GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de...

261
LILLE gemeentelijk ruimtelijk structuurplan definitief vastgesteld - gemeenteraad 27 juni 2007 goedgekeurd - deputatie van de provincieraad 13 september 2007 - aangepast op basis van het goedkeuringsbesluit - LILLE LANDELIJKE SPIL

Transcript of GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de...

Page 1: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

LILLE gemeentelijk ruimtelijk structuurplan definitief vastgesteld - gemeenteraad 27 juni 2007 goedgekeurd - deputatie van de provincieraad 13 september 2007 - aangepast op basis van het goedkeuringsbesluit -

LILLE

LANDELIJKE SPIL

Page 2: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

COLOFON

Opdrachtgever: Gemeente Lille

Project: Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

Opdrachthouder: Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen (IOK) Antwerpseweg 1, 2440 Geel tel: 014/58 09 91 – fax: 014/58 97 22

Projectteam: IOK plangroep

Ruimtelijke planning

Socio-economische profilering

Rhea Denissen, Liselotte Raes, Stijn Sneyers Els Maes

Verantwoordelijke ruimtelijke planning Stijn Sneyers

Datum: 27 juni 2007

Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opge-slagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de opdrachtgever en de opdrachthouder.

Page 3: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

Inhoudstafel

GRS Lille IOK plangroep

INHOUDSTAFEL

INLEIDING ................................................................................................ 1 DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE ................................................... 7 I Situering en kengetallen ............................................................................ 9 1 Globale situering van de gemeente.............................................................. 9 2 Kengetallen................................................................................................10 II Planningscontext ..................................................................................... 11 1 Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen ............................................................11 2 Ruimtelijk Structuurplan Provincie Antwerpen..............................................13 3 Omzendbrief RO 2002/03...........................................................................17 4 Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos in de regio Neteland ............17 5 Ruimtelijke structuurplannen van buurgemeenten........................................18 6 Gewestplan................................................................................................19 7 Ruimtelijke uitvoeringsplannen....................................................................24 8 Bijzondere plannen van aanleg (BPA) .........................................................25

8.1 Goedgekeurde BPA’s ............................................................................... 25 8.2 BPA’s in opmaak ...................................................................................... 25

9 Sectoraal juridisch kader ............................................................................26 10 Sectorale studies en beleidsdocumenten ....................................................30

10.1 Gewestelijke en provinciale beleidsplannen ............................................. 30 10.2 Gemeentelijke studies en beleidsdocumenten ......................................... 33

III Bestaande ruimtelijke structuur ............................................................... 34 1 Structurerende elementen op macroniveau .................................................34 2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur...........................................................35

2.1 Fysisch systeem als drager van de ruimtelijke structuur........................... 35 2.2 Bestaande ruimtelijk natuurlijke structuur ................................................. 37 2.3 Bestaande landschappelijke structuur ...................................................... 39 2.4 Bestaande agrarische structuur................................................................ 42 2.5 Bestaande nederzettingsstructuur ............................................................ 47 2.6 Bestaande ruimtelijk economische structuur ............................................ 50 2.7 Bestaande ruimtelijke verkeers- en vervoersstructuur .............................. 53 2.8 Bestaande toeristisch-recreatieve structuur.............................................. 54 2.9 Overige voorzieningen (zoals gemeenschapsvoorzieningen,

ontginningsgebieden) ............................................................................... 60 3 Bestaande ruimtelijke microstructuur via deelruimten...................................62

3.1 Landelijk Wechelderzande ....................................................................... 63

3.2 Noordelijke boscomplexen ....................................................................... 64 3.3 Open valleien- en ruggencomplex ............................................................ 64 3.4 Dubbeldorp Lille-Poederlee ...................................................................... 65 3.5 Dorp Gierle............................................................................................... 66

4 Synthese bestaande ruimtelijke structuur ....................................................66 IV Kwantitatieve analyses en behoeften.......................................................69 1 Woningbehoefte.........................................................................................69

1.1 Demografische ontwikkelingen ................................................................. 69 1.2 Ontwikkelingen in het woningbestand ...................................................... 69 1.3 Sociale huisvesting................................................................................... 69 1.4 Bouw- en verkoopsactiviteiten .................................................................. 70 1.5 Behoefteprognose .................................................................................... 70 1.6 Aanbodbepaling ....................................................................................... 72 1.7 Confrontatie: behoefte versus aanbod...................................................... 74

2 Handel en bedrijvigheid..............................................................................75 2.1 Economisch profiel ................................................................................... 75 2.2 Behoefteprognose .................................................................................... 76 2.3 Aanbodbepaling ....................................................................................... 77

3 Recreatie...................................................................................................78 3.1 Behoefte aan bijkomende recreatieve infrastructuur................................. 78 3.2 Ruimtebehoefte op basis van zonevreemdheid ........................................ 81 3.3 Conclusie ruimtebehoefte dagrecreatie .................................................... 82

4 Ruimtebehoefte inzake specifieke gemeenschapsvoorzieningen .................83 V Knelpunten, kwaliteiten en kansen...........................................................84 1 Trends.......................................................................................................84

1.1 Bebouwde ruimte ..................................................................................... 84 1.2 Open ruimte ............................................................................................. 84

2 Knelpunten ................................................................................................85 2.1 Bebouwde ruimte ..................................................................................... 85 2.2 Open ruimte ............................................................................................. 86 2.3 Mobiliteit ................................................................................................... 87

3 Kwaliteiten en kansen ................................................................................88 3.1 Bebouwde ruimte ..................................................................................... 88 3.2 Open ruimte ............................................................................................. 88 3.3 Mobiliteit ................................................................................................... 89

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE ...........................................91 I Inleiding ....................................................................................................93 II Uitgangspunten ........................................................................................94 III Gewenste rol van Lille ..............................................................................95 IV Ruimtelijke concepten ..............................................................................96

Page 4: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IOK plangroep GRS Lille

V Visie op de deelruimten..........................................................................100 1 Landelijk Wechelderzande ....................................................................... 100 2 Noordelijke boscomplexen ....................................................................... 102 3 Open valleien- en ruggencomplex ............................................................ 103 4 Dubbeldorp Lille – Poederlee ................................................................... 105 5 Dorp Gierle.............................................................................................. 106 VI Gewenste ruimtelijke structuur ...............................................................108 1 Gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur................................................... 108

1.1 Doelstellingen .........................................................................................108 1.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven ................................109 1.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste ruimtelijk natuurlijke

structuur..................................................................................................115 2 Gewenste landschappelijke structuur........................................................ 117

2.1 Doelstellingen .........................................................................................117 2.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven ................................118 2.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste landschappelijke

structuur..................................................................................................121 3 Gewenste agrarische structuur................................................................. 122

3.1 Doelstellingen .........................................................................................122 3.2 Ruimtelijke beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven...............123 3.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste agrarische structuur128

4 Gewenste nederzettingsstructuur ............................................................. 129 4.1 Doelstellingen .........................................................................................129 4.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven ................................129 4.3 Bebouwingsconcentratie .........................................................................133 4.4 Regionaalstedelijk gebied Turnhout ........................................................133 4.5 Problematiek permanente bewoning weekendverblijven.........................133 4.6 Linten ......................................................................................................136 4.7 Verspreide bebouwing ............................................................................137 4.8 Maatregelen ter realisatie van de gewenste nederzettingsstructuur........137

5 Gewenste ruimtelijk economische structuur .............................................. 139 5.1 Doelstellingen .........................................................................................139 5.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven ................................139 5.3 Lokale bedrijventerreinen........................................................................141 5.4 Historisch gegroeid bedrijf.......................................................................143 5.5 Verspreid liggende handel en bedrijven ..................................................145 5.6 Maatregelen m.b.t. de ruimtelijk economische structuur..........................145

6 Gewenste verkeers- en vervoersstructuur................................................. 147 6.1 Doelstellingen .........................................................................................147 6.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven ................................148 6.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste verkeers- en

vervoersstructuur ....................................................................................151 7 Gewenste toeristisch-recreatieve structuur................................................ 152

7.1 Doelstellingen .........................................................................................152 7.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven ................................153 7.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste toeristisch-

recreatieve structuur ...............................................................................164 8 Visie op andere functies zoals gemeenschapsvoorzieningen..................... 166 9 Synthese gewenste ruimtelijke structuur................................................... 168 VII Toetskader zonevreemde infrastructuur ................................................ 170 1 Algemene methodiek ............................................................................... 170 2 Sectorale uitwerking: zonevreemde woningen .......................................... 173

2.1 Toepassingsgebied .................................................................................173 2.2 Ontwikkelingsperspectieven....................................................................173 2.3 Gebiedsgerichte vertaling .......................................................................174

3 Sectorale uitwerking: zonevreemde handel en bedrijvigheid...................... 175 3.1 Toepassingsgebied .................................................................................175 3.2 Ontwikkelingsperspectieven beleidskader...............................................175 3.3 Planologische toetsing in vier stappen ....................................................175

4 Sectorale uitwerking: zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur... 183 5 Maatregelen ter oplossing zonevreemdheidsproblematiek......................... 185 DEEL 3 BINDENDE BEPALINGEN................................................. 187 1 Inleiding .................................................................................................. 189 2 Doorwerking van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan......................... 189 3 Selectie van beleidscategorieën............................................................... 189

3.1 Natuurlijke structuur ................................................................................189 3.2 Landschappelijke structuur .....................................................................190 3.3 Agrarische structuur ................................................................................190 3.4 Nederzettingsstructuur ............................................................................191 3.5 Ruimtelijk-economische structuur ...........................................................191 3.6 Ruimtelijke verkeers- en vervoersstructuur .............................................191 3.7 Toeristisch-recreatieve structuur .............................................................191

4 Acties en maatregelen ............................................................................. 191 4.1 Gebiedsgerichte RUP’s...........................................................................192 4.2 Sectorale RUP’s......................................................................................192 4.3 Strategische projecten ............................................................................192 4.4 Financieel regulerende maatregelen .......................................................193 4.5 Overige maatregelen ..............................................................................193

DEEL 4 BIJLAGEN..................................................................... 195

Page 5: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

Inhoudstafel

GRS Lille IOK plangroep

Lijst met tabellen Tabel 1: kengetallen..................................................................................... 10 Tabel 2: woongebieden ................................................................................ 21 Tabel 3: bedrijvenzones, stortgebieden en ontginningsgebieden ................... 22 Tabel 4: recreatiegebieden........................................................................... 22 Tabel 5: landelijke gebieden ......................................................................... 23 Tabel 6: gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbaar nut,

infrastructuur .................................................................................. 24 Tabel 7: overzicht natuurreservaten in Lille .................................................. 26 Tabel 8 overzicht van (voorlopig) beschermde monumenten, landschappen en

dorpsgezichten in Lille .................................................................... 28 Tabel 9: economische situering en ruimtegebruik van de landbouwbedrijven . 44 Tabel 10: spreiding van de voorzieningen in de kernen van de gemeente Lille. 49 Tabel 11: voorlopige weergave van zonevreemde woningen naar aantal en

gewestplanbestemming .................................................................. 50 Tabel 12: Invulling bedrijvenzone Achterstenhoek........................................... 51 Tabel 13: Invulling bedrijvenzone Brulens....................................................... 52 Tabel 14: Invulling bedrijvenzone De Leend.................................................... 52 Tabel 15: jeugdlokalen................................................................................... 55 Tabel 16: sportinfrastructuur........................................................................... 56 Tabel 17: socio-culturele voorzieningen.......................................................... 57 Tabel 18: concentraties weekendverblijven..................................................... 58 Tabel 19: weekendverblijven en gewestplanzones .......................................... 59 Tabel 20: Sociale huisvesting en aandeel in de woningvoorraad, toestand op

31/12/2003..................................................................................... 70 Tabel 21: Gerealiseerde sociale woningen vanaf 1992.................................... 71 Tabel 22: evolutie van de verkoopprijzen voor bouwgronden........................... 71 Tabel 23: gerealiseerde woningen en kavels voor de middengroepen vanaf 1992

...................................................................................................... 72 Tabel 24: Overzicht van de verschillende behoeften........................................ 72 Tabel 25. Aanbod onbebouwde percelen langs uitgeruste wegen.................... 73

Tabel 26: Weergave van het aanbod door niet ontsloten woongebieden in de gemeente Lille................................................................................ 73

Tabel 27: Confrontatie van de woningbehoefte en het te verwachten woningaanbod................................................................................ 74

Tabel 28: Aanbodsbepaling op de bedrijventerreinen te Lille........................... 77 Tabel 29: Behoefte aan extra ruimte voor jeugdverenigingen .......................... 78 Tabel 30 : Behoefte aan extra ruimte voor sportactiviteiten .............................. 79 Tabel 31: Behoefte aan polyvalente ruimte..................................................... 81 Tabel 32: Invulling zones dagrecreatie ........................................................... 82 Tabel 33: eerste voorlopig overzicht juridisch zonevreemde toeristisch-

recreatieve infrastructuur ................................................................ 87 Tabel 34: gebiedsspecifieke ontwikkelingsperspectieven voor de

natuurconcentratiegebieden.......................................................... 111 Tabel 35: gebiedsgerichte ontwikkelingsperspectieven voor de natuureilanden

.................................................................................................... 112 Tabel 36: aandachtsgebieden structuurbepalende ecologische processen .... 114 Tabel 37: overzicht van de gave landschappen ............................................ 120 Tabel 38: samenvattende tabel woningprogrammatie Lille ............................ 135 Tabel 39: zeer voorlopige weergave van de zonevreemde woningen naar aantal

en ontwikkelingsperspectieven in de gemeente Lille ...................... 174

Lijst met figuren Figuur 1 Overlegstructuur structuurplanningsproces........................................ 2 Figuur 2: verdeling van de oppervlakte van de gemeente Lille over de

verschillende gewestplanbestemmingen ......................................... 19 Figuur 3: overzicht VEN fase 1- gemeente Lille.............................................. 26 Figuur 4: overzicht habitatrichtlijngebieden in Lille.......................................... 30 Figuur 5: indeling in landbouwkundige eenheden........................................... 44 Figuur 6 Schematisch verloop van het richtinggevend gedeelte..................... 93 Figuur 7: Ontdichtingsprincipe..................................................................... 136 Figuur 8: zoekzone Achterstenhoek Zuid..................................................... 144 Figuur 9: visie op de open ruimtekader Voetbalstraat – Blasven - Zand ........ 157

Page 6: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IOK plangroep GRS Lille

Figuur 10: sportinfrastructuur Poeyelheide .....................................................158 Figuur 11: situering recreatie Poeyelheide in omgeving...................................159 Figuur 12: verenigbaarheidstoets zonevreemde infrastructuur, schematisch..170 Figuur 13 : Vier-stappen-methode voor de planologische toetsing en classificatie

van economische activiteiten .........................................................176

Lijst met kaarten Basiskaart A: Gewestplan .....................................................................................19 Basiskaart B: Fysisch systeem..............................................................................35 Basiskaart C: Watertoetskaarten ...........................................................................35 kaart 1: sectoraal juridisch kader / plannen van aanleg....................................24 kaart 2: structurerende elementen op macroniveau .........................................34 Kaart 3: bestaande natuurlijke elementen ........................................................37 Kaart 4 : bestaande ruimtelijk natuurlijke structuur ............................................37 Kaart 5: bestaande landschappelijke structuur .................................................39 Kaart 6: bestaande agrarische structuur ..........................................................42 Kaart 7: bestaande nederzettingsstructuur.......................................................47 Kaart 8: bestaande ruimtelijk economische structuur........................................50 Kaart 10: bestaande verkeers- en vervoersstructuur ..........................................53 Kaart 10: bestaande toeristisch-recreatieve infrastructuur ..................................54 Kaart 11: bestaande recreatieve routes .............................................................54 Kaart 12: synthese bestaande ruimtelijke structuur ............................................66 Kaart 13: knelpunten.........................................................................................85 Kaart 14: kwaliteiten en kansen.........................................................................88 Kaart 15: visie op de deelruimte landelijk Wechelderzande ..............................100 Kaart 16: visie op de deelruimte noordelijke boscomplexen..............................102 Kaart 17: visie op de deelruimte open valleien- en ruggencomplex...................103 Kaart 18: visie op de deelruimte dubbeldorp Lille-Poederlee ............................105 Kaart 19: visie op de deelruimte dorp Gierle ....................................................106 kaart 20: gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur............................................108

kaart 21: gewenste landschappelijke structuur ................................................117 kaart 22: gewenste agrarische structuur .........................................................122 Kaart 23: gewenste nederzettingsstructuur......................................................129 Kaart 24 : Gewenste ruimtelijk economische structuur ......................................139 kaart 25: gewenste verkeers- en vervoersstructuur .........................................147 kaart 26: gewenste toeristisch-recreatieve structuur........................................152 Kaart 27: synthese gewenste ruimtelijke structuur ...........................................168 Kaart 28 : kwetsbare gebieden als toetskader voor zonevreemde infrastructuur 170

Page 7: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

Inleiding

GRS Lille IOK plangroep 1

INLEIDING

Dagelijks wordt een gemeente geconfronteerd met conflicten die te maken hebben met de aanspraak op de ruimte. Om in een dynamische maatschappij alle aanspra-ken op de ruimte met elkaar in overeenstemming te brengen en een goed functione-ren ervan te bekomen, is een bewuste en efficiënte aanpak van de ruimtelijke pro-blematiek noodzakelijk. Naarmate er meer beleidsaspecten tot uiting komen in het ruimtelijk beleid, worden de ruimtelijke ontwikkelingen ook steeds complexer. Er is dan ook meer onderzoek nodig om gefundeerde beleidsbeslissingen te kunnen ne-men. Hierdoor groeit de behoefte aan een doordachte en planmatige aanpak van de ruimtelijke problematiek.

Structuurplanning als methodiek Structuurplanning wordt als methode naar voor gebracht om complexe ruimtelijke problemen te behandelen. Het is een dynamisch proces van visie- en beleidsvorming betreffende de ruimtelijke ontwikkeling van een gemeente. Een ruimtelijk structuurplan doet dus uitspraken over het ruimtegebruik maar legt geen bodembestemmingen vast; het is dus geen ruimtelijk uitvoeringsplan. De reali-satie van een structuurplan gebeurt door middel van uitvoeringsplannen (bestem-mingsplan, inrichtingsplan en/of beheersplan) die zich richten naar de inhoud en de visie van het structuurplan. Structuurplanning vereist samenwerking tussen politici, administratie, ruimtelijke planners en bevolking. Concreet heeft men het over een driesporenplanning: lan-getermijnvisie, kortetermijnactie en samenwerking met de bevolking. SPOOR 1: Een langetermijnvisie vastleggen met éénduidige waarden en normen. Op die manier schept men een normatief kader van waaruit men een evenwichtige ruim-telijke ontwikkeling van sectoren met een ruimtelijke impact kan afwegen. SPOOR 2: Kortetermijnacties toelaten tijdens het structuurplanningsproces. Alle belangrijke concrete dossiers kunnen tussentijds aan de structuurplanning worden getoetst en aangehaakt. Deze werkwijze garandeert dat de concrete ruimtelijke prak-tijk gaandeweg in de richting gaat die in de structuurplanning wordt uitgetekend. De uitvoering van concrete dossiers hoeft dus niet aan te slepen tot het structuurplan op punt staat. SPOOR 3: Inspraak van de bevolking garanderen. Voorstellen van de plangroep en het gemeentebestuur kunnen op die manier gemakkelijker aan concrete situaties getoetst worden. Hierdoor speelt het structuurplan beter in op wat er bij verschillende

groepen onder de bevolking leeft en wordt een democratische planvorming nage-streefd.

Bron: AROHM, 1994. Structuurplanning: een handleiding voor gemeenten. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel, p. 2.6.

Het voornaamste kenmerk van de driesporenplanning is dat er gelijktijdig op de drie sporen wordt gewerkt. Hierdoor kan men zowel een langetermijnvisie ontwikkelen als strategisch inpikken op dringende problemen. Op die manier kan structuurplanning geen alibi worden om dringende, structurele problemen op de lange baan te schui-ven. Anderzijds biedt het ook de garantie dat de dringende problemen niet alleen worden opgelost zonder deze te toetsen aan een duidelijk referentiekader.

Opbouw van het ruimtelijk structuurplan In het decreet houdende de ruimtelijke planning van 24 juli 1996 (geïntegreerd in het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening) wordt bepaald dat er op 3 bestuurlijke niveaus, nl. gewest, provincie en gemeente, ruimte-lijke structuurplannen moeten worden opgemaakt. Dit decreet vormt de juridische basis voor de opmaak van gemeentelijke structuurplannen. Conform het decreet bestaat het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan uit een informatief, een richtingge-vend en een bindend gedeelte. Het informatief gedeelte geeft een beschrijving van de juridische planningscontext. Er wordt een evaluatie gegeven van het gevoerde ruimtelijk beleid. De bestaande fysisch, ruimtelijke toestand wordt onderzocht en weergegeven via de structuurbepa-lende ruimtelijke elementen in de gemeente. Er gebeurt een onderzoek naar de toe-komstige ruimtelijke behoeften van de maatschappelijke activiteiten wonen en bedrij-

1ste spoor

2de spoor

3de spoor

waarden, normen problemen

knelpuntenbehandeling op korte termijn

dagelijks beleid

betrekken bevolking bij plan- en besluitvorming

visievorming lange termijn

Page 8: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

2 IOK plangroep GRS Lille

vigheid. Om de ruimtelijke structuren coherent te kunnen behandelen worden com-plexere homogene deelruimten beschreven. De weergave van alle ruimtelijke knel-punten, kwaliteiten en kansen vormt het scharnier naar het richtinggevend gedeelte. Het richtinggevend gedeelte bevat een aantal fundamentele uitgangspunten voor het toekomstig ruimtelijk functioneren van de gemeente. Deze uitgangspunten wor-den vertaald naar de toekomstige rol van Lille in de regio. De ruimtelijke concepten geven de eerste gebiedsgerichte ordeningsprincipes rekening houdend met de knel-punten, kwaliteiten en kansen. De concepten worden verder uitgewerkt in de deel-structuren. De samenhang van de deelstructuren wordt getoetst via de visie op de relevante deelruimten. De synthese van voorgaande visies geeft een coherent toe-komstbeeld via de gewenste ruimtelijke structuur van de gehele gemeente. De weer-gave van de mogelijke maatregelen en projecten die kunnen bijdragen tot de realisa-tie van de gewenste ruimtelijke structuur, vormt de overgang naar het bindend ge-deelte. Het bindend gedeelte bevat de beslissingen die een bindend karakter krijgen. Er worden beslissingen genomen inzake de doorwerking van het structuurplan, de se-lectie van bindende beleidscategorieën, de minimaal te nemen maatregelen en het minimaal te realiseren overleg. Van het richtinggevend gedeelte kan het gemeentebestuur slechts gemotiveerd af-wijken omwille van dringende economische en sociale redenen. Van het bindend gedeelte kan het gemeentebestuur niet afwijken.

Overlegstructuur in het planningsproces Communicatie en overleg werden nagestreefd via de oprichting van een ambtelijke werkgroep en een stuurgroep. Een inspraakbegeleider zorgde voor een goede over-legcultuur. De organisatie van het overleg verliep volgens het onderstaand schema.

Figuur 1 Overlegstructuur structuurplanningsproces

Ambtelijke werkgroep De ambtelijke werkgroep controleerde en adviseerde het inhoudelijke werk van de plangroep. De werkgroep zorgde voor een goede uitwisseling van gegevens tussen de verschillende gemeentelijke diensten en het College van Burgemeester en Sche-penen. De ambtelijke werkgroep bestaat uit volgende leden: – Jef Van Duppen, burgemeester – Gui Keunen, gemeentesecretaris – Kris Breugelmans, schepen – Paul Diels, schepen – Marc Herrygers, schepen

gemeenteraad

bevolking

personen actieve groepen

college GECORO

stuurgroep ambtelijke werkgroep diensten

plangroep inspraak-begeleider

Page 9: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

Inleiding

GRS Lille IOK plangroep 3

– Luc Vloemans, schepen – Sigrid Geerinckx, stedenbouwkundige Dienst Stedenbouw – Maria De Backer, administratief medewerker Dienst stedenbouw – Jeroen Engels, hoofd technische dienst – Leo Pellis, milieudienst – IOK-plangroep: Studiebureau

Stuurgroep

In de stuurgroep werkten mensen mee van de bevolking, de actieve groepen, een aantal partners van de ambtelijke werkgroep en occasioneel een aantal leden van de gemeenteraad. De stuurgroep bestudeerde de voorbereidende nota’s van de plangroep en zorgde voor adviezen naar het beleid. De stuurgroep bestaat uit de volgende leden: – Jef Van Duppen, burgemeester – Gui Keunen, gemeentesecretaris – Kris Breugelmans, schepen – Paul Diels, schepen – Marc Herrygers, schepen – Sigrid Geerinckx, stedenbouwkundige Dienst Stedenbouw – Maria De Backer, administratief medewerker Dienst stedenbouw – Eddy Van Pottelberghe: inspraakbegeleider – IOK-plangroep: Studiebureau – André Ceulemans, GECORO – Chris Cuylaerts, GECORO – Ludo Daneels, GECORO – Frank De Pauw, GECORO – Wim Helsen, maatschappelijke geledingen jeugd – Albert Hoskens, GECORO – Sam Lievens, bevoorrechte getuige – Staf Mariën, bevoorrechte getuige – Guy Martens, bevoorrechte getuige – Sandy Neel, GECORO – Quintens Hilde, GECORO

– Jan Stevens, GECORO – Linda Van den Wyngaert, GECORO – Ludo Van Den Broeck, bevoorrechte getuige – Ria Van Dijck, bevoorrechte getuige – Ilse Van Dongen, GECORO – Alic Van Echelpoel, bevoorrechte getuige – Stanny Van Ouwenhuysen, bevoorrechte getuige – Louis Vissers, bevoorrechte getuige – Marcel Willems, GECORO – Koen Wouters, GECORO – Peter Wuyts, GECORO

Inspraakmomenten Op regelmatige basis werden de nota’s van de IOK Plangroep besproken door de stuurgroep. Aan elke stuurgroepvergadering ging één of meerdere ambtelijke werk-groepvergadering vooraf, waarin de voorstellen vanuit de IOK plangroep geconfron-teerd werden met de visie van het gemeentebestuur. Het volgende overzicht geeft weer welke inspraakmomenten werden gehouden voor de stuurgroep: – 18 april 2002

– planningscontext – startnota

– 30 mei 2002 – deelnota natuur

– 20 juni 2002 – deelnota landbouw

– 21 november 2002 – deelnota handel en bedrijvigheid

– 16 december 2003 – deelnota recreatie

– 24 juni 2004 – deelnota wonen

– 7 oktober 2004 – afwegingsdocument

– 21 april 2005

Page 10: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

4 IOK plangroep GRS Lille

– voorontwerp – 19 mei 2005

– voorontwerp

Page 11: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

Inleiding

GRS Lille IOK plangroep 5

maart 1998 april 2002 mei 2002 juni 2004 oktober 2004 maart 2005 april 2005 juni 2005 september 2005 januari 2006 maart 2006

startnota

sectoraal en ruimtelijk onderzoek

voorontwerp

visie korte termijnactie inspraak en communicatie

mobiliteitsplan draagvlaktoetsing principes RSV, RSPA

themaverdieping deelruimten deelnota natuur deelnota landbouw deelnota handel en bedrijvigheid deelnota wonen analyse mobiliteitsplan

sectoraal BPA zonevreemde bedrijven

synthese gewenste ruimtelijke structuur

verfijning

kernbeslissingen bindende bepalingen verfijning

ontwerp structuurplan

opvolging van het proces

gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

structureel overleg ARP, DRP startvergadering met de stuurgroep

stuurgroep natuur stuurgroep landbouw stuurgroep handel en bedrijvigheid stuurgroep recreatie stuurgroep wonen

stuurgroep afweging: visie op deelruimten

stuurgroep (1) stuurgroep (2)

structureel overleg plenaire vergadering

advies GECORO voorlopige vaststelling gemeenteraad infobrochure bevolking info-vergaderingen openbaar onderzoek definitieve vaststelling gemeenteraad

timing

afweging

sectoraal BPA zonevreemde bedrijven

BPA dorpskern Gierle

Page 12: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente
Page 13: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

GRS Lille IOK plangroep 7

DEEL 1

Informatief gedeelte

Page 14: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente
Page 15: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

I Situering en kengetallen

1 Globale situering van de gemeente

GRS Lille IOK plangroep 9

I SITUERING EN KENGETALLEN

1 Globale situering van de gemeente Lille is een gemeente uit de centrale Kempen, gelegen in de provincie Antwerpen, arrondissement Turnhout. In het noorden grenst de gemeente aan Beerse en Vosse-laar, in het oosten aan Kasterlee, aan Herentals in het zuiden en aan Vorselaar en Malle in het westen. Lille bevindt zich op ongeveer 30 km ten oosten van Antwerpen en op ongeveer 15 km ten westen van Turnhout. De gemeente Lille heeft vier dorpskernen: Lille, Poederlee, Wechelderzande en Gierle, waarvan Lille en Gierle de grootste zijn. De bebouwde ruimte wordt groten-deels bepaald door de bebouwing langs de gewestwegen N153 (Herentals, Lille, Malle), N140 (Lille, Turnhout), N132 (Gierle, Beerse) en de N134 (Lichtaart, Lille). Schreurs (1986) situeert Lille in het landelijk gebied dat onder suburbanisatiedruk van Antwerpen staat. Lille is centraal tussen Turnhout en Herentals gelegen, waar de grotere bedrijventer-reinen gevestigd zijn. In Turnhout aansluitend op de E34 en in Herentals als onder-deel van de Kempische as (samen met o.a. Geel en Mol), een stedelijk netwerk met de nadruk op de industrieel-economische rol van het gebied. In Lille zelf zijn geen grote bedrijventerreinen gelegen, wel enkele kleinere KMO-zones. Doorheen het Lilse landschap gaat de autosnelweg E34. Deze vormt een duidelijke scheidingswal in het landschap. De twee afritten (afrit 21 en afrit 22) zorgen samen met de gewestwegen voor de ontsluiting van de dorpskernen. In het zuiden van de gemeente loopt een heel kort stuk van de spoorverbinding Herentals-Turnhout, maar er is geen treinstation. Het dichtstbijzijnde treinstation is gelegen in Tielen en de dichtste intercitystations zijn Herentals en Turnhout. Geografisch ligt Lille op de rand van de Kempense heuvelrug (Lichtaart) en de cen-trale Kempense bospartijen ten westen van Turnhout. Het reliëf wordt bepaald door de Kempense cuesta in het noorden en de vallei van de Kleine Nete in het zuiden. Hierdoor is er een zwakke afhelling van het noorden-noordoosten naar het zuiden toe. Lille heeft een dicht hydrografisch net van bijrivieren die ontspringen op de Kem-pense cuesta. Hierdoor is er een duidelijke afwisseling van valleien met open en halfopen landschappen en hogere gronden met traditionele woonkernen en enkele bossen.

Kasterlee

Vosselaar

Herentals

Lille

Beerse

Malle

Vorselaar

Page 16: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

10 IOK plangroep GRS Lille

2 Kengetallen

Tabel 1: kengetallen

OPPERVLAKTE 5.940 ha INWONERS: aantal/bevolkingsdichtheid (op 1/1/2004) 15.325 inw. / 258 inw/km² Waarvan: Jonger dan 20

Tussen 20 jaar en 65 jaar Ouder dan 65 jaar

24,4 % 62,0 % 13,6 %

Aantal vreemdelingen op 1.1.2004 266 / 1,7 % Bevolkingstoename tussen 1.1.2003 en 1.1.2004 67 / 0,4 % PARTICULIERE GEZINNEN: aantal/ gezinsgrootte (op 1.1.2004) 5.737 / 2,67 Waarvan: Alleenstaanden

Samenwonenden Huishoudens zonder kinderen Huishoudens met ongetrouwde kinderen Andere huishoudens

20,6 % 5,3 %

24,2 % 49,1 %

0,8 % WONINGEN (socio-economische enquête 2001) 5.442 Woningen gebouwd na 1946 4.153 / 76,3 % Woningen met middelmatig tot groot comfort 3.956 / 72,7 % Waarvan: Eengezinswoningen1

Open bebouwing Halfopen bebouwing Gesloten bebouwing

Appartementen

5.013 / 92,1 % 4.093 / 75,2 %

609 / 11,2 % 311 / 5,7 % 252 / 4,6 %

Bewoond door de eigenaar 4.415 / 80,9 % ARBEID EN TEWERKSTELLING Loon- en weddetrekkenden (30.06.2002) Zelfstandigen (31.12.2002) Werkzoekenden (NWWZ – 2002)

2.533 1.130

368 LEERLINGEN (2000 – 2001) 1.758 Waarvan kleuteronderwijs

Lager onderwijs 617

1.758 Bron: NIS, RSZ, RSZV, VDAB, Ministerie van Onderwijs

1 Som van de percentages van de eengezinswoningen en appartementen is kleiner dan 100 % daar niet voor elke woning het woningtype gekend is.

Page 17: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

1 Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen

GRS Lille IOK plangroep 11

II PLANNINGSCONTEXT

Dit deel schetst het ruimtelijk beleidskader en de relevante ruimtelijk juridische rand-voorwaarden vanuit bestaande beleidsplannen, bestemmingsplannen, wetten en decreten. Ook de relevante bepalingen vanuit sectorale studies en beleidsdocumen-ten worden onderzocht. De uitwerking van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan wordt gekaderd binnen deze planningscontext.

1 Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen Volgens het subsidiariteitsbeginsel worden door drie beleidsniveaus structuurplannen opgemaakt. Een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan richt zich naar de ruimtelijke structuurplannen van het gewestelijke en het provinciale niveau. Het Ruimtelijk Struc-tuurplan Vlaanderen werd definitief goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 23 september 1997. De bindende bepalingen werden op 17 december 1997 bekrach-tigd. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen heeft voor de overheden een bindend karakter, met weliswaar de mogelijkheid tot gemotiveerd afwijken van het richtingge-vend gedeelte. Lille behoort tot het buitengebied van Vlaanderen. Bekeken op het niveau van Vlaanderen is het buitengebied dat gebied waarin de open, onbebouwde ruimte overweegt.

Doelstellingen voor het buitengebied – Een dynamische en duurzame ruimtelijke ontwikkeling garanderen zonder het

functioneren van de structuurbepalende functies van het buitengebied (landbouw, natuur, bossen, wonen en werken op niveau van het buitengebied) aan te tasten.

– Een halt toeroepen aan de versnippering van de open ruimte en de verbrokkeling van de landelijke structuur door verkeersinfrastructuren en bebouwing.

– Wonen en werken vanuit de eigen groei in de gemeente ruimtelijk concentreren in of aansluitend bij de kernen van het buitengebied.

– De landbouw-, natuur- en bosfunctie inbedden in goed gestructureerde onderde-len ter garantie van een goede ruimtelijke ontwikkeling en een vermindering van ruimtelijke conflicten tussen de verschillende structuren.

– Het bereiken van gebiedsgerichte ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied voor-namelijk met betrekking tot de rivier- en beekvalleien, het fysisch systeem, de landbouw en het nederzettingspatroon.

– Het afstemmen van het ruimtelijk beleid en het milieubeleid op basis van het fysisch systeem.

– De natuurfunctie in het buitengebied moet gebufferd worden ten opzichte van de eraan grenzende functies, onder meer omwille van de relatie tussen ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit.

– Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen vertaalt deze doelstellingen in bindende en/of indicatieve ontwikkelingsperspectieven voor elk van de structurerende ele-menten van het buitengebied.

Perspectieven voor de natuurlijke (inclusief bos)structuur – Voor de natuurlijke structuur wordt een gedifferentieerd en gebiedsgericht ruimte-

lijk beleid gevoerd dat streeft naar de aanduiding van een samenhangend en ge-organiseerd geheel van natuurlijke gebieden. In deze gebieden wordt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur gestimuleerd. Ter uitvoering van dit beleid zal het Vlaams Gewest grote eenheden natuur (GEN), grote eenheden na-tuur in ontwikkeling (GENO), natuurverwevingsgebieden, bos- en bosuitbrei-dingsgebieden afbakenen. De provincie bakent natuurverbindingsgebieden af. Verschillende van de bos- en natuurgebieden in Lille werden reeds als GEN af-gebakend.

– Een belangrijk accent voor de natuurlijke structuur is de ontwikkeling van beken en rivieren in relatie met de omgevende vallei. Dit betekent dat er ruimtelijke voorwaarden moeten worden gecreëerd die het integraal waterbeheer onder-steunen en die de relaties tussen de waterloop en de omgevende vallei verster-ken.

– De structuurbepalende elementen en processen die aan de basis liggen van de natuurlijke structuur moeten worden behouden en versterkt.

– Het is noodzakelijk dat voor de ecologische infrastructuur een basiskwaliteit tot stand wordt gebracht. Deze heeft betrekking op het voorkomen van natuurlijke elementen in het landschap en op de structuurkenmerken ervan. Deze laten het voortbestaan of de migratie van organismen toe in gebieden waar de invloed van de menselijke activiteit overheerst.

– Aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd voor de herwaardering van bestaande bossen in de richting van de doelstellingen van het Bosdecreet.

Perspectieven voor de landschappelijke structuur – Uitgangspunt is het behoud en de ontwikkeling (versterking) van de diversiteit en

herkenbaarheid van de landschappen in Vlaanderen.

Page 18: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

12 IOK plangroep GRS Lille

– Operationalisering van het begrip landschap houdt in dat op provinciaal en ge-meentelijk niveau wordt aangegeven welke landschappelijke elementen en com-ponenten, gave landschappen en openruimteverbindingen als structurerend moe-ten beschouwd worden. Voor elk van deze kenmerken worden gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven vooropgesteld.

– Toekomstige ruimtelijke ingrepen in of nabij deze structurerende landschapsken-merken zullen beoordeeld worden in functie van de vooropgestelde ontwikke-lingsperspectieven.

Perspectieven voor de agrarische structuur – Landbouw is de grootste ruimtegebruiker in Vlaanderen en de belangrijkste be-

heerder van de open ruimte. – Er wordt een beleid gevoerd dat streeft naar de aanduiding van gebieden die in

de toekomst belangrijk blijven voor de landbouw. Het beleid in deze gebieden zal gericht zijn op het weren van nieuwe niet-agrarische functies die de landbouw kunnen belemmeren. Het Vlaams Gewest duidt de agrarische macrostructuur aan, met specialisatieregio’s. Lille situeert zich in een regio waar de melkveehou-derij dominant aanwezig is (Kempen). Deze regio wordt gekarakteriseerd door een hoog percentage landbouwgronden. Verspreid in de Antwerpse Kempen ko-men er ook een aantal pluimveebedrijven voor. In het RSV wordt gesteld dat de landbouw in Lille dynamisch is.

– Een verdere differentiatie wordt nagestreefd in functie van de agrarische bebou-wingsmogelijkheden. Het Vlaams Gewest zal bouwvrije zones afbakenen (be-perkt in omvang) om de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden land-bouw te optimaliseren.

– Binnen de agrarische structuur kunnen agrarische bedrijvenzones voor de inplan-ting van nieuwe grondloze agrarische bedrijven afgebakend worden om ongeor-dende ontwikkeling van concentraties te voorkomen.

– De overige gebieden van de agrarische structuur zijn gericht op het behoud en de verdere ontwikkeling van het agrarisch ruimtegebruik. Verdere differentiatie op lo-kaal niveau is mogelijk.

Perspectieven voor de nederzettingsstructuur – De nederzettingsstructuur wordt operationeel gemaakt via duidelijke beleidscate-

gorieën: kernen, linten, bebouwd perifere landschappen en verspreide bebou-wing. Voor Lille zijn de bebouwd perifere landschappen op Vlaams niveau niet structurerend. De kernen worden verder onderverdeeld in hoofddorpen en woon-kernen via het provinciaal ruimtelijk structuurplan

– Wonen en werken concentreren in de kernen van het buitengebied om de open ruimte te behouden en de leefbaarheid van de kernen te ondersteunen.

– Een economisch en zuinig ruimtegebruik bewerkstellingen door te streven naar een minimale dichtheid van 15 woningen per hectare in de kernen van het bui-tengebied.

– De aangroei van woningen wordt trendmatig vastgelegd. Het provinciaal struc-tuurplan stelt een kwantitatieve optie op inzake het te realiseren aanbod aan wo-ningbouw tot 2007 voor de betrokken gemeente in het buitengebied. Het ge-meentelijk ruimtelijk structuurplan geeft de lokalisatie aan van nieuw te bouwen woningen met fasering en na te streven minimale en maximale dichtheden.

– Uitbreiding van de woningvoorraad mag niet uitsluitend vertaald worden in het creëren van nieuwe bouwlocaties. De nadruk moet gelegd worden op maximaal gebruik van de bestaande huisvestingsmogelijkheden in de kernen en op het aantrekkelijk maken van de woonomgeving.

– Geen verdere groei van linten en verspreide bebouwing om de resterende onbe-bouwde ruimte maximaal van versnippering en aantasting te vrijwaren.

– Permanente bewoning in infrastructuur voor een tijdelijk en recreatief gebruik ondermijnt de recreatieve en toeristische productwaarde van het buitengebied en is ruimtelijk niet aanvaardbaar.

– De aan het wonen gekoppelde gemeenschaps- en nutsvoorzieningen worden geconcentreerd in de kernen van het buitengebied. Het niveau en de reikwijdte van de voorzieningen wordt in overeenstemming gebracht met het belang van de kern. Bij niet aan het wonen gekoppelde gemeenschaps- en nutsvoorzieningen moet de schaal aansluiten bij de schaal van het landschap en mag de omvang de structuurbepalende functies van het buitengebied niet aantasten.

Perspectieven voor de gebieden voor economische activiteiten – Bedrijventerreinen voor de herlokalisatie en uitbreiding van historisch gegroeide

bedrijven kunnen gerealiseerd worden aansluitend bij de bestaande vestigingen en/of in de kernen van het buitengebied voor zover de ruimtelijke structuur dit toe-laat. Het Vlaams Gewest bakent deze bedrijventerreinen af.

– Een lokaal bedrijventerrein dient altijd afgestemd te worden op de plaatselijke behoefte aan lokale bedrijven, de kaveloppervlakte in functie van die lokale be-drijven. Zuivere kleinhandel kan er niet op worden toegelaten.

– De ontsluiting dient te gebeuren via een gemeentelijke verzamelweg die recht-streeks aansluit op een primaire of secundaire weg.

Page 19: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

2 Ruimtelijk Structuurplan Provincie Antwerpen

GRS Lille IOK plangroep 13

Perspectieven voor andere functies in het buitengebied – Andere functies zoals recreatie en toerisme, waterwinning en ontginningen, ge-

meenschaps- en nutsvoorzieningen kunnen als hoofdfunctie voorkomen, maar ze zijn niet structuurbepalend voor het buitengebied. Waterwinning is niet structuur-bepalend voor Lille.

– Uitgangspunt bij de ontwikkeling van toeristisch-recreatieve activiteiten is het recreatief medegebruik met respect voor de draagkracht van het buitengebied. Paden en routes worden aan elkaar gekoppeld om op die manier de toeristisch-recreatieve aanbodelementen in het buitengebied en in de stedelijke gebieden met elkaar te verbinden en op elkaar af te stemmen. In de Kempen is een belang-rijk deel van de toeristische en recreatieve accommodatie van Vlaanderen gesi-tueerd met name van het verblijfstoerisme.

– Permanente bewoning in infrastructuur voor een tijdelijk en recreatief gebruik ondermijnt de recreatieve en toeristische productwaarde van het buitengebied en is ruimtelijk niet aanvaardbaar.

– De aan het wonen gekoppelde gemeenschaps- en nutsvoorzieningen worden geconcentreerd in de kernen van het buitengebied. Het niveau en de reikwijdte van de voorzieningen wordt in overeenstemming gebracht met het belang van de kern. Bij niet aan het wonen gekoppelde gemeenschaps- en nutsvoorzieningen moet de schaal aansluiten bij de schaal van het landschap en mag de omvang ervan de structuurbepalende functies van het buitengebied niet aantasten.

– Containerparken en kringloopcentra worden in het kader van het gemeentelijk structuurplanningsproces gelokaliseerd in de kern met respect voor de ruimtelijke draagkracht van de omgeving of op een bedrijventerrein dat aansluit bij de kern.

Perspectieven voor de lijninfrastructuren – Het wegennet wordt geoptimaliseerd via een functionele categorisering. Onder-

scheid wordt gemaakt in hoofdwegen, primaire wegen, secundaire wegen en lo-kale wegen. Via deze categorisering krijgt elke weg een duidelijke hoofdfunctie. Selectief wordt er prioriteit gegeven aan bereikbaarheid of leefbaarheid in functie van de drie mogelijke hoofdfuncties: verbinden, verzamelen of toegang geven.

– De E34 die door de gemeente Lille loopt, is geselecteerd als hoofdweg. De hoofdwegen worden onderdeel van een netwerk van doorgaande verbindingen en functioneren als ruimtelijke dragers voor het wegvervoer over langere afstand. Aangezien de internationale en gewestelijke verbindingsfunctie primeert, moet het aantal op- en afritten beperkt gehouden worden. Of een beperking effectief kan worden doorgevoerd moet nog nagegaan worden.

– Secundaire wegen hebben een verzamelfunctie op bovenlokaal niveau en ont-sluiten gebieden naar primaire wegen en hoofdwegen. De selectie gebeurt in het provinciaal ruimtelijk structuurplan.

2 Ruimtelijk Structuurplan Provincie Antwer-pen

De provincie Antwerpen beschikt sinds 28.08.01 over een goedgekeurd Ruimtelijk Structuurplan Provincie Antwerpen (RSPA). Het is een verfijning van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen op het intermediaire planningsniveau. Zowel voor de be-schrijving van de bestaande structuren als voor de ontwikkeling van een visie op de gewenste ruimtelijke structuur is het een belangrijk kader voor het gemeentelijk struc-tuurplan. Lille behoort tot de hoofdruimte ‘Netegebied’ en tot de deelruimte ‘gebied van de Kleine Nete’. De hoofdruimte Netegebied is een waardevol en kwetsbaar gebied rond de beide Netes. Elke ruimtelijke ontwikkeling in deze hoofdruimte moet worden gekoppeld aan de structuur van de Netes en aan de draagkracht van het fysisch systeem. Er geldt een beleid dat de openruimtefuncties moet stimuleren, de lintvorming moet beheer-sen en de barrièrewerking van het Albertkanaal moet beperken.

Relevante visies en doelstellingen voor de deelruimte ‘gebied van de Kleine Nete’ – Het gebied van de Kleine Nete wordt volledig gestructureerd door de Kleine Nete

en haar beken en zijrivieren. Hierdoor is en blijft het een kostbaar, kleinschalig, kwetsbaar en verweven gebied dat een bijzondere plaats bekleedt in de provin-cie.

– De deelruimte heeft een recreatieve betekenis voor de provincie. Dit echter zover de natuurlijke draagkracht ten opzichte van bijbehorende voorzieningen niet wordt overschreden.

– Bijkomende druk vanuit wonen of andere voorzieningen kan in geen geval wor-den verdragen. Het gebied mag niet verstedelijken.

– Stimuleren van de openruimtefuncties zoals natuur, (verbrede en grondgebon-den) landbouw en toerisme en recreatie. Het bestaande evenwicht tussen de functies in een kleinschalig gebied met beperkte draagkracht en met hoge land-schappelijke kwaliteit moet behouden blijven.

Page 20: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

14 IOK plangroep GRS Lille

– Het beheer is naast de bevraging van de draagkracht van de deelruimte ook een aandachtspunt. De provincie gaat na voor welke concrete gebieden beheersplan-nen kunnen worden opgesteld. Dit zowel voor natuur, landbouw en toerisme en recreatie.

– Infrastructuren (waaronder de spoorlijn Antwerpen-Turnhout) worden beschouwd als wegen voor doorgaand verkeer en niet als dragers van lintvormige ontwikke-lingen.

– De Kern van Lille wordt als weinig dominant in de omgeving beschouwd. Het zal dan ook niet of nauwelijks gestimuleerd worden als ontwikkelingspool voor bijko-mende woningen of bedrijventerreinen. Deze kern heeft wel een rol in de opvang en in de organisatie van toeristisch-recreatieve gebieden.

Perspectieven voor de natuurlijke structuur – De provincie streeft naar de versterking, de bescherming en het behoud van de

dragende functie van de belangrijke beek- en riviervalleien. De valleigebieden moeten gevrijwaard worden van verdere bebouwing of van intensief bodemge-bruik.

– Het RSPA wil de interne en onderlinge samenhang van rivier- en beekvalleien, grotere complexen natuurlijke gebieden en kleinere natuurlijke elementen be-schermen en versterken. De provincie vertaalt dit beleid via de selectie van na-tuurverbindingsgebieden en gebieden met ecologische infrastructuur van boven-lokaal belang.

– Het RSPA bakent verder nog natuurlijke gebieden af samenhangend met het waternetwerk of niet gekoppeld aan het waternetwerk. Natuurlijke gebieden, sterk gekoppeld aan het waternetwerk, komen voor in de directe omgeving van het netwerk op alluviale bodems. De gebieden, gekoppeld aan de vallei van de Klei-ne Nete en de daaraan ontspringende zijbeken vormen een te versterken aan-eenschakeling van grotere natuur- en boscomplexen. Natuurlijke gebieden, niet gekoppeld aan het waternetwerk, zijn onder te verdelen in bosclusters en natuur-clusters. Een boscluster bevat bossen waartussen een ruimtelijke relatie bestaat of waar deze kan worden gerealiseerd. Onder meer in het centraal gebied van de provincie (Zandhoven, Vorselaar, Grobbendonk, Lille en Kasterlee) wordt een boscluster aangeduid. Een natuurcluster bestaat uit natuurelementen waartussen een ruimtelijke relatie bestaat of kan worden gerealiseerd omdat hun voorkomen gekoppeld is aan bepaalde kenmerken van het fysisch systeem. Ze kennen bin-nen de provincie Antwerpen een gelijke ruimtelijke verdeling als de bosclusters.

– De provincie maakt een selectie van provinciale natuurverbindingsgebieden tus-sen gebieden van het VEN en/of natuurverwevingsgebieden. Binnen deze gebie-den ligt de nadruk op de natuurverbindingsfunctie en de natuurfunctie onderge-

schikt is aan andere functies. Voor Lille zijn volgende natuurverbindingen belang-rijk:

– Een verbinding langs de vallei van de Aa en langs het beekdal van de Laar-beek – Holle Beemdenbeek

– Een verbinding tussen Bosbergen – Springberen en de bossen ten noorden van Tielen op basis van de Aa.

– Een verbinding tussen de Oorlandse Heide ( ten oosten van Vorselaar), de vallei van de Kleine Nete en het gebied rondom de Lilse Bergen op basis van de Kindernouwbeek en de Visbeek.

– Gebieden met een ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang bevatten verzamelingen van kleine landschapselementen. In Lille is het gebied tussen Lille en Gierle met het beekdal van de Laarbeek – Holle Beemdenbeek een gebied met ecologische infrastructuur met bovenlokaal belang

– De vallei van de Kindernouwbeek en de Visbeek en de vallei van de Aa worden door de provincie aangeduid als natuuraandachtsgebieden.

Perspectieven voor de nederzettingsstructuur – In het provinciaal structuurplan wordt gestreefd naar een hiërarchische samen-

hang tussen nederzettingen met een duidelijke differentiatie in verzorgingsniveau. Gedeconcentreerd bundelen op basis van de kernenhiërarchie moet een algehele verstedelijking van de provincie tegengegaan.

– Voor Lille houdt dit in: de selectie van de kernen Lille, Poederlee, Wechelderzan-de én Gierle als woonkern en de selectie van Lille als gemeente met een gewoon hoofddorp type III.

– Een gemeente met een gewoon hoofddorp type III krijgt de mogelijkheid om een bijkomend lokaal bedrijventerrein aan te duiden, enkel voor de herlokalisatie van zonevreemde lokale en/of historisch gegroeide bedrijven.

– Bijkomende woningen kunnen slechts worden gerealiseerd in functie van de opvang van de natuurlijke aangroei. De beoordeling gebeurt op basis van een door de gemeenteraad definitief vastgesteld gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Gemeenten met een hoofddorp type III kunnen het realiseren van bijkomende woningen in elk van de geselecteerde woonkernen motiveren.

– De provinciale taakstelling voor het aantal te voorziene woningen in Lille tussen 1992-2007 is vastgesteld op 1.001 – 1.100 bijkomende huishoudens. Deze taak-stelling wordt informatief aangegeven en is ondertussen verfijnd tot een definitie-ve taakstelling in de provinciale omzendbrief dd. 11/10/2001. De definitieve taak-stelling wordt begroot op 1028 wooneenheden voor de periode 1992 -2008.

Page 21: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

2 Ruimtelijk Structuurplan Provincie Antwerpen

GRS Lille IOK plangroep 15

– De opvang van bijkomende woningen in een woonkern gebeurt in principe binnen het aanbod van gronden langs uitgeruste wegen in woongebied, percelen in niet vervallen verkavelingen, gronden met een woonbestemming in goedgekeurde BPA’s en gronden in woongebied langs niet uitgeruste wegen. Dit betekent ook: alle woongebieden volgens het gewestplan dus inclusief landelijke woongebieden en woonparken. Woonuitbreidingsgebieden komen hiervoor in principe niet in aanmerking.

– Indien de woongebieden van de gemeente niet volstaan voor de natuurlijke aan-groei of indien de gemeente het beter acht bepaalde delen hiervan niet te ontwik-kelen, zal worden afgewogen of het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden of van ruimtelijk verantwoorde gebieden met een niet woonbestemming kan worden toegestaan. Volgens het provinciaal structuurplan ‘werkt een zuinig gemeentelijk beleid omtrent de binnengebieden en de wil van de gemeente om slecht gelegen binnengebieden of woonuitbreidingsgebieden te schrappen als woongebied, posi-tief in deze afweging’. Na overleg met de provincie dient dit gegeven echter vol-gens de bepalingen van het RSV te worden geïnterpreteerd in die zin dat het aansnijden van woonuitbreidingsgebied of ruimtelijk verantwoorde gebieden met niet woonbestemming slechts mogelijk is indien de totaalsom van het woonge-bied behouden blijft (schrappen van woonuitbreidingsgebied is dus niet voldoen-de).

– De provincie Antwerpen wil het aandeel van sociale woningen in het totaal van bijkomende woningen evenwichtig verdelen en zo nodig stimuleren. De bijko-mende sociale huur- en koopwoningen (onderdeel van de totale woningbehoefte) worden bij voorkeur binnen het bestaand weefsel (renovatie, invulbouw, vervan-gingsbouw, …) gerealiseerd. Zij kunnen voor een deel ook door projecten op gronden in ruimtelijk verantwoorde binnengebieden en woonuitbreidingsgebieden worden voorzien.

Perspectieven voor de ruimtelijk economische structuur – Economische bedrijvigheid, kleinhandel, landbouw, toerisme en recreatie beho-

ren in het provinciaal structuurplan tot de ruimtelijk economische structuur. – Het RSPA onderscheidt een aantal deelgebieden in de provinciale agrarische

structuur. Deze deelgebieden hebben een min of meer uitgesproken specialisatie in een productierichting. Gierle en ruime omgeving behoort tot de Noorderkem-pen, Poederlee tot het land van Kasterlee-Retie en in het zuidwesten sluit de ge-meente Lille aan bij het Neteland. In de Noorderkempen domineert grondgebon-den melkveehouderij het agrarisch bodemgebruik. De Noorderkempen kent een goede landbouwstructuur, onder meer als gevolg van verschillende ruilverkave-lingen. Het Land van Kasterlee-Retie heeft een veeleer kleinschalig landschap. Ook hier hebben verschillende ruilverkavelingsprojecten plaats gevonden. De

landbouweconomische structuur van het Land van Kasterlee – Retie bestaat uit een combinatie van grondgebonden melk- en rundveehouderij en grondloze mestkalverij en varkenshouderij. Het Neteland heeft een veeleer kleinschalige tot zeer kleinschalige perceelsstructuur (meer dan 100 percelen / km²). De melkvee-houderij kent momenteel een schaalvergroting waarbij de melkveebedrijven gro-ter worden maar het aantal bedrijven afneemt

– Wat betreft de toeristisch-recreatieve structuur, behoort Lille tot de deelruimte gebied van de Kleine Nete. Het gebied van de Kleine Nete is een kostbaar, klein-schalig, kwetsbaar en verweven gebied dat een bijzondere plaats bekleedt in de provincie omwille van een recreatieve betekenis voor de provincie. Het is een kwetsbaar en te koesteren gebied met provinciaal recreatief belang. De recrea-tieve rol van het gebied van de Kleine Nete kan worden uitgebaat voor zover de natuurlijke draagkracht ten opzichte van bijhorende voorzieningen niet wordt overschreden. Het bestaand evenwicht tussen natuur, beperkt wonen, recreatie en (verbrede) landbouw in een kleinschalig gebied met beperkte draagkracht en met een hoge landschappelijke kwaliteit moet behouden blijven. Door een cate-gorisering van de toeristisch-recreatieve ruimten tracht het RSPA een differentia-tie te voorzien van activiteiten en voorzieningen, waarbij duidelijk aangegeven wordt waar hoogdynamische infrastructuur kan ingeplant worden en waar niet. Op deze wijze richt het beleid zich op het geven van maximale ontwikkelingskan-sen in functie van de aard van de verschillende gebieden.

– Lille heeft een uitgebreid toeristisch-recreatief belang. Dit komt naar voor door de aanduiding van verschillende beleidscategorieën. Lille is gelegen in het Toeris-tisch-recreatief netwerk Kempen. Tot het toeristisch-recreatief netwerk Kempen behoren de deelruimte ‘Kempense As ‘ en ‘Kleine Nete’. Binnen het netwerk Kempen situeren zich de meeste bestaande attractiepunten (Bobbejaanland, Zil-vermeer, Sunparks, Lilse Bergen, Keiheuvel). De uitbouw van de verblijfsmoge-lijkheden moet selectief en kwalitatief zijn. Door meer verschillende kleinschalige verblijfsmogelijkheden te promoten wordt binnen het netwerk een grotere sprei-ding van logiesmogelijkheden verkregen. Toeristisch-recreatieve knooppunten ondersteunen de toeristisch-recreatieve netwerken, aantrekkingsgebieden met hoogdynamische infrastructuren van Vlaams of provinciaal niveau. Alleen de pro-vincie (i.s.m. op te richten overlegorgaan) kan voor de knooppunten ruimtelijke uitvoeringsplannen opmaken waarin een specifiek ruimtelijk ontwikkelingsper-spectief wordt vastgelegd. Een eerste groep knooppunten bestaat uit toeristisch-recreatieve knooppunten. De provincie geeft onder meer de Lilse Bergen aan als knooppunt met een hoogdynamisch karakter (minimaal 100.000 getelde bezoe-kers per jaar). Een overlegorgaan kan eventueel nieuwe knooppunten aanduiden. Als specifieke verblijfsknooppunten zijn de grootste terreinen met openluchtre-creatieve verblijven geselecteerd (meer dan 100.000 overnachtingen), met onder

Page 22: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

16 IOK plangroep GRS Lille

meer de Lilse Bergen. Andere terreinen zijn vele malen kleiner, kennen een hoog aandeel vaste staanplaatsen en een matige spreiding over de piekdagen. Het gebied tussen Herentals, Kasterlee en Geel, waar Lille ook gedeeltelijk in gelegen is, is aangeduid al gebied van primair toeristisch-recreatief belang. Hier is inplan-ting en uitbreiding van nieuwe hoogdynamische infrastructuur mogelijk. Bezoe-kersgenererende activiteiten vinden zo veel mogelijk plaats in en aansluitend bij een stedelijk gebied. De provincie maakt hiervoor strategische plannen op.

– Aandachtsgebieden zijn buiten de toeristisch-recreatieve netwerken gelegen en hebben een natuurlijk of landschappelijk waardevolle structuur. Zij kennen een toeristisch recreatieve aantrekkingskracht maar de provincie benadrukt de be-perkte ruimtelijke draagkracht. In tegenstelling tot de overige delen van het bui-tengebied moet in aandachtsgebieden met extra zorg worden gezocht naar de in-vulling van bijkomende toeristische infrastructuren. De gebieden kunnen geen hoogdynamische toeristisch recreatieve activiteiten ontwikkelen. Een gedeelte van Lille maakt deel uit van het toeristisch recreatief aandachtsgebied ten oosten van Kasterlee. Inzake weekendverblijven heeft de provincie een visie ontwikkeld. Zij wenst deze problematiek aan te pakken in overleg met de Vlaamse Overheid en met respect voor de bestaande regelgeving. In ruimtelijke uitvoeringsplannen bakent de provincie de verschillende categorieën af waarin een specifiek beleid geldt.

– De provincie streeft ernaar om de economische bedrijvigheid onder de vorm van bedrijventerreinen te concentreren in een aantal economische knooppunten (ter vrijwaring van het buitengebied). Concreet zullen ter opvanging van de sterke economische (lees: industriële) dynamiek in de economische knooppunten van het arrondissement Turnhout voldoende bedrijventerreinen moeten worden ont-wikkeld. Hergebruik van reeds bestaande bedrijventerreinen vormt hierin een speerpunt.

– Lille werd geselecteerd als een gemeente met een gewoon hoofddorp type III. Dit wil zeggen dat de mogelijkheid bestaat om een nieuw lokaal bedrijventerrein aan te leggen ter opvang van herlokalisatiebehoeften van lokale bedrijven en/of histo-risch gegroeide bedrijven. Dit bedrijventerrein moet in principe aansluiten bij de kern of bij een reeds bestaand bedrijventerrein én goed bereikbaar zijn via een gemeentelijke verzamelweg en het openbaar vervoer.

– Concentratie en verweving van de kleinhandel in de kernen van het buitengebied moet gestimuleerd worden én dit op maat van de desbetreffende kern. Dit ver-hoogt niet alleen de aantrekkingskracht op het klantenpotentieel maar bevordert bovendien de multifunctionaliteit van de dorpscentra. Solitaire winkels in het bui-tengebied moeten worden afgebouwd (geherlokaliseerd) of kunnen ten hoogste ‘strikt’ worden behouden.

Perspectieven voor de ruimtelijke verkeers- en vervoersstructuur – De selectie van secundaire wegen wordt verder verfijnd. Doel van deze verfijning

is het verkeer zo snel en efficiënt mogelijk naar het meest geschikte wegennet te leiden. Onderscheid wordt gemaakt in secundaire wegen type I, II en III. Type I heeft als hoofdfunctie verbinden (in combinatie met weerstand of filter bij poten-tiële maasverkleining), type II heeft als hoofdfunctie verzamelen, type III wordt een belangrijke drager van fiets- en openbaarvervoersverbindingen.

– In de gemeente Lille werd de N132 (Beersebaan) geselecteerd als secundaire weg type II omwille van de verzamelende functie voor Beerse naar de E34.

Perspectieven voor de landschappelijke structuur – Het RSPA stelt het behoud en de versterking van de landschappen centraal en

beschermt de nog bestaande open ruimte. Het behoud en versterking van de continuïteit binnen deze landschappen zijn belangrijke doelstellingen. De provin-cie erkent de erfgoedwaarde van typische landschappen met representatieve re-licten.

– De Kleine Nete werd aangeduid als structurerend hydrografisch element. In pro-vinciale uitvoeringsplannen waarin de hydrografische elementen worden behan-deld, zal de provincie randvoorwaarden opleggen met het oog op een kwaliteits-volle aanpak van waterfronten, een vernieuwde relatie tussen nederzetting en ri-vier en het behoud van het structuurbepalend karakter. Werken van algemeen belang moeten mogelijk blijven.

– Bijna de volledige gemeente werd geselecteerd als complex gaaf landschap (complex van de Kleine Nete). De landschappen moeten gevrijwaard worden van versnippering en versnijding door nieuwe infrastructuren. De open ruimte wordt maximaal behouden.

Page 23: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

3 Omzendbrief RO 2002/03

GRS Lille IOK plangroep 17

3 Omzendbrief RO 2002/03

Op 25/10/2002 werd de omzendbrief RO/2002/03 door het Vlaams Gewest goedge-keurd, ter vervanging van omzendbrief RO 97/03. Volgens deze omzendbrief is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk een woonuitbreidingsgebied aan te snijden zonder de goedkeuring van een woningbehoeftestudie. Mogelijk is hierbij een conflict ontstaan met het RSPA dat het aansnijden van woonuitbreidingsgebied niet toelaat indien de woningtaakstelling kan opgevangen worden binnen het woongebied Er kan in principe onmiddellijk een vergunningsaanvraag gebeuren zonder verdere procedure voor de volgende gebieden: – Woonuitbreidingsgebieden die worden opgenomen in de ‘atlas van vrij te ontwik-

kelen woonuitbr – eidingsgebieden’, nog op te maken door het Vlaams Gewest. – Restpercelen in woonuitbreidingsgebieden. De restpercelen zijn onbebouwde en

onuitgeruste gronden binnen een overwegend bebouwd woonuitbreidingsgebied. De restpercelen mogen een aaneengesloten oppervlakte hebben die niet groter is dan 0,5 ha (richtcijfer). Meerdere restpercelen binnen hetzelfde woonuitbrei-dingsgebied kunnen worden ontwikkeld indien minstens de helft van het totale woonuitbreidingsgebied is bebouwd en de restpercelen ruimtelijk van elkaar ge-scheiden zijn.

– Percelen langs voldoende uitgeruste wegen in woonuitbreidingsgebieden voor zover gelegen in een onbebouwde strook die niet groter is dan 100 meter (richtcij-fer).

De andere woonuitbreidingsgebieden kunnen worden aangesneden als de bestendi-ge deputatie en de gewestelijk planologisch ambtenaar een principieel akkoord ver-lenen tot aansnijden van het gebied en mits voldaan is aan volgende voorwaarden: – Het woonuitbreidingsgebied is inbreidingsgericht en/of kernversterkend gelegen:

– Gelegen in een gemeente die geheel of gedeeltelijk behoort tot grootstedelijk, regionaalstedelijk of kleinstedelijk gebied gelegen binnen de (hypothese van) afbakeningsperimeter

– Of aansluiten op een hoofddorp of een woonkern + inbreidingsgericht gelegen – De ontwikkeling van het woonuitbreidingsgebied wordt gerealiseerd volgens de

richtlijnen van het RSV (rekening houdend met de dichtheden, goede ontsluiting, geen lintbebouwing, …)

– De ontwikkeling van het gebied geeft geen aanleiding tot conflicten met andere regelgeving (overstromingsproblematiek, habitat- en vogelrichtlijngebieden, …)

– De gemeente geeft aan welke flankerende beleidsmaatregelen er worden geno-men

– Op welke manier wordt gestreefd naar een gezonde mix van kavels, sociale kavels en/of sociale koop- en huurwoningen

– Het is wenselijk dat de sociale mix wordt gerealiseerd door een gezamenlijk initiatief van de private en de openbare sector

– De woonuitbreidingsgebieden zijn uitsluitend bestemd voor groepswoning-bouw (tegelijk en gemeenschappelijk oprichten van de woningen door over-heid en/of private sector via gemeenschappelijke werf)

– Het gemeentebestuur toont aan hoe het ontradend optreedt tegen speculatie-ve doeleinden

4 Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos in de regio Neteland

Op 17 oktober 2003 besliste de Vlaamse Regering te starten met de tweede fase van de afbakening van de gebieden van de agrarische en de natuurlijke structuur. De doelstelling van dit planningsproces is om in overleg met gemeenten, provincies en belangengroepen een geïntegreerde en gebiedsgerichte ruimtelijke visie op te stellen die het kader vormt voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agra-rische structuur. Voor dit proces werd Vlaanderen opgesplitst in 15 buitengebiedre-gio’s. De gemeente Lille behoort tot de regio Neteland waarvoor het planningsproces eind 2004 werd opgestart. In juni 2005 werd voor de regio Neteland een verkenningsnota afgewerkt waarin een eerste aanzet tot beleidsdoelstellingen en ruimtelijke concep-ten werden geformuleerd. De gewenste ruimtelijke structuur van de deelruimte Wes-telijk Klein Netegebied gaf onder meer de eerste visie op de gemeente Lille weer. Vervolgens werd in december 2005 het programma voor uitvoering en onderzoek voorgesteld. Hierin worden voor de deelruimten uit de verkenningsnota een aantal programmagebieden benoemd. Hierin bestaan twee types: – Gebieden waarover globaal genomen overeenstemming bestaat worden opge-

nomen in het programma voor uitvoering. Het gaat over landbouwgebieden waar-voor aan de Vlaamse Regering wordt voorgesteld de bestemmingen van de be-staande gewestplannen te herbevestigen.

– Gebieden waar verder onderzoek of overleg nodig is over de ruimtelijke concep-ten en beleidsdoelstellingen worden opgenomen in het programma voor verder onderzoek.

Page 24: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

18 IOK plangroep GRS Lille

Delen van het grondgebied van Lille behoren tot het programma voor uitvoering: – KNO2 - landbouwgebied rond Vlimmeren – KNO5 – landbouwgebied Vispluk – KNO6 – valleien van de Aa en de Grote Kaliebeek Andere delen van het grondgebied van Lille behoren tot het programma voor verder overleg: – KNO3 – gebied tussen Wechelderzande en Vosselaar – KNO7 – open ruimte tussen Zandhoven en Vorselaar – KNO8 – Kempense Heuvelrug tussen Herentals en Kasterlee In juni 2006 werd het eindvoorstel gewenste ruimtelijke structuur voorgesteld. Deze nota is het resultaat van de planningsfase waarbinnen een aantal ruimtelijke beleids-doelstellingen en ruimtelijke concepten voor de open ruimte in de regio Neteland worden geformuleerd. Het voorstel zal samen met de adviezen de basis vormen voor de besluitvorming van de Vlaamse Regering. De gewenste ruimtelijke structuur van de deelruimte Klein Netegebied bevat de visie op de gemeente Lille. Deze wordt opgebouwd rond volgende conceptelementen die van toepassing zijn op gebieden binnen Lille: – Ruimtelijk-functioneel samenhangende gebieden vrijwaren voor land- en tuin-

bouw met grondgebonden landbouw als drager van de open ruimte: landbouw-gebied rond Vlimmeren, landbouwgebied Vispluk, vallei van de Aa

– Grondgebonden landbouw als drager van open ruimtekamers: landbouwgebied ten zuidoosten van Lille

– Samenhangende boscomplexen en verspreide bosfragmenten behouden en versterken als structuurbepalende natuur- en/of landschapselementen: boscom-plex Blommerschot, complex Beerse Heide – Grote Heide, Zandhoevenheide, Molenberg

– Behoud en versterking van zeer waardevolle natuurcomplexen: Breevennen, Boscomplex Gierlsbos-Nonnenbossen-Grotenhout, Kempense Heuvelrug van Herentals naar Lichtaart

– Behoud en versterking van ecologische en landschappelijke waarden verweven met landbouw: Karredongen-Valveken, Rastaartven, omgeving Sassenhout-Heerle, Moereind – Beulk

– Behoud en versterking van uitgesproken natuurwaarden in de valleien met ruimte voor natuurlijke waterberging: vallei van de Kindernouwbeek

– Ontwikkeling van landschappelijk en ecologisch waardevolle lineaire elementen: Hollebeemdenbeek, Platte Beek, Aa

– Vrijwaren en versterken van waardevolle landschappen en erfgoedwaarden: domein Blommerschot en Beulkbeemden, vallei van de Kindernouwbeek, Gro-tenhoutbos – Gierlebos

– Behoud van open water met ecologische en recreatieve waarde: De Warande Wat betreft de zones voor weekendverblijven aan Breevennen en Visbeekvallei wor-den in het GRS suggesties gedaan die afwijken van de voorgestelde visie in de ge-westelijke nota. En de locatie ten zuiden van Achterstenhoek die aangeduid wordt als zoekzone voor bijkomend lokaal bedrijventerrein ter herlokalisatie van zonevreemde bedrijven is gelegen binnen KN05. Verder leverde een vergelijking tussen de ge-wenste ruimtelijke structuur volgens het GRS en de visie regio Neteland echter geen noemenswaardige verschillen in de achterliggende visies op. Uiteraard werden ge-bieden anders benoemd en zijn visie-elementen anders opgebouwd, toch blijken de intenties omtrent agrarische, landschappelijke, natuurlijke en ecologische aspecten zoals die in het GRS uitgewerkt zijn veelal in te passen in de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos voor de regio Neteland.

5 Ruimtelijke structuurplannen van buurge-meenten

Om een afstemming in visievorming te bekomen inzake grensoverschrijdende ruimte-lijke structuren is het belangrijk een inzicht te verwerven in de ruimtelijke visies van de buurgemeenten. Hieruit worden de relevante (grens-)elementen met betrekking tot Lille gefilterd. Voor de gemeente Lille zijn dat de gemeenten Beerse, Vosselaar, Kasterlee, Herentals, Vorselaar en Malle. Een deel van Beerse behoort tot het regionaalstedelijk gebied Turnhout. Het GRS Beerse (Groep Planning, aanzet voorontwerp) voorziet het creëren van een groene noord-zuidcorridor als verbinding tussen de bossen en struwelen van Malle-Lille (Bruulbergen, Heihuizen, Blommerschot, Breevennen, Lilse Bergen, Dedenbroek) en Rijkevorsel-Merksplas (Breebos, Heiseneinde, Veldenberg). Zodoende wordt het bebouwingsweefsel van Beerse aan de west- en zuidzijde duidelijk begrensd door openruimtestructuren De N132 verzorgt de verbinding tussen de E34 en de N12 vanaf verkeerscomplex 22 op het grondgebied van Lille. Vanuit het gewestelijk afba-keningsproces wordt aangegeven om de ontsluiting van het regionaal bedrijventer-rein Beerse-zuid (inclusief geplande uitbreiding) via een omleidingsweg rond de kern van Beerse rechtstreeks te laten aantakken op de N132. Het GRS neemt deze optie als mogelijkheid mee. Een groot deel van Vosselaar behoort tot het regionaalstedelijk gebied Turnhout. Het woongebied aan de Vosselaarseweg aan de grens met Vosselaar werd mee afgeba-

Page 25: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

6 Gewestplan

GRS Lille IOK plangroep 19

kend binnen de contour van het regionaalstedelijk gebied Turnhout. Het GRS Vosse-laar (Stramien, voorontwerp, 2004) vermeldt dat in het stedelijk gebied, Turnhout een voortrekkersrol vervult in de Groene Kempen en dat Vosselaar, Beerse en Oud-Turnhout worden beschouwd als ondersteunende nevenkernen. De gewenste ruim-telijke structuur profileert Vosselaar als een bebouwd hart in een groene gordel. Openruimtegebieden en bosstructuren omsluiten het bebouwde weefsel van Vosse-laar. Vrijwaring en versterking van deze groene randen verhindert morfologische aaneengroei met Turnhout en Beerse. Als belangrijkste dragers voor deze structuur ten opzichte van Beerse en Lille worden volgende gebieden geselecteerd: de weste-lijke corridor de Konijnenberg en de Grote Heide en de zuidelijke groene enclave het Grotenhoutenbos. Binnen het bebouwingsweefsel wordt gezocht naar modellen van suburbane verdichting met landschappelijke en groene randvoorwaarden. In cen-trumdelen wordt meestal 25 wo/ha nagestreefd, in de randzones 15 wo/ha. Het grootste deel van de grens tussen Lille en Kasterlee wordt gevormd door de Aavallei. Deze vallei wordt in het RSP-A en het GRS (IOK, ontwerp, 2005) aangeduid als natuurverbindingsgebied. De Aavallei vormt de as van een ecologische verbin-ding in de langsrichting; in het noorden bestaat tevens een corridorfunctie dwars op de vallei, meer bepaald tussen Tielenheide en Grotenhoutenbos in Gierle-Vosselaar. In de naastliggende open agrarische gebieden is de natuurfunctie ondergeschikt aan de agrarische. Het realiseren van natuur- en landschapsdoelstellingen gebeurt er op basis van vrijwillige beheersovereenkomsten. Op de plaats waar de Kaliebeek en de Aa samenvloeien wordt een bouwvrije zone aangeduid. Het gebied ten zuiden van de spoorlijn Herentals-Turnhout is een grensoverschrijdend agrarisch gebied. Langs de spoorlijn is een droge corridor geselecteerd tussen Grote Kaliebeek Broek en de Kempense Heuvelrug. De beboste uitlopers van de Kempense Heuvelrug lopen verder op het grondgebied van Lille in de bossen van Heerle. Het gaat om grens-overschrijdende natuurconcentratiegebieden. Op de grens tussen Herentals en Lille ligt de Broekgracht als zijloop van de Aavallei. Langs beide zijden komen agrarische gebieden voor die deels in valleigebied zijn gelegen. Het GRS Herentals (Iris Consulting, ontwerp) duidt het noorden van de gemeente aan als te versterken agrarisch gebied met de valleien als structurerend element (waar natuur overheerst). De grens tussen Vorselaar en Lille wordt voornamelijk gevormd door een afwisselend patroon van open agrarische gebieden, natuurcomplexen en dwarsende beekvallei-en. Het GRS Vorselaar (IOK, voorontwerp, 2005) selecteert het natuurlijk zwaarte-punt Blommerschot (ten noorden van de E34) langs de Pulderbeek-Molenbeek dat aansluit op de bosfragmenten aan Moereind te Lille. Het aansluitende bouwvrije agrarische gebied sluit aan op een agrarisch concentratiegebied in Lille. Ten zuiden van de E34 zijn ook telkens grensoverschrijdende openruimtestructuren te onder-scheiden: Vorselaarse heide, de natuurcomplexen (op de valleigronden) langs de

Bosbeek en het afwisselend landschap met bossen en landbouwgebieden van Ber-kelhei-Sassenhout-Heggebossen. In het uiterste zuiden stroomt de Aavallei als na-tuurverbindingsgebied vanuit Lille het grondgebied van Vorselaar binnen. Ter hoogte van de grens tussen Malle en Lille (Wechelderzande) stroomt de Molen-beek waarvan het valleigebied als overgangsgebied functioneert naar de natuurlijke zwaartepunten op het grondgebied van Malle. Het GRS (Stramien, voorontwerp 2005) stelt dat Malle verder kan ontwikkelen tot een gemeente met een uitgesproken groen karakter en sterke relaties met de open ruimte. Versterken van de eigenheid van het noordelijk open en het zuidelijk gesloten landschap, ingepast in het groter geheel van de Kempen is het uitgangspunt, de onderlegger voor de globale ruimtelij-ke ontwikkeling van de gemeente. Door middel van openruimtecorridors en de uit-bouw van de beekvalleien kan een grotere interne samenhang in de hand worden gewerkt.

6 Gewestplan Basiskaart A: Gewestplan

De bestemmingen voor Lille zijn vastgelegd in het gewestplan Turnhout (KB 30.09.1977)

Figuur 2: verdeling van de oppervlakte van de gemeente Lille over de verschillende gewest-planbestemmingen

9,9%

10,0%

56,1%

2,4%

1,4%

5,3%0,9%

1,0%1,3%11,6%

Woongebied

Woonuitbreidingsgebied

Openbaar nut

Recreatiegebied

park- en bufferzone

Groengebied

Bosgebied

Agrarisch gebied

Bedrijvenzone

Andere

Page 26: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

20 IOK plangroep GRS Lille

Meer dan de helft van de oppervlakte van Lille (56,1%) bestaat uit agrarisch gebied. Het overige deel van de gemeente wordt ingenomen door woongebied (11,6%), woonuitbreidingsgebied (2,4%), bosgebied (10,0%), groengebied (9,9%), park- en bufferzone (0,9%), Recreatiegebied (5,3%), gebieden voor openbaar nut (1,4%) en bedrijvenzones (1%). Het overige 1,3% wordt ingenomen door de bestaande auto-wegen, stortgebied en ontginningsgebied. Lille is overwegend een landelijke gemeente. Iets meer dan de helft van de opper-vlakte van de gemeente (56,1%) is ingekleurd als agrarisch gebied op het gewest-plan. Dit agrarisch gebied kan verder opgesplitst worden in agrarisch gebied zonder overdruk en agrarisch gebied met overdruk van landschappelijk waardevol gebied. Het grootste gedeelte (54,1%) bestaat uit landbouwgebieden zonder overdruk. Het grootste aaneengesloten gebied ligt hier tussen de dorpskernen van Lille-Poederlee en Gierle in de vallei van de Aa, Holle Beemdenbeek, Laakbeek en Plattebeek. Rondom de kern van Gierle komen ook een aantal agrarische gebieden voor. Kleine-re gebieden komen nog voor ten westen van Lille-Poederlee en ten noorden van de E34 rondom Wechelderzande. Bijna 46% van de agrarische gebieden heeft boven-dien een overdruk van landschappelijk waardevol gebied. Deze gebieden gaan dik-wijls samen met riviervalleien. In de vallei van de Plattebeek, de Aa, de Vlimmerse-loop, de Kindernouwbeek en de Visbeek komen de grootste gebieden van land-schappelijk waardevolle agrarische gebieden voor. De volgende grootste bezetter van de oppervlakte in Lille zijn alle groenelementen samen. Deze nemen meer dan 20% van de gemeentelijke oppervlakte in. Het groot-ste aandeel gaat hierin naar de bosgebieden (48%). De bosgebieden liggen ver-spreid over de gemeente. Ten noorden van de E34 komen bosgebieden voor ter hoogte van Beerse Heide, Achtzalighedenboom-Beregem, Vorselaarheide, Molen-heide, Blasven en Vlimmerseloop. Ten zuiden van de E34 komen de grootste bos-gebieden voor ter hoogte van Poeyelheide, Molenberg-Neerzand en de Aavallei. De groengebieden nemen ook een grote plaats in de gemeente in. Deze bestaan hoofd-zakelijk uit natuurgebieden. De grootste oppervlakte worden ingenomen door het Grotenhoutbos, de vallei van de Kindernouwbeek en de Visbeek, het Dedenbroek, Rollekensbergen en Zuid-Heerle. Verder komen langs de E34 nog enkele groenge-bieden voor en een natuurreservaat in de vallei van de Kindernouwbeek. Een laatste deel van de groenelementen bestaat uit de park- en buffergebieden. De buffergebie-den komen voor langs de E34 en ten oosten van de kern van Lille-Poederlee. Het parkgebied ligt in Lille-Poederlee aan de Mertensstraat – Boskapelstraat. Een volgende deel van de gemeente (14%) wordt ingenomen door woongebied. Dit kan nog eens opgesplitst worden in woongebied, woongebied met landelijk karakter, woongebied met cultuurhistorische en/of esthetische waarde, woonpark en woonuit-breidingsgebied. Het grootste aandeel gaat hierbij naar de woongebieden die zich in de centra van Lille-Poederlee, Gierle en Wechelderzande bevinden. Aansluitend

daarop en in de open ruimte zijn woongebieden met agrarisch karakter gelegen. De centra van Gierle en van Wechelderzande zijn aangeduid als woongebied met cul-tuurhistorische en/of esthetische waarde. Aansluitend op de kern van Lille en Poe-derlee komt het woonpark Galgenberg voor. Tenslotte zijn er nog de woonuitbrei-dingsgebieden die 2,4% van de oppervlakte van de gemeente innemen. Ze komen voor in en aan de rand van de verschillende dorpskernen. Andere belangrijke ruimtegebruikers in Lille zijn de recreatiegebieden. Het grootste gedeelte daarvan wordt ingenomen door gebieden voor verblijfsrecreatie (86,7% van de totale oppervlakte recreatiegebied). De grootste verblijfsrecreatieve gebieden in de gemeente zijn Beerse Heide (Lilse Bergen), rond de Visbeek en Lammerheide. Dagrecreatiegebieden nemen 12,9% van de recreatiegebieden in en bestaan uit relatief kleinere gebieden voor voornamelijk sportinfrastructuur. Bij de recreatiege-bieden moeten eigenlijk ook nog de ontginningsgebieden vermeld worden, omdat deze op het gewestplan een nabestemming recreatie gekregen hebben. Het gaat om de ontginningsgebieden van de Lilse Bergen en het ontginningsgebied in de Waran-de. Tenslotte komen nog enkele kleinere gebieden voor op het gewestplan. De gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut nemen 1,4% van de oppervlakte in. Behalve een klein gebied ter hoogte van het kerkhof in Lille komt een grote zone voor in het noordoosten van de gemeente voor het tehuis voor mindervaliden “Het Gielsbos”. Er komen ook enkele bedrijvenzones voor in de gemeente. Het zijn alle-maal bedrijvenzones voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s. Ze nemen ongeveer 1% van de oppervlakte van de gemeente in. Het gaat om enkele grotere gebieden zoals KMO zone Brulens, KMO zone De Leend en KMO-zone Achterstenhoek. De andere bedrijvenzones zijn kleiner en komen in de kernen van de dorpen voor. Ten oosten van Gierle en ten noorden van Wechelderzande komen wel kleinere bedrij-venzones voor in de open ruimte. Gebieden die minder dan één procent van de ge-meenteoppervlakte innemen zijn de bestaande autosnelwegen, namelijk de E34 die door de gemeente loopt en een stortgebied ter hoogte van Breevennen. Dit stortge-bied heeft als nabestemming natuur.

Gewestplanwijzigingen Bij besluit van de Vlaamse Regering van 14.10.92 werd het gewestplan Turnhout herafgebakend.

Overzichtstabellen gewestplan Volgende tabellen geven een overzicht van de verschillende gewestplanbestemmin-gen in Lille.

Page 27: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

6 Gewestplan

GRS Lille IOK plangroep 21

Tabel 2: woongebieden

Gewestplanbestemming Opp (ha) Woongebieden 833,84

Gielsbos - Vosselaarseweg 1,87 Gierle 116,43 Wechelderzande 118,65

Woongebied

Lille-Poederlee 258,36 Centrum Gierle 7,98 Woongebied met cultuurhistorische

en/of esthetische waarde Centrum Wechelderzande 9,77 Turnhoutsebaan (Gierle) 21,23 Beersebaan (Gierle) 6,45 Hemeldonk (Gierle) 5,47

Moereind-zand (Wechelderzande) 44,99 Middelveld (Gierle) 1,37 Brulens (Gierle) 1,08 Veenzijde (Gierle) 10,97 Beulk (Wechelderzande) 7,53 Achterste Hoek - Houtzijde (Lille) 22,61

Achterste Moereind 2,18 Boskant (Lille) 4,09 Broekzijstraat (Lille) 1,30 Broekzijde (Lille) 10,06 Heiend (Lille) 3,01 Heikant (Poederlee) 3,22

Woongebied met landelijk karakter

Lichtaartsesteenweg (Poederlee) 5,07 Woonpark Galgenberg (Lille) 26,66

Beersebaan (Gierle) 12,61 Blommerschotsebaan (Wechelder-zande) 8,48

Beulinckakker (Wechelderzande) 3,33 Wagemanstraat (Wechelderzande) 14,44 Groeneweg (Lille) 15,42

Biesakker (Lille) 14,80

Woonuitbreidingsgebied

Lage Schoom (Lille) 7,01

Gewestplanbestemming Opp (ha)

Peerdskerkhofheide 13,89 Moleneinde, Boskapel (Lille) 5,22 De Biezen (Poederlee) 30,25

Slaaplakens (Poederlee) 18,04 Bron: Digitaal gewestplan, GIS-Vlaanderen

Page 28: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

22 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 3: bedrijvenzones, stortgebieden en ontginningsgebieden

Gewestplanbestemming Opp (ha) Bedrijvenzones 61,45

KMO-zone De Leend 9,09 Vlimmerse Baan 4,99 Schoolstraat (Gierle) 0,84

KMP-zone Brulens 14,73 Landaustraat (Gierle) 0,51 Beulk (Wechelderzande) 4,67 Diamantstraat (Wechelderzande) 1,50 KMO-zone Achterstenhoek 22,49 Wechelsebaan (Lille) 1,30

ambachtelijke bedrijven en KMO's

Lichtaartsesteenweg (Poederlee) 1,33 Ontginningsgebieden 51,81

Lilse Bergen noord 19,85

Lilse Bergen zuid 5,11

Ontginningsgebied

Warande 26,85 Bron: Digitaal gewestplan, GIS-Vlaanderen

Tabel 4: recreatiegebieden

gewestplanbestemming Opp (ha)

Recreatiegebieden 315,79 Pulsebaan 5,80 Breugelheide 3,70 Balsakker 10,20

Heggekapel 3,10 Poeyelheide 1,30 Brulens 7,70 Turnhoutsebaan 0,40 Warande zuid 7,60

Gebied voor dagrecreatie

Corsicabaan 0,70

Bersegembaan – Kaulil – Visbeek-baan - Puttekensberg

117,50

Dedenbroek (Eendendreef – Reigers-dreef)

6,70

Doktersweg – Hoveniersweg 9,50 Karredongen 5,10 Visbeek stroomopwaarts Visbeekbrug 1,20 Visbeekdries oost 1,30 Visbeekdries west 2,00 Beerse Heide noord (Vinkenpad) 24,30

Beerse heide zuid (Konijnenpad) – Strandweg

55,60

Lammerheide – Walravensbaan – Watermolenstraat

42,30

De Polder 5,90

Heikenstraat 2,00 Endelenveld 0,80

Gebieden voor verblijfrecreatie

De Brem 1,09 Bron: Digitaal gewestplan, GIS-Vlaanderen

Page 29: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

6 Gewestplan

GRS Lille IOK plangroep 23

Tabel 5: landelijke gebieden

Gewestplanbestemming Opp (ha) Parkgebieden 37,81 Parkgebied Boskapelstraat-Mertensstraat (Lille) 37,81 Bufferzones 17,13

E34 zuid 5,49

E34 noord 5,04

Bufferzone

Lille-Poederlee oost 6,60 Groengebieden 589,00

E34 noord 1,46 E34 zuid 1,43

Groengebied

ten zuiden van Lilse Bergen 12,55

Grotenhoutbos 191,92 Wechelderzande noord 56,47 Rollekesbergen noord 28,69 Hemeldonk 7,17 Rollekesbergen zuid 3,77 Dedenbroek 114,57

Achter 't Zand - Visbeek 11,16 Kindernouwbeek 93,50 Zuid-Heerle 26,33

Natuurgebied2

De Hoek 5,25 Natuurreservaat Natuurreservaat Kindernouw 17,87 Bosgebieden 597,22

Beerse Heide 84,11 Molenbeek 4,17 Molenbeek - Blommerschot 24,76

Acht Zalighedenboom - Bersegem 114,92 Goordreef 14,24 Molenheide 25,14

Bosgebied

Hemeldonk 13,52

2 Deze gebieden met een hoofdfunctie natuur dienen aangevuld te worden met de gebieden die aangeduid werden in het GRUP ‘Onderdeel GEN Kindernouw- en Visbeekvallei’(MB20.02.04): Bersegem (78 ha), Achtzaligheden (15ha), Kindernouw (29ha).

Gewestplanbestemming Opp (ha)

Wechelderzande Blasven 11,42 Vorselaarheide - Pulsebaan 42,38 Zandhoevenheide - Poeyelheide 59,13 Lammerheide oost 8,27 Varkenshoek 4,31

Zittaartse Heide 36,94 Aavallei 52,34 Molenberg-Neerzand 80,19

Molenberg west 13,05 Agrarische gebieden 3340,73

Beerse Heide (2) 2,22

Rondom Gierle (7) 315,40 Vallei Holle Beemdenbeek, Laakbeek en Plattebeek (3) 946,79

Vallei van de Aa, RVK Poederlee (2) 221,59 Zittaart 17,54 Broekzijde-Heiend-Galgenberg 159,28 Wechelderzande zuidoost (5) 91,91 Breevennen (2) 26,19

Achtzalighedenboom 13,64 Grotenhout noord 2,00

Agrarisch gebied

Schrieken 13,62 Aavallei Poederlee (3) 158,97 Zittaart 91,11 Kindernouwbeek oost 121,10

Breugelheide 108,90 Vorselaarheide 30,55 Beulkbeemden 211,82 Diamantstraat - Pulsebaan 9,92 Vallei van de Visbeek noord 10,42

Haarlebeekbrug 30,02 Rondom Gierle (6) 672,98

Landschappelijk waardevol agrarisch gebied

Gielsbos 5,45 Bron:Digitaal gewestplan, GIS-Vlaanderen

Page 30: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

24 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 6: gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbaar nut, infrastruc-tuur

gewestplanbestemming Opp (ha)

gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut 84,19

Gielsbos tehuis 83,64 Gebied voor gemeenschapsvoorzie-ningen en openbaar nut

Begraafplaats Lille 0,55 Infrastructuur 23,00 Bestaande autosnelwegen E34 23,00

Bron: Digitaal gewestplan, GIS-Vlaanderen

7 Ruimtelijke uitvoeringsplannen kaart 1: sectoraal juridisch kader / plannen van aanleg

Ruimtelijk uitvoeringsplan terrein voor openluchtrecreatieve verblijven – De Brem Het ruimtelijk uitvoeringsplan ‘terrein voor openluchtrecreatieve verblijven De Brem‘ kadert in de problematiek van de (deels) zonevreemde terreinen voor openluchtre-creatieve verblijven, een provinciale aangelegenheid. Aanleiding hiertoe is het de-creet van 3 maart 1993 houdende het statuut van terreinen voor openluchtrecreatie-ve verblijven dat deze terreinen verplicht om zich uiterlijk tegen 31 december 2000 te conformeren aan de nieuwe exploitatievoorwaarden. Voor 22 terreinen in de Provin-cie Antwerpen bleek dit niet mogelijk omdat zij deels of geheel zonevreemd gelegen zijn. Tenzij hun ruimtelijke zonering in overeenstemming werd gebracht met het feite-lijke grondgebruik, was het voortbestaan van deze terreinen dus bedreigd. Hiervoor werd door de Vlaamse Regering een overgangsregeling uitgewerkt in het Besluit van 8 juni 2000. Dit houdt onder meer in dat de betrokken terreinen uiterlijk op 30 juni 2003 over een vergunning dienden te beschikken. Voor elk van de campings werd daarom in een RUP een grondige ruimtelijke afweging gemaakt en werd nagegaan in welke mate het aangewezen was om het zonevreemde karakter op te lossen. Het probleem van camping De Brem lag in het feit dat de zone op het gewestplan stond ingetekend als gebied voor jeugdcamping terwijl de invulling van het domein als camping een bestemming als gebied voor verblijfsrecreatie vereiste. Om dit pro-bleem op te lossen werd de camping opgenomen in de gewestelijke RUP-procedure zonevreemde campings. Het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan De Brem werd goedgekeurd bij Besluit van de Vlaamse Regering van 05.07.02. De definitieve vast-stelling verscheen in het Belgisch Staatsblad op 02.10.02.

Onderdelen Grote Eenheid Natuur 'Kindernouw-Visbeekvallei' De Vlaamse regering besliste op 7 december 2001 de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur uit te voeren in twee fasen. In een eerste fase wordt gewerkt binnen zogenaamde consensusgebieden. Deze consensusge-bieden worden geselecteerd door de voorstellen m.b.t. de gebieden van de gewenste agrarische structuur (opgemaakt in 1998 door AMINAL afdeling Land) en de gebie-den van de gewenste natuur- en bosstructuur (opgemaakt in 2001 door AMINAL afdeling Natuur, afdeling Bos en Groen en het Instituut Natuurbehoud) met elkaar te vergelijken. Enkel de gebieden van de gewenste natuurlijke structuur die niet voor-komen in de gewenste agrarische structuur komen in aanmerking voor opname in de eerste fase van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN). In de tweede fase zullen de resterende delen van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur: afgebakend worden in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen teneinde de be-stemmingswijzigingen te realiseren zoals voorzien in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Afbakening van de gebieden van de na-tuurlijke en agrarische structuur: Onderdelen Grote Eenheid Natuur ‘Kindernouw- en Visbeekvallei’” is het resultaat van een ruimtelijke afweging tussen de gewenste natuur- en bosstructuur en de gewenste agrarische structuur in de eerste fase van het afbakeningsproces. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan werd definitief vast-gesteld bij Besluit van de Vlaamse Regering van 20.02.04. De definitieve vaststelling verscheen op 16.04.04 in het Belgisch Staatsblad. Dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan heeft voor enkele deelgebieden op grondge-bied van de gemeente Lille (Bersegem, Achtzaligheden, Kindernouw noordelijk deel en Kindernouw zuidelijk deel) een bestemming natuurgebied vastgelegd met over-druk “Grote Eenheid Natuur ‘Kindernouw- en Visbeekvallei”. Deze gebieden hebben een hoofdfunctie natuur en zijn bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van landschapswaarden.

Afbakening Regionaalstedelijk Gebied Turnhout Voor de ruimtelijke ontwikkeling van het regionaalstedelijk gebied Turnhout werd een ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt. Het regionaalstedelijk gebied Turnhout is bin-nen de Kempen de centrumplek bij uitstek. Hier wil de regering in de toekomst een voldoende groot en gedifferentieerd woningaanbod ontwikkelen, de economische potenties van het gebied uitbouwen, de toeristische troeven uitspelen en zorg dragen voor een aangename leefomgeving die goed bereikbaar is. Daarom voorziet dit ruim-telijk uitvoeringsplan onder meer in een stadsbos, enkele groengebieden, waarbor-gen voor stedelijke landbouw, een strategisch woonproject aan de noordzijde van het kanaal, de mogelijkheid tot bouwen van bijna 7.500 woningen, vernieuwing in de

Page 31: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

8 Bijzondere plannen van aanleg (BPA)

GRS Lille IOK plangroep 25

stationsomgeving en ongeveer 180 ha bijkomende bedrijventerrein op drie goedge-legen terreinen. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan werd plan definitief vastge-steld bij Besluit van de Vlaamse Regering op 04.06.04. De definitieve vaststelling verscheen op 02.08.04 in het Belgisch Staatsblad. Het woongebied aan de Vosse-laarseweg te Lille aan de grens met Vosselaar is afgebakend binnen het regionaal-stedelijk gebied Turnhout.

8 Bijzondere plannen van aanleg (BPA) Een BPA beslaat een gedeelte van het grondgebied van één gemeente. Het is een zeer gedetailleerd plan dat verder gaat dan het aanduiden van een bestemming van de bodem, maar uitgebreide voorschriften inhoudt, bvb. plaatsing, grootte en wel-stand van de gebouwen. BPA’s die de hoofdbestemming van een gebied wijzigen worden afwijkende BPA’s genoemd.

8.1 Goedgekeurde BPA’s

Volgende BPA’s werden voor Lille weerhouden en zijn opgenomen in het plannenre-gister:

BPA Dorpskern Gierle BPA Dorpskom (MB 15.12.89) legt een aantal zones vast voor verschillende types bebouwing, evenals voor de bescherming van het dorpsgezicht of van gebouwen. Dit BPA is momenteel opnieuw in herziening gesteld. Studiebureau Technum (Hasselt) werkt aan de opmaak van deze herziening.

BPA Lilse Bergen BPA Lilse Bergen (MB 15.06.88) werd opgemaakt ter ruiling van bestemmingen in functie van het recreatiedomein Lilse Bergen.

BPA Zand BPA Zand (MB 10.03.84) heeft een woonbestemming vastgelegd voor bebouwde deel van percelen in recreatiegebied op de hoek tussen Zand en Visbeekbaan. Hier-door werd het woongebied met landelijk karakter langs het Zand logisch verder af-gewerkt .

BPA uitbreiding kerkhof Wechelderzande Dit BPA (MB 28.08.97) heeft de uitbreidingsmogelijkheden van het kerkhof van Wechelderzande.

Sectoraal BPA zonevreemde bedrijven Het studiebureau Soresma (Antwerpen) heeft een sectoraal BPA zonevreemde be-drijven opgemaakt voor de gemeente Lille. Het onderzoek is vertrokken van de in-ventarislijst van bedrijven binnen de gemeente Lille, opgemaakt door IOK plangroep i.s.m. gemeente Lille ten behoeve van het GRS. Door middel van de kadasterplan-nen werden de bedrijven door Soresma gecontroleerd op hun zonering in het ge-westplan of BPA. Op basis van de selectiecriteria zoals beschreven in de Omzend-brief RO 2000/01 werd een basislijst van zonevreemde bedrijven bekomen waarvoor een detailonderzoek gestart kon worden. Het ging hier voornamelijk om de uitsluiting van een aantal activiteiten die niet in aanmerking komen voor opname in een secto-raal BPA zonevreemde bedrijven. Deze basislijst bestaat uit 37 bedrijven die moge-lijk in aanmerking komen voor opname in een sectoraal BPA. Na uitzuivering van stopzettingen en relevante sectoren blijven er nog 27 bedrijven over. Er werden vijf bedrijven meegenomen in het sectoraal BPA als deelplan. Voor de vijf opgenomen bedrijven werd een behoud en/of uitbreiding ter plaatse voorzien. Er werden geen herlokalisaties voorgesteld. Bij de goedkeuringsprocedure van het sectoraal BPA werden 2 deelplannen integraal van goedkeuring onthouden, 2 deel-plannen werden geheel goedgekeurd (Wynants Wonen, Eierveiling Van Hees) en 1 deelplan gedeeltelijk (BINI).

8.2 BPA’s in opmaak

Herziening BPA Dorpskern Gierle Het gemeentebestuur van Lille heeft BPA Dorpskern Gierle in herziening gesteld (Studiebureau Technum). Het BPA Dorpskern Gierle dateert van 15.12.1989 en voldoet niet meer aan de noden en de gewenste ruimtelijke invullingen voor het be-trokken gebied. Anderzijds zijn een aantal bestemmingen die in het BPA voorzien werden voorbijgestreefd. De herziening van het BPA werkt concreet volgende pro-bleemstellingen uit: – Herlokalisatie van handelszaak Peeters-Govers aansluitend op de hoofdzetel op

Brulens – Uitbreidingsmogelijkheden schoolomgeving Kloosterstraat

Page 32: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

26 IOK plangroep GRS Lille

– Uitbreidingsmogelijkheden kerkhof (Schoolstraat – Ursulinenstraat – L.Neefsstraat)

– Aanpassing voor niet gerealiseerde wegenis en pijpenkoppen – Bouw van bejaardenhuisvesting t.h.v. Schoolblok – Algemene aanpassingen naar groenvoorzieningen en eenduidige bouwvoor-

schriften.

9 Sectoraal juridisch kader

Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu Het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijke milieu van 21 oktober 1997 (natuurdecreet) stelt een gebiedsgericht beleid voorop via beleidscategorieën die door het Vlaamse Gewest (grote eenheden natuur, grote eenheden natuur in ontwikkeling en natuurverwevingsgebieden) en de provincie (natuurverbindingsge-bieden) zullen worden afgebakend in uitvoeringsplannen. Er zullen specifieke bepa-lingen van toepassing zijn en de Vlaamse regering kan verder reglementaire voor-schriften uitvaardigen. De (ruwe) aanduiding van deze gebieden werd al aangegeven in de hogere structuurplannen. Doelstelling is de versterking van de natuurwaarden, de ontwikkeling van de onderlinge samenhang tussen deze waarden en de benutting van de potenties van de natuurwaarden. De instrumenten waarmee de doelstellingen van het decreet geïmplementeerd worden zijn verwerving, vrijwillige beheersover-eenkomsten, natuurinrichting, natuurrichtingsplannen. De Vlaamse Regering kan ook terreinen die van belang zijn voor het behoud en de ontwikkeling van natuur en het natuurlijk milieu aanwijzen of erkennen als natuurreservaat.

Tabel 7: overzicht natuurreservaten in Lille

Naam Erkenning beheerder Opp (ha)

Gooren Erkend natuurreservaat (MB 10/02/03) Natuurpunt 30a, 60ca Den Haert erkend natuurreservaat (MB 02/10/04) Natuurpunt 22 Visbeek - Kindernouw

erkend natuurreservaat (MB 18/12/97, 24/12/98, 02/07/99)

Natuurpunt 49

Bron: gemeentelijke diensten; MVG, AMINAL, Afdeling Natuur

In uitvoering van het natuurdecreet maakt het Ministerieel Besluit van 23 juli 1998 het wijzigen van vegetatie, permanent grasland en kleine landschapselementen in een aantal gebieden en onder bepaalde voorwaarden, vergunningsplichtig of verboden. Los daarvan geldt steeds de zorgplicht die nageleefd moet worden. Het besluit geeft

indicatieve lijsten van wat onder vegetatie en permanent grasland moet worden ver-staan.

Afbakening VEN eerste fase

In uitvoering van het Natuurdecreet werd een eerste selectie van gebieden voor het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) voorgesteld. Het betreft de zogenaamde consen-susgebieden en de selectie is beperkt tot een limitatieve lijst van (groene en enkele andere) bestemmingen volgens het gewestplan. Voor de gemeente Lille betreft het verschillende zones voor bos en natuur, verspreid over vier gebieden: – De Kindernouw– Visbeekvallei (code 318) – De vallei van de Kleine Nete benedenstrooms (code 313) – De vallei van de Hollebeemdenbeek (code 325) – Het Grootenhoutbos (code 323) Bijkomend werden in deze eerste fase ook reeds gewestelijke uitvoeringsplannen opgemaakt indien een herbestemming naar natuur nodig was. Op die manier werden in de gemeente Lille ook reeds in de eerste fase een aantal gebieden aangeduid als bijkomend natuurgebied met een overdruk “ Grote Eenheid Natuur ‘Kindernouw- en Visbeekvallei”: – Bersegem – Achtzaligheden – Kindernouw noordelijke deel en zuidelijk deel Figuur 3: overzicht VEN fase 1- gemeente Lille

Page 33: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

9 Sectoraal juridisch kader

GRS Lille IOK plangroep 27

Natuurrichtplan

Binnen de tien jaar na inwerkingtreding van het VEN en het IVON moeten de bijho-rende natuurrichtplannen gerealiseerd zijn. Met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Lille is de procedure voor de opmaak van een natuurrichtplan voor het VEN, de Speciale beschermingszones (SBZ) en de groene bestemmingsgebieden van de “Heuvelrug – benedenstrooms” opgestart (MB 12/05/04). Het natuurrichtplan-gebied is gelegen in de gemeenten Grobbendonk, Herentals, Kasterlee, Lille, Olen en Vorselaar. Voor Lille komt dit neer op het meest zuidelijk gelegen gedeelte van de gemeente.

Het bosdecreet Het bosdecreet van 13 juni 1990 reglementeert de bossen, ongeacht de bestemming volgens het gewestplan, andere beschermingen of eigenaar. Het kent aan de bossen verschillende functies toe, het regelt de toegankelijkheid, het stelt het opmaken van een beheersplan voor bossen groter dan 5 ha verplicht en het beschermt de bossen. Het bosdecreet werd in november 1999 lichtjes aangepast. Terwijl vroeger een bos enkel kon gekapt worden ten openbaar nut, is het nu mogelijk een bos (bvb. gelegen op een bouwgrond) te kappen als de eigenaar zelf (of via een derde partij) een bos-compensatie voorziet. Hij kan deze compensatie voorzien via de aanplanting van nieuw bos op een ander perceel of via een bijdrage aan het boscompensatiefonds. Naargelang de eigenaar en het beheer onderscheidt men: – Privé-bos; – Openbaar bos: in mede-eigendom van gemeente, provincie, OCMW,…; – Domeinbos: openbaar bos waarvan het volledige bosbeheer werd toevertrouwd

aan het Bosbeheer. Het bosdecreet regelt tevens de toegankelijkheid van bossen. Alle bossen zijn in principe voor het publiek steeds toegankelijk (op de boswegen en op de openbare doorgangswegen), tenzij een specifieke regeling wordt voorzien met ruimere of be-perktere toegankelijkheid. In het bosdecreet staat bovendien ook vermeld dat bosreservaten kunnen erkend worden. In een bosreservaat wordt de groei en de ontwikkeling van het bos vrijgela-ten wordt gestreefd naar het behoud of het tot stand brengen van natuurlijke bosge-meenschappen en bijzondere bostypes. Er worden bijzondere beschermings- en beheersmaatregelen genomen omdat het bos een ecologische en wetenschappelijke functie vervult. In Lille is een bosreservaat afgebakend in het Grotenhout bos op eigendom van het Vlaams Gewest. Het is een openbaar reservaat met een opper-vlakte van 72ha, 70a en 87 ca. Het bos werd erkend bij MB op 01/12/2003.

Het mestdecreet en het mestactieplan Het decreet van 23 januari 1991, het MAP (vanaf 1 januari 1996) en MAP2 (sinds 1 januari 2000) hebben tot doel het leefmilieu te beschermen tegen de verontreiniging als gevolg van de productie en het gebruik van meststoffen. Het decreet inventari-seert de productie en de in- en uitvoer van dierlijke mest en regelt de afzet. Het be-paalt de bemestingsnormen (gebiedsgerichte verscherpingen) en voorwaarden die in acht moeten genomen worden en de heffingen. De gebiedsgerichte verscherping (inzake de bemestingsnorm en/of uitrijregeling) is o.m. van kracht voor de gewestplanbestemmingen bosgebied, natuurgebied, natuur-ontwikkelingsgebied en natuurreservaat. Ook de valleigebieden en ecologisch waar-devolle agrarische gebieden en bovendien de vogelrichtlijngebieden zijn onderhevig aan verscherpte bemestingsnormen die gelden voor wat genoemd wordt de ‘gebie-den van de groep natuur’. Voor de ‘gebieden van de groep water’, waaronder de waterwingebieden, gelden eveneens verscherpte bemestingsnormen. Tenslotte gelden zeer strenge bemestingsnormen voor fosfaatverzadigde gebieden. Tot 31 december 2006 wordt een strikt vergunningbeleid gevoerd. Vergunningen voor nieuwe uitbatingen worden niet afgeleverd, noch vergunningen voor bestaande veeteeltinrichtingen die een verhoging van de vergunde mestproductie tot gevolg hebben, uitgezonderd indien de nieuwe inrichting of de uitbreiding gepaard gaat met de stopzetting van een bestaande veeteeltinrichting.

Beschermde landschappen, monumenten en dorpsgezichten De rangschikking van landschappen en monumenten werd geregeld door de wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen. Voor de be-scherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten werd deze opgeheven door het decreet van 3 maart 1976. Het decreet van 16 april 1996 regelt de bescherming van landschappen en de instandhouding het herstel en het beheer van in het Vlaams Gewest gelegen beschermde landschappen. De beschermde monumenten en dorpsgezichten zijn belangrijk omwille van hun sociaal culturele waarde. De dorpsge-zichten zijn een groepering van één of meerdere monumenten of onroerende goede-ren inclusief de omgevende bestanddelen zoals beplantingen, omheiningen, waterlo-pen, pleinen, etc. De beschermde landschappen zijn belangrijk omwille van hun natuurwetenschappelijke, historische, esthetische of sociaal-culturele waarde. De bescherming van de landschappen wordt verzekerd door het opleggen van een aantal maatregelen en richtlijnen die tot doel hebben de landschappen in stand te houden en te onderhouden. Hieronder vallen onder andere erfdienstbaarheden van openbaar nut en beperkingen op de uitoefening van de eigendoms- en gebruiksrech-ten. Naast deze maatregelen en richtlijnen die specifiek zijn voor elk beschermd

Page 34: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

28 IOK plangroep GRS Lille

landschap, kan de Vlaamse regering een aantal algemene beschermingsvoorschrif-ten vaststellen. Hieronder volgt een overzicht van de bescherming.

Tabel 8 overzicht van (voorlopig) beschermde monumenten, landschappen en dorpsgezichten in Lille

Naam Type Datum besluit Ligging Vallei van de Kindernouwbeek L 16/02/96 &

08/06/95 Lille

Hoeve de Schans + omgeving D, M 03/06/86 Lille – Kerkstraat Olieslagmolen-Broekzijde + omgeving D, M 01/02/93 Lille – Broekzijde Toren Sint Pieterskerk M 19/01/35 Lille – Kerkstraat Stenen Windmolen + omgeving D,M 06/11/81 Gierle Houtakkerstr OLV Kerktoren M 09/02/51 Gierle Singel Dorpskern Gierle D 29/12/78 Gierle Singel Jeneverstokerij en Latijnse school M 29/12/78 Gierle Singel Kempense schuur Gierle M 23/10/97 Gierle Singel Hof D’Intere M 20/02/39 Wechelderzande. Pasto-

rijstraat Sint Amelbergakerktoren M 20/02/39 Wechelderzande. Den

Hert Afspanning De Keizer M 24/06/93 Wechelderzande. Hey-

manstraat Seringenhof M 01/12/98 Wechelderzande Huide-

vettersstraat Grotenhoutbos L 24/04/01 Gierle Sint-Annakapel M 3/11/03 (VB) Lille – Kapelstraat Heerlekapel M 3/11/03 (VB) Poederlee – Heerle Kapelletje M 3/11/03 (VB) Wechelderzande Wage-

mansstraat Boskapel Modo Wuytskapel M 3/11/03 (VB) Lille – Boskapelstraat Rooienkapel M 3/11/03 (VB) Gierle Heggekapel M 3/11/03 (VB) Poederlee

L=landschap, M=monument, D=dorpsgezicht, VB: voorlopige bescherming

Vlarem en afstandsregels Het Vlarem onderwerpt het oprichten van een “hinderlijke inrichting” aan een vergun-ningsplicht. Tegelijk worden voorwaarden opgelegd waaraan de hinderlijke inrichting moet voldoen. Voor bepaalde hinderlijke inrichtingen gelden zones waarbinnen de inrichting niet kan worden vergund of waarvoor een bepaalde afstand geldt voor het oprichten

ervan (de zogenaamde ‘afstandsregels’). Meestal betreft het bepaalde bestemmin-gen volgens het gewestplan of specifieke beschermingszones (b.v. waterwinning).

Kwaliteitsobjectieven oppervlaktewater Bij Besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 1998 (KB 29/01/99) werden de viswaterzones, schelpdierenzones, drinkwaterzones en badzones aangeduid waar-binnen specifieke kwaliteitsobjectieven van toepassing zijn. Voor het oppervlaktewa-ter in Lille zijn de volgende kwaliteitsdoelstellingen geldig: – de Lilse Bergen: zwemwaterkwaliteit – Molenbeek – Vlimmersebeek: viswaterkwaliteit De overige waterlopen van de gemeente hebben een basiskwaliteitsdoelstelling.

Integraal waterbeheer Het decreet van 18 juli 2003 betreffende het Integraal Waterbeleid (DIWB)3 biedt de basis voor de omzetting van de Europese Kaderrichtlijn Water4. Het doel van deze richtlijn was in de eerste plaats de duurzame bescherming van onze kostbare water-voorraden voor de huidige en toekomstige generaties, maar ook de bescherming van de ecosystemen die ermee samenhangen en het garanderen van voldoende water voor de menselijke gebruiksfuncties. Op een aantal punten gaat het DIWB verder dan de Kaderrichtlijn, onder meer op het vlak van de band tussen het waterbeleid en het beleidsveld van de ruimtelijke ordening. De operationalisering vereist nog een aantal uitvoeringsbesluiten. Eén van de instrumenten voor het voeren van integraal waterbeleid is de watertoets5, die onder meer van toepassing is op de vergunningen die worden verleend of de plannen of programma’s die totstandkomen op basis van de wetgeving op de ruimte-lijke ordening. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de mogelijke schadelijke effecten van plan-nen, programma’s of vergunningsbesluiten op het watersysteem. De watertoets fun-geert dus als een belangrijk preventief instrument. Eventuele schadelijke effecten dienen in de eerste plaats zo mogelijk vermeden of beperkt te worden door het opleggen van voorwaarden. Indien het schadelijk effect niet kan worden voorkomen of indien geen beperkende maatregelen mogelijk blijken te zijn, dan moeten de op te leggen voorwaarden gericht zijn op herstel of compensa-tie in natura. Indien noch voorkoming noch herstel of compensatie mogelijk is, wordt

3 Decreet betreffende het integraal waterbeleid, B.S. 14 november 2003. 4 Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid. 5 Artikel 8 DIWB.

Page 35: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

9 Sectoraal juridisch kader

GRS Lille IOK plangroep 29

de vergunning of de goedkeuring van het plan of programma geweigerd. Eventueel kan in deze gevallen gebruik gemaakt worden van de aankoopplicht of de vergoe-dingsregeling voorzien in artikel 17 DIWB. Indien de vergunningsplichtige activiteit, het plan of het programma onderworpen is aan een milieueffectrapportering, dan gebeurt de watertoets in dat rapport. Het uitvoeringsbesluit van 20 juli 2006 legt de richtlijnen voor toepassing van de watertoets door de vergunningsverlenende overheden vast. Deze richtlijnen dienen vanaf 1 november 2006 toegepast te worden voor alle vergunningen. Richtlijnen voor plannen en programma’s. Bij de richtlijnen horen 7 watertoetskaarten. Daarvan zijn de kaarten met de overstromingsgevoelige gebieden en de infiltratiegevoelige bo-dems relevant op gemeentelijk niveau (structuurplanning). De weergave daarvan is terug te vinden op basiskaart C. De grondwaterstromingsgevoelige gebieden type 1 vallen samen met de overstromingsgevoelige gebieden. De hellingenkaart en de kaart met de erosiegevoelige gebieden zijn op dit schaalniveau weinig relevant voor de gemeente Lille.

Waterparagraaf

De watertoetskaart (basiskaart C) geeft voor de gemeente Lille de overstromingsge-voelige gebieden weer. Mogelijk overstromingsgevoelige gebieden zijn hoofdzakelijk gelegen in de winterbeddingen van de noord-zuid georiënteerde waterlopen binnen de gemeente: Molenbeek, Kindernouwbeek-Visbeek, Laak, Oudendijkloop, Aa, Sloot, Broekloop, Bosloop. Effectief overstromingsgevoelige gebieden zijn gelegen aan de Laak (beperkt), langsheen de Aa en in de vallei van Aa en Broekloop. Langsheen de Aa en Broekloop worden deze zones gekenmerkt door veenbodems. De overstro-mingsgevoelige gebieden zijn eveneens als aandachtsgebieden af te leiden uit de weergave van het fysisch systeem op basiskaart B. Hierop zijn ook de alluviale val-leien (winterbeddingen – NOG), veenbodems en recent overstroomde gebieden aangegeven. Infiltratiegevoelige bodems zijn de drogere bodems gelegen op de interfluvia tussen de waterlopen en hun valleien. Een gedegen watertoets op detailniveau kan in het GRS nog niet worden uitgevoerd, omdat de details van de ontwikkeling van bepaalde gebieden nog niet gekend zijn. Bij een vergunningsaanvraag moet telkens een gedegen watertoets worden doorge-voerd door de bevoegde instanties. Niettemin worden de richtlijnen als richtinggevend gehanteerd en de elementen van de watertoets onderzocht en meegenomen in de structuurplanning. Dit komt tot uiting in de bespreking van het fysisch systeem en het doorgedreven hanteren ervan als een sturend principe in de visie op de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeen-te.

Speciale beschermingszones: Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden De Vogelrichtlijn heeft tot doel de instandhouding van alle natuurlijke in het wild le-vende vogelsoorten op het Europees grondgebied te bevorderen en hun leefgebie-den doeltreffend te beschermen. De Europese Richtlijn 79/409/EEG van 02.04.79 verplicht de lidstaten voor de leefgebieden van de in bijlage bij de richtlijn vermelde bijzonder te beschermen vogelsoorten, alsook voor de rui-, overwinteringsgebieden en rustplaatsen van de geregeld voorkomende trekvogels, speciale beschermings-maatregelen te treffen. Hiervoor zijn de lidstaten gebonden om naar aantal en opper-vlakte de meest geschikte gebieden voor de instandhouding van deze vogelsoorten aan te wijzen als speciale beschermingszone, de zogenaamde vogelrichtlijngebie-den. In Lille werden geen vogelrichtlijngebieden aangeduid. De EU-richtlijn 92/43/EEG van 21.05.92 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beoogt het waarborgen van de biologische diver-siteit, door het instandhouden van de natuurlijke habitats en van de wilde fauna en flora binnen de EU-lidstaten. Deze richtlijn is complementair aan de Vogelrichtlijn. Ook de Habitatrichtlijn gaat uit van de aanwijzing van speciale beschermingszones. Voor Vlaanderen werden in 2001 (B.Vl.Regering 04.05.01) 38 gebieden met een totale oppervlakte van 101.891ha aangemeld bij de Europese Commissie. Op grond-gebied Lille werden vier te beschermen zones aangeduid die deel uitmaken van de “bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen”: de vallei van de Molenbeek ten zuidwesten van Wechelderzande, Kindernouw, de vallei van de Bosbeek-Kindernouwbeek-Visbeek met aansluitend Dedenbroek, Berzegem, Achtzaligheden en Rollekensbergen en de omgeving van het Grotenhoutbos. De Speciale beschermingszones werden tevens verankerd in het Decreet op het Natuurbehoud. Art 36ter van het Decreet stelt dat ingeval een vergunningsplichtige activiteit of een plan of programma (afzonderlijk of in combinatie met één of meerde-re bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma's) een betekenisvol-le aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, een passende beoordeling dient te gebeuren wat betreft de betekenis-volle effecten voor de speciale beschermingszone. Daarbij zal het advies van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud gevraagd moeten worden. Het uit-gangspunt hierbij is dat steeds de nodige maatregelen dienen genomen te worden om een verslechtering van de natuurkwaliteit en natuurlijk milieu van de habitats of een verstoring van specifieke soorten (cfr. bijlage van het decreet) te vermijden. De vogelrichtlijngebieden en de aangewezen Habitatrichtlijngebieden zullen samen het ecologisch netwerk van Natura 2000 vormen, een netwerk van beschermde ge-bieden over heel de Europese Unie. De ecologische samenhang van het netwerk moet verder verzekerd worden door een adequaat beheer van verbindingsgebieden.

Page 36: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

30 IOK plangroep GRS Lille

Figuur 4: overzicht habitatrichtlijngebieden in Lille

Ruilverkaveling Ruilverkaveling van versnipperde en verspreid liggende gronden heeft een betere economische uitbating van de landeigendommen tot doel. Ruilverkaveling kan ge-paard gaan met aanleg en verbetering van wegen, met waterbeheersingswerken, grondverbeteringswerken, werken voor water- en elektriciteitsvoorziening, werken voor landschapszorg en met andere maatregelen van landinrichting en natuurinrich-ting. De ruilverkaveling wordt geregeld in de nieuwe ruilverkavelingswet van 11.08.78, de Bijzondere wet van 08.08.80 met B.Vl.Ex. 11.12.85.

Op grondgebied van de gemeente Lille hebben volgende ruilverkavelingen plaatsge-vonden: – Ruilverkaveling Mazel, KB 07/10/87 – Ruilverkaveling Poederlee, KB 11/12/70 Momenteel is het ontwerp van ruilverkavelingsplan Malle-Beerse in behandeling. Agrarische gebieden in het noorden van de gemeente Lille vallen binnen de grenzen van dit plan.

Veiligheid en veiligheidsrapportage In de decreetswijziging decreet RO van 21 november 2003 is onder meer toege-voegd dat in het richtinggevende gedeelte van een ruimtelijk structuurplan de nodige aandacht moet worden besteed aan het aspect veiligheid: bij de beschrijving van de gewenste ruimtelijke structuur, rekening moeten houden met dit aspect veiligheid, in het bijzonder zoals bedoeld in artikel 2 en 24 van het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale staat, het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware onge-vallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn (in uitvoering van de SEVESO II-richtlijn).

10 Sectorale studies en beleidsdocumenten

Sectorale beleidsdocumenten en studies scheppen randvoorwaarden voor de struc-tuurplanning. De richtlijnen en inzichten van deze nota’s worden gebruikt bij ruimte-lijk-sectorale onderbouwing van het planningsproces en zijn doorlopend in dit ruimte-lijk structuurplan terug te vinden. Voor Lille zijn volgende studies en documenten belangrijk:

10.1 Gewestelijke en provinciale beleidsplannen

Provinciaal Natuurontwikkelingsplan, ‘naar een natuurlijk geheel’ Het ‘Provinciaal natuurontwikkelingsplan’ (PNOP) vindt zijn oorsprong in het ‘Provin-ciaal milieubeleidsplan 1998-2002’, meer bepaald in de bindende actie 8.1. In het najaar van 2000 is met de uitwerking begonnen op basis van literatuur en kaartana-lyse, aangevuld met veldwerk, intern overleg en gesprekken met bevoorrechte getui-gen. Het PNOP onderging geen openbaar onderzoek maar werd wel tweemaal aan een adviesronde onderworpen.

Page 37: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

10 Sectorale studies en beleidsdocumenten

GRS Lille IOK plangroep 31

Aandachtspunten uit het PNOP die van belang zijn voor het grondgebied van de gemeente Lille kunnen als volgt worden opgesomd: – ligging van de gemeente in het Groene Hart van de provincie – adder als aandachtssoort voor het bosbeheer en bosgebruik ten oosten van

Wechelderzande – instellen van buffergebieden rond kwetsbare vegetaties (grondwatergebonden,

voedselarme,…) – de omvorming van monotone bosbestanden – de bermen als refugia voor waardevolle vegetaties

Overstroombare gebieden Er wordt verwezen naar het project ‘in kaart brengen van de natuurlijke en actuele overstromingen in Vlaanderen’ (Aerts et al, 2000), dat een overzicht geeft van de van nature overstroombare gebieden (NOG) en recent overstroomde gebieden (ROG). In Lille komen grote oppervlaktes NOG voor in de alluviale valleien van de waterlo-pen in de gemeente: Molenbeek, Kindernouwbeek – Visbeek, Laak, Oudendijkloop, Bosloop, Aa. Enkele gebieden werden recent geconfronteerd met overstromingen en werden ge-karteerd als ROG6: vallei van de Aa ten NO van Gierle, vallei van de Aa ter hoogte van Groesaard, vallei van de Laak stroomafwaarts Borze, Bosloop ter hoogte van Turnhoutsebaan.

Deelbekkenbeheersplan Beneden en Boven Aa Het waterbeleid is in volle ontwikkeling en krijgt geleidelijk aan op lokaal en bovenlo-kaal een volwaardige planmatige invulling. Zo stimuleert de Vlaamse overheid via de samenwerkingsovereenkomst 2002-2004 ‘Milieu als opstap naar duurzame ontwikke-ling’ de gemeenten en provincies tot de opmaak van Duurzame Lokale Waterplan-nen (DuLo-waterplannen). De provincies kregen hierbij een coördinerende functie toegewezen. De provincie Antwerpen zorgt voor zowel de organisatie van een feite-lijk samenwerkingsverband als de redactie van de DuLo-waterplannen. Met de opmaak van een deelbekkenbeheersplan (DuLo-plannen) wordt de realisatie van een duurzaam lokaal en integraal waterbeleid beoogd. Een waterbeleid waarbij alle actoren betrokken worden én waarin éénieder z’n verantwoordelijkheid opneemt. Hierdoor zou ook op deelbekkenniveau de doelstellingen van de Europese Kader-richtlijn Water behaald moeten kunnen worden; met name een goede toestand van

6 bron: MVG, LIN, AMINAL, afdeling Water

het oppervlaktewater en van het grondwater. Zowel op lokaal als bovenlokaal vlak dienen er hiertoe diverse maatregelen te worden genomen. In het kader van de opmaak van een deelbekkenbeheersplan voor het deelbekken Beneden en Boven Aa werd reeds een doelstellingennota opgemaakt. De doelstel-lingen kunnen als volgt samengevat worden: – saneren afvalwaterlozingen – verbeteren riolerings- en zuiveringsinfrastructuur – beperken diffuse verontreiniging – kwantitatief/ecologisch waterlopenbeheer – herwaardering grachtenstelsel – rivierherstel – retentie van hemelwater aan de bron – kwantitatief waterlopenbeheer – water in het landschap

Weekendverblijven Op 30/3/2000 werd door het Vlaams Parlement een resolutie aanvaard die de Vlaamse Regering verzocht een beleidsplan betreffende weekendverblijven voor te leggen voor einde 2000. Enkele doelstellingen: – Via RUP oplossingen bieden voor clusters van weekendverblijven die niet gele-

gen zijn in kwetsbare gebieden7 of gebieden die in aanmerking komen om afge-bakend te worden in de natuurlijke of landschappelijke structuur

– Illegale weekendverblijven die gelegen zijn in een kwetsbaar gebied of een ge-bied dat in aanmerking komt om afgebakend te worden in de natuurlijke of land-schappelijke structuur komen in aanmerking voor een onmiddellijke ambtshalve uitvoering.

In juli 2002 werd het beleidsplan ‘Problematiek weekendverblijven’ bekend gemaakt. Daarin wordt een planningsgerichte aanpak voor clusters van weekendverblijven voorgesteld. Voor na afweging weerhouden clusters van tenminste 5 weekendverblij-ven die niet gelegen zijn in kwetsbaar gebied of dergelijke kan een provinciaal ruim-telijk uitvoeringsplan opgemaakt worden. In het beleidsplan krijgen de gemeenten een bijzondere taak toegewezen. Onder coördinatie van de provincie worden ze gevraagd een inventaris van clusters weekendverblijven op te maken. Bovendien zal

7 Kwetsbare gebieden: natuurgebieden, bosgebieden, landschappelijk en ecologisch waardevolle landbouw-gebieden, overstromingsgebieden, valleigebieden

Page 38: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

32 IOK plangroep GRS Lille

de gemeente betrokken worden bij de opmaak van een eventueel provinciaal ruimte-lijk uitvoeringsplan.

Permanente geluidsintensieve sporten Op Vlaams niveau werd in 2001 een werkgroep opgericht om de problematiek van de permanente en niet-permanente crossterreinen te behandelen. Op Vlaams niveau werden uiteindelijk een behoeftestudie en een juridisch kader uitgewerkt. In de be-hoeftestudie werd aangegeven hoeveel permanente crossterreinen per provincie noodzakelijk zouden zijn. De Vlaamse Regering besliste najaar 2002 dat in Vlaande-ren minimaal 12 en maximaal 15 multifunctionele terreinen zouden worden voorzien in provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen. Voor de Provincie Antwerpen is bepaald dat 3 à 4 permanente cross- en multifunctionele terreinen afgebakend kunnen wor-den op basis van een afwegingskader dat uitgewerkt wordt op Vlaams niveau. Begin oktober 2003 werd door de Bestendige Deputatie van de provincie Antwerpen beslist welke crossterreinen in aanmerking komen om uitgebouwd te worden als permanent crossterrein en als dusdanig opnieuw voorgesteld worden aan de Vlaam-se Regering. Het terrein te Lille was daar niet bij. De Vlaamse Regering besliste op 23/12/2005 terrein Rooiveld te Westerlo, terrein Hondapark te Balen en terrein Kraai-enhorst te Brecht aan te duiden als permanente omloop met trainingsfaciliteiten voor gemotoriseerde sporten.

Golfterreinen Het uitwerken van een beleid omtrent golfterreinen behoort tot de bevoegdheid van de Vlaamse Regering. In het voorjaar van 2002 werd een eerste ‘golfnota’, die op-gemaakt werd in samenwerking met de Belgische Golffederatie, intern besproken. Gezien het éénzijdige overleg aangaande de wensen en standpunten werd deze ontoereikend beschouwd en niet openbaar gemaakt. In juni 2003 werd door de Vlaamse Regering dan toch een beleidskader voor alle bestaande golfterreinen goedgekeurd, als onderdeel van het Vlaams Golfmemoran-dum. Dit Vlaamse Golfmemorandum verschaft duiding inzake de subsidiaire be-voegdheidsverdeling over de 3 bestuursniveaus (Vlaams gewest, Provincie en ge-meente) en geeft een evaluatie van de bestaande golfterreinen binnen dit kader. Bijkomend wordt dieper ingegaan op de behoefteprognose en afwegingselementen voor nieuwe golfterreinen. De golfinfrastructuren worden ingedeeld in drie types: – Type I: golfschool (met of zonder beperkt aantal holes) – Type II: 9-holes banen – Type III: 18-holes banen en groter

Voor de bevoegdheidsverdeling wat betreft de ruimtelijke afweging van nieuwe golf-terreinen geldt dan het volgende: – Type I (max. 5 ha zonder holes, max. 8 ha met holes): de ruimtelijke afweging

gebeurt op provinciaal niveau, het initiatief tot opstellen van een RUP kan op ge-meentelijk niveau plaatsvinden

– Type II (8 – 40 ha): afbakening en beoordeling op provinciaal niveau – Type III: (vanaf 40 ha): afbakening en beoordeling op Vlaams niveau, ook type II

gelegen in gebied van gewestelijk belang, speciale beschermingszones en over-stromingsgebieden

Ook voor de evaluatie werden bestaande terreinen ingedeeld volgens deze types en toebedeeld aan dezelfde bevoegdheidsniveaus. Op elk van deze niveaus worden de bestaande golfterreinen afgewogen en indien ruimtelijk verantwoord opgenomen in een ruimtelijk uitvoeringsplan. Bovendien is het voor alle bestaande terreinen aan-gewezen te onderzoeken of ze multifunctioneel ingericht kunnen worden of kunnen evolueren naar eco-golfterreinen. Op gewestelijk niveau (type III) zijn er golfterreinen waarvoor een bestemming naar ‘golfzone’ wordt voorgesteld of een bestemming naar ‘golfzone’ mits de principes van ‘eco-golfterrein’ worden opgelegd of een bestemming naar ‘ecologisch waardevol gebied met golfinfrastructuur’ waarbij heel specifieke beheersmaatregelen nodig zijn. Voor een aantal golfterreinen is verder onderzoek nodig of dient de afweging inge-past te worden in andere processen. Ook op provinciaal niveau (type II) wordt voor een aantal golfterreinen de bestem-ming naar golfzone voorgesteld. Voor andere bestaande terreinen is een verdere afweging door het provinciaal bestuursniveau noodzakelijk. Tot deze laatste catego-rie golfterreinen behoort de Lilse Golf Club in Lille. Op initiatief van de provincie kan hiervoor een ruimtelijke afweging gemaakt worden en indien ruimtelijk verantwoord kan een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt worden. Voor een aantal bestaande golfinfrastructuren type I zal op gemeentelijk niveau een ruimtelijke afweging kunnen plaatsvinden. Reeds bestaande terreinen dienen waar mogelijk te evolueren naar multifunctionele terreinen. De kernactiviteit is de golfsport. Bij de inrichting van dergelijke terreinen moet aandacht besteed worden aan veiligheid, landschapsbepalende groenstructuur, beleefbaarheidswaarde, functionele scheiding, de relatie met het omgevende land-schap, het reliëf,…

Page 39: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Planningscontext

10 Sectorale studies en beleidsdocumenten

GRS Lille IOK plangroep 33

10.2 Gemeentelijke studies en beleidsdocumenten

Gemeentelijk natuurontwikkelingsplan (GNOP) W.Vanhove 1996 De opmaak van een Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan was één van de gemeen-telijke taken in het kader van het “milieuconvenant, 1991”, een overeenkomst op vrijwillige basis tussen de gemeente en het Vlaamse Gewest. Het GNOP bestaat uit: – een basisinventaris met een algemene beschrijving en een beschrijving per land-

schappelijke eenheid waarin zowel aandacht is voor de kwaliteiten als de knel-punten m.b.t. het ecologisch functioneren van de gemeente

– een gemeentelijke beleidsvisie met daaraan gekoppeld een actieprogramma Uit de basisinventaris blijkt dat Lille nog rijk is aan waardevolle tot bijzonder waarde-volle natuurgebieden, waarin soms nog zeldzame soorten voorkomen. Waardevolle biotopen situeren zich vooral in de vallei- en bosgebieden, met name: de Kinder-nouw-Visbeekvallei, de Molenbeekvallei, de Hollebeemdenbeekvallei en de boscom-plexen Bersegemheide, Beerse Heide, Gielsbos, Den Aard, Heggebossen en Zit-taart. De natuurwaarden in de valleigebieden zijn ondanks de versnippering vaak zeer hoog door de aanwezigheid van waardevolle vegetaties en fauna-elementen. De boscomplexen, hoofdzakelijk bestaande uit naaldhout, zijn daarentegen relatief soortenarmer. Omwille van de oppervlakte die ze beslaan en de aanwezige rust, fungeren ze desondanks als belangrijke schuilplaats voor diverse diersoorten. Bo-vendien zijn deze bossen de plaats bij uitstek voor zachte recreatie en natuurbele-ving. Wellicht het markantste fenomeen is het voorkomen van de Adder in de Visbeekvallei en de bossen ten noorden van de E34. De Adder komt in Vlaanderen nog slechts op een tweetal plaatsen voor. Deze soort wordt echter ook in Lille sterk bedreigd door het verdwijnen van de geschikte biotopen (heide, lichtrijke bossen met open plaat-sen, houtkanten en moeras). De geformuleerde beleidsdoelstellingen, met daaraan gekoppeld concrete actievoor-stellen zijn: – Behoud en beheer van de adderpopulatie in Lille – Bersegembeemden: creëren plas-drassituaties en microreliëf, uitbreiding netwerk

van houtkanten – Visbeekbrug: herwaardering van de vijver met venkarakter, lokale herinrichting

van de Visbeek – Venherstel Zulven (geklasseerd natuurgebied) – Ecologisch wegbermbeheer

– Logistieke ondersteuning door de gemeente aan natuurverenigingen – Herwaardering van kerk- en buurtwegen als een deel van een netwerk van fiets-

en wandelwegen.

Mobiliteitsplan Lille 2000, Iris Consulting Het gemeentebestuur van Lille heeft in het kader van het mobiliteitsconvenant aan Iris Consulting de opdracht verleend een mobiliteitsplan op te maken. Het doel van het mobiliteitsplan is een bijdrage te leveren aan de verhoging van de verkeersveilig-heid, de verkeersleefbaarheid en de beheersing van de vervoersvraag. Conform de richtlijnen bestaat het mobiliteitsplan uit drie delen: de oriëntatienota, de opbouw van het plan en het beleidsplan. Het mobiliteitsplan werd conform verklaard door de au-ditcommissie in 2000 en goedgekeurd door de gemeenteraad op 27/06/01. In het GRS zullen met de bepalingen uit dit plan rekening worden gehouden. Waar er van afgeweken wordt, zal dit expliciet worden vermeld.

Sectorale deelnota’s De sectorale deelnota’s zijn onderzoeksdocumenten die voorafgaan aan het voor-ontwerp van het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan. Ze leveren de basis voor het onderzoek naar structuren en het blootleggen van problemen en kansen. Er werden sectorale deelnota’s opgemaakt voor wonen, handel en bedrijvigheid, landbouw, natuur en toerisme en recreatie.

Page 40: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

34 IOK plangroep GRS Lille

III BESTAANDE RUIMTELIJKE STRUCTUUR

In dit deel wordt de bestaande ruimtelijke structuur van de gemeente beschreven. Dit gebeurt op drie schaalniveaus: macro, meso en micro. De macrostructuur wordt weergegeven omdat ruimtelijke structuren niet stoppen aan de gemeentegrens. Bovenlokale elementen kunnen een invloed hebben op het ruim-telijk functioneren binnen de gemeente. Het is dan ook noodzakelijk om de regionale structuurdragers aan te geven. De mesostructuur beschrijft de structuurdragers binnen de gehele gemeente. Dit gebeurt aan de hand van 7 deelstructuren. De deelstructuren bevatten de morfologi-sche en functionele samenhang tussen gebieden met een gelijke aard. Volgende deelstructuren komen aan bod: de ruimtelijk-natuurlijke structuur (aangevuld met de bosstructuur)8, de agrarische structuur9, de landschappelijke structuur, de nederzet-tingsstructuur, de ruimtelijk-economische structuur, de ruimtelijke verkeers- en ver-voersstructuur en de toeristisch-recreatieve structuur10. Nadien volgt een synthese van de bestaande ruimtelijke structuur waarin de deelstructuren over mekaar worden geschoven. Dit geeft ons een inzicht in het ruimtelijk samenhangen van de deelstruc-turen. De microstructuur onderzoekt de relevante deelruimten binnen de gemeente. Op die manier wordt een inzicht verkregen in het functioneren van de kleinere, doch com-plexe ruimtelijke eenheden.

1 Structurerende elementen op macroniveau kaart 2: structurerende elementen op macroniveau

Lille is gelegen in de Centrale Kempen. Regionaal wordt het landschapsbeeld be-paald door een aantal reliëfelementen, grotere valleien en enkele omvangrijke groencomplexen. In het noorden grenst de gemeente aan de voet van de Kempense microcuesta. De Kempense microcuesta is een oost-west georiënteerde reliëfover-gang tussen Noorderkempen en Centrale Kempen. Deze vormt de waterscheiding

8 In het RSV wordt de bosstructuur beschreven als structuurbepalend voor de ruimtelijke structuur in het buitengebied. Omdat de bosstructuur in haar ecologische functie overlapt met de natuurlijke structuur, wordt de beschrijving ervan geïntegreerd in die van de ruimtelijk-natuurlijke structuur. 9 De agrarische structuur maakt uiteraard ook deel uit van de ruimtelijk-economische structuur maar wordt omwille van haar groot ruimtegebruik en haar belangrijke bijdrage in de totstandkoming van het huidige landelijke gebied, apart bekeken. 10 Ook de toeristisch-recreatieve structuur maakt deel uit van de ruimtelijk-economische structuur, maar is in de Kempen voldoende structurerend om apart te belichten, zeker voor Lille.

tussen Schelde en Maas en tevens het brongebied van het noordelijke zijlopenstelsel van de Kleine Nete. De afwisseling van harde lagen en zachte lagen hebben in de loop der eeuwen geleid tot deze bijzondere reliëfvorm. Een aantal zijrivieren lopen doorheen Lille en geeft het typische landschap met een duidelijke afwisseling tussen valleien met open en halfopen landschappen en hogere gronden met traditionele woonkernen en bossen. Een tweede belangrijke reliëfelement is de Kempense Heuvelrug, die uitstrekt van Kasterlee over Lichtaart tot in Herentals. Hij onderbreekt het vast noord-zuidpatroon van de noordelijke zijlopen van de Kleine Nete. Het ontstaan hangt samen met een differentiële erosie door de aanwezigheid van klei en ijzerzandsteen in de onder-grond. Later, tijdens de ijstijden, zou de rug nog aangroeien door opwaaiende zan-den vanuit de Netevallei. De arme bodems liggen mede aan de basis van het exten-sieve bodemgebruik en de daarmee samenhangende hoge graad van natuurlijkheid. Naast bossen komen ook duinen, heide en vennen voor. De grote reliëfelementen bepalen de loop van de rivieren. De Kleine Nete flankeert de zuidelijke zijde van de Kempense Heuvelrug. Talrijke zijlopen ontspringen vanaf de microcuesta en stromen in een dicht net in de richting van de Kleine Nete. De valleien van de Kleine Nete en de Aa zijn structurerend op bovenlokaal niveau. Ze bepalen samen met het reliëf de hoofdoriëntatie van het landschap. Hun barrière-werking enerzijds en de beperkingen inzake bodemgebruik anderzijds hebben er voor gezorgd dat de landschapsopbouw de hoofdoriëntatie van deze waterlopen volgt. In het stroombekken van de Aa is de afwisseling van valleien en interfluvia noord – zuid georiënteerd, terwijl de Kleine Nete evenals Grote Nete en hun interflu-via oost - west gericht zijn. Grote delen van de valleien hebben belangrijke cultuur-technische ingrepen gekend, meestal in functie van de landbouw. De graad van natuurlijkheid is daardoor op vele plaatsen teruggedrongen. Waar deze ingrepen niet of minder ingrijpend hebben plaatsgevonden, is soms sprake van hoge natuurwaar-den. Massieve groencomplexen zijn kenmerkend voor de Centrale Kempen en de Noor-derkempen en vallen in sterke mate samen met de voormalige heidegebieden. Ze worden afgewisseld met open tot halfopen weidegebieden. De groencomplexen met een belangrijke structurerende werking in de nabije omgeving van Lille zijn de bos-sen van de Kempense Heuvelrug, de bossen van Vorselaar, Tielenheide – Balderij, Grotenhout Bos en Beerse Heide en het militair domein van Malle – Bruulbergen – Blommerschot. Vanuit agrarisch oogpunt behoort Lille tot verschillende deelgebieden. Gierle en ruime omgeving behoort tot de Noorderkempen, Poederlee tot het land van Kaster-lee-Retie en in het zuidwesten sluit de gemeente Lille aan bij het Neteland.

Page 41: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 35

In de Noorderkempen domineert grondgebonden melkveehouderij het agrarisch bodemgebruik. De Noorderkempen kennen een goede landbouwstructuur, onder meer als gevolg van verschillende ruilverkavelingen. Het Land van Kasterlee-Retie heeft een veeleer kleinschalig landschap. Ook hier hebben verschillende ruilverkave-lingsprojecten plaats gevonden. De landbouweconomische structuur van het Land van Kasterlee – Retie bestaat uit een combinatie van grondgebonden melk- en rund-veehouderij en grondloze mestkalverij en varkenshouderij. Het Neteland heeft een veeleer kleinschalige tot zeer kleinschalige perceelsstructuur (meer dan 100 perce-len/km²). De melkveehouderij kent momenteel een schaalvergroting waarbij de melk-veebedrijven groter worden maar het aantal bedrijven afneemt. Lille is gelegen buiten de zwaartepunten van de ruimtelijk economische structuur in de regio. De gemeente is meerbepaald gelegen tussen het netwerk Albertkanaal (een lineair economische concentratie op Vlaams niveau), de Kempische As (een lineair stedelijke ontwikkeling op Vlaams niveau vanaf Herentals), het regionaal ste-delijk gebied Turnhout en het economisch knooppunt Malle. Deze netwerken en knooppunten hebben op provinciaal en gewestelijk niveau een ruime taakstelling aangaande de ontwikkeling van regionale bedrijventerreinen meegekregen. Deze zullen worden afgebakend in gewestelijke en provinciale ruimtelijke uitvoeringsplan-nen. In de regio oefenen vooral de buurgemeenten Beerse, Turnhout, Herentals en in mindere mate Malle qua tewerkstelling een aantrekkingskracht uit. Het regionale nederzettingspatroon wordt gekenmerkt door kleinere dorpskernen die zich van oudsher ontwikkeld hebben op de hogere ruggen tussen de beekvalleien van de Aa en de Kleine Nete. Meestal zijn de oorspronkelijke rijgehuchten verlint aan de dorpskernen. Dit typische patroon strekt zich uit van Vorselaar tot Retie en ver-taalt zich in de nederzettingsstructuur van Lille. Lille is rechtstreeks ontsloten via de E34 die het grondgebied van de gemeente door-kruist. Twee op- en afrittencomplexen (nr. 21 en nr. 22) zijn binnen de gemeente-grenzen gelegen. De gemeente Lille wordt doorkruist in noord zuidrichting door de N153 die een maasverkleining tussen de E34 en de E313 (Herentals) voorziet en via de Lichtaartsesteenweg (N134) tevens als sluiproute naar de regionale recreatieve pool Bobbejaanland (Lichtaart) geldt.

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

De bestaande ruimtelijke mesostructuur in de gemeente wordt onderzocht via de deelstructuren. Ze worden geanalyseerd via volgende indeling: – een definitie van de deelstructuur – (indien relevant) een korte historische schets van de deelstructuur – een beschrijving van de huidige elementen die de deelstructuur morfologisch en

functioneel bepalen

2.1 Fysisch systeem als drager van de ruimtelijke struc-tuur

Basiskaart B: Fysisch systeem

Basiskaart C: Watertoetskaarten

2.1.1 Definitie

Het fysisch systeem is het geheel van eigenschappen, processen en onderlinge relaties van klimaat, geologie, reliëf, bodem, oppervlakte- en grondwater en lucht. De interne samenhang van deze elementen is erg belangrijk. Het fysisch systeem vormt de onderlegger van de ruimtelijke structuur en heeft vooral in de open ruimte een sterk structurerende werking. Inzicht in het fysisch systeem is daarom noodzakelijk om de verschillende deelstructuren te kunnen verklaren. Op schaal van een gemeen-te dragen vooral bodem, water en reliëf bij tot de structurerende werking aangezien zij in rechtsreeks verband staan met het bodemgebruik en zo de ruimtelijke ontwikke-ling sturen.

2.1.2 Elementen van het fysisch systeem

Geologie en reliëf Het materiaal waaruit de aardkorst bestaat en de vorm hiervan (reliëf) vormen samen het geologisch substraat. Het geologisch substraat is daarmee het moedermateriaal voor de bodemvorming en vormt de basis van reliëfvormen. Het geologisch substraat te Lille wordt gevormd door de Formatie van Brasschaat die bestaat uit witgele fijne tot matig fijne kwartszanden en het Merksemiaan-Poederliaan, bestaande uit fijne

Page 42: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

36 IOK plangroep GRS Lille

glauconiethoudende en soms kleihoudende zanden. Op deze lagen rusten de dek-zanden die tijdens de laatste ijstijd werden afgezet en het grootste gedeelte van de gemeente bedekken. Het reliëf van Lille wordt beïnvloed door de Kempische cuesta die ten noorden van de gemeente ligt. Deze microcuesta is een markant reliëfverschijnsel in de Noorder-kempen en wordt gevormd door de relatief steile zuidflank van de Formatie van de Kempen die de waterscheiding vormt tussen het bekken van de Schelde en dat van de Maas. Over zijn geheel gezien is het reliëf in Lille daardoor eerder vlak met een lichte afhelling naar het zuid-zuidwesten. Plaatselijk komen landduinformaties voor (Rollekensbergen, Beerse Heide, Santbergen, Visbeek, Galgenberg). Deze landdui-nen bereiken lokaal een hoogte tot meer dan 20 meter. Plaatselijk vertonen deze dan ook een sterk microreliëf.

Grond- en oppervlaktewater Beken en rivieren zijn mede bepalend voor de ruimtelijke structuur van Lille omwille van hun waterafvoerende en ecologische functie. Daarnaast hebben de stroomge-bieden een belangrijke ruimtelijke betekenis. Naast de verbindende functie van de waterlopen, is eveneens de barrièrewerking structurerend voor de ruimte. Alle waterlopen in de gemeente behoren tot het bekken van de Kleine Nete. Ze ont-springen op de cuesta van de Noorderkempen die de waterscheiding vormt tussen de bekkens van de Schelde en de Maas. Structuurbepalend op gemeentelijk niveau zijn de waterlopen Molenbeek, Kindernouwbeek-Visbeek, Laakbeek-Holle Bemden-beek, Ouden Dijkloop en Aa. Uitgezonderd de Molenbeek monden alle waterlopen uit in de Aa. De Aa vormt voor een groot gedeelte de oostelijke grens van de gemeente. De samenhang tussen water en omgeving creëert specifieke levensvoorwaarden voor planten- en diersoorten. Vaak is de graad van natuurlijkheid precies hoog in natte valleigebieden omwille van de fysische beperktheden voor het bodemgebruik, waardoor de invloed van de mens er relatief beperkt is gebleven. Dit uit zich in delen van de valleien van hoger vernoemde waterlopen. Anderzijds is de invloed van de mens op de hydrologie groot. Een deel van de grachten werden de laatste 200 jaar gegraven langs wegen, akkers en weiden om het overtollige water af te voeren. Wa-terlopen werden rechtgetrokken en gekanaliseerd, vochtige gronden ontwaterd. Wa-ter heeft echter ruimte nodig ten tijde van piekdebieten en recent zijn toch een aantal gebieden in Lille overstroomd geweest11: de vallei van de Aa ten oosten van Gierle, de vallei van de Bosloop ter hoogte van de Turnhoutsebaan, de vallei van de Aa-Broekloop (Groesaard) en ten zuiden van de samenloop van de valleien van de Laakbeek en de Holle beemdenbeek (omgeving Borze).

11 Bron: ROG2003, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, LIN, AMINAL, Afdeling Water

Risicozones op overstroming12 werden aangeduid langsheen heel de Aa op de oos-telijke gemeentegrens, in de ruime omgeving van de samenvloeiing van de Laak en de Aa en ten zuiden van de samenvloeiing van de Laak en de Oudendijkloop.

Bodem De bodem is het bovenste losse deel van de aardkorst en de groeiplaats van plan-ten. De bodem op dit moment geeft een geïntegreerd beeld van de invloed van de verschillende bodemgenetische factoren gedurende duizenden jaren, namelijk de aard van het moedergesteente, het klimaat, het reliëf, de vegetatie, de mens en tenslotte het tijdsaspect. Ook nu nog heeft de bodem een belangrijke sturende wer-king op de verschillende vormen van het ruimtegebruik. De combinatie van profiel-ontwikkeling, textuur en vochttoestand van de bodem bepaalt de geschiktheid ervan voor landbouw, bosbouw, bebouwing en andere activiteiten. Aan elk bodemtype is ook een potentieel natuurlijke vegetatie verbonden. Dit is het vegetatietype dat zich op een bepaalde plaats zou vestigen indien het gebied voor lange tijd (50-100j.) onverstoord zou blijven. Bodemvormende processen (verwering, mineralisatie en humificatie, migratie en structurele reorganisatie) en bodemgenetische factoren liggen aan de basis van de differentiatie van de bodemtypes (met verschillen in profielontwikkeling, textuur en vochttoestand). Deze uit zich in de eerste plaats op bovengemeentelijke schaal, maar ook op gemeentelijk schaalniveau zijn verschillen waar te nemen. Terwijl op ruimere schaal de verschillen zich ook uiten op het vlak van textuurklasse (Lille be-hoort tot de Zandstreek), zijn er op lokaal niveau vooral verschillen inzake drainage-klasse en profielontwikkeling. Dit laatste weerspiegelt in sterke mate het bodemge-bruik uit het verleden: – Podzolen in gebieden die lange tijd onder heide lagen, ze werden namelijk ge-

vormd door eeuwenlange verwering in zure omstandigheden onder heidevegeta-tie: Berzegem, Beerse Heide, Breugelheide, Berkelheide, Polderheide, Tielenhei-de

– Plaggengronden rondom de traditionele nederzettingen, waar de oudste akker-ontginningen plaatsvonden:Wechelderzande, Gierle, Lille, Poederlee, Heerle, Zit-taart, Heikant, Valveken

– Alluviale gronden als gevolg van overstromingen binnen de winterbeddingen van de waterlopen: Molenbeek, Kindernouw, Visbeek, Laak, Aa, Sloot, Broekloop, Holle Beemdenbeek, Oudendijkloop, Bosloop

12 Bron: MVG, LIN, AMINAL, afdeling Water; MVG, LIN, AWZ, afdeling Waterbouwkundig laboratorium en hydrologisch onderzoek

Page 43: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 37

– Op een aantal plaatsen komt in de ondergrond van natte bodems onverteerd organisch materiaal voor: veen. Deze veenlenzen zijn gevormd door een perma-nent hoge waterstand in afgesloten kommen: vallei Slootbeek, vallei Aa, vallei Broekloop, Goren, vallei Oudendijkloop, vallei Visbeek

– Jonge stuifzanden in beboste duingebieden en voormalige heidegebieden: Mo-lenheide, Breevennen, Rollekensbergen, Beerse Heide, Poeyelheide, Galgen-berg, Vorselaarheide

2.2 Bestaande ruimtelijk natuurlijke structuur Kaart 3: bestaande natuurlijke elementen

Kaart 4 :bestaande ruimtelijk natuurlijke structuur

2.2.1 Definitie

De natuurlijke structuur is (definitie RSV p65): – het samenhangend geheel van de rivier- en beekvalleien, de natuurgebieden, de

boscomplexen en de andere gebieden, waar de voor de natuur structuurbepalen-de elementen en processen tot uiting komen;

– de ecologische infrastructuur gevormd door lijn-, punt- en vlakvormige natuurele-menten, door geïsoleerde natuur- en bosgebieden en door parkgebieden.

– binnen de natuurlijke structuur is er een ecologische samenhang aanwezig en treden belangrijke ecologische relaties op. De gebieden met een sterke interne samenhang en veel relatief ongestoorde ecologische relaties hebben een grote meerwaarde voor de natuurfunctie.

2.2.2 Evolutie

De invloed van de mens bleef lange tijd beperkt en bleef in de schaduw van de heer-sende natuurlijke krachten en structuren. De ingrepen in het natuurlijk milieu werden immers bepaald door het eerder laag technologische peil van de mens en de natuur-lijke gesteldheid van het milieu. De traditionele landschappen kenmerkten zich door een grote stabiliteit en een trage ontwikkeling. Het is pas sinds de grote landhervor-mingen die na W.O.II in heel West-Europa plaatsvonden dat de eeuwenoude structu-ren van het agrarisch landschap grondig uitgewist werden. De resterende natuur-landschappen werden in versneld tempo omgezet in min of meer uitgesproken cul-tuurlandschappen. Een belangrijke tendens is alleszins dat de landbouw niet langer de enige gebruiker is van het landelijk gebied.

Het bodemgebruik van de 18e eeuw (de Ferrariskaart ca. 1777) geeft een goed beeld van het bodemgebruik dat hier gedurende eeuwen nagenoeg onveranderd is geble-ven. Het was afgestemd op het Kempische agrarische stelsel en had aanleiding gegeven tot het ontstaan van diverse landschapstypes, alle gekenmerkt door een hoge graad van natuurlijkheid en grote diversiteit. De veestapeluitbreiding had de bossen gedegradeerd en ontstaan gegeven aan enorme woeste gronden of heiden. Naast graslanden en akkers was ook de heide onontbeerlijk voor de levering van plaggen, strooisel voor het vee en als graasland voor de schapen. De plaggen wer-den in de potstallen gelegd, vermengd met rundermest en vervolgens op het akker-land gestrooid. De opmerkelijke overeenkomst tussen de bodemkaart en de Ferraris-kaart toont aan dat de boer zijn bedrijf had aangepast aan de natuurlijke omstandig-heden. Het landschap was zeer gevarieerd en gaf als het ware natuurgetrouw de toestand van de bodem weer. Door de bestendigheid van de landschapsinrichting en het bodemgebruik waren een groot aantal halfnatuurlijke landschappen ontstaan (heiden, hooilanden, met houtwallen omzoomde akkers en weiden) met hun karakte-ristieke planten- en dierenwereld en gekenmerkt door een hoge biologische diversi-teit. Sinds de industriële evolutie hebben verstedelijking (wonen op het platteland, toe-name mobiliteit, lintbebouwing) en de technologische evoluties binnen de landbouw-sector (schaalvergroting, intensivering, specialisering, bio-industrie, …) en de daar-mee gepaard gaande landschapsingrepen, het landschap geleidelijk omgevormd tot wat het nu is. De graad van natuurlijkheid is daarbij in alle opzichten sterk afgeno-men. De natuurfunctie was voordien immers in meerdere of mindere mate verweven in nagenoeg elk landschapstype, terwijl nu natuur steeds meer teruggedrongen wordt in min of meer duidelijk afgebakende (geïsoleerde) gebieden. Ook de uitgestrekte heidegebieden werden ontgonnen. Delen van het agrarisch landschap vertonen dan ook de typische kenmerken van een jong ontginningsgebied: grote blokkavels en open landschap.

2.2.3 Elementen van de bestaande ruimtelijke natuurlijke struc-tuur

Uitgaande van de definitie van natuurlijke structuur kunnen volgende structuurbepa-lende elementen en processen op gemeentelijk niveau gedefinieerd worden: grote natuur- en boscomplexen, rivier- en beekvalleien, ecologische processen, ecologi-sche infrastructuur. Structuurbepalend voor de natuurlijke structuur zijn de gebieden met een hoge graad van natuurlijkheid, waarin natuur de hoofdfunctie is. Dit kunnen boscomplexen zijn maar ook andere landschapsvormen zoals valleien, moerassen, heiden of een com-binatie ervan. Daarnaast kunnen ook ecologische processen zoals infiltratie-

Page 44: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

38 IOK plangroep GRS Lille

kwelrelaties tussen hogere ruggen en valleien en depressies, overstromingen, … eveneens structuurbepalend zijn voor de natuurlijke structuur. Dergelijke processen vallen onder de noemer “verticale relaties”. Ook horizontale relaties spelen een be-langrijke rol: natuur- en boscomplexen worden van elkaar gescheiden door gebieden met een ander hoofdgebruik, zoals wonen, landbouw, …. De mate dat deze tussen-liggende gebieden meer of minder geschikt zijn voor “verbinding” tussen de zwaarte-punten, is bepalend voor de horizontale relaties of de ecologische infrastructuur. Drukke verkeerswegen, woongebieden, alsook monofunctionele agrarische cultuur-landschappen, oefenen een barrière-effect uit.

Zwaartepunten van de natuurlijke structuur Belangrijke zwaartepunten in de natuurlijke structuur zijn de alluviale valleien van beken en rivieren of de zogenaamde depressie- en valleigebonden natuurcom-plexen. Aan de basis liggen de fysische beperkingen voor een intensief bodemge-bruik die de natte alluviale gronden opleggen. Zo behoren delen van de vallei van de Molenbeek, Kindernouwbeek, Visbeek, Laakbeek, Holle beemdenbeek en Aa tot deze zwaartepunten aangezien het kleinschalige karakter en de morfologie van de vallei een grote variatie aan ecotopen creëert. Op sommige plaatsen is zelfs een veenbodem aanwezig die zorgt voor een grote variatie aan soorten. In vele van de valleien zijn belangrijke natuurwaarden aanwezig, maar op sommige plaatsen is er landbouwgebruik tot op de oever. Andere belangrijke zwaartepunten van de natuurlijke structuur zijn de uitgestrekte bosgebieden. Deze zijn niet enkel voor de natuurwaarden belangrijk, maar ook van hun belang voor soorten omwille van hun aanzienlijke oppervlakte. Gebieden die hieronder vallen zijn Breevennen, Berzegem, Zegge, Warande, Beerse Heide, Giels-bos, Grotenhoutbos en Poeyelheide. De bossen van Heerle sluiten aan op de bos-sen op de Kempische Heuvelrug ten zuiden. Ook kleinere bossen maken deel uit van de zwaartepunten van de natuurlijke structuur: den Aard, Moereind en Heggebos-sen/Zittaart. Delen van de boscomplexen situeren zich over stuifzandduinen, on-vruchtbare bodems die garant hebben gestaan voor het behoud van de natuurlijke open ruimte (Vorselaarheide, Poeyelheide,…). De combinatie van natte gebieden en stuifduincomplexen in bossen geeft een gevarieerd bosgebied met een veelheid aan biotopen.

Ecologische processen Een aantal gebieden vertonen een sterke interne, ecologische samenhang. Aan de basis hiervan liggen ecologische processen zoals infiltratie-kwel, veenvorming en overstroming. Het instandhouden van natuurwaarden is vaak verbonden aan het vrijwaren van de essentiële ecologische processen.

Inzake grondwaterstromen fungeren hogere interfluvia als “infiltratiegebieden”, terwijl valleien en depressies zogenaamde “put- of kwelgebieden” vormen. Regenwater infiltreert op de hoger gelegen delen en wordt via grondwaterstromen geaccumuleerd in de lager gelegen gebieden. De infiltratiegebieden situeren zich ter hoogte van Breevennen, Berzegem, Beerse Heide, Vorselaarheide, Karredongen, Poeyelheide, Den Aard en de uitlopers van de Kempische Heuvelrug ten zuiden van Heerle. Put- of kwelgebieden komen voor in de vallei van de Molenbeek – De Weverkens, Vis-beekvallei, Kindernouw, vallei van de Laak en de Holle beemdenbeek, Goren, Borze (aan de samenloop van de Laak en de Oudendijkloop) en Groessaard. In kommen en valleidepressies met een hoge grondwaterstand kan lokaal veenvor-ming optreden wat aanleiding geeft tot vorming van typische biotopen. Veensubstraat is terug te vinden in verschillende valleien, nl. deze van de Broekloop ten noorden van Heerle, van de Aa ten oosten van Gierle, van de Oudendijkloop, ten westen van Gierle (Goren), de Visbeek (Achter ’t Zand – Achterputtekensberg), de Slootbeek en de Molenbeek ten zuidwesten van Wechelderzande. Natuurlijke overstromingsgebieden kunnen afgeleid worden van de bodemkaart. Voor een overzicht van de alluviale gebieden wordt verwezen naar de kaart van het fysisch systeem (Basiskaart B). Op een aantal plekken in deze alluviale valleien vonden recent effectief overstromingen plaats13. Deze deden zich voor in de vallei van de Aa ten oosten van Gierle, de vallei van de Bosloop ter hoogte van de Turn-houtsebaan, de Vallei van de Aa-Broekloop (Groesaard) en de samenloop van de valleien van de Laakbeek en de Holle beemdenbeek (omgeving Borze).

Ecologische infrastructuur Met ecologische infrastructuur wordt bedoeld de minimale fysische en biologische karakteristieken in een landschap in functie van het voorkomen en de verspreiding van een bepaalde soort. Dit impliceert dat dit begrip voor elke planten- of diersoort een eigen betekenis heeft. Landschappelijke diversiteit heeft alleszins een positief effect op de soortendiversiteit. Zo spelen kleine landschapselementen (KLE) zoals bosfragmenten, houtkanten, rivieroevers voor veel soorten een belangrijke rol in de ecologische infrastructuur. Ze vormen als het ware stapstenen of corridors tussen twee deelbiotopen, zodat het tussenliggend (dikwijls agrarisch) gebied gemakkelijker overbrugbaar wordt. Ook als oriëntatiemiddel zijn ze voor sommige soorten nuttig (bijvoorbeeld voor de vleermuis). Deze kleine landschapselementen zijn redelijk sterk verspreid in Lille. Het gebied tussen Lille en Gierle (Het Rolleken, Hemeldonk, Oevelenberg en Kau-wenberg) is aangeduid als gebied met ecologische infrastructuur van bovenlokaal

13 Bron: ROG2003, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, LIN, AMINAL, Afdeling Water

Page 45: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 39

belang (RSPA). Dit gebied heeft een hoge dichtheid aan KLE in een uitgestrekt ge-bied met relatieve rust. Door ruilverkaveling zijn elders heel wat klein landschaps-elementen verloren gegaan (ruilverkaveling Lille-Poederlee). Andere gebieden bevat-ten relatief hoge dichtheid aan KLE en verbindingsmogelijkheden tussen natuurge-bieden: Berkelheide-Broekzijde, Beulkbeemden, Moereindheide-Breugelheide en Hemeldonk-Het Laar. De bomenrijen, verspreide bossen, houtkanten en andere natuurlijke elementen zorgen er voor de verbindingsmogelijkheden.

2.3 Bestaande landschappelijke structuur Kaart 5: bestaande landschappelijke structuur

2.3.1 Definitie

Het landschap is de resultante van een dynamische wisselwerking tussen het fysisch systeem en de structuurbepalende functies wonen, werken, natuur, landbouw. Deze wisselwerking geeft aanleiding tot een specifiek ruimtegebruik, een specifiek ecolo-gisch functioneren14 en een specifieke visuele beleving. Ruimtegebruik en ecologisch functioneren komen aan bod in de verschillende deelstructuren, terwijl hier het accent wordt gelegd op de verschijningsvorm, de visuele beleving.

2.3.2 Evolutie

Het traditionele (middeleeuwse) landschap kenmerkte zich door een grote stabiliteit en een trage ontwikkeling. Door de afstemming van het bodemgebruik op de natuur-lijke bodemgesteldheid weerspiegelde het fysisch systeem zich sterk in het land-schapsbeeld. Dit wordt geïllustreerd door de markante gelijkenis tussen de grote patronen van de vereenvoudigde bodemkaart en de Ferrariskaart die het bodemge-bruik weergeeft van ca. 1777. Het landschap werd in belangrijke mate gevormd door het agrarische stelsel dat hier gedurende eeuwen standhield, namelijk het potstalsys-teem. 14 In deze systeembenadering is het landschap opgebouwd uit elementen en componenten, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen abiotische, biotische en antropogene (door de mens bepaalde) elementen en componenten: - abiotische componenten: reliëf, hydrologie en hydrografie, bodem en geologie - biotische elementen: vlakvormige elementen (bos, duinen …), lijnvormige elementen (bomenrijen …),

puntvormige elementen (bomen …) - biotisc7he componenten: openheid-geslotenheid door de aanwezigheid van natuurlijke elementen - antropogene elementen: vlakvormige elementen (woonkernen …), lijnvormige elementen (wegen …),

puntvormige elementen (kerktorens …) - antropogene componenten: bebouwingspatroon, bodemgebruik

Rondom de kernen van de gemeente waren landbouwgronden gelegen. De land-bouwgronden aansluitend op de kernen hadden meestal een grote oppervlakte en hebben geen perceelsrandafsluiting door houtkanten. Deze gronden werden gebruikt om het vroeg Middeleeuwse drieslagstelsel op toe te passen en de gronden waren in gemeenschappelijk gebruik. De naam van deze gronden is “de akker”. Verder hier-vandaan lagen de gemeenschappelijke graasgronden (de heidegebieden), bossen en hooilanden (beemden) in de alluviale vlakten. In de volle Middeleeuwen, nam de bevolking steeds meer toe waardoor nieuwe landontginningen moesten gebeuren. Door deze ontginningsbeweging is het cultuurlandschap ontstaan dat bijna ongewij-zigd is gebleven tot de recente, moderne ingrepen. Ontginningen werden nu meer individueel uitgevoerd waardoor een verspreid bebouwings- en agrarisch patroon ontstond. Kleinere boeren zochten de rand van de uitgestrekte, nog min of meer natuurlijke landschappen op om zich te vestigen. Hun ontginningen karakteriseren zich door blokpercelen, omzoomd door houtkanten. Dit worden ook wel de ‘kampen’ genoemd. Met het begin van de industriële revolutie (18de eeuw), was er opnieuw een bevol-kingsexplosie wat leidde tot nieuwe landschapsingrepen. Een groot deel van de woeste gronden werd bebost om economische redenen. Zo werd het grootste deel van de Kempense arme zandgronden bebost met naaldbos. Dit was ook de tijd van het aanleggen van de Kempische kanalen en de spoorwegen. Na de industriële revolutie en vooral verder na W.O.II, is de herkenbaarheid van de landschappelijke structuur sterker vervaagd. Aan de basis hiervan ligt in de eerste plaats een sterke verstedelijking, waarbij de uitbreidende bebouwing over de traditio-nele structuren heen is gewaaierd. In de tweede plaats heeft de mens zich met de nieuwe technologische middelen kunnen losmaken van de natuurlijke bodemge-steldheid, waardoor het landschapsbeeld niet langer getrouw het fysisch systeem weerspiegelt. Grote landontginning en ruilverkavelingen ‘oude stijl’ met daaraan gekoppelde grootschalige ontwatering van natte gronden, hebben onder meer het oorspronkelijke ontginningspatroon grotendeels weggeveegd. Ruilverkaveling oude stijl werd uitgevoerd in het agrarische gebied ten oosten van Lille, Poederlee en Gierle. Het resultaat is dat een groot deel van het agrarische landschap in Lille duide-lijk de kenmerken vertoont van de jonge ontginning met grote blokkavels in een re-gelmatig perceelspatroon. Lokaal zijn toch relicten van het traditionele landschap of landschapspatroon be-waard gebleven, zoals valleien, rijgehuchten, heiderelicten en vennen,…

Page 46: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

40 IOK plangroep GRS Lille

2.3.3 Elementen van de bestaande landschappelijke structuur

De indeling in geografische streken (Antrop, 1989) situeert Lille in de Centrale Kem-pen (meer bepaald het Neteland). De eenheid waartoe Lille behoort, wordt het Land van Herentals-Kasterlee genoemd. Grote compartimenten gevormd door bossen en weiland bepalen het landschapstype. Morfologisch gezien is het landschap vlak tot zachtgolvend. Langgerekte heuvels als interfluvia wisselen af met brede moerassige valleien. Dit patroon is duidelijk te herkennen in het landschapsbeeld van de ge-meente Lille. De interfluvia waarop de kernen van Wechelderzande, Lille, Poederlee en Gierle zich hebben ontwikkeld wisselen af met de noord-zuid gerichte valleien van de Molenbeek, Kinderbouwbeek – Visbeek, Laak, Oudendijkloop en Aa. De boscom-plexen ten noorden van de E34 werden aangeplant over de onvruchtbare stuifduinen in de voormalige heide, het zuiden van de gemeente werd intensiever in agrarisch gebruik genomen. Structuurbepalend voor de landschappelijke structuur van Lille zijn bakens, structure-rende reliëfelementen, structurerende hydrografische elementen, gave landschap-pen, markante terreinovergangen, openruimtecorridors en nieuwe landschappen.

Bakens Binnen de gemeente komen een aantal gebouwen voor die landschappelijk structu-rerend zijn. Ze functioneren als visuele blikvangers en zijn daardoor belangrijk als oriëntatiepunten; met hun cultuurhistorische waarde spelen ze ook een rol in de beleving van het landschap. Ze komen verspreid voor binnen de gemeente zonder specifieke samenhang en kunnen worden beschouwd als puntbakens. De kerktorens in de verschillende parochies zijn puntbakens in het landschap: de Sint Pieterskerk (Lille), de Onze Lieve Vrouwekerk (Gierle), Sint Jan Baptistkerk (Poederlee) en de Sint Amelbergakerk (Wechelderzande). Andere geestelijke bakens zijn in de gemeente ook te vinden. Verschillende kapelletjes in de gemeente kunnen als baken worden aangeduid. Deze kapelletjes zijn: Sint-Annakapel (Lille), Heerleka-pel (Poederlee), Kapelletje (Wagemansstraat – Wechelderzande), Boskapel Modo Wuytskapel (Lille), rooienkapel (Gierle), Heggekapel (Poederlee). Enkele andere gebouwen met cultuurhistorische betekenis kunnen eveneens als baken beschouwd worden. Het gaat hier om hoeves, molens, oude herberg, schuur, … Als baken te beschouwen zijn: hoeve De Schrans (Lille), Olieslagmolen (Lille), Stenen windmolen (Gierle), Jeneverstokerij en Latijnse School (Gierle), Kempense Schuur (Gierle), Hof d’ Intern (Wechelderzande), afspanning De Keizer (Wechelderzande), het Seringen-hof (Wechelderzande) en Den Hert (Wechelderzande). Bepaalde lijninfrastructuren hebben ook een structurerende landschappelijke impact en worden lijnbakens genoemd. Hieronder valt de E34 die het Lilse landschap volle-

dig doorkruist. Dit lijnbaken heeft eveneens een sterke barrièrewerking. Aan beide zijden is onder meer een verschillend bodemgebruik waar te nemen. Ook de hoog-spanningsleidingen die door de gemeente lopen kunnen als lijnvormige bakens ge-zien worden, net als de spoorlijn die in het zuiden van de gemeente loopt.

Structurerende reliëfelementen Het reliëf in Lille is over zijn geheel gezien eerder vlak met een lichte afhelling naar het zuid-zuidwesten. Deze afhelling ontstaat doordat het noorden van de gemeente beïnvloedt wordt door de uitlopers van de Kempische cuesta. Deze cuesta heeft een relatief steile zuidflank en vormt de waterscheiding tussen het bekken van de Schel-de en dat van de Maas. Het reliëf in de gemeente vertoont wel een duidelijke afwis-seling van riviervalleien en hoger gelegen gronden op de interfluvia. Plaatselijk ko-men landduinformaties voor (Rollekensbergen, Beerse Heide, Santbergen, Galgen-berg, Poeyelheide). Deze landduinen bereiken lokaal een hoogte tot meer dan 20 meter. Plaatselijk vertonen deze dan ook een sterk microreliëf.

Structurerende hydrografische elementen Het structurerend karakter van de hydrografische elementen wordt in de eerste plaats bepaald door de corridorwerking in de lengterichting en de barrièrewerking dwars op de vallei. In de tweede plaats hebben de fysische beperkingen van de vallei binnen de winterbedding een sterk structurerende werking op het bodemgebruik hetgeen zich vertaalt in het landschapsbeeld. Dit geldt in sterke mate voor valleien die regelmatig overstromen (overstroomden). Doorheen de gemeente Lille lopen heel wat hydrografische elementen. De meeste zijn zijlopen van de Aa, de grootste waterloop in de gemeente. Deze waterloop be-paalt een groot stuk van de oostelijke grens van de gemeente. Net voor de zuidelijke gemeentegrens buigt de rivier af in westelijke richting. De reden hiervoor is de aan-wezigheid van de Kempische heuvelrug net ten zuiden van de zuidelijke gemeente-grens. De Aa zal verder langs deze heuvelrug blijven stromen totdat ze samenvloeit met de Kleine Nete in Grobbendonk. De Aa is niet enkel een structuurbepalend hy-drografisch element op gemeentelijk niveau, maar ook op bovenlokaal niveau. De volgende rivieren zijn eveneens structuurbepalend op bovenlokaal niveau: de Molen-beek, de Kindernouwbeek - Visbeek en de Laak. Structuurbepalende waterlopen op gemeentelijk niveau: de Oudendijkloop en de Slootbeek.

Gave landschappen De gave landschappen in Lille hangen in de eerste plaats samen met de hydrogra-fisch structurerende elementen:

Page 47: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 41

Een eerste gaaf landschap is het beschermde landschap van de vallei van de Kin-dernouwbeek. Het landschap van de Kindernouwbeek is een goed bewaard land-schappelijk geheel dat het resultaat is van een opeenvolging van verschillende ont-ginningsfasen. Het is een valleigebied met kleinschalige variatie van open, halfopen en gesloten structuren met een zeer verscheiden opbouw. Het landschap bestaat uit talrijke zandwegen met brede bermen, complexen van houtkanten en bomenrijen. De smalle percelering benadrukt het traditionele landelijke aspect van het beheer. De beemdenstructuur geeft een zeer gesloten indruk. Ook de omliggende landbouwper-celen vormen mee dit gave fragment. Aansluitend, ten noorden van de E34 ligt de vallei van de Visbeek. Dit valleigebied is eveneens zeer kleinschalig en heeft een gesloten karakter door afwisseling van open en gesloten structuren, aangevuld met talrijke lijnvormige landschapselementen. Ter hoogte van Puttekensberg werd het grootste deel van de vallei echter ingenomen door weekendverblijven. Een ander gaaf landschap is dat van de vallei van de Molenbeek - Beulkbeemden. Dit gaaf landschap loopt verder op grondgebied van Vorselaar en ook in Malle. Het is een relatief gesloten valleigebied met een duidelijk herkenbare structuur, talrijke bosjes en restanten van opgaande begroeiing. Het landschap overlapt in Lille gro-tendeels met de ankerplaats (complex van erfgoedwaarden) van het domein Blom-merschot, gekenmerkt door zeer gave en herkenbaar gebleven bosstructuren. Er gaat een monumentale dreef in ZW-NO-richting naar Wechelderzande. In het zuiden en oosten van de gemeente stromen de Laak en de Aa door een land-bouwlandschap dat gevormd werd door ruilverkavelingen ‘oude stijl’. Enkele restan-ten van opgaande perceelsrandbegroeiing en de beboste percelen te midden van de landbouwgronden refereren nog aan het voormalige gesloten landschap. Het kleinschalige landbouwlandschap is veel beter bewaard gebleven tussen Lille, Gierle, de E34 en de Gierlebaan. De omgeving van Karredongen, Klophamer, Rolle-ken en Hemeldonk is een goed bewaard gaaf kleinschalig landbouwlandschap. De valleien van de Laak en Oudendijkloop wisselen er af met historische landbouwge-huchten. Het landschap wordt getekend door de kleinere percelering van de land-bouwgronden en de grote dichtheid aan landschappelijk waardevolle kleine land-schapselementen. De vallei van de Laak en de Oudendijkloop zijn hier landschappe-lijk goed bewaard gebleven en vertonen nog steeds de landschapskenmerken die refereren aan de voormalige beemdenstructuren door de perceelsrandbegroeiingen, beboste percelen, bomen rijen en dergelijke die afwisselen met de kleine, lange ladbouwperceeltjes. Het Grotenhoutbos is een restant van een vroeger domaniaal bos dat dienst deed als jachtgebied voor de Hertogen van Brabant. Het uitgestrekt bosgebied loopt verder in Vosselaar. De bosstructuur is hier gaaf gebleven en het is één van de weinige per-manente bossen die de Middeleeuwen overleefd hebben. Het omliggende land-

bouwgebied is open en heeft historische structuren en heel wat lijnvormige kleine landschapselementen. Dit oorspronkelijke loofhoutbos veranderde om economische redenen in de loop van de geschiedenis wel in een gemengd bos en de open plaat-sen zijn toegenomen. Samen met de recentere bossen ten noorden van de E34 die er grofweg op aan sluiten vormt het Grotenhoutbos een complex gaaf landschap dat het noorden van de gemeente omvat. Het complex gaaf landschap wordt gevormd door de afwisseling van Grotenhout, de uitgestrekte naaldbossen op de door stuifzanden (oost-west gerichte complexen) gekenmerkte voormalige heide (Rollekensbergen, Bersegem, Beerse Heide), de valleien van Laak en Visbeek die de zone in noord-zuidrichting doorsnijden en de eerder recente ontwikkelingen in dit uitgestrekte bosrijk gebied, zoals de uitbouw van de Lilse Bergen rondom de rondom zandwinningsput E34, de oprichting van grote concentraties weekendverblijven op de Beerse Heide, Breeven-nen en het Gielsbos.

Nieuwe landschappen De recente ontginningen en ruilverkavelingslandschappen oude stijl zijn nieuwe landbouwlandschappen die een groot deel van het landbouwlandschap in Lille bepa-len. De ruilverkavelingen van Lille-Poederlee en Mazel hebben het traditionele land-schap grondig gewijzigd. De oorspronkelijke vallei van de Aa bestond uit kleine beemdenpercelen, dikwijls afgezoomd met houtkanten. Deze natte gronden werden omgevormd tot landbouwgronden. Door de ruilverkaveling ontstonden grote, regel-matige percelen. Tussen Gierle en Poederlee werden de overgebleven KLE en bos-jes grotendeels verwijderd door de ruilverkaveling. Het vroegere, meer kleinschalige landbouwgebied is hierdoor omgevormd naar een open landbouwgebied met grote percelen. Andere nieuwe landschappen zijn aan te duiden ter hoogte van de reeds vermelde inplantingen van andere functies (recreatie, gemeenschapsvoorzieningen) in de voormalige uitgestrekt open ruimte. Ten oosten van Wechelderzande werden grote concentraties weekendverblijven aangelegd in de vallei van de Visbeek (Puttenkens-berg) en op het beboste stuifzandcomplex van Breevennen. De zandwinningsput aan de Strandweg gaf het ontstaan aan het recreatiedomein Lilse Bergen. Ten noorden daarvan werden weekendverblijven opgericht in de bossen op de voormalige Beerse Heide en het Gielsbos werd opgericht tussen de Beersebaan en de kernbebouwing van Vosselaar.

Openruimteverbindingen De vallei van de Molenbeek vormt een groene poort tot de gemeente Lille en een begrenzing voor de kern van Wechelderzande langsheen de Oostmalsebaan.

Page 48: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

42 IOK plangroep GRS Lille

Eenzelfde poorteffect tot Wechelderzande heeft de vallei van de Visbeek en de bos-sen erlangs die de Gebroeders de Winterstraat kruist. Ondanks de aanwezigheid van de E34 vormt deze groene noord-zuidverbindingen een openruimteverbinding tussen de kernontwikkelingen van Wechelderzande en Lille. Tussen Gierle en de E34 kruisen de Oudendijkloop en het landbouwgebied van het Laar de Beersebaan en vormen een openruimteverbinding tussen Hemeldonk en het Laar die een grenst stelt aan de ontwikkeling van Gierle richting E34. Het landschappelijk waardevolle kleinschalige landbouwgebied van Karredongen, Rolleken, Klophamer met daardoor de valleien van de Laak en de Oudendijkloop houdt de ruimte tussen de kernen van Lille en Gierle open en verbindt de agrarische gebieden in het zuiden en het centrum van de gemeente. Langsheen de Lichtaartsesteenweg houden de landbouw in de vallei van de Aa en de Sloot en het bosgebied Den Aard het gebied tussen Poederlee en Heerle en Lichtaart open. Het landbouwgebied van RVK Poederlee wordt hierlangs verbonden met het landbouwgebied dat de Kempische Heuvelrug op grondgebied van Herentals flankeert. De Heggebossen op de hogere gronden tussen de vallei van de Aa en de Boonak-kersloop vormen een groene toegangspoort tot Poederlee langsheen de Herentalse-steenweg en verbinden de open ruimte rond Zittaart in het westen met deze rond Hoeven en Den Hoek in het oosten.

Markante terreinovergangen De autosnelweg werd al vermeld als een lijnbaken met een sterke barrièrewerking. Centraal in de gemeente is er een sterk uiteenlopend bodemgebruik waar te nemen tussen de gebieden ten noorden en ten zuiden van de autosnelweg: de bossen op de voormalige heide in het noorden ten opzichte van het kleinschalig landbouwland-schap in het zuiden. Door de aanleg van weekendverblijven ter hoogte van Breevennen en Puttekensberg is er een groot contrast ontstaan met het bodemgebruik meer naar het oosten waar naaldhoutaanplanten de stuifzandcomplexen kenmerken. Eenzelfde overgang is aan te duiden tussen de omgeving van Rollekensbergen en de Lilse Bergen. De smalle vallei van de Laak vormt hier als het ware een grens. De vallei van de Kindernouwbeek is goed herkenbaar in het landschap. Het klein-schalige gesloten landschap contrasteert met de meer open percelen in landbouw-gebruik in de omgeving. Natuurgebied Kindernouw ligt als het war als een lint langs-heen de Kinderbouwbeek doorheen het landbouwgebied van Lille.

2.4 Bestaande agrarische structuur Kaart 6: bestaande agrarische structuur

2.4.1 Definitie

De agrarische structuur is het samenhangend geheel van gebieden en bedrijven die het duurzaam functioneren van de landbouw verzekeren. Agrarische structuur is dus een ruimtelijk begrip.

2.4.2 Evolutie

Het Frankische agrarische systeem (potstalsysteem15) dat gedurende eeuwen standhield zou een belangrijke stempel drukken op het traditionele Kempense land-schap. Dit landschap was een getrouwe weerspiegeling van het fysisch systeem en kenmerkte zich door een grote stabiliteit en trage ontwikkeling. Het zou tot de grote landhervormingen na de tweede wereldoorlog duren vooraleer er effectief ingegre-pen werd in de eeuwenoude structuren van het agrarische landschap. De bewoning kwam uitsluitend voor op de middelhoge gronden, gegroepeerd in dorpen en gehuchten. Rond de oudste van deze nederzettingen bevonden zich de open akkergebieden zonder scheidingskanten, de zogenaamde kampen. De wat verder afgelegen akkers en weilanden waren alle omzoomd met houtkanten. Meer dan de helft van de oppervlakte bestond uit heide, met daarin moerassen en vennen. Het areaal bos was eerder beperkt. Op de Ferrariskaart zien we dat de kleine kernen van de dorpen zich bevinden op de hogere gronden (Lille, Poederlee, Wechel-dersanden en Gierle). Ook heel wat gehuchten (‘hoven’) bevinden zich op de hogere gronden: Brockxie (Broekzijde), Sitaert, Siele Straete (Zielenstraat), Heyrle (Heerle), Venzij (Venzijde), Costerstraete, Aeyssie, d’Aussien (Houtzijde), Denoverbergh, Emmeldonck (Hemeldonck). Aan het begin van de 20e eeuw was het patroon van bebouwde zones zeer verge-lijkbaar met dat van de 18e eeuw. Ook het patroon van kleine akkerpercelen met een dicht net van houtkanten was nagenoeg ongewijzigd gebleven. De landbouw was op dat moment nog zeer kleinschalig en werd gedomineerd door gemengde gezinsbe-drijven. Het vroeger door heide gedomineerde landschap was geleidelijk veranderd in een landschap met afwisselend naaldbossen en agrarisch gebied. De naaldbos-sen en de nog resterende heiden namen de voor de landbouw minder gunstige 15 Maaisel en plaggen afkomstig van de uitgestrekte woeste gronden (‘aarden’) werden in de Kempische potstal gebracht. Nadien werden deze met mest doordrenkte plaggen en strooisel gebruikt om de akkers te bemesten, die op die manier aangerijkt werden met organisch materiaal en geleidelijk werden opgehoogd

Page 49: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 43

gronden in: de droogste en natste, moerassige gronden. De voormalige middelhoge heidegronden werden vooral naar graasweiden omgezet, terwijl vochtige valleigron-den vooral uit hooibeemden bleven bestaan. Akkerland bleef overwegen op de plag-genbodems. Tussen de grotere kernen waren intussen steenwegen aangelegd. De grote omwenteling in de landbouw dateert van na W.O. II. De cultuurtechnische revolutie maakte de mens tot een ontregelende factor: elke landbouwtechniek is toepasbaar op elk type van grond, bijna ongeacht de natuurlijke omstandigheden. Bovendien varieert het gebruik van kavels dikwijls van jaar tot jaar. In de strijd om ruimte door bewoning en industrie wordt landbouw vaak verdrongen naar voor land-bouw minder geschikte gronden. Vandaag zijn de gevolgen van de evoluties in de landbouw duidelijk merkbaar. Door indijking en kalibrering werd op vele plaatsen het grondwaterpeil verlaagd en konden moerassige gebieden omgezet worden in cul-tuurgrond. Mechanisatie heeft ertoe geleid dat het coulisselandschap stilaan heeft plaats gemaakt voor sterk geüniformiseerde landschappen met grote kavels. Het grondgebruik van de landbouwgronden werd in hoge mate geïntensiveerd. Ruilver-kavelingen maakten deze evoluties mogelijk in een groot deel van het oosten en zuidoosten van Lille. De meest recente evolutie in de veeteelt, die in hoge mate bijdraagt tot de verdere verstedelijking van het platteland, is de opgang van de bio-industrie, die het even-wicht in het landbouwecosysteem doorbroken heeft. Door het loskoppelen van de veeteelt van de grond, worden stoffenkringlopen niet langer gesloten en zijn grote mestoverschotten ontstaan. De niet door planten opgenomen voedingselementen (nutriënten) komen uiteindelijk terecht in het grond- en oppervlaktewater en in niet in cultuur gebrachte gronden die grenzen aan akkers. De mestproblematiek bevindt zich daarmee in het raakvlak van het ruimtelijke ordenings- en milieubeleid. In de regio situeren zich enkele concentratiegebieden die structurerend zijn op Vlaams niveau. Het gaat hierbij om grondloze veehouderij waarvan een concentra-tiegebied gelegen is in de Noorderkempen. De grondloze veehouderij is sterk gecon-centreerd ten noordwesten en ten oost-zuidoosten van Turnhout. Naast het versprei-de voorkomen van de varkenshouderij in de hele Noorderkempen is een concentratie terug te vinden ten oost-zuidoosten van Turnhout, in de regio Kasterlee-Retie-Arendonk. Mestkalverij kent twee concentratiegebieden, een eerste gelegen rond Turnhout-Poppel en een tweede tevens rond Kasterlee-Retie. Pluimveebedrijven komen verspreid voor in de hele Antwerpse Kempen, zodat er niet echt sprake kan zijn van één kerngebied binnen de pluimveesector. Ook minder gekenmerkt door een ruimtelijke concentratie, maar economisch zeer belangrijk binnen de agrarische sec-tor is de melkveehouderij. Deze bedrijfsvorm is grondgebonden en neemt het leeu-wenaandeel van de cultuurgronden in de Kempen in. De ruwvoederwinning (maïs en in beperkte mate voederbieten) staat hoofdzakelijk in functie van deze bedrijven.

Sinds de jaren ’50 zijn zeer veel kleine landbouwbedrijven verdwenen. Anno 2000 telt Lille nog een 86-tal landbouwbedrijven. De oppervlakte beschikbare cultuurgrond is sinds die tijd ook sterk afgenomen. Door deze trendbewegingen heeft zich een verregaande schaalvergroting voorgedaan binnen de actieve landbouwbedrijven. Een Lils landbouwbedrijf beschikt anno 2000 over gemiddeld 18 ha cultuurgrond. Uiteraard betreft het hier een gemiddelde dat sterk kan afwijken naargelang het be-drijfstype. Traditioneel heeft steeds een groot aandeel cultuurgrond bestaan uit weiden en gras-land. Sinds de jaren ’70 worden voormalige permanente echter mee ingeschakeld in een teeltrotatie met maïs. Anno 2000 nemen weiden en grasland nog 50% in van de totale oppervlakte cultuurgrond. Het maïsareaal was in de jaren ’50 nog nagenoeg onbestaande, ondertussen wordt 42% van de cultuurgrond hierdoor ingenomen. Uit deze cijfers blijkt het enorme belang van veehouderij. Bijna de hele oppervlakte cul-tuurgrond staat in het teken van de voederwinning. Akkerbouwgewassen zijn sinds de jaren ’50 nagenoeg volledig teruggevallen. Ook tuinbouwgewassen nemen een beperkte oppervlakte in in de gemeente Lille, maar het gaat hier om veel intensievere teelten. Tuinbouw in open lucht is bijna volledig gericht op groenteteelt. De glasteelt bestaat voornamelijk uit de teelt van aardbeien. Binnen de veestapel ligt de nadruk op rundvee, met melkvee en opfokvee, maar ook de varkenssector is sterk vertegenwoordigd in Lille en de pluimveesector wordt ge-kenmerkt door recente uitbreiding. Het aantal arbeidskrachten tewerkgesteld in de landbouw neemt licht af, hoewel de agrarische sector een groot aandeel van de gemeentelijke oppervlakte inneemt.

Page 50: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

44 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 9: economische situering en ruimtegebruik van de landbouwbedrijven

Bedrijfstype % bedrijven % BSS % cultuur-grond

Niet-professioneel (hobby) 8,1 0,5 1,3 Professioneel, volwaardig 66,3 92,9 89,2

p2.1 tuinbouw in open lucht 3,5 3,4 3,3 p2.3 NET tuinbouwproducten 2,3 2,2 0,3 p3.1 grondgebonden melkvee 30,2 40,8 57,3 p4.1 kippen 1,2 0,6 0,0 p4.2 varkens 14,0 28,6 8,3 p4.3 mestkalveren 4,7 5,0 1,4 p5 gemengd bedrijf 8,1 10,5 12,9 p6 andere dieren 1,2 0,4 0,1 p7.2 groenvoederteelt 1,2 1,3 5,7 Professioneel, niet volwaardig - nevenberoep 11,6 4,6 6,4

n3.1 grondgebonden melkvee 1,2 0,5 0,6 n3.3 grondgebonden opfok 2,3 0,6 1,3 n4.1 kippenbedrijf 2,3 1,5 0,0 n5 gemengd bedrijf 4,7 1,7 3,4 n7.2 groenvoederteelt 1,2 0,3 1,1 Professioneel, niet-volwaardig uitbollend 14,0 2,1 3,1 Bron: IOK plangroep

Ruim 66% van de landbouwbedrijven in Lille zijn professionele volwaardige bedrij-ven. Toch ligt ook het aantal uitbollers en niet-professionelen hoog. De economische waarde van het ruimtegebruik door deze laatsten is echter beperkt. Binnen de vol-waardige professionele bedrijven vormen de grondgebonden veeteeltbedrijven de grootste groep. Zij staan ook voor meer dan de helft van de economische waarde van de landbouw in Lille en nemen 40% van de cultuuroppervlakte in. Ook de var-kensbedrijven zijn goed vertegenwoordigd in aantal en economische waarde. Gezien het bedrijfstype nemen zij zoals verwacht wel minder cultuurgrond in. De economische waarde van de landbouw in Lille steunt op twee pijlers, de grond-gebonden rundveeteelt en de grondloze varkensteelt. Zoals in de rest van de regio nemen ook in Lille, het grasland en de maïsteelt de grootste oppervlakte in. Dit is kenmerkend voor een regio waar de grondgebonden veeteelt de drager van de agrarische structuur is.

2.4.3 Elementen van de agrarische structuur

Uit de analyse blijkt dat de landbouw in Lille inzake morfologie, bodemgebruik en bedrijfstypologie een zekere ruimtelijke differentiatie vertoont. Deze differentiatie wordt eveneens weerspiegeld in het landschapsbeeld. Op basis hiervan werden een aantal landbouwkundige eenheden aangeduid. Deze worden besproken aan de hand van de landbouwtelling van 15 mei 2000 en de ruimtelijke data omtrent de land-bouwgebruikspercelen (VLM 2001). Figuur 5: indeling in landbouwkundige eenheden

Breevennen – Beerse Heide

Oevelenberg – Rolleken - Hemeldonk

Wechelderzande dorp

Moereneindheide - Breugelheide

Vallei Kindernouwbeek

Vallei Molenbeek

Zittaart – Berkelheide - Heggebossen

RVK Poederlee

Gierle dorp

Grotenhoutbos

Lille – Poederlee dorp

Poeyelheide

Vallei Aa (Gierle)

Page 51: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 45

Breevennen – Beerse Heide Dit gebied is het noordelijk deel van de gemeente Lille. Natuur en recreatie zijn de dominante gebruiksfuncties in dit gebied. Breevennen is het gebied ten noorden van Wechelderzande, gelegen op de hogere gronden tussen de vallei van de Visbeek en de Molenbeek. Ten oosten ligt het gebied Visbeek – Berzegem, waar afwisselend landbouwpercelen, bos, heiderelicten, moeras en vochtige graslanden voorkomen. Verder naar het oosten domineren de recreatieve functie (Lilse Bergen) en gemeen-schapsvoorzieningen (Gielsbos). Dit is een voormalig heidegebied waarvan slechts weinig relicten overblijven. Er komen heel wat duinbodems voor in deze agrarische eenheid. Grote delen van de eenheid zijn dan ook weinig tot niet geschikt voor land-bouw. In het westen van deze agrarische eenheid komen vier professionele landbouwbe-drijven voor, waarvan drie met landbouw in hoofdberoep en één met landbouw in nevenberoep. Het gaat vooral om weinig grondbehoevende bedrijven (tuinbouw, kippen, mestkalveren) langs de Vlimmersebaan. Een bedrijf op Wetschot doet aan grondgebonden rundveehouderij. Qua bodemgebruik domineren grasland en maïs. Op economisch vlak domineren de niet grondgebonden teelten, met tuinbouw en mestkalveren. Toch is het aandeel in het gemeentelijk BSS met 4 % eerder laag.

Vallei Molenbeek De vallei van de Molenbeek situeert zich in het noordwesten van de deelgemeente Wechelderzande. De Molenbeek vormt voor een groot gedeelte de grens met Malle. Het gebied wordt gedomineerd door de vrij brede alluviale vlakte van de Molenbeek en de vallei van de Boonhofloop in het zuiden. De landbouwfunctie is vooral in het noorden overheersend. Globaal wordt het landschap bepaald door weilanden, akkers en bosjes. Dit zorgt voor het gesloten en kleinschalig karakter van het landschap. Hier en daar verspreid zijn (illegale en/of zonevreemde) weekendverblijven te vinden. Twee professionele grondgebonden melkveehouderij bedrijven komen voor in deze deelruimte. Ook het bodemgebruik in deze agrarische eenheid is afgestemd op deze landbouwsector: maïs en grasland domineren het bodemgebruik. Toch is het een eerder kleine eenheid, met een beperkt aandeel in de totale gemeentelijke land-bouwoppervlakte en een zeer beperkt aandeel in de gemeentelijke landbouwecono-mie.

Wechelderzande dorp Het dorp Wechelderzande is ontstaan op de hogere zandgronden tussen de beekval-leien van de Molenbeek en de Visbeek. Bijna overal komen dus droge tot zeer droge zandgronden voor. De agrarische eenheid Wechelderzande dorp omvat de dorps-

kom en de meeste bebouwde straten. De grenzen worden min of meer gevormd door de gehuchten rond Wechelderzande, met name Moereind, Beulk, Zijpt en Zand. In deze agrarische eenheid komen vier landbouwbedrijven voor, waarvan er slechts één als professioneel wordt gecategoriseerd (grondgebonden melkveehouderij). Nabij de kern van Wechelderzande domineert hobbylandbouw. Zowel het aandeel cultuuroppervlakte als het aandeel in het gemeentelijk BSS is laag.

Moereneind – Breugelheide Moereind – Breugelheide is een gebied langs de E34, ten zuiden van het dorp Wechelderzande en tussen de bruggen van de Pulsebaan en de N 153 (die daar Gebroeders De Winterstraat heet). Het gebied wordt gevormd door de hogere zand-gronden tussen de vallei van de Visbeek en de Molenbeek. De Breugelheide was een uitgestrekt heidegebied tussen Vorselaar en Wechelderzande. Landbouw is er nu de hoofdfunctie in het gebied dat doorsneden wordt door de E34. Bossen en bebouwing doorbreken plaatselijk de voormalige grootschaligheid van het landschap. Het zuidelijk deel heeft het open landschapskarakter weten te behouden. Het land-bouwgebruik is er intenser. Ook in deze agrarische eenheid domineert het grasland- en maïsgebruik, dat ten dienste staat van de grondgebonden melkveehouderij. Ten noorden van de E 34 zijn de percelen eerder kleiner en komen ook andere teelten voor. Er komt één groot gemengd bedrijf voor.

Vallei Kindernouwbeek De agrarische eenheid vallei Kindernouwbeek strekt zich uit van de Visbeekbrug, tot in het zuidwesten van de gemeente, waar de Kindernouwbeek de grens met Vorse-laar passeert. Het gebied wordt gedomineerd door natte en zeer natte alluviale bo-dems die de vallei van de Kindernouwbeek vormen. Ter hoogte van ’t Zand en Achter ’t Zand komen in de vallei van de Kindernouwbeek ook veenbodems voor. Aanslui-tend op, maar ten noorden van de E34 komt een afwisseling van landbouwpercelen, bos, heiderelicten, moeras en vochtige graslanden voor. Het gebied verloor de laats-te jaren echter veel van zijn natuurwaarde door de bouw van al dan niet legale weekendverblijven en het graven van bijhorende visvijvers. Ten zuiden van de E34 is de vallei van de Kindernouwbeek nog bijzonder gaaf te noemen. Toch werden ook hier heel wat weekendverblijven en vijvers aangelegd in natuurgebied. Landbouw-percelen komen verspreid voor in het gebied. Enkel in het zuiden (aansluitend op de agrarische eenheid Zittaart) komt een min of meer aaneengesloten geheel van land-bouwpercelen voor. Effectieve bedrijfszetels komen niet voor in deze agrarische eenheid, wel stallingen. Grasland en maïs domineren op de veelal vochtige bodems.

Page 52: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

46 IOK plangroep GRS Lille

Oevelenberg – Rolleken - Hemeldonk Landbouwgebied ten noordoosten van Lille dorp, ten zuiden van de E 34 en ten westen van de kern van Gierle. De zuidelijke grens wordt gevormd door de Gierle-baan. Het is een landbouwgebied waarin zich enkele kernen van woonhuizen en boerderijen bevinden. Het landschap is afwisselend. Landbouwgebieden wisselen voortdurend af met loof- en naaldbossen. Veel akkers en weilanden zijn nog afge-boord met houtkanten of bomenrijen. In het centrale deel van het gebied is nauwe-lijks bebouwing te vinden. Centraal in de eenheid stroomt de Laak van noord naar zuid, de oostelijke grens van de deelruimte wordt gevormd door de Oudendijkloop. In deze valleien komen zeer vochtige bodems voor. In de vallei van laatstgenoemde zijn eveneens veenrelicten terug te vinden. Zeven professionele en twee niet professionele landbouwbedrijven komen voor in deze agrarische eenheid. Intensieve varkenshouderij komt voor, maar grondgebon-den rundveehouderij domineert. Uit een vergelijking tussen het aandeel in het ge-meentelijk BSS (11%) en het aandeel in de totale gemeentelijke cultuuroppervlakte (15 – 16 %) blijkt dat het bodemgebruik niet zo erg intensief is. De professionele landbouwbedrijven komen voor in concentraties, die samenhangen met gehuchten. Zo komen er drie bedrijven voor op Hemeldonk, drie op Rolleken en één nabij Oevelenberg. Maïs en grasland domineren als bodemgebruik. Het aandeel van maïs neemt nog steeds toe, ten koste van het grasland.

Lille – Poederlee Dorp De woonkernen van Lille en Poederlee vormen één aaneengesloten woonkern, waar echter nog heel wat open plaatsen te vinden zijn. Deze open ruimten hebben deels een landbouwbestemming en deels woonuitbreidingsgebied. De eerder kleine land-bouwpercelen liggen verspreid in de agrarische eenheid. Nabij Borze komt wel een aaneengesloten gebied met landbouwpercelen voor, dat aansluit bij het ruilverkave-lingsgebied. De vier landbouwbedrijven die voorkomen in deze eenheid zijn allen gelegen aan de rand van de eenheid en sluiten veelal aan op echte landbouwgebieden. Nabij de Wechelsebaan komt een intensief varkensbedrijf voor. Grasland en maïs domineren het bodemgebruik; in het zuiden komen, aansluitend op het ruilverkavelingsgebied, andere teelten en groenteteelt voor.

Zittaart – Berkelheide – Heggebossen Deze agrarische eenheid ligt ten westen van Lille dorp en ten westen en ten zuiden van Poederlee. Het gebied bestaat uit hoger gelegen zandgronden tussen de vallei van de Aa en de vallei van de Kindernouwbeek. Een groot deel van het gebied be-hoort tot het plaggenbodemcomplex rond Lille, Poederlee en Heikant. Het eerder

kleinschalig landschap wordt gekenmerkt door een grote afwisseling van naaldbos-sen en landbouwgronden. Zittaart is een typisch landelijk gehucht met enkele huizen en landbouwbedrijven. Nabij Berkelheide wordt het landschap opener. Nabij Broek-zijde komt een afwisseling van landbouwpercelen, bebouwde percelen en open ruim-ten voor. Deze eenheid is een belangrijke eenheid in de agrarische structuur van de gemeente Lille. Nabij de Broekzijstraat kwamen volgens de gegevens van de landbouwtelling zeven landbouwbedrijven voor. Grondgebonden veehouderij was dominant, maar er komt ook een tuinbouwbedrijf en een veredelingsbedrijf voor kippen voor. Verder komen twee bedrijven voor bij Zittaart (een eerder klein kippenbedrijf en een melk-veebedrijf), een varkensbedrijf bij Schrieken en verder nog een gemengd bedrijf op Heiend. Aan Broekzijstraat en Zittaart zou echter omvorming van varkensbedrijven plaatsgevonden hebben. Fruitteelt (o.a. aardbeien) en groenteteelt zijn de “nieuwe” vormen van landbouwge-bruik in dit gebied. Fruitteelt komt voor in het noorden van de agrarische eenheid (Broekzijde) en in het zuiden (Geerbeek). Groenteteelt komt voor op Hegge, rond de Herentalsesteenweg. Maïs en vooral grasland blijven echter dominant.

RVK Poederlee De agrarische eenheid ruilverkaveling Poederlee komt bijna volledig overeen met het gebied dat betrokken was in de ruilverkaveling Poederlee uit het begin van de jaren ‘70. Het is een uitgestrekte open ruimte dat vooral een landbouwkundig gebruik kent. Het gebied is ingericht in functie van de moderne landbouw. Toch zijn er verspreid nog enkele bosjes aanwezig. Het bosgebied Den Aard is een groter bosgebied dat doorsneden wordt door de steenweg naar Lichtaart. Ten zuiden van die steenweg ligt het gehucht Heerle, een typisch landbouwgehucht waar meerder landbouwbedrijven gevestigd zijn. Het landschap is er erg afwisselend met landbouwgronden, bossen, houtkanten en bomenrijen. Op Heerle komen zeven professionele landbouwbedrijven voor, waarvan vijf met grondgebonden melkveehouderij en telkens één met kippen en varkens. Gierlebaan en Groesaard zijn twee andere concentratiegebieden van landbouwbedrijven. Op Groesaard gaat het om twee melkveebedrijven en een mestkalverbedrijf, langs de Gierlebaan komen twee kippenbedrijven en een melkveebedrijf voor. Zielestraat – Hoeven zijn straten die in elkaar overlopen. Hier komen vier professionele landbouw-bedrijven voor, waarvan twee grondgebonden melkveebedrijven, een tuinbouwbedrijf en een kippenbedrijf. Daarnaast komt nog telkens één professioneel bedrijf voor op Wespedongen (melkvee) en Steenrijen (konijnen) Meer dan 30% van de totale oppervlakte cultuurgrond is gelegen in deze agrarische eenheid. Hiermee vormt dit gebied het belangrijkste landbouwgebied van Lille. Ook

Page 53: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 47

economisch is deze agrarische eenheid de belangrijkste. Toch is de opbrengst per hectare eerder beperkt, vergelijk immers het aandeel in BSS dat beduidend lager ligt dan het aandeel in de totale cultuurgrond.

Poeyelheide Deze zeer kleine agrarische eenheid is gelegen ten zuiden van Gierle en strekt zich uit over de stuifzandduin Poeyelheide en het gebied genaamd Varkenshoek. De stuifzandduin is niet geschikt voor landbouw, het gebied ten zuiden wordt geken-merkt door droge tot matig natte plaggenbodems en is wel geschikt voor landbouw. De zes landbouwbedrijven in het gebied zijn weinig grondbehoevende bedrijven. Vier bedrijven zijn gespecialiseerd in varkens, twee in mestkalveren. Dat het landgebruik zeer intens is, mag blijken uit het feit dat op amper 1,2% van de gemeentelijke land-bouwoppervlakte meer dan 13% van de economische landbouwwaarde geprodu-ceerd wordt. De varkenshouderij realiseert hiervan meer dan 70%. Gebouwen maken met 10% een belangrijk deel van de landbouwoppervlakte uit. Het aandeel in het totale aantal GVE is vrij hoog. Dit wijst op een hoge mestdruk.

Gierle Dorp Gierle dorp bestaat uit de gehuchten Lozijde, Rooien, Dorp en Veenzijde. Het groot-ste gedeelte van het gebied wordt ingenomen door woonhuizen, nijverheid en re-creatie. Aan de randen en in het noordelijk deel (Rooien) zijn landbouwgronden te vinden. Tien professionele landbouwbedrijven komen voor nabij Gierle dorp, waarvan acht in hoofdberoep en twee in nevenberoep. Hiervan zijn vier melkveebedrijven, twee ge-mengde bedrijven met melkveehouderij als hoofdactiviteit, twee grote varkensbedrij-ven en een tuinbouwbedrijf. Ruimtelijk gezien situeren de melkveebedrijven zich in het noordelijk deel, rond Rooien en de gemengde en varkensbedrijven meer naar het zuiden. Het hoog aantal bedrijven rond de kern van Gierle, de beperkte oppervlakte cultuur-grond nabij de kern en de weinig grondbehoevende, maar kapitaalsintensieve bedrij-ven, zorgen ervoor dat het aandeel in het BSS van de gemeente vrij aanzienlijk is.

Vallei Aa (Gierle) Dit gebied vormt het oostelijk deel van de gemeente Lille. De Aa is in Gierle de na-tuurlijke grens met Kasterlee. Het gehele gebied werd geruilverkaveld. De Aa vallei is dan ook een uitgesproken landbouwgebied. De ruilverkaveling met infrastructuurwer-ken maakte het mogelijk dat de eens natte beemden voorgoed werden omgezet tot een intensief landbouwgebied. Het landschap is open, maar wordt af en toe onder-broken door kleinere loofbosjes, visvijvers en weekendverblijven. Met de landbouw-

kundige eenheid Vallei Aa, wordt een gebied benoemd dat breder is dan de vallei zelf. De grens wordt gevormd door het ruilverkavelingsgebied. Slechts drie bedrijven komen voor in deze deelruimte, waarvan twee grondgebonden melkveebedrijven en een bedrijf dat voornamelijk groenvoeder produceert. Met een aandeel van 6% in het gemeentelijk BSS ten opzichte van meer dan 10% van de gemeentelijke landbouwoppervlakte, kent deze deelruimte een eerder extensief bo-demgebruik. Maïs en grasland domineren het bodemgebruik.

Grotenhoutbos (en omgeving) De kern van dit gebied vormt het Grotenhoutbos. In dit imposante bos zijn hier en daar delen ontgonnen ten behoeve van landbouwgronden. Vooral op Het Laar (Ou-dendijkloop) en de omgeving Bosloop – Turnhoutse baan komen heel wat landbouw-gronden voor. Ook ten noorden van de E34 komen landbouwpercelen voor. Vier professionele landbouwbedrijven komen voor in de deelruimte Grotenhoutbos. Het gaat om een grondgebonden melkveebedrijf, een gemengd bedrijf met melkvee-houderij als hoofdactiviteit, een varkensbedrijf en een tuinbouwbedrijf (boomkweke-rij). Varkenshouderij is de belangrijkste economische subsector van het gebied. Het bodemgebruik is vrij intensief. In de deelruimte wordt 9% van het gemeentelijk BSS gerealiseerd.

2.5 Bestaande nederzettingsstructuur Kaart 7: bestaande nederzettingsstructuur

2.5.1 Definitie

De nederzettingsstructuur focust op de organisatie van de bebouwde ruimte en de invloed ervan op het landschap. De nederzettingsstructuur bestaat uit het samen-hangend geheel van gehuchten, dorpen, linten en verspreide bebouwing in de open ruimte.

2.5.2 Evolutie

De Ferrariskaart (1777) geeft aan dat op de hogere gronden de kleine kernen van de dorpen (Lille, Poederlee, Wecheldersanden, Gierle) en de talrijke gehuchten (‘hoven’) gelegen zijn. Voorbeelden van dergelijke gehuchten zijn: Brocxie (Broekzijde), Sittae-rt, Siele straete (Zielenstraat), Heyrle (Heerle), Venzy (Veenzijde), Costerstraete,

Page 54: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

48 IOK plangroep GRS Lille

Roey, Pislaer, Sandt, Desedht, Mouren (Moereind), Aeyssiehoek (Achterste hoek), Aeyssie, d’Aussien (Houtzijde), Denoverbergh, Emmeldonck (Hemeldonk). Tijdens het interbellum was het patroon van bebouwde zones zeer vergelijkbaar met dat van de 18e eeuw. Ook het patroon van kleine akkerpercelen met een dicht net van houtkanten was nagenoeg ongewijzigd gebleven. Tussen de grotere kernen waren wel steenwegen aangelegd. Vooral na 1950 is er een sterke uitbreiding van de bebouwde zones gekomen. Dit heeft voor gevolg dat de dorpskernen van Poederlee en Lille tegen elkaar aange-groeid zijn. Door lintbebouwing vanuit de kernen zijn ook nabijgelegen gehuchten a.h.w. ruimtelijk verbonden met het hoofddorp. Hierdoor zijn stukjes open ruimte ingesloten geworden en is de scheiding tussen kern en buitengebied soms vervaagd. In deze overgangszones is de bebouwingsdichtheid relatief klein en is er een ver-menging van de woonfunctie met andere grondgebruiken. Deze trend is vast te stel-len in elk van de dorpen maar het meest uitgesproken voor Lille en Wechelderzande. De lintbebouwing kent dus vaak een historische aanzet maar de omvang ervan is het gevolg van eerder recente ontwikkelingen. Recente planmatige verkavelingen onderscheiden zich van het historisch bebou-wingspatroon door hun geometrisch karakter. Kenmerkend voor deze bebouwingspa-tronen is dat er vaak geen historische aanzet is. Via de traditionele verkaveling zijn de deelgemeenten parallel met de gewestwegen uitgegroeid. Deze uitbouw is voor-namelijk bezig in het woonuitbreidingsgebied onder de vorm van vrijstaande wonin-gen met een lage dichtheid (8 wo/ha). Lege bouwgronden in de dorpskern worden daardoor niet ingenomen. Bovendien werden de verkavelingen aan de buitenkant van het woonuitbreidingsgebied aangevat. De morfologische samenhang van de dorpen ging hierdoor verloren en er ontstonden lege binnengebieden.

2.5.3 Elementen van de bestaande nederzettingsstructuur

De voorgaande evolutie heeft geleid tot een aantal typische nederzettingselementen in Lille:

Dorpskernen De gemeente Lille telt een viertal dorpskernen, nl. Lille, Poederlee, Gierle en Wechelderzande waarvan de eerste twee aan elkaar gegroeid zijn en ruimtelijk één geheel vormen. Het voorzieningenniveau van deze kernen wordt in Tabel 10 opge-somd. De gemeentelijke administratieve diensten zijn allen geconcentreerd in Lille-centrum, net zoals het politiekantoor. Het handels- en horeca-apparaat van Lille is van alle dorpskernen in de gemeente het best uitgebouwd. De deelkernen hebben elk een verzorgende functie op buurtniveau en beschikken elk over ongeveer dezelf-

de basisvoorzieningen. Ook wat betreft de bijkomende voorzieningen zijn Poederlee, Gierle en Wechelderzande vergelijkbaar met elkaar. Toch zijn deze kernen voor een groot stuk op Lille gericht. Het handelsapparaat van Lille-centrum is daardoor groten-deels lokaal verzorgend en oefent een aantrekkingskracht uit op de andere kernen. Naast de bebouwing met een historische aanzet zijn er ook een aantal nieuwe ‘plan-wijken’ ontwikkeld in deze dorpskernen. Voorbeelden zijn de verkavelingen in de woonuitbreidingsgebieden te Poederlee en Gierle en in het woonpark Galgenberg te Lille-Poederlee. Deze laatste kan omwille van zijn ligging gezien worden als een bebouwingsconcentratie.

Stedelijk gebied Aan de grens met de gemeente Vosselaar langs de Vosselaarseweg is een niet-ingevulde woonzone gelegen. De woonzone behoort morfologisch tot het bebou-wingsweefsel van de kern van Vosselaar en tot het stedelijk gebied van Turnhout.

Page 55: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 49

Tabel 10: spreiding van de voorzieningen in de kernen van de gemeente Lille

Lille Poederlee Gierle Wechelderz. BASISVOORZIENINGEN aantal aantal aantal Aantal Bakker 3 2 3 1 Slager 1 1 2 1 Krantenwinkel 2 1 2 1 Kruidenier 0 1 1 2 Apotheek 2 1 1 1 Kleuteronderwijs 3 1 1 1 Lager onderwijs 3 1 1 1 Middelbaar onderwijs 1 0 0 0 Speelplein / zitplek 5 3 4 5 Postbus 5 5 4 Telefooncel 3 2 3 3 Café 4 2 6 2 BIJKOMENDE VOORZIENINGEN Superette / supermarkt 4 1 3 1 Kleding, schoenen, bloemen, … 19 6 3 6 Kapper, wasserij, fotograaf, … 9 3 7 2 Ontmoetingszaal / vergaderzaal 4 2 3 3 Eetgelegenheid (restaurant, frituur, …) 18 8 6 6 Postloket (met beperkte openingsuren) 1 0 0 0 Bankfiliaal / bankautomaat 8 4 5 5 Dokter / huisarts 4 2 3 3 Tandarts / kinesist 4 3 5 4 Bibliotheek (ook uitleenfiliaal) 1 1 1 1 Jeugdlokaal 4 0 2 2 Voetbalveld / sportveld 2 1 7 2 Loketfunctie voor gemeentelijke diensten 12 1 1 1 HOOFDVOORZIENINGEN Gemeentelijke administratie 3 0 0 0 Politiekantoor 1 0 0 0 Sporthal 1 0 1 0 Postkantoor 1 0 0 0 Rusthuis 1 0 0 0 Additionele handel/diensten (reisbureau, verzekering, …)

6 5 3 4

Bron: gemeentelijke diensten Lille 2005

Lintbebouwing De impact van lintbebouwing is in de gemeente Lille groot. Woonlinten doorsnijden de open ruimte in de hele gemeente. Ze komen vooral voor als uitlopers van de ker-nen en de traditionele gehuchten. Deze bebouwingsvorm heeft vaak een historische aanzet die via het gewestplan of via de opvulregel juridisch in de hand werd gewerkt. Zo vormt de straat ‘Zand’ in Wechelderzande een groot binnengebied rondom de kern. Verder zuidwaarts vormt de straat ‘Moereind’ eveneens een binnengebied, dat op het gewestplan ingekleurd werd als woonuitbreidingsgebied. Op die manier werd het uitspreiden van de kernen in de open ruimte in de hand gewerkt. Voorbeelden van linten die vertrekken aan de kern maar eindigen in de open ruimte zijn Turnhoutsebaan- Schoorstraat in Gierle, Lichtaartsesteenweg in Poederlee en de Valvekenstraat in Lille. Hemeldonk en Broekzijde zijn solitaire gehuchten in de open ruimte. Het centrale gedeelte van Lille werd gespaard van juridisch vastgelegde linten.

Grote bebouwingsconcentraties Het woonpark Galgenberg kan een bebouwingsconcentratie genoemd worden. De functie hiervan is residentieel en voorzieningen ontbreken. Bovendien ligt deze wijk gescheiden van de woonkern door een reservatiestrook. De bebouwingsconcentratie is ook lager dan in de dorpskern. Andere grote bebouwingsconcentraties worden gevormd door de uitgestrekte con-centraties van weekendverblijven. Dit komt het sterkst tot uiting te Wechelderzande: ten westen van de vallei van de Visbeek (Puttekensberg), ten noordoosten van de kern (Bersegembaan, Kaulil, Molenheidedreef, Vierde Bosdreef) en ter hoogte van Beerse Heide.

Verspreide bebouwing De verspreide bebouwing is structuurloos uitgezaaid over de hele gemeente en be-staat uit een afwisseling van landbouwbedrijven, kleine en grote bedrijfsgebouwen, geïsoleerde woningen en (concentraties van) weekendhuisjes. In een aantal gevallen heeft de verspreide bebouwing een historische aanzet. Een deel van de verspreide bebouwing bestaat uit zonevreemde woningen. Op basis van de digitale ingescande kadasterkaarten werd een eerste schatting gemaakt van de zonevreemde, residentiële bebouwing in de gemeente Lille, rekening houdend met de inventaris van de niet-vervallen, goedgekeurde verkavelingen, een gemeen-telijke inventaris van de weekendverblijven en de actieve landbouwbedrijven. De resultaten van deze eerste analyse zijn terug te vinden in Tabel 11.

Page 56: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

50 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 11: voorlopige weergave van zonevreemde woningen naar aantal en gewestplanbestemming

gewestplanbestemming aantal Relatief aandeel

Agrarisch gebied 308 60,4 % Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 107 21 % Gebied voor verblijfsrecreatie 9 1,8 % Gebied voor dagrecreatie 3 0,6 % Natuurgebied 20 3,9 % Bosgebied 52 10,2 % Parkgebied 4 0,8 % Bufferzone 4 0,8 % Zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s 3 0,6 % Totaal: 510 100 % Ongeveer 80% van de zonevreemde woningen is gelegen in zones die op het ge-westplan werden aangeduid als agrarisch gebied, al dan niet met landschappelijke waarde. Veel van deze woningen liggen gegroepeerd in linten langs wegen die aan-sluiten op woonlinten (woongebied met landelijk karakter) of op de verschillende kernen binnen de gemeente. Voorbeelden van zulke lintvormige uitlopers van be-bouwing zijn Oevelenberg, Zielestraat, Schoorstraat, Turnhoutsebaan en Houtzijde. Anderzijds liggen ook een aantal zonevreemde woningen sterk verspreid over de gehele gemeente, her en der in bosgebied, natuurgebied, etc.

Permanente bewoning in recreatieve verblijven Een fenomeen dat binnen de woonsector in Lille sterk speelt is de permanente be-woning van verblijven met een recreatief opzet. In totaal zouden in Lille 227 week-endverblijven permanent bewoond worden. Het grootste aandeel van deze verblijven (212) is gelegen in gebieden die op het gewestplan aangeduid werden als zones voor verblijfsrecreatie. Ook buiten deze zones worden zonevreemde weekendverblijven permanent bewoond: bosgebied (11), natuurgebied (3), parkgebied (1). De grootste concentraties van permanent bewoonde weekendverblijven situeren zich ten oosten van Wechelderzande: – Omgeving Bersegembaan: Breven I en II (Bosuilweg, Bersegembaan, Eekhoorn-

weg, Koolmeesweg, Vlinderweg, Karrewiel, Mastbosweg, Pimpelmeesweg) en Duinenweg

– Omgeving Visbeekbaan: Brevennendijk, Molenheidedreef, Vierde Bosdreef, Vijf-de Bosdreef

– Omgeving Puttekensberg: Puttekensberg, Boelaart – Omgeving Beerse Heide: Konijnenpad, Vinkenpad, Lijsterpad, Beerseheide

2.6 Bestaande ruimtelijk economische structuur Kaart 8: bestaande ruimtelijk economische structuur

2.6.1 Definitie

Met de ruimtelijk economische structuur wordt gefocust op de ruimtelijke impact van het functioneren van het economisch weefsel. We beperken ons tot de ruimtelijke analyse van de non-agrarische bedrijvigheid en handel. Omwille van hun specifieke ruimtelijke impact worden landbouw, toerisme en recreatie afzonderlijk behandeld.

2.6.2 Evolutie

Een aantal bedrijven zijn historisch gegroeid in dorpskernen van de gemeente Lille zoals groothandel in voedingswaren Peeters-Govers in Gierle, zagerij Helsen in Wechelderzande en zuivelbedrijf Kempico. Bij de intekening van het gewestplan werden deze bedrijfslocaties paars ingekleurd waardoor de meeste zones in Lille slechts één bedrijf herbergen. Het historisch gegroeide zuivelbedrijf Kempico is gelegen in het dorpscentrum van Gierle. Het bedrijf is volledig ingesloten en zoekt naar expansiemogelijkheden.

2.6.3 Elementen van de bestaande ruimtelijk economische structuur

De volgende elementen kunnen binnen de ruimtelijk economische structuur van Lille onderscheiden worden: bedrijvenzones, verweven handel en bedrijven in de dorps-kernen, verspreid liggende handel en bedrijven in de open ruimte. De inventarisatie van de bestaande ruimtelijk-economische structuur gebeurde aan de hand van het NBB-bestand, dd. november 2004 en de GOM-inventarisatie, dd. juli 2001.

Page 57: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 51

Bedrijvenzones De gewestplannen van Herentals-Mol en Turnhout tellen voor het grondgebied Lille 10 ambachtelijke zones : 3 in Lille-Poederlee, 4 in Gierle en 3 in Wechelderzande. Op drie uitzonderingen na gaat het om kleine bedrijvenzones die slechts één bedrijf kunnen huisvesten. Het totale aanbod aan bedrijvenzones bedraagt 60 ha16. Dit is hoger dan het gemiddelde aanbod in een buitengebiedgemeente. De ‘ruwe’ gewest-planzoneringen stemmen veelal niet overeen met de kadastrale percelering. Hieron-der worden de bedrijvenzones per deelkern geanalyseerd.

Poederlee-Lille:

– Bedrijvenzone Achterstenhoek : Met z’n 22,5 ha17 is dit de grootste KMO-zone in de gemeente. De zone is gelegen in het noorden van de dorpskern Lille-Poederlee achter de woonbebouwing langs de Wechelsebaan. De bedrijvenzone is perfect ontsloten vanaf de afrit 21 (Lille) op de E34 via de Wechelsebaan en de insteekweg Achterstenhoek. De bedrijvenzone wordt ingenomen door eerder lokale bedrijven en het gemeen-telijk containerpark. De smalle ingesloten strook tussen de ingenomen bedrijfs-percelen en de bebouwing langs de Wechelsebaan werd toch ontwikkeld: 13 be-drijfsunits komen in aanmerking voor de vestiging van lokale bedrijfsactiviteiten met beperkte milieu-impact. Verder volgt de gewestplanzonering op basis van to-pografische kaarten de kadastrale eigendomstructuur niet overal. Hierdoor liggen bepaalde percelen voor het grootste deel in een andere bestemmingszone en slechts voor een klein deel binnen de bedrijvenzone. Een deel van de bestaande juridische voorraad aan bedrijvenzone wordt op die manier niet of moeilijk geope-rationaliseerd.

16 Databank G.I.S. Vlaanderen 17 BPA-oppervlakte : 16,7 ha

Tabel 12: Invulling bedrijvenzone Achterstenhoek

tewerkstelling18 262 aantal bedrijven19 59

aantal grote ondernemingen - - aantal middelgrote ondernemingen - - aantal sterke sectoren 29 49,2 % aantal kleinhandelszaken 2 3,4 % aantal groothandelszaken 9 15,3 %

Bron: Website GOM Antwerpen en Belfirst (NBB, november 2004)

– Bedrijvenzone Wechelsebaan : Deze kleine bedrijvenzone van 1,3 ha is even-

eens in het noorden van de dorpskern Lille-Poederlee gelegen langs de Wechel-sebaan. Het terrein is volledig volzet. Er komt één bedrijfsfunctie voor met aanpa-lende bedrijfswoning. Aan weerskanten van het bedrijf werden er respectievelijk één en twee woningen mee paars ingekleurd. Door de ‘ruwe’ gewestplanintekening die het kadastraal perceel n°198 doorsnijdt, zijn de magazijnen van het hobbycenter deels zonevreemd in woonuitbreidings-gebied gelegen. Anderzijds werd de achterzijde van de magazijnen tot op de per-ceelsgrens gebouwd. De bedrijvenzone Wechelsebaan kan worden beschouwd als verweven met het aanpalende woongebied op een goed bereikbare plaats langs een bovenlokale verbindingsweg.

– Bedrijvenzone Lichtaartsesteenweg (De Worstman) : In het uiterste zuiden van de dorpskern Lille-Poederlee komt langs de Lichtaartsesteenweg een kleine be-drijvenzone van 1,3 ha voor met één eerder lokaal bedrijf (De Worstman). Deze bedrijvenzone kan worden beschouwd als verweven met het aanpalende woongebied op een vrij goed bereikbare plaats langs een bovenlokale verbin-dingsweg.

Gierle:

– Bedrijvenzone Brulens : Dit is de tweede grootste KMO-zone in de gemeente met een totale oppervlakte van 14,7 ha20. De bedrijvenzone is in het zuidwesten van

18 In het bedrijvenbestand van de NBB is het aantal tewerkgestelden niet voor elk bedrijf gekend. Aangeno-men wordt dat in deze ondernemingen één persoon werkzaam is, wat voor sommige bedrijven wellicht een onderschatting is van de reële situatie. 19 Het aantal bedrijven kan mogelijk een vertekend beeld geven. Wanneer het ogenschijnlijk om één bedrijf gaat, kan het in het NBB-bestand om meerdere bedrijven gaan (bv. productieafdeling en verkoopsafdeling). 20 BPA-oppervlakte : 4 ha

Page 58: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

52 IOK plangroep GRS Lille

de dorpskern Gierle gelegen achter de woonbebouwing langs de Kloosterstraat. De zone is vanaf de afrit 22 (Beerse) op de E34 ontsloten via de Beersebaan-Kloosterstraat, waarbij het dorpscentrum van Gierle moet worden doorkruist. Op de bedrijvenzone komt het bedrijf Peeters-Govers voor. Dit bedrijf is deels verweven met het aanpalende woongebied. In de omgeving van de bedrijvenzo-ne, langs de Kloosterstraat komt een handelsvestiging van dit bedrijf voor. Daar-naast komen enkele eerder lokale bedrijven voor.

Een deel van deze bedrijvenzone is nog vrijliggend m.n. circa 2,8 ha. Enerzijds is een groot vrij perceel ontsloten via de rondweg Brulens. Dit is in eigendom van het aanpalende bedrijf dat op korte termijn plannen heeft voor de ontwikkeling (ook in herziening BPA dorpskern Gierle). Anderzijds zijn een tweetal percelen ingesloten gelegen en zeer moeilijk te ontsluiten. Bovendien heeft de gewest-planzonering de kadastrale eigendomstructuur niet gevolgd. Hierdoor liggen be-paalde percelen voor het grootste deel in woongebied en slechts voor een klein deel binnen de bedrijvenzone. Een deel van de bestaande juridische voorraad aan bedrijvenzone wordt op die manier niet geoperationaliseerd.

Tabel 13: Invulling bedrijvenzone Brulens

tewerkstelling 272 aantal bedrijven 10

aantal grote ondernemingen 1 10,0 % aantal middelgrote ondernemingen - - aantal sterke sectoren 5 50,0 % aantal kleinhandelszaken 4 25,0 % aantal groothandelszaken - -

Bron: Website GOM Antwerpen en Belfirst (NBB, november 2004)

– Bedrijvenzone De Leend : Deze bedrijvenzone van 9,1 ha (gewestplanbestem-

ming) is gelegen in het uiterste noorden van de dorpskern Gierle. De zone is per-fect ontsloten vanaf de afrit 22 (Beerse) op de E34 via de Beersebaan en de rondweg Schoorstraat-Lozijde. Op deze bedrijvenzone komen enkele lokale be-drijven voor. Bovendien werden twee landbouwzetels en aanpalend bouwland mee paars ingekleurd. De bedrijvenzone is slechts voor 1/3 ingevuld met bedrijfsactiviteiten. Dit wil zeg-gen dat 5,8ha niet is ingevuld met bedrijfsactiviteiten. Een groot perceel daarvan wordt ontsloten via de rondweg Schoorstraat-Lozijde en is momenteel in agra-risch gebruik (m.i.v. landbouwbedrijfsgebouwen). Aangezien het vrijliggende ter-rein doorkruist wordt door een aardgasleiding gelden hier een aantal strikte richt-

lijnen die in acht genomen moeten worden bij de ontwikkeling. Verder ligt 1 per-ceel ingesloten wat de ontsluiting zeer moeilijk maakt. En door de ‘ruwe’ gewest-plankleuring, waarbij o.a. de achtertuinen van woningen langs de Pellaarstraat mee paars werden ingekleurd, is ook hier een aanzienlijk deel van de juridische voorraad aan bedrijvenzone niet operationaliseerbaar.

Tabel 14: Invulling bedrijvenzone De Leend

Tewerkstelling 36

aantal bedrijven 7 aantal grote ondernemingen - - aantal middelgrote ondernemingen - - aantal sterke sectoren 7 100,0 % aantal kleinhandelszaken 1 14,3 % aantal groothandelszaken 2 28,6 %

Bron: Website GOM Antwerpen en Belfirst (NBB, november 2004)

– Bedrijvenzone Melkerijstraat: Deze kleine bedrijvenzone van 0,8 ha in het cen-

trum van Gierle is bezet met het historisch gegroeide regionale bedrijf Kempico. De zone is ontsloten vanaf de E34 via de Beersebaan (Melkerijstraat-Schoolstraat-Molenstraat). De gronden zijn eigendom van Kempico. Het bedrijf heeft evenwel een uitbreidingsbehoefte van 6 ha. Gezien de ingesloten ligging in het bebouwingsweefsel kan deze niet ter plaatse worden gerealiseerd.

– Bedrijvenzone Landaustraat : Deze volzette bedrijvenzone van 0,5 ha is geïso-leerd gelegen in de open ruimte (net buiten de dorpskern van Gierle). De zone bevat één eerder lokale bedrijfsfunctie m.n. een wasserij en is ontsloten vanaf de Vennestraat via de Landaustraat. Bij de gewestplaninkleuring werd het reeds bestaande bedrijf paars ingekleurd als een ‘postzegel’ in de open ruimte.

Wechelderzande:

– Bedrijvenzone Wechel-centrum : Deze volzette bedrijvenzone van 4,7 ha met één bedrijf m.n. zagerij Helsen is in het centrum van de dorpskern Wechelderzande gelegen. De zone is vanaf de afrit 21 (Lille) op de E34 ontsloten via de Gebroe-ders De Winterstraat waarbij het centrum van Wechelderzande moet worden doorkruist. Door de ‘ruwe’ gewestplanintekening werden een aantal woningen mee paars in-gekleurd en is een gedeelte van de bedrijfsgebouwen van de zagerij verweven met het woongebied.

Page 59: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 53

– Bedrijvenzone Diamantstraat : Deze volzette bedrijvenzone van 1,5 ha is geïso-leerd in een bosgebied ten zuidwesten van de dorpskern Wechelderzande gele-gen. De zone is vanaf de afrit 21 (Lille) op de E34 ontsloten via de gehuchtont-sluitingsweg Moereind en de Diamantstraat. Op deze bedrijvenzone zijn drie bedrijven gevestigd. Bij de gewestplanintekening werden bestaande diamantbedrijfjes als ‘postzegel’ in de open ruimte paars inge-kleurd.

– Bedrijvenzone Vlimmersebaan : Deze bedrijvenzone van 5 ha is geïsoleerd in de open ruimte gelegen in het noorden van de gemeente nabij de grens met Vlim-meren (Beerse). De rechtstreekse ontsluiting van het terrein gebeurt via de Schutterstraat en de insteekweg Heihoef. Om de zone te bereiken vanaf afrit 21 (Lille) op de E34 moet het dorpscentrum van Wechelderzande worden doorkruist. De bedrijvenzone wordt door een industrieel bedrijf ingenomen. Een aantal be-drijfsloodsen werden op de gewestplangrens gebouwd. Er zijn extra units ge-pland.

Verweven handel en bedrijven in de kern Hiermee worden de economische activiteiten bedoeld die tot de kernen behoren. Elke deelgemeente heeft een kleinhandelsfunctie op buurtniveau: voor dagelijkse behoeften zoals bakker, slager en bankkantoor kan men in elke dorpskern terecht. De winkelinfrastructuur van de dorpskern Lille is iets beter uitgebouwd zodat zij voor sommige zaken aantrekkingskracht uitoefent op de andere deelgemeenten en van een gemeentelijk-verzorgend niveau is, onder meer een aantal supermarkten gele-gen aan de Poederleeseweg. Ook Peeters-Govers en bouwcentrum Van Hoeck hebben een gemeentelijke aantrekkingskracht. Voor de minder dagelijkse behoeften wordt echter meestal uitgeweken naar Heren-tals en Turnhout en soms zelfs naar Antwerpen.

Zonevreemde handel en bedrijven Hiermee worden de (non-agrarische) economische activiteiten bedoeld die geheel of deels zonevreemd zijn gelegen of zonevreemd worden door uitbreiding. Het gaat om handels- en bedrijfsactiviteiten die ofwel verspreid voorkomen in de open ruimte, ofwel in de rand van de dorpskern, een bebouwingslint of bedrijvenzone zijn gelegen. De gemeentelijke inventaris telt 28 weerhouden zonevreemde economische activitei-ten. Deze zijn aangeduid op de kaart van de bestaande ruimtelijk economische struc-tuur.

2.7 Bestaande ruimtelijke verkeers- en vervoersstructuur Kaart 9: bestaande verkeers- en vervoersstructuur

2.7.1 Definitie

De verkeers- en vervoersstructuur wordt bepaald door het geheel van verkeersinfra-structuren bedoeld voor het vervoer van mensen, goederen en berichten en/of de samenhang van deze infrastructuren. Het structurerend karakter ervan wordt bepaald door de morfologische impact (o.a. begrenzingen, door- en versnijdingen) door het aantrekken en ondersteunen van economische activiteiten en het genereren van personen- en/of goederenmobiliteit.

2.7.2 Elementen van de bestaande verkeers- en vervoersstruc-tuur

De verkeers- en vervoersstructuur kan in Lille worden onderverdeeld in wegentrajec-ten (die elk verschillende functies opnemen), busvervoertrajecten en een spoortra-ject. Bij beschrijving van de verkeers- en vervoersstructuur is naast eigen onderzoek gebruik gemaakt van het gemeentelijk mobiliteitsplan21.

Wegentrajecten De E34 autosnelweg (Antwerpen-Eindhoven) doorsnijdt Lille tussen de dorpskernen van Lille en Wechelderzande en ten zuiden van Gierle. Op grond van de gemeente liggen twee op- en afrittencomplexen naar en van Lille (21: Lille, 22: Beerse) De N-wegen die door de gemeente lopen zijn de N153, N104, N140, N134 en de N132. Deze trajecten verbinden Lille met de buurgemeenten of verbinden de ver-schillende dorpskernen in de gemeente. De N153 zorgt voor een verbinding tussen Herentals en Oostmalle. Deze weg loopt door de dorpskernen van Poederlee, Lille en Wechelderzande en het op- en afrittencomplex van de E34 (21) is hierop aange-sloten. De N104 gaat van Wechelderzande naar Vlimmeren (Beerse). De N140 ver-bindt de kernen van Lille en Gierle en loopt verder naar Turnhout. De N134 loopt van Poederlee in zuid-zuidoostelijke richting verder naar Lichtaart. Tenslotte is er de N132 die uit Gierle vertrekt en in noordelijke richting verder loopt naar de kernen van

21 Iris consulting (2000), “mobiliteitsplan Lille”, gemeente Lille

Page 60: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

54 IOK plangroep GRS Lille

Beerse en Merksplas. Het op- en afrittencomplex van de E34 (22) is hierop aangeslo-ten. De enige gemeenteweg die een bovenlokale verbindingsfunctie vervult is de Venne-straat, Gierlebaan uit de kern van Gierle naar Tielen en Lichtaart. De overige wegen in de gemeente zijn lokale wegen.

Busvervoertrajecten Het openbaar busvervoer in Lille wordt georganiseerd door De Lijn Antwerpen. De bestaande busverbindingen zijn van bovengemeentelijk belang. In de gemeente komen twee snelbussen langs. Lijn 416 gaat van Turnhout over Wechelderzande naar Antwerpen en lijn 418 gaat van Herentals over Lille en Poederlee naar Antwer-pen. Deze bussen stoppen ook aan de carpoolparking langs de E34 aan het op- en afrittencomplex 21. Langs deze carpoolparking loopt ook nog de lijn 44 die van He-rentals naar Oostmalle loopt. Andere trajecten zijn deze van Turnhout naar Herentals langs Poederlee, Lille en Gierle (lijn 210, 211 en 212). Verder zijn er nog de lijnen 213 Turnhout-Grobbendonk, lijn 200 Turnhout-Retie. De bustrajecten lopen langs de belangrijkste invalswegen en de snelbussen maken ook gebruik van de E34. In de gemeente is tevens een belbussysteem actief.

Spoortraject Doorheen de gemeente Lille loopt in het uiterste zuiden een klein stuk van de spoor-lijn Herentals-Turnhout. Deze lijn biedt om het uur een verbinding tussen Herentals en Turnhout en omgekeerd. In zuidelijke richting gaat deze treinverbinding verder richting Brussel. In het weekend is er een rechtstreekse verbinding tussen Turnhout en Antwerpen om het uur. In Lille zelf is er echter geen treinstation gelegen. De dichtstbijzijnde treinstations zijn Tielen, Turnhout en Herentals. Het treinstation van Herentals is het dichtstbijzijnde intercitytreinstation.

2.8 Bestaande toeristisch-recreatieve structuur Kaart 10: bestaande toeristisch-recreatieve infrastructuur

Kaart 11: bestaande recreatieve routes

2.8.1 Definitie

De ruimtelijk toeristisch-recreatieve structuur wordt gevormd door de toeristisch-recreatieve voorzieningen en activiteiten en hun samenhang. Toerisme bevat het geheel van interrelaties en verschijnselen die verband houden met de verplaatsing naar en het tijdelijk verblijf van mensen in een niet alledaagse omgeving. Recreatie is het geheel van handelingen die gebeuren in de vrije tijd en primair gericht zijn op de fysieke (spel, sport,…) en geestelijke (cultuur, hobby, …) ontspanning.

2.8.2 Evolutie

Terwijl het verenigingsleven van oudsher een maatschappelijke verankering kent, zijn toerisme en recreatie eerder jonge gebruiksfuncties van het landelijk gebied. Met het toenemen van welvaart, de vrije tijd en de mobiliteit zijn ze steeds een belangrijkere plaats gaan innemen. Vooral na de tweede wereldoorlog zijn de rust en de bossen van de Kempen een belangrijke aantrekkingskracht gaan uitoefenen op de stedeling. Getuige daarvan zijn de weekendverblijven in de bossen en de valleien. In Lille komen in bijna alle bossen weekendverblijven voor. Naast een grote concentratie in de beboste zone in het noorden van de gemeente, komen de weekendverblijven sterk verspreid over de gemeente voor. De jongste decennia heeft met de toenemende mobiliteit het dagtoe-risme een sterke groei gekend, terwijl de bloei van het verblijfstoerisme en de tweede verblijven zijn hoogtepunt voorbij is. Het verenigingsleven vormt de sociale ruggengraat van een gemeente. Het vereni-gingsleven speelt zich af op het niveau van de gemeente, de wijken of de gehuchten. Er kan een opsplitsing gemaakt worden in drie algemene types van verenigingen, elk met een specifieke ruimtebehoefte: Sportverenigingen zijn sterk ruimtebehoevende verenigingen die nood hebben aan infrastructuur die een aantal malen per week beschikbaar is. Het gaat hierbij zowel om binnenruimten als om buitenterreinen met specifieke voorzieningen, die boven-dien niet zelden een bijzonder onderhoud vragen.

Page 61: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 55

Jeugdverenigingen hebben nood aan een veilige, vaste stek waar ze hun werking kunnen ontplooien en de leden minstens éénmaal per week kunnen ontvangen. Daarvoor hebben ze zowel binnen- als buitenruimten nodig. Dit type van verenigin-gen stelt doorgaans geen hoge eisen aan het voorzieningenniveau, zij het dat de beschikbare infrastructuur uiteraard moet voldoen aan de veiligheidsnormen. Socio-culturele verenigingen zijn de meest verscheiden groep, die een brede vraag naar verschillende mogelijke types van locaties vertonen. Van deze groep gaat de grootste vraag uit naar polyvalente ruimten. Om onder meer de infrastructuur, die ter beschikking van de verenigingen staat, beter in beeld te brengen, werd een enquête (zomer 2002) gehouden bij de 233 Lilse verenigingen die Lille telt. Het verenigingsleven heeft de voorbije jaren nauwelijks aan belang moeten inboeten: het ledenaantal in de periode 1997-2002 bleef immers min of meer constant. Enkel bij de socio-culturele verenigingen kan een lichte achteruitgang worden vastgesteld, terwijl de sportclubs en vooral de jeugdbewegingen zich eerder kenmerken door een groei. Deze vaststellingen mogen echter weer niet veralgemeend worden. Zo zijn er eveneens socio-culturele groeperingen met een uitgesproken groei, terwijl er even-eens sportclubs gekenmerkt worden door een negatieve evolutie (paardensport, hondensport, …).

2.8.3 Elementen van de bestaande toeristisch-recreatieve structuur

Voorzieningen voor de jeugd Met voorzieningen voor de jeugd worden zowel de infrastructuur van jeugdverenigin-gen bedoeld als openbare speelmogelijkheden. De jeugdwerking kent traditioneel een sterke parochiale verankering. De voorzieningen voor de jeugd situeren zich dan ook voornamelijk in of aansluitend op het woonweefsel (Tabel 15). De werking van een jeugdvereniging staat of valt met de beschikking over een vaste locatie waar de activiteiten veilig plaats kunnen hebben. De grond is meestal in ei-gendom van de gemeente of het plaatselijke kerkfabriek. Enkele jeugdverenigingen beschikken wel over een eigen lokaal. Naast gebouwen en lokalen maken jeugdbewegingen ook vaak gebruik van openba-re ruimten (braakliggende terreinen, bossen, speelpleinen, …) voor sport en spel. Deze liggen verspreid over heel het grondgebied van Lille.

Tabel 15: jeugdlokalen

Naam Adres Gewestplanbestemming Lille Scouts VVKS St. Pieter Boskapelstraat parkgebied Chiro St.Pieter Helleweg Woongebied – agrarisch gebied JOC Frontaal Gierlebaan Woongebied Gierle Chiro OLV Gierle Kloosterstraat Woongebied Chiro Don Bosco Gierle Rollekensbergen Natuurgebied – gebied voor

verblijfsrecreatie KLJ Gierle Poeyelheide Bosgebied JH ’t Hoekske Singel Woongebied Wechelderzande Scouts VVKSM Zandlopers Oostmalsebaan Woongebied KLJ Wechelderzande Oostmalsebaan Woongebied Bron: gemeentelijke diensten 2005, enquête

Daarbuiten heeft ook niet-georganiseerde jeugd behoefte aan ruimte in de vorm van speel-, spel- en ontmoetingsruimte. Belangrijke aandachtspunten voor deze ruimten zijn de interne (veiligheid van de speeltuigen,…) en de externe (verkeersveiligheid omgeving) veiligheid. In het jeugdruimteplan werden de speelpleinen en speelbossen in de verschillende deelgemeenten geïnventariseerd. Deze liggen verspreid over heel het grondgebied van Lille.

Sportvoorzieningen Met sportvoorzieningen wordt de specifieke infrastructuur bedoeld die voornamelijk door de sportverenigingen, maar ook door particulieren gebruikt wordt ter beoefening van uiteenlopende sporten. De Lilse sportverenigingen richten zich voornamelijk op het lokale niveau. De inwoners van Lille kunnen aansluiten bij de meest uiteenlopen-de sportclubs, gaande van de traditionele balsporten tot gevechtsporten en wandel-clubs. Tabel 16 geeft een overzicht van de sportvoorzieningen in Lille. De belangrijkste centrumondersteunende voorzieningen zijn gelegen in of aansluitend op het woon-weefsel waarop ze gericht zijn: sportcentrum Balsakker, zwembad Lille, turnzaal Gierle, voetbal FC Poederlee. Uitzonderingen daarop zijn de gemeentelijke sportcen-tra van de Poeyelheide en de Pulsebaan. Zij zijn verder van de kernen van respec-tievelijk Wechelderzande en Gierle gelegen. Ook heel wat turnzalen en kleinere sportlokalen liggen verweven binnen het woonweefsel waaruit de sportende leden afkomstig zijn. Andere sportinfrastructuur van verenigingen ligt verspreid over de

Page 62: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

56 IOK plangroep GRS Lille

gemeente. Enkele voetbalvelden met beperkte infrastructuur zijn in gehuchten gele-gen en eerder geënt op het sublokale niveau: Heibos, Rooien. Voorzieningen voor hondensport en paardensport vertonen een minder functionele relatie met het woonweefsel en wijken daarmee af van de meeste sportvoorzienin-gen. Hondenterreinen lenen zich niet voor verweving in de kern. In Lille zijn deze dan ook voornamelijk in de open ruimte terug te vinden, meer bepaald in de sportcentra van Poeyelheide en de Pulsebaan. Maneges zijn vaak gegroeid vanuit of in combina-tie met een agrarische functie. In Lille is dit minder uitgesproken het geval. Infrastruc-tuur voor paardensport is hier ook in de sportcentra terug te vinden. Aan de Balsak-ker is een manege gevestigd en op de Poeyelheide ligt een gemeentelijke ruiterijwei-de. Verspreid in de open ruimte zijn een aantal private maneges terug te vinden: manege Ribot aan de Rollekensbergen en manege Fjordenhof aan Moereind in Wechelderzande. De waterplas van Bloso aan de Warande wordt gehuurd door een kleine waterskiclub die ter plaatse ook een gebouw hebben opgericht.

Tabel 16: sportinfrastructuur

naam adres Infrastructuur Lille Gemeentelijke sporthal Balsakker Balsakker Sporthal: basket, tennis, volley, … Gemeentelijk zwembad Lille Kerkstraat Zwembad Gemeentelijke sportvelden Balsakker

Balsakker Voetbalvelden, polyvalent veld, atletiekpiste

Oude Melkerij Gierlebaan Tafeltennis Manege Balsakker Balsakker Ruiterhal, ruiterterrein Turnzaal gemeenteschool Rechtestraat Turnzaal Turnzaal Hoekske Rechtestraat -

Hoekske Turnzaal

Manege Ribot Rollekensbergen Hondenclub Verenigde honden-vrienden

Balsakker Hondenterrein + lokaal

Poederlee Voetbal FC Poederlee Heggelaan 2 voetbalvelden, 1 polyvalente veld,

gebouw met kleedkamers en kantine Voetbal FC Heibos Heikant Voetbalveld Turnzaal meisjesschool De Wijn-gaard

Wijngaard Turnzaal

Gierle Sportcentrum Poeyelheide Poeyelheide Voetbalvelden, polyvalent sportveld,

ruiterijweide, tennisveld, petanque-terreinen, boogschietterrein, fit-o-meter

Hondenclub de Heidehond Poeyelheide Hondenterrein Gemeentelijke turnzaal Brulens Voetbalclub Rooien Sportief Turnhoutsebaan Voetbalveld Gielsbos Polyvalent sportveld, zwembad,

sporthal, fit-o-meter Lilse Bergen Strandweg Voetbalveld, minivoetbalveld, volley-

balvelden, basketbalveld, tennisvel-den, hoogteparcours, comman-doparcours, klimmuur, multifunctio-neel sportveld, watersportmogelijk-heden,…

TTC Pegier Brulens Tafeltennislokaal Wechelderzande Gemeentelijke sportvelden Pulse-baan

Pulsebaan 3 voetbalvelden, polyvalent sportveld

Voetbal FC De Vrede Voetbalstraat Voetbalvelden + kantine

Page 63: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 57

naam adres Infrastructuur

Hondenclub ‘De Wechelse verde-digingshond’

Pulsebaan hondenterrein

Manege Fjordenhof Moereind 108 manege TTC Virtus Bersegembaan –

Corsicabaan tafeltennislokaal

Warande waterskiclub Haarlebeek Waterplas, lokaal Bron: enquête, gemeentelijke diensten 2005, inventarisatie IOK Plangroep

Socio-culturele voorzieningen De voorzieningen voor cultuur en ontspanning zijn ingebed in het woonweefsel, on-der andere verankerd op het niveau van de parochies. De voornaamste voorzienin-gen zijn weergegeven in Tabel 17. Socio-culturele verenigingen hebben een minder afgelijnd profiel dan de sport- of jeugdverenigingen. Sommige groeperingen richten zich op muziek, terwijl andere een educatief of een sociaal doel hebben. Sociale verenigingen zoals vrouwen-, gezins- of gepensioneerdenbewegingen zijn sterk vertegenwoordigd in Lille. De meeste verenigingen maken gebruik van infrastructuren die polyvalent zijn inge-richt door lokale overheden (gemeente, kerkfabriek, scholen). Soms wordt gebruik gemaakt van gebouwen waarvan de vroegere functie verlaten werd. Een enkele vereniging maakt gebruik van de horeca om vergaderingen of activiteiten te organise-ren. Bij andere verenigingen stellen de leden hun woning ter beschikking voor het beleggen van bijeenkomsten.

Tabel 17: socio-culturele voorzieningen

naam Adres gewestplanbestemming Lille Parochiecentrum St. Pieter Kerkplein woongebied Oude melkerij Gierlebaan Woongebied Pastorij Kerkstraat woongebied Polyvalente zaal bibliotheek Kerkstraat woongebied heemhuis Rechtestraat 7 woongebied Fanfarelokaal Rechtestraat 44 Woongebied ACW-lokaal Poederleeseweg Woongebied RVT Lindelo Lindelostraat Woongebied Vzw Het Wiel Rolleken Agrarisch gebied Stapmolen Broekzijstraat Poederlee Parochiecentrum Mollenhof Lichtaartsesteenweg Woongebied Den Kouter Heggelaan Gebied voor dagrecreatie Oude jongensschool Woongebied Gierle Parochiecentrum St. Jan De Nefstraat Woongebied Parochiecentrum Singel Singel Woongebied met estheti-

sche waarde Tentoonstellingsruimte Schuur Oud gemeentehuis Kloosterstraat Woongebied Vergaderlokaal turnzaal Brulens Gebied voor dagrecreatie Vergaderzalen Lilse Bergen Grotenhout bos Gebied voor verblijfsrecre-

atie Wechelderzande Parochiecentrum De Zandfluiter Wagemansstraat – Tul-

penlaan Woongebied

Hof d’ Intere Heymansstraat Woongebied met estheti-sche waarde

Oude jongensschool Vlimmersebaan Woongebied Lokaal harmonie Boonhof Woongebied Zevende Hemel Moereind Agrarisch gebied De Maalderij Beulk woongebied Bron: gemeentelijke diensten 2005, enquête

Page 64: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

58 IOK plangroep GRS Lille

Toeristisch-recreatieve trekpleisters

Recreatiedomein Lilse Bergen

Recreatiedomein Lilse Bergen ligt in het noorden van de gemeente langsheen de autosnelweg. Het gebied werd door vzw De Lilse Bergen aangelegd rond een zand-winningsplas die ontgonnen werd bij de aanleg van de autosnelweg E34. De water-plas te midden van de naaldbossen doet dienst als zwemvijver en watersportvijver. Ten noorden van de waterplas ligt de camping van het domein. In het domein zijn verder uiteenlopende recreatieve voorzieningen terug te vinden: – waterspeelplaats, strandzone, ligweide, strandgebouw – speeltuin – watersportmogelijkheden – vijverpaviljoen met taverne en restaurant – minigolf, fit-o-meter – uitgebreide sportvoorzieningen: tennisterreinen, voetbalveld, minivoetbalveld,

basketveld, volleybalterreinen, petanquevelden, multisportveld,… – hoogteparcours, hindernissenparcours, klimmuur, speleobox – vergaderzalen en feestzalen

indoor-speeltuin “De Speelstad”

Deze private indoor-speeltuin is 3500 m² groot, waarvan 400 m² buitenspeeltuin met witzand voor kinderen tot 14 jaar. De Speelstad is gelegen aan de rand van de kern van Wechelderzande (Voetbalstraat).

Verblijfsrecreatieve voorzieningen Lille kent een zekere keuze aan toeristisch-recreatieve verblijfsmogelijkheden. Het zwaartepunt binnen de verblijfsrecreatieve voorzieningen in Lille ligt bij de Lilse Bergen. De ruime camping ligt in de naaldbossen ten noorden van de waterplas en biedt 246 toeristische plaatsen, 245 vaste staanplaatsen, 5 trekkershutten, 4 ver-huurcaravans en 8 plaatsen op een kampeerweide. Camping De Brem is een kleine, rustige camping met 47 vaste staanplaatsen en 9 toeristische plaatsen. Ze is gelegen te midden van de open ruimte ten oosten van Lille, met toegang langs de Poeyelheide. Camping De Specht en camping Siësta zijn twee campings in de deelgemeente Wechelderzande met vaste staanplaatsen en enkele toeristische plaatsen. Camping De Specht heeft 23 vaste en 5 toeristische plaatsen; camping Siësta heeft 135 vaste en 5 toeristische plaatsen.

Weekendverblijven en particuliere visvijvers Naast campings en dergelijke behoren ook individuele weekendverblijven tot de verblijfsrecreatie. De vestiging van weekendverblijven is een fenomeen dat enkele decennia geleden zijn hoogtepunt heeft gekend. De aanwezigheid van rust, land-schappelijke kwaliteiten, bossen en water zijn enkele belangrijke vestigingscriteria gebleken. Dit verklaart de aanwezigheid van al dan niet zonevreemde weekendver-blijven in bosrijke en waterrijke gebieden. Op grondgebied van Lille werden een 810-tal weekendverblijven geïnventariseerd door de gemeentelijke diensten. In bepaalde gebieden liggen concentraties van weekendverblijven. De overige weekendverblijven liggen individueel verspreid over de gemeente.

Tabel 18: concentraties weekendverblijven

gewestplanbestemmingen

Beerse Heide Gebied voor verblijfsrecreatie - bosgebied Omgeving Achtzaligheden Bosgebied – agrarisch gebied Bersegem – Breeven – Kaulil - Corsicabaan

Natuurgebied – gebied voor verblijfsrecreatie – bosgebied – landschappelijk waardevol agrarisch gebied

Achterputtekensberg - De-denbroek

Gebied voor verblijfsrecreatie – agrarisch gebied - natuurge-bied

Blasven Bosgebied – agrarisch gebied - woongebied Beulkbeemden - Vorselaar-heide (ZW Wechelderzande)

Landschappelijk waardevol agrarisch gebied – woongebied - bosgebied

Kindernouw – Breugelheide Natuurgebied – landschappelijk waardevol agrarisch gebied Omgeving Hemeldonk Bosgebied – natuurgebied - woonuitbreidingsgebied – agra-

risch gebied - landschappelijk waardevol agrarisch gebied Kouwenberg – Het Rolleken - Klophamer

Agrarisch gebied – gebied voor verblijfsrecreatie

Dingdongen - Borze Agrarisch gebied – landschappelijk waardevol agrarisch gebied

Poeyelheide - Lammerheide Gebied voor verblijfsrecreatie – bosgebied – landschappelijk waardevol agrarisch gebied

Vallei van de Aa Gierle Landschappelijk waardevol agrarisch gebied Heerle Agrarisch gebied – bosgebied - natuurgebied Omgeving Zittaart Bosgebied – gebied voor verblijfsrecreatie – agrarisch gebied

– landschappelijk waardevol agrarisch gebied Bron: gemeentelijke diensten 2005, IOK Plangroep

Van de geïnventariseerde weekendverblijven liggen er een groot aantal buiten de geëigende bestemming ‘gebied voor verblijfsrecreatie’. Tabel 19 geeft een overzicht van de bestemmingszones waarin de Lilse weekendverblijven gelegen zijn.

Page 65: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 59

Tabel 19: weekendverblijven en gewestplanzones

Gewestplanbestemming % van het aantal weekendverblijven Woongebied 1,2 Woongebied met landelijk karakter 0,5 Woonpark 0,2 Woonuitbreidingsgebied 1,5 Gebied voor verblijfsrecreatie 43,3 Parkgebied 0,7 Natuurgebied 10 Natuurgebied met wetenschappelijke waarde 0,1 Bosgebied 11,9 Agrarisch gebied 16,3 Agrarisch gebied met landschappelijke waarde 14,2 Bij de weekendverblijven in de natte gebieden zijn heel wat kleine waterpartijen terug te vinden die worden gebruikt als particuliere visvijvers. Deze weekendverblijven met visvijvers zijn terug te vinden op volgende plekken in Lille: – Vallei van de Molenbeek – Beulkloop – Vallei van de Visbeek: Puttekensberg – Dedenbroek – Hoveniersweg - Wouwer – Vallei van de Kindernouwbeek: Goren – Winkel – Snaersdijk – den Eurst – Vallei van de Oudendijkloop – Hemeldonkloop – depressie Goren: omgeving

Hemeldonk – Samenvloeiing Laak en Oudendijkloop: omgeving Borze – Vallei van de Aa ter hoogte van Gierle

Voorzieningen voor wandelaars, fietsers en ruiters Lille biedt heel wat mogelijkheden wat betreft de wandelsport. Een twintigtal wandel-routes doorkruisen de gemeente. Het uitgebreide aanbod is afgestemd op de diversi-teit in open ruimte in Lille: natuurgebieden, waardevolle landschappen, landbouwge-bieden,…De vertrek- en eindpunten van de wandelingen zijn goed bereikbaar met de auto. Enkele bewegwijzerde fietsroutes lopen door Lille. Het Lils fietspad werd zelfs speci-fiek aangeduid binnen de gemeente. De fietsroutes richten zich op de uitgestrekte open ruimte in de omgeving. Daarnaast is de gemeente ook opgenomen in het re-creatief fietsknooppuntennetwerk ‘Antwerpse Kempen’ van Toerisme Provincie Ant-werpen. Een dertiental knooppunten bevinden zich op het grondgebied van de ge-meente.

Naast de gewone fietsroutes werden in de omgeving van de Lilse Bergen een drietal routes specifiek uitgewerkt en aangeduid voor mountainbikers. Vanop drie verschil-lende punten werden lussen uitgewerkt die telkens de Haarlebrug passeren. Een tweetal specifieke ruiterpaden werden aangeduid in Lille, één in de omgeving van de Lilse Bergen, één rondom het Grotenhoutbos.

Geluidsintensieve sporten Op de Breugelheide werd door vzw Motoclub Lille, in het gebied voor dagrecreatie tussen de autosnelweg en het natuurreservaat Kindernouw, een motorcrossterrein aangelegd. Er werd geïnvesteerd in de benodigde gebouwen (bergruimte, kantine, sanitair,…), de omloop en parkings. In 2003 werd aan de vzw vergunning verleend voor motocrossactiviteiten, nl. voor de exploitatie van betreffende percelen (01-D-230, 01-D-231, 01-D-232, 01-D233, 01-D-237, 01-D-238, 01-D239a) als een permanente omloop voor motorvoertuigen met een geluidsemissie van max. 98dB(A). Daarbij akte van volgende klasse 3 inrichtin-gen: lozen van BA afkomstig van de wasplaats van motoren, afvalwaterzuiveringsin-stallatie (rietveld) voor het behandelen van HA, opslag van mazout in een onder-grondse tank (2700liter) en grondwaterwinning (140m³/jaar). Zowel trainingen als wedstrijden worden op het terrein langs de Rooverstraat gehou-den. In de vergunning werd echter de bijzondere voorwaarde opgelegd dat het jaar-lijks aantal wedstrijden beperkt is tot maximaal 15. De exploitant dient driemaande-lijks een lijst met de wedstrijddata aan de vergunningverlenende overheid te bezor-gen.

Golf In het noorden van de gemeente ligt een golfterrein. Het golfterrein van de Lilse Golf-club met een oppervlakte van ongeveer 12 ha is gelegen ten westen van de Haarle-beekbrug en bereikbaar via de Strandweg. De gewestplanbestemming van het ter-rein is agrarisch gebied met landschappelijke waarde.

Horeca Lille kent een zeker aanbod aan horecazaken. De meeste daarvan bevinden zich in één van de bebouwde kernen van de gemeente en behoren tot het woonweefsel. Toch liggen meer verspreid in de open ruimte een aantal horecazaken die meer gericht zijn op recreanten. Het gaat om onder meer volgende zaken: – De Heihoeve, Strandweg – Sus Pad, Heerle – Hotel, Beerse Heide

Page 66: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

60 IOK plangroep GRS Lille

2.9 Overige voorzieningen (zoals gemeenschapsvoor-zieningen, ontginningsgebieden)

2.9.1 Definitie

Wat onder openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen moet worden verstaan staat beschreven in de omzendbrief betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen van 8 juli 1997 (BS 23.08.1997). Openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen zijn voorzieningen die gericht zijn op de bevordering van het algemeen belang en die ten dienste van de gemeenschap kunnen worden gesteld. De voorzieningen kunnen opgericht en uitge-baat worden door de overheid of een privé-instelling/persoon voor zover deze laatste geen winstbejag nastreven en de voorzieningen werkelijk ten dienste staan van de gemeenschap. De volgende voorbeelden geven weer welke functies zoal worden verstaan onder openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen: – openbare instellingen voor medische verzorging – gemeentehuis en gebouwen voor gemeentelijke diensten – cultureel centrum, openbare culturele voorzieningen (bibliotheek, theater, …) – politie – brandweer – gebouwen voor overheidsdiensten – sociale voorzieningen (kribbe, rusthuis, bejaardenvoorzieningen, …) – openbare instellingen voor mentaal en fysisch gehandicapten – gebouwen voor openbaar vervoer, openbare parkings – posterijen, telefonie – religieuze instellingen, eredienstgebouwen Deze functies (met uitzondering van belangrijke infrastructuurwerken) horen in prin-cipe ook thuis in woongebied. Van een aantal voorzieningen die beschouwd kunnen worden als gemeenschapsvoorziening of instelling van openbaar nut is de locatie in een woonzone of zone voor openbaar nut niet aangewezen. Het gaat ondermeer om volgende inrichtingen: – drukstations, pompstations

– transformatieposten – ontvangst- en zendmasten voor radio en TV – radarinstallaties – stortterreinen, afvalverwerkingsinstallaties – containerparken – waterwinningen, waterspaarbekken, wachtkommen, waterzuiveringsinstallaties – meteostations – begraafplaatsen, strooiweiden en crematoria Deze inrichtingen horen thuis in een zone voor gemeenschapsvoorziening en open-baar nut bij voorkeur buiten de woonzone of daarvan gescheiden door een bufferzo-ne. In dezelfde omzendbrief als hierboven vermeld staan tevens bepalingen betreffende de ontginningsgebieden. In deze gebieden dient rondom een afzonderingsgordel te worden aangelegd, waarvan de breedte vastgesteld wordt door bijzondere voor-schriften. Na de stopzetting van de ontginningen dient de oorspronkelijke of toekom-stige bestemming, die door de grondkleur op het plan is aangegeven, te worden geëerbiedigd. Voorwaarden voor de sanering van de plaats moeten worden opge-legd opdat de aangegeven bestemming kan worden gerealiseerd.

2.9.2 Elementen binnen Lille

Zone voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut volgens gewestplan Binnen de gemeente Lille komen twee gebieden voor met als zonering gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut. Deze zijn de begraafplaats te Lille (0,55 ha) en de instelling Gielsbos (83,64 ha).

Ontginningsgebieden Binnen de gemeente Lille komen drie gebieden voor met als zonering ontginnings-gebieden. Deze zijn de Lilse Bergen noord (19,85 ha), de Lilse Bergen zuid (5,11 ha) en de Warande (26,85 ha).

Page 67: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

2 Bestaande ruimtelijke mesostructuur

GRS Lille IOK plangroep 61

Andere Voorbeelden van verdere aandachtspunten zijn onder meer: – Uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande voorzieningen (kerkhof, rusthuis,

jeugdvoorzieningen …) – Zonevreemde nutsvoorzieningen: vergunningstoestand nakijken en afwegen met

de openruimtefuncties – Locaties voor nieuwe voorzieningen: bereikbaarheid en parkeermogelijkheden

afwegen: – Culturele voorzieningen – kerkhof – Containerpark

– Parkeermogelijkheden verruimen

Page 68: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

62 IOK plangroep GRS Lille

3 Bestaande ruimtelijke microstructuur via deelruimten

De ruimtelijke samenhang werd in de deelnota’s telkens bekeken vanuit een speci-fieke invalshoek/sector. Deze benadering is per definitie een vereenvoudiging van de werkelijkheid, omdat structuren onderling een sterke wisselwerking vertonen. Dit wordt ook wel de benadering vanuit de deelstructuren genoemd. De benadering vanuit de deelruimten daarentegen, is een middel om via conflictana-lyse expliciet te kunnen focussen op de wisselwerking tussen de deelstructuren. De gemeente wordt hierbij ingedeeld in een aantal deelruimten. Op die manier komen specifieke conflicten en kansen aan de oppervlakte. In het richtinggevende gedeelte kunnen de visies en ontwikkelingsperspectieven van de deelstructuren door het gebruik van de deelruimten beter op elkaar worden afge-stemd. Het is de meest aangewezen manier om tot een integraal ruimtelijk beleid te komen. De indeling in een deelruimte gaat uit van een bestaande homogeniteit qua morfolo-gie, ruimtelijk functioneren en ruimtelijke problematiek. Gebiedsdekkend kunnen in Lille vijf deelruimten onderscheiden worden:

1. Landelijk Wechelderzande 2. Noordelijke boscomplexen 3. Open valleien en ruggencomplex 4. dubbeldorp Lille-Poederlee 5. Dorp Gierle De deelruimtes overlappen enigszins om de grensgebieden niet aan belang te laten inboeten, maar ze worden slechts bij één van de deelruimtes besproken.

benadering vanuit deelruimten

wonen landbouw economie natuur ...

benadering vanuit deelstructuren

1

2

3

4

5

Page 69: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

3 Bestaande ruimtelijke microstructuur via deelruimten

GRS Lille IOK plangroep 63

3.1 Landelijk Wechelderzande

De deelruimte ‘Landelijk Wechelderzande’ wordt gevormd door de landelijke kern van Wechelderzande en het ermee samenhangende landelijke gebied errond. Deze deelruimte ligt ten noorden van de E34 die de gemeente van west naar noordoost doorkruist. De gemeentegrens met Malle vormt de westelijke grens, de Visbeekvallei ten oosten fungeert als een vagere oostelijke grens voor deze deelruimte. De kern van Wechelderzande heeft zich ontwikkeld op de hogere gronden tussen de vallei van de Molenbeek op de westelijke gemeentegrens met de gemeente Malle en de Visbeekvallei in het oosten. De historische kern op het interfluvium rondom de kerk en Hof d’Intere heeft zich verder uitgebreid op de voormalige plaggenbodem in landbouwgebruik en is uitgegroeid tot een landelijke woonkern die voornamelijk ge-kenmerkt wordt door open bebouwing. De kern wordt bovenlokaal ontsloten via de N153 richting Malle in noordwestelijke richting en naar de E34 in het oosten. De Vlimmersebaan (N104) verbindt Wechel-derzande met Vlimmeren in het noorden. De functionele impact van de E34 op Wechelderzande is minimaal. De verbinding tussen het op- en afrittencomplex en de kern via de Gebroeders de Winterstraat is ingekleurd als landelijke woonzone en natuurgebied en de groene verschijningsvorm fungeert als buffering tussen de auto-snelweg en Wechelderzande. De aanwezigheid van het op- en afrittencomplex wekt echter wel een verkeersstroom doorheen de kern van Wechelderzande op tussen de E34 en de gemeenten ten noorden. De meeste voorzieningen zoals handelszaken, diensten en scholen zijn geënt op de N153 en N104. Ook de jeugdinfrastructuur is geënt op de Oostmalsebaan. Andere voorzieningen liggen meer verspreid binnen de kern. Te midden van de kern ligt de lokale bedrijvenzone Wechel-centrum die ingenomen wordt door één bedrijf en voor ontsluiting gebruik moet maken van enkele kleinere woonstraten binnen de kern. Een tweede bedrijventerrein in Wechelderzande is gelegen langsheen de Vlimmersebaan in het noorden van de deelruimte. Deze zone sluit niet aan op de kern en ligt geïsoleerd in de open ruimte. Een derde bedrijventer-rein sluit eveneens niet aan op de kern. Het gaat om een kleine zone die op het ge-westplan ingekleurd werd langsheen de Diamantstraat. Deze zone ligt eveneens te midden van bos en landbouw. De ontsluiting van het bedrijventerrein langs de Vlim-mersebaan is echter beter dan van deze zone waarvoor landelijke wegen of woon-straten gepasseerd moeten worden vanaf de E34. De kernbebouwing van Wechelderzande wordt omringd met bebouwingslinten die de geleidelijke overgang naar de open ruimte structureren. De lintbebouwing langs Zand, Moereind en Beulk ligt concentrisch rondom de kern. Moereind begrenst

woonuitbreidingsgebieden Kapelakker en Wagemansstraat die aansluiten op de kernbebouwing. Woonuitbreidingsgebied Beulinckakker wordt ingesloten door de bebouwing van Pulsebaan en Beulk. De overgang tussen de kern en Zand in het oosten is ingevuld met bos, landbouw en sportinfrastructuur. Aansluitend op de kern werden de bossen aan Blasven op het gewestplan ook ingetekend als bosgebied. Deze bossen vormen een duidelijke grens voor de kernbebouwing van Wechelderzande in het oosten. De zone tussen de bos-sen en Zand is ingekleurd als landbouwgebied. Op de overgang tussen de bossen en de open landbouwpercelen werd voetbalinfrastructuur voor Wechelderzande opgericht. Ook andere groene gebieden geven structuur aan de overgang tussen de kern en de open ruimte. Het bosgebied aan de Molenheide wordt geconfronteerd met indringende lintbebouwing maar vormt niettemin een functionele buffer tussen de woonkern en de zones voor verblijfsrecreatie ten noorden van de kern. Ten zuidwes-ten van Wechelderzande liggen bossen aan de Pulsebaan, Diamantstraat en Vorse-laarheide tussen de landbouwzones ten zuidoosten van Wechelderzande. Langs-heen de Pulsebaan ter hoogte van Vorselaarheide werden gemeentelijke sportvoor-zieningen aangelegd. De landbouwgebieden rond Wechelderzande zijn eerder kleinschalig van karakter. De vallei van de Molenbeek is op het grondgebied van Lille voor het grootste deel ingekleurd als landbouwgebied, de Beulkbeemden. De bodem bestaat echter voor het grootste deel uit alluviale gronden en de kleine landschapselementen, houtkan-ten en bomenrijen die resteren van de voormalige beemden in de vallei, maken het tot een gave open ruimte die gekenmerkt wordt door een afwisseling van kleine per-celen weiland of akkerland en bosjes. Een tweede landbouwgebied in Wechelderan-de ligt ingesloten tussen het bebouwde lint Moereind dat stilaan volledig aansluit op de kernbebouwing en de E34. Landbouwbedrijven in het landelijke woonlint Moer-eind hebben deze ingesloten percelen in gebruik. Ten derde is er de ingesloten land-bouwzone langsheen het woonlint Zand op de gronden in de overgang tussen de hogergelegen kern en de Visbeekvallei ten oosten ervan. Specifiek kenmerkend voor deze deelruimte is de ruimte ten oosten van Wechelder-zande die op grootschalige wijze aangeduid en aangesneden werd voor weekend-verblijven. Zowel ter hoogte van Breeven-Kaulil-Corsicabaan op de uitlopers van de noordelijke stuifduin, als in de natte vallei van de Visbeek zijn nu grote concentraties aan weekendverblijven terug te vinden. Niet alle gebiedsdelen werden echter aange-sneden.

Page 70: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

64 IOK plangroep GRS Lille

3.2 Noordelijke boscomplexen

De deelruimte ‘noordelijke boscomplexen’ beslaat het groene noorden van de ge-meente Lille tussen de vallei van de Visbeek en de vallei van de Aa. Deze deelruimte ligt grofweg uitgestrekt over het stuifduincomplex dat van west naar oost over het noorden van de gemeente loopt. Deze voormalige uitgestrekte heidevelden zijn in het verleden nagenoeg niet intensief in gebruik genomen en in de loop van de tijd bebost geworden. Dwars op deze richting kruisen een aantal valleien van zijlopen van de Kleine Nete deze structuur. De Visbeek en de Laak lopen van noord naar zuid dwars op het stuifzandencomplex en brengen structuurvariatie aan in dit uitge-strekte gebied. Zeer specifiek is de structuurvariatie tussen de vallei van de Laak en de uitsproken stuifduinen Rollekensbergen ten westen ervan. De Oudendijkloop loopt in het oosten van de deelruimte van noordoost naar zuid. Pas sinds de tweede helft van de vorige eeuw is het gebied intensiever in gebruik genomen. Ten oosten van Wechelderzande werden uitgestrekte zones voor verblijfs-recreatie aangeduid. In de alluviale vallei van Visbeek is daardoor nu een grote con-centratie aan weekendverblijven terug te vinden. Door de waterhuishouding in dit nat gebied gaan velen daarvan gepaard met particuliere visvijvertjes. De aanleg van de E34 vereiste zandvoorziening. Deze werd voorzien langsheen het traject zelf en gaf het ontstaan aan de waterplassen van Warande en Lilse Bergen. De grootste water-plas kreeg een uitgesproken recreatief doeleinde door de ontwikkeling van recreatie-domein Lilse Bergen. Het uitgestrekte recreatief domein met bovenlokale uitstraling ten oosten van de Laak vormt het zwaartepunt binnen deze deelruimte en is vlot bereikbaar vanop E34 en N132 Beersebaan. De waterplas Warande is slechts in beperkt recreatief gebruik. Ook op de Beerse Heide ten noorden van de Lilse Bergen werden zones voor verblijfsrecreatie aangeduid te midden van de naaldbossen. De zone tussen de Visbeek en de Laak wordt ingenomen door de uitgestrekte bos-sen rond de Achtzalighedenboom en gebieden met hoge natuurwaarden. Dit gebied is zeer sterk in trek bij wandelaars en fietsers die doorheen deze groene omgeving de verbinding kunnen maken tussen de Lilse Bergen en Wechelderzande. Percelen in de valleien, ingesloten percelen te midden van de groene gebieden en de grens-zone met Beerse zijn in landbouwgebruik. Een deel van het landbouwgebied langs-heen de Laak centraal in het gebied is nu in gebruik als golfterrein. Ten oosten van de N132 Beersebaan werd de open ruimte op de grens met Vosse-laar in het verleden aangesneden voor de ontwikkeling van gemeenschapsvoorzie-ningen. Hier werd de verzorgingsinstelling voor andersvaliden het Gielsbos opgericht. Meer naar het oosten tussen de E34 en de vallei van de Aa is een belangrijk natuur-lijk zwaartepunt binnen de gemeente Lille gelegen. Het waardevolle Grotenhoutbos

vormt een functionele buffer tussen de landelijke gemeente Lille en het regionaal stedelijk gebied van Turnhout.

3.3 Open valleien- en ruggencomplex

Het zuiden van de gemeente Lille bestaat uit een afwisseling van noord-zuid gerichte valleien en tussenliggende interfluvia waarop de kernen van Lille, Poederlee en Gier-le zich ontwikkeld hebben. De deelruimte ‘open valleien en ruggencomplex’ strekt zich uit over deze grote zone, met uitzondering van de kernen. Gezien de functionele complexiteit worden deze apart behandeld als deelruimten. De deelruimte wordt gekenmerkt door drie noord-zuid georiënteerde valleistructuren. De vallei van de Kindernouwbeek staat volledig in het teken van natuur. De inkleu-ring op het gewestplan als natuurgebied, de aanduiding van deze gebieden binnen de eerste fase van het VEN en de aanwezigheid van natuurreservaten bevestigen dit. Deze structuur loopt ten noorden van de E34 door, maar wordt daar ook deels ingevuld met weekendverblijven. De vallei van de Laak en Oudendijkloop lopen doorheen de centrale open ruimte binnen de gemeente, het landbouwgebied tussen Lille-Poederlee en Gierle. Langsheen de waterlopen zijn verscheidene kleinere na-tuurlijke gebiedjes terug te vinden, al dan niet zo aangeduid op het gewestplan. Bij-voorbeeld ter hoogte van Hemeldonk werd een lange strook veenbodems langsheen de Oudendijkloop en Goren aangeduid als bos- en natuurgebied op het gewestplan. De derde structurerende waterloop is de Aa die in het oosten van de gemeente gro-tendeels de natuurlijke gemeentegrens met Kasterlee vormt. Breugelheide is het landbouwgebied dat ingesloten ligt tussen het natuurlijk zwaarte-punt Kindernouw en de autosnelweg. Bij de aanleg van de E34 werd dit landbouw-gebied afgesneden van de landbouwgebieden Moereind – Vorselaarheide aan de overzijde. Het gaat om een open agrarisch gebied. Specifiek aandachtspunt voor Breugelheide is het permanente crossterrein aansluitend op het natuurgebied Kin-dernouw. Het landbouwgebied Broekzijde tussen Kindernouw en de kern van Lille wordt ge-structureerd door het traditionele landbouwlint langsheen de Broekzijstraat dat verder opgevuld werd. Nog een aantal landbouwbedrijven zijn hier gevestigd en hebben de omliggende landbouwpercelen in gebruik. De zone die ingesloten ligt tussen de Broekzijstraat en de kern van Lille wordt voor een groot deel ingenomen door de sportinfrastructuur aan Balsakker. De open ruimte in het zuiden van de gemeente wordt gekenmerkt door een afwisse-ling van landbouwzones en bossen. Het grensoverschrijdende landbouwgebied Ber-kelhei wordt in het zuiden begrensd door de bossen langsheen de Berkelheide. Het landbouwgehucht Zittaart ten zuidwesten van Poederlee wordt volledig ingesloten

Page 71: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

3 Bestaande ruimtelijke microstructuur via deelruimten

GRS Lille IOK plangroep 65

door bossen en beboste percelen. De Heggebossen ten zuiden daarvan vormen de overgang van Poederlee naar de vallei van de Aa op het grondgebied van de ge-meente Vorselaar. Bosgebied Den Aard is een bosdomein gelegen op de hogere gronden tussen de alluviale valleien van de Aa en Sloot te midden van ruilverkave-lingsgebied Poederlee. Ten oosten daarvan ligt het traditionele landbouwgehucht Heerle. De bossen in het zuiden van Heerle sluiten aan op de bossen van de Kem-pense Heuvelrug die Heerle scheidt van de vallei van de Kleine Nete. Tussen Lille – Poederlee en Gierle ligt het centrale landbouwgebied van de gemeen-te. Ten noorden van de N140 bestaat deze zone uit een gaaf kleinschalig landbouw-landschap. De grote dichtheid aan kleine landschapselementen refereert aan de voormalige beemdenstructuur binnen de valleien van de Laak en de Oudendijkloop. In dit kleinschalige landschap liggen ook verscheidene traditionele landbouwgehuch-ten verspreid: Houtzijde, Oevelenberg, Kouwenberg, Karredongen, Het Rolleken. Ten zuiden van de N140 heeft het landbouwgebied de ruilverkaveling Poederlee ondergaan ter ondersteuning van de professionele landbouw. De samenloop van de Laak en de Oudendijkloop geeft echter aanleiding tot een zeer natte en overstro-mingsgevoelige zone met een eerder groene invulling. Langsheen de Poeyelheide is camping De Brem gevestigd te midden van het agrarisch gebied. ook ter hoogte van Polderheide en Karredongen werd op het gewestplan ruimte voor weekendverblijven voorzien. Verder zijn er dit centrale landbouwgebied heel wat verspreide woningen en weekendverblijven te vinden. De omgeving Poeyelheide die aansluit op het zuiden van Gierle is gelegen op de hogere gronden tussen de valleien van de Oudendijkloop en de Aa. Deze omgeving op een stuifzandcomplex heeft lange tijd onder heide gelegen en werd nadien be-bost. In deze bossen zijn nu heel wat vormen van recreatie terug te vinden. In de bossen heeft zich in de loop van de jaren een complex van sport- en jeugdterreinen ontwikkeld. Een deel van de bossen doet dienst als speelbos en in het oostelijke deel werden weekendverblijven gevestigd. Het landbouwgebied tussen Gierle, Grotenhout en de vallei van de Aa wordt door-kruist door de Turnhoutsebaan. Het voormalige traditionele landbouwgehucht Rooien sluit ondertussen volledig aan op de kern van Gierle. De vallei van de Aa is even-eens in landbouwgebruik maar de veenbodems worden regelmatig geconfronteerd met overstromingen.

3.4 Dubbeldorp Lille-Poederlee

De kernen van Lille en Poederlee lagen oorspronkelijk van elkaar verwijderd. Door de ruimtelijke ontwikkelingen langsheen de N153 zijn de twee kernen ondertussen sterk aan een elkaar gegroeid en ruimtelijk één geheel gaan vormen. Dit ruimtelijk geheel

ligt dan ook noordzuid georiënteerd langsheen de N153. Op het gewestplan werd een omleidingstracé voorzien ten westen van de kernen van Lille en Poederlee, maar de belangrijkste verkeersas is nu toch deze N153. Hierop zijn ook de verdichte kern-bebouwing en de belangrijkste voorzieningen geënt. Gezien het feit dat de gewest-planbestemmingen afgestemd werden op het omleidingstracé vormt deze denkbeel-dige lijn nog steeds de strakke grens van de kernen naar het westen toe. Het woon-gebied en KMO-zone Achterstenhoek volgen perfect deze lijn. Recreatiegebied Balsakker en woonpark Galgenberg hebben deze lijn dan weer als oostelijke grens. In het oosten is de begrenzing van de kernen naar de open ruimte minder strak. Ook woonuitbreidingsgebieden werden aangeduid in deze grillige oostelijke grenszone, terwijl die in het westen eerder ingesloten liggen in het woongebied. Bovendien ver-trekken twee linten vanuit de kern om te midden van de open ruimte ten oosten te eindigen: de lintbebouwing langs de Valvekensstraat en het lint langsheen de Lichtaartsesteenweg. De gemeentelijke voorzieningen zijn voornamelijk geconcentreerd in de kern van Lille: gemeentehuis, politiekantoor, scholen,…. Beide kernen hebben een verschei-den aanbod in handels- en horecazaken, diensten en dergelijke. In het noorden van de kern, vlakbij het op- en afrittencomplex van de E34 is de be-drijvenzone Achterstenhoek gelegen achter de lintbebouwing langs de Wechelse-baan. Dit is de grootste KMO-zone van de gemeente. De bedrijvenzone is perfect ontsloten vanaf de afrit 21 via de Wechelsebaan en de insteekweg Achterstenhoek. Het bedrijventerrein biedt ruimte aan eerder lokale bedrijven. Ook het gemeentelijk containerpark is hier gesitueerd. Verder werden twee kleine bedrijvenzones in gete-kend op het gewestplan. Langsheen de Wechelsebaan wordt deze volledig ingevuld met een commerciële functie (hobbycenter), te midden van het woongebied. De zone langs de Lichtaartsesteenweg sluit aan op de kernbebouwing en biedt ruimte aan één lokaal bedrijf. Zowel Lille als Poederlee hebben één zone waar de belangrijkste sportinfrastructuur gelegen is. Balsakker in Lille is een gemeentelijk sportcentrum met gemeentelijke uitstraling. Verscheidene sportinfrastructuren komen hier gebundeld en aansluitend op de kern waarop ze gericht zijn voor. De voetbalinfrastructuur aan de Heggelaan in Poederlee sluit eveneens aan op de kern. Verder ligt nog heel wat sport-, jeugd- en socio-culturele infrastructuur verweven in de kern, zoals bijvoorbeeld het zwembad van Lille, JOC Frontaal langs de Gierlebaan, enz. Ten westen van de kern van Poederlee werd aan de Galgenberg een woonpark ingetekend aansluitend op de bossen langs de Berkelheide. Deze bebouwingscon-centratie heeft louter een residentiële functie. Tussen het woonpark en de kern is een parkgebied gelegen dat onder meer ruimte biedt voor spelen.

Page 72: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

66 IOK plangroep GRS Lille

3.5 Dorp Gierle

Het dorp Gierle is gelegen in het oosten van de gemeente op de hogere gronden tussen de valleien van de Oudendijkloop en de Aa. Het is een landelijke kern met voorzieningen op buurtniveau. De dorpskern zelf refereert nog zeer sterk naar het historisch karakter van het dorp. Rondom de kerk komen vier wegen samen op het dorpsplein. Het zijn de verbindingswegen richting Lille, Tielen, Turnhout en Beerse. Zij geven de dorpskern een radiaal patroon. Door de ligging aansluitend op de noord-zuidvallei van de Oudendijkloop heeft ook de kern van Gierle zich in de loop van de tijd grofweg ontwikkeld tot een noord-zuid uitgerekte bebouwingsvlek. De voormalige gehuchten van Veenzijde en Rooien zijn daardoor nu volledig aangesloten op de kern. Het voorzieningenniveau is gericht op Gierle zelf en de meeste voorzieningen komen in het dorp voor. Toch werden vier bedrijvenzones aangeduid in Gierle. Bedrijvenzo-ne De Leend vormt de noordelijke grens van Gierle en is perfect ontsloten vanaf afrit 22 van de E34. Het is slechts gedeeltelijk ingenomen door lokale bedrijven. Waar een aardgasleiding de zone doorkruist werd deze nog niet ontwikkeld. Bedrijvenzone Brulens ligt achter de bebouwing van en parallel met de Kloosterstraat. Het is de tweede grootste KMO-zone binnen de gemeente maar voor ontsluiting richting E34 moet de kern van Gierle doorkruist worden. Bedrijvenzones aan de Melkerijstraat en Landaustraat bieden telkens ruimte aan één bedrijf. Vanuit Gierle wordt grotendeels beroep gedaan op de sportinfrastructuur aan de Poeyelheide. Toch werd op het gewestplan aansluitend op bedrijventerrein Brulens en tussen de kern en de vallei van de Oudendijkloop ruimte voorzien voor recreatieve voorzieningen. Jeugdvoorzieningen en culturele voorzieningen liggen verweven in de kern.

4 Synthese bestaande ruimtelijke structuur Kaart 12: synthese bestaande ruimtelijke structuur

De gemeente Lille bestaat uit een afwisseling van noord-zuid gerichte valleien en tussenliggende interfluvia waarop de kernen van Wechelderzande, Lille, Poederlee en Gierle zich ontwikkeld hebben. Van west naar oost vormen de Molenbeek, de Kindermouw-Visbeekvallei, de Laakbeekvallei, Oude Dijkloop en de Aa een fysische vork die de ruimte structureert. Dwars op deze valleien wordt de gemeente van west naar noordoost doorkruist door de autosnelweg E 34 met 2 verkeerscomplexen op het Lilse grondgebied. De Molenbeekvallei vormt grotendeels de gemeentegrens met Malle en begrenst het bebouwingsweefsel van Wechelderzande. De vallei van de Kindernouwbeek staat volledig in het teken van natuur. Deze structuur loopt ten noorden van de E34 door als de Visbeek, maar wordt daar deels ingevuld met weekendverblijven. De vallei van de Laak en Oudendijkloop lopen doorheen de centrale open ruimte binnen de ge-meente, het kleinschalig landbouwgebied tussen Lille-Poederlee en Gierle. Langs-heen de waterlopen zijn verscheidene kleinere natuurlijke gebiedjes terug te vinden De meest oostelijke structurerende waterloop op de grens met Kasterlee is de Aa. De kernen van Lille en Poederlee zijn langs de N153 aan een elkaar gegroeid tot een ‘dubbeldorp’. Op deze noord-zuidas zijn de verdichte kernbebouwing en de belang-rijkste voorzieningen geënt. De gemeentelijke voorzieningen zijn voornamelijk ge-concentreerd in de kern van Lille: gemeentehuis, politiekantoor, scholen,…. Beide kernen hebben een verscheiden aanbod in handels- en horecazaken, diensten, sportvoorzieningen (o.a. zwembad van Lille), jeugdvoorzieningen enz… De denkbeeldige lijn van het omleidingstracé vormt nog steeds de strakke grens van de kernen naar het westen toe. Het gemeentelijk sportcentrum Balsakker en woon-park Galgenberg aan de bossen langs de Berkelheide vormen een uitzondering. De zone die ingesloten ligt tussen de Broekzijstraat en de kern van Lille wordt voor een groot deel ingenomen door de sportinfrastructuur aan Balsakker. Tussen het woon-park Berkelheide en de kern is een parkgebied gelegen dat onder meer ruimte biedt voor spelen. In het oosten is de begrenzing van de kernen naar de open ruimte min-der strak met woonuitbreidingsgebieden aan de randen en het kernlint langs de Val-vekensstraat. In het zuiden sluit de voetbalinfrastructuur aan op de kern van Poeder-lee. De lintbebouwing langs de Lichtaartsesteenweg dringt er in de open ruimte. De grootste gemeentelijke KMO-zone Achterstenhoek ligt in het noordwesten van de kern Lille. Deze zone is perfect ontsloten vanaf de afrit 21 via de Wechelsebaan en biedt ruimte aan eerder lokale bedrijven en het gemeentelijk containerpark. Verder

Page 73: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Bestaande ruimtelijke structuur

4 Synthese bestaande ruimtelijke structuur

GRS Lille IOK plangroep 67

zijn twee kleine bedrijvenzones aanwezig in Poederlee-Lille met telkens één econo-mische activiteit. De Heggebossen ten zuiden van het dubbeldorp vormen de overgang van Poederlee naar de vallei van de Aa op het grondgebied van de gemeente Vorselaar. Bosgebied Den Aard is een bosdomein gelegen op de hogere gronden tussen de alluviale val-leien van de Aa en Sloot ten zuidoosten van Poederlee. De bossen in het zuiden van het landbouwgehucht Heerle sluiten aan op de bossen van de Kempense Heuvelrug die Heerle scheidt van de vallei van de Kleine Nete. Het dorp Gierle is gelegen in het oosten van de gemeente op de hogere gronden tussen de valleien van de Oudendijkloop en de Aa. Door de ligging aansluitend op de noord-zuidvallei van de Oudendijkloop heeft ook de kern van Gierle zich in de loop van de tijd grofweg ontwikkeld tot een noord-zuid uitgerekte bebouwingsvlek. De voormalige gehuchten van Veenzijde en Rooien zijn daardoor nu volledig aangeslo-ten op de kern. Gierle is een landelijke kern met voorzieningen op buurtniveau en een historisch radiaal wegennet. Jeugdvoorzieningen en culturele voorzieningen liggen verweven in de kern. Vanuit Gierle wordt grotendeels beroep gedaan op de sportinfrastructuur aan de Poeyelheide. Er komen vier bedrijvenzones voor in Gierle. Bedrijvenzone De Leend vormt de noor-delijke grens van Gierle en is perfect ontsloten vanaf afrit 22 van de E34. Het is slechts gedeeltelijk ingenomen door lokale bedrijven. Waar een aardgasleiding de zone doorkruist werd deze nog niet ontwikkeld. Bedrijvenzone Brulens ligt achter de bebouwing van de Kloosterstraat en is de tweede grootste KMO-zone binnen de gemeente. Voor ontsluiting richting E34 moet de kern van Gierle doorkruist worden. Aansluitend is ruimte voorzien voor recreatieve voorzieningen. De bedrijvenzones aan de Melkerijstraat en Landaustraat bieden telkens ruimte aan één bedrijf. De omgeving Poeyelheide die aansluit op het zuiden van Gierle is gelegen op de hogere gronden tussen de valleien van de Oudendijkloop en de Aa. Deze omgeving op een stuifzandcomplex heeft lange tijd onder heide gelegen en werd nadien be-bost. In deze bossen zijn nu heel wat vormen van recreatie terug te vinden. In de bossen heeft zich in de loop van de jaren een complex van sport- en jeugdterreinen ontwikkeld. Een deel van de bossen doet dienst als speelbos en in het oostelijke deel werden weekendverblijven gevestigd. Het groene noorden van de gemeente Lille bestaat uit de noordelijke boscomplexen en de kern van Wechelderzande. Van west naar oost strekt er zich een bebost stuif-duincomplex uit. De dwarsende Visbeek en de Laak brengen structuurvariatie aan in dit uitgestrekte gebied vooral tussen de vallei van de Laak en de uitsproken stuifdui-nen Rollekensbergen ten westen ervan. Ten oosten van Wechelderzande zijn uitge-strekte zones voor verblijfsrecreatie gelegen met in de alluviale vallei van Visbeek een grote concentratie aan weekendverblijven gekoppeld aan visvijvertjes.

De zandvoorziening voor de aanleg van de E34 gaf het ontstaan aan de recreatieve waterplassen van Warande en Lilse Bergen. Het recreatiedomein Lilse Bergen met bovenlokale uitstraling is het toeristisch-recreatief zwaartepunt van de gemeente en vlot bereikbaar vanop E34 en N132 Beersebaan, via de Strandweg. Op de Beerse Heide ten noorden van de Lilse Bergen werden zones voor verblijfsrecreatie aange-duid te midden van de naaldbossen. De zone tussen de Visbeek en de Laak wordt ingenomen door de uitgestrekte bossen rond de Achtzalighedenboom en gebieden met hoge natuurwaarden. Langsheen de Laak centraal in het gebied is een golfter-rein gelegen. Ten oosten van de N132 Beersebaan werd in de open ruimte op de grens met Vosselaar de verzorgingsinstelling voor andersvaliden het Gielsbos opge-richt. Meer naar het oosten tussen de E34 en de vallei van de Aa vormt het natuurlijk zwaartepunt Grotenhoutbos een functionele buffer tussen de landelijke gemeente Lille en het regionaal stedelijk gebied van Turnhout. Ten noorden van de E34 is de landelijke kern van Wechelderzande historisch ge-groeid rondom de kerk en Hof d’Intere op de voormalige plaggenbodems tussen de vallei van de Molenbeek en de Visbeekvallei. De open kernbebouwing van Wechel-derzande wordt omringd met bebouwingslinten en woonuitbreidingsgebieden die de geleidelijke overgang naar de open ruimte maken. De meeste voorzieningen zoals handelszaken, diensten, scholen en jeugdinfrastructuur zijn geënt op de N153 en N104. Wechelderzande telt drie bedrijvenzones waarvan één in het centrum is gele-gen. De overige aan de Vlimmersebaan en de Diamantstraat komen geïsoleerd in de open ruimte voor. De kern wordt bovenlokaal ontsloten naar Malle en de E34 via de N153 en naar Vlimmeren via de N104. Tussen de E34 en de kern bevindt zich een bufferzone. Het op- en afrittencomplex veroorzaakt verkeersstroming doorheen de kern van Wechelderzande tussen de E34 en de gemeenten ten noorden. Rondom de kern van Wechelderzande komt een versnipperd patroon van kleinscha-lige landbouwgebieden, bossen en recreatiegebieden voor. Langsheen de Pulse-baan ter hoogte van Vorselaarheide liggen gemeentelijke sportvoorzieningen aan-grenzend aan één van de boscomplexen ten zuidwesten van de kern. De bossen aan Blasven en Molenheide vormen een duidelijke grens voor de kernbebouwing van Wechelderzande in het oosten en noorden. Aan de rand van de bossen van Blasven is de Wechelse voetbalinfrastructuur aanwezig. De bossen van Molenheide bufferen de kern ten opzichte van de grootschalige weekendverblijfszones ter hoogte van Breeven-Kaulil-Corsicabaan op de uitlopers van de noordelijke stuifduin, en in de natte vallei van de Visbeek. Niet alle gebiedsdelen zijn aangesneden. De landbouwgebieden in de gemeente zijn van elkaar gescheiden door de diverse beekvalleien, de bebouwingsstructuur en het wegennet. Men onderscheidt ten wes-ten van Poederlee-Lille: het open agrarisch gebied de Breughelheide, het gebied met het gelijknamige landbouwlint Broekzij en het door bossen ingesloten landbouwge-

Page 74: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

68 IOK plangroep GRS Lille

bied Berkelhei. In het gebied Breugelheide komt een permanente crossterrein voor aansluitend op het natuurgebied Kindernouw. Tussen Lille – Poederlee en Gierle ligt het centrale landbouwgebied van de gemeen-te. Ten noorden van de N140 bestaat deze zone uit een gaaf kleinschalig landbouw-landschap met verscheidene traditionele landbouwgehuchten. Ten zuiden van de N140 heeft het landbouwgebied de ruilverkaveling Poederlee ondergaan. De samen-loop van de Laak en de Oudendijkloop geeft echter aanleiding tot een zeer natte en overstromingsgevoelige zone met een eerder groene invulling. Langsheen de Poey-elheide is camping De Brem gevestigd en ter hoogte van Polderheide en Karredon-gen is ruimte voor weekendverblijven voorzien. Verder zijn er in dit centrale land-bouwgebied heel wat verspreide woningen en weekendverblijven te vinden. Het landbouwgebied tussen Gierle, Grotenhout en de vallei van de Aa wordt door-kruist door de Turnhoutsebaan. De vallei van de Aa is eveneens in landbouwgebruik maar de veenbodems worden regelmatig geconfronteerd met overstromingen. De landbouwgebieden rond Wechelderzande zijn eerder kleinschalig van karakter. De vallei van de Molenbeek is op het grondgebied van Lille voor het grootste deel ingekleurd als landbouwgebied, de Beulkbeemden. De bodem bestaat echter voor het grootste deel uit alluviale gronden en de kleine landschapselementen, houtkan-ten en bomenrijen die resteren van de voormalige beemden in de vallei, maken het tot een gave open ruimte die gekenmerkt wordt door een afwisseling van kleine per-celen weiland of akkerland en bosjes. Een tweede landbouwgebied in Wechelderan-de ligt ingesloten tussen het bebouwde lint Moereind dat stilaan volledig aansluit op de kernbebouwing en de E34. Landbouwbedrijven in het landelijke woonlint Moer-eind hebben deze ingesloten percelen in gebruik. Ten derde is er de ingesloten land-bouwzone langsheen het woonlint Zand op de gronden in de overgang tussen de hogergelegen kern en de Visbeekvallei ten oosten ervan. De E34 autosnelweg (Antwerpen-Eindhoven) doorsnijdt Lille tussen de dorpskernen van Lille en Wechelderzande en ten zuiden van Gierle. Op grond van de gemeente liggen twee op- en afrittencomplexen naar en van Lille (21: Lille, 22: Beerse) De aanwezige N-wegen (de N153, N104, N140, N134 en de N132) verbinden de gemeente Lille met de buurgemeenten of de Lilse dorpskernen onderling. In de ge-meente komen twee snelbussen langs (Turnhout-Antwerpen en Lille-Antwerpen). Deze bussen stoppen ook aan de carpoolparking langs de E34 aan het op- en afrit-tencomplex 21. Deze en andere bustrajecten lopen langs de belangrijkste invalswe-gen. Doorheen de gemeente Lille loopt in het uiterste zuiden een klein stuk van de spoorlijn Herentals-Turnhout.

Page 75: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Kwantitatieve analyses en behoeften

1 Woningbehoefte

GRS Lille IOK plangroep 69

IV KWANTITATIEVE ANALYSES EN BEHOEF-TEN

1 Woningbehoefte De analyses die aan de basis liggen van dit onderzoek, zijn terug te vinden in bijlage.

1.1 Demografische ontwikkelingen

Wanneer de bevolkingsevolutie wordt bekeken, dan valt op dat Lille veel sneller groeit dan de gemiddelde Antwerpse of Vlaamse gemeente. Het inwonersaantal van de provincie steeg de voorbije 25 jaar met 6 %, terwijl in Lille de stijging 34 % be-droeg. Lille is, na Merksplas, de snelst groeiende gemeente van het arrondissement. Ten opzichte van de directe omgeving is deze groei echter niet zo uitzonderlijk. De voorbije tien jaar wordt deze groei net iets meer veroorzaakt door de endogene groei (53 %) dan door de migratoire groei (47 %). Nochtans blijkt, globaal gezien, het aandeel van de natuurlijke aangroei geleidelijk aan te verminderen en groeit de be-volking meer en meer aan als gevolg van inwijking. De migratoire groei maakt een zekere golfbeweging: het ene jaar is de migratoire groei overheersend, terwijl voor andere jaren een negatieve migratoire groei kan worden vastgesteld. De meerderheid van de migratiebewegingen komt tot stand binnen het eigen arron-dissement (53 %). Een steekproef voor het jaar 2002 toont aan dat er voor het ar-rondissement Turnhout een netto-uitstroom kan genoteerd worden, terwijl vanuit het arrondissement Antwerpen een netto-instroom kan worden waargenomen. De ver-huizingen gebeuren in belangrijke mate van en naar Antwerpen, Turnhout en de omliggende gemeenten. Verhuizen is een leeftijdsgebonden fenomeen. Zo blijkt Lille een aantrekkingskracht uit te oefenen op jonge gezinnen enerzijds en op 75-plussers anderzijds. De jongeren (18-24 jaar) blijken daarentegen de gemeente massaal te ontvluchten. Voor wat de leeftijdsstructuur betreft kenmerkt Lille zich, zoals de meeste buurge-meenten, als een jonge, dynamische gemeente. Lille huisvest een relatief hoog aan-deel jongeren, een gematigde middengroep en eerder beperkt aandeel ouderen. Er wordt een algemene trend van ontgroening en vergrijzing waargenomen. Naar aantal gezinnen toe, wordt de daling van het aantal jongeren als het ware teniet gedaan door de maatschappelijke veranderingen die gezinsverdunning in de hand werken. De laatste tien jaar is het aantal inwoners minder sterk toegenomen dan het

aantal huishoudens, wat aantoont dat er effectief sprake is van gezinsverdunning. Als gevolg hiervan zal de vraag naar kleinere, aangepaste woongelegenheden alleen maar toenemen. Uit de fiscale statistieken blijkt bovendien dat een niet onbelangrijk deel van de be-volking vragende partij is op de sociale huur- en koopmarkt.

1.2 Ontwikkelingen in het woningbestand

De voorbije tien jaar is het aantal woningen met 21 % toegenomen, wat een bedui-dend hogere groeitempo is in vergelijking met de referentieregio’s. Lille behoort dan ook tot de sterkste groeigemeenten van het arrondissement. Overeenkomstig deze uitgesproken groei, kent Lille ook een recent woningpatrimonium. Dit weerspiegelt zich ook in een relatief sterke vertegenwoordiging van de woningen, voorzien van groot comfort, hoewel het niet om een uitzonderlijk hoog percentage gaat. Het woningbestand bestaat voor 92 % uit eengezinswoningen, voornamelijk in open bebouwing. Het aandeel woningen in halfopen bebouwing is eerder ondervertegen-woordigd. Ook de appartementen zijn uiterst beperkt (5 %) aanwezig. Lille kan met andere woorden omschreven worden als een buitengebiedgemeente met een open, landelijk karakter. Lille beschikt over een eerder beperkte huursector, waarbij het grootste aandeel wordt ingenomen door huurhuizen. Ondanks een absolute stijging is het aandeel huurwoningen (huizen en appartementen) in het totale woningbestand anno 2001 teruggelopen tot 16 %. De woningen in eigendom zijn dan ook sterk vertegenwoor-digd in Lille, zowel in vergelijking met de omgeving als met de hogere administratieve niveaus.

1.3 Sociale huisvesting

Binnen de gemeente Lille zijn volgende sociale huisvestingsmaatschappijen actief: De Turnhoutse Maatschappij voor de Huisvesting: Deze maatschappij heeft tus-sen eind jaren ’60 en begin jaren ’80 verschillende projecten met huurwoningen ge-realiseerd in de verschillende kernen. In 2003 werd nog een project gerealiseerd in de Kerkstraat. Slechts enkele van deze woningen werden verkocht. Geplande projec-ten hebben voornamelijk betrekking op renovatie van bestaande woningen. De Kleine Landeigendom Turnhout: Deze maatschappij heeft slechts één project in de gemeente gerealiseerd dat reeds dateert van de jaren ’60. Meer projecten zijn niet gepland.

Page 76: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

70 IOK plangroep GRS Lille

De volgende tabel geeft een overzicht van het huidige aanbod sociale huisvesting binnen de gemeente.

Tabel 20: Sociale huisvesting en aandeel in de woningvoorraad, toestand op 31/12/2003

sociale woningen totaal huur koop absoluut relatief

Lille 48 9 57 30 % Poederlee 0 0 0 0 % Gierle 73 3 76 41 % Wechelderzande 51 3 54 29 % Totaal 172 15 187 100 % % in de voorraad 3,2 % 0,3 % 3,4 %

Bron: Turnhoutse Maatschappij voor de Huisvesting, Maatschappij voor de Kleine Landeigendom Turnhout, toestand op 31/12/2003

De sociale woningen zijn relatief evenwichtig verspreid in de gemeente, met uitzon-dering van Poederlee waar sociale huisvesting volledig ontbreekt. Sociale koopwo-ningen zijn nagenoeg afwezig. Algemeen gesteld is het sociaal huisvestingsaanbod in de gemeente zeer beperkt en zeer laag in vergelijking met het Vlaams gemiddelde (10 %). Om in de toekomst dit gemiddelde te kunnen halen (5 % huur + 5 % koop) zijn er nog inspanningen nodig.

1.4 Bouw- en verkoopsactiviteiten

De cijfers inzake bouw- en verkavelingsvergunningen (tussen 1988 en 2001) tonen een behoorlijke bouw- en verkavelingsactiviteit binnen de gemeente. Het grootste deel van de bouwvergunningen (90 %) wordt afgeleverd voor nieuwbouw. De gemid-delde realisatiegraad van de verkavelingen in Lille ligt lager dan in andere gemeen-ten. Over de periode 1962 en 2000 bedraagt de realisatiegraad 52 % en voor de verkavelingen van minder dan 10 jaar oud 59 %. Voor andere IOK-gemeenten ligt dit gemiddeld op 62 %. De gemiddelde oppervlakte van een voor bewoning bebouwd perceel is tussen 1985 en 2004 gestegen van 865 m² naar 1.052 m², wat een stijging is van 22 %. Lille kent in deze periode niet de grootste perceelsvergroting, maar ten aanzien van de omlig-gende gemeenten (behalve Kasterlee en Malle), is het gemiddeld bebouwd perceel beduidend groter in Lille.

De verkoopprijzen van bouwgronden en woningen zijn het laatste decennium meer dan verdubbeld. Ook in Lille is dit te merken. Tussen 1994 en 2003 is de grondprijs met 321 % toegenomen, wat een hogere stijging is dan op Vlaams niveau (280 %). De Lilse grondprijs schommelt constant rond de arrondissementele waarde. Anno 2003 moet er in Lille voor een bouwgrond 6 % minder betaald worden dan het Vlaamse gemiddelde. De prijs voor een woning is tijdens de beschouwde periode met ongeveer de helft toegenomen. Voor een woning moet anno 2003 ongeveer 18 % meer betaald worden dan het Vlaamse gemiddelde, voor een appartement is dat 7 % minder. Jonge gezinnen die een onroerend goed wensen te verwerven worden niet enkel geconfronteerd met een beperkter aanbod, maar ook met stijgende prijzen. Boven-dien nemen de inkomens in Lille minder snel toe in vergelijking met de stijgende prijzen van het onroerend goed, in het bijzonder de bouwgronden.

1.5 Behoefteprognose

Alhoewel de groei van de bevolking gedeeltelijk door migratie bepaald wordt in Lille (afhankelijk van jaar tot jaar), wordt conform het RSV een gesloten bevolkingsprog-nose gehanteerd die uitsluitend rekening houdt met de natuurlijke groei.

Totaal aantal bijkomende woningen Het aantal te voorziene bijkomende woningen die nodig zijn om de natuurlijke groei van de bevolking tussen 1992 en 2007 te kunnen opvangen, werd door de provincie begroot op 964 eenheden (op basis van de geactualiseerde MIRA-2 projecties). De provinciale taakstelling is immers 1.028 woningen tussen 1992 en 2008, dus omge-rekend naar de planperiode van het RSV (1992-2007) geeft dit een behoefte van 964 bijkomende woningen. Lille is een gemeente met een gewoon hoofddorp type III. Dit houdt in dat er enkel woningen voorzien kunnen worden voor de opvang van de natuurlijke groei, met uitzondering van eventuele kleine projecten (aan strikte voorwaarden). De taakstel-ling wordt daarom op deze manier overgenomen. Hiernaast is ook een frictieleegstand van 2,5 % nodig opdat vlot verhuizen mogelijk blijft. De totale behoefte aan bijkomende woningen voor de periode 1992-2007 be-draagt dan 964 + 24 = 988 woongelegenheden. Op 1 januari 2003 telt Lille 15.258 inwoners verdeeld over 5.663 huishoudens met een gemiddelde grootte van 2,7 personen. Dit betekent dat er in de periode 1992-2003 reeds (5.663-4.641=) 1.022 bijkomende woningen gerealiseerd werden. De

Page 77: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Kwantitatieve analyses en behoeften

1 Woningbehoefte

GRS Lille IOK plangroep 71

behoefte aan bijkomende woningen voor de periode 1992-2007 werd bijgevolg reeds volledig ingevuld. Er is zelfs een overschot van 34 woningen.

Aandeel van sociale woningen Een deel van de totale woningbehoefte dient in de vorm van sociale huisvesting te worden opgevangen. Een mogelijke berekeningsmethode voor deze behoefte werd door de provincie uitgewerkt in het provinciaal ruimtelijk structuurplan. Dit is echter een theoretisch cijfer en zal onder impuls van de gemeentelijke huisvestingsactoren moeten verfijnd worden. De volgende methode werd indicatief uitgewerkt. Het actueel aantal sociale huisves-ting (187; Tabel 20) moet uitgedrukt worden als percentage van het aantal woningen in 1991 (NIS woningtelling = 4.509): voor Lille is dit 4 %. Dit percentage wordt verge-leken met het Vlaams gemiddelde (10 %). Indien een gemeente minder dan 5 % sociale woningen in haar woningvoorraad heeft, dan zou minimaal 15 % en maximaal 25 % van het totaal aantal bijkomende woningen uit sociale woningen moeten be-staan. Voor Lille zullen er dan minimaal 148 (=0,15*988) en maximaal 247 (=0,25*988) sociale woningen nodig zijn tussen 1992 en 2007. Het behoeftecijfer wordt getoetst aan de realisaties van de huisvestingsmaatschappijen vanaf 1992.

Tabel 21: gerealiseerde sociale woningen vanaf 1992

gerealiseerd 1992-2004

Huur 9 Koop 0 Totaal 9 Behoefte 1992-2007 148 à 247 Tekort 139 à 238

Bron: Turnhoutse Maatschappij voor de Huisvesting, Maatschappij voor de Kleine Landeigendom Turnhout

Tot nu toe is de behoefte aan sociale woningen voor de planperiode voor minder dan 5 % ingevuld. Bijgevolg zijn er nog een groot aantal sociale woningen nodig. Aange-zien de provincie naar een ongeveer even grote aanwezigheid van sociale huur- en koopwoningen streeft (74 à 123 woningen per beheersvorm), zijn er tot 2007 zowel inspanningen nodig om sociale huur- en koopwoningen te realiseren. Gezien de quasi totale afwezigheid van sociale koopwoningen zijn hiervoor echter de grootste inspanningen nodig. Uiteraard zijn deze aantallen richtcijfers en geen bindende ge-gevens.

Aandeel van woningen voor middengroepen uit de lokale bevolking Een deel van de totale woningbehoefte kan ook in de vorm van koopwoningen en sociale kavels voor middengroepen worden voorzien. Een mogelijke berekeningsme-thode voor deze behoefte werd door de provincie uitgewerkt in het provinciaal ruimte-lijk structuurplan. Dit is echter een theoretisch cijfer en zal onder impuls van de ge-meentelijke huisvestingsactoren moeten ingevuld worden. De volgende methode werd indicatief uitgewerkt. Het aandeel woningen voor mid-dengroepen dient beperkt te blijven tot de helft van het totaal aantal bijkomende sociale woningen. Enkel voor gemeenten waar de markt van de bouwgronden onder sterke druk staat, kan dit aandeel worden opgetrokken tot hetzelfde aantal bijkomen-de sociale woningen. Onder sterke druk wil volgens het provinciaal structuurplan (RSPA, 2001) zeggen: Het gemiddelde van de prijzen per m² bouwgrond in 1992 en 1997 ligt hoger dan het provinciaal gemiddelde (35,4 EUR/m² volgens NIS financiële statistieken). Ook de toename van de prijs per m² bouwgrond tussen 1992 en 1997 ligt hoger dan het provinciaal gemiddelde (stijgingsfactor 1,596 volgens NIS financiële statistieken).

Tabel 22: evolutie van de verkoopprijzen voor bouwgronden

Lille Prov. Antwerpen Vlaams Gewest 1992 Aantal 132 7.068 26.550 gem. opp.(m²) 1.089 1.417 1.288 prijs/m² 22,6 27,2 25,6 1997 Aantal 90 4.888 21.136 gem. opp. 1.557 1.148 1.213 prijs/m² 31,6 43,4 36,5 Gemiddelde prijs ’92-‘97 27,1 35,4 31,1 Stijgingsfactor 1,399 1,596 1,425

Bron: NIS financiële statistieken van de verkoop van onroerende goederen

Zowel de gemiddelde bouwgrondprijs als de stijgingsfactor ligt in Lille lager dan de provinciale gemiddelden. Bijgevolg dient het aandeel woningen voor middengroepen beperkt te blijven tot de helft van het totaal aantal bijkomende sociale woningen. Voor Lille zullen er dan 74 à 123 koopwoningen en/of kavels voor middengroepen nodig zijn tussen 1992 en 2007. Deze cijfers worden getoetst aan de realisaties van-af 1992.

Page 78: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

72 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 23: gerealiseerde woningen en kavels voor de middengroepen vanaf 1992

gerealiseerd 1992-2004

kavels 97 koopwoningen 0 totaal 97 behoefte 1992-2007 74 à 123

Bron: gemeentelijke diensten, IOK

De projecten die tot nu toe gerealiseerd zijn vullen de totale te verwachten behoefte in. Bijkomende projecten zijn in principe niet noodzakelijk. Uiteraard is ook dit cijfer richtinggevend en niet bindend.

Uitzondering voor doelgroepen In de gemeente Lille wonen 227 gezinnen permanent in een weekendverblijf, waar-van 212 binnen weekendzones (bron: dienst bevolking gemeente Lille). Gezien de huidige trend wordt verwacht dat er dat over een aantal jaren een veelvoud zullen zijn. Gezien de gemeente een beleid wil voeren ten aanzien van deze trend, pleit zij ervoor om deze doelgroep te erkennen als specifieke doelgroep waarvoor een aan-gepast beleid gevoerd moet worden en de behoefte aan woongelegenheden vanwe-ge deze doelgroep extra op te tellen bij de totale behoefte.

Overzicht van de verschillende behoeften

Tabel 24: overzicht van de verschillende behoeften

Behoefte tot 2007

Totale woningbehoefte (prognose) reeds ingevuld Sociale correctie op de totale behoefte:

Huurwoningen 65 à 114 Koopwoningen 74 à 123

Extra behoefte voor Specifieke doelgroepen 227

1.6 Aanbodbepaling

Het aanbod van bouwmogelijkheden werd onderzocht aan de hand van de kadaster-plannen. Om een zo realistisch mogelijk aanbod te bekomen, wordt de aanbodsbe-paling gekoppeld aan de visie die in het richtinggevend gedeelte wordt uitgewerkt.

Aanbod langs uitgeruste wegen Bij de analyse werden alle ontsloten, vrijliggende percelen geteld, rekening houdend met het overzicht van de vergunde verkavelingen en de daarin bebouwde loten tot 1 januari 200122. Ook werd rekening gehouden met de goedgekeurde BPA’s (de be-houden BPA’s van voor het gewestplan23 en de BPA’s van na het gewestplan24) die een impact hebben op de nederzettingsstructuur. De effectieve bouwmogelijkheden op leegstaande percelen gelegen aan een uitge-ruste weg werden bepaald conform omzendbrief RO 2002/03. Om een zo realistisch mogelijk aanbod te verkrijgen, wordt de verdichting op maat van de kern voorgesteld rekening houdend met de gewenste ruimtelijke structuur in dit structuurplan. De op-vulmogelijkheden via appartementen worden bepaald aan de hand van een correc-tiefactor (zie verder).

22 Het aantal bebouwde loten is slechts beschikbaar tot 1/1/2001 terwijl de behoefte vanaf 1/1/2003 gemeten wordt. Het vergelijken van aanbod en behoefte is dus niet volledig correct, maar deze cijfers zullen in het verloop van de tekst steeds in hun context afgewogen worden. 23 Belgisch Staatsblad: Behoud van gemeentelijke plannen van aanleg die dateren van voor de inwerkingtre-ding van de vaststelling van het gewestplan of een gewestplanwijziging in het plannenregister van de ge-meente, publicatie 24/02/2001 24 AROHM - Afdeling Ruimtelijke Planning: CD-rom geactualiseerde contouren BPA’s Vlaanderen, toestand juli 1999

Page 79: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Kwantitatieve analyses en behoeften

1 Woningbehoefte

GRS Lille IOK plangroep 73

Tabel 25: Aanbod onbebouwde percelen langs uitgeruste wegen

Woon-gebied

*

landelijk woonge-

bied en woonpark

WUG Open ruimte

totaal

Lille BV IV

219 148

46 51

7 35

9

515

Poederlee BV IV

26 97

22 9

13 45

7

219

Gierle BV IV

116 124

42 61

2 12

2

359

Wechelderzande BV IV

122 168

35 80

51 148

2

606

totaal 1.020 346 313 20 1.699 Bron: gemeentebestuur Lille, kadscan 2, luchtfoto’s 1995, luchtfoto’s IOK 1999, eigen berekeningen; BV=

buiten verkaveling; IV= in verkaveling

De telling geeft het theoretische aanbod bouwrijpe percelen. Deze gronden zullen tot 2007 niet allemaal op de markt komen. AROHM hanteert een realisatiegraad van 30 % op 10 jaar voor kavels langs uitgeruste wegen25. Voor deze planperiode (2003 tot 2007) komt dit neer op een realisatiegraad van 12 %. Deze regel geldt echter voor kavels buiten BPA’s en goedgekeurde verkavelingen. Na analyse van de verkavelin-gen (vanaf 1962) en de bebouwde kavels hierin, blijkt de gemeente Lille over een gemiddelde realisatiegraad van 52 % te beschikken voor kavels in goedgekeurde, niet vervallen verkavelingen (sociale verkavelingen niet meegerekend). De realisatie-graad die toepasbaar is op sociale huisvesting is nog groter. Gelet op de inschrij-vingslijsten van de huisvestingsmaatschappijen en de bouwverplichting (binnen 5 jaar) op sociale kavels, wordt een realisatiegraad van 100 % toegepast op het vrijlig-gende aanbod van de huisvestingsmaatschappijen en de sociale verkavelingen. Voor de gemeente komen deze realisatiegraden in het totaal neer op 603 percelen. Dit cijfer houdt echter alleen rekening met percelen terwijl het de bedoeling is het aantal woningen te kunnen bepalen. Aangezien appartementen en studio’s meerdere woningen op een perceel kunnen betekenen, is het noodzakelijk om een correctie-factor op het aantal beschikbare percelen toe te passen. Bij de berekening van de correctiefactor nemen we aan dat hetzelfde aandeel ééngezinshuizen zal worden gebouwd zoals dat de laatste jaren het geval was volgens het referentiejaar 2001 (NIS). Per statistische sector werden de verschillende woningtypes opgevraagd waardoor nagegaan kon worden dat een meergezinsgebouw in Lille gemiddeld 5,6 woningen bevat. De verhouding tussen ééngezinswoningen en appartementen was

25 Bestuur RO, het Algemeen en Bijzonder Plan van Aanleg, Brussel, 1991

anno 2001: 93,0 % - 7,0 %. De correctiefactor die we toepassen op het aantal be-schikbare percelen wordt dan 1,33 (1 x 0,93 + 5,6 x 0.07). Deze correctie geeft aan dat er (langs uitgeruste wegen) tegen 2007 ongeveer 802 woningen in de ge-meente Lille op de markt kunnen komen.

Aanbod van niet ontsloten woongebieden in de gemeente Lille De kavels langs uitgeruste wegen zijn echter niet de enige bouwmogelijkheden bin-nen de gemeente. Ook de niet uitgeruste gronden in het woongebied kunnen worden verkaveld en het aanbod verhogen. De volgende tabel geeft een realistisch aanbod van deze gronden, rekening houdend met de te verwachten verkavelingsprojecten en de ontwikkelingsperspectieven van de gewenste nederzettingsstructuur. Deze tabel is de resultante van verkennende gesprekken met de ambtelijke werkgroep peilend naar de praktische realiseerbaarheid van niet-uitgeruste woongebieden op korte termijn.

Tabel 26: Weergave van het aanbod door niet ontsloten woongebieden in de gemeente Lille

Zone grootte (ha)

aanbod (15/ha)

perspectieven tot 2007

Lille- Wechelsebaan 1,0 14 Niet realistisch voor 2007 Lille- Zagerijstraat 1,6 23 Niet realistisch voor 2007 Lille- Peerdskerkhof 4,0 60 (24) Gedeeltelijk realistisch voor 2007 Lille- Schransakker 4,1 61 Realistisch voor 2007 Lille- Neerhof 0,9 13 (40) Realistisch voor 2007 Lille- Uitbreiding Tuinwijk 2,1 31 Niet realistisch voor 2007 Poederlee- Kastanjelaan 1,4 22 Niet realistisch voor 2007 Gierle- Veenzijde 1,5 23 Niet realistisch voor 2007 Gierle- Vondelweg 1,1 17 (17) Realistisch voor 2007 Gierle- Messemakersstraat 0,9 14 Niet realistisch voor 2007 Wechelderzande- Septakker 1,3 19 Niet realistisch voor 2007 Wechelderzande- Blommerschotse-baan

0,9 14 Niet realistisch voor 2007

Wechelderzande- Uitbreiding Kapel-akker

2,1 32 Niet realistisch voor 2007

Wechelderzande- Visbeekbaan 0,8 13 Niet realistisch voor 2007 Theoretische potentie 356 Reële potentie 142

Bron: gemeentebestuur, kadscan, luchtfoto’s, eigen berekeningen

Page 80: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

74 IOK plangroep GRS Lille

In het buitengebied worden de niet uitgeruste woongebieden aan 15 wo/ha ontwik-keld. Slechts vier zones van de veertien zullen tot ontwikkeling komen voor 2007. Echter, niet alle gronden binnen deze reële projecten zullen voor 2007 op de markt komen. Een realisatiegraad van 59% is toepasbaar op privé-verkavelingen, inzake de sociale projecten mag men een volledige realisatie verwachten. Rekening hou-dend met deze realisatiegraden zullen er dan tot 2007 waarschijnlijk 99 wonin-gen op de markt komen.

Aanbod door projecten in woonuitbreidingsgebieden Woonuitbreidingsgebieden kunnen uitsluitend ontwikkeld worden voor groepswo-ningbouw. Onder groepswoningbouw lijkt te worden verstaan: het tegelijkertijd en gezamenlijk oprichten van woningen. Typische voorbeelden van groepswoningbouw zijn sociale woonwijken. Projecten voor individueel op te richten woningen zijn in principe niet toegelaten, tenzij de gemeente over de ordening van het woonuitbrei-dingsgebied (via verkavelingsvergunning of BPA) anders heeft beslist. Rekening houdend met deze bepalingen komen de volgende realisaties binnen de woonuit-breidingsgebieden in aanmerking: Vrijliggende kavels in goed gekeurde verkavelingen werden reeds meegenomen in het aanbod langs uitgeruste wegen voor zover ze de ontwikkeling van het achterlig-gende gebied niet in het gedrang brengen. Momenteel zijn er geen projecten in woonuitbreidingsgebied lopend.

Aanbod van leegstaande woningen Ook de leegstaande panden zorgen voor een aanbod dat extra op de markt kan komen. De vermoedenslijst van de leegstand schommelt jaarlijks rond 3 à 4 wonin-gen. Mits de nodige stimuleringsmaatregelen kunnen deze woningen op de markt worden gebracht.

1.7 Confrontatie: behoefte versus aanbod

De confrontatie geeft weer of de voorraad aan woningen die zal vrijkomen tot 2007, voldoende is om de toekomstige woningbehoefte op te vangen.

Tabel 27: Confrontatie van de woningbehoefte en het te verwachten woning-aanbod

te verwachten aanbod tot 2007 aantal aanbod langs uitgeruste wegen 802 aanbod van niet uitgeruste woongebieden 99 aanbod door ontwikkeling van woonuitbreidingsgebied 0 aanbod door renovatie van leegstaande panden 3 totaal te verwachten aanbod 904 resterende behoefte tot 2007 (Tabel 24) 0 Aanbodoverschot 904

Bron: eigen berekeningen

De confrontatie geeft aan dat er tot 2007 voldoende bouwmogelijkheden zullen vrij-komen om de eigen behoefte op te vangen. Het aanbod zoals aangegeven in deze tabel is overschat aangezien de nieuwbouw tussen 2001 en 2003 niet gekend is, maar aangezien de behoefte reeds ingevuld is, heeft dit geen enkele invloed op de confrontatie. De gemeente kan haar groei opvangen binnen de woongebieden die voorzien zijn op het gewestplan. Er is echter een grote behoefte aan sociale wonin-gen in de gemeente Lille (Tabel 24).

Page 81: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Kwantitatieve analyses en behoeften

2 Handel en bedrijvigheid

GRS Lille IOK plangroep 75

2 Handel en bedrijvigheid

De analyses die aan de basis liggen van dit onderzoek, zijn terug te vinden in bijlage.

2.1 Economisch profiel

Een economische analyse op basis van enkele statistische databanken (RSZ, NBB, …) en een vergelijkend onderzoek tussen bedrijfsenquêtes in verschillende Kempen-se buitengebiedgemeenten wijst uit dat Lille een meer uitgesproken tertiair profiel heeft en een eerder gematigde economische positie inneemt in de provincie Antwer-pen. Lille is buiten de lineaire economische concentraties van de provincie Antwerpen gesitueerd.

2.1.1 Arbeidsmarkt

In relatie tot het aantal inwoners heeft de gemeente Lille 167 jobs per 1.000 inwo-ners. Dit blijft duidelijk achter op het arrondissementele gemiddelde van 330 jobs per 1.000 inwoners. Op basis van deze cijfers, zal Lille ook maar een beperkte invloed hebben op de omgeving voor wat betreft de tewerkstelling. De voorbije twee decennia is het aantal arbeidsplaatsen met 80 % toegenomen. De sterkste groei kan worden vastgesteld in de quartaire sector, voornamelijk door een uitbreiding van de tewerkstelling in de sociale sector. Daarnaast kenmerken ook de tertiaire sector en de bouwnijverheid zich door een groei. Tegenover deze positieve evoluties staat de achteruitgang van het aantal industriële arbeidsplaatsen. Er treedt een procentuele verschuiving op van de secundaire naar de quartaire sector, terwijl het relatieve aandeel van de overige sectoren min of meer gelijk bleef. In vergelijking met de referentieregio’s komt zowel de quartaire sector als de bouwnijverheid na-drukkelijk tot uiting. Het aantal zelfstandigen is in dezelfde periode eveneens sterk toegenomen (55 %). De groei is in belangrijke mate terug te vinden in de tertiaire In Lille bedraagt de verhouding tussen het aantal zelfstandigen en het aantal loon- en weddetrekkenden 45 %, wat merkbaar hoger ligt dan voor de referentieregio’s. Voor een buitengebiedgemeente als Lille is dit hoge aandeel echter geen uitzonderlijke situatie.

Relatief gezien zijn er in de gemeente minder werklozen in vergelijking met het ar-rondissement Turnhout, veroorzaakt door zowel een lagere mannelijke als vrouwelij-ke werkloosheid. De werkgelegenheidsindex is merkelijk kleiner dan deze van het arrondissement Turnhout. Een index van 36 % toont aan dat een aanzienlijk deel van de actieve bevolking elders op zoek moet gaan naar een job. Lille heeft, anno 199126, een vrij grote uitgaande pendel van de beroepsbevolking: 62 % van de in Lille wonende beroepsbevolking is werkzaam buiten de gemeentegren-zen. De inkomende pendel is daarentegen veel beperkter: 34 % van de in Lille wer-kende beroepsbevolking is afkomstig uit andere gemeenten. De belangrijkste uit-gaande pendel gaat richting Turnhout, Antwerpen, Herentals, Beerse, … . De inko-mende pendel is op de eerste plaats afkomstig van de buurgemeente Kasterlee, gevolgd door de overige buurgemeenten. Recente cijfers inzake bruto-pendel (2002) wijzen nog steeds op een bruto uitgaande pendel.

2.1.2 KMO’s en grote ondernemingen

Op basis van de Europese criteria inzake personeelsbestand, omzet en balanstotaal werden in Lille de grote en de middelgrote ondernemingen opgespoord. Op basis van het NBB-bestand is er in Lille één grote onderneming (Peeters-Govers) geves-tigd. Drie bedrijven kunnen als middelgrote onderneming beschouwd worden (Kem-pico, Dela en Houtbedrijf Helsen). Daarnaast kunnen ook de Eierveiling Poederlee en BZU Melkaanvoer vermoedelijk als middelgrote onderneming gecategoriseerd worden.

2.1.3 Sterke sectoren

De specialisatiecoëfficiënt is qua tewerkstelling een indicatie voor de sterke aanwe-zigheid van bepaalde sectoren in Lille in vergelijking met het Vlaamse Gewest. Een coëfficiënt groter dan één wijst op specialisatie. Voor de hoofdsectoren blijkt dat binnen de bouwnijverheid, de landbouw en de quar-taire sector in Lille relatief meer mensen werken dan in Vlaanderen De sterkte van de quartaire sector wordt voornamelijk gedragen door de subsector ‘maatschappelijke dienstverlening’ en in mindere mate ook door het ‘algemeen bestuur’. Hoewel de secundaire nijverheid geen sterke sector op zich is, mag hier toch niet uit besloten worden dat deze sector van totaal geen betekenis is. Er zijn immers enkele bedrijven in de gemeente gevestigd die instaan voor een hoge specialisatie van een

26 De meest recente gegevens inzake woon-werkverkeer dateren van de Algemene Volks- en Woningtelling van 1991. De gegevens van de Algemene Socio-economische enquête (2001) zijn nog niet beschikbaar.

Page 82: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

76 IOK plangroep GRS Lille

aantal subsectoren, met name de voedingsnijverheid, de kledingnijverheid, de hout-industrie, de meubelindustrie en de bewerking van edelstenen. Binnen de tertiaire sector, is de subsector ‘handel en horeca’ dan weer nadrukkelijker aanwezig in Lille in vergelijking met het gewest.

2.2 Behoefteprognose

Lille werd in het RSPA geselecteerd als een gemeente met een gewoon hoofddorp type III. Dit wil zeggen dat de mogelijkheid bestaat om een nieuw lokaal bedrijventer-rein aan te leggen ter opvang van herlokalisatiebehoeften van lokale bedrijven en/of historisch gegroeide bedrijven. Dit bedrijventerrein moet in principe aansluiten bij de kern of bij een reeds bestaand bedrijventerrein én goed bereikbaar zijn via een ge-meentelijke verzamelweg en het openbaar vervoer.

Raming van de herlokalisatiebehoefte van bestaande lokale bedrijven De raming van de behoefte dient uit te gaan van de regularisatie-, uitbreidings- en herlokalisatiebehoeften van bestaande bedrijven binnen de gemeente Lille. Hiertoe behoren naast de ‘juridisch’ zonevreemde handel en bedrijven in de open ruimte eveneens de economische activiteiten met verwevingsproblemen in de woonzone (of de ‘ruimtelijk’ zonevreemde handel en bedrijvigheid) opgenomen. Een gedetailleerd beeld van deze behoefte kan enkel bekomen worden door geïndi-vidualiseerd onderzoek per bedrijf, wat het onderwerp kan uitmaken van een secto-raal RUP ‘zonevreemde handel en bedrijvigheid’. Op het tweede spoor werd echter reeds een sectoraal BPA zonevreemde bedrijven opgemaakt (Soresma).

Sectoraal BPA zonevreemde bedrijven Door middel van de kadasterplannen werden de geïnventariseerde bedrijven door Soresma gecontroleerd op hun zonering in het gewestplan of BPA. Op basis van de selectiecriteria zoals beschreven in de Omzendbrief RO 2000/01 werd een basislijst van zonevreemde bedrijven bekomen waarvoor een detailonderzoek gestart kon worden. Het ging hier voornamelijk om de uitsluiting van een aantal activiteiten die niet in aanmerking komen voor opname in een sectoraal BPA zonevreemde bedrij-ven. De basislijst bestaat uit 37 bedrijven die mogelijk in aanmerking komen voor opname in een sectoraal BPA zonevreemde bedrijven. Na uitzuivering van stopzet-tingen en relevante sectoren blijven er nog 27 bedrijven over. Er werden uiteindelijk vijf zonevreemde bedrijven met uitbreidingsbehoefte opgenomen in het sectoraal BPA zonevreemde bedrijven als deelplan. Voor de vijf opgenomen bedrijven werd een behoud en/of uitbreiding ter plaatse voorzien. Er werden geen herlokalisaties voorgesteld. Bij de goedkeuringsprocedure van het sectoraal BPA werden 2 deel-

plannen integraal van goedkeuring onthouden, 2 deelplannen werden geheel goed-gekeurd en 1 deelplan gedeeltelijk.

Indicatoren herlokalisatiebehoefte

Er zijn wel reeds een aantal indicatoren aanwezig voor de herlokalisatiebehoefte.: Ten eerste kan een raming gebeuren door confrontatie van de bestaande inventaris zonevreemde bedrijven met de gewenste ruimtelijke structuur. Waar deze confronta-tie leidt tot een negatieve beoordeling (onverenigbaarheid) is herlokalisatie het aan-gewezen ontwikkelingsperspectief. In eerste instantie betreft het bedrijven in zoge-naamde kwetsbare gebieden. Een confrontatie van bestaande zonevreemde bedrij-ven met de kwetsbare gebieden via GIS analyse, geeft volgend resultaat: 6 bedrijven bevinden zich in kwetsbaar gebied, zoals gedefinieerd in het toetskader voor zonevreemde infrastructuur: – 1 zonevreemd lokaal bedrijf is gelegen in een gebied met een hoofdfunctie natuur

volgens de gewenste ruimtelijke structuur (bosgebied op het gewestplan). – 2 zonevreemde lokale bedrijven zijn gelegen binnen van nature overstroombare

gebieden, 1 zonevreemd bedrijf is gelegen binnen risicozone voor overstroming. Deze gebieden zijn kwetsbaar voor zover de watertoets voor de activiteiten en bijhorende gebouwen en verhardingen een negatief resultaat oplevert. Het bedrijf binnen risicozone voor overstroming is echter opgenomen in het sectoraal BPA zonevreemde bedrijven en krijgt een oplossing ter plaatse.

– Het perceel van 2 lokale zonevreemde bedrijven ligt gedeeltelijk in habitatricht-lijngebied nr.16 ‘bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen’.

Daarnaast kunnen tevens bedrijven in minder kwetsbare gebieden die naar behoud of uitbreidingswensen onverenigbaar zouden blijken te zijn met de hoofdfunctie van de omgeving (bv. landbouw) bijdragen aan een uiteindelijke herlokalisatiebehoefte. Eén zonevreemd bedrijf dat binnen de kern van Gierle langsheen de straatkant gele-gen is in woongebied en langs de achterzijde in agrarisch gebied is vanuit het secto-raal BPA zonevreemde recreatie wel reeds stellig vragende partij voor herlokalisatie naar een lokaal bedrijventerrein binnen de gemeente. Bovendien zijn er bedrijven die bij een eerste bevraging in het kader van het secto-raal BPA zonevreemde bedrijven naar de wensen en behoeften van het bedrijf even-tueel vragende partij blijken voor een herlokalisatie, bijvoorbeeld indien voldoende ruimte voorzien kan worden. Aan deze antwoorden is echter nog geen verdere con-clusie te koppelen. Ze wijzen echter wel op mogelijke bijkomende herlokalisatiebe-hoefte.

Page 83: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Kwantitatieve analyses en behoeften

2 Handel en bedrijvigheid

GRS Lille IOK plangroep 77

Conclusie

Voorlopig resulteren de indicatoren in een aantal van 6 bedrijven met herlokalisatie-behoefte of, uitgaande van een gemiddelde oppervlakte 2500 m², in een oppervlakte van 1,5 ha netto. Daarbij volgende opmerkingen: – Het huidige oppervlaktegebruik van 4 van deze bedrijven is evenwel momenteel

ruimer dan de gemiddelde oppervlakte van 2500m². – Deze raming is, buiten het gekende geval, exclusief eventueel andere economi-

sche activiteiten met verwevingsproblemen in de woonzone en exclusief mogelijk andere onverenigbare bedrijven in de open ruimte (buiten kwetsbaar gebied).

– Deze voorlopige berekening is indicatief en dient zonodig bijgesteld in functie van een eventuele reële herlokalisatiebehoefte die blijkt uit onderzoek in het kader van een RUP zonevreemde bedrijven.

Raming van de herlokalisatiebehoefte van historisch gegroeid bedrijf Daarnaast komt in de gemeente een historisch gegroeid bedrijf voor met uitbrei-dingsproblemen ter plaatse m.n. Kempico. De gemeentelijke suggestie aan de hoge-re overheid voorziet in een herlokalisatie van het desbetreffende bedrijf binnen de gemeente en dit binnen de voorziene juridische voorraad van 500 ha op Vlaams niveau voor dit soort bedrijven. De feitelijke ruimtebehoefte van Kempico (bestaande oppervlakte + geplande uitbreiding) bedraagt 7 ha (62.900m² volgens onderzoek door GEDAS uitgevoerd in 2000). Deze ruimtebehoefte is gebaseerd op onder meer volgende schattingen: – Totale oppervlakte aan gebouwen voor productie, opslag en kantoren, met een

minimum van ruimte rondom de gebouwen: 50.000m² – totale oppervlakte voor parking: 7.000m² – totale oppervlakte voor waterzuivering: 4.000m²

2.3 Aanbodbepaling

Het aanbod aan vestigingsmogelijkheden voor bedrijven werd onderzocht aan de hand van gedigitaliseerde kadasterkaarten en een inventaris van de GOM. Bij de analyse werd per bedrijvenzone het theoretisch aanbod en het voor 2007 realiseer-bare aanbod nagegaan. Het theoretische aanbod omvat de totale oppervlakte aan niet-gebruikte of vrijliggende percelen op de bedrijvenzone. Het realiseerbaar aanbod houdt rekening met de realisatiegraad in functie van de eigendomsstructuur, het uitrustingsniveau en de ontwikkelingsperspectieven (uit het richtinggevend gedeelte) van de niet-gebruikte of vrijliggende percelen. Uit de bespreking blijkt dat ook na 2007 dit realiseerbaar aanbod niet zal wijzigen.

Tabel 28: Aanbodsbepaling op de bedrijventerreinen te Lille

Bedrijvigheid Theoretisch aanbod Realiseerbaar aanbod Totale opp

Achterstenhoek 21,1 ha 1,4 ha 22,5ha Wechelsebaan 1,3 ha 1,3 ha Lichtaartsestwg 1,3 ha 1,3 ha Brulens 11,9 ha 2,8 ha 14,7 ha De Leend 3,3 ha 2,3 ha 3,5 ha 9,1 ha Melkerijstraat 0,8 ha 0,8 ha Landaustraat 0,5 ha 0,5 ha Wechel centrum 4,7 ha 4,7 ha Diamantstraat 1,5 ha 1,5 ha Vlimmersebaan 5,0 ha 5,0 ha Totaal 51,4 ha 6,5 ha 3,5 ha 61,4 ha Bron: databank Gom-Antwerpen, GIS Vlaanderen, IOK

– Achterstenhoek: Het theoretisch aanbod bedraagt nog 1,4ha. Dit is de totale oppervlakte van een tweetal percelen en verschillende perceelsdelen. De niet-ingevulde percelen liggen ingesloten en zijn niet meer te ontsluiten voor bedrij-vigheid. Verder gaat het om delen van percelen die hoofdzakelijk binnen een an-dere bestemmingszone liggen (woongebied met landelijk karakter) en dit omdat de gewestplanzonering de perceelsstructuur niet overal volgt. De invulling van Achterstenhoek is momenteel dus maximaal en er is geen realiseerbaar aanbod.

– Brulens: Het theoretisch aanbod op Brulens bedraagt 2.8ha. Deze bestaat uit percelen die aansluiten op de vestiging van Peeters-Govers en uit 2 ingesloten, niet te ontsluiten percelen. Voor de percelen aansluitend bij Peeters-Govers be-staan specifieke plannen tot ontwikkeling van handel in het kader van BPA dorpskern Gierle (zie verder), de andere zijn niet ontwikkelbaar voor nieuwe be-drijven. Er is dus geen realiseerbaar aanbod voor lokale bedrijvigheid.

– De Leend: Op bedrijvenzone De Leend is slechts 3.3ha effectief in gebruik door bedrijvigheid ten opzichte van 5.8ha die niet aangewend wordt voor bedrijfsactivi-teiten. Het noordelijke deel van de bestemming KMO-zone is gezien de aanwe-zigheid van een aardgasleiding tot hiertoe niet ontwikkeld en nog steeds in agra-risch gebruik. Het onbebouwde deel van 3.5ha wordt tot het realiseerbaar aanbod gerekend. Het theoretisch aanbod op De Leend bedraagt 2.3ha en bestaat onder meer uit 1.1ha bestemming KMO die ingenomen wordt door de tuinen van de woningen langsheen de Pellaarstraat, wegenis, e.d.. Verder ligt er nog een op-

Page 84: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

78 IOK plangroep GRS Lille

pervlakte van 0.5ha ingesloten en onontsluitbaar tussen de bestaande bedrijven en de bebouwing langsheen de Beersebaan.

3 Recreatie Indicatoren inzake ruimtebehoefte voor recreatie zijn: – De wensen geuit vanuit het verenigingsleven – Een eerste evaluatie van zonevreemde infrastructuur

3.1 Behoefte aan bijkomende recreatieve infrastructuur

In 2002 werd er in het kader van het GRS een enquête gehouden bij de Lilse vereni-gingen. Er werden 233 verenigingen aangeschreven, waarvan er 83 hebben gerea-geerd. Dit resulteert in een responspercentage van 36 %, wat als een behoorlijk resultaat kan beschouwd worden. Onderstaande analyse geeft dan ook slechts een partieel beeld van de effectieve behoefte aan bijkomende recreatieve infrastructuur. Naast andere aspecten werden de verenigingen in de enquête bevraagd naar een beoordeling van hun infrastructuur waarvan zij voor hun activiteiten gebruik maken. Volgende elementen kwamen daarbij onder meer aan bod: troeven en kwaliteiten van de huidige locatie, tekortkomingen van de huidige locatie, tevredenheid over huidige locatie, nood aan extra terreinen, nood aan extra gebouwen, standpunt om-trent eventuele herlokalisatie. Bij de lezing van deze analyse moet rekening worden gehouden met het feit dat de verenigingen bij het antwoorden van deze vragen uitgegaan zijn van de infrastructuur die zij effectief in gebruik hebben. Er werd door hen geen rekening mee gehouden met het feit of de ruimte die zij in gebruik hebben al dan niet ook juridisch voorzien is, m.a.w. deze behoefte staat met andere woorden los van de zonevreemdheidspro-blematiek.. Een aantal verenigingen die zonevreemde infrastructuur in gebruik heb-ben, kunnen bijvoorbeeld opgegeven hebben geen behoefte te hebben aan bijko-mende ruimte alhoewel de ruimte die zij in gebruik hebben (nog) niet de juiste juridi-sche bestemming heeft. Deze specifieke ruimtebehoefte vanuit de zonevreemd-heidsproblematiek blijkt wel uit het overzicht van de zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur.

Behoefte aan extra ruimte voor jeugdverenigingen De werking van een jeugdvereniging staat of valt met de beschikking over een vaste locatie waar de activiteiten veilig plaats kunnen hebben. De grond is meestal in ei-

gendom van de gemeente of het plaatselijke kerkfabriek. Enkele jeugdverenigingen beschikken wel over een eigen lokaal. Vanuit de enquête kan echter geen volledig beeld omtrent de jeugdinfrastructuur worden gevormd, daar slechts een beperkt aantal jeugdbewegingen reageerde. Er hebben vier jeugdverenigingen gereageerd op de enquête, waarvan er twee een ruimtebehoefte signaleerden.

Tabel 29: Behoefte aan extra ruimte voor jeugdverenigingen

vereniging Nood aan extra Functie KLJ Lille Terrein(en) + gebouw(en) Speelterrein + gebouw voor bin-

nenactiviteiten en vergaderingen Scouts VVKS St. Pieter Gebouw(en) Sanitair Bron: enquête verenigingen Lille, 2002

De scouts van Lille zijn zeer tevreden over hun infrastructuur, maar willen deze al jaren uitbreiden met een sanitair blok, maar krijgen hier geen vergunning voor. De lokalen van de scouts zijn in parkgebied gelegen. De KLJ van Lille was minder tevreden over hun locatie: de gebouwen te klein en bouwvalling en de relatie met de buren liet te wensen over. Voor een vlotter verloop van de buitenactiviteiten zou het aangewezen zijn om meer terrein ter beschikking te hebben. Daarnaast wensten ze ook grotere lokalen om hun activiteiten en vergade-ringen te laten doorgaan. Ondertussen werden de activiteiten van de KLJ van LIlle echter stopgezet. Beperkt medegebruik van de lokalen betekent een bijkomende bron van inkomsten. Enkele verenigingen hebben de voorbije jaren een aantal investeringen gedaan (in-zake brandveiligheid, comfortniveau, …). Bepaalde verenigingen hebben in de nabije toekomst een uitbreiding gepland, evenals de aankoop van uitrusting. Uit de enquête blijkt een grote graad van tevredenheid over de huidige infrastructuur, zij het dan dat de meeste lokalen wel een opknapbeurt mogen krijgen. Van de vier responderende jeugdverenigingen geven er drie aan zeer tevreden zijn met hun huidige locatie. De houding ten aanzien van een eventuele herlokalisatie is dan ook overwegend negatief. Naast gebouwen en lokalen maken jeugdbewegingen ook vaak gebruik van openba-re ruimten (braakliggende terreinen, bossen, speelpleinen, …) voor sport en spel. Deze liggen verspreid over heel het grondgebied van Lille. Daarbuiten heeft ook niet-georganiseerde jeugd behoefte aan ruimte in de vorm van speel-, spel- en ontmoetingsruimte. Belangrijke aandachtspunten voor deze ruimten zijn de interne (veiligheid van de speeltuigen,…) en de externe (verkeersveiligheid omgeving) veiligheid. In het jeugdruimteplan werden de speelpleinen en speelbossen

Page 85: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Kwantitatieve analyses en behoeften

3 Recreatie

GRS Lille IOK plangroep 79

in de verschillende deelgemeenten geïnventariseerd. Deze liggen verspreid over heel het grondgebied van Lille.

Behoefte aan extra ruimte voor sportactiviteiten De Lilse sportverenigingen richten zich voornamelijk op het lokale niveau. De inwo-ners van Lille kunnen aansluiten bij de meest uiteenlopende sportclubs, gaande van de traditionele balsporten tot gevechtsporten en wandelclubs. De sportverenigingen in de gemeente hebben elk nood aan specifieke ruimte en infrastructuur. Een aantal sportvoorzieningen is in eigendom van de gemeente. Daar-naast zijn een aantal verenigingen zelf eigenaar van de infrastructuur, of andere huren de voorzieningen van derden (privé-persoon, kerkfabriek, …). Sommige loca-ties worden enkel gebruikt door de clubleden. Het verhuren van de sportlokalen (aan andere verenigingen, voor het organiseren van feestjes, …) kan een financiële tege-moetkoming betekenen voor gedane of geplande investeringen (verbetering van de beschikbare sportinfrastructuur, aankoop terrein, uitrusting, renovatie, …). De meeste clubs zijn zeer tevreden over de beschikbare infrastructuur en staan eer-der negatief ten aanzien van een eventuele herlokalisatie. Een hoge tevredenheids-factor houdt echter niet noodzakelijk in dat er geen verbeteringen kunnen worden aangebracht. De ruimtevraag (uitbreiding van de gebouwen en/of terreinen) wordt door meer dan de helft van de sportverenigingen (56 %) naar voor geschoven. Deze uitbreidingen zouden aangewend worden om de leden een uitgebreider sportpro-gramma aan te bieden, om meer trainingen te voorzien, om als bergruimte of als clublokaal te gebruiken, … . Twintig sportverenigingen geven in antwoord op de enquête aan een specifieke bij-komende behoefte te hebben aan infrastructuur.

Tabel 30 : Behoefte aan extra ruimte voor sportactiviteiten

Behoefte Vereniging Type Functie bijkomende ruimte

openlucht + overdekt

AC Lille atletiek Finse piste + verenigingslokaal met sanitair

openlucht + overdekt

KFC Lille voetbal Voetbalterrein voor meer trai-ningsuren + kleedruimte + secreta-riaat

openlucht + overdekt

FC Gierle Voetbal Nieuwe infrastructuur na verhuis

Openlucht + overdekt

VK De Valk voetbal Uitbreiding sportinfrastructuur Poeyelheide: meer trainingsuren – kleedkamers

openlucht + overdekt

Zeeltrekkers touwtrekken Vaste infrastructuur voor activitei-ten en opslag: clublokaal

openlucht + overdekt

VZW Motoclub Lille motosport Uitbreiding omloop en nodige bergruimte

openlucht FC Achterstenhoek voetbal Extra terreinen op Poeyelheide openlucht LRV Lille paardensport Extra oefenterrein op Balsakker openlucht De Vrede voetbal Extra voetbalterrein openlucht VHV Lille hondensport Meer trainingsuren openlucht TTC Virtus tafeltennis Parking openlucht Wandelclub Zandstap-

pers wandelsport Ruime parkeermogelijkheden igv

grote activiteiten overdekt Voetbalclub Poederlee voetbal Kleedkamers Heggelaan overdekt FC Krawatse zaalvoetbal sporthal Balsakker: beschikbaar-

heid ifv wedstrijden en training, meer trainingsuren

overdekt Turnkring De Giertjes gymnastiek Sporthal Gierle: beschikbaarheid ifv wedstrijden en training

overdekt ZVC Sporting Poeyel zaalvoetbal Extra gebouw voor judo en turnen, meer trainingsuren

overdekt Elegantia Gymnastiek Extra beschikbaarheid van infra-structuur voor wedstrijd en trainin-gen

overdekt Judoclub Waza Ruyu judo Eigen gebouw voor matsporten: betere uren en uitrusting

overdekt Tafeltennis Pegier tafeltennis Extra ruimte voor activiteiten overdekt WEGI volleybal Extra trainingsruimte owv beperkt

aantal uren in sporthal Balsakker en Gierle

overdekt LRV De Kempenzonen paardensport Opslag materiaal

Page 86: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

80 IOK plangroep GRS Lille

Vier voetbalploegen geven te kennen dat bijkomend terrein erg aangewezen zou zijn. Omdat er momenteel zoveel ploegen op de bestaande terreinen spelen is het immers niet evident om een efficiënte uurregeling uit te werken. Het gaat om drie voetbal-ploegen die trainen op Poeyelheide en één op Balsakker. De meerderheid vraagt eveneens om kleedruimte. Daarnaast vragen ook de hondenclub, de paardensport en de atletiekclub bijkomende ruimte ter hoogte van Balsakker voor hun trainingen. Uit de enquête is een overbezetting van sporthal Balsakker en sporthal Gierle af te leiden. In beide sporthallen zijn te weinig trainingsuren en –ruimte beschikbaar om alle verenigingen te bedienen. De turnclub van Gierle, die traint in de sporthal van Gierle signaleert dezelfde pro-blemen. Ook deze club zou meer uren wensen opdat ze haar programma kan uit-breiden en meer wedstrijden kan organiseren. De groei van de tafeltennisclub Pegier in Gierle confronteert deze club stilaan met een tekort aan trainingsmogelijkheden voor de leden. Voor sporthal Balsakker wordt specifiek het probleem gemeld van het medegebruik door verschillende types verenigingen die andere uitrusting vereisen. Zo bestaat er voor Balsakker de uitgesproken vraag naar een extra gebouw voor de matsporten zoals judo en gymnastiek. Het medegebruik met de andere zaalsporten is niet evident en bovendien zijn er op zich al te weinig trainingsuren beschikbaar voor alle verenigingen in de sporthal Balsakker (volleybal, zaalvoetbal,…). Ook de randvoorzieningen van de verschillende verenigingen op Balsakker zijn on-toereikend. Op het verlanglijstje staan onder meer een verenigingslokaal voor de atletiek, kleedruimte en secretariaat voor de voetbal, parking voor de hondenvereni-ging en dergelijke. Naast de overdekte infrastructuur is volgens de respondenten ook de openluchtinfra-structuur aan Balsakker aan uitbreiding toe. De atletiekvereniging is vragende partij voor een Finse piste, de voetbalvereniging en de landelijke rijvereniging hebben behoefte aan een extra voetbalterrein en een oefenterrein voor de paardensport. Op de Poeyelheide is de infrastructuur aan uitbreiding toe in functie van de voetbal-verenigingen. Er is behoefte aan nieuwe infrastructuur owv verhuis FC Gierle. Maar ook andere voetbalverenigingen vragen om ruimte voor bijkomende voorzieningen zoals extra terreinen. De rijvereniging heeft ter plaatse dan weer een gebrek aan opslagruimte voor het materiaal. Aan Poeyelheide bestaat dus zowel behoefte aan openluchtinfrastructuur als overdekte infrastructuur. Een tweetal verenigingen zijn actief aan de Heggelaan. Vooral de infrastructuur van de voetbal behoeft echter uitbreiding. Bovendien zijn de voorzieningen aan verbete-ring toe. Andere verenigingen zijn vragende partij voor specifieke infrastructuur in functie van de activiteiten. De Zeeltrekkers zijn actief aan Het Laar en hebben behoefte aan

vaste infrastructuur. De motoclub aan de Roverstraat zou graag de omloop uitbreiden en gedeeltelijk overdekken.

Behoefte aan polyvalente ruimte Socio-culturele verenigingen hebben een minder afgelijnd profiel dan de sport- of jeugdverenigingen. Sommige groeperingen richten zich op muziek, terwijl andere een educatief of een sociaal doel hebben. Sociale verenigingen zoals vrouwen-, gezins- of gepensioneerdenbewegingen zijn sterk vertegenwoordigd in Lille. De ruimtebehoefte en de nood aan locaties zijn, omwille van de diversiteit, moeilijk te veralgemenen. De meeste verenigingen maken gebruik van infrastructuren die poly-valent zijn ingericht door lokale overheden (gemeente, kerkfabriek, scholen). Soms wordt gebruik gemaakt van gebouwen waarvan de vroegere functie verlaten werd, zoals bijvoorbeeld de oude jongensschool ter hoogte van de Vlimmersebaan. Een enkele vereniging maakt gebruik van de horeca om vergaderingen of activiteiten te organiseren. Bij andere verenigingen stellen de leden hun woning ter beschikking voor het beleggen van bijeenkomsten. Wat betreft comfort liggen de eisen die gesteld worden aan de openbare socio-culturele locaties gevoelig hoger. De eisen wat betreft ruimte zijn minder specifiek en optimaal te verweven in het woonweefsel. Dit type van verenigingen maakt, omwille van de diverse activiteiten, vaak gebruik van verschillende locaties. De meerderheid van de van de socio-culturele verenigingen is matig tot zeer tevre-den over de ter beschikking staande infrastructuur. De knelpunten die worden aan-gehaald zijn erg uiteenlopend: te kleine infrastructuur, verouderde gebouwen, slechte akoestiek, te weinig bergruimte, slechte accommodatie, … . Een behoorlijk aantal verenigingen staat dan ook positief ten aanzien van een eventuele herlokalisatie. Enkele verenigingen zijn reeds noodgedwongen van locatie veranderd, daar het gebruik van de vorige locatie niet meer werd toegelaten. Een 16-tal verenigingen signaleren de behoefte aan extra accommodatie om hun activiteiten op een vlotte manier te kunnen organiseren. Het zijn met name de socia-le en cultuurgerichte verenigingen die vragen om eigen of polyvalente ruimten.

Page 87: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Kwantitatieve analyses en behoeften

3 Recreatie

GRS Lille IOK plangroep 81

Tabel 31: Behoefte aan polyvalente ruimte

Vendeliers Alferitax Krawabelli Oefenruimte, overdekt igv slechte weersom-

standigheden Davidsfonds Gierle Extra polyvalente ruimte Gierle Natuurpunt Opbergruimte materiaal en archief Landelijke Gilde Lille Ruimte voor eigen werking en verhuur KVLV Lille Ruimte voor eigen activiteiten en verhuur Ballenstampers Poederlee Vergaderruimte KWB St. Pieter Lille Archiefruimte Dansende vingers Repetitieruimte, organisatie festival St. Sebastiaan Gilde Gierle Verenigingslokaal Kon. Harmonie De Vriendenkring Gierle Ruimer lokaal Post-Art tentoonstellingsruimte KBG Poederlee Petanqueterrein Nieuwe Wechelse Tekenschool Polyvalente ruimte met bergruimte Vzw Het Wiel Polyvalente ruimte voor uitbreiding activiteiten

en grote groepen KAV Lille Grote polyvalente ruimte voor festiviteiten KBG Lille Vergaderlokaal Er bestaat vraag naar een ontmoetingsruimte-feestzaal waar alle verenigingen te-recht kunnen voor een schappelijke prijs: grote polyvalente ruimte voor festiviteiten, tentoonstellingsruimte, polyvalente ruimte voor grote groepen,… Verschillende socio-culturele groeperingen uiten de behoefte aan een bijkomende, degelijk uitgeruste, polyvalente ruimte met de nodige vergaderlokalen en bergruimte. Deze infrastructuur zou bovendien tegen een redelijke huurprijs ter beschikking van de verenigingen moeten gesteld worden.

3.2 Ruimtebehoefte op basis van zonevreemdheid

Ruimte zonevreemd in gebruik Naast de behoefte die geuit wordt vanuit de verenigingen moet rekening gehouden worden met een behoefte die ontstaat vanuit zonevreemde recreatieve infrastructuur. Op dit moment hebben een aantal sport- en jeugdverenigingen een juridisch zone-vreemde locatie in gebruik:

– Jeugdverenigingen hebben bij benadering 1,85 ha zonevreemd in gebruik voor hun lokalen en terreinen.

– Sportverenigingen hebben op dit moment bij benadering 12ha juridisch zone-vreemd in gebruik.

– Het golfterrein neemt 11,9ha landschappelijk waardevol agrarisch gebied zone-vreemd in.

Dit toont een praktische behoefte van 13.85ha aan bijkomende bestemming in func-tie van gemeentelijke dagrecreatieve voorzieningen aan. Het golfterrein is daarbij buiten beschouwing gelaten.

Effectieve ruimtebehoefte in functie van herlokalisatie Voor de ruimtebehoeftebepaling in functie van herlokalisatie wordt ten eerste het uitgangspunt gehanteerd (cf. gewenste ruimtelijke structuur en toetskader zone-vreemdheid) dat in kwetsbare gebieden zonevreemde toeristisch-recreatieve infra-structuur op termijn dient te verdwijnen, tenzij – de infrastructuur de hoofdfunctie van het gebied ondersteunt (vb. bezoekerscen-

trum natuurgebied) – specifiek een functionele binding met het kwetsbare fysisch systeem aan de basis

ligt van vestiging op een bepaalde locatie (bv. visvijver). In dat geval kan herloka-lisatie een moeilijk verdedigbare optie zijn en kan voorgesteld deze factor in re-kening te brengen bij de afweging voor zover er geen sprake is van flagrante ruimtelijke onverenigbaarheid.

Er werd een eerste screening van de zonevreemde sport- en jeugdvoorzieningen uitgevoerd. Deze levert volgende conclusies op: – Een aantal zonevreemde locaties met jeugd- en sportinfrastructuur is zone-

vreemd gelegen in landelijk gebied, maar sluit aan op de verschillende kernen van de gemeente: chiro St. Pieter, scouts VVKS St. Pieter, voetbal FC De Vrede, voetbal Heggelaan Poederlee.

– Op bepaalde plaatsen komt zonevreemde recreatieve infrastructuur reeds ge-bundeld voor: bv. sportcentrum Poeyelheide.

– En jeugdterrein met lokalen (Chiro Don Bosco) is gelegen op grote afstand van de kern van Gierle in de vallei van de Laak, en sluit aan op het recreatiedomein Lilse Bergen en Rollekensbergen. Dit jeugdterrein grenst aan kwetsbaar gebied.

Deze eerste screening levert conform het uitgangspunt 1 locatie op die gezien de ligging bij kwetsbaar gebied (gebaseerd op de gewenste ruimtelijke structuur en watertoets) eventueel in aanmerking komt voor herlokalisatie. De infrastructuur van Chiro Don Bosco aan Rollekensbergen is gelegen in gebied voor verblijfsrecreatie en natuurgebied langsheen de Laak. Argumenten vanwege de jeugdwerking voor be-

Page 88: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

82 IOK plangroep GRS Lille

houd op deze locatie luiden de vlotte en veilige bereikbaarheid voor zwakke wegge-bruikers vanuit de kern van Gierle, de spelmogelijkheden in de directe omgeving en dergelijke. De eventuele herlokalisatiebehoefte die hieruit na afweging toch kan voortvloeien, bedraagt indicatief 1ha. De effectieve ruimtebehoefte moet blijken in uitvoeringsfase. Naast de herlokalisatiebehoefte vanuit de toetsing aan de kwetsbare gebieden, dient ook rekening gehouden te worden met andere ruimtebehoefte voor herlokalisatie die de conclusie kan zijn van gedetailleerd onderzoek in de uitvoeringsfase: – Voor zonevreemde infrastructuren die verspreid liggen in de open ruimte, maar

niet in kwetsbaar gebied dient onderzocht te worden of ze gebundeld kunnen worden bij de in de visie voorziene knooppunten voor sportinfrastructuur.

– Er wordt van uitgegaan dat dit onderzocht moet worden voor alle zonevreemde infrastructuur die niet gelegen is binnen een beleidscategorie uit de gewenste toeristisch-recreatieve structuur (knooppunt voor sportinfrastructuur, zone voor sportinfrastructuur,…) en dit rekening houdend met de ontwikkelingsperspectie-ven voor zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur die omschreven wor-den in het toetskader zonevreemde infrastructuur.

3.3 Conclusie ruimtebehoefte dagrecreatie

Binnen de gemeente Lille werd initieel 40.5ha op het gewestplan aangeduid als zone voor dagrecreatie.

Tabel 32: Invulling zones dagrecreatie

Opp. (ha) Bezetting Beschikbare juridische voorraad gemeentelijke dagrecreatie

Pulsebaan 5.8 Gemeentelijke sportvelden 0 Breugelheide 3.7 Motocrossterrein 0 Balsakker 10.2 Gemeentelijk sportcentrum 0 Heggelaan 3.1 Voetbalinfrastructuur 0 Poeyelheide 1.3 Sportveld 0 Brulens 7.7 Zwembad, kleuterspeelplein,

bmx-piste, sporthal, braaklig-gende percelen

7 ha*

Turnhoutsebaan 0.4 Voetbalveld 0 Corsicabaan 0.7 Sportlokaal 0 Warande 7.6 Waterplas + oever - * Herbestemmingen naar aanleiding van BPA dorpskern Gierle moeten hierbij nog wel in mindering gebracht worden. Het theoretisch aanbod bedraagt strikt genomen 7ha aan juridische voorraad voor dagrecreatieve voorzieningen.

Conclusie Uitgaande van juridische zonevreemdheid wordt grofweg een praktische behoefte van 13.85ha aan bijkomende bestemming in functie van gemeentelijke dagrecreatie-ve voorzieningen aangetoond. De herlokalisatiebehoefte die op dit moment verwacht kan worden door ligging in kwetsbaar gebied is beperkt (1ha) en kan in principe opgevangen worden binnen het theoretisch beschikbaar juridisch aanbod te Gierle. De totale ruimtebehoefte is op dit moment niet te kwantificeren en vereist diepgaand onderzoek in de uitvoeringsfase. Daarin zullen volgende behoeften eventueel beter gekwantificeerd kunnen worden: – Effectieve uitbreidingsbehoeften bestaande infrastructuur – Herlokalisatiebehoeften – Ruimtebehoeften nieuwe infrastructuur

Page 89: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Kwantitatieve analyses en behoeften

4 Ruimtebehoefte inzake specifieke gemeenschapsvoorzieningen

GRS Lille IOK plangroep 83

4 Ruimtebehoefte inzake specifieke gemeen-schapsvoorzieningen

De gemeente geeft volgende aandachtspunten aan opgesplitst per deelgemeente: Voor Lille-Poederlee:

– Uitbreiding op langere termijn van rust- en bejaardentehuis Lindelo – Extra ruimte voor het kerkhof van Lille en Poederlee – Wens tot herlokalisatie van het containerpark dat op dit moment gesitueerd is

op het lokaal bedrijventerrein Achterstenhoek. De ligging van het container-park stelt geen problemen. De wens tot herlokalisatie wordt ingegeven door het gebrek aan noodzakelijke ruimte voor een interne reorganisatie, onder meer voor de opvang van bijkomende fracties en de daarvoor vereiste uit-rusting. Op de huidige locatie bestaan geen uitbreidingsmogelijkheden om deze interne organisatie te realiseren.

– Uitbreiding van het gemeentehuis via vier woningen langs de Rechtestraat of een perceel achter het gemeentehuis (afd 1 sectie E nrs 678p, 675h, 678r, 676i ofwel 670 b2 en 670 c2)

– Behoefte aan extra parkeergelegenheid ter hoogte van de Oude melkerij (Gierlebaan).

– Vanuit gemeentelijke werking: Behoefte aan tijdelijke stockageruimte voor maaisel, grond, gebroken steenpuin en dergelijke.

Voor Wechelderzande: – Uitbreiding/onderhoud Hof d'Intere gelegen in woongebied met cultureel, his-

torisch of esthetisch belang. – Behoefte aan fruitbomenaanplant in het kader van de boomplantactie aanpa-

lend aan Hof d’Intere. – Extra ruimte voor uitbreiding Kerkhof

Voor Gierle: – De ruimtelijke visie op de gemeenschapsvoorzieningen is integraal onderdeel

van de herziening van het BPA dorpskom Gierle. Verdere aandachtspunten zijn onder meer: – Uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande voorzieningen (kerkhof, rusthuis,

jeugdvoorzieningen, politie, onderwijsinstellingen, brandweer, …) – Zonevreemde nutsvoorzieningen: vergunningstoestand nakijken en afwegen met

de openruimtefuncties

– Nutsvoorzieningen: veiligheidsvoorschriften steevast in acht nemen, indien nood-zakelijk gepaste bestemmingen voorzien in uitvoeringsplannen

– Parkeermogelijkheden verruimen

Page 90: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

84 IOK plangroep GRS Lille

V KNELPUNTEN, KWALITEITEN EN KANSEN

1 Trends

1.1 Bebouwde ruimte

– Lille is na Merksplas de sterkst groeiende gemeente van het arrondissement. De afgelopen 25 jaar is het aantal inwoners met 34 % toegenomen (tegenover een toename van 7 % op Vlaamse niveau). De deelgemeente Wechelderzande ken-merkt zich door de sterkste groei.

– Het voorbije decennium is de natuurlijke groei min of meer in evenwicht met de migratoire groei. Er kan vastgesteld worden dat de migratoire groei aan belang wint. De migratiebewegingen staan voornamelijk in relatie tot de steden Turnhout en Antwerpen en tot de buurgemeenten. Voor het arrondissement Turnhout kan een netto-uitstroom worden genoteerd, terwijl dit voor het arrondissement Ant-werpen een netto-instroom betreft.

– Indien de leeftijdsstructuur in acht wordt genomen, dan profileert Lille zich als een jonge, dynamische gemeente. Voornamelijk Wechelderzande en Gierle kenmer-ken zich door een hoog aandeel jongeren.

– Overeenkomstig de sterke bevolkingsgroei, kent Lille ook een sterke groei van het aantal nieuwe woningen. Dit resulteert in een relatief jong woningbestand. Het aandeel huurwoningen in Lille is eerder beperkt. Bovendien is de toename van woningen in eigendom meer uitgesproken tijdens de voorbije 2 decennia in ver-gelijking met de toename van het aantal huurwoningen.

– De trend van vrijstaande bebouwing heeft zich vertaald in grote bouwpercelen. In 2004 was de gemiddelde bouwperceelsgrootte gestegen tot 1.052 m². Hierdoor is een bouwtrend tot stand gekomen van 9 à 10 woningen/ha, in vergelijking met een dichtheid van 15 woningen/ha die in het RSV vooropgesteld wordt.

– De trend tot steeds grotere kavels buigt langzamerhand om naar zuinigere woon-types zoals halfopen of gesloten bebouwing.

– Lille kenmerkt zich door een hoge tertiaire en quartaire tewerkstelling. Lille ver-toont een uitgesproken specialisatie in de sociale sector en in mindere mate ook in de openbare sector en de ‘handel en de horeca’. De rekrutering van de werk-nemers gebeurt hoofdzakelijk in Lille zelf of in de buurgemeenten. De bedrijven kennen dus een sterke lokale binding voor wat betreft hun personeel, maar zijn

vooral op het vlak van leveranciers, en in mindere mate voor de klanten, regio-naal gebonden. De verkeersstromen die hieruit voortvloeien hebben vooral be-trekking op zware vrachtwagens.

– Slechts drie grote inrichtingen (meer dan 100 werknemers) staan in voor 26,5 % van de werkgelegenheid in Lille. Deze bedrijven situeren zich allen in de quartaire sector. Twee van de drie ondernemingen behoren tot de sociale sector, meer be-paald de maatschappelijke dienstverlening, en creëren 22 % van het totaal aantal arbeidsplaatsen.

1.2 Open ruimte

– Een dalend aantal landbouwbedrijven bewerkt een toenemend areaal. Een land-bouwbedrijf in Lille beschikt anno 2000 gemiddeld over 18 ha cultuurgrond, terwijl deze bedrijfsoppervlakte in de jaren ’80 gemiddeld de helft lager lag. Toch blijft een grote grondvraag bestaan vanuit de landbouwbedrijven omwille van de con-currentiepositie van de landbouw waardoor een tendens naar schaalvergro-ting/intensivering blijft voortbestaan.

– Bovendien heeft grond in de moderne landbouw een andere betekenis gekregen. De vraag vanuit de intensieve veehouderijen naar grond voor mestafzet enerzijds en voor groenvoeder anderzijds is hoog. Hierdoor is de druk op extensieve gras-landen toegenomen. Dit fenomeen wordt versterkt door het geleidelijk verdrogen van valleigronden als gevolg van ingrepen in de waterhuishouding onder meer bij ruilverkavelingen. De fysische beperkingen voor intensieve teelten zijn daar weg-gevallen. Resultaat is een toenemende uniformisering van het agrarisch gebruik.

– Binnen het ruimtegebruik van de cultuurgrond door de landbouw ligt de nadruk op gewassen voor dierlijke consumptie. 42% van het landbouwareaal wordt ingeno-men door maïs en 50.5% door grasland. Het areaal dat ingezet wordt voor het te-len van producten die bedoeld zijn voor menselijke consumptie is uiterst klein: het betreft de graanteelt, de aardappelenteelt en de groenteteelt. De serreteelt is erg beperkt.

– Waar de natuur vroeger verweven was in het landelijk gebied, kan deze nu hoofdzakelijk stand houden in en dankzij beschermde reservaten en voorbehou-den gebieden. Met het verdwijnen van kleine landschapselementen en vallei-structuren en de toename van versnipperende infrastructuren groeit de isolatie van deze gebieden. De afbrokkeling van biotopen en verspreidingsmogelijkheden heeft het verdwijnen van planten- en diersoorten tot gevolg.

– Ook menselijke ingrepen in het fysisch systeem hebben gevolgen voor de fauna en flora. Heel wat biotopen krijgen op die manier te maken met veranderende ei-

Page 91: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Knelpunten, kwaliteiten en kansen

2 Knelpunten

GRS Lille IOK plangroep 85

genschappen waardoor de overlevingsmogelijkheden van de oorspronkelijke ve-getatie en diersoorten sterk bedreigd worden.

– Landschap krijgt een steeds groeiende belangstelling. Heel wat monumenten en landschappen zijn ondertussen wettelijk beschermd. Recreanten en toeristen richten hun aandacht op gebouwen met cultuurhistorische waarde en hebben oog voor het landschap waarin ze vertoeven. Deze economische waarde van het landschap werd en wordt echter minder in rekening gebracht bij de inplanting van infrastructuren. Onoordeelkundige en onaangepaste inplanting van infrastructuur veroorzaakt een verdere dichtslibbing en afbreuk van het oorspronkelijke land-schap.

– De laatste tiental jaren is naast het traditionele recreatieve circuit een toenemen-de belangstelling op te merken voor het platteland en de natuur. Het enorme suc-ces van wandelpaden, fietsroutes, trekkershuttoerisme, bouwkundig erfgoed, ho-reca in de open ruimte, verblijven op de boerderij, ruitersport,…wijst in die rich-ting. De recreant is een actieve gebruiker van de open ruimte geworden en wordt ook vragende partij bij ingrepen in het landschap en de open ruimte. De extra dy-namiek die fietsen en wandelen teweegbrengen in de open ruimte is meestal be-perkt, voor zover geen nieuwe verhardingen nodig zijn en het geen verstorings-gevoelige gebieden betreft. Routes voor ruiters, mountainbikers en dergelijke vragen doorgaans meer inrichtende ingrepen en vereisen een grondige afstem-ming op de draagkracht van de bestaande omgeving.

– De toegenomen “vrije tijd” en de toegenomen automobiliteit heeft geleid tot een toename van het ééndagstoerisme en korte verblijven ten koste van langere va-kanties. Deze trends is algemeen voor Vlaanderen en valt onder andere op te merken aan het succes van recreatiedomeinen, bungalowparken en dergelijke.

– Lille kent een sterk uitgebouwd verenigingsleven. Waar vroeger in het traditionele dorpsleven vooral de socio-culturele ontmoetingsverenigingen sterk actief waren, hebben de laatste decennia de sportverenigingen een sterke groei gekend. Deze verenigingen stellen heel wat meer eisen inzake ruimtebehoefte en inzake uitrus-ting van de gebruikte locaties. Het gaat hierbij bovendien om aanzienlijke investe-ringen, die niet altijd gedragen kunnen worden door de betrokken verenigingen. De lokale overheden zien het dan ook als hun taak aan die vraag tegemoet te komen en medegebruik van sportinfrastructuur te organiseren. Ook infrastructu-ren, waar verenigingen enkele malen per jaar grotere activiteiten willen organise-ren, en polyvalente ruimten zijn vaak eigendom van deze instanties.

2 Knelpunten Kaart 13: knelpunten

2.1 Bebouwde ruimte

– De gemeente Lille beschikt over voldoende kavels om de bevolkingsgroei op te vangen. Vele kavels komen echter op de markt volgens de huidige, ruime bouw-trend. Hierdoor wordt het zuinig omspringen met de beschikbare ruimte gemargi-naliseerd.

– De gemeente Lille heeft slechts een beperkt aantal sociale huur- en koopwonin-gen. Vooral sociale koopwoningen ontbreken nagenoeg volledig. Gevolg hiervan is dat een groot aantal jonge mensen buiten de gemeente naar een geschikte woning moeten zoeken, aangezien een bouwgrond op de particuliere markt te duur is.

– In de gemeente zijn een groot aantal weekendverblijven permanent bewoond (160). Zij vormen op verschillende plaatsen in de gemeente een knelpunt. Deze trend is de laatste jaren toegenomen en zal in de toekomst ook toenemen wan-neer er niet voldoende sociale woonmogelijkheden gerealiseerd worden.

– Zowel de gewijzigde sociologische context als het gegeven dat bejaarden langer zelfstandig willen wonen verhogen de vraag naar kleinere, aangepaste woonge-legenheden. Dit terwijl het woningpatrimonium voornamelijk bestaat uit eenge-zinswoningen in open bebouwing. Deze vaststelling, samen met de reële behoef-te aan sociale huisvesting zouden in de toekomst de nodige aandacht moeten krijgen.

– Er kan worden vastgesteld dat de voorbije jaren het aantal verkochte bouwgron-den is teruggelopen, terwijl de grondprijzen een duidelijke stijging vertonen. Ook voor de aankoop van een woning of een appartement moet men over steeds gro-tere financiële middelen beschikken.

– Lintbebouwing kent een groot ruimtegebruik binnen de gemeente. Bovendien heeft deze nederzettingsvorm ook een belangrijke financiële impact: de kosten voor de aanleg van riolering en andere nutsvoorzieningen zijn zeer hoog in verge-lijking met de kosten bij kernbebouwing.

– De ‘ruwe’ gewestplanzoneringen van bedrijvenzones zijn veelal niet verfijnd tot op kadastraal perceelsniveau. Een heel aantal percelen of delen van percelen zijn op die manier onbenut gebleven. In totaal gaat het om ruim een kwart van de

Page 92: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

86 IOK plangroep GRS Lille

aanwezige juridische voorraad of om een grootteorde van 15 à 20 ha op een bru-to-oppervlakte aan bedrijvenzones van 60 ha.

– Het historisch gegroeide regionale bedrijf Kempico meldde in de enquête dat het op de huidige locatie geen uitbreidingsmogelijkheden heeft.

– Er zijn enkele bedrijven die in de enquête aangeven dat ze zonevreemd zijn of geen uitbreidingsmogelijkheden hebben en hierdoor een herlokalisatie overwe-gen.

2.2 Open ruimte

– Ruimtelijk staat de landbouwgrond onder druk. Allereerst is het vaak de land-bouwsector die ruimte moet afstaan ten voordele van andere sectoren die bijko-mende ruimte nodig hebben zoals bijvoorbeeld voor bedrijventerreinen. Ook hob-bylandbouwers en recreanten zoals paardenhouders nemen meer en meer land-bouwgrond in en jagen de prijzen de hoogte in.

– De landbouwsector ervaart grote onzekerheid o.w.v. de op stapel staande afba-kening van de agrarische en natuurlijke structuur op Vlaams niveau. Bovendien wordt de leefbaarheid van de landbouwbedrijven ook op de proef gesteld door de huidige milieutechnische en veterinaire regelgeving.

– De behoeften vanuit de moderne landbouw inzake inrichting van de ruimte leiden vaak tot conflicten met landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten. Onder meer bij ruilverkavelingen oude stijl die volledig in het teken van landbouw stonden, wer-den natuurlijke elementen als valleikenmerken en kleine landschapselementen volledig genegeerd. Beschermingsmaatregelen vanuit landschappelijke overwe-gingen zorgen er nu voor dat de aanwezigheid van natuurlijke elementen die ei-gen waren aan het agrarische landschap vaak beschouwd worden als oorzaken van dreigende beperkingen op het agrarisch gebruik.

– In antwoord op de intensivering van de landbouw en de daarmee gepaard gaan-de druk op de open ruimte tracht de overheid via beheersovereenkomsten stimu-lansen te geven om de landbouwer aan te zetten tot een alternatief beheer. Vast-gesteld wordt echter dat de voorziene subsidies door de sector als ontoereikend beoordeeld worden en zeker niet als volwaardige compensatie voor de inko-mensverliezen tengevolge van de alternatieve beheersvormen kunnen gelden.

– De landbouwsector schat de potenties van agrarische verbreding eerder beperkt in, als invulling van een nichemarkt maar zeker niet als algemene oplossing.

– Nieuwe infrastructuren versnipperen de open ruimte. Lintbebouwing vindt welis-waar deels zijn aanzet in het historische nederzettingspatroon, maar heeft op een aantal plaatsen de grenzen van ruimtelijke functionaliteit overschreden. Maar ook

lijninfrastructuren zoals wegen en de bijhorende uitrusting, nieuwe grootschalige industriële vestigingen, hoogdynamische activiteiten en dergelijke doorsnijden het landschap en/of tasten de open ruimte verder aan. Dit heeft nadelen voor alle ruimtegebruikers in de open ruimte.

– In een natuurlijke toestand bestaat er een intense wisselwerking tussen een wa-terloop en haar vallei, hetgeen aanleiding geeft tot vorming van typische valleibo-dems, valleivegetaties en valleilandschappen. In de vallei van de Kindernouw-beek en de Visbeek is dit nog duidelijk waar te nemen. In sommige andere vallei-en werd de natuurlijke meandering van waterlopen wel eens hertekend. De be-langrijkste gevolgen zijn een daling van de grondwatertafel, een verkorting van de waterloop (en dus snellere afvoer), een sterke achteruitgang van de structuur-kwaliteit en van het zelfreinigend vermogen.

– Verdroging is een algemeen voorkomend verschijnsel, dat optreedt in valleien maar ook daarbuiten. Het kan beschouwd worden als een lange termijn effect van ingrepen van de jongste decennia, zoals een snelle ontwatering door kanalisatie en de systematische toename van de verharde oppervlakken. Ook in bossen op hogere gronden en vennen zijn verdrogingssymptomen merkbaar.

– Op verschillende plaatsen in de open ruimte, ook de waardevolle delen van de natuurlijke structuur komt recreatieve infrastructuur voor, vooral weekendverblij-ven. Ze leggen een hypotheek op de natuurlijke waarde van deze gebieden. De belangrijkste negatieve gevolgen zijn biotoopverlies, versnippering, verstoring, in-troductie van streekvreemde vegetatie, verontreiniging door afvalwaters. Wan-neer ook visvijvertjes aanwezig zijn, zorgen ze ook voor een ontregeling van de waterhuishouding.

– De verbindingsmogelijkheden tussen verschillende gebieden met belangrijke natuurwaarden zijn van belang voor de instandhouding ervan. Migratie van fauna en flora wordt voornamelijk bepaald door de structuurkenmerken van de tussen-liggende gebieden. Intensivering van het bodemgebruik degradeert echter de mi-lieukwaliteit van cultuurlandschappen en waterlopen. Kleine landschapselemen-ten vormen een hinderpaal in moderne agrarische bedrijfsvoering en verdwijnen. Natuurwaarden raken bovendien steeds meer geïsoleerd. Nieuwe infrastructuren zowel lijnvormig, als vlekvormig, versnipperen de open ruimte en bemoeilijken migratie: kernen met aaneengesloten bebouwing, groepering bedrijfsgebouwen, recreatieve infrastructuur in waardevolle gebieden, autosnelwegen, grote wegen en lintbebouwing. Bijzondere aandachtspunten zijn de kruisingen van deze infra-structuren.

– Vaak beschikken verenigingen voor de activiteiten over een eigen infrastructuur, voornamelijk openluchtinfrastructuur met beperkte bebouwing: sportvelden met bijhorende kantines en kleedruimtes, lokalen van jeugdbewegingen en dergelijke.

Page 93: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Knelpunten, kwaliteiten en kansen

2 Knelpunten

GRS Lille IOK plangroep 87

Een aantal infrastructuren liggen echter buiten het geëigende bestemmingsge-bied en vormen daardoor een eerste probleem (rechtsonzekerheid en soms ruim-telijke onverenigbaarheid). Maar het gaat niet enkel om kleinschalige voorzienin-gen. Bijvoorbeeld ook een goed uitgerust golfterrein en de gemeentelijke sport-voorzieningen aan de Poeyelheide zijn zonevreemd gesitueerd.

Tabel 33: eerste voorlopig overzicht juridisch zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur

Infrastructuur adres gewestplanbestemming

Lille Scouts VVKS St. Pieter Lille Boskapelstraat Parkgebied Chiro St. Pieter Lille Helleweg Woongebied – agrarisch gebied Poederlee Voetbal FC Poederlee Heggelaan Gebied voor dagrecreatie – land-

schappelijk waardevol agrarisch gebied

Gierle Chiro Don Bosco Gierle Rollekensbergen Gebied voor verblijfsrecreatie –

natuurgebied KLJ Gierle Poeyelheide bosgebied Sportcentrum Poeyelheide Poeyelheide Gebied voor dagrecreatie - bosge-

bied

Voetbalclub Rooien Sportief Turnhoutsebaan Gebied voor dagrecreatie – agra-risch gebied

Golfterrein Lilse Golfclub Agrarisch gebied met landschap-pelijke waarde

Wechelderzande Voetbal FC De Vrede Voetbalstraat Bosgebied – agrarisch gebied Bron: inventarisatie IOK Plangroep

– Een tweede probleem wat betreft zonevreemdheid dat zich stelt zijn individuele weekendverblijven, maar ook concentraties van weekendverblijven die juridisch zonevreemd gelegen zijn. Gebieden met bossen, duinen of water, vaak met inte-ressante natuurwaarden, waren vooral in de naoorlogse periode attractiepolen voor het oprichten van tweede verblijven. Uit de analyse van de weekendverblij-ven blijkt dat minder dan de helft van de weekendverblijven in Lille in gebied voor verblijfsrecreatie gelegen zijn. De anderen liggen voor het grootste gedeelte in open ruimte bestemmingen: natuurgebied, bosgebied, agrarisch gebied en agra-risch gebied met landschappelijke waarde. Vooral de lange geschiedenis en het gedoogbeleid uit het verleden verzwaren dit conflict tussen natuur- en land-

schapswaarden enerzijds en de recreant anderzijds. Waar er sprake is van per-manente bewoning is er bovendien nog een sociaal aspect aan de problematiek.

– De jongste jaren is de recreant steeds meer een actieve gebruiker van de open ruimte geworden. In zijn zoektocht naar rust, natuur en veilige speelruimte wordt hij ook vragende partij bij ingrepen in landschap en open ruimte, bijvoorbeeld bij de aanleg van fietsroutes, wandelroutes, visinfrastructuur, speelbossen en derge-lijke. In kwetsbare gebieden kan dit echter een schadelijke verhoging van de re-creatiedruk tot gevolg hebben. Een verantwoorde afweging tussen de bescher-ming van landschaps- en natuurwaarden enerzijds en het inspelen op de maat-schappelijke vraag anderzijds vormt hierbij de uitdaging.

– De meerderheid van de verenigingen (62 %) is zeer tevreden over de huidige infrastructuur. De minder positieve kanten van de locaties zijn erg uiteenlopend, maar kunnen hoofdzakelijk teruggebracht worden tot een onaangepaste infra-structuur en bezettingsproblemen. Dit laatste komt onder meer tot uiting in het feit dat ongeveer de helft van de verenigingen de nood aan bijkomende binnenruimte uitdrukt. Er is een duidelijke vraag naar een bijkomende polyvalente ontmoetings-ruimte die ter beschikking gesteld kan worden van de socio-culturele verenigin-gen tegen betaalbare prijzen. Ook vanuit de sportverenigingen wordt de behoefte gesignaleerd van de uitbreiding van de bestaande infrastructuur, met het oog op een betere dienstverlening naar de leden toe.

2.3 Mobiliteit

– Door het vele zware verkeer en sluipverkeer tussen de E313 en de E34 en de hoge snelheid worden de doortochten in Lille, Wechelderzande en Poederlee als een probleem van verkeersleefbaarheid ervaren. De huidige inrichting, de ver-keersdruk en de daarmee samengaande verkeersonveiligheid leiden tot een bar-rièrewerking voor voetgangers en fietsers.

– Geparkeerde vrachtwagens belemmeren het zicht op kruispunten bij het overste-ken.

– Het fietsnetwerk in de gemeente vertoont enige ontbrekende schakels. De fiets-routes naar Herentals en Vorselaar moeten in functie van het schoolgaand ver-keer nader onderzocht worden. Een dergelijke oefening kan ook gebeuren in functie van het recreatief fietsverkeer.

– Het openbaar vervoer in de gemeente Lille naar Geel zal dringend moeten verbe-teren. Aangezien men altijd moet overstappen in Herentals of Turnhout.

– Voor wat het toeristisch verkeer betreft zijn er een aantal problemen te onderken-nen:

Page 94: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 1 INFORMATIEF GEDEELTE

88 IOK plangroep GRS Lille

– De bewegwijzering naar Bobbejaanland zorgt voor verkeersbelasting in de kernen van Lille.

– Bij afrit 22 Beerse is er een gevaarlijk kruispunt voor de bezoekers van de Lil-se bergen en carpoolers. Het ontbreken van een volledig fietspadennetwerk vormt ook toeristische fietsers een probleem.

3 Kwaliteiten en kansen Kaart 14: kwaliteiten en kansen

3.1 Bebouwde ruimte

– De aanwezigheid van onbebouwde percelen biedt een mogelijkheid om aan kernverdichting te doen.

– Ook de binnengebieden in de gemeente Lille bieden de mogelijkheid om aan kernverdichting te doen.

– Het ontdichten van linten maakt het mogelijk om doorzichten te creëren naar de achterliggende open ruimte.

– Door ontwikkelingsperspectieven toe te kennen aan zonevreemde woningen en door deze perspectieven gebiedsgericht aan te passen in functie van de kwets-baarheid van het gebied waarin ze gelegen zijn, kan men komen tot zowel rechtszekerheid voor de eigenaars van zonevreemde woningen, als tot een be-hoorlijke kwaliteit van de open ruimte.

– Gelet op het natuurlijke karakter van Lille, heeft de gemeente heel wat kansen op het vlak van recreatie en toerisme. Op die manier kunnen een aantal tertiaire functies gecreëerd worden, die verweefbaar zijn met het wonen in de gemeente.

– Bedrijven in het woongebied die niet verweefbaar zijn met de functie wonen en/of niet verenigbaar met de open ruimte kunnen geherlokaliseerd worden op een speciaal daartoe voorziene bedrijvenzone.

3.2 Open ruimte

– Het uitwerken van een nieuwe visie op de open ruimte biedt de kans om duidelijk te kiezen voor bundeling van activiteiten ter vrijwaring van de open ruimte voor de openruimtefuncties. Tegelijkertijd kan er bij de opbouw van die visie een differen-tiatie aangebracht worden in de open ruimte ter structurering van deze verschil-lende sectoren met respect voor het fysisch systeem en het landschap.

– Landbouw is een sterk gestructureerde sector wat garanties biedt voor het open houden en het beheer van de open ruimte in de agrarische gebieden. De verte-genwoordiging van zowel grondgebonden als grondloze landbouw zorgt voor een belangrijk evenwicht binnen de agrarische sector. De grondgebonden activiteiten zijn minder onzeker en kennen een hogere binding met de open ruimte.

Page 95: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Knelpunten, kwaliteiten en kansen

3 Kwaliteiten en kansen

GRS Lille IOK plangroep 89

– In gebieden waar de productiefunctie van de landbouw door allerlei factoren af-neemt, kunnen bijkomende functies op het agrarisch bedrijf ( op voorwaarde dat landbouw de hoofdfunctie blijft) helpen ervoor zorgen dat de landbouw er leefbaar blijft. De omgeving kan op deze manier een waardevol onderdeel van de agrari-sche structuur blijven.

– Ondanks ingrepen in de valleien is hun potentiële waarde nog hoog. Mits de herintroductie van overstroombare gebieden, een gepast oeverbeheer, behoud van natuurlijke zones en dergelijke kunnen lokaal beek-valleirelaties eventueel opnieuw hersteld worden.

– De valleien vormen binnen hun winterbedding vanwege de fysisch beperkingen geschikte landschapselementen voor het creëren van ecologische verbindingen. Mits de afstemming op de agrarische structuur kan verweving en medegebruik met landbouw tot stand komen.

– Het noordelijke zijlopenstelsel van de Kleine Nete is zeer dicht en verdeelt Lille in vele noord-zuid gerichte ruggen en valleien. Dit geeft aanleiding tot een rijkdom aan waardevolle natuurgebieden met een sterke verspreiding en grote diversiteit op basis van het fysisch systeem. Dit biedt interessante uitgangssituaties omdat dit automatisch leidt tot een grote diversiteit aan biotooptypes. Bovendien kan de fysische gesteldheid aanleiding geven tot specifieke ecologische processen. Dit wordt versterkt door de aanwezigheid van enkele opvallende reliëfelementen, on-der meer met stuifzanden. De combinatie van gesloten bossen en open of half-open landbouwlandschappen is een kwaliteit. De combinatie van deze kwaliteiten is zeldzaam in Vlaanderen en schept basiscondities voor soorten waarvoor nog maar weinig potenties bestaan in Vlaanderen.

– Op de hogere zandgronden en stuifduinen in het noorden van de gemeente zijn enkele specifieke heiderelicten bewaard gebleven. Het verdwijnen van de uitge-strekte voormalige heidevelden maakt de kenmerkende soorten van de heide zeer zeldzaam. De relicten vormen daardoor zeer waardevolle vegetaties, met rij-ke soortenreservoirs. Onder meer aan de Beerse Heide echter degradeert heide zeer snel door overrecreatie en gebrek aan toezicht.

– De natuurlijke structuur kent een hoge versnipperingsgraad. Naast de aanwezig-heid van enkele grote natuurcomplexen liggen heel wat natuurwaarden sterk ver-spreid in het landbouwgebied: bospercelen, houtkanten, bomenrijen, bermen en dergelijke. Als stapsteen of corridor spelen zij een zeer belangrijke rol in de eco-logische infrastructuur en versterken zij als verbindingselementen in open gebied de waarde van de natuurlijke structuur.

– Uit de knelpunten blijkt dat een aantal verenigingen zich door de zonevreemd-heidsproblematiek in een onzekere situatie bevinden wat betreft hun activiteiten. Het bloeiende verenigingsleven van Lille is echter van groot belang en verdient

de nodige aandacht. Het bieden van rechtszekerheid en ruimte voor de activitei-ten kan een ondersteuning van het verenigingsleven betekenen.

– Waar recreatiedruk enerzijds een bedreiging kan vormen, biedt anderzijds de interesse van de recreant voor de open ruimte ook kansen voor natuurgerichte recreatie waardoor het draagvlak voor natuur en natuurontwikkeling kan versterkt worden en voor het opbouwen van een begripvol contact met de landbouwsector. Een evenwichtige uitbouw met respect voor de belangen van deze sectoren dringt zich echter op. Kanalisatie en inrichtende principes geven de mogelijkheid de recreatiedruk onder controle te krijgen.

– Het uitwerken van een visie op de open ruimte biedt de kans tot het voorstellen van een ordening van de weekendverblijven in afstemming op de omgeving.

– De kans tot het uitbouwen van de omgeving Achtzaligheden als een troef voor zachte recreatie is aanwezig. De kern van Wechelderzande en de Lilse Bergen vormen aanknopingspunten voor het uitbouwen van een degelijke ondersteunen-de infrastructuur: parkeervoorzieningen, bezoekersinformatie, startpunten voor wandelroutes en dergelijke.

– Kinderen spelen in bossen. Het statuut van deze speelruimte is echter vaak niet duidelijk. Het aanduiden en vastleggen van speelruimten en speelbossen kan aan deze vraag tegemoet komen en eventuele wildgroei kanaliseren.

3.3 Mobiliteit

– De afritten van de E34 bieden de gelegenheid tot carpoolen. Aan één van de afritten is reed een carpoolplaats voorzien.

– De kerk- en buurtwegen bieden potenties voor het zachte recreatieve verkeer in de gemeente

Page 96: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente
Page 97: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

GRS Lille IOK plangroep 91

DEEL 2

Richtinggevend gedeelte

Page 98: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente
Page 99: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

I Inleiding

GRS Lille IOK plangroep 93

I INLEIDING

Het richtinggevend gedeelte geeft het toekomstbeeld voor de gemeente weer via de gewenste ruimtelijke structuur. Deze gewenste ruimtelijke structuur gaat uit van de beleidsopties van bovengemeentelijk niveau, de inzichten in de bestaande ruimtelij-ke structuur, de toekomstige ruimtebehoeften en de knelpunten, kwaliteiten en kan-sen die in het informatief gedeelte naar voor zijn gekomen. Eerst worden een aantal fundamentele uitgangspunten voor het toekomstig ruimte-lijk functioneren van de gemeente weergegeven. Deze uitgangspunten worden vertaald naar de visie op Lille en de rol die Lille in de regio kan vervullen. De ruimte-lijke concepten geven op een abstracte en gestileerde manier de gebiedsgerichte ordeningsprincipes weer rekening houdend met de knelpunten, kwaliteiten en kan-sen. Deze concepten worden verder uitgewerkt in de deelstructuren via beleidsca-tegorieën. De samenhang van de deelstructuren wordt getoetst via de visie op de relevante deelruimten. De synthese van voorgaande visies geeft een coherent toe-komstbeeld via de gewenste ruimtelijke structuur van de gehele gemeente. De weergave van de mogelijke maatregelen en projecten die kunnen bijdragen tot de realisatie van de gewenste ruimtelijke structuur, vormt de overgang naar het bin-dend gedeelte. Inzake naamgeving van beleidscategorieën wordt ter wille van de eenduidigheid maximaal gebruik gemaakt van de naamgeving die reeds bestaat op het gewestelij-ke en provinciale niveau, weliswaar aangevuld met de toevoeging “van gemeentelijk niveau”. Om praktische redenen wordt “van gemeentelijk niveau” niet steeds ver-meld. Om verwarring met gelijknamige beleidscategorieën van hoger beleidsniveau te vermijden, wordt wel steeds expliciet duidelijk gemaakt dat het een beleidscate-gorie van provinciaal of gewestelijk niveau betreft. Indien er ontwikkelingsper-spectieven voor de beleidscategorieën van hoger niveau worden geformu-leerd, moeten deze steeds als aanname van of aanbeveling voor het hoger niveau worden gezien aangezien de gemeente hierover geen bindende uit-spraken mag doen. De ruimtelijke impact van elke beleidsbeslissing moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van dit richtinggevend gedeelte. De overheid kan enkel afwijken van deze bepalingen via een gemotiveerde beslissing, of tenzij er zich onvoorziene ontwikkelingen voordoen in de ruimtelijke behoeften van de maatschappelijke secto-ren of indien er dringende economische, sociale of budgettaire redenen zijn die afwijken noodzakelijk maken.

Figuur 6 Schematisch verloop van het richtinggevend gedeelte

informatief gedeelte

uitgangspunten

deelstructuren

ruimtelijke concepten

visie op Lille

terugkoppeling

maatregelen en projecten

gewenste ruimtelijke structuur

deelruimten

Page 100: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

94 IOK plangroep GRS Lille

II UITGANGSPUNTEN

Duurzame ruimtelijke ontwikkeling Duurzame ontwikkeling is ‘een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien’. (RSV, pag 20) Dit houdt in dat oplossingen voor ruimtelijke problemen in een ruimere context worden gezien. Economische, socioculturele, ecologische en ruimtelijke ontwikkelingen staan trou-wens allen met elkaar in verband. Oplossingen die te eng worden bekeken zijn vaak geen duurzame oplossingen.

Maximaal streven naar ruimtelijke kwaliteit Ruimtelijke kwaliteit is de basis voor een ruimtelijke ordening waar men zich goed bij voelt. De gewenste ruimtelijke structuur moet op alle vlakken deze kwaliteit kunnen waarborgen zodat er in goede omstandigheden kan gewoond, gewerkt en geleefd worden. Dit vereist een evenwicht tussen de dynamiek van het wonen, werken en het verplaatsen enerzijds en de intrinsieke kwaliteit van natuur, landschap en milieu anderzijds. Zuinig omspringen met de beschikbare ruimte is hierbij van essentieel belang om de conflicten tussen de bebouwde ruimte en de open ruimte te kunnen beheersen.

Ruimtelijke draagkracht als norm De draagkracht van de ruimte wordt omschreven als het vermogen van de ruimte om menselijke activiteiten op te nemen zonder dat de grenzen van het ruimtelijk functioneren worden overschreden. De toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moe-ten dan ook worden geordend tot gehelen die meer zijn dan een som van de ver-schillende delen. De rationele samenhang die hierdoor zowel op morfologisch als op functioneel vlak ontstaat, moet borg staan om bestaande of potentiële conflicten te neutraliseren en zo de ruimtelijke draagkracht te onderbouwen. Het is dan ook noodzakelijk dat er grenzen worden aangegeven waarbinnen de verschillende groe-pen die aanspraak maken op de ruimte zich verder kunnen ontwikkelen.

Deelgemeenten met een eigen karakter De deelgemeenten van Lille hebben hun eigen karakter en verschijningsvorm. De gewenste ontwikkelingen in deze deelgemeenten moeten benaderd worden vanuit een eigen identiteit. Op deze manier wordt de diversiteit binnen de gemeente ge-waarborgd en wordt ingespeeld op de eigen ontwikkelingsmogelijkheden van de deelgemeenten

Page 101: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Gewenste rol van Lille

GRS Lille IOK plangroep 95

III GEWENSTE ROL VAN LILLE

De gewenste rol van Lille in de regio zit vervat in de slagzin: Lille, landelijke spil tussen twee steden Lille is een aangename, landelijke gemeente en dat willen we zo houden. De ruimte-lijke ontwikkelingen worden er in belangrijke mate gestuurd door een ‘fysische vork’ gevormd door de Aa en haar zijlopen. Daardoor is een aantrekkelijk bebouwd land-schap ontstaan met dorpen in een natuurlijke en agrarische open ruimte. Dit levert niet alleen een aangename woon-werkomgeving op maar tevens tal van recreatie-mogelijkheden. Bedoeling is om deze op een duurzame wijze te sturen zodat de landelijke kwaliteiten, die Lille nu net zo boeiend maken, niet zullen verdwijnen. De verschillende ruimtebehoeften worden zodanig georchestreerd dat een win-winsituatie wordt gecreëerd voor mens en milieu. Op die manier kan Lille worden uitgebouwd tot een landelijke spil waar het aangenaam vertoeven is. De noordelijke boscomplexen waaronder het Grotenhoutbos en de Aavallei met naastliggende Kempense heuvelrug worden gezien als buffer tussen de landelijke spil Lille en de respectievelijke stedelijke gebieden van Turnhout en Herentals. Door het zoveel mogelijk openhouden van deze grote gebieden wordt de verstedelijking vanuit het noorden en zuiden een halt toegeroepen. De E34 die het grondgebied doorkruist wordt positief benaderd: niet alleen voorziet deze hoofdweg in een opti-male verbinding met de omliggende regio, tevens kan de barrièrewerking ervan worden verzacht door versterking van dwarsende fysische, landschappelijke en natuurlijke structuren. Op die manier wordt Lille enerzijds verbonden met en ander-zijds behouden als landelijke entiteit in de regio.

TURNHOUT

HERENTALS

Page 102: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

96 IOK plangroep GRS Lille

IV RUIMTELIJKE CONCEPTEN

Lille tussen stad en stad De aantrekkingskracht van Lille is haar landelijkheid tussen de stedelijke gebieden van Turnhout en Herentals. Om deze kwaliteit te behouden is het niet wenselijk om de open ruimte in de gemeente te laten dichtslibben. Op regionaal niveau kan de verstedelijkingsdruk een halt worden toegeroepen door belangrijke openruimtege-bieden zoals de noordelijke boscomplexen, de valleien van Laak, Oudendijkloop en Aa zoveel mogelijk open te houden als buffer ten opzichte van Herentals en het Turnhoutse. Op die manier kan Lille haar landelijke kwaliteiten blijven behouden en zelfs versterken

Fysische vork stuurt ruimtelijke ontwikkelingen De gemeente Lille wordt van noord naar zuid doorkruist door de Aa en haar zijlopen en zijlopen van de Kleine Nete. Deze fysische vork heeft in het verleden in belang-rijke mate het nederzettingspatroon van Lille gestructureerd. Op de hogere ruggen tussen de valleigebieden zijn historisch de dorpskernen gegroeid. Het kwetsbare fysische systeem met lagergelegen bron- en valleigebieden en hogergelegen infiltra-tiegebieden moet als ruimtelijke onderlegger worden gevrijwaard bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Het fysisch systeem wordt dus erkend als structurerend principe voor ruimtelijke ontwikkelingen en zal randvoorwaarden opleggen bij toe-komstige ruimtelijke ingrepen. Op die manier en behoudt het landschap zijn oor-spronkelijke diversiteit en ecologische waarde en wordt bijvoorbeeld overstromings-gevaar in rekening gebracht. Deze integrale benadering van het watersysteem zal doorwegen bij de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ingrepen (watertoets).

TURNHOUT

HEREN-TALS

Page 103: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Ruimtelijke concepten

GRS Lille IOK plangroep 97

Het groene noorden en zuiden verbonden door stapstenen en corridors Het noorden van Lille wordt gekenmerkt door grensoverschrijdende grootschalige boscomplexen met een hoge natuurwaarde en aantrekkelijkheid. Het zuiden van de gemeente bestaat uit een veelheid van kleinere boscomplexen die aansluiten op de regionale bosstructuur van de Kempense Heuvelrug. Daartussen bevinden zich vele natuureilandjes, ecologische stapstenen, kleine landschapselementen en natuur- en openruimteverbindingen langs de beekvalleien. Om dit ecologisch systeem meer samenhang te doen vinden is een integrale benadering in het behoud en versterking van de verschillende aanwezige soorten puzzelstukken een must. Dit vertaalt zich niet enkel in een waardevolle groenstructuur op gemeentelijk niveau, maar speelt tevens een belangrijke rol in de natuurlijke structuur van de centrale Kempen.

Behoud van het typische kleinschalige landschap tussen Lille-Poederlee en Gierle Het centrale gebied tussen Lille-Poederlee en Gierle bevat nog een groot deel van haar oorspronkelijkheid. Dit vertaalt zich in een waar te nemen gevarieerd en eerder kleinschalig landschap waar natuur, landbouw en aspecten van het fysisch systeem samengaan. Zulke typische cultuurlandschappen worden schaars in Vlaanderen. Vandaar dat gepleit wordt voor een maximaal behoud van dit typische coulissen-landschap in een duurzame evenwichtsoefening tussen landbouw en landschap. Bovendien speelt deze centrale ruimte een cruciale rol in het ruimtelijk van elkaar gescheiden houden van de kernen Lille-Poederlee en Gierle. Hieraan ontleent Lille een groot deel van landelijke pracht.

Page 104: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

98 IOK plangroep GRS Lille

Het dubbeldorp Poederlee-Lille als kloppend hart en Wechelderzande en Gier-le als landelijke kernen in de open ruimte In Lille worden in feite drie kernen onderscheiden: het dubbeldorp Lille-Poederlee en de afzonderlijke dorpen Gierle en Wechelderzande. Het dubbeldorp met de ge-meentelijke voorzieningen, de meeste bouwmogelijkheden en het grootste bedrij-venterrein krijgt de grootste ontwikkelingskansen toebedeeld. Op die manier kan Poederlee-Lille haar rol als kloppend hart van de gemeente blijven spelen. Wechel-derzande en Gierle worden als landelijke kernen versterkt met lokale ontwikkelings-perspectieven voor wonen, werken en ontspannen. Wechelderzande word boven-dien gezien als poort naar het groene noorden van de gemeente, Gierle als histori-sche kern in de open ruimte. Binnen de dorpskernen wordt gestreefd naar een wo-ningdichtheid van 15 woningen per hectare en een sociale mix bij nieuwe projecten. Verder wordt het licht op groen gezet voor vermenging van woonondersteunende functies.

Economisch leefbare landbouw als steunpilaar van de Lilse open ruimte Gezien de ligging tussen twee steden wenst Lille een uitgesproken buitengebied-gemeente te blijven en te waken over de open ruimte. Als structuurbepalende func-tie in de open ruimte neemt de landbouw daarin de grootste verantwoordelijkheid op zich. Landbouw moet alle kansen krijgen om zich als economische sector te hand-haven. Ruimtelijke ondersteuning daarin kan geboden worden door de agrarische gebieden te bewaren in functie van de professionele landbouw.

Page 105: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Ruimtelijke concepten

GRS Lille IOK plangroep 99

‘Recreatie en natuur hand in hand’ als troef uitspelen De gemeente Lille wil vanuit het lokale niveau een kwalitatieve ruimtelijke bijdrage leveren een de toeristisch-recreatieve structuur van de regio. Lille heeft op toeris-tisch-recreatief vlak een bovengemeentelijke uitstraling en wenst die rol ook in de toekomst te behouden. Dit vereist een kwalitatief voorzieningenniveau in een aan-genaam kader en bijgevolg een strategische integrale gebiedsgerichte benadering bij toekomstige ontwikkelingen. Het behoud van de landschappelijk aantrekkelijke, groene en rustige gebieden die als aantrekkingselementen gelden voor recreatie en toerisme geldt daarbij als belangrijke factor. Bijzondere aandacht dient besteed aan het kwalitatief behoud van de toeristisch-recreatieve aantrekkingspunten binnen het aanwezige landschappelijke, groene kader.

Leefbaar verkeer blijven nastreven Door de ‘kortsluitende’ N-wegen ondervindt de gemeente overlast van sluipverkeer doorheen haar kernen. Ook de ontsluiting van Bobbejaanland veroorzaakt (vooral in de zomerperiode) problemen. Door een aangepaste categorisering en hieraan ge-koppelde inrichting van het gemeentelijk wegennet kan een duurzaam evenwicht worden gezocht tussen de verbindingsfunctie en verblijfsfunctie van wegen. Dorps-kernherinrichtingen moeten afgestemd zijn op de zwakke weggebruiker. De ontslui-ting van regionale aantrekkingspolen zoals Bobbejaanland wordt best op dit niveau bekeken. Ook de verkeersveilige bereikbaarheid van het knooppunt Lilse Bergen vormt een speerpunt. Verder ondersteunt de uitbouw van een sluitend functioneel en recreatief fietsnetwerk het gebruik van alternatieve vervoerswijzen. Een optimaal openbaar vervoersnet vormt het sluitstuk in een duurzaam mobiliteitsbeleid.

Page 106: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

100 IOK plangroep GRS Lille

V VISIE OP DE DEELRUIMTEN

1 Landelijk Wechelderzande Kaart 15: visie op de deelruimte landelijk Wechelderzande

Landelijke kern met aangenaam woonklimaat De landelijke kern van Wechelderzande vormt een aangename woonomgeving. Er wordt voorgesteld dit ook voor de toekomst zo te behouden. Het landschappelijk waardevolle dorpsgezicht met historische referenties dient gevrijwaard om de eigen identiteit van Wechelderzande te behouden. Binnen de kern wordt de woonfunctie gemengd met woonondersteunende functies. De voorzieningen worden zo veel mo-gelijk gebundeld binnen de kern waar ze verder kunnen worden uitgebouwd. Het lokaal bedrijventerrein Wechel-centrum wordt behouden, maar niet uitgebreid. Het licht wordt verder op groen gezet voor functionele verweving van kleinschalige, laag-dynamische handel, diensten, bedrijvigheid en recreatieve voorzieningen binnen het dorp. In het dorpscentrum wordt gestreefd naar levendige en leefbare handelsloca-ties. Hierbij kunnen de hoofdwegen Vlimmersebaan, Oostmalsebaan, Gebroeders de Winterstraat als economische dragers meer dynamiek opvangen dan de overige bedrijfsluwe woonzones. In de woonzone wordt gestreefd naar een gemiddelde woningdichtheid van 15 wo-ningen per ha. Deze verdichting kan uitgevoerd worden d.m.v. meer combinaties te maken van halfopen en eventueel gesloten bebouwing langs uitgeruste wegen en nieuwe realisaties in bepaalde binnengebieden aan een woningdichtheid van mini-mum 15 woningen per hectare uit te voeren. Dit wordt uitgewerkt in een woningpro-grammatie waarin voor de niet uitgeruste woongebieden en woonuitbreidingsgebie-den de perspectieven worden gegeven. De niet uitgeruste binnengebieden in woon-gebied komen in aanmerking om verdicht aangesneden te worden. De niet ingevulde woonuitbreidingsgebieden worden voorlopig gereserveerd. Uiteraard dient er vol-doende aandacht te gaan naar het voorzien van groene elementen binnen de kern. Specifiek aandachtspunt binnen de kern is de indoor-speeltuin De Speelstad. Deze attractie kan behouden blijven binnen de draagkracht van de landelijke kern en bin-nen de huidige contouren. Aandachtspunten daarbij zijn een gepast beheer van de verschillende verkeersstromen en de parkeerproblematiek.

Bosrijke omgeving ter ondersteuning van landelijk wonen De woonkwaliteit van Wechelderzande wordt in grote mate mee bepaald door de aanwezigheid van structurele groene gebieden op korte afstand van de kern. Streven naar een behoud van een aangenaam woonklimaat vereist een behoud van deze groene gebieden. De bossen langs Pulsebaan – Diamantstraat, Molenheide, Blasven sluiten meteen aan op de kern en stellen duidelijke grenzen aan de ontwikkeling ervan. Bovendien brengen ze de groene open ruimte tot op de rand van de kern. Het actieve gebruik van deze bossen vanuit de kern wordt ondersteund. In de bossen van Vorselaarheide en Molenheide worden zones voor recreatief medegebruik of speelboszones aangeduid. De ingesloten bosstructuur van Blasven op de oostelijke rand van de kern blijft behouden ter ondersteuning van de woonfunctie en als over-gang tussen de kern en Zand. De voetbalinfrastructuur temidden van dit groene gebied sluit meteen aan op de kern en wordt als centrumondersteunende sportinfra-structuur ter plekke behouden. Recreatie is in Wechelderzande voor een groot stuk geënt op de omliggende open ruimte. Recreatief medegebruik vanuit de kern kan bovendien ondersteund worden door gepaste inrichting. Op die manier kan het centrum van Wechelderzande ook aangegrepen worden als vertrekpunt voor recreatief medegebruik (wandelen, fiet-sen,…) van de bossen ten oosten van de kern.

Grondgebonden landbouw hoofdbeheerder van de open ruimte De eerder kleine landbouwgebieden rondom Wechelderzande worden gevrijwaard in functie van de leefbaarheid van de professionele landbouwbedrijven. Het landbouw-gebied rond Zand ligt ingesloten tussen zones met een ander ruimtegebruik maar deze open ruimte wordt gevrijwaard in functie van een geleidelijke overgang van de kern van Wechelderzande naar de vallei van de Visbeek. Om die reden wordt voor het woonlint Zand voorgesteld om het landelijk karakter van dit voormalige landbouw-lint zo veel mogelijk te behouden door niet te gaan verdichten. De meest oostelijke zones van dit landbouwgebied zijn gelegen op de alluviale gronden van de Visbeek. In afstemming op deze kwetsbare fysische kenmerken en ter ondersteuning van de natuurwaarden in het door verblijfsrecreatie ingenomen gebied wordt voorgesteld hier de verwevingsmogelijkheden tussen landbouw en natuur te onderzoeken. De vallei van de Molenbeek en aansluitende gronden ten westen van de kern vor-men een kleinschalig landbouwlandschap dat refereert naar de voormalige beem-denstructuur. Deze gave open ruimte identificeert de grenszone met de gemeente Malle en vormt een geleidelijke overgang naar de natuurlijke zwaartepunten op Mals grondgebied. Er wordt voorgesteld dit kleinschalige landschap zo veel mogelijk te bewaren door behoud van de karakteristieke kleine landschapselementen. Het zui-

Page 107: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Visie op de deelruimten

1 Landelijk Wechelderzande

GRS Lille IOK plangroep 101

den van de vallei op grondgebied Lille behoudt de groene hoofdfunctie in aansluiting op de gebieden aan de andere zijde van de gemeentegrens. Om de continuïteit van dit landbouwgebied langs de Molenbeek over de N153 te garanderen werd een te vrijwaren openruimteverbinding aangeduid over de Oost-malsebaan. Dit houdt in dat hier geen bijkomende bebouwing langs de invalsweg opgericht kan worden.

Lokaal karakter van bedrijvenzones Wechelderzande strikt bewaken In en rond de buitengebiedkern Wechelderzande zijn drie lokale bedrijvenzones gelegen. Deze worden ook naar de toekomst behouden. Het lokale karakter van de bedrijven die zich hier vestigen moet echter strikt bewaakt worden. Het is niet de bedoeling bedrijven met bovenlokaal of regionaal karakter op te vangen, enkel klein-schalige bedrijven met lokale invloedssfeer komen in aanmerking. Bedrijvenzone Wechel-centrum ligt ingesloten in de kern van Wechelderzande en wordt daardoor strikt begrensd. De kleine bedrijvenzone aan de Diamantstraat is historisch gegroeid op een slecht te ontsluiten locatie in een omgeving met dominante openruimtefunc-ties. Deze zijn dan ook grensstellend. De bedrijvenzone aan de Vlimmersebaan wordt aangehouden als lokaal bedrijventerrein.

Molenbeek en Visbeek: groene poorten tot Wechelderzande De kern van Wechelderzande heeft zich ontwikkeld op de hogere gronden tussen twee valleien, die van de Molenbeek en Visbeek-Kindernouwbeek. Deze valleien hebben respectievelijk in het westen en oosten een grens gesteld aan de verstedelij-king van de Wechelse kern. Bovendien zijn deze valleien ter hoogte van de hoofdas doorheen Wechelderzande, de N153, zo goed als gevrijwaard van bebouwing. De groene en open invulling maakt dat deze valleien nog steeds duidelijk herkenbaar zijn langs de invalsweg en als het ware fungeren als groene poorten die de herken-baarheid van Wechelderzande verhogen. Deze poorten dienen gevrijwaard te wor-den en gehandhaafd in functie een duidelijke identiteit voor Wechelderzande.

Sportvoorzieningen langs Pulsebaan op niveau van de landelijke kern Ten zuidwesten van de kern zijn langsheen de Pulsebaan gemeentelijke sportterrei-nen aangelegd. Ze sluiten niet meteen aan op de kern, maar zijn veilig bereikbaar voor zwakke weggebruikers. Deze locatie wordt behouden voor openlucht sportinfra-structuur waarvoor binnen de kern geen ruimte te voorzien is.

Multifunctionaliteit in de rand Ten oosten van de kern ligt een open ruimtekamer ingesloten tussen de kern en het woonlint Zand. Deze open ruimtekamer wordt ingenomen door voetbalinfrastructuur,

bospercelen en landbouwgronden. De voetbalinfrastructuur sluit meteen aan op de kern. Via de Voetbalstraat, is deze locatie goed bereikbaar vanuit het woonweefsel waarop ze gericht is. Deze woonondersteunende en kernversterkende recreatieve infrastructuur wordt ter plekke behouden. De inrichting en te onderzoeken uitbreiding dient ook in de toekomst te gebeuren met respect voor de groene omgeving. De landbouwzone aansluitend op het Zand heeft een kleine schaal. Het geïsoleerde karakter en de versnippering door de bebouwing langs het Zand maken het minder geschikt voor grootschalige grondgebonden landbouw. Het gebied dat de hoofdfunc-tie landbouw behoudt komt daardoor in aanmerking voor de opvang van aan land-bouw gerelateerde functies (hobbylandbouw, maneges, …) voorzover die passen binnen de draagkracht van de omgeving. Op die manier wordt voor deze openruim-tekamer het multifunctionele samengaan van sportinfrastructuur, bos en landbouw bestendigd, een verwevingsvisie gebaseerd op de afwisseling van en wisselwerking tussen de aanwezige functies.

Gedifferentieerde visie op ruimte voor weekendverblijven De open ruimte ten oosten van Wechelderzande, zowel de beboste zandduinen aan Breevennen-Bersegembaan als de vallei van de Visbeek, heeft door zijn rust en groene karakter een grote aantrekkingskracht uitgeoefend op recreanten. Deze aan-trekking werd in het verleden geconsolideerd door de aanduiding van grote zones voor verblijfsrecreatie op het gewestplan. Honderden weekendverblijven werden opgericht in deze open ruimte. Bovendien worden deze zones voor verblijfsrecreatie gekenmerkt door een hoog aantal permanente bewoners. De vermelde aantrekkings-factoren maken het echter ook tot een kwetsbaar gebied. Een volledige en sterk verdichte invulling van de zones met weekendverblijven zou zowel de infiltratiefunctie van de zandduinen aan Breevennen-Bersegembaan, de waterbergende functie van de Visbeekvallei als de ecologische relaties die tussen beiden bestaan aantasten. Bovendien zou dit een grote verstoring betekenen met negatieve impact op de bos-sen ten oosten. Daarom wordt als suggestie een differentiatie aangebracht in de zones voor verblijfsrecreatie. De huidige contouren volgens het gewestplan vormen hierbij het uitgangspunt. De zone Bersegembaan waarbinnen ook de campings De Specht en Siësta gelegen zijn, wordt behouden als zone voor verblijfsrecreatie en komt in aanmerking voor verdere opvulling volgens de geldende richtlijnen. Teneinde een oplossing te voorzien voor de permanente bewoning wordt voorgesteld om goedkeurde weekendzones een beperkt woonrecht toe te kennen. Vanuit het uit-gangspunt van zuinig ruimtegebruik wordt anderzijds voorgesteld de niet aangesne-den zones te reserveren in functie van toekomstige behoeften. Er wordt dus eerst gestreefd naar een verdere maar op de omgeving afgestemde opvulling van de reeds aangesneden zones. Ook de zones in de vallei van de Visbeek worden aan-gehouden. Gezien de ecologische en fysische kwetsbaarheid van de vallei wordt

Page 108: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

102 IOK plangroep GRS Lille

echter voorgesteld de inrichting af te stemmen op de fysische kenmerken van het gebied dat bovendien volledig aansluit op het natuurgebied ter hoogte van Deden-broek.

2 Noordelijke boscomplexen Kaart 16: visie op de deelruimte noordelijke boscomplexen

Recreatieve zwaartepunten ontwikkelen binnen draagkracht omgeving De uitgestrekte bossen op het gradiëntrijk onderliggend fysisch systeem en de over-wegende afwezigheid van andere ruimtegebruiksfuncties hebben dit deel van de gemeente ten noorden van de autosnelweg tot een recreatief sterk aantrekkelijk gebied gemaakt. De sterkten vormen echter ook de kwetsbaarheid van het gebied dat door ondoordachte overrecreatie sterk aangetast kan worden. Het is daarom belangrijk een evenwichtige en gebiedsgericht afgestemde ontwikkeling te voorzien. Het aantrekkelijke recreatiedomein De Lilse Bergen vormt het recreatief zwaartepunt binnen gemeente. Er wordt voorgesteld dit domein met bovenlokale uitstraling verder te ontwikkelen binnen de draagkracht van de omgeving. De ligging vlakbij het op- en afrittencomplex is een belangrijke troef, de bereikbaarheid is gegarandeerd via de Beersebaan en de Strandweg parallel aan de autosnelweg. De toegangsweg kan functioneel geoptimaliseerd en beter geduid worden. De parkeervoorzieningen en toegang tot Lilse Bergen kunnen ook verder ingericht worden als startpunt voor re-creatief medegebruik van de beboste stuifduinen ten westen. Het golfdomein is een bevoegdheid van de provincie. De gemeente stelt voor een eventueel behoud te koppelen aan een verhoogde toegankelijkheid van deze zone voor andere recreanten. Ten zuiden daarvan ligt een tweede waterplas, de Waran-devijver. Deze wordt ruimtelijk van de Lilse Bergen afgescheiden door de natuurzone ter hoogte van de Rollekensbergen en aansluitend de smalle vallei van de Laak. Een functionele invulling aansluitend op de Lilse Bergen lijkt daardoor niet evident. Toch wordt de deur open gehouden voor een recreatieve functie voor deze waterplas. Er kunnen echter geen perspectieven gegeven worden voor een bijkomend recreatief zwaartepunt op deze locatie. Recreatief gebruik kan hoogstens gericht zijn op de waterplas zelf en wandelrecreatie en natuurobservatie. Bij eventuele ontwikkeling is ook een algemene toegankelijkheid een belangrijk aandachtspunt. Ten noorden van de Lilse Bergen, op de Beerse Heide, werden op het gewestplan zones voor verblijfsrecreatie aangeduid. Deze worden ter plekke gehandhaafd en kunnen eventueel verder ingevuld worden met respect voor de kwetsbare stuifduin en heiderelicten en in afstemming op de omringende hoofdfunctie natuur.

Recreatief medegebruik boscomplex Achtzaligheden afstemmen op kwets-baarheid De afwisseling van duinen, bossen en valleien in het centrum van de deelruimte oefent niet alleen een aantrekkingskracht uit op verblijfsrecreanten. Ook voor fietsers, wandelaars, mountainbikers, ruiters en dergelijke vormt de omgeving een aantrekke-lijk en veilig kader voor ontspanning. Een hoofdverbinding verbindt de kern van Wechelderzande met het knooppunt aan de Lilse Bergen. Daarrond kan recreatief medegebruik verder uitgewerkt en op elkaar afgestemd worden. Een degelijke kana-lisatie van de verschillende recreatiestromen is aan de orde. Om de meest kwetsbare gebieden te beschermen werden strategische rustgebieden aangeduid ter hoogte van Dedenbroek en Bersegem. Op die manier worden de belangrijkste natuurlijke waarden in het centrum van de deelruimte gebiedsgericht gevrijwaard van verstoring.

Ruimtelijke ontwikkelingen Gielsbos kwalitatief inbedden in open ruimte Ten oosten van de Beersebaan werd een uitgestrekte zone voor gemeenschaps-voorzieningen aangeduid. Zowel in het westen als in het zuiden sluit deze aan op uitgestrekte groene gebieden, respectievelijk Beerse Heide en Grotenhoutbos. Ge-zien deze ligging in een structureel groen gebied op de grens met Beerse en Vosse-laar dient bij de inrichting van de zone voortdurend gewaakt over het behoud van het bosrijke karakter. De kleine woonzone ten oosten van het Gielsbos op de gemeente-grens ligt binnen het regionaalstedelijk gebied Turnhout en behoudt ook naar de toekomst toe de mogelijkheid tot invullen van de woonfunctie. Het landbouwgebied tussen het Gielsbos en de E34 ligt ingesloten maar wordt behouden in functie van de grondgebonden landbouw (en kinderboerderij). Daarmee wordt ook de strakke ruim-telijke grens die de autosnelweg ten westen daarvan vormt doorbroken.

E34 als harde grens in het westen en barrière in het oosten doorbreken In het westelijke deel van de deelruimte vormt de autosnelweg een strakke grens naar de deelruimte ten zuiden. Ook naar ruimtegebruik komt deze grens sterk tot uiting. De structuren die deze grens doorbreken zijn de valleien van de Visbeek en de Laak. Een verhoging van de herkenbaarheid van de valleien aan beide zijden van de autosnelweg kan deze strakke lijn doorbreken. In het oosten van de deelruimte vormt de autosnelweg een sterke barrière doorheen het verder onversnipperde en gave agrarisch gebied en tussen de boscomplexen van het noorden en het Groten-houtbos. Het behoud van het gave karakter van dit landbouwgebied in aansluiting op dat van het Laar ten zuiden van de E34 doorbreekt functioneel landschappelijk deze barrière.

Page 109: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Visie op de deelruimten

3 Open valleien- en ruggencomplex

GRS Lille IOK plangroep 103

Grotenhout als natuurlijk zwaartepunt tussen Gierle en RSG Turnhout Het oosten van de deelruimte wordt ingenomen door het natuurlijk zwaartepunt Gro-tenhoutbos. De hoofdfunctie natuur blijft behouden, het gebied werd ook volledig afgebakend als GEN binnen het VEN. Het natuurgebied op de grens met Vosselaar vormt op die manier een natuurlijke buffer tussen de landelijke gemeente Lille en de stedelijke ontwikkelingen in het regionaal stedelijk gebied Turnhout. Het hele Groten-houtbos werd aangeduid als strategisch rustgebied ter bescherming en vrijwaring van de natuurlijke waarden in het gebied en als tegenwicht voor de boscomplexen ten westen van de autosnelweg die wel sterke recreatiedruk ondervinden. Toch is re-creatief medegebruik hier niet uitgesloten, maar wel onderworpen aan de randvoor-waarden vanuit de hoofdfunctie natuur en te baseren op de voorziene en vastgeleg-de toegankelijkheid van het natuurgebied.

3 Open valleien- en ruggencomplex Kaart 17: visie op de deelruimte open valleien- en ruggencomplex

Valleien als dragers van de natuurlijke structuur en sturend voor andere ge-bruiksfuncties Het watersysteem neemt een bijzondere positie in deze deelruimte. De Aa en haar zijlopen stromen van noord naar zuid doorheen de open ruimte van Lille. De parallel-le valleien- en ruggenstructuur is sterk structurerend voor het ruimtegebruik in deze deelruimte. Bodemgebruik, inrichting en beheer dienen afgestemd te worden op waterbergende en verbindende functies van deze valleien. In de vallei van de Kin-dernouwbeek vertaalt dit zich in een hoofdfunctie natuur. Deze wordt bevestigd door de afbakening van deze zone binnen de eerste fase van het VEN als onderdeel van GEN ‘Kindernouw-Visbeekvallei’. Ter bescherming van de vallei tegen overrecreatie werd dit natuurlijk zwaartepunt binnen de gemeente ook aangeduid als strategisch rustgebied. Natuurbehoud en –ontwikkeling met aandacht voor de ecologische pro-cessen van het watersysteem staan voorop. De aandacht moet eveneens gericht zijn op de vermindering van de barrièrewerking van de E34 op de Kindernouwbeek-Visbeek. De valleien van de Laak en Oudendijkloop tussen Lille-Poederlee en Gierle en de vallei van de Aa op de oostelijke gemeentegrens liggen in een uitgestrekt gebied met hoofdfunctie landbouw. Deze hoofdfunctie blijft behouden, maar toch nemen de val-leien een bijzondere positie in het agrarisch gebied in. In het RSPA werd over de vallei van de Laak en de Aa een natuurverbinding aangeduid. Vanuit het streven om de ruimtelijke ontwikkelingen af te stemmen op het fysisch systeem komt het er op aan de valleistructuren opnieuw te gaan vertalen in het landschap en het bodemge-

bruik. Zonder de aanwezige landbouw in problemen te willen brengen, kan gesteld worden dat zoveel mogelijk gestreefd moet worden naar een eerder extensief ruim-tegebruik binnen de alluviale valleien. Waar mogelijk worden bouwvrije zones aan-geduid om de natte gronden alvast te vrijwaren van bebouwing. Vanuit het decreet integraal waterbeheer wordt een specifieke benadering van de oeverzones vereist. Bovendien lenen de valleien zich omwille van hun lijnvormige structuur uitermate goed als kapstok voor het realiseren van ecologische verbindingsfuncties. Kleine natuurzones langsheen de waterlopen ondersteunen als stapstenen deze bovenloka-le verbindingsfunctie. Op de samenvloeiingen van de Aa en Laak en van de Laak en de Oudendijkloop en in de vallei van de Aa dient ook rekening gehouden te worden met de waterbergende functie. In de vallei van de Aa kan ruimte voor water gevrij-waard worden van ruimtelijke ontwikkelingen in functie van terugkerende overstro-mingsrisico’s en waterberging en dit op basis van bevindingen en plannen (deelbek-kenbeheersplan, bekkenbeheersplan,…)in opmaak door de bevoegde administraties (MVG, Afdeling Water; VMM,…).

Harmonie tussen openruimtefuncties In de deelruimte komen de hoofdfuncties natuur en landbouw dominant voor. Natuur-lijke zwaartepunten liggen verspreid in het agrarisch gebied. De vallei van de Kinder-nouwbeek heeft een hoofdfunctie natuur, maar ook op de hogere gronden ten zuiden van Lille en Poederlee wisselen natuurlijke gebieden en landbouw elkaar af. Dit leidt tot een grote variatie binnen de deelruimte. Zowel de kansen voor de natuurwaarden in de geïsoleerde bossen of natuurgebieden van Berkelhei en den Aard, als voor de omringende professionele landbouw dienen behouden te blijven. De bossen van Heggebossen en Heerle sluiten grensoverschrijdend aan op grotere complexen, zoals de Kempense Heuvelrug. Verspreide natuurlijke zones te midden van het agrarisch gebied kunnen samen met de voorkomende natuur- en landschapselementen dienen als stapstenen. Het be-houd van de stapstenen garandeert een basiskwaliteit voor de ecologische infra-structuur en het voortbestaan van een bijzonder gaaf landschap. Buiten de natuurlijke zwaartepunten is de grondgebonden landbouw de hoofdfunctie, de hoofdbeheerder van de open ruimte. Als hoofdgebruiker moet de professionele landbouw blijvend kansen krijgen om zich op een duurzame en leefbare manier te kunnen handhaven. De bebouwing moet in de eerste plaats ten dienste blijven staan van de landbouw. De gave open ruimte ligt mee aan de basis van de gunstige ruim-telijke condities voor de grondgebonden landbouw. Enkel ter hoogte van Goren – Rastaartven, aansluitend op het natuurgebied Goren, wordt voorgesteld landbouw en natuur als functies in evenwicht met elkaar te laten ontwikkelen. In functie van een afstemming van het ruimtegebruik op de fysische

Page 110: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

104 IOK plangroep GRS Lille

kenmerken van het venig en natte gebied, de ecologische en landschappelijke waar-den wordt voorgesteld deze zone als natuurverwevingsgebied te suggereren.

Behoud van landschappelijke identiteit van de open ruimte Het gave landbouwlandschap rondom de valleien van de Laak en de Oudendijkloop loopt als een wig tussen de kernen van Lille-Poederlee en Gierle. Het centrale ge-bied van het open valleien- en ruggencomplex wordt gekenmerkt door een halfopen mozaïeklandschap met weiland, bospartijen en rurale bebouwing. Het geheel geeft een kleinschalige indruk en draagt bij tot een waardevolle ecologische infrastructuur, niet alleen op gemeentelijk, maar zelfs op regionaal niveau. De landschappelijke gaafheid van dit gebied moet ook naar de toekomst toe bewaakt worden. Het draagt er eveneens toe bij dat de kernen Lille-Poederlee en Gierle van elkaar gescheiden blijven en daardoor elk hun eigen identiteit behouden. Een kwalitatieve benadering van de open ruimte ondersteunt bovendien ook het landelijk wonen in de kernen. De traditionele gehuchten zijn een essentieel onderdeel van dit gave landschap. De herkenbaarheid van deze linten als traditionele landbouwgehuchten moet behouden blijven. Er is geen ruimte voor uitbreiding van residentiële bebouwing in de land-bouwgehuchten die de landbouw zou kunnen aantasten. Bovendien zou dit afbreuk kunnen doen aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het ge-bied.

Bundelen van recreatie in concentratiezones Verspreid binnen deze deelruimte komen recreatieve voorzieningen voor. Het cross-terrein aan de Roverstraat wordt behouden volgens de vergunning. Door directe aansluiting op natuurgebied Kindernouw, de gebrekkige ontsluiting en de geïsoleerde ligging bestaat er binnen deze omgeving echter geen draagkracht voor uitbreiding. Het terrein is niet geselecteerd als één van de vier zones die in aanmerking komen voor de ontwikkeling van een permanente multifunctionele motorsportlocatie. Verscheidene zones voor verblijfsrecreatie werden aangeduid binnen deze deelruim-te. Ze liggen verspreid temidden van de hoofdfunctie landbouw en natuur. Net zoals voor de zones te Wechelderzande wordt uitgegaan van een behoud van de gewest-plancontouren en worden de zones Karredongen, Polderheide en Zittaart opnieuw aangeduid als zones voor verblijfsrecreatie die in aanmerking komen voor de vesti-ging van weekendverblijven. Ook camping De Brem heeft via de gepaste plannings-procedure ondertussen een juiste bestemming gekregen en wordt als camping be-houden temidden van het agrarisch gebied.

Gedifferentieerde recreatie in evenwicht met omringende open ruimte in bos-gebied Poeyelheide Het beboste stuifzandcomplex Poeyelheide heeft steeds een sterke aantrekking uitgeoefend op recreanten. Zowel verblijfsrecreanten als inwoners van de gemeente Lille maken gebruik van deze zone. Wat betreft de recreatieve en sportinfrastructuur bestaat de wens deze hier gebundeld te behouden. Het gaat om ruimtebehoevende recreatieve infrastructuur met gemeentelijke invloedssfeer die goed en veilig bereik-baar is. De ligging te midden van de open ruimte, de groene omgeving en de fysi-sche karakteristieken dienen aandachtspunten te zijn bij de inrichting maar zijn ge-zien het ontbreken van negatieve impact op het functioneren van de omliggende open ruimte geen factoren die het behoud in de weg staan. Aansluitend op de recre-atieve en sportinfrastructuur kan het recreatief medegebruik van het bos gekanali-seerd worden door de aanduiding van een speelboszone. In het oosten van de bos-rijke zone, ter hoogte van Varkenshoek en Lammerheide, werd een zone voor ver-blijfsrecreatie aangeduid. Het is aangewezen de invulling af te stemmen op rand-voorwaarden vanuit het kwetsbare fysische milieu van de hogere gronden die funge-ren als infiltratiegebied.

Sportvoorzieningen in de rand op maat van de kernen De gemeentelijke sportinfrastructuur van Lille ligt gebundeld op de rand van de kern in de overgang naar de open ruimte. Het sportcentrum Balsakker ligt ingesloten in de open ruimte tussen de kern en de bebouwing langsheen de Broekzijstraat. Deze gebundelde sportvoorzieningen worden ter plekke behouden en ontwikkeld. De voet-balinfrastructuur aan de Heggelaan te Poederlee ligt eveneens aangesloten bij de kern op een veilige en goed bereikbare locatie. Ook hier kan een uitbreiding in func-tie van een aantoonbare behoefte ruimtelijk onderzocht worden, en dit in de richting van de Lichtaartsesteenweg.

Grenzen aan wonen in de open ruimte In het buitengebied moet de trend om te gaan wonen in de open ruimte stelselmatig afgeremd worden. Er zal een meer kernversterkend beleid gevoerd worden. Om dit te realiseren moeten de rijgehuchten zoveel mogelijk worden ontdicht ter vrijwaring van de landschappelijke doorzichten. In deze landelijke linten is de residentiële be-bouwing ondergeschikt aan de agrarische functie.

Page 111: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Visie op de deelruimten

4 Dubbeldorp Lille – Poederlee

GRS Lille IOK plangroep 105

4 Dubbeldorp Lille – Poederlee Kaart 18: visie op de deelruimte dubbeldorp Lille-Poederlee

Twee verdichte landelijke kernen als dubbeldorp Het bebouwingspatroon van Lille en Poederlee is zo sterk aan elkaar gegroeid dat een ruimtelijke grens tussen beide kernen moeilijk aan te duiden is. De woonzones van beide kernen lopen in elkaar over, vandaar de behandeling van het dubbeldorp als één hoofddorp. De dorpscentra van Lille en Poederlee zijn echter nog wel duide-lijk te onderscheiden. Dit psychologisch onderscheid dient ook naar de toekomst toe behouden te blijven. Binnen het hoofddorp dienen de twee centra hun identiteit te behouden door de ontwikkeling van twee levendige dorpscentra met een eigen ka-rakter. Dit veronderstelt het aantrekkelijk en veilig maken van het dorpscentrum door een gepaste inrichting van het publieke domein. De leefbaarheid langs de noord-zuidverbinding over de N153 is daarbij een belangrijk aandachtspunt.

Lokaal én gemeentelijk uitrustingsniveau binnen het dubbeldorp Binnen het dubbeldorp is het verschil in uitrustingsniveau nog duidelijk merkbaar. Lille concentreert eerder handelsvoorzieningen op gemeentelijk niveau, terwijl Poe-derlee eerder beschikt over een buurtuitrustingsniveau. Deze differentiatie wordt bovendien versterkt door de aanwezigheid van de gemeentelijke diensten in het noorden van het dubbeldorp. Het is niet de bedoeling om deze differentiatie weg te werken door Lille en Poederlee samen als één hoofddorp aan te duiden. In Lille kan de vestiging van bijkomende voorzieningen aangemoedigd worden ter ondersteuning van het gemeentelijk voorzieningenniveau. Dit kan door het behoud en het stimule-ren van verweving tussen wonen, winkels, horeca en andere ondersteunende dien-sten. In Poederlee kan het lokale uitrustingsniveau behouden blijven en versterkt worden.

Gedifferentieerde concentratie van woonvoorzieningen Binnen de afgelijnde kern van het hoofddorp wordt gestreefd naar een woonverdich-tingsbeleid. D.w.z. dat in de toekomst een gemiddelde woningdichtheid van 15 wo/ha zal worden nagestreefd. Dit kan door bij nieuwe bouw- en verkavelingsprojecten meer combinaties te voorzien tussen open en halfopen bebouwing. In en aansluitend op het centrum kan zelfs gekoppelde bebouwing worden toegepast. Daarnaast dient bij nieuwe invullingen steeds een sociale mix te worden nagestreefd. In een woning-programmatie worden de ontwikkelingsperspectieven van de diverse niet-uitgeruste woonzones vastgelegd. Op basis van de confrontatie behoefteaanbod is gebleken

dat in Lille binnen deze planperiode geen woonuitbreidingsgebieden kunnen aange-sneden worden. Er wordt echter vanuit gegaan dat het aansnijden van woonuitbrei-dingsgebied wel gemotiveerd kan worden in functie van een oplossing voor de pro-blematiek van de permanente bewoning van weekendverblijven. De behoefte aan huisvesting vanuit deze specifieke doelgroep van permanente bewoners van week-endverblijven kan dan in rekening gebracht worden. Het woonweefsel van het dubbeldorp heeft een westelijke uitloper ter hoogte van Galgenberg. In het woonpark wordt niet gestreefd naar verdichting maar naar een behoud van de groene verschijningsvorm van de bebouwingsconcentratie aanslui-tend op de bossen van Berkelhei. Er wordt gestreefd naar het behoud van de moza-iek van wonen en groen.

Lokale bedrijvigheid op maat van gemeente aansluiten op het hoofddorp Het lokaal bedrijventerrein Achterstenhoek te Lille is gelegen aansluitend op de kern Lille, tussen de kernbebouwing en het op- en afrittencomplex 21 van de E34. Dit lokaal bedrijventerrein blijft behouden op het niveau van de gemeente. Het lokale karakter van het bedrijventerrein dient bewaard te blijven. Indien de behoefte ertoe kan aangetoond worden kan een bijkomend bedrijventerrein ter herlokalisatie van zonevreemde bedrijven ontwikkeld worden (gemeente met hoofddorp type III). Daarvoor dient nu reeds een zoekzone aangeduid te worden, bij voorkeur aansluitend op het bestaande lokaal bedrijventerrein Achterstenhoek. Ach-terstenhoek Zuid, Achterstenhoek Noord en omgeving Bredestraat werden onder-zocht, maar binnen de gegeven omstandigheden wordt geopteerd voor Achtersten-hoek Zuid. Deze zone ten zuiden van de Broekzijstraat, aansluitend op het bestaan-de lokaal bedrijventerrein wordt aangeduid als zoekzone voor herlokalisatie van zonevreemde bedrijven. De bedrijvenzone langs de Lichtaartsesteenweg wordt behouden. Op die manier komt het tot een bundeling van bedrijfsactiviteiten op maat van de gemeente aanslui-tend op het hoofddorp.

Licht op groen voor multifunctionele verweving Binnen de kernafbakening moet een multifunctionele verweving nagestreefd worden van alle activiteiten die een rechtstreekse of onrechtstreekse binding hebben met de woonfunctie, op voorwaarde dat deze activiteiten verweefbaar zijn. De voorzieningen zijn bij voorkeur gelegen op goed bereikbare plaatsen in het centrale deel van de kernen. Vandaar dat in de dorpscentra wordt gestreefd naar een mix tussen dorps-winkels en wonen én langs de economische dragers of invalswegen binnen de afge-lijnde kern met een breder profiel naar verweving met kleinere bedrijfjes en iets grote-re winkels. Het profiel moet evenwel steeds lokaal blijven. Op die manier kunnen de

Page 112: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

106 IOK plangroep GRS Lille

overige woongebieden in het dubbeldorp Lille-Poederlee bedrijfsluw worden gehou-den. Binnen de woonkern dient ook ruimte voorzien te worden voor een aangepaste groenvoorziening (o.m. voor speelmogelijkheden) door bijvoorbeeld het behoud van bosfragmenten en parkelementen en het voorzien van openbaar groen als aan-dachtspunt bij inrichtingsprojecten voor het openbaar domein. Er worden tevens in het hoofddorp knooppunten voor sportinfrastructuur aangeduid, Balsakker en Heggelaan. In een knooppunt voor sportinfrastructuur kan bestaande sportinfrastructuur verder ontwikkeld worden en is er ruimte voor nieuwe infrastruc-tuur in functie van de lokale behoeften. De sportvoorzieningen moeten afgestemd blijven op het niveau van de gemeente.

Behoud van groene randzones ter ondersteuning van aangenaam woonklimaat Op de rand van de kern komen heel wat groene fragmenten voor. Het grootste wordt gevormd door het parkgebied aan beide zijden van de Heikant. Op die manier wordt de groene openruimtestructuur tot in de kern gebracht. Ook ter hoogte van Balsakker en Walwegen sluiten bosfragmenten aan op de kern. Het behoud van deze groene fragmenten kan een troef betekenen in de ondersteuning van de centrumfuncties en een aantrekkelijke woonomgeving. Ze spelen niet zozeer een rol in de natuurlijke structuur, maar kunnen als aanknopingspunten voor recreatief medegebruik het centrum functioneel ondersteunen of bijdragen tot de uitbouw van ruimtelijke kwaliteit in de kernen.

5 Dorp Gierle Kaart 19: visie op de deelruimte dorp Gierle

Behoud traditioneel landschappelijk karakter van de dorpskern De dorpskern van Gierle is bijzonder aantrekkelijk omwille van de aanwezigheid van historische monumenten. Het landelijke karakter van het dorpsgezicht in het centrum is ook nagenoeg niet aangetast. Dit bepaalt voor een groot deel de aantrekkelijkheid van de woonkern van Gierle. Nieuwe woonprojecten dienen dan ook uitgewerkt uit-gewerkt te worden conform het vastliggende karakter van de dorpskom. Binnen de woonkern dient ook aandacht besteed te worden aan groenvoorziening door bijvoor-beeld het behoud van bosfragmenten en parkelementen en het voorzien van open-baar groen als aandachtspunt bij inrichtingsprojecten voor het openbaar domein.

Voorzieningen op het niveau van de kern Het lokale voorzieningenniveau van Gierle kan verder worden uitgebouwd op maat van de kern. Het buurtvoorzieningenniveau kan verder versterkt worden met klein-handel en publieke diensten. Deze zijn bij voorkeur gelegen op goed bereikbare plaatsen in de kern. De Kloosterstraat, Beersebaan en De Nefstraat binnen de kern kunnen een hogere dynamiek aan. Het profiel van de voorzieningen moeten evenwel steeds lokaal blijven.

Concentratie van wonen Binnen de afgelijnde kern van Gierle wordt gestreefd naar een woonverdichtingsbe-leid. D.w.z. dat in de toekomst een gemiddelde woningdichtheid van 15 wo/ha zal worden nagestreefd. De vrijliggende ruimte voor grootschalige woonprojecten in Gierle is echter beperkt. Hiervoor wordt verwezen naar het hoofddorp. Toch kunnen een aantal niet uitgeruste woongebieden binnen de woningprogrammatie aangeduid worden als te ontwikkelen.

Grondgebonden landbouw grensstellend voor dorpskern in open ruimte De kern van Gierle is volledig omringd door landbouwgebied. De open ruimte rondom Gierle is grotendeels in gebruik door de professionele grondgebonden landbouw die met de groeiende behoefte aan ruimte grensstellend is aan de groei van de landelijke kern in het buitengebied. Een te sterke verdichting van linten die in de open ruimte dringen moet zo veel mogelijk tegengegaan worden.

Ruimte voor bedrijvigheid organiseren Laagdynamische economische activiteiten kunnen in principe overal in de kern ver-weven worden. Lokale bedrijven horen thuis op één van de lokale bedrijventerreinen van Gierle. Bedrijvenzone Brulens wordt behouden mits de nodige aandacht wordt besteed aan het doorgaande verkeer richting het bedrijventerrein ter hoogte van de kern. De vestigingen van Peeters-Govers worden gebundeld op de Brulens. Bedrij-venzone De Leend is naar bereikbaarheid beter gelegen in het noorden aansluitend op de kern en wordt aldaar behouden. Bedrijvenzone Landaustraat wordt aangeduid als lokaal bedrijventerrein; zone Melkerijstraat krijgt als nabestemming gemeen-schapsvoorzieningen na de herlokalisatie van het historisch gegroeide bedrijf Kempi-co.

Bundelen recreatieve voorzieningen binnen de kern Aansluitend op het lokaal bedrijventerrein ligt in de westelijke rand van Gierle een zone voor dagrecreatie die in het verleden slechts voor een klein deel werd aange-sneden. De gemeente wil deze eigendom echter verder ontwikkelen in functie van

Page 113: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Visie op de deelruimten

5 Dorp Gierle

GRS Lille IOK plangroep 107

een bundeling van recreatieve voorzieningen binnen de kern. Vanuit het woonweef-sel is de bereikbaarheid voor de zwakke weggebruiker optimaal. Bij de ontwikkeling dienen wel de kenmerken van de alluviale vallei Oudendijkloop als structurerend principe gehanteerd te worden.

Open ruimte ter ondersteuning van de centrumfuncties Openruimtegebieden aansluitend op de woonkern kunnen een taak opnemen ter ondersteuning van centrumfuncties. Zo kan het versnipperd agrarisch gebied ter hoogte van Middelveld aansluitend op de kern functies opnemen die aan landbouw gerelateerd zijn, al dan niet in de recreatieve sfeer. De hoofdfunctie landbouw blijft hier echter behouden.

Page 114: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

108 IOK plangroep GRS Lille

VI GEWENSTE RUIMTELIJKE STRUCTUUR

1 Gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur kaart 20: gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur

1.1 Doelstellingen

Integrale visie op de natuurlijke structuur In de eerste plaats staat de natuurlijke structuur in voor een duurzaam ecologisch functioneren van het buitengebied. In uitvoering van Europees en Vlaams beleid dient de uitbouw van grote complexen de meeste aandacht te krijgen. De belangrijk-ste elementen daarvoor zijn de uitgesproken natuurlijke gebieden, de zwaartepunten in de natuurlijke structuur (Gemeentebossen met Visbeekvallei, Grotenhoutbos, Kempense Heuvelrug,…) Kleinere natuurlijke gebieden en kleinschalige landschaps-elementen maken het gebied tussen de natuurlijke zwaartepunten echter overbrug-baar en dragen bij tot de uitbouw van het ecologische netwerk. De natuurlijke struc-tuur overlapt in die zin plaatselijk met andere structuren. Binnen de natuurlijke struc-tuur kan de bosstructuur als een deelstructuur met een aantal eigen karakteristieken onderscheiden worden. Daarnaast staat de natuurlijke structuur mee in voor buffering en regeneratie van natuurlijke hulpbronnen, zoals onder meer het grondwater. Een integrale visie op de natuurlijke structuur heeft aandacht voor al deze verschillende aspecten.

Fysisch systeem als structurerende component Het fysisch systeem is ruimtelijk structurerend voor de natuurlijke structuur. Ruimtelijk structurerend betekent dat de huidige, intrinsieke kenmerken van het bestaand fy-sisch systeem het richtinggevend kader zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van de structuurbepalende functies. Lille wordt gekenmerkt door een afwisseling van valleien en interfluvia. Tussen deze elementen bestaat een wisselwerking onder de vorm van ecologische processen. Dit natuurlijke evenwicht verdraagt geen verstoring en moet behouden blijven. Van oudsher kennen de meest uitgesproken gebieden als beekval-leien en stuifzandcomplexen omwille van hun bodemcondities een eerder extensief bodemgebruik. Het behoud van de open ruimte functies en het vrijwaren van infra-structuur moet in deze gebieden voorop staan.

Duurzaam behoud en versterking van de bestaande natuur- en boscomplexen De bestaande structuurbepalende natuur- en boscomplexen worden gekenmerkt door soms zeer interessante natuurwaarden in afstemming op de fysische condities. Deze zwaartepunten van de natuurlijke structuur moeten maximaal gevrijwaard wor-den in functie van het behoud van de ecologisch en biologisch waardevolle natuurlij-ke elementen. De nodige maatregelen, zoals onder meer afbakening en bestem-ming, moeten genomen worden zodat natuurbehoud en –ontwikkeling op een duur-zame manier kan plaatsvinden.

Waterlopen en valleien als dragers van de natuurlijke structuur Waterlopen en valleien zijn door hun fysische condities steeds eerder ongeschikt geweest zijn voor andere ruimtegebruiker en daardoor vaak minder intensief ge-bruikt. Daardoor kennen ze ook nu ook vaak hoge natuurlijke waarden. Op zulke plekken vormen valleien effectief de dragende zwaartepunten van de natuurlijke structuur. Het behoud van de openruimtefuncties en het vrijwaren van infrastructuur moet in deze samenhangende gebieden voorop staan. Op andere plaatsen werd het ruimtegebruik wel geïntensiveerd door bijvoorbeeld ingrepen op de waterloop ten tijde van ruilverkavelingen. Het lineaire karakter van de waterlopen en de fysische beperkingen voor bodemgebruik maken de waterlopen ook buiten de zwaartepunten echter tot een aangewezen kapstok voor de uitbouw van de ecologische infrastruc-tuur. Elders dient eveneens het behoud van de openruimtefuncties en het vrijwaren van infrastructuur (integraal waterbeheer – watertoets) in deze samenhangende gebieden voorop staan. Ook binnen de ecologische infrastructuur en het evenwicht tussen ecologische processen gaat bijzondere aandacht uit naar de valleien.

Streven naar ecologische basiskwaliteit – vrijwaren en versterken van de eco-logische infrastructuur Niet alleen de zwaartepunten met uitgesproken natuurwaarden zijn bepalend voor de natuurlijke structuur. Ook de ecologische infrastructuur maakt er essentieel deel van uit. Deze ecologische infrastructuur bestaat uit de aaneenschakeling van bosfrag-menten, rivieroevers, houtkanten en dergelijke die als lijn- en puntvormige elementen het gebied tussen de verschillende natuurlijke zwaartepunten overbrugbaar maken voor verscheidene organismen. Een integrale visie op de natuurlijke structuur houdt daardoor ook het streven naar een basiskwaliteit van deze ecologische infrastructuur in. In afstemming met andere ruimtegebruikers dienen daarom in de mate van het mogelijke deze kleine stapstenen en corridors behouden en eventueel hersteld en versterkt te worden.

Page 115: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

1 Gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur

GRS Lille IOK plangroep 109

Duurzaam vrijwaren van structuurbepalende ecologische processen Het voorkomen van een dicht net van laaglandbeken met brede alluviale valleien kan als een typisch kenmerk van de Centrale Kempen beschouwd worden. Ze hebben een belangrijk structurerend effect en zijn mee de dragers van de natuurlijke struc-tuur. Veenvorming is één van de ecologische processen die nauw verbonden is (was) met deze valleien. Terwijl de ruggen als infiltratiegebied fungeren, ontstaat vaak kwel in de valleien en lokaal in depressies, waaraan soms waardevolle biotopen verbonden zijn. Ook overstromingen treffen deze valleien. Maatregelen moeten ge-nomen worden om deze natuurlijke ecologische processen duurzaam te behou-den. Dit kan randvoorwaarden scheppen voor andere ruimtegebruikers (in de open ruim-te).

Ruimtelijke condities scheppen voor een integraal waterbeheer Integraal waterbeheer beoogt een geïntegreerd ontwikkelen, beheren en herstellen van het waterecosysteem, met het oog op een multifunctioneel gebruik (huishou-dens, landbouw, industrie, recreatie, natuur,…) voor de huidige en toekomstige ge-neraties. Watersystemen vormen een volwaardig onderdeel van de fysische ruimte en hun veerkracht moet zoveel mogelijk worden hersteld. . Aandacht dient zowel besteed te worden aan waterkwantiteit als aan waterkwaliteit. Dit betekent dat waar mogelijk aan oppervlaktewater opnieuw de ruimte gegund wordt om te overstromen en te meanderen volgens een zo natuurlijk mogelijk patroon. Structuurkwaliteit van waterlopen is van belang voor een vertraagde afvoer van het oppervlaktewater. Oe-verzones en bufferstroken zijn daarin van belang. Lage alluviale gronden dienen van oudsher voor de afvoer en berging van water en sediment. Bebouwing is in deze gebieden uit den boze en een aangepast bodemgebruik is aangewezen gezien vei-ligheid tegen wateroverlast niet gegarandeerd kan worden (watertoets). Waar moge-lijk dient de toepassing van overstromingsgebieden als buffering te worden onder-zocht en vertaald te worden in aangepaste bestemmingen. Natuurlijke kwel- en infil-tratiegebieden moeten hun functie op een behoorlijke manier kunnen vervullen om het evenwicht in het systeem te behouden. Ook voor deze gebieden speelt bestem-ming een belangrijke rol.

Bouwen aan een draagvlak en zoeken naar harmonie tussen de openruimte-functies Het creëren van de gewenste ruimtelijke condities voor de natuurlijke structuur en in functie van een integraal waterbeheer kan leiden tot conflicten met andere ruimtege-bruikers. In gebieden met dominant agrarisch gebruik zijn conflicten naar aanleiding van het streven naar een basiskwaliteit voor de ecologische infrastructuur bijvoor-beeld niet denkbeeldig. Maar ook conflicten met de recreatieve gebruiker kunnen voorkomen. Recreatief medegebruik kan een meerwaarde bieden voor de bewust-

making voor natuurwaarden, maar recreatief medegebruik van biologische waarde-volle en kwetsbare gebieden houdt bijvoorbeeld grote risico’s op verstoring in. Voor dergelijke conflicten moet duidelijk gesteld worden dat er gestreefd moet worden naar een evenwichtige invulling waarbij de kansen van de verschillende sectoren behouden blijven en de hoofdfunctie niet ondermijnd wordt. Een grondige gebiedsge-richte afstemming tussen de verschillende functies in de open ruimte is aan de orde. Het is daarom ook van fundamenteel belang dat alle gebruikers van het landelijk gebied de doelstellingen voor de integrale open ruimte erkennen, ondersteunen en actief deelnemen aan de realisatie ervan.

1.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven

1.2.1 Natuurconcentratiegebieden

Natuurconcentratiegebieden vormen door hun omvang en/of door een dominante natuurfunctie en bosfunctie de zwaartepunten van de natuurlijke structuur en bos-structuur. Natuurconcentratiegebieden worden aangeduid in functie van een integrale ruimtelijke visie op gemeentelijk niveau.

Vlaams ecologisch netwerk en integraal verwevings- en ondersteunend net-werk Mogelijk behoren de natuurconcentratiegebieden uit de gemeentelijke visie geheel of gedeeltelijk tot gebieden die op Vlaams niveau reeds afgebakend werden of bijko-mend afgebakend zullen worden binnen het VEN als GEN of GENO of tot gebieden die door het Vlaams Gewest zullen worden afgebakend binnen het IVON als natuur-verwevingsgebied (verweving natuur-bosbouw). In de eerste fase afbakening van het VEN op Vlaams niveau (B.Vl.R. 18.07.03) werden op grondgebied van de gemeente Lille een aantal gebieden aangeduid als GEN of GENO:

GEN Kindernouw- Visbeekvallei

– Kindernouw – Dedenbroek – Achtzaligheden – Bersegem – Kaulil – Beerse Heide

GEN Vallei van de Hollebeemdenbeek

– Goren

Page 116: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

110 IOK plangroep GRS Lille

GEN Grotenhoutbos

– Grotenhoutbos

GEN Vallei van de Kleine Nete benedenstrooms – Bossen van Heerle – Den Aard – De Hoek Bijkomend werden een aantal gebieden herbestemd van een agrarische bestemming naar natuurgebied binnen de Grote Eenheid Natuur “De Kindernouw- en Visbeekval-lei” in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) ‘Afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur: Onderdelen Grote Eenheid Natuur "Kin-dernouw- en Visbeekvallei’ (B.Vl.R. 20.02.04, B.S. 16.04.04): – Kindernouw, noordelijk en zuidelijk deel – Bersegem – Achtzaligheden Hierdoor werd de hoofdfunctie natuur voor deze gebieden reeds vastgelegd op Vlaams niveau.

Natuurconcentratiegebieden: integrale visie op hoofdfunctie natuur binnen de gemeente Lille Natuurconcentratiegebieden worden in het GRS aangeduid ter hoogte van de natuur-lijke zwaartepunten binnen de gemeente. In functie van een coherente visie worden daarin ook de gebieden opgenomen die aangeduid werden of mogelijk worden op Vlaams niveau. Een opdeling in bevoegdheidsniveau is immers binnen de visievor-ming op de natuurlijke structuur niet steeds ruimtelijk of functioneel houdbaar. Dit houdt echter wel dat visie-elementen over delen van natuurconcentratiegebieden die aangeduid werden binnen VEN of IVON enkel gelden als suggestie aan het Vlaams niveau. Volgende natuurconcentratiegebieden worden aangeduid: – Vallei Molenbeek – Blommerschot NCG1 – Vorselaarheide NCG2 – Molenheide – Zegge – Kaulil – Visbeek – Bersegem – Rollekensbergen – Wa-

rande – Dedenbroek - Beerse Heide NCG3 – Grotenhoutbos NCG4 – Goren – Oudendijkloop NCG 5 – Poeyelheide NCG6

– Zuid – Heerle NCG7 – Den Aard NCG8 – De Hoek NCG 9 – Heggenbossen – Molenberg NCG10 – Berkelheide – Galgenberg NCG11 – Kindernouw NCG12

Behoud en ontwikkeling van natuurwaarden en ecologische processen Natuur en bos blijven de hoofdfuncties in de natuurconcentratiegebieden. Via be-stemming, inrichting en beheer moeten in de natuurlijke gebieden de nodige condi-ties gecreëerd worden om de natuurlijke ecotopen te herstellen of te ontwikkelen. De fysische kenmerken van een gebied zijn daarbij determinerend. De ecologische pro-cessen die vaak aan de basis liggen van de specifieke natuurwaarden, moeten ge-vrijwaard of hersteld worden. Exploitatie van de bosgebieden gebeurt volgens de vastgestelde bosbeheersplannen.

Andere functies zijn ondergeschikt aan natuur Andere gebruiksfuncties die aanspraak maken op de zwaartepunten van de natuurlij-ke en bosstructuur zijn ondergeschikt aan de hoofdfuncties natuur en bos. Medege-bruik is gebiedsafhankelijk mogelijk in de mate dat deze ondergeschikte functie past binnen de visie op het gebied en de natuur- en/of bosfunctie niet in het gedrang komt. Beheer door landbouw is bijvoorbeeld mogelijk maar moet volledig afgestemd worden op de hoofdfunctie. Een ander voorbeeld is recreatief medegebruik in na-tuurconcentratiegebied dat binnen de mogelijkheden past zolang de uitwerking afge-stemd wordt op de kwetsbaarheid van het gebied.

Gebiedsgericht bestendigen en ontwikkelen van de natuurfunctie Het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden moet gebiedsgericht ingevuld worden. De gebiedsgerichte visie op de natuurfunctie moet vertrekken van de speci-fieke eigenheid van het gebied waarin fysische kenmerken, ecologische verbanden en dergelijke een determinerende rol spelen.

Page 117: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

1 Gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur

GRS Lille IOK plangroep 111

Tabel 34: gebiedsspecifieke ontwikkelingsperspectieven voor de natuurcon-centratiegebieden

Gebiedsgerichte ontwikkelingsperspectieven

NCG1 Vallei Molenbeek

behoud van natuurfunctie aansluitend op groot natuurlijk gebied Blom-merschot, behoud van natuurwaarden in alluviale vallei, bijzondere aan-dacht voor veenvorming en kwelprocessen

NCG2 Vorselaarheide

behoud van natuurfunctie, behoud natuurwaarden in afstemming op fysische condities stuifzandcomplex, aandacht voor verhoging van biolo-gische diversiteit

NCG3 Noordelijk gebied

vrijwaren van natuurwaarden in groot aaneengesloten uitgestrekt gebied, bijzondere aandacht voor gradiëntsituaties op basis van fysische condi-ties tussen alluviale vallei en hogere stuifzandcomplexen, aandacht voor waardevolle relicten (heide), kanaliseren van recreatiedruk

NCG4 Grotenhoutbos

vrijwaren van natuurfunctie, behoud van bijzondere natuurwaarden in voormalig uitgestrekt jachtdomein, behoud van landschappelijke en ecologisch waardevolle afwisseling van biotooptypes

NCG5 Goren

behoud van natuurwaarden in afstemming op fysisch condities in uitge-strekt kwelmilieu en veengebied, ondersteuning ecologische infrastruc-tuur in openruimtegebied getroffen door verlinting

NCG6 Poeyelheide

behoud van natuurfunctie met respect voor ecologische processen en in afstemming op fysische condities stuifzandcomplexen, evenwichtige invulling mogelijkheden voor recreatief gebruik, kanaliseren recreatief medegebruik

NCG7 Zuid-Heerle

behoud van natuurfunctie in aansluiting op uitgestrekte bossen op de Kempense Heuvelrug

NCG8 Den Aard

vrijwaren natuurfunctie in geïsoleerd en ontoegankelijk natuurlijk gebied op interfluvium tussen vallei van de Aa en vallei van de Slootbeek, bij-zondere aandacht voor gradiënten op basis van fysische condities

NCG9 De Hoek

behoud van bebost karakter in stapsteen langsheen de Aa

NCG10 Heggebossen

behoud van natuurfunctie op interfluvium tussen vallei van Kinder-nouwbeek en Laak, aandacht voor fysische gradiënten, versterking ecologische verbinding met zwaartepunten natuurlijke structuur

NCG11 Berkelheide

behoud van natuurfunctie op interfluvium tussen vallei van Kinder-nouwbeek en Laak, aandacht voor fysische gradiënten, versterking ecologische verbinding met zwaartepunten natuurlijke structuur

NCG12 Kindernouw

behoud van natuurfunctie in alluviale vallei van de Kindernouwbeek, vrijwaren en versterken van biologische waardevolle natuurwaarden in afstemming op het fysisch systeem, bijzondere stapsteen in natuurver-binding, versterking van ecologische verbinding met andere natuurlijke zwaartepunten

1.2.2 Natuureilanden

Natuureilanden worden afgebakend op plaatsen waar de groene functie op een klei-ne oppervlakte geïsoleerd ligt tussen andere ruimtelijke gebruiksfuncties zoals wo-nen, landbouw en dergelijke. Natuureilanden onderscheiden zich dus van de natuur-concentratiegebieden door de beperkte afmetingen. Vanuit de afstemming op het fysisch systeem en vanuit de functionele rol binnen de integrale natuurlijke structuur is het echter wel aangewezen de groene of natuurfunctie op deze plaatsen te be-stendigen. Volgende gebieden worden aangeduid als natuureiland: – Blasven NE1 – Karredongen NE2 – Walwegen NE3 – Holle Beemden NE4 – Helleweg NE5 – Borze NE6 – Boskapel NE7 Gezien de ligging van NE2, NE3 en NE4 binnen een gebied dat op provinciaal ni-veau wordt aangeduid als gebied met ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang, moet de aanduiding van deze natuureilanden en hun ontwikkelingsvisie ge-lezen worden als een suggestie aan de provinciale overheid ter realisatie van de provinciale visie op dit gebied.

Behoud van groene en natuurlijke waarden Als ontwikkelingsperspectief voor de natuureilanden wordt het behoud van de natuur-lijke waarden in deze gebiedjes vooropgesteld in afstemming op de specifieke fysi-sche condities. Binnen de natuureilanden zijn eventuele andere functies onderge-schikt aan de natuurlijke of groene functie. Het behoud van de natuurlijke waarden wordt verzekerd door de afbakening van deze gebieden met als hoofdfunctie na-tuur/park/groen, door inrichting en beheer. Gezien de beperkte oppervlakte van deze natuureilanden temidden van gebieden met een andere hoofdfunctie dient deze natuurfunctie zich te beperken tot de afgebakende gebieden zelf en mag de afbake-ning niet resulteren in beperkende gevolgen voor de omliggende hoofdfuncties.

Gebiedsgericht invullen van de rol in de natuurlijke en ecologische infrastruc-tuur Het behoud van de natuurwaarden op deze kleine oppervlaktes wordt vooropgesteld ter ondersteuning van de rol van deze gebieden binnen de integrale natuurlijke struc-

Page 118: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

112 IOK plangroep GRS Lille

tuur. Het beleid is gericht op de functionele uitbouw van de rol van deze gebieden als stapsteen binnen de ecologische infrastructuur. Gebiedsgericht moeten de ontwikke-lingsperspectieven hierop afgestemd worden en op de specifieke eisen van de aan-wezige fysische condities en natuurwaarden.

Tabel 35: gebiedsgerichte ontwikkelingsperspectieven voor de natuureilanden

Gebiedsgerichte ontwikkelingsperspectieven NE1 Blasven

In afstemming op de recreatieve functie en de landbouwkundige invulling van deze multifunctionele openruimtekamer tussen Wechelderzande en Zand, streven naar het behoud van het groene karakter van de omge-ving, het behoud van natuurlijke elementen aansluitend op de kern draagt bij tot een aangenaam woonklimaat. Vereist specifieke heraan-duiding van percelen waar groene hoofdfunctie geldt in afstemming op de andere aanwezige functies.

NE2 Karredongen

bijzondere stapsteen ter ondersteuning van waardevolle ecologische infrastructuur in uitgestrekt landbouwgebied, bufferfunctie naar E34, afstemming op fysische condities landduin

NE3 Walwegen

behoud van bebost karakter in bebouwde omgeving, eventuele mogelijk-heden voor recreatief medegebruik

NE4 Holle Beemden

stapsteen in natuurverbinding langsheen de Laak, behoud van natuur-waarden in afstemming op fysisch condities alluviaal kwelmilieu, stap-steen in uitgestrekt agrarisch gebied

NE5 Helleweg

behoud van bebost karakter aansluitend op de kern van Lille, eventuele mogelijkheden recreatief medegebruik

NE6 Borze

behoud van natuurwaarden in alluviaal gebied aan monding van Ouden-dijkloop in Laak, stapsteen in natuurverbinding langsheen de Laak

NE7 Boskapel

behoud van bebost karakter aansluitend op de kern van Lille, mogelijk-heden recreatief medegebruik

1.2.3 Verwevingsgebieden

Verwevingsgebieden worden aangeduid waar een aantal ruimtegebruiksfuncties aan elkaar nevengeschikt en op elkaar afgestemd kunnen worden. Naast de natuur- en/of bosfunctie kunnen in de verwevingsgebieden met natuur dus ook andere verzoenba-re functies nevengeschikt voorkomen In natuurverwevingsgebieden overlapt de natuurlijke structuur met de agrarische en/of de recreatieve structuur. Het RSV voorziet de afbakening van de natuurverwe-vingsgebieden (IVON) in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. De afbakening van de gebieden van het IVON (wordt voorbereid in de opmaak van een ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos in het Neteland, door ARP) is vooralsnog niet ge-beurd. Vanwege het voorlopige ontbreken van de afbakening van deze gebieden zal

via een ruwe zonering een aanname gebeuren die de visie vanuit het GRS weer-geeft. De bijhorende ontwikkelingsperspectieven dienen als suggestie te gelden aan de Vlaamse overheid.

Natuur, landbouw en recreatie als nevengeschikte functies Naast de natuur- en/of bosfunctie kunnen in de natuurverwevingsgebieden dus ook andere verzoenbare functies nevengeschikt voorkomen en mag de ene functie de andere niet verdringen. Het beleid is gericht op een ruimtelijke ondersteuning van de verweving van de functies. De verweving van de functies dient verder gebiedsgericht uitgewerkt te worden op basis van de specifieke natuurlijke kenmerken en de wensen vanuit de verschillende gebruiksfuncties.

Verweving natuur – landbouw

– Omgeving Goren - Rastaartven – Open gebiedjes in vallei van Visbeek

Recreatief medegebruik groenstructuur

– Poeyelheide – Molenheide – Vorselaarheide – Helleweg – Walwegen – Boskapel

Gradaties van verwevingsvormen gebiedsgericht vertalen De verweving van de functies dient verder gebiedsgericht uitgewerkt te worden op basis van de specifieke natuurlijke kenmerken en de wensen vanuit de verschillende gebruiksfuncties.

1.2.4 Natuurverbindingen en ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang

Natuurverbinding ter invulling van het ecologisch netwerk op regionale schaal Het afbakenen van de natuurverbindingsgebieden binnen het IVON is een provincia-le taak. In het RSPA werden daarom natuurverbindingen aangeduid waarbinnen in de uitvoeringsfase door de provincie natuurverbindingsgebieden zullen worden afge-bakend. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge natuurverbin-

Page 119: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

1 Gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur

GRS Lille IOK plangroep 113

dingsgebieden. Natte natuurverbindingsgebieden baseren zich op de samenhang tussen de waterlopen en de vallei. Bij de afbakening ervan kan vanuit het ruimtelijk beleid een ondersteuning worden gegeven aan de doelstellingen van het integraal waterbeheer. Droge natuurverbindingsgebieden zijn verbindingszones op hogere gronden of gekoppeld aan het waternetwerk die grotere bos- en natuurcomplexen met elkaar verbinden. In het bekken van de Kleine Nete zijn natuurverbindingen in de eerste plaats aange-wezen in de beekdalen omwille van hun homogeen karakter, hun huidige of potentië-le natuurlijke waarden en de verbindende functie die zij vervullen tussen de grotere natuurgebieden. Binnen het systeem van de twee Netes zijn onder meer volgende natuurverbindingen aangeduid: – Een verbinding tussen de Oorlandse Heide (ten oosten van Vorselaar), de vallei

van de Kleine Nete en het gebied rondom de Lilse Bergen op basis van de Kin-dernouwbeek en de Visbeek

– Een verbinding langs de vallei van de Aa en langs het beekdal van de Laakbeek-Holle Beemdenbeek

– Een verbinding tussen Bosbergen – Springberen en de bossen ten noorden van Tielen op basis van de Aa

In een natuurverbindingsgebied is de natuurfunctie ondergeschikt aan andere func-ties. Het beleid is gericht op het behoud van de onbebouwde delen en op het be-houd, herstel en ontwikkeling van kleinere natuurgebieden en kleine landschapsele-menten.

Ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang behouden Gebieden met ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang bevatten verzame-lingen van kleine landschappelijke en natuurlijke elementen. In het RSPA worden deze gebieden aangeduid op basis van vier criteria: – Het type landschappelijk en natuurlijk element is op zich zeldzaam of de mate

waarin het op een bepaalde plaats ontwikkeld is, is zeldzaam – Het structuurbepalend karakter van het gebied is groter dan enkel voor het ge-

meentelijk grondgebied – Het netwerk van elementen heeft een zo hoge ecologische kwaliteit dat een grote

natuurlijke rijkdom in het gebied kan voorkomen – Het netwerk van elementen strekt zich over verschillende gemeenten uit. Binnen de gemeente Lille werd volgend gebied met een ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang geselecteerd:

– Het gebied tussen Lille en Gierle met het beekdal van de Laakbeek – Holle Beemdenbeek: Het Rolleken – Hemeldonk – Oevelenberg – Kouwenberg

Het beleid voor gebieden met een ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang is gericht op het behoud en het eventueel herstel van een zeer specifiek cultuurhisto-risch en gemeentegrensoverschrijdend landschappelijk element. Het optimaal functi-oneren is enkel gegarandeerd wanneer het gebied als één geheel wordt beheerd. In deze gebieden moeten de ruimtegebruikers rekening houden met de aanwezige ecologische infrastructuur. In op te stellen provinciale uitvoeringsplannen concreti-seert de provincie dit beleid en werkt het verder uit. Hierbij streeft zijn naar overleg en samenwerking met de betrokken gemeenten, sectoren en eigenaars.

1.2.5 Corridors en ecologische infrastructuur op gemeentelijk niveau

Naast de ecologische infrastructuur op bovenlokaal niveau, kunnen ook op gemeen-telijk niveau elementen aangeduid worden die kunnen bijdragen tot een basiskwaliteit van de ecologische infrastructuur. Corridors vervullen een verbindingsfunctie buiten en/of tussen de zwaartepunten van de natuurlijke structuur. Naargelang de ruimtelij-ke condities wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge corridors. Op basis van bestaande en/of gewenste concentraties aan punt- en lijnvormige groene landschappelijke elementen kunnen aandachtsgebieden hiervoor aangeduid worden. Volgende elementen worden aangeduid:

Droge corridors: – Vallei van Molenbeek – Breevennen – Kindernouw - Berkelheide

Natte corridors

– Molenbeek – Oudendijkloop – Aa – Slootbeek – Broekloop – Bosloop

Aandachtsgebied landschappelijke elementen

– Vallei van de Molenbeek – Beulkbeemden

Page 120: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

114 IOK plangroep GRS Lille

Ontwikkeling van de verbindingsfunctie van corridors in afweging met andere gebruiksfuncties Corridors zijn essentiële schakels in de ecologische infrastructuur op gemeentelijk niveau. In corridors worden ruimtelijke condities geschapen om de functionele ecolo-gische verbindingen te behouden of mogelijk te maken. Corridors doorkruisen gebie-den met een andere hoofdfunctie dan natuur. Het realiseren van de doelstellingen van de corridors moeten steeds afgewogen worden tegen de gewenste ontwikkelin-gen van de andere structuurbepalende functies. De precieze aard van de verbin-dingsmogelijkheden is afhankelijk van specifieke natuurlijke waarden, fysische condi-ties en dergelijke. Natte corridors zijn geënt op waterlopen, waarbij waterloop en delen van de oever, vallei of winterbedding de dragers vormen van de lineaire ecologische verbindings-mogelijkheden doorheen gebieden met andere hoofdfuncties. Specifieke aandacht gaat daarbij naar de oeverzones. Maar ook zeer natte alluviale gronden met beper-kingen voor de landbouw bieden mogelijkheden voor zover het functioneren van de hoofdfunctie, in de meeste gevallen de professionele landbouw, dit toelaat. In droge corridors worden de verbindingsmogelijkheden gevormd door het voorko-men van kleine landschapselementen (bosjes, houtkanten, bermen, perceelsran-den,…) en bosfragmenten. De verbindingsfunctie moet gevrijwaard worden door een streven naar het behoud van deze elementen binnen de randvoorwaarden van de andere ruimtegebruiksfuncties.

Behoud van kleinschalig landschap binnen aandachtsgebied landschappelijke elementen Aandachtsgebied landschappelijke elementen wordt aangeduid waar concentraties van groene landschappelijk waardevolle punt- en lijnvormige landschapselementen bijdragen tot een gaaf kleinschalig landschap. In deze aandachtsgebieden met een andere hoofdfunctie zal gestreefd worden naar het behoud van deze bijzondere punt-, lijn- en vlakvormige natuurlijke elementen en het kleinschalig landschap. De hoofd-functie van deze gebieden blijft evenwel nadrukkelijk behouden en mag geen nieuwe hinder en voorwaarden ondervinden op basis van deze aanduiding.

1.2.6 Aandachtsgebieden inzake structuurbepalende ecologi-sche processen

Het kwalitatief vrijwaren van structuurbepalende ecologische processen is essentieel voor het duurzaam functioneren van de natuurlijke structuur en het fysisch systeem. Dit kan voor de hoofdfuncties van gebieden randvoorwaarden inhouden die doorwer-king kunnen hebben in de gewenste structuur van de hoofdfunctie. Afbakening en

uitwerking van de randvoorwaarden moeten worden opgenomen in ruimtelijke uitvoe-ringsplannen.

Tabel 36: aandachtsgebieden structuurbepalende ecologische processen

Ecologisch proces Aandachtsgebied Vallei Broekloop Vallei Aa Vallei Oudendijkloop - Goren Vallei Visbeek Vallei Slootbeek

veenvorming

Vallei Molenbeek Breevennen, Bersegem, Beerse Heide Poeyelheide Vorselaarheide Karredongen Den Aard

infiltratie

Uitlopers van Kempische Heuvelrug – Heerle Visbeekvallei Kindernouw Vallei van de Laak - Hollebeemdenbeek Goren Borze Vallei Molenbeek – De Weverkens

kwel

Groesaard Kindernouw Vallei van de Aa Vallei van de Bosloop

overstroming

Borze – ten zuiden van samenloop Oudendijkloop en Laak

Vrijwaren van fysische omstandigheden en/of natuurontwikkeling in aan-dachtsgebieden kwel In een aandachtsgebied kwel worden de fysische omstandigheden gevrijwaard om het plaatselijke kwelfenomeen te laten voortbestaan. Bij de inrichting van de gebie-den moet verstoring van de waterhuishouding vermeden worden. Natuurontwikkeling of –behoud is waar mogelijk de aangewezen manier om het ruimtegebruik volledig af te stemmen op het kwelfenomeen. Binnen gebieden met een andere hoofdfunctie behoort dit niet tot de mogelijkheden. Op deze plekken dienen in ieder geval veront-reiniging en onoordeelkundige verhardingen vermeden te worden en kunstmatige ingrepen op de waterhuishouding voorafgaand grondig bestudeerd te worden.

Page 121: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

1 Gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur

GRS Lille IOK plangroep 115

Tegengaan van ontwatering en verdroging in aandachtsgebied veenvorming In aandachtsgebieden veenvorming moet bij de inrichting en door het ruimtegebruik een voldoende hoge permanente grondwaterstand nagestreefd worden. Dit kan door onder meer een snelle ontwatering van het gebied te vermijden. Het nastreven van een hoge grondwaterstand moet wel degelijk afgewogen te worden ten opzichte van andere gebruiksfuncties in de omgeving die hiervan invloed kunnen ondervinden.

“Bijhouden” van niet verontreinigd hemelwater in aandachtsgebieden infiltratie Een aandachtsgebied infiltratie vervult door zijn hogere ligging en onbebouwde ka-rakter een essentiële rol in het opvangen van niet-verontreinigde hemelwater. Binnen de natuurlijke structuur is dit essentieel om de “voeding” van kwelzones te vrijwaren. Ook buiten de natuurlijke structuur hebben deze infiltratiegebieden een belangrijke functie, zoals het uitvlakken van de piekdebieten in waterlopen (overstromingsrisi-co’s) en het bufferen van water in functie van de basisbehoeften (drinkwater,…). Het infiltratievermogen wordt maximaal gevrijwaard door het vermijden van verharding en het “bijhouden” van water (bezinking eerder dan systematisch snelle afvoer). Ook verontreiniging van grondwater moet in een aandachtsgebied infiltratie vermeden worden.

Ruimte voor water en ecologisch beekherstel in aandachtsgebied overstroming Aandachtsgebieden overstroming worden enerzijds specifiek aangeduid op plaatsen waar in recente jaren effectief overstromingen hebben plaatsgevonden. Anderzijds worden de alluviale valleien systematisch aangeduid als gebieden die vanuit de wa-terproblematiek met bijzondere aandacht bekeken dienen te worden als ruimte waar water aanspraak op maakt. Om de waterproblematiek niet stroomafwaarts door te schuiven dienen de mogelijk-heden om water opnieuw ruimte te geven integraal bekeken te worden. De aangege-ven aandachtsgebieden zijn hierin de zoekzones. Waar mogelijk binnen de onvermij-delijke randvoorwaarden van de andere ruimtegebruiksfuncties zou de inrichting van waterlopen, oeverzones en winterbeddingen gericht moeten zijn op het vrijwaren of lokaal terug herstellen van ruimte voor overstromingen. In eerste instantie dienen al deze zones alvast gevrijwaard te worden van bijkomende verhardingen en construc-ties. Mogelijke strategieën die verder door de bevoegde instanties gevolgd kunnen worden zijn het selectief verwijderen van dijksegmenten, het herinrichten van oude meanders en dergelijke. Het effectief realiseren van overstromingen moet echter ook geëvalueerd worden in functie van de waterkwaliteit (effect op landbouw en natuur).

1.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste ruimtelijk natuurlijke structuur

Vastleggen van gebieden met prioritaire natuurfunctie – De gemeente vraagt aan het Vlaamse Gewest om op korte termijn de gebieden

van het VEN (en IVON) verder af te bakenen. – Van zodra deze afbakeningen afgerond zijn kan de gemeente binnen haar auto-

nomie en voor zover opportuun een verfijning van de ruimtelijk-natuurlijke struc-tuur uitwerken in ruimtelijke uitvoeringsplannen en dit voor de (onderdelen van) natuurconcentratiegebieden en/of natuureilanden van de gewenste natuurlijke structuur voor zover deze niet opgenomen werden in het VEN of IVON.

Uitbouwen van verweving met natuur – De gemeente vraagt aan het Vlaamse Gewest en de Provincie Antwerpen om op

korte termijn de gebieden van het IVON af te bakenen (natuurverwevingsgebie-den in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en natuurverbindingsgebieden in provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen). De in de gewenste natuurlijke struc-tuur aangeduide natuurverwevingsgebieden gelden hiervoor als suggestie.

– Vertalen van randvoorwaarden voor recreatief medegebruik in de stedenbouw-kundige voorschriften voor de natuureilanden.

Introductie basiskwaliteit ecologische infrastructuur – De gemeente kan bekenbeheersplannen laten opmaken. In een eerste fase kan

minimaal een bekenbeheersplan opgesteld worden voor waterlopen die een eco-logische corridorfunctie vervullen binnen de natuurlijke structuur.

– Landbouwers kunnen gestimuleerd worden tot het aangaan van beheersover-eenkomsten voor het beheer van perceelsranden, graslanden en kleine land-schapselementen. In de eerste plaats wordt hiervoor een kader geboden door de besluiten B.Vl.Ex. 13.04.99 en B.Vl.Ex. 04.06.99 betreffende het sluiten van be-heersovereenkomsten ter uitvoering van de verordening (EEG) nr2078/92 van de Raad van 30.06.92.

Opmaak inventarissen – De toepasbaarheid van de vergunningsplicht voor het wijzigen van kleine land-

schapselementen is in belangrijke mate afhankelijk van de eenduidigheid inzake de ligging en de actuele toestand ervan. De gemeente kan een inventaris opma-ken van de kleine landschapselementen met het oog op de eenduidigheid en rechtszekerheid in dit verband.

Page 122: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

116 IOK plangroep GRS Lille

Vrijwaren ecologische processen – Bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen kan de gemeente een systema-

tische toetsing aan de bestaande ecologische processen inbouwen met volgende aandachtspunten:

– Vermijden van bijkomende verharding in aandachtsgebieden infiltratie en kwel – Vermijden van snelle ontwatering in aandachtsgebieden veenvorming – Watertoets integraal waterbeheer: Vermijden van constructies in gebieden

met overstromingsrisico’s. Indien mogelijk dienen zones die gelegen zijn binnen risicozones overstroming herbestemd te worden naar een zachte functie.

Integraal waterbeheer: uitvlakken van de piekdebieten – De systematische toename van verharde oppervlaktes, de snelle afvoer van

regenwater naar oppervlaktewater en de kanalisatie van waterlopen zijn er de oorzaak van dat sterke debietschommelingen optreden stroomafwaarts, waardoor het risico op overstromingen groot is. Onderstaande maatregelen zijn een onder-steuning en verfijning op het toepassen van de “code van goede praktijk”.

– De gemeente kan opteren voor de aanleg van infiltratiegrachten (of infiltratie-riolering) voor de regenwaterafvoer. Infiltratiegrachten hebben als doel re-genwater (afkomstig van wegen, daken, verhardingen) ter plaatse te laten infiltreren in de grond; ze staan dus niet in verbinding met het oppervlakte-waternet. Waar geen gescheiden riolering ligt of zal gelegd worden, kan de gemeente infiltratiegrachten voorzien bij aanleg of heraanleg van wegen. In nieuwe verkavelingen kan de mogelijkheid van infiltratiegrachten worden onderzocht. Ook bij de aanleg van bedrijventerreinen wordt in de mate van het mogelijke voor deze werkwijze geopteerd. Het voorzien van infiltratie-grachten kan worden ingeschreven in typebestekken.

– De gemeente kan een stedenbouwkundige verordening opmaken voor het gebruik van waterdoorlatende materialen bij verharding. Deze stedenbouw-kundige verordening moet er voor zorgen dat het regenwater maximaal in de grond kan dringen. De verordening kan gelden voor woningen en bedrij-venterreinen, waar geen infiltratiegrachten voorzien zijn.

– De gemeente kan een belastingreglement opmaken inzake verhardingen. Er wordt een belasting uitgewerkt voor grote, verharde oppervlaktes (parkeer-terreinen, loodsen,…) die vervalt bij het effectief afkoppelen van de regen-waterafvoer.

Verbeteren van de waterkwaliteit – De gemeente kan het principe ‘de vervuiler betaalt’ uitwerken. Een groot deel van

de nog niet op riolering aangesloten linten en verspreide bebouwing wordt niet aangesloten op het rioleringsnetwerk vanwege de hoge maatschappelijke kost-prijs. De waterkwaliteit wordt er gegarandeerd via individuele of gegroepeerde kleinschalige waterzuivering. In overleg met Aquafin moet hierop afstemming ge-beuren van het investeringsprogramma van Aquafin, kleine gemeentelijke riole-ringswerken (zonder subsidie) en het totaal rioleringsplan op deze beleidsvisie. In een RUP kan worden onderzocht welke linten of groepen van woningen in aan-merking komen voor gegroepeerde kleinschalige waterzuivering, als alternatief voor de individuele zuivering. De gemeente kan beslissen om in te staan voor de aanleg en het onderhoud van de gegroepeerde kleinschalige waterzuivering maar de kosten te verhalen op de bewoners via een belastingreglement.

– Verder kunnen ook de maatregelen m.b.t. de afkoppeling van het regenwater een gunstig effect hebben op de waterkwaliteit (de afkoppeling beperkt de overstorten tijdens piekmomenten waardoor minder vervuild water in de beken terechtkomt) en de kostprijs van het waterzuiveringsproces (minder zuiver regenwater bij het afvalwater verhoogt de efficiëntie van het bacterieel zuiveringsproces in de RWZI)

Page 123: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

2 Gewenste landschappelijke structuur

GRS Lille IOK plangroep 117

2 Gewenste landschappelijke structuur kaart 21: gewenste landschappelijke structuur

2.1 Doelstellingen

Erkenning van de landschappelijke structuur als continuïteit Een gewetensvolle aanpak van het begeleiden van processen in het landschap zal altijd rekening moeten houden met de continuïteit binnen dat landschap. Een derge-lijke aanpak zal een middenweg betekenen tussen het uitvlakken van het bestaande en het integraal behouden van een bepaald landschappelijk patroon. Deze continuï-teit vertaalt zich in de landschappelijke structuur, als functionele drager en beelddra-ger van het landschap. De landschappelijke structuur heeft daarmee een langlopen-de waarde; ontstaan en ontwikkeling, kortom de geschiedenis van een landschap, komen in de structuur tot uitdrukking. Vanuit dit perspectief legt de gewenste land-schappelijke structuur randvoorwaarden op aan alle activiteiten die er plaatsvinden.

Erkenning van de landschappelijke kwaliteiten Historiciteit (erfgoedwaarde), diversiteit en herkenbaarheid (identiteit) worden erkend als landschappelijke kwaliteiten.

Behoud van de landschappelijke diversiteit met aandacht voor de samenhang De herkenbaarheid van de landschappelijke diversiteit wordt als kwaliteit erkend en het vrijwaren en versterken ervan geldt als doelstelling. Een banalisering en uniformi-sering van de landschappen moet tegengegaan worden. Verstedelijking en groot-schalige ingrepen in het landschap kunnen deze processen in de hand werken en moeten daarom onder strikte randvoorwaarden geplaatst worden. Doorheen de ver-schillen is er een belangrijke samenhang tussen de landschappen, die essentieel is voor het functioneren ervan. In het behoud van de diversiteit moet deze samenhang gerespecteerd worden.

Accentueren van grenzen en overgangen Landschappen gaan vaak geleidelijk in elkaar over. Soms is er sprake van scherpe grenzen. Het accentueren van deze grenzen en overgangen kan de landschappelijke identiteit verhogen.

Visueel “vertalen “ van het fysisch systeem Een landschap is opgebouwd uit landschapselementen en –componenten, waarbij het fysisch systeem een sleutelrol speelt. Het fysisch systeem heeft een sterk struc-turerend karakter: valleien, depressies en lokale verhevenheden. Het visueel accen-tueren van de structurerende werking van het fysisch systeem dient een bijdrage te leveren aan de herkenbaarheid van het landschap. Dit kan gebeuren door behoud en versterking van structurerende elementen en componenten. – Valleien: Het valleikarakter moet gevrijwaard worden. Referentielandschap is

hetzij een halfopen landschap gedomineerd door graslanden (referentie: beem-denlandschap), hetzij een besloten landschap met opgaande begroeiing (referen-tie: rietlanden en broekbossen). Valleien moeten gevrijwaard worden van harde infrastructuur. Ook moet gestreefd worden naar een maximaal graslandgebruik, in de mate dat het functioneren van de agrarische structuur dit toelaat.

– Ruggen: In de eerste plaats kan het vrijwaren van de open ruimte een bijdrage leveren tot de visuele aanwezigheid. In de tweede plaats kunnen door het behou-den of versterken van contrasten (open en besloten) lokale verhevenheden geac-centueerd worden.

– Depressies: De herkenbaarheid van een depressie hangt in belangrijke mate samen met de mate waarin het bodemgebruik als ‘natuurlijk’ ervaren wordt.

Respecteren van traditionele landschappen en landschapspatronen Traditionele landschappen of landschapspatronen verwijzen naar langlopende bo-demgebruiksvormen uit het verleden en hebben in die zin een belangrijke erfgoed-waarde. Behoud betekent geenszins een fossiliseren van het bestaande maar het inpassen van nieuwe elementen in de hoofdlijnen van de bestaande structuur, waar-bij gestreefd wordt naar het versterken van de regionale identiteit van het landschap. Grondregels zijn hierbij het respect voor de natuurlijke, fysisch-geografische basis en de cultuurhistorische eigenheid van het landschap.

Landschappelijke integratie van ruimtelijke ontwikkelingen Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen als bebouwing, aanleg van infrastructuur en dergelijke zal in de toekomst rekening gehouden moeten worden met landschappelij-ke integratie. Dit wil zeggen dat de uiterlijke uitvoering van een ingreep op het land-schap rekening moet houden met de landschappelijke kenmerken van de omgeving.

Page 124: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

118 IOK plangroep GRS Lille

2.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven

2.2.1 Structurerende reliëfelementen

Het reliëf in Lille is over zijn geheel gezien eerder vlak met een lichte afhelling naar het zuid-zuidwesten. Deze afhelling ontstaat doordat het noorden van de gemeente beïnvloed wordt door de uitlopers van de Kempische cuesta. Deze cuesta heeft een relatief steile zuidflank en vormt de waterscheiding tussen het bekken van de Schel-de en dat van de Maas. Het reliëf in de gemeente vertoont wel een duidelijke afwisseling van riviervalleien en hoger gelegen gronden op de interfluvia. Plaatselijk komen landduinformaties voor (Rollekensbergen, Breevennen, Achtzaligheden, Vorselaarheide, Beerse Heide, Santbergen, Galgenberg, Poeyelheide). Deze landduinen bereiken lokaal een hoogte tot meer dan 20 meter. Plaatselijk vertonen deze dan ook een sterk microreliëf. De Kempische Heuvelrug passeert de gemeente in het zuiden in oost-westrichting. De Kempische Heuvelrug is bebost en goed waarneembaar in het landschap en scheidt de gemeente Lille van de vallei van de Kleine Nete. De bossen van Heerle sluiten volledig aan op de bossen over de Kempische Heuvelrug.

2.2.2 Structurerende hydrografische elementen

Valleien hebben door hun barrière- en corridorwerking en hun karakteristieke fysi-sche milieu een belangrijke structurerende werking. Naast de essentiële functie in onder meer de natuurlijke structuur vervullen ze eveneens een belangrijke rol in de landschappelijke structuur. De functietoekenning aan deze valleien en depressies in de gewenste natuurlijke en agrarische structuur, garandeert minimaal een behoud van structuurbepalende ele-menten en componenten. Verder kan voor een aantal valleien in samenhang met de omgeving een ontwikkelingsplan opgesteld worden, dat als toetskader geldt bij onder meer de inplanting van nieuwe infrastructuur of bij grootschalige landschapsingre-pen. Oeverversteviging, bedijking en ontsluiting zijn bijzondere aandachtspunten. Structuurbepalende waterlopen in Lille zijn: – Molenbeek – Kindernouwbeek - Visbeek – Laak – Oudendijkloop

– Aa – Slootbeek

2.2.3 Bakens en relicten als structurerende elementen

Bakens zijn visuele blikvangers en fungeren dikwijls als oriëntatiepunten in het land-schap. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen lijn- en puntbakens. Lijnba-kens zijn bijvoorbeeld historische dreven, puntbakens bijvoorbeeld monumenten en kerken. Vaak zijn deze bakens ook effectief historische relicten die verwijzen naar voormalige landschappen. Volgende bakens en/of relicten worden aangeduid:

Kerken – Sint Pieterskerk (Lille) – Onze Lieve Vrouwekerk (Gierle) – Sint Jan Baptistkerk (Poederlee) – Sint Amelbergakerk (Wechelderzande).

Kapellen – Sint-Annakapel (Lille) – Heerlekapel (Poederlee) – Kapelletje (Wagemansstraat – Wechelderzande) – Boskapel Modo Wuytskapel (Lille) – Rooienkapel (Gierle) – Heggekapel (Poederlee).

Monumenten en historische gebouwen – Pastorij Poederlee – Stenen windmolen Houtakkerstraat (Gierle) – Olieslagmolen Broekzijde (Lille) – Hoeve de Schans (Lille) – Omwalde pastorie de Burcht Rooien – Jeneverstokerij en Latijnse school (Gierle) – Kempense Schuur (Gierle) – Hof d’Intere (Wechelderzande) – Afspanning De Keizer (Wechelderzande)

Page 125: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

2 Gewenste landschappelijke structuur

GRS Lille IOK plangroep 119

– Seringenhof Huidevetterstraat (Wechelderzande) – Den Hert (Wechelderzande).

Dorpsgezichten – Dorpskern Wechelderzande met Kerk, pastorij en gasthof – Dorpskom Gierle – Dorpskern Lille met kerk, pastorie, gemeentehuis en herbergen Elk van deze bakens of relicten dient behouden te worden met respect voor hun (al dan niet cultuurhistorische) authenticiteit. De bebouwing en het landschap in de om-geving van deze karakteristieke elementen dient op een dergelijke wijze te worden vorm gegeven dat de bakens en relicten visueel gevrijwaard of versterkt worden.

2.2.4 Markante terreinovergangen als structurerende compo-nenten

Markante terreinovergangen vormen een overgang tussen twee duidelijk verschillen-de landschappen. Dikwijls gaat het gepaard met een verschil in bodemgebruik, per-celering of open-geslotenheid. Volgende markante terreinovergangen worden aan-geduid (met aanduiding van de te behouden en te versterken structuurbepalende elementen en componenten):

Noordelijke boscomplexen – kleinschalig landbouwlandschap Rolleken

– overgang tussen uitgestrekte gesloten bossen op stuifzandcomplex en kleinscha-lig landbouwlandschap tussen Lille en Gierle ter hoogte van Karredongen - Rolle-ken - Hemeldonk

– structurerende elementen en componenten: duidelijke verschillen in bodemge-bruik, zeer scherpe grens door E34 tussen hoofdfunctie natuur en landbouw en tussen besloten en halfopen landschap

Weekendverblijfcomplexen Wechelderzande – omgeving Bersegem en Achtzalighe-den

– overgang tussen versnipperde harde recreatiefunctie in gebieden voor verblijfsre-creatie en uitgestrekte open ruimte met hoofdfunctie natuur

– structurerende elementen en componenten: Visbeek als overgangsgrens, duide-lijk verschil in bodemtypes tussen de Visbeekvallei en de omgeving Achtzalighe-den op stuifzandcomplex, verschil in intensiteit recreatief gebruik, bebouwd - on-bebouwd

Lilse Bergen en Beerse Heide – Rollekensbergen

– overgang tussen recreatiedomein en uitgestrekte open ruimte met hoofdfunctie natuur

– structurerende elementen en componenten: gradiënt tussen Rollekensbergen en vallei van Laak als overgang, duidelijk verschil in intensiviteit bodemgebruik tus-sen Lilse Bergen en omgeving Achtzaligheden

Kindernouw – omringend landbouwgebied van Broekzij en Breugelheide

– overgang tussen gaaf valleilandschap met gesloten karakter en eerder open agrarisch gebied van Broekzij en Breugelheide

– structurerende elementen en componenten: sterk variatie in bodemtype (alluviaal in vallei), sterk verschil in openheid van landschap, duidelijke grens tussen hoofd-functies natuur en landbouw wordt plaatselijk vervaagd door KLE

Landbouwgebied RVK Poederlee – bossen Heerle / Kempische Heuvelrug

– overgang tussen het open agrarisch landschap van RVK Poederlee en de uitge-strekte naaldbossen op de Kempische Heuvelrug

– structurerende elementen en componenten: sterk verschil in landschapsopbouw, sterk contrast in openheid –geslotenheid van landschap, duidelijk verschil tussen de hoofdfuncties bos en landbouw

2.2.5 Gave landschappen

Een gaaf landschap is een landschap waarvan de samenhang slechts in beperkte mate gewijzigd is door ingrepen. Het betreft hetzij relicten van traditionele land-schappen (valleilandschappen, restanten van heide- en venlandschappen), hetzij relicten van landschapspatronen (historische landschapsrelicten, kleinschalig land-schapspatroon, depressies, historische rijgehuchten op hogere interfluvia,…). Echte gave landschappen in de strikte zin van het woord zijn echter niet meer aanwezig in Lille of komen slechts op beperkte schaal voor. Onderstaande tabel geeft een overzicht van (restanten van) gave landschappen en de structurerende elementen en componenten.

Page 126: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

120 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 37: overzicht van de gave landschappen

landschap Structurerende elementen en componenten Valleilandschap Vallei Molenbeek Uitgesproken restanten van voormalig aaneengesloten vallei-

landschap Vallei Kindernouwbeek – Visbeek

Besloten landschap met historisch valleikenmerken: houtkan-ten en bermenrijk beemdlandschapsrelict bestaande uit smalle lange percelen in dwarsrichting op waterloop, plaatselijk evolu-tie naar besloten broekbossen

Vallei Laak – Oudendijkloop Hoge dichtheid aan KLE refererend aan voormalige beemden-structuur, struwelen

Vallei Aa Plaatselijke restanten van perceelsrandbegroeiingen Relict van heidelandschap Bersegem – Rollekensber-gen

Afwisselend landschap met relicten van voormalige uitgestrek-te heideterreinen ingesloten tussen valleien van Visbeek en Laak: uitgesproken heiderelicten aan Kaulil, Bersegem, Acht-zaligheden, verspreide zandverstuivingen, beboste heideterrei-nen

Vorselaarheide Bebost voormalig heideterrein op stuifzandcomplex (bebost omwille van gebrek aan vruchtbaarheid in functie van ontgin-ning)

Berkelheide Beboste percelen op voormalig heideterrein aansluitend op de Galgenberg, tussen historisch landbouwgebied van Zittaart en Heiend

Poeyelheide Bebost voormalig heideterrein op stuifzandcomplex, recreatie-ve ontwikkelingen binnen de bosstructuur

Kleinschalig landschap Coulissenlandschap Karre-dongen – Klophamer – Rolleken – Hemeldonk

Historische rijgehuchten; grote dichtheid aan kleine land-schapselementen: houtkanten, bomenrijen, struwelen, ter hoogte van Laak en Oudendijkloop refererend aan beemden-structuur; kleine percelering landbouwpercelen

Historisch landschap Grotenhoutbos Gaaf bewaard aaneengesloten historisch boscomplex (voorma-

lig jachtdomein) Complex gaaf landschap noordelijke boscomplexen

Uitgestrekt en rustig bosrijk gebied met afwisseling van gave landschappen en eerder recente ontwikkelingen van recreatie-ve infrastructuur die rust en groen als vestigingsreden hebben

Valleilandschappen: behoud herkenbaarheid valleikarakter In een vallei wordt het landschapsbeeld in belangrijke mate gedicteerd door beper-kende randvoorwaarden van het fysisch systeem (natte alluviale gronden, veen, overstromingen) die een intensief bodemgebruik door de eeuwen heen hebben ver-

hinderd. Een typisch valleilandschap wordt gekenmerkt door volgende elementen en componenten: – halfopen, kleinschalige landschappen met graslanden (referentie beemdenland-

schap) – besloten landschappen met broekbos, rietland en moerasvegetatie Valleilandschappen worden gevrijwaard van verdere versnippering en versnijding door nieuwe infrastructuren en bebouwing. De natuurlijke loop van de rivier of beek wordt behouden (of hersteld). De structurerende elementen en componenten worden behouden of versterkt.

Heidelandschap: vermijden van volledige verbossing Het heidelandschap verwijst naar het traditionele agrarische stelsel van de Kempen (potstalsysteem) waarin de heide een belangrijke functie vervulde. Het heideland-schap werd bepaald door een afwisseling van open heidegebieden, graslanden en besloten gebieden met opgaande begroeiing (bossen en struwelen). De resterende relicten van dit afwisselende landschapsbeeld en de bijhorende relictvegetatietypes dienen zo veel mogelijk bewaard te blijven.

Kleinschalig landschap: behoud van kleinschaligheid Bomenrijen en kleinschalige landschappelijke elementen vormen compartimenten of coulissen in een landschap dat verder ingenomen wordt door openruimtefuncties. Ze doorbreken het open agrarisch landschap en verkleinen de landschapsschaal. Het voortbestaan van deze landschappen staat of valt met het behoud van de structure-rende landschapselementen.

Historisch landschap Grotenhoutbos: behoud van authentiek karakter Het Grotenhoutbos is een gaaf bewaard voormalig jachtdomein. Het behoud van dit aaneengesloten, uitgestrekt en rustig boscomplex dient ook voor de toekomst verze-kerd te worden, en dit met respect voor historische elementen. De afwisseling tussen bosbestanden en open percelen is kenmerkend en de lijnvormige landschapsele-menten in de randzone vormen een geleidelijke overgang naar het omliggend land-bouwgebied.

Noordelijke boscomplexen: behoud van het algemene rustige en groene karak-ter in het bosrijke noorden – behoud van bosrijke karakter in afwisseling met ecologisch en landschappelijk

waardevolle open gebieden

Page 127: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

2 Gewenste landschappelijke structuur

GRS Lille IOK plangroep 121

– evenwicht tussen gave landschappen en nieuwe landschappen, inpassing van nieuwe landschappen in landschapskarakter van het hele complex

– recreatief gebruik in afstemming op landschappelijke waarden, aanduiding van strategische rustgebieden

2.2.6 Nieuwe landschappen

In nieuwe landschappen is dermate ingegrepen op de traditionele landschapsstructu-ren dat de herkenbaarheid ervan vervaagd is of soms zelfs volledig verdwenen is. Volgende nieuwe landschappen kunnen aangeduid worden: – inplantingen van andere functies (recreatie, gemeenschapsvoorzieningen) in de

voormalige uitgestrekt open ruimte – recente ontginningen en ruilverkavelingslandschappen oude stijl Mazel en Poe-

derlee Behoud en eventuele versterking van de resterende elementen en componenten staan voorop. Concreet betekent dit het behoud of herstel van resterende bossen, groenelementen, relicten, kleine landschapselementen en dergelijke, vooral waar ze de voormalige structuren accentueren.

2.2.7 Openruimteverbindingen

Openruimteverbindingen zijn niet of weinig bebouwde ruimten in de buurt van sterk bebouwde (verstedelijkte) gebieden. Volgende openruimteverbindingen worden aan-geduid: – De vallei van de Molenbeek over de Oostmalsebaan: begrenzing van de kern van

Wechelderzande op de grens met Malle, groene poort tot Wechelderzande – vallei van de Visbeek en de bossen over de Gebroeders de Winterstraat: een

openruimteverbinding tussen de kernontwikkelingen van Wechelderzande en Lil-le, groene poort tot Wechelderzande

– Oudendijkloop over de Beersebaan: openruimteverbinding tussen Hemeldonk en het Laar die een grenst stelt aan de ontwikkeling van Gierle richting E34.

– landschappelijk waardevolle kleinschalige landbouwgebied van Karredongen, Rolleken, Klophamer met daardoor de valleien van de Laak en de Oudendijkloop : open ruimte tussen de kernen van Lille en Gierle en verbinding tussen de agra-rische gebieden in het zuiden en het centrum van de gemeente

– vallei van Aa en Sloot + bosgebied Den Aard: open gebied tussen Poederlee en Heerle en Lichtaart, verbinding tussen landbouwgebied RVK Poederlee en land-

bouwgebied dat de Kempische Heuvelrug op grondgebied van Herentals flan-keert

– Heggebossen op de hogere gronden tussen de vallei van de Aa en de Boonak-kersloop: groene toegangspoort tot Poederlee langsheen de Herentalsesteenweg

Het beleid is gericht op het enerzijds voorkomen van het aan elkaar groeien van de bebouwde gebieden zodat de verschillende bebouwde entiteiten herkenbaar blijven en het verzorgen van een verbindingsfunctie ten aanzien van structuurbepalende functies van het buitengebied anderzijds. De verbinding moet maximaal gevrijwaard worden van de bebouwing en nieuwe infrastructuur.

2.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste landschappelijke structuur

– Bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen, het beoordelen van projecten en dergelijke kan de gemeente een systematische toetsing aan de gewenste landschappelijke structuur inbouwen. Deze toetsing kan vertaald worden in de stedenbouwkundige voorschriften met volgende aandachtspunten:

– Vrijwaren van openruimtecorridors – Behoud van structuurbepalende elementen en componenten van gave land-

schappen en markante terreinovergangen. – Landschappelijke integratie

Page 128: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

122 IOK plangroep GRS Lille

3 Gewenste agrarische structuur kaart 22: gewenste agrarische structuur

3.1 Doelstellingen

Ruimtelijke voor een leefbare toekomst voor de professionele landbouw Om het verdere dynamisch evolueren van de landbouw als economische sector mogelijk te maken, moeten de nodige ruimtelijke condities vastgelegd worden. In de eerste plaats moeten de gebieden van de agrarische structuur, waar landbouw hoofdfunctie is, duidelijk en hard afgebakend worden om zo de verdere versnippering en onoordeelkundige inname van landbouwgebieden tegen te gaan. Vermeden moet worden dat in gebieden waar de professionele landbouw actief is functies infiltreren die een negatieve impact hebben op het functioneren van de omgeving als land-bouwzone (wonen, horeca, recreatie,…). Landbouw vormt de hoofdfunctie en even-tuele nevenfuncties mogen het functioneren van professionele landbouwgebieden niet ondermijnen. Verder kan in de agrarische gebieden door middel van oordeel-kundige inrichtingsmaatregelen (agrarische vernieuwing) een bestendiging van een gepast agrarisch functioneren gegarandeerd worden.

Grondgebonden veeteelt als ruimtelijke drager De grondgebonden veehouderij is en blijft de ruimtelijke drager van de landbouw en de belangrijkste beheerder van de open ruimte. De gemeente ondersteunt daarmee de doelstellingen geformuleerd in het RSV en RSPA.

Implementeren van agrarische verbreding met het oog op een toekomstgerich-te landbouw De moderne landbouw is als gevolg van jarenlange evolutie op dit moment sterk gespecialiseerd en grootschalig. Hierdoor is de moderne landbouw ook een kwetsba-re en tegelijk harde sector geworden. Dit wordt versterkt door de concurrentiepositie en de toenemende eisen die gesteld worden vanuit ecologische overwegingen en in functie van het dierenwelzijn. Agrarische verbreding kan vanuit dit perspectief een meerwaarde bieden en kan op micro-economisch vlak mogelijke inkomensverliezen als gevolg van recente ontwikkelingen compenseren. Agrarische verbreding is erop gericht de landbouw de mogelijkheid te geven nieuwe functies zoals landschapson-derhoud en –beheer, alsook beperkte toeristisch recreatieve functies uit te bouwen.

Waar de landbouwer bijkomende beheersfuncties uitvoert, kan hiervoor een aange-paste vergoeding voorzien worden. Bij het zoeken naar agrarische verbreding moet echter ook rekening gehouden wor-den met de sociaal-economische aspecten van de huidige agrarische bedrijfsvoering: doorgevoerde schaalvergrotingen, toenemende gronddruk en dergelijke. Dit houdt ook in dat eventuele randvoorwaarden inzake agrarische verbreding moeten worden afgewogen tegen de eisen van de huidige leefbare landbouw. Inkomensverlies als gevolg van een lagere fysische productie bij een vernieuwd agrarisch beheer moet gecompenseerd worden.

Landbouw als verruimde beheerder van de open ruimte Landbouw is van oudsher de voornaamste beheerder van de open ruimte. Waar traditioneel landbouw een belangrijke rol vervulde in het onderhoud van het land-schap in afstemming op het fysisch systeem, heeft de landbouwer gezien de evolu-ties van de laatste decennia niet altijd meer de mogelijkheid daar aandacht aan te besteden. Schaalvergroting, intensivering en gegroeide loskoppeling van landbouw en fysisch systeem leiden nu tot steeds meer conflicten tussen sectoren die vroeger hand in hand gingen. De huidige scepsis van de landbouw t.a.v. de introductie van milieu- en natuurdoelstellingen is bovendien zeer groot dankzij negatieve ervaringen waarbij de landbouwer herhaaldelijk geconfronteerd is met onvoldoende rechtsze-kerheid. Het opleggen van strikte eenzijdige randvoorwaarden zonder extra maatre-gelen brengt de leefbaarheid van landbouw in gedrang. Nochtans is en blijft de land-bouwer de belangrijkste beheerder van de open ruimte en zou ernaar gestreefd kun-nen worden de landbouwer opnieuw actiever te gaan betrekken bij het realiseren van geïntegreerde doelstellingen voor het buitengebied. Eerder dan een onttrekken van grond aan de landbouw voor andere doelstellingen dan de louter agrarische, biedt een verruiming van het landbouwbeleid meer perspectieven voor een duurzame landbouw. Een verruiming van de landbouw betekent dat zich ontwikkelende neven-functies kunnen gestimuleerd en aangegrepen worden. Hiervoor moeten echter de nodige ruimtelijke en sociaal-economische condities geschapen en de nodige rechts-zekerheid geschapen worden.

Differentiatie van het agrarisch gebied De landbouw is niet in elk deel van het gemeentelijk grondgebied op dezelfde wijze vertegenwoordigd en actief. Dit wordt mede bepaald door de beperkingen of voorde-len voor de landbouw: instrumenten die ingezet zijn in functie van de landbouw (ruil-verkaveling, …), de afstemming op het fysisch systeem, bodemcondities, indringing van andere functie (bv. in woonlinten) en dergelijke. Ook bij het uittekenen van de visie op de gewenste agrarische structuur zal met deze bestaande structuurbepalen-de aspecten rekening gehouden worden en zal op basis van een aantal afgewogen

Page 129: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

3 Gewenste agrarische structuur

GRS Lille IOK plangroep 123

elementen een differentiatie aangebracht worden in de gebieden die onderdeel zijn van de agrarische structuur. Deze differentiatie moet voorkomen dat andere, niet-agrarische functies die traditioneel verspreid in het agrarische gebied voorkomen, op termijn een hypotheek zouden leggen op de landbouw. Tevens moet de differentiatie het duurzaam naast elkaar voorkomen van diverse agrarische subsectoren kunnen bestendigen.

Duidelijk kader voor aan landbouw gerelateerde functies De gebieden van de agrarische structuur delen het gemeenschappelijke kenmerk dat landbouw de hoofdfunctie is. Voor andere functies, die vaak wel een nauwe histori-sche relatie met de landbouw vertonen, zal een juridisch bruikbaar kader moeten kunnen aangereikt worden dat de mogelijkheden en de beperkingen van deze func-ties in het agrarisch gebied zal vastleggen vanuit de eigenheid van de agrarische structuur zelf. Dit kader dient verder uitgewerkt in de uitvoeringsfase. Het verbieden of net toelaten van activiteiten in bepaalde gebieden van de agrarische structuur (ruimtelijke beleidscategorieën) is een eerste instrument. Bijkomend dient in de uit-voeringsfase een afwegingskader opgemaakt te worden dat elementen aanreikt om de dynamiek van een activiteit in relatie tot de draagkracht van een omgeving te evalueren. Er wordt uitgegaan van een planologische toetsing waarbij de dynamiek de potentiële activiteiten wordt gemeten t.o.v. de draagkracht van de ruimte hetgeen per zone vertaald kan worden in gebiedsgerichte voorschriften. De problematiek kan betrekking hebben op uitbreiding van bestaande inrichtingen, nieuwe inrichtingen of functiewijziging van vrijkomende landbouwzetels.

3.2 Ruimtelijke beleidscategorieën en ontwikkelingsper-spectieven

De afbakening van de gebieden van de agrarische structuur behoort tot de bevoegd-heid van het Vlaamse Gewest. Ook de natuurverwevingsgebieden waarin de agrari-sche structuur overlapt met de natuurlijke structuur zijn een bevoegdheid van het Vlaams Gewest. Uitgaande van de agrarische structuur op Vlaams en provinciaal niveau en met in achtneming van een voorlopig ontbreken27 van een definitieve afbakening van de agrarische structuur, gebeurt hiervoor op gemeentelijk niveau een aanname. Vanuit deze aanname wordt een gemeentelijke visie op een verdere differentiatie binnen de

27 Door het Vlaams gewest wordt begin 2005 de opmaak van de ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos voor het deelgebied Neteland; waartoe de gemeente Lille behoort, opgestart.

agrarische gebieden voorzien in functie van de mate van grondgebondenheid, agra-rische bebouwingsmogelijkheden en dergelijke.

3.2.1 Agrarisch kerngebied

De aanduiding en afbakening van de agrarische gebieden zal op Vlaams niveau gebeuren in Gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. In het GRS kan hiervan slechts een aanname gebeuren en worden de volgende ontwikkelingsperspectieven voorgesteld. De agrarische kerngebieden zijn die gebieden waar landbouw de enige hoofdfunctie is, waarmee ze zich onderscheiden van de natuurverwevingsgebieden met landbouw en natuur als nevengeschikte functies. Op kaart 22 geeft de inkleuring van de agrari-sche kerngebieden aan voor welke gebieden de gemeente aan de hogere overheid de suggestie tot behoud van de hoofdfunctie landbouw wil aangeven in het kader van de afbakeningsprocessen voor de open ruimte in het Neteland. De samenbundeling van deze agrarische gebieden leidt tot de aanduiding van een 7-tal agrarische concentratiegebieden: – Beulkbeemden AG1 – Moereind – Breugelheide AG2 – Broekzij – Zittaart AG3 – Oevelenberg – Klophamer – Rolleken – Hemeldonk AG4 – RVK Poederlee AG5 – Aavallei – Gierle AG6 – Rooien – Het Laar AG7

Ruimtelijke condities in functie van professionele grondgebonden landbouw In de agrarische kerngebieden wordt het ruimtelijk functioneren van de professionele grondgebonden landbouw vooropgesteld. Ruimtelijke condities moeten duurzaam bestendigen. Instrumenten hiervoor zijn ruilverkaveling nieuwe stijl, landinrichting, aanleg gezamenlijke infrastructuur en dergelijke. Verdere verspreide inplanting van nieuwe grondloze veeteelt en glastuinbouw zijn niet gewenst. Andere functies en activiteiten zijn ondergeschikt en zijn maar mogelijk in zover ze de leefbare landbouw niet hypothekeren.

Vrijwaren van de open ruimte De open ruimte moet gevrijwaard worden ter ondersteuning van de landbouw en andere openruimtefuncties. Er is in de agrarische gebieden geen ruimte voor bijko-

Page 130: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

124 IOK plangroep GRS Lille

mende niet-agrarische bebouwing, tenzij voor aan landbouw gerelateerde activiteiten onder strikte voorwaarden die verder aangegeven worden. Bijkomende agrarische bebouwing moet geënt worden op het bestaande bebouwingspatroon en zo veel mogelijk aansluiten bij de bestaande agrarische bebouwing.

Agrarische verbreding voor zover de landbouw hoofdfunctie blijft Agrarische verbreding kan vrijwillig aangegrepen worden als kans ter ondersteuning van de agrarische activiteiten en als bijdrage aan een leefbare landbouwsector. Agrarische verbreding kan zich richten op toerisme, natuurbeheer of landschapson-derhoud als nevenactiviteit. Ontwikkeling van deze bijkomende functies mag echter geen ondermijning van de agrarische structuur inhouden. – Hoevetoerisme en thuisverkoop kunnen als vormen van agrarische verbreding

meer kansen geboden worden. De bindende voorwaarde is dat landbouw de hoofdactiviteit op het bedrijf blijft.

– Ook natuur- en landschapsbeheer als ondergeschikte functie kan beschouwd worden als agrarische verbreding. Beheersovereenkomsten op basis van vrijzin-nigheid zijn hier het uitgangspunt.

Weren of ontmoedigen van andere dan agrarische functies, tenzij onder voor-waarden in specifieke daartoe voorziene zones De kerngebieden van de agrarische structuur delen het kenmerk dat landbouw de hoofdfunctie is. Dit betekent echter niet dat geen andere functies voor komen. Welis-waar zijn deze andere functies in agrarisch gebied ondergeschikt aan de agrarische hoofdfunctie en gebonden aan voorwaarden. Een toename van andere functies mag niet leiden tot een devaluatie van de agrari-sche structuur door verstoring en verdringing van de professionele landbouw. Ander-zijds betekenen zij mogelijk een zinvolle ruimtelijke invulling in openruimtegebieden en gebouwen die verlaten worden door of niet meer in aanmerking komen voor de professionele landbouw. Conform het principe van gedeconcentreerde bundeling, kernversterking en vrijwaren van de open ruimte wordt nieuwe bebouwing voor woongelegenheden, niet gekop-peld aan een agrarisch bedrijf, en nieuwe non-agrarische handel en bedrijvigheid niet toegelaten. De functiewijziging van voormalige landbouwbedrijven naar een woon-functie is toelaatbaar op voorwaarde dat de gebouwen gelegen zijn binnen een ge-bouwengroep en de woonfunctie reeds vergund voorkomt in de omgeving. Traditio-nele landbouwgehuchten met een sterke functionele relatie met de landbouw verdie-nen speciale aandacht. Volgende andere functies komen voor in, maken gebruik van of liggen te midden van de agrarische gebieden:

– Natuur en landschap – Hobbylandbouw – Toerisme en recreatie – Aan landbouw gerelateerde handel en bedrijvigheid

Natuur en landschap

Beheer van natuurlijke en landschappelijke elementen in functie van een behoud kan overal in het agrarisch gebied toegelaten worden. Dit gebeurt vrijwillig, ter ondersteu-ning bestaat de mogelijkheid om eventueel beheersovereenkomsten af te sluiten. Het afdwingbaar opleggen van maatregelen in functie van natuur kan echter enkel in de natuurverwevingsgebieden waar natuur en landbouw nevengeschikt worden en dit in functie van de vastgelegde gebiedsdoelstellingen voor het verwevingsgebied.

Hobbylandbouw

De agrarische kerngebieden zijn in de eerste plaats voorbehouden voor de professi-onele landbouw (cfr. RSV). De behoefte aan ruimte voor de niet-professionele land-bouw of hobbylandbouw bestaat echter en dit landbouwperceelsgebruik (paarden-weide, groentetuin en dergelijke, waarbij hoogstens schuilvoorziening opgericht of hergebruikt kan worden ) kan gebiedsgericht gestimuleerd of ontmoedigd worden met als doel de structureel sterke agrarische gebieden te vrijwaren voor de professi-onele landbouw. Voor de opvang van de ruimtebehoefte voor hobbylandbouw komen de versnipperde landbouwzones met kleinere percelen in of aansluitend op de ker-nen, gehuchten of linten het meest in aanmerking. Bovendien is een hobbylandbou-wer in tegenstelling tot een professioneel landbouwer door minder intensief bodem-gebruik beter in staat het perceelsgebruik af te stemmen op de natuurdoelstellingen in een natuurverwevingsgebied.

Toerisme en recreatie De verbreding van landbouw naar toerisme en recreatie kan een meerwaarde bete-kenen voor de leefbaarheid van individuele landbouwbedrijven. Binnen deze sector zijn er echter verschillende subsectoren: – Hoevetoerisme en thuisverkoop van hoeveproducten kan in principe overal in

agrarisch gebied binnen de bestaande landbouwbedrijven, voor zover landbouw hoofdfunctie blijft.

– Kinderboerderijen, maneges en dergelijke zijn vormen van recreatieve voorzie-ningen en horen naar de letter niet thuis binnen de agrarische kerngebieden. Overwogen kan worden deze functies onder bepaalde voorwaarden wel toe te la-ten via functiewijziging van bestaande gebouwen in agrarisch gebied (niet in na-tuurverwevingsgebieden) en mits een positief resultaat van een gepaste individu-

Page 131: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

3 Gewenste agrarische structuur

GRS Lille IOK plangroep 125

ele planologische toetsing. Ontsluiting, bezoekersaantallen, verkeersintensiteit, bestaande bebouwingsconcentratie, sterkte van de agrarische structuur en der-gelijke zijn elementen die daarin limiterend kunnen zijn. Specifiek aan te duiden zones (zie verder – multifunctionele landbouwzones) zijn echter het meest aan-gewezen voor de opvang van dergelijke recreatieve functies. Niettemin wordt er-voor geopteerd recreatieve functies zo veel mogelijk op te vangen binnen de ge-bieden van de recreatieve structuur.

– Horeca hoort in principe niet thuis binnen de gebieden van de agrarische struc-tuur. In agrarische kerngebieden kunnen bestaande vergunde gebouwen een ho-recafunctie opnemen op voorwaarde dat er een koppeling bestaat met een recre-atief netwerk (routes) en de dynamiek past binnen de omgeving. Er dient dus steeds een individuele planologische toetsing en afweging te gebeuren. Hoogdy-nami-sche inrichtingen (vb. dancings,…) zijn in ieder geval uit te sluiten binnen de ge-bieden van de agrarische structuur.

Aan landbouw gerelateerde handel en bedrijvigheid

Aan landbouw gerelateerde handel en bedrijvigheid is een verzamelnaam voor aan de landbouw gerelateerde toeleverende en verwerkende bedrijven (zoals lokaal conditioneringbedrijf voor verse producten, lokale loonwerkers, kleinschalige mest-verwerking), aan de landbouw gerelateerde kleinhandel en aan de landbouw gerela-teerde dienstverlening (zoals veeartsen, dierenpension, dierenasielen). Tenzij toegelaten door de wetgever, moet elk van deze functies geweerd worden in agrarische gebieden. Eigen mestverwerking is bijvoorbeeld wel mogelijk op het be-drijf. Vestiging van exclusieve dienstverlening en opslag in bestaande vergunde gebouwen is ook toelaatbaar in agrarisch kerngebied28. Algemene visie is dat enkel in specifiek daartoe voorziene zones die daar ruimtelijk het best voor in aanmerking komen (zie verder - multifunctionele landbouwzones), de vestiging van (of functiewijziging naar) deze aan landbouw gerelateerde functies on-derzocht kan worden. Ook daar dienen deze activiteiten steeds een individuele pla-nologische toetsing te doorstaan.

Streven naar dominant graslandgebruik in agrarisch gebied met alluviale bo-dem Een toetsing van de landbouw aan het fysisch systeem kan in bepaalde gebieden resulteren in gewenste en minder gewenste teelten. In de mate dat de teeltdifferenti-atie lokaal en kleinschalig wordt toegepast, kan het de duurzaamheid van de land-bouw op bepaalde plaatsen bevorderen. Er mag evenwel geen hypotheek gelegd 28 Hiervoor wordt verwezen naar het Besluit van de Vlaamse regering van 28 november 2003 tot bepaling van de toelaatbare functiewijzigingen voor gebouwen, gelegen buiten de geëigende bestemmingszone.

worden op het functioneren van het agrarisch gebied. Het aanduiden van streefzones voor dominant graslandgebruik binnen delen van alluviale valleien geeft een concrete invulling aan de visie van het RSV dat het fysisch systeem structurerend moet zijn voor onder meer de agrarische structuur. Alluviale gronden vormen immers de van nature overstroombare gebieden met een permanent hogere grondwaterstand en een natuurlijke bodemgeschiktheid voor graslandgebruik. De aanduiding beperkt zich echter tot streefzones en dominant graslandgebruik kan enkel een wensbeeld zijn en mag het functioneren van het agrarische gebied of individuele bedrijven niet in het gedrang brengen. Dit betekent dat het graslandgebruik niet verplichtend kan worden opgelegd in het agrarisch gebied en dat dit streefbeeld dient gerealiseerd te worden op basis van vrijwilligheid. Volgende streefzones worden aangeduid: – Vallei van de Molenbeek – Vallei van de Laak – Vallei van de Oudendijkloop – Vallei van de Aa: Gierle, Groesaard – Vallei van Slootbeek In de streefzones voor dominant graslandgebruik kan enkel een stimulatiebeleid tot het vrijwillig afsluiten van beheersovereenkomsten gevoerd worden. Voor het af-dwingbaar opleggen van teeltmogelijkheden komen immers enkel natuurverwevings-gebieden in aanmerking. Het op grote schaal bindend opleggen van teeltbepalingen zou de dynamiek van de landbouw ondermijnen en dit is niet de bedoeling. De des-kundige landbouwsector dient in een eventuele uitwerking van deze visie sterk be-trokken te worden op basis van overleg.

Behoud van landschappelijk waardevol karakter AG4 Het agrarisch gebied Oevelenberg – Klophamer – Rolleken – Hemeldonk wordt specifiek aangeduid als een landschappelijk waardevol agrarisch gebied van boven-lokaal belang omwille van het gave landschapskarakter en de aanduiding van dit gebied als gebied met ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang in het RSPA. Het landbouwkundig gebruik en beheer wordt voortgezet in afstemming op deze landschappelijk en ecologisch waardevolle randwaarden die het gebied ken-merken (bv. grote dichtheid aan KLE, extensiever gebruik in oeverzones van Laak en Oudendijkloop). De gemeente wenst zich in functie van een standpunt rond de ver-dere uitvoering van deze visie echter te richten naar het resultaat van het overleg met de landbouwsector dat specifiek aangaande dit gebied op provinciaal niveau plaats heeft.

Page 132: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

126 IOK plangroep GRS Lille

3.2.2 Multifunctionele landbouwzones ter differentiatie binnen agrarisch kerngebied

De agrarische gebieden die door hun ruimtelijke kenmerken zoals versnippering en kleinschaligheid en de impact van bestaande infrastructuur en andere functies min-der potenties bieden als uniform landbouwgebied en daar ruimtelijk en fysisch voor geschikt zijn, kunnen aangeduid worden als multifunctionele landbouwzones. Het zijn structureel aangetaste gebieden die behoren tot de agrarische gebieden, maar mor-fologisch minder geschikt zijn voor grootschalige grondgebonden agrarische activitei-ten. Ze sluiten aan op kernen, liggen ingesloten tussen woonlinten en verkeerswegen en worden sterker geconfronteerd met invloeden vanuit andere functies. Hiervoor komen de randzones van de woonkernen in aanmerking. In Lille kunnen volgende zones aangeduid worden als multifunctionele landbouwzones: – Zand (Wechelderzande) – Diamantstraat (Wechelderzande) – Gierlebaan – Eikenlaan – Borze (Lille) – Zielestraat – Wijngaard (Poederlee) – Middelveld (Gierle) Gelet op de schaal en de versnippering zijn de potenties voor de grondgebonden landbouw hier eerder beperkt.

Meer ruimte – binnen randvoorwaarden- voor aan landbouw gerelateerde acti-viteiten Binnen een aantal randvoorwaarden kunnen deze gebieden ook, aan landbouw gerelateerde functies opnemen. Het betreft functies die in de overige gebieden van de agrarische structuur ontmoedigd of geweerd worden, omdat een ongecontroleer-de verspreiding ervan het functioneren van de agrarische structuur kan ondermijnen: – Ruimte voor hobbylandbouw (niet-professionele landbouw) – Ruimte voor bepaalde vormen van aan de landbouw gerelateerde bedrijven

Het betreft lokale aan de landbouw gerelateerde toeleverende en verwerkende bedrijven zoals lokale loonwerkers,e.d. Deze horen in principe niet thuis in de kerngebieden van de agrarische structuur. Binnen multifunctionele landbouwzo-nes kan hiervoor in beperkte mate wel ruimte geboden worden voor zover de schaal en de dynamiek inpasbaar is in de omgeving. In de eerste plaats komen de multifunctionele landbouwzones die onmiddellijk aansluiten op een invalsweg, hiervoor in aanmerking.

– Ruimte voor aan landbouw gerelateerde kleinhandel en dienstverlening voor zover ze exclusief op landbouw gericht zijn (zoals veeartsen, dierenopvang, e.d.)

– Ruimte voor toeristisch-recreatieve activiteiten gerelateerd aan de landbouw (kinderboerderijen, maneges en dergelijke)

Dit geeft invulling aan de maatschappelijke behoefte enerzijds en ontlast anderzijds de gebieden van de agrarische structuur. De dynamiek moet wel gebiedsgericht afgestemd worden. De inplanting dient dus steeds afgewogen te worden op basis van een planologische toetsing. De toetsingscriteria die moeten uitgewerkt worden, brengen onder meer volgende elementen in rekening: – de ontsluitingsmogelijkheden – de verwachte dynamiek op basis van bezoekersaantallen – de mate dat de locatie aansluit op bestaande bebouwingsconcentraties – de verwachte impact op het functioneren van de agrarische structuur, ... Bij een functiewijziging van een voormalig landbouwbedrijfsgebouw naar één van deze functies wordt steeds gestreefd naar een maximaal gebruik van bestaande bebouwing en infrastructuur.

Multifunctionaliteit op maat van de omgeving – Zand: Het agrarisch gebied is een ingesloten agrarische kamer tussen de kern

van Wechelderzande en het woongebied met agrarisch karakter langsheen Zand. De voetbalinfrastructuur van Wechelderzande ligt gedeeltelijk zonevreemd binnen dit agrarisch gebied dat zo versnipperd en kleinschalig is dat hier geen perspec-tieven bestaan voor de grootschalige professionele landbouw. Het agrarisch ge-bied wordt via Zand ontsloten naar de Gebroeder De Winterstraat. Wat betreft in-vulling kunnen hobbylandbouw, aan landbouw gerelateerde recreatieve activitei-ten en aan landbouw gerelateerde dienstverlening ingepast worden op maat van de zone en het woonlint Zand. In uitvoeringsfase kunnen specifieke ontwikke-lingsperspectieven en voorschriften vastgelegd worden. In dit geval zelfs voor de gehele open ruimtekamer Voetbalstraat – Blasven – Zand waarin naast verbrede landbouw ook ruimte voorzien wordt voor recreatieve infrastructuur en bos/natuur.

– Diamantstraat: Het agrarisch gebied aan de Diamantstraat ligt ingesloten tussen de kern van Wechderzande, de uitlopers van de bossen aan de Vorselaarheide en het kleine lokaal bedrijventerrein aan de Diamantstraat. Via de Pulsebaan rich-ting N153 dient de kern van Wechelderzande gepasseerd. Het gaat om versnip-perde percelen landbouwgrond, afgewisseld met beboste percelen, grotendeels ingesloten tussen bebouwing. De zone komt in aanmerking voor de opvang van hobbylandbouw, aan landbouw gerelateerde recreatieve activiteiten en aan land-

Page 133: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

3 Gewenste agrarische structuur

GRS Lille IOK plangroep 127

bouw gerelateerde kleinschalige bedrijvigheid en dienstverlening. In uitvoerings-fase kunnen specifieke ontwikkelingsperspectieven en voorschriften vastgelegd worden.

– Gierlebaan – Eikenlaan – Borze: Het agrarisch gebied vult hier plaatselijk een inham in de bebouwde kern van Lille in. Het is ontsloten naar de Gierlebaan via Hoeksken. In afstemming op de omringende woonfunctie komt de zone in aan-merking voor de opvang van hobbylandbouw, aan landbouw gerelateerde dienst-verlening en recreatieve activiteiten. In uitvoeringsfase kunnen specifieke ontwik-kelingsperspectieven en voorschriften vastgelegd worden.

– Zielestraat – Wijngaard: Het agrarisch gebied met goede ontsluiting ligt ingeslo-ten tussen de woningen en bedrijvigheid langs de Lichtaartsesteenweg, de wo-ningen langs de Zielestraat en de recente woonwijk de Nieuwe Wijngaard. De zone met goede ontsluitingsmogelijkheden richting Lichtaartsesteenweg komt in aanmerking voor de opvang van hobbylandbouw, aan landbouw gerelateerde re-creatieve activiteiten en aan landbouw gerelateerde kleinschalige bedrijvigheid, handel en dienstverlening. In uitvoeringsfase kunnen specifieke ontwikkelings-perspectieven en voorschriften vastgelegd worden.

– Middelveld: Het agrarisch gebied ligt ingesloten tussen de kern van Gierle en de woningen langsheen Middelveld. De zone met goede ontsluitingsmogelijkheden richting Turnhoutsebaan komt in aanmerking voor de opvang van hobbyland-bouw, aan landbouw gerelateerde recreatieve activiteiten en aan landbouw gere-lateerde kleinschalige bedrijvigheid, handel en dienstverlening. In uitvoeringsfase kunnen specifieke ontwikkelingsperspectieven en voorschriften vastgelegd wor-den.

3.2.3 Bouwvrije zones ter differentiatie binnen agrarisch kern-gebied

In gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen bakent het Vlaams Gewest binnen de gebieden van de agrarische structuur bouwvrije zones af, waarbinnen bebouwing niet toegelaten is. Vanuit de gemeentelijke visie wenst de gemeente hieromtrent een aantal gebiedsgerichte suggesties te doen. De daarbij gehanteerde criteria zijn onder meer belangrijke kwaliteiten of mogelijkheden voor grondgebonden agrarische func-ties, aaneengesloten karakter van cultuurgronden, ontbreken van bebouwing en belangrijke landschappelijke kwaliteiten. Bindende voorwaarde is het ontbreken van bestaande bedrijfszetels. Bebouwingsmogelijkheden kunnen op die manier afge-stemd worden op de agrarische structuur, maar ook op landschappelijke kwaliteiten, het fysisch systeem en de gaafheid van de open ruimte. De aanduiding heeft dus zowel ruimtelijke als landbouwkundige voordelen.

Volgende bouwvrije zones met bijhorende ontwikkelingsperspectieven worden ge-suggereerd: – Noordelijk deel vallei van Molenbeek – Vallei van de Aa ter hoogte van Gierle

Beheren van de ruimtelijke spreiding van agrarische bebouwing Binnen de bouwvrije zones kan geen bebouwing toegelaten worden, ook geen agra-rische. Het aanduiden van de bouwvrije zones geeft de mogelijkheid de ruimtelijke spreiding van de agrarische bebouwing af te stemmen op de agrarische structuur zelf. Uitgangspunt daarbij is dat het voortbestaan van leefbare agrarische bedrijven daarbij niet in het gedrang komt.

Ruimtelijke ondersteuning van de grondgebonden landbouw Het aanduiden van bouwvrije zones is er op gericht de agrarische structuur te opti-maliseren in functie van de ontwikkelingsmogelijkheden van grondgebonden land-bouw. Het weren van elke vorm van bebouwing in deze gebieden bestendigt de bestaande potenties voor de grondgebonden landbouw en verzekert de ruimtelijke leefbaarheid van grondgebonden landbouwbedrijven in de omgeving. Op deze ma-nier kan geen nieuw agrarisch bedrijf ingeplant worden in een gebied dat optimaal ingericht en zeer geschikt is voor grondgebonden teelten.

Weren van harde infrastructuur uit valleien Het aanduiden van bouwvrije zones op alluviale gronden staat ook voor een afstem-ming op het fysisch systeem en garandeert het vrijwaren van verharding. Bovendien ondersteunt het de resterende landschappelijke kwaliteiten.

3.2.4 Natuurverwevingsgebied

De aanduiding en afbakening van natuurverwevingsgebieden behoort tot de taak van het Vlaams Gewest. Natuurverwevingsgebieden behoren zowel tot de natuurlijke als de agrarische structuur. Het Vlaams Gewest zal in gewestelijke ruimtelijke uitvoe-ringsplannen maximaal 70.000 ha natuurverwevingsgebied binnen de agrarische structuur afbakenen. De afbakening is dus een gewestelijke materie. De ontwikke-lingsperspectieven moeten dan ook als suggestie aan het aan de Vlaamse overheid beschouwd worden. Voor Lille worden enkel suggesties gedaan rond aanduiding van natuurverwevings-gebieden: – Omgeving Goren - Rastaartven

Page 134: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

128 IOK plangroep GRS Lille

– Open gebiedjes in vallei van Visbeek

Landbouw en natuur als nevengeschikte functies In natuurverwevingsgebied zijn de functies landbouw en natuur nevengeschikt en zijn andere functies ondergeschikt. Het beleid is gericht op de ruimtelijke ondersteuning van de verweving van de functies landbouw en natuur. De ondersteuning houdt ruim-telijke voorwaarden in voor het behoud van de landbouw en het voortbestaan en de ontwikkeling van verzoenbare natuurwaarden.

Gradaties van verwevingsvormen gebiedsgericht vertalen Verweving kan gerealiseerd worden door het afwisselend voorkomen van percelen met enerzijds hoofdfunctie landbouw en anderzijds met hoofdfunctie natuur. Daar-naast kan in verwevingsgebied ook multifunctionaliteit op perceelsniveau nagestreefd worden. Per gebied moet de aard van de verweving vertaald worden in gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen op basis van de kenmerken en het gebruik van het gebied zelf.

Mogelijkheden hobbylandbouw binnen randvoorwaarden Anders dan binnen de open kerngebieden van de agrarische structuur, waar hobby-landbouw afgeremd wordt ten voordele van de professionele grondgebonden land-bouw, komen de natuurverwevingsgebieden hiervoor wel in aanmerking, weliswaar binnen de specifieke randvoorwaarden in functie van de gewenste natuurlijke waar-den in het bepaalde gebied. Aan landbouw gerelateerde bedrijven zijn hier echter niet op hun plaats.

3.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste agrarische structuur

– De gemeente kan de toekomstige afbakening van de agrarische gebieden door het Vlaamse Gewest verder differentiëren in een gemeentelijk ruimtelijk uitvoe-ringsplan. De volgende bepalingen kunnen hierin worden uitgewerkt:

– Indien de gesuggereerde bouwvrije zones niet afgebakend worden in een ge-westelijk RUP kunnen deze worden vastgelegd.

– De multifunctionele landbouwzones kunnen worden afgebakend en de visie kan vertaald worden in stedenbouwkundige voorschriften.

– In een RUP kunnen gebiedsgerichte stedenbouwkundige voorschriften uitge-werkt worden voor andere en aan landbouw gerelateerde functies op basis

van de zonering van de ruimtelijke beleidscategorieën en planologische toetsing.

– Het instrument om ecologische en landschappelijke doelstellingen te vertalen in gebieden van de agrarische structuur zijn beheersovereenkomsten. In de eerste plaats wordt hiervoor een kader geboden door de besluiten B.Vl.Ex. 13.04.99 en B.Vl.Ex. 04.06.99 betreffende het sluiten van beheersovereenkomsten ter uitvoe-ring van de verordening (EEG) nr2078/92 van de Raad van 30.06.92.

Page 135: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

4 Gewenste nederzettingsstructuur

GRS Lille IOK plangroep 129

4 Gewenste nederzettingsstructuur Kaart 23: gewenste nederzettingsstructuur

4.1 Doelstellingen

Natuurlijke aangroei als maatstaf voor bijkomende woningen De bevolkingsgroei in Lille, als gewoon hoofddorp type III, wordt afgestemd op de natuurlijke groei van de lokale bevolking. Om de taakstelling met betrekking tot wo-nen strategisch te kunnen invullen moeten maatregelen worden genomen om een ‘zachte’ groei van de gemeente te bevorderen en de immigratie af te remmen. Om-vangrijke privé-verkavelingen die grote aantallen kavels of woningen op korte tijd op de markt brengen, zijn een extra stimulans voor inwijking en moeten vermeden wor-den. Om de zachte groei na te streven is een zeer duidelijke fasering in bouw- en verkavelingsvergunningen noodzakelijk. Op die manier vermijdt men dat men op te korte tijd de taakstelling invult.

Een beleid van kernversterking voeren De behoefte om te gaan wonen in de open ruimte kan stelselmatig worden afgeremd door het wonen in de dorpskern aantrekkelijker te maken. Dit houdt in dat lintbebou-wing wordt afgeremd ten voordele van het bouwen in de kern. Inbreidingsprojecten moeten de ‘gaatjes’ in het bebouwde weefsel opvullen. Dit wil echter niet zeggen dat alles moet worden ‘volgebouwd’. De aanwezigheid van pleinen en parken samen met speelruimten is belangrijk voor de leefbaarheid van de kern. Ook de erkenning en de versterking van groene fragmenten in de kern dragen bij tot een aangenamere woonsfeer.

Streven naar voldoende woondichtheden Verdichting moet voor een maximale benutting van bestaande bouwmogelijkheden zorgen. Zuinig ruimtegebruik staat hierbij voorop. Op die manier kunnen meer men-sen in de kern wonen en wordt het financiële draagvlak van de kleinhandel in de kern ondersteund. Het meest aangewezen is om de trend naar open bebouwing af te remmen en het aandeel halfopen en gesloten bebouwing te laten toenemen. Een bruto woningdichtheid van 15 wo/ha wordt nagestreefd. Op die manier sluit men trouwens beter aan op de traditionele bouwtypes van kernen in het buitengebied. Zuinig ruimtegebruik vereist ook een maximaal gebruik van de bestaande huisves-tingsmogelijkheden in de kernen via het stimuleren van renovatie en vernieuwbouw.

Differentiatie in de huisvestingsmogelijkheden Gezien de grootte van het inkomen mag men er van uitgaan dat een niet onbelang-rijk deel van de bevolking vragende partij is op de sociale huur- en koopmarkt. Ook de toenemende vergrijzing en de gezinsverdunning leiden ertoe dat men zich niet blind mag staren op het louter voorzien van vrijstaande ééngezinswoningen. Er moet een voldoende aanbod komen van bejaardenwoningen, serviceflats, sociale (huur)woningen, studio’s en appartementen van verschillende grootteorde, samen met voldoende ruime ééngezinswoningen.

Sociale vermenging realiseren In het verleden werden woonzones enkel aangesneden via huurwoningen of enkel koopwoningen of enkel bouwkavels. Het creëren van sociale getto’s werd hierdoor gestimuleerd. In de toekomst moet dit worden vermeden. De sociale dimensie van huisvestingsprojecten kan verhoogd worden via een vermenging van sociale huur-woningen, koopwoningen en eventueel particuliere kavels. Ook is het wenselijk dat er per project naar evenwichtige verhoudingen wordt gezocht. Op die manier vermijdt men dat grootschalige projecten de invulling van toekomstige projecten hypotheke-ren.

Aandacht schenken aan ruimtelijke kwaliteit Zowel kleine als grote (woning)bouwprojecten moeten een positieve bijdrage leveren tot de ruimtelijke opbouw van de kern. Er moet op worden toegezien dat ze op een architecturale en stedenbouwkundig kwaliteitsvolle manier worden geïntegreerd in hun omgeving. De GECORO kan daar als adviesorgaan een belangrijke rol in spe-len.

4.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven

4.2.1 Gewoon hoofddorp type III en woonkernen

Het RSPA selecteert de kernen van Lille, Poederlee, Gierle en Wechelderzande als woonkern en de gemeente Lille als een gemeente met een gewoon hoofddorp type III. Aangezien Lille de woonkern is met de meeste voorzieningen, Lille en Poederlee morfologisch aan mekaar gegroeid zijn en aangezien er nog een redelijk aanbod aan bouwkavels voorkomen, wordt de kern Lille-Poederlee op gemeentelijk niveau aan-geduid als hoofddorp binnen de gemeente.

Page 136: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

130 IOK plangroep GRS Lille

De opvang van bijkomende woningen gebeurt er in principe binnen het woongebied. De volgende ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven moeten het mogelijk maken om de vooropgestelde doelstellingen te halen.

Woonbeleid in kernen versus het buitengebied In het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan worden de woonkernen Lille, Poederlee, Gierle en Wechelderzande afgelijnd. Met deze aflijning worden ruimtelijke randvoor-waarden gesteld die de natuurlijke, agrarische en landschappelijke structuur kunnen stellen ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van de kern. Binnen de afge-lijnde kern moet de beschikbare ruimte eerst maximaal worden benut vooraleer men de grens in een latere planperiode terug in vraag kan stellen. De aflijning van de kern is echter bij benadering weergegeven en mag niet als een bodembestemming wor-den geïnterpreteerd. Verdere verfijning op perceelsniveau kan in uitvoering van het structuurplan gebeuren. Bij de aflijning van de kern werd o.a. rekening gehouden met volgende factoren: aanwezigheid van voorzieningen en openbaar vervoer, de impact van dichtheidsver-hoging aan 15 wo/ha, de bouwmogelijkheden, de begroeiing van vrijliggende terrei-nen en hun landschapskenmerken, bodemcondities van terreinen (depressie, natte grond), geplande en bestaande rioleringsnet, morfologische begrenzing ten aanzien van homogene open ruimte en/of ecologische gehelen, juridische toestand, … .

Nastreven van verdichting Binnen de afgelijnde kern is het aangewezen om naar hogere dichtheden te streven. Het cijfer van 15 wo/ha kan gehanteerd worden als een richtcijfer. In de praktijk komt het er op neer om het aandeel open bebouwing af te remmen en langs uitgeruste wegen meer combinaties te maken met halfopen en gesloten bebouwing. Realisaties op niet uitgeruste gronden zullen voor het globale project een bruto woningdichtheid van 15 wo/ha nastreven. De algemene trend tot vergrijzing en gezinsverdunning heeft als gevolg dat een deel van de bijkomende woningen zal bestaan uit kleine, betaalbare comfortabele wonin-gen. Het realiseren van betaalbare meergezinswoningen en appartementen kan daar op inspelen. Gelet op het landelijke karakter van de gemeente Lille komen echter niet alle bebouwbare percelen daarvoor in aanmerking. Er dient rekening gehouden te worden met de dichtheid en de schaal van de directe omgeving. Bovendien vereisen de specifieke doelgroepen een directe functionele binding met de dorpskern. Het komt er op neer dat ruimtelijk gezien enkel de directe omgeving van het dorpscen-trum (kernzone) langs de invalswegen daarvoor in aanmerking komt en dit voor zover deze bebouwingsvorm op een architecturale en stedenbouwkundig kwaliteitsvolle manier wordt geïntegreerd in de omgeving. De gemeente wenst een perimeterplan

op te maken om de kernzone af te bakenen. Daarbij dienen stedenbouwkundige voorschriften opgesteld te worden om specifieke aspecten vast te leggen: hoeveel-heid parkeergelegenheden per wooneenheid, aanwezigheid van bergingen voor fietsen en huisvuil, toegankelijkheid voor mindervaliden, dakkapellen, etc. Buiten de kernzone wordt uitgegaan van maximaal twee woongelegenheden per perceel.

Stimuleren van renovatie en vernieuwbouw Voor het realiseren van een degelijk woningbestand binnen de kernen mag niet enkel nieuwbouw als middel ingezet worden. Ook renovatie en vernieuwbouw spelen een belangrijke rol bij het herwaarderen van het bestaande aanbod van woningen die momenteel leegstaan of een gebrek aan comfort vertonen. Gezien het gaat om indi-viduele particuliere woningen vormt verwerving meestal de sleutel tot renovatie. Niettemin kan het aangewezen zijn dit particulier initiatief te stimuleren door het voor-zien van financiële maatregelen of plaatselijke herinrichting van het openbaar do-mein.

De ontwikkeling van niet uitgeruste woongebieden sturen (S) De ontwikkeling van het woongebied is niet overal even systematisch verlopen. Hier en daar liggen niet uitgeruste gebieden in het woongebied die nog niet aangesneden zijn en die daarvoor wel geschikt zijn. Om deze geschiktheid te bepalen werd onder meer voor alle te programmeren gebieden een toetsing aan het fysisch systeem doorgevoerd waarin meteen de elementen van de watertoets vervat zaten (bodem-kenmerken, waterlopen volgens de Vlaamse hydrologische atlas, van nature over-stroombare gebieden, recent overstroomde gebieden, risicozones op overstro-ming,…). Door deze gebieden voor huisvesting aan te snijden kan de bruto woningdichtheid worden verhoogd en wordt het wonen in het hoofddorp gestimuleerd. Gelet op de doelstelling van de zachte groei is het aangewezen om de toekomstige huisvestings-projecten te faseren in de tijd. Op die manier vermijdt men dat grote aantallen wonin-gen op korte tijd op de markt komen en zo de mogelijkheden voor de toekomst te drastisch beperken. De ontwikkeling van deze gebieden moet worden gestuurd aan dichtheden van mi-nimum 15 woningen/ha. Aangezien er een tekort aan sociale huisvesting is, dient er binnen de gebieden met enige omvang maximaal gestreefd te worden naar de reali-satie van een sociale vermenging. Deze vermenging dient bij voorkeur gerealiseerd te worden volgens inkomensklasse en volgens woningtype (kavels, huurwoningen, koopwoningen, appartementen, studio’s). De volgorde waarin ze ontwikkeld worden, wordt niet vastgelegd en hangt eerder af van de initiatieven van de eigenaars. De volgende zones komen in aanmerking:

Page 137: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

4 Gewenste nederzettingsstructuur

GRS Lille IOK plangroep 131

– S1 Lille – Wechelsebaan (1,0 ha): Dit gebied ligt in het noordoosten van het hoofddorp en kan perfect ontsloten worden door het verbinden van de Duiven-straat met de Merelstraat. Wat betreft fysische kenmerken is het gebied gelegen op droge plaggenbodem op zand (Zbm, Zcm) en worden in functie van watertoets geen negatieve elementen onderscheiden. Ontwikkeling kan gestimuleerd wor-den.

– S2 Lille – Zagerijstraat (1,6 ha): In deze zone is een bedrijf gevestigd, maar de uitbatingsvergunning ervan is verlopen. Enkel de bestaande bedrijfsgebouwen verhinderen momenteel een verkaveling. De zone is hoger gelegen op sterk an-tropogene bodem. Het gebied kan ontwikkeld worden.

– S3 Lille – Peerdskerkhof (4,0 ha): Een gedeelte van dit binnengebied werd reeds verkaveld en zal voor 2007 ontwikkeld zijn. De zone is gelegen op droge plag-genbodem, de elementen van de watertoets zijn positief. Ook het overige deel van het gebied kan gestimuleerd worden.

– S4 Lille – Schransakker (4,1 ha): Deze zone ligt op de westrand van de kern. Aandachtspunt voor de ontwikkeling is dat het centrale gedeelte oorspronkelijk bestaat uit nattere gronden in een zeer kleine komdepressie. De ontwikkeling van de zone zal hieraan aandacht dienen te besteden. Er loopt echter geen waterloop door of langsheen de zone zodat de watertoets geen negatieve elementen ople-vert.

– S5 Lille – Neerhof (0,9 ha): In dit gebied is een project lopende voor de realisatie van 40 woningen. De zone is hoger gelegen op sterk antropogene bodem. Reali-satie voor 2007 is realistisch.

– S6 Lille – uitbreiding tuinwijk (2,1 ha): Het gebied bestaat voornamelijk uit zeer diepe tuinen bij woningen. Ontwikkeling kan gestimuleerd worden, zij het dat dit niet realistisch is voor 2007 gezien de complexe eigendomsstructuur. Er dient ook rekening mee gehouden te worden dat een klein gedeelte van de ondergrond oorspronkelijk nat was (bodemkaart). Er loopt echter geen waterloop door of langs de zone.

– S7 Gierle – Veenzijde (1,5 ha): Het gebied is omringd door woningen en bestaat deels uit diepe tuinen. Ontwikkeling kan gestimuleerd worden gezien de gunstige ondergrond en het inbreidingsgericht karakter van het project. Het gebied wordt behandeld in de herziening van BPA Dorpskern Gierle.

– S8 Gierle – Vondelweg (1,1 ha): Door het verdertrekken van de Vondelweg kan hier een inbreidingsproject gerealiseerd worden. De zone is gelegen op droge plaggenbodem, de elementen van de watertoets zijn positief. Het gebied wordt momenteel ontwikkeld en zal voor 2007 gerealiseerd zijn.

– S9 Gierle – Messemakersstraat (0,9 ha): Door aan te takken op de Leeuweriks-straat kan het gebied ontwikkeld worden. Het is gelegen in landelijk woongebied,

maar aangezien het aansluit op de kern van Gierle en reeds omringd is door be-bouwing, kan een dichtheid van 15 wo/ha gehaald worden. Dit gebied is boven-dien mee opgenomen bij de afbakening van de woonkern Gierle. De zone is ge-legen op droge plaggenbodem, de elementen van de watertoets zijn posi-tief.Ontwikkeling kan gestimuleerd worden maar is niet realistisch voor 2007.

– S10 Gierle – Oude Baan (0,7ha): Het gebied is gelegen in het woongebied nabij het centrum van Gierle en wordt ontsloten via de Oude Baan. De vrijliggende percelen worden omringd door bebouwing en invulling betekent een afwerking van de volledige zone. De zone is gelegen op droge plaggenbodem, de elemen-ten van de watertoets zijn positief. Het inrichtingsprincipe wordt vastgelegd in de herziening van BPA Dorpskern Gierle.

– S12 Wechelderzande – Septakker (1,3 ha): Het gebied ligt net ten noorden van een verkaveling langs het Kerkpad. Ontwikkeling van het gebied kan gestimu-leerd worden, maar is niet realistisch voor 2007. Momenteel bestaat het uit bos en heeft het hele gebied een groene functie binnen de kern. De zone is gelegen op droge plaggenbodem, de elementen van de watertoets zijn positief. Een toe-gangsperceel moet vrijgehouden worden.

– S13 Wechelderzande – uitbreiding Kapelakker (2,1 ha): Deze zone sluit aan bij een sociale woonwijk. De gronden zelf zijn in eigendom van de Turnhoutse Bouwmaatschappij. De ontwikkeling van het gebied kan, gezien het tekort aan sociale huisvesting in de gemeente, zeker gestimuleerd worden. De zone is gele-gen op plaggenbodems van de kern van Wechelderzande. Ontsluiting van het gebied vormt eveneens geen probleem.

– S14 Wechelderzande – Visbeekbaan (0,8 ha): Het gebied ligt volledig ingesloten tussen woningen. Realisatie is moeilijk, en niet realistisch voor 2007. Een strate-gische actie rond het vrijhouden van een toegangsperceel is noodzakelijk. Het gebied is gelegen in woongebied met landelijk karakter, maar gezien de configu-ratie van het omliggende gebied is een dichtheid van 15 wo/ha wenselijk. De wa-tertoets is positief gezien de ligging op het stuifzandcomplex.

Wooninbreiding voor specifieke doelgroepen Binnen de woonkern van Gierle, aansluitend op de Rozenlaan en de Kloosterstraat ligt een niet voor wonen ontwikkeld gebied. Deze woonzone (1ha) volgens het ge-westplan werd in het in herziening gestelde BPA voor de Dorpskern van Gierle aan-geduid als groenzone. Deze zone is lange tijd in gebruik geweest door de Chiro-beweging. Echter op korte termijn wordt deze locatie verlaten waardoor dit ingesloten gebied functieloos wordt. In de herziening van BPA Dorpskern Gierle wordt daarom voorgesteld deze zone opnieuw een woonfunctie te geven. Daarbij wordt gedacht aan een kwalitatief inbreidingsproject met gemeenschappelijke ruimten en is verka-

Page 138: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

132 IOK plangroep GRS Lille

veling niet aan de orde. Dit project zou daardoor gericht kunnen worden op specifie-ke doelgroepen. Via het hanteren van een voorrangsregel bij het toewijzen van de sociale huisvesting kan effectief ingespeeld worden op de vraag vanuit permanente bewoners in verblijfsrecreatieve infrastructuur op de wachtlijsten voor sociale huis-vesting. De uitwerking van het project dient zich hiernaar te richten en de mogelijke garanties tot effectieve realisatie van woongelegenheden voor specifieke sociale doelgroep moeten worden ingewerkt in de voorschriften voor deze zone: beperkte oppervlakte van de woongelegenheden, etc. De groene verschijningsvorm van de zone dient zo goed mogelijk bewaard te blijven in functie van de woonkwaliteit.

Woonuitbreidingsgebieden reserveren voor de toekomst (R) De woonuitbreidingsgebieden worden voor de toekomst gereserveerd, met uitzonde-ring van de goedgekeurde verkavelingen die erin gelegen zijn. De volledig gereali-seerde woonuitbreidingsgebieden worden niet besproken in de woningpro-grammatie. Om een zuinig gebruik van de resterende woonuitbreidingsgebieden te bekomen, wordt de ontwikkeling ervan intern gefaseerd. Per gebied worden een aantal opeen-volgende fasen onderscheiden waarbij een volgende fase pas kan aangevat worden wanneer 70% van de voorgaande fase is voltooid. De gebieden worden ook onder-ling gefaseerd (3 fasen) zodat de meest gunstige gebieden eerst tot ontwikkeling kunnen komen. De woonuitbreidingsgebieden worden gereserveerd tot de behoefte tot aansnijden kan worden aangetoond. Ze komen prioritair in aanmerking voor de lagere inko-mensklasse, al dan niet in combinatie met initiatieven voor de middenklasse. Om de sociale dimensie van de huisvestingsprojecten te verhogen dient er zo veel mogelijk gestreefd te worden naar de realisatie van een sociale vermenging. Deze vermen-ging dient zowel gerealiseerd te worden naar inkomensklasse als naar woningtype (kavels, huurwoningen, koopwoningen).

FASE 1 – R1 WUG Biesakker (8,3ha): Het noordelijk gedeelte van deze NZ-gerichte zone is

in gebruik als stapelplaats voor bouwmaterialen. Het zuidelijk gedeelte bestaat uit weiden en braakliggende terreinen. Het geheel is volledig omzoomd door bebou-wing en sluit aan bij het hoofddorp Lille-Poederlee.

– R2 WUG Lage Schoom (2,1ha): Het gebied maakt deel uit van een ingesloten woonuitbreidingsgebied dat voor een groot gedeelte ontwikkeld werd. Het geheel sluit aan bij het hoofddorp Lille-Poederlee. Strategische acties voor het vrijhouden van een toegangsperceel zijn nodig.

– R3 Poederlee – WUG De Biezen (6,4 ha): Dit gebied ligt in het centrum van Poe-derlee binnen een woonuitbreidingsgebied dat reeds voor een groot gedeelte ontwikkeld is. De ontsluiting van het gebied is een aandachtspunt voor de verdere ontwikkeling ervan.

– R4 Wechelderzande – WUG Wagemansstraat (2,1 ha): Aansluitend bij de kern van Wechelderzande en gescheiden van de open ruimte door een woonlint en een stuk gerealiseerd woonuitbreidingsgebied, is het project inbreidingsgericht en kan het in eerste fase ontwikkeld worden. Een gedeelte maakt wel deel uit van een verkaveling en er zal nagegaan moeten worden of ontwikkeling nog mogelijk is.

– R5 Poederlee – WUG Slaeplakens (9,1 ha): Het zuidelijk gedeelte van dit woon-uitbreidingsgebied werd verkaveld. Het resterende deel (9,1ha) kan ontwikkeld worden door de straat Hulsbos door te trekken of door een aantakking te maken op de Schrieken. Ontwikkeling in fases is aangewezen.

FASE 2 – R6 Wechelderzande – WUG Blommerschotsebaan (2,3 ha): Het gebied ligt gro-

tendeels langs een uitgeruste weg, maar sluit in het westen aan op de open ruim-te. Het wordt verschoven naar de tweede fase.

– R7 Poederlee – WUG Het Vossel (3,8 ha): Dit WUG maakt deel uit van een gro-ter WUG dat reeds gedeeltelijk ontwikkeld werd. Het is centraal gelegen in het hoofddorp. Ontsluiting kan door het doortrekken van de Kardinaal Cardijnlaan. Een groot aantal gronden zijn in eigendom van de kerkfabriek.

– R8 Poederlee – WUG Kardinaal-Cardijnlaan (0,8 ha): Dit stukje WUG sluit aan op de open ruimte. Er is reeds een verkavelingsontwerp voor ingediend, maar dit werd niet goedgekeurd. Het ontwikkelen van dit gebied geeft een duidelijke grens met de open ruimte aan. Het kan ontwikkeld worden door het verdertrekken van de straat Elskoten.

Page 139: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

4 Gewenste nederzettingsstructuur

GRS Lille IOK plangroep 133

– R9 Wechelderzande – WUG Beulinckakker (2,7 ha): Het gebied wordt eveneens omzoomd door woongebied met een landelijk karakter. In het noorden sluit het aan bij de woonkern Wechelderzande. De ontsluiting is een belangrijk aan-dachtspunt voor het gebied.

– R10 Wechelderzande – WUG Kapelakker (4,8 ha): Dit gebied is in feite een bin-nengebied dat ontstaan is door het inkleuren van een lint op het gewestplan. In het noorden sluit het aan op woongebied, in het zuiden bij een woongebied met landelijk karakter. Doorheen het gebied loopt het Moereindpad dat voor de ont-sluiting kan zorgen.

– R11 Gierle - WUG Beersebaan (1,1 ha): Dit gebied sluit aan bij de kern van Gier-le. Het maakt deel uit van een woonuitbreidingsgebied dat bijna volledig gereali-seerd is. Een eventueel project zal inbreidingsgericht zijn, maar is zeer moeilijk te ontsluiten.

FASE 3 – R12 Lille – WUG Groenen Weg (15,7 ha): In het noorden is deze zone enkel

begrensd door een woonlint, in het zuiden sluit ze aan bij het hoofddorp. De oos-telijke grens wordt gevormd door agrarisch gebied. Het gebied is grotendeels be-bost. Ontwikkeling van het gebied wordt naar de laatste fase geschoven en zal in fases dienen te gebeuren.

– R13 Lille – WUG Peerdskerkhofheide (12 ha): Het gebied ligt aan de rand van de kern en is enkel door een deels ontwikkeld woonlint gescheiden van de open ruimte. Momenteel is het grootste gedeelte bebost. Gefaseerde ontwikkeling is noodzakelijk.

4.3 Bebouwingsconcentratie

In de gemeente Lille wordt één bebouwingsconcentratie geselecteerd, namelijk het woonpark Galgenberg. De ontwikkelingsperspectieven die aan deze concentratie worden gegeven zijn een lage dichtheid om het groene karakter te behouden en het verder invullen van de percelen langs een uitgeruste weg. In het gebied komt ook één binnengebied voor. Dit gebied is momenteel in gebruik als speelplein. Het ge-bied blijft echter bestemd voor bewoning: – S15 Galgenberg – Kastanjelaan (1,4 ha)

4.4 Regionaalstedelijk gebied Turnhout

Aan de grens met de gemeente Vosselaar langs de Vosselaarseweg is een niet-ingevulde woonzone gelegen. De woonzone behoort morfologisch tot het bebou-wingsweefsel van de kern van Vosselaar die geheel werd afgebakend binnen het regionaalstedelijk gebied Turnhout. Vandaar dat ook deze woonzone (S16) kan wor-den ontwikkeld. Aangezien het een ‘groene’ randzone betreft aansluitend aan het regionaalstedelijk gebied wordt een invulling aan minstens15 wo/ha nagestreefd met een sociale mix. Bijkomende randvoorwaarden naar landschappelijke inpassing kunnen worden opgelegd.

4.5 Problematiek permanente bewoning weekendverblij-ven

De gemeente Lille wordt sterk geconfronteerd met de problematiek rond de per-manente bewoning in zones voor verblijfsrecreatie en weekendverblijven. Hiervoor dient een oplossing uitgewerkt te worden. Om te beantwoorden aan de behoefte aan rechtmatige ruimte voor wonen vanwege deze erkende specifieke doelgroep worden twee mogelijke pistes voor ogen gehou-den en gesuggereerd: – het voorzien van woongelegenheid binnen de kernen van de gemeente, en dit

specifiek voor deze doelgroep. In functie daarvan kan voorgesteld worden de noodzakelijke oppervlakte aan woonuitbreidingsgebied specifiek te ontwikkelen voor deze doelgroep. Het voor-zien van oplossingen voor de permanente bewoning van weekendverblijven op basis van deze piste mag echter niet interfereren met de gewenste nederzettings-structuur of leiden tot compensaties met woonzones binnen de nederzettings-structuur. Deze piste houdt wel in dat harde garanties vereist worden dat de te ontwikkelen gebieden effectief zullen dienen voor herhuisvesting van de perma-nente bewoners. De vrijkomende weekendverblijven mogen bovendien niet op-nieuw ingevuld worden met permanente bewoning. Slaagkansen hangen af van de medewerking en bereidwilligheid van de specifieke doelgroep zelf, de juridi-sche instrumenten die voorhanden zijn om de nodige garanties in te bouwen,…

– het toekennen van woonrecht in sterk getroffen en goedgekeurde weekendzones De ruimtelijke analyse van de problematiek permanente bewoning geeft aan dat de problematiek zich in een aantal zones binnen Lille sterk concentreert. In func-tie van het oplossen van de problematiek kan voorgesteld worden enkele van dergelijke (deel)zones voor verblijfsrecreatie om te vormen tot woongebied met

Page 140: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

134 IOK plangroep GRS Lille

recreatief karakter. Op die manier zullen de permanente bewoners zich niet meer in overtreding bevinden. Dit wordt enkel voorgesteld voor goedgekeurde en geor-dende weekendzones waar dergelijke herbestemming kan plaatsvinden binnen de draagkracht van de omgeving. Deze oplossingspiste mag echter niet be-schouwd worden als bijkomend aanbod in de behoefteberekeningen voor het be-palen van de woningbehoefte.

De uitwerking van deze pistes wordt afhankelijk gesteld van een aantal factoren die los staan van de gemeentelijke wens en bereidheid tot oplossing van de problema-tiek en de gemeentelijke voorkeur tot oplossing. Andere factoren zullen daarin een sturende rol spelen: bevoegdheden, gemeentelijke beleidsruimte, planningscontext, beschikbare juridische instrumenten, al dan niet noodzakelijke compensaties,… .

Woonuitbreidingsgebieden aansnijden voor specifieke doelgroep permanente bewoners Lille is een gemeente met een gewoon hoofddorp type III. Woonuitbreidingsgebieden kunnen enkel worden aangesneden wanneer de behoefte daartoe wordt aangetoond. Volgens de cijfermatige berekening is de behoefte tot 2007 reeds volledig ingevuld. Toch wordt de optie behouden om op korte termijn woonuitbreidingsgebied aan te snijden om tegemoet te komen aan de nood aan alternatieve woningen voor de spe-cifieke doelgroep van de permanente bewoners. Dit aansnijden wordt gemotiveerd op basis van de aangetoonde behoefte aan ruimte voor wonen voor deze erkende specifieke doelgroep. Er dient echter door de hogere overheid nog duidelijkheid ver-schaft te worden omtrent het vraagstuk of hiervoor compensaties in woongebied noodzakelijk zijn. Omwille van het aanbodoverschot zou in strikte toepassing van de provinciale omzendbrief dienaangaande een dergelijke compensatie voorzien dienen te worden voor het aansnijden van WUG. De vraag blijft of dergelijke compensatie ook noodzakelijk is in het geval van deze oplossingspiste voor deze specifieke doel-groep. Daarmee staat of valt ook deze oplossingspiste. Voorwaarde voor het ge-meentebestuur is immers dat hiervoor geen compensaties in woongebied doorge-voerd worden. Uiteraard moet bij de keuze van de aan te snijden woonuitbreidingsgebieden ook rekening worden gehouden met de ligging van het gebied ten opzichte van de woon-kern met zijn voorzieningen en ten opzichte van de open ruimte. Er dient uitgegaan te worden van inbreidingsgerichte en kernversterkende projecten ter voorziening van de noodzakelijke woongelegenheden. Al deze overwegingen in acht nemende, wordt ervoor geopteerd indien deze piste gerealiseerd kan worden de woningprogrammatie te volgen en de gebieden volgens de fasering in aanmerking te nemen en te onderzoeken op realisatiekansen in functie van dit specifiek doel.

Woonrecht toekennen De tweede optie die bij voorkeur in acht genomen wordt is te onderzoeken of de herbestemming van bepaalde zones voor verblijfsrecreatie naar woonzone met re-creatief karakter een oplossing kan betekenen in de problematiek van de permamen-te bewoning van de weekendverblijven. Voorwaarde daarbij is dat deze piste geen invloed heeft op de aanbodbepalingen in de berekeningen van de woningbehoefte voor de gemeente Lille. In woongebieden met recreatief karakter mogen constructies met beperkte afmetin-gen (cfr. weekendverblijven) bedoeld voor verblijfsrecreatie toch permanent bewoond worden. De inrichting van het desbetreffende gebied is gericht op het gemengd voor-komen van de functies ‘wonen’ en ‘verblijfsrecreatie’ en de inpassing in de bestaande natuurlijke en landschappelijke omgeving. De overige zones voor verblijfsrecreatie behouden de hoofdfunctie recreatie. Voor deze zones dienen in voorkomend geval specifieke stedenbouwkundige voor-schriften opgesteld worden in functie van – de beperking van de toegelaten bebouwbare oppervlakte – volumebeperking – de verdichting op basis van een voldoende hoge minimum kaveloppervlakte – de inrichting en uitrusting van de zone – e.d.

Page 141: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

4 Gewenste nederzettingsstructuur

GRS Lille IOK plangroep 135

Tabel 38: samenvattende tabel woningprogrammatie Lille

status zone code programmatie opmerking Wechelsebaan S1 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk Zagerijstraat S2 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk Peerdskerkhof S3 Ontwikkelen In fases / sociale vermenging wenselijk Schransakker S4 Ontwikkelen In fases / sociale vermenging wenselijk / maatregelen natte gronden in centraal

gedeelte Neerhof S5 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk Uitbreiding tuinwijk S6 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk / maatregelen natte gronden voor sommige delen Veenzijde S7 Ontwikkelen Sociale verenging wenselijk Vondelweg S8 Ontwikkelen In ontwikkeling Messemakersstraat S9 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk Oude Baan S10 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk Septakker S12 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk / vrijhouden toegangsperceel Uitbreiding Kapelakker S13 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk Visbeekbaan S14 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk / vrijhouden toegangsperceel Kastanjelaan S15 Ontwikkelen Momenteel speelplein

woongebied

Vosselaarseweg S16 Ontwikkelen Sociale vermenging wenselijk

Biesakker R1 Reserveren fase 1 Sociale vermenging Lage Schoom R2 Reserveren fase 1 Sociale vermenging/ vrijhouden toegangsperceel De Biezen R3 Reserveren fase 1 Sociale vermenging/ in fases/ vrijhouden toegangsperceel Wagemansstraat R4 Reserveren fase 1 Sociale vermenging Slaeplakens R5 Reserveren fase 1 Sociale vermenging/ in fases Blommerschotsebaan R6 Reserveren fase 2 Sociale vermenging/ in fases Het Vossel R7 Reserveren fase 2 Sociale vermenging/ in fases Kardinaal Cardijnlaan R8 Reserveren fase 2 Sociale vermenging Beulinckakker R9 Reserveren fase 2 Sociale vermenging/ in fases/ vrijhouden toegangsperceel Kapelakker R10 Reserveren fase 2 Sociale vermenging/ in fases Beersebaan R11 Reserveren fase 2 Sociale vermenging/ ontsluiting nagaan Groenen Weg R12 Reserveren fase 3 Sociale vermenging/ in fases

woonuitbreidingsgebied

Peerdskerkhofheide R13 Reserveren fase 3 Sociale vermenging/ in fases

Page 142: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

136 IOK plangroep GRS Lille

4.6 Linten

Linten zijn woonstructuren met een betrekkelijk lage dichtheid, beperkte bouwhoog-tes en een typerend ‘landelijk karakter’. De linten kennen een lineaire ontwikkeling en komen in de hele gemeente voor. In het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan worden de linten eveneens afgelijnd. Ten aanzien van de linten zijn meerdere perspectieven noodzakelijk omdat de impact van de linten op de open ruimte groter is dan die van de nederzettingen. De linten betreffen vaak woongebieden met een landelijk karakter, maar ook linten in agrari-sche gebieden komen voor. Lineaire uitwaaieringen van de woongebieden worden ook als linten beschouwd, ook al hebben ze niet het statuut van woongebied met landelijk karakter. Een gemeentelijk uitvoeringsplan moet de juiste afbakening tussen de kern en de linten onderzoeken en vastleggen. In een aantal gevallen hebben ook verkavelingen buiten het woongebied voor lintvormige structuren gezorgd. De linten die niet tot het woongebied of tot goedgekeurde, niet vervallen verkavelingen beho-ren, zijn zonevreemd. Ze richten zich naar de visie op de verspreide bebouwing (en-kel mogelijkheden voor bestaande woningen, nieuwe woningen zijn niet meer moge-lijk tenzij voor landbouwbedrijven). Aangezien ze toch een lineaire structuur en een grotere impact op het landschap hebben, gelden ook de specifieke maatregelen inzake beperking van de maatschappelijke kost en de verhoging van verkeersveilig-heid. De volgende ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven vertalen de beleidsdoelstellingen inzake verlinting naar concrete richtlijnen.

Streven naar een lagere woningdichtheid in woonlinten Terwijl er in de kern wordt verdicht, zal er in de linten worden ‘ontdicht’. Onbebouwde percelen in de linten moeten aan lage dichtheden worden ingevuld zodat het wonen in de kern wordt gestimuleerd, het financiële draagvlak van kleinhandel in de kern wordt ondersteund, het fietsgebruik voor kleine afstanden wordt gestimuleerd en de rendabiliteit van het openbaar vervoer groter wordt. Door de ontdichting wordt ook getracht de morfologische samenhang tussen de achterliggende gebieden te bevor-deren zodat een grotere fysische en visuele doordringbaarheid van het landschap kan worden bekomen. Vanuit het RSPA wordt er in linten gestreefd naar ongeveer 6 wo/ha.

Figuur 7: Ontdichtingsprincipe

De maatschappelijke kost van lintbebouwing beperken Het voorzien van openbaar vervoer en de aanleg en onderhoud van allerlei nuts-voorzieningen (riolering, gas- en elektriciteitsleidingen) is logischerwijs veel moeilijker en duurder bij een lineaire bebouwing. De maatschappelijke kost om een deel van de woonlinten hetzelfde uitrustings- en voorzieningenniveau te bieden als de kernbe-bouwing is dan ook groot. Een manier om extra kosten niet langer af te wentelen op de gemeenschap is het meer individueel organiseren van infrastructuren en nuts-voorzieningen (b.v. belbussysteem). Alle woningen in linten aansluiten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie is dan ook niet wenselijk. De waterzuivering dient zoveel mogelijk via lokale waterzuiveringsin-stallaties te worden voorzien, een verdertrekking van het rioleringsnet tot ver buiten de kern is niet aangewezen.

Verhogen van de verkeersveiligheid langs invalswegen Een aantal linten is gelegen langs invalswegen met een hoge verkeersintensiteit. De combinatie van snel verkeer (buiten bebouwde kom) en de vele toegangen leidt tot onveilige situaties. Om de verkeersveiligheid te bevorderen worden de inritten ge-koppeld zodat het aantal conflictpunten tussen auto’s en fietsers kan verminderen. De regeling wordt toegepast voor onbebouwde percelen die naast elkaar gelegen zijn. Bestaande woningen kunnen via gezamenlijk akkoord een inritkoppeling nastre-ven. Het ontwikkelingsperspectief wordt toegepast op de linten langs lokale en bo-venlokale verbindingswegen (in te passen in mobiliteitsplan).

Page 143: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

4 Gewenste nederzettingsstructuur

GRS Lille IOK plangroep 137

4.7 Verspreide bebouwing

De verspreide bebouwing is iedere vorm van bebouwing die niet op basis van de definiëring tot één van de vorige beleidscategorieën kan worden gerekend. Afhanke-lijk van de functie die de bebouwing heeft opgenomen komen de ontwikkelingsper-spectieven aan bod in de andere gewenste ruimtelijke deelstructuren. Een verdere toename van bebouwing moet in de open ruimte niet worden gestimuleerd, nieuwe woningen kunnen dan ook niet worden bijgebouwd, tenzij het woningen zijn die ge-koppeld zijn aan een landbouwbedrijf. De problematiek van de zonevreemde woningen is echter zeer complex en vereist gedetailleerd onderzoek. De oplossing die de decreetgever heeft voorzien in het decreet op de ruimtelijke ordening, wordt door het gemeentebestuur als voorlopige oplossing aanvaard. Verdere detaillering kan gebeuren op basis van een sectoraal RUP. Een globaal afwegingsschema wordt uitgewerkt in het hoofdstuk ‘Toetskader zonevreemde infrastructuur’.

4.8 Maatregelen ter realisatie van de gewenste nederzet-tingsstructuur

Streven naar een optimaal gebruik van de bestaande woningvoorraad – De inventaris van leegstand en verkrotting dient zeer nauwlettend te worden

bijgehouden in het kader van de belasting op leegstand en verkrotting (Vlaams Gewest).

– De gemeente kan renovatie financieel stimuleren door een aanvullende gemeen-telijke subsidiëring te voorzien.

– De gemeente kan een informatiebrochure uitgeven of een infopagina op de web-site van de gemeente zetten waarin alle geldende subsidievormen (op alle ni-veaus) en regelgevingen voor renovatie en verbouwingen worden verduidelijkt. Op die manier kan de drempel tot het overgaan naar renovatie worden verlaagd.

– De gemeente kan een verordening ‘wonen boven winkels’ opmaken om het wo-nen boven winkels te stimuleren. Winkels met een ruime gevelbreedte worden bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning verplicht minimum één aparte toegang tot de bovenverdiepingen te voorzien.

Stimuleren en sturen van verdichting – De gemeente kan één of meerdere uitvoeringsplannen opmaken voor de kern

waarin minimale en maximale kavelbreedten en –grootten voor verschillende ty-

pes van bebouwing worden vastgelegd (gesloten bebouwing, halfopen bebou-wing, open bebouwing en bebouwing in meerdere lagen, ankerwoningen).

– De ontwikkeling van niet uitgeruste woongebieden mag niet worden gehypothe-keerd. De toegangspercelen tot de binnengebieden kunnen worden vastgelegd in uitvoeringsplannen of kunnen worden vastgelegd als zones waar een voorkoop-recht geldt (conform art. 63 decreet RO). Eventueel kunnen toegangspercelen worden onteigend.

– De mogelijkheden tot oprichting van meergezinswoningen dienen duidelijk uitge-werkt te worden door afbakening van een kernzone en het opstellen van duidelij-ke stedenbouwkundige voorschriften voor meergezinswoningen binnen deze zo-ne en het beperken van het aantal woongelegenheden per perceel buiten deze zone.

Zachte groei via een doordachte fasering van te bebouwen percelen – Bij grote verkavelingen kan een fasering worden opgelegd. De gemeente dwingt

dit af bij de verkavelingsaanvraag. – Het register van onbebouwde percelen wordt gebruikt om op regelmatige basis

een inzicht te verkrijgen in de bouwactiviteit en de evolutie van de immigratie-stroom. De resultaten van deze inzichten worden verwerkt in de woningprogram-matie die zal worden opgemaakt bij elke herziening van het structuurplan.

Stimuleren van een sociaal huisvestingsbeleid – De gemeente kan zorgen voor een regelmatig overleg tussen gemeente, OCMW,

de betrokken huisvestingsmaatschappijen en de particuliere sector (installeren van een ‘woonraad’ conform de Vlaamse Wooncode of een soortgelijk overlegor-gaan). Op die manier kunnen de huisvestingspartners hun aankoopbeleid, reali-satieperiodes en huisvestingstypes op elkaar afstemmen.

– De realisatie van een sociale vermenging in de niet uitgeruste woongebieden kan door de gemeente worden afgedwongen via de goedkeuring van het wegtracé. Eventueel kan de vermenging worden vastgelegd als het binnengebied deel uit-maakt van een uitvoeringsplan voor de kern.

Onbebouwde percelen langs uitgeruste wegen op de markt krijgen – Het register van onbebouwde percelen dient zeer nauwlettend te worden bijge-

houden.

Page 144: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

138 IOK plangroep GRS Lille

Beperken van bebouwingstoename in open ruimte – In een ruimtelijk uitvoeringsplan voor linten kunnen voorschriften worden opge-

steld die de ontwikkelingsperspectieven gebiedsgericht vertalen (minimale per-ceelsgrootte, maximale terreinbezetting en maximale bouwdieptes).

– In een ruimtelijk uitvoeringsplan voor verspreide bebouwing kunnen voor de zon-evreemde woningen voorschriften opgesteld worden die de ontwikkelingsper-spectieven gebiedsgericht vertalen (maximale bouwvolumes, beperking tot huidig aantal woongelegenheden, grenzen voor vertuining, maximale terreinbezetting en maximale bouwdieptes).

Page 145: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

5 Gewenste ruimtelijk economische structuur

GRS Lille IOK plangroep 139

5 Gewenste ruimtelijk economische structuur Kaart 24 : Gewenste ruimtelijk economische structuur

5.1 Doelstellingen

Handel en bedrijvigheid op maat van een landelijke gemeente Om het landelijk karakter van Lille te vrijwaren is het noodzakelijk dat de gemeente in de toekomst een zachte, selectieve groei nastreeft qua handel en bedrijvigheid. Dit wil zeggen dat het op grote schaal aantrekken van economische activiteiten moet worden vermeden. Anderzijds moeten lokale economische activiteiten zich in de gemeente kunnen ontwikkelen ter ondersteuning van de plaatselijke economie en de leefbaarheid van de gemeente. De selectie van Lille in het RSP-A als gewoon hoofd-dorp type III impliceert dat een bijkomend lokaal bedrijventerrein kan worden ontwik-keld voor de herlokalisatie van lokale en historisch gegroeide bedrijven.

Verweven waar mogelijk Door het bundelen van wonen, werken en diensten in en aansluitend bij de kernen wordt de omliggende open ruimte gevrijwaard van bebouwing. Functionele verweving levert nog een aantal bijkomende voordelen op. De leefbaarheid van een woonkern wordt gegarandeerd door de aanwezigheid van een basisuitrustingsniveau. Bedrijven ingebed in het kernweefsel genieten sociale controle en zodoende een grotere vei-ligheid dan afgelegen bedrijfsvestigingen. Het werkend personeel van de lokale be-drijven ondersteunt de plaatselijke kleinhandel. Werkgelegenheid in de onmiddellijke nabijheid van de woning reduceert de woon-werkverplaatsingen tot een minimum. Bij verweving van wonen, werken en diensten in en aansluitend op de kernen moet evenwel een goed nabuurschap worden gegarandeerd. Een goede verstandhouding met omwonenden is daarbij belangrijk aangezien het de tolerantiegraad ten opzichte van verweven bedrijvigheid kan verhogen.

Oplossingen voor niet-verweefbare/niet-verenigbare bedrijven Sommige bedrijven blijken niet verweefbaar te zijn in een woonzone of niet verenig-baar te zijn met de open ruimte. Een herlokalisatie in de gemeente kan plaatsvinden op een lokaal bedrijventerrein. Deze moeten bij voorkeur aansluiten bij de kern en goed bereikbaar zijn (ook met openbaar vervoer). Overleg van de gemeente met

bedrijven en omwonenden, gekoppeld aan een planologische toetsing29, moet de mogelijkheid tot verweving/verenigbaarheid en zoniet de nood aan herlokalisatie nagaan.

Naar een geïntegreerde, ruimtebesparende bedrijvigheid Gezien de toenemende schaarste aan bebouwbare ruimte is een zuinig ruimtege-bruik en een efficiënt investeringsbeleid van de handels- en bedrijfssector noodzake-lijk. Verdichting en intensivering van het grondgebruik zijn de basisprincipes. Dit wil echter niet zeggen dat bedrijventerreinen moeten uitgroeien tot volgepropte ‘beton-blokken’. Om de leefbaarheid van de werkomgeving (en de aanpalende woonomge-ving) te garanderen moet gestreefd worden naar ruimtelijke kwaliteit en harmonieuze inpassing van activiteiten.

Ruimtelijke informatiedoorstroming naar KMO’s Bedrijfsleiders blijken nog steeds onvoldoende op de hoogte te zijn van de ruimtelijke randvoorwaarden die door wetgeving, bestemmings- en/of structuurplannen ten aanzien van hun bedrijfslocatie zijn gesteld. Dit leidt vaak tot situaties waarbij bedrij-ven op een gegeven moment geen vergunningen meer kunnen bekomen tot verdere exploitatie en/of uitbreiding van de bedrijvigheid. Nochtans zou een ruimtelijke be-wustzijn tegenwoordig inherent moeten zijn aan het bedrijfsbeheer. Een degelijke informatiecampagne dringt zich dus op waarbij vakorganisaties zoals UNIZO een sleutelrol kunnen spelen.

5.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven

5.2.1 Gewoon hoofddorp type III en woonkernen

Naast de woonfunctie moet ook de lokale werk- en verzorgingsfunctie van de Lilse kernen worden gestimuleerd; echter zonder het wonen in het gedrang te brengen. De bedoeling is om een multifunctionele woonomgeving tot stand te brengen met werk-gelegenheid en dienstverlening als ondersteunende randactiviteiten aan het wonen. Dit heet stimulering en sturing van functionele verweving in het hoofddorp en de woonkernen in afstemming met hun draagvlak. Om deze functionele verweving in goede banen te leiden worden voor het hoofddorp Lille-Poederlee en de woonkernen Gierle en Wechelderzande de volgende ontwikkelingsperspectieven vooropgesteld.

29 Op basis van ruimtelijke, juridische, socio- en bedrijfseconomische criteria wordt in drie stappen de vere-nigbaarheid van een economische activiteit met de omgeving onderzocht.

Page 146: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

140 IOK plangroep GRS Lille

Spreiding van handel en bedrijvigheid over de kernen Lille-Poederlee, Gierle en Wechelderzande Er wordt gestreefd naar een verdeling van economische activiteiten over de verschil-lende kernen in de gemeente in functie van hun draagvlak. Dit wordt bepaald door hun groeimogelijkheden en bestaand uitrustingsniveau. In Lille kan een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende niveaus van ker-nen met hun specifieke ontwikkelingsperspectieven voor functionele verweving. – Gemeentelijk hoofddorp Lille-Poederlee (grootste kern met een gemeentelijk

voorzieningenniveau): – behoud en versterking van het gemeentelijke voorzieningenniveau met klein-

handel en publieke diensten in Lille-centrum. – behoud en versterking van het buurtvoorzieningenniveau met kleinhandel en

publieke diensten in Poederlee-centrum. – mogelijkheid tot verweving van hoog- en laagdynamische economische activi-

teiten in functie van de ruimtelijke draagkracht van de omgeving (zie verder). – woonkernen Gierle en Wechelderzande (kleinere kernen met een buurtvoorzie-

ningenniveau): – behoud en versterking van het buurtvoorzieningenniveau met kleinhandel en

publieke diensten in Gierle-centrum en Wechelderzande-centrum. – mogelijkheid tot verweving van hoog- en laagdynamische economische activi-

teiten in Gierle en Wechelderzande in functie van de ruimtelijke draagkracht van de omgeving

Binnen het voorzieningenniveau van iedere kern wordt gestreefd naar het realiseren van een zo gevarieerd mogelijk en volledig aanbod aan woonondersteunende eco-nomische en dienstverleningsactiviteiten.

Differentiatie van functionele verweving in de kern Niet alle deelzones in de kern hebben dezelfde ruimtelijke draagkracht om economi-sche activiteiten op te vangen. Al te veel sterk autogerichte functies in het dorpscen-trum kunnen bijvoorbeeld resulteren in een verkeersonleefbare toestand. Grootscha-lige functies zijn morfologisch vaak niet inpasbaar in het kleinschalige dorpsweefsel. Vandaar is het noodzakelijk om functionele verweving te differentiëren in de kern. We onderscheiden drie deelzones in de kern waaraan specifieke ontwikkelingsperspec-tieven voor functionele verweving zijn gekoppeld: de handelslocaties, de economi-sche dragers en de overige woongebieden van de kern. Bij verwevingsdifferentiatie in de afgelijnde kernen kan een onderscheid gemaakt worden tussen laag- en hoogdynamische economische activiteiten. Laagdynamische of zwak dynamiserende economische activiteiten hebben geen of een eerder beperk-

te impact op de wijze van functioneren van de omliggende ruimtelijke en sociaal-economische structuur. Hoogdynamische of sterk dynamiserende economische activiteiten daarentegen brengen een sterke dynamiek en veranderingen teweeg. De dynamiek van een economische activiteit kan onderzocht worden via planologische toetsing. Algemeen gelden voor de verschillende deelzones in de kern de volgende verwe-vingsrichtlijnen: – Laagdynamische economische activiteiten kunnen in principe overal in de afge-

lijnde kernen Lille-Poederlee, Gierle en Wechelderzande verweven worden. – Dynamischere economische activiteiten (gemeentelijke invloedssfeer) kunnen

enkel op de economische dragers en aan de rand van de handelslocaties verwe-ven worden. Zij zijn echter niet toelaatbaar in het overige woongebied van de af-gelijnde kern.

Levendige en leefbare handelslocaties De handelslocaties in Lille zijn: Lille-centrum en Poederlee-centrum of Poederlee-dorp, Gierle-centrum of Singel en Wechelderzande-centrum. In deze handelslocaties wordt ernaar gestreefd om een levendig en leefbaar handelscentrum te creëren dat aangepast is aan de reikwijdte ervan. In Lille-centrum kan dit door het behoud en het stimuleren van de verweving tussen wonen, winkels, horeca en andere ‘ondersteunende’ diensten (gemeentehuis, post-kantoor, bankfilialen,…). Onder ‘winkels’ wordt verstaan: kleinschalige kleinhandel, eventueel aangevuld met supermarkten en ketenwinkels die niet-volumineuze goe-deren verkopen. ‘Stimuleren’ veronderstelt voornamelijk het aantrekkelijk en veilig maken van het dorpscentrum door een herinrichting van het publieke domein. Bo-vendien wordt gestreefd naar het aanmoedigen van het wonen boven winkels en het voeren van een pandenbeleid. Om de coherentie van het centrum niet teveel te doorbreken is het wenselijk geen nieuwe bedrijfsactiviteiten toe te laten in Lille-centrum. Dit alles moet leiden tot een dorpscentrum waar het aangenaam vertoeven is, dat inspireert tot commercieel ondernemingsschap en dat na sluiting van de aanwezige winkels niet geheel leegloopt. Te sterk autogerichte functies moeten worden geweerd in functie van de verkeersleefbaarheid, zonder dat de goede bereikbaarheid van het centrum evenwel in het gedrang komt. De grote aantrekkingskracht van een super-markt en ketenwinkels met dagdagelijkse producten moet in de mate van het moge-lijke worden gevaloriseerd door ruimte te voorzien voor dergelijke functies in of aan de rand van het dorpscentrum. Zij kunnen immers in belangrijke mate bijdragen tot een verhoging van het draagvlak van Lille-centrum.

Page 147: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

5 Gewenste ruimtelijk economische structuur

GRS Lille IOK plangroep 141

In de overige handelslocaties gelden deze verwevingsrichtlijnen op buurtniveau. Dit wil zeggen dat hier voornamelijk een verweving wordt vooropgesteld van wonen met buurtwinkels en buurtvoorzieningen. Het is niet de bedoeling om Poederlee-centrum, Gierle-centrum of Wechelderzande-centrum uit te bouwen tot evenwaardige han-delscentra als Lille-centrum. Vandaar dat supermarkten en ketenwinkels zoveel mo-gelijk moeten worden geweerd uit deze handelslocaties om uitholling en leegzuiging van Lille-centrum te vermijden. Op deze locaties moet op buurtniveau een levendig en leefbaar handelscentrum worden gecreëerd.

Mogelijkheid tot dynamischere verweving op de economische dragers Tot de economische dragers in Lille behoren de delen van de lokale verbindingswe-gen die gelegen zijn binnen de contouren van de resp. kernen Lille-Poederlee, Gierle en Wechelderzande en buiten de handelslocaties. Het gaat hier om lokale en boven-lokale verbindings- of ontsluitingswegen die een hogere verkeers- en vervoersdyna-miek kunnen opvangen en iets ruimere randbebouwing toelaten. Vandaar dat op economische dragers naast laagdynamische ook bepaalde dynamischere economi-sche activiteiten (gemeentelijke invloedssfeer) kunnen worden toegelaten indien ze op de betreffende locatie passen binnen de ruimtelijke draagkracht. Een planologi-sche toetsing zal dus steeds uitsluitsel moeten bieden omtrent het al dan niet toela-ten van een bepaalde economische activiteit. In een ruimtelijk uitvoeringsplan kan onderzocht worden welke specifieke zones op de economische dragers voor derge-lijke verwevingsstimulering in aanmerking komen.

Streven naar woonvriendelijke bedrijvigheid in de overige woongebieden Het overige gedeelte van de kernen Lille-Poederlee, Gierle en Wechelderzande (buiten de handelslocaties en de economische dragers) bestaat uit woongebieden die ontsloten worden door gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Hier primeert het streven naar een rustig en aangenaam woonklimaat. Vandaar dat in deze woongebieden enkel laagdynamische economische activiteiten worden toegela-ten. Via planologische toetsing kan dit worden nagegaan.

Sturen van verweving door middel van planologische toetsing De bovenstaande richtlijnen in verband met spreiding en differentiatie kunnen functi-onele verweving in de kern sturen tot op een zeker niveau. Geheel sluitende alge-mene ruimtelijke richtlijnen betreffende deze complexe materie kunnen echter niet gegeven worden. Steeds is een afweging van een specifieke economische activiteit tegenover de (onmiddellijke) omgeving noodzakelijk ter verfijning van de algemene verwevingsrichtlijnen. Het spectrum aan diverse economische activiteiten is immers enorm en elke woonomgeving heeft specifieke kenmerken.

Bovendien spelen bij de afweging nog andere dan ruimtelijke argumenten, namelijk juridische, sociale, socio- en bedrijfseconomische elementen. Zo is bijvoorbeeld de tolerantiegraad voor hinder vanwege de buurt vaak groter wanneer er een goede verstandhouding bestaat met de bedrijfsleiding of wanneer er omwonenden zijn te-werkgesteld in het desbetreffende bedrijf. De ruimtelijke draagkracht van een woon-omgeving wordt dan ook in aanzienlijke mate bepaald door een ‘goed nabuurschap’. Dit wil zeggen dat er een aanvaardbaar evenwicht moet bestaan tussen de voor- en nadelen die voortvloeien uit de verweving van de economische activiteit in casu met een welbepaalde woonomgeving.

Hergebruik van leegstaande handels- en bedrijfspanden De bovenstaande verwevingsrichtlijnen en methodiek tot planologische toetsing kunnen eveneens aangewend worden om leegstaande/vrijkomende handels- en bedrijfspanden in de afgelijnde kernen Lille-Poederlee, Gierle en Wechelderzande te toetsen op hun verweefbaarheid met de woonomgeving. Een gemeentelijke inventa-ris van de vrije handels- en bedrijfsruimten per kern kan dit onderzoek ondersteunen. Op die manier kan de nieuwe invulling van lege bedrijfspanden met verweefbare economische activiteiten worden gestimuleerd en gestuurd.

5.3 Lokale bedrijventerreinen

In de gemeente Lille worden volgende lokale bedrijventerreinen geselecteerd: – Lille – Poederlee:

– Achterstenhoek – Zoekzone Achterstenhoek Zuid – Lichtaartsesteenweg

– Wechelderzande: – Diamantstraat – Wechel-centrum – Vlimmersebaan

– Gierle: – Brulens – De Leend – Landaustraat

Page 148: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

142 IOK plangroep GRS Lille

Ontwikkelingsperspectieven lokaal bedrijventerrein In de buitengebiedgemeente Lille wordt het lokale karakter van de bedrijventerreinen zoveel mogelijk gevrijwaard. De onderstaande richtlijnen moeten waken over de lokale invulling van een bedrijventerrein. – De maximum toegelaten bedrijfsoppervlakte wordt beperkt in functie van de

draagkracht van de omgeving (richtinggevende norm 2500 à 5000m²/netto-bedrijfskavel). Aan de uitbreiding van de bestaande gebouwen en terreinen voor buitenopslag wordt een bovengrens gesteld binnen de contouren van de be-staande gewestplanzonering. Eventueel kan de bestaande ‘ruwe’ zonering ver-fijnd worden tot op (kadastraal) perceelsniveau door een herschikking van de ju-ridische voorraad.

– Zuivere kleinhandel of louter commerciële activiteiten zijn niet toegelaten. Deze activiteiten kunnen elders verweven worden in de afgelijnde kern.

– De toegelaten bedrijfsactiviteiten worden beperkt in functie van de draagkracht van de omgeving. Eveneens kan voor de bedrijventerreinen met slechts één be-drijf het aantal toekomstige bedrijfsvestigingen beperkt worden tot één. Hierbij wordt rekening gehouden met de volgende criteria:

– Ruimtebeslag. Te grootschalige (regionale) bedrijven horen thuis op een regi-onaal bedrijventerrein buiten de gemeente.

– Verkeers- en vervoersdynamiek. Hierbij dient een afweging te gebeuren tus-sen het mobiliteitsprofiel van de bedrijfsactiviteit en het bereikbaarheidspro-fiel van het bedrijventerrein. Bedrijfsactiviteiten met een mobiliteitsprofiel dat de verkeersleefbaarheid van de omgeving ondermijnt moeten worden ge-weerd.

– Milieuhinder. Hierbij dient de hindergraad te worden afgewogen ten opzichte van de tolerantiegraad van de (woon)omgeving. Voor de omgeving hinderlij-ke bedrijven die teveel lawaai, water, bodem- of luchtvervuiling, of onaange-name geuren en stof veroorzaken, worden geweerd. Omwille van brandvei-ligheid kunnen eveneens een aantal bedrijfstypes worden geweerd.

– Er wordt een stimuleringsbeleid gevoerd om vrijkomende en vrijliggende/lege gronden en gebouwen zo snel mogelijk op de markt aan te bieden als realiseer-baar aanbod.

– Aanvullend worden er vanuit ruimtelijke inpassing en kwaliteitsbewaking normen opgelegd aan de uiterlijke verschijningsvorm van de bedrijfsactiviteit met name: aantal bouwlagen, bouwhoogte, inplanting van de gebouwen, bouwvrije zones, materiaalkeuze, buffering.

– Indien er meerdere bedrijfsvestigingen voorkomen op het bedrijventerrein kan het aantal aansluitpunten op de openbare weg beperkt worden tot één. Bovendien

kunnen er om redenen van ruimtebesparing gemeenschappelijke parkeerplaat-sen worden voorzien. Ook hier moet over de ruimtelijke kwaliteit gewaakt worden.

Deze richtlijnen hebben implicaties op de ontwikkelingsperspectieven van de be-staande bedrijventerreinen in Lille en het (eventueel) nieuw te ontwikkelen lokaal bedrijventerrein ter opvang van de herlokalisatiebehoeften. Om te waken over het lokale (lees: kleinschalige) karakter van de Lilse bedrijventerreinen en een grondin-tensiveringsbeleid door te voeren kunnen voor de verschillende bestaande bedrijven-terreinen RUP’s worden opgemaakt. Een afstemming van de gewestplanzonering op kadastraal perceelsniveau kan eveneens via zo’n uitvoeringsplan. Bovendien kunnen de uitbreidingsbehoeften van de bestaande bedrijven planologisch worden getoetst en kan hiermee eventueel rekening worden gehouden bij de inkleuring in een RUP.

Aan hoofdzetel gekoppelde handelsactiviteiten Peeters-Govers op lokaal be-drijventerrein Brulens Lokaal bedrijventerrein Brulens in het zuidwesten van de kern van Gierle is gelegen achter de woonbebouwing langsheen de Kloosterstraat en wordt vanop de Klooster-straat ontsloten via de rondweg Brulens. De ontsluiting via Schoolstraat is problema-tisch gezien de confrontatie van het zware wegverkeer met de zwakke weggebrui-kers in de richting van de scholen in de directe omgeving. Een evenwichtige ontslui-ting en noodzakelijke inrichtingen daarvoor zijn daarom een belangrijk aandachtspunt voor lokaal bedrijventerrein Brulens. Op het bedrijventerrein is de hoofdvestiging van bedrijf Peeters-Govers gevestigd tussen de straat Brulens en de bebouwing langsheen de Kloosterstraat. Dit bedrijf heeft eveneens een handelsvestiging aan de overzijde van de Kloosterstraat. Aan-sluitend op de achterzijde van de hoofdvestiging van het bedrijf liggen percelen vrij die ontsluitbaar zijn vanop de Kloosterstraat. Deze zijn eveneens gelegen naast de school op de Kloosterstraat. Het bedrijf wenst de handelsactiviteiten te herlocaliseren naar deze nieuwe locatie langsheen de Kloosterstraat. Bij de uitwerking van de nieu-we handelsvestiging worden parkeervoorzieningen uitgewerkt die eveneens aangegrepen kunnen worden om de parkeerproblematiek van de school op te los-sen. Deze herlokalisatie betekent een ruimtelijke afwerking op bedrijfsniveau van bedrij-venterrein Brulens en gezien de directe koppeling aan de hoofdvestiging is deze handelsfunctie met positief verkeerseffect op het lokaal bedrijventerrein te verant-woorden. Het transport tussen de verschillende vestigingen wordt uitgeschakeld. Bovendien heeft dit tot gevolg dat een bundeling van parkeervoorzieningen voor school en handelszaak kan plaatsvinden.

Page 149: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

5 Gewenste ruimtelijk economische structuur

GRS Lille IOK plangroep 143

Bijkomend lokaal bedrijventerrein voor herlokalisatie van zonevreemde bedrij-ven Indien een herlokalisatiebehoefte voor lokale bedrijven aangetoond wordt, kan een lokaal bedrijventerrein worden ontwikkeld voor deze te herlokaliseren bedrijven. Binnen de gewenste ruimtelijke economische structuur wordt dan ook een zoekzone aangeduid voor een dergelijk bijkomend lokaal bedrijventerrein. Het uiteindelijke uitgangspunt in de zoektocht naar de locatie voor dit eventueel bij-komend lokaal bedrijventerrein is de lokalisatie daarvan in de omgeving van het bestaande lokale bedrijventerrein Achterstenhoek dat aansluit op het hoofddorp. Drie zoekzones werden daarvoor in aanmerking genomen: – Achterstenhoek Noord

Het gaat om de omgeving tussen het bestaande lokale bedrijventerrein Achter-stenhoek en de E34, gelegen ten westen van de N153. Op deze zone rusten momenteel een aantal beschermingen: VEN, beschermd landschap, habitatricht-lijngebied.

– omgeving Bredestraat-Wechelsebaan Deze zone is te situeren ten oosten van de Wechelsebaan, aan de overzijde van het bestaande bedrijventerrein Achterstenhoek en dit grofweg gesitueerd tussen de E34 en Oevelenberg. Deze locatie betekent een bundeling van bedrijventer-rein aansluitend bij de hoofdkern Lille-Poederlee met directe ontsluiting vanaf de E34. De inplanting kan gesitueerd worden aan de overzijde van de ontsluitings-weg van het bedrijventerrein Achterstenhoek. De inplanting zou geen hinder voor actieve, professionele gebruiksfuncties op betreffende percelen veroorzaken. De fysische kenmerken scheppen echter minder gunstige voorwaarden in functie van de watertoets (gedeeltelijk natte alluviale gronden).

– Achterstenhoek zuid Deze zone is te beschouwen als een zuidelijke uitbreiding van het bestaande lo-kale bedrijventerrein en dit gesitueerd aan de overzijde van de Broekzijstraat. Deze locatie betekent een bundeling van bedrijventerrein aansluitend bij de hoofdkern Lille-Poederlee waarbij ontsluiting vanaf de E34 mogelijk is zonder dat er kernen moeten worden doorkruist. De inplanting zou aansluiten bij een reeds bestaande insteekweg. De percelen zijn momenteel in gebruik door actieve pro-fessionele landbouw.

Binnen de krijtlijnen van de huidige planningscontext (watertoets, speciale bescher-mingszones, VEN,…) en de adviezen die in de loop van het planningsproces werden uitgebracht ziet het gemeentebestuur zich genoodzaakt de locatie die een zuidelijke uitbreiding van Achterstenhoek zou betekenen aan te duiden als zoekzone voor een

bijkomend lokaal bedrijventerrein. Het gemeentebestuur wenst echter de twee ande-re zoekzones blijvend als alternatieve voorkeurslocaties te vermelden. De zoekzone aan de Bredestraat-Wechelsebaan wordt echter wel aangehouden als suggestie voor de herlokalisatie van het historisch gegroeid bedrijf Kempico. Onderstaande tabel geeft, als toetsing aan locatiecriteria, een aantal ruimtelijke en juridische aspecten voor de zoekzone Achterstenhoek Zuid weer. Achterstenhoek zuid

Omvang De maximale bruto oppervlakte van de zoekzone bedraagt 6.8ha . Een effectieve aansnijding zal zich echter beperken tot de reële behoefte binnen deze grenzen.

Ligging Ten zuiden van KMO-zone Achterstenhoek, aan de overzijde van de Broekzijstraat. Het gebied sluit aan op een bestaand bedrijven-terrein en is nabij het hoofddorp gelegen.

Juridische context Agrarisch gebied op het gewestplan. Ontsluiting Het bestaande bedrijventerrein wordt ontsloten via een bovenlokale

verbindingsweg. Ontsluiting van de zuidelijke uitbreiding dient voorzien te worden via het bestaande terrein door het doortrekken van de ontsluiting van Achterstenhoek.

Huidig gebruik Landbouwgebruikspercelen (maïs en grasland). Er komen geen landbouwzetels voor in dit agrarisch gebied.

Ruimtelijk economische troeven

Ligging aansluitend bij bestaand lokaal bedrijventerrein, goede ontsluitingsmogelijkheden, aansluitend op hoofddorp

Impact op de omgeving Het naastliggende gebied is ingevuld met woningen en de naast-liggende strook komt ook in aanmerking voor de oprichting van bijkomende woningen. Een aangepaste buffering om elke hinder vanwege de kleinschalige lokale activiteiten te vermijden is nood-zakelijk.

Watertoets – fysische aspecten

De zone is niet gelegen in van nature overstroombaar gebied of overstromingsgevoelig gebied, is niet gelegen binnen een risicozo-ne voor overstroming. De bodem bestaat uit droge plaggenbodems (Zbm, Zcm).

Page 150: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

144 IOK plangroep GRS Lille

Figuur 8: zoekzone Achterstenhoek Zuid

Conclusie uit voorgaande is dat Achterstenhoek Zuid aangeduid wordt als zoekzo-ne/locatie voor bijkomend lokaal bedrijventerrein in functie van herlocalisatie. In het geval het terrein Achterstenhoek Zuid effectief ontwikkeld wordt, dienen daarbij een aantal randvoorwaarden te gelden: – Een effectieve aansnijding beperkt zich tot de reële behoefte binnen deze gren-

zen van de zoekzone. – De ontsluiting dient afgehandeld te worden via het reeds bestaande bedrijventer-

rein. Daarbij dient in één beweging ook de bestaande verkeersproblematiek in de ruime omgeving, en meer bepaald in de Broekzijstraat en Boskant, naar aanlei-ding van verkeer richting het bestaande bedrijventerrein grondig en kwalitatief aangepakt en opgelost te worden met gepaste (inrichtings)maatregelen.

– In functie van een goed nabuurschap met de omliggende bewoning dient de nodige afstand gehouden worden tot en de nodige groene buffering voorzien worden ten opzichte van de woonbebouwing. De inrichting van het terrein dient hierop afgestemd te worden.

– Het profiel van de toegelaten bedrijven dient ook in die zin strikt bewaakt te wor-den.

5.4 Historisch gegroeid bedrijf

Op de KMO-zone aan de Melkerijstraat te Gierle is het zuivelbedrijf Kempico cv ge-vestigd. Het gaat om een regionaal bedrijf dat historisch gegroeid is op een locatie temidden van het woongebied van Gierle. Op het gewestplan werd de locatie ingete-kend als een KMO-zone van 0,8 ha. Daarvan is 0,65ha effectief bebouwd in functie van de bedrijfsactiviteiten. Kempico kampt met uitbreidingsproblemen op de huidige locatie. Het bedrijf werd opgericht als De Gier in 1900 te Gierle en zit sinds 1928 op de huidi-ge locatie met melkaanvoer vanuit de directe omgeving. In 1987 werd Kempico ge-sticht waarbinnen een aantal dergelijke lokale activiteiten verenigd werden. Binnen Kempico werd de melkaanvoer samengevoegd en werden 4 van de 6 vestigingen gesloten zodat geconcentreerd werd op de locaties in Gierle en Retie. Het bedrijf in Gierle heeft in de loop der jaren steeds het productieniveau en activiteiten uitgebreid ingegeven door de economische ontwikkeling. Na de sluiting van de melkerij in Retie werd een belangrijk deel van de productie daar overgebracht naar Gierle. Gezien de groei van de activiteiten en de sluitingen elders heeft het bedrijf de limiet qua uitbreidingsmogelijkheden op de huidige locatie bereikt. En dat terwijl het bedrijf nood heeft aan extra ruimte om in te spelen op de ontwikkelingen binnen de bedrijfs-tak en op de economische markt. Om deze reden wenst het bedrijf te herlokaliseren. Daarbij wordt geopteerd voor een herlokalisatie binnen de gemeente Lille. Deze wens wordt ingegeven door de histori-sche en socio-economische binding van het bedrijf met de gemeente en door de specifieke activiteiten van het bedrijf: – 44% van de 80 werknemers van het bedrijf zijn afkomstig uit de gemeente Lille

zelf. Nog eens 35% van de werknemers is woonachtig in één van de direct buur-gemeenten van Lille, met de woonkern Tielen als belangrijkste afkomstplaats. Ongeveer 80% van de werknemers is met andere woorden uit de directe omge-ving afkomstig.

– Gezien zuivel en meer specifiek de kaasproductie een specialistische activiteit is, is onder meer personeel met gepaste ervaring nodig. Gezien de historische groei en de traditie is deze ervaring aanwezig bij het personeel in Gierle. Onder meer het behoud van deze werknemers pleit voor een herlokalisatie binnen de ge-meente Lille.

– Om economisch te werken wordt de opgehaalde melk best lokaal verwerkt, om verre transporten te vermijden.

– Het melkrecruteringsgebied is een determinerende factor.

bestaand lokaal bedrijventerrein Achterstenhoek

zoekzone ifv herlokalisatie lokale bedrijven

6.8ha

Page 151: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

5 Gewenste ruimtelijk economische structuur

GRS Lille IOK plangroep 145

De ruimtebehoefte in geval van herlokalisatie (onderzoek GEDAS, 2000) zou 62.900m² bedragen. Gezien de historische en socio-economische binding wordt Kempico beschouwd als een historisch gegroeid bedrijf (gewestelijke bevoegdheid). De gemeentelijke sug-gestie aan de hogere overheid houdt een herlokalisatie van het desbetreffende be-drijf in binnen de voorziene juridische voorraad van 500 ha op Vlaams niveau voor dit soort bedrijven. Het bedrijventerrein aan de Melkerijstraat wordt daarom in de gewenste ruimtelijke structuur aangeduid als zone met historisch gegroeid bedrijf met een andere nabe-stemming. Als nabestemming voor deze zone te midden van de dorpskern van Gierle wordt openbaar nut aangegeven. Het onderzoek hiervoor gebeurde in BPA Dorps-kom Gierle. De feitelijke ruimtebehoefte (bestaande oppervlakte + geplande uitbreiding) van Kempico cv. bedraagt ongeveer 7 ha. In functie van herlokalisatie van het historisch gegroeid bedrijf wenst de gemeente volgende nieuwe locatie binnen de gemeente Lille te suggereren: – Bredestraat – Wechelsebaan - Oevelenberg – aan het knooppunt E34 – N153 Door de ruimtelijke aansluiting bij het hoofddorp beantwoordt deze locatie aan het principe van gedeconcentreerde bundeling van het RSV. Ook de transportbewegin-gen van en naar het bedrijf pleiten voor de locatie aansluitend op de E34, omdat deze ligging een reductie van het zwaar verkeer voor toelevering en afvoer van pro-ducten door de bebouwde kom inhoudt.

5.5 Verspreid liggende handel en bedrijven

Tot de verspreid liggende handel en bedrijven worden de economische activiteiten gerekend die niet tot één van de vorige beleidscategorieën behoren. Als algemene richtlijn geldt: géén nieuwe handel en bedrijvigheid buiten de afgelijnde kernen en de bedrijventerreinen. De problematiek van de (bestaande) zonevreemde handel en bedrijven is echter te veelzijdig en te complex om hierover algemene richtlijnen in dit structuurplan te stellen. In een ruimtelijk uitvoeringsplan/sectoraal BPA zonevreemde bedrijven worden per opgenomen economische activiteit de ontwikkelingsperspectie-ven weergegeven via planologische toetsing. De methodiek van deze planologische toetsing wordt geschetst in het hoofdstuk ‘Toetskader zonevreemde infrastructuur’.

5.6 Maatregelen m.b.t. de ruimtelijk economische struc-tuur

Sturen van functionele verweving – Opmaken van één of meerdere uitvoeringsplannen voor de kernen. Kleinschalige,

verweefbare bedrijven worden toelaatbare functies binnen de afgelijnde kernen indien ze via de planologische toetsing als verweefbaar worden beschouwd. De planologische toetsing wordt vastgelegd in de stedenbouwkundige voorschriften. Het bouwvolume wordt beperkt gehouden en past zich in in de schaal van de omgeving.

– De uitvoeringsplannen voorzien een duidelijke begrenzing van de handelsloca-ties. Binnen deze zones worden de mogelijke handelsfuncties vastgelegd en worden voorschriften opgelegd inzake parkeermogelijkheden. De mogelijke han-delsfuncties worden omschreven in functie van het gewenste voorzieningenni-veau. Bijkomend kunnen stedenbouwkundige voorschriften worden opgemaakt ter sturing van de functionele verweving op de economische dragers en in de overige woongebieden.

– De bestaande bedrijvenzones worden in de uitvoeringsplannen omgevormd tot lokale bedrijventerreinen op maat van de (woon-)omgeving. Kleinschalige, laag-dynamische bedrijven worden toelaatbare functies binnen deze zones indien ze via de planologische toetsing als toelaatbaar worden beschouwd. De bestaande (grotere) bouwvolumes worden behouden voorzover ze inpasbaar zijn in de om-geving. Er worden bijkomend stedenbouwkundige voorschriften opgesteld die ruimtelijke kwaliteit en een grondintensiveringsbeleid nastreven.

Herstructureren van zonevreemde bedrijvigheid – Opmaken van een (sectoraal) ruimtelijk uitvoeringsplan. Voor de hele gemeente

worden de zonevreemde economische activiteiten geordend volgens de visie van het GRS. Indien er herlokalisaties worden voorgesteld, kunnen deze worden op-gevangen in de zone aansluitend bij de bestaande bedrijvenzone Achtersten-hoek.

Streven naar een optimaal gebruik van bedrijfsgronden- en panden – Belasting heffen op leegstand en verkrotting inzake bedrijfsgebouwen. Leeg-

staande bedrijfsgebouwen worden hierdoor sneller op de markt gebracht. – De inventaris van leegstand en verkrotting is de basis voor deze belasting en

moet dan ook jaarlijks worden geactualiseerd.

Page 152: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

146 IOK plangroep GRS Lille

– De gemeente kan een belasting heffen op uitgeruste percelen bestemd voor bedrijvigheid die niet door de overheid worden ontwikkeld. Men kan daarbij reke-ning houden met sociale factoren (geen belasting op gronden voor de kinderen gekocht,…) conform art. 143 § 1, 2 en 3 decreet RO.

Strategisch inspelen op recente ontwikkelingen – Opzetten van een regelmatig overleg tussen gemeente, GOM, UNIZO en lokale

ondernemersraden. De basis van dit overleg is de geactualiseerde inventaris van bedrijfsgronden. Op die manier kunnen er acties worden ondernomen om de vraag en het aanbod op elkaar af te stemmen.

Page 153: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

6 Gewenste verkeers- en vervoersstructuur

GRS Lille IOK plangroep 147

6 Gewenste verkeers- en vervoersstructuur kaart 25: gewenste verkeers- en vervoersstructuur

6.1 Doelstellingen

Integreren van mobiliteit en ruimtelijke ordening De mogelijkheid tot vervoer maakt bepaalde locaties bereikbaar, anderzijds creëert de aanwezigheid van activiteiten op bepaalde locaties een noodzaak tot vervoer. De integratie van het verkeers- en vervoersbeleid met het ruimtelijk beleid is bijgevolg noodzakelijk om een afstemming tussen lijninfrastructuren en de inplanting van be-paalde activiteiten te bevorderen. Op die manier kan een doordachte ruimtelijke ordening bijdragen tot de beheersing van de vervoersvraag en worden toekomstige verkeersstromen opgevangen via wegen die daarvoor geschikt zijn.

Bevorderen van de verkeersleefbaarheid Door het terugdringen van het groeiend auto- en vrachtverkeer moeten de verkeers-leefbaarheid en de verkeersveiligheid worden bevorderd. De (auto)bereikbaarheid van de kernen moet daarom worden afgestemd op het functioneren van de kernen zodat het fietsen, wonen en winkelen er terug aangenaam kan zijn. Het is uiterst belangrijk dat deze mobiliteitsvisie samenhangt met een parkeerbeleid. De bereik-baarheid van voorzieningen moet doorwerken in het parkeeraanbod om op die ma-nier de verkeersstromen te kunnen sturen.

Versterken van alternatieve vervoerswijzen Om het autogebruik terug te kunnen dringen moeten er voldoende aantrekkelijke alternatieven worden uitgebouwd. Zowel de fiets als het openbaar vervoer hebben potenties om als volwaardig alternatief te functioneren. De fiets is het meest aange-wezen vervoermiddel voor afstanden kleiner dan vijf kilometer. Indien men meer de fiets gebruikt voor deze kleinere afstanden, kan de verkeersdrukte in de centra ver-minderen en kan de attractiviteit van de kernen toenemen. Ook het aantrekkelijker en gebruiksvriendelijker maken van het openbaar vervoer draagt bij tot minder autover-plaatsingen. Vooral de interne bereikbaarheid (van woonkern naar hoofddorp) door het openbaar vervoer kan hierbij verbeterd worden.

Het wegennet optimaliseren via categorisering Voor de verschillende wegen binnen de gemeente moet een afstemming gebeuren tussen de omgevingseisen van een weg (veiligheid, woonkwaliteit, leefbaarheid) en het gewenste afwikkelingsniveau van de weg (verbinden, verzamelen, toegang ge-ven). De wegencategorisering moet deze afstemming duidelijk vastleggen zodat een hiërarchisch wegennet tot stand kan komen. Eens de straatcategorie is aangegeven, kan zij dienen als referentiekader voor tal van beleidsmaatregelen die gedurende een middellange termijn tot stand komen. Door elke toekomstige weginrichting conse-quent af te stemmen op het referentiekader (de categorieën), groeit een intrinsiek veilig en kwaliteitsvol wegenpatroon binnen de gehele gemeente en wordt dit hiërar-chisch ingepast in het bovenlokaal wegenpatroon.

Aandacht voor leesbaarheid en compartimentering De wegencategorisering kan alleen een hiërarchie opleggen als elke categorie ook ruimtelijk wordt vertaald. Twee begrippen zijn hierbij belangrijk: leesbaarheid en compartimentering. De weggebruiker moet de straatcategorie kunnen ‘lezen’ via de inrichting van de weg. Het ontwerp van de weginrichting moet daarom een ruimtelijk beeld opleveren dat herkenbaar is voor de weggebruiker en geassocieerd wordt met de wegcategorie. Dit beeld zal uiteindelijk het verkeersgedrag van de weggebruiker beïnvloeden. Compartimentering is noodzakelijk omdat het ruimtelijk beeld van een weg niet zo-maar overal kan worden doorgetrokken. Dit beeld zal verschillen naargelang men zich binnen verkeersgebieden, verblijfsgebieden of zones 30 bevindt. De comparti-mentering moet er voor zorgen dat binnen een straatcategorie mogelijkheden zijn tot snelheidsdifferentiatie en ruimtelijke differentiatie.

Een evenwichtige mobiliteit De bereikbaarheid van voorzieningen en de inrichting van de wegen mag niet enkel worden afgestemd op de auto. Men moet een evenwicht zoeken tussen autogebruik, fietsgebruik, voetgangers en openbaar vervoer. Op die manier wordt aan iedereen de mogelijkheid geboden om zich te verplaatsen en kan ook aan de mobiliteitsbehoefte van zwakkere groepen (gehandicapten, kinderen, ouderen, lage inkomens) worden voldaan.

Page 154: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

148 IOK plangroep GRS Lille

6.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven

De gewenste wegenstructuur wordt weergegeven via een wegencategorisering. De selectie en de ontwikkelingsperspectieven zijn gebaseerd op het gemeentelijk mobili-teitsplan (fase 3 conform verklaard op 24 april 2001).

6.2.1 Verblijfsgebieden

Volgens de filosofie van de compartimentering is het noodzakelijk dat de inrichting van zowel bovenlokale, interlokale30 als lokale wegen gebeurt in functie van de om-gevingsvereisten. In de verblijfsgebieden zijn de omgevingsfuncties wonen, school-gaan en winkelen dominant aanwezig. Een kwalitatief ingericht openbaar domein moet er de omgevingsfuncties maximaal ondersteunen en de leefbaarheid verhogen. De aanduiding is indicatief en dient te worden verfijnd bij de uitvoering van het mobili-teitsplan. Buiten de verblijfsgebieden zijn de verblijfsfuncties niet meer dominant aanwezig en wordt de verkeersfunctie bepalend voor de inrichting van de weg. Poor-ten begeleiden de overgang tussen verschillende snelheidszones in de verblijfsge-bieden. De poorten moeten zodanig worden ingericht dat ze de overgang naar een lagere snelheidszone kunnen afdwingen. Aanpak van de doortochten Poederlee, Lille en Wechelderzande langs de N153 is wenselijk om de leefbaarheid van deze woonkernen te verbeteren. De schoolomgevingen moeten worden heringericht.

6.2.2 Hoofdweg

Functie De hoofdwegen verzorgen een internationale verbindingsfunctie

Selectie Het Vlaams Gewest heeft in het RSV de E34 als hoofdweg geselecteerd.

30 Er is een verschil tussen bovenlokaal en interlokaal. Bovenlokale wegen zijn wegen met een functie op provinciaal of gewestelijk niveau, ze worden ook door deze bestuursniveaus geselecteerd. Interlokale wegen zijn wegen met een functie op lokaal niveau maar die een verbinding mogelijk maken tussen twee gemeenten of naar het hoofdwegennet. (Mobiliteitshandboek, afl. 12, maart 2000 p. 174)

6.2.3 Secundaire weg type 2

Functie Secundaire wegen type 2 nemen in de eerste plaats een bovenlokale verzamelfunc-tie op, slechts in tweede instantie kunnen ze een verbindende functie opnemen. Ze verzorgen de verbinding naar het hoofdwegennet van bovenlokaal niveau. Het toe-gang geven neemt een belangrijkere plaats in dan bij de secundaire wegen type 1.

Selectie De provincie heeft in het RSPA de N132 als secundaire weg type 2 geselecteerd. De N132 is geselecteerd vanaf het verkeerscomplex 22 op de E34 tot aan de N12.

Ontwikkelingsperspectieven vanuit het RSPA – De selectie van de secundaire wegen is op de kaart in het RSPA symbolisch

aangeduid en verwijst niet naar een afbakening van specifieke baanvakken. Dit gebeurt bij de opmaak van een streefbeeld bij de geplande herinrichting van de betrokken secundaire wegen.

– Bij de herinrichting van secundaire wegen zijn de belangrijkste eisen de verkeers-leefbaarheid en de ruimtelijke inpassing. Beide eisen primeren op de kwaliteit van de verkeersafwikkeling.

6.2.4 Lokale wegen 1: lokale verbindingswegen

Functie De lokale wegen 1 verbinden op lokaal en interlokaal niveau. Ze verbinden de kernen onderling, met kernen van buurgemeenten, met (klein)stedelijke gebieden of met het hogere wegennet.

Selectie – N153 Poederleesteenweg, Wechelsebaan-Oostmalsebaan – N140 Turnhoutsebaan-Gierlebaan – N134 Lichtaartsesteenweg – N104 Vlimmersebaan

Ontwikkelingsperspectieven – Bij de lokale verbindingswegen ontstaat het gevaar dat ze worden gebruikt als

sluikroute doorheen verschillende gemeenten. De bewegwijzering moet dit onei-

Page 155: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

6 Gewenste verkeers- en vervoersstructuur

GRS Lille IOK plangroep 149

genlijk gebruik tegengaan en mag daarom slechts een verwijzing geven van kern tot kern. Het sluikverkeer wordt op die manier een ‘onzeker zoekpatroon’ opge-legd zodat het sneller geneigd zal zijn om het hogere wegennet te gebruiken. Dit perspectief moet samen met de buurgemeenten worden uitgewerkt.

– Ook een algemene snelheidsverlaging kan er voor zorgen dat doorgaand sluik-verkeer op lokale wegen wordt ontmoedigd. De doorstroomsnelheid via lokale wegen wordt erdoor verlaagd. Het streefdoel is 70 km/uur op de lokale wegen buiten de bebouwde kom.

– Binnen de linten en nederzettingen gelegen langsheen lokale verbindingswegen wordt gestreefd naar een inritkoppeling. De linten en nederzettingen zijn gelegen in verkeersgebieden waar een lokale verbinding moet worden gegarandeerd. Door te streven naar een lager aandeel erftoegangen kunnen conflicten tussen de vele afslagbewegingen en het fietsverkeer worden afgezwakt.

– De linten en nederzettingen zijn gelegen in verkeersgebieden waar ook de toe-ganggevende functie een belangrijke positie inneemt. Binnen de linten en neder-zettingen gelegen langsheen lokale verbindingswegen moet dan ook maximaal worden gestreefd naar een verkeersveilige weginrichting.

Voor de N153 werd op het gewestplan een omleidingstracé gereserveerd, ten wes-ten van de kernen van Lille en Poederlee. Deze visie wordt ondertussen echter niet meer weerhouden en de bijhorende reservatiestrook zoals deze op het gewestplan werd aangeduid kan geschrapt worden. De gemeente zal hiervoor de nodige stappen ondernemen.

6.2.5 Lokale wegen 2: gebiedsontsluitingswegen

Functie De lokale wegen 2 verzamelen en ontsluiten op lokaal en interlokaal niveau. Het toegang geven neemt er een belangrijkere plaats in dan bij de wegen van hogere orde. De lokale wegen 2 verzamelen het uitgaand verkeer naar een weg van hogere orde en zorgen voor de verdeling van het ingaand verkeer in het gebied.

Selectie – N132 (Vennestraat Beersebaan): tracé tussen Gierle en verkeerscomplex 22

Ontwikkelingsperspectieven – Binnen de verkeersstructuur van de kernen van Lille is zeer moeilijk een hiërar-

chische categorisering van wijkverzamelwegen en erfontsluitingswegen aan te brengen. Er zijn te veel vertakkingen en rechtstreekse aansluitingen op de lokale

wegen om een dergelijke hiërarchie op te bouwen. Het lijkt eerder aangewezen om te werken met kleine zones 30 die afgewisseld worden met snelheidsregimes van 50 km/h (zie lokale wegen 3). Een circulatieplan voor elke kern is noodzake-lijk om deze differentiatie uit te werken.

6.2.6 Lokale wegen 3: erftoegangswegen

Functie De erftoegangswegen verlenen toegang tot de aanpalende percelen en takken hië-rarchisch aan op de gebiedsontsluitingswegen. De hoofdfunctie van de wegen is verblijven. De verblijfsfunctie is afhankelijk van de activiteit rond de wegen. De lokale wegen 3 zijn enerzijds woonstraten en eventueel winkelstraten (indien nog niet tot een hogere categorie behorend) in het verblijfsgebied. De verblijfsfunctie komt er praktisch aaneengesloten voor. De lokale wegen 3 zijn anderzijds landelijke wegen in het buitengebied buiten de verblijfsgebieden. De verblijfsfunctie komt er eerder spo-radisch voor.

Selectie – Alle uitgeruste wegen die niet werden geselecteerd bij het hogere wegennet

Ontwikkelingsperspectieven – Erftoegangswegen kunnen op een aantal plaatsen een aaneengesloten verblijfs-

gebied vormen via de zone 30 toepassing. De aantakking op de gebiedsontslui-tingswegen dient wenselijk voorzien te zijn van een klein poorteffect zodat de weggebruiker merkt dat een zone 30 betreden wordt.

– De erftoegangswegen mogen geen oneigenlijke verkeersstromen opnemen (bv. doorsteek tussen twee lokale verbindingswegen). De interne verkeerscirculatie moet zodanig worden opgebouwd dat de wegenhiërarchie functioneel wordt af-gedwongen.

– De schoolomgevingen in Lille dienen met bijzondere zorg te worden aangelegd. Zowel de herinrichting van de schoolpoort, de herinrichting van de omgevende straten als het nemen van circulatiemaatregelen zijn prioritair voor de verkeers-veiligheid.

– Erftoegangswegen buiten het verblijfsgebied spelen een belangrijke rol in de ontsluiting van de landbouwbedrijven en de uitbouw van recreatieve fietsroutes doorheen de gemeente. In de agrarisch sterkere gebieden mag het fietsgebruik echter niet conflicteren met de noodzakelijke verplaatsingen van de landbouw-voertuigen.

Page 156: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

150 IOK plangroep GRS Lille

6.2.7 Fietsroutes en bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk

De fietsroutes zijn langs de gewestwegen voorzien teneinde de meest directe verbin-dingen te maken. Aantakking van de fietsroutes op scholen, de doorgedreven herin-richting van de doortochten, in combinatie met de instelling van zone 30 maken dat de veiligheid voor zwakke weggebruikers zal toenemen. De fietspaden worden uitgebouwd langs de gewestwegen als bovenlokale fietsrou-tes. In elke richting worden de fietspaden langs de gewestwegen gescheiden van de rijbaan. Er ontstaat een verbinding tussen de recreatieve en functionele fietsroutes, zodat er sprake is van een fietsnetwerk. In samenhang met de verbetering van de leefbaarheid in de kernen en de verhoging van de verkeersveiligheid wordt het aantal oversteekpunten op de belangrijke ge-westwegen geconcentreerd.

Ontwikkelingsperspectieven voor alle fietsroutes – De selectie van fietsroutes moet een netwerk tot stand te brengen dat ervoor

zorgt dat de onderlinge verbinding tussen fietsvoorzieningen vlot, veilig en onon-derbroken verloopt. De fietsinfrastructuur moet een samenhangend geheel vor-men en aansluiten op zoveel mogelijk herkomsten en bestemmingen van fietsers.

– Het fietsroutenetwerk staat in voor de belangrijkste fietsverbindingen binnen de gemeente en naar de buurkernen. De fietsroutes vragen echter niet overal auto-matisch om een fietspad. De gepaste fietsvoorzieningen (fietspad, fietssuggestie-strook, menging, …) moeten worden aangelegd rekening houdend met de functie van de wegen, de auto- en fietsintensiteiten en het behoren tot verblijfs- of ver-keersgebied.

– De inrichting van de fietsinfrastructuur moet samen met de wegencategorisering worden bekeken om een samenhangend wegbeeld te creëren. Het wegbeeld moet duidelijk het belang en de functie aangeven van de fietsvoorziening (verza-melen, verbinden). Dit draagt bij tot de herkenbaarheid van de fietsvoorzieningen zodat de fietser de logica van het netwerk kan begrijpen. Bovendien heeft dit ook het voordeel dat automobilisten hun rijgedrag kunnen aanpassen omdat ze het belang van de fietsvoorzieningen duidelijk kunnen inschatten.

– Om de netwerkvorming en het fietsgebruik te ondersteunen moet ook de nodige aandacht worden besteed aan het stallen van de fietsen. Algemeen kan men stel-len dat in de centrumgebieden en bij belangrijke publiekstrekkende functies vol-doende en comfortabele fietsstallingen moeten worden voorzien.

– Het bovenlokaal provinciaal fietsroutenetwerk (Provincie Antwerpen, 2005) wordt aanvaard als basisnetwerk voor de bovenlokale fietsverbindingen.

6.2.8 Trage wegen

Het belang van trage wegen dient opnieuw erkend te worden. Heel wat trage wegen vormen ideale verbindingen voor wandelaars en fietsers in functie van natuur- en landschapsbeleving. Het gaat bovendien over historische verbindingen met een cultuurhistorische waarde. Anderzijds kunnen trage wegen door zachte weggebrui-kers aangegrepen worden als verkeersveilige en alternatieve verbindingen binnen en tussen woonkernen. Bij de uitwerking van routes ten dienste van de zachte weggebruikers dient zo veel mogelijk rekening gehouden te worden met aanwezige en eventueel te herstellen trage wegen. In dat verband wordt een inventaris opgemaakt van dergelijke wegen en verbindingen. De atlas der buurtwegen is daarvoor een belangrijke referentie.

6.2.9 Busvervoerlijnen

Sneldiensten naar Antwerpen De reeds bestaande sneldienst Turnhout-Wechelderzande-Antwerpen verzekert een snelle en vlotte verbinding naar Antwerpen. Vanuit Herentals wordt er eveneens een snelbus ingelegd tijdens de spitsuren. De kern van Wechelderzande is via een (vraagafhankelijke) pendeldienstverlenging verbonden met Lille en een halte aan de carpoolparking.

Ontsluiting naar regionale openbaa vervoerlijnen Regionaal gezien valt Lille tussen 2 belangrijke spoorverbindingen naar Antwerpen, met name vanuit Herentals en vanuit het geplande station Brecht. Deze openbaar vervoerlijnen dienen ontsloten te worden door een tangentiële verbinding Herentals-Lille-Malle-Brecht. Hierdoor worden deze lijnen bereikbaar vanuit Poederlee, Lille en Wechelderzande. Anderzijds zorgt een hoogwaardige verbinding tussen Turnhout en Herentals voor de ontsluiting van de kernen Gierle, Lille en Poederlee. Het station van Tielen wordt bereikbaar voor Gierle en in mindere mate Lille en Poederlee via goede fietsverbindingen.

Page 157: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

6 Gewenste verkeers- en vervoersstructuur

GRS Lille IOK plangroep 151

6.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste verkeers- en vervoersstructuur

– Het gemeentebestuur van Lille maakt een RUP op om de reservatiestrook zoals aangeduid op het gewestplan voor de omleidingsweg ten westen van Lille en Poederlee te schrappen, of werkt deze visie uit in een RUP dat voor de kernen wordt opgemaakt.

– De gemeente voert het mobiliteitsplan verder uit. – De inrichting van de wegen wordt aangepast in functie van de wegencategorise-

ring. – In functie van de uitwerking van een degelijk, veilig, gebiedsdekkend en grens-

overschrijdend netwerk van verbindingen voor de zachte weggebruiker, wordt een inventaris opgemaakt van wegen en verbindingen die hiervoor in aanmerking komen.

– De inrichting van de filter en weerstand wordt onderzocht, verder verfijnd en uit-gevoerd. Er wordt daarbij rekening gehouden met de inplanting van een open-baar vervoerknooppunt.

– In een RUP inzake de linten worden voorschriften opgenomen inzake de inritkop-peling voor linten langs de steenwegen.

Page 158: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

152 IOK plangroep GRS Lille

7 Gewenste toeristisch-recreatieve structuur kaart 26: gewenste toeristisch-recreatieve structuur

7.1 Doelstellingen

Invulling geven aan de rol van Lille binnen de toeristisch-recreatieve structuur van de regio De gemeente Lille wil vanuit het lokale niveau een kwalitatieve ruimtelijke bijdrage leveren een de toeristisch-recreatieve structuur van de regio. Lille heeft op toeris-tisch-recreatief vlak een bovengemeentelijke uitstraling en wenst die rol ook in de toekomst te behouden. Dit vereist een kwalitatief voorzieningenniveau in een aange-naam kader en bijgevolg een strategische integrale gebiedsgerichte benadering bij toekomstige ontwikkelingen. Bijzondere aandacht dient besteed aan het kwalitatief behoud van de toeristisch-recreatieve aantrekkingspunten, de landschappelijke kwa-liteiten en rustige groene gebieden.

Ruimtelijke ontwikkelingen hoogdynamische infrastructuur afwegen t.o.v. de omgeving Hoogdynamische infrastructuur moet gebundeld blijven in af te bakenen gebieden. Onder hoogdynamische infrastructuur verstaan we bijvoorbeeld het motorcrossterrein aan de Breugelheide, het golfterrein, de Lilse Bergen, sportcentrum Poeyelheide in de open ruimte en de weekendverblijven in kwetsbare gebieden. Uitbreiding van bestaande hoogdynamische infrastructuur moet met grote omzichtigheid benaderd worden, waarbij steeds een grondige afweging gebeurt t.o.v. de structuurbepalende functies en landschappelijke kenmerken in de omgeving en waarbij indien nodig randvoorwaarden gesteld worden door de woonfunctie, natuurwaarden, landschap-pelijke kwaliteiten, landbouwactiviteiten en mobiliteit. Waar de hoogdynamische in-frastructuur het gemeentelijk niveau overstijgt, kan de gemeente enkel haar eigen visie suggereren aan de hogere overheden.

Recreatief medegebruik duurzaam uitwerken met respect voor landschappelij-ke, landbouwkundige en natuurlijke kwaliteiten De mogelijkheden die de natuur- en landschapswaarden in de open ruimte bieden aan toerisme en recreatie en de aantrekkingskracht die ze uitoefenen, worden er-kend als één van de fundamenten van de toeristisch-recreatieve structuur. Uitgangs-punt bij de ontwikkeling van toeristisch-recreatieve activiteiten, is het recreatief me-

degebruik met respect voor de draagkracht van de verschillende gebieden. Een gebiedsgerichte afstemming van de intensiteit van het recreatief medegebruik is daarom aangewezen. Horeca en verblijfsrecreatie op strategische plaatsen kunnen het recreatief medegebruik ondersteunen en kunnen ruimtelijk verantwoord worden mits een koppeling bestaat met het recreatief medegebruik.

Centrumgerichte voorzieningen aansluiten op de woonweefsels In tegenstelling tot recreatief medegebruik van de open ruimte, vertonen jeugd- en socio-culturele voorzieningen, speelruimten alsook de meeste sportvoorzieningen geen directe link met de natuurlijke en landschappelijke structuur, maar hangen ze sterk samen met het woonweefsel van waaruit de gebruikers afkomstig zijn. Om die reden moeten deze voorzieningen maximaal ingebed worden in of aansluiten op de respectievelijke woonweefsels waarin ze maatschappelijk verankerd zijn (niveau deelgemeente, parochie, wijk, gehucht). De schaal van de voorzieningen moet afge-stemd zijn op de grootte van de kern of nederzetting. De voorzieningen moeten een ondersteuning bieden aan het lokale verenigingsleven als drager van de sociale structuur. Rechtszekerheid, functionaliteit, bereikbaarheid (veiligheid) zijn hierbij belangrijke principes. Zonodig moet ruimte voorzien worden om bestaande infrastruc-tuur die niet aan deze voorwaarden voldoet, op termijn te kunnen herlokaliseren.

Bundeling en ordening van weekendverblijven in daartoe bestemde zones Een groot deel van de weekendverblijven in Lille liggen buiten de zones die daarvoor bestemd werden op het gewestplan als zone voor verblijfsrecreatie, aansluitend op een dergelijke zone of volledig geïsoleerd. Op andere plaatsen werden dergelijke zones ingetekend ongeacht de kenmerken van de ruimtelijke omgeving. De impact van verspreide weekendverblijven in gebieden met een andere hoofdfunctie is bo-vendien vaak niet te verenigen met de doelstellingen van de hoofdfunctie. Er dient dus gestreefd te worden naar een bundeling van weekendverblijven in daartoe ge-schikte zones om te komen tot een verantwoorde ruimtelijke ordening die de overige gebruiksfuncties niet hypothekeert. Binnen dergelijke zones dient bovendien ge-streefd te worden naar een gepaste ordening en inrichting in afstemming op de om-geving.

Geen ongeoorloofde permanente bewoning binnen de toeristisch-recreatieve structuur Infrastructuur voor een tijdelijk en recreatief verblijf moet beantwoorden aan het oor-spronkelijke opzet, met name het voorzien van een tijdelijk en recreatief verblijf. On-geoorloofde permanente bewoning ondermijnt de recreatieve en toeristische pro-ductwaarde van het buitengebied en is ruimtelijk niet aanvaardbaar.

Page 159: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

7 Gewenste toeristisch-recreatieve structuur

GRS Lille IOK plangroep 153

Speelruimten afstemmen op randvoorwaarden open ruimte Naast een behoefte aan lokalen voor de jeugdwerking bestaat een behoefte aan speelruimten in een groene omgeving. Deze sluiten bij voorkeur aan op het betrok-ken woonweefsel. In de mate dat ze deel uitmaken van de open ruimte, moeten in functie van specifieke omgevingskenmerken vanuit landbouw, natuur en landschap randvoorwaarden van deze openruimtefuncties in acht genomen worden.

Ruimte voor aan landbouw gerelateerde activiteiten De introductie van toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten in agrarisch gebied speelt in op de trends in vrije tijdsbesteding, met meer nadruk op rust en open ruimte. Tege-lijkertijd kunnen ze binnen het kader van agrarische verbreding perspectieven bieden voor een duurzame landbouw. Bij ontwikkeling van verblijven op de boerderij krijgt de agrarische hoofdactiviteit er een verzorgende functie bij. Voor aan landbouw gerela-teerde bedrijven die niet een agrarische maar een toeristisch-recreatieve hoofdactivi-teit kennen (kinderboerderijen, maneges, …) is het uitgangspunt dat vermeden moet worden dat de hoofdfunctie van het gebied in het gedrang komt. Gebiedsgericht kunnen er op basis van een afweging tussen draagkracht van de omgeving, bepaald door de aanwezige structuurbepalende functies, en de dynamiek die dergelijke in-plantingen met zich mee zouden brengen bepaalde perspectieven uitgewerkt wor-den.

Strikte voorwaarden voor horeca als onderdeel van de toeristisch-recreatieve structuur in de open ruimte Horeca hoort in principe thuis in de bebouwde ruimte. In functie van de duurzame uitbouw van de toeristisch-recreatieve structuur dient echter ruimte geboden te wor-den aan ondersteunende voorzieningen. Vanuit dat opzicht kan in de open ruimte aan horeca als ondersteunende functie voor het recreatief medegebruik bepaalde perspectieven geboden worden. Deze horeca mag echter de kwaliteiten van de open ruimte, ook in functie van recreatie, niet ondergraven. Maar mits er een koppeling bestaat met laagdynamisch recreatief medegebruik kan onderzocht worden of via functiewijziging van bestaande gebouwen dergelijke voorzieningen met gepaste schaal en dynamiek passen binnen de draagkracht van de omgeving.

7.2 Beleidscategorieën en ontwikkelingsperspectieven

7.2.1 Toeristisch-recreatief knooppunt

Toeristisch-recreatieve knooppunten ondersteunen de toeristisch-recreatieve netwer-ken, aantrekkingsgebieden met hoogdynamische infrastructuren van Vlaams of pro-vinciaal niveau. De knooppunten zijn plaatsen met een concentratie aan hoogdyna-mische recreatieve infrastructuren waarvan de bovengemeentelijke toeristische uit-straling erkend wordt via aanduiding als toeristisch-recreatief knooppunt in het RSPA. Voor zulke knooppunten dient een nauwe afstemming te gebeuren van de voorzie-ningen op de draagkracht (mobiliteit, ecologisch, landschappelijk, …) en dienen de grenzen voor de ruimtelijke ontwikkelingen hard vastgelegd te worden. De bevoegd-heid voor de ruimtelijke ontwikkeling van deze knooppunten ligt bij de provincie. In het RSPA wordt gesteld dat enkel de provinciale overheid kan beslissen tot de op-maak van een RUP tot het vastleggen van een specifiek ruimtelijk ontwikkelingsper-spectief. Een ruimtelijke visie in het GRS kan dan ook enkel maar als een suggestie van het gemeentelijk niveau beschouwd worden. In het RSPA werd volgend toeristisch-recreatief knooppunt aangeduid binnen de gemeente Lille: – Recreatiedomein Lilse Bergen De Lilse Bergen ligt rondom de waterplas aan de Strandweg en voorziet in infrastruc-tuur voor zowel verblijfsrecreatie als dagrecreatie. Het domein ligt landschappelijk ingepast in de bosrijke omgeving rond de voormalige zandwinningsplas tussen de duinen van de Beerse Heide en de E34. De bereikbaarheid van het domein wordt gegarandeerd via de Strandweg die aansluit op afrit 22 van de E34. De ruimtelijke begrenzingen in het zuiden en de kwetsbaarheid van het gebied ten noorden maken dat de grootschalige uitbreidingsmogelijkheden voor het domein eerder beperkt zijn. De gemeentelijke suggestie aangaande het recreatiedomein luidt dat een verdere ontwikkeling van de Lilse Bergen niet uit te sluiten is voor zover dit past binnen de draagkracht van de omgeving. Randvoorwaarden daarbij worden gesteld door de landschappelijke en ecologische inpassing van het domein, een afstemming op de landschappelijke, natuurlijke en fysische kenmerken van de omgeving en een be-heersing van de verkeersstromen. Concreet bestaan er plannen voor een beperkte uitbreiding van de camping om ruimte te voorzien voor zwerfauto’s. Ook de verschil-lende parkings in de rand behoeven een gepaste bestemming en inrichting.

Page 160: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

154 IOK plangroep GRS Lille

7.2.2 Toeristisch-recreatief aandachtsgebied

Bepaalde openruimtegebieden oefenen omwille van hun rust, landschappelijke of cultuurhistorische waarden een belangrijke aantrekkingskracht uit op de recreant. In toeristisch-recreatieve aandachtsgebieden kan recreatief medegebruik van deze gebieden met een andere hoofdfunctie aangemoedigd worden op voorwaarde dat de bijzondere waarden van het gebied, die juist de aantrekkingskracht vormen, niet in het gedrang komen. De hoofdfunctie van het gebied blijft evenwel nadrukkelijk be-houden. Volgende gebieden wordt aangeduid als toeristisch-recreatief aandachtsgebied: – Omgeving Achtzaligheden: recreatief medegebruik van de groene en reliëfrijke

omgeving tussen Wechelderzande en Lille – Omgeving Zittaart – Hegge – Den Haert – Heerle: recreatief medegebruik in af-

wisselende en landelijke omgeving met cultuurhistorische en natuurlijke aan-dachtspunten, aansluitend op Kempense Heuvelrug

Stimuleren maar ook sturen van recreatief medegebruik De cultuurhistorische en landschappelijke waarden van deze gebieden oefenen een sterke aantrekkingskracht uit op de zachte recreant. Diverse vormen van recreatief medegebruik kunnen niet alleen getolereerd maar zelfs aangemoedigd worden op voorwaarde dat dit medegebruik afgestemd wordt op de kwetsbare kenmerken van de gebieden zelf. De aard en de uitwerking van het recreatief medegebruik moet zo uitgewerkt worden dat een overrecreatie vermeden wordt. Het principe van recreatieve netwerkverbindingen is de manier om het recreatief medegebruik te kanaliseren zonder de recreatieve keuzemogelijkheden drastisch te beperken. De uitwerking en inrichting moet dan ook gebeuren met aandacht voor een goede geleiding van wandelaars, fietsers en dergelijke door het aanbrengen van routemarkering en natuurlijke barrières. Op die manier kunnen de meest kwetsbare gebieden ontzien worden.

Geen ruimte voor hoogdynamische en/of geluidsintensieve activiteiten Rust en beperkte aanwezigheid van verstoringbronnen zijn essentiële structurerende elementen van het gebied tussen de Visbeekvallei en de Lilse Bergen en het zuiden van de gemeente. Onder meer de relatieve rust bezorgen deze gebieden hun grote aantrekking. De omgeving leent zich dan ook niet tot de vestiging van bijkomende infrastructuur voor hoogdynamische en/ of geluidsintensieve activiteiten. Ook de uitrusting en infrastructuur die nodig is voor de uitwerking van de verschillende routes moet tot het noodzakelijke beperkt worden, ingepast worden in het landschapsbeeld en afgestemd op de agrarische hoofdfunctie in het zuiden van de gemeente.

Kanaliseren van recreatief medegebruik in omgeving Achtzaligheden tussen Wechelderzande en Lilse Bergen Een groot deel van het gebied tussen de Visbeekvallei en de Lilse Bergen wordt binnen het VEN aangeduid als GEN, ook als natuurconcentratiegebied. Dit betekent dat natuur daar de hoofdfunctie is. Hier geldt het principe van recreatief medege-bruik. Dit dient afgestemd te worden op de randvoorwaarden vanuit kwetsbare na-tuurlijke kenmerken. Er wordt daarbij uitgegaan van het aanduiden van een hoofdverbinding tussen Wechelderzande en de Lilse Bergen waarop de andere routes in afstemming op elkaar aangetakt dienen te worden. Op die manier kunnen de meest kwetsbare ge-bieden ontzien worden. Waar de draagkracht het kleinst is, kunnen strategische rustgebieden aangebracht worden. De uitrusting en infrastructuur in functie van re-creatief medegebruik moet in ieder geval tot een minimum beperkt worden. De Warandevijver ligt te midden van dit aandachtsgebied. Momenteel wordt die ge-bruikt als watersportvijver door een kleine private club. De visie van de gemeente op deze vijver stelt het private karakter in vraag en stelt dat de waterplas ook in aan-merking moet komen voor gepast medegebruik door het brede publiek. Het gebruik mag echter niet evolueren naar een nieuw hoogdynamisch attractiepunt in deze eerder kwetsbare omgeving. Er wordt gedacht aan volledig voor het publiek toegan-kelijk concept van niet georganiseerd laagdynamisch recreatief medegebruik gericht op wandelrecreatie en natuurobservatie.

Stimuleren en sturen van recreatief medegebruik in omgeving Zittaart – Hegge - Den Aard - Heerle Het zuiden van de gemeente vormt een landschappelijk afwisselend en landschap-pelijk aantrekkelijk landelijk gebied. Bovendien liggen een aantal cultuurhistorische aandachtsgebied binnen deze zone die aansluit op de Kempense Heuvelrug. In afstemming op de agrarische en natuurlijke hoofdfuncties kan het aanbod aan recre-atieve medegebruiksmogelijkheden verder uitgewerkt worden tot volwaardig alterna-tief voor de omgeving Achtzaligheden.

7.2.3 Strategisch rustgebied

Waar de omgeving een aantrekkingskracht uitoefent op de recreant en waar ander-zijds belangrijke natuur- en landschapswaarden moeten beschermd worden, kunnen strategische rustgebieden afgebakend worden. Ook binnen de toeristisch-recreatieve aandachtsgebieden kunnen strategische rustgebieden worden aangeduid, daar waar de kwetsbaarheid het grootst is.

Page 161: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

7 Gewenste toeristisch-recreatieve structuur

GRS Lille IOK plangroep 155

In Lille worden volgende strategische rustgebieden aangeduid: – Kindernouw – Lilse Zegge – Visbeekvallei ter hoogte van Bersegem - Kaulil – Grotenhoutbos

Sturen en waar nodig afremmen of afleiden van recreatief medegebruik Strategische rustgebieden vormen een tegengewicht voor de toeristisch-recreatieve knooppunten en de toeristisch-recreatieve aandachtsgebieden. Het recreatief mede-gebruik wordt door inrichtingsprincipes gestuurd en beperkt of zelfs omgeleid om-heen het strategisch rustgebied zodat de kwetsbare gebieden maximaal gevrijwaard worden.

Geen ruimte voor toename dynamiek algemeen recreatief gebruik Strategische rustgebieden worden aangeduid ter bescherming van de rust, het land-schap, natuurlijke waarden en fysische condities in deze zones. Net zoals het recrea-tief medegebruik daar aan banden wordt gelegd, is er uiteraard geen ruimte voor een toename van de dynamiek van het algemeen recreatief gebruik.

7.2.4 Kernverweving

In woonkernen moet een multifunctionele verweving nagestreefd worden van alle activiteiten die een rechtstreekse of onrechtstreekse binding hebben met de woon-functie, op voorwaarde dat deze activiteiten verweefbaar zijn. Activiteiten die in het kader van recreatie het woonweefsel ondersteunen zijn: speelpleinen, jeugdvoorzie-ningen, socio-culturele voorzieningen, sportvoorzieningen, parken, …. Binnen de woonkernen kan ook ruimte voorzien worden ter ondersteuning van een evenwichti-ge groenvoorziening door onder meer het behoud van bosfragmenten en parkele-menten.

Ruimte voor verweefbare sportactiviteiten Sportinfrastructuur die gericht is op het lokale verenigingsleven en inwoners is moge-lijk te verweven in de kernen, voor zover de schaal en dynamiek die ermee samen-hangt verenigbaar is met de woonfunctie. Enkele voorbeelden van bestaande sport-infrastructuren in de woonkernen zijn (niet limitatief): – Turnzaal Gierle – Sportlokalen verenigingen – Zwembad Lille

– Turnzalen scholen Zulke verweefbare sportinfrastructuren zijn ruimtelijk aanvaardbaar in de verschillen-de kernen van de gemeente en kunnen daar bestendigd worden. Aandachtspunten daarbij zijn echter onder meer mobiliteitsaspecten (veiligheid, bereikbaarheid voor verschillende verkeerstypes,…)en de parkeerproblematiek. Activiteiten en infrastruc-turen met een grotere dynamiek die niet verzoenbaar blijken met de woonfunctie worden doorverwezen naar de knooppunten voor sportinfrastructuur.

Ruimte voor jeugdinfrastructuur ingebed in de dorpscentra Voorzieningen voor de jeugd zijn verweefbaar in de woonkern. Jeugdverenigingen zijn parochiaal verankerd. De jeugdlokalen liggen meestal ingebed in het betreffende woonweefsel of sluiten er op aan. Het effectief afbakenen van de bestaande locaties en het voorzien van aangepaste voorschriften kan bijdragen tot meer rechtszeker-heid. Dit belet echter niet dat ook buiten deze afgebakende zones binnen de woon-kern verweefbare nieuwe jeugdinfrastructuur kan worden opgericht. De uitvoering kan onderwerp zijn van een RUP waarin ook gebiedsgericht de speelmogelijkheden in functie van specifieke omgevingsvoorwaarden en een eventuele nabestemming kunnen worden vastgelegd.

Ruimte voor speelpleinen in woonkernen en wijken Naast lokalen en speelruimten in gebruik door jeugdverenigingen, dienen ook open-bare speelruimten verweven te worden in woonkernen, wijken, gehuchten en derge-lijke. De afbakening van zulke zones met daaraan gekoppelde gebiedsgerichte voor-schriften ter inrichting en beheer kan bijdragen tot een vrijwaring van openbare speelruimten. Dit kan onderwerp zijn van een RUP. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn onder meer autonome bereikbaarheid, verkeersveiligheid, duidelijkheid omtrent de toegankelijkheid, interne veiligheid en aangepast materiaalgebruik.

Speelstad Wechelderzande: ontwikkeling afstemmen op draagkracht woonom-geving Specifiek aandachtspunt binnen de kern is de indoor-speeltuin De Speelstad. Deze attractie kan behouden blijven binnen de draagkracht van de landelijke kern en bin-nen de huidige contouren. Aandachtspunten daarbij zijn een gepast beheer van de verschillende verkeersstromen en de parkeerproblematiek.

Page 162: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

156 IOK plangroep GRS Lille

7.2.5 Knooppunt voor sportinfrastructuur

Knooppunten voor sportinfrastructuur worden aangeduid op plaatsen waar reeds een concentratie aan sport- en recreatieve accommodatie gebundeld ligt en/of waar deze ruimtelijk verantwoord verder gebundeld ontwikkeld kan worden en dit aansluitend op verschillende woonkernen binnen de gemeente. De woonkernen vormen de dragers van de sportvoorzieningen op het niveau van gemeente of deelgemeente. De schaal van de sport- en eventueel jeugdvoorzieningen in deze knooppunten wordt afgestemd op het gemeentelijk niveau of op het niveau van de kern waarop ze gericht zijn. Nieuwe en bestaande behoeften op het vlak van recreatieve voorzienin-gen worden zo veel mogelijk gebundeld op deze concentratielocaties. Bestemming en inrichting van de respectievelijke zones kunnen per zone vastgelegd worden in een RUP. Volgende knooppunten voor sportinfrastructuur worden aangeduid in Lille: – Sportcentrum Balsakker Lille – Heggelaan Poederlee – Voetbalstraat Wechelderzande – Brulens Gierle De grenzen van de respectievelijke zones kunnen worden vastgelegd in een RUP. Daarbij wordt uitgegaan van een aan te tonen ruimtebehoefte waarbij een aantal factoren in rekening gebracht moeten worden: – de bestemmingsbehoefte aan ruimte voor dagrecreatieve voorzieningen op basis

van de ruimte die op dit moment zonevreemd in gebruik is door sport en jeugd – de te kwantificeren uitbreidingsbehoefte voor de aanwezige infrastructuur. – de herlokalisatiebehoefte op basis van ligging van infrastructuur elders in kwets-

baar gebied – herlokalisatieruimte in functie van het bundelingsprincipe – de eventueel te verwachten nieuwe behoefte die gegenereerd wordt door nieuwe

ontwikkelingen (uitbreidingsbehoefte infrastructuur, nieuwe verenigingen, nieuwe sporttak binnen de gemeente,…)

Bij het vastleggen van de ruimtelijke grenzen van de knooppunten voor sportinfra-structuur moet rekening gehouden worden met grensstellende elementen voor deze locaties en met randvoorwaarden vanuit het functioneren van andere sectoren en het fysisch systeem.

Locatie Balsakker Lille De locatie Balsakker herbergt een aantal uiteenlopende sportinfrastructuren als sporthal, atletiek, ruiterinfrastructuur en dergelijke en sluit volledig aan op de kern van Lille. Uitbreiding van deze zone in functie van de behoeften is ruimtelijk mogelijk. Aanslui-tend op de bestaande infrastructuur liggen een aantal randpercelen buiten de huidige bestemming recreatie, maar wel ingesloten tussen de sportinfrastructuur en de kern, andere bebouwing of bospercelen. Grensstellende elementen voor een eventuele uitbreiding zijn alvast de woningen en bijhorende tuinpercelen langsheen de Broek-zijstraat, Veldstraat en de Balsakker. Langs de Balsakker ligt een bedrijf dat werd opgenomen in het sectoraal BPA zonevreemde bedrijven en ter plekke kan behou-den. De gronden ten noorden zijn ofwel in landbouwgebruik of liggen onder bos en vormen af te wegen factoren. Langsheen de Helleweg ligt het chirolokaal van St. Pieter gedeeltelijk zonevreemd in agrarisch gebied aansluitend op de Balsakker. De tussenliggende strook reservatiegebied die voorzien werd voor een omleidingsweg langs Lille en Poederlee wordt geschrapt wat bijkomende ruimtelijke perspectieven schept.

Locatie Heggelaan Poederlee Aan de Heggelaan in Poederlee is nu de infrastructuur van FC Poederlee en vzw De Kouter gebundeld. De locatie sluit aan op de kern van Poederlee van waaruit de bereikbaarheid optimaal is. Uitbreiding in functie van de behoeften is ruimtelijk moge-lijk. Deze uitbreidingsmogelijkheden kunnen aangeduid worden op de percelen tus-sen de huidige sportinfrastructuur en de Lichtaartsesteenweg. Afwegingselement voor de zoekzone zijn de professionele landbouwactiviteiten op de omliggende ak-kers. De woningen en tuinpercelen zijn grensstellend.

Locatie Voetbalstraat Wechelderzande Te Wechelderzande worden twee locaties ingenomen door uitgebreide sportinfra-structuur: – De zone aan de Pulsebaan werd op het gewestplan ingetekend als zone voor

dagrecreatie. Ze is op afstand gelegen van de kern maar via de Pulsebaan wel goed ontsloten en bereikbaar. De zone is gedeeltelijk ingevuld met voetbalvelden, een polyvalent sportveld en een hondenterrein. De rest van de bestemmingszone dagrecreatie ligt, net als de omgeving onder bos (2ha).

– Meteen aansluitend op de kern zijn aan de Voetbalstraat drie voetbalvelden zon-evreemd gelegen in bosgebied. De zone ten noorden en ten zuiden van de voet-balinfrastructuur ligt onder bos dat aangeduid werd als te behouden (natuurei-

Page 163: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

7 Gewenste toeristisch-recreatieve structuur

GRS Lille IOK plangroep 157

land). In het oosten grenst ze aan het ingesloten agrarisch gebied dat gelegen is langsheen het Zand.

Wechelderzande heeft als volwaardige woonkern behoefte aan voldoende ruimte voor sportinfrastructuur. Ook Wechelderzande heeft met andere woorden behoefte aan een knooppunt voor sportinfrastructuur. De twee in gebruik zijnde locaties wer-den in dat kader dan ook tegen elkaar afgewogen, wat resulteerde in de visie om de zone aan de Voetbalstraat aan te duiden als knooppunt voor sportinfrastructuur. Volgende elementen werden meegenomen in de afweging: – De keuze voor de locatie Voetbalstraat beantwoordt aan de het principe van

gedeconcentreerde bundeling, gezien de directe aansluiting op het woonweefsel Wechelderzande waaruit de recreanten afkomstig zijn. De locatie aan de Pulse-baan is evenzeer goed bereikbaar, maar toch eerder geïsoleerd gelegen in de open ruimte ten zuiden van Wechelderzande.

– De impact van het behoud van de voetbalinfrastructuur op de open ruimtestruc-tuur van Wechelderzande is gezien de ingesloten ligging minimaal. Bijkomende ruimte-inname aan de Pulsebaan zou veel meer ingrijpen op de open ruimtestruc-tuur en een grotere dynamiek teweegbrengen in en verplaatsen naar de open ruimte ten zuiden van Wechelderzande.

– In de gehele natuurlijke structuur op gemeentelijk niveau speelt het bosgebied een zeer beperkte rol. De rol van het bosgebied aan de Voetbalstraat binnen de natuurlijke structuur van Lille is met andere woorden bijdragend, maar niet essen-tieel. Deze is eerder van betekenis in het behoud van het groene karakter van de omgeving ter ondersteuning van het woonklimaat en in functie van migratie van bepaalde soorten. De bossen ten noorden en zuiden van de voetbalinfrastructuur moeten deze rol blijvend vervullen. Daarom werden ze ook aangeduid als natuur-eiland.

– De locatie aan de Voetbalstraat is gelegen ter hoogte van gewestplanbestem-mingszones bosgebied (3,2ha) en agrarisch gebied (0,9ha). Wat betreft het bos-gebied gaat het om een ingesloten bestemmingszone met een totale oppervlakte van 10,7 ha. Bovendien is de bestemmingszone bosgebied binnen deze kamer gedeeltelijk structureel aangetast door de vestiging van verblijven in het noordelij-ke deel. In het zuidelijke deel werd het gedeelte ter hoogte van het kerkhof via BPA omgezet tot gemeenschapsvoorzieningen. Door aanduiding van het natuur-eiland Blasven houdt de visie op de open ruimtekamer in dat de bestaande bos-sen (nu ook gedeeltelijk gelegen in agrarisch gebied) behouden blijven (10,4ha).

De locatie aan de Voetbalstraat wordt bijgevolg aangeduid als knooppunt, met daar-naast het behoud van de in gebruik zijnde zone aan de Pulsebaan gezien de aldaar beschikbare ruimte voor openluchtterreinen. Het westelijk gedeelte van de zone voor

dagrecreatie aan de Pulsebaan is niet ingevuld en gelegen onder bos en kan indien nodig dienen ter compensatie van de groene bestemming. De bestendiging van de recreatiefunctie aan de Voetbalstraat en een voortbestaan en kwalitatieve ontwikkeling van sportinfrastructuur op deze locatie kan dus ruimtelijk verantwoord worden. De inrichting en het beheer dienen te gebeuren met respect voor de omliggende bospercelen. De bepalende factor in de draagkracht van de omgeving is echter de ontsluiting van de locatie. Dit moet dan ook het afwegingsele-ment zijn bij de invulling (soort activiteiten, uitbreiding gebouwen,…) van het knoop-punt. Enkel activiteiten op schaal van deelgemeente Wechelderzande kunnen plaatsvinden. Op deze manier houdt de visie in dat Voetbalstraat-Blasven-Zand een open ruimte-kamer zal zijn waarin, in afstemming op elkaar, ruimte voorzien wordt voor bos/natuur (natuureiland), recreatie (knooppunt voor sportinfrastructuur) en verbrede landbouw. Onderstaande figuren geven een beeld van de visie op de open ruimte-kamer. Figuur 9: visie op de open ruimtekader Voetbalstraat – Blasven - Zand

knooppunt sportinfrastructuur

kerkhof

multifunctionele landbouw

behoud boskarakter natuureiland

behoud bos natuureiland

Page 164: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

158 IOK plangroep GRS Lille

Locatie Brulens Gierle Aan de Brulens in Gierle ligt een grote oppervlakte met bestemming gebied voor dagrecreatie volgens het gewestplan. Slechts een klein gedeelte daarvan wordt in-genomen door de sporthal en het voormalige zwembad. Verder ligt de zone onder bos of zijn de gronden in agrarisch gebruik. De gemeente wenst een deel van deze eigendom verder te ontwikkelen als recreatiegebied. Het gaat om een zone die aan-sluit op de kern van Gierle en op het bedrijventerrein Brulens. Via het bedrijventerrein kan gemotoriseerd verkeer de zone bereiken, vanuit de kern is bijvoorbeeld de fiets-verbinding optimaal. De noordwestzijde van de zone sluit echter wel aan op de vallei van de Oudendijkloop waarmee rekening gehouden moet worden bij de ontwikkeling van het knooppunt.

7.2.6 Zone voor sportinfrastructuur

Zones voor sportinfrastructuur worden aangeduid op plaatsen waar bestaande spoorinfrastructuur gelegen is en waar deze gezien de lokale verankering, binnen de draagkracht van de omgeving en ruimtelijk verantwoord kan behouden worden. Ontwikkelingsperspectieven voor deze zones zijn afhankelijk van de schaal en de dynamiek van de kern waarop ze geënt zijn of de draagkracht van de omgeving. Ontwikkelingen die de draagkracht van de omgeving overschrijden zijn niet gewenst. Een nabestemming kan voorzien worden in de mate dat in de toekomst de behoefte zou verdwijnen. Voorschriften, inrichting, beheer en eventuele nabestemming kunnen per zone vastgelegd worden in uitvoering van het GRS.

Zone Pulsebaan Wechelderzande: bestendigen en nabestemmen De zone die gevormd wordt door een gebied voor dagrecreatie zoals aangeduid op het gewestplan, wordt ingenomen door 3 voetbalvelden, een sportveld en een hon-denterrein. De zone ligt in de open ruimte langsheen de E34 op een zekere afstand van de kern van Wechelderzande. De Pulsebaan ontsluit de zone richting Wechel-derzande. Gezien de geïsoleerde ligging komt de zone echter niet in aanmerking voor de opvang van bijkomende hoogdynamische activiteiten. Vanuit ruimtelijk standpunt wordt er voor de zone geopteerd voor een bestendiging van de huidige situatie. De aanwezige infrastructuur kan behouden blijven en aangepast of verbe-terd worden om te voldoen aan de noden van de actieve verenigingen. De dynamiek van de activiteiten dient echter afgestemd te blijven op de geïsoleerde ligging en de draagkracht en de fysische karakteristieken van de natuurlijke omgeving.

Zone Poeyelheide: bestemmen en bestendigen De locatie Poeyelheide ten zuiden van Gierle herbergt een concentratie van sportin-frastructuur. De sportinfrastructuur is uiteenlopend van aard en beantwoordt niet alleen aan de behoefte vanuit de verenigingen van Gierle, maar trekt gezien de cen-trale ligging recreanten vanuit de gehele gemeente. Deze sportinfrastructuur is door de jaren uitgegroeid op percelen in eigendom van de gemeente Lille zelf. Slechts een gedeelte hiervan is op het gewestplan aangeduid als zone voor dagrecreatie. De rest van de sportinfrastructuur is dus op dit moment feitelijk zonevreemd gelegen in bos-gebied.

Figuur 10: sportinfrastructuur Poeyelheide

De recreatieve infrastructuur bestaat voornamelijk uit sportvelden. Slechts enkele gebouwen werden opgetrokken. Volgende infrastructuur ligt geconcentreerd op deze locatie: – paardensport/ruiterijweide: piste + klein gebouw – boogschietterrein: terrein voor boogschieten, petanquebanen en verenigingslo-

kaal – verharde tennisvelden

paardensport

boogschietterrein

tennisvelden

speelplein

voetbalveld

voetbalvelden

polyvalent sportveld

KLJ-lokaal en speelplein

hondenterrein

petanquebanen en lokaal

Page 165: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

7 Gewenste toeristisch-recreatieve structuur

GRS Lille IOK plangroep 159

– polyvalent sportveld – 3 voetbalvelden – open speelplein – hondenterrein: afgesloten hondenterrein + klein gebouw – KLJ-lokaal met speelplein Het gaat in hoofdzaak om openluchtterreinen en enkele verenigingslokalen. De acti-viteiten betreffen normale sport- en jeugdactiviteiten op maat van een landelijke ge-meente (paardensport, voetbal, tennis, boogschieten, hondensport, landelijke jeugd-vereniging,… ). Het recreatief gebruik van de locatie is verenigingsgebonden met recreanten afkomstig vanuit de hele gemeente waardoor de activiteiten op Poeyel-heide een verenigende centrumfunctie hebben.

Figuur 11: situering recreatie Poeyelheide in omgeving

De sport- en jeugdinfrastructuur ligt geconcentreerd binnen de bosstructuur van Poeyelheide, in de open ruimte tussen Gierle en Lille-Poederlee, op de hogere gron-den op het interfluvium tussen de Oudendijkloop en de Aa. Het oostelijke deel van

deze bosstructuur werd op het gewestplan aangeduid als zone voor verblijfsrecreatie waardoor hierin heel wat weekendverblijven opgericht werden. De gronden rondom de bosstructuur zijn in landbouwgebruik (ruilverkaveling Poederlee). Ontwikkelingsperspectieven voor de recreatieve infrastructuur aan de Poeyelheide worden gebaseerd op de ruimtelijke afweging tussen de draagkracht van de omge-ving en de infrastructuur en activiteiten. Deze verenigbaarheid kan getoetst worden op basis van de analyse van het huidige functioneren van de cluster recreatieve infrastructuur in deze open ruimte omgeving: – De ontsluiting van de locatie verloopt via de weg de Poeyelheide, een brede

ruilverkavelingsweg. Op- en afgaand verkeer naar het sportcentrum veroorzaakt geen hinder voor het landbouwverkeer.

– Gezien het huidige historisch gegroeide gebruik bevindt de sportinfrastructuur zich wat betreft ruimte-inname niet in een scherpe concurrentiepositie ten opzich-te van andere open ruimtefuncties.

– De zone zoals deze nu in gebruik is veroorzaakt geen hinder op de landbouwac-tiviteiten in de omgeving. De landbouwgebruikspercelen sluiten niet meteen aan op de sportinfrastructuur, maar worden gebufferd door beboste percelen gelegen rondom de recreatieve infrastructuur.

– De landschappelijke impact van de inplanting van de infrastructuur is miniem. Enkel ter hoogte van de locatie Poeyelheide zelf is de sportinfrastructuur waar-neembaar. Naar de omliggende open ruimte wordt deze perfect gebufferd door de omgevende opgaande begroeiing. De landschappelijke inpassing is met ande-re woorden verzekerd.

– De infrastructuur heeft zich ontwikkeld bij de bosstructuur van Poeyelheide. De bossen bestaan uit naaldhout, gelegen op stuifduinen en drogere gronden. Deze fysische kenmerken beperken de potentiële natuurwaarden voor de zone zelf. In de huidige situatie zijn er bovendien geen aanwijzingen voor negatieve impact van de infrastructuur op de bestaande bossen. In het kader van de watertoets zal de nadruk hier dienen te liggen op behoud van infiltratiemogelijkheden, er bestaat geen gevaar voor overstromingen.

Bovenstaande motiveert het behoud van de huidige locatie. De infrastructuur en de activiteiten zijn verenigbaar met de omgeving. Er zijn geen aanwijzingen dat de draagkracht van de omgeving wordt overschreden. Het bestendigen van de huidige zone in recreatief gebruik houdt geen negatieve impact op het functioneren van de open ruimte in de directe omgeving (landbouw, natuur, bos) in. De gemeente wenst daarom uit te gaan van een behoud van de infrastructuur en de activiteiten binnen de huidige zone (bestendigen) binnen een uit te werken gepast

Recreatie

Sportinfrastructuur

Gierle

Lille - Poederlee

Zone voor

verblijfsrecreatie

Poeyelheide

Page 166: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

160 IOK plangroep GRS Lille

juridisch kader (bestemmen) en duidt de omgeving aan als zone voor sportinfrastruc-tuur. De wens tot behoud van de sportinfrastructuur op deze locatie gaat echter niet zonder meer voorbij aan de ligging in de open ruimte. Er wordt duidelijk vooropge-steld dat de natuurlijke en landschappelijke kenmerken van de omgeving grenzen stellen aan de ontwikkeling van de zone. De gemeente wenst met andere woorden in de uitvoeringsfase te voorzien in bestemming van de zone tot recreatie, zonder daar-bij een verhoging van de dynamiek voor ogen te hebben. Er wordt dus gestreefd naar een bestemming tot recreatie vanuit de huidige infrastructuur, die nadien dan volgens aan de omgeving aangepaste bestemmingsvoorschriften kwalitatief aange-past kan worden met respect voor inpassing in de omgeving. Dit voorlopig ontwikkelingsperspectief en wensbeeld tot bestendigen en bestemmen zal in de uitvoeringsfase bij de opmaak van een gemeentelijk ruimtelijk uitvoerings-plan evenwel verder onderbouwd worden. Gezien slechts op dat in het decreet voorziene detailniveau alle noodzakelijke feitelijke en juridische elementen gepast onderzocht en in overweging genomen kunnen worden, zal slechts dit bijkomend onderzoek in de uitvoeringsfase kunnen leiden tot definitieve conclusies en een be-vestiging van de ontwikkelingsperspectieven voor de zone Poeyelheide.

Crossterrein Breugelheide – Roverstraat: voorlopig behoud en nabestemmen Binnen de provincie Antwerpen zijn drie terreinen voor permanente omlopen met trainingsfaciliteiten voorgesteld. Voor deze terreinen wordt door de bestendige de-putatie een voorstel een RUP of verder onderzoek uitgewerkt. Het crossterrein aan de Roverstraat is echter niet bij deze 3 weerhouden terreinen. De ontwikkelingsper-spectieven voor het terrein bestaan dan ook louter uit een behoud van het terrein volgens de huidige vergunning die loopt tot 2022 en de voorlopige verderzetting van de activiteiten binnen de strikte grenzen van het terrein dat hiervoor bestemd is. Nadien zouden de activiteiten op deze locatie moeten verdwijnen en komt het gebied voor dagrecreatie volgens het gewestplan in aanmerking voor een nabestemming naar open ruimte.

7.2.7 Weekendverblijven

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen illegale weekendverblijven en weekendverblijven die vergund zijn of geacht worden vergund te zijn. Bovendien een zijn er een groot aantal juridisch dan wel planologisch zonevreemd gelegen. Weekendverblijven zijn juridisch zonevreemd gelegen indien zij buiten een bestemmingszone gelegen zijn die op het gewestplan werd aangeduid voor de vesti-ging van weekendverblijven, zijnde gebied voor verblijfsrecreatie. Weekendverblijven zijn planologisch zonevreemd gelegen indien zij negatief beoordeeld worden binnen

de draagkracht van de omgeving. Om dit te bepalen dient een toetsing te gebeuren op basis van een aantal criteria waaraan een zone voor verblijfsrecreatie theoretisch zou moeten voldoen. Dit heeft te maken met de kwetsbaarheid van een gebied, zo-wel op fysisch als biologisch vlak, en met milieutechnische aspecten waarbij bijvoor-beeld de problematiek rond afvalwaterzuivering een rol kan spelen. Eveneens bepa-lende factoren zijn de afstand tot het woongebied owv mobiliteit, nutsvoorzieningen en dergelijke en de aspecten inzake brandveiligheid. Op basis van het beleidsplan ‘Problematiek weekendverblijven’ wordt een plannings-gerichte aanpak voor clusters van weekendverblijven voorgesteld. Voor na afweging weerhouden clusters van tenminste 5 weekendverblijven die niet gelegen zijn in kwetsbaar gebied of dergelijke kan een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan opge-maakt worden. In ruimtelijke uitvoeringsplannen zou voor deze positief beoordeelde clusters een ordening voorzien kunnen worden, ook niet vergunde weekendverblijven zouden daardoor geregulariseerd worden. Dit is een uitwerking van de visie van het RSV dat bovendien stelt dat weekendverblijven die planologisch zonevreemd gele-gen zijn verwijderd of verplaatst dienen te worden . De richtlijnen uit de beleidsbrief en het RSV werden opgemaakt op Vlaams niveau. In de Provincie Antwerpen dient ook gewerkt te worden binnen het kader van het RSPA, waarin de visie op de weekendverblijven vertaald werd in een aantal catego-rieën waarvoor een specifiek beleid geldt. Bovendien speelt de decreetswijziging van 4 juni 2003 een rol. Waar volgens de beleidsbrief, RSV en typering van het RSPA geen perspectieven geboden konden worden aan weekendverblijven gelegen in kwetsbare gebieden, moeten een groot deel van deze verblijven nu zonder tegenbericht als vergund geacht beschouwd worden. In Lille werd op basis van een voorlopige inventaris van weekendverblijven reeds een oefening tot clustering gedaan. Het gaat om een 38-tal clusters die in totaal zowat 500 weekendverblijven omvatten.

Gemeentelijke visie op de weekendverblijven als suggestie aan de provinciale overheid Allereerst dient gesteld dat bij het handhavingsbeleid voor de individuele weekend-verblijven de huidige vergunningentoestand steeds in rekening gebracht moet wor-den. Een gebiedsgerichte visie op de weekendverblijven binnen de gemeente Lille wordt verder aangegeven als suggestie aan de bevoegde overheid. Deze gebiedsgerichte visie is gebaseerd op onderstaande algemene visie van de gemeente Lille op deze specifieke vorm van verblijfsrecreatie:

Page 167: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

7 Gewenste toeristisch-recreatieve structuur

GRS Lille IOK plangroep 161

– gewestplanzones voor verblijfsrecreatie: minstens behoud van de vergunde ver-blijven, waar nodig dient via planningsinitiatieven een verfijning van de bestem-ming en/of afbakening en een gepaste ordening doorgevoerd te worden

– ingevulde zone (verblijfsrecreatie volgens gewestplan) in kwetsbaar gebied: de bestemming, zonering en verdere invullingsmogelijkheden of -principes van de zone gebiedsgericht aanpassen in afweging met de kwetsbaarheid van het gebied (bijvoorbeeld nieuwe afbakening met uitsluitsel van de meest kwetsbare gebieden, afstemming van inrichting op kwetsbaar milieu)

– ingevulde zone (verblijfsrecreatie volgens gewestplan) in niet–kwetsbaar ge-bied:

– eventueel kunnen niet-vergunde verblijven geregulariseerd worden af-hankelijk van een planologische toetsing en de conformiteit met de gel-dende voorschriften.

– In het kader van de oplossing van de problematiek van de permanent be-woonde weekendverblijven wordt gesuggereerd in bepaalde geordende en goedgekeurde zones die reeds grotendeels ingevuld zijn een beperkt woonrecht toe te kennen.

– niet-ingevulde en ongeordende zone (verblijfsrecreatie volgens gewestplan): niet aanduiden als zone voor verblijfsrecreatie en behoud van de huidige func-tie, eventueel behoud als reservezone voor weekendverblijven voor toekomstige invulling volgens behoefte

– Weekendverblijven buiten de gebieden voor verblijfsrecreatie: Weekendverblijven die niet gelegen zijn in gebieden voor verblijfsrecreatie zijn juridisch zonevreemd. In principe kunnen deze weekendverblijven geen perspectieven geboden worden en zouden ze op termijn moeten verdwijnen. Er wordt gedacht aan een gediffe-rentieerd uitdovingsbeleid of een verdwijnen op termijn. Binnen het huidige decre-tale kader moet dit echter in functie van de vergunningentoestand voor de indivi-duele weekendverblijven geval per geval bekeken worden, bv. voor weekendver-blijven opgericht na 29/3/1962 en voor de vaststelling van het gewestplan. In ie-der geval kan er geen sprake van zijn de zonevreemde weekendverblijven een zone-eigen karakter te bezorgen door een planningsinitiatief dat de bestemming zou aanpassen en blijven deze juridisch en/of planologisch zonevreemd.

Deze visie van de gemeente op de ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven van de weekendverblijven geldt als een suggestie aan de hogere overheden en wordt ook vertaald naar de beleidscategorie zone voor weekendverblijven in de gewenste toe-ristisch-recreatieve structuur en de visie op de problematiek van permanente bewo-ning van weekendverblijven in de gewenste nederzettingsstructuur.

7.2.8 Zones voor weekendverblijven

Zones voor weekendverblijven zijn gebieden die ruimtelijk en vanuit een historisch gegroeide situatie in aanmerking komen voor het behoud en/of de vestiging van weekendverblijven. Volgende zones komen in aanmerking voor de vestiging van weekendverblijven: – Zone Bersegembaan – Zone Puttekensberg – Zone Beerse Heide – Zone Karredongen – Zone Varkenshoek, Lammerheide – Zone Polderheide – Zone Zittaart (2)

Ordening van de zone De inrichting en ordening van de zones dient te voldoen aan de regels van de secto-rale wetgeving en gepaste gebiedsgerichte stedenbouwkundige voorschriften wat betreft perceelsgrootte, oppervlakte, volumes, beplantingen, afsluitingen en dergelij-ke. Deze aspecten kunnen opgenomen worden in een RUP.

Gepaste inrichting met respect voor de omgeving De inrichting van de zones dient te gebeuren met respect voor de omgeving. Op bepaalde plaatsen kan het aangewezen zijn rekening te houden met randvoorwaar-den en beperkingen vanuit het fysisch systeem en de landschappelijke, agrarische en natuurlijke structuur. Dit houdt o.a. in dat men aangepaste bouwmaterialen kan eisen, dat de verharding van wegen beperkt wordt, dat de beplanting aan voorwaar-den onderworpen wordt,…Al deze elementen kunnen in een RUP uitgewerkt worden in de voorschriften. Ook dienen richtlijnen opgenomen te worden in functie van een integraal waterbeheer: minimale verharding – maximale infiltratiemogelijkheden, scheiding van hemelwater en afvalwater, zuivering van het afvalwater of aansluiting op RWZ of riolering.

Geen permanente bewoning Binnen de zones voor verblijfsrecreatie kan niet zonder meer permanente bewoning van de verblijven toegestaan worden.

Page 168: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

162 IOK plangroep GRS Lille

Afbakening en invulling van de zones gebiedsgericht afstemmen: differentiatie Voor de hernieuwde afbakening en de invulling van deze zones voor weekendverblij-ven wordt in de uitvoeringsfase gebiedsgericht rekening gehouden met: – de gewestplanbestemming als indicatie – de bestaande toestand:

– het feitelijke bodemgebruik en invulling – het voorkomen van weekendverblijven binnen en aansluitend op de zone

– de afstemming op draagkracht omgeving en kwetsbaarheid van het gebied, reke-ning houdend met bijzondere natuurwaarden.

– de grensstellende elementen van het fysisch systeem: natuurlijk overstroombare gebieden, gave duinen,…

– het beleidskader op Vlaams en provinciaal niveau Dit leidt voor de voorgestelde zones tot volgende algemene visie op differentiatie in de zones voor weekendverblijven:

Zone voor weekendverblijven: Bersegembaan, Beerse Heide, Karredongen, Var-kenshoek – Lammerheide, Polderheide, Zittaart

De zones voor weekendverblijven kunnen in principe verder ingevuld worden volgens de geldende richtlijnen. Toch kan bijvoorbeeld gesteld worden dat indien gelegen op een bebost zandcomplex het niet aangewezen is de zones maximaal te gaan ver-dichten en in te richten. Het principe van een gepaste inrichting met respect voor de omgeving geldt immers ook voor al deze zones.

Zone voor weekendverblijven met randvoorwaarden fysisch systeem: Puttekensberg

De zone Puttekensberg is op dit moment voor het grootste deel geordend via ver-schillende kleine goedgekeurde weekendzones. Gezien de ecologische kwetsbaar-heid van deze omgeving is een volledige opvulling ruimtelijk echter niet aangewezen. Ervan uitgaande dat de weekendverblijven vergund zijn, wordt het behoud voorge-steld. Wat betreft de bestemming zou onderzocht kunnen worden of een herformule-ring van de voorschriften in afstemming op het kwetsbaar fysisch systeem van de vallei mogelijk is. De nodige garanties voor de bestaande vergunde weekendverblij-ven zijn essentieel. De inrichting zou op die manier echter beter afgestemd kunnen worden op de fysische en ecologische kenmerken van het gebied (behoud van de gepaste waterhuishouding, behoud of herstel van structuurkenmerken waterloop, gepast gebruik van soorten…).

Mogelijkheid tot reservering deelzones Tweede en Vierde Bosdreef van zone Berse-gembaan Binnen de uitgestrekte zone voor verblijfsrecreatie Bersegembaan op het gewestplan werden grote aaneengesloten delen gespaard van invulling. Vanuit het principe van zuinig ruimtegebruik en in afstemming op de draagkracht van de omgeving kan voor-gesteld worden deze niet aangesneden zones te reserveren voor toekomstige be-hoeften. Er zou dan eerst gestreefd moeten worden naar een gepaste verdere invul-ling van de reeds aangesneden zones voor weekendverblijven. Deze visie is slechts een suggestie vanuit de gemeente, die voor uitwerking juridisch verder uitgeklaard dient te worden en overleg met de eigenaar vereist.

7.2.9 Zone voor camping

De drie campings gelegen op het grondgebied van Lille en die niet geselecteerd werden in het RSPA als specifiek verblijfsknooppunt krijgen ruimtelijke toekomstper-spectieven door aanduiding als zone voor camping: – Camping De Brem – Camping Siësta – Camping De Specht

Behoud maar geen uitbreiding voor camping De Brem Camping De Brem werd via een PRUP herbestemd van gebied voor jeugdcamping naar gebied voor verblijfsrecreatie. Op die manier kan de camping blijven voorbe-staan. De ruimtelijke ontwikkelingsvisie voor deze zone beperkt zich tot een behoud. Een uitbreiding van de zone en een verhoging van de dynamiek zou de draagkracht van de omgeving overschrijden.

Ontwikkeling van campings binnen zone voor weekendverblijven Bersegem-baan – Aparte afbakening binnen zone voor weekendverblijven Bersegembaan mogelijk

in functie van verschil in voorschriften – Uitbreidingsmogelijkheden in afstemming op omgeving (bebost stuifzandcomplex)

en binnen zelfde grenzen als zone voor weekendverblijven Bersegembaan

7.2.10 Verweving met recreatie

Verwevingsgebieden worden aangeduid waar de actuele behoefte of de mogelijkheid bestaat om functies natuur/bos/landbouw en recreatie aan elkaar neven te schikken

Page 169: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

7 Gewenste toeristisch-recreatieve structuur

GRS Lille IOK plangroep 163

voor zover de ruimtelijke, landschappelijke, agrarische en natuurlijke eigenschappen van de omgeving dit toelaten.

Recreatief medegebruik groenstructuur Enkele al dan niet kleinere bosstructuren worden door jeugdbewegingen en dergelij-ke specifiek gebruikt als speelruimte. De aanduiding van deze zones als bossen met recreatief medegebruik gaat voor de erkenning van dit ruimtegebruik. Mogelijk kun-nen er binnen deze zones ook erkende speelboszones aangeduid worden. Het gaat hier echter niet om een echte nevenschikking van functies. De groene functie moet nog steeds hoofdfunctie blijven in deze gebieden. Volgende zones komen in aanmerking: – Speelbos Poeyelheide – speelbos Vorselaarheide – Speelbos Molenheide – Speelbos Galgenberg – Speelbos Boskapel – Speelbos Rollekensbergen In functie van de eventuele aanduiding van een officiële speelboszone dient overleg gepleegd te worden met de eigenaars en beheerders. Bij de uitwerking van de speelboszone dient rekening gehouden te worden met ecologische, ruimtelijke en spelcriteria. Daarbij kunnen afspraken opgenomen worden in een gebruikers- of toegankelijkheidsreglement. Indien deze gebieden alsnog opgenomen zouden wor-den binnen de afbakening van het VEN, wordt aandacht gevraagd voor dit bestaande ruimtegebruik en dient de visie erop te gelden als een suggestie in functie van de natuurrichtplannen.

Multifunctionele landbouwzones Maneges, kinderboerderijen en dergelijke zijn recreatieve voorzieningen die balance-ren op de rand tussen landbouw en recreatie. Bij de intekening van de recreatiege-bieden op het gewestplan is voor deze activiteiten geen bijzondere ruimte voorzien en gezien de verwantschap met landbouw en gezien de nood aan open ruimte ma-ken zij nu mee aanspraak op de agrarische gebieden. Om de professionele activitei-ten in het landbouwgebied niet te ondermijnen door de verspreide vestiging van deze voorzieningen in het agrarisch gebied, werd een poging gedaan multifunctionele landbouwzones aan te duiden. Het zijn zones binnen het landbouwgebied waar uit-gebreide mogelijkheden gegeven kunnen worden aan zulke aan landbouw gerela-teerde voorzieningen:

– Zand (Wechelderzande) – Diamantweg (Wechelderzande) – Gierlebaan – Eikenlaan – Borze (Lille) – Zielestraat – Wijngaard (Poederlee) – Middelveld (Gierle)

Warandevijver: recreatief medegebruik waterplas De Warandevijver ligt te midden van het aandachtsgebied. Momenteel wordt de vijver gebruikt als watersportvijver door een kleine private club. De visie van de ge-meente op deze vijver stelt het private karakter in vraag en stelt dat de waterplas ook in aanmerking moet komen voor gepast medegebruik door het brede publiek. Het gebruik mag echter niet evolueren naar een nieuw hoogdynamisch attractiepunt in deze eerder kwetsbare omgeving. Er wordt wel gedacht aan een volledig voor het publiek toegankelijk concept van niet georganiseerd laagdynamisch recreatief mede-gebruik van de waterplas en voor de omgeving gericht op wandelrecreatie en na-tuurobservatie.

7.2.11 Recreatief fietsnetwerk

Een netwerk is in Lille terug te vinden onder vorm van een grensoverschrijdend fiets-netwerk. De gemeente is opgenomen in het fietsknooppuntennetwerk Antwerpse Kempen van Toerisme Provincie Antwerpen. Het netwerk bestrijkt de hele gemeente en een elftal knooppunten liggen verspreid in Lille.

Vastleggen van netwerkprincipe Het fietsknooppuntennetwerk Antwerpse Kempen (TPA) werd volledig uitgewerkt volgens het netwerkprincipe en dient als ruggengraat voor eventuele verdere verma-zing van dit netwerk. Eventuele nieuwe recreatieve fietsverbindingen dienen aan te takken op dit netwerk. De attractie van de routes wordt onderbouwd wanneer knoop-punten samenvallen met toeristisch-recreatieve attractiepolen en culturele elemen-ten.

Rustpunten ondersteunen de recreatieve routes Recreatief medegebruik dient allereerst uitgewerkt te worden met respect voor de hoofdfunctie van een gebied of infrastructuur. Het recreatief medegebruik mag de hoofdfunctie niet hinderen in de activiteiten. In de mate van het mogelijke wordt ge-poogd te werken aan een kwaliteitsverbetering van bestaande structuren en infra-structuur zoals jaagpaden, landbouwwegen en dergelijke.

Page 170: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

164 IOK plangroep GRS Lille

Andere infrastructuur wordt tot een minimum beperkt. Toch kunnen bestaande cafés en tavernen en toekomstige functiewijzigingen van bestaande gebouwen naar klein-schalige horeca in de open ruimte toegelaten worden indien ze een functionele rela-tie hebben met de routes van het recreatief fietsroutenetwerk. Ze ondersteunen de attractiviteit van de routes en garanderen de mogelijkheid tot rust en ontspanning tijdens de fietstocht. Het onderzoek ter aanduiding van gebouwen en zones die hier-voor in aanmerking komen kan onderdeel zijn van het onderzoek in het kader van een RUP zonevreemde woningen. Let wel: het gaat om bestaande gebouwen. Deze visie mag geen aanleiding geven tot de aangroei van de verspreide bebouwing in de open ruimte. Bovendien moet een dergelijke horecazaak ook steeds een ruimtelijke afweging doorstaan vooraleer binnen de zones die in aanmerking komen de functie-wijziging ook effectief wordt toegestaan. Een planologische toetsing moet aantonen of de cafés en tavernen de ruimtelijke draagkracht van hun omgeving niet overschrij-den. Verder moeten deze gebouwen zich richten naar het kader voor zonevreemde woningen. Zowel de functionele binding als de toetsing aan de ruimtelijke draag-kracht moet worden onderzocht in de uitvoeringsfase (RUP zonevreemde woningen).

7.2.12 Golfterrein

Het RSV stelt dat golfterreinen hoogdynamische infrastructuren zijn die een uitspraak behoeven op Vlaams niveau. In het Vlaamse Golfmemorandum werd dan ook een beleidskader voor bestaande golfterreinen uitgewerkt. De Lilse Golfclub werd daarin opgenomen als een golfterrein type II, waarvoor een beoordeling en eventuele afba-kening kan beslist worden op provinciaal niveau. Specifiek werd voor de Lilse Golf Club geen bestemming naar golfzone voorgesteld, maar wordt gesteld dat een ruim-telijke afweging gemaakt moet worden. Indien ruimtelijk verantwoord zou een provin-ciaal ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt kunnen worden om het terrein juridisch te bestemmen. In het Golfmemorandum werd een kader uitgewerkt voor een kwalitatie-ve ruimtelijke afweging, gebaseerd op een aantal criteria. Ondanks het feit dat het bevoegdheidsniveau zich elders bevindt kan de gemeente in het GRS niet voorbijgaan aan deze ruimtelijke problematiek. Het standpunt van de gemeente zou kunnen opgenomen worden en kunnen gelden als een suggestie van het gemeentelijk niveau aan het bevoegde provinciaal beleidsniveau. Het golfdomein van de Lilse Golf Club is gesitueerd ten westen van de Lilse Bergen en de Haarlebeekbrug, tussen de Rollekensbergen, Warande, Achtzaligheden en Bersegem. Het is zonevreemd gelegen in het agrarisch gebied met landschappelijke waarde. Bovendien is het gelegen binnen het habitatrichtlijngebied 16 ‘bos- en hei-degebieden ten oosten van Antwerpen’.

De vraag wordt gesteld of een golfterrein aangewezen is in deze omgeving. Gezien de geïsoleerde ligging en de kwetsbaarheid van de omliggende natuurlijke gebieden en landschappen dient een eventueel behoud van het golfterrein in ieder geval te voldoen aan een aantal randvoorwaarden vanuit de omgeving. De inrichting, exploi-tatie en dynamiek van het golfterrein zullen in dat geval verzoenbaar moeten zijn met de natuurbehoudsdoelstellingen van het habitatrichtlijngebied en moeten passen binnen de draagkracht van de omgeving die sterk gelimiteerd wordt vanuit natuurlij-ke, landschappelijke en mobiliteitskenmerken. Er zal rekening gehouden moeten worden met de te beschermen habitats en een gepaste landschapsecologische be-nadering van de inrichting en het beheer zijn aan de orde. Bovendien is het de visie van de gemeente dat in geval van behoud moet worden uitgegaan van een vrij toe-gankelijke inrichting van het terrein die recreatief medegebruik mogelijk maakt.

7.2.13 Verspreid liggende toeristisch-recreatieve infrastructuur

Hiervoor wordt verwezen naar het afwegingskader voor zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur.

Page 171: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

7 Gewenste toeristisch-recreatieve structuur

GRS Lille IOK plangroep 165

7.3 Mogelijke maatregelen ter realisatie van de gewenste toeristisch-recreatieve structuur

Herstructureren zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur – De gemeente kan een sectoraal ruimtelijk uitvoeringsplan opmaken waarin alle

zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuren worden getoetst en de ont-wikkelingsperspectieven worden vastgelegd. Een gebiedsdekkende thematische aanpak verdient de voorkeur omdat dan “gelijkaardige” infrastructuur gelijktijdig wordt aangepakt.

– Naar aanleiding van deze bevindingen kan bepaald worden welke de resterende ruimtebehoefte is vanwege recreatieve functies.

Bundeling en ordening van weekendverblijven – De gemeente vraagt aan de hogere overheden op korte termijn duidelijkheid te

scheppen aangaande eventuele oplossingen voor de problematiek van de week-endverblijven en te starten met de planningsinitiatieven.

– De gemeente vraagt aan de hogere overheid rekening te houden met de ge-meentelijke visie op de weekendverblijven en de huidige zones voor verblijfsre-creatie bij het opmaken van eventuele ruimtelijke uitvoeringsplannen voor clus-ters weekendverblijven en bij eventuele andere afbakeningen

– Voor de zones voor weekendverblijven kunnen hernieuwde afbakeningen en voorschriften in functie van een gepaste inrichting uitgewerkt worden in een RUP.

Uitwerken van kernverweving – De gemeente kan indien nodig de inrichting van ruimtes voor verweefbare sport-

infrastructuur, socio-culturele voorzieningen, jeugdinfrastructuur en dergelijke in een RUP uitwerken tot stedenbouwkundige voorschriften. Eventuele herbestem-mingen daarvoor noodzakelijk kunnen eveneens opgenomen worden.

Vastleggen van knooppunten en zones voor sportinfrastructuur – De gemeente kan op basis van de resultaten van de analysefase bij uitvoering

van de maatregelen rond zonevreemde infrastructuur overgaan tot de precieze afbakening van de knooppunten voor sportinfrastructuur (op basis van aantoon-bare en te verwachten behoefte).

– De gemeente kan de afbakening en herbestemming van de zones voor sportin-frastructuur laten opnemen in een RUP.

Ontwikkeling van hoogdynamische infrastructuur – De gemeente wenst betrokken te worden bij de eventuele plannen die op hoger

niveau opgemaakt zullen worden voor het toeristisch-recreatief knooppunt Lilse Bergen

– De gemeente wenst betrokken te worden bij de eventuele plannen die op hoger niveau opgemaakt zullen worden voor het golfterrein van de Lilse Golfclub.

Kanalisatie van recreatief medegebruik – Projectmatig en integraal uitwerken van de visie op het toeristisch-recreatief

aandachtsgebied Achtzaligheden, bv. mogelijk in samenwerking met andere partners (TPA, VLM,… ): uitwerken van toegankelijkheidsplan en routes (beweg-wijzering, inrichtingsmaatregelen), uitwerken van startpunten,…

– De gemeente kan overgaan tot de aanduiding van officiële speelboszones. – De gemeente kan in het RUP voor de zonevreemde woningen de mogelijkheid

opnemen van functiewijziging van bestaande gebouwen naar horeca, mits de koppeling aan een recreatief netwerk van routes en de draagkracht van de om-geving gerespecteerd wordt.

Herbestemmen van niet ingevulde recreatiegebieden – Opnemen in een RUP: herbestemmen van niet ingevulde recreatiegebieden – Opnemen in een toekomstig RUP: herbestemmen van de zone voor dagrecreatie

aan de Roverstraat

Page 172: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

166 IOK plangroep GRS Lille

8 Visie op andere functies zoals gemeen-schapsvoorzieningen

Andere functies zijn als deelstructuur niet structuurbepalend binnen de gemeente Lille. Het betreft onder meer de gemeenschapsvoorzieningen. Volgende types gemeenschaps- en nutsvoorzieningen kunnen ruimtebehoevend zijn binnen een landelijke gemeente (niet-limitatief): gemeentehuis, gemeentelijke werk-plaatsen, containerpark, culturele voorzieningen, jeugdvoorzieningen, sociale voor-zieningen, brandweer, politie, onderwijsinstellingen, begraafplaatsen, nutsvoorzie-ningen, waterzuivering, …. Het aanbod aan gemeenschaps- en nutsvoorzieningen dient zowel kwantitatief als kwalitatief afgestemd te worden op de lokale behoeften en dit op het niveau van de gemeente. Volgende algemene richtlijn voor gemeenschapsvoorzieningen wordt vooropgesteld: – De aan het wonen gekoppelde gemeenschaps- en nutsvoorzieningen worden

geconcentreerd in de kernen van het buitengebied. Het niveau en de reikwijdte van de voorzieningen wordt in overeenstemming gebracht met het belang van de kern.

– Bij niet aan het wonen gekoppelde gemeenschaps- en nutsvoorzieningen moet de schaal aansluiten bij de schaal van het landschap en mag de omvang de structuurbepalende functies van het buitengebied niet aantasten.

– Locaties voor nieuwe voorzieningen: bereikbaarheid en parkeermogelijkheden afwegen.

De gemeente ondersteunt hiermee de richtlijnen van het RSV. Verder worden de zones voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut volgens het gewestplan behouden voor de vestiging van gemeenschapsvoorzieningen. Voor Lille zijn volgende gemeenschaps- en nutsvoorzieningen met specifieke ontwik-kelingsperspectieven, op basis van de op dit moment gekende behoeften, specifiek te vermelden: Voor Lille-Poederlee: – Uitbreiding op langere termijn van rust- en bejaardentehuis Lindelo – Extra ruimte voor het kerkhof van Lille en Poederlee

– Het huidige containerpark beschikt, op de huidige site binnen het lokaal bedrij-venterrein Achterstenhoek, over te weinig ruimte ter plaatse om nog aan alle ver-eisten en normen met betrekking tot een hedendaagse uitrusting van een kwalita-tief containerpark te voldoen. Om die reden wordt uitgekeken naar een herlokali-satie naar een andere en ruimere locatie. Die nieuwe locatie moet minstens ruim-te kunnen bieden aan een containerpark met een oppervlakte van 1 ha. Belang-rijke andere aspecten zijn ontsluiting en hinderaspecten. Om die reden gaat de voorkeur uit naar een locatie die zich situeert in de omgeving waar ook de zoek-zone voor herlokalisatie van Kempico gesitueerd wordt: de omgeving ten oosten van de Wechelsebaan, tussen de E34 en Oevelenberg. Het gaat om een voor de gehele gemeente centraal gelegen locatie die beantwoordt aan het bundelings-principe, maar die geen hinder zal veroorzaken naar de woonfunctie in de kern van Lille toe. Op dit moment is het echter moeilijk in te schatten welke acties eventueel door hogere overheden in deze omgeving ondernomen zullen worden zodat de praktische haalbaarheid en/of de precieze realisatie niet in te schatten is. Om die reden wenst de gemeente de incorporatie van het containerpark in het bestaande lokaal bedrijventerrein Achterstenhoek aansluitend op de gemeentelij-ke werkhal als alternatief aan te geven.

– Uitbreiding van het gemeentehuis: – via vier woningen langs de Rechtestraat of een perceel achter het gemeente-

huis (afd 1 sectie E nrs 678p, 675h, 678r, 676i ofwel 670 b2 en 670 c2) – Behoefte aan extra parkeergelegenheid ter hoogte van de Oude melkerij (Gierle-

baan). – Specifieke behoefte aan tijdelijke stockageplaats in functie van gemeentelijke

activiteiten, bv. voor maaisel, steenpuin, …: Hiervoor heeft de gemeente een aan-tal percelen in gebruik gelegen aan de Steenrijen en dit ter hoogte van een oud stort. De gemeente wenst deze ruimte ook naar de toekomst toe te behouden in functie van deze activiteiten.

Voor Wechelderzande: – Onderhoud/uitbreiding Hof d'Intere gelegen in woongebied met cultureel, histo-

risch of esthetisch belang. – Behoefte aan fruitbomenaanplant in het kader van de boomplantactie aanpalend

aan Hof d’Intere. – Extra ruimte voor kerkhof van Wechelderzande Voor Gierle: – De ruimtelijke visie op de gemeenschapsvoorzieningen is integraal onderdeel van

de herziening van het BPA dorpskom Gierle.

Page 173: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

8 Visie op andere functies zoals gemeenschapsvoorzieningen

GRS Lille IOK plangroep 167

– Indien Kempico het terrein aan de Melkerijstraat verlaat, wordt hier voor een nabestemming gemeenschapsvoorzieningen geopteerd.

Nutsinfrastructuur: In de nabijheid van nutsinfrastructuur (hoogspanningsleidingen, gastransportleidin-gen,…) dient steeds rekening gehouden te worden met de van toepassing zijnde veiligheidsvoorschriften. Indien voor nutsinfrastructuur aangepaste bestemmingen voorzien dienen te worden dient de inplanting zo veel mogelijk te gebeuren in af-stemming met de omgeving en de open ruimtefuncties. De richtlijnen omtrent schaal en landschappelijke inpassingen dienen in de mate van het mogelijke opgevolgd te worden. Onder meer in de omgeving van Heide te Poederlee bevindt zich een hoogspan-ningspost. Vanuit deze hoogspanningspost wordt electriciteit op hoogspanning voor-zien. In functie van de verderzetting van de activiteiten tot nutsvoorziening is het aangewezen om hier een beperkte gepaste bestemming te voorzien voor de in ge-bruik zijnde zone.

Page 174: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

168 IOK plangroep GRS Lille

9 Synthese gewenste ruimtelijke structuur Kaart 27: synthese gewenste ruimtelijke structuur

Het watersysteem stuurt in belangrijke mate de ruimtelijke ontwikkelingen in de ge-meente. De Aa en haar zijlopen stromen van noord naar zuid doorheen de open ruimte van Lille. De parallelle valleien- en ruggenstructuur is sterk structurerend voor het ruimtegebruik. Bodemgebruik, inrichting en beheer dienen afgestemd te worden op waterbergende en verbindende functies van deze valleien. De autosnelweg vormt een strakke grens tussen de noordelijke boscomplexen en het zuidelijke open landbouwgebieden. De structuren die deze grens negeren zijn de valleien van de Visbeek en de Laak centraal in de gemeente én het gave agrarisch gebied rondom het Grotenhoutbos in het noorden van de gemeente. Een verhoging van de herkenbaarheid van de valleien en de gaafheid van landschappen aan beide zijden van de autosnelweg kan deze strakke lijn doorbreken. De vallei van de Molenbeek en aansluitende gronden aan de westelijke gemeente-grens met Malle wordt gevrijwaard als kleinschalig landbouwlandschap in de over-gang naar de natuurlijke zwaartepunten op Mals grondgebied. Het zuiden van de vallei op grondgebied Lille behoudt de groene hoofdfunctie. De Kindernouwbeek-Visbeek stroomt tussen Wechelderzande en Lille van noord naar zuid. Ten zuiden van de E34 werd daar de hoofdfunctie natuur vastgelegd. De Visbeekvallei ten noor-den van de autosnelweg wordt ingenomen door een grote concentratie aan week-endverblijven, meer naar het noorden wordt voor de gave vallei opnieuw de hoofd-functie natuur voorgesteld. In de centrale valleien van de Laak en Oudendijkloop tussen Lille-Poederlee en Gier-le en de vallei van de Aa op de oostelijke gemeentegrens geldt de hoofdfunctie land-bouw. Wel wordt voorgesteld blijvend aandacht te besteden aan het watersysteem en de ecologische verbindingsfunctie van waterlopen. Op de samenvloeiingen van de Aa en Laak en van de Laak en de Oudendijkloop en in de vallei van de Aa dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de waterbergende functie. Waar moge-lijk worden de valleien verder gevrijwaard van bebouwing door de suggestie tot aan-duiding van bouwvrije zones. Zo worden in de vallei van de Molenbeek en de vallei van de Aa twee bouwvrije zones voorgesteld. Het mozaïeklandschap in het agrarisch gebied rondom de valleien van de Laak en de Oudendijkloop dient behouden te blijven ter ondersteuning van de waardevolle ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang. De openruimteverbinding over de Gierlebaan dient behouden te blijven en garandeert duurzaam de ruimtelijke schei-ding tussen Lille-Poederlee en Gierle.

In het noorden van de gemeente wordt het natuurlijk zwaartepunt Grotenhoutbos als natuurlijke buffer tussen het landelijke Lille en de stedelijke ontwikkelingen in het regionaal stedelijk gebied Turnhout gevrijwaard. De aanduiding van een strategisch rustgebied ter hoogte van Grotenhoutbos legt randvoorwaarden op aan het recreatief medegebruik. Op de hogere gronden in het zuiden van de gemeente worden de kansen voor de natuurwaarden in de geïsoleerde bossen van Berkelheide en den Aard behouden door aanduiding als natuurconcentratiegebieden. Aansluitend op het boscomplex van Den Aard wordt de openruimtecorridor ter hoogte van de kruising van de Sloot en de Lichtaartsesteenweg vrijgehouden van bebouwing. De bossen van Heggebossen en Heerle sluiten grensoverschrijdend aan op grotere groene complexen op en langs de Kempische Heuvelrug en vormen een natuurbuffer t.o.v. het kleinstedelijk gebied Herentals. Ten noorden van de E34 worden aan de uitgestrekte bossen op de zandduinen gro-tendeels een hoofdfunctie natuur toegekend. Recreatief medegebruik zal gebiedsge-richt uitgewerkt worden om een goed evenwicht tussen natuur en recreatie te realise-ren. Een degelijke kanalisatie van de verschillende recreatiestromen is aan de orde. Een hoofdverbinding verbindt de kern van Wechelderzande met het knooppunt aan de Lilse Bergen. Om de meest kwetsbare gebieden te beschermen werden strategi-sche rustgebieden aangeduid ter hoogte van Dedenbroek en Bersegem. Buiten de natuurlijke zwaartepunten behoudt de grondgebonden landbouw als hoofd-beheerder van de open ruimte blijvend alle ruimtelijke kansen om zich op een duur-zame en leefbare manier te kunnen handhaven. De bebouwing in agrarisch gebied moet in de eerste plaats ten dienste blijven staan van de landbouw. In het buitengebied moet de trend om te gaan wonen in de open ruimte stelselmatig afge-remd worden. De gave open ruimte ligt mee aan de basis van de gunstige ruimtelijke condities voor de grondgebonden landbouw. In de overgang naar de kernbebouwing van Lille, Wechelderzande, Poederlee en Gierle worden reeds versnipperde land-bouwgebieden aangeduid als multifunctionele landbouwzones. Binnen de afgelijnde kernen van het hoofddorp Poederlee-Lille en de woonkernen Gierle en Wechelderzande wordt gestreefd naar een woonverdichtingsbeleid (15 wo/ha). Daarnaast dient bij nieuwe invullingen, zoals voorzien in een woningpro-grammatie, steeds een sociale mix te worden nagestreefd. Uiteraard dient er vol-doende aandacht te gaan naar het voorzien van groene elementen binnen de kernen ter ondersteuning van onder meer een aangenaam woonklimaat. Eveneens wordt het licht op groen gezet voor functionele verweving van kleinschalige, laagdynami-sche handel, diensten, bedrijvigheid en recreatieve voorzieningen binnen het dorp, waarbij de invalswegen meer dynamiek kunnen opvangen dan de overige bedrijfslu-we woonzones.

Page 175: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VI Gewenste ruimtelijke structuur

9 Synthese gewenste ruimtelijke structuur

GRS Lille IOK plangroep 169

Van de bedrijventerreinen in de gemeente Lille dient het lokale karakter zoveel ge-vrijwaard te blijven. Lille kan als gemeente met een hoofddorp type III enkel bijko-mend lokaal bedrijventerrein voorzien voor herlokalisatie van zonevreemde bedrijven. Daarvoor werden een aantal zoekzones onderzocht. Dit resulteerde in de aanduiding van een zoekzone daarvoor die bestaat uit een zuidelijke uitbreiding van het be-staande bedrijventerrein Achterstenhoek. Wat betreft de uitbreidingsproblematiek het historisch gegroeide zuivelbedrijf Kempico temidden van de kern bestaat de wens het bedrijf te herlokaliseren binnen de gemeente. Ter suggestie aan de Vlaamse over-heid wordt daarvoor een zone in de directe omgeving van het op- en afrittencomplex Lille van de E34 voorgesteld. Binnen het hoofddorp Poederlee-Lille dienen de twee centra hun identiteit te behou-den door de ontwikkeling van twee levendige dorpscentra met een eigen karakter (Lille van gemeentelijk niveau, Poederlee van lokaal niveau). Dit veronderstelt het aantrekkelijk en veilig maken van het dorpscentrum met de leefbaarheid langs de noord-zuidverbinding over de N153 als belangrijk aandachtspunt. In het woonpark Galgenberg aansluitend op de bossen van Berkelheide wordt gestreefd naar het behoud van het groene karakter. In de knooppunten voor sportinfrastructuur Balsak-ker en Heggelaan kan bestaande sportinfrastructuur verder ontwikkeld worden en is er ruimte voor nieuwe infrastructuur in functie van de lokale behoeften. Op de rand van de kern worden de groene fragmenten gevrijwaard ter ondersteuning van de centrumfuncties en een aantrekkelijke woonomgeving. In de dorpskern van Gierle dient bij nieuwe woonprojecten bijzondere aandacht te worden besteed aan de inpassing in het landelijke en historische karakter van deze kern. Aansluitend op het lokaal bedrijventerrein Brulens kunnen recreatieve voorzie-ningen worden uitgebouwd ter ondersteuning van de kern. In de randzone dient de invulling afgesteld op de alluviale vallei Oudendijkloop. De kern van Gierle wordt verder grotendeels begrensd door landbouwgebied. In Wechelderzande dient het landschappelijk waardevolle dorpsgezicht met histori-sche referenties gevrijwaard te blijven. De indoor-speeltuin De Speelstad kan behou-den blijven binnen de draagkracht van de landelijke kern en binnen de huidige con-touren. De op de kern aansluitende bossen kunnen actief worden gebruikt ter onder-steuning van de woonfunctie in de kern met mogelijkheid tot recreatief medegebruik, speelboszones en sportinfrastructuur aan de Voetbalstraat. De gemeentelijke sport-terreinen langsheen de Pulsebaan worden behouden voor openlucht sportinfrastruc-tuur waarvoor binnen de kern geen ruimte vrij te maken is. De valleien van de Mo-lenbeek en Visbeek-Kindernouwbeek fungeren ter hoogte van de N153 als groene poorten tot de kern van Wechelderzande. ‘De Lilse Bergen’ aan het verkeerscomplex van de E34 en Beersebaan vormt het recreatief zwaartepunt binnen gemeente met mogelijkheid tot verdere ontwikkeling

binnen de draagkracht van de omgeving. Hierbij kan de toegangsweg functioneel geoptimaliseerd worden en de parking tevens uitgebouwd worden als startpunt voor recreatief medegebruik van de omgeving Achtzaligheden en Warande. De Warande-vijver moet recreatief kunnen worden uitgebouwd voor het publiek, zij het op een laagdynamisch niveau. Voor het golfdomein suggereert de gemeente om een even-tueel behoud te koppelen aan een verhoogde toegankelijkheid van deze zone voor andere recreanten. Het crossterrein aan de Roverstraat wordt behouden volgens de vergunning. Door directe aansluiting op natuurgebied Kindernouw, de gebrekkige ontsluiting en de geïsoleerde ligging bestaat er binnen deze omgeving echter geen draagkracht voor uitbreiding. Voor de recreatieve en sportinfrastructuur op het beboste stuifzandcomplex Poeyel-heide wordt gestreefd naar het gebundelde behoud. De ligging te midden van de open ruimte, de groene omgeving en de fysische karakteristieken zijn aandachtspun-ten bij de inrichting. Aansluitend op de recreatieve en sportinfrastructuur wordt het recreatief medegebruik van het bos gekanaliseerd. Voor de weekendverblijven en de daarvoor bestemde zones is suggestief een gedif-ferentieerde visie uitgewerkt. Dit is gericht op behoud van de juridisch vastliggende zones met randvoorwaarden met het oog op een duurzame inrichting. De meeste zones worden voorgesteld als zones voor weekendverblijven die verder opgevuld kunnen worden in afstemming op de omgeving. Ter hoogte van goedgekeurde zones kan eventueel gedacht worden aan het toekennen van een permanent woonrecht in antwoord op de problematiek van de permanente bewoning. Voor de zones in de vallei van de Visbeek wordt gesuggereerd een betere afstemming op de fysisch kwetsbare vallei vast te leggen. De niet-aangesneden deelgebieden van zone Ber-segem bieden mogelijkheden voor reservering voor toekomstige behoeften. De categorisering van het gemeentelijk wegennet is gericht op de lokale verbindings- en ontsluitingsfunctie. Het tracé voor de omlegging van de N153 wordt geschrapt . De verschillende kernen zijn aangeduid als verblijfsgebieden. Gepaste inrichting en kanalisatie moet daar een antwoord bieden op de doorstromingsproblematiek ten-einde de leefbaarheid van de kernen te behouden. De uitbouw van het fiets- en openbaar vervoersnetwerk vormt een belangrijke ondersteuning voor het alternatieve vervoer.

Page 176: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

170 IOK plangroep GRS Lille

VII TOETSKADER ZONEVREEMDE INFRA-STRUCTUUR

Kaart 28 : kwetsbare gebieden als toetskader voor zonevreemde infrastructuur

1 Algemene methodiek

Juridisch is sprake van zonevreemdheid als in een bestemmingszone functies en activiteiten plaatsvinden die niet verenigbaar zijn met de voorschriften van deze be-stemmingszone. Infrastructuur gekoppeld aan deze activiteiten is zonevreemde infra-structuur. Een ruimtelijk structuurplan schept via een gewenste ruimtelijke structuur een kader voor de opmaak van nieuwe bestemmings- en inrichtingsplannen. Dit nieuwe kader zal aanleiding geven tot wijzigingen of verfijningen van de huidige voorschriften. In die zin is het mogelijk dat infrastructuur die op dit moment juridisch zonevreemd is, niet langer onverenigbaar is met de gewenste ruimtelijke structuur, of omgekeerd. In dit verband zou men kunnen spreken van “planologische zonevreemdheid” als te-genhanger van de juridische zonevreemdheid. De afweging van zonevreemde infrastructuur zal daarom niet enkel onderhevig zijn aan een juridische toetsing maar zal ook moeten getoetst worden aan de gewenste ruimtelijke structuur. In een aantal gevallen kan het ook aangewezen zijn om be-staande infrastructuur die niet juridisch zonevreemd is maar mogelijk wel onverenig-baar is met de gewenste ruimtelijke structuur, aan een verenigbaarheidstoetsing te onderwerpen.

Draagkracht van omgeving versus dynamiek van de activiteit De verenigbaarheidstoets moet leiden tot specifieke ontwikkelingsperspectieven per infrastructuur. De basis voor de verenigbaarheidstoets van zonevreemde infrastruc-tuur is de planologische toets. Dit is de confrontatie van de dynamiek van de infra-structuur en de eraan verbonden activiteiten versus de ruimtelijke draagkracht van de omgeving (gewenste structuur). Beide aspecten moeten samen bekeken worden omdat een activiteit in functie van de aard van de omgeving in het ene gebied als hoogdynamisch en in het andere als laagdynamisch moet beschouwd worden. Een individuele afweging in een diepgaand onderzoek is hiervoor aangewezen. Bij de planologische toets is het al dan niet (volledig) vergund zijn, geen uitsluitend criterium. Hierbij mag niet louter gehandeld worden uit voldongen feiten, doch vanuit

een volwaardige ruimtelijke afweging31. De juridische toestand behelst de bestem-ming volgens plan van aanleg van de zone waarin de infrastructuur gelegen is en de vergunningtoestand. De juridische toets kan wel teruggekoppeld worden voor het bijsturen van de ontwikkelingsperspectieven die volgen uit de eerste stap. Een even-tueel bijkomende stap in een beleidsmatige afweging naast de strikt ruimtelijke afwe-ging is de evaluatie t.o.v. sociale en/of economische aspecten. Hierin kunnen onder meer (cultuur)historische en sociaal maatschappelijke binding aan bod komen. Stap 4 is echter bij uitzondering een nuancerende stap in de beoordeling, en zeker geen doorslaggevende. Figuur 12: verenigbaarheidstoets zonevreemde infrastructuur, schematisch

31 Enkel onder deze voorwaarde kan een volledig niet-vergunde constructie opgenomen worden in een uitvoeringsplan. Dit verwijst naar een rechtspraak van de Raad van State

ACTIVITEIT aard

OMGEVING draagkracht

KLASSEN

Confrontatie - afweging

laagdynamisch hoogdynamisch

0 1 2

RSV- RSPA - GRS Gewenste ruimtelijke

structuur

specifieke ontwikkelingsperspectieven per klasse

uit te werken in thematische RUP’s

juridische toets (vergunningen…)

socio – economische toets

Evt. juridische procedure

Page 177: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VII Toetskader zonevreemde infrastructuur

1 Algemene methodiek

GRS Lille IOK plangroep 171

Gewenste ruimtelijke structuur als referentiekader voor de toetsing Zolang de gewenste structuur via functies en bestemmingen niet hard vastgelegd is via RUP’s, is de verenigbaarheidstoets mogelijk maar kan de dubbele toetsing aan-leiding geven tot dubbelzinnigheid als huidige bestemming en gewenste structuur niet overeenkomen. De visie uit het structuurplan en uit dit toetskader voor zone-vreemde infrastructuur vormt de basis voor het maken van deze (thematische) RUP’s. De thematische aanpak verdient de voorkeur omdat dan “gelijkaardige” infrastructuur gelijktijdig wordt aangepakt. Volgende deelsectoren kunnen daarbij onderscheiden worden: – Zonevreemde woningen – Zonevreemde handel en bedrijvigheid – Zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur Voor elk van deze deelsectoren zal een afweging gemaakt worden. Voor zone-vreemde woningen ligt het afwegingskader grotendeels vast via decretale bepalin-gen.

Specifieke ontwikkelingsperspectieven per klasse De verenigbaarheidstoets resulteert in een aantal klassen waarvoor specifieke ont-wikkelingsperspectieven gelden, die als basis moeten dienen bij het beoordelen van vergunningsaanvragen. Hoewel het aantal klassen en de ontwikkelingsperspectieven per klasse sectoraal verruimd of verfijnd kunnen worden, kan volgende onderverdeling als algemene leidraad gelden (gebaseerd op de IOK - methodiek van het sectoraal BPA zone-vreemde bedrijven).

Klasse 0: Verdwijnen Een dergelijke verregaand ontwikkelingsperspectief impliceert dat de toetsing nega-tief is over de ganse lijn: – De planologische toets is negatief. de infrastructuur en gerelateerde activiteiten

zijn onverenigbaar met de hoofdfunctie en ook een tijdelijke bestendiging ervan legt een hypotheek op de ontwikkeling van de hoofdfuncties in het gebied. Het betreft meestal kwetsbaar gebied met een beperkte draagkracht (cfr. de definitie van kwetsbaar gebied: zie verder)

– De juridische toets is negatief. Indien dit niet het geval is, behoort een indeling in deze klasse evenwel nog tot de mogelijkheden (omwille van de grote waarde van

een gebied bijvoorbeeld), maar impliceert dit eveneens een aankoopverplichting of schadeloosstelling.

– In de afweging brengt de socio-economische toets onvoldoende argumentatie om tot een minder strenge klasse over te gaan.

In een aantal gevallen kan het aangewezen zijn voor deze klasse elders herlokalisa-tieruimte te voorzien, waar het planologisch wel verantwoord is.

Klasse 1: uitdoving met nabestemming

Deze categorie heeft betrekking op infrastructuur die: – Hetzij onverenigbaar is met de hoofdfunctie(s) maar waar enerzijds de socio-

economische afweging een onmiddellijk verdwijnen niet opportuun acht (bijvoor-beeld vanuit de historische context) en waar anderzijds het opleggen van beper-kende voorschriften niet kan leiden tot verenigbaarheid;

– Hetzij activiteiten die samenhangen met een specifieke locale en eventueel tijds-gebonden behoefte en die precies om die reden op die plaats aanvaardbaar zijn. Wanneer de maatschappelijke behoefte verdwijnt, verdwijnt ook de relevantie van de infrastructuur en verdient een nieuwe bestemming de voorkeur.

Klasse 2: bevriezing

Tot deze categorie behoren de infrastructuur en activiteiten waarbij de grens van verenigbaarheid bereikt of (licht) overschreden is. – Klasse 2a: bevriezing met beperkingen t.o.v. de bestaande toestand De grens van verenigbaarheid is licht overschreden maar mits bijsturing van de acti-viteiten in functie van een aantal beperkende voorschriften, kan de onverenigbaar-heid binnen aanvaardbare grenzen gehouden worden. – Klasse 2b: bevriezing conform de bestaande toestand De grens van verenigbaarheid is bereikt of licht overschreden, maar de socio-economische afweging maakt een strenger ontwikkelingsperspectief weinig aan-vaardbaar. Dit is van toepassing in gevallen waar het opleggen van beperkende voorschriften cfr. klasse 2a geen reële toekomstperspectieven kan garanderen en dus de facto tot verdwijning zou lijden.

Klasse 3: behoud met beperkte mogelijkheid tot uitbreiding

Dit is de categorie waarbij zich een gunstige evaluatie van de verenigbaarheidstoets voordoet. De infrastructuur en gerelateerde activiteit brengt geen belangrijke dyna-miek teweeg gelet op de specifieke kenmerken van de omgeving. De draagkracht van de omgeving is nog niet bereikt zodat een (beperkte) uitbreiding nog mogelijk is.

Page 178: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

172 IOK plangroep GRS Lille

Klasse 4: behoud met mogelijkheid tot ruime uitbreiding

Tot deze categorie behoort de infrastructuur waarvan de activiteiten de draagkracht van de omgeving nog lang niet overschreden hebben. In veel gevallen gaat het om een gebied waar reeds een sterke dynamiek aanwezig is. De mogelijkheid tot uitbrei-den van de activiteiten kan in een aantal gevallen bijdragen tot een goede ruimtelijke ordening als op die manier de druk op meer kwetsbare gebieden kan verlaagd wor-den.

Kwetsbare gebieden Gebieden die vanuit hun intrinsieke aard een beperkte draagkracht vertonen ten opzichte van de meeste infrastructuur en activiteiten, zouden kunnen aangeduid worden als kwetsbare gebieden. Dit betekent echter niet dat voor kwetsbare gebie-den algemeen geldende ontwikkelingsperspectieven kunnen gegeven worden voor elke vorm van zonevreemdheid. Voor infrastructuur die vrij homogeen is in haar dynamiek ongeacht het individueel geval (bijvoorbeeld ééngezinswoningen) kan dit wel en is een a priori gebiedsgerichte koppeling van de klassen in principe mogelijk. De kwetsbaarheid van een gebied heeft zowel betrekking op fysisch, biologisch vlak, als milieutechnisch vlak (waarbij bijvoorbeeld de problematiek rond afvalwaterzuive-ring een rol kan spelen). Eveneens bepalende factoren zijn de afstand tot het woon-gebied o.w.v. mobiliteit, nutsvoorzieningen en dergelijke en de aspecten inzake brandveiligheid. Weekendverblijven gelegen in kwetsbare gebieden moeten in die zin beschouwd worden als hoogdynamische infrastructuur. Verder bouwend op de definitie zoals decretaal bepaald, worden volgende elemen-ten meegenomen als indicatie voor kwetsbaarheid van een gebied: – kwetsbaar op grond van ligging in waardevolle onderdelen van natuurlijke struc-

tuur: – Gebieden met hoofdfunctie natuur volgens het gewestplan (in afwachting van

definitieve afbakeningen in RUP ‘s): natuurgebied, natuurgebied met weten-schappelijke waarde of reservaatgebied, bosgebied, bosgebied met weten-schappelijke waarde.

– GEN of GENO (VEN, hoofdfunctie natuur cfr. gewestelijk RUP) – Natuurconcentratiegebied (hoofdfunctie natuur cfr. gemeentelijk RUP)

– Kwetsbaar op basis van het fysisch systeem voor zover de watertoets een nega-tief resultaat oplevert:

– Winterbeddingen van structuurbepalende hydrografische elementen (NOG) en brondepressies

– Risicozones voor overstroming – Speciale beschermingszone volgens de habitatrichtlijn.

Landschappelijk waardevolle gebieden Landschappelijk waardevolle gebieden kunnen randvoorwaarden opleggen aan de functies die erin voorkomen. Tot deze categorie horen volgende gebieden: – beschermde landschappen – gave landschappen of gebieden met elementen van gaaf landschap, waarbij het

homogene onbebouwde karakter een structuurbepalende component is. Ook in deze gebieden kunnen geen algemeen geldende ontwikkelingsperspectieven voor elke vorm van zonevreemde infrastructuur gegeven worden, maar zullen deze perspectieven variëren. Randvoorwaarden die in deze gebieden gelden, hebben te maken met de landschappelijke inpasbaarheid van de infrastructuur binnen de om-geving. Specifieke randvoorwaarden moeten in een RUP worden vastgelegd. Uit-sluitsel is afhankelijk van advies door de bevoegde administratie, vooralsnog Afdeling Monumenten en Landschappen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Page 179: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VII Toetskader zonevreemde infrastructuur

2 Sectorale uitwerking: zonevreemde woningen

GRS Lille IOK plangroep 173

2 Sectorale uitwerking: zonevreemde woningen

2.1 Toepassingsgebied

De oplossing die de decreetgever heeft voorzien in het decreet op de ruimtelijke ordening wordt door het gemeentebestuur als voorlopige oplossing aanvaard. Verde-re detaillering kan gebeuren in een RUP. De verenigbaarheidstoets kan analoog uitgevoerd worden. Deze toets doet echter geen afbreuk van een eventuele rechts-gang die onafhankelijk zijn weg moet vinden.

2.2 Ontwikkelingsperspectieven

Geen nieuwe bijkomende woningen in de open ruimte Een verdere toename van de bebouwing in de open ruimte moet niet worden gesti-muleerd. Nieuwe woningen kunnen er dan ook niet worden bijgebouwd, tenzij ze in overeenstemming zijn met de (gewenste) hoofdfunctie van het gebied (b.v. een wo-ning gekoppeld aan een landbouwbedrijf in een gebied met een agrarische hoofd-functie). Dit wil echter ook zeggen dat het aantal woongelegenheden binnen de be-staande woningen steeds wordt beperkt tot één.

Uitgangsprincipes

Woningen die aansluiten op de kern = omvorming tot woonzone Behoorlijk vergunde woningen die direct aansluiten op de kernbebouwing kunnen worden omgevormd tot woonzone voor zover ze geen nadelige beperkingen inzake afstands- en andere milieuwetgevingregels met zich meebrengen ten aanzien van de structuurbepalende hoofdfuncties (b.v. landbouw) van de omgeving. Het betreft hier voornamelijk gewestplanverfijningen. Tijdens de opmaak van de gewestplannen werden deze woningen als het ware ‘over het hoofd gezien’. De woningen kunnen verbouwd, uitgebreid of herbouwd worden conform de plaatselijke toestand of de stedenbouwkundige voorschriften die geldig zijn op het ruimtelijk geheel waar deze woningen deel van uitmaken. Het is echter niet toegestaan deze woningen om te vormen tot meergezinswoningen, de betreffende kavels op te splitsen, etc. Met ande-re woorden, het is niet de bedoeling op deze wijze een bijkomend aantal woongele-genheden te creëren.

Woningen die aan de kern gelegen zijn maar een structurele begrenzing van de kern tegenwerken worden niet meegenomen in de woonzone (b.v. één geïsoleerde wo-ning aan de overkant van een weg waarbij de weg een duidelijke aflijning voorziet tussen de kern en de open ruimte).

Woningen in de open ruimte of op bedrijventerreinen, niet in kwetsbaar gebied = woonfunctie toelaten, hoofdfunctie behouden Ten tijde van het gewestplan werden heel wat woningen (hoewel ze vergund waren en nog steeds vergund zijn) ingekleurd bij de agrarische gebieden en KMO gebie-den. Binnen deze gebieden wordt gestreefd naar een versterking van de betreffende functies, maar de bestaande woningen hebben niet echt een storende impact op deze gebieden. Vanuit planologisch standpunt is het echter niet onzinnig om de hoofdfunctie (landbouw, bedrijvigheid) te laten bestaan voor deze woningen. Momen-teel zal deze hoofdfunctie niet worden gekoppeld aan de woningen maar het is mo-gelijk dat dit in de toekomst wel zo kan zijn (schaalverkleining landbouw, woningen op bedrijvenzones invullen met bedrijfs- of conciërgefunctie). Voor deze behoorlijk vergunde woningen kan de woonfunctie worden toegelaten, de hoofdfunctie van het gebied blijft echter behouden zodat de eigenheid van de gebie-den niet wordt gehypothekeerd. De woningen kunnen verbouwd, uitgebreid en/of herbouwd worden conform de bepalingen van het decreet op de ruimtelijke ordening. De volumes voor uitbreiding en herbouwen, die beschreven staan in het DRO wor-den gehanteerd. Het is immers niet aangewezen om de open ruimte in te vullen met grote residentiële villa’s. Bovendien moet er op worden toegezien dat landbouwgron-den niet ‘vertuinen’, ook een verdere inname van landbouwgronden kan de eigenheid van de gebieden hypothekeren. Er moeten dus niet alleen maximale bouwvolumes worden opgelegd, ook op de inname van tuinen zou een grens worden vastgesteld.

Woningen in kwetsbare gebieden = instandhouding, verbouwen binnen bestaand volume In zogenaamde kwetsbare gebieden gelden de strengste (meest beperkende) ont-wikkelingsmogelijkheden. De kwetsbaarheid van een gebied is afhankelijk van de ligging in de gewenste ruimtelijke structuur van Lille (en niet op basis van gewest-planzonering). Gebieden kunnen als kwetsbaar worden aangeduid volgens de hoger algemeen vermelde criteria. Voor behoorlijk vergunde woningen in deze kwetsbare gebieden kunnen onder-houds- of instandhoudingswerken worden toegelaten inclusief de vervanging van dragende elementen. Ook verbouwingen binnen het bestaande volume zijn toege-staan. In geval de woningen gelegen zijn in kwetsbaar gebied van bovenlokaal be-lang zal de hogere overheid nadere regels en randvoorwaarden vastleggen.

Page 180: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

174 IOK plangroep GRS Lille

In uitvoeringsfase kan het gemeentebestuur herbouwings- en/of uitbreidingsmoge-lijkheden gebiedsgericht en/of individueel onderzoeken en desgevallend vastleggen. Het gaat hierbij over niet te veralgemenen situaties zoals zeer kleine woningen, die niet meer kunnen voldoen aan de noden van deze tijd, bebouwingconcentraties op de rand van kwetsbare gebieden en dergelijke.

Aandacht voor merkwaardige gebouwen

Merkwaardige gebouwen (conform Verdrag van Granada, 1985), bakens, bescherm-de monumenten en bouwkundig erfgoed uit de inventarissen van Monumenten en Landschappen worden aangeduid in een RUP waarbij de ontwikkelingsperspectieven wat betreft verbouwen, uitbreiden en herbouwen vastgelegd worden op basis van alle noodzakelijke gegevens qua beschermingsvoorschriften, omgevingskenmerken, etc. Een functiewijziging van deze gebouwen is mogelijk indien de verderzetting van de oorspronkelijke functie onmogelijk blijkt of een duurzame leefbaarheid van het gebouw niet meer kan garanderen. De verbouwingen en de functiewijzigingen moe-ten de erfgoedwaarde en het architectonische karakter van het gebouw ongeschon-den laten of versterken. Bovendien moet de nieuwe functie verenigbaar zijn met de omgeving en mag het de draagkracht van het ruimtelijk geheel niet overschrijden.

2.3 Gebiedsgerichte vertaling

Voor Lille werden de zonevreemde woningen voorlopig aangeduid op basis van de kadscanbestanden (toestand 1.1.2001). De volgende tabel geeft een overzicht van de ontwikkelingsperspectieven voor zone-vreemde woningen.

Tabel 39: zeer voorlopige weergave van de zonevreemde woningen naar aantal en ontwikkelingsperspectieven in de gemeente Lille

ONTWIKKELINGSPERSPECTIEF AANTAL ZONE-VREEMDE WO-NINGEN

PROCENTUELE VERDELING

VERBOUWEN, UITBREIDEN, HERBOUWEN (BEPERKTE UITBREIDING)

409 80,2%

INSTANDHOUDEN, VERBOUWEN BINNEN BE-STAAND VOLUME

101 19,8%

TOTAAL 510 100% Bron: kadscan, overzicht verkavelingen, weekendverblijven en landbouwbedrijven

Deze telling werd gebaseerd op de digitale kadscan die de toestand 2001 weergeeft en een voorlopige aanname van kwetsbare gebieden zoals hierboven beschreven en weergegeven op kaart 28. Deze weergave is indicatief gezien het ontbreken van een precieze afbakening van bepaalde beleidscategorieën. Bovendien is deze telling eveneens indicatief gezien er mogelijk een overschatting gebeurde. Ten eerste werd de vergunningentoestand niet in rekening gebracht. Ten tweede werd bij de telling een toetsing aan de inventaris weekendverblijven doorge-voerd maar zijn toch heel wat meegetelde constructies gezien de beperkte afmetin-gen waarschijnlijk als weekendverblijven te beschouwen. Bovendien waren geen bewoningsgegevens beschikbaar.

Page 181: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VII Toetskader zonevreemde infrastructuur

3 Sectorale uitwerking: zonevreemde handel en bedrijvigheid

GRS Lille IOK plangroep 175

3 Sectorale uitwerking: zonevreemde handel en bedrijvigheid

3.1 Toepassingsgebied

In een RUP kunnen alle bedrijven aan bod komen; het toepassingsgebied is dus ruimer dan wat op dit moment conform omzendbrief 97/01 gekend is als zonevreem-de bedrijvigheid. Het betreft hier een ganse waaier aan bedrijfsactiviteiten, dus inclu-sief handel, para-agrarische activiteiten,… die mogelijk niet verenigbaar zijn met de omgeving. Naast economische activiteiten in de open ruimte komen dus ook han-dels- en bedrijfsactiviteiten in aanmerking die niet of moeilijk verweefbaar zijn in de woonzone. Ook de niet (behoorlijk) vergunde bedrijven worden mee getoetst. Deze toets doet echter geen afbreuk aan de eventuele rechtsgang die onafhankelijk zijn weg moet vinden. De oplossing die de decreetgever heeft voorzien in het decreet op de ruimtelijke ordening wordt door het gemeentebestuur als voorlopige oplossing aanvaard. Verde-re detaillering zal gebeuren in een RUP. In een gemeentelijke RUP kunnen ook de niet (volledig) vergunde handel en bedrijvigheid aan een verenigbaarheidstoets on-derworpen worden, in dit geval de planologische toets in vier stappen genoemd. Deze toetsing kan analoog uitgevoerd worden.

3.2 Ontwikkelingsperspectieven beleidskader

Aan de hoofdzakelijk vergunde, niet verkrotte zonevreemde gebouwen (waaronder bedrijven) in niet-kwetsbare gebieden mogen onderhouds- en instandhoudingswer-ken worden uitgevoerd. Er mag ook verbouwd worden binnen het bestaande bouw-volume en op sommige plaatsen zelfs herbouwd en beperkt uitgebreid worden. Om dit toe te laten, moet het gebouw echter voldoen aan een aantal voorwaarden. Ook in de kwetsbare gebieden kunnen onderhouds- en instandhoudingswerken worden uitgevoerd. Verbouwen is ook mogelijk, maar enkel onder bepaalde voorwaarden. Uitbreiden en herbouwen kunnen enkel op basis van een positief planologisch attest of op basis van een goedgekeurd BPA/RUP zonevreemde bedrijven.

3.3 Planologische toetsing in vier stappen

De methodiek uitgaande van een planologische toetsing in vier stappen, kan gehan-teerd worden als basis. De methodiek laat naast de gebiedsgerichte toetsing van bestaande (zonevreemde) economische activiteiten eveneens de gebiedsgerichte afweging van de toelaatbaarheid van nieuwe handel en bedrijvigheid toe. Het is dus de bedoeling om de bestaanbaarheid van bestaande economische activiteiten en de toelaatbaarheid van nieuwe vestigingen na te gaan volgens dezelfde methodiek. De planologische toets gebeurt steeds ten opzichte van de gewenste structuren, dus binnen de beleidsvisie van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Bij de planologische toetsing wordt zowel uitgegaan van de ruimtelijke impact van de economische activiteit in casu als van de ruimtelijke kenmerken van de omgeving. Beide karakteristieken worden ten opzichte van elkaar afgewogen. Uit deze evaluatie kan de mate van (on)verenigbaarheid van de economische activiteit met de omge-ving worden nagegaan. Bijkomend wordt rekening gehouden met juridische, sociale en/of economische elementen. Concreet wordt een vierstappenmethode aangereikt om de verenigbaarheid van economische activiteiten met de omgeving na te gaan, hetzij in een RUP zone-vreemde handel en bedrijvigheid, hetzij als toetskader bij een vergunningsaanvraag Dit is eveneens de methode die wordt toegepast bij het opmaken van een sectoraal BPA/RUP zonevreemde bedrijven.

Page 182: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

176 IOK plangroep GRS Lille

Figuur 13 : Vier-stappen-methode voor de planologische toetsing en classificatie van economische activiteiten

KWETSBARE OPEN RUIM-TE GEBIEDEN

1

1

0

MINDER KWETSBARE OPEN RUIMTE GEBIEDEN

3

2

1

4

HOOFDDORP, WOON-KERN

AFWEGING TEN OPZICHTE VAN ANDERE DAN RUIMTELIJKE ELEMENTEN

STAP I

STAP II STAP III * STAP IV LEGENDE

WOONZONES IN DE OPEN RUIMTE

3 3 2 4 3

Laag dynamische economische activiteit Matig dynamische economische activiteit Hoog dynamische economische activiteit

Herlokaliseren Uitdoven binnen bepaalde termijn Bevriezen Beperkte uitbreiding Ruime uitbreiding

0 1 2 3 4

geen nieuwe activiteiten (openruimtebeleid)

* De aangegeven klasse is een bovengrens die kan worden verstrengd

Page 183: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VII Toetskader zonevreemde infrastructuur

3 Sectorale uitwerking: zonevreemde handel en bedrijvigheid

GRS Lille IOK plangroep 177

3.3.1 Vierstappenmethode

In de eerste stap is de omgeving zélf het uitgangspunt: hiervoor wordt vooral inge-zoomd op de gebiedsgerichte visie op de omgeving waarin de desbetreffende eco-nomische activiteit gesitueerd is en wordt de kwetsbaarheid van het gebied of de ruimtelijke draagkracht bepaald. In de tweede stap wordt de economische activiteit zelf geanalyseerd, met haar im-pact op de omgeving: dit resulteert in een opdeling in hoog-, matig- of laag- dynami-sche economische activiteiten. In de derde stap worden bedrijf en visie met elkaar geconfronteerd: via de zoge-naamde ‘classificatiematrix’ wordt een toekomstperspectief bepaald voor de econo-mische activiteit. In de vierde stap worden de niet-ruimtelijke argumenten aangehaald die de voorge-stelde toekomstige ontwikkeling enigszins kunnen bijsturen mits uitvoerige argumen-tatie.

3.3.1.1 Stap I: visie op de omgeving van de economische activiteit

De omgeving waarin de economische activiteit gesitueerd is en de visie die over dat gebied geformuleerd wordt door verschillende beleidsniveaus, vormen het uitgangs-punt voor de beoordeling van deze economische activiteit. Per economische activiteit wordt in de beoordelingsfiche een uitgebreid overzicht gegeven van de visie op de deelstructuren op de verschillende planniveaus. De nadruk hierbij ligt weliswaar op de gemeentelijke visie op de deelruimte en de deelstructuren, zoals die geformuleerd worden in het GRS Lille. Concreet worden volgende elementen onderzocht: – visie van het R.S.V. – visie van het R.S.P.A. – visie van het G.R.S. - deelruimte en wensstructuren – monumenten en landschappen – Europese richtlijnen – plannen van aanleg - uitvoeringsplannen – G.N.O.P. – mobiliteitsplan – land- en natuurinrichtingsprojecten en ruilverkavelingen

– biologische waarderingskaart De eerste stap resulteert in een typering van de omgeving waarin de economische activiteit zich bevindt als zwart, grijs of wit:

kwetsbare openruimtegebieden: zwart

minder kwetsbare openruimtegebieden: donkergrijs

woonzones in de open ruimte:

lichtgrijs

hoofddorp wit

3.3.1.2 Stap II: dynamiserend effect van de economische activiteit

Uitgangspunt bij de beoordeling of specifieke economische activiteiten gecombineerd kunnen worden met de andere functies van het buitengebied, is de ruimtelijke impact van een economische activiteit, die voortvloeit uit de aard, het type en de omvang van de activiteiten zelf: er wordt een onderscheid gemaakt tussen hoog-, matig en laagdynamische activiteiten. Hoogdynamische economische activiteiten worden gekenmerkt door activiteiten die door hun eigenheid een sterke dynamiek en veranderingen teweeg brengen in de wijze van functioneren van de omliggende ruimtelijke en sociaal-economische struc-tuur. In een omgeving met een specifieke bestemming, wordt het ruimtegebruik dus in belangrijke mate door de economische activiteit beïnvloed of gewijzigd. Voor deze economische activiteiten dienen strikte locatie- en uitbreidingsvoorwaarden aange-houden te worden, om de essentiële kwaliteiten van het buitengebied te garanderen. De versnippering van de niet-bebouwde ruimte door bebouwing en economische activiteiten wordt zo voorkomen. Laagdynamische economische activiteiten daarentegen betreffen activiteiten die door hun eigenheid geen of een eerder beperkte verandering teweeg brengen in de wijze van functioneren van de omliggende ruimtelijke en sociaal-economische struc-tuur. Aan de basis voor deze opdeling liggen de gegevens uit de enquête, opmetingsplan-nen en databanken. Via vier criteria wordt de impact van de activiteit op de omgeving nagegaan: ze verwijzen naar ruimtelijke en/of milieuhygiënische componenten van verschillende orde. Per deelaspect wordt nagegaan of de bewuste economische activiteit een eerder grote of kleine ruimtelijke impact heeft. Uiteindelijk resulteren de vier subtotaalscores samen in een totaalscore, die toelaat een opdeling te maken in hoog-, matig- of laagdynamische activiteit.

Page 184: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

178 IOK plangroep GRS Lille

Ruimtegebruik van de economische activiteit

Ruimtebehoefte van de economische activiteit:

Hoe meer ruimte een economische activiteit nodig heeft voor de activiteit (gebouwen en terreinen), des te groter de impact op de omgeving. Hierbij worden zowel de be-staande toestand als de gewenste uitbreiding bekeken en beoordeeld volgens een voorgestelde categorisering. Wat de economische activiteitsgebouwen betreft, wordt er vergeleken met andere bebouwing in de directe omgeving. Ook voor de terreinen worden bekeken: het uitzwermen van de economische activiteit over de ruimte wordt nagegaan a.d.h.v. de totale door de bedrijvigheid benutte terreinoppervlakte (excl. braakliggende gronden, woningen, …) en a.d.h.v. een toetsing aan de gemiddelde perceelsgrootte in de directe omgeving.

Aard van het ruimtegebruik:

Bepaalde types van activiteiten hebben een grotere impact op de omgeving dan andere, hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen drie types: opslag, verwerking en productie. Opslag is veel minder dynamiserend dan verwerking, terwijl productie meestal juist zeer dynamiserend werkt. Verder wordt nagegaan of er een verweving van functies is binnen de economische activiteit: indien de economische activiteits-functie met een woonfunctie verweven is (vb. directiewoning), wordt dit als positief beoordeeld cf. doelstelling RSV. Bovendien kan deze vermenging een meer aan-vaardbare ruimtelijke inpassing in de sociaal-ruimtelijke context bevorderen.

Omkeerbaarheid van het ruimtegebruik:

Is de bestaande infrastructuur van de economische activiteit bij eventuele stopzetting van de activiteit nog bruikbaar voor een andere (niet-) activiteit of niet? Wat zijn de toekomstverwachtingen voor het gebouw en het perceel? De mate van polyvalentie/ herbruikbaarheid van de aanwezige gebouwen. Is er concreet gevaar voor reeds aanwezige bodemverontreiniging?

Uiterlijke verschijningsvorm van de economische activiteit

Schaal en compactheid:

De ruimtelijke impact van het gebouw kan afgeleid worden door het volume, het aantal bouwlagen en de totale bouwhoogte te gaan vergelijken met de directe omge-ving (straal +/- 250m).

Inplanting hoofdgebouw:

De plaats van het gebouw op het terrein en de afstand t.o.v. de perceelsgrens van de dichtstbijgelegen buren wordt onderzocht.

Fysische toestand en materiaalgebruik gebouwen:

Degelijk onderhoud en een aangepaste materiaalkeuze van de gebouwen dragen bij tot een meer aanvaardbare inpassing in de omgeving.

Groene buffers: Hagen, bomen, struiken, aarden wallen onttrekken een groot deel van het gebouw aan het zicht en worden goed onderhouden, ze dragen bij tot een goede inpassing van de economische activiteitsbebouwing in de omgeving. Bedrijven die hieraan zorg besteden dienen beloond te worden voor hun inspanningen.

Generatie van verkeers- en vervoersstromen

Grootte en aard eigen wagenpark van de economische activiteit:

Een belangrijk deel van de bewegingen rond de economische activiteit worden ge-genereerd vanuit de economische activiteit zelf; de impact ervan weegt door op de leefbaarheid t.o.v. de omgeving.

Mobiliteit van de werknemers:

Een tweede type bewegingen rond de economische activiteit wordt gegenereerd door de woon-werkpendel van de werknemers van de economische activiteit. Indivi-dueel vervoer met de auto wordt hierbij als sterkst dynamiserend beschouwd en krijgt de meest negatieve beoordeling. Personeel dat met het openbaar vervoer, te voet of met de fiets komt, wordt gewaardeerd.

Mobiliteit van de leveranciers:

Ten derde hebben de aard en de frequentie van de leveringen een impact op de directe omgeving: hierbij wordt de frequentie van de bewegingen bekeken, maar ook de manier waarop. Leveringen met grote vrachtwagens hebben vaak een grotere impact dan leveringen met kleine bestelwagens.

Mobiliteit van de klanten:

De impact van de bezoekers/klanten op de directe omgeving wordt nagegaan aan de hand van het aantal en type bewegingen er per dag plaatsvinden.

Parkeercapaciteit:

Hoeveel parkeerplaatsen zijn er op het terrein voorzien; zijn deze voldoende om plaats te bieden aan 1) eigen wagenpark, 2) werknemers, 3) leveranciers, 4) klanten/bezoekers? De resultaten van de bovenliggende onderzoekspunten wor-den vergeleken met de effectief beschikbare parkeerplaatsen op het terrein: er wordt

Page 185: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VII Toetskader zonevreemde infrastructuur

3 Sectorale uitwerking: zonevreemde handel en bedrijvigheid

GRS Lille IOK plangroep 179

gecheckt – bij een tekort - of er nog uitbreiding van deze parkeerplaatsen mogelijk is op het terrein.

Bereikbaarheidsprofiel:

De afstanden tot haltes van openbaar vervoer: de mogelijkheid om de economische activiteit via ‘zachte’ vervoersvormen te kunnen bereiken is zeker positief te waarde-ren. Anderzijds wordt de afstand tot de dichtstbijgelegen gewestweg nagegaan, wat mee bepaalt of gemotoriseerd verkeer (belang voor vrachtverkeer) via hoofdwegen de economische activiteit kan bereiken, of via kleinere (woon)straten moet manoeu-vreren.

Fysische hinder en afval Een activiteit die lawaai, stank, reuk of stof veroorzaakt, zal als hoog dynamiserend beschouwd worden: voor de omgeving brengt de activiteit immers hinder voort. De waarden zoals in Vlarem 1 en 2 opgesteld, zijn hierbij richtinggevend. ook de indeling in klassen kan hierbij gehanteerd worden: klasse 1 en 2 zijn eerder hoog dynamise-rend, terwijl klasse 3 als eerder laag dynamiserend beschouwd kan worden. De mate waarin een activiteit vaste of vloeibare afvalstoffen genereert en de mate waarin dit afval als gevaarlijk wordt beschouwd (cf. Vlarem), zal het als hoog-, matig- dan wel laagdynamisch gecategoriseerd worden. Indien er binnen de economische activiteit echter een actief afvalzuiverings- of recyclagebeleid gevoerd wordt, heeft dit een duidelijk positief effect, vermits zo kleinere hoeveelheden en/of minder afvalstof-fen door het omliggende gebied vervoerd moeten worden. De tweede stap resulteert in een typering van de economische activiteitsactiviteiten als hoog-, matig- of laagdynamisch:

hoogdynamisch economische activiteit: scoort op de 4 criteria vooral hoog(en/of matig)

matig dynamische activiteit: scoort op de 4 criteria vooral matig

laag dynamisch economische activiteit: scoort op de 4 criteria vooral laag (en/of matig)

3.3.1.3 Stap III: de classificatiematrix

In de derde stap worden de conclusies uit de twee vorige stappen met elkaar gecon-fronteerd. Onderstaand schema geeft de relatie aan tussen de planologische context en de dynamiek van de economische activiteit. Voor een verdere invulling en om-schrijving van de klassen: zie verder. De aangegeven klasse per confrontatie is een bovengrens die kan worden verstrengd. In de open ruimte geldt een beleid dat uit-

eindelijk gericht is op uitdoving van de activiteiten. Enkel in het hoofddorp kunnen nieuwe economische activiteiten worden toegelaten onder bepaalde voorwaarden.

Confrontatie tussen planologische context en dynamiek van de economische activiteit

LAAG MATIG HOOG

kwetsbare openruimtege-bieden ZWART

uitdoven binnen bepaalde termijn

uitdoven binnen bepaalde termijn herlokaliseren

minder kwetsbare open-ruimtegebieden DONKERGRIJS

beperkt uitbreiden bevriezen uitdoven

woonzones in de open ruimte LICHTGRIJS

ruim uitbreiden beperkt uitbrei-den bevriezen

Hoofddorp WIT ruim uitbreiden ruim uitbreiden beperkt uitbreiden

3.3.1.4 Stap IV: niet-ruimtelijke afwegingsfactoren

De eerste drie stappen van de beoordeling van de economische activiteiten betreffen duidelijk ruimtelijke aspecten: zowel de manier waarop de economische activiteit met de ruimte omspringt als de directe impact op de omgeving (= zgn. verenigbaarheids-vereiste). In deze derde stap worden een aantal andere dan strikt ruimtelijke aspec-ten in de beoordeling betrokken, die de link leggen tussen de maatschappelijke reali-teit en de ruimte: zij toetsen de bestaanbaarheidsvereiste. Deze elementen zijn be-langrijk maar kunnen echter niet doorslaggevend zijn: enkel wanneer eerder geble-ken is dat een economische activiteit geen al te grote problemen schept, kunnen deze aspecten een rol gaan spelen in de beslissing rond de verdere ontwikkelings-mogelijkheden van de economische activiteit. Ze blijven m.a.w. ondergeschikt aan de conclusies uit de vorige stappen.

Historiek van de economische activiteit

Leeftijd van de vestiging:

Hierbij worden enerzijds economische activiteiten bekeken die reeds bestonden op dezelfde plaats voor de goedkeuring van het gewestplan: vermits ze toen in feite

Page 186: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

180 IOK plangroep GRS Lille

zonevreemd gemaakt werden, kunnen ze nu niet bestraft worden. Anders is het gesteld met economische activiteiten die later werden opgestart: hoe recenter de vestiging, hoe meer dynamiek verondersteld wordt, cf. economische activiteit in volle expansie,… Bovendien wisten deze economische activiteiten dat ze niet thuishoor-den op de vestigingsplaats.

Ontstaan van de economische activiteit:

Ook wordt de ouderdom van de verschillende delen van het gebouwenpatrimonium van de economische activiteit geanalyseerd: een oud economische activiteit met vooral nieuwe gebouwen zal op die manier ook nog als zeer dynamisch beoordeeld worden.

Juridische aspecten

Een ander belangrijk facet is de juridische context waarbinnen de economische acti-viteit zich bevindt: voldoet de economische activiteit in kwestie aan alle wettelijke verplichtingen? Welke elementen moeten nog in overeenstemming gebracht worden met de van toepassing zijnde regelgeving?

Graad zonevreemdheid:

Ligt het volledige economische activiteit in een gewestplanzone waar de economi-sche activiteitsfunctie niet thuishoort, of slechts een deel?

Goedgekeurde verkavelingen – BPA ‘s:

Ligt de economische activiteit binnen een goedgekeurde verkaveling?

Milieuvergunningen:

Beschikt de economische activiteit over alle milieuvergunningen, die van toepassing zijn op het type activiteit(en) van de economische activiteit? Zo neen, welke ontbre-ken?

Bouwvergunningen:

Bezit de economische activiteit alle bouwvergunningen voor haar gebouwen? Welke delen zijn niet vergund?

Bouwmisdrijven:

Werden er bouwmisdrijven geregistreerd? Zo ja, welke?

Socio-economische aspecten

Economische activiteitsstructuur en familiebanden:

Een familie-economische activiteit die reeds lang aanwezig is en waarvoor een op-volging in het gezin gegarandeerd is, zal moeilijker te verplaatsen zijn dan een nader economische activiteit.

De toekomstperspectieven van de economische activiteit:

recente investeringen in machines, gebouwen en technologie, een groeiend klanten-bestand, tewerkstellingsgroei, stijgende omzet,… zijn elementen die erop wijzen dat het om een gezond economische activiteit gaat, dat naar alle waarschijnlijkheid nog zal blijven groeien. Eventuele opvolging (bv. binnen de familie) kan ook hierbij weer een indicator van continuïteit van bedrijvigheid zijn. Al deze elementen wijzen erop dat de bedrijvigheid op deze plaats naar alle waarschijnlijkheid nog voor een (zeer) lange periode aanwezig zal zijn.

Lokale binding met toeleverings- en afzetmarkt:

Een economische activiteit die afhankelijk is van de directe omgeving is moeilijker te herlokaliseren dan een economische activiteit die een eerder regionaal karakter heeft, en niet zo sterk verweven is met de directe omgeving. De sociaal-economische link met de gemeente moet onderzocht worden.

Economische aspecten

Aard van de sector van de bedrijvigheid:

Met eigen plannen en een eigen dynamiek bevindt elk economische activiteit zich tevens binnen een bepaald deel van de markt die op hoger niveau een verdere groei kan beïnvloeden. Een groeikanssector geeft hierbij meer impulsen inzake tewerkstel-ling en toegevoegde waarde dan een verouderde sector.

Investeringen:

Een economische activiteit die de laatste jaren nog veel geïnvesteerd heeft op de huidige plek, zal moeilijker kunnen verhuizen dan een economische activiteit die deze kosten nog moet doorvoeren.

Praktische problemen en sunk costs bij een eventuele herlokalisatie:

Het begrip ‘sunk costs’ slaat op wat de economische activiteit aan investeringen verliest indien het niet op dezelfde locatie kan verder groeien. Verder kunnen het al dan niet aanwezig zijn van elementen als o.a. beschikbare uitwijkmogelijkheden binnen de gemeente om de bedrijvigheid voort te zetten, verplaatsbaarheid van evt.

Page 187: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VII Toetskader zonevreemde infrastructuur

3 Sectorale uitwerking: zonevreemde handel en bedrijvigheid

GRS Lille IOK plangroep 181

hoogtechnologische apparatuur,… de effectieve verhuis van een economische activi-teit beïnvloeden. De vierde stap laat toe de voorlopige classificatie aan het einde van de derde stap bij te sturen: een versoepeling of verstrenging is mogelijk.

3.3.2 Classificatie van de economische activiteiten volgens ontwikkelingsperspectieven

Vijf klassen Uiteindelijk dienen de voorgaande stappen te leiden naar een beleidsuitspraak over de ontwikkelingsmogelijkheden van economische activiteiten. Hierbij dient de ge-meente de toekomstperspectieven voor de economische activiteiten uit te werken, zowel rekening houdend met de randvoorwaarden voor de economische ontwikkeling als met de draagkracht van de ruimte en het functioneren van het aansluitende bui-tengebied. Om tot specifieke ontwikkelingsperspectieven te komen voor elk economische activi-teit afzonderlijk, werden de vier vorige stappen doorlopen. Als sluitstuk hiervan wor-den de individuele ontwikkelingsperspectieven voor elk economische activiteit in een classificatie vastgelegd. Hiertoe dienen alle factoren, zowel kwantificeerbare als niet-kwantificeerbare gegevens tot een duidelijke visie worden gecombineerd.

Klasse 0: Herlokalisatie

De planologische toets is negatief. De infrastructuur en gerelateerde activiteiten zijn onverenigbaar met de hoofdfunctie en ook een tijdelijke bestendiging ervan legt een hypotheek op de ontwikkeling van de hoofdfuncties in het gebied. Het betreft meestal kwetsbaar gebied met een beperkte draagkracht. De juridische toets is negatief. Indien dit niet het geval is, behoort een indeling in deze klasse evenwel ook nog tot de mogelijkheden (omwille van de grote waarde van een gebied bijvoorbeeld), maar impliceert dit eveneens een aankoopverplichting of schadeloosstelling. In de afweging brengt de niet-ruimtelijke afweging onvoldoende argumenten aan om tot een minder strenge klasse over te gaan. De activiteit kan niet blijven bestaan op de huidige locatie. Er is op geen enkele wijze een uitbreiding mogelijk. Er kunnen geen nieuwe activiteiten toegelaten worden. In een aantal gevallen kan het aangewezen zijn voor deze klasse elders herlokalisatie-ruimte te voorzien, waar het planologisch wel verantwoord is.

Klasse 1: Uitdoving binnen bepaalde termijn

De economische activiteitsactiviteit is onverenigbaar is met de hoofdfunctie(s) van het gebied. Toch wordt een onmiddellijk verdwijnen niet opportuun geacht uit de niet-ruimtelijke afweging, zoals bijvoorbeeld het historisch gegroeid karakter van de be-drijvigheid; toch kan het opleggen van beperkende voorschriften niet leiden tot vere-nigbaarheid. Deze klasse kan tevens economische activiteiten omvatten met activiteiten die sa-menhangen met een specifieke lokale en/of tijdsgebonden behoefte: precies om die reden zijn ze op die plaats aanvaardbaar. Wanneer de maatschappelijke behoefte verdwijnt, verdwijnt ook de relevantie van de infrastructuur en verdient een nieuwe bestemming de voorkeur. De activiteit kan blijven bestaan op de huidige locatie. Er is op geen enkele wijze een uitbreiding mogelijk. Aan het bestaande gebouwenpatrimonium kunnen enkel in-standhoudingwerken worden uitgevoerd. Er wordt een termijn vastgelegd binnen de welke de activiteit moet verdwijnen (bijvoorbeeld 10 jaar).

Klasse 2: Bevriezing

Tot deze categorie behoren activiteiten waarbij de grens van verenigbaarheid bereikt is of zelfs (licht) overschreden is. Mits bijsturing van de activiteiten d.m.v. een aantal beperkende voorschriften kan de onverenigbaarheid binnen aanvaardbare grenzen gehouden worden. De activiteit kan blijven bestaan op de huidige locatie binnen strikte randvoorwaar-den. Er is op geen enkele wijze een uitbreiding mogelijk. Aan het bestaande gebou-wenpatrimonium kunnen instandhoudingwerken en beperkte verbouwingen zonder volume-uitbreiding worden uitgevoerd. Bij stopzetting van de huidige activiteiten in de open ruimte (einde exploitatievergun-ning, faillissement,…) kunnen er geen nieuwe activiteiten worden toegelaten. In het hoofddorp, de nederzettingen en de kleinhandelslinten kunnen wel nieuwe activitei-ten worden toegelaten onder bepaalde randvoorwaarden.

Klasse 3: Bestendiging met mogelijkheid tot beperkte uitbreiding Het gaat hierbij om economische activiteiten die ruimtelijk gezien verenigbaar zijn met de omgeving mits ze optimaal worden ingepast d.m.v. de aanleg van de noodza-kelijke bufferstroken en een goede invulling van het terrein. Meestal zijn deze eco-nomische activiteiten goed ontsloten (nabij autosnelweg, nabij gewestweg). De draagkracht van de omgeving is nog niet bereikt zodat een beperkte uitbreiding mogelijk is.

Page 188: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

182 IOK plangroep GRS Lille

De activiteit kan blijven bestaan op de huidige locatie. Een beperkte uitbreiding van maximum 50% van de bestaande bebouwing op de locatie is mogelijk. Bij stopzetting van de huidige activiteiten in de open ruimte (einde exploitatievergun-ning, faillissement,…) kunnen er geen nieuwe activiteiten worden toegelaten. In het hoofddorp, de nederzettingen en de kleinhandelslinten kunnen wel nieuwe activitei-ten worden toegelaten onder bepaalde randvoorwaarden.

Klasse 4: Bestendiging met mogelijkheid tot ruime uitbreiding

Tot deze categorie behoren economische activiteiten waarvan de activiteiten de draagkracht van de omgeving nog lang niet overschreden hebben. In veel gevallen gaat het om een gebied waar reeds een zekere dynamiek aanwezig is. Meestal zijn deze economische activiteiten goed ontsloten (nabij autosnelweg, nabij gewestweg). De mogelijkheid tot uitbreiden van de activiteiten kan in een aantal gevallen bijdragen tot een goede ruimtelijke ordening als op die manier de druk op meer kwetsbare gebieden kan verlaagd worden. De activiteit kan blijven bestaan op de huidige locatie. Een ruime uitbreiding van de bestaande bebouwing op de locatie is mogelijk, afhankelijk van de specifieke situatie op het terrein. Bij stopzetting van de huidige activiteiten in de open ruimte (einde exploitatievergun-ning, faillissement,…) kunnen er geen nieuwe activiteiten worden toegelaten. In het hoofddorp, de nederzettingen en de kleinhandelslinten kunnen wel nieuwe activitei-ten worden toegelaten onder bepaalde randvoorwaarden.

Page 189: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VII Toetskader zonevreemde infrastructuur

4 Sectorale uitwerking: zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur

GRS Lille IOK plangroep 183

4 Sectorale uitwerking: zonevreemde toeris-tisch-recreatieve infrastructuur

4.1.1 Toepassingsgebied

Zonevreemde toeristisch – recreatieve infrastructuur dekt een brede waaier van infrastructuur en bijhorende activiteiten: – Sportinfrastructuur: sporthallen, open lucht sportterreinen, visvijvers in met open-

baar karakter of voor visclubs in functie van de sportvisserij, … – Infrastructuur voor jeugdwerking: jeugdlokalen, speelterreinen, speeltuinen niet

gekoppeld aan horeca… – Horeca – inrichtingen: café‘s, dancings, taveernes (al dan niet met speeltuin)… – Verblijfsrecreatieve infrastructuur: weekendverblijven al dan niet met visvijver,

campings… – aan de landbouw gerelateerde recreatieve inrichtingen: maneges, kinderboerde-

rijen, … – Pretparken / dierentuinen … De verenigbaarheidstoets kan analoog uitgevoerd worden voor zowel vergunde als niet vergunde infrastructuur. Deze toets doet echter geen afbreuk van een eventuele rechtsgang die onafhankelijk zijn weg moet vinden.

4.1.2 Gebiedsgerichte ontwikkelingsperspectieven

Gelet op het feit dat de aard en de dynamiek en dus ook de relatie met de draag-kracht van de omgeving sterk verschilt naargelang het type, is een te sterk veralge-menend afwegingskader hier niet aangewezen. Of een activiteit als hoog- of laagdy-namisch moet beschouwd worden is immers onmogelijk af te leiden uit de activiteit alleen, maar blijkt pas uit de confrontatie tussen de activiteit en de omgeving. Om ontwikkelingsperspectieven van verspreide toeristisch-recreatieve infrastructuur te kunnen bepalen moet deze onderworpen worden aan een verenigbaarheidstoets. De verenigbaarheid tussen verschillende functies en de ruimtelijke context vormt de achtergrond waartegen bepaalde ontwikkelingsperspectieven moeten worden afge-wogen. Dit kan enkel resulteren uit een individuele toetsing, waarbij de specifieke dynamiek van de activiteit getoetst wordt aan verschillende ruimtelijke omgevingsas-

pecten. De afweging gebeurt op basis van een confrontatie van de resultaten van twee invalshoeken: – de planologische context: de ruimtelijke draagkracht, de kwetsbaarheid van de

omgeving en de gewenste toestand – de ruimtelijke impact: de dynamiek die de infrastructuur en de daaraan verbonden

activiteiten teweegbrengen Beide criteria zijn niet los van elkaar los te koppelen omdat een activiteit in functie van de aard van de omgeving in het ene gebied als hoogdynamisch en in het andere gebied als laagdynamisch moet beschouwd worden. Een gebiedsgerichte uitwerking op basis van een opdeling tussen kwetsbare en niet-kwetsbare gebieden is met andere woorden minder voor de hand liggend, omdat de kwetsbaarheid van een gebied sterk kan verschillen naargelang de aard van de acti-viteit, die zoals hoger aangegeven erg divers zijn. Het is dan omgekeerd ook niet mogelijk om gebieden te definiëren waar elke vorm van toeristisch-recreatieve infra-structuur in alle gevallen hoogdynamisch is. Een individuele toetsing waarbij de spe-cifieke activiteit getoetst worden aan de omgevingsaspecten van de locatie zal daar-om steeds nodig zijn om een evenwichtige afweging te kunnen maken. De definitie van kwetsbare gebieden zoals hoger gedefinieerd, blijft echter wel zinvol aangehouden: binnen kwetsbare gebieden is de draagkracht t.o.v. de meeste activi-teiten beperkt, zodat bij de afweging hier grote omzichtigheid aan de dag moet ge-legd worden. Verder zal in een niet–limitatieve formulering hieronder aangegeven worden in welke gevallen een strengere of soepelere houding aangewezen kan zijn. De hieronder geformuleerde ontwikkelingsperspectieven moeten, in zoverre ze be-trekking hebben op ruimtelijke beleidscategorieën van bovenlokaal niveau (GEN, GENO, natuurverbinding enz…), beschouwd worden als suggestie aan het betref-fende bovenlokale niveau.

Infrastructuur in daartoe voorziene zones: behoud of uitbreiding Infrastructuur die niet conflicteert met de gewenste structuur (ongeacht de gewest-planbestemming) moet in principe behouden kunnen worden binnen de draagkracht van de omgeving. Waar nodig dient via planningsinitiatieven een verfijning van de bestemming en/of de afbakening en een gepaste ordening doorgevoerd te worden (bijvoorbeeld via overgangsmaatregelen voor bestaande infrastructuur in het RUP dat de zone vastlegt).

In kwetsbare gebieden geldt in principe steeds het uitdovingsscenario Zonevreemde toeristisch recreatieve infrastructuur in kwetsbare gebieden moet daar in principe op termijn verdwijnen, tenzij ze de hoofdfunctie van het gebied onder-

Page 190: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 2 RICHTINGGEVEND GEDEELTE

184 IOK plangroep GRS Lille

steunt. Voor infrastructuur die cruciaal is voor de jeugdwerking kan echter instand-houding toegelaten worden, zolang geen alternatieve locatiemogelijkheden voorhan-den zijn. Indien wel herlokalisatiemogelijkheden voorhanden zijn wordt een individu-eel uitdovingsscenario opgelegd, rekening houdend met eventuele socio – economi-sche aspecten. In afwachting kunnen instandhoudingswerken uitgevoerd worden, voor zover de bestaande infrastructuur vergund is. Uitbreiding van de infrastructuur of een toename van de dynamiek van de activiteiten is niet mogelijk. Zoals hiervoor gezegd kan de kwetsbaarheid van een gebied verschillen naargelang de aard van de activiteit. In een RUP zal nagegaan worden of een activiteit in kwetsbaar gebied verenigbaar is met de visie op het gebied en met de omgeving en kunnen eventueel voorwaarden opgelegd worden. Buiten de kwetsbare gebieden zal op basis van een individuele afweging een inde-ling gebeuren in klassen met daaraan gekoppelde ontwikkelingsperspectieven.

Geen horeca in de open ruimte, tenzij ze laagdynamisch recreatief medege-bruik ondersteunt of gekoppeld is aan een nederzetting Horeca hoort eigenlijk niet thuis in de open ruimte. Bestaande horeca in de open ruimte moet in principe uitdoven. Een uitzondering kan gemaakt worden voor horeca die laagdynamisch recreatief medegebruik ondersteunt, zoals horeca die geënt is op een fiets- of wandelroutenetwerk. Voorwaarde hierbij is dat er een daadwerkelijke functionele relatie is tussen het recreatief gebruik en de horeca en dat de schaal en de dynamiek afgestemd zijn op de omgeving. Te sterke gerichtheid op gemotoriseerd verkeer kan niet toegelaten worden. Feest- en danszalen zijn in principe niet toegela-ten in de open ruimte. Ook horeca gekoppeld aan een nederzetting kan bestendigd worden, in de mate de schaal en de dynamiek (o.m.) de mobiliteitsvraag de draagkracht niet overschrijden. In de toets zal afgewogen worden welke specifieke voorschriften opgelegd de vere-nigbaarheid blijvend kunnen garanderen, zoals beperking van de aard van de activi-teiten, grenzen van infrastructuur, afstemming op niet gemotoriseerd verkeer, e.d.

Openbaar karakter of een sterke maatschappelijke binding als bijkomend ar-gument In de afweging kan het openbare karakter van infrastructuur of het feit dat infrastruc-tuur ter beschikking staat van (lokale) verenigingen leiden tot een nuancerende ver-schuiving in de classificatie. Voor dergelijke infrastructuur kan immers nabijheid tot de kern of nederzetting waarin de maatschappelijke binding verankerd is, een essen-tiële rol spelen.

Voor dergelijke infrastructuur gelegen in de open ruimte en/of kwetsbaar gebied kan, geval per geval afgewogen, een bestendiging (onder voorwaarden) toch verant-woordbaar zijn, op voorwaarde dat ook de ruimtelijke elementen binnen de afweging positief beoordeeld worden en het functioneren van natuurlijke, landschappelijke of agrarische structuur niet gehypothekeerd wordt. De ruimtelijke en maatschappelijke binding met de nederzetting of kern vormt dan bijkomende argumentatie én een bindende voorwaarde voor de bestendiging van de infrastructuur. Een uitbreiding van infrastructuur of een toename van de dynamiek is echter niet mogelijk. Het dient duidelijk te zijn dat de niet-ruimtelijke elementen niet doorslaggevend kunnen zijn, maar wel als bijkomend argument kunnen gelden indien ook de verenigbaar-heidstoets positief blijkt. Een voorbeeld is een voetbalterrein van een lokale wijkvereniging of gehucht, gele-gen in de open ruimte nabij een kleine nederzetting. Voor dergelijke sportterreinen kan dit betekenen dat de activiteiten kunnen bestendigd worden in de mate dat het (sub)lokale niveau niet overstegen wordt en zolang er een behoefte bestaat. Het opleggen van een nabestemming (die in werking treedt van zodra de behoefte ver-dwijnt) kan hierbij aangewezen zijn. Een ander voorbeeld is infrastructuur van een lokale jeugdvereniging in de open ruimte en/of kwetsbaar gebied. Dergelijke infra-structuur kan verenigbaar binnen de ruimtelijke context toch bestendigd worden als geen realistisch evenwaardig alternatief (evenwaardig op vlak van bereikbaarheid en veiligheid, …) voorhanden is.

Specifieke ontwikkelingsperspectieven voor infrastructuur die een functionele relatie vertoont met het fysisch systeem Sommige activiteiten vertonen een onlosmakelijk verband met plaatselijke kenmer-ken van het fysisch systeem. Een voorbeeld is de link die een visvijver vertoont met gronden die van nature een hoge grondwaterstand hebben. Meestal komen deze natte gronden voor in valleien of depressies. Het zijn precies die gebieden die vaak ook het label “kwetsbaar gebied” meedragen, en een beperkte draagkracht ten op-zichte van diverse harde functies en infrastructuur vertonen. Toch kan in bepaalde gevallen een bestendiging van dergelijke infrastructuur onder voorwaarden verant-woordbaar zijn gelet op de onlosmakelijke relatie. Het opleggen van specifieke voor-schriften vanuit de landschappelijke en natuurlijke randvoorwaarden is dan meestal noodzakelijk voor de verenigbaarheid.

Page 191: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

VII Toetskader zonevreemde infrastructuur

5 Maatregelen ter oplossing zonevreemdheidsproblematiek

GRS Lille IOK plangroep 185

5 Maatregelen ter oplossing zonevreemdheids-problematiek

– In een ruimtelijk uitvoeringsplan voor verspreide bebouwing kunnen voor zone-vreemde woningen voorschriften worden opgesteld die de ontwikkelingsperspec-tieven (verbouwen binnen bestaand volume, uitbreiden, herbouwen,…) gebieds-gericht vertalen (bv. maximale bouwvolumes, herbouwmogelijkheden, beperking tot huidig aantal woongelegenheden, grenzen voor vertuining, maximale terrein-bezetting en maximale bouwdieptes, voorschriften bijgebouwen, architecturaal karakter, voorschriften beplantingen en afsluitingen,…).

– Opmaken van een (sectoraal) ruimtelijk uitvoeringsplan zonevreemde bedrijvig-heid in aanvulling van het sectoraal BPA zonevreemde bedrijven. Voor de hele gemeente worden de zonevreemde economische activiteiten geordend volgens de visie van het GRS. Indien er herlokalisaties worden voorgesteld, kunnen deze worden opgevangen op het nieuwe lokaal bedrijventerrein .

– De gemeente kan een ruimtelijk uitvoeringsplan zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur opmaken waarin alle zonevreemde toeristisch-recreatieve infrastructuur (behalve verblijfsinfrastructuur) wordt getoetst en de ontwikkelingsperspectieven worden vastgelegd. Een gebiedsdekkende themati-sche aanpak verdient de voorkeur omdat dan “gelijkaardige” infrastructuur gelijk-tijdig wordt aangepakt.

– De gemeente vraagt aan de hogere overheden op korte termijn duidelijkheid te scheppen aangaande oplossingen voor de problematiek van de weekendverblij-ven en te starten met de planningsinitiatieven.

– De gemeente vraagt aan de hogere overheden rekening te houden met de ge-meentelijke visie op de weekendverblijven en de huidige zones voor verblijfsre-creatie bij het opmaken van ruimtelijke uitvoeringsplannen voor clusters van weekendverblijven.

– De gemeente kan in het RUP voor de zonevreemde woningen de mogelijkheid opnemen van functiewijziging van bestaande gebouwen naar horeca, mits de koppeling aan een recreatief netwerk van routes en de draagkracht van de om-geving gerespecteerd wordt.

Page 192: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente
Page 193: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

GRS Lille IOK plangroep 187

DEEL 3

Bindende bepalingen

Page 194: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente
Page 195: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

1 Inleiding

GRS Lille IOK plangroep 189

1 Inleiding

De bindende bepalingen bevatten de beleidsbeslissingen die een bindend karakter krijgen. Ze zijn de spil tussen de visie in het richtinggevende gedeelte en de effectie-ve realisatie van deze visie binnen de gemeente. De bindende bepalingen in dit structuurplan zijn bindend voor de gemeentelijke over-heid. De gemeente en de instellingen die eronder ressorteren moeten met andere woorden de bindende bepalingen nakomen en kunnen er niet van afwijken. De bindende bepalingen omvatten: – beslissingen inzake de doorwerking van het structuurplan – de selectie van beleidscategorieën – acties en maatregelen De bindende bepalingen van dit structuurplan mogen niet afwijken van de bindende bepalingen van de hogere structuurplannen (RSV, RSPA). Indien een nieuw gewes-telijk of provinciaal ruimtelijk structuurplan wordt goedgekeurd, zullen hierin de bin-dende bepalingen van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan die afwijken van de nieuwe bindende bepalingen van het hogere plan worden opgesomd en van rechts-wege opgeheven zijn.

2 Doorwerking van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

1. Met een zekere regelmaat wordt via verschillende kanalen bericht over de uitvoe-ring van het structuurplan en de vorderingen die worden gemaakt bij het oplossen van ruimtelijke problemen.

2. Een loketfunctie betreffende ruimtelijke ordening zorgt voor een verduidelijking van de ruimtelijke standpunten en de juridische verplichtingen die betrekking hebben op concrete dossiers die door de bevolking worden voorgelegd.

3. Het ambtelijk overleg wordt voortgezet op regelmatige basis waarin het voeren van een integraal ruimtelijk beleid centraal staat evenals de afstemming van de adviezen vanuit verschillende gemeentelijke diensten.

3 Selectie van beleidscategorieën

3.1 Natuurlijke structuur

4. voorwaardelijke selectie van natuurconcentratiegebieden (voor zover ze geen deel uitmaken van GEN, GENO of natuurverwevingsgebied)

– Vallei Molenbeek – Blommerschot – Vorselaarheide – Molenheide – Zegge – Kaulil – Visbeek – Bersegem – Rollekensbergen - Wa-

rande – Dedenbroek – Beerse Heide – Grotenhoutbos – Goren – Oudendijkloop – Poeyelheide – Zuid – Heerle – Den Aard – De Hoek – Heggenbossen – Molenberg – Berkelheide – Galgenberg – Kindernouw

5. selectie van natuureilanden – Helleweg – Borze – Boskapel

6. selectie van corridors – vallei Molenbeek – Breevennen – Kindernouw – Berkelheide – Molenbeek – Oudendijkloop – Aa – Slootbeek – Broekloop – Bosloop

7. selectie van aandachtsgebied landschappelijke elementen

Page 196: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 3 BINDENDE BEPALINGEN

190 IOK plangroep GRS Lille

– vallei van de Molenbeek – Beulkbeemden

3.2 Landschappelijke structuur

8. selectie van structurerende hydrografische elementen – Molenbeek – Kindernouwbeek - Visbeek – Laak – Oudendijkloop – Aa – Slootbeek

9. selectie van structurerende bakens Kerken

– Sint Pieterskerk (Lille) – Onze Lieve Vrouwekerk (Gierle) – Sint Jan Baptistkerk (Poederlee) – Sint Amelbergakerk (Wechelderzande).

Kapellen – Sint-Annakapel (Lille) – Heerlekapel (Poederlee) – Kapelletje (Wagemansstraat – Wechelderzande) – Boskapel Modo Wuytskapel (Lille) – Rooienkapel (Gierle) – Heggekapel (Poederlee).

Monumenten en historische gebouwen

– Pastorij Poederlee – Stenen windmolen Houtakkerstraat (Gierle) – Olieslagmolen Broekzijde (Lille) – Hoeve de Schans (Lille) – Omwalde pastorie de Burcht Rooien – Jeneverstokerij en Latijnse school (Gierle) – Kempense Schuur (Gierle) – Hof d’Intere (Wechelderzande) – Afspanning De Keizer (Wechelderzande)

– Seringenhof Huidevetterstraat (Wechelderzande) – Den Hert (Wechelderzande).

Dorpsgezichten – Dorpskern Wechelderzande met Kerk, pastorij en gasthof – Dorpskom Gierle – Dorpskern Lille met kerk, pastorie, gemeentehuis en herbergen

10. selectie van gave landschappen – Vallei Molenbeek – Vallei Kindernouwbeek – Visbeek – Vallei Laak – Oudendijkloop – Vallei Aa – Bersegem – Rollekensbergen – Vorselaarheide – Berkelheide – Poeyelheide Coulissenlandschap Karredongen – Klophamer – Rolleken –

Hemeldonk – Grotenhoutbos – Complex gaaf landschap noordelijke boscomplexen

11. selectie van open ruimteverbindingen – Molenbeek – Oostmalsebaan – Oudendijkloop – Beersebaan – Kleinschalig landbouwgebied van Karredongen, Rolleken en Klophamer – Vallei van Aa en Sloot – Den Aard – Heggebossen

3.3 Agrarische structuur

12. selectie van multifunctionele landbouwzones

– Zand – Diamantstraat – Gierlebaan – Eikenlaan – Borze – Zielestraat – Wijngaard – Middelveld

Page 197: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

3 Selectie van beleidscategorieën

GRS Lille IOK plangroep 191

3.4 Nederzettingsstructuur

13. selectie van te reserveren woonuitbreidingsgebieden – WUG De Biezen – WUG Wagemansstraat – WUG Slaeplakens – WUG Blommerschotsebaan – WUG Het Vossel – WUG Kardinaal Cardijnlaan – WUG Beulinckakker – WUG Kapelakker – WUG Beersebaan – WUG Groenen Weg – WUG Peerdskerkhofheide

3.5 Ruimtelijk-economische structuur

14. selectie van lokale bedrijventerreinen

– Achterstenhoek – Lichtaartsesteenweg – Brulens – De Leend – Landaustraat – Wechel-centrum – Diamantstraat – Vlimmersebaan

3.6 Ruimtelijke verkeers- en vervoersstructuur

15. selectie van lokale wegen type I

– N153 (Poederleesteenweg, Wechelsebaan-Oostmalsebaan) – N140 (Turnhoutsebaan – Gierlebaan) – N134 (Lichtaartsesteenweg) – N104 (Vlimmersebaan)

16. selectie van lokale wegen type II

– N132 (Vennestraat – Beersebaan)

3.7 Toeristisch-recreatieve structuur

17. selectie van toeristisch-recreatieve aandachtsgebieden – omgeving Achtzaligheden – omgeving Zittaart – Hegge – Den Haert - Heerle

18. selectie van strategische rustgebieden – Kindernouw – Lilse Zegge – Visbeekvallei ter hoogte van Bersegem – Kaulil – Grotenhoutbos

19. selectie van knooppunten voor sportinfrastructuur – Balsakker Lille – Heggelaan Poederlee – Brulens Gierle – Voetbalstraat Wechelderzande

20. selectie van zones voor sportinfrastructuur – zone Pulsebaan Wechelderzande

21. selectie van zone voor camping – De Brem – Siësta – De Specht

Page 198: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 3 BINDENDE BEPALINGEN

192 IOK plangroep GRS Lille

4 Acties en maatregelen

4.1 Gebiedsgerichte RUP’s

22. De gemeente maakt één of meerdere RUP’s op voor strategische delen van de kernen ter realisatie van de woningprogrammatie en functionele verwe-ving waarbij volgende doelstellingen in overweging genomen worden:

– Het uitvoeren van de woningprogrammatie door voor actiegebieden inrichtin-gen vast te leggen

– De te reserveren woonuitbreidingsgebieden effectief bestemmen tot woonre-servegebieden

– Ruimtelijke afwerking van de kern – Vastleggen van de mogelijkheden tot oprichting van meergezinswoningen – Streven naar een sociale mix door vastleggen van percentages en/of zonerin-

gen van bepaalde woningtypologieën – Woningdichtheid regelen via voorschriften wat betreft kavelbreedte en bouw-

type – Opleggen van een voorkooprecht op de strategische toegangspercelen tot

niet uitgeruste binnengebieden of op de niet uitgeruste binnengebieden zelf – Een duidelijke begrenzing aangeven voor de handelslocaties. Binnen deze lo-

caties worden mogelijke handelsfuncties omschreven in functie van het ge-wenste voorzieningenniveau.

– Verwevingsprincipes vastleggen langs economische dragers – Vastleggen van ruimte voor andere te verweven en woonondersteunende

centrumfuncties. – Onderzoek naar de mogelijkheden voor de uitbouw van trage wegen, door-

steken en verbindingen 23. De gemeente maakt één of meerdere RUP’s om ruimte vast te leggen op om

ruimte vast te leggen voor lokale recreatieve infrastructuur door uitwerking van de visie op knooppunten en zones voor sportinfrastructuur.

24. De gemeente maakt één of meerdere RUP’s op om de ruimte voor lokale bedrijvigheid te structuren waarbij volgende aandachtspunten gelden:

– Herlokalisatieruimte voorzien aansluitend op bestaand lokaal bedrijventerrein

– Waken over het lokale profiel van de bedrijventerreinen door een maximale perceelsgrootte vast te leggen bij nieuwe invulling, een samenvoegingsver-bod voor kavels op te leggen en een lijst van toegelaten activiteiten op te stellen.

– Inrichtingsprincipes vastleggen in functie van duurzame ontsluiting en invul-ling, landschappelijke inpassing en hinderbeperking.

25. Bij de opmaak van RUP’s en de beoordeling van ruimtelijke projecten wordt een systematische toetsing aan de gewenste landschappelijke structuur in-gebouwd met volgende aandachtspunten:

– Vrijwaren van openruimtecorridors – Respect voor structurerende reliëfelementen, hydrografische elementen en

bakens – Behoud van structuurbepalende elementen en componenten van gave land-

schappen en markante terreinovergangen – Maximale integratie van nieuwe infrastructuur en bebouwing in het landschap

en met bestaande infrastructuur 26. Bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen wordt een systematische

toetsing aan het fysisch systeem ingebouwd met volgende aandachtspun-ten:

– Vermijden van bijkomende verharding in aandachtsgebieden infiltratie en kwel – Vermijden van snelle ontwatering in aandachtsgebieden veenvorming – Watertoets integraal waterbeheer: Vermijden van constructies in gebieden

met overstromingen. Indien mogelijk dienen zones die gelegen zijn binnen risicozones overstroming herbestemd te worden naar een zachte functie.

4.2 Sectorale RUP’s

27. De gemeente maakt een RUP op met betrekking tot zonevreemde bedrijven in vervolg op het sectoraal BPA zonevreemde bedrijven. Hierin worden ge-biedsgerichte voorschriften opgesteld op basis van planologische toetsing.

28. De gemeente maakt een RUP op met betrekking tot zonevreemde toeris-tisch-recreatieve infrastructuur. Hierin worden gebiedsgerichte voorschriften opgesteld op basis van planologische toetsing.

Page 199: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

4 Acties en maatregelen

GRS Lille IOK plangroep 193

4.3 Strategische projecten

29. de gemeente start een strategisch project op m.b.t. de toeristisch-recreatieve aandachtsgebieden:

– in overleg met betrokken partijen wordt de uitwerking van het recreatief me-degebruik en ondersteunende infrastructuur onderzocht: bepalen welke de ruimtevragen zijn, welke afstemmingen mogelijk zijn tussen verschillende ruimtegebruikers

– vastleggen van een integrale visie wat betreft toegankelijkheid, kanalisatie, uitrusting,…

30. de gemeente start strategische projecten op m.b.t. verweving en medegebruik: – In overleg met de betrokken sectoren bos, natuur en jeugd worden officiële

speelboszones aangeduid. – Er wordt overleg opgestart of voortgezet in functie van verweving tussen

landbouw en natuur en het behoud van ecologische infrastructuur in land-schappelijk waardevol agrarisch gebied AG4 (Oevelenberg – Klophamer – Rolleken - Hemeldonk). In samenspraak met de betrokken sectoren wordt besproken welke de mogelijke afstemmingen zijn tussen de verschillende ruimtegebruikers.

4.4 Financieel regulerende maatregelen

31. De gemeente gaat na of een belastingsreglement op vrijliggende, uitgeruste per-celen bestemd voor bedrijvigheid die niet door de overheid kunnen worden ont-wikkeld, en dit rekening houdend met sociale factoren, gewenst is.

32. De gemeente gaat na of een belasting op onbebouwde percelen gewenst is om het GRS en de woningprogrammatie te realiseren.

4.5 Overige maatregelen

33. De gemeente maakt een stedenbouwkundige verordening op om het gebruik van waterdoorlatende materialen voor verhardingen bij (ver)nieuwbouw te maximali-seren.

34. De inventaris onbebouwde percelen wordt jaarlijks bijgewerkt. 35. De inventaris van leegstand en verkrotting wordt jaarlijks bijgewerkt.

36. De gemeente zet een regelmatig overleg op tussen gemeente, OCMW, sociale huisvestingsmaatschappijen en eventueel particuliere sector aangaande:

– de realisatie van de woningprogrammatie – het afstemmen van het aankoopbeleid, de realisatieperiodes en de keuze van

de huisvestingstypes. 37. De gemeente zet een regelmatig overleg op tussen gemeente, intercommunale,

GOM, UNIZO en lokale ondernemersraden of werkgroepen. Op die manier kun-nen acties worden ondernomen om vraag en aanbod betreffende bedrijventerrei-nen op elkaar af te stemmen.

Page 200: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente
Page 201: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

GRS Lille IOK plangroep 195

DEEL 4

Bijlagen

Page 202: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

Inhoudstafel

GRS Lille IOK plangroep

INHOUDSTAFEL

I ANALYSES SECTORSTUDIE NATUUR ............................................ 1 1 Methodiek deelnota natuur .........................................................................1 2 Integrale benadering natuur .......................................................................1 3 Ruimtelijke natuurlijke structuur op macroniveau .......................................2 4 Historisch bodemgebruik en relicten ..........................................................3 4.1 Evolutie sinds het middeleeuwse landschap..................................................3 4.2 Relicten .......................................................................................................4 5 Gebieden met structuurbepalende natuurelementen en boscomplexen....5 6 Ecologische infrastructuur ..........................................................................8 6.1 Definitie van ecologische infrastructuur .........................................................8 6.2 Typering van de ecologische infrastructuur in Lille.........................................8 7 Ecologische processen...............................................................................9 II ANALYSES SECTORSTUDIE LANDBOUW ..................................... 11 1 Methodiek deelnota landbouw..................................................................11 2 Landbouweconomische analyse ..............................................................11 2.1 Agrarische productie en bodemgebruik: evolutie en trends ..........................11 2.2 Profiel landbouwbedrijven...........................................................................19 2.3 Agrarische subsectoren..............................................................................21 3 Ruimtelijke analyse...................................................................................22 3.1 Ruimtelijke analyse van de cultuurgrond .....................................................22 3.2 Ruimtelijke spreiding van de landbouwbedrijfstypes ....................................22 4 Landbouwkundige eenheden ...................................................................23 III ANALYSE SECTORSTUDIE RECREATIE........................................ 28 1 Methodiek sectorstudie recreatie..............................................................28 2 Verenigingsleven......................................................................................28 IV ANALYSE WONINGBEHOEFTESTUDIE ......................................... 30 1 Methodiek .................................................................................................30 2 Demografische ontwikkelingen.................................................................31

2.1 Bevolkingsevolutie..................................................................................... 31 2.2 Actuele bevolkingssamenstelling................................................................ 35 2.3 Ontgroening en vergrijzing......................................................................... 36 2.4 Inkomensniveau binnen de gemeente ........................................................ 37 3 Ontwikkelingen in het woningbestand...................................................... 38 3.1 Aantal nieuwe particuliere woningen .......................................................... 38 3.2 Ouderdom van de woningen ...................................................................... 38 3.3 Typologie van de woningen ....................................................................... 39 3.4 Comfortniveau van de woningen ................................................................ 39 3.5 Beheersvorm............................................................................................. 40 3.6 Sociale huisvesting in de gemeente ........................................................... 41 3.7 Perceelsoppervlakte voor bevolking ........................................................... 42 4 Bouw, verkavelings- en verkoopactiviteiten ............................................. 43 4.1 Bouw- en verkavelingsvergunningen .......................................................... 43 4.2 Realisatiegraad van verkavelingen............................................................. 43 4.3 Evolutie van de verkoopprijzen voor bouwgronden ..................................... 44 4.4 Evolutie van de verkoopprijzen voor woningen ........................................... 46 V ANALYSE HANDEL EN BEDRIJVIGHEID ....................................... 48 1 Methodiek ................................................................................................ 48 2 Begrippenkader........................................................................................ 48 2.1 Wat is een bedrijf?..................................................................................... 48 2.2 Wat is handel? .......................................................................................... 48 2.3 Afweging lokaal / regionaal ........................................................................ 49 2.4 Planologische toetsing............................................................................... 50 2.5 Zonevreemde economische activiteiten...................................................... 50 3 Economische positionering van Lille in de regio ...................................... 51 4 Economisch profiel................................................................................... 52 4.1 Loontrekkende tewerkstelling..................................................................... 52 4.2 Zelfstandige tewerkstelling......................................................................... 52 4.3 Werkloosheid ............................................................................................ 53 4.4 Grootte van de bedrijven (RSZ - definitie)................................................... 53 4.5 Woon-werkverplaatsingen.......................................................................... 53 4.6 Sterke en zwakke sectoren in Lille m.b.t. tewerkstelling .............................. 55 4.7 KMO’s en grote bedrijven in Lille................................................................ 56 4.8 Ruimtelijke binding .................................................................................... 56

Page 203: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

IOK plangroep GRS Lille

Lijst met tabellen Tabel 1 : gebieden met structuurbepalende natuurelementen en boscomplexen.....5 Tabel 2: Evolutie van de totale oppervlakte cultuurgrond..................................... 11 Tabel 3: Evolutie van de oppervlakte grasland.................................................... 12 Tabel 4: Evolutie van de maïsteelt...................................................................... 12 Tabel 5: Evolutie weiland, granen voor dierlijke consumptie en voedergewassen. 13 Tabel 6: Evolutie van de akkerbouwgewassen.................................................... 13 Tabel 7: Evolutie van de teelten voor menselijke consumptie .............................. 14 Tabel 8: Evolutie van het aantal runderen en het aantal rundveebedrijven ........... 14 Tabel 9: Evolutie van het aantal varkens en van het aantal varkensbedrijven....... 15 Tabel 10: Evolutie van het pluimvee en van de pluimveebedrijven......................... 15 Tabel 11: Evolutie van het aantal landbouwbedrijven in de tweede helft van de 20ste

eeuw.................................................................................................... 15 Tabel 12: Indeling van de landbouwbedrijven naar type ........................................ 16 Tabel 13: Indeling van de cultuurgrond naar bedrijfstypen..................................... 16 Tabel 14: Indeling van de hoofdberoeplandbouwbedrijven naar grootteklasse ....... 16 Tabel 15: Evolutie van het aantal werkkrachten binnen de landbouwsector ........... 17 Tabel 16: Bedrijfsopvolging.................................................................................. 18 Tabel 17: Oppervlakte cultuurgrond in functie van de bedrijfsopvolging ................. 18 Tabel 18: Aandeel per sector in totaal BSS van de gemeente Lille, 2000............... 19 Tabel 19: Typologie landbouwbedrijven : Hoofdindeling (economische typering).... 20 Tabel 20: Typologie landbouwbedrijven : Nevenindeling (bedrijfstypologie) ........... 20 Tabel 21: landbouwbedrijftypes in Lille ................................................................. 20 Tabel 22: percentage oppervlakte van de verschillende teeltgroepen .................... 22 Tabel 23: Typering van de agrarische eenheid Breevennen – Beerse Heide.......... 24 Tabel 24: Typering van de agrarische eenheid Vallei Molenbeek........................... 24 Tabel 25: Typering van de agrarische eenheid Wechelderzande dorp ................... 24 Tabel 26: Typering van de agrarische eenheid Moereind - Breugelheide ............... 24 Tabel 27: Typering van de agrarische eenheid Vallei Kindernouwbeek.................. 25 Tabel 28: Typering van de agrarische eenheid Oevelenberg– Rolleken – Hemeldonk

............................................................................................................ 25

Tabel 29: Typering van de agrarische eenheid Lille – Poederlee Dorp ...................25 Tabel 30: Typering van de agrarische eenheid Zittaart – Berkelheide – Heggebossen

............................................................................................................26 Tabel 31: Typering van de agrarische eenheid RVK Poederlee .............................26 Tabel 32: Typering van de agrarische eenheid Poeyelheide ..................................26 Tabel 33: Typering van de agrarische eenheid Gierle Dorp ...................................27 Tabel 34: Typering van de agrarische eenheid Vallei Aa (Gierle) ...........................27 Tabel 35: Typering van de agrarische eenheid Grotenhoutbos ..............................27 Tabel 36: Evolutie van het aantal inwoners, 1979-2004.........................................31 Tabel 37: Evolutie van het aantal inwoners binnen Lille, 1991-2001.......................31 Tabel 38: Regionale bevolkingsgroei, 1994-2003..................................................32 Tabel 39: Evolutie van de natuurlijke en migratoire groei .......................................32 Tabel 40: Migraties op niveau van arrondissementen tijdens 2002.........................33 Tabel 41: Migratiesaldi naar leeftijd en per 1.000 inwoners tussen 1996 en 1998 ...33 Tabel 42: Aantal inwijkelingen in Lille, anno 2002..................................................34 Tabel 43: Aantal uitwijkelingen vanuit Lille, anno 2002 ..........................................35 Tabel 44: Leeftijdsopbouw op regionaal niveau, anno 2004...................................35 Tabel 45: Leeftijdsopbouw binnen de gemeente, 1 januari 2001............................36 Tabel 46: Evolutie van het jaarlijks inkomen (EUR) ...............................................37 Tabel 47: Evolutie van het aantal particuliere woningen tussen 1991 en 2001........38 Tabel 48: Indeling van het woningbestand volgens de ouderdom van de woning....38 Tabel 49: Particuliere woningen naar woningtype, 2001 ........................................39 Tabel 50: Comfortniveau van de woningen, 2001..................................................39 Tabel 51: Evolutie van de huurbeheersvorm tussen 1981 en 1991 ........................40 Tabel 52: Evolutie van de koopbeheersvorm tussen 1981 en 1991........................40 Tabel 53: Relatieve weergave van de koop- en huurbeheersvorm, 1981-2001.......41 Tabel 54: Absolute weergave van de koop- en huurbeheersvorm, 1981-2001........41 Tabel 55: Sociale huisvesting en aandeel in de woningvoorraad, toestand op

31/12/2003 ...........................................................................................42 Tabel 56: Evolutie van de perceelsoppervlakten voor bewoning ............................42 Tabel 57: Stedenbouwkundige vergunningen 1988-2001 ......................................43

Page 204: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

Inhoudstafel

GRS Lille IOK plangroep

Tabel 58: Verkavelingsvergunningen 1988-2001...................................................43 Tabel 59: Evolutie van de verkoop van bouwgronden tussen 1994 en 2003 ...........45 Tabel 60: Evolutie van de verkoop van bouwgronden tussen 1998 en 2002 ...........46 Tabel 61: Evolutie van de verkoop van woningen tussen 1994 en 2003 .................46 Tabel 62: Evolutie van de verkoop van appartementen tussen 1994 en 2003.........46 Tabel 63: Toepassingsgebied van de wet van 29 juni 1975 ...................................49 Tabel 64: Evolutie van de tewerkstelling in Lille per economische sector................52 Tabel 65: Zelfstandige tewerkstelling in Lille per sector .........................................52 Tabel 66: Overzicht van de werkloosheid en werkgelegenheid in Lille....................53 Tabel 67: Beroepsbevolking naar woon- en werkgemeenten in Lille en het

arrondissement Turnhout in 1991 ..........................................................54 Tabel 68: Categorisering van de ondernemingen naar grootte...............................56

Lijst met figuren Figuur 1: Procentuele verdeling van de hoofdberoeplandbouwbedrijven................17 Figuur 2 economisch belang (procentueel aandeel BSS) van de agrarisch

subsectoren..........................................................................................21 Figuur 3: landbouwkundige eenheden bestaande agrarische structuur Lille...........23 Figuur 4: Methodiek voor de invulling van woningbehoeften..................................30 Figuur 5: Procentuele evolutie van de leeftijdsopbouw t.o.v. de totale bevolking....36 Figuur 6: Evolutie van het aantal verkochte kavels ...............................................44 Figuur 7: Evolutie van de gemiddelde perceelsoppervlakte...................................44 Figuur 8: Evolutie van de gemiddelde gron dprijs..................................................45 Figuur 9: Wat is een ‘zuiver’ lokaal bedrijf?...........................................................50

Page 205: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente
Page 206: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

I Analyses sectorstudie natuur

1 Methodiek deelnota natuur

GRS Lille IOK plangroep B-1

I ANALYSES SECTORSTUDIE NATUUR

1 Methodiek deelnota natuur In dit sectoraal onderzoek wordt een analyse gemaakt van de natuurlijke structuur van Lille door een positionering van de natuur in een ruimere fysische en natuurlijke context en door een integrale analyse van natuur op het grondgebied van de ge-meente. Deze analyse van de natuurlijke structuur had als doel de nodige gegevens aan te reiken, niet alleen voor een gebiedsgerichte vertaling naar een gewenste natuurlijke structuur, maar ook om basisrandvoorwaarden af te lijnen die nodig zijn om belangrijke natuurwaarden en ecologische processen duurzaam te vrijwaren. Deze moeten als toetskader meegenomen worden in de afweging met andere secto-ren. De belangrijkste gehanteerde bronnen zijn het GNOP van de gemeente Lille (Van Hove) en (digitale) ruimtelijke gegevens: Biologische waarderingskaart, Bodem-kaart van België, Vlaamse Hydrologische Atlas, … .

2 Integrale benadering natuur

Een eenduidige omschrijving van het begrip natuur is niet voor de hand liggend. Vaak wordt het begrip natuur te eng ingekleed. Een beschrijving van de natuurlijke structuur volstaat immers niet met de beschrijving van de visueel onderscheidbare massieve groencomplexen. Een integrale benadering van natuur vereist ook aan-dacht voor het ecologisch aspect, waarbij het fysisch systeem als onderlegger de basis vormt. Volgens deze benadering is er dan ook eerder sprake van graden van natuurlijkheid dan van afgelijnde natuur. Gebieden met natuur zijn dus gebieden met een hoge graad van ecologische natuurlijkheid. De ecologische natuurlijkheid van een gebied is die situatie waarbij de van nature voorkomende en de bij de fysisch-geografische situatie behorende levensgemeenschappen blijvend kunnen voorko-men. De mate dat het fysisch systeem zijn stempel drukt op het landschap en bo-demgebruik, geeft een indicatie van de graad van ecologische natuurlijkheid van een gebied. In de strikte betekenis komt 100 % ecologische natuurlijkheid in een dicht bevolkt gebied niet meer voor. Door menselijk ingrijpen in het fysisch milieu, is zelfs van een echt natuurlijk fysisch milieu geen sprake meer. Nagenoeg natuurlijke landschappen zoals natuurbos, hoogveen, duinen, slikken, schorren, … zijn nog wel aanwezig. Wanneer het door de mens beïnvloede milieu een rijping heeft doorgemaakt tot een stabiel milieu met hieraan aangepaste natuurlijke processen, ontstaat een halfnatuur-lijke milieusituatie. Het vegetatiebeeld wordt er door de mens bepaald, maar de soor-tensamenstelling is spontaan. De omschrijving door het RSV van het begrip natuurlijke structuur sluit nauw aan bij deze definitie van natuur: De natuurlijke structuur is: – het samenhangend geheel van de rivier- en beekvalleien, de natuurgebieden, de

boscomplexen en de andere gebieden, waar de voor de natuur structuurbepalen-de elementen en processen tot uiting komen;

– de ecologische infrastructuur gevormd door lijn-, punt- en vlakvormige natuurele-menten, door geïsoleerde natuur- en bosgebieden en door parkgebieden.

– binnen de natuurlijke structuur is er een ecologische samenhang aanwezig en treden belangrijke ecologische relaties op. De gebieden met een sterke interne samenhang en veel relatief ongestoorde ecologische relaties hebben een grote meerwaarde voor de natuurfunctie.

Page 207: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-2 IOK plangroep GRS Lille

Niet enkel de zwaartepunten zijn bepalend voor de natuurlijke structuur. Ook de ecologische infrastructuur maakt er essentieel deel van uit. Daarmee worden de minimale fysische en biologische karakteristieken in een landschap bedoeld in functie van het voorkomen en de verspreiding van een bepaalde soort. Nogal wat soorten hebben nood aan diverse deelbiotopen voor verschillende levensfuncties. Het is dan ook van belang dat het gebied tussen deze biotopen voor het organisme overbrug-baar is. Naast de afstand spelen voornamelijk de specifieke eigenschappen van het tussengebied daarin een rol. Kleine landschapselementen als bosfragmenten, hout-kanten, rivieroevers en dergelijke spelen voor veel soorten een belangrijke rol in de ecologische infrastructuur. Ze vormen als het ware stapstenen of corridors tussen twee deelbiotopen, zodat het tussenliggend gebied makkelijker overbrugbaar wordt. Een integrale benadering van natuur vereist ook aandacht voor de interne en ecolo-gische samenhang. Deze uit zich in de ecologische relaties die tussen gebieden plaats hebben. Vooral de interne samenhang van de elementen van het fysisch sys-teem is erg belangrijk. Deze uit zich onder meer in infiltratie- en kwelgebieden waar-tussen dan ook een ruimtelijke samenhang bestaat.

3 Ruimtelijke natuurlijke structuur op macroni-veau

Regionaal wordt de ruimtelijk-natuurlijke structuur gedetermineerd door een aantal reliëfelementen, grotere valleien en enkele omvangrijke groencomplexen. De Kempense microcuesta is een oost-west georiënteerde reliëfovergang tussen Noorderkempen en Centrale Kempen. Deze vormt de waterscheiding tussen Schelde en Maas en tevens het brongebied van het noordelijke zijlopenstelsel van de Kleine Nete. De afwisseling van harde lagen en zachte lagen hebben in de loop der eeuwen geleid tot deze bijzondere reliëfvorm. Lille ligt aan de zuidelijke voet van dit cuestafront. Een tweede belangrijke reliëfelement is de Kempense Heuvelrug, die uitstrekt van Kasterlee over Lichtaart tot in Herentals. Hij onderbreekt het vast noord-zuidpatroon van de noordelijke zijlopen van de Kleine Nete. Het ontstaan hangt samen met een differentiële erosie door de aanwezigheid van klei en ijzerzandsteen in de onder-grond. Later, tijdens de ijstijden, zou de rug nog aangroeien door opwaaiende zan-den van uit de Netevallei. De arme bodems liggen mede aan de basis van het exten-sieve bodemgebruik en de daarmee samenhangende hoge graad van natuurlijkheid. Naast bossen komen ook duinen, heide en vennen voor. De grote reliëfelementen bepalen de loop van de rivieren. De Kleine Nete flankeert de zuidelijke zijde van de Kempense Heuvelrug. Talrijke zijlopen ontspringen vanaf de microcuesta en stromen in een dicht net in de richting van de Kleine Nete. De valleien van de Kleine Nete en de Aa zijn structurerend op bovenlokaal niveau. Ze bepalen samen met het reliëf de hoofdoriëntatie van het landschap. Hun barrière-werking enerzijds en de beperkingen inzake bodemgebruik anderzijds hebben er voor gezorgd dat de landschapsopbouw de hoofdoriëntatie van deze waterlopen volgt. In het stroombekken van de Aa is de afwisseling van valleien en interfluvia noord – zuid georiënteerd, terwijl de Kleine Nete evenals Grote Nete en hun interflu-via oost - west gericht zijn. Grote delen van de valleien hebben belangrijke cultuur-technische ingrepen gekend, meestal in functie van de landbouw. De graad van natuurlijkheid is daardoor op vele plaatsen teruggedrongen. Waar deze ingrepen niet of minder ingrijpend hebben plaatsgevonden, is soms sprake van hoge natuurwaar-den. Massieve groencomplexen zijn kenmerkend voor de Centrale Kempen en de Noor-derkempen en vallen in sterke mate samen met de voormalige heidegebieden. Ze worden afgewisseld met open tot halfopen weidegebieden. De groencomplexen met een belangrijke structurerende werking in de nabije omgeving van Lille zijn:

Page 208: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

I Analyses sectorstudie natuur

4 Historisch bodemgebruik en relicten

GRS Lille IOK plangroep B-3

– Bossen van de Kempense Heuvelrug – Bossen van Vorselaar – Tielenheide – Balderij – Grotenhout Bos en Beerse Heide – Militair domein Malle – Bruulbergen – Blommerschot

4 Historisch bodemgebruik en relicten

4.1 Evolutie sinds het middeleeuwse landschap

Ondergrond, reliëf (met substraat) en klimaat bepalen in belangrijke mate de bodem-gesteldheid en de hydrologische condities, die op hun beurt weer erg bepalend zijn voor de levende wereld, waarvan ook de mens deel uitmaakt. De positie van de mens als “boetserende kracht” in het systeem is echter uniek. Door zijn vermogen tot reflexief denken en zijn technologisch kunnen, kan hij zich gedeeltelijk en tijdelijk losmaken van de natuur. De invloed van de mens bleef lange tijd beperkt en bleef in de schaduw van de heer-sende natuurlijke krachten en structuren. De ingrepen in het natuurlijk milieu werden immers bepaald door het eerder laag technologische peil van de mens en de natuur-lijke gesteldheid van het milieu. De traditionele landschappen kenmerkten zich door een grote stabiliteit en een trage ontwikkeling. Het is pas sinds de grote landhervor-mingen die na W.O. II in heel West-Europa plaatsvonden dat de eeuwenoude struc-turen van het agrarisch landschap grondig uitgewist werden. De resterende natuur-landschappen werden in versneld tempo omgezet in min of meer uitgesproken cul-tuurlandschappen. Een belangrijke tendens is alleszins dat de landbouw niet langer de enige gebruiker is van het landelijk gebied. Het bodemgebruik van de 18e eeuw (de Ferrariskaart ca. 1777) geeft een goed beeld van het bodemgebruik dat hier gedurende eeuwen nagenoeg onveranderd is gebleven. Het was afgestemd op het Kempische agrarische stelsel en had aanleiding gegeven tot het ontstaan van diverse landschapstypes, alle gekenmerkt door een hoge graad van natuurlijkheid en grote diversiteit. De veestapeluitbreiding had de bossen gedegradeerd en ontstaan gegeven aan enorme woeste gronden of heiden. Naast graslanden en akkers was ook de heide onontbeerlijk voor de levering van plaggen, strooisel voor het vee en als graasland voor de schapen. De plaggen wer-den in de potstallen gelegd, vermengd met rundermest en vervolgens op het akker-land gestrooid. De opmerkelijke overeenkomst tussen de bodemkaart en de Ferraris-kaart toont aan dat de boer zijn bedrijf had aangepast aan de natuurlijke omstandig-heden. Het landschap was zeer gevarieerd en gaf als het ware natuurgetrouw de toestand van de bodem weer. Door de bestendigheid van de landschapsinrichting en het bodemgebruik waren een groot aantal halfnatuurlijke landschappen ontstaan (heiden, hooilanden, met houtwallen omzoomde akkers en weiden) met hun karakte-ristieke planten- en dierenwereld en gekenmerkt door een hoge biologische diversi-teit.

Page 209: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-4 IOK plangroep GRS Lille

Sinds de industriële evolutie hebben verstedelijking (wonen op het platteland, toe-name mobiliteit, lintbebouwing) en de technologische evoluties binnen de landbouw-sector (schaalvergroting, intensivering, specialisering, bio-industrie, …) en de daar-mee gepaard gaande landschapsingrepen, het landschap geleidelijk omgevormd tot wat het nu is. De graad van natuurlijkheid is daarbij in alle opzichten sterk afgeno-men. De natuurfunctie was voordien immers in meerdere of mindere mate verweven in nagenoeg elk landschapstype, terwijl nu natuur steeds meer teruggedrongen wordt in min of meer duidelijk afgebakende (geïsoleerde) gebieden. Ook de uitgestrekte heidegebieden werden ontgonnen. Delen van het agrarisch landschap vertonen dan ook de typische kenmerken van een jong ontginningsgebied: grote blokkavels en open landschap.

4.2 Relicten

Relicten zijn landschapselementen met een specifieke, goed ontwikkelde vegetatie evenals gebouwen en andere getuigen van menselijke activiteiten die de gehele landschapsgeschiedenis nagenoeg ongewijzigd bleven. Ze kunnen afgeleid worden uit de vergelijking van historische kaarten met de huidige toestand. Een onderscheid kan gemaakt worden tussen een aantal biotooptypes (bv. bos, heide, moeras, ...) en menselijke artefacten (dries, kapel, molen, complex van oude houtkanten,...) die een sterke band vertonen met de cultuurhistorie van het land-schap: we noemen ze resp. natuurrelicten en cultuurrelicten. Vanzelfsprekend is het onderscheid tussen beide niet zeer strikt: cultuurrelicten zoals oude muren, ijskel-ders, enz kunnen immers ook een belangrijke ecologische waarde hebben, terwijl natuurrelicten ook cultuurhistorische belangrijk zijn (bv. heide, houtkanten, ...). Natuurrelicten zijn vaak biologisch zeer waardevol, aangezien ze zich gedurende eeuwen hebben kunnen ontwikkelen, waardoor een evenwicht is kunnen tot stand komen met het natuurlijke milieu. In dergelijke goed ontwikkelde vegetaties zijn ook verschillende fauna-elementen goed vertegenwoordigd. Op plaatsen die lange tijd ongestoord zijn, hebben zich vaak vegetaties ontwikkeld die dicht aanleunen bij de potentieel natuurlijke vegetatie. In relicten zoals heidevelden of graslanden, die zich ontwikkeld hebben onder een onveranderlijk beheer door de mens, hebben zich na een tijd zeer typische planten kunnen vestigen, die vaak afhankelijk zijn in hun verder bestaan van dit beheer. Door deze specificiteit komen verschillende bedreigde soor-ten voor in relictvegetaties, en ook door de soms hoge soortenrijkdom zijn deze ge-bieden biologisch zeer interessant.

Goed bewaarde valleistructuren – Vallei van de Kindernouwbeek: Elzen-Essenbossen, Elzenbroek, natte graslan-

den, vennen en moerasvegetaties – Vallei van de Visbeek: alluviale elzenbossen , moerasbossen met vervorming – Vallei van de Molenbeek: alluviale Elzen-olmenbossen – Vallei van de Holle Beemdenbeek/Laakbeek: fraaie elzenbroekrelicten

Natuurrelicten (heide, vennen, …) – Heiderelicten: Visbeekvallei en aansluitende gemeentebossen ten N van E34

(Molenheide, Visbeekheide, Beerseheide, Berzegemheide) – Vennen: Zulven aan Breugelheide-Kindernouw – Gagelstruwelen: – Kindernouw-Visbeekvallei, Den Heurst – Visbeekvallei ter hoogte van de Zegge – Natte soortenrijke graslanden: Kindernouw en Visbeekvallei

Cultuurrelicten – De ouden Hofberg: Langs de Aa, aan de grens met Vorselaar en Herentals ligt de

Ouden Hofberg, een 20 m lange heuvel van 8 tot 10m hoog die thans begroeid is met Zomereik. Het is een kunstmatige heuvel die werd opgetrokken in de moe-rassen van de Aa-vallei als een soort militaire versterking.

Goed bewaarde patronen – Goed bewaard nederzettingspatroon: de afwisseling van lagere gronden langs de

Molenbeek, Kindernouwbeek/Visbeek, Holle Beemden-beek/Laakbaak, Ouden Dijkloop en Aa met de bebouwing van de Wechel-derzanderzande, Lille, Poeder-lee en Gierle op de hogere gronden

– Voormalige jachtdomeinen: Grootenhoutbos en Den Aard; dankzij hun bijzondere statuut steeds verzekerd geweest van het voortbestaan

– Oevelenberg – Het Rolleken: kleinschalig landschapspatroon, groot aantal kleine landschapselementen

Page 210: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

I Analyses sectorstudie natuur

5 Gebieden met structuurbepalende natuurelementen en boscomplexen

GRS Lille IOK plangroep B-5

5 Gebieden met structuurbepalende natuurelementen en boscomplexen

Tabel 1 : gebieden met structuurbepalende natuurelementen en boscomplexen

Fysisch milieu Natuurwaarden Vallei van de Molen-beek

Het gebied is gelegen in de brede, Wechelse zijde van de vallei van de Molen-beek. De bodem bestaat uit natte tot zeer natte lemige zandbodems, gekenmerkt door een dikke humeuze bovenlaag. Naar de grens met Vorselaar toe komt plaat-selijk venig materiaal voor.

Het rustige gebied, dat in het noorden aansluit op Blommerschot, is een belangrijke leefplaats voor verschillende belangrijke diersoorten. Door de afwisseling van hout-kanten en landbouwpercelen komen heel wat vogelsoorten voor. Kleine loofbosjes en populierenbosjes met ondergroei vormen bovendien het broedgebied van belangrijke soorten. De Molenbeek zelf heeft een zeer goede structuur- en waterkwaliteit met een goede visstand als gevolg. Wat de zoogdierenfauna betreft is de ree een belang-rijke voorkomende soort. In de beekbegeleidende bossen met een rijke onderbe-groeiing en op ruigtes langsheen de Molenbeek komt een zeer rijke voorjaarsflora voor.

Moereindheide – Breu-gelheide

Het gebied situeert zich op de hogere zandgronden tussen de Visbeekvallei en de Molenbeekvallei. Op plaatsen waar lange tijd vennen voorkwamen heeft de bodem zich ontwikkeld op natte tot zeer natte lemige zandgronden. Aan de N153 ligt een strook lemig zand op een veensubstraat. Aan de Pulsebaan komt een landduin-formatie voor.

De afwisseling van bosjes, houtkanten, akkers, weilanden en moerassige plaatsjes geeft het gebied een vrij hoge landschappelijke en natuurlijke waarde. Rondom het Zulven bevinden zich nog kleine venrelictjes met een zeer hoge natuurwaarde die getuigen van de vroegere grote vennen in het voormalige uitgestrekte heidegebied. Onder meer gagelstruwelen en kleine oppervlakten open water komen er voor. De weilanden errond oefenen een bijzondere aantrekkingskracht uit op trekvogels. Ook voor broedvogels is het gebied een belangrijk doortrekgebied. Wat soortenrijkdom in vegetatie betreft zijn vooral de venrelicten en de omliggende hooilandjes van belang. Ook de aanpalende wegbermen hebben een hoge botanische waarde. Ten noorden van de E34 bestaan de bossen voornamelijk uit naaldhout (Grove Den) aangeplant op voormalige landduintjes. De ondergroei bestaat er uit Zomereik, Lijsterbes en Bramen. Aan de randen ervan zijn ook enkele waardevolle wegbermen terug te vinden. Langs de N153 ligt een klein moeras dat bestaat uit oud elzenbroek, gagel-struweel en nat weiland.

Breevennen Het grootste deel van de bodem is bedekt met stuifzanden. Deze bodems zijn van nature arm, wat in belangrijke mate het historische en huidige bodemgebruik verklaart, dat steeds extensief geweest is. De stuifduinen vormen de waterschei-ding tussen de vallei van de Visbeek en de vallei van de Molenbeek. Daarrond vindt men plaggenbodems met een diepe antropogene horizont op plekken die vroeger al ontgonnen werden aansluitend op de kern van Wechelderzande. Verder hebben de bodems zich allen ontwikkeld in zandgronden.

Binnen het gebied dat voornamelijk bestaat uit grote dennenbossen, al dan niet met een beperkte menging van loofhout, liggen toch een aantal bijzonder waardevolle percelen. Het gaat om enkele weilandjes, open plekken en heiderelicten. Op deze laatste zijn de landduintjes nog goed herkenbaar. De vegetatie bestaat er groten-deels uit Pijpenstrootje, Struikheide en zelfs Dopheide. Door de verstoring wordt de typische heidefauna hier nog maar door enkele soorten vertegenwoordigd. In het noorden schermt een bosgordel bestaande uit Grove Den de weekendzone af van het landbouwgebied.

Visbeek – Bersegem – Zegge – Warande

Het gebied strekt zich uit van de vallei van de Visbeek tot de Laak, die beiden van noord naar zuid stromen. Tegen de Laak ligt een gordel van landduinen (Rolle-kensbergen) die naar het westen doorloopt tot de Bersegembaan en zo de vallei van de Visbeek doorkruist. Verder bestaat de bodem uit een aaneenschakeling van droge tot natte zandgronden. Enkel de vallei van de Visbeek wordt geken-merkt door zwaardere bodems, behalve ter hoogte van de landduinen. Lichte zandleem- en lemige zandbodems kenmerken de beekvallei. In het zuidelijke gedeelte van de Visbeekvallei hebben zich veenbodems met een dikke humeuze

De uitgestrektheid, de diversiteit aan ecotopen en het voorkomen van zeldzame fauna- en flora-elementen maken van het geheel een zeer bijzonder natuurgebied, ondanks de verschillende aantastingen en verstoringen. Vegetatiekundig kent het gebied een zeer hoge soortenrijkdom. Natte graslanden, verruigde hooilanden, vij-vers, natte en droge heide, beekbegeleidende Elzen-Essenbossen, struwelen, naaldbossen en loofbossen kennen allemaal hun specifieke rijkdom aan soorten. Ook wat fauna betreft scoort het gebied zeer goed. Het is één van de weinige plaat-sen in Vlaanderen waar de adder nog voorkomt. Ook heel wat andere amfibieën en

Page 211: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-6 IOK plangroep GRS Lille

Fysisch milieu Natuurwaarden bovengrond gevormd. reptielen vinden hier een geschikte biotoop: levendbarende hagedis, hazelworm,

verscheidene salamandersoorten. Het gebied vormt de doortrekplaats of broedplaats voor een groot aantal vogelsoorten. De grote biotoopdiversiteit draagt daar aan bij: weilanden, akkers, moerasbossen, waterplassen,…

Beerse Heide – Lilse Bergen – Giels Bos

De bodem in dit gebied bestaat bijna volledig uit droge zandgronden. Centraal bedekken stuifzanden de bodem en vormen deze een landduinformatie. Deze bodems zijn van nature arm en verklaren in belangrijke mate het historische bo-demgebruik dat steeds extensief geweest is. De woeste heidegronden werden opgeplant met naaldbos. De vallei van de Laak is plaatselijk niet zo uitgesproken en natte alluviale bodems komen ook slechts in beperkte mate voor.

Verblijfsrecreatie en gemeenschapsvoorzieningen zijn belangrijke functies in dit gebied. Daarbuiten neemt natuur nog een grote plaats in onder de vorm van grote aaneengesloten naaldhoutcomplexen met weinig ondergroei. Deze zijn soortenarm te noemen en hebben momenteel een eerder lage biologische waarde. Als verbin-ding tussen ander bossen zijn ze echter van groot belang. Van het voormalige heide-gebied blijft een relict over op de centrale stuifzandduintjes. De landschappelijke en biologische waarde ervan is echter groot. Een bijzondere sprinkhanenfauna zou hier aanwezig zijn. Enkel langs de bosranden op kleine open plekjes zijn nog andere restanten van de vroegere heide te vinden. Ook in het noordoosten, op de grens met Vosselaar, ligt een heideperceel dat stilaan erg verbost geraakt. De waterplas van de Lilse Bergen trekt vooral in de winter eenden aan.

Grotenhoutbos De bodem in het gebied bestaat voornamelijk uit matig natte tot natte (lemige) zandgronden. Aan de Schoorstraat hebben de bodems een diepe antropogene humus-horizont. Deze behoren tot het plaggenbodemcomplex van Gierle.

Het complex van loofbestanden, naaldbestanden, akkers, weilanden en waterplas een zeer hoge landschappelijke en natuurlijke waarde. De kruidlaag vertoont een zeer rijke voorjaarsflora. De ondergroei in de aanplantingen van Spar en populier bestaat uit Riet en Bramen.

Poeyelheide Het gebied ligt op de hogere gronden tussen twee valleien. De bodem bestaat dan ook bijna volledig uit droge zandgronden. Centraal treffen we een stuifzandcom-plex aan onder de vorm van kleine, zeer droge landduintjes.

Het gehele bosgebied bestaat uit de eentonige aanplant van Grove en Corsicaanse Den. Afwisseling in boomsoorten, leeftijdsopbouw en bosstructuren is nauwelijks aanwezig. Het gebrek aan variatie maakt het gebied dan ook minder interessant voor fauna-elementen. De oorspronkelijke heidevegetatie is verdwenen.

Den Aard In de valleien van de Aa en de Slootbeek treffen we voornamelijk natte tot zeer natte alluviale bodems. In de vallei van de Slootbeek hebben deze zich gevormd in lichte zandleem. Licht zandleem wordt in de vallei van de Aa plaatselijk afgewis-seld met alluviale bodems in lemig zand. Het centrale bosgebied Den Aard heeft eerder een zandige ondergrond. De bossen werden aangelegd op een zandige donk. De aanwezigheid van een kleisubstraat op geringe diepte verklaart deze iets hogere ligging tussen de twee valleien.

Grote delen van het omringende ruilverkavelingslandschap worden gebruikt voor intensieve landbouwdoeleinden (raaigras en maïsakkers). De daar aanwezige na-tuurwaarden situeren zich vooral in de wegbermen en de overgebleven bosjes. Het bosgebied van den Aard brengt een biologische meerwaarde aan in deze uitgestrek-te open ruimte. Jachtdomein den Aard is een gevarieerd bosgebied met afwisseling van Zomereikenbos, Populierenbos, Dennenbos, struwelen, akkertjes omzoomd door brede houtkanten van Zwarte Els, grazige vegetaties en zeer jonge aanplant van loofhout. Sommige delen zijn zeer open waardoor er grazige vegetaties ontstaan, andere delen kennen een rijkere ondergroei. Het gebied is groot genoeg om een aantal bosbewonende fauna-elementen een rust- en leefplaats te bieden. Het gebied is volledig ontoegankelijk en biedt daarom voldoende rust aan jachtwild, maar ook andere vogels en dieren.

Heerle Het gebied bevindt zich in de overgang tussen de vallei van de Aa en de Sloot-beek en de Kempische Heuvelrug. Het gebied wordt gekenmerkt door een plag-genbodemcomplex rond het landbouwgehucht Heerle. Aansluitend op de Kempi-sche Heuvelrug zijn enkele oppervlaktes met stuifduinen te vinden.

De naaldbossen van Heerle herbergen belangrijke natuurwaarden, de afwisseling van bossen en landbouwgronden heeft bovendien een belangrijke landschappelijke waarde.

Heggebossen – Zittaart Het gebied bestaat uit hoger gelegen zandgronden tussen de vallei van de Aa en de Kindernouwbeek. Het gebied maakt voor een groot deel uit van het plaggenbo-demcomplex rond Poederlee en Heikant. Bodems met een diepe antropogene horizont hebben zich daar afwisselend ontwikkeld in lemig zand en zand. Ter hoogte van de Berkelhei vindt men natte zandgronden in de overgang naar de alluviale vallei van de Kindernouwbeek met bodems op lemig zand en licht zand-leem. In de vallei van de Geerbeek, ten westen van Zittaart zijn plaatselijk natte

De aaneenschakeling van bossen en landbouwgronden geeft een hoge landschap-pelijke waarde. De landbouwgronden worden echter vrij intensief gebruikt en de bossen zijn relatief soortenarm. Soortenrijke kruidenvegetaties zijn teruggedrongen tot bermen en bosranden. Wel trekt de afwisseling open–gesloten specifieke vogel-soorten aan. Vooral de Berkelhei is een rijk vogelgebied. De bossen bestaan voor-namelijk uit Grove Den en Corsicaanse Den. Amerikaanse Vogelkers domineert de onderetage. Langs de randen vindt men meer loofhout terug. Waar de bodemcondi-

Page 212: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

I Analyses sectorstudie natuur

5 Gebieden met structuurbepalende natuurelementen en boscomplexen

GRS Lille IOK plangroep B-7

Fysisch milieu Natuurwaarden alluviale bodems terug te vinden. Aan het Endelenveld ligt een opduiking van kleihoudende bodem. Uitgesproken reliëfverschillen zijn niet aanwezig in het ge-bied. De lopen van de kleine beekjes Geerbeek en Boonakkersloop hebben geen uitgesproken valleikarakter. De stuifduinformatie van de Galgenberg ligt in het noorden van het gebied tegen de kern van Lille, maar wordt volledig ingenomen door bebouwing.

ties er zich meer toe lenen komen loofbestanden, kreupelbosjes of struwelen voor met onder andere populier en zomereik: op de natte alluviale bodems in de vallei van de Geerbeek en aan de opduiking van kleibodems tussen de Geerbeek en de Boon-akkersloop. Aan de Heggelaan ligt een klein heiderelict.

Kindernouw Het gebied is volledig gesitueerd in de vallei van de Kindernouwbeek. De bodem bestaat uit zeer natte tot natte alluviale bodems. Aansluitend op de beek hebben deze zich gevormd in lichte zandleem en lemig zand. Verderop gaan deze over in natte zandbodems. De Kindernouwbeek zelf bezit een goede waterkwaliteit, de structuurkwaliteit van de waterloop zelf is eerder matig.

Voor de aanleg van de E34 vormde dit gebied samen met de Visbeekvallei een aaneengesloten groot natuurgebied. De natuurwaarden van het resterende gebied zijn zeer hoog, zowel vegetatiekundig als wat betreft de aanwezige fauna. De vegeta-tie bestaat uit een afwisseling van elzenbroeken, populierenbossen, hooilanden met typische hooilandsoorten, verruigde hooilanden, moerasbos, gagelstruweel, berken-broek, wilgenstruweel,… Een belangrijk onderdeel in het gebied is de beek zelf die vrij zuiver is en rijk aan kleine vissoorten. Het vogelbestand van het gebied is vrij uitgebreid en onderzoek toont aan dat het gebied van belang is voor het voortbe-staan van een aantal bedreigde vogelsoorten in de regio. Vooral vogelsoorten die nauw verbonden zijn met kleinschalige landbouwgebieden vinden hier nog steeds een leefgebied. Verder zijn een aantal vogelsoorten die typisch zijn voor broekbos-sen en riet/ruigte aanwezig. Naast het belang van de beekvallei voor verscheidene broedvogels is het gebied ook van belang voor trekvogels en niet broedende pleiste-raars.

Bron: GNOP Lille, Bodemkaart van België, Vlaamse hydrologische atlas, Biologische waarderingskaart (IN)

Page 213: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-8 IOK plangroep GRS Lille

6 Ecologische infrastructuur

6.1 Definitie van ecologische infrastructuur

Wat is ecologische infrastructuur In de definitie volgens het RSV zijn niet enkel de zwaartepunten van de natuur en de valleien bepalend voor de natuurlijke structuur maar maakt ook de ecologische infra-structuur er essentieel deel van uit. Met ecologische infrastructuur wordt bedoeld de minimale fysische en biologische karakteristieken in een landschap in functie van het voorkomen en de verspreiding van een bepaalde soort. Nogal wat soorten hebben immers behoefte aan diverse deelbiotopen voor verschil-lende levensfuncties in de loop van de dag of in de loop van hun leven (voedselge-bieden, rustgebieden, voortplantingsgebieden, zomerverblijfplaats, winterverblijf-plaats, schuilmogelijkheden). Dergelijke gebieden vormen als het ware eilanden; het tussenliggende gebied is het equivalent van zee (cfr. eilandentheorie ). Van belang is dat deze verschillende landschapselementen zich op een voor het organisme over-brugbare afstand bevinden. De soortendiversiteit is gerelateerd aan de mate van isolatie eerder dan aan de afstand tussen de deelbiotopen op zich. Hierin spelen niet enkel de afstand, maar eveneens de ‘specifieke eigenschappen’ van het tussenlig-gende gebied een rol. Kleine landschapselementen zoals bosfragmenten, houtkanten, rivieroevers spelen voor veel soorten een belangrijke rol in de ecologische infrastructuur. Ze vormen als het ware stapstenen of corridors tussen twee deelbiotopen, zodat het tussenliggend (dikwijls agrarisch) gebied gemakkelijker overbrugbaar wordt. Ook als oriëntatiemid-del zijn ze voor sommige soorten nuttig (bijvoorbeeld voor de vleermuis).

Soorten en ecologische infrastructuur De ‘ecologische infrastructuur’ is een relatief begrip, dat voor elke planten- of dier-soort een eigen betekenis heeft. Het is geen kenmerk van het landschap maar een stelsel van functionele onderdelen in het landschap voor bepaalde planten- en dier-soorten (naar Dekker en Knaapen, 1986). Landschappelijke diversiteit heeft alleszins een positief effect op de soortendiversiteit. De ecologische infrastructuur heeft voor elke soort een eigen inhoud. Het blijkt echter ook dat kleine landschapselementen een fundamentele rol spelen in de ecologische infrastructuur en dit voor een groep van uiteenlopende soorten. De eenvormigheid

rechtvaardigt om in het kader van de ruimtelijke planning de vereenvoudigde definitie van het RSV over te nemen: “De ecologische infrastructuur wordt gevormd door lijn-, punt- en vlakvormige natuurelementen, door geïsoleerde natuur- en bosgebieden en door parkgebieden.”

6.2 Typering van de ecologische infrastructuur in Lille

Het Rolleken – Hemeldonk – Oevelenberg – Kouwenberg – Uitgestrekt gebied met relatieve rust, hoge dichtheid aan kleine landschapsele-

menten – Relatief gave open ruimte: voortdurende afwisseling landbouwgebieden – loof- en

naaldbossen, weilanden en akkers afgeboord met houtkanten of bomenrijen: be-langrijke levensvoorwaarden voor heel wat planten- en diersoorten • Grote af-wisseling van biotooptypes, zeer rijke soortendiversiteit zowel fauna als flora voor een gebied waarin landbouw de hoofdfunctie is

– Waardevol gebied met intern goede verbreidingsmogelijkheden (verbindingsnet-werk van bospercelen en houtkanten), rustplaatsen, stapstenen; … maar sterk ingesloten: sterke barrièrewerking van E34, ook Gierlebaan, Beersebaan, Wechelsebaan, bebouwing in zuidwesten en noordoosten

Ruilverkavelingsgebied Lille – Poederlee – Uitgestrekt landbouwgebied (ruilverkaveling) met enkele boscomplexen – Vooral aansluitend op het Rolleken nog vele kleine bosfragmenten en land-

schapselementen; verder heeft de ruilverkaveling een uniformisering van het landschap veroorzaakt; heel wat kleine landschapselementen verdwenen: veel moeilijkere migratie

– Het ruilverkavelingslandschap wordt gebruikt voor intensieve landbouwdoelein-den, het gebied is hoofdzakelijk ingericht in functie van moderne landbouw. In een groot aantal bosjes werden weekendverblijven gebouwd. De aanwezige na-tuurwaarden situeren zich vooral in de bermen, de overgebleven bosjes en de bossen van Den Aard en Heerle.

– Open gebied in de richting van Tielen, in de andere richtingen barrièrewerking van bebouwing en wegen

Vallei van de Aa - Gierle – Openruimtegebied met hoofdfunctie landbouw, versnipperd door bebouwing,

weekendverblijven

Page 214: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

I Analyses sectorstudie natuur

7 Ecologische processen

GRS Lille IOK plangroep B-9

– Enkele punt- en lijnvormige elementen en kleine bospercelen in ruilverkave-lingsgebied: vaak ingenomen door weekendverblijven, toch van waarde voor de ecologische infrastructuur als schuilplaats, stapsteen of tijdelijke habitat; wijk-plaatsen voor heel wat soorten die verdrongen worden door de intensivering van het landbouwgebruik; versterking van de verbindingsfunctie van de Aa

Berkelheide – Broekzijde tussen Kindernouw, Lille en Zittaart – Relatie gaaf openruimtegebied tussen Lille – Poederlee en Kindernouw met een

hoge dichtheid aan kleine landschapselementen: halfopen landbouwlandschap – Grote afwisseling aan bebouwing, landbouwgronden en bospercelen met daar-

tussen houtkanten en bomenrijen: goede verbreidingsmogelijkheden tussen na-tuurreservaat en bossen tegen de kern van Lille en Poederlee en Heggebossen, goede migratiemogelijkheden voor soorten

– migratie in oostelijke richting sterk beperkt door bebouwing; barrière-effect door kernbebouwing

Beulkbeemden – relatief gave open ruimte die een overgang vormt tussen het uitgestrekte open-

ruimtegebied op grondgebied Malle en Wechelderzande – Kleinschalig landbouwlandschap in de vallei van de Molenbeek: afwisseling tus-

sen weilanden akkers en bosjes – De Molenbeek heeft een verbindende functie – houtkanten en bomenrijen omzomen de landbouwpercelen en versterken de

verbindingsmogelijkheden

Moereindheide – Breugelheide – Openruimtegebied waarin bosgebieden afgewisseld worden met landbouwgron-

den – Zeer sterke barrièrewerking door de E34; werkelijke landschappelijke scheiding

tussen open landschap ten zuiden en meer bebost karakter ten noorden – Noordelijk deel: landbouwgronden afgewisseld met bossen en bebouwing; be-

perkte aanwezigheid van kleine landschapselementen, – zuidelijk deel volledig gericht op landbouw, restanten van houtkanten die verdwe-

nen door intensivering van landbouwgebruik

Hemeldonk – Het Laar – openruimtegebied met hoofdfunctie landbouw met sterk uitgebouwde ecologi-

sche infrastructuur maar ingesloten door weginfrastructuur en bebouwing wat een belangrijk barrière-effect met zich meebrengt

– uitgebreid netwerk van bomenrijen dat goede interne migratiemogelijkheden biedt en tegelijk schermen vormt zodat een eerder kleinschalig landschap ontstaat met schuil- en rustplaatsen voor migrerende soorten

7 Ecologische processen

Ecologische processen zijn een essentieel onderdeel van de natuurlijks structuur en vaak bepalend voor de instandhouding van de natuurwaarden. Het vrijwaren van deze processen is een doelstelling die aangegeven wordt vanuit het RSV.

Veenvorming Veenvorming is een proces dat optreedt onder permanent hoge waterstand die een zuurstofarme situatie creëert in de bovenste lagen van de bodem. De activiteit van micro-organismen die instaan voor de afbraak van afgestorven plantenmateriaal, neemt sterk af onder deze zuurstofarme omstandigheden. Het gevolg is dat de aan-voer van organisch materiaal groter is dan de afbraak ervan zodat een aangroei optreedt, hetgeen veenvorming wordt genoemd. Dergelijke hoge grondwaterstanden kunnen voorkomen in valleien en soms ook in depressies. Veen creëert bijzondere uitgangscondities voor het natuurlijk leven. Op veengronden komen dan ook waarde-volle vegetatietypes voor met soorten die als zeer zeldzaam kunnen beschouwd worden. De gebieden waar veenvorming optreedt of de natuurlijke omstandigheden van die aard zijn dat het kan optreden, verdienen daarom bijzondere aandacht binnen de natuurlijke structuur. Voor de gemeente Lille zijn dit de volgende gebieden: – Vallei van de Broekloop, ten noorden van Heerle – Vallei van de Aa, ten oosten van Gierle – Vallei van de Oudendijkloop, ten westen van Gierle – Vallei van de Visbeek (Achter ’t Zand – Achterputtekensberg) – Vallei van de Slootbeek – Vallei van de Molenbeek, ten zuidwesten van Wechelderzande

Page 215: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-10 IOK plangroep GRS Lille

Infiltratie – kwel De grondwaterstand op een bepaalde plaats wordt bepaald door bovengrondse aan-voer via het hemelwater of overstromingswater enerzijds en door laterale aan- en afvoer onder de grond anderzijds. Deze grondwaterstromen worden bepaald door het reliëf en de aard van het moedermateriaal. Lager gelegen gebieden fungeren daarbij als putgebied (kwelgebied), de hoger gelegen gebieden als brongebied (infil-tratiegebied): regenwater infiltreert op de hoger gelegen delen en wordt via grondwa-terstromen geaccumuleerd in de lager gelegen gebieden. Een dergelijk bron-putpatroon doet zich voor op verschillende schaalniveaus. Op regionale schaal fungeren de Kempische cuesta en het Kempisch plateau als brongebied. Dit verklaart waarom de grondwaterstromen hoofdzakelijk noordoost-zuidwest verlopen. Maar ook op kleinere schaal komen dergelijke bron-putrelaties voor. De valleien en depressies vormen daarbij de putgebieden, de interfluvia zoals landruggen als infiltratiegebied. Op die manier kunnen in valleien en depressies situaties ontstaan waarbij het grondwater opgestuwd wordt tot boven het maaiveld. Dit verschijnsel heet “kwel”. Kwelsituaties geven aanleiding tot bijzondere fysische omstandigheden waar speci-fieke vegetatievormen voorkomen, die tegelijk zeldzaam en waardevol zijn. Het in-standhouden van kwel is niet enkel verbonden met het kwelgebied zelf, maar ook met de infiltratiegebieden. Een vermindering van de infiltratiemogelijkheden kan leiden tot een verdwijnen van de kwelsituatie. Ook de verontreiniging in de infiltratie-gebieden kan de kwelmilieus aantasten. Infiltratiegebieden: – Breevennen, Berzegem, Beerse Heide – Vorselaarheide – Karredongen – Poeyelheide – Den Aard – Uitlopers van de Kempische Heuvelrug ten zuiden van Heerle Put- of kwelgebieden: – Vallei van de Molenbeek – De Weverkens – Visbeekvallei – Kindernouw – Vallei van de Laak – Holle beemdenbeek – Goren

– Borze – Groesaard

Overstromingen De wisselwerking tussen waterloop, bodemvorming en vegetatie vormt de basis van dit ecologisch proces. Vóór de grootschalige ingrepen in de waterhuishouding waren overstromingen een zeer normaal fenomeen in de meeste valleigebieden. Getuige daarvan zijn de alluviale bodems die precies ontstaan o.i.v. deze overstromingen. Vanwege de fysische beperkingen is het bodemgebruik meestal extensief en de graad van natuurlijkheid hoog in dergelijke gebieden. Door kanalisatie, indijking en ontwatering zijn overstromingen een zeldzaamheid geworden. Voor een overzicht van de alluviale gebieden wordt verwezen naar de kaart van het fysisch systeem: – Vallei van de Molenbeek – Vallei van de Visbeek, Kindernouwbeek – Vallei van de Laak – Hollebeemdenbeek – Vallei van de Oudendijkloop – Vallei van de Aa – Vallei van de Bosloop – Vallei van de Broekloop – Vallei van de Slootbeek – Broekgracht Op een aantal plekken in deze valleien vonden recent effectief overstromingen plaats : – Vallei van de Aa ten oosten van Gierle – Vallei van de Aa – Broekloop (Groesaard) – Samenvloeiing van Laak en Oudendijkloop - Borze – Vallei van de Bosloop ter hoogte van de Turnhoutsebaan

Page 216: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Analyses sectorstudie landbouw

1 Methodiek deelnota landbouw

GRS Lille IOK plangroep B-11

II ANALYSES SECTORSTUDIE LANDBOUW

1 Methodiek deelnota landbouw In dit sectoraal onderzoek werd een analyse gemaakt van de agrarische structuur door een positionering van de landbouwsector t.o.v. een ruimere regionale context en door een grondige analyse van de landbouw binnen de gemeente. Deze analyse gebeurde zowel vanuit bedrijfseconomisch als vanuit ruimtelijk perspectief. Speciale aandacht gaat daarbij naar recente ontwikkelingen en trends. De analyse tot op niveau van deelgebieden verschaft inzicht in de differentiatie van de agrarische structuur binnen de gemeente en moet het mogelijk maken om uit-spraken te doen met betrekking tot de gewenste structuur. De sectorale deelnota heeft tevens als doel de agrarische sector te positioneren ten opzichte van andere sectoren die tevens aanspraak maken op een deel van de open ruimte. Bedrijfseconomische gegevens werden geanalyseerd tot op het niveau van de indivi-duele bedrijven. Bij weergave of voorstelling ervan wordt evenwel steeds een bunde-ling gemaakt van meerdere bedrijven (bijvoorbeeld per deelgebied) teneinde de privacy te respecteren. Op basis van de landbouwbedrijfskenmerken werden de bedrijven gecategoriseerd binnen een gestandaardiseerde typologie (zie verder). De ruimtelijke weerslag van deze typologie vormt de basis voor de differentiatie van de agrarische structuur (agrarische eenheden). Hiertoe werden de ruimtelijke beleidsca-tegorieën met specifieke ontwikkelingsperspectieven uitgewerkt. De belangrijkste gehanteerde bronnen zijn de statistische data van het NIS en de (digitale) ruimtelijke gegevens van de mestbank. Tevens wordt gebruik gemaakt van de inventarisatie van de Boerenbond inzake agrarisch bodemgebruik. Deze bron-nenstudie wordt aangevuld met GIS-analyses en terreinverkenning.

2 Landbouweconomische analyse

2.1 Agrarische productie en bodemgebruik: evolutie en trends

De landbouwsector in Lille werd aan een grondige landbouweconomische analyse onderworpen. Op basis van de gegevens van het NIS, resulterend uit de 15 mei-landbouwtellingen, werd een evolutie in de landbouwsector van Lille geschetst sinds de jaren ’50. De teelten, de veestapel en de landbouwbedrijven werden nader geana-lyseerd. De resultaten van de analyse volgen hierna.

2.1.1 Bedrijfsgrootte en gewaskeuze

Sterke schaalvergroting van de bedrijven

Tabel 2: Evolutie van de totale oppervlakte cultuurgrond

1955 1975 1985 1991 1996 2000 aantal bedrijven 471 290 139 119 97 86 totale oppervlakte cultuurgrond (ha) 2.251 1.759 1.387 1.306 1.402 1.550 ha / bedrijf 4,8 6,1 10,0 11,0 14,4 18,0

Bron:NIS, 15 mei telling

Sinds 1955 zijn er 385 landbouwbedrijven verdwenen in Lille, dit is meer dan acht op tien. Anno 2000 telt Lille nog 86 bedrijven. De sterkste afname kan worden waarge-nomen tot 1985, waarbij vooral tussen 1975 en 1985 veel landbouwers de activiteiten beëindigden. Nadien verliep de afname veel geleidelijker. De totaal bewerkte oppervlakte cultuurgrond vertoont in de periode 1955-1991 bijna een halvering, waarna er zich een geleidelijke toename voordoet. Ondanks deze stijging, wordt er in 2000 minder grond bewerkt (1.550 ha) dan in 1955 (2.251 ha). Als gevolg van de bovenstaande trendbewegingen zijn de resterende bedrijven steeds groter geworden. Tot 1991 was de schaalvergroting te wijten aan het feit dat de afname van het aantal landbouwbedrijven (- 75 %) meer uitgesproken was dan de afname van de bewerkte oppervlakte cultuurgrond (- 42 %). Ook de laatste tien jaar heeft het proces van schaalvergroting zich verder gezet. Tijdens deze periode steeg de oppervlakte cultuurgrond (+ 19 %), maar het aantal landbouwbedrijven nam ver-

Page 217: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-12 IOK plangroep GRS Lille

der af (- 28 %), waardoor de oppervlakte per bedrijf bleef stijgen. Anno 2000 wordt er gemiddeld 18 ha grond per bedrijf bewerkt, tegenover 4,8 ha in 1955. Uiteraard be-treft het hier een gemiddeld cijfer dat sterk kan afwijken naargelang het een melk-veebedrijf, een tuinbouwbedrijf of een bedrijf uit de veredelingssector betreft. Een gemiddeld Lils landbouwbedrijf is in 2000 groter dan een doorsnee Vlaams bedrijf (15,5 ha). Zoals reeds eerder werd aangehaald, is een deel van de cultuurgrond echter niet op het grondgebied van de gemeente gelegen en zijn er ook niet-Lilse bedrijven die o.a. voor hun mestafvoer gebruik maken van landbouwgronden op grondgebied van Lille. Ter vergelijking: – Bij de mestbank werd in 1999 door 108 bedrijven in totaal 2091 ha cultuurgrond

aangegeven. – De oppervlakte van de gronden in agrarisch gebruik (2000) binnen de contouren

van de gemeentegrenzen bedraagt volgens de mestbankgegevens 2152,9 ha. Deze telling is gebaseerd op gegevens van het landbouwgebruikspercelen inven-tarisatieproject.

Uit de vergelijking van de NIS en de mestbankcijfers kan afgeleid worden dat heel wat landbouwgrond in de gemeente Lille in gebruik is door landbouwers van buiten de gemeente. De NIS cijfers geven 1550 ha aan, als totale oppervlakte cultuurgrond in gebruik door bedrijven die gelegen zijn in Lille. Bij de mestbank werd door alle bedrijven samen (ook van buiten de gemeente) aangegeven dat zij meer dan 2100 ha cultuurgrond in Lille gebruiken.

Verschuiving van permanent naar tijdelijk grasland

Tabel 3: Evolutie van de oppervlakte grasland

1955 1975 1985 1991 1996 2000 weiden en grasland tijdelijk ha 77 218 93 179 359 459 blijvend ha 1.199 1.140 934 649 359 323 weiden en grasland ha 1.276 1.358 1.027 828 718 782 totaal cultuurgrond ha 2.251 1.759 1.387 1.306 1.402 1.550 % weiden en grasland % 56,7 77,2 74,1 63,5 51,3 50,5

Bron: NIS, 15 mei telling

In 2000 werd 782 ha of ongeveer de helft van de totale oppervlakte cultuurgrond gebruikt als permanent of tijdelijk grasland. Dit is aanzienlijk meer dan het Vlaamse gemiddelde van 38 %.

Het totale graslandareaal vertoont de laatste helft van de 20ste eeuw geen rechtlijnig verloop. Over de gehele periode kan een afname van de oppervlakte grasland wor-den geconstateerd. Deze afname moet bijna uitsluitend gerelateerd worden aan de terugloop van het blijvend grasland. Vanaf 1985 kan een ingrijpende wijziging wor-den waargenomen: er treedt namelijk een gedeeltelijke verschuiving op van blijvend naar tijdelijk grasland. Anno 1996 zijn de oppervlakten ingenomen door respectieve-lijk permanent en tijdelijk grasland even groot. Momenteel wordt 59 % van de totale grasoppervlakte ingenomen door het tijdelijk grasland. Deze omzetting is waarschijnlijk een antwoord op enkele recente evoluties binnen de landbouw, zoals het groeiend belang van de maïsteelt en de strengere bemestings-normen. Zo worden bij de teeltcombinatie raaigras-maïs op akkers die buiten de ‘gebieden met verscherpte bemestingsnormen’ gelegen zijn, hogere bemestingsnor-men gehanteerd.

Maïs: verbouwbaar op vele bodemtypes en combineerbaar met andere teelten

Tabel 4: Evolutie van de maïsteelt

1955 1975 1985 1991 1996 2000

maïs melkmaïs ha 1,9 190,3 304,6 398,0 525,1 426,0 vochtige maïs ha 0,0 0,0 0,0 0,0 75,9 0,0 korrelmaïs ha 3,2 0,0 0,0 0,0 0,0 226,7 totaal maïs ha 5,1 190,3 304,6 398,0 601,0 652,7 totaal cultuurgrond ha 2.251 1.759 1.387 1.306 1.402 1.550 % maïsareaal % 0,2 10,8 22,0 30,5 42,9 42,1

Bron: NIS, 15 mei telling

Zoals reeds gesteld worden delen van wat voorheen als permanent gras- of hooiland werd gebruikt, nu ingeschakeld in een teeltrotatie met maïs. Maïs is niet alleen een combinatieteelt, maar ook een verlate teelt. Pas laat in het voorjaar moet de akker betreden worden voor een eerste bewerking. Hierdoor komen ook nattere gronden voor de maïsteelt in aanmerking. Het grootste deel van de groenvoedermaïs (65 %) is de melk- of deegrijpe maïs. Deze wordt geoogst terwijl de kolf zich nog aan het vormen is en dient als voeding tijdens de 180-dagige stalperio-de van het rundvee. Het belang van de melkmaïs is de laatste jaren afgenomen. De maïs waarvan de kolf zich volledig gevormd heeft, die in vochtige toestand bewaard wordt en eveneens als rundveevoeder gebruikt wordt (de zogenaamde vochtige maïs) komt in Lille anno 2000 niet voor.

Page 218: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Analyses sectorstudie landbouw

2 Landbouweconomische analyse

GRS Lille IOK plangroep B-13

De korrelmaïs, die vochtig of droog geoogst wordt, kan als varkensvoeder gebruikt worden. Tabel 4 toont de dat de productie van korrelmaïs pas recentelijk op gang is gekomen. De opkomst van de korrelmaïs compenseert het verdwijnen van de vochti-ge maïs en van het inkrimpend areaal melkmaïs. Uit Tabel 4 kan afgeleid worden dat de totale maïsoppervlakte sterk is uitgebreid. Het betreft een continue toename, maar het is vooral in de eerste helft van de jaren ne-gentig dat er zich een sterke uitbreiding heeft voorgedaan. Overeenkomstig deze areaalvergroting, is ook het aandeel in de totale oppervlakte cultuurgrond gestegen. Momenteel neemt de maïsteelt 42 % van de totale oppervlak-te cultuurgrond voor zijn rekening. Dit is vergelijkbaar met de buurgemeenten Kaster-lee en Vorselaar, maar is beduidend meer dan het Vlaamse gemiddelde in 2000 (23 %).

Teelten voor dierlijke consumptie uiterst dominant Tabel 5 geeft een overzicht van de evolutie van de oppervlakte weiland, granen voor dierlijke consumptie (maïs) en voedergewassen. Globaal gezien zijn dit teelten die in functie van de veehouderij verbouwd worden.

Tabel 5: Evolutie weiland, granen voor dierlijke consumptie en voedergewas-sen

1955 1975 1985 1991 1996 2000

weiland en grasland ha 1.276 1.358 1.027 829 719 783 wortel- en knolgewassen ha 146 48 15 8 4 11 groenvoeder ha 328 209 305 416 607 663 klaver ha 8 0 0 0 0 0 maïs ha 5 190 304 398 601 653 andere ha 315 19 1 18 6 10 totaal voedergewassen ha 1.750 1.615 1.347 1.253 1.330 1.457 totaal cultuurgrond ha 2.251 1.759 1.387 1.306 1.402 1.550 % dierlijke consumptie % 77,7 91,8 97,1 96,0 94,9 94,0

Bron: NIS, 15 mei telling

Uit deze cijfers blijkt het enorme belang van de veehouderij: bijna de gehele opper-vlakte cultuurgrond staat in functie van de voederwinning. Zulk hoog percentage is kenmerkend voor meerdere Kempische gemeenten, maar is extreem in vergelijking met het Vlaamse aandeel van 63 %. De evolutie van het areaal voedergewassen wordt voornamelijk bepaald door de evolutie van het graslandareaal en het areaal groenvoedergewassen. In het begin

van de waarnemingsperiode was de oppervlakte haver (behorend tot de categorie ‘andere groenvoedergewassen’) opmerkelijk, maar met het verdwijnen van de paar-den als werkkrachten werd de behoefte aan paardenvoeder ook beduidend minder. Gelet op deze trend en het kleiner wordend graslandareaal, nam aanvankelijk ook het totale areaal voedergewassen af. Gedurende het laatste decennium won de maïsteelt aan belang en werd de neerwaartse trend omgebogen. Met de jaren is het verschil tussen het graslandareaal en de oppervlakte groenvoedergewassen steeds kleiner geworden. De oppervlakte, ingenomen door wortel- en knolgewassen, is sterk teruggelopen. De laatste jaren kan een lichte toename worden waargenomen, maar de oppervlakte blijft beperkt. Klaver en luzerne zijn zeer eiwitrijk voedsel en kunnen ook als groen-bemester gebruikt worden. Na 1975 komen noch klaver, noch luzerne voor in het segment van de voedergewassen. Een landbouw die voor het merendeel ten dienste staat van het vee en de veevoeding heeft schaal- en specialisatievoordelen, maar houdt ook economische en fytosanitaire risico’s in.

Akkerbouw: afbouw van rogge

Tabel 6: Evolutie van de akkerbouwgewassen

1955 1975 1985 1991 1996 2000 (brood)granen ha 398 70 12 7 14 29 aardappelen ha 82 14 6 25 15 20 totaal akkerbouw ha 480 84 18 32 29 49 totaal cultuurgrond ha 2.251 1.759 1.387 1.306 1.399 1.550 % akkerbouwgewassen % 21,3 4,8 1,3 2,4 2,1 3,2

Bron: NIS, 15 mei telling

In 1955 werd op ongeveer 18 % van de cultuurgrond (brood)graan verbouwd, met rogge als veruit de belangrijkste graansoort. Sindsdien is de graanteelt, zoals in de rest van de Kempen, duidelijk afgenomen. Momenteel bedraagt het aandeel van de granen in de totale oppervlakte cultuurgrond nog slechts 1,9 %. Tabel 6 geeft aan dat tijdens het laatste decennium het granenareaal opnieuw toeneemt. Ondanks deze tendenswijziging is de ingenomen oppervlakte nog maar een fractie van deze in het begin van de waarnemingsperiode. Overeenkomstig de evolutie van de granen, doet zich, tijdens de periode 1955-1975, ook een sterke afname voor van het aardappelenareaal. Nadien vertoont de opper-vlakte aardappelen een onregelmatig verloop. In Lille zijn er de afgelopen vijftig jaar geen nijverheidsgewassen verbouwd.

Page 219: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-14 IOK plangroep GRS Lille

Als gevolg van deze twee tendensen, neemt het geheel van de akkerbouwgewassen momenteel nog maar een tiende in van de oppervlakte in 1955. Het aandeel in de totale oppervlakte cultuurgrond is flink teruggelopen, hoewel sinds 1985 een kleine stijging kan worden vastgesteld. Anno 2000 vertegenwoordigen de akkerbouwge-wassen 3 % van het cultuurareaal.

Zeer beperkt aandeel tuinbouwgewassen

Tabel 7: Evolutie van de teelten voor menselijke consumptie

1955 1975 1985 1991 1996 2000 groenteteelt in open lucht ha 1,0 19,0 14,1 16,7 22,0 22,1 fruitteelt in open lucht ha 0,3 1,6 0,6 0,5 0,2 0,5 sierteelt in open lucht ha 0,0 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 boomkwekerijen in volle grond ha 3,0 0,0 0,0 1,3 2,5 5,0 zaden/plantgoed in open lucht ha 0,0 0,8 0,0 0,0 0,0 2,2 serres ha 0,1 0,9 1,8 2,0 2,0 2,1 eigen verbruik ha 4,8 1,2 0,0 0,0 0,0 0,4 totaal tuinbouwgewassen ha 9,2 23,6 16,5 20,5 26,7 32,3 totaal cultuurgrond ha 2.251 1.759 1.387 1.306 1.402 1.550 % tuinbouwgewassen % 0,4 1,3 1,2 1,6 1,9 2,1

Bron: NIS, 15 mei telling

De tuinbouwgewassen komen eerder beperkt voor in de gemeente Lille. Er is even-wel een stijgende trend. De evolutie van de teelten voor menselijke consumptie wordt grotendeels bepaald door de groenteteelt. In 1975 wordt bijna het gehele groete-nareaal ingenomen door de teelt van augurken. Momenteel is deze teelt volledig verdwenen en ligt het accent voornamelijk op de teelt van rode kolen en in mindere mate op de teelt van tuinwortelen, witte kolen en groen geoogste erwten. De overige teelten voor menselijke consumptie zijn beperkt in omvang. De fruitteelt spitst zich toe op aardbeien en het plantgoed in open lucht bestaat enkel uit aardbei-enplanten. De glasteelt is eveneens grotendeels op de teelt van aardbeien gericht. Anno 2000 nemen de boomkwekerijen in volle grond 5 ha in, volledig ingenomen door kwekerijen van sierbomen en sierheesters. Hoewel het areaal tuinbouwgewassen de voorbije jaren een uitbreiding heeft gekend en het aandeel in de totale oppervlakte cultuurgrond gestegen is tot 2,1 %, is dit toch een zeer beperkt aandeel.

2.1.2 Veestapel

Rundvee: accent op de mestkalveren en het melkvee

Tabel 8: Evolutie van het aantal runderen en het aantal rundveebedrijven

1991 1996 2000

aantal dieren bedrijven dieren bedrijven dieren bedrijven mestkalveren 2.393 2.302 2.295 melkvee 2.569 2.299 2.243 andere runderen 1.688 1.920 1.403 waarvan opfok 1.373 1.633 1.218 waarvan vlees 154 106 99 waarvan onbekend 161 181 86 totaal runderen 6.650 87 6.521 63 5.941 55 runderen / bedrijf 76 104 1081

Bron: NIS, 15 mei telling

De totale veestapel neemt in de periode 1991 - 2000 lichtjes af met 9 %. Er hebben zich geen grote veranderingen voorgedaan in de samenstelling van de veestapel. De mestkalveren en het melkvee zijn in gelijke mate aanwezig, respectievelijk 39 % en 38 % in 2000. Daarnaast vertegenwoordigt het opfokvee een vijfde van de veestapel. De vleesproductie is nauwelijks van betekenis. Daar het aantal rundveebedrijven sterker terugliep (van 84 in 1991 naar 55 in 2000 of een afname met 35 %) dan het aantal runderen (- 9 %), deed er zich in de rundvee-sector een schaalvergroting voor. De veebezetting per bedrijf steeg van 78 in 1991 tot 102 in 2000. Wanneer de vergelijking gemaakt wordt met een doorsnee Vlaams bedrijf (68 runderen per bedrijf, anno 2000), kan besloten worden dat de veeteelt in Lille belangrijk is. Er kan met andere woorden vermoed worden dat een groot deel van het permanent grasland nog effectief gebruikt wordt voor het afgrazen.

Page 220: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Analyses sectorstudie landbouw

2 Landbouweconomische analyse

GRS Lille IOK plangroep B-15

Jonge varkens bepalen de evolutie van de veestapel

Tabel 9: Evolutie van het aantal varkens en van het aantal varkensbedrijven

1991 1996 2000

aantal dieren bedrijven dieren bedrijven dieren bedrijven mestvarkens 6.057 7.683 7.636 jonge varkens (< 50 kg) 5.938 10.945 8.767 fokvarkens 1.277 1.491 1.812 totaal varkens 13.272 19 20.119 16 18.215 17 varkens / bedrijf 699 1.257 1.071

Bron: NIS, 15 mei telling

De voorbije tien jaar daalde het aantal varkensbedrijven met 11 %, terwijl de var-kensstapel uitbreidde met 37 %. Dit is echter geen trend die zich continu doorzet. Tot 1996 vermeerdert de varkensstapel met 52 % en daalt het aantal bedrijven met 16 %. Gedurende deze vijf jaar vond de varkensteelt op een steeds intensievere wijze plaats. Na 1996 doet zich de tegenovergestelde evolutie voor: de varkensstapel neemt af en er komt een bedrijf bij, waardoor de schaalvergroting wordt afgezwakt. Ondanks deze ombuiging stijgt de varkensbezetting boven het Vlaams gemiddelde van 789 varkens per bedrijf. In Lille worden momenteel 18.215 varkens gehouden op 17 bedrijven, wat overeenkomt met een gemiddelde bezetting van 1.071 varkens per bedrijf of bijna 12 dieren per hectare cultuurgrond (ter vergelijking: in Vorselaar be-draagt dit 9 dieren per hectare cultuurgrond, in Kasterlee 18!). De varkensstapel bestaat bijna voor de helft uit jonge varkens (48 %), maar ook de mestvarkens nemen een groot aandeel in (42 %). De evolutie van de jonge varkens is bepalend voor de evolutie van de totale veestapel, met name een toename tot 1996 en nadien een afname. De mestvarkens nemen eveneens toe tot 1996, waarna de omvang ongeveer constant blijft. De fokvarkens, zeer beperkt aanwezig, kenmer-ken zich door een continue toename.

Nadruk op vleeskippen binnen de pluimveesector

Tabel 10: Evolutie van het pluimvee en van de pluimveebedrijven

1991 1996 2000

aantal dieren bedrijven dieren bedrijven dieren bedrijven leghennen 49.570 134.125 120.970 vleeskippen 99.000 127.490 177.900 fokhennen en hanen 1.000 69.500 18.015 totaal pluimvee 149.570 12 331.115 13 316.885 12 pluimvee / bedrijf 12.464 24.470 26.407

Bron: NIS, 15 mei telling

De pluimveesector kenmerkt zich door een aanzienlijke uitbreiding. In de periode 1991 - 1996 namen zowel de leghennen, de vleeskippen als de fokhennen en hanen in omvang toe. De laatste jaren zette deze positieve trend zich enkel door bij de vleeskippen, terwijl de leghennen en vooral de fokhennen en hanen een negatieve evolutie kenden. De pluimveesector bestaat voor 56 % uit vleeskippen en 38 % uit leghennen. De fokhennen en hanen nemen, anno 2000, een eerder beperkt aandeel (6 %) voor hun rekening. De twaalf pluimveebedrijven die momenteel in Lille zijn gevestigd, tellen gemiddeld 26.407 dieren per bedrijf en overschrijden hiermee ruimschoots het Vlaamse gemid-delde van 9.726 dieren per bedrijf.

2.1.3 Agrarische bedrijven in economisch perspectief

Sterke afname van het aantal bedrijven sinds WOII

Tabel 11: Evolutie van het aantal landbouwbedrijven in de tweede helft van de 20ste eeuw

1955 1975 1985 1991 1996 2000

aantal bedrijven 471 290 139 119 97 86 Bron: NIS, 15 mei telling

Het aantal landbouwbedrijven is sinds 1955 flink teruggelopen. Anno 2000 telde Lille nog minder dan een vijfde (18 %) van het aantal landbouwbedrijven in 1955. De meeste landbouwbedrijven verdwenen tussen 1975 en 1985 (gemiddeld 15 bedrijven per jaar). Tot 1975 waren er jaarlijks een negental landbouwers die hun bedrijfsactivi-

Page 221: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-16 IOK plangroep GRS Lille

teiten staakten. Na 1985 bleef de jaarlijkse afname beperkt tot een drie à vier bedrij-ven. Deze evolutie, gekoppeld aan de toename van de oppervlakte cultuurgrond, weer-spiegelt zich in een sterke schaalvergroting. Dit proces komt zowel tot uiting bij de landbouw in hoofdberoep als bij de landbouw in nevenberoep.

Landbouw en veefokkerij nemen grootste areaal in Tabel 12 en Tabel 13 geven aan dat in Lille de beroepslandbouw 74 % van de tel-plichtigen telt en 90 % van de cultuurgrond in gebruik heeft. Om bedrijfseconomische redenen en vooral omwille van de mestproblematiek kan vermoed worden dat de vraag naar bijkomende landbouwgrond zal blijven.

Tabel 12: Indeling van de landbouwbedrijven naar type

1990 1993 1997 2000 abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel. landbouw-veefok in hoofdberoep 89 71,8 76 71,0 62 66,0 59 68,6 tuinbouw in hoofdberoep 6 4,8 4 3,8 5 5,3 5 5,8 land- en tuinbouw in nevenberoep 28 22,6 26 24,3 26 27,7 21 24,4 andere voortbrengers 1 0,8 1 0,9 1 1 1 1,2 totaal 124 107 94 86

Bron: NIS, 15 mei telling

Landbouw en veefokkerij in hoofdberoep (aangiftecategorie 1) is, zoals verwacht kan worden in een gemeente met een leefbare landbouwsector, veruit de belangrijkste productietak, zowel qua aantal als qua oppervlakte cultuurgrond. Vermits deze groep van landbouwers de laatste jaren kleiner wordt, maar steeds meer grond bewerkt, gebeurt de landbouw op steeds intensievere wijze. In 1990 werd er gemiddeld 13 ha per bedrijf bewerkt, terwijl dit momenteel 22 ha is. De tuinbouw in Lille is eerder be-perkt aanwezig, zoals reeds aangegeven werd bij de bespreking van de tuinbouw-sector. Het aantal land- en tuinbouwers in nevenberoep is het laatste decennium eveneens verminderd. De oppervlakte die door deze groep bewerkt wordt vertoont een onregelmatig verloop tijdens de beschouwde periode.

Tabel 13: Indeling van de cultuurgrond naar bedrijfstypen

1990 1993 1997 2000 abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel. landbouw-veefok in hoofdberoep 1.161 87,2 1.147 86,0 1.232 88,1 1.342 86,6 tuinbouw in hoofdberoep 43 3,2 47 3,5 52 3,7 52 3,4 land- en tuinbouw in nevenberoep 113 8,5 126 9,4 101 7,2 136 8,8 andere voortbrengers 15 1,1 15 1,1 15 1,0 19 1,2 totaal 1.332 1.334 1.399 1.550

Bron: NIS, 15 mei telling

Steeds meer grote landbouwbedrijven

Tabel 14: Indeling van de hoofdberoeplandbouwbedrijven naar grootteklasse

1990 1993 1997 2000

bedrijfsoppervlakte (in ha) abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel. zonder teelt 15 15,8 13 16,2 7 10,5 7 10,9 0,01 - 2 11 11,6 6 7,5 5 7,4 6 9,4 26 27,4 19 23,7 12 17,9 13 20,3 2 - 5 8 8,4 8 10,0 9 11,9 8 12,5 5 - 10 11 11,6 8 10,0 5 10,5 3 4,7 10 - 20 27 28,4 19 23,8 10 17,9 8 12,5 46 48,4 35 43,8 24 40,3 19 29,7 20 - 30 11 11,6 13 16,2 11 16,4 10 15,6 30 - 50 12 12,6 11 13,8 16 19,4 17 26,6 50 - 80 0 0,0 2 2,5 3 4,5 4 6,2 > 80 0 0,0 0 0,0 1 1,5 1 1,6 23 24,2 26 32,5 31 41,8 32 50,0 totaal aantal bedrijven 95 100,0 80 100,0 67 100,0 64 100,0 totale oppervlakte cultuurgrond 1.204 1.194 1.358 1.394

Bron: NIS, 15 mei telling

Page 222: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Analyses sectorstudie landbouw

2 Landbouweconomische analyse

GRS Lille IOK plangroep B-17

Figuur 1: Procentuele verdeling van de hoofdberoeplandbouwbedrijven

Bron: NIS, 15 mei telling

De daling van het aantal bedrijven is voornamelijk te wijten aan het verdwijnen van bedrijven in de grootteklasse van 5 tot 20 ha. De vrijgekomen gronden worden gean-nexeerd door bestaande bedrijven of door bedrijven die samensmelten. Door deze evolutie van schaalvergroting stijgt zowel het absoluut als het relatief aandeel grote bedrijven (voornamelijk > 30 ha). De landbouwers die meer dan 30 ha cultuurgrond bewerken (34 % van het totaal aantal hoofdberoeplandbouwers), nemen anno 2000 70 % van de totale cultuurgrond in (981 ha in 2000 tegenover 433 ha in 1990).

Afnemende tewerkstelling als gevolg van minder professionele landbouwers

Tabel 15: Evolutie van het aantal werkkrachten binnen de landbouwsector

1991 1996 2000

abs. rel. abs. rel. abs. rel. bestendige werkkrachten 111 60.9 94 60,3 88 61,5 onbestendige werkkrachten 51 39,1 62 39,7 55 38,5 totaal aantal arbeidskrachten 162 100,0 156 100,0 143 100,0 aantal bedrijven 119 97 86 aantal werkkrachten/bedrijf 1,4 1,6 1,7

Bron: NIS, 15 mei telling

Het aantal bestendige werkkrachten is tijdens de laatste tien jaar continu afgenomen. De algemene Vlaamse trend, betreffende de evolutie van de onbestendige werk-krachten, toont een afname. In Lille daarentegen kan geen eenduidige evolutie wor-den waargenomen. Globaal kan voor de periode 1991-2000 een eerder beperkte stijging worden vastgesteld. De verhouding tussen het aandeel bestendige en onbe-stendige werkkrachten is weinig gewijzigd gedurende de beschouwde periode. Het accent ligt op de bestendige werkkrachten (61,5 %) en benadert hierdoor de Vlaam-se situatie (60,5 %). Het totaal aantal arbeidskrachten, tewerkgesteld in de landbouw, neemt tijdens dit decennium af met 12 %. Verwacht kan worden dat de recente schaalvergroting zich ook in het aantal werk-krachten per bedrijf zou weerspiegelen. Daar waar kleine bedrijven, mits de nodige automatisering, door één voltijds werkende persoon gerund kunnen worden, vragen de grotere bedrijven immers meerdere personen. Vermits in Lille het aantal grote bedrijven is toegenomen, kan deze evolutie ook worden waargenomen in de ge-meente. Een doorsnee landbouwbedrijf in Lille stelt momenteel 1,7 personen tewerk tegenover 1,4 in 1991. Op een Vlaams bedrijf werken gemiddeld 1,8 (al dan niet bestendige) arbeidskrachten. Volgens gegevens van de RSZ wordt anno 2000 1,6 % van de loontrekkende te-werkstelling in Lille gecreëerd in de landbouwsector. De sector is sterker vertegen-woordigd in vergelijking met het Vlaamse Gewest (1,3 %), maar blijft achter ten op-zichte van de meeste overige gemeenten van het arrondissement Turnhout (1,8 %). Wanneer ook rekening gehouden wordt met de zelfstandige landbouwers komt op-nieuw het belang van deze sector (4,3 %) tot uiting in vergelijking met de referentie-regio’s (respectievelijk 3,6 % en 4,0 %). Hierbij dient opgemerkt te worden dat geen rekening wordt gehouden met de on-rechtstreekse tewerkstelling in de agribusiness-complexen. Het economische multi-plicatoreffect ten aanzien van de landbouw werd in 1991 op 1,8 geschat.

0

5

10

15

20

25

30

zonderteelt

0,01 - 2 2 - 5 5 - 10 10 - 20 20 - 30 30 - 50 50 - 80 > 80

1990 1993 1997 2000

Page 223: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-18 IOK plangroep GRS Lille

Toekomst verzekerd door jonge, grondrijke bedrijfsleiders

Tabel 16: Bedrijfsopvolging

1991 1996 2000

aantal abs. rel. abs. rel. abs. rel. nieuwe bedrijfsleiders voorbije jaar 4 1 1 bedrijfsleiders jonger dan 50 jaar 63 52,9 56 61,7 55 64,0 bedrijfsleiders ouder dan 50 jaar 56 47,1 41 38,3 31 36,0 waarvan met opvolging 9 7,6 1 3,2 1 1,1 waarvan onzekere opvolging 8 6,7 6 5,3 24 27,9 waarvan zonder opvolging 39 32,8 34 29,8 5 7,0 totaal 119 97 86

Bron: NIS, 15 mei telling

De toekomstkansen van de land- en tuinbouwbedrijven op middellange termijn wor-den sterk bepaald door de leeftijd van de bedrijfsleiders en door de mate waarin de opvolging van ‘oudere’ bedrijfsleiders is verzekerd. Het aantal bedrijfsleiders vermindert geleidelijk: in 1991 telde Lille nog 119 bedrijfs-leiders, terwijl in 2000 hun aantal is teruggelopen tot 86 (of - 28 %). Deze afname wordt veroorzaakt door de jonge, maar voornamelijk door de oudere bedrijfsleiders. De generatiewissel die zich in de loop van de jaren tachtig heeft voorgedaan zet zich tijdens het laatste decennium verder. Waar in 1985 nog 65 % van de bedrijfsleiders ouder was dan 50 jaar, is dit in 1991 nog slechts 47 %. Momenteel ligt het accent nog duidelijker op de jongere bedrijfsleiders (64 %). Wat de opvolging van de ‘oudere’ bedrijfsleiders betreft, heeft er zich in de tweede helft van de jaren negentig een trendwijziging voorgedaan. In 1996 had het meren-deel (83 %) van deze bedrijfsleiders absoluut geen vooruitzichten op een opvolger, terwijl in 2000 de opvolging veeleer onzeker is, maar niet volledig uitgesloten (77 %). Feit is dat het aandeel oudere bedrijfsleiders die zeker zijn van opvolging zeer be-perkt is. Het ontbreken van opvolgers bij landbouwbedrijven kan wijzen op te verwachten grondmobiliteit en daarmee gepaard gaande fenomenen, zoals overname, pacht-overdracht of soms ook het onttrekken van gronden aan de landbouw. Het afwezig zijn van een opvolger hoeft evenwel niet te betekenen dat de bedrijfscontinuïteit niet voorzien is, noch dat de vrijkomende gronden niet meer door de landbouw gebruikt zouden worden. Zo werd reeds eerder vastgesteld dat de oppervlakte cultuurgrond

de voorbije jaren toenam, alhoewel uit Tabel 16 blijkt dat de bedrijfsopvolging vaak niet verzekerd was.

Tabel 17: Oppervlakte cultuurgrond in functie van de bedrijfsopvolging

1991 1996 2000 oppervlakte cultuurgrond (in ha) abs. rel. abs. rel. abs. rel. bedrijfsleiders jonger dan 50 jaar 823 63,0 1.040 74,2 1.185 76,5 bedrijfsleiders ouder dan 50 jaar 483 37,0 362 25,8 365 23,5 waarvan met opvolging 125 9,6 0 0,0 0 0,0 waarvan onzekere opvolging 90 6,9 44 3,1 301 19,4 waarvan zonder opvolging 268 20,5 318 22,7 64 4,1 totaal 1.306 1.402 1.550

Bron: NIS, 15 mei telling

Tabel 17 toont dat de jonge bedrijfsleiders de voorbije jaren steeds meer grond zijn gaan bewerken (+ 44 %). De oppervlakte cultuurgrond, bewerkt door de oudere be-drijfsleiders is aanvankelijk vermindert, waarna deze zich stabiliseerde. Deze laatste groep van bedrijfsleiders bewerkte in 2000 minder dan een vierde van de totale land-bouwgrond. Het totale aandeel van de grond dat op korte en middellange termijn normaal gesproken in gebruik blijft voor professionele land- en tuinbouw is gestegen in de jaren negentig. Dit is een algemene trend, waarbij het percentage voor Lille niet uitzonderlijk hoog is (76,5 %). Toch blijkt dat nog wel wat bedrijven en bijhorende gronden kunnen vrijkomen, zodat verdere schaalvergroting van bestaande bedrijven mogelijk blijft.

Melkveesector weegt economisch het zwaarste door Het Bruto Standaard Saldo (BSS) is een maat voor de economische waarde van de landbouwproductie. Het melkvee vormt, economisch gezien, de belangrijkste subsec-tor. Het belang van de weilanden wordt grotendeels bepaald door de sterke verte-genwoordiging van de grondgebonden veeteelt. Het aandeel van de plantaardige aardige sector dat gerealiseerd wordt in functie van de dierlijke productie, met name de groenvoedergewassen, is eveneens opvallend. De positie van de granenproductie op de derde plaats, kan bijna volledig gerelateerd worden aan de korrelmaïs. Dit kan aangewend worden als varkensvoeder en staat dus eveneens in functie van de dier-lijke productie. De plantaardige productie, niet gericht op de veeteelt, is van weinig economisch belang. Enkel de aardbeienteelt in serres en de boomkwekerijen (sierplanten) in volle grond vertegenwoordigen nog een zeker aandeel in de totale BSS.

Page 224: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Analyses sectorstudie landbouw

2 Landbouweconomische analyse

GRS Lille IOK plangroep B-19

Tabel 18: Aandeel per sector in totaal BSS van de gemeente Lille, 2000

sector BSS% weiland 8,88 groenvoedergewassen 6,24 granen 3,64 fruitteelt in serres 3,47 boomkwekerijen in volle grond 2,15 intensieve groenten 0,83 aardappelen 0,76 plantgoed in open lucht 0,28 fruitteelt in open lucht 0,27 wortel- en knolgewassen 0,17 boomkwekerijen in serres 0,04 totale plantaardige productie 26,73 mestkalveren 4,66 melkvee 29,59 opfokvee 6,03 vleesvee 1,67 runderen 41,95 jonge varkens 10,59 mestvarkens 9,22 fokvarkens 6,81 varkens 26,62 pluimvee 4,20 andere dieren 0,50 totale dierlijke productie 73,27

Bron: NIS, 15 mei telling

2.2 Profiel landbouwbedrijven

2.2.1 Landbouwbedrijfstypologie: methodiek

Er wordt een typering opgesteld van de agrarische bedrijven die voorkomen op grondgebied van de gemeente Lille. Deze typering moet toelaten om een functionele differentiatie op te stellen binnen de agrarische structuur. Of deze differentiatie ook aanleiding zal geven tot gebiedsgerichte beleidsopties moet verder onderzocht wor-den. De typering kent drie invalshoeken: – De mate dat het beroepslandbouw dan wel niet-professionele landbouw betreft:

hiervoor wordt gebruik gemaakt van de 15 mei telling van het NIS en de aangifte-categorie waarin de aangever zichzelf rangschikt.

– De mate dat er voor het bedrijf perspectieven bestaan voor een leefbare toe-komst met als indicatoren: opvolging, BS, … Het BS (Bruto Saldo) is een maat voor de economische opbrengst van een teelt of een dier. Hiermee kunnen ver-schillende productierichtingen op één bedrijf vergeleken worden en kan bepaald worden wat de belangrijkste economische activiteit van een bedrijf is. Zoals eer-der reeds vermeld zegt bedrijfsopvolging niet alles over de toekomst van een landbouwbedrijf. Een economisch leefbaar, modern landbouwbedrijf zonder op-volging maakt een goede kans om geheel of gedeeltelijk overgenomen te worden door een andere landbouwer.

– De aard van de landbouwkundige activiteiten die het bedrijf voert. Indien het BSS voor een bepaalde productierichting groter dan 50% van het totale BSS is, dan wordt het bedrijf onder dat type gerangschikt.

De opbouw van de typologie bestaat uit twee symbolen, die elk een andere indeling vertegenwoordigen. Een eerste indeling wordt gemaakt op basis van een economi-sche typering van elk bedrijf. Elk van de vier klassen daarin wordt voorgesteld door een letter, het eerste symbool in de typologie. Een tweede indeling wordt gemaakt voor de professionele volwaardige bedrijven en de professionele niet-volwaardige nevenberoepsbedrijven op basis van het type van de hoofdactiviteit. Deze verschil-lende klassen worden voorgesteld door een cijfercombinatie, het tweede symbool in de typologie.

Page 225: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-20 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 19: Typologie landbouwbedrijven : Hoofdindeling (economische type-ring)

Aangiftecategorie* BSS (€) 1e symbool volwaardig 1 - 2 > 24 800 P

1 - 2 < 24 800 U Professioneel

niet volwaardig

3 - 4 > 12 400 N

niet professioneel 3 - 4 < 12 400 H * aangiftecategorie 1: landbouwers en/of veehouders als hoofdberoep; 2: tuinbouwers als hoofdberoep; 3: landbouwers, veehouders en/of tuinbouwers als nevenberoep; 4: instellingen met land- of tuinbouwproductie of veehouderij

Tabel 20: Typologie landbouwbedrijven : Nevenindeling (bedrijfstypologie)

Hoofdtype Subtype 2e symbool 1. Akkerbouw akkerbouwbedrijf 1

tuinbouw in open lucht 2.1 tuinbouw onder glas in volle grond 2.2a tuinbouw onder glas op substraat 2.2b

2. Tuinbouw

tuinbouw niet eetbare producten (NET) 2.3 grondgebonden melkvee 3.1 grondgebonden vleesvee 3.2

3. Rundveehouderij

grondgebonden opfok 3.3 kippen 4.1 varkens 4.2

4. Niet grondgebonden bedrijvigheid

mestkalveren 4.3 5. Gemengd gemengd bedrijf 5 6. Andere dieren andere dieren: 6

loonwerker zonder grond 7.1 7. Andere groenvoederteelt zonder dieren 7.2

2.2.2 Landbouwbedrijfstypes in Lille

De typologie wordt toegepast op elk landbouwbedrijf in Lille dat aangifte deed bij de landbouwtelling van 15 mei 2000. Deze typering vormt de basis voor een verdere analyse op bedrijfsniveau die toe zal laten een beeld te vormen van het profiel van de agrarische bedrijven in Lille. Onderstaande tabel geeft voor elk van de bedrijfstypes weer – wat het percentage van hun vertegenwoordiging is binnen de totale groep van

landbouwbedrijven

– wat het percentage van het gemeentelijke BSS is dat door de groep van dit type bedrijven gerealiseerd wordt. Hierbij wordt vertrokken van het totale BSS dat door elk bedrijf van dat type gerealiseerd wordt. Op die manier zitten daar ook beperk-te bedragen onder die bekomen worden via teelten die niet specifiek zijn voor dat type, maar een diversificatie vormen binnen het bedrijf.

– wat het percentage cultuurgrond is dat in gebruik is door bedrijven met dat hoofdtype

Tabel 21: landbouwbedrijftypes in Lille

Bedrijfstype % bedrijven % BSS % cultuur-grond

Niet-professioneel (hobby) 8,1 0,5 1,3 Professioneel, volwaardig 66,3 92,9 89,2

P2.1 tuinbouw in open lucht 3,5 3,4 3,3 P2.3 NET tuinbouwproducten 2,3 2,2 0,3 P3.1 grondgebonden melkvee 30,2 40,8 57,3 P4.1 kippen 1,2 0,6 0,0 P4.2 varkens 14,0 28,6 8,3 P4.3 mestkalveren 4,7 5,0 1,4 P5 gemengd bedrijf 8,1 10,5 12,9 P6 andere dieren 1,2 0,4 0,1 P7.2 groenvoederteelt 1,2 1,3 5,7 Professioneel, niet volwaardig - nevenberoep 11,6 4,6 6,4

N3.1 grondgebonden melkvee 1,2 0,5 0,6 N3.3 grondgebonden opfok 2,3 0,6 1,3 N4.1 kippenbedrijf 2,3 1,5 0,0 N5 gemengd bedrijf 4,7 1,7 3,4 N7.2 groenvoederteelt 1,2 0,3 1,1 Professioneel, niet-volwaardig uitbollend 14,0 2,1 3,1 Bron: eigen berekeningen

Lille telt 66,3 % professionele, volwaardige bedrijven, 8 % niet-professionele hobby-landbouwers, 11,6 % nevenberoepsbedrijven en 14% professionele, niet-volwaardige uitbollende bedrijven. Vooral het aandeel professionele, maar niet meer volwaardige bedrijven ligt hoog. Ook het aantal bedrijven in nevenberoep is eerder hoog. Twee derde van de landbouwbedrijven is professioneel in hoofdberoep, dat is een verhou-ding die ook in andere Kempense gemeenten voorkomt.

Page 226: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Analyses sectorstudie landbouw

2 Landbouweconomische analyse

GRS Lille IOK plangroep B-21

De professionele grondgebonden veeteeltbedrijven vormen de grootste groep binnen de landbouwbedrijven. Met een vertegenwoordiging van 30 % realiseren zij 40% van het totale BSS van de gemeente. Dit wordt gerealiseerd door de professionele melk-veehouderijen en grondgebonden opfok. De rubriek gemengde bedrijven bestaat in Lille grotendeels uit rundveebedrijven die in geen enkele productietak meer dan 50% van hun BSS realiseren. 8% van de Lilse bedrijven worden als gemengd aangeduid. Ze realiseren 10,5 % van het gemeentelijk BSS en gebruiken 13 % van de cultuur-grond, wat er op wijst dat het hier om grote, professionele bedrijven gaat, die zowel vee houden, als eigen voeder winnen. De niet-grondgebonden veeteeltbedrijven nemen daarentegen slechts 10 % in van de totale cultuuroppervlakte. In totaal behoren 22,2 % van het totaal aantal bedrijven tot deze categorie en leveren zij meer dan 35% van het totale BSS in de gemeente. Het gaat hierbij vooral om een aantal grote varkensbedrijven. De tuinbouwsector is beperkt aanwezig. Zij realiseert slechts 5,6 % van het gemeen-telijk BSS op 3,6% van de cultuuroppervlakte. We hebben hier te maken met een kapitaalsintensieve sector die een hoge productie haalt op een kleine oppervlakte grond.

2.3 Agrarische subsectoren

Op basis van de bedrijfsgegevens van de 15 mei landbouwtelling en de ligging van de verschillende bedrijven kan voor de gemeente (en verschillende deelgebieden) berekend worden wat de economische waarde (totale BSS) is van elke subsector. Deze berekening gebeurt niet meer per bedrijfseenheid en bedrijfstype, maar op basis van de effectieve productie van elke subsector over de bedrijfsgrenzen heen. Voor de gemeente Lille geeft dit het volgende beeld:

Figuur 2 economisch belang (procentueel aandeel BSS) van de agrarisch subsectoren

Over heel de gemeente bekeken heeft de grondgebonden veeteelt de grootste eco-nomische waarde, namelijk 38,1% van het totale gerealiseerde BSS. Het aandeel grasland is 9,1%. Uit deze gegevens kan afgeleid worden dat de landbouw in Lille gekenmerkt wordt door een grondgebonden veehouderij. Niet alleen melkvee en opfokvee, maar ook andere dieren (i.e. paarden) worden in deze grondgebonden sector gehouden. Het aandeel van de grondloze veehouderij in het totale BSS (36%) is vrij hoog. Maïs en voederwinning maakt 9,8 % van het totale BSS uit en staat in functie van de veehouderij. Het aandeel van de tuinbouw is met 5,2% vrij beperkt. Het aandeel akkerbouw is klein. Deze analyse kan op dezelfde manier uitgevoerd worden voor de deelgebieden van de agrarische structuur. Een bespreking in detail volgt verder.

ggb veeteelt

varkens

maïs en voedergew assen

w eiland/grasland

tuinbouw

mestkalveren

pluimvee

akkerbouw

andere dieren

Page 227: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-22 IOK plangroep GRS Lille

3 Ruimtelijke analyse

3.1 Ruimtelijke analyse van de cultuurgrond

De oppervlakte grond die door de landbouw ingenomen wordt, kan gedifferentieerd worden naar effectief gebruik. Een ruimtelijke analyse van het effectief bodemgebruik door de landbouwsector in Lille zou kunnen leiden tot een functionele differentiatie binnen de agrarische structuur. De basis van deze analyse is het digitaal bestand van de landbouwgebruikspercelen dat voor elk landbouwperceel onder meer de oppervlakte en de gevoerde teelt bevat. Dit bestand werd voor heel Vlaanderen voor het eerst opgemaakt door de Mestbank, afdeling van de Vlaamse Landmaatschappij in 1998. Met het oog op het berekenen en uitbetalen van vergoedingen aan landbouwbedrijven worden alle landbouwge-bruikspercelen in Vlaanderen geregistreerd. De teelten zoals vermeld in het bestand kunnen samengevat worden in een aantal teeltgroepen. Het is in functie van deze teeltgroepen dat het bodemgebruik geanalyseerd wordt.

Tabel 22: percentage oppervlakte van de verschillende teeltgroepen

Teeltgroep %1998 %2000 Teelten

Aardappelen 1,4 0,2 Aardappelen Andere 0,5 1,2 Andere teelten Boomkwekerij < 0,1 0,2 Boomkweek Braak 0,1 0,0 Braak Fruitteelt 0,4 0,5 Fruit (struiken + aardbeien) Gebouwen 2,3 2,1 Stal, andere gebouwen

Granen 0,9 1,5 Haver, Triticale, Wintergerst, Winter-tarwe, Zomergerst, zomertarwe

Grasland 55,2 53,4 Grasland Groenten industrie 0,3 0,5 Groenten voor de industrie Groenten vers 0,4 0,6 Groenten voor vers gebruik Maïs 38,4 39,6 Maïs Voedergewassen 0,2 0,2 Voederbieten

Bron: Landbouwgebruikspercelen, Mestbank VLM, 1998, 2000

Tabel 22 voor de hele gemeente voor elke teelt het percentage van de totale aange-geven oppervlakte weer. In 1998 werd 2048,6 ha aangegeven, in 2000 steeg de aangegeven oppervlakte met bijna 5% tot 2152,9 ha. Grote verschuivingen in de

verdeling tussen de verschillende teelten treedt niet op. De aardappelteelt vermindert wel ten voordele van andere (niet nader gespecificeerde teelten). Daarnaast daalt het aandeel grasland ten koste van de akkerbouw (granen en maïs). Aardappelteelt komt voor in het zuiden van de gemeente (Poederlee – Heerle) en in 1998 ook nog het noorden (Vlimmersebaan). Twee percelen voor boomkweek komen voor nabij Gierle (Beersebaan). In 2000 zijn bijkomende percelen voor boomkwekerij in gebruik langs de Turnhoutsebaan. Percelen voor fruitteelt zijn gelegen langs de Broekzijstraat (Lille) en op Zittaart. Graanteelt komt verspreid voor in de gemeente, met een klein concentratiegebied rond Heerle. De percelen voor Groenteteelt zijn gelegen in het zuidoosten van de gemeente, in de gebieden Heerle en Poeyelheide – Tielenheide. Het grootste deel van de gemeentelijke landbouwoppervlakte wordt ingenomen door maïs en grasland. In de natste delen van de valleien domineert het grasland, maïs komt vooral op iets hogere gronden voor.

3.2 Ruimtelijke spreiding van de landbouwbedrijfstypes

Uit de 15 mei telling van 2000 blijkt dat er in Lille 67 professionele (voltijds of deel-tijds) landbouwbedrijven gevestigd zijn. Hun ligging bepaalt voor een belangrijk deel de agrarische structuur. Daarom is het nuttig de ruimtelijke spreiding van de verschil-lende bedrijfstypes van nabij te bekijken.

Tuinbouw : verspreid in de gemeente Vijf professionele tuinbouwbedrijven komen verspreid voor in de gemeente. Hiervan zijn er 3 bedrijven met tuinbouw in open lucht (Vlimmersebaan, Zielestraat, Broekzij-straat) en twee tuinbouwbedrijven onder glas (Lozijde, Turnhoutsebaan).

Grondgebonden melkveehouderij en gemengde bedrijven Grondgebonden melkveebedrijven komen het meeste voor in de gemeente. In totaal kunnen 27 professionele melkveebedrijven (waarvan 1 in nevenberoep) onderschei-den worden. In de gemeente zijn een aantal concentratiegebieden te onderscheiden. Ten noorden van de kern van Gierle komen een zevental professionele melk-veebedrijven voor. Heerle (6 bedrijven), het Rolleken - Hemeldonk (centraal in de gemeente, 4 bedrijven), Broekzijstraat (3 bedrijven), Hoeven – Zielestraat (2 bedrij-ven), Wechelderzande (2 bedrijven) en Poeyelheide (2 bedrijven) zijn andere con-centratiegebieden. Naast de gespecialiseerde melkveebedrijven komen ook zeven gemengde bedrijven voor, waar de nadruk ligt op melkvee. Hiervan zijn er 5 gelegen in de rond de kern van Gierle, 1 aan de Blommerschotsebaan en 1 aan Groesaard.

Page 228: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Analyses sectorstudie landbouw

4 Landbouwkundige eenheden

GRS Lille IOK plangroep B-23

Grondgebonden opfok : weinig bedrijven Drie gemengde professionele bedrijven hebben opfok van dieren als hoofdactiviteit. Ze zijn gelegen in de Diamantstraat, Wetschot en het Heiend. Daarnaast komen heel wat niet professionele opfokbedrijven voor. Deze zijn verspreid in de gemeente gele-gen.

Eerder kleine kippenbedrijven verspreid over de gemeente 7 eerder kleine kippenbedrijven komen voor in de gemeente. Hiervan wordt slechts 1 bedrijf als professioneel in hoofdberoep geclassificeerd (Hoeven) en 2 als kippenbe-drijf in nevenberoep (Vlimmersebaan, Heerle).

Varkensbedrijven voornamelijk in Gierle Zeven professionele varkensbedrijven zijn gelegen aansluitend bij of ten zuiden van de kern van Gierle. Twee bedrijven daarvan zijn gelegen ten zuiden van Poeyelheide aan de Varkenshoek. Daarnaast komen twee varkensbedrijven voor in Achtersten-hoek, één op Schrieken, één in Heerle, en één langs de Turnhoutsebaan.

Mestkalverbedrijven verspreid Vier professionele mestkalverbedrijven komen voor in Lille. Deze zijn allen gelegen in voormalig heidegebied. Twee bedrijven aan de Zandhoeverheide, één in het ge-hucht Heide en één op de Molenheide.

Andere dieren: konijnen Er komt een professioneel konijnenbedrijf voor in Lille, gelegen tussen Steenrijen en de Oudendijkloop.

Groenvoederwinning ten dienste van de melkveehouderij Uit de bedrijfsanalyse blijkt dat twee bedrijven gecategoriseerd worden als bedrijf voor groenvoederwinning zonder of met een minimale aanwezigheid van dieren. De bedrijven zijn gelegen langs Rolleken en langs Osseneersels.

4 Landbouwkundige eenheden

Uit voorgaande analyse blijkt dat de landbouw in Lille inzake morfologie, bodemge-bruik en bedrijfstypologie een zekere ruimtelijke differentiatie vertoont. Landbouw-kundig kan Lille op deze basis ingedeeld worden in globale deelgebieden die samen de gebieden van de bestaande agrarische structuur op gemeentelijk niveau vormen. In Lille kunnen 13 landbouwkundige eenheden onderscheiden worden, waarin min of meer aaneengesloten landbouwgronden voorkomen. Figuur 3: landbouwkundige eenheden bestaande agrarische structuur Lille

Breevennen – Beerse Heide

Oevelenberg – Rolleken - Hemeldonk

Wechelder-zande dorp

Moereneindheide - Breugelheide

Vallei Kindernouwbeek

Vallei Molen-beek

Zittaart – Berkelheide - Heggebossen

RVK Poederlee

Gierle dorp

Grotenhoutbos

Lille – Poeder-lee dorp

Poeyelheide

Vallei Aa (Gierle)

Page 229: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-24 IOK plangroep GRS Lille

Breevennen – Beerse Heide

Tabel 23: Typering van de agrarische eenheid Breevennen – Beerse Heide

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00

Grondgebonden veehouderij 10,3% Aardappelen 6,3% - Varkens - Gebouwen 1,5% 1,4% Mestkalveren 33,2% Grasland 47,9% 50,8% Pluimvee 11,0% Maïs 44,3% 45,2% Andere dieren - Voedergewassen 0,1% 0,0% Weiland & grasland 7,3% Granen - 2,5% Maïs & voedergewassen 1,1% Akkerbouw - Tuinbouw 37,2% Aandeel cultuurgrond 98 5,3% Aandeel cultuurgrond 00 6,0% Aandeel BSS 4,1% Aandeel GVE 1,6% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Vallei Molenbeek

Tabel 24: Typering van de agrarische eenheid Vallei Molenbeek

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00 Grondgebonden veehouderij 58,3% Gebouwen 0,6% 0,5% Varkens - Granen 0,7% Mestkalveren - Grasland 74,9% 64,3% Pluimvee - Maïs 23,4% 35,1% Andere dieren 0,7% Voedergewassen 0,3% Weiland & grasland 13,0% Maïs & voedergewassen 27,9% Akkerbouw - Tuinbouw - Aandeel cultuurgrond 98 4,8% Aandeel cultuurgrond 00 5,6% Aandeel BSS 2,0% Aandeel GVE 0,7% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Wechelderzande dorp

Tabel 25: Typering van de agrarische eenheid Wechelderzande dorp

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00

Grondgebonden veehouderij 66,3% Gebouwen 9,4% 8,6% Varkens - Grasland 62,5% 65,5% Mestkalveren - Maïs 28,1% 25,9% Pluimvee - Andere dieren 1,8% Weiland & grasland 22,3% Maïs & voedergewassen 7,3% Akkerbouw 2,2% Tuinbouw - Aandeel cultuurgrond 98 0,7% Aandeel cultuurgrond 00 0,7% Aandeel BSS 1,2% Aandeel GVE 0,6% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Moereneind – Breugelheide

Tabel 26: Typering van de agrarische eenheid Moereind - Breugelheide

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00 Grondgebonden veehouderij 44,7% Andere 2,2% 2,1% Varkens - Boomkwekerij - 0,5% Mestkalveren - Gebouwen 1,0% 0,9% Pluimvee 22,7% Grasland 60,5% 59,6% Andere dieren - Maïs 36,3% 36,9% Weiland & grasland 22,2% Maïs & voedergewassen 10,3% Akkerbouw - Tuinbouw - Aandeel cultuurgrond 98 4,1% Aandeel cultuurgrond 00 4,8% Aandeel BSS 1,8% Aandeel GVE 5,9% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Page 230: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Analyses sectorstudie landbouw

4 Landbouwkundige eenheden

GRS Lille IOK plangroep B-25

Vallei Kindernouwbeek

Tabel 27: Typering van de agrarische eenheid Vallei Kindernouwbeek

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00

Grondgebonden veehouderij - Andere - 1,2% Varkens - Gebouwen 0,8% 0,6% Mestkalveren - Granen 0,9% 0,4% Pluimvee - Grasland 68,4% 76,7% Andere dieren - Maïs 29,5% 21,0% Weiland & grasland - Voedergewassen 0,4% 0,1% Maïs & voedergewassen - Akkerbouw - Tuinbouw - Aandeel cultuurgrond 98 5,2% Aandeel cultuurgrond 00 5,4% Aandeel BSS - Aandeel GVE - Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Oevelenberg – Rolleken – Hemeldonk

Tabel 28: Typering van de agrarische eenheid Oevelenberg– Rolleken – He-meldonk

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00 Grondgebonden veehouderij 45,7% Andere - 0,5% Varkens 29,9% Braak - 0,1% Mestkalveren - Gebouwen 2,2% 1,8% Pluimvee 1,7% Granen 0,2% 0,5% Andere dieren 0,1% Grasland 64,0% 57,1% Weiland & grasland 9,2% Maïs 33,6% 40,0% Maïs & voedergewassen 13,2% Akkerbouw 0,2% Tuinbouw - Aandeel cultuurgrond 98 15,4% Aandeel cultuurgrond 00 16,5% Aandeel BSS 11,0% Aandeel GVE 9,1% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Lille – Poederlee dorp

Tabel 29: Typering van de agrarische eenheid Lille – Poederlee Dorp

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00

Grondgebonden veehouderij 52,1% Aardappelen 0,0% 0,5% Varkens 20,9% Andere 1,0% 4,8% Mestkalveren 2,1% Gebouwen 2,2% 2,0% Pluimvee - Grasland 46,0% 49,6% Andere dieren 0,8% Groenten industrie < 0,1% < 0,1% Weiland & grasland 13,4% Groenten vers 1,9% 2,5% Maïs & voedergewassen 9,9% Maïs 48,9% 40,6% Akkerbouw 0,4% Tuinbouw - Aandeel cultuurgrond 98 2,9% Aandeel cultuurgrond 00 3,1% Aandeel BSS 2,9% Aandeel GVE 1,9% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Page 231: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-26 IOK plangroep GRS Lille

Zittaart – Berkelheide - Heggebossen

Tabel 30: Typering van de agrarische eenheid Zittaart – Berkelheide – Hegge-bossen

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00 Grondgebonden veehouderij 45,9% Aardappelen 0,7% - Varkens 28,3% Andere 2,5% - Mestkalveren 0,0% Fruitteelt 3,5% 4,9% Pluimvee 2,7% Gebouwen 3,2% 3,3% Andere dieren - Granen 0,2% 1,0% Weiland & grasland 9,6% Grasland 53,3% 54,1% Maïs & voedergewassen 9,1% Groenten industrie < 0,1% 1,5% Akkerbouw 0,7% Groenten vers - 0,4% Tuinbouw 3,8% Mais 36,2% 34,6% Voedergewassen 0,6% 0,2% Aandeel cultuurgrond 98 11,0% Aandeel cultuurgrond 00 11,1% Aandeel BSS 12,4% Aandeel GVE 12,8% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

RVK Poederlee

Tabel 31: Typering van de agrarische eenheid RVK Poederlee

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00

Grondgebonden veehouderij 44,5% Aardappelen 3,2% 0,5% Varkens 6,9% Andere 0,2% 1,6% Mestkalveren 5,5% Braak 0,3% 0,0% Pluimvee 9,5% Gebouwen 2,2% 2,1% Andere dieren 1,6% Granen 2,1% 3,7% Weiland & grasland 9,7% Grasland 50,1% 47,7% Maïs & voedergewassen 8,4% Groenten industrie 1,0% 1,6% Akkerbouw 3,4% Groenten vers 1,2% 1,3% Tuinbouw 3,5% Mais 39,3% 41,0% Voedergewassen 0,3% 0,5% Aandeel cultuurgrond 98 30,5% Aandeel cultuurgrond 00 31,3% Aandeel BSS 22,7% Aandeel GVE 35,4% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Poeyelheide

Tabel 32: Typering van de agrarische eenheid Poeyelheide

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00

Grondgebonden veehouderij 6,6% Gebouwen 10,8% 9,9% Varkens 71,6% Grasland 21,9% 21,7% Mestkalveren 15,4% Groenten vers 0,0% 0,0% Pluimvee - Mais 67,2% 68,5% Andere dieren - Weiland & grasland 2,8% Maïs & voedergewassen 3,5% Akkerbouw - Tuinbouw - Aandeel cultuurgrond 98 1,2% Aandeel cultuurgrond 00 1,2% Aandeel BSS 13,3% Aandeel GVE 13,0% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Page 232: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

II Analyses sectorstudie landbouw

4 Landbouwkundige eenheden

GRS Lille IOK plangroep B-27

Gierle dorp

Tabel 33: Typering van de agrarische eenheid Gierle Dorp

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00

Grondgebonden veehouderij 37,0% Andere - 1,7% Varkens 34,8% Boomkwekerij 1,4% 1,5% Mestkalveren 0,0% Gebouwen 6,1% 5,4% Pluimvee 1,8% Grasland 55,7% 54,7% Andere dieren 0,0% Mais 36,7% 36,8% Weiland & grasland 8,9% Maïs & voedergewassen 7,8% Akkerbouw 0,3% Tuinbouw 9,3% Aandeel cultuurgrond 98 2,8% Aandeel cultuurgrond 00 2,7% Aandeel BSS 13,2% Aandeel GVE 11,2% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Vallei Aa (Gierle)

Tabel 34: Typering van de agrarische eenheid Vallei Aa (Gierle)

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00 Grondgebonden veehouderij 56,4% Andere - 1,2% Varkens - Boomkwekerij - - Mestkalveren - Gebouwen 2,0% 2,0% Pluimvee - Granen 0,7% < 0,1% Andere dieren 0,2% Grasland 50,7% 47,6% Weiland & grasland 11,3% Mais 46,6% 48,8% Maïs & voedergewassen 25,0% Akkerbouw 7,1% Tuinbouw - Aandeel cultuurgrond 98 10,4% Aandeel cultuurgrond 00 10,7% Aandeel BSS 6,2% Aandeel GVE 2,1% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Grotenhoutbos en omgeving

Tabel 35: Typering van de agrarische eenheid Grotenhoutbos

Subsector % BSS Teelten %opp98 %opp00

Grondgebonden veehouderij 27,2% Andere 0,0% 2,2% Varkens 44,7% Boomkwekerij 0,0% 2,3% Mestkalveren 0,1% Gebouwen 1,8% 1,9% Pluimvee - Grasland 54,8% 55,4% Andere dieren 0,2% Mais 43,4% 38,3% Weiland & grasland 7,1% Maïs & voedergewassen 8,3% Akkerbouw 0,1% Tuinbouw 12,2% Aandeel cultuurgrond 98 5,7% Aandeel cultuurgrond 00 6,2% Aandeel BSS 9,0% Aandeel GVE 5,7% Bron: NIS, 15 mei telling 2002 ; Landbouwgebruikspercelen (VLM, 2001) ; eigen berekeningen

Page 233: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-28 IOK plangroep GRS Lille

III ANALYSE SECTORSTUDIE RECREATIE

1 Methodiek sectorstudie recreatie In dit sectoraal onderzoek werd een grondige analyse gemaakt van de toeristisch-recreatieve sector in de gemeente. De sector toerisme en recreatie is zeer uiteenlo-pend en de studie bestaat dan ook voor een groot gedeelte uit de opmaak van inven-tarisaties: sportvoorzieningen, jeugdvoorzieningen, socio-culturele voorzieningen, verblijfsrecreatieve infrastructuur, weekendverblijven, voorzieningen voor wande-laars, voor fietsers en ruiters, … . Deze inventarisaties vormen de basis voor de analyse van de bestaande toeristisch-recreatieve infrastructuur. Ze worden aange-vuld met de resultaten van een enquête die door de gemeente gehouden werd bij alle sport-, jeugd- en socio-culturele verenigingen van de gemeente. Daarin werd gepolst naar de ledenstructuur, de geografische binding, het vervoerspatroon, de gebruikte infrastructuur en uitrusting, de gedane en/of geplande investeringen, de mate van tevredenheid, … . Uit deze analyse komen knelpunten en behoeften naar voor die een specifieke oplossing behoeven in de gewenste toeristisch-recreatieve infrastructuur. Speciale aandacht gaat daarbij onder meer naar de ruimtebehoeften en het aspect zonevreemdheid. De grondige inventaris vormt de basis voor een ruimtelijke differentiatie van de toeris-tisch-recreatieve structuur binnen de gemeente. Deze differentiatie wordt verder gebiedsgericht vertaald naar beleidscategorieën in de gewenste toeristisch-recreatieve structuur. Deze moet een antwoord bieden op bestaande knelpunten en behoeften die naar voor komen uit de analyse. Daartoe worden specifieke ontwikke-lingsperspectieven uitgewerkt en gekoppeld aan beleidscategorieën.

2 Verenigingsleven

Het verenigingsleven vormt de sociale ruggengraat van een gemeente. Het gaat daarbij van verenigingen uit sociale overwegingen, over culturele groeperingen tot verenigingen met louter ontspanning als opzet. Het verenigingsleven speelt zich af op het niveau van de deelgemeenten, wijken of gehuchten, elk met hun eigen karak-teristieken. In het verleden waren vooral de socio-culturele verenigingen sterk actief in het kader van het traditionele dorpsleven. De laatste decennia hebben ook de sportverenigingen een sterke groei gekend. Deze verenigingen stellen heel wat meer eisen aan de uitrusting van de te gebruiken locaties. Het gaat hierbij om aanzienlijke investeringen die niet gedragen kunnen worden door de betreffende verenigingen. De lokale overheden zien het dan ook als hun taak om aan die vraag tegemoet te komen en medegebruik van sportinfrastructuur te organiseren. Ook infrastructuren, waar de verenigingen enkele malen per jaar grotere activiteiten willen organiseren, en polyvalente ruimtes zijn eigendom van deze instanties.

Drie types: sport, jeugd en socio-culturele verenigingen Het verenigingsleven is op te delen in drie algemene types van verenigingen, elk met een specifieke ruimtebehoefte: – Sportverenigingen zijn sterk ruimtebehoevende verenigingen die nood hebben

aan een infrastructuur die een aantal malen per week beschikbaar is. Het gaat hierbij zowel om binnenruimten als om buitenterreinen met specifieke voorzienin-gen, die bovendien niet zelden een bijzonder onderhoud vragen.

– Jeugdverenigingen hebben nood aan een veilige, vaste stek waar ze hun werking kunnen ontplooien en de leden minstens één maal per week kunnen ontvangen. Daarvoor hebben zij zowel binnenruimten als aan buitenruimten nodig. Het speci-fieke voorzieningenniveau mag daar meestal wel, zij het binnen de veiligheids-normen, tot een minimale vorm beperkt zijn.

– Socio-culturele verenigingen zijn de meest verscheiden groep, die een brede vraag naar verschillende mogelijke types van locaties vertonen. Van deze groep gaat de grootste vraag uit naar polyvalente ruimtes, al dan niet onder eigen be-heer.

Om de infrastructuur, die ter beschikking van de verenigingen staat, beter in beeld te brengen werd een enquête (zomer 2002) gehouden onder de Lilse verenigingen. Er werden 233 verenigingen aangeschreven, waarvan er 83 hebben gereageerd. Dit resulteert in een responspercentage van 36 %, wat als een behoorlijk resultaat kan beschouwd worden. De onderstaande resultaten hebben met andere woorden be-

Page 234: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

III Analyse sectorstudie recreatie

2 Verenigingsleven

GRS Lille IOK plangroep B-29

trekking op 83 Lilse verenigingen voor zover deze op de betrokken vragen geant-woord hebben. Indien de opdeling naar de drie types verenigingen wordt gemaakt, dan blijkt de responspopulatie een vrij goede benadering te zijn van de werkelijke populatie. Bin-nen de responspopulatie behoort ongeveer de helft tot de socio-culturele verenigin-gen (52 %). Verder zijn ook de sportverenigingen (43 %) goed vertegenwoordigd. De jeugdbewegingen (5 %) zijn daarentegen minder talrijk. De socio-economische vere-nigingen zijn in hoofdzaak gericht op ontmoeting (51 %) en bij de sportverenigingen zijn de voetbalploegen (36 %) het sterkste vertegenwoordigd. De ledenaantallen zijn erg uiteenlopend voor de verschillende respondenten. Dit komt onder meer tot uiting in het verschil tussen het gemiddelde ledenaantal van een Lilse vereniging (105) en de mediaanwaarde (60). De jeugdbewegingen tellen ge-middeld genomen het meeste aantal leden (150), gevolgd door de socio-culturele groeperingen (113). Het gemiddelde ledenaantal van een sportclub bedraagt 92. De sportclubs vertonen de grootste diversiteit in hun ledenaantallen. Zo kenmerken de motorclub, een turnclub, een hondenclub, … zich bijvoorbeeld door grote ledenaan-tallen, terwijl het aantal leden bij de wielerclubs of zaalvoetbalclubs eerder beperkt is. Ook bij de socio-culturele verenigingen kan deze diversiteit worden vastgesteld. Het verenigingsleven heeft de voorbije jaren nauwelijks aan belang moeten inboeten: het ledenaantal in de periode 1997-2002 bleef immers min of meer constant. Enkel bij de socio-culturele verenigingen kan een lichte achteruitgang worden vastgesteld, terwijl de sportclubs en vooral de jeugdbewegingen zich eerder kenmerken door een groei. Deze vaststellingen mogen echter weer niet veralgemeend worden. Zo zijn er eveneens socio-culturele groeperingen met een uitgesproken groei (bv. een accor-deonclub, waarvan het ledenaantal meer dan verdubbeld is), terwijl er eveneens sportclubs gekenmerkt worden door een negatieve evolutie (paardensport, honden-sport, …). Het aansluiten bij een bepaald type van vereniging blijkt sterk leeftijdsgebonden te zijn. Zo vertegenwoordigen de 55-plussers 43 % van de leden bij de socio-culturele verenigingen. Ook het beoefenen van bepaalde sporten is sterk leeftijdsafhankelijk: turnen en judo lijkt meer iets voor jongeren (- 12 jarigen), terwijl de ouderen hun gading eerder vinden bij de duivenbond of de wandelclub. Volleybal, tafeltennis, motorsport,… lijken dan weer aan te slaan bij alle leeftijden. De meeste leden (82 %) zijn woonachtig in Lille zelf. Het zijn voornamelijk de sportverenigingen die ook een behoorlijk percentage van hun leden buiten de gemeente weten te rekruteren. Dit is onder meer het geval voor de motorclub, de wandelclub, de tafeltennisclubs en de hondenclubs.

Vervoerspatroon Bij de peiling naar het aangewende vervoersmiddel blijkt dat 38 % van de leden steeds met de auto (als bestuurder of als passagier) naar de activiteiten komen. Daarnaast kent 35 % van de leden een afwisselend vervoerspatroon in functie van het weer. Deze percentages vertonen echter een grote variatie naargelang het type vereniging, maar ook binnen een bepaald type. Zo komt de jeugd overwegend (70 %) te voet of met de fiets naar de activiteiten, terwijl de sportbeoefenaars vaker de auto gebruiken om naar de trainingen te gaan.

Page 235: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-30 IOK plangroep GRS Lille

IV ANALYSE WONINGBEHOEFTESTUDIE

1 Methodiek In de deelnota wonen werd getracht een efficiënt woonbeleid uit te stippelen voor de gemeente. Een degelijke kennis van de lokale woonsituatie was daarbij onontbeerlijk. Onderzoek naar de demografische en socio-economische kenmerken van de vra-gende partijen op de woningmarkt enerzijds en naar huisvestingsmodaliteiten (groot-te, aard en kwaliteit van het bestaande woningaanbod) anderzijds drongen zich dan ook op. Deze bijlage geeft dit onderzoek weer Een belangrijk onderdeel van deze studie was de confrontatie tussen de behoefte aan woongelegenheden en het huidige aanbod ervan (zie kwantitatieve analyse in het richtinggevende gedeelte). Deze confrontatie geeft ons de essentiële elementen om tot een ruimtelijke visie op huisvesting te komen. Het woningaanbod werd geana-lyseerd volgens een duurzame ruimtelijke visie die is afgestemd op het beleidskader van de hogere structuurplannen en omzendbrief RO/2002/03. Het schema hiernaast geeft de werkwijze weer voor de confrontatie. Indien de woningbehoefte niet kan opgevangen worden binnen het huidige aanbod aan bouwmogelijkheden, dan wordt nagekeken of de beleidsopties in een aantal woonzones kunnen worden bijgestuurd. Als deze bijsturing nog altijd een tekort aan-geeft, dient men een woonuitbreidingsgebied aan te snijden. De keuze van deze woonzone moet uiteraard rekening houden met de ruimtelijke beleidsvisie die wordt geformuleerd in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan.

Figuur 4: Methodiek voor de invulling van woningbehoeften ° WUG = Woonuitbreidingsgebied

confrontatie

aan te snijden WUG°

tekort overschot

ruimtelijke beleidsvisie RSV en PRS

gemeentelijke ruimtelijke beleidsvisie

DUURZAAM RUIMTELIJK BELEID

aanbod prognose

1

2

Page 236: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Analyse woningbehoeftestudie

2 Demografische ontwikkelingen

GRS Lille IOK plangroep B-31

2 Demografische ontwikkelingen

2.1 Bevolkingsevolutie

De beschrijving van de demografische evoluties gaat steeds uit van het meest recent beschikbare cijfermateriaal van het NIS. De datum kan nogal verschillen naargelang de aard van de gegevens.

2.1.1 Totale bevolkingsgroei op het niveau van de regio

Wanneer de bevolkingsevolutie wordt bekeken, valt op dat Lille veel sneller groeit dan de gemiddelde Vlaamse of Antwerpse gemeente. De afgelopen 25 jaar nam de bevolking in Lille toe met 3.886 personen of met 34 %, terwijl het inwonersaantal van provincie Antwerpen en het Vlaamse Gewest tijdens die periode met respectievelijk 6 % en 7 % toenam. Ook in vergelijking met het arrondissement Turnhout (+ 17 %) is dit een sterke groei. Lille is na Merksplas de sterkst groeiende gemeente van het arrondissement.

Tabel 36: Evolutie van het aantal inwoners, 1979-2004

1979 1984 1994 2004 evolutie 1979-2004 absoluut index

1979=100 Lille 11.439 12.435 14.166 15.325 3.886 134 Beerse 12.445 13.057 14.672 16.185 3.740 130 Herentals 23.601 24.227 24.913 25.869 2.268 110 Kasterlee 14.457 15.034 16.872 17.767 3.310 123 Malle 10.323 11.283 13.095 14.096 3.773 137 Vorselaar 5.924 6.449 7.064 7.323 1.399 124 Vosselaar 8.477 8.779 9.531 10.117 1.640 119 Arr. Antwerpen 925.786 919.008 933.813 944.921 19.135 102 Arr. Mechelen 291.762 293.627 299.299 309.865 18.103 106 Arr. Turnhout 353.475 366.234 391.957 414.026 60.551 117 Prov. Antwerpen 1.571.023 1.578.869 1.625.069 1.668.812 97.789 106 Vlaams Gewest 5.600.903 5.662.336 5.847.022 6.016.024 415.121 107

Bron: NIS, Bevolkingsstatistieken op 1 januari van de betreffende jaren

Ten opzichte van de omliggende gemeenten is deze groei echter niet zo uitzonder-lijk. Voor Malle is deze bevolkingstoename nog meer uitgesproken (+ 37 %), maar ook de overige landelijke buurgemeente kennen een uitgesproken groei (variërend van 19 % tot 30 %). Enkel in het kleinstedelijk gebied blijft de bevolkingsgroei beperkt tot 10 %.

2.1.2 Bevolkingsgroei op het niveau van de gemeente

In de periode 1991-2001 stijgt de totale bevolking met 10 %. Er zijn geen markante verschillen waar te nemen tussen de verschillende deelgemeenten. De deelgemeen-te Lille vertoont de kleinste toename (8 %), terwijl Wechelderzande zich kenmerkt door de meest uitgesproken stijging van het aantal inwoners (14 %). Hoewel de bevolking in Lille sterker groeide dan in het arrondissement en het ge-west, blijft de bevolkingsdichtheid (254 inwoners/km²) achter op deze van de referen-tieregio’s (respectievelijk 300 en 440 inwoners/km²). De sterke groei van Wechelder-zande komt ook tot uiting in het gegeven dat deze deelgemeente de grootste bevol-kingsdichtheid kent (313 inwoners/km²).

Tabel 37: Evolutie van het aantal inwoners binnen Lille, 1991-2001

1991 2001 evolutie 1991-2001 absoluut index

1991=100 Lille 4.650 5.001 351 108 Wechelderzande 2.988 3.404 416 114 Gierle 3.839 4.186 347 109 Poederlee 2.256 2.516 260 112 Totaal 13.733 15.107 1.374 110

Bron: NIS, Volkstelling op 1.3.1991 en Bevolkingsstatistieken op 1.1.2001

2.1.3 Natuurlijke en migratoire groei op niveau van de regio

De bevolkingsgroei is het resultaat van enerzijds de natuurlijke groei en anderzijds van migratie. In Tabel 38 wordt deze groei weergegeven via het jaarlijks aantal ge-boorten, sterfgevallen, in- en uitwijkingen voor de periode 1994-2003.

Page 237: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-32 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 38: Regionale bevolkingsgroei, 1994-2003

natuurlijke groei migratoire groei absoluut relatief absoluut relatief

Lille 597 53 535 47 Beerse 790 50 790 50 Herentals 306 33 633 67 Kasterlee 709 75 232 25 Malle 190 19 798 81 Vorselaar 185 64 106 36 Vosselaar 248 41 362 59 Arr. Antwerpen 6.735 32 14.342 68 Arr. Mechelen 504 4 10.741 96 Arr. Turnhout 9.431 40 14.194 60 Prov. Antwerpen 16.946 30 39.650 70 Vlaams Gewest 53.728 30 126.467 70

Bron: NIS, Bevolkingsstatistieken op 1.1.1995 en 1.1.2004

Gedurende de beschouwde periode houden de natuurlijke en de migratoire groei elkaar min of meer in evenwicht in Lille. De directe omgeving vertoont een erg divers beeld op het vlak van bevolkingsgroei. In Beerse is de natuurlijke en migratoire groei eveneens in evenwicht. Voor Kasterlee en Vosselaar ligt het accent eerder op de endogene groei, terwijl de bevolking in de overige buurgemeenten toeneemt door een netto-inwijking. Het aandeel van de endogene groei in Lille (53 %) is belangrijker dan in de referen-tieregio’s (voor het arrondissement is dat 40 %, voor de provincie en het gewest telkens 30 %).

2.1.4 Natuurlijke en migratoire groei op het niveau van de ge-meente

Tijdens de periode van 1981 tot 2002 is de natuurlijke groei (56 %) belangrijker ge-weest dan de migratoire groei (44 %). Het belang van de endogene groei is in de jaren negentig wel afgenomen ten opzichte van de jaren tachtig. Deze algemene trend verdoezelt de jaarlijkse fluctuaties. Sommige jaren is de migra-toire groei overheersend, terwijl voor andere jaren een negatieve migratoire groei kan worden vastgesteld.

Tabel 39: Evolutie van de natuurlijke en migratoire groei

absolute waarden relatieve waarden migratoire groei

natuurlijke groei in uit saldo

totale groei

natuurlijke groei

migratoire groei

1981 105 262 316 -54 51 206 -106 1982 168 448 403 45 213 79 21 1983 81 462 374 88 169 48 52 1984 77 402 323 79 156 49 51 1985 74 509 392 117 191 39 61 1986 80 418 346 72 152 53 47 1987 105 408 406 2 107 98 2 1988 66 477 346 131 197 34 66 1989 104 464 378 86 190 55 45 1990 100 471 361 110 210 48 52 ’81-‘90 96 432 365 68 164 59 29 1991 113 394 406 -12 101 112 -12 1992 111 462 352 110 221 50 50 1993 55 508 434 74 129 43 57 1994 72 562 425 137 209 34 66 1995 72 513 458 55 127 57 43 1996 68 525 388 137 205 33 67 1997 57 554 512 42 99 58 42 1998 72 531 497 34 106 68 32 1999 72 458 422 36 108 67 33 2000 57 493 462 31 88 65 35 ’91-‘00 75 500 436 64 139 54 46 2001 21 505 486 19 40 53 48 2002 53 519 466 53 106 50 50 ’01-‘02 37 512 476 36 73 51 49 ’81-‘02 81 470 407 63 144 56 44

Bron: Gemeentelijke bevolkingsdienst

De voorbije tien jaar werden jaarlijks gemiddeld 161 kinderen geboren, gemiddeld 101 personen overleden, gemiddeld 455 personen verlieten de gemeenten door emigratie en gemiddeld 517 personen kwamen zich in Lille vestigen.

Page 238: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Analyse woningbehoeftestudie

2 Demografische ontwikkelingen

GRS Lille IOK plangroep B-33

2.1.5 Beschrijvingen van de migratiebewegingen

Tijdens de periode 1993-2002 is, volgens Tabel 39, het aantal migratiebewegingen (9.718) aanzienlijk toegenomen in vergelijking met het voorafgaand decennium (8.151). Deze evolutie stemt overeen met een relatieve stijging van 19 %. Het is dan ook interessant om te weten vanwaar de mensen die in Lille komen wonen afkomstig zijn en waarheen de mensen die Lille verlaten, verhuizen. Tabel 40 geeft een overzicht van de migratiebewegingen tijdens 2002 en dit op het niveau van de arrondissementen.

Tabel 40: Migraties op niveau van arrondissementen tijdens 2002

Arrondissement Inwijking (1)

Uitwijking (2)

Aantal bewegingen

(1) + (2)

Aandeel Saldo (1) - (2)

Turnhout 268 288 556 57,0 -20 Antwerpen 154 90 244 25,0 64 Mechelen 16 19 35 3,6 -3 Leuven 6 13 19 1,9 -7 Andere1 36 28 64 6,6 8 Buitenland 39 18 57 5,8 21 Totaal 519 456 975 100,0 63

Bron: Gemeentelijke bevolkingsdienst

Meer dan de helft van de migratiebewegingen (57 %) komt tot stand binnen het ar-rondissement Turnhout. Hierbij zijn de uitwijkelingen talrijker dan de inwijkelingen, wat resulteert in een netto-uitstroom van 20 personen. Eén op vier migratiebewegin-gen staat in relatie tot het arrondissement Antwerpen, waarbij de grootste netto-instroom kan genoteerd worden (64 personen). Verhuizen is een leeftijdsgebonden fenomeen. Ter illustratie wordt verwezen naar een studie van de Administratie Planning en Statistiek, met betrekking tot de in- en uitwijking in Vlaamse steden en gemeenten tussen 1996 en 1998 (Tabel 41).

1 De overige migratiebewegingen zijn gespreid over een hele waaier van arrondissementen. Het zou hier te ver gaan om een volledig overzicht te geven.

Tabel 41: Migratiesaldi naar leeftijd en per 1.000 inwoners tussen 1996 en 1998

18-24 jaar 25-34 jaar2 35-54 jaar 55-74 jaar > 75 jaar totaal Lille -14,4 9,5 5,8 3,9 10,9 4,9 Beerse 11,1 15,7 0,1 1,0 22,0 7,1 Herentals 13,0 0,0 1,2 3,4 -2,1 2,3 Kasterlee -16,4 4,8 0,3 0,5 -13,2 -0,3 Malle 8,0 9,9 3,2 5,4 49,9 9,0 Vorselaar -1,5 13,1 0,0 0,0z -11,9 3,9 Vosselaar -23,2 15,0 6,9 0,5 10,5 4,6 Arr. Antwerpen 7,1 -2,8 -2,8 -2,1 -2,6 -1,7 Arr. Mechelen 6,6 6,8 2,3 1,3 2,3 3,7 Arr. Turnhout 0,9 4,3 3,6 1,7 2,5 3,0 Prov. Antwerpen 5,4 0,7 -0,2 -0,6 -0,7 0,5 Vlaams Gewest 3,0 2,2 0,6 0,4 0,0 1,2

Bron: GOM-info, augustus 2000

Lille kenmerkt zich door een positief migratiesaldo voor de beschouwde periode (4,9 per 1.000 inwoners). Lille neemt hiermee een middenpositie in ten aanzien van de omgeving. Enkel in Kasterlee kan een negatief migratiesaldo worden waargenomen. De aantrekkingskracht die van Lille uitgaat blijkt groter te zijn dan deze van de refe-rentieregio’s. Dit globale migratiecijfer vertoont grote verschillen indien het wordt uitgesplitst naar leeftijdscategorieën. De jongeren (18-24 jaar) blijken de gemeente als het ware mas-saal te ontvluchten. Jongeren verlaten vaker de landelijke gemeente om in functie van studies of loopbaan naar de steden of de grootsteden te trekken. Ook de dure bouwgronden zorgen ervoor dat deze mensen wegtrekken uit de gemeente. Hierte-genover staat dan het feit dat Lille een belangrijke aantrekkingskracht weet uit te oefenen op jonge gezinnen enerzijds en op 75-plussers anderzijds. Voor 2002 zijn meer gedetailleerdere gegevens beschikbaar, met name het aantal in- en uitwijkelingen per leeftijdsgroep en per gemeente. Deze aantallen werden ge-sommeerd per arrondissement. Vermits de arrondissementen Turnhout en Antwer-pen veruit de meeste migratiebewegingen kennen, worden hier ook telkens de be-langrijkste (dus niet alle!) gemeenten weergegeven.

2 In de leeftijdscategorie van de 25-34 jarigen zit eveneens de leeftijdscategorie 0-9 jarigen vervat.

Page 239: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-34 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 42: Aantal inwijkelingen in Lille, anno 2002

Aantal inwijkelingen per leeftijdsgroep 0-9 j. 10-17 j. 18-24 j. 25-34 j. 35-54 j. 55-74 j. > 75 j. Totaal

Arr. Turnhout 34 15 53 91 50 13 4 260

Turnhout 2 1 12 12 13 4 0 44 Herentals 5 0 6 17 6 2 0 36 Kasterlee 6 2 5 12 3 0 1 29 Beerse 3 1 5 12 7 0 0 28 Vorselaar 2 5 9 5 5 0 0 26 Vosselaar 1 2 4 5 6 2 1 21

Arr. Antwerpen 26 8 22 48 42 16 4 166 Antwerpen 8 3 6 17 13 10 1 58 Malle 6 2 4 7 6 1 1 27 Zoersel 4 1 2 9 5 1 0 22

Arr. Mechelen 1 0 1 7 5 1 0 15 Arr. Leuven 0 0 1 3 2 0 0 6 Arr. Oudenaarde 3 0 0 0 2 0 0 5 Arr. Halle-Vilvoorde 0 2 0 1 1 0 0 4 Arr. Eeklo 0 2 0 0 2 0 0 4 Arr. Brugge 0 0 0 0 2 0 1 3 Arr. Hasselt 0 0 0 2 0 0 0 2 Arr. Maaseik 0 0 0 2 0 0 0 2 Arr. Dendermonde 1 0 0 0 1 0 0 2 Buitenland 8 6 3 5 16 1 0 39 Ambtelijke afvoering 0 0 1 3 7 0 0 11 Totaal

Absoluut 73 33 81 162 130 31 9 519 Relatief 14,1 6,4 15,6 31,2 25,0 6,0 1,7 100,0 Bron: Gemeentelijke bevolkingsdienst

Tabel 42 toont dat de helft van de inwijkelingen afkomstig zijn uit het eigen arrondis-sement, gevolgd door het aangrenzend arrondissement Antwerpen (32 %). De in-stroom vanuit de andere arrondissementen is met andere woorden eerder beperkt. De buitenlandse instroom vertegenwoordigt daarentegen nog wel een redelijk aan-deel (7,5 %). Lille oefent een belangrijke aantrekkingskracht uit op de steden Ant-werpen en Turnhout enerzijds en op de omliggende gemeenten anderzijds. De jonge gezinnen met kinderen voelen zich het meest aangetrokken tot Lille, ge-volgd door de leeftijdsgroep ‘35-54 jarigen’. Vanuit de overige gemeenten van het

arrondissement Turnhout kan, relatief gezien, een belangrijkere instroom van de ‘18-24 jarigen’ (20 %) en van ‘25-34 jarigen’ (35 %) worden waargenomen, terwijl de ‘35-54 jarigen’ (19 %) minder vertegenwoordigd zijn in vergelijking met het totaal aantal inwijkelingen. Vanuit het arrondissement Antwerpen vinden vooral meer jonggepen-sioneerden (10 %) hun weg naar Lille. Uit Tabel 43 blijkt dat 62 % van de personen die Lille verlaten, zich opnieuw vestigen in een gemeente van het arrondissement Turnhout en bijna 20 % trekt naar het ar-rondissement Antwerpen. Nagenoeg 4 % van het aantal uitwijkelingen vertrok naar het buitenland. Conform de vaststelling bij de inwijking, blijken ook hier de steden Turnhout en Antwerpen en de omliggende buurgemeenten de geliefde bestemmin-gen te zijn. Opnieuw is de leeftijdscategorie ’25-34 jarigen’ de meest gevoelige groep wat de migratiebewegingen betreft, gevolgd door de ’35-54 jarigen’ en de ’18-24 jarigen’. De afweging van Tabel 42 tegenover Tabel 43 geeft aan dat Lille anno 2002 een netto-instroom kent van 53 personen. Dit positief migratiesaldo kan voor alle leef-tijdsgroepen worden vastgesteld, met uitzondering van de ’10-17 jarigen’ (-2) en de ’18-24 jarigen’ (-15). Binnen het arrondissement Turnhout kan echter een totale net-to-uitstroom worden waargenomen van 31 personen. Voornamelijk de jongeren (18-24 jarigen) en de jonge gezinnen (25-34 jarigen) blijken uit Lille weg te trekken. Het arrondissement Antwerpen kenmerkt zich daarentegen door een migratie-overschot (+ 76 personen), waarbij vooral de gezinnen (25-34 jarigen, 35-54 jarigen en 0-9 jarigen) hun weg naar Lille vinden.

Page 240: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Analyse woningbehoeftestudie

2 Demografische ontwikkelingen

GRS Lille IOK plangroep B-35

Tabel 43: Aantal uitwijkelingen vanuit Lille, anno 2002

Aantal uitwijkelingen per leeftijdsgroep 0-9 j. 10-17 j. 18-24 j. 25-34 j. 35-54 j. 55-74 j. > 75 j. Totaal

Arr. Turnhout 30 21 67 102 57 9 5 291

Turnhout 5 2 20 11 17 3 0 58 Herentals 1 5 8 18 13 1 2 48 Beerse 5 0 7 21 1 0 1 35 Vorselaar 5 3 5 9 8 2 1 33 Kasterlee 5 1 9 11 4 0 0 30

Arr. Antwerpen 6 8 20 24 24 7 1 90 Antwerpen 4 4 9 18 14 4 0 53 Malle 0 0 2 3 3 1 0 9 Zoersel 2 2 2 1 2 0 0 9

Arr. Mechelen 4 1 4 6 3 0 1 19 Arr. Leuven 0 1 3 5 1 1 0 11 Arr. Oostende 2 1 2 2 3 2 0 11 Arr. Hasselt 0 0 1 3 0 0 0 4 Arr. Brugge 1 0 0 2 1 0 0 4 Arr. Aalst 1 0 0 1 1 0 0 3 Arr. Kortrijk 0 0 0 0 2 0 0 2 Arr. Maaseik 0 0 0 1 0 0 0 1 Arr. Halle-Vilvoorde 0 0 0 1 0 0 0 1 Arr. Brussel 0 0 0 0 1 0 0 1 Arr. Aarlen 0 0 0 1 0 0 0 1 Buitenland 2 3 0 4 7 1 0 17 Ambtelijke afvoering 2 0 0 2 5 1 0 10 Totaal

Absoluut 48 35 96 154 105 21 7 466 Relatief 10,3 7,5 20,6 33,0 22,5 4,5 1,5 100,0 Bron: Gemeentelijke bevolkingsdienst

2.2 Actuele bevolkingssamenstelling

2.2.1 Leeftijdsopbouw in vergelijking met de regio

Tabel 44 geeft de leeftijdsstructuur weer in absolute aantallen en in procenten van de totale bevolking op 1 januari 2004.

Tabel 44: Leeftijdsopbouw op regionaal niveau, anno 2004

< 20 jaar 20-64 jaar > 64 jaar totaal abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. Lille 3.735 24 9.510 62 2.080 14 15.325 Beerse 4.119 25 10.007 62 2.059 13 16.185 Herentals 5.397 21 16.002 62 4.470 17 25.869 Kasterlee 4.354 25 10.974 62 2.439 14 17.767 Malle 3.436 24 8.612 61 2.048 15 14.096 Vorselaar 1.625 22 4.533 62 1.165 16 7.323 Vosselaar 2.414 24 6.270 62 1.433 14 10.117 Arr. Antwerpen 215.142 23 558.023 59 171.756 18 944.921 Arr. Mechelen 68.920 22 184.480 60 56.465 18 309.865 Arr. Turnhout 92.528 22 257.226 62 64.272 16 414.026 Prov. Antwerpen 376.590 23 999.729 60 292.493 18 1.668.812 Vlaams Gewest 1.342.137 22 3.616.913 60 1.056.974 18 6.016.024

Bron: NIS, Bevolkingsstatistieken op 1 januari 2004

Lille profileert zich qua bevolkingsstructuur als een jonge, dynamische gemeente. De sterke bevolkingsgroei van de afgelopen 25 jaren uit zich in een groot aandeel jonge-ren (24 %). In vergelijking met het arrondissement is de middengroep in gelijke mate vertegenwoordigd (62 %), terwijl de ouderen eerder beperkt aanwezig zijn (14 %). De meeste buurgemeenten vertonen een gelijkaardige landelijke leeftijdsstructuur. Het kleinstedelijk gebied Herentals kenmerkt zich door een typische stedelijke leef-tijdsopbouw met een eerder laag aandeel jongeren en relatief meer ouderen. Vorse-laar situeert zich tussen deze landelijke en stedelijke leeftijdsstructuur in.

Page 241: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-36 IOK plangroep GRS Lille

33,5%

57,7%

8,8%

28,0%

61,1%

10,9%

24,4%

62,1%

13,6%

0%10%20%30%40%50%60%70%80%90%

100%

1984 1994 2004

< 20 jaar 20-64 jaar > 64 jaar

2.2.2 Leeftijdsopbouw binnen de gemeente

Tabel 45: Leeftijdsopbouw binnen de gemeente, 1 januari 20013

< 20 jaar 20-64 jaar > 64 jaar totaal abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs.

Lille 1.199 24,0 3.052 61,0 750 15,0 5.001 Wechelderzande 928 27,3 2.065 60,6 411 12,1 3.404 Gierle 1.164 27,8 2.522 60,3 500 11,9 4.186 Poederlee 629 25,0 1.572 62,5 315 12,5 2.516 Totaal 3.920 25,9 9.211 61,0 1.976 13,1 15.107

Bron: NIS, Bevolkingsstatistieken op 1 januari 2001

De deelgemeente Wechelderzande en Gierle kennen een zeer jonge leeftijdsstruc-tuur. Het aandeel jongeren bedraagt respectievelijk 27 % en 28 %. In Poederlee is de middengroep sterker vertegenwoordigd. De deelgemeente Lille huisvest relatief ge-zien het minste jongeren (24 %), terwijl het aandeel ouderen hoger oploopt (15 %).

2.3 Ontgroening en vergrijzing

Tussen 1 januari 1984 en 1 januari 2004 steeg het aantal ouderen met 88 % en de middengroep met 31 %. Het aantal jongeren nam daarentegen af met 11 %. Wat de absolute aantallen betreft, verloopt de daling van het aantal jongeren, evenals de stijging van het aantal ouderen aan een constant tempo. Relatief gezien, is de evolutie wel verschillend in de tijd. Zo manifesteert de ontgroening zich voor-namelijk tijdens de jaren tachtig, terwijl de vergrijzing zich meer laat voelen tijdens de jaren negentig (Figuur 5). De ontgroening enerzijds en de verdere vergrijzing ander-zijds zal in de toekomst leiden tot een daling van de actieve bevolking. De actieve bevolking is de voorbije tien jaar al veel minder sterk toegenomen (8 %) in vergelij-king met het voorafgaand decennium (21 %).

3 Dit is de meest recente datum waarvoor gegevens beschikbaar zijn op statistisch niveau.

Figuur 5: Procentuele evolutie van de leeftijdsopbouw t.o.v. de totale bevolking

Bron: Gemeentelijk Woondossier en NIS, Bevolkingsstatistieken op 1 januari 2004

Naar wonen toe betekent dit ook dat het jaarlijks aantal nieuwe vragers op de wo-ningmarkt weinig of niet zal wijzigen. Tegenover de daling van het aantal jongeren staat het gegeven dat meer en meer jongeren starten als alleenstaande, terwijl het aantal starters vanuit ontbonden huishoudens blijft stijgen. In de jaren tachtig regis-treerden de gemeentelijke diensten gemiddeld 14 echtscheidingen per jaar, in de jaren negentig is dit opgelopen tot 25 per jaar. In de veronderstelling dat ieder huwe-lijk en iedere echtscheiding zou gelijkgesteld worden met de vraag naar een bijko-mende woning, is de jaarlijkse vraag het voorbije decennium (92) kleiner dan in het vorige decennium (103). Tegenover het afnemend aantal huwelijken staat echter het gegeven dat meer en meer koppels gaan samenwonen. Er kan dus verondersteld worden dat de vraag naar bijkomende woningen min of meer constant is gebleven. Tegelijkertijd vermindert het aantal woningen dat vrijkomt na een overlijden want het aantal ouderen neemt niet alleen toe, ze blijven ook langer zelfstandig wonen. De vergrijzing zou op termijn ook zijn weerslag kunnen hebben op de bouwtechnische kwaliteit van het woningbestand omdat deze bevolkingsgroep minder aandacht be-steed aan het onderhoud of de renovatie van de woning.

Page 242: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Analyse woningbehoeftestudie

2 Demografische ontwikkelingen

GRS Lille IOK plangroep B-37

Zowel de gewijzigde sociologische context als het langer zelfstandig wonen van bejaarden verhogen de vraag naar kleinere, aangepaste woongelegenheden.

2.4 Inkomensniveau binnen de gemeente

Tabel 46 toont de evolutie van het gemiddeld inkomen en het mediaaninkomen op twee verschillende tijdstippen.

Tabel 46: Evolutie van het jaarlijks inkomen (EUR)

Lille Arr. Turnhout

Prov. Antwerpen

Vlaams Gewest

1992 2001 2001 2001 2001 gem. inkomen per inwoner 7.982 11.857 12.118 12.727 12.542 gem. inkomen per aangifte 20.650 25.204 25.084 25.204 25.565 mediaaninkomen 17.749 20.256 20.071 19.359 19.667 totaal aantal aangiften 5.372 7.117 197.422 832.727 2.925.128

Bron: NIS, Financiële statistieken, inkomens 1992 en 2001, aanslagjaren 1993 en 2002

Tussen 1992 en 2001 steeg het gemiddeld inkomen per inwoner van 7.982 EUR naar 11.857 EUR of een stijging met 49 %. Hiermee overtreft Lille de stijging die zich voordoet op de hogere referentieregio’s: het arrondissement kent een toename van 44 %, de provincie van 40 % en het gewest van 43 %. Toch is Lille er niet in ge-slaagd om de achterstand in te halen en blijft het gemiddeld inkomen per inwoner onder dat van de referentieregio’s. Het gemiddeld inkomen per huishouden is verge-lijkbaar met dat van de provincie. In 2001 beschikt 13 % van de belastingsplichtigen over een inkomen onder de 10.000 EUR (binnen het arrondissement ligt dit aandeel op 14 % en binnen de pro-vincie en het gewest rond de 15 %). Het relatieve achterblijven van de middenlage inkomens (10.000 - 20.000 EUR) en de sterkere aanwezigheid van de middenhoge inkomens (20.000 - 30.000 EUR) verklaart het gegeven dat het mediaaninkomen in Lille hoger ligt dan in de referentieregio’s. De huisvestingsmaatschappijen hanteren momenteel bij de inschrijving van nieuwe kandidaat-huurders een inkomensgrens4 van 24.678 EUR voor gehuwden, samen-wonenden en alleenstaanden met kinderen, te vermeerderen met 1.371 EUR per persoon ten laste (bedragen voor 2005). Bij het toekennen van hypothecaire lenin-gen worden de inkomensgrenzen nog verder opgetrokken tot 41.730 EUR voor een

4 Bron: www.vhm.be

gezin en 27.820 EUR voor een alleenstaande, te verhogen met 2.780 EUR per per-soon ten laste (bedragen geldig voor 2005). Rekening houdend met het mediaaninkomen (20.256 EUR) en het gemiddeld inko-men per aangifte (24.651 EUR) mag ervan uitgegaan worden dat een niet onbelang-rijk deel van de bevolking vragende partij is op de sociale huur- en koopsector.

Page 243: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-38 IOK plangroep GRS Lille

3 Ontwikkelingen in het woningbestand

De onderstaande beschrijvingen zijn steeds gebaseerd op de meest recent beschik-bare gegevens. Waar mogelijk werden de gegevens van de ‘Algemene socio-economische enquête’ (dd. 1 oktober 2001) gehanteerd. Voor de items, waarvoor dit recente cijfermateriaal nog niet beschikbaar is, werden de gegevens van de ‘Volks- en Woningtelling (dd. 1 maart 1991) aangewend. Deze cijfers dienen uiteraard met de nodige omzichtigheid te worden gehanteerd.

3.1 Aantal nieuwe particuliere woningen

Tabel 47: Evolutie van het aantal particuliere woningen tussen 1991 en 2001

aantal particuliere woningen evolutie 1991-2001 1991 2001 absoluut index

Lille 4.509 5.442 933 121 Beerse 4.651 5.738 1.087 123 Herentals 8.865 10.098 1.233 114 Kasterlee 5.313 6.317 1.004 119 Malle 4.035 4.978 943 123 Vorselaar 2.436 2.735 299 112 Vosselaar 3.088 3.599 511 117 Arr. Antwerpen 372.129 388.688 16.559 104 Arr. Mechelen 111.150 121.684 10.534 109 Arr. Turnhout 133.606 155.407 21.801 116 Prov. Antwerpen 616.885 665.779 48.894 108 Vlaams Gewest 2.141.557 2.352.314 210.757 110

Bron: NIS, Volks- en Woningtelling (1.3.1991) en Socio-economische enquête (1.10.2001)

Het aantal woningen in Lille is tijdens de periode 1991-2001 met 933 eenheden of met 21 % toegenomen. Het groeiritme ligt hoger dan het arrondissementele (16 %), het provinciale (8 %) en het Vlaamse (10 %) gemiddelde. Binnen het arrondissement behoort Lille tot de sterke groeigemeenten. De meeste buurgemeenten kennen ech-ter tijdens de beschouwde periode eveneens een sterke bouwactiviteit. Een dergelijke toename van het aantal nieuwe woningen was enigszins te verwach-ten, gelet op de uitgesproken bevolkingstoename tijdens deze periode.

3.2 Ouderdom van de woningen

Tabel 48 geeft het aantal woningen van een bepaalde ouderdomsklasse weer per gemeente. Ter vergelijking wordt ook het aandeel per ouderdomsklasse weergege-ven voor de hogere administratieve niveaus.

Tabel 48: Indeling van het woningbestand volgens de ouderdom van de woning

vóór 1946 1946-1990 1991-2001 bouwjaar onbekend

abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel.

Lille 568 10 3.147 58 1.006 18 721 13 Beerse 626 11 3.076 54 1.168 20 868 15 Herentals 1.394 14 5.298 52 1.363 14 2.043 20 Kasterlee 564 9 3.765 60 1.157 18 831 13 Malle 604 12 2.630 53 967 19 777 16 Vorselaar 359 13 1.514 55 399 15 463 17 Vosselaar 253 7 2.307 64 588 16 451 13 Arr. Antwerpen 79.376 20 176.149 45 37.592 10 95.571 25 Arr. Mechelen 25.879 21 56.496 46 14.845 12 24.464 20 Arr. Turnhout 19.203 12 86.108 55 24.904 16 25.192 16 Prov. Antwerpen 124.458 19 318.753 48 77.341 12 145.227 22 Vlaams Gewest 459.221 20 1.132.973 48 288.456 12 471.664 20

Bron: NIS, Algemene socio-economische enquête, 1.10.2001

De sterke toename van het aantal woningen tijdens het laatste decennium weerspie-gelt zich eveneens in de ouderdomstructuur. Lille kent namelijk een hoog percentage jonge woningen (18 % werd gebouwd na 1991) in vergelijking met het arrondisse-ment (16 %), de provincie (12 %) en het gewest (12 %). In de directe omgeving is een dergelijk hoog aandeel recent gebouwde woningen echter niet uitzonderlijk. Het aandeel oude woningen is daarentegen eerder beperkt. Wanneer de bouwperiode 1946-1990 verder wordt geanalyseerd, komt tot uiting dat de bouwactiviteit in Lille pas vanaf de jaren zeventig goed op gang kwam. Zo dateert 32 % van de woningen in Lille uit de periode 1971-1990, terwijl dit aandeel voor het arrondissement 28 %, voor de provincie 22 % en voor het gewest 23 % bedraagt.

Page 244: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Analyse woningbehoeftestudie

3 Ontwikkelingen in het woningbestand

GRS Lille IOK plangroep B-39

3.3 Typologie van de woningen

Tabel 49: Particuliere woningen naar woningtype5, 2001

eengezinswoningen open

bebouwing halfopen

bebouwing gesloten

bebouwing

appartementen

abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel. Lille 4.093 75 609 11 311 6 252 5 Beerse 3.643 63 945 16 526 9 491 9 Herentals 3.578 35 2.065 20 2.364 23 1.797 18 Kasterlee 4.392 70 907 14 385 6 445 7 Malle 2.905 58 876 18 297 6 756 15 Vorselaar 1.891 69 444 16 110 4 196 7 Vosselaar 2.176 60 908 25 192 5 257 7 Arr. Antwerpen 67.189 17 49.846 13 101.601 26 156.197 40 Arr. Mechelen 40.853 34 26.164 22 30.912 25 20.317 17 Arr. Turnhout 85.971 55 28.991 19 18.630 12 17.244 11 Prov. Antwerpen 194.013 29 105.001 16 151.143 23 193.758 29 Vlaams Gewest 832.019 35 469.968 20 521.158 22 459.711 20

Bron: NIS, Algemene socio-economische enquête, 1.10.2001

Het woningbestand in Lille bestaat anno 2001 voor 92 % uit eengezinswoningen en voor 5 % uit appartementen. Dit bevestigt nogmaals het landelijk karakter van de gemeente. Met uitzondering van Herentals en Malle is het aandeel appartementen ook in de buurgemeenten eerder laag. Binnen de directe omgeving kenmerkt Lille zich door het hoogste aandeel aan een-gezinswoningen. Drie op vier woningen in de gemeente betreft een eengezinswoning in open bebouwing. Het aandeel eengezinswoningen in halfopen bebouwing is zowel ten aanzien van de omgeving als van de referentieregio’s ondervertegenwoordigd. De gesloten bebouwing bereikt het niveau van de buurgemeenten, Herentals buiten beschouwing gelaten.

5 De som van de aandelen van de eengezinswoningen en de appartementen ligt onder 100 %, daar voor een aantal woningen het woningtype niet gekend is.

3.4 Comfortniveau van de woningen

Tabel 50: Comfortniveau van de woningen, 2001

zonder klein comfort

klein comfort6

middelmatig comfort7

groot comfort8

abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel.

Lille 180 3 1.184 22 491 9 3.465 65 Beerse 133 2 1.163 21 584 10 3.729 66 Herentals 362 4 1.842 19 1.521 15 6.120 62 Kasterlee 190 3 859 14 695 11 4.428 72 Malle 139 3 968 20 527 11 3.235 66 Vorselaar 147 6 738 28 257 10 1.515 57 Vosselaar 74 2 552 16 384 11 2.524 71 Arr. Antwerpen 12.904 3 80.223 21 70.665 19 212.190 56 Arr. Mechelen 5.147 4 30.678 26 15.304 13 67.285 57 Arr. Turnhout 5.166 3 28.476 19 18.796 12 99.169 65 Prov. Antwerpen 23.217 4 139.377 22 104.765 16 378.644 59 Vlaams Gewest 112.618 5 571.279 25 319.988 14 1.279.829 56

Bron: NIS, Algemene Socio-economische enquête, 1.10.2001

Het aandeel woningen ‘zonder klein comfort’ is in Vlaanderen tijdens de periode 1991-2001 met 62 % teruggelopen. Anno 2001 vertegenwoordigt deze categorie van woningen 5 % van het totaal aantal woningen. Ook in Lille is het wooncomfort sterk verbeterd en beschikt amper 3 % van het woningbestand nog niet over een basisuit-rusting. Nochtans blijft anno 2001 één op vier woningen met hoogstens klein comfort uitgerust. Het zou met andere woorden nog steeds aangewezen zijn om enkele maatregelen uit te werken om de inwoners te stimuleren het comfortniveau van hun woning te verbeteren. Het hoge aandeel recente woningen9 in de gemeente doet vermoeden dat er in Lille veel woningen met groot comfort aanwezig zijn. Tabel 50 toont aan dit aandeel in-

6 Een woning met klein comfort is een woning die voorzien is van een badkamer en een wc. 7 Een woning met middelmatig comfort is een woning die voldoet aan de normen van een woning met klein comfort en daarnaast voorzien is van centrale verwarming. 8 Een woning met groot comfort is een woning die voldoet aan de normen van een woning met middelmatig comfort en daarnaast beschikt over een keuken (minimaal 4 m²) of een geïntegreerde keuken, een telefoon of GSM en een auto. 9 Tussen 1991 en 2001 nam het aantal woningen in Lille met 21 % toe, waardoor de gemeente zich kenmerkt als één van de sterkst groeiende gemeenten binnen het arrondissement.

Page 245: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-40 IOK plangroep GRS Lille

derdaad hoger ligt dan het Vlaamse en het provinciale gemiddelde. In vergelijking met het arrondissement en de directe omgeving betreft het daarentegen geen uit-zonderlijke waarde.

3.5 Beheersvorm

In Tabel 51 en Tabel 52 worden voor 1981 en 1991 het aantal particuliere woningen naar bewoningstitel (zowel absoluut als relatief10) weergegeven. Tabel 53 en Tabel 54 geven een relatieve en absolute evolutie weer van de woningen in eigendom en de huurwoningen. Het gegeven of de huurders of eigenaars een woning dan wel een appartement betrekken is nog niet beschikbaar voor 2001.

Tabel 51: Evolutie van de huurbeheersvorm tussen 1981 en 1991

huurwoningen 1981 huurwoningen 1991 eengezinshuis appartement eengezinshuis appartement abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel. Lille 567 16 131 4 656 15 178 4 Beerse 813 21 246 6 691 15 311 7 Herentals 1.782 22 874 11 1.697 19 957 11 Kasterlee 726 17 271 6 739 14 337 6 Malle 613 19 303 9 614 15 451 11 Vorselaar 317 16 84 4 316 13 137 6 Vosselaar 388 15 114 5 332 11 160 5 Arr. Antwerpen 38.061 11 127.411 36 30.538 8 119.533 32 Arr. Mechelen 22.822 22 11.096 11 19.857 18 13.712 12 Arr. Turnhout 20.563 18 8.196 7 19.507 15 11.001 8 Prov. Antwerpen 81.446 14 146.703 26 69.902 11 144.246 23 Vlaams Gewest 375.794 19 295.789 15 329.518 15 319.589 15

Bron: NIS, Algemene Volks- en Woningtelling, 1.3.1981 en 1.3.1991

In vergelijking met het arrondissement (23 %), de provincie (34 %) en het gewest (30 %) is het aandeel huurwoningen op de Lilse woningmarkt (19 %) anno 1991 eerder beperkt.

10 De som van de percentages van huurwoningen en eigen woningen (Tabel 51, Tabel 52 en Tabel 53) kan kleiner zijn dan 100 %, daar niet voor alle woningen de bewoningstitel gekend is.

Gedurende de periode 1981-1991 kan op de hogere referentieregio’s, met uitzonde-ring van het arrondissement Turnhout, een achteruitgang van het aantal huurwonin-gen worden vastgesteld. In Lille kan een stijging van 19 % worden waargenomen. Zowel het aantal huurwoningen als het aantal huurappartementen is toegenomen (met respectievelijk 16 % en 36 %). Ondanks de absolute stijging van het aantal huurwoningen met 136 eenheden, liep het aandeel op tien jaar terug met 1 %.

Tabel 52: Evolutie van de koopbeheersvorm tussen 1981 en 1991

eigen woning 1981 eigen woning 1991 eengezinshuis appartement eengezinshuis appartement abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel.

Lille 2.742 77 108 3 3.566 79 95 2 Beerse 2.772 70 120 3 3.490 75 123 3 Herentals 4.923 61 429 5 5.703 64 425 5 Kasterlee 3.149 74 128 3 3.993 75 157 3 Malle 2.215 68 124 4 2.772 69 153 4 Vorselaar 1.570 78 49 2 1.916 79 58 2 Vosselaar 1.956 77 76 3 2.457 80 115 4 Arr. Antwerpen 137.035 39 47.299 13 166.596 45 51.326 14 Arr. Mechelen 62.069 60 4.744 5 71.616 64 5.056 5 Arr. Turnhout 81.728 71 3.794 3 96.994 73 4.961 4 Prov. Antwerpen 280.832 49 55.837 10 335.206 54 61.343 10 Vlaams Gewest 1.158.421 59 116.393 6 1.329.573 62 130.787 6

Bron: NIS, Algemene Volks- en Woningtelling, 1.3.1991 en 1.3.1981

Ten aanzien van het arrondissement (77 %) en het gewest (68 %), beschikt Lille anno 1991 over een ruim aandeel eigen woningen (81 %). Ook in vergelijking met de meeste buurgemeenten is dit een hoog aandeel. Het totaal aantal woningen in eigendom steeg in de jaren tachtig met 28 %. Dit is echter geen eenduidige evolutie. Het aantal appartementen in eigendom daalde in de periode 1981-1991 met 13 eenheden, waardoor hun aandeel terugviel op 2 % van het woningbestand. Dit betekent dat de stijgende trend in de koopbeheersvorm vol-ledig te wijten is aan het stijgend aantal huizen in eigendom (toename van 30 %). De eerste resultaten van de Algemene Socio-economische enquête laten wel toe om de evolutie te schetsen van het aantal woningen dat bewoond wordt door de eige-naar en van het aantal huurwoningen (Tabel 53 en Tabel 54). Hieruit kan voor de hogere administratieve niveaus afgeleid worden dat het aandeel woningen, bewoond

Page 246: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Analyse woningbehoeftestudie

3 Ontwikkelingen in het woningbestand

GRS Lille IOK plangroep B-41

door de eigenaar, steeds groter wordt (Tabel 53). In Lille doet zich een lichte stijging voor tijdens de jaren tachtig, waarna dit aandeel zich stabiliseerde.

Tabel 53: Relatieve weergave van de koop- en huurbeheersvorm, 1981-2001

eigen woning huurwoning 1981 1991 2001 1981 1991 2001

Lille 80,3 81,2 80,9 19,7 18,5 15,9 Beerse 73,2 77,7 79,7 26,8 21,5 17,7 Herentals 66,7 69,2 69,6 33,1 30,0 27,1 Kasterlee 76,7 78,1 79,1 23,3 20,3 17,5 Malle 71,8 72,5 73,3 28,1 26,4 23,1 Vorselaar 80,1 81,1 78,6 19,9 18,6 17,7 Vosselaar 80,2 83,3 82,7 19,8 15,9 14,2 Arr. Antwerpen 52,5 58,6 62,9 47,1 40,4 32,5 Arr. Mechelen 65,1 69,0 71,0 33,1 30,2 25,4 Arr. Turnhout 74,7 76,4 76,5 25,1 22,9 20,2 Prov. Antwerpen 59,3 64,3 67,6 40,2 34,7 28,3 Vlaams Gewest 65,0 68,3 70,9 34,3 30,4 25,2

Bron: NIS, Volks- en Woningtelling (1.3.1981 en 1.3.1991) en Socio-economische enquête (1.10.2001)

Voor de hogere administratieve niveaus blijkt dat het aantal huurwoningen (Tabel 54) terugloopt, waarbij de afname het voorbije decennium meer uitgesproken was dan in de jaren tachtig. Het arrondissement Turnhout vormt hier echter een uitzondering op en kenmerkt zich de voorbije twintig jaar door een lichte toename van het aantal huurwoningen. Dit weerspiegelt zich ook in Lille en in de meeste buurgemeenten. Tijdens de jaren tachtig kan in Lille een toename van 20 % worden waargenomen, nadien vertraagt het groeiritme tot 4 %. Het slinkend aandeel huurwoningen in het totale woningaanbod kan verklaard worden vanuit het feit dat het groeitempo van de huurwoningen (25 %) lager ligt dan dat van de koopwoningen (55 %). Het arrondissement Turnhout onderscheidt zich gedurende de gehele waarnemings-periode van de overige referentieniveaus door een relatief hoog aandeel woningen, bewoond door de eigenaar. In Lille en de meeste buurgemeenten ligt dit aandeel nog boven het arrondissementele gemiddelde.

Tabel 54: Absolute weergave van de koop- en huurbeheersvorm, 1981-2001

eigen woning huurwoning 1981 1991 2001 1981 1991 2001

Lille 2.850 3.661 4.415 698 835 870 Beerse 2.892 3.615 4.583 1.059 1.002 1.019 Herentals 5.352 6.132 7.071 2.656 2.657 2.752 Kasterlee 3.277 4.151 5.004 997 1.078 1.108 Malle 2.340 2.926 3.651 916 1.066 1.152 Vorselaar 1.619 1.976 2.166 402 454 488 Vosselaar 2.032 2.573 2.976 502 492 512 Arr. Antwerpen 184.492 218.005 244.865 165.568 150.151 126.267 Arr. Mechelen 66.857 76.697 86.514 34.011 33.593 30.909 Arr. Turnhout 85.548 102.006 119.185 28.771 30.531 31.499 Prov. Antwerpen 336.897 396.708 450.564 228.350 214.275 188.675 Vlaams Gewest 1.275.638 1.462.210 1.668.886 672.306 650.346 593.607

Bron: NIS, Volks- en Woningtelling (1.3.1981 en 1.3.1991) en Socio-economische enquête (1.10.2001)

3.6 Sociale huisvesting in de gemeente

Binnen de gemeente Lille zijn volgende sociale huisvestingsmaatschappijen actief: Turnhoutse Maatschappij voor de Huisvesting: Deze maatschappij heeft tussen eind jaren ’60 en begin jaren ’80 verschillende projecten met huurwoningen gereali-seerd in de verschillende kernen. In 2003 werd nog een project gerealiseerd in de Kerkstraat. Slechts enkele van deze woningen werden verkocht. Geplande projecten hebben voornamelijk betrekking op renovatie van bestaande woningen. Kleine Landeigendom Turnhout: Deze maatschappij heeft slechts één project in de gemeente gerealiseerd dat reeds dateert van de jaren ’60. Meer projecten zijn niet gepland. De volgende tabel geeft een overzicht van het huidige aanbod sociale huisvesting binnen de gemeente.

Page 247: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-42 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 55: Sociale huisvesting en aandeel in de woningvoorraad, toestand op 31/12/2003

sociale woningen totaal huur koop absoluut relatief Lille 48 9 57 30 % Poederlee 0 0 0 0 % Gierle 73 3 76 41 % Wechelderzande 51 3 54 29 % Totaal 172 15 187 100 % % in de woningvoorraad (1991) 3,2 % 0,3 % 3,4 % Bron: Turnhoutse Maatschappij voor de Huisvesting, Maatschappij voor de Kleine Landeigendom Turnhout,

toestand op 31/12/2003

De sociale woningen zijn relatief evenwichtig verspreid in de gemeente, met uitzon-dering van Poederlee waar sociale huisvesting volledig ontbreekt. Sociale koopwo-ningen zijn nagenoeg afwezig. Algemeen gesteld is het sociaal huisvestingsaanbod in de gemeente zeer beperkt en zeer laag in vergelijking met het Vlaams gemiddelde (10 %). Om in de toekomst dit gemiddelde te kunnen halen (5 % huur + 5 % koop) zijn er nog inspanningen nodig.

3.7 Perceelsoppervlakte voor bevolking

De gemiddelde oppervlakte van een voor bewoning bebouwd perceel is tussen 1985 en 2004 gestegen van 865 m² naar 1.052 m², wat een stijging is van 22 %. In het arrondissement Turnhout en de provincie Antwerpen kan een toename van 24 % worden genoteerd en in Vlaanderen een toename van 16 %. Zoals voor alle admini-stratieve niveaus gebeurde ook in Lille de perceelsvergroting vooral in de periode 1985-1995 (+ 20 %). In de daaropvolgende jaren nam de omvang van de percelen nog slechts met 2 % toe. Voor alle duidelijkheid: deze cijfers hebben betrekking op de gemiddelde grootte van alle bebouwde percelen in de gemeente Lille, dus niet enkel van de percelen die in de vernoemde jaren verkocht werden. De gemiddelde perceelsoppervlakte overschrijdt in belangrijke mate het arrondisse-mentele, provinciale en gewestelijke niveau. Maar ook ten aanzien van de omliggen-de gemeenten, Kasterlee en Malle buiten beschouwing latend, is het gemiddeld bebouwde perceel beduidend groter in Lille.

Tabel 56: Evolutie van de perceelsoppervlakten voor bewoning11

perceelsoppervlakte in m² toename 1985-2004 1985 1995 2004 absoluut relatief

Lille 865 1.036 1.052 187 122 Beerse 761 871 846 85 111 Herentals 459 539 560 101 122 Kasterlee 927 1.150 1.203 276 130 Malle 849 1.055 1.101 252 130 Vorselaar 721 885 921 200 128 Vosselaar 728 808 805 77 111 Arr. Antwerpen 344 408 413 69 120 Arr. Mechelen 481 593 618 137 128 Arr. Turnhout 725 878 901 176 124 Prov. Antwerpen 458 555 569 111 124 Vlaams Gewest 546 620 635 89 116

Bron: De bebouwde oppervlakte in Vlaanderen, Stativaria 18 (augustus 1997) en NIS (1.1.2004)

11 Onder bewoning worden volgende categorieën verstaan: appartementen, buildings, huizen, hoeven en bijgebouwen.

Page 248: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Analyse woningbehoeftestudie

4 Bouw, verkavelings- en verkoopactiviteiten

GRS Lille IOK plangroep B-43

4 Bouw, verkavelings- en verkoopactiviteiten

4.1 Bouw- en verkavelingsvergunningen

Tabel 57 geeft de afgeleverde bouw- en verkavelingsvergunningen weer voor de gemeente m.b.t. wonen.

Tabel 57: Stedenbouwkundige vergunningen 1988-2001

Lille Poederlee Gierle Wechelderzande totaal nb ren nb ren nb ren nb ren 1988 31 3 20 0 23 4 23 1 105 1989 27 1 20 0 35 6 21 2 112 1990 28 1 7 3 28 3 7 3 80 1991 47 1 12 2 26 0 24 3 115 1992 24 4 9 1 21 0 19 4 82 1993 35 6 26 0 27 0 17 1 112 1994 35 4 26 3 49 1 19 2 139 1995 30 6 14 1 21 2 14 1 89 1996 28 1 11 1 14 2 20 2 79 1997 29 2 41 6 24 2 14 2 120 1998 16 4 15 0 12 2 8 4 61 1999 32 1 17 5 11 1 14 4 85 2000 24 3 4 1 13 2 14 2 63 2001 32 6 19 2 11 1 8 2 81 Totaal nb 418 241 315 222 1.196 Totaal ren 43 25 26 33 127

Bron: gemeentelijke diensten (nb = nieuwbouw, ren = renovatie)

De cijfers tonen voor de laatste jaren een behoorlijke bouwactiviteit. Gemiddeld wer-den er 94 vergunningen voor nieuwe woningen per jaar afgeleverd waarvan 90 % voor nieuwbouw en slechts 10 % voor renovatie. Lille en Gierle hebben de grootste bouwactiviteit gekend. Poederlee en Wechelderzande kenden ongeveer dezelfde activiteit, maar in Wechelderzande kwam renovatie iets meer voor. Tabel 58 toont wat betreft de spreiding van nieuwe kavels over de verschillende deelkernen ongeveer hetzelfde beeld als Tabel 57. Een aantal grote verkavelingen

springen in het oog in de deelgemeente Poederlee. Dit zijn vermoedelijk de verkave-lingen voor middengroepen. Meestal zijn de verkavelingen echter kleiner, waardoor het gemiddeld aantal kavels per verkaveling schommelt rond 5.

Tabel 58: Verkavelingsvergunningen 1988-2001

Lille Poederlee Gierle Wechelderzande totaal verk kav verk kav verk kav verk kav kav

1988 5 19 3 13 1 13 4 12 57 1989 3 9 0 0 3 6 1 6 21 1990 7 26 1 3 1 3 4 10 42 1991 5 17 2 22 2 9 2 6 54 1992 6 17 2 10 5 22 2 15 64 1993 5 28 3 25 4 19 0 0 72 1994 5 16 3 22 2 11 2 7 56 1995 5 22 2 59 1 3 3 13 97 1996 3 6 2 5 5 18 2 7 36 1997 4 9 1 2 5 22 4 18 51 1998 3 10 1 2 2 4 1 2 18 1999 3 28 2 40 4 31 2 10 109 2000 1 9 1 12 4 9 6 28 58 2001 4 10 2 12 1 1 1 12 35 Totaal verk 59 25 40 34 158 Totaal kav 226 227 171 146 770

Bron: gemeentelijke diensten (verk = verkaveling; kav = kavels)

4.2 Realisatiegraad van verkavelingen

De realisatiegraden van verkavelingen liggen iets lager dan in andere gemeenten (bron: woningbehoeftestudies IOK). Na analyse van de verkavelingen (vanaf 1962) en de bebouwde kavels hierin, blijkt de gemeente Lille over een realisatiegraad van ongeveer 52 % te beschikken (periode 1962-2000) en over een realisatiegraad van 59 % voor de verkavelingen van minder dan 10 jaar oud. Gemiddeld voor IOK-gemeenten is er een realisatiegraad van 62 %.

Page 249: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-44 IOK plangroep GRS Lille

102030405060708090

100110

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003

Lille Arr. Turnhout Prov. Antw erpen Vlaams Gew est

4.3 Evolutie van de verkoopprijzen voor bouwgronden

Figuur 6 toont voor de periode 1994-2003 een daling van het aantal verkochte bouwgronden op alle administratieve niveaus. Tussen 1994 en 2003 vermindert de totale verkoop op Vlaams niveau met 52 %. Binnen de provincie Antwerpen en het arrondissement Turnhout liep het aantal verkopen terug met respectievelijk 59 % en 56 %. Over deze periode neemt het aantal verkochte bouwgronden in Lille af met 77 %, wat een merkbaar sterkere daling is in vergelijking met de referentieregio’s. Het aantal verkochte bouwgronden in Lille vertoont tijdens de beschouwde periode sterke fluctuaties. Figuur 6: Evolutie van het aantal verkochte kavels

Bron: NIS, Financiële statistieken van de verkopen van onroerende goederen

De gemiddelde grootte van de verkochte percelen kan aanzienlijk schommelen over de jaren heen, maar ook hier is de algemene trend eerder dalend. Vooral de laatste jaren kan een opmerkelijke daling van de gemiddelde perceelsgrootte worden vast-gesteld en dit voor alle niveaus. Op Vlaams niveau kan tijdens de beschouwde peri-ode de kleinste daling worden waargenomen (- 19 %). In Lille zijn deze schommelingen nog meer uitgesproken. In tegenstelling tot de refe-rentieregio’s is de gemiddelde perceelsgrootte in Lille tot en met 2000 steeds groter

dan deze in 1994. Nadien kan een afname worden geconstateerd. In 2003 zijn de verkochte percelen gemiddeld 15 % kleiner dan in 1994. Figuur 7: Evolutie van de gemiddelde perceelsoppervlakte

Bron: NIS, Financiële Statistieken van de verkopen van onroerende goederen Voor de referentieregio’s kan een continue prijsstijging worden genoteerd. Binnen het arrondissement zijn de prijzen meer dan verdrievoudigd, namelijk van 26,19 EUR/m² in 1994 tot 90,32 EUR/m² in 2003. Binnen het Vlaamse Gewest is de prijsstijging net iets minder uitgesproken, namelijk een stijging van 31,04 EUR/m² naar 86,67 EUR/m². De Lilse grondprijs schommelt constant rond de arrondissementele waarde. Anno 2003 moet er in Lille voor een bouwgrond 6 % minder betaald worden dan het Vlaamse gemiddelde.

60708090

100110

120130140150160

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003

Lille Arr. Turnhout Prov. Antw erpen Vlaams Gew est

Page 250: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Analyse woningbehoeftestudie

4 Bouw, verkavelings- en verkoopactiviteiten

GRS Lille IOK plangroep B-45

Figuur 8: Evolutie van de gemiddelde grondprijs

Bron: NIS, Financiële Statistieken van de verkopen van onroerende goederen In Tabel 59 worden de hoger beschreven evoluties cijfermatig weergegeven voor de jaren 1994 en 2003, alsook de groei-index, waarbij 1994 gelijkgesteld wordt aan 100.

Tabel 59: Evolutie van de verkoop van bouwgronden tussen 1994 en 2003

Lille Arr. Turnhout

Prov. Antwerpen

Vlaams Gewest

abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel. 1994 aantal 171 2.454 6.474 25.392 gem. opp. 1.084 97 1.242 107 1.170 100 1.165 100 EUR/m² 25,57 94 26,19 84 35,15 113 31,04 100 2003 aantal 40 1.086 2.680 12.299 gem. opp. 917 93 954 101 900 95 945 100 EUR/m² 82,00 82 90,32 103 109,87 126 86,67 100 index aantal 23 44 41 48 gem. opp. 85 77 77 81 EUR/m² 321 344 313 280

Bron: NIS, Financiële Statistieken van de verkopen van onroerende goederen

De cijfers met betrekking tot de perceelsgrootte en de prijs zijn gemiddelden op basis van NIS gegevens, afkomstig van de geregistreerde openbare verkopen en verkopen uit de hand. In de praktijk wordt vaak melding gemaakt van beduidend hogere cijfers. Ter vergelijking wordt in Tabel 60 gelijkaardige cijfers, afkomstig van het studiebu-reau Stadim, weergegeven. De grondwaarden zijn Q75-waarden, wat betekent dat bij 25 % van de verkopen de gronden nog duurder worden verkocht. Deze Q75-waarde wordt beschouwd als een goede benadering van de reële grondprijs per m² voor een middelgroot perceel. Anno 2002 wordt in Lille, volgens deze bron 111 EUR betaald per m², 8 % minder dan het Vlaamse gemiddelde. De prijs die betaald moet worden ligt dus beduidend hoger dan deze volgens de NIS-gegevens. De verhouding ten opzichte van het Vlaamse Gewest liggen wel in dezelfde lijn.

20,0030,0040,00

50,00

60,0070,0080,0090,00

100,00

110,00120,00

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003

Lille Arr. Turnhout Prov. Antw erpen Vlaams Gew est

Page 251: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-46 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 60: Evolutie van de verkoop van bouwgronden tussen 1998 en 2002

Lille Arr. Turnhout

Prov. Antwerpen

Vlaams Gewest

abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel. 1998 aantal 61 1.467 4.255 18.920 gem. opp. 1.652 159 1.079 104 1.086 104 1.041 100 EUR/m² 62,8 87 62,3 86 84,6 117 72,2 100 2002 aantal 46 1.094 2.737 12.447 gem. opp. 869 97 891 99 879 98 899 100 EUR/m² 111,1 92 119,5 99 148,2 122 121,3 100 index aantal 75 75 61 66 100 gem. opp. 53 83 81 86 100 EUR/m² 177 192 175 168

Bron: Stadim, evolutie van de secundaire vastgoedmarkt

Jonge gezinnen die momenteel een bouwgrond wensen te verwerven, worden niet alleen geconfronteerd met een beperkter aanbod, maar ook met sterk gestegen grondprijzen. Indien prijzen voor bouwgronden (NIS) gerelateerd worden aan de inkomensgege-vens, dan kan de volgende vaststelling gemaakt worden: in 1994 kostte een perceel bouwgrond van 6 are gemiddeld 15.342 EUR of 70 % van een gemiddeld jaarinko-men, terwijl dit in 2001 gestegen is tot 36.468 EUR of 145 % van een jaarlijks inko-men. Indien er van wordt uitgegaan dat het jaarinkomen niet gestegen is in 2003, dan moet anno 2003 bijna het dubbel van een gemiddeld inkomen (195 %) besteed worden voor een bouwgrond van 6 are. Dit is een aanzienlijke stijging ten opzichte van 1994.

4.4 Evolutie van de verkoopprijzen voor woningen

Tabel 61 en Tabel 62 geven voor de verschillende administratieve niveaus de evolu-tie van het aantal verkopen, evenals de gemiddelde verkoopprijs voor woningen en appartementen.

Tabel 61: Evolutie van de verkoop van woningen tussen 1994 en 2003

Lille Arr. Turnhout

Prov. Antwerpen

Vlaams Gewest

abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel.

1994 aantal 59 2.300 11.004 39.932 EUR 79.411 125 67.640 107 69.095 109 63.461 100 2003 aantal 42 1.906 9.554 39.749 EUR 121.464 118 113.435 110 106.184 103 103.271 100 index aantal 71 83 87 100 EUR 153 168 154 163

Bron: NIS, Financiële Statistiek van de verkopen van onroerende goederen

Tabel 62: Evolutie van de verkoop van appartementen tussen 199412 en 2003

Lille Arr. Turnhout

Prov. Antwerpen

Vlaams Gewest

abs. rel. abs. rel. abs. rel.

1994 aantal 5 523 6.776 20.513 EUR 24.125 43 62.053 110 56.526 100 56.247 100 2003 aantal 11 1.503 9.004 27.687 EUR 85.504 93 109.516 119 84.523 92 91.956 100 index aantal 275 174 126 132 EUR 354 165 145 149

Bron: NIS, Financiële Statistiek van de verkopen van onroerende goederen

12 Er dient opgemerkt te worden dat het aantal verkochte appartementen tijdens deze periode beperkt was en dat de evolutie ook met de nodige omzichtigheid moet worden bekeken.

Page 252: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

IV Analyse woningbehoeftestudie

4 Bouw, verkavelings- en verkoopactiviteiten

GRS Lille IOK plangroep B-47

Op alle administratieve niveaus is tijdens de beschouwde periode de verkoop van appartementen aanzienlijk gestegen, terwijl de verkoop van huizen terugliep. Deze stelling gaat ook op voor Lille, waarbij de daling van het aantal verkochte huizen meer uitgesproken is. Tussen 1994 en 2003 steeg de gemiddelde prijs voor de gewone woonhuizen in Lille met 53 %, wat onder het stijgingspercentage van de hogere administratieve niveaus blijft. Waar in 1994 gemiddeld 25 % meer moest betaald worden dan in Vlaanderen, is dit hierdoor afgenomen tot 18 % in 2003. Een huis kost dan gemiddeld 121.464 EUR. Voor een appartement wordt dat jaar gemiddeld 85.504 EUR betaald, een prijs die 7 % lager ligt dan het Vlaamse gemiddelde van 91.956 EUR. Voor de aankoop van een appartement moet anno 2003 een kleiner budget worden voorzien dan voor de aankoop van een woning.

Page 253: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-48 IOK plangroep GRS Lille

V ANALYSE HANDEL EN BEDRIJVIGHEID

1 Methodiek In deze deelnota werd getracht een duidelijke visie te profileren voor de ruimtelijke ontwikkeling van de handels- en bedrijfsactiviteiten in de gemeente (tot 2007). Ruim-telijke inpassing en economische leefbaarheid stonden hierbij voorop. De sectoren handel en (non-agrarische) bedrijvigheid13 werden tezamen besproken omdat ze als globaal pakket de woonfunctie in Lille ondersteunen. In het raam van het gemeente-lijk ruimtelijk structuurplan wordt enkel een beleid uitgestippeld voor de lokale eco-nomische activiteiten. Uitgaande van een inventarisatie14 van de economische structuur binnen de ge-meente wordt de ruimtebehoefte van lokale bedrijven nagegaan. Deze wordt gecon-fronteerd met het nog beschikbare aanbod van vestigingslocaties. Bovenstaande afweging dient te gebeuren binnen een globale ruimtelijke visie. De bestaanbaarheid van zonevreemde economische activiteiten wordt eveneens getoetst aan voorver-melde visie. Dit kader zal ook gebruikt woorden bij het sectoraal BPA/RUP zone-vreemde bedrijven.

13 De agrarische bedrijvigheid wordt besproken in de sectorstudie landbouw. De toeristisch-recreatieve sector wordt eveneens besproken in een aparte sectorstudie. 14 Bij de ruimtelijke-economische analyse van de handel en bedrijvigheid in Lille werd o.a. gebruik gemaakt van een bedrijfsenquête.

2 Begrippenkader

In dit deel worden een aantal beleidsmatige begrippen duidelijk gesteld op gemeen-telijk niveau. Het betreft een typologering van een ‘lokale’ en ‘regionale’ economische activiteit en een definiëring van de begrippen ‘planologische toetsing’. We beginnen echter met een definitie van de begrippen ‘bedrijf’ en ‘handel’ zoals ze in deze con-text worden gehanteerd.

2.1 Wat is een bedrijf?

De term ‘bedrijvigheid/bedrijf’ slaat hier op (semi-)industriële productiebedrijven en bouwbedrijven. Het begrip ‘semi-industrieel’ bedrijf vervangt hierin de term ‘ambach-telijk’ bedrijf, gezien de (gedeeltelijke of gehele) mechanisering van het productiepro-ces. Diensten aan bedrijven met een belangrijke ruimtelijke impact (qua ruimtebeslag, mobiliteitsgeneratie…) worden eveneens meegenomen. Typisch voorbeeld hiervan zijn de transportbedrijven. Om dezelfde ruimtelijke redenen worden garages, distribu-tiecomplexen en grootschalige groothandels beschouwd als economische activiteiten die, indien ze niet verweefbaar zijn met de woonfunctie, gelokaliseerd moeten wor-den op een bedrijventerrein. Te grootschalige en/of te sterk mobiliteitsgenererende economische activiteiten zoals o.a. distributiecomplexen zullen evenwel doorverwe-zen worden naar regionale bedrijventerreinen in economische knooppunten en ste-delijke gebieden. We benadrukken nogmaals dat zuivere kleinhandel niet thuishoort op een bedrijven-terrein, maar dient verweven te worden in het woongebied.

2.2 Wat is handel?

Het Koninklijk Besluit van 31 augustus 1964 tot vaststelling van de lijst van de in het handelsregister te vermelden handelsactiviteiten bepaalt dat als kleinhandelsactiviteit wordt beschouwd: "het wederverkopen op gewone wijze in eigen naam en voor eigen rekening, van goederen aan verbruikers en kleine gebruikers, zonder deze goederen behandelingen te doen ondergaan dan die welke in de handel gebruikelijk zijn". Bovendien wordt een onderscheid gemaakt tussen:

Page 254: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Analyse handel en bedrijvigheid

2 Begrippenkader

GRS Lille IOK plangroep B-49

– zuivere kleinhandel: bakker, slager, kruidenier-superette-supermarkt, dagblad-handel, wasserij, kapper, apotheek, frituur, andere detailhandel (voedingswaren, kledij, elektronische apparaten, vrije tijdsbesteding, huisinrichting, …)

– ondersteunende kleinhandel: bankfiliaal, café/taverne/restaurant, tankstation, … Een aantal kleinhandelsactiviteiten hebben een grote ruimtebehoefte of een grote vloerverkoopoppervlakte die inherent is aan de uitgeoefende activiteit. Denk hierbij aan meubelbedrijven, autogarages, hobbycentra, tuinbouwcentra, verkoop van bouwmaterialen, … Deze grootwinkels/groothandels trokken in het verleden zeer vaak naar de rand van de kern en naar KMO-zones, omdat de rentabiliteit per m² vloerverkoopoppervlakte te laag ligt om een vestiging in het duurdere stads- of dorpscentrum te verantwoorden. Anderzijds noopt hun sterke autogerichtheid (door de verkoop van volumineuze goederen) eveneens vaak tot een vestiging aan de dorpsrand. Verder worden in de wet betreffende de handelsvestigingen van 29 juni 1975, aan-gepast in het Koninklijk Besluit van 23 juni 1994, normen vastgelegd inzake de op-pervlakte van handelsvestigingen.

Tabel 63: Toepassingsgebied van de wet van 29 juni 1975

De wet is van toepassing indien …

de bruto gebouwde oppervlakte (oppervlakte van het gebouw, muren inbegre-pen) meer is dan 600 m² de netto oppervlakte (oppervlakte bestemd voor de verkoop en toegankelijk voor het publiek) meer is dan 400 m²

Bron: KB 23/06/1994

Deze wet bepaald dat een ontwerp van een nieuw bouwwerk waarbij wordt voorzien in de oprichting van één of meer kleinhandelsbedrijven met een bruto gebouwde oppervlakte van meer dan 600 m² of met een netto verkoopoppervlakte van meer dan 400 m², onderworpen zijn aan een machtiging verleend door het college van burgemeester en schepenen15, na bindend advies van het sociaal-economisch comi-té voor de distributie. Het comité gaat op basis van bij KB vastgelegde criteria reke-ning houden met de ruimtelijke lokalisatie van het handelsapparaat, de verbruikers-belangen, de tewerkstelling en de weerslag op de bestaande handel en de ontwikke-ling van de handelscentra16.

15 Deze normen werden gewijzigd in het KB 23 juni 1994 en traden pas in werking vanaf 19 juli 1994 (publi-catie in Belgisch Staatsblad). Voordien golden respectievelijk de normen: 1.000 m² en 750 m². 16 Brochure “De wet op de handelsvestigingen”, uitgegeven door het ministerie van Economische zaken, 1995, pagina 8

Op basis van bovenstaande wet komen we tot de tweeleding: buurtwinkel of klein-schalige kleinhandel (netto oppervlakte < 400 m²) en grootwinkel of grootschalige kleinhandel (netto oppervlakte > 400 m²). Voor groothandel kan dezelfde indeling gemaakt worden.

2.3 Afweging lokaal / regionaal

Wat moet worden verstaan onder de begrippen ‘lokaal’ en ‘regionaal’ en welke be-drijfstypes horen onder deze noemers thuis? In het RSV is het begrip ‘lokaal’ gedefi-nieerd in termen van ‘lokaal verzorgend’, wat in hoofdzaak moet gemeten worden a.h.v. de afzetmarkt of klantenzone. Dit lokaal verzorgend karakter werd reeds door een aantal personen in vraag gesteld. De volgende kritiek stelt het definiëren van ‘lokaal’ in termen van afzetmarkt of klantenzone in vraag. “Het begrip ‘lokaal bedrijf’ in de betekenis van ‘lokaal verzorgend bedrijf’ en het be-grip ‘lokaal bedrijventerrein’ als concentratiegebied van lokale bedrijven zoals ze in het RSV worden gehanteerd zijn achterhaalde begrippen. Een lokaal verzorgend bedrijf - in de vorm van een plaatselijk of dorpsgebonden drukkerij, schrijnwerkerij, garage, wasserij, … - bestaat niet meer. Iedere bedrijvigheid heeft een grotere reik-wijdte dan het plaatselijk dorp of de gemeente. In plaats van lokale en regionale bedrijventerreinen moet men spreken van kleine(re) bedrijventerreinen bestemd voor KMO en van gemengde grotere bedrijventerreinen, waar kleine én grote onderne-mingen zich kunnen vestigen”.17 Op basis van economische en ruimtelijke criteria18 (omzet, balanstotaal, werkne-mersaantal, klanten- en leverancierszone, personeelsrekrutering, ruimtebeslag, ver-keers- en vervoersprofiel,…) kan echter een indicatieve tweeleding worden gemaakt tussen een eerder lokaal en een duidelijk regionaal bedrijf en zo ook met betrek-king tot bedrijventerreinen. Het komt erop neer dat een ‘eerder lokaal bedrijf’ grosso modo gelijk kan worden gesteld met een kleinschalige, laagdynamische KMO met een ruimtelijke binding die zich beperkt tot de eigen gemeente en haar buurgemeen-ten. Een duidelijk regionaal bedrijf daarentegen is een naar economische maatstaven ‘groot’ bedrijf met groot ruimtebeslag, een hoge dynamiek en een ruimtelijke binding die zich uitstrekt tot ver buiten de eigen gemeente en buurgemeenten. In Figuur 9worden bovenstaande ruimtelijk-economische kenmerken verder uitge-splitst en gespecificeerd. Een bedrijf dat netjes voldoet aan alle in dit schema gestel-

17 Uit "Het structuurplan Vlaanderen en het intermediair niveau in relatie tot het gemeentelijk niveau", Plano-logisch Nieuws, jg 16 nr. 1/1996, pag 69 door Bert Vanbelle, directeur bij de Intercommunale Leiedal, Kortrijk. 18 Een aantal van deze gegevens worden gefilterd uit de gehouden bedrijfsenquête.

Page 255: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-50 IOK plangroep GRS Lille

de criteria wordt gedefinieerd als ‘zuiver’ lokaal bedrijf. Dit bedrijfstype komt nog steeds voor in de Kempen, zij het dan in geringe mate. Figuur 9: Wat is een ‘zuiver’ lokaal bedrijf?

1 kleinschalige ruimtebeslag maximum 5.000 m²

(gemiddeld 2.000 à 3.000 m²)

2 laagdynamische beperkte vervoersdynamiek19

overwegend VLAREM-klasse II en III

3 KMO omzet ≤ 27 miljoen EUR

balanstotaal ≤ 40 miljoen EUR personeelsbestand ≤ 250

4 met lokale binding (Lille + buurgemeenten)

personeelrekrutering

klantenzone

leverancierszone

Een ‘eerder lokaal bedrijf’ voldoet aan het merendeel van de criteria waarbij de bo-venste criteria in het schema zwaarder doorwegen dan de onderste. Zo zijn de crite-ria 1 en 2 ons inziens doorslaggevend bij het vastleggen van het ruimtelijk profiel van een lokaal bedrijventerrein. Criterium 3 laat toe om het economische onderscheid tussen kleine/middelgrote en grote onderneming te maken. Het laatste criterium ‘lokale binding’ laat toe om in twijfelgevallen te bepalen of het om een lokale dan wel bovenlokale/regionale problematiek gaat. Ook hier weegt het bovenste criterium m.n. personeelrekruteringszone weer zwaarder door dan de onderste omdat het een be-langrijke maatstaf is bij de detectie van de socio-economische binding van een be-drijf. 19 Dit criterium moet nog verder becijferd worden. Uit de reeds gehouden bedrijfsenquêtes in verschillende Kempense gemeenten filteren we voorlopig een richtinggevende transportdynamiek van een 20-tal zware vrachtwagens per week.

2.4 Planologische toetsing

Richtlijnen die uitgaan van ‘de draagkracht van de ruimte’ en ‘goed nabuurschap’ kunnen via planologische toetsing geoperationaliseerd worden. Het is de bedoeling om op die manier de bestaanbaarheid van bestaande economische activiteiten en de toelaatbaarheid van nieuwe vestigingen na te gaan volgens dezelfde methodiek. We beklemtonen dat de planologische toets steeds kadert binnen de beleidsvisie van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Dit wil zeggen dat de gehanteerde criteria bij de planologische toets beïnvloed worden door de gewenste ruimtelijke structuur. Bij de planologische toetsing wordt zowel uitgegaan van de ruimtelijke impact van de economische activiteit in casu als van de ruimtelijke kenmerken van de omgeving. Beide karakteristieken worden ten opzichte van elkaar afgewogen. Uit deze evaluatie kan de mate van (on)verenigbaarheid van de economische activiteit met de omge-ving worden nagegaan. Bijkomend wordt rekening gehouden met juridische, sociale en/of economische elementen. Concreet wordt een vier-stappen-methode aangereikt om de verenigbaarheid van economische activiteiten met de omgeving na te gaan, hetzij in een RUP zone-vreemde handel en bedrijvigheid, hetzij als toetskader bij een vergunningsaanvraag. In het richtinggevend gedeelte is dit toetskader uitgewerkt met betrekking tot zone-vreemde handel en bedrijven.

2.5 Zonevreemde economische activiteiten

Bij de definiëring van het begrip ‘zonevreemde economische activiteit’ gaan we uit van de gegeven omschrijving van zonevreemde bedrijvigheid door het RSV: ‘Een gebouw, activiteit of functie kan pas dan als zonevreemd worden beschouwd, wanneer zowel de juridische toets, met name het al dan niet overeenstemmen met bestaande voorschriften, als de planologische toets, met name de (on)verenigbaarheid met verschillende activiteiten en functies, duidelijk daartoe be-sluiten.’

Wanneer is een economische activiteit dan zonevreemd? Indien aan volgende beide voorwaarden voldaan is: de inplanting (zonering) van de economische activiteit is niet conform met de stedenbouwkundige voorschriften van het geldende gewestplan of gemeentelijk plan van aanleg én de activiteit (functie) is niet verenigbaar met de onmiddellijke omgeving. De juridische component dient dus door een planologische component te worden aangevuld bij de beoordeling van de zonevreemdheid van een economische activiteit.

‘zuiver’ lokaal bedrijf =

= lokaal

Page 256: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Analyse handel en bedrijvigheid

3 Economische positionering van Lille in de regio

GRS Lille IOK plangroep B-51

Zo zijn ‘woongebieden’ ook bestemd voor ambacht, kleinbedrijf en handel ‘voor zover deze taken van bedrijf om redenen van goede ruimtelijke ordening niet in een daar-toe aangewezen gebied moeten worden afgezonderd’ en ‘voor zover ze verenigbaar zijn met de onmiddellijke omgeving.’20 De planologische toetsingsmethode hiertoe werd hiervoor besproken. Anderzijds kan een bedrijf dat juridisch gezien in de juiste bestemmingszone zit, na planologische toetsing, als ruimtelijk zonevreemd worden beschouwd. In de kantlijn merken we op dat bovenstaande definitie een verruiming inhoudt van het begrip ‘zonevreemd bedrijf’ zoals dat wordt gehanteerd in het sectoraal BPA zonevreemde bedrijven.

3 Economische positionering van Lille in de regio

Uitspraken over de economische leefbaarheid van de gemeente vergen enig inzicht in de economische positionering van Lille in termen van economische structuur en dynamiek en dit tegen de achtergrond van de ruimere omgeving: het gewest, de provincie, het arrondissement. Antwoorden op vragen omtrent de werkgelegenheid in Lille en omtrent de aard van de bestaande bedrijvigheid zijn relevant voor verdere uitspraken over de mogelijke economische evolutie van de gemeente en de knelpun-ten en de potenties die daarmee gepaard gaan. Specifieke kenmerken van de economische bedrijvigheid in Lille kunnen worden scherpgesteld tegen de achtergrond van de tendensen die zich aftekenen op het niveau van de provincie Antwerpen. Verder wordt dan meer gedetailleerd ingegaan op het economisch profiel en op de specifieke economische dynamiek van de ge-meente. Een belangrijk deel van de Vlaamse economie is gevestigd in de provincie Antwer-pen met een vrij sterke aanwezigheid van de industrie. Het aandeel van de indu-strie inzake tewerkstelling (30 juni 2002) ligt iets hoger in Antwerpen (22,2 %) dan in het Vlaamse Gewest (21,8%). Ondanks de sterke aanwezigheid van de industriële bedrijvigheid in de provincie Antwerpen, is er in de periode 1981-1995 sprake van een algemene inkrimping van de industriële tewerkstelling (- 15 %). Deze daling is meer uitgesproken in het arrondissement Antwerpen (- 23 %) dan in het arrondissement Mechelen (- 8 %). Het arrondissement Turnhout kent een status quo. Deze inkrimping zet zich door tot 1998, waarna de industriële werkgelegenheid zich min of meer stabiliseert. De evolu- 20 Art.5.1.0 K.B.28.12.1972

tie van de tewerkstelling in Lille wijkt enigszins af van dit geschetste beeld. In de periode 1982-1995 is de industriële tewerkstelling (inclusief de bouwsector) toege-nomen met 19 %. Wanneer de bouwnijverheid echter buiten beschouwing gelaten wordt, dan kan wel een inkrimping van de industriële tewerkstelling worden waarge-nomen. Tijdens de periode 1982-1995 loopt het aantal arbeidsplaatsen in de indu-strie terug met 6 %, terwijl in de daarop volgende zeven jaar nog eens een afname van 10 % genoteerd kan worden. Als gevolg van deze evolutie is de nadruk nog meer op de dienstensector komen te liggen en is Lille een uitgesproken gemeente van het ‘tertiaire type’. Het belang van de KMO’s voor de tewerkstelling is de laatste jaren sterk toegeno-men. De term KMO heeft hier enkel betrekking op het aspect tewerkstelling. In de periode 1997-200221 kan voor de hogere referentieregio’s een toename van de te-werkstelling in de KMO’s worden vastgesteld met 5 à 6 %. In Lille komt anno 2002 77 % van de tewerkstelling in de privé-sector tot stand in KMO’s. Lille telt twee grote ondernemingen (> 100 werknemers) in de privé-sector, meer bepaald uit de maat-schappelijke dienstverlening. Aan de hand van de pendelgegevens voor Lille wordt duidelijk dat de gemeente zeker geen zelfstandige tewerkstellingspool is. De uitgaande pendel is immers merkbaar groter dan de inkomende pendel. De bruto uitgaande pendel is lichtjes teruggelopen van 3.128 personen in 1991 naar 2.713 personen in 2002. Lille neemt dan ook geen belangrijke positie in binnen de economische structuur van Antwerpen. In vergelijking met het Vlaamse Gewest (jaarlijkse groei: 2,6 %) kenmerkt de provin-cie Antwerpen zich in de periode 1985-1995 door een tragere groei van het bruto regionaal product22 die hoofdzakelijk is toe te schrijven aan het arrondissement Antwerpen (+1,9 %). Het arrondissement Mechelen en Turnhout scoren op dat vlak beter (resp. +2,8 % en +3,4 %). De gemeente Lille neemt evenwel geen sterke posi-tie in voor wat betreft het bruto regionaal product. Lille situeert zich op de 55ste plaats in de rangschikking van de 70 gemeenten van de provincie Antwerpen. Wanneer het BRP, het gemiddeld inkomen en de werkloosheid worden samengeno-men per gemeente, dan is Lille opnieuw terug te vinden bij de eerder zwakke ge-meenten van de provincie Antwerpen. Uit de vergelijking van Lille met de provincie Antwerpen kan besloten worden dat de gemeente een meer uitgesproken tertiair profiel heeft en een eerder zwakke econo-mische positie inneemt in de provincie Antwerpen.

21 Op basis van RSZ-gegevens op 30 juni 1997 en 30 juni 2002. 22 Het bruto regionaal of bruto geografisch product is de som van de toegevoegde waarde voor één bepaalde regio. De som van het BRP over alle regio’s is gelijk aan het BNP. De toegevoegde waarde is het verschil tussen de totale bedrijfsopbrengsten en de externe kosten (de kost-prijs van de door derden geleverde goederen diensten).

Page 257: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-52 IOK plangroep GRS Lille

4 Economisch profiel

4.1 Loontrekkende tewerkstelling

Lille is een eerder kleine tewerkstellingspool met 2.533 gesalarieerde arbeidsplaat-sen (2002). De gemeente scoort met 167 jobs per 1.000 inwoners beduidend lager dan het arrondissementeel, provinciaal en gewestelijk gemiddelde van ongeveer 330 jobs per 1.000 inwoners. De invloed van de gemeente op haar omgeving voor wat betreft de tewerkstelling zal, op basis van deze cijfers, dan ook eerder beperkt zijn. Tabel 64 geeft de evolutie van de tewerkstelling per economische sector weer.

Tabel 64: Evolutie23 van de tewerkstelling in Lille per economische sector.

Lille Arr. T’hout

Prov. A’pen

Vlaams Gewest

1982 1992 2002 2002 2002 2002 abs. rel. abs. rel. abs. rel. rel. rel. rel.

Primair 4 0,3 8 0,4 52 2,0 1,9 1,0 1,3 Secundair 488 34,7 407 21,1 410 16,2 31,2 22,8 22,4 Bouw 162 11,5 301 15,6 339 13,4 7,7 5,6 5,9 Tertiair 379 27,0 524 27,2 757 29,9 31,1 40,9 38,2 Quartair 373 26,5 688 35,7 975 38,5 28,1 29,7 32,2 Totaal 1.406 100,0 1.928 100,0 2.533 100,0 100,0 100,0 100,0

Bron: HIVA - ESIS (bewerkingen op RSZ) en eigen bewerkingen op RSZ

De groei van de totale tewerkstelling in de periode 1982-2002 in Lille (80 % of 1.127 nieuwe arbeidsplaatsen) overschrijdt ruim de trend van het arrondissement (46 %), de provincie (22 %) en van het gewest (32 %). De absolute groei is grotendeels terug te vinden in de quartaire (non-profit) sector. De groei van de quartaire sector wordt voornamelijk veroorzaakt door een sterke uitbreiding van de tewerkstelling in de sociale sector (401 extra arbeidsplaatsen in de periode 1982-2002) en, in mindere mate, door de groei van het algemene bestuur van de gemeente (groei van 123 arbeidsplaatsen). De tertiaire sector vertoonde de sterkste toename tijdens het voor-

23 De cijfers voor 2002 zijn rechtstreeks gebaseerd op RSZ-gegevens, terwijl de overige gegevens afkomstig zijn van HIVA - ESIS. Deze laatste hanteert een niet te achterhalen opsplitsing naar sectoren, zodanig dat de tewerkstelling naar sector voor 2002 lichtjes kan afwijken van deze voor 1982 en 1992. De meest recente RSZ-gegevens in deze vorm dateren van 30 juni 2002.

bije decennium, terwijl de arbeidsplaatsen in de bouwnijverheid voornamelijk tijdens de jaren tachtig toenamen. Tegenover deze positieve evoluties staat de achteruit-gang van het aantal industriële arbeidsplaatsen. Procentueel gezien grijpt er een verschuiving plaats van de secundaire sector naar de quartaire sector, terwijl het relatieve aandeel van de overige sectoren slechts beperkt toenam. Wanneer het aantal arbeidsplaatsen per sector vergeleken wordt met de referentie-regio’s dan komt duidelijk de dominante positie van de quartaire sector tot uiting. Tabel 64 toont dat 38,5 % van de tewerkstelling zich situeert in deze sector. Dit vormt meteen de verklaring voor het hoge aandeel van de vrouwelijke tewerkstelling (52 %) in de gemeente24. Ongeveer 77 % van de jobs in deze quartaire sector worden im-mers ingevuld door vrouwen. Samen met de tertiaire sector vertegenwoordigt de quartaire sector ongeveer 68 % van de tewerkstelling, wat duidelijk aantoont dat de gemeente sterk gericht is op diensten. In tegenstelling tot de meeste Kempense gemeenten is de industriële sector eerder beperkt aanwezig (16 %). Het hoge aan-deel voor de bouwsector (13 %) is daarentegen wel typisch voor een Kempense gemeente.

4.2 Zelfstandige tewerkstelling

Tabel 65: Zelfstandige tewerkstelling in Lille per sector

Lille Arr. T’hout

Prov. A’pen

Vlaams Gewest

1982 1992 2002 2002 2002 2002 abs. rel. abs. rel. abs. rel. rel. rel. rel.

Primair 194 26,6 167 18,5 112 9,9 12,5 7,1 11,0 Secundair 152 20,8 175 19,3 231 20,5 17,5 19,2 20,3 Tertiair 384 52,6 562 62,2 787 69,6 70,0 73,7 68,7 Totaal 730 100,0 904 100,0 1.130 100,0 100,0 100,0 100,0

Bron: HIVA - ESIS (bewerkingen op RSVZ) en eigen bewerkingen op RSVZ

Het aantal zelfstandigen is de laatste twee decennia eveneens sterker toegenomen in de gemeente (55 % of 400 nieuwe zelfstandigen), in vergelijking met het arrondis-sement (45 %), de provincie (29 %) en het gewest (30 %). Deze groei is grotendeels terug te vinden in de tertiaire sector. In de primaire sector gingen ongeveer evenveel jobs verloren als er in de secundaire sector bijkwamen in de beschouwde periode. 24 Voor de referentieregio’s varieert dit aandeel tussen de 42 en 43 %.

Page 258: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Analyse handel en bedrijvigheid

4 Economisch profiel

GRS Lille IOK plangroep B-53

Hoewel het aantal landbouwers sterk achteruit ging, blijft deze groep relatief nog vrij goed vertegenwoordigd. De toename van het aantal zelfstandigen in de secundaire en tertiaire sector is iets meer uitgesproken tijdens de laatste 10 jaar. Door deze evolutie beantwoordt Lille min of meer aan het beeld van het arrondissement voor wat betreft de relatieve verdeling over de verschillende sectoren, zij het met een iets grotere nadruk op de industrie. Het aantal zelfstandigen in de gemeenten bedraagt 45 % van het aantal loon- en weddetrekkenden, wat duidelijk hoger ligt dan in de regio (23 %), de provincie (20 %) en het Vlaamse Gewest (25 %). Voor een buitengebiedgemeente als Lille is dit ech-ter geen uitzonderlijke situatie.

4.3 Werkloosheid

Tabel 66: Overzicht van de werkloosheid en werkgelegenheid in Lille

Lille Arr. Turhout

Werkloosheid (2003) Mannen 169 5.901 Vrouwen 243 7.914 Totaal 412 13.815 Werkloosheidsindex (2003) Mannen 4,06 % 5,47 % Vrouwen 8,69 % 10,23 % Totaal 5,92 % 7,46 % Werkgelegenheidsindex25 (30.06.2002) 35,58 % 60,40 %

Bron: Website VDAB en APS

Relatief gezien zijn er in de gemeente Lille minder werklozen dan in het arrondisse-ment Turnhout. Zowel de mannelijke als de vrouwelijke werkloosheidsindex kennen waarden die kleiner zijn dan die van het arrondissement. De werkgelegenheidsindex in Lille is duidelijk kleiner dan die van het arrondissement Turnhout. Een werkgelegenheidsindex van 100 % betekent dat, theoretisch gezien, elke inwoner op actieve leeftijd in de eigen gemeente tewerkgesteld kan worden. De werkgelegenheidsindex van 36 % voor Lille toont aan dat nagenoeg tweederde van de actieve bevolking elders op zoek moet gaan naar een job. In realiteit zullen er dit nog meer zijn. Gelet op het landelijke karakter van de gemeente is deze beperkte werkgelegenheid niet verwonderlijk. 25 De werkgelegenheidsindex drukt de verhouding uit tussen het aantal arbeidsplaatsen in verhouding tot de bevolking op beroepsactieve leeftijd/

Uitgaande van de lage werkgelegenheidsindex en de eerder beperkte werkloosheid kan verwacht worden dat Lille een grote uitgaande pendel kent.

4.4 Grootte van de bedrijven (RSZ - definitie)

Voorafgaand aan de bespreking dient opgemerkt te worden dat de tellingen van de RSZ geen totaalbeeld geven van het aantal ondernemingen, doordat de zelfstandige tewerkstelling zonder werknemers niet wordt meegerekend. Vermoed kan worden dat het aantal ondernemingen in de klasse met minder dan vijf werknemers in het andere geval gevoelig zou toenemen, zeker in de primaire en de tertiaire sector. In Lille creëren, volgens de RSZ-gegevens drie grote bedrijven (meer dan 100 werk-nemers) 26,5 % van de totale tewerkstelling. Deze bedrijven situeren zich in de quar-taire sector. Hierbij is de subsector ‘maatschappelijke dienstverlening’ een belangrij-ke bron van tewerkstelling (560 arbeidsplaatsen of 22 % van de totale tewerkstelling). De dominantie van deze sector moet gerelateerd worden aan het tehuis voor an-dersvaliden ‘het Gielsbos’ en het rusthuis Lindelo (respectievelijk 413 en 147 werk-nemers in 2002). Daarnaast is ook het openbaar bestuur een belangrijke werkgever (111 werknemers in 2002). De meeste bedrijven (65 %) zijn terug te vinden in de kleinste dimensieklasse (min-der dan 5 werknemers). Globaal gezien is de tewerkstelling in Lille vrij goed gespreid over de verschillende bedrijven. Het Gielsbos vormt hier echter een grote uitzonde-ring op. Deze instantie vertegenwoordigt immers 16 % van de totale tewerkstelling. De toekomst van het Gielsbos kan met andere woorden een belangrijke weerslag hebben op het aanbod van de tewerkstellingsplaatsen binnen de gemeente.

4.5 Woon-werkverplaatsingen

Woon-werkverplaatsingen zijn een belangrijk instrument om de lokale arbeidsmarkt te beschrijven. Zij geven een indicatie van de mate waarin Lille al dan niet als een zelfstandige tewerkstellingspool fungeert. Daarnaast vormen ze een belangrijke verklaring voor de verkeers- en vervoersstromen binnen de gemeente en haar on-middellijke omgeving. De meest recente, officiële gegevens op gemeentelijk niveau dateren van 199126. De ouderdom van de data verplicht tot de nodige omzichtigheid bij het interpreteren van de gegevens, maar er kunnen toch een aantal indicaties uit worden afgeleid. Tabel 67 geeft een globaal overzicht van de pendelgegevens. Deze gegevens worden verder aangevuld met recentere cijfers inzake bruto-pendel.

26 De resultaten van de Socio-economische enquête (oktober 2001), met betrekking op deze gegevens zijn nog niet beschikbaar.

Page 259: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-54 IOK plangroep GRS Lille

Tabel 67 toont dat Lille een vrij grote uitgaande pendel van de beroepsbevolking heeft: 62 % van de in Lille wonende beroepsbevolking is werkzaam buiten de ge-meentegrenzen. De inkomende pendel is veel beperkter: 34 % van de in Lille wer-kende beroepsbevolking is afkomstig uit andere gemeenten. In vergelijking met de buurgemeenten kent Lille de kleinste inkomende pendel. De gemeente heeft dus een zeer geringe invloed op de omgeving voor wat betreft de tewerkstelling. De werkge-legenheidsindex van 37 % bevestigt dat Lille geen zelfstandige tewerkstellingspool is.

Tabel 67: Beroepsbevolking naar woon- en werkgemeenten in Lille en het ar-rondissement Turnhout in 1991

Lille Arr. T’hout totale beroepsbevolking in 1991 (1) 6.278 173.319

in de gemeente / het arrondissement wonende beroepsbevolking tewerkgesteld - woonactieven 5.473 150.588 thuiswerkend 483 15.420 elders werkend in de gemeente / het arrondissement 1.064 42.776 woonforensen (2) 3.605 79.953 overige (3) 321 12.439 percentage: (2)+(3)/(1) 62,5 % 53,3 % in de gemeente / het arrondissement werkende beroepsbevolking tewerkgesteld (4) - werkactieven 2.345 122.061 werkforensen (5) 798 63.885 percentage: (5)/(4) 34,0 % 52,3 % werkgelegenheidsindex (4)/(1) 37,4 % 70,4 %

Bron: NIS, Algemene Volks- en woningtelling (1.3.1991)

De verhouding tussen het aantal werkactieven en het aantal woonactieven geeft een idee van de bruto pendel. Anno 1991 is in Lille het aantal woonactieven duidelijk groter dan het aantal werkactieven, wat resulteert in een bruto uitgaande pendel van 3.128 personen. Uit RSZ-gegevens van 200227 kan afgeleid worden dat de tewerk-stellingssituatie er het voorbije decennium lichtjes op vooruit gegaan is. Met 5.508 woonactieven en 2.795 werkactieven, is de bruto uitgaande pendel anno 2002 im-mers teruggelopen tot 2.713 personen. Hoewel het een verbetering is ten aanzien van 1991 gaat het toch nog over een bijzonder grote groep pendelaars.

27 Bron: Uitgerekend … Antwerpen 2004, GOM Antwerpen.

Van de in Lille wonende beroepsbevolking werkt 21 % in de gemeente (zonder reke-ning te houden met de thuiswerkenden). Van de inwoners die niet in Lille zelf wer-ken, pendelen de meeste (44 %) naar de overige gemeenten van het arrondissement Turnhout (Turnhout, Herentals, Beerse, …). De sterke uitwijking naar Turnhout staat waarschijnlijk in relatie tot het aanwezige industriegebied langs de E34. Daarnaast is ook de stad Antwerpen een belangrijke tewerkstellingspool voor de Lilse actieve bevolking. Behoorlijk wat inwoners van Lille (22 %) maken gebruik van de fiets om naar de plaats van tewerkstelling te gaan. Uiteraard loopt dit percentage hoger op binnen de gemeente (53 %), maar ook inwoners die in Kasterlee, Vorselaar en Beer-se werken, nemen vaker de fiets. De meeste verplaatsingen naar en van het werk gebeuren echter met de auto, als passagier of als bestuurder (73 %). Werknemers die dagelijks naar Antwerpen pendelen, maken relatief veel gebruik van het open-baar vervoer. Daar er in Lille geen treinstation is, kunnen deze woon-werkverplaatsingen grotendeels teruggebracht worden tot verplaatsingen met de bus. De inkomende pendel is bijna volledig afkomstig uit het arrondissement Turnhout (35 %). Binnen het arrondissement zijn het op de eerste plaats inwoners van Kaster-lee die dagelijks naar Lille pendelen. Lille heeft als tewerkstellingspool slechts een geringe invloed op de overige omliggende gemeenten. Bij de inkomende pendel scoort de fiets als verplaatsingsmiddel duidelijk minder dan bij de uitgaande pendel (13 %). Nochtans loopt dit aandeel behoorlijk op in enkele buurgemeenten (Beerse -33 % en Vorselaar - 22 %). De auto blijft het meest gebruikte transportmiddel om op de plaats van tewerkstelling te komen. Het aandeel van het openbaar vervoer is bij de inkomende pendel verwaarloosbaar. In het kader van het mobiliteitsplan28 heeft de gemeente de opdracht gegeven tot het uitvoeren van een bedrijfsenquête die onder meer peilt naar de vervoersstromen in de richting van de Lilse bedrijven. Hoewel deze gegevens slechts partieel zijn, sluiten ze toch min of meer aan bij het bovenstaande geschetste beeld van 1991. Het me-rendeel van de werknemers die in Lille werken, zijn ook woonachtig in de gemeente. Een belangrijk aandeel van de dagelijkse pendelaars naar Lille is afkomstig uit Kas-terlee. Net als bij de officiële statistieken van 1991 blijkt uit de enquête dat de auto het belangrijkste vervoersmiddel is, hoewel ook vaak de fiets wordt genomen. Uitgaande van deze pendelgegevens en de werkgelegenheidsindex, kan Lille be-schouwd worden als een forenzengemeente29.

28 Mobiliteitsplan, najaar 1998. 29 Een forenzengemeente is een gemeente die gekenmerkt wordt door een sterke ontwikkeling van de au-tochtone pendel en dus voor wat het werken betreft aansluit bij de kernstad van het stedelijk leefcomplex. Lille is in die zin geen strikte forenzengemeente, daar de pendel niet gericht is op één stad vermits de ge-meente geen deel uitmaakt van één van de afgebakende stedelijke leefcomplexen in Vlaanderen.

Page 260: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

V Analyse handel en bedrijvigheid

4 Economisch profiel

GRS Lille IOK plangroep B-55

4.6 Sterke en zwakke sectoren in Lille m.b.t. tewerkstel-ling

De specialisatiecoëfficiënt (Sc) vormt qua tewerkstelling een indicatie voor de sterke aanwezigheid van bepaalde sectoren in Lille in vergelijking met het Vlaamse Gewest. Een coëfficiënt groter dan één wijst op specialisatie in de desbetreffende activiteit. Bekijken we deze coëfficiënt voor de hoofdsectoren, dan blijkt dat de landbouw30, de bouwnijverheid en de quartaire sector hoger dan één scoren. De tertiaire sector en de industrie vertegenwoordigden relatief gezien minder arbeidsplaatsen in vergelij-king met het Vlaamse Gewest.

4.6.1 De bouwsector (Sc = 2,25)

De bouwnijverheid is sterk aanwezig binnen de gemeentegrenzen. De sector staat in voor 13 % van de tewerkstelling, verspreid over een relatief groot aantal bedrijven. Een sterke troef van deze sector is het erg gedifferentieerd karakter. Het voorkomen van verschillende subsectoren wijst op een zekere complementariteit van de activitei-ten in de bouwsector. Het gegeven dat de bouwnijverheid belangrijk is voor de te-werkstelling in de gemeente heeft ook een negatieve zijde. De sector is namelijk erg conjunctuurgevoelig. Hierdoor zal het aantal arbeidsplaatsen in deze sector een weerspiegeling vormen van de algemene conjunctuurhoogten- en laagten. Tijdens de periode 1997-200231 kan een stijging van de tewerkstelling in de bouwnij-verheid worden waargenomen. Tijdens deze periode kwamen er 63 nieuwe banen bij in deze sector.

4.6.2 De quartaire sector (Sc = 1,20)

Reeds eerder werd er gewezen op de dominante positie die de quartaire sector in-neemt in vergelijking met de referentieregio’s. Hoewel het onderwijs instaat voor 7 % van de totale tewerkstelling in Lille, is deze subsector niet sterker vertegenwoordigd dan in het Vlaamse Gewest.

Sociale sector (Sc = 3,23) Meer dan één op vijf werknemers (22 %), tewerkgesteld in de gemeente, is terug te vinden in de sociale sector. De maatschappelijke dienstverlening is veruit de belang-

30 De landbouw zal hier niet verder besproken worden, daar de analyse van deze sector elders aan bod komt. 31 Bron: RSZ-gegevens op 30/06/1997 en 30/06/2002

rijkste bron van tewerkstelling in Lille. Dit sociale karakter komt voornamelijk tot stand dankzij de werkgevers ‘het Gielsbos’ en het rusthuis Lindelo. De laatste vijf jaar is de tewerkstelling met 15 % toegenomen.

Het openbaar bestuur (Sc = 1,19) Het openbaar bestuur is eveneens een belangrijke werkgever. De tewerkstelling heeft tijdens de periode 1997-2002 een groei gekend van 9 % en vertegenwoordigde anno 2002 bijna 6 % van de totale tewerkstelling. Deze publieke werkgever is gelo-kaliseerd in het centrum van de deelgemeente Lille.

4.6.3 De tertiaire sector (Sc = 0,78)

De tertiaire sector vertoont op zich geen specialisatie ten opzichte van het gewest. Deze stelling gaat echter niet op voor de subsector ‘handel en horeca’. De kleinhan-del is goed voor de helft van het aantal arbeidsplaatsen binnen deze sector. De groot- en kleinhandelszaken in voedings- en genotsmiddelen zijn de belangrijkste werkgevers. De restaurants zijn de belangrijkste werkgevers binnen de horeca. Voor deze sector kan een stijging van het aantal arbeidsplaatsen met 6 % worden geno-teerd.

4.6.4 De industriële sector (Sc = 0,74)

Hoewel de industriële sector geen sterke sector op zich is, mag hier toch niet uit besloten worden dat deze sector van totaal geen betekenis is. Er zijn immers enkele bedrijven in de gemeente gevestigd die instaan voor een hoge specialisatie van een aantal subsectoren. Opvallend is dat de grote industriële werkgevers ontbreken in de gemeente. De sterke subsectoren zijn meer bepaald de houtindustrie (Sc = 7,63), de kle-dingsnijverheid (Sc = 4,19), de voedingsindustrie (Sc = 2,59) en de categorie ‘overi-ge’, zijnde de meubelindustrie en de bewerking van edelstenen (Sc = 1,96). De voe-dingsnijverheid legt zich toe op de vleesproductie, de zuivelnijverheid en de bakkerij-en. Enkel deze laatste kenmerkt zich door een verdubbeling van het aantal arbeids-plaatsen. De overige sterke subsectoren kenmerken zich allen door een negatieve tewerkstellingsevolutie tijdens de laatste vijf jaar.

Page 261: GRSLI 2007 09 13 defgoedgekeurd BIJLAGENTabel 9: economische situering en ruimtegebruik va n de landbouwbedrijven.44 Tabel 10: spreiding van de voorzien ingen in de kernen van de gemeente

DEEL 4 BIJLAGEN

B-56 IOK plangroep GRS Lille

4.7 KMO’s en grote bedrijven in Lille

Niet alleen het aantal werknemers speelt een rol voor het bepalen van de schaaldi-mensie van een bedrijf. Of een bedrijf groot, middelgroot of klein kan genoemd wor-den, hangt ook af van de omzet en van het balanstotaal van de onderneming.

Tabel 68: Categorisering van de ondernemingen naar grootte

Categorie I. Kleine ondernemingen

II. Middelgrote ondernemingen

III. Grote ondernemingen

Criteria . aantal werknemers < 50 . jaaromzet > 7 milj. EUR OF balanstotaal < 5 milj. EUR

. aantal werknemers < 250

. jaaromzet < 27 milj. EUR OF balanstotaal < 40 milj. EUR

Alle ondernemingen die niet behoren tot de categorie van de kleine of middelgrote onder-nemingen.

Op basis van deze drie criteria kan een selectie gemaakt worden van de grote, de middelgrote en de kleine ondernemingen die voorkomen in het NBB-bestand (dd. november 2004). De selectie die zo tot stand komt is niet noodzakelijk volledig. Hier-door ontstaan mogelijk hiaten in het onderstaande overzicht, indien er in de gemeen-te bedrijven zijn gevestigd die elders hun maatschappelijke zetel hebben. Bovendien geeft niet elk bedrijf bovenstaande gegevens vrij, waardoor ook deze niet meegeno-men worden in de selectie. Rekening houdend met deze beperkingen, kan er één grote onderneming worden geselecteerd in Lille. De supermarkt Peeters-Govers overschrijdt voor wat betreft de jaaromzet de grenswaarde van 27 miljoen EUR voor een middelgrote onderneming. Drie ondernemingen kunnen als middelgrote onderneming beschouwd worden, met name Kempico (zuivelfabriek); Dela (groothandel in vlees) en houtbedrijf Helsen. Twee bedrijven overschrijden de grenswaarden voor wat betreft jaaromzet en ba-lanstotaal voor een kleine onderneming, maar het aantal personeelsleden blijft onder de 50. Het gaat om de Eierveiling Poederlee en BZU Melkaanvoer. De grote onderneming Peeters-Govers is gevestigd op de bedrijvenzone Brulens in Gierle. Kempico en BZU Melkaanvoer zijn eveneens gelokaliseerd in Gierle, meer bepaald op de bedrijvenzone Kempico. Het houtbedrijf Helsen is gevestigd op de bedrijvenzone Wechel-centrum.

4.8 Ruimtelijke binding

In de bedrijfsenquête (zomer 2000) werd onder meer gepeild naar wat de ruimtelijke binding van bedrijven genoemd wordt. De binding werd op drie dimensies onder-

zocht: de personeelsrekrutering, de klantenzone en de leverancierszone. Aan de respondenten werd gevraagd om procentueel weer te geven of het personeel in Lille of de buurgemeenten wordt gerekruteerd (lokaal), of de klanten uit Lille of de buur-gemeenten afkomstig zijn (lokaal) en of de leveranciers in Lille of de buurgemeenten gevestigd zijn (lokaal). Hypothetisch wordt ervan uitgegaan dat voor wat betreft de klantenzone en de leverancierszone lokale bedrijven nog weinig voorkomen. Er wordt verondersteld dat het type LRR32, met een lokale rekrutering van het personeel (≥ 50 % woont in de (buur)gemeente), maar met een cliënteel en met leveranciers die van verder komen dan de nabije omgeving (≥ 50 % van het cliënteel en de leveran-ciers is buiten de (buur)gemeente gevestigd) het meest voorkomend type zou zijn. Voor 22 van de 43 ingevulde enquêteformulieren werd een duidelijk antwoord gege-ven op de betrokken vragen. De resultaten kunnen met andere woorden niet veral-gemeend worden voor de gehele bedrijvenpopulatie in Lille. Ze geven echter wel een indicatief beeld van de ruimtelijke binding. Na een analyse van de gegevens, kan worden vastgesteld dat er zich in Lille geen enkel ‘zuiver’ lokaal bedrijf bevindt, wat de bovenstaande hypothese dus bevestigt. Negen bedrijven scoren enkel regionaal op de dimensie ‘leveranciers’, maar zijn lokaal wat de personeelsrekruteringszone en de klantenzone betreft (LLR). Deze bedrijven kunnen als eerder lokaal beschouwd worden. Verder zijn er negen bedrij-ven die regionaal scoren op de dimensies ‘klanten’ en ‘leveranciers’, maar lokaal zijn voor wat betreft de personeelsrekrutering (LRR). Deze bedrijven kunnen als eerder regionaal beschouwd worden. Tot slot zijn er vier bedrijven die zuiver regionaal sco-ren en dus zowel voor de personeelsrekrutering, de klanten als de leveranciers hoofdzakelijk regionaal georiënteerd zijn. Er werd eerder al uitgegaan van de veronderstelling dat het type LRR een meerder-heid zou vormen, maar toch heeft dit type niet de overhand. De bedrijven zijn ener-zijds lokaal gericht voor hun personeel en anderzijds vertonen de leveranciers een manifest regionaal karakter. Voor de parameter klantenzone is geen uitsproken pro-fiel waar te nemen. Het feit dat de socio-economische binding lokaal is, is geen onbe-langrijk gegeven, daar de toekomstige evolutie van de tewerkstelling heel gevoelig zal liggen binnen Lille en de buurgemeenten.

32 LRR staat voor Lokale binding voor de personeelsrekruteringszone, een Regionale binding voor de klan-tenzone en een Regionale binding voor de leverancierszone.