H. RN D DD VN NL - dbnldbnl.org/arch/mars005herm01_01/pag/mars005herm01_01.pdf · lp dr jrn vrndrd...

102
HERMAN GORTER DOOR H.MARSNk>N H. MARSMAN DE DOOD VAN ANGELE DEGROUX Roman Ingenaaid . . . f 2.75 Gebonden . . . f 3.50 Wij staan voor een rijp en vol boek, dat knap ge- componeerd en psychologisch , ten volle verant- woord een klein juweel van romankunst is. Haagsche Post Dit is stellig de beste nieuwe Nederlandsche roman. geschreven in een verrukkelijke taal en stijl en ra- kend aan problemen van liefde en dood die boven de dagelijksche vlakheid verre uitgaan. De Keten DE KORTE BAAN Nieuwe Nederlandsche Verhalen Bijeengebracht door H. MARSMAN en E. DU PERRON Ingenaaid . . . f 3.25 Gebonden . . . 1 3.90 In „De korte Baan" hebben de samenstellers de waarde van de novelle weer hersteld. En daarom stelt dit boek met zijn pakkenden titel in geen en- kel opzicht teleur. De auteurs, die zich hier aan u voorstellen, behooren tot de beste prozaschrijvers, die ons land kent. Voor de superieure lezers: een superieur boek. De Avond post H. MARSMAN en S. VESTDIJK HEDEN IK, MORGEN GI.J Roman Ingenaaid . . . 1 3.90 Gebonden . . . 1 4.90 De structuur van dezen roman, zijn opzet bewijzen dat zoowel Marsman als Vestdijk over de noodige zelfkennis beschikken. Zij weten ieder voor zich waar zij staan, zij weten ook welke gebieden zij het best bestrijken. Wat mij in dezen roman-in- brieven het meest heeft verrast, is dat er werkelijk een uitermate boeiend boek tot stand is gekomen. Alom in den boekhandel verkr ijgbaar N.V. EM. QUERIDO'S UITGEVERS-MIJ. AMSTERDAM

Transcript of H. RN D DD VN NL - dbnldbnl.org/arch/mars005herm01_01/pag/mars005herm01_01.pdf · lp dr jrn vrndrd...

HERMANGORTER

DOOR

H.MARSNk>N

H. MARSMAN

DE DOOD VAN ANGELEDEGROUX

RomanIngenaaid . . . f 2.75 Gebonden . . . f 3.50

Wij staan voor een rijp en vol boek, dat knap ge-componeerd en psychologisch , ten volle verant-woord een klein juweel van romankunst is.

Haagsche Post

Dit is stellig de beste nieuwe Nederlandsche roman.geschreven in een verrukkelijke taal en stijl en ra-kend aan problemen van liefde en dood die bovende dagelijksche vlakheid verre uitgaan. De Keten

DE KORTE BAANNieuwe Nederlandsche Verhalen

Bijeengebracht door

H. MARSMAN en E. DU PERRONIngenaaid . . . f 3.25 Gebonden . . . 1 3.90

In „De korte Baan" hebben de samenstellers dewaarde van de novelle weer hersteld. En daaromstelt dit boek met zijn pakkenden titel in geen en-kel opzicht teleur. De auteurs, die zich hier aan uvoorstellen, behooren tot de beste prozaschrijvers,die ons land kent. Voor de superieure lezers: eensuperieur boek. De Avond post

H. MARSMAN en S. VESTDIJK

HEDEN IK, MORGEN GI.JRoman

Ingenaaid . . . 1 3.90 Gebonden . . . 1 4.90

De structuur van dezen roman, zijn opzet bewijzendat zoowel Marsman als Vestdijk over de noodigezelfkennis beschikken. Zij weten ieder voor zichwaar zij staan, zij weten ook welke gebieden zij hetbest bestrijken. Wat mij in dezen roman-in-brievenhet meest heeft verrast, is dat er werkelijk eenuitermate boeiend boek tot stand is gekomen.

Alom in den boekhandel verkrijgbaar

N.V. EM. QUERIDO'S UITGEVERS-MIJ.AMSTERDAM

HERMAN GORTER

H. MARSMAN

HERMAN GORTERAANTEEKENINGEN BIJ

ZIJN POËZIE

II

MCMXXXVIIN.V. EM. QUERIDO'S UITGEVERS-MIJ.

AMSTERDAM

TER INLEIDING

D eze studie is een omgewerktelezing.Daar ik Gorters poëzie niet van

uit één centrale conceptie beschouw, be-hield zij het karakter van „Aanteeke-ningen", en door haar oorspronkelijkenopzet in stijl en niveau een zeker didac-tisch element. Toch bevat ze m.i. genoegom de uitgave in dezen vorm te recht-vaardigen.Ik beperk mij tot Gorters poëzie. Nietomdat ik geen belangstelling of respectzou bezitten voor de eenheid van zijn le-ven en werk, maar omdat zijn poëzie-alleen als onderwerp voor een lezingal omvangrijk genoeg bleek. Bovendienzouden wij over meer gegevens moetenbeschikken (brieven, dagboeken, berich-

el*rten van menschen die hem hebben e-kend) om behalve een poëzie -critische

S

Herman Gorter

studie ook nog een synthetische biogra-phie te kunnen schrijven.De eenheid van mensch en werk was,voor zoover ik kan nagaan, bij Gorterdoorzichtiger dan in vele andere geval-len; maar, hoewel het verkeerd is tuschenbeide een scheiding te maken, de ónder-scheidingen kan men niet voorzichtig enscherp genoeg zien. De eenheid, die elkmensch tenslotte is, bij een dichter tereconstrueeren uit de veelheid van zijngedichten vereischt echter een fijn-ge-schakeerd gevoel voor wat er bij de om-zetting van leven in poëzie ook psycho-logisch gebeurt; maar zelfs wanneer menover dit reconstructie-vermogen beschikt— vrijwel steeds is het langs dezen wegverkregen beeld van een dichter andersdan de impressie der menschen met wiede schrijver persoonlijk heeft verkeerd.Ik ga hier dus na, wie Gorter blijkens zijngedichten geweest is, en op welke wijze,en in welke mate hij zich als dichter ver-werkelijkt heeft. Dat voor een inzichtin zijn natuur de kennis van al zijn ge-

Cl

Herman Gorter

schriften, ook de politieke, vereischt is,spreekt vanzelf. Omgekeerd is echter deinvloed van Gorters dichterschap op zijnleven, ook als politicus, niet te misken-nen. Hoezeer hij zelf ook van deze laat-ste inwerking overtuigd was, bewijst hetslot van de voorrede van z 897 bij „DeSchool der Poëzie": „Ik heb ze daarom„School der Poëzie" genoemd", schrijfthij daar, „omdat het mij dikwijls voor-kwam of het de Poëzie was, die mij leer-de, hoe ik misschien tot beter inzicht engeluk komen kon."

Ik ben in deze studie slechts in het voor-bijgaan polemisch geweest en behandelde eenige kwestie van algemeen-polemi-schen aard in dit voorwoord. Het betrefteen misverstand dat zich voordoet bij desocialistische kritiek. Deze heeft meer-malen betoogd, dat burgerlijke critici nietof onvoldoende in staat zouden zijn eenbevoegd oordeel te vellen over socialis-tische poëzie. Afgezien van het feit datdeze bewering zich uitsluitend voordoet

Herman Gorter

wanneer een socialistisch kunstwerk vanburgerlijke zijde wordt afgekeurd, ver-gat men natuurlijk, dat, als deze opvat-ting juist is, omgekeerd ook burgerlijkepoëzie nooit op een bevoegde manierdoor de socialistische critiek beoordeeldkan worden. Maar die consequentie lagblijkbaar te zeer voor de hand om ge-trokken te worden. De stelling is overi-gens absurd. Afhankelijkheid tusschenlevensbeschouwing en aesthetisch oor-deel is een onloochenbaar en zelfs niet on-heugelijk feit, maar de bevoegde critiekbeschikt, van weerskanten, over genoegonderscheidingsvermogen om ideologi-sche en aesthetische normen niet zondermeer te verwarren. Over Gorters socia-listische poëzie is van zoogenaamd bur-gerlijke zijde niet alleen uitstekend ge-schreven, maar zelfs vol sympathie. Zoover ging van dien kant de ontvankelijk-heid voor poëzie en de liefde voor eengroote, sublieme figuur. Omgekeerd wor-den de bezwaren der burgerlijke critiekdoor Henriette Roland Holst [„In Me-

8

Herman Gorter

moriam Gorter" (Stols 1928) en „Her-man Gorter" (Querido 1933)) en doorB. de Ligt („Bevrijding” Januari 1935)

in menig opzicht gedeeld.

9

I

Toen ik Gorter omstreeks z 922 in Bergenontmoette, maakte hij* een tegelijk krach-tigen en ingekeerden indruk. Het is waar,dat hij' aan een medisch voorschrift ge-bonden was, maar hoewel zijn gezichtsterk gegroefd was, had zijn gestalte nogeen natuurlijke, rustige veerkracht. Ikwist, dat hij in de jaren daarvoor erva-ringen had doorgemaakt (men denkeslechts aan het mislukken der wereldre-volutie) die vrijwel ieder ander na een be-staan met zooveel sloopenden hartstochtgeleefd, althans innerlijk tot een wrakzouden hebben gemaakt. Maar bij hembleek niets van dit alles. Hij was de ver-wildering der sensivistische verzen, hetverlies van zijn vrouw, het schrijven vanPan, de korte, maar hevige ziekte daar-na, den politieken strijd met zijn verne-deringen en nederlagen te boven geko-

II

Herman Gorter

men, en hoewel hij als dichter in denloop der jaren veranderd en als man vanzestig natuurlijk geen jongen meer was,leefde er, nog in die laatste jaren, iets inhem van onverwoestbare jeugd, en merk-waardig genoeg, voor een deel leek mijdeze bepaald door den inkeer waaroverik sprak. Hij begreep dat de zaak vande wereldrevolutie voorloopig verlorenwas, en was teruggekeerd tot de bron-nen, die hem sinds zijn jeugd, telkensweer hadden bezield en vernieuwd: denatuur en de poëzie — en tegelijk waszijn droom van de toekomst na het mis-lukken der revolutie terug geweken naarde verten en pas nu ten volle het visioengeworden dat hij als communistisch dich-ter noodig had. De poëzie, dat wilde zeg-gen: de groote dichters, wier werk hij indie jaren in het meesleepende boek vandien naam bezig was te beschrijven en teverklaren — en de natuur, de zee en deduinen, die meer dan ooit het gebergte,altijd in zijn gedichten aanwezig zijn ge-weest.

I2

Herman Gorter

Als er één ding in staat is om de legendevan Gorters menschelijk verval na zijnzestigste jaar te ontzenuwen, dan de be-schouwingen die hij grootendeels tus-schen 1923 en zijn dood vier jaar latergeschreven heeft, nu uitgegeven onderden titel: „De Groote Dichters", eenwerk zoo forsch en helder alsof het vaneen veertiger was. De mild gewordenkracht en de inkeer bepaalden elkaar enzij beiden werden gevoed door zijn on-gebroken geloof; en juist deze verbonden-heid met de toekomst gaf hem dit onver-woestbaar-jeugdige, deze niet te derenzekerheid, en ondanks het ongeduld dathem vroeger ongetwijfeld eigen was ge-weest, een vertrouwen dat niet meer zietop een enkele eeuw. De geschiedenis dermenschheid voltrok zich voor hem in en-kele enorme tijdperken, en hij die als„krachtig schipbreukeling" aan den on-dergang van de burgerlijke cultuur wasontkomen en een der eerste dragers enverkondigers dacht te zijn van de bescha-vingder toekomst, hij desespereerde niet.

13

Herman Gorter

De dynamische wordingsgeschiedenis dernatuur liep voor hem evenwijdig aan decultureele geschiedenis en zij gingen zelfsin elkaar over. De natuur was geschiede-nis geworden, de geschiedenis natuur,een oneindig verhaal, een voortschrijdendepos, dat zijn vervulling langzaam maaronweerhoudbaar tegemoet ging.Zijn jeugd en het gevoel, dat hij zelf weernatuur werd, deden mij denken aan „Mei"— en in die forsche gestalte stond nu datlegendaire jaar '8 o voor mij. De man dieer als dichter de vervulling en de over-winning van was, deed mij denken aaneen boom; ondanks de sterk dynamischetrekken van zijn natuur meer aan eenboom dan aan een rivier of een gletscher,en de overgang van den lentedroom vanloover, vol bloesems en vogels (deze ge-meenplaats zij een oogenblik het symboolvoor de „Mei") tot den naakten stam dieik voor mij zag, was volkomen organischgeweest; hij was nu een boom zonderblad.

z4

Herman Gorter

2

De Beweging van Tachtig wordt dikwijlsbeschouwd als een uitlooper der europee-sche romantiek. Deze zienswijze lijkt mijeenzijdig; ze berust vermoedelijk hieropdat men te uitsluitend aan den invloedvan Keats en Shelley op de 8o-er poëzieheeft gedacht. Als men let op het proza,op het impressionistische naturalisme,ziet men onmiddellijk dat de Tachtigersniet alleen laat-geboren romantici zijngeweest, maar in hun tijd tevens ten vol-le modern, en in dit modernisme sterkeuropeesch, vooral fransch beinvloed.Men vergeet dat er tusschen den doodvan Shelley en Keats en de komst van deTachtigers meer dan een halve eeuw ver-liep, een tijdperk waarin Holland,, nietalleen litterair, een radicale vernieuwingonderging; men denkt daarbij meestalte weinig aan het opkomend socialisme,het atheisme, het modernisme, de ra-dicale bijbelcritiek, het liberalisme, dedemocratie, de uitbreiding der industrie

Is

Herman Gorter

(Twente), de nieuwe ontdekkingen dernatuurwetenschap, de toepassingen de-zer vondsten in de techniek, de huma-niseering van het straf recht, het feminis-me, etcetera — en in de kunst aan het im-pressionisme der schilders. 1

) Artistiekbeschouwd moet Gorter minstens zoo-zeer zijn beinvloed door het impressionis-me, door het oplossen vaak van de waar-neembare wereld in atmosferische motie-ven, in trillingen van kleur en van licht— als door Shelley en Keats. De schil-derkunst van dien tijd en de poëzie vanGorter, veel meer dan van welken Tach-tiger ook, was modern, en de gelijkwaar-digheidvan alle motieven en beelden wasde bij Gorter zeer sterk optredende pa-rallel van het democratisch principe.Toch is de invloed van Keats en Shelleyook op Gorter zeer sterk geweest, vooralvan Endymion, met zijn overdaad vanlosse beelden, het jeugdwerk van Keatswaaraan Gorter den prosodischen grond-') In het begin der zeventiger jaren werd deeerste Maris-tentoonstelling gehouden.

i6

Herman Gorter

slag ontleende voor zijn „Mei": de vijf-voetige jambe in twee aan twee rijmenderegels. Maar Gorter ging verder in de be-handeling van zijn vers, hij* was vrijer,onklassieker, moderner alweer, in zijnassonance, zijn rhythmiek, zijn enjambe-ment. Maar evenals Keats en Shelley ishij vooral gericht op de zichtbare werelden als „Endymion" is „Mei" bevolkt metgoden, tritons en nimfen, waaraan Gor-ter echter weer hedendaagsche wezens(wielrijders) toevoegt. Maar het land-schap is anders en als Endymion ge-drenkt is in maanlicht, heeft men gezegd,dan is „Mei" het in zon; en verder: on-danks Shelleys onmiddellijke invloed opden zang van Balder in „Mei" —laterhoort men, vager, nog naklanken vanhem in „Pan" —, Keats was het bewusteliteraire voorbeeld bij het schrijven van„Mei".Voor de rest was de overeenkomst tus-schen Keats en Gorter gering. Keats waseen a-religieuse, a-mystische kleinbur-ger, Wien bovendien alle sociale belang-

17

Herman Gorter

stelling ontbrak. Zijn voorbeelden wa-ren Milton en Spenser. Tegenover Shel-leywas Keats de aestheet. Zijn uitspraakover het verband tusschen truth en beau-ty is niet kenmerkend voor de practijkvan zijn verzen, die vooral gebaseerd opindrukken zijn, op „sensations ratherthan thoughts". Gorter had overigens desterke zintuiglijkheid met hem gemeen,en het opgaan in het moment, in de vluch-tige impressie. Keats had dit zoo sterk,dat hij over zich zelf spreekt als van eencameleon, een wezen zonder identiteit.Pas later treedt in zijn verzen een bin-dend verstandelijk element op, maarzelfs dit groeit op uit het beeld.Grooter was Gorters verwantschap metShelley. Als men de bladzijden in „DeGroote Dichters" over Shelley leest, voeltmen dat Gorter van hem gehouden heeftals van een verwante natuur. Hij stondhem inderdaad ook oneindig nader danKeats. Het is waar dat Shelley nietshad van het stoere, aardsche van Gorter,maar in zijn vrijheidsdrang, zijn „atheis-

18

Herman Gorter

tisch pantheisme", zijn hang naar recht-vaardigheid, zijn extatischen honger naargeluk, zijn menschenlief de 1

) was hij metGorter verwant, en ook als temperament,tot in de plotselinge vlagen van melan-cholie, lijken zij op elkaar. De haat vanShelley tegen de gevestigde maatschap-pelijke orde van zijn tijd, zijn „wereld-idealisme", zijn religion of humanity dit alles moet Gorter uit het hart gegre-pen zijn geweest. Ook is Shelley als dich-ter, hoewel hij vaak nog aan de klas-sieken, soms zelfs aan hun mythologieontleende voorstellingen noodig had,moderner dan Keats, minder historischgeoriënteerd, veel meer een positief kindvan zijn tijd, — en hoewel Gorter nogonmiddellijker putte uit zijn tijd, kanmen zeggen, dat hij in den romantischenShelley, misschien toen hij hem voor heteerst las nog onbewust, althans twee ele-menten heeft gevonden, die voor zijn la-tere ontwikkeling van mede-beslissend

') Gorters menschentief de was veel abstracterdan die van Shelley.

Iq

Herman Gorter

belang zouden zijn: een zeker spinozismeen materialisme (Godwin), maar vooral,in het revolutionaire, de burgerlijke voor-vorm van wat later zijn eigen socialismezou zijn.

3

De term hellenisme, waarmee dikwijlsGorters wezen wordt aangeduid, lijktmij weinig gelukkig. Liefde voor Grie-kenland spruit niet altijd voort uit een„helleensche" natuur en ook bij Gorterberust die liefde op een contrast met deeigen natuur. Toen hij in 1883 studentwerd in Amsterdam moet die liefde voorde klassieken reeds hebben bestaan, an-ders —mag men aannemen had hijdat studievak niet gekozen, en verder ishet bekend dat hij voor dedispuut-veree-niging U.N.I.C.A. een scriptie over Ho-ratius heeft gemaakt. 1

) Toch vraagt menzich af of het niet vooral Homerus is ge-') Reeds in die studie wees hij op het verbandtuschen dichtkunst en maatschappij.

20

Herman Gorter

weest die zijn volle liefde heeft gehad. Detragici hebben hem ongetwijfeld geboeid,hoewel tragiek niet inhaerent was aanhet wezen van zijn natuur, maar van in-vloed op zijn werk zijn zij niet geweest,evenmin als de grieksche filosofen: nochde voor-socratische denkers, noch Plato,die voor Shelley nog zooveel heeft betee-kend — en wat vindt men zelfs van Ho-merus in Gorter terug, behalve diens ver-gelijking? Slechts eenmaal dunkt mij, inhet onvolprezen dubbelgedicht „Vanuiteen nieuwe wereld treedt" bereikt hij eenstrenge, gesloten eenheid, de bedwongenheerschappij over een sterk gespannengevoel, die een sobere strakheid vertoontwelke men, desgewenscht, klassiek zoukunnen noemen. Het gedicht herinnertinderdaad aan een dorische zuil, en on-getwijf eld vertoont Gorters natuur dio-nysische trekken, meer dan apollinischeinderdaad, maar daar hoeft men geenHelleen voor te zijn, en bovendien: klas-siek wordt een werk ook pas als de driftvan den dionysisch geladene zich zuivert

2I

Herman Gorter

in de beteugeling van een apollinisch be-dwang. In dien zin had Gorter weinigklassieks, minder dan een der anderedichters van '8o zelfs, en vooral minderdan zijn met name op lateren leeftijdwerkelijk van de klassieken doortrokkenvriend Diepenbrock, met Wien hij o.m.Nietzsche's „Geburt der Tragoedie" las.De term klassiek, op Gorter toegepast,heeft dus met de antieke classiciteit nietste maken en beteekent eenvoudig paga-nistisch, heidensch, zinnelijk, aardsch —en inderdaad, in felheid en volledigheidvan heidensch natuur- en levensgevoelzoekt men, vooral in moderne tijden, vrij-wel vergeefsch zijn weerga. Zijn „gewe-tenloos" 1) en dus in wezen ontragischpaganisme, zijn volkomen onpuriteinsch,animaal, tot in het psychische toe lijfelijkreageeren, stempelen hem tot een, voorhet hollandsch moralistisch puritanismeverbijsterend, uniek en inderdaad pan-isch wezen.

2) Gorter zei van zich zelf dat hij „geen gewe-ten" had, en in dezen zin is dat juist.

22

Herman Gorter

Maar klassiek? Hoe zou trouwens ie-mand met werkelijk klassieke trekkeneen Wagneriaan kunnen zijn? Wagner,oer-duitsch, oer-romantisch, en de klas-sieken zijn antipoden, wt Wagner inden tijd van zijn vriendschap met Nietz-sche en wt Nietzsche-zelf ook van eenverbinding tusschen duitsch en helleenschmag hebben gedacht en gedroomd; entoch waren Nietzsche, Diepenbrock enGorter een tijdlang hartstochtelijk enverwoed Wagneriaan. Van Wagner ko-men de oud-noorsche mythologische fi-guren (Balder, Wodan, Idoena), vanWagner komt de neiging de poëzie op telossen in pure muziek — een taak, diehoewel zij met het wezen der poëzie instrijd is, door Gezelle en later door Paulvan Ostayen en Engelman ten aanzienvan het muzikale element zooveel orga-nischer is opgevat. Bij de drie laatstge-noemden overstemt het muzikale een-voudig het verstandelijk element in detaal, die zij overigens bespelen zonderhaar verder geweld aan te doen. Gorter,

23

Herman Gorter

ongeduldig, absolutistisch en wreed, brakde taal eenvoudig in stukken, hij opendehaar aderen zonder te beseffen dat bloedslechts bloed is zoolang het in het lichaamcirculeert.De synthese van antiek en nordiek, slechtsdoor Hölderlin bereikt, voor zoover hetmogelijk is, 1

) en veel dichter benaderddan door classicisten van het slag Goetheen Winckelmann, door Nietzsche be-geerd, door Diepenbrock, na zijn afvalvan Wagner, via zijn latiniteit hartstoch-telijk beproef d, deze synthese is ook doorGorter niet bereikt en in wezen niet na-gestreefd. Wat in hem uit „Die Geburtder Tragoedie" als wezensbestanddeel isovergegaan, mag misschien weinig zijn,de geest der muziek waaruit zij geborenis, was in wezen zijn geest, 2) en wellichtis hij zich van deze verwantschap doorde lectuur van Nietzsche's boek voor het

1) In apollinischen zin; dionysisch gelukt desynthese in verschillende verzen van GottfriedBenn.2) Ondanks zijn sterke visualiteit.

24

Herman Gorter

eerst en tevens voor goed bewust gewor-den: hij leeft in Balder, in de Verzen, in„Pan", hij is de identiteit waarin de een-wording van natuur en menschheid, zijnopperst ideaal, plaats greep, zijn cor cor-dium en tevens zijn universum.

4

Ik kom nu tot de „Mei". De poëtischekwaliteiten ervan zijn bekend: de har-monische, drie-ledige bouw, de vrije, zor-gelooze rhythmiek, de slechts in het der-de deel door weemoed gesluierde muziek,de onuitputtelijke visueele kracht, deconfetti-regen van beeldjes. De vraag ofde muzikale dan wel de visueele krachtoverheerscht is betrekkelijk ijdel en moei-lijk te beantwoorden: hoezeer Gorterzelf muzikaliteit als een criterium voorpoëzie heeft beschouwd, blijkt reeds uiteen brief van 2 887 waarin hij spreektvan het normatief karakter van „Klanken Maat", terwijl zijn vasthouden aanden eisch der visualiteit al te vinden is in

25

Herman Gorter

het motto van zijn tweede dissertatieover de beeldspraak bij Aeschylus: dedichter moet alles wat hij beschrijft metde oogen hebben gezien. Hij zocht onge-twijf eld in „Mei" naar een verbindingvan muziek en aanschouwelijkheid, enmevrouw Langeveld, die Gorter voorprimair visiueel houdt, zegt dat hij zelfshet geluid tracht te verbeelden. Er zijnechter ook voorbeelden van het tegen-deel.Ik veronderstel de schoonheid van „Mei"dus als bekend, vermijd alle dithyrambi-sche paraphrase daarvan en bespreekkort het thema: in het eerste boek dwaaltMei door het hollandsche land, in hettweede „ziet, zoekt, vindt en verliest"zij Balder op haar tocht door eennoordsch-mythologisch gebied, in hetderde keert zij in Holland terug, dwaaltmet den dichter door zijn stadje, ensterft.De vraag doet zich voor: wat is Mei, watbeteekent de figuur van Balder, wat sym-boliseert hun verhouding en hun breuk?

26

Herman Gorter

Vrij algemeen wordt in Mei een ten uiter-ste verfijnd en vertakt zintuigelijk levengezien en de vluchtige aardsche schoon-heid, in Balder, den blinden god, de ziel.Het voorbeeld voor Mei ziet men in Ver-wey's „Rouw om het jaar" 1); dat voorBalder lag volgens van Eyck in „CorCordium", het heele thema van „Mei"was z.i. in Persephone aanwezig.Uit het feit dat Gorter het tusschen Bal-der en Mei tot een breuk laat komen, uithet feit dat uit hen geen „hun beiden ge-lijkelijk behoorend kind" wordt geborenconcludeert men tot de onverbindbaar-heid van lichaam en ziel; Balder blijfteenzaam, onsterflijk en onverbeeldbaar:ook Mei blijft eenzaam, maar sterfelijk,en kan niet uit haar lichamelijkheid wor-den verlost. Deze dubbele eenzaamheidrealiseert zich in het gedicht als een dub-bele weemoed, zegt Donker. In het voor-bijgaan wijs ik er nog op, dat Balder er-

1) Gorter zelf is de eerste geweest om, in eengesprek met Verwey op de overeenkomst enontleening te wijzen.

27

Herman Gorter

gens tot Mei zegt: „ik was als gij", waar-uit men zou kunnen opmaken dat Gorteraan een oorspronkelijke eenheid van zielen zinnen heeft geloofd, en dat Mei nahaar breuk met Balder tot den dichterzegt:,,gij zijt als hij, als hij, in uwe stem",waaruit tot een overeenkomst tusschenGorter en den „geest der muziek" gecon-cludeerd kan worden.„Ik herinner mij nog heel duidelijk, hoeik op een voorjaarsmorgen in het prieel inden achtertuin voor het eerst in de „Mei"zat te lezen. Ik onderging al na weinigregels het gedicht als een lichamelijk ge-not, en voorzoover het, dieper doordrin-gend, mij daarna ook innerlijk ontroer-de, was de emotie nog ten nauwste ver-want aan een lichamelijk geluk. Ik lassommige stukken drie en vier keer, entoen ik eindelijk, geheel overgolfd doordie lijfelijke zielsverrukking met lezenophield, was het landschap waarop ikuitkeek veranderd, en ook ikzelf wasniet volkomen dezelfde meer als daar-voor. —Van hoeveel gedichten kan men

28

Herman Gorter

dit werkelijk zeggen? —Ik moest ook bekennen dat ik het hol-landsche landschap, ondanks mijn liefdeervoor, voordat ik de Mei las, toch nogniet geheel had gekend; pas nu, scheenhet mij, waren de rivieren en polders, dezee en het grootsche vergezicht dat ikhad van ons hoogste duin, met de plassenen molens onder den lagen, geweldigenhemel, ten volle mijn landschap gewor-den; door Gorter's werk eerst in mij klin-kend geworden, trad het nu voorgoed inmijn verhelderd bewustzij*n.Nu, na jaren, heeft zijn gedicht nogniets van zijn ongeëvenaarde frischheiden klaarheid verloren; en toch, als ik mijafvraag of het niets dan spontane na-tuurlijkheid is dat er de onuitputtelijkebekoring van uitmaakt, valt het mij tel-kens weer op, dat het daarnaast ook weldegelijk iets kunstmatigs bevat, en nietalleen in zijn allegorie en zijn homerischevergelijking, maar heel duidelijk ook inzijn beeldspraak, in zijn barokke orna-mentiek. Doch zoozeer blijft dit alles

29

Herman Gorter

doordrongen van een natuurgeluid, vande stem van ons landschap, en het hol-landsche licht, dat men het kunstmatigeniet meer als zoodanig ervaart; en mis-schien bereikt het zijn bizondere beko-ring zelfs alleen dank zij dit artificieele,dat onnaspeurlijk opnieuw overgaat innatuur; een uiterste eenvoud, die —hoebloemrijk en vol ook met beelden — nietslechts onmiddellijk opwelt uit de natuur,maar die tevens ontstaat doordat het ge-dicht langs een toppunt van kunst ertoeterugkeert. „Zooals die staat de beste is,zei Dr. du Pon, waar men het minste vanmerkt, zoo is het ook met een stijl" — ende wonderlijk-gemengde bekoring, dedubbele gewaarwording die de „Mei" mijtelkens weer geeft, houdt ongetwijfeldverband met deze twee naturen, dezedubbele natuurlijkheid. De overgangenvan natuur die poëzie wordt en van poë-zie die uitruischt in natuur, deze drie sei-zoenen — geven, gevoegd bij het zinne-beeldige geboren-worden, leven en ster-ven van Mei, aan het gedicht, ook in zijn

30

Herman Gorter

structuur en beweging, zijn uitermate hier is het woord op zijn plaats — orga-nisch verloop." 1)

5

Het is het eenvoudigst als men alle poëziedie Gorter na „Mei" en vóór het „KleinHeldendicht", dus tuschen 1890 en 1906heeft geschreven, beschouwt als „DeSchool der Poëzie", zooals Gorter zelf inde uitgave van i 905 heeft gedaan. In dieeditie ontbreken echter o.m. de dertigsonnetten die de uitgave van z 897 bevaten de definitieve editie, die in 1916 weer„Verzen" is genoemd (en in 1925 wéér„De School der Poëzie"), werd nog ergerverminkt. Het is, ondanks Gorter's ver-zoek om alleen uit die laatste uitgave teciteeren (een verzoek, dat blijkbaar doorvrijwel iedereen die sindsdien over Gor-ter geschreven heeft, als niet gedaanwordt beschouwd), meer dan wensche-

Overgenomen uit „Zelfportret van J. F."

31

Herman Gorter

lijk dat alles wat hij tuschen „Mei" enhet „Klein Heldendicht" heeft geschre-ven onder den titel „De School der Poë-zie" wordt gebundeld.Gorter zelf heeft „De School" (1905) indrie deelen verdeeld: I Sensitieve Verzen,II Van individualisme naar Socialisme,III Socialistische Verzen. Deze indeelinghoudt iets globaals en zonder in iedervers een afzonderlijke phase te willenzien (wat ten slotte óok juist is) kan menm.i. een zevental perioden onderschei-den, zonder zich overigens al te kramp-achtig aan die onderscheiding te hech-ten. Vooral de eerste drie elementen loo-pen voortdurend door elkaar heen, enhet muzikale element vormt nauwelijkseen phase.Ik onderscheid dan: i de muzikale, 2 deerotische, 3 de (in engeren zin) sensitivis-tische, 4 de dertig sonnetten, S de spino-zistische, 6 de Balder- fragmenten, 7 desocialistische.Over de muzikale periode is het minstete zeggen; voor zoover het een phase is,

32

Herman Gorter

sluit zij aan bij de „Mei".Over het erotische element in Gorterspoëzie zou een studie apart zijn te schrij-ven. De erotiek beheerscht, en geheelonverdrongen, ondergronds soms, maardoorgaans onmiddellijk aanwijsbaar, ookwaar hij ze bij uitzondering niet recht-streeks noemt, zijn geheele poëzie. Nietalleen het onbevredigde schoonheidsver-langen, het vergankelijke zinnenleven(Mei) is een vrouw, ook het symbool dermenschheid, het Gouden Meisje in„Pan",en ettelijke malen wordt het socialis-me, het proletariaat voorgesteld als eenvrouw. Eens, in het gedicht Xensch-heid" (De School der Poëzie II, i6-140) geeft hij vijf bladzijden lang een uit-voerige en nauwkeurige beschrijving vanhet vrouwelijk lichaam in al zijn deelen,en van een erotisch samenzijn, en pas opde zesde bladzijde zegt hij dat de bedwel-ming die van haar uitgaat voor hem de-zelf de is als die hij van het socialisme on-dervindt. De erotiek is hier zoo concreet,de vrouw is zoo zeer één bepaalde vrouw,

33

Herman Gorter

dat men, zonder den titel „Menschheid"en de onthullende uitspraak op bldz. 141

nooit aan een vergelijking, laat staan aaneen symbool zou hebben gedacht. Daar-naast staat dan nog de lange reeks geheelonsymbolisch erotische poëzie, quantita-tief en qualitatief een der belangrijkstestukken in Gorters werk.De erotiek bij Gorter is buitengewoonzuiver en krachtig, een verrukkelijk envervoerend spel, vol teederheid soms, enzij vooral is het, die bewijst, hoe vrij hijwas van christelijk-moralistische bijge-dachten en remmen, hoe heidensch en na-tuurlijkhet geslachtsleven voor hem was.Tegelijk was zijn erotisch leven, juistdoor zijn louterheid, betrekkelijk onge-schakeerd, omdat ook zijn innerlijk levenbetrekkelijk ongeschakeerd was. Voort-durend keeren, ook voor de vrouw, de-zelfde beelden terug, van de bloem,van de lucht. De atmosfeer is wit ofblauw, zwart of goud, tusschentinten entusschenstaten, langzame bedwelmendeovergangen schijnen hem vreemd. Er is

34

Herman Gorter

een heftige, snel-opkomende begeerte,een heftige korte vervulling, maar tege-lijkertijd een ijlte, soms een leegte, en te-genover de felle lichamelijkheid, niet al-leen in het erotische, iets als een psychischtekort. De erotiek van Gorter doortrekthem niet en van hoeveel overheerschenden ingrijpend belang zij ook voor hem is,men krijgt den indruk dat zij niet in zijnzielsleven doordringt, zij is de primitievebasis van zijn natuur, maar zij blijftgrootendeels aan die basis gebonden, zijontlaadt zich, zij sublimeert zich niet. Ikweet niet of ik volkomen duidelijk ben,het is een moeilijk te omschrijven kwestieen toch is zij voor het begrip van Gortervan zeer veel belang. Misschien vat meneerder wat ik bedoel als men, om bij' ge-dichten te blijven, Gorters erotische poë-zie vergelijkt met het kreunende donkeregonzen bij Van de Woestijne, met het be-dwelmende bij A. Roland Holst. Ookhier, bij Gorters erotiek, heeft men weerhet gevoel, dat hij zijn aderen opent, datzijn bloed zich uitstort. De grondstof die

35

Herman Gorter

de erotische lagen onzer natuur ons ver-schaffen, wordt door Gorter roekeloosprijsgegeven, nooit in het zielsleven op-genomen en verwerkt.Teekenend is het, in dit verband, dat in„De School der Poëzie", vooral in de 3e(de „sensitivistische") groep 1YfelYk eenthema, of zelfs het thema van de „Mei"terugkeert: de droefenis om het vergan-kelijke. Nergens is dit zoo duidelijk uit-gedrukt als in deze strophe:

Hoor, het leven vliedt,de klok holt, tik, tikZing het jammerliedvan het oogenblik.

en men zou kunnen zeggen, dat dit hetstreven van Gorter in dien tijd is geweest:met een snellen hartstochtelijken sprongvan de zinnen het leven te grijpen en vastte houden, en dat de noodzakelijke mis-lukkingvan dit streven hem ertoe dwonghet jammerlied te zingen van het oogen-blik.Ik geloof niet dat het juist is van die 3e

36

Herman Gorter

groep verzen te zeggen dat zij absolutemuziek wilden zijn. Een maximum aanmuziek had Gorter, binnen de grenzender syntaxis en der algemeene verstaan-baarheid reeds bereikt in „Mei". In de inengeren zin sensitivistische verzen wildehij de taal onmiddellijk laten reageerenop ten uiterste toe verhevigde, vrijweluitsluitend lijfelijke gewaarwordingen.Toch kan men niet zeggen dat het psy-chische geheel werd buitengesloten enzelfs het verstandelijke niet, maar het isalsof het lichaam alle andere functiesheeft overgenomen. Zijn heele wezen,zijn heele leven concentreert zich in zijnlichaam; lijfelijk ondergaat hij ook zijninnerlijk leven, lijfelijk zoekt hij het le-ven van het heelal en de vrouw, later ookvan het socialisme en de menschheid inzich op te nemen en te ondergaan. De ge-lukshonger die Gorters diepste begeerteis, heeft in dien tijd zijn lichaam tot zijnuitsluitende handlanger gemaakt.Hoezeer het lichamelijk ondergaan vanpsychische ervaringen altijd, en centraal,

37

Herman Gorter

in Gorter heeft geleefd, bewijst o.m. zeerfrappant een passage uit „Mei". Op het,voor de conceptie, beslissend oogenblikvan de breuk tusschen Balder en Mei,wordt die breuk zoowel door Balder alsdoor Mei allereerst weer lijfelijk onder-gaan:

„En om zich koud, en leegVoelde ze, en was blind en wist niet meer,Zooals één, doodgevroren in sneeuwweer.

Hij stond en voelde eerst een diepe kouOf hij bevroor en ijs werd, en blauw-grauwWaren zijn voete', en handen, en een holVan ijs in hem, zooals een berg, een scholVan ijs, die uit de poolzee losgeraaktIs en's nachts ronddrijft, en de zee bewaaktIn stilte van de blauwe manestralen.

Hij rilde van zijn' grootheid en deed dalenZijn trillingen als van een hooge trap,

Zijn lijf, zijn tanden beef den met geklapTegen elkaar, hij lachte als het water,

Dat 's winters nog op de bergen valt, het baadt erDoor ijsbrokken en korsten grimmig. Hij

Lachte met klatering, maar was niet blij.

Dus dit was Gorters bedoeling: het licha-melijk leven, waartoe het heele leven was

38

Herman Gorter

samengestroomd, onmiddellijk over tebrengen in de taal. Dat hij daarbij hetverstandelijke element grootendeels uit-schakelde, of tenminste verwaarloosde,is volkomen juist, maar muziek zocht hijin die periode niet: hij gebruikte op vol-strekt anorganische en bovendien anti-muzikale wijze het klank-element dertaal om zijn sensaties uit te drukken. Hijliet zijn gewaarwordingen zich zoo on-middellijk mogelijk ontladen in de taal,onbekommerd om het feit dat ze stuk-sprong. Nogmaals, muziek wilde hij niet,in dat tijdperk, hij wilde zooals hij hetzelf onverbeterlijk genoemd heeft „weg-sidderen inwoorden".Vrij algemeen neemt men aan, dat Gor-ter in de sensitivistische verzen een aanwaanzin grenzend uiterste heeft bereikten dat hij door zijn gewelddadig experi-ment met de taal zijn talent voor jarenbedorven heeft. Dit laatste is zeker nietwaar 1); natuurlijk was hij uitgeput na

1) Ook door dit te zeggen wijk ik af van vroe-gere uitspraken over Gorter (zie o.m. „Kort

39

Herman Gorter

het leven op een dergelijke spanning,maar zijn talent heeft zich vrij spoedighersteld. Ik zie dan ook niet in het expe-riment der „Sensitieve Verzen" (noch inzijn socialisme, later) de oorzaak voor deverzwakking van zijn poëzie als geheel,ik geloof veel eerder dat er, ondanks hetherstel waarover ik sprak, na de „Mei"een zeker synthetisch element in hemverloren is gegaan, dat zich nooit meergeheel heeft hersteld. Na de „Mei", heeftHenriette Roland Holst uitstekend ge-zegd, trad er in Gorter een dissociatie opvan zijn dichterlij*ke elementen, en hoe-veel sublieme poëzie hij daarna als sensi-tivist en als socialist nog geschreven heeft,nooit meer een gedicht waarin ál zijn fa-culteiten gezamenlijk en harmonisch toteen toppunt leiden als in „Mei". Het ismogelijk, dat Gorter zich dit synthetischvermogen bewust heeft voelen ontglip-

Geding"; ten deele aangehaald aan het slot de-zer studie, onder i 3.); deze aanteekeningen ho-pen, hoe onvolledig dan ook, een voorloopigeaanvulling en verbetering te zijn.

40

Herman Gorter

pen: in dat geval zijn de sensitivistischeverzen eerder een uiting van wanhoopover het uiteenvallen van zijn vermogensdan de oorzaak er van. De oorzaak is òfonnaspeurlijk, óf ze ligt hierin dat hetbewuste synthetische element eenvoudigde herinnering is, die in „Mei" alle an-dere elementen verbonden hield. ToenGorter tegenover het heden (niet meerals in „Mei" tegenover het verleden)kwam te staan, was zijn instinctieve ze-kerheid, zijn greep als het ware ont-wricht. Hij aarzelde, en koos, om de on-middellijk gegeven realiteit te bannenbinnen zijn vers, eerst zijn lichaam, toenzijn verstand (Spinoza, Marx, Dietzgen),maar het herscheppen van een volledigstuk realiteit tot een volledig beeld is hemniet meer gelukt — en dubbel onthandbleek hij te staan tegenover zijn socialis-tische stof, die zelf reeds door de breukvan uiterst aanvankelijke, uiterst gebrek-kige aanwezigheid in het heden en onbe-paald beeld en visioen in de toekomst, inzich zelf verdeeld was. Hij zelf heeft ge-

41

Herman Gorter

meend, dat het socialisme hem van zijnineenstorting, twijfel en angsten volko-men genezen heeft, en ongetwijfeld, alsmensch heeft het hem geregenereerd, hetheeft zijn leven een zin en een waardegegeven zooals weinig menschen voorzich zelf ooit hebben gevonden of be-reikt — maar, al heeft het ook op zijnpoëzie dikwijls zeer vruchtbaar inge-werkt, tot het volledig associeeren of re-associeeren van zijn dichterlijke vermo-gen leidde het niet.

6

De reeks van dertig sonnetten, hierbovende 4e phase genoemd, die voorkomen inde uitgave van z 897 van „De School derPoëzie' -'bewij*zen, dat Gorters talent zichvrij kort na de sensitivistische verzenreeds in aanzienlijke mate had hersteld.Het is waar dat hij den sonnetvorm nooitvolmaakt heeft beheerscht, en dat hijhaar in dit geval al zeer duidelijk ge-bruikte om, door beperking en vaste

42

Herman Gorter

voorschriften, de regeneratie van zijnvermogens bewust te bevorderen, maardit neemt niet weg dat deze sonnetten, alis er geen een als sonnet ten volle ge-slaagd, enkele malen — en in afzonder-lijke strophen herhaaldelijk — bijna tothet beste behooren wat Gorter geschre-ven heeft.Zij kenmerken zich, in het algemeen,door een bij Gorter opvallende rust, eenvage matheid ook nog, die ze kenmer-kend maakt tot de uiting van een gene-zen. Maar behalve een gevoel van recon-valescentie wekken zij zeer sterk denindruk dat zij geschreven zijn van uiteen voorgevoel. Dit tastend vermoeden,voorvoelen inderdaad van een nieuwegeluksmogelijkheid verleent de sonnettenbehalve een gespannen onzekerheid tege-lijk een vroeg, nog nevelig en gedemptglanzen. Naast de natuurimpressies, dieinmiddels oneindig verrustigd zijn, ver-toonen zij een beschouwelijk element,naast de aanwezigheid van een lichaam,dat de natuur verwonderder, bevreem-

43

Herman Gorter

der ondergaat dan in de tijden dat zijnhartstocht haar vrijwel verslond, is er volverwachting een psyche in aanwezig, diezich voorzichtig aan de lichamelijke ge-waarwordingen overgeeft, wetend hoeverwoestend zij kunnen zijn (in dezevoorzichtigheid ligt inderdaad een ze-kere vrees), en ze keurend en bespiege-lend in zich opneemt. De atmosfeer is te-gelijk vol schaduw en vol zonlicht, maargesluierd, dit laatste, en als het warevoortdurend getemperd door de aanwe-zigheid van water in de nabijheid en doorjong ritselend gebladerte — ze doet den-ken aan de atmosfeer van luministischeschilderijen. Een der sterkste, ofschoonvoor die sfeer juist minst karakteristieke,zal ik citeeren.

Zooals de maaiers 's avonds huiswaarts gaan,verzadigd krachtig, in het hoog gezagdes avonds met in 't oog vierkant de dagvan licht, waardoor zij zwaaiend zijn gegaan.

Zoo ga ik ook, terwijl de groote maankogelend voortgaat langs den stroeven dag

44

Herman Gorter

der nacht, die 'k even koperhel óp zagmijn armen en mijn hoofd zijn welberaan.

D . heb ik zóó en dit ook zóó gedaan,mijn beenen gaan nog rustig door het werk,mijn borst dringt voor, mijn oogen zien naar 't

rusten.

De slaap heeft breed zijn dommelende kusten,daar zal ik als op steenen blauwe zerkslapen, de schouders moe van 't hangend gaan.

7

De dertig sonnetten werden spoedig ge-volgd door de spinozistische verzen, deSe phase, volgens mijn schema. Gorterwas via de sonnetten van het uiterste derphysieke impressie in enkele jaren harts-tochtelijk geëvolueerd, 'of omgeslagennaar het lichaamlooze begrip; van hetheidensch genieten en te kortschieten derfelste zintuiglijkheid herstel en waarheidzoekend in de filosofie, belandde hij bijde koele, getemperde abstractie, van het„geweten-loos" zwerven en rooven in de

45

Herman Gorter

natuur, en na de opwellingen der sexu-eele bezitsdrift, zocht hij, ingekeerd, baaten standvastige zekerheid bij een bespie-gelende ethiek.In Spinoza's leer zal Gorter allereerstzijn geboeid door de stelling der albe-zieldheid; voorts door de mathematischestructuur en het determinisme, maar tenslotte vooral door dezen grondslag vanSpinoza's systeem, dat denken en uitge-breidheid de twee attributen zijn vanGod; ook de meening, dat de gebeurte-nissen in het overigens autonome gebiedvan het denken een parallel (minstens)hebben in dat van de uitgebreidheid,moet hem getroffen hebben doordat heteen verband suggereert tusschen, ruw ge-nomen, de sferen van geest en stof. DatGorter het spinozisme in den eersten tijdvan zijn socialisme voor vereenigbaarhield met zijn nieuw gevonden leer, is be-grijpelijk, omdat op het stuk van deter-minisme en monisme in Gorters ontwik-keling Spinoza de voorlooper van Marxis geweest. In hem (Spinoza) vond hij

46

Herman Gorter

theoretisch de opheffing van het dualis-me, dat de „Mei" had beheerscht, en datin de onverbindbaarheid van zintuiglijk-heid en innerlijk leven (vergelijk de ero-tische verzen) nogmaals gebleken was. InSpinoza werden, om symbolen van Gor-ter zelf te nemen, Mei en Balder voor -goed verbonden, maar in de spinozisti-sche verzen heerscht desondanks tusschenbegrip en sentiment, tusschen beschou-wing en beeld zulk een volstrekte anti-these, dat het sentiment en de verbeel-ding eenvoudig niet meedoen. Er moetin dezen betrekkelijk weinig samenge-stelden man, die meer dan wie ook eenelement en een eenheid was, toch eendualistische duivel hebben gewoond, diebeurtelings tusschen de sferen van ziel enlichaam, beeld en beschouwing, schei-dingen voltrok, die na „Mei" den harmo-nischen groei van zijn wezen en zijn poë-zie hebben tegengewerkt. Toch is de termdualisme wellicht misleidend, want vaneen strijd tusschen twee elementen of sfe-ren in hem kan men nauwelijks spreken:

47

Herman Gorter

als één der genoemde krachten aan hetwerk was, bestonden de anderen nietmeer. Zijn absolutisme wierp zich, en tel-kens met een zoo groote vehementie datde andere stukken van zijn wezen vol-komen braak bleven liggen, in één rich-ting, op één gebied, met het gevolg dat Ofde zintuigelijkheid, Of het verstand eenzoo despotische heerschappij ging voerenover zijn natuur en zijn werk, dat alleandere elementen, als niet aanwezig, vol-komen in de schaduw bleven — en hetmerkwaardigste is dat dit fanatiek, on-verhoedsch overstag gaan van zintuige-lijke naar abstracte hegemonie niet op-kwam uit zijn totale natuur, maar uit zijnwil. In de voorrede die hij in 19o5 bij DeSchool der Poëzie heeft geschreven (ikkom er nog op terug) begint vrijwel iede-re zin, die van deze plotselinge koerswij-zigingen gewaagt,_ met de woorden: „ikbesloot -' -'. Zoo, bewust-gewild, ontston-den ook de z.g. „Balderfragmenten", detheoretische consequentie en toepassingvan een, spinozistische, theorie: de po-

48

Herman Gorter

ging, spoedig gestrand, om een „anti-Mei" te schrijven zooals van Eyck het ge-noemd heeft, een gedicht waarin Balderweer een ziende god wordt, waarin „zielen zinnen" niet langer gescheiden zijn.

8

Na een paar jaar verloor het spinozismezijn geldigheid voor hem. Hij had weldegelijk een philosofischen inslag, hij waszelfs als denker een hartstochtelijk sche-maticus, een dogmatisch simplist, zonderveel psychologie of gevoel voor nuancen,en zonder diepzinnigheid, maar zijn na-tuur was te zeer (op de wijze die ik reedsaangaf) gesplitst in abstractie en zintui-gelijkheid om de laatste, die men zelfskan beschouwen als de grondslag van zijnnatuur, durend te kunnen uitschakelenuit zijn werk, of in zich zelf te onder-drukken — en toen Gorter voelde dat hijniet gelukkig was, dat zijn poëzie op-nieuw een zuivering van stof, een toe-

49

Herman Gorter

voer van geestkracht, bloed en spanningbehoefde, toen zocht hij opnieuw naareen levensbeschouwing die hem en zijnwerk die regeneratie verschaffen kon.Omstreeks 2897 werd Gorter socialist,en hoewel hij verschillende ontwikke-lingsphasen heeft doorgemaakt, socialistin den ruimen zin van het woord is hijgebleven tot zijn dood. Het lag boven-dien in zijn hartstochtelijken, ongeduldi-gen, didactischen aard om redenaar teworden en propagandist, en wij wetendat hij jarenlang als spreker in glashel-dere, lijnrechte betoogen het socialismeonder de arbeiders heeft verbreid. Gor-ter was niet onredelijk, maar na eenigoverleg nam hij een besluit (goed, of nietgoed, dat zag hij dan niet meer) en daarhield hij aan vast, met al de onbuigzamestrakheid van een starre, principieeleFries. Toen het socialisme z.i. begon teverburgerlijken en niet meer voldeed aanzijn zin voor absolutisme en puurheid,toen hij de sociaal-democratie zag ver-vallen tot een rose burgermanspartij,

So

Herman Gorter

keerde hij zich 1) naar het communisme,

en ook daarbinnen evolueerde hij, fel enintransigant, steeds op zoek naar deuiterste waarheid, steeds beducht voorhet verstarrende element, dat iedere zichuitbreidende groepsvorming meebrengt,steeds in de richting van een sectarische,separatistische minderheid.Wel had hij sinds lang ingezien en zichvertrouwd gemaakt met de gedachte datde revolutie een zaak van .heel langenduur zou zijn, wel beschouwde hij reedslang de meerderheids-socialisten en on-derhen veel oude vrienden als tegenstan -ders, maar het conservatisme der arbei-dersklasse stelde hem toch pijnlijk te leur.Doch ook het communisme zou hem, enoneindig feller, ontgoochelen, en zijnvriendschap met Lenin moest eindigenmet een breuk. Want ook Lenin en methem het heele bolsjewisme en de com-munistische partij was reformistisch ge-worden. Er ontstond tuschen hem en Le-

1) Via de S.D.P.

5'

Hermon Gorter

nin een ingrijpend conflict: de tactiekvan Lenin c.s. die waarschijnlijk voorRusland de eenig mogelijke was, leekGorter voor West-Europa en de Veree-nigde Staten onbruikbaar en noodlottig.Lenin heeft getracht snel groote com-munistische massa's in West-Europa ach-ter de C.P. te verzamelen, om zoo dewereldrevolutie te bewerkstelligen. Ditwas echter in strijd met wat vroeger al-tijd zijn streven was geweest, n.l. zijneigen partij zeer principieel op te bouwen

als kleine, goed geschoolde, goed onder-legdeelite. Deze koerswijziging was voorGorter een onduldbaar opportunisme.Hij wist trouwens dat deze methode nietslagen kon, dat deze tactiek voor West-Europa verkeerd moest zijn, en dat Leninde kracht van verweer van het volgroei-de west-europeesche kapitalisme ver on-derschatte. Maar ondanks deze breuk enondanks de teleurstellingen die het voor-loopig mislukken der revolutie hem gaf,bleef hij in wezen ongeschokt in zijn ver-trouwen, en in de overtuiging dat de ar-

52

Herman Gorter

beidersklasse zelf, van onder op door derevolutie het communisme zou brengen;alleen het raden-communisme kon de re-volutie nog brengen, en zoú de revolutienog brengen.Dit is het eenige feit dat ik uit Gorterspolitieke leven vermeld; en niet alleenomdat men het als zijn meest centraleconflict kan beschouwen, maar omdathet teekenend is voor zijn onverzoenlij-ken afkeer van het opportunisme, en om-dat zijn vasthouden aan de idee van hetraden-communisme, een belangrijk the-ma van zijn latere poëzie, er nog eensduidelijk uit blijkt. Voor het overige achtik mij van de taak om Gorter als politi-cus te schetsen ontslagen.Alleen dit: schijnbaar in tegenspraak totwat ik enkele malen over zijn strevennaar een uiterste waarheid gezegd heb,zou men kunnen beweren dat Gorter alssocialist in wezen niet is geëvolueerd, datzijn radicalisme niets anders was dan eenvasthouden aan de idee van het socialis-me in zijn meest extremen en meest-zui-

53

Herman Gorter

veren vorm. Het socialisme is in hetopportunisme van zijn reformisme enrevisionisme meer veranderd dan hetideëele socialisme van Gorter. Hij ver-zette zich tegen het toenemend ref ormis-me niet alleen omdat hij de neiging bezattot een aristocratisch sectarisme, maarminstens zoozeer omdat hij vasthield aande zuivere idee. Hij zócht dus niet, of nietalleen, de radicale positie, hij werd erheen geschóven door het transigeerenderetireeren der anderen. Zijn veel gesmaadsectarisch radicalisme was dus niet enkeleen gewild streven naar een uitzonde-ringspositie; het vloeide voor een belang-rijk deel voort uit zijn trouw aan de idee,die zich met het z.g. realistische assimi-leeren aan de bestaande, maar telkenswisselende feitelijke constellaties, waar-aan z.i. het socialisme door de manoeu-vres der meerderheid ten onder moestgaan, niet kon en niet wilde vereenigen.— Maar terug naar de poëzie. —Gorter is socialist geworden om zichzelfte redden uit de impasse waarin hij, toen

54

Herman Gorter

het spinozisme hem niet meer voldeed,was geraakt. Hij vond in het historischmaterialisme een leer die aan verschillen-de krachten van zijn natuur een taak, eengeloof, een bezieling schonk, die hem eensterke ontplooiing beloofden. De theorievan het historisch dialectisch materialis-me, heeft men gezegd, paste volkomenbij zijn kortzichtige logica, die geheel op-ging in de automatisch werkende causa-liteitsgedachte van het systeem, en zij be-antwoordde aan zijn dynamischen aard;maar ten derde, dunkt mij, moet dit dedoorslaggevende factor zijn geweest, dieGorter, toen hij den gedachtengang een-maal begreep, het historisch materialis-me vol verrukte dankbaarheid deed aan-vaarden: het voorspelde geluk. Ik heb er,als anderen, al eenige malen op gewezendat dit de diepste alles overheerschendetrek is geweest in Gorter's natuur: dehonger, letterlijk, naar geluk. Het is waardat de schoonheid, de vrijheid, de waar-heid begrippen en levenselementen voorhem waren die hij hartstochtelijk liefhad,

55

Herman Gorter

maar in wezen alleen omdat zij de krach-ten waren die het algemeene menschen-geluk der toekomst in het leven zoudenroepen, zooals zij omgekeerd glans, waar-de en adel verkregen die afstraalde vanhet geluk. En het dialectisch materialismevoorspelde dien gelukstaat niet alleen,het berekende in een streng doordachtwetenschappelijk betoog hoe deze toe-komst automatisch ontstaan moest uit dehuidige maatschappij en haar aanstaan-den ondergang. Deze beide factoren zijnvoor Gorters strak en rechtlijnig verstanden voor zijn gelukdorst beslissend ge-weest en zij bleven het, tot aan zijn dood.Dat ook hij tekorten in het historisch ma-terialisme heeft gezien, blijkt o.m. uit depassage in „De Groote Dichters" waarhij zegt dat aan het marxisme in het alge-meen nog ontbreekt de beschouwing derpsychische factoren (pag. 222 bv.), maardeze tekorten waren voor hem bijkom-stig, en het wezen der leer bleef hij trouw.Ook toen hij zag dat juist in Rusland, hetland waar én het moderne kapitalisme en

S6

Herman Gorter

het industrieele grootestadsproletariaathet zwakst ontwikkeld waren, in strijdmet de voorspellingen der theorie, diehaar hoop vooral op Duitschland geves-tigd had, de revolutie uitbrak. Welke te-korten de theorie ook ging toonen, welkenederlagen de revolutie ook leed, welkesmaad hem persoonlijk ook door socia-listen werd aangedaan en hoezeer hij zichin zijn laatste jaren afkeerde van dendagelijkschen, sociaal-politieken strijd,waarin hij zich eenmaal brandend vanidealisme en geluksdrift had gestort, aanhet marxisme als leer, aan het proleta-riaat als klasse, aan het socialisme als ideein haar meest extreme gedaante, bleef hijtrouw. Hij zou ongetwijfeld in zijn laat-ste jaar het gedicht dat hij in zijn socialis-tische jeugd had geschreven over het ge-luk dat het socialisme hem had gebracht involle overtuiging hebben onderschreven:

De dag gaat open als een gouden roos;ik sta aan 't raam en zend mijn adem uit;het veld is stil, en nauwlijks één geluidbreekt naar het koepelblauw bij tusschenpoos.

57

Herman Gorter

En in mijn kamer, als een donkre doos,waarvoor de parels hangen aan de ruit,ga 'k heen en weer, tot waar mijn wandling

stuit,en ik bij donkren wand diep peinzend poos.

Ik heb 't gevonden, het menschengeluk,al moest ik worden vier en dertig jaareer ik het vond, en ging veel trachten stukin spannend worstlen en ijdel gebaar.Maar zoo zeker als daarbuiten de zon dewereld befloerst, heb ik 't geluk gevonden.

Vrijwel niemand heeft zoo belangwek-kend over Gorters overgang naar het so-cialisme geschreven als Gorter zelf. Toen„De School der Poëzie" in ayos opnieuwwerd herdrukt, liet hij er behalve de in-leiding van 2897 een nieuw voorwoordaan voorafgaan. Om het uitnemend be-lang van deze beschouwing, ook als staalvan Gorters denkwijze, neem ik haar ge-heel over.

Herman Gorter

„Terwijl ik „Mei" schreef, werd ikbekoord door de prozaïsten der Fran-sche en Hollandsche realistische,naturalistische en impressionistischeschool. Zij hadden een gloed en eenkracht van leven, van onmiddellijk-heid, hun pogen om uit ons leven zelfde schoonheid te halen betooverdemij zoo, ik had zelf dat onmiddellijkleven zoo lief, ik had zoon voorge-voel ook dat er in dat leven een nogveel dieper schoonheid verborgenlag, dat ik besloot te trachten poëziete maken van de onmiddellijke rea-liteit zonder de traditie van vroegeretijden.De onmiddellijkste realiteit evenwelis de Samenleving, de Maatschappij.Wie de realiteit zóó bemint dat hijhaar afbeeldt, komt voor de vraag:Wat is de maatschappij? — eenevraag waarop de genoemde scholengeen antwoord geven.Nu moet men, om dezen bundel goedte verstaan, weten, dat ik tot op

59

Herman Gorter

dat oogenblik geen enkele pogingtot kennen van onzen tijd had ge-daan.Ik had geheel instinctief geleefd enmij met niets bijna dan met mijzelf,en oude dichters, bezig gehouden.Toen ik dus uitging met het voor-nemen om met alle traditie van poë-zie te breken, en naar niets te luis-teren dan naar mijn eigen wereld,vond ik niets dan mijzelf.De eerste bundel van deze „Schoolder Poëzie", de „Sensitieve Verzen",geeft dan ook alleen realiteit vanmijn eigen zinnelijk-onmiddellijk ge-voel, ontdaan van alle herinneringaan Grieken, Romeinen, en vroegereof latere renaissance.En toen ik trachtte, in de laatste ver-zen van dezen bundel en in de eersterij van den tweeden, den „Overgangvan Individualisme naar Socialisme"buiten mij zelf te gaan, en het levenvan anderen te geven, kon ik ookniets vinden, dan mijn eigen zinne-

6o

Herman Gorter

lijke waarneming, zonder omvattendbegrip van wat ik waarnam.

Maar tegelijk..., nadat ik mij der on-middellijke realiteit, dat wil dus zeg-gen, der Samenleving, had tcege-wend, bespeurde ik dat mine maat-schappelijke waarnemingen klein enarmoedig van inhoud waren, en al-leen door de heftigheid en felheidwaarmede ik ze voelde, waarde had-den.Ik werd daardoor zeer droef ge-stemd; een droefheid, die men zienzal in de verdere verzen van het eer-ste deel van den tweeden bundel.Want mijne beperkte zinnelijk-indi-vidueele emotie bevredigde mij niet.Was dat nu al de rijkdom, dacht ik?Bestond er nu niets meer dan dat?Altijd maar weer mijzelf, mijn eigenonmiddellijke omgeving, en nietsmeer? Bedroefd keerde ik mij naar degroote kunsten van vroeger, en ver-wonderde mij vanwaar zij toch dat

6i

Herman Gorter

groote, dat rijke, dat algemeene had-den gekregen.Ik wist niet dat zij dat hadden vanhun klasse, van hun maatschappij.Bedroefd keerde ik mij weder naarmijne maatschappij, maar zag nietsschoons.In mijn wanhoop over mijn armoedebesloot ik toen nog een geheel ande-ren weg te beproeven. Ik voelde datik waarheid, niet alleen over mij zelf,maar over de wereld, noodig had. Ikwist dat de filosofie eeuwen lang ge-tracht heeft de wereld-waarheid tevinden. Daarom stortte ik mij in defilosofie.Maar moet ik nog zeggen dat de be-vrediging die ik daar vond een val-sche, een halve was? Men leze hettweede deel van den tweeden bundel,en men zal door den klaren pijnlijkenschijn heen zien, dat de abstractie mijniet voldeed.Dorst naar schoonheid, onbevre-digd, is een diepe pijn. Ik wendde

62

Herman Gorter

mij naar alle kanten in den dag, ikwentelde mij op mijn leger en door-

0

z mjzelf, maar ik vond deschoonheid, waartoe ik was uitge-gaan, niet.Toen, terwijl mijn krachten reedsgevaar liepen te verslappen dooroverinspanning, liet ik mij naar hetsocialisme gaan. En daar, in de boe-ken van Karl Marx, vond ik wat ikgezocht had: den weg naar de alge-meene schoonheid onzer onmiddel-lijke wereld, onzer maatschappij.Het bleek mij daar, dat de schoon-heid wél bestaat, maar dat ik haar al-leen op verkeerde plaatsen had ge-zocht. Het bleek dat ik haar gezochthad in een kleinen bourgeois, mijzel-ven, — het bleek mij dat ik haar ge-zocht had in de burgerlijke maat-schappij, mijn omgeving..., terwijl ikhaar had moeten zoeken niet in hetpersoonlijke leven, maar in het open-bare, en niet onder de bourgeoisie,maar onder het proletariaat.

63

Herman Gorter

Ik vond tot mijn ontzaggelijke ver-bazing en langzame verrukking, datik zeer goed zou kunnen vinden, dieik zoo lang zocht, de AlgemeeneSchoonheid, de voor allen geldende,de niet-alleen-individueele, de rijke

als ik slechts van een ander puntuitging, en mij langs een anderen wegnaar een andere streek begaf.Het Proletariaat, den brenger dernieuwe schoonheid, vond ik, en lang-zaam leefde ik mij in het diepe levender arbeidersklasse, in den strijd omde socialistische maatschappij, in.Het past mij nog niet daar zooveelvan te zeggen, maar ik hoop dat delezer, in het geheele derde gedeeltevan den tweeden bundel, waarin iknog mijne persoonlijke gewaarwor-ding bij het leeren van het socialismebeschrijf, en in den derden bundel,„Socialistische verzen", waarin ik be-gin te trachten buiten mijzelf te gaan,de wassende vreugde zal zien vanhem, die een groote schoonheid op

64

Herman Gorter

het spoor is gekomen.Omziende zie ik, dat ik, trots allesmart, eene rijke ontwikkeling hebdoorgemaakt. De poëzie, die mij leid-de, is blijkbaar zelve bij het levenonzer eigen klassemaatschappij terschool geweest. Den laatsten bloeider groote burgerlijke poëzie heb ikin mijzelf beleefd. Het demokrati-sche naturalisme heb ik in het sensi-tivisme poëtisch gevoeld. Een oogen-blik dreigde mij te vallen in de oudedwaling der bourgeoisie, de meta-physica, hier reactie. Maar gelukkigheeft het opkomende proletariaat enmijn liefde voor het leven mij gered,en ben ik als krachtig schipbreuke-ling van het schip der bourgeoisie inhet land der arbeiders aangekomen.

1905.

6S

Herman Gorter

IO

„Het historisch materialisme," zegtBrandt Corstius 1

) terecht, „verklaartniet het wezen der dingen, maar hun ver-anderingen, hun wisselende manifestatiesin den tijd" — inderdaad, en zoo blijftook het wezen van den mensch doorhet historisch-materialisme onverklaard,maar tegelijkertijd kreeg het, voor hethedendaagsche pluralistische besef, ietsverouderds, doordat het in zoo sterkemate het product is geweest van de mo-nistisch, idealistisch of materialistisch,denkende z 9e eeuw, waarvan de onze intallooze opzichten het tegendeel is. Menkan overigens het marxisme bezwaar-lijk verwijten dat „het wezen van denmensch" er niet door wordt verklaard,want welke filosofie doet dat wel? Deaxioma's van het marxisme zijn echter

1) J. C. Brandt Corstius, Herman Gorter, eenbijdrage tot de kennis van zijn leven en werk(proefschrift 1 934)•

66

Herman Gorter

zeer twijfelachtig geworden: wie gelooftnog, met deze wereld voor oogen, dat demensch van nature goed is en tot aardschgeluk bestemd en dat slechts de verkeer-de inrichting der maatschappij de oor-zaak is van het menschelijk leed? Klinkthet niet als een slaaplied uit een sinds on-heugelijke tijden vervlogen eeuw? Ookhet besef van de spoedige voltooidheidvan het menschelijk lot, in sommig op-zicht althans, is teekenend voor het ont-stellend optimisme van de vorige eeuw.Ik las onlangs in de belangwekkende„Antithesen" van Beerling, dat MaxPlanck toen hij met een zijner leermees-ters overlegde welke studie hij kiezenzou, den raad kreeg zich niet meer op denatuurwetenschappen te werpen, omdatdie zeer binnenkort voltooid zouden zijn.Iets van dit optimisme heeft ook Gorterbezield; als men leest hoe hij, na de neder-laag van de revolutie vol opgewekt ver-trouwen schrijft, in „De Arbeidersraad"(1925), dat ondanks dien tegenslag hetcommunisme toch eerlang zou overwin-

67

Herman Gorter

nen, als men daarbij bedenkt hoe hij in„De Groote Dichters" blijken gaf vaneen groots historische kennis, en in zijnbrochures van een scherpen kijk op de po-litieke realiteit, dan moet men daarnaasttoch aannemen dat zijn onversaagd enhaast al te zonnig wezen voor sommigelessen der historie bizonder immuun enhardleersch is geweest. Bovendien ligt erin de verwachting van een „GoudenTijd% die op komst is, een statisch ele-ment, dat onvereenigbaar lijkt met hetdynamisch, eeuwig wordend karakter dermenschheid, dat ook Gorter beleed; enhij zag dezen „Gouden Tijd" niet alsnorm of als regulatieve idee, maar alsden eindstaat der menschheid, die zichuit het maatschappelijk gebeuren metonverwrikbare noodwendigheid ontwik-kelen zou. Y)

Ik weet niet of Gorter althans onbewustheeft gevoeld dat het marxistisch axioma,inhoudend dat de ontwikkeling der maat-

1) Bebel zei zelfs: „Das goldene Zeitalter istendlich gekommen."

68

Herman Gorter

schappij automatisch moest leiden totde communistische orde der toekomst, hetconsequent genomen overbodig maakt dearbeidersklasse aan te sporen tot strijd enrevolutie, tenzij men aanneemt dat ookdeze revolutionaire actie in het plan dermaatschappelijke voorzienigheid beslo~ten ligt. Maar in ieder geval kan óók ditmechanistisch determinisme in de leerder maatschappelijke wording remmendhebben gewerkt op den gloed van Gor-ters verbeelding, en de opstandigheid, hetrevolutionaire élan, de extatische toe-komstverwachting van zijn socialistischegedichten aanzienlijk hebben verzwakten hun beredeneerend karakter versterkt.En in hoeverre heeft hij, de moderne hei-den, beseft dat het communisme als heils-leer niets anders is dan een vorm van hetchristendom, een als maatschappijleertoegepaste ethiek, waartoe een religiewerd verbleekt? Merkwaardig is in ditverband het herhaald voorkomen in zijnlatere verzen van de term „liefde" voorde menschheid, de natuur, het heelal.

69

Hermon Gorter

De naïeve hedonistische conceptie vanden mensch en de maatschappij, vooraldie der toekomst, heeft aan de socialisti-sche poëzie van Gorter een idyllisch, al tebl`jmoedig, soms ontzenuwend -kinder-lijk karakter verleend. Bovendien be-hield zijn gevoel voor de arbeiders on-dankszijn overtuiging van hun reddendetaak en zijn sterk besef van solidariteit,iets abstracts en schematisch. Hij hieldvooral van hen als brengers der toe-komst, als pioniers en pionnen der heil-

staat, als figuranten der socialistischemaatschappij. Vergeleken bij HenrietteRoland Holst is zijn deernis met de mis-deelden gering en weinig emotioneel, ver-geleken met het revolutionaire élan vanVan Collem zijn ethos en pathos vrijzwak.Treffend is in zijn socialistische verzenvóór alles het gevoel eener wassendevreugde, zooals hij zelf zegt, om hetnieuw gevonden geloof. Slechts enkelemalen echter is het gedicht zoozeer vandeze vreugde doortrokken en van harts-

70

Herman Gorter

tocht doorgloeid, dat het betoogende ele-ment overstroomd wordt of opgenomenin het geheel. Maar ook waar deze ge-dichten onvolmaakt zijn, hebben zij —en dit is vaak hun eenige kans op voor-spraak — toch het prille, duizelige, noghalf naslapende ontwaken van een be-gin.Nergens misschien is deze nieuwe ge-boorte zoo overtuigend aanwezig als inhet „Klein Heldendicht", dat de over-gang van Willem en Maria, twee jongearbeiders, tot het socialisme beschrijft; enhoe zwak en redeneerend het gedicht ookgrootendeels is, het dankt de bekoringvan sommige stukken ongetwijfeld aandit tastend, ontwakend bewustzijn. —Gorter zelf — het is een frappante uit-zondering, waarop Henriette RolandHolst heeft gewezen — komt in het„Heldendicht" niet voor, ook niet ver-momd, zooals in „Pan" 1

)• Het is licht tebegrrjpen, dat Gorter, van huis uit indi-

') Natuurlijk vindt men Gorter zelf in „Pan"ook onvermomd.

71

Herman Gorter

vidualist, en bezield met wat men zijnwarm en heerlijk egoïsme heeft genoemd,vooral in den tijd dat hij het socialismeontdekte, zich zelf voortdurend in zijngedichten betrok. Zij vertellen vrijwelonafgebroken van zijn worsteling, zijnverdwijnende wanhoop, zijn nieuwevreugde, en in vele schakeeringen her-haalt hij hoe hij het socialisme gevondenheeft, hoe hoopvol het hem nu te moedeis, hoe de toekomst zal komen en zalzijn; en niets is zoo kenmerkend voor zijnopgetogen blijdschap als de toon van ver-rukt mededeelen, die hem ook in zijn re-deneeringen niet verlaat.Ik geloof niet dat men Gorter, na de lec-tuur van zijn socialistische verzen, voor-al als men denkt aan het aangehaaldevoorwoord bij „De School der Poëzie"van i9os, te kort doet door te zeggendat zijn persoonlijke depressie, ook alsdichter, hem tot het socialisme heeft ge-bracht, en dat zijn gering altruisme hetsteeds is blijven beschouwen als de voor-waarde ook voor persoonlijke inspiratie

72

Herman Gorter

en vreugde. Reeds de tijdelijk schemeren-de komst van het socialisme, reeds dehoop erop en de strijd ervoor inspireer-den hem, en het is teekenend voor eender meest beslissende trekken van zijnnatuur, dat hij behalve geluk voor zichzelf en de menschheid, van de socialis-tische toekomst niet alleen vrijheid, maarook schoonheid verwachtte, „schoonheiden poëzie". Men kan zelfs wel zeggen datzijn strijd voor het socialisme en de vrij-heid voor hem in diepste wezen minstenszoozeer een strijd is geweest voor wat hijde Groote Poëzie heeft genoemd. Wantdit alles hoorde in Gorters droomen on-afscheidelijk bijeen en dit zou werkelijk-heid worden zoodra het groote blijspel,zooals hij, teekenend ook voor zichzelf,het socialisme heeft genoemd, in vervul-ling zou gaan — een blijspel waarin dearbeiders niet alleen rustig en onbedreigdzouden werken, maar zooals Gorter hetvóór zich zag, ook „zwemmen" en „dan-sen een grooten reidans langs den oceaander wereld". Maar hoe lammer-achtig

73

Herman Gorter

gelukkig en tegelijk mechanisch geordendhij de toekomst ook zag, men moet nooitvergeten, dat het gezicht der toekomsthem tot een groot en bezielend geloofheeft gebracht, en hem de onverwrikbarezekerheid heeft geschonken van een heilwaarin zijn persoonlijk lot onafscheide-lijk verweven zou zijn met dat der ge-heele menschheid.

II

In 1912 verscheen de eerste uitgave van„Pan" (later de kleine „Pan" genoemd),het groote gedicht waaraan Gorter vijfjaar had gewerkt. Toch was het niet meerdan een betrekkelijk vlak en voorloopigschema voor de tweede, de groote „Pan",die in 1916 verscheen — het tegelijkgrootsche en monsterlijke gedicht waarinGorter de eenwording schildert van na-tuur en menschheid (de natuur heet Panin het gedicht, de menschheid het Gou-den Meisje), nádat de ontwikkeling dermaatschappij de uitvoerig beschreven

74

Herman Gorter

stadia van het ontwaken der arbeiders-klasse, den oorlog, de revolutie en de be-vrijding van het proletariaat heeft door-loopen.Het is waar, dat ik door deze vier pha-sen in de evolutie der menschheid tenoemen het plan van Gorters epos zeerin het verkort, onvolledig en schematischweergeef, maar een volledige opsommingder verschillende deelen van zijn werkwordt helaas onvermijdelijk een weer-spiegeling van de verbijsterende onover-zichtelijkheid van „Pan" zelf, een com-positie zoo wrak en rommelig, zoo vol-slagen beroofd van ieder architectonischbegrip, dat zelfs de bij het gedicht ge-voegde „Leiddraad bij het lezen vanPan" in acht bladzijden van den bouwvan het boek nog slechts een onduide-lijke voorstelling geeft. Toch wordt in„Pan", volgens Henriette Roland Holst,die overigens verschillende bezwarenheeft, de grootste dichterlijke conceptiebelichaamd sinds Milton's „ParadiseLost". Wij zullen er niet over twisten.

75

Herman Gorter

Ik herinner slechts even aan „Mei", enniet alleen om nog eens te wijzen op deheldere structuur, maar evenzeer om teherinneren aan het feit, dat de conceptievan „1VIei" de incorporatie was van eenbij uitstek en essentieel menschelijk con-flict: de droefheid om het vergankelijkevan het aardsche schoon, de onverbeeld-baarheid van de ziel, de eenzaamheid, deonverbindbaarheid van lichaam en ziel.Het is weinig vergeleken met den opzetvan „Pan", maar ook wanneer men hetconflict van „Mei" een theoretisch on-houdbaar, naïef probleem acht, kan menniet ontkennen dat het door Gorter diepen aan den lijve ervaren is. Daardoorkon het voor hem de grondslag en hetuitgangspunt zijn voor een subliem endoorleefd gedicht.De conceptie van „Pan" is, vooral uiter-lijk, grootscher. Ze omvat een geweldigideologisch, dynamisch plan, dat voor-zoover het gerealiseerd is, haar verwer-kelijking dankt aan een ongelooflijkewilskracht. Het is ook deze wilskracht,

76

Herman Gorter

die — de stuwing wordend van het ge-dicht — aan „Pan" vaak een sterkeren,forscheren toon geeft dan„Mei" bezit, enongetwijfeld bevat het gedicht verschil-lende zeer goede stukken. Maar op hetpeil van zijn beste werk staan die niet.De figuur van Pan lijdt aan een tweele-dig gebrek. Ten eerste is het verkeerd omin een gedicht dat de ontwikkeling dermoderne menschheid beschrijft, een klas-siek symbool in te voeren, want het de-toneert zoozeer, dat men zich afvraagt ofGarter zich de situatie wel één oogenblikconcreet voor oogen heeft gesteld: eengrieksche god temidden van een heden-daagsche arbeidersmassa. Het is waar datook de moderne menschen en de moderneomgeving (de mijnen, de steden, tot debergen toe) iets onwezenlijks houden,maar zelfs binnen die algemeene onwe-zenlijkheid heeft de combinatie van Pan,als gestalte, met het moderne proleta-riaat, iets grotesks. Ten tweede is de fi-guur van Pan misleidend tweeslachtig:hij symboliseert niet alleen de natuur,

77

Herman Gorter

maar bijwijlen ook Gorter zelf, en dezedubbele dienst vertroebelt zijn symbo-liek. Als de dichter heeft willen aandui-den dat de eenwording van natuur enmenschheid (op zichzelf reeds onvoor-stelbaar genoeg, en zelfs als begrip slechtte vatten) zich ook in hemzelf voltrok,dan had hij zichzelf ook trekken moetengeven van het Gouden Meisje, niet enkelvan Pan.Over de poging tot verwerkelijking dertotale conceptie en in het bizonder van

de Panfiguur zal ik kort zijn. Wat heefthet voor zin stuk voor stuk de tekortko-mingen na te gaan van een gedicht datmen in wezen mislukt acht, als boven-dien een dergelijke opsomming een ac-cent van schoolmeesterij krijgt tegenovereen groote en beminde figuur? Ik zal dusmet enkele principieele bezwaren vol-staan.Men kan aan een symbolisch gedicht nietde eischen stellen van een psychologischeroman, maar de figuren in Pan wérkennauwelijks symbolisch. Ze doen aan als

78

Herman Gorter

gigantische schimmen en tegelijk als mon-sterlijke afgodsbeelden, zwaar behangenmet edelgesteente, kristal en goud.Voorts is het vreemd, dat een gedichtwaarin een zoo bij uitstek dramatisch ge-geven als de revolutie in het middelpuntstaat, geheel ondramatisch aandoet, enzich beperkt tot een conglomeraat vanepiek en lyriek; terwijl bovendien desterkste passages vinden zijn in de ly-risch-descriptieve gedeelten. Het geheeldoet voortdurend denken aan een massa-spel, aan de beschrijving van een leeg,vaag-allegorisch, chaotisch massaspelzonder realiteit.Hier ligt de centrale fout. „Pan" mistvrijwel alle, zoowel innerlijke als uiter-lijke realiteit, het is niet alleen als geheelondoorleefd, het is bovendien niet door-dacht in zijn structuur, niet gezien alsverbeelding, niet gerealiseerd als sym-bool. Want ook, ja juist als men symbo-lisch wil zijn, dient men zijn symbolen teladen met een sterke realiteit. Ook Mil-ton en Dante moet men voor een groot

79

Herman Gorter

deel symbolisch lezen, maar zij beschre-ven ook de verbeeldingen hunner ideeënmet de grootste nauwkeurigheid en alsofhet de meest reëele werkelijkheid gold,omdat zij begrepen dat de overtuigings-kracht juist van een symbolisch gedichtalleen te verkrijgen is door concreteaanschouwelijkheid. Algemeenheden enabstracta worden in een gedicht alleenrealiteit door de uiterste verbizondering,door de scherp omschreven, onmiddel-lijk gegeven aanwezigheid in, niet ach-ter het concrete beeld. Maar hoe menzich inspant om de structuur van „Pan"te zien als de plan-geworden idee, de fi-guren als realiteiten en de gebeurtenissenals ingrijpende feitelijke en dramatischemomenten in de geschiedenis der mensch-heid — men houdt van de lezing van hetgedicht, waarin de goede fragmentenonherroepelijk verdrinken, niets andersover dan het gevoel eener onnoemelijkemalaise en de herinnering aan een chaos,onbezield, ondoorlicht, onwezenlijk. In

Pan, in het Gouden Meisje, in het huwe-

80

Herman Gorter

lijk tusschen die twee — het Cardinalethema van het gedicht — gelooft nie-mand. 1)

I2

Van de acht bundels verzen, waaruitGorters dichterlijke nalatenschap bleekte bestaan, zijn er zes geschreven na„Pan". Maar reeds in de jaren tusschen1909-1912 zijn de kleinere gedichtenontstaan die het hoogtepunt dezer nala-tenschap vormen („Verzen -" I, maarvooral II) en een absoluut novum inGorters ontwikkeling.

1) Ik aanvaard zelfs niet dat „Pan" realiteitwerd voor de menschen die het vereeren. Zijverbeelden het zich. Bovendien zijn lezers alsvan Ravesteyn en Brandt Corstius, ondankshun belangwekkende beschouwingen over Gor-ter, arm aan aesthetische ontvankelijkheid enals poëzie-critici onbevoegd. Zij kunnen erblijkbaar niet in berusten, dat Gorter juist alssocialist zijn zwakste poëzie heeft geschreven,ondanks zijn, menschelijk gesproken, enormebezieling in dien tijd. De inspiratie gaat echterhaar eigen wegen.

81

Herman Gorter

Ik heb enkele malen gesproken over Gor-ters z.g. dualisme, en in verband daarmeevooral ook over het feit dat zijn extre-misme of naar de uitersten der abstractiejoeg of zich, met achterlating van inner-lijker factoren („geest, ziel, verstand enhart -1-9) reddeloos uitleverde aan de ver-nietigende almacht der alleen heerschendgeworden zinnen. Slechts hier en daarvonden deze twee neigingen in zijnpoëzie eenige toenadering. Maar nu,omstreeks 1910 terwijl hij werkte aan„Pan", is wellicht ook onder den hoog-druk dier arbeid een samensmelting ont-staan, waardoor het bewuste dualismeradicaal overwonnen werd in een mys-tisch te noemen monisme.Psychologisch bezien is het merkwaar-dige dezer gebeurtenis vooral, dat juisttijdens den enormen arbeid dien Gorterbegonnen was, en soortelijk geheel ver-scheiden van de epische poëzie waaropalles in hem gericht scheen, een andere,kleine en pure bron is gaan wellen vanwaaruit — totdat de abstractie weer

82

Herman Gorter

sterker de overhand nam — een nieuwestroom zijn poëzie doortrekt. In eenuiterste van concentratie, spanning enrust ontstonden naast „Pan" kleine, vaakover-simpele, tot delphisch gestamel ver-steende gedichten, waarvan men nietweet of zij een eerste of een laatste uiter-ste zijn, m.a.w. of zij als primaire oor-spronkelijke woorden en beelden opwel-len uit een haast onpersoonlijke onder-laag van Gorters wezen, of dat zij tebeschouwen zijn als brokken metaal dieeerst na een gloeiende en zuiverendehoogovenbewerking dien glans verwier-ven als van onbewerkt erts. Het waar-schijnlijkste is, dat de twee uitersten, nude kringloop van Gorters innerlijke ont-wikkeling tot haar oorsprong begon tenaderen, elkaar raken en in elkaar over-gaan. De inkeer tot de natuur die zookenmerkend is voor Gorters latere jaren,wordt hier, onderaardsch en verborgen,reeds ingeleid. Hij kon gedachtelijk eenenorme evolutie doormaken, verande-ringen in zijn denkwijze konden diep-

83

Herman Gorter

gaand hun invloed doen gelden in anderelagen van zijn natuur, hij naderde meeren meer zijn bestemming en werd voort-durend duidelijker wat hij was: een ele-ment. De taal, die hij ging spreken, ver-eenvoudigde zich tot een lapidaire ver-starring en monotonie; hij had weinigwoorden, weinig begrippen en beeldenmeer noodig; hij herhaalde ze, eindeloos,voorzichtig ze schikkend in telkens évenanders verband om ze althans bij bena-dering de uitdrukking, de afschaduwingte doen zijn van de eenheid, die hij inuiterste puurheid en rust verworvenhad.Ik moet bekennen dat het mij doorgaansvrijwel onmogelijk is met deze verzen ineen aanraking en verbinding te komen,die ook maar eenigszins lijkt op de ver-houdingen waarin ik mij tegenover an-dere dichters, ook tegenover den jongenGorter, bevind. Poëzie lijkt mij Gor-ters nalatenschap zelden te noemen.Vooral „In Memoriam" en op anderewijze, ook „De Arbeidersraad" en de

84

Herman Gorter

„Sonnetten" missen de uitwerking diepoëzie, hoe uiteenloopend haar uitingenook mogen zijn, pleegt te hebben. Rhyth-misch zijn deze gedichten in een zoohoogen graad van hiëratische bevrie-zing geraakt, dat men bijna van stil-stand moet spreken: de tijd die verlooptbij het lezen van een dezer verzen,wordt a.h.w. niet gedeeld door het vers-zelf; er is dus geen sprake van tweeërleidynamiek, die van het gedicht en dievan den lezer, waardoor de rhythmischegrondslag ontstaat, waaruit het gedichtkan gaan leven. Poëzie van boven deboomgrens, ver en ontoegankelijk als deeeuwige sneeuw. Zij versmaadt iederepsychologische verwikkeling en nuan-ceering, zij brengt het menschelijke opeen plan van veralgemeening waar hetniet meer kan leven; ze verwerpt iedereaesthetische bekoring, ze ontdoet zichvan de meest elementaire middelen derpoëzie, van klank en beeld. Ze is kaal,ongenaakbaar, abstract, dikwijls leeg enonschoon.

85

Herman Gorter

Ik denk nu vooral weer aan „De Arbei-dersraad" en aan de „Sonnetten" omdatdeze, hoewel zonder iets van vaagheid,toch zoo onplastisch en theoretisch blij-ven, dat de eenheid waarvan zij uitgaanen getuigen, in geen enkel opzicht meerervaarbare werkelijkheid wordt. De een-heid — beurtelings als wordend en alsbereikt voorgesteld —van mensch, maat-schappij en heelal, wordt in deze gedich-ten niet tot poëtische uitdrukking ge-bracht, doordat Gorter deze eenheid nietdoorleefde, niet zig, ook niet als klaarvisioen. Men houdt voortdurend den in-druk dat hij, hoe ijl en opgetogen danook, hoe rotsvast overtuigd en profetischdoordrongen van wat hij, hij als eerste —zijn trots en zijn zwakte — verkondigde,het toekomstbeeld waarvan hij getuigde,noch plastisch noch zelfs ideëel nauw-keurig zag. De abstracte gegevens waar-mee hij werkte waren bovendien, zelfsbij een scherper omschreven inhoud, on-voorstelbaar, tenzij in uiterste vereen-voudiging, en dus onverbeeldbaar in

86

Herman Gorter

poëzie. Ik geloof niet dat in dezen de om-standigheid van beslissend belang is ge-weest dat de dichter de communistischewerkelijkheid slechts onvoldoende heeftgekend. Ook als dit wel het geval wasgeweest, had hij* voor deze gedichten eenanderen weg moeten kiezen. Poëtisch be-reikt men niets door te verklaren dat on-voorstelbare grootheden als de natuur,de mensch, de menschheid en de maat-schappij eerlang één zullen zijn, zelfs aldoet men dit nog zoo bezwerend. Op zijnwoord alleen wordt geen dichter geloofd,het moet vleesch worden vóor de vanhuis uit ongeloovige lezer het ervaart.

Iets geheel anders is het geval met dieverzen uit de nalatenschap, waarin detoekomst van mensch en maatschappijgeen rol speelt, maar waarin Gorter erzich toe bepaalt, van uit zijn nieuw ver-worven toestand van evenwichtige rustzijn relatie uit te drukken tot de, duide-lijk-hollandsche, natuur en tot het, bijwijze van spreken, zelfs hollandsch heel-

87

Herman Gorter

al. Het is zeer merkwaardig voor Gor-ters oer-hollandsch dichterschap, dat zijnpoëzie, twintig, dertig jaar nog na „Mei",onmiddellijk herleeft als hij, hoe totaalanders ook dan vroeger, de hollandschenatuur, soms ongenoemd, soms zelfs alslandschap nauwelijks herkenbaar, maaronmiddellijk herkenbaar als sfeer, weerin zijn verzen betrekt. Het universumvan Gorter, als makrokosmische omge-ving, is, wat er ook verder in hem ge-beurt en wat er ook uiterlijk ten tooneelewordt gevoerd, in wezen altijd hetzelfdegebleven, altijd dat van zijn jeugd. Ter-wijl de verbeelding van het gebergtehem zelden gelukt; men is zelfs geneigdzijn slechte verstandsverzen om hungrootsch maar onvruchtbaar karaktermet bepaalde bergstreken te vergelijken,terwijl de aanraking met de hollandschenatuur — zie bv. de luministisch genoem-de sonnetten in de „School der Poëzie"van '97 —steeds verfrisschend en bezie-lend op hem werkt. Het wezen vandezen internationalist bleef nationaal,

88

Herman Gorter

evenals zijn taal, niet alleen in dien zindat hij niet in het duitsch of in het franschschreef, maar in dezen dat het geheele,innerlijke en uiterlijke hollandsche levenerin vervat ligt. Hollandscher dichterdan Gorter is vrijwel ondenkbaar, — enook hierin bleef hij trouw aan zichzelf,dat in de beste nagelaten verzen, onein-dig verstild, bestorven, wintersch gewor-den, wintersch, maar met een zon in dennevel, die men hoogstens ziet als eenbleeke bol zonder stralen, doch voortdu-rend ervaart als illuminatie der atmo-sfeer, ook het landschap terugkeert vanzijn vroegste poëzie. Ook in dien zinwerd de kringloop voltooid.De mystische en kosmische natuurverzenuit de nalatenschap missen totaal de felleonstuimige zinnelijkheid waarmee Gor-ter vroeger getracht had de natuur teveroveren, door haar a.h.w. lichamelijkin te lijven binnen zijn eigen zintuigelijkbestaan, of door zich in haar uit te stor-ten, om haar tot in haar uiterste schok-ken en trillingen, in al haar staten en

89

Herman Gorter

metamorfosen te ondergaan. Toch zijnook de nagelaten verzen, voorzoover zezich richten tot de natuur en het heelal,zeker niet zonder zinnelijkheid. 1

) Inte-gendeel een beschroomde, maar tege-lijk zeer fijne en nog krachtige zintuige-lijkheid onderhoudt de verbinding vanhet ik met de natuur. Maar de vroegeremuzikaliteit en visueele kracht hebbenplaats gemaakt voor iets als een „atmo-sferische suggestie". In fijne trillingenworden niet meer de schroeiende natuur-impressies van eertijds, maar de met zijninnerlijke rust overeenstemmende stillegesteldheden, zielslandschappen a.h.w.der natuur in de verzen overgebracht.Ook hier ligt een zeer belangrijk moment:deze verzen gaan uit van een evenwichts-toestand, niet alleen in den dichter zelf,maar ook tuschen hem en het heelal. Deverscheurdheid van vroeger is genezen ineen harmonisch accoord, de tijden wer-den inderdaad nu bladstil. Er heeft — en

1) „Alsof ik onstoffelijk zweefde" (Liedjes II,z3).

90

Herman Gorter

hier wordt het makrokosmische aan hetindividueel-psychische verwant en er on-naspeurlijk mee identiek, en de verzenmystisch — een onderlinge doordringingen versmelting plaats, waarin binnen dendichter, ziel en zinnen, om het simplis-tisch te zeggen, elkaars „schaduw" zijn,terwijl zijn op deze wijze één-gewordenindividualiteit zichzelf ervaart als deweerspiegeling van een harmonisch heel-al en dit heelal als zichzelf. 1)

1) Hiervan getuigt niet alleen de monistischesfeer dezer verzen, maar op verschillende plaat-sen ook de tekst; !die dan, in haar verklaringgeheel in overeenstemming is met den indruk,die het lezen verwekt. Men zie bv. Liedjes I,bldz. 64, 65, 66, 67, 73, 74, terwijl een uit-spraak als deze op bldz. 22 van denzelf den bun-del: „de vloed zijt gij, ik ben de eb", een kos-mische verbondenheid aanduidt die scherp con-trasteert met de bekende regels: „ik wou dat ikeens even u kon zijn, maar 't kan niet, ik blijfvan mijn".Achter in „De Arbeidersraad" vindt men inverschillende verzen een strakke, sterke „toon -zonder-klank", vol fanatieke beheersching, kaalen hard, met een verbeten, zegevierende trilling.

91

Herman Gorter

De vernieuwing in mystischen zin heeftzich vooral verwerkelijkt in „Verzen II"en in het eerste deel „Liedjes", en zijbleef doorwerken, ook waar zij niet meerde atmosferische trillingen vond om zichdichterlijk te realiseeren en waar de ver-worven eenheid der psychische en kos-mische krachten verstoord werd door-dat Gorter in dit verband ook de ab-stracta: mensch en maatschappij wildeincorporeeren. Ten aanzien van dienkant zijner nagelaten gedichten deel ikdan ook niet de overigens meesterlijkebeschouwing door Van Vriesland in deN.R.Ct. van 8 en z S Juli 193o aan eendeel der nalatenschap gewijd, terwijl ikook de dichterlijke waarde van het ge-heel minder hoog aansla. Voor de ont-wikkeling van Gorters talent gelden m.i.de woorden van S. Vestdijk (N.R.Ct.6 December 1934).

92

Herman Gorter

'3

Samenvattend neem ik enkele passagesover uit een artikel, dat ik in 1928 naaraanleiding van de eerste deelen van Gor-ters nalatenschap schreef; dat deze be-schouwing, zelfs nadat ik haar hier openkele punten gewijzigd heb, hier en daarafwijkt van mijn huidige meening, lijktmij volstrekt geen bezwaar. De lezer diewil vergelijken ziet vanzelf de verschil-len, eveneens, naar ik hoop, dat in we-zen mijn liefde en eerbied onvoorwaar-delijk dezelfde bleef.

„Ik wilde," schreef hij in 1895 in zijndagboek, „het helste licht uit de taalslaan; want diep in het hart van de taalleeft een wit licht; hetzelfde witte licht,dat in vrouwenoogen flonkert, en in hunziel. Dit licht is de bron van het univer-sum, en voor een dichter is het universumde taal. Dat licht moet ik vinden, in mijnleven en in mijn gedichten — dat is, als

93

Herman Gorter

het goed is, hetzelfde maar het konniet, of ik kon het niet: mijn krachtschoot te kort, of de taal schoot te kort,ik weet het niet. — Ik heb die verzentoch maar gepubliceerd. De critici noe-menhet sensitivisme, de psychiaters schi-zophrenie; ik noem het „De School derPoëzie". Ik ben moe en ziek." 1)

Als menschenliefde een dichter ertoedrijft in zijn poëzie de juistheid van zijnideologie te willen bewijzen, is die mis-vatting niet alleen noodlottig voor zijnpoëzie, én voor die ideologie die om eenander medium vraagt, maar ontzaglijktragisch, als men denkt aan hem zelf, enzelfs aan zijn lezers, juist aan de prole-tariërs onder hen. Want én voor hen, énvoor Gorter's poëzie was het ver te ver-kiezen geweest als hij*, in plaats vanzichzelf te knechten en te verminken inbetoogingen en betoogen, blindelingsde wezenlijker trekken van zijn natuur

1) Deze dagboek-passage is een fictie van mij.

94

Herman Gorter

was gevolgd en wanneer hij, minder di-dactisch dan visioenair, zijn toekomst-droom een droom der toekomst had la-ten zijn. Nu verengde hij de grootsche,hallucinaire kracht van een idealistischeconceptie tot een schommeling van vraagen aanbod, en een geloof werd eenschaakspel: in hoeveel zetten is de bour-geoisie schaakmat? In drie zetten. Metde voorloopige mogelijkheid van een re-mise rekende hij niet: de, déze proletari-sche wereldrevolutie bracht het geluk.De afstand, die zijn verlangen, zijn harts-tocht zou hebben vergroot, én de vluchtvan zijn dichterlijke realisatie daarvan,kromp onder zijn inzicht, dat de grootebevrijding zeer aanstaande moest zijn.Gorter had maar een doel, als mensch,als dichter, als pantheïst, als oproerling:het geluk, het algemeene menschengeluk;had hij zijn onleschbaar verlangen daar-naar, als naar een ver heil, tot de eenigedrijfkracht van zijn gedichten gemaakt,dan had hij, met de heldere roekeloos-heid, die hem eigen was, de verblin-

9S

Herman Gorter

dendste, meest-verbijsterende revolutio-naire poëzie ter wereld geschreven, éengrootsch, meesleepend opruierslied.

Misschien moet men zelf althans enkeleverzen van eenige intensiteit hebben ge-schreven om te begrijpen, hoeveel psychi-sche en physieke kracht Gorter moet heb-ben verbruikt voor „De School der Poë-zie"; door een zoo bovenmenschelijkeinspanning en uitspatting van zielskrachten taal. Wat Gorter in de sensitivistischeverzen van zichzelf en de taal heeft ge-vergd, grenst aan het moorddadige:hij heeft voortdurend, taalscheppend enemotioneel, op spanningen willen leven,die geen mensch en geen taal verdraagt.Hij heeft de taal zoo óver-sensiebel ge-maakt, zoo onmiddellijk reageerend opzijn lijfelijke impulsen: angst, extase, ver-dooving en pijn, dat zij haar organischeelasticiteit heeft verloren: hij heeft zich-zelf en de taal ontwricht, ontzenuwd,ontzield. Vandaar de wanhoop en deverlamming van een deel dier gedichten.

96

Herman Gorter

Zijn taal en scheppingsvermogen zoudenalleen in jarenlang zwijgen hebben kun-nen genezen.

Verdoemd!Allen zijn klein.Geen is er groot.Beter weg in den doodDan verdoemd met het kleine te zijn.

Gorter heeft, na de uitputting van zijnsensitivistische verzen, het organisch her-stel van zijn scheppend vermogen nietafgewacht, en ik krijg sterk den in-druk, dat ook dit ongeduld hem van denoordpool van panischen waanzin pre-cies naar de zuidpool van betoomde in-nigheid dreef. In ieder geval geven denagelaten gedichten een anderen Gorterdan al zijn vroegere werk, maar één trekbleef erin bewaard, de meest wezenlijkemisschien; en wellicht blijkt zij hier, on-danks de poëtische verzwakking van eengroot deel van dit werk, nog sterkerdan vroeger. Ik bedoel zijn absolutisme,zijn rechtstreeksche onvoorwaardelijk-

97

Herman Gorter

heid. Wat hij vroeger kon grijpen in dewervelstormen van hartstocht en razer-nij, verdooving en angst, zoekt hij hier inde uiterste stilte, in een diepen besloten in-keer; in een zachte genegenheid, ontstel-lend simpel van eenvoud. De onevenre-digheid tusschen de plechtige afgemetennuchterheid van zijn woorden, hun exta-tische bedoeling en de onnoozelheid vanhun beteekenis, werkt soms ridicuul,maar zelfs als ze poëtisch volkomen mis-lukt zijn, zijn ze woord voor woord zui-ver en echt."

14

Tien jaar geleden is Gorter gestorven. Dewereld is in een snel cataclysme in denafgrond gerend. De chaos is een lawinegeworden, de planeet een vulkaan. Vanhet communisme zooals Gorter het zag,is ook in het stalinisme weinig meer over,en ons tijdperk vertoont het grootschebarbaarsche gericht, dat ons aan het ein-de der vorige eeuw door mannen als

98

Burckhardt, Le Bon en Nietzsche tot in onderdeelen nauwkeurig werd voorzegd. Een periode van wezenlijke vernieuwing en opgang zullen ook wij, menschen van nog geen veertig, zeker niet meer bele- ven. Maar voor zoover de hoop in ons brandend blijft, is zij, hoe wij dan ook de verhoudingen van een betere toekomst mogen zien, gericht op een regeneratie die de cultuur wil zien als expressie en bodem van den totalen mensch. Ik voor mij zie haar, over enkele eeuwen, komen in een zin als door Nietzsche voorspeld. Voor zoover wij omziend steun zoeken in het verleden, is de eerste Hollander dien wij ontdekken boven het gekrioel van den minderen rang, Gorter, den eenigen tach- tiger, dien een tegenwoordig geslacht als figuur nog ten volle aanvaardt, ook al verwerpt het zijn denkbeeld. Want - vriend of vijand - alleen mannen als hij kunnen een land, een tijd en een mensch- heid er voor behoeden onder te gaan en verdoemd met het kleine te zijn.

1936-1937.

HERMAN GORTER

DE GROOTE DICHTERSIngenaaid . . . 16.25 Gebonden . . f 7.50

Er is stellig in geen jaren in Nederland een zó be-langwekkende, belangrijke, grootse studie op litte-rair-historisch gebied verschenen als dit nagelatenwerk van den grootsten dichter onder de Tachti-gers : Herman Gorter, dit werk, dat sober en Juistgenoemd werd : „De Groote Dichters", met als on-dertitel: „Nagelaten studiën over de wereldlittera-tuur en haar maatschappelijke grondslagen". Wan-neer ik deze beschouwing met een dergelijke, haastals een cliché klinkende lofprijzing aanvang, danis het, omdat ik meen, dat het bij de verschijningvan een dergelijk werk de plicht van den criticusis, allereerst volkomen duidelijk en onmiskenbaarte kennen te geven, dat hier een nieuw boek voorons ligt, dat op een niveau staat, dat slechts weini-ge auteurs bereiken.

W. L. M. E. n. Leeuwen in De Opbouw

HENRIËTTE ROLAND HOLST

HERMAN GORTERIngenaaid . . . f 2.50 Gebonden . . . f 3.25

Het is, alsof Mevr. Roland Holst oude kostbarekralen en glinsterende sieradiën uit een langver-sloten laatje voor den dag heeft gehaald, en zestreelt met verliefde vingers, en ze laat glijden doorhaar teedere handen : neerziende op die snoerenvan schatten die snoeren zijn van herinneringen,gelijk een rozenkrans een snoer is van gebeden.Want nooit schreef zij zóó subtiel, zoo verinnigd,zoo vlekkeloos zuiver van sentiment.

G. Stuiveling in Tijd en Taak

Historie dus, dit boekje, maar schóóne historie, inmeer dan één opzicht, en daardoor, nu wij er opterug kunnen kijken, van sterke bewustmakendekracht. Herman Poort in de Arnhemsche Cri.

Alom in den boekhandel verkrjjgbaar

N.V. EM. QUERIDO'S UITGEVERS-MIJ.AMSTERDAM