadden voeding nodig, en bescherming te-gen de elementen; dat van mij nog meer dan die van mijn broer en zus,omdat ik zo jong was. Het was mijn eerste bezoek en ik had nog geentijd gehad om weerstand op te bouwen. Gabriël was al sinds het beginder tijden een strijder, en Ivy was gezegend met genezende krachten.Ik was veel kwetsbaarder. De eerste paar keer dat ik me naar buitenwaagde voor een wandeling kwam ik rillend weer thuis, voordat ik inde gaten kreeg dat ik meer kleding moest aantrekken. Gabriël en Ivyvoelden de kou niet, maar ook hun lichaam had verzorging nodig. Wevroegen ons af waarom we ons tegen de middag wat slapjes voelden,maar beseften toen dat onze lichamen regelmatig voeding nodig had-den. Het bereiden van voedsel was saai werk, en uiteindelijk boodGabriël, onze broer, hoffelijk aan zich daarom te bekommeren. Er stondeen uitgebreide verzameling kookboeken in de goed uitgeruste lees-kamer, en die bladerde hij ’s avonds vaak door.

We beperkten ons contact met mensen tot een minimum. Onzeboodschappen haalden we ’s avonds in het naburige, iets grotere stad-

13

Page 7: Halo

je Kingston, en we deden de deur niet open en namen de telefoon nietop als die toevallig ging. We maakten lange wandelingen op tijdenwanneer de mensen binnenshuis bezig waren. Af en toe gingen we destad in en zaten dan in een restaurantje uit het raam naar voorbijgan-gers te kijken, waarbij we probeerden uit te stralen dat we in elkaarsgezelschap opgingen, om zo aandacht af te weren. De enige aan wie weons voorstelden, was priester Mel van Saint Mark’s, een hardstenenkapelletje aan het water.

‘Goeie hemel,’ zei hij toen hij ons zag. ‘Dus jullie zijn eindelijk geko-men.’

We mochten priester Mel graag, omdat hij geen vragen of eisen aanons stelde; hij sloot zich simpelweg bij ons aan in het gebed. We hooptendat onze subtiele invloed in het stadje er na verloop van tijd misschientoe zou leiden dat de mensen weer aansluiting zochten bij hun spiritu-aliteit. We verwachtten niet van hen dat ze elke zondag naar de kerk gin-gen, maar we wilden hun vertrouwen herstellen en hun leren geloven inwonderen. Zelfs als ze op weg naar de supermarkt alleen maar even dekerk in gingen om een kaarsje aan te steken, dan zouden we al blij zijn.

Venus Cove was een slaperig strandstadje, zo’n plek waar nooit ietsverandert. We genoten van de rust en maakten er een gewoonte vanlangs het strand te wandelen, meestal rond etenstijd, als er verder nie-mand was. Op een avond liepen we helemaal naar de pier, om te kijkennaar de boten die daar afgemeerd lagen. Ze waren zo kleurig beschil-derd dat ze op een ansichtkaart leken te horen. We waren al aan heteinde van de pier toen we de jongen opmerkten die daar in zijn eentjezat. Hij kon niet ouder zijn dan zeventien, maar in hem was al de mante zien die hij op een dag zou worden. Hij droeg een cargobroek tot opde knie en een wijd, wit t-shirt met afgeknipte mouwen. Zijn gespier-de benen hingen over de rand van de pier. Hij was aan het vissen, ennaast hem lagen een jutezak vol aas en een verzameling vismolentjes.We bleven abrupt staan toen we hem zagen en wilden ons onmiddel-lijk weer omdraaien, maar hij had ons al gezien.

‘Hallo,’ zei hij met een open glimlach. ‘Mooie avond voor een wan-deling.’ Mijn broer en zus knikten enkel en bewogen zich niet.

Ik besloot dat het onbeleefd was om niet te reageren en stapte naarvoren.

‘Ja, inderdaad,’ zei ik. Ik denk dat dit het eerste teken van mijn zwak-te was; mijn menselijke nieuwsgierigheid trok me naar voren. We

14

Page 8: Halo

moesten met mensen omgaan, maar nooit vriendschap met hen slui-ten of hen in ons leven toelaten. Nu al lapte ik de regels van onze missieaan mijn laars. Ik wist dat ik eigenlijk zwijgend zou moeten weglopen,maar in plaats daarvan gebaarde ik naar zijn visspullen. ‘Heb je al gelukgehad?’

‘Ik vis voor de lol,’ zei hij, en hij kantelde de emmer om te laten ziendat die leeg was. ‘Als ik al toevallig iets vang, dan gooi ik het weerterug.’

Ik deed nog een stap dichterbij om het beter te kunnen zien. Hetlichtbruine haar van de jongen had de kleur van walnoten. Het vielover zijn voorhoofd en had in het afnemende licht een levendige glans.Zijn lichte ogen waren amandelvormig en hadden een opvallende tur-kooizen kleur. Maar het was zijn glimlach die me pas echt fascineerde.Dus zo ging het, dacht ik: moeiteloos, instinctief en zo ontzettendmenselijk. Terwijl ik naar hem keek, voelde ik me tot hem aangetrok-ken, bijna als door een soort magnetische kracht. Ik negeerde de waar-schuwende blik van Ivy en deed nog een stap dichterbij.

‘Wil je het proberen?’ bood hij aan toen hij mijn nieuwsgierigheidopmerkte, en hij stak de hengel naar me uit.

Terwijl ik probeerde een gepast antwoord te verzinnen, antwoord-de Gabriël voor me.

‘Kom mee, Bethany. We moeten naar huis.’Ik hoorde hoe formeel Gabriël sprak vergeleken met die jongen.

Gabriëls woorden klonken uit het hoofd geleerd, alsof hij een akte uiteen toneelstuk opvoerde. Zo voelde hij het waarschijnlijk ook. Hijklonk als een personage in zo’n oude Hollywoodfilm die ik had beke-ken als onderdeel van ons vooronderzoek.

‘Misschien een andere keer,’ zei de jongen, die de gespannen toonvan Gabriël had opgemerkt. Ik zag hoe zijn ooghoeken een beetje rim-pelden als hij glimlachte. Iets in zijn gezicht gaf me het gevoel dat hijons uitlachte. Ik liep met tegenzin bij hem vandaan.

‘Dat was heel onbeleefd,’ zei ik tegen mijn broer zodra we buitengehoorafstand waren. Ik verbaasde mezelf met die uitspraak. Sindswanneer maakten engelen zich er druk om dat ze enigszins afstande-lijk overkwamen? Sinds wanneer zag ik de terughoudendheid vanGabriël als ongemanierdheid? Zo was hij nu eenmaal; hij was niet éénmet de mensen en begreep hun beweegredenen niet. En toch deed ikboos tegen hem omdat hij geen menselijke eigenschappen had.

15

Page 9: Halo

‘We moeten voorzichtig zijn, Bethany,’ verklaarde hij alsof hij hettegen een stout kind had.

‘Gabriël heeft gelijk,’ zei Ivy, altijd de bondgenote van onze broer.‘We zijn nog niet klaar voor contact met mensen.’

‘Ik wel, denk ik,’ zei ik.Ik draaide me om en keek nog een laatste keer naar de jongen. Hij

keek ons nog steeds glimlachend na.

16

Page 10: Halo

2

Lichaam

Toen ik de volgende morgen wakker werd, stroomde er door de hogeramen zonlicht naar binnen, dat over de kale plankenvloer van mijnkamer vloeide. In de lichtstralen wervelden stofjes rond in een waan-zinnige dans. Ik rook de zilte zeelucht en herkende de geluiden vanmeeuwen die krijsten en bruisende golven die op de rotsen beukten.Ik zag de bekende voorwerpen in de kamer die de mijne was geworden.Degene die mijn kamer had ingericht, had dat gedaan met enig ideeover de toekomstige bewoonster ervan. De inrichting had een meisjes-achtige charme, met witte meubels, een ijzeren hemelbed en behangmet rozenknopjes. De witte kaptafel had gesjabloneerde bloemen opde laden en in de hoek stond een rieten schommelstoel. Een sierlijktafeltje met gedraaide poten stond tegen de muur naast het bed.

Ik rekte me uit en voelde de gekreukte lakens op mijn huid; de tex-tuur ervan was nog nieuw voor me. Waar wij vandaan kwamen, daarwas geen textuur, waren geen voorwerpen. We hadden niets tastbaarsnodig, en dus was er ook niets. De Hemel was niet gemakkelijk te be-schrijven. Sommige mensen vingen er misschien af en toe een glimpvan op, ergens diep in hun onderbewuste begraven, en dan vroegen zezich terloops af wat het allemaal betekende. Probeer je een witte uitge-strektheid voor te stellen, een onzichtbare stad, zonder iets materieelsin zicht maar toch het prachtigste wat je je kunt voorstellen. Een he-mel als vloeibaar goud en rozenkwarts waarin je het gevoel had te zwe-ven, gewichtloos. Het leek er verlaten, maar het was schitterender danhet prachtigste paleis op aarde. Verder kwam ik niet als ik probeerdeiets te omschrijven wat zo ongrijpbaar was als mijn echte thuis. Ik wasniet bepaald onder de indruk van de taal van de mensen; die leek ab-surd beperkt. Er was zo veel wat ik niet onder woorden kon brengen.

17