Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in...

11

Click here to load reader

description

Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit (red.). Lof der sociale psychologie. Houten: Bohn,Stafleu Van Loghem, 37-44.

Transcript of Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in...

Page 1: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

1

Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en

taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en

A. Wit (red.). Lof der sociale psychologie. Houten: Bohn,Stafleu Van Loghem, 37-44.

Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin

van de woelige jaren zeventig

Jasper von Grumbkow

Stagestudent

In het voorjaar van 1971 hing Henk Wilke een briefje op het prikbord van de koffiekamer

van het Instituut voor Sociale en Bedrijfspsychologie aan de Kraneweg te Groningen. Wilke

zou twee jaar later hoogleraar “experimentele sociale psychologie” worden. Hij zocht een

stagestudent om een equity-experiment te doen. Equity was een centraal element uit de

theorie van Stacey Adams (1965). Wilke deed daarover samen met zijn student Theo Steur

een experiment en wilde er een volgende student op zetten (Wilke & Steur, 1972).

Themagroep Noord-Nederland

In de koffiekamer was Wilke een bijzondere verschijning. Hij had met een beurs in de

Verenigde Staten gestudeerd, was jong en gepromoveerd, ging vrijmoedig discussies aan en

vulde de koffiekamer met zijn schorre stemgeluid. Experimenteel onderzoek was op de

Kraneweg, een tot doolhof verbouwd herenhuis met onoverzichtelijke trappen en kamertjes,

eveneens uitzonderlijk. Studenten van de Themagroep Noord-Nederland die de vele

kamertjes bevolkten, hingen evenals hun stafleden het historisch materialisme aan,

behaalden studiepunten met acties in de strokartonindustrie en vonden experimenteel

motivatieonderzoek verdacht. Het droeg bij aan gedragsbeheersing van de arbeidende

klasse.

Ton Regtien (1938-1989) had deze Themagroep opgericht. Op het Instituut aan de

Kraneweg was Regtien wetenschappelijk medewerker nadat hij aldaar in 1971 zijn

doctoraalexamen had behaald (hoofdrichting sociale psychologie). Hij voerde tot 1983 deze

groep aan, maar stopte ermee doen hij vond dat het idee achter de Themagroep was

doodgebloed. Dat was voor hem reden om in 1983 ontslag bij de universiteit te nemen. Zijn

biografie is te vinden onder http://www.iisg.nl/archives/en/files/r/10767482full.php

Proefpersonenmanipulatie

Equity theorie was een interpretatiekader dat het bedrijfsleven zou misbruiken om de

arbeidersklasse te misleiden. Het Wilke/Steur-experiment gaf negatieve berichtgeving in

het Groninger Universiteitsblad rond proefpersonenmanipulatie, iets dat Stacey Adams en

Page 2: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

2

anderen bij hun equity experimenten ook hadden ervaren. "It is time the university stopped

using students as guinea pigs for the counter-insurgency research of U.S. capitalism", zo

schreef een Amerikaanse krant (Syroit, 1984, p. 75). Dat maakte het er allemaal niet beter

op.

Laboratoriumexperimenten

De Zeitgeist was bezwangerd met acties en ethiek. Van Strien, toen directeur van het

Instituut aan de Kraneweg, voerde een deftige pennenstrijd tegen coryfee Duyker die zich

afzette tegen de salutaire psychologie (de psycholoog als heilbrenger). Van Strien, van wie

ik student-assistent was, vond dat onderzoek ook maatschappijvernieuwend behoorde te

zijn. Het NIP raakte op drift over de ethische code. Het laboratoriumexperiment werd

"herontdekt" als een sociale situatie. Laboratoriumresultaten waren het gevolg van het

impliciete sociale contract tussen proefleider en proefpersoon. Millers "The social

psychology of psychological research" daarover kwam uit in die beweeglijke tijd (1972).

Proefpersonenreacties waren dus geen geïsoleerde feiten die zich alleen afspeelden binnen

de interactie proefleider-proefpersoon maar waren, gezien vanuit de toenmalige

maatschappijkritiek, tevens een gevolg van de opdrachtrelatie onderzoeker-bedrijfsleiding.

De polemiek dwong onderzoekers ("servants of power") zich te bezinnen op hun

uitgangspunten. In 2001 zullen weinigen beseffen hoe deze pressie de kern van de

wetenschapsbeoefening raakte, de Groningse opleiding gedurende korte tijd ontregelde en

tot persoonlijke afwegingen dwong.

Teruglopende economie

In die sfeer voerde Wilke vrij stil zijn experimenten uit. “Onderzoek-op-zich” daar ging het

om. In zijn oratie in 1973 cursiveerde Wilke de woorden “op zich”. De cursivering, tezamen

met de omschrijving van zijn leeropdracht, gericht op de kwantitatieve experimentele

benadering, werkten op de Kraneweg niet bepaald rustgevend. Na zijn oratie week hij uit

naar het bezadigder Instituut voor Experimentele Psychologie in Haren met

overzichtelijker onderzoeksruimten. De turbulente periode nam overigens sneller af dan

iedereen dacht toen in de tweede helft van de jaren zeventig de werkgelegenheid terugliep,

het no-nonsense denken opkwam, het maatschappijkritisch élan verbleekte en opnieuw

ruimte ontstond voor wetenschappelijke en methodologische verdieping.

Eerste laboratoriumexperiment: hoog uurloon niet harder werken

De vacature op het prikbord aan de Kraneweg voor een stagestudent bleef tot de zomer

1971 vruchteloos hangen. Ik raakte met Wilke in gesprek en leerde hem kennen als een

goedgeluimde, zachtaardige man die Ditte Merle en mij na een 25 km-fietstocht van ons

boerderijtje in Broeksterwoude (Murmerwoude) naar zijn grote boerderij in De Veenhoop

(Nijbeets) gastvrij ontving. Als stagestudent draaide ik mee in de uitloop van het

Page 3: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

3

Wilke/Steur-experiment, waar het allemaal mee begon. Het resultaat van dit equity-

experiment, was weinig hoopvol. Het weerlegde dat proefpersonen met een te hoog uurloon

harder werkten. Wat Adams voorspelde kwam dus niet uit.

De proefpersonen spanden zich wel in als, zoals Adams steeds deed, hen gezegd werd dat ze

“minder geschikt” waren voor het werk. Door deze “qualification attack procedure” werden

de proefpersonen kennelijk het idee bijgebracht dat ze, gezien hun lage kwalificaties, te

hoog zouden worden betaald. Onduidelijk was of hun motivatie steeg doordat zij zich te

hoog betaald voelden (inequity-effect) of doordat zij middels hogere prestaties hun

aangetaste zelfbeeld (door de “aanval op hun persoonlijke kwaliteiten”) wilden herstellen en

de mening van de proefleider wilden weerleggen (self-esteem-effect). Onbillijkheid op zich,

dwz. het financieel te hoog betalen, gaf geen effect.

In vervolgexperimenten stond ons een andere manipulatie van onbillijkheid voor ogen. We

zouden sociale vergelijking toevoegen en meer verfijnde prestatiemetingen gebruiken. Dat

was het begin van een enthousiaste reeks experimenten over prestatie-effecten die voor mij,

als stagestudent van Wilke aan de Kraneweg, het turbulente begin van de zeventiger jaren

markeerden.

Onder- en overbetaald stukloon

Onze proefpersonen kregen stukloon. Voor elk afgeleverd stuk werden ze betaald. Om tot

een balans in bijdragen/opbrengsten te komen moest een onderbetaalde proefpersoon veel

stuks afleveren. Dat leverde meer geld op. Dat compenseerde voor de lage betaling. Een

overbetaalde zou juist weinig stuks moeten produceren. Volgens de theorie zou dit voor

beiden billijkheid geven, want mensen streven naar billijkheid.

Maar deze hypothese volgde ons inziens uit een onjuiste afleiding uit de theorie. Het

verwachte prestatiegedrag zou wel een billijk uurloon opleveren, maar een onbillijke balans

van bijdragen/opbrengsten zou blijven. Wie in een stukloonsituatie zijn opbrengsten

verandert, kan dat immers alleen doen door ook zijn bijdragen te veranderen. Een te hoog

stukloon (hoge opbrengst) daalt weliswaar naar een normaal of billijk niveau (billijke

opbrengst), door minder stuks af te leveren. Maar door dat te doen, spant men zich

tegelijkertijd minder in (lagere bijdrage). Men is dan in staat om rustiger en meer

ontspannen te werken. De balans tussen bijdragen en opbrengsten blijft daarmee dus even

onbillijk als voor die tijd (want deze normale opbrengsten staan dan tegenover lagere

bijdragen). Dit geldt ook voor een situatie van te laag stukloon. Dit lage stukloon kan

verhoogd worden tot een normaal niveau van opbrengsten, maar daarvoor moet dan wel

flink hard gewerkt worden.

Page 4: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

4

Intra- en interpersoonlijke vergelijking

De procedure van Adams en anderen gaf aanleiding tot deze onjuiste afleiding, omdat in de

klassieke experimenten de proefpersoon geïsoleerd bleef van anderen. Hij of zij deed

individueel het werk. Onbillijkheid werd daardoor meer veroorzaakt door intra-persoonlijke

vergelijking (own inequity) dan door interpersoonlijke vergelijking (comparison inequity).

Tijdens een intra-persoonlijke vergelijking vraagt de proefpersoon zich af "hoe bereik ik een

billijk norminkomen?" De proefpersoon laat zich dan niet leiden door wat anderen

verdienen, maar door wat hij of zij vindt dat een billijk bedrag is. We veranderden de

omstandigheden. We lieten de proefpersoon in de nabijheid van een hoger of lager betaalde

vergelijkingsander werken. De proefpersoon zou dan zijn hoofd breken over een andere

kwestie, namelijk "hoe staan mijn bijdragen en opbrengsten ten opzichte van die ander en

wat gebeurt er als ik meer of minder doe?". Opvallend was dat net als in Wilke/Steur

opnieuw prestatieverschillen ontbraken (von Grumbkow & Wilke, 1972).

Sociale vergelijkingstheorie of Onbillijkheidstheorie?

Een viertal vervolg-experimenten, uitgevoerd in de periode 1971-1974, deden we ver van de

Kraneweg waar proefpersonenwerving via het prikbord (toen het belangrijkste

communicatiemiddel) geen succes had. De aankondigingen verdwenen van de prikborden of

ze werden beklad met teksten die opriepen om niet met experimenten mee te doen die de

arbeidersklasse nog verder in de vernieling zouden helpen. We voerden de experimenten

provisorisch uit op Kweekscholen (nu Pedagogische Academies) in de provincie, een keer

samen met Jean Pruyn als proefleider in zijn gammele deux-chevaux, en weer later ook met

Ad Pruyn. Beide Pruyns zijn hoogleraar geworden. Jean Pruyn werd in 1999 bijzonder

hoogleraar 'Samenwerkingsaspecten in de integrale zorg voor de mens met kanker' aan de

Universiteit van Tilburg. Ad Pruyn werd in 2001 hoogleraar Toegepaste

Communicatiewetenschap gericht op Marketingcommunicatie en Consumentengedrag aan

de Universiteit Twente.

We vonden weer geen prestatie-effecten, behalve bij een extreme vorm van onderbetaling

en zeer simpele taken. Het onderzoek dat later gepubliceerd is (von Grumbkow & Wilke,

1978) ondersteunde de hypothese dat intra-persoonlijke vergelijking inderdaad leidt tot een

verhoogde prestatie. Dit klopte met de toenmalige interpretatie van equity theorie om een

billijk norminkomen te bereiken. Interpersoonlijke vergelijking gaf een motivatiedaling

hetgeen beter paste in sociale vergelijkingstheorie.

Cognitief verwerkingsproces

In een van de experimenten maximaliseerden overbetaalden in de eerste productiefase hun

winst (hoge productie). Na verloop van tijd vielen hun prestaties terug om uiteindelijk op

het normale niveau uit te komen (von Grumbkow, 1973). Er was geen onmiddellijke reactie

op onbillijkheid. De reactie kwam kennelijk tot stand in een cognitief verwerkingsproces,

Page 5: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

5

vergelijkbaar met de pre-decisionele fase (dissonantietheorie) die geen deel uitmaakte van

de theorie.

Een ander probleem met de experimentele taak was dat kwantiteit en kwaliteit onduidelijk

samenhingen (zoals in klassiek equity-onderzoek). In sommige experimentele groepen was

de correlatie positief en in andere groepen negatief of afwezig. Dit wil zeggen, hoe meer

stuks iemand produceert, hoe lager de kwaliteit per geleverd stuk is (en omgekeerd).

Daardoor is niet goed na te gaan of iemand hoog dan wel laag presteert. Kwantitatief wordt

er hard gewerkt, maar kwalitatief loopt hij of zij de kantjes er vanaf. We slaagden er niet in

om beide aspecten van de prestatie (kwantiteit en kwaliteit) experimenteel uiteen te

trekken. Proefpersonen konden daardoor onbillijkheid op meerdere vergelijkingsdimensies

oplossen. Door veel (in het geval van overbetaling) of weinig (in het geval van

onderbetaling) af te leveren haalt men een billijk uurloon. Door slechte kwaliteit te

produceren (bij onderbetaling) of juist goed kwaliteit (bij overbetaling), blijft de

onbillijkheid bestaan.

Aard van de experimentele taak als probleem

Beide kwesties (aard van de taak en de soort vergelijking) vroegen om andere

prestatiemetingen, iets waarvoor Wilke, door zijn contacten met het Instituut in Haren en

zijn groeiende belangstelling voor psychofysiologische maten, warm liep en waar ik later in

Tilburg bij betrokken raakte toen Jef Syroit en John Rijsman reactietijden als afhankelijke

meting gebruikten om effecten van onbillijkheid en die van sociale vergelijking te scheiden

(Syroit & von Grumbkow, 1977; Syroit & Rijsman, 1980). Prestatie-onderzoek met

onbillijkheid slaagt kennelijk alleen met laboratoriumtaken die motivationele

veranderingen met meer verfijnde metingen (bijvoorbeeld reactietijden) vaststellen.

Uiteindelijk ging het om vast te stellen of onbillijkheid effect heeft op de prestatiemotivatie

en de inwendige prikkels die mensen ervaren (en niet op hun behoefte om meer of minder

te verdienen).

Veel data, weinig resultaten

Inmiddels cumuleerden de experimentele resultaten en Wilke suggereerde om ze te

rapporteren in een proefschrift. Dit proefschrift zou er niet komen, want het werd een heel

ander proefschrift. Inhoudelijke discussies voerden wij op wandelingen rond zijn boerderij

in de Veenhoop en later in Brabant waar hij met zijn vrolijke gezin (Marieke, Jaap, Evelien,

Ans) in onze boerderij bivakkeerde (incl. bouvier en keffertje die in de achterbak

meekwamen). In het Friese landschap met al die weidevogels en imponerende wolken kon

hij ongebreideld brainstormen. Wilde ideeën wervelden voorbij. Onderweg moest het liefst

iets onverwachts gebeuren. Hij vond het mooi als je opeens een sloot tegenkwam die je niet

over kon en zocht dan naarstig stenen, hout en takken om aan de overkant te raken. Wilke

Page 6: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

6

was nooit bang zijn handen vuil te maken, hield van lichamelijk werk en liep doorgaans als

proefleider mee.

Overzichtsartikel als start

Zijn werkwijze was dat wie een proefschrift wilde maken eerst moest zorgen voor een goed

literatuuroverzicht. Maar hoe doe je zoiets? Als voorbeeld reikte hij mij een grondig

overzicht aan over risky shift uit 1971 waar ik uren op heb zitten puzzelen. Dat overzicht

was van hem en Roel Meertens (voor wie ik een keer in een van die benauwde

zolderkamertjes aan de Kraneweg op een luid ratelende tafelrekenmachine covariantie-

analyses uitvoerde, tegen summiere betaling en met een onduidelijke kwitantie contant af

te rekenen bij de beheerder). Roel Meertens werd in xxxxxxxxxxxxxxxxx

Het literatuuroverzicht (von Grumbkow & Wilke, 1974a) kwam na vele versies, elk

exemplaar door Wilke in priegelschrift van kleine aantekeningen voorzien.

Door de weinig hoopvolle prestatie-effecten groeide bij mij (niet bij Wilke) de twijfel om door

te gaan. Ik durfde het niet aan (want wat heb je aan onderzoek waar weinig uitkomt?), liet

Adams inequity theorie rigoureus vallen, nam een ander onderwerp en promoveerde later

bij hem op vragenlijstonderzoek (over sociale vergelijking binnen bedrijven als Douwe

Egberts, Interpolis en Peek & Cloppenburg) dat voor Wilke een minder sterk imago had

dan het echte experimentele werk.

Tot hier

Dertig jaar later

Kijken we nu dertig jaar na dato naar het onderzoeksthema “Inequity & Performance”, dan

geven veel leerboeken Organisatiepsychologie de indruk dat Adams’ theorie, uitgewerkt als

arbeidsmotivatietheorie, grosso modo wordt bevestigd. In directe ruilsituaties zijn weinig

sporen die daarmee kloppen, althans als (zoals de theorie stelt) onbillijkheid wordt opgevat

als een verschil tussen relatieve opbrengsten/bijdrage-ratio’s (Cook & Hegtveldt, 1983).

Splits je deze ratio’s in een opbrengsten-ratio en een bijdragen-ratio, en als ook individuele

en categoriale vergelijkingen onderscheiden worden, dan levert de sociale

vergelijkingstheorie een beter verklaringskader, zoals uit onder meer het

promotieonderzoek van Jef Syroit blijkt (Bloom, 1999; Chiu, 1999; Greenberg, 1988; Syroit,

1984; Wann et al., 1997; Williams, 1999).

Equity theorie lijkt beter te werken bij allocatieproblemen in economische ruilrelaties of

met een ruwe equity-meting (geen meting van relatieve ratio's) in survey-onderzoek,

ofschoon dat laatste, anders dan experimenteel onderzoek, de oorzaak-gevolgproblematiek

niet oplost.

Page 7: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

7

Wilkes onderzoeksstrategie

Wilke had altijd veel aandacht voor hetgeen rond een experiment gebeurde. Terwijl ik

rondrende om tijd- en prestatiemetingen te doen en hoopvol prestatiegemiddelden schatte,

keek hij met een half oog wat de proefpersonen gedurende en na het experiment

uitvoerden.

Van Wilke nam ik over dat een experiment een opgebouwd idee is, maar dat wanneer

waarnemingen worden gedaan, de onderzoeker de bereidheid moet hebben om zijn

vooropgestelde ideeën te laten vallen door feiten voor zichzelf te laten spreken. Daardoor

ontsnapt de onderzoeker aan een dogmatisch methodisme, zoals dat vereist wordt door

rationalisme en empirisme. Experimenten zijn rationeel, deductief en probleem-

georiënteerd. Waarnemingen zijn naturalistisch, empirisch en inductief. Onderzoek is

zowel het een als het ander, en je moet niet uitsluitend aandacht hebben voor dat deel van

de onderzoeksprocedure waarmee je op dat moment bezig bent.

Het prestatie-onderzoek leverde dus weinig op, maar de bij-effecten leidden tot andere

onderzoekslijnen. Bij toeval zagen we dat sommige proefpersonen na afloop van een

experiment de verdiende (onbillijke) bedragen tussen elkaar verdeelden. Dat gedrag was

goed te verklaren met Adams’ theorie. Dat gold ook voor andere reacties. Soms troffen we

op het ingeleverde werk uitroepen aan als “oneerlijk!”, “hebben jullie niets beters te doen!”

Enkele personen gingen in discussie met de experimentator, waardoor wij wel oog moesten

krijgen voor de invloed van de proefleider en de realiteitsgraad van de situatie, en

teruggevoerd werden naar Millers “social psychology of psychological research”.

Verschuiving van het onderzoek

Ondertussen verschoof het Amerikaanse billijkheidsonderzoek van concreet

prestatiegedrag naar meer belovend onderzoek over verdeel- en toewijzingsgedrag.

Proefpersonen dienden zich in te leven in denkbeeldige situaties met hypothetische

anderen als vergelijkingsnorm. Vervolgens gaven zij fictieve waarderingen aan die anderen.

Het ging toen om zuiver cognitief onderzoek volgens het allocation-paradigma van

Leventhal (1976). Proefpersonen vulden slechts vragenlijsten in waarin zij fictieve

beloningen alloceerden aan fictieve ontvangers.

Dat was onbevredigend, want we hadden gezien dat de realiteitsgraad van de situatie en

proefleider-verwachtingen een rol speelden. Denken over fictieve ontvangers van fictieve

beloningen leidt tot andere cognities en andere beloningstoewijzingen dan het geven van

reële beloningen aan mensen van vlees en bloed. Samen met onder meer Herman Steensma

volgden verdeelexperimenten met beloningsontvangers die fictief of reëel aanwezig waren

en met variaties in proefleidergedrag (von Grumbkow et al., 1974, 1976, 1977).

Page 8: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

8

De resultaten werden verklaard met evaluation apprehension (de angst om beoordeeld te

worden door de beloningsontvangers) en proefleider-verwachtingen (Rosenthal & Rosnow,

1969). De experimenten lieten mij zien dat vragenlijstonderzoek een virtuele wereld

creëerde die fundamenteel andere resultaten opleverde dan experimenteren met wat

mensen doen in concrete situaties (dus in plaats van “wat ze zeggen dat ze zouden doen”).

Met deze reeks studies over methodische kwesties, sloot ik in 1974 mijn laatste onderzoek

met Wilke in Groningen af.

Bij-effecten van onderzoek als variabelen voor de toekomst

Van Wilke leerde ik dus dat bij-effecten vaak de onderzoeksvariabelen voor de toekomst

zijn. Zo zagen wij dat onbillijkheid weinig invloed had op taakprestaties. Tegelijk moesten

we vaststellen dat onderbetaalden, hoewel ze even hard werkten als de anderen, zelf

dachten dat ze minder hard gewerkt hadden (von Grumbkow & Wilke 1974b). Er vond

kennelijk wel een reductie van onbillijkheid plaats maar dan op cognitief niveau.

Als bij-effect zagen we ook dat de kwaliteit van het afgeleverde werk varieerde. Sommige

onbillijk betaalden leverden hun werk slordig in en maakten dat ze wegkwamen. Huidig

onderzoek over intrinsieke motivatie bevestigt dat deze motivatie onder onbillijke condities

daalt (Carr et al., 1996). Enkele hoogbetaalden deden meer dan nodig was. Ze waren

genereus, verdeelden na afloop op de gang het te veel ontvangen bedrag en maakten hun

werk netjes af. Deze waarneming sluit goed aan bij onderzoek over organizational

citizenship behavior: meer doen dan waartoe je gezien de arbeidsovereenkomst verplicht

bent. Onderzoek bevestigt dat onbillijkheid negatieve effecten heeft op dit gedrag (Cirka,

1999; Harder, 1992).

In mijn herinnering combineerde Wilke en zijn gezin werk en privéleven moeiteloos. Alles

ging informeel, zonder praal en deftigheid. Onderzoek was ingebed in gewone dagelijkse

bezigheden en kreeg daardoor, voor de student die ik was, een persoonlijk bij-effect zonder

dat ik toen doorhad dat het een band voor de toekomst smeedde. Op dat moment, in 1971,

betekende mijn besluit om in te gaan op de prikbordvacature slechts een wetenschappelijk

rustpunt in de woelige eerste helft van de zeventiger jaren.

Literatuur

Adams, J.S. (1965). Inequity in social exchange. In L. Berkowitz (Ed.), Advances in

experimental social psychology. Vol.2. (pp. 267-300). New York: Academic Press.

Page 9: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

9

Bloom, M. (1999). The performance effects of pay dispersion on individuals and

organizations. Academy of Management Journal, 42, 25-50.

Carr, S.C., McLoughlin, D., Hodgson, M., & Maclachlan, M. (1996). Effects of unreasonable

pay discrepancies for under- and overpayment on double demotivation. Genetic, Social, and

General Psychology Monographs, 122, 477-496.

Chiu, R. (1999). Does perception of pay equity, pay satisfaction, and job satisfaction mediate

the effect of positive affectivity on work motivation? Social Behavior and Personality, 28,

177-184.

Cirka, C.C. (1999). Getting more than you pay for: organizational citizenship behavior and

pay-for-performance plans. Academy of Management Journal, 42, 420-428.

Cook, K.S., & Hegtvedt, K.A. (1983). Distributive justice, equity, and equality. In R.H.

Turner and J.F. Short (Eds.), Annual Review of Sociology, 9 (pp. 217-241). Palo Alto, CA:

Annual Reviews.

Greenberg, J. (1988). Equity and workplace status: a field experiment. Journal of Applied

Psychology, 73, 606-613.

Grumbkow, J. von, & Wilke, H. (1972). Performance as a means to reduce own inequity and

other inequity in a piece-rate situation. Niet gepubliceerd onderzoeksverslag RUG.

Grumbkow, J. von, & Wilke, H. (1973). Salience of a comparison-other in a piece-rate

situation of overpayment and underpayment: a test of the equity theory. Heymans Bulletin,

74-HB-152-EX.

Grumbkow, J. von, & Wilke, H. (1974a). Sociale uitwisseling en billijkheid: toetsing en

evaluatie van de billijkheidstheorie. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 29, 281-

316.

Grumbkow, J. von, Deen, E., Steensma, H., & Wilke, H. (1974b). The influence of increasing

and decreasing performance on the distribution of rewards in a hypothetical and simulated

work situation. Heymans Bulletin. 74-HB-157-EX.

Grumbkow, J. von, Deen, E., Steensma, H., & Wilke, H. (1976). The effect of future

interaction on the distribution of rewards. European Journal of Social Psychology, 6, 119-

123.

Page 10: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

10

Grumbkow, J. von., Steensma, H., & Wilke, H. (1977). Toewijzing van beloningen in

aanwezigheid van de proefleider. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 32, 495-500.

Grumbkow, J. von & Wilke, H. (1978). Extreme underpayment in a simple and complex

comparison situation. European Journal of Social Psychology, 8, 129-133.

Grumbkow, J. von, Steensma, H., & H. Wilke. (1980). Vergelijking van twee methoden om

het verdelen van beloningen te onderzoeken. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie,

35, 407-416.

Harder, J.W. (1992). Play of pay: effects on inequity in a pay-for-performance context.

Administrative Science Quarterly, 37, 321-336.

Leventhal, G. S. (1976). The distribution of rewards and resources in groups and

organizations. In L. Berkowitz en E. Walster (Eds.), Advances in experimental social

psychology, 9. New York: Academic Press.

Miller, A. (1972). The social psycholoy of psychological research. New York: The Free Press.

Rosenthal, R., & Rosnow. R (Eds.), (1969). Artefact in behavioral research. New York:

Academic Press.

Syroit, J. (1984). Interpersonal injustice: a psychological analysis illustrated with empirical

research. Tilburg: Academisch proefschrift.

Syroit, J., & Grumbkow, J. von (1977). De invloed van onbillijkheid op

beloningsbeslissingen. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 32, 511-517.

Syroit, J., & Rijsman, J. (1980). Effecten van sociale vergelijking: deel II. Effecten van

beloningsvergelijking. In J. B. Rijsman & H. Wilke (Red.), Sociale vergelijkingsprocessen:

theorie en onderzoek. (pp. 176-186). Deventer: Van Loghum Slaterus.

Wann, D.L., Fortner, B.R., Schrader, M.P., & Rosenberger, S. (1997). Application of equity

theory of work motivation to sport settings: importance and effect of inequity of

overpayment. Perceptual and Motor skills, 85, 227-234.

Williams, S. (1999). The effects of distributive and procedural justice on performance.

Journal of Psychology, 133, 183-193.

Page 11: Grumbkow, J. von, (2001) ‘Experimenteren met Henk Wilke over onbillijkheid en taakprestaties in het begin van de woelige jaren zeventig’, In: N. Ellemers, E. van Dijk en A. Wit

11

Wilke, H., & Steur, T. (1972). Overpayment: perceived qualifications and financial

compensation. European Journal of Social Psychology, 2, 273-284.