GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch...

493

Transcript of GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch...

Page 1: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 2: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

G E S C H I E D E N I S V A N DE LETTERKUNDE DER

NEDERLANDEN

Page 3: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

G E S C H I E D E N I S V A N D E L E T T E R K U N D E D E R

N E D E R L A N D E N ONDER REDACTIE VAN

PROF. DR F. BAUR, HOOFDREDACTEUR, PROF. DR W . J. M . A . ASSELBERGS PROF. DR J. VAN MIERLO, PROF. DR G. S. O VERDIEP t,

PROF. DR E . ROMBAUTS, PROF. DR A . VERMEYLEN t,

PROF. DR C . G. N . DE VOOYS, PROF. DR G. A . VAN E s .

V I E R D E D E E L

T E U L I N G S' U I T G E V E R S - M A A T S C H A P P I J

L . C . G. M A L M B E R G ' S - H E R T O G E N B O S C H

S T A N D A A R D B O E K H A N D E L , B R U S S E L

Page 4: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D E L E T T E R K U N D E VAN RENAISSANCE EN BAROK

IN DE ZEVENTIENDE EEUW

D E E L I

DOOR

P R O F . DR G. A . V A N E S EN P R O F . DR G. S. O V E R D I E P

MET MEDEWERKING VAN

PROF. DR J. BROUWER

T E U L I N G S' U I T G E V E R S - M A A T S C H A P P I J

L . C . G. M A L M B E R G ' S - H E R T O G E N B O S C H

S T A N D A A R D B O E K H A N D E L , B R U S S E L

Page 5: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 6: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

PROTESTANTSCHE LETTERKUNDE

IN DE EERSTE HELFT DER 171» EEUW door

Prof. DR G. A . VAN ES

INLEIDING

TI J D E N S D E N B L O E I D E R R E N A I S S A N C E K O M T O O K de Calvinis t ische poëzie to t volle ontplooiing en bere ik t zij l a t e r nimmer overtroffen hoogtepunten. Andersgezinde p ro tes tan t sche dichters blijven voorloopig in de minderhe id ; ook leveren deze,

afgezien v a n Vonde l , die afzonderli jk w o r d t behandeld (zie biz. 40S), qual i ta t ief en l i tera i r -his tor isch gezien, bescheidener bijdragen voor de Neder l andsche l i t e ra tuur . Pr incipieel onderscheidt zich de p ro tes tan t sche le t te rkunde van de humanis t ische en in sommige, hoewel minder fundamen-teele opzichten, v a n de Roomsche , door een ande re levenshouding en daa rdoo r een anderen geestelijken inhoud. Ten deele gaa t d a a r mee een an ­dere dictie gepaard . Zij is meer ideëel d a n visueel, meer ethisch en intel lec­tueel dan zinnelijk : he t g a a t hier meer om de ui tdrukking v a n ideeën, dan om een uitbeelding der r ea l i t e i t ; zij b ied t een levenshouding, meer dan, a l thans in d i rec ten zin, een levensbeeld. E n ook d a a r w a a r zij he t w a a r ­genomen were ldbeeld weergeeft , den mensch in zijn leven op a a r d e , t r a c h t zij door hekelende of opbouwende cr i t iek invloed te oefenen, opda t de ver ­oordeelde mensch en samenleving zich wijzigen n a a r he t door h a a r on tvouw­de ideaa l . Missch ien hangt he t h iermee samen d a t de Christel i jke en speci­a a l de Calvinis t ische dichters in dezen tijd, zonder d a t zij principieele tegen­s tanders v a n he t d r a m a als l i t t e ra i ren vorm behoeven te zijn, zich v a n dezen ui t ingsvorm vrijwel geheel onthouden. H e t eene real is t ische tooneels tuk v a n Huygens is een hooge ui tzondering. H e t eene d r a m a v a n Revius is meer lyrisch dan dramat i sch , en bovendien een bijbelsch s tuk. M e t grooter inspanning w e r p e n zij zich op he t epische genre . H e t eers te en hoogste doel is echter ook hier de schepping v a n een geestelijk epos : de ver lossende komst van Chr i s tus op a a r d e en de strijd der K e r k in deze were ld (He ins ius en C a t s ) . H e t kracht igs t on twikke l t zich de Calvinis t i sche lyriek. Zelfs heeft de geestelijke epiek een overheerschend lyr ischen inslag.

Page 7: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

A l legt de Calvinis t i sche levenshouding den dichter beperkingen op —• e ro­t ische lyr iek in den gangbaren zin ontbreekt bijna geheel •— vergeleken bij de per iode v a n M a r n i x , heeft de Calvinis t ische poëzie veel gewonnen a a n verscheidenheid der motieven. W e l blijft herschepping v a n bijbelsche gege­vens ook thans h a a r t a a k : behalve de Psa lmen is nog steeds h e t Hoogl ied een geliefd dichterlijk object en bron van inspirat ie . Revius b e w e r k t ook andere bijbelboeken en -fragmenten. M a a r toch is de Calvinis t ische poëzie in deze per iode, n a a r de stof, minder exclusief Bijbelsch. I n t w e e opzichten is er verruiming. I n de eerste p laa t s be t reed t zij doelbewust he t wereldli jk ter re in . D a t ligt geheel in de lijn der Calvinis t ische levensopvat t ing. I n de vorige per iode hebben w e d a a r v a n ook reeds de symptomen aangewezen in he t geuzenlied en bij F ruy t i e r s . D a t geldt voor de lyriek : de ontwikkel ing van he t geuzenlied to t he t specifiek Calvinis t isch na t ionale lied op de oorlogsgebeurtenissen, nu geheven op het niveau der l i t te ra i re stileering, is daa rvoo r he t sprekend bewijs . M a a r het geldt ook voor de epiek : C a t s ' verhalende gedichten vormen een unieke verschijning in de zevent iende-eeuwsche le t terkunde. Toch behouden deze verhalen, ook de meest rea l i s ­t ische, hun dienend ka rak t e r . W a n t de Calvinis t is in geestelijken zin een were ldve roveraa r . Alle Calvinis t ische l i t t e ra tuur is d a a r o m didact isch, niet zoozeer om kennis te vermeerderen, als w e l om geestelijk te vormen en zedelijk op te voeden. Beha lve da t hun epiek en lyriek deze strekking hebben, beoefenen de Calvinis t ische dichters de didact iek als een afzonderlijk l i t te­r a i r genre, speciaal het ethisch betoog en den dialoog in dichtvorm. D e z e didact iek r icht zich op het persoonlijk leven, doch evenzeer op den maa t -schappelijken omgang. H i e r t o e behooren inzonderheid C a t s ' sociaal-e thi­sche gedichten.

I n de tweede p laa t s — en da t betreft voora l de lyriek — is het individueele element s te rker geworden. Zi j is n a a s t de verwerking van den objectieven openbaringsinhoud der Schrift —• w a a r he t lijden van Chr i s tus het cent ra le thema w o r d t — de reflexie van de persoonlijk doorleefde spanningen in he t geloofsleven, met den strijd om de bevrijding uit den greep der zonden als hoofdmotief. Toch, ondanks deze diep ui t het h a r t brekende emotionali tei t , behoudt in de Calvinis t ische lyriek doorgaans de gedachte de leiding, boven gevoel en stemming. E n , zijn profetische roeping ge t rouw, doet de Calv in is ­t ische dichter v a n die individueele ervar ing een bewus t gewilde sprake u i tgaan to t de omringende were ld . E e n tweevoudig dilemma is het gevolg van de positie van den Chr i s t en in de „ w e r e l d " : n a a r het inwendige de strijd tusschen he t door de zintuigen ge­voede en gemeenlijk overheerschte natuurl i jke leven en he t leven v a n den geest, de „vleeschel i jke" tegenover den „geestel i jken" mensch ; n a a r he t ui twendige de wrijving tusschen cultuur en godsdienst. D a t is de strijd v a n iederen Chr i s t en op deze aa rde , tusschen tijd en eeuwigheid. Beklem­mend w o r d t die tegenstell ing juist in deze per iode, en in he t bijzonder voor

Page 8: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

den Calv in is t . W a n t in de 17de eeuw, dien tijd van enorme mater iee le we l ­v a a r t en v a n de d o o r b r a a k de r rena i ssance op cul tureel te r re in , van he t o n t w a k e n v a n he t moderne cr i t isch-wetenschappel i jk denken, v a n herleving der ra t ioneele philosophie uit de Oudhe id , gepaard met weelder igen bloei der z innenbekorende kunst , gevoed door de intense belangstell ing voor dè were ld der concre te verschijningen, de mensch a ls middelpunt , ve rkeer t de Ca lv i ­nist me t zijn drang t o t expansief op t reden in die were ld in een u i te rs t moei­lijke, verantwoordel i jke en in zekeren zin gevaarli jke posi t ie . Temeer nu hem, n a een per iode v a n druk en vervolging, als v ruch ten van zijn aandee l in den na t iona len strijd, de belangrijkste functies v a n het openbare leven opens taan . N a de wors te l ing met de Roomsche K e r k om de geestelijke vri j­heid w a c h t den p ro tes tan t schen Chr i s t en een n ieuwe , nog banger w o r s t e ­ling met de were ldsche wijsheid en de mater iee le genieting. O o k de Ca lv i ­nist zoekt de volheid van he t tijdelijk leven te genieten, als een geschenk v a n God . H e t gaa t er om de juiste verhouding te bepalen, de werkeli jk schrif­tuurlijke, de Christeli jke levenshouding t e v inden en te handhaven . W e zul­len deze tegenstell ing, die meermalen den vorm v a n een conflict aanneemt , en zich den eers ten tijd het s te rks t v a n zijn inwendige zijde gelden doet , bij nagenoeg alle p ro tes tan t sche dichters , soms in smarteli jke hevigheid, aan ­treffen. N u a n c e en oplossing leveren zelfs de voo rnaams te kenmerken om personen en r ichtingen in de p ro tes tan t sche l i t e ra tuur te onderscheiden. I n de Christeli jke poëzie zijn de e s t h e t i s c h e functies ondergeschikt a a n de ethische. D a t neemt niet weg, da t er w a t de vormgeving betreft , belangrij­ke voorui tgang is t e cons ta teeren . Reeds M a r n i x beheerschte de n ieuwe vormen van zijn tijd. D e sindsdien verfijnde renaissancis t ische techniek heeft voora l door invloed v a n F r a n s c h e dichters , op b reeder t e r re in d o o r g e w e r k t : er onts tond een rhythmisch bewegelijk en klankgevoelig vers , voora l in de lyriek. D e pro tes tan t sche poëzie in het algemeen, de Calvinis t i sche in het bijzonder, ver toont echter ook meer eigen t rekken in de vormgeving. Ont leen ing a a n bijbelsche mot ieven en verwerk ing v a n individueele ge-loofsspanningen k leuren de t a a l met bijbelsche beelden, ui tdrukkingen en omschrijvingen. D a a r o m on ts taan , voora l bij hevige gevoelsontlading, merk­w a a r d i g e verstrengelingen v a n klassieke en oostersch-bijbelsche vormen. V o o r a l in de lyriek v a n Revius en l a t e r bij D u l l a e r t , on twikke l t zich een protestantsch-chris tel i jke ba rok , zoowel in he t Rationale als in het myst iek­religieuze genre . M a a r a a n den anderen k a n t b iedt juist de geestelijke mater ie w e e r s t a n d a a n de in ongewijde l i t e ra tuur voor twoekerende Gr ieksch-Lati jnsche mythologische vormen, een to t manie geworden klassicisme. N a a s t de gespannen lyrische dictie b reek t zich een eenvoudiger vers b a a n , d a t zich in t aa l s t ruc tuur en woordgebru ik n a u w aans lu i t bij de natuurl i jke vormen van het gesproken Neder l andsch . V o o r a l gebeur t dit door he t betoogend-didact ische, doch para l le l daa rmee ook in he t lyr ische genre. D a a r m e e w o r d t ook de rhythmisch-metr ische vorm vereenvoudigd : he t ve rs leeft in he t be -

Page 9: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

toogende d ich twerk meer op he t dynamisch accent , dan op de melodische beweging. Bij Huygens k a n men dit, ondanks zijn s t reven n a a r een intel lec­tueel gekunstelden zeggingsvorm, w a a r n e m e n , m a a r voora l bij C a t s die op­zettelijk een zoo ruim mogelijk publiek t r a c h t te bereiken. Bij Camphuyzen evenals l a t e r bij Luyken , is deze he rwonnen natuurli jkheid zelfs het t a s t ­b a r e gevolg van hun bewus t e b reuk met de „ w e r e l d s c h e " cul tuur .

Page 10: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

PHILIBERT VAN BORSSELEN

EE N D E R E E R S T E P R O T E S T A N T S C H E D I C H T E R S I N wie r w e r k de vreugde over de schoonheid der a a r d e doorbreekt , is Phi l iber t v a n Borsselen, v a n Zeeuwschen huize. Zi jn geboorte­j a a r moet liggen tusschen iE>jo en i5jS. Zi jn vade r w a s ba l juw

te Goes . Ze l f bekleedde hij ook aanzienli jke bes tuurs func t ies : he t burge­mees terschap van Tolen (na 1617) en het ren tmees te rschap van Zee land beoosten-Schelde (1625). I n 1627 overleed hij t e Zier ikzee . Tijdens zijn studie te Leiden k w a m hij in aanrak ing met de l i t te ra i re milieus der r e ­na issance . Mogelijk w a s hij, vóór hij rech ten s tudeerde , reeds ingeschreven in de facul tei t der le t te ren . Missch ien ook in t roduceerde A b r a h a m v a n der M y l e h e m in den kring v a n V a n M a n d e r . Sommige passages in zijn gedichten ver toonen opval lende overeenkomst met V a n der M y l e ' s ver ta l ing v a n „ B e -a tus i l l e" en den , ,S lach der L e p a n t e n " . O f V a n Borsse len ook als de schrij­ve r van , ,Bauw-heers we l - l even" in den, „ N e d e r d u y t s c h e H e l i c o n " mag beschouwd worden , is echter geen ui tgemakte zaak (1). H e t oudste gedicht d a t w e v a n hem kennen, is het Dlanae Lied ( i 6 o 5 ) „ t e r eeren van den edelen H e e r e Johan van D u v e n v o i r d e " . Pau lus M e r u l a , hoogleeraar in de geschiedenis te Leiden, p laa t s t e het voor in zijn handboek voor de jach t „ P l a c a t e n ende O r d o n n a n t i ë n op ' t s tuck der wi ldern issen" . Toonde hij met dit lofdicht reeds in s t a a t te zijn met eenig gemak de rena is -sance-vormen te kunnen hanteeren , t a s t b a a r d e r blijkt zijn dichterli jk t a len t in zijn groote gedichten „Strande" (1611) en ,,Den Binckhor<)t" ( i 6 i 3 ) . H e t eers te w e r k is een „Ghed ich t e v a n de Schelpen, Kinckhornen, ende andere wonder l icke Zee-schepse len" . H e t w e r d geïnspireerd door de schel­penverzamel ing v a n zijn zwager , a a n wien hij zijn gedicht opdroeg : „ C o r -nelis v a n Blyenburch, W e e r d van alle fraeyheden, ende besonder Liefhebber deser vremdicheden, Midsgade r s aen a l len Mede-Sche lp i s t en" . N a de aanroeping van Nep tunus , „den V o r s t des Asu ren V e l d s " , hekelt V a n Borsselen in har ts tochtel i jke verzen „ d e r menschen onmatigen Gouddors t ende geldgiericheyd", die hen noopt t o t al lerlei zonden, de in t iemste ver ­houdingen vers torend, en die hen ook over de zeeën heendrijffc n a a r ver re landen, w a a r zij in p laa t s van hun Chr is tenpl icht te vervul len •—• de ver-

Page 11: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

kondiging van het evangelie — de bevolking ui tplunderen en vermoorden : „ H e t Goud w a s hun veel meer dan 's menschen siele w e e r d " . Tegenover die zeden-bedervende rijkdommen stel t de dichter de scha t ten der na tuur , in het bijzonder die van de geheimzinnige were ld beneden het zeeop­pe rv lak . Z o o komt hij t o t zijn hoofdthema, een beschrijving v a n veelsoor t i ­ge schelpen, rijk gevar ieerd n a a r kleur en vorm, en bewoond door w onde r ­lijke dieren. D a n volgt een gebed to t „ d e n Almacht igen en Groo tdad ighen G o d " om k l a a r inzicht in de w o n d e r e n v a n Zijn Schepping : „ L a e t dyne Schepsels sijn een crommen wende l - t r ap / D i e op dyn hooge w o o n s t ver-heff' ons blinden s tap , / E e n vas te Brugg ' om door de grondeloose wie len / V a n dyn Verho len theyd t e leyden onse h ie len ."Tens lo t te prijst hij den be ­z i t ter v a n zoo schoone verzamel ing gelukkig en zingt hij „ d e n l o f des geluck-saligen ende gerusten L a n d l e v e n s . "

H e e l hecht is de samenvoeging v a n deze w a t heterogene deelen niet . N o g z w a k k e r is de composit ie in he t eigenlijke lofdicht op de schelpen : een wi l ­lekeurige aaneenrijging v a n beschrijvingen en beschouwingen v a n zeer ver­schil lenden omvang. U i t oogpunt van taalstij l is dit d ich twerk karak te r i s t i ek voo r den overgang v a n rederijkerstijd n a a r rena issance . H e t groote a a n t a l genit ieven, niet slechts r -vormen, m a a r vele s-vormen, ook van vrouwel i j ­ke woorden , voorafgaand a a n het bepaa lde substant ief en in allerlei functi-oneele verhoudingen to t d a t substant ief s t a a n d e ; voor t s de verschuiving van he t adjectief ach te r he t bepaa lde woord , de vele afwijkingen in de schik­king der z insdeelen; de woordvorming , voora l van adject ieven en adverb ia op -ich en - l ick; en he t nog gebruik maken van gekunstelde verscons t ruc t ies als anag ramma, kreeftdicht en naamvers , he t zijn al les re l ic ten der rederi jke­rij . Toch, zij passen heel w e l bij he t s t reven der vroege rena i ssance n a a r eenigszins precieuze kuns tvormen als prsegnante woordkoppel ingen, ver ­rassende omschrijvingen, k lanknaboots ingen, rijkdom v a n versier ing door epi the ta , beelden, vergelijkingen, tegenstellingen en woordspel ingen. M e n ziet er u i t d a t de overgang v a n rederi jkerpoëzie n a a r rena issance zich ge­leidelijk vol t rok.

M e t overstelpend bewi jsmater iaa l is aangetoond, in hoe s terke mate V a n Borsse len leerling w a s van de F ransche dichters , speciaal van D u B a r t a s (2). D i e afhankelijkheid gaa t verder dan de stijlvormen, zij blijkt evenzeer ui t het overnemen v a n beelden, gedachten en motieven. Typeerend voor de­ze p ro tes tan t sche Rena i s sance is de verwerk ing v a n klassieke gegevens in Christel i jke sfeer. D e aanroeping v a n goden en muzen, overs temd door de gebeden to t God, w o r d t t o t louter vers ierende omschrijving. D e beschri j ­ving v a n de schepping der kosmos, die a ldus b e g i n t :

Hoe wel de wijse God doen hy de wereld ronde Door syn Almachtich woord op Laren bodem gronde, Het heete lichte Vier om hooghe heeft bepaelt, Daer na de dunne Locht, de swaer' Eerd neer ghedaelt, Haer hooghen drooghen rug met t' vochte Meyr begoten, End op syn eyghen plaets elck Element ghesloten,

Page 12: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

•— blijkt een kerstening v a n he t begin van Ov id iu s ' M e t a m o r p h o s e n . D e lof van he t landleven is de bewerk ing v a n mot ieven ontleend a a n H o r a t i u s en Vergi l ius . D e bronnen v a n V a n Borsse lens na tuurkennis zijn voor een groot deel klassieke schrijvers a l s Pl in ius , O p p i a n u s en Ae l i anus , en d a a r d o o r zijn deze beschrijvingen v a a k meer anecdot isch dan reëel . Zelfs l a a t de neiging to t moral iseerende toepassing en didact ische ui tweiding zich v ia D u B a r t a s te rugvoeren op de schrijvers der Oudhe id . M a a r in de verheerlijking en be ­schouwing van de na tuu r s t u w t deze Chr is ten- rena issancis t , evenals zijn F r a n s c h e leermeester , te lkens w e e r de gedachte omhoog to t lof van den Schep­per . N ie t t egens t aande he t gesignaleerde t e k o r t a a n composi t ievermogen en de afhankelijkheid in vorm en inhoud, gaa t v a n S t r a n d e een s terke poët ische bekoring uit . H e t is geen p ronks tuk v a n geleende veeren. O n d a n k s alle leen­goed, letterlijke ver ta l ing dikwijls v a n detai ls , is he t geheel een eigen schep­ping, bezield door den eigen geest van den dichter . H e t is ook meer dan boe­ken t aa l . W a n t a l heeft V a n Borsse len v a a k geput uit de geëerbiedigde schrij­vers de r oudheid, zijn gedicht is tevens vol van zelfgeziene dingen. M e t lief­de en groote a a n d a c h t bekeek en beschreef hij de subt ielgevormde schelpen, zooals dezen p u r p e r h o o r n :

Die scherp-getackten Horn vol rimpelen, van buyten Asch-verwigh, binnen geel, voor langli end scherp van snuyte, Met eenen wendel-trap aen sijnen punt vergaert, Ons d'allerschoonste verw' van alle verwen baert, Het Purpur....

Scherp en k l a a r is ook de uitbeelding v a n de wijze w a a r o p deze purpers lak­jes gevangen w o r d e n :

De Visscher gaet int diep sijn lange teene Vuycken Met s' Oesters lockigh aes daer inne neder duycken, D e gier'ge Purpur-visch sijn dunne tonge reckt Door d'engh-gevlochten korf, end t' gretigh aes intreckt. Maer wel versadicht blijft aen d'enge teenen hangen Met d'opgeswollen tongh, ende wort also gevangen Door sijne gulsigheyd...

Bewonder ing g a a t a ls een l evenwekkende adem door de rust ige, m a a r toch bewegelijke alexandri jnen. I n he t spel der k lanken schijnen de meest gewone dingen, a ls door den toovers ta f ge raak t , een n ieuwen glans gekregen te hebben. Exot i sche gegevens verdiepen den toon v a n feestelijke vreugde :

Die silver-witte Schelp wordt tot een kroes gesleten* (=verkocht) In t' rijck Chynasche land, en ons ter hand gebrocht. Met goud constigh geviert, met loof-werck fraey bewrocht, Om haren soeten dranck met vrolickheyd te drincken. Ick hebber dick gesien den coelen wijn in schincken End levend in sijn schuym op-offeren met vreught Aen meen'gen goeden vriend in matigheyd verheught.

Page 13: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D i t lofdicht b e s t a a t in een grillige vermenging v a n rea l i te i t en fantazie , v a n legendar ische en zintuigelijk w a a r g e n o m e n elementen. N a de typeer ing v a n schelp en bewoner , w a t vorm betref t en levenswijze, volgt gewoonlijk een omschrijving v a n he t nut voor den mensch, dan his tor ische bi jzonderheden, mythologische verha len en t en s lot te moral i sa t ie en symboliseering. M a a r juist die strengeling v a n wonderl i jke groeisels der verbeelding en l i t t e ra i re overleveringen door de t r a n s p a r a n t e beschrijvingen der zuivergeziene na ­tuur , w e k t de suggestie v a n he t geheimzinnige leven der zee. D e omschrijvin­gen mogen soms gezocht schijnen, mees ta l toch zijn ze niet lou ter ce rebraa l , m a a r visueel en ontheffen ze het ding a a n de sfeer v a n het a l ledaagsche, om de contouren te vervlucht igen in den droom der poët ische verbeelding. Schep­pen bv . niet de fantasie- theorieën over het on t s taan van paar lemoer en paa r -len de a tmosfeer v a n een sprookje ? H o e fantas t isch is de exuberan te over­vloed der zee met h a a r forschere levensvormen dan die der a a rde , in he t in­leidende gedeelte weergegeven. E n ui t die vergelijking bloei t open de kleu­r enp rach t der s che lpen :

Siet hier t' gheschulpte volck langs aen haer vlacke strand Gelegert wijt end breed, u sinnelicke hand End ooghe rond-om sendt. D e slecke vander velden Bewoont haer klamme Huys. W a t soude het doch ghelden By d' Horens van de zee 1 wie sach oyt sulck cieraet, W i e sach oyt sulck Corael, sulck Marmer, sulck Agaet ? Di t purper, dit asuer gaen verr' dyn konst te boven O Schilder sinnen-ryck,...

D e Lelie snee-wit, de Goud-bloem schoon end blijd, Den blauwen Hyacint, de lijf-verw van de Rosen, Het lieflick purper-rood daer mede d' Aingers blosen, D e Lisch van over zee, die 's Hemels boogh afmaelt, D e geele V i o l e t w e l grooten prijs behael t , Maer moeten al te gaer der Schelpen schoonheydt wijeken. Geen Tulipa sagh m' oyt hier by te vergelijcken, Hoe vremd sy wesen mocht door-adert end door-gloeyt, Haer goude laecken-cleed, de Lap-rock so gegroeyt, D e witte rood-gevlamt, end watter is besonder. Ja blauw so langh gewenscht, en heeft niet by dit wonder, Hier siet ghy blincken t' goud met silver-draed vermenght. Hier vindt ghy t' hemelsblauw, hier t' wit met swart gelenght Hier schijnt de Son haer rood, de Maen daer wit te geven, Hier glinstert eene Sterr', op dese siet-men leven D e woeste water-plas, hier d' ebbe, daer den vloed, D ' wijl Son, Maen, Sterr' end Zee de schelpen groeyen doet.

H e t motief v a n he t l aa t s t e gedeelte v a n S t r ande b e w e r k t e V a n Borsse len t o t een tweede omvangrijk gedicht, „Den Binckhorjt." Tegenwoord ig is men geneigd dit d i ch twerk in l i t te ra i re kwal i t e i t en ach te r te stellen bij he t eers te .

Page 14: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

(3) I k zie d a a r v o o r geen gegronde reden . Composi t ioneel vo rmt he t zelfs een hechte re eenheid. D e inleidende tegenstell ing tusschen de door onrust ­wekkende begeer ten voor tgezweep te menschen en he t har t s toch t looze geluk van he t buitenleven, voe r t rech ts t reeks n a a r de bewonde rende beschrijving van de schoonheden en geneugten v a n he t landgoed D e n Binckhors t , w a a r ­van Jacob Snouckae r t de gelukkige en door den dichter bijna benijde bezi t ­t e r is . V a n ieder jaargeti jde o n t v o u w t de dichter achtereenvolgens de eigen vreugden. I n de lente de verzorging v a n boomen en p lanten , he t opengaan der geurende bloemen in veelheid v a n kleuren, de voorbeeldige bedrijvigheid v a n bijen en mieren, he t veeltonig gezang en gekwinkeleer der vogels, elk ken­b a a r a a n zijn eigenaardigen roep . I ede r ding heeft zijn uiterlijke bekoring, m a a r ook zijn diepen, leerrijken, door God ingeschapen zin. 's Zomer s , als de zonnebrand , ,het groen-verwigh c leed" / D e s lands verdwijnen doe t " , m a a r tevens he t koren gelend l a a t rijpen, is Snouckae r t reeds in den koelen ochtend bij he t opgaan v a n he t l icht, in zijn hof bez ig ; de h i t te der honds­dagen ontschuil t hij in de s c h a d u w van zijn boomen, rus tend in milden slui­mer, of zich verdiepend in bespiegelingen over he t verschil lend k a r a k t e r der boomen of over he t maa ien v a n he t koren da t voor zijn oogen gebeuren gaa t . D e s Zondags vermei t hij zich in den aanbl ik v a n de boersche idylle in he t dorp Voorburg , den ongedwongen rondedans v a n de gebruinde, gezonde landjeugd , ,van seden bo t m a a r vrij , van d e e d i n g slecht m a a r ae rd igh . " T e ­ruggekeerd „ o m dy w a t te ve rcoe len"

Gaet ghy het sweetig lijf in 't lauwe water spoelen, End swemmende rondsom dijn lustigh Eyland treckt, Met d' aengename schauw van t' hooch geboomt bedeckt: Oft aen den groenen boord van dijn Fonteynken rustet Op 't sacht Camillen-bedt, waer ghy dijn oog verlustet Met lieffelick Cristal t' welck uit haer kele vloeyt, Dijn warme handen wascht, end aengesicht besproeyt.

O f Snouckae r t begiet zijn bloemen „ w t een lang-halsigh v a t " , 's Avonds ge­niet hij van de koel te en voel t bij he t opzien n a a r de s te r ren „zijn innerlycke gees t" , bevrijd van aa rdsche zorgen, omhoog stijgen n a a r den hemel en w o r d t zijn ver langen levend n a a r de eeuwige gemeenschap met God . D e herfs t t oon t de wee lde v a n den oogst en de jacht . D e w i n t e r brengt den stil len inkeer in de boeken, den hartel i jken omgang met de vr ienden, mild begif­tigd met de opbrengsten v a n den hof. I s he t w o n d e r d a t Snouckaer t , s t a rend op zijn u i tz ich t toren over den omtrek „dese were lds groote p r a c h t " ve rach t en he t gewoel v a n hof en s tad schuwt , d a t domein v a n men-schelijke ha r t s toch ten . O p heel natuurl i jke wijze g a a t zoo de d ichter over to t de schildering v a n de ve rword ing der „gouden e e u w " , he t nu gekers tende motief, w a a r i n ook de bewogen k lach ten over he t door w o e s t e n krijg ver ­scheurde N e d e r l a n d „ d e peer l v a n alle L a n d e n " , een passende p l aa t s vinden.

Page 15: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

N o o d e ruk t hij zich los uit dit aangrijpend tooneel van oorlogsellende met de vage belofte, „ d ' o o r s p r o n c k der Neder l andsche Crijgen / Te singen in he t l angh" . E e n schril le onderbreking v a n he t lieflijk beeld v a n he t bui ten­leven. H e t is de vloek der zonde die deze gerichten ontketend heeft. D e straf­fen, ze prediken inkeer en terugkeer t o t God. Nergens be te r dan in de st i l te der n a t u u r is die te bereiken. E n zoo keer t de dichter terug to t den Binckhors t . D e t h e m a t a v a n het „ B e a t u s i l l e " heeft V a n Borsselen ui t - en omgewerk t to t een eigen f raai loflied op de na tuur , op he t Hol l andsche landschap , op he t bui ten van zijn vereerden vr iend. V e r r a s s e n d is, a ls in S t r ande , te zien hoe hij de Lat i jnsche gegevens omvormt to t een Christeli jk lied. H e t is he t eers te hofdicht in de Nede r l andsche poëzie en misschien he t meest dichter­lijke v a n al le die na hem gekomen zijn. Soms is w e l de vorm w a t s t roef door opeenhooping v a n versierselen of te stugge genitiefverbindingen en w o o r d ­koppelingen, doorgaans is he t vers levend, veerkracht ig . Omzet t ingen in de z insconstruct ie , verheven en klankrijke omschrijvingen, plas t ische typeer ing van he t detai l , ze ver leenen di t gedicht zijn expressieve k rach t en voorname bevall igheid. Z ieh ie r een stukje van de weelde van het Hol landsche land :

Hier in het leege Veld de reyne water-grachten Met haren blancken rug der Sonnen giants verachten, End s' Binckhorsts lieflick bosch, als in een spiegel claer, Constichlick sonder const afmalen, terwijl daer Langs haer begraesden boord de schoone glatte Koeyer Uit liefde na de lucht der Stieren tuchtigh loeyen, Het wolle-drachtigh vee s' aerdrijcks groen hayr af-scheert, End t' dertel Lammeken met hupp'len sick geneert: Van welck dijn Pachter dy den vetsten offer brenget, W a e r onder altemet sijn visch-gerechten menget D e Vyver (dijn Noord zee) end eenen Carper vet Oft hongerigen Snoeck op dijne tafel set, Oft uit sijn glasen schoot een leck'ren Brasem sendet. Met een gesonden Baers, oft sijnen Palinck wendet In dijn visch-korven breet ten grond-waert wtgespreydt, Een costeloosen cost, end sonder moeyt bereydt. T' sy ghy bedrieghlick aes des hangel-roeds wtstrecket, Oft met een lichten boot het wijde sleep-net trecket Door dijn visch-rijcken gracht, endt' blau-geschubde Volck Op 't doodelicke land haelt uyt den diepsten colck. Hoe dick heb ick gesien in dijne clare vlieten Tot eens bels luy geclanck t' gevlimde Rot toeschieten End snacken gierichlick na t' uytgestroyde brood Met vyandigh gevecht, of 't waer van hongers nood ?

Levendig zijn van Borsselens verzen, hier en in S t r a n d e evenzeer , ook door het groot a a n t a l enjambementen, voora l in meer bewogen passages .Telkens springen de zinnen over n a a r he t volgende vers , terwij l de w o o r d e n op de b reuk der verzen een stijgenden en s te rker doorkl inkenden toon verkrijgen :

Page 16: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

S' avonts o wat een vreuchd! de coele lucht te scheppen End wt het bange huys na t' open veld te reppen. Sijn haeótigen voetótap, om den gedchickten loop Dei HemeU aen te Zien end met der Sterren hoop W t s' aerdrijcks ydel sorch verdwaelt om hooch ótljgen Sijn innerlicken geeót, end alsoo te vercrijgen Een yverich gemoed, om na deei levens lijd Te naerderen sijn ziel in s' Hemels hooge crijt, End daer door Gods genaed' een eeuw'ge vreuchd t' oorboren.

V a n Borsselens waa rdee r ing v a n de na tuu r berus t , zooals in dien tijd a l ­gemeen, beha lve op de lust voor oog en oor, op de doelmatigheid voor den mensch en op de symbolische w a a r d e voor zedelijke vorming, zoodat hij, meer dan de vrije na tuur , bezingt de in cul tuur gebrachte l anden en hoven en telkens v a n beschrijving overgaa t n a a r bespiegeling. V a n Borsse len w e e t hier ech­te r , be t e r dan verschil lende dichters na hem, een gelukkig evenwich t te be ­w a r e n . Hi j va l t niet ui t den toon, m a a r heft s teeds zijn d idact ische be ­schouwingen in de sfeer der lyrische vervoering, en dijt ze nimmer zoo ver uit da t ze de eigenlijke t hema ta overwoekeren . N ie t s wijst bij dezen dichter nog op een conflict tusschen heidensche cul tuur en Chr is tendom, tusschen wereldliefde en hemelverlangen, noch op een innerlijke spanning tusschen zinnen en geest. D e afkeer van het s teedsche en hoofsche milieu is weinig anders dan een s tereot iep-renaissancis t isch motief. Bij al le cri t iek op het menschelijk leven, en bezinning van de eeuwige w a a r d e n , blijft in deze gedichten van V a n Borsselen overheerschen de toon van s terke blijheid over de schoonheden en heerli jkheden van de door God geschonken were ld . Behalve S t r ande en D e n Binckhors t die innerlijk een geheel vormen, bleef ons nog van dezen dichter een „Galm-dichte ofte Minnaaró-klacbte over de wreedheydl zijner Beminde van hem lang Ier eeren vervolget", da t gepu­bl iceerd w e r d in de Z e e u w s c h e N a c h t e g a a l (1623). Vermoedel i jk is het veel vroeger te dateeren, misschien in den tijd toen V a n Borsselen dong n a a r de hand van Luc re t i a v a n Herbsbeecke , zijn t w e e d e v r o u w (1614). Vooru i tgang be teekent dit gedicht zeker niet . M e r k w a a r d i g is w e l d a t het w e r d opgebouwd uit p a r e n v a n zes- en vijf-voetige jamben in kruisrijm, ver­geleken bij de vorige gedichten een n ieuwe const ruct ie . M a a r zoowel het rhy thme als de s te rk vereenvoudigde taaist i j l hebben veel v a n hun vroegere bee ldkrach t ver loren . H e t is bevreemdend en te leurs te l lend da t zoo spoedig de s tem v a n dezen dichter in de Nede r l andsche l i t e ra tuur is vers tomd. V a n he t p l an een epos t e schrijven over den bevri jdings-oorlog—als he t tenmins te serieus w a s bedoeld —• is om onbekende redenen niets gekomen.

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N .

Een breed gedocumenteerde studie over de taal en stijl van dezen dichter gaf P. E. M U L ­

LER met De Dichtwerken van Philibert van Bordelen (Utr. diss. 1937) . Daarin zijn tevens alle

Page 17: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

werken van V . B . fotographisch afgedrukt, voorzien van aanteekeningen en glossarium Van de andere literatuur zijn nog interessant: J. A. N . KNUTTEL, Een vergeten Dichter' (Gids 1927, I I I , 192-299), waarmee het eerst de dichterlijke waarde van Strande in het licht werd gesteld. — Voor den Binckhorst deed dit J. K O O P M A N S in D e Nieuwe Taal­gids X I (1917) , 25-40. D e jongste samenvatting met nieuwe details gaf J. P. M E E R T E N S .

Letterkundig Leven in Zeeland, etc. (Utr. diss. 1943), 3 i5-326 .

(1) Zie J. A . N . KNUTTEL, Bauw-Heerówel-leven (Tijdschr. Nedl. T. en Lettk. 46 (1927), 180-i85) . — P. J. M E E R T E N S , id. 56 (1937), 273-275. Vgl. Meertens, op. cit., 323. (2) Eerstdoor A. BEEKMAN, Influence de du Bartas dur la littérature neerland aide (1912) , 32-35. Daarna uitvoerig door M U L L E R , op. cit., 137 vlg. (3) Zoo KNUTTEL, D e Gids 1927 — en MEERTENS, op. cit., 324.

Page 18: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

DANIEL HEINSIUS

WA T D A N I E L H E I N S I U S A L S D I C H T E R V O O R O N S belangrijk maak t , is, d a t hij s t a a t a a n het begin v a n een n ieuwe phaze in de ontwikkel ing der Calvinis t ische poëzie. A l s over­gangsfiguur biedt hij gelegenheid de n ieuwe per iode scherper

te begrenzen tegenover het vorige ti jdperk, m a a r tevens om kenmerkende t r ekken der Calvinis t ische poëzie t e onderscheiden zoowel v a n de huma­nist ische als v a n andere p ro tes tan t sche r icht ingen.

H e t levens- en karak te rbee ld , ons door zijn jongsten b iograaf geteekend (1), is ve r re v a n aantrekkeli jk. Rijke beloften in de jeugd, die slechts t en deele w e r d e n vervuld, groote wetenschappel i jke successen in den bloei , meer ui ter­lijk dan v a n innerlijke w a a r d e , t ragische aftakeling geestelijk, zedelijk en lichamelijk, reeds in de vijftiger j a ren . Hij w e r d in M e i i 5 8 o t e G e n t gebo­ren ui t een vrij aanzienlijke Zuidneder landsche familie. Zijn vader , N i c o l a a s He ins , griffier bij den R a a d van V laande ren , w a s p ro te s t an t en b e w o n d e r a a r van he t E ra smiaansch humanisme. A l heel jong w e r d D a n i ë l geschoold in de t a l en der oudheid en leerde hij, dikwijls voor straf, m a a r toch con amore , zich sierlijk t e u i ten in Lat i jnsche en l iever nog in Gr ieksche verzen . N a een onrust ige jeugd .— de t roebele tijden dreven de familie n a a r he t N o o r d e n ; V e e r e , D o v e r , Londen , Del f t , Rijswijk, 's Gravenhage en Vlissingen zijn achtereenvolgens He ins ius ' w o o n p l a a t s e n —• koos hij tegen den zin v a n zijn vader , die hem in de rech ten wi lde l a t en s tudeeren om een ambtelijke loop­b a a n te kunnen volgen, de klassieke le t te ren als s tudievak, eers t t e F r a n e k e r , d a a r n a t e Leiden. Snel m a a k t e hij h ier ca r r i è re . V l o t t e aangename manie ­r e n m a a k t e n hem bemind : ongemeene ar t i s t ieke en intel lectueele begaafd­heden bezorgden hem he t p r a e d i c a a t „ v i r in te r l i t e ra tos p r i nceps" . D e gunst en zelfs de vr iendschap v a n v o o r a a n s t a a n d e mannen als D o u s a , den beroem­den cu ra to r en Scal iger den i l lus teren hoog lee raa r in de klassieke t a l en a a n de Leidensche Univers i te i t , w e r d hem zeer voordeel ig . E n he t heeft a l den schijn da t hij die be t rekkingen zooveel mogelijk heeft a a n g e k w e e k t en ui tge­bui t . Zijn eers te publ icat ies , een ui tgave v a n Silius I ta l icus ,,De Secundo Bel-lo Punico" met afzonderlijk uitgegeven aanteekeningen, opgedragen a a n Scal iger (1601), een pamflet t e r verdediging v a n D o u s a tegen diens w e t e n -

Page 19: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

schappelijken r ivaa l P . Cornel ius Bockenberg( ius) in 1602, nog in hetzelfde j a a r een bundel Lati jnsche bucolische poëzie „Nordowicum, ólve Infelix amor", opgedragen a a n D o u s a en tens lo t te een Lati jnsche t ragedie ,,Auriacuó, <sive Llbertaó éaucia", d ramat iseer ing van den moord op Pr ins W i l l e m (2), openden hem in 1602 den weg t o t den Academischen leerstoel , eers t a ls „ p r i v a a t ­docen t " , dan als professor ex t ra -ord inar ius , en tens lo t te n a den dood v a n Scal iger in 1609, als professor ord inar ius . Zijn levendige en boeiende colleges t rokken veel s tudenten, ook bui tenlandsche. Zijn opvat t ingen over l i t e ra tuur w a r e n aanvankel i jk frisch en or ig inee l : hij b r a k met de dor grammat ica le behandel ing der teks ten , verdedigde een zuiverder objectieve behandel ing der Gr ieksche schrijvers tegenover de Romeinsche , stelde H o m e r u s boven Vergi l ius , wi lde de heidensche l i t e ra tuur beschouwen los v a n Christeli jke praemissen en ach te r de min of meer t rad i t ioneele , t o t symbolen geworden vormen, de levende gedachten benaderen . Zijn élan w a s meeslepend, zijn neo-Lat i jnsche stijl sierlijk en lenig. Z o o w e r d Heins ius a l spoedig n a a s t en na Scal iger de s ter v a n Leiden. E e n s t room v a n publ icat ies ver l ie t , in sommige j a ren bijna onafgebroken de pers : eigen Lati jnsche en Gr ieksche gedichten, Nede r l andsche poëzie in verschil lende drukken, ettelijke u i tgaven van en commenta ren op klassieke schrijvers a ls Hes iodus , Theophras tus , Sene­ca , Teren t ius , Livius , Vergi l ius , een commentaa r op he t Johannes ' Evangel ie en op he t N i e u w e Tes tament , een s teeds zwel lende bundel redevoer ingen en t r a c t a t e n , voor t s geschriften van ti jdgenooten, zooals de br ieven van Scal iger . Hij kreeg te lkens n ieuwe officieele opdrach ten , w e r d bibl iothecar is v a n de Univers i te i t , secre tar i s v a n den S e n a a t op de D o r d t s c h e Synode , secre tar i s v a n de Pol i tyken (d .w.z . van de S t a t . Gene ­r a a l ) . Zijn roem en invloed drongen door in het bui ten land : Frankr i jk , Du i t sch land , I ta l ië , Z w e d e n . Zelfs w e r d hij historieschri jver v a n Gus t aa f Adolf ; a l leverde dit weinig con tan ten op, he t verhoogde zijn aanzien, en w a s aanleiding voor zijn benoeming to t officieel his toriograaf . M a a r met het stijgend succes w e r d e n meer en meer eer-, heersch- en heb­zucht , in p l aa t s v a n zuivere liefde voor kuns t en we t enschap , in He ins ius ' leven de drijvende motoren, voor zijn k a r a k t e r en zijn w e r k tevens de s loopende fac toren . D e j ach t om te publ iceeren heeft eers t t en doel zich een v o o r a a n s t a a n d e p l aa t s te veroveren , d a a r n a zich d a a r o p te handhaven . M a a r de kwan t i t e i t verhoogt niet de kwal i t e i t v a n zijn w e r k . Vakkund ige beoor­dee laa r s zien in zijn wetenschappel i jke u i tgaven w e l getuigen v a n ruime be ­lezenheid in geschriften ui t en over de oudheid, m a a r weinig r e su l t aa t v a n d iepgaande zelfstandige s tudie , veel is oppervlakkig, slordig, onevenwich­tig, weinig v a n blijvende w a a r d e . Zijn gemakkelijk succes m a a k t hem gemakzuchtig, ijdel, hoogmoedig, aanmat igend, p r ikke lbaar , onverd raag­zaam en ja loersch. O p soms slinksche wijze w e e t hij zijn officieele inkomen als hoogleeraar omhoog t e dr i jven; zijn p r e s t a t i e s als b ibl io the­car i s , secre tar i s en h is tor iograaf gaven in menig opzicht aanleiding to t e rn-

Page 20: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

stige c r i t i ek ; hij in t r igeer t tegen belangrijke wetenschappel i jke concurrenten , b .v . in zake de opvolging v a n Sca l ige r ; door den invloed op den ui tgever E l ­zevier speelt hij den l i t t e ra i ren d i c t a t o r ; de hem t o e v e r t r o u w d e w e t e n s c h a p ­pelijke na la t enschap v a n Scal iger houd t hij grootendeels in por te feu i l l e ; on­bevooroordee lde cri t ici beschuldigen hem meermalen van p l a g i a a t ; zijn hou­ding tegenover zijn vroegere Armin iaansche vr ienden, als H u g o de Groo t , is tijdens en n a he t openbare conflict laf, zoo niet ver rader l i jk ; weinig verheffend is zijn pennestri jd met B a l z a c n a a r aanleiding v a n diens aanvankel i jk zeer gematigde, overigens zeer juiste cr i t iek op zijn Lat i jnsche d r a m a H e r o d e s Infant ic ida ( 3 ) ; onverkwikkel i jker nog de strijd met zijn concurrent-col lega Sa lmas ius , die hem gaandeweg v a n zijn eerep laa ts verdr ingt . Geen w o n d e r d a t deze m a n zich vele vijanden m a a k t e en gaandeweg ook zijn vr ienden v a n zich vervreemdde . I n zijn ouderdom r a a k t e hij als ve reenzaamde , ont luis terde en w r o k k e n d e gri jsaard, meer en meer a a n den d r ank vers laafd, zijn l aa t s t e bedwelmende toevlucht , t o t hij in begin i 6 5 5 , ook lichamelijk ont takeld , overleed.

D i t har ts tochtel i jk bewogen , l iever, door ha r t s toch ten verscheurde en t r a ­gisch eindigende leven v indt s lechts t en deele, m a a r toch in de kern , een dui­delijke weerspiegeling in zijn Nede r l andsche poëzie . Kennis v a n de grond­t rekken v a n zijn k a r a k t e r is zelfs noodig voo r een dieper begrijpen d a a r v a n (4). I n de eers te p laa t s geldt di t voo r zijn amoureuze Lyriek. A c h t e r vernuftig woordenspe l , p a r a d o x a l e dict ie , min of meer t radi t ioneele mot ieven en v a a k gekunstelde beelden, verberg t zich een b randend psychologisch conflict. H e i n ­sius kent de liefde al leen als zinnelijke beko r ing ; zij voe r t hem niet t o t een hoogere eenheid van t w e e n a a r ziel en geest harmonieerende w e z e n s ; zij is en­kel egoïsme, m a a r eischt, verpersoonli jkt in de bekoorli jke v r o u w , slavernij , opheffing v a n de eigen manlijke persoonlijkheid. M e e r d a n strijd tusschen zinnen en ve r s t and (5), be lu is teren w e in deze l iederen den strijd tusschen zinnelijkheid en t ro t s . W a n t voor Heins ius is de liefde geen spel meer van nemen en geven, v a n gebonden zijn en daa r in tevens t r iumfeeren. H e t getuigt v a n zijn weinig manneli jk-beheerscht k a r a k t e r . U i t den angst v a n den z w a k k e , den zinnelijk k w e t s b a r e , groeit in abnorma le verhouding de drang to t zelf­handhaving . D a a r o m is zijn geliefde hem deels d ie rbaar , deels vijandig, liefelijk en w r e e d . H a a r uiterlijk houd t hem geboeid, h a a r afwezigheid w e k t v reemde onrust , m a a r in den b a n der bekoring w o r d t hij he t verl ies v a n eigen w i l g e w a a r , e r v a a r t hij die mach t over zich als een w r e e d e t y r a n -nie, w a a r t e g e n eigen eer- en heerschzucht in ve rze t komen. D e liefde is hem vreugd en kwel l ing tevens . D e z e tegenstell ing is bij He ins ius meer dan pose en rena issance-mode. Innerli jke t w e e s p a l t ver leent zijn gedichten een eigen smartelijk accent . N a a r inhoud en vo rm zijn ze weinig gevar ieerd . D e bes te zijn geschreven in alexandri jnen, paarsgewijze , soms gekruist r i jmend; af­wisselend sleepend en s t aand , zonder s t rophische indeeling, geen sonne t t en ; de omvang wisse l t v a n ach t t o t zestien, eenmaal zes en dert ig regels . D e ele-

Page 21: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

gische toon domineert , bijna alle gedichten s t a a n in mineur, de rhy thmische beweging is z w a a r en t r a a g . Bl i jkbaar heeft de dichter bij zijn aangebedenen weinig succes gehad. D a t moet zijnijdelheid en hoogmoed nog meer hebben ge­k w e t s t . E r is geen lied d a t t r iomfen zingt. E n deze dichter mist de speelsche beheerschtheid v a n Hoof t om zich door een elegant gedicht ui t zijn neerdruk­kende stemming te bevrijden. Soms nade r t hij in zijn ontgoocheling Bree ro , m a a r hem ontbreekt diens impulsivitei t en bewegelijkheid. Slechts één lied s l aa t een anderen toon a a n : ,,Dominae óervitium iibertatió éumma eót", w a a r i n he t conflict v a n slavernij en vrijheid een moment schijnt opgelost in een wil l ige overgave. I n ijler gerhythmeerde s t rophen v a n vier regels —• thans geen alexandri jnen, m a a r vierheffige t rochaeën l —• w a a r i n he t enkel s t a ande rijm een dóórkl inkend accent d raag t , zingt de dichter zorgeloos, roe ­keloos bijna zijn blijdschap ui t . M a a r deze eenling harmonieer t niet met zijn zwaarmoed ige omgeving. Teleurstel l ing en smartelijk ver langen zijn boeiend u i tgedrukt in „Dominae praeóentia vitae fructuó eót", a ls bij Hoof t eindigend in een tegenstell ing : „ W a n t om bij u te sijn ses dagen k a n ick w a c h t e n / M a e r om u niet t e sien, t w e e dagen is te v e e l " . U i t „Abóentem video, TJror in aqua" spreekt he t besef van niet te ontvluchten gebondenheid : ook op ve r ren afs tand te midden v a n w ind en woelende zee b r a n d t onverminderd he t inwendige vuur . S t e rke r nog geeft he t ,,SoLvi non poóóum, niói magió conótringar", in he t f raa i u i tgewerk te en volgehouden beeld v a n den krijg, ui tdrukking a a n he t con­flict tusschen ver langen n a a r vrijheid en n a a r gebonden zijn in liefde. Bij al le st i leering door beeld — soms zeer gekunsteld als in Viliuó eót aurum, de k lach t op den gouden t andens toker — door tegenstell ing of p a r a d o x a l e wending , blijven deze gedichten toch eenvoudig en natuurli jk v a n t a a l . Ne rgens heeft Heins ius de mythologische beeldvormen, in zijn andere gedichten zoo veel­vuldig, t o e g e p a s t : „god in" is de eenige bovenaardsche omschrijving voor de aangebeden v r o u w . Zelfs he t laa ts tgenoemde gedicht, hoe kunst ig gezegd, is vloeiend v a n b o u w en rhythme, en doo rwarmd met een har ts tochtel i jk to t weemoed getemperd gevoel. Innerl i jke spanning ui t zich bij He ins ius ook in een breede , s tat ige verss t ruc tuur . D a t blijkt in de opdrach t a a n R o s s a . D e eers te zest ien verzen omvat ten één zinsperiode. D e z w a r e zin, a a n v a n ­gend met den plechtigen vocat ief in den vorm van een pronomen, gevolgd door een reeks re la t ieve zinnen, die de lieve wreedheden der beminde v r o u w omschrijven, terwij l n a den hoofdzin een n ieuwe ser ie bijvoeglijke bijzinnen het lijden van den minnaa r ui tdrukt , vloeit over de grenzen der a lexan­drijnen heen. E r is afwisseling in de k rach t der caesuur , nu eens aange t ik t door een syntact ische rus t , dan w e e r vervagend opgenomen in den voor t ­schri jdenden gang van den zin. I n de „Nacht-klachte" t ref t de gevoelige verbeelding v a n de romant i sch gekleurde sfeer v a n den n a c h t ; de lang-gest rekte verzen, donker van toon, scharen zich in de regelmatige s t ruc tuu r v a n den samengestelden zin t o t een s t rophische geleding; een stemming-wekkende inleiding op de k l a c h t :

Page 22: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Dewijle dat de nacht op alderhande dieren Verspreyt haer droevich kleet, op Velden en Rivieren, En dat de wilde zee vermindert haren stroom, En dat de werelt gans licht als in eenen droom : Dewijle dat de locht uytsteeckt haer gouden oogen, Die haer uyt 's hemels sael al springende vertoogen En dat de droeve maen haer broeders plaets bewaert, D ie morgen wederom sal komen nae de aerd : Soo dwael ick hier alleen daer my mijn sorgen draegen Om van u fel gemoet en wreede sin te klaegen

I n de Elegie, eindelijk, on t ruk t zich de dichter , fier op zijn vermogen om zich boven tijd en vergankeli jkheid te verheffen, a a n zijn zinnelijke bevangenheid : in p l a a t s v a n smachtende beden, k l inkt w a a r s c h u w e n d dreigement tegen h a a r die hem ve r smaad t . N o g feller, in scherpe verwij ten, b reek t gekwets te ijdelheid zich b a a n in het afscheid a a n „Thaumantió", de tr iomf van de onaan -t a s t b a a r m a k e n d e we tenschap . Enke l dichterlijke pose ? I s he t niet veeleer de grondt rek v a n He ins ius ' k a r ak t e r , de eerzucht , die he t veld w i n t en de lief­de u i tban t ? H e t „Sterfhuyó van Cupido"'met de sarcas t i sche beschrijving v a n he t boelgoed der liefde, hoewe l misschien reeds eerder gedicht, doet dienst a ls de s t reep onder de rekening. H e t sluit in ieder geval de l a t e re u i tgaven v a n dezen bundel amoureuze poëzie beslissend af. H e t erot isch vuu r in He ins iu s ' ziel is u i tgebrand, de liefde insp i reer t hem a l thans nie t meer to t dichten. O p l a ten leeftijd h u w d e hij.

He ins ius ' brui lofts l iederen getuigen v a n zijn grove, zinnelijke opvat t ing v a n he t huwelijk, zelfs in die op eigen echt t ref t geen enkele verheven gedachte . A l schrijven w e veel op rekening v a n den tijd, hoe geestelijk-arm s teken deze gedichten af bij die v a n zijn t i jdgenooten: H o o f t en Huygens , Vonde l en Rev ius . Belangrijk ui t l i t t e ra i r oogpunt, zijn He ins ius ' „Emblemata Amabria", omda t he t de eers te origineele in he t N e d e r l a n d s c h gestelde p roeven v a n di t genre zijn. (6) D e n eers ten bundel v a n 24 achtregel ige onderschr i f ten bij symbo­lische voorstel l ingen, in alexandri jnen, heeft He ins ius samengesteld op ver ­zoek v a n een ongenoemden ui tgever, die bl i jkbaar den d ichter de prent jes t e r beschikking s te lde . Heins ius w a s dus gebonden a a n de onderwerpen , w a a r ­schijnlijk zelfs a a n de Lati jnsche dis t icha, die bij de eers te ui tgave (+ i6o5) in de omlijstingen der emblemata s t aan . (7) O n d a n k s deze beperking der dich­terlijke vrijheid is deze bundel in te ressan t , omda t he t He ins ius ' eers te ui tga­ve is v a n Nede r l andsche verzen , onder den schui lnaam Theocr i tus a G a n d a . I n de opdrach t , , A a n de J o n k v r o u w e n v a n H o l l a n d t " , .— w a a r i n de verhou­ding tusschen de sexen en he t w e z e n der v r o u w wede rom louter sensueel ge-teekend s t aan , nauweli jks verhuld ach te r bloemrijken stijl —- zegt hij, d a t he t begin v a n zijn l i t t e ra i re we rkzaamhe id in he t Nede r l andsch hier is t e zoeken. I n de l a t e re ui tgaven, he t eers t in 1613, is een n ieuwe ser ie v a n 14 emblemata toegevoegd, onder»den t i te l , ,HetAmbachtvanCupido", waarschijnli jk zoowel w a t

Page 23: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de keuze der motieven als he t onde rwerp der teekeningen betreft , ook geheel He ins ius ' eigen w e r k . N a a r den inhoud brengen deze emblemata-bundels de­zelfde eenzijdige en t roos te looze gedachten over de l iefde; nu in een meer ob­jec t i e fbeschouwenden vorm, v a a k puntig van stijl. E r is weinig va r i a t i e in de t h e m a t a ; verschil in zinnebeeldige voorstel l ing zorgt in hoofdzaak voor de af­wissel ing. D e plaat jes toonen in het algemeen de niet t e weers t r even , t y rann ie -ke m a c h t der liefde, heel de were ld beheerschend, speciaal den minnaa r die wi l ­lig of blind zijn vrijheid offert en d a a r n a he t verlies be t reur t , doch vrijgela­ten o p n i e u w d e gevangenschap zoek t ; zoete kwell ing en b i t t e re ontgoocheling. H e t probleem der liefde is ui ts lui tend gezien v a n ui t het s t andpun t van den minnaa r . W e missen echter in de uitbeelding v a n diens tegenstrijdigheid den verzach tenden toon v a n den humor . V o o r a l u i t den tweeden bundel , w a a r i n He ins ius nog meer zichzelf is, spreekt bi t terheid, onrust , desillusie. H e t is of de d ichter zich door deze ca r ica tu ra le , soms h a a s t a fschr ikwekkende voor­stellingen w r e k e n wi l of zich van den kwel lenden greep der zinnelijke beko­ring heeft wi l len bevrijden. D e A m o r a a n het spinnewiel toon t onba rmhar ­tig de verneder ing van den m a n door onderwerping a a n den wi l der v r o u w ; de dobbelende cupido 's symboliseeren de kwel lende onzekerheid d e r l iefde; de kleurige zeepbel v a n den bel len-blazenden A m o r verbeeldt de wanke le gunst der gel iefde; de voor tgejakkerde hoepel of de bol , rus te loos voor tge­dreven door den pijnlijken zweepslag van het wreede liefdegodje, zijn beel­den van den minnaar , he t speeltuig der l iefde; de op zijn hoofd s t aande minnegod is, sat i r isch voorgesteld, de minnaar die zijn s tuur kwij t i s ; A m o r paardje-r i jdend als een kind op een bezemstok, l a a t spot tend zien, hoe d w a a s de minnaa r zich moet aanste l len , om succes te h e b b e n ; de ontgoochel­de minnaa r w o r d t vergeleken bij een gevangen vogel, bij een rund in he t juk voor den ploeg door A m o r bes tuurd , bij een p a a r d in den t redmolen. W r a n g is de u i t sp raak : „ S e s ponden b i t t e r gal met honich o v e r s t r e k e n , / I s da tmenl ie f ­de noemt, dae r v a n de menschen sp reken" . M a a r he t w r e e d s t v a n al is het beeld v a n den minnaa r op de mar te lbank onder handen van den beul Amor . E n het s lot van den tweeden bundel loopt para l le l met he t gedicht a a n T h a u -mant i s : cupido met geopend boek vliegt op een a rend omhoog, ontkomen a a n een t roep keffende honden, d a t is de vlucht v a n den minnaar , die zich red t n a a r hoogere regionen door de beoefening der w e t e n s c h a p . Tegenover deze naargeest ige emblemata spreekt de „Spiegel vande doorluchtige eerlicke, cloecke, deucbtóame ende verstandige brouwen, genomen uit diverócbe Grieksche ende Latijnsche wareHiótorieöcbrijvers' ' v a n w a a r d e e r i n g voor de V r o u w . M a a r dit ach t t a l gedichtjes v a n ach t alexandri jnen, evenals de eers te bun­del emblemata , gescheven , ,op het verzoeck v a n een D r u c k e r ende P l ae t sny -d e r " (eers te druk 1606) b e v a t evenmin als de omvangrijke berijmde „ v o o r ­r e d e n " eenig subjectief element. D a a r m e e missen t a a l en vers den gespanenn vorm der beschreven lyrische gedichten. Z o o a l s w e zagen, vormen de emble­m a t a n a a r den geest een n a u w geheel met He ins ius ' amoureuze lyriek, die ver -

Page 24: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

moedelijk grootendeels in denzelfden tijd za l geschreven zijn, a l w e r d zij eers t l a t e r volledig uitgegeven. Sommige gedichten, o.a. de „Elegie ofte Nachtclachte" en „De uytvaert van Cupido' 'we rden opgenomen in de snel opeenvolgende drukken der emblemata. I n 1616 k w a m echter de eerste ui tgave van He ins ius ' „Ne-derduylóche Poëmata!', w e l onder zijn eigen naam, m a a r geredigeerd door Pe t ru s Scr iver ius . D e z e houdt in de opdrach t a a n Jacob van D y c k een kracht ig plei­dooi voor de l i t e ra tuur in de moeder taa l , juist door hen die de klassieke t a ­len beheerschen, n a a r het voorbeeld van I t a l i aansche ( P e t r a r c a ) F ransche (Ronsa rd , D u B a r t a s ) en Spaansche schri jvers. H i j is verheugd d a t nu ook een zoo i l luster geleerde als He ins ius Nede r l andsche gedichten schrijft. I n de berijmde V o o r r e d e n roemt hij hoogdravend diens initiatief. Te rech t vest igt hij de a a n d a c h t op nog een ande r genre, w a a r v a n He ins ius in de Nede r l and ­sche l i t e ra tuur de pr imeur h e e f t : de lofzangen op helden en gebeurtenissen in den grooten strijd om de vrijheid. H e t is een d r i e t a l : op Heemskerck , op Leidens belegering en ontzet , en een heel ko r t gedicht op den va l v a n O s t e n -de. I n deze heldenzangen zwe l t de na t iona le rena i s sance t o t b a r o k . H e t merk­w a a r d i g s t is „Op de Doot ende Treffelicke Victorie van de mannelicken helt Jacob Heemskerck, Admirael begraeven binnen Amsterdam", vol reminiscent ies a a n de oudheid, vergelijkingen met mythologische helden, beelden en omschrijvin­gen ont leend a a n de klassieke l i t e ra tuur . M a a r ondanks deze overlading en de hyperbol ische gezwollenheid boei t de composit ie , de p las t iek en de dyna­miek in de beschrijving v a n he t s tr i jdtooneel . N a de inleiding —• her inner ing a a n Heemskercks toch ten w a a r m e e hij L ibe r en Hercu le s ve r re heeft over­troffen •— volgen wij den heldhaft igen aanvoe rde r in zijn strijd bij G ib ra l t a r , die „ S t o n t boven op zijn koets , gewapen t , en soo va s t / A l s eenen s tae len muyr : soo stond hij voor den mast". D a a r leidt hij he t gevecht, zelfs n a d a t zijn voe t is afgeschoten, t o t hij den geest geeft. V a n de hooge regionen ui t , , int midden v a n d e locht , d a e r a l de helden l e v e n " en w a a r h e e n de schim v a n den gesneuvelden Heemske rck is opgevaren, krijgen w e nu een kosmischen blik op he t were ldgedoe :

Vandaer keeck hy om leech, en sach de weerelt staen Beneden onder hem, die hy was omgegaen, H y sach ons ydelheyt, en al de sotte wenschen, Het draven en het gaen, het loopen van de menschen. Maer keerde meest zijn oog naer 't Indiaensche goet, D a t onse deucht bevecht, en die vergeten doet. H y sach de sneeu, het ijs, hy sach de witte beeren, Maer boven al de maets haer op het water weeren : D e n Spaenschen Avila vol vrees en schrick : hy sach Een klimmen op de mast, en nemen hem de vlach. H y sache man voor man uytvoeren sijn bevelen, En in Neptünus baen staen kletsen ènde spélen Met ballen van metdel, die vlogen alsoo dick Als hagel ende sneeu, en maeckten groote schrick.

Page 25: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e dónder met gewélt quam, tréken door de tóeren. Of Jupiter selfs hadd' op 't water komen vaeren.

D e schepen spogen vier... Neptunus éwam int bloei, men sach zijn baren róllen En stéygeren om hóoch, van dóoden ópgeswóllen.

E n dan, in d a t groteske, ba rokke tooneel , vol rumoer van botsende en zich herha lende klanken, een fel de ta i l op den voorgrond : een door s t r i jdwoede beze ten ma t roos die een vluchtenden, gehaten M a r a e n - ( m i n a c h t e n d e om­schrijving voor Span jaa rd ) naze t t o t in het w a t e r ,

Totdat hy hem de siel geperst heeft uyt het lijf, Noch was dat niet genoech, begost hem te verscheuren, Te schudden met de mont, te trecken en te leuren. En heeft hem self geleyt, inslorpende zijn bloet, Tot aan den kouden stroom van Acheron de vloet.

t o t onts tel tenis van den doodenschipper 1 D i t al les dient om de ha r t s toch ­telijke onverschrokkenheid der Nede r l ande r s te toonen in hun strijd voo r he t vade r l and en w o r d t bes loten met een verheerlijking v a n hun on tembaren vrijheidszin, w a a r v o o r ook Heemske rck heldhaftig he t leven liet . D i t genre za l door Vonde l en Revius op hooger n iveau w o r d e n gebracht , m a a r hier ligt toch een opmerkelijk begin da t zeker s t imuleerend heeft gewerk t . E r is echter nog een andere t rek in deze poëzie a a n te wijzen, die voor He in ­sius kenschetsend k a n w o r d e n genoemd, als w e hem vergelijken met de man­nen der voorgaande genera t ie , M a r n i x en F ruy t i e r s . I n a l He ins ius ' t o t nog toe behandelde poëzie is geen spoor v a n een Christel i jke levensopvat t ing . V o o r a l t ref t dit in deze na t iona le poëzie . H i e r w o r d t ui ts lui tend de mensch verheerlijkt, om zijn moed en pres ta t ies in zijn heroieken strijd om de vrijheid. N i e t a l leen missen w e het typisch Calvinis t i sch motief voor die wors te l ing, den godsdienst , m a a r zelfs he t besef v a n de afhankelijkheid van Gods leiding. D e s te rvende Heemske rck v a a r t op n a a r een bovenaa rdsch heldenverblijf, een zeer gemengd gezelschap v a n de grooten der a a r d e : „ D o c h die geswinde hel t met voorspoe t overleden, / W o o n t be te r als wij doen, / en gaet dae r bo ­ven t r eden / B y Bru t i groote siel, by C a t o , b y de man / D i e a ldereers t ons l and t gebrocht heeft u y t den b a n . " D e Christeli jke geloofshelden, w a a r o n d e r O r a n j e , vergaderd met de edele geesten der oudheid 1 D i t be teekent meer d a n een symbolieke wijze v a n spreken in dichterlijke te rmen, die men zoo let­terlijk niet moet opvat ten . H e t bewijst een invloed van de klassieke l i t e ra ­tuur die verder gaa t dan den stijlvorm of de intel lectueele vorming. H e t is l ibertijnsch humanisme.

E r is dan ook geen andere reden, w a a r o m wij Heins ius opgenomen hebben in he t hoofdstuk over de Christel i jke l i t e ra tuur der 17de eeuw, d a n .— afge-

Page 26: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

zien van eenige verspre ide lof- en gelegenheidsverzen —• zijn eene geschrift de „Lofsanck van Jesua Christus, den eenigen, ende eeuwigen Sone Godes", zijn l aa t s t e Nede r l andsche d ich twerk tevens , he t eers t verschenen in 1616. H e t v e r r a s t niet al leen na he t voorafgaande , m a a r s tel t ons nog meer voor een probleem, als w e er tegenover zien zijn an t ipode , "de Hymnus van Bacchus", ko r t t evoren geschreven (1614) H o e k a n dezelfde man bijna in denzelfden tijd t w e e zoo volkomen ant i the t i sche gedichten schrijven ? H o e hebben w e beide te in­t e rp re tee ren en w a t is de psychologische ach te rgrond ? H e t vas tenavondl ied t e r eere v a n Bacchus , d e n , , V a d e r v a n de v r e u c h t " , n a Jupi ter den voornaams te der goden, geeft episch-lyrisch een serie Bacchusver -ha len ui t de mythologie, betreffende zijn w o n d e r e , dubbele geboor te , zijn op­voeding, zijn re la t ie t o t de andere goden, zijn l iefdesavonturen, speciaa l met A r i a d n e , zijn heldenfeiten. H e t v e r k l a a r t de symboliek v a n zijn vele namen en a t t r ibu ten , t eekent hem als een god der vreugde, bevrijder v a n aa rdsche zorgen en ellende, w e k k e r v a n levensdrif ten in n a u w e re la t ie met V e n u s , onderhouder v a n het leven. H e t i l lus t reer t zijn, den geest verheffende m a a r tevens de zinnen en he t ve r s tand verbijs terende, werk ing door Bacchan t i sche vervoering. D i t gedurfd paganis t i sche lied w a s oorspronkelijk niet voor pu­bl icat ie bestemd. Heins ius zond he t zijn vriend Scr iver ius . D e z e nam he t op in de verzamelde ui tgave v a n 1616. Oogenschijnlijk is he t een onschuldig lied op de levensvreugde, een l i t t e ra i re „ S p i e l e r e i " v a n den geleerden k las -sicist, dieper beschouwd typee r t het He ins ius ' innerlijke levenshouding. D a t hij gevoeld heeft hoe hij zich hier b loot gaf, blijkt uit zijn poging door een uit­voerige voor rede a a n Scr iver ius den wezenli jken a a r d te maskeeren . D e Gr ieksche goden moeten symbolisch opgevat worden , zegt He ins ius . Z o o a l s Vu lcanus omschrijving is voor he t vuur , V e n u s voor de liefde, is Bacchus he t voor den wijn. „Schr i jvende de lof v a n de G o d e n " w i l Heins ius „ h a r e s c h a n -den en leelickheden on tdecken" of zooals de ondert i te l aangeeft slechts , , ' t gebruyck ende m i s b r u y c k v a n de W i j n " beschrijven. Hij t r eed t in he t voet ­spoor v a n vele, ook Christel i jke schrijvers. Zijn meest d i recte voorbeeld is R o n s a r d . L i t t e r a i r is bovendien zijn doel, t e beproeven of de Neder l andsche t a a l soepel genoeg is om de stof die in he t Grieksch, het Lat i jn en het F r a n s c h zoo keurige ui tdrukking vond, passende gestal te te geven. D e meest geschikte dag om daarbij misplaa ts te cri t iek te voorkomen, is Vas t enavond , , op den-w e l c k e n d e Chr i s tenen hem (Bacchus) schandel icker v ieren als de H e y d e n e n " . M a a r hoe handig in e lkaa r gezet, di t pleidooi p ro domo is niet over tu igend als w e het gedicht zelf lezen. N i e m a n d zal Heins ius er v a n ve rdenken , da t hij werkeli jk a a n de Gr ieksche goden gelooft, hoe levendig en met we lkeen kennelijk genoegen hij hun verha len w e e t te vertel len. L i t t e r a i r zijn vele passages zeer t e w a a r d e e r e n . M a a r als he t er om g a a t va s t t e stellen, we lke geest u i t deze hymne spreekt , blijkt dit gedicht geen didact ische sa t i re , geen ironische hymne, geen „ lof der zo the id" , geen afschr ikwekkende voorstel l ing v a n Bacchan t i sche razerni j , al m a a n t de

Page 27: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

dichter in sommige passages t o t matigheid. N o g veel minder is he t de a a n ­vaa rd ing v a n „ d e natuurl i jke gaven G o d s " in Calvinis t i schen geest. M a a r in vols t rek ten zin zingt Heins ius hier den lof v a n he t an imale leven. I n den ongekunstelden juichenden toon die heel deze hymne doorkl inkt , he t k r a c h ­t igst misschien w e l bij de meest frivole passages , in he t dynamisch gespan­nen rhy thme ges tuwd door de driftige beweging der syntac t i sche vormen, een boeiend en buigzaam vers , ui t zich ondubbelzinnig He ins ius ' ha r t s toch-telijk-zinnelijke na tuur . D a n l a a t hij zich ongebreideld gaan in he t opzwee-pend spel der verbeelding. T w e e passages zijn voo r He ins ius ' „ v i t a l i s m e " bijzonder kenmerkend. Zij bewijzen de w a r e beteekenis v a n dit Bacchusl ied, doo rda t zij de grondfactoren die zijn heimelijkst psychisch leven beheerschen, b loo t l eggen : tegenover onstuimige levensdrift , angst voor el lende en dood, een t ragische tegenstell ing die hij s lechts door verdoovende vervoer ing w e e t te verdoezelen. Zijn pessimistische levensvisie spreekt ui t vs . 198 v lgg . :

D e vreucht die komt van u, want sonder uwe gaven Al levend' sijn w y doot, al levende begraven. Siet tocb de mensch eens aen van voren tot het endt, Het eerste dat is pijn, het lest dat is ellendt. H y komt met tranen voort, met stenen ende suchten Gaet hy vandaer hy quam, met hopen ende duchten Volvoert hy zijnen Joop, soo dat hy niet en heeft Van 't leven eenich nut, als hy met droefheyt leeft. He t leven is een merckt, daer in w y sijn geboren Om vreucht in onsen tijdt en vrolickheyt t' oorboren Die meest koopt voor syn geldt en best den tijdt besteet, Die hem gegeven is, betoont dat hij meest weet. D e rest is alles windt, want als de geest getogen Is eenmael uyt het lijf, en uyt de mondt gevlogen H y blyft soo lange wech, en laet ons hier een handt Of twee van aerdt en stof —• dat geeft hy ons te pandt. D e kruyden in den tuyn, en bloemen, die verdwijnen, En rijsen weder op : de rancken van u wijnen Die komen weder voort: de goude son die staet Soo dickwils weder op, als hy te bedde gaet. Maer wy, naer dat w y sijn met tranen eens begoten Gescheyden van der aerdt, en in een kist gesloten, W y blijven daer w y sijn, w y liggen altydt neer, Verslagen van de doot, en keeren nimmer meer.

M e n zou kunnen t r ach ten , deze uiting v a n t rooste loosheid te r ech tvaa rd igen met u i t sp raken v a n den Pred ike r . M a a r he t verschi l met de Christel i jke le­vensbeschouwing schuil t in de oplossing : in p l aa t s v a n verdooving, u i t red-dende bevrijding. N o g duidelijker v e r r a a d t Heins ius da t de hier on twikke lde levensopvat t ing zijn eigen is a a n he t slot v a n de hymne, w a a r hij den objec­t ieven beschrijvingsvorm rui l t voor den subjectieven : v is ionnair ziet hij den

Page 28: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

bezeten Bacchan tens toe t hem zelf naderen , en gewillig geeft hij zich over a a n de deels beangst igende, deels zoet -bedwelmende razerni j , die in hoogste ex taze een schijntriomf voer t over den d o o d :

W a a r wilstu dat ick gae ? wat klopstu voor de deuren Van mijn onstuymich hert ? het hoofdt dat wil my scheuren

Geeft my wat van uw nat, soo sal ick sijn genesen. Maer jaecht de Nymphen wech, en doeter vry wat in Opdat ick al mijn sorch en droefheyt overwin.

Veel liever wil ick sijn begoten van u vlagen Die al onsterflickheyt van ons gemoet komt jagen, Op heffet onsen sin, doet naer den hemel gaen AH' ons gedachten hooch en bij de Goden staen. Als du komst in den kop, du ruckst ons van de menschen Ontsteket onse siel met wonderbare wenschen "Wy lachen met de doot, vertreden met de voet Het schrickelick geluyt van Acherontis vloet.

Tegenover dit beeld v a n Dionys i sche levensvreugde s t a a t nu He ins ius ' lof­zang op Jesus Chr i s tus . I n den episch-lyrischen stijl is er tusschen beide groo-te overeenkomst , a l s t a a t He ins ius in he t l a a t s t e geval rech ts t reeks onder invloed v a n D u B a r t a s . L i t t e r a i r is dit gedicht w e r k v a n beteekenis , he t l aa t s t e d a t Heins ius m a a k t e , m a a r he t hoogste w a t hij bere ik te , v a n belang voor de ontwikkel ing v a n de Neder l andsche , in he t bijzonder voo r de p ro ­tes tantsche l i t e ra tuur . Geen imi ta t ie , geen gebondenheid a a n een algemeen beoefend genre . Plotsel ing, zonder voorbereiding, in een meesterli jken greep t r a c h t Heins ius he t Calvinis t i sch ideaa l t e verwerkel i jken : he t geestelijk epos d a t den lof verkondigt v a n den menschgeworden Gods Z o o n . N a een in­leiding die het w e z e n der Dr ieëenhe id , en daa r in speciaa l v a n den Zoon , Zijn verhouding to t den V a d e r , Zijn aandee l in de Schepping, he t w o n d e r v a n Zijn menschwording volgens de or thodoxe leer in diepzinnige bew oor ­dingen benader t , volgt de dichter v a n af den zondeval in vogelvlucht door he t O u d e Tes t amen t de hoofdfeiten der heilsgeschiedenis, de voorbereiding v a n Chr i s tu s ' komst op a a r d e . Langer s t a a t hij, in juichende beschrijving, stil bij Jezus ' geboor te , de lang verbeide v leeschwording die he t were ldbeheerschende heidendom én he t Joodsche formalisme doorbreek t . H i e r voora l treffen ons schoone passages : de annuncia t ie , r e formator i sch bevrijd v a n middeleeuw-sche legendevorming en Roomsche Mar i a -ve r ee r i ng , p rach t ig v a n composi­t ie , s t r a k v a n epische lijn, helder beeldend de n e e r v a a r t v a n den engel G a ­briel , m a a r b reed en majesteitelijk toch door klankri jkdom v a n he t te lkens enjambeerende vers en door vergelijking en omschrijving w a a r d o o r de niet geforceerde z inss t ruc tuur zich verheft t o t heroïsche ep iek ; omsluierend he t

Page 29: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

bovenzinnelijk gebeuren en overgaand in lyr ische bespiegeling, met deze af­sluiting te rugkeerende t o t den gang v a n he t v e r h a a l :

Zy zit met groot verlangen. Verwachtende den tijt, verwondert ende stom D a t God wordt haren soon en haren bruydegom.

E n voor t s bij de geboorte : de jubel der hemelen, het verchristel i jkt bucolische herders taferee l , he t w o n d e r in den s ta l v a n Bethlehem. Snel ler w o r d t w e e r he t t empo in het overzicht v a n Jezus ' leven, zijn prediking, zijn w o n d e r w e r ­ken, om ons t e voeren n a a r zijn kruisdood die a a r d e en hel t o t in hun grond­ves ten beroert,)zijn opstanding, verheerlijking enheerschappi j . Deflaatste t w e e ­honderd verzen vormen een aanbiddende lofprijzing, veelvuldig gevar ieerd door een reeks omschrijvende benamingen voor den Zoon , den O v e r w i n n a a r v a n den D o o d , den Koning over hemel en aa rde , den eeuwigen P r i e s t e r en Profee t , den eenigen Ver losse r , me t W i e n wij reeds op a a r d e gemeenschap hebben door he t heilig A v o n d m a a l . E r zit in deze ba rokke hymne een v a a r t die meesleept en boei t . D e scherpgeteekende, m a a r kor tgehouden detai ls w e r k e n niet remmend, m a a r zijn de i l lus t ra t ieve s teunpunten in de forsch ge­b o u w d e s t ruc tuur der grondlijnen. M a a r is zij nu tevens — en da t s l aa t voor­a l op de lyrische passages w a a r i n veel dogmatische gegevens v e r w e r k t zijn — de s t ra lende uiting van een levende overtuiging, de jubelzang v a n he t geloof? V o o r Heins ius de geestelijke wending, de bevrijding v a n zijn zinnelijk v i ta ­lisme en pessimisme, en voor de Calvinis t ische l i t e ra tuur de verwezenli jking v a n h a a r ideaa l ? D e meeningen zijn verdeeld. Sommigen beschouwen hem als den schepper , a l thans den grondlegger van de , ,na t ionaa l -Ca lv in i s t i sche" ly r iek der 17de e euw. (8) O o k ti jdgenooten, w a a r o n d e r Revius , begroeten hem als hun voorganger . A n d e r e n zien in dezen lofzang een handige manoeuvre van den in verdenking ge raak ten geleerden dichter om zich in den tijd v a n verscherp te tegenstell ing tusschen Armin ianen en C o n t r a - R e m o n s t r a n t e n , te beveil igen tegen alle aantijgingen en zijn bedreigde posi t ie t e r edden (9). D e n oorsprong van di t gedicht te zoeken in zoo berekende onoprechtheid gaa t echter v e r o v e r de schreef. Toch bevredigt ook niet de eerst-genoemde oplossing. L ieve r zie ik in de onverzoende tegenstell ing der beide hymnen, die a a n Bacchus en die a a n Chr i s tus , de tweespa l t v a n He ins ius ' geestesgesteldheid bel ichaamd. I n de eers te toon t hij, ondanks zijn vergoelijkende redeneering, de diepste roerse­len v a n zijn harts tochtel i jk w e z e n ; in de tweede zijn langs verstandeli jken w e g gewonnen levensbeschouwing. M e e r dan anderen t r a c h t hij d a a r m e e zichzelf t e overtuigen, zijn na tuu r te overs temmen. Een wanhopige poging. V a n d a a r in vele bespiegelende en lyrische passages die k rampacht ige , over­l aden vorm, die vermoeiende opeenstapel ing der omschrijvingen, de gefor­ceerde t o o n de r e lkaa r verdr ingende exclamat ies . D o o r he t onstuimig b e w e e g v a n kor t e , driftige zinnen, die de alexandri jnen in he t midden b reken en a a n he t einde scherp begrenzen, w o r d t he t rhy thme eerder geremd dan ges tuwd.

3o

Page 30: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Geen doordr ingende innigheid, m a a r opgezweepte bewonder ing . Geen ba rok ­ke verbreking v a n den evenwicht igen vorm door te hevige innerlijke span­ning, m a a r veruiterli jking v a n ba rokken stijl t o t rhe tor iek . D i t gedicht lijkt mij niet opgebloeid ui t He ins ius ' innerlijk geestelijk leven, met den t r iomf v a n een door wors te l ing gewonnen overtuiging. H e t myster ie der vereeniging van Chr i s tu s ' goddelijke en menschelijke na tuu r w o r d t t e zeer een spel met p a r a d o x e n ; t ee re momenten w o r d e n door zinnelijke ui tweidingen b e d o r v e n ; de beschouwende gedachte v a n Jezus ' verneder ing onmiddellijk overstemd door een b reede ui ts tal l ing v a n Zijn mach t en glorie, de v ia dolorosa slechts aanges t ip t in een reeks r a u w e synoniemen, meer melodramat i sch met een scherpen toon v a n ve ron twaard ig ing over he t w a n g e d r a g der Joden, dan ont­roe rend door indringende beleving en mede-schuldbewustz i jn ; daaren tegen w o r d t de reac t ie van Jezus ' dood in n a tuu r en hel ui tvoerig en hoogdravend geteekend waarb i j ons de d issonanten der mythologische omschrijvingen niet w o r d e n g e s p a a r d ; en de myst ieke gemeenschap a a n he t avondmaa l w o r d t vers toord door a l t e concre te , bijna afs tootende plast iek. N e e n , volle Ca lv i ­nist ische poëzie is dit niet . W e missen te zeer, a a n den menschelijken kan t , he t motief v a n verootmoediging en schuldbelijden. E n niet de ontfermende liefde v a n den He i l and , m a a r de alles overs t ra lende majestei t v a n Koning Jezus is he t cent ra le motief voor deze ado ra t i e . K o n slechts d a t w e e r k l a n k vinden in He ins ius ' heerschzucht ig h a r t ? H e t lijkt a l thans he t eenige gevoels­element d a t dezen lofzang bezielen moet . G r o o t is he t verschi lmet den schroom-vollen, boe tvaard igen eerbied w a a r m e e F ruy t i e r s de heilige tafel nader t . G r o o t is ook de afs tand tusschen deze hymne en M a r n i x ' u i t kracht ig , m a a r ont roerend geloof gezongen loflied op den, óok t r iomfeerenden Chr i s tus , d a t hij t o t bemoediging zond a a n de ve rdruk te b roeders in het ver loren vader land . (10) Versch i l in t i jdsomstandigheden, in persoonlijkheid, meer nog in geestelijk aspect . H e t begin der Calvinis t ische poëzie ligt niet bij He ins ius , m a a r bij de dichters der vorige genera t ie . L i t t e r a i r cons ta teeren w e hier we l een sprong voorui t , m a a r geestelijk een crisis, een gevaarli jk overgangsstadium. D e tegen­stelling tusschen heidendom en Chr i s t endom w a s voor M a r n i x nog niet ur­gent : zijn humanisme w a s louter wetenschappel i jk en t en opzichte v a n gods­dienst en theologie ondergeschikt . I n He ins ius ' tijd dreigt de al t e gretige an ­nexat ie der an t ieken om te s laan in een overheersching door die herrezen, zelfstandig geworden cul turen. H e t is een z a a k geworden v a n he t aesthetische, en v a n he t h a r t . I n Heins ius s t a a n beide were lden onverzoend tegenover el­k a a r . H e t meest intensief leefde hij in he t an t ieke heidendom. N i e t d a t de klassieke philosophie hem bevredigde boven de leer v a n he t Chr i s t endom. M a a r a a n den geest der z innen-bekorende Gr ieksche lyr iek voelde hij zich in diepste wezen v e r w a n t . D e hymne a a n Chr i s tus s t a a t apa r t , a ls een een­ling. E r is geen brug n a a r of v a n ui t het vorige w e r k . H e t brengt geen wending, geen n ieuw b e g i n : e r volgt niets op.

D i t alles neemt de l i t tera i r -his tor ische beteekenis van Heins ius niet weg . A l

3i

Page 31: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

w a s hij geen groot scheppend kuns tenaa r , belangrijk is zijn ini t ia t ief in de aangewezen genres :he t emblema, de na t iona le lofzang enhe t Christel i jk epos . Invloed heeft hij voora l geoefend door zijn epischen stijl en de techniek v a n zijn alexandri jnen. E r is zelfs tusschen zijn vers en d a t v a n Vonde l s zesvoe t en be ider ve r t e l t r an t zoo opval lend overeenkomst , d a t w e in He ins ius in di t opzicht zoo niet den leermeester dan toch den voorganger v a n onzen groot ­s ten d ichter mogen zien. O o k heeft Heins ius invloed geoefend op sommige Z w e e d s c h e en D u i t s c h e dichters , speciaal M . O p i t z die vele v a n zijn gedich­ten ve r t aa lde . (11)

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N .

(1) D . J. H . TER HORST, Daniël Heinsius (Utrecht 1934, diss. Leiden). Daarin vindt men ook de noodige literatuur over details. Belangrijke publicaties over Heinsius zijn verder : J. K O O P M A N S , Daniël Heinsius, in D e Beweging V (1909) dl. I I I , i 8 i - 2 o 3 ; 276-289. — W . A. P . SMIT in De Dichter Revius (diss. Leiden. Hfdst. II ) . Vergelijk ook mijn na deze studie geschreven rede : Barokke Lyriek van Protestantsche Dichtere in de iye Eeuw (Wolters, Groningen, 1946). (2) D . J. H . TER H O R S T , De Auriacuó van D. H. (De Gids 1933, I I I , 200 vlg.) (3) Over deze kwestie, waarin ook Huygens gemengd is, is veel te doen geweest. Uitvoe­rig besproken door Ter Horst, op. cit. 1 1 3 vlg. —• Vgl. in dit deel der Gesch. v. d. Lettk. der Nedl., blz. 120. (4) D e meening van Ter Horst over Heinsius' Nedl. poëzie acht ik geheel ongegrond. Zie op. cit. Hfst. I I (5) Op die tegenstelling baseert Smit zijn beschouwing. (6) Vgl. A. G. C. DE V R I E S , De Nedl. Emblemata (diss. A'dam 1899). (7) Voor uitgaven en herdrukken van Heinsius' dichtwerken verwijs ik naar de bibliogra-phie bij Smit , op. cit. 263 vlg. (8) Zoo Smit. op. cit. 79. Hij legt bovendien nauwer contact met Revius. Zie daarover dit deel der Gesch. v. d. Lettk. d. Nedl. blz. 1 9 1 , 2o3, 210. (9) Zoo Ter Horst, op. cit. 47 vlg. (10) Zie voor Fruytiers, Deel I I I der Gesch. v. d. Lettk. d. Nedl. blz. 164 vlg., voor Marnix' lofzang, blz. 214-215 . ( 1 1 ) Zie E. "WRANGEL, De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden op hel gebied van let­teren en wetenschap voorn, gedurende de ije Eeuw (Uit het Zweedsch vertaald door F. Beets-Damsté, Leiden 1901, blz. 4o3 vlg.R. BECKHERRN. JU. Opitz, P. Ronóard und D. Heinsius. Koningsberg 1888 (diss.) •—• L. K O C H , Iets over den invloed van Daniël Heinsius op de Duitsche letterkunde (N. Tg. 1930, X X I V , 292 vlg.)

Page 32: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

DIDERICUS CAMPHUYZEN

DE T E G E N S T E L L I N G T U S S C H E N C U L T U U R E N R E L I -gie en de daa rmee samenhangende strijd tusschen he t zinnelijk-aa rdsche leven en he t geestelijk-hemelsche, bij He ins ius niet bevredigend opgelost, vo rmt ook den ondergrond van Camphuyzens

poëzie (1). D e z e zoekt de oplossing in andere r ichting. Zi jn dualist ische opvat t ing van den mensch voer t hem t o t de r igoureuze negat ie v a n he t wereldlijke leven, m a a r tevens t o t een conflict me t he t Calvinisme, ui t loo-pende op een breuk met de officieele p ro tes tan t sche kerk . I n de Nede r l and ­sche poëzie v a n het eers te k w a r t der 17de e euw ver tegenwoordig t C a m p -huyzen de Remons t ran t sche , Socin iaansche en gees tve rwante s troomingen. Tevens k a n hij beschouwd w o r d e n als de voor tze t t e r van de vroegere D o o -persche lyriek (2). Camphuyzen w e r d in i 5 8 6 te Gorcum geboren. V a n moederszijde s tammend uit een Doope r sche mar te laarsfamil ie , lijkt hij h a a s t voorbeschikt t o t den lij­densweg dien hij zoo willig koos . Zijn beide ouders ontvielen hem vroeg. D o o r zijn ouderen b roer Gove r t w e r d hij in den leer gedaan bij den schilder D i d e -r ik Gover t se . (3) D e rec to r v a n de Lati jnsche school te Gorcum, M r Vsftllem, ontdekte zijn bijzondere gaven voor de l i t t e ra i re vakken en m a a k t e hem door pr ivaa t lessen gereed voor de s tudie te Leiden. Als kweekel ing v a n he t S t a ­tencollege begon hij de studie der theologie. Persoonli jke aanleg dreef zijn sympath ie n a a r Arminius , zonder d a t hij intel lectueel de problemen door­schouwde , m a a r afkeer v a n theologische twis ten , in overeenstemming met den t r ek v a n lijdelijkheid die in zijn k a r a k t e r overheerschte , en invloed v a n zijn vr iend Johannes van Alendorp , deden hem de Academie ver la ten . H e t gou­verneurschap bij de familie v a n Boetze laer , die hem om zijn adellijke af­komst v a n vaderszijde, meer als gelijke dan als ondergeschikte behandelde , scheen hem een voordeelige wereldli jke loopbaan te openen. D o o r zijn ver ­loving met A n n e v a n Alendorp , de zus ter van zijn vriend, tegen den zin v a n h a a r Gomar is t i sch gezinde moeder—'he t meisje w a s door Camphuyzens toe­doen ook in dienst bij de V a n Boe tze lae rs -— w e r d zijn posit ie bij deze fami­lie onhoudbaar . Zijn ontslag be teekende voor hem een beslissende wending in zijn leven. D e z e verander ing w a s m a a r niet b loot gevolg v a n de omstan-

Page 33: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

digheden, noch van he t ingrijpen van anderen, m a a r vloeide voo r t ui t een ei­genwillige keuze . B e w u s t kee r t Camphuyzen v a n nu af a a n den m a a t s c h a p -pelijken voorspoed den rug toe . Zijn wereldl i jke gedichten in rena issanc is -t i schen geest ve rb rand t hij. Zijn ui tvoerige brief a a n freule V a n Pa l l an t , een w a r m lyr isch s tuk p roza , legt op ont roerende wijze getuigenis af van zijn geestelijken omkeer (4). D o o r bemiddeling van aanzienlijke beschermers , V a n Boe tze lae r en D e Ledenberch , krijgt hij een be t rekking a a n de H ie ronymus -school te U t r e c h t . In tusschen gaa t hij zich, voora l op a a n d r a n g v a n vr ien­den, voorbere iden voor he t p red ikambt . N i e t al leen door herva t t ing van zijn theologische studies, m a a r niet minder door een grondige geestelijke vernieu­wing : alle were ldsche gezindheid, t ro t s en ijdelheid moeten, om a a n s p r a a k t e k u n n e n m a k e n op d e n n a a m v a n Chr i s t en , met w o r t e l en t a k ui tgeroeid w o r d e n . A a r d s c h e a rmoede lijkt hem eers te condit ie voor geloof en heilig le­ven. I n 1617 w e r d Camphuyzen , dank zij den s teun v a n D e Ledenberch , se­c re ta r i s v a n de S t a t e n v a n U t r e c h t •— w a a r de Armin ianen de bovendri j ­vende part i j vormden en de kerkelijke zaken geregeld w e r d e n door de were ld ­lijke mach t .— aangeste ld to t p red ikan t te V leu ten . Zijn preeken, pakkende aanspor ingen to t p rac t i sch Chr is tendom, t rokken veel volk. M a a r w a n n e e r in

1619 de Con t r a - r emons t r an t sche opvat t ing definitief overwin t , va l t ook C a m p ­huyzen als een der meest t ragische slachtoffers. N a zijn weiger ing voor de Kerkeli jke Vergader ing te verschijnen, w o r d t bij vers tek zijn verbanning in he t openbaa r aangeslagen. Heimelijk zwerf t hij v a n p l aa t s t o t p l aa t s . Af-keerig van sectevorming, we ige r t hij met de Remons t r an t en samen te w e r k e n to t st ichting van een eigen n ieuwe kerk . Hij is tegen iederen vorm v a n ke rke ­lijke belijdenis. O o k schuwt hij alle vermenging v a n religie en poli t iek. L iever w i l hij smaad en onderdrukking lijden dan strijden met were ldsche middelen. Lijden w o r d t hem de noodzakelijke en d a a r o m zelfs opzettelijk gezochte door­gang t o t he t eeuwige leven. O o k he t p red ikambt keu r t hij af. Beroepen van Remons t r an t sche gemeenten en de W a t e r l a n d e r D o o p e r s c h e n wijst hij her­haaldelijk v a n de hand . D e Chr is tengemeenschap ui t de Hande l ingen is zijn ideaa l . H e t dichts t ziet hij d a t benaderd in de kr ingen der Col legianten te Rijnsburg. Toch sluit hij zich ook bij hen niet a a n . W e l onderhoudt hij vr iend­schap met de V a n Koddes , en voora l met J. Gees te ranus is hij bevr iend. I n 1620 ontvlucht hij het land en vestigt hij zich met P i e t e r A r end t z als d rukker t e N o r d e n . H i e r voegt zich Gees te ranus bij hen, die in 1622 a a n de pes t be ­zwijkt . I n hetzelfde j a a r ontwijkt Camphuyzen de s tad bij de nader ing v a n de w o e s t e krijgshorden v a n Mansfe ld t . V e r r a d e n te Har l ingen , v lucht hij n a a r Ameland . M a a r zijn z w a k k e gezondheid ve rd raag t niet he t scherpe k l imaa t . Te D o k k u m , w a a r de vrijzinnige overheid hem oogluikend toe l aa t ondanks ver ­zet v a n de kerkelijken, leidt hij een kommerlijk bes t aan . Zijn v laswinke l lever t weinig ba t en op, evenals zijn v e r t a a l w e r k . D e in dezen tijd uitgege­ven Rijmen w o r d e n echter een succes. Remons t ran t sche vr ienden dragen hem een volledige berijming v a n de Psa lmen voor kerkgebruik op. Hij heeft ze

Page 34: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

juist voor zijn dood in 1627 kunnen voltooien, m a a r de ui tgave niet meer be ­leefd. (5) M e n k a n Camphuyzen ' s opvat t ingen nade r leeren kennen ui t zijn br ieven en preeken (6), he t ui tvoerigst en meest overzichtelijk ui t zijn theologisch ge­schrift „Het onbedriegelijck Oordeel", u i t oogpunt v a n t a a l en stijl u i t s tekend proza , eenvoudig, doch tevens kernacht ig en levendig door beeld en omschrij­ving. E e n groot en zelfstandig theologisch denker w a s C a m p h u y z e n niet . D e problemen v a n he t Chr i s t endom die in die dagen de theologische were ld be -heerschten, heeft hij nauweli jks gepeild. Zijn gedachtenconst ruct ies zijn sim­plist isch en in hun radica l i sme eenzijdig en oppervlakkig. Camphuyzen die consequent de leer van Chr i s tus , d w z . speciaa l v a n de bergrede , in practi jk zoekt te brengen en zich d a a r t o e in een ascet ische levenshouding v a n de w e ­reld isoleert , die zich dikwijls in felle u i t spraken t e w e e r s tel t tegen de rena is ­sancist ische cultuur, sluit zich toch in zijn theologische beschouwingen a a n bij de humanis t ische denkwijze van zijn tijd. H i j , die alle dogmatische fixeering ui t den booze acht , is in eigen geloofsleer r a t i o n a l i s t : he t menschelijk ver­s tand is norm voor de beoordeel ing der goddelijke d ingen; he t „gezond ver ­s t a n d " m a a k t u i t w a t „ w a a r h e i d " , w a t „ d w a a l l e e r " is . D a a r o m v e r w e r p t hij bijv. de leer der Calv in is ten inzake verzoening en verkiezing als „ i r r a t i o ­n e e l " . D e zaligheid is volgens hem t e v e r w e r v e n door deugd, en deugd neemt h a a r oorsprong in kennis . Ka rak t e r i s t i ek is deze passage : „ O m in den H e ­mel eeuwiglijck t e leven, moet men in de w e r e l t heylichlijck leven. O m w e l te leven moet men w e l gelooven. O m w e l t e gelooven, moet men w e l w e t e n w a t men gelooft. O m te w e t e n w a t men gelooft, moet men syn eygen kennisse gebruycken" . (7) D i t c i t aa t ve r toon t nog t w e e ande re typische t rek­ken v a n de humanis t ische theologie. I n zijn deïst ischen gedachtengang p l aa t s t C a m p h u y z e n ook in de leer der za l igwording (i. p . v. zaligmaking) door de heiligende ze l fwerkzaamheid den mensch op den voorgrond. Gods genade zet hem hoogstens op den goeden weg, hij loopt dien door eigen w i l en k r ach t ten hemel . E n in de t w e e d e p l aa t s is C a m p h u y z e n r a d i c a a l individual is t :,,ge-looffc niet d a t y e t v a n G o d t is, voor da t gy selfs v e r s t a a t da t he t goed i s " . (8) H e t is door dit t o t he t u i te rs te gedreven individualisme d a t hij zich verze t t e ­gen iedere Kerkeli jke instell ing en omschrijving v a n de belijdenis en zelfs in de kerkelijk losgemaakte „ g e m e e n s c h a p " de individueele geloovigen isoleert . D e z e grondt rekken v a n zijn theologische beschouwingen beheerschen ook Camphuyzen ' s d i ch twerk : de „Stichtelijke Rijmen" (9). D i e poëzie is grooten-deels didact isch. I n ,,Wel-rijmenó Wet", he t eenige gedicht d a t waarsch i jn ­lijk nog ui t zijn vroegere per iode over is , noemt hij r eeds he t doel v a n zijn d ich tkuns t : s t ichting en aanspor ing t o t deugd. I n ettelijke betoogende gedich­ten m a a n t hij zijn lezers to t een heilig leven, hen wijzende op de ontoereikend­heid van de aa rdsche dingen, hen de w o o r d e n v a n Jezus voorhoudend als de Nieuw- te s t amen t i sche W e t , hen aansporend , bemoedigend en t roos tend in lijden, schi lderend hun eeuwige belooning. Veelgeprezen deugden zijn : liefde

Page 35: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

t o t G o d en de menschen, ve rd raagzaamheid en l i jdzaamheid. M e e r m a l e n t r eed t C a m p h u y z e n op als boe teprediker , scherp de zonde veroordee lend in eiken vorm en elke groot te . Sommige gedichten hebben daa r doo r een sa t i r i sch ka r ak t e r . I n „Onnutten óchadelycke Arbeyt" r icht hij zich met s t r iemende w o o r ­den tegen de dichters van ,,geyl gedicht of minnek lach ten" , tegen „ v e r w e e n d e kons t v a n malle m a l e r y " , tegen schrijvers v a n „ leugen s t o r y " of tegen hen die kri jgsverrichtingen verheerl i jken. V o o r t s hekel t hij er modezucht , wins tbe jag en valsche prediking. Scherp is ook zijn cri t iek op de contempora ine l i te ra­tuur in de reeds genoemde „Wei-rij'mens Wet". H e t gedicht w a a r i n hij Gees te ranus prijst om zijn „Idolenckus of BeeLdenstraf", is in teressant om de afwijzende houding die Camphuyzen aanneemt tegenover de beeldende kunst , door hem zelf in zijn jeugd beoefend. Hi j gispt de algemeen heerschen-de zucht to t teekenen en schilderen, zoekt h a a r oo rzaak in de overmat ige wee lde en ziet in h a a r den meest eigen t rek v a n de were ld , die altijd den schijn zoekt . I n dit gedicht schiet hij, zonder den n a a m t e noemen, t evens een pun-tigen pijl af op Heins ius „d ie uy t een zelve borne zoet en b i t t e r w a t e r schonckt / E n vandaegh t e r eere v a n Chr i s tus , morgen w e e r v a n Bacchus zong t " . I n „Lof van Deugde" s tel t hij zich tegenover de klassiek geschoolde philosophen a ls hij , , ' t doen v a n dingen / D i e Heydenschwi jze menschen als deugd p ry -zen / O f die gesuft D o o r ae rd t sch vernuft / I n lof zyn hoogh ge rezen" on­derscheid t v a n , , ' t be t reden / V a n ' t Heyl igh P a d daer w ' i n God t s Lee r v a n l ezen" . E n elders hekel t hij hen die z w e r e n bij hun ke rk en rechtz innige leer , m a a r er n ie t n a a r handelen, op he t refrein „ D i e d 'eyers niet heeft, b roed t he t n e s t " . T o t op zekere hoogte zijn Camphuyzen ' s hekeldichten v e r w a n t met die v a n C a t s en Huygens . M a a r ze zijn enkel theoret isch, geen uitbeelding der levenswerkeli jkheid, en in hun strekking niet opbouwend, m a a r ant icul -turee l . O o k ziet C a m p h u y z e n in h e t maatschappel i jk ve rkeer s lechts g e w r o e t v a n eerzucht en onedele driften, gekonkel en gekuip om de mooie baant jes , en zijn cr i t iek houdt feitelijk de ontbinding in der maatschappel i jke verhou­dingen. H e t goddelijk r ech t v a n de overheid t o t bestraff ing of beteugeling v a n het k w a a d erkent hij niet . Toch is hij geen revolut ionnai r , m a a r eischt

me t de D o o p e r s c h e n pass ieve onderwerp ing ui t gehoorzaamheid a a n God , die a l deze dingen in de were ld toe laa t . V e l e v a n deze didact ische gedichten behooren to t de goede soor t betoogen-de poëzie . C a m p h u y z e n stelde in de ,, JVel-rijmens Wet" tegenover he t gepraa l met geleerdheid en mythologie, voor de dichtkunst den eisch van eenvoud en zuiverheid v a n t a a l , zonder te verval len in de preutschheid v a n h e t pur i s ­me . H e t gieten v a n wijze lessen in gekunstelde vormen a fkeurend(bedekte cr i t iek op Huygens ?) zoekt hij toch rijkdom v a n zin te leggen in kernacht ige verzen . Hij heeft voorkeur voor beknopte , gedrongen zinnen met sament rek­kingen, dee lwoordcons t ruc t ies , genitiefverbindingen en woordkoppel ingen . U i t een ru imen v o o r r a a d grijpt hij he t kerntreffend woord , zonder over la ­ding, zonder versier ing door herhal ing en va r ia t i e . O o k zijn zijn beelden min-

Page 36: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

der s ieraden dan verduidelijkingen v a n he t be toog of middelen t e r vers terking v a n de be toogkrach t en ve rzwar ing v a n de gevoe l swaarde . Enke l voor dit doel pas t hij, en dan veelvuldig, de tegenstell ing toe , de para l le lcons t ruc t ie , en de va r iee rende herhal ing. G r a a g gebruikt hij be s t aande spreuken en zegswijzen of k leedt hij eigen gedachten in den punt igen vorm v a n he t sp reekwoord of he t aphor isme. E e n goed voorbeeld v a n Camphuyzens stijl is „Noodighe Koé-ten-bezinningh". D e eers te s t rophe heeft de betoogende construct ie v a n bij­z innen-complex vóó r den hoofdzin, een nadrukkeli jken vorm voor de w a a r ­schuwing da t w i e bij Jezus „ t e r hooger schole w i l " om „ d e n weg n a d 'onver-ganck ' lyckheydt t e g a e n " zich v a n t e voren over dezen z w a r e n toch t ernstig heeft t e bezinnen. I n de t w e e d e s t rophe gaa t de dichter ui t van de sp reekwoor ­delijke p r e m i s s e „Bevindingh scheel t van mondt-gezegh / G o e d t w e r c k ver-eyscht goet over legh" als grond voor zijn negatief oordeel over den veldheer die vóór den strijd geen goede berekening m a a k t e . D e derde s t rophe va r iee r t deze gedachte door he t beeld v a n den to renbouwer , eveneens een a a n Chr i s ­tus ont leende vergelijking, in een w e e r compacten , de heele s t rophe door­loopenden zin. D a n volgen de s t renge eischen v a n „ D e M e e s t e r " , als de conclusie ui t he t betoog, in een reeks s t r ak gerhythmeerde v e r z e n :

Verlaet, verzoeckt, treckt herten af Van al wat W e r ' lt ooyt geeft of gaf, Van al wat lief is op der Aerdt: Die zoo niet koomt, is mijns niet waerdt. Die zoo niet koomt, is onbequaem En noch niet waerdt eens Leerlings naem.

I n puntige tegenstell ingen, gevar ieerde omschrijving voor de ke rn van den zooeven gestelden eisch, dringt C a m p h u y z e n met klem t o t de keuze : al les of niets . E n de s lo ts t rophe, in kloeke ve r spa ren concludeerend de moeilijkheid der onderneming, spoor t door den reso lu ten toon v a n den cons ta teerenden z insvorm, to t vo lharden en overwinnen :

Het is wat gróóts dat ghy begint Het is wat hóochs dat ghy bemint D e wégen van de Hémel rèys Zyn zware wégen voor het vléysch KLóeck is de mensch en éel van möedt Die óverslagh van kósten doet En évenwél noch niet en schrickt 't "Werck lückt na 't zich de mènsche schickt.

I n zulke verzen is he t rhy thme z w a a r en s t r ak door de hevigheid der dynami­sche accenten , geschikt in de regelmatige wissel ing v a n he t dipodische vers . Z o o beva t Camphuyzen ' s bundel menig kracht ig betoogend gedicht. V e l e zijn door den gloed der overtuiging of door de S a t i r e geladen met af­fect. M e n leze „Victoria Victié", vol fijne onderscheidingen, scherp en con­sequent doordach t en bondig ui tgedrukt . O f „Gewillige Patiëntie", a anman ing t o t weer loosheid , eindigend met deze verzen, w a a r i n de „ w e e r l o o z e " zijn geestelijke k r a c h t t o o n t :

Page 37: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Heyllooze Werelt , die ons dringt. En noch hoe lang hoe meer bespringt, Die uw verstand tot listen spitst En 't hert tot nieuwe wreetheyt ritst. Die op d' onnooz'le woedigh raest En vuur en dreygementen blaest: Verdruckt, vervolght, doet wat ghy wilt Geduldt is ons een Scheut-vry Schildt.

Beha lve om de beteekenis , is de woordenkeus hier om de k l a n k w a a r d e voo r den gevoelstoon in hooge ma te effectief. N i e t s teeds w i s t Camphuyzen zich echter te hoeden voor de gevaren die zijn betoogend vers bedreigden : he t rhy thme verl ies t meermalen zijn s p a n k r a c h t door te stugge kor the id of zelfs gewrongenheid v a n den t aa lvo rm. S t a a t de vierde s t rophe v a n ,, Widóen Ingangh in'iRyck Godtó" reeds op de grens v a n he t w a a r d e e r b a r e : , ,By deugdt-lust eyscht goe-kennis / O m , s tuck voor stuck, D e u g d t wegen / Te zien en t ' over -wegen / To t vas t e D e u g d t - g e w e n n i s " de t iende s t rophe heeft die grens zeker overschreden m e t : , , ' t H e r t Chris t ' l i jck Broeder- l ievigh, / M o e t in d a t perck niet s tuyten, / M a e r l iefd 'aen Al len uy ten / E n w e z e n elck ger ievigh". E r is een t w e e d e eigenaardigheid die schadelijk w e r k t op deze betoogende poëzie . C a m p h u y z e n exper imenteer t op merkwaa rd ige wijze met den b o u w der s t rophen . Waarsch i jn l i jk k w a m hij d a a r t o e t en deele doo rda t hij voor zijn „ z a n g e n " n a a r de gangbare methode v a n de dichters v a n geestelijke l iederen, bes t aande wereldli jke zangwijzen k o o s . M a a r ook formeerde hij eigen sche­m a ' s . N i e t al leen s t ap t hij in dezelfde s t rophe soms v a n de jambische m a a t over in de trochaeische —• moeilijke rhythmische overgang in een logischen gedachtengang, voora l als hij p l aa t s vindt midden in een loopenden zin •—• m a a r hij beproeft ook de meest grillige combinat ies v a n lange en kor t e verzen in dikwijls omvangrijke s t rophen. Zijn stugge syntact ische vorm, die in zijn gedrongenheid de gedachten t o t he t u i ters t begrijpelijke beperk t en zoo een volledige concent ra t ie vereischt , is in disharmonie met de soepelheid van zul­ke lyrische s t rophen, met hun in e lkander vervloeiende verzen. Camphuyzens bes te be toogende gedichten zijn dan ook die, w a a r hij zich houdt a a n een een­voudige s t ruc tuur : vierheffige verzen of alexandri jnen in gepaard rijm, st ich-isch voor t loopend of to t regelmatige s t rophen overzichtelijk verbonden. Tusschen deze leerende en betoogende gedichten schreef Camphuyzen ook enkele goede lyrische gedichten. D a t zijn lyriek u i te rmate beperk t is , va l t t e ve rk la ren ui t zijn pass ieve levenshouding en zijn ra t ionee l Chr i s tendom. N i e t al leen drong zijn verstandel i jke aanleg hem in de eers te p l aa t s t o t didact ische poëzie, m a a r zijn negatie v a n de kerndogma 's der Chris tel i jke leer beroofde hem van de diepst emotioneerende motieven der Chris tel i jke lyr iek : de spanningen tusschen het smartel i jk zich real iseerende zondebesef, he t verniet igende gevoel van onvermogen en ver lorenheid in zichzelf en de ui tredding door Gods vri jmachtige g e n a d e ; de wors te l ing om de persoon-

Page 38: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

lijke toeëigening v a n he t objectief gegeven evangelie ; en voora l he t w o n d e r v a n he t schuldvergevende, borgtochteli jk lijden door den mensch geworden G o d s - Z o o n . D a a r o m ontbreek t e r in zijn poëzie de w a r m t e v a n he t mys t ieke geloofsleven, speciaa l die innige verhouding to t Chr i s ­tus . V o o r C a m p h u y z e n is Chr i s tu s in feite slechts W e t g e v e r en Voorbee ld . Zijn eisch is ,, s t r e n g " , zijn las t ,, z w a a r " . M e n herleze slechts he t zooeven geci teerde gedicht „Noodige Koóten-Bezinningh". D e hekeling der zonden dient om den d rang t o t he t goede, s luimerend op den bo ­dem v a n he t menschenhar t , t e wekken . D e z e gedichten on t roeren niet door ve r t e rend be rouw, door biddend plei ten of zelfverliezend toevlucht -zoeken bij den M i d d e l a a r . V e e l meer zijn he t zweeps lagen die dwingen to t de ui ter­ste krachts inspanning, hun hoogste t roos t is de voldoening v a n een goed gewe­ten en de hoop op eeuwige belooning. Z o o blijven C a m p h u y z e n slechts enkele mogelijkheden to t lyr iek open. Zijn verheerlijking v a n de Christel i jke deugden is bovendien meerendeels betoogend v a n a a r d ; zelden beluis teren w e hier en daa r , meest in een onderdeel v a n een of ande r gedicht, een meer lyr ischen toon, zooals in he t geci teerde slot v a n „Gewillige Patiëntie," of in den vijfden zang op „Lijdzaemheydó Erinnering", een telkens gevar ieerde reeks beelden op het t hema van he t lijden in geduld. D e elegie pa s t niet bij Camphuyzens le­venshouding. H e t typee r t dezen man , die zooveel ellende ondervond, d a t hij zoo weinig zijn smarteli jke ervar ingen ui tzong. M a a r toch , ondanks de s t ren­ge tuch t v a n zijn wi l , wr ing t zich in enkele oogenblikken een w a r m e r e toon door he t pan t se r om zijn h a r t . Z o o in „Lijdend Begin" ,het\ied w a a r m e e hij af­scheid nam v a n zijn l and bij zijn vlucht n a a r N o r d e n . I n de eers te helft s t r iemt menige scherpe sat i r ische omschrijving zijn rech te r s en vervolgers , m a a r gaandeweg overwin t een mildere toon , en on t roerend is in de der t iende s t ro ­phe , en volgende, de berus tende aanvaa rd ing v a n di t en toekomst ig leed uit­gezegd :

Uyt shertzen grondt, Heer, danck ick dy D a t ghy my waerdigh kent D a t ick om uwen name ly. 0 1 welkom wat ghy zendt. 't Is waer, 't en is noch maer een klein begin Maer wilt ghy, 'k wil dien weg wel verder in. Maeckt my, is 't uwe goedtheydt aengenaem. Tot meerder waerdigh, doch daer by bequaem.

Ste rke r nog is die gevoelstoon in „Ludt om ontbonden te zijn", tegenhanger v a n het vorige gedicht. D a a r geestelijke veerkrach t , een moedig begin, h ier bange verzuchting, ver langen n a a r he t einde v a n he t b i t t e r lijden. F r a a i is ook hier de l i t te ra i re vorm : de s t rophebouw met lenige overgangen v a n lange n a a r kor t e verzen en s temmingwekkend rijm, is nu de passende vorm. O p de­zelfde hoogte s t a a t he t t eedere t roost l ied voor de door ziekte wegkwijnende dochter v a n zijn vr iend Gees te ranus „Ckriótelycke Getatenheydt". Belangstell ing voor he t wereldli jk gebeuren had C a m p h u y z e n gedood ; a a n

Page 39: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de verheffing der na t iona le lyr iek kon hij geen deel nemen. D e aa rdsche vreug­den h a d hij a fgezworen : ze konden geen aanleiding meer zijn voor zijn poëzie . W e l blijkt in he t bekende „MayóchenMorgeiubont" even zijn gevoeligheid voor de na tuur , m a a r de glimlach der lente sterft ach te r de pessimist ische levens­visie v a n den dichter , die zijn vertwijfeling ui t in den i r reëelen wensch : O c h w a r e n al le menschen w y s / E n deden d a a r b y w e l / D e e s ' ae rde w a s een pa -r a d y s " en als een schri l s lo taccoord , d issonant met den lief lijken inzet v a n he t lied, a n t w o o r d t de b i t t e re e indrege l : nu is zij v a a k een hel . Geen ander gedicht t ypee r t Camphuyzen wel l icht t reffender tegenover de Calvinis t i sche d ichters : n ie t a l leen da t hij de o o r z a a k voor de d isharmonie in de Schepping, zoekt in gebrek a a n wijsheid bij den mensch, m a a r zonder de t roos t der ver ­zoening in dit tijdelijk leven en in de t hans reeds begonnen herschepping, is al le levensvreugd gedoofd. T o t Camphuyzen ' s bes te gedichten behooren zijn Psa lmbewerk ingen . Afgezien v a n zijn berijming voor kerkgebruik, die in het overzicht der be ­rijming in de 17de en 18de e euw te r sp rake komt, omvat ten zij een derde v a n zijn geheele l i t t e ra i re product ie . Dikwi j l s leest Camphuyzen een a a n t a l door gedachte v e r w a n t e psa lmen samen onder één opschrift . Hij v indt in dit O u d -Tes tament i sche boek—• he t eenige da t hij ui t dit Bijbeldeel op één lijn stel t me t he t N i e u w e Tes tamen t —• s teun voor zijn s t renge W e t s o p v a t t i n g en zijn s t r even n a a r deugd als de grond voor de rechtvaard igmaking . Verschi l lende der gekozen psa lmen zijn d a n ook onderwijzend, zooals ps . 37, 119 of de serie „De Yver tot GodóWet". D e meeste echter zijn lyr isch: psa lmen w a a r i n de dich­t e r ui t vervolging en benauwdhe id roep t t o t God, of zangen v a n zekere hulp­ve rwach t ing en s tandvas t ig godsver t rouwen, t w e e motieven die C a m p h u y ­zen bijzonder liggen. H e t is of hij, die zich overigens v a n persoonlijke lyr iek onthield, in de bewerk ing dezer psalmen de ont las tende veiligheidsklep vond voor zijn geprangd gemoed. D a a r is bv . de wel luidende bewerk ing v a n den i2Östen psa lm Wat winden dat er ruyéchen / Wat regen dat er plaót... een lied d a t Camphuyzen zingen doet op de wijze v a n , , H e t daghet in den O o s t e n " ; of onder hetzelfde opschrift v a n ,,Toeverlaet der Rechtveerdigen onder 't Oude Verbondt", de 121ste psa lm met zijn s te rk en zeker geluid : lek boor Trompet­ten kiincken / De vyandt ió naby...o~p de wijze v a n he t W i l h e l m u s . V a n de C a l ­vinist ische en ook v a n Camphuyzen ' s l a te re psa lmbewerkingen onderscheiden verschil lende dezer bewerk ingen zich door een vrijere houding tegenover den grondtekst . Camphuyzen spreekt zelf van , ,Uyt legging" of „ U y t b r e i -d ing" . I n psalm 73 bv. , den eers te v a n de serie „ G o d t de W r a e c k " , is de p roza teks t „ I m m e r s is God I s raë l goed, dengenen die rein v a n h a r t e z i jn" , omgezet in een vierdeelige beeldend gedetail leerde s t rophe, plast isch ook door den k lankvorm en breed en kracht ig van rhy thme door de syntact ische s t r u c t u u r :

De vyandt magh te velde zijn : de Trommel magh alarme gaen, Het zwaerdt magh op de keele staen;

Page 40: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Portret van Camphuysen uit zijn „Theologische Wercken" (1661)

Page 41: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 42: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e Lucht magh klaer van blixem zijn; de heel natuur magh zyn ontstelt, En doen haer eygen zelfs geweldt.

Daer magh geschieden wat het w i l : Een reyn vroom-hertigh Isralijt En raeckt het al te samen niet

Om dat hy God, die meerder is dan al wat dat er is en leeft Tot zijnen troost en steunsel heeft.

Vri j is ook he t fraaie vervolg : de teekening v a n he t schijngeluk der godde-loozen. I n deze psa lmen is Camphuyzen ' s t aa lvo rm veel minder s t roef en ge­drongen dan in zijn didact ische gedichten, zijn vers d a a r d o o r buigzamer. D e wijze v a n omschrijving is , ,dichtel i jker", de k lankvorm krijgt belangrijke func­t ies in de melodie v a n he t vers : „ E e n ander zucht zooveel gezuchts en w e e n t zoo meenig droef geween : / H a e r leven vloeyt h a e r zachtjens heen ' ' . H e t is zelfs ver rassend te zien hoe Camphuyzen in de psalmen de techniek v a n he t vers heeft leeren beheerschen. O o k hier pa s t hij, m a a r doeltreffender dan in zijn didact iek, al lerlei vers-en s t rophe-schema 's toe of b o u w t hij n ieuwe combi­na t ies . G r a a g speelt hij met de dubbelvormen van d r i e - en vierheffige eenhe­den, zoo bv . da t pa ren van sleepende en s t aande halfverzen on t s t aan of, kuns­tiger, als in het laa ts tgec i teerde gedicht, zóó da t uit de rijm-binding van een dubbelvers met een derde halfvers een drievoudig geheel groeit , tusschen-schakel voor den b o u w der s t rophe . Soms lijken de aaneengesmede verzen achtheff ig, m a a r de syntact ische rus t na den vierden voet , wisselend v a n diep­te , v e r r a a d t de samenstel l ing ui t t w e e gelijke eenheden (bv. psalm 119). O o k andere combinat ies zijn er te vinden : verzen v a n t w e e met verzen v a n drie heffingen (ps .147) of vier met drie (ps. 52) of t w e e met vier (ps. 16). I n de Lof ded Vredeó (ps. 123) t reft ons het samenspel van het drieheffige rhy thme en het gepaarde sleepende rijm, terwij l in de einddaling van het vers bijtonige le t te rgrepen zijn opgenomen. D e d a a r d o o r bewerk t e nadrukkeli jke ve r t r a ­ging van de l aa t s t e versvoeten verscherp t de grens tusschen de kor te verzen—• ze schijnen vierheffig te w o r d e n .—• en ve r s t e rk t het effect van he t blij-voort-schrijden in marsch tempo. D i t al les bewijst d a t Camphuyzen , hoe afkeerig hij geworden mocht zijn v a n de were ldsche cul tuur , toch leerling v a n de r e ­na issance is gebleven, en ui t den tijd v a n zijn klass iek- l i t tera i re studies ge­noeg reminiscenties heeft overgehouden, om ze in zijn geestelijke poëzie toe te passen. Ze l f e rkent hij in he t Bijschrift I op he t genoemde gedicht d a t hij dit psalmische thema „ n u in Nee rduy t schen Rijm, op Gr iekschen m a e t (heeft) ged ich t" . N o c h s te rker blijkt de klassieke inslag ui t he t feit, da t hij, beha lve van de jambische en trochaeische maa t , soms gebruik m a a k t v a n den bewege-lijker voet met t w e e dal ingslet tergrepen. E e n voorbeeld d a a r v a n is psalm 117, met tweeheffige verzen op het grondschema _i_uv_Lv en de va r i an t u l u u ^ u .

M e n zie voor deze expressieve wissel ing v a n één en t w e e dal ingslet tergrepen ook de vierheffige verzen v a n Psa lm 134. E n voora l de bijzonder fraaie di­thyrambe , rijk a a n k lankwerkingen , psa lm 113. O n d e r invloed v a n den inhoud groeit hier het a a n t a l dal ingslet tergrepen in één voet soms to t drie en zwel t het vijfheffige vers to t zes heffingen. H e t lijkt dan een geheel vrij N e d e r -

4 i

Page 43: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

landsch v e r s ; toch is de onderbouw, w a a r o p de spelingen hun versnel lend en ver t ragend effect sor teeren, onmiskenbaar dactyl isch. D e eers te verzen zijn zelfs regelmatig van bouw, met één lange daling in den derden voet . D a a r w a a r de majestueuze komst v a n den Hee r sche r over H e m e l en A a r d e w o r d t gebeeld, t r iomfeerend over de weers t revende machten, on t s t aa t de rhythmi-sche beroer ing :

Nü is mijns Héeren hoogh zaligh' ure gekomen Hij heeft de Scepter zijns Rijks in handen genomen Zyn Heerschappye blyft t' allen tyden besténdigh Gelyck zyn léven vast is en némmenneer éndigh. Bóoze lieden pérssen 't Ryck dat deze Héere gesticht heeft Strékkend zoo wyd als de zónne zyn hélder licht geeft. En naken fierlyck, récht als gewéldige stróomen Wantze met haar baren, als bergen, dréygende kómen En dóór der winden onstüym' ge blazinge zwellen En hare oevers vergeefs, als razende, quéllen. Gróót is al haer pogen, hóogh al haar gedachten De Héér is noch hóoger en van veel meerdere machten

Camphuyzen ' s gedichten w e r d e n zeer popula i r en zijn vele malen h e r d r u k t ; verschil lende van zijn kernacht ige gezegden w e r d e n gemeen goed.

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N .

(1) In de diss, van L. A. RADEMAKER, Didericuó Camphuyzen, wordt C. uitvoerig beschre­ven als predikant en theoloog (Gouda 1898). Hierin vondt G. K A L F F aanleiding C 's dich­terlijke kwaliteiten naar voren te halen in Camphuyzen herdacht (De Gids 1899. I, 27 vlg. herdrukt in ,,Hoofts Lyriek", Haarlem 1901).Voordien gaf J. van Vloten een bloem­lezing met inleiding. Later J. C. van der Does , bloeml. -|~ inleid. (1934). (2) Zie Deel III, blz. i58 - 162. (3) A. MEESTERS, D . Camphuysen en zijn verhouding tot de schilderkunst (Vondelkroniek X, 277 vlg). (4) Aangehaald bij Rademaker, op. cit. (5) Een uitvoerige bibliographie bij Rademaker, op. cit. —• Oudst bekende uitgave (2de druk) bij Jacob Colom te A'dam i638. R. noemt niet de uitgave van 1639 ,,tot Haer-lem bij Thomas Fonteyn, Boekdrukker in de Bartel Jorisstraat, in de gekroonde Druk­kerij. (Hier reeds de indeeling in drieën, zie de voorrede die niet van C. is). In latere uit­gaven werden brieven en werk van anderen opgenomen, zie R. op.cit. blz. 137 . (6) Rad. op. cit. D e eerste uitgave is „spoorloos" verdwenen. Zie echter R. over de uit­gave der brieven etc. van i638. In die van i63g de voorrede van Onbedr. Oordeel. (7) Onbedr. Oordeel (1639). (8) Idem. (9) Een aantal gedichten verscheen afzonderlijk : 1619 : Het Schild der eerdructer Ghemoeder-cn (uitgeg. door Rienier Telle) — 1620 : Ghewillige Patiëntie ofte Lydené remedie. —> Victo­ria Victié. — God de Wraak. —• Broederiycke eendracht. —• Den Yver tot Godd Wet. —• 1621 : Godt Wonderlijck, Machtich, Goedt. —• May-Geóchenk aan de Remonótrantóche Ghemeynten. In 1624 verschenen te Hoorn de „Stichtelyke Rijmen" —• zonder naam van den drukker — 2 dln. In den 2den druk, na C s dood, volgden als derde deelde vroegere gedichten. H e t in i685 toegevoegde vierde deel bevat behalve ,,Gezweté of Woordenpronckerij" geen gedich­ten van C. — Zie R.'s aanwijzingen over C s kladschriften in het Weeshuis D e Oranje Appel te A'dam.

Page 44: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

RONDOM « DE ZEEUWSCHE NACHTEGAEL »

DE B E L O F T E N D I E H E T W E R K V A N P H I L I B E R T V A N Borsselen voor het le t terkundig leven in Zee land scheen in te hou­den, zijn niet in vervulling gegaan. H i j schreef zijn gedichten toen hij in Ho l l and w a s , de objecten v a n S t r ande en D e n Binckhors t

lagen beide in Hol l and en toen hij eenmaal in Zee land w a s teruggekeerd, zweeg hij als dichter . V o n d e n zijn fantazie en dichterlijk gevoel d a a r geen voedingsbodem ? I n ieder geval w o e i er een andere geestelijke wind . H o e w e l Zee l and zich aanvankel i jk n a u w verbonden had met H o l l a n d tegen den ge-meenschappeli jken vijand en in de l aa t s t e decennia der zest iende eeuw een snel­len bloei op handelsgebiedbeleefde, kon he t al spoedig met zijn bondgenootgeen gelijken t red houden in economische ontwikkel ing. D e handel ve rp laa t s te zich n a a r het N o o r d e n . R o t t e r d a m en voora l Ams te rdam overvleugelden Midde l ­burg. H e t met w a t e r e n doorsneden en omgeven Zee land bleef moeilijk bereik­b a a r , een afgesloten en verbrokkelde provincie v a n visschers en agrar ië r s . Cu l -tureele ach te rs tand w a s d a a r v a n het gevolg. Tegenover de veelzijdige cul tuur van Hol l and , boeiend door tegenstell ingen v a n meest ext remen aa rd , door diepte en originali tei t van gedachten, door hevigheid v a n he t emotioneele le­ven, door de schoonheid van p ic tura le en l i t te ra i re kunst , m a a k t Zee land den indruk v a n eenzijdigheid (1). D e I l lus tere School te Midde lburg leidt een kwijnend bes t aan . D e l i t t e ra i re kuns t is bijna uitslui tend in handen v a n de regeer ings-ar is tocra t ie , gedegen en bedach tzame geleerden, gevormd door de Leidsche Academie , rechtzinnig vroom, m a a r weinig sprankelende geesten, weinig emotioneele na tu ren . Spanningen tusschen geloofsleven en humanis­t ische cul tuur vormen hier geen aanleiding t o t s te rke lyriek. Beha lve bij C a t s die al vroeg n a a r H o l l a n d t r ek t en bij A d r i a a n v a n de V e n n e vinden w e in Zee l and vrijwel geen real isme, als uiting v a n volksleven. Piët isme en pur i ­tanisme drijven de Z e e u w e n voora l t o t d ich twerk v a n verstandeli jken aa rd , moral iseerend en d idac t i sch .S tuwende k r a c h t ging uit van C a t s . I n zijn op­drach t van de „Sinn-en M i n n e b e e l d e n " (1618) k laagde hij reeds over den ach­t e r s t and der Z e e u w s c h e poëten. Waarsch i jn l i jk k w a m door de samenwer ­king van hem en den ui tgever J a n P ie te r sz . v a n de V e n n e in 1623 een bundel

Page 45: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

gedichten uit, „De Zceuwócbe Nacbtegael", w a a r v o o r op verzoek een t w i n t i g t a l dichters in Zee land hun bijdragen hadden ingestuurd. D e bedoeling w a s , h iermee nu eens te l a ten zien, w a a r t o e de Z e e u w e n op l i t t e ra i r gebied in s t a a t w a r e n . O n g e w i l d toon t deze pres ta t ie tevens hoe ver zij bleven beneden he t peil v a n Ho l l and . W o r d t er meermalen geschermd met rena issanc is t i sche terminologie, s lechts zelden grijpt een der zangers in de P a r n a s s c h e l ier een accoord da t t o t luisteren dwingt . I n de gedichten a a n A n n a Roemers Visscher , door Simon van Beaumon t overgehaa ld t o t een reisje n a a r Midde lburg en d a a r hooglijk gevierd, kl inkt m a a r een zwakke echo v a n de geestrijke cour­toisie u i t den Muiderkr ing . Bui ten het bereik der deftige Z e e u w e n ligt ook he t speelsche minnelied en de a rcad ische poëzie , getuige het eers te deel v a n den bundel , „genaempt Minne-óang". H e t bes te lever t in dit genre JACOB SCHOTTE (2) (1856-1641) met zijn Cupido bonicbdief" en iets eigens heeft voora l het frissche en klankri jke „Lof van de Leeuwercke", in vierheffige jambische verzen . H e t bewijst een zekere gevoeligheid voor de n a t u u r en ge­tuigt van eigen waa rneming . D a t is ook het geval met ADRIAAN VALERIUS wiens dichterlijke beschrijving v a n een ochtendwandel ing wegens de s t ich­telijke bespiegeling onder he t mot to van R o m . 14:16 w e r d opgenomen in de derde afdeeling „Hemebang". D e b o u w der a lexandri jnen mag w a t onhan­dig zijn, mede door te gemakkelijke aaneenrijging v a n hoofdzinnen, de a a r ­dige typeer ing der dieren, vogels voora l , is vrij van mythologische omschrij­vingen. Gunst ig s teekt zulke poëzie af tegen de gedichten v a n J o h a n n a C o o -mans , de eenige v r o u w onder de Zeeuwsche dichters •—Anna Roemers , die en­kele psa lmbewerkingen en berijmde gebeden voor den Z e e u w s c h e n N a c h t e -gael inzond, niet meegeteld. A l te slaafs volgde Johanna C o o m a n s den door h a a r zoo diep bewonde rden C a t s . A a n h a a r gladde alexandri jnen on tb reek t gevoelsspanning en verhevenheid v a n gedachte , a l w e e t zij met eenige fan ta -zie symbolische beelden ui t t e werken . A n d e r e bij name bekende medewer ­kers , die bui ten den Zeeuwschen Nach tegae l , behalve een enkel gelegenheids­gedicht, voor zoover bekend niets hebben geproduceerd, zijn Jacob Luyt , ad ­v o c a a t te Middelburg , de medicus Leona rd Peu temans , J acob Hob ius , de theoloog Nico laes Antonisz v a n der Dee l en ,de paedagoog Johannes de Swaef , de „glasschr i jver" P ie t e r v a n Me lde r t , P ie te r de V o s en Johannes Rogiers . Bijna al hun bescheiden bijdragen s t aan onder invloed van C a t s en Huygens . D e l aa t s t e had enkele m a a n d e n in Zier ikzee gewoond en zijn „ V o o r h o u t " en „ Cos te lyck M a l i ' ' w a r e n kor t voor het verschijnen van den Z e e u w s c h e n N a c h ­tegael door C a t s ' bemiddeling t e Midde lburg uitgegeven (1622). D i e p e r nog is de s tempel v a n C a t s op den Zeeuwschen bundel gedrukt . D e indeeling in drieën : Minnesang , Sedensang en Hemelsang , loopt geheel pa ra l l e l met de drievoudige compositie van zijn eersten emblemata-bundel.Zijn,,Nopen", pun t ­dichten, sommige met het k a r a k t e r van emblemata , vullen met de „Grillen" v a n Simon v a n Beaumont , vri jwel het tweede deel. I n de derde afdeeling vinden w e van hem een zestal gedichten in alexandri jnen, w a a r o n d e r de ,,Bedenck-

Page 46: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

inghe op de dteert-dterre, ghedien int jaer 1618", he t „Lofghedicht op de ghedenck-weerdighe Nationale Synode", ghehouden t o t D o r d r e c h t A n n o 1618 en 1619, en he t „Ghedicht op het bouck ded weerde eerweerden ende Goddalighen Dienaerd ded Woortd Mr. Willem Teellinck, ghenaemt Baldem Gileadd vóór Ziond zonde".

Enkele medewerkers van den Z . Nach tegae l , die ook daarbu i ten hebben gepubliceerd, moe ten afzonderlijk vermeld w o r d e n . D e theoloog ABRAHAM V A N D E R M Y L ( i 5 6 3 - i 6 3 7 ) afkomstig ui t D o r d r e c h t , die wegens zijn remons t ran t sche opvat t ingen in 1608/1609 *n c o n f l i c t k w a m met zijn kerke-r a a d te Vlissingen, is meer dan om zijn bijdragen in den bundel der Z e e u w e n , bekend om zijn ver ta l ing ui t het Schotsch v a n „Den Slach van Lepanten" ( i 5 9 3 ) , he t gedicht v a n Jacobus V I over den zeeslag tegen de Turken i n i 5 y i , en om „Den lof/ eend landt-mand leven/', de eers te ver ta l ing van H o r a t i u s ' „Beatuó ille" in Neder landsche verzen (3). H i j k w a m er door in contac t met C a r e l van M a n d e r en w e r d ook medewerke r v a n den „Nederduytóchen Helicon". A l s schrijver van oorspronkeli jke gedichten heeft V a n der Mij l echter geen beteekenis . Zi jn filologische studies typeeren de linguistische opvat t ingen van zijn tijd. Beha lve zijn samenlezing, onderscheiding en poging to t verklar ing v a n oude Germaansche en Kel t ische woorden , die hij u i t glossar ia en oude D u i t s c h e teks ten opdiepte, poogde hij in zijn „Lingua Belgica" t e bewijzen da t het N e d e r l a n d s c h n a a s t he t Heb reeuwsch , het Gr ieksch en h e t Lat i jn een der vier grondta len der menschheid w a s (4). O n d a n k s zijn weinig cri t ische bewerk ing der bronnen genoot hij onder voo raans t aande geleerden als Heins ius , Scr iver ius en D e Groo t , gezag.

M e e r dan V a n der Mi j l pas t e ADRIAEN H O F F E R (1689-1644) in het Z e e u w s c h e milieu. H i j is h e t type v a n den veelzijdig-geleerden Calv in is t i -schen regent . Afkomstig uit Zier ikzee , s tudeerde hij rechten t e Leiden. In zijn regentenloopbaan b rach t hij he t t o t ren tmees ter -generaa l van de grafelijke domeinen in Zee land . D o o r zijn huweli jk s tond hij in re la t ie me t heel de Z e e u w s c h e magis t ra tuur . M e t vele geleerden w a s hij bevr iend en correspon­deerde hij over allerlei wetenschappel i jke onderwerpen . I n zake de geschie­denis van Zee land w e r d hij meermalen geraadpleegd. Zi jn l i t t e ra i re w e r k ­zaamheid begint met vertal ingen, o.a. v a n enkele Lat i jnsche gedichten van Heins ius . I n 1615 geeft hij een serie Lat i jnsche dis t icha uit , de „Proteud dive Didticha dynonima". H i j schrijft i n 1621 „Een ghebed tot onden Heere Jedum Chridtum voor der Kercke" en w e r k t mee a a n de to ts tandkoming v a n enkele ve rza ­melbundels o. a. den Zeeuwschen Nach t egae l . I n 1635 verschijnt t en s lot te zijn eigen bundel „Nederduytdchepoëmata" (5) . M e t de breedvoerige inleiding over he t doel der dichtkunst sluit hij geheel a a n bij de opvat t ing v a n C a t s . D e n dichtvorm gebruikt hij ui ts lui tend om t e s t ichten en t o t deugd a a n t e sporen . O o k w a t de versvormen betref t blijkt C a t s zijn voorbeeld. M a a r hij w e e t

Page 47: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

niet diens gemoedelijken toon te treffen, mist diens oog voor he t volksaardige , diens gevoel voor humor en schalkschheid, diens fantas ie en onderhoudenden ve r te l t r an t . Alles is bij dezen didact icus beheerscht , ingetogen en s t rak-ernst ig . Geen glimlach s t r aa l t ons tegen, geen kwinkslag weerk l inkt . N immer s l aa t zijn cri t iek over in een harts tochtel i jke sa t i re of geestige persif lage. N immer ook stijgt ui t zijn berijmde leer redenen en bespiegelingen de ver ruk te toon der vervoer ing. Zijn verzen zijn w a t k a a l en v lak zonder veel o rnament van beeld en omschrijving, met r i sch gelijkmatig, louter verstandelijk, of het nu a lexan­drijnen zijn of vijfheffige jambische verzen of de v iervoet in jambisch of t r o -chaeisch schema.

In den Zeeuwschen Nach tegae l komen t w e e gedichten voor van ADRIAEN V A N D E V E N N E , den b roer van den uitgever (6). Hi j w e r d te Del f t geboren, m a a r zijn ouders w a r e n van Braban t sche afkomst. Aanvankel i jk bestemd voor de studie te Leiden, vond hij den weg to t de plast ische kuns t en ontwikkelde hij zich to t een onzer bes te t eekenaa r s en plaatsni jders der 17de eeuw. I n M i d ­delburg w e r k t e hij waarschijnlijk, na 1609 t o t 1625, samen met zijn b roer die de drukkerij v a n Adr i aen v a n de V ive re had overgenomen. D a a r k w a m hij ook in contac t met C a t s , wiens w e r k e n hij op zoo voortreffelijke wijze heeft ver lucht met ta l looze pren ten . M e t dezen dichter deelde hij de opvat t ing da t dichtkunst en schi lderkunst e lkaa r de hand moeten re iken. D o o r hun samen­werk ing onts tonden die f raaie emblemata-bundels , zoo ka rak te r i s t i ek voor de moral iseerende volks l i te ra tuur v a n dien tijd. O o k w a a g d e V a n de V e n n e zichzelf nu en dan a a n de beoefening der dichtkunst , en hij bere ik te een zekere vaardigheid in den t r a n t van C a t s en Huygens . D e „Zeeaacbe Mey-klacht", die voorkomt in het eerste deel van den Nachtegae l , her inner t s te rk a a n den stijl van C a t s . H e t vormt overigens een zonderling onsamenhangend geheel. I n den vroegen morgen en gebogen over een heldere beek, ontdekt de dichter zijn spiegelbeeld, tevens hoor t hij de echo van zijn k lachten . Ge t roos t h e r v a t hij zijn spel op de luit , da t het gezang van den vogel wek t , den nach te ­gaal . D a n verzinkt hij in ui tvoerige bespiegelingen over de dichtkunst en de schilderkunst , voora l den lof zingend v a n de l aa t s t e . H e t tweede gedicht is een bewerk ing v a n psalm 100 in de derde afdeeling. M a a r ach te r den Z e e u w ­schen Nach tegae l volgt een afzonderlijke bundel van A d r i a e n van de V e n n e , he t „Tafereel van Sinnemal, w a e r i n verscheyden verthooningen w e r d e n aen-gewesen met Poët i sche vermaeckeli jcke ende Lee r same Sinnedichten, en Sangl iedekens" , vers ierd met pren ten van hemzelf. N u en dan w e e t hij vlot­te schetsjes te leveren en aard ig den volkstoon te treffen. Z o o in he t „Minne-mal van D icke -Leende r t en Lijsje Teunis , met Joncker M a e r t e n " , een he ­l aas w a t a l t e b reed ui tgesponnen samenspraak tusschen een verliefden, w a t sullig l inkschen boerenjongen, een pitt ig boerenmeisje en een ingebeelden s teedschen minnaar . D e tegenstell ing v a n s tad en land vormt den gebruikelij-ken achtergrond. Huygens had deze motieven in zijn V o o r h o u t reeds , ko r t e r

Page 48: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

en geestiger, C a t s in zijn Ga la thea , idyll ischer bewerk t . Or ig ineeler is het lied van den „Sinnigben Zeeudchen Slijper" „d ie al singende yde r het sijne geeft" m a a r b e a n t w o o r d w o r d t door de geprikkelde vrouwli jke en manlijke om­s tanders . Aard ig zijn voora l ook de „Sinnigbe Neep-Kluy tiend a l w a e r in de selve door poët ische spreucken w o r d t ve r thoon t de verscheydenheydt , ende aenhangende eyghenschap van den loop des menschen leven to t he t s t e rven" . H e t zijn soms geestig geformuleerde, zevenregelige karakterbeeldjes in trochseische viervoeten met het r i jmschema abba^cc . I n zijn l a te re geschrif­ten, w a a r v a n ook p roza zooals : ,,de Sinnevonck op den Hollantdcben turf" (1634) en het „Tafereel van de bel ende werelt" ( i 635 ) , w o r d t zijn stijl te ge­kunsteld om nog gewaa rdee rd te kunnen worden . N a den dood van zijn b roer (1625) w a s hij n a a r D e n H a a g getrokken. D a a r dreef hij eerst een u i tgeverszaak met Joost Ocke r s s , l a te r een boekhandel . I n 1662 s t ierf hij a rm.

E e n belangrijke, l i t te ra i r zelfs de bes te bijdrage voor den Zeeuwschen N a c h t e ­gael leverde SIMON V A N B E A U M O N T (7). Toch w a s hij geen Z e e u w , noch door afkomst, noch door geest. Hi j s tamde af v a n een aanzienlijke familie ui t D o r d r e c h t , zijn geboor teplaa ts (1674). N a zijn rechts tudiën te Leiden en O r l e a n s vestigde hij zich echter als a d v o c a a t te Midde lburg (1601), w a a r hij intensief a a n het openbare en cultureele leven deelnam. I n 1606 benoemde men hem t o t tweeden , in 1611 t o t eers ten pensionar is v a n de s tad en vaardigde hem in 1625 af n a a r de S t a t en -Gene raa l . V a n dit regeeringsl ichaam kreeg hij in de volgende j a ren belangrijke missies te ver­vullen als bui tengewoon gezant n a a r Polen en Z w e d e n (1627) en n a a r Keulen en Nienburg ( i 633 ) . Teruggekeerd van de l aa t s t e reis , verwisselde hij al spoedig het pensionar isschap van Midde lburg voor da t van Ro t t e rdam, da t hij w a a r n a m t o t 1649-D e laa t s t e levensjaren b r a c h t hij door in den H a a g , w a a r hij in 1654 over­leed. O n d a n k s zijn remons t ran t sche gezindheid, die ook blijkt ui t zijn vr iend­schap met D e Groot , met Barlaeus en Voss ius , hield hij he t ruim dert ig j a a r in het rechtzinnige Zee l and ui t en genoot hij he t volle ve r t rouwen . W a s da t al leen mogelijk doorda t hij, beheerscht en voorzichtig, zijn diepste gedachten en sympathieën w i s t te verbergen en zich bij den s te rken s t room aanpas t e , of blijkt er ui t d a t de ve rd raagzaamhe id der toonaangevende Calvin is ten , a l ­t hans in cultureele kringen, grooter w a s dan men w e l eens wi l aannemen ? D e z e b e k w a m e rechtsgeleerde en pol i t icus had in zijn studenten-ti jd ook a a n renaissancis t ische l i teratuur-beoefening leeren doen. H o e k a n het anders in het Leidsche milieu van gezaghebbende l i t t e ra to ren als Heins ius , D o u s a , Scr iver ius e.a. Bevangen door een jeugdliefde die negatief ver l iep, d icht te hij a ls leerling van P e t r a r c a , R o n s a r d en zeker ook v a n Heins ius , een sonnet ten­cyclus die de ontwikkel ing v a n deze „ t r a g e d i e " van phase t o t phase teekent . I n de eers te sonnet ten geeft de d ichter uit ing a a n zijn ve rwonder ing da t hij,

Page 49: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

die vroeger slechts spot te met de poëten der liefde, nu zelf door een p a a r schoone oogen zijn geestelijk evenwicht heeft ver loren. D a n zingt hij van de mach t der liefde als een zoete kwell ing en v a n zijn d iens tvaardige overga­ve als minnaar , die noch tans beschroomd in de tegenwoordigheid der gelief­de sprakeloos blijft en dan in h a a r afwezigheid ver teerd w o r d t door onrust , de spanning tusschen vrees en hoop :

Als 't vlammich-licht gespan int "Westen is ghedoken En de peck-doncker nacht door de gesterde baen, Haer mooren-swarte jacht al stil gaet drijven aen. Als al wat oogen heeft, sijn oogen heeft geloken, En vind' ick noch geen rust...

klaag t de d ichter in die typische stijlvormen der vroege Rena i s sance . T o t in he t elfde gedicht — nu geen sonnet m a a r evenzeer kunstig v a n r i jmstruc­t u u r : ababcdedceffgg.—• de t ragische wending v o l g t : de eers te afwijzing toen hij eindelijk zijn aanvankeli jke aarzel ing ove rwonnen h a d :

W a e r over sal ick my dan eerst beklaghen ? Ick móestet immers vraghen :

Met sien alleen en had ick niet verworven En 't seggen heeft my 't sien nu oock bedorven.

D i e p e r v a n toon, f raaier b e w e r k t ook w o r d e n nu de sonnet ten die spreken v a n ver langen n a a r wederl iefde, v a n weemoed over onvervulde hoop, v a n kwel l ing zelfs door n ieuw ontmoeten d a t alle vreugde rooft . Voortreffel i jk v a n b o u w is bijvoorbeeld het X I Vde sonnet , w a a r i n he t beeld v a n he t schip op zee is u i tgewerk t . E n ook dit s tat ige en toch melodieuze en speelsche son­ne t :

Sedert den dach dat ghy mijn vryheyt hebt gevelt Door 't vriendelick ghewelt van 't diamantich schijnen U w ' s stralende ghesichts, met hoe veel duysent pijnen Heb ick altijt geweest dach ende nacht gequelt ? D ' op-gaende goude son en stroyt 't begraesde velt Met soo veel bloemen niet, noch soo veel nacht-robijnen, En doet de morghen-root uyt 's hemels blauw verdwijnen, Als wel mijn suchten zijn en smerten ongetelt. Doch dit, en noch veel meer, waer my wel licht om lijden. So ick versekert waer, van noch t' eenigher tijden Te krijgen 't soet gewin : voor hondert duysent een : Een troost-brengende Jae, voor hondert duysent klachten, Een vrolick oogenblic, voor soo veel bange nachten, Voor al mijn quelling een, ghy weet wel w a t ick meen.

Sonne t X V I I I echter brengt de kentering, he t begin der derde phase : de wending door ontgoocheling n a a r toorn en afkeer . O n d a n k s de he rhaa lde en „hoogges temde" lofl iederen op de schoonheid en de deugden der bemin­de v r o u w en de hern ieuwde betuiging v a n t r o u w en hoopvol wach ten , ver -

Page 50: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Z É E V S C H E ; , N A C H T E G A EL-

Des fclfè dryderky gdang: (jebecLwden inder VHxterheyt vertkfita^ als de fehe voor

dejht by jèmwbe mi tnckel mis&imi&frt' >verfaeHÜ-

Titelblad van den „Zeetuche Nachtegael"

Page 51: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 52: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

breekt het gevoel van gekwets te e igenwaarde den b a n der bekoring. H e t slot van sonnet X X I V luidt het einde der liefde in :

Ick moet wel sijn getroost uw' bitter ongenade, End' soo te sijn geloont, sal my wel vallen swaer, Maer üw' sal sijn de schand', end' oock de meeste schade.

E e n serie F r a n s c h e sonnet ten voeren door dezelfde stemmingen n a a r dezelf­de ontknooping :

Puis que fault done qu'il soit, rasseure toy mon cceur Si bien 1' espoir est mort, morte est aussi la peur, Et cette mort sera la cause de ma vie.

H e t l aa t s t e gedicht, w e e r Neder l andsch , m a a r thans in den trochaeischen viervoet , is de juichkreet der bevrijding. H e t begint met di t scherp getee-kend beeld, het bes te deel van het ged i ch t :

Als een slaef, die, boven hopen Stil is de galey ontslopen, Daer de wreede Castilliaen Hem, ghevetert aen de boeyen Deed met harde slaghen roeyen Door den woesten Oceaan, Gaet door beemden en valeyen Sorgeloos sijn hert vermeyen. En dan op een hooghe klip, Siende van verre deur de baren Sijnen droeven kereker varen, Roept: van my hebt gy nu slip! Soo gae ick my oock verquicken Vry van alle liefdens stricken, En vermaken mijn ghemoet.

D e z e sonnet ten-cyclus mag een var ia t i e zijn op bekende thema ta , niet or i ­gineel ook in den stijl, er k l inkt toch ie ts v a n eigen geluid in een treffend zeke­ren vorm. A a n den anderen kant , de emoties v a n dezen dichter zijn net niet hevig genoeg om den soepel-elegischen toon op te s t u w e n to t verzen v a n passie en driftige bewogenheid . D e para l le l met de erot ische gedichten v a n Heins ius gaa t niet verder d a n sommige beelden en omschrijvingen en een overeenkomst in psychologische ontwikkel ing. D e onstuimigheid v a n tem­perament die Heins ius ' gedichten in gloed zet, is dezen dichter vreemd. T r a ­giek is dan ook een te s terk w o o r d voor zijn poëzie. O o k om de weinig ele­gante oplossing, die hem misschien het scherpst k a r a k t e r i s e e r t : t o t geen hoo-ger vlucht is zijn geest in s taa t , t o t geen opvaa r t uit aa rdsche ontgoocheling. Geen anderen u i tweg vindt hij dan de negat ie der liefde. I n da t opzicht s temt hij ook met Heins ius overeen. D a a r o m moet hij de school v a n P e t r a r c a ver la ten , he t rijk der poët ische verbeelding sluit zich voor hem. Zi jn „bevr i jd ing" beschouwt hij als een te rugkeer to t he t „ l e v e n " , m a a r da t be teekent terugkeer to t de nuchtere real i te i t . W a t er volgt in he t slotgedicht, kl inkt n a het zooeven gegeven c i taa t , u i t e rmate b a n a a l .

Page 53: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

M e t dit incident is de b ron van lyriek in Simon de Beaumon t opgedroogd. D e z e verzen hebben lang in portefeuille gelegen. Z e moeten in zijn Leidschen tijd, omstreeks 1696, gedicht zijn. P a s in 1622 door he t con tac t met de ini t iat iefnemers v a n den Z e e u w s c h e n Nach tegae l her innerde hij zich hun­ner en gaf hij de meeste voor publicat ie af onder den vergoelijkenden t i tel „ J o n c k h e y t " . U i t denzelfden tijd vermoedelijk s tammen een ui ts tekende ver ­tal ing van Vergi l ius ' eerste Ecloga, ,,Boerenpraat", aangepas t bij de sfeer van het eigen land, in levendige en wel luidende alexandrijnen, en een v a n he t be ­gin v a n Ov id ius ' Me tamorphosen . Missch ien moet echter he t on t s t aan v a n deze ver tal ingen omstreeks 1620 gesteld worden . D e kwes t i e is t e onbelang­rijk om er hier over te discussieeren (8). D a t V a n Beaumon t in dezen tijd nog w e l t o t he t schrijven v a n een goed gebouwd Renaissance-dicht in s t a a t w a s , bewijst he t f raaie sonnet „Ghy heerócher van de Zee,..." w a a r m e e hij A n n a Roemers in Zee l and in t roduceer t (1622), he t eenige werkeli jk dichter­lijke v a n de lofliederen op de gevierde gaste in Zee land . O o k he t lied der H e r ­der innen en H e r d e r s op hetzelfde thema is, het genre in aanmerking genomen, n ie t onaard ig . Onbelangri jk zijn de enkele v lakke godsdienstige gedichten en gelegenheidsverzen.

D e Z e e u w s c h e N a c h t e g a a l beva t echter van Simon v a n Beaumon t ook een serie „Grillen', meerendeels ver ta l ingen v a n epigrammen v a n M a r t i a l i s , opge­dragen a a n Scr iver ius . D a a r m e e sluit hij a an bij Roemer Visscher en Huygens . In zijn l a te re „Rljniópreucken" en ,,Iijb-<inipperinghen" zethi j d i t genre voor t . H i e r i n toon t V a n Beaumont zijn w a r e n a a r d : zin voor humor en snedige gezegden, scherpen, cri t ischen kijk op menschen en toes tanden met het vermo­gen t o t leuke vlot te typeering en formuleering van prac t i sche wijsheid in bon-digen vorm. Aard ig zijn voora l ook de anecdoten, dierenfabels en pa rabe l s , puntig en geestig verteld, minder b e z w a a r d door moral is t ische ui tweiding dan bij C a t s (9). E é n voorbeeld :

Een schip op ruynxe Zee, daer in veel menschen waren W a s door den storm benauwt inde verbolghen baeren. Di t maeckte grooten schrik, elck vreesde voor sijn lijf, Sy schreeuwden jammerlijck, sy kreten luyd en stijff: Een, die geen troost, noch hulp, en sagh te syn voor handen, Riep : grootste Jupiter, maeckt dat w y mogen landen; Ick sail tot danckbaerheyt, dat loove ick u wel vast, Een wasse toorts soo groot, als is de grootste mast Doen branden op 't Outaer. Een ander riep : wilt swijghen Ghy slechte bloed, van waer soud ghy doch konnen krijghen Soo grooten wassen kaers, ghy die, arm, lijd gebreck ? Hó, hó, sprack dese man, ick en ben niet soo geck Dat ick dit niet en w e e t : maer kan ick slechts geraken Uyt den verdrenckers-nood, al doen ick dan maer maecken Een kaersje kleyn en dun, dat kosten sal een blanck, D e goede Jupiter sa l ' t nemen noch in danck. D e stervens-vrees beweeght den menschen tot beloven Van dingen die haer macht seer verre gaen te boven.

Page 54: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E e r s t in i 6 3 8 verzamelde Simon Junior de pennevruchten v a n zijn vade r t o t een bundel „Horae óuccióivae oft Tijta-dnipperinghen", ui tgebreid in den twee ­den druk v a n 1640 (10).

Boven het let terkundig milieu v a n den Zeeuwschen Nach tegae l , s teekt ook uit de hoekige figuur v a n den Chr is ten-humanis t JOHAN D E B R U N E , den oude. G e e s t v e r w a n t v a n C a t s en Huygens , w a s ook zijn w e r k opvoedkundig en stichtelijk. M a a r ondanks den t a s tba r en invloed van deze beide dichters , in gedachtengangen en vormen, ontwikkel t zich D e Brune to t een prozaïs t v a n eigen m a r k a n t e n stijl (11).

Behalve in den tijd van zijn rechtss tudie te Leiden (1606), w o o n d e hij heel zijn leven te Middelburg , he t middelpunt v a n he t Zeeuwsche cultureele leven, w a a r hij in i 5 8 8 geboren w a s . T o t 1617 bleef hij zich ambteloos verdiepen in al ler lei s tudievakken, voora l in de klassieken en de theologie. D a a r n a nam hij a ls a d v o c a a t deel a a n het publieke leven. E e r s t toen hij 46 j a a r oud w a s (1634), ze t te hij den voet op de ladder der magis t ra tuur , w a a r l a n g s hij gestadig opklom to t he t raadpens ionar i s schap v a n Zee land , we lk ambt hij van 1649 af w a a r n a m to t zijn dood in i 6 5 8 . I n regeering en poli t iek t r a d hij, bescheiden en voorzichtig, weinig op den voorgrond. W e l ontwikkelde hij in een belangrijk geschrift, „De Grondóteenen van een vaóte Regieringe" (1621), tegenover de opvat t ingen van Macch iave l l i zijn ideeën over de t a a k van het gezag van een goede regeering, over de verhouding tusschen h a a r en h a a r on­derdanen . Godsdiens t en rech t zijn voor hem de grondzuilen voor een k rach­tig regeerbeleid (12). I n t e res san t is he t levendig betoog, w a a r i n ook deze C a l ­vinist de handhaving v a n he t r ech t •— zoowel v a n de eenmaal geschonken „burger l icke r e c h t e n " als de „ w e t der na tu r e end 'a l ler volckeren" ,d ie , , schen-delic geschoffiert" is door den moord op Bergen e n M o n t i g n y — a a n v a a r d t a ls hoofdmotief voor den ops tand tegen Spanje en de afzwering v a n Phil ips . V a n democra t ie in modernen zin is hier echter geen sprake . D e mach t v a n de r e ­geering w o r d t slechts beperk t door h a a r eigen verantwoordel i jkheid tegen­over God, die inhoudt de handhaving van de rech ten der onderdanen . E n eerst in he t u i ters t geval van gewetensconflict en bij he t meest t a s t b a r e bewijs v a n rech t sbreuk mag de burger zich ontslagen ach ten v a n den gehoorzaamheids-pl icht . „ D e overheid is ook niet comptabel (gelijckmen spreeckt) aen de G h e m e y n d e . " V a n alle controle en bemoeiing met regeer ingszaken door het publiek had hij een har tgrondigen afkeer . M e t groote bezorgdheid zag hij in die ui twissching v a n de grenzen de oo rzaak van de ve rwa r r i ng tijdens het Bes tand , dreigend symptoom der ontbinding. Vur ig is d a a r o m zijn pleidooi voor eenheid v a n regeering en volk.

D e Brune is één v a n die kracht ige , zelfstandige persoonli jkheden ui t onze na t iona le Rena i s sance die met hun veelzijdige geleerdheid en gefundeerde overtuiging s t a a n midden in de pract i jk v a n het leven en onvermoeid werken , ook in hun „vri jen t i jd", a a n de ontwikkel ing v a n eigen volk. W e zien hem

Page 55: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

bezig op allerlei te r re in . Hij in teresseer t zich voor verschil lende we tenschap ­pen : geneeskunde, na tuurkennis , geschiedenis, volkenkunde, geographie. Hij beheerscht de moderne ta len van Eu ropa , is ook zeer belezen in de klassieke schrijvers. Tegenover de levenswijsheid der l aa t s t en neemt hij het s t andpunt in, da t w e vinden bij C a t s en Huygens : bewonder ing en ruime w a a r d e e ­ring, m a a r ook cri t ische r e s e r v e ; heidensche wijsheid en Chr i s t endom ver­houden zich als schemering en blinkend zonl icht ; de eers te moet a a n he t t w e e ­de d iens tbaar gemaakt . Tegen hun,, feylen en ondeughden" , speciaal hun zin-nendienst , aa rze l t hij niet met piëtische felheid te w a a r s c h u w e n . W e l mijdt hij, behalve in den godsdienst, u i ters ten. Als vele Calv in is ten s t a a t hij d a a r o m open voor de beschouwingen der Stoïcijnen. Toch is hier meer v e r w a n t s c h a p dan invloed.

Sprekende bewijzen voor zijn modern wetenschappel i jke opvat t ingen, v ruch t van het Human i sme da t zich p a a r t a a n zijn reformator ischen eerbied voo r het W o o r d , zijn z 'n ver ta l ingen ui t het H e b r e e u w s c h v a n ,,DeSpreuckenvan Salomon" (P roverb ia , 1619), ,,De CL Davids Psalmen" (1644) en „Salomons Hoogh-Liet" (1647), onafhankelijk en, w a a r noodig, cri t isch tegenover de S t a ­tenver ta l ing (13). H e t l aa t s t e boek voora l m a a k t hij los ui t de conventioneele, fantast isch-symbolieke hulsels v a n vroegere eeuwen. I n de verk la rende a a n -teekeningen blijkt niet slechts zijn ruime kennis van oudheidkunde en geschie­denis , volkenkunde en geographie, m a a r ook zijn s t reven om deze op moderne leest geschoeide we tenschappen d iens tbaar te maken a a n de exegese der H e i ­lige Schrift .

A l s l i t t e ra to r is hij, met nog s terker beperking dan C a t s , didact isch. D e k las ­sieken leest hij om hun levenswijsheid, niet om de ontroeringen van hun lyriek, noch om de assthetische bekoringen en schoone verbeeldingen v a n hun d ra ­ma ' s en epiek. Schoonheid van l i t te ra i ren vorm beteekent voor hem we l sp re ­kendheid, sierlijk m a a r bondig om de gedachte dóórdr ingende k rach t t e ver-leenen. Zijn weinige gedichten behoeven nauweli jks vermelding. I n den Z e e u w -sche Nach tegae l s t a a n v a n hem enkele gelegenheidsgedichten, w a a r v a n da t op W i l l e m Teellinck, n a a r aanleiding van diens „ B a l s e m G i l e a d s " , het bes te is, en enkele „Gheraedsels" in den t r a n t van Roemer Visscher en Huygens . V e e l w e r k m a a k t e hij van zijn berijmde Spreekwoorden-verzamel ing ,,Nieuwe Wijn in Oude Le'erzacken" (14) ( i 6 3 6 ) . M a a r w e missen hier de fantazie en het ui tbeeldingsvermogen van C a t s : zonder prenten, zonder verlevendiging, door emblematische u i twerking of schildering van het volksleven, is het geen volksboek geworden . Slechts zijn z inverwan te spreuken samengevoegd on­der een t i tel , v a a k ook is hetzelfde onde rwerp van verschil lende zijden bezien en zijn de u i t spraken onderl ing strijdig, m a a r zij vormen geen door loo-pende, de a a n d a c h t boeiende ke ten van gedachten. Zijn „Psalmvertaling", bedoeld als verbeter ing v a n D a t h e e n , w e r d een mislukking, tengevolge van de opoffering v a n prosodie en ri jmvorm a a n de letterlijke ver ta l ing , nog een s tap verder dan D e H u b e r t . N i e t minder ongelukkig w a s zijn

Page 56: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ondichterlijke berijming van het „Hoogh-Liet". H e e l w a t be te r daa ren tegen zijn z 'n „Emblemata" (1624), w a a r o n d e r pit t ig geformuleerde beelden en ge­dachten in ach t alexandri jnen (i5). M a a r de Brunes werkeli jke beteekenis ligt toch op het gebied v a n het betoogend p roza . I n zijn bundel zinnebeelden, 5 2 s tuks, vormen de proza-„u i t l egg ingen" den hoofdschotel , a l zijn in deze be -toogen vele ve r t aa lde en eigen verzen ve rwerk t . D e Brune heeft door deze behandel ing de emblema-l i te ra tuur een n ieuwe r icht ing gegeven. Beha lve de genoemde „ G r o n d s t e e n e n " , s tel t hij een bundel stichtelijke overdenkingen samen, „Sielgerechten", ,, Toegemaeckt met hemebche Speceryen, gehaelt uyt de koóte-licke winckel der Goddelicke Schriften" (i632), en, zijn hoofdwerk , een bundel aphor ismen „Bancketwerckvan Goede Gedachten" ( i 6 5 y ) , n a zijn dood t o t t w e e deelen uitgebreid uit zijn nagela ten papieren (1660) (16). I n dit p roza rijst hij uit boven de middelmaat . M e t zijn belangstell ing voor de volks taa l , rijk a a n beelden, kernacht ige en teekenende woorden , ui tdrukkingen en spreekwijzen als dragers van natuurl i jke wijsheid, die hij gretig verzamel t , streeft hij er t e ­vens n a a r door stileering de cu l tuur taa l t e verheffen boven de dagelijksche sp reek taa l . D e forsche p rach t v a n klankvol le en rhythmisch gespannen zin­nen en de koene greep der beelden, w a a r m e e hij zijn geloof in de kwal i t e i t en de r eigen t a a l belijdt, doen denken a a n den ha r t s toch t voor het w o o r d v a n V a n D e y s s e l :

Maer dit staet my diep in't hooft gheprent, dat onze Nederlandsche gheen talen en hoeft te wijeken, om 't ghewighte van de hooghste afbeeldinghen, en ziel-driften, te vatten en te draghen. Ick zie, (hoewel met zwacke ooghen)dat ze dien stijl kan lijden, daermede den Orateur de gróote zeylen van zijne wèl-sprékentheyd uyt-zèt: dat er in ghevónden kan werden eene majesteyt en pléchtighe pómpe ; een tóghtighe vlóedt; büyen en tempeesten; een lévende glans, die tot in het hérte schettert; een tóover-schóonheyd, die mannelick en kraghtigh is om zielen wégh te rücken (17) .

Als zijn voornaams te leermeesters beschouwt hij C ice ro , Seneca en M a r t i -a l is . D e eischen die hij stel t a a n zijn stijl, zijn de klassieke kwal i t e i t en v a n kor theid en k rach t a ls ui tdrukking v a n geest en pi t van gedachten, eenvoud en doorzichtige helderheid, rus t en evenwicht . A f k e u r e n s w a a r d v indt hij alle gezwollenheid, overlading en duisterheid : „S lech te en volckerige w o o r ­den uy t rijeke gedachten voor tkomende, houden ons veel meer in aessem als die doornige en gebroken s tocken v a n een gezochte t a l e " zegt hij in „ B a n -e k e t w e r e k " op de hem eigen pakkende wijze. (18) M e t da t a l streeft hij toch ook n a a r sierlijkheid. Dikwij ls speelt hij vernuftig met woordbe teeken issen en tegenstell ingen, een spel w a a r i n de renaissancis t zich zoo gaa rne vermeit . Omschri jving der gedachte in reeksen van plast isch u i tgewerkte beelden is een belangrijk element van dezen stijl. M a a r meermalen is toch ook zijn be ­toog ui t innerlijke oo rzaak rhe tor i sch bezield. D a a r bijvoorbeeld, w a a r hij in zijn verdediging v a n het gezag der regeering cri t iek lever t op de bemoei­zucht der burgers . D a n w o r d e n herhal ingen van klank en syntact ische vor-

Page 57: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

men de uitingen v a n affect en de verhoogde toonaccen ten in de woordspe

lingen de spitsen der i ronie :

. . .wat heeft men al gheraest end' ghedwaest van de onlanghsche gevangens, die gheen cleyn deel van onse staet waren ? "Wat glosen, wat besluyten, jae wat vonnissen zijn der gegaen, doen het vonnisse noch in twijffel hing. D e Richters selve waren veroordeelt, om dat sy haer oordeel soo langhe op-schorten : de treffelickste van het lant wierden over al betichtet, end' naer de ghevanghenisse versonden, om dat sy dese gevanghens, niet ge-pastelick voort en hielpen, wanneer en met sulck een straffe als het dese meester-luyden goed dochte. End' noch was het vonnisse onrechtveerdich om dat sy niet alle in de selve straffe ghewentelt wierden. (19) .

E n zijn pleidooi voor eenheid van volk en regeering eindigt met dit loflied in

bewogen drievoudigen vorm :

Geluckighe dan en drie-dubbel geluckighe Eenigheyd, dochter der godvruchtigheyd, zuster der gerechtigheyd, moeder van alle voor-spoed en wel-varen 1 door de welcke het gene swack is, wert sterck gemaeckt; het gene in gevaer is, verzekert; het gene slaef-dienstigh is, in vryheyd gestelt: Eenigheyd, deur welcke niet alleenelick groote dingen behouden, maer oock de alder-kleynste groot werden : Eenigheyd, door welcke de menschen van ver-scheyden aerd en gelegentheyd, in eene genegentheyd en wille vereenight werden, de bur­gers gelijck als broeders en bloed-vrienden, en de stad gelyck als een huysgezin gemaeckt wert : Eenigheyd, onwaerdeerlicke schat, waer door de steden in rijckdom bloeyen, tot groot-achtinge verheven en in grooter weerdichheyd behouden werden. Derhalven weer­de burgers, en land-genooten, elck een biede de hand, elck een brenge steenen aan, om een eeuwigen tempel voor deze hemelsche vrouwen op te richten. Den hemel gebied ons zulcks, de nood prickelt ons en de vruchten nooden ons daer toe. (20)

Gees tk rach t en zelfstandigheid van oordeel gaan bij D e Brune samen met een

temperament , d a t n a u w bedwongen, gloeit door zijn fraaie stij lvormen. Z i e ,

hoe hij tegenover de bewer ing da t de vromen levensvreemde lijders en t o b -

bers zijn, in suggestieve bee ldspraak zijn levenshouding ontwikkel t , de ge­

w a p e n d e act ivi tei t van den Chr i s t en die in de spanning van zijn geloof,,strijdt

om in te g a e n " :

Het Koninckrijk der hemelen moet gewelt lijden, en die gewelt doen, die zullen 't innemen. "Wat is dat gezeyt ? Let op gewelt doen en lijden. Daer en wert geen gemeyne sleur des levens, geen slordig en achteloos bedrijf, geen ordinaris treyn van syn gebueren; maer een byzondere vlijt, voorzichtig beleyt, storm en gewelt versocht, gelijk het aen belegerde steden placht te geschieden die met levende kracht en stormenderhand werden in-gheno-men. Wil len w y dan eenmael de héerlickheyd des hémels bezitten, w y moeten ze hier be-wéldigen : w y moeten alle de héyr-krachten van lijf en ziele te zamen bréngen, en so lan­ge w y dese lucht in de néuze trecken, den éenen stórm op den ander bréngen, het éen wérck op het ander óp-wèrpen, tot dat wy, met den laatsten snik dezes levens, in eygen-dom mochten aengrijpen, daer tóe wy van Gódt den Héere gegrépen zijn. (21).

Zulke gespannen t aa lvo rmen der gesti leerde emotie, die onstuimige golvin­

gen der accenten, die drommen van affectvolle beelden zijn de teekenen der

Page 58: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

barokke volheid, die zoozeer de overrijpheid der l i t te ra i re Rena i s sance ken­merkt . M e e r m a l e n w o r d t ook bij D e Brune door de hyperbol ie v a n woord en beeld de grens der verbeelding overschreden. D a t gebeur t speciaal als hij be ­paa lde godsdienstige mot ieven bewerk t . H e t piët isme heeft a ls op zoovele Calv in is ten der 17de eeuw, ook op hem macht ig ingewerkt . Verschroe iend is bij hen het besef v a n zonde, en de drang t o t boete en zelfverguizing zoekt zijn ontlading in bijbelsche beelden, ontspro ten a a n de hevige verbeeldings­k rach t der Oos te r sche psyche . Z ie , als voorbeeld ui t vele, de „Uyt l egg inge" bij he t t iende Emblema, met den t i tel , ,Schreeuw, in de nood, n a a r 's hémels b r o o d . " H e t huiselijke prentje v a n he t schreiende kindje op vaders a rm is een w a t onnoozel ui tgangspunt voor een betoog da t vol is v a n felgekleurde passages als deze :

Drooge, en verbrande landen brengen doornen en distelen voort, voeden oock serpenten en allerley vergiftige en schadelicke gedierten ; geen beter vruchten en zal oock de acker on­zer zielen voort-brengen zoo w y de zeiven niet en bevochtigen met de wateren, die door een benauwt gemoet uyt de oogen gedruckt werden. Alle vleesch was verdorven, getuy-gen de heylige letteren. W a t raed, wat bate wert hier toe gevonden ? de Heere zent de wateren des zondvloets en reynigt alzoo de aerde van hare vuyligheyd. Alzoo en konnen w y oock van de wrotte onreynigheyd der zonden niet verlost werden, ten zy w y alle de sluyzen onzer zielen open stellen, en wegh spoelen, met een stercke stroom, al wat ons verduystert, en onbequaem maeckt, om God te zien.

Piët isme leidt ook t o t heftige hekeling v a n allerlei zonden, voora l van w e ­reldsche vreugde en zinnelijkheid. H o e fel-eenzijdig is , om w e e r slechts éen voorbeeld t e noemen, de Brunes sa t i re op de dwaashe id v a n de v rouwen-vergoding, he t zinnelijk spel der erot iek, ook in de l i t e ra tuur , in Emblema I I I . Onmat ige verontwaard ig ing r o e r t h ier den geesel der persiflage. E n , even­als Huygens in zijn per iode v a n onnatuurl i jken v r o u w e n h a a t , zocht de Brune zijn k r a c h t in de ontluistering v a n vrouweli jke schoonheid. D e onkiesche t i ­te l wijst er reeds op : „ D i t lijf, w a t ist , als s tanck en mi s t " (1). E r is bij de Brune niets v a n de vriendelijke tegemoetkoming van C a t s , niets v a n den humor die tens lot te doorbreekt bij Huygens . D i e n s „Cos t e l i ck M a l " w a s hem uit he t h a r t gegrepen. I n he t loflied d a a r o p geeft hij di t ba rokke beeld v a n de verzondigde were ld :

Vervloeckte Weerelds-zee, vol doodelicke baren, Dreck-gote van't verderf, 't welck in all' ander' jaren Verscheyden was ghedeelt; maer in dit wan-gheslacht. Als in een vuyl' riool' , te samen is ghebrachtl Elck een schijnt af-ghericht, om touw en bot te gheven Aen 't schuymigh vlees-ghedrijf; elck een die schijnt te leven Op dat hy leven sou, vol lusten, sonder meer, En laten, sonder nijd, den hemel aen den Heer. (22)

M e r k w a a r d i g da t dit lofdicht, da t overigens duidelijk de sporen ver toon t van

Page 59: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

H u y g e n s ' invloed ook op de vormgeving, juist door dien godsdienstigen h a r t s ­tocht , een is van de weinige goede gedichten van D e Brune . S t e rke r nog is de overspanning in de k lacht over den desolaten toes tand der Kerk , gericht a a n M r . W i l l e m Teellinck, den vader van het piëtisme in Zee land , reac t ie op zijn „ B a l s e m G i l e a d s " . Kenmerken van de Ba rok zijn hier behalve de hevig­heid v a n het w o o r d en de Oos t e r sche verzinnelijking van geestelijke motie­ven, de exclamat ie en vocat ivische omschrijving en voora l de he rhaa lde b re ­king v a n zin en vers , het gevoelversterkend enjambement (gecursiveerd) :

Hoe Jesu waerde Bruyd, boe zijn duó all' u leden Ontzenuwt en ontvleeócbt, van boven tot beneden : O hemelsch Coningin, o schoonste van der aerd, W a t heeft dees ónghestal dus binnen u gebaert: W a e r is nu het corael van u beroofde wanghen, Die nu als grau van asch dus leelick neder hanghen : JVder is u goud-cieraed, waer is u swaenigh kleed : Ah, Moeder, ah, ah, ah, hoe sien ick dus u leed : All' u soet wonder-schoon, de hemel van der aerde, Ontluystert van sijn glans, ont-kleet van alle waerde, Is nu eylaes gheweest: Ick dien u ganbcb ghelaet Virgalt met bitter gbeel, dat uyt u milfce slaet. D e borst, dat ócboon yvoor, die eertijtó plach te geven Een Arabierscben oogót van zoeten reuck, ghedreven Door al deé weerelb rond (het leven van het hert, Wanneer het bangh ghemoet by naer ont-levent wert) Blaat nu een stercke lucht, gbewrot in d'etter-buylen Van vuyle longber-mcbt, daer van ghy heen gaet druylen, Als een bloed-loose schim, van jeughd en cracht ont-merght Daer voor een yder mensen zijn aengesicht verbergt. (23)

In tusschen, niet al de Brunes werk , zelfs niet het groots te deel, is ba rok in deze m a t e . V e e l meer zijn dit u i ters ten. D o o r g a a n s is zijn stijl rust ig bedwon­gen. M a a r niet temin gloeien daa r in vele woorden en beelden v a n intense emotie . M e n vergelijke de „ E m b l e m a t a " met „ B a n c k e t w e r c k " : de b reedop-gezet te be toogen zijn geslonken to t bondige aphor ismen. M e n vindt er vele karbonke ls van f lonkerende schoonheid, als deze :

He t Christendom heeft een zeldzame kraght: 't verandert leeuwen in lammeren, riolen in fonteynen, doornen in rozen en violetten : en óf het schóón in wéerelts óngemack gewéntelt light, noch vindt het daer stóffe van tróóst en verhéugingh. De ys-schollenvan de winter, maecken de aen-genaemheyd van de lente, de duysternisse helpt de luyster van het licht; en nóyt en is de zónne schóónder, dan wanneer zy üyt den eclips ryst. (24)

Page 60: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

G E Ï S O L E E R D E F I G U R E N

Bui ten den kring der medewerke r s van den „ Z e e u w s c h e N a c h t e g a e l " s t a a n t w e e dichters , die ook w a t he t k a r a k t e r v a n hun w e r k betreft , een a p a r t e positie innemen, CORNELIS L I E N S ( i 5 8 o - i 6 3 6 ) en PETRUS H O N D I U S (±1078-1621). D e eers te , een zonderl ing, eenzelvig medicus t e Tolen en Zier ikzee , l a t e r als dros t en ba l juw wonend op he t kas tee l v a n Sin t -Maar tensdi jk , zijn geboor tep laa t s , verdiepte zich in de problemen betreffende he t w e z e n en den oorsprong v a n den mensch. M e t andere dichters en schrijvers schijnt hij geen con tac t t e hebben gehad. V a n zijn d ichtwerk , de „Kleyne Werell", bes taan­de ui t dr ie deelen, verschenen, eers t ongeveer 20 j a a r n a zijn dood, slechts de beide eers te boeken (25). H e t derde deel ging, waarschijnli jk tengevolge v a n oneenigheid tusschen de erfgenamen, ver loren . H e t eers te deel handel t , on­der den t i te l v a n „Verborgen Oróaeck van de minne' over he t w o n d e r der levenwekkende liefde, over de v raags tukken van erfelijkheid en v ruch tbaa r ­heid. D e schrijver be t r eu r t de vers tor ing der „gouden e e u w " door de zonde, w a a r d o o r ook de eertijds zuivere verhouding der s e x e n w e r d aange tas t , illus­t r ee r t in een serie verha len de mach t der liefde over a l he t bes t aande en t r a c h t h a a r wezen t e benaderen door h a a r oo rzaak t e zoeken in een godde­lijke na tuu rwe t , w a a r a a n geen wezen zich straffeloos on t t rekken kan . H e t t w e e d e deel lever t een cri t ische beschouwing v a n verschil lende theor ieën over he t on t s t aan en he t wezen der ziel, w a a r i n Liens to t de conclusie komt d a t h a a r herkomst niet is n a te speuren, m a a r da t God nog dagelijks n ieuwe zielen het aanzijn geeft. I n het l aa t s te gedeelte ontwikkel t Liens de ui t de oud­heid s tammende theorie die to t diep in de 17de e euw vele aanhangers vond, da t in de organen en functiën v a n het menschelijk l ichaam, als mikrokosmos, zich de makrokosmos , het heelal met zijn p lane ten en s ter ren , zijn elementen en natuurverschijnselen, weerspiegel t . H e t principieele verschil tusschen deze d ich twerken en die v a n C a t s , w a t den inhoud betreft , is d a t Liens ' be­schouwingen meer philosophisch dan moral i seerend zijn. Zij getuigen v a n de enorme belezenheid v a n den schrijver en ver toonen die eigenaardige vermen­ging van klassieke en Christeli jke beelden en voorstel l ingen, die voor de R e ­naissancis t ische geleerdheid zoo typeerend is. Or ig ineele zienswijzen brengt Liens intusschen niet . N o g veel minder w a s hij in s t a a t ui t zijn diepzinnige stof een l i t t e ra i r k u n s t w e r k te scheppen. D e drang der Rena i s sance n a a r or i ­ginali tei t in de vormgeving, die leidt t o t overwoeker ing v a n he t sti l istisch detai l , v a n gekunstelde woordspel ingen, b i za r re omschrijvingen, geforceerde woordkoppel ingen, gedrongen construct ies , en a l t e drukke , opdringerige klanknaboots ingen, overschrijdt bij Liens de grenzen der ve r s t aanbaa rhe id . D a a r d o o r w o r d t niet al leen he t l i t te ra i re p roduc t beroofd van zijn sociale t a ak , m a a r tevens v a n zijn poët ischen levensadem.

E e n eenigszins buitenissig man w a s ook Pe t ru s Hond ius , a l onderhield hij

Page 61: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

in zijn geïsoleerd bes t aan meer contac t met de bui tenwere ld , a l heeft zijn d ich twerk door den inhoud een heel ander k a r a k t e r en is het door eenvoud van vorm gemakkelijk toegankelijk (26). Zijn ouders s tamden uit Z u i d - N e d e r ­land. Ui tgeweken tijdens de geloofsvervolgingen, b rach ten zij enkele j a r en door in den Pa l t z . D a a r o p vestigden zij zich te Vlissingen, w a a r de vade r als p red ikan t w a s beroepen (+1678).

H i e r w e r d de tweede zoon, Pe t rus , geboren. Evena l s zijn oudere b roer s tu­deerde hij theologie te Leiden (begonnen in 1696). D a a r n a maak te hij een reis door Frankri jk met hoofddoel L a Rochel le , he t centrum der Hugeno ten . O o k b rach t hij een bezoek a a n Phil ippe D u p l e s s i s - M o n a y (i6o3). I n 1604 w e r d hij p red ikant van het kleine, v a n de were ld afgesloten stadje Terneu-zen. A a r d e n kon hij er niet, a l bleef hij er to t zijn dood (1621) a a n verbonden. Evenmin schijnt het p red ikambt zijn diepste verlangens bevredigd te hebben. Zijn h a r t had hij gezet op andere dingen. Reeds te Leiden w a s zijn belang­stelling o n t w a a k t voor de bo tan ie . I n Zee l and kreeg hij gelegenheid zich vol­ledig a a n die liefhebberij te wijden. Johan Serl ippens, burgemeester v a n N e u ­zen, Akse l en Biervliet , had de zoogenaamde Moffenschans , de res ten v a n de verdedigingswerken die M a u r i t s even bui ten de s tadswal len door zijn D u i t -sche soldaten had la ten opwerpen , herschapen in een buitengoed. Hond ius , ongehuwd gebleven, t rok bij he t kinderlooze ech tpaa r in, kreeg de vrije be ­schikking over de tuinen en t rok spoedig door zijn ui tgebreide collectie p lan ten en kruiden, w a a r o n d e r zeer zeldzame en n ieuwe soor ten , vele ook van vreemden oorsprong, de a a n d a c h t der botanic i . M e t verschil lende kruid­kundigen rui lde hij exemplaren en zaden en onderhield hij correspondent ie . V e l e belangstel lenden bezochten zijn plantentuin , t o t zelfs P r ins M a u r i t s . O n d e r zijn intieme vr ienden treffen w e Heins ius en C a t s . Zijn liefde to t de in cul tuur gebrachte na tuu r maak te Hond ius ook to t dichter van Neder landsche verzen. Toen hij reeds n a a r de veert ig liep, schreef hij een uitvoerig gedicht op Ser l ippens ' bui tenplaa ts , die hij vrijwel als eigen hof verzorgde en be ­minde. H e t is dan ook in hoofdzaak een vers lag van eigen botanische pres ­ta t ies , eigen liefhebberijen, genoegens en levensgewoonten. D e „Dapeó inemptce, of de Moufe-échané, dat ié de óoetlcheydt deó Buylen-levené, Vergeóel-dcbapt met de Boucken" zijn in den loop van eenige j a ren on t s t aan . E e n voortijdige, onvolgroeide ui tgave verscheen in 1619 ( ? ) bui ten kennis en t e ­gen den zin van den schrijver. D e druk van 1621, ook het j a a r van H o n d i u s ' dood, noemde hij daa rom, , ,n ieuwe editie. N u eerst by den A u t h e u r uy t lae-ten geven" . (27). D i t tweede hofgedicht in de Neder landsche l i t e ra tuur ver ­schilt , ongeacht de overeenkomst in bepaa lde themata , s terk van d a t van Ph i -l ibert van Borsselen. H e t is minder dichterlijk, minder lyrisch en meer d idac­t isch en moral iseerend. M i n d e r f raai m a a r dan ook zelfstandiger t en opzich­te van ant ieke en comtemporaine bui tenlandsche l i t e ra tuur . D e motieven van de tegenstelling tusschen s tad en land, van de geneugten van he t bui tenleven, w e r k t e Hond ius b reeder en op eigen wijze ui t t o t een d ich twerk in t ien af-

Page 62: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

deelingen of „ganghen" . D e gangbare cri t iek op de ontaard ing van hof en s t ad is in he t eerste boek uitgegroeid to t een persoonlijken, hartstochtel i jken afkeer van de menschelijke samenleving, van de vers t ikkende atmosfeer bin­nen de s tadsmuren . O p r e c h t en s terk is het ver langen n a a r bevrijding uit die benauwende omknelling :

Als een vyncxken dat gevangen In een helder sonne-schyn / Uyt sijn muytjen heeft verlangen Om in open lucht te zijn; Even soo verlange ick gans Buyten naer de Moufe-schans / Als ick hier ter Neusen binnen Halfgebroken ben van sinnen. Een vry en een open herte W i l t niet wel geloken zijn; Garnisoenen zijn hem smerte Poorten / Vesten / zijn hem pijn. Een vrij hert en ongeveynst Naer een open plaetse peynst, Die geen open herte dragen Naer geloken steden vragen.

U i t de vermenging van klassieke gegevens en Christeli jke opvat t ingen ont­s tond bij Hond ius een somber en eenzijdig cultuur-pessimisme. D e on twik­keling van het leven der menschheid zag hij gevangen in een t ragische cirkel­beweging. D e zonde dreef den mensch ui t het paradijs ,,de lusthof onses G o d t s " ; de zonde dreef ons n a a r de s teden „om t e soucken onsen v r i en t " , om de s t ra f op he t land te ontvlieden : verscheurende dieren. M a a r w a t ze ontvloden, vonden ze in de s tad in erger ma te : wi lde dieren in menschenge-daan te . V r e e s en nood deden de s teden on t s t aan . Z e w e r d e n to t broeinesten v a n ongerechtigheid. Tegenover de„ gouden pe r iode" van eensgezindheid, goede t r o u w , vrede , tevredenheid, natuurli jke en ongedwongen vreugde, van geestelijke vrijheid, matigheid en eenvoud schi ldert Hond ius schril en scherp het , , s tee ts - leven" , beheerscht door krakee l en twis t , on t r ouw en be ­drog, p r ach t en hoovaardi j , ja loerschheid en kuiperij . W r a n g hekel t hij de v rouwen , h a a r gebrek a a n plichtsbesef, h a a r uitzinnige kleedij en mooima­keri j , de pracht l ievende inrichting der huizen. D e geestelijke atmosfeer in de s teden is v e r p e s t :

Al de steden zijn vergalt Bitter ist al watter walt Lucht en woleken zijn vergeven Die te Stewaert zijn verheven. Niet en soeckt men daer te wesen Dan hetgeen men niet en is ; En om meest te sijn gepresen Slaetmen meest de deuchden mis.

Page 63: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D i t geldt voor de kleine s teden niet minder dan voor de groote . E v e n gena­deloos luidt zijn oordeel over eigen woonp laa t s , he t kleinsteedsche N e u z e n :

Selver dit ons cleyn convent Over Schelde quaelck bekent En in al sijn vier gewesten Dicht besloten in sijn vesten Berst de nijt en alle sonden Die voor mackers by de nijt Meestendeele zijn bevonden En de liefde maecken quijt.

D e grimmigheid van deze hekeling l a a t zich niet enkel ve rk la ren als inlei­dende tegenstelling op de beschrijving v a n he t bui tenleven, volgens overge­leverd recept , ook niet a ls puri te insche afkeer van het were ldsche leven. Zij v e r r a a d t het gegriefde h a r t van een eenzelvig man, die de ondervonden w e e r ­s t anden der samenleving niet vermocht te overleven en zijn af tocht dekt d o o r verniet igende en liefdelooze cri t iek. O o k in l a te re boeken komt die heftige geprikkeldheid telkens w e e r om den hoek, in gisping v a n he t huwelijksleven, in hateli jkheden tegen Roomschen, Jezuieten voora l en kloosterl ingen, tegen D o o p e r s c h e n ook, in hartstochtel i jken h a a t tegen a l w a t Spaansch is , b i t t e re gevoelens die t en deele v e r k l a a r b a a r zijn bij hen die niet al leen leden door den oorlog, m a a r w i e r ouders w e r d e n verdreven en beroofd om hun geloof. I n deze sa t i ren ontbreekt de geestigheid van H u y g e n s ' „ C o s t e l y c k M a l " , d a t ko r t d a a r o p geschreven, misschien hier zijn ui tgangspunt vond, l a a t s t a a n de mildere humor v a n Huygens ' l a t e re hekeldichten. M e t diens felheid ui t zijn jongen tijd s temt Hond ius overigens merkwaa rd ig over­een. D e z e eigenschap p l aa t s t hem tevens tegenover C a t s met zijn goedmoe­dige berispingen. H o n d i u s ' stijl houdt in deze deelen het midden tusschen die der beide genoemde dichters . Zijn t aa lvorm is eenvoudig, zonder gekunsteld­heid v a n beeld en omschrijving, woordspel ing en tegenstelling, zonder de ge­drongenheid en puntigheid ook van Huygens , m a a r ook zonder slapheid doo r herha lende regelmaat als dikwijls bij C a t s . Hond ius heeft een opval lende voorkeur voor den trochaeischen viervoet met het afwisselende rijmschema a b a b c c d d .Slechts in de opdrachten der boeken han tee r t hij de jambische m a a t in verzen v a n drie en vier heffingen, soms in alexandri jnen. I n de vo l ­gende deelen leeren w e Hond ius ook van een geheel andere zijde kennen. On t s l agen van den druk v a n het s tadsleven, blijkt hij in sommige opzichten een gevoelig en beminnelijk mensch. H e t tweede boek de ,,Buytenhof", geeft een aardige beschrijving van de menagerie van den boom- en wi jngaard met hun vele en fijne vruchtensoor ten , van den weelderigen hof. D e k leurenprach t v a n den ,,Bloemenhof"', he t derde deel, voora l w e k t zijn bewonder ing en zijn t ro t s als kweeke r . H i e r kan men hem dichterlijk gevoel voor de schoonheid de r na tuur , noch beeldend vermogen ontzeggen. Hij typeer t de bloemen n a a r hun

Page 64: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

bloeiwijze, hun groei en k leur en vorm, dan ook n a a r hun dienst voor den mensch, in dikwijls wel lu idende verzen . D e trochaeën schikken zich dan in dipodische rege lmaat t o t een l icht en blij r hy thme . D e over loop v a n zinnen over de versgrenzen heen voorkomt vers ta r r ing en b e w e r k t soms aard ige ef­fecten v a n he t rijm. V e e l va r i a t i e zit er niet in H o n d i u s ' vers en stijl. Toch treft menig detai l , da t goed gezien w e r d en eenvoudig gezegd, zooals in de beschrijving der h y a c i n t e n :

Die haer bloemen als de sterren In het ronde / aen haren steel Open setten, ...

en van een andere s o o r t :

Vreemder sijn se die haer steel Sijn becleet met blaren vee l ; Aider vreemt, die in de blaren Van de bloem een bloem vergaren, En haer dobbel selsaem wesen Schoon voor d' oogen stellen voort Boven allen seer gepresen; Meer vry dan de ander soort Die alleynskens haren top Gaet naer boven steken op Om te bloeyen heel omhooge En beneden te verdrooge.

Fijntjes is de teekening v a n de teergekleurde saffraanbloemetjes, aa rd ig de typeering v a n de winde-soor ten , een feest voor het oog de bonte anemonen-p r a c h t :

Blouw of peersch, of violette W i t of root of groen of geel Op wat verwe dat ick lette Elcke verwe heeft hier haer deel : En van dese bloem alleen Sijn mijn bedde groot en kleen Gebordeurt aen alle houcken Om de schoonste te gaen soucken Als zy t' eender stonden bloeyen Al te samen wijt en breet En als eenen vlam-bergh gloeyen Lanckst der aerden uyt gespreet: Daer niet anders in 't geheel Dan satijn en dan fluweel Schijnt gespannen, met de oogen Van de Pauwe overtoogen.

Page 65: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

M i n d e r poët isch is de beschrijving van den kruidhof, al zegt Hond ius in de opd rach t van he t vierde boek da t zijn liefde to t dit deel van den tuin hecht is als de liefde van den man to t zijn v r o u w , van den vader to t zijn kind. D e vorm verv lak t hier doorgaans to t een vlot gerijm. Hetze l fde geldt voor he t vijfde boek, d a t de geneeskruiden behandel t , en he t zesde d a t den rijkdom ui ts ta l t , dien de Moffenschans lever t op den disch v a n zijn gasten : een keur van sa laden en kruiden, visch en vleeschsoorten, w i ldb raad en a l le rhande vogels, een bewijs da t Hond ius , als zoovele zevent iende-eeuw-ers , ook de Calvinis ten , het goede der a a rde durfde genieten. O o k blijkt h ier zijn gulheid en gastvrijheid. Boeiender w o r d t de stijl w e e r in het zevende boek, als de dichter na het eten, w a n d e l t door tuinen en velden, peinzend o-ver Gods goedheid en de slechtheid der menschen, en een fleurig beeld ont­w e r p t van de dagelijksche bedrijvigheid op de boerderij in verschil lende j a a r ­getijden. H e t achts te boek brengt ons in het s tudeerver t rek , tevens museum van allerlei documenten en ra r i te i ten . H e t getuigt van H o n d i u s ' s tudiezin en veelzijdige belangstelling, en geeft aanleiding to t bespiegelende en cri t ische ui tweidingen over de meest ui teenloopende onderwerpen . E e n van de aard ig­ste boeken is he t negende, als de dichter met zijn vr ienden te p a a r d rijdt langs de Schelde, of tochtjes onderneemt per huifkar en schip n a a r naburige en ver­der gelegen p laa t sen of te voet zwerf t door V laande ren , passages vol leven en kleur . H e t l aa t s t e boek geeft een overzicht van zijn dagindeeling. E n to t slot volgen de Hofwe t t en , w a a r a a n iedere gast moet voldoen, te s t reng zelfs n a a r C a t s ' opvat t ing. Zijn cul tuurhistorische beteekenis dank t dit d ich twerk a a n de duidelijke en uitvoerige plaatsbeschrijvingen, a a n gegevens betreffen­de tu inbouw, a a n den helderen kijk dien het geeft op toenheerschende ge­w o o n t e n en toes tanden, al mogen w e H o n d i u s ' cri t iek cum grano salis opva t t en . E e n geschiedenis van den Neder landschen vrijheidsoorlog die H o n d i u s schijnt begonnen te zijn, bleef onvoltooid en ging ver loren (28).

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N .

Een breedopgezette schets van het „Letterkundig Leven in Zeeland in de Zestiende en in de eer­ste helft der Zeventiende Eeuw" schreef P. J. MEERTENS (Utr. diss. 1943). Hierin wordt tevens de ontwikkeling der wetenschap en der andere kunsten geteekend. Met uitgebreide biografische en bibliografische aanteekeningen.

(1) Zie hierover C . H. O. M . von W I N N I N G , Johan de Brune de Oude, Inleiding. (2) Over dezen en nader te noemen Zeeuwsche dichters zie men Meertens, op. cit. 217 vlg. (3) Den Slach van Lepanten des conincx van Schotlandt, Jacobi des Sesfen, tegenwoor-dichlickregerende. Van hem eerst beschreven in Schotsche dicht endeovergesetinNeder-lantsch dicht, deur Abraham vander Myl, Middelburgh, ghedruckt bij Richard Schilders, wonende op de Groote Merckt, inde Fransche Galeye, 1693. •— Herdruk z. j . te Amsterdam. Hierbij zijn de andere vertalingen van A. v. d. M. toegevoegd. (4) Zie over de Lingua Belgica : P. J. MEERTENS, Abraham van der Myl als taalgeleerde (Bundel-opstellen van oud-leerlingen voor Prof. de Vooys, 1940 blz. 263).

Page 66: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

(5) Nederduytsche Poëmata van Adrianus Hofferus Zirizaeus Rentmeester Generaal over de Graaffelycke Domeynen van Zeeland Beooster Scheld. — Anser sterpit interolores. —• t' Amsterdam, By Broer Jansz. woonende op de Nieuwezijds Achter-burghwal, inde silvere Kan i635. (6) Arnold Ising, een schilder-dichter uit de zeventiende eeuw (De Gids 1889,III , i2Ö-i56) — MEERTENS, op. cit. 239 vlg., 448.

(7) J. EYSTEN, Simon van Beaumont (De Tijdspiegel 1901, II, i54 vlg.). (8) MEERTENS, op. cit. 3o3, levert critiek op de chronologische rangschikking van Tideman, die de vertalingen plaatst vóór 1600. D e tegenargumenten van Meertens zijn echter niet sterk. W a t Van Mander niet kan, behoeft daarom niet buiten Van Beaumonts vermogen te liggen. Zijn sonnetten in alexandrijnen uit dien vroegen tijd toonen immers ook reeds volledige vormbeheersching. Op blz. 3o5 komt Meertens dan ook met zichzelf in twee­spraak. (9) Ook hier moet ik opkomen tegen Meertens' oordeel op blz. 3o5. Hij wil , ,de kernach­tigheid van uitdrukking waardeeren, de pointe van zijn humor, de psychologische kijk op de menschen, maar uit letterkundig oogpunt valt er weinig in te waardeeren". Ik begrijp zulke literatuur-critiek niet. Zij erkent geen genree, maar legt de maatstafvan den ,,zwie­rige jeugdverzen" (erotische lyriek in renaissancestijl, N . B. 1) aan bij de beoordeeling van epigrammen, etc. (didactiek). Geestige typeering in kernachtigen vorm, verrassende wending en oplossing, levendige uitbeelding, waarvan het effect gestimuleerd wordt door de begrenzing der versvormen en het rijm, zijn dit geen Letterkundige kwaliteiten die de fei­telijke criteria bij de beoordeeling vormen ? Men vergeve de uitvoerigheid van deze opmerking met het oog op het principieele karakter. (10) Ik citeerde de uitgave van i638 : Horae Succisivae. Tyts-snipperinghen. Rymenende Verzen. Meestendeels in sijn jonghe, eenighe in sijn ouder Jaren nu ende dan gedicht, by Simon van Beaumont. —• I n ' s Graven-haghe, Voor Anthony Jansz. Tongerloo, Boeck-verkooper inde Veen-straet, inde thien Geboden. Anno i638. Tweede druk : Horae suc­cisivae. Tytsnipperingen. Vande jonckheyt, tot inden ouderdom, van Simon van Beau­mont. Vermeerdert met de rijmen ende versen van de jaren X V I C X X X V I I I ende X X X I X . Tot Rotterdam, voor Johannes Neranus boeckverkooper aen de Koorn-marckt, inde Boeckbinder, 1640. —• J. Tideman gaf in 1843 bij Kemink en Zoon, Utrecht, een herdruk van de Gedichten van Simon van Beaumont, met eene inleiding en aanteckeningen. (Hier­uit citeerde ik het laatste voorbeeld). De Latijrsche gedichten van S. v. B. gaf Cornelis Boy afzonderlijk in 1644 (Hagae-Comitis, ex officina Theodori Maire). ( 1 1 ) Een uitstekende monografie over Joban de Brune, de Oude, een Zceuwsche Christen-Moralist en Humanist uit de zeventiende eeuw, schreef C. H. O. M. "Winning (Gronin­gen, 1921)

(12) D e eerste druk (1621) verscheen „Tot Middelburgh, Gedrucktby Hans van der Hel­len, voor Jan Pieterssen van de Venne". De tweede druk „Tot Gorinchem, by Paulus Vink". (13) De Brune's eerste publicatie van Proverbia, of De Spreucken vanSaiomon... Tot Middel­burgh, By Simon Moulert (1619) . Geen herdruk. De CL Davidó Psalmen, ... By Zacherias en Michiel Roman... Anno 1644 (Middelburg). Bevat ook de rijmlooze ,,Pdalmen Davidó" voor kerkgezang i. pl. van Datheen. Tweede druk daarvan, sterk omgewerkt in i65o ,,T' Amsterdam, by Jacobzs". Salomon*) Hoogh-Liet met Verklaringhe van de Historische ende letterlicke Zin : Tot ont-deckinghe van vele duysterheden en zwarigheden... Te Middelburgh, By Anthony de Later.. .1647. (geen herdruk). (14) J. de Brune's Nieuwe Wijn in Oude Lc er-zacken. Bewijzende in spreekwoorden, 't vernuft der menschen, ende 't gheluck van onze Neder-landsche Taele... Tot Middelburgh, By Zacharias Roman... i636 (geen herdruk).

Page 67: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

(15) Johannis de Brune's I.-C.Emblemata of Zinne-werck voorghestelt, in beelden, ghe-dichten, en breeder uytlegginghen, tot uijt-druckinghe, en verbeteringh van verscheijden feijlen onser eeuwe... t' Amsterdam by Jan Evertsen Kloppenburch, ... 1624. —• Tweede druk : (vermeerdert) T' Amsterdam by Jan Jacobsz. Schipper... 1661 . — Derde druk ( ?) (1688 ?) T' Amsterdam by Abraham Latham... (uitgave gelijk aan die van 1 6 6 1 , vgl. de Vries, Nedl. Emblemata nr. 1 1 7 en Von Winning blz. 160. •—• Opmerking verdient dat op den titel staat „ D e n tweeden druk". (16) Joh. de Brune's Siel-gherechten ... Tot Middelburgh, by Zacharias Roman...I63Ï. —• Tweede druk : By Lodewijk Cres... 1660. Bancket-werck van Goede Gedachten... Tot Middelburgh Gedruckt by Jaques Fierens... 1657 . — D e tweede uitgave (twee deelen in één band) werd verzorgd en gedrukt door Ja­ques Fierens, 1660. (17 ) Bancket-werck II, 237. (18) Bancket-werck I, 225. (19) Grondsteenen, 1 7 7 . (20) Emblemata, 46. (21) Emblemata, 7. (22) Geciteerd uit Const. Hugenii Equitis Otiorum Libri Sex (iÖ2Ö) — voorwerk van Lib. I V . •—• Zie uitgave van Worp I. (23) Ik citeerde uit de uitgave van 1623. Tot Rotterdam. Isaack van Waesberghe, etc. blz. 390. —• In den i e n druk ( i623) staat het in het l i l d e deel blz. 48. (24) Bancket-werck I, 480. (2Ö) Eerste en tweede deel van de ,,Kleyne Werelt" : vervatende de verborgen oorsaack der minne, onderhandelinge van de ziele, en waere proef der selviger onsterffelijckheyt. In rijm te samen gestelt door Mr. Cofnelis Liens, drost van de baronie van Martians-dyck, en bailliou van Scherpenisse, etc. Tot Amstelredam, by Jan Jansen, i655 . (26) Behalve bij MEERTENS, op. cit. 341 vlg. zie menvande oudere literatuur nog J. G. F R E -

DERIKS, Petrus Hondius (Tijdschr. Nedl. T. en Ltk. 6, blz. ïoS-iög.) (27) D e eerste uitgave draagt geen jaartal; De la Rue veronderstelt 1619 . (Meertens blz. 407, aant. 736). D e uitgave van 1621 verscheen „tot Leyden, voor Daniël Roelsboeck-vercooper". (28) Over Hondius als kruidkundige vindt men uitvoerige literatuuropgave bij M E E R T E N S ,

op. cit. blz. 406, aant. 7 1 9 .

Page 68: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

JACOB CATS Van Zeeland over Dordrecht naar Den Haag.

DE L I T E R A T U U R H I S T O R I C I E N C R I T I C I D E R 19de eeuw hebben C a t s ' persoon en w e r k in discrediet gebracht . I n den laa t s ten tijd echter begint zich de waa rdee r ing van C a t s te herstel len. Zi jn oude popular i te i t zal hij echter nimmer herkri jgen.

D a a r v o o r zijn de geestelijke gesteldheid v a n het Neder l andsche volk, de behoefte en de smaak, ook onder zijn tegenwoordige geestelijke medes tan­ders , t e ingrijpend veranderd . W i j wil len hier C a t s , gezien in zijn tijd, zijn volle rech t geven en daa r toe op ru imere d a n de modern-assthetische basis , de w a a r d e v a n zijn l i t te ra i re w e r k z a a m h e i d bepalen . Biograf ische bijzonderhe­den zijn slechts in geringe m a t e v a n belang voor een goed begrip van zijn d i c h t w e r k (1). E e n levensschets in groote t rekken on twie rp hij zelf in ,,Twee-en-tachtig-jarig Leven". H i j w e r d 10 N o v e m b e r 1677 t e B r o u w e r s h a v e n geboren. Zi jn vade r w a s ui t de eenvoudige burgerij omhoog gekomen en nam deel a a n he t s tadsbes tuur . Reeds in 1679 s t ierf zijn moeder . K o r t d a a r o p h e r t r o u w d e zijn vade r met een ve ra rmde adellijke dame uit W a l e n ­land . D e kinderen ui t het eers te huweli jk w e r d e n door een oom en t a n t e v a n moederszi jde opgevoed. N a de Lat i jnsche school te Z ie r ikzee bezocht t e hebben, in we lken tijd de jonge J acob v a n een Braban t s chen vr iend de eers te beginselen der dicht­kuns t leerde , in he t Lat i jn en in het Z e e u w s c h , s tudeerde hij l e t te ren en rech­t en te Leiden. D o o r een re is n a a r Frankr i jk vol tooide hij zijn s tudiën. I n 1698 promoveerde hij t e O r l e a n s t o t doc tor in he t Romeinsche rech t .Terug in H o l ­land — de begeerde reis n a a r I ta l ië kon nie t doorgaan —• begon hij, a a n v a n ­kelijk onder leiding v a n Corne l i s v a n der Po l , een advocatenprac t i jk t e D e n H a a g . O m gezondheidsredenen moest hij dit w e r k onderbreken en begaf hij zich op dokte rs advies n a a r Enge land . H i e r bezocht hij Cambr idge en O x ­ford en k w a m hij in aanrak ing met pur i te insche kringen. O f deze godsdien­stige beweging hem onmiddellijk heeft gegrepen, dan w e l of de invloed van de puri te insche levenshouding, eers t l a t en t aanwez ig , pas l a te r te Midde lburg doo r contac t met de b roeders Teell inck, act ief doorbrak , is n ie t t e zeggen. V a n C a t s ' godsdienstige opvat t ingen in dezen tijd w e t e n w e weinig . O n -geloovig w a s hij zeker niet, m a a r belijdend lid v a n de Gereformeerde

Page 69: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

K e r k evenmin. Zijn familie van vaderszijde w a s gedeeltelijk Roomsch gebleven, de houding van zijn vader is niet duidelijk, noch die van zijn oom en t an t e , door w i e hij w e r d grootgebracht . N a zijn verblijf in Engeland vond hij genezing te B r o u w e r s h a v e n door het middel van een alchemist . O p advies vari den pensionar is van Middelburg , Apollonius Schot te , vestigde hij zich tegelijk met Simon v a n Beaumon t in i6o3 als s t adsadvocaa t in de Z e e u w ­sche hoofdstad. D e commiss ievaar t gaf den jur is ten veel we rk . Snel floreerde de n ieuwe practi jk. I n i6o5 t r o u w d e hij de mooie en rijke El i sabe th v a n V a l c -kenburgh uit Ams te rdam, een ontwikkelde v r o u w . O n d e r h a a r invloed w e r d hij lid v a n de Gereformeerde Kerk . Zij s teunde hem in zijn l i t te ra i re w e r k . I n h a a r zag hij zijn idealen, zooals hij die in „ H o u w e l i j c k " on tvouwde , beli­chaamd. W a s hun huwelijks-verhouding zeer gelukkig, van de zeven kinde­ren bleven slechts t w e e meisjes in leven, A n n a en El isabeth , van wie de eers te gehuwd is gewees t met Cornel is van Aerssen , de tweede met Cornel i s M u s c h . I n Midde lburg bewoog C a t s zich in een ui tgebreiden vr iendenkring. Belangrijk voor zijn geestelijke vorming w a s zijn omgang met de predikanten , onder w ie voora l de reeds genoemde W i l l e m Teell inck. O o k w e r k t e hij sa­men met de Zeeuwsche dichters a ls Simon v a n Beaumon t en Johan de Brune en drukte zijn s tempel op hun gezamenlijk uitgegeven bundel ,,De Zeeawóche Nachtegael". A l s dichter s t ak hij boven hen allen uit . I n 1611 gaf C a t s de ad­voca tuur op voor een toen nog wins tgevender bedrijf : met zijn b roe r C o r n e ­lis ging hij zich toeleggen op het inpolderen v a n ondergeloopen land in Z e e u w s c h - V l a a n d e r e n . Hij b o u w d e een hoeve te Groede (1614), w a a r hij kerkmeester werd , hield zijn huis t e Middelburg , de vroegere woning der M o u c h e r o n s , a a n en vertoefde in deze j a ren met voorliefde op den ouden M u n -nikenhof, zijn landgoed bij Gri jpskerke. D a a r , genietend van het landleven, he rva t t e hij de dichtkunst en gaf hij zijn eers ten dichtbundel uit . H e t einde van he t Bes tand maak te tevens een einde a a n dit rustig bui tenleven. V e e l van zijn landerijen w e r d e n opnieuw onder w a t e r gezet, over andere w e r d hij in dure processen gewikkeld met den s t aa t . V a n t w e e aanbiedingen, een p ro ­fessoraa t in de rech ten t e Leiden en het pens ionar isschap v a n Middelburg , koos hij het l aa t s t e . Zijn voortreffelijke kwal i t e i t en als pensionar is w e r d e n spoedig elders opgemerkt . Reeds in 1Ó23 r iep D o r d r e c h t hem in hetzelfde ambt t o t zich. D a a r m e e begon voor C a t s een n ieuwe per iode . Hij m a a k t e zich, zij het met moeite , los ui t het Zeeuwsche milieu en w e r d Ho l l ande r , m a a r als dichter bleef hij in zijn n ieuwe omgeving en tegenover de andere groote Hol landsche dichters zijn eigen weg gaan. Te D o r d r e c h t ontmoet te hij verschil lende dichtende geleerden, met w i e hij vr iendschap sloot . V a n de pred ikan ten w e r d voora l Joh. W e s t e n b u r g h zijn vr iend. D e n be­roemden medicus Johan van Beverwijck b rach t hij er toe , zijn popula i re gezondheidsleer ,,De Schat der Geóonlheyl"', in p laa t s van in het Lati jn in he t Neder l andsch te schrijven. D e vertal ingen der Lati jnsche c i ta ten in versvorm en de inleidende gedichten voor ieder hoofdstuk zijn v a n

Page 70: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

C a t s ' hand ( i 6 3 6 ) . ,,De Schat der ongedontheyt" (1642) w e r d eveneens , ,vercier t met vee rzen" v a n C a t s . M a a r met v a n Beverwi jck 's rena is ­sancist ische ideeën over de v r o u w ging C a t s niet mee : hij ontwikkelde zijn eigen, da t is het bijbelsche s tandpunt . D e p laa t s v a n A n n a Roemers en J o a n n a C o o m a n s , zijn vr iendinnen uit Middelburg , w e r d ingenomen door A n n a M a r i a Schuurmans , die meermalen ui t U t r e c h t ove rkwam. C a t s droeg h a a r zijn, ,Trouringb" op en w a a r d e e r d e h a a r behalve om h a a r geleerdheid,voor-a l om h a a r vroomheid, ook n a h a a r overgang to t de Labad i s ten . D e dichters ui t he t D o r d t s c h e milieu over t rof C a t s evenzeer als die in Zee land : D a n i ë l Jonchijs, Jacob de W i t t , vader van he t beroemde b roederpaa r , Cornel ls de Boy . V a n een D o r d t s c h e Dich t school onder C a t s ' leiding, tegenhanger van den Muiderkr ing , zooals men het vroeger heeft voorgesteld, is geen sprake ge­wees t (2). W e l onderging de jonge ds . Lydius .zoon van den D o r d t s c h e n p re ­dikant B a l t h a z a r Lydius , C a t s ' invloed. M a a r verder s t a a t de jonge genera­tie zooals Johan v a n Someren, Corne l i s Overs tegen , de beide Hoogs t r a t ens , de b roeder V a n Bragh t en L a m b e r t Bos , los van C a t s , a l w e r k t F r a n s van H o o g s t r a t e n in dezelfde r icht ing van he t Engelsen piëtisme en eer t hij C a t s als voorganger op het gebied der emblemata . I n de belangrijke Hol l andsche s tad a a n de M e r w e d e ontwikkel t zich C a t s als man van beteekenis . In 1626 w e r d hij bibl iothecaris der Lati jnsche School , in 1628 cu ra to r . Tevens s tuur­de men hem in 1626 als bui tengewoon gezant n a a r Engeland, om te t r ach ten in de handelsmoeili jkheden met dit land k laarhe id te brengen. Hij bedong vri j­en handel op Frankr i jk zonder aanhouding v a n schepen en betal ing van t evo­ren geleden s c h a d e ; een goed succes, gezien de neteligheid der kwes t ies en de onwilligheid der Engelschen. I n dezen tijd nam hij f inantieel aandee l in in­polderingen in Engeland, w a a r v o o r hij tevens vele familieleden en vr ienden in teresseerde . H e t heeft hem weinig mater iee l voordeel opgeleverd, w e l veel zorgen en moeilijkheden met zijn mede-aandeelhouders , onder w ie H u y ­gens, toen he t w e r k tengevolge van het verze t der bevolking en de onvoor­zichtigheid en nalat igheid v a n den ondernemer Vermeyden , misliep. Ten on­rechte heeft men hem in deze kwes t ie beschuldigd v a n baa t zuch t en zelfs van oneerlijkheid (3). N a den dood van A n t h o n y Duyck(i62c«), t r a d C a t s op als w a a r n e m e n d raadpens ionar i s van H o l l a n d . Als soepel man w a s hij voor de verschil lende part i jen die op kerkelijk- en poli t iek te r re in in die dagen w e e r scherper tegenover e lkaa r k w a m e n te s t aan , niet o n a a n v a a r d b a a r . M a a r toch w e r d hij n a heel w a t poli t iek gemanoeuvreer bij de benoeming van een raadpens ionar i s in 163o gepasseerd voor A d r i a e n P a u w , v a n wien verschil­lende steden, ook D o r d r e c h t , kracht iger s teun v e r w a c h t t e n voor hun decent ra -l iseerende en n a a r vrede s t revende polit iek. I n hetzelfde j a a r w a s zijn v r o u w gestorven, voor C a t s een z w a r e slag. D e her inner ing a a n h a a r leefde k rach ­tig in hem voor t , weerhie ld hem v a n een tweede huwelijk en inspireerde hem to t l i t te ra i r we rk , in he t bijzonder t o t he t schrijven v a n den verhalen-cyclus ,, Trourlngh''. N a een verblijf van negen maanden in Engeland, t e r ontspanning,

Page 71: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

m a a r tevens met het doel de lastige kwest ies betreffende de indijking te rege­len, eischte de polit iek hem spoedig w e e r geheel op. Freder ik H e n d r i k ont­deed zich op handige wijze v a n P a u w , den last igen tegens tander van zijn n a a r Frankr i jk georiënteerde poli t iek. C a t s w e r d n a enkele j a ren waarneming , in 1636 definitief zijn opvolger. I n de gegeven poli t ieke s i tuat ie w a s hij zeker de meest geschikte p e r s o o n : geen drijver van eigen polit iek, onpartijdig, b e -heerscht en verzoeningsgezind, door ervar ing v a n regeeringszaken en jur idi­sche bekwaamhe id een ui ts tekende r a a d s m a n van Pr ins en S ta ten , een g e t r o u w d i enaa r van he t landsbelang die conflicten zooveel mogelijk voo rkwam, de binnenlandsche eenheid bevorderde om n a a r bui ten kracht ig te kunnen op­t reden, en door a l deze eigenschappen geheel pa s t e in het k a d e r v a n 's P r i n ­sen regeerbeleid. N a den dood van Freder ik H e n d r i k w e r d C a t s als r a a d ­pensionar is vanzelf onmogelijk. W i l l e m I I b r ach t hem in de w a r . W e l leid­de hij in i 6 5 i nog de G r o o t e Vergader ing . E n d a t hij nog he t algemeen ver ­t r o u w e n genoot, blijkt w e l ui t zijn zending naar . Enge land . M a a r tegen de n ieuwe s i tuat ie w a s hij niet opgewassen . I n i652 t rok hij zich ui t den l ands ­dienst terug. D e laa t s t e j a r en leefde hij op zijn landgoed Sorghvliet , zijn bespiegelingen over na tuur , dood en leven, neerschri jvend in eenvoudige gedichten. D a a r overleed hij op 12 September 1660, bijna drie-en-negentig j a a r oud.

N a a r t i jdsorde is de l i t te ra i re product ie v a n C a t s in te deelen n a a r dr ie pe r i ­oden. I n Zee l and schrijft hij zijn eers te gedichten : Silenuj Alcibiadid en Maech-denplicht (1618), Setfétrijt'va. 1620, Tooneel van de mannelike achtbaerheytxa. 1622. Zijn hoofdwerken volgen in de D o r d t s c h e per iode : Houwelyck 1625 ( reeds in Zee l and opgezet) , Spiegbel van den Ouden ende Nieuwen Tijdt i632, en Trou-ringh 1637, en kleinere minder belangrijke gedichten. I n zijn drukke ambt s ­per iode als raadpens ionar i s blijft hem weinig t i jdvoor dichten. O p Sorghvl ie t ech te r vloei t een n ieuwe s t room v a n bespiegelende verzen : Ouderdom en Buy-tenieven, Hofgedachten, Aópaóia, Huwelycx Fuyck, Doodkióte, Gedachten op Slape-looze nachten, Tachtigh-jarighe Bedenkingen, Twee-en-tachtig-jarig Leven, e.a. (4). Toch zullen w e in he t volgend overzicht deze voor de hand liggende chrono­logische orde niet a ls hoofdindeeling gebruiken, m a a r een groepeering geven n a a r de genres .

L Y R I E K

H e t lyrisch genre is niet C a t s ' s te rks te zijde. Toch heeft hij op di t gebied pres ta t ies geleverd, die boven het middelmatige ui tgaan, meer dan men in he t algemeen schijnt t e w e t e n . O p den Munnikenhof, ooggetuige van en zelfs actief deelend in het landleven, d icht te hij enkele pas to ra l e l iederen die ui tmunten door levendigheid v a n schildering. Zij behooren to t het gangbare genre : minneklachten van herders

Page 72: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

en herder innen over on t rouwe geliefden, verheerlijking v a n he t ongerepte bui tenleven, de vrije na tuu r en daa r in den ongecompliceerden, oprech ten bui ­tenmensen tegenover het v e r w o r d e n s tads leven v a n den wulpschen , onbe-t r o u w b a r e n stedeling. M a a r deze idyllen s l aan n a a s t hun contempora ine en la tere soor tgenooten een goed figuur en voora l . . . C a t s m a a k t e v a n de beken­de gegevens iets n ieuws en eigens. D e arcad ische fantazie-sfeer is omgezet in het reëele Z e e u w s c h e landschap , frisch en r a a k geteekend a ls ach te rgrond voor het minnebedrijf der jeugd, echt Zeeuwsche boerenjongens en meisjes on­danks hun weidsche Griekschenamen.Vooralhet,,i7m?e/v*-/te£'', d a t a c h t e r in he t eers te boek der „Sinne-en Minnebeelden voo rkomt ' ' (1618) is een gaaf geheel, zonder opsmuk, vermenging v a n real i te i t en idylle. H e t is de k lach t v a n Phy l ­lis a a n he t „si l t igh schor t en Ha lvenkr i j t e " in de buu r t van Arnemuyden . I n s t rophen v a n zes vierheffige, trochaeische verzen met gedeeltelijk omarmend en gepaard rijm (a b b a c c) t r e u r t he t „ r o n d e " herdersmeisje ui t Z e e u w s c h -V l a a n d e r e n , da t vanwege de inpolderingen met h a a r kudde de wijk n a a r he t N o o r d e n heeft genomen, over h a a r Thyrs i s , omda t hij h a a r ver l ie t t e r -wi l le v a n Amaryl l i s , een coquet ding ui t de buur t v a n D o m b u r g , besmet met s teedsche manieren . U i t oogpunt van composit ie doet de „Herderé-clachte", ach­t e r „Maechdenplicht" (1618) voor deze aard ige pas to ra l e zeker o n d e r . D e tegen­stelling tusschen s tad en land is veel t e b reed u i tgewerk t om nog als k lach t v a n D a p h n e t e kunnen fungeeren. W e zijn a a n he t eind he t con tac t met den t r eu renden herder kwi j tgeraakt , de nachtelijke sfeer is verbroken. O o k zijn de trochaeische viervoeten h ier minder beweeglijk, niet s t rophisch geschikt, m a a r s t r akke r get rokken in he t gepaarde , al leen s t aand rijmend, st ichische ver loop. M a a r ook in dit gedicht t ref t de teekening v a n de na tuu r : de stille M e i n a c h t door t r i ld v a n he t nachtegalenl ied en zilvêrglanzig v a n de maan , w a a r i n scherp de gerijde vruchtboomen van den Munnikenhof oplichten. I n den f iergestemden lofzang op het landleven ligt heel de kleurige en gulle rijk­dom v a n he t Z e e u w s c h e boerenbedrijf opgetast . E n a a n he t slot, a ls de dich­t e r zijn zoo typisch Neder l andsche liefde voor de vrijheid ui tvier t , schept hij een humoris t ische, soms kluchtig sat i r ische revue v a n he t volksleven in de s tad , i 7 e eeuwsch real isme da t w e ook in C a t s ' emblemata herhaaldel i jk zul­len aantreffen. L a t e r t e D o r d r e c h t , w e r k t e C a t s deze pas to ra len om en ui t (5). D e Herde r s -c l ach te , dan „Galathea" genoemd, verl iest h a a r locale k leur en w o r d t in s te rkere ma te een moral is t ische hekeling v a n de wee lde in de Hol landsche s teden die de oude zeden ondermijnt . E r zijn tusschen deze gedichten van C a t s en de sa t i ren en boeren-idyl len v a n Huygens opval lende overeenkomsten. M e n vergelijke voora l ook he t slot der omwerking —• den, hoewel slechts in de verbeelding voorgestelden, r i t van den ze l fbewusten boer over zijn bezi t t ingen a a n de zij v a n zijn begeerde G a l a t h e a — met den toch t v a n he t boe ren-ech tpaa r in de Zedepr in t „ E e n b o e r " . O n d e r de gelegenheidsgedichten, die niet boven he t gewone rhe tor ische genre ui tgaan, vinden w e lofliederen op W i l l e m Teellinck, Phi l ips v a n Lansbergen, A n n a

Page 73: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Roemers , Huygens , P ie t e r Bor , Adr i anus Hofferus, W e s t e r b a e n , van Beverwi jck en anderen . V e r m e l d e n s w a a r d is he t loflied op de Nationale Synode van 1618-19 (6)- M a a r een verrassend s terk na t ionaa l gedicht is het s toere lied op den , ,Wi j t -ve rmaerden He ld t , Marten Harperjen Tromp"', toen hij „ A d m i r a e l t e r Z e e w a s gemaeck t" . E e n oproep to t de zeemacht die getuigt van manlijke k rach t (7). H i e r sluit C a t s a a n bij Heins ius , m a a r deze beheerschte a lexandri jnen zijn minder gezwollen. E e n ba rok dichter is C a t s niet . D a a r v o o r mist hij de grootsche a l lure én het b randend temperament . O n d e r de „Klaegb- en Treurliederen", de „Nieuwe Geaangen" en de ,,Nieuwjaerége<iangben" is er m a a r weinig da t a a n d a c h t verdient (8). T o t de lyrische gedichten mag men echter ook rekenen den bundel ,, Klagende Maegbden", al geeft C a t s hier dan niet rechts t reeks uiting a a n zijn persoonlijk gevoelsleven, m a a r l a a t hij de bijbelsche v rouwen h a a r eigen ongeluk beweenen (9). D o o r de soberheid van den vorm zijn deze gedichten hier en d a a r w a t v lak gebleven, m a a r meermalen heeft C a t s de t ragiek zui­ver aangevoeld en in allen eenvoud weergegeven. Z o o in de „Klachtevan Abió-agb van Sunem"'. U i t rustig vloeiende alexandrijnen, met gekruist rijm, zijn de achtregelige s t rophen van de „Klachte van de Vijf'dwaseMaegden" opgebouwd. D e z e verzen mogen het rijke o rnament der renaissance-dichters missen en de klanksymbolische w o o r d e n p r a a l der ba rok , passages als de volgende hebben toch in hun natuurl i jken eenvoud expressieve zegkracht . D e d w a z e maagden s t aan voor de onherroepelijk gesloten hemeldeur :

Maer dese stale deur en laet haer niet bewegen, Schoon iemant op de luy, of op syn boesem slaet; Het is met haer eylaes! voor eeuwig soo gelegen, Dat zy met diamant wel hart versegelt staet. Dus of w y nu ter tijt haer slot en grendels vleyen, Of dat een staeg gebedt haer onse zielen biedt, Of dat wy dagen lang veel droeve tranen schreyen, Haer posten zijn metael, en die en hooren niet.

H e t best is we l het „Klaegb-liedt van Suóanna" in s t rophen w a a r v a n n a he t kruisrijm der eers te vier verzen het drievoudig s taand rijm voor den gevoels­toon van het gedicht een bijzondere w a a r d e kr i jg t :

Maer even-wel soo ben ick hier gevangen, En word, eylaes! van overspel betigt: Ick stae en sugt met tranen op de wangen, Ick wort beschimpt van menigh dertel wicht, Ick word' in smaet den Rechter voorgestelt. En, of schoon my geen schuldigd' hert en quelt

Het vonnis is gevelt.

D a a r t e g e n o v e r de zekerheid van het ongerept geweten :

Page 74: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Denckt dat het God ten lesten rechten sal; W a n t als lucht, zee, en aerde sal vergaen, Dan sal ick reyn, en helder als de maen,

Voor mijnen Rechter staen.

H i e r m e e is C a t s ' lyr isch fonds niet ui tgeput . I n de volgende rubr ieken zul­len w e zelfs sommige lyrische fragmenten aantreffen die boven he t hierge­noemde u i tgaan .

D I D A C T I E K

C a t s ' volle beteekenis ligt op een ander te r re in : hij is consequent didact icus, zelfs in zijn lyriek, b e w u s t v a n zijn speciale t a a k . D i e roeping maak te hem dichter . Beoefening v a n de kuns t om de aesthetische bekoring door het spel der vormen en gedachten, v e r w e r p t hij u i t overtuiging. In zijn jeugd heeft hij, waarschijnli jk, in dien geest w é l de dichtkunst beoefend. Enke le rel ic ten wijzen d a a r o p . M a a r het renaissancis t i sche spel heeft hij spoedig afgezwo­ren . Hij grijpt n a a r de kunst v a n he t w o o r d eers t te rug als hij op veert igjarigen leeftijd, gerijpt in de practi jk v a n het leven, innerlijk volgroeid, zich bewus t is geworden v a n zijn ethische t a a k t en opzichte van zijn medemenschen. D a n behoudt die kuns t slechts dienende w a a r d e . M e t den vorm m a a k t C a t s zich w e l eens w a t a l t e gemakkelijk k l aa r . Hij s te l t zich, deels ui t onvermogen, deels doelbewust omdat hij he t groote publiek bere iken wi l , ten deele ook door tijdgebrek, t evreden met gemakkelijk han tee rba re en voor ieder toe ­gankelijke, meermalen slap gerhythmeerde en soms eentonige alexandri jnen. D a t deze beruch te versvorm niet C a t s ' eenige is en da t ook zijn alexandrijn niet in alle w e r k e n dezelfde spanningloosheid ver toont , bleek reeds en zal nog herhaaldeli jk blijken. W a a r blijft het , da t C a t s zich als dichter niet voelt de aestheet, m a a r de profeet , een niet t e onderscha t ten functie v a n het dich­t e r schap . Hij wi l de persoonlijke ervar ing , die in diepste ins tant ie is de be ­vrijding v a n den geest, overdragen op zijn medemenschen. H e t persoonlijke en het gemeenschappelijke, he t objectieve en he t subjectieve vloeien in zijn w e r k samen. H e t innerlijk doorleefde is de aanleiding to t zijn leerdicht . D a a r ­door blijft he t levend en boeiend, ver loopt het zelden in dor re verstandeli jk­heid. L e e r z a a m zijn in dit opzicht de proza-inleidingen op C a t s ' gedichten. V o o r a l die w a a r m e e hij zijn l i t t e ra i re we rkzaamhe id a a n v a n g t : de ,,Sinne-en Minnebeelden''. D a a r u i t zien w e hoe C a t s to t schrijven k w a m . Hij ontdekte door het terugvinden v a n jeugdgedichten over de liefde den grooten afs tand tusschen zijn levenshouding v a n toen en nu (1618). E r h a d zich een volledige ommekeer vol t rokken. D e Chr i s t en die zich zijn geestelijke hergeboor te b e w u s t is geworden, ziet nu zijn n ieuwe t a a k . Persoonli jke geloofsoefening en onderwijzing v a n anderen is he t dubbele doel v a n al zijn d ich twerk . I n het conflict tusschen cul tuur en godsdienst d a t in de 17de e euw opkomt en steeds s te rker n a a r voren dringt, s t a a t C a t s in de b res voor de l aa t s t e . D e ant ieke heidensche wijsheid beschouwt hij nochtans , onbekrompen, als

7 i

Page 75: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

een w a a r d e e r b a r e ontwikkelingsfase, m a a r van lagere orde dan het C h r i s ­tendom. D i t s t andpunt schijnt hem innerlijk geen strijd gekost te hebben ;zijn w e r k a l thans getuigt d a a r v a n niet. M e r k w a a r d i g genoeg overigens : de nuch­t e re vers tandsmensch w a a r v o o r hij altijd doorgaa t , de redeneerende intel­lectueel die s t raks door de aanhangers der Aufklarung, ten onrechte , a ls een der hunnen zal w o r d e n gewaardee rd , wanke l t tegenover de myster iën v a n he t Christeli jk geloof nimmer in twijfel of dilemma. C a t s ' persoonlijke strijd ligt in het gebied der zinnen en houdt als zoodanig met he t ge­noemde conflict toch ten n a u w s t e verband . D e verhouding to t de an ­dere sexe is hier v a n groot belang, m a a r is niet het eenige en alles overheerschende . Zijn strijd, die heel zijn leven duren blijft, is de wor ­steling van den „vleeschel i jken" tegen den „geeste l i jken" mensch en g a a t dus tegen het zinnenleven in heel zijn omvang en veelvuldigheid. K a r a k t e ­r is t iek verschi l t hij hier v a n Heins ius . W a n t behalve da t bij hem het con­flict niet t o t het erot ische blijft beperkt , ver toont zijn w e r k geen psychische gespletenheid. N immer heeft hij de liefde verfoeid of ver loochend. Integen­deel , zij is hem een rijk godsgeschenk voor de menschelijke samenleving. D e strijd tusschen geest en zinnen is bij hem geen ka rak te r - , m a a r een geloofs­strijd. H e t gaa t bij C a t s om de zuivering van he t aa rdsche leven, de heilig­making in Chr i s tus , de onderwerping van het l ichaam a a n den geest, de daad­werkeli jke bekeering n a de wedergeboor te •— eers t persoonlijk, d a a r n a soci­a a l . C a t s ' l i t te ra i re w e r k bedoel t de reformat ie van het p rac t i sche leven. I n zoover re k a n men hem „p i ë t i s t " noemen, als men hem slechts niet verdenkt van eenzijdigheid. Z o n d e r twijfel is hij een leerling v a n de Engelsche pur i ­te inen met w i e hij persoonlijk kennis m a a k t e en gees tve rwant met de gebroe­ders Teell inck in Zee land . I n zijn s t reven n a a r deugd, ten deele te beschou­w e n a ls reac t ie tegen de zinnelijke tendent ies der rena issance , lijkt hij op C a m p h u y z e n , m a a r zijn aanvaa rd ing der gereformeerde dogma's , u i tverkie­zing en genadeleer , a ls grondslagen voor zijn zedeleer, scheidt hem onvoor­waarde l i jk van de remons t ran ten . D e „goede w e r k e n " zijn hem geen mid­delen t e r zaligheid, m a a r vruchten der bekeering, symptomen v a n een ge­zond Christel i jk leven. Zijn strijd tegen alle aardschgezindheid .—• ten on­rech te ascese genoemd •— p laa t s t hem niet bui ten het maatschappel i jk ver­keer , m a a r s tuur t hem midden in den s t room van he t leven, ook a l zoekt hij in zijn ouderdom de rus t der eenzaamheid en den int iemen omgang met God . A l s didact icus beoefent C a t s verschil lende l i t te ra i re genres: he t emble­ma, den dialoog, he t leerend en bespiegelend betoog, en het ve rhaa l . H e t ini­t ia t ief d a t hij, speciaal in het epische genre, neemt, de ontwikkel ing die hij geeft a a n de zinnebeeldige l i te ra tuur , en het eigen cachet d a t a l zijn w e r k ver­toont , ve rzekeren hem een eenige p l aa t s temidden der ïyde-eeuwsche schrij­vers en m a k e n hem, afgezien v a n zijn geestelijk-cultureele beteekenis , be ­langrijk voor de ontwikkel ing der Neder landsche l i te ra tuur . W e geven een overz icht van zijn didact ische werken , ingedeeld n a a r de genoemde genres .

Page 76: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

1. CATS ALS EMBLEMATA-DICHTER.

D e zinneprent met verk la rend onderschrif t is een leermiddel bij ui tnemend­heid, de les v ia oor én oog griffend in he t geheugen. H e t gezichtsbeeld span t de a a n d a c h t op he t epigram, d a t he t t a s t b a r e en nochtans verhulde geheim van de pren t op puntige wijze openbaar t . D e p ren t verlevendigt he t gedicht, het gedicht ontsluit de pren t . Juis t die boeiende wisse lwerking v a n teeke-ning en dicht is v a n dit genre de aantrekkeli jkheid. D e gedachte ui t t e drukken in zulk een dubbele gestal te , symbool en puntdicht , vereischt levendige fantazie en taalgevoelig vernuft . C a t s heeft dit middel met ve r r a s ­send succes voor he t bere iken v a n zijn doel w e t e n a a n t e wenden . D e neiging t o t bespiegelend symboliseeren, typische t rek v a n zijn tijd, w a s hem als aangeboren en kenmerk t a l zijn ged ich ten .De prenten , ook de zinnebeel­dige voorstel l ingen, w a p e n b o r d e n en dergelijke op de t i te lpagina ' s van zijn boeken, die hij in zijn inleidingen gewoonlijk omstandig ve rk laa r t , on twierp hij in overleg met den t eekenaar , Adr i aen v a n der V e n n e . V ó ó r C a t s w a s het emblema-genre reeds door C o o r n h e r t en Roemer Visscher voor zede-kundige lessen gebruikt . M a a r d a a r n a a s t w a s het voora l gewijd a a n het e ro­t isch spel van Cupido , een tikje wulpsch of ook ironisch-sat ir iek. Z o o had ook He ins ius het opgevat . C a t s echter leidt het genre in n ieuwe banen . D e t a a k v a n C o o r n h e r t en Roemer Visscher herva t tend , voer t hij de gedachten van he t erot ische, v ia de philosophische zedeleer n a a r de Christeli jke be ­spiegeling. Hij brengt he t godsdienstige, het Calvinis t ische emblema (10). Zijn eers te bundel , de reeds genoemde Sinne-en Minnebeelden, is een n ieuw ex­periment . H e t bestond in eers ten druk (1618) ui t drie deelen (11). H e t eerste omvat te de minnebeelden, t en deele jeugdverzen, m a a r lang niet alle, en w a a r ­schijnlijk niet ongewijzigd. Gedichtjes die met een tikkeltje humor de perikelen der liefde omschrijven, minder scherp, minder puntig ook dan die van He in ­sius en Hoof t , en zonder frivoliteit. E r door heen zijn allerlei w a a r s c h u w e n ­de en crit ische adviezen gewerkt , die vermoedelijk da teeren ui t C a t s ' ri jperen bezadigden leeftijd. D e z e minnebeelden biedt de dichter slechts als lokaas , om door list de jonge menschen t e vangen en dan te leiden op de paden der wijsheid door he t tweede en derde deel. Dezel fde p ren ten doen a ldus dr ie­voudig dienst. D e e l t w e e is gericht op he t sociale, deel drie op het innerlijke, godsdienstige leven. W a n t er w e r k e n drie neigingen in den mensch, betoogt C a t s in zijn inleiding : die t o t de andere sexe, d a t is de drang to t zelfhand­having, die to t den naas te , de sociale en die to t God, de religieuze. I n de drie levensphazen, jeugd, mannelijken leeftijd en ouderdom, komen deze ach te r ­eenvolgens domineerend a a n het l i c h t . D a a r m e e w i l C a t s zeker niet zeggen da t de mensch pas in zijn ouderdom Chr i s t en k a n worden . Toch w e k t e de scherpe geleding v a n he t boek in dr ieën l icht dien verkeerden indruk. In l a te re drukken veranderde da t . Bij den tweeden druk (nog in 1618) w e r d e n de pren ten niet herhaa ld , zooda t de eenheid be te r u i tkwam. M a a r pas in 1627

Page 77: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

krijgt het boek zijn definitieven vo rm: de drie deelen zijn ineengevoegd. N a a s t en onder de pren ten s t a a n nu telkens de drie gedichten, ieder in Hol l andschen F ranschen en Lati jnschen tekst , gevolgd door de proza-bespiegelingen, die ook reeds in den tweeden druk voorkomen, en de velerlei c i ta ten ui t k las ­sieke, oud-Christel i jke en moderne schrijvers en ui t den Bijbel om de ont­wikkelde gedachten var ieerend te s taven. Z o o zijn de Sinne-en M i n n e ­beelden een rijke bundel geworden.

D e lezer klimt, in emblema na emblema, langs den drietredigen t r a p op van de aa rdsche sferen n a a r de hemelsche ; hij b e w o n d e r t het vernuft van den dich­t e r die hem van ui t één gezichtspunt n a a r drie zijden het perspect ief o p e n t ; hij ziet in diens bedachtzame levenswijsheid de gedachten der groote den­kers weerspiegeld en w o r d t in de geestelijke bespiegelingen ont roerd door zijn oprechte vroomheid. Men ig leerdichtje is goed geformuleerd, zakelijk en doorzichtig. I n rustige symmetrie is bijvoorbeeld he t volgende opgebouwd uit beeld en toepassing, afgesloten door een spreukacht ige conclusie :

De netten van de spin, die in de vensters hangen, En konnen maar alleen de kleyne muggen vangen :

D e wepse met de bie, en al wat hooger sweeft, Maeckt dat het brooze raegh op hen geen vat en heeft.

"Wat kan een moedigh hert sijn goeden wegh beletten ? Al wat de wereld spint en sijn maer booze netten.

En acht, o weerde ziel 1 en acht geen losse waen, D e wint verstroyt het kaf, maer niet het wichtigh graen.

D e proza teks ten zijn geen overbodige aanhangsels . D o o r d a t zij de in de epi­grammen slechts aanges t ip te gedachten var ieeren, ve rder on tvouwen en hoo­ger opvoeren, vormen zij den climax der overpeinzingen. H e t is onmogelijk in dit bestek de verhouding tusschen de gedichten en de p rozas tukken te a n a ­lyseeren, of een overzicht te geven van den heterogenen inhoud. Ten eers te blijkt ui t de bespiegelingen der derde afdeeling da t C a t s zich hiermee niet en­kel t o t de ouden van dagen r ich t te . D e z e lessen hebben pas hun werkeli jke beteekenis voor iemand die in he t volle leven s t aa t . I n de tweede p l aa t s il-lus t reeren zij C a t s ' ongedwongen houding tegenover de klassieken, die hij meermalen om hun wijsheid volmondig prijst. D e zedekundige ver toogen (2de afdeeling) zijn bijna uitsluitend op c i ta ten ui t schrijvers als Seneca , Caesar, C ice ro , Tac i tus , P l a t o , Ar is to te les , en zelfs den overigens om zijn erot iek g e w a n t r o u w d e n Ovid ius , en vele andere , gebaseerd. M a a r tevens wijst C a t s op hun tekor t en stijgt hij in de l aa t s t e serie ze l fbewus t t o t de volkomen, de zal igmakende wijsheid v a n he t Chr i s tendom. D a n zijn de Bijbel en de oud-Christel i jke schrijvers, onder w ie voora l Augus t i -nus , de leidslieden zijner gedachten. E n ten derde toon t C a t s voortreffe­lijke eigenschappen als p roza ï s t t e bezi t ten . Jammer da t hij deze gave in zijn volgende geschriften niet verder ontwikkeld heeft. I n kracht ige zinnen, ke rn­acht ig door formuleering en stevigen woordvorm, verlevendigd door t a l van

Page 78: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

beelden, vergelijkingen en anecdot ische i l lustrat ies , vervlecht hij eigen en ge­ci teerde gedachten to t een bondig advies , een r ake psychologische analyse , een boeiende bespiegeling. D e tweede bundel zinnebeelden, de „Emblemata moralia et oeconomlca" is on t s t aan uit , ,Maechdenpl ich t" , een dialoog in verzen tusschen t w e e h u w b a r e meisjes, w a a r i n velerlei beelden en min of meer uitvoerig geteekende vergelij­kingen voorkomen (12). D e z e heeft A d r i a e n van de V e n n e te r i l lustrat ie van he t boek concrete gestal te gegeven. Z o o onts tond een n ieuwe toepassing v a n he t emblema, da t w e r d opgenomen en v e r w e r k t in den loop van een gesprek. Duidel i jk blijkt echter de l i t te ra i re oorsprong : ui t de vergelijking groeit het emblema, da t in he t betoog zijn ondergeschikte functie behoudt . Ander s w o r d t het in 1627, he t j a a r ook v a n de omwerking der , ,Sinne- en Minnebee lden" . D a n m a a k t C a t s zijn , ,Maechdenp l ich t " to t inleiding op zijn , ,Houwel i j ck" . D e prenten, die hij hierbij weglaa t , geeft hij een n ieuwe bestemming. V a n het thema der liefde — als in zijn eersten bundel , m a a r nu zonder afkeurende t e ­genstelling •— s tap t hij over op de zedeleer. Los v a n genoemden dialoog, on t s t aa t zoo een n ieuwe serie, onderling onverbonden, emblemata . N u ech­t e r is het concrete beeld het ui tgangspunt voor de gedachte , de l i t te ra i re uit­werk ing secundair , de zedeles toepassing. Slechts v ie rmaal behandel t C a t s hier het geloofsthema. I n hoofdzaak geeft hij adviezen voor het burgerlijk le­ven, zooals ook de t i tel aanduidt , voor de liefde-verhouding vóór en in he t huwelijk, voora l voor het gedrag in de maatschappi j . V o o r he t eers te gel­den inzonderheid eerbaarheid , eensgezindheid, t r o u w , voor he t tweede voor­zichtig en vers tandig beleid, bescheidenheid en tevredenheid, geduld in tegen­spoed, eerlijkheid. O o k hier s taaf t C a t s zijn meening met velerlei c i ta ten en spreuken, voora l ui t de klassieken. D e z e met de Lati jnsche opschriften en de eigen neo-Lat i jnsche gedichtjes geven a a n dit boekje da t typisch uiterlijk van zevent iende-eeuwsche geleerdheid. Toch heeft C a t s zich, b e w u s t van zijn t a a k als volksopvoeder , meer bij zijn publiek aangepas t . D e opschriften zijn to t kernacht ige spreuken ver taa ld , de klassieke wi jsheidbeperkt to tb i jschr i f ­ten. Z o n d e r Lat i jnschen of F r a n s c h e n para l le l teks t s t a a t he t Neder l andsche gedicht op den voorgrond. D o o r vorm en inhoud beweeg t he t zich geheel in de sfeer van het volk. D e beelden zijn ont leend a a n het huiselijk leven (het onts teken en snui ten van kaa rsen , he t st i l loopende „hor loge" , de magneet , het poffen v a n kas tanjes , he t smelten van vet , e. a .) , a a n he t dagelijksche bedrijf v a n kuiper , wi jnhandelaar , visscher, zeeman, vogelaar , kweeker , en dikwijls brengen ze ons in aan rak ing met de na tuu r en he t bui tenleven, met planten, boomen, bloemen, schelpen, vogels, insecten en andere dieren. D e dingen w o r d e n symbolen. D e t a a l is eenvoudig, de toon gemoedelijk. D e gedachten verschuilen zich niet ach te r woordspel ingen en pa radoxen , hullen zich niet in ingewikkelde stijlfiguren die dwingen to t nadenken of sesthetisch bekoren . Zij bieden zich aan , open en doorzichtig, toegankelijk voor ieder . W a a r de toepass ing .— w a t zelden gebeurt — a a n den lezer w o r d t overgelaten, dringt

Page 79: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

zij ui t de bewerking van het beeld zoo z ich tbaar n a a r voren, da t vergissen on­mogelijk is . D e omvang der gedichten loopt s te rk ui teen en in p l aa t s v a n den alexandrijn (slechts zesmaal gebruikt) t reed t de oude volksmaat , de viervoet , in jambische, doch ook dikwijls in trochseische maa t . H e t rijm ver toon t even­eens schakeer ingen: naas t he t gepaarde s t aande rijm (aabb. . ) grijpt de dich­t e r n a a r den luchtigen vorm van het kruisrijm met wisseling van s t aande en sleepende verzen (abab) en eenmaal ook n a a r he t omarmend rijm (abba). W e l ­i s w a a r neigt C a t s hier reeds , s te rker dan te voren, to t stil istisch onveran t ­w o o r d paral lel l isme in den z insbouw, w a t soms mede door he t ha rde s t aande paarr i jm to t eentonigheid leidt, m a a r toch beva t ook deze bundel menig aard ig leerdichtje, levendig gerhythmeerd en bondig gezegd. D e ongesti leerde, daa r ­door ook ongekunstelde, zin pa s t dan, zonder s topwoorden , met zijn na tuur ­lijke geledingen ongedwongen in de kortregelige verss t ruc tuur en door loopt toch menigmaal een dr ie- to t v ier ta l verzen. I n dezen bundel zien w e da t zoo eigen Ca t s i aansche gedichtje onts taan , da t zonder l i t te ra i re pre tent ie , tevens typische volkspoëzie heeten mag, wijs hoewel niet diepzinnig, een­voudig en toch boeiend. H e t begrip volksdichter va t t e men in dit verband niet te n a u w op. O n d e r „ v o l k " vers ta men hier niet de lagere volksklasse. D e geleerde C a t s bestri jkt t en deele opzettelijk bedoeld, ten deele krach tens zijn natuurl i jke eigen­schappen, onwillekeurig een breed veld, ontwikkelden en eenvoudigen, ver­schillende lagen der 17de-eeuwsche maatschappi j , die echter ondanks enkele scherper wordende tegenstellingen, voora l in maatschappel i jke w e l v a a r t , minder gecompliceerd en minder scherp gedeeld w a s in mater ieel , cultureel en geestelijk opzicht, dan de moderne . Kennis van F ransch en Lati jn kon bij menigeen, ook niet-geleerden, veronders te ld worden , belangstelling voor de klassieke schrijvers w a s onder het let ter l ievend publiek algemeen. Z o n d e r twijfel s tond C a t s als zijn publiek in hoofdzaak de gegoede burgerij voor oo­gen, van beider kunne en van alle leeftijden. Volksdichter is hij desondanks in breeder opvat t ing, omdat hij zich losmaakt uit de l i t te ra i re vormtrad i t ie der rena issance en kiest de „eenvoudige, ronde en gans gemeene (gewone) manier van seggen, deselve overal gelyckmakende met onse dagelicse manier van sp reken" , omdat hij eigen kennis bewus t popular iseer t , zich éénmakend met zijn lezers in harteli jken eenvoud en oprechtheid, omdat hij met tegemoet­komende liefde w e r k t a a n hun zedelijke verheffing •— volksdichter is hij ook omdat hij belangstel t in de dingen van he t dagelijksch leven, en ui tdrukking geeft a a n w a t de „ g e w o n e " mensch voelt en denkt, de bezonnen, verstandeli jke, en vers tandige prac t i sche Hol lander , omdat hij bijeen gaa r t w a t er leeft a a n wijsheid en humor in de verschil lende volkslagen, f lonkerend in spreuken en kernacht ige gezegden — en volksdichter is hij ten slot te niet minder , omda t hij, de beelden en anecdot ische i l lustrat ies voor zijn zedelessen a a n he t volks­leven ontleenend, leuk-real is t ische tafereelt jes v a n di t leven schept . D i t a l ­les blijkt tenvolle ui t C a t s ' derden bundel emblemata : den „Spiegelranden Ou-

Page 80: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

den ende Nieuwen Tijd" (i3). N i e u w e v a r i a n t in he t genre der zinnebeeldige l i te ra tuur , is he t niet al leen een der aard igs te boeken v a n C a t s , m a a r zelfs een onovertroffen w e r k op het gebied der volksdidact iek. H a d C a t s in zijn vorige w e r k e n a l meermalen sp reekwoorden als opschrift of conclusie ge­bruikt , of als o rnament vervlochten tusschen zijn c i ta ten, deze „sp iege l" is in aanleg een spreekwoorden-verzamel ing. M a a r eveneens méér dan dat . H e t sp reekwoordenboek is op zichzelf een der typische Renaissance-verschi jnin-gen. E r a s m u s verzamelde zijn Grieksch-Lat i jnsche „Adagia", Spieghel zijn Neder l andsche „Byjpraex Almanack", om slechts deze algemeen bekende voor­beelden te noemen. C a t s vulde zijn samenlezing uit eigen lec tuur v a n k las ­sieke, oud-Christel i jke en moderne schrijvers in verschil lende ta len a a n uit de polyglott ische boeken, voora l voor de ta len , die hij niet of slechts matig be -heerschte , zooals Turksch , Spaansch en Du i t s ch . V o o r zoover bekend, w a ­ren zijn voornaams te bronnen : C e s a r Oud in , Ref ranes o proverbios Espanoles t raduxidos en lengua F r a n c e s a . P rove rbes Espagnols t radui t s en F ranco i s , Bruxel les 1612; en Hie ronymus Megiserus , Paroemiologia Polyglot tos , Lipsiae i6o5. D e Neder l andsche echter die den hoofdschotel vormen, heeft hij, zonder twijfel, grootendeels uit eigen taa lgebruik en uit den volksmond opgeteekend. D i t l a a t s t e reeds is van veel belang. C a t s her­gaf he t Neder landsche volk zijn eigen cul tuurschat ten , dikwijls met het merk v a n zijn puntige formuleering en zorgde er zoo voor d a t ze als gemeen eigen­dom b e w a a r d bleven. H e t meest ver rassend is echter he t gebruik da t hij van deze sp reekwoorden m a a k t e , de wijze v a n bewerk ing en de compositie van zijn spreukenboek. I n tegenstelling met Huygens w i s t C a t s door selectie, door combinat ie en groepeering, door toevoeging v a n eigen gedichten en pren ten , van zijn rijk ma te r i aa l een boeiende en leerzame uitstall ing te maken . V e r ­zamelen zonder meer bevredigde C a t s niet . H e t moest met overleg geschie­den en d iens tbaar gemaakt w o r d e n a a n zijn levensdoel . N a d a t hij in de „voor ­r e d e n " v a n zijn „n i euwe versamelinge v a n oude sp r eeckwoorden" ui tvoe­rig de w a a r d e v a n zulke „s in -spreucken" als dragers v a n de wijsheid der „ v o o r - v a d e r e n " heeft uiteengezet, concludeert hij : " . . . en dae rom en hebbe ick niet in ' t gemeen by een geraept a l le rhande spreeckwoorden sonder on-derscheyt , mae r al leen de gene, die boven de eygenschap v a n een soete ver-bloeminge, ie t dienende to t leere ende verbeter inge in h a e r zijn hebbende" . E e n a a n t a l synonieme sp reekwoorden ui t al le tijden en t a l en w o r d e n bijeen­gezet, zooda t men met de nuancen der gedachten en ui tdrukkingsvormen, den a a r d der volkeren, he t peil der beschavingen toe tsen kan . Toch is dit niet he t eigenlijke doel. D e zin v a n één der meest prasgnante w o r d t on tvouwd in p ren t en leerdicht . Spreuk en zinnebeeld p a r e n zich to t een n ieuwe eenheid. H e t sp reekwoord lijkt ui tgangspunt en blijft toch ondergeschikt . H e t emble­ma, hoewel in on t s t aan secundair , t r eed t op den voorgrond. W a n t he t gaa t om de typeering v a n en, meer nog, om de toepass ing op he t menschelijk leven. H e t is de gedachte van C a t s , zijn visie, zijn ethisch en religieus ideaa l , d a t

Page 81: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

niet al leen de keuze bepaa l t , m a a r ook de functie, den feitelijken inhoud a a n het sp reekwoord geeft. H e t objectief voorhanden ma te r i aa l w o r d t omge­b o u w d to t een subjectief boek, m a a r voor anderen bestemd. H e t krijgt he t k a r a k t e r van een zedekundig handboek, een levensgids : „Insgeli jcx heb ick goet gevonden ( tot meerder licht en nut t igheyt van den Leser) in de ordre van dit w e r c k te volgen den gewoonlijcken loop van 's menschen leven, ten eynde een yeder naer óyn gelegentkeyt, ópoedeLijck en <sonder Lange éoecken, éljn gerief daer in öoude mogen vinden." D a a r o m opnieuw de indeeling in drieën : jeugd, manlijke leeftijd, ouderdom, als in Sinne- en Minnebee lden . M a a r de tegenstell ingen zijn minder scherp , de grenzen vervloeien in een reeks kor te beschouwingen, er on t s t aa t een veelzijdig levensbeeld. H e t eerste deel handel t na enkele aanwijzingen over de opvoeding van kinderen, breedvoer ig over „eerlijcke v r y a g e " tegenover w a a r s c h u w e n d e en afschr ikwekkende „bedenckelycke geva l len" . H i e r kee r t he t minnebeeld terug, nu niet als jeugdgedicht van den minnaa r zelf, m a a r als r e su l t aa t van rijpe ervar ing van den vaderli jken vriend, die de jeugd vol begrip h a a r liefde gunt, doch h a a r tevens met t a c t en humor de haven v a n een e e r b a a r en vers tandig huwelijk poogt binnen te loodsen. H e t tweede deel , ,hout in de grondregels voor getroude lieden van huyselicke saken, wins te , verl ies, sparen , ver teeren, gas ten nooden, grooten of kleynen s tae t houden . . . " , het wijst den man op zijn t a a k als verzorger van het gezin, zijn pl ichten in het burgerlijk leven, spoor t hem a a n to t voorzichtig beleid in zaken, t o t zelfstan­digheid en act ivi tei t . H e t is teekenend voor C a t s da t zijn prac t i sche lessen a a n den eenen k a n t u i tgaan van hooge idealen, a a n den anderen k a n t gegrond zijn op nuchtere waarneming der werkeli jkheid. H e t t a s tba r e feit da t ieder in de maatschappi j op eigen voordeel bedach t is, mag bijv. geen aanspor ing zijn to t zelfzucht, m a a r we l een reden om zich in zaken niet op anderen te ver la ten . In het derde deel geeft de dichter , pu t tend ook hier uit eigen ervar ing, leer­zame adviezen in „ s a k e n van s ta te , ampten, officiën, pl ichten van Pr incen , en personen van hoogen s t a t e " , om den lezer ten s lot te , na hem overtuigd te hebben van de „ losheyt van menschelijcke s a k e n " door „Chr is te l i jcke be-denckingen" , voor te bere iden op het naderen van den dood. V a n he t slot-emblema met de telkens keerende regels „ M i j n z ie l ! hoe, zijt ghy niet be -schroomt ? D e Tijt die gaet , de D o o t die k o o m t " , gaa t een ernst ige w a a r ­schuwing uit to t de menschen van alle s tanden en alle leeftijden. H e t ka ­rak ter i s t ieke v a n dit boek zit behalve in zijn zedekundige en godsdienstige s trekking en in zijn composit ie, ook in den vorm der emblemata , rijk a a n af­wissel ing. M e t hoeveel verbeeldingskracht w e e t C a t s he t gekozen spreek­w o o r d om te tooveren to t een prentje in woorden vol kleur en ac t ie . W a n t da t niet de pren t van V a n de V e n n e aanleiding w a s , m a a r het gedicht de t ee -kening bepaa lde , blijkt ui t de vele gevallen, w a a r i n de p ren t (wegens bezui­niging of gebrek a a n tijd ?) niet w e r d uitgevoerd, terwijl w e l de aanwijzin­gen bij of ook in het gedicht daa rvoor zijn gegeven. C a t s denkt en dicht als

Page 82: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

' t w a r e in prenten . Soms geeft hij rech ts t reeks door analyse v a n he t beeld de toepassing, dan w e e r beperk t hij zich to t de zinnebeeldige schets . M e e r m a ­len is in de pren t op aanwijzing van den dichter symbool en toepassing ver­w e r k t . N u eens ver te l t de dichter a ls u i t eigen e rvar ing in den ik-vorm een anecdote (of heusche gebeurtenis) die den zin v a n het sp reekwoord toel icht , dan w e e r voer t hij een persoon op de p ren t sprekend in, w a a r d o o r de cri t iek of de r a a d kracht iger w e r k t . Soms is de les ge­kleed in den vorm v a n v raag en a n t w o o r d , of in een t w e e s p r a a k tus ­schen de personen op de p ren t . E e n sp reekwoord als , ,w ie met den duyvel gescheept is, moet hem w e r c k g e v e n " w o r d t omgezet in een pak­kend d ramat i schen monoloog v a n den vertwijfelden schipper . V o l humor is he t tafereelt je v a n den vader die tevergeefs zijn onwill igen zoon t r a c h t te koppelen a a n een rijke én mooie vrijster, die hij niet bemint , w a a r o p de moe­der het ver lossende w o o r d spreekt . H o e levensecht , ook door de kleurige t a a l . Voortreffeli jk is , eveneens door t a a l en toon , de hu i sv rouw getypeerd, die h a a r zorgelooze meid de les leest . Geheel in den volkstoon, komiek door tegenstell ingen is de spot met de „v ie r vrijers, die om strijt hun (leelijke) vrij­s ters p re sen" , toepassing op „e lck meynt syn uyl een valck te zijn". C a t s ' cr i t iek op d w a z e volksgewoonten w o r d t „ e e n r idder u y t he t B r i t t en l and" in den mond gelegd, die met ve rbaasde veron twaard ig ing onder het mot to „een ezel die vrijt, die schopt of smijt", ver te l t , hoe hij er getuige v a n w a s , da t in Zee land vrijsters door baldadige jongens in zee gedragen en d a a r n a v a n de duinen gerold we rden . Als in den vorigen bundel zijn de gedichtjes v a n verschil lenden vorm en omvang. D e jambische versvoet in gepaarde , s t aande rijmen, w o r d t n a a s t de alexandri jnen C a t s ' meest geliefde versvorm. E e n enkele maa l treft een luchtiger va r ia t i e , in troch3sische m a a t of met ge­kruis t rijm en wisseling van s t aande en sleepende verzen. D a t ook het rhy th -me bij C a t s dan expressieve k r a c h t heeft, bewijst he t huppelend trochaeisch gedichtje, da t door inhoud en vorm een leuke typeer ing is v a n den vrijer,, van soo lossen s in" da t hij niet w e e t w ie v a n de t w e e vrijsters hij kiezen zal . E n als tweede voorbeeld ci teer ik het bekoorlijke gedichtje op het kaa t sende p a a r ; de herhal ing in den z insbouw, hier op zijn p l aa t s , en he t d a a r d o o r gebonden rhy thme, beelden luchtig de heen en w e e r gaande beweging van het te ruggekaats te pluimpje :

D e Jongelingh s p r e e c k t :

Soo ghy wilt dit speeltjen leeren, Soete Vrijster, schoone Blom,

Doe den Vlieger weder-keeren, Drijft het veertjen wederom,

"Want als ick, van mijner zijden, Maer alleen en soude slaen,

Dat en sou ons niet verblijden, W a n t het spel is stracx gedaen.

Page 83: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Weet , dat kaetsen ende minnen Eyst een overgaenden bal,

Anders maecktet droeve sinnen. Anders heeftet geenen val.

Liefde doet ons liefde toonen, Liefde geeft de liefde kracht,

Liefde moet de liefde loonen Anders isse sonder macht:

W i l t dan wederliefde dragen, Lief, soo wort ghy ras de bruyt,

W a n t dan wil ick 't met u wagen ; Anders, kint, ick schey'er uyt!

Z o o w e e t C a t s door het treffen van den juisten toon en het scheppen van het geschikte milieu zijn lessen a a n te passen bij den geest van zijn lezers , hetzij oud, hetzij jong. Hij is een t ac tvo l psycholoog, een voortreffelijk kenner van het menschelijk ha r t . Zelfkennis heeft hem den weg ontsloten to t de ha r t en van zijn medemenschen. M e t r ech t is deze bundel een spiegel, w a a r i n ieder voorbijganger zijn feilen ziet, zijn dwaasheden en domheden, zijn ondergronds we rkende verkeerde neigingen en zijn hem beheerschende har t s toch ten . N o g be te r gezegd, is deze bundel als een samenstel van spiegels, w a a r d o o r de be­schouwer zich met ontstel tenis van alle kan ten belicht ziet . M e n i g zinnebeeld heeft dan ook sat i r ieke t rekken. N u eens w o r d t een ka rak te r fou t van een be ­paa ld type in geforceerde teekening a a n de k a a k gesteld, dan w e e r geeselt de dichter heel he t menschdom, heel de maatschappi j . D e n eenen keer onthul t hij ' s menschen w a r e gestal te onomwonden, zooals in het pakkende emblema op de geldzucht (Geldt doet Gewel t ) , dan w e e r verbloemt hij zijn cri t iek door een vergelijking, zooals in het geestige gedichtje van de hanen v a n wie „a l l e pooten, alle becken / s taen gekromt to t eygen b a e t " . M a a r hoe scherp zijn cri t iek soms mag zijn, nimmer is ze afs tootend. Zijn spot is niet hoonend of cynisch, nooi t hooghart ig . D e hand w a a r m e e hij s laa t , re ikt hij om op t e r ichten. D o o r heel het boek speelt de glimlach van liefdevol begrijpen, die nimmer vergoelijkt, m a a r w e l opbeur t . E n het is geen w o n d e r d a t het volk in breede lagen in dezen oprechten en warmhar t igen mensch zijn vaderli jken vriend heeft gevoeld. Geen la te r wanbegr ip en kleingeestige vitterij k a n hem dien ee renaam ontrooven. M e t dit alles is de rijkdom van dezen bundel niet ui tgeput . A a n he t einde v a n de eers te serie emblemata , geeft C a t s een dr ie ta l n ieuwe „p roe f - s tucken" v a n zijn composit ie-vermogen en fantazie . E e n los n a a s t e lkaa r p laa t sen v a n spreuken bevredigde hem n i e t : . . .„soo heb ick geoordeelt , da t men uy t ver-scheyde Spreucken en Spreeckwoorden te samen gevoeght, w e l een gedue-righe en vervolgde reden op verscheyde gelegentheden passende , soude kon-nen uy tb rengen ; niet anders dan gelijck de tapi j t -werckers uy t vee lderhande coleuren van sajet ofte zijde eers t een beelt , en uy t de t ' samenvoeginghe van verscheyde beelden een geheel s tuck tapijt gewoon zijn te m a e c k e n " . Z o o

Page 84: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

rijgt hij a a n een p r o z a d r a a d een heele serie spreuken en rijmen aaneen to t een f lonkerende ke ten v a n opvoedkundige adviezen : „ Klnder-opvoedlnge, aengeweóen door S1n-0preu.ck.en en dpreeck-woorden". E e n t w e e d e exper iment is de „T ' s amensp raeck tusschen Phi lemon en P u d e n s " , geti teld „JongheLinck" —• w a a r i n een oud en een jong man a a n de hand v a n vele spreuken de voor­d e d e n en de gevaren overwegen v a n bui tenlandsche re izen t e r voltooiing van de opvoeding. H e t r e su l t aa t is d a t Pudens op re is gaat , gewapend met de berijmde „Reyéledde" v a n Phi lemon, vol prac t i sche aanwijzingen en w a a r ­schuwingen. E n ui t dank brengt Pudens v a n zijn re izen een scha t v a n spreu­ken en opschriften mee, typeeringen v a n zeden en gewoonten, en v a n he t volks­k a r a k t e r der bezochte landen, voor ts „ l ee r same scheeps-spreucken" , „s in-spreucken v a n t w e e syl laben, . . .van t w e e . . .drie . .vier w o o r d e n " en t en slotte spreekwijzen van „gemeenen en gemengden slag, daer even w e l w a t in s t eeck t " . H e t kunstigst is w e l de derde proef: „Amorid Laconldmi •—• Liefded Kort-dpra-ke" met de idyllische proza-inleiding die de sfeer schept en de s i tuat ie aan ­geeft. D e wereldwijze Ph i la re tus v a n W a e r m o n t , die teruggetrokken leeft op zijn lieflijk bui tenhuis , r a a k t verzei ld in een gezelschap jonge l ieden. O p herhaa ld verzoek v a n de Mei-koningin, houdt hij a a n tafel , w a a r hij het ge­zelschap genoodigd heeft, een sprankelend betoog over de liefde en he t kie­zen v a n de geschiktste levensgezel(lin),vol geestige typeeringen, raadgevingen, aanspor ingen en waa r schuwingen —• door middel v a n rijmende spreuken. Jammer genoeg heeft C a t s deze methode niet op de stof der volgende deelen toegepast . D a a r bleef he t bij getitelde groepen, zooals na deel I I „R&geló voor de Huydhoudinge" met onderverdeel ingen in „ E y g e n H u y s " , ,, Banderen" , „ V r i e n d e n " , en na deel I I I ,,By-ópreucken en gront-regeb tot onderhoudinge of verbeteringe van de gedontheyt." Tijdgebrek wegens drukke ambtsbezigheden verhinderden waarschijnli jk de volledige ui tvoering der p lannen. Reeds in 1626 w a s C a t s met zijn boek bezig geweest , eers t in i632 k w a m het bij I s a a c Burchoorn , te 's Gravenhage , v a n de pers . D a t het er bij het pu­bliek grif inging, ligt voor de hand : he t w a s een boek van en voor he t volk in ruimen zin, vol erns t en vol humor, boeiend voor oog en voor geest, nutt ig en „vermakel i jk" . H e t is het hoogte-punt v a n C a t s ' emblema-kunst . Toch zorgt hij, n a 25 j aa r , nog voor een n ieuwe verrass ing op dit gebied. D a n ge­niet hij na zijn inspannend ambtsleven, de rus t der gecult iveerde na tuu r op Sorgh-vliet .

I n de oudste verzamelui tgave van „Alle de wercken, do oude aid nieuwe", van den H e e r Jacob C a t s enz. ( i 655) , w e r d ook he t w e r k der l aa t s t e j a r en da t nog niet afzonderlijk in druk verschenen w a s , opgenomen (14). D a a r o n ­der zijn drie bundels e m b l e m a t a : „Hofgedachten op Sorghvtiet", „Invallende Gedachten op voorvallende Gelegenheden" en „Doot-kidte voor de levendigen". H e t j a a r daa rop verschenen ze ook los v a n de vroegere werken . D e eers te bundel is geïnspireerd op de na tuur , de tweede (in hoofdzaak) op he t dagelijksch leven, de derde op tekstgegevens u i t den Bijbel. H o e w e l in stof verschil lend,

Page 85: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

is de geest en de wijze van bewerking der eerste t w e e zoo ve rwan t , d a t ik ze in een adem bespreek. C a t s brengt thans in practi jk w a t hij in zijn vroegere bundels als bezigheid voor den ouderdom had aangewezen : door „christeli jke bedenkingen" m a a k t hij zich los v a n he t aa rdsche en bereidt hij zich voor op den dood en he t he -melsche leven. D e aa rdsche dingen zelve zijn daarbij ui tgangspunt van ge­dachten . M a a r he t komt a a n op de juiste beschouwingswijze, be toogt C a t s in zijn bloemrijke Inleydinge to t de invallende gedachten : „ D e were l t is een boek vol hooft- let teren, die b y vele gesien, by weynige gespelt, b y sommige gelesen, en b y ' t minste deel rech t ve r s t aan w o r d e n : w a n t a l i s 'e t soo d a t meest alle dieren oogen hebben om te sien, soo en zijn ' t doch m a a r de r ede ­lij cke, en onder de selve, de leersame vers tanden, en God-soeckende sielen, die recht voordeel konnen doen met het gene da tse sien.. . " N a t u u r en leven leveren ta l looze nutt ige lessen, m a a r voor leering is noodig act ivi te i t van den geest en een door den redelijken wi l gestuurde denkrichting. Goede w a a r n e ­ming is voor dit alles de vereischte grondslag en het t reft ons met hoeveel lief­devolle a a n d a c h t C a t s he t gebeuren in de na tuu r heeft gade geslagen. V a a k boeien hem de kleine dingen het meest . Hij bes tudeer t de levensgewoonten v a n kikkers en „huyss lecken" , hij leeft s terk mee in de t ragedie van den reiger en den blinden mol, hij l a a t een mug stil op zijn hand zi t ten om met ademin-houdende bewonder ing te bekijken hoe dit nietig dier met zijn rag-fijne w e r k ­tuigen hem he t roode vocht a f t a p t ; voora l de altijd bedrijvige bijen zijn hem d i e r b a a r ; een kwe t t e rende sp reeuw spreekt hij gemoedelijk vermanend a a n met „spreeuwt je , l ieve m a a t " . E n met we lk een opgetogenheid volgt hij he t kunstig w e r k van „ e e n spinne-kop, h a e r w e b w e v e n d e " :

Dit beest doet immers grooten vlijt. En dient sich neerstig van den tijt; He t loopt, het woelt, het rijst, het daalt; Het spint, het weeft, het treckt, en haelt, Ick sie het al den gantschen dach Soo besich als het immer mach; En hier uyt rijst een konstig werck, Getogen ront, gelijck een perck. Ey siet, hoe is'et uyt-gewracht] Hoe geestig over-een gebracht 1 Hoe wel gebonden om den draat, Hoe net getogen op de maatl Hoe effen en hoe wonder fijn Vrij meer als onze webben zijn "Waer vint men doch een ambachts-man Die soo een netjen weven kan ?

D a a r n a a s t blijft zijn oog open voor de dingen en he t gebeuren in he t dage-lijksch leven. T w e e m a a l beeldt hij in den tweeden bundel spelende k inde ren ; hij schets t den u u r w e r k m a k e r in zijn klokken winkel , een v r o u w die „ m e t beulingen te sieden besig w a s " , een kiezentrekker met zijn pa t iën t , een

Page 86: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

slager die een va rken keelt , houtzagers a a n he t w e r k op s t r aa t , roe iers die hun boot optornen tegen den s t room, en zooveel andere levensechte momen­ten. D e toon mag minder volksaardig dan vroeger zijn, het sa t i r ieke element volledig verdwenen , door vele beschrijvingen glanst nog een glimp van humor . Evena l s vroeger gaa t he t echter niet om dit leven op zichzelf, noch om zich te verlust igen in de aanschouwing v a n de wonde ren en schoonheden der na ­tuur , m a a r om een geestverrijkende en zielverheffende of een godlovende be ­spiegeling. D e z e bundels beva t t en voorbeelden v a n he t genre der emblemata die C a t s ' vroegere praestaties in l i t t e ra i re kwa l i t e i t overtreffen, zooals , , O p ' t gesichte v a n een hout , da t in he t midden b r a n d t en op ' t eynde w a t e r uyt-geeft" en voora l he t ui ts tekende gedicht, , O p ' t gesichte van een dief, die ge-geesselt w o r d t , ende roep t :hee ren g e n a d e " . In he t l aa t s t e brengt he t bij C a t s ' ze ldzame kruisrijm een n ieuwe, b reede beweging in he t rhy thme der a lexan­drijnen te weeg . Toch zijn deze emblemata in de meeste gevallen ook com-posit ioneel anders dan de vroegere . M e e r dan in een prent , a l of niet ver­tolking v a n een spreuk, ligt in de rea l i te i t zelve de oorsprong v a n het gedicht. D e dichter vindt zijn aanleiding in een werkeli jk voorva l , een reëele gebeur­tenis , een persoonlijke ontmoeting, een directe waa rneming . V a n d a a r de bijna s tereot iepe aanvang m e t : ,, lest gingh ick.. . lest w a s ick.. . lest s a c h i c k . . . " en dergl . M e e r nog. V e l e gedichten beva t t en niet enkel een toegepas te ver­gelijking, m a a r krijgen door een ontwikkel ing in he t gebeuren een epischen inslag. Z o o groeit in nr . 6 der Hofgedachten , he t tafereel der t w e e to t e lkaa r sprekende personen, met opeenvolgende handel ingen ui t t o t een allegorie. I n nr . 11 w o r d t de anecdote v a n den wingerd-snoeienden ezel door de toepas ­sing een pa rabe l . H e t w o r d t zoo steeds moeilijker deze v lo t tende beelden te grijpen in een s ta t i sche pren t . M e e r m a l e n degradeer t deze dan ook t o t een i l lus t ra t ie v a n een onderdee l ; bij vele is zij zelfs als overbodig of onmogelijk weggela ten . E e n t w e e d e verander ing is de vers terking v a n he t subjectieve element. Reeds zijn de beschrijvingen gegeven als persoonlijke w a a r n e m i n ­gen en belevenissen, in den ik-vorm. M a a r belangrijker is da t ook de bespie­gelende toepassingen meesta l gericht zijn op eigen innerlijk leven, als v ruch t v a n zelf-beschouwing. H e t w o r d e n myst ieke gesprekken met de eigen ziel. E n bijna steeds rijst ui t die innerlijke reflexie, a ls afsluiting v a n he t gedicht, een verzucht ing to t God, een lofzegging, of een stil gebed. V a n zuiver gehal­te zijn deze eenvoudige gebeden, he t rhy thme krijgt nu een soepeler b e w e ­ging. Z o o eindigt de bespiegeling over den druiventros met deze bede :

O Godt 1 die Heft een zedig hert, D a t met geen pracht gedreven wert. Laat my voor u gebogen gaan, En vrijd mijn siel van losse waan; "Waer toe verheft sich asch en stof ? U Heer alleen, behoort den lof: Op dat'er even desen dag Uw' zegen aan beklijven mag.

Page 87: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

H e t emblematisch leerdicht gaa t over in religieuze lyriek. E e n bijzonder gaaf voorbeeld, ook voor de drievoudige composit ie van beeld, toepassing en gebed, is he t gedichtje , , O p ' t gesichte v a n ' t aankomen van de Lente- t i j t . " D e viervoet ige verzen loopen w a t s t rak m a a r toch vaard ig binnen de regel­matig gepaarde rijmen — C a t s ' gangbare vorm •—• en de blijde toon w e k t ui ts tekend de stemming de r lente , symbool de r geestelijke ver­nieuwing w a a r o m de dichter in de l aa t s t e verzen dringend bidt . H e t is niet t e ve rwonde ren d a t tusschen deze gedichten door ook sommige zuiver lyrische l iederen loopen, die het emblema-karak te r volledig ver loren hebben. H e t C a t s zoo typeerende motief van den strijd tusschen vleesch en geest, tusschen ouden en n ieuwen mensch, inspireer t hem bijvoorbeeld to t di t mooie ged ich t : ,, op Gemeene swaarmoedighey t en neers lacht igheyt des h e r t e n " ; w a a r v a n voora l he t l aa t s t e deel door den gevar ieerden p a r a ­dox v e r r a s t :

Hoe is mijn hart dus bijster swaar, Als of 't vol loots gegoten, waar ? Hoe is mijn geest aldus bedmckt, En staag in droefheyt wechgeruckt ? Hoe is mijn geest dan wederom Gelijck een versch ontloken blom ? Ja, sweeft als met een volle vlucht, Oock hooger als de blauwe lucht!

O Heere 1 waar toch mijn gemoet Verheelt aan U, mijn hoogste goet! W a a r ick uw vriendt en trouwe knecht, Aan U gevoegt, in U gehecht, Dan sou mijn tijt eerst leven zijn En al mijn leven sonder pijn; Maar nu ick in u niet en ben, En U, o Godt, niet recht en ken Ben ick mijn eygen ziel een pack, Ja niet als enckel ongemack; Ben ick voor my een stage last, Oock daer geen druck of lijden past. D e blijtschap, die my dient beweent. De droefheyt, die gy my verleent, D e welstand, die my dient beschreyt, De weedom, die my tot U leyt, D e vreughd, die binnen my ontspringt, D e nutte pijn, die my bedwingt, Zijn eeuwig tegen een gekant, En vechten om de overhant. En ick weet nau,in dit geval, W i e dat'er staan of wijeken sal. Ick sie dat mijn geheelen tijt Hier niet en is, als enckel strijt,

Page 88: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Hier niet en is, als stage krijg ; Dies ick in ootmoet nedersijg, En roepe staag in dit gevecht: O Godtl bewaar doch uwen knecht. En stort hem in, dat gy gebiet; Soo schaat my druck of blijtschap niet.

D e vergankelijkheid van het menschelijk leven is he t eenige, to t vermoeiens toe gevar ieerde motief van C a t s ' l aa t s t en bundel emblemata , he t sombere boek v a n de Doodkióle. N a inleidend gesprek tusschen lezer en boek, t e r verk la­ring van den vreemden t i tel en het beoogde doel, gevolgd door de eigenaardige toesp raak van de gepersonifieerde doodkist , lokkende rus tp laa t s na een af­ma t t end leven, en een beschouwing over het blijmoedig s te rven v a n den heiden Can ius Julius, on twikkel t C a t s in een heele serie zwaarmoed ige emblemata de beelden van de ijdelheid en vluchtigheid van he t leven, die hij u i t den Bijbel, voora l de Psa lmen en het boek Job, heeft samengelezen. D e monotone alex­andrijn krijgt w e e r de overhand. H e t persoonlijke element, hoewe l z w a k k e r dan in de vorige bundels , doet ook hier soms goede gedichten on t s t aan , zoo­als n r .3 met he t gekruiste rijm en nr . 24. N a nr . 35 volgen nog eenige emble­m a t a , die, los v a n een bijbeltekst, op eigen waa rneming zijn geïnspireerd of een episch k a r a k t e r hebben. E n he t boek w o r d t bes lo ten met een pa ra f ra se van het boek Prediker , '0 Wereldó Ydelheyt, en de bespiegelingen op de graven van een vijftal beroemde ver tegenwoordigers der menschheid : Sa lomo, Alexander , Cresus , Sampson en H e l e n a , achtereenvolgens he t menschelijk type van de wijsheid, de aa rdsche mach t gepaard met hoogmoed, den ri jkdom, de lichamelijke k r ach t en de zinnelijke schoonheid ; al len a a n dezelfde vergankeli jkheid onderworpen .

2. DIDACTISCHE DIALOOG EN DRAMA.

D e n gesprekvorm, v a n ouds een door didact ici veel gebruikten vorm te r on­derwijzing, heeft C a t s op onderscheiden en soms origineele wijzen toegepas t . Reeds vermeldde ik den proza-dia loog in een onderdeel van den „Spiegel van den Ouden ende Nieuwen Tijdt". I n d e n „Trouringh" dient hij als middel om de ver­ha len aaneen te schakelen en heeft hij h e t k a r a k t e r van intel lectueel dispuut , w a a r i n de gedemonstreerde huweli jksproblemen w o r d e n geanalyseerd en al lerlei daa rmee samenhangende zedelijke en juridische kwes t ies a a n de orde komen. Tegenover de vertel l ing s t a a t d a a r echter de dialoog als commenta tor op den achtergrond. Ande r s is da t , w a a r he t gesprek de vorm v a n he t dicht­w e r k zelf is geworden . D a a r on twikke l t C a t s , me t handhav ing v a n h e t di­dact isch ka rak t e r , enkele d ramat i sche kwal i t e i t en . D e eers te dialoog in ver­zen verscheen in 1618 onder den t i te l van „Officium Puellarum •—Maegden-plicht", in Lati jnschen e n N e d e r l a n d s c h e n t e k s t ( i 5) . Evena l s de Sinne-en M i n -

Page 89: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

nebeelden hebben w e hier misschien te doen met een omgewerkt jeugdgedicht. Als C a t s dezen dialoog tusschen Phyll is en A n n a in 1627, onder den t i tel

w a t verbeterd en uitgebreid, gebruikt als v o o r w e r k voor zijn ,,Hou-welijck', b o u w t hij als vervolg een soortgelijken dialoog op tusschen Rose t t e en Sibille, dien hij ,,Vrijóter" noemt. W o r d t in he t eers te gesprek de gedrags­lijn uitgestippeld voor he t meisje in w ie nog vaag en zonder persoonlijke voor­keur he t sexe-gevoel o n t w a a k t , de tweede dialoog t r ek t de grenzen der eer­baa rhe id voor he t meisje van wie door de andere sexe reeds w e r k w o r d t ge­maak t . I n beide ver tegenwoordig t tegenover he t onervaren , naieve meisje, een oudere , door ervar ing meer bezonnen vriendin .— in he t eers te geval A n ­n a (Roemers ) , zelf nog maagd, in he t andere Sibille, sinds enkele maanden ge t rouwd .— he t s tandpunt van den dichter . M a a r C a t s ve r s t aa t de kuns t zijn vers tandige lessen in een vorm te gieten, die meer is dan een betoog in tweesp raak . N i e t al leen is hier de jambische viervoet met s t aand paarr i jm bijzonder veerkracht ig en op zeer natuurli jke wijze één met de gesproken-taal-z innen, w a a r i n de wederzi jdsche meeningen vaard ig en puntig gefor­muleerd worden , m a a r door t w e e eigenaardigheden hebben deze dialogen een waar l i jk dramat i sch accent . I n de eerste p laa t s zijn de personen in het onde rwerp van gesprek niet enkel intellectueel geïnteresseerd m a a r ook per­soonlijk be t rokken. Zij verdedigen niet m a a r een meening, zij verdedigen zichzelf. D a t geeft a a n hun wijze van ui tdrukking die levendige emotional i­tei t . D a a r m e e hangt de t w e e d e dramat ische t rek samen, zelfverdediging in geestelijken zin veronders te l t botsing van ka r ak t e r s . A l kunnen w e hier niet in den vollen zin van he t w o o r d spreken van individueele ka r ak t e r s •— zelfs is Phyl l is in wezen niemand anders dan Rose t t e , en A n n a dezelfde als Sibille —• C a t s schept hier toch met ver rassende na tuurge t rouwheid , zoowel door de manier van spreken en de wijze van onderlinge reac t ie als door den inhoud, den a a r d der meeningen en gedachten, en de voorges tane opvat t ingen, t w e e levensechte jonge-vrouwentypen, de eene spontaan , sprankelend van levens­lust, de andere de bedach tzame, beheerschte , secundaire na tuur . Achte rgrond v a n deze tegenstelling is de tegenstelling in levensbeschouwing tusschen R e ­naissance en Chr i s tendom. Tegenover het agressieve type der geëmancipeer­de v rouw, die geneigd is zelf te grijpen n a a r w a t he t leven te bieden heeft, s tel t C a t s zijn bijbelsch ideaa l van de ingetogen, schroomvall ige maagd, die bereid is te geven, m a a r h a a r door God beschikten levensgezel beheerscht en geduldig a fwacht , die zich bij de huwelijkssluiting l a a t leiden door ver­s tandige overwegingen aangaande s tand en k a r a k t e r en door gehoorzaam­heid a a n h a a r ouders , en die voor al les h a a r maagdelijke eer b e w a a k t . P e r ­soonlijke voorkeur is daarbij niet volledig uitgesloten, m a a r de spontanei te i t der jonge liefde w e l s terk besnoeid. I n C a t s ' gedachtengang k a n d a t ook niet ande r s . Toegeven a a n „na tuur l i jke" opwell ingen en neigingen be teekent voor hem zich overgeven a a n het zondige leven der z innen ; een Chr i s t en be ­paa l t zijn houding van s tap to t s t ap door redelijk over leg ; door bewus t e cor-

Page 90: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

rect ie volgens de objectieve normen der zedelijke w e t t e n heersch t de geest over het „v leesch" . Toch blijven de beide vrouwenf iguren reëel genoeg. D e vers tandige vr iendinnen zijn geen onnatuurl i jke ideaal - typen, evenmin als de ver tegenwoordigs ters v a n he t g e w r a a k t e s tandpunt ca r ica turen . I n di t op­zicht verschi l t C a t s v a n Huygens . C a t s m a a k t zijn becr i t i seerde personen niet t o t slachtoffers •— hij l a a t h a a r leven, geeft h a a r op onderscheiden pun­ten toe , m a a r w i l h a a r leiden en opvoeden. W a t de real is t ische uitbeelding der personen betref t en de vlotheid v a n den dia­loog, i s , , Selfótrijt" (1620), de t w e e s p r a a k tusschen Joseph en Po t ipha r s v rouw, S a p h y r a , geen verbeter ing (16). D e dialoog b e s t a a t grootendeels u i t lange ver toogen in alexandrijnen, v a a k bladzijden lang, en de personen zijn als el­kanders ant ipoden met zoo onnatuurli jke eenzijdigheid geteekend, da t tegen­over de door wel lus t ve rwrongen t rekken v a n de eene, de re ine gestal te van den ander in een onwezenlijken, bovenaa rdschen glans verschijnt. Toch schuil t in he t l aa t s t e tevens een vers terking v a n he t d ramat i sche k a r a k t e r . S tonden in de vorige dialogen de t w e e personen, hoewel met verschil lend inzicht en ka rak t e r , ten slot te in vr iendschap n a a s t e lkaar , h ier on twikkel t zich een onverzoenlijk conflict. I n de ke rn is het thema hetzelfde : de tegen­stelling der t w e e levensopvat t ingen, de natural is t isch-zinnehjke tegenover de Christel i jke, als achtergrond voor de innerlijke verhouding van vleesch en geest. M a a r deze tegenstelling verscherp t zich thans to t een verbeten strijd om de heerschappij . H e t conflict v a n C a t s ' eigen persoonlijkheid, w a a r v a n heel zijn w e r k is door t rokken, en d a t hij in ieder mensch, a l thans in ieder Chr i s ten veronders te l t , v indt zijn vinnigste toespitsing in de sexu-eele verhouding. D e eene persoon, een door ha r t s toch t gedreven v r o u w , span t a l h a a r k rach ten in om den ander , een door rede en deugd geleiden man, te ver lokken, ja te dwingen t o t een onzedelijke daad . H a a r a anva l vo l t rek t zich in drie phazen. Aanvankel i jk t r a c h t zij h a a r doel te bereiken door k r a c h t v a n redelijke argumenten, die de bevrediging van h a a r wellust ig ver langen als de meest natuurli jke zaak moeten voorste l len. M a a r als Jozef a l h a a r ver­leidelijke en bedrieglijke gedachtenspinsels met scherpzinnige tegenredenen heeft verscheurd, en zij me t n a u w bedwongen spijtigheid moet cons ta teeren d a t zij zijn „ h a r d e n kop door r eden niet be lesen" kan , zoekt zij meer recht ­s t reeks den toegang t o t zijn h a r t : „ L a e t immers dan de gunst , door my aen u bewesen T o t gunst u wecken o p . " O o k deze weg blijft versperd . E n door falen verbi t terd , grijpt zij n a a r h a a r l aa t s t e w a p e n , he t d re igement : „ I c k seg u d 'oorlog aen . / A l w a t ick k a n bedencken, O m u v a n alle k a n t t e schaden en te krencken / A l w a t mijn lijf en ziel in list of k r ach t ve rmach / D a t sal ick t ' u w e r smae t gaen brengen aen den d a g " . D a a r o p l a a t zij Jozef een oogenblik al leen om zich te bezinnen. D e dan volgende monoloog is een goede vondst v a n C a t s . Hij voer t ons terug v a n he t woord-due l tusschen t w e e personen n a a r het innerlijk doors t reden conflict. D i t moment v a n w a n ­keling, v a n groote benauwenis vóór den beslissenden eindstrijd, m a a k t de

Page 91: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

figuur van Jozef aannemelijker, menschelijker. H e t lijkt een afschaduwing v a n Chr i s tu s ' wors te l ing in Gethsemané . I n het gebed hervindt hij de k r a c h t om s tand te houden als de verleidster ui tdagend terugkeer t . I n een nu snel­len dialoog volgt de ontknooping : Joseph ontvlucht de handtastel i jke v r o u w . Afgezien v a n deze voortschri jdende meting v a n krach ten , vo l t rek t zich dus in dezen dialoog een psychische verander ing in beide personen : Joseph over­w i n t zijn momenteele zwakheid , bij S a p h y r a verkeer t onbevredigde ha r t s ­toch t in blinden h a a t . H e t d ramat i sch k a r a k t e r dringt zich daa r doo r zoo s te rk n a a r voren d a t de l i tera tuur-his tor ic i di t w e r k plegen te beoordeelen n a a r de maa t s t aven van het d r ama . Toch is da t onjuist. M e n mag de z a a k niet omkeeren (17). Selfólrijl is geen d rama, da t door gebrek a a n handeling, door ove rmaa t van redeneering, door te s terken intellectueelen en d idact i -schen inslag, en door psychologische eenzijdigheid, als zoodanig veroordeeld zou moeten w o r d e n . Te an twoorden , da t deze door geestelijke act ivi te i t geladen dialoog toch geheel gericht is op een door de een gewilde, m a a r door den ander on tweken daad en daa rom dramat i sch heeten mag, zou on­voldoende zijn. Z o o redeneerend vergeet men t w e e dingen die voor een juiste beoordeeling beslissend zijn. I n de eers te p laa t s bedoel t C a t s , zooals ui t zijn inleiding overduidelijk blijkt, ui tsluitend een leerdicht te schrijven, om in he t bijzonder de jonge mannen, a a n wie hij he t opdraagt , t e s terken in hun strijd tegen in hen on twakende en van buiten gestimuleerde ha r t s toch­ten, doo r he t verschaffen v a n „krach t ige w a p e n e n " d w z . al le denkbare argumenten en overwegingen van zedelijken en godsdienstigen a a r d die het z innenvuur kunnen dooven. Zijn vormgeving in dialoog bedoel t dus a l lereers t een overzichtelijke logisch-geordende groepeering der argumenten. O m een vijand te kunnen ve r s l aan is echter noodig,, kennisse van onzen vijant, met overlegginge hoe loos en boos hy, hoe voos en broos wij , in dusdanige gele-gentheyt bevonden w e r d e n " , m. a. w . C a t s ach t voor bestrijding tevens noodzakelijk een grondige analyse van den natuurl i jken „vleeschel i jken" mensch. Geen pakkender leervorm dan de visueele aanschouwing , de ob­jectiveering van gevoelens en gedachten in t a s tba re , lichamelijke ges ta l te . Schrijft hij d a a r o m een d r a m a ? Neen , m a a r hij doet w a t de rederi jkers de­den : hij demonst reer t zijn les in een zinnebeeldig tafereel . Zijn pe r sonen zijn, a l ontleent hij n a a m en gebeuren a a n de bijbelsche his tor ie , al legorische figuren. D a a r v a n is hij zich helder b e w u s t : hij geeft er in zijn inleiding uit­voerige bewijzen van .

D a a r m e e is de psychologische eenzijdigheid der symbolische figuren gerecht­vaard igd . H e t zijn de t w e e deelen v a n den éénen, niet individueel m a a r a lge­meen beschouwden m e n s c h : , , D e Christeli jke Selfstrijt bes tae t eygentlick in eenen mensch, hier nochtans in t w e e verscheyden persoonen aengewesen, om redenen, met den verstande niet-te-min, en in der daet voor eene te houden". In de bru taa l - schaamte looze S a p h y r a als tegenbeeld van den deugdzamen Jozef, heeft C a t s met overleg al le menschelijke slechtheid samengedrongen niet

Page 92: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Jacob Cab. Portret uit : «Alle de Werckenit ( i655)

Page 93: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 94: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

om een reëele v r o u w tegenover een reëelen man t e teekenen, m a a r om zijn lezers t e stellen op dezen tweesp rong : „ D e s menschen leven (gelijck een out-vade r seer w e l geseyt heeft) is als een middel-punct, tusschen den uytnemende s tae t der Engelen, en he t woe len der onvernuftige dieren, Ingeval le de men-sche sich l ae t ve rvoeren v a n de inval len sijns vleesch, h y w e r t gelijck ge-maek t den dieren op den velde. Indien h y daer-en-tegen, door de k rach­t en des geests, de lusten v a n ' t vleesch overwin t , hy w e r t verheven t o t de heerlijckheyt der Engelen. Siet daer, Mensche, awe gestalte. G y s t ae t om een beest , ofte om een Engel gelijck t e we rden . H e t vleesch aen d 'eene zijde boogt u nede rwae r t s , en w o u d e u w e l sijns gelijcke m a k e n : de geest van d ' ander zijde t r eck t u o p w a e r t s en r a e d t u he t tegendeel . " D e l i t t e ra i re vorm van Selfstrijt, w a a r i n ondanks de ui ters te consequentie der tegenstelling de alge­meen-psychologische real i te i t gehandhaafd blijft, is he t typische procédé van den didact icus, die door felle con t ras twerk ing v a n de zonde wi l afschrik­ken en to t de deugd aansporen . O n s oordeel heeft van deze feitelijkheden ui t t e gaan. Als w e da t doen, concludeeren w e da t Selfstrijt geen mislukt d r ama is, m a a r een door dramat i sche kwal i t e i t en verlevendigd, allegorisch leerdicht . D a a r i n w a a r d e e r e n wij bovendien C a t s diepe kennis v a n het menschelijk h a r t en zijn kracht ig we rkende fantazie , die uit de lut tele ge­gevens van he t Bijbelverhaal , een gedetai l leerd zielkundig zinnebeeld op­bouwt . D e hier genoemde dramat i sche kwal i te i ten , die ook in zijn verhalen zijn a a n te wijzen, maken C a t s nog niet t o t d ramaturg . D a a r v o o r w o r d t heel w a t meer vereischt . Eenmaa l , in zijn ouderdom, heeft hij zich gewaagd van een volledig tooneel-stuk, ,,Aspasia", de dramat iseer ing v a n een zijner verhalen uit den Trourlngh, of l iever v a n t w e e samenhangende v e r h a l e n : ,,Spoockliefde besloten met het houwelijckvan Cyrus enAspasia". H e t beva t enkele aardige scènes, voora l de herders tooneelen en het bezoek a a n het spookhol in he t eers te en tweede bedrijf. M a a r in he t vervolg gaan de dramat i sche eenheid en de diepte in de teekening der personen t e loor . D e dubbelheid v a n he t g rondverhaa l is d a a r a a n mede schuld. D e indeeling in vijf bedrijven heeft niets te maken met een voortschri jden en ontknoopen van een dramat i sche intr igue. H e t blijft bij een aaneenschakel ing v a n gedramat iseerde verhaa lde ta i l s . D e omkee­ring in de gezindheid v a n D a m o n , die veel op omkooperij lijkt en van den eers t w e l aantrekkel i jken idealist een pla tv loerschen mater ia l i s t maak t , is psychologisch onve ran twoord . V a n he t k a r a k t e r v a n de hoofdpersoon, A s -pas ia , k a n men zich onmogelijk een reëele voorstel l ing maken. U i t niets blijkt of zij C y r u s werkeli jk liefheeft. D e intr igue in he t slotbedrijf, w a a r ­door Aspas i a ' s eer en huwelijk bedreigd worden , komt veel te l a a t en moet d a a r o m te snel ver loopen. H e t bedrog v a n de zigeunerin is te doorzichtig, dan da t de ontmasker ing on tspannend en komisch k a n we rken . T r o u w e n s , he t heeft geen zin al de feilen v a n di t „blij-eindend spe l " , da t in i 6 5 5 , „ve r -

Page 95: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

toont (werd) op d 'Amsterdamsche S c h o u w b u r g " en in Alle de Wercken w e r d opgenomen, in den breede ui t t e meten. H e t hier gezegde is voldoende om a a n te toonen, da t in den didact icus C a t s geen tooneelschrijver to t on twik­keling is gekomen. H e t d ramat i sch element behoudt in zijn w e r k een onder­geschikte beteekenis . Evena l s he t emblema, gebruikt C a t s in zijn l aa t s t e per iode op Zorgvl ie t , den dialoog als vorm voor mystieke zelfbespiegelingen. Voorbere id ing op he t naderend s terven is het onde rwerp d a t hem voor tdu­rend bezighoudt . O p den emblemata-bundel van de D o o t k i s t e vo lg tde ,,TÓCL-menóprake tuódchendeDood en eenOud Man". In dezen dialoog, w a a r i n C a t s zijn zijn eigen innerlijken strijd heeft uitgebeeld, w o r d t de natuurli jke angst voor den dood overwonnen door het geloofsverlangen n a a r de eeuwige heerlijkheid. D e l i t te ra i re vorm is meermalen z w a k : met oog op den erns t en verhevenheid van het onde rwerp is de toon te gemeenzaam, de zeggings-vorm te geijkt. D o c h de k rach t van dit leerdicht schuil t in de diepte der gedachten en de pakkend- t a s tba re voorstell ing. V e r w a n t n a a r den inhoud, m a a r fijner van vorm is het l aa t s t e deel der D o o t ­kiste, de T'jarnenépraeck tuddchen Ziel en Licbaem, een vervolg op het vorige. H e t d ramat i sch element, d a a r nog z w a k aanwez ig door tegenstell ing en wending, sl inkt h ier geheel weg . I n vr iendschap, de harmonie v a n den ver­zoenden mensch, verdiepen de gepersonifieerde Z ie l en he t L i chaam zich in he t myster ie van hun onderlinge betrekkingen, geheimen, die zich a a n de zintuigelijke waa rneming en daa rom a a n de plast ische ui tdrukking ont­t rekken. Slechts in een symbolische voorstel l ing is he t wezen v a n de ziel en h a a r verhouding to t a a r d e en hemel voor he t natuurli jk begrip eenigszins te benaderen . N a een bespiegeling over den dood ontspint zich een fijnzin­nig gesprek over he t Christel i jk geloof volgens de gereformeerde dogmata . W a t deze didact iek van he t geloofsleven aantrekkel i jk maak t , is de gevoe­lige tac t , de eerlijke eenvoud, en het persoonlijk accent . C a t s schr ik t niet terug voor scherpe discussie met andersdenkenden. Hi j kent de moeiten van wanke le zielen. M e t he t z w a r e probleem der ui tverkiezing blijkt hij zelf gewors te ld te hebben, m a a r in de practi jk v a n zijn geloofsleven is het hem geworden to t een kracht igen s teun en een b ron v a n t roos t . Hij wijst zijn le­zers den weg, dien hij zelf is gegaan. I s zijn betoog aanvankel i jk meer leer-stellig-objectief, gaandeweg w i n t he t a a n w a r m t e door persoonlijke mys­t iek. D e dichter getuigt v a n eigen bekeering, v a n zelf gewonnen zekerheid, v a n innerlijken omgang met God. A l s leerdicht reken ik he t t o t C a t s ' bes te we rken . Beheerscht is de toon v a n het betoog d a t herhaaldel i jk ove rgaa t to t eenvoudige blijde lyriek. H e t is doors t raa ld v a n he t heldere w e t e n ui t het geloof. I n overeenstemming met deze rus t v a n een „s t i l gemoe t " is de sobere l i t t e ra i re vorm. D e alexandri jnen, niet bewogen door rhythmische verheffingen, zijn toch niet levenloos regelmatig, m a a r passen in de effen sfeer, ka lm voor t s t roomend in hun beddingen (18).

Page 96: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

3 . BETOOG EN BESPIEGELING.

U i t oogpunt van techniek vormt het „Tooneel van de manneticke Acbtbaerheyt", da t in 1622 verscheen, den overgang van he t vorige genre n a a r d a t v a n he t didact ische betoog. H e t be s t aa t nl., zooals de ondert i te l aangeeft (19), uit een „ V o o r s p r a k e , Tegensprake en Ui t sp rake over de weygeringe van de Koninginne V a s t h i a a n de Gesan ten des Konincx A s s u e r u s " , m. a. w . de dialoog is gereduceerd t o t t w e e tegengestelde monologen voor de recht ­bank , een pleidooi t e r verdediging v a n V a s t h i en een ac te v a n beschuldi­ging, w a a r o p de veroordeel ing volgt. D e z e redevoeringen in versvorm too-nen C a t s ' sti l istische kwal i t e i t en als advocaa t , die zich he t vóór en tegen v a n de in geding zijnde kwes t i e levendig w e e t in te denken. I n de gevoelige rede van C h a r s e n e die een be roep doet op de liefde van den koning voor zijn schoone koningin, spreekt he t h a r t ; in he t s t rakke , bijna norsche be­toog v a n M e n u c h a n , het koele vers tand , driftig en harts tochtel i jk echter w a a r de bedreigde mannelijke „ e e r " verdedigd w o r d t . H a n d i g w e t e n beide sprekers hun argumenten t e groepeeren en de hoofdstukken v a n hun betoog door een afschr ikwekkend ve rhaa l scherper t e bel ichten. D e syntact ische vorm, die den s t room der alexandri jnen in groepen v a n vier indeelt , brengt door zijn geleding afwisseling in den b o u w der verzen. W a n t al is he t rhy th-me gehouden binnen he t regelmatige jambische metrum, eentonigheid w o r d t , behalve door de natuurl i jke afwisseling der betoogende accenten, voorkomen door een he rhaa lde va r i a t i e in de k r a c h t en de p l aa t s van de caesuur. D e z e alexandri jnen behooren to t de bes te van C a t s ' betoogende verzen. H e t probleem da t C a t s boeide en to t schrijven drong is de gezagsverhouding tusschen man en v r o u w in het huwelijk. V a n de v r o u w eischt hij gehoor­zaamheid en inschikkelijkheid, m a a r tevens verdedigt hij h a a r in het plei­dooi voor V a s t h i met vuur tegenover de vé rgaande aanmat iging v a n den man . V o o r he t bere iken van di t doel is C a t s echter niet gelukkig in de keuze van zijn stof. D a a r v o o r had he t verdedigend betoog t o t vr i jspraak moeten voeren . M a a r C a t s w a s gebonden a a n de ontknooping v a n he t Bijbelver­haa l . Hij mag in de inleiding als persoonlijke opvat t ing te kennen geven, ,dat V a s t h i over dese dae t óf t ' on rech te soo harde l ick is aengetas t ófte immers boven gelijckmatigheit h a r e r misdaet is gestraf t geweest , en d a t mitsdien de redenen van hae r sijde to t onschult voor tgebracht , b y den nuchte ren rech­t e r behoorden t ' ó v e r w e g e n " , zijn bewerk ing der stof door de tweede redevoe­ring en ' t vonnis l a a t den indruk n a d a t de koningin t e rech t veroordeeld is. H e t oudtes tament ische verhaa l , w a a r i n typisch Oos t e r s che zeden en ver­houdingen ve rweven zijn, is n ie t geschikt om he t n ieuwtes tament i sche hu­weli jksideaal te i l lustreeren. D e rede v a n C h a r s e n a , die C a t s ' eigen over­tuiging ver to lk t , bui ten de his tor ische gegevens der Schrif t om opgebouwd, is een anachronisme.

Zu ive rde r lost C a t s hetzelfde probleem op in zijn dr ie j a a r l a t e r verschenen

Page 97: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

omvangrijke gedicht „Houwelijck", „dat ié helganóche beleytdeó echten-ótaetS'(20). H e t b e s t a a t ui t zes „hoofdstucken, te w e t e n : M a e g h t , Vri js ter , Bruy t , V r o u ­w e , M o e d e r , W e d u w e " . Als v o o r w e r k gaan eenige emblematische gedichten voo ra f : een ui tgebreide herbewerking v a n Kinderspel (21) met een n ieuwe p ren t v a n V a n de V e n n e ; „de Wegk-wyóer ten „Houwelyck" uytden Doolhof'der Kalver-liefde", en „Maeghde-wapen". D e oorspronkelijke opzet omva t t e al leen de l aa t s t e vier hoofdstukken. D e deelen Maeght en Vrijster zijn de reeds be ­handelde dialogen in vierheffige verzen (22). M e t he t v o o r w e r k samen w e r d e n ze ingeleid door V a n de V e n n e , die waarschijnli jk C a t s to t deze ui tbreiding van zijn aanvankeli jk p lan heeft gebracht en die alle behandelde phazen v a n het menschelijk leven in één samengestelde p ren t verzinnebeeld­de. M e t het hoofdstuk „ B r u y t , zijnde ' t eerste deel v a n ' t Christel i jck H u y s -wijf" begint het eigenlijke Houweli jck, vergeleken met de vier jaargeti jden, I ede r v a n deze vier deelen w o r d t ingeleid door een be langwekkende voor­rede , w a a r i n C a t s zijn theor ieën over he t Christeli jk huwelijk en zijn C a l ­vinist ische levensopvat t ingen ui teenzet . I n de „ k o r t e afbeeldinge eens rech­ten huys -vade r s " , tegenhanger van „ V r o u w e n - voordicht , toegeeygent alle w a r e H u y s - m o e d e r s " , t eekent C a t s den idealen ech tgenoo t : vroom, ijve­rig, bedach tzaam, vers tandig, ernstig en toch opgewekt in den omgang, beheerscht , eerlijk, t r o u w , eenvoudig, buigzaam, vredel ievend en toch een kracht ige persoonlijkheid : „ E e n man, een soet , een deftigh man, / D i e l ieven en die heerschen k a n " . U i t dit voordicht blijkt tevens da t C a t s zich to t he t schrijven van di t magis t ra le boek wi s t geïnspireerd door „ D e Geest , die in der hooghten sweeft , / E n geest a a n alle geesten geeft" , van wien een onwee r s t aanba re , dwingende mach t uitging.

I n dit d ich twerk schuift C a t s alle tusschenpersonen en dramat i sche con­struct ies terz i jde ; rechts t reeks r ich t hij zich t hans met zijn onderwijzend betoog to t zijn lezers . Z o o ergens, dan is hij zich hier b e w u s t v a n zijn p ro ­fetische roeping. D e verhouding der sexen beheerscht het menschelijk leven. A a n den „ s t a e t des huwe l i cxs" hangt he t w e l en w e e van K e r k en S t a a t , be toogt C a t s in zijn inleiding op het hoofdstuk „Bruyt". E e n gezond kerke­lijk maatschappel i jk leven is slechts mogelijk als het huwelijk zuiver func-t ionneer t , als he t gezinsleven gezond is. D e waa rgenomen gebreken in ei­gen tijd en omgeving nopen hem de onderlinge pl ichten der echtel ieden in de juiste verhouding af t e wegen . A l r ich t hij zich, n a a r he t voorbeeld der aposte len, t o t de v r o u w , ter loops ontwikkel t hij evenzeer de „manne l icke teghenpl ichten ' ' .

D e liefde tusschen de sexen is op zichzelf geen zondige begeer te , m a a r „ e e n soete we t , D i e God heeft over ons, heeft over u (nl. de jonck-vrouwen) ge-s e t " . M a a r de tuch t der rede moet dien ingeschapen drang be toomen en zui­ver houden. H e t huwelijk is een diep-ernstige zaak , beslissend voor heel he t leven, w a n t het vormt een onverbreekbaren b a n d : „geluck en ongheluck hanght aen den bruylof tsdagh" . D a t w a a r s c h u w t tegen overijld en opper-

Page 98: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

vlakkig toegeven a a n zinnelijke vlagen en valsche overwegingen. Biddend moet de w a r e echtgenoot gezocht w o r d e n . M e t groote klem komt C a t s op voor de heiligheid der huweli jksverhouding, en in ve rband daa rmee voor de kuischheid vóór en tijdens de bruidsdagen. I n dien geest on twikkel t hij ook de symboliek der edelsteenen, als geschenken a a n de bruid, lever t hij cr i t iek op te dure cadeaux , t e weelder ige kleeding en te vrij gedrag, ver­langt hij een matig en bescheiden huwelijksfeest en w e e r t hij zich tegen al­lerlei onwelvoeglijke volksgebruiken. I n de p laa t s v a n die ui t he t heidendom s tammende gewoonten stel t C a t s de Christeli jke levenswijze. H o e fijnge­voelig schept hij de gewijde sfeer v a n den eers ten huweli jksnacht , tegenover het b ru te , ontheiligende dronkemansgedoe der gangbare bruiloftsgelagen :

Maer siet, de stille nacht komt sachtjens aengevlogen, En heeft een duyster kleet om onse kim getogen, Men siet geen lichte maen, geen stralen van den dagh, D e schaemte van de bruyt vint daerse schuylen mag. D a t hier geen dertel wicht, met onbeschofte streken, En maecke voor de deur te tieren, of te spreken; Geen speelman, geen geroep, geen sang en doe belet; D e bruyt en haer gevolg, doet binnen haer gebet.

E n dan volgt he t schoone bruidsgebed en de teedere t w e e s p r a a k v a n man en v r o u w over het harmonieuze , in geloof en godsver t rouwen geheiligde huwelijk. Toch v e r l a a t C a t s in deze schildering v a n he t ideaa l nimmer den bodem der real i te i t . Hij w e e t te goed hoe l icht de eenheid vers toord k a n w o r d e n door kleine, mater iee le dingen. D a a r o m ber ispt hij scherp hebzuchtige voogden die de huwelijkssluiting ver t ragen , of zelfs onmogelijk maken en spoor t hij de vaders a a n t o t vrijgevigheid. D a a r ligt tevens de ke rn v a n zijn verzet tegen he t t r o u w e n bui ten gemeenschap v a n goederen. M a a r ook v a n de hu­weli jksverhouding zelve m a a k t hij geen droom. Vee lmeer d raag t hij he t god­delijke in he t verzondigde leven in, om te zuiveren en t e veredelen. Hij dringt zijn lezers de Christeli jke idealen te beleven in de dagelijksche w e r ­kelijkheid. Innerlijke vernieuwing is noodig voor werkeli jke verbeter ing v a n he t huwelijksleven, da t is het ui tgangspunt v a n gedachten in he t p r ach ­tige betoog da t de inleiding vormt op he t zeer omvangrijke hoofdstuk „Vrou­we". Tegenover hen die meenen da t he t huwelijk zou zijn „s t ryd igh met een gerust en rech t Godzal igh l even" , verdedigt hij deze goddelijke instelling v a n vóór den va l . I s door de zonde de harmonie verbroken, he t Chr i s t endom b reng t de hern ieuwing : moet iemand op de puinhoopen v a n zijn huwelijk , ,zyn ongeval gaan si t ten behuylen met H e r a c l i t o ? of zyn eygen d w a a s h e y t en onvoorzicht igheyt be lachen met D e m o c r i t o ? I s ' t n iet be ter , da t hy ge-dencke da t alle dingen gelijk als h a r e han t -haven hebben, met Ep ic te to , en da t men de selve gemackelijck k a n dragen, indien men se m a a r w e l w e e t

Page 99: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

te va t t en ? of d a t hy ook uy t beswaarl i jke gevallen zyn voordeel w e e t te t r ekken met M e t r o d o r o 1 wat my belangt, ick oordeele, nadien de sake d a a r w y nu v a n handelen, te w e t e n : de s t a a t des huwelijks, in syn eerste en oude luys-ter en vastigbeyt is gestelt door de suyvere leere des Heeren Christi, dat de middelen tot voorstant en onderbout van denselven dienende, mede nergens beter als uyt de-selve zyn te bekomen; en dienvolgende, soo stellen w y vas t en onwederspre -kelijk, d a t ingevalle een ieder in den echten s t a a t levende, sich aans te lde om te volgen den r a a t des genes die denselven eerst heeft ingestelt , ofte des-genes die den s t an t van den selven nade rhan t heeft vernieut (die beide een zijn) ; da t segh ick, het niet uy t te spreecken is w a t voor een soetigheyt d a a r in te vinden soude wesen . . . . " D e z e verdediging van he t huwelijk gaa t over in een verdediging v a n de v r o u w in het huwelijk, h a a r verheffing op grond van oud- en n ieuwtes tament i sche u i t spraken. M e t klem poneer t C a t s de „geli jkheid" van man en v r o u w . W e l is de v r o u w gehoorzaamheid verschul­digd a a n den man, m a a r he t tegenwicht v a n die onderwerping ligt in de ge­hoorzaamheid van den man a a n God. Zijn heerschappij is een heerschappij der liefde. D i e liefde gaa t ui t boven zinnelijke bekoring, zij is een roeping Gods en v ind t h a a r diepste motief niet in schoonheid, rijkdom of aan t rek­kelijkheid v a n k a r a k t e r of gemanierdheid m a a r in Gods gebod. C a t s zegt he t in den meest ext remen vorm : „ w a n t nadien hy seyt en bekent , d a t het sijn wijf is, soo moet hy se lief hebben, juyst daerom, da t het sijn wijf is, w a n t da t heeft God t volkomelik bevolen : en schoon hy in h a e r niet k a n vinden w a a r o m hy h a e r soude lief hebben, soo siet hy doch Gods gebodt beyde over sichselven en over haer , en d a a r o m moet hy de selve om Gods wil le l iefheb­b e n " . D e grens is bereikt , d a a r w a a r de d w a n g van den man h a a r to t mede­plichtigheid in het k w a d e zou voeren. S teeds blijft he t h a a r pl icht h a a r man te helpen in zijn strijd tegen het k w a d e . I n die liefde als goddelijk bevel ligt t evens de pl icht der gehoorzaamheid v a n de v r o u w verankerd . Zelfs a l is er veel op den echtgenoot af te dingen : „ H y dient noch evenwel in God te zijn gemint, / O m God te zijn gelieft ." D e z e hoog-zedelijke liefde is de d raagk rach t van he t Christeli jk huwelijk. D a a r i n schuilt een myster ie da t nimmer volledig in w o o r d e n va l t ui t t e drukken. D e onderworpenhe id v a n de v r o u w , hoe ver en consequent doorgevoerd, r a n d t h a a r persoonlijk­heid niet a a n en heft h a a r zedelijke w a a r d e niet op. V a n slaafschheid mag hier geen sprake zijn. Ui tvoer ig behande l t C a t s in zijn gedicht die verhouding van t w e e geli jkwaardige en toch niet volkomen gelijke menschen in de een­heid v a n he t huwelijk, ieder met behoud v a n eigen a a r d en sfeer, van eigen pl ichten. E n da t niet in abs t r ac to , m a a r a a n de hand van de meest huiselijke voorbeelden en prac t i sche wenken . Hij demonst reer t de w a a r d e van de v r o u w als raadgeefs ter , h a a r goeden invloed op den man, die h a a r toch w e e r in l i chaamskrach t en gees tkracht overtreft . Al les w a t die eenheid ve r s to ren kan, w o r d t met den vinger aangewezen , zooals twis t , loslippigheid, bedilzucht , eigenzinnigheid, klagen bij vreemden of familie, verzaking v a n huiselijke

Page 100: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

plichten, uithuizigheid, te intieme vr iendschap met vreemden, ongast­vrijheid t e n opzichte van vr ienden en familie, overdadigheid a a n tafel , t e groote schoonmaaki jver tegenover slordigheid, onwelvoeglijke kleeding, op­schik en weelderigheid, en bij den man speciaa l veronachtzaming v a n de v r o u w , ongeduld met h a a r tekor tkomingen, liefdeloosheid. N a a s t zijn cri­t iek op ka rak te r fou ten , verkeerde neigingen en ingeworte lde gewoonten wijst C a t s ook s teeds den weg t e r verbeter ing, door b e w u s t e zelftucht onder leiding van het W o o r d Gods . V o o r t s geeft hij al lerlei nutt ige aanwijzingen voor de keuken en de tafel die hij dank t a a n zijn eigen v r o u w , voor huis­apotheek en ziekbed. Boden en knechten wi l hij tenvolle als menschen behan­deld hebben, ook ten opzichte v a n hun fouten pas t den heer en de v r o u w des huizes zelfbeheersching en t ac t . D e tijd moet nutt ig besteed worden , niet met ha r t s toch t pr ikkelende spelen, m a a r met vrouweli jke handwerken , met dichten, lezen, zingen. Liefde to t de na tuu r ui t zich, typische t rek der 17de eeuw, in de aanspor ing to t tuinieren, he t enten v a n vruchtboomen en kwee ­ken v a n bijzondere p lan ten en bloemen. Z o o voedt C a t s op to t een b e w u s t en beheerscht , m a a r ook to t een geestelijk en cultureel rijk leven. E n de ide-ëele achtergrond van heel dit leerdicht is de liefde, tusschen man en v rouw, en v a n den mensch to t God, de harmonie der Schepping. M e t grooten schroom, m a a r ernstig van zijn t a a k bewus t , voer t hij zijn lezers in het vol­gend hoofdstuk ,,Moeder" he t echtelijk s l aapver t rek binnen, w a a r hij fijngevoelig plei t voor eerlijkheid en reinheid in den int iemen omgang, voor zelfbeheersching en matigheid, man en v r o u w doordringend v a n hun groote verantwoordel i jkheid tegenover he t nageslacht . G r o o t is zijn zorg voor he t kind, v a n ontvangenis en geboorte af, t o t in den tijd v a n lichamelijke en geestelijke vorming. Afgezien v a n sommige naieve verouderde opvat t ingen die a a n bijgeloof grenzen, res ten v a n voorbije eeuwen, ve r r a s t C a t s ' uit­gebreide kennis en zijn vers tandig inzicht ook op dit te r re in , voora l zijn mo­derne psedagogische opvat t ingen. Individueele behandel ing van het opgroei­end kind, u i tgaande van zorgvuldige waarneming , is eisch, zoowel om in­geboren en on twakend k w a a d te beteugelen als om persoonlijken aanleg te on twikke len . D e opvoedingsmethode v a n H u y g e n s ' v a d e r s tel t hij t o t voorbeeld . Hij is een vijand v a n de school, w a a r de gevoellooze knoe t r e ­geert :

Het kint dat karde tugt en droeve slagen vreest, Krijgt dofheyt aan het breyn en domheyt in den geest. Hoe menig edel kint, tot kunst alleen geboren, Heeft door een strenge school de boecken afgesworen!

Natuur l i jk w i l hij geen opvoeding zonder tucht , m a a r deze moet tac t i sch en ui t liefde gebeuren. D a a r o m geeft hij de ouders al lerlei wenken , w a a r ­s chuwend voor verkeerden omgang, voor bangmaker i j , voor ve rwennen en voor t r ekken v a n den een boven den ander , voor bovenmat igen lof n a a r bui ten.

Page 101: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

H e t l aa t s t e hoofdstuk ,,Bedaeghde Huyómoeder ende Weduwe" is door een breed gestelde, met gedichten doorvlochten inleiding en vol bijbelsche beeld­sp raken opgedragen a a n de jeugd, w a n t het is goed d a t deze zich vroeg b e ­zint op den komenden ouderdom. Inleiding en eers te deel van he t gedicht leggen nadruk op de vergankelijkheid van het leven. Christeli jke levenskunst b e s t a a t in s tervenskunst . D a t is geen aanspor ing t o t zwaarmoedigheid , w a n t s tervensbereidheid voer t to t bevrijding en w a r e levensvreugde in Chr i s tus , die den D o o d overwon . Tegenover het verschrompelend en ster­vend leven op a a r d e schi ldert C a t s in extase het vo lmaak te hemelleven met behulp van apocalypt i sche beelden, de l ichtende t roos t voor den ouden dag. Z o o leer t hij den gri jsaard afs tand doen van tijdelijk bezi t — de prac t i sche jurist behandel t allerlei kwest ies betreffende het opmaken van het t es tament — om tens lo t te zijn ziel b iddend over t e geven in de hand van God . H e t tweede deel v a n dit hoofdstuk met een afzonderlijken t i tel handel t over een w a a r ­dig gedrag der w e d u w e n en beva t menige w a a r s c h u w i n g tegen he r t rouwen . D e zedelijk-didactische w a a r d e van dit d ich twerk , d a t he t menschelijk leven van geboorte af to t den dood overziet v a n ui t de gezinsvormende eenheid v a n m a n en v r o u w , is nauweli jks te overscha t ten . Zijn w e r k is een flinke s t ap in de r icht ing v a n de verheffing v a n de v r o u w , m a a r r ed t tevens de een­heid v a n he t huwelijk tegenover de extreme theor ieën der humanis t ische Rena i s sance (23). Te rech t heeft men opgemerkt , da t in een tijd van over­gang, n a d a t he t maatschappel i jk leven zich on twors te ld had a a n den greep van de Roomsche Kerk , C a t s de zuiver-evangelische lijnen der moraa l t r ek t voor den n ieuwen tijd.

Aantijgingen als zou C a t s door de zinnelijkheid zijner lezers te pr ikkelen het omgekeerde bere iken v a n w a t hij bedoelt , of, erger nog, zijn eigen sen­suali tei t u i tvieren onder den dekmantel der vroomheid, worden , door de reinheid en oprechtheid van toon, zonder meer weer legd. Bij de l i t te ra i re beoordeel ing houde men zich ook hier a a n de m a a t s t a v e n v a n he t didact ische genre. I n een gedicht v a n duizenden betoogende alexandri jnen loopt de versvorm wel groote kans te ve rs ta r ren . D e z insbouw v e r r a a d t bovendien in te v lakke hervat t ingen en spanninglooze paral le l len een zekere gemakzucht en vluchtigheid. H e t is C a t s ' verdienste da t hij ondanks zulke verslappingen, beslag blijft leggen op de a a n d a c h t van zijn lezers , en door zijn bezield be ­toog overtuigt . V e r h e v e n gedachten zijn v a a k gehuld in gemeenzame vormen. D a t in dit gedicht als fout a a n te merken, houd t een miskenning in v a n he t k a r a k t e r der volks l i te ra tuur . H e t is juist in de voor rede op di t boek d a t C a t s , in ve rband met zijn doel, de dagelijksche manier v a n spreken verkies t . Tegelijk gaa t hij er ve r re boven uit . Zijn d ich twerk is ook hier vol pakkende omschrijvingen en bondige formuleeringen, is rijk a a n beelden v a n eigen vin­ding. Bovendien ver lucht C a t s zijn leerrijk betoog door t o t emblemata u i tgewerk te vergelijkingen en voora l door een overvloed van i l lus t ra t ieve verhalen . , , In ' t kor te , w y hebben, nae r ons geringh ve rmogen" —• zegt C a t s

Page 102: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

op zijn bescheiden wijze zelf van zijn w e r k •—• ,,alle mogelijke vlijt aenge-w e n t omme het w e r c k den gunstigen lesers , en onder deselve den v rouwen smakelik voor te stellen, als wenschende van gantscher he r t en de leere lieffelick te maecken, gelijk Sa lomon de tonge der wijse sulks toeschri jf t" . H e t gedicht mag onze l i t te ra i re pre tent ies niet meer in alle opzichten vol­doen, in de 17de eeuw en lang d a a r n a w a s het een der meest gelezen boeken van Neder l and , om zijn inhoud en .—• dóór zijn vorm. Gedurende zijn l aa t s t e per iode, op Zorgvl ie t , vloeit opnieuw en w e l eens w a t overdadig de s t room v a n C a t s ' bespiegelende alexandri jnen. I n „Ouder­dom en Buy tenteren" ( i 6 5 5 uitgegeven) b e w e r k t hij bij herhal ing motieven die ik reeds in h iervoor behandelde d ich twerken heb aangewezen (24). Feitelijk b e s t a a t dit w e r k ui t t w e e gedichten, die met een tusschenpooze van eenige j a ren on t s t aan zijn en door een inleidend gedicht aaneengevoegd. Innerlijk behooren ze in zooverre bijeen, da t C a t s den ouderdom den meest geschikten tijd ach t om, ontslagen van maatschappel i jke en ambtelijke zorgen, in de na tuu r rus t te zoeken, hetzij door p lan ten en kweeken nog nut t ige bezigheid te vinden, hetzij door lectuur en bespiegeling, m a a r voora l door de aanschou­wing v a n de groote en kleine w o n d e r e n der na tuu r in aanbidding to t God te naderen . N i e t da t de na tuu r ui t haarze l f een veredelenden invloed op den mensch heeft. V a n die romant isch-heidensche opvat t ing is de Calv in is t C a t s een besl iste tegens tander . H e t is juist andersom. O m rech t v a n de na tuu r te kunnen genieten, moet men met een gelouterd h a r t to t h a a r gaan :

Dus soje vreugde soekt daar schoon geboomte groeyt, Besnijt voor eerst uw hert, eer gy de boomen snoeyt.

Breekt niet uw lant alleen, maar breekt uw aartsche leden, Snijt alle tochten af, of buygtse naar de reden ; W i e anders van 't gewoel en na de stilte vliet, Die vlugt wel voor de sorg, maer hy ontvluchtse niet.

R u s t kent eers t „een her t met God versoent in Chr i s t i suyver b loe t " .B id ­dende gemeenschap met God, w a a r d o o r alle angsten ove rwonnen worden , is de vereischte geestesgesteldheid voor hem die zich met vreugde een hof wi l p lanten .

Soo ghy, aldus gesint, doorwandelt uwe dreven Het sal u soet vermaak aan lijf en ziele geven...

N a deze inleiding volgt als t w e e d e deel een „Beschri jving v a n het B u y ten-leven" , d .w.z . in hoofdzaak een beschrijving v a n C a t s ' eigen hof Sorgh-vliet en zijn tuin-genoegens, vol leerzame ui tweidingen en toepass ingen. D e l andbouw is het oudste , in he t Paradi j s door God zelf ingestelde, en, getuige vele Bijbelverhalen, door H e m bijzonder begunstigde bedrijf. H e t is m a a r

Page 103: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

niet een w e r k voor „ k l u t s e n " en „ p l o m p a e r t s " , m a a r vere ischt v e r s t a n d en ondernemingslust . E e n eenvoudige, p rac t i sche boe r overt ref t een a rm-ronddolenden en hoogmoedigen s tudent die v a n zijn geleerdheid geen droog b rood eten kan . M e t begrijpelijken t ro t s toon t C a t s hoe hij zelf door vlijt en overleg een s tuk schralen duingrond heeft omgebouwd in een bloeienden en vruchtendragenden hof, een merkwaa rd ig init iat ief van ontginning voor dien t i jd! E n tegenover de exotische wee lde der t ropische landen roemt hij den eenvoudigen, m a a r kostelijken rijkdom v a n Ho l l ands we iden :

Veracht ons Hollant niet: wy hebben schoone koeyen, Daer uyt dat soete-melck en room en boter vloeyen...

W a n t G o d heeft ieder land op eigen wijze schoon en rijk gemaakt . E n bovendien, H o l l a n d vloei t over v a n de producten ui t al le landen, dank zij zijn ui tgebreiden handel . Reden to t na t iona len t ro t s , zeker , m a a r ook t o t ootmoedigen dank a a n God . Tegenover de a rcadische poëzie v a n zijn dagen zingt C a t s als Chr i s tendich te r den lof v a n het buitenleven, de schoonheid v a n zijn land en in het bijzonder den vrede v a n eigen hof. E e n tweede leerdicht uit C a t s ' ouderdom, „Tachtigjarige bedenckingen",bewijst d a t deze zede lee raar in p laa t s v a n ascet ischen afkeer van he t l ichaam te koes teren , een groote belangstell ing heeft voor de eischen van het natuurl i jke leven. (2 5) H e t is een hygiënisch handboek in versvorm, voor l ichaam en g e e s t : „ d a e r in aengewesen w o r t , hoe alle passien, tochten , driften, j a gebreken der menschen soo konnen w o r d e n best ier t , da t de selve beyde aen ziel ende l ichaem gesondheyt konnen geven en oock b e w a r e n " . C a t s g a a t ui t v a n de n a u w e re la t ie tusschen geest en l ichaam. G r o n d o o r z a a k v a n al le ziekten en daa ru i t sprui tende ellende is de verdorvenheid van den m e n s c h . H e t l i­chaam te wi l len genezen terwij l de ziel a a n h a a r lot w o r d t overgelaten, is een ontoereikende methode . Ee r s t e vereischte is de verzoening met God en a a n he t gebruik v a n medicijnen dient het gebed voora f te gaan . N i e t d a t d a a r d o o r de medische hulp overbodig w o r d t . W a n t tegenover de t w e e u i te r ­s ten der heidensche philosophie, het pessimisme en he t optimisme, s tel t C a t s de leer der goddelijke genade : God heeft nog mogelijkheden to t tijdelijke genezing en verl ichting der k w a l e n opengelaten. D a a r o m mag de mensch met al le vlijt t r ach ten , „ H o e d a t hy door de kuns t syn qualen magh ver­sach ten ; / hoe d a t hy door ve r s t an t moght w e e r e n uyt he t bloet , / A l w a t hem ongemack en eenigh hinder d o e t " . Zelfs a n t w o o r d t C a t s op de v r a a g of dan soms „ h e t leven door kunste of eenigh middel ver lenght k a n w o r d e n " r e s o l u u t : „ H e t eynde v a n den mensch is aen den mensch verholen, / D e middels evenwel zijn yede r aen bevolen. / Ghy , doet w a t u be taemt , en t ' huys en overal , / E n wees t dan voor ts getroost hoe God he t schicken s a l " . M a a r toch, be te r is voorkomen dan genezen. E e n hygiënische levenswijze is daa rvoo r het aangewezen middel. N a den lof der gezondheid gezongen te hebben, on twikkel t C a t s dan a l lereers t de gezondheidsleer v a n de ziel.

Page 104: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

H e t mens s a n a in corpore sano in te rpre tee r t hij dus niet zoo, alsof een gezond l ichaam vereischt w o r d t voor een zuiver geestesleven, m a a r om­gekeerd een gezonde ziel is v o o r w a a r d e voor een lang en s toor loos l icha­melijk leven. Fel le ha r t s toch ten moeten bedwongen w o r d e n . M e t voor­beelden ui t den Bijbel en de klassieken demonst reer t de dichter de scha­delijke werk ing van te groote droefheid, v a n nijd „ e e n v a n de slimste t o c h t e n " (verrot t ing der beenderen, zegt de Schrif t) , v a n zinnelijke liefde, van eerzucht , hebzucht , overmat ige bli jdschap, toorn , vrees en jaloezie. E e n Stoici jnsche levensleer dus ? N e e , posi t iever en reëeler , een Chr i s ­telijke levenskunst , gegrond op de leer v a n Chr i s tus en de Aposte len . D e menschelijke sent imenten moeten w e l door de rede beheerscht worden , m a a r behoeven niet te w o r d e n afgestompt to t een s t a a t v a n gevoellooze onaan tas tbaa rhe id is bereikt . E e n t reur ig h a r t w o r d t h ier getroost door het lezen v a n Gods W o o r d en door he t gebed. Zelfs is er een droef­heid die niet hevig genoeg k a n zijn, omda t zij genees t : de droefheid over de zonden. Z o o heeft iedere ha r t s toch t zijn zuiveren tegenhanger : benijden mag men een Chr i s ten om te w o r d e n als h i j ; de hoogste vorm v a n liefde is de liefde van en to t G o d ; tegenover de zucht t o t ij dele were ldsche mach t s t a a t het ver langen n a a r het eeuwige kon ingschap ; tegenover aa rdschen rijk­dom he t onvergankelijke geestelijk b e z i t ; de diepste vreugde is de blijdschap der ve r los t en ; gramschap moet b r anden tegen eigen vleeschelijke l u s t en ; de vreeze Gods bevrijdt v a n alle angsten. E n de w a r e rus t be s t aa t in de bewus te volkomen overgave a a n den w i l v a n God :

Daar kan geen spoockery of geen besweeringh wesen. Die met een grooter kracht ons herte kan belesen. Als dat je zeggen kunt: dit is des Heeren wil, Vv^ant even met dit woordt, soo wordt uw herte stil.

H e t t w e e d e deel b e v a t dan de gezondheidsleer voor het l ichaam in verschil­lende hoofdstukken, aanwijzingen, we lke spijzen nutt ig, we lke te mijden zijn; opmerkingen over k l imaa t en weersges te ldheden in verschil lende j aa r ­getijden en l ands t r eken ; over alles w a t de na tuu r oplevert a a n voedings-en genotmiddelen; raadgevingen met he t oog op verschil lende leeftijden, kor tom een popular iseer ing v a n klassieke medische kennis als v a n H i p ­pocra tes , m a a r voora l ook v a n publ icat ies u i t eigen tijd, speciaal v a n den bekenden dokter V a n Beverwijck. E e n serie spreuken in rijmvorm geeft de prac t i sche w e n k e n in gecomprimeerden vorm, meermalen niet v a n humor ontbloot . D e rubr iek v a n betoog en bespiegeling w o r d t besloten met „Ge­dachten op Slapelooóe nachten", die C a t s beschouwt als zijn „ T e s t a m e n t of U y t e r s t e wi l l e ' ' (2 6) . H e t is door pa raphrasee r ing v a n ta l looze bijbelteksten een voor tdurend gevar ieerde aanspor ing to t he t be t r ach ten v a n de ba rmhar t ig ­heid, de Christeli jke deugd bij u i tnemendheid. M e n heeft C a t s ve rwe ten d a t hij door t e wijzen op he t „ l o o n " der weldadigheid, ook zelfs bes t aande

Page 105: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

in stoffelijke w e l v a a r t , farizeeïsme k w e e k t e ; een vrijgevigheid die hebzucht verbergt . Ten onrechte . W a n n e e r C a t s spreekt over de tijdelijke en eeuwige vergelding der barmhar t igheid , doet hij dit op grond van onmiskenbare u i t sp raken v a n de Schrift . M a a r di t is slechts één k a n t van de zaak . Hij vergeet niet met vuur en na ­druk te betoogen d a t de G o d e welgevall ige gift moet voor tkomen uit het ha r t , geboren ui t geloof en liefde.

E P I E K

In het voorafgaande overzicht v a n C a t s ' we rken , n a a r de genoemde genres ingedeeld, bleek da t C a t s in bijna ieder d ich twerk de grenzen v a n he t gen­re w a a r t o e het kennelijk behoor t , bij herhal ing overschri jdt . I n zijn emblemata liggen de overgangen n a a r samenspraak en lyriek. Zijn eers te dialogen ont­s tonden zelfs in n a u w e bet rekking met de emblemata en in de gesprekken blij­ven de zinnebeelden als i l lustrat ies vervlochten. D e leerende samenspraak , o n t d a a n v a n zijn bijkomstige d ramat i sche elementen, b e s t a a t u i t betoog en tegenbetoog en in sommige dezer d ich twerken zijn die deelen uitgegroeid t o t omvangrijke monologen. M a a r in het betoogende genre bloeien wederom, decoratief, de bloemen v a n vergelijkingen en zinnebeelden in wee lde voor t . D i t alles geldt eveneens voor he t ve rhaa l . H e t emblema heeft meermaals een epischen inslag. D e overgang van verhalende zinnebeelden als „Op 't ge­dichte van een jongen met de blade spelende", v ia den reeds genoemden pa rabe l v a n den ezel n a a r de „Leerdame Fabulen" is zeer geleidelijk. H e t v e r b a a s t fei­telijk da t C a t s in dit genre d a t hem zoo typisch ligt en in zijn didact ische k r a a m zoo ui ts tekend te pas komt, er slechts een zestal schreef : de gesmade fabel „Van het Riet en Eyeken-boom", w a a r u i t men ten onrechte s lapheid v a n k a r a k t e r meende af te mogen leiden, he t leuke geval „Van een Pompoen en Ey-cke", manend to t voorzicht igheid in zake he t „ber i spen van G o d e s w e r c k " , het k rakee l ,,Van de Muyd enKickvord" met de ernstige les to t de Chr i s ten­vors ten v a n E u r o p a om toch vrede t e sluiten met he t oog op he t naderende M o h a m m e d a a n s c h e gevaar , het t o t zelfstandig a a n p a k k e n aansporend ver­h a a l „Van de Quackelen hare Jongen", he t levendig tafereel „Van de Leeuw en Muyd" en he t „ p l a t t e " „Roerende deker bedrijf van de Vbo en Luyd", met een onbedwingbare , echt-hol landsche vis comica (27). H e t is , gelukkig, niet het eenige epische genre d a t C a t s heeft beoefend. Onbelangr i jk ui t l i t t e ra i r oogpunt zijn de autobiograf ische verslagen ui t zijn ouderdom, speciaa l he t „Tachtig-jarig Leven" en „Huydhoudinge o£ Kort Begrijp van het Buyten-leven op Sorg-vliet", geschreven „ t e n versoecke v a n sijn w a e r d e en lieve neef A . Th i -sius, e t c " , en het reeds vermelde „Twee-en Tachtig-jarig Leven van zyn ge­boorte af tot zijn dood toe, aen deddelfd veertien kinld-kinderen dienende lot naricht van dedelve" (28), van hoeveel w a a r d e deze geschriften ook zijn voor onze

Page 106: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

kennis v a n den dichter . Ander s s t a a t he t met de verhalen , die, hetzij ont­leend a a n oude of contemporaine l i te ra tuur , hetzij ve rwerk ing van w e r k e ­lijke gebeurtenissen, ervar ingen dikwijls ui t zijn advocatenpract i jk , C a t s to t verduidelijking en bekracht iging van zijn zedekundige lessen, reeds heeft opgenomen in zijn eers te dialogen. G r o o t e r is he t a a n t a l in zijn betoogende gedichten. V o o r a l in het Houwel i jck boei t den lezer een overvloed van ver­tellingen, als aansporende of w a a r s c h u w e n d e voorbeelden, pret t ige afwis­seling tevens van de leer- rede. H e t is of C a t s zich gaandeweg meer de didact i ­sche w a a r d e van he t ve rhaa l en zijn eigen vertelvermogen is bewus t gewor­den. O m s t r e e k s i 6 3 o rijpt het p lan leerrijke verha len in een bundel te verzamelen als vervolg op het Houwel i jck . U i t de correspondent ie met V a n Bae r l e blijkt da t he t w e r k in i 6 3 3 a l een goed eind is gevorderd. Toch, eers t in 1637, k a n het door de goede zorgen van C a t s ' „oppe rk le rck" M a t t h i a s H a v i u s in druk verschijnen, onder den titel,,''s Werells Begin, Midden, Eynde, besloten in den Trou-ringh, met den Proefsteen van den sehen". D o o r den inhoud van den bundel en de inleiding w o r d t deze gecompliceerde t i tel duidelijk (29). D e verhalenser ie vangt a a n met een beschrijving v a n he t „g ron t -houwe-lyck" a a n , , 's weere l t s beg in" , het ideale huwelijk van A d a m en E v a vóór den va l . A l is C a t s geen Vonde l , h ier ve r r a s t ons toch de schildering van he t schoon tafereel der pas-ont loken schepping in he t jonge t r a n s p a r a n t e l icht. G a a f is de t aa lvorm, beeldend en dikwijls wel luidend. D e onderbre­kingen tusschen onde rwerp en w e r k w o o r d ver leenen de beschrijvende zin­nen een weidscher gebaar . D e verzen scharen zich in een beheerschte — m a a r niet eentonige .— beweging, doorzongen van een blijden toon . Z ó ó vangt he t a a n :

God, door syn eeuwig Woordfc, en uyt sijn hoog vermogen, Hadt om dit wonder Al een hellen glans getogen, Had nu den swarten nacht gescheyden van den dag, Soo dat men door het licht sijn groote wondren sag. Het aerdrijck stont geset, en konstig onderscheyden, Met dieptens overhant, en hoogtens tusschen beyden ; D e n Hemel, uytgebreyd gelijck een schoon tapijt, Droeg in sijn hoog verwulf de peylen van den tijt. D e lugt, tot haer cieraet, had duysent helle stralen, Die aen den Hemel staen, en om de werelt dwalen, Men sag de bleecke maen, men sag de guide son, Men sag hoe datse rees, en haren loop begon. D e winden vlogen uyt, en sweefden op de stroomen, En maeckten sacht geruys ontrent de jonge boomen : En dan, vol soeten geur, gesegen uyt de lugt, Gaf voedtsel aen het loof en aen de jonge vrucht. Het water lag gebogt in syn bescheyden palen, En mogt van nu voortaen niet elders henen dwalen; Het landt was over-kleet met gras en edel kruyt En schoot, oock sonder saet, sijn gulle botten uyt...

Page 107: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E n in die ongerepte na tuu r de zuivere liefde-eenheid der eers te menschen, A d a m de koninklijke man, die in reine vreugde zijn door God ui t hem gescha­pen v r o u w a a n zijn zijde vindt , de schuchtere E v a . I n een lieflijk dal — w e e r die klank- en kleurrijke verbeelding der dichterlijke visie .—• teekent C a t s , gedurfd m a a r kuisch, hun eers te vereeniging, omspeeld door de h a a r bli jdschap ui tvierende d ierenwere ld . I n di t schoone tafereel heeft C a t s heel zijn ziel gelegd : door de schepping van deze smettelooze sfeer der liefde w a a r n a a r zijn h a r t diep-uit hunker t , bevrijdt hij zich ui t den greep v a n de in zonde bevangen z innen.—den nog steeds in hem durenden strijd. Afgezien v a n de didact ische bedoeling v a n dezen verhalenbundel , ligt daa r in de eigenlijke o o r z a a k van zijn on t s t aan . D a t zegt C a t s zelf in de inleiding : na den dood v a n zijn v r o u w ove rwin t hij zijn mannelijke begeerten, die hem een tijdlang n a a r een tweede huwelijk schijnen te zullen drijven, door een ha r t s toch te ­lijk doorleefd bezoek a a n he t graf v a n El izabe th en door he t d a a r n a begon­nen wi lskracht ig voo r tbouwen a a n dezen bundel in nachteli jke uren . D i t , , pap i rek in t " is de v ruch t v a n die louter geestelijke gemeenschap der her in­nering. H e t eers te , zondelooze, huwelijk dient als „ t o e t s s t e e n " voor alle verbintenissen die ve rhaa ld w o r d e n in een bontgevar ieerde ri j . I n he t eers te deel enkele bijbelsche verhalen , in he t tweede deel verha len ui t de ver re oudheid, Grieksche en Oos t e r sche gegevens, in he t derde deel verha len die den eigen tijd dichter naderen , n a a s t Karol ingische, Romeinsche en Gr iek­sche stof, n a a s t Spaansche romant iek , Ho l l andsen rea l i sme. E n na di t , ,mid­d e n " als afsluiting de „Lofoangh op het Geeöttick Houwelick van Godeó Sone", in groote lijnen de heilige his tor ie ui t loopend op de vereeniging v a n C h r i s ­tus en Zijn bruid a a n , , ' s weere l t s e y n d e " . Z o o omspant de „ t rou - r i ngh" , symbool v a n he t huwelijk, he t were ldgebeuren. I n en door he t huwelijk vol­t r ek t zich de geschiedenis der were ld en daa r in de geschiedenis der K e r k . D e voort te l ing der levende schepselen is de d a a r t o e ingestelde g rondwe t der schepping, be toogt C a t s in zijn inleiding, een w e t die ook d o o r w e r k t in de p lan tenwere ld en zelfs h a a r sporen l a a t in de doode mater ie , in he t stelsel der hemell ichamen. God, die zelf ui t Liefde alles heeft voor tgebracht , neemt he t menschelijk huwelijk als zinnebeeld voor Zijn verhouding to t de menschheid. D e zuivers te keurs teen is he t goddelijke „g ron t -houwe lyck" , m a a r heel de bundel in zijn rijke verscheidenheid biedt tevens de midde­len om eigen huweli jksverhouding te toetsen. Ging he t in he t leerdicht , , H o u ­wel i jck" voora l om een theore t i sche handleiding voor de huwelijkspracti jk, h ier gaa t he t voornamelijk om he t onderkennen v a n de w a r e liefde en v a n de pr imaire v o o r w a a r d e n der huwelijkssluiting, om een ana lyse v a n de motieven, t en deele beheerscht door k a r a k t e r en geestesgesteldheid, door verschi l in s t and en allerlei andere omstandigheden. E r is h ier geen ru imte voor een grondige ontleding en waardebepa l ing v a n a l deze verha len , hoe gewenscht deze op zichzelf ook mocht zijn (3o). Ik beperk mij d a a r o m to t enkele algemeene opmerkingen. I n de eers te p laa t s verschijnt h ier he t ver -

Page 108: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

haa l meer dan vroeger als een zelfstandig, afgerond geheel. W e l blijkt de s t rek­king ui t de ensceneering en ontwikkel ing v a n he t ve rhaa l of ui t zijdelingsche opmerkingen en de modale kleur der beschrijving, m a a r de eigenlijke zede-kundige ana lyse v indt p l aa t s in een afzonderlijke s amensp raak in p roza , die tevens de onderl ing v a a k zeer ui teenloopende m a a r innerlijk toch samen­hangende verha len verbindt . I n dien dialoog behandelen onderhoudend en v a a k geestig, een levenswijze w e d u w n a a r ( C a t s zelf) en een vers tandige jonge m a n (waarschijnli jk H a v i u s ) een groot a a n t a l huweli jksproblemen, w a a r t o e he t ve rhaa lde huwelijksgeval het ui tgangspunt vormt . L i t t e ra i r -technisch be teekent deze scheiding een voorui tgang. M a a r d a t neemt toch a a n den anderen k a n t w e e r niet weg da t het ve rhaa l zijn didact ische functie blijft vervul len. C a t s ' al le verha len zijn illustratief. D a t betref t hun k a r a k t e r en t en deele hun vorm, hun composi t ie . W a n t , a l w o r d t de psychi­sche reac t i e der hoofdpersonen zeker niet ve ronach tzaamd, het gaa t toch in eers te ins tan t ie niet om de volledige en na tuu rge t rouwe teekening der personen, en voora l niet om verander ing of ontwikkel ing v a n een ka ­r ak t e r . V e e l meer zijn de k a r a k t e r s eenzijdig en s ta t isch. H e t g a a t om de demonst ra t ie van een gedachte en om de zedelijke toets ing v a n geïsoleerde daden, nl . die welke betrekking hebben op het sluiten van een huweli jk. A l deze verha len zijn d a a r o m beperk t episodisch, de hoofdaandach t va l t op één gebeuren, een „ t r o u - g e v a l " . M a a r v a n d a a r dan ook da t C a t s gewoon­lijk in een snel en boeiend tempo de s i tuat ie ontwikkel t en met v a a r t voer t n a a r de ke rn v a n he t ve rhaa l . Z i e bijvoorbeeld he t begin v a n he t t rou-geval van Koningh Ulderick en de herder in Phryne Bocena. I n enkele goedgebouwde zinnen schets t hij de wél-gekozen detai ls v a n he t milieu — voortreffelijke inleiding in de sfeer van he t idyllisch ve rhaa l —• en van s tonde a a n leeft in onze belangstell ing de in liefde ontv lamde jonge pr ins :

D e Koningh, Ulderick, vermids sijn rappe leden, W a s dickmael in het wout en buyten alle steden, W a s uyt sijn innig hert een hater van de pracht En van de jonchheyt aan genegen tot de jacht. Hy, op een schoonen dag getreden aen der heyden, Daer menig Edelman den Prinsse quam geleyden, Daelt van een schralen bergh in seker lustigh velt, Daer vruchtbaer hout-gewas op reken is gestelt ; Daer, op een ander kant, een bosch van wilde boomen Is sonder menschen hulp gewassen aen de stroomen, En daer een klare beeck haer, met een snelle val, Quam storten uyt de rots tot in het lage dal. Hier stont de Koning stil en sag de kleyne keyen, In 't hangen van de berg, sich in het water spreyen; H y sag een jonge maeght die hare schapen wies, Terwijl de koele wint in haer vlechten blies : Maer vlegten sonder kunst, niet door het vyer gedwongen, Met poeyer niet bestroyt, niet over een gewrongen,

Page 109: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Maer luchtigh uyter aert, gelijck Diana droeg. Als sy het vluchtig wilt uyt hare bossen joeg. De Prins op dit gesicht quam vaardigh aengereden; H y siet een jeugdig lijf en welgemaeckte leden, H y siet een geestig root, hy siet een aerdig wit, H y siet een lustig waes dat op haer wangen sit. D e Vorst in dit gezicht gevoelt syn hert ontwaken, Gevoelt in syn gemoet een heymelick vermaken ; Maer onder dit gepeys het paert gaet sijnen tret, En hy draegt in den geest het schoon gesichte met.

Scherp onders t repen deze l aa t s t e twee verzen den opkomenden gemoeds­

toes tand en.. . he t ve rhaa l is en rou te . P las t iek en v a a r t zit in de teekening

v a n he t tournooi , eindigend met het hoofsch gebaar van den r idder to t de

jonkvrouw, een levendige scène :

Vier Ridders in het groen, verciert met witte vêeren, Die komen eerst ter baan en vellen hare speeren, Vier in het root gekleet, genegen om te slaan, Zyn even daer omtrent, en rennen op de baan. Men siet hen tegens een met groote kragten steken, Men siet in korten stont de stijve lanssen breken, Men siet het essen -hout verstuyven in de lugt, D e Ridders in het zant, de paerden op de vlugt. Drie van den rooden hoop die vallen op der aarden, Maer, desen onverlet, sy trecken hare swaarden, En weder aan den man, al even ongesint; Maer des al niet-te-min de groene bende wint. Een van dit moedig rot, die best sich had gequeten, Quam rennen aan de plaats daer Phryne was geseten ; H y seyde : „schoone maagt, wie dat gy wesen meugt. Hebt deel van mijnen roof, hebt deel van mijne vreugt, Hebt deel van mijnen lof! Gy hebt my kracht gegeven, En met een stille spoor mijn sinnen aan-gedreven : W a n t als ick maer een reys op uwe schoonheyt sag, Soo was'et dat terstont myn vyant neder lag." Di t seyt hy en ....

E e n sprekend voorbeeld van dynamischen ver te l t r an t is he t ko r t e ve rhaa l

„Hollanb Trou-bedroch" w a a r i n een drieste jongeling zijn geliefde voor zich

w in t door een gefingeerden sprong in he t w a t e r , een ve rhaa l boeiend door

den binnen de perken gehouden dialoog, de vlot te ontwikkel ing v a n he t

gebeuren, in snelle, v a a k beknopte zinnen, de ver rassende , humoris t ische

ontknooping.

Z e k e r k a n dit niet van alle verhalen gezegd worden . I n verschil lende ge­

val len ve r t r aag t een te breed uitgesponnen dialoog en voora l een omslachtige

monoloog als weerspiegeling van het gemoedsleven, den gang van he t ve rhaa l .

I k noem slechts he t „Onqelyck Houwelick van Crabeó en Hipparchia". Toch

Page 110: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Emblema van de Louter uit Cab' „Spieghel voor den Ouden en den Nieuwen Tijd"

Page 111: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 112: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

is dit de schaduwzijde van een goede eigenschap. W a n t a l t eekent C a t s , zooals gezegd, zijn personen v a a k eenzijdig en zonder continuï tei t , hij pei l t terdege de diepten v a n he t h a r t . H o e goed immers is in het l a a t s t genoemde verhaa l , juist voor die reflexie der innerlijke overwegingen, de tweestr i jd van H i p p a r c h i a uitgebeeld, vóór zij den s t ap n a a r C r a t e s w a a g t . I n „Twee verkracht en beyde getrout" zijn ongetwijfeld de redevoer ingen s torend lang, m a a r beide vrouwefiguren worden er tevens , in hun tegenstelling, ui ts tekend door getypeerd. D e juiste psychologische analyse der personen in een gegeven s i tuat ie , is een v a n de dramat i sche t rekken die wij ook in C a t s ' dialogen hebben opgemerkt . D e z e overweging m a a k t ons opmerkzaam op andere eigenschappen van C a t s ' v e r t e l kuns t : zijn onafhankelijkheid t en opzichte v a n zijn b ronnen en zijn fantas ie . V a n lut te le Bijbelgegevens m a a k t hij levensechte verhalen . H e t huwelijk v a n David met Abigael is een redelijk en psychologisch aannemelijke geschiedenis geworden . H e t n a u w e ­lijks vermelde feit van Atnië ls belooning is ui t -gefantaseerd to t een kleurrijk ve rhaa l , speciaa l door de gedachten-weergeving der personen en door he t spannend vers lag v a n den strijd. E n dan v o o r a l : de Maegden-roof der Ben-jaminieten. V a n u i t hun schuilhoeken ach te r de boschjes duiken onve rwach t de loerende Benjaminieten op om gretig af t e s to rmen op de re iende maagden als roofvogels op hun p r o o i :

H y die eerst sijn gerief heeft uyt den rey genomen, W a s Hasor, van den berg in snelheyt af gekomen, Niet een van al den hoop die hem soo reppen kon; Soo dat hy op den tocht de voorste plaats gewon, En schoon hy met gemack een vrijster mogt verkiesen, H y wou noch evenwel geen tijdt hier in verliesen; H y greep er een ter loops, die hy de naaste vant. Maar sy geheel verbaest, begaf haar in het zant, En toont, aan haar gebaar, geheel te zijn verbolgen, En niet te willen gaan, en niet te sullen volgen. Hy, siende dat de maeght de schoonste niet en was, Nam elders sijnen gang, en liet haar in het gras. En midts hy vaardigh liep, en past op alle wegen, Soo had hy met'er haast een nieuwen roof gekregen; Die stont hem beter aan, en was soo vinnig niet, Het scheen aan haar gelaat, dat sy haar vangen liet, Maer t'wijl hy besigh is om dese wegh te krijgen, Soo hoort hy daar ontrent een aardigh meysjen hijgen. D a t quam daar aan gevlugt. H y sag haar roden mont, H y sag hoe net haar kleet, hoe soet haer wesen stont, H y sag haar fieren tret, hy sag haar rappe leden, H y prees al wat hy sag en vry niet sonder reden. Dies liet hy metter haast de tweede vrijster daar, En koos al wederom een ander weder-paar. Stracks liet hy wederom de derde vryster glippen, En die hem schoonder dacht die greep hy by de slippen

Page 113: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

En dit niet in der haest en voor een reys alleen Maer als na ryp beraet en dickmael achter een. Siet, als een grage duif is om haer aes gevlogen En met snel geswier de velden om getogen, Sy eet al watse krijgt, of gerst of ander graen, D a t sy vint op het lant, of aen de wegen staen; Maer komtse naderhandt een beter vrucht te smaken, Soo weets ' haer vorig aes ter keelen uyt te braken, En als haer dicke krop syn ballast heeft gelost, Soo wort het gulsig dier gespijst met nieuwen kost. Dus gaet de quant te werck...

E r zit zwie r in deze teekening, mede door het homerische bee ld ; geestig, vlot ook is de beschrijving van de reac t ie der weers t revende maagden die zich toch gewonnen geven, v a n de s lagvaardigheid der a n t w o o r d e n en de uitbundige joligheid der roovers . Aard ig is daar tegenover de vondst v a n de vergeten maagd die prui lend te rugkeer t n a a r de s tad . E e n meesterstukje v a n ver te lkunst . E n hier geen saa ie in t w e e ë n geknikte alexandri jnen m a a r v a n leven t inte lende verzen in een vaard ig ver loop. Evena l s tegenover de bijbelsche, gedraag t C a t s zich ten opzichte van de a a n klassieke schrijvers ont leende stof als een zelfstandig herschepper . M e n hoeft, om dit vas t te stellen, slechts de beknopte bronnen te vergelijken met de reeds genoemde klassieke verhalen. Als moral is t m a a k t C a t s niet al leen van de teekening van het bewustzi jnsleven veel werk , met het oog op zijn didact isch doel ve rander t hij zedenkwetsende detai ls ui t de origineele verha len . Z o o heeft hij Boccacc io ' s bekende novelle v a n den ve ra rmden jonker die zijn l aa t s te d ie rbaa r bezit , een ouden valk, offert a a n zijn vroegere geliefde, omgezet in een ve rhaa l met een zedelijke strekking : „HouweLick verooréaeckt uyt mede-lyden". Telkens treft ons die neiging de oorspron­kelijke gegevens te kers tenen. E e n typisch voorbeeld lever t ook he t Gr iek-sche ve rhaa l v a n ,,Cyruó en Aópasia" : in p l aa t s v a n het gangbare heidensche motief v a n het r a d der fortuin, door de wente l ing w a a r v a n snelle en on­v e r w a c h t e verander ingen in he t leven der menschen on ts taan , vo rmt een ui teenzet t ing v a n de a l -bes turende mach t Gods een passende inleiding. M a a r tevens schuilt , l i t t e ra i r gezien, in deze neiging een gevaa r w a a r a a n C a t s niet is ontkomen. S t a a t in he t l aa t s t e voorbeeld de inleiding tens lot te beschouwender wijze bui ten he t eigenlijke ve rhaa l , meermaals sluipen in zulke vertel l ingen ui t heidensche sfeer, al lerlei Christeli jke anachron i s ­men. H e t s terks t blijkt da t w e l u i t het w a t onevenwicht ig gecomponeerde ve rhaa l van „Rhodopló", da t in de ke rn v e r w a n t is met ons sprookje v a n Asschepoes ter . Feitelijk loopen hier dr ie sferen d o o r e e n : de Egypt ische , de Gr ieksche en de Christel i jke. H e t in termit teerende dispuut tusschen den D o o d en de Liefde is in Christel i jken zin opgelost. D e gedachten v a n C a s -sander , den ouden man, die nog een moment dingt n a a r de hand v a n de jonge Rhodopis , en in w ien C a t s zonder twijfel iets v a n zijn eigen strijd heeft

Page 114: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

uitgedrukt , zijn ver re v a n Gr ieksch . H e t gedicht w a a r i n hij tens lot te be ­sluit zijn l aa t s t e j a ren a a n God te wijden, is een zuiver Christeli jk lied. T w e e schijnbaar tegenstrijdige t rekken in C a t s ' ver te lkunst dienen nog na­der genoemd te w o r d e n : zijn romant iek en zijn real isme. I n verschil lende opzichten, nog sprekender dan in zijn in de vorige rubr ieken besproken werken , openbaa r t C a t s zich in zijn vertel l ingen als romant icus . D e strijd der zinnen in he t tijdelijk b e s t a a n doet hem met ver langen s ta ren n a a r het ver lossend einde, doch ook terugzien n a a r he t ver loren E d e n : de bezielde beschrijving v a n he t paradi jsche huwelijk is daa r voo r he t schoone bewijs . Zijn gespannen s t reven n a a r het boven de v e r w o r d e n rea l i te i t uitrijzend ideaa l is de zedelijke achtergrond v a n a l zijn verhalen . D e na tuu r oefent op C a t s een bijzondere aan t rekk ingskrach t u i t : verschil lende verha len spe­len in een poët isch natuur-mil ieu. M e e r m a l e n dringt daarbij het motief v a n de tegenstelling tusschen na tuu r en cul tuur n a a r voren, v a n he t geïdeal iseerde bui tenleven, tegenover de onrus t en onvrede v a n de s tad en voora l v a n he t hof, de tegenstelling v a n innerlijke en uiterlijke beschaving, v a n aangeboren deugd en aangeleerden en bedriegelijken vormendienst , a l beschouwt C a t s bl i jkbaar toch het samengaan v a n cul tuur en na tuu r als hoogste ideaal .ge-tuige verha len als „Een koningh trout een herderinne" •—want dit gebeurt eerst n a d a t ze, met behoud v a n natuurli jke grat ie en deugd, een volleerde hofdame w a s geworden . K e e r t ook Prec ione , he t Spaensch Heydinnet je tens lot te niet terug t o t h a a r oorspronkekjken adellijken s tand ? I n de droomsfeer v a n het sprookje leeft he t s te rks t zich C a t s ' fantazie uit . Beklemmend is he t beeld d a t hij in „Spoockliefde" o n t w e r p t v a n he t geheimzinnige en schrik­aanjagende hol w a a r he t , ,eunjer-wijf" Lodippe h a a r bedrieglijk bedrijf ui toefent en w a a r i n de verliefde herders jongen zich slechts schoorvoetend durft t e wagen . C a t s ' „Houwelick veroorsaeckt door droomen", s t ammend uit Oos t e r sche bronnen, behoor t t o t zijn meest geslaagde verhalen , niet enkel om de subtiele en fantasie-volle beschrijving v a n he t rijk v a n koning S l a a p , die zijn droom-dienaars u i t s tuur t over de menschenwere ld , m a a r niet min­der om he t volhouden van de sprookjessfeer, heel he t ve rhaa l door : de geheimzinnige werk ing der wederzi j dsche droomen, he t oncont ro leerbare komen en gaan der post i l lons d 'amour , de beschrijving der w onde r -schoone O d a t i s in h a a r angstige spanning en s tandvas t ige ve rwach t ing , de edelmoedige Z a r i a d r e s , zijn heldhaftigheid en door tas tendheid , de cl imax door het t w e e m a a l ui ts tel len der beslissing, t o t de schaking op he t u i ters te moment he t p lan v a n den v a d e r definitief ve rs toor t . H e t is me rkwaa rd ig d a t C a t s die deze oplossing op zedelijke gronden moest afkeuren, zijn crit iek zorgvuldig b e w a a r t voor den proza-dia loog : he t sprookje blijft in tac t . I n deze romant i sche verha len .— he t blijkt reeds ui t de voorbeelden .—• blijft C a t s w a t hij w a s : de volksdichter . Zijn w e r k heeft ook h ier geen rena i s -sancis t isch- l i t tera i re pre ten t ie . Zijn romant iek is in vollen zin volksroman-t iek met alle voorliefde voor s terke tegenstell ingen tusschen deugd en on-

Page 115: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

deugd en de noodzakelijk daa ru i t voortvloeiende eenzijdigheid in de t eeke­ning der personen, voorliefde ook voor begunstigende toeval l igheden en grillige lotswisselingen, voor he t w o n d e r b a r e en voor de onbegrensde moge­lijkheden. I n ettelijke verha len spelen edele en adellijke of a rme m a a r deugd­zame personen de hoofdrol . I n al len heerscht de toovermach t der liefde. E n al len zijn meer of minder sent imenteel . M e t bekoorlijke naievete i t w o r d e n de meest fantas t ische s i tuat ies en gebeurtenissen als natuurli jk voorgesteld. A l deze eigenschappen vindt men boeiend vereenigd in he t overbekende ve rhaa l v a n het door zigeuners geroofde kind van edele afkomst, he t ,,óel-aaem trougeval tuóéchen een Spaend Edelman en een Heydinne, ÖOO ab de éelve edelman en al de werelt doen geloofde" ( 3 i ) . H e t is de bewerking v a n één der verha len van Ce rvan t e s , den Spaanschen romant icus bij ui tnemendheid. Evena l s he t vo lksverhaa l w e e t C a t s , t e r wil le van zijn didact ische s t rek­king, soms geen m a a t te houden,zooals in het geforceerde „Verhael vol jam­mer*) en bedroghó", w a a r i n een meisje da t zich met een M o o r s c h e n s laaf op weerz inwekkende wijze versl ingerd heeft, in de eenzaamheid der na tuu r onder invloed van een k lu izenaar , komt to t b e r o u w en bekeering. E e n ver­haa l zoo schri l en tegelijk zoo sent imenteel en melodramat i sch als men al leen van een volksromance v e r w a c h t e n kan .

Toch is C a t s ook real is t , behalve in de psychologische detai ls , in die ve rha ­len w a a r v o o r hij de stof ont leende a a n eigen tijd en omgeving. H e t lijkt een tegenstrijdigheid, m a a r de verzoening vindt p l aa t s in het vo lksverhaa l . D a a r re iken rea l i s t en romant icus e lkaa r de hand . „Liefde, gekocht met gevaer deó levend", a l ias „Liefde-brant uyt koude"schildert een Ho l l andsch i j s taferee l : een jongen r ed t zijn meisje ui t een w a k . E e n w a r e gebeurtenis en tegelijk een volks-romant isch gegeven : liefde die door he t leven te w a g e n he t hoogste win t , nl . wederl iefde. H e t mooiste voorbeeld v a n C a t s ' volks-real isme is w e l he t geestige ve rhaa l ,,Lief deó Voóóe-vel". C a t s w e e t treffende t i tels te vinden. M e t we lk een humor teekent hij hier, tegen den ach te rgrond van he t r a a k getypeerde volksleven in een Hol landsche s tad, de intrigue v a n den berooiden m a a r slimmen F a e s , die door gedurfd doch welberekend spel zijn doel w e e t te bere iken : he t huwelijk met een jonge rijke w e d u w e . Z o o ' n ve rhaa l , niet he t minst om he t kostelijke s t raa t t a fe ree l rond den liedjeszanger, den mentor van he t huwelijksgeval, p l aa t s t C a t s in de rij v a n de zoo typisch Neder landsche real is ten der 17de eeuw, hetzij schilders of schrijvers. I n de aangegeven romant i sche en real is t ische t rekken, ligt tevens de beperk t ­heid v a n zijn epiek. H e t duidelijkst komt da t uit, w a n n e e r w e t w e e ongelijk­soort ige verhalen, m a a r beide ontleend a a n klassieke bronnen, vergelijken : „Roóenkrijgh" en de geschiedenis van „Anbniud en Cleopatra". H e t eers te is een a l le raardigs t ver te ld zinnebeeldig-mythologisch ve rhaa l „ d e Gr ieksche dichters nageboo t s t " , da t overgaa t in een speelsche arcadische idylle. H e t ligt volkomen binnen he t bereik van C a t s ' fantas ie en ui tbeeldingsvermogen.

Page 116: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

M a a r he t tweede is een mislukking, ondanks sommige goede detai ls . E e n dergelijk grootsche stof l a a t zich niet straffeloos v e r w e r k e n t o t een zede-leerend volksverhaa l . V o o r a l bij en n a de d ramat i sche wending w o r d e n de personen in w o o r d en gebaar onwerkeli jk en zelfs potsierlijk. D e figuur v a n C l e o p a t r a blijkt tegenstrijdig als w e he t eers te deel van he t ve rhaa l vergelijken met he t slot . C a t s ' gemeenzame ve r t e l t r an t is niet geschikt om dit gegeven op hooger p lan te houden. E r is echter een tweede geval w a a r i n de beperktheid v a n C a t s ' episch vermogen a a n het l icht k o m t : he t bijbelhistorisch epos d a t den bundel besluit . H e t is zonder twijfel een koene greep, de geschiedenis der K e r k in h a a r hoofdmomenten van het eerste menschenpaar af, t e wil len ui tbeelden als het t o t s tand komen van het geestelijk huwelijk met den Z o o n v a n God, D i e volgens eeuwig raadsbes lu i t de Bruid beschermt tegen alles w a t h a a r bedreigt , ondanks zonde en o n t r o u w en h a a r door zijn majesteitelijk lijden voer t n a a r zijn eindelooze heerlijk­heid. H e t is voor C a t s te hoog gegrepen. Ten eers te is de verhouding der onderdeelen in he t oudtes tament ische deel door he t uitdijen v a n sommige voor he t eigenlijke doel onbelangrijke detai ls •— de geschiedenis v a n D i n a en he t wegs tu ren v a n de heidensche v r o u w e n n a de Babylonische ball ing­schap — onharmonisch. S t e rke r nog weeg t he t b e z w a a r da t de al te reëele uitbeelding in deze gedeelten en de huiselijke voorstel l ing in andere parti jen, zooals in de geschiedenis v a n A b r a h a m s gezinsleven, niet pa s t in de ver­heven sfeer v a n het geestelijk gebeuren. Ve le gemeenzame ui tdrukkingsvor­men val len s torend ui t den toon . W a t nog du ldbaar is in de naieve volksver­telling, is onverdraagli jk in he t gewijde epos. D e pa ra f rase v a n he t H o o g ­lied blijft ver ach te r bij he t origineel. D e dichterlijke zegkracht en muzika­l i tei t v a n Revius zal noodig zijn voor een bevredigende herschepping v a n di t Bijbelboek. Ande r s w o r d t he t met he t N i e u w e Tes tament . H e t is of zich hier een n ieuwe geest mees ter m a a k t van den dichter , die a a n zijn ver­zen een bezielden toon geeft. W e l ontbreken ook hier de breede gang en de gespannen taa l -en versvormen die voor he t epos vere ischt worden , m a a r toch , hier hervinden w e C a t s ' goede kwal i t e i t en . N a met oprechte ver ruk­king, m a a r nog eenigszins rhe tor i sch , he t w o n d e r v a n Jezus ' geboorte , den mensch geworden zoon Gods bezongen te hebben en een dramat i sche uitbeelding van den k indermoord te Bethlehem, volgt een ko r t en sober vers lag v a n Zijn leven en leer . D a a r n a beschrijft C a t s met gevoeligen, d iepgaanden eenvoud den lijdensgang v a n Chr i s tus . M o o i door gedach­ten en zegging is bijvoorbeeld deze passage over Judas :

Maer siet God even hier syn wonder openbaren; "Want als de booze Geest, tot Judas ingevaren, Hem tot verraat bewoog, soo dat syn dwase ziel Van haren Schepper weeck, en tot den Duyvel viel, Doen brack dit eygen werk de listen van der slangen, De gryper wiert gevat, de vanger is gevangen,

Page 117: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Hy, die een ziele meynt te brengen in het net, Heeft al wat zielen heeft in beter stant geset: D e vyant van den mensch, de geesten van der hellen, Genegen uytter aart om ons te mogen quellen, Die baanden als den wegh, en leggen als den gront, W a e r door het sondig volck den hoogsten segen vont.

O n t r o e r e n d door deernis en mild verwij t , t eekent C a t s hoe de H e i l a n d door zijn naas t e vr ienden ver la ten w o r d t ; de door den zinsvorm gebroken verzen krijgen dramat i sch effect :

Hier op vlugt syn gevolgh. D e Harder is geslagen ; D e kudde wert verstroyt. In alle stuere vlagen Tijt vriendschap op de vlugt. Het werter duyster nagt Daer voorspoet, daer geluck niet, als te voren, lagt. Geen mensch is by den Heer van die hem eerst beminden, Syn eygen maegschap selfs en isser niet te vinden. W ï e komt hem tot behulp ? Eylaes 1 men vint er geen, H y treet in dit gevaer de bange pers alleen. D e lieve jongeling, vervult met hoogen segen. Die in des Heeren schoot soo dickmael had gelegen, Trect sijnen Meester na, doch met een tragen voet, Gelijck het veeltijts gaet, wanneer men lijden moet. En Cephas, die alleen niet scheen te willen beven, Schoon hem de swarte magt en al de nickers dreven, Die komt van achter aen, en doet hem als geley, Maer laet, uyt enckel vrees, een ruymte tusschen bey. D e reste was gegaen

D e z e en de volgende verzen — heel da t tafereel van den koninklijken Lijder, beschimpt, geslagen to t bloedens toe en a a n he t hout geslagen, w a a r i n de symboliek van de oudtes tament ische ceremonieën w o r d e n omgezet in he t lijden v a n den He i l and — zij zijn doorzongen v a n smarteli jk mededoogen en dankba re vreugde. N a di t schoone gedeelte krijgt he t medi ta t ieve element volledig de overhand, als de diepe beteekenis v a n Chr i s tu s ' s te rven over­dach t en leerend ui teengezet w o r d t . J ammer genoeg k a n C a t s zich hier niet door loopend op he t vorige n iveau handhaven . H i e r en d a a r ve rva l t hij in wijdloopige herha l ingen ; de stemming verdor t door te veel en te opzettelijk „ve rnu f t " . M a a r toch zijn er ook mooie fragmenten, voora l als hij de één­word ing met Chr i s tus en den Goddelijken T r o u w bezingt, fijn doordach t en gestaafd door f raaie beelden. H e t slot brengt de vervoerde beschrijving v a n de opstanding der dooden, van het were lde inde da t is he t begin van de hemelsche bruiloft . H e t hunkeren n a a r die bevrijding ui t zich he t s te rks t in deze bewerk ing v a n psalm 4 2 •'

Gelijck een vlugtigh hert, aen alle kant gedreven. Dat in de bossen selfs geen rust en wert gegeven, Een dorren adem blaast uyt sijn verhitte borst, En soeckt een koele beeck voor sijn benauden dorst;

Page 118: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Soo i s ' t dat mijn gemoet en al de sinnen hijgen, En met bange sugt tot in den Hemel stijgen. Naar u, o ware born, o reyne water-beeck In wien ick even-staag myn droeven sinnen breeck.

E e n schoon slot v a n C a t s ' verhalen-bundel , m a a r ... w e zijn er door ui t het rijk der epiek overgegaan n a a r de lyriek, he t genre da t w e het eers t behandel ­den. Toon t het „GeeóteLick Houwetick" de grenzen v a n C a t s ' episch ver­mogen, het lever t tevens een n ieuw bewijs d a t de didact icus C a t s gedreven w e r d door een diep en s te rk gevoel en da t hij behalve om zijn emblemata en zijn verhalen , ook om zijn zuivere lyriek, door a l zijn gedichten verspreid, r ech t heeft op een p laa t s in de rij der Christel i jke dichters . W a s hij een „ g r o o t " dichter , heeft men meermalen gevraagd. E n als a n t w o o r d wees men hem dikwijls een p laa t s in den tweeden of derden rang . Z o o ' n oordeel behoudt altijd iets subjectiefs. H e t hangt af v a n de norm die men aanlegt . Menschel i jke grootheid is s teeds relatief. D a t geldt evenzeer voor Hoof t en Bree ro , voor Huygens en Revius , zelfs voor Vonde l . I k voor mij te l den geleerden volksdichter C a t s , ondanks alle tekor tkomingen en be ­perktheden, als zelfstandige grootheid onder de grooten der 17de eeuw, bescheiden als lyricus, m a a r groot en ongeëvenaard als didact icus , bezielde drager en verbre ider v a n hooge idealen, onbevangen oprecht in zijn overtuigingen, onafhankelijk tegenover den ve ldwinnenden geest zijner eeuw, als profetisch dichter begaafd met een origineel scheppende ver ­beeldingskracht . W a a r d e e r i n g van C a t s ' poëzie behoeft niet afhankelijk t e zijn v a n sympathie met zijn ideëen, m a a r w e l v a n de erkenning v a n de lit­t e r a i r e genres die hij beoefende.

C a t s w e r d niet al leen in eigen land, m a a r ook daa rbu i t en gelezen. Invloed h a d hij voora l in Zu id -Nede r l and , met name op A d r i a e n Po i r t e r s . Versch i l ­lende w e r k e n w e r d e n ve r taa ld : Maeghdenpllcht in he t Du i t s ch , he t F r a n s c h en he t Hongaa r sch . D e Sinne- en Minnebeelden in het Engelsch, evenals Seif-jLrijt. Trou-ringh in het D u i t s c h en in he t Lat i jn . I n het D u i t s c h ver­scheen zelfs een ver ta l ing v a n alle w e r k e n (32).

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N .

(1) Een uit de bronnen opgebouwde en samenvattende beschrijving van heel Cats' leven en al zijn werken, die aan moderne eischen voldoet, kwam nog niet tot stand. Het boek van GUSTAVE D E R U D D E R , Etude éur La vie et see auvreó (1889, Calais), ook verschenen onder den t i te l : UnpoèLe néerlandaió. Cató, éa vie et óeó auvres, moet met de noodige voorzichtigheid en reserve gebruikt worden, toch vormthet een tegenwicht tegenveel onbillijke verguizing, die nawerkt in de tegenwoordige handboeken. Belangrijke perioden van Cats' leven wor­den behandeld door P . J. M E E R T E N S , Letterkundig Leven in Zeeland, etc. Amsterdam, 1934,

Utr. diss, over Cats' Zeeuwschen tijd, tot 1623, met veel biografische en bibliografische aanteekeningen. — en H. SMILDE, Jacob Cató in Dordrecht. Leven en Werken gedurende

Page 119: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de jaren iÖ23- i636. (Groningen 1938, diss. V . U.). — Van de andere literatuur blijven vooral ook voor een inzickt in de wisseling der waardeering, interessant: E . J. POTGIETER

in Het Rijksmuseum te Amsterdam (De Gids 1844, I, 394-400 ; daarna in Proza II, 126 vlg., Haarlem 1846)—• C D . BUSKEN HUET, Jacob Cats in Literarische Fantasiën en Kritieken I, 42-72. (Haarlem 1868) •—• A . K U Y P E R , Het Calvinisme en de kunst, 3 i -39 (Amsterdam 1888). — J. A . A . L. VAN H E E C K E R E N , Vader Cats in Taal en Letteren,V, 73 vlg.(i89Ö). — G. K A L F F , Cats in : D e Gids 1899, III, 387-434; I V 6 9 - 1 1 9 ; daarna afzonderlijk 1901, Haarlem, en samen met zijn andere Studiën over Nedl. dichters der iye Eeuw (1915) . •—• J. K O O P M A N S , Cats' Sinne en Minnebeelden, in; D e X X e Eeuw, 66-101 (1902) — F. BUITENRUST

HETTEMA, Een en ander over Jacob Cats in Taal en Letteren X I V , 438-461 (1904); hetzelfde als in inleiding op zijn bloemlezing uit Jacob Cats (Utrecht 1905). —• J. POSTMUS, Jacob Cats in Calvinistische Vertoogen, 162-275 (Zwolle 1906). •—• H. JANSSEN MARIJNEN, Jacob Cats, Een mislukt eerherstel, in : Studiën 74, 497 vlg (1910) . Zie verder over de beoordeeling van Cats in den loop der tijden SMILDE, op. cit., hoofd­stuk X . Verschenen na het zetten van dit opstel: A N T O N VAN DUINKERKEN in Het Tweede Plan over Jacob Cats, bldz. 22-67 (A'dam 1945). Onjuist lijkt mij de beschouwing op bldz. 63, als zou Cats' persoonlijkheid niet „waarneembaar" zijn in zijn dichtwerk. (2) Zie daarover SMILDE, op. cit. 95 vlg. (3) D e kwestie werd uitvoerig besproken door SMILDE, op. cit. 36-55, waar ook de noodige literatuur is te vinden. Vergelijk V A N DUINKERKEN, op. cit. blz. 54 vlg. (4) D e eerste aanleg voor een bibliographie gaf "W. C. M . DE JONGE VAN E L L E M E E T : Mu­seum Catsianum ('s Gravenhage 1887). Zijn verzameling is thans in het bezit van de Maat-sch. van Nedl. Ltk. •—• Zie verder SMILDE, op. cit. passim, en M E E R T E N S , op. cit. 38o, aant. 194 ; 3g2, aant. 439-D e eerste uitgave van ,,Alle de wercken", so ouden als nieuwe, van de Heer Jacob Cats, Ridder, oudt Raedtpensio naris van Hollandt, etc. 't Amsterdam, Bij Jan Jacobsz. Schipper, gedateerd i655. In de latere drukken werden gaandeweg de daarna geschreven gedichten opgeno­men : i658- i665 en eerst volledig in 1700 (fol.) Zie voor deze en allerlei latere drukken Mus. Cats., nr I-24. —• Bekend is de uitgave van J. VAN V L O T E N : Alle de wercken van Jacob Cats, Zwolle. D e Erven J. J. Tijl 1862, zdln. —• D e platen van Van de Venne zijn hier vervangen door ruim 400 platen, op staal gedrukt door J. W . Kaiser. (5) SMILDE, op. cit. 134 vlg. •— Vgl. Mus. Cats 139.

(6) Het i s met andere gedichten van Cats opgenomen inde Zeeuwsche Nachtegaal (1623) Zie dit deel der Gesch. v. d. Lettk. 44 v l g . (7) Alle de Wercken (1700) : I 473, (8) Alle de Wercken (1700) : I 409 vlg. (9) Klagende Maeghdenen Raetvoorde Selve.Alle Maeghdenvan HollandtdoordeMaecht van Dordrecht gunstelijck toegeeygent. Tot Dordrecht, Ghedruckt in 't hof, in de Druck-rij van de Maeght van Dordrecht voor Matthijs Havius. Anno i633 . —• (Havius, die voor Cats de uitgave bezorgde, was zijn secretaris) —• Voor latere drukken Mus. Cats. nr. i 4 o - i 5 i . •—• SMILDE, op. cit. 184 vlg. (10) Voor de ontwikkeling der emblemata-literatuur : A. G. C. DE V R I E S , Nederlandsche emblemata. — Voor Cats speciaal J. K O O P M A N S , op. cit. (11 ) Silenus Alcibiadis, sive Proteus, Vitas humanae ideam, Emblemate trifariam variato, oculis subjiciens. Deus nobis haec otia fecit. Middelburgi, Ex officina Typographica Jo-hannis Hellenij. Anno M . D C . X V I I I Cum Privilegio. — Mus. Cats. 27-53 noemt vele latere drukken. Verklaring van den titel: SMILDE, op. cit. 120. vlg., M E E R T E N S ,

Op. cit. 2Ö5-256. (12) Voor Maeghdenplicht, zie aant. i 5 . —• Voor de Emblemata moralia en Aecono-mica (1627) vgl. SMILDE, op. cit. 128, vlg. ( 1 3 ) Spiegel van den Ouden en Nieuwen Tijdt, Bestaende uyt Spreeck-woorden ende Sin-

Page 120: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

spreucken, ontleent van de voorige ende jegenwoordige Eeuwe.verlustigt door menigte van Sinnebeelden, met Gedichten en Prenten daer op passende ; Dienstig tot bericht van alle gedeelten des levens ; beginnende van de Kintsheyt ende eyndigende met het eynde van alle vleesch. Door J. Cats. — Elck spiegle hem selven —• In 's Graven-Hage ; bij IsaacBurc-hoorn Boeckdrukker C I C I C C X X X I I . — MUÓ. Cató. 162-170 . — SMILDE, op. cit. 184 vlg. (14) Vgl. aant. 4. (15) Maechden-plicht ofte ampt der Jonck-vrouwen, in eerbaer liefde, aen-ghewesendoor Sinne-beelden. Officium Puellarum, in castis Amoribus, Emblemate expressum. Tot Mid­delburgh, Ghedrucktbij Hans vander Hellen, wonende op de Merctinde fransche Galeye. Anno M . D C . X V I I I . •— MUÓ. CaU. nr. 54 -71 . — DE V R I E S , op. cit. 85-87; 100-109. —

SMILDE, op. cit. 1 2 7 ; M E E R T E N S , op. cit. 385.

(16) Self-stryt, dat is Crachtighe beweginghe van Vlees en Gheest, poëtischer wyse ver-thoont in den persoon ende uytte ghelegentheyt van Joseph, ten tijde hy by Potiphars huys-vrouwe wiert versocht tot overspel. Mitsgaders Schrifmatighe beschrijvinghe van de heyme-nisse ende eygenschap des Christelijcken Self-Strijts met corte verclaringhe op de selve. Door J.Cats.Tot Middelburgh. Ghedrukt bij Hans vander Hellen, voor Jan Pie-tersz. van de Venne, woonende op den houck vande nieuwe Beurse, in de Schildery-win-ckel. Anno 1620. —• MUÓ. Cató. nr. 72-96. (17) MEERTENS, op. cit. 264-265, legt Selfstrijt niet alleen de maatstaven van een drama aan, maar meent zelfs dat de ssthetica enkel reëele menschelijke figuren toestaat. De gang­bare opvatting in de lit. geschiedenis betreffende het rederijkersspel. Zie mijn beschou­wing daarover in Deel III van deze Gesch. v. d. Lett, der Nedl. (18) Voor de uitgaven van Aspasia en Dootkiste etc. zie MUÓ. Cató., nr. 204-222. (19) Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt, aengewesen inde Voor-sprake, teghen-sprake, ende uyt-sprake, gedaen over de weygheringhe van de Koninginne Vasthi, aen de Ghesanten des Konincx Assuerus. Tot verbeteringe van de huys-Gebreken deser eeuwe. Tot Middelburgh, Gedruckt bij Hans vander Hellen, voor Jan Pietersz. van de Venne, woonende op den houck van de nieuwe Beurse in de Schildery-winckel, anno 1622. .—• MUÓ. Cató. 9 7 - 1 1 1 . (20) Houwelyck. Ditisdegansche gelegentheyt des Echten Staets. Door I. Cats.TotMid-delburgh, Inde Druckerye van Jan Pietersz vande Venne, in zijn leven Kunst en Boeck-drucker, op den houck vande nieuwe Beurse inde nieuwe Druckery. Anno 1626. —• MUÓ.-Cató. i i 2 - i 3 8 . (21) Den oorspronkelijken tekst vindt men in Silenus Alcibiadis. etc. achterdeel II, zie aant. 1 1 . D e prent gaf eerst spelende kinderen op de binnenplaats v. d. Middelburgsche abdij. (22) Zie blz. 87 vlg. (23) Vgl. JOHANNA BREEVOORT, Vader Cató en de Vrouw. ï g i ö ) . —• SMILDE, op. cit. 97-98 —•

Ook MEERTENS, op. cit. 285-286. Diens laatste zinsnede „Hem ( = C a t s ) treft dan ook meer het verwijt van een te groote openhartigheid dan van onwaarheid", is me niet duidelijk. Cats baseert zijn overtuiging op Bijbel-uitspraken die voor geen misverstand vatbaar zijn en gelden voor alle tijden. Daarvoor verdient hij geen enkel verwijt. (24) J. Cats. Ouderdom, Buytenleven en Hofgedachten, op Sorgh-vliet, t'Amsterdam, Bij Jan Jacobsz Schipper, i655. —• MUÓ. Cató. nr. 204-216. (25) D e Tachtig-jarighe Bedenkingen werden gevoegd achter den tweeden druk van Alle de TVercken in i658. —• MUÓ. Cató. nr 2.

(26) Deze verschenen posthuum: Ghedachtenop Slapeloose nachten, waer-inne D e Deugh-den van Herbergh-saemheyt ende Mededeelsaemheyt aande Nootdruftighe, wijt-lus-tigh vertoont, ende de Vruchten der selver naer 't Leven af-ghemaelt werden. Noyt voor desen, ende nu maer eerst ghedruckt naer het eyghen Gheschrifte van den Heere Cats door

n 3

Page 121: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

syn Secretaris J. Buys ghesonden aen d' Heer Jan Lambrechts binnen Brugghe den 7 Sep­tember 1 6 6 1 . Tot een ghedachtenisse volghens den Brief, en originele CopyevanditBoecx ken, beyde noch bij hem te vinden. Tot Brugghe. Ghedruckt bij PietervanPee Boeck-druc-ker woonende inde Philips-Stock-straete. 1689. —1 Mud. Catd. 223-235. (27) Alle de Wercken (1700) II 372 . (28) Alle de Wercken (1700) II 5 3 i ; voor het laatste geschrift en het bijvoegsel: zie de uitgave van 1700, in deel II, blz. 67. (29) 's Werelts begin, midden, eynde, besloten inden trou-ringh, met den proefsteen van den selven.Door I. Cats. Tot Dordrecht,Voor Matthias Havius, Ghedruckt bij Hendrick van Esch, Boeckdrucker, woonende in't Hof in de Druckerije van de Maeght van Dor­drecht. Anno 1637 — Attió. Catd. nr. 171-203 . (30) Over de bronnen van den Trou-ringh : J. A. W O R P in Noord en Zuid X X , 39-66.— Over enkele verhalen gaf A. S. K O K een beschouwing : Jacob Catd, bijdrage tot de gedchie-denid der verdichting, in : Van Dichters en Schrijvers I, 83 vlg. —• Uitvoerig is de Trou-ringh besproken door SMILDE, op. cit., hoofdstuk V I I en IX. Daar meer litt. over details en belangrijke aanwijzingen over oorsprong der verhalen en verwerking door Cats. Een bevredigende stilistische analyse geeft hij echter niet. (31) D i t verhaal van Cats werd als Spaend Heydinnetieatzonderlijkmtgegeven in Zwolsche herdrukken N o 1. door F. Buitenrust Hettema. 1 9 2 1 . (5 edr. herzien door A. J. Luyt 1933 met inleiding, aant. en glossarium). (32) Voor invloed op Zuidnedl. zie M R . PR. VAN D U Y S E , Catd' invloed op de Vlaanidche letter-kdnde (1861) en vooral E. ROMBOUTS, Leven en werken van Pater Adrianud Poirterd, 41 vlg. ; 186 vlg. —• Voor de vertalingen Mud. Catd. nr. 14, 53, 6 7 - 7 1 , 96, i38, 199-203; de Hongaarsche vertaling vermeldt M E E R T E N S , op. cit. 385, aant. 268. —• Voor Barlaeus' vertaling in het Latijn zie SMILDE, op. cit. hoofdstuk IX. •—• Voor invloed in Duitschland : S. SCHRIETER, Jacob Catd' Beziehungen zur Deutdche Litteratur. Heidelberg igo5.

Page 122: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

CONSTANTIJN HUYGENS

De Dichter van 'ó Gravenhage

H U Y G E N S W E R D I N i 5 9 6 T E ' S G R A V E N H A G E G E B O -ren en overleed in 1678 in dezelfde s tad, die hem he t h a r t van H o l l a n d w a s . Zi jn leven omspant heel de zeventiende eeuw en hij is één v a n

de representa t ieve figuren onzer beschaving in dien tijd ( ï ) . H i j behoor t t o t het tweede geslacht der str i jders om de vrijheid, da t , ge t rouw a a n hun beginselen, voo r tbouwt op den grondslag der ouderen, m a a r ook met gretige handen de vruchten plukt van hun moeizaam begonnen aanplant ingen. D e strijd mag voor tgaan to t 1648, de vijand s t a a t bui ten de grenzen en de zekerheid van den uitslag groeit van j a a r t o t j aa r . I n het „v r i j e " vader ­land heeft zich inmiddels de in en ui t den strijd geboren na t ionale Rena i s ­sance volledig ontplooid. M e e r dan a a n dien strijd heeft Huygens deelge­nomen a a n dien cultureelen b o u w en bloei. D a t deed hij ui t k r ach t van zijn aanleg en persoonlijkheid, m a a r niet minder heeft zijn zorgvuldige en veelzijdige opvoeding daa r toe geleid. Zijn vader Chr i s t i aan , een aan ­zienlijk en ontwikkeld man uit de buur t van Breda , secre tar is v a n W i l l e m I en n a diens dood v a n den R a a d v a n S t a t e , huldigde in dezen de opvat t ingen v a n M a r n i x , met w ien hij zeer bevr iend w a s . D o o r persoonlijke leiding en ui ts tekend huisonderwijs streefde hij n a a r de ontwikkeling v a n alle lichamelijke en geestelijke capaci te i ten v a n zijn beide zonen, voor zoover dit voor he t prac t i sch leven in hoogere kringen en in publieke ambten vereischt w e r d . Grondige kennis der klassieken, voora l in het Lat i jn, vormde de basis , met volledige beheersching der F ransche t aa l . D e andere vakken w a r e n wiskunde , rhe tor ica , beeldende kunst , aardr i jkskunde, I t a -l iaansch, handelsrekenen en eenig Romeinsch recht . Muz iek , dansen en al lerlei t akken v a n spor t zorgden voor afwisseling en completeerden he t rijke program. Kennis v a n den bijbel en de gereformeerde leer vormden v a n jongs af a a n het noodige tegenwicht voor de heidensche cul tuur. Z e k e r heeft zijn vrome moeder, Suzanna Hoefnagel , geboortig ui t een rijke pro tes tan tsche A n t w e r p s c h e familie, op zijn godsdienstige vorming grooten invloed gehad (2). N a een j a a r academische rechtenstudie te Leiden, w a a r hij ook he t Engelsch macht ig w e r d en geheimschrift leerde ontcijferen,

Page 123: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

en n a een kor ten leertijd als p rac t i sch juris t te Zier ikzee , zocht hij een pol i­t ieke loopbaan (3). Zijn reizen als leerl ing-diplomaat, spoedig als secre tar i s n a a r Vene t i ë en v ie rmaa l n a a r Londen, openden hem tevens de E u r o p e e -sche were ld van kuns t en we tenschap . H e t eigenlijke doel bere ik ten ze feitelijk niet . W a n t n ie t tegens taande de pro tec t ie van Franco i s van A e r s -sen, die in dit opzicht veel van den begaafden Constant i jn v e r w a c h t t e , s laagde hij er niet in een diplomatieken post te veroveren. D a a r v o o r w a s hij t r o u w e n s ook minder geschikt (4). I n 1625 w e r d hij t o t eigen bevrediging benoemd to t secre tar i s v a n Freder ik Hendr ik , een betrekking die hem bijzonder lag. H e c h t en diep w a s zijn liefde voor he t vader land . M e t vol­ledige overgave diende hij a ls secre tar i s drie pr insen v a n he t Oran jehu i s , w a a r a a n hij zich door t rad i t i e en opvoeding verknocht voelde. H o e n a u w die gevoelens in zijn h a r t verbonden w a r e n , toonen zijn t w e e bekende na t io ­nale l iederen, die even goed Oranje- l iederen mogen heeten. H e t eers te , de ode ,,Aen de Vrije Nederlanden" (1623), is als terugblik op den z w a r e n strijd een loflied op W i l l e m I en M a u r i t s (5), en op grond d a a r v a n een opwekking om nu n a he t Bes tand den laa t s te met hern ieuwden moed en eensgezind te volgen n a a r de eind-overwinning : „ S i e t de Hoof tman van u w w a c h t / S t a e t u w e e r vooruy t en w a c h t " . S toer is ook he t beroemde „Scheepóprael", op den dood van M a u r i t s , in w a r e n zin een volkslied : plast isch van t a a l en kracht ig van v e r s ; ont roerend door aanhankel i jken eerbied en bedwongen bewogenheid over den kloeken schipper, die be­vangen is door den eeuwigen s l a a p ; schip en bemanning s t aan te t r euren •— m a a r ver rassend w e r k t de wending, he rwekkend den moed door be ­zielend ve r t rouwen in den n ieuwen zelfbewusten s tuurman. E e n gedicht da t den onversaagden Ho l l ande r uit het h a r t is gegrepen (6). H u y g e n s ' liefde voor het Oran jehu is culmineert in bewonder ing voor F rede r ik Hendr ik , dien hij 21 j a a r heeft gediend. D i e n s „ e e u w " w a s ook zijn glorietijd. Zijn posit ie a a n het hof stelde hem in s t a a t overeenkomstig wensch en aanleg een middelpunt te zijn v a n de beschaafde were ld , een con tac tpun t tusschen geleerden en kuns tenaa r s , belangstel lend beschermer meer nog dan geli jkwaardig deelnemer. I n s terke mate individual is t w a s hij he t type van den Ho l l ande r der Rena i ssance : bewus tword ing v a n eigen w e z e n drong kracht ig to t zelfuitdrukking om zich te doen gelden. I n hem komen met persoonlijke groepeering vele lijnen samen v a n w a t als algemeen vo lkskarak te r geldt. Doorz ich t ig en eenvoudig, m a a r door mengeling v a n tegenstell ingen die n a a r eenheid s t reven, toch gecompliceerd. N u c h t e r -verstandelijk, prac t i sch , gehecht a a n het mater iee le , m a a r desniet temin gevoelig van ha r t , ontvankelijk voor idealen, religieuze en ethische, en open voor he t bovenzinnel i jke; eerlijk en t r o u w , m a a r daa rom als goed finan­cier niet minder bedach t op eigen voordee l ; forsch en toch teerhar t ig , m a a r beheerscht en s tandvas t ig of a l thans s t revend n a a r da t evenwich t der ba ­lans ; cri t isch, m a a r ook volgzaam door overtuiging of ui t plichtsbesef,

Page 124: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

eerzuchtig hoewel ruimte gevend a a n anderen , beslist van opvat t ing, m a a r ondanks vas thouden a a n eigen meening, redelijk ve rd raagzaam. I n zijn individualisme schuil t zijn k rach t , m a a r ook de oo rzaak v a n opvallende z w a k h e d e n en beperkingen. O p poli t iek t e r re in w a s hij geen groote figuur (7). Hij diende en volgde den vors t dien hij ve r t rouwend bewonderde en w a a r hij een afwijkende meening had , on twikkelde hij geen offensief. Missch ien stel t , na de hooge v e r w a c h ­t ingen die zijn jeugd opriep, zijn ambtelijk-polit ieke loopbaan te leur . Belang­rijke zendingen en zelfstandig ui t t e voeren opdrachten , behalve de vier­jarige reis n a a r Frankr i jk ( i 6 6 i - i 6 6 5 ) om he t bezi t der O r a n j e s te redden toen hij al op leeftijd w a s , w e r d e n hem niet t oeve r t rouwd . G e e n boeiende poli t ieke successen noch geniale miss tappen. W i e zijn leven in groote lijnen overzie t ontkomt bij al de schit tering v a n voorspoed en aanzien, en afge­zien van een enkele ingrijpende verander ing, zooals den vroegen dood van zijn v r o u w of de wendingen in de binnenlandsche toes tanden van i 6 5 o en 1672, niet a a n den indruk v a n eenvormigheid en gelijkmatigheid. N a de eenmaa l bere ikte hoogte geen climax, en geen beslissende neergang. D e poli t iek prikkelde zijn fantas ie niet, noch drong hem t o t initiatief, omdat zijn h a r t n a a r iets anders uitging en zijn eerzucht andere bevrediging zocht . P l i ch t sge t rouw als hij w a s , beschouwde hij s tudie en dichtkunst als ontspanning na zijn arbeid voor vors t en land. N a a r den tijd gerekend die er voor overschoot , lijkt di t ook zoo. M a a r innerlijk en dus in werkeli jk­heid w a s he t anders . Zijn s ec re t a r i aa t met al les w a t d a a r a a n annex is , w a s tens lo t te , hoezeer he t s t rookte met zijn aa rd , aanleg en ontwikkel ing en hoe volkomen hij er zich ook a a n gaf, v a n bui ten afkomende pl icht . D i c h t e n w a s hem ontspanning, m a a r evenzeer innerlijke n o o d z a a k : ha r t s toch t zelfs. Huygens w a s een man v a n den vrede , letterlijk en figuurlijk. Hij volg­de den pr ins j a a r op j a a r te veld, m a a r in het oorlogsbedrijf ging hij niet op. Krijgsfeiten vormen hem zelden een aanleiding to t dichten. V o o r zoover zij he t deden, zooals de belegering v a n Sas van G e n t of v a n Hu l s t , meest in het Lat i jn dan, onts tonden geen plast isch-geteekende oorlogstafereelen of s terk emotioneele reac t ies (8). O m te kunnen leven n a a r zijn natuurl i jke bestemming h a d hij den vrede noodig. Huygens h a d geen mi l i tanten geest. D a t onderscheidt hem van M a r n i x , dien hij zichzelf soms t o t voorbeeld s te lde. D a t verschil ligt meer in he t k a r a k t e r dan in de omstandighe­den. Vv^el beschouwde ook Huygens den oorlog in eers te ins tan t ie a ls den noodzakeli jken strijd voor Gods zaak , d a t is de w a r e rel igie. O n v o o r w a a r ­delijk s chaa rde hij zich a a n den k a n t der Calvin is t i sche or thodoxie . M a a r hij t r a d er zelden voor in he t str i jdperk. Hij meed he t geschil. Afkeerig van t w i s t en voora l in de kerk, omda t deze de geestelijke gemeenschap ve r s toor t en de na t iona le k r a c h t b reek t , passeerde hij de theologische problemen die zijn tijd beheerschten . Slechts één tegenstell ing dreef hem in he t h a r n a s : Roomsch — pro tes tan t , voor hem de eenige grond voor den oorlog. N u eens

Page 125: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

spot te hij op oude geuzen-manier met de Roomsche „ m i s " -vat t ingen, dan w e e r betoogde hij er tegen in vollen ernst . M a a r ook dan w a s hij meer in de verdediging dan agressief. Kenschetsend is zijn gedicht a a n R o m a n u s van W e s e l (1682) (9). Zijn k r a c h t zocht Huygens bui ten zijn lyriek in het spiegelgevecht, in he t s teekspel van den geest. D a a r i n ligt zijn beperking op he t gebied der w e t e n ­schap , gedeeltelijk ook typee r t he t zijn l i t te ra i re kunst . G r o o t w a s zijn be­langstelling voor ta l van wetenschappel i jke vakken : klassieke filologie — de ant ieke l i t e ra tuur kende hij door en door —• geschiedenis en theologie —• voora l de oud-Christel i jke schrijvers ci teerde hij als Clemens Alexandr inus , Ter tu l l ianus , Cypr i anus , Ambros ius , August inus , Chrysos tomus .—• rech t s ­kunde w a a r i n hij academisch geschoold w a s ; medicijnen en ar t seni jkunde; s te r renkunde en biologie, na tuurkunde en wiskunde , vakken die in dien tijd hun eers ten opgang beleefden, boeiden hem zeer. Toch w a s hij zelf geen man v a n we tenschap , al b r a c h t hij het voor een leek, voora l in de eerste vak­ken, ver . Zijn we l bespiegelende aanleg m a a k t e hem niet t o t filosoof, omdat hem de drang to t rust ig doordenken ontbrak . Zelfs drong hij niet ten volle door in de wijsgeerige gedachten v a n hen die hij bewonderde . D e consequen­ties der ant i -Calvin is t i sche opvat t ingen v a n D e s c a r t e s bijvoorbeeld, met w ien hij zeer bevriend w a s , heeft hij niet doorzien. Ze l f bleef hij zich b e w e ­gen b innen de eenmaal get rokken grenzen van zijn gevestigde overtuiging (10). Dezel fde motieven en gedachtenconstruct ies keeren voor tdurend in zijn gedichten terug. Hij heet een der oorspronkeli jkste vernuften van zijn tijd, m a a r die oorspronkelijkheid brengt geen wins t v a n n ieuwe blijvende gedachten. Zijn vernuft is speelsch. Hij verlust igde zich in de vondsten der geleerden en speelde met hun resu l ta ten . Zijn omgang met hen, ook schrif­telijk, w a s meer conversa t ie dan wetenschappel i jke ui twissel ing v a n denk­beelden. Hij combineerde vlot en geestrijk, om to t iets anders over te gaan . V a n d a a r ook zijn vele puntdichten, flitsen, invallen, beeldsprakige omschrij­vingen, tegenstell ingen — w a a r i n hij vaker een spel drijft met w o o r d e n dan met gedachten. E n de gedachten uit da t woordenspel geboren, zijn eendags-bloemen, a a n de consequenties w a a r v a n men hem niet binden mag. Zelfs w a s hij geneigd in da t boeiend spelen met de meest gebonden t a a l de quin­tessence v a n alle dichtkunst te zien. O p he t formeele legde hij dan ook s te rken nadruk . V e r b a z e n d w a s de w e r k k r a c h t die hij on twikkelde . Zijn geest w a s altijd act ief en u i ters t soepel, m a a r meer recept ief en reflectief dan creatief. M e d e door zijn i jzersterk geheugen w e r d hij een v i r tuoos in ta len . V a n kindsbeen af sprak , schreef en dicht te hij in het Lat i jn en het F r a n s c h . D a a r n a beheerschte hij he t Gr ieksch, he t I t a l i aansch , he t Engelsch, he t D u i t s c h . U i t deze ta len en ui t he t Spaansch ve r t aa lde hij [in versvorm, anecdoten in p roza , sp reekwoorden , v a a k kunstig gesti leerde epigrammen, dus niet bepaa ld he t meest toegankelijke genre (11). V o o r a l in he t F r a n s c h drukte hij zich zoo natuurli jk en fraai uit , d a t de beroemde F r a n s c h e p roza ï s t

Page 126: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

uit dien tijd, D e Ba lzac , zich oprecht ve rbaasde . Tegelijkertijd w a s hij voor he t gebruik en de vrije ontwikkel ing v a n zijn moeder t aa l een der meest besliste en zelfstandige voors tanders . Z o o grondig kende hij die eigen t a a l in h a a r dialect ische eigenaardigheden en l i t te ra i r kneedde hij h a a r zoo oorspronkeli jk da t hij een v a n onze klassieke zevent iende-eeuwsche t a a i ­vormers is geworden . Bij al le w a a r d e e r i n g voor de klassieke ta len, hand­haafde hij de onafhankelijkheid v a n he t eigen idioom. Slaafsche imitat ie w e e s hij bewust -c r i t i sch af. D e n eigen modernen tijd stelde hij in menig opzicht wegens bere ik te resu l t a ten en s teeds voor tgaande ontwikkel ing met name op wetenschappel i jk te r re in , boven de afgesloten ant ieke cul tuur. L i t t e ra i r e invloeden v a n ti jdgenooten heeft men niet kunnen aanwijzen. W e l ligt he t voor de hand te vermoeden da t hij voor zijn kernacht ige zegs­wijzen en taa lkundige opvat t ingen heeft school gegaan bij Spieghel en R o e ­mer Visscher (12). O m al deze redenen is Huygens een sprekend ver tegen­woordiger van de zelfbewuste Noordneder landsche Rena i ssance . Zijn levendigheid v a n geest, die gepaard met muzikal i te i t en minzame ma­nieren, hem m a a k t e to t een voortreffelijk hoveling, boeiend in de conversa­t ie , b r a c h t hem ook in he t verkeer der in te rna t iona le cu l tuurwere ld . H e t is verbaz ingwekkend .— getuige zijn duizenden br ieven die b e w a a r d zijn —• met hoeveel v o o r a a n s t a a n d e menschen in E u r o p a hij con tac t zocht en onderhield : kuns tenaa r s , geleerden, aanzienlijke, zelfs vorstelijke bescher­mers en di le t tanten, poli t ici . D a n w a s zijn blik ruim, zijn houding ve rd raag­zaam en cosmopolit isch. Zijn besl iste en onverholen Calvinis t ische over­tuiging en onverbloemde afkeer v a n de Roomsche leer weerh ie lden hem nie t v a n levendige briefwisseling en persoonlijken omgang met R . kathol ieke Zu id -Nede r l ande r s , zelfs niet tijdens den oorlog ( i 3 ) . D e vr iendschapsbe­t rekkingen met den pa t e r Jezuiet en bloemenschilder D a n i ë l Seghers en met den klassieken filoloog Pu teanus , hoogleeraar te Leuven, zijn d a a r v a n slechts enkele sprekende voorbeelden. Fami l i eve rwan t schap v a n moederszijde k a n di t niet afdoende verk la ren . H e t is de natuurl i jke en door intel lectueele opvoeding ges tuwde behoefte — ten deele ook uitgegroeid t o t eerzucht •— om als man v a n beschaving met de voornaams te geesten v a n zijn tijd in be ­t rekking t e s t aan , behoefte zeker ook a a n geestelijk decorum. Hij zocht in dien omgang niet zoo zeer ernst ige indringing in e lkanders denkwere ld als w e l de vr iendschap en in dien omgang de wisse lwerk ing v a n wederzi jdsch vernuft .

D i t geldt evenzeer voor zijn verkeer in de cultureele society v a n eigen land. M e t V a n den Burg en Bros te rhuyzen , vr ienden ui t den studententijd, onder­hield hij harteli jke betrekkingen, met Heins ius , Voss ius en Barlaeus, om slechts de voornaams ten te noemen, wisselde hij herhaaldel i jk gedichten en br ieven, voora l in he t Lati jn, en verkeerde hij op voet van gelijkheid. Hij fun­geerde ook als tusschenpersoon tusschen hen en bui tenlandsche geleerden. Soms b r a c h t hem die posit ie tusschen onderling twis tende geleerden in een

Page 127: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

moeilijk pa rke t , a ls namelijk he t spel on taa rdde in ernst . D a n toonde hij niet de s terks te zijde van zijn ka r ak t e r . Zijn vredelievendheid deed hem dan soms eigen meening verzwijgen of zelfs ver loochenen om de vr iendschap te redden, zooals in de kwes t ie v a n Heins ius met B a l z a c en Salmasius (14). D e aanvankel i jk vriendschappeli jke verhouding to t C a t s verkoelde l a t e r tengevolge v a n zakelijke re la t ies , gedeeltelijk waarschijnlijk door misver­s tand ( i 5 ) . M e t Vonde l w e r d hij nimmer intiem. O p he t Muide r s lo t w a s hij om zijn posit ie m a a r in hoofdzaak om zijn geestigheid, zijn f lonkerend ver ­nuft en om zijn beminnelijkheid een geziene en herhaaldeli jk met a a n d r a n g genoode gast . D e verhouding tusschen hem en den geestelijk zoo geheel humanis t i sch geor iënteerden Hoof t w a s tegelijk vol onderling respec t en harteli jkheid. D e vr iendschap met Tesselschade gaa t zoo diep da t zij tegen een zeer persoonlijk gerichte en felle cri t iek in dichtvorm op het Roomsch geloof, w a a r t o e Tesselschade w a s overgegaan, bes tand bleek. A c h t e r die schijnbaar ongevoelige gedichten ligt diepe teleurstel l ing en oprechte be ­zorgdheid over het geestelijk welzijn van zijn vriendin (16). E n hoeveel andere v o o r a a n s t a a n d e personen en families ontmoeten w e niet in zijn cor­respondent ie . Steeds is hij er op ui t de betrekkingen te he rn ieuwen en ui t t e bre iden op zijn bijna jaarli jksche re izen n a a r Zu id -Nede r l and , bij zijn bezoe­ken a a n Engeland en tijdens zijn verblijf in Frankri jk , a ls hij toegang krijgt t o t bekende Pari jsche salons, w a a r hij bijv. M a d a m e de la F a y e t t e en M a d a m e de Sévigné leerde kennen en disputeerde met Cornei l le over de F r a n s c h e dichtkunst . Sterf t l angzamerhand de eigen generat ie uit, dan zoekt hij a a n ­sluiting bij de jongeren. N a He ins ius ' dood s tond hij in briefwisseling met diens beroemden zoon N i c o l a a s te V i a n e n . A n n a M a r i a Schuurman nam de p laa t s in van Tesselschade. Zooa l s hij deze poogde af te houden v a n de Roomsche kerk, t r ach te hij h a a r t e genezen v a n h a a r sympathieën voor de beweging v a n Labad ie , in een Lati jnsch gedicht d a t hij ook zelf ve r t aa lde (1670) (17).

D e gedichten die op den Muiderkr ing betrekking hebben, s t a a n zelden, noch w a t vorm noch w a t gedachten betreft , op een hoog l i t t e ra i r n iveau. D e sonnet ­ten a a n Hoof t in 1621 zijn s troef en gewrongen klassicist isch. V l o t t e r en eige­ner is he t speelsche gedichtje in tweeheffige verzen en drievoudige rijmen a a n Joffw. TeóöeLchade Viéécher —• „Jiuydéche reiö" (1621) of da t „Op een miduckten Muydóche Reyae, vermits het af weden deó Heeren Drossartd Hooft". I n denzelfden vorm als he t eers te schreef Huygens ,,Vertreckende over Haerlem, Op 'l ver-treck; tegen den Oostenwind". E e n van de aardigs te is w e l ,,Tspoock te Mayden : Daer ick diep in Graef FLorió de Ves Gevangkamer" (1626) (18). Z e zijn uit ingen van vernuft en vriendschappeli jken scher ts . M e t vele Lat i jnsche gedichten gewisseld met professor Barlaeus is he t niet anders : luchthar t ige plagerijen en geestige schermutselingen. I l lus t ra t ief is de geschiedenis van i 6 3 6 , w a n ­neer Barlaeus ' vrees voor den over tocht van M u i d e n w a a r de vr ienden bijeen zijn geweest , n a a r A m s t e r d a m tijdens een s torm, aanleiding is voor een

Page 128: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

heele serie geestige Lat i jnsche gedichten, v a n weerszi jden aanva l en ver­dediging, een scher tsend tournooi v a n he t vernuft , w a a r i n ook Susanna gemengd w o r d t (19). Kenschetsend voor toon en sfeer der vr ienden- en vr iendinnenkring zijn ook de gedichten ui t 1640, met name he t Nede r l and ­sche ,,Jae noch Neen. In eenen ring van 7 Joffrouwen die my verbod en tever-trecken" (20). I n a l deze binnen- en bui tenlandsche betrekkingen zien w e toch Huygens nog meer v a n den bu i tenkant dan in zijn innerlijk. I n werkeli jkheid is de volleerde hoveling en levendige causeur een man van de b innenkamer en de st i l te, die s terk individualist isch, l iever alle verbindingen verbreek t om moe van het woel ig bui tenverkeer , meer en meer zelfs met afkeer van de overdaad en weelder igheid in zijn omgeving, in te keeren t o t zich­zelf, t o t den eenvoud der na tuur , t o t de overpeinzing v a n zijn geliefde boeken. D i e neiging ve rk l aa r t ook ten deele zijn afkeer van strijd en twis t . H o e w e l a a n den eenen k a n t zijn individualisme hem de were ld indrijft, houdt het hem a a n den anderen k a n t d a a r v a n terug. N o g een dieper liggende tegenstell ing m a a k t hem gecompliceerder dan hij oppervlakkig lijkt. O v e r het algemeen gaa t Huygens door voor een vers tandsmensch en een verstandeli jk dichter . D a t w a s hij t o t op zekere hoogte ook. N i e m a n d schreef zoo veel en graag puntd ichten als hij, die typisch zevent iende-eeuwsche intel lectspoëzie. Zijn overig w e r k is in hooge ma te didact isch en bespiegelend. Theore t i sch eischt hij a ls hoogste l i t t e ra i re uit ing een pi t t ige gedachte in onal ledaagschen vorm die t o t nadenken dwingt . M a a r in sommige kleine en de meeste v a n zijn onopgesmukte groote gedichten toon t hij evenzeer een gevoelig, op enkele plek­ken zelfs zeer k w e t s b a a r ha r t . E e n der schrijvers over Huygens heeft, ui t­gaande van een zelfbekentenis a a n zijn ouders in 1618, hem wil len typeeren als „ e e n geboren melanchol icus" die s lechts , , bij u i tzondering vrooli jk" kon zijn (21). D a t is zeker overdreven. H e t door dezen schrijver gebruikte ci­t a a t leer t , met heel zijn leven, iets anders . Tegenover de neiging to t droef­geestigheid s t a a t de drang t o t overwinnen , bewijs van s terke wi l sk rach t . D a t geldt evenzeer voor andere sent imenten. E e n zekere spanning tusschen gevoel en vers tand ligt a a n zijn wezen ten grondslag. V a n den tijd v a n zijn zelfstandige bewus tword ing af, de per iode w a a r i n voora l he t k a r a k t e r zich vormt , streeft hij n a a r een bevredigende oplossing, een levenshouding, daarbij b e w u s t de hegemonie gevend a a n he t vers tand , zonder he t h a r t he t zwijgen op te leggen. A n d e r e fac toren bevorderen dit p roces . Jong b e w u s t v a n zijn voortreffelijke intel lectueele gaven, o n t w a a k t in hem, geprikkeld ook door den lof der omgeving, een heftige eerzucht . Hij wi l iets belangrijks zijn, zich individueel doen gelden in de were ld . H e e l zijn opvoeding w a s d a a r o p gericht . M a a r ontplooiing v a n alle eigenschappen vere ischt inspan­ning, zelftucht en wi lskracht ige zelfbeheersching. Vers l appende gevoels-impulsen dienen bedwongen te w o r d e n . H e t w o r d t een strijd om zelfhand­having. V r e e s voor die diepe, oncont ro lee rbare roerse len v a n he t gemoed

Page 129: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ve rk l aa r t ook zijn aanvankeli jk meer gewilden dan wezenlijken afkeer van erot ische sentimenten, die de zelfbeheersching het meest en d a a r d o o r de vrije posit ie tegenover de andere sexe in gevaa r brengen. O m zich heen zag hij scherp de noodlott ige gevolgen van het toegeven a a n driften en h a r t s ­tochten . Br ieven a a n zijn vader , ui t zijn studententijd, wijzen d a a r o p . Enke le te leurstel lende ervar ingen hebben hem daa r in gesterkt . Ten deele w e r k t e zijn natuurli jk gevoel voor humor u i t e raa rd reeds ontspannend en bevrijdend, m a a r meermalen heeft hij ook dien zin voor het komische, opzet­telijk intellectueel uitgebuit om er w a p e n e n tegen zijn gevoelsact ies ui t te smeden. H e t al lesbeheerschend element in zake dit conflict en voor heel zijn wezen en kuns t beslissend, is zijn geloof. D e zooeven bedoelde schrijver heeft ook de lijn van Huygens ' aangeboren melancholie doorget rokken n a a r zijn geloof. Zijn „onverbiddeli jk s trenge ke rk l ee r " zou dan zoo op hem hebben ingewerk t d a t hij tegenover die onophoudelijke en nadrukkeli jke maning a a n de nietig­heid v a n al het ondermaansche geen tegenwicht vond in een blijmoedige levensopvat t ing. D a a r u i t ve rk l aa r t hij dan Huygens „ s o m b e r e " blik op de menschen in ziin s t r iemende hekeldichten. M a a r deze beschouwing geeft een even ve rwrongen beeld van Huygens ' geestelijke s t ruc tuur als van de Calvinis t ische levensbeschouwing (22). Huygens w a s geen pessimist. Even ­min pas t op de blijmoedigheid, die ons onmiskenbaar ui t zijn gedichten a l le rwege tegenst raa l t , de tegenovergestelde t e rm optimisme in de gangbare beteekenis . Hij w a s geen man van eenzijdigheden en van ui ters ten . Hij zocht het evenwicht en in da t s t reven s teunt hem zijn Calvinis t i sch geloof. I n p l aa t s van hem neer te drukken, heeft deze levensbeschouwing hem he rhaa l ­delijk uit zijn geestelijke depressie opgeheven. Zijn kijk op de menschen met inbegrip van zichzelf, k w a m inderdaad voor t ui t da t geloof, d a t voor zijn oordeel han t ee r t den absoluten maa t s t a f v a n de Goddelijke w e t . M a a r d a a r o m ook w a s , afgezien v a n het feit da t de sa t i re noodzakeli jk overdrijft en ook da t Huygens sommige dingen aanvankeli jk v a n ui t een verkeerden gezichtshoek heeft gezien, zijn teekening van he t menschelijk h a r t in Chr i s -telijken zin real isme : het beeld van den door zonden verdorven mensch k a n in het l icht van Gods heiligheid niet z w a r t genoeg geteekend zijn. D o c h di t is slechts de ééne zijde v a n de Christeli jke levensbeschouwing. Tegenover de duisternis kent zij he t l icht, tegenover de ongerechtigheid van den mensch de gerechtigheid v a n Chr i s tus . N i e t als een onverzoenbare tegenstell ing van abs t rac t ies , geen benauwende werkeli jkheid tegenover een ideaa l als een onbere ikbaren droom. W a n t in den geloovige, den geestelijk he rbo ren mensch, is door de verzoening v a n Chr i s tus het n ieuwe leven in gerechtig­heid evenzeer t a s tba r e rea l i te i t geworden als de natuurl i jke verdorvenheid da t w a s in den onbekeerden mensch. U i t zichzelf echter is de mensch to t geen goed in s t aa t . Chr i s tus is de eenige weg to t zaligheid. Straffende ge­rechtigheid gaa t samen met ontfermende, m a a r vrij verkiezende genade .

Page 130: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e z e kern van Huygens ' geloof is de bron v a n zijn levenszekerheid. D a a r ­om kan hij ook het gewone natuurl i jke leven a a n v a a r d e n als een gave Gods , en het genieten met reserve en onder voor tdurende controle , diep overtuigd van het tijdelijke en betrekkelijke k a r a k t e r d a a r v a n . W a n t he t leven op a a r d e w a s hem geen zelfzucht, m a a r de voor tdurende act iv i te i t van den Chr i s ten , een woeke ren met de ontvangen ta lenten , een zich steeds confor-meeren a a n den wi l Gods , voorbereiding voor het eeuwige leven, met de eer v a n God als hoogste doel. I n het were ldgebeuren , speciaal in de geschiedenis van eigen land evenzeer als in zijn persoonlijk w e d e r v a r e n erkende en aanbad hij de onvoorwaardel i jke souvereini te i t van H e m die in het groote en in het kleine zijn voorbedach t r aadsp lan ten u i tvoer brengt , die voorspoed en r am­pen zendt n a a r zijn welbehagen, m a a r tevens n a a r zijn wijze bedoeling. O n w r i k b a a r s t a a t H u y g e n s ' levensbeschouwing op deze ax ioma ' s , zij mist al le problemat iek . H e t onfeilbare W o o r d w a s zijn r ich tsnoer voor eigen leven en bij de beoordeel ing van zijn medemenschen. H e t Christel i jk „op t i ­m i sme" der verlossing heft noch de innerlijke spanning, d a t a a n den tijd gebonden conflict tusschen goed en k w a a d , op, noch de cri t iek op de omge­ving. I n p laa t s van zijn blik op de zondige rea l i te i t t e verdoezelen, is het veelmeer een pr ikkel t o t feller hekeling. M a a r die sa t i re is geen eenzij dig-negat ieve uiting van afkeer, doch posit ief ge r ich t ; zij is zuiverend, een doel­b e w u s t e kastijding : zij dringt t o t verbeter ing. H a a r ach te rgrond is liefde to t God en de menschen. Beha lve de hekeldichten is heel zijn d ich twerk van deze grondgedachten van he t Calvin isme door t rokken . Als individualist is Huygens in s terke ma te egocentr isch in dien zin, da t hij voor tdurend zichzelf u i td ruk t en de omringende were ld niet objectief, m a a r bijna altijd in samenhang of in tegenstell ing met zichzelf beschouwt . Zijn meeste groote Nede r l andsche gedichten zijn autobiograf ieën, die w o r d e n aangevuld door het Lat i jnsche gedicht van den ouden dag, ,,De vita propria", terugblik op het leven, door zijn autobiograf ie in Lat i jnsch proza , zijn D a g b o e k en verschei­dene mémoires (23). O o k in zijn geloofsleven ligt een duidelijk individua­list ische t rek . Zijn religieuze poëzie beperk t zich in hoofdzaak to t s te rk bewogen uitingen v a n eigen godsdienstig gemoedsleven, zonder da t hij t o t subjectivisme verva l t .

D e spanning tusschen gevoel en ve r s tand komt in menig gedicht t o t uiting. M e n kan bij Huygens drie hoofdgenres onderscheiden, die ieder een eigen verss t ruc tuur ver toonen. T o t de overwegend intel lectueele poëzie be-hooren de epigrammen, de ka rak te rbee lden of zedeprinten en to t zekere hoogte de hekeldichten. D e l aa t s t e vormen echter tevens den overgang to t he t lyrische genre, m a a r de gevoelsreact ie is secundai r en beperk t t o t nega­t ieve modal i te i ten. P r i m a i r lyrisch zijn de weinige erot ische, de religieuze en sommige andere stemmingsgedichten, hoewel ook in de beide l aa t s t e de gedachte een belangrijke s t u w k r a c h t behoudt . D e derde, omvangrijke groep omva t de betoogend-lyrische poëzie, w a a r i n de gevoelsuiting getem-

Page 131: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

perd is door de bespiegeling, of de redeneer ing bezield is door he t gevoel, m . a . w . w a a r i n lyriek en beschouwing vervlochten zijn, een soor t evenwich ts ­toes tand tusschen gevoel en ve rs tand . H i e r ontwikkel t zich Huygens ' meest geëigende ve r sbouw. I n mijn overzicht van zijn w e r k e n volg ik toch de his­tor ische lijn, w a n t in die opeenvolging w o r d t ons de zielkundige ontwikkel ing v a n Huygens t a s t b a a r duidelijk. Bij de analyse der groote gedichten wijs ik echter herhaaldeli jk op de gemaakte onderscheidingen en ka rak t e r t r ekken . D e kleinere gedichten, voor zoover nog niet t e r sp rake gebracht , zijn hier en d a a r bij de grootere vermeld. Z o o zijn de erot ische om D a g h w e r c k gegroepeerd. D e religieuze behande l ik als a p a r t e groep a a n het einde, omdat Huygens daa r in l i t t e ra i r zijn hoogste p res ta t ie heeft geleverd. Huygens heeft zijn reeds afzonderlijk uitgegeven of nog ongedrukte gedich­ten voor he t eerst verzameld in de zgn. Otia (1625), in 1644 ,,De Ledige Uren" genoemd. I n i 6 5 8 heet de s terk uitgebreide bundel „Korenbloemen". Denzel fden n a a m draag t de l aa t s t e door hemzelf verzorgde verzameling in 1672. D e Lati jnsche gedichten gaf hij na de O t i a afzonderlijk ui t in

Momenta Deéultoria" (1644, ui tgebreid in i655) (24).

VOORHOUT.

H e t eers te groote gedicht, w a a r m e e Huygens opgang m a a k t e , „Batava Tempé. Dat U 't Voorhout van 'é Gravenhage" verscheen in 1622 t e Midde lburg onder auspiciën v a n C a t s (25). Liefde to t de na tuur , samengeweven met innige gehechtheid a a n he t vader land en he t nog int iemere milieu v a n de eigen w o o n p l a a t s , w a a r v o o r hij al le schoonheid der bu i t enwere ld veil heeft, w o r d t doorkruis t door he t weemoedig besef der vergankelijkheid v a n de schoone were ld der verschijningen. O p de wente l ing der j a a r ­getijden is de composit ie gegrond. N a de inleiding, w a a r i n de dich­t e r met na ïeve overdrijving de schoonheid v a n zijn beminde l indenlaan verkies t boven de schoonheid v a n welke bui ten- of b innenlandsche s tad ook, volgt een beschrijving van he t aspect der boomen in lente , zomer, herfs t en w in t e r . R o n d o m den zomer, dien de dichter voor oogen heeft, dienen de andere jaargeti jden echter slechts om he t grondthema der wissel ing te ver ­s terken. D e lente roep t Huygens daa rvóór , als een liefelijk fantoom, op ui t de her innering en n a de zomersche wee lde in he t praesens, ziet zijn blik in de toekomst de dreigende ges ta l ten v a n herfs t en win te r , bij u i tnemend­heid de symbolen v a n vergankelijkheid en ve r s t a r r enden dood. T r o u w e n s reeds in de eers te s t rophe kondigt zich dit thema a a n in he t ko r t en der dagen en he t ijler w o r d e n der boomenkruinen. E n ook in menig detai l w o r d e n w e her innerd a a n die vluchtigheid v a n den tijd. D e d o o r b r a a k der pri l le lente w e k t n a a s t blijde bewonder ing , de weemoedige verzucht ing da t die t ee re ongereptheid zoo kor ts tondig v a n duur is . I n den zomer w o r d t he t besef v a n komen en gaan levendig gehouden door de opeenvolging v a n morgen, middag

Page 132: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

en avond. M a a r H u y g e n s ' weemoed vindt tegenwicht in t roos tende gedach­ten . W i s s e l i n g in de na tuu r onders te l t w e d e r k e e r ; zelfs is ve rgaan noodza­kelijk om herbloei mogelijk te maken . D e verschijningsvorm mag veranderen , de schoonheid is blijvend in dien zin, d a t de l inden op verschil lende wijzen schoon zijn in alle jaargeti jden, al wissel t he t aspect . D a t is he t boeiende in de Schepping : va r ia t i e en verdeeling. E n boven deze wisselende were ld s t a a t een onvergankelijke werkeli jkheid : he t leven in den menschelijken geest. „ S t e r v e n ? neen : noch suit ghy leven he t kl inkt als een t r iomf der poët ische verbeelding over de win te r sche verdorr ing . D e zinrijke gedachte , he t begrip voor de synthese, de compleetheid v a n he t leven, r ed t het h a r t u i t he t smartelijk moment . E n ui t de tempering van den weemoed breekt opnieuw de jubel los over de schoonheid v a n het leven. Liefde to t de na tuu r is bij Huygens niet t e scheiden van liefde voor het eigen milieu : hij voel t zich den bezi t te r v a n die weelder ige boomenri j . V a n d a a r die innige a a n s p r a a k der l inden en de te lkens he rva t t e ik-vorm der beschri j­ving. V a n u i t zichzelf als centrum geeft hij ons een blik over de omgeving. Hij kijkt van boom to t boom, heel de arcaden-r i j langs, dan over de tuinen en we iden rondom, to t zijn bl ikken kl immen langs de topgevels der s lanke huizen, bl inkend in de zon. Vreugde over de schoonheid van dit uniek Ho l l and -sche na tuu r - en s tadsbeeld zingt door deze stevige en toch soepele verzen. H o e t ee r w e e t Huygens de doorbrekende lente te beelden met de meest eenvoudige t a a l - en vers technische middelen. I n l ichte k lanken, geschikt op de m a a t v a s t e beweging der dipodisch gegroepeerde accenten , schept hij de sfeer van den zomermorgen, als a l le rwege het blij geluid der vogels los­breekt , s lechts opsommend weergegeven in een serie gelijkgebouwde hoofd­zinnetjes, die den omvang v a n een versregel hebben. H e t mythologisch beeld v a n de rijzende zon en voora l de reeks gekunstelde omschrijvingen v a n „ d e felle s t r a e lde r " op den middag mogen s torend werken , de oorspron­kelijke wee rgave v a n de lommerrijke wee lde , bescherming tegen b randende h i t te of s laanden regen, w e k k e n een gevoel v a n o n a a n t a s t b a r e veiligheid. Toch mag he t voorgaande niet den indruk vestigen als zou H u y g e n s ' V o o r ­hout een voorbeeld zijn v a n gespannen Renaissance- lyr iek . Vers t rengel ing van beschrijving met redeneer ing en bespiegeling ver leent a a n deze poëzie h a a r eigen accent . D e inleiding met h a a r rhe tor i sche v raagvormen , w a a r -deerende en afkeurende omschrijvingen in concessieve const ruct ies , is on­danks alle lyrische kwal i t e i t en toch feitelijk betoogend v a n aa rd . M a a r bovendien resu l teer t Huygens ' bewonder ing voor zijn l indenlaan niet enkel u i t waa rneming v a n uiterlijke schoonheid, doch tevens , en dieper zelfs, ui t overpeinzing v a n his tor ische, ethische en religieuze gegevens. Hij s t a a t als redelijk wezen , d a t is als hoogste schepsel , zelfstandig denkend en heer-schend tegenover de na tuur . E n ui t die bespiegeling vloeit zijn cri t iek op den mensch voort , w a n t bij zijn confrontat ie van mensch en na tuu r cons ta teer t hij bij den eers te met ve ron twaard ig ing en afkeer onna tuur en erot ische ver-

Page 133: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

dwazing . Gebrek a a n zelfbeheersching en bezinning is de hoofdfout die hij he ­kel t in het jonge manlijk geslacht . D e ongerepte schoonheid v a n den zomer­morgen doet hem die grage minnaars met geestig m a a r onbarmhar t ig leedver­m a a k de opgepronkte schijnschoonheid der meisjes ontdekken, on tdaan van a l h a a r onnatuurli jke versiersels . D e gedachte a a n de vergankelijkheid is ook van dit hekelend spel met de vrouwelijke coquet ter ie en de onbeheersch-te minnerij der , ,herssenlooze k n a p e n " de ernstige achtergrond. M e t da t a l verl iest Huygens zijn gevoel voor humor niet . D a a r a a n en a a n zijn zin voor real i te i t , mét zijn vermogen to t levendige uitbeelding, danken wij die serie vlot gepenseelde liefdestafereeltjes in de avondschaduw der s tat ige l indeboomen. Bij a l zijn Renaissancis t i sche geleerdheid en a r i s tocra t i sche a l lure behield Huygens in zijn wezen veel van den gemoedelijken burger­man .— dit w o o r d gebruikt zonder eenige minachtende beteekenis . O n d a n k s den klassicist ischen inslag v a n sommige beelden en speelsche zucht to t om­schrijving is V o o r h o u t oerhol landsch, door zijn boert igheid, zijn bondige t a a l , zijn gezonde natuurl iefde, zijn nuchterheid, en zijn spontane lyriek. V a n ­d a a r da t gesti leerde en gemeenzame, soms zelfs t r iv ia le u i tdrukkingsvormen op grillige wijze dooreen liggen. V o o r wie deze poëzie rech t ve r s t aa t , schuilt juist in die soms onhandige naïevi te i t éen van zijn bekoorl i jkheden. E n dan .— niet de klassicist ische alexandrijn, m a a r de oudneder landsche , vierheffige tweevoe t en de kracht ig gebouwde s t rophe van ach t regels zijn de daarbij passende versvormen. Blijkens de vijfde s t rophe gaf Huygens dan ook zijn gedicht den eenvoudigen man in handen . U i t dezen a a r d van he t gedicht va l t t e begrijpen, da t hij het niet opdroeg a a n Hoof t of eenig ande r lid v a n den Muiderkr ing , m a a r a a n den volksdichter C a t s .

H e t slot biedt nog meer een subjectief complex van gevoelens, w a a r v a n de fi jne, , intellectueele" analyse door den dichter ons on t roer t . M e t hun breede beweging zijn dit w e l de f raais te s t rophen van het heele gedicht. N a d a t hij de schoonheid van zijn l indenlaan in alle jaargeti jden bezongen heeft, rijst de v r a a g :

O die eeuwich buyten commer Van ontydelyck verlett Onder 't spelen van uw' lommer Aff te leven waer gesett! O die eeuwich als gevanghen Binnen dese palen laegh 1 W a t veranderlyck verlanghen Voerden hem uyt uwen Haegh ?

H e t is een verzucht ing in den object iveerenden vorm van den derden per­soon, als om zichzelf d a a r v a n te bevrijden. W e n s c h t hij w a t tegen de rede i n g a a t : de door hem zelf geprezen plek te ver la ten ? I s dit geen o n t r o u w a a n de liefde t o t he t vader land , de eigen s tad, deze int ieme plek onder de l inden ? O o k hier vindt de redeneer ing den ui tweg. O nee, zegt de dichter ,

Page 134: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

nu w e e r in den rechts t reekschen vorm van den eers ten persoon. V a d e r l a n d s ­liefde zoekt geen zelfzuchtige genieting, zij s te l t den eisch der zelfverloo­chening. Juis t omdat ik door l ichaam en geest v a n u, mijn vade r l and afhan­kelijk ben, k a n ik, w a n n e e r gij dit wensch t , v a n d a t alles afs tand doen. U w wensch drijft mij n a a r den vreemde en ik gehoorzaam. Liefde w e k t zuiver pl ichtsgevoel . Z o o k a n hij, die een w a r m vade r l ande r is, tegelijk een breed georiënteerd were ldburger zijn. D e Chr i s t en intusschen vindt in deze gedachten nog de mogelijkheid to t een hoogere vlucht . D e aa rdsche schoonheid beminnen als gave Gods , m a a r tevens zich vrijmaken ui t het tijdelijke is de diepzinnige p a r a d o x in de Chr i s ­telijke levenshouding. Z o o vormt dit slot de gewijde afsluiting, de afdoende oplossing voor he t probleem der vergankelijkheid, d a t heel di t gedicht be -h e e r s c h t :

Ziele streckt uw traghe vlercken Daer ghy hergesonden zijt, Leert op' t sonder-ende mercken Eer uw eyndelyck verslijtt.

COSTELICK MAL.

Cri t i ek op de overdadige, dure kleeding v a n zijn ti jdgenooten, op de pronk­zucht en de onnatuurli jke schoonheidsbewerking van he t vrouweli jk geslacht —• in V o o r h o u t een slechts zijdelings behandeld motief —• heeft Huygens v e r w e r k t t o t een boeiend hekeldicht , he t „Codtelick Mal" (d .w.z . kos tba re dwaashe id ) , da t hij in M a a r t 1622 in Enge land vol tooide (26). D e ge­forceerde vorm der sa t i re , die he t beeld der werkeli jkheid ve rwr ing t t o t een car ica tuur , s t rook t w o n d e r w e l met H u y g e n s ' neiging to t gekunstelde dictie, z w a a r v a n tegenstellingen, stugge woordkoppel ingen, gezochte beelden, cl imaxen en andere sti l ist ische spi tsvondigheden. D e volkstoon is ver la ten , de gecomprimeerde stijl eischt v a n den lezer s terke concent ra t ie en divina-t ie-vermogen. Toch is dit gedicht niet louter ve r s t andswerk . H e t is de weers lag van de botsing tusschen norm en werkeli jkheid in het gemoed. Fel ler is H u y g e n s ' reac t ie dan in V o o r h o u t . D a a r kl inkt zijn spot schalksch en gemoedelijk humoris t isch. H i e r ui ten too rn en ve ron twaard ig ing zich in de vormen v a n ironie en sa rcasme . Missch ien w a s een zekere geprikkeld­heid over de tegenstelling tusschen eigen eenvoud in kleeding en de wee lde ­righeid a a n he t Engelsche hof, de aanleiding to t dezen ui tval . S t e rke r s t uwde in deze r icht ing de invloed v a n pur i tan isme en piët isme, de godsdienstige s t roomingen die Huygens in Enge land leerde kennen. W a n t ach te r he t opgepronkte uiterlijk pei l t hij he t menschelijk h a r t . I n een onverbiddelijke reeks v ragen dwingt hij E v a „ d e st iefmoeder al ler wi jven" to t de bekentenis , d a t h a a r „ongebonden k e u r " de b ron is v a n a l dit k w a a d . M e t een smarteli jken u i t roep bekent hij, da t hij als alle menschen deelt in dezen oorsprong en ui tgroei der zonde. E th i sch en lyrisch ligt het

Page 135: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

hoogtepunt der sa t i re d a a r , w a a r hij met b i t te ren erns t zijn slachtoffer , ,de opgetooide p o p " , p l aa t s t voor he t door alle mommen heenblikkend oog van G o d en de egoïstische wee ldezucht toe t s t a a n Chr i s tu s ' verdrongen gebod der naastenl iefde. H e t is dezelfde ve ron twaard ig ing des geloofs die he t soc iaa l hekelspel der zest iende eeuw deed on t s t aan . Toch lijkt mij de diepste oorsprong v a n deze harts tochtel i jke sa t i re gelegen in een gepijnigd-zijn door he t probleem van de v r o u w en h a a r mach t op den man, op den jongen H u y ­gens zelf, een mach t w a a r a a n hij zich heftig zocht te on twors te len . A l thans de v r o u w moet he t in deze genadelooze overdrijving w e l voornamelijk ontgelden.

In t e re s san t voor he t bepalen v a n Huygens ' k a r a k t e r en levenshouding is ook he t slot . D a a r heeft de sa t i re h a a r felheid ver loren. H e t wijst de grens a a n v a n zijn psychische spankrach t . N a de hevige gevoelsontladingen keer t hij te rug to t redelijke gematigdheid. Geen prac t i sch doorgevoerd verze t ligt in zijn aa rd , m a a r ve rd raag t zich ook niet met zijn geloofsopvatt ing. D e consequent ie v a n zijn sa t i re scheen te moeten zijn een b reuk met het maatschappel i jk leven, die voer t t o t ascese en isoleering. M a a r h ier schei­den de doopersche Camphuyzen en de Calvinis t ische Huygens ui teen. D e l aa t s t e zoekt een modus vivendi door een aannemelijke r edenee r ing : de t rad i t i e heeft nu eenmaal he t verschil in kleeding geijkt, en in den grond is er n ie t s tegen, d a t ieder in zijn ambt de kleedij, we lke hem onderscheidt , met eer en waard ighe id draagt , a ls he t m a a r geen hoovaard ig pronken is. O p het h a r t komt he t a a n . D e aanvaa rd ing v a n den gegeven toes tand is slechts fo rmee l : geestelijk is de mensch vrij •— of l iever moet hij vrij w o r ­den. W a n t de „ w e r e l d " , d a t is de zonde, bestri jdt hij uiteindelijk in zijn eigen h a r t . E n in di t leven span t zich zijn ver langen n a a r de eeuwige vernieuwing. Z o o eindigt Coste l ick M a l para l le l met V o o r h o u t (27).

DE UYTLANDIGHE HERDER.

D e k lach t v a n ,,De JJytlandlghe Herder" is een ongeremde overgave a a n de stemming v a n eenzaamheid en neerslacht igheid in Enge land (eind 1622), een tegenhanger van he t loflied op he t H a a g s c h e V o o r h o u t (28). E r is over­eenkomst in den v o r m : de trochaeïsche v iervoet en de achtregelige dubbel-s t r o p h e ; en in mot ief : diep gewor te lde liefde voor he t vader land . M a a r in p l aa t s v a n jubel over de schoonheid die voor oogen is , k l inkt t hans de t r eu r ­zang v a n smachtend ver langen n a a r huis, ui t den vreemde . D e elegische vorm der Rena i s sance , de herdersklacht , v indt hier een n i euwe toepass ing. H e t romant i sch Arcad ië is vervangen door de rea l i te i t van he t Engelsche kus t l andschap ; de erot ische verzucht ing door het he imwee n a a r he t over-zeesch geboor te land. Toch is het of hij zich voor zijn teergevoeligheid schaamt . H u l t hij zich daa rom in de gestal te van een t reurenden herders jon­gen ? A l s hij den weenenden k n a a p heeft gebeeld, a a n den voet der

Page 136: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Portret van Cotutantijn Huygeru op 27-jarigen leeftijd, uit de eerste uitgave van zijn „Otia" (1625)

Page 137: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 138: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

blanke kri j t rotsen vóór het bewegelijke, terugebbende w a t e r v l a k , da t de zandpla ten droog l a a t •—• voortreffelijke plas t iek in w o o r d en rhy thme —• in die wijde eenzaamheid zoo éen met die zwijgende na tuur , da t hij de weg­t rekkende golven to t boden m a a k t v a n zijn opgekropte gevoelens en zorge­lijke gedachten a a n he t vade r l and in oorlogsnood •—• dan doet hij hem een oogenblik beschaamd over zijn , ,vrouwigh s u c h t e n " opblikken, of geen menschelijk wezen zijn zwakhe id heeft bespied. M a a r de rede blijft nu niet, als in V o o r h o u t , a a n he t w o o r d om zinnend he t verbroken evenwicht te hers te l len. W a n n e e r de heerschende sti l te door niemand verbroken blijkt —• eenvoudig en zuiver w e e t Huygens opnieuw die roer loosheid te suggereeren —• geeft hij zich w e e r over a a n zijn „onvol lendt bek lagh" . Al leen, de herders ­zang w o r d t thans een psalmisch lied. D e w r e e d e oorlog en vervolging beschouwt hij als een gericht Gods over de zonden van he t Neder l andsche volk. M a a r , eigen nietigheid beseffend tegenover de majestei t Gods , plei t de herder als een tweede D a v i d op Gods rech t en ontferming. M e e r dan zanger v a n eigen ellende, ver r ich t hij die priesterl i jk-profetische t a a k voor zijn volk :

Moglijck o f f 't dien Eewich-trouwen Sijner kudde heughen mocht, En der geesseling berouwen Die se t'onder heeft gebrocht; Moglijck off hij langher 't stortten Sijner weesen niet en droegh En Sijn' lemmer quam te schortten Metten vré-roep, 'T is genoegh.

H e t persoonlijk he imwee lost zich op in een har ts tochtel i jk doorvoelde ver tolking van den ygsten psalm, toegepas t op de omstandigheden v a n eigen land . E e n smarteli jke opeenstapel ing v a n k lach ten w a a r i n hij de goddelooze vijanden beschuldigt , dringt in kracht ig gespannen alexandri jnen en in s toere syntact ische vormen h e m e l w a a r t s , plei tend, de eigen zonden belijdend, smeekend nochtans om ui t redding in een aanhoudende reeks v a n biddende impera t ieven :

Laet der ghevanghenen versuchten uyt haer' banden Tot voor dijn aengesicht door wolck en hemel slaen, Laet dijnen grooten arm behouden en omhanden Die opden dorpel-tré van doods-verhuysen staen. Teil onse buren toe de sevenvoud vergeldingh Van 'tghene zij ons, Heer, oyt hebben aengedaen; Vuil hun de schooden op met all' de selve scheldingh Die dijne heylicheyt van hun heeft uytgestaen.

D a n keeren w e terug to t den popelenden herdersjongen, w ien deze psalm in den mond w e r d gelegd. E e r s t is he t hem n a zijn l a a t s t accoord of„ den H e m e l w i t t e r lachte / D a t de Sonn die k lae re r scheen / Ongehoop te r ma-

Page 139: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

r en b r a c h t e . . . " — m a a r ach, „ H ó e , en w a e r , en óffer t roos t w a s , / Gheen en w e r d hem kond gedaen . . . " en zoo, bevangen tusschen hoop en vrees , t r e k t hij zich terug van de zee, he t ver langend uitzien n a a r den einder t o t he t l aa t s t toe volhoudend. D e lijn der gevoelsspanning is ongebroken voor t ­gezet. H i e r eindigt dan ook n a a r den inhoud deze elegie, een v a n H u y g e n s ' gaafs te en f raais te lyrische gedichten, hoewel er nog 22 s t rophen volgen. D i e vormen een opdrach t a a n Heins ius . D e inmiddels ontvangen ber ichten over de successen in Zu id -Nede r l and , de bevrijding v a n Bergen -op-Zoom, hadden Huygens ' melancholie verdreven. M a a r hij voelde zich niet in s t a a t to t een loflied. Zijn gemoed w a s te vol van vreugde om zich te kunnen ui ten, zegt hijzelf. D a a r o m spoor t hij Heins ius a a n die t a a k te vervul len. D a n za l hij hem daa r in begeleidend volgen. Hij zinspeelt daarbij ui ts lui tend op H e i n ­s ius ' lofzang op Jezus C h r i s t u s ; een onui tgesproken afkeuring van diens onchristelijke na t ionale poëzie ? D e z e opdrach t is nog om een andere reden in te ressan t : zij gunt ons door de eigenaardige zelfanalyse nogmaals een blik in zijn reeds herhaaldeli jk aangewezen gemoedsconflict . H e t opkomen en toegeven a a n deze melancholie is voor Huygens zelf een psychologisch probleem geweest . I n eenigszins speelschen vorm — licht- ironisch om tegen­over Heins ius den ernst v a n he t geval te camoufleeren — vereenzelvigt H u y g e n s den symbolischen he rde r met zijn dieper-ik, w a a r u i t die donkere sent imenten opkomen. Als hij Heins ius to t he t dichten v a n een loflied heeft aangespoord , belooft hij ook dien . .bal l ing", dien „Vreemde l ing van 's V a d e r s kus t " , zelf tegen zijn wi l in, t e dwingen hem te volgen. W a n t , zegt de dichter , ik heb mach t over h e m ; deze „ v r e e m d e " is tens lo t te nie­mand anders dan ikzelf. D e z e passage be teekent meer dan een speelsche l i t t e ra i re wending. Huygens beseft d a t in zijn wezen feitelijk t w e e personen huizen, die gelijk zijn en handelen en toch verschil len, een bijna beangst igend samenspel . E n zijn mach t over d a t diepere, myster ieuze w e z e n blijkt minder groot dan hij t evoren heeft betoogd, zoo niet geheel f ict ief :

Desen is te deel gevallen 'Tongeluck van mijn versell, Daer hem niet en schort met allen Is mijn bijzijn sijn gequell, Sitt hij, 'k sitt hem in 'tgesichte, Spreeck ick, hij beroert sijn' tong, Swicht hij wederom, ick swichte, Singh ick, hij verhaelt sijn' long.

H e t is een o n o n t w a r b a r e wisse lwerking. W i e is eigenlijk p r imai r ? H e t oude r aadse l der zelfkennis : , , ' T is de mensch v a n alle menschen / D i e n ick ' t a l ler minste k e n " . D i e ondoorgrondelijke gevoelens komen voor t ui t da t diepere ondoordr ingbare gemoedsleven, da t , bui ten he t gebied v a n den wi l en gereflecteerd in den spiegel v a n het verstandeli jk bewustzi jn, a ls een ander- ik verschijnt .

i 3 o

Page 140: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

U i t hetzelfde he imwee onts tond ook het ko r t e gedicht „Klachten", minder expressief door de gekunsteldheid v a n den vorm : de verzen, één- of t w e e ­let tergrepig, tel len één jambischen voet , en rijmen paarsgewi jze (29). D a a r d o o r w o r d t de syntact ische vorm dikwijls te zeer verbroken en het dwingend rijm forceert de woordenkeus . D a t Huygens ' stemming niet a l leen door ver langen n a a r huis, m a a r ook door teleurstell ing over de onwelwi l lende sfeer in Engeland, zoo heel anders dan bij zijn eers te reis , ve roo rzaak t werd , blijkt w e l ui t het Nieuwjaarsged ich t „Aen de Hr. H. Nobel, Oud-burgemeedter van Rotterdam", w a a r i n hij voor zich wensch t „ in ' t n i ewe J ae r om ' t oude Enge l and t " (3o).

ZEDEPRINTEN.

D e tegenzijde v a n Huygens ' persoonlijkheid en daa rmee van zijn dichter­schap w o r d t wede rom belicht door zijn negentien „Zedeprinten" ( 3 i ) . A a r d en doel v a n dit n ieuwe genre stelde hij va s t 'm„Een Printdchrijver" : cr i t ische weergeving van menschen, w a a r d o o r onverbiddelijk schijn v a n werkeli jkheid w o r d t onderkend to t „profijtelick v e r m a e c k " , zooda t men, door zelfaan­schouwing als in een spiegel, gebrach t w o r d t t o t inkeer en deugd. H e t god­delijk oordeel „vrij v a n vuijle l aecksuch t " is he t ideaa l v a n he t eigen oordeel over anderen . M e t dezelfde beheerschtheid v a n gevoel wi l hij zijn vonnis a anhoo ren als w a a r m e e hij zijn medemenschen poogt t e beoordeelen. D a t is de t r iomf v a n de rede op he t g e m o e d : „ K o r t seggen w a t hij siet, koel hooren w a t hij d o e t " . Z o o zijn deze psychologische schetsen u i t e r aa rd in hooge ma te verstandeli jk. H u n dichtvorm is de bezonnen uiting v a n het ont ledend intellect , da t in het logisch geaccentueerde , metr i sch bepaa lde vers den meest bevredigenden, wijl meest bondigen vorm heeft gevonden. E e n geestrijk spel met gedachten en woorden , vol beelden, tegenstell ingen, p a r a ­doxen, da t meermalen leidt t o t gekunsteldheid en overlading, m a a r w a a r ­ach te r toch ook telkens een diepe levensernst voe lbaa r w o r d t . D e composit ie is, zooals van a l Huygens ' gedichten, u i ters t eenvoudig, en v a n alle pr in ten vri jwel gelijk, hoewel hun omvang s te rk ui teenloopt . E e r s t omschrijft de dich­t e r zijn object door een reeks vernuftige beelden in den zinsvorm der defini­t ie — onde rwerp en naamwoordel i jk gezegde — slechts uiterlijk verbonden door de samentrekking van, ,hi j i s " , w a a r m e e alle schetsen s tereot iep beginnen. E e n opzettelijke construct ie ligt a a n deze var ieerende reeksen niet t en grond­slag. D e volgorde h a d even goed anders kunnen zijn. H e t einde is even ab rup t als he t begin. I ede re omschrijving is een a p a r t raadsel t je , da t voor oplossing afzonderlijk overweging v raag t . D a a r n a volgen meer of minder ui tvoerige ontledingen v a n eigenschappen of typeerende levensomstandigheden, nu en dan met een bespiegeling ui tgebreid. M e e r m a l e n vindt men h ier w e l u i twerkingen v a n sommige omschrijvingen ui t de inleiding, m a a r een systeem zit er toch niet in. O o k hier heersch t de categorisch bepa lende

i 3 i

Page 141: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

hoofdzin ; bijzinnen, beperk t in soort , hebben grootendeels den beknop-ten vorm van de par t ic ip ium- of de infinit ief-constructie of v a n he t voegwoordlooze invers ie- type. Ze lden zijn de zinnen hechter verbonden dan door in tonat ie , terugwijzende voo rnaamwoorden , paral lel l isme en sa ­mentrekking. D e t aa l s t ruc tuu r is kor t , gedrongen, korrel ig, analy t i sch . D e loop van den alexandri jn knap t te lkens af in de scherpe geledingen tusschen de gedachten-eenheden midden in he t vers en w o r d t gewoonlijk kracht ig geremd a a n he t einde. D i t alles is de natuurli jke vorm voor deze gedachtenpoëzie , die de a a n d a c h t concent reer t op de afzonderlijke elemen­ten. D e sa t i re is veel minder emotioneel dan in Coste l ick M a l . Toch is er nuance in de reac t ie op verschil lende menschentypen. E n he t oordeel is, gelukkig, niet altijd even koel-objectief als Huygens heeft gewenscht . In p l aa t s van , ,een spiegelruyt" , blijkt hij een levend wezen , da t in zijn oordeel over anderen iets van zichzelf ve r r aad t . Geestig, m a a r har te loos is zijn ty ­peering van „Een dwergh". Slechts langs diens misvormd uiterlijk speelt H u y g e n s ' spotzieke blik. Zelfs imiteert hij de t o p z w a r e dwergenges ta l te in den sl inkenden omvang der versregels . E e n mengeling van t ragiek en humor, van mededoogen en spot t reft ons in den „Bedelaar". In tusschen is dit beeld meer deern iswekkend door onbarmhar t ige eerlijkheid, dan ui t deernis geboren. B e w u s t e r w e r d de t ragische tegenstelling u i tgewerk t in de ge­s ta l ten v a n „Een Ghesant" en „Een Koning", hoewel beiden eerder een teekening geven van de posit ie w a a r i n deze menschen leven, dan een ziel­kundige ontleding. I n „Een gewoon Soldaat" neemt de t ragische tegenstell ing •— de so ldaa t w a a g t zijn leven, de aanvoerde r oogst de eer .— zelfs den vorm a a n van een pro tes t . Over igens oefent de dichter cri t iek op de r u w ­heid en onbeheerschte ha r t s toch ten van dezen onchristelijk levenden mater ia l i s t . M e e r w a a r d e e r t hij de act ivi te i t en kordaa the id van den „Ma-trooó" •— typisch Hol l andsche romant iek van he t zeemansleven. V a n tege­moetkomend begrip getuigt de beschouwing over „Een beul". Levendig reëel en komisch spot tend is de teekening v a n den p raa tg ragen „ Waard" met den rooden neus. I n „Een Professor" w o r d t na de w a a r d e e r i n g v a n he t wetenschappel i jk en psedagogisch we rk , de d rankzuch t der 17de eeuwsche geleerden gehekeld. A n d e r e pr in ten zijn geheel negatief ingestelde sa t i ren . D a n snijdt he t psychologisch ontleedmes ook dieper, zooals bij „Een rijke Vrijster" en „Een Alchimist" of „Een onwetend Medleyn". Fe l is de bou t ade op de rijmelarij der pseudo-poeten, het valsch, klassisicme in „Een algemeen Poëet". H e t omvangrijkst en psychologisch he t bes t v e r a n t w o o r d , hoewel eenzijdig sat i r iek, is „Een éott Hoveling". Tegenover deze negat ieve hekeldichten s t aan eenige w a a r d e e r e n d e karakterbee lden . H e t aardige , kor te gedicht van „Een Co mediant" s tel t dezen beheerscher der menschelijke aandoeningen to t zinnebeeld van Huygens ' levenshouding, van matigheid en zelfbeheersching, niet berus tend op Stoïcisme, m a a r op Godsver t rouwen . D e gedichten op „Een goet Predicant" en „Een wijd Hoveling" zijn w a r e

Page 142: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

lofdichten, die door lyrische verheffing ook een breeder gebouwden zin en versvorm ver toonen, en meer belichaming van idealen dan beelden der werkeli jkheid zijn. D e aardigs te teekening is w e l die v a n „Een boer". Romant iek van het buitenleven,geïdealiseerd door liefde voor eenvoud en natuurl i jkheid tegenover afkeer v a n steedsche onnatuur , is het bekende motief der arcadische poëzie. M a a r toch, hoe frisch-reëel, hoe echt H o l -landsch is deze lofzang op het boerenleven, op den boer , die „n ie t en is dan om een mensch te w e s e n " , zwijgzaam m a a r wijs op zijn tijd, dupe v a a k v a n oorlog en bezet t ing, m a a r driest en w r e e d ui t noodweer , vrij als een koning op zijn erf, ijverig v a n den morgen to t den avond, vroom, ongekunsteld in de liefde, t ro t s op zijn bezit , gezond-humorist isch in zijn, da t is Huygens ' , cri t iek op de stedelingen, de echo van het Coste l ick M a l . D e z e schets beva t een p a a r treffende staalt jes van Huygens ' vermogen, een tafereel te suggereeren door een dialoog in de v o l k s t a a l : de boeren­vrijage tijdens den dans en de toch t n a a r de s tad van het boerenech tpaar , voor w i e het huwelijksgeluk s t a a t gegrondvest op den vas ten bodem van w e l v a a r t , ve rworven door eensgezinde samenwerking . I n de opdracht a a n zijn b roe r M a u r i t s ve rk l aa r t hij, b l i jkbaar bevreesd voor misvers tand, uitdrukkelijk, d a t zijn pr in ten geen afbeeldingen zijn v a n be­paa lde personen (32). Goede eigenschappen heeft hij in de eene, k w a d e in de andere samengevoegd, zooda t vergeleken bij de werkeli jkheid beide overdreven zijn, hetzij t o t aanspor ing , hetzij to t afschrik. N iemands eer heeft hij wil len rooven. Hij volvoer t een paedagogische t aak , die hem, door de zorgvuldige opvoeding van zijn vader , to t tweede na tuu r is geworden .

DORPEN EN STEDESTEMMEN.

U i t denzelfden tijd s tamt he t eveneens n ieuwe genre der sprekende dorpen en s teden, gedichten v a n t ien a lexandri jnen, die t ezamen den roem van H o l l a n d zingen en w e d e r o m v a n Huygens ' liefde voor zijn land getuigen. N a he t zestal „Dorpen", opgedragen a a n D o r o t h e a van D o r p , volgt de cyclus „Stededtemmen ', personif icat ies der acht t ien s temhebbende s teden van Ho l l and . I eder der „ G e t r o u w e Z u s t e r e n " verkondigt op zelfbewusten toon h a a r w a a r d e als s tad, soms door te her inneren a a n roemrijke gebeurtenissen ui t he t Midde leeuwsch ver leden, vake r door vermelding van he t aandee l da t ieder nam in den gezamenlijken strijd tegen het , , Ar ragonsch gewe ld" of ook door schildering van h a a r tegenwoordige glorie en bijdrage a a n de w e l v a a r t v a n he t land. N i e t alle zijn l i t t e ra i r even goed geslaagd, de woordspel ingen, voora l met de s tadsnamen, zijn nog a l gezocht . D e aard igs te zijn de zangen v a n he t macht ige en t ro t sche Ams te rdam, v a n h a a r bloeiende concurrente R o t t e r d a m , w a a r zooveel r iv ieren samenvloeien, v a n Del f t , de s tad der Oran j e s , V a n H o o r n , b a k e r m a t v a n zooveel koene zeelieden en v a n he t kleine, m a a r dappere Schoonhoven, d a t bereid is, opn ieuw den strijd te w a g e n (33).

Page 143: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

DAGHWERCK EN LIEFDESGEDICHTEN.

H u y g e n s ' huwelijkstijd, t ien ja ren slechts van kalm geluk (1627-37), is niet rijk a a n l i t te ra i re product ie , quant i ta t ief noch qualitatief. H e t eers te mag ten deele gevolg zijn van t i jdroovende ambtspl ichten tijdens de veldtochten van Freder ik Hendr ik , voor het tweede moeten in hoofdzaak innerlijke oorzaken w o r d e n gezocht. Hij had geen t emperament voor ha r t s ­tochtelijke erot ische lyriek. V o o r zoover zulke gevoelens in hem begonnen te leven, heeft hij ze vroegtijdig, als gevaarlijk voor innerlijk evenwicht en zelfhandhaving n a a r bui ten, speciaal tegenover het vrouweli jk geslacht, bedwongen. Waarschi jn l i jk heeft zijn studententijd te Leiden (1616-1617) hem voor d a t gevaa r de oogen geopend. U i t dien tijd da tee r t , n a he t gedichtje da t w e l het huwelijk m a a r nog niet de liefde afwijst ,,C'eót une folie /Que l'on se marle" he t categorische ,,L''amour banny" (34). N a een teleurstel lende ervar ing in 1618, w a a r o p ,,Dorls ofte Herdersclachte" wijst, heeft hij zijn h a r t z w a a r gepantserd (35). Jeudige liefde, die zich ui t te in ongewone ge­dragingen en ex t ravagan te bewoordingen, w e k t e v o o r t a a n slechts zijn spot en lachlust . Vrouwel i jke pronkzucht en coquet ter ie w e r d e n hem ge­liefde onderwerpen voor sa t i r ische gedichten, w a a r i n hij met zeker we lbe­hagen alle vrouweli jk schoon ont luis terde. Hooghar t ig beroemde hij er zich op, da t hij zich in zulke bedrieglijke v r o u w e n w e b b e n niet vangen liet. A a n V o o r h o u t en Coste l ick M a l ging o.a. voo ra f : ,,'t Vrouwelof alias Mans Handt boven. Boertighe verantwoordlnghe ande jeught van ' T sGravenhaegen" (1620) (36). E e n tijd lang gaf hij zich ui t voor v r o u w e n h a t e r : ,,Mysogamos satyra" (1620); zijn Lati jnsch gedicht w e r d door Hoof t ve r t aa ld (37). In zijn omschrijving van de W e t (1619) gaf hij ook op religieuze gronden een zeer verwrongen , zeker niet Calvinis t isch beeld van he t huwelijk (38) . Toch w a s hij voor sommige eigenschappen der andere sexe niet ongevoelig. Hij had verschil lende v r i end innen , met w ie hij scher tsend en ver t rouwel i jk omging. M a a r hij had de grens uitdrukkelijk afgeteekend. Z o o beschouwde hij D o r o t h e a van D o r p , met w ie hij op zijn reis n a a r Vene t i ë en v a n ui t Londen geregeld correspondeerde , als een zusterlijke vr iendin. Reeds in 1619 had hij in een gedicht a a n haa r , de vr iendschap verkozen boven de liefde. M i n d e r w e e r b a a r dan hij zich ech te r n a a r bui ten toonde , h a d hij toch bli jkbaar w e l behoefte a a n vrouweli jken steun, a a n koes terende ver­trouweli jkheid en aanmoedigende bewonder ing . M e t da t a l zocht hij in de v r o u w meer he t spiri tueele dan het erot ische. Vrouwel i jk gezelschap w a s hem ook juist d a a r o m aangenaam, omdat dan zijn vernuft en geestigheid domineeren kon in luchtig spel en tegenspel . In den^Muiderkring w a s he t voora l Tesselschade die hem boeide. M e t de karak te r i s t i ek v a n den wijzen hoveling teekende hij ook in da t opzicht een geïdealiseerd beeld van zich­zelf. D e gedichten uit 1623 duiden op een kentering in zijn afwijzende houding. V o o r a l in de vermakelijke geschiedenis rondom he t half scher t -

Page 144: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

sende , half ernstige gedicht „Vieren Vlam" (39), en annex daa rmee Hoof t ' s a n t w o o r d vol plagerig ^leedvermaak, b l i jk t ' de kwe t sbaa rhe id van zijn h a r t voor een p a a r mooie meisjesoogen. H e t F r a n s c h e gedicht „L'anatomie. Para­doxen en Satyre" lijkt nog eens een poging zich t e w a p e n e n tegen zinnelijken ha r t s toch t (40). M a a r in 1627 t r o u w d e hij, n a h a a r aanvankeli jk s te rken tegenstand ove rwonnen t e hebben, zijn nicht , de knappe en geestige Suzanna v a n Bae r l e . U i t die spannende maanden da tee ren enkele lyrische gedichten, w a a r v a n slechts „Kommerlick ontwaken" l i t t e ra i re w a a r d e heeft (41). V r i j e r v a n r h y t h m e e n f i j n e r v a n t o o n i s he t „Lied" (42) da t v a n de overwinning z ing t ; mooi ook h e t kracht ig-f iere „Op myn schilderij, kortó voor mijn' bruiloft gemaeckt" (43). I n de volgende j a ren v a n geluk schreef hij bij gedeelten met soms lange tusschenpoozen he t groote autobiografische, didact ische gedicht v a n zijn huwelijk „Daghwerck" (44). Toen zijn v r o u w in 1637 stierf, l iet hij he t onvoltooid. L i t t e r a i r is he t w e l he t z w a k s t e van zijn groote gedichten. Z o n d e r zijn eigen ver ta l ing in p roza is de puzzle-achtige dichtvorm v a a k onbegrijpelijk. S lechts in enkele passages t ref t een gevoeliger toon , v a k e r een origineel en scherpgeteekend beeld of een kernacht ige omschrijving (45). In t e res san t blijft he t gedicht voor de kennis v a n H u y g e n s ' persoon en levensmilieu, v a n zijn idealen, zijn vroomheid en levensbeschouwing, zijn liefhebberijen en stille huiselijke genoegens. Aangri jpend is he t slot, w a a r onve rwach t s de d r a a d v a n de ko r t e trocheeische verzen is afgeknapt , en een reeks z w a r e , gedramat i seerde alexandri jnen inzet , verzen, w a a r i n een man die plotseling zijn levenssteun ver loren heeft, zijn har ts tochtel i jke smar t ui tsnikt (46). E e n hulpelooze droefheid die on t roer t . D a a r m e e eindigt he t simpel ve rhaa l v a n H u y g e n s ' l iefdeleven. N a den dood van , , S t e r r e " herleeft met inniger k r a c h t de dichtkunst . H e t s lots tuk v a n D a g h ­w e r c k schreef hij een j a a r n a zijn ver l ies . Z o o levend bleef de i nd ruk v a n zijn smar t . I n J a n . i 6 3 8 h a d hij r eeds he t p rach t ige sonnet „Op de dood van Sterre (Cupio dióóolvï)" gemaakt , beheersch t van stemming, m a a r diep van verlangen om met h a a r , ui t dit leven ver los t , hereenigd te zijn in he t eeuwig l icht (47). I n den loop v a n 1637 en i 6 3 8 , met onderbrekingen, he rdach t hij h a a r ook in een Lat i jnsch gedicht (48). Zij zou zijn le idster blijven voor heel zijn ve rde r leven, bij de opvoeding v a n zijn vijf k inderen, w a a r a a n hij zich me t h a r t en ziel wi jdde. D e tijd s leet h e t verdr ie t , m a a r de gedachtenis bleef t o t in zijn ouderdom. D e ideale harmonie v a n man en v r o u w bleef hem een geliefkoosd thema . É é n m a a l heeft hij die eenheid in een allego­r isch gedicht op bijzonder schoone wijze u i tgewerk t : „Twee ongepaerde handen op een clavecimbel", gemaak t n a a r aanleiding v a n zijn samen­spelen met een jong meisje (1648) (49)- H e t rhy thme der a lexandr i j ­nen, in s t rophen v a n vier verdeeld, syn tac t i sch regelmatig opgebouwd, beeldt de beweging der muziek, luchtig bedwongen als een sonat ine , op de vas te m a a t soepel rijzend en dalend, versnel lend en ver t ragend, l ichter , d a n z w a a r d e r , de t w e e part i jen v a n e lkaa r verwijderend en w e e r n a a r e lkaa r

Page 145: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

toespelend, para l le l of tegen e lkaa r in s t revend, heen en wee r , t o t ze defi­nitief samenwerken n a a r cl imax en ontknooping. D a t samenspel der handen van mannelijke en vrouweli jke parti j is t o t in detai ls he t symbool der h u w e ­lijksverhouding, de dubbele eenheid der sexen, die h a a r hoogtepunt v indt in de vereeniging der zielen, en h a a r bekroning in een bloeiend k inder ta l . H e t w a s Huygens ' ideaa l , m a a r ook zijn werkelijkheid die voort leefde in zijn moederloos gezin (5o).

OOGENTROOST.

E e r s t ongeveer t ien j a a r n a he t afgebroken D a g h w e r c k schreef Huygens w e e r een eenigszins omvangrijk gedicht. Aanleiding w a s de blindheid, die Luc re t i a v a n Trel lo bedreigde, met w i e hij een oude, hechte vr iendschap onderhield. M e t oprechte hartelijkheid en grooten erns t komt hij h a a r t r oos ­t en in een gedicht van volle duizend alexandri jnen : ,,Euphrasia (°). Ooghen-troodt aen Partbenine, bejaerde Maeghl, over de verdaystering van haer een ooghe ( Jan . 1647) ( 5 i ) . H e t is van belang bij dezen n ieuwen mijlpaal de on twikke­ling v a n Huygens ' d ichterschap vas t te stellen. I n grondtrekken mag hij gelijk zijn gebleven : dezelfde vastheid en zelfstandigheid v a n k a r a k t e r d a t he t evenwicht bemint , hetzelfde Godsve r t rouwen als basis voor het leven, dezelfde neiging to t bespiegeling en sa t i re , v ruch t van waa rneming en ont­leding v a n menschelijke ka r ak t e r s en v a n bezonken lectuur . M a a r de ruim vijftigjarige dichter reageer t anders dan de zelfbewuste jongeling van V o o r ­hout en Coste l ick M a l . H e t leven heeft hem door verdr ie t en teleurstel l ingen gerijpt. D e sa t i re , door t rokken van weemoedige gelatenheid, heeft h a a r driftig é lan ver loren. Zijn geloof is door ervar ing verdiept , zijn blijmoedige zekerheid heeft een st i l leren glans, doo rda t de verwacht ingen , niet meer gespannen op eigen toekomst en were ld rondom, zich s te rker r ich ten op het bovenaardsche . D i e ve rwach t ing is de hoofdbron w a a r u i t in dit gedicht de t roos tende gedachten opwel len. Verge leken bij Zedepr in ten en D a g h ­w e r c k hebben t a a l en vers hun natuurli jkheid he rwonnen . W o o r d en beeld, nog s teeds met fijn taa lgevoel gekozen, hebben hun dienende p l aa t s in den zin herkregen. Zij s toren niet langer een vlot ten gedachtenloop. H e t zins­verband is weinig gecompliceerd en beknopt gebleven en in vele verzen va l t de caesuur n a den derden voet samen met een syntact ische pauze , m a a r deze rus t is dikwijls v a n ondergeschikten aa rd , tusschen deelen v a n n a u w e r ver­band, tusschen hoofd- en bijzin; zij grijpt d a a r o m minder beslissend in de beweging v a n het vers in. Z inspauzen op andere p laa t sen in he t vers zor­gen voor afwisseling, mét verzen w a a r i n een metr isch h i a a t nauweli jks m e r k b a a r is . Bovendien is he t a a n t a l enjambeerende verzen belangrijk toegenomen. I n tegenstelling met V o o r h o u t en Uyt land ige H e r d e r echter en voora l met zijn religieuze gedichten, is er in deze verzen nauweli jks

(°) Zoo heet de plant waarvan het sap goed voor de oogen is.

Page 146: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

B A T A V A TEMPÉ

-rvooi^HOvr

' S G R A V E N H A G E .

--p^z,. i Onnen-rad: begint tc ftootcn ((S\>^j' 'Tegen 'tNoordcr Creeften-hcclc,

[A^jKï1 En die cromme crauwcl-pootcn

ÏCjT.'fj 'V Ruclten't r..vr ikn f leuwci i neck: ^ * D a e r met gaen Q<Z d ac^hjcns crimpen

Die

Titelplaat van Huygens' ,,Batave Tempé" (eerste druk)

Page 147: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 148: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

verschi l tusschen spreken en dichten, zoo pa s t zich de zinsvorm a a n bij de gewone wijze v a n zeggen. Feitelijk hebben deze verzen geen melodie. D o o r he t ove rwich t a a n dynamisch accen t on t s t aa t echter geen met r i ­sche vers tar r ing , w a n t he t natuurli jk spreekaccent beheerscht ook volle­dig he t metrum, d a t t en opzichte v a n den zin geen ty rann ieke zelfstandig­heid krijgt. D i t vers v a n Huygens plooi t zich snel en geruischloos n a a r de gedachten, zonder een op of in zichzelf be s t aand rhy thme op te roepen of n a te l a ten . M a a r he t leef t ! M e d e door he t sent iment , da t zich amper verheft . O n t r o e r e n d is de hartel i jke eenvoud, w a a r m e e hij zijn vr ien­din toespreek t in deze verzen die op onnavolgbare wijze , ,Huygens i aansch" zijn, merkwaard ige eenheid v a n ongedwongen gesproken en gesti leerde t aa lvormen , gemoedelijk-natuurlijk en toch fijn b e w e r k t door beelden, tegenstell ingen en spelingen met woordnuancen . Geen breede , gedragen t aa lmuz iek als bij Vonde l . Z o n d e r rhythmische spanningen, zonder lyr ische stijgingen en dalingen, zonder d ramat i sche a l lure of rhe tor ische wending die zoo kenmerkend zijn voor veel zevent iende-eeuwsche poëzie . Gehouden b innen beperk te grenzen v a n toonhoogte , w a t monotoon zelfs en toch leven­dig, in beminnelijken eenvoud en losheid, kabbelen de woorden voor t , die zich vanzelf rijen t o t zinnen en verbanden , de gedachten ve rde r spinnend zonder opzettelijk gemarkeerde , op effect berekende overgangen. Geen zingende, m a a r „ p r a t e n d e " verzen en nochtans . . . verzen. D e composit ie v a n een eenigszins omvangrijk d ich twerk is nooi t Huygens ' s terks te zijde. Hij s t i leer t gemakkelijker in he t kleine d a n in he t groote . Z o o b e s t a a t Oogen t roos t ui t dr ie gedeelten v a n zeer ongelijken omvang. I n de eers te 140 verzen ontwikkel t de dichter zijn t roostr i jke gedachten, aandr ingend op stille onderwerp ing a a n Gods w i l en aan toonend de heer­lijkheid v a n he t geestelijk schouwen met de oogen v a n he t geloof. He iden ­sche wijzen hebben zichzelf w e l v a n hun oogen beroofd, om vrij v a n de a a r d -sche ijdelheid langs dien donkeren w e g den toegang te zoeken t o t he t on­eindig l icht. M a a r zij zagen slechts een ve r re , vage schemering. Tegen­over die t a s t ende bl indheid der wegzinkende heidenen, s tel t Huygens de o p v a a r t der schouwende Chr i s t enen :

Die sonck van duysternis in donkerheid en misten, Dees rijst van licht tot licht, in 't donker en voort aen Tot in der Englen licht, daer sulcke blinden gaen.

T e r i l lus t ra t ie nu v a n de gedachte d a t geestelijke verblinding erger is d a n he t missen v a n één of t w e e oogen, volgt d a n een revue v a n v e r d w a a s d e menschen, al len beheerscht en gedreven door hun zondige ha r t s toch ten . D e z e hekeling neemt 956 verzen in beslag, w a a r n a , in de l aa t s t e 45 verzen, het oorspronkelijke t hema w o r d t h e r v a t en bes loten. Composi t ioneel is de middenmoot ondergeschikt a a n he t eigenlijke betoog, m a a r beha lve door den omvang —• en blijkens de handschr i f ten heeft Huygens a a n zijn oor-

Page 149: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

spronkelijken opzet ru im 5oo regels toegevoegd —• heeft dit gedeelte door verschil in sfeer, een stemming vers torende zelfstandigheid verkregen. D e reeks op zichzelf mist ook conclusie en eenheid. E r is in de groepeer ing geen systeem d a t boeit , geen climax die de a a n d a c h t spant , geen rus tpun t om de bonte rij te overzien. H e t bes t zijn deze karak te r i s t i eken te w a a r ­deeren als w e ze afzonderlijk beschouwen. D a n bewonderen w e H u y g e n s ' scherpte v a n blik, die doordr ingt t o t in de schuilhoeken v a n het menschelijk ha r t , zijn origineelen, k la ren zeggingsvorm. W a t zij, vergeleken bij de v roe­gere hekeldichten a a n hartstochtel i jkheid ver loren, hebben ze gewonnen a a n diepte van psychologisch inzicht . In tusschen, in eers ten aanleg bedoelde Huygens geen sa t i re , m a a r een t roos td icht . H e t eers te gedeelte is, met he t n a a r inhoud en versvorm aans lu i tend derde deel, l i t t e ra i r ook he t s t e r k s t : een innig ontroerend, betoogend gedicht, overredend en onderwijzend, m a a r belijdenis tevens v a n eigen diepe overtuiging. Hetze l fde t roos tmot ief heeft Huygens l a t e r nog eens gebruikt voor soortgelijk d o e l : ,,Oogentrooót aen de Vrouw van St. Anneland" (1671). H e t is echter veel ko r t e r (48 regels) en zonder sat i r isch in te rmezzo ; een lijn t roos td icht in a lexandri jnen, s t rophisch ingedeeld door gekruist rijm, gedachtencomposi t ie en zins­s t ruc tuur (52). H e t sluit a a n bij zijn religieuze lyriek.

HOFWIJCK.

O o g e n t r o o s t w o r d t aangevuld doo r „Hofwijck", h e t l o f - en leerdicht op H u y ­gens ' bui ten bij Voorburg , a a n de druk beva ren Vl ie t , t ien j a ren n a den b o u w geschreven, toen hem in he t s tadhouder looze tijdperk w a t meer rus t gegund w e r d ( i 6 5 i ) (53). Toonde de dichter in zijn religieus t roos td ich t over aa rdsch verlies een begrijpelijke neiging zich intensiever te r ich ten op he t bovenwere ldsche , in Hofwijck blijkt da t , met vas thouden a a n de gedachte de r betrekkeli jkheid, ook voor hem verzoening met di t a a rdsch b e s t a a n mogelijk is, w a n n e e r hij, van dwang bevrijd, zich n a a r de w e t t e n v a n eigen innerlijk bewegen kan . M e e r nog dan Oogen t roos t , is Hofwijck terugkeer to t zichzelf, een vlucht bijna ui t D e n H a a g , da t hoe d ie rbaa r ook, symbool is geworden v a n he t seder t 1646 door hem meer en meer vera fschuwde hof­leven, zoo zeer in strijd met zijn ka r ak t e r . Terugkeer to t zichzelf be teekent te rugkeer to t de hoofdmotieven van zijn jeugdgedicht V o o r h o u t : liefde voor Ho l l and , de n a t u u r en he t eigen bezi t . D i e dr ie mot ieven zijn innerlijk één. W a n t liefde voor H o l l a n d is hier voor alles liefde voor de n a t u u r v a n het Ho l l andsche landschap en liefde to t de n a t u u r vindt bij hem h a a r diepste bevrediging in den persoonlijken eigendom. Spec iaa l de boomen w a r e n en zijn nu w e e r het meest geliefkoosde object, m a a r de boomenrijen zijn wee l ­deriger nog dan in Voorhou t , ru imer gesor teerd en voora l meer eigen, wijl werkeli jk bezit , n a a r eigen keus en inzicht geschikt, t en deele zelfs met eigen hand geplant . H e t is verleidelijk de vergelijking in overeenkomst en verschi l tusschen beide d ich twerken door t e t rekken, temeer d a a r H u y g e n s ook

Page 150: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

zelf zich v a n hun innerlijken samenhang bl i jkbaar b e w u s t w a s . Toen hij V o o r h o u t schreef, s tond hij a ls begaafde jongeman voor een veelbelovende, diplomatieke loopbaan , zelfbewust en vol verwacht ing , met den drang n a a r he t onbekende ; in Hofwijck heeft hij dit alles to t verzadiging toe door loopen en, n a a r hij meent , w a t zijn hoofd taak aangaa t , definitief afgesloten. V o o r ­hou t w a s het begin v a n zijn dichterlijk w e r k , de enthousias te doo rb raak v a n zijn jeugdige, m a a r diep in zijn w e z e n verankerde gevoelens ; Hofwijck is de bezonken uiting v a n diezelfde sent imenten, anders geaccentueerd en gemengd, door den wi jsgeworden man , die den levensvorm, we lken hij t evoren als den juisten voorop h a d gesteld, in practi jk heeft gebracht . H e t eers te in bondige m a a r toch kracht ig-e las t i sche verzen v a n vier t rochaeën , t o t dikwijls wel luidende en vloeiende s t rophen saamgebonden ; he t l aa t s t e in den breederen en meer bezadigden vorm v a n den jambischen alexandri jn, zonder andere indeeling dan he t gepaarde rijm, een vers da t alle ken­merken ver toont , die ik bij Oogen t roos t heb beschreven . I n beide gedich­t en zijn lyr iek en beschrijving met bespiegeling gemengd; in Hofwijck is de l aa t s t e ru imer gevar ieerd en beheerschter v a n toon . H e t motief der to t w e e m o e d s temmende vergankelijkheid, hoofdgedachte in V o o r h o u t , is voor den dichter v a n Hofwijck geen probleem meer d a t een oplossing v raag t en daa rom, hoewe l aanwezig , op den achtergrond ge raak t . D e sa t i re die in V o o r h o u t spot tend begon en zich in volgende gedichten driftig uitleefde, is , meer nog dan in Oogen t roos t , t o t mildere cri t iek v a n den berus tenden humor ve rzach t , die he t s t andpun t v a n den ander l a a t voor w a t he t is , a l handhaaf t de d ichter voor zich uitdrukkelijk en over­tuigd eigen inzichten als de bes te . Al le gedichten v a n Huygens zijn wee r ­spiegeling v a n zijn wezen . Hofwijck in dubbele m a t e . D e beschrijving v a n zijn boschpart i jen en p lan tsoenen , v a n l anen en vijver met he t v ie rkan te huis als „ s t eenen flesch in he t k o e l v a t " d a a r midden in, is in tweeër le i ­zin ze l fbeschr i jv ing .Want niet al leen ui t de vele bespiegelingen die de beschrijving onderbreken, leeren wij het innerlijk v a n den dichter kennen, m a a r ook in de mathemat i sche verdeeling, he t spel der rech te lijnen, de symmetr ie v a n v ie rkan ten en rech thoeken , w e l be rekend en overlegd, overzichtelijk geordend ; zonder andere verrass ingen dan de s t r akke versnij­dingen en hoekige brekingen toe la ten , s t a a t zijn evenwicht ig k a r a k t e r met zijn gematigde levenshouding afgebeeld : beheerscht , open, zakelijk, zeker , met afkeer v a n duis tere , onbegrijpelijke dingen. Z o o a l s zijn rede zijn gevoel en fantas ie temper t , beheerscht zijn geest de na tuur . Hij bemint de na tuur , m a a r geordend door menschenhand, he r schapen t o t een pa rk , bedwongen b innen de perken die de mensch als mees ter s t e l t ; de boomen ieder op hun p l aa t s met afgepaste tusschenruimte en n a a r hun soor t gegroepeerd. Geen wil lekeur , geen overwoeker ing , beeld v a n ongetemperde ha r t s toch ten , m a a r geleide ontplooiing. N i e t te s t a r en niet t e wi ld , zoo omschrijft hij, in pa radoxen , he t pr incipe v a n zijn boschaanleg . E n v a n zijn dennen, over-

Page 151: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

geplant ui t de wi ldernis der Bredasche bosschen, getuigt hij met voldoening da t hij ze , , H a e g h s " en , ,Hofwi j s " heeft gemaakt , zooda t ze d a a r nu „zedigh-l i ck" s t a a n te pronken. D e compositie van he t gedicht, volgens he t grond­p lan v a n den aanleg, is geheel in H u y g e n s ' lijn, da t wi l zeggen, eenvoudig ui t den a a r d v a n het object voor tkomend, zonder de wanverhoud ing der p ropor t ies als in Oogen t roos t , hoe dikwijls ook zijdelingsche beschouwingen den voor tgang ver t ragen . D e dichter volgt meer dan hij componeer t . W e maken als zijn gasten een wandel ing door het welverzorgd gebied. Al leen .— honderd j a a r verschoven in de toekomst , als de boomen in hun vollen w a s d o m s t aan : een droom v a n den t ro t schen bez i t te r .— een van die naïeve construct ies van Huygens , die gedoemd zijn te mislukken. D e man van de rea l i te i t k a n den droom w e l denken, m a a r niet beleven. D e werkelijkheid v a n eigen tijd, milieu en leefwijze dringt zich o n w e e r s t a a n b a a r en ook o n w e -de r s t aan op den voorgrond. D e eigen aanwezigheid verdr ingt den droom. M e t even groot gemak l a a t hij hem va ren als hij hem postu leerde , volledig a a n he t einde, als de gasten pe r t rekschui t ve r t rokken zijn, den dichter als eenzaam mensch op den oever ach ter la tend , en wij , lezers , niet langer gasten, plotseling als vreemden van ver re s t aan . M a a r dit al les h inder t ons niet bij de bezichtiging. W e vergeten met een glimlach de honderd j a a r even lichtzinnig als de dichter , of hernemen die fictie als hij he t noodig vindt . O f neen, s t e rker .— de zelfuitbeelding van den mensch in zijn tuin, w a a r he t toch eigenlijk om gaa t , in zijn reac t ie op de na tuu r en het leven, is zoo gaaf-reëel , zoo eenvoudg-menschelijk, zoo tegelijk persoonlijk en algemeen, da t w e , bui ten alle t i jd-bepalende detai ls om, w a n e n in eigen tijd te zijn. D u s toch een droom 1 E n is he t niet een droom als w e met den dichter z i t ten op een v a n zijn lievelingsplekjes, verscholen onder zijn beminde berken om te luis teren n a a r zijn verzen, die ons de sfeer van he t sprookje o p r o e p e n : , , D e Berken s taen óm mij als Toor tsen , die in Kercken / N i e t half zoo dienstigh s taen en druippen op de Sercken, / Blancks tammigh is de Boom. . . " , en dan verderop d a t fantasie-rijke beeld van den pare lzoeker op den zeebo­dem, w a a r i n Huygens zoo karak te r i s t i ek zijn dichtwijze omschreven heeft. Missch ien w e l de mooiste passage in Hofwijck (54) . O p de wande l ing begroeten w e met den dichter de s tat ig spitse abeelen, s lanke w a c h t e r s v a n den hof, lu is teren n a a r zijn oden op esschen en elzen, die nutt ige en gedien­stige boomen, , in leven en s t e rven" — w a n t een 17de eeuwsche wijsgeerige dichter bemint de na tuu r niet enkel om de uiterlijke schoonheid. V o o r hem is er ook geen afs tand tusschen he t reëel-tijdelijke en he t eeuwig-onein­dige, tusschen he t verhevene en he t a l ledaagsche. I n he t tijdelijke on tmoet hij he t eeuwige. N a een blik in de duizel ingwekkende wijdte en hoogte en diepte der kosmische oneindigheid s t aan w e plotseling w e e r in de begrensde ruimte van den hof. N a een bespiegeling over de na tuu r als openbar ing v a n God, bespieden wij , de boersche vrijage, tweel ingstafereel v a n de bekende Zedepr in t . W a t een fijne bezinner v a n he t leven is onze leidsman, hoe k l a a r

Page 152: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

heeft hij de e lementaire l evenswaarheden doorpeild en gezegd. E n meent niet da t de preeker der matigheid zich en zijn k inderen de geneugten v a n de a a r d e ontzegt (55). D o o r heel dit gedicht speelt de toon van intieme levens­blijheid. H o e gul ontsluit hij ons de wee lde v a n zijn kruidhof en boomgaard , de zorgvuldig besloten kern v a n dezen lusthof. E n doorlees he t slot . A l s de dichter, l icht weemoedig over he t afscheid v a n zijn vr ienden en met een tikkeltje zelfironie n a de cr i t iek der voorbijgaande schippers , zich w a t eenzaam heeft teruggetrokken via de brug, minia tuur van den beroemden Vene t i aanschen Rial to-boog, in zijn onbeschermd kasteel , doet hij ons nog den morgen van een n ieuwen dag beleven. D e aanwezigheid der jeugd vult huis en hof met leven en bedrijf, en de v a d e r neemt er v a n h a r t e aan deel . H o e aard ig is zijn bespiegeling over de verscha lk te visschen, hoe boeiend speelsch de teekening v a n den al le dingen verdubbelenden vijverspiegel, hoe levendig he t gefantaseerde ijstafereeltje.—• en dan to t slot, he t vierzijdig ui tz icht over he t wijde schoone H o l l a n d met de bekende dorpen en torens in den omtrek.

M e n mag Hofwijck wijdloopig noemen, en soms moeilijk te begrijpen, den dichter naïef en met zich en he t zijne w a t overdreven ingenomen. I n het bescheiden de ta i lwerk , bij al le wisseling, v a n onde rwerp en stemming, on tmoeten w e als in een intiem gesprek een mensch v a n w i e n de weldadige rus t u i tgaa t der geestelijke vrijheid, die zonder te dooden de heerschappij der zinnen overwon, en he t evenwicht vond tusschen he t leven v a n geest en v a n l ichaam. Hofwijck is het veelzijdigste en ri jpste onder de w e r k e n v a n dezen Calvinis t i schen dichter , — he t is tevens een onverva l schbaa r s tuk Nede r l andsche poëzie , de d room v a n den reëelen H o l l a n d e r der zeventien­de eeuw (56) .

ZEESTRAET.

H e t lofdicht op „De niewe Zeeólraet van ' éGravenhage op Schevenlngen" (1667) brengt een var ia t i e óp he t grondmotief v a n he t ru im vijftien j a a r vroegere Hofwijck (57). H e t leven h a d Huygens nog niet losgelaten. Tegenover he t ver langen n a a r he t meest eigene d a t zich he t zuiverst in stille afzondering genieten l aa t , leefde in hem nog s teeds die drang n a a r bui ten . Hofwijck w a s in p l aa t s v a n definitieve terugtocht , s lechts tijdelijke toevlucht geweest . E n Huygens w a s in werkeli jkheid toch niet de k lu izenaar , w a a r v o o r hij zich, met l ichten zelfspot, soms uitgaf. Z o o h a d hij zich opnieuw bewogen in de bu i tenwere ld , deels ui t aangeboren belangstel l ing voor kuns t en we t enschap , deels gedrongen door plichtsbesef. D e belangen v a n den jongen Pr ins moes ten beschermd w o r d e n . Liefde voor het Oran jehu is deed hem tijdens he t s tadhouder looze t i jdperk oproeien tegen den s t room v a n vijandige gezindheid, ondanks o n t r o u w v a n vroegere vr ienden die nu slechts eigen posit ie zochten te dekken, ondanks zelfs de grilligheid en ondankbaa r ­heid v a n de pr inses-douair ière , die hij t r o u w h a r t i g t e r zijde s tond. V e e l en

Page 153: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

bi t te r w a r e n ook de teleurstel l ingen en verdrietel i jkheden gedurende zijn Pari jschen tijd (1661-1665), w a a r t e g e n de talrijke n ieuwgewonnen connec­t ies met geleerden en kuns tenaa r s , en het succes, w a a r m e e ten langen leste zijn volharding w e r d bekroond, de vrijgeving van het Pr insdom O r a n j e door Lodewijk X I V , niet konden opwegen (58). Geen w o n d e r da t hem nu en dan stemmingen van moedeloosheid aangrepen . D e geschiedenis van zijn leven he rhaa l t zich, met v e r z w a a r d accent . A c h t t e hij in Hofwijck zijn „g roo te W e b b " , da t is zijn amb t s t aak als secre tar i s , volsponnen, thans zag hij met het behaa ld succes zijn levens taak definitief voltooid. Kon hij zich toen als bevrijd van een last , met verjongde k r a c h t overgeven a a n he t genieten van de beperk te eigen sfeer, nu, zeventig j aa r , ui t hij he t ver langen n a a r volledige bevrijding ui t he t „ g e w e r " der were ld : „Haelt Heer in ruót en vré uw' afgestoofde knecht" (5p). D a a r i n dringt zich w e e r het geestelijk motief van Oogen t roos t n a a r voren . M a a r in da t d ieptepunt der verzuch­ting zoekt Huygens •— voor hem zoo kenmerkende wending .— een tegen­w i c h t voor zijn melancholieke gedachten. I n die poging om te ontkomen a a n de, hoewel religieus gerichte, stemming van moedeloosheid, ligt psychologisch de oorsprong v a n het lofdicht Z e e s t r a e t . Ze l f grijpt hij op­n i euw he t leven vas t , zooals het hem n a a r innerlijke w e t d i e rbaa r is. D a a r t o e neemt hij de d r a a d van V o o r h o u t — Hofwijck w e e r op. D e speciale, n ieuwe aanleiding is slechts va r ia t i e v a n he t oude thema. I n zijn afwezigheid w a s de k l inkerweg d w a r s door de duinen n a a r Scheveningen aangelegd volgens zijn p lan . Reeds veer t ien j a a r geleden had hij het on tworpen , m a a r toen w a s het , ondanks zijn overtuigend ve rweer , afgestuit op t a l van overdreven b e z w a r e n . Rust ig had hij zijn tee-keningen in portefeuil le gehouden to t de tijd voor be te r begrip rijp zou zijn. Toen hij nu te Pari js w a s , had men zijn p lan opgevraagd en t hans zag hij he t te rug als rea l i te i t (60). Z o o is di t gedicht op de n ieuwe a a n w i n s t v a n D e n H a a g toch w e e r de verheerlijking v a n eigen „ b e z i t " . N a he t lofdicht op den weg , verdediging tegen allerlei geopperde bezwaren en de opsomming v a n he t p rac t i sch nut, volgt de beschrijving v a n een uit­s tapje n a a r de frissche ru imte v a n s t r and en zee, me t zijn eenvoudige geneugten : schelpen rapen, wande len en rijden in zon en wind , de aankoms t van een volle visschersschuit , de vischafslag, en de eetpart i j v a n versche visch met Spaanschen wijn, die ui t loopt op een echt oud-Hol l andsch volks­tafereelt je van spel en dans .

N a a r vorm en inhoud sluit Z e e s t r a e t zich geheel a a n bij de vorige redenee-rende poëzie met dien eigenaardig Huygens iaanschen gevoelstoon, puntig van zegging en toch zoo huiselijk gewoon, vol aard ige wendingen en over­gangen. Reëe l zijn beelden en vergelijkingen, zeker w e l een v a n zijn belang­rijkste stijlelementen. Zij slijpen a a n dezelfde gedachten vele facet ten, geven he t betoog een wisselende levendigheid, zijn meermalen de schakels tusschen de gedachtedeelen en vormen den overgang van beschrijving n a a r bespiege-

Page 154: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

l ing. W i e k a n zoo fijntjes spelen met kleine wisselingen in vorm en be tee-kenis v a n w o o r d e n als Huygens ? D a n worden , zooals in zijn beschouwing der schelpen, de „ scheep jes" v a n „schel l -v issen" *, de eenvoudigste dingen n ieuw en bekoorlijk, een spel w a a r i n gedachten en visueele voorstel l ing vervloeien. E e n kunstgenre a p a r t . M e t rech t w a s Z e e s t r a e t voor den dichter een geestelijke ontspanning. D e weemoedige stemming v a n he t begin heeft zich opgelost in een n ieuw beeld v a n levensvreugd. Toch is er ve ran­dering n a Hofwijck. S tond hij er toen nog zelf middenin, nu s t a a t hij meer toeschouwend a a n den kan t , de overgang n a a r C luyswerck . E n zoo knoopt , door para l le l len en tegenstell ing, he t slot w e e r a a n bij he t begin. B a d hij d a a r rech ts t reeks om verlossing door den dood, h ier b id t hij, die zich toch a a n dit tijdelijke b e s t a a n gebonden wee t , hoewe l hij da t hooger leven ver­langend v e r w a c h t : „ . . . leert haer van hier ontwennen, j En van dit mendchelick bij tydó too wel ontdaen, / Dab', ab ghlj roepen duit, te vlugger moghe gaen / Tot daer Gerechticheit en Ghij woont: Eewigh Weden, \ Gunt haer die hooghe ruót en allen die dit leden".

CLUYSWERCK.

Seder t 1680 w o o n d e Huygens alleen, in zijn groote huis a a n he t Ple in . V o o r d i e n h a d zijn zoon Constant i jn met v r o u w en kind bij hem ingewoond. Toen zij een eigen huis be t rokken, namen sommige be'kenden he t den kinde­ren kwalijk, d a t zij den ouden m a n zoo eenzaam hadden achterge la ten . E r w e r d over geroddeld. D a a r t e g e n k w a m Huygens in he t geweer met zijn l aa t s t e omvangrijke gedich t : , , Cluydwerck' '(61). L i t t e ra i r opent he t geen n ieuwe perspect ieven. D e eers te honderd verzen dienen om rech ts t reeks de cri t iek op zijn k inderen te on tzenuwen . Toch is de vers tandige t a a l w a a r m e e hij tevens zijn edelmoedige en onzelfzuchtige liefde toont , niet geheel in s t a a t de stemming v a n he t h a r t t e verbergen, da t t r eu r t om dit ver l ies . Evenmin als d a t schijnbaar nuch te r -cons ta tee rende gedichtje op he t ve r t r ek in 1680 : zelf-ironie die een schrijnend gevoel t r a c h t w e g t e w e r k e n ach te r een wijzen glimlach (62). H e t is he t zoo te lkens aangewezen conflict tusschen gevoel en ve rs tand . E n w e l w i n t he t l aa t s t e , m a a r he t eers te , bedwongen, blijft leven. D e volgende vijfhonderd verzen onders teunen het vorige betoog door t e l a t en zien, hoe goed hij he t w e l in die eenzaamheid vinden kan . Hij ver te l t v a n zijn w e r k n a a r va s t e dagindeeling, v a n zijn levensgewoonten, voora l v a n zijn boeken en muziek. W e zien hem in zijn verhouding to t zijn onder­geschikten, die hij, a l blijft hij de meester , behande l t a ls menschen, in geeste­lijk opzicht a a n hem gelijk. M e t enkele ge t rouwe vr ienden onderhoudt hij de conversa t ie . D e oude liefde voor H o l l a n d ' s na tuurschoonheid , die hij v a n ui t he t beminde D e n H a a g , in alle r icht ingen doorkruis t , culmineert in de

(*) ,,Schell-viss" een woordspeling: ,,die sijn' schell, dat is sijn Huys, ten lesten / Moelevens, heeft geruymt,..."

Page 155: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

l aa t s t e verzen die den he rn ieuwden lof zingen van Hofwijck, he t eigen bezi t . Z o o is C luyswerck een lofdicht op de „besighe Eensaemhei t , , van een tevreden mensch, die in zijn ve reenzaamden ouderdom he t leven met dezelfde blijmoedigheid benut , als hij he t in vollen bloei genoot, m a a r die eers t nu, volledig vrij , omdat zijn t a a k op he t bui tenter re in is volbracht , zijn meest eigen behoeften volledig bevredigen kan . D e lijn v a n V o o r h o u t — Hofwijck •— Z e e s t r a e t is in C luyswerck voltooid. D a a r d o o r is he t vol herbewerk ingen van vroegere motieven, zooals al zijn vroegere gedichten va r ia t i e s w a r e n op dezelfde t hema ta . H e t bewijst de „ s t andvas t ighe id" van zijn opvat t ingen, m a a r ook de beperktheid v a n zijn d ichterschap. D a t H u y g e n s ' l i t t e ra i r w e r k ook nog andere zijden toont , moge in het vervolg blijken.

TRYNTIE CORNELISDR.

D e klucht „Tryntie Corneüédr." ( i 6 5 3 ) is a ls d ramat i sch w e r k een eenling te midden v a n Huygens ' gedichten (63). Toch zijn er w e l eenige aanknoo-pingspunten. Voorhou t , sommige Zedepr in ten , Hofwijck en menig komisch puntd ich t toonen Huygens ' belangstell ing voor het volksleven en tevens zijn vaardigheid in he t vlot te schetsen door middel v a n den dialoog in de vo lks taa l . V a n het epische n a a r het d ramat i sche w a s voor Huygens slechts één s tap , een vanzelf sprekende overgang. Terech t geldt dit spel om de leven­dige uitbeelding v a n s i tuat ies , personen en gebeuren als een der beste ver tegenwoordigers der zevent iende-eeuwsche real is t ische dramat i sche kunst . D e stof heeft Huygens ontleend a a n de volksvertel l ing v a n ' t N i e u w s ­gierig Aagje v a n Enkhuizen (64). M a a r ten opzichte v a n die b ron heeft hij zich bij de dramat i sche bewerk ing zeer onafhankelijk gedragen. H e t is een geheel eigen s tuk geworden . E e n „pron t ig jong wijf", Trijn ui t Sae r -dam, gaa t met h a a r man, een Hol landschen schipper, imee n a a r A n t w e r p e n , op zijn eers te reis daa rheen n a he t teekenen v a n den vrede van Vv^estfalen. D a a r komt zij leelijk in den knoei . Terwijl h a a r man druk bezig is a a n de kade , d w a a l t ze alleen, in h a a r beste kleeren en met gevulde beurs , kijklustig de s t ad in en d a a r va l t ze in handen van een geslepen l ichtekooi met h a a r t r a w a n t . D e z e voeren h a a r dronken, berooven h a a r v a n alles w a t ze bij en a a n zich heeft en deponeeren h a a r vervolgens in een oud stel knechte-kleeren op een mes thoop. E e n goedaardige k lepperman wijst h a a r 's morgens in de vroegte den w e g n a a r h a a r schip, w a a r C laes om zijn verdr ie t over h a a r wegblijven en zijn vergeefsche zoeken te vergeten, zich met zijn knecht heeft bedronken en nu zijn roes u i t s laapt . D e n volgenden morgen als de schipper, v a n de eigenlijke toedrach t onkundig gehouden, voor zaken de s t ad in is, lokt Kees de beide paras ie ten , die toevall ig in de buur t dolen, he t schip in. D a a r ontvangen ze een duchtig pak slaag, t o t ze op hun beu r t v a n alles beroofd, a a n w a l gezet w o r d e n .

Bij de beoordeel ing als d r ama heeft men er rekening mee te houden, d a t

Page 156: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

dit stuk, ondanks de verdeeling in vijf bedrijven, den alexandrijn en de beper­king v a n het a a n t a l personen to t het noodzakelijk minimum, geen blijspel in klassieken zin is, m a a r een ech t -Hol landsche klucht , voor tze t t ing — met grooten technischen voorui tgang — v a n het zes t iende-eeuwsche komische spel. D e dramat ische s t ruc tuur is z w a k . Huygens ' gebrek a a n composit ie­vermogen l a a t zich in een d rama , w a a r construct ieve eenheid eisch is, in s terke ma te gelden. D e proloog, een pakkend s tuk dynamische epiek, geeft een ui ts tekende inleiding in de s i tuat ie en vóór- typeer ing v a n de hoofdper­soon : de vrijmoedige, zelfbewuste p ro tes tan t sche vo lksvrouw uit het N o o r ­den in de h a a r tegelijk fascineerende en afs tootende Roomsche s tad in het Zuiden . M a a r met he t eers te bedrijf, 800 verzen v a n de i 5 o o , is he t hoofd­thema meteen uitgeput. H e t tweede , slechts één scène v a n 40 verzen, ve rp laa t s t ons even n a a r he t schip : C l ae s en Kees zoeken t roos t in het glas. H e t derde bedrijf brengt dan Trijns on twaking en te rugkeer n a a r het schip. Voortreffeli jke tooneelen op zichzelf beschouwd, voora l de inpalming-, bedrinking-en-berooving en de mesthoopscène, w a n n e e r Tri jn moei te heeft zichzelf te herkennen, m a a r ook de ontmoeting met den klepperman, die een oogenblik zijn zedelijk evenwicht dreigt te verl iezen, en het tafereel a a n boord met den moeilijk te overtuigen Kees . D o c h de on twikke­ling v a n he t gebeuren b e s t a a t in de opeenvolging v a n de phasen v a n een ve rhaa l . Zij is , door ontbreken v a n een n a a r de ke rn doorwerkende in t r i ­gue, niet dramat i sch . O p een doel gerichte act ie vindt men slechts in som­mige onderdeelen. M e t he t derde bedrijf heeft Huygens oorspronkelijk, in overeenstemming met zijn b ron , he t s tuk geëindigd (65). M a a r d a a r n a heeft hij er, bui ten de stof om, t w e e bedrijven a a n toegevoegd. Ten deele is dit voor he t spel wins t . H e t vijfde bedrijf, w a a r i n de t w e e deugnieten in de val w o r d e n gelokt, zooals zij met Tri jn gedaan hebben, hers te l t eenigermate als tegenhanger v a n he t eers te bedrijf, het evenwicht . E v e n on t s t aa t hier ook als in de eers te scènes, een dramat i sche beweging. M a a r in hoofdzaak leidt toch he t toeva l . H e t v ierde bedrijf, a ls vers lag van Trijns e rva ren met C laes , eerder episch dan dramat i sch , on twikkel t ook geen voorbere idende act ie voor de s lotwending. I n p l aa t s v a n een door het eers te en tweede bedrijf stijgende lijn n a a r cl imax en ontknooping, ve r toon t dit spel dus t w e e tegengestelde culminat iepunten, voor- en ach t e r aan , echter zonder dwin­gend verband . E n toch houdt he t spel de a a n d a c h t v a n begin to t einde ge­boeid. D e oorzaak d a a r v a n zit t en eers te in den dialoog, de levendige volks taa l , vol pit t ige ui tdrukkingen en ongezouten kwinkslagen, met de aardige tegenstelling in k lanken tusschen de dialecten, he t donkere , meer geronde en gut tura le B r a b a n t s c h tegen he t l ichtere , meer pa la t a l e Z a a n s c h , een tweeta l igheid die nu en dan ook to t komische misvers tanden leidt (66). D e versvorm m a a k t op die natuurli jkheid v a n t a a l geen inbreuk. D a t is het geheim v a n Huygens ' spreken in verzen, da t zijn bewegelijke alexandri jn zich ook hier ongedwongen a a n p a s t bij de z insvormen en wissel ingen v a n

1^5

Page 157: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

den dialoog. D e si tuat ies zijn ook doorgaans lachwekkend, hoewel ze voor ons modern gevoel meermalen over de schreef gaan, en meer boert ig dan humorist isch zijn. H e t meest zit de k r ach t van dit s tuk echter in de tegen­stelling en typeering der personen, geheel H u y g e n s ' eigen we rk . D e k lucht vereischt geen volledig u i tgewerkte ka rak t e r s , met psychologische on twik­kelingen en verwikkel ingen. E r is echter verschil in volledigheid. D e teekening van C laes is weinig geprononceerd, en meer secunda i r ; hij dient dan ook slechts als figuur op den achtergrond. Kees , de knecht , een b ru ikbaa r tooneel type als robuste schippersknecht , heeft toch niet veel eigens. D e k lepperman echter , hoe kor t en ondergeschikt zijn ro l ook moge zijn, is doo r de innerli jke verwikkel ing ineens een zeer wezenli jk mensch geworden . In voller l icht s t a a n de drie andere personen, psychologisch goed v e r a n t w o o r d . H e t con t ras t tusschen de t w e e v rouwen verscherpt de lijnen : de fiksche v r o u w v a n he t p la t te land, p r a t op h a a r onafhanke­lijkheid en t ro t sch op h a a r man , w o r d t een argelooze prooi v a n de fleem-zoete , hebzuchtige l ichtekooi. D e geniepige, perverse handlanger vormt ook door zijn vreesacht igheid een tegenstelling met de t w e e andere mannen . Zijn M a r i e en Franc i sco beide eenzijdig slecht, ze zijn in hun slechtheid reëel en onderling ver toonen ze nuance genoeg. Zijn lafheid s t a a t tegen­over h a a r driestheid, en komisch én karak te r i s t i ek w e r k t hun r ival i te i t bij de berooving. D e hoofdpersoon is ten voeten ui t geteekend, een mengeling zelf van goede en verkeerde eigenschappen. Zij w o r d t he t slachtoffer v a n h a a r gemeene tegenspelers m a a r ook van h a a r eigen fouten : h a a r onvoorzichtigheid, loslippigheid, ui tgelatenheid en onbeheerschte levensdriften — hoewel ze toch a a n den anderen k a n t he t verkeerde niet zoekt en van de gemeene d a a d van Franc i sco innerlijk vrij blijft. H e t is me rkwaa rd ig hoe kor t hier de afs tand is van het komische to t he t t ragische . H a n g t he t slechts af v a n de geestelijke instelling v a n den bu i t ens taander ? E n kunnen wij , moderne menschen, den zevent iende-eeuwer , die zich over zoo 'n s i tuat ie ui tslui tend vroolijk maak te , daa rom niet in alle détai ls volgen ? Afgezien van de dramat i sche kwal i te i ten , zijn er dr ie e igenaardigheden w a a r d o o r dit spel zich onderscheidt van Huygens ' overig we rk . In de eers te p l aa t s heeft de d ichter zichzelf geheel op den ach te rgrond w e t e n te houden . E r is geen spoor van zelfuitbeelding, noch van belichaming v a n eigen idealen. I n de tweede p l aa t s heeft hij het volksleven hier objectief en reëel uitgebeeld, zonder romant i sche idealiseering van den bui tenmensch, zooals in zijn andere boerenschetsen. Nergens gaf Huygens zoo werkeli jk levende menschen als hier . E n in de derde p laa t s is dit tooneels tuk geen rech ts t reek-sche sa t i re en didact iek. Slechts even, en passan t , s te l t Trijn zich to t w a a r ­schuwend voorbeeld. H e t slot bevredigt w e l he t algemeen rechtsgevoel door afstraffing der schuldigen, m a a r in zoover he t s tuk een s t rekking heeft, spreekt he t voor zichzelf. Zelfs is een toepasseli jke p r o - of epiloog afwezig. V e l e n hebben zich ve rbaasd afgevraagd hoe een Calv in is t een zoo ongege-

Page 158: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

neerd to t in detai ls afdalende klucht kon schrijven, en sommigen hebben zelfs door hun cri t ische, soms ook w a a r d e e r e n d e beschouwing, twijfel gewekt a a n de oprechtheid v a n H u y g e n s ' geloofsleven of de zuiverheid van zijn zedelijke gesteldheid (67). W i j s t de Trijntje Cornel i s —• evenals t a l -looze real is t isch-komische puntd ichten .— op de aanwezigheid v a n een innerlijke tweespa l t , zooals in Heins ius het Bacchus-Chr is tus-conf l ic t ? Ik meen v a n niet . Vee lee r ligt deze klucht in de lijn v a n Huygens ' vroegere sa t i r ieke ana lyses v a n zinnelijke liefde en vrouweli jk schoon, w a a r m e e hij geen „vuur t jes v a n sexueele dr i f ten" s tookte , m a a r doofde. D o c h , meer nog, de Trijntje Corne l i s ver tegenwoordig t een ve rde r levenss tadium. Innerlijk en ethisch s t a a t Huygens t en opzichte van de hier b e w e r k t e stof v r i j ; hij s t a a t er boven. D e hoofdpersoon, hoewe l sympath iek en uitdrukkelijk gunstig onderscheiden v a n de perverse l ichtekooien, leeft op een lager n iveau dan w a a r o p Huygens , blijkens bijvoorbeeld Hofwijck, zijn ideaa l h a d ge­vonden . H e t volksleven mag een boeiend studie-object zijn, uiteindelijk is he t toch slechts v o o r w e r p to t i ronisch v e r m a a k voor de ethisch s terkeren. D e Trijntje Corne l i sdr . is een uit ing v a n den geestelijken a r i s t oc raa t der Rena i s sance . „ H e b t ghij t o t nu gehoort d a t hoorens wae rd igh w a e r / D a t 's voor u w ' milten goed, o f ' t logen is of w a e r " , zegt de epiloog. D a t niet ieder zich de wee lde v a n een dergelijk v e r m a a k k a n veroor loven, w a s H u y ­gens zich zeker bewus t . V a n d a a r zijn aarzel ing om he t ui t t e geven. Ten s lot te bezweek hij voor den a a n d r a n g zijner vr ienden, in 1667. M a a r het bleef bedoeld als leesstuk niet als spee ldrama of kijkstuk. G e e n w o n d e r d a t toch de cri t iek l o s k w a m uit den Rijnsburgschen hoek (68). V o o r Huygens is daa r tegenover karak te r i s t i ek , w a t hij schrijft „ A e n den L e s e r " : „ . . . d o c h alles met die meeninge, da t he t mochte een Camerspe l onder de vr ienden, en­de in h a r e C a m e r e n blijven, ende geensins om he t op Thoneelen , viese en w y s e , reckel icke en onbescheidene menschen a l le rhande slagh v a n vonnis­sen te doen uy twerpen , sulx een yeders rech t is, maer daer aen éich niet elck een en heeft te onderwerpen".

HUYGENS ALS PROZA-SCHRIJVER.

Behalve dichter w a s de veeltal ige Huygens schrijver v a n voortreffelijk, gaaf Nede r l andsch p roza . I n zijn verhandel ing ,, La Secrétairerie du Prince", (69) geschreven toen hij drie j a a r secre tar i s w a s , komt hij op tegen de over-heersching v a n het F r a n s c h en voora l tegen de verbas ter ing der Nede r l and ­sche t a a l in ambteli jke s tukken. H i j p ropageer t een zuiveringsactie van boven af, speciaal door he t te geven voorbeeld. Zelfs v e r w a c h t hij d a a r v a n een s t imuleerenden invloed op de ontwikkel ing der we tenschap en hij prijst S imon Stevin als b a a n b r e k e r in dit opzicht . H o e volkomen hijzelf het Nede r l andsch beheerschte ook voor de ontwikkel ing v a n zijn gedachten in den gest i leerden p roza -vorm .— mede dank zij zijn ambtelijke pract i jk —•

Page 159: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

zien w e in zijn merkwaa rd ig geschrift,,Ghebruyck ende Onghebruyck van 'l Orgel" (70). D a a r m e e mengde hij zich, na eenige aarzel ing, in de openbare discussie over de toen aanhangige kwes t ie of het geoorloofd en gewenscht w a s bij een kerkdienst v a n he t orgel gebruik te maken (1641). N a de refor­mat ie w a r e n er in de pro tes tan t sche kerken drie s tandpunten . D e F r a n s c h e en de , ,Geneefsche" K e r k hadden het orgel definitief verbannen . In Engeland w a s het als hulpmiddel bij den eeredienst in gebruik gebleven. D e N e d e r ­landsche kerken hadden het orgel we l behouden, m a a r gebruikten het s lechts „onkerkel i jk" dwz . na of bui ten den dienst. Huygens nu breekt een lans voor het Engelsche s tandpunt , uit eigen ervar ing kennend de verheffende werk ing die van het „ w e l g e b r u y c k t e " orgel t e r inleiding op en ter bege­leiding van den zang der gemeente uitging. Als polemisch geschrift met specifiek kerkd i jken inhoud behoor t he t niet t o t de l i t e ra tuur in engeren zin, m a a r ui t oogpunt v a n t a a l en stijl verdient he t hier een p l aa t s . D i t betoog treft door de we ldoordach te , doeltreffende en tevens f raaie compo­sitie, zoowel in de groote lijnen als in de onderverdeel ing, veel s t renger gebonden dan Huygens in zijn gedichten gewoon w a s . M e t grondige kennis van zaken geschreven, is he t toch nimmer dor of schematisch. H e t komt voor t ui t w a r m e geloofsovertuiging. Alle gebruikte argumenten zijn religieus. D e stijl is vol afwisseling v a n modal i te i t en z ins t ruc tuur . Geest ig, m a a r met beheerschten humor, typee r t Huygens de ongevoeligheid voor het orgel­spel na den dienst, o.a. door : „ E n d e ick geloove he t den meesten gaet , als den ghenen die naest de Clockhuysen woonen : Als ' t geluy over is, souden sy qualick derven versekeren da t t e r geluydt z i j " (71). R a a k teekent hij de menschen bij het ver la ten van de kerk en daa rop i roniseer t hij het spel van den organis t a ldus :

Oock is de Psalm ondertusschen lichtelick ten einde, naer dat syne dry of vier versen, in alle vaten van de konst vergoten, in allerhande swieren gebogen ende gebroken zijn ghe-weest Endtelick een besluyt als 't voorspel was ; daer de koster en de weinighe kreu­pelen alleen in deelen. So eindight dat stichtingloose gebaer (72)

Zijn muzikaa l gehoor lijdt erbarmelijk als er „mee r gehuylt oft geschreeuwdt dan menschelick ghesonghen" w o r d t en „de toonen luyden d w a r s onder een, als gevogelte van verscheiden becken. D e maten strijden, als pu temmers , d 'een dalende sooveel d ' ander r i j s t" (73). E n toch w e e r s t a a t hij mild be­grijpend tegenover de eenvoudige vroomen, die de moeilijke wijzen van de om hun inhoud d ierbare psalmen misvormen door gebrek a a n muzikale scholing (74). D o o r g a a n s is zijn toon ernstig, kernacht ig zijn ui tdrukkings­vorm, resoluut mét den inhoud de woordenkeus en de z insbouw. Herha l ing v a n construct ie en var ieerende omschrijving geven a a n zijn zinnen een harts tochtel i jke beweging. O o k in de verdediging b o u w t hij kloeke, van zelf­bewusthe id sprekende per ioden, als beheerscht -afwerende g e b a r e n :

Page 160: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

W y en zijn , God loff, van die slechte luyden niet meer, die de muren oft pilaren eenighe heiligheid toeschrijven : W y en gelooven niet, dat het onbehoorlich zy, door een' ledighe Kercke met gedechten hoofde te gaen : W y en vereischen niet, dat men een aensienlick gewelf, van menschen handen, dadelicke eere bewijze, ten opzichte van den Schepper van Hemel ende Aerde, ende de verkondiginge synes woords, dien geene Tempelen met handen ghemaeckt, en begrijpen, die oock onse gebeden en andere plichten aendeselve niet en bindt, die in 't midden van twee of dry is, in synen name vergadert, die Moses in 't mid­den der Zee, Job op den Miss-hoop, Ezechias in 't Bedde, Jeremias in 't Slijck, Jonas in den Visch, Daniel in den Kuyl, de Jongelingen in den Oven, den Moordenaer aen 't Cruys, Pieter en Paulus inde Gevanghenisse heeft verhoort: W y weten, etc. (75).

M e e r m a l e n zoekt hij zijn overtuigende k r a c h t in de rhe tor ische v raag , den gevoelsvorm v a n het b e t o o g ; in heele reeksen soms. H e t betoog heeft zeker, in composit ie en stijl, een duidelijk rhe tor i schen inslag. M a a r dit is nimmer hinderlijk. E r s toor t geen overlading, geen valsche versier ing. V o o r zoover de meest e lementai re stijlmiddelen w o r d e n gebruikt , voldoen zij a a n een natuurli jke behoefte. V r e e m d e w o o r d e n ontbreken geheel. Lati jnsche con­s t ruct ies , die in Renaissancis t i sch p r o z a zoo talrijk paras i t ee ren , eveneens ; beha lve dan de gewone bijvoeglijke par t ic ip ia le vorm. Levendig w e r k t he t voor tdurend contac t met den lezer of den veronders te lden tegens tander . In een snellen voor tgang v a n kor t e zinnen, ana ly t i sch gerijd, beperkend, tegenstellend, te lkens een n ieuw element toevoegend, b o u w t Huygens een ingewikkelde gedachtenconst ruct ie op en voer t hij zijn lezer mee van het algemeen erkende n a a r zijn combinat ie . Eenvoudig, beknopt , zakelijk en toch tevens speelsch door herva t t ing en combinat ie , is deze be toogt ran t , sierlijk rhythmisch to t in de detai ls der woordgroepeer ing . T r o u w e n s het rhy thme luis ter t in H u y g e n s ' p roza n a u w . W a n n e e r hij a a n he t einde van een gedachtengang met een samenvat t ing of een conclusie de per iode afsluit , t ref t herhaaldel i jk de breede , synthet isch beheerschte z ins t ructuur , met regelmatige accentverdeel ing, speciaa l in de c lausula : „Het orgel nu, een éterck ende onwanckelbaer Instrument zijnde, is macht ig , ende, ah ick begonde te éegghen, t en hoogsten noodig, om alle voorgenoemde öngheri jmthèden te w é e r e n ènde vóór te k o m e n " (76). D e onderbreking v e r z w a a r t door uit­stelling v a n den hoofdzin, de ernstige accenten der w a a r s c h u w i n g :

...ende wat deel wy inde dtraffe verdienen, die, middels genoegh hebbende om de Gemeente, des nood zynde, met soodanighen tijdverdrijf in andere Gemeene Plaetsente vermaecken, ons niet eigen huys daer toe leenen, open stellen, met licht en Gesangh vercieren, ende den tegensprekeren onses Godsdiensts alle billicke reden van schimp ende laster, ten min­sten van weder-wijt geven, tegens 't gene w y met reden tegens hare beuselingen drijven, étaet niet donder êrnét te bedéncken (77).

Z e e r karak te r i s t i ek , n a a r inhoud en vorm, is voor Huygens , den individua­list, overtuigd v a n de juistheid zijner meening, ook he t fraaie slot van het betoog. Hij heeft zich in de polemiek gewaagd , m a a r nu hij zijn h a r t heeft ui tgesproken, t r ek t hij zich w e e r t e r u g :

Page 161: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Het voordoen van Godtvruchtige Nabueren heeft my tot het voorspreecken ghemoedight, neffens den aenstoot die my in ons Misbryuck moeyde, ende de vaste vruchten, die my 't rechte Gebruyck des Orgels schijnt te belooven. Vruchten ten Hémel, Vruchten ter Aérde, Godtd eere, der Afèndchen dtichtinge; aller vromen doel. Hóortmen myn Orgel niet; of hóortmen 't, en geviilt het niet; kéurtmen mijn' Pijpen valsch of onsoet; ick kan lijden dat mense ver­achte. Bestraftse yemandt in sijn ghemoedt, ende wapent Penn oftTongh daer tegen, uyt lust tot onlust; hy en wachte geenen wederslagh. Ick vlie voor twist, als voor valschen Kerck-zang; en hebb'er even soo weynich tijds als lusts toe. Afijn ghemoedtió ontlast, mijn' wetenschap ten eynde. Lijdt de Kerch mijn Toonen niet, mijn Huyd sal haer Kerck zijn. Soo dat te veel ió, ick alleen dal haer, Kerck dyn, ende dal mijnen Gode dinghen doo langh ick leve, oft beter bericht werde; dy onder mijn' Luyte, o heylige Israels 1 Hem Gode, Vader, Sone ende H. Geest sy Lof en Lofsangh in eeuwigheydt. Amen.

RELIGIEUZE LYRIEK.

D e religieuze motieven, die in a l H u y g e n s ' groote lyr isch-didact ische gedich­ten meer of minder kracht ig hebben gewerkt , hebben hem bij tusschenpoozen, heel zijn leven door , geïnspireerd to t zuiver lyr ische geestelijke poëzie . D a a r o n d e r zijn er een a a n t a l van bijzondere schoonheid. Z e brengen ons nog nade r to t de ontwikkel ing van zijn innerlijk leven.

H u y g e n s ' eers te gedichten in he t Nede r l andsch (1614), nog onbeholpen van vorm, zijn geschreven in klassicist ischen geest en stijl, r e su l t a a t van zijn opvoeding in de ant ieke l i t e ra tuur . V a n persoonlijk geestelijk leven blijkt daa ru i t nog niets . E e r s t drie j a a r la ter , hij is dan 21 j aa r , beproeft hij opnieuw den Neder landschen vorm, in een ver ta l ing eener eigen Lat i jnsche o d e : , , Concordia diócors" (78). D i t gedicht, n a a r den vorm reeds be te r geslaagd, a l ve r toon t he t rhythmisch en taa lkundig nog vele z w a k k e plekken, is symp­toom v a n het o n t w a k e n van H u y g e n s ' zelfstandige godsdienstige opva t ­t ingen en zijn reac t ie op eigen tijd : den strijd tusschen R e m o n s t r a n t e n en Con t r a - r emons t r an t en . V a n diep inzicht getuigt he t nog niet . D e w o r s t e ­ling over fundamenteele geloofsstukken ziet hij, oppervlakkig, slechts als een har ts tochtel i jken volks twis t die de eenheid bedreigt . W e e l d e en voor­spoed wijst hij, weinig overtuigend, als de oorzaken a a n . V o o r a l het dispu­tee ren over diepzinnige problemen als praedestinatie, verlossing, vrijen wi l , bekeering, zekerheid des geloofs, door J a n en a l leman, w e k t zijn spot lust . M e e r dan gekwets t religieus gevoel, kl inkt hier de hooghart igheid van den jeugdigen intellectueelen a r i s t oc raa t tegenover he t ongelet terde volk. O n ­miskenbaar v e r r a a d t de jonge Huygens da t hij de diepe beteekenis v a n deze vraags tukken voor he t geestelijk leven van ieder Chr i s ten , onverschill ig van welke maatschappel i jke orde of ontwikkel ing, niet begreep, en dus uit eigen ervar ing nog niet kende. Anderha l f j a a r la ter , in 1619, blijkt de ken­tering ingetreden. N i e t omdat hij openlijk de part i j der C o n t r a - r e m o n s t r a n ­ten kiest . D e invloed van huis en de ingeslagen poli t ieke loopbaan zouden niet anders doen ve rwach ten . M a a r he t ligt ook dieper . I n Apr i l ve r t aa l t

Page 162: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

hij psalm 114 in een ui ts tekenden v o r m : triomfantelijk in beheerscht en plast isch rhy thme, vloeiend-gebonden door zinsconstruct ie en enjambement (79). H u y g e n s ' eers te positief-religieuze gedicht behande l t he t typisch C a l ­vinistisch motief v a n de majestei t en souvereini te i t Gods , v a n den a lmach-tigen V o r s t over Zijn volk I s raë l , een motief d a t hem zijn heele leven niet meer zal los la ten . I n Juni volgt zijn pa ra f rase van de geloofsbe­lijdenis, in hetzelfde j a a r ook uitgegeven onder den t i t e l : „Verclarlnghe vande XII Artyckelen deó Chriatelicken Geloofd" (80). Zijn eers te gedicht in d r u k : een bewijs hoe belangrijk hij he t zelf vond. H e t is een goedgebouwd gedicht in s t rophen v a n vier alexandri jnen, eerbiedig en verheven v a n toon, m a a r niet ont roerend. E e n objectieve belijdenis, beginstadium der persoonlijke aanvaa rd ing . M e e r toe- of instemming dan beleving. Gedachtenpoëz ie meer dan lyriek. H e t ve r s tand poogt de diepte v a n de Christeli jke leer te door­peilen. M a a r door he rhaa ld spelen met tegenstell ingen w o r d t meermalen z w a a r d e r accent gelegd op bijgedachten d a n op de hoofdzaken. M e r k ­waard igerwi jze be teekent zijn bewerk ing v a n de bij u i ts tek objectieve ma te ­r ie der W e t een s tap verder in de r icht ing v a n subjectieve geloofservaring. Hij zelf beschouwde deze „Chrióbelycke Bedencklngen óver de thlen geboden des Heeren", ook als een „ V e r v o l g h op de voorgaende verclar ing vande X I I Ar t i cu len des Chr is te lycken Ge loofs" , en gaf ze in 1619 samen met een he rd ruk d a a r v a n ui t (81). Beide gedichten getuigen v a n beslissende momenten in H u y g e n s ' geloofsleven, beslissend d a a r o m ook voor de grondslagen v a n zijn volgende poëzie. Belangrijk is in d a t opzicht de inleiding op de W e t s -beschouwing. N a a s t he t geloof als w o r t e l legt Huygens , in overeenstemming met de Calvinis t ische opvat t ingen, nad ruk op de w e r k e n als geloofsvruch-ten : samengaan v a n geloof en w e r k e n geeft eers t r ech t op den n a a m v a n Chr i s t en . H e t r ich tsnoer voor die levenspract i jk is echter niet t e vinden in de menschelijke rede m a a r in he t goddelijk gebod. D e Schepper die den mensch he t leven heeft gegeven t o t Zijn eer, eischt gehoorzaamheid . D a a r ­ui t nu t r ok Huygens ook voor zich een consequentie die een geestelijk keerpunt beteekende (82) :

Wech. deessem deser aerd, wech wysheyt van. beneden, W e c h menschen-mymering, onredelycke Reden, W e c k doolhofh sonder end', wech cloecke sotticheyt, Scherp-sinnighe verdriet, en ydel ydelheyt. Ick bebb' U langh genough geleent myn jonge jaren, Ick hebbe langh genoch getuymelt in u baren Ick hebbe langh genoch gewentelt in U slijck Mijn herte wil om hooch naer 'teewich eewelyck; Mijn penne dal voortaen om 'ó Hemeld Waerbeyl dweven, Stuert haren jonghen loop Ghy Waerheyt, wech, en leven, Beleyt haer domme cracht, zoo zy U altydt, Heer, Roem, prys en Heerlicheyt, loff, danckbaerheyt en eer.

i 5 i

Page 163: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Geen fraaie poëzie, m a a r om den inhoud belangrijk. H e t kl inkt als een be­wus t e breuk met de klassicist ische cul tuur. E e n n ieuw program. D a t m a a k t de klassieke schrijvers niet waa rde loos , m a a r p laa t s t hen op he t tweede plan. E n het m a a k t hem in eigen w e r k v a n hen onafhankelijk. Zijn geloofs­overtuiging s tuwt zijn deelnemen a a n de nationale Rena i ssance . Deze l fde opvat t ing vindt men in Oogent roos t . E n in dit verband kunnen w e ook zeggen da t Huygens ' s t reven n a a r evenwicht , n a a r zelfbeheersching en matigheid niet stoïcijnsch is, m a a r Christelijk, gefundeerd op de W e t Gods . In tusschen duurde he t eenige j a ren voor dit t o t leven gewekt geloof ook rijpere l i t te ra i re vruchten droeg. H e t eerst in „Voorhout" (1621), gevolgd door ,,CodtelickMal", M a a r t 1622. D a n voller nog in den „Uytlandighen Her­der", w a a r i n die pracht ige bewerking v a n den 79sten psalm w e r d opgenomen. K o r t t evoren had hij geprobeerd de Klaagl iederen van Jeremia te ver tolken (83). H e t bleef.— he laas — bij ach t en twint ig vas tgevormde , s tat ig-gebon-den verzen : vier alexandri jnen vormen door zin en rijm een s t rophische eenheid. Beha lve door den inhoud der Heil ige Schrift is Huygens s terk aangegrepen door de machtige t aa l , speciaal v a n het O u d e Tes tament . D a t merken w e ook in he t f raa i gesti leerde „Biddaghdbede", een v a n H u y g e n s ' bes te gedichten (84). Hij maak te he t n a a r aanleiding van de , ,Algemeene V a s t - ende Bededanck" , door de S ta ten-generaa l voor den 9en O c t o b e r 1624 ui tgeschreven om God te bidden , ,van ons te nemen de welverd iende straffe der Pest i lent ie ende andere sieckten, mitsgaders der vyanden des-seinen enaens lagen te b reecken" . Buigzaam en veerkracht ig vloeit het rhy th ­me door de combinaties v a n telkens vier verzen, t w e e alexandri jnen die t w e e halve verzen omsluiten. D e zinscompositie sluit zich door herhal ing, onderbreking en aaneenrijging a a n bij dien slependen gang, die zoo treffend he t k a r a k t e r van het smeekgebed aangeeft . Grondig kent en v e r s t a a t H u y ­gens den Bijbel (85). Gedach ten en beelden, heel de toon en sfeer zijn bij-belsch, m a a r de bewerk ing en de fraaie formuleering zijn eigen. Hev ige bewogenheid bezielt dit gedicht, vol tegenstellingen en spelingen met w o o r d e n en sonore k lanken. H e t is de zang van he t kracht ige , diepzinnige geloof der gereformeerden, nu volledig H u y g e n s ' geestelijk eigendom. M e t b randend ha r t , vervuld van heiligen schroom, nade r t de dichter voor den r ech tvaa r ­digen Hemelschen Rechte r , om H e m de mate looze ellende van Zijn volk voor te leggen en H e m , indien mogelijk, t e verbidden, W i e n s hand zoo z w a a r op hen rus t . D e eigen rea l i te i t is gezien in den gloed der oud- tes tament ische oordeelen. H e t w a t e r , anders de natuurl i jke beschermer , is door he rhaa lde overs t roomingen de ve rwoes t e r v a n het v ruch tba re land geworden . Besmet­telijke ziekten, b randend als onbluschbare vuren, a a r d e en lucht verpes tend slepen jong en oud ten grave . Vertwijfeld roep t de dichter , die, één met zijn volk, wors t e l t in he t geloof:

W a e r heen, gestoorde God, waer wilst du 't ende palen Der ongeënde qualen ?

Page 164: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

H o e is zoo den oorlog, die toch gevoerd w o r d t t o t verdediging van U w eer, vol te houden tegen een overmacht igen vijand, t ien tegen een ?

0 1 spaer de handen t'huys die buytcn moeten wercken Ten bouwe dijner kercken : 0 1 kort de handen t'huys Die'r overwinning is 't verwoesten van dijn Huys.

H e t is alles gerechte s t ra f voor onzen overtredingen, m a a r als Gij de onge­recht igheden v a n onzen vijand afweegt tegen de onze, v indt daa r in d a n aanleiding to t onze redding. I n di t e igenaardig pleidooi stel t Huygens met religieuzen afkeer de Roomsche leer tegenover de p ro tes tan t sche , als de verwerpel i jke tegenover de schriftuurlijke. D e „vri jheidsstr i jd" is voor H u y ­gens uitslui tend godsdienstoorlog. M a a r he t is geen onverzoenlijke houding tegenover dwa lende medemenschen. H e t oud- tes tament isch gebed v a n de overwinnning voor I s raë l , en d a t is niet N e d e r l a n d m a a r de Kerk , gaa t over in een n ieuw-tes tament ische bede voor bekeering v a n den v i j and :

Strij voor de duzenden die voor dijn' eere strijden, Help Israël ontlijden, En Babijlon vergaen; Slae op de duzenden die op dijn' strijders slaen; Maer slae hun oock in 't hert den Blixem dijner Waerheit, Verlichtse met de klaerheit Die onse Baken is ...

E n ook a l zouden wij n a a r U w eeuwigen r a a d ten onder moeten gaan, l a a t U w W o o r d dan t och bekeerend door de were ld gaan en la ten de geloo-vigen eenmaal vereenigd w o r d e n in he t vrederijk v a n he t geestelijk Je ruza ­lem (86). P a s in den slotregel k o m t de persoonlijke b e d e : „ H e e r , maeck hem al ler een, die dus voor al len b a d " . V a n geheel persoonlijken a a r d is he t gebed om genezing v a n een k w a a d ­aard ige koor t s in Juni 1626 : „Koortsige Bedde-bede" (87). O o k hier , m a a r in eenvoudiger vorm —• zesregelige s t rophe v a n vierheffige trochaeïsche verzen .— die volledige overgave a a n Gods wi l , da t s te rke schuldbesef, d a t deze ziekte als een kastijding a a n v a a r d t , en toch ook d a t hoopvol plei ten op Gods ontfermende genade . D e „Begonnen Dancksegglngh voor Verlossing uyt desselve bleekte" w e r d bl i jkbaar n ie t vol tooid (88). L a g Huygens de juichen­de toon in deze per iode minder dan de elegische ? Ach t t i en j a a r l a t e r —• 3 i D e c . 1644 t o t 7 J an . 1645 — d a t is zeven j a a r n a den dood v a n zijn v r o u w , schreef Huygens een cyclus sonnet ten op de Christel i jke feestdagen, dien hij ui tgaf onder den n a a m „Helllghe Daghen"', en opdroeg a a n H o o f t ' s v r o u w , E l e o n o r a H e l l e m a n s (89). H e t l i t t e ra i re peil is n a he t vorige gedicht niet gedaald . Geloof en gevoel door­gloeien den gesti leerden vorm. M e t de vorige en volgende religieuze gedich­t en ver tegenwoordigen deze sonnet ten, juist door den lyr ischen toon, een

Page 165: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ander vers type dan Huygens ' redeneerende poëzie. H i e r overheerscht het gedragen melodisch rhy thme het dynamisch accent . N a a r den stijlvorm, de intensieve werk ing van de Oos t e r s ch get inte beelden, de s terk bewogen z ins t ructuur behooren ze, evenals sommige der vorige genoemde gedichten, t o t de p ro tes tan t sche Ba rok . D e eenheid v a n fraaien vorm, diepe gedachten en spanningen der ziel maken ze to t l i t e ra tuur v a n hoog gehalte , s t a ande op het niveau van de lyr iek van Revius en D u l l a e r t . M o t i e v e n en beelden zijn .— hoe kan he t anders •— ontleend a a n den Bijbel of er door geïnspireerd. M a a r , door t rokken van persoonlijk gevoel, zijn ook deze verzen geworden de t a a l v a n he t eigen ha r t , subjectiever dan Biddaghsbede . Opva l l end is de volgorde w a a r i n ze onts tonden, schi jnbaar wil lekeurig, een andere dan w a a r i n Huygens ze publ iceerde en een andere ook dan de his tor ische orde zou doen ve rwach ten . M a a r de innerlijke samenhang, die ze ook m a a k t to t een persoonlijke uiting, doet de oorspron­kelijke opeenvolging psychologisch begrijpen. I k k a n ze hier slechts opper­vlakkig aans t ippen. H e t sonnet op „' s Heeren Avontmael", gedicht op den dag v a n de viering zelf, 3 i D e c . 1644, is het ui tgangspunt . Ik geloof niet da t Huygens toen reeds het p lan had alle feestdagen te gaan behandelen. H e t t hema v a n dit eers te gedicht is de schuldbelijdenis. H e t tweede , op ,,Nieuwe Jaer", w a a r t o e ook de da tum zelf aanleiding w a s , is als aanvull ing v a n het vorige een bede om vergeving. D a n volgt he t pracht ige sonnet op „Drij Coninghen-Avond", —• gemaakt op 2, niet op 6 J an . en geen erkenden p ro tes t an t -schen feestdag 1 •— de slui ts teen op de vorige t w e e : het zoeken en vinden v a n den weg to t Chr i s tus in Bethlehem, ant i these met het verwi lderd feest der were ld . Z o o vormen deze drie een onverbrekelijk geheel. H e t l aa t s t e b r a c h t den dichter op het t hema v a n het verzoenend lijden v a n den He i l and , op „Goeden Vrijdagh", door de harts tochtel i jke bewogenheid een der schoonste sonnet ten uit deze ser ie . Toen t rokh i j de lijn door n a a r „Pinksteren": een bede om nu zelf ook deel te mogen hebben a a n de gaven v a n den Hei l igen Gees t . V r e e m d lijkt dan eers t de terugkeer to t „Kerstmis." W i l d e de dichter , nu hij eenmaal enkele feestdagen behandeld had , eenvoudig de serie volmaken ? Toch sluit dit Kers t l ied n a u w bij den gedachtengang der vorige a a n . W a r e n die alle gebeden om deel te mogen hebben a a n het bezongen heil, h ier heerscht de volkomen rus t van he t vinden en dringt de vreugde d a a r o v e r to t heilige bepeinzing v a n Gods wonderl i jke geboorte . D e omschrijvingen doen denken a a n He ins ius ' lofzang op Chr i s tus , doch w a t deze mist, is h ier aanwez ig : de diepe glans v a n he t deelhebbend geloof. D a n , u i t die stille afzondering, kee r t de dichter te rug in de rea l i te i t v a n he t leven, en in he t nu volgend „Paschen", d a t hee lemaal niet rech ts t reeks de opstanding v a n Chr i s tus be ­handel t , m a a r oudtes tament isch, den u i t tocht ui t Egyp te to t symbolisch thema heeft, b reek t zich opnieuw de onrus t v a n he t nog altijd in zonden bevangen h a r t b a a n . E e r s t het herademend on twaken ui t den nach t der ver ­schrikking, een stijging to t jubel over de ui t redding .— de band met he t vorige

Page 166: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

gedicht — m a a r dan, in de sextet , de wending : een blik op de nog steeds in het bloed heerschende zonde he rn ieuwt den angst voor ondergang en dringt t o t een b e n a u w d e n roep om r e d d i n g :

Is 't schip ter haven in ? Ohl midden in de baren, D e baren van ons bloed, veel holler dan dat meer. (nl. de Roode Zee). D e n Engel komt weerom, in 't vlammighè geweer Dreigt niewen ondergang. Heer, heet hem óver varen 1

D e eveneens ongewone bewerk ing van „Hemebaert" sluitbij die stemming w e e r treffend a a n . Geen juichend lied, zooals deze feestdag zou doen ve rwach t en . D e u i t roep v a n den profeet E l i sa bij de o p v a a r t v a n E l i a is u i tgewerk t to t een smarteli jken noodkree t van he t Chr i s t enha r t , da t door de scheiding van zijn beschermer zich als prooi voor zijn geestelijke vijanden w a a n t ach te r ­gelaten op de a a r d e . E e n bespiegeling over den ,,Sondagh" beslui t de serie, den wekeli jkschen feestdag a a n Chr i s tus gewijd, vol symbolische spelingen me t de w o o r d e n zon, zoon, zonde en verzoening.

W a t een ver rassend l icht w e r p e n deze gedichten op Huygens . D e subjec­t ieve ik-vorm m a a k t hen to t getuigenis v a n innerlijk leven. H i e r spreekt niet de beheerschte , van zichzelf zekere didact icus, m a a r een hevig bewogen mensch, wors te lend met God om die zekerheid. Hi j , die anderen hekelde, w a s , w e zien he t hier in feite, t en diepste v a n eigen onvolkomenheid overtuigd. D e z e l iederen op de „heil ige d a g e n " teekenen geloofsmomenten in he t leven van den Chr i s ten , de voor tdurende slingering tusschen de polen v a n schuldbesef en vergeving, die he t ver langen spannen doet op de uitein­delijke bevrijding. D a t geldt ook voor H u y g e n s ' Avondmaals l iederen . D e viering v a n dit gedachtenismaal leidt te lkens opnieuw to t toets ing van he t ha r t . H e t leven, vol spanning en onrus t , wissel ing v a n val len en ops taan , is een voor tgaande bekeer ing. D a t heeft Huygens t en volle beleefd. H e e l zijn leven door is hij die peilingen blijven ver r ich ten en hij w e r d niet moede dezelfde mot ieven in dichtvorm te bewerken . Z e zijn de spiegel v a n zijn ha r t , ze toonen ons de diepte, de oprechtheid, m a a r ook den strijd van zijn geloof. Object ief is er de vas theid en zekerheid v a n he t W o o r d Gods , subjectief is er de durende k a m p om zich voor eigen h a r t die zekerheid eigen t e maken . E r is verschil in l i t te ra i r ka r ak t e r . Sommige zijn meer be ­schouwend, over de leer, zooals het sonnet v a n 1642, vervolg op z i jnpenne-strijd met Tesselschade over de m i s ; of d a t v a n 1649, een be roep op Gods ontferming tegenover de Armin iaansche dwal ing. H e t gedicht ui t 1654 is een bezinnende ontleding v a n het geloofsleven; s terk objectief ook d a t ui t i 6 5 6 , opnieuw over de verwerpeli jkheid d e r R o o m s c h e opvat t ingen. Ande re zijn meer reflectie v a n persoonlijke ervar ing, zooals het eers te sonnet der Hei l ige D a g h e n (1644). H e t lied v a n i 6 5 3 getuigt v a n zekerheid en vri j ­moedigheid van het geloof. I n 1657 volgt w e e r een gevoelig sonnet . O m v a n g ­rijker zijn de andere gedichten in alexandri jnen, 1660, 1668, 1673. E e n van

Page 167: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de mooiste is da t uit i6Ö2 (90). T w e e zonden b e z w a r e n dan het h a r t van den dichter : tw i s t met zijn medemenschen, en erger nog, tw i s t met God. D e eers te leer t hem Christeli jke lijdzaamheid, de tweede getuigt van zijn innerlijken strijd tusschen vleesch en geest, he t conflict d a t Pau lus zoo karak te r i s t i ek omschreef. D a n volgt het biddend pleit om vergeving, hunke­ring van he t h a r t om deel te mogen hebben a a n de verdienste van Chr i s tus . Vergeleken bij de h iervoor behandelde religieuze poëzie van Huygens , ondergaa t he t vers in deze l iederen gaandeweg verander ing. M e t het toene­men van den omvang w o r d t de zeggingsvorm eenvoudiger. H e t vers ver­liest meer en meer zijn gespannen lyrischen toon en gaa t lijken op he t begin en einde van Oogen t roos t . H e t w o r d t een innig spreken met God. H e t zijn de kalmer, bezonkener uitingen van den ouden dag. M e t het klimmen der j a ren w e r d ook he t ver langen n a a r de eeuwigheid s te rker . Beha lve door den strijd v a n gevoel en ve r s tand die in de meeste gevallen beslist w e r d t en gunste van he t l aa t s te , en door de spanning tusschen zondebesef en ver lossende genade, opgelost in he t geloof a a n verkiezing en verzoening, is Huygens te ka rak te r i see ren door een conflict tusschen hemzelf en de bui tenwereld . D i e wrijving kreeg meer en meer een t ragisch accent . Hij voelde zich in de menschen dikwijls b i t t e r teleurgesteld, niet slechts om hun fouten op zichzelf, m a a r om hun gedrag jegens hem. O n ­waarach t ighe id en intriges, krenking van zijn eer door las te r en ve rdach t ­making, miskenning van zijn kwal i te i ten en voora l van zijn goede bedoelin­gen, ondankbaarhe id en jalouzie w a r e n zijn voornaamste grieven. Reeds in 1623 verdedigde hij zich tegen een hem onbekenden l a s t e r a a r in zijn gedicht „Gedwongen onschuld" (91). E e n soortgelijk gedicht, eveneens tegen een bedekten vijand da tee r t ui t 1 6 5 8 : „Noodweer en liefde voor Leed", da t Joachim O u d a e n opva t te als een afwering van zijn eigen anoniem pamfle t tegen Trijntje Cornel is e tc . en w a a r i n hij aanleiding vond nogmaals een heftigen aanva l op Huygens te openen (92). Bekend zijn de moeilijkheden in de l aa t s t e ja ren v a n F rede r ik Hendr ik , toen zijn posit ie a a n he t hof bedreigd w e r d door de Spaanschgezinde part i j en hij zich in een har ts tochtel i jken brief a a n Amal i a van Solms verdedigde tegen de ongerijmde beschuldiging van pl ichtsverzaking. I n 1646 ligt een keerpunt van H u y g e n s ' leven, da t op zijn innerlijk een merkbaren terugslag heeft. D o o r den dood v a n F rede r ik H e n d r i k boet hij veel a a n invloed in. D e afs tand to t W i l l e m I I is door k a r a k t e r en leeftijd groot . I n he t s tadhouder looze tijdperk w e r d zijn posit ie e r niet pre t t iger op. Bekend is ook de s t roeve omgang met W i l l e m I I I , die hem zelfs eenmaal een persoonlijk gedaan verzoek ten gunste v a n zijn zoon Lodewijk bo tweg weigerde . H o e hij d a a r d o o r in zijn tee rs te gevoelens w a s gekwets t , een verdr ie t d a t hij nochtans poogde te dekken ach te r den mante l v a n zijn eerbiedige liefde voor de Oran jevors ten , toont he t „Op een onbe-weeglycke en stilzwijgende weigeringe mij tegen gewoonte en verdienste bejegent" ( M a a r t 1676) (g3). D i t zijn slechts enkele feiten. M a a r afgezien d a a r v a n ,

Page 168: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de heele hofsfeer s tond hem t e g e n : zijn sa t i ren en ettelijke passages in zijn groote gedichten spreken d a a r v a n , niet he t minst Hofwijck. Zijn gevoelig h a r t w a s tegen zulke verdrietel i jkheden, onvermijdelijk gevolg van de loop­b a a n die hij als zijn levensbestemming gekozen had , niet opgewassen. D a n miste hij zeer den steun van zijn , , S t e r r e " . I n de smarteli jke k lach t a a n het einde v a n D a g h w e r c k , komen reeds o.a. deze kenmerkende regels v o o r :

"Wien sal ick d'aenklacht doen van onverdient geweld, Van hoon te loon voor goed, van spijt voor vlyd gevelt, Van ruggeling beklapp, van opgestoockte quell-raed, Voor onberoemde gunst, voor onverdiende weldaed, Van vré in tween geruckt, van twist met list geweckt, Van vuijlen arghewaen met roosen toegedeckt ? W i e sal sich pijnen tot een troostigh, Wlest te vreden, ' Tis werelds werck, en wind ; God leeft, en weet de reden, En d' aytkomst, en 't gevolgh ten besten van die 't lijdt. (94 )

Zijn vroegere vr ienden en vr iendinnen h a d hij gaandeweg al len overleefd. E n hoewel hij ruste loos n ieuwe connect ies zocht, bleef hij toch min of meer eenzaam s t aan temidden v a n jongere generat ies met gewijzigde opvat t ingen. E e n nu en dan opdringend gevoel v a n levensverzadiging is v a n dit alles het begrijpelijk gevolg. Toch is he t onjuist n a a r die stemmingen al leen Huygens ' w e z e n t e bepalen . D a a r t e g e n o v e r s t a a n zoo vele uit ingen van tevredenheid en levensblijheid to t in zijn hoogsten ouderdom. I n C luyswerck is geen spoor v a n moedeloosheid, a l sluit hij het were ldsch rumoer bui ten. Ze lden gaf hij zich ongeremd over a a n deze melancholische buien, w a a r i n he t leven hem een kwell ing scheen. „Rad van Onruat" (o,5), geschreven te Par i j s in 1664, da t behalve zijn grieven tegen de were ld , de hem zelfs in zijn droomen kwel lende onrus t v a n zijn geest omschrijft, eindigt met de verontschuldigende v r a a g of he t dan zoo vreemd is, da t hij ver langt n a a r een , ,saligh e inde" v a n di t al les, om , ,eens uy t w a e r e pijn / E n eens uy t valsche vreughd, eens uy t den droom te si jn". M e n vergelijke ook de ana lyse van Z e e s t r a e t . Gewoonli jk w e r d e n zulke stemmingen opgevangen door zijn geloof. D a n hervindt hij he t w a r e evenwicht , dan hervinden wi j den w a r e n , volledigen Huygens . D e meest sprekende voorbeelden daa r voo r zijn de t w e e gedichten op eigen ver jaardag, die door toon en vorm wede rom behooren to t zijn bes te religieuze lyriek. I n he t eers te „Op mijn Geboortdagh" ( i 6 6 5 ) , v lak na dien Par i j schen tijd, w o r d t de weemoed en de verzadiging die zijn ui tgedrukt in deze sublieme wendingen v a n heele en ha lve verzen

Mijn' roll is afgespeelt, en all wat kan gebeuren Van lacchen en van treuren

Is mij te beurt geweest, en all wat beuren sal Sal 'tselve niet met all,

En d'oude schaduw zijn van dingen die wat schijnen En komende verdwijnen —•

Page 169: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

getemperd door gehoorzaamheid a a n 's H e e r e n wi l (96). V o l l e r nog zijn deze gedachten v e r w e r k t in he t s t rophisch ingedeelde ,,0p mi/n 8o e vcrjae-ren" (1676) (97). H i e r vloeien alle motieven van Huygens ' innerlijk leven samen to t een ont róerenden, harmonieuzen zang : dankbaarhe id voor zoo lang leven, willig voldoen a a n de eischen die da t leven stellen blijft t o t het einde, besef van vergankelijkheid d a t niet meer verschr ikt , weemoedige herinnering a a n vreugd en lijden, k lach t over ondervonden onrecht , schuld­gevoel en b e r o u w tegenover den alles gevenden, m a a r ook alles eischenden God, levensmoeheid en ver langen n a a r eeuwige vernieuwing, m a a r n ie t te­gens taande alles geduldig w a c h t e n op 's H e e r e n tijd en s tervensbereidheid in de zekerheid van de overwinning door Chr i s tus , een zekerheid die zich echter niet uit in den juichtoon der overwinning, maar , b e w u s t van zijn eigen onvermogen, opgaa t in de stille bede :

Maer Ghij, almachtigh Heer van Hemel en van Aerde, Die haere swack' onwaerde Door en door henen kent,

Maeckts' allen oogenblich genegen tot dat end;

Genegen en bevoeght, vol innerlyck berouwen. Vol ongeveinst vertrouwen Op Die voor haer geboett

En haere vuijlen W i t t gespoelt heeft in Syn Bloed.

E e n zeer menschelijk gedicht, m a a r ook een puur-Chris te l i jk slot voor he t , , b e s i g h e " leven van den pl ichtsget rouwen Calvinis t , die ui t den a a r d van zijn wezen he t accent bleef leggen op de persoonlijke geloofserva­ring, zonder evenwel de objectieve leer in he t minst t e ko r t t e doen (98). I s Huygens minder dan Revius in dynamischen zin den dichter van , ,het C a l ­v in i sme" te noemen, hij w a s als dichter Calvinis t , zooals hij he t w a s als mensch — w a n t d a t w a s bij hem één —• Calvin is t in de volle dagelijksche practi jk van het leven.

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N .

(1) Een grondige samenvattende studie van Huygens' leven en werk bestaat nog niet. De serieuze bestudeering der bronnen begint in de 19de eeuw, met A. D . SCHINKEL (o.a. Bij­drage tot de kennió can bet karakter van Conótantijn Huygenó, ontleend uit aanteekeningen wegend bet beheer zijner goederen. 1842), met JONCKBLOET, POTGIETER e. a. D e bekende karakteris­tiek van POTGIETER in de Gids van 1842 (opgenomen in Kritische Studiën II, 1-42 : ,,Cluyó-werck. Dichtstuk van Conótantijn Huygenó" benadert, ondanks P.'s romantische rhetoriek, Huygens heel wat dichter dan de zoogenaamd objectieve, maar hooghartige en innerlijk vijandige beschouwing van BUSKEN H U E T in Het Land van Rembrandt II, 1,blz. i83-207(uitg. 1884). Zie ook POTGIETER'S Rijkómuaeum (in : Proza 1837-45, blz. 33o- 341, 2de dr. 1872). D e uitstekende biografie van THEOD. JORISSEN, Conatantin Huygenó, Studiën I (1871) bleef onvoltooid. Zij is, hoewel nog steeds van waarde, nu op verschillende punten ver-

Page 170: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ouderd. Boeiend is ket artikel van H. J. P O L A K , Conótantln Huygens in : Gids 1889, j , 496; II, 24. Diens psychologische en religieuze analyse is echter in sommige opzichten onaanvaardbaar (zie aant. 21) . Vlot en ruim gedocumenteerd is G. K A L F F ' S schets in D e Gids 1900 II, 290 en 480 ; III, 72 (afzonderlijk uitgeg. in 1901, later gecombineerd met zijn andere Studiën over Ned. dichters der 17de eeuw). Als Calvinist heeft Kalff, Huygens evenmin als zijn voorgangers kunnen begrijpen (zie aant. 22). Een kroniek van Huygens' leven gaf J. A. W O R P als inleidingen op de kloeke zes deelen ,, Briefwisseling van C. Huygens" ( 1 9 1 1 - 1 9 1 7 ) . Fijn doordacht en instructief zijn de artikelen van A. K L U Y V E R

over enkele details : Constantijn Huygens tusschen Salmasius en Heinsius (1914) in : Vier Opstellen voor Air S. J. Fockema Andreae, en Over „Amaryllis", een gedicht van Huygms (Versl. Kon. Ac. Afd. Letterk. V , dl. I, 261, beide opgenomen in „Verspreide Opstallen" (blz. 127, i43) waarheen in volg. aant. wordt verwezen. Het als lezing bedoelde opstel van J. V E R D A M (gepubl. in Die Hagbe 1 9 1 4 - 1 5 , bldz. n 8 - i 3 6 ) geeft een levendige samenvatting, maar geen eigen denkbeelden. Van C. J. BUITENHOF, Bijdrage tot de kennis van Constantijn Huygens' letterkundige opvattingen (1923) zijn de eerste twee hoofd­stukken belangrijker dan de beide volgende (vgl. aant. 22). Zie ook P. V A L K H O F F ,

Constantin Huygens homme d'état et poète néerlandais et ses amities francaises (Gazette de Hollande 1925-26).

Andere publicaties worden, voor zoover nog van belang, in de volgende aanteekeningen genoemd. D e gedichten van Huygens uitgegeven door J. A. W O R P (9 deelen, 1892 -99), geciteerd als Ged. Zie verder voor Huygens' werken aant. 23 en 24, (2) Over het typisch Hollandsche gezin Huygens, den zelfbewusten Vader en de sympa­thieke Moeder, JORISSEN, op. cit. hfdst. I en II (verder o.a. blz. 129 vlg. en i65 vlg.) en vooral POLAK, op. cit. I, 5o9 vlg. Zie voor de moeder vooral haar mooie brieven : W O R P , Briefw. I, 97 vlg. en ook als bijlage in JORISSEN (blz. 353 vlg). (3) Over Huygens' studie in de rechten : J. VAN DER VLIET,,Depromotie van C. H." in Oud-Holland 1896, blz. 129 vlg. (4) Zie daarover A. K L U Y V E R , op. cit. (Amaryllis). (5) Ged. II, 24.

(6) Ged. II, 126. D e laatste drie hier gepubliceerde coupletten heeft Huygens zelf achter­gehouden; terecht: ze hooren er innerlijk en stilistisch niet bij. Vgl. K L U Y V E R , op. cit. 166.

(7) Vele gegevens bij W O R P , Briefw. —• Verder zijn van belang de „Mémoires de Constantin Huygens", uitgeg. met uitvoerige inleiding door T H E O D . JORISSEN (1873) . — P. J. B L O K ,

Huygens' ambtelijk leven. (Nijhoffs Bijdragen 4de Reeks II). (8) Ged. III , 326; IV , 1 .2 ; 57-64.

(9) Ged. VII I , 280. (10) D . J. K O R T E W E G , Een en ander over Const. Huygens als beminnaar der stellige wetenschap­pen en zijn betrekking tot Descartes (Versl. Med. Kon. Acad. Wetsch . afd. Natuurk. 3de reeks IV, 264. Anno 1888). (11 ) D e meeste vertalingen zijn in Huygens' zelf uitgegeven bundels gemakkelijk te vinden als afzonderlijke boeken. In W O R P ' s uitgave zie : Ged. II, 214 vlg. (JohnDonne)—'Uit't Engelsch van Francis Quarles in Latijn : Ged.V, 4, vlg. —• Uit „Engelsen ondicht" (Ar­chie Armstrong —'Banquet of Jests) : IV, i83 . •—• Uit „Hoochduytsch ondicht" (Julius Wilhelm Zingraf) : V, i38 vlg. —• „Spaensche Spreekwoorden vertaelt" : (Spaensche Wijsheit) : VI , 84 vlg.; 1 1 6 vlg. (Zie over H.'sbron : W . H. D . SURINGAR, Erasmus over Nedl. spreekwoorden en spreekw. uitdrukkingen van zijn tijd, etc. 1873. — Spaensche Vliegen" (uit de Floresta van Melchoir de Sta Cruz de Duenas) : IV, 1Ö9 vlg. —• Zie verder I X (Registers), 101 .

(12) D e vroeger onderstelde invloed van Donne (Jorissen) werd ontkend door K. J.

Page 171: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E Y M A E L , John Donne'.i invloed op Const. Huygenó (Gids 1891, II, 344V Een feit blijft dat hij zich tot Donne's dichtwerk voelde aangetrokken en van hem vertaalde. Zie daarover ook Zandvoort in Dl . III v. deze Gesch. pag. 74-76, en vooral in Vercoullie-Album, het art. v. F . DE B A C K E R , 1927, I, 93- io5 .

(13) M. SABBE, Conótantijn Huygenó en Zuid-Nederland. (Versl. Kon. VI. Acad. 1925, blz. 77 en vlg.). (14) K L U Y V E R , op. cit. 127 vlg. BUITENHOF, op. cit. 3 i -54 ; over deze zaak m. b. t. Heinsius, zie D . J. H. TER H O R S T , Daniel Heinóiuó (diss. 1934).

(15) Zie over die kwestie Cats-Huygens vooral H. SMILDE, Jacob Cató in Dordrecht (diss. 1938), blz. 41 vlg., waar men ook de vroegere lit. verwerkt vindt; zie ook blz. 290. Zie verder aant. 26, 27. (16) Ged. III, 169, 170 (180, 1 8 1 ) ; IV, 8, 25, 3 i .

(17) Ged. VII , 3o4.

(18) Voor de bedoelde gedichten van Hooft (1621) zie Ged. I, 197 vlg. De andere vier staan resp. Ged. I, 2 1 1 , 3o8 ; II, 3g, 160. Er zijn natuurlijk vele andere die op de M. Kring betrekking hebben, zooals I, 259, 3o2, 3o8; II, 5j, i63 enz. (19) Ged. III , 5 vlg. (20) Ged. III , 134.

(21) POLAK, op. cit. II, 46.

(22) De beschouwingen over Huygens als Calvinist zijn over het algemeen zeer onbevre­digend. Huet zag het, ,stelsel van Kalvijn" als,, een schijnbaar tegenstrijdig mengsel van rationalisme en fatalisme". W a t er in dat „licht" van Huygens' religieuze poëzie over­blijft, is te begrijpen. (Zie op. cit. vooral blz. 2 o 3 v l g . ) . K A L F F (op. cit., 102) meende dat Huy­gens met zijn overwegend verstandelijken aanleg het Calvinisme meer zal hebben begre­pen, dan gevoeld. Huygens' gedichten, niet slechts zijn religieuze, weerspreken deze hy­pothese vers op vers. Toch getuigt K.'s studie van groote belezenheid in Huygens.BUITEN­HOF (op. cit., 107, 108) stelde daar tegenover de omgekeerde opvatting, „warm, innig ge­loof " maar,,meest vage ideeën over de leer die hij beleed" — een opvatting die al evenmin bevredigt wat het tweede deel betreft, alleen al omdat ze onvereenigbaar is met Huygens' „verstandelijken aanleg", zijn drang om te kennen, te weten; bovendien getuigen vele plaatsen in zijn werken er tegen. Het is duidelijk dat al deze schrijvers over den Calvinist, het Calvinisme niet kennen dan van den buitenkant en met een vooropgezette meenirg den schrijver „interpreteeren".

(23) De Vita Propria staat in Ged. VII I , 179 . Geschreven in 1678, werd het door H.niet meer uitgegeven. D e eerste verschijning in druk was de uitgave van Hofman Peerlkamp, met een vertaling in versvorm door A. Loosjes (1807). — Het Dagboek gaf J. K. W . U N G E R als Bijlage van O. Holland (A'dam i885) — J. A. W O R P publiceerde inBijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, dl. 18 (1897) blz. 1-122, de Auto­biografie (Zie ook O. Holland IX , 1891, blz, io6- i36) . Deze autobiografie handelt slechts over de jaren 1596-1614 . Vertaald door A. H. K A N : De Jeugd van Conótantijn Huygenó, door hemzelf beóchreven. (R'dam 1946). D e mémoires zijn uitgegeven door Th. JORISSEN

1873. — Zie verder : J. A. W O R P , Conótantijn Huygenó, Journael van zijne reió naar Venetië in 1620, in : Bijdr. en Meded. v/h Hist. Genootsch. ïöde deel (1894), D^ z- Ö2-1Ö2. — J. H. W . U N G E R : Dagverhaal eener Reis naar Engeland door C. H. , in O. Holland 1890,

blz. 199-202.

(24) D e Otia heeten eigenlijk : Constantini Hugenii Equitis Otiorum Libri Sex. Poëmata varia sermonis, stili, argumenti. Hagae-Comitis, Typis Arnoldi Meuris C I C C C X X V (4 0 ) . D e tweede druk (16 0 ) verscheen in 1634 te Haarlem bij Johannus Passchasius a Wesbusch, evenals de derde in 1641, met verbeteringen en gewijzigde volgorde. In 1644 heet de bundel ,,De Ledige Uren, etc." ( 1 2 0 ) uitgeg. „ t'Aemsteldam, Gedrucktby Jacob Lescaille. Voor Joost Hartgers, Boekverkooper in de Gasthuyssteegh, inde Boekwinkel."

Page 172: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e ondertitel van de .„Korenbloemen" is : ,,Nederlandsche Gedichten van Constantin Huy­gens Ridder; Heere van Zuylichem, Zeelhem ende in Monickeland : Eerste Raad ende Rekenmeester van S. Hoocheitden Heere Prince van Orange. In X I X Boecken", en ver­scheen te 's Graven-Hage, By Adriaen Vlack M D C L V I I I etc. (4 0 ) . D e uitgave van 1762 bestaat uit 2 din. (4 0 ) en verscheen „t' Amstelredam. By Johannes van Ravesteyn. Boeck-verkooper, en Ordinaris Drucker deser Stede." Aan de uitgave van W O R P (zie Aant.i)—• waarbij men wel heeft te bedenken dat, behalve de dichtwerken van 1672, ook vele gedichten gepubliceerd zijn die Huygens zelf den druk niet waard gekeurd heeft — gingen vooraf: de uitgave van W . BILDERDIJK, C. Huygens Koren­bloemen. Met ophelderende aanteekeningen. Te Leyden Bij L. Herdingh en Zoon M D C C C X X I V ( 6 d l n . 1 2 0 ) , en die van J. VAN V L O T E N , Korenbloemen. Nederlandsche Gedichten van Constantijn Huygens, etc.; met aanteekeningen. Schiedam, H. A. M. Roelants,i865 (8 dln. 1 6 0 ) . D e uitgave van P. LEENDERTZ Wz.bracht het slechts tot 2 afleveringen(i6i4-i624). A'dam 1881-82. Uitgaven van afzonderlijke gedichten noem ik in de volgende aanteeke­ningen. Een uitvoerig overzicht over de handschriften en uitgaven vindt men bij W O R P ,

Ged. I, Inleiding, (2Ó) Ged. I, 214. —• Hoewel een half jaar eerder voltooid danCostel ickMal verscheen het gelijk met dit gedicht in 1622 „Tot Middelburgh, Ghedruckt bij Hans vander Hellen, voor Jan Pietersz. van de Venne, woonende by de nieuwe Beurse in de Schildery-win-ckel" (4 0 ) . Herdruk in 1623. —• En een nadruk van beide gedichten onder den misleiden­den titel „Ledige Uren" in 1643 ,,t' Amstelredam, Gedruckt by Theunis Jacobz., Boeck-drucker in de Wolvestraet, in de Historie van Josephus. (4°)- Uitgaven in de 19de eeuw door Het Genootschap Constanter te Leeuwarden : Voorhout (1824); door E. V E R W I J S

(Leeuwarden i860) Voorhout en Costelick Mal en Cluyswerck. (26) Ged. I, 243. —• Kerkuraia Mastix, Satyra. D a t is ' t Costelick Mal. Aen D e Heere Jacob Cats, Raedt ende Pensionaris der Stadt Middelburgh. Door Constantin Huygens, Secretaris der Ghesantenvande Grootmoghenden Heeren Staten Generaeldervereenichde Nederlanden, jeghenwoorddelickbyden Coninckvan Groot-Britaignen. Tot Middelburgh, etc. Zie aant. 25. —• Over den tragen voortgang der uitgave in Zeeland en Huygens'ver­ontwaardiging over de slordigheid der uitgave zie J. A. W O R P , Brieven van Huygens aan Cats in : Tijdschr. Nedl. T. en L. 1893, blz. 1 7 7 vlg. (de voorstelling van Jorissen is niet geheel juist). (27) Onjuiste interpretatie, naar aanleiding van Oogentroost, in dit opzicht vindt men bij BUITENHOF, op. cit. 106-107. Hij verwart „Zond-grouwel", „Werelt-haet" en het eeuwig­heidsverlangen der laatste verzen met ascese. (28) Ged. I, 269. (29) Ged. I, 281. (30) Ged. I, 282. (31) Ged. II, 1 vlg. D e volgorde waarin ik ze hier analyseer is anders dan waarin ze ge­schreven werden. Huygens heeft zelf „Een Professor" in portefeuille gehouden, vermoe­delijk om zijn professorale vrienden Heinsius en Barlaeus niet te kwetsen. Negentiende-eeuwsche uitgave v. C. H.'s Zedeprinten met inleiding en aanteekeningen door H. J. E Y M A E L (Gron. 1891) . (32) Ged. II, 82. (33) Ged. II, 6 6 - 7 5 . (34) Ged. I, 86 en 9 1 . (35) Ged. I, 1 1 6 . (36) Ged. I, 1 7 1 . (37) Ged. I, 188. (38) Zie het zevende gebod. Ged.I , i57, D a t dit een tijdelijke onrijpe voorstelling was, blijkt door vergelijking met latere omschrijvingen van het ideale huwelijk. Meermalen

i6x

Page 173: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

heeft men conclusies getrokken uit gedichten van Huygens zonder zich er rekenschap van te geven wanneer hij die schreef. ( 3 9 ) Ged. II, 42. (40) Ged. II, i36 . Zie vooral voor de strekking het slot vs. 237-262. (41) Ged. II, 166. (42) Ged. II, 174-(43) Ged. II, 180. Men vergelijke voor juiste beoordeelingvan Huygens'opvatting van de liefde, het huwelijk en de vrouw, vooral de desbetreffende passages in Hofwijck, zie vs. 1845-1945. (44) Ged. 111,48. —• Het plan Daghwerck afzonderlijk uit te geven is niet doorgegaan. W e l stuurde hij het ter beoordeeling zijn vrienden toe. Het is in den Muiderkring voor­gelezen. Bekend is de critiek van Vondel, die door H. op geprikkelde wijze werd weerlegd. Schuilt in die critiek toch een oorzaak voor het niet voltooien v.h. gedicht ? Zie JORISSEN,

Versl. en Med. der Kon. Acad. afd. Ltk. 1873, blz. 234 vlg. en aant.Ged. III, 48. H. nam het gedicht op in de Korenbloemen van i658. (45) Voorbeelden van zulke beeldspraak o.a. in de passages vs. 5 i 3 vlg., waarin :,,Stilte kan ick, aid een toll j Dien de kinderen begapen j En al draeyende doen diapen, / Veinden en genie­ten me', I Met de dinnen uyt der zee / Noch voll duydelingd gebleven j Even aid de beenen leven, / Bee-nen die van gaen vermoedt j Tintelen van gidtigh bloedt." Vgl. bv. ook vs. 668-680. Puntig gezegd is : ,,In die dtilte van twee mendchen j Vind ick't uy-terdt mijner wendchen, / Mijner tochten ledte wilt, j U, en eenicheitd beditt" (vs. 1049-64) Zie ook het vervolg en vs. 1079 vlg, etc. (46) Huygens heeft aan het onvoltooid gelaten gedicht een uitvoerig plan voor het ontbre­kende toegevoegd. Zie aant. in Ged. III, 108. (47) Ged. III, 46. (48) Ged. III , 1 1 4 . (49) Ged. IV, i 3 i . (50) Huygens bleef met sommige vrouwen vriendschappelijk omgaan, maakte enkele mis­schien zelfs min of meer het hof, zonder ernstige bedoelingen. Vgl. ,,'t Misverstand" (Ged. IV, 55) en „Een minnaer aen een weduwe op een mugge-nett, hem by haer vereert" (Ged. IV, 53). D e aandrang van zijn vrienden, een tweede huwelijk aan te gaan, weerde hij in 1639 puntig af: zijn Libri, Liberi en Libertas waren onoverkomelijke bezwaren (Ged.III, 125-126 : Contra secundas nuptias; Ad amicos; Aliud). Zie ook de aardige Dialogud de decundid nuptiid tusschen Barlasus en Huygens door Cats. (Zie H. Smilde, Jacob Cats, bldz. 281). (51) Ged. IV, 83. Huygens gaf het uit „Tot Leyden. Ter Druckerije van de Elseviers, An­no 1647". (8°). Herdrukken in i 6 5 i en i653 . ,,t' Amsteldam. Bij Lodewijck Spillebout, Boeckverkooper in de Kalverstraat, in d' Amsteldamsche Bibliotheeck". (8°). N a H.'s dood werd het nog eens afzonderlijk gedrukt in 1690 : t'Amsterdam, Bij Jan Rieuwertz., Stadsdrukker en Boekverkooper, in de Beursstraat". (8°). •—• Over Lucretia van Trello : J.F.M. STERCK, de Trello en zijne dochter Lucretia in Oud-Holland V, 275 vlg. —• H's eerste gedicht aan haar is van 1619 (Ged. I, 166). Zie verder Ged. II, 9 ; IV, 24, 3o, VI , 233; en de grafschriften op haar: VII , 57 vlg. Thema en opzet van Euphrasia heeft H. waarschijnlijk ontleend aan de Caecitatis Consolatio (1609) van zijn Zuid-Nederl. vriend Puteanus. Zie SABBE, op. cit., 797 . ( 5 2 ) Ged. VII I , 66. (53) Vitaulium-Hofwyck. Hofstede vanden Heere van Zuylichem onder Voorburgh. In 's Gravenhage / Bij Adrian Viae. M D C . L U I . (4 0 ) . — Ged. IV, 266. — D e bekende uitgave van H. J. E Y M A E L geeft inleiding en vele tekstverklarende aanteekeningen. (Cu-lemborg 1888). (54) Vs . 341-400.

Page 174: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

( 5 5 ) V s . 1012-1048. (56) D e jongere generaties der familie hebben weinig piëteit aan den dag gelegd t. o. v. dit zoo zorgvuldig opgebouwde en beheerde bezit, dat de bezitter door speciale bepalingen had gezocht te beveiligen. Op de nipper is het huis gered door de Huygens-Vereeniging en na restauratie ingericht tot Huygens-Museum. Zie over de geschiedenis van Hof­wijck : E Y M A E L , op. cit. inleid. V I I ; W O R P , Brief. V I , blz. X X I I I ; V E R D A M , op. cit.Vgl. ook het mooie artikel van M E N N O TER B R A A K , In Gesprek met de vorigen. (57) Ged. V I I , 1 1 1 —• Uitgeg. ,,In 's Graven-hage, By Johannes Tongerloo, Boeck-verkoo-per woonende in de Veen-straet. CIO I O C L X V I I (4 0 ) . Herdruk in zelfde jaar. — N a Huygens' dood : te Amsterdam, By Jan ter Hoorn, 1 7 1 1 (4 0 ) —'Idem, by Johannes Ra­telband, 1729 (4 0 ) — In i838 „...naar de hedendaagsche taal en spelling gewijzigd en met eenige aant. voorzien" door Mr. J. G. la Lau, etc. 's Gravenhage en Amsterdam. 12 0

— Een goede uitgave door A. W . S T E L L W A G E N in Klassiek Pantheon (Schiedam 1884-16 0 ) .

(58) Zie J.A. W O R P , Const. Huygens te Orange — in O. Holl X I X (1901), blz. 3 i . Een uitvoerig overzicht ook in Briefw. V e n V I , Inl., Hfdst. X . (59) Zeestraet vs. 44. (60) Over de voorgeschiedenis zie Mr. D . V E E G E N S , De Zeestraet, in Med. v. d. Vereen, t. beoef. d. gesch. v. 's Gravenhage II (1876), blz. 141 vlg. Verder W O R P , Briefw. V , Inl. blz. X V I I . Huygens' verdediging van het ontwerp is afgedrukt in Ged. V I I , 327 vlg. met enkele brieven uit i663. Zie ook de brieven van Soetens hierover in Briefw.V,no. 5927, 5945, 6 i 3 2 ; V I , no. 6140, 6164, 6168, 6176 , 6190. Huygens' eigen brieven aan S. ont­breken. (61) Cluyswerck is niet meerdoor H. uitgegeven. He t werd eerst „ontdekt" in 1841, en door Jonckbloet als onmiskenbaar van Huygens herkend. Zijn uitgave was de aanleiding tot het bekende artikel van Potgieter (zie aant. 1) —• Ged. VII I , 3o8. (62) Ged. VII I , 245. (63) Ged. V, 48 vlg. •— Pas vier jaar later afzonderlijk uitgegeven. : In 's Graven-hage.By Adrian Vlack. 1657 (4°). Een herdruk in hetzelfde jaar .—• D e moderne uitgave is van H . J. E Y M A E L . Zutphen, 1 9 1 1 ; met inleiding en veel tekstverklaring. (64) Zie A. J. B A R N O U W , Tijdschr. Ned. Taal en Letterk. X X , 291 vlg. en E Y M A E L , op.cit. X I V , die nog andere parallellen aanwijst. (65) Ged. V , 92, aant. (66) Curieus is het afkeurend oordeel van Huet over het Brabantsch dialect van Huygens : „ketelmuziek, in vergelijking waarvan zelfs het plat Noord-Hollandsch der heldin en van haar knecht naar hemelval zweemt".Huygens kende uit ervaring echter het dia­lect van de stad zijner moeder zeer goed, vlg. S A B B E , op. cit. 7 7 5 - 7 7 6 en het daargenoemde „Antwerpsch Dialect met eene schets van de Geschiedenis van dit Dialect in de 17de eeuw" door H S M C U T (Recueil de travaux publiés par la Faculté de Philosophic et Let­tres de 1' Université de Gand, 1905). (67) Kortheidshalve verwijs ik hier naar het overzicht van meeningen bij E Y M A E L , op. cit. Slechts terloops zij opgemerkt dat Kalff juist naar aanleiding van de T. C. zijn meening over H.'s Calvinisme ten beste geeft (op. cit., 102). Zeer lezenswaard is. E.'s betoog over H.'s neiging tot het komische. Kalff reageerde in D e Gids 1 9 1 3 , I (pag 494 vlg). (68) Joachim Oudaen opende een felle critiek op ethische gronden. Zie daarover E Y M A E L ,,Huygens versus Oudaen" in : Tijdschr. N .T . en Lett. X X X I . Vgl. aant. 92. (69) Uitgegeven in de Mémoires : JORISSEN, op. cit. 15-49, Vergelijk Overdiep in de In­leiding Deel III. dezer Geschied, van de Lett. (70) Anoniem verschenen ,, Tot Leiden bij Bonaventura ende Abrahem Elzevier, Anno 1641" . Herdrukken, nu op naam in 1659 en 1660. Ik citeer de uitgave van 1660 ,,t' Amster­dam. Bij Arent Gerritsz. vanden Heuvel. Boekverkooper in de Pieter Jacob-straet"..—• Over de voorgeschiedenis der uitgave, zie W O R P , Briefw. III . Inl. blz. VIII— 1 Het fel­le geschriftje van Jan Jansz. Calckman „Antidotum. Tegengift van 't gebruyck of on-

Page 175: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

gebruyck van't Orgel" gaf aanleiding toteen kwestie voorden kerkeraad. (1641) . Ziedaar over verder JORISSEN, op. cit. 270. (71) Blz. 7. Zie ook het voorafgaande (blz. 6). Uitg. 1660. (72) Blz. 8 en 9. (73) Blz. 1 0 9 - 1 1 1 . (74) Blz. 1 1 1 - 1 1 4 . ( 7 5 ) Blz. 14 -16 . (76) Blz. 1 1 4 . (77) Blz. 28. 29, Men vergelijke voor zulke afsluitende, synthetisch gebouwde en rhyth-misch evenwichtige zinseinden bv. ook blz. 33, 90, 107, 120, 1 2 1 , i 3 i . (78) Ged. I, i o3 . De vertaling heet daar Paraphrasticum : Ged. I, i o5 . (79) Ged. I, i38 . (80) Ged. I, 143. Hier heet het : Symbolum Apostolorum, Paraphrastice. — Huygens' uit­gave verscheen „In 's Graven-Hagen. By Aerdt Meuris, Boeckvercooper, inde Pape-straet, inden Bybel. Anno M D C X I X (4 0 ) . (81) Ged. I, 143. Bij denzelfden uitgever als vorige, gecomb. met den tweeden druk daar­van in hetzelfde jaar. (82) Vs . 47-58. (83) Ged. I, 262. (84) Ged. II, 7 7 . (85) Vgl. F. DEN E E N Z A M E N , Huygenó en de Bijbei, in N . Tg. X X I I , 3oo, vlg. (86) Dezelfde gezindheid blijkt uit Hofwijck, vs. i Ö 2 5 - i 5 9 7 . Deze passage, eenschoone zang van verdraagzaamheid, verrassend mild voor een Calvinist in de 17de eeuw is ook als afzonderlijk lied in strophen van vier alexandrijnen met aanduiding van zangwijs (Stem : O grootheid van Gods liefde) opgenomenin de stichtelijke bloemlezing „ H e t Lust­hof der zielen", e t c , bijéénvergaderd en in orde gesteld door G. S. —• t'Alkmaar. By Ja­cob Pietersz. Moerbeek, Boeck-verkooper op't Dronkenoort, 1681 (blz. 36 i ) . W O R P vermeldt dit in Ged. IX, 8, maar blijkbaar heeft hij niet gezien dat dit een fragment is uit Hofwijck. Het is waarschijnlijk zonder H.'s voorkennis opgenomen. (87) Ged. II, i55 . (88) Ged. II, i 63 . (89) Ged. IV, 13 vlg. •— D e uitgave werd verzorgd door Caspar Barlaeus. Van den eersten druk (1645) is geen ex. bekend. D e druk van 1647 kwam uit te 's Gravenhaghe By JanVe-ly, Boeckverkooper, woonende inde Gortstraet." (4 0 ) (90) Ged. V, I, De andere Avondmaalverzen vindt men in de hier genoemde volgorde in : Ged. III, 1 8 1 ; IV, i 5 5 ; V, 1 6 6 ; V I , 5 3 ; IV, i 3 ; V, 4 7 ; VI , 1 0 7 ; VI , 270 ; VII , 161 ; VIII , 9 5 . (91) Ged. I, 295. Hier heet het „Mijn vyand vreucht ( myn hater vrede." (92) Ged. VI , 253. Zie daarover E Y M A E L , ,,Huygenó veróuó Oudaen" in het Ts. N . T. Lt. X X X I (overgedrukt als bijdrage van zijn uitgave van Tr. Corn). Hierin heeft E . de verkeerde opvatting der vroegere lit. historici, gewekt door Oudaen's vergissing om­trent H.'s genoemd gedicht, achterhaald. ( 9 3 ) Ged. V I I I , i36 . (94) Ged. III, 106. Zie ook de voorafgaande en de volgende verzen. ( 9 5 ) Ged. V I I , 3 7 . (96) Ged.VII, 89. (97) Ged. VII I , i 3 9 . (98) D a t er bij sommige schrijvers een neiging bestaat Huygens van het Calv'nisme los te maken, heb ik hier en daar reeds aangewezen. Natuurlijk zijn er onder de Calvinisten in de 17de eeuw evenals later, nuancen. Voor twijfel aan Huygens' bewust dogmatischen grondslag in Calvinistisch-gereformeerden zin is geen aanleiding. D e beschouwing van BUITENHOF, op. cit., 106-108, raakt kant noch wal.

Page 176: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

JACOBUS REVIUS De OverijóeLche Zanger

ME T Z I J N T I J D G E N O O T E N C A T S E N H U Y G E N S S L U I T Revius den ring der Calvinis t ische dichters in de eers te helft der zeventiende eeuw. Gedr ieën s t aan zij op dezelfde b a s i s : he t onaan ta s tba re au tor i t a i re W o o r d Gods . Zij hebben uiteindelijk

hetzelfde d o e l : de verheerlijking van God, nu en in de eeuwige toekomst . I n d a t eeuwigheidslicht zet de didact icus C a t s , meest in epischen vorm, de problemen van he t aa rdsche leven, famil iaal en sociaal . Zi jn persoonlijk leven, hoewel in eers te ins tant ie de aanleiding to t zijn l i t te ra i r werk , gaa t op in he t gemeenschappeli jke, he t algemeene. Zi jn instructief, op­bouwend w e r k re ik t verder dan den eigen tijd. Huygens is s te rker gebonden a a n zijn per iode, omdat zijn didact iek een persoonlijk accent behoudt , a ls cri t ische reac t ie op de hem omringende were ld . Zi jn w e r k w a s tweezijdig : ten deele gericht n a a r bui ten, m a a r — meer nog n a a r binnen. In beide opzichten, m a a r het s terks t in het l aa t s t e , be toont Huygens zich indivi­dual is t . Zi jn religieuze lyr iek geeft uiting a a n zijn meest intieme geloofs-worste l ingen, de spanning der subjectieve toeëigening v a n he t objectief-gegevene, de persoonlijke spanning ook tusschen tijd en eeuwigheid. Rev ius is als he t w a r e de t ra i t -d 'un ion tusschen C a t s en Huygens . H e t didact ische element heeft hij met beiden gemeen. Als Huygens heeft hij een s terke neiging to t de lyriek. M a a r nergens toon t hij ons in zijn gedichten iets v a n de eigen levensgebeurtenissen, hoe hevig ze op hem mogen hebben i n g e w e r k t : de verhouding to t zijn eers te en zijn tweede v r o u w , de dood v a n verschil lende kinderen, het wanged rag van zijn zoon, de moeilijkheden in zijn w e r k als p red ikant of als regent v a n he t Sta ten-col lege. O o k kunnen w e bij hem geen ontwikkel ing volgen v a n innerlijk leven, geen te da tee ren geeste­lijken groei als bij Huygens . H e e l zijn rus te loos leven v a n strijd .—• strijd n a a r bui ten, niet n a a r binnen, juist andersom als bij Huygens — gaa t schuil a ch t e r den s t room zijner geestelijke l iederen. N i e t he t eigen-ik, m a a r het W o o r d Gods s t a a t in het centrum. E n da t niet enkel als de basis of de achtergrond, m a a r in den meest vols t rekten zin als de b r on v a n Revius ' inspi ra t ie , ja het onde rwerp zelfs v a n zijn gedichten. Z o o gaa t als bij C a t s , m a a r nu in he t lyrische genre, he t subjectieve wede rom op in he t objectieve.

Page 177: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D i t wi l niet zeggen da t Rev ius ' poëzie geen uiting zou zijn van persoonli jke beleving. Zi jn d ich twerk zet ons midden in den strijd van he t geloof, de spanning tusschen ondergang en verlossing, m a a r de wors te l ing van he t individu is opgenomen in de wors te l ing van de K e r k al ler eeuwen , zooals die bel ichaamd is in he t geschreven W o o r d en zich voor tze t in de ge­schiedenis der volkeren. V a n dit conflict echter is de oplossing gegeven en de ui tkomst zeker. Evenmin als Huygens is Revius d a a r o m inzake geloof- en were ldbeschouwing toegankelijk voor twijfel of problemat iek . Ca r t e s iu s is zijn ve rk laa rde vijand. Revius verwerkel i jk t met zijn poëz ie he t dubbele ideaal der voorgaande generat ie : he t gereformeerd-schrif tuur­lijke m a a r ook het Calvinis t isch-nat ionale lied. I n he t l aa t s t e opzicht corr igeer t hij Heins ius . D i r e c t e r en vollediger dan C a t s en Huygens geeft hij de dichterl i jke vertolking van he t Chris tel i jke geloof, afgeleid ui t de Schrift , doordach t en doorleefd in Calvinis t ischen geest . D o o r da t alles is Revius de dichter v a n he t Calvinisme, in zijn eigen tijd, m a a r ook voor de tijden n a hem.

Revius w a s het type van den mil i tanten pred ikant der i 7 e eeuw. D e tijd, w a a r i n hij w e r d geboren en opgroeide, d rukte zijn s tempel op hem en dwong hem reeds vroeg to t een keuze tusschen ui ters ten . M e t beslistheid en onve rzwak te vas thoudendheid bleef hij die keuze ge t rouw. Huiseli jk milieu en opvoeding w e r k t e n kracht ig mee. I n i 5 8 6 w e r d hij t e D e v e n t e r geboren, he t j a a r toen deze s tad , die sinds 1678 a a n den k a n t van den P r ins s tond, door he t v e r r a a d van S tand ly w e e r in Spaansche handen k w a m . D e vader , ko r t t evoren burgemeester geworden, w a s n a a r D e n H a a g om de S ta ten , he laas te l aa t , voor he t dreigend gevaa r te w a a r s c h u w e n . D e moe­der ontvlucht te met h a a r half-jarig kind de s tad en he t gezin vestigde zich t e Ams te rdam, w a a r he t ook bleef toen D e v e n t e r in 1691 door M a u r i t s he roverd w e r d . Zijn vade r bes teedde veel zorg a a n Jacobs opvoeding. R e e d s jong beheerschte hij he t F ransch , d a a r n a he t Gr ieksch en he t Lati jn. N a den dood van zijn v a d e r s tudeerde hij theologie te Leiden ( ï ö o ^ - ' o y ) , f inan-tieel geholpen door zijn geboor tes tad , een tweede band die hem a a n D e v e n ­t e r verbond. In den theologischen strijd tusschen Arminius en Gomarus , volg­de hij zonder aa rze len den l aa t s t e . V a n 1607 t o t 1610 ze t te hij zijn studies voor t te F raneke r , speciaal om zich bij den beroemden D r u s i u s te b e k w a ­men in he t H e b r e e u w s c h . Ten slot te m a a k t e hij een tweejar ige reis door Frankri jk , w a a r hij verschil lende hoogescholen der Hugenoo ten bezocht en zich voora l langeren tijd ophield te O r l e a n s . H i e r nam hij zelfs de functie w a a r van bibl iothecaris en assessor bij de min of meer zelfstandige groep „ D u i t s c h e " s tudenten. D e z e breede studie b e k w a a m d e Revius in he t bij­zonder voor de belangrijke t a a k van predikant , geleerde en dichter . Terug­gekeerd in Nede r l and w e r d hij in 1614, n a ko r t een t w e e t a l kleinere gemeen­ten gediend te hebben, p red ikan t te D e v e n t e r . A l spoedig nam hij d a a r deel a a n den kerkdi jken strijd en w e r d hij de s tuwende k rach t in de zuiverings-

Page 178: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

act ie tegen de remons t ran t sche pred ikan ten , in s t ad en provincie . D o o r zijn huwelijk w a s hij v e r w a n t a a n de regeeringskringen v a n D e v e n t e r , hetgeen zijn aanz ien in de s tad verhoogde, m a a r hem niet verh inderde in de oneenigheden tusschen ke rke raad en stedelijke magis t raa t door de d a a d en in geschrifte met klem op te komen voor de vrijheid van he t kerkelijk gezag. I n D e v e n t e r zag hij voorloopig zijn arbeidsveld, t e r verdediging v a n de zuivere leer en de kerk, t o t bloei ook v a n zijn vader s t ad op cultureel gebied. O p beroepen n a a r Le iden en R o t t e r d a m ging hij dan ook niet in. I n 1608 w e r d hij b ibl iothecar is v a n de Lati jnsche School , in he t volgend j a a r „ c u r a ­t o r " . I n 1624 w e r k t e hij waarschijnli jk mee a a n de oprichting van he t Muziekcol lege. V o o r de st ichting der I l lus t re School(Athenaeum) in 1629-30 en de bezet t ing der leerstoelen heeft hij k rach t ig geijverd. E e n waa rdee r ing v a n zijn wetenschappel i jke kwal i t e i t en w a s ook zijn benoeming to t revisor der S ta ten-ver ta l ing , w a t betref t he t Oude -Tes t amen t . E e r s t in 1641 verl iet hij D e v e n t e r om de eervolle m a a r z w a r e t a a k v a n Regent van he t Collegium Theologicum t e Leiden, he t i n t e rnaa t voor theologische s tudenten, op zich t e nemen, een t a a k die hij met grooten ijver en p l ich tsge t rouw to t zijn dood in i 6 5 8 vervulde . D a a r moes t hij de s tudenten leiding geven bij hun studie , speciaa l in de philosophie en de kuns t v a n dispu­tee ren (1). I n dit academisch milieu h a d hij tevens gelegenheid zich nog meer dan te D e v e n t e r , t e wijden a a n polemiek en wetenschappel i jk w e r k . Zijn temperament , m a a r voora l zijn w a r m e liefde voor de K e r k en h a a r belijdenis en zijn s terke posi t ieve overtuiging m a a k t e n hem to t een vurig polemicus. D e gereformeerde opvat t ing der praedestinatie verdedigde hij tegen den Goudschen p red ikan t H e r b e r s reeds vóór de D o r d s c h e Synode (2). T e Leiden (1642) mengde hij zich opnieuw in he t dispuut over de verhouding K e r k - S t a a t , en on tzenuwde hij he t tusschen-s tandpunt v a n Vedel ius , a a n w i e n indertijd te D e v e n t e r he t zwijgen w a s opgelegd, m a a r die zich n a zijn benoeming te F r a n e k e r opn ieuw begon te roe ren . I n de bekende kwes t i e over he t lange h a a r , die de gemoederen zoo hevig in beroer ing b rach t , nam Revius echter een zeer gematigd s tand­punt in, verdedigend de Christel i jke vrijheid, een bewijs voor zijn bezonnen oordeel . M a a r harts tochtel i jk en onverzoenlijk verze t te hij zich tegen de Ca r t e s i aansche opvat t ingen, w a a r i n hij me t reden he t groote gevaa r voor de K e r k voorzag . Ettel i jke malen k w a m hij door deze polemiek in con­flict met de C u r a t o r e n , m a a r zwijgen in deze z a a k w a s hem onmoge­lijk : ,, ( Immers) hoe soude ick myn consciëntie voor Godt , ende meynen E e d t voor ha ren G r o o t M o g h e n d e a ls Regen t v a n t collegie voldoen connen, indien ick, siende d a t de jeucht ver leyt w e r d e , niet met al len moghelicken vlijt my daer teghen gestelt hadde . W a t peryckel de kercken v a n dese ende andere landen, selve to t O o s t ende W e s t Indien incluys, die daghelicx uy t dit Collegio met p red ican ten voors ien worden , hier uy t soude s t aen te ve rwach ten , geve ick U . E d d . A . A . na ha re hooge w y s h e y t t e bedenken"

Page 179: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

(3). Waarschi jn l i jk heeft deze str i jdvaardigheid Rev ius de benoeming to t hoogleeraar in he t H e b r e e u w s c h gekost . V e r m e l d e n s w a a r d is Rev ius ' ver ta l ing van de Neder landsche Geloofsbelijdenis in het Gr ieksch en he t Latijn, voorzien van een inleidende geschiedenis van leer en orde der kerken (iÖ23, 1627). D e z e ver ta l ing voor schoolgebruik, w e r d met groote belang­stelling ontvangen door den P a t r i a r c h v a n Cons tan t inopel , Cyri l lus Luca r i s , die zich te w e e r stelde tegen de pogingen van P a u s U r b a n u s V I I I om de Grieksche K e r k onder Rome te brengen. Ze l f gaf nu de P a t r i a r c h in 1629 een geloofsbelijdenis ui t die n a u w met de gereformeerde v e r w a n t w a s . Posi t ief wetenschappel i jk w e r k verr icht te Revius door de ui tgave v a n ver ­schillende handschrif ten en oude teksten. Z o o gaf hij in i 6 3 o opnieuw he t w e r k ui t van Lauren t ius V a l l a , „De collatione Novi Tedtamenti" (1444), de sinds E r a s m u s zeldzaam geworden vergelijking van V u l g a a t en Griekschen grondtekst , w a a r i n men w e l de aanleiding to t de hervorming heeft gezien. D e „Dbputationed Metaphydicae" van Franc iscus Suarez , den beroemden Spaanschen Jezuiet , m a a k t e Revius door een cri t ische bewerking geschikt voor leerboek op de Pro tes t an t sche scholen (1644). D e ui tgave van de Epi-tred franpaidej a JOÓ. J. de La Scala heeft belangrijke documenten betreffende Scal iger voor ver loren gaan b e w a a r d . Hetzel fde geldt voor De vita Davidid Georgh, de geschiedenis v a n den wederdoope r D a v i d Jorisz. door diens schoonzoon Blesdikius in handschrif t nagela ten. V a n het ze ldzaam gewor ­den boek v a n Gnaphaeus over het mar t e l aa r schap van zijn vriend en mede­gevangene J a n de B a k k e r {Jïartyrium J. Pidbrii) gaf Revius opnieuw den oorspronkelijken Lati jnschen teks t (1649). V a n minder belang is zijn Hbbria Pontificum Romanorutn (i632). M a a r zijn n a a m als historie-schrijver w e r d gevestigd door zijn Daventria Illudtrata(i65i) een rijk gedocumenteerde, objectieve geschiedenis van zijn vader s t ad en provincie , grootendeels ui t de directe bronnen, v a n blijvend belang voora l om de belangrijke bescheiden betreffende de gebeurtenissen ui t zijn eigen tijd. G a f Revius bovens taande w e r k e n hoofdzakelijk in het Latijn, door zijn Neder landsche gedichten is hij een belangrijke figuur in de geschiedenis der Neder landsche le t te ren .

I n i 6 3 o verzamelde Revius zijn gedichten onder den t i te l „Over-Yddebche Sangen en Dichten", gedrukt bij Sebas t iaen W o r m b o u t s „ inden Vergulden Bijbel" te D e v e n t e r (4). V a n slechts enkele gedichten, namelijk die we lke tevoren afzonderlijk verschenen w a r e n en voor ts die betrekking hebben op oorlogsgebeurtenissen, is de tijd van on t s t aan te benaderen . Revius verdeelde ze in t w e e rubr ieken, die w e de schriftuurlijke en de wereldli jke gedichten zullen noemen. D e l aa t s t e omvat ten enkele epigrammen, eenige bruilofts­l iederen, lijk- en lofdichten en voornamelijk historische zangen. D e eers te , ve r reweg de talri jkste, groepeerde de dichter n a a r de bijbel-historische orde . D a t ze niet in deze volgorde zijn geschreven, is zeker. M a a r da t deze op de Bijbel geïnspireerde gedichten bij hun gezamenlijke ui tgave daa r in gesteld

Page 180: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

werden , ligt voor de hand . N u heeft men ui t deze his tor ische groepeering wil len afleiden da t Revius zich t en doel gesteld had , te schrijven „ h e t epos der Godsgeschiedenis" . O o k a l h a d hem d a t niet v a n mèetaf voor oogen ges taan, dan zou he t hem toch bij de ui tgave b e w u s t zijn geworden en d a a r n a zou hij zich op het bereiken van da t doel s teeds meer hebben toegelegd. D e zoogenaamde tweede ui tgave in 1634 w a s slechts een schijndruk, een poging om de vele nog onverkochte exemplaren v a n den D e v e n t e r druk onder een n ieuw t i telblad t e Leiden a a n den man te brengen (5). D a a r o m bleef hierin de rubr iek der schriftuurlijke l iederen ongewijzigd en konden alleen achter in een dr ie ta l vellen, meest his tor ische zangen, w o r d e n toegevoegd. M a a r de oude Atheneum-bibl io theek te D e v e n t e r b e w a a r t een met w i t doorschoten exemplaar w a a r i n Rev ius eigenhandig zijn l a te re gedichten heeft bijgeschre­ven en allerlei wijzigingen in de volgorde heeft aangegeven, die de juistheid der genoemde stelling zouden bevest igen. H e t hoofdargument zou echter liggen in den innerlijken samenhang v a n a l deze gewijde gedichten (6). Tegen deze opvat t ing zijn ui t l i t tera i r -his tor isch oogpunt grondige b e z w a r e n in te brengen. D e te rm „epos der Godsgeschiedenis" legt pleonast isch nadruk op he t epische k a r ak t e r . D i e geschiedenis moet dan w e l zijn de door God bepaa l ­de were ldhis tor ie en daa r in speciaal de ontwikkel ing v a n de Kerk , zooals die in den Bijbel beschreven s t aa t . M a a r zoowel de analyse v a n den inhoud a ls de beschouwing v a n den l i t t e ra i ren vorm v a n dezen gedichtenbundel wee r sp reken bedoelde opvat t ing. H e t episch k a r a k t e r is u i ters t z w a k . H e t geheel b e s t a a t in een collectie, meest kor te gedichten v a n zeer ui teenloopenden l i t t e ra i ren vorm en k a r a k t e r : er zijn gepaard rijmende, beschouwend-d idac­t ische gedichten, w a a r o n d e r vele epigrammen, m a a r ook omvangrijke be toogen ; er zijn fraaie sonnet ten en allerlei vrijere s t rophische l i ederen ; één bijbelboek is zelfs gedramat i see rd ; m a a r epische gedichten zijn ze ldzaam : in he t heele O u d e Tes tamen t slechts één (Simson) . D e omschrijving „moza ïek e p o s " k a n a a n dit b e z w a a r niet tegemoet komen, omdat zij een contradic t io in terminis beva t . D e l i t tera i r -his tor isch vas t s t aande t e rm „ e p o s " w o r d t door deze voorstel l ing zinledig en di t k a n niet anders dan to t misvers tand en ve rwar r ing leiden. E e n „ e p o s " zonder den voortschri jdenden epischen vorm, ook n a a r zijn vers en taa lkundige s t ruc tuur als zoodanig bepaa ld , is geen epos. M a a r afgezien daa rvan , ook n a a r den inhoud biedt Rev ius ' ge­dichtenbundel niet w a t de omschrijving „epos der Godsgeschiedenis" zou doen ve rwach t en . E r is geen oogenblik sprake v a n de teekening der geloofs­helden ui t het O u d e en N i e u w e Tes tament . O o k is he t er ve r re v a n d a t hier de lijnen der heilshistorie v a n af he t Paradi j s n a a r de komst v a n Chr i s tus in he t vleesch en vervolgens n a a r zijn wede rkoms t in het eindgericht met ook m a a r eenigszins benaderende volledigheid zouden s t a a n afgeteekend, zooals zij getrokken zijn door de boeken der t w e e Tes tamenten . D a a r v o o r zijn er te groote h ia ten op beslissende punten, voora l in he t O u d e Tes tament . Revius schreef groepen gedichten, medi ta t ief en lyrisch, over den

Page 181: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Drie-eenigen God, den Almacht igen Schepper van Heme l en aa rde , over Zijn glorieuze Schepping w a a r i n de M e n s c h als Gods beeld he t hoogtepunt is, over den jammerlijken val en zijn heillooze gevolgen, over de beteekenis der W e t als spiegel der zonden, over de reddende komst v a n Chr i s tus op aa rde , over de strijdende K e r k temidden der were ld , over he t beslissend eindgericht en de eeuwige zaligheid. M a a r da t alles is geen bewus t geteekende heilsgeschiedenis, he t l angzaam in phazen doorwerken van de goddelijke genade to t deze in en door Chr i s tus h a a r voltooiing vindt . H e t algemeene Noachie t i sche V e r b o n d blijft onaangeroerd , evenals het bijzondere Genade-verbond met A b r a h a m , I z a a k en Jacob en de specialiseering en u i twerking d a a r v a n in de geschiedenis van het volk I s raë l . O v e r de Richteren , behalve dan enkele op zichzelf s t aande detai ls , niets . N ie t s over de koningen, afgezien van enkele gegevens over Sau l en D a v i d , die met de Mess i aansche ve rwach t ing niets hebben uit t e s t aan . V a n de profeten alleen de Klaagl iederen v a n Jeremia . Zelfs over Jesaia , bij u i ts tek den aankondiger van he t naderende groote heilsfeit, geen woord . H e t Hooglied, de Klaagl iederen en H a m a n (het boek Es the r ) „feitelijk hooren ze in zijn (Revius) epos niet t h u i s " zegt de verdediger der genoemde hypothese zelf, „ o m d a t ze door hun lengte den gang d a a r v a n breken en in strijd zijn met den moza ïek-opze t" ( 7 ) . In tusschen vullen ze bij Revius toch m a a r even de helft van zijn Oud tes t amen t i sch deel. M a a r het is nog niet eens zoozeer hun omvang als we l hun inhoud die zich kwali jk voegt in den gang van he t gepostuleerde epos. D i t alles wi l „feiteli jk" zeggen, da t tusschen den va l van A d a m en de komst van Chr i s ­tus voor het „ e p o s " niets anders gegeven is dan de W ' e t der Tien Geboden. D e vele gedichten, die losse schrif tplaatsen in terpre teeren, vers toren de aangegeven hoofdlijnen. O o k de la te re invoegingen brengen geen vers ter ­king der eposconstruct ie , omdat ze niet de ontbrekende sai l lante punten behandelen. E n bovendien, de symbolische bewerking van vele ui t hun ver­band losgemaakte feiten is strijdig met een his tor ischen opzet . W e moeten de ana lyse v a n dezen bundel dan ook anders aanva t t en . O v e r het geheel zijn er in Rev ius ' geestelijke poëzie t w e e categorieën te onder­scheiden. I n de eerste p l aa t s zal het ieder opvallen, d a t de genoemde thema-t a : God , schepping, mensch, val , ellende, we t , verlossing door Chr i s tu s ' geboorte en dood, Zijn opvaar t , verheerlijking en wede rkoms t •—• de grond­lijnen zijn van de Christeli jke geloofsbelijdenis, b reeder u i tgewerk t in de Belijdenis des Geloofs der Gereformeerde Kerken . D a a r i n passen ook de gedichten over de geïnst i tueerde Kerk , de Sac ramenten , de ambten v a n predikant , ouderling en diaken en over den strijd der K e r k op a a r d e , die Revius a a n het eind van zijn Nieuwtes tament i sch gedeelte heeft geplaa ts t . H ie rmee is niet gezegd, d a t Revius een dichterlijke bewerk ing gaf van de geloofsbelijdenis, noch een n a a r volledigheid s t revende poët iseer ing van alle gedachten die d a a r in een ordelijk betoog ui teengezet zijn. M a a r he t

Page 182: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

denken en voelen van dezen dogmatisch geschoolden theoloog is doordrenkt van deze elementaire schriftuurlijke w a a r h e d e n . E n deze zijn het die hem voora l t o t dichten inspireeren. Schrift en belijdenis vormen voor hem een ondeelbare eenheid, w a n t he t dogma is de kr is ta l l isat ie der schriftuurlijke gedachten. V o o r de zuiverheid v a n het dogma, da t is voor de handhaving van de Schrift , strijdt hij o n v e r z w a k t zijn heele leven. Als hij he t dogma doordenkt , dringt hij door in de Schr i f t ; a ls hij de Schrift leest, herv indt hij he t dogma. I n de uit de Schrift afgeleide geloofsbelijdenis nu beschouwt Revius de leer der menschelijke ellende en der verlossing als de cardinale punten . V a n daa ru i t overziet hij al he t andere , v a n daa ru i t nade r t hij de Goddelijke openbaring. V a n daa ru i t ziet hij te rug in he t verleden, ziet hij op n a a r den hemel, ziet hij uit n a a r de eeuwige toekomst . I n den volgenden regel v a n het smartelijk sonnet over den Val: , , W i j liggen in t verderf doch hopen op gena" , ligt de spanning van heel Rev ius ' geloofsworstel ing en daa rmee zijn getuigend d ichterschap ui tgedrukt . D e b i t te re rea l i te i t der zonde weeg t op de menschelijke verantwoordel i jkheid, een niet t e to r sen las t . M a a r tegenover den dreigenden ondergang opent zich he t perspect ief der behoudenis . Al le andere door Revius v e r w e r k t e elementen der belijde­nis hangen met dit punt t en n a u w s t e samen. H e t bepaa l t de keuze ui t de Schriftuurlijke stof. I n de Schepping schi t te r t Gods a lmacht , en di t dringt to t diepere overpeinzing v a n Zijn ondoorgrondelijk W e z e n . Tegenover de zonde van den mensch handhaaf t zich he t Goddelijk Rech t . M a a r n a a s t de v lam van Zijn verniet igenden toorn , s t r aa l t he t l icht van Zijn behoudende liefde. Z o o is de redding lou ter goddelijke genade w a a r v a n de vo lmaak te openbar ing is de Mensch-geworden Z o o n v a n God, geboren ui t den Gees t en de ongerepte maagd. Zijn lijden is afwentel ing, overname en delging der menschelijke schuld. Dee lhebben d a a r a a n k a n de mensch al leen door het geloof. D a n stijgt de lijn door opstanding en hemelvaa r t n a a r de heerlijkheid en nog tijdelijk op a a r d e door de ui ts t ra l ing van den Hei l igen Geest , de volharding der heiligen en den niet te s tui ten groei der Kerk , het l ichaam van Chr i s tus , t o t he t t r iomfale einde. O v e r dit alles koepel t zich de souvereini-te i t Gods , die in he t dogma der ui tverkiezing h a a r meest consequente uit­drukking vindt . O p d a t geloofsstuk rus t bij Rev ius ook de zoo scherp an t i ­the t i sch gestelde beschouwing der menschenwere ld : geloovigen en ongeloo-vigen, w a a r t u s s c h e n geen compromis mogelijk is .

H e e l dit gedachtencomplex met de zonde als kernpunt , weerspiegel t zich in Rev ius ' gedichten. N i e t zóó alsof w e hier een dogmatische verhandel ing voo r ons hadden. O o k niet zóó da t ieder gedicht afzonderlijk één theologisch gegeven zou beva t t en en door opeenvolging een logisch gesloten systeem zou on t s t aan . Dezel fde mot ieven en gedachten herha len zich op onderschei­dene wijzen met verschil v a n intensi tei t , verschil lend ook door combinat ie , a l n a a r den a a r d der ui t de Schrif t geput te stof. D e belijdenis is niet pr imair , m a a r de Schrift . D e belijdenis in te rpre tee r t de Schrift niet , w a n t : „ D e n

Page 183: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

sin die inde Schrift hem-sellef open-doet / I s heylich, d ' ander niet, al w a e r hy noch zoo g o e f . W e l kiest Revius dikwijls die p laa t sen we lke de beleden w a a r h e i d he t helders t in het l icht stellen. D o o r aanrak ing met het W o o r d Gods ontspringen de gedachten en gevoelens die hun gestal te krijgen in dichtvorm : een overpeinzing, vermaning, onderwijzing, overreding, een har tgrondig getuigenis, een angstige roep , een lied van hoop en verlossing, een zang van liefde en wederl iefde, een juichkreet van overwinning. A c h t e r a f zijn deze gedichten gegroepeerd n a a r de volgorde der Schrift , zooals ook de geloofsbelijdenis zelve is opgebouwd. D o o r die his tor ische groepeering komen d a a r o m de lijnen der belijdenis des te scherper uit . Schrift en Belijdenis zijn ook in dit opzicht onscheidbaar . M a a r er is een tweede categorie . D e z e omvat gedichten die slechts in verwijderd verband met de belijdenis s t aan of er nauweli jks contac t mee ver toonen . H e t zijn eenvoudig vertolkingen, dikwijls symbolisch-didact ische toepassingen van verspre ide Schr i f tp laatsen. E n omdat Revius beide categorieën zelf niet heeft onderscheiden en dus op beide hetzelfde groepeeringsprincipe heeft toegepast , nl. de his torische orde van den Bijbel, zijn deze t w e e typen dooreengeschoven. Bij mijn overzicht m a a k ik gebruik v a n genoemde ver­deeling, nader gespecial iseerd door den inhoud of de wijze v a n behandel ing der ontleende stof (8).

HET OUDE TESTAMENT.

A a n de volgorde der Oudtes tament i sche gedichten behoeft weinig ve ran ­derd te w o r d e n om een overzicht in vieren mogelijk te maken.

BELIJDENISGEDICHTEN. D e eers te afdeeling, die ik belijdenisgedich­ten noem, hebben betrekking op de eers te drie hoofdstukken van Genesis en behandelen achtereenvolgens de t h e m a t a : he t W e z e n Gods , de Schepping en de V a l . Geschreven in paarsgewijze rijmende alexandri jnen, m a a r zeer ongelijk v a n lengte, zijn deze gedichten voor he t meerendeel bespiegelend-didact isch, voora l die handelen over het Wizen Gods. Ins t ruct ief verdedigen zij de gereformeerde ge loofswaarheden als Dr ieeenhe id en Verkiez ing, die stellend boven he t bereik v a n ongegronde cri t iek. Z e doordr ingen den mensch v a n zijn nietigheid tegenover de majestei t v a n God, voor het ver ­s tand niet te doorgronden. Z e wijzen den weg hoe H e m te kennen en hoe H e m t e dienen. M a a r a l zijn ze didact isch, ze zijn geen dor re leerrijmen. Z e hebben den gloed v a n getuigend belijden, de u i t s t ra lende k rach t van geloofszekerheid. D e z e kennis en overtuiging is niet puur intel lectueel . O o k is het w o o r d „gevoe l " hier niet toere ikend. H e t geloof is meer dan resul­t a a t v a n deze beide, gevoel en vers tand . Beide zijn er dienend in opgenomen, m a a r de derde bron , die rechts t reeks de ke rn v a n het bewustzi jn r a a k t , is de myst ieke zielservaring. D a a r u i t vloeit de geheime krach t , die ook Rev ius ' „ ïn te l lec tuee le" gedichten t o t leven w e k t . H u n t a a l is eenvoudig, m a a r hun

Page 184: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

b o u w forsch, hun rhy thme regelmatig en vas t . Z o n d e r gewrongenheid door-loopen de zinnen de verzen, beheerscht en rust ig betoogend. Bij alle eenvou­digheid v a n vers is er toch wissel ing genoeg in stijl. Sommige gedichten hebben geen andere bedoeling dan een gedachte te formuleeren in spreken­den vorm : epigrammen, gebouwd op een pakkende wending, een tegenstel­ling, zooals Wijdheid Godó ende ded mendchen. Soms voer t de dichter een gesprek met een denkbeeldigen tegens tander , wijst hij diens meening af in rhe tor i sche vragen. Z o o suggereert in God een Geedt een serie bewijzen ui t he t ongerijmde de onomva tba re grootheid Gods . Godddienóticheyt, als a l le­gorisch persoon, ve rk l aa r t op de gestelde vragen, zelf h a a r wezen . Schoon v a n composit ie is Vader der Lichten : paarsgewijze kl immen de verzen door de viervoudig he rhaa lde wendingen op n a a r he t h o o g t e p u n t : s te r ren , maan , zon en menschelijke geest, ze overtreffen e lkaa r achtereenvolgens in glans en heerlijkheid, m a a r da t alles verdwijnt bij God, „ d a t grote l icht, den V a d e r al ler l i ch ten" . Dikwi j l s i l lus t reer t 'Revius zijn gedachte door een helder geteekend beeld. Conc re t e beschrijving gevolgd door zinnebeeldige toepas ­sing is een telkens bij hem terugkeerende const ruct ie . Z o o in de gedichten op Godd kennidde, of het f raaie Godó bedluyt met het on t roerende s l o t : een steentje in het w a t e r geworpen, doet kringen on t s t aan met steeds wijderen omtrek, he t beeld voor den mensch die zich verdiept in het ondoorpei lbare W e z e n Gods :

Het eene denck ick na, het ander valt my inne, U wijsheyt, u gericht, u waerheyt, uwe minne Omringen my te saem, in eenen oogenslagh : En, wil ick van het een of t'ander doen gewach, U raet en u besluyt my so geheel verslinden D a t ick daer in noch gront noch oever weet te vinden.

D e groep gedichten over de Schepping vangt a a n met een v a n Rev ius ' beroem­de sonnet ten, Scheppinge, on tspro ten a a n een merkwaa rd ige muzikale fan ta -zie, een s toutmoedig u i tgewerk t b a r o k beeld : heel de schepping is een „ l u y t " door Gods „geleerde v ingers" bespeeld, kosmische muziek w a a r m e e de engelen instemmen en w a a r n a a r de bergen en de vloeden ve rbaasd lu is teren — de mensch echter vangt slechts op w a t God hem heeft toegedacht . I n de volgende gedichten on twerp t Rev ius ons geen volledig noch samenva t t end beeld der schepping of een episch geheel der gebeurtenissen ui t de eers te Bijbelhoofdstukken. O o k dit zijn losse bespiegelingen, met nu en dan een s te rkere lyr ische toontr i l l ing. V e l e zijn vierregelige gedachten over deta i ls , fijn gezegd, zooals Nacht ende Dach, l ee rzame beelden vaak , die he t na tuu r ­gebeuren symboliseeren, als Sonnenloop en een heele serie op de hemell ichamen. Ui tvoer ig w o r d t de bijzondere posit ie v a n den mensch toege l i ch t : tegenover de dieren m a a r onder God, den Koning der schepping, met een l ichaam „ d a t altijt den hemel can a e n s c h o u w e n " en „ e e n redelijck gemoet bequaem om t ' h o o c h s t e goet te k e n n e n " en eeuwig God t e dienen. D e tweeledigheid,

Page 185: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Lijf ende Siele, is onde rwerp van een reeks bespiegelingen en in dien dub­belen oorsprong, aa rdsch en goddelijk, schuilt reeds he t komend conflict. O o k de gedachte d a t de mensch is Godó Evenbeelt geeft aanleiding to t vele ve rmanende en leerrijke overpeinzingen, gegoten in beelden en vergelijkingen. P rach t ig is a a n he t einde he t al legorische gedicht Paradijs, merkwaard ige r ­wijze geen beschrijving van de ver loren heerlijkheid, m a a r v a n een symbo-lischen tu in in de p l aa t s daa rvan , den Bijbel. D a a r i n s t a a t de boom des levens, Gods Zoon , en de boom der zuivere kennis , de W e t Gods . D e andere altijd groene boomen zijn de profeten der beide tes tamenten . E n in het midden ontspr ingt de vierarmige b ron der evangeliën. O n t r o e r e n d is het s l o t : , ,de s tem van God roep t den hem ontvluchtenden A d a m , in w ien de dichter zich­zelf herkent , terug n a a r dezen n ieuwen hof, d o o r w a a i d van den wind des Gees tes to t verkwikking v a n he t ha r t , da t b r a n d t van droefenis. I n p laa t s v a n den verboden hof, een wijk- en t roos tp laa t s op deze a a r d e „ t o t d a t mijn oogen eens he t hemelsche a e n s c h o u w e n " (9). M a a r di t t roostr i jk gedicht kan het u i tbreken van de smar t over den Val n iet weerhouden , w a n t hier w o r d t de ke rn ge raak t van Rev ius ' geloofsbewustzijn. H e t is de ingrijpende gebeurtenis die heel he t leven desorganiseer t . I n een gespannen sonnet , hevig emotioneel door b o u w en t aa lvorm, on t l aad t zich Rev ius ' h a r t bij de doorleving van dit meest t ragische gebeuren. D e lyrische toon behoudt nu de overhand. Z o o het eerstvolgende, in den s t rophevorm der berijmde t ien geboden : een schuldbelijdenis van A d a m , die in zijn eene d a a d van onge­hoorzaamheid bekent alle geboden geschonden en daa rmee de namelooze ellende over heel zijn nages lacht ontketend te hebben. E e n smartelijke real iseer ing der erfschuld van allen die „ in A d a m begrepen zijn". O o k w a a r de dichter teruggrijpt n a a r den z w a r e n alexandrijn, behouden de ver­zen den donkeren toon der elegie. Ackerbouw toont , met een droeven ui t roep, de vernederde gestal te van den mensch, niet langer opgericht ten hemel, m a a r gekromd n a a r de a a r d e . E e n sombere s toe t van overpeinzingen volgt, over Sonde, Blintheyt, Verdorvenheyt, de monotone t r eu rzang in sonnet­vorm Onvermogen, de harts tochtel i jke en w a a r s c h u w e n d e veroordeel ing van de JVerelt, w e e r een sonnet , en een heele rij epigrammen op Ellende, IJdelheyt, Pijne, Cranckheit en tens lot te de Doot. D e t i tels al leen zijn reeds kenschetsend. H e t d ieptepunt vormt w e l he t klagende sonnet Leven, met een hoopwekkend opschrift, m a a r n a a r den inhoud de wee rk l ank v a n he t boek P red ike r of de jammerklachten v a n Job, met den telkens te rugkeerenden regel als een vergruizelende mokers lag : , ,D i t leven is gants niets , om d a t " . . . to t eindelijk in de l aa t s t e te rz ine een vleug van hoop oplicht, een blik op de eeuwigheid. D e z e reeks z w a r e , negat ieve t reurd ich ten w o r d t echter t w e e ­maa l doorsneden door l ichtere t roos tvol lere l iederen. V a n de Tweesprake tusschen God ende Mensche is de s t rophevorm — die opgebouwd is ui t ongelijke verzen en afgesloten door een t r o c h s i s c h e n regel — ontleend a a n H o r a t i u s . W e l l u i d e n d e effecten on t s t aan door he t samenspel van den wisse lenden

Page 186: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

versvorm en de syntact ische eenheden die heenschuiven over de rhythmische pauzen . H e t gedicht is gecomponeerd ui t drie deelen, in ieder w a a r v a n de t ragiek v a n den va l afwisselend in he t l icht w o r d t gesteld door G o d en den M e n s c h . D e beide eers te s t rophen roepen den toes tand op v a n he t paradi js vóór den val , ont roerende her innering a a n ver loren geluk, toen , ,U rijcke segen / Als een gouden regen / M y b e d o u d e " . Schril le tegenstelling daa rmee vormen de t w e e volgende couplet ten. Heil ige toorn , droefheid en afkeer kl inken ui t Gods woorden , voora l in de kor te , s t r iemende regels, die het zondebeeld van den mensch voltooien. E n de tegenstrophe toont den s idderenden mensch, nu hem de straffen Gods verschr ikken. D e thans vij­andige, ui t h a a r voegen ontstelde aa rde beangst igt hem en vóór hem opent zich peilloos en dreigend de afgrond der hel . M e t enkele w o o r d e n w e e t Rev ius heel di t aangrijpend taferee l op te roepen :

Nu hebt ghy mij besloten In treuricheyt en evel-moedich clagen. Ghy hebt op my geschoten U pijlen wt vol ongemeene plagen. Den hémel raest, De aerd' verbaest Trilt onder mijne voeten. D e boo'n der hellen Om eeuwichlijck te quellen M y ontmoeten.

M a a r dan, in de derde phase , b r eek t de ontferming zich b a a n , en op het goddelijk aanbod volgt he t harts tochtel i jk ontspannend a n t w o o r d der over­gave. D i t lied is geïnspireerd op de belofte in Genesis 3 , m a a r he t is ge t rans­poneerd in Nieuwtes t amen t i schen geest. W a n t in he t s lotcouplet spreekt niet meer Adam,noch de mensch in het algemeen, m a a r herkennen wij den geloovige die zijn gevonden behoud in Chr i s tus tegen alle w e e r s t a n d e n vas thoudt . E n a a n het einde dezer afdeeling sluit bij dit gedicht rech ts t reeks a a n , heenreikend over a l die donkere t reurzangen, het blij -neuriënde w i e ­gelied op den Doot, die zijn verschrikking ver loren hee f t :

Als Godes Soon den heerscher over al In stille rust dit aertsche brengen sal En t'swack gemoet / verquicken door sijn bloet Soo en suldy my Vande sonden vry En van haren vloeck ontladen O slaep, o soete slaep, niet schaden.

DE WET. I n de ui tgave van i63o volgde op deze afdeeling de behandeling der W e t . Wezen l i jk sluit zij daarbi j ook he t bes t aan . W a n t zij is de di recte voor tze t t ing v a n de bespiegeling over de zonde. W e r d in he t voorafgaande nad ruk gelegd op oorzaak en gevolg der zonde, t hans va l t he t volle l icht op h a a r wezen en de doorwerk ing in het menschehjk leven. D e W e t is een

Page 187: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

zeer belangrijk element van de gereformeerde geloofsleer. O n o m w o n d e n legt Revius in zijn drie inleidende gedichten de gereformeerde opvat t ingen, te ruggaande op de br ieven v a n Paulus , a a n zijn beschouwingen ten grond­slag. I n een heldergesteld ant ipodisch beeld ontwikkel t hij den teks t ui t Romeinen 3 : Wet geeft kennis der sonden, noodzakelijke v o o r w a a r d e voor de verlossing. Narc i s sus aanschouwde in het vijvervlak zijn eigen gedaan te met welgeval len, m a a r de mensch die zichzelf ontdekt in den spiegel der we t , krijgt een gruwel v a n zijn misvormdheid. D e we t , in de tweede p l aa t s , handhaaf t he t recht Gods door het stellen van den absoluten eisch, w a a r a a n de mensch ,,Niet Bij- noch Afdoen" kan . E n de conclusie is, d a t w ie langs dezen weg den hemel wi l ingaan, dien eisch volledig moet voldoen. W a n t onverbiddellijk geldt h e t : ,,Die in eenen Overtreedt, (is) in allen Schuldich",Wat er van de naleving der W e t in het menschelijk leven te rech t komt, toont ons de volgende bonte rij gedichten, die wede rom s terk var iee ren in omvang, en afgezien van een enkel sonnet , vrijwel alle geschreven zijn in gepaarde alexandri jnen. D e W^et is hier geheel anders v e r w e r k t dan bij Huygens . Zij w o r d t n ie t geparafraseerd , m a a r door de bril der w e t w o r d t he t men­schelijk leven gezien en ... geoordeeld. D a t wi l dus zeggen, da t de W e t door Revius niet in een episch of historisch verband is gezet. N i e t kl inkt ons van den H o r e b af Gods eischende stem tegemoet, grondslag voor het V e r b o n d met I s raë l , m a a r de W e t is ingepast in he t r a a m der dogmatische beschou­wing. Zij is niet gezien in het Israël ie t isch verleden, m a a r wegens h a a r blij­vende geldigheid gehaald en toegepast in het eigen heden. H i e r is de boe te ­prediker in volle act ie , het k w a a d ontdekkend met puri te insche strengheid, ernstig bestraffend, w a a r s c h u w e n d , dreigend zelfs. M e e r m a l e n on t s t aa t zoo een geeselende sa t i re . Buyckdienaers is d a a r v a n een sprekend voorbeeld. Ze lden treft ons temidden van deze ernstige lessen een glimp v a n humor . D e glimlach, gewekt door een levendige teekening als van den hond die de keuken w o r d t uitgeslagen (Dronkenschap II) besterft spoedig door de h a r t s ­tochtelijke felheid der toepassing. Geest ig is v a a k het beeld of de w o o r d ­speling, m a a r grimmig de spot lach en de sa t i r ieke verwerking , zooals in Giericheyl, Schijn-Recht, Woecker en dergl. H e t is opval lend hoe n a u w over i ­gens Revius in dit didact ische genre v e r w a n t is a a n C a t s , a l is deze in zijn cri t iek heel w a t goedmoediger. Revius p a a r t h ier meermalen de felheid van H u y g e n s ' vroege sa t i ren a a n de dictie van C a t s . Levenswijze spreuken als Wijsheyt ende Dwaesheyt ( I I ) of gedichtjes als Hoocheyt Onraste en Hoocheyt Ongeluck en vele andere zouden gemakkelijk als au t eu r C a t s doen vermoeden. E n niet al leen de inhoud, m a a r ook de wijze van bewerk ing en zelfs de taalsti j l is meermalen in den t r a n t van dezen dichter-moral is t . Terech t heeft men deze poëzie van Rev ius ' emblemata zonder plaat jes genoemd : eers t een levendig geteekend beeld, de beschrijving van he t prent je en d a n de toepassing.

F r a p p a n t is de overeenkomst met C a t s in het zeker zeer geslaagde gesprek

Page 188: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

tusschen t w e e visschers, Gouden Dromen, een levendige, echt Hol l andsche bewerking v a n de 21ste Idyl le v a n ... Theocr i tus —• m a a r ook C a t s kiest zijn ver te ls tof ui t klassieke schri jvers. Revius k a n he t leven niet anders zien dan tegen den ach te rgrond v a n het eindgericht . D a n blijkt er slechts de keus tusschen t w e e mogelijkheden, w a a r v a n de een de ander onherroepeli jk u i t s lu i t :

Het vael is tusschen wit en swart, Het taey is tusschen weeck en hart. Het laeu een eygenschap is tusschen hitt' en coude: Maer tusschen vloeck en salicheyt En is geen by-wech diese scheydt: Het een hy vlieden most die t' ander hebben soude.

H e t is of Revius angstvall ig iedere zinspeling op de vervull ing der W e t door Chr i s tus en de verzoening voor den mensch daa r in gelegen, ui t deze gedichten heeft geweerd , om den roep to t b e r o u w en bekeering niet te ve rzwakken . I n dit opzicht is de Oudtes tament i sche sfeer gehandhaafd. M a a r na deze verbrijzelende gedichten zouden w e nu de reddende verschij­ning v a n Chr i s tus ve rwach ten . Rev ius ' his tor ische groepeering scheidt echter W e t en Offer door een lang — m a a r niet episch-historisch —• in termezzo.

BIJBELVERKLARING. I n een derde afdeeling v a t ik die gedichten samen, die bijbelsche gegevens ver to lken in losser verband , bui ten de gedachte-li jn val-verlossing. Ten deele s t a a n ze voor , t en deele n a de W e t . H e t zijn onderling onafhankeli jke bespiegelingen over bi jbelplaatsen of figuren die Rev ius om heel verschil lende redenen getroffen hebben. H e t gaa t om de les die men uit een bi jbelverhaal t r ekken kan , om de toepassing op eigen tijd of he t persoonlijk geloofsleven. V e l e v a n deze gedichten hebben d a n ook den tweeledigen vorm dien w e bij de W e t aantroffen : beschrijving en toepas ­sing. H o e weinig de pa t r i a r cha l e tijd geschiedkundig belicht w o r d t , blijkt uit he t ko r t e gedicht over A b r a h a m , w a a r deze slechts als voorbeeld v a n geloofsgehoorzaamheid w o r d t voorges te ld ; de v r o u w v a n L o t h is een w a a r s c h u w i n g voor hen die wel lus t en mater iee l bezi t na j agen ; E s a u he t beeld v a n hen die „ o m he t rode gout h a e r hemelrijck ve rcopen" . Job is in tegenstelling met zijn „boose v r o u " een „spiegel v a n g e d u l f ' . H e t Gouden Kalf is aanleiding to t een sat i r ischen ui tval tegen de s jacherende Joden in den tegenwoordigen tijd. E e n treffend voorbeeld hoe ve r Revius in zijn allegorische schrif tverklaring durft t e gaan , lever t he t gedicht Vijf Conin-gen, die in een grot Jozua ontvluchten : zij zijn de vijf „ tomelose s innen" die wegschui len in het duis ter hol v a n he t l ichaam, to t Chr i s tus als tweede Jozua , hen overwin t (10). Ze lden verheft zich deze didact ische poëzie to t de lyrische hoogte v a n „Sonnen-ótiUtant". H e t is opmerkelijk genoeg d a t de t w e e motieven die Rev ius ' voornaams te w e r k beheerschen ook hier in

Page 189: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

hem den lyricus w a k k e r roepen: he t zondenmotief in het thema van den macht igen held Gods en zijn strijd voor de Kerk , hé t thema van zijn na t io ­nale poëzie. E e n tweede mooi gedicht uit deze categorie is ,,Roode See", d a t als triomflied in he t vrije rhy thme der volkspoëzie (op de wijze van : V a n Ger r i t van Velsen) den reddenden tocht door het vaneen gescheiden w a t e r bezingt. Inmiddels loopen tusschen deze symbolische bijbelverklaringen ook enkele andere door, die namelijk he t schriftuurlijk gegeven la ten voor w a t het is. H e t eers te is het aardige monosyllabicum ,,Sontvloet", da t in een lange rij den bonten s toe t der dieren t w e e a a n t w e e de , ,hooge, breede , s te rke " a r k doet b innengaan. (11) I n het sonnet op tSa«/hooren w e de echo van de gedichten op den zondeval . Schoon is het sonnet op David, den zanger Gods , verheven boven de ant ieke l ierspelers als Orpheus , Amphion en Ar ion . E n dan ten­slot te de eenige, m a a r boeiende epische gedichten ui t heel het O u d e Tes t a ­ment : „Sinuon de Leeuwendooder" en nog grootscher en heftiger van ba rok-dramat i sche al lure : „Simóon Speelman".

BIJBELHERSCHEPPINGEN. D e laa t s te gedichten ui t de vorige groep vormen den overgang n a a r de vierde afdeeling. W a r e n de vorige vrije dichterlijke bewerkingen van Oudtes tament i sche bijbelmotieven, hier zijn samengebracht de n a u w a a n den grondteks t gebonden, ver ta lende herschep­pingen van fragmenten en zelfs van geheele bijbelboeken. E é n ui tzonde­ring moet ik daarbij maken : H a m a n , m a a r om het daa r in ve rwerk t e grond­motief behande l ik di t d r ama l iever in verband met deze groep. Zij onder­scheidt zich v a n de behandelde didact iek ook door h a a r overwegend lyrisch ka r ak t e r . T w e e gedichten danken hun on t s t aan a a n een bijzondere gelegen­heid : psalm 128 en he t tweede deel van Spreuken 3 i , beide bruilofts­l iederen, w a a r o p ik l a t e r te rug kom. Slechts wijs ik hier op den grooten voorui tgang in dichterlijke bewerking vergeleken bij F ruy t i e r s ' nog doorgaans krampacht ige , houter ige verzen. Revius beheerscht als renaissancis t met soepel gemak de vers techniek. Hij beperk t zich to t een fragment, w a a r u i t met eenvoudige middelen een bevallig gedicht on t s taa t , een blijde, feestelijke s toe t v a n rei-zingende s t rophen, met een evenwicht ig zich herha lende rhythmische beweging als v a n een vier- of driedeeligen danspas . D e volgende bijbelvertolkingen zijn door hun thema niet al leen onderling v e r w a n t , m a a r hangen ook n a u w samen met de gedichten ui t de eers te en tweede afdeeling, met deze nuance , da t nu in den strijd tegen de zonde meer dan he t individu, de ke rk in h a a r geheel op den voorgrond t reed t . W a n t de aangri jpende k lach t van D a v i d over den dood van Saul en Jonathan is toch in den grond zooals Revius zelf ook aangeeft , een t reurzang over ,,de nederlage van Godó volck''.

,,De laebte woorden van David" bezingen he t onvergankelijk voor tduren van he t verbond des H e e r e n , ondanks gebreken en on t rouw der bondelingen.

Page 190: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Gods souvereine mach t beschermt de zijnen, da t is, b reeder uitgewerkt» ook de le idende gedachte in „De Lofsanck MOÓ'LÓ".

D r i e m a a l heeft Revius een geheel Bijbelboek in poëtischen vorm omgezet, d r i emaa l is ook d a a r met verschi l in nuance he t hoofdmotief : de strijdende kerk op a a r d e .

D E KLAAGLIEDEREN. — D e Klaagl iederen van Jeremia, een reeks z w a r e elegieën, geven een beeld v a n de K e r k onder de gerichten Gods . (12) I n d e voor rede , , aan de vervolgde C h r i s t e n e n " pa s t Revius deze klaagl iederen toe op den strijd der K e r k in eigen tijd, op de vervolgingen en de godsdienst­oorlogen in Dui t sch land , I ta l ië en Frankr i jk . D i e verdrukkingen der geloo-vigen hebben hem hevig in de ziel gegrepen; en in dieptonige klaagzangen van Jeremia hoor t hij den wee rk l ank v a n zijn s m a r t :

Eylaes 1 het is om u, het is om uwen druck Dat in mijn versen valt so menich droeve snuck, En pijnelijcken traen, en troostelose clachte.

I n overeenstemming met de toen s terk levende opvat t ing, zag Revius in de vervolgingen en neder lagen straffen v a n God voor de zonden van volk en Ke rk . D a a r o m gaa t v a n deze l iederen voor het eigen V a d e r l a n d een w a a r ­schuwende roep uit to t boete en bekeering. O o k in dit geval w o r d t dus het Oud tes t amen t i sche gegeven ui t zijn locaal en tijdelijk ve rband losgemaakt . D o c h op zichzelf beschouwd w o r d t het in tac t gelaten. Slechts he t inleidend sonnet ve rk l aa r t de symbolieke bedoeling. Over igens behoudt het , zooals al Rev ius ' bijbelherscheppingen, zijn typisch Israël ie t isch ka r ak t e r . Voortreffeli jk kenner v a n he t H e b r e e u w s c h en daa r doo r v a n de mental i te i t der bijbelsche schrijvers, k a n hij zich geheel inleven in den a a r d dezer Oos t e r s che poëzie en ongeschonden geeft hij da t k a r a k t e r w e e r in eigen t aa lvo rm. I n dit opzicht is Revius de directe opvolger v a n M a r n i x . W a t deze deed met de psalmen, bre id t Revius uit t o t ver­schillende bijbelboeken. D e klaagl iederen heeft hij gezet op psalmwijzen, ze daa rdoo r reeds houdend in de gewijde sfeer. V a n alle hoofdstukken m a a k t hij t w e e l iederen, behalve he t l aa t s t e d a t ongedeeld blijft. Z o o ont­s t a a n negen zangen v a n verschil lende s t ruc tuur . Bij de bepal ing d a a r v a n heersch t geen wi l lekeur . W a n t te lkens zien w e hem een zoodanigen rhy th-mischen en s t rophischen vorm kiezen,da t daa r in zich zuiver de toon v a n het oorspronkeli jke klaaglied ui tspreekt , en d a a r v a n s t ruc tuur wisse len w a a r de inhoud het ver langt . Z w a a r is de toonvorm van de eers te k lacht , in den s t rophe-bouw v a n den dr ie-en- twint igsten psalm, dalend in bijna ieder vers . D a t effect w o r d t , behalve door den donkeren k lank der woorden , voora l b e w e r k t door den z i n s v o r m : geen breede z w a a i van samengestelde construct ies , m a a r rijen hoofdzinnen met heel weinig onderschikking en zonder voegwoordeli jke verbinding. M e e r m a l e n ach te reen he rhaa l t zich hetzelfde b o u w t y p e : he t onde rwerp voorop , he t w e r k w o o r d v a a k samenge-

Page 191: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

t rokken . M e e r m a l e n ook heeft de met adjectieven zwaa rge l aden zin t w e e heele verzen noodig. M a a r de vijfvoetige verzen blijven ongebroken : de zin vloeit u i t n a a r het verseinde. D a a r d o o r on t s t aa t een monotone, te lkens eender geheven en w e e r dalende gang der verzen. Z w a a r leunen zij op de altijd sleepende, gepaarde rijmen. H e t is een opeenstapeling van jammer­klachten, w a a r i n het b i t te r leed zich u i tween t over de ver la ten en verval len s t a a t v a n he t eertijds zoo schoone en rijke J e rusa l em; het volk is beroofd en als s laven weggevoerd to t spot der he idenen ; alles de heillooze gevolgen van de „ongetelde sonden" . O m he t k a r a k t e r v a n dit vers goed te zien heeft men he t slechts te leggen n a a s t Huygens ' samengestelde vierregelige z ins t ruc tuur in zijn bewerking van he t begin dezer klaagl iederen ( i 3 ) . E n als men er dan een grondtekst mee vergelijkt, blijkt hoe de grondvorm van R e ­vius analyt ische b o u w d a a r afgeteekend s t aa t . Lichter is de construct ie der tweede k l a c h t : s t rophen van zes regels met drie heffingen, terwijl het s t aande rijm der derde regels te lkens overspringt (aab ccb). H i e r schrei t de als v r o u w gepersonifieerde s tad zelf over h a a r diepe ellende, in boetvaardigheid h a a r zonden bekennende voor den rech tvaard ig straffenden God . O o k in deze verzen is de z insbouw eenvoudig en nevenschikkend, m a a r de toon is hooger geheven in het kortregelige rhy thme, gespannen op t w e e heftige accenten . I n helle, scherpe klanken, a l l i t tereerend en assoneerend, geeft de dichter de impressie v a n als lijfelijke martel ing e rvaren lijden :

Hij hèffet óp de vérssen, Vertréet mij inder perssen, Verplettert my het lijf.

A a n dien verschr ikkenden greep is niet t e ontkomen. D e hijgende angst v a n den door God achtervolgden zondaa r is h o o r b a a r in den herha lenden zinsvorm :

H y doet myn béenen branden, H y richtet zijne panden, (=netten) H y lichtet my den vóet, H y lóeret en hy jaget, Dies vrüchtsaem en vertsaget Ick voor hem vlieden moet.

Rhythmische plas t iek en klanksymbolische werk ing van w o o r d en vers vinden w e niet minder in de derde klacht . U i t de omvangrijke teks tverzen b o u w t Revius nu ook een ruimere , meer doorloopende s t rophe . D e driftige va l der accen ten in de vijfheffige verzen vloeit te lkens af in den sluiten­den derden regel. Breede r en z w a a r d e r s t roomt het vers in den vierden zang : s t rophen van acht , pa rend gerijmde, vijfvoetige jambische verzen. D e mooiste is w e l de vijfde k lacht . W e e r is Jerusa lem a a n he t w o o r d . O p n i e u w begint zij met h a a r smartel i jk geween, als v a n een gebroken mensch, door Gods geeselin-

Page 192: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

gen getroffen. Klagen m a a r geen opstand. D e kor te verzen dringen in hun drievoudige groepeering n a a r de e indk lanken : voora l de s t aande rijmen krijgen in het s t r akke drieheffige rhy thme een fel a c c e n t ; ieder vers is a ls een n ieuwe slag van de geeselroede, tuchtigingen in zeer concrete woorden uitgebeeld :

H y licht de handen óp En slaet my öp de cóp, Vermórselt my de wangen. H y géeselt my soo fél Dat my 't gescheurde vél Blijft aen de béenen hangen.

H y stélt zyn batery, H y richtet tegens my Blockhïiysen ènde wallen : H y spyst my inder noot In stee van vóedsaem bróot Met schierlick èn met galle.

E n nog gaan de verschrikkingen voor t . H e t is een gefolterd kermen, da t „ h e t gebeente doo rknaag t " , d a t het h a r t doet z w a a r zijn en de t r anen w e e r h o u d t in de oogranden. M a a r ach te r die benauwende k lachten b rand t het grondelooze he imwee n a a r dien tucht igenden God . W a n t dieper dan alle smar t om ver loren bezit , knaag t he t besef, door God ver la ten te zijn. D a n , in d a t diepste punt der ellende vindt de wending p laa t s : he t ve r t rou­w e n is blijven leven. D e H e e r mag Z i c h hebben afgewend, Hij zal gedenken. Ja , u i t d a t onvern ie t igbaar v e r t r o u w e n w e l t een ont roerend lied van over­gave en aanbidding :

Oock sal noch mijne clacht Hem comen in gedacht. Ick weet, het sal geschieden. Dies 'therte overtuycht Tot zijne voeten buycht En in zijn arm wil vlieden.

Gelijck den dageraet Ontnevelt haer gelaet En brengt den schoonen morgen Soo voel ick even-staech Sijn vrientschap alle daech D e weerster van mijn sorgen. H y is mijn eygen deel, Mijn erve, mijn geheel : 'Ken wil hem niet verlaten. H y is mijn hoochste goet, D e n troost van mijn gemoet, Hoe soud' hy my dan haten ?

l 8 l

Page 193: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E e n lied v a n ve r t rouwen en liefde, da t oprijst ui t de ellende, een w o n d e r van geloof. D e tuchtiging w o r d t noodzaak, zelfs gretig a a n v a a r d , w a n t in die s laande straffen voorvoel t de geslagene de koester ing der ver t roost ing : de roede drijft ui t n a a r H e m die h a a r h a n t e e r t ! D e zesde k lacht behandel t dan ook het thema da t de straffen verdiend zijn : kan de mensch God iets ongerijmds toeschrijven ? U i t de k lach t groeit het schuldbelijdend gebed, een a a n v a a r d e n van de straffen, m a a r dan ook een aank lach t tegen de menschen die den geloovigen deze verschrikkingen aandoen , zooda t tens lot te het gefolterd h a r t in ha r t s ­tochtelijke kre ten roep t om recht en vergelding. W e l herhalen zich in de volgende zangen de jammerklachten over de verwoes t ingen van s tad en tempel en over he t schier eindeloos lijden van het u i tverkoren volk, in de zangerige s t rophen van de zevende en z w a a r d e r w e e r in de ach ts te klacht , m a a r in het einde der l aa t s t e heft zich opnieuw de ve rwach t ing van verlos­sing en vergelding, om in den pracht igen slotzang met den kloeken s t rophe-b o u w van den 68sten psalm te stijgen to t een harts tochtel i jk gebed, met be roep op het door God zelf gesloten verbond :

O Heere brengt ons wederom W t het vervloeckte heydendom Daer wy gevangen lijden. Giet in ons hert een nieuwe vreucht, In ons gebeent een groene jeucht Als in voorleden tijden. Hoe cont ghy, Heer, geheel end' al Ons werpen uit het lieve tal Van uwe bontgenoten ? Hoe cont ghy die u roepen aen En vast op uwe trouwe staen In eeuwicheyt verstoten ?

I n pracht ige verzen heeft Revius de vurige Jeremiaansche klachten her ­zongen (14). H e t is w a a r d a t w e hier niet t e doen hebben met geheel vrije dichterlijke scheppingen. M a a r Revius behoudt zich toch een zekere mate v a n vrijheid voor . E n levendig w e r k t zijn verbeeldingskracht . M e t hevige intensi tei t doorleeft hij de gedachten en sent imenten v a n den grondtekst . E n de omzett ing in van passie z w a r e verzen w a s hem slechts mogelijk om­da t in zijn ziel als met Oudtes tament i sch vuur gloeide he t ver te rend schuld­gevoel tegenover den heiligen en rech tvaard igen God . Psychologisch sluiten deze zangen treffend a a n bij de gedichten over de W e t .

HAMAN. —• K w a m e n de klaagliederen niet verder dan een gebed om uitkomst, eindigend in een bange v raag die we l het a n t w o o r d suggereerde, m a a r toch niet vernam, he t gedramat iseerde boek E s t h e r toon t in een enkel his torisch gebeuren de overwinning op den geestelijken vijand, de daadwerkel i jke

Page 194: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ui t redding door de hand Gods in de tijdelijke verhoudingen op a a r d e ( 1 5 ) . H e t lijkt bedoeld als een vervolg op Jeremia ' s k lach ten . Revius kies t de klassieke indeeling in vijf bedrijven, m a a r een klassiek spel schrijft hij al lerminst . Vee lmeer is zijn s tuk v e r w a n t a a n het Midde leeuwsche d rama , en met name een vernieuwing v a n he t religieuze spel der zest iende eeuw. N i e t de handeling s t a a t op den voorgrond, m a a r het epische, he t his tor ische feit. Rev ius mag dit d r a m a een t reurspe l noemen en er den n a a m van H a m a n boven ze t ten alsof deze de hoofdpersoon w a s , in werkeli jkheid bedoel t hij de overwinning v a n de Ke rk . Evenmin mag d a a r o m H a m a n s tegenspeler, M a r d o c h a i , als hoofdpersoon w o r d e n beschouwd. W a n t het gaa t niet om de menschen, m a a r om God. H a m a n is een spel t e r demonst ra t ie , meer ge­schreven om te w o r d e n gelezen d a n gespeeld. Revius koos den dialoog, dunkt mij, in een dramat i sche s t ruc tuur al léén omda t hij in dien vorm het scherpst de ant i these kon u i twerken , het conflict tusschen God en Duive l , da t een moment gestal te aanneemt in een geschiedkundige gebeurtenis . V a n d a a r t w e e d iamet raa l tegengestelde personen die als dragers der t w e e levensbeschouwingen slechts dienende figuren blijven, zonder te scherp geteekende individuali tei t , de een goed, de ander slecht, geloof tegenover ongeloof. D e innerlijke conflicten der menschen blijven in de s chaduw van he t his tor isch gebeuren. D e levenslijn van M a r d o c h a i stijgt met dezelfde abrup te snelheid als w a a r m e e die van H a m a n daa l t . I n die d ramat i sch onvoorbereide wending, die he t p lan v a n H a m a n verscheur t op he t moment van zijn volvoering, manifesteer t zich de souvereine w i l v a n God, die met één ingrijpende daad M a r d o c h a i verhoogt , zijn volk verlost , zijn K e r k redt , zijn were lddoel veilig stel t . D e menschen zijn, hetzij ten goede, hetzij ten k w a d e , met behoud v a n hun zedelijke verantwoordel i jkheid , s lechts w e r k ­tuigen in Gods hand . D a a r o m beperk te Revius ook de dramat i sche b e w e ­ging to t het minimum. Ieder „bedrijf" b e s t a a t slechts in één scène, besloten door een re izang : een inleidende monoloog van M a r d o c h a i — Is raë l , n a a r het schijnt zonder uitzicht , a a n den r a n d v a n den afgrond —• een vinnig duel in w o o r d e n over de gezagskwest ie tusschen H a m a n , den bewus t god-looze, zeker v a n zijn succes, en den God-ve r t rouwenden M a r d o c h a i , die, zedelijk de s terkste , door zijn opt reden he t dreigend gevaar ve rg roo t ; de reac t ie van H a m a n op M a r d o c h a i ' s onve rwach te verhooging, onheilspellend k e e r p u n t ; H a m a n in overleg met zijn vr ienden die de ca t a s t rophe voorvoe­len en ten slot te de omvangrijkste, felle scène a a n tafel bij koningin E s t h e r : de ontmaskering v a n den booswicht , de redding v a n he t t en dood gedoemde volk. S t r a k is deze lijn vas tgehouden, geen zijwegen, geen dramat i sche complicaties die teveel de a a n d a c h t zouden r ich ten op menschelijke ver­houdingen en menschelijke pres ta t ies . H e t volle l icht va l t op he t w e r k v a n God, zooals ook geschiedt bij monde van E s t h e r en M a r d o c h a i en in de pracht ige reien. D e laa t s te , die meer dan een derde der verzen in beslag nemen, hebben een belangrijke t a ak . Zij weerspiegelen de wisse lende

Page 195: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

stemmingen van he t Joodsche volk als reac t ie op de gebeurtenissen en l ichten de beteekenis toe van he t spel op den voorgrond. D e eers te lijkt een samenvat t ing van de mot ieven der klaagl iederen, de spanning tusschen w a n h o o p en geloofsver t rouwen : een visioen van verschrikking, de aange­kondigde ui tmoording v a n het Joodsche volk, geschilderd in concre te de­ta i l s , voer t den rei schier t o t ver twijfe l ing:

W a e r ick my wende, waer ick gae, W a e r ick my legge, waer ick siae Gedurich sweeffc my voor de oogen Dien dach, dien vreselijcken dach W a e r in den alderlesten slach Gants Israël sal moeten dogen.

Als rasende ick dan ontspring', Mijn haer ick pluck, mijn handen wring' Mijn armen ick ten hemel recke, T'is vier, t'is bloet al wat ick sie En waer ick, waer ick henen vlie Den worger is my op den necke.

D e fantas ie v a n Revius heeft thans vrij spel, m a a r toch, zij voedt zich met bijbelsche gegevens. O p n i e u w ervaren w e hoe volkomen hij zich in de Joodsche sfeer en mental i te i t heeft ingeleefd. D e onstuimige exclamat ies , ook in de volgende s t rophen, de hyperbolische ui tdrukkingen, het uiterlijk leedver toon, zijn de react ies van he t bewegelijk Oos t e r s ch gemoed. M a a r deze aanvankel i jke w a n h o o p drijft den rei , als tevoren Jeremia , zijn toe­vlucht te zoeken bij God die eertijds zijn volk uit Egyp te gevoerd heeft. Belijdenis v a n zonde opent den weg t o t een harts tochtel i jk pleidooi op Zijn ve rbonds t rouw. D o o r het tweede bedrijf echter groeit opnieuw de ontzet­ting : het koninklijke hof w o r d t beheerscht door leugen en bedrog en M a r -dochai ' s onverzetteli jkheid verscherp t den toes tand . V a n menschen is geen ui tkomst meer t e w a c h t e n . A l s een benarde k ree t lu idt he t s l o t :

Ghy Heer hebt in u handen D e handen der vyanden. Ghy leydet als de vloeden Der Coningen gemoeden. Waeckt op : dat u genade Ons niet en coom te spade.

D e wending van het derde bedrijf v indt h a a r weers lag in de veerkracht ige verzen van den vreugdezang van den rei , een loflied op het Godsve r t rouwen . Al leen a a n het einde kee r t de angstige spanning terug : nog is het gevaa r niet geweken. E n n a he t vierde bedrijf geeft de re i zich opnieuw over a a n zijn bange verwacht ingen , t o t d a t het slotbedrijf hem daa ru i t definitief bevrijdt . Z o o diep zijn verslagenheid t evoren w a s , zoo uitbundig is thans zijn vreug-

Page 196: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Portret van Jacobus Revius naar een gravure van P. Aubry

Page 197: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 198: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de. Als uit een bangen droom o n t w a a k t , zingt hij zijn bli jdschap uit in een dansend lied vol rhythmische versnell ingen w a a r de t a a lvo rm de metr iek w e e r s t r e e f t :

Waeck ick ? of sluym ick ? ben ick by mijn sinnen ? Sie ick de blijtschap van die God beminnen ? Sijn w y verlosset vande wreede banden

Onser vyanden 1

Heyal 't is tijt ons hoofden te vercieren Met groene palmen ende lauwerieren. Tijt ist te roeren harpen ende luyten,

Trommels en fluyten.

M a a r boven de menschen, X e r x e s , E s t h e r en M a r d o c h a i , komt de eer G o d toe . J a zelfs ziet de re i als zijn R e d d e r den Chr i s tus der t o e k o m s t :

Machtigen heylant, die van ons elende Eer w y het hoopten hebt gemaeckt een ende, Geeft dat in Sion u verstroyde scharen

Eenmael vergaren.

HET HOGHE LIEDT SALOMONS. -—- H o e w e l eerder herdicht dan de K l a a g ­l iederen — in 1621 verscheen he t bij Sebas t iaen W e r m b o u t s te D e v e n t e r —• is Rev ius ' bewerk ing v a n he t Hoogl ied n a a r den inhoud w e e r een s t a p ver­der dan de beide vorige gedichten (16). Vol lediger behandel t deze l iederen­bundel het probleem v a n de K e r k op a a r d e voor en tusschen de verschijningen v a n Chr i s tu s . W a s in H a m a n de strijd ui ts lui tend gericht tegen de omringen­de were ld , in he t Hoogl ied vol t rek t zich de wors te l ing voornamelijk in den boezem der Ke rk . D e Klaagl iederen w a r e n geheel Oudtes tament i sch gedacht , H a m a n gaf met de l aa t s t e r e i nog slechts een vage heenwijzing n a a r den Chr i s tus als Goddelijken Redder , he t Hoogl ied overschrijdt volledig de grens der beide Verbonden , ja is in zijn symbolisch-profetisch g e w a a d Nieuwtes t amen t i s ch v a n thema : de onverbreekbare re la t ie tusschen Chr i s tus en Zijn Gemeente , verbeeld in de myst ieke verhouding tusschen Hemelschen Bruidegom en aa rdsche Bruid . Rev ius gaf van dit meest poët i ­sche Bijbelboek een bijzonder f raaie muzikaal-dichterl i jke vertolking. Tegenover den somberen elegischen toon der k laagzangen is de sfeer dezer l iederen licht en door t rokken v a n exta t ische vreugde. D e droevige part i jen v a n nog onvervuld ver langen, v a n teleurstel l ing over tijdelijke o n t r o u w der bruid, gevolgd door h a a r angstige spanning tijdens h a a r ver la tenheid, lossen zich altijd w e e r op in blijgestemde zangen van het hervonden geluk der mystieke vereeniging.

D e ach t hoofdstukken v a n he t Hoogl ied zijn ieder b e w e r k t t o t een a p a r t e n zang. W e e r treft ons hoe zuiver Rev ius den dichterlijken vorm wi s t a a n te passen bij den inhoud. D e n b o u w der s t rophen ontleende hij ook d i tmaal ,

Page 199: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

behalve v a n den eers ten zang, a a n de psalmen. M a a r ondanks dat , zijn deze gedichten door dictie en k lankvorm, door kleur en sfeer v e r w a n t a a n het Midde leeuwsche lied. Missch ien bevreemdt het op he t eers te gezicht d a t de dogmatisch aangelegde Calvinis t , dien men gaarne l a a t doorgaan voor een verstandeli jk geloovige, teruggrijpt n a a r een in de Midde l eeuwen zoo ge­liefkoosd motief en met zoo groote innigheid he t oude religieuze lied hier her leven doet . Toch is hier geen reden voor verwonder ing . Revius handel t geheel in Calvinis t ische lijn. M e t zijn s terke neiging to t symbolieke Schrift­verklar ing moest hij zich w e l bijzonder aange t rokken gevoelen to t dit boek v a n Sa lomo. M a a r w a t meer is : de herschepping van het Hoogl ied toon t iets v a n de l ichte keerzijden van Rev ius ' geloofsleven : de onstuimig-innige gemeenschap met Chr i s tus die s t raks in het N i e u w e Tes tamen t zich he t hevigst ui t leven kan . M a a r bovendien, de p ro te s t an ten der 16-17de eeuw snijden de levensdraden die hen verbinden met de K e r k der vorige eeuwen niet door .— zij reformeeren. D a t doet Revius met de l i t te ra i re bewerk ing v a n he t Hoogl ied . Zooa l s hij in zijn d r a m a H a m a n enkel oog heeft voor de schriftuurlijke gedachte v a n de souvereini tei t Gods , herleidt hij deze symbolische poëzie to t de zuivere bijbelsche gegevens : hij bevrijdt he t Hoogl ied v a n de a l t e menschelijke en verzinnelijkte voorstel l ingen w a a r m e e het in de Midde l eeuwen omwoekerd w a s . D e eers te zang heeft voor de ui t t e drukken sent imenten een heel gevoeligen vorm : n a de eers te zes regels van gelijken omvang, door den inhoud in t w e e m a a l drie te groe-peeren, volgen zes kor te regels, t o t één zin behoorend. D o o r die gebroken vormen met snel opeenvolgend rijm en overgang v a n jambische to t trochae-ische m a a t , on t s t aa t een l ichtvoetige beweging met expressieve ver t ragingen en versnell ingen. Juist die rhythmisch-muzikale vorm is in Rev ius ' vers een belangrijk element. D e harts tochtel i jke innigheid der vergeestelijkte liefde leeft, behalve in de beteekenis der woorden , in de spanningen tusschen de t w e e accent toppen van ieder vers , waa r tu s schen he t a a n t a l der „da l ingen" var ieer t , to t de rus t van het l aa t s t e drietoppige vers :

H y cusse my wt s' hérten gront Met sijnen vriendelijcken mónt Mijn Brüygom en mijn Héere. W a n t héylsaem is de liefde sijn, Veel béter dan den bésten wijn Sijn balsem riecktmen véere. Wiens lócht En vocht Op syn schedel Schóón en édel Wtgegóten Is op al zijn lée'n ghevlóten

H o e zingen deze en de volgende verzen van het innig ver langen der Bruid n a a r h a a r Bruidegom, de getemperde vreugde over zijn schoonheid, h a a r

Page 200: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

verwach t ing van hun toekomstige vereeniging, h a a r deemoedig besef van eigen onwaard ig uiterlijk, h a a r droefheid over h a a r vernederden s t aa t , en h a a r angst voor de booze bedoelingen v a n h a a r omgeving, t o t de Bruidegom zelf h a a r toespreekt met troostr i jke woorden , h a a r liefde bean twoordend met zijn kracht ige wederl iefde, den lof van h a a r schoonheid zingend en h a a r deugden prijzend. Inniger nog dan t evoren he rhaa l t de zoo getrooste bruid h a a r kuische liefde-betuigingen. E n n a onderling gerichten beur tzang noodi-gen zij a l len ,,die beangs t e t " zijn, in hun rijke woning. Eenvoudiger en rus t i ­ger is de b o u w der s t rophe in den tweeden zang. A l is de Bruidegom nog tijdelijk afwezig, hij beschermt zijn Bruid v a n ver re . D a a r o m t r eu r t zij niet, m a a r vermei t zich in de lieflijkste verwacht ingen . H i e r voora l w a n e n w e ons in de sfeer van het oude minnelied :

H y spiet en siet van verren Door onse vénsterèn, Gelijck twee lichte sterren Sijn ogen glénsterèn. H y roepet met verlangen : Staet op, mijn schone Bruyt, D e winter is vergangen, De bloemen spruyten wt.

Het nachtegaelken spelet Der bosschen organist: Het Tortelduyfken quelet Dat het zijn gaeyken mist. D e vijgboom lang' verstorven Draecht honichsoete vrucht. Den wijnstok schier verdorven Geeft aengename lucht.

E n niet minder he t a n t w o o r d der Bruid, w a a r v a n de melodie drijft op de ijle, k l a n k v e r w a n t e eind- en binnenrijmen t o t den dalenden toon van den donkeren s lo t rege l :

Mijn Bruygom is gants mijne, Ick wil zijn eygen sijn. H y voert wt de Woestijne My als sijn lammekijn, Op een gesonde weyde Daer lelybloemkens staen, Al daer ick hem verbeyde Tot dat den dach comt aen.

Toch geeft Revius hiermee niet anders dan de mot ieven van den grondteks t op de melodie van een . . .psalm (17). Gevoelig pa s t zich ook de s t ruc tuur der s t rophe, met de langere en kor t e re verzen en de sonore rijmen, a a n bij de wisselende stemmingen in den derden zang : b e r o u w over de vers lapping

Page 201: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

en zorgeloosheid der bruid, he t angstig missen en zoeken van den ver loren beminde, de vreugde v a n he t hervinden en dan de jubel over de voorbere i ­dingen voor de bruiloft . F r a a i en klankvol is de verheerl i jkende beschri j­ving van den koninklijken wagen . H e t trochaeisch schema w o r d t doorkruis t door het oude tweeheffige rhy thme :

D e pilaren sijn verheven En gedreven W t een silver gehruynéert En de vloer wt góude platen Wtermaten Cóstelijck gefatsonnéert.

N a den vierden zang, een innig lied van den Bruidegom op „ d e geestelycke schoonheyt der gemeente ende t 'behaegen da t Chr i s tus heeft in t r ech t ge-b ruyc h a r e r gaven" , brengt de vijfde opnieuw een crisis in he t geloofsleven der Kerk , s te rker dan de vorige, de bijna dramat i sche uitbeelding van de t raaghe id en on t rouw der Bruid die h a a r kloppenden Bruidegom weiger t open te doen, h a a r plots opwel lend b e r o u w als Hij zijn hand van den klink heeft teruggenomen, h a a r zoeken door de s t r a t en der s tad in hars tochte l i j -ke w a n h o o p , h a a r bespot t ing door de w a c h t e r s , m a a r ' t t roos tend gesprek met de M a a g d e n , w a a r d o o r ze h a a r rus t hervindt en ze w e e r jubelen k a n over de schoonheid en den t r o u w van h a a r Geliefde en over de heerlijke toe­komst . H e t a n t w o o r d d a a r o p van den Bruidegom is de zesde zang. H a a r herbloeide schoonheid za l door Zijn inwerkende k rach t v ruchten dragen als een z w a a r beladen palmboom, to t opwekking v a n t rage zondaren . D a n vloeien in he t volgend lied alle motieven samen, v a n innige eenheid, van ver langen n a a r Jezus ' komst op aa rde , van Zijn bescherming en tens lo t te van de zekerheid der wederzi jdsche liefde. E n in den s lotzang w o r d t he t ui tzicht geopend op de vereeniging van Joden en heidenen door de verkon­diging van he t zuivere W o o r d . Z o o heeft Revius in he t Hoogl ied de K e r k geteekend in h a a r geloofsspanning en h a a r innerlijken strijd, h a a r liefde en hoop, h a a r afdwal ing en hern ieuwde vri jwording. Zijn eigen tijd zag hij als één der meest sprekende ontwikkel ingsphasen in dien strijd. D a t blijkt ui t het opschrift boven den tweeden zang, w a a r i n hij na „den w i n t e r der vervolginge" ziet aangebroken de „ len te der r e fo rma t i e " . D e strijd in eigen tijd is voor hem zelfs de eigenlijke aanleiding to t he t herdichten van deze symbolische l iederen-reeks : W a n t de oorlog dien M a u r i t s voer t t e r bevri j ­ding van Neder l and , is het middel v a n den Bruidegom Chr i s tus om Zijn Bruid te beschermen. D a a r o m bidt hij in zijn inleidend s o n n e t :

Ahl schenckt mijn dorre siel een dropken vande bron Die vloeyde wt de borst ws Herders Salomon: Laet clincken in mijn dicht het snerren sijner snaren : Terwijl ghy door de hant van Maurits uwen heit Doet bulderen de Zee en daveren het velt Om t'huys van uwe Bruyt voor inval te bewaren.

Page 202: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Bij deze Oudtes tament i sche herscheppingen zouden ook Rev ius ' verbe terde psalmberijmingen kunnen aanslui ten , in 1640 ui tgegeven bij N a t h a n a ë l Cos t , t e Deven te r . Ik behandel ze echter in het overzicht der psalmberi j­mingen in de 17de en 18de eeuw.

HET NIEUWE TESTAMENT.

D e historisch-schriftuurli jke feiten ui t he t N i e u w e Tes t amen t zijn aanle i ­ding to t Rev ius ' innigste geloofslyriek. H e t meerendeel dezer gedichten b e s t a a t ui t l iederen en sonnet ten . D e eers te ver toonen de eigenschappen die reeds in het voorgaande w e r d e n a a n g e w e z e n : meesta l een weinig gecompliceerden b o u w , m a a r een muzikale wel luidendheid en een buigzame rhythmiek. D e verfijnde techniek v a n het rena issance-vers u i t de school van R o n s a r d p a a r t zich met den eenvoud v a n het oude geestelijke lied. V o o r ­a l de Kers t l iederen wekken , w a n n e e r de dichter zich liefdevol vermei t in de aanschouwing van he t kindeke to t in de ver teederende detai ls van handjes, lipjes en oogjes, de sfeer v a n de naïeve Midde leeuwsche Chr is tus lyr iek . Symboliek en allegorie zijn ook w e e r belangrijke factoren. W a n n e e r in deze sfeer ui t de ontroer ing Rev ius ' fantas ie te leven begint, bloeien de schoonste myst iek-barokke l iederen op als exotische b loemen.Zelden is Revius origineel in den b o u w der s t rophen. Hij ont leent ze a a n geestelijke, vake r a a n wereldrijke l iederen, w a a r o n d e r verschil lende v a n Bree ro en Hoof t . E e n t ekor t a a n scheppend vermogen ? D a n toch slechts zeer t en deele. W a n t de l iederen krijgen door Rev ius ' bewerk ing een n ieuwe w a a r d e . D a t hij h iermee b e w u s t een doel nas t reefde, nl . de kers tening der were ld ­sche schoonheid, blijkt ui t zijn gedicht Heydens Houwelijck. D e ant i these tusschen gewijde en ongewijde dichtkunst w e r d t r o u w e n s reeds geponeerd in he t sonnet da t het eers te boek opende. Zij is tevens he t motief in he t begin-sonnet v a n he t t w e e d e boek : Lof Jem Christi. Chr i s tus is meer d a n Apol lo , de bezieling door den Hei l igen Gees t v a n hooger orde dan die door he t gevleugeld d ich te rpaard Pegasus , en d a a r o m is de Chris tus-gewijde poëzie ve r re verkieselijk boven de heidensche-klassieke. V a n een geestelijke w o r ­steling om de t w e e levens- en kuns tbeschouwingen te verzoenen, is bij Rev ius geen sprake . H e t plei t is v a n meet af beslist . D e bui ten-Chris tel i jke kuns t is echter voor den klassiek geschoolden Revius niet w a a r d e l o o s , m a a r ze moet , on tdaan v a n h a a r heidenschen tooi , d iens tbaar gemaakt a a n he t eigen, hoogere doel •— he t s tandpunt w a a r o p ook Huygens en C a t s s t aan . V a n ­d a a r da t door Rev ius mees ta l met de s t ruc tuur der s t rophe ook de gedachte van het wereldrijke lied w o r d t gekerstend, k e n b a a r a a n de z in-verandering der beginregels. Z o o w o r d t Bree ro ' s aanhef „Ick Me u wel, al Loopdij ónel" omgevormd to t „Ick ken u wel, o vande hel / Bestormer en verwinder". D e inzet v a n Daif i lo 's lied ui t G r a n i d a „Windeken daer het boóch op drilt" . . .gaat over in „Windeken wt het paradijs / Op mijn pijpken blaest den prijs \ Van

Page 203: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Godó Sone" ... een herdersl ied, m a a r nu ui t de velden v a n E p h r a t h a . Of, om nog een derde sprekend voorbeeld te noemen : het lied v a n Ca tu l lus voor Lesbia w o r d t omgebouwd to t een lied van liefde voor Jezus, zóó da t het ,,ille mi pa r esse D e o " een veredelden zin krijgt in :

H y is op aerden God gelijck Die stadichlijck O Jesu, soeckt u claer aenschijn Die alle dagen Neemt zijn behagen By u te sijn.

N a a s t dezen puur-zingenden eenvoud blijft in Rev ius ' poëzie w e r k z a a m de neiging to t f raaie st i leering. D e sonnet ten zijn hier zelfs talr i jker dan in he t eers te boek. D e strenge s t ruc tuur v a n de tweeledige oc taa f verbonden met de eveneens tweeledige sexte t —• een schema w a a r a a n Revius zich steeds nauwle t t end houdt — is voor hem bij ui ts tek de vorm voor de diep-peilende gedachte en de daa rmee verbonden hevige emotie. M e e r m a l e n b o u w t Revius zijn gedichten ui t bekende gedachte-elementen, en toch zijn deze in he t gedicht als n ieuw geworden . N e e m bijv. het sonnet ,,Lijden Chrióti" (18). D e gedachten zijn : de schepping ui t het niet en de ordening van het geschape­ne getuigt van oneindige m a c h t ; Chr i s tus verl iet den tempel om onschuldig voor schuldigen te l i jden; n iemand kan dit w o n d e r doorgronden, tenzij Chr i s tus zelf he t hem openbaar t . H e t poët isch effect b e w e r k t Rev ius nu w e l in de eers te p laa t s door zijn omschrijving van deze bekende gedachten. H o e kracht ig bijvoorbeeld komt de majesteit van den Schepper ui t in de eers te vier regels die met enkele lijnen de kosmische grootschheid der Schepping voor het oog oproepen. M a a r in de tweede p laa t s , en in nog s te rker ma te , bere ikt hij zijn doel door de combinat ie dezer eenheden. D e eers te qua t r a in (schepping) is als aan loop ondergeschikt a a n de tweede (lijden), een poging om het w o n d e r van Chr i s tus ' liefde to t de menschen te benaderen . D e innerlijke tegenstellingen in die tweede s t rophe vers te rken de emotie, die in de eers te terz ine slechts een u i tweg vindt in hevige excla­mat ies , t o t d a t de negat ieve conclusie de hoogste verrukking dalen doet t o t zwijgende aanbidding. E n het is dus uiteindelijk de s t ruc tuur v a n het sonnet , die ons boeit , niet om h a a r zelf, m a a r als dienende vorm voor he t on t roerend gedachten-complex. D e bekende gedachten hebben door den vorm a a n diepte gewonnen.

Z o o a l s is te ve rwach ten , s t a a t in Rev ius ' N ieuwtes tamen t i sche gedichten Chr i s tus in he t middelpunt der beschouwing. H e t is echter de v raag hoe Revius Chr i s tus ziet en we lke gegevens ui t Zijn leven op a a r d e hem t o t dichten inspireeren. D a n va l t het op da t ze hetzelfde geheel omva t t en als de belijdenis-gedichten, m a a r nu gericht en voltooid door de in Chr i s tus reëel geworden verlossing. Toonden de Oudtes tament i sche gedichten voora l

Page 204: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

den mensch in zijn lijden da t ve roo rzaak t w e r d door gemeenschappelijke en persoonlijke zondeschuld, in de Nieuwtes t amen t i sche is he t hoofdthema he t schuldeloos lijden v a n den Mensch-geworden Z o o n v a n God, p l aa t s ­vervangend en verzoenend. D a a r i n ligt meteen he t groote verschil tusschen Revius en Heins ius (19). I n Rev ius ' gedichten verschijnt minder de t r iom-feerende Koning dan de ve rach te en deern iswekkende Lijder, wiens godde­lijke majestei t nochtans u i t s t r aa l t in zijn verneder ing. D a a r o m klinkt hier geen uitbundige lof in zwierige rhe tor ische zangen, m a a r zijn de l ichttonige l iederen en gespannen sonnet ten door t r i ld v a n eerbiedigen schroom voor zoo onduldbaar lijden, van schrijnend gevoel van medeplichtigheid en bovenal v a n dankbare wederl iefde voor zoo wonderl i jk liefdevolle genade . Reeds de inleidende gedichten on tvouwen deze motieven. I n he t eerder genoemde „Lof Jedu Chridti" s t a a t tegenover den s t ra lenden, met laur ie ren gesierden Apol lo de gestal te v a n den doorn-gekroonden Jezus . I n da t rijden openbaa r t zich de liefde die de v lam v a n wederl iefde onts teekt , omdat zij den zelf onmacht igen mensch bevrijdt v a n de verschrikking der w e t :

W a n t als ick koor u reyne wet En daer op lett' Mijn tong' wort dorr' mijn hert benout, Mijn ogen sluyten, Mijn oren tuyten, Mijn bloet vercout.

Als ick een weynich dan verstae Van u genae Een soete vlam doorstralet my, Mijn leden gloeyen, Mijn wangen vloeyen Van tranen bly.

E r gaa t genezende k rach t v a n H e m uit . W a n t de „Spray te Davidd" voer t ons, zooals he t fijne al legorische gedichtje v a n dien n a a m toont , te rug n a a r den boom des levens in he t paradi js . D e n dank voor zijn verlossing jubelt he t h a r t ui t in den pa radoxa len u i t roep : „Sijn bitter lijden j Doet my verblijden". E n de innige verknochtheid die in deze simpele l iefdewoorden is u i tgedrukt „Sijn bert ió mijn j Het mijn id dijn" is n ie t meer t e ontbinden. Zij m a a k t den mensch die Jezus volgt, immuun voor de vernedering en den spot der were ld : „Al haren trotd die dchrijf ik inde wint", w a n t : „Hij ió de bedte J D'eerdt en de led te j Die ick bemin en minnen dal". Juis t omda t Revius zoo 'n open oog h a d voor Chr i s tu s ' lijden en vernedering, waarb i j hem voora l boei t de tegenstelling tusschen Zijn God- en Zijn mensch-zijn, kon hij zoo gevoelig de geboorte v a n Bethlehem bezingen. Zijn „Englen-óanck" •—geen uitbundige, orgelende verzen als v a n vele juichende engelen­scharen , m a a r een bijna neur iënde toon van dalende, trochaeische verzen

Page 205: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

op een van Hoof t ' s pijpende herdersmelodieën •— verwijst de herders n a a r den Koning, m a a r — geboren in een tochtigen s ta l . N o g s te rker w e r k t di t motief der verneder ing in Geboorte, w a a r i n van ieder element de geestelijke bedoeling w o r d t toegelicht, een he rhaa lde var ia t i e op „ C h r i s t u s lijden doet my verbl i jden". M e t de „ Wij zen wiet Oo éten" l ee renwi j bij Chr i s tus de w a r e wijsheid, d a t is, door a rmoe , lijden en dood den weg te vinden to t het leven. D e myr rhe .— in he t sonnet „Bundelken Myrrhe" •—heeft in Jezus lijdensge­schiedenis een drievoudige beteekenis : symbool v a n Zijn koningschap in de kr ibbe, v a n zijn b i t t e r lijden a a n het kruis , v a n de liefde zijner discipelen in het graf. H e t mooiste gedicht van heel deze serie betreffende Jezus ' geboorte is w e l Bemljdlnge, w e e r op de wijs van een were ldsch lied. T w e e bijbelgegevens heeft Revius d o o r e e n g e w e r k t : Jezus ' besnijdenis als voorbode v a n Zijn lijden en Zijn eigen woorden betreffende het w a a r n e m e n van mor­gen- en avondrood ( M a t t h . 16 : 2-3). U i t die][vereeniging on t s t aa t een natuur-symbol iek, die de t w e e hoofdmomenten v a n Jezus ' menschwording omspant , zijn geboorte en zijn s terven. H e t opgaan der zon is gebeeld in een majestueuze s t rophe , eindigend met de suggestie van een losbrekende s tormbui :

Wanneer de son het vroege licht Comt w t de blaeuwe baren Openbaren Indien de nevels ros en dicht Die tsamen opwaerts varen Hem ontclaren So wacht u op den avont laet Die t' seewaert of te velde gaet Eer t' onweer comt aenswaeyen, T' wil regenen, t' wil draeyen Ende waeyen.

D i t is he t onheilspellend beeld van Chr i s tu s ' lijden :

O groote Son, wt s' Vaders schoot Die ons te rechter tijden Quaemt verblijden U opganck was van bloede root Doe ghy het swaer besnijden Wildet lijden ; D i t was een voorboo' vande vloet En t' storten van u dierbaer bloet Dat ghy met suere vlagen Opt eynde van u dagen Soudct dragen.

D e roode ondergang is daar tegenover , pa radoxaa l , aankondiging v a n een liefelijk rij zenden dage raad :

Page 206: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Wanneer de Son den ronden soom Der diep gewelfde salen Comt te malen Schikt hy hem inde stille stroom Met rosen-rode stralen Neer te dalen Soo wacht een schonen dageraet Die t' seewaert of te velde gaet W a e r door seer schiedelijcken D e duysterheyt moet strijcken Ende wijeken.

Hoe root was uwen onderganck O Jesu, als u t' leven W o u begeven! U open borst, u leden cranck Men sach van bloede eleven Ende beven. Maer door u dodelijck geclach Most ons den liefelijcken dach Van Gods genade schijnen. Ons smerten al verdwijnen Door u pijnen.

Aesthe t i sch vol t rek t zich in dit ba rokke gedicht een merkwaa rd ig proces . M a c h t i g hebben de schr i f twoorden ingewerk t op Rev ius ' verbeelding. Zijn ui tgangspunt w a s een gedachte , een vergelijking, m a a r de door symboliek gewekte emotie deed hem overgaan v a n de verstandeli jke overweging to t de vis ionnaire aanschouwing . D e vergelijking is opgeheven. Beeld en gees­telijke real i te i t vloeien samen. H e t w o r d t als een schilderij van den M a n der Smar t en gezien tegen een b loedrooden hemel en door dien geweldigen kosmischen achtergrond w o r d t he t lijden v a n Chr i s tus •—• middelpunt van he t heelal — v a n een beklemmende hevigheid. Geboor te en s terven, da t zijn voor Rev ius de t w e e noodzakelijke opeenvol­gende phazen van Chr i s tus ' lijden. M a a r de his torische groepeering scheidt beide door een a a n t a l gedichten v a n verschil lenden aa rd . Sommige zijn eenvoudig didact isch of lijken meer toevall ige bespiegelingen met de bekende neiging t o t symbolische schr i f tverk la r ing : Kennióóe, Apostelen, Vercopen in den tempel, Betheóda, Johanneó onthoofd e.a., al le geschreven in alexandri jnen. Belangrijker zijn de s t rophische gedichten die enkele grepen doen ui t Jezus ' omwandel ing om in den s t a a t v a n Zijn verneder ing te toonen de majestei t v a n den Z o o n Gods , in prediking en wonde rmach t . H o e w e l onderl ing zelfstandig, passen ze toch alle in Rev ius ' gedachten-schema der zonde. Z e stellen den zondaa r tegenover Chr i s tus , i l lustreeren zijn behoud door he t geloof. E e n dr ie ta l heeft een min of meer episch k a r a k t e r : de t w e e s p r a a k tusschen Chr i s tus en de Cananeióche Vrouwe, he t Onweder en de Sondareéóe. V o o r t s v a t Rev ius in één gedicht a l Jezus ' gelijkenissen samen t o t een per-

Page 207: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

soonlijk gebed, da t in s t rophe op s t rophe de bede var ieer t , te mogen deelen in het zal igmakende geloof en het eeuwig koninkrijk. H e t is begrijpelijk da t Rev ius ' poëzie h a a r hoogtepunt bere ikt d a a r w a a r het d ieptepunt ligt van Chr i s tus ' l i jden: zijn s terven. I n de gedichten op dit thema keeren de beschreven motieven in verhevig­de ma te terug. Reeds noemde ik het inleidend sonnet „Lijden CbrUli". K o r t d a a r o p volgt „Paescblam" w a a r i n de handelingen der Is raë l ie ten met he t geslachte lam bij den u i t tocht ui t Egypte symbolisch op Chr i s tus en vervolgens geestelijk op de geloovigen be t rokken zijn. E e n eenvoudig gebed van de K e r k door t rokken van teederen eerbied voor het leed van den s tervenden Hei land , vrij van alle hartstochtel i jkheid, m a a r met in-nigen aand rang herhalend de bede om bevrijding v a n zonde en schuld, van aa rdsche ellende en duivelsche machten . I n het voorbijgaan noem ik de mooie sonnet ten op „Verraet" en „Avonlmacl" en voora l het onvergetelijke, schoone en persoonlijk doorleefde sonnet ,,Petri Tranen". D a a r a a n gaa t ,,Bloedige Sweet" vooraf, een w o n d e r van geestelijke al legorie. Rea l i te i t en symbool vloeien onmerkbaa r dooreen. D e „ t r age s ie l " w o r d t in „den hof van O l i v e t e n " zeer ont roerd door den aanbl ik van Jezus ' bangste w o r ­steling om de zonden der menschen :

Siet hoe hem u Schepper buckt, Onderdruckt Door u eysselijcke sonden. Siet hoe hem sijn teere huyt Berstet wt In wel duysent-duysent wonden.

Gret ig dr inkt de a a r d e de val lende bloeddruppels en de bloemen die ze opzuigen, w o r d e n er donker door gekleurd :

W a s t' angierken niet snee-wit, D a t nu sit Oversaeyt met bonte plecken ?

T' blonde roosken gloeyt sijn schoot Sangels-root En de bleecke Tulibanten Sijn verkeert (of droomtet my ?) Op de ry In gemengde flamboyanten.

E n in die myster ieuze sfeer van werkelijkheid en droom, w a a r de sonore namen en de verbeelde kleuren de geheimzinnige dragers zijn der emotie, bloei t uit den bloed-doordrenkten bodem een n ieuwe wonderb loem omhoog, de bloem der genade, al leen voor het geloof te a anschouwen :

Page 208: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Droeve siel die in my weent, Sucht en steent W i l dees bloeme niet vergeten ; Ider hofken dat ghy siet Draechtse niet Maer den hof van Oliveten.

H e t „Siet den Menócbe" is geheel een onde rwerp voor Revius . D e openlijke tentoonstel l ing van den lijdenden Chr i s tus w o r d t hier t o t de uitstal l ing van Zijn deugden tegenover de zonden der m e n s c h e n : zijn dood brengt ons het leven, zijn druk neemt onze droefenis weg , in p l aa t s van onze lusten zijn levensverzaking, voor onze hoogmoed zijn vernedering, tegenover onze vi jandschap zijn vergevende l i jdzaamheid. H e t meest bekende sonnet v a n Revius is „Hy droecb onóe émerten". H e t schuldbesef da t zoo gloeiend b randde in de Oudtes tament i sche zangen, b reek t a a n den voet van het kruis , bij het a anschouwen van zoo t a s t b a a r lijden, ui t in een smarteli jke, zelfverniete-gende aank lach t . W a t het diepst on t roer t in dit gedicht, is de t ragische mengeling van beleden schuld en onuitgesproken liefde : niet de van h a a t bezeten Joden, noch de onverschillige en onbarmhar t ige krijgsknechten zijn de w a r e schuldigen, m a a r ik die U zoo harts tochtel i jk heb leeren liefhebben, d raag van al deze afschuwelijke martel ingen de schu ld ; in zijn schuldgevoel vereenzelvigt de dichter zich met de w r e e d e mar t e l tu igen :

Ick bent, o Heer, ick bent die u dit heb gedaen, Ick ben den swaren boom die u had overlaen, Ick ben de taeye streng daermee ghy ginct gebonden, D e nagel, en de speer, de geessel die u sloech, De bloet-bedropen croon die uwen schedel droech: W a n t dit is al geschiet, eylaes! om mijne sonden.

N o g volgen het s t rophisch gedicht ' t „Groene Hout", he t mooi u i tgewerkte beeld van den gevelden en ont luis terden boom, en het sonnet „Coperen Slan­gen", beide vervuld van deernis en z w a a r van zondebesef to t eindelijk in „Doot Cbr'utl" de toon der overwinning oprijst, m a a r als uit z w a r e kluisters , breed en moeizaam zich heffend, op de wijze v a n psalm 114. E n het is ka rak te r i s t i ek voor Revius da t ook in de volgende gedichten de vreugde bijna nooit stijgt to t ui tbundigen jubel. H e t medi ta t ieve element krijgt w e e r de overhand en in overeenstemming daa rmee t r eed t het lied terug voor de gepaa rde alexandri jnen. A a n he t groote heilsfeest van Jezus ' opstanding, d a t toch w e l he t kenmerk der overwinning is op den dood, zijn s lechts t ien rust ige alexandri jnen gewijd, een beschouwing die u i tgaa t van de vergelijking met Jacob en J o z e f . W e l is de conclusie d a a r v a n : „ S o o ben ick w e l g e t r o o s t : ick wi l t e G o d e w a e r t / E n sien syn Heerl i j ckheyt . Blymoedich wi l ik s terven / verseker t van mijn H e e r de sal icheyt t e e r v e n " —• m a a r zij voe r t niet t o t een zielverrukkende hymne. D e zaligheid is verzekerd , doch zij ligt in de

Page 209: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

toekomst . D a t is ook de strekking van de bespiegelingen over „Hemelvaert"'. A l vernemen w e bij Revius niet den smarteli jken toon dien w e bij Huygens hoorden , Jezus ' opvaa r t be teekent toch ook voor hem voorloopige scheiding. D e verlossing is to t s tand gekomen, m a a r Chr i s tus ' w e r k nog niet voltooid. H e t w o r d t voortgezet in het „Ter rechterhand Godó". In tusschen s t aa t to t Zijn W e d e r k o m s t de Kerk op aa rde midden in den strijd. D e motieven van he t Hoogl ied w o r d e n thans gereal iseerd. Chr i s tus strijdt met de Zijnen, van ve r re en toch nabij . D e gemeenschap met H e m is niet opgeheven, m a a r ze be s t aa t in het geloof, zij is geestelijk, innerlijk, mystiek. D e gedichten over en tusschen de drie punten : opstanding, hemelvaar t , en eindgericht , stellen deze Schrif tuurl i jk-Calvinist ische opvatt ingen van Revius duidelijk in he t l icht. Aanvankel i jk hebben ze nog een bijbelhistorisch ui tgangspunt . D a a r n a zijn ze van zuiver dogmatisch-confessioneelen a a r d . T o t de eers te behooren de verschijningen v a n den opgestanen Chr i s tus . H e t is w e e r t ee ­kenend we lke Revius kiest . M a r i a e r v a a r t in de pracht ige „Tweeóprake bij het Graf" d a t h a a r verhouding to t Chr i s tus definitief is gewijzigd. Thomas in het s terk myst iek gesymboliseerde „Thomas Gelovich", a a n v a a r d t ha r t s toch­telijk na aanschouwing zijn her rezen He i land , m a a r v o o r t a a n zal gelden het geloof zonder lichamelijke aanschouwing . E n het derde is ,, Weder-opne-minge Petri" „ t o t t roos t van allen die in sonden sijn ge raeck t " . N a de hemel­v a a r t volgt een bespiegeling over Pinks teren : de erfenis v a n Chr i s tus uitgedeeld a a n alle volken der a a r d e . D a a r m e e zet in het t hema van den groei en den strijd der Kerk . H e t sonnet „Camerling Candacee" toont de be ­keering van den heiden. „Pauli-bekeeringe", nog eens een s t rophe-vorm van Hoof t , legt nadruk op de verbreiding van het evangelie onder di recte leiding van Chr i s tus . I n „Afgoden Val" komt Revius in extase over C h r i s t u s ' o v e r ­winning op het heidendom.

N a een serie didact isch-dogmatische gedichten over het geloof in de zuivere levenspracti jk volgen de gedichten over de kerkelijke ambten en de dagelijk-sche gebeden. H o e bezield Rev ius ' belijdenis-gedichten ook in deze afdeeling zijn, toont „Alle Goed van Godt", een zingende bespiegeling over de leer der genade en der verkiezing, met het refrein „ V a n my en heb ickt niet , o H e e r , het is v a n d y " en eindigend met deze wending : „ H e t goede d a t ick heb o H e e r e is van dy / E n al w a t anders is, eylaes, da t is van m y " . E e n blik in den persoonlijken, te lkens zich herha lenden geloofsstrijd van ieder Chr i s t en geeft he t on t roerend sonnet „Aanvechtinge", d a t er op volgt en er mee in t egenspraak lijkt, to t de l aa t s t e te rz ine als een glimlach van het hervinden de spanning breek t . V a n den strijd om zonde en verlossing is bij Revius het posi t ieve r e su l t aa t de persoonlijke verzekerdheid in Chr i s tus en als gevolg d a a r v a n zijn vas te hou­ding ten opzichte van he t gebeuren in eigen tijd. D a t blijkt reeds ui t de ge­dichten die hier als slot volgen over het lijden der Ke rk . S t r a k s za l het nog gedeta i l leerder ui tkomen in zijn wereldlijke historische poëzie . D e "Marte­

Page 210: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

laaró,, w o r d e n vergeleken met de helden v a n Gideon : ze zi jnde dragers van de vlam, he t l icht v a n Chr i s tus , b lazend , ,de t rompet van ha res H e r e n w o o r t " . D e t roos t die in „Gevanckenló" w o r d t gegeven, gaa t ui t van de over­weging da t gevangenschap om Chr i s tu s ' wi l le be teekent bevrijding uit de gevangenis der were ld , den doorgang n a a r den hemel. Onve r sch rokken is de toon in ,, Volherdlnge", een var ia t i e op de woorden van Pau lus : niets k a n ons scheiden van de liefde v a n Chr i s tus . D e aa rdsche benauwenis van den Chr i s ten , in deze were ld gesmaad en vervolgd, is het t hema dezer gedichten, m a a r daa rboven uit kl inkt de kloekmoedigheid v a n den overwin-ningszekeren geloofsheld. H i e r spreekt de s toere k r ach t van den Calvinis t , den vastbeslotene in Chr i s tus , den onwr ikba re zooals w e hem kennen uit zijn theologische polemiek tegen Roomschen, Remons t r an t en en Car t e s i anen . E r is geen twijfel, geen wanke len . N a a s t , m a a r niet in strijd met het benau­w e n d zondegevoel en de teere gemeenschap met Chr i s tus , is deze s tr i jdvaar­digheid Rev ius ' derde wezens t rek . Als een held Gods s t a a t hij in de tijdelijke real i te i t , he t oog gericht op de beslissende toekomst . D e pracht ige ver ta l ing van D i e s irae, „Laetóte Dach", he rhaa l t nog eens de bekende motieven. D e bespiegelingen over „Verrijdenióóe" getuigen nogmaals van zijn heerlijke ve rwach t ing . D e gedichten over het Oordeel stellen opnieuw de onoverbrug­b a r e ant i these , de scheiding v a n „Schapen en Boeken". E n tens lot te juicht de d i thyrambe op het „Eeuwich Leven" over de e indoverwinning op S a t a n :

Siet, u macht is u ontwendet, o verderver, al u lagen Al u heyrcracht is geslagen. Voor u is niet meer te vangen : hier en is het Eden niet Daer ghy my wei-eer verriet, Noch de leugen, noch de slange, noch de vrucht van God verboden Om my andermael te doden.

V / t het paradys gedreven ben ick doemael, maar hoe schoon Is den hemel daer ick woon 1

WERELDLIJKE GEDICHTEN

D e overgang v a n Revius ' geestelijk-schriftuurlijke poëzie n a a r zijn were ld ­lijke vergt geen grooten s t ap . E r heerschte tusschen beide categorieën geen tegenstell ing als bij He ins ius . H e t verschi l zit in de onderwerpen , niet in den geest. D e EPIGRAMMEN zijn gering in a a n t a l en over het geheel genomen middelmatig in kwal i te i t . Ze lden is het Rev ius te doen om een grapje zonder meer, een geestig spel met w o o r d e n om d a t spel zelf, zooals Huygens he t zoo ta l looze malen doet . Soms v e r m a a k t Revius zich op eenigszins w r a n g e wijze, t e n kos te de r Roomschen . B e t e r zijn zijn cr i t ische reac t i es op klassieke gegevens, hoewel ook deze niet de hoogte bere iken v a n die v a a k treffend

Page 211: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

geformuleerde gedachtenpoëzie die w e aantreffen onder zijn schrif tuur­lijke gedichten.

Aanvul lend tegenover de negat ieve gedichten n a a r aanleiding van he t zesde gebod, w a a r i n Rev ius zoo klemmend w a a r s c h u w t tegen onkuische verhou­dingen, s t aan de BRUILOFTSGEDICHTEN voor familieleden en vrienden. H e t is gevaarli jk ui t zulke objectief gehouden gelegenheidspoëzie vé rgaande con­clusies te t rekken aangaande Rev ius ' persoonlijke verhouding to t het v r o u w e ­lijk geslacht . V a n een innerlijken strijd tegen overheersching der zinnen als bij Heins ius , C a t s en Huygens , is bij Revius niets met zekerheid te ontdek­ken. D e strenge wets-gedichten tegen onzuivere lusten liggen geheel in de lijn der puri teinsche levensopvatt ingen. Z e houden geen negatief oordeel in over de v r o u w in het algemeen of een afkeuring van de sexueele verhouding in het huwelijk (20). Z e k e r dacht Revius zich de ideale huweli jksverhouding in bijbelschen g e e s t : de man het hoofd, de v r o u w ,,zijn hulpe tegenover h e m " , m a a r dan toch in Nieuwtes tament i schen zin als de liefdevolle eenheid, geheiligd door het geloof. V o o r de bruiloft van zijn b roer Hendrik, (1606) kiest hij den i28sten psalm, he t lied op den huwelijkszegen over „ d e n man / die God vrees t en ee r t " . E n voor zijn collega Hugo Gallus (1616) her ­dicht hij den fraaien lofzang op de deugdenrijke, vers tandige en w e r k ­zame hu isvrouw uit het Spreukenboek (hfdst. 3i) : a l h a a r s t reven is ger icht op het welzijn v a n h a a r man en kinderen. M e e r aangepas t a a n he t gangbare genre zijn de la te re , niet rechts t reeks a a n bijbelteksten ge­bonden bruiloftsdichten. H o e w e l niet alle op een hoog l i t te ra i r peil, on­derscheiden ze zich toch gunstig van vele dergelijke gedichten ui t dien tijd. N immer zijn ze gezwollen, noch grof of zinnelijk, m a a r fijngevoelig en kuisch, ook d a a r w a a r ze toespelingen maken op den kinderzegen, zooals de fraaie sonnet ten voor zijn collega Ekelius (1637) (21). M e e r m a l e n getuigen ze van een bewus te reac t ie tegen het bes taande genre . I n het gedicht voor Willem van Appeldoorn en Wijntgen Stedcmeyers, in hoofdzaak een vernuftige en toch ook gevoelige speling met de namen, w o r d e n de drie Cha r i t e s vervangen door de personif icat ies van Geloof, H o o p en Liefde. I n het F ransche gedicht voor Winold de Campis et Madame Geertrud' d'Appeldorn klinkt een uitdrukkelijk pro tes t tegen den mythologischen onzin van Cupido en V e n u s : „ D i s c o u r o n s de 1'Amour en termes vé r i t ab l e s " . M a a r Revius zuiver t niet al leen zijn huwelijksdicht van mythologischen bombas t , hij geeft he t ook een Christel i jken inhoud. V a n he t gedicht voor Jan Cornelisz. van Wou ende Henrica Verwers, een echt Neder l andsch gedicht in eigen locale sfeer doo rda t de a rcad ische herdersdialoog is omgezet in een samenspraak tusschen Overi jselsche boeren, is het g r o n d t h e m a : het huwelijk vormt de basis van he t menschelijk leven, door God in de schepping geord ineerd ; de hoogste s ieraden v a n de bruid zijn deugd, geloof en gehoorzaamheid , w a n t ach te r het aa rdsche huwelijk s t a a t de hemelsche bruidegom. T o t een

Page 212: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

schoon lied op het Christeli jk huwelijk zijn deze mot ieven v e r w e r k t in het gedicht voor Conraet Verwer en Hermannce Scholiere ( i 6 3 3 ) , op het refrein „ W a t God te samen voecht en mach geen mensche scheyden ."

Vri j v a n bombas t en daa rmee v a n overdreven vleierij zijn ook Rev ius ' LOF­DICHTEN. H e t zijn er slechts enkele. Z e la ten iets zien van zijn belangstell ing voor sommige bekende personen ui t zijn tijd en hun we rk . M e t enkelen slechts schijnt Revius in n a u w e r e betrekking te hebben ges taan . D e belang­rijkste is Heitióiaó, dien hij misschien reeds in zijn studententijd te Leiden persoonlijk heeft leeren kennen. G a a n d e w e g heeft zich dan een vr iendschap­pelijke verhouding ontwikkeld . Revius droeg hem zijn gedichten op met een sonnet in i 6 3 o en opnieuw in p roza in 1634. V e r e e r d zich den vriend te mogen noemen van „so uy tnemenden ' a l s den grooten H e i n s i u s " , bleef hij zich s teeds den mindere voelen. O f Heins ius , die Rev ius w a a r d e e r d e om zijn kennis , de por tee v a n diens gedichten heeft begrepen, is te betwijfelen, gezien he t onbelangrijke gedichtje d a t hij a a n dezen bundel -wijdde : de t radi t ioneele vergelijking met Apol lo is met den geest van Revius ' poëzie zelfs in f lagranten strijd (22). M e t Huygenó heeft Revius slechts oppervlakkig con­t ac t gehad. Hetzi j de maatschappel i jke afs tand tusschen den eenvoudigen p re ­d ikant en den aanzienlijken secre tar i s der Oran j e s te groot w a s , hetzij de oor­z a a k ligt in verschil v a n k a r a k t e r en daa rmee v a n houding tegenover de contempora ine cultuur, de ui twissel ing v a n beider w e r k e n vergezeld van kor t e beleefde br ieven, b r a c h t geen verdere toenader ing . Cató heeft hij zeer juist aangevoeld. I n he t gedichtje op de w e r k e n van M. H. Jacob Cats typeer t hij geestig de „Seeusche rond ichey t " v a n denpopula i ren , m a a r dikwijls weinig diepzinnigen C a t s , een gedichtje d a t getuigt van eerlijke w a a r d e e ­ring en toch door den l icht i ronischen toon der omschrijvingen een verfijnde cri t iek oefent. E e n zekere bewonder ing h a d hij voor de ,,Geedrycke jonge Dochter Juffr. Maria Schuyrmanó" die v a n h a a r k a n t vier versregels latijn voor Rev ius ' bundel l iet opnemen. G r o o t w a s zijn belangstell ing voor den werktuigkundige Cornelló Drebbel en voor den componist Joan Pieteréz. Swee-linck, evenals hij uit D e v e n t e r geboort ig. S t e rke r nog spreekt Rev ius ' h a r t zich ui t ten opzichte v a n hen a a n wie hij zich door w e r k en s t reven v e r w a n t voelde. Jacobuó Trigland huldigt hij a ls den strijder voor de w a a r h e i d , d a t is , de Con t r a - r emons t r an t sche opvat t ingen. Zijn waa rdee r ing voor he t Martelaeréboek van Abr. Melllnud u i t te hij in eenige mooie alexandri jnen. M a a r voora l de Nederlandóche Hióbrlen van W. Baudartiud g aan hem te r h a r t e . Zijn gedicht d a a r o p sluit a a n bij zijn geestelijke poëzie eener- bij zijn his torische poëzie anderzijds. Als in de inleidende sonnet ten op de Klaagl iederen en he t Hoogl ied t r eu r t hij over den jammerlijken toes tand w a a r i n de Du i t s che P ro t e s t an t en verkeeren, m a a r hij verheugt zich tegelijk over de ui tredding v a n de N e d e r l a n d e n „ d e haven der v e r d r u c t e " . D i e ge­schiedenis, het w e r k Gods , is w a a r d beschreven te worden , een moeilijke

Page 213: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

t aak , die echter bij Baudar t iu s in goede handen is. Vere i sch t w o r d t een open oog voor de w a a r h e i d . D a t be teekent niet kleurlooze objectiviteit , m a a r het zien van de geschiedenis der tijdelijke dingen in verband met de eeuwige in het l icht v a n de W a a r h e i d , Chr i s tus .

HISTORISCHE GEDICHTEN. D a a r m e e is ook de grondslag aangegeven v a n Rev ius ' his tor ische en na t ionale gedichten, ve r reweg de omvangrijkste, m a a r ook de belangrijkste categorie v a n zijn wereldlijke, de voor tzet t ing tevens v a n zijn geestelijke poëzie . W a n t ze mogen in onderscheiden vormen — gepaarde alexandrijnen, s t rophische l iederen en, en voora l in i632, sonnet­t en —• de groote feiten bezingen ui t den vrijheidsstrijd der Nede r l anden en ui t den dertigjarigen oorlog in Dui t sch land , zij mogen den lof verkondigen der dappere aanvoerders als M a u r i t s , E r n s t Cas imir , P ie t He in , F rede r ik Hendr ik , Gus taa f Adolf of t r eu ren over hun dood — in w e z e n zijn deze oorlogen voor Revius godsdienstoorlogen : het gaa t om de K e r k en ach te r de geloofshelden en hun aa rdsche legers ziet hij, visionnair , Chr i s tus mede­strijden, a a n het hoofd v a n Zijn hemelsche legerscharen. H e t lijkt h a a s t tegenstrijdig, de tee re Jezus-naam gebruikt in een vurigen stri jdzang. M a a r voor Revius is de Chr i s tus van het O u d e en het N i e u w e Tes tament één en dezelfde, de lieflijke én geweldige : ,,Het Dancktiedt over de Wonderbare ende Seeg-rijcke Verloóóinge der Stad Bergen op Soom vant Geweidich Heyrleger des Marquis Spinolae opgebroken en de ontvlucht den derden Octobris 1622, is dan ook „nageboots t op den Lofsanck Mos i s ende M i r j a m s " , he t lied der verlossing n a den w o n d e r b a r e n door tocht door de R o o d e Z e e . Zooa l s de H e e r e (Chr is tus ) s t reed voor I s r aë l ( E x . 14:14) zoo s t reed Hij voor Nede r l and :

Ghy overste Rechter 1 Ghy sterrickste vechter 1 U naem is soo soet: O Jesu Gods sone Ghy velt vanden throne Den drijver verwoet.

De vierige draken Met vieriger wraken Ten afgront ghy stoot: U stem laety clincken; Sy storten, sy sincken, Sy sacken als loot.

O Jesu, u handen (Spijt Babel vol schandenl) Den vyant verslaen. O Jesu u wasem En vonckenden asem Die doetse vergaen.

Page 214: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Babel is de gangbare omschrijving voor R o m e . Spinola met zijn leger ver­vangt de Egyp tena ren . Tegenover hen s t a a t de Oran jevors t , ges terkt door bovenaardsche k r a c h t e n :

Doe liety wtvaren D e cloecke heyrscharen Van Maurits u H e l t : U snuyvende peerden, U vliegende sweerden Haer hebben versnelt.

Sy crijten, sy suchten. (de Spanjaerden) Sy vallen, sy vluchten Ontwapent, ontbloot 1. ...

E n na de overwinning heet h e t :

Gods Sone wilt loven, Gods Soon van hier boven Heeft wonder gewracht H y heeft door Orangien Den hoochmoet van Spangien Ter schanden gebracht.

God schrijft de geschiedenis, O r a n j e is zijn ve rkoren knecht . I n deze rel i ­gieuze overtuiging w o r t e l t Rev ius ' liefde voor M a u r i t s . D i e n s beslissend op t reden in de binnenlandsche t w i s t e n ligt voor Rev ius in dezelfde lijn. I n he t „Jaer-dicht op de Verloóóinge der Stadt Deventer, wt bet Gewelt der Spanjaer-den(anno 1691)", w a a r m e e hij een oude eereschuld voldoet a a n zijn geliefde vade r s t ad , huldigt hij M a u r i t s met w a r m t e als den ver losser van Deven t e r , m a a r teekent hij hem bovena l a ls den geïdeal iseerden held G o d s , dien hij a ldus a a n s p r e e k t : „ C h e r u b die Gods s w e e r t d raech t op u w a c k e r ermen / O m t ' N e e r l a n t s paradi js voor inval te beschermen / G h y blixem vanden crijch, ghy V a d e r v a n het l an t / Ongrondel i jcken rae t , onmetelijck vers tan t / Beócudder van bet recht, voorvechter vant getove". —• D i t gedicht neemt niet al leen vanwege he t onde rwerp , Rev ius ' geboor tes tad , m a a r ook vanwege den epischen vorm een bijzondere p l aa t s in temidden van zijn his tor isch dicht­w e r k . H e t beeldt in den stijl v a n he t epos, die meermalen a a n H o m e r u s doet denken, het tafereel van den strijd vóór de muren der s tad . D e aankomst v a n M a u r i t s ' leger tegen he t da len v a n den avond met veel bedrijvigheid v a n a l le rhande oorlogstuig, de kri jgsraad, w a a r i n de Pr ins , overredend, he t w o o r d voert , de provisor ische beschieting en het t rompetgeschal om de opeisching der s tad k rach t bij t e zet ten, zijn met enkele forsche lijnen geteekend. D a n volgt he t eigenlijke, kor ts tondige beleg. M e r k w a a r d i g mo­tief ui t het heldendicht is de inleidende t w e e k a m p . O p z e t en u i twerking her inneren a a n de Midde leeuwsche r idderepiek : de uitdaging door den snoe-

Page 215: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

venden Albanoys , dapper m a a r bedriegelijk, in tegenstelling met den edelen kampioen der be legeraars , de dynamische beschrijving v a n den heroïschen strijd volgens de regels v a n he t „ s p e l " , en ook de edelmoedige behandeling v a n den vers lagen tegens tander zijn typeerende t rekken ui t den r idder roman. M a a r ook de stijl in engeren zin is v e r w a n t : in plast isch gerhythmeerde verzen s t a a t het beeld van he t hartstochtel i jk gevecht geteekend, t o t in bloedige details :

Sy comen bey te veld' met speer en cortelas D e wapens even schoon, de hengsten even ras. D e pluymen even crul, de casquen (=sijn helmen) zijn gesloten, D e lancien gevelt, gelijck een pijl geschooten Vande gespannen pees' soo vliegens' op malcaer. T'volck roept verbaesdelijck, elck vreset voor gevaer, Elck hopet op geluck, de recht-geraemde steken Haer treffen byedersijts, maer beydersijts verbreken D e lancien gestuyt opt wel getempert stael. D e ridderen verwoet haer heffen uytten sael Om met het cort geweyr elck-anderen te stoten D e sielen uyt de borst, of t'leven uyt de stroten. Den onduyts heeft de hant aende pistool geleyt. Ha l sprak Catulle doe, ten was soo niet geseyt, Versettet hem den tromp, en met de cortelasse Tast ruyterlijcken toe en capt hem wel te passé D e trouweloose vuyst daer hyt' pistool in hiel. T'verraderlijck geweyr plomp inden sande viel, D e hand hinck aen een vel

M e t niet minder k leur is n a de hevige beschieting he t gevecht in de bres geschilderd. D e nauwkeur ige beschrijving v a n den ponton getuigt van kennis v a n zaken. Levendig d ramat i sch volgt de kantel ing v a n he t g e v a a r t e : de onstuimigheid der krijgers, die zich niet kunnen beheerschen t o t de brug zuiver op h a a r p laa t s ligt, w o r d t hun ondergang. Toch w a g e n de enkelen die op den overkan t kunnen springen, den aanva l . H e t volle l icht va l t op t w e e dappere vaande ld ragers . Als de een is gesneuveld, moet de ander re t i reeren . Hij verdedigt zich kloek tegen de opdringende overmacht , m a a r t en s lot te ui tgeput, heeft hij geen anderen u i tweg dan in de r ivier te spr in­gen om zich en de beide vaande ls te redden. D e tegenpart i j l a a t intusschen ook een veer : een der kapi te ins w o r d t he t hoofd afgeschoten en de aanvoer ­der zelf in he t oog gewond. Als 's nach ts de brug is hers te ld en 's morgens alles gereed s t a a t voor den n ieuwen aanva l , b e w e r k t de bevolking, be ­vreesd voor plundering, de overgave der s tad . Keuze der mot ieven en samen­voeging d a a r v a n to t een dynamisch geheel, de hevige werk ing v a n he t deta i l , en niet minder de t aa lvormen , ze zijn de typeerende kenmerken v a n epische ba rok .

D e z e n epischen stijl heeft Rev ius echter , afgezien v a n het w a t me lodrama-

Page 216: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

t ische gedicht ,,0p de Doot van Graaf PbULipó van Egmont" (23) en l a t e r nog van de ,,Hemelvaert van prins Maurits van Orangien", l a ten va ren . H e t l aa t s t e is van belang om het principieele verschil met Heins ius poëzie, d a t reeds ui t het voorafgaande k a n gebleken zijn, nog scherper te bel ichten (24). V e r ­gelijkt men het met Heins ius ' gedicht op Heemskerck , dan va l t een duidelijke overeenkomst op, niet al leen zooals in he t Jaerd icht een overeenkomst in den stijl van de met klassieke ornamenten getooide en snel zich voor tbewegende epiek, m a a r ook in die voorstell ing v a n de o p v a a r t der ziel v a n den gestorven aanvoerder , die van ui t de hoogte nog ten afscheid een blik w e r p t op het aa rdsch gewoel beneden. Beslissend verschil is echter de wending, a ls na den wedijver der s ter rebeelden de „v lammende c a r o s " ui t den hemel daa l t om M a u r i t s ziel op te voeren „ t e r p lae tsen die al leen Gods bes te vr ienden w a c h t " . E e n soortgelijke overgang v a n he t heidensch-klassieke gegeven n a a r he t Christeli jke vinden w e in de reeks f raaie sonnet ten op den dood v a n Ernst Casimir (i632). H e t derde sonnet begint met een verwij tende k lach t t o t den doodenschipper : „ O charon, die bevae r t al leen de stille veeren / E n legdy nimmermeer aen ancker u w e schuyt ?' ' •— m a a r a a n het slot der eers te terz ine v e r w e r p t de dichter ve ron twaard igd zijn heidensch b e e l d :

't Is Charon noch sijn schip dat met hem hene-vaert, Ten hemel geldt de reys, hy climt te Gode-waert, En daer ick hem op sie het is Elia's wagen.

H e t volgend sonnet w e r k t dan ook dit motief uit , een var ia t ie op den smar-telijken roep van den achterbli jvenden aardel ing : A h 1 wi ldy v a n ons gaen ? o V a d e r , V a d e r , V a d e r 1 / o w a g e n I s rae l s en sijne r u y t e r y l D e stijl v a n lof- en t reurdichten , met name die bet rekking hebben op beroem­de personen, w a s in Rev ius ' tijd min of meer gefixeerd. H i e r bewoog Revius zich d a a r o m veel minder vrij dan in zijn geestelijke poëzie . H e t genre ver-eischt een bepaa lden , s ta t igen vorm. M e e r dan elders zoekt hij dien bij de F r a n s c h e renaissancis ten . H e t is of hij zich ui t de rhetorisch-klassicis t ische t rad i t i e met moeite loswerk t . I n genoemde sonnet ten-cyclus , evenals in vele andere his tor ische gedichten, liggen klassieke en bijbelsche motieven n a a s t e lkaar , meermalen ook schier o n o n t w a r b a a r dooreengestrengeld. Ten deele mogen ze onderling tegengesteld zijn, t en deele w e r k e n ze op el­k a a r in en ui t die vermenging groeit een n ieuwe hyperbol ische stijl, vision-na i r en gepassionneerd als de t a a l der Oudtes tament i sche psalmen en profe­t ieën, een kenmerk v a n Christel i jke B a r o k . D e rhe tor iek is bezield door oprecht gevoel. M e n leze bijv. he t vijfde en zesde sonnet . Hetze l fde stijl­verschijnsel doet zich voor in de majestueuze sonnet ten v a n den Tranenvloet op den dood van „Gustaaf Adolf", eveneens u i t i632. H i e r is he t sent iment nog s terker , w o r d t pa thos . N a u w ging Revius he t lo t der P r o t e s t a n t e n in

Page 217: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Dui t sch land t e r ha r t e , zooals reeds bleek uit de inleiding op Je remia ' s Klaagl iederen. D e edelmoedige en godvruchtige Koning van Z w e d e n doet in Rev ius ' gedichten omstreeks i 6 3 i in t ree als de door God gezonden bescher­mer der verdrukten . W a t de Oran j e s in de Nede r l anden w a s , is Gustaaf-Adol f in Dui t sch land . I n het blijgestemde „Danckliedt" ( tegenhanger van d a t op Bergen op Zoom) d a t den deemoedigen koning zelf in den mond werd gelegd, bezong Revius de „heerl i jcke overwinningen des Keyserschen Legers voor Le ips ich" als een w o n d e r van goddelijke ui t redding. E n de uit het D u i t s c h ve r t aa lde „T' éamenépreklnge des aider doorlucbtlchóten Konlncx van Sweden ende der Maegdenborchóche Nymphe", reac t ie op de verwoes t ing dezer s tad in i 6 3 i , eindigt met een refrein da t den held en zijn strijd a ldus t y p e e r t :

Daer gaet hy heen, de Son van duegde. D e wtvercoren crijges-Vorst. Door hem, o God, geeft vreed' en vreugde

W a e r na u arem hoopken dorst. Den vyant trotst op peirt en wagen, Maer in Gods naem de cans w y wagen.

Geen w o n d e r da t de dood van dezen vors t Revius s te rk heeft aangegrepen. V o o r de uiting van zijn gevoelens t a s t hij aanvankeli jk n a a r klassieke beelden. M a a r na de geforceerde vergelijking met het gechargeerde rouwtafe ree l na H e c t o r s dood en het niet minder gezochte vierde sonnet , vindt hij eers t een passenden vorm voor zijn smartelijke teleurstell ing in he t pracht ig gebouwde en hevig bewogen vijfde en voora l in het bijbelsch gekleurde zesde s o n n e t :

Den stijl is neergestort, de ceder is gevellet Die schaduw' maeckte aen der vromen cleyn getal. H y is verloren die men niet weer vinden sal Of men tot in het graf sich pijniget en quellet.

D e doot heeft ons verrae'n, de dood heeft ons versnellet Ons nemende een schat die in dit jammerdal Met cloeckheyt, met gewelt, met bede, noch met al Des werelts geit en goet niet werden can herstellet.

Ons borst gevullet met een nevel van verdriet Door onse ogen een geduyrich water giet Niet latende 't gemoet een weynichsken bedaren.

Ah Heer, die alles schickt na uwen wijsen raet, Hoe comtet dat soo haest in eenen dach vergaet Daermen na heeft gejanckt soo veel voorleden jaren ?

N o g in hetzelfde j a a r i632, schrijft Revius vrij van rhetor iek de gevoelige ,,Clachte" op den dood v a n Freder ik V van de Pa l t z , den W i n t e r k o n i n g , bes taande in slechts t w e e sonnet ten : k lacht van koningin E l i sabe th en t roos tend a n t w o o r d van den gestorven koning. Rev ius ' vereerende liefde voor M a u r i t s gaa t over op F rede r ik Hend r ik . O p diens groote wapenfe i ten schreef hij ettelijke lofdichten. H e t eers te is

Page 218: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

,,Triumph-Lied L op de Blyde Veroveringhe der lot noch toe onoverwinbare ótat' sHerto-genboé", een gedicht in zeven zangen, ieder bes t aande ui t een „ k e e r " , een „ t e g e n k e e r " en een „ t o e s a n c k " . Volgens Rev ius ' eigen aanwijzing ontleen­de hij dezen vorm a a n P inda rus , m a a r in werkeli jkheid deed hij dit toch blijk­b a a r via Ronsard (25) . H e t zijn f iere, kracht ige l iederen in den opgewekten toon v a n den zege-zang, levendig van bee ldspraak , concreet in de uitbeelding der wapenfe i ten , vol bewonder ing voor de heldhaftigheid van hen die he t leven wagen voor de Neder l andsche zaak . I n een dubbelen beeldvorm en een kracht ig ingetoomd rhy thme vol klankeffecten is bijvoorbeeld de niet t e s tui ten opmarsch van he t Pr insen-leger uitgebeeld :

Wanneer een wout is aengesteken Een dicken roock men siet wtbreken En sich verheffen met gewelt, D e eene damp de ander dringet Met vier en voncken doorgeminget Sich spreydende doort vlacke ve l t : Oock sietmen inden Oceaan Door Godes wint en weer verbolgen D e golven rollen voorwaerts aen Die t'saem de grootste bare volgen Tot datse stoten op een schip Of vallen op een hoge klip : Soo volgden oock de cloecke benden Den Prins, en wilden haer niet wenden Voor datse quamen aende stat Daerse de poorten deden craken En crachtichlijck de muren braken, Hem makende een open pat.

Zooa l s G o d M a u r i t s s teunde, strijdt Hij met F reder ik Hendr ik . K o m t God de hoogste lof toe , de Pr ins on tvangt in den l aa t s t en zang vorstelijke eer, ja feitelijk beschouwt Revius hem, zij het indirect gezegd, a ls den koning van Nede r l and :

D e maen, 'tsy datse rijs' of dael Geen beter Vorst als u bestrael Noch die God soo wil proeven laten D e minne van sijn ondersaten. D e schone son, wanneer hy spant Of in of uyt sijn snelle paerden En sie geen Coninckrijck op aerden Soo vredich als het Nederlant.

I n i632, he t j a a r v a n den dood van E r n s t Cas imi r en Gus t aa f Adolf dicht Revius ook den „Vreugderey", een dubbele serie sonnet ten op den toch t langs de M a a s (26). Typeerend voor Rev ius ' kijk op den oorlog is „Maeatricht ver­overd". D a a r i n prijst hij de s tad gelukkig, omdat zij door den Pr ins is genomen.

2o5

Page 219: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

W a n t nu zij bevrijd is uit de handen v a n het „ M a r o e n s gespuys" komt God to t h a a r met Zijn zuiver evangelie. N i e t minder karak te r i s t i ek is de tegen­stelling tusschen ,,Vredeen Oorloch". H e t eers te wijst den Pr ins a a n als B r a ­ban t s bevrijder ui t d iens tbaarheid en bijgeloof; het tweede houdt een grimmig dreigement in voor het geval da t B r a b a n t zich nog tegen hem durft t e ver­zet ten . Z o o zijn he t te lkens dezelfde grondgedachten en sent imenten die Rev ius ' historische gedichten beheerschen. E r be s t aan voor hem slechts t w e e mogeli jkheden: voor of tegen Chr i s tus . D e Oran jevor s t en en de N e d e r l a n d e n s t aan a a n den goeden kant , a an den verkeerden : Spanje en zijn koning. D e ant i these van geloof en ongeloof w o r d t op polit iek ter re in o n v e r z w a k t doorgetrokken. V a n d a a r de harts tochtel i jke felheid van vele zijner oorlogsgedichten. In „Verwoeótinge der Veluwe", is de inhoud van psalm i 3 7 toegepast op de oorlogsomstandigheden van eigen land. Smarteli jk is de dichter getroffen door de verwoes t ing v a n de hem dierbare omgeving, m a a r in d a t lijdend vader land on t roer t hem toch he t meest de nood der Kerk , het Jerusalem van den psalmist . Har ts tochte l i jk is de verguizing van de vijanden, omdat zij, snoode afgodendienaars , tegens tanders zijn v a n God. Af schuw v a n hun goddeloosheid ui t zich fel in het gedichtje „Op de Sterf-plaetóe deó Moordenaeró", nl. van B a l t h a z a r G e r a r d s , in Rev ius ' oogen den geïncarneerden duivel. Religieuze veron twaard ig ing gaa t over to t bijtenden spot in he t gedicht „Opt vergaen vant Spaenóche Schip genaemt Den Heyligen Geeót". D e mental i te i t der geuzenliederen leeft voor t in gedichten als de i roniseerende „Biechte deó Conincx van Spanje". I ede re s t rophe eindigt met een w o o r d of zinsdeel van he t Conf i teor , de Roomsche belijdenis van den ster­vende, d a t in dit ve rband ironisch effect krijgt. D i t spotdicht is Revius grimmige ernst . Speelscher is de bekende persiflage „Fodtlllon, in aller haest uyt-geaonden, om te óoecken den verloren Graef Johan van Naaaou", die bij zijn inval in de Zeeuwsche w a t e r e n verslagen w e r d op he t S laak . Al le rwege w o r d t land en w a t e r afgezocht n a a r den „ v e r l o r e n " graaf, terwijl de dichter zich spot tend ve rmaak t t en kos te van zijn vijand, in s t rophen vol komische effecten door woordspel ing, bee ldspraak en rijm. H e t is een hoonend an t ­w o o r d a a n de tegenparti j voor hun spot op den W i n t e r k o n i n g , een bewijs temeer hoe Revius met de gebeurtenissen in Du i t sch land meeleefde (27). I n allerlei t oonaa rden klinkt zijn spot in de sonnet ten van genoemden „Vreugden-rey", voora l in de eerste serie : plagend leedvermaak over de tegenslagen van den vijand in ,,Seó Schanóóen", gemengd met voldoening over de vergelding voor de verwoes t ing der V e l u w e ; ver rassend w e r k t de ontwikkel ing van he t spot tend beeld i n , , Geuóenbril''; fijnverholen twinkel t de ironie in he t sonnet op „Graef Hendrick. vanden Berch" ; de burlesque persiflage op „Graef Jan" knoopt a a n bij de Pos t i l ion ; een fel schotdicht beschimpt de t rouweloosheid van Papenheym, nog gevolgd door een sarcas t i sch sonnet op diens vlucht . O o k de sonnet ten-reeks „Op de Veroveringe vant Geweldich Fort van ''Ó Gravenweert" ( i 6 3 6 ) beva t aard ige , in popu la i ren toon gehouden spotdichten, echte strijd-

Page 220: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

l iederen (28). A l s t a a n ze door hun l i t te ra i ren vorm op hooger niveau, de kruidige t a a l en boert ige bee ldsp raak zijn die der volkspoëzie. E e n goed voorbeeld is ,,In- ende uittocht". M a a r door den ernst der s i tuat ie verscherpt zich de toon, zooals in he t uit he t F r a n s c h ve r taa lde ,, Gebet der Overheerde Nederlanbche Provinciën om Vrede ende Verloóóinge vande Spaenóche Heeróchappye" een geuzenlied vol schimp en hoon. I n de slotregels der s t rophen is w e e r i ronisch een Roomsch gebed v e r w e r k t . D e forsche popula i re t a a l con t ra s ­t e e r t met den toch in den grond ernst igen t o o n :

Rijck God, verlost ons vande Specken Die ons beknorren nacht en dach. Ons goet, ons bloet na haer zy trecken En roepen (datmen vreesen mach)

D a l (=geef ) .

D i t is een bi t tere kree t om ver lost te w o r d e n v a n de moord- en p lunderzucht der valsche, in hun h a r t laffe vijanden. M e n moet zulke gedichten nooit losmaken uit hun „geestelijk k l i m a a t " . H o e fel en wraakzuch t ig zij mogen klinken, ach te r die harts tochtel i jke w o o r d e n b r a n d t de pijn van een gewond, m a a r ook de heilige gloed v a n een geloovig ha r t . Revius is door zijn geloofs­opvat t ing onverbiddelijk in zijn oordeel . U i t denzelfden w o r t e l komen in één gedicht voor t zulke an t i -Spaansche en an t i -Roomsche , v a n too rn en h a a t fel s t r iemende w o o r d e n én ootmoedige en dringend-geloovige beden om hulp in den strijd voor he t eigen leger, zooals in ,,Gebedt voor de belegeringe van ' 0 Hertogenbod", op de wijze : Te rogamus, audi nos. Z o o groote gebedsvrij­moedigheid is slechts te begrijpen ui t de volkomen zekerheid da t de strijd gevoerd w o r d t voor de rech tvaard ige , d a t is de goddelijke zaak . Geen hoogmoedig ze l fver t rouwen is de basis , geen eigenbelang het doel, m a a r kloekmoedig handelen p a a r t zich a a n biddend ve rwach ten , d a t zich in eenvoudige woorden , tegelijkertijd kracht ig en ootmoedig u i t s p r e e k t :

Ghy sijt die de crijgen vuert, Ghy sijt die de machten stuert, Ghy cont wonderlijck behouwen, Op u jonste w y vertrouwen, Niet op ruyter ofte speer. "Wilt ons horen lieve Heer.

M e t de hier geschetste oorlogshouding harmonieer t ook Rev ius ' ideeële opvat t ing v a n Nede r l ands koloniale t a a k . D e Span jaa rd zoekt in he t „ s c h o o n A m e r i c a ' " zegt hij in he t allegorisch lied ,,Opt veroveren van Todoé 00 Santo/', slechts door moorden en b r a n d e n zijn gelddorst te bevredigen. D e verover ing door M a u r i t s daaren tegen brengt in p l aa t s v a n overheersching de vrijheid, en w a t meer is, he t evangelie. I n tegenstell ing met den schijn-bruidegom Spanje, komt de w a r e bruidegom Chr i s tus t o t zijn ve rkoren bru id A m e r i k a :

Page 221: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Ontsluytet u gesicht, doet open uwe oren, Hoe schoon is sijn gelaetl hoe minnelijck sijn woort. H y had u tot sijn lief, America, vercoren Al-eer ghy van hem hadt het minste noch gehoort. Hij heeft (al wistyt niet) voor lang' om uwer minne Gestreden totter doot, gestort sijn edel bloet, En maeckt u doort geloof alhier een Coninginne En namaels in sijn rijck een erve van sijn goet.

Rev ius ' dichterlijk w e r k vormt een gesloten eenheid. H e t na t ionale element gaa t op in he t geestelijke. Tusschen een bijbelsch d r a m a als H a m a n en zijn his tor ische l iederen is geen wezenlijk verschi l . Beide handelen over he t ze l fde : de worste l ing der K e r k in de tijdelijke were ld . Z e hebben slechts betrekking op een andere phaze . D e mensch kan om zijn dappere daden al leen dan geprezen worden , als hij de goede zijde gekozen heeft. Zijn roem blijft ondergeschikt a a n den „ L o f G o d s " . Consequent heeft Revius in practi jk gebracht w a t hij beloofde in den a a n v a n g :

W a e r ick een nachtegael, ick wou mijn Schepper eeren Met sijnen grooten lof altijt te quintileren

Dat bosschen, berch en dal sou deunen vanden clanck, En de wout-vogeltgene vergeten haren sanck :

K'en ben geen nachtegael, maer in veel grooter eere Een mensch, het even-beelt van aller Heeren Heere :

Ick wil dan mijne stem doen hooren alle man En prijsen hem soo hooch en verre als ick can.

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N .

Over Revius bestaan twee boeken : E . J. W . POSTHUMUS M E Y J E S doet ons in zijn uitvoe­rige biografie Jacobus Revius, zijn Leven en Werken, (theol. diss. Utr. 1895) hem heel goed kennen als predikant en schrijver van theologische geschriften. W . A. P . SMIT behan­delt De Dichter Revius (diss. Leid. 1928). Voordien werden reeds pogingen van beschei­dener omvang gedaan om een beter begrip van Revius' poëzie te wekken: J. VAN V L O T E N ,

Het Leven en de uitgelezen zangen en dichten van Jacobus Revius, (Inleiding met bloemle­zing). G. T. H A S P E L S , De Geestelijke poëzie, blz. 45-61 in : Uit onze Bloeitijd,Serie 1 no. 8

(1909). C H R . S T A P E L K A M P , Jacobus Revius, Geestelijke poëzie, Inl. met bloemlezing (Zon­nebloemboekje 1926). Het boekje van W . J. K O O I M A N , Jacob Revius, Zijn leven, Zijn lied (Libellen-serie nr. 195, 1936) is een samenvatting van Post. Meyjes en Smit. Ook bij niet-geestverwanten wordt Revius tegenwoordig als dichter gewaardeerd : zie o.a. NIJHOFF.,

Gids 1936. Over het barok karakter van Revius' poëzie zie G. A. VAN E S , Barokke Lyriek vanProt. Dichters in deijde eeuw (Groningen, 1947). Voor de tekstuitgave zie aant. 8. (1) D e door zijn leerlingen gehouden disputaties (1646-1658) zijn in gedrukten vorm be­waard, zie POST. M E Y J E S , op. cit. Bijlage A, X. en een beschrijving op blz. 96 vlg. (2) De hier bedoelde en navolgende theologische, filosofische en geschiedkundige werken van Revius worden uitvoerig besproken door POST. MEYJES ; zie voor de uitgave zijn bibliographie, op. cit. Bijlage 8. (3) Uit een brief van R. aan Curatoren, geciteerd door Post.Meyjes, op. cit., blz.108. Door P. M. 's uiteenzetting blijkt duidelijk het partijdig optreden der Curatoren ten gunste van Cartesius, hetgeen te meer R.'s bewogen woorden verklaart. (4) Volledige titel: Over-Ysselsche Sangen en Dichten Jacobi Re vii. Psalm 146, vers 2. Ick wil den Heere loven soo lange ick leve, ende mijnen God lofsingen diwijle ick hier ben.

Page 222: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

—• Vignet: Renovabitur —- Tot Deventer. By Sebastiaen Wermbouts, Boekdrucker, woonende op den Poot, inden Vergulden Bijbel. Anno M. D . C. X X X . (4 0 ) . (5) Zelfde titel als i63o, maar aangeduid als „ D e n tweeden vermeerderden druk". —Vig­net : Vivimus ex uno. Tot Leyden, Voor Fransoys- de Heger, Boeckvercoper, woonende over de Academie. Anno M D C X X X I V (4°). (6) Deze theorie is van W . A. P. SMIT, op. cit., blz. 96 vlg.,blz. n 3 vlg. en passim. (7) SMIT, op. cit., blz. 140. Zijn verdediging is hier zeer zwak: „Maar hij (Revius)nam ze op omdat ze nog eens den vollen nadruk zou leggen op het feit dat God uit alle ellende verlost wanneer wij onze zonden willen belijden". Als dat de reden is logenstraffen ze te meer Sroit's episch-historische hypothese, en bevestigen ze juist de door mij gegeven ana­lyse. Onder deze omschrijving zijn de drie gedichten echter bezwaarlijk samen te vatten; tenzij men ze als eenheid beschouwt; maar dan was een andere volgorde aannemelijker geweest. D e tweede reden, dat voor „den historischen gang van het epos geen te groote tijdvakken mochten worden overgeslagen" bevredigt nog minder. Dan had R. toch wel heel andere bijbelboeken moeten kiezen. Het Hooglied slaat trouwens heelemaal niet op een bepaald „tijdvak". Revius nam deze gedichten, waarvan het Hooglied reeds in 1621 afzonderlijk was uitgegeven, eenvoudig op, omdat hij al zijn gedichten, die hij nu eenmaal had, gezamenlijk uitgaf en plaatste ze, onafhankelijkvanhuninhoud, in chronologische orde. (8) Revius' gedichten werden naar het genoemde handschrift uitgegeven door SMIT in twee deelen. Het eerste deel met ondertitel „Hetepoé der Godógeichiedenió" (1930). D e opschrif­ten boven de bladzijden zijn van S. Het tweede deel bevat de „Overige Gedichten" (1935). Ikciteer naar deze uitgave. Helaas ontbreekt hieraan een registervande titels der gedichten. Het is voor mij ondoenlijk van ieder door mij genoemd gedicht de juiste plaats in Smit's uitgave aan te wijzen. —• Verklarende aanteekeningen als aanvulling op Smit's uitgave, door D r C. STAPELKAMP in N w . Tg. X X X I X , n 5 (1946) en XL, 33, 227, 269 (1947).

(9) Di t gedicht bewijst te meer hoe weinig R. dacht aan een historisch-epische behande­ling van zijn stof. (10) 1,84. D e termen „symbolische" en „allegorische Schriftverklaringen" mogen hier niet hetmisverstand wekken als zou Revius daardoordehistoriciteitderbijbelsche verhalenheb-ben opgehevenen zich buiten de grenzen der Gereformeerde Schriftvertolking hebbenbewo-gen. W e zienhier Revius in zijn dichterlijke werkzaamheid. Datvele bijbelgedeelten behalve hun historische ook hun symbolische, hun geestelijk-diepere beteekenis hebben, wordt door de gereformeerde theologen volledig beaamd. Vgl. Bijbelsch Handboek I (1935), blz. 390 vlg. in het art. van Dr. J. RIDDERBOS „Over de uitlegging der Heilige Schrift." ( 1 1 ) 1,34. Later verwerkt in zijn lofdicht „Aen M. H. Elias Kerckmans. Op Sijn Lof der Zeevaert" Zie II, 1 6 1 . (12) 1 ,127 . Waarschijnlijk heeft Revius de klaagliederen in of kort na 1624 gedicht (zie inleid, sonnet vs. 8). Het vermoeden ligt voor de hand dat hij ze evenals het Hooglied af­zonderlijk heeft uitgegeven. Er is echter geen exemplaar van bekend. (13) Huygens, Ged. (ed. W O R P ) I, 262. (14) Het oordeel van SMIT, op. cit., 144-145, acht ik onjuist. In zijn betoog krijgen deze lie­deren die voor R.'s zonde-bewustzijn zoo karakteristiek zijn, niet de plaats waarop zij recht hebben. (15) I, i 5 3 . Ook van dit dichtwerk zou een —• intusschen niet bekende —• afzonderlijke uitgave niet bevreemden, hoewel Revius hier geen rechtstreeksche aansluiting zocht aan een gebeurtenis in eigen tijd. (16) I, 96. Afzonderlijke uitgave : Het Hoghe Liedt Salomons. In Nederduytsche Gesan-gen gebracht, door Jacobum Revium, Apoc. 2 1 . 4 . Comt ick sal u tonen de Bruydt des Lams wijf —• Tot Deventer, By Sebastiaen Wermbouts, Boeckdrucker op den Poot, inde vergulden Bijbel. 1621 (8°) —• (SMIT. op. cit. blz. 247). (17) I, 7 7 . —• Een tweede reden waarom R. dikwijls bekende wijzen nam, is dat hij zijn lie­deren wilde gezongen hebben. Het ligt voor de hand te vermoeden dat door het Deventer

Page 223: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Muziek-college.deze bijdragen van zijn muzikaal en dichterlijk lid gretig aanvaard we rde n. (18) I, 214 .Z ie voorde structuur van Revius' sonnet ookA. HEYTING, Het Boek der Sonnet­ten. Vergl. daarmee SMIT, op. cit., 1 1 6 vlg. (19) SMIT, op. cit., 81 vlg. legt een veel te nauw contact tusschen Heinsius en Revius. Ik acht het beslist onjuist Revius een leerling van Heinsius „naar den geest" te noemen (blz. 3o). Hun geestesgesteldheid en daarmee hun geestelijke houding t. o. v. de wereld, de cultuur, het leven, het geloof, en met name Christus, is daarvoor te verschillend. Wanneer Hein­sius den stoot mocht gegeven hebben tot Revius' dichterlijke werkzaamheid — wat ik sterk betwijfel —• zal dit hoogstens bestaan hebben in de reactie het anders en beter te doen. D i t geldt evenzeer voor Revius'nationale poëzie. R. 's reactie was te spontaan om een aansporing noodig te hebben. (20) Vgl. SMIT, op. cit., i 3 i vlg. met blz. 209. Ook deze beschouwing kan ik niet acceptee­ren : noch van „onverschilligheid", noch van ,,angst" voor de vrouw is in R. ' s gedichten iets op te merken; en waarom onverschilligheid met angst verwant zou zijn, is niet duidelijk. Met Heinsius' mentaliteit heeft R. ook in dit opzicht niets gemeen. Vgl. aant. 19. (21) II, 184. Een Plano-druk : Troudicht op de Bruyloft Des Eerweerdigen wel-geleerden Godsaligen D . Jodoci Ekelii. Getrou bedienaer des Godlijcken woorts tot Deventer ende der eerbare deuchtrijeke jonge Dochter Hilleken van Deth. Gehouden den 5 Febr. i63y. , ,Voto eventus respondeat". Jac. Revius. (22) D e lofdichten staan II, 60-66; 186. POSTHUMUS MEYJES heeft eenige brieven van Re­vius aan Cats, Heinsius en Trigland opgenomen als Bijlage E (op. cit., X L I X ) u i t de Ad-versaria, de documentenverzamelingen betreffende Revius in de Athenseum-bibl. te D e ­venter, (vgl. Bijlage B.) (23) II, 16. In i635 bouwde R. dit gedicht om tot Eerste Victorie der Sweedscbe Crychsmacbt tegen de ondanckbare Saxen : Geslagen voor Demnits in Novemb. i635. Op de veroveringe van 't Stercke Huys Den Bylant. Aen M. H. D . Jelis Nylant Borgem, van Deventer. Jac. Revius — Plano) •—• zie II, 170 . (24) II, 35. Voor het verschil met Heinsius, vgl. aant. 19 . (25) II, 8 1 . Afzonderlijke uitgave : Jacobi Revi Triumph-Liedt etc. Gestelt in handen des doorluchtichsten Prince van Orangien Anno 1629, den 17 Sept. Psal. 1 1 8 . 23 Dat is van den Heere geschiet, ende het is wonder voor onsen oogen. •—• Vignet: Renovabitur. Tot Deventer, By Sebastiaen Wermbouts, Boeckdrucker wonende op den Poot inden Vergulden Bijbel. 1629 (4 0 ) . Voor den invloed van Ronsard op Revius, zie SMIT, op. cit., 227 vlg. en zijn uit­gave van R's gedichten, II, 196. (26) II, 127 . Afzonderlijke uitgave : Jacobi Revii Vreugden-Rey op den gesegenden tocht des doorluchtsten Prince van Orangien, int lopende jaar CIOI C C X X X I I , begonnen met het innemen van Venlo, Straten, Ruremunde, neffens ander sterekten des Vyants, ende roemelijck besloten met het wonderbaar veroveren der geweldige stat Maestricht. — Vignet: Renovabitur. Tot Deventer, By Sebastiaen Wermbouts, Boeckdrucker wonende op den Poot inden Vergulden Bijbel. Anno i632 (4 0 ) . (27) II, 107. — In plano : ... den i 3 September i 6 3 i . Op de W y s e vanden verloren Pala-tijn. „Omnium rerum vicissitudo est." Jacobus Revius. —• Over de verhouding tot de Duitsche Postilion-liederen, zie Mej . M. RAMONDT, Nieuwe Taalgids X V I I I (1924), 139 vlg. en vergl. SMIT, op. cit., 223-227. (28) II, 1 7 3 . Plano-uitgave : Blytschap bp de Veroveringe vant Geweldich Fort van 's Gravenweert, te wege gebracht door Gods sonderlinge genade, wys beleyt des doorl. H. Prince van Oranien, ende cloeck beleg' van S. G. Gr. Willem van Nassou, den laetsten April Anno i636. Jac. Revius.

Page 224: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

VERHALEND PROZA DOOR PROF. DR G. A . VAN ES

VERTAALDE ROMANTIEK

OO K I N D E N E D E R L A N D E N B E V R E D I G E N A A N H E T einde der zestiende en in de zeventiende eeuw veelsoortige proza­verhalen, grootendeels afkomstig ui t het Zu iden van E u r o p a , de bl i jkbaar algemeene behoefte a a n romant iek .

W i e meent, d a t de Nede r l ande r v a n deze per iode afdoende gekarak te r i seerd is door zin voor real i tei t , w o r d t hier weersproken . N a a s t ver ta l ingen der fantast ische Amadis - en Palmar incyclussen zijn bij vele lezers de idyllische pas tora les in t rek, en de avontuurl i jke Grieksche l iefde-verhalen, w a a r u i t ook de hoofsch-galante romans der precieuzen opbloeien; ook a l mengt zich door dien hang n a a r he t sent imenteele en die bewonder ing voor he t ongewone, exotische en bovenwezenli jke, de humor van de D o n - Q u i c h o t -parodie of de spot met , , D e n bui tensporigen H e r d e r . " A c h t e r de sa t i r en op poli t ieke gebeurtenissen en maatschappel i jke toes tanden, vermomd v a a k in ant ieke of Oos te r sche verhalen, leeft toch het ver langen n a a r den d room v a n Utop ia , en zelfs in den v a a k cynisch-real is t ischen schelmen-roman, v ier t zich de zucht uit n a a r het grillige, ongebonden leven bui ten de maa t ­schappelijke normen en n a a r het avon tuur (1).

V e r r e w e g het groots te deel van deze l i t e ra tuur is ve r t aa ld w e r k van de groote schrijvers uit het bui tenland, de I t a l i aansche , voora l de Spaansche en Fransche , en sommige Engelsche. I n deel I I I dezer L i t e ra tuu r -Gesch ie ­denis w e r d e n d a a r v a n reeds , door dr. G.J . Geers , overzichten gegeven, zooda t w e hier kunnen vo ls taan met de vermelding van de v o o r n a a m s t e ver ta le rs (2). Verschi l lende werken , voora l de popula i re , verschenen zonder aanduiding v a n de ver ta le rs , zooals de Spaansche r idderverha len v a n Amadis en Palmar i jn , die v ia Frankr i jk binnen k w a m e n ; m a a r ook de l a t e re ver ta l ingen v a n de Astree v a n H o n o r é d 'Ur f é (1644-1671) ; of die v a n M a t e o Alemans ' leven van , ,Guzman de A l f a r a c h e " , een ver ta l ing in u i ts tekend N e d e r ­landsch p r o z a ; en he t ook zeer popula i re boek van , , ' t Klucht ige Leven v a n vrolyke F r a n s j e " (de F ranc ion van Cha r l e s de Sorel 1022-33). V a n ande re w e r k e n behoorden de ver ta le r s t o t de kringen v a n geleerden en aanzienli jken. Johan van Heemske rck in t roduceerde met enkele fragmenten

Page 225: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

uit Sydney ' s boek den herders roman, w a a r n a Fel ix de Sambix het geheele w e r k ve r taa lde : D ' E n g e l s c h e A r c a d i a van de Grav inne v a n Pembrock . (1639-40). Dezel fde Delf tsche boekhande laa r b r ach t l a te r ook de ve r t a ­lingen van de omvangrijke romanser ies van Gau th ie r de Costes , seigneur de la Ca lprenède , ui t de school der F ransche precieuzen : C a s s a n d e r en C leopa t r e . A d r i a a n Ni spen (1633-1694) gaf in , , D e Grieksche V e n u s " de „beroemde vryagiën v a n Kl i tophon en Leucippe, van Simenias en Ismene, van Leande r en H e r o " . Hi j is ook de ver ta le r van M o n t e m a y o r ' s pas to ra le „ D i a n a e n a m o r a d o " n a a r een uitbreiding van Gil Po lo . D e gekunstelde roman v a n Lyly „ E u p h e u s " vond zijn ver to lker in J . H . Glaze -maker , die ook den oorspronkeli jk in het Lat i jn geschreven sat i r ischen roman van John B a r c l a y ver taa lde , eerst uit een Fransche ver ta l ing (1643), d a a r n a ui t het Lat i jn (1680). L a m b e r t van den Bos , conrec tor te D o r d r e c h t , die door het schrijven en ver ta len van verschil lende tooneels tukken, lof­dichten en historische geschriften een zekere bekendheid geniet, gaf ook een goeden en veelgelezen D o n Q u i c h o t (1667), m a a r in teresseerde zich evenzeer voor den schelmenroman, blijkens zijn ver ta l ing van P a u l Sca r ron , L e R o m a n comique (1662). Ver to lke r s v a n Spaansche schelmenromans zijn J. de Lange ( Q u e v e d o ' s D o n Pablos) , die ook „ D e n kreupelen D u y v e l " van Velez de G u e v a r a bewerk te , en G. de B a y (Solorzana) en l a t e r N i c o l a a s Heins ius . I n de tweede helft der 17de eeuw volgen dan ook meer F ransche precieuze romans zooals „ Z a y d e " , van gravin de Lafaye t t e , ver­t aa ld door G. van Broeckhuizen 1679, of I t a l i aansche in soortgelijk genre door J a n Z o e t en Simon de V r i e s overgezet . In dien tijd volgen ook pas de ver tal ingen van Rabe la i s ' „geest ige w e r k e n " (1682).

Page 226: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

JOHAN VAN HEEMSKERCK'S

BATAVISCHE ARCADIA

TO T Z E L F S T A N D I G E S C H E P P I N G E N I N D E Z E G E N -res k w a m e n Neder l andsche schrijvers in de eers te helft der i 7 e eeuw ui ters t zelden. E é n v a n die weinigen is Johan V a n Heemskerck . H i j w e r d in 1679 t e Ams te rdam geboren ui t

een aanzienli jke koopmansfamil ie , die deel had a a n de s tadsregee-ring en enkele generat ies vroeger t e Leiden h a d gewoond. O f deze familie v e r w a n t is a a n he t oude adelli jke geslacht v a n denzelfden n a a m is dubieus. Reeds vroeg k w a m Jacob V a n Heemskerck in aan rak ing met de F ransche beschaving door een tweejar ig verblijf in Bayonne , w a a r ­schijnlijk dank zij de handelsre la t ies van zijn vader , den g r a a n h a n d e l a a r Reyn ie r van Heemskerck . I n 1617 is J acob s tudent in de rech ten te Leiden. M e t zijn vr ienden V a n de Burgh, Bros te rhuysen , D o u b l e t en Snouckae r t v a n Schouburg in teresseer t hij zich s terk voor de verfijnde l i t e ra tuur der Zuideuropeesche r e n a i s s a n c e : P e t r a r c a , R o n s a r d en M o n t e m a y o r zijn hun vereerde meesters en in N e d e r l a n d hebben ze contac t met den kring v a n Hoof t en Huygens . I n de gebundelde ui tgave van V a n Heemskercks gedichten (1622) vormt dan ook de liefde voor de geïdealiseerde v r o u w he t hoofdthema, met alle gangbare motieven v a n adora t i e voor de vol­m a a k t e vrouweli jke schoonheid, v a n s laafsche gebondenheid a a n een afkeerige of onbere ikbare geliefde, van lijden en verlangen, mengeling v a n vreugde en kwell ing, strijd tusschen rede en sent iment . H e t hoofdaccent blijft bij V a n Heemskerck , als bij de meeste Neder l andsche dichters ui t deze sfeer, ondanks alle hooggestemde idealen, toch liggen op uiterli jke schoonheid en zinnelijke bekoring, in tegenstelling met de pla tonische bevrijding ui t de klem v a n het aardsch-mater iee le als bij P e t r a r c a . M e e r ­malen s laagt V a n Heemskerck er in zijn motieven ui t t e w e r k e n in aardige , wel luidende liedjes, en soms b o u w t hij in precieuzen stijl een speelsch sonnet . Opmerkel i jk goed zijn zijn ver ta l ingen of vri jere bewerk ingen v a n H o r a t i u s , zooals he t Lof van 't Landleven en voora l v a n Ov id ius ' A r s Amand i (De Minnekunst) en zijn tegenhanger Remed ia Amor i s (De Mlnne-

2l3

Page 227: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

boet), die hij, min of meer gekuischt, aanpas t e bij eigen tijd en milieu (3). Toen deze bundel verscheen, had V a n Heemskerck reeds een studiereis door E u r o p a ondernomen. In 1621-22 bezocht hij de universi tei t te Oxfo rd en doorreisde hij Engeland, d a a r n a s tak hij over n a a r Frankr i jk , toefde te Par i j s , promoveerde te Bourges, reisde n a a r I ta l ië , en keerde voor langer verblijf terug n a a r Par i js , w a a r hij inwoonde bij Hugo de Groo t . I n 1625 vestigde hij zich als advocaa t te ' sGravenhage . H i e r verkeerde hij opnieuw in een kring van ontwikkelde vrienden, met w i e hij zich n a a r het voorbeeld der F ransche salons toelegde op het voeren van gesprekken over allerlei onderwerpen , geschiedenis en s taa tkunde , liefde en l i te ra tuur . D e n weers lag van deze gesprekken vinden w e in zijn p r o z a w e r k . V l a k na, misschien reeds tijdens zijn bui tenlandsche reis , ve r taa lde hij gedeelten uit de romans van H o n o r é d 'Ur fé en Sir Phil ip Sydney. Gelijktijdig va t t e hij het plan op een Hol landsche A r c a d i a te schrijven. Hi j b r ach t he t niet verder dan to t een bescheiden getitelde „Inleydinghe lot bet ontwerp van een Bataviócbe Arcadia". V a n een r o m a n " kan hier moeilijk gesproken worden . Als het werkeli jk V a n Heemskerck ' s bedoeling gewees t is, een volledige pas to ra le te schrijven, kunnen w e niet anders cons ta tee ren dan da t hij in den opzet is blijven steken. In den a a r d der gekozen stof ligt waarschijnl i jk de voornaamste oorzaak van deze mislukking. H e t ve rhaa l is beperk t to t een beschrijving van een één-daagsch tochtje per p a a r d -en-wagen van D e n H a a g n a a r Ka twi jk en terug, door een gezelschap vroolijke jongelieden van beschaafden huize. O p den heenweg gebruiken zij het „on tb i j t " in het landhuis Rijnvliet, w a a r ze de oudere heeren Ee lae rd en Eerr i jck on tmoe ten ; de eers te is de vader van Rosemond, de vrouweli jke hoofdpersoon, de tweede een oom van h a a r vriendin Radegond. Bij Ka tw i jk maken de jongelui een wandel ing n a a r het s t rand , w a a r o p ze tegen den avond n a a r D e n H a a g terugkeeren. E e n maalt i jd ten huize van Eerr i jck besluit den dag. H e t motief van de liefde-verhouding tusschen R e y n h e r t en Rosemond is het eenige w a a r d o o r in dit ve rhaa l eenige verwikkel ing en ontwikkel ing is gebracht , hoe z w a k die overigens ook blijft. H e t begint met een kenschetsing van de subtiele gevoelens van Reynher t voor Rose ­mond, in sentimenteele t a a l en precieuze stij lvormen. D a n ontmoet hij het rijdend gezelschap en sluit zich daarbi j aan . G a a n d e w e g blijkt hij eenige vorder ingen te maken in de gunst van zijn nogal ongenaakbare schoone, zoodat van zijn uitvoerige minneklacht na het afscheid toch een niet geheel ongegronde hoop op bean twoord ing van zijn gevoelens den grondtoon vormen mag. E e n afdoend slot is dit niet, en met rech t k a n men hierui t concludeeren d a t V a n Heemskerck oorspronkeli jk van plan is geweest deze geschiedenis to t een l iefderoman uit t e spinnen. M a a r toch •—• da t liefdesmotief heeft tevens de ontwikkel ing van den roman verhinderd . W a n t deze geschiedenis berus t op de real i te i t . Vr i jwe l alle personen zijn ach te r hun symbolische schuilnamen te herkennen. E r is goede reden om in den

Page 228: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

hoofdpersoon Reynher t , den schrijver te zien, in Rosemond een meisje ui t zijn vriendenkring, C u n e r a van Luchtenburg . W e l n u , ui t de (onderlinge ?) genegenheid is geen serieuze verhouding gegroeid. I n 1627 moet V a n H e e m s k e r c k de A r c a d i a hebben opgezet, in i 6 3 o t r o u w d e C u n e r a met D a n . Lamijn. Waar sch i jn l i j k is dus de idylle tusschen Jacob en Cune ra , a l ias R e y n h e r t en Rosemond, al spoedig n a he t beschreven speelreisje beëindigd. Z o o komt de mededeeling van den schrijver in zijn voo rwoord , ,Aende Hol land t sche Jonkheyd" da t hij „n ie t buy ten he t begrijp v a n eenen dach wi lde g a e n " in een eigenaardig licht. D e oorspronkeli jke opzet, eigen l iefdeservaringen in pas to ra len vorm te ontwikkelen, gemengd met galante en wetenschappel i jke discoursen, geheel volgens het p rocédé der F ransche romans , s t randde wegens gebrek a a n eigenlijke romanstof. D e z e A r c a d i a i l lustreer t treffend het dubbel k a r a k t e r der Neder landsche rena issance : a a n den eenen kan t navolging van de verfijnde, m a a r gekun­stelde l i t e ra tuur in het bui tenland, a a n den anderen k a n t uiting v a n het kracht ig na t ionale besef van den Hol l ande r , t ro t sch op zijn bevochten vrijheid. D e vereeniging van zoo tegenstrijdige elementen moet we l to t een eigenaardig mengsel leiden. D a a r komt bi j , de zonderlinge vermenging van erot iek en we tenschap , w a a r a a n ook de bui tenlandsche pas tora les hun hybridisch k a r a k t e r ont leenen : ui tvoerige gesprekken en verhandel ingen over allerlei onderwerpen bui ten het eigenlijke ve rhaa l ver t ragen he rhaa l ­delijk den gang van het gebeuren. W a t is het voornaams te : de we ten ­schappeli jke, spitsvondige en ga lan te discussie, of he t romant i sch ve rhaa l ? Lezen w e he t v o o r w o o r d v a n Heemske rck dan krijgen w e toch s te rk den indruk da t he t ve rhaa l slechts middel en omlijsting is, het wetenschappel i jk-didact ische gedeelte hoofdzaak. O n s lijkt C a t s a a n het w o o r d : , , E n soo suit ghy eyndelijk onder ' t soet v a n Minne-prae t jes , al spelende komen tot kennisse v a n u w e Vade r l andsche ge legentheden: dae r niemand een Vreemdel ing in behoor t te zi jn." N a a r m a t e he t liefdesmotief noodgedwon­gen op den achtergrond k w a m , w o n he t beschouwend deel a a n belang­rijkheid. I n de ui tgave v a n 1637 dwong de schrijver, met eenige spijtigheid m a a r met genoeg gevoel voor propor t ies , zijn stof binnen de perken der mogelijkheid, den t i jdsduur van één dag. I n de volgende ui tgave (1647) ver loor hij die zelfbeheersching en overwoekerden de beschouwingen met de vele geleerde aanteekeningen, he t oorspronkeli jk r a a m w e r k geheel. Z e k e r verdient daa rom de eers te druk de voorkeur . M e n moet er niet meer in wil len zien dan he t b e d o e l t : geen r o m a n in ieder geval . M e t de tweeledigheid van den inhoud hangt samen een ongelijksoortigheid van stijl. D e t a a l der epische gedeelten, die to t he t eigenlijke ve rhaa l behooren en he t t hema der liefde behandelen met de daarb i j hoorende ga lan te schermut­selingen, is sent imenteel- romant isch, gemaniëreerd, vol gekunstelde om­schrijvingen, woordspel ingen, a l l i tereerende verbindingen, tegenstellingen, gezochte epi theta en woordkoppel ingen. H o n o r é d 'Ur f é en Phi l ip Sydney

2 i 5

Page 229: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

zijn in dit opzicht V a n Heemskercks voorbeelden (4). O v e r liefde en w a t daa rmee samenhangt , da t wi l ook zeggen over de na tuur , k a n men nu eenmaal in deze sfeer niet anders dan in gesti leerde vormen spreken. A a n v a a r d t men eenmaal den toon der sa lon-pas tora le als kenmerkende l i t t e ra i re uiting van dit cultuurmilieu, dan moet men tevens toegeven d a t V a n Heemskerck m a a t heeft gehouden. To t de excessen van Lyly ve rva l t hij niet . W e l streeft hij n a a r een sierlijken b o u w van zijn per ioden, n a a r evenredige verdeeling der vele, soms w a t z w a r e vers ierende bepalingen, een bijzin vóór en één ach te r den hoofdzin, tweedeel ig paral lel l isme, zoowel in nevenschikking van woordgroepen als van zinnen, gepaa rd met samentrekking, chiast ische schikkingen, var ia t ie en splitsing in de beschri j ­vingen, t rapsgewijze aaneenschakel ing door hervat t ing en u i twerk ing van een element ui t het vorig verband en een tikje omslachtig, w a t dandy-acht ig , m a a r toch ook luchtig en speelsch vaak , evenwichtig, rhythmisch elegant. V a n Heemskerck blijkt ook w e l gevoelig voor na tuur indrukken. Zi jn boekje is feitelijk heelemaal geen pas to ra l e . D e omschrijving „he rde r s en herde­r innen" voor deze beschaafde jonge menschen is zoo doorzichtige schijn geworden, zoo volkomen in strijd met hun heele doen en la ten en he t milieu, d a t w e die te rmen heelemaal niet au sérieux nemen en ze bij de lec tuur volkomen negeeren. H e t l andschap is niet Arcad ië , m a a r H o l l a n d met zijn vl ieten en velden, zijn duinen, s t rand en zee. Soms doemen flarden van d a t ech t -Hol landsche landschap met ver rassende helderheid op, wonderl i jke mengeling van reëele plast iek en zoetelijke romant iek, zooals in de be­schrijving van he t ideale landhuis Rijnvliet en zijn omgeving:

„Van achteren, en van ter syden was het omcingelt met syne toebehoorende Landouwen, waer op het nu haest rype kooren met neergebogen volle ayren een blykelijck ghetuyge-nisse gaf vande vruchtbaerheydt der Ackeren en de gladde wei-gevoede Koeyen vande vettigheyt der gras-rijcke weyden. Van voren lagh het beschaduwt in sijn geboomte, 't geboomte besloten met een heek en 't heck belent met de wagenweg, daer 't al voor by most dat op de vermaerde Paerde-marckt te Valcken-burgh wilde wesen. Over de wegh hadde het syne Boomgaerden, waer in de verscheydenheydt van 't halfvolwassen Ooft niet min aengenaem was, als de verscheydenheydt der boomen daer 't op wies. Lanx heen vloeyde de loome Rijn, die met sijn lancksaemheyt gelijck als te kennen gaf de lust die hy schepte in dit lustige gewest te bevochtigen. Maer boven al was aengenaem een kleynen inham, die 't waeter met een aenminnigen indruck gemaeckt hadde tusschen de lieve groente, waer over heen eenige weeldrige Wilge-boomen so hare be-blade hoofden bogen, als of sy haer daer in hadden willen spiegelen, en by die spiegel hare groene tuytjes in malkanderen vlechten. D e kanten waren bekleet met kort groen grasje, en het gras doorsayt met alderhande veltbloempjes, die de schoone Rosemond nooden om door een lieve rust 't besit te nemen van so aengenamen eygendom. En 't was wonder soet om sien hoe de driftighe meer-bladen ( = de drijvende bladeren der water­lelies) scheenen af-gunstig te zijn vande neer-gefoolde veltkruyden, en met het uytkijeken van hare gaepende bloemen, (die 't hooft nieuwsgieriglijck boven 't water staecken) te betoonen dat sy ten minsten wilden 't gesicht hebben van 't geen sy niet en mochten genaecken."

Page 230: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e na tuur is lieflijke achtergrond, m a a r tevens gepersonifieerd, deelgenoot in het sentimenteel ve rhaa l . D e „ d o r r e duynen" spreken niet zoo t o t de verbeelding der precieuzen, als de „ v r u c h t b a r e k ley- landen" , m a a r de t amme zee is w e e r een geschikt decor voor het ijle spel der ga lanter ie : „ H e t S t r a n d t w a s so effen en de Z e e soo weynigh beroer t , d a t depinckjes , diemen van ver re daer in sach, dae r op ghelijck als spelende soeteli jck hippelden, en alles sich volkomentlijck scheen gestelt t e hebben om dit soete geselschap een volkomen vermaeck aen t e d o e n " . Hev ige con t ra s t ­werk ing behoor t intusschen ook to t het p rocédé van den roman t i cus . Ie t s d a a r v a n vindt men ook in V a n Heemskercks boekje : de afzichtelijke, geforceerde teekening (ten onrechte real is t isch genoemd) van he t „onhebbe-lijck wijf", w a a r d i n van het huis ten D e y l , moet den indruk van de ongerepte lieflijkheid der schoonen vers terken. H e t bewijs t V a n H e e m s -ke rck ' s ta len t voor sat i r ieke beschrijving, m a a r ook de zelfverheffing van den beschaafden s tand en den afkeer van degenen die a a n zoo hooge cul tuur geen deel hebben. Opva l l end anders dan deze speelsche en op den duur w a t monotone sier­lijkheid, is V a n Heemskerck ' s stijl in de didact ische gedeel ten. Geze ten op een duintop openen een a a n t a l leden van het gezelschap de discussie over erns t iger o n d e r w e r p e n ; of l iever houden de heeren leerrijke ver toogen voor de leergierige dames . D e samenbinding van die ui teenzet t ingen to t een geheel toont V a n Heemske rck ' s composit ie-vermogen. Aanleiding vormt de naieve v raag van de jeugdige E r m g a r d of het dorp „ d a e r s e tegenwoordig w a r e n , Ca t -wi jck heete , om da t de kollen in schijn v a n ka t ten , dae r quamen danssen, en voor ts sulcke kuren bedrijven, als de meysjes, in ' t school aen ' t naeyen si t tende, malkanderen pleghen te ver te l l en" . W a e r m o n d , R e y n h e r t en W o u d h e e r , rekenen, als ver l ichte geesten, om de beur t af met alle bijgeloof en tooverkunst , m a a r becr i t i seeren eveneens de wreedhe id en kortzichtigheid der vroegere r ech t sp raak die heksen en toovenaa r s au sérieux nam. H i e r is de rena issance de voorbode van ra t ional isme en verl ichting. D e eers te ont leent zijn voorbee lden a a n zijn eigen land en geschiedenis, de tweede geeft een blik op gewoonten en toes tanden bij de Basken , de de rde voer t zijn hoorders n a a r het geheimzinnige Indië . Zij ver luchten hun ver toogen met vlotver te lde verhalen , zonder t ier lant i jnen, zakelijk en boeiend, zooals in het ve rhaa l over de v r o u w die door den „goeder t i e ren V o r s t " van h a a r tooverzucht genezen w o r d t . „ D e v r o u w e w e r t in sulcken kamer alsse aenwees op hae r vrye voeten gestelt, sy langht voo r t een smeerpotjen uy t seecker kasjen, neemt een besem tusschen hae r beenen, dae r na besmeer t h a e r selven met een weynig van ' t voornoemde smeer, onder d 'oxelen, onder de neus, en inde s laepen v a n ' t hoof t ; w a e r op eenige woorden spreeckende, die noch sin noch vers tand t in en hadden, soo dede sy een sprongh in ' t ronde , even gelijck een hondt die nae sijn s t ae r t omloopt, en dae r mede vielse als beswijmt t e r aerden, met den

Page 231: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

besem tusschen hae r beenen, soo vas t in ' t s laep zijnde da tmen h a e r niet dan beswaerl i jck scheen te konnen w a c k e r krygen. D i t s laepen duurde t w e e volle uren, t o t groote v e r w o n d e n n g h e v a n al le de bys t aende r s , die verbaes t zijnde, v e r w a c h t e n wat hier eyndelijck van w e r d e n w i l d e . " R e y n h e r t geeft een onderhoudende schets van na tuu r en volksleven in de Pyreneeën . H e t wisselende berglandschap boei t den romant icus , m a a r romant i sch u i t e raa rd behoeft het geen make-up . V a n Heemske rck ' s be­schrijving m a a k t den indruk van exacte w a a r n e m i n g ; hij zag he t op zijn reizen met eigen o o g e n : en w y reden somtijdts door Bosschen van enckele C a s t a n i e boomen, draeghende de vruchten die uy te r -maten groot en schoon w a r e n , en een loof da t seer cierlijck en schaduw-ri jck s tont . W a n n e e r men begonde omtren t eenigh D o r p te komen, die veel al in v ruch tba re Va l l eyen lagen, en met k lae re beecken d o o r w a t e r t w i e r d e n ; de welcke vande hooghe gheberghten, door Bosch, door Beemdt , en door alles heen, met groot gheweldt a fs tor tende v a n ver re door ' t schuymen niet dan groote w i t t e s t repen schenen, soo vondtmen omtren t een half myl in ' t ronde he t L a n d ghebouwt , en met kooren of geers b e s a e y t " . Geestig is het ve rhaa l van den , ,Duyve l - J aege r " in Ind ië , het geheimzinnige land van apen, krokodil len en tijgers. D a a r n a keer t het gesprek terug to t het beg inpun t : de etymologie van den n a a m Katwi jk , een geschikt a a n -knoopingspunt voor de behandel ing der oudvader landsche geschiedenis, w a a r v a n de „str i jd om de vri jheid" alle eeuwen door he t ke rn thema vormt , en die besloten w o r d t met deze ontboezeming : „ E n voorwaer , n iemand die de Vader l andsche Vryheyd lief heeft behoor t hier in onwetende te sijn. J ae men is ' t schuldigh, de kleyne kinderen, vande wiegh aen, als in hae r pap te e ten en in hae r pi jpkan te dr incken te gheven. E n M o e d e r s , en M i n n e n s , mosten ' t hae re Queeckel ingen, in p lae tse vande souteloose sproockjes, van ' t Root-kousje , van ' t Smeer-bollet je, vande Singhende springende Lovert jes , en diergelijcke, sonder op-houden vertel len, en in­scherpen, om die tee re gemoeden van jonckx aen, een indruck to t voors tand t van dese soo langh b e w a e r d e en soo dier gekochte, vryheyd te geven" . A a n tafel w o r d t s t raks het geschiedkundig thema breeder ontwikkeld, w a t al te breed he laas . H i e r is het ouder geslacht a a n het woord , in een w a t plechts tat ig m a a r soms ook vurig, bi jna har ts tochtel i jk betoog voor handhaving van vrijheid en recht . D a t V a n Heemskerck zich hier leerling van H u g o de G r o o t betoont , is begrijpelijk. Alleen, w e zijn hier w e l w a t ver van de „ p a s t o r a l e " afgedwaald . E n tegenover de forsche, manlijke t a a l van vader Eerr i jck verbleeken de „gees t r i jke" redenen en sent imenteele verzucht ingen van he t jonger geslacht t o t een beuzelacht ig en futloos gedoe. H e t is alsof Eerr i jck met zijn betoog de jongeren to t k racht iger levenshou­ding prikkelen wil , a ls hij z e g t : „ M a e r ghy, die noch jongh zijt, en w i e n noch vele w a t e r s k a n over ' t hooft gaan eer ghy ten eynde u w e r daghen komt, hebt w e l te let ten, da t w a n n e e r ' t u beur t w e r d t de goede hand t

Page 232: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

aen ' t R o e r vande V a d e r l a n t s c h e best ier inghe te helpen houden, d a t ghy dan niet al leen de verkreghene vryheydt volstandelij ck handt-haef t , mae r oock, terwij l ghy de mach t dae r toe hebt , alle d 'ongevallige overblijfselen der voor leden verdruckinge, vande halsen der vrije ingesetenen u w e r L a n d e n wijselijck a f w e r p t . " D i t pleidooi blijkt toch feitelijk den diepsten toon van V a n Heemskerck ' s h a r t t e r aken . D e oprechte , gespierde t aa lvorm bewi j s t het reeds . M a a r ook zijn verder leven. To t hoogere ambten geroepen, w e n d d e hij zich geheel van de l i teratuurbeoefening af. H e t w a s slechts een voorbi jgaande phase geweest . M e t tegenzin bereidde hij op aandrang van den ui tgever in 1639 een tweeden druk voor . Zi jn betiteling „ w a n ­schapen misgeboor te" hoeft geen geveinsde bescheidenheid te zijn. Afkeer en ti jdgebrek, t w e e factoren die n a u w samenhangen, deden hem de verzor­ging de r kopij overdragen a a n een zijner vr ienden C . v . B . .—• C a s p a r van B a e r l e of misschien C o e n r a a d van Beuningen ? —• E e r s t in 1647 verscheen deze uitgebreide druk, anoniem als de vorige. D e la te re drukken, na V a n H e e m s k e r c k ' s dood, vermelden eerst den naam van den schrijver. N a 1627 in dienst van Amste rdam, w e r d e n hem steeds belangri jker opdrachten gegeven. I n 1645 benoemde de Pr ins v a n Oran j e hem to t r aadshee r in den H o o g e n R a a d . O n v e r w a c h t s stierf hij in i 6 5 6 te 's Gravenhage (5).

Page 233: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

REISVERHALEN Over de wereldzeeën naar Ooét-Indië

ME T D E F A N T A S T I S C H E E N G E K U N S T E L D E R O M A N S uit de vorige rubr iek vormen de journalen en reisbeschrijvingen een verfrisschende tegenstelling. Sinds Busken H u e t is men gewoon deze geschriften te t rekken

binnen den kring der le t terkunde. E n te recht mag men hen noemen de meest sprekende en directe uitingen van w a t het Neder landsche volk in zijn tijden van opkomst en bloei belang inboezemde en bezielde to t forsche daden . Tevens behooren zij to t de boeken die door tal loozen met hevige belangstelling gelezen en herlezen werden . L i t t e ra i re pre tent ie hebben deze boeken doorgaans niet . H u n schrijvers w a r e n zeevarenden, naut isch geschoolde mannen, m a a r l i t te ra i r meestal weinig gevormd. Soms w e r d e n hun speciale personen toegevoegd die de pen moesten voeren, „schr i jvers" , m a a r d a a r o m nog geen romanschri jvers , doch prac t i sch georiënteerde verslaggevers van de reis . O n d a n k s dit t ekor t a a n l i t tera i re scholing of waarschijnl i jk juist dank zij dit gemis, oefenen deze beschrijvingen van ver re reizen en exotische landen hun bekoring uit op den thuiszi t tenden lezer. I n de ongedwongen taa lvormen van de w a t ruige, m a a r pittige volkstaal , weerspiegelen zich de spontane react ies op de doors tane gevaren en de benauwende m a a r ook bevrijdende wendingen van het lot, of zooals de zeelui v a n die dagen het nog met zoo zeker geloofsver t rouwen zien, van de alles bes turende hand van G o d ; hoop en teleurstell ing wisselen e lkaar af, m a a r de humor getuigt van blijvende gees tkracht ondanks alle tegenslagen (6). H e t eerste boek van „ v e r r e l anden" is de Itinerario van J a n H u y g e n LINSCHOTEN (7). H i j we rd geboren te H a a r l e m in i 5 6 3 , m a a r jong reeds dreef zijn h a r t hem n a a r vreemde dingen en landen. O p zestien-jarigen leeftijd ging hij , na den weer s t and van zijn ouders overwonnen te hebben, al leen n a a r Span j e ; zocht om zich te or ienteeren contac t met zijn halfbroers in Sevilla, die zich d a a r sinds 1676, waarschijnl i jk als hande laa r s , gevestigd hadden, begaf zich vervolgens n a a r Lissabon en voer in i 5 8 3 met de Por tugeesche vloot uit n a a r Indië , in het gevolg van den n ieuwen a a r t s ­bisschop van Goa , bij wien hij, waarschijnl i jk als secre tar i s , in dienst bleef. Toen de aar tsb isschop in 1587 een dienstreis n a a r het moeder land ondernam, liet hij Linschoten ach te r als ve r t rouwensman . V o o r dezen w a s he t

Page 234: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

onverwach te s tervensber icht van zijn chef een groote tegenslag. I n i58o, keerde hij d a a r o m n a a r E u r o p a terug. O n d e r w e g bleef hij echter lang hangen op de Azoren , zoodat hij eers t in 1692 voet a a n w a l zet te in Por tuga l , m a a r onmiddellijk d a a r o p van Lissabon reisde n a a r Neder l and . N a een afwezigheid v a n i 3 j a a r k w a m hij terug in Enkhuizen, van k n a a p met zucht n a a r avonturen geworden to t man met rijke ervaring, met een onscha tbaa r ma te r i aa l a a n gegevens betreffende de zeevaa r t n a a r Indië , de mach t en onmacht der Por tugeezen, de toes tanden in hun nederzett ingen, de handelsperspect ieven voor ondernemende Ho l l ande r s . M e t den geleerden en bereisden B e r n a r d t en Broecke (Pa ludanus) bewerk t e hij het ma te r i aa l t o t een omvangrijk boekwerk , da t reeds in 1594 van octrooi w e r d voorzien en in i5gS geheel w a s voltooid, m a a r to t 1696 door den uitgever w e r d vastgehouden in verband met de geheime voorbereidingen v a n de reis van H o u t m a n om de K a a p de Goede H o o p n a a r Indië . D a t Linschoten ' s boek op deze eerste „ s c h i p v a a r t " der Ho l l ande r s n a a r de O o s t als gids heeft gediend s t aa t vas t . H e t w e r k be s t aa t ui t drie onderling vri jwel onafhan­kelijke deelen. H e t eerste is de eigenlijke I t ine ra r io v a n Linschoten, met ingelaschte annota t iones van Pa ludanus , he t tweede beva t een verzameling gegevens aangaande de zeewegen n a a r Indië , de Oos t e r sche zeeën en Amer ikaansche kusten, ve r t aa ld ui t handschrif ten v a n Spaansche en Por tugeesche loodsen, en ander ma te r i aa l betreffende de Spaansche mark t in Indië . H e t derde deel geeft een beschrijving van de oostelijke en wes t e ­lijke kusten v a n Afr ika en Amer ika , gecompileerd ui t vroegere schrijvers met hulp v a n Pa ludanus . V o o r ons is voora l het eerste deel van belang. H ie r in be toon t J a n H u y g e n Linschoten zich meer een kundig beschri jver van landen en volken, een man met scherpe opmerkingsgave en levendige belangstell ing voor handel en sociale toes tanden, dan een boeiend vertel ler v a n bijzondere, avontuurl i jke gebeurtenissen. M e t groote nauwkeur igheid schets t hij ligging, geografische gesteldheid, flora en fauna v a n de door hem bezochte s t reken en ei landen. D a a r i n v e r r a a d t zich ook telkens zijn prac t i sch d o e l : door preciese, technisch juiste beschrijving van zijn objecten te zijn een gids voor zeelieden, die n a a r de geheimzinnige, lokkende Indien varen , langs een weg vol moeilijkheden en gevaren. Z ie , bijvoorbeeld, hoe hij fijntjes gedetai l leerd het aspect schets t van het eiland Mosambique , voorop en ui tvoerig de geografische ligging, gezien door den naderenden schipper v a n zee u i t :

,,Mossambique is een Eylandeken, ligghende ontrent een half mijl van 't vaste landt, in een bocht, soo dat het vaste land aende noordtzyde verder in die Zee comt als Mossambique, ende voor aen ligghen noch twee andere Eylandekens, ghenaemt S. Ioris ende S. Iacob, welcke comen met de uyttersten hoeck van 't vaste Landt over een, ende tusschen dese twee voorste Eylandekens die onbewoont zijn, ende het vaste landt, loopt men (met het schip nl.) naer Mossambique, so dat die Eylanden blyven aende slincker handt aent Zuyden, ende het vaste landt aende rechter handt aent Noorden,

Page 235: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ende loopen also ontrent een cleijn mijl tot Mossambique op die Zee sonder Lootsman : want 't is diep ghenoech, ende die drooghten ende tsandt van de zyde van tvaste landt sietmen bescheydelicken ( = duidelijk) ghenoech, om dat te schouwen ( = s c h u w e n , vermijden). Die schepen ligghen so dicht by tEylandt ende de fortresse van Mossambique datmen met een steen mach opt landt werpen ofte wat verder, ende ligghen tusschen tvaste land ende tEylandt dat ontrent een halve mijl van malkanderen leijfc, so dat die schepen daer ligghen als oftse in een Haven ofte Revier laghen. Het Eylandt van Mossambique is groot een half mijl int omgaen, plat landt, ende rondtom met eenen witten strand van sandt; heeft veel van die Indiaensche Palm ofte Nooteboomen, oock heeft het sommighe boomen van Oraengie Appelen, Limoenen, Citroenen, Indiaensche Vyghen "

D a n volgt verder een opsomming van nutt ige voortbrengselen, van dieren, een beschrijving van de bevolking, de sociale en poli t ieke toes tanden, den godsdienst, en voora l de betrekkingen met de Por tugeezen : hun handel , overheersching en mil i taire macht . A l is Linschoten ' s stijl stellig niet l i t t e ra i r verzorgd (het gegeven c i t aa t kan he t getuigen!) , b l i jkbaar is hij toch een man van erudit ie, die zijn t aa lvorm t r ach t te verheffen boven he t n iveau van de volks taal , zooals w e die zoo kernacht ig vinden bij Bon tekoe en Ger r i t de V e e r . O p verschil lende plaa tsen, voora l in epische gedeelten, heeft hij echter de groots te moeite, b reeder opgezet te zinsperioden to t een goed einde te brengen. D e „na tuur l i jke" syntaxis (bv. incongruentie tusschen subject en p raed icaa t , onlogische samentrekking, overgang van bijzin in hoofdzinvorm in het tweede lid, anakolouth , enz.) v e r r a a d t te lkens den ongeschoolden stilist . D o o r g a a n s ver te l t hij ka lm en w a t nuchter , zonder har ts tochtel i jke bewogenheid, als een koelzakelijk geïnteresseerde toeschouwer , a a n wiens scherpe a a n d a c h t niets on tgaa t . His tor i sche bi jzonderheden wijzen op studie, anecdot ische en legendarische gegevens verlevendigen v a a k he t betoog. Z o o w o r d t bv. het Cap i t t e l „ V a n ' t Ey l and t Sey lon" in teressante lectuur . Linschoten ' s cri t iek o n t w a a k t voora l daa r , w a a r hij de levenswijze der Por tugeezen onder de loupe neemt, hun hoogmoed en pervers i te i t demonstreer t . Zi j hebben hun eigen graf gegraven, cons ta teer t deze misschien langzaam a a n gedesil lusionneerde insider, met een vleug van spijt, m a a r tevens onverholen ironie : „ O p dese manier zijn de Por tugesen al temets oorsaeck door ha re vermetenheyt ende hovaerdye v a n h a e r eyghen quaet ende maken die roeyen dae r sy selfs met gegeeselt worden , he twelcke al leen ve rmaen t ( = vermeld) hebbe te p ropoos t vande M e t a e l e n s tucken ender ander ins t rumenten v a n oorloge, d a t die Ind ianen geleerd hebben vande selfde Por tugesen ende Chr is tenen , d a e r sy tevoren niet of en wis ten , ende hoewel da t zy dese s t reken hadde in goeder ordinant ie gheste l t . . . " (zie blz. n 3 vlg). In te ressan t is in dit opzicht ook bijvoorbeeld hoofdstuk 92 „ V a n sommighe geschiedenissen in Indië , den tijdt mijner res ident ien" , w a a r i n o.a. de geschiedenis van den moord op F r a n s Coningh, een jongen Nede r l ande r die door slecht gedrag uit de Midde l landsche Z e e n a a r het ver re O o s t e n is gedwaald , met goede

Page 236: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

bedoelingen m a a r een z w a k k a r a k t e r zich in de Por tugeesche nederzet t ing poogt op te we rken , ge t rouwd r a a k t met een half Noor sche , half F ransche v r o u w en ten slot te door deze en h a a r Spaanschen minnaa r w o r d t vermoord zonder d a t v a n hooger h a n d w o r d t ingegrepen, .—• een gedetai l leerde liefdesnovelle, die echter de r a u w e werkel i jkheid weergeef t en een treffende i l lus t ra t ie vormt v a n de zedelijke verwi lder ing in de koloniën. H e t is of Linschoten 's oogen geleidelijk zijn open gegaan voor deze w a a r ­heid : de zaak der Por tugeezen is een ver loren zaak . W e r d hij zich uit r eac t i e daa rop eerst t en volle b e w u s t v a n de k rach ten die o n t w a a k t w a r e n in zijn eigen volk en v a n de enorme mogelijkheden die zich hier openden voor wi lskracht ige en moreel gezonde landgenooten ? O o k op godsdienstig te r re in vol t rok zich in Linschoten bl i jkbaar een verander ing. W a a r s c h i j n ­lijk w a s hi j , toen hij de Nede r l anden verl iet in zake godsdienst indifferent, misschien v a n huis u i t w e l roomsch-gezind. Zi jn gaan n a a r Spanje doet he t vermoeden, zijn in dienst t reden bij den aar t sb isschop v a n G o a l a a t nauwel i jks een andere verklar ing toe . H e e l zijn boek door treffen w e zelden een religieuze reac t ie — behalve he t slot. M a a r d a a r is de verander ing van toon dan ook ver rassend . H e t is of een overtuigd Calv in is t a a n he t w o o r d komt . Zi jn verblijf op de A z o r e n moet , zou men w e l h a a s t zeggen, beslissend zijn geweest . D e ru ïneuze verl iezen die de Por tugeesch-Spaansche vloot d a a r heeft geleden tijdens Linschoten ' s l aa t s t e verblijf op Terce ra , tenge­volge van aanval len der Engelschen, m a a r voora l door geweldige s tormen, een vernietiging die hij met eigen oogen heeft aanschouwd, moeten een overweldigenden indruk op hem gemaakt hebben. I n de beschrijving d a a r v a n komt een gepassionneerdheid die w e elders bij Linschoten tevergeefs zoeken : „ E e n 140-tal schepen had zich by he t Ey l and t de C o r v o verzameld m a a r w e r d plotseling overval len door een dagenlang durenden s torm :

, , . . .want ten scheen anders niet dan of de Zee het Eylandt Tercera souden ingheswolgen hebben : want het water spronck boven op die Clippen ende het land, dat soo hooch is, dat het een grouwel is om af te sien, op dese plaetsen quam de Zee ende worden levende Visschen op geworpen, en dese tormente en was niet alleen een ofte twee daghen met eenen windt: maer seven ofte acht daghen gheduerende, loopende de wint het Compas wel tweemaels om, ende al even ghestadigh, met een gheduerighen tempeest ende onweer, dat het een verschricken om hooren was, van w y (sicl) die op het strand stonden, hoe veel te meer die in de Schepen op de Zee swermden, soo dat alleenlijck op de Custe ende Clippen, rontom van het Eylandt Tercera bleven, over die twaelf Schepen, ende dat niet alleenlijck van d'een zyde, ofte een plaets van het Eylandt: maer rontom op alle hoecken ende plaetsen, soo datmen anders niet en hoorden dan claghen, cryten en kermen, ende segghen, daer is een Schip aen de Clippe aen stucken geloopen, ende daer een ander, ende alle het Volck verdroncken, soo datmen wel twintigh dagen naer dit torment, anders niet en deden als dooden menschen visschen, die aende Clippen ende stranden quamen ghedreven."

M e t groote bewogenheid geeft hij voor t s he t ve rhaa l v a n den ouden Hol landschen schipper en zijn zoon, die door de Por tugeezen gechar te rd

Page 237: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

w a r e n en nu door den onkundigen Capi te i jn gedwongen w o r d e n op de ro tsen te p le t te r te loopen. E n a a n he t slot volgt deze har ts tochtel i jke ontboezeming : , , . . . .wie en souden zijn he r t niet weenen met dusdanige spectacle , en da t meer is, da t die pr incipaels te oorsake daer van is, die beest icheydt ende onbedrevenheydt vande Spangiaer t s , a lsmen hier by ghenoech kan vers taen , w a e r by men kan concidereren, d a t het met die ande r alsoo oock toe ghegaen is , als w y ghenoech blijckelijck voor ons oogen saghen ende van de over ghebleven vers tonden, ghelijck sulcks w e l moghen ghetuyghen onse mede Pa t r io t t en , die h a e r in de selfde capt i -vicheydt ende miserie vonden" . .—• Beha lve zijn menschelijk gevoel, spreekt hier Linschoten ' s vader landsch ha r t . M e t a fschuw de opinie der ei land­bewoners als „b lasmephien" ve rwerpend , t r ek t hij zelf deze conclusie :

....waer by ghenoech blijckelijck is, datse Godt enckelijck wil plagen, ende haer gant-schelijck verblint heeft, soo dat zy 't noch niet eens en verstaen, en blyven al even opiniaet: maer het is verloren teghens Godt te stryden, ende op menschen vernuft te bouwen, want zijn al fondamenten die op sandt ghetimmert zijn, ende met die windt ginder heen ghesmeten worden, als wy daghelijcks ghenoech voor onse ooghen sien, ende nu binnen corten tyden herwaerts, merckelijck op veel plaetsen ghebleecken is, een yeghelijck mach hem aen zijn selven wel spieghelen ende aen ons eyghen Vader-landt exempel nemen, soo dat wy sulcks niemant te wyten en hebben, dan onse eyghen sonden die ons soo verblinden, dat w y alle Gods benifitien ende weldaden vergheten, ende den Satan ende zijn jock onderdanigh blyven, waer van ons Godt onse ooghen ende herten wil openen, op dat w y alleenlijck moghen kennen onsen eenigen Heijl ende Salichmaker Christus, die ons alleen mach helpen, regieren ende bewaren, ende onse saken eenen goeden uytganck geven....

Jan Huygen Linschoten is ve rder bekend om de journalen die hij bijhield op de tochten om de N o o r d , in 1694 en i5g5. N a dien bleef hij in Enkhuizen w o n e n als t resor ier van de s tad, vestigde de a a n d a c h t op W e s t - I n d i ë door zijn ver ta l ing van Josef de A c o s t a 's H i s to r i a na tu ra l y mora l de las Ind ias (His to r i e na tu rae l ende morae l van de W e s t e r s c h e Indien) , nam deel a a n de plannen voor de oprichting van de W e s t - I n d i s c h e - C o m ­pagnie , en stierf reeds in 1611 , zonder voor zijn groote verdiensten voor het land een belooning ontvangen te hebben in den vorm van pensioen, w a a r o m hij gevraagd h a d !

Zooa l s reeds w e r d gememoreerd vond de eerste zelfstandige toch t der Ho l l ande r s n a a r Indië om de K a a p de Goede H o o p p l aa t s in 1695-97, onder leiding van Cornel is de H o u t m a n . Ve le dokumenten en aan teeke­ningen van de deelnemers geven een beeld van he t ver loop van de re is . E e n van de bekendste is het reisverslag van WILLEM LODEWIJCKSZ : Hutorie van Indien w a e r inne verhael t is de avontueren die de Hol land t sche schepen bejeghent zi jn". . . (8) . O o k hier is in he t journaa l opgenomen een beschrijving van landen en volken, uitvoerig voora l van J a v a en Bal i . M a a r he t is gemakkelijk door uit lat ing v a n deze afzonderli jke gedeelten

Page 238: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

den d r a a d van het boeiend re i sverhaa l vas t t e houden. Een n ieuwe were ld ging, n a de K a a p , voor de Hol l ande r s open. W e volgen hen geïnteresseerd op hun onderzoekingstochten a a n de kusten v a n M a d a g a s c a r en andere e i landen; leven mee in hun gevaren en verrass ingen bij de ontmoetingen met de inlanders . Sommigen be toonen zich vijandig, anderen komen hun schuchter tegemoet . M a a r de gewonnen vr iendschap k a n door een klein misvers tand •—• hoe gemakkelijk bij zoo groot verschil in t a a l en zeden —• in vi jandschap verkeeren . D e rui lhandel t o t he t bekomen v a n verver-schingen geeft aanleiding to t sommige grappige t a f r e e l e n : "

D e Inwoonderen quamen vrymoedigh by haer, seer verwondert zijnde van witte luyden te sien in haerlieder contreye, ende noch meer van tvoortgaen vande Pinus, sonder yemandt te sien roeyen. Zy quamen met den anderen te handelen, coopende eenighe Schapen die uytermaten schoon ende vet zijn, voor cramerye, als Spiegelkens, roode Mutsen, Paternosters e tc: onder ander wasser een die eenen tinnen Lepel liet sien, die zy terstont begeerden, biedende daer voor den schoonsten O s die inder cudden was, ende alsoo hy ontliep, ende ander met hare Ossen oock quamen aenveylen voor den selfden lepel, worden sy twistich, ende souden den anderen gheslaghen hebben, haddemen den eersten den Lepel niet toegheseyt, waer tegen hy zyne Assagayas ende eenen man tot pant liet, tot dat hy een O s ghebracht soude hebben; ghebracht hebbende ende meer thoonende vande lepels, hebben seer begherich gheweest om te manghelen teghen Vee .

Spannend w o r d t he t ve rhaa l voora l als de Hol landsche schepen liggen op de reede v a n B a n t a m , w a a r zij met den inlandschen vors t een verdrag sluiten. D o o r he t geïntrigeer der Por tugeezen on t s t aan echter al lerlei verwikkel ingen. D e H o u t m a n w o r d t tengevolge van zijn onvoorzichtig opt reden met enkele andere officieren gevangen genomen, en eers t n a een schietpart i j van de schepen op de s tad , met moei te en tegen losgeld w e e r vri jgelaten. D e kans op specerijen is met d a t al verspeeld. N a nog een mislukte overrompelingspoging door de Por tugeezen en inlanders t rekken de Ho l l ande r s verderop langs de kust . M a a r ook hier volgen de Por tugeezen hen met hun kuiperijen. D o o r alle wede rwaa rd igheden is de bemanning zeer geslonken : bij Bal i zijn er van de 248 nog 90 over . E é n schip van de vier moet opgeofferd w o r d e n . Z iek ten en vermoeienissen hebben de energie vers lap t . D a a r b i j k w a m de oneenigheid tusschen de leiders, die Lodewijcksz zooveel mogelijk verdoezeld heeft. E e n enkele m a a l toch k a n hij zijn ergernis niet v e r b e r g e n : op 29 N o v e m b e r i5g6 vermeldt hij de zooveelste vergader ing met deze schampere w o o r d e n : „ H e t collegie is w e d e r vergader t gheweest , mae r nae r ouder ghebruijck weynich uy tgher ich t" . W a a r o p de volgende dag aanvang t met deze veelzeggende verzucht ing : „ D w a l e n d e dus met grooter moeyte ende verdr ie t lancks de C u s t e sonder eenighe finale resolut ie t e nemen, . . . " N a bij Ba l i v ic tual iën ingenomen te hebben, keerden de schepen n a a r H o l l a n d terug.

E e n mooi journaa l is he t verslag v a n den beroemden tocht om de were ld , in 1598-1601 : de Beéchrijvinghe vande Voyagie, ghedaen door OLIVIER VAN

Page 239: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

NOORT, Generae l van vier Schepen, als te w e t e n : he t Schip M a u r i t i u s , Admirae l , H e n d r i c k Freder ick Vice-Admirae l , he t Schip de E e n d r a c h t , midtsgaders de H o p e , W e l g e m o n t e e r t v a n alle Ammonni t ie van O o r l o g e ende victual ie , op hebbende 248 man, om te gaen door de Straet Magellaneé, ende voortó de ganbcbe Cloot deó Aertbodemó om te zeylen (9). D o o d n u c h t e r , m a a r vas tbes loten s t a a t da t onmetelijk doel v a n den toch t aangegeven. Sober en beheerscht doet V a n N o o r t vers lag v a n de re is . Moei l i jke en gevaarl i jke si tuat ies schets t hij v a a k met enkele woorden . Tusschen de regelmatige mededeelingen v a n weer , koers en p laa tsbepal ing springen soms door een simpele vermelding dramat i sche detai ls even op in de a a n d a c h t van den lezer, scherpe fel-lichte, m a a r geïsoleerde beelden die een samen­hang van gebeuren of een soms t ragische ontwikkel ing slechts doen ver ­moeden : een man a a n land gezet wegens „zi jn oproer icheyt ende schelm-stucken die hy over hem h a d d e " ; de eers te zieke bezweken, de v a a r t g a a t v o o r t : „ d e n 3o dito is ghestorven van scheurbuyck J a n van Grol , Cons tabe l s mae t opt Schip de Eendrach t , we lc de eerste man w a s , inde V l o o t v a n sieckte ghestorven, wesende op de hooghte 3o graden, by zuyden die Linie , de w i n t z.o. zeylden al ten naes ten by o . n . o . " ; en eenige w e k e n l a t e r : „ o n s volc begon hier veel te s terven van Scheurbuyc, als 3, 4 man op eenen d a c h ; de Generae l voer op alle schepen, om de siecken te visi teren, hadde meestendeel sieck volck, ende laghen in groote miser ie" . O p S. C l a r a w o r d e n ze a a n land g e b r a c h t : „ende sommighe most men met Taecke l over hyssen in h a e r Koyen , welcke h a e r niet conden roeren , sommighe opt L a n d t comende zijn s t r ackx ghes torven. . . " Vermelding van scherpe lijf­straffen geeft even een Hitsenden kijk op a a r d en verhoudingen der mees ta l r u w e manschappen : „ N o c h w o r d e eene Ger re t Adr iaensz . v a n Vlissinghen, met een M e s door de h a n t aen de M a s t gheset, t o t d a t hy t selve w e d e r af t rock, doordien h y de S t ie rman ghenaemt W i l l e m Gysen, met een mes ghequets t h a d d e " . E e n dramat i sch slot beëindigt het reeds lang broeiend verze t van den Vice-Admirae l , w a a r v a n de verwikkel ing op den ach te rgrond blijft; kor t , m a a r onomwonden s t a a t zijn verschrikkelijk lot aangeteekend : „ D e n 26 dito is de executie van de voorsz. sentent ie volbracht , ende de Vice -Admirae l is met te Sloup aen land geset, met w a t b roo t ende W i j n , maer en conde daer n iewers ( = nergens) heen, w a n t ' t w a s een woes t e p lae ts , ende most s terven van honger ofte van de W i l d e n gegeten w o r d e n ; t ' selve gedaen wesende heeft de Generae l een gemeen gebet l a ten doen over de gantsche Vloo t , ende een yeder vermaent daer exempel aen te nemen ." V a n s toere beknoptheid zijn ook de beschrijvingen van naut i sche gevaren, zooals he t verlies van een sloep in s t o r m w e e r : „ D e n 14 M a r t y cregen een seer ha rde s torm uyten Z . Z . O . soda t w y ons F o c in namen, en dreven sonder zeyl, ende onse groote Sloup die w y ach te r aen sleepte, w o r d e so overstelpt van de Z e e da t sy wi lde zincken ende dae r w a s 4 man in, die w y daer t e r n a u w e r noot bergde, ver loren dae r h a e r plunden ende

Page 240: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

cleederen, en de Sloup is dae rna van de Z e e in s tucken gesmeten en ge-soncken ; w y w a r e n ons Vice -Admi rae l ende de H o p e w t t ' gesicht, dreven sonder zeyl drie of vier dagen, met ha rde s torm, w a r e n op de hoogte v a n 32/4 gra . by zuyden de L in i e . " Geheimzinnig zijn de kus ten a a n de S t r a e t ; even verschijnt een silhouet v a n een mensch a a n de k u s t : „ I n dese engte aen de zuytzyde saghen w y een man n a e r ons toe comen loopen hebbende eenen mantel oft r o c aen, dae rdoor w y meynden da t he t een Chr i s t en mocht wesen . D e Generae l heeft den Boo t met volck d a e r n a e r toe gesonden, ende dae r by comende, saghen da t het een W i l d e m a n w a s met een ruyghe rock omt Lijf, stont en danste en sprongh. D e s e W i l d e w a s niet grooter dan een gemeen m a n in ons Lan t , mae r w a s in he t Aens ich t gheschi lder t ; hy en wi lde niet by ons comen, w a n t hy w a s zeer schou ." Moeil i jk te benaderen , m a a r ook o n b e t r o u w b a a r zijn deze b e w o n e r s ; een schermutse­ling met hen w o r d t met deze laconieke zinnen wee rgegeven : „ D e s nae -middaeghs voer ons Sloup met he t Bootgen van t Jach t nae r l an t om Mosse len , ende t ' Bootghen w a t v o o r w t gheroeyt zijnde, w a r e n opt L a n d t ghegaen, daer sy v a n de W i l d e n die w t een Embuscade quamen werden bespronghen, ende smeten t w e e man doot, ende een gequetst , de andere on tquament int Boot , en alsoo die v a n de Sloup (die gheweer hadden) daer b y quamen, sijn de W i l d e n wechgheloopen, nemende de dooden met haer , die w y vermoeden da t sy e t en . "

Z o o omringd door gevaren op zee en te land, met bedreiging v a n ziekte en honger en dorst , vorderen de schepen langzaam door de moeilijk te beva ren S t rae t , to t zij eindelijk als bevrijd den Groo ten O c e a a n opvaren , dicht langs de kust n a a r he t N o o r d e n . N i e u w e gevaren doemen op : de Span jaarden bij S. M a r i a en V a l p a r a i s o — kor te verha len v a n gevechten en intr igues. Boven den mer id iaan zet ten de schepen koers n a a r de Phi l ip-pijnen, d w a r s den Groo ten O c e a a n overs tekend. E e n n ieuwe were ld : contac t met Chineezen en Japanners en inlandsche Indische volken, m a a r w e e r ook conflicten met de overa l aanwezige aa r t sv i j anden : Por tugeezen en Span jaa rden . M e t grimmige b r a v o u r e is he t heftig gevecht bij M a n i l l a geschilderd : „ D ' A d m i r a e l v a n M a n i l l e de voors te zijnde, is n a ons toe ghecomen, ende naeda t w y ons gheschut op hem ghelost hadden, is h y ons van s tonden aen aen boor t gheclamt, met een deel volcx ons Schip entrende, die seer furieus aenquamen, met vergulde He lmen ende Schilden seer w e l ghemonteerd, schreeuwende en roepende M a i n a Pe ros ( = stri jkt de zeilen, honden 1) sooda t w y ons onder he t boevenet begaven, w a e r d o o r sy meenden he t Schip a l in te hebben, overmidts da tse w e l 6 oft 7 mannen teghen ons eene w a r e n ; danwy hebbene van onderen met Spiedden en Roers so willecomghebeeten dat haer furie dapper vercoelde, want daer bleef/er een deel op den rugghe llgghen...". H e e l den dag gaa t fel de strijd v o o r t ; groote verwoes t ingen en z w a r e ver l iezen op beide schepen, t o t de vijand vermoeid af laa t ; . . . „onder tusschen hebben w y er ons grof gheschut in ghejaecht, t en lae t s ten so sy v a n ons

Page 241: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

boor t gheraeckt w a r e n , een weinich tijts, mae r dae rna hebben w y hem sien t e gronde g a e n ; by óonck in een korte ólont óteyi nader, sooda t men noch top noch M a s t meer saghen ; daer éagben wy onóe vyanden voor onóe ooghen naeckt éwemmen, roepende Mióericorde..."'. M a a r tegenover deze t ro t s vermelde „ V i c t o r i e der H o l l a n d e r s " s t a a t he t verlies van he t Jacht , zooda t de reis met he t eenig overgebleven, s terk gehavende schip en een zeer gedunde bemanning moet w o r d e n voortgezet . W e l een crit iek moment 1 H e t had m a a r weinig ge­scheeld of de expedit ie w a s in deze Indische w a t e r e n geëindigd. M a a r onverschrokken gaa t het voor t . Gecha r t e rde Chineesche loodsen wijzen den w e g tusschen klippen en zandbanken en onte lbare onbekende ei landen door . A a n de kust v a n Borneo w o r d e n zaken gedaan, m a a r s teeds moeten de schepelingen op hun hoede blijven voor loerende besluipers . Langs B a n c k a naderen ze J a v a ; door tegenwind is B a n t a m niet te be re iken ; d a a r o m w o r d t de s teven gewend n a a r het O o s t e n , onder M a d o e r a langs en om J a v a heen w o r d t dan de l aa t s t e e tappe begonnen : n a a r de K a a p de Goede H o o p en langs S. H e l e n a n a a r huis . O p 26 Aug . 1601 bereiken de overgeblevenen de haven die zij op 2 Juli 1698 met vier flink bemande schepen ver l ie ten : „ D e n 26 dito, de w i n t als voren z. ende z.z. wes t , l ichten w y ons Ancker , smorgens vroech om n a Rotterdam t e zeylen, w a e r v o o r w y t ont ren t den middach set ten, met groote bli j tscap, God lovende end danckende van sijn genadige bewar inge , zijnde binnen R o t t e r d a m groote b lyschap, soowel van de pr incipaels te als van de ghemeyne Borgerye met groote wil lecoom ende feestelijcke ontha l inghe" 1 D a a r m e e eindigt dit eenvoudig, s toer ve rhaa l van durf en volharding, van adembeklemmende en fascineerende avonturen , ver te ld als gewone dagelijksche dingen.

I n de negentiger ja ren der i 6 e eeuw probeerden de Hol l ande r s ook om he t N o o r d e n heen n a a r Ch ina en Indië te varen . I ede r kent de beroemde verkenningstochten v a n W i l l e m Baren t sz , J acob v a n Heemskerck en J a n Cornel isz . Ri jp. N a t w e e vergeefsche pogingen liep de derde vas t in de O v e r w i n t e r i n g op N o v a Zembla (1696), tevens voor goed he t einde van den droom over den Noordel i jken door tocht . WILLEM DE VEER voer , evenals op de beide vorige tochten, mee als schrijver. A a n hem danken w e he t beroemde ve rhaa l over he t manmoedig door s t aan v a n de verschrikkingen in den Poo lnach t (10). H i j is een goed vertel ler , met zelfs eenige l i t te ra i re vaardigheid . Genietend van eigen verhaa l , dikt hij he t nu en d a n g raag w a t a a n om den indruk t e vers te rken . Bepaa ld rijk a a n afwisseling en bontheid van avonturen is di t journaa l u i t e raa rd niet . W a t is er in he t b a r r e ijsgebied te beleven anders dan to t in het merg invr iezende koude, vijandig aandri jvende i jsmassa 's die bars tend en k rakend over e lkaa r schuiven, gevechten met hongerige beren en vossen, dagenlange duisternis en onmetelijke eenzaamheid ? Geen w o n d e r da t di t journaa l meermalen verva l t in eentonige aaneenschakel ing van soortgelijke vermeldingen,

Page 242: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

w a a r a c h t e r nochtans he t re ikhalzend ver langen n a a r verlossing ui t den greep der ijzige omknelling h o o r b a a r en de hoop op terugkeer n a a r he t vader land als een kwijnende v lam schijnen blijft. Toch is dit boek ook een verslag v a n eenvoudige kordaa the id en heldhaftigheid temidden v a n de bedreigingen door de overweldigende mach ten der na tuur , van ongelooflijke volharding en onve rwoes tbaa r v e r t r o u w e n op redding en ui tkomst . H e t b e s t a a t uit drie phazen : de heenreis , de overwinter ing en de t e rugvaar t . D e toch t n a a r de Noordel i jke zeeën ging aanvankel i jk voorspoedig, dank zij de opgedane ervar ing. M a a r verschil v a n opvat t ing over den te volgen koers deed de beide schippers Rijp en Baren t sz op 1 Juli ieder zijn eigen weg gaan . Baren t sz hoopte meer in Noordooste l i jke r ichting den vermeenden doorgang te vinden. I n den strijd tegen de blinde onvers toorbare reuzen-mach t v a n he t ijs, da t s teeds overvloediger en massa le r k w a m opzet ten, scheen he t z w a k k e menschen-scheepje hulpeloos t e moeten ondergaan . D a t di t niet gebeurde, is een wonder . H e t bleef als het w a r e gespaard door de goedmoedigheid v a n een monster da t een ti jdlang met zijn tegens tander speelt , m a a r hem dan ui t minacht ing l a a t s t aan . H e n d r i k de V e e r geeft ons meermalen een s te rken indruk v a n de beangst igende bedreiging : , , D e n 3o Aug. begont y s w e d e r o m noch veel gheweldigher als voor heen op den anderen te schuyven tegent schip aen, met een gheweldighen w ind t uy ten Z . t en W . ende een grooten j ach t sneeuw, dae r deur ' t gantsche schip opge­schoven ende gheknelt w e r d e , da t t e t alles begon te c raken ende te bers ten da t t e r om ende aen w a s , a lsoo d a t t e t scheen aen honder t s tucken te bars ten , t w e l c seer schrickelijck om hooren ende sien w a s , also da t een de ha ren t e berge s tonde v a n sodanighe afgryssel i jckschou-spel . I n sodanighen gevaer-lyckheyt w e r t e t schip dae r n a (doent ys da t het so knelde, aen weerzyden tschip, teghens malcanderen aen, onder t schip quam) rech t op inde hooghde gedreven, als oft met een vysel op ghevyselt w a e r ghewees t . " Verbe te r ing v a n den toes tand is niet meer te ve rwach ten , en op 11 September lezen w e , in eenigszins plechtige bewoord ingen dit noodgedwongen besluit om zoo lang mogelijk het w a r m e leven tegen de verst i jvende kou te beschermen : , , W a n t om d a t w y aldus langhe menichmael omgeswerf t hadden , dan int y s , dan w e d e r uy te t ys gheraeckende, ende onse coursen daer nae veranderende , ende nu bevonden d a t w y uy t e t ys niet conden gheraecken, ende d a t w y dae r vas t b leven si t ten, ende niet wede rom, als dickwils voor heen los werden , ende da t t e t nae den H e r f s t ende w i n t e r began te gaen, so heeft ons den noot ghedwonghen r a e t t e schaffen, om den bes ten boech voor te wenden , nae ghelegentheyt des tij ts, om a ldaer te overwin te ren , v e r w a c h ­tende w a t avon tue r ons G o d t ver leenen wi lde . So hebben w y rae t saem ghevonden om te b e t e r voor de coude ende wi lde bees ten beschermt t e blyven, d a t w y dae r een hu t te oft huys souden op slaen, om ons dae r in t e onderhouden soo w y bes t mochten, ende voor t de saecke God t t e beve len" . N a voltooiing v a n he t huis en overbrenging v a n de voor raden begint dan

Page 243: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de steeds n a u w e r wordende beslotenheid in de kleine, ingesneeuwde ru imte v a n het p lanken omhulsel, de afmat tende strijd tegen de ve r l ammende duisternis en de koude die zelfs de ruggen der mannen betas t , als zij me t hun gezichten n a a r het vuur gekeerd zi t ten. H o e zij zich vas tk lemmen a a n de hoop, blijkt ui t deze aanteekening : „ D e n 26 D e c e m b e r w a s s e t effen quae t weder , de wind t n .w. ende w a s soo uy te rma ten cout, da tmen hem niet v e r w a r m e n conden, hoewel w y al lerley middelen dae r toe gebruijckten met groot vier te maecken, we l te decken ende met heete s teenen ende keughels in de koyen aen ons voeten ende lijf t e legghen, mae r des niet teghenstaende, w a s t smorghens inde koyen w i t ghevroren ofte ghehyselt , a lsoo d a t w y malcanderen dickwils deerlijck aen keecken, mae r ver t roos ten ons wederom, soo w y bes t mochten, da t t e t int af gaen vanden bergh w a s : t e w e t e n d a t de Son zijn wegh wede rom nae ons toe nam, ende bevondent w a e r te zijn : de daghen die langhen, zijn de daghen die s t ranghen, dan hoope dede pijn ve rsoe ten . " Bewijzen v a n gees tkracht en optimisme zijn ook uitingen als deze : „ m a e r d a t w a s onse t roost , d a t de coude so fel a lsoe w a s , niet alt i j t dueren soude, ende h a e r den neck noch ten laes ten ghebroken soude w e r d e n , " of het bijna kinderlijke plezier op D r i e Koningen : „ a l so da t w y ons op dien avon t w a t verquickten ende Conincxken speelden, dae r toe w y t w e e pondt meels hadden die w y t o t de cardoesen te pappen mede ghenomen hadden, dae r van back ten w y pankoecken met olye, ende leyden elck een wi t tb roo t s beschuijt in, die w y inde wijn sopten, ende l ieten ons duncken da t w y in ons V a d e r l a n d t ende by ons vr ienden w a r e n , soo we l w a r e n w y dae r mede vermaeckt , als oft w y t 'huys een heer lycke maelt i jdt ghehadt hadden, ende so w e l smaeckte he t ons. W i j hadden oock briefkens uytgedeelt , ende onse Cons tabe l w a s Coninck van N o v a Sembla, twe lck w e l t w e e honder t mylen langh w a s , tusschen t w e e zee bes lo ten ." G r a a g mag de V e e r s terke verha len ver tel len over gevechten met beren . D e z e b ru ta l e en t aa ie dieren met hun soms bijna menschelijke eigenaar­digheden, zijn de gevreesde en gehate vijanden, w a a r o p de mannen a l hun verzwegen woede koelen. D e verhalen , met vleugen v a n humor verteld, geven nog een romant ische kleur a a n he t sober r e l a a s ; zij vormden span­nende evenementen in he t g r a u w e bes t aan . E é n er van is d i t : D e n 12 Februar i j w a s t c laer w e d e r ende st i l , de w i n t z .w. D o e n hebben w y onse val len ende sprengen w e d e r o m schoon ghemaeckt , midler tijt quamper een grooten Bey r to t ons n a e ' t huijs toe , dae r deur w y ons alle nae huijs haes teden, ende leyden op hem aen uy t onse deur met roe r s ende musket ten, ende also hy recht op onse deur aen quam so w e r t h y ghetreft ende voor in zijn bors t gheschoten dattet achter deur zijn hert aenden daerl uyt quam, deurt ganbche lijf heen, alóo dattet loot 00 plat wad ab een copere duijt dlemen met hameró plat daet. D e B e y r di t voelende dede noch een dapper sprongh ach te r uyt , ende liep on t ren t 20, of 3o voe ten v a n t huijs af ende bleef dae r ligghen. D o e n liepen w y alle flucx ten huyse u y t na den Bey r toe , ende

Page 244: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

vonden hem noch levendich, d a t hy zijn hooft noch nae ons toe opbeurde, al oft hy sien wilde wiet hem gedaen hadde : m a e r w y hem noch niet ve r t r ouwen­de , diens c rach t w y w e l eer beproeft hadden, schoten hem noch met t w e e muske t ten deur t lijf, daer deur hy s tarf t ende w y sneden hem den buyck op, ende hae ldent inghewant uy t ende sleepten hem by ' t huys , dae r n a e vilden w y hem ende hae lden dae r w e l honder t pont smeers u y t da t w y smolten ende inde lampen branden , twe lck ons seer dienstich w a s . . . " . D e groote gebeurtenis is de terugkeer v a n de zon boven denhor izont , volgens D e V e e r ' s journaa l veer t ien dagen eerder dan de berekeningen doen ve rwach ten . Waar sch i jn l i j k berus t deze „vergiss ing" op een g rap (11). N o g maandenlang moet geduld geoefend worden , voor de mannen, op 14 Juni , huis en schip durven ach te r te l a ten om per „ schuy t ende b o c k " de t e r u g v a a r t langs de kusten Z u i d w a a r t s te ondernemen „ o p Gods g e n a d e . " E e n week l a t e r reeds bezwijkt W i l l e m Baren t sz , een geweldige slag „ w a n t hy de p r inc ipae l beleyder ende eenighen s tue rman w a s , dae r w y ons op ver l ie ten ende ver t rouden : mae r conden teghen God t niet doen, des w y ons te v r e d e n moesten s te l len ." Aard ige momenten zijn temidden der eendere per ikelen, de ontmoetingen met de Russen, de eers te levende wezens n a een j a a r v a n eenzaamheid , en met de armzal ige Lappen die hun goede diensten bewezen . E n d a n plotseling de ver rassende gebeurtenis die alle doors tane ellende doet vergeten en de overlevenden w e e r met het oude leven in con tac t b r e n g t : „ . . .Midler t i j t w y hier over int ghespreck w a r e n , ende d a t t e t eenige noch nie t gelooven wi lde , da t t e t J a n Cornel isz . w a e r , soo isser een Jol comen in royen dae r Jan Cornel i sz . in w a s , met onsen mae t die v a n ons uytghesonden w a s , ende zy quamen alle t samen te lande, ende w y ontfingen malcanderen met grooter b lyschap, als oft elck aen w e e r zyden den ande ren vander doot wede rom ontfanghen h a d d e n : w a n t h y reeckende ons , ende w y hem over lange doot te zijn. H y b r a c h t ons een ton R o s t w i j c k e r bier , W i j n ende Brandewi jn , b root , vleijsch, speek, salm ende suijeker ende anders meer, d a t ons grootelijcks vermaeckte ende ophielp. E n d e w y vermaec ten ons met malcanderen over so een onvoorsien behoudenisse ende t samen cominghe, God grootelijcks danckende v a n zijn ghenade . " O p 3o O c t o b e r la ten ze het anke r val len bij Maes l and t s luys en re isden v a n d a a r n a a r Ams te rdam w a a r zij voor Burgemeesteren en den juist aanwez igen „ A m b a s s a d e u r vanden Al lerdoor lucht ichs ten Con inck v a n Dennemarcken , Norweghen , Go t t en ende W e n d e n „ver te l l inghe doen" van hun reysen ende w e d e r v a r e n . "

E e n v a n de meest populai re re isverhalen is de Journael ofte Gedenckwaerdige Beschrijvinghe van de Oost-Indische reyze v a n W i l l e m Y s b r a n t s z . BONTEKOE v a n H o o r n (12). E e n sober, m a a r levendig vers lag v a n een eenvoudigen schipper, met een vroom, als vanzelf sprekend v e r t r o u w e n op God, kloek en w e e r b a a r op momenten v a n gevaar , volhardend, toch ook goedmoedig

23l

Page 245: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

en menschelfik gemoedelijk tegenover zijn scheepsvolk, misschien soms zelfs een tikje te toegeeflijk voor een gezagvoerder, met zin voor humor, echt Hol landsch nuchte r m a a r op ongedwongen wijze open ook voor he t avontuur , he t ongewone in de weelder ige na tuu r van het Zuiden , die hem bevreemdt , en boei t of kinderlijk amuseer t . H i j ondernam geen grootscheepschen ontdekkingstocht , m a a r m a a k t e met een forsch schip zijn eers te reis n a a r O o s t - I n d i ë voor rekening van eenige H o o r n s c h e reeders . M e t voe lbaren schippers t ro ts vangt hij zijn r e l aa s a a n : „ I n ' t J a e r ons H e e r e n 1618, den 28 December , ben ick, W i l l e m Y s b r a n t s z Bon tekoe van H o o r n , Tessel uy tghevaren voor schipper met he t schip g h e n a e m t : N i e u w - H o o r n , ghemant met 206 e te rs , groot omtren t 55o lasten, met een O o s t e n - w i n t . " W o n d e r b a a r l i j k gered toen zijn schip op de heenreis , in de buur t van de „ S t r a e t v a n S u n d a " in b r a n d r a a k t e en door het springen van den krui t -v o o r r a a d in de lucht vloog, bere ik te hij met een klein gedeelte van de bemanning n a veel ontber ingen pe r sloep de kust v a n Suma t r a , ondernam in dienst v a n C o e n o.a. enkele toch ten n a a r de kusten v a n C h i n a en keerde in 1Ó2Ö in he t vader land te rug . Z o o bes t aa t he t geheel ui t de aaneen­schakeling v a n drie per ioden. E e r s t in 1646 gaf de H o o r n s c h e ui tgever J a n Jansz . D e u t e l he t ve rhaa l in druk. Binnen een j a a r w a r e n drie na ­drukken v a n de oorspronkeli jk dubbele oplaag noodig. Tal looze drukken volgden to t diep in de i 8 e eeuw. Bij Potg ie ter leeft de geromant iseerde her in­nering voor t a a n den schipper die door het zingen van Hol landsche liedjes t w e e kwaadwi l l ige zwar t jes , hem in een p r a u w langs de r ivier voerend, in b e d w a n g hield en zich zoo he t leven redde . D e uitgever D e u t e l had een goeden greep gedaan, toen hij bij Bontekoe , die bl i jkbaar in zijn ronde naievete i t a a n uitgeven niet gedacht had, op publicat ie aandrong . D e v raag of Bontekoe zijn boekje zelf voor de pers heeft gereed gemaakt of da t hij de stof in niet volledig gevormden s t a a t heeft afgeleverd of misschien he t geheel of broks tukken er v a n verhalenderwi js heeft gedicteerd, is niet volledig opgehelderd (i3). M e n schijnt er stilzwijgend van ui t te gaan da t het manuscr ip t voor den druk eerst in 1646 is vervaard igd . Toch doet de Toe-eygeninge van den ui tgever vermoeden, da t he t reeds eerder bes tond :

, Onder anderen is mij, die al eenighe jaren daer mede besich ben gheweesfc (nl. het opsporen en uitgeven van zulke geschiedenissen „die door onse Hoornsche inboorlinghen waren uytgherecht"), oock ter handt gekomen de beschrijvinge van dese gedenckweerdighe Oost-Indische Reyse van Wil lem Ysbrandtsz. Bontekoe, dewelcke by hem de vergetelheydt al scheen opgeoffert te wesen, maer ick die doorlegende, bevondtse waerdigh te zijn, dat sy by ons en onse naekomelinghen in eeuwighe gedachtenisse behoorde te blijven. Ick versocht daerom aen hem die te mogen laten drucken, tot het welcke hy niet wel gesint was, eensdeels omdat het by nae als vergeten en door den tijdt oudt gheworden waer, ander­deels omdat hy die niet met sulcken stijl en hadde beschreven, bequaem, naer sijn meninghe, om gedruckt te mogen worden. Eyndelijck, nae veel vriendelijcke versoe-ckinghe en aenmaninghe van eenighe sijnder goede vrienden, bewillighde hy het selfde. Welcke beschrijvinghe ick met eenighe figuren verciert hebbende, datelijcken onder de parsse bracht."

Page 246: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Titelplaat van Wouter Schouten/ ,,Voyagie naar Oost-Indien' (1

Page 247: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 248: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

I n de d a a r o p volgende Voorreden vergoelijkt de uitgever de door Bontekoe bl i jkbaar zelf besefte onvolkomenheden in den s t i j l : „ D a t soo den leser inde stijl of maniere van segghen ye t s vindt, da t soo niet en is als de volmaecktheydt w e l soude vereysschen, bidde daer in den au theur te verschoonen, want óijn oogh-wit in ' t beóchrijven van dede óijne reyóe ió meer op waerheydt aló op cierelijckheydt van óegghen geweeót." N u , een keurig verzorgden stijl had de schipper zeker niet, hij ver te l t als hoofdpersoon in het ve rhaa l in zijn primit ieve volks taa l , vol „onrege lmat igheden ," met veel onverbonden zinnen, met weglat ing v a n pronominale onderwerpen , m a a r levendig en pakkend door de v e r z w a a r d e accentua t ie der al leen s t aande voorgeplaats te w e r k w o o r d e n , bedrijvig, direct-beeldend, beknopt en kernig, humorist isch en naïef-dramat isch. M e n moet he t ha rdop lezen om de s terke werk ing van toon en rhy thme to t hun rech t te l a ten komen. H e t is een pracht ig object voor de bestudeering v a n de vo lks taa l uit den mond van een zeventiende-eeuwschen zeeman. H e t r e l a a s mag v a a k summier zijn, op het dor-kroniek-achtige af bij vermelding van schi jnbaar onbeteekenende dingen, die nochtans voor den zeeman belangrijk w a r e n : de richting en k rach t der winden , het aandoen van kus tp laa t sen en eilanden, het ontmoeten van andere schepen, de waa rneming van meeuwen als bewijs da t de K a a p nader t , •— als er iets bi jzonders a a n de hand is, een gevaar dreigt, on t s t aa t er in die kor t -samengetrokken, simplistische z inss t ructuur één en a l onrust en bedrijvigheid : „ D e n 5 di to , 's nachts , kregen w y drie worpen w a t e r s in, da t het bovenste boeven-net bykans half vol w a t e r s w a s ; w a e r door he t volck begon te roepen : „ w y sincken, w y sincken, de boegh-poorten sijn o p . " Ick dat hoorende, Liep metter haeót nae r vooren in ' t galioen, ende bevondt d a t de boegh-poor ten noch toe w a r e n ; riep derhalven : „ w y hebben gheen n o o d t " en sey : ,,knap-handigh een man naer d'urck en beóiet of er geen w a t e r in ' t ruym i s . " ' t W e l c k dateli jck gheschiede, doch bevonden geen w a t e r in ' t r u y m ; ótelden daerom datelijck ordre om het w a t e r uy t te bal ien met leeren emmers . M a e r he t volck h a e r kisten, door 't rumoer van 't water, óchobbelden en dreven heen en weder , da t men qualijck óchrab konde komen om te bal ien. Waren derhalven genóotsaeckt de k is ten met koevoeten i n s t ü c k e n t e s m i i t e n , kreghen a lsdoen ruymte om te bal ien en r aeck ten daerdoor , met Godtó bulpe, het w a t e r quijt. Dreven doen sonder seylen, doch het schip slinger<?e« soo geweldigh, da t w y genóotsaeckt w a r e n he t seyl w e d e r by te se t ten om ' t slingeren van ' t schip w a t te s tu t ten . Leydent al W e s t w a e r t o v e r ; het w e e r w a s heel onstuymich, met reghen, da t het scheen dat de Lucht en de zêe aen malcdnderen vdót en de gdnóche zee brandende wdó (in branding w a s ) . —• Aard ig is de kluchtige verbazing in de beschrijving van den overvloed op het eiland M a s k a r i n a s , w a a r de a a n scheurbuik lijdende schepelingen „hoop -werck v a n land t - sch i l tpadden" vonden en ve t te ganzen voor het g r i jpen : „de ganzen waren ÓO wijó niet da t se opvloghen als wyse na l i epen ; smétense met s töcken doodt , sonder da tse opvloghen. D a e r w a r e n oock

Page 249: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

eenige dod-eersen, die kleyne vleugels hadden, mae r konden niet vliegen ; w a r e n soo ve t da t se qualyck gaen konden, w a n t als sy l iepen sleepte hae r de neers langs de a e r d e " . Geen w o n d e r da t ze in dit lui lekkerland zich te goed deden : O n s volck liep meest het geheele eylandt deur en deur, en boschkaerden (fourageerden) overal , geneerden h a e r al met he t gevogelte en visschen. Sy wis ten de vogelen soo fray te b raden aen houten speeten en namen het smeer uyt de schil t-padden en bedroopten in ' t b raden de voghels daer mede, w a e r door sy soo del icaat werden , da t he t een lust w a s om daer van te e t en" . Grappig is dit tooneel van de al en -vangs t : „ V o n d e n oock mede een afloopent wa te r , dae r groote aa ien in w a r e n . H e t volck t rocken hae r hemden uy t en hielen die soo open in ' t afloopend w a t e r en vinghense alsoo in h a e r hemden ; waren heel Lecker van smaeck." M e t naïeve verbazing, als groote kinderen, bezien ze het gedoe der schild­padden : „ H i e r sagen w y oock een dingh, daer in w y alle v e r w o n d e r t w a r e n , te we ten : hoe da t de zee-schil tpadden 's morgens uy t t e r zee op s t r an t quamen loopen en schraepten een kuyl in ' t aant en leyden ha re eyjeren dae r in, in groot getal, wel tot hondert ja twee hondert be, en schraep ten he t s an t dan w e d e r over de eyjeren, welcke eyjeren door de son als die op de middagh en door den dach heet scheen, w or den uytgebroet , datter jonghe schlltpadden uyt quamen. Sagh se met verwonderingh aen want sy waren niet grooter ah dat haer óchiltjeó waren ah groote neute-doppen." •—• O o k de eerste ontmoe­tingen met kus tbewoners geven aanleiding to t primitieve plast iek en komi­sche verbazing : „ D e inwoonders van ' t l and t ons siende zijn dateli jck met een p rauwt jen (zijnde een schuytjen uy t een boom ghehouwen) aen ons boord t ghekomen en brochten eenige appelen, lemoenen, w a t rijs en hoen­deren met hae r : bewesen ( = door gebaren aanduiden) ons da t sy sulck goedt meer aen landt hadden, brachten dit tot een munster. Bewesen ons oock door kennelijcke tekenen met den mondt, da t sy oock noch koeyen, schapen, kalveren, hoenderen en ande r goet h a d d e n ; riepen boe, bee, koekleloeloe; dat waren koeyen, schapen en hoenderen. W y sagen dit volck met verwonder ingh aen . W y gaven h a e r wijn te dr incken uyt een si lveren s chae l ; sy w a r e n soo wijs niet, da t sy dae r te deghen uy t konden drincken, mae r s taken he t hooft of aengesicht in de schael en droncken ghelijck de beesten uy t een emmer dr incken ; en doen sy de wijn in ' t lijf hadden, tierden (= gedroegen) sy haer of sy geck waren." Zoo zit dit r e laas vol aardige detai ls , ve r rassende waarnemingen , naïeve reac t ies , vol plezier in ' t leven zooals he t u i tval t . O o k een tegenvaller accepteer t de zeeman met een kwinkslag . „ V e r n a m e n gants geen volck, noch vruchten : mosten also vruchteloos wederom." Spannend is he t ve rhaa l van den b rand : de eerste ontdekking, de aanvankel i jke geruststell ing da t de b r and is gebluscht, de schrik over he t opnieuw ui tbreken v a n het sluimerend vuur, onbedwingbaar en verraderl i jk, de wanhopige strijd om het nog meester te worden , toch met de gelatenheid v a n hem die

Page 250: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

zijn lot in Gods handen w e e t ; dan het schandelijk v e r r a a d v a n een deel der bemanning tegenover de koelbloedigheid v a n den schipper :

„En alsoo ick doende was met het volck met order te stellen om de brandt, waer 't mogelyck, te uytten, quamen andere van 't volck by my gheloopen en seyden met groote verbaestheydt ( = ontsteltenis) : „Och lieve schipper, wat raedtl W a t sullen wy doen? D e schuyt en boot zijn van 't schip en roeyen wegh\" Ick seyde teghenhaer: „Is de schuyt en boot wegh, soo zijnse op sulcken conditie wegh gevaren, datse niet weer sullen komen." D o e liep ick metter haest nae boven toe en sach dat sy wegh roeyden. D e seylen van 't schip laghen doe ter tijdt op de mast; het groot-zeyl was opghegijt. Ick riep teghen 't volck : ,,knaphandigh hael de seylen om\ W i j sullen sien of wyse konnen beseylen en stroopense onder de kiel deur. Dat haer dit en dat hael!" W y setten de seylen schrap en seylden daer nae toe. By haer komende roeyden sy ontrent drie schepenlanghte voor 't schip over, want sy wilden by ons niet wesen, maer roeyden in de windt op, van 't schip af. D o e seyde ick: „Mannen, wy hebben (naest Godt) onse hulpe nu by ons, ghelijck ghy siet. Een yegelijck steeck nu sijn handen uyt de mouw om (soo veel als ghy kondt) de brandt te uytten, en gaet datelijck nae de kruytkamer en smijt het kruyt overhoort, dat ons de brandt in 't kruyt niet en beloopt." 't TVelck gedaen wierde".

M a a r alle koor tsacht ige bedrijvigheid w a s vergeefsch, he t noodlot is onvermijdelijk, reeds vliegt de olie in b rand . , , H i e r door onts tont sulcken ghehuyl, ghekerm en gekrijt in ' t schip ,dat een mensche de hayren t e berghen s tonden ; jae , de bangigheydt en benau theyd t w a s soo groot , d a t het k lamme swee t de menschen afliep." —• N o g enkele momenten en he t schip ba r s t de lucht in :

„Ick stonde, doen 't aengingh, by de groote hals boven op 't schip en ontrent 60 persoonen stonden recht voor de groote mast die 't water overnamen; die worden al te samen wegh genomen en aen hutspot gheslaghen, datmen niet en wist waer een stuck bleef, als oock van alle de anderen. En ick, TVillem Ysbrantsz Bontekoe, doe ter tijdt schipper, vloogh mede in de lucht; wiste niet beter of ick most daer mede sterven. Ick stack myn handen en armen nae den Hemel en riep : „ D a e r vaer ick heen, o Heer! weest my arme sondaer genadigh!" Meende daermede mijn eynde te hebben; doch hadde evenwel in 't op-vlieghen mijn volle verstant, en bemerckte een licht in mijn herte dat noch met eenige vrolijckheydt vermenght was, soo 't scheen en quam alsoo wederom neer in 't water, manck ( = tusschen) de stucken en borden ( = planken) van 't schip, dat heel aen stucken was. In 't water leggende kreegh ick sulcke nieuwe couragie gelijck of ick een nieu mensch hadde gheweest. Toe siende soo lagh de groote mast aen mijn eene zijd' en de focke-mast aen mijn ander zijd'; ick klom op de groote mast en gingh daer op leggen en sagh het werck eens over, en seyd' : „ O Godt! hoe is dit schoone schip vergaen, gelijck Sodoma en Gomorra." Hier dus leggende sagh gheen levendigh mensch, waer dat ick heen sagh; en terwijl ick hier dus lagh in ghedachten, soo komter een jonghman by mijn zijd' opborlen en smeet met handen en voeten, en hy gheraeckte aende knop van de steven (die weer was comen opdrijven) seggende : „Ick ben al klaer." Doe keeck ick om en seyde: „ O Godt! leefter noch yemant ?"

D e schipper kru ip t bij den jongen op den steven, een w a t hechter wi jkplaa ts dan op den mas t die „ v a s t om en wede rom walterde." N a een angstigen nach t brengt de morgen u i t koms t : ze w o r d e n opgepikt door de teruggekeerde boo t

Page 251: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

en sloep en nu begint de dagenlange tocht op goed geluk en intuit ie n a a r de kust . E e n pracht ig ve rhaa l van kommer, vindingrijkheid, volharding, angsten en u i tkomsten ; met primit ieve middelen w e t e n ze zich te redden : van de hemden worden zeilen gemaakt , van honger en dors t dreigen zij om te komen, m a a r het r egenwate r w o r d t opgevangen en zorgvuldig geran t soe­neerd, in nood zelfs het eigen w a t e r gedronken, meeuwen w o r d e n gevangen en r a u w gegeten, soms val len vliegende visschen in de boot . Bon tekoe ver te l t he t w e e r op zijn plast ische wijze als een Bijbelsch w o n d e r : „ D o e n ' t nu w e d e r op het onghesienste w a s om ' t leven te houden, soo quamen (door des H e e r e n barmher t igheydt) onverdiend uytter zee op-bardten een perthy vliegende visschen, zijnde soo groot als een groote spieringh, in maniere als een school musschen, en vlogen in de boot , D a e r w a s t doe aen ' t g r abbe l en ! " Als echter opnieuw de nood stijgt, on t s t aa t gemor onder de mannen die op e lkaa r loeren en p lannen smeden e lkaa r op te eten. M e t moeite slechts w e e t de schipper hen te be lezen ; ten slot te stel t hij een termijn van drie dagen, God vurig biddend om uitkomst . — E n zie, in den l aa t s t en morgen, terwij l allen nog heul zoeken onder het zeildek : „ D e quar t ie r -mees te r hadde gheen uur aen ' t roe r ghestaen, of het begon al op te k laeren , en hy diet toe en diet terdlondt landt. H y r iep met groot verheugen : „ M a n n e n , komt uyt , he t landt leydt dicht voor o n s ! L a n d t ! L a n d t ! " H a d t ghy ghesien hoe d r a w y onder het seyl van dae r w a r e n en voor den dagh quamen. Settender de seylen w e d e r by en seylden nae ' t l and t t o e ; quamen dien selfden dagh noch aen landt . . . M a e r soo d rae ick op ' t l and t quam, viel ick op mijn knien en kus te de ae rde van bli jdschap en danckte God t voor sijn genade en barmher t igheydt , da t h y ons niet en hadde versocht , of had to t noch toe een uytkomst inde saeck gegeven; want dede dagh wad de laetdte, n ae welcke het volck ghesolveert w a r e n de jonghens aen t e tas ten en op te eten : H i e r bleeckt da t de H e e r e de beste S t ie rman w a s , die ons gheleyde en s t ierde da t w y het l and t kreghen als verhae l t i s . "

Ik zal Bontekoe ' s ve rhaa l niet verder op den voet volgen. H e t gezegde en geci teerde moge genoeg zijn om te la ten zien welk een kostelijke volks­lectuur w e hier voor ons hebben, romant iek die zoo uit werkeli jkheid is gegrepen, verteld door den man die het zelf beleefde, met een robus ten eenvoud en eerlijkheid.

E r zijn nog vele andere verslagen en verhalen van reizen n a a r ver re landen, zooals het Journaa l van de reis n a a r Zu id -Amer ika door H e n d r i k O t t s e n (1598-1601), de tweede scheepvaar t der Nede r l ande r s n a a r O o s t - I n d i ë onder Jacob Cornel isz . van N e c k en W y b r a n t W a r w i j c k (1598-1600), de reizen van Abel Janszoon T a s m a n en F ranchoys Jacobszoon Visscher t e r nadere ontdekking van he t Zuid land (1642-'44), of de re izen van Joris van Spilbergen n a a r Ceylon, Atjeh en B a n t a m (1601-1604) en zijn l a te re tocht om de were ld (1614-1617). H e t is ondoenlijk en ook overbodig

Page 252: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

hier al deze en dergelijke reisverslagen afzonderlijk te behandelen of zelfs m a a r op te sommen (14)- D e reeds besprokene geven met de d a a r a a n ont leende c i ta ten reeds een kenmerkenden indruk v a n hun algemeen k a r a k ­te r . V e e l hebben deze journalen en re isverhalen gemeen. U i t al le spreekt die geest van kloekheid en reëelen durf die Nede r l and in de zeventiende eeuw bezielde en groot heeft gemaakt . Z e hebben als authent ieke en gedateerde b ronnen onscha tbare w a a r d e voor het his torisch onderzoek, omda t ze ons de mogelijkheid openen een duidelijk beeld te vormen van tijd en geest, v a n technische kennis , scheepsinrichting, gewoonten , kleeding, zoowel v a n de zeevarenden als van de bezochte landen en volken, en omdat ze ons van dichtbij een kijk gunnen op den loop der beslissende gebeurte­nissen en heel den ontwikkelingsgang van Nede r l and als zeevarende, handeldr i jvende en koloniseerende mogendheid. D a a r n a a s t echter zijn deze teks ten in teressant ui t le t terkundig oogpunt, voor de ontwikkel ing van t a a l en stijl, en de kuns t van beschri jven en vertel len, in andere kringen dan de exclusief l i t te ra i re milieus. W a t ons in dit opzicht voora l boei t is hun individueel ka r ak t e r . N a a s t s terke gebondenheid a a n terminologie en a a r d der mededeelingen, is er zeker ook wisseling van aspect door verschil in l anden die w e r d e n bezocht en avon tu ren die w e r d e n beleefd. M a a r dit voora l geeft leven a a n deze var ia t ies op hetzelfde t h e m a : tusschen de handelende hoofdpersonen en het ve rhaa l s t a a t geen bemiddelende, toe­l ichtende, of fantaseerende schrijver. D e z e verhalen zijn geen produc ten der scheppende verbeelding, m a a r de schrijvers vertel len r ech t toe , rech t a a n de dingen die ze zelf beleefden, w a a r a a n ze k rach tens hun functie als schipper of reiziger, zelf actief deel namen. Sommigen noteeren zakelijk, nuchter-objectief, laconiek en beheerscht .—• ook da t is ka rak te r i s t i ek voor den persoon van den schrijver •— de meeste verslagen toch treffen door spon tane persoonlijke reac t ies op gebeuren of omgeving : angst, spanning, teleurstell ing, moed, hoop, door tas tendheid , vreugde, bewonder ing en humor zijn enkele nuancen van affect die het meest sobere re laas den adem van leven geven. D e verhalende personen verschil len voor t s n a a r ka rak t e r , m a a r ook n a a r afkomst, posit ie en milieu. D a a r m e e va r iee r t hun t a a l en wijze v a n vertel len. N u eens beluis teren w e he t ronde ve rhaa l v a n den eenvoudigen schipper als Bontekoe , dan w e e r is de prac t i sch e rva ren doch ook theore t i sche onderlegde gezagvoerder a a n he t woord , als v a n N o o r t , „ G e n e r a e l v a n V i e r Schepen , " s p a a r z a a m met w o o r d e n ; elders ve rhaa l t en betoogt in b reederen vorm een ontwikkeld man als Linschoten, met wetenschappel i jke , voora l sociologische en poli t ieke belangstelling, met een ru imen blik op het were ldgebeuren ; of w e volgen met belangstell ing de gekleurde verhalen v a n een meevarend verslaggever als D e V e e r , en de met b r a v o u r e gekruide vers lagen v a n eigen ondernemingen door een zelfbewusten koopman-schipper op eigen schip, a ls D e Vr i e s , die driest den strijd a a n ­bindt met Turksche zeeschuimers op de Middel landsche Z e e en l a t e r een

Page 253: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

act ieve ro l speelt in de kolonisat ie a a n de kusten van Amer ika . O v e r a l is het de mensch, dien w e er in ontmoeten, met zijn eigen ka r ak t e r , zijn persoonlijken kijk, zijn individueele voorkeur of zijn afkeer , die onmisken­b a a r a a n den dag t reden in het zelf gestelde verhaa l . M e t t w e e nog bij name te noemen reisverslagen wi l ik dit overzicht ui t de i 7 e e euw afsluiten. Z e zijn kenschetsend voor den overgang van journaa l n a a r ve rhaa l en teekenen tevens het verschil tusschen het begin en het midden de r i 7 e eeuw. Beide hebben betrekking op Indië . U i t de anonieme, met waarschi jnl i jkheid a a n R . VAN GOENS toegeschreven, Javaen.de Reyde ofte Beóchrljvlnge van den wegh uytSamarangh na de Koninklijke Hooftplaetd Mataram, mitsgaders de Z e ­den Gewoon ten , ende Regeringe van den Sousouhounan, Groo tmacht igs te Koninck van ' t E y l a n d t J a v a ( i 6 5 6 , uitg. 1666) spreekt een fijne dichterli jke geest die zijn ongedwongen bewonder ing ui t voor het Indische landschap . H e t is een symptoon van de mildere beschouwing en groeiende liefde van den W e s t e r l i n g voor he t ondoorgrondeli jke, m a a r hem toch eigen w o r d e n d e O o s t e n . E e n enkel voorbeeld van den toon der beschrijving volgt hier : „ D o o r de poor t Si lmby gepasseerd zijnde, heeft men noch 1 a 1% mijl woes t e en bergachtige Boschagie , w a n n e e r hem ' t L a n d t w e d e r soo ver-maekelijk ( = aangenaam, fraai) op doet, da t ' t selve een ingang to t een ae rd t s Parad i j s ver toont , hebbende te r r ech te rhand t noch a l ' t vervolg van ' t voorgemelte gebergte, ende in de Val leye , ' t vervolg van de selve Rijsvelden. D e s e Rijsvelden w e r d e n hier rondsom soo groot , da t men die niet mogelijk is over te sien, schoon men op een tamelijken berg s tae t , s tuytende ' t gesicht rondsom in de Ve lden tegens de seer fraye, hooge, bergacht ige Heuvelen , seer schoon met al lerley Boom- ende Aerdvruch ten beplan t ende met ontall i jken D o r p e n beslagen, die een goed kanonschot van malkanderen rondsom versprey t leggen. Te r rech te r hand passeer tmen de voet van een uytnemende hoogen, doch meest behouden Berg, genaemt M a r b a b o u , sich met negen Heuve len aen O n g a r a n s luytende. Al le dese Bergen ende Heuve len geven soo overvloedigen w a t e r van hae re hoogten nee rwae r t s , d a t ' t zelve sonder sich in Godes milde goetheyt aen ons ondankbare menschen te ve rwonderen , niet kan aengesien werden , ook kan ik niet na l a t en van desen berg M a r b a b o u te getuygen, op deó delfd dchóonheyt doo verlleft te weden, da t ik lust had die te gaen besicht igen; w y sagen alhier Bezuyden ende Benoorden den O c e a e n een soo vermakeli jke L a n d s d o u w e n als op de we re l t ergens zijn mag, springende aen den voet v a n di t gebergte tusschen uy t groote s teenen ende klippen soo schoone naturel i jke Fonteynen , al le cristalijn b lank w a t e r , da t ' t selve we l mer i teer t in desen gedacht t e w e s e n . "

V e e l b reeder opgezet is he t tweede voorbeeld, de uit drie boeken bes t aande bundel Ooót-Indlóche Voyaglén van WOUTER SCHOUTEN (1676), die door een niet te betoomen onrus t en hang n a a r den vreemde gedreven, als scheeps­chirurgijn reeds op negentien-jarigen leeftijd n a a r Indië voer (i5). H i e r zien

Page 254: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

w e het kroniekacht ige re i sverhaa l uitgegroeid to t een goed verzorgd, boeiend boek voor he t groote publiek, voorzien van een collectie pracht ige platen, een boek vol in teressante we tenswaard igheden en onderhoudend ver te lde ervar ingen en avonturen . Schouten heeft een doordringenden, zelfstandigen kijk op de menschen, getuige zijn r ake , levendige teekening v a n he t afscheid op de reede v a n Tessel in het eers te hoofdstuk en de vele typeeringen v a n b lank en bruin die hij in zijn volgende verha len geeft. In tens is zijn a a n d a c h t gespannen op al he t n ieuwe da t hij ontmoet . N o o i t verzuimt hij een kans om met eigen oogen de landschappen, de dorpen en s teden te bekijken en door persoonlijk contac t de bevolkingen te leeren kennen. Ve r r a s send helder is de blik dien hii opent op de nederzet t ing a a n K a a p de Goede H o o p , door de „ N e d e r l a n d s c h e B o e r e n , " omringd met welige l andouwen , tegen den achtergrond v a n een lieflijk bergtafereel , da t nochtans zijn loerende gevaren v e r b e r g t : op kor ten afs tand ontmoet te hij een leeuw, „die v a n agter de kl ippen en ro tsen te voorschijn komende sig w e d e r aens tonds in de ruygten en kreupelbosch verschool . " Scherp w e e t hij ook in ko r t bestek, zijn indrukken vas t te leggen v a n de J avaansche s teden, zooals v a n de bloeiende mark tp laa t s J a p a r e in he t vijfde hoofdstuk v a n he t eers te boek. D i e p e n indruk m a a k t e op hem de grootsche na tuur , w a a r i n hij Gods matelooze en majesteitelijke k rach ten w e r k e n ziet. In een beschrijving daa rvan , voora l bij losbrekende s tormen en onweersbuien , of de schildering v a n onstuimige zeeën, grijpt Schouten n a a r de verheven vormen v a n den barok-renaissancis t i schen stijl. Hi j is minder fijn en origineel dan V a n Goens . H e t steigerend ros der rhe tor iek w e e t hij niet altijd te beheerschen, dan loopen de zinnen ui t hun spoor of on t s t aan l icht-komische tegen-effecten met zijn toch doorgaans huiselijke volks taa l . O o k bij andere gelegenheden houdt hij v a n bloemrijke, meesta l w a t geijkte omschrijvingsvormen. Soms l a a t hij zich ook verleiden to t een romant i sch ve rhaa l , zooals he t b reed ui tgesponnen sentimenteele r e l aa s over de schipbreukelingen in hoofdstuk vier, w a a r v a n hij de gegevens slechts v a n hooren zeggen had . E e n s terk na t ionaa l besef, da t zijn natuurl i jken tegen­hanger v ind t in de w a t hooghart ige en ger ingschat tende houding tegenover de inboorlingen, k leur t affectief he t spannende ve rhaa l v a n den strijd der Ho l l andsche vloot tegen he t overmacht ige , hoogmoedige en verrader l i jke volk der M a k a s s a r e n . I n zijn k r a c h t is Schouten echter d a a r w a a r hij eenvoudig en v lo tweg zijn eigen ervar ingen beschrijft . D a n is hij een boeiend en geestig ver tel ler . M e t leuke overgangen knoopt hij de deelen van zijn verslag aaneen , vol kwinkslagen, geestige typeer ingen en opmerkingen. Ik denk bijvoorbeeld a a n het komisch intermezzo van den bruinen Koning met zijn „ z w a r t e n A d e l " die geconfijte gember voor spek aanz ie t , of het geschonken „koe-bees t " da t op he t dek een dolzinnigen ka lverdans ui tvoer t , en zooveel andere passages , twinkelend v a n spot en ironie en ronden Ho l l andschenhumor . M e t t w e e c i ta ten wi l ik tens lot te Schouten ' s stijl nader

Page 255: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

typeeren . In de eers te p laa t s een natuurbeschri jving, toonend de neiging to t imposanten stijl in overeenstemming met het grootsche tafereel : „ H e t E y l a n t T a r n a t e n is mae r seven mijlen in ' t ronde g r o o t ; en toon t van ver re mae r eenen Bergh / de welck in ' t nader komen he t gantsche E y l a n t maek t / beginnende ron tom een weynich van de s t r a n t ; en o p w a e r t s kl immende / boort dijn vlammende kruyn deer verre door ded Hemeld wolken door / dae r hy gedurig uyt dyn dwavelachtig hol en vuyrigen a/gront blaekt, brant en dmookt / en somwijl een w i t t e a s / en vuyrige kolen / ja dikmaels groote klippen en s teenen komt uyt te spouwen / dien hy van boven neer over het boom-rijck Eylant neder bondt. D e s e n Berg is to t aen het oppers te van sijn k ruyn van s t r an t af / met een seer digte Bosschagie en ontoeganckelijke W i l d e r n i s b e s e t ; dae r menigte van wi lde Swijnen / Slangen / en andere Mendch-verdlindende gedrogten hae r komen te verschuylen. Vee l soete W a t e r s t r o o m e n en kleynder spruyten / koomen ron tom heen op den O e v e r des Ey lan t s neder -dae len ." E n d a a r n a a s t de levendige en geestige typeering van de bevolking, mengeling v a n spot en waardee r ing , en ook bedekte sa t i re op eigen W e s t e r s c h e beschaving : „ D e Edel l ieden / als oock andere Ta rna t aensche H e e r e n gaen seer moedig over s t r ae t / en lugtig in de kleeren ; he t meerendeel slegts met een kleetjen om de middel / en verder n a e k t : doo datde met Hoeden noch Manleld / Kouden noch Schoenen j geen moode behoeven naer te volgen. Sommige dragen een windel van Zijde ofte K a t o e n / ook we l van Zi jde en B a s t van Boomen te samen geweven / Sluyers wijse om ' t hoof t ; het we lke met sijn eynden by de ooren neer / to t op hun schouders hangt . Hebbende deurgaens / a rm en rijke / a l temael lang h a y r ; en tarten de dwarte mollen in blankheyt uyt: w a n t hebben een vadte verw die niet en verdchiet. Zeer gemeenlijk helden in een gevegt ; doch andersints goethert ig en be leef t : ha t e r s van de p r ach t en o v e r d a e t : vyanden van rooven en steelen / kyvagien en veg te ryen ; doch insonderheyt vrienden van een lui en leedig leven. W e y n i g e willen aen ' t w e r k / of aen ' t beneerst igen van konsten en we tenschappen te l ee ren ; veel minder to t h a n t w e r k e n van kleyn belang : n iemant wi l sijn leven en kor ten tijd met een soo lastig jok beswaren . S y belachen den yve r der Chr i s tenen / die maer om den buyk te vullen en maeg en mont den vollen eydch te geven j en meenigmael van eer- en dtaetdugt aengedreven zijnde j soo veel moeyten / kommer en gevaren komen uy t te s taen . ' t G a e t hier heel anders toe : w a n t yde r b o u w t by nae r sijn eygen wooning / maek t sijn eygen kleeding / hol t een schuytjen uy t een dikke s tam / en vangt op Z e e / of ook in het Bosch / sijn eygen kost . E e n moeyelijken ommeslag v a n huys rae t / w o r t ook hier niet gesogt ; s luyten ook 'snagts geen deuren / dewijl h ier niet t e steelen en v a l t : en daerom siet men op T a r n a t e n de deuren sonder s looten / de vensters sonder grendels / en de huysen sonder glasen. Y d e r huys-gesin besorgt sig selfs van een kleyn matjen of t w e e / de we lke hun dienen voor stoelen en banken / voor tafels en borden / voor bedden en

Page 256: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

b u l s t e r s ; w a n t te s laepen gaende voegen hae r daer op neder / en gebruycken den ellebog to t een kussen of peu luwe onder het hoofd. H e b b e n met koffers noch kassen / kan tooren noch tafels / s toelen noch banken / of diergelijke snorrepijpen / niet te doen. Somma, leven geruót en vinden haer degtó met weynlg ommedag wel te vreden ; behoeven maer een potjen of t w e e om in te kooken / een matjen voor het dagelyks gebruyk / en noch een ander voor de pronck ; met een verroeste Bijl om hout te kappen : dan zijnse w e l ve r so rg t ; en weynige schijnen sig om yets anders te bekommeren" (16).

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N

(1) Zie over dergelijke proza-romans Dr. J. TEN BRINK, Romans in proza (onvoltooid). Leiden z.j. (2) Dee l III , blz. 5io, vlgg. Van waarde blijft ook T E W I N K E L ' S uitvoerig overzicht in den Ontwikkelingsgang der Nedl. Lettk. IV, 290 vlg. (3) Uitvoerig over v. Heemskerck's leven en werk : D . H. SMIT, Johan van Heemskerck (diss. Utr. 1933). (4) Zie naast SMIT, op. cit., het art. van Prof. R. W . Z A N D V O O R T , in D e N w . Tg. 34, blz. 14 . Zie ook deel III van deze Geschied., blz. 7 1 . SMIT gaf een heruitgave van de Bat. Are. in Nedl. Schrijvers, nr. 29, Zwolle 1935 (naar den eersten druk v. 1637). (5) D e latere Arcadia-romans, dateerend uit de tweede helft der ije eeuw, worden genoemd in deel V. (6) M.G. DE BOER, Van oude Voyagiën, A'dam 1 9 1 3 . P.L. VAN E C K , Jr., Van Janmaet en Jan Compagnie, Zwolle 1 9 1 2 . Vele journalen en reisverhalen werden uitgegeven door de Linschoten Vereeniging, voorzien van allerlei bescheiden en historische studies. W e bespreken slechts enkele typeerende verhalen. Behalve de hier genoemde, vermelden we nog het karakteristieke „Journael ende Verhael van de Oost-Indische Reyse, gedaen bij den Heer Admirael Wybrant Schram", uitgeg. door Dr . G. J. Geers (Dis-hoeckjes n° 28). N a den oorlog verscheen in de serie v.d. Linsch. Ver. : D e Ontdek­kingsreis van Jacob le Maire en Willem Cornelisz. Schouten ( 1 6 1 6 - 1 7 ) uitgeg. door W . A. ENGELBRECHT en P. J. VAN H E R W E R D E N (1945).

(7) Uitgegeven door D e Linschoten Vereeniging, nr. II. (8) D e Linsch. Ver. nr. V I I ( i 9 i 5 ) , X X V (1926); X X X I I (1924) uitgeg. en toegelicht door G.R. ROUFFLEER en J .W. Y Z E R M A N .

(9) D e Linsch. Ver. nr. X X V I I , X X V I I I , met inleid, en aant. door J. W . Y Z E R M A N

(1926). (10) D e Linsch. Ver. nr. X I V , X V , uitgeg. door S.P. L ' H O N O R E N A B E R .

(11 ) Zie daarover uitvoerig de Inleid, van L ' H O N O R E N A B E R , blz. L X X X I I I vlg. (12) Uitgeg. door Dr. G.J. H O O G E W E R F F , 2e dr. Utrecht ( i 9 3 o ) . Ook gecoupeerd in Dietsche Letteren (Meulenhoff) door Dr. W . H . STAVERMAN ( ig3o) . (13) Daarover H O O G E W E R F F , op. cit., Inleiding. (14) D e genoemde en verschillende andere zijn uitgegeven in de serie der Linsch. Vereeniging. ( iö ) Ik citeer den derden druk: Wouter Schoutens Reystochten naar en door Oost-Indiën, enz. A'dam by Gerrit Tielenburg en Jan 't Lam (1740). (16) Het eerste citaat, blz. 4 7 ; het tweede blz. 49.

2^1

Page 257: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

DE LETTERKUNDE TE AMSTERDAM

SAMUEL COSTER EN DE NEDERDUYTSCHE ACADEMIE

door

Prof. D r J. BROUWER

S A M U E L C O S T E R

VA N D E L E V E N S G E S C H I E D E N I S V A N C O S T E R I S O N S heel weinig bekend. Zi jn vader , een t immerman uit M o n t f o o r t , nam har ts tochte l i jk deel a a n he t wisselvall ig leven v a n zijn t i jd ; hij deed mee a a n den beeldenstorm, w e r d kos te r en grafmaker te Ams te rdam,

moest ui twijken, kreeg het banvonnis v a n den R a a d v a n Beroe r t e , h e r t r o u w ­de „ t o t Embden de naghela ten wedue v a n de D u y t c e M o e r i a e n v a n A m ­s t e r d a m " , w a s bij den slag bij Hei l igerlee en keerde terug toen A m s t e r d a m Spaansch-a f w e r d . S a m e w e l Adr i aens w e r d als jongste v a n de vijf k inderen ui t d a t huweli jk, 16 Sept . 1Ö79 t e Ams te rdam geboren. V a n hem w e t e n w e , d a t hij zich in 1607 l iet inschrijven als s tudent in de le t te ren te Leiden (nog l a t e r voor de medi­cijnen), om in hetzelfde j a a r te h u w e n met Jos ina Albrech t sdoch te r v a n Leuningen te N a a l d w i j k en reeds in 1610 in de medicijnen te p romoveeren . D a n (1610) keer t Cos t e r n a a r Ams te rdam terug, w o r d t geneesheer v a n gasthuis en gevangenis (1613), h e r t r o u w t met Rebecca v a n T w e n h u y s e n (1626) en sterft, n a a r ui t zijn auct ie-cata logus blijkt, in de eers te helft v a n i 6 6 5 . V e r d e r w o r d t he t raden . Slechts een t ienta l j a r en duur t zijn l i t t e ra i re werkzaamhe id : in 1612 w o r d t (waarschijnl i jk) zijn „ T e e u w i s de B o e r " voo r he t eers t opgevoerd, in 1622 w o r d t de Academie (zie he t desbetreffende hoofdstuk) verkocht . Zi jn s tuk­ken w o r d e n ook d a a r n a opgevoerd en beleefden ta l r i jke d r u k k e n ; men k a n veronderstel len, d a t hij de schrijver is v a n meer d a n één pamfle t —• m a a r zijn openbare werkzaamhe id breekt plotseling af. O m d a t hij in zijn gemeen-

Page 258: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

tebetrekking voorzichtig moest zijn ? W i j w e t e n he t niet . O m d a t hij onder geldzorgen gebukt ging ? H e t is weinig aannemeli jk. M a g men de pamflet-tenschri jvers gelooven d a n is hij een bankroe t ie r , een hoe ren loope r ; volgens zijn vr ienden is hij ,,glorias suae modieus, sed ver i ta t i s in A r t e mystes v e r u s " . V a s t s taa t , d a t hij een ondernemend m a n w a s , met scherp ve r s tand en scher­pe tong, die zijn w a a r h e i d durfde u i t en ; op zijn omgang w a r e n gesteld man­nen als Brede ro , Vonde l , Hoof t , D e Groo t . E e n kor te spanne tijds is hij w e r k z a a m als de i n i t i a t o r : hij s t icht en leidt de Nederduy t sche Academie , hij schrijft he t eers te oorspronkeli jke blijspel, he t eers te hekelende t reurspel . Zi jn w e r k is , in de s c h a d u w v a n Brede ro , Hoof t en Vonde l , dikwijls t e ongunstig beoordee ld ; bij nadere bestudeer ing blijkt hij w e l degelijk een eigen dramat i sche opvat t ing, eigen geluid en stijl t e bezi t ten, een persoon­lijkheid t e zijn. I n hem wors te l en reder i jkers- en renaissance-e lementen om den v o o r r a n g ; hij is de bemiddelende figuur, de wegbere ider in meer d a n één opzicht , m a a r men doet hem onrecht , a ls men zijn w e r k een eigen, zelf­s tandige w a a r d e ontzegt .

O v e r z i e t men zijn we rk , d a n blijkt hij geschreven te hebben drie klassieke t reurspe len ( I thys , Iphigenia, Po lyxena) , één romant i sch spel in samenwer ­king met Hoof t ( Isabel la) , één zinnespel (van de Ri jcke-man) , een dr ie ta l gelegenheidsstukken ( D u y t s c h e A c a d e m i ; N i e m a n d ghenoemt, n iemant ghe-b l a m e e r t ; Gheze lschap de r Goden op de Bruyloft v a n Apol lo met de A c a ­demie), een t w e e t a l blijspelen (Teeuwis de Boe r en men juffer v a n Greve -l inckhuysen; Ti isken v a n der Schilden) waa rb i j de comische tusschenspelen in „ I s a b e l l a " en he t „spe l v a n de Ri jcke-man" gevoegd moeten w o r d e n en misschien de „ C l u c h t v a n M e y s t e r B e r e n d t " . E r blijven d a n nog over de „ V e r t o o n i n g e n " : op de inkomste v a n M a u r i t s (1618) en op d e n , , E e u w i g e V r e d e " (1648) en een a a n t a l gedichten, meest lofdichten. Lyr i ek hebben w e w e i n i g ; enkele lyr ische passages u i t de toonee lwerken blijken reeds , zonder onder teekening, in de „ A p o l l o " v a n B r e d e r o ( i6i5) ges t aan te hebben, zoo­d a t he t n ie t ui tgesloten is , d a t onder he t ongeteekende w e r k in dezen bundel meer v a n C o s t e r schuilt , m a a r d a t blijft gissen. M e t de verzen ui t de „ve r ­tooningen ' ' moet men voorzicht ig z i jn ; de meeste zijn n.l . genomen ui t he t w e r k v a n Hoof t , voornamel i jk u i t diens „ G e e r a e r d t v a n V e l s e n " . D e „Boe re -Kluch t , v a n Teeuwlé de Boer en men Juffer v a n Grevel inck-h u y s e n " op he t „ w o o r d " : , , ' t K r o m hou t b r a n d t soo w e l a s t recht , a l s t bij de vye r ken k o m e n " is waarschi jnl i jk he t oudste s tuk v a n C o s t e r ; he t ver ­scheen in 1627, zonder voor rede v a n den schrijver, zonder de gebruikelijke lofdichten (alsof he t n a a r de rol len gedrukt w a s ) , a l leen met een ko r t „ T o t den l e se r " v a n den ui tgever V a n de r P lasse , die mededeel t , d a t he t spel hem „ d o o r veel m o e y t e n s " t e r h a n d gekomen is en verder , d a t he t in 1612 op de oude K a m e r gespeeld is . M e r k w a a r d i g is , d a t in vs . 1670 e.v. gezegd w o r d t :

„ S i e t dae r gae ickje tyen t e r s ton t nae een Reder i jcker , — —• Tis een v a n de pr inc ipaals te , die de Haegóche C a m e r s t ich ten . . . "

Page 259: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e veronderstel l ing ligt voor de hand, d a t het s tuk we l eens geschreven kon zijn voor de „ H a e g s c h e C a m e r " en uit de Naa ldwi jk-Le idsche per iode da ­tee r t (± 1607). Zijn s t ramien vond de schri jver in het oude volkslied „ E e n boerman had een domme s in" , d a t reeds in he t A n t w e r p s c h Liedboek v o o r k o m t ; C o s t e r zal he t w e l van een vliegend blaadje of ui t mondelinge overlevering hebben leeren kennen, w a n t de vorm, w a a r i n he t a a n he t slot van he t s tuk door de „ jonge r s " gezongen w o r d t , wi jkt van dien van het A n t w e r p s c h Liedboek af. N u k a n men, zooals b .v. Kalff gedaan heeft, zeggen : „ C o s t e r h a d gehoord van een indeeling in vijf bedrijven — zooveel bedrijven moesten ook zijne kluchten t e l l en" en dan consta teeren, d a t hij de ontoere ikende stof heeft aangevuld door allerlei personages te verzinnen, die lange gesprekken hou­den, en door tooneelen in te voegen.Tot een zuiverder begrip en waa rdee r ing komt men echter , als men bedenkt d a t Hoof t voor zijn W a r e n a r en Bredero voor zijn spelen in hooge mate afhankelijk w a r e n van ui theemsche voorbeel ­den, zoowel w a t de heele gang van de s tukken a ls w a t de psychologie de r personen betreft . Cos t e r daaren tegen neemt een volksliedje, d a t een motief met enkele lijnen teekent (s t rophe 1-4 lever t de „s to f" voor de eers te t w e e bedrijven, s t rophe 5-9 voor he t vi jfde; he t derde en vierde bedrijf zijn geheel eigen vinding) en schept daa ru i t een stuk, d a t zich op volkomen a a n v a a r d ­bare wijze ontwikkel t . V a n hem is de dramat iseer ing van he t onde rwerp , van hem de teekening de r k a r a k t e r s , niet al leen v a n de hoofdpersonen m a a r ook van allerlei figuren d a a r om toe , die voortreffelijk in hun milieu gegeven w o r d e n ; v a n hem ook de motiveering hunner handelingen, de t inte lende dialoog, w a a r i n de kleurige volks taa l met w a r e vi r tuosi te i t gehanteerd w o r d t . D e oorspronkeli jkheid van di t door-en-door Hol l andsche blijspel is veel g rooter dan van het meeste , da t er op volgde. In den w i n t e r van 1908 op 1909 is „ T e e u w i s " opn ieuw opgevoerd en bleek toen een modern publiek nog geheel te kunnen bevredigen. Tenslot te mag niet vergeten worden , d a t het onde rwerp u i t e rmate de l icaa t w a s ; C o s t e r is er in geslaagd, het op een voor dien tijd opmerkelijk kiesche wijze te behandelen.

D e hoofdfiguur „ T e e u w i s " is een s luwe vos, l iever lui dan moe, l iefhebber v a n v rouwen , die iedereen bedriegt, zich voor tdurend in de nes ten w e r k t , m a a r tens lot te ook overa l tr iomfanteli jk als o v e r w i n n a a r ui t t e voorschijn komt. D a t hij , ondanks zijn bedriegerijen, onze sympathie behoudt , vloeit voor t ui t de omstandigheid, d a t de personen, die hij in ' t ootje neemt, op de rij a f zelf bedriegers zijn, die hem er tusschen t r ach t t en te nemen, ofwel v e r w a a n d e sukkels. D i t geldt voor „men juffer van Greve l inckhuysen" , die om he t geld h a a r jonker genomen heeft, m a a r nu moet ondervinden, d a t deze h a a r geheel v e r w a a r l o o s t en bovendien zoo a r m als de mieren i s ; d i t m a a k t h a a r bereid, Teeuwis t e r wille te zijn, a ls zij daa rmee zijn p a a r d en w a g e n k a n verdienen. . . M a a r ook v a n den jonker, een dommen r u w e n k lan t , die (zooals d a t in het ije eeuwsche blijspel herhaaldel i jk als comisch element

Page 260: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

w o r d t aangewend) een d w a a s d ia lec t spreekt , t ro t sch is op zijn adeldom en zichzelf een erg vers tandig iemand vindt , deer t he t ons niet d a t hij door den boe r beetgenomen w o r d t . E n verd ient M r Bar te l , de erg met zichzelf inge­nomen procureur , die zijn collega minacht , zichzelf een groot rechtsgeleerde ach t , opsnijdt en Neder l andsch , La t i jn en F r a n s c h door e lkaa r babbel t , niet d a t Teeuwis hem een buidel met kiezels in de handen s topt in p laa t s v a n geld ? J a n Soe te laer , de paa rdenkooper , de meid, de knecht , het zoontje, (die, hoe jong ook, een aar t je n a a r zijn vaa r t j e blijkt t e hebben) , de v r o u w , zijn reëele figuren geworden , passend in h u n mi l i eu ; en zelfs de bede laars , a a n he t einde v a n het 5 e bedrijf, hoe s t a a n ze met r a k e lijnen geteekend, in het ko r t e gesprek met Bely, de meid. Z o o tusschen door w o r d e n al lerlei dingen ui t dien tijd over de hekel gehaald : de zucht n a a r proces voeren, de wee lde de r v rouwen , het aanste l ler ig gebruik v a n veel F r a n s c h e w o o r d e n in de con­versa t ie enz. D a t C o s t e r v a n he t goede hou t gesneden w a s als comicus blijkt w e l hieruit , d a t hij J a n Soe te lae r kostelijke kr i t iek l a a t leveren op zijn eigen w e r k : de medicijnen (1) . D e dich ter gebruikte voor di t blijspel of deze klucht , a ls men d a t l iever wi l , he t maa t looze vers de r reder i jkers ; di t gaf hem vrijheid om zijn geestigheden n a a r hij wi lde te p l aa t s en en ver leent zelfs a a n de enkele w a t lange al leen­spraken een lustige levendigheid (2). A a n de rederijkerij her inneren ook de „ s tok rege l " , he t moral i seerend slot en de toespelingen op reder i jkers , die v a n een zot geval a l t e gaa rne een liedje of een spul maken . D e Teeuwis v a n Cos te r , die een lange rij v a n blijspelen geopend heeft, is niet a l leen doo r de eigenheid v a n het gegeven, m a a r ook in de handel ing, de karak te r i s t i ek , den meermaa ls voortreffelijken dialoog, een goede inzet geweest .

,,Tliöken van der Schilden" is zonder n a a m of z inspreuk v a n den au t eu r to t ons gekomen, m a a r ve r toon t in den geheelen opzet , in karak te r teekening , s i tua t ie , redeneer ing, zegswijzen, ko r tom in stijl en t a a l zoo 'n treffende ove reenkoms t met „ T e e u w i s " , d a t a a n he t au teu r schap v a n C o s t e r niet behoef t t e w o r d e n getwijfeld. C o s t e r ont leende ook hier he t gegeven a a n een Midde l eeuwsch l i ed ; d a a r di t echter een episodisch k a r a k t e r heeft, l everde he t u i te rs t weinig b ru ikbare s tof : men vindt de t w a a l f s t rophen terug in h e t 5 e bedrijf, de eers te 4 zijn geheel eigen vinding v a n den schrijver. O o k h ie r ve r loochen t de „v is comica" v a n C o s t e r zich niet , de ka rak te r t eeken ing en de milieubeschrijving zijn dikwijls ui ts tekend, voora l w a t de bijfiguren be ­tref t : de d iens tboden, de boer , de gezellen v a n „ T i i s k e n " , de jongens. D e hoofdfiguren, „ T i i s k e n " , de s t r a a t r o o v e r en oplichter , die zich op w e l w a t onnoozele man ie r l a a t verscha lken door een boer , en zijn v r o u w lijken ons minder over tuigend gegeven d a n „ T e e u w i s " en „ m e n juffer" en a ls geheel doe t he t s tuk zeker onder voor „ T e e u w i s " , hoeveel er ook te w a a r d e e r e n overblijft . Ove reenkoms t blijkt o.a. u i t den „ s tok rege l " , he t slot, d a t mora -

24J

Page 261: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Hseerende strekking heeft evenals de lange monologen, u i t he t overvloedig gebruik v a n spreekwoorden , he t slag op slag voorkomen van dubbelrijm enz. „ T i i s k e n " is in denzelfden vrijen versvorm geschreven als „ T e e u w i s " , die de natuurl i jkheid van de dialogen zoo zeer ten goede k o m t ; m a a r als de v r o u w v a n Tiisken op reis g a a t om h a a r man te redden, dan , plotseling, ui t zij h a a r bezorgdheid en liefde in keurige a lexandri jnen (vs. 1479 e. v.) :

Mijn hart dat sluyt mij toe, als ick aenschou hoe hoogh Mijn alderliefste leyt, op 't stercke Huys ghebonden, Ghebonden alsoo seer, ghelijck verachte Honden. Och Lief, mijns harten Lief, mocht ick gaen in u doot, Mocht ick u met mijn ziel verlossen uyt u noot enz.

w a t een min of meer comischen indruk maak t .

N u res ten ons nog de comische tusschenspelen, zoowel in gelegenheidsstuk­ken a ls „ D u y t s c h e A c a d e m i " (de figuur van J a n H e n ) als in ' t „ S p e l vande R i j cke -man" (de figuur „ G h e m e e n e M a n " en de „ D o c t o r " ) en in he t t r eur ­spel „ I s a b e l l a " ( Jan H e n en Labbekack) . D a a r blijkt ui t , d a t Cos te r , toen hij p ro tes teerde tegen he t ui tgeven van den „ I t h y s " met de w o o r d e n „ t en s lot te is er een s t a e r t d a a r ach te r angelapt , die nochte mijns is , nochte d a a r niet en sch ie t " he t al te k r a s vond, d a t een k w a k z a l v e r met zijn knecht in een tafelspel den erns t onderbraken v a n de scène „a l s Tercus en P ryne over Tafel s a t e n " en niet zoozeer he t voorschrif t van de klassieken, d a t e rns t en luim niet gemengd mogen worden , to t eiken prijs wensch te te handhaven . O f zou ook Cos t e r hebben moeten zwich ten voor den d rang v a n he t publiek ? O n ­mogelijk lijkt he t niet, als men ziet d a t V a n der P lasse l a t e r de klucht er toch w e e r bij l a a t drukken, zij het afzonderlijk, omda t de „ l i e fhebbers" geklaagd hadden , d a t zij „ d e n vollen h o u w " niet gekregen hadden, terwij l niemand hun di t ko r t tijdverdrijf h a d te misgunnen „ o m dae r mede, gelijck men den hitsigen W i j n met he t w a t e r doet , de a l t e groote droefheyt uyt de maelt i jdt opgenomen eeniger wijse te t empe ren" . D e z e comische scènes zijn w e l los en levendig, m a a r overigens v a n te weinig belang, om er veel a a n d a c h t a a n te bes t eden ; hetzelfde geldt van de „ C l u c h t van M e y s t e r B e r e n d t " , die w e l van C o s t e r k a n zijn.

E e n opmerkelijk s tuk is he t reeds genoemde ,,Spel vande Rijcke-Man", „ghe-speelt op de loterij v a n ' t O u d e M a n n e n ende V r o u w e n Gas t -huys binnen Ams te rdam. i6 i5", een eigenaardige tusschenvorm tusschen een zinnespel en een klassicist isch tooneels tuk. E r t reden al lerlei zinnebeeldige figuren in op : „Vader l i j cke z o r c h " , „ W a e r h e i j d t " , „ W e l l u s t / ' , „ O v e r d a e d t " , „ O n n u t t e z o r c h " enz. enz., m a a r a a n den anderen k a n t is he t keurig inge­deeld in vijf bedrijven, met re ien van „enghe len" en „ m a e c h d e n " enz. I n de „ V o o r - r e d e n " , ui tgesproken door den Amstel-god w o r d t de lof t rompet v a n A m s t e r d a m ges token :

Page 262: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Mondighe dochter, o zuyvre Hollandsche Bruyt, U Vader, die 'm van oudts gingh onder 't kroos bedelven. Dien doet ghy bobren op, en eert hem door u selven, Ghy maeckt hem nu slechs niet den nae-ghebuer bekendt, Maer door u roem verspreyt sijn naem aen 's werelts endt. Men spreeckt int banghe zuydt, en in het swolle westen, In 't killend Noordt, maer van den omtreck van u Vesten, D ie thien mael meerder is als over dertich jaer, En daghelijcks noch vergroot, zonder te weten waer En wanneer (God zij lof) de wasdom eens zal stuyten, W a n t minnelijcke Maecht ghy sluyt daer niemant buyten En toomt se nochtans al door drachtelijcke W e t , D ie ghy den Burghery tot rust en vrede zet. Vreedzame dochter u zal al u doen ghelucken, Niemandt sal door gheweldt oft list u onderdrucken, Soo langh ghy al uw doen met 't billick recht begint, En daer beneven de bescheyden Gods-dienst mint.

I n A m s t e r d a m zijn wij ook en a a n Brede ro ' s Spaanschen B r a b a n d e r w o r ­den wij her innerd , als w e scheiding zien maken tusschen de rechte a rmen en het geboefte „ D i e ' r met de bedel-zack soo w e t e n te gheneren D a t z e d a e r leech op gaen, en niet doen d a n ze t e ren . E n smeren alle daech, v a n t ghene sy met list Ve l en on t rogg ' l en" enz. D e schri jver heeft he t niet op de „ K n o e ­ten, U u t Eyde r s t e v a n d a e n en Burghers die te met V o o r vond ' l ing aen de C a m p e r Steygher zijn ghese t" . M e r k w a a r d i g i s de kr i t iek op de B r a b a n d e r s van „Ghemeene m a n " (vs. 552) :

Eergisteren doen ick doende was aent Hoender-hoek, quamer een Brabandtsche Juffer, D ie weetse die vlij te geven noch iens dat, tis te wonder hoeset weet te doen. Juffertje zeyse wat selie nou hebben, een paer Duyfgens of een jong Capoen ? Ke ni-en Grietge sese hoe en hede gi-en Patrysen of Quackels voor ons lien, Mey-ne Man is de Capuenders soe mue geten, hy en begeertse op de Tafel nie te ghesien enz.

Z o o is er in di t spel meer teekening v a n he t roer ige Amste rdam, met zijn bevolking v a n he r en der , die m a a k t d a t men he t nog s teeds met een zeker genoegen k a n l ezen ; de \ j e eeuwsche ui tgever za l zijn doel „ o m een yeghe-lijck soo w e l vermakeli jck te s t ichten als dichterl i jck te v e r m a k e n " d a n ook w e l bere ik t hebben. I n zekeren zin een tegenstell ing to t de behandelde w e r k e n vormen C o s t e r ' s klassieke s t ukken ; m a a r w a a r o m zouden deze genres niet even rust ig n a a s t e lkaar kunnen s t a a n als de u i tgaven v a n P l au tus n a a s t die v a n Seneca en Eur ip ides in 's schri jvers bibl iotheek ? Kleerkooper heeft de veronderstel l ing geuit, d a t C o s t e r weinig Gr ieksch za l hebben gekend, om­d a t de Gr ieksche schrijvers a l leen met Lat i jnsche ver ta l ing in den auct ie­ca ta logus v o o r k o m e n ; m.i . zegt di t weinig, omda t hij ook Seneca met F r a n -

Page 263: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

sche ver ta l ing bezit en bovendien, zijn de classici van heden zoo afkeerig van een Lat i jnsche of andere ver ta l ing naas t den Griekschen teks t ? I n elk geval s t a a t het vas t , d a t Cos t e r onder de ban v a n Seneca ges taan heeft, niet (slechts) middellijk (via Hoof t ) m a a r rechts t reeks . H e t is met dien Seneca- invloed een eigenaardig geval . Eeuwen lang heeft men hem vergeleken met de Grieksche t ragici , to t zijn minderwaard ighe id geconclu­deerd, eeuwenlang g a a t evenwel zijn invloed door . M e n k a n het typisch-Senecaansche zoeken in den vorm : de verdeel ing in 5 bedrijven, die met koren besloten w o r d e n ; de groote beteekenis van den monoloog tegenover den dialoog, niet a l leen bij de opening m a a r door he t gansche s tuk (de O e d i ­pus R e x bes t aa t b .v . voor de helft ui t can t ica en beschr i jvingen); he t l aa t s te bedrijf, d a t slechts ve rhaa l geeft en bui ten de handeling s t a a t ; de a thlet ische s taccato-st i j l , die zijn topvorm vindt in toegespits te dialect iek van spreek-woord -ach t ig k a r a k t e r . M e n k a n ook zijn a a n d a c h t r ich ten op w a t meer geest dan vorm is : Seneca geeft s tudies van de menschelijke har t s toch ten , die alle grenzen verniet igend doorbreken, niet in onmiddellijke ui tdrukking, m a a r rat ioneel-psychologisch on t l eed ; niet de handel ing die zich uit de ka ­r a k t e r s ontwikkel t , is bij hem hoofdzaak, m a a r de schildering van he t affec­t ieve spanningsmoment , de afzonderlijke scène, het spreukacht ig woord . H e t va l t niet te ontkennen, da t het gruweli jke in zijn spelen een groote p l aa t s inneemt ; zijn ka r ak t e r s hebben al len een s terk-pathologischen inslag. D i t mag men uit zijn tijd wil len verk laren , zeker is he t da t nog in de i 7 e e euw he t publiek de overspannen wreedheid heel goed kon ver te ren en w a a r d e e r e n (Shakespea re ! ) , a l zullen daarbi j heel veel t r anen ges tor t zijn. Z o o deelt J a n V o s in de voor rede v a n zijn M e d e a mede : „ Z o o menigmaal als Ulysses in he t t reurspe l van Pol ixena , door den ve rmaa rden Samuel K o s t e r ge­dicht , A s t y a n a x . . . van de too renkrans w ie rp , scheen he t nageboots te kint d ' a anschouwer s zoo h a r d t op he t h a r t gelijck op d ' a a r d t te vallen : men zagh de t r a a n e n niet min uit d 'oogen d a n het nageboots te bloedt langs het tooneel v loe jen" . T r o u w e n s , zou het nu zooveel anders z i jn? Po l ak heeft, in zijn bekend Gids-ar t ikel , m.i . t e rech t geconsta teerd , d a t Hoof t s lechts enkele, bovendien nog vrij uiterli jke, e lementen a a n Seneca ont leende, m a a r niet de verwikkel ing de r fabel, noch de kenmerkende ka ­r ak te r s , noch de e igenaardigheden v a n diens stijl en dialoog. H o e s t a a t he t in dit opzicht met C o s t e r ' s „ P o l y x e n a " , , , I t h y s " , „ I p h i g e n i a " ? D e ui ter­lijke kenteekenen zijn ongetwijfeld a a n w e z i g ; zoo de verschijning v a n den geest v a n Achil les a a n he t Gr ieksche volk (als bedrog) , v a n Po lydorus a a n zijn moeder in de „ P o l y x e n a " en de opéénhooping van gruwelen , zoowel in de „ P o l y x e n a " ( w a a r A s t y a n a x door Ulysses v a n den to ren gesmeten, Po lydorus gedood en in zee geworpen , Po lyxena op he t graf v a n Achil les gedood en verminkt , Po lymnes tor van zijn oogen beroofd en H e c u b a ge-steenigd w o r d t ) als in de „ I t h y s " (het tonguitsnijden, he t opeten v a n den eigen zoon, de dood v a n Progne en Tereus) , in he t l aa t s t e s tuk (als in de

Page 264: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

re ien bij Seneca) in schril le tegenstell ing to t de herders tooneel t jes met zang, spel en dans . E n de res t ? E e n ana lyse v a n één de r s tukken za l ons d a a r o v e r kunnen inlichten. W i j kiezen de „Polyxena". I n he t eers te bedrijf heeft Andromache h a a r zoontje A s t y a n a x in he t graf van H e c t o r verborgen. I n een dialoog v a n A n d r . met H e c u b a en Po lyxena , w o r d t de wisselvall igheid v a n het lot bespiegeld. Ulysses komt A s t y a n a x zoeken ; tevergeefs t r a c h t Andr . hem te redden . D e Trac ische koning Polym-nestor , die Polydorus geherbergd heeft, spreek t in een langen monoloog over het gerucht d a t Troje gevallen is en wi l door M a n t i s te w e t e n komen w a t hem te doen s t a a t (geen éénheid v a n p l aa t s dus) . Po lydorus ui t zijn somber voorgevoel in een a l l eenspraak . Ibis t r a ch t hem op te beuren, door hem n a a r dansen te l a ten zien. I n het tweede bedrijf w o r d t he t eers te voortgezet . Ibis t r a ch t zonder succes Polydorus op te w e k k e n ; een kor te dialoog tusschen Ibis en den rei der Trac ië r s volgt. M a n t i s bevest igt in een ui tgebreiden monoloog, d a t Troje veroverd is. Po lymnes tor overweegt in een even lange a l leenspraak , d a t de Gr ieken hem als vijand zullen beschouwen, tenzij hij Po lydorus doodt . D e naderende Poly­dorus w o r d t vermoord en in zee geworpen . Ulysses kondigt he t landen a a n der Grieken, Agamemnon d a a r n a (wee r monologen van langen adem) het offer d a t a a n M a r s zal w o r d e n gebracht . Ulysses hoor t M a n t i s ui t over het lot v a n Polydorus en haa l t hem over om als schim v a n Achil les te verschijnen en den dood v a n Po lyxena te eischen. H e c u b a smeekt om rust , de rei de r T ro j aan -sche v r o u w e n stel t de rus t v a n het land tegenover he t gewoel de r s teden. I n he t derde bedrijf verschijnt de geest v a n den gewonden Polydorus a a n zijn m o e d e r ; de re i bezingt de godsvereering de r Gr ieken. M a n t i s vermomd als de schim v a n Achil les , vorder t den dood van Polyxena . Ulysses dr ingt er op a a n , d a t a a n Achi l les ' w e n s c h w o r d e voldaan , Agamemnon weifelt , de rei (het volk) kies t par t i j , d a n geeft Agamemnon toe . P y r r h u s w o r d t a a n ­gewezen om Po lyxena te dooden : aa rze lend bezwijkt hij voor den aand rang . H e t vierde bedrijf opent met een monoloog v a n H e c u b a , die vol onrus t i s ; Ulysses kondigt den naderenden offerdood a a n , veinzend d a t deze hem leed doet . E e n gesprek vol spanning tusschen Ulysses , H e c u b a en Po lyxena vo lg t ; H e c u b a biedt a a n om de p laa t s v a n h a a r dochte r in te nemen, Po ly­xena weiger t genade te vragen, H e c u b a smeekt er om, tevergeefs. O p n i e u w verschijnt de schim v a n Po lydorus a a n H e c u b a , die in een langen monoloog zich beklaagt en a a n k l a a g t ; de rei de r Gr ieken ve rmaan t , d a t den goden geen schuld t ref t . D a a r n a is he t , , P a u s a " .

H e t vijfde bedrijf vangt a a n met een monoloog v a n Pyr rhus , die tegen zijn t a a k opz ie t ; Agamemnon moedigt hem a a n . U i t de lange a l l eenspraak blijkt de s tervensbereidheid v a n P o l y x e n a ; he t offer v indt p l aa t s . H e c u b a v raag t den rei der Tro jaansche v r o u w e n om w a t e r voor he t was schen van he t deerlijk verminkte lijk. D e rei v a n Gr ieken betoogt , d a t de mensch zich a l t e spoedig, door voorspoed, godloos w a a n t ; wijs is hi j , die d ruk en tegen-

Page 265: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

spoed „ in w e e l d e " leer t dragen. N a wisse lenden dialoog en monoloog v a n H e c u b a en den Tro jaanschen rei veinst Po lymnes tor d a t Po lydorus t e r j ach t getogen i s ; H e c u b a echter ontdekt het lijk v a n h a a r zoon en k r a b t Po lym­nes tor de oogen uit , w a a r o p de d ienaren h a a r steenigen en he t s tuk beslui t met enkele w o o r d e n v a n H e c u b a .

Seneca heeft voor zijn „ T r o a d e s " niet den vorm overgenomen of geïmi­teerd , dien Eur ip ides a a n de s tof gegeven h a d ; evenmin heeft, n a a r bij ver­gelijking v a n de „ T r o a d e s " met „ P o l y x e n a " blijkt, C o s t e r d i t gedaan . A n ­ders is bij hem de geheele disposit ie, anders de p laa t s v a n de ko ren in de bedrijven, anders de d ramat i sche voorstel l ing v a n b.v. den dood v a n A s t y a n a x en v a n Po lyxena (bij Seneca in he t ve rhaa l v a n den boodschapper , bij Cos t e r voor de oogen v a n het publiek), anders gedeeltelijk de personen (Tal thybius en H e l e n a komen bij Cos t e r niet voor , Po lydorus , Po lymnes tor en Ib is niet bij Seneca) . O o k de karak te r teeken ing verschil t . Bij Seneca is Po lyxena een „ p e r s o n a m u t a " , bij C o s t e r is zij de dochter , die h a a r moeder to t berust ing „ i n de s t a a t van t eghenwoord ich" aanspoor t (vs. 60) en l a t e r ( ^ e bedrijf, 3 E

tooneel) , n a een kor t oogenblik v a n z w a k t e , moedig den dood tegemoet t r e e d t :

W e c h Griecken met u banden. En boeyt mijn niet, ick ga ghewillichlijcke voort: 'k Ben gheen slavinne, neen. 'k Verschricke van gheen moort. Zoo 'k sterf, ick sterf de Goon, en offer haar onschuldich Mijn onbesmette ziel.

Zij weiger t om genade te bidden :

(vs. i 5 n ) Neen Moeder ick en bid mijn vijandt om geen leven, D ie mij een uur vertreck, al kond' hij, niet sou gheven, Noch kan niet gheven, want 't alleen is inde macht Der groote Goden, die 'k voor leven-gevers acht. En sweert mijn vijandt mij dan mijn gewisse sterven, D a t 's dat ick hope, want 'k en kan niet beters erven Als een ghewenschten doodt.

en spoor t den d ra lenden P y r r h u s aan , de hem opgelegde t a a k te volbrengen :

(vs. 1834) Ghewillich ben ick nu den Goden neer gheboghen. Nu Pyrrhus nadert vordert dan mijn zo gewenschte doot. D e dootl de dootl die mijn bevrijt van alle noot.

A n d e r s w o r d t ons ook de figuur v a n P y r r h u s geteekend bij C o s t e r d a n bij Seneca . U i t een en a n d e r moge blijken, d a t C o s t e r geen klakkelooze navol ­ging gegeven heeft, m a a r zelfstandigheid nastreefde in al ler lei opz ich ten ; in wedi jver met den bewonde rden Romeinschen t ragedieschr i jver heeft hij ge t rach t , de gegeven stof persoonli jke gesta l te te geven. D a t evenwel a l ler­lei ui t Seneca z i ch tbaa r w o r d t in zijn vormgeving (de voorkeur voo r den

Page 266: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

langen monoloog b.v.) en doorkl inkt in de verheven woorden , door zijn personen gesproken (het heldhaftige doodsaanvaa rden b.v.) , ligt voor de hand (3). Terech t heeft O t t o Regenbogen geconsta teerd , d a t men door ana lyse v a n „ E i n z e l s c e n e s " doordr ingt t o t he t specifieke v a n Seneca ' s schepping. E e n prach t ig voorbeeld d a a r v a n lever t he t tooneel (dat t r o u w e n s bijna een derde v a n he t geheele s tuk inneemt), w a a r Ulysses Andromache t r a c h t te dwin­gen, de verblijfplaats v a n h a a r zoontje A s t y a n a x bekend t e maken . H e t is een fel duel, l ist t egen list, v a n de angstige moeder met den koel overleg-genden belager , die h a a r doen en l a t en nauwkeur ig observeer t en tens lot te h a a r he t geheim w e e t af te d w i n g e n ; he t tooneel eindigt met de evocat ie v a n de moeder smar t in wonder l i jk-ont roerende , donker dóórkl inkende v e r z e n :

(vs 799) oscula et fletus, puer, lacerosque crines excipe et plenus mei occurre patri.

W a t heeft C o s t e r v a n deze scène gemaak t ? D e w a a r h e i d gebiedt ons te erkennen, da t zijn bewerk ing niet h a a l t bij die v a n Seneca . D a t wij de weelder ige vergelijkingen missen in den mond v a n Ulysses ( aan he t begin) en A n d r o m a c h e ( aan he t einde) is niet zoo erg, m a a r he t wanhop ig gevecht v a n de s teeds meer in he t nauw-gebrach te moeder , me t woorden , ha lve w a a r h e d e n , daadwerke l i jk tens lot te — h a a r noodlot t ig weifelen tusschen den eerbied voor de nagedachtenis v a n h a a r m a n (wiens gra f vernield dreigt te w o r d e n ) en de liefde voo r den zoon •— h a a r weer looze over­gave a l s ze on tdek t , d a t he t neers tor tend puin dezen toch za l dooden •— h a a r smeeken, een l aa t s t e poging, di t al les is in de kor t e scène v a n Cos t e r v l ak en weinig over tuigend g e w o r d e n ; de sca la v a n stemmingen bij de moeder is ve rvangen door den w e l manmoedig bedoelden hoon v a n Ulysses die echter he t gemis a a n psychologische schakeer ing in geenen deele vermag goed te maken . D e t aa l , afgezien nog v a n de puntige formuleeringen w a a r i n Seneca zijn mees te r schap bewijs t , is bij C o s t e r v lakker en va le r d a n bij den Romein .

C o s t e r ' s „Ithyó", d a t in stof en behandel ing v a n he t gegeven a a n Seneca ' s , , T h y e s t e s " doet denken, heeft in vo rm en geest veel overeenkomst met het boven besproken t reurspe l „ P o l y x e n a " , m a a r onderscheidt zich d a a r v a n door de groote p laa t s , die w o r d t ingeruimd a a n al lerlei pas to ra le tooneelen, w a a r i n de gouden e e u w geprezen w o r d t , he t landleven geplaa ts t boven d a t a a n he t hof en onnut te wee lde ve rworpen . O o k in de s tukken v a n Seneca v ind t men dergelijke elementen, als t egenwich t t o t de gruwelen , m a a r de z ich verschuilende herder in b.v. , he t zingen, he t dansen doen he t vermoeden rijzen, d a t ook Hooffc's G r a n i d a hier invloed za l hebben gehad. D e „Iphigenia", n a a r den vo rm een klass iek t reurspe l met 5 bedri jven en reien, in wezen een hekeldrama, d a t voorui t wi js t n a a r Vonde l ' s Pa lamedes ,

a 5 i

Page 267: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

is bij de „ A c a d e m i e " herhaaldel i jk t e r sprake gekomen (4). D e toon is scherp , soms ook grof; he t actueele k a r a k t e r geeft een zekere levendigheid a a n het s tuk en zal ongetwijfeld het groote succes b e w e r k t hebben. O o k de gelegenheidsstukken, die verband houden met het rumoer rondom de „Nede rduy t s che A c a d e m i e " , gaan w e stilzwijgend voorbi j , om nog enkele oogenblikken stil te s t a a n bij de ,,Ióabella", een s tuk d a t niet a l leen omda t he t h ier een romant isch toonee lwerk betreft , niet a a n onze a a n d a c h t mag ontsnappen, m a a r ook omdat het door samenwerking v a n Hoof t en C o s t e r onts tond. Toen Hoof t in 1618 pr ins M a u r i t s te M u i d e n v e r w a c h t t e , wensch-te hij zijn gas t met de opvoering van een n ieuw tooneels tuk een genoegen te d o e n ; hij begon met het bewerken van de Isabel la , m a a r schijnt geen tijd gevonden te hebben om het s tuk te voltooien, w a n t ve r reweg he t groots te gedeelte is van de hand van Cos te r . W i j zullen dus w e l moeten aannemen da t deze in snel tempo heeft moeten werken , w a n t he t ins tudeeren van he t w e r k zal toch ook tijd geeischt hebben. D e stof vonden de schri jvers in enkele zangen van Ar ios to ' s O r l a n d o Fur ioso . O v e r de belangrijke inleiding die Cos t e r bij den druk a a n he t spel liet voorafgaan, is ui tvoerig gesproken in het hoofdstuk over de „ A c a d e m i e " . D e inhoud van het s tuk is als v o l g t :

i.*Zerbijn wandelende met zijn Isabella, vint de wapenen van Roelandt, die loffelijck van hem ten toon gestelt worden, tot vergeldinghe van genoten deucht. 2. Mandricard neemt de wapenen, Zerbijn stelter sich tegen, en heeft de neerlaach. 3. Isabella geestelijck zijnde, komt met Theophilus de Kluysenaar haar Zerbijn be­graven, zij wort van Rodomont genomen, die den Kluysenaar doodt. 4. Isabella spreeckt met de geest van Zerbijn, en vint utkomst om van Rodomont verlost te worden, dien zij wijs-maackt datse de kunst kan van 't lichaam onquetsbaar te maken door kracht van kruyen, het welcke zij hem leeren wil, op voorwaarde, datse van hem ongheschent zal blijven. 5. Isabella komt t'huys met haar ghesochte kruyden, die zij koockt, met welck nat, na datse haar bestreken heeft, laatse de valsche proeve van den reuckeloosen Rodomont op hare kuysche leden doen, en 't gater deur, zo dat zij door de doodt van schande bewaart blijft. Den Hemel opent, weckt Zerbijn op, voert de ziele van hem en zijne getrouwe Isabella ten Hemel. Rodomont belooft haar een begraaffenis.

W i j w e t e n niet of Hoof t (als bij de „Schi jnhei l igh") reeds een p roza -be -werk ing had gemaakt , zooda t Cos t e r slechts de berijming op zich behoefde te nemen of d a t hij , n a d a t Hoof t de pen neerlegde, geheel zelfstandig is te w e r k gegaan ; de komische tooneelen van Jan H e n en Labbe-kack , die in schril cont ras t s t a a n met den toon van he t geheele stuk, en ongetwijfeld van C o s t e r zijn, wijzen evenals de wijze v a n behandeling, m.i. op he t l aa t ­s te . W i j w e t e n precies , we lk gedeelte door Hoof t zelf berijmd w e r d n.l. de eers te twee tooneelen ( tot vs . 361), m a a r als d a t niet he t geval w a s , zou he t niet de minste moeite kos ten om b.v. w a t het tweede tooneel betreft , met zekerheid voor Hoof t als au teu r te kiezen, zoo onderscheidt di t zich door dichterli jke visie, rhythmische gevoeligheid en wel luidendheid van het verstandel i jke vers , da t Cos t e r pleegt te schrijven. Regels als

2Ö2

Page 268: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

(vs. 1 7 1 ) D e paarden afgherecht, Wanneer men reed' om eer, na-bootzend' het gevecht, Die ghinghen in haar gout, het moedich dier zijn teugels, En zadel, zijn met gout vermaalt, fijn gout de beugels, En 't leuterend' gebit dat het schuymbéckent knoul, En den luchtighen hoef die klept van klinckklaar gout.

(vs. 258) Hij alle Ridders, en ghij alle Konings dochters (O schööne) maackt beschaamt, gelijck ghewilde roos Met reuck en blösen breedt, onwaarde tijdeloos.

(vs. 285) Wanneer door sware reghen D e hals des maan-kops is met zijnen bol verleghen, En 't hooft laat hangen, zij zo gau niet luyst'ren kon N a 't minlijck stoven van nieu door ghebroken zon Als ick na d'heusheyt hooch, en meer als rijpe reden, Die 't u in dierbaar dicht' ghelieft heeft ut te breden.

(vs. 3o i ) Deed' niet uw trouwheyt mijn geswollen kommer slancken ?

(vs. 342) Hier leyt den blancken helm, en krijchs-kreyende pluymen.

zijn zoozeer doordrenk t van de zonnige Hoof t i aansche taa lmuziek, zoo zeer

in beeld en zwie r door het dichteroog v a n den dros t gezien, d a t C o s t e r ' s vers

in vergelijking daa rmee een nuchte ren en ka len indruk maak t . Cos t e r had

ongetwijfeld d ramat i schen aanleg, voora l in de r ichting v a n blijspel en

k l u c h t ; hij w a s een ferme, strijdlustige init iat iefnemer, dien men in he t h i s ­

tor i sch ve rband niet mag o n d e r s c h a t t e n ; m a a r een dichter , die door de

bewogenheid v a n zijn geluid eigen ont roer ing op ons vermag over te

brengen, of die den verheven vorm der klassieken wis t t e benaderen ,

da t w a s hij niet.

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N

Coster's werken werden uitgeg. door R. A. K O L L E W I J N , Haarlem i883 . Een uitvoerige critische, corrigeerende en aanvullende bespreking hiervan leverde J. H. W . U N G E R in de , ,Ned. Spectator" i883, i32 en 1 4 1 . Afzonderlijke edities van „Teeuwis" gaven R. K. K U I P E R S (Amsterdam 1891) en F . A. S T O E T T (Zutphen 1935-Pantheon 172) . W i e wil doordringen in taal en stijl van Coster als blijspel­schrijver, vindt in G. S. O V E R D I E P s Zeventiende-eeuwsehe syntaxis een voortreffelijke analyse. S T U D I E S : T H . H. D ' A N G R E M O N T , Eet dot van Teeuwis de Boer, Nieuwe Taalgids 25, 2 1 7 ; T H . B I R T , AUÓ dem Leben der Antike, Leipzig 1918 , blz. i 6 5 ; J. B. F . V A N GILS, De dokter in de oude Ned. tooneelliteratuur, Diss . Haarlem, 1 9 1 7 ; L. H E R R ­M A N N , Le theatre de Sénèque, Paris, 1 9 2 4 ; J. H O B M A , Levensgeschiedenis van Dr Samuel Coster, Oud-Holland 16 (1898); I D . , Beschrivinge van de Blijde Inkoomste, Neder­land 1898, n ' 1 0 ; M. M. K L E E R K O O P E R , Een vergeten catalogus (Catalogus Bibliotheek... D. Samuelis Costerï), Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. 1 7 , 1 7 2 ; I D . , Samuel Coster als pamfletschrijver, Kallefs-val (1628), Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. 18, 296; R. A. K O L L E W I J N , Het staartje van den „Otter in 't Bolwerck", Ned. Spec-

Page 269: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

tator 1887, n r 23 en 24; I D . , Samuel Costers Polyxena, Bibliotheek van „Noord en Zuid", IX , 2 7 ; F R . K O S S M A N N , Over enkele kleinere gedichten van Dr. Samuel Codter, Het Boek 1922, 234; L E E N D E R T Z , UitdenMuiderkring, blz. 1 7 7 ; A.J. L U Y T , Tydken van der Scilden, Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. 29, 1 ; M O L T Z E R , Aant. Prov. Utrechtdch Gen. 1884 (Inhoud Kallefs-val); J. W . M U L L E R , Hooft'd Baeto, Tijdschr. van Ned. taal- en letterk. 5o, blz. 245 vlg.; H. J. P O L A K , Seneca tragicud, D e Gids 1892, IV, 64 en 3 o i ; O. R E G E N B O G E N , Schmerz und Tod in den Tragédiën Senecad, Bibl. Warburg, Vortrage 1927 -28 ; J. H. R Ö S S I N G , Navorscher i 8 7 3 , 394; I D . , Ned. Spectator i883, 1 4 2 - 3 ; A. THIJM, Dietsche Warande i856, 1 9 8 ; C. L. THIJS-S E N - S C H O U T E , Over de Hollandde Schijnhe'digh en de figuur daarin van de dokter, Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. 5 i , 2 1 8 ; P. VAN V A L K E N H O F F , Over Samuel Codter, Nieuwe Taalgids 3y, i 3 4 ; A. A. V E R D E N I U S , Samuel Codter en zijn Teeuwid de Boer, Nieuwe Taalgids 3o, 256; H. J. W E S T E R L I N G , De eerdie opvoering van Costerslphigenia, D e Nieuwe Gids 1 9 1 9 , 009; N . V A N W I J K , Het motief van ,,Teeuwid de Boer" in een Litausche ,,padaka", Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. 4 1 , 246 ; J. T E W I N K E L , De kwakzalverd op ond tooneel in de XVIs en XVIIs eeuw, Ned. Tijdschr. voor Geneesk. 1 9 1 4 ; J. A. W O R P , De invloed van Seneca's treurdpeten op ond tooneel, Amsterdam 1 8 9 2 ; I D . , Nog eene Iphigenia in de eerste jaren der XVIIs eeuw, Tijdschr. v. Ned. taal- en letterk. 25, 3 i 2 ; I D . , Varia uit de Amsterdamsche tooneelwereld in de XVIIs eeuw, Oud-Holland X X I I , 42.

(1) Ook in „Tiisken" (vs. 590-612), ,,Isabella" (vs. 9 4 5 ) en het „Spel van de Rijckeman" (vs. 1497-1691) . (2) vs. 649-697; 765-890; 958-1006. (3) Er is in de Polyxena ook allerlei, dat aan de Hecuba van Euripides herinnert, bijv. wat de figuur van Polyxena betreft, tot in haar bereidheid om te sterven (vs. 346) zooals trouwens vele plaatsen bij Coster een echo uit de klassieke schrijvers lijken. Maar bij al die overeenkomst blijft er een streven naar zelfstandigheid. (4) Zie blz. 23-24.

O P M E R K I N G : Over den Schijnhe'digh van Hooft en Coster, zie bij Hooft, blz. 364.

D E N E D E R D U Y T S C H E A C A D E M I E V A N C O S T E R

Z o o tegen he t einde van de i 6 e en in he t begin van de i 7 e e e u w w o r d e n in rederi jkerskringen de s temmen tegen ingeslopen misbruiken s teeds luider. O p een schilderijtje van een H a a r l e m s c h e kamer w o r d e n de reder i jkers voorgesteld als ver tegenwoordigers van godsdiensten en godsdienstige r ichtingen, te rwi j l één der vele opgehangen verzen aanvang t met den veelzeggenden regel : „ R e t o r i c a seer aerdich / / w o r t door Bacchus w e e r o n w a e r d i c h " . H e t is de tijd, da t de schimpspreuk „Re to r i j cke r s , W i j v e n -smijters, Kannenk i j cke r s" on t s t aa t en men behoeft de diverse reder i jkers­voorstel l ingen van J a n Steen m a a r te bekijken om begrip te krijgen v a n de toenmalige rederi jkeri j .

O o k de Amste rdamsche K a m e r „ I n Liefd' B loeyende" h a d met deze moei­li jkheden te kampen. D a t blijkt u i t de verzen v a n Bredero , die in 1615 t e

Page 270: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

keer gaa t tegen he t „ s c h u y m " , „ d e n v e r w a a n d e n G e c k " „ d e n holle T o n " „ E e n L a n t a a r n sonder L i c h t " „ e e n Pr insche v a n de D o o r e n ( = d w a z e n ) " „ e e n onbesnoeyden h o o p " „ d a t vuyle t uygh" enz. en di t in zijn gedicht „ A e n Jan Jacobsz V i s s c h e r " v e r k l a a r t :

„ D e meeste mangel die ick weet, D a t is : dat elck zijn plicht vergeet, W a n t niemant wil den ander dragen"

„ D e Liefde van de kunst is sieck, Of yver-loos; door spijt of pieck En wert gedicht noch rijm gesproken."

„Daer d'Overheyt niet wel en staet, En d'ongeregeltheyt toe-gaet Van bengels woest en grootse gecken, Daer ellick voert het hooghste woort, Daer niemandt doet als hij behoort, Daer moet het al ten quade strecken."

N o g be te ren indruk krijgt men bij he t lezen v a n de „Sch ick v a n de dichtschool I n Liefd' B loeyende" (afgedrukt bij v a n Vlo ten , Br ieven Hoof t I , 411-417), w a a r m e e Hoof t t r a ch t t e de orde te hers te l len en to t ernst ig w e r k e n te ko ­men. H e t is een zeer in te ressan t s tuk. Hoof t m a a k t scheiding tusschen de „ s t em-mae t ighen" en de „s temmeloozen" . D e s temmaet ighen kiezen „ v o o c h t " (voorzi t ter ) , „ s t a t h o u d e r " (ondervoorz i t te r ) , „ t a e l m a n " (dichter) en „schr i jve r" ( sec re ta r i s ) ; deze hoofden al leen besl issen over de gedichten, de spelen, de prijzen, de tooneel inr icht ing, de costumeering en he t a rmen­geld. M e n kon slechts „ s t emmae t igh" worden , als men „ v o o r een goedt d ich ter b e k e n t " s tond. D e s temmeloozen w a r e n zij, die met „spe len , sin-ghen, schilderen, bee l thouwen of anders aen de schole dienstpl icht igh" w a r e n . M e n k a n s lechts , , s temmeloos" lid w o r d e n „ n a e veel dienst v a n spelen ende t o t een eer loon v a n zijn we l spe len" . D e w e r k z a a m h e d e n zouden zoo geregeld w o r d e n : op de vergader ingen (op Zondagmiddag) komen eers t de ingekomen gedichten t e r s p r a k e ; d a a r n a moeten de leden op de rij af een bekend s tuk ui t een d i ch twerk ve rk la ren en beoordeelen . M e t n i euwjaa r moest ieder een psalm beri jmen. Belangri jk is d a t er s lechts t w e e maal t i jden gehouden mochten w o r d e n en d a t de gerechten voorgeschreven w e r d e n : „b rood , suivel en f ru i t" . Bekend is he t verzoek v a n Hoof t a a n schepen D r . J a n t en Gro tenhuys om er „ d e h a n d t aen te houden, d a t de herschicking, bij d 'eer l i jcksten v a n d a t gezelschap aengeheven, t e r eeren ende wenschel i jcken einde gedijen moge, en d a t den onnut ten en ongebondenen, die a l leene tegens de geregeltheid schoorvoeten , u i t naeme der H . M a g i s t r a e t e n be las t w e r d e , op boe te v a n ge w e i d t h a e r der C a m e r e te on thouden" .

Page 271: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Toch zou men verkeerd doen, als men zich deze per iode voors te lde a ls een tijd van niets anders dan onvruch tbaa r gekibbel ; d a t w o r d t w e l duidelijk, als wij ons voor oogen houden, welke tooneels tukken er tusschen 1610 en 1617 geschreven en gespeeld w e r d e n : van H o o f t : de Gee rae rd t van Velsen , , de W a r e n a r en de B a e t o , van Bredero : de Rodd ' r i ck ende Alphonsus de Gr iane , D e klucht van de koe, S j m e n sonder Soetigheyd, Kluch t van den M o l e n a a r , Lucel le , M o o r t j e , Spaansche B r a b a n d e r , van C o s t e r : Tee wis de Boer , Tiisken van der Schilden, I thys , Spel vande R i j cke -Man , Iphigenia om van andere tooneelschri jvers nu m a a r te zwijgen. D i t wijst , w a t he t tooneel betreft , eer op een bloeiperiode dan op een tijd van verva l . O p den duur echter schijnen de genoemde schri jvers zich in de O u d e K a m e r niet bevredigd gevoeld te hebben, w a n t al mag men m.i. de st ichting v a n de Nede rduy t sche Academie (1617) niet al leen zien als een gevolg van teleur­stelling in den Eglent ier ondervonden, deze teleurstell ing zal w e l één van de fac toren gewees t zijn. D e opzet v a n deze Academie bewijs t echter , d a t C o s t e r en zijn medes tanders heel iets anders voor oogen zweefde dan de reder i jkerskamer , die zij ve r l i e ten ; zij dach ten ongetwijfeld a a n de A c a d e -meia v a n P l a t o en a a n de in navolging d a a r v a n gest ichte Academia te F lo ­rence . I n het spel van Suffridus Sixt inus , ,Apol lo over de inwijdinghe v a n de Neer l an t sche A c a d e m i a " (bij de opening opgevoerd) t reden op : Cl io (Geschiedenis) , E u t e r p e ( reecken-konst en metery) , Terps ichore (de „ rech te wijsheyts g r o n t " ) en U r a n i a (S te r re - en heela lkunde) . Bovendien behoor­den dicht , dans en muziek to t de werkzaamheden van de Academie . I n het j aa rspe l v a n 1618 vindt men de verontschuldiging, d a t nog niet alle beloften konden w o r d e n nagekomen en w o r d t het p rogramma uitgebreid met Themis ( rechten) en Aesculapius . D e voe r t aa l van het onderwi js w a s he t N e d e r ­landsch ; t o t docenten w e r d e n a l dadelijk aangeste ld Jan Thonis ( H e -breeuwsch) en S ib ran t H a n s s e n Ca rd inae l (a r i thmet ica en logica) die groo­ten toeloop kregen.

H e t is ook duidelijk, d a t C o s t e r ' s Academie heel iets anders w a s d a n de Leidsche hoogeschool, de „ k w e e k h o f voor de kercke C h r i s t i " . D a a r w a s de vreeze Gods het beginsel van alle wijsheid, moesten zelfs de s tudenten a a n ­vankelijk den religie-eed afleggen (eerst l a te r w e r d e n deze „ e e n yegelik in zijn gemuet v r i j " - gelaten) en gaf W a l a e u s college over de E t h i c a v a n Ar is to te les om voor de christelijke jongelingen de noodzakeli jke lezing van de klassieken onschadelijk te maken. D e geestesricht ing van C o s t e r en de zijnen w a s klassiek, he idensch ; zij p redik ten de meerderheid v a n de we tenschap boven ' t geloof. Z o o wensch te C o s t e r in 1619 „ d a t de we tenschap h a a r vlijt a a n w e n d e n zou om uit liefd' de burgerij te s t i ch t en" en h a d hij reeds in 1618 geschreven :

Page 272: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

CO

.Jle

r'.J

rlca

Jem

iele

rlm

stcr

da

m

Page 273: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 274: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

„Neerlantsche Volck, begeert ghij Wiisheyt, niet in schiin Of valsche waen, maar in der waerheyt, komt bij miin Waracbte Wiisheyt breng ik uyt des Hemels zalen." „Van dat ik eerst den bodem van dit lant betreden Hebb', ...hebb' ic in alle vlijt ghezocht Di t volck te leeren hoe men 't voech'lijckst leven mocht ...(naar) Konst en Wetenschap.. ." „Gheleerde Wetenschap.. . Doet dan den mensch gherust van ziel en zin te wezen Dees 's levens leunstock, waer op 's menschen leven steunt..." „Gheleertheyt is een gezellinne van de deught..."

H e t spreekt w e l vanzelf, d a t dergelijke stellingen den gereformeerden predi ­kan t en een doorn in ' t oog w a r e n . V o o r hen w a s de Academie een „queeck-p laa t s v a n Libert i jnen en A r m i n i a n e n " ; d a a r k w a m bij d a t de personen de r docenten (Thomis „afval l ich mennonis t " , Ca rd inae l „mennon i s t " ) hun moeilijk welgevall ig konden zijn. M e t a l de felheid, w a a r m e e in dien tijd ook de godsdienst twis ten gevoerd w e r d e n (zie de pamphle t ten 2383, 2871 en 3688 der N a t i o n a l e Bib l io theek!) hebben de p red ikan ten zich geweerd tegen de Academie . V a n weersz i jden w o r d t hierbij met grof geschut ge­w e r k t ; he t is voor ons moeilijk u i t t e maken, w ie he t sein t o t de scheld­kanonnades gegeven heeft, m a a r zeker is het , d a t beide par t i jen n a a r onze opvat t ingen ver re de grenzen de r betameli jkheid overschreden. D e pred ikan ten hadden eers t succes met hun act ie : de stedelijke regeering verbiedt a a n de Academie het d o c e e r e n ; bijgevolg l a a t C o s t e r in 1619 Cl io , U r a n i a , Terps ichore , Eu te rpe , E r a t o , Ca l iope en Polyhymnia op he t tooneel verschijnen , ,met een slot a en de m o n d t " .

Enke le j a ren l a te r s laa t de toes tand geheel om. D e vroedschap w o r d t ge­wijzigd (1622), de felste p red ikan ten (als Smout) w o r d e n door de stedelijke overheid ve rbannen ( i 6 3 o ) en deze s t icht , tegen he t uitdrukkeli jk verze t v a n Leiden en de Zwi t se r sche „republ i jcken" in, een „ I l lus t re Schoo l " (i632), als voorschool van de Academie bedoeld. C a s p a r Bar l aeus , om zijn remon­s t rant i sme in Leiden ontslagen, en Voss ius , die ook al te Leiden in ' t n a u w gekomen w a s , w o r d e n to t docenten aanges t e ld ; de bordjes w a r e n toen dus w e l geheel verhangen. D e z e I l lus t re School ( w a a r u i t l a t e r de Amste r ­damsche Univers i te i t is voor tgekomen) k a n beschouwd w o r d e n als de voor t ­zet t ing, in anderen vorm, v a n C o s t e r ' s Academie .

In tusschen hadden de pred ikan ten niet al leen geijverd tegen he t doceeren, m a a r ook tegen he t toonee lspe len ; reeds in hun eers te bezwaarschr i f t (3o N o v . 1617) maken zij b e z w a r e n tegen „eenighe spelen v a n Commediën, die niet en connen profytelick of stichtelijck z i jn" . N u is he t bekend, d a t de Calv in is ten ui t beginsel tegen he t tooneel w a r e n , m a a r a l zouden zij in het algemeen geneigd zijn gewees t veel door de vingers te zien, d a n hadden zij toch moeilijk kunnen berus ten in de s tukken, die C o s t e r zijn publiek voor-

2Ö 7

Page 275: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

z e t t e . D i t geldt voor de Po lyxena (1619), die niet vrij w a s v a n ant ic ler i -calisme, m a a r voora l v a n zijn Iphigenia, een s tuk d a t bij elke n ieuwe opvoe­ring ( i 6 i 7 - i 6 3 o ) een s to rm v a n pro tes t bij de tegens tanders opr iep . Te ­recht . Reeds in den „ I n h o u d t deses t r eu r - spe l s " schrijft C o s t e r :

Besluytende, dat de oude Poëten dit niet voor een logen de nakomelingen inde hand stoppen, maar als een schilderij aan de want hangen, daar in de siende menschen des Werelds loop kunnen af-meten, en bespeuren hoe den Schijnheylich, onder den deck­mantel van Godsdienst, zijn personagie speelt. Hoe Staat en Baat-sucht in het kleed der oprechticheyt, al soudet alles 't onderste boven raken, haar schelmeryen op-pron-cken ende tot haar voordeel int werck stellen.

D e geest van ' t geheele s tuk proeft men in di t kleine c i t a a t :

D e priesters denken dat Haer 't hoochste woord toekomt in yder dorp en stadt. Mij dunckt dat 't priesterschap vol kijvens en vol list is.

D i t zou nog zoo erg niet geweest zijn, als Cos t e r zich beperk t h a d bij den t i tel v a n „ N i e m a n t ghenoemt, niemand geb lameer t " (1620), m a a r a l t e doorzicht ig w e r d e n onder de namen v a n de Grieksche spelers (Eur ipy lus = wijde poor t = ds . Tr igland, die het w e r k , , D e Enge P o o r t e " v a n den Remon­s t r a n t Poppius bes t reden had) de gereformeerde p red ikan ten a a n de k a a k gesteld. E n alsof di t nog niet duidelijk genoeg w a s , boots ten soms de spelers hen in gang enz. n a ; in de aanteekeningen op Vonde l ' s , , H a e n K a l k o e n " deel t de schri jver ( B r a n d t ? ) mee : „ T o e n Kos te r s If igenia in ' t j ae r i 6 3 o voor ' t volck ver toond wierd , had men den speelder, die de rol v a n Eur ipy lus . . .spelen zou, zoo toegemaakt met bae rd en kleeren, da t hij Tr igland op een ha i r geleek, en elk een hem k e n d e " . D i t w a s overigens geheel in stri jd met w a t Cos te r zelf (misschien a l door de ervar ing wijs geworden) in zijn s tuk v a n 1619 leerde ( „ D u y t s c h e A c a d e m i " . vs . 10 e. v .) .

Nu dan, terwijl de mensch heeft altijds wat gebrecks, En ghij daar teghens weer berispich en goedt gecks, Zo geckt in 't hondert heen, met niemant in 't bysonder, Noemt niemands naam tot spot op u Toneel van wonder. D a t denck ick suit ghij wel nalaten, maar ghij moet Voor alle dingen oock wel letten wat ghij doet, Niemant met kleedt, of gang, of woorden te beschrijven D a t yeder mercke wat ghij seggen wilt, maar blijven W a t verder buyten schoots, en segt dan vrij al wat Den mensch misstaat...

Z o o w a r e n dus alle v o o r w a a r d e n aanwezig , om dezen strijd, waa rb i j he t tenslot te ging om het godsdienstig-polit ieke probleem v a n de heerschappi j v a n de kerk over den s t a a t of v a n den s t a a t over de kerk, bu i tengewoon fel

Page 276: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

t e doen zijn. Vonde l , die volkomen a a n C o s t e r ' s zijde s tond, geeft v a n ds . Badius in „ E e n o t te r in ' t B o l w e r c k " de volgende beschrijving :

Het quyl dat loopt hum uyt sijn mongt Soo schelt hij d'Academie.

I n pamflet ten v a n de wederpar t i j w o r d e n Cos t e r de liefelijke benamingen gegeven v a n „ G o d t s l a s t e r a e r " , „ G o d t l o s e " , , ,Smul le r" „overgeven Armi -n i aen" , „ L e u g e n a a r " „d ie de genade onses H e e r e n Jesu Chr i s t i misbruyckt t o t wu lpshey t " , „ S a m u e l C o s t e r O v e r a l ' t h u y s , bang voor Chr i s t i c r u y s " . 29 M a a r t 1618 ve rk laa rden de Burgemeesteren n a een n ieuwe remon­s t ran t ie „misnoegen t e hebben over sodaenighe ontucht igheden ende da t sy dae rop le t ten souden, da t t e t soude geweer t w o r d e n " . E inde 1620 zegt Cos t e r toe „ d a t hij hem wi lde reguleeren n a ' t bel ieven v a n de H . H . Burgemeesteren ende niet en sal spreken ye t w a t tegenwoordig den heeren niet a l sal gevallen, oft op solcke tijden, a ls t de H . H . niet sal be l ieven" . I n 1621 w o r d t Iphigenia opn ieuw opgevoerd ; opn ieuw klagen de pred ikan­ten d a t „doc te r Cos te r . . . in sijn spelen seer schandeli jck (was ) uy t gevaren soo tegen de polit ie als tegen de kercken ende ke rckend ienae ren" en w o r d t Cos t e r ve rmaand . I n 1622 moet Cos t e r he t gebouw v a n de Academie a a n de regenten v a n he t weeshuis verkoopen . I n 1626 w o r d t een gebouw der R e m o n s t r a n t e n door he t gepeupel , opge­zweep t door de predikanten , ve rn ie ld ; Vonde l schrijft een sa rcas t i sche „ P r i j s v r a a g " voor de Academie ui t in ve rband daa rmee , w a a r o p meer d a n 5o a n t w o o r d e n inkomen (de aard igs te v a n Tesselschade 1) •—• ze mogen niet w o r d e n gedrukt . I n hetzelfde j a a r w o r d t w e e r de Iphigenia opgevoerd , gevolgd door pro tes ten . I n i 6 3 o h e r h a a l t he t z i ch ; d a t de toes t anden d a n gewijzigd zijn, k a n men merken a a n de felle voor rede , die C o s t e r a a n den druk v a n d a t j a a r t o e v o e g t :

Aen de Laderaeré vande Am.0lerdam.0e Academi.

Wij verstaen met droefheydt dat veele aen dese onse Tragedie van Iphigenia misnoe-ghen, makende daer op uytlegginghen daer wij noyt om ghedacht en hebben, soo dat eerwaerdighe mannen haer wel sottelijcke daer inne ontsetten, ons scheldende voor dit en voor dat, daer wij nochtans nevens der Armen voordeel hier niet anders mede voor ghehadt en hebben, als deftigh te spotten, met alle sulcke oproerighe gasten, die onder het mom-aensicht van deught en heyligheydt hare wettelijcke Overheden door een hoope kudde-mans-volck soecken te ringhelooren, weynich denckende dat hier te lande, voornamelijck in dese Stadt sulcke herseloose menschen ghevonden wierden, die 't qualijck soude nemen datmen soodanige muyt-makers eens louter Ros-kamde, enz.

N a w a t wi j boven mededeelden is he t echter duidelijk, d a t C o s t e r hier w a t a l t e veel de vermoorde onschuld u i thangt 1

Page 277: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

M a a r niet slechts tegen de pred ikanten voerde Cos t e r s t r i jd ; daa rdoo rheen loopt de met niet minder felheid gevoerde stellingoorlog tegen Theodorus Rodenburgh . D e z e eigenaardige romant icus w a s ouder d a n het roemri jk geslacht , geboren v a n i 5 8 o to t 1690 ; h e t j a a r t a l van zijn geboor te s t a a t n ie t vas t . Waar sch i jn l i j k in 1601 schreef hij een herderspel „ T r o u w e n B a t a ­v ie r" , een bewerking voora l v a n Guar in i ' s „ P a s t o r f i do" echter zoo d a t niet A r c a d i ë m a a r 's Gravenhage de p laa t s v a n handeling w e r d . P a s in 1609, m a a r d a n als gelegenheidsspel, t e r eere van het Bes tand , w e r d he t op­gevoerd. Belangrijk toonee lwerk leverde hij i n d e j a ren n a 1617 doo r be ­werk ing v a n verscheidene spelen v a n Lope de V e g a en andere Span jaa rden , die toen en in la te ren tijd grooten opgang maak ten . Gold C o s t e r ' s strijd hier een persoonlijke veete ? Ging het om verschil in le t terkundige opvat t ingen ? M e n heeft deze vragen ui teenloopend b e a n t w o o r d . N a a r onze meening is zoowel he t eene als het andere he t geval . O m te beginnen moet w o r d e n opgemerkt , d a t Rodenburgh niet debet schijnt te zijn gewees t a a n de tw i s t en in de O u d e K a m e r vóó r de st ichting de r A c a d e m i e ; vóór 1617 w e r d e n zijn s tukken in de Braban t sche kamer opge­voerd . O o k mag men niet veronderste l len, d a t al leen he t „ s c h u y m " in de O u d e K a m e r achterbleef ; het is bekend, d a t heel w a t aanzienli jke Amste r ­dammers h a a r t r o u w bleven, te rwi j l de leiding berus t te bij den man, dien Brede ro als den geschikten persoon in één zijner verzen aanwi j s t ( V a n Campen) . I n 1620 ve rk laa rde Cos t e r zelf : „ ick liet doe de K a m e r we l in handen v a n goede m a n n e n " . D e verhouding onder de Braban t sche kamer , de Eglent ier en de Academie schijnt in ' t a lgemeen ook gunstiger gewees t te zijn dan velen ui t de twis ten der leiders zouden opmaken. Kolen b.v. is lid v a n de Braban t sche K a m e r en v a n de Academie , men speelt w e l s tukken v a n e lkaa r en in de ui tgaven s t aan lofdichten ui t de dr ie concurreerende vereenigingen vredig n a a s t e lkaar . Cos t e r w a s volgens Kol lewijn

een man met een toog, breed voorhoofd, groote oogen, een dikken neus, een gedeeltelijk achter een flinken knevel verborgen mond, eene sik en golvende haren. Zijn gelaat drukt vastberadenheid uit, en doet ons tevens vermoeden, dat hij een vriend was van eene goede tafel en eene goede flesch. Gezellig van aard, geestig („men haalde zijne snedige gezegden aan"), tevens een man van initiatief, moedig en met een vasten wil, was hij een even vroolijk en prettig vriend, als gevreesd tegenstander.

P l a a t s t men daar tegenover Rodenburgh, zooals wij hem ui t al lerlei t rek­jes leeren kennen, in zijn kleeding een Spaansche hidalgo, een ijdeltuit, die p ronk t met den hem door den koning van Spanje ver leenden r idder t i te l , die een gouden keten kiest boven kl inkende munt, die snoeft op zijn verblijf in Enge land en zijn kennis v a n velerlei t a len met welbehagen tentoonspre id t , die boos is als men in de K a m e r een s tuk v a n hem weiger t , deftig in ge laa t , gebaa r en sp raak , n a a r he t oordeel v a n W i l l e m de G r o o t een gelukzoeker ,

Page 278: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

die w e l eens a a n de galg kon geraken, dan krijgen w e een heel ander beeld. I n overtuiging zullen de mannen e lkaa r niet veel ont loopen hebben : Roden-burgh is zeker geen s t reng Calv in is t gewees t (in D e n e m a r k e n ve rdach t men hem e rvan A r m i n i a a n te zijn), hij w a s op de hand van de S t a t e n G e n e r a a l en M a u r i t s en een passage (in 1618 geschreven) als

D e geestlijckheyt, Ick zegh, en zeght oock zonder schromen Ja so ghij wilt ick sal u noch wat nader komen, En zeg, dat groot ghevaer loopt 't rijck oft republijck "Waer dat de gheestlijckheydt tracht na de politijck: "Want als de leeraers hun met staetsbeheersch bekomm'ren. Ja hoe de staet oock is verwerdt, zij 't meer beslomm'ren.

zou zoo ui t een s tuk v a n C o s t e r genomen kunnen zijn. M a a r hun k a r a k t e r en hun tooneelopvat t ingen liepen zoozeer ui teen, d a t he t , t oen zij beiden moesten wor s t e l en om de gunst v a n het publiek, w e l to t hevige botsingen moest komen. C o s t e r had (evenals Hoof t en ongeveer in denzelfden tijd) t e Leiden n a a s t zijn hoofdvak (de medicijnen) le t te ren ges tudeerd ; hij is op de hoogte v a n Scal iger ' s Poë t ica en heeft waarschi jnl i jk Heins ius geloopen, die een ui tgave v a n Seneca bezorgde en met zijn verhandel ing , ,De t r agced iae cons t i tu t ione" (beide in 1611 verschenen) grooten invloed geoefend heeft. C o s t e r en Hoof t ver tegenwoord igen s teeds meer de klassieke tooneelr icht ing, in de keuze v a n hun stof zoowel als in den vorm v a n hun producten (de indeeling in vijf bedri jven, de koren en re ien) . H e t bevreemdt eenigszins Brede ro in hun gezelschap te vinden, d a a r deze als romant icus a a n den ande ren k a n t had behooren te s t aan , m a a r wij zullen zien da t er genoeg elementen i n d e tooneel-pract i jk v a n Rodenburgh w a r e n om hem vlam te doen va t t en . Volgens Knu t ­te l is he t nu u i tgemaakt , d a t B rede ro in den S p a a n s chen B r a b a n d e r niet Rodenburgh geteekend heeft, m a a r ik k a n het niet helpen, d a t ik n a a l die van diverse k a n t e n aangevoerde a rgumenten nog niet hee lemaal overtuigd ben en da t de figuren van Jerolimo en Theodorus nog steeds voor mijn oogen door e lkaa r schu iven ; en is he t louter toeval , d a t C o s t e r ' s vader h e r t r o u w d e „ t o t E m b d e n de naghela ten wedue v a n de duytce moer iaen v a n a m s t e r d a m " , t e rwi j l Robbeknol , ,een E m b d e r po tsch i j te r" genoemd w o r d t en zijn moeder als w e d u w e het aanlegt met een „ M o e r e j a e n " ?

O p Rodenburgh hebben, n a a r t e rech t is opgemerkt , ongeveer alle invloeden v a n zijn tijd gewerk t , van hervorming en humanisme, v a n Seneca en de F r a n s c h e pseudo-klassiek zoowel als v a n de I t a l i aansche , Spaansche en Engelsche romant iek . H i j w e r k t e n a a r I t a l i aansche , Spaansche en Engel-sche voorbeelden en nam w e l eens w a t van he t Engelsche tooneel over , b .v . w a t de „ve r ton ingen" betreft . Zi jn theor ie vindt men in hoofdzaak in „Eg len t i e r s Poe tens B o r s t w e r i n g h " (1619); di t is w e l deels een (slechte) ver ta l ing v a n Sidneys Apologie for

?6i

Page 279: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Poet r ie (a lhoewel Rodenburgh dit niet vermeldt) m a a r dan in den zin van vrije bewerk ing ; Rodenburgh l a a t weg en vult a a n en heeft dus bl i jkbaar de bedoeling „ e igen" ideeën te geven. Als doel v a n de d ichtkunst ziet hij s t rekking, leering, zelfs wetenschappel i jke leering, w a a r m e e hij echter niet in strijd komt met de opvat t ingen van Cos t e r c. s. M e r k w a a r d i g is da t , w a a r Sidney den spot drijft met de groote vrijheden, w a t plaaló en lijd betreft , die de tooneelschri jvers zich durfden veroor looven, Rodenburgh di t niet zonder groote reserve overneemt (zie h ieronder) . H i j l a a t weg, w a t Sidney zegt over de c lowns en tegen de vermenging v a n erns t en b o e r t ; hij wi l

„de Ieughden in stichtighe en leerlijcke bedrijven oeffenen, zonder op hun tooneelen ontuchtighe oft onstichtighe bedrijven te handelen" —• „Mij is van bezondere tref-felycke mannen te vooren ghekomen, wiens Dochteren ghezien hadden zo ontuchtige voorbeelden op sommige tooneelen, dat zij hun kinderen ernstich verboden die plaetsen te schuwen" —• „als 't oock zo waer, dat ick bemerkten mijn penne een zilb mocht voort brengen 'tgeen de Aenhoorders oft Lezers zoude moghen verargeren, ick banden de rijmkunst gantsch uyt mijn gheneghentheyt".

H o e is Rodenburgh ' s pract i jk ? Zi jn beroemde voorbeeld Lope de V e g a heeft, n a a r men zegt, ongeveer 2000 d r a m a ' s geschreven, w a a r v a n 100 binnen de 24 uren. D a a r kan Rodenburgh niet a a n t i ppen ; de overlevering schrijft hem 3oo s tukken toe , m a a r slechts 3o zijn er bekend en w a t de vlug­heid van schrijven betreft , hij en zijn lofdichters roemen er herhaaldel i jk op, d a t hij „sne l en w e l " den Alexande r in 44 u ren berijmde 1 Hi j ziet er niet tegen op in „ W r a e c k g i e r i g e r s t r eu r s pe l " een hertogin met vier zoons, van wie de jongste reeds een gehuwde v r o u w geweld heeft aangedaan , h a a r mans b a s t a a r d z o o n to t overspel te l a ten verleiden. Bij voorkeur l a a t hij in „ve r ton inghen" de gelieven „ in minne t roet l ick v e r z a e m t " zijn en te rech t cons ta teerde Kollewijn, d a t geen de r in „ D e Ja lourse s tuden ten" opt redende v r o u w e n „ in een zedigheids-concours ook m a a r voor den a l ler laagsten prijs in aanmerking zou kunnen k o m e n " . Hi j is zeker niet zedelijker d a n Brede ro of C o s t e r I V a n zijn „Kie schhe id" getuigt ook b.v. het komisch tafereel in den „ T r o u w e n B a t a v i e r " , w a a r sche ldwoorden als „vuyle teef" „ b o t t e n p la t t en m u y l " „vuylen g e y t e n b a e r t " niet v a n de lucht zijn. Zi jn w e r k is vol zielkundige en andere onmogeli jkheden; he t dee r t hem b.v. , niet d a t in den „ T r o u w e n B a t a v i e r " he t spel begint t en tijde v a n Leidens beleg in 1674 en d a t l a t e r een pleegvader zijn zoon op studie doet t e Leiden, terwij l tegelijk in he t s tuk D iana -aanb idde r s , o rake lvragers en menschen-offeraars op t r eden! V a n stijlbegrip getuigt di t dooreenmengen v a n w e r k e ­lijkheid en gephantaseerd ver leden a l l e rmins t ; da t blijkt w e l bij vergelijking met Vonde l in diens Leeuwenda le r s , die, hoezeer hij in zijn his tor ische allegorie zijn fantasie vrij l a a t spelen, toch niet dergelijke tegenstri jdigheden a a n e lkaa r p lakt . W a t de Spaansche spelen van Rodenburgh betreft , hij

Page 280: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

heeft, n a a r sommige kenners getuigen, niet altijd, m a a r toch op verscheidene p laa t sen den Span jaa rd verdiensteli jk verdie tscht . D e schrijver is er overigens ve rzo t op , om alle mogelijke en onmogelijke personen geleerde r ede twi s t en in den mond t e leggen; zoo ,onderwijst in „ K e y s e r O t t o den D e r d e n en G a l d r a d a " Theophi lus zijn knecht zelfs in de s te r renkunde . D a a r komt bi j , d a t zij a l len even deftig spreken, in overeen­stemming met Rodenburgh ' s leuze : „ S p r e e c k ghij niet p la t na d 'Amste ls vo lck ' ren w i j z e " . W a t deze deftige t a a l betreft , hij s t a a t op zeer gespannen voe t met den z insbouw, de woordvorming , de vormleer v a n he t gesproken Ho l l andsen zijner d a g e n ; hij spreekt over , ,de zonsens k r e i s " ( = d e kreis v a n de zon) , over , ,het wol le vlockx, op ' t ko r t e gras knabbelende , g r a e c h t e " ( = de gretigheid v a n de wi tgewolde kudde, die op he t ko r t e gras knabbel t ) , w a a r de genitief vlockx he t geheele ve rband moet dragen. Zi jn a lexandri jnen hebben met echte al leen di t gemeen, d a t zij regels vormen v a n t w a a l f le t ter­grepen ; caesuur is , a l thans in de oudere s tukken, een ui tzondering. W i j merk ten reeds op, d a t w a t de stof betreft , voor Rodenburgh g e l d t : je p rends mon bien oü je le t rouve . M a a r he t w o r d t tijd, zijn tegens tanders a a n het w o o r d te la ten . V o o r C o s ­t e r ' s ideeën is voora l v a n belang zijn voor rede v a n de , , I s abe l l a " . D e schri j ­ve r ve rk l aa r t eers t da t hij Ar ios to niet s t ipt gevolgd heef t ; hij

ontleent den vriendelijcken Italiaan alleen stof, om daar van alsuck maxsel van een Spel te bootsen, als hij, de ouden volgende, verstaat dat het wel is, dat is, dat het speelt op een Toneel, en op een tijdt, want die dat niet en doet, begaat even grooten misslach als een Schilder die de Stadt van Amsterdam in 't voor-werek van een stuck ghestelt heeft, ende in 't verschiet Haarlem zo sterek uytghemaact, datmen de luyden aan de wagens bij de Sparrewouwerpoort met de droncke voer-luyden om de vracht ziet staan kra-ckeelen.

Hij zou „ d e onwetende in ' t maken v a n Treurspe len w e l w a t onder rech ts d o e n " , m a a r vrees t voor de „ luyden , die d a a r niet af we tende , he t a lder -bes t w a n e n te w e t e n " ; hij komt op de eenheid v a n tijd en p l aa t s en v e r v o l g t :

de lijdende persoon is onnosel, daar wort niet in gerevekalt van bijzinnigen die tegen hare schaduwe schijnen te spreken (Rodenburgh houdt van zeer lange alleenspraken) : nocht an de andere zijde snoreken de ontsinde dollen, gene an den andere hangende redenen; elck spreect gangbare tale (1), sonder dat de Hollantsche met het lenen van uutheemsche woorden onteert wort.

Hi j verwi js t n a a r Ar is to te les , H o r a t i u s , Scal iger , D a n i e l Heins ius , die zich ingespannen hebben

om te beschrijven wat in 't toestellen van Treurspelen waargenomen moet worden; alhoewel het de onwetende uut onwetenheyt, ende de overdwaalsche laat-dunckende uut kleenachtige versuymen, zo geven nochtans die hare vaste regelen sulcken glans an de gedichten in de ogen der wetenden aanschouweren, datse walgende het hoofd

Page 281: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ommekeeren van onse hedendaachsche vodden; veel waarder achten een goet vaars daar een geheele maant over gebloet is, als sommige duysenden van beuselinghen (Rodenburgh gaf het aantal verzen wel aan!) in weynich uren bij den anderen gebrab-belt, die zo vol letter falen, boeck-staaf falen, en koppel falen (Rodenburgh was een specialiteit in woordkoppelingen!) zijn, dat al was het geheele Oceanus Iuris wit papier, zo soudet noch niet ghenoech zijn om alle de misslagen met hare ontwerringen te begapen. Ick weet wel dat oordeloose menschen, ja die de naam oock voeren van geleert, noch even wel met hare Latijnsche knippel-veerskens zeer loffelick daar van spreecken, 't ooch hebbende alleen op het snel, en niet op het haar onbekende wel (1) enz.

D i t is algemeen gesteld, m a a r w ie we l eens in Rodenburgh gebladerd heeft, proeft h ier en d a a r duidelijk, d a t voora l deze zich allerlei voor gezegd kon houden . Rech t s t r eeks val t Cos t e r zijn tegenstander a a n in het komisch stuk, da t J a n H e n ten beste geeft in zijn , ,Duy t sche A c a d e m i " (r. 309-445). D a a r heet h e t :

1st niet een groote zotticheyt, een wonderlijcke vreucht, een onghehoorde blijtschap, dieze weet te storten int harte van een koterus, die zich zeiven kan wijs maken, dat Salomon bij hem zijn hooft niet op steken durf uut vreese van een kap ? en dat Demos­thenes, bij hem geleken, maar een hoddebeck, en Cicero een stamerbout is ? en dat alsser questie was tusschen hem en Vergilius, wie Pegasus eerst voor zijn poort zoude kussen, dat hem de voortocht toe behoort, en arme bloet, Demosthenes heeft hij noyt ghekent, Cicero noyt verstaan, Vergilius noyt gesproken, zulcks dat hij daar pas zo veel af weet, als twee stomme zegghen dat redelijck is. Voorwaar 'tzijn onnatuurlijcke dingen die me Juffrou de Eer weet aan te rechten, met doen, spreken, en schrijven, boecken int licht te brengen, oorlogen te bestemmen, schanzen te besteken, boecken pampiers te beschrijven van forten, bolwercken en borétweeren, gelijck als wijder haast een uut den pars verwachten, daar de Poëten achter bewaart zullen wezen, niet anders als ofze met een borstlap van een boeckede koeck gheharnast waren.

I n een epigram van Cos te r „ O p een rol van den Ridder D i r k Rodenburgh ghegeven a a n heet te h e t :

Leert eerst uw A.B. ter deghen Zoo ghij dan noch blijft geneghen Om iet bij geschrift te stellen. Leer dan eerst vooral wel spellen, Jouw sintax moet ghij ook weten, Daer ghij veel van hebt vergheten.

M e r k w a a r d i g , Rodenburgh die, voor zoover wij kunnen nagaan , op al lerlei kr i t iek nie t gean twoord heeft, voelde zich doo r di t versje zoo zeer in zijn eer getast , d a t hij er voor tdurend op terugkomt. E r zou ui t Cos t e r zeker meer kr i t iek op Rodenburgh te vergaren zijn, m a a r w e moeten ook nog een plaats je inruimen voor een p a a r uit ingen v a n Brede ro . H e t is overbekend, d a t B rede ro in zijn voor redenen frissche pleidooien

Page 282: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

voer t voor het gebruik van de levende schi lderacht ige v o l k s t a a l ; wij komen d a a r niet op terug en loopen d a a r niet op voorui t . O o k l a a t hij bewus t zijn personen spreken, n a a r hun ontwikkel ing en s tand meebrengen. Z o o in de voorrede van „ G r i a n e " , die merkwaa rd ig is wegens zijn verontschuldiging, da t hij zich niet a a n de klassieke regels gehouden heeft. M a a r ook omdat hij het op Rodenburgh gemunt schijnt te hebben, w a a r hij schr i j f t :

Ghij goedighe Gooden van Mannen 1 die in u groote Rijmen de Vrouwen, Dienst-meysjens, ja Stal-knecbU doet Philosopheren, van overtreffelijcke verholentheden, het sij vande bewegingbe der Sterren, ofte vande drift des Hemels, oft vande grootheydt der Sonne, oft andere schier onuytdenckelijcke saken, dat ick doch meer voor een bewijs van uwe wetenschap acht, als voor een eygenschap in die slach van Menschen : Ick hebbe door mijn slechtheyt een Boer boerachtigh doen spreken, en meer de ghewoonte dan de kunst ghevolght...

V e r w o e d ve rweren Cos t e r en B r e d e r o zich tegen de aantijging, d a t hun w e r k onzedelijk zou z i jn ; Rodenburgh sluit zich in theor ie bij de pred ikan ten a a n , m a a r wi j hebben reeds opgemerkt , d a t de k lach t van het Ams te rdam­sche p l a k k a a t tegen de sabbath-schender i j van 1624 (,,de ghemeene stoffe die in onse hedendaagsche Kamerspee len gehandel t word t . . . die is in ' t ge­meen, geyl ende derlel, vol onkuyóheydt, w ree t , bloedig, meest ont leend uyt de Heydensche Comedien ende Tragediën enz . " ) heel w e l op allerlei v a n zijn eigen w e r k toepasseli jk zou kunnen zijn. W i j zijn zedelijk, b e w e e r t Bredero , m a a r de Engelschen! Z o o in Moor t j e (vs. 1464) : „ D ' u y t h e e m s c h e die zijn wuft , dees r aden to t het goedt, E n straffen alle q u a a t bedeckteli jck en s o e t " . W i j gaan nu de overige uit ingen van Bredero m a a r voorbi j , noteeren al leen nog de p ikante bijzonderheid da t Rodenburgh op 5 Apr i l 1618 v a n een too -neelspeler , die een „boer t ige pe r sonag ie" had voorgesteld en daarbi j aard ig­heden op hèm ten beste gegeven had , een verklar ing eischte, of hij dit ui t zichzelf gedaan had dan w e l door ingeven van C o s t e r — en komen to t de conclusie, d a t de hier gereleveerde tw i s t en méér zijn gewees t dan een persoonlijke ruzie tusschen Cos t e r en Rodenburgh . Verschi l in tooneel-opvat t ingen heeft w e l degelijk een w o o r d meegesproken, al zijn de grenzen noch theoret isch noch prac t i sch scherp te t rekken.

H o e de strijd afgeloopen is ? D e heeren hebben e ikaars popular i te i t niet kun­nen vernie t igen; ze concurreerden tegen e lkaar , o.a. met s tukken over dezelfde stof en hebben ongeveer op hetzelfde moment de tooneelleiding ui t handen gegeven. D e Academie , door de act ie der predikanten to t een tooneelvereeniging zonder meer geworden, had op den duur geen bes taans ­reden naas t de O u d e K a m e r ; in i 6 3 5 smolten zij samen.

Page 283: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

L I T E R A T U U R

A L B L A S , J., Bibliographie der werken van Theodoor Rodenburgh, Proefschr. Utrecht 1894; GALLEE, J. H., Academie en kerkeraad, 1 6 1 7 - 1 6 3 2 , Utrecht 1 8 7 8 ; H ( A S S E L T ) , V A N . W . J. C, Rodenburch-Anslo, Dietsche Warande VI (1864), blz. 3 5 8 ; H E T T E M A , F. B U I T E N R U S T , Coder's eerste Nederduytsche Academie, D e Gids 1 9 1 1 , II, 462 ; G I E L E N Jos J., Waarom werd de Nederduytsche Academie gesticht? D e Gids 1935, 228 (IV) H O B M A , J., Levensgeschiedenis van Dr Samuel Coster, Oud Holland X V I (1898); J O N C K B L O E T , J. W . A., Gesch. d. Ned. letterk., 3* dl. (4e dr.) Groningen 1889, blz. 1 0 1 - 1 8 4 ; K O L L E W I J N , R. A., Theodore Rodenburgh en Lope de Vega, D e Gids 1891, III, blz. 3 2 5 ; L E E N D E R T Z , P., Uit den Muiderkring, Haarlem i 9 3 5 , blz. 1 7 7 ; L O F F E L T , A. C , Bredero's liefde en zijn medeminnaar, de Spaansche Brabander, Ned. Spectator 1873, blz. 1 9 7 ; I D . , Eene tooneelstudie, D e Gids 1874, III , blz. 86; I D . , Een ridder van de droevige vertooning, Ned. Spectator 1875, blz. 2 i 3 ; M E Y E R J r , D . C , De dichter Roodenburch en zijne familie, Ned. Spectator i885, blz. 1 0 1 ; M O L T Z E R , H. E., Rodenburgh en zijne Casandra, Feestb. M. de Vries 1889, blz. 6 1 ; P E L E T I E R , W . C. E., Jacoba van Beieren in hel Ned. treurspel, Nijmegen 1912 , blz. 1 2 1 ; P O L A K , J. H., D e Gids 1892, blz. 64; D E K O L V E R , N. , Drie Amsterdamsche schilders, Oud Holland III ( i 885) ; S T E R C K , J. F. M., Van rederijkerskamer tot Muiderkring, Amster­dam 1928; THIJM, J. A. A L B E R D I N G K , Reyer Anslo, Dietsche Warande V ( i 8 6 o ) blz. 4 7 9 ; U N G E R , J. H. W . , Theod. Rodenburg, Ridder van den Huyse van Bourgongien; I D E M , Bredero-Album, Oud Holland II ( i885), blz. 90; I D E M , Nog iets over Th. Rodenburg, Ned. Spectator, i885, blz. 1 6 8 ; V A N V L O T E N , J., Een ridder van een droevige vertooning, Ned. Spectator 1875, blz. 1 9 4 ; I D E M , De heer Loffelt en zijn ridder, Ned. Spectator 1875, blz. 2 1 9 ; W Y B R A N D S , C. N. , Het Amsterdamsche Tooneel van 1 6 1 7 - 1 7 7 2 . Amsterdam 1 8 7 3 ; W I N K E L , J. Te, De invloed der Spaansche letterk. op de Nederl. in de XVIIe eeuw, Leidsch Tijdschr. I (1881), blz. 5 9 ; W O R P , J. A., De invloed der Engelsche letterkunde op ons tooneel in de XVIIs eeuw, D e Tijdspiegel 1887, III , blz. 287; I D E M , De invloed van Seneca's treurspelen op ons tooneel, Amsterdam 1892 ; I D E M , Dirk Rodenburg, Oud Holland XII I , blz. 65, 143, 209; I D E M , Varia uit de Amsterdamsche tooneelwereld in de XVIIs eeuw, Oud Holland X X I I , blz. 40 ; Z U I D E M A , W . , Theodore Rodenburgh, Leidsch Tijdschr. X X I , 2 5 3 ; X X I I , 8 1 ; X X I V , 261.

Page 284: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

GERBRAND ADRIAENSZ BREDERO

D E L Y R I E K

door

Prof. D r J. BROUWER

BR E D E R O I S G E B O R E N E N G E T O G E N I N H E T H A R T J E v a n Amste rdam- in-opkomst (1) w a a r v a n hij in „ M o o r t j e " zoo 'n voortreffeli jke, levendige teekening heeft gegeven en d a t soms in zijn l iederen, f l auwer , schetsmat iger , a ls ach te rgrond dienst

d o e t ; A m s t e r d a m met zijn veelkleurige bevolking en zijn rumoerige bedr i j ­vigheid op m a r k t e n en w a t e r ; A m s t e r d a m ook, w a a r , v lak n a a s t zijn vaders huis , de reder i jkers in de „ O u d e K a m e r " ontspanning en beschaving zochten. Z i jn vader , schoenmaker „ i n B r e d e r o " , goed zakenman die met succes in huizen speculeerde , moet een levenslustig burger v a n een zeker aanz ien gewees t z i jn ; hij w a s schut ter , h a d belangstel l ing voor tooneel en schilder­kuns t en h e r t r o u w d e op 8o-jarigen leeftijd nog met een v r o u w , bij w ie hij toen een zoon had van i 3 j aa r . D e beide zus ters v a n G e r b r a n d blijken niet a l t e degelijk gewees t te zijn, a l t r o u w e n ze beiden tens lo t te . W e l kon bij de k rach t ig levende i 7 e e euwers ongetwijfeld veel meer door den beugel d a n bij ons , m a a r men za l d i t a l les t och moeilijk a l leen d a a r m e e op zij kunnen schuiven. H e t ligt voo r de hand, a a n te nemen, d a t de moeder he t gave cen­t r u m v a n di t gezin heeft gevormd en d a t p a s n a h a a r dood de ongebonden­heid bui tensporige vormen heeft aangenomen. E r is geen reden, om a l te cr i t isch te zijn, a ls B rede ro in zijn brief a a n de „rus t ighe , blij-gheestighe en seer vers tandighe W e d u w e " v e r z e k e r t : „ E n of ick schoon somtijts a l coom bij de Lieden, so is noch tans de on t sach v a n mijn O u d e r e n soo g r o o t ; d a t ick mijn gan tsch binnenshuys moet myden v a n alle l i ch tvaa rd ichey t " . U i t di t gezin s tamt G e r b r a n d Brede ro (geb. i 583 ) , een beminnelijke jonge­man, overschuimend v a n levenslust , schilder , schermer , schri jver, d r inker en meisjesgek, voor he t uiterl i jk meest opgewekt , u i tdagend-dr ies t , m a a r die —- zijn l iederen bewijzen het keer op keer —• dikwijls oogenblikken van in-

Page 285: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

keer, v a n stil len weemoed, van diepe verslagenheid, v a n innige vroomheid moet hebben gekend. H i j k w a m , n a zijn schooltijd, w a a r v a n hem la t e r nog „ e e n weyn ich kints-schoolfrans in ' t hoofd r a m m e l d e " (maa r voldoende om n a a r he t F r a n s c h te kunnen ver ta len en er een sonnet in te kunnen schr i jven — men moet in dien tijd ook bescheidenheid niet s teeds even ernst ig nemen) in de leer bij F ranco i s Badens , een Zuidneder landschen schi lder „ in de I t a l i aansche m a n i e r " en d a t hij in diens t r a n t bijbelsche en ant ieke f iguurstukken schilderde, blijkt we l ui t de „ t i t e l s " van zijn werks tukken , die bij den inboedel van zijn vade r genoemd w o r d e n : „ D a v i d en B a t h s e b a " , „ D a v i d en Ab igaë l " , „ P y r a m u s en Th i sbe" , „ F o r t u n a " . V i a de oude kamer k w a m hij in con tac t met Hoof t en andere voormannen de r Nede r l and ­sche R e n a i s s a n c e ; hoe zeer hij hun invloed onderging, ziet men a a n den mythologischen opschik v a n sommige zijner bruiloftsgedichten, a a n de ci ta­t en -woede v a n zijn curieuzen brief a a n zijn „ E e r s a m e voorsienighe K a r e i Q u i n a " , eveneens een Zuidneder lander , waa rb i j de bi jbelplaatsen gevolgd w o r d e n door u i t spraken van een reeks v a n klassieke philosophen, niet het minst tenslot te a a n de manier , w a a r o p hij zich n a a r de mode voegt met w e l ­luidende sonnet ten en melodieuze serenades . Toch, inwendig, blijft hij de volksjongen, die telkens w e e r door de looze vormen heenbreekt en in zijn bes te gedichten gedachten en gevoel zoo onmiddellijk uit, zoo echt v a n toon, bewegelijk van rhythme, oorspronkeli jk van beeld als bij de veel verfi jnder m a a r ook meer overwogen poëzie der Renaissance-d ich ters s lechts zelden te cons ta teeren va l t . B rede ro kent he t Midde leeuwsche lied, gebruikt het herhaaldel i jk als wijsaanduiding, zet het voor t , m a a r persoonli jker van in­houd en fijner van vorm. Zi jn boert ige l iederen, w a a r i n bij voorkeur men­schen ui t het volk met r a k e lijnen voor ons geteekend worden , houden a a n den eenen kan t ve rband met een reder i jkers t radi t ie , leggen anderzi jds schakels met zijn eigen kluchten en bl i jspelen; zij leveren he t bewijs , d a t de d ichter de menschen in de hun typeerende houding en sp raak ui ts tekend kende, m a a r zich er toch ook in zijn felle humorist ische belichting als persoonlijkheid bui ten p laa t s t e . Rea l i s t w a s Brede ro ook in zijn t a a l o p v a t t i n g ; hoor , hoe forsch en frisch bij het gebruik van levend volksidioom verdedigt in zijn „ V o o r - R e d e n van G. A . Brederoos geestig Liedt -Boecxken, bij hem selven uytghegheven ' ' :

Voor mijn deel ick bekent, dat ick met een ketteréche ótijj-óinnigheyt aan het ouwde hange, ja dat al ben ick geen schroyer, geen goud-smit, noch Munt-meester, die ouwe pot-pen-ninghen met voordeel op soeck, om daar de eene tijt of d'ander yets goets na mijn be­hagen en vermogen af te maken. Het ié mijn at goet aU 't hier-landéche onvervalóchte onver-menghde munte ié, aló ick weet dat het by de ghemeene man in de dagelijckóche handeling en om-megangh gewraackt noch geweygert, maar bij haer lieden voorgoed gekent, en ontjangen wort: Het is mijn alleens, of ick van een machtich Coning of van een arm Bedelaer leer de kennisse van mijns moeders tale, en of de woorden uyt het vuylnis-vat of uyt de cierlijckste en grootste schat-kamers van de werelt komen : doch moet my elck na haer waerde goude, silveren en koperen gelde verstrecken. Sekerlijck ick en sal my nimmermeer soo seer niet

Page 286: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

binden ande Eenrinstigheyt van sommige Een-sinnighe schrijvers, die meer der vreem­delingen boecken door-snoffelen, als de ghewoonte van 't spreken haarder mede-Burghe­ren en Lands-luyden, doorsoecken, en op haer eyghen in-vallen en inbeeldingen onverset-telijcke kercken bouwen, die dickwils nae wat ondergravens lichtelijck daer henen stor­ten en vallen. W a t my belangt, ick beb anders geen Boeck geieert als het Boeck des gebruycx, so ick dan door onwetenheydt der uytlandscher spraken, wetenschappen, en konsten hebbe gedoolt: verschoont mij ongeleerde Leke-broeder, en geeft den Duytsche wat toe : want ick heb als een schilder, de schilder-achtige spreucke ghevolcht, die daer seyt: Het zijn de beste schilders die 't leven naast komen, en niet de gene die voor een geestich dingh houden het stellen der standen buyten de nature, en het wringhen en buygen der geleden en ghebeenderen, die sy vaack te onredelick en buyten de loop des behoorlickheyts op­schorten en ommecrommen."

W e l k een vrije, zelfbewuste onafhankeli jkheid kl inkt hier in d o o r ; a ls ' t er op a a n k w a m , had deze na tuurd ich te r zijn eigen overtuiging en wis t die kloek en k l a a r to t uiting te brengen.

, , I ck wi l U vrijmoedich belijden ,da t ick v a n mijn kindtsche beenen af boven alle andere soete Tij tkort inghe de lieffelijcke Poësye hebbe ve r ko r en" ver ­k l a a r t Brede ro , als zijn „ R o d d e r i c k ende A l p h o n s u s " gedrukt w o r d t . E e n omvangri jk oeuvre, tooneelspelen en honderden gedichten, heeft hij ons na ­gelaten, omvangri jk voora l , a ls wi j in aanmerking nemen, d a t hij jong ge­s to rven is. H i j moet een bekende figuur in de Amste rdamsche kuns twere ld gewees t zijn, en toch wij w e t e n v a n zijn uiterli jk b e s t a a n nagenoeg niets en kunnen ons v a n zijn schri jvers-ontwikkeling slechts met moei te een boven­dien nog schematische voorstell ing vormen. A a n den ui tgever V a n der P l a s -se hebben wi j het te danken , d a t nog zooveel gedichten b e w a a r d gebleven z i jn ; in het , ,To t den L e s e r " v a n he t „Gees t igh L ied t -Boecxken" (1621) deelt deze mee, d a t hij het , , nae r s t i ch" heeft „ d o e n overs ien ende vermeer­deren, met veele boert ighe ende zin-rij cke Liedekens , t o t een mons terken ende s taa l t jen v a n noch welover de twee hondert andere, die bel licht niet gheóien en hebben, bij u w e n over ledenen Poe t G . A . Brederode gerijmt, die ick u. L . beneffens zijne andere verscheyden w e r c k e n met ten eers ten sal mede dee­l e n " .

H i e r t reft ons een merkwaa rd ig onderscheid tusschen den zich van zijn d ich te rschap terdege bewus t en Rena i s sance -au teu r P . C . Hoof t , die nauwkeur ig boek houdt en ons door de da teer ing zijner verzen in s t a a t s tel t zijn ontwikkel ing als het w a r e dag voor dag te volgen en Bredero , die vrij noncha lan t met zijn w e r k omspringt en ons nu voor vele r aadse len p laa t s t . V a n een n a a r verhouding zeer klein a a n t a l verzen va l t met zekerheid de tijd v a n o n t s t a a n te bepalen en d a a r v a n in teresseeren ons een gedeelte (lof­dichten op ui tgaven en zoo) door hun gering poët isch gehal te ook nog m a a r mat ig . Na tuur l i jk heeft he t niet on tb roken a a n pogingen v a n geleerden om zich een vas t pad te banen door Brede ro ' s leven, door he t groepeeren van verzen om de bewonderde schoonheden, w a a r v a n hij er vele heeft l iefgehad. W i j noemen in dit verband de namen v a n ƒ. t en Brink, H . E . M o l t z e r (2),

Page 287: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

F . Bui tenrus t H e t t e m a (3), J. B . Schepe r s (4), G. Kalff (5), J. A . Knu t ­tel (6). Bui tenrus t H e t t e m a zocht in gedateerde l iederbundels n a a r verzen v a n Brede ro , een volkomen toe l aa tba re methode, die voor verschil lende in elk geval een da tum an te quem opleverde . E e n gevaar l i jker w e g bewande lde Schepers in zijn ta l r i jke t i jdschrif tar t ikelen. N i e t a l leen d a t hij z i jnphan tas i e veel t e veel vrij spel liet en „ b e w e z e n " ach t te w a t slechts eigen veronders te l ­ling w a s , hij oordeelde de combinat ie van „b londe h a r e n " met „b ru ine oogen" , „hoog voo rhoo fd" en „blozende w a n g e n " b e t r o u w b a r e cr i ter ia voo r he t be t rekken v a n verzen op een bepaa lde geliefde v a n Brede ro en ver­ga t daarbi j t en eenenmale, d a t e r ook nog zooiets a ls een Rena i s sance -schoonheids ideaal bes t aa t . E n niet t evreden met d e verzen , die op n a a m v a n Brede ro s t aan , annexeerde hij op grond v a n dezelfde cr i ter ia er een a a n t a l ongeteekende ui t l iederbundels bi j . Z o o voegde hij o .a . a a n he t be­roemde sonnet „ V r o e g h in den d a g e r a e t " , d a t V a n de r P lasse onder het w e r k v a n Bredero opnam, een elftal andere toe , w a a r m e e he t in „ A p o l l o " gepubliceerd w e r d (een schoonheid w o r d t daa r in to t in deta i ls beschreven „ v a n he t hoofd to t de voe t en" ) . M a a r hij zag daarb i j , in de verrukking van he t vinden, al lerlei over het hoofd, d a t niet zoo onbelangri jk w a s . Toch heeft he t j a r en geduurd, eer Schepers bestrijding v o n d ; a a n prof. de Vooys (7) komt de eer toe , er op gewezen te hebben, d a t de sonnet ten niet a l leen w a t stijl betref t niet passen bij Brede ro , m a a r reeds om hun t aa lvo rmen moeilijk anders d a n door een Zu idneder lander kunnen zijn geschreven. Vervolgens heeft V e r w e y (8), in een fijnzinnige stylist ische analyse , scheiding gemaak t tusschen het eerste sonnet , het tweede en de res t en zeer aannemeli jk ge­maak t , d a t al leen „ V r o e g h in den d a g e r a e t " a a n Bredero en a a n niemand anders d a n Brede ro mag w o r d e n toegeschreven.

V / a t de hierboven genoemde „ c r i t e r i a " v a n Schepers betreft , men zou daa rmee gewapend, kunnen aan toonen d a t een heele reeks gedichten, die nu op n a a m van S t a r t e r gaan , a a n Bredero toebehooren . Reeds de beschrijving v a n de bruidjes in vele bruiloftsdichten, v a n S t a r t e r zoowel als v a n Brede ro , k a n bewijzen hoe s tereot iep deze schoonheidskenmerken zijn. T o t welke dwaashe id een dergelijke methode voer t , k a n het volgende voorbeeld leeren. Schepers merk t op, d a t B rede ro in allerlei gedichten op M a r g r i e t e h a a r snelle voetjes prijst. N u zegt Palmeri jn in „ S t o m m e n R i d d e r " als hij de hem door een jonkvrouw geschonken va lk tegen de ro t s d o o d s l a a t :

„ H a d ick da t vereken oock soo bij hae r langhe beenen, I ck klonck h a e r l ichte kop to t morsel a a n de s t eenen" .

D e „ langhe beenen" en de „ l ich te k o p " zouden op de snelvoetigheid van de blonde M a r g r i e t e wijzen 1 D e pogingen om de liefdespoëzie v a n Brede ro om de figuur van een bepaa lde beminde te groepeeren dragen over ' t a lgemeen een vrij subjectief k a r a k t e r ; komt in een gedicht geen n a a m voor , dan mist men alle zekerheid.

Page 288: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

M e n k a n echter de v raag stellen, of het voor ons werkel i jk w e l v a n zooveel belang is, t e w e t e n voor w i e Brede ro een bepaa ld vers geschreven heeft . H e t zou v a n belang zijn, a ls wij zoodoende de gedichten zouden kunnen da tee ren en d a a r m e e vas te pun ten in zijn ontwikkel ingsgang verkr i jgen; m a a r is d a t uitgesloten, d a n is he t voor ons vrij onverschill ig of een vers voor „ M a r ­gr ie t je" of voor „ N e l l i t g e " gedicht is . D a n vragen wij al leen maar , of B rede ro op zeker moment zijn verliefdheid op echte, levende, schoone wijze gecristal l iseerd heeft in een lied met melodieuze rhythmen, teekenende be­woordingen en een innigen overtuigenden toon . D e eenige ui tzondering vormt hier zijn verhouding to t Tesselschade, w a a r ­over wij dolgraag nade r zouden zijn ingelicht. D e z e dochter v a n Roemer Visscher w a s voor de Renaissance-vr ienden h a a r s vade r s de vervulling v a n het ideaal „ v a n een mannelijke geest in een vrouwel i jk l i c h a a m " (8). Zij bewonderden h a a r bijzondere bevalligheid : „ o n s kameraadje , H e t zoete Tesse lschaadje" noemt Vonde l h a a r en Hoof t (in een brief a a n Huygens) zegt „Tessel t je is nog d a t oude even jonge zoetemelkshar t , w e l gesor teerd met mijn lieve Leonoor , dewelke zij op eenen roemer to t z inspreuk gewijd hee f t : Alt i j ts v r o o " . H a a r , die een goede stem had , die kon zwemmen en paardr i jden, die borduurde en in glas grifte, die dicht te en speelde, die smaak had in „ d e F r a n s s ' en Roomsche s p r a e c k " beschouwden de kuns tbroeders als hun gelijke. Zi j s teunde de vr ienden in hun z w a r e dagen met „mee r dan m a n n e " - b r i e v e n ; „ k l o e k " en „manhaf t ig" noemen Hoof t en Huygens h a a r . Knippenberg (10) heeft ongetwijfeld gelijk, a ls hij h a a r , a ls A n n a , ce reb raa l noemt en al lesbehalve sent imenteel . Slechts in een p a a r v a n h a a r b e w a a r d gebleven verzen zou men eenige l iefdesaandoening kunnen vermoe­den. Heef t Brede ro v a n h a a r gehouden ? I k w e e t he t nog zoo net niet . H i j d r aag t h a a r zijn Lucel le op (1616), de „eers te l ing v a n mijn ongeleerde r i j ­mer i jen" , m a a r ui t deze opdrach t spreekt dankbaa rhe id voor h a a r st imu-leerende belangstell ing, eerbied, geen l iefde; het is hoofsche ga lanter ie , a ls hij h a a r blos beschrijft a ls „ d a t kostelijcke en koninglijcke Purper , onder ' t Le l iwi t t e vel v a n U Maechdel i jcke w a n g e n " . Prec ies denzelfden toon s l aa t hij a a n , als hij (ook nog in 1616) zijn Gr i ane opdraag t a a n M ( a r i a ) P- D . .—• men heeft deze M a r i a P . D . met Tesselschade wil len vereenzelvigen, m a a r is he t w e l zoo toepasseli jk op deze als Brede ro schr i j f t : „ E n alhoewel gij ongeleerd zijl, so t ro t s t , en beschaamt ghij selfs de geleer theyt der gheleer-den, met u natuurlijcke kennidée" ? E n a l is deze opdrach t t o t Tesselschade gericht , d a n va l t w e e r te cons ta teeren d a t hier niet een verliefde sp r eek t ; h a a r schranderheid , niet h a a r schoonheid w o r d t geprezen. V e r d e r blijven ons d a n nog slechts t w e e verzen „Godd inne die de n a a m v a n ' t schip-rijck E y l a n t v o e r t " (maa r is di t meer d a n een schalksche a a r ­digheid, zooals ook Hoof t en de ande ren zich w e l durven veroor loven ?) en „Klaegh- l i ed t " d a t eveneens den open toon v a n de werkel i jke belevenis­sen mist . Ja , als de verzen op „ M a r g r i e t e " (zooals L . K o c h veronders te ld

Page 289: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

heeft (11)) óók voor Tesselschade bestemd w a r e n , d a n zouden wij ineens een veel completer voorstell ing van h a a r verhouding to t Brede ro gewonnen hebben ! M a a r zoolang di t niet bewezen is, zullen w e deze idylle ui t den Muide rk r ing w e l moeten beschouwen als een phantas ie t je v a n al te vernuf­tige geleerden. He tgeen ons ondanks alles toch w e l een beetje a a n het h a r t gaa t . Brede ro heeft vele liefjes gehad. D a t heeft hem in de l i te ra tuurgeschiedenis de repu ta t i e van een lichtmis bezorgd. H i j hield ook v a n een har t igen d r o n k ; m a a r w a s hij een dr inkebroer ? M e n beroept zich op een vers uit den tijd zijner bekeering, toen hij de ijdelheid der aa rdsche dingen besefte en zich­zelf beschuldigde met deze woorden :

Een hooft vol wint en wijn. Een hart vol suchts en pijn. Een lichaem gants vol qualen Heeft Venus en de kroes, Of seis die leyde droes Mij dickwils (!) doen behalen.

Och een bedroeft gemoet, En een hert seer verwoet Van duysent naberouwen Van overdaet en lust, Met een ziel ongerust Heb ick in 't lest behouwen.

M a a r het is de vraag , of zijn „u i t spa t t ingen" , n a a r i 7 e e e u w s c h e m a a t ge­meten, we l zoo talr i jk en zoo groot gewees t zijn. D a a r is a l le reers t zijn blijvende omgang met Hoof t en andere aanzienli jke mannen ui t den M u i ­derkring. Als men den ui tgever V a n der P lasse mag gelooven, heeft Bredero zijn vaandr igschap a a n zijn deugdzaam leven te danken. D a a r is ve rder de fiere zelfbewuste toon in de voorreden van zijn spelen to t betrekkeli jk ko r t voor zijn dood. E n , niet te vergeten, de respectabele hoeveelheid w e r k in een betrekkeli jk gering a a n t a l j a r e n ; zou Brede ro he t d a a r t o e vereischte con­centra t ievermogen, de werkdri f t , de helderheid van geest bezeten hebben, als hij zoozeer he t slachtoffer w a s geweest van „ W i j n t j e en Tr i jn t je" a ls hij ons zelf in zijn boven geciteerd bekeeringsvers wi l doen gelooven ? E r is meer aanleiding om hem op zijn w o o r d te gelooven, w a n n e e r hij zich bij „ d e blygeestighe ende w e l vers tandighe lief M . S . " verontschuldigt over een ui t ­s tapje n a a r H a a r l e m , w a a r hij uit begraven gewees t is, a ls hij v e r k l a a r t d a t zijn ouders , , aen mij niet en sijn gewent uyt te t recken onder v o o r w e t e n v a n haer - l i eden" en nog meer als hij openhar t ig schrijft a a n de „ s e e r ver ­standighe W e d u w e N . N . " :

Eerbaare en kloecksinnighe Vrouwe, overleght en aanmerckt als de besloote Cal-vertges uyt haer nauwe-koye comen int groene en ruyme gras, hoe dat sy hippelen en springhen: also gheschiet het met mij, die de meesten tijd een Cluysenaer ben in

Page 290: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

mijn stil en afghesondert Cluysgen : En of ick schoon somtijts al coom bij de Lieden, so is nochtans de ontsach van mijn ouderen soo groot; dat ick mijn gantsch binnens-huys moet mijden van alle lichtvaardicheyt. Doen ick nu te Haerlem quam in die vrije blije tijdt; so heb ick so gantsch onbedwongen met uytgelaten vrijicheyt en broot-droncken wangelaticheyt ghewoelt en geraest en ghesweet, hetwelck mij inder waer-heyt leet is, als ick de leelijcheyt met reden gae bedencken; maar wat is 't ? de sorghe-loose Jeught bedenckt selden het eynde. Ic biddet u, duydt mijn groote sotticheden met u ghewoonelijcke wijsheyt ten besten, en denct, o Adams kindt, dat wij al t'samen Kinderen zijn, die noch daghelijcx de verboden vruchten eten en smaacken.

Bredei 'o, vol schuimende levenslust , die af en toe de blommetjes eens bui ten zet, zoo verschijnt hij voor ons in dezen brief; hij beseft terdege, da t hij dit alles slechts ten deele k a n ve ran twoorden , m a a r s laa t zich met jongensach­tige branie door de gewe tensbezwaren heen. I n elk geval moet men Knut te l gelijk geven, w a a r deze betoogt da t Brede ro geen zinnelijke na tuu r had . Hi j w e r d l icht a angedaan door vrouweli jke bekoorl i jkheden, ongetwijfeld, m a a r hoeveel liefjes heeft Hoof t gekend ? Zi jn boert ig l iedboek is zeker geen lec tuur voor preutsche jonge d a m e s ; de gevalletjes op liefdesgebied zijn met r u w e volkschheid, met openhar t ig be­hagen in komische s i tuat ies als gevolg v a n dezen levensdrang, in felle kleur gepenseeld — m a a r men mag nooit vergeten, d a t de ije e e u w e r (als nu nog het volk) op di t gebied heel w a t kon hebben. E n zijn persoonlijke minnelyriek mist het zwoele , da t sommige l iederen van Hoof t , Huygens e.a. k e n m e r k t ; een sensueel vers als het (overigens pracht ige 1) „ D a r t e l a v o n d " van Hoof t zal men in het geheele oeuvre van Brede ro tevergeefs zoeken! Zi jn l iederen zijn open, k laar , s t ra lend, de rechts t reeksche ui tdrukking v a n een gezonde innigheid, niet verfijnd-zinnelijk, zooals men uit vele karak te r i s t i eken van zijn gedichten zou kunnen afleiden. Brede ro ' s w e r k weerspiegel t in onmiskenbare directheid alle stemmingen v a n den verliefden mensch : innig verlangen, schroomvol hopen, ve r ruk te zekerheid en diepe verslagenheid, die zich oplost in kwasi-onverschil l igheid of s t r iemende, hoonende kri t iek. I n het „ A m o u r e u s l iedt jen", da t aanvang t met de regels „ U y t liefden com ick dagelijcx nu Bij u deur dus henghelen" d ruk t hij zijn wisselende stemming uit in de w o o r d e n :

Om u ist dat ick swerf en swier, Als sinneloos en droncken; En somtijts coom ick weder hier Dan als een pau aen proncken; En ghij slaat neer U ooghjens teer Met overtijdts beloncken.

K a n helle vreugde onmiddellijker, s impeler w o r d e n ui tgedrukt d a n in de voortreffelijke regels :

Page 291: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

„Maar als 't hart op mijn lief eens siet, Soo juyghen mijn ghedachten".

H o o r de spontane kla ter ing v a n zijn opgetogen roep in :

Als ghij mij laast ghemoeten Kost ick van vreuchd' mijn wesen niet bedwinghen, In plaats van u te groeten, Begost mijn tongh van blijschap schier te singhen: Ick had dier tijdt Soo harden strijdt, Ick dorst u niet anranden, Mijn hart met lusten Soo seer smachmondend kusten U w e handen.

Z o o natuurl i jk, zoo d i rec t zijn de woorden , die den d ichter n a a r de keel wel len , d a t hij voo r de ver tolking zijner gevoelens vr i jwel alle omschr i j ­vende beelding schijnt te kunnen missen. E v e n is d a a r soms de sobere bege­leiding v a n omgeving en na tuur , een simpele aanduiding van s tad , g r ach t en s e i zoen :

Als des goude sons blond ghesicht D e ram verguit met glantse licht.

't Gesicht vant bos of wel geswierde mayen Daart vlietend' waater ruyst.

Nu noch onlangs gheleden, Heb ick met haer gereden Hier binnen deser stede, Op de geveegde banen.

Slae ick mijn oogen op Ten Hemel inden top, U Son schittert van verre, D e s daeghs, maer inde nacht Soo drijft de Maen haer pracht Met goud en silv're Sterren.

's Nachts rusten meest de dieren, Doch menschen goet en quaat, En mijn Lief goedertieren Is in een stille staat: Maer ick moet eensaam swieren, En cruysen hier de straat.

Ick sie het swierich drijven, Ick sie de claare Maan, Ick sie dat ick moet blijven Alleen mistroostich staan.

Page 292: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

M e r k w a a r d i g is he t effect v a n het eenvoudig ze t ten de r dingen n a a s t e lkaa r in een natuurbeschri jving als :

Kijckt hier of darrewaert, Siet wie daer rijdt of vaert, Siet die koe en dat paardt, Siet wat hem openbaart: Kijckt elck bij sijns ghelijcke : Daar gaet een paertjen strijcken, D ie willen de son ontwijcken In mijn groen duyster verholen boomgaert, Siet hier lantschappe, rijcke, Casteele, huyse, dijcke, Laet haer t'uys sitten prijcken Die haer jonst soo kostelijck hout in waart.

K a n he t kinderl i jker en be te r ? Eenzelfde enkelvoudige, noemende schilde­ring heeft men ook in het frissche, verheugde cons ta teeren elders :

Ey siet toch 't vrolijck versch gewas Van 't dierbaer kruyt, schoon bloemen, gras ; En hoord der honden fel ghebas, Vervolghend inde vlucht 't Wi lde swijn, 't hart, of das : Hoe slingert de jagher met zijn tas, En 't water schijnt als spiegel-glas D e mensch, 't geboomt', en lucht: Eij siet toch, siet, hoe daer de wey-man schiet, D e visscher vanght niet, de hanghelaer heeft yet. D e valckenier, met balcken hier, Ey siet, hoe dat zijn schalcke dier D ie voghels hoogh bespiet.

D i t is de real is t , die met schildersoog observeer t en no teer t . W e l i g e r , ja he t t oppun t v a n Brede ro ' s kunst , in de voortreffeli jke beelding van s tad en w a t e r , zon en wolken , in de vo lmaakthe id van rhythmisch rijzen en da len , in d e n doordr ingenden toon , is h e t p rach t ige „ A d i e u - L i e d t " :

Vaert wel mijn Lief, mijn leven: Hoe kranck is, laesl 't vermoghen bij de Menschen, In Godt bestaet het geven Van 't luck en heyl, dat wij den and'ren wenschen. 'k Wensch dat de Heer U wint en weer En voorspoet gheef in 't varen, 'k Hoop Gods ghenade, Sal u voor alle schade W e l bewaren.

Page 293: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

O ghij weeldighe vloeden, Brootdroncken, licht, en neetlich vol beroeren. W i l t met dit buyich woeden, Des noorden wints, geen strijt, noch oorlog voeren : O Zuyer Zee, Van liever lee Laat doch u rugh doorsnijen, W a t sy door seylen, Sal weer sonder verdeylen 't Samen vlyen.

Voor d'Amsteldamsche palen Lach 't bruyne Schip, met swarte taeckel Touwen, Dat mijn Goddin quam halen, In plaets van koets, voor 't puyck van alle Vrouwen, W a s 't vunstich ruym, Het witte schuym, D e voorboech nat bevochten : Maer als ghij scheyden, Mijn ooghen u gheleyden, Soose mochten.

D e Son met goude Stralen, Brack met ghewelt door blauwe W^olcken henen. D e Winden mij ontstaelen Het Schip, en lijf, die allenghs vast verdwenen 't Hert wiert als loot. Roer-loos als doot, Door in-beeldinghs bewelven, Naer langh af-sond'ren Soo quam ick met verwond'ren Tot mijn selven. Enz.

D i t stijgt nog ui t boven het overigens in zijn melodieuze beweging eveneens verrukkeli jke versbegin :

Nu dobbert mijn Liefje op de zee Op de woelende springhende baaren Van de wijtluchtighe groote Zee Dien sij elacy 1 nu sal bevaren : Vaart heen, vaart heen vaart voorde windt En denckt altoos waar datje sint Op haar die u bemint.

„ O p e n h e i d " , „zu ive rhe id" , „na tuur l i jkhe id" , „ s t ra lende t o o n " , „ rhy thmi -sche gevoeligheid", „ k l a r e bee lden" dringen zich op, a ls men t r a c h t de kenmerkende eigenschappen v a n Brede ro ' s poët isch vermogen onder w o o r ­den te brengen. D e z e eigenschappen maken, d a t men zijn bes te w e r k nog s teeds met ont roer ing geniet, a ls l evenswarm en levensecht voel t , terwij l men de vage abs t r ac t e modepoëzie v a n die dagen, over precies dezelfde

Page 294: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

onderwerpen , in bedrieglijk-gelijke bewoordingen , in dezelfde uiterl i jke versvormen, al spoedig verveeld v a n zich schuift. H e t gaa t hier om de kern v a n zijn d ichterschap, w a a r o p allerlei invloeden s toot ten , w e r k t e n en afgleden. H e t volkslied ui t de i 5 e en he t begin v a n de i 6 e e e u w heeft s lechts zijn na ­tuurl i jken aanleg vers te rk t . Dikwi j l s geeft hij z e a l s „ v o y s " op : „ H e t d a g h e t ui t den O o s t e n " „ O n d e r de linde g r o e n e " , „ V a n een soo loosen B o e r m a n " , „ T e M e y als alle de Voge len s ingen" „ N a c h t e g a a l ! k leyn wi l t vogelken" enz. Toch zijn he t niet a l le reers t zijn l iederen bij dergelijke wijzen, die in t oon n a a r he t oude volksl ied zweemen, m a a r andere . W i e he r inner t zich niet oude l iederen, als hij B rede ro hoor t z ingen :

Nu wil ick mij begheven In een kleyn kloosterkijn. En eynden daer myn leven En heymelijcke pijn, En sal mijn doodt beklagen, al mijn dagen.

o f : D ie sonder Koop moet minnen, Dien isser ellendich aan. D ie dwarlen al zijn sinnen In idelheyt en waan.

T o t bewus t e navolging, niet a l leen in de vrije rhythmiek, m a a r ook in toon en zelfs in woordkeuze , is B rede ro genaderd in

Een Liedeken. Hoe soet singht ons de nachtegael: Elck vogeltje singt sijn eyghen tael : Hoe sou ick mij bedwinghen, Mocht ick mijn schoonliefste smal Spanceren in het roosendal, Spanceren,, lief 't was mijn begeeren.

Haer oochgens bruyn, haer mondetgen root, Haer borsgens ronder dan een cloot: Sy doet mijn vleys verteeren. En ben ick niet wel in lijden groot, Sy heeft mijn hooft in haren schoot Ghegreepen,, dat block dat moet ick sleepen.

Haer handetjens wit, haer vingertjens broos. Mijn docht sy waeren mij veel loos Doen ick haer laest aenschoude Sy toonden mij een seer lieflijcken gloos Doen ickse tot mijn soele lief koos Met luste,, Lief mocht ick bij u ruste, enz.

N a a s t het oude lied heeft he t rederi jken invloed op Brede ro geoefend. H e t duidelijkst komt di t ui t in verzen als „ L o f v a n de R i j ckdom" en „ L o f v a n

Page 295: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de a r m o e d e " , die volkomen in het rederijkers-milieu t hu i shoo ren ; ook het s lot van menig gedicht wijs t d a a r h e e n :

O Meye eel, u deughden zijn so veel, Ick noemer maer een deel; Laets' andere noemen heel, D ie meerder zijn, gheleerder zijn: Seer garen ick verneder mijn Onder hooge gheesten waert.

en Ghij Meesters en wijse Heeren Neemt in danck mijn ruyge kunst, Ick en kan u niets vereeren N a de grootheyd van mijn gunst, Ick hoop dat u lieden Niet in 't quaet suit dieden, O f 't rijmen niet en vloeyt, Laet op heden blij eken D a t ons Reden-rijcken Alhier In liefde bloeyd.

V a n meer belang is echter de u i twerking op den v o r m ; ook bij B rede ro treft men herhaaldel i jk ingewikkelde versconst ruct ies aan , met te lkens meeklin­kende ri jmen, die to t een zekere gewrongenheid gemakkelijk aanleiding geven en, gelijk daa rmee opgaand, een tendent ie n a a r het regelmatige, a l te rnee-rende vers . O o k de Rena i s sance w e r k t in de r ichting van wel luidende evenwichtigheid en in t a l v a n verzen kunnen w e zien, hoe Brede ro er mee wors t e l t om zijn „ r u i g e " rhy thmen te doen vloeien n a a r de voorgeschreven m a a t . D e se rena­de , het herders l ied heeft hij a ls andere Rena issanc is ten met welbehagen beoefend en men za l moeilijk kunnen ontkennen, d a t hij bekoorl i jke voor­beelden van deze mode-genres geschreven heeft. D a a r is b .v. he t fiin-melo-dieuze

Maar sietl sy sluit. Ach lief, wilt soo niet sluyten. Siet eerst eens uyt W i e dat ghij hier laet buyten

U deurtjen gaen, Compt, fleurt jen, aan, Aen 't scheurtjen, Een eurtjen Aant deurtjen staen Aenhoort mijn kleyn vermaen.

M e n vindt bij Bredero zoowel de gemaniëreerdheid van de Rena i s sance , he t M a r i n i s m e met zijn gezochtheid en gezwollenheid :

Page 296: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

O pijnbanck van mijn rust! O Beulin van mijn bloetl O Godin van 't gemoetl O mijn waerdichste goet. D a t mijn bier is gewust, Ick brandt en blaeck van aenghename lust.

als den gedragen s ta t igen toon v a n Hoof t en Vonde l op hun best , b .v. in d i t ,, Amoreus-Lied t jen" :

Ay schoone dochter blont, die 't hulzel en paruycken, Des gouden dagheraets verwelicht en verdooft, D ie den snee witten melc en lelyen doen duycken Van 't silver blancke vel van u eerwaerdich hooft:

O Margarieta schoon, o uytghelesen bloeme, Stroyt uyt u braef verguit en lang goudt dradich haer; D a t de sonne beschaemt verwondert is en hoe me D e roosen en 't yvoor zoo marmelt door malcaer.

w a a r o p dan l a t e r volgt die pracht ige f lonkerende s t rophe :

Mijn oogen sijn verstaart, met schimmer blint geslagen. Belamphert zoete lief u goddelijck ghesicht. O vriendelij eke mont ick en can niet verdraghen U flonckerige brant, en vonckend' ooghen licht.

I emand , die in s t a a t is deze k lankweelde door onze ooren te l a ten ruischen, heeft ook aanleg voor den Rena issance-vorm bij ui ts tek, he t sonnet , en ieder za l moe ten toegeven, d a t er geen afs tand v a n beteekenis is tusschen de a a n ­gehaalde verzen en „ V r o e g h in den d a g e r a e t " , het omst reden sonnet , d a t w e g raag voor Brede ro zouden wil len behouden, omda t he t zoo voortreffelijk is . D o o r de tijdelijke afwijkingen, onder invloed v a n rederijkerij en Rena i s san­ce, heen heeft Brede ro zijn natuurl i jk geluid w e t e n te b e w a r e n , a l k a n V e r -w e y gelijk hebben met zijn veronderstel l ing, d a t zijn vers op den duur regel­mat iger , s t r akke r en v lakker geworden zal zijn, zonder de ver rassende rhy th-mische buitelingen, die bij zijn eigenlijken aanleg hooren . D e boer t ige verzen, de „genre -s tuk jes" zijn te overbekend, om er hier nog lang bij stil t e s t a a n . H e t zijn smeuige, soms zelfs gepeperde gevalletjes in den doolhof der minne, met r a k e lijnen in een gr innikend genoegen geteekend. Zi j doen denken a a n de schilderijen v a n A d r i a a n v a n O s t a d e en A d r i a a n B r o u w e r , soms echter ook, in de k a r i k a t u r e n „gierighe G e r r i t en M o d d e v a n G o m p e n " en „ D i e u w e r t j e s V r i j e r " , a a n de lugubere verschrikkingen van den ouden Breughel . H e t zijn oude t hema ' s die er in behandeld w o r d e n : jong en oud pa s t niet bij e lkaa r , men moet niet t r o u w e n om he t geld. D e verdienste zit in de levendige bewerk ing . Bij voorkeur w o r d t de „ t w e e -s p r a e c k " als vorm gekozen.: v a n t w e e buurwi jven , v a n F o b e r t en Lobbet je ,

Page 297: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

v a n de beste-moer met h a e r nichte , van de moeder en de dochter , tusschen Knier t je Knel is en Lijsbet Leffens, tusschen Jaep J ans en Fijtje F lor i s , van Besje me t Lijsje heur d i ens tmey t ; sommige ve rzen zijn duidelijk a ls pendan­t en bedoeld : naas t de , ,Aenspraeck vande Pe temeuy to t de Nee f " s t a a t die „ v a n d e n O o m to t de N i c h t " , n a a s t het gesprek tusschen „ E e n oudt Bes t e -vaer t je en een jong M e y s j e n " s t a a t da t van „ E e n oud Besjen met een Jonge­m a n " . N i e t zelden heeft het vers een „ s tok rege l " . E r is een opmerkeli jke overeenkomst tusschen deze boert ige verzen en de kluchten en blijspelen van Brede ro . R a a k geteekend is het „ B o e r e n Gese l s chap" in de bekende s t ro ­phen met hun tr iomfanteli jken r h y t h m u s ; eveneens bewonde renswaa rd ig de schildering v a n de n a a r H a a r l e m t rekkende l ieden ( N i e u w Liedeken : Sondagh, Sondagh lest-leden) en wie geniet niet v a n da t u i tdagende „ H a a r -lemsche drooghe ha r t en n u " ? M e n heeft lang te ui ts lui tend Bredero gewaa rdee rd n a a r deze luimige s tuk­k e n ; men vergat er bij, d a t onder de persoonlijke liefdeslyriek een scha t van gedichten schuilt , die ons ook nu nog ten volle kunnen bekoren. O o k zijn „ a a n d a c h t i g e " verzen w o r d e n te veel ve rwaa r loosd . H e t is niet noodig, in di t ve rband a lwee r te wijzen op , , ' t Sonnetje s teeckt zijn hoof jen o p " ; ver ­zen als

W a t dat de wereld is, D a t weet ick al te wis (God betert) door 't versoecken : W a n t ick heb daer verkeert En meer van haer geleerd Als vande beste boeken, enz.

e n O God die de gedachten Der Menschen siet en leest! Ghij weet wat sy betrachten In 't midden van haer Geest, W a e r sy haer toe begeven, Het sy tot goedt of quaet, In dit ellendigh leven, Dat als een windt vergaefc. enz.

m a a r voora l het bi jzonder-fraaie, stemmige

Mijn sieltje schreyt, dat sucht en weent, Mits ick met aerdsche dinghen Meer, als met Gode ben vereent; En nimmer recht kan dwingen Mijn ongebonde sotte wil. Heer, maeckt mij selve-loos en stil, Als u verkorelingen.

treffen ons door den zuiveren, rustigen, over tuigden toon, die zoo goed ha r ­monieer t met den regelmatigen en rust igen vorm.

Page 298: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

B r e d e r o is inderdaad v a n de lyrici ui t de tje e e u w w e l de oorspronkel i jkste , de enkelvoudigs te ; een na tuu r t a l en t v a n aanbiddel i jke openhar t igheid , soms s t raat jongensacht ig b r u t a a l in he t r a a k gebruik v a n teekenacht ige woorden , d a n w e e r zijn vroolijke of weemoedige wijsjes deunend, frisch als morgen-droppen, vol gloed en zwier , k l a a r als maneschi jn. I n w a a r h e i d , hij w a s een zingend h a r t .

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N

U N G E R , J. H. W . , Bibliographie van Bredero's werken, Haarlem 1884 (aangevuld in de uitgave van J. ten Brink e.a., Amsterdam 1890 en door W . A. P. S M I T , Het Boek, 1927, 370).

MODERNE UITGAVEN : De werken van G. A. Bredero. Volledige uitgave naar de beste oude drukken bezorgd en opgehelderd door J. T E N B R I N K e.a. Dl . III , Amsterdam 1890; W E R K E N . Met inleiding en aanteekeningen van J. A. N . K N U T T E L , Dl . III, Amster­dam. Liederen van Bredero met melod. (Het Ned. Lied n° 243-262). BLOEMLEZINGEN : G. A. Bredero, met proza van A L B E R T V E R W E Y , Amsterdam i 8 9 3 ; Liederen uitgegeven door F. B U I T E N R U S T H E T T E M A , Zwolle ( 1 ) ; Bloem­lezing door J. B. S C H E P E R S , Amsterdam 1923. STUDIES : B O N E B A K K E R , E., Over XVII^-eeuwers, X (Bredero), Taal en letteren i 3 , 4 5 2 ; B R I N K , J. T E N (1), Na driehonderd jaren, Breero-Album (Oud Holland II, 11); I D E M (2), De oorzaken van Bredero'é dood, Nederland i885 (April-Mei); I D E M (3), Het gezin van den schoenmaker A. C. Bredero ( D e Gids 1887) ; I D E M (4), Gerbrand Adrlaensen Brederoó, Historisch-aesthetische studie van het Nederlandsch blijspel der X V I I e eeuw, 2 e dr., Leiden 1888; I D E M (5), Over de „Liederen van Bredero" uitgeg. door F. Buitenrust Hettema, Elzevier 1896 (Nov . ) ; D I L L E N , J. G. V A N , Amsterdam in Bredero'é tijd, D e Gids 1935, 3o8; D O Z Y , C H . M., Bredero's Zwanezang, Breero-Album (Oud Holland II, 2 7 ) ; G O U W , J. TER, Her huis Brederode te Amster­dam, Amsterdam 1880; H E T T E M A , F. B U I T E N R U S T , Iets over Bredero, Taal en letteren, V I I I , 65 (ook in : Taal- en dichterstudies) ; K A L F F , G. (1) , Nieuws over Brederoó, D e Gids 1896, IV , 384; I D E M (2), Breeroo's Lied-boek, Breero-Album (Oud Holland, II, 42). Ook in uitg. Ten Brink e.a. dl. I I I ; K N I P P E N B E R G , H. H., Bredero en Tesselschade's verliefdheid, Tilb. Tijdschr. v. Taal en Lett. 25, i32 ; K N U T T E L , J. A. N . , Bredero's leven en liefden en de weg door zijn liedboek, D e Gids 1919 , II, 6 1 ; K O C H , L. (1) , Bredero's laatste jaren en Bredero'é étudiejaren, Tijdschr. voor Ned. Taal en Lett., 48, 2Ö6; I D E M (2), Tesselschade en Bredero's Afargriete, Tijdschr. voor Ned. Taal en Lett. 55 , 269 (met naschrift van J. A. N . Knuttel); K O O P M A N S , ]., Bredero, Spectator 1896, n r 4 2 ; M O L T Z E R , H. E., Brederoó's Liedtboeck, Stud, en Schetsen, 1 0 1 , Haarlem 1 8 8 1 ; N O A C H , S. M., Een naamdicht van Bredero, Nieuwe Taalgids 32, 1 7 6 ; O V E R D I E P , G. S., Bredero, sprekende na 35o jaren, Onze Taaltuin III , 36i ; P O L L M A N N , J., Een paar opmerkingen over de dateering van Bredero's liederen in de editie Knuttel (Studiën 94, 128) ; P O O R T , N. , Gerbr. Adr. Bredero, Gron. 1918 (ook in : Opstellen en lezingen, Gron. 1928); P R I N S E N , ƒ. (1) , Breero in zijn verhalende liederen, D e Gids 1918 , III , i 7 5 ; I D E M (2), Breero ( 2 3 Aug. 1618-1918) , Elsevier 1918 , II , 68 ; I D E M (3), Gerbrand Adriaansz, Bredero, Amst. z . j . ; R O E V E R , N . D E , Brederoó's ouderhuls, Breero-Album (Oud Holland, II, 78 ) ; S C H E P E R S , ƒ. B. (1) , Bredero's liefde voor Atargriete, Taal en lett. i 5 , n 3 ; I D E M (2), Breero en de Bruin-ogen, Taal en letteren i 5 , 2 7 3 ; I D E M (3), Breero en Hooft. Een vraag, Taal en letteren i 5 , 288; I D E M (4), Bredero's liefde voor Afargriete, de grote étuwkracht van zijn kunst, D e Nieuwe Gids 1 9 1 3 , I,

Page 299: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

574. ^99 >' I D E M (5), Bredero's invloed op tijdgenoten, D e Nieuwe Gids 1 9 1 4 , II, 66 ; I D E M (6), Bredero en Tesselschade, D e Nieuwe Gids 1 9 1 7 , II, 4 i 3 ; I D E M (7), Bredero'a liefde en lied, D e Nieuwe Gids 1918 , i58 ; I D E M (8), Terug van een dwaalspoor, D e Nieuwe Gids 1924, i 5 o ; I D E M , De twaalf donnetten van de Scboonheyt, Nieuwe Gids 1924, I, i 3 4 ; I D E M (9), Nieuwe over de jonge Bredero, D e Nieuwe Gids 1927 , 640; I D E M (10), Een liedje van Bredero, Tijdschr. v. Ned. Taal en Lett. 32, 239; I D E M , Ia Margriete dezelfde als Tesselscha ?, D e Nieuwe Gids 1936, II, 419 ; V E R W E Y , A. (1) , Tesselschade, Proza V e dl., 2 1 7 ; I D E M (2), Bredero's Vroegh in den dagheraadt, D e Nieuwe Taalgids X X V I , 7 6 ; V O O Y S , C. G. N . D E (1) , De twaalf sonnetten van de Scboonheyt ten onrechte aan Bredero toegeschreven, D e Nieuwe Taalgids, X V I I I , 86; I D E M (2), Tekstkritiek op Bredero's liederen, D e Nieuwe Taalgids, X X V , 243,- W O R P , J. A., Een onbekend lofdichtje van Bredero, Tijdschr. voor Ned. Taal en Letterk., IX, i 3 5 .

(1) V A N D I L L E N , op. cit. — (2) M O L T Z E R , op cit. ~ (3) BUITENRUST HETTEMA, op. cit. (1)

en (2). •— (4) SCHEPERS, op. cit. (1) , (2), (4), (6), (7), (8). — (5) K A L F F , op. cit. —

(6) KNUTTEL, op. cit. — (7) D E V O O Y S , op. cit. (1) . — (8) V E R W E Y , op. cit. (2). —-

(9) V E R W E Y , op. cit. (1) . —• (10) KNIPPENBERG, op. cit. — (11 ) K O C H , op. cit. (2).

B R E D E R O ' S D R A M A T I E K

door

Prof. D r G. S. O VERDIEP

DE ROMANTISCHE SPELEN

Kenmerkend voor Brede ro ' s d r a m a is, a ls in de spelen van de i 6 e eeuw, de menging v a n boer t en e r n s t : , ,de verscheydenheden der d ingen" bij he t „uy tbee lden der f ray icheden" die den toeschouwer beurtel ings to t t r anen en t o t gullen lach moet dwingen. Z o o heeft hij zijn s tandpunt en manier omschreven. H i j schrijft t reurspelen met boert ige tusschenspelen erin ge­vlochten, kluchten met een meer of minder leerzame, ernst ige strekking, t en slot te een Amste rdamsch , na t ionaa l spel met evenveel ernst in de s t rek­king a ls boe r t in de real is t ische schildering. Geen dezer spelen heeft hij t ragicomedie genoemd, zooals Vonde l nog met zijn P a s c h a deed en zooals he t gewoonte w a s voor de hoogdravende spelen v a n Spaansche of klassi-cistische a l lure . Tegen beide r ichtingen heeft hij zich dan ook s teeds verze t en zich zelf als den d rama tu rg voor de camer is ten en het gemeene volk geproclameerd. A a n he t begin v a n Brede ro ' s w e r k als tooneeldichter , en tevens v a n he t tweede decennium der Gouden E e u w s t a a t het merkwaard ige , , t r e u r s p e l " v a n „Rodd'rick. ende Alphonóuó", eerst gespeeld door de Amste rdamsche kamer in 1611 en d a a r n a in 1616 uitgegeven, op den regel „ D e Vr i enden mogen k i jven; M a a r moeten Vr i enden bl i jven".

Page 300: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

I n he t eers te deel w o r d t gehandeld over de vr iendschap v a n t w e e edellieden, Rodder ick en Alphonsus , die beiden liefde opva t t en voor El i sabe th , de nicht van koning F e r n a n d o . Rodder i ck is E l i sabe th ' s u i tverkorene . D e t w e e „min­ne -maten" zeggen e lkander de vr iendschap op en scheiden als w a r e doods­vijanden. — D e koning zendt zijn ge t rouwe r idders ui t tegen de M o o r e n die een inval hebben gedaan . Rodder ick en Alphonsus r ichten zich voor hun ve r t rek to t E l i sabe th met een b r ie f : Rodder i ck om h a a r v a n zijn liefde to t in den dood te verzekeren, Alphonsus om t e zeggen d a t hij in h a a r dienst den heldendood zal zoeken. — I n he t derde deel keer t he t Spaansche leger over­winnend terug . Rodder ick h a d een M o o r s c h e n aanvoe rde r gevangen ge­nomen, die hem door t w e e Spaansche edell ieden echter w e r d ontfutseld. O p zijn verzoek w o r d t de beslissing over zijn goed rech t overgelaten a a n een t w e e g e v e c h t : Rodder ick tegen de t w e e onver la ten . Rodder ick w o r d t z w a a r gewond, m a a r on tze t doo r den gemaskerden A l p h o n s u s ; t ezamen ove rwinnen zij . Alphonsus in een monoloog, ve rk l aa r t zijn op t reden ui t een o n w e e r s t a a n b a r e n drang , den boezemvriend te helpen. — I n het vierde deel komt Alphonsus , die de t eedere zorgen v a n E l i sabe th voor h a a r gewonden geliefde niet k a n aanz ien zonder onduldbare zielepijn, t o t het besluit , met zijn vr iend Gera ldus de vijandige were ld in te t r ekken om den dood te zoe­ken in een toch t tegen de M o o r e n . Rodde r i ck weifel t tusschen zijn liefde en zijn dank a a n A l p h o n s u s ; wi l een tweegevech t doen beslissen. M a a r E l i s abe th w e e t hem to t een huweli jk t e belezen. D a n komt de mare , d a t Alphonsus door de M o o r e n is gevangen ; Rodder i ck doe t hem loskoopendoor ruiling met zijn M o o r s c h e n gevangene. .—• H e t vijfde deel brengt de „on t ­knooping" . E l i sabe th , op reis n a a r h a a r ouders voor he t huweli jk, w o r d t gevangen genomen door den „ I n d i a a n s c h e n O r o n d a t u s " en zijn M o o r s c h e roovers , evenwel bevrijd door den d a a r ronddwa lenden ver los ten Alphonsus . E l i sabe th , on t roe rd door zijn heldhaftige verknochtheid , w e e t niet meer w i e n v a n beiden zij h a a r gunst za l schenken. Rodder ick , vernemende v a n den overva l v a n O r o n d a t u s , begeeft zich n a a r he t woud , vindt d a a r Alphon­sus, w e d e r o m bl i jkbaar onkenbaar , en doors teek t hem, in den w a a n d a t het de rooverhoofdman is . E l i sabe th vlucht in verbijstering . Rodder ick „ r a e s t met een a l te groote ongebondenheid. D i t leste m a e k t het hele Treurspel volkomen droevigh" zegt B rede ro in zijn „ I n h o u d " . H e t belangri jkste w a s voor B r e d e r o en zijn vr ienden de m o r a a l v a n he t d r a m a , en deze blijkt ons he lder en duidelijk ui t de „ c h o r e n " n a de „dee l en" , samenvat t ingen in ly-r ischen vorm.

H e t eers te koor (vs. 649 en vlg.) ve rk l aa r t in de eers te dr ie couplet ten bon­dig en kor t , d a t w e l i s w a a r de M i n de alles overheerschende Eigenliefde to t v e r r a a d a a n de vr iendschap brengt , m a a r d a t de oprechte vriendenliefde toch s tandvas t ig is . H i e r o p volgt een te omslachtige ui tweiding ove r de vergankeli jkheid v a n he t menschengeluk, he t „ w i l t wey ich a v o n t u u r " . N o g minder klassiek is de d a n volgende voorbereiding op den inhoud v a n he t

Page 301: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

tweede bedrijf. I n het tweede koor w o r d t verder ui tgeweid over de wissel­valligheid van he t a a rdsch ge luk ; ook hier w o r d e n de gebeurtenissen v a n he t volgende , , dee l " aangekondigd. H e t volgend koor beva t in he t de rde cou­plet de m o r a a l :

God gheeft ons vaack door teghenspoedt D e Rijckdoom van zijn hooghste goedt; O broose mensch 1 wilt daar op letten. Al toont u 't luk een wreet ghedaant, God maackt hem, die ghy Vyandt waant, U tot een noot-hulp, om u t'ontsetten.

H e t koor v a n het vierde deel brengt deze w a a r h e i d : voorspoed m a a k t de menschen blind, lust drijft den mensch en doet hem zijn ziel ve rwaa r loozen . E n di t w o r d t in f raaien lyrischen vorm toegelicht in de s lo t redenen na he t l aa t s t e deel (vs. 2534 e n V 1 S - ) - Vr i endschap g a a t boven M i n n e ; w a r e vr iend­schap k a n niet vergaan, zelfs niet door aanvankel i jken minnenijd. D i t is de moraa l . I n de s lot rede is deze echter al legorisch v e r w e r k t :

Ster-ooght en siet met ernst in W a t wy met d'inhout of de óln Van 't droeve treurspel segghen willen. Des Menschen leven is een strijdt, Een Water dat snel henen lijdt ( = gaat). Een pluym-licht vlieghent dinghe, Een Bloem, een Roock, een Wint , een Bel, Een groote niet, besietment wel, Een Schouwspel vol veranderinghe.

E n w a t is nu de diepe „ s i n " :

D e Werelt is een vuyle Hoer Sy liefd' den Eellingh, oock den Boer, Sy looft een yeder te verheffen, Sy stroockt, sy streelt, sy lockt, sy troont: Maer die sy 't soetste wesen toont, Gaat sy int eynd' op 't felste treffen. Voor Alphons wilt de Ziel verstaan: Neemt Rodd'rick voor het Lichaem aan ; En noemt Elisabeth de Werel t enz.

D e heele gang van het t reurspe l w o r d t door Brede ro in deze s lo t redenen n a a r dezen al legorischen „ s i n " ve rk laa rd . D i t „ t r eu r ig s p e l " is door den dichter a ls „ s innespe l " geschapen. D e consequentie v a n den „ s i n " w o r d t t r o u w e n s in deze merkwaard ige s lotredenen nog on tvouwd : „ d ' h i s t o r y " zegt namelijk d a t Rodder i ck en E l i sabe th toch nog t o t een huwel i jk k w a m e n . M a a r de b a r r e dood en vlugge tijd vaagden E l i sabe th weg in een vroegen d o o d ; de geknakte Rodder ick , „ d o o r w i e k t in d' d r u k " , begaf zich in een

Page 302: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

klooster , w a a r een k w a d e koor t s ook a a n zijn droevig leven een rampza l ig einde maak te . Geen heil rus t t e er op den bond v a n het Lijf en de W e r e l d . V o r m en opzet van het d r a m a zijn gekenmerkt door verschil lende „meng ing" . Be langwekkend zijn voora l de he rhaa lde lyrische inslagen en de komisch-real is t ische in te rmezzo ' s .

E r zijn t w e e komisch-real is t ische tusschenspelen, v a n vs . 377 t o t 525 en dan vs . 1849 t o t 1894. Formeel zijn zi j , a ls de k luchten v a n Brede ro la ter , ge­kenmerkt door een ext reem gebruik de r vo lks taa l en de rhythmiek v a n het oude vers v a n vier heffingen. D e t w e e scènes hangen s a m e n : N i e u w e n H a a n bezwijkt voor de bekoring v a n G r i e t Smeers , m a a r h a a r coquet ter ie w o r d t bestraf t . H e t geheel is een p la t t e k lucht in opt ima forma, die echter in n a u w verband s t a a t me t he t d r a m a . Immers N i e u w e n H a a n is de knecht v a n Alfonsus, Gr ie t de dienstbode v a n El i sabe th . H e t eers te op t reden v a n deze typen (vs. 377 en vlg.) w o r d t aangekondigd door een humoris t ische schildering der figuur v a n Gr ie t door Alfonsus (vs. 325 en vlg.). N i e u w e n H a a n mengt zich nog meer in de tooneelen v a n he t eigenlijke d rama , als boodschapper en voora l als de figuur v a n den nuchteren, m a a r vers tandigen n a r die zijn heer de w a a r h e i d w e e t te zeggen; zoo in d a t tooneelt je vol ge­zonden humor in vs . 1703 en vlg. da t a andoe t als een s taal t je v a n Shakespea-r i aansche vis comica.

Eenzelfde ro l speelt N i e u w e n H a a n in vs . i57Ö en v lg . ; ook d a a r ve rk l aa r t Alphonsus : „ N o c h heeft de so theyt my een lachjen af g e p a r s t " . O o k hier de parodieerende tegenstelling v a n hoofsch en b o e r s c h :

A L P H .

Bidt haar, claaght haar, wenscht haar, van mij so veel gelucks, Als ick int hert ghevoel veel benautheyts en drucks. En kust haar witten hand noch eens van mijnent wegen.

W . H A A N

^Vel aan mijn Heer; is sy om 't kussen maar verleghen, So sal ick kussen haar, so vriendelijck en soo stijf. Voor haar hooft, voor haar monckt, haar hals, haar borst en al haar lijf, Alree man, dat is gangh.

E r is echter een veel belangri jker ve rband . H e t p a a r N i e u w e n H a a n en Gr i e t is de parodische paral le l le tegenhanger v a n he t hoofsche p a a r , R o d ­der ick (c.q. Alphonsus) en E l i sabe th . N i e u w e n H a a n stel t zich zelf (vs . 409 en vlg.) voor als zijnde ook v a n het H o f en ook hij is met de liefde niet geheel op dreef, w a n t Gr ie t Smeers (*) is even vleiend lief en wispel tur ig als E l i sabe th . H e t gesprek v a n den potsierl i jken H a a n en smerige Gr ie t is een parod ie op de amoureuze perikelen die er a a n voorafgaan . O o k is Brede ro w e l h a a s t „k l a s s i ek" in den humor der tegenstelling, w a n n e e r

(*) Smeers is zoowel „vleiend" als „smerig".

Page 303: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

a a n he t slot, op het oogenblik da t Gr i e t „o f ik wi l of n i e t " den H a a n een zoen vereer t , Rodder ick ten tooneel verschijnt, en losbars t in een uit­bundig pa thos :

Zoo haast het Morghen-roodt het blaauw Gheberght beschijnt, En dat de Zilv're D a u w voor d'Goude Son verdwijnt: Ja dat de Velden haar met weer-schijn Groen bekleden, Soo lust mijn jeughdigh hert sich buyten te vertreden.

Bij monde v a n Gr ie t w o r d t ook al de t ragische tegenstelling in een berooi ­den mooi gekleeden jonker, den Spaanschen B r a b a n d e r in de kiem, op den korre l genomen (vs. 389) :

Om God-wil, siet daar die straat-Joncker iens gaan. Of hy wel ien Veer in zijn nest het (denck ick) die zijn is ? W a t duysent Fransoysen weten de Luy wat dat mijn is ? Ik borgh niemant wat ick heb, of wat ick hadt.

N o g duidelijker is de parodieerende bedoeling v a n B r e d e r o in het tweede deel van de „ k l u c h t " , in vs . 1849 en vlg., d a t onmiddellijk volgt op de al ler­meest hoofsche, lyrische en operet te-acht ige scène, w a a r Rodder i ck en E l i sabe th e lkander hun liefde toekweelen . N o g tr i l t de lucht v a n R o d d e -r icks pa thet i sche a r i a :

Ay schoone Dagheraet] verdaaghster van mijn daghen] W e l op, stoey-diecke vreught, wilt banghe druck verjaghen. Een krioelblye Feest, mijn hert door u bedrijft: Mij wondert dat mijn Geest in zijn arm hutje blijft (1) Mijn Siel juyght door u jonst, mijn hert lacht dat het schatert Int holle van mijn lijf, waar van mijn tongh nog klatert, enz.

of d a a r dansen H a a n en Gr ie t het tooneel op : he t hek is van den dam, vrij hof, vrij broof, vrij bier, vrij struif, vrij bout , vrij h a m ; „ m e t een lekker „ V y s i o e n " sal ick mijn da rmen vu l len" .Volg t d a n evenzeer a la Rabe la i s de l iefdesverklaring „ i n ' t s o t t e " , w a a r v a n w e het nog kalme slot al leen ci teeren :

Grietje, gij bint mijn al, mijn soet, mijn goet, mijn grillen : Mijn hooft, mijn hals, mijn borst, mijn buyck, mijn struyck, mijn lijf, mijn billen.

E n w a n n e e r d a n den H a a n w a t al t e dr iest zijn recht opeischt , on tva l t a a n Gr i e t een gloednieuwe vleinaam : M i j n Gouden Nieuwen Haan, a y Sulverde, blijf s t a a n ! D e tegenstell ing en tegelijk he t paral le l isme v a n de komisch-real is t ische deelen en he t t reurspe l in hoofsche sfeer, bewerken een humor v a n bijzonder gehal te : een vorm v a n real isme gegrond op de schrijnende tegenstell ing èn verzoening van ideaa l en werkeli jkheid. D e kenners v a n Brede ro zijn veelal

Page 304: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

v a n meening, d a t hij dezen hoogeren humor pas in den Spaanschen B r a b a n ­der heeft getroffen. W e zullen den humor a l in he t eers te begin v a n Brede-ro ' s d ramaturg ie volop levend moeten erkennen. D o o r dezen humor, door deze menging en synthese v a n tegendeelen, ondergaa t het „ s innespe l " t en slotte een vernieuwing van b e l a n g ; ui t het rederi jkersspel heeft Bredero een d ramat i schen vorm v a n real isme geschapen, op he t thema : , ,zoo is de were ld , die door de min de ziel t e gronde r icht en den mensch to t het besef dwingt v a n de vergankel i jkheid". V a n den lyrischen inslag zijn voora l belangrijk de monologen v a n El isabeth , de „ p r i m a d o n n a " , in den kor t en versvorm v a n he t lied, verzen v a n drie of vier heffingen. D e z e kor te versvorm komt overigens al leen in he t bode­ve rhaa l v a n vs . 1937 en vlg. v o o r ; d a a r niet in s trofen gedeeld natuurl i jk. E r is alle aanleiding te meenen, d a t deze l iederen ook op he t tooneel zijn gezongen, t en deele komen zij voor in he t Liedtboeck, t en deele zijn he t be ­werkingen v a n stof uit den Palmer i jnroman. H e t liedje over Cupido (vs. 235 en vlg.) en over de M i n n e (vs. 1181-1228; zijn ui t het L ied tboeck ; het l aa t s t ­genoemde is een belangrijk dramat isch- lyr isch in termezzo op he t t h e m a

O lichten brandt van Minne 1 D ie met u vlam, zoo weerlicht blick'rend flonkert In mijn verliefde zinnen

overgaande in den vorm der a lexandr i jnen (vs. 1291 en vlg.) w a a r in navol ­ging v a n den Palmer i jn- roman, E l i sabe th getuigt v a n den louterenden invloed h a r e r liefde :

Ick ben besloten vast te monst'ren en te wannen, Voornaam'lijck uyt mijn hert, daar na uyt mijn aanschijn, Al die geveynstheyt die in my oyt plach te zijn.

I n he t vijfde bedrijf (vs. 2074-2151) is u i t de bewerk ing v a n den r o m a n een opmerkeli jke pas to ra le zang voor tgekomen. Opmerkel i jk om de idyllische natuurbeschri jving :

D e ^Schaapjes sabb'rend kna^'len Het groene Grasjen of, D ie met haar woelend' drabb'len, Bewolken hun in 't stof: Beswadd'ren 't lustigh Lof: W a n t ziet de dorre Hey, Is stuyf-zandt en droogh kley Vol steentjes veelderley.

O o k hier eindigt E l i sabe th met een betuiging v a n afkeer v a n lagere lust (vs. 2144 e n vlg.), hoewel met een zeker voorbehoud.

Page 305: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D r a m a t i s c h is h a a r verwerp ing van alle banden en kluisters der ee rbare schaamte , w a n n e e r het er om gaa t den gewonden Rodder ick te t roos ten in zijn leed (vs. 1497):

W e g h aarselende schaamt, haas-op 1 ghewaande schanden, Op dat u ydelheyt mij langher niet belet: Zijn leven of zijn doodh liet Rodd'rick my in handen : D ie al zijn hoop en lust in mijn troost-komste set. Ick koom, mijn Lief! ick koom, ick sal u haast ghenesen. D e quetsuur vande Min, met mijn suyvere gunst. Met hulpe vande Tijdt sal d'ander beter wesen, Door de heylsame raat en kloecke Meesters kunst.

D i t inderdaad levende brokje poëzij is gesteld in den vorm v a n qua t ra ins , a l thans couplet ten v a n vier a lexandri jnen die een syntact ische eenheid vor ­men. W e vinden dien vorm ook in de reden v a n den koning en v a n Gera ldus . D e figuur v a n den koning s temt in dit opzicht overeen met die v a n den ko ­ning in Hoof t ' s G r a n i d a ; de metr ische vorm helpt evenals d a a r mede a a n den indruk v a n verheven stat igheid die den tooneelkoning in dien tijd bl i jkbaar kenmerkte (zoo ook P h a r a o in P a s c h a ) . Archa ïs t i sche construct ies vers te rken dien indruk. M e n overwege den aanhef der eers te rede (vs. 1001 en vlg.) van he t derde deel :

Danck sy de groote Godt des hooghen Hemels Heyligh, Die my noch heeft ghespaart tot dees ghewenschten dagh, W a a r in dat ick u sie als Meesters vanden slagh, 't Landt in sijn oude staat, in rust en vrede veyligh.

en d a n de , , toonee l" ve rwekkende w e n d i n g :

W e l Rodderick! hoe dus afkeerigh en weersoordigh ( = somber)? Dits teghen u ghewoont, dat ghy in blijdtschap treurt: Ons toonend' een ghelaat balsturigh en versteurt W a a r door dat ghy ontstelt den Koningh teghenwoordigh.

H e t qua t r a in heeft h ier den ri jmvorm a b b a gelijk ook in die overs ta t ige t o e s p r a a k des konings to t de wanhopende gelieven (vs. 1895 en vlg.)

Nu rijdt, goey Lieven, rijdt, nu stopt dit snickent weenen : Grijpt moet en gheeft aamtocht u zeer ghepijnde Gheest, Een noodeloose zorgh maackt u onnut bevreest: Als of ick Godes raadt quaadt-aardigh souw benenen.

D e z e s te reotype koningsfiguur onderscheidt zich van de hoofdpersonen door zijn matigend en verzoenend optreden, zijn evenwichtigheid, die hem to t een waar l i jk verheven figuur s tempelt , in wiens w o o r d e n geen lyriek en ook geen bral lend pa thos weerga lmt . H e t is waarschi jnl i jk d a t deze koning a ls de

Page 306: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Gerbrand Adriaensz. Brcderode

Page 307: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 308: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

figuur van God in he t Reder i jkersdrama, t roonde op een va s t ecent ra le p l a a t s ; dit w o r d t duidelijk ui t vs . 1093 : , , W a n t dezen gulden T r o o n en wel gecierde Setel , M i j n scepter met mijn k r o o n " enz. en ui t vs . 1001 en 1895 w a a r bij he t opgaan v a n het gordijn de koning, reeds aanwez ig , spreekt . D e koning is goedert ieren, m a a r ook krijgshaftig en nu en d a n in s t a a t t o t de ro l v a n den bl iksemenden Jupi ter , die Vonde l ' s P h a r a o zoo bijzonderlijk eigen i s ; wij ci teeren zijn machtsbewustz i jn in vs . 1049 en vlg.

Spreeckt op hélder en vry, niemant sal hier eens kicken, W a n mijn Wijnbraauwen straf, haar stellen wreet en fel; Soo trilt de guide Saai; mijn Ghesin swichten snel Doort fronslen van mijn vel, of door een simpel knicken.

M a a r deze koning is niet t ragisch als P h a r a o , zelfs niet d ramat i sch van overwegend belang. H i j bezorgt zijn onderdanen avontuur , en t r eed t rege­lend op van terzi jde. N o g een bijfiguur spreekt bij h a a r op t r eden in den vorm der vierregelige cou­plet ten, namelijk Gera ldus , die in v s . 1 6 2 1 n a a s t Alfonsus w o r d t geplaa ts t . H i j is inderdaad he t symbool van den l ichtzinnigen k a n t der figuur van Alfonsus, hij personifieert de oppervlakkige minne. H i j spreekt over zijn t rouwelooze geliefde als Brede ro in sommige v a n zijn vroege l i e d e r e n :

Ha, óchoone waarde Vrouw! u écboonheyt my bekoort, Des loop ik achter straat verliefd', vergeckt, verdoort, Door 't licht ghelooven sot, en mijn vertrouwen blindt. Heeft u mijn hert veel meer als mijn sélvèn bemindt.

Gera ldus ontvlucht als Alphonsus de hoofsche s feer ; zij t r ekken tezamen de wi lde w e r e l d in. Gera ldus echter ontvl iedt de ver le id ing v a n he t hof en za l a ls teruggekeerde ve r lo ren zoon zich voegen n a a r een burgerl i jken s t a a t ,,in ve t te ruime w e e l d e " , n a d a t hij den t rag i schen ondergang v a n zijn vr iend die niet s lechts he t hof m a a r he t leven moede is, zal hebben a a n s c h o u w d . V o o r Alphonsus , Rodder ick en E l i sabe th is namelijk geen redding mogelijk. B r e d e r o immers bewi js t ons doo r h e t „ r o m a n t i s c h e " d r a m a der hoofdper­sonen, d a t menschelijk geluk wisselval l ig is , in he t bi jzonder d a t were ldsche liefde t en verderve voer t . D e z e zwaarmoedige levensopvat t ing w o r d t ui t­gebeeld door middel v a n de „ t r e u r i g e " vers tor ing der v r i endschap v a n t w e e edele jongelingen. Geen andere w ins t s t a a t h ier tegenover d a n al leen de onbezweken t r o u w v a n Alphonsus . H i e r i n ligt t o t op zekere hoogte een t rag isch mot ief : in den strijd tusschen liefde en vr iendschap zegeviert de l aa t s t e doo r h a a r offervaardigheid. D e liefde v a n Rodder i ck en E l i sabe th is „ m i n n e " v a n lagere orde , die zelfs niet t o t een bescheiden huwelijksgeluk leidt . E l i sabe th zelfs komt n a he t offer v a n Alphonsus to t twijfel , of zij niet hèm h a d moeten kiezen, w i e n bl i jkbaar he t geluk v a n de geliefde en v a n den vr iend meer t e r ha r t e gaa t d a n he t eigene.

Page 309: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Alphonsus is inderdaad de be langwekkende figuur. I n he t eers te deel w o r d t achtereenvolgens door hem, door Rodder ick , door E l i sabe th en doo r Nieu­w e n H a a n en Gr ie t de minne uitgebeeld. M a a r Alphonsus is degene die v a n den aanvang af, kr i t isch s t a a t tegenover de lagere minne : in j ach t en krijgsbedrijf zijn de mannen gehard en gestaald , m a a r seder t zij gedwongen zijn a a n he t hof te verbli jven, „ zach t e kleeren dragen in p l aa t s v a n ha rde rus t ing" , zijn zij wil looze speeltuigen der v rouwen . O o k w o r d t Alphonsus al leen in ha lve dronkenschap , die „zenger t he t vers tand met n u w vlammende p i jnen" , t o t een aggressieve onderneming jegens El i sabe th verleid (vs. 295 en vlg.) I n he t l aa t s t e tooneel v a n he t eers te deel t r a c h t hij Rodder i ck te overtuigen, da t zijn liefde voor E l i sabe th de hevigste is, de hoogste rech ten heeft, en d a t d a a r o m Rodder ick , als vriend, v a n El i sabe th za l moeten afzien, om hèm v a n den dood te redden . Rodder ick weiger t botaf. V a n he t groots te belang is nu de wending in Alphonsus 'gemoed. W a n n e e r hij zijn vr iend ge­w o n d ziet door de t w e e onver la ten , en El i sabe th in w a n h o o p om Rodder icks dreigenden dood, d a n stel t hij zich de v raag :

Hoe kan u dienst, mijn Vrouw, zijn immer meerder nut, Dan ghy haar hartsen-vreught en u spits-broer beschut ? Haar leven hanght met sorgh in waagh-schaal na 'tbemercken Pieraarsdij (=aarze l t ge) •— O mijn hant —• nu dubb'le winst te wercken ? Dat hoop ick nimmermeer: Stort der verwinners moet ; Wentelt haar hooghe hoop in heur hoovaardigh bloet... Alphonsus, dats een deughd! seer behülpsaam te zijn. Met zijn günstighe hulp, helaas! onthelp ick mijn.

Nu prijs ick wederom dese lück-rijke strijdt, W a a r door ick met een slagh twee Lieven heb verblijdt. Ik schenck mijn Lief haar Lief] mijn Vrundt gheef ik Victory. Voor my houw ick alleen dees róemrüchtighe glory.

Als Tisifernes ten ba te v a n Gran ida , zoo v e r z a a k t Alphonsus he t eigen ik en vlucht in de wi ldernis of den dood. I n he t d r a m a blijven Rodder i ck en E l i sabe th ach te r in w a n h o o p en wroeging H e t slot v a n „hoe het verder met hen a f l i ep" heeft Brede ro n a a r de gegevens v a n zijn bron, den Palmer i jnroman, in de allegorische verklar ing toegevoegd.

Herhaa lde l i jk is in de l i t te ra i re geschiedschrijving geklaagd over de „grof­he id" v a n t a a l in den dialoog. M e n r ich t zich d a n niet enkel tegen de p la t ­heid v a n de klucht •—• d a t genre ging met pla theid nu eenmaal gepaa rd —• m a a r ook tegen de krachtu i tdrukkingen in den dialoog der hoofsche figuren. H e t d ient echter gezegd, d a t w a t men grofheid noemt, h ier in w a a r h e i d een hoogst opmerkelijk „ p a t h o s " is, d a t he t „ r o m a n t i s c h e " , ook he t meer of minder Senecaansche , d r a m a v a n de zest iende en he t begin de r zevent iende e e u w v a n he t klassieke onderscheidt en w a a r u i t op geheel natuurl i jke wijze

Page 310: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

opgroeit w a t wi j bijzonder in he t midden v a n de i 7 e e euw den ba rokken sti j lvorm noemen. I n Rodd ' r i ck ende Alphonsus ba r s t en de helden in dit pa thos ui t bij hevige bewogenheid in het bi jzonder w a n n e e r zij zich rekenschap geven v a n den eigen z ie les taa t . H e t eers te voorbeeld is de u i tva l v a n w o e d e v a n Rodder i ck over het onrecht hem a a n g e d a a n door H a a l n a en Almijn :

Dit schandelijck verwijt belemmert en ontstelt Mijn /zorselighe kop : en knelt mijn hert door 't wroeghen Soo roep ick nu te recht.... 't Is vreemt dat mijn gheduldt soo langh verdragh noch nemt. Dat het den Lasteraars niet ver^elght en verdempt, Verplettert en vertreet, en niet in stucken mortelt! Doch 's Conincx strack ontsagh 't ghemoet alsoo betemt D a t nu mijn gramschap heet niet na sijn lust uytbortelt.

D e z e t a a l is volkomen „ rea l i s t i s ch" . D e koning zelf cons ta t ee r t d a t zij gepaard g a a t met de uiterlijke blijken v a n gerechtvaard igde g ramschap :

Ik siet, u Lichaam schudd', u kloecke beenen trillen, U stoute borst die slaat; U bloedt verhuyst en krimpt; D e krachten van u hert ten Ladder toornigh climt In 't verhemelt van 't oogh ( = wenkbrauw), daar sy uutbarsten willen.

D e koning ziet in deze razerni i he t bewijs d a t zijn edele Rodr igo inde rdaad in zijn eer is g e k w e t s t ; d a a r o m s t a a t hij hem den eisch v a n he t tweegevecht t oe . O o k Alphonsus in zijn twees t r i jd ve rk l aa r t v a n zich zelve :

Ik rammel soo my dunckt door enckel frenesyen. Ik buytel om entom ( = ende om) in malle sotternyen.

E n w a n n e e r deze t ragische figuur, gef lankeerd doo r de komische v a n N i e u ­w e n H a a n op n ieuw „ u i t k o m t " om zijn afscheid v a n de geliefde voo r t e bereiden, door een „bedel ig geschrijf", d a n druk t hij zijn stemming schil­deracht ig u i t :

W a n mijn trog'lènt ghegnock u jonst socht a£ te prachen, Werdt het op 't grootst gheloont met een mees-muylend lachen, Doch smadelijck en scheet,), weerbarstigh goons en mur: Wanscheppend' door 't ghepruyl de Gaven, die Natuur U gaf

Gera ldus ook is niet „grof", m a a r plas t isch in de symboliek v a n zijn e ro ­t ische e r v a r i n g e n :

D e soete éoule Min spréngkelt mijn sinn'lijckheyt, Dus smaack ick in mijn fleur sijn bracke vochticheyt, D ie 't suycker nut te wrangh ontset daar door 't ghedaant, En koockt soo in sijn borst dat het óoghwat'rig traant.

Page 311: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Ten s lot te , he t is geheel in den stijl v a n dit „ t reur ig spe l " w a n n e e r R o d d e ­r ick in volslagen w a a n z i n t i e r t en r a a s t bij de herkenning v a n zijn moord op zijn vr iend (vs. 2419 en vlg.) E n de aanschouwing van Alphonsus ' lijk dringt hem to t ba rokke plast iek als deze :

Och leghdy hier mijn Vruntl mijn toevlucht inder nootl Sijn leden zijn al stijf, en gants bewegheloos. Het freyUem ( = schuim) ciert sijn JHont met een snee-witte roos, Sijn wanghen zijn al kouwt, O vernielende Doot !

„ R o d d e r i c k " , „ G r i a n e " en „ S t o m m e n R i d d e r " zijn, w a t de romant ische intrigue betreft , door Brede ro ontleend a a n den Amad i s roman „Pa lmer i jn van O l i j v e " . „ R o d d e r i c k " is een dramat ische bewerking van he t i o 5 e hoofd­stuk, een ve rhaa l van ongelukkige liefde van een r idder , gered ui t de handen de r M o o r e n , die d a a r v o o r niet d a n k b a a r is , w a n t hij is he t leven moe. C . H . den H e r t o g , die in de Gids v a n i 8 8 5 een poging heeft gedaan, de verhouding van Brede ro ' s d r a m a ' s t o t den Pa lmer i jn roman te bepalen, heeft beweerd , d a t B rede ro v a n den „ t rag ischen zelfstr i jd" der hoofdfiguren in den roman niets heeft begrepen (1). W e kunnen met meer rech t zeggen, d a t hij deze „ t r eu ­r ighe id" heeft vermengd met „ r e a l i s m e " en „ ly r i ek" , te rwi l le v a n een leer­zame en toepasseli jke moraa l . Zelfstr i jd, twijfel en ommekeer in he t gemoed de r personnages is ook bij hem v a n ca rd inaa l belang : vs . 1377 en vlg., 1449 en vlg.(di t on tb reek t zelfs in den roman) , 1743 en vlg., i539 en v lg . ; 2161 en vlg., 2246 en vlg., he t geheele l aa t s t e deel , culmineerende in vs . 2470. D a t deze vele phasen v a n innerl i jken strijd op ons niet den indruk maken v a n aangr i jpende t ragiek, is t e wi j ten a a n de door Brede ro toegepas te menging. E n he t is i nde rdaad een w a a r h e i d a l s een koe , d a t een romant i sche t r ag i -comedie toch op ver re n a geen klass ieke t ragedie is . B e t e r is he t va s t t e stellen, d a t B r e d e r o in zijn eers te d r a m a een eigen gemengd genre heeft geschapen . D i t w o r d t ons , behalve door de boven gegeven beschouwing de r ingemengde deelen, duidelijk door vergelijking van den gang v a n he t d r a m a met dien in den roman, de twin t ig bladzijden v a n het eene hoofdstuk. D e Palmeri jn­roman is in he t F r a n s c h ve r t aa ld in 1646; de Neder landsche bewerking van 1602, i6 i3 en la te re j a ren is uit de tweede hand on t s taan , n a a r he t F ransch . Bredero , die w e l meer n a a r he t F r ansch werk t e , k a n evengoed de F ransche als de Neder landsche bewerking hebben gebru ik t ; di t doet echter nauweli jks iets t e r zake . H i j heeft de volgorde der gebeurtenissen en verder de dialogen, monologen en br ieven van he t i o 5 e hoofdstuk gevolgd. H e t verhalende deel tusschen deze „gesp roken" onderdeelen moest hij geheel en a l vrijelijk om­zet ten in dramat i schen vorm : meer dan de helft van he t d r a m a is geheel oor­spronkelijk n a a r uitbeelding en vorm. N a a r het romant i sch voorbeeld zijn de dee l en : vs . bbj tot 908 incluis de „ c h o r e n " , met ui tzondering v a n w a t de koning zeg t ; (2070) 2176-2418 w a a r i n hij al leen he t slot heeft ui tgebreid. Beha lve den komisch-real is t ischen inslag heeft Bredero den omvangrijken en

Page 312: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

veelzijdigen lyrucben lof der M i n n e in deel I , de moraiiéterende u i tweiding over de „ v r u n t s c h a p " (vs. 534-56), de idyUiéche schildering v a n een onbezorgde jeugd (vs. 1-42) in schrille tegenstell ing met het verderfelijke hofleven (vs. 43-70), de meer realióiiócbe schildering v a n de kinderlijke vr iendschap (vs. 109-124), he t humorist isch-real isme van den dronken Alphonsus (vs. 295 en vlg.) uit eigen vinding toegevoegd. Ten deele k a n men hiervoor verwijzen n a a r de G r a n i d a van i6o5, m a a r anderdeels is hier toch ook de schilderende dramat icus , de lyricus en moral iseerende allegorist zelf a a n he t w o o r d . H e t eers te deel v a n he t d r a m a is, bij gezet te ont leding en vergelijking niet anders te kenmerken dan als goede en oorspronkeli jke kunst . D e lyrische motieven haa l t Brede ro t en deele ui t den r o m a n ; d a t is v a n belang ook voor de ver­klar ing v a n zijn groote lyriek.

Geheel vreemd a a n den roman is de a rcha ieke t a a l en de stij lvorm v a n het pa thos , de opgeschroefde ontleding v a n gevoelens die den held „ b e s t o r m e n " , uitgebeeld in den t r a n t v a n hijgende boezems bij romant i sche filmhelden. Vergeli jkingen in overdadigen vorm, ui teenzet t ing v a n den gemoedstoestand, deze treffen w e ook a a n in de deelen v a n den dialoog die de onmiddellijke ver ta l ing zijn v a n gesproken deelen in den roman . M a a r de bra l lende be ­woord ing niet, noch dus de vroeg-barokke uitbeelding. Treffend blijkt di t eigene v a n Brede ro ' s w e r k bij vergelijking met den roman , v a n vs . 5Ö2 en vlg., vs . 913 en vlg., vs . 1133 (Rodder ick in de scène met Almijn en H a a l n a ) , vs. i48i-i5o5 (E l i sabe th in h a a r pas to ra le d ramat iek) , vs . 1625 en vlg. (Gera ldus over de l i e fde : b l i jkbaar een zeer persoonlijke crea t ie v a n Bredero) en t en slot te de hyper t rof ie in de la te re ui tbars t ingen v a n Rod­derick. Mogeli jk is d a t deze sti j lvorm is ont leend a a n de Spaansche of F ransche dramat ische le t terkunde onmiddellijk of middellijk v ia zest iend' eeuwers . D e eigenaardigheid der t a a l be s t aa t t en eers te u i t vormen, w o o r ­den en construct ies die meerendeels in rederi jkerskringen gangbaar w a r e n , oude vormen als ontfaen, geschach, compara t ieven als posi t ief : mijn jonger hert je, r i jker H e e r e God, Gr i j se r ; D u i t s c h e vormen en w o o r d e n als t z aa r t , her tzen lief, giants , grentzen, metsampt , gansch en gaa r , gewal t , geschicht, die ui t de vroegere minnepoëzie kunnen zijn voor tgekomen; oude of dialec­t ische w o o r d e n in grooten getale , w a a r v a n wi j al leen m a a r noemen : ba t sch , verdoor t , s tedes, forts , verboogt , bor te len, p la t t e r , prijkeloos (periculoos), verdeengen (verdedigen), eenrinstig, semmelen, cyperen, baloorig, vermas t , t roggelend gegnok, goonsch en ongemergeld ; omvangri jke samenste l l ingen; hoofsche w o o r d e n a ls point en pr i jcke l ; construct ies a ls he t ach te rgep laa t s te adjectief, bijzondere genitief-verbindingen, talr i jke construct ies v a n den accusat ief met infinitief v a n lat i jnachtig a l loo i ; zeer gebruikelijke oude woordschikking als de vermijding v a n inversie en de plaats ing v a n he t w e r k ­w o o r d a c h t e r a a n in den hoofdzin, al lerlei afwijkingen te rwi l le v a n he t rijm en he t afsluitend versaccent .

Anderzi jds wijzen wij op de plast ische of real is t ische u i twerking v a n bi j -

Page 313: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

zondere taa lvormen, veelal a a n de volks taa l ontleend, zooals de verklein­vormen bij bepaald affect (o.a . vs . 900); de bruuske, afwijzende toon v a n E l i sabe th jegens Alphonsus in vs . 365 : „ I k p r a a t met niemand n i e t ; ' t i s tegen mijn man ie r " , temidden van den hoofschen s t i j l ; de omschrijving van he t be­grip „gemakkeli jk, zoo maar , sne l " in de s tuursche rede v a n Almijn : „ I n d 'h i t te van ' t gevecht met een w e e r b a r e hand, s o u w t gij die (nl. bui t) , wat ió dit, met r ab ' l en krijgen heden ? de ui tdrukking haaó-op in 1497 : W e g a a r ­selende schaamt , h a a s - o p ! gewaande schanden! W e wijzen op de s taal t jes v a n hoofsch klank- en woordenspe l als 1825 : A y schoone D a g e r a a t ! ver­daags te r van mijn dagen! — O p lenige woordschikking als : Selden, Alphon­sus, H e e r , ter werelt yémant leeft, I n sulken s t a a t d a a r hij vólle vernóeging heeft •— of: Gelukkig ió de hand die u soo konstig schreef •—• en de dikwijls geestige tegenstel lende nevenschikking in den dialoog. O o k blijkt Brede ro op de hoogte v a n he t effect der klassiek-rhetorische vormen, in den stijl te pas gebruikt , zooals bijvoorbeeld de reeks van vragen in vs . 914 en vlg. en vs . i 3 6 6 en v lg . ; de var ia t ie op het begrip „ l ie fde" in vs . 93 en vlg.

Nagenoeg in denzelfden tijd als Rodder ick ende Alphonsus schreef B rede ro zijn „Griane," die een j a a r n a het eerste spel, in 1612 w e r d opgevoerd. Beide spelen behooren bijeen. Groo te verschil len in hoedanigheid z i j ne r n i e t ; zoo ze er zijn, hangen zij samen met he t feit d a t hij voor dit spel pu t te u i t een groot a a n t a l hoofdstukken v a n den Palmer i jnroman, volgens D e n H e r t o g en Kalff de hoofdstukken 6 t o t en met 10, 89 to t en met 91, 94 t o t en met 96, en 98. D e groote afs tand tusschen hoofdstuk 10 en 89, een t i jdsduur v a n twin t ig j aa r , w o r d t in het vierde bedrijf (vs. 1760 en vlg.) aangevuld door den Tijd, die als in een „ c h o o r " het ver loop der geschiedenis ve rhaa l t . H e t spel is „gebouwd op den regel ' t K a n V e r k e e r e n " , die ons leer t da t ma t i ­ging in vreugde en druk geboden is. I n het eerste deel w o r d t , zegt Bredero in zijn inhoud „ d e groote liefde v e r t o o n d " tusschen den Macedon i schen vors t F lorendus en de prinses Gr iane , dochter van den keizer van Kons tan -t inopel , die ook ten huweli jk w o r d t gevraagd door Tar is ius , pr ins van H o n ­garije, to t groot verdr ie t der gelieven, die besluiten, heimelijk te ver t rekken. •—• Tar is ius verhinder t hun vlucht , w o r d t zelf gekwets t en de prinses door h a a r vade r gevangen gezet, omdat zij weiger t den H o n g a a r s c h e n pr ins te h u w e n : zij blijft t r o u w a a n den v a d e r van het kind da t zij ve rwach t . •—• I n het derde deel ontvangt de „ swervende F l o r e n d u s " een brief v a n de ge­vangen G r i a n e ; de keizer dwingt h a a r to t een huweli jk met Tar is ius , m a a r zij bedingt eenig ui ts tel met het oog op de geboorte v a n h a a r kind. —• H e t wich t w o r d t geboren, n a a r den berg v a n Oli jven gebracht , en gevonden door een boer , die het als het zijne a a n v a a r d t . N a de bruiloft „beken t en bekermt Gr iane h a a r on t rouw, welke leelijkheid h a a r so p a r s t " , da t zij in h a a r va ­ders rijk niet langer blijven wi l en Tar is ius verzoekt met h a a r n a a r Hongar i j e te t rekken. H i e r is een t i jdperk ingelascht van twint ig jaren, gedurende

Page 314: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

he twe lk he t kind, Palmeri jn v a n Oli jven, vo lwassen w o r d t en to t r idder geslagen. D e „ g e t r o u w e " F lo rendus t r e k t in pelgimskleeren n a a r H o n g a ­rije, w a a r hij Tar i s ius doo r s t eek t ; h ie rop w o r d t hij me t Gr i ane gevankelijk n a a r Kons tan t inope l gevoerd. — Tar i s ius 'neven klagen d a a r de gevangenen a a n . D e keizer „ d u l v a n spijt "besl is t , d a t door de w a p e n e n za l w o r d e n uit­gemaakt , of de beschuldiging w a a r is . D a n verschijnt de onbekende Pa lme­rijn met zijn „ sp i t sb roede r" , die voor de gevangenen als kampvechte rs op­t reden en zegevieren. D e gewonde Palmer i jn w o r d t door zijn moeder her­kend, de verheugde keizer doet op verzoek van zijn kleinzoon de ouders t en slot te in den echt verbinden. Palmeri jns pleegvader w o r d t in den adels tand verheven. D e compositie v a n he t eers te bedrijf heeft veel gemeen met die v a n den Rodder ick , voora l de s terke lyrische ui tbreiding door Brede ro v a n het motief de r „groo te l iefde" . O o k blijkt het , d a t hij d a a r niet enkel pu t te ui t het zesde hoofdstuk, m a a r verscheidene deelen, v o o r a l redevoeringen, ui t de vooraf­gaande hoofdstukken op lyr i sch-dramat ische wijze b e w e r k t e . V s . 45-108 (monoloog v a n Florendus) , vs . 109-267 (monoloog v a n Gr iane ) , vs . 2Ö8-333 (dialoog v a n Gr i ane en h a a r voeds te r Ler inde) zijn bijna geheel oor­spronkel i jk . B rede ro legt er herhaaldel i jk nad ruk op, d a t F lorendus ui t M a c e d o n i ë is gekomen, aange t rokken door een bekoring die e r v a n de hem onbekende Gr i ane uitging : in vs . 45 en 65 en vlg. w o r d t he t motief „sey l -s teene ( = magneet) v a n mijn h a r t " herhaaldel i jk u i tgewerk t . D e liefde w o r d t verheerl i jkt a ls in Rodder ick , evenwel met een zekere tempering (vs. 321) :

D e grootste minne is omcinghelt staach met vreesen, Alwaar dat liefde is, daar moet oock sorghe wesen.

N u vinden wi j in den r o m a n in de hoofdstukken 1, 2 en 4 de verklar ing v a n F lo rendus ' r e i s : d a a r is he t echter „ d e n a a m en de f a a m " v a n Gr i ane , w a a r ­door F lorendus w o r d t „ a a n g e t r o k k e n " . Z o o ook in he t z e s d e , w a a r het d r a m a den r o m a n op den voet volgt (zie vs . 35o en vlg. en blz. 8 d v a n den roman) . O o k in he t d r a m a l a a t dan Brede ro door F lorendus „d ie f a a m " t e r verk la­ring noemen. D e s te opmerkel i jker voor den lyricus Brede ro is de genoemde motiveering, in vs . 73 gekenmerkt doo r den t e rm „ u wonder l i jke k rach t en die t rokken v a n zoo ve r r ' , mijn ziel, en mijn gedach ten" . E e n andere inslag, u i t he t vierde hoofdstuk, is he t v e r h a a l v a n F lorendus a a n Gr i ane (vs. 379-489); in vs . 490 neemt d a n w e e r he t zesde hoofdstuk een aanvang . Eigen w e r k v a n Brede ro is ook in di t d r a m a de uitbeelding v a n de figuur v a n den keizer (vs. 549 en vlg. en 649 en vlg.) (*). I n vs . 549 w o r d t de keizer aangekondigd „ in zijn groots te w a a r d i c h e y t z i t tende, sprekende tegen zijn

(*) Eigenaardig is de overgang naar het verhaal van den roman in vs. 593-696, dien Florendus op het tooneel blijkbaar, „terzijde" spreekt.

Page 315: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ommes tande r s " . W e e r is hij de zelfbewuste bliksemende godheid op a a r d e ; m a a r (vs. 578 en vlg.) toch lust he t hem meer , „ m e t vr iendschap te gebien. E n l iever mij bemind, dan seer gevreest te zien . 't Wel willen van hel volk, zijn 'd Prinsen bed te muren." „ D i e niet te forts , noch s lap zijn l anden gaa t best ieren, Maar matigt met verdland zijn ongebonden wil: D i e heerscht oprecht en goed, in a l ler huesheyt s t i l . " S t e rk uitgebreid is de lyrische ontboezeming v a n Gr i ane in vs . 673 en vlg., w a a r i n zij v a n h a a r tweest r i jd gewaag t .

D e Molen myns vernunfts, niet maalt dan lichte grillen. Vol wispel-turicheyts, en onbedachte willen

V e r r a s s e n d is de natuursymbol iek in vs . 95 en vlg. en 279 en vlg., w a a r de rustige sti l te van den „b ruynen n a c h t " , het geheimzinnig gedempte l icht de r maan , w o r d e n geroemd als de passende sfeer voor he t avon tuur de r „groots te l iefde". O o k in de verdere deelen heeft Bredero zeer veel eigens toegevoegd. Al ler ­eers t he t begin v a n het tweede bedrijf (vs. 769 en vlg.), de k lacht v a n Tar is ius met zeer real is t ische ontleding van de eigen stemming v a n a r g w a a n (vs. 784 en vlg.), de ontboezeming v a n de keizerin (vs. 899 en vlg.) en v a n den ke izer (vs. 979 en vlg.) die zich ook hier w e e r onderscheidt door rhetor ische v r a ­gen, gevolgd door zijn lyr isch pa thos in vs . 1006 en vlg. bij de beslissing t e n b a t e v a n Taris ius :

Sy sal met wil, of niet, u door myn toedoen trouwen, Al weygert sy dus mar, hartneckigh en eenrinté, Dan dat sal wel vergaan, sy is nog vrij wat kints.

I n den aanhef v a n he t derde deel evenzeer in s trofen van vier regels van F lorendus :

Op bobbert uyt de grond ghy gladde Meereminnan, Nu lobbert, baakert u beslijmt en glib'rich lyf. . . .Het drifligh swerrech en de dunne lichte winden D a t zyn de posten van myn ballingh droeve hart. Woord-voerders van myn Min, gaat klaacht an myn beminde D e layde bootschap van myn onghemeene smart.

en in aanslui t ing h i e r aan de exclamat ieve brief van Gr iane (vs. 1121-68), die overgaa t in h a a r k lach t in de gevangenis met kracht ige strofen als deze :

U fel gegrint, u wreetheydt slim, U dreyghen, noch u sweeren, Gheen schrik noch nood, noch Düyvel, dool, En kan mijn liefde deeren.

Page 316: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Typeerend is w e e r de ontleding van eigen z i e l e smar t : (vs. 1287 en vlg.), aanvangende met rhetor ische vragen, nog overtroffen door he t pa thos van Tar is ius in vs . i382 en vlg. O o k in he t vierde deel volgt de eene ui tbars t ing op de andere (vs. 1636-77 Gr i ane , 1678-1713 Tar is ius en Gr iane in dialoog, 1843-1906 Gr i ane over F lorendus den pelgrim en nogmaals 1961 en vlg.) A l deze uitbreidingen in het derde en vierde deel, al deze hevig romant ische d ramat iek betreft de u i twerking v a n het zielsconflict in Gr iane . D e omme­keer komt in h a a r droom, en w e moeten aannemen d a t deze (bij vs . i353) w e r d ver toond, evenals ande re episoden bl i jkbaar w e r d e n ver toond in sti l spel , zoo het volksfeest (vs. Ö73), een gevecht (vs. 2407) en, zooals bij vs. 1818 s t a a t : , ,H ie r geschiet de ver tooning van de M i s " . Opval lend zijn de , , choren" a a n het einde van het vierde deel op het thema van den rijken d w a a s :

De felle Dood met schrickelycke smarte quelt D e Rycke die op 'swerelts goet zyn harte stelt, Die goed, Vrienden en Vrouwen, hier bouwen als eeuwich goed, Diens afzyn broedt haar pynnelycke rouwe.

H e t opt reden van ,,de Ti jd t " (vs. 1760 en vlg.) is aanleiding gewees t t o t de theor ie over Brede ro ' s afhankeli jkheid van Shakespeare , in zijn W i n t e r -ta les . H e t dient gezegd, d a t er weinig overeenkomst is in de t w e e in termez­z o ' s . Bij B rede ro t reedt , a ls bij de Midde leeuwsche rederi jkers , de itijd als de dood op, in gruweli jken ernst . D e z e tendent ie is ook elders in deze deelen v a n he t d r a m a aanwezig , heel duidelijk in vs . 1437 :

D e faam vernieler tijdt, u naam doodt doort vergheten Dees goddeloose eer gaat so de mensche quellen. D a t sy haar salicheydt in eenen waach-schaal stellen.

In he t vijfde deel volgt Brede ro den roman op den v o e t ; h ier is dus enkel de verha lende in den dramat i schen vorm omgezet. D e k lucht van B o u w e n Langlijf en Sinnelijke N e l is niet a ls die in den R o d ­derick, door Bredero gevonden. D e boer die als pleegvader van den vonde­ling to t edelman w o r d t verheven is een belangrijk onderdeel van de roman­t ische geschiedenis. W e l heeft B rede ro h ie rvan op bijzonder gelukkige wijze gebruik gemaakt , om op verschil lende p laa t sen de overspanning v a n het publiek te breken door hoogst vermakeli jk en nu en dan moral iseerend komediespel. N i e t al leen de overspanning, de tooneel techniek w e r d er door gediend, d a t Bouwen , voo r he t eerst , in vs . 1298 opt reedt , om den tijd da t G r i a n e s laap t , te vullen. Gelijk reeds is opgemerkt zal , n a d a t B o u w e n is weggegaan , Gr i ane 's droomgezicht zijn ver toond, da t in den roman uit­voerig w o r d t beschreven en w a a r v a n zij zoo goed als geen verslag doet . H e t t w e e d e opt reden van B o u w e n (vs. 1490), is meer d a n die aanvankel i jke

Page 317: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

typeering v a n den „ b o e r " ; het is de dramat iseer ing v a n he t v inden v a n den te vondeling gelegden Palmeri jn : „ e e n moye leckere S e u n l " op grond van w a t in het t iende hoofdstuk v a n den roman w o r d t ve rhaa ld . Zi jn derde op­t reden, met Ne l , is als een klucht , toegevoegd a a n het sinnespel. D e keizer immers heeft de „jonge l ieden" , het „ w a a r d i c h p a a r " , met een hartel i jke speech begroet en het spel bij het n a a r „ b i n n e n " gaan besloten met den „ s i n " , , , ' t V e r k e e r t t e r were l t licht, hoe ongesien ' t k a n sch ieden" . Dezel fde spreuk w o r d t nu nog a a n B o u w e n bewaarhe id . Ui tgegaan is Brede ro van w a t in het 98 S hoofdstuk van den r o m a n w o r d t ve rhaa ld (vgl. vs . 2664 en vlg. daa rmee) . Bijzonder pakkend is de uitbundige bli jdschap v a n Bouwen , niet over zijn promotie to t edelman, m a a r over den terugkeer v a n zijn ge­liefde Palmerijntje :

Ay laydfc my myn groote vriendt daar ick Palmerijntje sie, Ick kan aars niet looven dues wenschelijke Mie. ( = tijding) Nelletje 1 moerl wyfl kyndl ik gae Palmerijntje groeten: A y lieve wacht wat, ik sel gaen halen angdere klompen an myn voeten. Neen ick spuelnoot, ik scheyer uyt, ick heb grooten haast, Laet ons dese wech ingaen, dat is ons veer de naast; Ick wil an myn werkedaags-lijf gaen halen mijn suendaags kleiren Ik selt Neeltje seggen, dat syer wat gaat versieren.

N o g een J?almevijndra.ma,is „Stommen Ridder" „gespeeld op de Nederduy t sche Academie , in ' t j a a r ons H e e r e n 1618" en uitgegeven door V a n der P lassen in 1619 na Brede ro ' s dood „ t o t een Tes tament ende leste E r fgoe t " . In ­houd noch verklar ing v a n den „ z i n " had Bredero nage la t en ; mede h ierdoor hebben de l i tera tuurhis tor ic i zich veel moeite getroost , dit spel in verband te brengen met Brede ro ' s leven en de t i jdsorde v a n zijn dramat ische werken . „ S t o m m e n R i d d e r " is een bewerking van de hoofdstukken 5g t o t 77 v a n den Pa lmer i jnroman. E e n van de afwijkingen die aanleiding zijn geweest , de subjectiveering van dit spel te onderstel len, is de n a a m Marge r i e t , die Brede ­ro in de p laa t s heeft gesteld v a n Po l ina rde in den roman . Z o o heet ook een jonkvrouw in zijn Lucel le en de hoofdpersoon in H e t D a g h e t ; de M a r g r i e t v a n Lucel le t rof hij echter reeds in het F ransche origineel a a n . W e beper­ken ons l iever to t de opmerking, da t bl i jkbaar M a r g r i e t langen tijd leefde in de herinnering v a n den dichter , v a n d a a r da t de n a a m telkens w e e r op­duikt . Geen dezer opduikingen k a n als een gegeven voor den tijd v a n het schrijven w o r d e n beschouwd. Knu t t e l noemt S tommen R idde r een avon tu ­r en roman zonder eenheid, zonder conflict (2). M e n k a n dit met evenveel, of even weinig, recht zeggen van de andere Pa lmer i jndrama ' s . H i j meent ook in den S tommen Ridder de verbeelding te mogen zien v a n Bredero als t r o u w blijvenden minnaa r . D a t is echter de Stommen R idde r reeds in den roman, ook d a a r blijft hij t r o u w a a n de eene geliefde, ondanks velerlei bekoring. Tegengesteld h ie raan is in het d r a m a zelfs he t feit, da t hij he t huweli jks­aanzoek v a n Aar t s che D i a n a a a n v a a r d t ; in den roman w e e t Palmeri jn zich

Page 318: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

a a n een dergelijk aanzoek te ont t rekken . Mogeli jk is, d a t Brede ro deze af­wijking van den roman in zijn spel pas in 1618 a ls oplossing heeft gevonden ; da t hij geen ande ren r a a d w i s t met de dramat i sche ontknooping. E e n derge-gelijke „ inconsequen t i e" vinden w e ook bij Gr i ane , die Tar is ius h u w t , en bij Rodder ick , die, hoewel tegenstr ibbelend, t r o u w t met E l i sabe th . Alle dr ie deze gebeurtenissen zijn door Brede ro voorgesteld als gevolg v a n een opzien­barend f e i t : Gr i ane is ontsteld doo r een verschrikkeli jk droomgezicht , R o d ­derick is u i t zijn evenwicht geslagen door Alphonsus 'dood, S tommen Ridder w o r d t door he t tweegevecht met den belager v a n A a r t s c h e D i a n e zijns ondanks meegesleept door hoofsche galanter ie en v rouwend iens t ; in de crisis vergeet hij zijn stomheid, die hij zich had aangewend om in het vreemde land zich niet a ls Chr i s t en te ve r raden . Inzake de l iefdetrouw is e r een belangrijk verschi l tusschen den r o m a n en het d r a m a . Bredero heeft geheel op eigen wijze he t motief u i tgewerk t v a n Stommen R idde r als aposte l der kuischheid, den vromen Chr is tenr idder , door God u i tverkoren , die de lagere minne vermijdt en de hoogere liefde ge t rouw blijft. Tegenover de heidenen demons t ree r t hij zijn geloof en vroomheid, zijn christeli jke r idderdeugden in een reeks v a n betuigingen en betoogen, die in den roman on tb reken ; vs . 622 en vlg. :

W a t zuldy nu beginnen Bij dit ongodlijck volk, vol van verkeerde zinnen, Haar Godsdienst ommeslaan, verlooch'nen uwen Godt, En volghen het gheloof van Machomet den sot ? Neen, nu noch nimmermeer : ick zal volstandich bouwen Op U, die mij altoos ghenadich hebt behouwen Van alle ongeval, O alder wond'ren Heer!

Vs . 1210 Al-weter, Hemel-voocht, die 't alles ziet en weet, Ghy weet dat ik te kort de kuysheyt nooit en deet: Ghy weet, hoe dat ick my in alles heb onthouwe, Laat blijcken, deur de kroon, de schoonheyt van mijn trouwe.

V e r d e r ook vs . 1611-12 , 1887 en vlg., 2023, 2o3i en vlg. E r is in deze ui t ­beelding iets Midde leeuwsch , ook in de b randende k roon (vs. 1104 en vlg.) als kuischheidsproef, die in vs . 1614 en vlg. in tegenstell ing met den roman als zoodanig w o r d t geformuleerd. S tommen R idde r vindt in Aard ige beha­gen, omdat zij op M a r g a r i e t e lijkt, gelijk in den r o m a n w o r d t medegedeeld, d a t Palmer i jn Ardemire f ixeert omdat zij hem a a n zijn geliefde doet den­ken : Ardemi re ziet di t t en onrech te voo r een blijk v a n liefde a a n . I n he t d r a m a is ook di t motief t o t iets hoogers v e r h e v e n : in vs . 1891 en vlg., w a n n e e r Aard ige zich aanb ied t en sterft , e rkent S tommen R idde r da t God hem door deze herleving van M a r g a r i e t e op de proef heeft wil len s t e l l en :

Page 319: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Ick ziet nu, o mijn Godtl dat ghy om mijn welvaren Dit quaat hebt toe-gestuurt. Bedwinckt doch mijn genegentheyt, Op dat ick my, o Heer! in zidck eene ghelegentheydt M y wyder niet verloop.

Evenzoo in vs . 2023 : „ A c h ! w a t behooring, a c h ! ontzet mij H e e r der H e e -r e n ! H o e belangrijk voor Bredero deze „ s i n " van het d r a m a w a s , blijkt ook uit de Chooren na het tweede bedri jf :

W a t wissel van leven, wat grooter strijt, Heeft hier een Christen Ridder altijdt... H y strijt tot dat hy meester werdt Van zijn woeste ghedachten.

E n w e w o r d e n a a n den Rodder ick her innerd in :

D e wereldt neemt een hooghen raat Om haren Ridder met lusten quaat Te trecken en te troonen.

Juis t deze ernstige strekking reeds in den Rodder ick verbiedt ons te meenen, da t Bredero de ui twerking v a n deze motieven pas in 1618, in overeenstem­ming met zijn eigen bekeering, zou hebben gevonden. O o k in den Rodder ick w a s de allegorische strekking door Bredero toegevoegd a a n de stof die hij uit den roman put te . E e n andere kenmerkende uitbreiding die S tommen Rid­der met de beide groote Pa lmer i jndrama ' s gemeen heeft, is de pas to ra le min­nelyriek voora l in de eers te twee bedrijven, reeds in vs . 3j en v lg . ; ook hier geparodieerd in vs. 763 en vlg. en vs. 1445 :

A A R D I G E

En is de schoonheydt niet de rijcklijckste vereering Die ons de Goden doen ?

AMOREUSJE

Poep, en ik was liever lelijck als moy gheschapen D e lelijckheyt is als een schut voor de kuysheyt ghestelt.

„ T r e u r i g e " episoden zijn er ook in dit spel, door den dood van Aardige en H e e r e m a n . Evenmin ontbreekt de bral lende kampvechter . D e d ramat iek en de stijl van Stommen Ridder zijn ten n a u w s t e v e r w a n t a a n die v a n Rodder ick en G r i a n e ; de vrome strekking is misschien w a t s te rker aangezet . E r zou dus w a t voor te zeggen zijn, a a n te nemen, d a t Bredero ook dit romant isch Pa lmer i jndrama in de vroege ja ren v a n 1610 t o t i 6 i3 bewerk t e , a l thans er a a n begon. F r a a i e l iederen w o r d e n in de pas to ra le ui tbreidingen gezongen : „ H e t zon-

Page 320: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

netje s teekt zijn hoofjen o p " , „ W i e bovena l zijn God bemindt" , „ A l ben ik, schoon liefje, niet macht ich r i jk" , s t a a n alle drie in het eers te bedrijf. Talr i jk zijn de komische figuren v a n zeer verschil lenden a a r d : Amoureusje de knecht , de groep van Manshoof t , Moersgoel ik , M o d d e v a n Gompe „ e n a l den h o o p " , de real is t ische „ j age r s " , en de belangrijke D o m i n u s Gra t i anus . O v e r de figuur v a n Amoureusje is herhaaldel i jk geschreven (3). J . W \ M u l ­ler heeft aangetoond, da t de figuur en de n a a m is overgenomen uit de rede­ri jkersspelen, als den Spiegel der M i n n e n , P y r a m u s en Thisbe en het Spel v a n de sieke S t ad . D e dramat i sche parodieerende humor is zelfs al eerder te vinden, in de duvelr ieën der geestelijke d r a m a ' s en eigenlijk ook in den Lanse loe t , w a n n e e r de „ W a r a n d e h o e d e r " op t reed t als tegenhanger van zijn heer en meester . D o m i n u s G r a t i a n u s , de komische dokter , zou door Brede ro a a n Hoof t ' s Schijnheilig ont leend kunnen zijn (4); Hoof t had er zich zonder twijfel in I t a l i ë a a n tegoed gedaan . I n S tommen Ridder is de vis comica dubbel s t e r k ; Brede ro immers i roniseer t den dokter , en M o d d e v a n Gompe als „wi jze v r o u w " lever t bovendien een parod ie . O o k Cos t e r heeft in zijn Spel van den Rijken M a n (1618) en in de I sabe l la (1618) den dok te r komisch behandeld . H e t veelomstreden vraags tuk v a n de pr ior i te i t leidt t o t weinig resu l t aa t voor onze kennis der drie groote bli jspeldichters.

, , ' t Les te spel v a n Breed ' roos d i ch t " w a s volgens V a n der P lasse ,,Het Daghet uyt den Oosten". B rede ro ' s onderteekening vindt men bij vs . 422 en a a n het einde v a n he t l aa t s t e bedrijf; m a a r bij vs . 23o en a a n he t begin v a n het l aa t s t e bedrijf s t a a t de aanduiding v a n M . v a n Ve ldens naam, die het door Brede ro begonnen en misschien in groote lijnen geheel voorbere ide w e r k heeft voltooid, op verzoek v a n V a n der P lasse . H e t is geschreven op den „ r e g e l " „ D i e quae t doet , quae t on tmoe t " , en w e l w o r d t hier a a n de k a a k gesteld de wuf te jonkvrouw die, omdat zij vele minnaars heeft, den liefsten verl iest . D e moordenaa r van den liefste v a n „Joffer M a r g r i e t " w o r d t gestraft en gaa t onder in wroeging. H e t oude volkslied, w a a r i n de jonkvrouw ondanks de verlokkingen v a n den „ r u y t e r " , den moordenaa r , t r o u w is a a n h a a r geliefde, is in het d r a m a danig ve rwrongen . Toch w o r d t de ba l lade in he t d r a m a herhaaldel i jk als inleiding v a n een rede aangehaa ld en u i t g e w e r k t : vs . 1176, i2Öo, 1294, 1408. E e n ande r Midde l eeuwsch mo­tief, he t lijk d a t gaa t bloeden in aanwezighe id v a n den moordenaa r , is in vs . 1400 v e r w e r k t ; in vs . 1472 en vlg. t r eed t een „he remi j t " t en tooneele , om M a r g r i e t „ h e t s te rven te be l e t t en" . E e n plechtige, romant ische figuur blijkens den aanhef v a n zijn rede :

Hoe staroogt mijn ghesicht, wat mach 't gepeyns bedelven ? W a t isser in mijn breyn dat tot den Hemel klimt ? O klare spiegel van de kennis van mijn selven, Ghy toont my 't kundich quaet: dies my het herte krimpt.

3oi

Page 321: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

I n de terminologie v a n Brede ro moet dit d r a m a een t reurspel hebben gehee-ten : het sterfgeval is leerri jk uitgemeten, de volslagen w a a n z i n van den moor­d e n a a r en he t droeve einde van de lustige M a r g r i e t w o r d e n niet door eenig blij gebeuren verl icht . D e hoofsche sfeer als b ron v a n verder f voor de minnenden en, in Brede ro ' s inleiding de lieflijke he rderss taa t , zijn hier in den t r a n t van de Pa lmer i jndrama ' s nageboots t . M a a r hier geen tegenstell ing met een ideale liefde, geen deugdzaamheid tegenover lichtzinnigheid en moord­lust. Geen herders ook of t raves t ieën . O o k is in het spel geen humor door komische personages ve rv loch ten ; al leen a a n het einde v a n he t vijfde too ­neel v a n het vijfde bedrijf t reden in een komische toegift t w e e „borge r -lu iden" op, M i e u w e s en J a n Tijing. Zi j zijn i e t w a t al legorisch bedoeld, Tijing (dwz. Tijding) als de man die nieuwtjes rondvent , een levende loop­mare , die zich bovendien eenige schouwe woordspel l ingen ve roor loof t ; M i e u w e s als de huichelachtige en intr igeerende l a s t e r aa r . I n eenigen sa ­menhang met he t d r a m a s t aan zij niet . D e eenige humor zou kunnen zijn gelegen in de kleine rol van den b iechtvader en in de zwakheid van den heremiet die voor een aanbod \ a n geld zijn gemoedsbezwaren vergeet .

Onvol too id liet Brede ro zijn „Angeniet", een spel da t men veelal „ p a s t o ­r a l e " noemt . H i j had er 1903 verzen van gedich t ; V a n der P lassen vond den bekenden J a n Jansen S t a r t e r bereid he t met nog zevenhonderd verzen te vo l too ien ; het w e r d in 1623 op d ' O u d e K a m e r ver toond. H i e r volgt een overzicht van het b izar re geheel van Brede ro ' s en S t a r t e r ' s hand . Angenie t ve rzaak t ha re liefde en de t r o u w die zij heeft beloofd a a n den armen, t a len t ­vollen, deugdzamen edelman v a n he t hof, Klor idon. E n w e l omdat zij op aandrang h a r e r ouders meer heil ziet in een huweli jk met End imyon , een ouden en vrij gemeenen r i jkaard . D e goden v a n den Olympus besluiten in te grijpen ten ba te v a n den oprechten minnaar , zenden M e r c u r i u s en N e p t u -nus n a a r de a a r d e , die echter op Angenie t ve r l i even ; zij w e e t hun het liedje te onttroggelen da t de goden zingen om n a a r den hemel te ruggebracht te worden , en stijgt op een wolk n a a r he t hemelverblijf. D e hemelingen ver­bannen h a a r n a a r de maan , M e r c u r i u s „begeeft zich onder de kooplu i" , Nep tunus s tor t zich in zee „ e n den a rmen Klor idon, van sijn Angnie ta ver­s teken, siet h a a r somtijds en da t t e r n a u w e r nood van ver re in de blecke M a a n , a l w a a r zij h a a r woonp laa t s heeft v e r k o r e n " . H e t is duidelijk da t wij hier, in het deel v a n S t a r t e r a l thans , niet met een pas to raa l d r a m a te doen hebben. D e figuur van Klor idon pas t veeleer in het „burger l i jk" d r a m a en wijs t ons op de Lucel le als voorbeeld, en nog ver­derop heeft S t a r t e r zich in den kluchtstijl begeven. E r is inderdaad alle aanleiding om te onderstel len, da t Klor idon, in de be­werking van S ta r t e r , geen a n d e r is dan de bedrogen minnaa r Brede ro ze lve ; hoe zou hij anders kunnen losbars ten in deze verzen :

Page 322: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

W a a r zijn de lessen die ghy yder altijt geeft, W a t spaandy u van 't geen dat yder van u heeft Door uwe Poësy ? Ghy hebt te wel geschreven Om dat so achteloos niet beter te beleven : Maar dit is schier gemeen, want alsmen 't volckjen siet D a t seerst van deuchden raast, dat doense selven niet.

E n w a n n e e r men Klor idon zijn vervloeking v a n Angeniet hoor t u i t spreken, w a n n e e r hij d r e ig t :

Angniefca wacht u voor de wrake van mijn pen, U trouweloose daad sal ick soo wel beschrijven D a t het een stale smaad voor u end' uw's sal blijven...

dan zullen wij mogen aannemen, d a t S t a r t e r in deze l aa t s t e „ u i t k o m s t " Klo­r idon in het masker v a n Brede ro ' s geest, die in he t voorspel te midden v a n de „spelende m a a t s " verscheen, heeft doen opt reden. Z i e ve rde r S t a r t e r ' s a a n ­deel, blz. 327.

VERTALINGEN

Brede ro ' s „Moortje" v a n i 6 i 5 is een vrije bewerk ing v a n Teren t ius ' Eunu -chus. Brede ro , die geen Lat i jn kende , „d ie m a a r een weyn ich kints-school-frans in ' t hooft r a m m e l d e " , gelijk hij voora f in zijn „ R e d e n a a n d e Lat i jn-sche-geleerde" ve rk l aa rde (5), heeft daarb i j gebruik gemaak t v a n een F r a n s c h e ver ta l ing, één v a n „ L e s six Comedies de Terence en prose f ran-co ise" v a n Bour l ie r in i 5 6 6 te A n t w e r p e n uitgegeven. W a n n e e r hij het F r a n s c h niet begreep, nam hij de Nede r l andsche ver ta l ing v a n Corne l i s v a n G h i s t e l e v a n i 5 5 5 e r b i j (6). H i j oordeel t niet malsch over zijn voorganger , in den grond der z a a k echter h a d Brede ro al leen als pur is t b e z w a a r tegen he t w e r k v a n V a n Ghis te le . H e t w a s hem er om te doen he t blijspel „ o p sijn H o l l a n t s te kneeden" , het „ t e backen n a de mont v a n mijn soetmondige medeburge r s " . E n d a t hield in, niet a l leen de t a a l om te ze t ten in Amste r ­damsen, m a a r voora l „ d e vers ierde geschiedenis uy t de scha tkamer de r were l t , u y t d a t Keyserl i jk R o o m e n (te v o e r e n ) " en bij Amste rdamsche toes t anden a a n te passen. Bij den inhoud v a n he t spel ve rk l aa r t hij d a n ook he t geheel t e hebben „geschikt en gestelt of ' t h ier in N e d e r l a n d t w a e r ge­b e u r t " . D a a r toe ve randerde hij den Eunuchus in een Moor t j e , een negerin. V a n nog meer belang zijn de real is t ische in te rmezzo ' s in ver te lden vorm, Kacke r l ack ' s marktgang, de heugenis v a n de minnemoer Geer t ruy , de be ­schouwing v a n L a m b e r t (2877 en vlg.) H i e r schilderde Brede ro voor „de slechte gemeen te" het Amste rdamsche leven in den „ g o e d e n " ouden tijd v a n dert ig , veer t ig j a r en her , zooals he t zich afspeelde rondom de buu r t w a a r Brede ro woonde , de Oudezi jds V o o r b u r g w a l . U i t d a t Amste rdamsch milieu komen ook voor t de figuren v a n W r i t s a e r t en R i t sae r t , die door hun

Page 323: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

namen en den stijl w a a r i n Bredero ze ten tooneele voert , her inneren a a n de nu nog in de oude s tad befaamde geschiedenis der Heemskinderen . E e n meesters tuk van parodie , v a n burleske d ramat iek is de a a n v a l v a n R o e m e r en zijn leger op het huis van M o y - a a l . O o k hier is de voosheid van menschelijke mach t en grootheid gehekeld. I n zijn verklar ing v a n den inhoud <—• te ingewikkeld door allerlei avon tuu r om hem in het kor t w e e r te geven— wijst Bredero op de leeringen die he t spel v a n ' t M o o r t j e te leeren geef t : „h ie r w e r t klaar l i jc in uytgebeel t de breyneloose dulheyt de r M i n n a r e n " . D i e bleek door hun zwakhe id tegenover pluimstri jkers als Kacke r l ack en „de liefdeloose liefde der l ichter V r o u w e n " . L e e r z a a m zou het ook zijn, a ls ieder zich wi lde spiegelen a a n „ d e eygen behaaglijke mall icheyt van den hovaardigen en overdwaa l schen kap i teyn Roemer t , den eenrinschen N a r r e k o p " . E e n spiegel der menschelijke d w a a s ­heid, in he t lichtzinnig en wee ldedronken Ams te rdam. D e ernst en de deugd van eenvoudigen v a n h a r t en zeden stelt hij echter d a a r tegenover, en in de intr igue ook zijn l ichtpunten, die in een der sonnet ten te r eere van den schri j­ver w o r d e n genoemd :

Siet hoe ghetrou een Knecht al by syn Heer hier dede, 't Welck Bredero te recht met rymery omvaet; En hoe een Vader trou syn kint oock niet verlaet, In 't uyterst' van syn noot, maer doet syn liefd' besteden.

W r i t s e r t , met de hulp van den knecht Koen raad , vermomd als Moor t j e , s laagt erin, Katr i jnt je to t zijn wi l te dwingen. D e stem van zijn geweten en d a t v a n K o e n r a a d legt hij he t zwijgen op, door de theor ie , da t de zedelooze M o y - a a l bui ten alle recht en w e t s t a a t :

W a t zijn de hoeren meer als fenijn voor de jeucht En putten des bederfs, en pesten van de deucht ? Ick acht de man wel groot die haarlie van gelijcken Met vuylheyt en bedroch kan schandelijck uytstrijcken.

E n he t misdrijf zelf w o r d t met hem verontschuldigd met een verwijzing n a a r soortgelijke daden v a n goden niet alleen, m a a r ook v a n koningen en vors ten . M a a r M o y - a a l , in eerlijken toorn ontvlamd, w e e t hem tot besef v a n zijn groote zonde te b rengen ; hij wensch t Katr i jnt je to t zijn wet t ige v r o u w . W a t lage minne scheen, voel t hij t hans als zuivere liefde, (vs. 2Ö2 2 en vlg.). E n de dienstmaagd v a n M o y - a a l , Angniet , w e e t den bru ta len K o e n r a a d te over­bluffen en to t rede te brengen door h a a r fantasie over de g ruwzame straf, die zijn meester w a c h t . E n vade r Lamber t s t aa t zijn lichtzinnige zonen bij in den nood. Alles w o r d t geschikt ten goede, zooda t W r i t s a e r t bes lu i t :

Page 324: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Isscr teghenwoordich wel gheluckigher mens Opter aerden als ick, die 't so gaet na syn wens ? 't Schijnt dat de hooghe Godt des Hemels heeft besloten Dat al des werelts vruecht tot mywaerts soude vloten.

D a t in dit blijspel tens lot te toch de liefde boven de lagere lusten, da inner­lijke deugd en goedheid boven de zedeloosheid u i t s t r aa l t en zegeviert , w o r d t w e l het duidelijkst bewezen a a n M o y - a a l , w a n n e e r zij W r i t s a e r t met den vollen ernst van h a a r betoog in he t n a u w en to t inkeer brengt (vs. 2486 en vlg.). D e zwenking in h a a r geest is treffend ui tgedrukt in deze verzen :

Waarlijck het is een dingh Dat gants niet voeghlijck is voor sulcken Jongelingh, Ghelijck ghy wesen wi l t : ghy hebt my so warachtich, Als ick hier levend sta, gemaackt so twijffelachtich, Dat ick noch sin, noch wil, noch reden heb, noch raat Om te besluyten tot verschooningh van dit quaat. Kan de besinningh só schóón ( = totaal) van een Ménsch vervrémen ?

Brede ro ' s „Overgezette Lucelle", in 1616 tegelijk met , ,Rodd ' r i ck ende A l p h o n s u s " en G r i a n e " uitgegeven, is een ver ta l ing v a n het F ransche d ra ­m a in p roza „Luce l le , t ragi-comedie en prose francoise dediée a monsieur du Breui l , 1600 door L . J. (Le Ja r s ) (7). Reeds J. t en Br ink in „ G . A . Bre ­d e r o " D e e l I I (blz. 78) heeft er op gewezen, da t he t F ransche d r a m a de dramat i sche bewerking is van een novelle v a n Boccaccio , en ook, da t B r e ­dero in het vijfde bedrijf in het tweede tooneel den persoon v a n Leckerbeet je l a a t op t reden en het l aa t s t e tooneel in oorspronkeli jke vinding a a n he t d r ama heeft toegevoegd. I n h e t v o o r w e r k , de „Toe-eygheningh a a n Tesse l schade" en „ A a n de L e s e r s " deel t hij mede, , , ' t geleyde p a t meest te hebben naget reden , doch somtijds uyt vri jposticheyt een sprong uyt des F r ans -mans w e c h ghe-sprongen" te zijn " en d a t hij „voor de Ghemeene-man dit ghemeene spelletje (heeft) overgheset met de ghevall ichste en ghevoeglijcxte middel die mij de geest heeft innegegeven : de sin en woorden heb ik t en naas ten bij gevolcht . " Bredero heeft zelden iets weggelaten. Opmerkel i jk is, da t hij in vs . 1734 onver taa ld l a a t een toespeling op he t A v e M a r i a v a n het F r a n s c h : „ S o m m e qu' i l n ' y a que deux mots de l 'Ave M a r i a , qui f létr issent la jeunesse et gail-lardise des hommes, Mul ie r ibus et fructus ventr is , c 'est a dire Amour , qu ' aucuns appel lent douce amer tume pourcequ 'on y recoi t pour un plaisir mille douleurs . Les au t res , que c 'est un P revos t des M a r e c h a u x sans a rche r s ou sergens e t c " . E e n staal t je v a n kieschheid ten opzichte v a n zijn „ v r o u w e " der Toe-eyghening.Toegevoegd heeft hij eenige beeldrijke omschrijvingen van de k rach t der minne, als vs . Ö2b-67a en 211-221, waa r schuwingen tegen de ontgoochelingen die den m i n n a a r w a c h t e n , als in vs . 143-147, die men ver­gelijke met het F r a n s c h : „desquel les douceurs peu de personnes n 'en goutent que soudain ils ne se sen tent enveloppez d'icelles, d'ou ils ne sor tent que malaisement , et le plus souvent y demeurent avec un miserable f in" .

Page 325: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Gehee l in zijn gewonen t r a n t zijn de ui tval len tegen den las ter , die hij a a n den tekst toevoegt , zooals in vs . 2602-04 : „ m a a r siet, de felle spinnen, E n bi t t re nijdicheyt der booser menschen Sinnen, D i e suyghen h a a r fenijn d a a r de voedtsame bij , E n d 'a l lerbeste mensch t reck t soetheyts l eckern i j " . Rea l i s ­t ische trekjes zijn er verder ook te vinden, zoo bijv. in vers 2686-89 :

Neen neen, falsaris, neen; siet hier de Goeverneur Met al zijn lijfwacht, en de stoepjes noch bij heur, D ie sullen u terstont vast knevelen en knellen, Gebonden en geboeyt den Hencker stracx bestellen. (Voor „Voicy le Gouverneur avec sa garde de Suisses").

Brede ro blijkt de F r a n s c h e t a a l en den F r a n s c h e n stijl goed te begrijpen, construct ies en sti j lvormen die afwijken v a n he t Neder l andsch , zet hij om in de zuivere Neder landsche syntax is . O o k va l t he t op, d a t in zijn d r a m a in berijmden vorm een veel losser z insverband met direct-mededeelende en sprekende zinnen de p laa t s inneemt van den omslachtiger ui tdrukkingsvorm in he t F ransche p roza . O m een enkel voorbeeld te noemen : vs . 85 : „ D e al lerbeste lien, voornameli jck de Grooten , D e koude suffers meest ve rwer ­pen en vers tooten Als ongeestich en b o e r s . . . " voor : „Toutefo is vous voyez qu ' aux meilleurs et plus grandes compagnies on blame ceux qu 'on t l 'espri t si grossier et s tupide qu' i ls vivent sans A m o u r " . Zi jn bewerk ing blijkt bij nauwkeur ige ontleding zich to t he t F r a n s c h te verhouden, als die v a n Gr iane to t de dialogen in den Neder l andschen r idder roman. U i t de Toe-eigening volgt, da t Bredero deze bewerking uiterlijk in 1616, misschien w e l in 1615 heeft vol tooid. H i j heeft er zonder twijfel veel ui t geleerd. I n het bi jzonder de eigenaardige menging van ernst en humor van dit „bl i j - en t reurspel le t je" (Le J a r s noemde het een tragicomédie) heeft Brede ro to t zijn l aa t s t e genre, het blijspel met ernstige strekking, den Spaanschen B r a b a n d e r gebracht . Als tweede , misschien even belangrijke bron voor da t genre zullen wij he t M o o r ­tje moeten beschouwen. N a de Palmer i jnromans is niet n i euw de ironie van Leckerbeet je op Ascagnes en den V a d e r . N i e u w is in het w e r k van Brede ro , da t deze dramat i sche ironie niet enkel de liefde betreft , m a a r allerlei ve r ­houdingen en problemen des levens. Leckerbeet je is a ls he t w a r e de bru te werkeli jkheid tegenover eiken vorm van he t ideale en he t t ragisch d r a m a ­t ische. Zi jn figuur is volslagen humor , zij het ook in den taais t i j lvorm de r grove klucht . Leckerbeet je is ook in de intr igue van he t d r a m a een der meest ac t ieve pe r sonages ; hij grijpt herhaaldel i jk in en lost de v e r w a r d e knoopen op . Als belangrijke d ramat i s pe rsona heeft hij zijn lou ter komieken tegen­hanger in Pannet je ve t en J a n : in dit samenstel is Leckerbeet je een type a la Rabe la i s geworden . Omvangr i jke deelen v a n het d r a m a dri jven op deze figuur vs . 34i-6i5, 1186-1332; in het derde bedrijf is hij de hoofdpersoon n a a s t den V a d e r , v a n vs . 1724 a f is hij op he t tooneel behalve in de vijfde „ u i t c o m s t e " van he t l aa t s t e bedrijf. H e t slot speelt hij al leen.

Page 326: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

B r e d e r o heeft in de inhoudsopgave duidelijk la ten ui tkomen d a t de „ t reur ig ­he id" , de „beroern is en vers lagen they t" v a n he t vierde bedrijf a ls een ach te r ­grond moet dienen van het „blijd en geneucheli jk" begin der eers te t w e e deelen en voora l van de „gelukkige u i t coms te" van het l aa t s te bedrijf, w a a r een ieder „ w o r d t verheucht met alle v reuchden en w e l ve rnoegen" . D e ge­schiedenis is romant isch genoeg : Lucel le weiger t te h u w e n met een „ B a r o n van D u y t s l a n d t " o m d a t zij h a a r V a d e r s Kamerknech t bemint . D e z e blijkt, na ha rde beproeving der gelieven, de zoon te zijn van „den Pr ins en Pa l t z -graaf v a n P o l e n " . H e t bl i j spelkarakter is voora l duidelijk in het derde be­drijf, w a n n e e r Leckerbeet je de tegenspeler is van den t ragischen vader .

DE KLUCHTEN EN HET BLIJSPEL

Bredero ' s kluchten zijn niet anders , dan w a t het genre der klucht in de i 6 e e euw reeds w a s geworden (8). I n deze afdeeling der d ramat i ek is hij geen vern ieuwer , noch w a t betref t de strekking, noch w a t betref t den vorm en den a a r d v a n de vis comica. Slechts de stof, de intr igue, is mede door zijn toedoen, onder invloed van klassieke en toenmaals moderne ui theemse ver­zamelingen van anekdoten en dergelijke, meer gevarieerd, soms ook scherper en s t r akke r lijn doorget rokken, met scherpe typeering van de k a r a k t e r s . W a t geheel n ieuw is bij Brede ro , da t is voora l , ten s lot te , de menging van de klucht in het romant ische d r a m a en de uitbreiding door milieu-schil­dering en karak ter teekening in zijn groote Comedie , het schelmenspel van den Spaanschen B r a b a n d e r . Zi jn kluchten op zich zelf zijn niet in dezelfde mate als zijn ander w e r k een verschijnsel v a n de individueele of nat ionale renaissance v a n het begin der Gouden E e u w . O o k heeft het klassieke blijspel op de klucht to t in zijn tijd geen invloed v a n belang geoefend. Real is t i sche schildering v a n het milieu vinden w e reeds bij E v e r a e r t s , een begin v a n „na tu ra l i s t i s che" karak te r teekening reeds in de beste kluchten van Breughel , om nog te zwijgen v a n J a n v a n H o u t in zijn Loter i jspel . D o o r V a n der P lasse (9) w e r d e n in 1619 in één bundel uitgegeven: V a n de Koe , Symen sonder Soetigheyd, D e n M o l e n a a r , D e n Q u a c k s a l v e r ; bij D e n M o l e n a e r s t a a t genoteerd : gemaakt in ' t j aer i6 i3 . V a n deze klucht w a s in 1618 een ui tgave verschenen door El le r tz V e r b e r g ; V a n der P lasse zag d a a r i n een reden om zijn bundel in 1619 op de mark t te brengen (zie V a n Ri jnbach X C I I ) . I n 1622 l iet hij als „ V e r m e e r d e r i n g " volgen : D e Klucht v a n een H u y s m a n en een Barb ie r , de Geboor t e v a n Luysbosch al ias R o b b e ­knol ; he t vervolg van H u y s m a n en B a r b i e r ; C laes C loe t met een roumante l en V a n Seven Gesel len.

Evena l s van de klucht v a n den M o l e n a e r is van die van de K o e he t j a a r v a n o n t s t a a n bekend, door een eigen onderschrif t v a n Bredero : 1612. V a n Rijn­bach en anderen nemen a a n d a t ook de Symen sonder Soet icheyt in 1612 of 'i3 is geschreven. D e Hoochduy t sche Q u a c k s a l v e r is door Jan ten Br ink

Page 327: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

als niet van Bredero beschouwd : afdoende is h ierover gehandeld door V a n Ri jnbach ( In l . X X X V ) . D e klucht v a n een H u y s m a n en een Barb i e r is een begin d a t niet is vol tooid. Min iem is de omvang v a n C l a e s C l o e t ; iets omvangri jker D e Geboor te v a n Luysbosch, die als de Q u a c k s a l v e r in een gebroken D u i t s c h is geschreven. V a n geen dezer fragmenten kunnen wi j met zekerheid beoordeelen, of V a n der P lasse ze te rech t a a n Brede ro toeschrijft , ze zijn niet van veel belang (10). Blijven dus als voltooide ver tegenwoordigers v a n het genre : D e Koe , Symen, D e M o l e n a e r en de Q u a c k s a l v e r ; met dien ve r s tande d a t Symen behoor t t o t het meer „huise l i jke" genre de r tafelspe­len : huiselijke en populai re dialogen of samenspraken van pakkende typen. M e n heeft veel moeite gedaan , de bronnen v a n Brede ro ' s k luchten a a n te wijzen (11) . H e t r e su l t aa t v a n die onderzoekingen en vondsten is door V a n Ri jnbach in het vierde hoofdstuk v a n zijn Inleiding samengevat . H e t is dui­delijk da t Brede ro in dit genre veel vrijer spel had ten opzichte v a n de stof, d a n in zijn groote d r a m a ' s . Anekdoten en vertel l ingen in boert igen t r a n t w a r e n toen „gemeengoed" ; ieder kon ze opvangen en er van maken w a t hij wi lde . Verzamel ingen van „ f a c e t i a e " en van „nove l l en" uit te geven is een ver­schijnsel der Rena i ssance . N a de D e c a m e r o n e van Boccacc io zijn I t a l i a an -sche novel lenverzamelingen die van F r a n c o Sacche t t i en M a t t e o Bandel lo . D e groote humanis t Poggio Bracciol ini is voora l door zijn Face t i a e (1470) beroemd geworden . D e I ta l i aansche bundels w e r d e n veelal via het F r a n s c h in he t Nede r l andsch v e r t a a l d ; zoo de D e c a m e r o n e en de novellen v a n B a n ­dello. Neder l andsche „k luch tboeken" (12) gingen ook terug op oorspronke­lijke F ransche verzamelingen, als de „Nouve l l e s recrea t ions et joyeux dev i s " van D e s Per ie r s ( i 5 5 8 ) of op het wijd verbreide w e r k „Schimpf und E r n s t " van Joh. Pau l i ( ïó io , ) . V a n Brede ro ' s kluchten is met eenige zekerheid die v a n D e K o e uit de richting van Paul i te verk laren .

V a n groot belang voor de bedoeling die bij B rede ro bij het schri jven v a n zijn soms zoo r a u w e kluchten voorza t , is w a t V a n der P lasse in de ui tgave v a n 1619 in de Toe-eigening ber icht te , en w a t Brede ro in de har ts tochte l i jke voor rede v a n den Spaanschen B r a b a n d e r heeft gezegd (zie h ierover blz. 314) V a n der P lasse grondt zijn betoog op het bekende „va r i e t a s de l ec t a t " . Zelfs de meest bekommerde mensch, ja eigenlijk juist hij, heeft behoefte a a n ontspannende , „v ro l i jke" lectuur . „ E n d e w a t is h ier bequamer toe als dus­danige kluchtige spelen, die den D i c h t e r 00 e y g e n t l i j k na 't leven heeft getrof­fen, da tmen die lesende wede rom in varscher daed w a e n t te sien geschieden" . Bredero zelf heeft het „houwbol l ige" in zijn spelen t e r sp rake gebracht in de toe-eigening van de Lucelle a a n Tesse lschade, die bl i jkbaar de eers te voorstel l ing van dit „ l ieve minnespel" , dit „bl i j - en t reurspel le t je" had bijgewoond :

Ik ben vijandt van die onbevoeiijke deene JUenóchen, en van dat boute volk, die de uytnement-heden der Schrijvers niet en verstaan, en 't uytbeelden der frayicheden dikwils lasteren, om dattet juyst met haar murruwe en misselijke sinlijkheyt niet over een en stemt

Page 328: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e menging v a n boe r t en erns t is he t rech t van de „uy tnemen they t der schr i jve ren" . H e t notabele publiek k a n d a a r a a n niet t ippen. W e l een „ g e e s t " als Tessel-scha, en geen wonder , vervolgt Brede ro , w a n t zij is v a n „een ee rwaa rd ige r ges lach t" , opgevoed „n ie t met M e l k noch met wijn, m a a r met het schrander merrech v a n u geestige V a d e r s breyn, dies d r aach t de Somer v a n u Jeuchdige Ja ren , nu de waard ige vruchten v a n alle Eerl i jke en prijsselijke we tenschap ­p e n " . Behoeven wi j nu nog te vragen, v a n w i e Brede ro zich in zijn kuns t volgeling en leerling prees ? Tens lo t te , in dit verband , volgt het excuus voor mogelijke misslagen in de „houwbol l i cheden" , die door snelheid of onvoorzicht igheid kunnen zijn ingeslopen. H i j heeft nl . bij zijn boert ige tusschenspelen „ h e t gemeene volk t e gevalle , die me t de s lordichste a l s met de bes te zijn ve rmaak t eenige s t raa t sprookjes en w o o r d e n " gebruikt . R o e ­mer Visscher en zijn kring hebben in Bredero gewekt en aangemoedigd den zin voor humor , voor het volksaardige , voor na tuu r en leven, voor de zuive­ring v a n de t a a l door pur isme en veredeling v a n de natuurl i jke vo lks taa l . I n de klucht „van de Koe" t r eden vier personen op, in t w e e pa ren : de boer en de gauwdief, de „op t r ekke r ( = doordraa ie r , fuifnummer) en de w a a r d i n . Als hekslui ter voor den bevredigenden af loop t r eed t Keesje , he t „ seun t j e" v a n den boer , ten tooneele . Opmerkel i jk is d a t in de eers te ui tgave de boer D i r k Thijssen, in de l a t e re de gauwdief Gijsje v o o r a a n de lijst s t aa t . E n inde rdaad k a n men moeilijk zeggen wie nu eigenlijk de hoofdpersoon is. D r a m a t i s c h en psychologisch is de boer de be langr i jks te ; de dief evenwel , zij hij d a n ook m a a r tegenspeler of zelfs m a a r medium, is door Brede ro met evenveel liefde getypeerd als zijn l a te re schepping v a n een genialen afzet ter , Jerol imo. I n den a a n v a n g reeds kenmerk t de dief zichzelf : nog nooi t is hij be t r ap t , d o o r d a t hij zich zoo eerlijk w e e t voo r te doen (vs. 10-11), hetgeen ook a a n het slot v a n zijn a l l eenspraak b l i j k t : „ I k wi l h ier gaen in ' t a lder-eers te huys E n h o u w e n mijn a ldus w a t eerelijk q u a n s u y s " . Hi j heeft bewon­dering voor „ r eyne listige d iever i j " , den diefstal „ zonde r fou t" . Verach te l i jk zijn in zijn oog de grove dieven, de bankroe t ie r s , de valsche spelers en wisse­l a a r s , boekhouders en dergelijke. Grove dieven vindt men in de were ld o v e r a l :

Droegense allegaer Bellen, men sou mercken dat de looste / Oock schuylen en wonen onder de aldergrooste / Ja seker de snooste, dat sinne nou al rijcke Monseurs; / Daer gaeter een diel so prachtich over de Buers / D a t kortelingh noch waeren Pelsers en Schruers / 't Is wonder so het volck t'Amsterdam op de baan bromt ( = den gebraden haan uithangt) / W i e weet waar dat sommige haar snelle Rijckdom van daan komt ?

O o k hierin ligt de voorbereiding v a n den Spaanschen Brabande r , D e typeer ing v a n den boer , tevens w a a r d v a n een bierkroeg is een ui tnemen­de voorbereiding voor het d ramat i sche geval . Hi j is een goedaardige en ijdele babbe laa r , die niet a l leen r o y a a l is me t zijn bier , m a a r ook zijn heele

Page 329: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

hebben en houden, de koe incluis, a a n den aandacht igen dief blootlegt . D e z e lobbes moet w e l in de val loopen die de dief hem zal spannen . Vo lg t een tooneel in Ams te rdam v a n den O p t r e c k e r en de w a a r d i n Griet je van Vr ie s l and in de herberg v a n ' t S w a r t e P a e r t . H e t is bedoeld als vulling v a n den slapenstijd, de dief za l door zijn gas theer om t w e e uu r w o r d e n ge­w e k t . I n d e r d a a d w o r d t in vs . 167 elf uu r als he t begin, in vs . 128 t w e e uu r als h e t einde van deze herbergscène aangemerkt . D a n komt w e e r de dief te voorschijn, op den landweg, met de koe . H i j l a a t doorschemeren (vs. d a t de boe r de koe 's avonds l a a t nog te eten heeft gegeven; toen moet hij hem stilletjes hebben gadegeslagen, w a n t in vs . i3i-2 zegt hij d a t hij zin in de koe kreeg, zood ra hij „ h e m " zag : h ie rvan bleek niets in vs . n 8 - i 3 2 . N a eenige aarzel ing p l aa t s t hij de koe bui ten bij een hooiberg en kru ip t w e e r in zijn bed in den s ta l van den boer , om een „ a l i b i " te hebben. O p dras t ische wi jze fingeert hij dan ook, als de boer hem wek t , zijn geweldigen diepen s l aap . Samen gaan zij op weg n a a r A m s t e r d a m ; t e r afleiding brengt de dief den boer a a n he t p r a t en over landelijke vrijerij en vechtpar t i jen, en de dief b a b ­belt a l zoetjes mee. Zelfs w a n n e e r de dief quasi geld gaa t innen bij een boer langs den weg, babbel t D i r k Thijssen m a a r door in een beschouwing over een vrekkigen r i jkaard , wiens erfenis door een ve rkwis te r we rd verspild : een bekend motief met moraa l (vs. 367-8) :

Trouwen men sietet veeltijts 't geen dat een gierich mensch bespaart Dat daer een sluymer en slemper dickwils wel op vaart.

D e dief heeft intusschen de koe opgehaald en m a a k t den boer wijs , da t zijn schu ldenaa r geen geld had en hem de koe „ o p reken ing" gaf. Schi t terend is de b r ave D i r k getypeerd, a ls hij met kennersbl ik de koe t a x e e r t en be tas t 1 W e e r le idt de dief de a a n d a c h t van den boer af, thans door een beschouwing over he t landschap , w a a r i n hij zijn opmerkelijke visie op de werk ing van he t l icht ten beste geef t :

hoe fray sietmen de Zuyerkecrk Met witte steenen tooren Hoe flickèrt de Son met wéer-lichtend geschimmer Op die verglaasde daken en op dat nuw getimmer!

M a a r d a n fan taseer t deze Jerol imo verder :

Ick heb hier langen tijt in dese stad verkeert, En ick was by de mieste ( = voornaamsten) geacht en wel begeert.

D i t brengt hem echter t o t bezinning op de werkeli jkheid, hij v r a a g t zich af hoe hij hier met een koe op de mark t zal kunnen verschijnen w a a r de „ m i e s t e " , a l thans de schout en zijn d ienaren, hem onmiddellijk v a n diefstal zullen verdenken. V a n d a a r zijn voors te l , d a t de boer het zal opknappen, op belofte

Page 330: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

van een aandee l in de w i n s t : w a t de koe méér opbrengt dan negen pond. Alle moeilijkheden v a n de intr igue zijn nu volledig opgelost, he t spel loopt op rolletjes n a a r he t einde. E e n n ieuw en nog ruiger toonee l in ' t S w a r t e P a e r t bere id t ons voor op de komst van den gauwdief en den boer , die met de deur in huis val t , den buidel met „ t i en pond r ied ge ld" a a n den dief overhan­digt en in zijn komische zelfvoldaanheid c o n s t a t e e r t :

Al haddet mijn eygen Koe geweest, ik had niet meer ghekreghen O myn goe maet, 't moet duyster wesen daer ick dwalen sel.

I n dezen ironischen humor is Brede ro een meester boven allen. D e gauwdief za l nu een festijn aanr ich ten , leent van de w a a r d i n ha re p la-teelen om t w e e kapoenen te ha len met een schapeschouwer , op voors te l v a n den boer een mante l van den opt rekker , en verdwi jn t ijlings m e t d e n d r i e -voudigen bui t . D e boer , t ro t sch op zijn succes, komt door he t dolle heen, rec i teer t een rondeel van ach ten als een oude Retros i jn en zou er nog w e l een v a n vier en twint ig en eenige sonnet ten en ba l laden bij kunnen doen. M a a r dan verschijnt het jonge Keesje „ a l sch reyende" en doet zijn vader neer tuimelen van het hoog tooneel der vreugde door de mededeeling d a t de koe is gestolen. D e boer is ve rbaasd :

W i e souw durve dencken, dat so eerlijcken man een dief was. Dat is een gauwe-dief, die isser gheweldich op ghetrynneert.

D i t is de ke rn van het spel. D e dief heeft zelf ui teengezet , da t hij door zijn eerlijk gezicht onfei lbaar in zijn vak is. Brede ro geeft hier te kennen : „ a l siet men de lui, men kent se nog n ie t " . D e boer zelf ziet he t komische van het g e v a l : „ I c k moet w a e r a c h t i c h noch om de dievery l acchen" . H e t sympathieke boeren type heeft of h a d Bredero ook geteekend in B o u w e n Langlijf. Hi j k a n daarb i j , en voora l w a t betref t de opmerkelijke liefderijke houding v a n B o u w e n én D i r k jegens hun „zoon t j e " , zich gespiegeld hebben a a n den voorganger in dit genre, nl . Teeuwis de Boe r van Samuel Cos te r . E r is in de klucht v a n den dief en den boer een strenge composit ie, door de scherpe typeering van „den gauwendief" bij u i ts tek en den door zijn zelf­genoegzame goedmoedigheid zoo ui ters t „ v a t b a r e n " boer als slachtoffer. D e z e s t renge lijn dreigt nu en d a n te w o r d e n vervaagd door Brede ro ' s lust t o t overdrijving v a n he t komisch-real is t ische in de schildering van he t t w e e ­de p a a r , de bijkomstige figuren v a n de w a a r d i n en den opt rekker . D e moraa l is d a t dieverij al leen be s t aa t door de domheid v a n het menschdom. M i n d e r gecompliceerd is de opzet van „De Klucht van den Molenaer". W e l s temt deze met die van de Koe overeen in het a a n t a l van vier figuren, m a a r hier vormen de molenaar , zijn v r o u w en de „ s t e e v r o u w " Tri jn Jans een groep, terwij l de knecht al leen dient voor de cl imax in de bestraffing van den

3 n

Page 331: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

molenaar . D e zinspreuk „ A l siet men de luy, men kentse n ie t " , is ook h ier de ke rn der m o r a a l : V r o u w e n kunnen met de mannen niet voorzicht ig ge­noeg zijn. „ H o e l is t ich" zegt Tri jn Jans „heb ick d a e r list met list b e t a e l t ! " D e „ f a b e l " is doodeenvoud ig : een vrouwt je ui t de s t ad komt te l a a t voor he t sluiten der poor t en moet nu bui ten overnachten . D e kroegen komen h a a r ve rdach t voor en zij v r aag t onderdak bij Sl immen P ie t den molenaa r en zijn v r o u w . D e molenaar , een geweldige D o n Juan , ziet een goede kans op avontuur , zijn v r o u w voelt sympathie voor Tri jn en zoo w o r d t deze dus als logee a a n v a a r d . P ie t doe t h a a r een zeer opdringerig voors te l t o t echtbreuk, Tri jn veinst het te a a n v a a r d e n , m a a r v e r r a a d t den verliefden molenaar a a n zijn b rave v rouw, die in de kleeren v a n Trijn de p l aa t s v a n he t rendez-vous zal bezet ten . D e molenaa r sti l t zijn lust n a a r verander ing met zijn eigen v r o u w en prijst zijn geluk uitbundig tegen Joosje zijn knecht . D e z e za l nu ook bij de „s tee v r o u w " zijn geluk beproeven, m a a r komt v a n een ui ters t koude kermis thuis , d a a r de „ v r o u w e " h a a r vermeenden echtvr iend bij deze tweede gelegenheid den mante l ui tveegt . D e molenaar is in dubbelen zin beschaamd ; z w e e r t zelf zijn excapades af en zendt den be teu te rden knecht de l aan u i t : „ I c k sou gien huys met te r kunnen houwen , nouse jou smaeck weg h e t " . •—• „ I c k ben niet nydich, mae r ick mach niet lijen da t se mijn wijf ofsoenen" . D e eers te tooneeltjes (242 verzen) vormen een voorbereiding v a n de passende sfeer. V e r h a l e n v a n boerenvri jages zijn niet v a n de lucht . E n is de mole­n a a r s v r o u w even afwezig om de kinderen „ n a a r bed te gaan leggen", dan neemt Slimme P ie t zijn kans w a a r voor een snellen aanva l op de gast .

(PIET) Maer jou voorschreven Meyt isse wat moy ? (TRIJN) Ja van passé. (PiET)Vreesje niet datter jou man mee tijd ter koy ?

Of het hy gien sin in wat versnaperings as gy uyt bint ? (TRIJN) O slimme Pietl nou hoor ic ierst dat jy ien deurtrapte guyt bint. (PIET) "Wel, Moer, wat mienje datje sukke dingen niet gebeuren ? (TRIJN) Sou gy om ien lust u echt wel willen scheuren ? (PIET) "Watl Schijt echt, as ick gebruycken mach mijn lust. (TRIJN) Salige man, weet gij wel hoe de snelle sonde lang ontrust ? (PIET) W e e t gy niet, onse natuur dorst altijt na wat vars. (TRIJN) Ouwe kost goe kost, veeltijts bekomen qualijck de leckere beten.

Die quaet doet, quaet ontmoet, de straf die volgt te snel. (PIET) Al praetjes voor de vaek, een gestolen beetje smaeckt wel.

W a t schaedt de lucht datter altemet ien veugeltje deur keylt ? W^at schaedt de zee datter altemet ien scheepje deur seylt ? W a t schaedt de aerd datse van velen werdt betreden ?

enz. enz.

Pie t heeft zijn po r tuu r gevonden. Opmerkel i jk is de evenwicht ige geslotenheid v a n deze voortreffelijk ge­b o u w d e klucht . H e t har ts tochtel i jke gebeuren v a n den nach t w o r d t zelfs aangekondigd door de s tormacht ige atmosfeer , de act iv i te i t v a n den molen :

3ia

Page 332: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

"Wat hettet van daech ien ruych weer ewees t ; ' t is je niet te seggen Doch nou op den avont so gaet de wijnt al moytjes leggen; Maer op den dach de locht betrock, het swerck, dat vlooch, 't Scheen de wijnt alsen kracht op ongse meulen spóoch, So kraeckte de trappen en so verbrangst gilden de sporten.

E e n klucht zonder „ f abe l " , een samensp raak v a n t w e e personen, door van der P lasse in een afzonderli jke u i tgave l a t e r bet i te ld a ls , , Ams te rdams P r a a t -jen tusschen Symen sonder Soetigheyd en Teuntjen (al ias) R o e r t mij n i e t " k a n eigenlijk a l leen bij goede voo rd rach t t en volle genoten w o r d e n . H e t roffel-vuur v a n de te lkens w e e r opduikende geveinsde kijfpartijen moet men hóoren . H e t geheel is een zedentafereel en tegelijk een spiegelgevecht v a n een t w e e ­ta l , d a t e lkaa r w e l g raag w i l hebben, m a a r elk v a n beiden houdt zichzelf op pri js . Ten slot te ove rwin t Symen zijn Teuntje in snedigheid en gevatheid, en las t b u t not l e a s t : hij openbaa r t h a a r de veilige rus t v a n zijn opgespaarde vermogen „ v a n vijf huysen ende d rye sakjes met ge ld t " . O p dien grondslag z w e e r t Teuntje hem,, gehou en getrou te zijn, ja , t o t de leste b e e t " . D e klucht v a n den „Hoocbduytschen Quacksalver" b e s t aa t ui t t w e e , of eigenlijk ui t vijf tooneelen. D e k w a k z a l v e r houd t een mark t r ede , w a a r i n hij op de gewone wijze me t a l ler le i kwinks lagen zijn we tenschap en medicamenten aanpr i j s t . H i j werf t t w e e k lan ten . E e r s t een ouden bruidegom, D r o g e L a m ­mer t , die een verjongingskuur wensch t te ondergaan en d a a r n a den vrijge­zel Joos t den D r u k k e r , die v a n een slechte spijsvertering genezen wensch t te w o r d e n . D e recepten die Ri jckhar t de k w a k z a l v e r voor hen uitschrijft, w o r d e n bij den apo theker met e lkaa r v e r w a r d ; de gevolgen zijn funest en w o r d e n door beide pa t iën ten op Ri jckhar t ve rhaa ld . H e t is niet in te zien, in hoever re de inhoud v a n deze klucht g rover zou zijn d a n die de r andere v a n Brede ro . W e l is de stijl v a n de monologen in het bi jzonder van die van Ri jckhar t , minder lenig en levendig d a n w e v a n Brede ro gewend zijn. M a a r dit k a n liggen a a n het „hoogdui t sch" , d a t hij den k w a k z a l v e r l a a t b r abbe l en ; hetzelfde zou men kunnen zeggen v a n „De geboorte van Luysbosch". E n bovendien, mogelijk is deze Q u a c k s a l v e r een de r a l lereers te pogingen v a n Brede ro op he t gebied der klucht , een broddel lap , die hij heeft l a ten liggen. O v e r de tooneelfiguur v a n den k w a k z a l v e r is veel geschreven ( i 3 ) ; ook Brede ro l a a t er herhaaldel i jk een opt reden .

D e werkwi jze bij den „Spaanschen Brabander" ( 1 6 1 7 ) , door Brede ro aangeduid in zijn voor rede en verklar ing v a n den inhoud, is in verschil lende opzichten gelijk a a n die bij he t M o o r t j e toegepas t . W e d e r o m gaf hij een bewerking v a n een toen reeds klassiek stuk, den schelmenroman Lazar i l lo de Tormes , m a a r nu also w y gheen Spangjert en hadden, of om dattet de ghemeene man niet en souw heb­ben kunnen verstaan, hebben w y dese namen, de plaetsen en de tijden, en den Spang-jaert in een Brabander verandert, om dieswille dat, dat volckjen der vry wat na ówijmt (nl. naar „de hoverdye, die haerlie schijnt ingeboren te zijn").

Page 333: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

N a de Pa lmer i jnromans en Lucel le s tel t hij zich, aangemoedigd door he t succes v a n zijn k luchten en v a n de noodgedwongen verander ing in den Eunu-chus, in dienst v a n een waar l i jk na t ionaa l tooneel . N a t i o n a a l niet a l leen door de zuivering de r n ieuwe cu l tuur taa l en de real is t ische toepass ing van he t Amste rdamsch (14), na t ionaa l ook en voora l door de dramat iseer ing v a n het Hol landsche bewustz i jn van eigen k r a c h t en w a a r d e , in een vorm v a n al lerhoogsten humor . D e vreemdelingen, ook de B r a b a n d e r s , , ,die na de Spangjaer t s k w a m e n " w o r d e n a a n de k a a k gesteld. I n he t d r a m a zijn n a a r de Neder l andsche bewerking v a n 1609 (mogelijk die v a n 1679, w a a r ­v a n de eerstgenoemde een herdruk schijnt te zijn, de verschi l len a l thans zijn minimaal) t ien v a n de een en dert ig hoofdstukken ve rwerk t , en we l he t vijftiende to t en met he t v ier en twint igs te , w a a r v a n wij h ier den inhoud n a a r den d ruk van 1609 c i t e e r e n :

Hoe dat hem Lazaruó met eenen Jonker bestede; zijns meesters eten ende tzijne in sijnen boesem droech, van vreese tselve te verliesen; door den noot bedwongen was te gaen bedelen, hoe wel dat hij inden dienst van zijnen meester den Jonker w a s ; zijnen meester den cost gaf, van de aelmoessen ende broeken die hij creech; hem tbedelen verboden werdt, tot groot achterdeel van zijnen meester. Van de feeste ende goede chiere die Lazarus maecte met sijnen meester om een Reael die hij thuys brochte. Nadat hij den Spangjaert berispt heeft van te grooten soberheyt om zijnen staet te onderhouden, so berispt hij hem van zijn hooveerdye ende opgeblasentheyt. D e middele die de dienaers vande groote heeren ter tijdt gebruyken, om in hun gratie te comen. Hoe dat Lazarus meester wech liep, ende Lazarus in handen van de dienaers bleef.

I n he t zevent iende hoofdstuk w e r d bovendien „ d e n ae rd t vande Spa ignaer -d e n " beschreven. U i t het tweede hoofdstuk put te Brede ro he t gegeven „ h o e ­d a t L a z a r u s ' moeder met eenen M o o r verkeerde bij den we lken sy een kint c r eech" t en gevolge w a a r v a n hij in dienst ging v a n een gemeenen bede laa r en bl indeman en l a t e r bij een pr iester , die hem eveneens liet verhongeren. D e vrekkigheid v a n deze zijne meesters , tegengesteld a a n de goedhart ige „mede ­dee lzaamhe id" v a n den jonker, is door Brede ro met zijn vurigen af keer van alle hebzucht en gierigheid, in he t d r a m a mede v e r w e r k t . Jerolimo Rodr igo , de jonker , w o r d t door Bredero niet om zijn k a r a k t e r veroordeeld : Bredero noemt hem in den Inhoud een „eerl i jk-hert ige doch a rme M e e s t e r " en van zijn bankroe t zegt hij : „ n a veel belovens g a a t den Armen-duyvel deur en legt een bank je" . Gehekeld en bespot w o r d e n daaren tegen in he t vijfde bedrijf hebzuchtige schuldeischers , en ook de hebzuchtige schout en de no ta r i s . E r on tbreek t niet zoo heel veel aan , d a t Brede ro ook met deze au tor i te i ten op even bur leske wijze den d r a a k had gestoken als met poli t ie , leger en hooge heeren in he t M o o r t j e . H e t eenige euvel d a t Brede ro in den Inhoud den Spaanschen B r a b a n d e r t e las te legt, d a t den b a s t a a r d N e d e r l a n d e r eigen za l zijn geweest , is de „ h o v e r d y e " . H i e r tegenover s te l t Brede ro de „ o p ­rechte s l ech they t" der dr ie „ o u w e K l o u w e r s " en in he t bijzonder van

Page 334: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

den w o n d e r b a r e n Robbeknol . D e onmiskenbare arglistigheid v a n Lazar i l lo (Laza rus in de Neder landsche ver ta l ing) is dezen idealen Amste rdamschen jongen te eenenmale vreemd. Jerol imo en Robbeknol s t a a n n a a s t en tegen­over e lkaa r als schijn en werkel i jkheid. Robbeknol speel t h ier nog altijd de rol v a n he t „ s inneken" , d a t hoogdravendheid i roniseer t . D r Gielen in zijn ar t ikel over den Spaanschen B r a b a n d e r ( N . T a a l ­gids X X I X , 385 en vlg.) onders te l t d a t Brede ro Jerol imo als ka r ika tuur , a ls waanz innigen ongeneeslijken mega lomaan heeft wi l len ui ts tooten, on­mogelijk maken bij de rech tgeaarde Ams te rdammers . Z i jn betoog is , n a a r het ons voorkomt , in strijd met de eigen w o o r d e n v a n Brede ro in den Inhoud en teks t . W e l is er een moeilijkheid ten opzichte van de aanduiding van Jerol imo's k a r a k t e r in den Inhoud. Evena l s in dien v a n he t M o o r t j e l a a t Brede ro zich hier w e l w a t oppervlakkig ui t . W i j krijgen in he t l aa t s t e bedrijf den indruk, d a t Bredero den gierigen G e r a a r t en de koppe laa r s t e r Bya te r i s n a a r har te lus t s t raf t doo r middel v a n den slimmen B r a b a n d e r , a a n wiens schijnrijkdom ook zij zich ondanks hun geraffineerdheid hebben ver ­gaap t . W a s he t misdrijf v a n Jerol imo hierbij bepaa ld , d a n zou Brede ro met rech t en overtuigend een maatschappel i jk onrecht a a n de k a a k hebben ge­steld : de groote bankroe t ie r s , die de vo lkswe lvaa r t ruïneeren, g a a n vrijuit, men sluit v a n overheidswege de oogen voor hun prakt i jken, m a a r een a rme slokker , die v a n de domheid der inhalige v rekken prof i teer t , die krijgt den schout , die een boef blijkt t e zijn, op zijn d a k ; a a n hém w o r d t he t rech t in al zijn s trengheid ui tgevoerd. H o e nu ech te r de w a n d a d e n v a n Jerol imo te begrijpen t en opzichte v a n nijvere middens tanders als Jasper den Goud­smid, die hem hun eigendom in goed v e r t r o u w e n leenen ? Zi j zijn onnoozel en dom, m a a r vergoelijkt B rede ro ook deze afze t tersprakt i jken v a n den B r a b a n d e r ? D é z e Jerol imo is geen „eer l i jk h e r t i g e " „ a r m e n D u y v e l " m e e r ; het is een gevaarl i jke zwende l aa r . Heef t Brede ro misschien in een onbe­dwingbare lust t o t i l lustrat ie v a n he t volksleven door typen als Jasper , dit v ie r ta l in l aa t s t e ins tant ie toegevoegd ? D a n heeft hij de d ramat i sche k rach t v a n dit „ sche lmenspe l" inde rdaad v e r z w a k t . „ D e n a rmen D u y v e l " , de snoevende hongerli jder die de a rmoede t ro t see r t en de v rekken te slim af is, zou in zijn onhoudbaren ondergang een t ragische figuur zijn, een a a n ­k lach t tegen maatschappel i jk onrecht . H e t is mogelijk, d a t B rede ro hem zoo heeft wi l len z i en ; hij had mededoogen met den u i tgeworpene , gelijk ook Robbekno l hem beklaagde en hem liefhad (vs. 972). M a a r hij is in zijn mede­doogen t e ve r gegaan. H i j heeft in zijn voorber ich t „ t o t den goetwill igen l e se r " over de bedoelingen v a n het schelmenspel zijn h a r t u i t g e s t o r t :

Ick stel u hier naecktelijk en schilderachtigh voor oogen de misbruycken van dese laetste ( = recente) en verdorven werelt; de gebreckelijkheyt van onse tijdt en de Kerk- en straetmare mishandelingen van de gemeene man... (en God weet dat ik) om mij en alle menschen te verlustigen en verbeteren, gedichten geschreven hebbe.

Page 335: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E n voora l d i t :

Ick kent, het is een slapheyt in mijn, dat ick de eereloose-gheen-noot-hebbende-moet-willige-Banckeroetiers (die haar goet aansien en geloof bij de lieden met eeren mis-bruycken en diefs gewijs de vromen t' haren onbruyk arm en ellendig maken) niet en kan troetelen noch na de mondt spreken, gelijckerwijs alsser veel fielen en rabauwen doen, die de buyt t'samen staan of die aan 't selve evel sieck zijn en wel lichtelijk den eenen dag of den anderen het opgheven en deurgaan sullen. Ick ben soo kleen als ick mach, maar soo groot en goedt van ghemoedt, dat ick so een stucke-drochs niet en kan toestaen soo een verdoemelijke schelmerij, noch ick en kan niet onbeklaagt noch onbeschreyt laten de ghene, die door ongevallen tot een bedroeft verloop moeten komen.

D e z e ui ts tor t ing van ' t gemoed is, evenals de d a a r a a n voorafgaande, verde­diging v a n de scène der l ichtekooien tegen den a a n v a l v a n rechtzinnige tegens tanders van he t academisch tooneel (Bredero z e g t : op he t tooneel ve rd raag t men niet, w a t men in de werkel i jkheid in a l zijn grofheid st i l­zwijgend duldt) , een verdediging v a n zijn spel, w a a r d o o r zich al lerlei l ieden van s tand gekrenkt gevoelden, die het niet eens op de D u y t s c h e Academie hadden zien spelen. Hi j ve rk l aa r t d a t hij het opzetteli jk in de i 6 e e euw heeft geplaats t , t i jdens de sterfte over meer dan veer t ig ja ren . D r Gielen t r ach t a a n te toonen, d a t Bredero met deze groote bankroe t ie r s in he t bi jzonder vroomschijnende vreemdel ingen bedoelde , die in zijn tijd groote ellende over de b rave burgers b rach ten . W i j ha len zijn har ts tochtel i jke w o o r d e n aan , omda t zijn qualif icat ie v a n , ,den a rmen D u y v e l " ond te eenenmale verbiedt, in Jerolimo het type van de door hem verfoeide bankroelierd te zien. D i e w o r d e n door de „ o u w e k l o u w e r s " over den hekel gehaald en Bredero l a a t dan J a n Knol zelfs zeggen :

Dat ick schoon maer een vriendt an mijn geslacht had En speelden hij banckerot donder noot, ick wou hem hangen, dat 'k de macht had. Men hanght wel duysent diefjes, die door de armoede dooien. En die so veel niet en hebben als so éen schellem gestoolen

en elders :

W i e bracht hier de valschheid en de boeverij als ghij ? W^ie bracht hier de boosheyt, om onse deucht te winnen ?

D a t Brede ro v a n de in deze verzen bedoelde Deendche en Oodterdche bankroe t ie r s een ka r ika tuu r in Jerol imo zou hebben geschapen, dien hij dan bovendien nog in zijn mededoogen zou hebben omzwachte ld , schijnt we l w a t heel gecompliceerd voo r dezen natuurl i jken d rama tu rg . V a n deel I is a l leen he t ve rhaa l van Robbeknol (vs 47-170) n a a r den roman b e w e r k t ; he t overige (dus t o t v s . 485) is v a n Brede ro ' s vinding. Robbeknol komt in vs . 47 w a t onvoorbere id t en tooneele , d a a r hij immers begint met een toespelling op zijn voorafgaande ziekte tengevolge v a n mishandeling

Page 336: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

door den bl inden bede laar . Zi jn ve rhaa l v a n zijn moeder en den M o o r s c h e n st iefvader is een pracht ig s taal t je v a n Brede ro ' s levendigen ve r t e l t r an t in de v o l k s t a a l ; men vergelijke met vs . 110-116 he t origineel ui t den r o m a n :

...dies ik int beginsel seer verveerdt was, overmidts sijn swerticheydt ende leelijck aensicht dat hij hadde. Maer doen ik gewaer werdt dat door zijn comste ons het vleesch inden pot quam, ende door dien middel ik mijnen derm vulde, begonde ik hem een vriende­lijk gesichte te toonen, hem grootelijks festeerende ende willecom heetende als ik hem sach in huys comen. Ooc so bracht hij altijts een deel broots ende vleesch mede ende inden winter bracht hij ons hout om te wermen.

D e dramat i sche ver te lvorm is in zijn v lo t te beknoptheid en woordenkeus voor mimiek en spel geschapen :

Ick ritde-vetde van anghst, as ick hem komen sagh / Dan riep ick: het ial donderen van desen dagh / So bruyn komtet ginder op. Mijn docht, het was de duyvel ( Of de bulleback; maar doen hij ons brocht broot en suyvel / En andere snuysteringh, soo van eten en van wijn / Doen docht hij mijn gheen mensch, maar een Enghel te zijn.

Jerol imo en Robbeknol p r a t e n langs e lkaa r heen, ieder op zijn wijs zijn eigen a a r d verheffende. D a t Robbeknol de ro l v a n een „S inneken"spee l t blijkt o.a. ui t vs . 222, w a n n e e r Jerol imo hem zijn i ronische mimiek verwi j t die hij waarschi jnl i jk p a a r d e a a n zijn quas i -Braban t sche naapende opmer­king in vs . 219-20. D e h o o v a a r d i j v a n den B r a b a n d e r neemt in vs . 23o en vlg. groteske vormen a a n . H e t tweede tooneel , de jongens en de doodgraver , l a te r de doodgraver en de p r a a t v a r e n , sluit , a l thans t o t vs . 38o, bij de exposit ie v a n den B r a b a n d e r en zijn knecht a a n . H e t w o r d t , n a de a l te ver u i tweidende schildering v a n vs . 3 8 i in vs . 454 en vlg. w e e r besloten zooals he t begon. I n het t w e e d e deel volgt B rede ro he t i 7 e hoofdstuk op den voet . Toegevoegd is de schildering v a n het leven der l ichtekooien, te rwi j l Brede ro zijn zin voor real isme en vis comica heeft botgevierd in de dramat iseer ing v a n de ee tpar t i j (vs. 870 en vlg.). Robbeknol streeft h ier Panne t jeve t op zij . E n kostelijk is w e e r het „spel " v a n R o b b e k n o l :

Hoe loert hij op mijn pens, hoe kijkt hij na mijn broot 1 A y siet, hij trekt niet eens een oogje van mijn schoot D ie nu mijn tafel i s ; diet zijn gedicht eend vrijen 'k Heb met den armen bloet warachtich medelijen.

H i j heeft den B r a b a n d e r nu door , zooals ui t de slotregels v a n he t bedrijf duidelijk blijkt. I n he t derde deel beschrijft hij de a rmoede v a n zijn meester , op dezelfde wijze a ls d a t in den roman gesch ied t ; de Braban t s che vreemdelingen w o r d e n getypeerd . D a a r b i j sluit in he t tweede tooneel he t d r ie ta l Jan , Andr ies en H a r m e n aan , door hun kr i t iek op andere paras i t ee rende vreemdelingen als

Page 337: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

„ P o e p e n , D e n e n en D r e n t e n " . D a n t reed t juist van pas de schout op met de strenge verordening op he t bedelend gespuis, door Brede ro omgezet in een schi lderacht ig tooneel t je . W a a r o p Robbeknol , in zijn n ieuwe bes taansmid­del bedreigd, pa the t i sch reageer t (vs. i23o en vlg.), b randend van liefde voor zijn a rmen meester . D i t al les is de levendige, humoris t ische u i twerk ing v a n w a t de roman v e r h a a l t ; ook de spinsters en de gevonden r eaa l , die uit­komst brengt , zijn d a a r vermeld. M a a r Brede ro ' s genie in de groteske typee-ring v a n zijn held Jerol imo overtref t zich zelve in vs . i3y8 en vlg. I n den roman s t a a t : „ H i j quam d a e r mede (met den r eaa l nl.) a lso opgeblasen, aloft hij de geheele ótadt van Veneglen gebrocht hadde". D e z e enkele vergelijking brengt Bredero to t die schi t terende panache :

En weet niemant van ouwlien, goeliens, of Amsterdam te koop is ? Ick wilt betoólen niet op termijnen, maar met argent kontant, Puf, koopliens, puf, mannekens, ick ben de grootste van 't landt En waren de Stoöten niet gheïmpescheert met facieuse soöken Ik sood versoeken, de Haarlemmer meer drooch te moöken Op mijne kosten, ik sood doen, och joók, enz. enz.

Ke vuyltjens, kè né kè né geen lust tot houwen Al mocht ik de Princes, de Koninghs dochter, trouwen.

W a a r o p het „ s inneken" inval t ( ter zijde) :

Gij hadt al groot geluk, hadje noch een Beerstekers wijf Ja wel, dat mal sier deed, jij hoefde een playster over je hiele lijf!

I n het vierde deel w o r d e n de t w e e „ p a r t i j e n " v a n he t conflict tegenover e lkaa r gesteld : Bya te r i s en Gierige Gee rae r t eenerzijds, Jerolimo en zijn manhaf te schi ldknaap anderzi jds . Zi j zijn a a n e lkaa r gewaagd , d a t blijkt ui t he t tooneel v a n vier ac t ieve figuren vs . 1812 envlg . D e ontknooping in het vijfde deel zou vo lmaakte ontspannende d ramat i ek zijn, wannee r , gelijk gezegd, Brede ro de grenzen van het schi lderende d r a m a in vs . 2006 n iet te bui ten w a s gegaan. G e e r a a r t t r ek t leering ui t zijn avon tuu r : „ A l sietmen de luy, men kentse d a a r o m n i e t " . E l s cons ta teer t , da t e r geen groot k w a a d is aanger icht , w a n t G e e r a a r t is een vermogend man . „ M a a r die de a rme luy so diefs ghewijs str i jkt deu r " , zegt I u t „ D i e wensch ik ook een bas t n a Key-ser Ka re i s k e u r " . E n hiermee is niet Jerolimo bedoeld, w a n t I u t r ich t zich to t he t publiek met deze verontschuldiging : „ I n d i e n hier y e m a n t is, die meent , d a t wi j hém raaken , W i j sullen ' t n a sijn sin ve rande ren en vermaken , Bij so ve r r ' d a t sijn jonst ons m a a r de vr ien tschap doet , D a t hij ons seyt en schrijft, hoe d a t men ' t s tel len m o e t " .

D e groote humor v a n di t blijspel schuilt in Robbeknol , die zich onder den in­druk v a n zijns meesters voorbeeld, boven de real i te i t , d a t is de overweldiging door de a rmoede , v e r h e f t : zie vs . 1378 en vlg. Brede ro ' s lyr ische ontboeze-

Page 338: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ming „ W a t geef ik om geld, w a t geef ik om goed. . . " is in di t tooneel en in de groteske rede v a n Jerolimo geobjectiveerd. H u m o r is ook he t mededoogen d a t t o t bewonder ing groeit , v a n Robbekno l voor den ka len en toch zoo man-haftigen jonker . „ A l ziet men de lui, men kent ze nog n i e t " heeft door dezen humor nog een dieperen zin : Jerol imo en Robbeknol schijnen a r m en mach­teloos, zij zegevieren echter over den mater iee len ri jkdom, die a ls p roduc t v a n slechtheid w o r d t on tmaskerd . D e z e humor is , a ls „ki jk op de w e r e l d " en op de causal i te i t der werkel i jkheid, modern, een de r v ruch ten v a n de Rena i ssance . O m dezen humor mag men Brede ro vergelijken met Shakespea­re , Rabe la i s en C e r v a n t e s . Vergel i jken als met gelijken, niet a ls met degenen a a n wie hij deze k rach t v a n den humor zou hebben „ o n t l e e n d " . Zelfs de ui tbars t ing in de voor rede v a n zijn groote d r a m a getuigt v a n zijn eigen „ a a n ­leg" . D e Rena i s sance der groote drie bui ten landers s t a a t l i jnrecht tegenover het Classicisme van de i 7 e en i 8 e e e u w ; zij al le dr ie komen pas in den tijd der Romant i ek w e e r to t erkenning. O p grond v a n de la te herleving v a n Brede ro , in de tweede helft der i o e eeuw, zou men kunnen zeggen, d a t de Neder landsche Roman t i ek is v e r l a a t : zij s tond meer dan elders onder den b a n der „ redel i jkheid" .

I s de Spaansche B r a b a n d e r een blijspel ? Ja , a ls ui tgebreide klucht en door de tendent ie die ons bevredigt . M a a r w a t is de inhoud v a n dezen vak te rm ? D e wijze v a n voorstel l ing is komisch-humoris t isch. D e humor is ech te r onmiskenbaar „ t r a g i s c h " en h ie rdoor krijgt ook dit gemengde spel v a n een herboren en vr i jgeworden reder i jker he t k a r a k t e r v a n een t ragicomedie . M e n kan den humor v a n Brede ro t e rech t vergelijken met Vonde l ' s hekeldich­t en : zij zijn real is t isch-komisch, m a a r zij zijn ook har ts tochtel i jk-ernst ig a ls „ G e u z e v e s p e r " .

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N

D e D R A M A ' S van Breero vindt men in : De Werken van G. A. Bredero (uitg. J. TEN BRINK e.a., 1890; uitg. van J. A. N . KNUTTEL, 1918/29) . Afzonderlijke tekstuitgaven in modernen tijd : F. A. STOETT, Moortje, i g 3 i ; E . V E R W I J S , Spaansche Brabander, 2 e druk door G. A. N A U T A , 1895,- T. T E R W E Y , Sp. Brabander, 3 e dr. door C .G.N. D E V O O Y S ;

A. A. RIJNBACH, De Klachten van G. A. Bredero (1926); ID . , G. A. Bredero, Tooneelspelen (nl. Griane, Klucht van de Koe, Sp. Brabander) in Blbl. Nederl. Lett., 1942. Voor de oude uitgaven zie men: J. H . W . U N G E R , Bibliographie van Bredero's Werken; W . A. P. SMIT, aanvulling daarop in Het Boek, 1927 (blz. 370), vgl. ook RIJNBACH,

De Kluchten, enz. Over de drama's, zie de inleidingen op de genoemde tekstuitgaven. Verder over de R O M A N T I S C H E S P E L E N : C. H . D E N H E R T O G , De Bronnen van Breero's Rom. Spelen, D e Gids i885 ,400; G. K A L F F , De Bron van Breero's Angeniet, Ts. Nedl. T. en L., X X X I V , 1 9 1 5 - 1 6 , blz. 233; J. W . M U L L E R , Amoureusje in B.'s Stommen Ridder, Ts. Nedl. T. en L. X X X V , 1916 , blz. i 9 3 ; J. A. N . KNUTTEL, Bredero en het romantisch drama, D e Gids, 1918 , III , blz. 1 9 2 ; F. BUITENRUST HETTEMA, Bredero's laatste tooneelwerken, Ts. T. en Lett., V I I , 1 9 1 9 , blz. 65. Over de K L U C H T E N en het B L I J S P E L : J. J. O L I V I E R , De klucht van den Hooch-

3 i g

Page 339: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

duytschen quacksalver, N w . Tg., 1928, X X I I , blz. n 3 ; J. A . N . KNUTTEL, Den Hooh-duylócben quacksalver en de Vermeerderingb, Ts. Nedl. T. en L., X L V I I I , 1929, blz. i85 ; A . A . V E R D E N I U S , Aanteekeningen bij Breero's kluchten, Ts. Nedl. T . en L., X L V I I I , 1929,

blz. 1 ; I L, 36, 298; ID . , De klucht ,,Van een Huysman en een Barbier", Ts. Nedl. T . en L., LV, 1936, blz. 1 9 4 ; J. F. J. V A N T O L , Bredero's Aloortje, zijn fransche bon en Van Ghistele, Ts. T . en L., X I X , 1931 , 5, 100.

Over D E N S P A A N S C H E N B R A B A N D E R : C. J. VIERHOUT, Bredero's Sp. Brab. vergeleken met den Lazarus van Tormes, Noord en Zuid, X V I I , 1894, blz. 1 4 2 ; A . A. V E R D E N I U S , De Sp. Brab., Ts. Nedl. T . en L., X L I V , 1925, blz. 276 ; J. W . M U L L E R ,

Nog een en ander over Bredero's Sp. Brab., Ts. Nedl. T . en L., X L I V , 1925, blz. 279 ; J. J. G I E L E N , De knikkerscène in den Sp. Brab., Ts. Nedl. T . en L., X V I I , 1929, blz. 7 7 ;

G . K A Z E M I E R , De compositie van B.'s Sp. Brab., N w . Tg. X X V I I I , 1934, blz. 1 ; ID . ,

Versbouw in B.'s Sp. Brab., Ts. Nedl. T . en L., LIV, 1935, blz. 299; J. J. G I E L E N ,

G. A. Bredero en zijn Sp. Brab., N w . Tg., X X I X , i 9 3 5 , blz. 385; TH. H. D ' A N G R E M O N D ,

De Sp. Brab., Ts. v. T . en L., X X I V , 1936, blz. 2 7 6 ; M . M A X BOTHA, De Sp. Brab. vs. 12 en 'n dtukkie Antwerpse geskiedenis , Ts. Nedl. T . en L., LIX, 1940, blz. 3o6. Over de T A A L : A. A. V E R D E N I U S , Bredero's dialectkunst als Hollandsche reactie tegen de Zuidnedl. taalhegemonie (inaug. rede, 1933). Ook in zijn Verspreide Opstellen (1946).

(1) Zie boven in de literaturopgave. (2) Vgl. art. in D e Gids, 1918 , III , 193. (3) O.a. door K A L F F , Vragen des Tijds XI , blz. 461 en vlg., en M U L L E R , Tijdschr. X X X V , blz. 193 en vlg. (4) Zie C . L. THIJSSEN-SCHOUTE in Tijdschr. LI, blz. 218 en vlg. (5) Zie echter over zijn vaardigheid in het Fransch bij het vertalen van de Lucelle, blz. 3o4-

(6) Over de wijze van bewerking zie men V A N T O L in het Tijdschr. voor Taal en Letteren X I X , blz. 5 en vlg. (7) Een exemplaar berust in de Bibliothèque Nationale te Parijs. Het is op afwijkin­gen bij Bredero vergeleken door G. BUSKEN H U E T ten bate van R. A. Kollewijn's uitgave (1899). Een foto van het eerste deel berust bij mij. (8) Zie de bibliografie bij RIJNBACH, Inl., L X X X en vlg. (9) Vgl. J. A. N . KNUTTEL, Tijdschr. X L V I I I , blz. i85 „Men vergeet wel eens dat de plicht van bewijs rust op dengene die « begint »". (10) Over het auteurschap van Bredero ten aanzien van „Een Huysman en een Bar­bier" heeft A. A. V E R D E N I U S gehandeld in Tijdschr. LV, blz. 194 en vlg. (11 ) Hierover vooral BOLTE in Tijdschr. X en volgende jaargangen. (12) Over den invloed van R. Visscher en zijn kring op Bredero in en buiten de Oude Kamer heeft N . BEETS geschreven in zijn uitgave van de gedichten van Anna Roemer Visschers I, blz. 4 ; zie deel III . (13) Zie JAN TE W I N K E L , Ned. Tijdschr. voor Geneeskunde 1914 , I B, blz. 1915 en vlg. en RIJNBACH, Kluchten, blz. L X X V . (14) Zie A. A. V E R D E N I U S , Inaugureele Rede „Bredero's Dialectkunst", en verder verschillende artikelen in diens Verspreide Opstellen (1946).

Page 340: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

JAN JANSZ STARTER door

Prof. D r J. BROUWER

ST A R T E R , K I N D V A N E E N U I T L O N D E N G E Ë M I G R E E R -de weversfamil ie j is volgens zijn t r o u w a c t e te Ams te rdam geboren. O m t r e n t zijn jeugd, zijn opvoeding, zijn omgang zijn wi j heel slecht ingel icht ; w e kunnen veronders te l len, d a t hij reeds vroeg deelnam

a a n het Amste rdamsche kunst leven, m a a r zekerheid hebben wij daa rom­t ren t niet . I n het l aa t s t v a n i 6 i3 huur t hij , zich „boeckve rcope r " noemende, een huis te L e e u w a r d e n en vestigt zich d a a r in M e i v a n he t volgend j a a r ; enkele m a a n d e n l a t e r t r o u w t hij er he t L e e u w a r d e r , ,menniste zus je" Nieske H e n d r i c x d r . Ha rdewi j ck . N a a s t zijn boekhandel had S t a r t e r een uitgeveri j , w a a r voora l w e r k e n v a n F r a n e k e r professoren verschenen, m a a r ook een tweede d ruk v a n , , T ' V e r m a e c k der Jeugh t " door B . J. W e l l e n s , w a a r i n een a a n t a l v a n S t a r t e r ' s gedichten zijn opgenomen. U i t dezen bundel , m a a r ook ui t w a t in de l aa t s t e j a ren bekend geworden is over het peil v a n het L e e u w a r d e r muziekleven in he t begin van de 17 1 3 e euw (da t onder leiding s tond v a n Jacob V r e d e m a n ) blijkt, d a t S t a r t e r in L e e u w a r d e n een cultureel milieu vond, d a t inspireerend en vormend zal hebben gewerk t op zijn t a len t voor het l i ed .Ui t denzelfden kring, die het „Col leg ium M u s i c o r u m " vormde, zal w e l de kamer , , O c h mocht he t r i j sen" zijn on t s t aan , die s tukken van S t a r t e r opvoerde (met „ s inghen" en „ spe l en" ) , m a a r a l spoedig, n a verze t van kerkeli jke zijde, verboden w e r d (1619). S t a r t e r ve rkoopt de k leeren en „seecker geta l van spee len" a a n D r . S a m . C o s t e r ; de Academie zal in 1621 zijn „ D a r a i d e " opn ieuw ten tooneele brengen. In tusschen heeft S t a r t e r , die w e l een gezocht d ichter v a n bruiloftsgedichten m a a r tevens een slecht zaken­m a n gewees t schijnt te zijn, he t in L e e u w a r d e n niet kunnen bo lwerken . I n 1620 l a a t hij zich te F r a n e k e r inschri jven als juridisch s tudent , m a a r reeds in 1622 w o r d t zijn boeltje voor schuld verkocht . Terwi j l zijn „ F r i e s c h e Lus thof" zijn t r iomftocht begon (ui tgaven 1621, 1623,1624, 1626,1627 enz.) t r a c h t S t a r t e r inkomsten te verkri jgen uit he t presenteeren van gelegenheids­gedichten a a n allerlei officieele i n s t an t i e s ; in 1622 verbinden 21 Ams te r ­damsche kooplieden zich om hem een jaargeld toe te kennen, als hij te Am­s t e r d a m blijft w o n e n en hun zekere voor rech ten toes t aa t . Enke le j a ren l a te r t r ek t hij , a ls historieschri jver en courant ie r , met den g raa f v a n Mans fe i t mee n a a r Hongar i je en vindt daarb i j in Sep tember 1626 den dood.

32 1

Page 341: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

S t a r t e r ' s Lyriek be s t aa t voor het overgroot te deel uit minnepoëzie , bes temd om gezongen te worden . Zi j onderscheidt zich doo r den r i jkdom van vers - en s t rophenbouw, door de kunstige r i jmverstrengelingen, door overdadig spel met binnenrijm, dubbelrijm en a l l i te ra t ie . Zi j hebben dikwijls een mooien inzet, m a a r de opgewekte zwier , he t geestig spel met w o o r d en k lank ver ­moeien spoedig en doen geforceerd a a n . H e t is in den regel w e l vlot en leven­dig, m a a r in wezen verstandel i jk en onpersoonl i jk ; de d iepere ont roer ing on tb reek t te veel . S t a r t e r is bij u i ts tek de dichter van de col lec t iv i te i t ; hij schreef meer en be te r gezelschapsl iederen dan welke ande re zevent iende -eeuwer , B rede ro niet uitgesloten. A a n het w e r k v a n Brede ro her inner t he t zijne voor tdurend, m a a r men leer t door te vergelijken ook den afs tand ken-ken, die he t d a a r v a n sche id t ; de open en volle ver tolking v a n een on t roe rd gemoed, die ons in de mooiste gedichten v a n B r e d e r o treft , is bij S t a r t e r u i t zonder ing .Voor S t a r t e r moet het schrijven v a n minnel iederen een elegant spel met geijkte hoofsche vormen gewees t zijn, w a a r b i j he t vaard ige ver­s tand t e r dege, he t h a r t nagenoeg niet be t rokken w a s . D e verheerli jking v a n de geliefde, k lach t en aanspor ing zijn n a a r toon en vorm vrij s te reot iep . U i t e r a a r d is he t conventioneele overvloedig aanwez ig , w a a r de pas to ra le vorm v a n ui tdrukking gekozen is : hoofsche galanter ie , luchtig vluchtig ver­s tuivend schuim. Aard ige r zijn de speelsche, geestige liedjes als d a t van Cup ido , die zich beklaagt , d a t hij he t ieder niet , , te p a s s é " k a n maken ( V a n Vlo ten , bl . m ) . Zi j vormen den overgang n a a r he t gezelschapsvers , w a a r i n S t a r t e r een mees ter is gewees t . Talr i jk zijn de s t rophen, w a a r i n de dichter he t jeugdige bruiloftspubliek opwek t to t minnen en zingen, dansen en dr in­ken. D e z e meesleepende rhy thmen moeten met gejuich ontvangen zijn, de refreinen p rompt meegezongen en zij voora l zullen S t a r t e r in het Fr iesche milieu een verdiende popular i te i t bezorgd hebben.

„Jeughdige Nimphen, die 't boerten bemind, Vrolike herten hoe mach het doch komen, D a t men in plaetse van 't singen, begind Stil, en hoe langer hoe meerder te droomen ?

D e tijd sal u vallen soo veel te lanck! Laet ons wat lachen, wat mallen, wat deunen, Singhen en springhen, ja maecken een klanck, Datter de kamer begind van te dreunen."

E e n afzonderli jke p laa t s nemen in verzen als „ Joos j en" , „ J a s p e r s M i n n e ­pi jn" , „ M e n n i s t e V r y a g i e " , „Aennemel i jke d o o d " , „ R o m d o m lee lyck" en „Kri jn t je en Joos je , , " die s te rk her inneren a a n Brede ro ' s „ V a n Gijsjen en Tri jn L u i s " , „ V a n F o b e r t en Lobbe t j e " enz. H e t zijn r u w e , soms gepeperde tooneelt jes, m a a r met de felle k leur v a n de real i te i t . I emand , die dergelijke verzen k a n schrijven is als voorbes temd voor he t p roduceeren van goede kluchtspelen.

Page 342: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Bij alle kri t iek, die men op S t a r t e r ' s lyriek k a n oefenen, mag men niet ver­geten, d a t men zijn verzen eigenlijk niet moet Lezen, m a a r zingen. M e n mag ze eigenlijk niet losmaken v a n de melod ieën ; deze zijn pr imair , zij bepa len den b o u w der couplet ten, den gang v a n he t vers en w a n n e e r w o o r d en toon een eenheid vormen, dan komt da t , d o o r d a t de woorden , op he t tweede plan, zich zoo vo lmaakt schikken en vlijen n a a r den pr imai ren factor , de muziek. S t a r ­t e r w a s hierin een v i r t uoos ; hij had de rhy thmen in het bloed en beschikte over een voortreffelijke r i jmvaardigheid. Zi jn groote voorliefde voor klank­gelijkheid in a l l i tera t ie , binnen- en dubbelri jm zal ook w e l begrepen moeten w o r d e n als k lankelement in he t ve rband v a n het gezongen lied. S t a r t e r heeft een groote verscheidenheid van melodieën gebruikt , meer waarsch i jn ­lijk d a n welke andere dichter , meer bui tenlandsche voora l .

„Doch ick verhope dat hier in de welghesinde Gheen vreemde woorden noch gheen hardicheyt sal vinden W a n t dat zijn dinghen die ick Eeuwich heb met vlijt In alle mijn ghedicht ghelijck de pest ghemijt"

schrijft S t a r t e r in de voor rede v a n zijn „ T i m b r e de C a r d o n e " . Pur i s t w a s hij dus en een voor s t ande r v a n he t n ieuwe, regelmatige vers . T o t he t tel len v a n de le t tergrepen, n a a r F r a n s c h e n t r an t , is hij echter in he t Lied nog niet geheel gekomen. Onde rzoeke r s (Kleerkooper , m a a r voora l S w a e n ) hebben v a n een a a n t a l l iederen van S t a r t e r de Engelsche teks ten opgespoord, die hij daarb i j a ls wi jsaanduiding gebruikt . Vergeli jking leer t , d a t hij meermalen de eers te s t rophe vrij nauwkeur ig ve r t aa l t , m a a r ve rde r zijn eigen gang gaa t , a l kl in­ken ook d a n nog allerlei reminiscensen door . U i t e r a a r d is de overeenkomst het groots t bij d ramat i sche tooneelt jes (als de „ M e n n i s t e Vr i j ag ie" ) , w a a r ­bij de gang v a n he t ve rhaa l en allerlei detai ls b e w a a r d bleven, m a a r ook d a a r k a n men niet van een woordel i jke ver ta l ing spreken. I n deze bewerk in ­gen toon t S t a r t e r een merkwaa rd ig ta len t .

H e t episch d i ch twerk v a n S t a r t e r omva t bruiloftsgedichten, lijk k lachten , lofdichten, een toe-eigen-brief voor een tooneels tuk, his tor ische gedichten en gedichten met hekelende s t rekking (op de oorsprong v a n het Toback-dr incken b .v . ) . Z e w o r d e n vereenigd door den vorm : al le, zonder u i tzonde­ring, zijn geschreven in de j a m b e - m a a t ; t w e e regels van i3 le t tergrepen, met sleepend rijm, wisse len telkens met t w e e van 12, met s t a a n d r i jm; de gedichten loopen door , de verzen w o r d e n niet t o t s t rophen vereenigd. V o o r S t a r t e r (als voor Bredero ; V o n d e l wi jk t meer af )heef t he t bruiloftsge­dicht een vas te gedaan te gekregen ; he t s te reot iepe blijft d a a r niet bij be ­perkt , m a a r komt ook ui t in den opzet . N u is een zekere gelijkmatigheid in dit genre moeilijk te vermi jden; tens lo t te moeten alle brui lof tsverzen ui t loopen in een zegenwensch voor bruidegom en bruid . E n de bestell ingen volgden

Page 343: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

voor S t a r t e r , „den grooten Brui lof thymen", ook w e l w a t te vlug op e lkaar , om steeds oorspronkeli jk te bl i jven! H e t genre eigen is ook he t overdadig w e r k e n met mythologie evenals de ve r doorgevoerde al legorie. M a a r toch, hoe bekorend, geestig en fijn geteekend is he t Cupidoot ie in één dezer bru i ­loftsgedichten :

„hij stack zijn hantjens uit En warmde met ghemack zijn half vervroren huyt. Sijn goedtjen rees weer op, zijn vleugelen, die hinghen, Begonden metter tijd weer over eynd te springhen."

„Hij warmde hem al bet, zijn hayrtjens krulden op, En stonden, kroeser als een wijn-gaerd op zijn kop ; Zijn vleugeltjens van goud verspreyden van malcand'ren, En schenen door de warmt geheelijck te verand'ren."

Vergeli jkt men S t a r t e r ' s bruiloftsgedichten met die v a n Bredero , d a n blijkt d a t S t a r t e r veel meer w e r k m a a k t van de inleiding en zich ui ts tekend or iën­t ee r t over de lotgevallen v a n de be t rokken personen en hun familie. M e n heeft, spot tend, het bruiloftsgedicht het epos van de 1 j e e e u w genoemd, m a a r inderdaad , er is geen groote afs tand tusschen sommige van S t a r t e r ' s brui ­loftsgedichten en , ,de 12 boecken Mans fe ld i ados" , w a a r v o o r hij het p lan en een „ V o o r l o o p e r " m a a k t e . I n zijn his torische gedichten klinken de leuzen v a n den vrijheidsstrijd zoowel als die van zijn eigen tijd n a : , , D e mach t v a n ' t L a n d bes t aa t meer in E e n ­dracht ige ende w e l gewapende Burgers , a ls in s tercke V e s t e n " p l aa t s t hij a ls mo t to boven één d a a r v a n ; „ W a n t als de Koning v a n 's L a n d s W e t t e n neemt de wijck, so wijckt het L a n d van hem met even groot gel i jck" hee t he t in een ander . I n de godsdiens t twis ten kiest hij openlijk par t i j voor ver­draagzaamheid . Zelfbesef, godsver t rouwen en Oranjel iefde spreken u i t :

„Jehova vecht voor ons ; want wij al ons betrouwen Niet op ons eygen macht, maer op de syne bouwen. Hem komt alleen de eer, de glory van de strijt, Hij werckt door onse Prins, en zegent zijnen vlijt; Dies wild ons ondergangh soo lichtlijck niet weer sweerenl Als Godt ons Staet beschut, geen vyand kan ons deeren."

M e r k w a a r d i g is het p roza -voorwoord , d a t S t a r t e r schreef voor zijn „ V o o r -looper ' ' v a n de Mansfe ld t sche he ldendaden ; de stijl is p ronkend, over laden , breedzwierend , al de his tor ische figuren van Alexander , Julius C a e s a r enz. moeten de eene of ande re voortreffelijke eigenschap a f s t aan a a n zijn held. D e eers te zin bes laa t z o o w a t een bladzijde en beva t een breed-u i tgewerkte vergelijking, met reeksen van ondergeschikte zinnen, opeenhoopingen van vr i jwel synonieme woorden , vol tegenstellingen en cl imaxen. D a t S t a r t e r ander , lévend p roza kon schrijven, bewijst de voor rede van zijn „ S t e e c k -

Page 344: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

boexken ofte ' t V e r m a e c k de r jeughdelijcker her ten , O m dae rdoor te w e t e n D e r he r t en sec re t en" . D e hekelgedichten als , , D e n n ieuwen kuyper , afbeeldende den s t ae t v a n den tegenwoordigen tijd, door een samenspreeckinge tusschen een monsieur ende een k u y p e r " zijn niet zonder verdiens te , soms levendig en alt i jd v lo t .maa r men moet ze niet wil len vergelijken met het bes te , d a t Vonde l op di t gebied l everde .

A a n dramatisch w e r k v a n S t a r t e r bez i t ten wi j t w e e tragicomedies : den Timbre de C a r d o n e , die een stof behandel t , in l aa t s t e ins tant ie op Bandel lo te ruggaande en de D a r a i d e , n a a r een his tor ie u i t Amad i s de Gau le , enkele kluchten en een zangspel. Bovendien heeft hij het pas to ra le d r a m a v a n Brede ­ro , de Angeniet, vol tooid. H e t , ,Blyeyndich-Truyrspe l / v a n Timbre de Cardone ende Fenicie v a n Mess ine , M e t een Vermaeckl i jck So t t e -C luch t van een A d v o c a a t ende een Boer op ' t p la t F r i e s c h " verscheen in 1618. I n zijn w o o r d , ,Tot de kunst ­vroede l e se r s " verontschuldigt de schri jver zich, d a t zijn w e r k misschien , , onbewroch t " za l l i jken; hij heeft haas t ig moeten we rken . Zi jn eenig doel w a s het spel w e l af te deelen , ,opdat het cierlijck, cor t en werckel i jck mocht spee len" -— dit doel zal bere ik t zijn, a ls zijn s tuk de toeschouwers ve rmaak t . H e t eers te bedrijf vangt a a n met „een groot gheraes v a n schieten t rommelen e t c . " : g raa f Timbre de C a r d o n e komt gewapend terug ui t den slag, zege­vierend en doet vers lag a a n Gi ronde „eede lman v a n M e s s i n e " . D e z e is verliefd op den vo lmaakten „spiegel v a n de Messynsche v r o u w e n " , heeft bij een gesprek met h a a r geen succes en beslui t in Cas t i l i ë zijn liefde te gaan vergeten. — I n he t volgende bedrijf blijkt T imbre voor dezelfde jongedame in v lam te s t a a n ; deze is niet ongevoelig voor zijn eerbewijzen, m a a r we i ­ger t op minder -eerbare voors te l len in te gaan . D a n besluit T imbre officieel h a a r hand te vragen. •— I n he t de rde bedrijf heeft he t aanzoek p laa t s ; zoo­w e l v a d e r a ls doch te r zijn met „ s o gro ten H e e r " ingenomen. — H e t vierde bedrijf l a a t zien, hoe Gi ronde zich v a n Ba lacco „ e e n P a n l i c k e r " bedient , om de eer v a n Fenic ie bij T imbre ve rdach t te m a k e n ; hij w o r d t in de gelegen­heid gesteld, t e zien hoe een knecht met een „ l a d d e r in ' t v e n s t e r " kl imt zoo­genaamd in de kamer v a n Fenic ie , i nde rdaad in een leegs taand ver t rek . D e list lukt , T imbre is overtuigd en geeft (den volgenden d a g l ) a a n een vriend o p d r a c h t a a n den vade r mede te deelen, d a t hij v a n he t huweli jk afziet . —• I n he t vijfde bedrijf w o r d t de opdrach t ve rvu ld ; Fenicie bezwijmt, ja schijnt te s terven. D o o r „ve r thoon inghen" w o r d t de r o u w van vr ienden en familieleden weergegeven. Terwi j l de moeder bezig is Fenicie te ontkleeden, merk t zij d a t he t leven nog niet geweken i s ; Fenic ie komt bij (alles door „ve r thoon inghen" ) . D e v a d e r besluit , niets bekend te maken , m a a r de dochte r n a a r een t a n t e op he t land t e brengen. D e u i t vaa r t w o r d t door „ve r thoon inghen" voorgesteld. -— I n het zesde bedrijf heeft Gi ronde be -

Page 345: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

r o u w en ver te l t alles a a n Timbre . Beiden beloven a a n den vader , d a t ze s lechts zullen h u w e n met de v r o u w , die hij zal aanwi jzen . H e t dr ie ta l komt bij de t a n t e op he t l a n d ; Gi ronde noch Timbre herkennen Fenic ie . H e t einde is, d a t T imbre met Fenic ie , Gi ronde met h a a r zus ter zal t r o u w e n . D i t romant i sch spel van liefde en bedrog met eindelijke verzoening beva t e igenschappen, w a a r d o o r he t de a a n d a c h t van het publiek za l hebben ge­boeid. D e fanfares a a n het begin, de kl impart i j a a n he t venster , he t d a a r o p volgende gesprek tusschen Pedro en Ba lacco , de verschil lende ver tooningen, de zanger a a n het einde van het 5 E bedrijf, de levendige dr inkscène in het zesde zullen niet weinig to t he t succes hebben bijgedragen, O m nog te zwi j ­gen van de door het s tuk gevlochten so t t ec luch t ; deze houdt overigens gee­nerlei ve rband met het spel en w e r d al spoedig er van losgemaakt . Deze l fde novellestof gebruikte A y r e r voor zijn „ C o m e d i e von de r schonen Phaen ic ia und G r a f Tymbr i von Go l i son" en Shakespea re voor zijn „ M u c h ado abou t no th ing" , misschien via een oudere Engelsche tooneelbe-werking. S t a r t e r k a n een s tuk in Neder l and hebben zien spelen, m a a r ook we l te F rankfu r t a . M . , w a a r hij meermalen k w a m te r gelegenheid v a n de M e s s e ; op deze M e s s e nu speelden to t diep in de i 7 e e euw Engelsche t roe ­pen, soms 3 tegelijk. In elk geval ver toont S t a r t e r s s tuk in allerlei uiterlijks Engelschen invloed : het schieten en he t t rompetgeschal a a n he t begin, de afwisseling met l iederen, de pantomimische scènes enz.

Vergeli jking met de proza-ver ta l ing van Bandel lo door D e B e r t leer t ons , d a t S t a r t e r de novelle vr i jwel op den voet vo lgde ; hij nam de k a r a k t e r ­teekening, ja dikwijls geheele s tukken vri jwel letterli jk over . D e verander in ­gen, in hoofdzaak verkort ingen, w a r e n he t gevolg v a n de dramat i seer ing de r stof. H i j had oog voor toonee lbouw, w i s t met geringe middelen a a n wijdloopige gedeelten een drageli jken tooneelvorm te geven. Zi jn k a r a k t e r ­teekening komt echter niet boven de vrij schematische van Bandel lo u i t ; hij voegt s lechts convent ioneele trekjes toe .

S t a r t e r schreef zijn s tuk in a lexandr i jnen ; hij han tee r t dezen versvorm met gemak en ziet er niet tegen op, één regel in drieën te verdeelen teneinde een levendigen dialoog te verkrijgen. Hi j leverde een vlot, niet onverdienstel i jk spel, zij het da t nóch b o u w nóch karak te r teekening nóch versif icat ie groote oorspronkeli jkheid ver toonen. D e tweede t ragicomedie v a n S t a r t e r is de „Daraide. E e r s t ver thoond op de L e e u w a r d e r K a m e r O c h mocht he t r i j sen! D e n 21 Sep tember 1618. E n d e D a e r n a he rva t t ' A m s t e r d a m op de E e r s t e Nede rduy t sche Academi den 25 Februar i j 1621. O p den R e g h e l : Seght niet, di t wi l ick dus, o M e n s c h ] W a n t God schickt al les n a sijn w e n s c h " .

Los v a n het eigenlijke spel s t aa t w e e r de er doorheen gevlochten klucht van „ J a n S o e t e k a u w " . D e „ D a r a i d e " zal ook zonder deze klucht w e l groote aantrekkel i jkheid hebben bezeten voor het toenmalige pub l i ek : de ta l r i jke gevech ten ; de p rach t en p raa l van de koninginnen Sidonia en C leo -

Page 346: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ph i l e ; het p ikante van de in v rouwenkleeren gestoken jongelieden die zoo nabij hun geliefden k o m e n ; a l de „ve r thoon inghen" voora l die v a n den sla-penden Florisel , die dreigt te w o r d e n onthoofd door zijn vroegere echtge-n o o t e ; de l iederen die af en toe gezongen w o r d e n , zullen he t t o t een graag gezien speelstuk gemaak t hebben, nog gezwegen v a n de ha r t s toch ten , liefde, w r a a k die hier met zoo groote k r a c h t de personen dri jven. Stof voor di t spel bood de „heerl i jcke logen v a n A m a d i s " (Roemer V i s -scher) , die W i l l e m v a n O r a n j e geschikter lec tuur vond voor zijn tweede v r o u w A n n a v a n Saksen d a n den bijbel, de Amadis - roman , w a a r Brede ro de stof voor dr ie zijner spelen a a n ont leende. S t a r t e r s stof ligt verspreid over he t i o e , n e en i 2 e boek van den Amadi s . M e n krijgt, a ls men ze leest , respect voor S t a r t e r , die zoo stevig koers w e e t te houden, te rwi j l toch de loop van he t ve rhaa l voor tdurend w o r d t onderbro­ken d o o r allerlei avon tuur op een zijweg. H i j heeft hier hetzelfde procédé gevolgd als bij het schrijven v a n de Timbre de C a r d o n e , m a a r omvang en a a r d van zijn bron , in verband met de eischen door een tragicomedie nu eenmaa l gesteld, dwongen hem hier eenerzijds veel te snoeien, anderzi jds d rama t i sche passages , die in he t origineel beknopt w e r d e n weergegeven, ui t t e b o u w e n . O o k nu w e e r blijken deze uitbreidingen w e l vlot en tooneelmatig t e zijn aangebrach t , m a a r zelden treffen ze door scherpen psychologischen kijk — he t blijft bij a lgemeene, t radi t ioneele typeering. I n hoofdzaak sluit S t a r t e r zich bij zijn voorbeeld aan , neemt soms heele zinnen nagenoeg le t ter ­lijk over , m a a r veroorlooft zich soms ook allerlei verander ingen, w a a r d o o r k a r a k t e r s be te r u i tkomen. I n ' t a lgemeen is hij bij de D a r a i d e méér zijn eigen w e g gegaan dan bij de Timbre . W i j kunnen nog precies nagaan , we lk gedeelte van de „Angeniet" door Brede ro , we lk door S t a r t e r geschreven is : S t a r t e r vond drie bedri jven k laa r , voegde er een voorspel en t w e e bedri jven a a n toe . H e t s tuk d raag t enkele kenmerken v a n de pas to ra le . N u w a s he t gewoonte om onder dezen vorm eigen levensgeschiedenis t e verhalen . Brede ro zou niet al leen zijn eigen ongelukkige liefde in de „ A n g e n i e t " beschreven hebben, hij zou bovendien w r a a k hebben wil len nemen op de t rouwelooze geliefde. H i j zou het s tuk niet voltooid hebben, omdat hij inmiddels liefde had opgevat voor M a g d a l e n a S t o c k m a n s ; de reden voor de wraakneming verviel daa rmede . D e strekking v a n het spel ligt voora l in het door S t a r t e r geschreven ge­deel te ; misschien is de w r a a k g e d a c h t e er door hem in gewerk t . S t a r t e r heeft zeker het spel niet voltooid in den geest v a n B r e d e r o ; hij voer t een pleidooi voor den over leden dichter . O o k overigens k a n men S t a r t e r ' s w e r k moeilijk als de harmonische ontplooiing v a n Brede ro ' s opzet b e s c h o u w e n ; al ler lei personen ui t de eers te dr ie bedri jven verdwi jnen zonder meer , a ls n i euwe figuur t r eed t het oude besje Bea t r i x op, die ongezouten w a a r h e d e n zegt in volks taa l , w a a r d o o r de toon v a n het s tuk plotseling ve rande r t . B rede ro wisse lde zijn a lexandri jnen af met gedeelten v a n veel kor te r v e r z e n ; S t a r t e r

Page 347: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

houdt zichf (met ui tzondering van het tooverliedje, w a a r m e e Agnie ta ten hemel stijgt) a a n de 12/13 syllabige regels, die veel v lakker en minder dich­terli jk zijn d a n de soms zeer suggestieve verzen van Brede ro . Bij de kluchten leeren wij S t a r t e r van een n ieuwen k a n t k e n n e n ; zij zijn ruw-real is t i sch , m a a r zijn figuren leven. E r schuilt geest in deze spot tende teekening v a n he t dagelijksch bes taan , de monologen en dialogen zijn vlot en pitt ig en al bere ikt S t a r t e r niet de diepe kleuren, w a a r m e e Brede ro in zijn beste k luchten de figuren voor ons penseelt , hij bezit ongetwijfeld t a len t voor dit genre . S t a r t e r ' s Roemer in de , ,Vermaeckl i jcke So t t e -C luch t van een Advocaat ende een boer" ver toont allerlei overeenkomst met gedeel ten v a n C o s t e r ' s , ,Teeuwis de B o e r " : niet a l leen het tooneelt je, w a a r de boer he t Corpus Jur is voor den a d v o c a a t moet dragen, m a a r de geheele figuur van den la t i jn-brabbelenden M e e s t e r Ba r t e l t doet denken a a n S t a r t e r ' s Roemer . H e t geval is erg s i m p e l : een boer , die een kwes t ie heeft met zijn buurman, over de schade door zijn kalf aanger icht en die zich nu door een slimmen ad­vocaa t a a n ' t lijntje l a a t houden, to t a l zijn geld met eten en dr inken ver­vlogen is. S t a r t e r heeft locale kleur aangebrach t (b.v. de opsomming van de L e e u w a r d e r herbergen, w a a r de a d v o c a a t zich op kos ten van den boer te goed doet ) , l a a t den boer Fr iesch spreken enz.

D e klucht van „Jan Soetekauw" heeft t o t gegeven : een jonge manj die meer zin heeft in een s tuk koek d a n in een vrijster, w o r d t er door zijn moeder op u i tges tuurd ; het gelukt hem, een meisje te belezen en het slot is een a fspraak­je, d a t zij hem zal b innenlaten. H e t real isme is n a a r onzen smaak vrij grof, a l va l t niet t e ontkennen d a t de volksuitdrukkingen, hoe ongegeneerd ook, soms ui ters t beeldend zijn. H e t s tuk wemel t van spreekwoorden , en spreek­woordel i jke ui tdrukkingen. D e natuurl i jkheid v a n den dialoog w o r d t be ­vorderd door he t gebruik v a n het maa t looze vers , d a t groote vrijheid toe­l a a t ; bui tensporig w e r k t de schrijver met dubbelri jm. Allerlei regels her in­neren a a n zijn minneliederen.

„Melió Tijóóen" is n a a r den vorm een monoloog, in wezen dialogisch, omda t he t publiek hier te lkens als tegenspeler fungeert. D a t begint a l bij den eers ten regel en voora l de meisjes w o r d e n in het r e l aa s v a n M e l i s Tijssen, den „hal f -backen Vri jer , gaende van d 'eene vri jster nae d ' ander te vr i jen" , be t rokken . E r zijn een 26 d rukken van bekend. O f he t dus, ondanks de p la t t e charges , ook in den smaak v ie l ! I n het „Ktuchtigh - T' Samen-gedang van dry perdonagiën" t r eden „Kre l i s Joosten, een half-backen Vri jer , Lijsjen Flepkous , sijn Vr i j s te r , een deu r t r ap t Meyss je en Gr i e t Kaecks , een W a e r d i n n e " op. H e t s tuk had een zedelijke s t r ekk ing :

Tracht niet arghlistelijck een Maeghd van 't pad der eeren Te leyden door den dronck, wilt ghy haer min begeeren; D e straffe volgt de sond, dus wilt de sonde vliên : "Want die een anders schand soeckt, zal sijn eigen sien."

Page 348: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

.Ja

ll.J

an

<!z

.S

lart

er.

Po

rlre

luil

:"F

rie<

!cbe

LU

<Jl

-Hoj

"(1

6:!

l)

Page 349: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 350: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

M a a r er komt w a t al te veel „u i t het v leysboeck" in v o o r . T r o u w e n s de heele stof lijkt weinig geschikt, om al zingend ten tooneele te w o r d e n gebracht . D a a r S t a r t e r door de melodieën gebonden w a s , mist dit , , T ' samen-gesangh" het levendige van de kluchten, a l moet men zich er over ve rwonderen , da t hij nog zooveel van w o o r d en w e e r w o o r d te rech t w e e t te brengen. Goed is he t fragment, w a a r de t w e e gelieven e lkaa r bescheid doen bij he t d r inken ; h e t doet denken a a n zijn vlot te dr inkl iederen. D e z e eers te Neder landsche opere t t e is duidelijk geschreven onder invloed van de Engelsche j igs ; op­merkelijk is he t groote a a n t a l melodieën, acht , d a t S t a r t e r gebruikt .

L I T E R A T U U R

Bibliographische werken: M. M. K L E E R K O O P E R , Bibliographic van Starter's werken. Met inleidende levensschets en een register der zangwijzen en liederen, 's Gravenhage 1 9 1 1 . W . A. P. S M I T , Een aanvulling op de bibliographie van Breeroo's en Starter'a werken, Het Boek 1927, 370. L. W I L L E M S , De bibliographie van Starters ,,Frieschen Lusthof" (Versl. en Meded. der Kon. VI. Acad. 1922, blz. 20). Zie verder de literatuurlijst in J. H. B R O U W E R Jan Jansz. Starter, Assen 1940, waaraan moet worden toegevoegd het art. van J. H. K R U I Z I N G A , Het avontuurlijke leven van Jan Jansz. Starter, Haagsch Maandblad 1944, 338 ; I D E M , Amstelodammen April 1944 ; en van G. S C H R E I N E R in De Git)s van Aug. 1936. Het meeste werk van Starter werd door J. V A N V L O T E N verzameld in zijn J. J. Starters Friesche Lusthof, Utrecht 1864; de tragicomedies Timbre de Cardone en de Daraide kan men slechts bestudeeren uit de oude uitgaven (resp. Leeuwarden 1618 , Amsterdam 1621) . Voor den muziekliefhebber zij nog genoemd de voortrekelijke keur (met muziek) in de Utrechtsche uitgave van 1936. (F. R. C O E R S , Liederen van Groot-Nederland, N ° 263-292).

Page 351: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

PIETER CORNELISZ. HOOFT door

Prof. D r G . S . O VERDIEP

I N L E I D I N G E N B R I E V E N .

D E E Z V E R M A A R D E M A N , O M D I T V E R H A A L M E T den aanvang zijns levens te beginnen, is in de j aa re M D L X X X I den zest ienden v a n Len temaand t , ' t Ams te rdam gebooren" . Aldus G e e r a a r d t B r a n d t bij he t begin van zijn keurig „ L e e v e n " en hij

h a a l t t e rech t de regels a a n ui t he t gedicht D a n k b a a r Genoegen, w a a r i n Hoof t he t j a a r en de s tad zijner geboorte eerde :

Jae in het zelve jaer als 't heldelijke volk Den hoet der vrijheit haald' op 't spitse van den dolk, En met afsweren 't Spaensch gewelt in 't onrecht stelde, Bij vonnis, dat het, op den Vorst des avonts, velde. Doen was 't dat ick in 't licht der zuivre sonne quam. — Mij viel tot vaderstadt het maghtigh Amsterdam D a t maghtigh Amsterdam, hetwelk all' Hollants steden Zoo verre zeilt voorbij als Hollandt Neerlandts leden.

O o k zijn voorouders en in he t bijzonder zijn vade r Cornel i s P ie te r sz . eer t Hoof t in di t gedicht, den burgemeester , vervolgt d a n Brand t , „ w i e n s be -scheidenheit en gemaat igthei t in geloofszaken, kloekmoedigheit , in ' t voo r s t aan der vrijheit v a n vader land , Godsdiens t en geweeten , neevens zijne andere hooge deughden" door „ d e n v e r m a a r d e n P o ë e t Joos t v a n den V o n d e l " is verheerli jkt in zijn schoonste heke ld i ch t :

Een hooft vol kreuken, een geweeten zonder rimpel, O beste bestevaerl wat waart gij Hollandt nut, Een stijl des Raadts, toen 't lijf van 't stoxken werdt gestut.

en a a n wien Vonde l bui tendien een zijner meest on t roerde sonnet ten wijdde. T w a a l f kee ren is hij burgemeester v a n zijn vade r s t ad geweest . I n den tijd v a n Le ices te r s tond hij pa l voor de poli t iek der S taa tschgezinde regenten, hij w a s als lid der kamer I n Liefde Bloeiende een ijverig beoefenaar der

Page 352: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

nieuwe t aa l - en le t terkunde in den tijd toen H e n d r i k Laurensz Spiegel d a a r i n de leiding had . U i t dit al les is de natuurl i jke r ichting van P ie te r s geest reeds vrij duidelijk. Z i jn opleiding in de w e r k e n de r n ieuwe cul tuur ligt voornameli jk in de reis n a a r F rankr i jk en I ta l ië , die hij v a n 1698 t o t 1601 vo lbracht op a a n d r a n g v a n zijn vader , die w e l w i s t „ w a t burgerli jke wijsheit en heusche zeeden men uit he t zien van Luiden en landen kon l ee r en" voora l in da t deel van E u r o p a , ,, ' t we lk "van de geestighste en gesleepenste volken des a a r d t b o -dems w o r d t b e w a a r t " . D e jonge Hoof t had zich reeds voor dien tijd een diepe kennis v a n de klassieken, in he t bi jzonder ook de oude his tor ieschri j ­vers , ook de F ransche en I t a l i aansche t a a l eigen gemaakt . H i e r v a n getuigen zijn t reurspel Achil les en Po lyxena in Senecaanschen t r an t , waarschi jnl i jk ui t het j a a r voor zijn ver t rek , ver ta l ingen n a a r P e t r a r c a , sommige opmer­kingen in zijn dagboek, de „ R e i s - h e u c h e n i s " in p roza , br ieven a a n vr ienden die hij in I t a l i ë en elders had leeren kennen, en ook w e l in den bekenden rijm-brief,dien hij in 1600 u i t F lorence schreef a a n de kamer I n Liefde Bloeiende. I n F rankr i jk is hij voora l getroffen doo r de be langwekkende figuur van H e n d r i k I V , het hof en alles w a t daa rmee samenhangt , waarschi jnl i jk ook door de bloeiende toonee lkuns t ; in I t a l i ë ech te r onderging hij den overwel ­digenden invloed der Rena i ssance , de klass ieke en de na t iona le . D e eers te vruchten h ie rvan zijn de Theseus en A r i a d n e v a n 1602, a l thans de voltooiing hiervan, en de G r a n i d a v a n i6o5. P a s d a a r n a w e r d besloten, d a t Hoof t niet in den handel zou blijven w e r k e n ; hij is , waarschi jnl i jk in 1606, op rijpen leeftijd n a a r de Leidsche Hoogeschool gegaan (1), w a a r hij t w e e j a ren s tudeerde in de rech ten en le t te ren . I n 1609 w e r d hij geroepen to t he t ambt van ba l juw v a n Gooi land, d ros t van M u i d e n en hoofdofficier v a n W e e s p . H e t ba l juwschap w a s een hoog ambt en gaf groote inkomsten ; het be t rof voora l de justi t ie, die onder he t H o f van H o l l a n d ressor teerde . D e f inantiën der domeinen en het bes tuur ten p la t ten lande k w a m e n toe a a n de Rekenkamer . Hoof t s tond dikwijls tusschen de t w e e par t i jen , de cent ra le regeering en de s teden met hun privilegiën of de ka thol ieken met hun wanke le rech t op uit­oefening van geloof. H i j w o o n d e 's zomers op he t s lot te M u i d e n , 's w in t e r s te A m s t e r d a m ; h u w d e in 1610 Chr i s t ina v a n E r p . I n de eers te zeven j a ren heeft hij zijn groote oorspronkeli jke d rama t i ek geschapen : G e e r a e r t van Velsen , B a e t o en W a r e n a r . I n 1618 opper t hij voor he t eers t he t p l an to t een geschiedenis v a n den Nede r l andschen vri jheidsoorlog. D e z e mededee-ling in een brief a a n H u g o de G r o o t (2) we rd ingeleid door de betuiging, d a t hij geen be te r bewijs v a n zijn liefde voor he t gemeenebest zou kunnen noemen, dan een geschiedwerk n a a r de ma te v a n zijn beste k r a c h t e n . Aangez ien de lyriek en de poëzie in he t a lgemeen bij den d ichter Hoof t verbleeken en verdwi jnen n a a r gelang he t b e w e r k e n v a n his tor ische s tof in p rozavorm hem meer en meer in beslag neemt, k a n men zeggen, d a t de dich­t e r is gevormd door den invloed der klassieke en I t a l i aansche Rena i s sance ,

Page 353: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

m a a r da t het na t ionale bewustzi jn, gewekt door afkomst en gegroeid te Ams te rdam, gelouterd d o o r het Romeinsche voorbeeld, den dichter op rijpen leeftijd to t het epos in p roza heeft gebracht . Symbool van dezen on twikke­lingsgang zijn de verzen van den Rijmbrief reeds :

Sijt mijns gedachtich Hooft, laet het geen ghij siet in u niet sijn soo crachtich Als het fruit Lothos was voor d'Ithacoysche vloot, Die 't wederkeren tot haer vaderlant verdroot. In Hollant climtmen mee tot lof langs des Deuchts trappen Al can ick niet van mij gelijck Italia clappen.

V a n deze wending in zijn scheppingskracht zijn talr i jke br ieven de getuigen, duidelijker dan vele andere is zijn verzucht ing a a n Tesselschade over , ,het schaven en f lanssen" a a n een elegie op Hendr ik den Groo te :

Het Koninxliedt staet tusschen hangen en wurghen, ende kan quaelijk aen zijn eindt raeken. W a n t mijn geest is zoo verzoopen en verzonken in 't rijmeloos schrijven mijner Historiën, dat hem de wieken te nat zijn, en in te diep een' kuil steeken, om vlucht oft veirt nae de poëetsche lucht te maeken (3).

O n s overzicht van het w e r k van den groots ten ver tegenwoordiger onzer le t terkundige Rena issance zal dan ook gebaa t zijn bij de opeenvolging van zijn lyriek, zijn d ramat i ek en ten slotte zijn proza , eindigende in de N e d e r ­landsche His to r i ën . V o o r a f ga een kor te beschoiiwing v a n Hoof t ' s opva t ­tingen zooals die uit zijn br ieven blijken. Reeds uit onze kor te beschouwing vooraf w o r d t het duidelijk, d a t Hoof t , die van de Neder landsche dichters voora l den humanis t ischen Spiegel to t le idsman had verkozen .— , , In Am­s te rdam men vindt die met zijn hooch gedicht D e duis terweg, die leyt to t w a r e vreucht , ve r l i ch t" , heet het in den Rijmbrief — in het grootsche de­cennium der n ieuwe kunst den s toot gaf to t n ieuwe vormen van lyr iek en d r a m a beide, en tevens de voorganger we rd in een n ieuwen stijl van het proza .

Hoof t ' s Brieven zijn zoo talr i jk en zoo gevar ieerd, da t er gemakkelijk stof in is te vinden voor een aanvankel i jke karak te r i s t iek . Zij zijn al vroeg bewon­derd en n a a r w a a r d e geprezen. H e t eers t door G. Brand t , van wien reeds V a n Vlo ten dit oordeel aanhaa lde (in het eerste deel der „ B r i e v e n " , blz. 6) :

Zij vormen zich naar allerley oogmerk; naar 't hof, naar 't lant, naar alle wetenschap­pen en zaaken. Hij spreekt er met luiden van veelerley staat op meenigerley voorval, in ernst en boert... met een helderheit van geest, schranderheit van gedachten, en sne-digheit van slagen, welke kracht hebben op verstandige gemoederen.

L a t e r door Schel tema in zijn redevoering (zie Geschied- en Let terkundig M e n g e l w e r k I I , 1). H u y d e c o p e r schreef be langwekkende dingen „ A e n den L e z e r " bij zijn ui tgave van brieven. „ B e z o e k in p a p i e r " noemde P . C . Hoof t zelf een brief (4) van hooger w a a r d e dan „een schoon aanz i ch t " , w a a r i n immers „wein ig is te spiegelen" :

Page 354: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

„ D e kout is de ziel van de bezoeken, gelijk de vreughd die van de banketten. Die nestelt zoo wel in 't papier, als déez' in den wijn. Maer wat kan hy kouten, die niet nieuws en hoort? Dat's 't eerst en lest, daer de werelt na vraeght".

H o e zeer ook Hoof t stof voor conversat ie w a a r d e e r d e , blijkt in den brief a a n B a e k (5), die de krijgskundige geschriften van W i j t z weinig w a a r d e e r d e , Toch moet hij ze lezen, zegt Hoof t , al w a s het al leen, d a t hem iets bl i j f t , ,aen-hangen" , d a t hem , ,al w a e r ' t m a e r in ' t kouten, moght te passé k o m e n " . Hoof t w a s in zijn br ieven de voorzicht igheid ze lve ; zelden liet hij zich een heftig oordeel ontval len, zonder het te ach te rha len door het verzoek, zijn brief na lezing te ve rbranden . E e n aard ig voorbeeld d a a r v a n is de brief van M e i 1622 a a n A d r i a a n Blijenburg, w a a r i n Hoof t l a a t ui tkomen, d a t hij t o t het bewerken v a n den „Schi jnhei l igh" is gekomen door afkeer v a n de hem in zijn amb t d w a r s zi t tende calvinist ische p red ikan ten en ke rke raden . Zi jn voorzichtigheid blijkt ook uit zijn afkeer van pamflet t i s ten in Ho l l and (6) :

(In Rome) die luiden weeten wat het in heeft, ende 't quaadt in de wieghe te smooren. Men deunt daer met geen' quakken, die een heele gemeente aen 't hollen konnen helpen. Dit's met óns verre te zoeken, zal U E . zeggen; ende ik, God beter 't.

V o o r de geschiedenis der Le t t e rkunde be langwekkend , is de hier volgende opmerking a a n zijn zwage r Baek (7);

Onder de stukken raekende Schout Wil lem Bardes, zal U E . vinden twee gedichten van Coornhart, die nae d'eenvoudigheit onzer taele te dien tijde, niet te verwerpen, maer geestigh en, om der historie wille, bewaerens waert zijn. U E . gelieve die te toonen aan S r Van den Vondele, opdat hij 't scherp der tongen van die eeuwe, tegens dat van de jeghenwoordighe, moge overweghen, ende zien hoe onze stadt van heden nocht gisteren niet begonnen heeft der partijdigheit onderwaerigh te zijn.

I n zijn amb t had hij m a a r a l te zeer te stellen met de bevolking v a n N a a r d e n , die „doorgaands is gewees t en noch is onrustig, keteloorig, wreve l , part i jdig ende gebandeer t tegen e ikande ren" . H o e behoedzaam men volgens Hoof t dient te w e r k te gaan , om de N a a r d e r s in d w a n g te houden, ze t te P . L e e n d e r t z Jr . ui teen in „ U i t den M u i d e r k r i n g " (bl .82). Psychologische en wijsgeerige a rgumenten haa l t Hoof t er bi j . Hoof t ' s brievensti j l is he t natuurl i jkst in de br ieven a a n Baek . O o k zijn de br ieven zeer talr i jk, en in hun geheel zouden zij stof bieden voor een be­schrijving v a n den normalen schrijfstijl in die dagen. M e e r speelsch, voora l in a r i s tocra t i sche en hoofsche sti j lrichting is hij in zijn br ieven a a n Huygens , zijn jongeren vr iend, m a a r ook den invloedri jken hoveling Huygens . Spel v a n w o o r d en begrip vinden w e zelfs in den rouwbr i e f bij he t overli jden v a n Huygens ' vader . M a a r hoe deftige en toch ook punt ige klassieke syntaxis schuil t er in die coquet ter ie bij het a a n Huygens toegezonden exemplaar van den B a e t o :

Page 355: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Midlertijdt komt Baeto voor w t ; arm Leidt, en soo quaelijk toegerust als den geenen past die om Godts wille gaet. W a n t seker, de toeleg op der arme weeskinderen voor­deel, met hem om geit te laeten sien, heeft zijnen beroiden adel op een tooneel en te voor­schijn geholpen. Maer als ick en mijns gelijk van dusdanige misdrachten geleggen, dunkt ons al mede wat te doen tot het wtsteken van UEd. rechtschaepen werken, door 't onder-scheit dat by de vergelijkinge blijkt.

U i t e r s t opgeschroefd schrijft hij a a n C a s p a r B a r l a e u s ; geheel in den t r an t van he t M a r i n i s m e eigenlijk al léén a a n Tesselschade. Belangri jke stof voor zijn „ k o u t e n " dank t hij a a n zijn belangstel l ing voor en inzicht in de polit ieke geschiedenis v a n zijn tijd. M e n leze bijv. zijn br ieven over een zoo belangrijk t i jdsgewricht als de kr i t ieke j a ren van den D e r t i g ­jarigen oorlog, 1628 t o t i 6 3 6 . Te beginnen met het ui tnemend overz icht van de gebeurtenissen a a n den Neder l andschen gezant in Rus land , A . C . Burg (8), een brief, ook door den aanhef belangrijk :

dat het gaeslaen der gemeene huishoudinge van eenen bykans anderen aerdbodem, ende nae die van den onzen zoo luttel sweemende, het oogh des vernufts wonderlijk komt te scherpen, ende een' leerzaeme ziel als met dubble wereldkunde stofferen... Ende al waenen wy anderen, dat de wanschikkelijkheit der Noorder regeeringen, als van ruwe stof, onbeschoftelijk op- oft te hoop-gesmeten, tegens de formen van staet der behavenste volken niet op en magh, zoo en twijfelt my echter niet, oft UEd. klaerzienigheid en zal wel gedenkwaerdighe lessen weten uit dat drabbigh water te visschen.

Behalve d a t deze opmerkingen den geest der humanist ische Rena i s s ance typeeren, is de waardee r ing van „ N o o r d e r regeer ingen" van gewicht door den scherpen kijk dien a a n he t einde van den brief Hoof t blijkt te hebben op de mogelijkheden die er schuilen in de toen nog bescheiden mach t van G u s t a a f A d o l f :

DeKaizar blijft totRegensburgh op den landtdagh zitten : de Sax, met andere onroomsche Vorsten, t'huis, om volk tegens den Sweed te werven. Maer 't leitter, nae onzen zin, op een andre moer. Moght dat schiénl Zoo zagh ick er deur met dienKoningk, die groote maght op de been heeft, hondert duizent kroonen ter maent uit Vrankrijk verwacht, uit Engelant zesduizent mannen, maer een' stuiver aen geit niet.

Hevige ontroer ing w e k t bij Hoof t de bedreiging v a n M a a g d e n b u r g door Tilly, tegenover w ien alleen „ d e S w e e d " nog redding brengen kan (9); a a n de Du i t s che vors ten w a n h o o p t hi j . Eenigen tijd l a t e r voel t hij zich door , , ' t getuigenis der l oopmae ren" (nl. de „ c o u r a n t e n " van dien tijd) gestijfd in he t gevoelen, „ d a t de S w e e d het schip w e l half op mooy w e e r geladen heeft, 't Is een moedig Heer; en zulke harten planten de voetstappen wel diep in het slib der hoopen". Hoof t meent , da t de Du i t s che vors ten , getergd door de heerschzuchtige p lannen v a n den Keizer , gaa rne door de aanwezigheid van de Z w e d e n „z ich zouden lae ten s tooten, d a e r ' t scheen d a t zij w e z e n wi lden, te we ten , in den oor log" . E n aangezien he t volk de „ t egenwoord ige" heer ­schappij altijd he t las t igst vindt, is het waarschijnl i jk, da t men den Z w e e d

Page 356: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

zal aanhangen, om den h a a t dien men tegen den keizer koes te r t 1 Tijdig voel t Hoof t de oppermacht ige posit ie v a n G u s t a a f Ado l f : , , ' t gros der zaeken (draej t ) op het pun t v a n 's Konings s w a e r t " . D e plotselinge dood v a n den koning schijnt Hoof t gestadig a a n afkeerig te hebben gemaak t v a n dien were ldoor log ; in zijn Br ieven a a n B a e k is er m a a r zelden meer d a n te r loops sprake van . M e t da t a l is zijn inzicht in de zoo ingewikkelde verhoudingen, door zoo wisselvall ige en schaarscbe gegevens, als die de r wekeli jksche of maandel i jksche loopmaren (10), ver l icht , ver rassend . Hoof t heeft zich he t meest verdiept in de geschiedenis v a n zijn tijd in de ja ren 1628-32, waarschi jnl i jk o m d a t hij toen volop w e r k t e a a n zijn eigen His to r i ën , en voor tdurend principes en détai ls ui t he t heden vergeleek met die der oudere t i jden.

Treffend is het , da t Hoof t nog eenige j a ren la ter , in i 6 3 6 , in een brief van 29 O c t o b e r a a n Baek , met groote w a a r d e e r i n g op „ d e n Z w e e d " terug­komt : „ W i j d e r s bedanke U E . t en hooghsten voor de n ieuwmaeren uit Du i t s l and t . U E . heeft ons, die als begraeven laeghen in de vergeetenis der were ld t , opgewekt met zulke klokken. Koning Gus tae f schijnt ver rezen , ende zijnen geest in te b laezen aen de helden, die soo s tout een s tuk hebben d a r r e n bes taen , en de geweeten ui t t e voe ren" .

N u en dan verzucht te onze „philosoof in zijn tooren t jen" over de verschr ik ­kingen van een schier eindeloozen kr i jg ; zoo 3i Juli i 6 3 o ;

D . Coster plaght Amsterdam een modderpraem te heeten, om dattet rondom in de moeren leidt. Roemer saligher zeid' er tegens : dat de natuirvoor zijne vailigheit gezorght had, had zy zijn' wellustigheit vergeten. Nu zien w y dattet beter is in een modder­praem goê sier te maken, als op 't harde in de genuechlijkheit der bosschaedjen ver­scheurt, vertreden, ende gepijnight te werden, door 't zaeyen van oorlooghe uit oorlooghe. Ellendighe gewesten, die alle overrompeling onderworpen, ende nemmer uit de paerde-voeten zijnl

O p zijn terugtocht ui t I t a l i ë w a s Hoof t over Du i t sch land gegaan, o.a. pa s ­seerde hij Augsburg , Neurenbe rg , Casse l , H a n n o v e r , Bremen, Aur ich , Emden , Groningen, L e e u w a r d e n , Har l ingen , Ams te rdam. Betrekkel i jk ui tvoerig w a r e n in zijn re isboek zijn mededeelingen over Augsburg de rijks­s tad , Neurenburg , C a s s e l ; opval lend is , d a t ook in zijn veel l a te re br ieven her inner ingen a a n een s tad als Augsburg voorkomen. Z o o schrijft hij in een brief v a n 2 M e i i632 a a n B a e k over den va l v a n Augsburg. Hi j begrijpt niet, „ d a t men, zoo maghtigh een ' s t ad t als Augsburgh, geleghen in een vlak, indien my recht voors tae t , ende m a k l i j k o m t e vestighen, dae r men de buy tijdt-lijk genoegh aen zagh koomen, ongesterkt ende slaplijk verzien gela ten heef t" . O o k in zijn dagboek s t a a t reeds : „heef t schoone vesten, m a a r quaeli jk b e w a e r d e bo lwerken . " O o k w e r d Hoof t d a a r door de M a g i s t r a a t „ d e wijn ve r ee rd" , w a a r hij in dezen brief eveneens a a n her inner t . Hi j voegt e r a a n toe :

Page 357: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

' l ts een staetlijke burghery, in pracht en heusheit nae haer buirgewest Italiën aerdende. Dan 't en schijnt niet, dat zij zoo veel voorraeds van d'Italiaensche omzichtigheit ende achterdocht gehadt hebben (nl. in i632).

O o k elders lezen w e van Hoof t ' s neiging, den a a r d der volkeren te onder­scheiden. Tijdens de gruwelen van M a a g d e n b u r g en de aarzel ing van den Keurvor s t en den Saks (11) :

En zeker, die d'ervaerenheit hoort spreken van onze beginselen, ende 't geen in Duits-landt onder Kaizar Karei is toegekomen, zal haer toestaen, dat de koelmoedigheit dezer volken, zich tot ernst nocht yver weet te stellen, voor dat zy plat getreden zijn.

E n in i 6 3 o (11de Augus tus) schrijft hij n a a r aanleiding van den oor log om M a n t u a over de Span jaa rden en F r a n s c h e n :

In ernst, in gedult, in gestaedigheit, in aen- en endthouden, wint het de Spanjart den Fransman af: die hem wederom in rassigheit ( = snelheid), in stoutmoedigheit, in heftigheit, in werklijkheit, ende aenslaghstichting te boven gaet.

Hoof t ' s diep inzicht in de politiek bleek in i 6 3 5 in zijn br ieven a a n Baek , toen hij het groote belang voora f voelde van den ommezwaa i der F ransche politiek, en de gevolgen e rvan voor den vrede vreesde (die van i 5 Juli i 6 3 5 ) : , ,Vrankr i jk sal Lot t r ingen niet s laeken, zoo lang als ' t een veer van den mondt blaesen kan, mae r met neb en naegel vas t houden. E n d e zonder d a t H a r t o g d o m vrij te hebben, zal de Span jaa rd nergens nae luis teren : ' t en zij hij op de knie g e r a e k t " . Te meer ve rwonde r t men zich over Hoof t ' s kennis der bui tenlandsche ge-geschiedenis, w a n n e e r w e hem hooren over de onbe t rouwbaarhe id van zijn bronnen (aan B a e k , 1 Juli i 635) :

U E . zeidt wel de waerheit daer aen, dat de tijdingen zulks zwindelen en hassebassen, met elkandre te heeten lieghen, dat'er eenen ( = iemand) 't hooft af ommeloopen zouw, 't welk beter verhoedt waer. Maer ik gaf eens eenen, die des op my verzocht, tot zinspreuk : D e werelt dwerelt. Zoo doet ze zéker, ende wy zijn 'er in. Laet ons dan meê dwerlen op haeren dril. D e strakheit der daeghelijksche bezigheeden dient altemets uitgespannen.

O o k de beoefening der hedendaagsche geschiedenis, behalve d a t zij hem voorbeeld w a s voor de eigene v a n den O p s t a n d , beschouwde hij dus als een middel t o t ontspanning : he t volle leven wi l hij meeleven. E n w a t de tegen­s p r a a k in de loopmaren aangaa t , hij t roos t zijn zwager ve rderop met he t ve rhaa l zijner moeder, d a t namelijk tijdens het beleg van H a a r l e m minstens d r iemaa l daags , ,het gerucht v a n d'opgift d ier s t ad t ' t Ams te rdam quam.. . zoo vele leugetijdingen in zoo kor t een tijdt, ende drie mijlen weegs ' ' . H e t geheel spreekt ons w e e r van Hoof t ' s stoïcijnschen gedachtengang. Bij het a fwerken v a n zijn H i s to r i ën verl iet hij zich gaa rne op in te rv iews van ooggetuigen. H i j beschreef de geuswording van Ams te rdam en wensch te „k l ae rde r bescheids dan uit B o r te haelen i s " . H o e is het verdri jven van de

Page 358: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

overheid en het p lunderen der kerken toegegaan ? Hi j verzocht zwager Baek , contac t te krijgen met

zeker koorendraegher, my door zijn' E. aengewezen, heet (meen' ik) Jan Janszoon, in de wandeling Zuipuit (Willem Janszoon Blacuw kent hem) en zal misschien 't spel gezien hebben. D e H. van Vrijenes, Den Otter, te weten d'ouwde, heeft, mijns achtens, daer af mede goede geheughenis. U E . gelieve doch alles aen te teekenen, ende my op 't allerspoedighste toe te schikken...

I n Juni 1624 st ierf Chr i s t ina van E r p ; in een t i jdsverloop van nog geen anderha l f j a a r w a r e n bovendien drie zijner k inderen overleden. N a a r a a n ­leiding van den dood zijner gade , r icht te Hoof t in een zijner meest gesti leerde brieven, een elegie in klassieken t r an t , to t Tesselschade, toentert i jd gehuwd met V a n Crombalgh :

D e wijsen gebieden verliesbaer goedt loshartigh te lieven. —• (Maar) die noit anders dan spelden en spijkers opzocht, om, 't geen hij beminde, naghelvast in zijn herte te maeken, hoe kan 't hem daer af gescheurt worden, zonder ongeneeslijke reeten te laeten ? Die gewoon was, zelfs de geringste gunsten en begaeftheden, van de geene die hy opperlijk bezint hieldt ( = liefhad), wt te schilderen, en die beelden in sijnen binnenborst als een kappelle te metsen, hoe kan hy zonder mistroostigheit zich zien veriaeten van zijnen oppersten toeverlaet naest God ? Evenwel heb ick het geloof niet, dat droefheidt deughd is, oft kante my met stijfzinnigheidt tegens allen troost. Ick en zoek de rouw niet, maer zy weet my te vinden. Duisendt en duisendt dingen daeghs haelen mijn schaede op, en meeten ze ten breedsten wt.

Verl ies van een groot deel van zijn vermogen heeft hem niet kunnen d e r e n ; het verl ies v a n v r o u w en kinderen k a n hij niet verze t ten . G r o o t e wijsgeeren ging het niet anders ,

Die Seneca, zoo fier tegens de wederspoedt, hoort hem eens kleen zingen, als hij op Corsica gebannen, den vryeling Polybius smeekt. D e Gascoensche wijzeman ( = Mon­taigne), zoo waenlos, zoo oordeelvast, dunkt dat er geen zon voor hem opgaet, sedert den ondergang van zijnen Estienne de la Boëtie. U E . vergeve dan aen mijn gemoedt de verslaeghenheit, dat op veel nae niet, gelijk die helden, verzien is met kraft van ver­nuft, oft waepen van geleertheit.

Ontnuch t e r end w a s he t a n t w o o r d , d a t de „onwaardeer l i jke v r o u w " hem gaf —.

L Y R I E K

H e t w e r k w a a r d o o r Hoof t w e r d erkend als „ h e t puik der d ich te ren" , is de bundel zijner erot ische poëzie, die in 1611 v a n de pers k w a m onder den t i te l „Emblemata Amabria, Afbeeldingen van M i n n e , Emblèmes d ' A m o u r " . K o r t n a zijn huweli jk in 1610 met Chr i s t ina v a n E r p , n a d a t hij in 1609 dros t v a n M u i d e n w a s geworden , gaf hij in dezen fraaien vorm rekenschap v a n zijn minnedienst en jeugdlyriek. V o o r dien tijd had hij al nu en dan van zijn zangen of sonnet ten afges taan voor l iedboeken in he t amoureuze , in het bi jzonder voor den Bloemhof van de Nederlandóche Jeught v a n 1608 en

Page 359: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

i 6 i o ; la ter , in i 6 i5 zou hij een dozijn zijner vroege gedichtjes doen opne­men in den Apollo of Gheóangh der Muóen, die door Brede ro w e r d gere­digeerd ; de bundel de r E m b l e m a t a A m a t o r i a echter is en blijft op zich zelf een belangrijk monument in de geschiedenis der Neder landsche lyriek, in he t dichter leven v a n Hoof t , en in den ontwikkelingsgang v a n he t emblematische genre (12), da t t en onzent voora l w a s voorbereid door D a n i ë l He ins ius ' E m ­blemata v a n M i n n e , die tusschen i6o5 en 1608 dr ie , en d a a r n a nog vijf d rukken beleefden. I n Hoof t ' s pracht ig boek vond men een vijftigtal son­net ten, l iederen, zangen n a de 3o Emblemata , die de weers lag zijn v a n zijn dar te le minne en hoofsche liefde, gewijd a a n de vele herder innen en godin­nen, w a a r v a n I d a Queke l , Brecht je Spiegels, A n n a Spiegels en Chr i s t ina van E r p de meest indrukwekkende zijn geweest . H e t is een vr i jwel onbegonnen werk , v a n deze poëzie de „ inv loeden" en „voorbee lden" te bepalen . Al le b ronnen de r Renaissance- lyr iek s t roomen hier in een : de klassieke, de I ta l i aansche , de zes t iende-eeuwsche in ' t N e d e r ­landsch en Lat i jn , de volkspoëzie de r oudere l iedboeken. W e l kunnen wij zeggen, d a t Hoof t oorspronkeli jker is in zooverre als hij niet langs den om­weg de r F r a n s c h e P le iade de klassieken of de I t a l i anen benaderde : hij beheerschte hun w e r k als geen ander . H o e zeer hij ui t w a s op versmelt ing v a n he t eigene en he t vreemde, blijkt ui t ta l looze l iederen en zangen. F r a n ­sche en I t a l i aansche , zoowel als Neder landsche wijzen leverden he t s t r a ­mien v a n rhythme en toon. Mythologische of I t a l i aansche , a rcad ische of F r a n s c h e pas to ra le stof w e r d gegoten in den vorm van een Midde leeuwsch w a c h t e r - of dagelied. L a n g niet altijd is he t r e su l t aa t een volslagen ha rmo­nie. O m een voorbeeld te noemen wijzen wij op de herdenking v a n Brecht je Spiegels in „ S a l nemmermeer gebeuren" , opgenomen in dezen bundel . Gedich t op de wijze „ O c h legdij h ier verslagen, die mij te t roos ten p lach ?" de Midde leeuwsche ba l lade , heeft he t in de eers te vier s t rofen een on t roe­rende k lach t a ls aanhef. M a a r de levendige spreekvorm w o r d t niet to t dia­loog ontwikkeld , en V r o u w Venus t r eed t op als le idster v a n een spel van l a u w e t raan t jes die to t p a a r l e n w o r d e n . Al les zeer zeker „hoof sch" , m a a r in strijd met de loutere lyr iek v a n den aanhef.

S t r a k k e r is de vorm v a n de zangen en l iederen in qua t r a ins , en v a n de son­ne t ten . I n den eers tgenoemden vorm zijn v ier groote zangen gewijd a a n I d a Q u e k e l , w a a r v a n de mooiste en bekendste is :

Verheven grootsche siel die s' werelts doen belacht, Die rijckdoom boven maet, en heerschappij veracht, Eerwaerde wijse Vrouw die met u hooch verstandt Der andren glans verdooft, en zeden maeckt te schandt.

Dits mijn hoochdragentheit, dits al mijn hovaerdij D a t u verheven siel comt over een met mij, Dits al mijn hoge moet dat ick u waerde ken, Dits mij mijn vrijheid waerdt, dat ick daer slaef van ben.

Page 360: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D i t is de verheven toon de r hoofsche liefde. —• St roef gaa t de gang v a n de u i ters te w a n h o o p de r liefde, in he t Liedeken , , O p de wijse : H e t w a s een jongher h e l t " (in Thesens , vs . 809):

Ik schouw de werelt aen. En nae gewoonte gaen Sie ick vast alle dingen ; Sij sijn dan groot of cleen ; Maer ick helasl alleen Blijf vol veranderingen.

Met dit slot van het tweede couplet:

Maer ick ben heel verkiert. En blijf verkiert in allen.

A a n C h r i s t i n a v a n E r p is een Sang, op de wijze van „ V e r h e v e n grootsche s i e l " , gewijd. H i e r stijgt de dichter op to t den lof eener p la tonische liefde a l t hans in het eerste coup le t :

Voochdesse van mijn siel, wtmuntend hooch cieraedt, Die op den top des lofs in mijnen sinne staet, Die sweeft door mijn gedacht, die door mijn adren swiert, En mijn vervreemt gemoedt met soeten dwangh bestiert....

K r a c h t en spanning zit in de sonnet ten, w i e r vorm de dichter als een N e d e r ­landsche P e t r a r c a beheersch te . V a n zijn vroegste oorspronkeli jke sonnet ten heeft Hoof t er dr ie die n a de E m b l e m a t a s t aan , nogmaals gepubliceerd in Brede ro ' s Apol lo : „Le id s t e r r en v a n mijn h o o p " , „Ni jd ige tijt w a e r o m ist d a t gij u ve r sne l t " , en „ S c h o o n ooghen die ve rmeuch t . . . " . H e t eers te , een de r eers te v a n den jongen Hoof t , is n a a r vorm en kenmerk van de hoofsche idee vo lmaak t . H e t ve rband der t w e e qua t ra ins , de wending n a a r de terz inen, de accen ten v a n rhy thme en klankherhal ing, al les w e r k t mee om de symboliek der „oogen schoon" in een evenredigen, vers tandel i j ­ken vorm v a n geheel bedwongen ha r t s toch t te bes lu i t en :

Leitsterren van mijn hoop, planeten van mijn jeucht, Vermogen oogen schoon in Hemels vuyr ontsteken: Als ghij u vensters luickt, soo sietmen mij ontbreken Mijns levens onderhout, een teder soete vreucht: W a n t ghij besluyt daerin een saligende deucht Vrïendlijcke vrolijckheyt; de Min met al sijn treken, Jock, Lach, Be vallij ckheit daerinne sijn geweken En wat ter werelt is van wellust en geneucht. Natuire die daer schijnt in droeve damp begraven, Doort missen van u glans, betreurt haer rijckste gaven, Die gh'altesaem besluit in plaets soo nau bepaelt. Doch nau en is sij niet, gelijck het schijnt van buiten, Maer wijt en woest genoech om alles in te sluiten, Daer sich mijn wufte siel soo ver in heeft verdwaelt.

Page 361: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Geheel ande r s is het sonnet met den aanhe f : „ M i j n lief, mijn lief, mijn lief, soo sprack mijn lief mij t oe /Dewi j l mijn l ippen op h a e r l ieve lipjes w e i d e n " w a a r i n de volkomen overgave der „ m i n n e " is bezongen. Hie rb i j sluit a a n het kunstige gedicht, w a a r i n de dros t op ' t huis te M u i d e n zijn eenzaam­heid beklaagt . H i e r is w e l heel s terk gespannen de opgang de r eers te t w e e couplet ten in één steeds stijgende vraag , gevolgd door den s tokkenden neer­gang in de terzinen :

Geswinde grijsart die op wackre wieken staech, D e dunne lucht doorsnijt, en sonder seil te strijcken, Altijdt vaert vóór de windt, en yder nae laet kijcken, Dóodtvyandt van de rust, die woelt bij nacht bij daech ; Onachterhaelbre Tijdt, wiens heten honger graech Verslockt, verslint, verteert al watter sterck mach lijeken, En keert, en wendt, en stort iSVaeten en Coninckrijken, Voor ijder een te snel, hoe valtdij mij soo traech ?

Mijn lief, sint ick u mis, verdrijve ick, met mishacghen D e schóorvóetighe Tijdt, en tob de lange daeghen Met arbeidt avontwaerts; uw afzijn valt te bang.

M o d i e u s is de woordspel ing in de slotregels. U i t hetzelfde j a a r v a n zijn huwelijk met „ M i t h r a G r a n i d a " is die imposante verbeelding v a n den zons­opgang in één z insverband van drie couplet ten, overgaande in die kor te nadrukkeli jke vergelijking :

Al eveneens, wanneer uw geest de mijne roert, Word' ick gewaer dat ghij, in 't haylich aenschijn, voert Voor mij den dach, mijn Son, de nacht voor d'andre vrouwen

Z o o schoone sonnet ten zijn na het j a a r 1611 m a a r zelden a a n ' s d ich ters pen ontvloeid. O f het moest zijn, w a n n e e r hij , in 1616, bij het verschijnen der P o ë m a t a van H u g o de Groo t een poging deed to t omvat t ing van deez ' „weldige z ie l" :

Weldighe ziel, die met uw scherp gesicht Neemt wisse maet van dingen die genaecken, En al den sleur der overleden saecken Begrepen houdt met yders reen en wight...

Hoof t heeft in den bundel na de Emblema ta ook nagenoeg al zijn mooie l iederen uitgegeven. V a n veel beteekenis is, w a t d a a r bui ten val t , niet . Be ­langrijk zijn voora l eenige „ s a n g e n " die in geen der oude ui tgaven zijner ge­dichten voorkomen, en pas door V a n Vlo ten ach te r de u i tgave der Br ieven (in het vierde deel) zijn afgedrukt . Zi j zijn in het handschr i f t n a a r het ont­s t aan der strofen gedateerd . Z o o is de zeer belangrijke „Toeeigening aen

Page 362: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

mijn v r o u w e " on t s t aan in de dagen van 5 to t 19 D e c e m b e r v a n i 6 o 5 , in zeven „ s c h e u t e n " . D e aanhef is de bekende verkiezing der geestelijke liefde boven de zinnelijke minne :

Het lijfomhelzen moet bij 't sielvermenghen swichten; Voor overst ken ick Liefd", acht Mins vermengen cleen, Ick hebbe meer als eens sijn gelaurierde schichten Uut diepe wond gherokt, en met de voet ghetreen.

D e n volgenden dag w e r d di t u i tgewerk t in :

D e goudghelijcke verw der wéerüchlender haeren, Besneeden aenschijns wit met helder root bespreyt, Sijn de gerechte tol der ötdecbmdenende jaeren Haer flonkervlamme sengt maer d'onbedachtsaemheit.

E n nog w e e r vier dagen la te r :

Mij blaeckt een schoone siel wiens eeuwighe juweelen Vernuft tot als bequaem, en defticheit eerwaert, Der dingen schikster gauw, reddende voorsicht telen, Die weetlust recht ghebruikt en sellefskennis baert.

H e t ideaa l is w e l h a a s t een geleerde „phi losoofsche" v r o u w e geworden . E e n zelfde word ing is aangeduid in den zang v a n he imwee en ver langen, in een week tijds te Leiden door den toen reeds vijf en twint igjar igen s tudent gecomponeerd. D e zang heft a a n met kor te jambische regels :

"Wat sachterl gouden vlammen Deurwroetsters van mijn hart; Wi l t uwen honger tammen, Van wien 't geknaget wart.

D a n volgen echter losse strofen v a n grillige metr iek :

W a n t de salve tot mijn smart Die mijn Inne de pijn Een troost can sijn,

En hellcpen, is te vardt.

Waarsch i jn l i j k is déze afwisseling in den vorm de weer s l ag van de door Hoof t gevolgde wijze „ V a n Essex l eyd t " . G r o o t e r e gedichten ontsprui ten a a n Hoof t ' s pa t r io t i sme en liefde voo r den g roo ten bevri jder v a n Ho l l ands Tuin , zijn medeleven met vr ienden en ver­w a n t e n die hem d ie rbaa r zijn, nu en d a n a a n een neiging to t „ z e d e k u n s t " op grond v a n klassieke gegevens of in navolging v a n H u y g e n s . Klass ieke godenleer w a s we lhaas t onvermijdelijk bij den lofzang „ O p he t B e s t a n d t " ,

Page 363: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

die immers een toelichting w a s bij een fraaie g ravure vol zinnebeeldige figuren en „ in de lucht V e n u s door M a r s omhelsd, gezeten op eenen wagen door t w e e duiven ge t rokken en door Cupido gemend " ( i 3 ) :

En 't lust tem langer bet' met Venus wat te spelen; Dies by s iet voegen, voor een nachje, gaet bij taer. O Krijgsliê dat's voor u een nactt van twalef jaer.

D e oude spot met di t hemelsche minnespel doe t dan den d ich ter vervolgen :

O c t of met taer gelaet, en minnelijcke treecken d'Alscteppende Godin soo streelen en besmeecken D e n forssen Krijgbs-Godt kon, en lieflijck ondergingh, Dat t y sijn hevigt tart soo vast aen 't minnen t ingt , D a t sy beswangert in den nactt van twalef jaren, Hem mogtt de Vrede tot een soete doctter baren 1 Of gby taer, o Vulcaen, doet nu betyen lietl Gy saegtt wel eer soo naeuw tegen Anctises niet.

I ede r kent de we lbe raden skepsis v a n den jongen Hoof t ten aanz ien v a n het moeizaam v e r w o r v e n Bes tand ui t zijn brief over den poli t ieken en econo-mischen achtergrond e rvan . Lyr ische aandoening b rach t het hem niet , die van jongs a f s lechts voor den vollen vrede in vuur k w a m . Hi j hoor t nog te nabij he t d reunen van den krijg, weergegeven in de epische k rach t van den aanhef en die stemming s t r aa l t door heel het gedicht heen w a a r v a n wi j al leen he t s lot c i t e e r e n :

O Nederlanders die zoo langt om ruste riept, En nooyt gerusten slaep in veertigt jaren sliept. Rust nu een goede poos met matelijck verblyden, D o e t op u boede blijft wel van der Staten zyden ; Laet u 't Bestandt de scbrick en angst ten deel ontslaen, Maer vrylijck tanght Vernwên en Sorgh den W a g t e n aen.

O o k he t „ G e d i c h t op de P r ins v a n O r a g n i e n of D e G e w o n d e vr i jheid" , is vol v a n deze skepsis , een lofdicht bedoeld voor een tweede ui tgave van D a n i e l H e i n s ' „ A u r i a c u s " , he t in 1602 verschenen t reurspe l . S lechts ten deele is Hoof t ' s lofdicht v a n 1610 b e w a a r d . Als een ver te rende ziekte s loopt de s t aa t zuch t he t menschelijk ges lacht : t e groot is he t geta l dergenen die m a c h t en rijkdom, „becoorl i jck f l icker l icht" , w a a r d e e r e n boven w a a r d e , „ e n met se nae te speuren, ' t Gedur ich goedt v a n h a e r gewetens vreuchd ve rbeu ren" . Deerl i jk dun gezaaid zijn mannen wien „ d e bors t in ' t eerlijck is opgesoon, als Bru tus , C a t o , Themis toc les" . H o e kan het ook anders :

Tot leidtsliên des gemeents met dus een toom beknelt Van straf en loon, sijn op verheven trap gestelt D e vorsten van het volck, en haylighe overheden, enz.

Page 364: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Heins ius nu zal n a a r den eisch v a n zijn deugden „ons gouden P r i n s " beloo-n e n :

W e l was 't een gouwden Prins wiens moed, verstandt en vlijt D e gouwden vrijheidt ons en schanck den gouden tijdt... D e n Moyses, die ons, van veel droever slavernijen Als oyt Israel leed, quam tegen hoop bevrijen.

H i e r is den dichter een lyrisch thema bij u i ts tek gegeven : de her innering a a n de grenzenlooze ty rannie v a n A l v a en de zijnen, botgevierd op een vreed­zaam volk da t al leen de zonde beging een anderen godsdienst te zoeken. H o e w e l nog stroef, hij komt op d ree f :

Achl 't harte tziddert, en 't gemoedt terug wil deisen Door schrick en afkeer, van de droevighe gepeisen, Wanneer de Tyrannij vernieuwt wort in 't gedacht, D ie landt en steden groot hield leggen in onmacht Met droefheit overstelpt. D o e braeden, branden, schroocken En varsch vergoten bloedt het aerdrijck staech deed roocken. Verdrencken, delven naer, onthalsen, wurgen bang Ging, of het had geweest onvliebre pest, in swang. En dat van menschen die op niemandts hinder dochten, Maer slechts om dat sij God met beter meening sochten.

Geen huis was buiten anxt. Soo vaeck de Son verrees Aen elck hij nieuwe róuw, nieuwe benautheit wees.

H e t is deze beklemmende herinnering, die de b r on is geworden van zijn l a t e ren cultus v a n vrijheid en v rede . Klass iek is de Li jkklacht over P ie t e r D i r x z . Hasse l ae r , door allerlei vormen, a ls de inleidende Homer i sche vergelijking v a n Amste rdams r o u w om H a s s e ­laer met dien v a n Alexander om H e p h a i s t i o n ; den lenigen syntact ischen vorm v a n de d a a r o p volgende aanmaning :

Draeght róuwe, róuw draeght. Zéyi doet strycken al uw vlóoten Op stroom en in de W a e l , met jammerlijck gheschrey: En dat van desen dagh geen vendel uit en wey. Doodt leydt de Vendregh...

de s terke spanning in deze her innering a a n den jeugdigen held :

W y hebben op de vesten U w klaerblaeckende liefd tot het ghemeene beste, En strenghe prickel die uw onvertzaeght ghemoedt Nae waere lof en eer van vroomheyt jaeghen doet, Bespeurt.

Pat r io t t i sme weerk l inkt in de herdenking v a n alle heldhaftige verdedigers v a n H a a r l e m , een geslacht w a a r u i t H a s s e l a e r is voor tgekomen :

Page 365: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

O stijve stijl van 't huys, dat sich soo overgeven Ten dienste van het hoogh gheslacht van Nassau toont!

H e t gedicht is in zijn ui tweiding over de w e l w a t hoog opgeschroefde daden v a n den over ledene echter te omslachtig, om ten volle een klassieke elegie te mogen heeten. Bepaa ld vervelend is de langgerekte „ K l a c h t over ' t ver­t rek des H e e r e n Lau rens R a e l " , ook a l t r a c h t de d ichter den jongen oud-be­windsman to t zeeheld te verheffen. Krach t ige r is de „ H o l l a n d s c h e Groe t a a n den Pr inse van O r a n i e n over de zege vanden jare 1629", w a a r H o l l a n d spreekt to t lof van den grooten s teden­dwinger , in fraaie s t rofen van zes a lexandri jnen met het kunstige schema a a b / c c b . H i e r t reft ons de forsche, i e t w a t ba rokke schildering van he t krijgsbedrijf, voor 's H e r t o g e n b o s c h :

Vlamaemende mortier spuwt uit metale kaken, D e swangere granaet, die ploffend' op de daken, Met yslijk bersten, werpt haer alvernielend pit.

Treffend is de beschrijving van het eerbewijs door den edelen pr ins gewijd a a n den verdediger v a n D e n Bosch, den f ieren Grobbendonk. Verwonder l i jk is he t niet, d a t v a n de grootere gedichten de k roon span t de beroemde „ K l a g h t e der Pr incesse v a n O r a n j e n over ' t oorloogh voor 's H a r -toghenbosch" . H i e r immers is de minnedichter a a n het woord , de hoofsche Hoof t , ook in dien zin d a t hij h ier toegeeft a a n zijn w e l w a t s terke neiging to t eerbewijs a a n de „ D o o r l u c h t i g e Vors te l i jkhe id" . Hoof t heeft zich niet slechts ve rgaap t a a n de ve rwerv ing v a n zijn F r a n s c h e n r idder t i te l . H i j zocht op allerlei wijze con tac t met het H a a g s c h e hof; di t blijkt ui t zijn br ieven en ook ui t zijn i e t w a t onderdanige houding jegens den jongeren Cons tan t i jn Huygens . M a a r hoe he t zij, deze Klagh te is een der f raa i s te s taal t jes van onze Renaissance- lyr iek . Zij d a t e e r t van i 6 3 o , eenigen tijd n a he t „oo r loogh" , gelijk blijkt ui t Hoof t ' s brief a an Huygens van den 27°" Augus tus . Hoof t schrijft d a a r i n :

UEd. heeft my yets van de stof eerst in 't hooft gehangen, de welke nu uitgebroeit is van een' smijdighe keel, die my t'elkenmael in 't oor quam kittelen, met het slieren van dat rameine, in deze vaerzen:

Qui me le trouve et le rameine L'Amour, l'Amour ?

D e rest zal UEd. beter bekent zijn. Ick weet niet hoe het begint. Op die wijze had ick het dan gaerne gehadt, alhoewel etlijke woorden geweighert hebben zich naer den troetelenden toon van die silb : mei te vlyen; ick laete te zeggen dat het swaer valt, de nuchtere stemmigheit, in 't historyschrijven vereischt, van den stijl te spoelen: om den reigher niet te gelijken, die zeide, dattet quaed water was, ende kon niet swem-men.

Page 366: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

C O R N E L I S P I E T E R S Z O O N H O O E T .

O Chrtfttti JCatv .jfeefi t'vl breitti , tn 1'ryAefts mtrnift , Die om 'j landli wef/iandtr Ltitf/ttn meardtrffl ^/tfrtjf. Jf»e fait yr, aen Aet r,'tr van ^/iaiit en Jiaee gifttta , Gepftir «n>r t />+Ui4 rteftt van 't 4vatyn>/a»s ytvettn : jfoe _J*f6 i'er/tentl' Je /ïteiit* . Jmf y*£tttrr . lit tt<n/t. tr /ie/'t, te j'rfef jremaéAt, -te taef betreurt • OjrretAte. m a n , ttn> J&rp, um trffu . H&> W%/&eit (eer fit . Dat At/te Ciri/tenea e>ei a/hrbt/i rtfetn-n .,

• C . Hinnih- *

Cornells Pieterszoon Hooft, vader van Pieter Cornelisz. Hooft

Page 367: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 368: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E e n belangwekkend getuigenis v a n de „ s p o n t a n e " lyr ische d i ch tkuns t : de stof komt aangewaa id , rhy thme en toon zijn he t eers t voorhanden , de w o o r ­den , ,vlyen zich n a a r den t o o n " ( i 5 ) . I n he t eers te couplet zijn dus v a n de aangehaa lde F ransche regels de, eveneens vragende , weers lag deze l ichte, zangerige v e r z e n :

W a t toght verleert die glinsterlichten Hunn' zoeten swier ?

Om liever brandt van Mars te stichten, D a n Venus vier ?

Zij zijn de teedere , vrouweli jke wederhel f t tevens v a n de forsche en donkere vier lange verzen vooraf, die den P r ins en „ h e t oor loogh" be t re f fen :

Schoon Prinssenoogh gewoon te flonkeren, Met zuyver' hemelvlam, kan ook D e grimmigheidt, u <?an ver<?onkren, En smetten met een' aardschen rook ?

D i t evenwich t v a n t w e e innig verbonden deelen kenmerk t den vo lmaak ten stijl v a n alle couplet ten. M e n vergelijke ze n a a r vorm en inhoud in he t derde c o u p l e t :

Op gouwde lelyen, en d/raelen, Laet /rotsen i^lransch' en Spaensche kroon

Om daer een perrel af te haelen, En «kreeft zoo niet, door <?uyzendt doon]

H i e r de s t r akke en bewogen syntaxis v a n t w e e paral le l le impera t ieven „ m e t z w a r e n a a n l o o p " en a a n s t u w e n d r h y t h m e ; d a a r n a de rustige zachtheid :

'k Zal d'uw' al aerdigher doen blaken, Van stee, tot stee,

Met traentjens dauwend' op mijn' kaken, Uyt Minnewee.

E n de groote bekoring v a n dit gedicht g a a t d a n ook ui t v a n den ver rassenden overgang a a n het eind n a a r de resolute , manneli jke bere idverklar ing der bezorgde geliefde, die echter den held tevens a ls „ p a r t n e r " w i l t e r zijde s t a a n :

Maer is, om /ief, om /ijf, om /even, Om kindt, om zoon van eaders naem,

Zoo ceel, op eeer nae, niet te geven, Als om een' glooryrijke faem,

Zoo gunt my dat ik mét u rijde, Door kóudt, door héét,

En voert my by 't rappier op zijde, W a e r dat ghy treedt 1

Page 369: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

G r o o t is he t a a n t a l gedichten, gericht t o t Huygens , of in zijn geest geschre­ven. Ten eers te u i t 1624 is er „ K o e l t e v a n a n t w o o r d op vier en v lam van den heere Cons t . Huigens , vorderende v a n joffr. Tesselschae Visschers voor -sp raek bij joffr. M a c h t e l t v a n C a m p e n " . Bijzonder geestig is h ier door Hoof t de schalksche, i ronische didact iek v a n den jongen Cons tan t i jn nage­volgd in een gedicht v a n niet minder dan 290 kor te trochaeïsche regels. Z o o schets t hij den w a t aa rze lenden vrijer :

Welgeschaepe zijn uw leden. Treffelijke tooverreden Dunken uwe letters mij En uw starrekijkerij. Maeken kunt gij groot ghetokkel Met uw' ongeknoopte knokkel. D ie de snaer manieren leert. En uw keel is wel gesmeert.

E n nog „ toepasse l i jker" is he t s l o t :

Spreekje 't meisjen blond van haeren, Past vooral naer te verklaeren Klaerder, dan ghij 't mij bediedt, Vastaert *), oft ghij 't meent oft niet.

I n denzelfden vorm is gegoten he t „ lofd ich t" „ O m ' t u i tkomen der dichten v a n Cons tan t i jn H u y g e n s " v a n 1625, w a a r u i t wi j a a n h a l e n :

Dwaesheit zoekt' er wetenschap. Wijsheit zoekt' er malligheeden, Maer gezult in eek (=edik, azijn) van readen, D a t haer 't groen en 't gail vergaet: Nut id nedkheit ( = dwaasheid) hij de maet.

V a n 162& ook is de , , H a r d e r s k o u t v a n H a e g e n a e r en B o s m a n " , gewijd a a n de door hen omstreden Susanne v a n Baer l e , die hier Gloor roos w o r d t genoemd. H a e g e n a e r , d a t is Huygens , v e r w o n d e r t zich over de rus te looze stemming v a n zijn herderl i jken v r i end ; deze erkent rondui t d a t het de min v a n Gloor ­roos is, die hem zijn ziel „ h e r b a e r t " . H a e g e n a a r ba r s t uit in een ha r t s toch­telijke k lacht over de „ fo r sche" Gloor roos , die „ d e fraeysten v a n ' t ge­w e s t de zielen plonder t , da t zij n a u w w e t e n oft zij voor oft ach te r g a e n " . H a a r schoonheid g a a t die van alle v rouwen te boven. Geen jonkman meer die lust heeft t o t den veldarbeid, zoo zijn ze door h a a r min bevangen, zij echter schijnt ongevoelig voor de liefde 1 Bosman m a a n t hem to t matiging a a n . Z o u een meisje a ls Gloor roos z ich bekommeren om de vrijerijen v a n boersche l ieden, zij, „ e e n geest die met voe ten t r eed t de w o l k e n " ? Zij voegt de w e r k e n

*) Woordspeling op den naam Constantijn.

Page 370: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de r wijsheid n a a r h a a r weten , zij is geen v o o r w e r p van lagere minne, men k a n slechts h a a r schoonheid aanbidden :

Ten quaedsten dat de brandt mijn mergh en been vertere En dat ick t'eenemael in eenen gloedt verkeere, Opoffrende mijn zijn, haer wonderhêen ten dank, En doe, gelijk de zon, een schoonen ondergank.

E e n wel lu idend slot v indt deze dialoog t w e e j a ren l a t e r in den , ,Zang t e r bruyloft v a n heer Cons tan t i jn Huigens en joffr. Susanne van B a e r l e " :

Hef aen, me Zanggodin, om heerlijk te vermaeren, Met adelijken toon, 't onscheydelijke paeren Van 't bestgegaeyde paer, dat min met minne loont.

in zesregelige strofen van he t r i jmschema a a b , c c b .

Geest ig is de toespeling op de hooge functie van Huygens :

Susanne, denk, gh'aenvaerdt des Prinssen rechterhandt. Doch geene rechterhandt geschoeyt met ysre plaeten, W a e r mee dat hy den geen' die Hollandts vryheidt haeten, Het bekkeneel in beukt, en 't holle brein verplet: Maer een', die dient den Vorst voor tweede tael en teken, Stadthoudster van zijn mondt, in onweerroeplijk spreken. D ie 't zeggen maekt tot zien, en van een woordt, een wet.

Over igens is he t gedicht vol v a n de geforceerde plageri j , die de toenmalige brui lof tszangen kenmerkten . V a n l a te ren tijd zijn de „Ri jmelooze v e r z e n " n a a r he t La t i jn v a n Huygens ' Misogamos of Huwel i jksha te r . Belangr i jker getuigenis v a n Hoof t ' s w a a r ­deering v a n Cons tan t i jns didact ische manier is „ D a n k b a a r Genoegen" v a n 1627, w a a r u i t wi j reeds hebben aangehaa ld de verzen vol t ro t s op he t vader ­land en den grooten tijd der na t iona le verri jzenis :

Ghij planteme in een landt, welks roem de Roomsche pennen Gepaert met Romes roem, ten hooghen hemel mennen. D e kleenheit van het welk verleent de rijkste stof Tot de verwondering der grootheit van zijn lof.

I n den t r a n t v a n Huygens is voora l de ontleding v a n he t menschelijke li­chaam en den menschelijken geest als w o n d e r e n der schepping. Is hij t o t den lof der oogen genaderd, dan komt de lyricus om den hoek :

...Gelijk de lichten van mijn' lieve Leonoor, Mijn lieve Leonoor, die vol van staessy pralen, En eere, jeughd, en vreughd, triomf en liefde stralen :

Page 371: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Zoo zeer dat noit Natuir tot jonst en konst bereit Oogh' anneblies een geest van blyer majesteit. O vierigh bruin kristael, wat stort'er vloedt van vonken En haegbelt op mijn hart, wanneer 't u lust te lonken!

W i j besluiten dit overzicht van de lyriek met een der fraais te w e r k e n v a n Hoof t , zijn ,,Reden van de Waerdicheit van de Poëdie". M e t di t m e r k w a a r d i g p r o z a w e r k van Hoof t kan van de vroegste Renaissance-d ich ters a l leen J a n van H o u t met zijn rede to t den Leidschen kring wedi jveren. O o k Hoof t r icht zijn indrukwekkend betoog to t een gezelschap, als „mijn H e e r e n " toegesproken. H e t k a n de Amste rdamsche K a m e r „ I n Liefde B loe i ende" zijn geweest , in he t j a a r 1610 of kor t d a a r n a (16), gezien zijn vermelding van H e n d r i k I V „den welcken onlanx (o w e e ! ) de H e l ons benijdt ende den H e m e l t 'huis gehael t heef t" . E e n oud-vader landsche spreuk z e g t : „ D e genoecht is ' t a l " . E n nu zal men niet l icht een „genoech t " vinden, „d ie soo dapper , soo geweldich, ende, d a t w o n d e r is, evenwel soo gedurich zij, a ls de geene die den toehoorderen , sonder ommeweech, sonder moeite van de welge-bruikte Poësie w o r d t toegedreven" . D e poëzie geeft niet slechts genot v a n een oogenbl ik; zij w e r k t na in he t gemoed en h a a r nak lank dringt den mensch to t eervolle en nutt ige daden, gelijk „ d e Hol landsche Poësie , doen sij noch mae r op ' t ontknoopen vande tonge ende in ' t haeperen van h a e r kintshei t w a s , dezen V a e d e r l a n d e , in ' t vers tooten vande Tyrann ie ende s t ichten des vrijheids (grooten dienst) bewesen heef t" . D e groots te wijzen der Gr ieken hebben hun wijsheid in poët ischen vorm „beg repen" , w a n t he t p roza van een P l a to volgt „ d e n a a r d v a n de u i t sp raak der P o ë s i e " . Mon ta igne heeft gezegd : de poëzie is de t a a l der goden, zij heeft de sterfelijke oogen ui t het slijm des aa rdbodems opgeheven ten hemel, om den ganschen kosmos te doorwande len , zij heeft den mensch, en da t is meer, geleerd in zich zeiven gaan , „zijns selves kennisse naespeuren" , nl . w a t wij zijn of t o t we lk levens­doel wi j geboren zijn. Zi j heeft den mensch geen n ieuwe were ld met vloeiende goudmijnen, maa r , een hemelrijk in zich zelve doen on tdekken! Zi j ver leent grootdadige helden de onsterfelijkheid, „ t rompe t t ende in h a a r dichten den roem der onver t saech te r gemoeden die lijf en bloedt bij den V a e d e r l a n d e hadden „opgese t " . A lexande r de Groo te zou l iever zijn nach t ­rus t d a n H o m e r u s v a n onder zijn oorkussen hebben gemist . D i c h t e r s zijn te al len tijde geëerd door vors ten en volken. Toen Vergi l ius door zijn dicht­w e r k het Romeinsche volk de kroon op he t hoofd had gezet „ w a s ' t da t het Roomsche volk, als zijn dichten in zijn bijzijn w e r d e n ui tgesproken, soo on t roe r t en opgetoghen, soo ingenomen, soo vervul t met den Lof deses mans , d a t a l de gemeente, een vergaedering van vijftich duisent menschen, als in-geblaesen ende gedreven v a n eenige Goddelijcke k rach t , a l t ' s aemen t ' sef­fens, den Poëe t t e r eere sijn opgeresen" , gelijk zij voor den keizer alleen p lachten te doen.

Page 372: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e phi losophen Lebben a a n deze kuns t tijd en vlijt welbes teed geacht . A r i s -tote les heeft geen andere stof zoo nauwkeur ig onderzocht , „ soo sinnelijck, soo tent ich gehande l t " . „ P l u t a r c h u s en anderen pronken doorgaens h a e r schriften met de bloemen der Poë ten . Seneca , de wijsheit des Romeinen, heeft selve in h a e r gild wi l len wesen , ende de toveri jen en helsche w r a e k -giericheit v a n M e d e a in d a t treffelijck Treurspe l v e r v a e t " . M a a r w a a r o m zouden wi j ve r re zoeken, w a t op ons eigen erf te vinden is ? A l wi lde ik alle groote geesten van deze eeuw vergeten, d a n nog zou ik kunnen vo l s taan met

den eenen naem ende 't oordeel van U, o ooghe onses Vaderlands, Huich de Groote, die al weet wat gij oefent, ende al oefent wat gij w e e t : die met de mogentheit uws goddelijken verstands den weck opgewandeld sijnde, daer groote Theologen ter nauwer nood dóór geraeckt waren, in Treurspelen 't lijden des eersten Adams, ende des tweeden, onses Salichmakers, soo treffelijk soo stichtelijk vertoond hebt: om, met een waerdich ende u passende bestaen, de gescheurde Christenheit, uut den strijd des haets in den strijd der Liefden te voeren.

N o c h getuigen de ruïnes der ant ieke thea te r s , in hoe hooge eere de d r a m a ­t ische poëzie bij geleerden, vors ten en volken w e r d gehouden. E n dan volgt de macht ige pe rora t i e v a n deze klassieke, m a a r voora l na t io ­nale rede :

„ D a a r o m dewijl , met den opgank ende vrijheit onses V a d e r l a n d s , verschei­den Cons t en ende we tenschappen ver resen sijnde, de Hai l ige Poes ie ook in onse ta le eerwaerdel i jk is begonnen te verschijnen, soo versoeken, b idden ende besweren wi j door h a e r hail icheit , alle de gene die sij goedt gekent heeft om eenigen adem hares geeste in te blasen, d a t sij de Hemelsche vonke niet inder assche begraven oft ve rs te rven la ten : mae r met a l len ijver ende erkentenissen sorchvuldeli jk opqueeken in h a e r bors t , tot dat het licht t'haren monde uitblinkende de ganóche wereld doorstrale met de glorie van haer ende van de plaetse haerder geboorte. Op dat gelijk eertijds v a n seven s teden gest reden is om H o m e r u s to t h a e r Burger te hebben, a lsoo, in toecomenden ti jde, alle ge­dachten mogen wenschen om dit te hebben tot haer Vaederland". — D e geboorte v a n de Nede r l andsche poëzie kon niet w a a r d i g e r w o r d e n inge­luid.

D R A M A T I E K

ROMANTISCHE BAROKKE SPELEN

Vroege spelen v a n Hoof t zijn „Mommerij" v a n 1602, een allegorie de r lief­de, gespeeld op een afscheidsfeest ; het a l legor isch, ,Bruiloft-spel", waarsch i jn ­lijk v a n hetzelfde j a a r ; en de t w e e dusgenaamde tafelspelen : „Degewonde Venus" v a n 1607 en het vrij omvangrijke „Paris Oordeel". V a n meer belang zijn de eers te schreden op he t steile pad der t ragedie . Volgens B r a n d t nog voor zijn I t a l i aansche reis , schreef Hoof t de „Achilles" (en P o l y x e n a ) ; indien

Page 373: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

deze mededeeling juist is, za l he t w e r k in den, anno 1614 voor het eerst , uitgegeven vorm, door Hoof t voor die gelegenheid zijn herz ien en bi jgewerkt (17). N a de reis , in 1602, schreef hij de veel f raaiere (Theseus en) Ariadne. D e Achillea. D i t spel handel t over den dood van Achil les als gevolg van zijn liefde voor de dochte r v a n Pr i amus , Po lyxena . I n he t eers te bedrijf doet Achil les a a n H e c t o r he t voorstel , hem Po lyxena a f te s t a a n ; hij za l dan de Gr ieken bewegen, he t beleg v a n Troje op te breken. H e c t o r echter eischt de ui t levering v a n he t Gr ieksche leger ; Achil les weiger t . .— H e t tweede bedrijf is een dramat iseer ing van den dood v a n Pa t roc lus en dien van H e c t o r — I n he t derde d r aa i t de handeling om de uit levering v a n he t lijk v a n H e c ­tor , w a a r t o e Achil les zich door Po lyxena l a a t overreden. —• H e t vierde bedrijf beva t de intrigue : de Tro janen be ramen een aans lag op Achil les , dien zij lokken door de voorspiegeling v a n een huweli jk met P o l y x e n a ; hij w o r d t verrader l i jk vermoord . •— H e t slot is de tw i s t van A i a x en Ulysses om Achi l les ' wapenrus t ing en A i a x ' zelfmoord, n a a r Ov id ius ' M e t a m o r p h o ­ses bewerk t . Gelijk door Kluyver is aangetoond (18) volgde Hoof t in het derde bedrijf de Ephemer i s Bell i Tro ian i v a n D i c t y s Cre tens i s , in he t vierde de H i s t o r i a de Excid io Tro iae van D a r e s Phrygius en ook D i c t y s . D i c t y s leverde hem he t motief, d a t A i a x met D iomedes en Ulysses den zoo geheim­zinnig opt redenden Achil les op zijn toch t n a a r de Tro janen w a r e n gevolgd; zij treffen hem nog levend a a n en hij noemt de namen v a n zijn moordenaa r s . V o o r he t tweede bedrijf za l H o m e r u s ' I l ias de s tof hebben geleverd. Eenige koren zijn t en deele ver ta l ingen v a n S e n e c a ; zij s t a a n niet enkel a a n he t ein­de de r bedrijven. I n he t eers te bedrijf w o r d t door he t koor n a he t a n t w o o r d van H e c t o r vastgesteld, d a t in Achil les de eer en de liefde met e lkander in strijd zijn gekomen. E n w a n n e e r dan Achil les , ve ron twaa rd igd over H e c t o r s voorstel , v a n zijn onderhandel ing kennis geeft a a n Agamemnon en Mene l aus , is he t eers te bedrijf voltooid, zonder d a t ons v a n „ s t r i j d " in he t gemoed van Achil les ook m a a r iets zou zijn gebleken; zijn pa thet i sche rede (vs. 149 en vlg.) getuigt in geenen deele v a n een naderend t ragisch conflict. H e t tweede bedrijf is een k i jkspe l : he t Grieksche en he t Tro jaansche leger „ p a s -seeren voorb i j " , de dood v a n Pa t roc lus en die v a n H e c t o r v inden p laa t s op het tooneel . Toch bergt dit bedrijf een brokje v a n Hoof t ' s schoonste lyriek, het koor in de vijfde „ u u t c o o m p s t " (vs. 421 en vlg.). H e t is gesteld in den vorm van zes s t anza ' s , s t rofen v a n ach t verzen v a n vijf jamben, met he t rijm­schema a b a b a b c c , de s t anza w a a r i n Ar ios to zijn O r l a n d o Fur ioso en Tasso zijn Gerusa lemme L i b e r a t a heeft geschreven. D i t indrukwekkende lied verheerl i jkt de vr iendschap en de eendrach t als goddelijke harmonie on­der de menschen en in de s t a t en van deze were ld . H e l a a s is de harmonie in den hemel en in de na tuu r niet altijd een voorbeeld, door de v e r d w a a s d e menschen gevolgd. I n de eers te dr ie s trofen is er een s tat ige en nadrukkeli jke evenredigheid in rhythmiek en syn tax i s .

35o

Page 374: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

W a t is de leer voor menschen, s teden en s t a t e n ?

Vrientschap is de geboorte van de steeden Haer voetsel en haer leven, twist haer doot. Int oorloch swaer, en moylijck om beleeden, Is eygen twist de vreeselijkste stoot. Eendracht maeckt macht, en chn de macht verbrêeden DÜÓ worden Licht de cLéyne rijcken gróót.

H i e r is niet slechts de aposte l v a n den vrede , h ier is ook de he rau t a a n he t woord , v a n den n ieuwen Neder l andschen s t a a t , w e l h a a s t gelijke van zijn macht ige geburen. D e derde „hande l ing" , de strijd om H e c t o r s lijk, w o r d t bes loten met een koor , nog w a t s t roef en monotoon is de vo rm der verzen, m a a r door de s t rekking en den geest doet he t denken a a n de re ien in G e e r a e r d t en B a e t o . W a n k e l b a a r is he t geluk der vors ten , voora l v a n hen die „menich rijk ver-vae rden door t gewe l t " :

Maer diet gemoet in tegenspoet off noot Gestadich heeft en altoos even groot, Al heeft hij goet noch staet, nochtans is hij Geboren tot des werrelts heerschappij.

Als sulcken man een Coninckrijck aenvaert, Met slavernij sijn volk hij niet beswaert, Maer gaet hem tot de lantbestiering spoen, Om aen dijn volck doort heerdchen diendt te doen.

Alle k rach ten , goed en bloed te stellen in dienst v a n zijn volk, d a t is he t hoogste doel v a n den sterfelijken mensch, den vors t in he t bi jzonder. H e t v ierde bedrijf opent met de wanhoopsk lach t v a n Achi l les . P r i amus en P o l y x e n a beiden hadden hem voor he t lijk v a n H e c t o r de beschikking over Po lyxena aangeboden. H i j , de felle dooder v a n P r i amus ' zoon en Po lyxena ' s broeder , voelde niet den moed he t aanbod t e a a n v a a r d e n . E n thans w o r d t hij ve r tee rd door ve r l angen ; he t is een minneklacht als de meest pathet ische in Brede ro ' s l a te re romant i sche spelen.

Staech sij mijn harte dwingt met hare blixems coortsen, Tot een begeerte van 't geen haer gelijkend' is, En dats mijn lieff, daer van is sij de beeltenis. Ghaet, send' u lieff van hier over véél duysent mijlen, Sij heeft den booch, 't is waar, maar ghij int hert de pijlen.

H i j zendt Po lyxena een brief, om zijn stugge, afwijkende houding te verk la ­r en ui t de liefde die hij voor h a a r gevoelt . D e brief w o r d t in extenso door P a r i s voorgelezen a a n P r i amus , H e c u b a en Po lyxena . P r i amus r a a d t Po ly ­xena , t o t heil v a n den s t aa t , den Gr iek te h u w e n ; zij beklaagt h a a r ongeluk,

Page 375: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

P a r i s en H e c u b a vormen he t p lan to t den verrader l i jken moord. H e t koor bezingt de gevolgen v a n den oorlog, geweld, list en ve r r aad , w a a r a a n de hoogs tgeplaa ts ten ten offer vallen :

Best dueren matelijcke dinghen Daer t' hooch haest vallen can.

D e vierde handeling brengt de ontmoeting van Achil les en P o l y x e n a ; Achi l ­les begroet h a a r met een precieus „ s o n n e t " a a n zijn „gent iel goddin" , die echter , a l za l zij hem aanvaa rden , ve rk l aa r t „ temidden van h a a r vlam door ' t vreezen te bevr iezen" . E e n zelfde krasse ant i these is het thema van de honderd en twint ig verzen, w a a r i n Achil les u i tweid t over den gloed zijner liefde :

Mijn hert dat is een heete oven van de min, Myn lyefde, schoon princes, die is geparst daer in. Laet mij opoffren t' ijs van u verstoorde sin Met d'assche van mijn licht' en lang verleden min.

H e t is a a n ' t eind van déze ontboezeming d a t hij w o r d t omgebracht . Ulysses en Diomedes , door , , ' t l ichaem c o u t " o p hunne schouderen te laden, beslui ten he t rampspoedige bedrijf. D e „ r a t i o " van dit romant i sch-barokke d r a m a moet gelegen zijn in he t beginsel, d a t oorlog en geweld, zucht n a a r ri jkdom en macht , den mensch en de menschheid t en verderve voeren. H e t ve r r aad ui t de sferen v a n s taa t s ­zucht, w r a a k en geweld, verp le t te r t eiken vorm van liefde, m a a k t alle gevoel voor eer en de s tem des gewetens te schande :

D e s ghij, o Prins, die hier op let, t' Onnodich uut u sinnen set. D e Rust leyt in u selven, siet: Sterfft u begeert, so derffdij niet.

„Verandren Candt"

O o k in di t moto schuil t de voorbode van Brede ro ' s vroegste d ramat i sche kunst . D e Ariadne. Eveneens in 1614 w e r d Theéeuó en Ariadne uitgegeven, in even slechte verzorging als de Achi l les . Hoof t heeft zich om deze t w e e d r a m a ' s nooi t bekommerd ; ook w e r d e n zij in de la tere u i tgaven v a n zijn w e r k niet opgenomen (19). Theseus , zoon van Aegeus , koning v a n Athene , t r ek t n a a r C r e t a , om den M i n o t a u r u s , het monster w a a r a a n jaarlijks zeven jongelingen en zeven meisjes worden geofferd, te bestrijden. Hij w o r d t a a n het hof van M i n o s ontvangen, .—• Ar i adne , de dochter van M i n o s , bemint Theseus op het eers te z i ch t ; op r a a d v a n h a a r voeds ter Corcyne doet zij Theseus een middel a a n de hand om in den doolhof den weg te vinden. Theseus bean t -

35a

Page 376: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

w o o r d t h a a r liefde. —- Hi j doodt den M i n o t a u r u s ; en over reed t Ar i adne met hem te vluchten. —• I n he t v ierde bedrijf t r eed t Aegle op, een Hespe r ide , minnares v a n Theseus , die zijn liefde w i l he rwinnen met behulp v a n H e c a t e en A l e c t o ; laa ts tgenoemde za l in de gedaante v a n Aegle, Theseus in een droomgezicht verschijnen. Theseus voel t de oude liefde voor Aegle o n t w a ­ken en v e r l a a t Ar i adne snoodelijk. •—• A r i a d n e w o r d t door C o r c y n e v a n zelfmoord teruggehouden. Bacchus t r eed t als r edder ten tooneele : V e n u s w e k t liefde in zijn h a r t voor Ar i adne en met een gelukkige bruiloft besluit he t d r ama . Inde rdaad is de Ar i adne een blij-eindigend t reurspel . H e t t reur ­spel der eers te vier bedrijven b e s t a a t in de uitbeelding v a n de fatale gevol­gen eener onvoorzichtigheid, door den Zonnegod begaan . H i j had he t minne­spel v a n M a r s en V e n u s ve r r aden en d a a r d o o r de Kuischheid gekrenkt , die ingetogenheid eischt t en opzichte v a n de geheimen der liefde. V e n u s nam w r a a k , door Pas iphae , dochter v a n den Zonnegod, in een onzaligen ha r t s ­toch t den M i n o t a u r u s t e r were ld te doen brengen.

Hoof t heeft in deze t ragedie he t einde v a n deze fatale vervloeking v a n het Kre tens ische vors tenhuis gedramat iseerd . Ar i adne , gezondigd hebbende tegen den eisch der kuische ingetogenheid, moet boeten voor h a a r h a r t s ­tocht , voora l omdat zij den door Aegle u i tverkoren Theseus heeft verleid. H a a r liefde èn h a a r smar t on t roeren echter V e n u s dermate , d a t de vloek over h a a r geslacht een einde neemt, gelijk door Hoof t in „ h e t I n h o u d t " nadrukkeli jk w o r d t gezegd :

D e Godinne Venus hoorende haere Clachten tot in den hemel, wort oock met medoogen-heit beweecht, gelijck d'ander Goden. In voegen, dat sij versaet vindende den haet die sij droech op het geslacht des Sons, van 't welke Ariadne was, om dat de Son, in voor­leden tijden, haer ende den Crijchs-godt Mars in overspel aen haren man Vulcaen beclapt hadde, geeft last aen haren soon Cupido, om Bachus te schieten met sijn Minverweckende pijl. Maer het snellopende Gerucht verspreyt terstont overal de maere van Ariadnes hemelvaert.

E e n zeker fatal isme als hier w a s ook reeds in he t spel v a n Achil les op te merken : de schier eindelooze reeks v a n helden die val len als offer v a n ge­we ld en bedrog ui t s t aa t zuch t geboren. I n deze tweede t ragedie , feitelijk een t ragicomedie , is echter he t fa tum in zijn oorsprong concreet . E r is een schuld die w o r d t geboet . N o g grooter w ins t is de schildering v a n de liefde in verschil lende vormen en h a a r invloed op de menschen. Duidel i jk èn d ra ­mat i sch is ook de figuur v a n Theseus in he t eers te bedrijf, de held die , , ' t al voor ' t algemeene w a a g t " , (zooals Hoof t l a t e r in G e e r a e r d t en B a e t o den dapperen vors t za l omschrijven) :

D a n soo een vorst het volck te boven hoort te gaen In eedel waere deucht, den lande voor te staen, Om het gemene best in alles te bejagen, Bequaem om sorch alleen voor al den hoop te dragen, Een recht staet-waerdich Prins sal immers dan, dunckt mijn, Uit menich duisent man swaerlijck te kiesen sijn.

Page 377: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

O o k is hij man v a n de d a a d : „ d o o r ' t lijden sal mijn deucht niet toogen haere glans, m a e r door he t eedel doen, soecken de l a u r e n - c r a n s " . J a zelfs een op­geruimd cosmopoliet : „ a c h t a l de w e r e l t ruim sijn lust ich v a d e r l a n t " . M a a r het koor verkondigt Hoof t ' s leer v a n den meest idealen vor s t in t ien couplet ten w a a r v a n het l aa t s t e :

Maer een rechtvaerdich Prins verstaet te sijn geboren, Tot dienste van sijn volck ofte daer toe gecoren. Een ijder borger is een dienaer van sijn heer, Maer ijder heer is knecht van sijn gemeente weer.

Opmerkel i jk is de plechtige vorsteli jk verheven stijl de r begroeting v a n Theseus en M i n o s (vs. 180 en vlg.). O o k tegenover de w a a r s c h u w i n g v a n den koning blijft Theseus heldhaftig in zijn bes lu i t : „hoe qualijk sou genoe­gen mijn a rme burgerij? hoe sou mij s tadich wroegen mijn hooch en edel h a r t ? " I n di t eers te deel is de verheven klassieke dramat i sche stijl onmiskenbaa r ; he t romant ische pa thos is ve rdwenen . D a t komt evenwel in volle k r a c h t t o t uiting bij den aanhef v a n Ar i adne in he t tweede deel (vs. 3 i3 en vlg.) : „ W a t hangt mij dus aen t ooch d a t mij ' t ve r s t an t bemors t ? W a t legt e r dus en speelt onder mijn sl inker bors t . E n t r ek t door a l mijn leen ? en dreych t mijn teder ha rssen ? A c h w a t benauthe i t comt schielijk mijn h a r t beparssen ?" H e t koor (vs. 443 en vlg.) geeft een uitvoerige ui teenzet t ing v a n de fa ta le o o r z a a k der „de r t e lhe i t " v a n di t „we l i ch hof", in schrille tegenstelling met de hooge roeping die den Atheenschen held to t groote daden s tuwt . H i j opent ook he t tweede bedrijf met een rede in klassieken vorm over den stri jd met he t vervaar l i jk monster , een homerische vergelijking (vs. 631-649). K l a s ­siek is hier de gespannen syntaxis , de kracht ige rhythmiek, ve rs te rk t doo r he t r i jmschema als v a n een qua t ra in : a a b a / bbcb / cede / enz., w a a r d o o r het rijm v a n „ h e l t " nadrukkeli jk w o r d t v e r z w a a r d : *)

Wanneer ick onvertsaecht dat quam te moet getreden, Het scheen ónwinnelijck te wesen voor een hélt, Soo groot, soo dapper, en soo crachtich van gewélt, Soo overmoedich stont het op sijn fluxe beenen. Door d'onvermoeyde deucht heb ick het néergevèlt, Int vruchtelose sant, verlosser van Athénen.

H e t opt reden v a n Aegle , H e c a t e en Alec to is een fraaie navolging v a n S e ­neca ' s helsche figuren. E n in he t vijfde deel volgt Hoof t Ov id iu s ' H e r o ï d e s . Treffend is he t besluit v a n Venus (vs. 1277 en vlg.) :

Geslist mijns gramschaps vlam, besadicht is mijn tooren; U clacht is door de lucht gedrongen mij ter ooren; D e Goden sijn beweecht

U lijden is geleên, D a t ghij onschuldich droecht, nu hebdij wtgestreen.

*) Een rijmvorm der rederijkers daarentegen is het dubbelrijm in vs. 499 e n vlg.

Page 378: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e Granida. I n i 6 o 5 vol tooide Hoof t de Gran ida . H e t spel w e r d pas in i 6 i 5 uitgegeven zonder zijn n a a m als au teur , in denzelfden vorm nogmaals i n i 6 2 0 , en n a d a t Hoof t den teks t in velerlei opzichten h a d ve rande rd , gaf hij hem in i 6 3 6 met zijn overige gedichten ui t . H i j w a s aanvankel i jk niet bereid geweest , t o t den druk over te gaan . V o o r dien v a n i 6 i 5 w a s een ber icht en ve ran twoord ing bestemd, die echter niet in de ui tgave verschenen, w a a r i n Hoof t ve rk laa rde , d a t hij ook de G r a n i d a beschouwde als slechts „geschae-pen om mae r over éen toonneel ge t rocken te w e r d e n " , „n i e t v room genoech s ta l te houden onder d 'oogen des w e r e l d s " . M a a r aangezien hij h a d moeten e rvaren , d a t onbevoegden op grond v a n uitgeleende speelrol len de Achil les en de Ar i adne „verkrepe l t , me t scheuren en b r e e k e n " l ie ten drukken, en hij vreesde d a t „d 'e l lende dien hij a en h a e r siet, scheen den tegenwoordigen spelen (nl. G r a n i d a en W a r e n a r ) ook te genaken" , l iet hij he t l iever uitgeven zooals hij he t h a d geschreven, d a n geheel bedorven . M a a r hij verbood ook thans zijn n a a m als au teu r te noemen. V a n groot belang zijn in di t ber ich t de opmerkingen v a n Hoof t over den ve r sbouw.

„ D e gesangen hier in gebracht gaen op haer wijsen, oft sulcken maet, datmen 'er lichtlijck wijsen op stellen kan. D e maet der doorgaende regelen is die van d'Italiaenen ende Franchoijsen, voornaenule tongen der Christenen in sprekend gebruick; dewelcke de lanckheit der silben naer de bijclanck nemen : ende sijn tot een voorbeeldt wt de vernaemste Poëten hier bij gestelt etlijcke stucken van regelen, sulx als genoech is".

Als goede „gemeene" m a a t s tel t hij de jambe voor , met drie „ve rande r in ­g e n " (afwijkingen) in den alexandri jn , nl . de omzett ing v a n de eers te of de tweede jambe in een trochae en de omzett ing v a n beide. D e „ f a b u l a " v a n he t herdersspel is volgens „ h e t i nhoud t " v a n Hoof t de volgende. Gran ida , de kroonpr inses v a n Perz ië , v e r d w a a l d op de jacht , ont­moet he t h e r d e r s p a a r Da i f i lo en D o r i l e a . G r a n i d a en Dai f i lo on tb randen in liefde voor e l k a a r ; Da i f i lo t r ek t n a a r he t hof. —• Hi j t r eed t in dienst van Tis iphernes , die dingt n a a r de h a n d v a n Gran ida , en kwi j t zich zoo goed v a n zijn pl ichten, da t Tis iphernes hem n a a r de pr inses zendt om aanzoek te doen om h a a r hand . O s t r o b a s , de koning de r P a r t h e n , mededinger, daag t Tisi­phernes ui t t o t een tweegevecht . D e prinses komt door he t wee rz i en v a n Da i f i lo in hevige ontroer ing. .— Dai f i lo verkri jgt v a n zijn heer en meester , w i e n hij zijn liefde voor G r a n i d a heeft geopenbaard,verlof , om in zijn p laa t s O s t r o b a s te b e v e c h t e n : hij overwin t , ' s Avonds w o r d t hij door G r a n i d a ' s voeds te r b innen ge roepen ; de gelieven beslui ten t e v luchten v a n he t hof, G r a n i d a „ s e y t een H a r d e r i n n e n s t a e t get roost te z i jn" . .—• Tis iphernes , a a n ­vankeli jk „ o m rasende te w o r d e n " , w o r d t door Da i f i lo , die d a a r toe n a a r he t hof terugkeer t , gekalmeerd. H i j , wa lgende v a n de were ld , beslui t t o t de ro l v a n dolenden r idder en d raag t zijn „ s t a a t " a a n Dai f i lo over, den over­w i n n a a r v a n O s t r o b a s . —• D e geest v a n O s t r o b a s verschijnt a a n zijn vr iend A r t a b a n u s en zet hem a a n to t w r a a k v a n zijn dood op Da i f i lo . A r t a b a n u s

Page 379: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

neemt Dai f i lo en G r a n i d a op he t land gevangen en veroordeel t hen, te w o r ­den geofferd a a n het graf v a n O s t r o b a s . Da i f i lo v e r w e e r t zich en w o r d t ge­holpen door Tisiphernes, die toevall ig voorbi jkomt en beide gelieven be ­vrijdt . V o l bewonder ing voor hun „se lsame liefde, vercr i jcht hij hae ren soen van den Koning, diese beyde met blij en wel lekoom onthaelende, te samen h u w t " . D e G r a n i d a is een p a s t o r a a l d r ama . G r a n i d a is een prinses die eveneens, walgende van het hof, den he rde r s s t aa t ve rk ies t ; Da i f i lo is de herder , die w o r d t u i tverkoren to t den vorstel i jken s t aa t , om den adeldom van zijn onbe­dorven ka r ak t e r . I n he t eers te deel zien wij den he rde r Da i f i lo vers t r ik t in de verleidelijke „ m i n n e " van het boschrijke land : een dramat i sche samen­sp raak met D o r i l e a in den vorm van l iederen en een veelal natuurl i jke t aa l , die dichter bij die van het blijspel dan bij die van de t ragedie s t aa t . N a u w e ­lijks is G r a n i d a ten tooneele verschenen, of Daifi lo blijft s teken in een snedigen aanva l op zijn liefje en gaa t over in den hoofschen alexandri jn :

Jaghers, noch Hóvelinghen En hebben w y ghesien, maer wél ghehoort gherücht: Dan 'tscheen soo ver van hier te wesen dat ick ducht. Edele Maeght, ghy suit haer swaerlijck rijden inne.

Onmiddell i jk is hij in s t a a t to t een betoog in hoofschen stijl over de ideale inrichting van de herderl i jke gemeenschap, die door he t wijs best ier v a n den rech tvaard igen koning, G r a n i d a ' s vader , mogelijk is : , , ' t I s hij die sorge d raech t al léene voor ons a l l en" . E v e n snel is G r a n i d a to t he t landelijke ideaal bekeerd en afkeerig v a n „ h e t hof" :

Ach, ghelückighe rust van licht-vernoechde sielen Die nijt noch spijt des Hoofs versteurt haer soete vree 1 Wiens sorgen wijder niet en weyden dan haer Vee. . . Ghy vollicht de natuyr, wy sien haer over 't hooft.

E n hiermede heeft de dichter zijn s tokpaardje bes tegen ; hij za l he t to t in het l aa t s te , he t vijfde deel, beri jden. D e n ieuwe stijl, hoofsch en klassiek, is uit deze verzen a a n te t o o n e n : paral le l isme in 292-30. Ant i thesen volop in 3o6 en v lg . ; emphat ische afwijkingen van he t metr isch schema, w a a r v a n Hoof t in i 6 3 6 al leen die van 291 en 3o8, als overeenstemmend met w a t hij in zijn „ b e r i g t " v a n 1614 ( i 6 i 5 ?) als geoorloofd had erkend, liet s t aan . Gran ida , diep onder den indruk van Da i f i lo ' s natuurl i jken adeldom, bars t ui t in een lofzang óp de louterende na tuu r :

Ghelijck d'eerwaerde Son is by ons aertsche vuyr, Sulcx is by d'arme kunst, de künst-rijcke natuyr. W a t handt heeft oyt haer soo vernuftich mercken laten, D a t zy, bootseerende de Conincklijcke vaten, Vórmde 'tghewrochte goudt in aerdigher manier, Als de natuyr de Schulp, daer ick uyt dronck alhier ?

Page 380: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E n de rei ( thans geen koo r ! ) , zingt he t bevall ig n a op het s lo taccoord :

't Eenvoudich leven haylich leydt Ghyliên in vreed' en vaylicheydt U w vryheyfc gaet te boven D e schijn-wellust der Hoven.

H e t tweede deel ve r toon t ons Da i f i lo , bevrijd v a n de lagere minne, t o t hoo-ger liefde gewekt door „goetheyts s t r a e l " . Zie lsgemeenschap streeft hij nu na :

W a n t als begeerlijckheyt in eyghen lust verblindt, Die schoonheyts lichaem meer als lichaems scboonheyt mindt, My tot vereenigingh van aertsch met aertsch dee pooghen, Doen suyverde' uwe glans de dickheyt van mijn ooghen, Optreckende' haer gesicht tot uwaerts, waer door mijn Siel, kénnende haer waerdij, póocht met haer éen te zijn; Al sou zy, kleene mug, om in glans te verwanderen, Vliend' in de Son met die vereenen door 't veranderen.

P l a t o en P e t r a r c a zijn hier de b ron v a n Hoof t ' s idealisme, van deze „hoof­s c h e " liefde bij ui ts tek. Da i f i lo en G r a n i d a spelen he t spel v a n den hoof­schen v rouwend iens t ; Da i f i lo d ruk t d a t in vs . 85o u i t : I k ben niet gedreven door een begeerte v a n bezit , gelijk als z i j ; „ N a e dienst is d a t ik t r ach t , en niet nae r hee r schapp i j " . Gran ida , overtuigd d a t Tis iphernes h a a r niet lief­heeft om h a a r ziel, a a n v a a r d t den dienst v a n h a a r „beleefden H a r d e r " , die h a a r in zijn rijk der na tuu r za l voeren, w a a r alles louter is en schoon. O o k t reden in di t deel drie figuren op, die de reeds bepaa lde sfeer v a n he t hof v a n Pe rz i ë ver tegenwoordigen. Beha lve den idealen koning, zijn he t Tis iphernes en O s t r o b a s . D e z e l aa t s t e , koning de r P a r t h e n , is de t y ran , eens en voora l gekenmerkt bij zijn eers te opt reden, vs . 6o3-652, als „ d e pr ins voor wiens gewel t d 'ópgaende Sonne s w i c h t " :

Püinberghen ópghehóopt van uytgheroyde rijcken. D ie sullen my den wech banen tot hóocheyts tóp.

Alle registers van den pathet ischen, hyperbol ischen stijl zijn voor deze figuur opengetrokken :

En of den Hemel viel ? Ick salder overstappen, Eer zijn ghetuymels drang mijn strenghe moedt verdruck: Hij spuw zijn krachten uyt, en 't buldrende gheluck Klatre vrij met sijn swéep, 't sal my geen vrees inprenten Ick trotse sijn ghewelt, en puf sijn dreyghementen.

B a r o k k e plast iek schildert den bra l lenden krijgsman, den gewelddadigen k rach tmensch :

Page 381: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ick ben opghevoedt Onder 't ghekners van 't stael, 't gheberst van helm en swaerden, 't Gekrijs van 't oorlochsvolck, en 't briesschen van de paerden ; D e dulle trommel, en d'ópstékende trompet Zijn mijn dértèlste spél; d'hard' aerd', als 't nauwt, mijn bedt.

Schri l le tegenstelling met Da i f i lo den platonis t , den koning die in zeven plechtige en waa rd ige qua t ra ins (vs. 5y5-6o2) de t w e e mededingers h a d begroet , en Tisiphernes die den schimp zijn koning en zijn volk aangedaan , b e a n t w o o r d t met een zelfbewuste , m a a r rustige beschouwing over den w a r e n mannenmoed. M e r k w a a r d i g is het ingewikkelde ri jmschema, d a t deze rede bindt boven de logische syntaxis , in tegenstelling met het eenvoudige keerende rijm in he t a n t w o o r d v a n O s t r o b a s , gepaard a a n gecoördineerde rhe tor ische hoofdzinnen die den „pr imi t ief" kenmerken.

H e t is niet noodig di t mees te rschap over den dramat i schen stijl, di t st i l ist isch reliëf in een geheel n ieuw genre, a a n nog meer voorbeelden te toetsen. W i j pu t t en ui t he t l aa t s t e bedrijf nog de verklar ing die Hoof t ons geeft v a n de i e t w a t onwerkel i jke ka r ak t e r s van Tisiphernes en Da i f i lo : de eers te is de volkomen deugdzame, die alle eigen rech ten ve rzaak t om he t ideale geluk van anderen te verzekeren, w a n n e e r ook hem de schellen v a n de oogen zijn gevallen, en hij he t egoïsme v a n zijn eigen liefde voor G r a n i d a heeft l eeren inzien. Da i f i lo is, volgens den Koning, een man van wijsheid en e rva ren ver ­s tand , de beste w a a r b o r g voor een goed huweli jk en een wijze regeering. H o e z e e r de figuren ui t di t d r ama allegorisch moeten worden begrepen, blijkt ui t des Konings woorden :

Daifilo, mijn dochter is gheschaeckt Van wijsheyt en versocht verstandt, die haer bereyden Den alderhoochsten wech, en tot de Liefde leyden. Sij liet om uwent wil het overladend rijck. Besit het nu met haer voortaen min commerlijck ; Dits mijne, dits de wil der Goden wijs van rade.

G r a n i d a w a s inde rdaad to t de werkel i jke Liefde gekomen. Geen negat ie van de hoofsche sfeer, posi t ieve belijdenis v a n h a a r ver langende liefde heeft Hoof t h a a r l a ten uitzingen in he t bekende lied, „ d a t als een a r i a a a n d o e t " . I n de louterende n a t u u r k w a m he t alles overweldigende :

Vaert wel scepters, vaert wel, vaert wel, verheven throonen, Verheven soo, dat my van uwe steylheyt yst... O boomen schaduw-mildt, ootmoedelijck laet daelen U w nygend' hooft, als ghy 't eerwaerdich aenschijn siet, Leydstar en Morgenstar met weerlichtende straelen, Indien mijn blijschap slaept, waerom weckt ghy hem niet ? Vrolijcke Vogeltjens die nu 't begint te daeghen. Met uytghelaeten sangh het stille woudt ontrust, Ghy Nachtegael voor heen, vlied uyt de bootschap draeghen, Dat hy sich haest, ick wacht alhier mijn lieve lust.

Page 382: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e z e ommekeer, v a n de hoofsche v ia de pla tonische n a a r de vo lmaak te liefde v a n ziel èn l ichaam, is de d ramat i sche ke rn : G r a n i d a komende to t he t n ieuwe leven. Da i f i lo is slechts een der middelen die to t deze „ r e n a i s s a n c e " le iden, gelijk ook Tis iphernes . Da i f i lo ze t di t „ t e r vermijding v a n misver­s t a n d " ui teen (vs. 1700 en vlg.). G r a n i d a had hem gevraagd, h a a r in te lei­den in den he rde r s s t aa t . Da i f i lo , s t aande in h a a r dienst en in dien v a n Tisi­phernes , is d a a r t o e bereid. M a a r :

Den Hemel zy ghetuygh van 't gheen dat ick oorkonde, D a t ick, tot die tijdt toe, Granid' aen niemant jonde, Als u, mijn Heer, want mijn ghedacht dus hooch niet steegh.

M a a r toen de prinses hem h a a r liefde openbaa rde , moest hij h a a r w e l volgen „mee r om haer , a ls mijnen bes ten" .T i s iphernes g a a t accoord : , , ' t I s rech t d a t ghy Gran id ' , gheniet de lief die ghy de w a e r d s t e v o n d t " .

O v e r de mogelijke b ronnen v a n Hoof t ' s G r a n i d a is zooveel vermoed en on­ders te ld , d a t men h a a s t zou vergeten, hoezeer di t meesterl i jk herdersspel in onze le t te rkunde oorspronkeli jk is , en getuigt v a n een geheel n i euw ui t ­beeldend vermogen. Z e e r zeker bewijzen talr i jke verzen, d a t Gua r in i ' s P a s t o r fido Hoof t „n ie t enkel door he t hoofd r a m m e l d e " m a a r d a t hij d a t groote voorbeeld geheel in zich h a d opgenomen. E n hetzelfde geldt zeker ook v a n Tasso ' s Amin ta . E e n geheel ande r v raags tuk is d a t n a a r he t voor­beeld v a n de „ f a b u l a " , de „ in t r igue" , he t „ g e v a l " . E r zijn d a a r v o o r een d r ie ta l Engelsche w e r k e n aangewezen , en ook a a n een S p a a n s c h herdersspel is gedacht (2 o) . O o k a l w a r e he t voorbeeld gevonden, d a n zou he t belangri jkste v raags tuk pas beginnen : w a t heeft P . C . Hoof t er v a n gemaak t ? M a a r ook is door D r A . Zi jderveld een poging gedaan (21), a a n te toonen, d a t de G r a n i ­d a zeer w e l k a n w o r d e n begrepen als een voor tze t t ing v a n Hoof t ' s denkbeel­den in vroegere d ich twerken en als uitvloeisel v a n den geest der groote zes t iende-eeuwers , C o o r n h e r t en Spiegel. Z e e r zeker te recht , voor zoover het om de philosophische en ethische denkbeelden gaa t . M a a r het belangrijke motief v a n den vrouwendiens t , he t beslissende motief v a n de alles beheer-schende natuurl i jke liefde, en tens lo t te de ach te rgrond v a n den pas to ra l en s t a a t tegenover he t ve rdorven hof, in he t k o r t : de opzet v a n he t herdersspel a ls zoodanig, k o n Hoof t niet bij zijn voorgangers , a l lerminst in de ethiek en d rama t i ek v a n Coornhe r t , vinden. D a a r t o e moes t hij in de leer bij de Gr ieksche en Romeinsche lyrici , en hen leeren zien door he t tooneel de r I t a l i aansche Rena i s sance heen.

Page 383: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

BLIJSPELEN

,,Ware-nar, da t is Au lu la r i a van P lau tus , n a a ' s l and ts gelegentheit ver-d u i t s c h t : eers t gespeelt in de eenige en eers te Nederdu i t sche A c a d e m i " is een der belangri jkste d ramat i sche w e r k e n der klassieke èn na t iona le R e n a i s ­sance . H i e r immers is , in 1617, door den jongen Hoof t , he t klassieke blijspel aangepas t a a n he t volle leven van Amste rdam : „ P l a u t u s s tel t de geschiedenis a l h a d men ze ' t A thenen bespeur t , M a a r w a t is er ook d a t t ' ' A m s t e r d a m nie t en b e u r t ? " aldus spreekt Mi l the i t a a n het einde v a n de „ v o o r r e d e n " . H e t na t ionale zelfbewustzijn kl inkt ons ook tegemoet ui t die noeming v a n „ d e eenige en eers te Nederdu i t sche A c a d e m i " , en ui t den aanhef de r V o o r ­reden : „ G i j Ams te rdammer burgers en ingeboren, E n die boven a l hebt to t w o o n p l a a t s ve rkoren D ' e d e l e s tadt , die deurboren gaa t de wo lken met heur kroon, V a n Keizerl i jke h a n d t ontfangen te l o o n ! " E n de w a r e geest v a n he t blijspel had ook Hoof t bevangen ; de opgeruimde en blijde toon v a n „ M i l t -he id t " , „ u w mee-Poor t re s , de ruim schot telde Mi l the i t , die vrolijk h a a r zei­ven en den behoeftigen voedt V a n den overv loe t " v e r r a a d t he t evenzeer als de geestigheid a a n he t einde : „ D i t spel zal P o t t e r y heeten, zoo ghy ' t meught veelen, Sp raakmakende gemeen t ! " W a n t immers „ p o t t e r i j " is niet a l leen de ver ta l ing van „ a u l u l a r i a " , m a a r beteekende ook zooveel als „ sche lmer i j " . D i t w a s m a a r een vluchtig, een „hoofdeloos p raa t j en" , w a t ook a l w e e r een grapje is, op den n a a m v a n den dichter zelf. E e n blijspel is echter in he t oog v a n Hoof t geen jolige k luch t ; ke rn en s trekking zijn ernst ig. D e ernstige strekking, door Mi l the i t en Gierigheid als allegorische figuren in de voor rede geopenbaard , is, evenals deze allegorie, door Hoof t ontleend a a n de rede­ri jkersspelen. D e ver regaande vrekkigheid v a n W a r e n a r is een „beze ten­he id" , hem aangeboren v a n zijn grootvader , die als hij a a n een po t met du­b loenen verslaafd w a s geweest . Z o o k w a m het d a t Gierigheit „z i t te b roên op he t gout, dwingende den e igenaar te leven als de s laven. D a a r hij w e l met ( = in gezelschap van) graven mocht maken goe c ier ' ' . H e t is d a n deze bezetenheid die in de eers te vier bedrijven van het blijspel door P lau tus w o r d t ver toond, en door Hoof t getrouweli jk, m a a r met he t oog op Amste r ­damsche toes tanden en personen, is „ve rdu i t s ch t " . H e t vijfde bedrijf, d a t door P l au tus niet w a s voltooid, is grootendeels v a n Hoof t ' s eigen vinding. H i j l aa t , in tegenstell ing met Mol i è re in l 'Ava re , den vrek v a n zijn obsessie genezen. H e t spel w o r d t d a a r d o o r in zijn strekking een tragi-comedie. Reym, de huishoudster v a n W a r e n a r zegt he t a l in he t eers te tooneel , de in he t blijspel t radi t ioneele ruzie :

W a t dulheyt mach hem wesen in 't ydele hooft Tot mijn ellende, 9us onlanckó gheslaeghen, D a t hij mijn tienmael op een dach ten huys uyt gaet jaeghen ? De man heeft een wonderlijcke worm inde kop; Een hielen nacht leyt hy wacker, en staet vijftich mael op. Een hielen dach sit hij in huis, ghelijck as op de winckels D e kreupele snyers met haer ghekruyste schinckels.

Page 384: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Pieter CorneLiazoon Hooft, naar bet tichilderij door Fan Miereveld

Page 385: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 386: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Z o o verzonken in zijn w a a n z i n is hij volgens Reym, d a t hem te eenen male de verkracht ing van zijn dochter Klaa r t j e „d ie op h a a r u i ters te g a e t " , ve r ­borgen is gebleven. E n W a r e n a r zegt v a n de toch zoo t r o u w e en argelooze R e y m :

Ick sorgh se selme noch iens uyt den nest nemen Soo doortrapt slim isse, en soo duyvels beus. Krijghtse de snof vande pot mit ghelt inde neus, Ick bin armer man ad de ghevangben diaven.

E e n bekende komische figuur is de oude vrijer die n a a r he t jonge meisje, Klaar t je , dingt. H e t is Ri jker t , die door W a r e n a r als a a n s t a a n d e schoon­zoon w o r d t a a n v a a r d , a l verdenkt hij hem ervan , d a t he t om den po t met geld te doen is. D e verloving za l nog dienzelfden avond w o r d e n gev ie rd ; t o t w a n h o o p v a n Reym, die voor de onthulling v a n Klaar t j es toes tand in duizend angs ten leeft. H e t tweede bedrijf omvat in het bi jzonder de besprekingen v a n Ri jker ts knecht Lekker met den kok Teeuwes en den hofmeester Caspe r , t e r voor­bereiding v a n het ver lov ingsmaal ; deze typen komen d a a r n a in gesprek met Reym en W a r e n a r . Hoof t heeft h ier u i ters t komische conversat ies gescha­pen ; w a t kreupel is de Braban t sche t a a l v a n Caspe r , die met u i tdrukkingen als „ W a , ' t zijn kurieuse l i ens" en „ M a e r w a t vint men hier in H o l l a n d scharpe *) gezel len" , „ M e n sal de pletsen net tekens af moeten m e t e n " s te rk doet denken a a n Brede ro ' s Spaanschen B r a b a n d e r . V o o r a l in he t s lot v a n dit , grootendeels door Hoof t zelf geschapen, tooneelt je, w a n n e e r de Hof­meester e r op s t aa t , „ a e n de hooger zij t e g a e n " en hij u i tva l t met dezelfde ve rwaandhe id als Jerol imo :

Sodd' ick een and'ren mijn plets laten bewaren ? Ick ick heb t'Antwerpen voor Hofmeester ghedient over dertich jaren, En soude nu eenen lacker my doen dees' hoon ?

en T e e u w e s op z 'n Amste rdamsch bes lu i t :

Ghy hebt ghelijck oock, zoo gh'u self niet verhooght, niemant selje verhooghen, Elck nae zijn kaleteyt, dat tribelt alderbest.

M e t de ironische woordspel ing op qual i te i t en kaalhe id . Terwi j l L e k k e r de gewicht igheid v a n C a s p e r nog aand ik t door als he rau t bij het huis van R e y m t e fungeeren :

Voor den dagh Reym, hier uyt, doet de deur op van dit nest, Schickt uyt de weeg, maeckt ruim baen, dit volck moet nae de koocken.

*) Een woordspeling op de begrippen „geestig" en „gierig".

Page 387: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e werkzaamheden van de koks in W a r e n a r s huis brengen hem natuurl i jk in angst om zijn bij den h a a r d begraven p o t : hij zal zijn scha t n a a r een ve i ­liger p laa t s brengen. H e t derde bedrijf beva t voor t s t w e e monologen, een v a n Ri jker t ove r de spilzucht en lichtzinnigheid v a n rijke v rouwen , een v a n W a r e n a r over de beste b e w a a r p l a a t s voor zijn s c h a t : hier heeft Hoof t he t ve rhaa l ingelascht v a n den barb ie r en zijn v r o u w , die een doodshoofd gingen stelen in he t kne­kelhuis, een aard ig brokje volksleven. I n he t vierde bedrijf komt de verwikkel ing. Lekker w a a r s c h u w t den neef van Rijker t , R i t s e r t die de geliefde v a n Klaar t j e is . O p zijn weg komt Lekke r langs he t „ellendige kerkhof" w a a r hij W a r e n a r aant ref t , die er den po t heeft beg raven ; door W a r e n a r s nijdigen a r g w a a n komt Lekker op he t spoor van den schat . R i t se r t bekent , nu hij v a n he t huweli jk v a n zijn oom verneemt , zijn moeder Geer t ru id , d a t hij de v a d e r is v a n he t kind, d a t Klaa r t j e ver ­wach tende is. Zi jn moeder begrijpt, d a t h a a r zoon, en niet de oude Ri jker t het meisje t r o u w e n moet . In tusschen verschijnt Lekker t en tooneele met den gestolen pot . Potsierl i jk is zijn t ro t s op zooveel g e l d :

Puf al de kleyne Coninckjens, ick bin de Coning van Spanjen, Die met verlof niet eens op de heymelijckheyt gaet, Of hij loost een Graefschap of een Marquizaet; Die zoo dickwils als hij gaept, broeken gouts als boonen spiet; En niet en snuyt dan Scepters, en niet dan Kroonen swietl

Hij w o r d t afgewisseld door W a r e n a r , jammerende over den diefstal . Ri t ­ser t komt op he t l a w a a i af, meent da t he t kind is geboren en W a r e n a r d a a r ­over bui ten zichzelve is. Hoof t heeft v a n deze discussie over het qui p ro quo, den scha t en Klaar t jes eer, een belangrijk tooneel gemaakt . H e t noodzakeli jk einde is namelijk, d a t R i t se r t hem v a n zijn avon tuur met Klaa r t j e op de hoog­te stel t en h a a r ten huweli jk v raag t . D e schrik over de schande v a n zijn dochter brengt W a r e n a r to t bezinning; hij vergeet voor he t eerst den pot , is v a n de obsessie der gouden dubloenen bevrijd, door de zorg om zijn kind w o r d t zijn be tere na tuu r w e e r g e w e k t :

Ick moet het bekijeken. Och hoe bin ick? och hoe, och hoe id mijn hert bedwaertl

RITSERT. Ick selje volghen, 'k mach toeven tot dat hy wat bedaerdt, En hem alles verklaert de meit die hy heeft in dienste

P a s in he t l aa t s t e tooneel v a n he t vijfde bedrijf l a a t Hoof t W a r e n a r w e e r opkomen. H i j is intusschen met zichzelf t o t k laarhe id gekomen. V o l k o m e n aannemeli jk is dit door Hoof t gevonden s l o t : geen blijder einde d a n de gene­zing v a n den vrek. Te onrechte heeft men gezegd, d a t Hoof t de „bekee r ing"

Page 388: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

v a n W a r e n a r niet voldoende heeft voorbereid . H e t h ierboven aangehaa lde s lot v a n he t vierde bedrijf m a a k t he t volkomen begrijpelijk, d a t W a r e n a r , w a n n e e r R i t se r t hem he t behoud v a n den pot met geld komt melden, er niet meer van gediend is :

As 't gheluck wil soo wil 't; ghy meught het niet dwinghen, Het schijnt dat het mij nu wil hebben verlost. "Waer isse ? (LEKKER) Sie daer.

(WARENAR) O Potl wat heb je me hertseer ekost, 'k W^il niet wéér an den dangs, 'k heb' er quaelijk bij evaeren, 't Sel mijn léven gien Potten met ghélt meer bewaeren Ik bin dat spul al móe, da's rain uit eséit.

D e groots te verdienste v a n dit blijspel, d a t Hoof t in nauwel i jks negen dagen schreef, om de kos ten v a n de opvoering v a n den B a e t o te dekken en de a r ­men met w a t entreegeld te bedenken, schuilt echter in den meesterl i jken s t i j l : de bijna vo lmaak te volks taa l in he t v lot te , vrij - rhythmische ve r s . I n zijn briefje a a n H u g o de Groo t , w i e n hij he t spel in handschri f t zond, ve rk laa rde hij da t he t niet voldoende d o o r w r o c h t w a s , zooda t hij he t niet bes temde „ o m in zinlijke (=k ieschkeur ige ) handen te val len, m a a r alleenlijk voorbij d 'oo-gen des volk over een tooneel ge t rokken te w o r d e n " . M a a r D e G r o o t dach t er ande r s o v e r :

Ik zende U E . wederom de Aulularia, een translaat, 't welk, mijns oordeels, het origineel in veele deelen overtreft. Ik heb het zelve niet eens, maar meermaal overlezen, met zonderling plaizier, zulks dat ik het mede stel onder de instrumenten, gedient hebbende tot herneeminge van mijne gezondtheit. Het dient ten eersten gemeen gemaakt, om veelen te verlustigen en met eene te onderrechten...

Aldus in he t briefje, d a t M a t t h i a s de V r i e s c i teerde a a n he t einde v a n de klassiek geworden Inleiding bij de beroemde ui tgave v a n 1843. Klass iek is deze ui tgave voora l door de i 5 o bladzi jden aanteekeningen w a a r i n de zevent iend ' eeuwsche vo lks taa l w e r d ve rk laa rd , m a a r toch ook w e l door de inleiding, w a a r i n de verhouding v a n H o o f t ' s bewerk ing to t he t Lat i jnsche voorbeeld, en zelfs t o t de A v a r e v a n M o l i è r e , w e r d ui teengezet . Slechts in een opzicht schoot D e V r i e s te ko r t :in zijn opvat t ig d a t C o s t e r en Brede -dero a l s , , comic i" niet die hoogte bereikten, w a a r t o e zij als „ t r a g i c i " w a r e n gestegen : „ d a a r o m s t a a t he t M o o r t j e zoo ve r beneden de Gr iane , de S p a a n ­sche B r a b a n d e r zoo veel lager d a n Lucel le of Roddr i ck ende A l p h o n s u s " . Slechts voor den oudheidkenner , die he t volksleven, en den t aa lvor sche r die „ d e levende t a a l " bes tudeer t , zijn volgens D e V r i e s de blijspelen onzer groote zevent iende-eeuwers onwaardeer l i jke bronnen. D a t h ie rvoor „ e e n rijk veld van onderzoek is geopend, d a t de ru imste en kos tbaa r s t e v ruchten k a n op leveren" , bewees zijn u i tgave, he t eers te w e r k de r „h is tor i sche t a a l ­studie, de eenige w a r e , de eenige die op hechte gronden rus t . " (22)

Page 389: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Belangri jk is ook de ui tgave v a n P . Leender tz J r . v a n 1896, in de Zwol sche H e r d r u k k e n . I n de Inleiding w e r d de tekst stelselmatig ontleed in vergeli j­king met he t Lat i jnsche voorbeeld en de stelling verdedigd, d a t Hoof t en C o s t e r t ezamen de schrijvers zouden zijn. D o o r S toe t t (23) en J. H o b m a (24) is he t betoog v a n Leender tz afdoende weer legd, a l is een zekere sa ­menwerk ing v a n de drie groote bli jspeldichters, Hoof t , B rede ro en C o s t e r eigenlijk vanzelfsprekend. Stof, stijl en t a a l v a n dit n ieuwe na t iona le genre zijn door hen tezamen in he t groote decennium onzer Rena issance geschapen.

E r is nog een blijspel door Hoof t bewerk t . D e n I t a l i aanschen Ipoer ito van Are t ino (in p roza v a n de i 6 e eeuw) heeft hij in p roza „ v e r d u y t s t " . J. A . Alberdingk Thijm heeft de ui tgave door V a n V l o t e n v a n „Schijnhe'digh" ingeleid (2 5) en er op gewezen, da t Hoof t door deze bewerk ing de mil i tante calvinistische geestelijkheid wensch te te hekelen. H e t is in den tijd der groot­ste beroering van 1617. D i t spel p laa t s te hij in D e n H a a g .

„ D e gierigaard wordt geschilderd in de stad der handelwinste (de Warenar), de schijn­heilige nabij het bewind, waarop men het meest den invloed der predikanten vréésde. Het is om hunnent wille, dat Hooft zijn „Tartufe" aan zijn „Avare" toevoegt".

Thijm heeft deze bedoeling v a n Hoof t aannemeli jk gemaakt , door te wijzen op den brief a a n v a n Blijenburgh ( V a n Vlo ten , n ° 115) w a a r i n hij a n t w o o r d t op he t verzoek den Schijnheiligh te mogen leenen :

Aan my die hun noit in hun vaerwaeter was, hebbense (nl. de Calvinisten) mede hunnen aert moeten toonen ende hoopen waeters vuil gemaekt, om my te versteken van 't recht van den Schout tot Weesp te stellen : en zijn tot hun vermeten gecomen, over Amsterdam, over al, dat my handt boven 't hoofd hield. Wacht UE. voor 't gedel-debap, dat de Godddiendt in den mondt bestorven id; delden dal de daer in 't hart leven. Ik verstae 't met den geenen, die geen behaeghen hadt in de krijters, die men hun aelmoessen aen 't trompetten, bidden op de straethoecken, vasten, aen 't voorhooft siet. Soo U E . van die gesintheidt is, ik heb' er niet tegen datse my in den ban doe, sonder sorgh. Ataer al laet men de dchijnheilighen met my en mijnd gelijck omspringen aid de kat met de muid, men sal hun, hoop ick, daerom de kaes (denckt het klem der Regeringe) niet bevelen.

U i t dezen brief blijkt echter verder , d a t Hoof t in 1622 vol vrees w a s , a ls au teu r v a n dezen Schijnheilig bekend te w o r d e n bui ten den kr ing zijner vr ienden. Zi jn gewone voorzichtigheid l a a t hem hier niet in den s teek. H i j had he t s tuk ui t he t I t a l i aansch ver taa ld , om het door een ande r te l a ten beri jmen voor opvoering op he t tooneel . D e z e veelomstreden kwes t ie is vol­ledig opgelost door H . J. E y m a e l (26), die ook aannemeli jk heeft gemaakt , da t Cos te r , Hoof t en Brede ro in 1617 den Amste rdamschen ke rke raad , die bij de stedelijke overheid een pro tes t had ingediend tegen het opvoeren , ,van Commediën , die niet en connen profijtelick of stichtelijck zi jn", een „koo l hebben wil len s toven" . Brede ro heeft in de voor rede van de ui tgave van zijn

Page 390: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Spaanschen B r a b a n d e r (1618) scherp gereageerd op de pred ikan ten met een toespeling op Hoof t ' s Schijnheiligh, dien hij toen waarschi jnl i jk bezig w a s te be r i jmen :

Het heeft eenige rechtsche of averechtsche geleerde Doctoren, met sommighe hypo­critische Schijn-heilighe ghelieft, onse Spaansche Brabander in sijn eere te spreecken, sonder dat sij de man gesien noch gehoort hebben. Daarover hebben wij besloten (men lette op Bredero's bravoure!) dat wij hem in 't licht wilden laten gaen...

D a t H o o f t in 1622, n a de zegepraal der o r thodoxen ook over de Academie en C o s t e r in 1618 en 1620, met angst en beven he t handschrif t v a n zijn be­werk ing v a n den Ipocr i to zag rondzwerven , is volkomen begrijpelijk. Hi j heeft den Ipocr i to evenals den W a r e n a r n a 's lands „gelegenheid ver-du i t sch t " . Hol landsche volks taa l en voora l zegswijzen en humorismen zijn d a a r v a n de blijken : Thijm heeft ze reeds in groot getal aangewezen . Kalff heeft aange toond da t Hoof t voor het Amste rdamsche publiek de figuren, om de s te rkere vis comica, heeft vergroofd. D a a r b i j is, bijvoorbeeld in de figuur van Lamfer t Loscop, invloed v a n C o s t e r ' s blijspel niet onwaarschi jnl i jk . E e n zoo klassiek spel met s t r akke lijn, als de W^arenar , is de Ipocr i to in geenendeele. N o c h voor de kenmerking van den dramat icus Hoof t , noch voor de ontwikkel ing van het genre is een ont ledende bespreking van belang.

TREURSPELEN

Geeraerdt van VeUen, een t reurspel , volgens „ h e t i nhoud t " ui t vijf deelen op­gebouwd. Flor is de Vijfde had, met hu lp der door hem voorget rokken „ge ­meen te " , den ade l te ko r t gedaan en ten slot te het onrecht „opgehoopt met he t ve rc rach ten v a n de huysvrouwe des H e e r s v a n V e l s e n " . G e e r a e r t van Velsen , H a r m a n van W o e r d e n en Gijsber t v a n Aemste l vormen met andere edelen en in ruggespraak met bui tenlandsche vors ten, een samenzwer ing. Aemste l is overgehaald door het voorgeven, d a t de g raa f al leen als schen­der der privileges to t rede zal w o r d e n gebracht , terwij l Ve lsen en W o e r d e n hun eigen veete op Flor i s wil len wreken . Twis t , geweld en bedrog dreigen het land te verderven, w a n n e e r de g raa f gevangen n a a r he t Muide r s lo t w o r d t gevoerd. Eend rach t , t r o u w en onschuld ver la ten de zondige a a r d e en wi jken n a a r den hemel . D i t is de ui teenzet t ing van he t d r a m a in de eers te t w e e deelen : zes menschelijke en zes al legorische „pe r sonag iën" t reden hier op he t tooneel t e r inleiding v a n een klassiek t reurspel , tevens zinnespel. Klass iek is de voorstel l ing v a n M a c h t e l d v a n Velsen als de onschuldige aanleiding to t he t onheilvolle p lan . „ V a n hoe veel quaeds , helaes , sal ick al oorsaeck w e s e n l " (vs. 362). Zi j is he t die in den omvangri jken elegischen proloog Gods genadige hulp in h a a r schande heeft ingeroepen. H a a r k a n slechts de dood verlossing brengen :

Page 391: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Doch, is de doodt, dien de gheluckighe vervloecken, Te waerden gast, om my verfoeyde te besoecken ? Soo zijt ghy welkoom my in mynen banghen noot, O sórchsachtende slaep, naemaeghe vande dóódt.

Zij ziet geen heil in menschelijke w r a a k , die al leen t o t onzal igen mannen-moord k a n leiden. W a n n e e r Ve l sen h a a r zijn voornemen o p e n b a a r t : „ M e n sal hem d a t he t proef, w a t leedt is, leedt t o e d r i j v e n l " s tel t zij d a a r tegen­over „ A c h , w r a e k geen schennis en geneest 1" Ve l sen ach t he t w r e k e n v a n geleden onrecht evenzeer de r helden plicht als dank voor genoten w e l d a a d ; s lechts zoo k a n een m a n leven „door lucht ich en ve r mae r d t ' ' . M a c h t e l d t r a c h t tevergeefs hem te mat igen door : , , ' t Door luch t i ch leven zij mij nimmer soo veel w a e r d t " . (vs. 378-80).

O o k tegenover Aemste l houd t Ve l sen vas t a a n zijn beg inse l : den t i r an mag men niets toegeven (vs. 42 2B-37). I n he t derde bedrijf w o r d t Aemste l als de mat igende figuur tegenover den wraakgie r igen Ve l sen gesteld. W a e r d e n en Ve l sen openbaren hem namelijk hun geheimen opzet , den graaf a a n den koning v a n Enge land ui t t e leveren. Aemste l ve rk l aa r t , den g raa f t o t rechtvaardig ing v a n zijn daden voor een vergader ing der S t a t en te hebben wi l len brengen :

Maer toegang inden land t'óopenen vremden Heeren, Om groote steden met drieschende sloten vast Te dwinghen; 't platte landt parssen met overlast Van knechten tuchteloos, en Overzeesche koppen: Met oorlochsvolck uytheemsch ons vestinghen te stoppen; Te setten d'Eedlen van haer ampten; Borghers rijck Van haer vryheeden oudt; Huysluyden op den dijck; 't W a s noyt mijn meening 1 Siet toe, siet toe, ghy scheept 's Lands welvaert uyt het landt 1

't Lands hoocheyt ist, die ghy verraedt aen vremdelinghen.

Noyt sorchd' hij ver ghenoech, die sorchde voor een staet.

Den Graef, en Graeflijckheyt haer wiecken wél te fnuycken Doch niet door vremdt gheweldt: maer nae voorouwders sêen. Beschrijft de ridderschap, beschrijft de groote steen, Daer d'opperheyt by staet: en laet die wederhaelen D e buytenspoorsche macht in d'ouwbesette paelen. Ik waerjchuw, noch lót tijdt, verblindt u niet de wraek.

E n w a n n e e r de S t a t en beslui ten den t i r an te a a n v a a r d e n ook in zijn t i rannie , dan paót ,,de betten" zich naar dien wil der Staten te voegen, en te dulden, ofwel: het land te verlaten :

Noyt isser heyl ghevolcht uyt raedt van bystre sinnen Ay, reddet d'uwe' en loont van reden wat meer blijcx.

Page 392: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Velsen komt door deze wending in de onderste lde eensgezindheid der samen­zwee rde r s to t twijfel over den goeden a f l o o p ; hij voel t he t noodlot naderen :

't Zy dat w y laeten ons van Aemstels sinne leyden; Oft datmen 't aende gunst der winden hanghen sal; 't Ia rondom vol gbevaers en ' t gelt my boven al.

Hi j l a a t de beslissing over a a n he t o rake l v a n Timon den t o o v e r a a r . H e t vierde deel brengt een keer in he t ha lss ta r r ig gemoed v a n Floris. D e verschijning v a n den geest v a n den door hem ten doode gedoemden broeder v a n Velsen brengt hem door schrik en angst t o t b e r o u w en onderwerping a a n de genade v a n Velsen . Aemste l en W o e r d e n r a d e n t o t v rede . Vo lg t de kr i t ieke dialoog v a n Flor i s en V e l s e n ; Ve l sen vo lha rd t in den w r a a k l u s t :

(FLORIS) Ach Velsen 1 gheeft mijn pays ; siet hoe ick my verneder. (VELSEN) Gheeft ghy myn broeder 't lijf, mijn vrouw haer eere weder.

H e t noodlot neemt zijn loop. H e t d r a m a vol v a n handeling, zet h ier in. D e t rompe t t e r meldt v a n de t innen v a n he t s lot den dageraad . D e schi ldknaap brengt de dubbelzinnige orakelspreuk v a n Timon. Ve l sen beseft zijn hache-lijken s t a a t :

Maer 't gheen dat ick besuyr, dat sal „hij" mee besuyren.

D e t rompe t t e r meldt de komst der vi janden v a n alle z i jden :

Ick sie, langs Diemerdijck, een stofwolck herwaerts trecken; In rep en roeren is de Waeterlandsche zy; Van schuyten sonder tal grimmelt het op het IJ.

Algemeen tumult . Ve l sen gordt zich a a n t en stri jde, verzekerd v a n een w r e e d e n dood door he t gemeen. H e t vijfde deel brengt den dood v a n F lor i s , op he t t oonee l ; de t rompe t t e r ve rhaa l t als bode a a n M a c h t e l d he t ver loop v a n den moord. H a a r droevige figuur, w a a r m e e he t t r eurspe l opende, sluit he t t hans ook af. Zi j w a c h t s lechts den dood, door „ d e gemeen t " : „ W r a e k g i e r i c h e y d t te seer h a e r ha r t e heeft doo rbe t en" . Hoof t heeft G e e r a e r d t v a n Ve l sen voo r de ro l v a n den t ragischen held be ­s temd. I n d e r d a a d is Ve l sen een held die zijn leven wi l offeren voor de vr i j ­heid v a n zijn v a d e r l a n d ; wiens offer echter niet w o r d t a a n v a a r d , omda t hij er toe w o r d t gedreven door de lust t o t w r a a k v a n onrecht , hem zeiven a a n ­gedaan . Over tu igd v a n zijn goed recht , is hij blind voo r he t onheil v a n tw i s t en geweld d a t hi j , door eigen rech te r te zijn met verloochening de r S ta ten , brengt over zijn geslacht , zijn vr ienden en he t volk. D e noodlott ige verblin­ding ondanks zijn liefde voor he t vrije gemeenebest en de eer v a n zijn huis , heeft Hoof t t o t ui tdrukking gebrach t in de bewogen verzen 4 2 2 ^ 4 3 7 in he t tweede bedri j f :

Page 393: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Verrader, dacht ghy niet dat yernandl van mijn bloedt In hoogher eer verweent, en ridderlycke maeghen, Dat yernandl van myn grootte' en edle swaghery Den Lande deur ontsien, dat yernandl van dat vry En vranck Hollandsche volck zijn dagghe soud'ontblooten Om, door zijn éighen borst, oock dy in 't hart te stooten; Tot lossing fan dit alderwaertste Vaderlandt, En wraecke vande God-, en Eervergheten schandt, Die van uw moedwil heeft mijn Eerbre Vrouw gheleeden ?

H e t is deze „beginse lverk lar ing" d ie door Hoof t , bij monde v a n de " R e y v a n Amste l landsche Joff ren" w o r d t ge laakt a a n he t einde v a n Gee rae rd t s gang (vs. 1240) :

Den oopenbaeren Dwinghelandt Met moed te bieden wederstandt, En op den harssenpan te treeden; Om, met het storten van zijn bloedt, Den vaderlande 't swaerste goedt, Den gulden vryheyt te bereeden; Dat is, van ouwder hercoomst wydt, By d'aldertreffelycxt altydt Beloondt met eerenbeelden dancklyck De roem is uytgheblaesen, met Gheleertheyts heldere trompet, In schrift, en dichten onvergancklijck.

E e n „door luch t igen" n a a m (zie vs . 378) meende Velsen deelacht ig te w o r ­den : s tandbeelden en lofzangen, die de eeuwigheid b raveeren . Ede le r , een­voudiger teeken v a n onderscheiding verwer f t echter de wijze en bedach t ­zame, die zonder bloedvergieten te w e r k g a a t :

D e lofkrans groenens nimmer moe, D ie comt het hayr der sulcken toe, D ie 't al voor 't alghemeene waeghen : Ghelijck den Heer van Aemstel tracht. Hoewel zijns selschaps overmacht Hem let zijn voorstel te bejaeghen

„Gel i jk den heer v a n Aemste l t r a c h t " wi l hier zeggen „ o p de wijze v a n de poging v a n A e m s t e l " , nl . langs den weg v a n het rech t en de S t a t e n ; m a a r Aemste l gleed, met Geerae rd t , het noodlot tegemoet. D a a r e n t e g e n , en di t is Hoof t ' s i d e a a l : w ie de ty rannie k a n verdragen zonder verze t , a l len aa rdschen roem versmaadt ,

Hem angt, gheduyrende 't beliedt ( = beraming) Van zynen aenslach, d'ontrouw niet, Oft lichtheyt, van die t' saemen swoeren: Nocht misluck als het annegaet: Nocht de vervaerelijcken haet Des blinden vollecx nae 't uytvoeren.

Page 394: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

O n m i s k e n b a a r is Hoof t ' s voorkeur voor den pass ieven s taa t sburger . I n t e grijpen in he t lo t de r gemeenschap p a s t d e n eenling niet . E n w i e geen t y -r ann ie verdraag t , hij ve r la te zijn land, gelijk ook Aemste l a a n anderen r ied :

W i l 't beste deel des volcx verbeert zijn van Tyrannen Het oordeel staet an haer: des dulden zij, elck een Die Buide dan met haer, oft geev' hem elders heen. Want , stoot men dit óm, 't schüym van Burghers èn van Bóeren Sullen, gelijck als ghy den Prins te land uytvoeren.

W a n n e e r men, gelijk door Kluyver (27) w e r d gedaan , de eers te drie s t rofen gelijkelijk toepas t op Gysbrech t v a n Aemste l , komt Hoof t ' s afkeer v a n eiken vorm v a n „ s t a a t z u c h t " niet voldoende duidelijk uit . E n de hier geciteerde verklar ing v a n Aemste l (vs. 786 vlg) sluit t e eenenmale ui t , d a t de eers te t w e e s t rofen door Hoof t op hem zouden zijn gemunt . T r o u w e n s , de R e y v a n Amste l landsche Joffren *) heeft ondubbelzinnig heer Gijsbrecht t e rech t ge­w e z e n n a h e t derde bedrijf. D a t géén der s t rofen op hem doelt , blijkt uit v s . 1043 en vlg. :

O Ghysbrecht waerdich Heer van onsen vaderlande W^ijs, goedertieren; Diet daer den claeren Aemstel met zijn groenen rande Hebt te bestieren ; Hoe is den inslach u bedeckt ghehouwen ? Hoe zydy ingheleydt ( = bedrogen) Door uw trouwharticheydt. En goedt betrouwen ?

Aans lagen t e plegen, vermijde een i e d e r ; o m d a t men n ie t a l leen in gevaa r komt, m a a r ook er toe komt datgene n a te jagen d a t men juist wi lde ont-loopen (28) :

W a n t die te saemen spannen, doen 't ten meestendeele, Door haet te draeghen.

N a he t tweede bedrijf hebben de Jofferen den nad ruk gelegd op he t on­vermogen v a n iederen sterveling, tegen de mach t v a n he t noodlot iets uit t e r ich ten (vs. 625 en vlg.). W a t hebben de eedgenooten door een spaak te wil len s teken in he t r a d der fortuin, bere ik t ?

Nu is 's Lands rust ghesteurt, de swaerden uyt de scheeden. Ghy Helden hoochgemoedt, ghy Burghers trots, besiet... Keert buy ten, buy ten keert dat beest ontstelt van harssen Den goddeloosen Krijch: en bouwt hem geenen brug.

*) Gijsbrecht is de heer van het vaderland der Aemstellandsche jofferen.

Page 395: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

V r e d e gaa t vóór oorlog, rus t gaa t voor s t aa tzuch t . D i t is de ke rn v a n alle wijsheid, door de Jofferen a a n Aemste l , door Aemste l a a n F lor i s voorge­houden : „ t o t p i laeren v a n 's L a n d s w e l v a e r t zijn ve rkoren de schouderen des v o r s t e n " .

D e nut teloosheid van a l het ande r pogen, ook van den vorstel i jken s te rve­ling, is he t thema v a n dien aangri jpenden, lyr isch-dramat ïschen monoloog v a n G r a v e Flor is (vs. 1 1 ^ 3 vlg.) : „ W a t is de myne ' een val ? H o e ve r ben ick v e r s m e t e n ! " „ G a e t heen, v e r t r o u w t he t luck. M y dien, met feestich groeten, D e morghen annebad , den avondt t r a d met v o e t e n " . D i t stoïcijnsche fatal isme, is met he t epicurisme en quietisme, de wijsgeerige achtergrond v a n Hoof t ' s t reurspel , d a t eindigt met den chaos v a n de s tuur-looze gemeente : „ E e n yde r s tuyr t zijns weechs , en niemand w e e t w a e r h e e n " . „ O heyligh' E e n d r a c h t ghy ver lae t o n s ! en wannee r , W a n n e e r , we l -vaerens stut , w a n n e e r sien w y u w e e r ?"

Z o o mocht echter he t gordijn niet va l l en! D e profetie van de V e c h t zal den Aemstel landschen Jofferenrei ver t roos ten . Bijkans dr iehonderd verzen pa ­t r iot t ische lyriek zijn a a n he t d r a m a toegevoegd. Zi j culmineeren in den lof van de were ld omspannende zeevaar t , de b ron van onze w e l v a a r t , v a n onze na t iona le opkomst tevens :

Hóllander ende Zeeuw sullen haer naemen groot Uytbreyden onder hem, over den Aerdenkloot; En onbepaelden roem ten Hemel hooch verheffen. D a n sullen zy voorby séylen en overtreffen Al wat 'er is van volck dat haven heeft oft ree : En bruysen door het blaeuw als Vorsten van de Zee. Rondom uw vaederlandt suit ghy ghelijck een vuyr, En uwen hooftman zijn als een metaelen muyr.

Vloo t en leger zullen vrede brengen en Ams te rdam en heel he t land doen op­bloeien (vs. i 6 n b - i 3 en 1 7 1 1 ) . H e t vrije land za l een toevlucht zijn voo r al len die door ty rannie ui t hun vader land w o r d e n verjaagd. D e over-zeesche handel brengt arbeid en w e l v a a r t a lom ( i 6 3 3 vlg.). M a a r moge ook de Ma t ighe id de burgerij behoeden voor a l te groote wee lde : „ w a n t nergens is soo veyl D e n onve rwach ten val , a ls op de toppen s t ey l " . M o g e ook de pas v e r w o r v e n vrijheid b e w a a r d blijven voor n ieuwe ty rann ie v a n hen die r a d e n „ t o t a l t enauwen voet v a n hee r schen" :

In vryheyt ordentlijck uw burghery laet treên, Recht tusschen dienstbaerheyt en wetteloosheyt heen.

I s nu G e e r a e r d t een trag'uche figuur geworden ? Z e k e r niet in dien zin, d a t zich in hem een t ragisch conflict spannend openbaar t . W a n n e e r Gi j sbrecht hem he t ideaa l v a n vrede door verzoening heeft voorgehouden, za l hij zich

Page 396: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

een nach t bedenken. M a a r noch v a n strijd in zijn binnenste noch v a n w a n ­hopige onmacht tegenover het noodlot is een spoor te ontdekken. Tragisch had Gijsbrecht kunnen worden . Onberadenhe id heeft hem in een gevaarl i jke samenzwer ing gewikkeld. D e noodlott ige consequenties zijn echter in Hoof t ' s d r a m a niet te vinden : d a t bleef a a n Vonde l overgelaten. Hoof t voelde zich gebonden a a n den eisch der t i jdseenheid; noch den onder­gang v a n Velsen , noch de s t ra f v a n Gijsbrecht kon hij daarbi j behandelen. Dramatische spanning komt ook ui t de hoofdfiguren niet voor t . N o c h ui t het bi jwerk, w a n t veel te omslachtig is he t tooneel v a n he t bezoek des schild-k n a a p s bij Timon, evenals de inleidende allegorie die he t heele eers te bedrijf vul t . W e l heeft Hoof t den schi ldknaap (833 vlg.) in volkschen stijl l a ten spre­ken, en eveneens den t rompet te r bij zijn bodeverhaa l vlg.). Reëe l zijn ook de toespelingen op S toke ' s Rymkron iek (388/90) en op he t volkslied, da t Hoof t zelfs ui t mondelinge overlevering k a n hebben gekend ; er zijn t r o u w e n s onlangs nog verschil lende w e r k e n a ls mogelijke b ronnen aange­w e z e n (29). Pakkend is ook de toespeling op den , ,gemeenten-esel" in vs . 42Ö : „ E n wie d a t l i jdtsaem ' t juk ontfangt met heelen lijve D a e r is ' t laed op, laed op, t o t hij dae r onder b l i jve" . Geest ig zijn woordspel ingen als in 728; ba rok in den mond v a n den ziel togenden Flor i s ( i3i5) . Klass ieke rhe to r i ca is niet vreemd a a n de vormen v a n nadrukkeli jke herhal ing in betoogende r e d e ; de rederijkerssti j l blijkt voo ra l u i t a rcha ieke woordschikkingen en, eenmaal , ui t een construct ie v a n infinitief en genitief „ n a e d rux ve rmae-n e n " (1028). V e r r a s s e n d is de d ramat i sch ook w e l s terke w e k r o e p v a n den t rompe t t e r , w a a r Hoof t den zonsopgang bij M u i d e n plast isch schildert .

G e e r a a r d t B rand t , die den Gee rae rd t v a n Ve l sen t en zeers te prijst , zegt a a n g a a n d e den Baeto : „ D i t p laght hij (Hoof t ) booven zijnen Gee rae rd t v a n Ve lzen , a ls meer u i tgewerk t , t e w a e r d e e r e n " . Missch ien is dit zoo te be ­grijpen, d a t Hoof t zijn idealen vredesvors t in de figuur v a n Gijsbrecht mis­lukt ach t t e . I n d e r d a a d is B a e t o voor alles de personif icat ie v a n zijn stoï-cijnsche overtuiging en de ideale tegenhanger v a n den verbe ten wraakg ie r i -gen opstandel ing Gee rae rd t . Bovendien is in den G e e r a e r d t al leen de s tad Ams te rdam, in den B a e t o het gansche land v o o r w e r p v a n des dichters „ve r -heeven geest, en liefde to t het v a d e r l a n d t " . E n ook de stijl is „mee r uitge­w e r k t " , in de onovertroffen lyrische vormen v a n de re ien in B a e t o . D e B a e t o is echter bij lange niet in gelijke ma te als de G e e r a e r d t een t r a c t a a t ove r Hoof t ' s „ s t a a t k u n d i g e " overtuiging. I n den G e e r a e r d t immers w o r d t he t goed rech t der souvereine S t a t e n en der privileges v a n he t volk met k lem betoogd. Ind ien Hoof t , gelijk J. W . M u l l e r ui tvoerig heeft t r ach ten te bewi jzen (3o), daarbi j voo ra l onder invloed heeft ges taan v a n een t r a c ­t a a t v a n H u g o de G r o o t (blz. 22/23), d a n geldt di t eer voor den Gee rae rd t d a n voor den B a e t o . I n den Gee rae rd t , niet in den B a e t o , is sp rake v a n een ty rann iek v o r s t van w i e n D e G r o o t zeide :

Page 397: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e menschelijcke natuur1 is seer geneghen ende vervalt lichtelijck tot heers chappie ; waaruyt nae 't segghen van Aristoteles de Tyrannique Regieringen spruyten, soo wanneer de Vorsten te buyten gaen de limiten van de wetten van het landt: ende selde gebeurt het dat yemandt naelaet meer te willen vermoghen als hij vermach, tenzij hem de hoope zij benomen van te vermoghen dat hij wilt.

N i e t he t s taa tkundig systeem is in B a e t o a a n de orde . B a e t o is een man des vredes in tegenstelling met Flor is V , hij is echter bovenal een aposte l der opofferende liefde en l i jdzaamheid in tegenstelling met G e e r a a r d t zoo­w e l a ls met Pen t a , die bezeten zijn v a n h a a t en w r a a k z u c h t . Zi jn conflict is bovendien ingewikkeld, niet louter s taatkundig-phi losophisch : als zoon wi jk t hij onbepaald voor zijn vader , met volkomen verzaking a a n zijn eigen goed recht . D e verheerli jking van den passieven held, die l iever in ball ing­schap gaa t , d a n ty rannie te dulden v a n geweten, of aanleiding te zijn to t bloedvergieten, w ien in den G e e r a e r d t de hoogste lof ten deel viel, is de ke rn geworden van den B a e t o . A a n een geheel anders bedoelden „ lofkrans groenens nimmer m o e " w o r d e n wij her innerd in de woorden die Burge rha r t n a de beslissing to t B a e t o r icht (vs. 1019) :

O goedertieren Vorst, indien ghij onverkeerlijck Beslooten hebt de kroon, en 't rijck der Katten heerlijck Te missen liever als de kroone van de deughdt, Die (sonder vlaeyen) ghij in top wel voeren nteught: Een kroon wiens edel lof ontwassen is 't verdorren.

D a a r e n t e g e n w o r d t een andere neiging v a n Gijsbrecht , nl . he t recht de r onderdanen te verdedigen, in den Bae to gebrandmerkt in vs . 655 : „ N o c h is he t niet soo zeer U w ampt op ' t billijk recht , a ls w e l op vree te l e t t en" . E n w i e is het p ro to type van dezen idealen held der deugd door vrede, die de k r ach t heeft voor he t geweld te buigen, op gevaa r van voor zwakkel ing te w o r d e n ui tgekreten ? Z e e r waarschi jnl i jk de Pr ins van O r a n j e wiens leven en daden Hoof t ' s twint ig boeken der Neder landsche His to r i ën beheerschen. A a n he t einde van d a t groots te d rama , het levenswerk v a n Hoof t , haa l t Hoof t he t oordeel a a n van Thuanus :

D a t hij begaaft was met voorzienigheit, standvastigheit, grootmoedigheit, billijkheit, lijdzaamheit, en maatigheit; deughden misschien nooit eeven groot teffens gevonden In eenlghen mensche ter weerelt. Immers dit zal niemandt looghenen, dat geen Vorst onder de Zon oyt vuurigher bemindt, en hoogher geacht moght worden van zijn' onderdaanen, dan zijne Doorluchtigheit geweest is van de Hollanders en Zeeuwen.

V a n B a e t o zegt d a n ook Luydewyck , aanslui tende bij B u r g e r h a r t : „ D i t droef gelaet des volx, di t overdroevigh mor ren W i l zeggen : vaeder ' 0 Lands, wij zijn geneghen om Te volghen w a e r ghij voer t . D e r o u w die maeck t hen s tom. H e t onrecht , da t u schiedt, wr ing t t r anen w t hun ooghen , " en d a n :

Page 398: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Ons' eenigh licht en lamp In dees' starloosen nacht van steuringe der vreden, In dees' holgaende zee, in dees' onstuimigheden O goedertieren vorst en heere, die zijt ghij.

O o k „ W i l l e m V a d e r " h a d in „ s t a r loosen n a c h t " den u i t tocht v a n he t vo lk de r B a t a v e n geopperd, het l a a t s t in 1676, zooals door Hoof t in zijn H i s ­to r iën (f° 443 r ) w o r d t ve rhaa ld :

Het docht hem zoo naa omgekoomen, dat hij voorsloegh van mannen, wijven, kinderen, die de vrijheidt eenighlijk lief hadden, metal 'tbest der tilbaare haave, in scheepen te laaden : alle dijken en dammen, deur, moolens aan brandt te steeken, en 't gansche landt met waater te verwoesten : om, gelijk bij verschelde volken ouwtinx gepleeght ié, erghenó eenen andren hoek weereldó in le neemen, daar men, buiten davernije van lichaam en gemoedt, zaagh te leeven.

Z o o gezien, is B a e t o inderdaad de „oorsprong der H o l l a n d e r e n " : de zucht n a a r v rede en vrijheid b r ach t B a e t o to t de schepping v a n den s t a a t v a n Ho l l and die zucht n a a r vrede en vrijheid is door de eeuwen heen de levens­k rach t v a n H o l l a n d gebleven. E n ook zoo gezien al leen, is B a e t o een t rag i ­sche held. H i j gaa t onder door de list en he t geweld v a n P e n t a , m a a r zijn ondergang is de zegepraal v a n he t hooge beginsel der vrijheid en de r liefde to t den v rede . D i e verslagen achterblijft is Pen t a , en door zijn zwakhe id Ca tmee r . P e n t a is d a n ook de dramatische figuur, de ziel de r intr igue, de „ tegen­spe le r " . Ui tnemend s te rk „ t o o n e e l " heeft H o o f t in he t vierde bedrijf ge­schapen, w a a r P e n t a (vs. 1061 en vlg.) op een to ren s t aande (vgl. vs . 1100) de handeling in he t vijandelijk kamp a a n s c h o u w t en h a a r booze w r a a k z u c h t botv ier t . I n he t s lot tooneel v a n di t bedrijf w o r d t het spel v a n P e n t a en an ­derzijds d a t v a n B a e t o (en Zeghemond) geheel één (vs. 1210 vlg.). „ M i j blijft he t veldt, nu sluit mijn k roon op ' t hoofd" zegt P e n t a . Ind i rec t volgt h ierop he t a n t w o o r d v a n B a e t o , die t o t zijn zoontje z e g t : „ B r o o s c h goedt is hee r schen" . W a a r o p P e n t a he t l aa t s t e w o o r d meent te hebben (vs. 1235) „ I k heb genoegh, en wee t , v a n di t ve rwinnen N o c h t Crygh , nocht Krijghs-god d a n k : mae r ' t spits van eyghen zinnen E n de vermoghe kons t v a n u M e d e a groot . Vl ied t heenen gy. El lend vervolgh ' u to t der d o o d t " . H e t l a a t s t e w o o r d is echter a a n he t volk der B a t a v e n , da t , in he t vijfde bedrijf he t n ieuwe rijk de r vrijheid v a n koning B a e t o st icht , d a a r w a a r

de goden onbelaen Een leeghgelaete pleck bewaeren, D ie Maes, en Rijn, en Oceaan Omheinen met hun fiere baeren.

Daer zult ghij stichten volck bequaem Om alle eeuwen door te duren. Baetauwers eerst sal sijn hun naem: Hollanders nae met hun' geburen; Het wèlck in vréeden, in óorlogh, in al Wtmunten s&l.

Page 399: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e z e opmerkelijke dramat i sche insceneering v a n P e n t a n a a s t B a e t o is een de r kenmerken v a n he t klassiek tooneel , door Hoof t in zijn t reurspelen nage­volgd. D i e navolging betref t echter al leen of voornameli jk den tooneel toe-stel . P e n t a is, gelijk door W o r p ( 3 i ) is uiteengezet, n a a r he t model van M e d e a geschapen, de M e d e a van Seneca we l te ve r s t aan . O o k de barokke ui tbars t ing v a n sadist ische w r a a k l u s t (vs. 1084 en vlg.) en het verschijnen v a n den vliegenden d r a a k is ten deele n a a r Senecaansch model. I n he t derde bedrijf be t reedt P e n t a plotseling het tooneel (vs. 839), n a d a t B u r g e r h a r t en Luydewyck zijn afgetreden. H a a r verschijning heeft iets demonisch, in overeenstemming met de rol die zij nu zal spelen tegen den ouden C a t m e e r en den lafhar t igen ve r r ade r Jonker O t . A a n de voorbereiding v a n P e n t a ' s p lan met hulp der helsche machten is ook in B a e t o een heel bedrijf gewijd. M a a r hier heeft dit meer zin dan in G e e r a e r d t van Velsen , d a a r immers de intrigue van bedrog, list en geweld van he t derde bedrijf moet w o r d e n opgeze t : n a a r aanleiding van de ver­zoening van P e n t a met Rycheldin , schenkt P e n t a a a n B a e t o en Rycheldin ieder een kroonhoed, w a a r i n een helsch vuur verborgen is. D e eeden zijn bezworen op het a l t a a r v a n den god des vuurs . D e booze opzet is, d a t de t rouweloosheid v a n Rycheldin en B a e t o den koning C a t m e e r zal blijken, w a n n e e r zij beiden n a de plechtigheid schijnbaar door den wrekenden vuur­s t r a a l de r hemelsche mach t zullen w o r d e n getroffen. I n he t rijk der K a t t e n heerscht een eigenaardige zonnedienst . D e l aa t s t e R e y v a n Joffren van het d r a m a symboliseert de heerschappij der vors ten als „ a a r d s c h e goden" : hun k roon is gevormd n a a r „des Sons c i e raden" .

D e „ p a e p i n " v a n dezen natuurgodsdienst , Segemond, speelt een a l te belangrijke rol . W a n n e e r ook B a e t o een „poli t iek-theologisch t r a c t a a t " is, dan ligt dit in hoofdzaak a a n den s terken nadruk , door Hoof t gelegd op de „verhouding v a n kerk en s t a a t " . N i e t he t v raags tuk aangaande de verhouding v a n koning, volk en S t a t e n is in dit d r ama in he t geding, Hoof t heeft klaarblijkelijk als „ o o r s p r o n g " van den n ieuwen Neder landschen s t a a t den strijd om „vrijheid v a n gemoed" wi l len accen tueeren in het t i jdsgewricht der Scherpe Resolut ie , toen de C o n t r a r e m o n s t r a n t e n grepen n a a r he t gezag in S t a a t en Ke rk . B r a n d t z e g t : „ A l l e nauwgezethe i t , hardighei t ende verdrukking, t e r zake v a n ' t geweten en ' t geloof, w a s hem tegens de bors t . H i e r vere ischte hij toegeving en mat ig ing" . O o k in dit opzicht koos hij de poli t iek v a n W i l l e m v a n O r a n j e to t l ichtend voorbeeld. Nadrukkel i jk w a a r s c h u w t hij tegen de calvinist ische s taa t s idee de r theo­cra t ie . A a n he t einde van he t vierde bedrijf e rkent Segemond de oppermach t v a n den v o r s t : „ i k soude n iemandt r a e n O m y e m a n d t tegens zijn landtovers t ' op te s t aen N o c h t met de voet te t r eên ' t on t sach de r ae rdsche Goden . W i e magh, d a n volghe mij die met den vors te wijk, O m in een ande r l and t te soeken 's hemels zeghen" . Bal l ingschap is h e t eenige middel om vrijheid v a n geloof te er langen (vs. 1175b en vlg.). B a e t o beschouwt de

Page 400: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

geestelijkheid als onmisbaar om de onderdanen „ in tuch t iche id t" te houden (1186 en vlg.). D e ke rk is als he t leger en he t gerecht een ins t rument t en dienste v a n he t vorstelijk s taa tsgezag . Segemond erkent he t (vs. 1190b en vlg.) : „ V ó ó r onsen vors t t e t r e e n E n leggen wij ons zelf niet t o e " . „ B e s t den V o r s t e pas t het hoogh gesagh in a l l e n " . E n in het t w e e d e bedrijf, d a t in hoofdzaak a a n den godsdienst is gewijd, wijst Segemond op he t gevaa r v a n een a l te poli t ieke, mi l i tante geestel i jkheid: , , ' t Geloof des volks , gegrond op wank le w a e n k a n lichtlijk w a l e n (oms laan )" . H i e r heeft de p r i e s t e r schap gemakkelijk, m a a r gevaarli jk spel, den n ieuwen s t a a t te on twr ich ten , „ e n bruiken tegens ' t l and t de waepens v a n he t l a n d t " . D i t a l les her inner t , evenals in G e e r a e r d t vs . iy3o - i , a a n hetgeen M a r n i x in 1577 w a a r s c h u w e n d schreef (door Hoof t met instemming besproken in zijn N e d . H i s t . f° 495 r) :

D e Prins, voorwaar, heeft, eensdeels van zijnent, eensdeels van der Staten weghe, teghens mij geheven, als oft men daar over uit ware, dat de geestelijken zich 't gebiedt over de gewissen moghten aannemen, ende als oft zij poogden zich, door hunne wetten en instellingen, alle andren t'onderwerpen. En hij prees 't zeggen van eenen Monnik hier onlanx geweest, die, op 't geen men hem toen voorworp, antwoordde : dat onze pot niet even lang te vuur gegaan had, als der genen, die wij zoo zeer bescholden; ende hoe hij 't klaarlijk zagh komen, dat, eer de tijdt van een paar eeuwen deurslipte, de kerklijke heerschappij, ter wederzijden (de calvinistische in Nederland, de katholieke in Spanje) op gelijken voet staan zouw". Hooft laat hierop volgen : „Bij dit kan men speuren, van hoedanigh belang de Prins en de Staten alstoen de vrijheit des geloofs hielden".

I n vs . 4o5 en vlg. heeft Hoof t een verklar ing afgelegd aangaande den godsdienst , die s t e rk n a a r Lu the r z w e e m t ; met een beroep op de wijsheid der ph i losophen :

AVien wijsheidt het verstandt genesen heeft van blintheidt D ie stemmen over een dat geen ding bet gevalt Aan 't eeuwigh "Wesen, als de deftighe gestalt Van een oprecht gemoedt: En God niet aengenaemers Heeft als het hayligh hol en suivre binnecaemers Van vroomer borst, daer sich een hart houdt metter woon In d'eedel eerlijckheit der deughden opgesoön.

W a t is God ? God is „ ie t s G o e d s " , d a t de menschenziel t o t een meester­s tuk doet gedijen. D e re ien v a n B a e t o zijn rijk a a n schoonheid, v a n vorm en v a n gedachte . H e t eers te bedrijf w o r d t bes loten door den hekelzang op he t „wri j tend h a r t " der tyrannieke Pen t a , een zang die zijn hoogtepunt bere ik t in de klassiek-wijsgeerige beschouwing over he t volkomen nietige v a n 's men­schen bedrijf:

Page 401: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Ons levens tijdt spoeit haeren baen En suckelt t'geenen herbergh aen. Sij, die wel breedt sich open doet Wanneer men haer siet in 't gemoet, Is alsmen haer van achtren siet, Een stip, een ooghenblick, een niet.

H o e kor t en kracht ig vel t de dichter den tyrannieken hoogmoed :

Swight yder nu voor uw geslacht, 't ^Word eens verneert en wtgelacht.

M i d d e n in het tweede bedrijf va l t de pracht ige re idans t e r huldiging van de levenwekkende zonnekrach t in strofen, w a a r i n he t rhy thme v a n den dans door s teeds wisselende klassieke m e t r a w o r d t g e d r a g e n : jamben, trochaeën en anapaesten. Bes lo ten w o r d t he t bedrijf door de dreigende vervloeking van bloedvergietende t y r a n n e n ; jambische maa t , m a a r in kor te s t rofen van ongelijk lange v e r z e n :

D e vree, de vree, de vreede is, Vorsten, u bevoolen, Te waeren ongeschent, voor 't sterffelijcke Saet. W i e vree te buiten gaet, (Ten zij om vreedes wil) set buiten 't spoor sijn soolen.

I n he t levendige tooneel van het vierde bedrijf spelen de re ien van N o n n e n en Joffren belangrijke rol len in de dubbele handeling. O o k hier is wisse ­lende m a a t en verslengte bewijs van Hoof t ' s lyr isch classicisme (vs. 1239 en vlg.). M a a r s tat ig kl inkt de nazang in de regelmatige jambische verzen van den re i v a n Joffren, w a a r i n de aangri jpende u i t tocht v a n het volk des vredes w o r d t gesch i lderd :

Die dees' versufte schaer siet gaen Met sorgh, met rouw, met anxt belaen, Schoorvoetend wt haer vaederlandt: W e l heeft hij 't hart van diamant, Siet hij 't met onbewoghen oogh.

I n dezen re i is de ont redderende, on twr ich tende geesel v a n de godsdienst­oorlogen de r X V T e e e u w in plast ische tafereelen verbeeld.

P R O Z A V E R T A L I N G E N

Prozaver ta l ingen van Hoof t zijn die ui t Taci tus , ui t Boccal in i ' s Ragguagli d i P a r n a s o , L a r i s s a v a n Théophile de V i a u en „ K o r t e leer ingen en op ­merkingen, ui t verscheide schrijvers getoogen en v e r t a a l t " . D e l aa t s t ­genoemde verzameling v a n leeringen, stellingen, aphor ismen, is a l leen

Page 402: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

,rA

NM

INN

SySk

eckt

omho

och

het

hoof

l.•

13

EM

ER

GIT

B3

Em

blem

ava

nV

enU

Jui

tde

nee

rste

nJr

ukva

nH

oof!

'J«

Em

blem

ata

rlm

ato

ria

s

Page 403: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 404: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

belangrijk voor wie Hoof t , a ls d r a m a t u r g en his tor icus, in zijn we ten ­schappelijke „ w e r k p l a a t s " wi l w a a r n e m e n (32). H e e l weinig belang voor onze kennis van Hoof t l i t t e ra to r heeft de „Re'u-heuchenié", een dagboek v a n zijn reis n a a r I ta l ië , begonnen bij zijn ve r t rek ui t L a Rochel le (33). H e t zijn droge en kor te noti t ies , voora l v a n de plaatseli jke gesteldheid :

Een stuck weechs buiten Tour in een sekere cuile is een rootse geweest, alwaer stadich water druipt, hetwelk allengskens stijvert ende de nature van steen aanneempt, in maniere dat de droppen boven blijven hangen, gelijck de droppen aen een goodt bevriezen ; ende het waeter dat beneden leydt, stijvert boven op gelijk oft bevrose, ende op de gront vindt men menichte van clene steenkens als hagel.

N u en d a n no tee r t hij dingen die in ve rband s t a a n met de geschiedenis v a n H e n d r i k I V en zijn naas t e omgeving, zoo bijv. de tentoonstel l ing v a n „ h e t dode l ichaem v a n Gabr ie l le d ' E s t r é e , des coninx meestresse , geseten op de coetse met een w i t sati jnen mante lken o m m e " ; m a a r in zijn l a t e r ge­sch i edwerk over H e n d r i k den Groo te vindt men er geen spoor v a n terug. D e aanteekening betreffende F lorence va l t op door den i e t w a t weidschen aanhef, die even doet denken a a n zijn befaamden Rijmbrief (zie blz. 332). P . Leender t z J r . (34) heeft er in een kor te mededeeling op gewezen, d a t u i t de Reis-heuchenis Hoof t ' s bekendheid met Tac i tus en een commentaar v a n Lipsius op Tac i tus blijkt. O p jeugdigen leeftijd a l w a s hij in de oude geschiedschrijvers verdiept .

R e e d s in 1623 of '24 w a s hij me t de ver ta l ing v a n Tac i tus bez ig ; in i 6 3 5 w a r e n de Historian en Anna le s ve r t aa ld (35). Hoof t beoogde met di t w e r k een voor tdurende oefening in den his tor ischen stijl. A a n Tac i tus gaf hij zijn voorkeur , niet al leen om den bondigen t r a n t m a a r ook om Tac i tus ' beschouwing v a n menschen en he t were ldsch gebeuren (36). Zijn oefening be t rof s teeds kleine brokken, die hij op verschil lende manieren weergaf, woordel i jk n a a r he t Lati jn m a a r ook meer of minder vrij , om den his tor i ­schen stijl n a a r de Nede r l andsche t aa l s t ruc tuu r te dwingen. Zijn z w a g e r B a e k die hem, volgens B r a n d t , om proeven v a n Tac i tus in Neder l andschen vo rm h a d verzocht , t r a d op als cr i t icus. E e n u i tnemenden indruk v a n di t t a a lopbouwend w e r k geeft een brief v a n Hoof t v a n den ï y d e n M e i i 6 3 o :

D a t de rede van Germanicus, ouwlinx door my overgezet, meer nae den arbeit ende U E . best smaekende is, en benieuwt my niet. W a n t ik heb dat pas my toegelaten wat wijder van de woorden des schrijvers af te weiden, om de geur der Duitsheit witte 't welk my, alhoewel lastlgher, nochtans lustlgher valt, als stip aen de woorden gebonden te zijn. Nochtans om dat men zoo doende somtijds, ten minsten in schijn afdwaelt van de meeninge in 't Latijn uitgedrukt, oft immers bedilling te verwachten heeft, ende UE. zich vele laet geleghen zijn aen 't doorgronden ende inneemen van den zin, waer mede Tacituj geschreven heeft, ende dien hy zich als hy schreef had ingeprent, heb U E . dien aengaende willen voldoen. In 't geene hier by gaet heeft U E . een rede van Arminius, eerst weenigh oft niet van 't Latijn afwijkende, daer nae op een bezonder papier wat stoutelijker gehandelt. Is 't U E . aengenaem, dat ick dien voet houde, zal 't van goeder harte doen.

Page 405: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

H e t verschil in opvat t ing bij Hoof t en B a e k blijkt ook uit een brief v a n den ï s t e n Augustus v a n d a t j a a r :

Hier heeft U E . yet uit Tacitus. W e e t niet oft het smaken zal. Maer dit wel, dat het in mijnen zin beter aerdt hebben zoude, als ick den Latijnschen rok niet alleen ver-vérwen, maer ook het Duitsche maxel geven moght. Niet te min kan wel bezeffen, dat U E . op deze manier d'invallen van den schrijver juister vatten zal.

E n nu l a a t Hoof t een opmerking volgen, die deze oefening als zoodanig en tevens hemzelf t y p e e r t :

Ende dit werk is voor geene andren. 't en waere yemanden in 't heimelijk, ende onder verzekering dat het nooit den dagh zien zoude; immers niet met mijnen naem in 't aen-zicht.

A a n dit ver langen v a n Hoof t heeft B a e k vo ldaan . M a a r in 1671 w e r d e n door A r n o u t He l lemans Hoof t deelen der ver ta l ing gevoegd bij de u i tgave v a n H o o f t ' s werken , en in i 6 8 3 gaf Ger . B r a n d t de ver ta l ing der Jaa rboeken , His to r iën , Germanië en Agr icola volledig uit , met fraaie p la ten en por­t r e t t e n ; een , , t i jdtwijzer" n a a r het voorbeeld v a n den ui tgever v a n Tac i tus ' w e r k e n Ca ro lus Auber tus (1608), he t Leven v a n C o r n . Tac i tus volgens Justus Lipsius, en een ui tnemende voor rede . B r a n d t ze t te ui teen, hoezee r er behoefte w a s a a n een goede vertal ing, n a de eers te , „ l a f door zijn langk-he i t " , v a n Johannes Fenacol ius (1616) en de tweede v a n Johan van Groenewegen ( i 63o ) ,

die (dit moet men bekennen) meer lofs verdiende, en den Latijnschen schrijver beter verstondt, was t'eenemaal onsmaakelijk, door zijn schorre en afgebrooken kortheit. Hij werdt derhalven van weinigen geleezen, en van minderen verstaan.

Hoof t nu w a s de man die grondige geleerdheid in beide ta len, diepe s t a a t ­kunde ook, p a a r d e a a n een ui tnemend gevoel voor de geheimen de r t w e e zoo verschil lende taa lsys temen. E n het is, of wij den „ t a a i b o u w e n d e n " Vondel hooren , w a n n e e r hij z e g t : „ V a n d 'eene t aa i e in d ' andere , of door eenen engen hals iet over te gieten, wi l zelden zonder p lengen ge lukken" . „ I n Hoof t scheen de geest v a n Taci tus h e r r e e z e n ; v a n hem w o r d t getuight, d a t hij de boeken v a n Tac i tus twee-en-vijf t igmaal h a d t u i tge leezen" . „ I n stijl v a n schrijven en k r a c h t v a n t aa i e behoefde zijn Nederdu i t sch voor Tac i tus ' Lati jn niet of naaulijx te wijken. In allerlei staatkunde was hij uitgeleert, en h ie rdoor magtig den diepen zin v a n den schrijver u i t t e vor-s chen" .

Ge r . B r a n d t heeft, in zijn opdrach t a a n den burgemeester Bors v a n W a v e -ren, de „doorzicht ige s t aa tkunde en volknut te regeer lessen" v a n Tac i tus geprezen. H e t groots te belang echter ach t te hij hier in gelegen, d a t Tac i tus de geschiedenis der Ba tav i e ren heeft behandeld, d a a r e n b o v e n een indruk

Page 406: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

heeft gegeven „ v a n iet d a t met den Ba tav ie r schen a a r d t wonderl i jk over een k o m t : dewijl hij nergens meer op scheen toe te leggen, d a n om zijnen teezer een afkeer van davernije en liefde tot vrijheit in te boezemen" Z o o vindt men d a n ook in den Bladwijzer v a n B r a n d t ' s u i tgave 22 p l aa t sen op he t t re fwoord „vr i jhe id" genoemd, w a a r v a n de eers te :

„Vrijheid is een van de puikgoederen des gemoets" en verder : , ,De Germanen waren groote liefhebbers der vrijheit". „Vrijheit en Vorstelijkheid konnen bezwaarlijk zaamen gaan". , ,De Batavieren neemen, onder 't beleidt van Civilis de wapenen aan voor de vrijheit". „Zij worden als aanstichters der vrijheit bij de Germaanen hooghlijk vermeldt".

M e n zou de heele „ s t a a t k u n d e " en zedeleer v a n Hoof t u i t d i t register , inzonderheid der abs t r ac t e begrippen, kunnen put ten . Z o o bijv. op S t a a t ­zucht s t a a t : „ I s een oudt quaad t ( H i s t . I I 38) . S t a a t z u c h t doe t sommige n a a r haas t ige verheffing, t o t hunnen ondergangk ijlen (Ann. I l l 16)". E n w a n n e e r wij d a n H i s t . I I 38 ops l aan bij het kantschr i f t „ D e s t aa tzuch t een oudt q u a a d t " d a n kl inkt inde rdaad „ d e verdui tschte T a c i t u s " ons als de Hoof t der Nede r l . H i s to r i ën in de ooren. M e r k w a a r d i g is da t B r a n d t , a a n het einde v a n het vijfde boek der H i s to r i ën gekomen, den lezer de v raag stel t hoe de oorlog der B a t a v i e r e n eindigde en „ i n w a t s t a a t de Ba t av i e r en zeeder t bij de Romainen w a a r e n " , en hem verwijs t n a a r het t r a c t a a t v a n H u g o de G r o o t „ V a n d ' O u d t h e i t der Ba tav i sche Repu-b l y k e " (3y) . Hij geeft daa ru i t een ko r t overzicht en to t besluit het bewijs d a t de Ba t av i e r en op voet v a n „eenpar ighe i t v a n de w a a r d i g h e i t " met het volk èn he t rijk v a n R o m e s tonden.

I n zijn opdrach t a a n burgemeester Bors v a n W a v e r e n zegt Ger . B rand t , da t Tac i tus de glorie der a loude „ D u i t s c h e vr i jhei t" heeft verheven, opda t de nakomelingen de vaderli jke voe t s t appen mochten navolgen. M e n verwij t w e l i s w a a r Tac i tus , d a t hij, de heerschappij v a n Tiber ius beschri jvende, ook de geheimste l isten leer t , die den weg t e r slavernije banen , m a a r ook in he t on tvouwen v a n zulke dingen w a a r s c h u w t hij de vrije volken, en, ontdekkende w a t hun te mijden s t aa t , wijst hij de tegen-middelen a a n . N o o i t prijst hij ' t snoode. O v e r a l geeft hij de deugd h a a r prijs. „ N e r g e n s vindt men hem gereeder dan omtren t het ophaa len v a n den lof der doorluchtigen, die met w o o r d e n of daden de dwingelandij tegen­s tonden. Zu lks d a t he t groots te deel zijner boeken voor de vrijheid schijnt geschreven" . Ui tvoer ig l icht hij di t toe in zijn voor rede a a n den lezer. Tac i tus , zegt B rand t , had het geluk te schrijven in de eeuw v a n Tra janus „ e e n tijd van ze ldzaam geluk, toen ' t vrij s tondt te gevoelen w a t men w o u , en te zeggen w a t men gevoelde. E e n geluk d a t weinige historieschri jveren magh gebeuren. Toen moght zijn geest g a a n we iden zonder vreeze of omzien voor t y r a n n e n " .

B r a n d t wijst erop d a t Cos imo de Med ic i s , een de r wijste vors ten v a n I ta l ië , de w e r k e n v a n Tac i tus boven alles bewonderde . D e vijf boeken der

Page 407: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

His to r i ën die ons overschieten, zijn pas ten tijde van P a u s Leo X te C o r v e y a a n d e n W e z e r , in ' t k looster der Benedicti jner Monn iken , door Phi l ippus Beroa ldus gevonden. D e r t i g groote geleerden hebben zich afgesloofd met de verklar ing v a n zijn w e r k e n en de meeste volken , ,der vers tandigs te w e r e l d " vonden schrijvers die zijn w e r k e n hun ten dienste ve r t aa lden . P . C . Hoof t is de eers te gewees t die ui t he t w e r k v a n Boccallni heeft vertaald (38). I n 1629 hebben de „geheimenissen, u i t he t hajlighe der hajlighen v a n den S t a a t " te v inden in de Ragguagl i di P a r n a s o , Hoof t belang ingeboezemd: hij ve r t aa lde in d a t j a a r t w e e „ n i e u w m a r e n " ui t P a r n a s v a n he t eers te honderd ta l en elf v a n he t t w e e d e . Z e zijn pas in de ui tgave v a n P . C . H o o f t ' s w e r k e n v a n 1671 en in zijn mengelwerken v a n 1704 uitgegeven. Hij zond ook deze ver ta l ingen als oefening in den his to-r ischen betoogenden stijl a a n zijn zwage r Joos t B a e k en gaf daarbi j ui t­leggingen in briefvorm, zoo bijv. 20 Apr i l 1629 ( 3 g ) een „k l adde , mij tappel ing ui t de penne ge loopen" . D e z e uitlegging v a n his tor ische gebeur­tenissen is even rijk a a n gegevens als gecomprimeerd v a n vorm en st i j l ; he t „ h a r n a s c h du i t sch" viel hem reeds toen bl i jkbaar a l heel niet moeilijk meer . O o k is het opmerkelijk met we lk een diepgaande studie en kr i t iek Hoof t , in zijn br ieven a a n zijn zwage r B a e k voora l , p lach t door te dringen in de bui tenlandsche geschiedenis en pol i t i ek ; een groot a a n t a l beschou­wingen over de spannende t i jdsgewrichten v a n den Der t ig ja r igen Oor log (40) getuigen er van, hoezeer de i e t w a t ve reenzaamde D r o s t v a n M u i d e n meeleefde met de his tor ie v a n den dag, terwijl hij in zijn br ieven v a n den l a te ren tijd nagenoeg geheel zwijgt over het Nede r l andsch s t a a t s - en krijgsbedrijf.

I n zijn boek „ U i t den M u i d e r k r i n g " (blz. 128) heeft P . Leender t z J r . een fragment in p roza v a n Hoof t afgedrukt, misschien een zelfstandige be ­werk ing v a n den Alexander van Luclanua, misschien ook oorspronkelijk w e r k ; he t da t ee r t waarschijnlijk uit 1618 of '19. Eenige typische denk­beelden van Hoof t zijn er in v e r v a t :

Ende ick soude immers soo goeden gevallen genomen hebben aen de gemeene wijse van mijn vaderlandt. W a n t datmen sich daer aen houdt, daer heeft men de meeste eer af.

D e geest van Alexander t reedt in gesprek met M e g a e r a en Julia, Pompeius ' ech tgenoote ; Jul ia k l a a g t :

O helden, welker werkelijcke geesten geen rust en konnen houden, indien gij soo togh-tigh zijt om gewelt van oorlogh aen te rechten, wat rukt gij daerom het eene deel der borgerije tegens 't ander, wat voert gij broeder aen tegens broeder ? neef tegens neef ? maegh tegens bloedverwant ?

H e t fragment is niet meer of minder dan de aanhef van een t ragedie .

Page 408: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

O o k he t genre de r novelle is door Hoof t aangeboord , in de aard ige ver ­ta l ing v a n Lar'ma. D r . A . S. K o k (41) heeft aange toond d a t de oorspron­kelijke novelle geesteskind is v a n den F r a n s c h e n d ich ter Théophi le de V i a u „ e n qui l 'on peut sa luer le dern ier des lyr iques et le premier des p réc i eux" . D e „ p r e c i e u s e " vorm kenmerk t voora l zijn befaamde d r a m a P y r a m e e t Thisbé ( tusschen 1617 en 1623) (42), d a t door Huygens ui tbundig we rd geprezen. D e novelle L a r i s s a w o r d t gekenmerkt door een opmerkelijke ontleding v a n de verliefdheid a ls psychisch verschijnsel . Hoof t heeft een bijzonder v lo t ten stijl, ook in die deelen v a n he t ve rhaa l , getuige de beschrijving v a n de eers te aandoening der liefde. D e moraa l v a n he t stukje is i e t w a t „ l i be r t i n " : „ h e t s tae t der jeughd vrij , éensdaeghs mal te w e z e n " , en dan het s l o t :

O dagh van nemmer wederkeerbaere wellust 1 Zedert haelden wij onse harten op met heimelijke boelaedjen. Gij lieden, terwijl 't d'ouderdoom toelaet, gebruikt uw leven, ende spint den soeten draedt van een gelukkigh geleide jeugd tot de grijsheit toe, dat gij met een aengenaeme gedaghtenis, als verhaelende in genote vreughden, de lang-wijlighe verdrietigheden des ouderdooms mooght troosten!

A n d e r e s ta len v a n Hoof t ' s novell ist isch vermogen zullen ons blijken uit zijn h is tor isch w e r k (zie h ieronder) .

„ H I S T O R I S C H " P R O Z A

D e „Rampzaaligheden derVerhefj"Inge van den Huize Medició" is een der midde­len w a a r d o o r Hoof t zich voorbere idde op zijn levenswerk , de Nede r l and ­sche His to r i ën . Vonde l , in zijn lofdicht, noemt he t de „ I l i a s v a n de M e d i -c i s " . H i j zag er de hevige t ragiek is , van de lotgevallen v a n dit huis, de P a u s e n en Rome incluis : „ H o e solt di t huis door zijn for tu inen! H o e w o r d e n h ier de hooge duinen D e s S t a a t s besprongen v a n een zee V o l ongelucken en e l l enden!" „ D e Tiber moet he t toch bezuren, D a t Klemens b innen u w e muren Verhef t he t Mediceesche bloet D o o r ' t S leute lampt to t a en de w o l k e n " . E n ook Hoof t zelf, in de s ta t ige inleiding v a n zijn w e r k , ve rk l aa r t zijn w e r k a a n di t boek ui t dezelfde oorzaken , die Eur ip ides en de andere Gr ieksche t ragici t o t he t d ichten v a n t reurspe len hebben „ g e p o r d " :

redenen van regeering : 't verquikken der middelbare, 't intoomen der uitsteekende burgeren, en 't verwekken van yder in 't gemein, tot liefde van 't wettigh beotier huné vader-landta, met maalkonét van leevende beelden en woorden, die hun de niet of naauwlijx af zonderbaars plaagen der overmaatige grootheidt voor oogen Melden. Met wat huislijke bitterheden de weelde hel koninkdoom van David gezult heeft; hoe weldigh de fortuin van Auguélué over den staat, hoe wrevel zy hem onder zijn gezin en naakoomét geweest ié, 't eerét betuigen oné de heilige, ' t ander de weirlijke letteren,

3 8 i

Page 409: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Evenzoo leerzaam acht te Hoof t de geschiedenis , ,van den huize M e d i c i s " , w a a r v a n zeer belangrijke gegevens, zegt hij, die niet in „ o p e n b a r e geschrif­ten gevonden w o r d e n " , tijdens zijn langdurig verblijf in F lorence to t zijn kennis w a r e n gekomen. H e t is w e l duidelijk, d a t niet slechts of voorname­lijk „po l i t i eke" belangstell ing den „h i s to r i cus" dreef to t d i t w e r k ; de stoïcijn èn de dichter zijn hier a l lereers t a a n he t woord , t en ba te v a n het eigen Gemeenebest . O o k de d i c h t e r : „ m e t maa lkons t ( = schi lderkunst) v a n levende beelden en w o o r d e n " . H e t ve rhaa l v a n H o o f t is d a n ook, gelijk in zijn boek over H e n d r i k I V , in s terke ma te episch-dramat isch. Reeds op de derde bladzijde s to r t hij zich in een spannende beschrijving van de samenzwer ing tegen Lorenzo . D e poli t ieke en cultureele beteekenis van die groote figuur w o r d t geheel overschaduwd door de schildering v a n deze gruwelijke moordpar t i j . Al leen t e r inleiding v a n di t leven w o r d t in beknopten vorm medegedeeld, d a t Lorenzo niet al leen vele geleerden en kuns tenaa r s „me t rijkelijke wedden t ' h e m w a a r t s t r o o n d e " , m a a r ook zelf de we tenschap en vooral de poëzie, en d a n in zijn moeder taa l , beoefende. E n na de vermelding van zijn dood in 1492 besluit H o o f t :

Vv^at het aan hem verlooren had, vernam als toen Italië, stortende, door breidel-loozen hoomoedt, en blinde staatzucht zijner Vorsten, in de verwarringen en ellenden der oorlogen, die t'sedert, over de dertigh jaaren lang, genoeghzaam staadelijk getornt hebben.

H e t „ v o o r s p o o k " on tbrak ook toen n i e t :

Rechts voor zijn overlijden, als hadde 't den hemel ter harte gegaan, trof een blixem-flits den top des Doms van Florense, ende smeet een weldigh deel van dat gebouw ter aarde : 't welk der versleegene burgerey als een mis voorspook van 't naakend onheil inviel.

E n deze anekdot ische vorm neemt in he t verdere ve rhaa l hand over hand toe . Ui tvoer ig is w e e r de beschrijving der gruwelen v a n de bestorming van Rome tijdens de regeering v a n den Medice ï schen paus Clemens V I I en andere avontuurl i jke zaken, en boven a l die v a n den moord op her tog A lexande r de Medic i s , w a a r a a n vier groote bladzijden (op een geheel v a n ruim dertig) zijn gewijd. Prof. Cornel issen heeft, in zijn boek over Hoof t en Tac i tus (43) betoogd, d a t Hoof t zijn Rampzaa l igheden zou hebben geschreven om de leering die er ui t t e t r ekken viel voo r de s t aa t ­kunde en om he t ve rband v a n deze geschiedenis met he t leven en de w e r k e n v a n Mach iave l l i en Guicciardini (44) „ d e beide mannen die he t begin v a n de moderne poli t ieke geschiedschrijving hebben ingeleid, h a r e beoefening a a n de orde stelden en zoo de geschiedschrijving, gelijk Tac i tus die onder de an t ieken beoefend had , deden her leven" , en hij noemt H o o f t ' s w e r k „ e e n boek vol regeeringswijsheid". W i j meenen, d a t ui t he t bovens taande reeds blijkt, d a t Hoof t in zijn ve rhaa l m a a r sporadisch v a n „regeer ings-

Page 410: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

wijsheid" blijk geeft, en veeleer zich heeft wi l len oefenen in een spannen-den ve rhaa l t r an t . D a a r b i j heeft hij a l leen dien éénen stoïcijnschen stelregel op he t oog, da t alle aa rdsche geluk en grootheid betrekkelijk is, ty rann ie en s t aa tzuch t ui t den booze , en niets gevaarl i jker d a n heerschappij v a n , , ' t gemeen" . N a den moord op her tog Alexande r ve rgader t de R a a d v a n F lorence :

Zij waaren meest onderworpelingen van den huize Medicis : hadden ook versche heuge­nis van de balddaadigheden, gepleeght toen de gemeente meester was. En de Histori-schrijver Francois Guicciardijn, een man van groote voorzienigheidt en ervaarenis, verklaarde plat uit, niet te zullen lijden, dat de Sciumpi (o£t w y zeiden 't graauw) weder te roer raakte.

O o k w o r d t Guicciardini in deze regelen niet a ls historieschri jver, m a a r als aanhange r v a n dezelfde a r i s tocra t i sche poli t iek als die v a n Hoof t , geprezen. H e t is niet in te zien, d a t Hoof t door zijn w a a r d e e r i n g v a n de t w e e I t a l i ­aansche geschiedschrijvers to t he t schrijven v a n deze geschiedenis zou zijn gekomen. Hi j heeft he t in zijn inleidend w o o r d d a n ook anders ve rk laa rd . D e gegevens voor deze geschiedenis h a d hij meest v a n ooggetuigen, of ui t br ieven en par t icul iere bescheiden. E n niet in de s t aa tkunde , veeleer in de romant iek v a n het leven in vorstel i jke kr ingen vermeide zich de I t a l i an i -seerende Hoof t . H e t hoogtepunt v a n zijn novell ist isch t a l en t bere ik t hij a a n het einde der Rampzaa l igheden in de d ramat i sche geschiedenis v a n He l io -nore en Zanob io . He l ionore , de v r o u w v a n D o n Pie ter , die,

net besneden van lidtmaten, helder bruin en bloozende van aanschijn, met een paar oogen daar in van leevende git, gefoelijt met schitterende vonken, voor de volmaaktste in schoonheidt van heel Italië ging. Zanobio, welgeschaapen van leest, fier van moedt, voeghlijk van zeden, afgerecht op allerlei adelijke oeffeningen en hoofsche hanteering ; ende die de konst doorknaauwt, de natuir te baat had, om zich ter wrangste borsten in te wikkelen, de mogentheden der zielen te breidelen, ende naa zijnen zin te mennen. Van schrijven in rijm en prooze, van paaren der stemmen met snaarengalm, van over­vliegende vonden met maghtigh sieraat van taal t'ontfouwen, en zijn' hartstoghten met glimp ten toon te stellen, weetenschappen gequeekt in 't kabinet van Venus, ende die alle slooten van Jonfferlijke boezemen kunnen openen, was hij een uitgeleert meester.

Geen wonder , d a t He l ionore hém h a a r verboden liefde schonk. E n hoor nu den schalkschen humor v a n H o o f t :

Met omzichtige vroedtheidt (zoo vroedtheidt in zulke stoffe plaats grijpt) werdt deze vryaadje, ter wederzijden, gedreeven; en, met troost der gelieven, voltooit. Maar de werelt waar een hemel, wen zóo smaaklijk een honighbeek zonder menxel van bitternis der allergroenste gal wilde vlieten 1

H o e ook deze t w e e door snood v e r r a a d t en va l w e r d e n gebracht , k a n al leen H o o f t U ver te l len . Z a n o b i o geworgd, He l ionore door D o n P ie t e r doors to­ken, D o n P ie t e r wijd v a n zijn vade r l and gestorven. D a t wij i nde rdaad

Page 411: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

de Rampzaal ighe iden als een brok l i te ra tuur , niet a ls een brok van s taa tsmanswi jshe id en oefening in de his toriografie moeten beschouwen, blijkt u i t d i t hoofsche verhaa l , en nog meer ui t den zin, dien Hoof t er t en besluite onmiddellijk op l a a t volgen : „ D o n Pie ter . . . s t a r f zoo wi jd t van zijn vader land t . Met zoo menigerlei ramp v a n weders t reev ing , verjaaging, bal l ingschap, hoon, berooi thei t , anxt , kommer, ve r r aad t , vlught, vankenis , ve rmoord t w o r d e n oft moorden, ' t we lk bij de vroomen even ellendigh is, heeft de fortuin de verheffing van ' t huid Medicló opgewogen; tol dat het,verouwelijkt in de Vordelijkheit, allenskens verdraaglijk werdt, en zijn voorspoedt draagen leerde" H o e immers had Hoof t he t r e l aas dezer ongelukkige boelage ingeleid ? „ N o c h w a s de foruin niet za t v a n woeden , en h a a r e gunsten, in ' t openbaar verheffen dezer s tamme, haa r , met p laagen binnen 'ó huis, be t aa l t te ze t ten . D o n Pie ter , had t en echt zijn nicht He l i ono ra . . . " .

I n 1626 verscheen „ P . C . Hoof t s Hendrik de Grote, zijn leven en bedrijf. T ' Ams te rdam gedruckt bij W i l l e m Jansz B laeuw, op ' t W a t e r , in de guide Z o n n e w i j z e r " . H e t vignet met den symbolieken zonnewijzer d r a a g t de kenspreuk „Indefessus agendo" , kenspreuk voor he t leven v a n den koning m a a r ook voor he t w e r k v a n den schrijver, die met di t pracht ige boek de vruch t v a n een t ien ta l j a ren studie p lukte . E n he t w a s nog m a a r de voorproef v a n he t groote w e r k d a t hem voor den geest zweefde : de geschie­denis v a n den Neder l andschen vrijheidsoorlog (45). O m zich te oefenen in den stijl, en den koning t e r eere , vol tooide hij eers t deze levensbeschrijving, in de j a ren w a a r i n hij tevens a a n de ver ta l ing v a n Tac i tus w e r k t e . Hoof t spreek t in zijn opdrach t van „verscheide schr i f ten" w a a r u i t hij de s tof heeft „opgezoch t" . I n he t w e r k c i teer t hij ui t de Commenta i r e s v a n Blaise de M o n l u c , hij gebruikte t a l van andere F ransche au teurs , voora l Thuanus en zal ook geprofi teerd hebben v a n de omvangrijke, voora l Ca lv i ­nist ische, pamfle t tenl i tera tuur , die is voor tgekomen ui t d ramat i sche ge­beurtenissen a ls den Bar tho lomeusnach t . W a t die episode betreft , volgt Hoof t de H i s to r i ae v a n J. A . de Thou (Thuanus) . V a n andere belangrijke o n d e r d e d e n zijn de bronnen niet a a n te wijzen, v a n bijzonder belang is de wijze w a a r o p Hoof t een bron gebruikte bij de beschrijving v a n H e n d r i k s dood. H e t boek w e r d opgedragen a a n Died r i ck B a s , r idder , burgemees ter en r a a d der s tad Amste rdam, a a n wien Hoof t vele gunsten en bewijzen v a n vr iendschap dankte „ m y als t ' huis gezonden, zommighe eerze v e r w a c h t , jae verzocht w a r e n " .

I n de opdrach t geeft Hoof t rekenschap v a n zijn doel en t a a k als geschied­schrijver. Kennis de r feiten v a n de historie is voor een „ rech t schapen oor­d e e l " v a n groot nut, al leen de ervar ing g a a t er boven uit . N a a s t de ervar ing heeft men de his tor iën noodig, die, „boven dien, in ' t s t ichten de r zeden en huiszaken v a n geenen geringen r a a d t en i s " . I n he t bi jzonder de s t a a t s m a n doet e r goed aan , de geschiedschrijvers te bes tudeeren. M a a r niet in he t

Page 412: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

wilde weg, vliegend v a n den een n a a r den ander . Z o o zeer moet hij zijn , ,verkeering maken met den eenen oft ande ren schrijver, d a t de stof a a n hem beklijve, a ls oft hij d a a r zelf doo r heen gegaan w a a r . " Z o o hebben he t de „groo te oordee len" altijd opgevat , v a n A lexande r die de gedichten v a n H o m e r u s , „zijnde inderdaad his tor ie met poëtsche s i e raden verb loemd" , t o t K a r e i V die „z ich he t voedsel e igende" v a n de gedenkschrif ten v a n Commines . M e n moet den grond der schri jvers raken , n ie t er over heen loopen m a a r „ t a s t e n " , ooren hebben om te hooren w a t zij in hun w e r k „ m e t s chaduwen hebben gediept, quansuis leeghbaarl i jck ( = losjes) aan roe rende geheimenissen, die zij in de oren by ten den geenen die de r hebben om t e h o o r e n " . V o o r a l de geschiedschrijvers v a n , , ' t geen zich naes t a a n onzen t i jdt heeft toegedragen" zijn a a n te bevelen, omdat de problemen v a n den eigen tijd daa rmee in n a u w verband s t aan . D i t inzicht, ve rk l aa r t Hoof t , heeft hem to t he t schrijven v a n deze biografie g e b r a c h t : „ in ko r t Ho l l and -landtsch, op hope d a t de naedruk v a n zo treffelycke dingen t en deele zal opweghen, he t geen d a t mijn vermoghen te l icht v a l t " . Te meer omda t zijn vaderlandsl iefde hem verpl icht t o t dankbaa rhe id a a n dezen vors t , die a a n „ h e t opreghten v a n dezen s t a a t " zoo groot aandee l heeft gehad. P ragmat i sch is deze his tor ie , nut t ig en l ee rzaam voor de prakt i jk des levens . M a a r Hoof t s t ak zijn vereer ing v a n den held niet onder s toelen of banken , ook niet in deze opdracht . D e v o o r w a a r d e voor een episch-dramat isch kuns t ­w e r k is dus gegeven : geestdrift , scholing in de klassieke genres , liefde v o o r den eigen taalst i j l . E e n held is de be t reurde koning, wiens p o r t r e t v o o r a a n het boek behalve v a n een Lat i jnsch lofdicht v a n H u y g de G r o o t v a n de volgende versregels v a n Hoof t vergezeld i s :

V o o r vi jandt swich te noit , oft hem genaad ' ontzeide D i t aanschi jn, op w i e n s w e n k de Chr i s t e were ld dre ide .

Reeds in den aanhef v a n he t w e r k w o r d t H e n d r i k de G r o o t e gekenmerkt als „aanzienl i jck ui tbl inckende onder de s i e raden der opgaande eeuwe , a ls die ongelyck meer l ichts v a n de deught d a n v a n ' t gheluk ontfanghen h a d " . Zi jn opkomst is een de r schi t te rends te verschijnselen v a n de Rena i s sance , immers t i jdens zijn leven begon zich he t ideaa l de r Romeinsche oudheid, „ in hande l v a n w a p e n e n en w e t e n s c h a p p e n " , n a „ o n t r e n t duysendt ja ren , w i l ­d e r n i s " in de s t a t en v a n E u r o p a te o p e n b a r e n ! D o o r afkomst en geboorte s tamde hij u i t he t derde ges lacht der F r a n s c h e koningen, d a t zijns gelijke onder de zon niet k e n t : Syr ië , Jerusa lem, C y p r u s , Gr iekenland, he t keizer­rijk v a n Byzant ium, Sicil ië en N a p e l s , Toscane , Lombardye en Genua , Cas t i l i ë en N a v a r r e , Hongar i j e , Po len en Enge land „hebben zich la ten beheeren door r a n k e n v a n dezen s t a m " . Zi jn v a d e r s t amde af v a n den heili­gen Lodewijk , zijn moeder w a s Jeanne d 'Albre t , „ w e l k e uytnemende f lonkers ta r in deftigheydt v a n zeden, voorzienigheidt , grootmoedigheidt , Godvrucht igheydt bij de o u w d e en naamhaf t ighe heldinnen w e l magh ge-

Page 413: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

leken w o r d e n " , gesproten bovendien ui t den on tzagwekkenden oor logstam en he t gestrenge bloed v a n Foix , en verder overtuigd p ro t e s t an t . Terech t noemde de H e e r D u B a r t a s hem in een sonnet den naneef v a n H e r c u l e s : , , ' t zij door Poëetsche weligheidt , oft da t he t volck zich zulx diets m a a k t e van dien v a n F o i x ; h a a s t met zo veel slots als M . Anton ius te R o m e d a e r voor wi lde aangezien w e z e n " . E n H e n d r i k heeft l a t e r zijn beeltenis met de w a p e n e n v a n He rcu l e s op triumfpenningen doen „ m a l e n " , met gelijk rech t als Alexander zich O l y m p i a ' s ve rhaa l v a n de Slang en C a e s a r de v e r w a n t s c h a p met Aeneas liet aanleunen. Dergel i jke „ d a p p e r e i jdelheden", die de geringen doen ui t lachen, komen de grooten te s t ade . Z o o zijn er nog onlangs, zegt Hoof t , geweest , die de afkomst v a n keizer K a r e i V t o t op N o a c h wi s t en te berekenen, „ende zulk een ' eeuwighe rij t e s t u w e n met vorsteli jcke pe r sonen" . Gelijk een zoo klassiek koningskind be taamt , w e r d zijn geboor te voorafge­gaan door he t voor teeken v a n een droom zijner moeder . Zi j d roomde t e r were ld gebrach t te hebben een h a a n „zee r schoon v a n kam en verscheiden-verwige vederen . D e w e l k e , bevochten v a n een ' g rooten hoop toeschietende s langen zich wakker l i jk wee rde , schut tende hun geweld op zijn pennen, en dragende zijn kam moediglijk t e b e r g e " . M a a r d a a r verscheen een be jaard m a n van ee rwaa rd ig ge laa t „zeggende zij had geene vrees te hebben voor h a a r h a a n t j e n : w a n t de paus genadig en hande lbaa r w o r d e n d e , zoude de slangen doen afs taan , ook hem toezenden een' kuische tortelduif, en die hem eieren leggen, d a a r a renden ui t gekipt zouden w o r d e n " . —• D e z e droom getuigt onmiddellijk v a n Hoof t ' s kunst v a n ver tel len en v a n beschrijving. D e beknoptheid v a n stijl, door Hoof t ve rk laa rd a ls een middel om nadruk te leggen op treflijke dingen, w o r d t den lezer t en volle geopenbaard in het ve rhaa l van Hendr ik s ha rdende opvoeding in he t gezin v a n eenvoudige boeren in „de k l ippen" v a n B e a r n , den vroegen dood v a n zijn vade r en den jammerli jken aans lag op he t leven v a n H e n d r i k en zijn zusje be r aamd door Guise , den ket tervervolger , die d a a r t o e in verbinding t r ach t t e te t reden met Fi l ips I I en Alva , Fil ips „d ie voor ' t hooft de r vors ten v a n zijne gezintheidt wi lde aangezien wezen , met den ty te l Ca tho lyck a l te jammerlyck beho lpen" die a a n deze kinderen he t rijk v a n N a v a r r e niet gunde en de moeder a a n de Spaansche Inquisi t ie wi lde over leveren. H e t opzet mislukte, door de t r o u w der F ransche koningin v a n Spanje en he t eergevoel v a n K a t h a r i n a van Frankr i jk . E n zoo k w a m de jonge H e n d r i k a a n he t betrekkel i jk veilig geachte hof, onder leiding van den heer v a n l a C a z e , een godvreezend edel­m a n en v a n groote bekwaamhe id in kri jgszaken, ook zeer belezen, voora l in geschiedenis , , ' t we lk de vorstengeleerdheid i s " . Zi jn ontwikkel ing in de le t te ren w e r d echter l a t e r te zeer ve ronach tzaamd, d a n d a t hij zijn ver langen kon bevredigen, evenals C a e s a r zijn eigen kri jgsbedrijven te boek te stellen.

I n een verbijs terend snel tempo l aa t Hoof t nu den noodlot t igen gang der

Page 414: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

F r a n s c h e geschiedenis voorbij „ tu ime len" : de bruiloft v a n H e n d r i k die een „bloedbrui lof t" w e r d in den Bar tho lomeusnach t . H i j is de eenige dien de sa­menzweerders opzettelijk sparen

(beduchtende) dat, een stuk van zelf hatelijcker als 't diende, met geenderlei glimp en zoude te verschoonen zijn, indien men, zonder aanzien van de koninklijcke waardigheidt ende nieuw gemaakte swagherije, eenen vorst van den bloede, binnen Louvre, als onder de ooghen van den koning zijn' schoonbroeder, ende in de armen zijner bruidt, ombraghte.

Hoof t volgt in di t deel v a n zijn w e r k he t t w e e en vijftigste boek van Thua -nus . M a a r hij wijzigt, w a a r de dramat iseer ing der geschiedenis di t noodig maak t , den loop der gebeurtenissen. I n he t bi jzonder bij den moord op den admi raa l de Col igny is de h a n d v a n den d rama tu rg merkbaa r . H e n d r i k met de zijnen w o r d t gedwongen to t de belijdenis v a n he t kathol iek geloof. N i e u w e aans lagen brengen hem ech te r s teeds meer a a n de zijde de r Pol i t ieken en Ma lcon t en t en . E n in 1674, w a n n e e r hij door K a t h a r i n a te r ve ran twoord ing w o r d t geroepen, o n t w a a k t in hem het mannelijke bewustzi jn van zijn eigen rech t en k r a c h t en „bes tond t een reden te voeren, die in ' t minste niet nae de versuftheid eener belijdenis smaackte , m a a r met een vr i j -moedigheidt, geaa rd t nae de Ma jes t e i t v a n zijnen s t aa t , bors t uy t teghens de koninginne. . . " E n hier l a a t Hoof t zijn eers te klassiek gesti leerde rede in den indirecten vorm volgen. N o g een p a a r j a r en v a n rijping in de doo r in t r i ­gues verpes te sfeer der „ d o o r t r a p t e p r inces" , de waa rd ige afstammelinge van Cos imo de Med ic i , en H e n d r i k koos zijn eigen weg, ging over to t den gereformeerden godsdienst . In tusschen w e r d anderzi jds de Ligue gevormd, een hevige, geweldige en stijfgestutte par t i j schap, of, zooals Hoof t het u i tdrukt n a een uitvoerige ontleding de r s t a t u t e n : „ e e n las ter lycke t ' sa ­menrot t ing, geschapen om alle orden, r ech ten ende regelen v a n den rycke ' t onders te boven te keeren, ende zoowel den koning, in de r tijdt, a ls zijnen wet t igen naza ten , ende voornemeli jck dien v a n N a v a r r e , den voet te l ichten, ende te vers teeken v a n de k roone hunner v o o r v a d e r e n " . S teeds nadrukke­lijker w o r d t op H e n d r i k v a n de zijde der Pol i t ieken een beroep g e d a a n ; hij ech te r w o r d t „ in de wel lus ten v a n zijn hof ve r s t r i k t " :

D e krijghszorghen slapende, zoo hielden die van de minne de waak, ende ontstak Navarre op een personaadje, machtigh te veroveren weerbaarder herten als het zijne (1), in dat stuck (nl. de liefde). Deze was vrouw Corisande van Andoins, weduw van Grammont, gravin van Guissen, voortreffelijck in verscheide begaaftheden, ende onder andere, van zuiveren oordeel in de geestigheidt der poëzie, die een spel vol prickelé ia lot de verAlngering der gemoeden, op de weelde, die van 't genot der óchoonheidt wordt ingebeeldt.

M a a r hij w o r d t w a k k e r geschud door den loop der gebeurtenissen in N e d e r ­land, den vertwijfelden aans lag v a n Anjou in i 5 8 3 . H i j s tel t zich in verbin­ding met de s t a ten en vors ten die , , ' t pausdom hebben v e r l a t e n " . D e dood

Page 415: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

v a n Anjou brengt H e n d r i k „ t o t op den naas ten t r a p " a a n de regeering. D e burgeroorlog is onvermijdelijk. Va l sche voorspiegelingen brengen he t volk to t o p s t a n d ; dit is Hoof t ' s meening over de ellende v a n den burgerkrijg :

D e loutere bewimpelingen zijn de zenuwen der muiterije, ende geen konst die bet in oproer te stade komt, als een slagh van zijn' handeling, met zoo vast ende bekoorlijck een verwe, te blanketten, dat zij, zelve in 't licht komende, haren schijn houde, ende den loop van de lieden, daar nocht oordeel, nocht waare waan in is.

Z o o komen w e eindelijk to t he t in alle opzichten klassieke ve rhaa l v a n den veldslag bij C o u t r a s (blz. 69 en vlg.). Inleidend w o r d t de opstelling van de t w e e legers beschreven. D e overmacht in getal en de ove rdaad in weelder ige bewapening v a n he t leger der Ligue w o r d t aangeduid met de w o o r d e n : „ in de eers te rij w a r e n niet a ls graven, markgraven , ende h e r e n ; schi t teren­de de gansche ru i te ry v a n ' t o v e r ^ d i g h goudt ende zilver op wapenen ènde gewaden". Hend r ik r ich t zich in een gesti leerde rede achtereenvolgens to t Turenne , C o n d é en het volk, d a t to t de ui ters te zelfbeheersching w o r d t a a n ­gemaand : „ Y e d e r s t recke eenen man, houde ' t h a r t in den boezem, zich in zijn gelidt, de handen v a n den b u i t " . Snel is de slag beslist, door he t meester­lijk gebruik der ar t i l ler ie en den s tormloop de r ruiteri j v a n N a v a r r e . Vijf duizend m a n , w a a r o n d e r vierhonderd edelen, v a n den vijand w e r d e n gedood, H e n d r i k ver loor slechts vijf edelen en twint ig soldaten. N i e t h ierui t echter bleek de grootheid v a n den h e l d ; Hoof t ziet in hem een ander i d e a a l :

„Van zoo goedertier een inborst was hij, dat hem de tranen ende zuchten uytbraken, in 't overpeinzen van den afbreek die 't vaderlandt leed, bij 't omkomen zoo veler treffe-lijcke van adel weg genomen door die nederlaag. Ende viel hem in, met jammerende deernis, het rampzalig lot van 't bedruckte Vranckrijck; 't welk t'eener tijdt gestroopt, geknaegt, ende uytgemergelt werdt van vijf geweldige heirkrachten; te weten, de twee die hier gevochten hadden, een onder den koning, een onder Guise, ende het Hoog-duitsche". Grootmoedig schonk hij leven, vrijheid en eer aan de gevangen vijanden, „verpletterende deprickelen der wraackgierigheidt, doen hij de wraack in der^andt^ad".

M o e d en beleid in den strijd, genadigheid in de overwinning zijn het rech te s ie raad v a n den v o r s t : Hoof t ziet in Hendr ik zijn ideaa l v a n den r idder ­lijken vors t die de s t aa tzuch t h a a t en den vrede liefheeft boven a l . H e m zei­ven l a a t Hoof t , tegen he t einde van het boek, spreken over de s t aa t zuch t v a n Spanje , die de Ho l l andsche vrijheid en den vrede belaagt . O o k het Twaalf jar ig Bes tand l a a t Hoof t voora l door toedoen v a n H e n d r i k to t s t and komen. E v e n komt hier w e e r Hoof t ' s pa t r io t i sme om den hoek : de koning v a n Spanje erkende de Nede r l anden als vrije landen, die

tot eindeloozen roem ende vermaartheidt der Hollandsche wapenen, ende onsterffe-lijcken naam der prinssen dieze beleidt, ende, uyt het stof verheven, geplant hebben op de vesten der vrijheidt, ten trots van de vermetelste heerschappije der werelt.

Page 416: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Ind rukwekkend is he t verhaa l v a n den dood des konings. Zi jn huis bloeit in stijgend getal v a n pr insen en prinsessen, als s t a a t sman is hij onovertrof­fen. Slechts zijn toenemende minzucht verduis te r t he t aureool v a n den held. E e n coali t ie-oorlog dreigt te on tb randen door he t conflict v a n Gulik, Kleef en Berg . D e koning besluit , t i jdens zijn afwezigheid op den veld tocht de koningin to t regentes a a n te stel len en h a a r d a a r t o e eers t t e doen kronen . D e z e plechtigheid s temt hem to t diepe ontroer ing. Hoof t kondigt daa r in he t naderend onheil aan . D e koning s t a a t in t op v a n voorspoed en heerlijkheid, al le vors ten w o r d e n in tuch t gehouden door den schrik v a n zijnen naam en de ach tbaarhe id zijner wapenen .

Hij blank van glorl strijdender handt veroverd, ende gehaald uyt den brand der gevaar-lijckheden, voorspoedig van verstand, van gezontheid, van huwelijck, ende twaalf levendige kinderen, zoo wettige als natuurlijcke, daar hij noit ramp oft steurnis onder ontstaan zag, nocht tusschen henlieden, nocht tegens zijnen persoon; eige plagen der hoogheid, ende die de grootste van den aardbodem gepijnigd hebben. In deze geluk-zaligheidt van welgesteld rijk ende bloeijend huis, scheen 't dat schielijck het lot begost te walghen door de zaadzaamheidt van zoo veel opgehoopte genaden....

Ecl ipsen en andere „ v o o r s p o k e n " kondigen den tuimelenden va l ui t zooveel voorspoed a a n . D e onrus t die den koning kwel t , zijn voorgevoelens voor den r i t n a a r het tuighuis, w o r d e n ui tvoerig en o p dramat i seerende , spannen­de wijze geschilderd.

Entlijck zeide hij der Koninginne, dat hij besloten had in stadt te gaan, ende, tredende op het uytstek vóór hare kamer, vraaghde oft zijn' karos beneden was. Een booswicht, berooit van hooft ende bystere zinnen, die op zijn \lj£ ging (== op zijn leven loerde), .zeide in zich ^elve, als hem vattende bij dat woordt: ,,Ik heb u. Gij zijt door".

E n v a n s tonde af a a n is nu de moorder in he t spel. D e koning en zijn gezel­schap „k lommen" in de ka ros , zeven in getal . „ O n d e r ' t welfsel v a n de eers te poor t deed hij de k a r o s rond tom openen. D o e meend' ( = h a d het ge­munt op) hem de moorde r ; m a a r vond t zich v a n zijnen toeleg, door dien d a t Espe rnon z a t d a a r hij den koning v e r w a c h t t e " . M e n ri jdt d a n verder n a a r he t tuighuis langs een weg , n a u w v a n doorgang, een s i tuat ie , zegt Hoof t , reeds afgekeurd op 14 M e i i554 door koning H e n d r i k I I . , , ' t W e l k , als geschiedt op gelijck eenen dagh der maand als deze , ende in ' t eers te j a a r v a n ' t leven dezes pr inssen (nl. H e n d r i k I V ) , bij sommigen aangeteekent is voor bedenkelijck, of d a a r niet y e t w e s wonde r lyk mede gespeelt h e b b e " . E n inderdaad w o r d t de poor t hem noodlot t ig. Hi j bespreekt met zijn vr ien­den den a a n s t a a n d e n l e g e r t o c h t :

In deze reden, roerende 't hoofdstuk van zijn beroep, blééf de koning. W a n t de schelm vol verwoedtheidts, ziende alzoo zijn open ( = kans), ende dat verscheide luiden tusschen de karos ende de winkels doortraden, quam aan, heel verhit ende bezweet, met zijnen hoedt op der handt, daar in een twée-snédig més, bekleed met lampers ende braght,

Page 417: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

over 't radt heenen, zijner Majesteit in een ommezien drie belten : te bonter, zoo te vermoeden staat, mits dat hij geen gezicht van haar aanschijn had, dat hem met vrunt-lijckheidt oft ontsichlijckheidt had mogen beteutert maken.

H o o f t ziet t o t he t l a a t s t een koning in zijn vriendelijkheid, den schelm „a l s he t s teeds nade r sluipend g e v a a r " . Z o o on t s t aa t de dramat i sche spanning : door de tegenstelling, door den onvermoeden samenloop der omstandigheden, door den moordenaa r die, eerst dreigend, dan toes tootend de rol van het fa tum speelt . W e l is er onlangs een bron voor he t ve rhaa l van des konings dood aange­wezen (46). M a a r er zijn in he t verslag van den aans lag eenige afwijkingen, die he t vermoeden wet t igen, d a t Hoof t of een andere b ron of beide heeft gebruikt . M e n v raag t zich bovendien af, hoe Hoof t in he t ve rhaa l van deze en dergelijke gebeurtenissen „oorspronkel i jk" had kunnen zijn ? D e om­standigheden en gebeurtenissen moet hij a ls „h i s to r i cus" pu t t en ui t meer of minder officieele „ r a p p o r t e n " . O n s oordeel over den „ l i t t e r a t o r " w o r d t be ­paa ld door de v raag in hoeverre hij door ordening der feiten, voorstel l ing van het ver loop, en v a n de sfeer, afwijkt van zijn „ b r o n " . H e t is zoo gelegen, d a t de t a a k v a n den l i t te ra i ren crit icus pas begint, w a n n e e r er een „ b r o n " is aangewezen op grond van gelijkheid v a n stóf. W a t nu in onze ontleding als „ d r a m a t i s e e r i n g " v a n he t gebeuren is gekenmerkt , blijkt het eigen „ l i t t e r a i r e " we rk van Hoof t te ziin, en daa renboven nog de stijl.

D E N E D E R L A N D S C H E H I S T O R I Ë N .

Toen Hoof t in i 6 3 8 de eers te twint ig boeken van zijn Hi s to r i ën „ seede r t de O o v e r d r a g h t der Heerschappi je van Ka ize r K a r e i den Vijfden op K o o ­ning Phil ips zijnen Z o o n " to t den dood v a n Pr ins W i l l e m , h a d voltooid, dicht te Vonde l zijn „ S p o r e a a n den H e e r H o o f t " w a a r i n hij t e r eere v a n den „gewijden S tor ieschr i jver" die „ t o t wa r ing van ve rware loosde schat ­t e n " de pen „ in Poëzij gemat en afgesloofd" opva t te om te bewijzen, „ m e t ons t a a l en tonen, d a t er niet Geredend is, zoo rijp, van deftige Lat i jnen, O f ' t l icht v a n H o l l a n d d a r w e l tegens R o m e schi jnen". D e n „ b a a i e r d " v a n onzen vrijheidsoorlog zou hij „schicklijk sche iden" . Vonde l zag in dit w e r k de verwezenli jking v a n he t ideaal der Rena i s sance . N i e t a ldus G. Brand t , die al leen he t opvoedende nut e rvan z a g : „ M e n vond t er geen bloot ve rhaa l v a n zaaken , m a a r een school v a n s t aa t , een le i t s ta r v a n regee-ringe, een kompas v a n beleidt , een wegwijser t e r oorlogskunde, een leer­mees ter v a n grootmoedigheit , bescheidenheit en gemaat igthei t , een opwek-ker to t liefde des vader land t s en der vr i jhei t" (47). Z o o „u t i l i s t i sch" zag ook Hoof t de t a a k v a n den geschiedschrijver, gerekend n a a r w a t hij zeide in zijn inleiding bij „ H e n d r i k de G r o t e " (48). H i j volgde hierin he t beginsel van Voss ius : „cognit io singularium, quorum memoria conservar i uti le si t ad bene

Page 418: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

bea teque v ivendum" (49)- M e n moet de gebeurtenissen in he t ver leden ken­nen, om voorbere id te zijn op w a t er l a t e r k a n gebeuren. M a a r toch l a a t Hoof t al in zijn H e n d r i k de G r o t e doorschemeren, da t hij ook den roem v a n den held en grooten regent wi l doen spreken voor he t nageslacht . E n in zijn , ,Rampsa l icheden der Verheff inge v a n den huize v a n M e d i c i s " is he t doel der geschiedenis volgens hem, gelijk d a t v a n Eur ip ides „ d e n wi js ten mensch die ooit pen op pap ie r z e t t e " bij he t schrijven v a n zijn t reurspe len : ,, ' t ver-quikken der middelbare , ' t in toomen der u i ts teekende burgeren , en ' t ver­wekken v a n yde r in ' t gemeen to t liefde v a n ' t we t t ig bes t ier huns vader -l a n d t s " . H o e veel te meer w a s bij de schepping v a n zijn Neder l andsche Hi s to r i ën zijn oog ger icht op de verbreiding bij de nakomelingen v a n den roem v a n groote daden en scheppingen als die v a n den n ieuwen, vri jen s t a a t der Nede r l anden . Hi j heeft he t zoo schoon en geestdriftig gezegd in de op­d rach t a a n F rede r ik H e n d r i k :

W a t vuur, wat vlam van yver naa glory, gelooven wij dan, dat, in een' rechtschaape borst, een' stemmighe History zal stooken ? booven al, zoo zy de zaaken onzer eeuwe, de vroomheit onzer eighene Landsluiden, meedeburgeren, bloedtverwanten, ter baane brengt ? W a n t de luister van de dappere daaden der geenen, die eenen yghelijke naast bestaan, ontsteekt een' ziel, waarin slechts van eedelzinnigheit een geinster glimt, met een' gloedt van graatigheit om hen, in weldoen, t'achterhaalen, oft verby te streeven.

Te W i n k e l heeft niet a l te zéér overdreven, toen hij betoogde d a t Hoof t de mannen v a n den O p s t a n d to t he roën heeft gemaakt , die nad ien als zooda­nig op t reden in onze l i t e ra tuur en voora l op ons tooneel . I n d ramat i ek bij de voorstel l ing v a n he t gebeuren, de ordeningen der feiten en episoden, doe t de H e n d r i k de G r o t e voo r de Nede r l andsche H i s to r i ën niet o n d e r ; m a a r in lyrische k r a c h t span t he t ve rhaa l v a n onzen grooten oorlog de kroon . M e t nad ruk brengt Hoof t de namen v a n onaanzienl i jke helden in herinnering a ls die v a n J a n H a r i n g , ' t H o e n en de v r o u w v a n burgemeester Kies , w a a r ­v a n hij z e g t : „ E e n strenge geest s t ak e r in Kies , t e rech t gepar tu ree r t met een ' v r o u w v a n gelijke har tvocht igheid, die verd ient heeft h a a r e n n a a m uit he t graf der vergeetelhei t t e houden . Zi j hiet d a n Breght Engber t s P r o o s t e n " . (f° 328). E e n aard ig staal t je v a n „ l ee r zaamhe id" is de ontboezeming v a n Hoof t n a de ui tvoerige schildering de r gebeurtenissen, persoonli jke feiten v a n beleid en w a t er verder behoor t bij zijn omstandig ve rhaa l v a n den overgang v a n Enkhuizen n a a r de par t i j v a n den P r ins (f° 235). M e n zou, zegt hi j , kunnen meenen d a t er a l t e veel déta i ls zijn besproken en voora l da t hij t en onrechte „verscheyde k l eenach tbaa re persoonen met n a a m en toe ­n a a m in ' t s pe l " heeft gebracht . M a a r n ie t a l leen hebben de his tor ieschr i j ­vers v a n „door luch t ige" volkeren deze ui tvoerigheid t en opzichte v a n mui­teri j en onlusten s teeds be t r ach t , m a a r b o v e n d i e n :

Naadien men hier te lande de maghtighste veranderingen, by aanstichting, oft immers dapper toedoen des gemeenen mans, heeft zien invoeren; ook heedensdaaghs niet de minste

Page 419: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

konst der steedsche regheeringe in 't handelen en gerusthouden der meenighte bestaat; zoo kan 't geenszins onleerlijk schynen, den opgank, loop en afloop van diergelyke beroerten, en teffens de middelen, misslaaghen, verzuymenissen, waar door zy gestuyt oft gestilt, gewakkert oft onverhindert gebleeven zijn, bescheydelyk ( = duidelijk) voor ooghen te stellen. In zoo kleen een' getaale ook van riddermaatighe oft eedelboortighe mannen, als men bij ons vindt, staat des te min de faam der andere te verwaarloozen : zij leeve by lof oft laster: waar 't dan de naakomeling voor houden zal.

V o o r t s wijst hij er op, d a t een verander ing in t ak t i ek v a n de Span jaa rden n a de ervar ing met s t reng en bloedig opt reden, fouten bij de „behande l ing" v a n he t geval Enkhuizen k a n verk laren . E n nog ve rde r onderbreek t hij he t geschiedverhaal door een kri t ische opmerking over zijn geschiedbronnen. N a a r aanleiding v a n de opvat t ing van den Span jaa rd K a r n e r o zegt hij :

Maar indien hy, hier aan de waarheyt zeyt, zoo is 't zeeker te verwonderen, dat zoo veel andere, zonderling Spaansgezinde schryvers, het verby gegaan hebben, daar zy doch alles te hoop schraapen, om de lasterstukken hunner partye met de kladden der Nassausche te bedekken.

H e t nut der leerzaamheid bes tond volgens Hoof t klaarbli jkeli jk niet in ver­werv ing v a n kennis de r feiten v a n he t verleden, m a a r v a n inzicht in den samenhang, de verklar ing v a n he t ver loop der gebeurtenissen. D i t s t a a t ook nadrukkel i jk t e r inleiding v a n zijn ve rhaa l v a n den poli t ieken „k inder roof" , in opdrach t v a n den Pr ins vo lbrach t door Chr i s t i a an Huygens :

Naardien de kennis van de naakte uitkoomsten der geschiedenissen meer tot vulsel dan tot voedsel van 't verstandt des leezers dient, immers in nuttigheidt nergens naa haaien magh bij 't waarnemen der weeghen waar door de dingen gekuyert worden, oft schoon 't bemikte ooghmerk ongetroffen blyft, zoo zal ons niet verdrieten, dezen handel, die met eevene koenheit en eunjerheit gedreeven is, van stuk tot stuk te verreekenen.

Toch schijnt h ier deze principieele toelichting eer een „doekje voor het b l o e d e n " ; de ui tvoerigheid v a n het , overigens zeer spannende, ve rhaa l k a n e r doo r w o r d e n verk laa rd , m a a r niet de vermelding v a n Chr i s t i aan H u y ­gens ' zoon, den d ichter Constant i jn , die door Hoof t ui t den t r eu ren w a s aangezocht om gegevens aangaande di t avontuurl i jke bedrijf, en dien hij ook w e l in ander opzicht in he t gevlei t r ach t t e te komen. M i s p l a a t s t is zeker deze toelichting :

(Christiaan) wiens zoon de Ridder Constantyn Huighens, Heer van Zuilichem, jeeghen-woordelyk 't zelve ampt (nl. van secretaris) by Prins Frederik Hendrik bekleedt; in­borst, gezooght met den room van de zinlykste zeeden; vernuft doorzult in 't mergh der heusche konsten en achtbaarste weetenschappen; kerne der aardigheit en ooghelyn van dat hof.

Hoof t ' s s t reven n a a r verklar ing van den loop der gebeurtenissen en v a n de handel ingen der menschen is inderdaad heel iets ande r s d a n he t „ p r a g m a t i s -

Page 420: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

m e " of „u t i l i sme" der geschiedschrijving. H e t is een edele drang n a a r begrij­

pen, voor tkomende ui t zijn liefde voor he t zoo duur gekochte vrije vader land

en tevens ui t zijn humanist isch-wijsgeerigen geest. Ne rgens blijkt dit duide­

lijker d a n in zijn ontboezeming midden in het ve rhaa l v a n de b randende

crisis in he t j a a r 1 .572 , op he t oogenblik da t hij zal moeten getuigen v a n den

jammerli jken dood v a n Pac ieco , die in Vliss ingen he t slachtoffer w e r d v a n

den door A l v a ' s ty rannie te lang getergden volkswil . Hoof t ' s verslag van

deze gebeurtenis is een der meest aangri jpende s taal t jes v a n t ragische epiek

ui t heel zijn we rk . M a a r voor hij er mee aanvang t lucht hij zijn h a r t op deze

wijze :

Onder andere bysterheeden van 't beloop dier tyden, zullen lichtlyk de geenen, dien deeze onze arbeydt in handen valt, niet vreemders vinden, dan dat het luyden van eerlyken doene, buyten parssing van uiterste noodt, aldus luste met hun hooft te speelen, gelyk w y van den Heere Erpt tot Vlissinge, Hopman de Ryk in Engelandt, anderen elders, vermeldt hebben: voorneemelyk daar de Neêrlanders, inzonderheit de Noort-lykste, zachtgangers in den aart zyn, en gewoon hunne zaaken met dubble zorg te beleggen. Maar, hoewel dit volk zich anders uit der maate veel laat verghen, staat te weeten, dat aan zyn gedult, eyndtlyk te berste getreeden met het roeren der vryheyt, geen houden meer oft heelen is : zulx het, nocht oovermaght, nocht eenigherley hachlyk-heit aanziende, door vlam en door spietsen streeft; en de gebooghe moedt, ontslippende ten laatste den dwinger, hem met des te wakkerder slagh voor de scheenen springt. Jaa daar waaren 'er, die 't verdaadighen der vry- en de gerechtigheeden zoo heyligh hielden, dat het hun troost en gloory docht, daar voor, naa schavot oft galgh te treeden. Ende kan ik met kennisse zeggen, dat by mangel van juyste aanteekening, de heughenis gespilt is van verscheide ^oorluchtighe daaden door donkere persoonen be^reeven. Veelen meede, van de geenen, dien 't geluk der vermaartheit te beurt viel, hebben nooit, nocht eenighen hunner naakoomelingen, 't loon hunner verdiensten genooten : 't zij mits te vroegh een overlyden, oft by gebrek van volharden in de goede zaake, oft door ondankbaarheit oft onmaght van andren om alles behoorlijk t'erkennen. Maar zelfs de stichters van de grootheit der Roomsche en andere heerschappyen hebben geen oft kleen deel aan de weelde derzelve gehadt, en hun bloedt vergooten voor naazaaten, die, gemakkelyk in zulk een' als geërfde mooghenheit vallende, naaulyx yet anders daaraf eyghenden, dan 't misbruyk, en den oorlof van alle bedenkbaare dertelheeden, moedtwil, en wulps-heit te pleeghen. Welke ooverdaadt en zeedeschennis dat onder ons nemmer plaats grype, voortaan Godlyke voorzienigheyt wel vuurighlyk te bidden staat. Dan deeze wildernis der wereldsche dingen, en afgrondt der hemelsche oordeelen heeft my de zinnen nu langh genoeg in optoght ( = hooger sferen) gehouden, en 't is tydt tot het vervolgh der geschiedenissen te keeren.

D a n volgt onmiddellijk het ve rhaa l v a n den dood v a n Pac ieco , d a t door

Hoof t w o r d t besloten met den kor ten zin : . . . ' t we lk ik w e l s t uxwys heb

wi l len verhaa len , t en spieghele, w a t een ' gemeente a l doet, oft w a t ze n ie t

ongedaan laa t , als h a a r e lydzaamhei t , door te rghen op te rgen in r a a z e r n y e

v e r k e e r t " . K o r t d a a r o p w o r d t in he t voorbi jgaan nog eens gewezen op he t

„helsch oor log" , den deerl i jken s t a a t der N e d e r l a n d e n :

W i e leevendigh gekreeghen werd, moest, zonder in vankenis gebraght te zyn, daatlyk ter galghe. Ende was de verbitteringe zoo byster, dat men zeyt den eenen broeder den

Page 421: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

anderen, met eygen' tanden opgeknoopt te hebben. D e verstikte menschen (een ijslijk toonneel) hingen en greenzen in de boomgaarden onder de stadt, en kromden met hun getal en zwaarte, in plaats van 't vroolijk ooft, de telgen.

D i t l aa t s t e is een s terke s taal t je v a n barokke uitbeelding. V r o e g e r bij he t ve rhaa l v a n den aans lag op Ams te rdam in 1667 h a d hij op de t rag iek v a n den burgeroorlog gewezen (f°. 124) : „E l l end ig aanz ich t van oorlog, d a a r de vade r er een pa r thye , de zoon der andere toe t rok , b roeders zich teegens broeder , z w a a g e r teegens z w a a g e r o p m a a k t e " . M e j . Toussa in t kon l a t e r ui t Hoof t ' s w e r k de s trekking v a n h a a r H u i s Lauernesse pu t t en . Hoof t heeft dan ook geen geschiedwerk in den gewonen zin geschapen, zijn boek is l i t te ra i re kunst . E r is bij den au teu r een s terke bewogenheid t en op ­zichte v a n den inhoud, die in een daa rmee harmonieerenden vorm to t ui t­drukking komt. D i e harmonie is de „s t i j l " v a n he t we rk , d a t gest i leerde werkel i jkheid, gesti leerde historie is . D e au teu r omvat in zijn visie de ideale w a a r d e v a n de stof; s lechts w a n n e e r zijn visie to t onwaa rhe id leidt, is, van binnen uit , de harmonie vers toord . D e schoone vorm is tweeledig te begri j­pen : ten eers te de composit ie, de ordening v a n de feiten en beschouwingen ten ba t e v a n de idee, en de wijze v a n voorstell ing, da t is he t genre ; t en t w e e ­de de taalst i j l , in Hoof t ' s tijd een geheel n ieuwe Nede r l andsche stijl, die v a n he t lyr isch-dramat isch epos in p roza . Le id t de techniek v a n een a u t e u r to t verkracht ing v a n de innerlijke s t ruc tuur der t aa l , d a n is de harmonie v a n bui tenaf vers toord . W i j meenen, da t al leen op grond v a n overwegingen als deze een objectief oordeel over dit g roo t scheRena i s sance -werk mogelijk is. E n met onze aanhal ingen h ierboven bedoelen wi j , a a n te duiden d a t Hoof t zoowel door de ordening v a n de feiten, a ls zijn beschouwing d a a r v a n , even­zeer als door den stijl, he t beeld en de woordenkeus , de synthese en harmonie v a n den vorm en de idee heeft bereikt . H e t is t e r nadere toelichting d a t wij thans in he t ko r t doen zien, we lk beeld hij heeft geschapen v a n den in zijn oogen idealen leider v a n he t Neder landsche volk.

D e alles beheerschende groote figuur van W i l l e m van O r a n j e is in de op­d rach t a a n Freder ik H e n d r i k reeds aangekondigd :

(God verschafte) den nooit volpreezen Prinse AVilhem wysheit en wakkerheit, om, als schipper en stuurman teffens, in d'uiterste noodt, zoo wel heilzaame orde te geeven, als geduurighlyk aan 't roer te staan : dat hy den zeiven den arm booven 't hoofd hield, tot scherm teeghens de geenen, die zich vermaalen de treflyke timmeraadje te steuren.

E n nog heugt het den D r o s t hoe zijn vade r ve rk laa rde ,

dat hy de naakoomelingen van zynen Heere den Prinse Hooghloflyker Gedachtenisse, niet aanschouwen kon, zonder dat hem de vernieuwing, van 't geen wylen zyn' Vorste-lyke Doorluchtigheit, voor deeze Landen, gedaan en geleeden had, tot weenen be-weeghde.

E n drie kolommen druks v a n het register s t a a n op n a a m van den Pr ins , ver-

Page 422: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

wijzende n a a r een volledig leven v a n den grooten W i l l e m V a d e r . Z o o w o r d t hij geschi lderd op zijn rondre is met C h a r l o t t e de B o u r b o n :

Verzelschapt met deeze, werd hy alomme bewelkomt met ongelooflyke vertooning van oovergeeve gunst en eerbiedenis. D e harten gingen oopen, d'aadren reezen van blyd-schap. Gelukkigh die hem genaaken moght. En yder viel zyn deel te kort, in 't aanschou­wen des geenen, dien zy voor 's Heemels rechte vuyst, en den eenighen, naast Godt, hielden, die hen uit de Spaansche slaavernye verlost had. W a t hy voorsloegh, het smaakte; wat hy ried, 't werd gevolght. 't Gemeene volk van 't Noorder gewest noemd' hem niet dan Wil lem Vaader. Elk yverd'om 't zeerste, en d'een riep den andre toe : Wil lem Vaader is gekoomen : met zoo heet een' geneeghenheit, dat ze ten aanschyn uitblaakte.

Volg t d a n de beschrijving v a n des Pr insen , ,vranke rus t igheid" bij he t r i skan te bezoek a a n he t woelige U t r e c h t (f° 5 20). Treffend is de ui tvoerige beschrijving v a n den aans lag v a n Jean Jaureguy (f° 802 en vlg.), w a a r d o o r in he t Zu iden de h a a t tegen de Span jaa rden evenzeer toenam als de liefde to t O r a n j e :

D'eenentwintighste van Lentemaant, Woonsdagh, werd t'Antwerpen besteedt aan vasten en bidden voor zyne gezontheid, in alle kerken, met nooit geziene toeloop van menschen : die, hoewel zy met uiterlyk steenen en schreyen, niet alleen oft des gemeenen Lands, maar elkes huysgezins vaader op zyn verscheyden geleeghen hadde, bittere droefheit beweezen, dieper in 't harte treurden.

E n Hoof t beëindigde zijn ui tgave v a n de His to r iën , n a de ka rak te r i s t i ek en lof v a n den Pr ins , me t de w o o r d e n : „ I m m e r s dit zal n iemandt loochenen, d a t geen V o r s t onder de Z o n ooit vuur igher bemindt , en hoogher geacht moght w o r d e n v a n zyn ' onderdaanen , dan zyne Door luch t ighe i t gewees t is v a n de Ho l l ande r s en Z e e u w e n " . W i l l e m v a n O r a n j e w o r d t in zijn poli t iek door Hoof t beschreven als de groote le ider die op vrede door eendrach t en vrijheid aans tuu r t . Hij verze t zich v a n den beginne de r t roebe len tegen de s t renge p lakka ten . W a n n e e r de Kon ing den n ieuwen eed v a n ge t rouwheid eischt, ve rze t zich O r a n j e . Hi j w i l zich niet verb inden t o t schennis de r privi legiën of t o t vervolging om den geloove. Anderzi jds t r a c h t hij, tevergeefs , de Ca lv in i s t en in N o o r d en Z u i d to t eendracht ige samenwerk ing met de Lu the r schen te bewegen . W a n h o p e n d e a a n de mogelijkheid v a n een compromis met den koning of een eendracht ig verze t tegen den naderenden A lva , beslui t hij he t land te v e r l a t e n :

Toen ging de kreet op : „ W e e Nederlandt", niet anders, dan oft het gemeene welvaaren aan de behoudenis van zynen eenighen persoon gehangen hadde en met zyne verwydering alles omgekoomen waar. Duizenden menschen van allerley staat, verylden de vlucht, en maakten zich ten land' uit, op zijn' voorgank en waarschuwing. Naamelyk, tot die hooghte van achtbaarheit, was zyn overvliegend oordeel gesteeghen, datmen allen raadt uit hield ( = voor uitgeput hield), als hy 'er geenen wist .

Page 423: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Tevergeefs t r a c h t de Pr ins den g r a a f v a n Egmont ,,de z w a r e smak van onvermijdelijken va l te doen beseffen". Zijn w a a r s c h u w i n g klonk zoo dringend, zegt Hoof t , , ,als w a r e zijn tong door drift v a n eenige voor­we tende Godlijkheit gaande g e w o r d e n " . I n de sti l te h ie rop volgende p l aa t s t Hoof t het r e l aas v a n de groote beslissing in Spanje . H o e Filips eers t nog t r ach t t e O r a n j e , , te loeren met smaakeli jke w o o r d e n " . M a a r w a n n e e r M a r g a r e t h a den dag na W i l l e m s ver t rek melding m a a k t v a n de d a a r d o o r geschapen s i tuat ie , roep t de koning den beknopten r a a d v a n vijf personen bijeen, door Hoof t nagenoeg geheel gefingeerd, w a a r i n a l lereers t A l v a „zijn' reedenen, gezult in gal, deed opbor re len" . Geen strengheid is s t reng genoeg. W a a r t e g e n o v e r D e Fresneda , b iechtvader v a n den koning, t o t zachtheid r a a d t . D e rede v a n A l v a is een der schoonste s taal t jes v a n klassieke, en tevens d ramat i sche rhe tor ica , die in Hoof t ' s w e r k te vinden zijn. Al le vormen v a n de directe aansp raak , den ui t roependen en vragen-den zin, de vergelijkende en suggestieve ant i these , w o r d e n hier gehanteerd . I n de lyrische deelen s t r aa l t zelfs nu en dan rhe tor i sch met rum door : „ O b r a a v e K a i z a r K a r e i 1 die óm een' s t ad t v a n Gent , op lyfsgevaar, door ' t vyandsch V r a n k r y k streefde, gy wis t de roede dés geréchts , n a a u w e n plicht te doen wanken , / / en de /reisdraght der muitery, in de ceieghe te worgen". E n a a n het eind deze klemmende samenvat t ing van de ui teen­gezet te redenen :

Het nut, de noodt, de eer, de plicht, spreeken alle uit eenen mondt, en ooverstemmen uwe Majesteit, met onverwrikkelyk besluit, dat zy, zonder ampt en eedt te verachtaren, niet kan leedigh staan, van te doen, oover Nederlandt, de rechtvaardighe straffe, die haar maar een gebödt behoeft te kosten, en bij Gódlyke en ménschelyke wétten gebóo-den wórdt.

M e t bijtend sa rcasme heeft Hoof t na deze t w e e redevoer ingen in den stijl der t ragedie die op he t punt s t a a t te w o r d e n ingeleid, de keerzijde v a n he t eerloos en „ s t a a t z u c h t i g " hof onthuld : hoe de arglis t v a n A l v a en Fil ips de e lkander belagende raadshee ren dringt t o t een besluit , d a t door den koning en den ijzeren her tog reeds w a s bekokstoofd. H o e z e e r de figuur v a n A l v a Hoof t ' s ironie gaande maak te , blijkt ook uit zijn cor respondent ie . A a n zijn z w a g e r Joost B a e k zond hij geregeld brokken v a n zijn w e r k , de „ N i e u w m a r e n " , de ver ta l ing v a n Tac i tus , en de Nede r l andsche His to r i ën . Hi j deed ze veelal vergezeld gaan v a n bespiegelingen over den inhoud of den vorm. Z o o is één der „ N i e u w m a r e n " aanleiding to t een geestige kr i t iek op den her tog v a n A l v a :

D e arme man schijnt gewaent te hebben, dat 't al éen dink was : een land en een leger, en, zoo wel dat als dit, te regeren was met de galgh op den neus... Ik laet staen den misslagh, daer hem wijven ende wichters om uitloeghen : te weeten, 't vorderen van den tienden penningk, dat buiten zijn boodschap was, ende niet gemeens had met d'oor-zaeken der beroerten. Een dut, die hem deed verliezen degeene, daer hij 't mee houden wilde, ende de vrienden te vijandt maeken.

Page 424: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

I n het voorspel v a n den ops tand heeft Hoof t den Pr ins geteekend als den bedach tzamen en w e l b e r a d e n aposte l v a n vreedzame oplossing de r tegen­stellingen. I n he t bijzonder is d a t duidelijk ui t zijn rede in de bijeenkomst v a n de hooge heeren en landvoogdes in i 5 6 6 , w a a r de ui tvoering der p l akka ten tegen de ke t t e r s w o r d t besproken (f° 73). H e t bloed der mar t e ­la ren , a ldus de Pr ins , is he t z aad de r ke rk : „vervolg m a a k t he t oovergeloof gaande , de wreedhe id t der s t r a f f is een bekooring to t zondighen" . H e t is de a a r d der ket ter i j , d a t zij roes t , zoo ze r u s t : „hij w e t h a a r die h a a r wri j f t" . D i t w o r d t he rhaa ld in des P r insen schriftelijk advies a a n de landvoogdes (f° 1 1 5 ) : het is a l gebleken da t , „ d e n t oom der regeeringe, in ' t s tuk v a n ' t geloove, te v ieren gunstig w e r k t " . E n v e r d e r : „ V e r -scheidenheit v a n Godsdienst heeft, v a n den beginne der we re ld t af, a a n meenigherley oord in zwang gegaan : en w a a r veeleer v réemdt , da t zoo veele en zoo w y d t verspreide heer lykyen, als die v a n zyne Majes te i t , in deezen eene lyn t r o k k e n " . H o e gruwelijk zou het zijn, te rwi l le v a n den d w a n g t o t eenheid v a n godsdienst „ d e ipoort a a n alle gruwelen te o p e n e n , en ' t bloedt a ls beeken te doen vlöeyen, zonder eenighe zeekerhei t v a n de ge­wens t e u i tkoomst ?"

D i t al les is echter niet meer dan een eers te begin v a n he t grootsche program d a t de P r in s on tvouwt in den aanhef v a n he t vijfde boek (f° 161), zijn rede to t de Du i t s che vors ten . H i e r heeft Hoof t alle regis ters der hoogste redekuns t u i tget rokken. E e n weidsch betoog v a n vorstelijke a l lure , een harts tochtel i jke oproep ten strijde tevens , w a a r i n wij de ve rzen v a n het Wi lhe lmus l ied hooren o p d u i k e n : „ O n z e v o o r o u w d e r s , (wan t , ui t D ü i t -schen bloede gesproóten te zyn, reeken ik myn ' hóoghsten aade l ) die hebben, doorluchtighste V o r s t e n en H e e r e n , om de verongelykten ui t den d ruk te helpen, dikwils hyf en leéven g e w a a g h t " . „ G a a n w e den dwingelandt , v e r w a r t in zyn ' boorden, /ceetens, en A:erkers, eendraghte lyk ooverrom-pe len" . , , ' t M y n heb ik by my, en beslooten, faam, goedt, bloedt , weede r te hebben, oft het leeven d a a r n a a t e we rpen , t o t han thaav ing v a n de ach tbaa rhe i t myner voorouwderen , en v a n den D u i t s c h e n n a a m " . B a r o k is nu en dan de verbeelding, zoo v a n „ d e n r aazenden honger der Spaansche hee r schzuch t " in deze toomelooze vergelijking :

Zoo hol een' gulzigheit om alles in te slokken, die wyder gaapt dan Sicilië van Goa, dan Goa van Mexico leit, die 't gereeten Italië knaaght met de tanden, daar 't vlees des onnoozelen Indiaans noch tussen zit, zal zich, met geen brok als Nêerlandt laaten stoppen; maar gansch Christendoom, zoo Godt het niet keert, jaa den ganschen aard­kloot door de kaaken jaaghen; en vraagben oft' er mier id.

Fe l is de formuleering der principieele dingen w a a r het a l om d r a a i t :

D e Godsdienst, nu (leider 1) een dexel tot alle vuil geworden, zal zoo beldcb een' schennis, met schyn van ^eemelschen yver, bekleeden. Afval van 't Roomsch geloof, en vryheit van gewisse, dat allerzwaardtdwingelyke ding, zyn heedensdaaghs het geen, daar een

Page 425: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Vorst landt en luiden, een' gemeente lyf en goedt mêe verbeurt." , ,Fy den Vorstel dien als eenen oolyken hooveling, van 't hart magh, teeghens zyn hart te spreeken, en, om verganklyke gunst, zyn' e'ighen' eer, neevené ' t gemeene bedt, met vlaayen, te verraaden. Godt laate mij nemmer zoo wydt van de Duitsche afkoomst veraarden".

I n 1Ö72, na den mislukten krijgstocht in he t Zuiden , komt de Pr ins in Ho l l and . Hoof t doe t u i tkomen d a t het volk hem verwelkomde, alsof „ n u alles in behouden ' haaven gewees t w a a r , en geen' zee v a n weederspoed t hun v o o r t a a n te hoog gaan mogh te " . „ H i j s teld ' hen op alles te v r e e d e ; en zy zich overboodigh ( = beschikbaar) , hunne hoope a a n de zyne te hech­ten, en in onscheydbaare maa t schappye v a n for tuyne te t r eeden . W e l te tyde quam deeze verquiking, in zulk een ' f l a a u w t e de r gemoeden, d a t de voorbaar ighs ten to t weede r s t and t der Spanjaarden , nü op den sprong s ton­den, om met het gereedts te hunner haave ' t l and t te r u y m e n " . T o t zulk een w a n h o o p s d a a d voelde zich echter de Pr ins pas veel la te r , in 1676, ge­drongen (5o).

H e t behoeft geen betoog, d a t de hier aangewezen bijzondere stij lvormen in de redevoer ingen door Hoof t niet zijn ontleend a a n de bronnen die hij geb ru ik t e ; zij zijn door hem gekozen en gericht op het doel v a n zijn betoog ( 5 i ) . W i j vo l s t aan met , n a a r het voorbeeld v a n Breen (blz. 148), een aanha l ing ui t de rede v a n M a r n i x als gemachtigde v a n den P r ins in de S ta tenvergader ing v a n 1672, w a a r ui t k a n blijken hoezeer H o o f t de gegeven historische bron lyr isch heeft ges t i leerd; w a n n e e r de gevoelens van den Pr ins w o r d e n ver tolkt , zijn het tevens die v a n Hoof t , den bewogen vade r l ande r (5 2):

En zeeker, geen' tong zoo wel ter taal, die zoude kunnen uitspreeken, hoe bitter het den vroomen Vorste valt, dat ooghelijn van Europe zoo root van bloedige traanen, dien bloem van alle landdouwen zoo smaadelyk vertreeden, dat prieel des aardboodems zoo barbaarlyk verwoest, en tot een vat der uitheemsche vuylnisse gemaakt, te zien. Achl beleefd' hij eens den dagh, dat de luyster der vryheit weeder oplooke; en wy, dien zoo loflyk een lidtteeken van de wonden onzer voorouwderen is aangebooren, 't zelve onbekroozen in 't voorhooft droeghen, daar de Spanjaardt het nu, met de schandtvlek der slaavernye bekladt en verduystert houdt.

O o k de voor tdurende overgang van de me taphora in he t concre te w e r k e ­lijke ding ( „ d a t ooghelijn van Europe", „ zoo roo t v a n bloedige t r a a n e n " enz.) mogen wij r ekenen to t de kenteekenen v a n den ba rokken stijl. D o o r Breen is indertijd ui tvoerig betoogd, d a t Hoof t onbillijk en subjectief zou hebben geoordeeld over Leices ter en, in ve rband d a a r m e e , over de Calvinis t ische par t i j . Hoof t dikt het afkeurend oordeel v a n B o r en V a n R e y d over Leices te r w e l eens aan , met k rasse te rmen. M a a r d a t hij hierbij a a n de his torische w a a r h e i d of billijkheid zou hebben te ko r t ge­d a a n , is moeilijk vol te houden, w a n n e e r men heeft a a n v a a r d , d a t Hoof t geen verha lend geschiedwerk, m a a r een kuns twerk van zeer bijzonder

Page 426: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

genre , heeft geschapen. Zijn „houd ing" t en opzichte v a n de geschiedenis v a n onzen ops tand b r a c h t mee, d a t hij al le personen en stroomingen, die de vrijheid, in het bijzonder die v a n geweten en geloof, belemmerden, a ls opbouwers v a n het Gemeenebes t v e r w i e r p . I n Le ices te r veroordeelde hij de onbe t rouwbaarhe id en „ S t a a t z u c h t " , die i n d e r d a a d he t opt reden v a n deze dubieuze figuur kenmerkten . E n in Leices ter en de toenmalige leiders de r Calvinis t ische volkspart i j keurde hij de „ k r a k e e l z u c h t " af. N i e t omda t zij Calv in is ten w a r e n , gaf hij hun nu en d a n vegen ui t de p a n ; hij verwij t een dergelijke neiging in he t kerkelijke evenzeer a a n Coornhe r t , gelijk hij he t t r o u w e n s ook zijn kuns tbroeder Vonde l heeft gedaan . W i e de eendrach t vers toorde , viel bij Hoof t in ongenade (53). Gelijk wij zeiden is het , voor de l i teratuurgeschiedenis , niet zoozeer v a n belang te we ten , u i t we lke b ronnen Hoof t zijn stof heeft geput, m a a r : in we lken geest en in we lken stijl hij de stof heeft gegoten. O m dien geest te begrijpen, kunnen wij te r ade gaan bij de Hi s to r i ën zelf; ook met zijn kijk op de geschiedenis v a n zijn eigen tijd, zooals die in zijn br ieven, om te beginnen den brief over het Bes t and a a n zijn neef W i l l e m Jansz . Hoof t en l a t e r de ta l looze a a n zijn zwage r Baek , ons w o r d t geopenbaard . I n den wijsgeerigen brief over he t Bes tand geeft Hoof t eers t een overzicht v a n de fa ta le oorzaken die t o t den Neder l andschen ops tand moesten leiden. „ D e be roe r t en we lke r dus l ichten b r a n d t meest o n t s t a a n is u i t de mishandel inge; die mishandelinge ui t de bedorvenheid v a n de cr i jchs tucht ; de bedorvenheid ui t de quaede betael inge, ende dese ui t de swackhe i t in den ge lde" . E e n aard ig staal t je v a n Hoof t ' s „de te rmin i sme" . Vervo lgens schi lder t hij den economischen en pol i t ieken achterui tgang v a n S p a n j e ; he t exposé de r omstandigheden beslui t met een vergelijking v a n de t w e e veldheeren Spinola en M a u r i t s . D a n w o r d e n tegenover e lkaa r gesteld de overwegingen der Spaansche en die der S taa t sche part i j : voor beide is de toes tand v a n vrede ge-wensch t , be iden rekenen ook op de nadeelige gevolgen voor de tegenpart i j . S teeds gaa t de schaa l op en neer in de hand v a n den koel en zakelijk afwegenden Hoof t . M a a r dan is hij genaderd t o t zijn blik op de toekomst , de groote t a a k die de S t a t e n w a c h t , die

voor haar eerste sorge sullen behartigen de eenicheit van den dtaet; de landen, zonderling de machtichtdte en miatrouwenote t'samenvlechten door crachtige verbonden, hoochlijck te beéedigen, dikwils en aensienlijk te vernieuwen, en met vriendelijke waerschappen in de gemoeden te versegelen; de steden bewilligen tot beloften van haer verschillen te blijven aen de hooge Overicheit... ende alle de aeneenclevende leden door verclaeringe van onderlinge noot, en nut, soo diep elk anderen inlijven, dat de naeden van 't samengegroeide lichaem metter tijt verduisteren.

I n een reeks v a n kor te en kracht ige adviezen w o r d t ui teengezet , hoe men in den kracht igen idealen eenheidss taa t k a n komen to t „bekeer inge des v o l x " , opda t het „ sonder verwi lder ing ende reukeloose opgeblasenheit ,

Page 427: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

het bes tand t (ende vrede, ofse volchde) sal d r agen" . D a n al leen is w e l v a a r t en voorspoed verzekerd, „ w a e r door niet al leen ver re en heindgelegene volken t r ach t en souden n a e r onse vr iendschap en v e r b o n d t ; mae r ook h e r w a e r t s met te r w o o n e get rocken w o r d e n een groot geta l v a n menschen die de verzeker the i t ende voorspoe t der l anden te gemoet zouden z i en" . V r e d e en vrijheid door eenheid en verbroeder ing, z i edaa r de hoogere zin v a n he t s taa tkundig f e i t : he t Bes tand , in de visie van den jongen Hoof t .

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N

D e G E D I C H T E N van P. C. Hooft werden uitgegeven door P. LEENDERTZ, 1861, 2 e druk door F. A. STOET, 1900. Daarop schreef BUSKEN HUET zijn eerste opstel over Hooft : Lit. Fantasiën en Krit., I, 5, 1862; over Hooft als dichter in 1881, Lit. Fant. en Krit., X V I I I , blz. 1. Een samenvattende studie over Hooft's L E V E N E N W E R K bestaat nog niet. In de i 7 e eeuw beschreef G. BRANDT, Het Leven van Hooft, uitg. van P. LEENDERTZ, 1932. Een beknopt overzicht van leven en werken gaf KALFF in de Geschiedenis der Nedl. Lelt., IV , 197 met verwijzing naar zijn Literatuur en Tooneel te Amsterdam, in de iye Eeuw. Ook J. PRINSEN, P. C. Hooft, 1922. Belangrijk voor de kennis van Hooft zijn de BRIEVEN uitgeg. door J. VAN VLOTEN (Bloemlezing daaruit door Mej. G. F. C. VAN NOP, Klass. Pantheon). Boeken en artikelen van algemeenen aard of over biografische details zijn : K. D E RAAF, Over Hooft, N w . Gids, 1923, I, blz. 3gi, 700. F. V . TOUSSAINT VAN BOELAERE, Korte Beschouwingen, Groot Nederland, igZg, II, 278. D . C. MEYER, De jeugd en de jongelings­jaren van P. C. Hooft, D e Gids, 1881, II, blz. n 5 . J. A. T. ORBAEN, Rome, zooals Hooft het zag, Oud-Holland, X X X V I I I , blz. 1. A. S. KOK, MetP. C. Hooft in Venetië en Florence, in Van Dichters en Schrijvers, 1878, I, blz. 78. K. D E RAAF, Over Hooft's Brief uit Florence, Taal en Lett., 1901 , blz. 35. P. LEENDERTZ, Uit de Muiderkring, 1936. ID., Twee Leonora's, Haagsch Maandbl., 1929, I, 83. ID., Hoe Hooft ridder werd in St. Michiel, Bijdr. Vad. Gesch., 6 e reeks, IX , blz. 309. G. STUIVELING, Coornhert en Hooft, N w . Taalg., X X X V I I , blz. 1 7 7 . J W . MULLER, Hooft en Vondel, N w . Taalg., X X I V , blz. 123 , 161 ; X X V , blz. 1, 78, 127 . G. M. J. DUYFHUIZEN, Kalen Muis in de Muidcrberg, Vondelkroniek, IX, 210. J. PRINSEN, Hooft en Vondel tegenover de idee der volkssouvereiniteit, Versl. en Meded. Kon. VI. Acad. 1929, blz. 4 7 7 ; ook Gr. Nedl., 1930, I, blz. 3 o i , 401. J. M. C. BouVY, De eerste vaderlandsche held bij P. C. Hooft, N w . Tg., X X I X , blz. 244. Verschillende artikelen over biografische bijzonderheden en karaktereigenschappen hangen samen met Hooft's L Y R I E K : de Emblemata amatoria zijn van 1 6 1 1 . Zie ook VAN SLOOTEN, De erotische gedichten van Hooft (met inl. en verkl.). Bloemlezingen door VERWEY, G. ENGELS en M. NIJHOFF. Over de Lyriek: behalve PRINSEN, O.C : G. KALFF, Hooft's Lyriek, D e Gids, 1900, 1, ook afzonderlijk in Studiën over Nedl. Dichters der I 7 E eeuw, II . TH. JORISSEN, Een paar verliefde Hollandsche dichters, Nederland, 1870, II, blz. 39. R. A. KOLLEWIJN, Hooft en de meisjes Spieghel, Taal en Letteren, 1903, X I I I , blz.i . G. DEKKER, Die liefde van Hooft en Brechtje Spieghel, Tijdskrif vir Wetenschap en Kunst, 1927. A. DONKERSLOOT, De verzen van Hooft voor Brechtje Spieghel, in : Feestbundel voor D e Vooys, 1940. J. W . MULLER, Naar aanleiding van Hooft's ,,Galathea, siet de dagh komt aan", Ts. Nedl. T. en Letk., XLI , blz. 270. Jos. J. GIELEN, P. C. Hooft, zijn ,,Klachte der princesse van Oranje en zijn bronnen", Ts. Nedl. T. en Letk., L V , blz. 49. Over de D R A M A's : J. A. WORP, De invloed van Seneca's treurspelen op ons tooneel, 1892; vgl. J. H. POLAK in de Gids, 1892 en G. KAMPHUIS, NW. Tg., X X X V I , blz. 241. KALFF, Litteratuur en tooneel, enz., blz. 211-222 . Ook WORP, Drama en Tooneel, I.

Page 428: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ACHILLES : A. KLUYVER, De Geschiedenis van Achillea en Polyxena bij Hooft.Versl. Meded. Akad. v. Wetensch., Afd. Ltk, 4 e reeks, X I ; in : Verspreide Geschriften, 1 1 4 - 1 2 6 . G . KAMPHUIS, De Dateering van Hooft's Achillea enz., N w . Tg., 1942, X X X V I , blz. 241. TH. H. D'ANGREMOND, P. C. Hooft's Achilles, enz., diss. 1943. GRANIDA : A. KLUYVER, Over het spel Granida, Neoph., 1 9 1 7 , II, blz. 85. A. ZIJDERVELD, Enkele Granida-problemen, Ts. Nedl. T. en Letk., X L V I I , blz. 87. Tekstuitgave : J. H.VAN DEN BOSCH, met inleiding in : Zwolsche Herdr., 5 e druk, i g 3 i ; A. A.VERDENIUS en A. ZIJDERVELD, met inleiding i n : Klass. Pantheon. WARENAR: Naar aanleiding van de bekende tekstuitgave van M. D E VRIES (1843), schreef BAKHUIZEN VAN DEN BRINK, Hoofts Warenar in : Schetsen en Studiën III . Belangrijk om de inleiding is ook LEENDERTZ' uitgave (Zwolsche Herdrukken, 1896). Tegen zijn theorie van samenwerking door Hooft en Koster : F. A. STOETT (Taal en Letteren, 1897-98, blz. 1 7 5 vlg.) gesteund door J. HOBMA, Een veel besproken blijspel, Ts. Nedl. T. en Letk., X V I I , blz. 255. Zie verder: H. H. KNIPPENBERG, De Barbier uit Warenar, Ts. T. en Lett., X X V I I , blz. 38. W . E. J. KUIPER, Hooft's Warenar en het Attische spel van de pot, N w . Tg., X X X I V , blz. 270. D E SCHIJNHEILIGH : J. A. ALBERDINGK THIJM, Dietsche Warande, i856, blz. 431 . H. J. EYMAEL, TS. Ned. T. en Letk., 1895, X I V , blz. 1 7 5 . C. L. THIJSSEN-SCHOUTE, Ts. Ned. T. en Letk., II, blz. 218. GEERAERDT VAN VELSEN : tekstuitgave door F. A. STOETT, Klass. Pantheon, 1905. Zie verder: W . H. N . VAN W E L , Hooft's Geraerdt van Felsen, N w . Tg., 1941 , X X X V , blz. 3 5 i . BAETO: tekstuitgave door J. KOOPMANS, Bibl. Nedl. Lettk., 1910 . Zie verder J. W . MULLER, Hooft's Baeto, Ts. Nedl. T. en Letk., L, blz. i 33 , 241. H I S T O R I S C H P R O Z A : Hooft's Hendrik de Grote verscheen in 1620, de Ramp-zaeligheden der Verheffinge van den huize Medici in i636 geschreven, verscheen 1649. Een heruitgave van Hooft's Vertaling van Tacitus' Germania gaf H. BRUCH, 1942. D e NEDERLANDSCHE HISTORIËN, 2 e druk, is van i656. Latere uitgaven van de Historiën door M. SIEGENBEEK e.a., 1820, 9 delen; W . HECKER, 1846, met aant. Bloemlezingen o.a. : VERWIJS, herzien door STOETT in Nedl. Klassiekers; GODTHELP en SCHNEIDERS, Beleg van Haarlem, Dietsche Lett. 1939, en vooral de fraaie uitg. met platen van M. NIJHOFF, P. C. Hooft's Historiën In het Kort, 1947. Over de P R O Z A - G E S C H R I F T E N zie: G. A. NAUTA in Ts. Nedl. T. en Letk., X X V I I , blz. 2 i 5 . A. SCHILLINGS, Een bron der Geschriften van Vondel en Hooft over Hendrik IV, Ts. Nedl. T. en Letk., LVII , blz. 213 . C. G. L. APELDOORN, Een bron van Hoofts Rampzaeligheden, enz., N w . Tg. 1938, X X X I I , blz. 170 . J. C. BREEN, P. C. Hooft als schrijver van de Nedl. Historiën, 1894. J. D . M. CoRNELissEN, Hooft en Tacitus, ig38 . Onbeteekenend is A. VERWEY, De stijl van H.'s Historiën, N w . Tg., II, 18. I N V L O E D E N : G. HERINGA, Invloed van de Renaissance op de godsdienstige en zedelijke denkbeelden van P. C. Hooft, Oud Holland, X V I I , blz. 129. J. C. D E HAAN, Studiën over de Romeinse elementen In Hooft's nlet~dramatlsche poëzie, 1923. A. A. VERDENIUS, Hooft en Vergilius, Hernemeus, 1940, X I I . F. VEENSTRA, Bijdragen tot de Kennis van de invloeden op Hooft, diss. 1946. J. W . MULLER, Over navolging in de i 7 e eeuw Inzonderheid naar of door Hooft en Vondel, Ts. Nedl. T. en Letk., X L I X , blz. 168. Invloeden op Hooft komen natuurlijk ook ter sprake in vele boven genoemde studies o.a. Breen, Cornelissen, Leendertz (Warenar), W o r p (Seneca), enz. Over de V E R S S T R U C T U U R : G. KAZEMIER, Het vers van Hooft, diss. 1932. Voor B I B L I O G R A P H I E : P. LEENDERTZ, Bibliographic der Werken van P. C. Hooft, Het Boek, X X I , 3og; X X I I , blz. i85 . ID., Vermeende handschriften van Hooft en van Tesselschade, Het Boek, 1928, blz. 142. In 1947 werd het 3oo-jarig herdenkingsfeest op luisterrijke wijze gevierd. D e vijf

Page 429: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

officieele redevoeringen van J. J. Gielen, J. JYL Rondin, V. E. Van Vriesland, M. A. Donkersloot en A. D e Roos werden gebundeld uitgegeven : P. C. Hooft, Dichter, Dramaturg, Geschiedschrijver en Magistraat, 1947. Ik zie er van af een overzicht te geven van alle artikelen in de tijdschriften, noem als belangrijk alleen het herdenkingsartikel van H. N . VAN TRICHT in D e Gids 1947, blz. 91 vlg., en de interessante bijdrage van G. J. GEERS, De ingehaalde tragedie van Hooft's leven, i n : Kroniek van Kunst en Kuituur, V I I I , n ° 5 , blz. 129, waarin ook een art. vanW.G. HELLINGA over, , D e taal van Hooft".

(1) Zie hierover VAN VLOTEN, Brieven I, blz. 9. (2) Idem I, blz. 142. (3) Idem II, blz. 281 en 286. (4) Idem I, blz. 336; aan Joost Baek, Hooft's zwager, gehuwd met Magdalena

van Erp. (5) Idem II, blz. 169. (6) Idem II, blz. 1 7 5 . (7) Idem II, blz. 32. (8) Idem II, blz. i o 3 . (9) Idem II, blz. 160, 174 en i85 .

(10) Zie Mej. A. STOLT, De eerste couranten in Nederland enz. diss. A'dam (1938). ( 1 1 ) Idem II, blz. 179 . (12) Zie hierover o.a. LEENDERTZ-STOETT, op. cit. I, blz. 35 i . (13) Idem, blz. 83. (14) Idem, blz. 3 6 i . (15) Op dezen samenhang van brief en gedicht is gewezen door J. J. GIELEN, Ts. Nedl. T. en Letk., LV, 49. (16) Ook de uitgever van „Drie Verhandelingen van Nil Volentibus Arduum" (1728) die deze rede heeft afgedrukt, neemt dit als waarschijnlijk aan. D e rede is door J. VAN KRIMPEN en A. A. M. STOLS (zonder eenig commentaar) prachtig uitgegeven naar het handschrift der Univ. Bibl. te Amsterdam. (17) Hierover A. S. KOK, Van Dichters en Schrijvers, I, blz. 44 en 78. Voor de tekstuitgave : LEENDERTZ-STOETT II, blz. 45 en vlg. In 1943 verscheen TH. H. D'ANGRE-MONT, P. C. Hoofts Achilles en Polyselna (giss. A'dam). (18) Verspreide Geschriften, blz. 1 1 4 en vlg. G . KAMPHUIS, op. cit., bepleit ontstaan na de Ital. reis. (19) Zie LEENDERTZ-STOETT, Inl. X V I I I en vlg. (20) Zie o.a. J. TE WINKEL, Ontwikkelingsgang der Ned. Lett. I l l , blz. 1481 . (21) Tijdschrift X L V I I , blz. 87 en vlg. (22) Aldus de criticus BAKHUIZEN VAN DEN BRINK,, op. cit. (23) Taal en Letteren, 1897, blz. 1 7 5 en vlg. (24) Tijdschr. X V I I , blz. 255 en vlg. (25) Dietsche Warande i856, blz. 196 en vlg.; ook blz. 43i en vlg. (26) Tijdschrift 1895, blz. 196 en vlg. Het aandeel van HOOFT en van BREDERO was reeds door THIJM bepaald (zie op. cit. p. 43 i ) . (27) Tijdschr. X X X V , blz. 53 en vlg. (28) Vgl. vs. 1458 Die door wraeckgiericheyt soo verre zijn geraect D a t zij tot on­recht haer goedt recht hebben gemaekt. (29) VAN WEL, op. cit. (30) Tijdschr. L, blz. 54 en blz. i 33 . (31) De invloed van Seneca's treurspelen op ons tooneel, blz. 108 en vlg.

Page 430: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

(32) Ze zijn geordend en besproken door G . A . NAUTA, op. cit. (33) Uitgegeven door VAN VLOTEN, Brieven II, blz. 407 en vlg. (3^) Op. cit. blz. 123. (35) Zie KALFF, Geschied., blz. 225, 33o. (36) Zie hierover thans ook J. D . M. CORNELISSEN, Hooft en Tacitus. ( 3 7 ) Zie deel III . (38) Zie hierover BREEN, op. cit., blz. 23, en Mevr. THIJSSEN-SCHOUTE, NICOLAAS J. WIERINGA, blz. 59 vlg. (39) VAN VLOTEN, Brief n r 195 . (40) Zie boven blz. 33^. (41) A . S. KOK, Van Dichters en Schrijvers I, blz. 3 en vlg. D e vertaling is het eerst uitgegeven in het vierde deel van de Brieven van HOOFT (blz, 425-32). D r KOK heeft haar met het oorspronkelijke Latijn bij zijn opstel gevoegd. (42) LANSON, Histoire de la Littérature francaise. (43) CORNELISSEN, op. cit. p. 90-91. (44) HOOFT heeft zijn Historia d'Italia gebruikt (in 1599 verscheen een Nederl. ver­taling van M r DE LA NOUE : De oorlogen van Italia). (45) Zie KALFF, op. cit. I V , p. 224. (46) Histoire de la mort deplorable de Henry IV enz. van PIERRE MATTHIEU. Door A . SCHILLINGS in Tijdschr. LVII , blz. 2 i 3 en vlg. (47) Leeven van P. C. Hooft, blz. 27. (48) Zie boven, blz. 384. (49) Zie overigens BREEN, op. cit. p. 28. (50) Zie hierover bij de bespreking van den Baeto. (51) Zie ook BREEN, op. cit. p. 238, 247, 256. ( 5 2 ) f° 248. (53) D i t streven naar eendracht door verzoening van politieke en kerkelijke tegen­stellingen is door D r J. D . M. CORNELISSEN, op. cit., als Hooft's principe behandeld.

Opmerking : Over de Isabella van Hooft en Coster zie blz. 2Ö2 vlgg.

Page 431: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

VONDEL V O O R Z I J N O V E R G A N G

N A A R D E R O O M S C H K A T H O L I E K E K E R K

door PROF. DR G. S. OVERDIEP.

J O O S T V A N D E N V O N D E L W E R D D E N I7DEN N O V E M B E R 1 5 8 7 geboren te Keulen, als zoon van een doopsgezindenhoedenstoffeerder en S a r a C r a e n (of C r a n e n ) , w i e r vader , eveneens doopsgezind, evenals de familie Vonde l , om den geloove ui t A n t w e r p e n w a s ui tgeweken.

Z o o a l s B r a n d t vermeldt , woonde he t gezin V a n den Vonde l , , in de s t r a a t genaamt de W y s g a s , d a a r de viool u i th ing" . H e t is waarschi jn­lijk, da t de vade r v a n den jongen Joos t in den tijd der Du i t s che bal l ingschap to t den gereformeerden godsdienst is ove rgegaan ; ook is hij omstreeks iE>g£> gaan t r ekken en reizen en het volgend j a a r te U t r e c h t be land. N a een verblijf v a n waarschijnlijk enkele maanden verhuisde het gezin v a n Joost Sr . en S a r a n a a r A m s t e r d a m ; de v a d e r ,, Jooste vande V o n d e van A n t w e r p e n " w e r d op 27 M a a r t 1697 a ls poor t e r v a n Ams te rdam ingeschreven, in de W a r m o e s s t r a a t , „ d a e r uy thangt de Rech tvaerd ige T r o u " . H i e r oefende hij he t beroep ui t v a n „ c o o p m a n van s y d e " (1). H e t is waarschijnli jk gemaak t (2), da t de jonge Joost te Amste r ­dam schoolging bij den befaamden M r . W i l l e m Bar t jens , niet a l leen een groot rekenmeester , m a a r ook schoonschrijver en dichter , lid v a n de B r a -bantsche K a m e r „ H e t w i t L a v e n d e l " , w a a r i n ook Vonde l omstreeks zijn twint igs te j a a r reeds act ief w a s . I n 1610 h u w d e hij met M a e i k e n de Wolf f , evenals Vonde l , volgens Brand t , s tammende ui t een familie van „ K e u l e n a a r s v a n Braban t sche a fkomst" , ook „ s y d e c r a m e r s " , a ls nu de jonge Joost , die seder t 1608 voor zijn moeder de z a a k v a n zijn overleden vade r dreef. E r is in he t j a a r van zijn huwelijk schot gekomen in zijn dichter­lijke product ie : de elegie op Hendr ik I V getuigt v a n een zekere ontbols te­ring ; zijn eers te d r ama w e r d door zijn Kamergenooten opgevoerd. Vonde l ' s B raban t sche kring te Ams te rdam w a s de K a m e r „ H e t w i t L a v e n d e l " , de voor tze t t ing van de A n t w e r p e r „ V i o l i e r e n " en „Ol i j f t ak" . A n t w e r p e n a r e n w a r e n Z a c h a r i a s H e y n s , Kolm en A n t o n S m y t e r s ; andere B r a b a n d e r s A . de Koning en G e r r i t v a n Breughel . D e leiding v a n dramat i sche voor­stellingen der K a m e r berus t te langen tijd bij den drukker en dichter Z a c h a r i a s

Page 432: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

H e y n s , omstreeks i 5 6 o in A n t w e r p e n geboren, met w i e n V o n d e l zeer bevr iend w a s en door wiens invloed hij in dien tijd studie za l hebben gemaak t v a n de w e r k e n v a n den F ranschen dichter D u B a r t a s (3). O m t r e n t he t j a a r 1617, toen de Nede rduy t sche Academie onts tond, eventueel op „ h e t voorbeel t v a n C o o r n h e r t en anderen , die in hunnen ouderdom t a a i e n l e e rden" (Brand t ) , begon Vonde l met de studie v a n het Lati jn (4) onder leiding v a n een Engelschman, en den Fr ies H a y o Gabbema , terwij l hij blijkens zijn opdrach t v a n „ D e helden G o d e s " (5), ook he t I t a l i aansch t r a c h t t e t e beheerschen. H e t Lati jn b r a c h t hem t o t de studie niet enkel of voornamelijk v a n de klassieke le t te rkunde , m a a r ook v a n de geschiedenis der Christel i jke kerk en der ke rkvaders . V a n deze his tor ische studie is zijn t w e e d e d rama­tisch w e r k „HieruaaLem Verwoedt", de eers te be langwekkende vrucht , geschreven in 1619 en ui tgekomen in he t volgend j a a r : „ inzonderhe i t in he t t reurspe l van Jerusalem zagh men meer gelykheit v a n styl , en grooter verhevenhei t v a n gedachten, dan voorheenen in zyne r y m e n " . E n B r a n d t voegt er nog a a n toe , da t , t oen V o n d e l zijn w e r k v a n voor 1620 „ m e t eenen s t r e k " ver loochende, hij voor Hie rusa l em V e r w o e s t een ui tzondering m a a k t e . I n dezen tijd v a n poli t ieke beroer ing m a a k t e V o n d e l een langdurige ziekte d o o r ; „melanco leushey t" en „beze t t e b o r s t " deden hem „ o m de doodt w e n s c h e n " . U i t 1621 da t ee r t zijn „gebedt , uy tges tor t t o t Godt , over mijn geduerige qwijnende S i eck t e " :

Laet ons, o Heer! slechts niet beswijcken onder 't juck; Noch laet d'ellende niet te seer ons broosheyt tergen, Noch meer als het vermach wilt niet u schepsel vergen; Soo sal myn sangeres u roemen onder maen, En 'swerelts duystre nacht, en schaduwen versmaen. Om 't salich licht

„ V a n de gemelde lange ziekte in den j a a r e M D C X X I w a t bekoomende" , zegt B rand t , „vie l hy w e e r a a n ' t dichten, en men zagh hem in de D ich tkuns t v a n j a a r t o t j a a r zoo merkelyk toeneemen, da t hy zich zeiven in ' t ko r t b y vergelyking van zyn voorige rymen, niet meer geleek. D a a r veel toe holp zyn geduurige ommegangk met den D r o s s a a r d t Hoof t , den R idde r L a u r e n s R e a a l , en andere D i c h t e r s , en kenners der kuns te , die t ' z a a m e n een le t ter ­kunst ige vergader ing hielden : d a a r ook de H e e r Anton i s de H u b e r t , Rech t s ­geleerde, O u d t R a a d t en Scheepen der s t ad t Z ie r ikzee verscheen. H i e r w e r d t gehandel t v a n d 'e igenschappen der moeder lyke t a a i e " . „ O p dien b e r a a m d e n voet ve r t aa lde Vonde l , met hulpe v a n den D r o s t en R e a a l , omt ren t he t j a a r M D C X X V de T r o a s of T roades v a n Seneka , die men met den ty te l v a n Koninginne der t reurspe len vereerde : w a a r toe zy met hun dr iën t en huize v a n Roemer Visscher , den Hol l and t schen M a r t i a a l , en voed t s te rvader der W e t e n s c h a p p e n , daagelyks b y een quamen. U i t die ver-taa l inge in prose b ragh t V o n d e l da t t reurspe l in dicht, en gaf he t seder t a a n

Page 433: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

den dagh onder den n a a m van Amste rdamsche H e k u b a " . „ I n he t dicht van d a t T reu r spe l " , zegt B r a n d t , „ zaagen nu de kunstkenners een majeste i t van t aa i e en hooghdravenhei t (=ve rhevenhe id ) die heerlyk w a s , en he t L a t y n op den voet volghde ( evenaa rde ) " . H e t is billijk, B r a n d t a a n he t w o o r d t e la ten , d a a r hij hier immers Vonde l ' s „klass ieke vorming" e n d e „op t imme-r i n g " van zijn Nede r l andsche d ich te r taa l zoo treffend ve rk laa r t . O m de „boo t see r ing" der na tuur , die hij in het d ich twerk eischt, t e begrijpen is he t noodig Vonde l niet al leen door zijn verzen te l a t en spreken, m a a r ook de bijzondere eigenschappen van zijn dichtkunst te toe tsen a a n zijn theor ie . D e natuurl i jke harmonie van vorm en inhoud w a s voor Vonde l een p r o ­bleem, w a a r o v e r hij har t iger denkbeelden heeft geboekt, dan pas honderd j a a r l a t e r in een wijsgeerig, historisch-psychologisch stelsel van verl ichte aesthetica zouden w o r d e n verkondigd. D e z e ha rmonie is door Vonde l verheerli jkt in de voorrede a a n den lezer vóór zijn ver ta l ing v a n Vergi l ius : „Zi jn stijl ve rander t en schickt zich nae r de zaeck, en va l t nu rijp en stat igh, dan koeler , en langkzamer , dan weel iger , dan vieriger w a c k e r en heftigh, dan eenvouwiger , en bloeiende, en a l l e rhande ; zoo da t t ien Atheensche redenaers , bloeiende ti j tgenooten, in eenen M a r o te zamen gevonden worden , en h y is t 'effens R e d e n a e r en Poëe t , en a l l e s " .

D a t wij hierbij voora l ook a a n den dichtvorm moeten denken, blijkt ui t Vonde l ' s opdrach t a a n Huygens v o o r a a n de prozaver ta l ing . Hi j spreekt hier over de meest innerlijke werk ing v a n k lank en w o o r d en tevens over de gespannenheid van den poët ischen vorm, he t vers . D a a r v a n zegt hij : „ Ind ien , gelijck zommigen drijven, onder elck w o o r t , le t tergreep en le t te r eenige geheimenis van zin of k lank schui l t ; w a t moet ' e r nootzaeckeli jck door d'ongelijckheit der beide ta len, en heuren ongelijcken a e r t en eigenschappen, en he t verschil van namen en woorden , die tekens der be tekende zaecken zijn, gespilt wo rden en ver loren gaen, oock zelf a en bloemen en geuren van we l sp reken the i t ; behalve da t dicht en ondicht, of vae r s en onvaers onder­ling verschil len, gelijck t rompetk lanck en bloote stem, en he t vae r s een stem, door een drieboghtige t rompe t kracht igh ui tgewrongen, gelijck i s " . O o k Vonde l ' s A r s poët ica , de Aenleidinge te r Nederdu i t sche Dich tkuns te , handel t in zeer concre ten zin over versvorm en taalst i j l , over de levende re la t ie tusschen innerlijk zieleleven en poët ische vormgeving, als het verhe-vens te doel des dichters :

Natuur baert den Dichter; de Kunst voedt hem op, dies geraecktniemandtotvolmaeckt-heit, dan die de natuur te baet heeft, waer uit de kunst haren zwier en leven schept".,,Om dan opgeblazenheit en kreupelheit te vermijden, zal men niet plat op d'aerde vallen, en in het stof kruipen, nochte doorgaens al te snel zonder noot aenjagen, maer op zijn pas voort­draven, en wel letten waer men rijzen, waer men wenden en keeren moet; en, gelijck een goet muzikant, den toon naer den aert der zaecke weten te schicken, dan laegh, dan mid-delbaer, dan hooger. ...Elck ding wil met zijn eige maniere van spreken uitgebeelt, en niet al te verre gezocht worden". „Voertmen zomtijds eenige harde vaerzen in, dat moet uit geen gebreck, maer uit de stoffe geboren, en terzaecke vereischt worden".

Page 434: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

W a t is die stoffe, w a a r u i t de ha rde verzen geboren w o r d e n ? W a t zijn de dingen, die in de muziek v a n t a a l en vers duidelijk weerk l inken ? W a t zijn met andere woorden , de innerlijke motieven, die bij V o n d e l de verzen „ w a k k e r op hunne voeten doen s t a e n ? " W e kunnen he t a n t w o o r d vinden, door a l lereers t na t e gaan w a t het bijzondere k a r a k t e r is van V o n d e l ' s vers . H e t classicisme heeft geleid t o t w e t t e n en regelen voor de dramat iek . V o n d e l heeft zich, ook w a t den vorm zijner d ichtkunst betreft , veel l a t e r een voorbeeldig classicist getoond in he t psedagogische be rech t op Jephta , t r o u w e n s ook in den metr ischen vorm v a n di t d r ama . O o k he t epos der Rena i s sance is geheel n a a r klassiek ideaa l he rbouwd , en w e r d in theor ie voor he t hoogste genre gehouden. M a a r aangaande de lyriek vond men bij de klassieken noch bij de classicisten bepaa lde w e t of regel. Slechts k w a m op gezag der O u d e n in de waa rdee r ingso rde de lyr iek a c h t e r a a n gehinkt. W e mogen zeggen, da t de lyriek der Rena i s sance zich ondanks he t classi­cisme in vrijheid heeft ontwikkeld , u i t vele bronnen, als de volkspoëzie, de kunstpoëzie der rederi jkers, he t n ieuwe geestelijke lied, de psalmen, hun stijl en hun muziek, I t a l i aansche en F r a n s c h e s t rophenvormen. M a a r voora l ui t de levende b ron v a n de spon tane dichterziel , ui t he t individueele gevoel, w a a r v o o r Vonde l den sprekenden, levenden dichtvorm zoo nadrukkeli jk opeischte . Z o o is dan ook bij een lyr isch dichter als Vonde l ook bij het d r a m a , w a n n e e r slechts zijn h a r t er in spreekt , de lyrische inslag vrij en s terk, eigen en individueel . D a a r ligt ook de plast iek, de stijl, de ka rak te r i s ­t iek der figuren v a n de zoo s t a r r e t ragedie . H i e r o v e r in de Aenleidinge : „ D e leergierige volge dezen gulden regel, die zich wijdt u i t s t r eck t ; da t is , da t h y le t te op den s tae t , eigenschap en gesteltenis v a n elcke personaedje en zaecke , en die elck nae r heur na tuu r u i t t ekene" .

E n gelijk wij bij V o n d e l en in onze Rena i s sance der 17de eeuw de lyrische poëzie niet behoeven, m a a r ook niet zouden kunnen onderscheiden n a a r de verschil lende lyrische genres v a n vorm en inhoud, gelijk wij om zoo te zeggen Vonde l iaansche , Hoof t i aansche en Bredero- lyr iek , persoonlijke ly­r iek dus, als „ g e n r e " kunnen onderscheiden —• w a t is besl issender voor he t humanis t isch rena i s sance-karak te r dan da t ? —• zoo kunnen wij ook in Vonde l ' s d r a m a ' s den dichter en dus Vonde l ' s dichtkunst benade ren door de ontleding v a n den lyr ischen vorm. Ar is to te les reeds onderscheidde de lyriek n a a r he t „ in s t rumen t " . L a a t ons de zevent iende-eeuwsche poëzie in he t algemeen onderscheiden n a a r de vox humana , of be te r nog n a a r des dichters levende stem. O n z e zaak is , in Vonde l ' s d i ch twerk a a n te wijzen, we lke mot ieven he t gevoel des dichters in den k lank v a n zijn vers doen klinken. Slechts op he t eenvoudigste verschijnsel v a n sprekenden k lank vestig ik voora f de a a n d a c h t : de herhal ing v a n k lanken, le t te rgrepen en w o o r d e n bui ten he t rijm in ve rband met de s teeds wisse lende rhy thmen en t empo ' s v a n he t vers . Dóórk l inkende k lank tonen met levend en tr i l lend spel van accenten . D i t hoo r t eenieder in den onvergelijkelijk schoonen en zinrijken re izang ui t J e p h t a :

Page 435: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Ter weerelt staet niet stil. Op 's hemels ronde spil

Draeit het radt staet, en stadt ongestadigh Door pais en krijghsgeschil.

Het groot beweeght het kleen. Door duizent moeilijckheên

Rolt de tijt, en verslijt ongenadigh Verbrijzelt stael, en steen.

D e hooghste wijsheit, Godt Heeft geen bestendigh lot

Hier beneên in 't gemeen toebeschoren. In 't purper zit de mot.

D e roest verteert het stael En glans van schoon metael.

Als een klanck van gezangk in de ooren Verdwijnt al 's weerelts prael.

W a n n e e r ik er den nadruk op leg, da t de grootheid, da t he t n ieuwe en voor al le eeuwen voorbeeldige van Vonde l ' s poëzie is gelegen in de onmiddellijk sprekende ui tdrukking van gevoel in k lank en accent , dan is daa rmede tevens gezegd, dat Vonde l groot is als ba rok kuns tenaar , a ls ba rok lyr icus. B a r o k is de overspanning van gestelde normen, de doorbreking v a n klassieke rege lmaat door den u i tbars tenden ha r t s toch t van he t vormzoekend individu. Klass iek met rum w o r d t overheerscht door eigen Germaansch rhy thme, s t rofenvormen komen voor t ui t eigen vinding of ook w o r d e n op wil lekeurige „zangwi jzen" gegrond, waarb i j v a n de klassieken al leen de grillige afwisse­ling in verslengte en voetvorm nu en dan w o r d t overgenomen. Vinding van n ieuwe vormen van vers , w o o r d en zin, met alle hulpmiddelen v a n de primit ieve poëzie en uitingswijze : vo rmverzwar ing bij s te rke spanning, herhal ing v a n klank, w o o r d en rhythmische elementen, differentiatie v a n rhythmische heffingen en symbolieke klanken, ant i these , cl imax en hyper ­bool , b iza r re beelden. H e t pa thos ba r s t u i t de klassieke perken. H e t ui t-zwel lende vers is ba rok , he t vers , d a t t r i l t v a n leven, „ h e t h a r d e vers u i t de stoffe geboren en t e r zaecke ve re i sch t" . D e van oudsher vrije, niet a a n w e t t e n gebonden lyriek is om zoo te zeggen in en door h a a r vrijheid b a r o k : de vrijheid der steeds n ieuwe individueele „v ind ing" v a n strofen en verzen, differentiat ie v a n accent door klank, k r ach t en p l aa t s in overeenstemming met de sensat ie . D e ba rokke vorm vindt h a a r oorsprong reeds in de 16de eeuw, ui t de menging of de botsing v a n w a t Midde leeuwsch w a s , en w a t de Rena i s sance b rach t . V a n de rederi jkerskunst heeft Vonde l immers heel w a t meer geleerd en behouden dan eenige a rcha ïeke zinsvormen en w o o r d ­const ruct ies . V a n hen had hij het muzikale vers , het rhy thme vrij t en opzichte v a n he t metrum, de effecten v a n binnenrijm en b innen-assonance , de ver­z w a a r d e ri jmvormen v a n t w e e en drie syl laben. V a n hen echter ook, w a t Vonde l in de Aenleidinge noemt de „muziek der t a l e " . Vonde l ' s dichtkunst onderscheidt zich niet door snellen, ve r rassenden groei

Page 436: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Beliritfavit

TOOST V,lïi1>s'. VON:;>J

J'MT ATTMDTTTI IIEILT M {'LILT AIRH 11! »CTI 'LL,LN,'H ."AJTTL JFI URLT TIL TI/.TLITTTU . TV, TF*R TLIET ITT R*TW\ /.«c/ ,

Joost van den Vondel. Portret naar teekening van Joachim van Sandrart

Page 437: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 438: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

in zijn jonge ja ren . T o t zijn vier en twint igs te j a a r w a s hij een bescheiden rederijker, die zich to t he t lyr ische genre beperk te , m a a r daarbij zelden to t ontboezeming k w a m v a n eigen zieleleven. Gelegenheidspoëzie is he t weinige d a t ui t den tijd to t he t verschijnen van zijn eers te d rama, het Pascha , is b e w a a r d . E n evenwel , a l moge ook Vonde l zelf in den tijd van zijn groots te scheppingskracht he t w e r k v a n den „ l i e r zange r" hebben ach te r ­gesteld bij d a t v a n den d rama tu rg en epicus, de schier onva tba re omvang en diepte v a n zijn oeuvre m a a k t het noodig, eenige a a n d a c h t te bes teden ook a a n di t w e r k v a n Vonde l ' s jeugd (6). Rederi jkerslyriek is, volgens Jolles, gekenmerkt door de n a u w e verbonden­heid met den muzikalen „ c a n o n " en he t „ d o o r w e r k e n v a n de t a a l om he t geli jkluidende". H e t gelijkluidende treft ons onmiddellijk in de eers te regels van he t eers te „Bruylof t s Refereyn, gecomponeer t door J. v a n Vonde l , i6o5 in J u n i o " :

Verheucht / / o Phoebi jeucht / / door desen soeten tijdt: Den Somer door syn deught / / verthoont syn groene blaren; t'Gevogeldt sich vervreught / / t' ghediert int Bosch verblijdt; t' Veldt lacht elck toe verjeught / / vliet wég alle bezwaren ; Droefheyt neemt floecx v keer / / nijdt / / strijdt / / wilt henenvaren ; Voor v de Bruyloft wijckt, zoo ghy daer comt ontrent.

D e klankharmonieën zijn niet to t het binnen- en eindrijm beperkt , talrijk zijn bovendien de herhal ingen v a n een kl inker of een medeklinker in al l i te­ra t i e . E n b o v e n a l : in den vijfden regel is er een opval lende stijging door he t dubbele binnenrijm „nijdt, s t r i jdt" bij he t eindrijm van regel 1 en 3 en de botsing v a n t w e e heffingen op dezen rhe tor i schen vocatief. Afkeer van nijd en strijd - liefde en vrede zijn het motief ook v a n dit eers te gedicht van V o n ­del, die hier t r ouwens teekende met de spreuk „Liefde ve rwinne t a l " . H e t tweede gedicht da t ons is overgeleverd, is een " N i e u w - j a a r s liedt A ° 1607, gestel t op den toon v a n den 2en P s a l m " . Gelijk bij Coornhe r t , leidt de psalmwijs to t jambische m a a t . N i e t al leen om de wijs volgde Vonde l den p s a l m ; de inhoud er v a n gaf hem tevens he t motief voor dit lied, da t den vrede door het geloof in Chr i s tus bezingt. I n de s tem v a n den „ P r i n c e " hooren w e reeds den eigen stijl en he t persoonlijk geluid in den dringenden nadruk van den la te ren hekeldichter , die hier de grooten dezer a a r d e to t bekeering „ v e r m a a n t " , t o t zachtheid , liefde en v r e d e ; hier blijkt de symbo-lieke u i twerking van dubbel binnenrijm in de t w e e jamben v a n de eers te vershe l f t :

Verlaat / / dan t' quaat / / ghy Princen metter daat: Aensiet / / verdriet / / noch kruyc' om sijn herboren, Al staat / / s'vleesch-raat / / en pooght na s'werelts onmaat, Rust niet / / maar vliet / / naar Bethlehem vercoren.

Page 439: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

I n de voor laa t s te s t rophe w o r d t de lof gezongen van de Liefd, die , , t ' q u a a t v e r w i n t " , in vromen, dooperschen t r a n t :

Ontbloodt / / Divooi / / v eyghen will' misprezen En tracht / / bedacht / / om suyveren inwendich V Hert / / verwert / / bevleckt, van t'Aarts gequel ; Verwacht / / d'Eendracht / / naar dit Leven élléndich Ghy wert / / van smert / / vrij, door Emanuel.

H o e „ jambisch" de verzen n a a r de psalmwijzen zijn, hier voelen w e de vier heffingen; en zeer rhe tor i sch is in de l aa t s t e t w e e regels de u i twerk ing v a n de rhythmische afwijkingen : na he t s tokken in „d i t Leven in ve rbann ing" juicht de dichter over de vrijheid in he t eeuwige leven. H e t ri jmschema is abab , cdcd, ve rs te rk t door de afwisseling van den telkens mannelijken en vrouweli jken v o r m ; de rhythmische deeling in t w e e ë n gaa t met een syn­tac t i sche gepaard . D e z e „psalmische eenvoud" in de geleding v a n de strofe is t e duidelijker, w a n n e e r wij h a a r vergelijken met die v a n he t eers te ge­dicht . N u volgt de „Lof-zangh, toe-ge-eygent M r . W i l l e m B a r t j e n s " . H e t is b e w a a r d vóór in een l a t en druk van Bar t j ens ' „Ci j f fer inge" v a n i632 ; de oudere (en in he t bijzonder de eerste) drukken v a n dit boek zijn niet b e w a a r d . D e v r a a g mag dus w o r d e n gesteld, of deze lofzang inde rdaad v a n den zeer jongen Vonde l is, v a n he t j a a r 1604 ( w a a r i n de Cijfferinge voor he t eerst verscheen) in he t bijzonder. Vonde l had reden Bar t jens als leermeester te gedenken; hij heeft waarschijnli jk zijn „ F r a n s c h e schoo l " bezocht en bovendien w a s Bar t jens dichter , lid van de Braban t sche Kamer , leermees­t e r ook van Brede ro (7). Vonde l dank te hem (da t blijkt ook ui t den lofzang) zijn eers te ontwikkel ing als d ich te r ; Bar t jens schreef voor Vonde l ' s P a s c h a een „k l inkve r s " . •—• N u is de stijl v a n dezen vloeienden lofzang, zoowel n a a r den syntact ischen b o u w als n a a r rijm en maa t , geheel vrij v a n de rederi jkerskunst . M e n vergelijke de verzen met die v a n „ d e Jaght van C u p i d o " van 1606 of 1607, w a a r i n geen duidelijke m a a t van vier heffingen is gehan tee rd ; w e l nog s terke afwijkingen van de a l te rna t ie en gekunstelde woordschikking als in vs . 19 en vlg. :

Ick wensch u kracht zoo vermeere D a t niemant u pijlen keere,

Keert in tijts tot mijn paleys, Fortuyn bejonstigh u reys,

Floecx heeft zich Cupido waardigh Tot de Jaght snel ghemaackt vaardigh,

en daar tegenover den aanhef van den Lofzang :

Dees die met haar blont vercierssel Reyckt aan 't uytgespannen swierssel,

Page 440: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Die azurigh sit verschoont, En. van d'Astren wort gekroont,

Die tot eenen staf in handen Voert den Scepter met dry tanden,

En op vloeden twee ten thoon Heeft verhemelt haren Throon.

Opmerkel i jk is de klassieke en beeldrijke verheerlijking v a n de Amste rdam­sche Stedemaagd en den handel en de scheepvaa r t v a n de s tad : de Amste l en he t Y :

W a a r in swart-bepeckte vogels Sweven met hun lichte vlogels.

D e dank v a n Bar t jens ' in he t F r a n s c h onderwezen leerlingen :

Hoe sy Franschen Honigh suyghen, Tot aan 't Pireneesch geberght, D a t getopt den Hemel terght:

Siet eens waar d'Hollander wandelt, Hoe hy met den Fransman handelt.

Indien a l Vonde l den lofzang niet in i632 heef t , ,gecomponeerd" , in den bes taanden vorm heeft hij hem zeker niet in 1604 of zelfs 1607 afgeleverd. D a n zijn er nog in den „ N i e u w e n verbe te rden Lusthof" van 1607 dr ie „amou-reuse l i ederen" van Vonde l b e w a a r d : „ O o r l o f L i e d t " , „ d e J a g h t v a n C u p i d o " en „ D e d i c a t i e aende Jonck-vrouwen v a n Vr i e s l and t ende O v e r y s s e l " . H e t O o r l o f L ied t is een rederi jkerszang met een popula i re wijs als „ t h o o n " en een Pr ince a a n he t einde, dubbelrijm en assonance en vol v a n mythologische k l inkk lank : een geheel onpersoonlijk minnelied. H e t va l t moeilijk er iets meer in t e zien (8). T w e e kor t e verzen v a n drie heffingen vormen een primit ieven alexandri jn. D e Jagh t v a n Cup ido is veeleer in F ranschen t r a n t gehouden; de a a n h e f : „ I n h e t zoets te vanden tijd A l s Zephyrus F l o r a vr i jd" doet denken a a n V a n der N o o t , is echter t radi t ioneel . D e eveneens F r a n s c h e vorm v a n he t sonnet is beproefd in de D e d i c a t i e . V a n een geleding in vier couplet ten is h ier nog niet r ech t s p r a k e ; w e l zijn er t w e e deelen v a n ach t en v a n zes regels te onderscheiden. I n he t s lot va l t een zekere spanning v a n he t rhy thme niet te on tkennen ; de innerlijke spankrach t van des dichters emotie ontbreekt echter in alle deze drie zangen. H o e ver rassend is d a a r n a he t kl inkdicht „ O p he t twaalf jar ige Bes t and t de r Vereenigde N e d e r l a n d e n " , een sonnet v a n t w e e kwat r i jnen en t w e e te rz inen met een duidelijke wending op de grens . W e l is w a a r hebben nog de meeste alexandri jnen de s t a r r e ca^suur in he t midden, m a a r toch, de aandoening s t r aa l t onmiddellijk door in den eers ten regel in zijn bedwongen, gedempten t o o n :

Den Heemel krijgens zadt, erbermt sich onser quaalen.

Page 441: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e fiere verzekerdheid van een voor he t Gemeenebest hei lbrengenden vrede ba r s t uit in het kracht ige rhy thme vol steile toppen van de slotcou­plet ten :

NÜMOU ontwaapent zich om ruste te verwerven, Steekt op sijn dreigend staal, geschaart van 't veel doorkerven. En 't Bondig Landt geniet de vruchten van sijn zweet,

Van vreugde golven vyeró ten heemel opwaart vaaren, Men offert lof en dank den Heere der Heirschaaren, Die nu in loutre vreugt doet eyndigen ons leet.

K o r t na den dood van Hendr ik I V verscheen van Vonde l ' s hand „ W t v a e r t en t reur-dicht van Henr i cus de G r o o t e " , „ h e t droevigh treurópel v a n ' t P a r i -s iaansche hof, w a a r o m de t r anen noch bepeerlen onse w a n g e n " . E n inder­d a a d de inleiding van twint ig verzen is gelijk a a n die v a n een d r a m a in epischen vorm, met de in zijn la te re t ragische spelen zoo geliefde m o r a a l :

Schout 's tijds getuymel aan, die als een gramme Leeuwe U vluchtigh leven scheurt, en hier in 't aartsch gewoel Den Vader ruckt in 't graf, den Soon stelt op den Stoel, En wend soo stadigh 't glas van Koning, Staat, en Eeuwe.

H i e r w o r d e n w e w e e r her innerd a a n de gedachte , ook a a n klankenspel en rhy thme, in den reeds geci teerden reizang van Jeph ta . I n volle uitvoerigheid w o r d t dan ook he t gelukkig huwelijk des konings geschilderd, de plechtige kroning van M a r i a de Medic i s . Rena issanceverzen duiken op in de verzen die deze p r a a l en p r ach t beschrijven :

"Wat pratter pronckeryl wat zeltsaem levereyen Vertoonen óich alhier\ hoe blinckt hier mennighvout Den aarUchen Hemel, o 1, hoe ruyscht en kraackt hier 't gout Der kleedingen, waer in sich Zephyr komt vermeyen.

Lenig is hier reeds he t versverband in dr ie achtereenvolgende overslagen. Episch-dramat i sch is dan in honderd verzen de beschrijving van den moord. M e r k w a a r d i g is de spanning in de beschrijving v a n het oogenblik, w a a r o p de koninklijke koets to t s t i ls tand w o r d t genoopt door een versperr ing v a n k a r r e n in de n a u w e s t r aa t , en de moordenaar , F ranco i s Rava i l l ac , zijn kans schoon ziet. I n den lof- en t reurzang, w a a r m e d e he t gedicht besluit , herdenkt Vonde l den roemzuchtigen koning als vredebrenger , die immers de Turken ui t het W e s t e n heeft teruggedrongen en he t verdeelde Frankr i jk en N a v a r r e , Katho l ieken en Calvinis ten , „ t o t een l ichaam heeft l a ten groe ien" .

H e t zal geen toeva l zijn, da t de dichter die in dien tijd w e r k t e a a n zijn

412

Page 442: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

„ t r agecomed ie" , he t Pascha , den moordenaa r to t een w a a r s c h u w e n d voorbeeld stelde in deze woorden :

Eylaas 1 ghy moort u Ziele in droefheyt, en ellenden, Met 's Conincx sterflijck lijf te maaijen in het graf, En moet hier evenwel door d'alderwreetste straf Treurépeiigh dynen tijt met 's Conincx eynd volenden.

O o k in he t voorber icht van „ D e H e l d e n G o d e s " (van 1620) „ aenden leser" , ve rk l aa r t Vonde l , da t er geen be te r voorbeelden in „Godde lycke oeffe-n ingen" zijn dan „de Heyl igen des ouwden en n ieuwen v e r b o n d s " : „ D i e v a n ' t ouwde verbond brengen w y hier , ais op bet tooneel, voor eers t te voo r schyn , " gelijk ook Pau lus — in zijn brief a a n de H e b r e e u w e n — heeft gedaan . E n dan wijs t hij , onder de vele voorbeelden, op A b r a h a m : „ Z i e ick A b r a h a m al bes torven he t mes t r ecken om zijnen eenigen I s a a c t e offeren : my schiet in den zin hoe G o d de V a d e r de weere ld a lzo lief gehad heeft, da t hy zynen eenigen Z o n e gaf to t den smadelycken dood des kruysses , en ick ve rwonde r my beide over Gods vaderl i jcke liefde to t he t menschelijck geslacht , en Jesus kinder lycke gehoorzaemheyd neffens zynen Hemelschen V a d e r . " D i t heele betoog t r o u w e n s is v a n groot gewicht voor de w a a r d e die Vonde l toekende a a n de figuren v a n he t O u d e Tes t a ­ment bij de uitbeelding in dichtvorm. D e offerzin, he t godsver t rouwen en de daa ru i t voor tsprui tende heldenmoed v a n de V a d e r e n der S tammen, de Pr ies te r s , de Koningen en Richteren , he t is alles „een heylzame a r t znye voor alle flaeuwigheyd des gemoeds : eenen spiegel om der zielen vlecken t e kennen : eenen vermaeckel i jcken lusthof voor den inwendigen mensch : een verquickende springende borne voor heylgeerige he r t en : een l icht voor alle b l inden ." H e t zijn 38 „st ichtel i jcke Oeffeningen" bij prent jes (9). D e personen spreken zelf „ p e r p rosopopoe iam," zooals Vonde l deftig zegt. I n den groei v a n zijn d ichtkunst zijn zij geen be langwekkend s tadium : de opd rach t a a n den lezer is d a t des t e meer . D e v r a a g is gewet t igd, of deze poëzie niet in vroeger tijd d a n 1620 is geschreven. Belangrijker voor Vonde l ' s poët ische ontwikkel ing zijn zijn ver ta l ingen ui t D u B a r t a s „ S e p m a i n e s " . M e n meene echter niet , d a t Vonde l ' s n ieuwe dichtvorm a a n den F r a n s c h m a n zou zijn „ o n t l e e n d " . H e t is voor al les zijn behandel ing v a n Bijbelsche stof, die V o n d e l ' s belangstell ing had , evenzeer als da t bij H e y n s he t geval w a s en (voora l in he t d ramat i sche genre) bij D e Koning. O o k zijn er bepaa lde t aa lvo rmen en beelden die hij, gelijk zoo velen v a n zijn tijdgenooten, n a a r het voorbeeld v a n D u B a r t a s een tijd lang han tee r t . M a a r den rijkdom v a n klank, rhy thme en eigen dictie, dien wij in het t i jdvak v a n zijn dichterlijke ontwikkel ing hebben zien groeien, ver­toon t hij niet in zijn ver ta l ingen v a n D u B a r t a s , en wij meenen reeds te hebben aangeduid, d a t die d ichtvormen door andere mot ieven w o r d e n v e r w e k t dan de bijbelsche geschiedenis. Beekman( in zijn boek over den in-

Page 443: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

vloed van D u B a r t a s ) heeft dan ook te recht gezegd, da t Vonde l slechts enkele w o o r d e n en ui tdrukkingen a a n zijn voorbeeld heeft ontleend, d a t hij overigens in de beschrijving van emoties en na tuu r het F r a n s c h v a a k overtref t in k r ach t v a n uitbeelding. D u B a r t a s , leerling v a n Ronsa rd , w a s Hugenoo t m a a r in het s taa tkundige van „po l i t i eke" r icht ing. Zijn hoofdwerk, w a a r d o o r hij een enormen invloed heeft gehad, w a s de „ S e p m a i n e s " , episch-lyrische bewerkingen v a n het O u d e Tes tament , afgewisseld door zeer omvangrijke commentaren bij eiken „ d a g " . H i e r o m voora l is D u B a r t a s de Ple iade-dichter geweest , die bij u i ts tek heeft ingewerkt op de Neder landsche dichtkunst . Verbee ld ingskrach t en een weidsche , verheven t a a l en stijl gingen hier gepaard a a n een bijzonder nadrukkeli jke, stichtelijke didact iek. I n 1611 gaf de W a a l s c h e pred ikan t te Ams te rdam, Simon Goula r t , een omvangrijken commentaa r op zijn werken . V a n de „ W e k e n " verscheen in 1579 „ L a Sepmaine ou C r e a t i o n du M o n d e " , in 1584 en 1691 gevolgd door de eers te gedeelten v a n een t w e e d e week , w a a r i n de geschiedenis v a n A d a m en E v a en de tijd to t den zondvloed den eers ten dag u i tmaakt , den tweeden dag de tijd v a n N o a c h s a r k to t a a n de opricht ing van de zuilen der we tenschap door Seth , den derden de a a r t s v a ­der A b r a h a m , Sa lomon en de va l van he t rijk v a n I s raë l . E e n ander belang­rijk w e r k v a n D u B a r t a s is he t heldendicht J u d i t h ; ve rder nog eenige van minder omvang. H e t geheel is een z w a r e band in folio. D u B a r t a s w a s inder­d a a d door den geest der Rena i s sance getroffen, blijkens zijn w e l heel opzet­telijk s t reven n a a r een schoonen, dichterlijken vorm voor de verkondiging der Christel i jke leer . D i t heeft hij u i tgedrukt in he t voorber icht to t zijn Sepmaines : „ D a v a n t a g e puis qu ' i l est ainsi que la Poës ie est une pa r i an t e pe in ture et l 'office d 'un ingénieux escrivain est de mar ie r le plais i r au profit , qui t r o u v e r r a es t range si j ' a y rendu le paysage de ce t ab leau aussi divers que la na tu r e mesme ? e t si pour faire mieux ava le r les sa lu ta i res breuvages que la sa inte pa ro le présente aux espri ts malades et dégoustez de ce temps, j ' y a y meslé le miel e t le sucre des le t t res h u m a i n e s " (10). D e eerste Sepmaine v a n D u B a r t a s is herhaaldeli jk in he t Neder landsch ver taa ld . D e eers te ver ta l ing w a s w e l die van J a n M o r e t u s , den opvolger van Christoffel Plant i jn in de An twerpsche drukkeri j (11). I n 1609 ver­scheen die van Th . van Liefvelt, heer van O p d o r p (12) en in 1622 die van R . W . v a n Boetse laer ( i 3 ) . A a n dezen laa t s te wijdde, behalve A n n a Roemers en Huygens , ook Vonde l een „k l inker t " , w a a r i n deze hoogst merkwaard ige woorden :

Gemeene best, schept moedl een Vryheer een Baron Bout uw vervallen spraek, en rijst gelijk een Son Die sat van vyer en glans het hoofd buert uyt de kimmen.

In tusschen w a s in 1616 de belangrijkste ver ta l ing verschenen, v a n Z a c h a r i ­a s H e y n s , den leider der Braban t sche K a m e r ; een pa ra f rase in p roza w a s

Page 444: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

er a a n toegevoegd. I n 1621 verscheen h ie rvan een tweede druk, zonder de para f rase , m a a r nu met den commentaa r v a n Gou la r t . Belangrijk is , d a t in deze ui tgave ook v a n de tweede Sepmaine een ver ta l ing verscheen. H e y n s nam daa r in t w e e „ d e e l e n " v a n „ d a g e n " op in de ver ta l ing v a n zijn volge­ling en vr iend Joos t v a n den V o n d e l : D e V a d e r e n (door Vonde l reeds in 1616 ve r t aa ld ) en de Hee r lykhey t v a n Sa lomon (in 1620 ve r t aa ld ) . H e y n s heeft in 1628 in een „vervolg v a n de w e r k e n v a n B a r t a s " een m e r k w a a r d i -gen mengelmoes v a n d ich twerken van D u B a r t a s , D a n i ë l He ins ius ' Lofsang op Iesus Chr i s tus en een eigen Geschiedenis v a n de Assyr ische , Perz ische , Grieksche en Roomsche M o n a r c h i e (14), l a ten gelden als vervanging van de door B a r t a s niet bezongen l aa t s t e dier dagen v a n de tweede W e e k . D e z e menging v a n zooveel ongelijks v e r r a a d t w e l duidelijk den rederijker, die deze Brabande r , evenals de meeste gezellen v a n H e t W i t Lavendel , nog altijd w a s .

I n zijn ver ta l ing w a s H e y n s bijzonder ge t rouw a a n he t origineel, m a a r vlak en n u c h t e r ; zoo is he t ook met de door hem toegevoegde s tukken van eigen maakse l . E e n groot poëe t t e zijn, w a s niet zijn pre ten t ie . „ G o d s eerelyke k r a c h t ende eer te m a a k e n k o n d " w a s zijn doel, zooals hij zegt in zijn op­d rach t „ t o t de P o ë t e n " :

Myn Dicht met vreuchd gebaert, hoe wel met pijn ontfangen, Soekt doch geensins te zyn met eenig Lof behangen.

H e t ging om den roem v a n zijn B a r t a s : , , ' t Syn dese W e k e n v a n B a r t a s , die gelijk eenen Arend vande r A e r d e n af opgestegen is t o t inde Sonne , w e l ­kers giants geene andere hebben derven aens i en" . Toch zijn er f raaie regels in zijn w e r k t e vinden, voora l in den aanhef der deelen. D e syntaxis is nu en dan ve roude rd ; m a a r een s ta t ige herhal ing en een l ichte neiging to t kl inkerspel en heffing van vreemde adject ieven doen hier en d a a r denken a a n een n ieuwen d ich t t ran t .

'T WIT LAVENDEL.

Z a c h a r i a s H e y n s , zoon van den om zijn purisme bekenden P e t e r H e y n s w a s , ook v ia Keulen, in Ams te rdam beland, waarschijnli jk in 1694. E r zijn nog meer ver ta l ingen v a n zijn hand verschenen, zoo die v a n E r a s m u s ' U x o r mempsigamos, v a n Gabr ië l Rol lenhagen ' s Nuc leus emblematum. E n een bijzonder aard ig „vo lksboek" met u i te rs t primit ieve houtsneden en gotischen druk w a s zijn „Voorbee l se l s der O u d e W ï j s e : handelende v a n T r o u w , O n t r o u w , Lis t , H a e t , Gezwindighei t en alle andere menschekjcke gene-gentheden. W t d ' Indische sprake in d 'Arab i sche , Hebre i sche ende La tyn -sche overgeset , ende nu in de D u y t s c h e vertaelt"', namelijk in 1623 ui t het Lat i jn v a n Johannes v a n C a p u a . O u d e Indische fabelen w e r d e n hier in een bijzonder v lo t ten p rozavorm te r leering v a n de deugd den volke voorgezet , gelijk Bar t jens , ook hier t e r aanbevel ing in een kl inkvers , zeide : „een

Page 445: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

duydelyk verhael van 's were ld t s snoode dr i f t" . E n Z a c h a r i a s zei het op rijm in zijn o p d r a c h t :

verhalende, wat aen des Vorsten Hoven Voor vals bedrog omgaet, daer neven wat te loven Oft te verachten staet.

I n een voorrede w o r d t uiteengezet, da t men he t boek moet lezen als heb­bende „een dobbel verslant, he t eene openbaer , he t ander verborgen, vergeleken bij een note , die tenzy zy opgebroken ende de keerne versocht w o r t , niet nu t i s " : t e vergelijken met de werkeli jke èn symbolieke bedoeling van den Midde l eeuwer .

Eigen w e r k w a r e n een a a n t a l spelen voor de Kamer , een Vriendt-Spiegel , een Pestspiegel en eenige zinnespelen. E v e n ouderwetsch is zijn „ W e g w y -ser t e r Sa l i chey t " in een pracht ige Zwol sche ui tgave van 1629. Vee lee r getuigende van den n ieuwen tijd zijn zijn „ E m b l è m e s Chres t iennes et M o r a l e s , S innebeelden" , die met de Emblema ta M o r a l i a van dezelfde a l lure , he t „Sinnespel v a n de D r y hoofddeuchden en de D e u c h d e n s c h o l e " in 1625 bij P ie t e r v a n W a e s b e r g h e te R o t t e r d a m w e r d e n uitgegeven. D e Emblèmes Chre t i ennes et M o r a l e s zijn in he t bijzonder f raa i door de p rach ­tige prent jes . Bij elke p ren t s t a a t een Nee r l andsch vers v a n ach t regels, gevolgd door een ver ta l ing in he t F r a n s c h en een ui tvoerige uitlegging. D e in tocht der Zu idneder landers n a den val van A n t w e r p e n leidde to t de oprichting van rederi jkerskamers in vele Hol l andsche s teden. Z o o ook te Ams te rdam de Braban t sche , , ' t W i t L a v e n d e l " met de d a a r o p toespe­lende spreuk „ W t levender J o n s t " . D e K a m e r r ich t te zich n a a r F r a n s c h e voorbeelden, nam geen deel a a n de klassieke renaissance ui t de eers te hand . Belangrijke leden van groote act ivi te i t door de product ie v a n gedegen, stichtelijke zinnespelen w a r e n Z a c h a r i a s H e y n s , J a n S iewer t sz . Kolm en A b r a h a m de Koning. O o k „boer t ige d u c h t e n " of „ t a f e l s p e l e n " w e r d e n er opgevoerd, onder andere door Kolm en Ger r i t H e n d r i c x v a n Breughel , den b e w e r k e r ook v a n een gedeelte van Boccacc io ' s D e c a m e r o n e . D e K o ­ning w a s ongeveer van den leeftijd v a n Vonde l en is reeds in 1619 gestorven (i5). Hij schreef een „ t raged i -comedi" over „ D e doodt v a n H e n r i c u s de V i e r d e " , een historisch spel, even allegorisch als het ,,Nederlantó Treurspel" in 1616 door Kolm „u i t V a n M e t e r e n ge t rokken" . Belangrijk zijn D e Konings bijbelsche tooneels tukken. Ten eerste het in 1610 geschreven en in 1618 uitgegeven t reurspel A c h a b , w a a r i n n a a s t de historische, al legorische figuren opt reden zoowel als s innekens ; ook het oog der toeschouwers w e r d bevredigd door „ s p r e k e n d e " en „ s t o m m e " beelden. Ten ( tweede in i 6 i5 „Jephthahs ende zijn eenighe Dochters Treurspel", een niet a l leen stichtelijke m a a r ook poli t ieke allegorie : Jephthah g a a t hier namelijk voo r W i l l e m v a n O r a n j e , den leider v a n de S t a t en tegen Ammon, d a t is Spanje . E e n s terken inslag v a n komische figuren vindt men w e e r in zijn Hagars vluchte

Page 446: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

ende wederkomate (1616) en zijn Simoon (1618). H e t d r a m a Jeph thah heeft geleid to t een getuigenis niet a l leen v a n de samenwerk ing in de K a m e r v a n V o n d e l en D e Koning, m a a r ook v a n den diepen indruk, dien deze vorm v a n d ramat iek toen m a a k t e . Immers V o n d e l schreef n a a r aanleiding v a n de opvoering een sonnet , da t opmerkelijk is door eenige k rasse , ba rokke beelden en daa rmee gepaard gaanden bewogen v o r m :

Euripides voor langhs dede al d'Aenschouwers weenen Doen Iphigenia bebloeden zijn ïoonneel, Doch Koning doet niet min wanneer hy 't oud voorhenen Droef Schouw-spel ons vernieut, en 't Maegdelijcke bloed Van Iephthahs weerdste pant, uylstorl als eenen vloed, D a n stervet al met haer, dan bersten schier de steenen.

Treur-speler 1 o ghy had ons iammerlijck verraden, (En doen de tranen van ons bleeke wangen dwaden) Als ghy dien witten hals met een scherp Stael doorsneet.

VONDEL EN DU BARTAS.

Vonde l dan bewerk te zelf eenige gedeelten van de „ t w e e d e w e e k " , in 1616 uit D e V a d e r e n „ A b r a h a m s O f f e r a n d e " en in 1620 „ D e Heer lyckhe id van Sa lomon" , terwij l bovendien Vonde l ' s „Lofzangh vande Chr i s te lycke R i d d e r " van 1614 her inner t a a n D u B a r t a s ' e igenaardigheden. E n toen Z a c h a r i a s H e y n s in 1621 zijn eigen ver ta l ing v a n de Sepmaines met daarbij Vonde l s V a d e r e n en Heer lyckhe id t e r perse legde, wijdde Vonde l a a n dit w e r k een sonnet , d a t ui tbundig w a s in lof. D e v r a a g is gewett igd, w a a r o m Vonde l uit het groote w e r k v a n D u B a r t a s juist de t w e e s tukken over A b r a ­hams Offe rhande en Sa lomo 's Heer lyckhe id koos . Z o o a l s gewoonlijk l a a t hij dit doorschemeren in zijn „ b e r e c h t e n " en ander bijwerk. I n zijn „kl inkveers over A b r a h a m s O f f e r h a n d e " ziet hij in A b r a h a m s offer een t ragi-comedie :

Maer 's Heeren Enghel (die om s'vromen legher waeckt) Abrahams arm verlet, en 't droevich truer-spel staeckt Van Vader en van Soon, van twee bestorven herten.

M a a r w a t hem aangreep , da t w a s de blijkbare k r ach t v a n he t O u d t e s t a ­mentische geloof: „ O s te rk gheloof, w a t durfdy niet b e s t a e n l " E n w a t is de tegenhanger van dit geloof ? Vonde l zegt he t in he t s lot v a n zijn,, I n h o u d t " : D e D i c h t e r hebbende A b r a h a m s geloove groot gemaect , ende tselve tegengestelt de wreede en mensch- verdichte Gods-diensten der afgodische Heydenen , dewelcke ha re k inderen den D u y v e l , ende niet Gode opgeoffert hebben, toont he t w a r e wesen v a n dese s chaduwe , ende de t ' samenstemmin-ge die daer is tusschen I s a a c en Iesum Chr i s tum he t L a m Gods voorgeschict t en brand-offer t o t quijt-scheldinghe onser sonden" . D e allegorie v a n het verbond tusschen God, Chr i s tus en den to t zelfverloochening bere iden

Page 447: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

geloovige. N o g duidelijker is Vonde l in de verklar ing van de allegorie van Salomons Heer lyckhe id . Salomon w a s voor Vonde l , zooals hij he t in „ H e t I n h o u d " zegt, „ h e t afzetzel ,gedurende zijn w y z e regeringe, vanden w a r e n Salomon, de v rede -Vors t , Iesus Chr i s tus , de zone Godes , en de Bruydegom der K e r c k e n " . Z o o ook is he t in he t derde deel, he t huwelijk v a n Sa lomon met P h a r o n i d a de „be t eeken i s " v a n de „verborgen eenigheyd van Iesus Chr i s tus met Z y n K e r c k e " en de dichter , , onder het decxsel van Sa lomons bruyloftsfeest te vereeren, ve r toon t ons een wonderbaer l i jcke dans , t e w e t e n der H e m e l e n — en by de Z o n stel t hij voor oogen Sa lomon en Chr i s tus by de M a e n , de Vors t inne van Egypten , en de Kercke . D i t alles ziet men hier afgemaelt in veerzen die een oneyndelijcke schoone be t r ach-tinge behe l zen—" . O o k heeft D u B a r t a s volgens Vonde l , „ d e a lderschoon-ste s t reken van een wae rach t igh poetelijck p incee l " gehanteerd bij de inlei­dende beschrijving v a n den „lusthof, w a e r uy t de Minneboefjens ver t recken die Sa lomon en P h a r o n i d a to t onderlinge minne b e w e g e n " . V o n d e l heeft h ier een uitbeelding v a n he t gelukzalig paradi js geschapen, die voor zijn Lucifer en Adamsspe len weinig onderdoet in beeld en klank, vs . 583 en vlg. :

Recht onder d'Evenaer d'aenminnige Nature Besprenght een aerdigh bosch dat boomgroent t'aller ure, Daer door het gantsche iaer de M e y in 't groene staet, Die met zijn verwe alom 't schoon veld tapyten gaet. d'Aerd' lacht hier overal, en hoemen meer wil buygen D e bloemen schoon gesternt te meer zy levend' iuygen

D e alexandri jn is hier eenmaal to t een ongebroken, vloeiend vers uitgedijd, zonder s teevas t de csesuur in ' t midden. Eveneens in de beschrijving van he t begin van den dans , de „beweging v a n zon en m a e n " , (vs 939 en v l g . ) :

Zy danssen zoo het schijnt d'Hispanische pavane, En nochtans nimmer men haer lieve dans ziet gane Uyt 's gordels krinck, die met gestemde Dieren brééd En wijd vermaelt, alsins 't plaveysel onderscheet.

I n de vier j a ren die tusschen de ver ta l ing ui t D e V a d e r e n en Sa lomons Heer lyckheyd verl iepen, w a s Vonde l ' s dichtvermogen m e r k b a a r gestegen. Zi jn klassieke vorm to t ui tdrukking van ideeën die hem bezielden, is bijzon­der treffend in den Kl inker t dien hij a a n zijn bewerk ing der Heer lyckheyd toevoegde, een w a a r s c h u w i n g a a n „Keyse ren , Koningen en al len G e w e l ­digen op a e r d e " . Hetze l fde motief klonk reeds op, en met opmerkelijken nadruk , in he t N i e u w j a a r s l i e d ; he t is wijdloopig en gemoedelijk, op de manie r van een Midde leeuwschen D o o d e n d a n s , behandeld in he t , ,Zedigh Gedich t v a n de Ydelheyd der M e n s c h e n en W a n c k e l b a e r h e y d der Koningh-Ri jcken" ui t den tijd toen Vonde l ui t D e V a d e r e n ve r t aa lde . Hoevee l

Page 448: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

kracht iger is bovendien di t sonnet van 1620. Opva l l end vermanenden vorm krijgt di t motief van he t geloof in Chr i s tu s alleen, in de „Tr iomf to r t s over de Neer l aegh der Koningklycke vloote op he t S l a e c k " ( i 6 3 i ) :

En ghy, die hier te land 't gewisse plet, En doemt uw' eyge wet .

En nypt, en grypt: sie toe, sie toe, sie toe : Rechtvaerdigh is Gods roe.

N i e t meer de overoude verwerp ing van aa rdschen schijn, v a n vorstelijke p r ach t en p raa l . D a a r t e g e n o v e r w o r d t gesteld de posi t ieve w a a r d e van de verzekerdheid des geloofs. Zel fs n ie t a l leen de , ,monarchomachische , , bestraffing van hoogmoed en ty rann ie . H i e r m e e gepaard gaa t de verheer­lijking v a n den vrede : den vrede n a a r binnen om de vrijheid v a n geloof; den vrede n a a r bui ten om de vereeniging v a n heel de Chr is tenheid in een heilig verbond. Geloof, hoop en liefde, zooals he t in den Kl inker t bij D e V a d e r e n heet , geloof, vrijheid en vrede , deze mot ieven zijn in Vonde l ' s leer jaren gerijpt. H i e r o m bewonderde hij de poëzie v a n D u B a r t a s , den dichter v a n he t „po l i t i ek" Calv in isme. D a t de vrijheid bij Vonde l een groote p laa t s innam, k a n gemakkelijk w o r d e n aangetoond.

NIEUWE LYRIEK.

H e t grondbeginsel v a n Vonde l ' s levensbeschouwing is : de mensch, om de wil le v a n zijn ziel en zaligheid, heeft r ech t op vrijheid v a n geweten , geloof en overtuiging. A a n die vrijheid en d a t r ech t is alles d iens tbaar : overheden en vors ten handhaven en beschermen den vrede en de w e l v a a r t om en door de vrijheid. D o o r di t beginsel is hij d ichter der na t iona le rena i ssance . R e e d s in zijn eers te d r a m a stijgt Vonde l op to t een bijna volslagen modernen lyrischen vorm, w a n n e e r hij den dage raad van de vrijheid bezingt, die over I s raë l , en in al legorie over de Chr is tenheid zoowel a ls ove r N e d e r l a n d bij he t begin v a n he t Twaal f jar ig Bes tand , begint t e gloren, in den bekenden koorzang n a he t derde deel . E r is een groote figuur als held en bescher­mer der vrijheid in Vonde l ' s l e v e n : F rede r ik Hendr ik , „ W e l h e m s zoon" , dien hij in de va r ia t i e op het W i l h e l m u s , he t Prinsel ied, l a a t zeggen :

's Lands rechten en vryheden Ick helpen sal in zwang ; In geen' vereende steden Gewetens felle dwang Of tyranny e lyen.

Hij w a s de w a c h t e r en Schutsheer v a n den Tuin der Nede r l anden , de w a a r -borger v a n den vrede , in d i thyrambischen vorm bezongen in de „Begroe ten i s a a n V o r s t Freder ick H e n r i k " (vs. 245 en vlg.) :

Page 449: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Gaet handelt wandelt weer langs all' mijn konings stranden, En boeyt en ketent Mars, en laet hem knarssetanden Met sijn' bebloeden beck, bemuurt hem in een slot, En knoopt den band des vreeds. waer vrede is daer is God. Ick sie 't verbond gemaeckt. het volck word goedertieren. Ick sie de vredefeest op speeltoonneelen vieren. Ick sie de vredevlam, die drift van woleken leekt! Ick sie hoe als een kleed de vrede 't land bedeckt. Ick hoor Vorst Frederick van alle tongen roemen, Ick hoor hem Vrederyck, en Vredevader noemen.

I n de visie van Vonde l is F reder ik H e n d r i k een l ichtende figuur, die in zijn verhevenste verzen verschijnt a ls de on tembare held. Hij is de vors t a ls „ v o o r s t e " in den slag, de moedige ru i ter , hoog op zijn schuimbekkend ros , met he t oranje- of he t groen- of het witgepluimde hoofd ; zooals in den aanhef van de Begroetenis :

Het paerd dat schuymbeckt, en met brieschen. Het Spaensch genet uyttart; en om des vyands drieschen En dreygen lacht de bloem van uwe ruytery : Die draeft op uw' trompet stofweckende ; daer ghy, So blanck in't harrenas, beswaeyt met groene pluymen, Aanbrallen komt als Mars, voor wien de Goden ruymen;

E n hierop volgt onmiddellijk he t visioen van den droeven „ v a d e r m o o r t " , a ls achtergrond van de l ichtende figuur :

Dit is niet nieus. ghy hebt dit schaeckspel meer geplogen, En vroegh uyt moeders borst den Spaenschen haet gesogen, Van zedert Welhem lagh, o droeve vadermoord 1 Besprenckelt van veel bloedó, in 't laeuwe bloed gesmoort; Bevocht van traenen, die betuyghden 't bitter scheyen. 't Hof was met droeven galm gepropt, en onder 't schreyen, En 't jammren werd verdooft uw' kinderlijcke stem. Ghy trockt geen' voedbre melck, maer hartseer uyt de mem : Recht of het lot uw' borst wou tegens ramp opqueecken ; Op dat ghy moght bestaen, om onses tijds gebreken Te heelen,....

I n hun ruig real isme en door de ove rmaa t zijn hier de beelden b a r o k : to t t w e e m a a l toe he t beeld v a n de moederbors t , w a a r u i t de jonge held den „Spaenschen h a e t " , de Schutsheer echter he t ha r t zee r heeft gezogen, da t hem drijft „ o m onses tijds gebreken te hee len" , nog f raaier omschreven in vs.3 :

Frederick, die in het landbestieren Met moed, en yver treed, en ótroockt deen' teedere eeuw.

w a a r m e e Vonde l w i l zeggen, da t deze vredevors t de spanning tusschen wereldli jke en geestelijke overheden zal doen verdwijnen.

Page 450: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

T e ver zou he t ons voeren in deze verzen de blijken v a n klassieke syntaxis a a n te wijzen (16). I n 1625 her rees de nu geschoolde Vonde l . In zijn lyrische visie w e r d Vonde l onver f lauwd gekweld door he t beeld v a n V a d e r W e l h e l m , „d ie voor de vrijheid viel in Ho l l ands ha r t , door moorders h a e t " , he t slachtoffer v a n den mar te l aa r sdood . D e trilling v a n V o n d e l ' s hartstochtel i jke liefde en h a a t is in de talrijke vormen v a n deze dichterlijke obsessie hoor- en voe lbaar . U i t „Bruylof tbed van P . C . Hoof t en H . H e l l e m a n s " (1627), c i teeren w e (vs. o3 en vlg.) :

Segb, t oe d'in bloed gedoopte siel Des telds, die voor de vrybeid viel In Hollands tart, door moorders taet , Bekoort door goud en glimp van staet

D e toch reeds kor te verzen zijn gebroken door he t enjambement v a n 1 op 2, 2 op 3 , en de v e r z w a r e n d e toevoeging v a n een pauze , v a n „ d o o r moorders h a e t " . D e z e breking der verzen v e r w e k t een hevige afwisseling in k r ach t der heffingen, een steeds w e e r u i tbars tend rhy thme . D e associa t ie v a n de figuur v a n „pr ins W e l h e m , eer te De l f t door M o o r -denaerspis tolen Gescho ten" (Geboor tek lock 845 / 46) en die v a n Freder ik -H e n d r i k vinden w e nogmaals , in meer episch-dramat ischen dan lyrischen vorm, in den aanhef van het kleine epos op de „Verovering van Grol" van 1627. F reder ik is ook hier w e e r de fiere r u i t e r :

Die fier en trots te paerde Voor Hollands vrydom veckt, en yvert met den swaerde ; En 't volck, dat kier gesctoolt krielt als een byenswarm, Verdadigtt door Gods kractt, en uwen ys'ren arm ; Indiengte t'een'ger tijd, van 's lands bekommeringen En sorregen ontlast, mijn ruw gedictt toort singen; Soo oordeel heusct van tem, die door uw' deugtd gewinckt, Geen' leydstar kent, als 't l ictt dat op uw' telmtop blinckt.

I n he t l aa t s t e vers treft ons de hooge toon der heldere vocalen en de door een reeks van explosieven kor t -gespannen rhythmiek. F r ede r ik -Hendr ik nu w o r d t gewekt to t groote daden door het visioen v a n zijns vade r s geest (vs. 49 en vlg.) :

Wanneer Prins Henrick doekt, dat voor sijn' bedste nader En nader quam de geest van wylen sijnen Vader, Met slependen gewade en tabberd van satyn...

I n deze verzen voelen w e he t ba rokke v a n de g ruwzaam-dramat i sche voor­stelling de r „verschi jning", de spannend langzame nader ing. I n den oproep t o t den zoon denkt Vonde l w e e r a a n den grondlegger onzer vrijheid, m a a r hij ziet den grooten W e l h e m als „d ' i n bloed gesmoorde s ie l" ,

Page 451: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

en w e e r ziet hij in Freder ik Hendr ik he t kind da t door de fatal i te i t van v a n den moord to t den strijd w a s voorbeschikt (vs. 56-66). D e ba rokke verbeelding blijkt ook uit de schildering van den scheidenden g e e s t :

Soo spreeckt hy, en ruckt op vergramt sijn' bloote borst, En toont het gaepen van een' eeuwig bloende wonde, En dwijnt voor 't sluymeroogh in 't duyster, voor de sponde.

Hier in , en in heel dit visioen, herkennen wij nogmaals den hekeldichter , die v o o r a a n zijn groots te hekeldicht, den Pa lamedes , dien anderen , , vade r " , Oldenbarneve l t , wiens dood hem een nog heviger obsessie w a s , schi ldert in een sonnet da t een nachtmerr ie u i tbee ld t :

Die resen óp verbaest met ópgeresene hayren... Sijn baerd hing dick van bloed... H y stapte hen na, en liet een bloedvleck waer hy trad...

D e v e r w a n t s c h a p v a n de ba rokke plast iek in deze t w e e verbeeldingen is duidelijk. M a a r he t is ook van belang, voor het inzicht in de lyriek van V o n ­del, op deze gelijkenis den nadruk te leggen, omdat dit inzicht w o r d t verhel­derd door de onderscheiding der „ m o t i e v e n " en voora l de „ f igu ren" v a n dezen lyricus, die zijn „eigen i k " zoo zelden toont . E n gelijk wij Vonde l ' s liefde voor de vrijheid en den vrede voelen door he t beeld van den vade r verbonden a a n den zoon, beseffen wij zijn „ h a r t s e e r " om de figuren v a n de t w é é vermoorde vaders v a n den n ieuwen s t aa t . Z o o zouden w e ook het beeld van F rede r ik -Hendr ik niet volledig zien, zonder den tegenhanger M a u r i t s , in Vonde l ' s oogen, „koelmoedig ove rwege r" , en voora l niet zon­der de uitbeelding v a n Freder ik H e n d r i k ' s zoon als een der „ M o n s t e r s deser e e u w " , in i 6 5 o . D e aanva l v a n W i l l e m I I op Ams te rdam w e k t e in dubbel opzicht Vonde l ' s veron twaard ig ing en afschuw. Immers door di t „ v e r r a e t " w e r d Amsterdam getroffen, d a t is de in Vonde l ' s groote lyr iek alles over­s t ra lende figuur van w e l v a a r t en wereldheerschappi j , d a t i s „ ' s L a n t s noot ­v r iend in" en óók „ h e t h a r t des l a n t s " . D e d a a d van W i l l e m I I is v e r r a a d a a n de idealen van zijn voorvaderen . H e t t rof Vonde l t e dieper, omdat onmiddellijk na den vrede v a n 1648 de „ H y d r a " den kop opstak, eers t in Enge land in 1649, door den „ V a d e r m o o r t " , en d a a r n a door de t ragische verschijning v a n den hoogstrevenden zoon v a n F rede r ik H e n d r i k : „ D u s s tor te Oran je , a ls Faë ton , D i e 's vaders spoor niet volgen k o n " ; ( D e M o n s t e r s onzer E e u w e vs. 17 en vlg.) :

Oranje, in 't harnas opgezeten, Ruckt Hollant in,

Op Amsterdam te helsch gebeten, 's Lants nootvriendin.

Page 452: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

H y wenscht zijn dol rappier te stooten Door 't hart des lants.

Hoe heeft de Deught haer verf verschoten 1 W a e r is haer glans ?

Verbeet oit wolf een lam verwoederl W a e r baert de tijt

Een' zoon, zoo boos die zijne moeder D e borst afsnijtl

N o g meer dan bij een h iervóór besproken fragment, t ref t ons de overeenkomst in vorm met Geusevesper . Vr i jwe l he t eenige verschi l is gelegen in de m a a t : in Geusevesper de trochaeïsche, h ier de jambische. H e t schema v a n 4 en 2 heffingen in afwisselend lange en kor t e regels, die te lkens ge tweeën een syntact ische eenheid vormen, le idt in beide har tu i t s to r t ingen t o t de spannen­de pauze der versgrens vóór he t nadrukkeHjke, hevig affectieve slot in kor t e versvormen. V o o r de gelijkheid zoowel v a n dit t o t he t u i ters te gespannen accent en gebroken rhy thme, als v a n de ba rokke bee ldsp raak vergelijke men bijv. v s . 11 / 12 met Geusevespers , , W t g h e s t r o y t om scharp t e w e t ­t e n / / ' s Vol lecks h a e t " , en de slotregels m e t : , , V r e e s t den w o r m , die desen rech te r / / ' t H a r t afbij t".

Begrijpelijk is da t V o n d e l in den tijd toen hij in he t „gezelschap van de d i ch t e r s " de klassieken bes tudeerde en b e w e r k t e , herhaaldeli jk den grooten humanis t E r a s m u s h e r d a c h t : in 1622 t o t d r iemaal toe (17). D e n grooten voor tgang in zijn poët isch vermogen voel t men onmiskenbaar bij he t lezen v a n he t puntige en vas tgeklonken sonnet , , O p he t M e t a l e n pronck-beeld onlangs te R o t t e r d a m opgerecht t o t eere vanden grooten E r a s m u s " , d a t bovenal den geleerde verheerli jkt .

M a a r nog grooter is de roem v a n den E r a s m u s , die he t N i e u w e Tes tament in zijn oorspronkeli jken vorm uitgeeft en ve rk laa r t , en d a a r d o o r de grond­legger is v a n he t cr i t isch humanisme. V o n d e l zegt v a n hem in zijn „ G e d a c h ­tenis v a n Des idee r E r a s m u s aen P e t e r S c h r y v e r " , (vs. 27 en vlg.) :

Een bron van wysheyd vloeyt wt sijnen mond, D e n gouden tolck van 't heyligh Nieu Verbond

Syn siele walght van 't werren. Se kiest geen' dop voor kerren. Al wat sy op den vasten grondsteen bouwt Is dier gesteent, fijn silver, en rood goud.

Vonde l , de bezinger v a n vrijheid en vrede , ziet echter in den „ R o t t e r d a m ­mer He i l i g " nog meer , (vs . 3j en vlg.) :

Hy sticht vervalle steden Door Godgeleerde zeden. En tempering van wetten, glad hersmeed Met syne tong, die diamanten kneed.

Page 453: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Om pay a ia al ayn bidden. Vooraichtigh houd hy 'l midden, En staerooght op 't Apostolijck gestarnt, Daer hier Charybd en ginder Scylle barnt.

Navolging van E r a s m u s ' Zede lee r t reft men a a n in „ D e n Gulden W i n c k e l " en „Vors t e l i i cke W a r a n d e der D i e r e n " (18). „ D e n Gulden W i n c k e l " ( i6i3) is geschreven n a a r aanleiding van de „ P a r v u s M u n d u s „ of „ D e Kleyn W e r e l t " van J a n M o e r m a n . D e p la ten van „Vors t e l i i cke W a r a n d e de r D i e r e n " w a r e n overgenomen uit „ D e W a r a c h t i g h e Fabu len der D i e -r e n " d o o r M a r c u s Ghee rae r t s (1667), aangevuld met 18 n ieuwe p la ten ui t „ E s b a t e m e n t mora l des A n i m a u x " door Phil l ipe Gal le .

N o g een onde rwerp heeft Vonde l t o t zoo s terke lyrische act ivi te i t geprik­keld : de groeiende grootheid van Amste rdam, de Neder landsche were ld ­handel . I n i6 i3 , 1623 en in i 6 5 8 heeft hij zijn vaderlandsl iefde uitgezongen in den „ H y m n u s ofte Lof-gesangh, over de wijd-beroemde Scheepsvae r t " , „ H e t Lof der Z e e v a e r t " en he t „Zeemagaz i jn" . I n bewonder ing voor he t tweede dezer drie, heeft men he t derde om zijn wijdloopigheid, he t eers te om zijn nuchter koopmanschap , d a t er in doors t ra len zou (19), bij he t tweede , he t zwierige Renaissancegedicht t en ach te r gesteld. M e n vergeet daarb i j , da t ook d ich twerken moeten w o r d e n beoordeeld n a a r gelang van den tijd van on t s t aan . D e H y m n u s (20) nu, kan het anders bij een lofzang, over de wijd-beroemde Scheepsvaa r t der Vereenigde N e d e r l a n d e n —• een t i tel , die toch w a t zegt 1 —• is vol pa t r io t i sch lyrisme van helderen klank, als deze verzen, (vs. en vlg.) :

Doen 't vlieghende gherucht ons met een luyd gheschreye Bracht tydingh vande Vloote, en groote Scheeps-armeye, W a e r mede Quinti Soone alree sich had belooft De Croon van Enghelandt te drucken om sijn hooft, De Staten met der haest tot weder-standt begrepen Te reeden thien mael thien ghewapende Oorlooghs-schepen

of (vs. 309 en vlg.) :

Oud-Griecken-land treedt voort, treedt voort met u zeylagien, Maer kinder-spel by onse al dryvende Bosschagien, Die door 't ghekrolde blau gaen voeren haren last, Ghetimmert op een Ree, daer nerghens hout en wast.

H e t kl inkt n a a r de G r o o t ' s „ P a r a l l e l o n " . E n men vindt ook hier de vermanende stem van den prediker en profeet , die de aa rdsche grootheid heeft leeren vreezen, zich u i tdrukkende, zoowel in oorspronkelijke beelden als in rhe tor iek nog van het Pascha , (vs. 371 en vlg.) :

Page 454: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

W e l aen ghy Bataviers, die als op gouden straten, Als Vorsten henen treed, wat salt u moghen baten ? W a t batet, oft ghy smaeckt soo veel weldaden Gods ? Wanneer ghy die misbruyckt, wellustigh, prat, en trotz ?

Men loopt, men woelt, men draeft met gierighe ghemoed'ren : Men hoopt sich bergen op van tijdelijcke goed'ren. Veel Zeen men vast door-kruyst, veel Hulcken men uyt-reed, Maer 't Scheepken des gemoeds men heel en al vergheet. U selven dan ontword, u schatten treed met voeten, En met den blinden Mol blijft niet in d'Aerde wroeten.

H i e r is een n ieuw rhy thme, een „ n i e u w e t aa lmuz iek" geschapen, ondanks den eenvoud der gedachten en den zinsvorm v a n den rederi jker. W a t wij in he t veelgeprezen „ L o f der Z e e v a e r t " (21) als n ieuw, als v ruch t v a n Vonde l s ontwikkel ing in de ja ren van 1620-1625, bewonderen , is dan ook niet he t pa t r io t i sch idealisme en de lyrische vorm daa rvan , het is he t vermogen to t plast iek, in beeld en v e r s ; de s tapel loop (vs. io3 en vlg) :

Daer leyt de dicke romp, en waggelt, sijght, en stijght, Die dagelijcx al meer en meer volmaecktheyd krijght.

en verder di t kleurrijk b e e l d :

Ten lesten ick mijn Hulck op 't vlacke vanden stroom Voor 't ancker ryen sie, 't ghelijckt byna een droom : W a t vlaggen sietmen hier afswieren van haar stengen. "Wat kleuren groen, en geel, hun mengsel hier vermengen. Orangie blangie bleu. wat purper, en rood goud, "Wat levend vermillioen het oogh met lust aenschout.

H e t ve r t rek is beschreven in de aandoenlijke menging v a n geforceerde vergelijkingen, impressies v a n den meelevenden aanschouwer , en dramat iek . D e eigenlijke Lof der Z e e v a e r t is de apotheose a a n he t slot, (vs. 433en vlg.) :

Soo zal de Zeevaert lof behalen door mijn dichten. Men sal haar Majesteyt een eer-, en Pronckbeeld stichten, Een achtste wonderwerck, voor Tessel op het ruym, Daer stevens af en aen steeds bruysen door het schuym. Haer pruyck met diamant geciert, en guide snoeren, En steenen schoon van glans, een Schip tot prael sal voeren, Een keurs van fijn fluweel, die op het zeegroen treckt, Met Indisch goud geboord de lendenen bedeckt: W a e r op een mantel hangt, gewatert als de stroomen, Van licht en hemelsblaen, bepeerelt op de soomen.

E n w a t is de grondslag v a n deze lyrische apotheose , v a n deze O d e ? N i e t louter bewonder ing voor de zeevaa r t a ls b ron v a n w e l v a a r t , zoowel als v a n m a n n e k r a c h t ; de zeevaa r t voldoet a a n he t ideaa l v a n V o n d e l : zij

Page 455: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

brengt de menscben in V r e d e to t e lkander voor vrijheid v a n handel , vrijheid in de were ldeconomie . H e t is een Vonde l i aansche gedachte : vrijheid v a n z e e v a a r t en handel , leidende to t vrede en naastenl iefde, die ook in het l a te re Zeemagazi jn door den dan zeventigjarigen dichter zal w o r d e n gepropageerd .

HEKELDICHTEN.

St reven n a a r vrede en vrijheid in den n ieuwen s t a a t der N e d e r l a n d e n is he t motief ook v a n ve r reweg de meeste v a n Vonde l ' s Heke ld ich ten . D u i d e ­lijk blijkt da t bij de belangrijkste groepen e r v a n : op de Bes tands twis ten , ( inzonderheid op Oldenbarnevelt en Huijgh de Groot), op den strijd v a n Costers Academie en de Amsterdamsche Predikanten, den aanslag op Amsterdam, en den dood v a n Jan (en Cornel is) de Witt. I n Oldenbarneve l t ziet Vonde l den paladijn der vr i jheid: zoo in he t „ G e ­spreek op he t graf v a n wijlen den H e e r e Joan v a n O l d e n b a r n e v e l t " , waarschijnli jk gedicht bij den dood van M a u r i t s :

Zoo heeft hy om verraedt hem 't leven afgesneên ? Neen. W a s 't om de Vryheydt dan met kracht op 't hert te treden ? Reden.

En brack men meer dan 't Recht der vrygevochte Steden ? Eden. W a t zal men Barnevelt, die 'tjuck socht af te keeren ? Eeren. W a t wort de Dwingelandt, die 't Recht te machtigh was ? As .

I n he t „ J a e r g e t y d e " huldigt Vonde l hem als den verdediger v a n den vrede in E u r o p a ; en de l aa t s t e verzen luiden :

En 't oogh was, na dat Licht, in 't naere nachtgevecht, De Vryheyd quljt, en 't Recht.

I n he t „ S t o c k s k e " :

... O Stock en stut, die, geen' verrader, Maer 's vrydoms ótut en Hollants Vader

Gestut hebt op dat wreet schavot.

D o o r geweld en v e r r a a d is zijn onschuldig hoofd gevallen. Vergeefs b e r o u w en doodsangst zal zijn rechters treffen : da t is de ke rn v a n „ G e u s e V e s p e r " , een elegie en een bijtende sa tyre , achtereenvolgens in de couplet ten I / I I en I I I / I V . H e t vijfde couplet houdt een w a a r s c h u w i n g in a a n de rech te r s v a n O l d e n b a r n e v e l t :

Spiegelt, spiegelt u dan echter, W i e ghy zijt:

Vreest den worm, die desen rechter 't Hart afbijt.

Page 456: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

I n den laa t s ten zin krijgt he t lied een actueele beteekenis . B r a n d t in zijn „ H i s t o r i e der Rechtspleging" , zegt v a n de rechters van Oldenbarneve l t „ d a t het zommigen van hun a a n de zinnen gingk, da t ze in hun ve r s t and t geraeckt , en in de memorie geslagen wie rden , ' t geen men meende d a t ui t de geduurige quelling der knaaging on t s tond t ; en da t de meeste met een ve rhaas t e en schrikkelijke doodt zijn omgekomen: als of de goddelijke rechtvaardigheid da t ve r s to r t e bloedt a a n zommigen v a n hun had wil len w r e k e n " . Bergsma (22) noemt A d r . Junius in 1620, D e Voogh t en M e i n -der ts in 1624, A t s m a in 1Ó2Ö of '26, M u y s in 1626, R o s a iÖ29 ,Van Swie ten i 6 3 o . Tenslot te k a n Vonde l ook W i l l e m Lodewijk (1620) of M a u r i t s hebben bedoeld. H e t gedicht k a n dus niet vroeger dan 1620 zijn on t s taan . S te rk is in dit ve rband ook een ander vers : „Zi jn vyan t dronck de doot aen zijn onschuldig b loe t " . D e dubbele t i tel „ G e u s e V e s p e r of S iecken-Troos t voor de Vie ren twin t igh" vindt zijn verklar ing in het slot v a n couplet I I I en de eers te helft v a n I V . D e Vespers temming v a n inkeer en b e r o u w der rech­ters (geuzen) : zij

Suchten : W a t kan ons vernoegen Goet en bloet ?

Och, hoe knaecht een eeuwigh wroegen Ons ghemoedtl

D e Siecken-Troos t is die der cont ra - remons t ran tsche p r e d i k a n t e n :

W e e s t te vreen, haelt Predikanten, W e s t en O o s t :

Gael en soeckt by Dorische santen Heyl en troost:

't Is vergeefs, de Heer koomt kloppen, Met sijn Woort. . . .

Ste rke bewogenheid breekt ui t in de tweede s t rophe, de k lacht over , , t ' bloet ...in d 'aders schier ve r s to rven" . E n fel is de ironie des dichters in de vierde. M i n d e r hevig is he t „ S t o c k s k e " , een herdenking, zij het ook in elegischen toon . E v e n breekt he t gevoel ui t in den harden , hor tenden voor laa t s t en r e g e l : „ G e k n o t door 's b loe t rae t s b i t t r en w r o c k " . S te rke synthese blijkt ui t de syntact ische geleding v a n 8, 4» 8 en 4 regels. Zijn v a n de meeste gedichten op Oldenbarneve l t de j aa r t a l l en v a n on t s t aan of van publ icat ie onzeker, anders s t a a t het met die op H u i g h de Groo t , die t r o u w e n s tijdens he t leven v a n dit „ L i c h t v a n H o l l a n d " zijn verschenen. M a a r zelfs deze verschijnen soms la te r dan de gebeurtenis w a a r zij op zinspelen, bijvoorbeeld he t geestige „ H u i g h de Groo t s Ver los s ing" . H e t is een blijde herdenking (vgl. vs . 41-44) en nog kl inkt ieder de hulde „ a a n M e v r o u w M a r i e van Reigersbergh" in d ' o o r e n :

Page 457: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Een vrouw is duisent mannen t'ergh. O eeuwige eer van Reigersbergh, D e volgende eeuwen sullen spreken, Hoe ghy den haat hebt uitgestreken.

H e t is een van de gevallen, w a a r Vonde l in den aanhef een klassiek voor­beeld heeft l a ten doorschemeren :

Gewélt van wallen, dübble gracht, Ontruste hónden, wacht by wacht, Beslage poorten, ysre boomen, Geknars van slotwerck, breede stroomen,

En d'onvermurwde kastelein Versekerden, op Loevenstein, Den Grooten Huigen Ten waar sijn schrandre gemalin....

komt bli jkbaar voor t ui t H o r a t i u s , C a r m i n a I I I 16 :

Inclusam Danaen turris ahenea, Robustaeque fores, et vigilum canum Tristes excubiae munierant satis

Nocturnis ab adulteris : Sinon

Vonde l heeft behalve het forsche versaccent , het concessieve z insverband gehandhaafd . E e n hekeldicht is dit nauwelijks te noemen, a l rekent men het er bij. S t e rk lyrisch is in zijn onmiddellijke a a n s p r a a k „ O p d r a c h t v a n Hippo ly tus aen den ge t rouwen H o l l a n d e r " , een sonnet . Gro t ius als vredebrenger w o r d t toegesproken in deze ont roerende regels :

O ! die de werelt zijt verscheenen als een son, Behaagelijck aan stam en rancken van Bourbon;

En met uw wijde tong gantóch Kridtenrijk bevredlghl.

O o k in de „ W e l l e k o m s t van den H e e r Hu igh de G r o o t " :

D e swacke wetten voelen nieuwe kracht. Self d'Ontucht word beschaamt van 't eerlijck licht. Rechtvaardigheit houdt vree door evenwight.

N i e t minder bewogen is de k lacht in den aanhef van „ U i t v a e r t van zijn Exce l l en t i e" . A l evenmin een hekeldicht . Bijzonder is het r i jm: aabccb in iedere strofe. O o k hier legt Vonde l nadruk op het v redeswerk , afgebroken in 1645 door den dood van , , t ' O r a k e l " :

Dat in uw Koningklijck pallais, 23) U zijn geheimenissen melde ; U in den dagh der Wijsheit stelde.

En toonde d'eere van den Paid :

Page 458: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Dan zagh men Pais uw hart bewegen ; Zoo dat ghy den geschaerden degen

Scheent op te steecken, op zijn woort, En met uw heiren af te trecken; Die nu de Kriste weerelt decken.

„ H e l a e s ! w ie komt mijn hoop vermoorden ?" w a s de aanhef v a n dit f raaie gedicht ; a l zijn verwacht ingen v a n vrede in ' t verscheurde E u r o p a zag Vonde l vervliegen. „ A e n den L a s t e r a e r van wy len den Konincklycken G e z a n t H u i g h de G r o o t " (Salmasius) . H i e r s tor t te hij, en nu in een t andenknarsend hekeldicht , zijn toorn u i t :

Ghy Helhont, past het u dien Herkies na te bassen ? Te steuren op 't Altaer den Phenix in zijn assen, Den mont van 't Hollantsch Recht, by Themis zelf beweent ? Zoo knaegb uw tanden stomp aen 't heilige Gebeent.

N o g eens had Vonde l zich zoo geuit, in gruweli jk-barokke beelden, nl . in he t gedicht „Gesch reven uy t Maeghdenburg aen de Grae f v a n P a p e n h e y n " :

Die bloed-hondt en Tyran; verbastaerd van meedoogen; Die bloedt uyt d'aders drinckt, en tranen parst uyt d'oogen. Kerck-roover, klocke-dief, mensch-viller, groote Beul : D ie Godt versworen heeft

H o e Vonde l dach t over den aans lag op Ams te rdam ( i 6 5 o ) is h ie rvóór reeds besproken n a a r aanleiding v a n d a t s terke gedicht „ D e M o n s t e r s dezer E e u w " . E n de kleine gedichtjes over den moord op de gebroeders D e W i t t val len te ver bui ten dit hoofdstuk, zoo ook alles betreffende den strijd van K a r e i I en Cromwel l . Blijven dus alle hekeldichten die V o n d e l heeft „ge ­wi jd" a a n den strijd in A m s t e r d a m (1626- ongeveer i 6 3 5 ) . Al le reers t „ A n t i d o t u m tegen he t vergift der Gees tdr i jvers" (1626). H e t is „ h e t Vernuf t , da t nimmer rust , mae r in verandr ing leeft" niet gegeven den Chr i s t en één bepaa lden weg te wijzen, w a a r l a n g s hij God dienen en Zijn w o o r d gehoorzamen zal . E e n rust ig betoog met nu en dan een vinnigen ui tval . Speelsch en toch fel, in lossen l iedvorm v a n vier trochaeën met s te rk rhy th-misch reliëf, en t e neuriën (24) „lijck hangsje hangebroeck" is „ R o m m e l p o t v a n t H a n e - k o t " in couplet ten v a n 6 regels . E e n pas in i62Ö t e Ams te rdam beroepen predikant , Kornel i s H a n e k o p , hier Koppen genoemd, v a n nogal „ rekkel i jke" beginselen, t r ok al g a u w volle kerken. M a a r een „ p r e c i e s e " , woelig en oproerig medicus, K a r e i Leena r t s , Oogen t roos t bijgenaamd, speurde ketterij :

Page 459: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Oogentroost hadt gien behagen In broer Koppens murge-sanck, Broeders riep hy, ic wort kranck, Ach jy selt het jou beklagen Soo broer Koppen mit syn kloek Luyen blijft op ongse stock. (25)

M a a r Koppen w o n he t ve r re , en toen k w a m he t verze t v a n zijn collega's :

Alle krayers lagen achter, Elck die scheen int krayen schor : Doen begonner een geknor.

D e con t ra - remons t ran te leiders in de s tad ve rwek ten een oploop v a n he t gepeupel , er val len dooden, he t eind is da t de s tadsregeering sussen moet en K o p p e n w o r d t geschorst met behoud v a n t rac tement . Vonde l excuseer t zich a a n he t einde voor zijn a a n v a l ; Smout c.s. hadden nl. de overheid der s tad bed re igd :

"Wil elck Haen op Heeren krayen, Lijt dan dat mijn Rommelpot Deunt en speult vant Haenekot:

Fe l v a a r t hij ui t tegen Reyn ie r P a e u w , toen schepen en een der leiders van de „p rec i e sen" . E n onmiddellijk volgt w e e r :

Hanen, kakel ik te woortrijck ? Is hier ergent wat emist ? Deynckt dit malt een kamerist

' t I s m a a r een zwetsende reder i jker! H e t lied is in- en ui twendig in volkstoon geschreven. D i s c r e t e r v a n vorm, m a a r niet minder scherp van strekking is he t genoeg­lijke „ E e n n ieuw Lietgen v a n Reyntgen de V o s " , op de wi jze : V a n A r e n t P i e t e r Gijsen (is „Boeren-ghese l schap" v a n Bredero) en „ G e m a e c k t om op de brug te z ingen; al zouw ' er Reintje uy t zijn vel om spr ingen" (1627). Reint je de V o s is de reeds genoemde Reynie r P a e u w . D e aanhef is die v a n he t volkslied :

Nou iens van 't loose Raintgen Ghesonghen dattet klinckt Daer Nickertgen en Haintgen D e wellekoemst of drinckt Nou dat schalcke diefjen stinckt, Hoe ist benart, hoe hangt sijn start Nou sijn pooten zijn verminckt.

Page 460: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E n zoo gaa t he t der t ien (ongedeelde) s t rophen door . Losjes is he t rijm en losjes is ook he t metr ische schema der verschil lende regels ( jamben en trochaeën in de verzen v a n vier v o e t e n ; in vers 6 he t rhy thme v a n s tampende l aa rzen of slagen op de tafel , da t doorgaa t t o t in vers 8. O o k „Boeren-ghese l schap" is op dezelfde wijs gezet, d a a r , , ' T w a r e n t w e e gebroeders s t o u t " genoemd. Vonde l c i teer t b l i jkbaar de eers te helft v a n den aanhef v a n „Boeren-ghese l schap" als „ w i j s e " . A l zijn er, zooals gewoonlijk, geringe verschil len in de verbinding en in den preciesen met r i -schen vorm der versregels, he t beginsel blijft be s t aan door de eeuwen heen. O o k „ D e N o o r t s c h e N a c h t e g a e l " , a ls gedicht weinig belangri jk, heeft deze wijs . D a n dient nog even genoemd te w o r d e n he t gedichtje „ O p het O n t s e t van P ie t H e y n s B u y t " , die b e w a a r d w e r d in he t W e s t - i n d i s c h H u i s . „ D e meeste en voornaemste deelgenooten v a n die Maa t schapp i j e w a r e n vinnige C o n t r a r e m o n s t r a n t e n " . V a n d a a r da t P i e t H e y n hier S in te Pietec heet . Benden door Con t r a r emons t r an t en aangezet , p lunderden huizen van R e m o n s t r a n t e n ; een aanleiding voor de overheid om krijgsvolk in de s tad t e halen. W e l k w a m dit nu den deelhebbers van ' t W e s t - i n d i s c h H u i s te pas , toen een t roep bootsvolk er een aanva l op deed, om deel te krijgen a a n den bui t . M e n hoore , hoe Vonde l deze s i tuat ie teekent , vol ironie :

Het West-Injes-huys spreeckt: Ick stack noch in een geckx kaproen D o e 'k say, waer toe dit garnesoen Maer doe de moetwil opgeruyt Begon om sinte Pieters buyt Een kangs te wagen driest en dom Mit vliegent vaendel slaende trom D o e n quam my 't krijgsvolck wel te pas D e steenen vloogen door het glas Ick docht, deus Geusen bennen Spaens Of is sint Pieter Harmiaens ? (Is dit een Arminiaansch huis)

I n i 6 3 o w a s er hevige strijd tusschen de hoofdleiders der Con t r a r emon­s t r an ten en Cos t e r ' s Academie . Eenige hekeldichten w e r d e n door Vonde l e r aan gewijd. Zi jn liefde voor vrijheid v a n godsdienst en overtuiging kl inkt ons in den scherpen aanhef t e gemoet in he t eers te , , D ' A m s t e r d a m s c h e Academi aen a l le Poë t en en D i c h t e r s der vereenighde Nede r l anden , Liefhebbers v a n de goude v r y h e y t " :

Apoll, op Helicon geseten, Vraeght al syn heylige Poëten : "Wat beste en slimste tongen syn ? Of waerheyt salich maeckt of schijn ? Of dwang van vrome Christen-sielen Niet streckt om Hollandt te vernielen ? Of vryheyt niet en was de schat Waerom men eerst in oorloogh tradl 1

Page 461: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

„Ams te rdamsche Kakis to r ie (Consis tor ie) of M u y t s c h o o l " is de weers lag op een „ a n t w o o r d " (getiteld : D ' A m s t e r d a m s c h e Kakademie ofte G u y t -school) , door een onbekende gericht a a n Vonde l , die immers in he t h ierboven ten deele geci teerde gedicht een reeks van vragen had gesteld. N o c h het a n t w o o r d noch de weers lag is van veel be teeken i s ; ze zijn van pla theid a l t e vol . I e t w a t v e r w a n t met „ R o m m e l p o t " is „ E e n O t t e r i n ' t B o l w e r c k " , n a a r de wijze „ B e t t e k e n voer n a e r M a r i e m o n t " . H e t is meer persoonlijk, een s t r iemend schimpdicht op O t t o Badius , „d ie meer dan andere op den predik­stoel u i tvoer tegen het spelen op D r . Kos te r s Akademie , nu Schouwburg g e n a a m d " ( i 6 3 o ) . N u , dit „ u i t v a r e n " w o r d t hier met grof geschut beant ­w o o r d . Zelfs he t „p ionderen der Armiaansche hu izen" w o r d t er bij gehaald :

Sy hieten ongs de plongder-kerck O jeemy, o jeemy.

Och broeders schuwt het dongder-perck, Van Costers Acadeemy.

Zelfs Smout w e r d door den a rmen „ O t t e r " he rdach t om zijn donderpreeken :

Mocht Smout nou op de preecstoel staen (bis) Hoe zou haer (Academisten) dan de Hagel slaen.

O jeemy, o jeemy. Jan-rap in stee van Monckelbaen, Sou plongd'ren d'Acadeemy.

E e n niet minder smadelijk schimpdicht is „ O p H a a n K a l k o e n " , da t is Tr igland, wiens felle preeken voora l tegen de Burgemeesters ger icht w a r e n . H e t eers te deel v a n 12 versregels heeft al de reeds eer aangewezen kenmer­ken v a n een „lust igh l ied" , 's M a n s roode neus w o r d t er op groteske manier in gehoond :

W i e sach oyt gecken sonder bel ? Kalkoentjen is wat root van vel En suyver geus, Om dat de Rijnsche muskadel Met al het suyver nat Van 't Heydelbergsche vat, Treckt in sijn neus. En daerom buldert hy soo fel, Als Goliath den Reus; W y achtent boert, en kinder-spel. By dronck is hy wat beus ; Maer nuchteren wonder geus.

D e l iedvorm blijkt ui t het afwisselend rhy thme gebonden a a n het r i jmschema : de verzen v a n vier heffingen hebben a-rijm, die van 3 daaren tegen b - en c-.

Page 462: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Opmerkel i jk is voor t s , w a t ook bij een ande r lied bleek, in vs . 3 en 7 de rhythmische vorm f_ ^ D e tweede helft daaren tegen louter verzen van vier heffingen (of jambische voeten) en he t eenvoudige rijm der meeste hekeldichten : a a / bb / cc e tc . H e t slot e rvan is w e e r schimpend en t a r t end . D e „Bl ixem v a n ' t Noordhol landsche S y n o d e " ( i 6 3 i ) be s t aa t ui t een lange reeks v a n rhe tor i sche vragen, gevolgd door een even omvangrijk mededee­lend z insverband. Beide eenvormig v a n toon en rijm, zonder „ s p a n n i n g " : de strijders w o r d e n bl i jkbaar vechtens moe. E e n n ieuwe gedachte , of een oude gedachte in n ieuwen vorm h e r h a a l t de dichter in drie gedichten : „ O p den bou v a n den Chr i s t en Tempel t ' Amste l ­r e d a m " , „ O p ' t afbeeltsel der selver T e m p e l " , „ I n w y i n g v a n den Chr i s t en Tempel t ' A m s t e r d a m " , alle v a n i 6 3 o , n a a r aanleiding v a n den b o u w eener n ieuwe remons t ran tsche kerk . Vonde l gedenkt he t z w a r e lijden v a n de Remons t r an t en en bidt om vrede en rus t in de gemeente : „ d a t n immer wrevelgees t hae r ' wysen r a e d v e r s t r o y " . M a a r dan met n a d r u k :

Vergangklijck is de stof van desen tabernakel: Dies heffen w y ons hart na 's hemels hooge kerck:

Van waer een' stem ons wees op Christus, Gods Orakel: "Wiens kracht in ons voltoy syn aengevangen werck.

I n anderen vorm in „ O p ' t afbeel tsel e t c " :

D e Heyligheyd hing noyt in kostelycke stof: Al was de Tempel heel van louter goud gegoten, Gesmeed van diamant, wie anders denckt, is grof: Oock word de Godheyd in kappel nocht kerck besloten. Se dtraett in 't heyligh hart:

E n ten slot te in „ I n w y i n g e t c . " :

Het lust sijn' Majesteyt in tempels nocht in troonen, Maer in een buyghsaem hart te waeren en te woonen.

en tegen he t einde :

Aanbid hem, die u, door sijn' salving, kan verstercken : Vergaep u niet te seer, aen prael van dichtbre kercken.

D e schrik en vrees voor „ w r e v e l g e e s t " met „spl i j tzucht" als gevolg, voo r bekrompen ke rkdwang , zit V o n d e l onder de leden en doet hem ver langen n a a r d 'a loude „<?/zzichtbre k e r c k e " . Z e k e r is d a t in deze verzen nog in de ve r te nakl inkt , w a t hij elders hekel t . M a a r zijn dit nog hekeldichten ? Z o o k a n men al leen nog he t derde, de „ I n w y i n g " noemen ; een omvangrijk geheel, be s t aande ui t een s terk lyr ischen aanhef, een predicat ie en een gebed. I n alle drie deze deelen duiken bekende

Page 463: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

motieven v a n hekeling op. I n den aanhef V o s k e n ( R e y n i e r P a u w , thans geen burgemeester meer) :

Het vosken druypstaert, dat den wijnbergh heeft geschent, En sijnen staert soo fier te krullen was ghewent.

Eigenlijk vindt Vonde l hem, dunkt ons, „ w e l a a r d i g " . — E n d a n in de preek (vs. 69) :

Maer 't is vergeefs gepreeckt, geroepen en gekreten, Gewaerschout en gedreyght, door teeckens en Profeten : D e boosheyt kanckert in; dy heelt door Smout nocht mij. Men knielt, voor valsche Goon : men huppelt, om het kalf. D e dolle scheursucht valt aen 't rijten en verwarren :

D e strijdlustige p red ikan t Smout w a s „ e e n groot i jveraar tegen de Remon­s t ran ten , dien de M a g i s t r a a t dae r na om zijne ongerusthei t de s t ad t on tze ide" . I n he t gebed a a n ' t e i n d :

Bewaeck, o Jakobs God, bewaeck dit bedehuys : "Wilt, met uw' vleuglen, dees' vergadering bedecken, En op haer suchten een' Naddaudchen Heyland wecken : Die op dijn' dchouderd tord de poort van Loevedteyn, En omvoer, in triomf, dien nordden kadteleyn:

N o g steeds za ten zeven remons t ran tsche pred ikan ten op Loevens teyn gevangen en ook a a n he t eerhers te l van H u i g h de G r o o t zal Vonde l hier hebben gedacht . E n w a s he t F reder ik Hendr ik , w ien hij die t a a k had t o e g e d a c h t ? D a n k k w a m ook toe a a n „Ams te l s wijsen R a e d " .

D a t den verdruckten nu dees hemel open staat:

N o g is e r hekel ing; m a a r zij ui t zich in een gebed. Z o o zijn wij me t de „ I n w y i n g " bij de andere omvangrijke, in alexandri jnschen vorm gegoten „ t i jdzangen" aangeland : Roskam, H a r p o e n , en Haec Liber -t a t i s ergo (alle dr ie van i 63o) , D e c r e t u m Hor r ib i l e v a n i 6 3 i . V a n R o s k a m zegt B rand t , da t he t in 163o verscheen. H e t moge dan zijn, d a t er gebeur te­nissen in w o r d e n besproken, die eenige j a ren vroeger hebben p l a a t s gehad, V o n d e l beza t he t vermogen, zich geheel in he t ver leden t e verp laa t sen . W e r d hij „ t e stijf gepa r s t " , dan greep hij n a a r de pen. E n een gedegen we rk , vol omzichtigheid geschreven, vroeg langer tijd dan een liedje. H o e vrucht ­b a a r ook zijn de j a ren 1629 / 3 i voor den hekeldichter g e w e e s t : nagenoeg twint ig s tuks . Ten s lot te : er lag v a a k lange tijd tusschen vol tooien en ui tgeven. Bezadigd en omzichtig w a s de „ R o s k a m " geschreven. H e t blijkt voora l u i t V o n d e l ' s in ter rupt ies en be tu ig ingen:

Page 464: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

En sprack ick klaerdre spraeck, ick sorg sy soume dreygen Met breuck en boeten, of te levren aen den beul... Of rijm ick, dat een boer dit Duytsch niet kan verstaen ? Neen seker, 't is dat niet.... Of nu een' snoode Harpy dit averechts wou duyen : D a t tegens d'Overheen ick 't volleck op wil ruyen, So lochen ick 't plat wt. Neen seker, dat sy veer... 'k Heb, o doorluchtigh Hoofd der Hollandsche Poëten, Een' kneppel onder een hoop hoenderen gesmeeten : 'k Heb weetens niemand in 't bysonder aengerand...

Vonde l wijdde dit bezadigd hekeldicht a a n P . C . Hoof t . T e r e c h t ; w a n t he t w a s n a a r een klassiek voorbeeld, een sa ty re v a n H o r a t i u s , gevormd. E n bovendien, de geldzucht en schijnheiligheid v a n zijn tijd vergelijkt V o n d e l met den onkreukbaren handel en w a n d e l v a n mannen als C . P . Hoof t , den man ook van deege deeglijkheid en bij w i e n , , ' s vijants gout min golt dan een gebrade r a e p " , en die nooi t t eerde op kos ten der gemeenschap. N a deze plechtige herdenking volgt de schrille tegenzij. H a n d e l met den vijand, omkooperij der regenten, zij ve rk la ren de schier eindelooze wee lde van degenen, die een voorbeeld moes ten zijn. I n ' t ko r t (vs. 116 b) :

Overdaed stopt d'ooren voor de reden : En kromt des vromen recht: deelt ampten w t om loon : En stiert den vyand 't geen op halsstraf is verboon: Luyckt 't oogh voor sluyckerye, en onderkruypt de pachten : Besteelt het land aen waere, aen scheepstuygh, en aen vrachten : Neemt giften voor octroy : of maeckt den geldsack t'soeck

E e n t r ies t tafereel , m a a r vlot en r a a k geteekend. D a t is ook de ke rn van „ H a r p o e n aen Jonckheer Landes lo t (de overheid) , H e e r v a n V r y b u r g h ( N e d e r l a n d ) " . E e r s t schets t de d ichter een w a a r A r c a d i a , een land geleid door den prediker Godefried, vredig en gelukkig in zijn eenvoudig geloof, „ a l s in d 'Apos t e l eeu" (vs. 5 i en vlg.) :

Maer zedert Wolfaerd sloegh sijn' klaeu in d'oeghst des heeren, Veraerden de gemoên in baerelijcke beeren :

„ W a t al boos vergif verspre i t een p a e p e t o n g ! " M o g e de overheid tijdig ingrijpen en den k w a d e n herder mui lbanden! H e t is w e l duidelijk w e l k s tokpaa rd Vonde l hier berijdt. P . C . Hoof t , n a ontvangs t v a n H a r p o e n van zijn zwager Baeck , schreef a ldus in dank en d ich ter t ro ts : „ D e H a r p o e n is aerdigh, al zal hij veelen haer igh dunken, niet min als de Roskam. Mij dunkt hij t e genaedigher, om d a t hy yde r naegeeft da t hem naekomt , en zoowel voor een goedt be tae ler , a ls voor een scherp maene r gaen magh. M a e r v e r w o n d e r t U . E . da t die gast he t op zoo groote personaedjen gelae-den hee f t? d a a r ziet ghy zijne grootmoedighei t (b ravoure) . H e b t gy voor ' t Tuchthuis niet zien s t aen de spreuck, die, b y den P o ë e t op He rcu l e s gepas t zijnde, v a n de Tuch tvaeder s geeighent w o r t :

Page 465: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Hetgeen, daer alleman om swight Te temmen is manhaftheitsplicht.

K a n ook een heerlijk h a r t zich hooghlijker ophaelen, als met het weiden zijner gedachten door een heerschappie , gevoert over degeene die, met eenen g r a u w , aen Ka ize r s en Koningen ' t h a r t in de schoenen doet z inken" ?— D a a r e n t e g e n voor „sch impdich ten" heeft Hoof t niets dan veracht ing . N a a r aanleiding van de anonieme „ M e d a i l l e voor de Gommar i s te Ke t t e rmees te r e n z " . ( i 6 3 o ) , die hem kor t d a a r n a door Baeck w o r d t toegezonden, zegt hij : „ I k en kan dien s tookebranden t e r wederzi jden niet vergeven hunne reukelooze (niets ontziende) dulligheid, daer niet dan vererghering onzer quaele u y t koomen k a n . " E n wie onzer za l dit tegenspreken ?(2Ó). G. B r a n d t echter schreef : „ M a a r V o n d e l meende, da t de zeeren van deezen tyd t zoo diep w a a r e n ingeë t te r t ,da tmen er w y n en eedik in most w r y ven en den quaaden of die hy er voor hiel, hun eighen bedryf leevendigh voor oogen stellen, om hen, w a a r ' t moogelyk, t o t schaamte en beternis t e b rengen" . —• E n hij l a a t d a a r o p volgen : „ M e t da t ooghmerk schreef h y ook he t Pap ie re Geldt , een gedicht vol ziels en levens, tegens Schout B o n t en anderen , die de Remon­s t ran ten te Leiden, zijns oordeels te h a r d t v ie len" . Hij doel t hier op„ Hcec Li-bertatis ergo" met den o n d e r t i t e l : „ P a p i e r e n Geld geoffert op he t a u t a e r van de Hol l andsche V r y h e i d " , een vrij omvangrijk gedicht, n a a r toon en compo­sitie te vergelijken met „ Inwi j i ng" en „ R o s k a m " . H e t begint met een her inner ing a a n he t beleg der s tad Leiden en een „pr i is v a n V a n d e r W e r f , die beyde C a t o o s t a r t " ; dit a ls de lof op C . P . Hoof t in Roskam. H i e r o p volgt een forsche kr i t iek op de vervolging der Leidsche Remons t r an t en :

Heeft uwe stad nu voor Calvin de speer gevelt ? Heel anders spreeckt 't geschrift van 't stom papieren geld. s'Ontfang haer eyge munt, in deughdige betaeling : Die tuyght van Vryheyd, Sijn' munt roept dat hy heeft voor 't Vaderland gevochten. En niet sijn' tuyn alleen voor Bogerman gevlochten, Voor Wae l , of Vlaming, die 's lands ingeboren terght: Van wien hy, in sijn' nood, is sacht geherreberght.

H e t slot vormt een juichtoon om de vrijheid van geweten en godsdienst , die in Ams te rdam a a n he t dagen is :

(Amsterdam), die welbestierde stad : Wiens Vryheyd gaet ten Rey, op pijpspel, trom en snaeren : Wiens Christen tempel (27) rijst, met pylers op pylaeren;

V o n d e l juicht met alle regis ters open om de vrijheid, die de w e l v a a r t bren­gen zal (vs. 116) :

D e Vrydom ga sijn' gang, en vliegh, met volle seylen, Den Ystroom w t en in : soo word ons' vest gebout: Soo tast de koopman tot den elleboogh in 't goud.

Page 466: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Geen paep, geen stokebrand magb hier den wervel draeyen. D e toghtschuyt leydt gereed, voor all' die oproer kraeyen...

Bi t t e rde r en subjectiever nog d a n de ko r t e re schimpdichten is he t omvang­rijke „ D e c r e t u m horr ibi le , G r u w e l der ve rwoes t inge" . N a een ba rok -rhe tor i sche inleiding, vol van pa thos , zet Vonde l di t veelomstreden beginsel v a n Calvijns leer, de praedestinatie, om in de voorstell ing v a n een k r a a m ­v r o u w , die bij he t voorui tz icht v a n w a t h a a r zuigeling w a c h t , t o t razerni j verva l t . N o o i t heeft Vonde l g ruwzamer verzen geschreven dan deze (vs . 5o-124). D e beschrijving van het Paradi j s der kinderzielt jes, hoe schoon v a n beeld en rijk van k lank ook (vs. 126-46), k a n den lezer niet bevredigen. Z o o ergens in de hekeldichten, s t a a t in di t gedicht ve rbe ten ha r t s toch t de dicht­kuns t in den weg . M e n v raag t zich af, hoe het mogelijk is , d a t Vonde l , die zijn hekeldichten overigens toepas t op personen, gebeurtenissen en actueele toes tanden , hier een beginsel, en w e l der theologie, zóó t e lijf gaa t . M o e t e n w e er een definitieve b reuk in zien, he t begin v a n zijn gestadigen overgang n a a r he t Kathol ic isme ? Klank , beeld en sfeer v a n he t slot zouden d a t zeker niet tegenspreken. E n met schimpdichten is he t n a i 6 3 i zoo goed als uit . W i j komen terug op een opmerking, te r loops gemaakt , d a t de hekeldichten zich onderscheiden door een met rum v a n grooten eenvoud, bes t aande ui t jamben of trocheeën. Hierbij dient in aanmerking genomen, d a t een s te rk reliëf in de heffingen voora l in deze poëzie groote var ia t i es in „gevoe l swaa r ­de v a n he t m e t r u m " k a n te weeg brengen. Z o o vinden w e de trocheeën in ongeveer i 5 % der gedichten, en die zijn in de meerderheid op de wijs van jolige, voora l dans- en drinkliederen, gecomponeerd. Geuze -Vespe r heeft ook de trochae, en de wijs is een „ b r a n d e " (een dans l i ed) ; evenwel , de elegische en a l r a s verbe ten en t en s lot te sa tyr ische inhoud vindt s teun in he t s terk reliëf v a n he t rhy thme :

Had hy Hollandt dan gedragen, Oridèr 't hart,

Tót sijn afgeleefde dagen, Mèt veel smart

I k ben nl . v a n meening, d a t in de kor t e verzen ook hier evenals in „ E e n n i euw Lietgen v a n Reyntgen de V o s " drie heffingen va l l en ; er on t s t aa t daa rdoo r een s tokkend en verwij tend rhy thme. H e t s terke reliëf is voora l ook duidelijk in de lange verzen . I n de overgroote meerderheid der dichten is he t met rum jambisch (ongeveer 8 5 % ) . O o k hier is , n a a r den a a r d v a n het gedicht, en ook n a a r de gevoels-r impelingen in he t vers , hooger rhy thme met s terke spanning, schering en inslag.

O p grond v a n de afwezigheid v a n een metr isch schema en zelfs v a n vrij rhy thme, meenen wij een a a n t a l „heke ld ich ten" ui t de gangbare ui tgaven t e

Page 467: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

moeten afscheiden, als niet van Vonde l . V a n de meeste e rvan w o r d t door vele deskundigen op andere gronden het au teurschap van Vonde l öf eveneens ontkend öf betwijfeld. H e t zijn : „Krach te loose Paepenb l ixem" ; , , T e x t " ; „Bloedbeul ing van M a x Teel ing" ; „ P r o t e c t o r W e e r w o l f " . V a n he t l aa t s t e zegt ook D e V o o y s (Vondel-u i tgave W . B . , V . 946) da t het , behalve om de p la t t e t aa l , om de maatlooéheid moet w o r d e n ve rworpen . H e t d a a r ook ve rworpen „ R a e t s e l " , noch p la t noch maat loos , zou ik wi l len h a n d h a v e n ; m a a r he t va l t bui ten de hier behandelde stof. W e l is w a a r is er een groote meerderheid van hekeldichten met he t eenvou­digste rijm, het gepaarde (aabb e t c ) , ongeveer 6 5 % , m a a r d a a r n a a s t s t a a t een opvallende verscheidenheid van ri jmcombinaties. Betrekkeli jk schaarsch nl . is he t andere , eenvoudige, het gekruis te schema (abab enz . ) ; v a a k zijn t w e e p a r e n in een syntact ische eenheid v a n vier versregels verbonden (bovendien met regelmatige afwisseling van 4 en 2 voeten in het vers in „ M o n s t e r s dezer E e u w " ) . H e t asymmetr ische schema (abba) komt voora l in langere schema 's v o o r ; op zichzelf in „ S t o c k s k e " , verbonden door een zekere syntact ische rege lmaat van 4-4; 4; 4-4; 4 versregels . O p de helft door rijm verbonden s t a a n t w e e ri jmvormen in de s t rophe van „ E e n n ieuw lietgen van Reyntgen de V o s " : abab / bccb / /. Ui tgebre id , of l iever nadruk­kelijk afgesloten door een n ieuw r i jmpaar (abbacc) s t a a t de asymmetr ische groep in het zoo s tat ig aangeheven „ O p he t ver t reck zijner Excel lent ie Hu igh de G r o o t " (1645) :

's Avonts daelt het hemelsch Wonder, Met zijn stralende aengezicht: Maer D e Groot, ons Hollantsch licht, Gaet helaes 1 hier 's morgens onder. Hoe geluckigh is de nacht D ie den dagh uit hem verwacht 1

A c h t p a r e n van kruisrijm s t a a n aldus afgesloten in he t ko r t e lofdicht op Cornel is Bicker : a b a b c d c d e e ; hier gaa t he t schema echter heel niet ge­p a a r d met de syntact ische groepeering : geringe spanning is he t gevolg. E e n t reurd ich t „Enge leburgh in den r o u w over Andr ies B icke r " , is als het w a r e in strofen gedeeld door een schema van telkens t w e e door rijm verbon­den ri jmtritsen : a ab / ccb / / e tc . Zelfs t w e e m a a l t w e e verbonden t r i tsen, gevolgd door één r i jmpaar (aabccb / eefggf / / hh) , d a t inderdaad ko r t en kracht ig de slotsom t rekt , vinden w e in „ O p den Gedenkpenning v a n den O v e r v a l en Afval ( i 6 5 o ) " . Zooa l s gewoonlijk bij va r ian ten , gebruikt Vonde l hetzelfde schema in den va r i an t „ K e n t e e k e n des A f v a l s " van hetzelfde j aa r . N u wijzen wij nog op de strofe, eenvoudig en speelsch, van „ E e n O t t e r in ' t B o l w e r c k " , met he t schema a a a b a b . Ingewikkelder is de eers te ( l iedach­tige) helft van „ O p H a a n K a l k o e n " : a abaccb / ababb / / . E n een dergelijk

Page 468: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

vir tuoos schema komt nog eenige malen meer voor , m a a r nooi t in herhal ing. D a n is er nog een afwijking die curieus zou zijn als men ongeveer 1625 bij Vonde l een rederijkerskunstje zoo mag n o e m e n ; he t rijmbegin in „ O p de boeten be tae l t door den heer P e t e r Schr i jver" (28). H e t gedichtje, d a t n a vs . 5 regelmatig gepaard rijmt, schijnt in de eers te vier regels den rijmvorm abcb te ver toonen. M a a r t en deele w o r d t de regelmatigheid hers te ld door he t oude b innenr i jm:

W i e zagh meer LeeU aen üoogerbeetj Als Schrijver, Hollants Martiael, Die , toen 't schavot den ouden strot Zagh sneven door 't meineedigh stael: D e vierschaer beet in 't aengezicht:

H e t is alsof de dichter , in de s te rk gespannen per iode v a n vs . 1 - 1 1 , den aanhef heeft ingekor t ; zoo gekropt w a s zijn gemoed en schier u i tbars tend in hetgeen volgt. W e mogen eindigen met he t kracht ige sonnet , „ O p d r a c h t v a n H i p p o lytus aen den ge t rouwen H o l l a n d e r " (1628), gewijd a a n H u i g de Groo t , veilig te Pari js . Rijm a b a b / a b a b / / ccd / eed / / . Scherp is de scheiding vóór de terz inen ; de „ o p d r a c h t " a a n he t eind, sluit bij de eers te te rz ine a a n . W e ci teeren het eers te couple t ; men le t te op de felheid v a n den eers ten vers ­regel in de directe rede , een her innering a a n een schrikkelijk moment , symbolisch verscherp t in de isoleering en het d a a r d o o r vers te rk te rijm v a n „ h e t s t a e l " :

Een kijf-aas, en niet meer, dat baet u 't lieve leven; 29) Sprack flaeuwelijk den tong der ongerechte schael ; Daer vrydom tegens bloet gewogen werd : daer 't stael

Gestroopt, en ree was om den tweeden slagh te geven.

DE EERSTE DRAMA'S

H e t „Pascha, ofte de Verloss inge I s rae l s w t Egypten , t ragecomedischer wyse een yeder t o t l ee r ingh opt tonneel ges te l t " , is uitgegeven in 1612, m a a r w a s al eerder , waarschijnlijk al in 1610 door de Braban t s che K a m e r „ v o o r eens yeders ooghen op de Stel lagie opentlijck v e r t o o n t " . Vonde l l iet he t drukken, om he t in zijn juisten vorm „eenen yeghelijcken ghemeen t e m a k e n " ; anderen hadden he t spel gecopieerd, „ghekrenckt , ende v a n synen luyster t e zeer berooft ende onc i e r t " . H e t w a s zijn wensch , „ d a t he t met zoodanighe v ruch tbae rheyd t ghelesen w e r d e , d a t he t ghedije to t prijs van den heylighen ende ghebenedijden N a m e Godts , ende d a t door het overdencken v a n dese Trage-comedie ofte dit Blij-eyndich-spel, de droeve Tragedie oft he t droevich Treurspe l v a n ons ellendich leven, mach nemen een vrolijc eynde ende ghewenschten w t g h a n g h " . D e Bijbelsche geschiedenis

Page 469: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

w e r d met die v a n den eigen tijd vergeleken, gelijk Brede ro in zijn „ e e r d i c h t " zeide : „Twees inn ich hy verlijct de oud' en n ieuw ' gheschichten" . D e al le­gorie, de dubbele „ s i n " , v a n dit rederi jkersspel w e r d door Vonde l zelf in zijn „vergheli jckinge" a c h t e r a a n de ui tgave, toege l ich t : de verlossing der k inderen I s rae l s stel t voor de „vri jwordinghe der Vereen ichde N e d e r l a n d t -sche P rov inc i ën" . „ W i e n schi ldert P h a r a o n a ' t leven naec te r af, A l s Ph l ippo den M o n a r c h ? " D e eigenlijke „ s i n " echter v a n he t P a s c h a w o r d t uitgezongen door he t C h o o r na afloop v a n he t spel (vs. 2o55 en vlg.) : he t is de verlossing der menschheid door Chr i s tus :

Doch wanneer w y zien veel milder W a t den Goddelijcken Schilder

Hier met naect af conterfeyt, Raect dit in vergetenheyt,

En vertoont sich veel gheringher, Wanneer dit ons met den vingher

^Vijst opt ware wesen bly Van dees Hemel-schildery,

Op een grooter weldaet leerlijck Die door Iesum Christum heerlijck

Ons zoo rijckelijc beschijnt, D a t de schaduwe verdwijnt.

E n he t eers te bedrijf eindigt met den r a a d : „ A c h t he t ae r t sch dan veel gheringher Als he t Hemelsch , dae r de vingher V a n syn zoete w e t opwijs t" , en in vs . 402 : „ G h e e n ball ingh is hy die een borgherschap verhoopt H i e r n a m a e l s " . D e ty rann ie w o r d t geveld, de vrijheid daag t voor w i e in God ge looven; Vonde l legde zijn heiligste overtuiging en ideaa l in zijn eers te d r a m a . P h a r a o ' s ondergang w o r d t „a l le hooghmoedighe God t -ve rach te r s synen ondergangh als een spieghel voor ooghen ghes te l t " , hee t het in he t „ K o r t Begrip v a n de Trage-comedie" . I n den merkwaard igen rijmbrief in he t F ransch , gericht t o t zijn vr iend V a n V a e r l a e r zegt Vonde l eveneens d a t hij heeft wi l len voor s t e l l en : „ P h a r a o n 1'Idola.tre P résen te r obs t iné" , en anderzijds : „ L a dél ivrance des enfans d ' I s r a e l " . Zijn ui tvoerig voor­ber ich t begint met een rechtvaardiging v a n he t d ramat i sche genre, w a a r i n de Gr ieken en Romeinen „be toonden hoe int eynde alle goet syn belooninghe, ende alle quae t syne eyghen straffe veroorzaeckt , op d a t zelfs plompe, r o u w e ende ongheleerde menschen, die al hoorende doof ende a l ziende bl indt w a r e n , zonder bri l mochten hun feylen als met den vingher aenghewesen, ende door sprekende Letteren van gheclerde Figuren ghetemt ende ghezedight werden , ende alzoo volghens de spreucke Hora t i j t 'proffijt met ghenoechten l ee ren" . I n de thea te r s w e r d e n „de scha t ten der Ph i losoph ie" den menschen toegankelijk g e m a a k t : „ s y hebben oock den gheheelen s t and t ende condit ie der W e r e l t wi l len afbeelden, ende die eenen yeghelijcken als een levende schoon-verwighe schilderij e voor ooghen stellen. W a n t w a e r by mach he t gheheele Tafereel oft T h e a t r u m deser W e r e l t be te r vergheleken w o r d e n ,

Page 470: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Titelprent uit den eersten druk van Vondel's treurspel ,,De Amsteldamsche Hecuba

Page 471: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 472: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

als b y een groot openbaer Toneel , dae r vas t een yeder gheduerende den handt-wij lschen tijdt van syn vliende leven, syn eygen Rol le ende Personagie spee l t " . Z o o is het oude rijk v a n I s raë l he t voorspel gewees t v a n des M e s ­s ias ' komst . Toen Chr i s tus verscheen, hadden de pr ies ters en koningen van Juda hun rol uitgespeeld. E n de gelijkenissen v a n Jesus, w a t zijn zij anders d a n , ,naecte Comedien, ende Tragediën, om daer mede te leeren die men­schen, de welcke op gheen ander maniere de verborghen mister ien van ' t Rijcke der Heme len ve r s t aen k o n n e n ? " Sau l , D a v i d en N e b u c a d n e z a r zijn ons in den Bijbel, „ a l s op de S c e n a " , voorgesteld. V a n d a a r het goed rech t v a n he t allegorische spel, he t P a s c h a . V e e l van dit betoog kan hij van de Franschen , in het bijzonder v a n D u B a r t a s hebben overgenomen. Vonde l deed in het slot van zijn „ b e r e c h t " ui tkomen, da t hij, evenals de O u d e n , de eenvoudigen van geest door de „ve r toon ing" de leerzame geschiedenis „ v o o r ooghen" wi lde stellen. E r w a s dus in het P a s c h a veel te zien. H e t tooneel w a s waarschijnli jk een onveranderl i jke „s te l l ag ie" , met in he t mid­den den t roon v a n P h a r a o . P h a r a o is de rus tende , M o z e s de bewegende figuur. M a a r boven hen beiden t r eed t God beslissend op. I n Gods hand is ook P h a r a o een blind w e r k t u i g ; zijn ty rann ie moet het volk verdragen, t o t d a t G o d h e t volk I s r aë l gebiedt, den t y r a n de gehoorzaamheid op t e zeggen. W a n n e e r M o z e s den volke zijn ontvangen opdrach t heeft kond gedaan, ba r s t de vreugde over de dagende verlossing los :

W i j zijn gheen Slaven meer, elc Hebree is een Borgher Int zoet beloofde landt, daer de Iordane stroomt, Daer ick in mynen slaep zoo dick van heb ghedroomt: Ach lang gewenschte vreucht.

H e t is de tegenhanger v a n de stemming om he t bes tand van 1609. H e t tweede , derde en vierde bedrijf vormen de t ragedie van den tegen God strijdenden P h a r a o . Hij ach t het zijn plicht, elke neiging t o t ops tand of verze t te straffen met verscherping van de roede des gezags, de hardnekkig­heid te b reken en te buigen (vs. 896 en vlg.) H e t koor eindigt op he t t hema : „ W a n t G o d in syn s toutheyt krieghel T o t elcx spieghel Heef t vers toe t syn steenich h e r t " . I n he t derde bedrijf : P h a r a o ten tweeden male zi t tende op den t roon . N o g is hij vers tokt in zijn s t rengheid ; m a a r twijfel a a n zijn eigen en der goden a lmacht heeft hem bevangen ; de plagen zijn over Egyp te g e k o m e n :

Daer ia een grooter Heer, daer ia een hoogher stem, Daer ió een Koning noch die onsen giants verduystert, En een bepeerlden Staf die heerelijcker luystert.

Wat bael my nu opt hooft de kroone van Afriken ? Oft ick 't derdendeel van al des weerelts Rijcken Op mynen globes zie ? wal bael dat ick alleen Maeck een triumphe van hooveerdighe tropheen ?

Page 473: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Tegen M o z e s ' aandrang om te zwichten, blijft hij zich verze t ten . H e t C h o o r in zijn hymne op de Vrijheid, den schoonsten zang ui t Vonde l ' s „ l ee r j a ren" , geeft echter reeds uiting a a n zijn vreugde over de naderende bestraff ing v a n den t y r an . Ten derde male opent P h a r a o de koning, in plechtigen vorm, een handeling der t ragedie . Thans w o r d t hij bena rd door he t dreigend verze t v a n zijn eigen volk. N o g is er stijging in de dramat i sche spanning, immers nóg is er kans d a t de opstandige w o r d t bekeerd van zijn vers tokt verze t . M a a r de Joden zijn ui tgetrokken, de hoofdman van he t Egypt ische leger wijst zijn meester op de mogelijkhied den ongeordenden zwerm met wapengeweld te verniet i ­gen :

en 'tLegher al geheel Ghehelmt, ghestoct, ghestaeft, vierkantich in slach-orden Verlangt wanneer den tocht zal aengevangen worden.

Pharao. Zo treed de Koning voor, op trommel en trompet 1

E n zoo drijft dan P h a r a o , gelijk he t C h o o r ten s lot te zingt „bl ind ' l ing op de klip van syn overgheven boosheyt , V a n syn s toute goddeloosheyt" . H e t vijfde en laa t s te „ d e e l " beva t niets anders dan he t epische „ b o d e v e r h a a l " v a n , , ' tb lasende G h e r u c h t " , gevolgd door de „hymne van den Israeli j tschen r e y e " , M o z e s ' dankoffer en den koorzang, w a a r i n de verlossing v a n I s raë l w o r d t vergeleken met de verlossing der zondige menschheid door den Zal ig­maker . D e „ C h o r e n " vormen n a a r Vonde l ' s aanduiding „ d e leerlijcheyt ofte mora ­lisatie v a n ' t S p e l " , zedelijke leering en allegorische strekking dus. E e n echt „k lass iek" koor is hetgeen volgt na het vierde bedrijf, w a a r P h a r a o ' s dreigende ondergang w o r d t voorgesteld : „ H o e hy w a s den H e m e l nae rde r H o e den va l hem is te swaerde r , W i e dan in der Sonnen luyóter S luyt syn ooghen in hel duyjter, O p het onversienste ba l t S ' H e e r e n blixem over­v a l t " , N i e t al leen de opmerkelijk lyrische vrijheidszang a a n het einde van het derde „ d e e l " , ook andere koren treffen ons door hun lossen, lenigen lied­vorm ; zoo he t koor na het tweede bedrijf door den versvorm _i „ — — u II ^ o - o / / — <J — • N o g zangeriger is echter he t vroolijke versje van „ d e n reye der Is rae l i j ten" (vs. 1627 en v l g . ) ; t e levendiger v a n dramat i sche u i twerking door de tegenstelling met de elegische „ r e y e n der E g y p t e n a r e n " , die er a a n voorafgaan. H e t geheele vierde „ d e e l " t r o u w e n s is s te rk d r a m a ­t isch spel. P h a r a o in twijfel op zijn t roon, u i tbars tend in het d ramat i sche pa thos , da t ui t de i6de-eeuwsche spelen ook door Brede ro in zijn eers te d r a m a ' s is ove rgeë r fd :

Page 474: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

O t?ieftelijcke doot] O pest die onghenadich Zijt op den boort van Styx oft Acheron beschadich Onsalich voortghebrocht, wiens pijlen met vermenght En doodelijck verghift venijnich zijn besprenght. Vervloect zij dees Bellon, die listich inde wapen Ons met een stille trom bekruypt wanneer w y slapen...

E n dan de kwel lende aandrang der mee-spelende „ r e y e n " , de M a n , de V r o u w als voorspreker . Aangri jpend is voora l de ontstel tenis v a n de v r o u w over de kindersterf te , in verzen die in plas t iek v a n rhythme en klank, zoowel als in ba rokke uitbeelding de aankondiging zijn van Vonde l ' s l a te re lyriek :

Wy vlogen al verbaeét, achl t'wert van tijt noch eeuwen Zoo langhe d'outheyt ons grijs-hairich zal besneeuwen W t ons ghemoet ghewischt, wy vloghen al verbaeét Naer t' bedde van die ons op therte laghen naest; Te spade, e y W s l te spaed, de doot ons hier verraste. D e pols was wech D e roosen waren op de kaecxkens al verwelckt, T'corael waer met zoo dick dees borsten zijn ghemelckt W a s vande lippen wech. de stralen zonderlinghen Van d'ooghskens vriendelijc (die plachten te doordringen Di t moederlijcke hert, achl dat zoo veel verliest) En flickerden niet meer, maer waren al bevlieót Van twee wijnbrauwen droef.....

Achl onghevallich eyndel ontijdelijcke doot! Ghy treft met uwen flits die eerst w t s'moeders schoot Beschouden s'Hemelsch licht, eylaesl

Vonde l heeft in zijn P a s c h a gebruik gemaakt v a n „ D e W e t " in de tweede week v a n D u B a r t a s . D e dramat i sche vorm dien hij er a a n gaf, m a a k t het belang v a n deze afhankelijkhied a l zeer gering.Zijn „ t r agecomed ie" is voora l door de allegorie a a n he t einde nog n a v e r w a n t a a n he t myster iespel ; ook he t opt reden v a n God wijst in deze r icht ing. V e r s b o u w , syntaxis en woordenkeus zijn eveneens nog v a a k in den t r a n t der rederi jkers .

Hierusatem verwoest. — Herhaa lde l i jk is betoogd, d a t Vonde l bij dit we rk , verschenen in 1620, „ J u i v e s " v a n den F r a n s c h m a n R o b e r t G a r n i e r zou hebben nagevolgd; he t is ook bes t reden (3o), en zeer zeker is er weinig peil op te t rekken, w a n n e e r over een v e r w a n t bijbelsch o n d e r w e r p t w e e d ramaturgen te w e r k gaan, die beiden, ook Vonde l namelijk in dien tijd, Seneca hebben leeren bewonderen en beiden dezelfde b ronnen der Joodsche geschiedenis zullen hebben geraadpleegd. N o g meer d a n voor he t P a s c h a , is , ook voor he t hier aangeduide vraags tuk , he t berecht van Vonde l belangri jk : „ A e n den Gedicht l ievenden L e z e r " . H i e r spreekt hij immers duidelijk en uitvoerig over zijn bronnen . O o k h a a l t hij t e r i l lustrat ie verzen v a n Verg i -lius aan . E n ten slotte, a a n het eind van „ h e t I n h o u d " zegt hij : „ D a e r hebdy

Page 475: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

het ko r t inhoud van ons t reurspel , genomen uyt Iosephus 2. 3. 4. 5. 6. en 7 en Egesippus 2. 3. 4. en 5. en Eusebius 2. en 3. en Car ions 3. boeck, en uy t meer ande re Schr i jvers" . D e Joden hebben Gods profeten en zendboden gedood, hebben Chr i s tus gekruisigd; zij we rden gestraft met den ondergang v a n I s r a ë l : urbs an t iqua ru i t . „ Z o o leegh zijn die gene gedael t die to t den H e m e l en aende s ter ren verheven w a r e n . (Aenden L e z e r ) " . D i t neemt niet weg, da t Vonde l den jammerlijken ondergang v a n de D o c h t e r Sion beklaagde . „ M i j n Zangeresse vanden hoofde ten voeten toe in r o u w e , t r e u r t over die verwoes t ingh die Chr i s tus al ler Engelen en geloovigen blyschap t r anen gekost heeft, onaengezien hy dezes vers teenden volcx wreedheyd in zynen vleesche voelde, en den kelck der b i t te rheyd kor t s (kor t dae rna ) van h a e r ontfing. (Aenden L e z e r ) " . D e dichter ve rk l aa r t niet meer dan „ s t u k w e r k " voor t te hebben gebracht , hetgeen hij t e meer bejammert , omdat nooit t ragischer gegeven hem had kun­nen bezielen :

Het Loth en wees noyt klaerder aen Hoe slibb'righ dat de trotze staen.

M o g e hij dan in dichterlijk vermogen te ko r t schieten, in belangrijkheid van stoffe zegt hij, wedi jver t hij met Eur ip ides en Seneca : „ D e dochter Sion wijckt niet voor H e c u b a , noch Ierusa lem voor th ien Troi jens" . „ W i l l e n z e met de Amazone , Penthes i lea p r o n c k e n : ick zal met D e b o r a , Iudi th en zulcke He ld innen b r a g e r e n " . D e verwoest ing der s tad Jerusalem w e r d „ d e n Joden to t naedenken, den Chr i s t enen to t W a e r s c h o u w i n g als op het tooneel voorges te ld" . Thijm en S te rck (3i) hebben het vermoeden geuit, d a t in vs . 75-106 de hekeldichter zich reeds aankondigt , d a t nl . Josephus „ e e n dapper voorvechter der Joden" , hier de voorbode zou zijn v a n Vonde l ' s Pa lamedes . D e n Chr i s t enen to t w a a r s c h u w i n g zou hij h ier zeggen:

Light my dan noch aen 't hert zo na de droeve staet Van 't lieve Vaderland, hoe is dan zulcken haet Op myn onnoozelheyd gebraeckt, en uytgespogen, En uyt myn zuyv're borst zoo veel vergifs gezogen ?

Maer isser wel een stuck te schendigh aen te rechten Voor die uyt Sions kerck als uyt een roofslot vechten ? Voor die, wiens dolheyd kan noch moord, noch roof verzaen ? Voor die haer ving'ren aen 't gewyde dorven slaen ? Voor die in 't heylighdom als tygerdieren brullen, En 't hooge koor met bloed, en versche lycken vullen ? W a t helpet!

Wonder is 't, hoe God zo lange draeght Een boosheyd opgehoopt, daer van den Hemel waeght.

Page 476: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e z e onderstelling schijnt te worden gestut door het feit, da t Vonde l dit w e r k heeft opgedragen a a n den burgemeester C . P . Hoof t , den voorvechter van de „reckel i jke" poli t iek der vrijheid. M a a r op den keper beschouwd, doet Vonde l een beroep op dezen magis t raa t , den vrede en de vrijheid te behoeden en t e handhaven t en ba t e van de vluchtelingen uit he t door den krijg en vervolging verwoes te Europa . D e rus t en veiligheid, de vrede en het welva­r en v a n het n ieuwe Gemeenebest , hoe s t a a n zij verheven boven de , ,als in het hemde ontvloden w r e e d h e y d " : daa rvoo r dank t Vonde l God „die over ons had gestelt zoo mildaerdige en bescheyden G o d e n " , de vaderen van het „heilige r a a d h u y s " , in het bijzonder „ N e s t o r s stat ige en veeljarige ouderdom ten goede van ons gemeen bes t e " . H i e r ligt een toespeling op de innerlijke twis ten dan toch w e l heel diep verborgen ; Vonde l doelt hier veeleer op de zegeningen in Amste rdam en Hol land e rvaren door de Brabander s en andere lotgenooten. Z o o is he t ook met de eigenlijke „ W a e r s c h o u w i n g e " , a a n he t einde, in vs. 2297 en vlg., to t de Chr is tenheid ge r i ch t :

Dus spiegelt u, en vreest, eer ghy me' word verstooten : Want heeft hy niet verschoont naturelijcke loten, Veel minder ongequetst die van zijn blixems blijft, Die tegen de natuyr den boom is ingelijft.

Gods s t raf hangt dreigend over de w e r e l d :

Als God zich rust ten strijd, en dat men 't Christendom Als in slaghoorde vind tweespaltigh staen alom, Rijck tegen Rijck gekant,

D a n is de dag des oordeels nabij . H e t ligt voor de hand hier te denken aan Vonde l ' s afkeer van de verscheurd­heid der Chr is tens ta ten , de verstoring van he t Godsrijk, in he t begin van den wereldoorlog van 1618, een afkeer en vrees die hem zoo aangrijpend zal doen prediken in de opdracht bij Jozef in D o t h a n . V o o r Vonde l is natuurlijk de apotheose van het Chr is tendom in de ver­schijning van Gabr ie l hier a an het slot van het l aa t s te bedrijf, he t belang­rijkste deel ook van dit s p e l :

Omhelst het nieuw Verbond Vermengt geen goud met lood.

Zijn eigen waardee r ing van Hierusa lem V e r w o e s t a ls „ s tuk w e r k " is op­merkelijk juist. Immers een volslagen drama, gedragen door een „handel ing" , is dit niet . Geen der bedrijven beva t „hande l ing" . H e t is een reeks van dialogen, monologen en tafereelen : een s terk lyrisch leerdicht in d rama-tischen vorm gegoten. In den eersten „ h a n d e l " beklaagt Josephus den naderenden ondergang van het Joodsche volk, Ti tus „de ke iser" be -

Page 477: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

sluit n a lange redeneering to t den aanva l op Jerusalem. I n den t w e e d e n t r eden de re ien op, met Josephus en de dochter van Sion. W e l boei t de dochter v a n Sion den lezer door he t ve rhaa l v a n den b r and in vs . 683 en vlg., m a a r de g ruwzame plas t iek in he t ve rhaa l van Josephus, nog herhaa ld in den rei der Jodinnen, gaa t de perken van het „schickel i jke" ver re te bui­ten . H e t derde bedrijf is in hoofdzaak gevuld met een dispuut v a n Ti tus en de D o c h t e r Sion over he t rech t der w r a a k : Ti tus verdedigt de bestraffing met een beroep op het beginsel, da t uit den chaos der verwoes t ing alleen n ieuw leven kan opbloeien :

Van luttel zaeds gestroyt dat over is geschoten, W a s t eenen rijcken oeghst.

I n den vierden handel ve r t r ek t hij uit „d i t Kerckhof vet v a n d o o d e n " ; het Joodsche volk eveneens, een re i van Jodinnen wijdt he t ve r t rek in een schoonen zang (vs. 1974 en vlg.). H e t l aa t s t e bedrijf is bestemd voor de apotheose v a n het Chr i s tendom. Seneca ' s invloed blijkt w e l duidelijk, ui t de beschrijving in ruige, plas t ische beelden, van de gruwelen, en ui t he t ook in het eers te bedrijf reeds frequente t hea t r a l e pa thos , nog meer gepeperd dan in Brede ro ' s spelen. Onmiddell i jk in Josephus ' a anhe f :

Scherprechtersse al te strenghl wie zou, jae moet niet vrezen D e stramen van uw roede, uw zweep, en taeye pezen, W a e r mee' ghy gaet te keer, en 't vel jtroopt vande rugh Des geens, die Goddeloos den zonden welfde een brugh. Ghy hebt Ierusalem haer strengheyd mogen voelen, Als ghy haers gramschaps gloed met 't purper most verkoelen Dat van uw Lenden droop, en langhe uw boezem zeep, Als u van pijn en smerte een hertvangh 't hert beneep. Ach lyden! lyden ach 1 ick moet afdwaen en droogen Myn aenzicht steeds aen vocht van myn bekreten oogen, Wanneer me in 't weecke breyn een waessem dick opschiet...

Ste rke w o o r d e n zijn er in overvloed :

D e stormbock blutzens moe' verpaystert wat zijn hoornen

Temt 's vyands razernye, en koelt, en lescht den brand Die van 't woest kryghsvolck heeft geschroockt het ingewand...

Reuzen zijn er „d ie de bergen opwae r t s schroefden n a 's hemels zoldering"; men on tgaa t niet den dood, m a a r , , ' s doods daggesteek", l a a t niet de t anden zien, m a a r ,,d'achterkiezen", t r ek t niet van leer, m a a r „ d e sabel grist van l ee r " , w inden loeien niet m a a r „snorken", er zijn „gapende que t zu ren" , een „klevend cement van deze m o n a r c h y " ; Ti tus is niet overtuigd v a n de zorg en wakkerhe id van zijn ondergeschikte, m a a r „zy zyn als ingeheyl in 't

Page 478: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

middelpunt myns z ie l s" ; men „veegt den vyand he t lemmer door den nek" , en „kittelt me t den d e g e n " ; er is een Typhon, die „reutelt" v a n spijt, „ e n zwave l , vuyr en smook uy t zijn neusgaten jmijt", een neerval lende pijl is een „ólipprend gevedert hout" ; de goden „ l achen ,,ócheetó op 't jpifo van hun ge­welf" bij he t aanschouwen van de zwakhe id der Romeinen. E n w a n n e e r een offer is gekeeld (vs. io3o en vlg.) :

Het bloed de leegbte kooé, en zwalpende over al, Bootste een verbolgen meyr, en rooden waterval. D e buycken opgeócbrobl ontólaen haer d'Ingewanden, Die naeuw doorsnuffelt, 't vuyr ontfingh om te verbranden.

H i e r is stof te over, voor een barokken stijl.

De Amóleldamóche Hecuba is de bewerking van Seneca ' s T roades , een t ragedie n a a r inhoud en vorm door Heins ius als goddelijk geprezen (32). He ins ius ' Cons t i tu t io Tragoediae w a s bij Vonde l ' s Lat i jnsche studie de le idraad bij u i tnemendheid ; v a n hem zal V o n d e l ook hebben geleerd, in Achi l les ' zoon P y r r h u s den a a r t s t y r a n te zien v e r b e e l d : de H e c u b a is iets eerder dan de Pa lamedes geschreven en in s t rekking n a u w d a a r a a n v e r w a n t . P a s in 1626 w e r d he t t reurspe l u i tgegeven; t w e e m a a l w e r d he t in da t j a a r he rdruk t . D e ver ta l ing als zoodanig w o r d t door dr. Gee r t s (33) geprezen boven die van Seneca ' s Hippoly tos , die in dezelfde per iode n a Vonde l ' s ziekte, in de jaren 1621-25, zal zijn on ts taan , m a a r pas in 1628 is uitgegeven. Hoof t , Lau rens R e a a l en Antonis de H u b e r t hebben hem hierin bijgestaan (34), a a n l aa t s t ­genoemde heeft Vonde l het d r a m a opgedragen en hij deed dit ui t dank voor D e H u b e r t s ui tgave der Psa lmen, w a a r i n de regelen betreffende de eigen­schappen van een „suyver N e e r d u y t s " , door de vrienden opgesteld, in den breede zijn besproken (35).

Toen de Gr ieken na de verwoes t ing v a n Troje door tegenwind w e r d e n verhinderd he t anker te l ichten, verscheen hun bij nach t Achi l les ' schim, die hun opdroeg, Po lyxena a a n „ z y n a s s c h e " te offeren. Agamemnon weigerde de koninklijke maagd voor den offerdood over te geven. Ca lchas , de pr ies ter , ve rk laa rde echter , da t n ie t al leen Polyxena , m a a r ook H e c t o r s zoon, A s t y a n a x , moest w o r d e n geofferd. Aldus geschiedde. Ulysses w e e t zich meester te maken van A s t y a n a x en „ s t o r t hem af van de Sceesche p o o r t e " ; Achi l les ' zoon Py r rhus offert op het graf zijns vaders Po lyxena . D e eerste „ h a n d e l " is een elegie bij monde van P r i a m u s ' w e d u w e H e c u b a en een re i van Tro jaansche v rouwen w o r d t ten gehoore g e b r a c h t :

'T lot wees noyt klaerder aen hoe slibbrig d'opgestege, En pratte vorsten staen. Die pyler trots, en schoon. Die zuyl van Asien, dat werreckstuck der Goon Te gronde is neergestort.

Page 479: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D e tweede „ h a n d e l " brengt den strijd tusschen Agamemnon en P y r r h u s . P y r r h u s eischt de vernietiging v a n allen die afs tammen v a n P r i a m o s en H e c u b a ; A g a m e m n o n t r a c h t hem in zijn drift en w r a a k l u s t te mat igen. D a t P y r r h u s met behulp der pr ies ters zijn eisch vervuld ziet, is een belangrijke ke rn v a n he t d r ama . Rust ig en verheven is de bezadigde Agamemnon (vs. 3 8 i en vlg.), sa rcas t i sch en heftig is Py r rhus (vs. ^55 en vlg.) . I n den derden „ h a n d e l " is een zweem tragiek te bespeuren, w a a r immers A n d r o m a ­che door Ulysses to t de keuze w o r d t gedwongen : óf h a a r zoon A s t y a n a x ui t t e leveren óf H e k t o r s graf t e l a ten schenden. D e w a n h o o p van Andromache zoowel als de bruutheid v a n Ulysses zijn in spannende verzen geteekend. I n den vierden „ h a n d e l " va l t de beslissing over he t lot van P o l y x e n a ; een schoone re i is het beslui t er v a n :

Neemt wech die salighlijcken Bedyen : Set de rijcken Ter syden, die beklyven Met goude en silvre schyven : Neemt wech, die steeds met swoegen D e rijcke landen ploegen, Met hondert ossen t'evens : Soo sal vol moeds en levens Sich 's armen moed verheffen, Siende alle staeten effen : W a n t niemand hoe besweken Is arm, als vergeleken.

H e t l aa t s t e bedrijf is v a n belang om de overeenkomst van het bodeverhaa l met d a t in den Pa lamedes , voora l in zijn episch-dramat ische k rach t , als in de schildering v a n het tooneel der executie, (vs. iSij en vlg.) :

Een' menighte hier van lien sich op een' heuvel sette, In vrye lucht, daer niets het wtgesicht belette : Daer op eene hooge rots sijn' kruyn : alwaer sy gaen Sich plantende in 't gewight op hunne teenen staen : Andre op een' pynboom beuck of lauwer sich begeven : En 't opgehangen volck het gansche woud doet beven

en in de ba rokke d ramat i ek der beschrijving v a n den dood der onschuldige maagd, (vs. 1622 en vlg.). H o e w e l in de H e c u b a de ba rokke plas t iek a l zeer gematigd is, in vergelijking met die v a n Hie rusa l em V e r w o e s t , komt zij h ier toch w e e r a a n den dag :

Met dat van sijner hand de styfgejaeghde kling In d'overschoone borst tot aen 't gevest toe ging, En maeckt een' wyde wond : so dat de ribben knarsten, D e dood daer in, het bloed daer schielijck wt quam barsten.

Page 480: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E n de manmoedige jonkvrouw, „ d e dappere mann in" , die den woedenden beul t ro tseer t , w o r d t door Vonde l geteekend in een rhythmiek die pas in zijn la te re m a r t e l a a r s d r a m a ' s w o r d t g e ë v e n a a r d :

Sy staet kern /ors , den slagh biende een / e l aengesicht. So kloeck en moed doorsnyd het Kart van stoute en bloode.

Palamedeó. •— Geen d r a m a van Vonde l heeft meer gerucht v e r w e k t dan „ V e r m o o r d e Onnoose lheyd" , in 1625 uitgegeven onder het mot to „ N u n c cassum lumine lugent" en met „ e e n pr int , d a a r een oudt man, v a n een acht­b a a r en deftig gelaat , zweemende n a a r den A d v o c a a t , in een dierperk s tondt beslooten, en van Themis, Godinne der Rechtvaard ighe i t , w e r d ge laur ie r t " . G e e r a a r d t B r a n d t ook is nergens uitvoeriger, en be te r gedocumenteerd bo­vendien, dan in zijn ve rhaa l v a n he t on ts taan , de strekking en de gevolgen van den Pa lamedes . O o k als kuns twerk w e r d het , zegt hij, t en hemel toe verheven, geprezen om de zuiverheid v a n t a a l en hoogdravende (verheven) vloeiendheid, „ t o t noch toe v a n n iemant der Nederdu i t sche dichteren zoo w e l u i tgevonden" . M e n zag er „ d e n man, die noch v a n veelen voor een Land tve r r ade r , en v a n anderen voor een V a d e r des vader lan t s en M a r t e ­l a a r v a n S t a a t en Godtsdiens t w e r d t gehouden, met zoo veel levende verwen, en hoogóeló en diepóeló van kunót, afgemaalt, dat ze hem en zyn ondchuldt aló met handen meenden te kunnen tasten". Dramatischeplastiek za t er in dit we rk . Vonde l ' s vr ienden s tonden e rvan versteld, da t Vonde l niet had geschroomd, zijn n a a m op den t i tel t e p laa tsen , aangezien er toen velen, „d ie toen de hoogste maght v a n ' t l and t en ' t meeste bewind t v a n zaaken hadden, op hun zeer w ie rden getast , inzonderheid de Con t ra remons t r an ten , of de kerk die toen boven dreef" . H e t duurde dan ook niet lang, of Vonde l w e r d aangeklaagd en he t boek in beslag genomen. D e pensionar is van Amste rdam, A d r i a a n P a u w , zou, volgens Vonde l ' s eigen mededeelingen a a n Brand t , pogingen in het w e r k hebben gesteld, den dichter n a a r D e n H a a g te doen voeren, w a a r het „ o m zyn hals , zyns bedunkens , gewed w a a r " . M a a r de Ams te r ­damsche overheid s tond op het rech t „ d e non e v o c a n d o " : „ A l s men onze burgers n a a r den H a a g za l voeren, w a t hebben w y dan hier te doen ?" V o n ­del kreeg den wenk zich schuil t e houden en deed zulks met zijn zoons Jacob en Joost , ten huize van Laurens Joosten B a a k e , die Hoof t s zwage r w a s , „vers l inger t op de d ich tkuns t" . D e z a a k k w a m voor schout en schepenen. Zijn verdedigers deden ui tkomen, „ d a t men he t t reurspe l most nemen voor een Grieksche His to r i e , en d a t hij de stof had t bekleedt en gestoffeert met byvoegselen, omstandigheden en c ieraaden, naar de vryheit der Poezye en too-neelwetten: d a t men den inhoudt most ve r s t aan , niet n a a r ' t geen er d 'eenof d 'an­der uit zoogh, en als met nyp tangenui t t rok, m a a r n a a r de verklaar ing des D i c h ­t e r s ; dewyl elk een uitlegger w a s van zyne eige w o o r d e n " . Vonde l k w a m er af met een vermaning, d a t hij in sommige opzichten be te r had kunnen zwijgen, en een boe te v a n drie honderd gulden. „ D i t w a s , oordeelden veelen,

Page 481: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

met een vossens taa r t gegeesselt, en diende al leen om ' t boek te meer bekent , en de menschen te nieuwsgieriger te m a a k e n " . E r verschenen dan ook in 1Ö25 zeven ui tgaven, en „b innen weinig j a r e n " zegt Brand t , dertig ;zelfs zou F rede r ik H e n d r i k zich den Pa lamedes door Oldenbarneve ld t ' s schoonzoon V a n der M y l e , „ in zyn k a b i n e t " hebben doen voorlezen en uitleggen, en Vonde l ver te lde Brand t , d a t V a n der M y l e , na ver loop v a n eenige j a ren tegen v e r t r o u w d e vr ienden ze i : „ d a t ' e r de Pr ins gevallen in hadde , en zich mee k i t t e lde" . K o r t e n tijd na de geschiedenis v a n dit geruchtmakend d r a m a ­t isch hekeldicht, verviel Vonde l in een „melanchol ia hypochondr i aca" , zoo ernstig da t hij geruimen tijd geen pen op pap ie r kon zet ten . Volgens B r a n d t l iet hij zich, „ o m meer hulpmiddelen te hebben to t vorder inge in de kunst , d a a r hij hoe langs hoe meer op versl ingerde, onderwijzen in de Logica of Redekavel ing (36) en in het Gr ieksch" . Zijn dramat i sch w e r k liet hij meer dan t ien j a ren nagenoeg geheel rus ten. Lyr iek, gewijd a a n den held zijner idealen v a n vrede en vrijheid, hekeldichten a a n he t aders der „kerkekjken" , zijn de belangrijkste v ruchten van dit decennium, w a a r i n de opgang n a a r de groote hoogte v a n den rijpen Vonde l w e r d voorbereid . D e „per sonaed jen" die den va l van Pa lamedes bewerk ten , w a r e n Ulysses , Agamemnon en Calches , gaande voor Franijois Aerssens , P r ins M a u r i t s en de Calvinis t ische predikanten . Agamemnon is he t toonbeeld v a n den heerschzucht igen en haa td ragenden ty ran , Ulysses is de schijnheilige en wraakgier ige , die met duivelsche s luwheid zijn moordplan b e r a a m t onder inspi ra t ie van een helschen geest. Ca lches , de opperpr ies ter , is een s t a a t ­zuchtige leugensmeder. H e t d r a m a rammel t in zijn voegen, niet minder d a n Seneca ' s T r o a s en Vonde l ' s H e c u b a ; ook volgde Vonde l Seneca in ver­schillende deelen van den teks t op den voet , voora l in he t l aa t s t e bedrijf ver taa lde hij vrij veel ui t den Agamemnon. D e l i t te ra i re w a a r d e is voo ra l in de door B r a n d t zoo geprezen dramat i sche plast iek en den schoonen t a a i ­stijl gelegen. Reeds de aanhef van het eers te bedrijf munt ui t in k l ankha r ­monieën van meesleepende k r a c h t :

Die sorgfc, en waeckt, en slaeft, en draeft, en ploegt en sweet, En tot 's lands oorbaer vast een lastigh ampt betreed...

en in dramat ische spanning a a n het eind v a n Pa lamedes ' r e d e ; men let te op de spannende breking der verzen :

My docht, den jongsten nacht, dat ick voor andere radder, Beklom des schaeckers burgh, en vechtende op een ladder Opgaf den geest, daer ick den vyand besich hiel, En met een groot stuck muurs geplet ter Aerde viel.

I n de samenzwer ing t v a n het tweede bedrijf treft de levendige dialoog v a n Ulysses en Diomedes , met die aardige stukjes „ toonee l " als w a n n e e r Ulysses D iomedes benader t m e t :

Page 482: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

'T blijft tusscben my en u; 't is Agamemnons aerd, D a t sijn' gedachtenis geen' weldaed lang bewaert

w a a r o p de manhaf te Diomedes u i t b a r s t :

Ick ben een man in 't veldt, om op een moedigb paerd, D a t schuymbeckt, briescht, en krabt, en stof werpt met syn voeten, Mijn vyand voor de vuyst met sweert en speer t'ontmoeten : Maer 'k heb u veynsery, Ulysses, lang verleert: Ick stem het niettemin, dewijl ghy 't soo begeert.

Ulysses. Laet Diomedes slechts die sorgh aen my bevolen. Het moet 'er doncker sijn daer d'Ithakois sal dolen.

I n het derde bedrijf w o r d t de samenzwer ing voor de hooge heeren gebracht . H i e r is d ramat i sche karak te r i s t i ek bere ik t door de vergelijking van den tyrannieken Agamemnon met den rondborst igen, strijdhaftigen A jax en den pacif ieken Nes to r , die de stelling p o n e e r t : de koning is om ' t vo lk ; ja zelfs : a a n de gemeente ontleent de vors t zijn mach t en heerlijkheid. Pa lamedes in zijn opgejaagde schuwheid is „ a l s met handen te t a s t e n " in vs . 1023 en vlg :

O nacht, wiens doncker kleed beschaduwt alle menschen, Soo wel die heerlyck syn, als die om nootdruft wenschen, W a t boosheyd decktghe doch met dicke duysternis ? Wiens lagen of bedrogh uw' naerheyd gunstigh is ? Men vordertme in den raed, hoe derf ick my vertrouwen ? Het is op my gemunt, daer is wat quaeds gebrouwen.

M a a r hij is bereid zijn bloed te doen s tor ten t en offer voor den s t a a t en ten b a t e van de gemeenschap (vs. 1149). D i t heroïsche motief is echter in de t ragedie niet u i tgewerkt . V a n nog meer belang voor de ontwikkel ing van Vonde l ' s t ragedie is, da t hij he t trag'uch motief da t in de figuur v a n O lden -barneve ld t schuilt , niet in zijn Pa lamedes heeft v e r w e r k t : had hij dit gedaan, dan zou Vonde l ui t eigen k rach t een eigen en echte t ragedie hebben gescha­pen. Oldenbarneve ld t immers is een t ragische held geweest door zijn weige­ring, genade te vragen om zijn leven te redden. Hij heeft den dood ondergaan, omdat hij pa l s tond tegenover den „ t y r a n " , de S t a t en Gene raa l en de calvi­nistische drijvers. H i e r d o o r heeft hij he t souvereini te i tsrecht der S ta ten , in zijn en andermans oog de volkssouvereinitei t , he t ideaal der Loeveste insche factie gehandhaafd. H e t t ragische motief is d a t hij niet bezwijkt voor de verleiding, zijn leven te koopen door opoffering v a n dit s taa tkundig beginsel. D a t hij a ldus zegepraalde over en in den dood, verzoent den toeschouwer met des grijsaards schr ikwekkenden ondergang. Vonde l echter w a s er op uit, een „ t r e u r i g " spel te leveren. Hij wensch te den lezer en toeschouwer te doordringen v a n de rampzal igheid v a n he t verscheurde Gemeenebest .

45i

Page 483: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Pa lamedes is een edel mensch, slachtoffer van kuiperij en ve r r aad , die de booze machten niet t ro t seer t . T o t welk een ellende leidt niet de t w e e d r a c h t en de s t a a t zuch t ! E e n t ragisch motief of een t ragisch conflict had Vonde l bij Seneca niet leeren zien. H e t schoonste deel van Vonde l ' s d r ama is het l aa t s te , in het bijzonder het ve rhaa l v a n Pa lamedes ' dood, beginnende bij vs . 1895 :

Een heuvel ryster aen den voet des berghs, die schuyn Groeyt als een schoutooneel: van wiens verheve kruyn En toppunt, als de vloot werp 't ancker in dese haven, Een' kerck de Son gewyt, geciert met rycke gaven, Verstreckte een' baeck in zee

H e t is loutere , klassieke beschrijvingskunst in rustigen, epischen t r a n t ; s terk door plast ische uitbeelding :

Dese eertyds een' gewyde en afgekeurde plaets, Nu een verspogen vloeck, na 't woeden des soldaets Ten vadermoort gedoemt, met grouwelycke woorden, Vad grimmelt van het volck, dat swart van allen oorden Hier dringt, en t'samenschoolt, en Idaeé éteylheyd leeft Van menschen, daer de bergh een open uytsight heeft Op desen heuveltop : ontallyckheyd van sielen In syn' Cypressen, en geboge tacken krielen, En beven in de blaen

Scherp w e r d e n de belagers v a n de vermoorde onschuld geteekend : zij die he t aandurven , ,dit voorspel t o t ' t bederf der Europeesche r y c k e n " ; he t is als een ets v a n Rembrand t . E n de dichter teekent ook zichzelf:

Een eenigh swyger weegt de wereld in een' schael 's Volcx sotterny belacht, en treurt om 's lyders quael.

Geen ruige en gruwelijke schildering vers toor t hier als in de H e c u b a en Hie rusa lem V e r w o e s t , de epische rus t . Slechts de doodelijke s t eenworp w o r d t , terecht , met bliksemende slagen uitgebeeld (vs. 1962-1968). H e t gepeupel, „ v a n tuimelgeest gedreven" , w o r d t overgelaten a a n de w r a a k der goden. D e dan volgende verschijning van Nep tunus v e r z w a k t het s terk dramat isch effect van dit indrukwekkende en suggestieve slot van den Pa lamedes .

Page 484: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

L I T E R A T U U R E N A A N T E E K E N I N G E N

D e standaarduitgave van De Werken van Vondel is die van de Wereld-bibliotheek (10 dln. 1927 -37 ; met register 1939 geciteerd: W.B.). Daarnaast bestaat een uitgave van H. C. DIFEREE (7 dln.) en van ALB. VERWEY (één deel, moderne spelling, 1937). Oudere uitgaven: J. VAN VLOTEN (2 dln. 1866/68; 1870/72 met inl. v. H. J. Allard) en J. VAN LENNEP (12 dln. 1855 /69; heruitgave door J. H. W . Unger met bekorting van beschouwingen en biografie, in 3o deeltjes). In de editie v. d. W . B. vindt men tekstverklaring, varianten, letterkundige inleidingen, levensbeschrijving en uitvoerige bibliografieën en litteratuuropgaven. Het is onnoodig de laatste hier te herhalen. Nadien verschenen echter vele studies, afzonderlijk of in tijdschriften. Alleen het voor­naamste vermelden wij in de aanteekeningen, inzonderheid wat betrekking heeft op de in dit deel behandelde periode. Verder verwijzen we naar de Vondelkroniek (vanaf 1930), waarin ook een overzicht van gebeurtenissen en artikelen in ig3y, het jaar v.d. Vondelherdenking; zie daarvoor ook het Gedenkboek (1938) en voorts de Jaarverslagen v.h. Vondel-Museum. Van belang zijn nog : L. C. MICHELS, Bijdrage tot het onderzoek van Vondels werken, diss. Nijm. 1941 ; Jos. V. D. VELDEN, Staat en recht bij Vondel, Haarlem 1939; G. S. OVERDIEP, Vondels Dichtkunst, Versl. Kon. VI. Acad. 1938, 9 2 5 ; W . J. M. ASSELBERGS, Paschaproblemen, 1940.

(1) Zie STERCK, Het leven van Vondel ( W . B. I.) en MOLKENBOER, Vondelkroniek V I , 102. (2) Zie Vondelkroniek I, bg vlg. en i 5 7 vlg. (3) A. HENDRIKS: Joost van den Vondel en G. de Saluste, Sr. du Bartas (Leiden 1892); A. BEEKMAN : Influence de Du Bartas sur la Littérature néerl. (Poitiers). (4) Zie STERCK, W . B. I, 17 en Vondelkroniek I, 66. (5) W . B . II, 3o5. (6) Voor een poging tot chronologische ordening, zie MOLLER, Tijdschrift X L I I I , 55 ; A. JOLLES, Vondel als Rederijker, Gids 1923, blz. 282 en vlg; J. TE WINKEL, De oudste gedichten van Vondel, Versl. Kon. Acad. v. W . 4 R X I , 3o8 en vlg. (7) Zie over dezen lofzang, Vondelkroniek I, 5g en 167 en vlg. (8) Zie echter STERCK. W . B. I, 10. (9) Zie M. SABBE, Peilingen, blz. 9. Vondel dichtte zijn Helden Godes bij de prenten van den Antwerpschen graveur Jan Saedeler en middellijk naar teekeningen van den Ant­werpenaar Chrispijn van den Broeck. (10) Les ceuvres etc. Edition M D C V I . ( 1 1 ) Zie M. SABBE, Versl. en Meded. Kon. Vla. Acad. 1922, blz. 691 en vlg., waar de vertaling is uitgegeven. (12) Zie hierover A. BEEKMAN, op. cit. blz. 73 en vlg; in het bijzonder op blz. 76 de eigenaardige samenstellingen naar het Fransche voorbeeld gevormd. (13) Zie A. BEEKMAN, blz. 90 en vlg. (14) Waarbij hij als bronnen het Oude Testament en Flavius Josephus gebruikte. (15) Zie KALFF, Tijdschr. X X X V I , 55 en vlg.; W . ZUIDEMA, Oud-Holland XII , i 5 5 en vlg.; TE WANKEL, Ontwikkelingsgang III, 256 en vlg. (16) Zie uitvoeriger Onze Taaltuin II, 97 en vlg. (17) W . B. II, 414 en vlg.; MOLKENBOER in Vondelkroniek V I I , 97 en Studia Catholica 1929, blz. 272 en vlg. (18) Vondelkroniek V I I , 97 en vlg. (19) Vondelkroniek II, i 3 3 . (20) , ,De Hymnus ofte Lofgesang", is in den eersten druk verschenen bij een omvangrijke kopergravure, 's Lands Welvaren voorstellende ( W . B. I, 818 en de plaat 432), waarop

Page 485: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

Vondel ook in 1623 „ H e t lof der Zeevaert" zou dichten. Vandaar dat Vondel het gedicht opdroeg aan den „Goedjonstigen Aenschouwer", op wien ook bij de ontledende beschrij­ving (vs. 66 en vlg.) een beroep wordt gedaan. (21) „Lof der Zeevaert" droeg Vondel op aan den gouverneur-generaal Reaal, die omstreeks 1623 te Amsterdam in den kring van Hooft verkeerde. (22) Op. cit. blz. 177 . Naar hem ook dit citaat. Zie ook: A. C. BOUMAN, De dateering van Vondels Geuée Vesper, Ts. Nedl. T. en Letk., L, 3 3 ; J. W . MULLER, Wanneer zijn Vondels Palamedes, Geusevesper en Transformatie beschreven! Ts. Nedl. T. en Letk., L, blz. 285.

(23) Christine van Zweden. — Voor Vondels houding t.o.v. D e Groot, zie nog: W . M . FRIJNS, Vondel en Grotlus als geestverwanten, Studiën, C X X I I I , blz. 202 ; 285. — Over „Huigh de Groots Verlossing" : B . MARCO, in Ts. Taal en Letteren, X V I I . (24) Het geluid van den rommelpot. Het beteekent ook „zingen". Vgl. L. BENDIKSON, Hoe Broeder Coppen uit de Kempen met zijn rommelpot In Californië verzeilde, Het Boek, 1935, blz. 353.

(25) D e predikanten worden namelijk voorgesteld als hanen in een hoenderhof. (26) Voor deze citaten vgl. men P. C. Hooft's Brieven, uitgegeven door J. VAN VLOTEN, deel II, blz. 23/4 e n ^4- Ook Brandt citeert er uitvoerig uit. Vgl. voor Harpoen : P. H . GREINER, Harpoen en „verkeerde" Harpoen, Ts. Nedl. T. en Letk., L V , blz. 97. (27) D e nieuwe remonstrantsche kerk. (28) Volgens de uitgave in Hollantsche Parnas (1660). Die van Bloemkrans (1659), opgeno­men in de uitgave van de W'. B . II (vgl. blz. 883) acht ik, juist om de splitsing van vs. 1 en 3 veel minder waarschijnlijk voor den tijd van oorsprong (i62Ö). —Voor de hekeldichten in het geheel vermelden we hier nog : M. DE JONG HZN., Het beeld des Hekeldichters, Ts. Nedl. T. en Letk., X L V I I I , blz. 276. (29) Het scheelde maar een schijntje, of uw leven was er aangegaan, (nl. toen Oldenb. door den eersten „slagh van het stael" was gevallen). (30) Betoogd door C.LoOTEN,2jY«<9e littéraire sur le poète néerlandais Vondel, en A. HENDRIKS Joost van den Vondel en G. de Saluste Sr. Du Bartas ; bestreden door A. BEEKMAN, Influence de Du Bartas. (31) Zie hierover in 't kort STERCK, W . B. II, 3 en vlg. (32) GEERTS, Vondel als Classicus, blz. 14, en vooral Vondels Opdracht aan Antonisde Hubert. (33) blz. 24 en vlg. (34) Zie J. TE WINKEL III, blz. 378 en Bladzijden uit de Gesch. der Ned. Lett., (1882) blz. 294. Vooral natuurlijk ook bij Brandt. (35) Zie Inleiding (Theorie der Moedertaal), in deel III. (36) Zie Inleiding (Theorie der Moedertaal), in deel III.

Page 486: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

INHOUD

i

P R O T E S T A N T S C H E L E T T E R K U N D E I N D E E E R S T E H E L F T

D E R i 7 e E E U W

door Prof. D r G. A . van E s

I N L E I D I N G 7-10

P H I L I B E R T V A N B O R S S E L E N 11-18

Strande, 11 —• D e n Binckhorst, 14 — Literatuur en aanteekeningen, 17

D A N I E L H E I N S I U S 19.32 Leven en wetenschappelijk werk, 19 —• Amoureuze lyriek, 21 —• Emblemata Amatoria, 23 —• Nationale lofzangen, 20 •— D e Hymnus van Bacchus, 27 —• D e Lofsanck van Jesus Christus, 29 —• Literatuur en aanteekeningen, 32

D I D E R I C U S C A M P H U Y S E N 33-42

Leven en godsdienstige opvattingen, 33 —• D e Stichtelijke Rijmen, leerende en be-toogende gedichten, 35 — Lyriek, 38 — Psalmbewerkingen, 40 —• Literatuur en aanteekeningen, 4 2

R O N D O M „ D E Z E E U W S C H E N A C H T E G A E L " 43-64

D e Zeeuwsche Nachtegael, 43 — ABRAHAM VAN DER MIJL, 45 — ADRIAAN HOTTER, 45 — ADRIAAN VAN DE VENNE, 46 — SIMON VAN BEAUMONT, sonnettencyclus, 4 7 ; andere gedichten, 5o —• JOHAN DE BRUNE, DE OUDE, staatkundige opvattingen, 5 i ; dichtwerken 5 2 ; proza, 53 G E Ï S O L E E R D E F I G U R E N : CORNELIS LIENS, 5 7 — PETRUS HONDIUS, 58; de Moufeschans, 58 Literatuur en aanteekeningen, 62

J A C O B C A T S , Van Zeeland over Dordrecht naar Den Haag 65 - i 14

Leven, 65 — L Y R I E K , 68 D I D A C T I E K : karakter en opvattingen, 71 — CATS ALS EMBLEMATA-DICHTER : Sinne- en Minnebeelden, 7 3 ; Emblemata moralia en oeconomia, 7 5 ; Spieghel van den Ouden ende Nieuwen Tijd, 7 7 ; Hofgedachten op Sorghvliet, Invallende Gedachten op voor­vallende Gelegentheden, Dootkist voor de levendigen, 81 — DIDACTISCHE DIALOOG EN DRAMA : Maegdenplicht, 85; Selfstrijt, 8 7 ; Aspasia, 89; Tsamensprake tusschen de Dood en een Oud Man, T'samenspraeck tusschen Ziel en Lichaam, 90 —• BETOOG EN BESPIEGELING : Tooneel van de mannelike Achtbaerheyt, 9 1 ; Houwelijck, 92 ; Ouderdom en Buytenleven, 97 ; Tachtigjarige Bedenckingen, 98 ; Gedachten op slapelooze Nachten,

99

Page 487: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

E P I E K : Leersame Fabulen, 100 — D e Trou-Ringh, 101 Literatuur en aanteekeningen, 1 1 1

C O N S T A N T ! J N H U Y G E N S , De Dichter van 'o Gravenhage i i5-i64 Leven en algemeene typeering, 1 1 5 •—• Voorhout, 124 •—• Costelick Mal, 127 •— D e Uytlandighe Herder, 128 —• Zedeprinten, i 3 i •—• Dorpen en Stedestemmen, i 33 —• Daghwerck en Liefdesgedichten, 134 — Oogentroost, i36 — Hofwijck, i38 —• Zee-straet, 141 —• Cluyswerck, 143 •—• Trijntie Cornelisdr., 144 — Huygens als proza­schrijver : Ghebruyck ende Onghebruyck van 't Orgel, 147 •— Religieuze lyriek, i5o — Literatuur en aanteekeningen, i58

J A C O B U S R E V I U S , de OverijdeUche Zanger i65-2 io Leven en wetenschappelijk werk, i65 •—• Over-Ysselsche Sangen en Dichten: aard en compositie, 168 —• HET OUDE TESTAMENT: Belijdenisgedichten, 1 7 2 ; de W e t , 1 7 5 ; Bijbelverklaring, 1 7 7 ; Bijbelherscheppingen, 1 7 8 : de Klaagliederen (179) , Haman (182), het Hooge Lied Salomons ( i 8 5 ) ; — HET NIEUWE TESTAMENT, 189 — WERELDLIJKE GEDICHTEN: Epigrammen, 1 9 7 ; Bruiloftsgedichten, 198 ; Lofdichten, 1 9 9 ; Historische Gedichten, 200 Literatuur en aanteekeningen, 208

I I

V E R H A L E N D P R O Z A

door Prof. D r G. A . V a n E s

V E R T A A L D E R O M A N T I E K 211-212

J O H A N V A N H E E M S K E R C K 213-219 Fransche beschaving in Haagsch milieu, 2 i 3 —• Batavische Arcadia, 214

R E I S V E R H A L E N , Over de Wereldzeeën naar Oodt-Indië 220-241 Itinerario van Jan Huygen Linsschoten, 220 —• Historie van Indien van Willem Lodewijksz., 224 •—• Beschrijvinghe vande Voyagie gedaen door Olivier van Noort, 225 — D e Overwintering op Nova-Zembla, door Willem de Veer, 228 —• Journael ofte Gedenckwaerdige Beschrijvinghe van de Oos-Indische reyze van Bontekoe, 231 ; Andere Journaelen, 236, o.a. Javaensche Reyse door R. van Goens ( ?), 238; Oost-Indische Voyagiën van Wouter Schouten, 238 —• Literatuur en aanteekeningen, 241

I I I

L E T T E R K U N D E T E A M S T E R D A M

door Prof. D r J. B r o u w e r en Prof. D r G. S. Ove rd i ep

S A M U E L C O S T E R E N D E N E D E R D U Y T S C H E A C A D E M I E d o o r Prof. D r J. B r o u w e r S A M U E L C O S T E R 242-254 Leven, 242 —• Overzicht van zijn werken, 243 — Teeuwis de Boer, 243 — Tiisken van der Schilden, 245 — Spel vande Rijcke-Man, 246 —• Invloed van Seneca, klassieke stukken, 247 — Polyxena, 249 — Ithys, 25i —• Iphigenia, 25i — Isabella, 252 —• Literatuur en aanteekeningen, 253

Page 488: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D E N E D E R D U Y T S C H E A C A D E M I E V A N C O S T E R ; R O D E N B U R G 254-266 Verwording en reactie in de rederijkerskamer ,,In Liefde Bloeyende", 254; Karakter van de Nederduytsche academie, 256; Stormloop der Predikanten, 2 5 7 ; Wending in 1622, de Illustre School ( i632) , 2 5 7 ; felle protesten tegen Coster's tooneel, 2Ö8 — D e strijd met Rodenburg, 260; diens theorieën en practijk, 261 ; critiek van Coster, 2Ö3 ; critiek van Bredero, 265 —• Literatuur en aanteekeningen, 266

G E R B R A N D A D R I A E N S Z . B R E D E R O 2 6 7 - 3 2 i D e L Y R I E K door Prof. D r J. Brouwer 267-282 Leven, 267 —• Algemeene typeering als dichter, 268 — Het Geestigh Liedtboecxken (1621) , 269 —• Dateering en interpretatie der gedichten, 270 —• Bredero en Tessel­schade, 271 —• Breero's Levenslust, 272 — Analyse van zijn Minnelyriek, 273 —• Literatuur en aanteekeningen, 281 D E D R A M A T I E K door Prof. D r G. S. Overdiep 282-321 ROMANTISCHE SPELEN : Rodd'rick ende Alphonsus, 282 : analyse van inhoud en structuur, 283; barokke stijlvorm, 291 ; Verhouding tot Palmarijnroman,293 —• Griaene, 294; —• Stommen Ridder, 298 —• Het Daghet in den Oosten, 3oi —'Angeniet, 3o2 —• VERTALINGEN : Moortje, 3o3; Overgesette Lucelle, 3o5 — D E KLUCHTEN EN HET BLIJSPEL : de uitgave van Van der Plasse, 307; bronnen, 307; doel, 307 —• D e Klucht van de Koe, 309 — Van den Molenaar, 3 n •—• Sijmen sonder Soetichheyt, 3 i 3 •— D e Hoogduytsche Quacksalver, 3 i 3 — D e Geboorte van Luysbosch, 3 i 3 —• D e Spaensche Brabander,3i3 Literatuur en aanteekeningen, 319 .

J A N J A N S Z . S T A R T E R door Prof. D r J. B r o u w e r 3 2 i - 3 2 9

Leven, 321 — Lyriek, 32 2 •— Episch dichtwerk, 323 —• Tragi-comedies : Timbre de Cardone, 32Ö — Daraide, 32Ö —• Starter's aandeel in de Angeniet, 327 —• Kluchten en Zangspelen, 328 —• Literatuur, 329

P I E T E R C O R N E L I S Z . H O O F T door Prof. D r G. S. O v e r d i e p 330-404 I N L E I D I N G E N B R I E V E N : Leven, 33o; Opvattingen, 3 3 2

L Y R I E K : Emblemata Amatoria, 337 : invloeden, 338 ; liefdeslyriek, 339; Patriotisme en Heldenvereering, 3 4 1 ; Gedichten aan Huygens, 346; Reden van de Waerdichheit van de Poesie, 348 D R A M A T I E K : ROMANTISCHE BAROKKE SPELEN, 3 4 9 : Achilles en Polyxena, 35o ; Theseus en Ariadne, 352 ; Granida, 355 —• BLIJSPELEN: Warenar, 36o; Schijnheiligh, 364 —• TREURSPELEN: Geeraerdt van Velsen, 365; Baeto, 371 V E R T A L I N G E N I N P R O Z A , 3 7 6 : Tacitus, 3 7 7 ; Boccalini, 38o; Alexander van Lucianus, 38o; Larissa, 38i H I S T O R I S C H P R O Z A ; Rampzaaligheden der Verheffinge van den Huize Medicis, 3 8 1 ; Hendrik de Groote, 384 —• D E NEDERLANDSCHE HISTORIËN, 390: Doel en principes, 390; Willem van Oranje als de centrale figuur tegenover Alva, 3g&; D e Historiën als kunstwerk, 398 Literatuur en aanteekeningen, 4 ° °

V O N D E L , vóór zijn overgang naar de Roonuch-Katholieke Kerk door Prof. D r G. S. O v e r d i e p 404-464

I N L E I D I N G : Leven, 404; opvattingen over de dichtkunst, 406; barok, 408 —• Zijn vroegste gedichten, 409; Vertalingen uit D u Bartas's „Sepmaines", 4 i 3 —• Zacharias Heyns, 414 — 'T W I T LAVENDEL, 415 — VONDEL EN DU BARTAS, 4 1 7

Page 489: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

N I E U W E L Y R I E K : Gedichten op Frederik Hendrik, 4 1 9 ; op Willem II, 422; op Erasmus, 4 2 3 ; op Amsterdam, 4 2 4 H E K E L G E D I C H T E N : Gedichten op Oldenbarneveldt, 4 2 6 ; op Huigh de Groot, 428; tegen de Contra-Remonstanten, 429; Rommelpot, 429 ; Reyntgen de Vos e.a., 43o ; Een Otter in 't Bolwerck, 432 ; op de Remonstranten, 4 3 3 ; Harpoen, 4 3 5 ; HffiC Libertatis ergo, 436; Decretum Horribile, 4 3 7 ; Metrische vormen, 437

D E E E R S T E D R A M A ' S : Het Pascha, 4 3 9 — Hierusalem verwoest, 443 — D e Amsteldamsche Hecuba, 447 —• Palamedes, 449 Literatuur en aanteekeningen 453-454 INHOUD, 455

LIJST DER PLATEN, 459

Page 490: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

LIJST DER PLATEN Tegenover blz.

1. Portret van D . Camphuysen uit zijn „Theologische Wercken" (1661) door C. Castleyn en S. Saverij 4 °

2 . Titelblad van de „Zeeusche Nachtegael" (1623) 48 3 . Jacob Cats. Portret uit „Alle de Wercken" ( i665) . Ets van M. Masijn . . 88 4 . Emblema van de Lolster uit Cats' „Spieghel vanden Ouden en Nieuwen Tijd" 104 5 . Portret van C. Huygens op 2 7-jarigen leeftijd uit de eerste uitgave van zijn

„Otia" (i62Ö). Ets van W . Delff naar een schilderij van M. van Miereveld 128 6 . Titelplaat van Huygens' „Batave Tempé", eerste druk 106 7 . Portret van J. Revius naar een gravure van P. Aubry 184 8. Titelplaat van Wouter Schouten's „Voyagie naar Oost-Indien" (1676) . . 232 9 . Coster's Academie te Amsterdam ( 1 6 1 7 ) . Ets van C. Philips Jacobs . . . 2 56

1 0 . G. A. Bredero 288 1 1 . J. J. Starter. Portret uit „Friesche Lust-Hof" (1621) 328 1 2 . Cornelis Pietersz. Hooft, vader van Pieter Cornelisz. Hooft 344 1 3 . Pieter Cornelisz. Hooft, naar een schilderij van Van Miereveld . . . . 36o 1 4 . Emblema van Venus uit den eersten druk van Hooft's Emblemata Amatoria 376 i 5 . Joost van de Vondel, gravure van C. Dankertz naar een tekening van Joachim

Sandrart 408 1 6 . Titelprent van den eersten druk van Vondel's treurspel „ D e Amsteldamsche

Hecuba" (1629). Ets van S. Saverij 440

Page 491: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,
Page 492: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,

D I T V I E R D E D E E L V A N D E G E S C H I E D E N I S V A N D E L E T T E R K U N D E

D E R N E D E R L A N D E N W E R D I N H E T JAAR 1948 G E D R U K T O P

D E P E R S E N V A N D E D R U K K E R I J V . V A N D I E R E N & Co

T E A N T W E R P E N V O O R D E N . V . S T A N D A A R D - B O E K ­

H A N D E L TE B R U S S E L E N T E U L I N G S ' U I T G E V E R S ­

M A A T S C H A P P I J N . V . TE 'S H E R T O G E N B O S C H .

Z E S E N T W I N T I G E X E M P L A R E N G E M E R K T

V A N A T O T Z W E R D E N G E D R U K T O P

H A N D G E S C H E P T O U D H O L L A N D S C H

P A P I E R V A N G E L D E R Z O N E N

E N G E B O N D E N I N V O L

M A R O K I J N .

Page 493: GESCHIEDENIS VAN NEDERLANDEN · dere dictie gepaard. Zij is meer ideëel dan visueel, meer ethisch en intellec tueel dan zinnelijk : het gaat hier meer om de uitdrukking van ideeën,