Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde,...

24
Geo brief 2 Geo.brief is de nieuwsbrief van KNGMG, ALW en KTFG Eenendertigste jaargang nummer 2, april 2007 . Jaarvergadering KNGMG, 14 april Naturalis De kaarten van Staring en Tesch De legenda: een historisch perspectief Boekbespreking: Utrecht in Steen

Transcript of Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde,...

Page 1: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

Geobrief

2Geo.brief is de nieuwsbrief van KNGMG, ALW en KTFGEenendertigste jaargang nummer 2, april 2007

.

Jaarvergadering KNGMG, 14 april Naturalis

De kaarten van Staring en Tesch

De legenda: een historisch perspectief

Boekbespreking: Utrecht in Steen

Page 2: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

2 Geo.brief april 2007

Overkill ofopportunisme

Voor mij ligt de afscheidspeechuit 1968 van een vroegere Shellgeoloog/explorant, dr. Otto Renz.Een ex-collega was vriendelijkgenoeg mij die toe te sturen. Ik zal u de incrowd Shell-grapjesbesparen. Ook zijn nostalgischverlangen naar het goede oudeveldwerk. Ik wil er een anderthema uit lichten en wel dat van‘overkill of opportunisme’, waar –zij het in andere woorden – Renzzich zorgen over maakt.De olie-exploratie begon ooit methet blindelings boren in de nabij-heid van oil seeps, daarna ontdek-te men dat boringen vanaf eenheuveltop meer succes hadden enuiteindelijk kwam men op de anti-clinaaltheorie, veruit de meestrelevante en succesvolle hypothe-se in de olie-exploratie ooit. Voorhet vinden van anticlines wasgedegen veldwerk lange tijd deenige beschikbare techniek. Sindsde veertiger jaren van de vorigeeeuw werd seismiek het belang-rijkst hulpmiddel, zodat ookgebieden zonder oppervlakte-expressie van de onderliggendetektoniek – denk aan de NigerDelta, maar ook aan de offshore –op anticlines of andere trapsonderzocht konden worden.

Daarna werd het anders. Het pri-mitieve beginsel “Geef me eenanticline en ik geef je de olie”werd geleidelijk aan als te simpelen intellectueel te weinig uit -dagend beschouwd. Exploratie-research bloeide op met de sedimentologie van klastischegesteen ten en carbonaten, degeochemie kwam van de grond,experimentele deformatie werduitgeprobeerd. Dit alles in de stel-lige overtuiging dat deze sophisti-cation de successen in de explo-ratie positief zouden beïnvloeden.Bovendien raakten de simpeleanticlines een beetje op. Parallelhieraan kwamen er probabilisti-sche systemen in zwang die be -weerden de toekomstige succes-sen in getallen te kunnen vastleg-gen. Hielp dit allemaal? Renzbetwijfelde dit.Dat de wereld aan het veranderenwas, kan ik illustreren aan eeneigen herinnering uit datzelfdejaar 1968. Het sluitstuk van eengrote Shell-conferentie over geo-chemie ging over de uiterst confi-dentiële ontwikkelingen op deNoordzee. De overtuiging wasonder meer, dat intensieve sourcerock studies ons tot de beste olie-vondsten zouden moeten leiden.Een uitgebreide uitleg volgde.Maar, vroeg de baas van de Ame-rikaans Shell-geologen toen, waar-om had Shell, nu ze het allemaalzo goed wisten, niet al wat olie inde Noordzee gevonden en Tenne-co (niet ’s werelds grootst olie -maatschappij) wel. Het antwoordwerd met denderend hoongelachontvangen: “Ja, maar Tennecoboorde gewoon een anticline”.Met uitzondering van de gever vandit antwoord geloofde iedereenkennenlijk nog van harte in hetprincipe van de antcline. Hetboren daarvan was niet een bewijsvan onnozelheid, maar vangezond verstand.Geleidelijk nam de wetenschap-pelijke component in exploratie inomvang toe. Een latere Explora-tiebaas van Shell verzuchtte eens:

“You can stop the doers fromdoing, but you cannot stop thethinkers from thinking”. En inder-daad kregen de denkers steedsmeer ruimte. Toen ik in de negen-tiger jaren in de UK werkte, werdieder boorvoorstel, hoe voor dehand liggend ook, verpakt indikke boekwerken, met daarin degeologie van de gehele UK en allewetenschap die relevant kon zijnvoor het prospect. Deze volstrekteoverkill was noodzakelijk om toe-stemming van Aandeelhouders enPartners te verkrijgen. Uiteindelijkwas de conclusie vrijwel altijd dateen aangetoonde trap in zo’nbeduidend oliebekken, geboordmoest worden. Ik heb zelfs moeite gehad om een joekel van een anticline, op spuugafstand van een groterecente olie-ontdekking, te mogenboren omdat er geen sedimentairmodel ontwikkeld was en eralleen maar conventionele seis-miek geschoten was. Dat er eengrote diepwaterboormachinestond te wachten deed niet ter -zake. Gelukkig gaf de baas, eenervaren opportunist, zonder aarze-len toestemming en een miljardvaten goede olie was de beloning.De vraag blijft waar we positie

moeten kiezen tussen de tweeuitersten: het domweg boren vaniedere structurele trap (wat uitein-delijk toch gebeuren zal) of pasgaan boren nadat alle wetenschapis losgelaten op het prospect.Hetzelfde probleem geldt in ande-re takken van de geologie. Watmoet je weten voor je een tunnelgaat maken en wat is overbodig?Hoe precies moet je de geschiede-nis van een ertsvoorkomen kennenen begrijpen voordat je tot winningovergaat? Wat doet er toe en watniet? Wat is roekeloos opportunis-me en wat is overkill? De opportu-nist zegt: “Wetenschap is belang-rijk, maar nu even niet”. Aan de‘overkill-er’ knaagt dat niet allestot op de bodem is utgezocht.Ik denk dat we in de toegepastegeologie het ‘irrelevante’ moetenoverlaten aan de pure wetenschap-pers die uitsluitend waarheidsvin-ding ten doel hebben. Hun bijdra-ge zal vaak, via een langere of kor-tere omweg, van eminent belangzijn voor de toegepaste, grofstoffe-lijke, geldzuchtige toegepastewetenschap. En ondertussen borenwe gewoon verder.

Peter de Ruiter

.van de voorzitter

.www.kngmg.nl

Bezoek de website voor nieuwsberichten, mededelingen, discussie,downloads, interessante links, ledenlijst etc.

Het wachtwoord voor het beschermde download-gedeelte van hetkngmg-web voor de komende periode is:

Meinesz

Iedereen wordt van harte uitgenodigd de Berichtenpagina van de KNGMG-website regelmatig te bezoeken, omdat hier de meest actuele mededelin-gen, aankondigingen en berichten verschijnen, waar u zelf ook eventueelcommentaar kunt leveren en discussies kunt volgen. Indien u beschiktover de de juist hard- en software kunt u zich bovendien abonneren op de‘RSS feeds’, zodat u nooit meer belangrijke berichten kunt missen.

Page 3: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

april 2007 Geo.brief 3

De eerste voorzitter van hetKNGMG was Willem van Water-schoot van der Gracht (1873 –1943), eminent geoloog, direc-teur van de Rijksopsporing vanDelfstoffen (voorloper van de Geo-logische Dienst) en internationaalbekend als medeoprichter van deAAPG.Naar hem is de erepenninggenoemd die het Genootschapjaarlijks kan uitreiken aan ‘eenpersoon die zich op aardweten-schappelijk, maatschappelijk ofonderwijskundig gebied voor deaardwetenschappen in Nederlanduitzonderlijk verdienstelijk heeftgemaakt’.

In 2004 heeft de NederlandseKring Aardse Materialen (NKAM)de W.P. de Roeverprijs ingesteld.De prijs is in 2005 voor het eerstuitgereikt. De W.P. de Roeverprijswordt uitgeloofd voor de besteM.Sc. scriptie op het gebied vande kristallijne geologie, waaronderde mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde,vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas -singen van die wetenschappen in industrie en bedrijfsleven. Ookscripties betreffende de biominer-alogie komen in aanmerking, voorzover interactieprocessen metvaste stoffen daarin een rol spe-len, alsook de archeometrie. Inaanmerking komen scripties die

Zaterdag 14 april 2007

Jaarvergadering KNGMG in Naturalis Leiden (zaal: Atelier)

Met mini-symposium: “Hoe reageren soorten op klimaatsverandering?”

Programma:

12.00 u Deuren open voor koffie en koek13.00 u Jaarvergadering KNGMG (agenda, zie hieronder)

14.00 u Mini-symposium Paleobiologische Kring

16.30 u Uitreiking Escherprijs

16.45 u Borrel

Het is 14 en15 april Museumweekend, de toegang tot het Naturalismuseum is de gehele dag gratis.

Alle op de vergadering betrekking hebbende stukken vindt u op de bijlage bij deze geo.brief en/of op de website: www.kngmg.nl.Het verslag van de jaarvergadering 2006 is gepubliceerd in Nieuwsbrief3 van mei 2006. Ga op de website naar Genootschap/Nieuwsperiodiek,en vervolgens naar de (beveiligde) download pagina.

Opgave s.v.p. voor 6 april bij het secretariaat of via de website.

74ste Jaarlijkse Conventie van de VSP-ASP, 23–25 juni 2007

Excursie naar Ortisei, Val Gardena,Zuid-Tirol, ItaliëEen gedetailleerd programma van deze excursie van de VSP-ASP (Schweizerische Vereinigung von Petroleum-Geologen und –Ingenieuren)is te vinden op de website www.vsp-asp.ch

.aankondigingen

Oproep W.P. de Roeverprijs

zijn beoordeeld in de 24 maan-den voorafgaand aan 1 juli 2007.

Het bestuur van de NKAM roeptbelangstellenden op hun scriptiein te zenden voor de 2007-editievan de W.P. de Roeverprijs. Die-gene die zijn of haar scriptie willaten meedingen voor de prijs,dient deze in drievoud (hard copy)sturen naar:drs. F. Beunk secretaris NKAMFac. Aard- en LevenswetenschappenVU, De Boelelaan 10851081 HV Amsterdam.

Sluitingsdatum voor inzendingenis 1 juli 2007.

Meer informatie: www.nkam.nl.

Het bestuur herhaalt de oproepaan de leden van het KNGMG omkandidaten voor deze penning tenomineren voor het jaar 2007.Niet gehonoreerde nominaties –ingediend in 2006 – kunt u nog-maals insturen zodat ze voor hetjaar 2007 weer meedingen. De sluitingsdatum is verschovennaar 1 juni 2007. Voorstellen dienen ingediend te worden bij de secretaris van het Genoot-schap, Leo van de Vate, email: [email protected]

Zie voor meer informatie en eenoverzicht van penningdragersook de website: www.kngmg.nl

Van Waterschoot van der Gracht penning

Page 4: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

4 Geo.brief april 2007

Historische bouwstenen in de binnenstad • WimDubelaar (eindredactie),Frans Kipp, Timo G.Nijland, Gerard Overeem,Hendrik Jan Tolboom enDirk Jan de Vries

Op mijn vierde verjaardag had ikmijn eerste contact met natuur-steen. Ik viel namelijk met mijnhoofd tegen een vensterbank.Pas nu, na grondige lezing, van‘Utrecht in steen’ weet ik dat ikwaarschijnlijk in aanraking bengeweest met Doornikse Steen(Onder-Carboon, Tournaisien). ‘Utrecht in steen’ zo schrijft eind-redacteur Dubelaar “heeft alsdoel het verhaal achter de histori-sche bouwstenen van Utrecht voorhet voetlicht te brengen”.Dat is geen kinderachtige taak-stelling. Afgezien van de vaak

lange en woelige geologischegeschiedenis van de natuursteenzelf, is er de geschiedenis van demensen die de stenen uit de groe-ven hakten en zaagden, vervoer-den, bewerkten, met winst of ver-lies verkochten en de architectendie ze gebruikten; vaak met grootsucces, maar soms ook metteleurstellingen.Het boek biedt een breed over-zicht van de bouwgeschiedenisvan de laatste twee millennia teUtrecht. In vroeger tijden warenzowel duurzaamheid als schoon-heid van groter belang dan nu,maar er waren ook serieuze com-merciële, logistieke en technischebeperkingen. Ook locale economi-sche overwegingen, zoals slopenof restaureren speelden een rol.Het meest omvangrijke en voor mijtevens het best toegankelijke ishoofdstuk 3, ‘De historischebouwstenen van Utrecht’ door

Timo Nijland, Wim Dubelaar enHendrik Jan Tolboom. Hierin wor-den vrijwel alle voorkomendesteensoorten besproken volgenseen vast stramien: geologischvoorkomen, materiaal eigenschap-pen, historisch gebruik en verwe-ring en vervanging. Een vloed aaninteressante historische wetens-waardigheden zorgt er voor dat hetgeen monomaan technisch verhaal

wordt, maar een goed leesbaar,boeiend verhaal. Ik raakte meer enmeer onder de indruk van debreedte en diepte van de kennisvan de auteurs en van hun vaar-digheden om die over te brengenaan de geïnteresseerde leek. Ikvind alleen het spectaculaire inte-rieur van het TNO-gebouw, vrijwelgeheel bestaande uit Ierse hard-steen, barstensvol met fossielen,enigszins onderbelicht.De andere hoofdstukken zijn vanmeer architectonische en archeo-logische aard en waren moeiza-mer kost. Het leidt me wel tot hetstellen van de vraag: Voor wie isdit boek eigenlijk bedoeld? Ofmoeten we het zien als een stan-daardwerk, in de zin van eensamenvatting van alle kennisbetreffende de Utrechte stenen?De voortreffelijk kwaliteit van deuitgave, met vele schitterendefoto’s, een aantal verhelderendekaartjes, en een veelheid van nut-tige registers, verdient nadrukke-lijke vermelding. Hulde ook aanuitgeverij Matrijs!

Peter de Ruiter

Universiteit UtrechtFaculteit GeowetenschappenB. Bouman (master biogeologie, 26-01-2007)G.H. Floor (doctoraal geologie, 26-01-2007)J. van Heemskerk (master Bodem en Water, 26-01-2007)L. Kramers (doctoraal geologie, 26-01-2007)G.B. Straathof (doctoraal geologie, 26-01-2007)T.J.J. van den Berg (bachelor fysische geografie, 30-01-2007)R.J. Botman, (bachelor geologie, 30-01-2007)W.M. van Dijk (bachelor fysische geografie, 30-01-2007)J.M. IJmker (bachelor fysische geografie, 30-01-2007)M.M. Nijhuis (bachelor fysische geografie, 30-01-2007)L. Paalvast (bachelor geologie, 30-01-2007)A. Pieters (bachelor geologie, 30-01-2007)R. van Pruijssen (bachelor fysische geografie, 30-1-2007)K. van der Giessen (bachelor fysische geografie, 27-02-2007)F. Vlek (bachelor geologie, 27-02-2007)

.universiteiten

.boekbespreking

.studenten

The Society for Organic Petrology(TSOP) invites applications for oneor two graduate student researchgrants of up to US$1000 each.The purpose of the grants is to fos-ter research in organic petrology(which includes coal petrology,kerogen petrology, organic geoche-mistry and related disciplines) byproviding support to graduate stu-dents who demonstrate the utilityand significance of organic petro-logy in solving the thesis problem.The Spackman Award supportsqualified graduate students from

2007 TSOP Student Grant Program,the Spackman Award

around the world who are activelyseeking advanced degrees. Eachgrant is to be applied to expensesdirectly related to the student’sthesis work such as summer field -work, laboratory expenses, etc.

Grant application deadline is May1, 2007. The award(s) will bemade in August 2007. Info + application: www.tsop.org/grants.htm or from S. J. Russell,2218 McDuffie St., Houston, TX77019-6526 USA; e-mail:[email protected].

Utrecht in steen

• Uitgeverij Matrijs, 2007, 192 pp.• ISBN 978-90-5345-319-3,

prijs € 24,95

Page 5: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

april 2007 Geo.brief 5

.thema Een groot deel van deze Geo.brief is gewijd aan kaarten, geologische kaarten en modellen. Vande kartering van Staring in de tweede helft van de negentiende eeuw, Tesch in de eerste helft vande twintigste eeuw, en de verschillende ‘nieuwe’ karteringen van na de Tweede Wereldoorlog totde ruimtelijke modellen van de afgelopen tien jaar is er veel veranderd. Karteringen worden nu(bijna) niet meer uitgevoerd met klassiek veldwerk, maar worden steeds meer ‘op maat’ gemaaktdoor, afhankelijk van de vraag, relevante gegevens uit DINO te halen, de database waarin zicheen kleine 400,000 boringen uit de Nederlandse ondergrond bevinden. En we kijken over degrens. Hier is een overzicht van honderdvijftig jaar kaartmaken en karteren.

Aukjen Nauta • Dick van Doorn

Over karteren

Page 6: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

6 Geo.brief april 2007

Thema • De eerste geologische karteringen in Nederland

Nederland komt geologisch op de kaart als minister Thorbecke in 1851 het besluit neemt om jaarlijks 10.000 guldenvrij te maken voor ‘het vervaardigen der [geologische] Kaart’, iets wat volgens de minister in zes jaar mogelijk moetzijn. Er wordt een commissie geïnstalleerd, bestaande uit J.G.S. van Breda, F.A.W. Miquel en W.C.H. Staring, die al sneldoor ruzie uit elkaar valt. Nog voor er een blad gepubliceerd is, wordt de commissie in 1855 ontbonden. Een van decommissieleden, W.C.H. Staring, krijgt twee jaar later de opdracht om een geologische kaart van Nederland te maken.In 1858 verschijnt het eerste blad, in 1867 presenteert Staring het laatste, negentiende kaartblad.

De kaarten van Staring en Tesch

Page 7: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

april 2007 Geo.brief 7

Twintig jaar later, in 1886, stelt de Konink -lijke Akademie van Wetenschappen (KNAW)een Geologische Commissie in die “Mede-deelingen omtrent de geologie van Neder-land” uitgeeft (tot 1917 verschijnen er 40nummers). J. Lorié, een Nederlandse geo-loog die in München gestudeerd heeft endaar in aanraking is gekomen met de moder-ne inzichten van de Landijstheorie, heeft bijvoorbeeld in deze reeks gepubliceerd.

ProefkarteringenStarings kaart is enkele jaren na verschij-ning aan revisie toe. De schaal van1:200.000 is vaak niet voldoende gede-tailleerd, en bovendien raakt de Landijs-theorie pas na Starings kartering geac-cepteerd. Hij dacht dat de heuvels inNoord- en Midden-Nederland plooien opde zeebodem waren, waarop grind en ste-nen afgezet waren uit afgesmolten ijsber-gen, losgeraakt van Scandinavische glet-sjers. Naderhand werd de zeebodemopgeheven en door erosie aangetast.Tussen 1898 en 1908 wordt er een aan-tal proefkarteringen uitgevoerd onder aus-piciën van een commissie die eerst onderleiding staat van J.C.L. Schroeder van derKolk, later van J.A. Grutterink. In 1896gaat de Tweede Kamer echter nietakkoord met de begroting van Waterstaat,waarop gelden zijn vrijgemaakt om eenmoderne geologische kaart te maken.Wel komt het in 1903 tot de oprichtingvan de ‘Rijksopsporing van Delfstoffen’,die onder leiding van W.A.J.M. vanWaterschoot van der Gracht onderzoekverricht naar de diepere ondergrond vanNederland en zich voornamelijk richt ophet vinden van steenkool. In 1918 wordtdeze verkenning afgerond. In hetzelfdejaar neemt dr. ir. C. Lely, dan Ministervan Waterstaat, geld op in zijn begrotingvoor het oprichten van een geologischedienst. Dat voorstel wordt goedgekeurd ende Rijks Geologische Dienst is een feit.

Landsdekkend kaartwerkP. Tesch wordt de eerste directeur van deDienst, die onder verschillende namenopereerde en in 1997 opgaat in TNO. Hijblijft dat tot eind 1945. In 1920 begintTesch met de kartering van de nieuwegeologische kaart, schaal 1:50.000. Ookde directeur gaat in die tijd het veld inom te karteren. Zijn voornaamste mede-werkers zijn de geologen H.D.M. Burck,J.J. Pannekoek van Rheden, Th. Reinholden J.F. Steenhuis. Gekarteerd wordt vol-gens de indeling van de TopografischeKaart 1:50.000, waarbij elk kaartbladverdeeld wordt in vier kwarten. Van de

189 kwartbladen worden er tussen 1925en 1952 in totaal 173 gepubliceerd: eenvrijwel volledig landsdekkend kaartwerk.Alleen noordelijk Groningen en Frieslanden Zuidwest-Zeeland ontbreken. De kaartbevat naast een uitvoerige legenda, eenprofiel dat onder de kaart staat. De legenda is tijdens de ruim vijfentwintigjaar van karteren vrijwel ongewijzigd geble-ven. De tijdvakken worden aangegeven meteen Romeins cijfer, oplopend van jongnaar oud (Holoceen = I, Pleistoceen = II,enz.). De onderverdeling van de tijdvakkengebeurt met een Arabisch cijfer, ook oplo-pend van oud naar jong voor zover hetafzettingen zijn die ouder zijn dan hetKwartair. De lithologie wordt aangegevendoor een letter toe te voegen (k voor klei, zvoor zand enz.) Is de toplaag dunner dande minimumdikte van die afzetting, danwordt de afzetting eronder ook aangegevenop de kaart als een (rekenkundige) breukmet boven de ‘deelstreep’ de toplaag,eronder de diepere afzetting.

PanoramaschetsenVrijwel het complete archief van de veld-opnames van de ‘Tesch’-kaart is bewaardgebleven. Volgens de indeling van deTopografische Kaart 1:25.000 in oudenummering (de zgn. Bonne-blaadjes) is erper kaartblad een map met een handge-schreven lijst met (diepere) bestaandeboringen (vaak bij melkfabrieken endrinkwaterwinningen), een lijst met son-deringen (2-m-diepe gutsboringen) eneen aantal kaartjes (een puntenkaartjemet de locaties van de sonderingen eneen kaartje met veldwaarnemingen). Opdeze kaartjes is het pad te achterhalendat de veldgeologen toen gevolgd heb-ben, vrijwel altijd lopend, al zijn er pano-ramaschetsen bekend van de omgevingvan Montferland die vanaf een paarden-rug getekend zijn. Met kroontjespen staat aangetekend of deonverharde weg uit zand of grindhoudendzand bestaat, of er moerassige plaatsen,steilrandjes en kleine kopjes, zwerfstenenof moerasijzererts gevonden zijn, en hoede toestand van de vervening is. Somsstaat er ‘van horen zeggen’ informatie bij:“volgens de grootvader van de eigenaar zithier een leemlaag op 15 m diepte” of: “devader van de eigenaar bracht nog in 1902elke winter drie karren ijzererts naar deovens in Deventer”. De geologen van toenbezaten veel minder technische mogelijk-heden en wetenschappelijke kennis dannu, maar zij hadden de kans om details tezien in een nog grotendeels gaaf land-schap en dat is ons niet gegeven. Als laat-

ste bevatten de meeste mappen één ofmeer met ecoline ingekleurde ontwerpenvoor de uiteindelijke geologische kaart.

VerouderdNa de Tweede Wereldoorlog zijn als laat-ste kaartbladen van Groningen en Fries-land en enkele Waddeneilanden uitgege-ven, maar de methode van karteringbleek verouderd. De Kwartairgeologie hadeen enorme vlucht genomen met nieuwevakgebieden als de palynologie (pollen-analyse) en de sedimentpetrologie. Anderzijds werden er steeds meer eisenaan de geologische kaart gesteld. Metname Waterstaat en de cultuurtechniekzochten veel gedetailleerdere informatietot grotere dieptes dan op de Tesch-kaartstond. De watersnoodramp van 1 februari1953 en de Deltawet die kort daarnawerd aangenomen, maakten een zeernauwkeurige kennis van de ondergrondvan de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilan-den van absoluut levensbelang. De aanzetvoor de ‘nieuwe’ kartering was een feit.

Cees den OtterAukjen Nauta

Page 8: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

8 Geo.brief april 2007

Maak een wandeling met een karteerder enje komt ogen en oren te kort. Bij het be -klimmen van de Lochemse Berg, ongeveerin de achtertuin van Den Otter, vertelt hijdat de door het ijs opgestuwde hellingaltijd de steilste kant is. Eenmaal op de topblijkt dat echt zo te zijn, want de an derekant gaat zacht glooiend naar beneden. Dekiezelstenen op de berg zijn bont van kleur,een kenmerk van Rijn/ Maasgrind. Hij wijstwat ondiepe kuilen aan: oude groevetjes.De heuvel heeft geen erosiegeultjes, debodem neemt al het regenwater op. Maarwat verderop wijst zijn vrouw met kennisvan zaken de enige duidelijke geul aan op

de berg, de plek waar de kinderen altijdsleeën als er sneeuw ligt.

FoutjeDen Otter heeft de watersnoodramp van’53 heel bewust meegemaakt. Hij woondein Barendrecht, twee zeedijken weg vanhet water. Zijn vader zag de voorraadaardappelen – hij was aardappelhande-laar – overstromen en dat was een finan-ciële ramp voor het gezin. Hij was al jonggeïnteresseerd in geologie, kocht van zijnzakgeld de geologische kaart van Rotter-dam en schreef een brief aan de (toen-malige) Geologische Dienst dat er een

fout in zat. Iemand van het kantoor Dor-drecht is een avond langs geweest en dejonge Den Otter had een zomerbaantje. In 1961 kreeg hij een vast dienstverbandals ‘los-vast arbeider in algemene dienst’.“De naoorlogse geologische karteringenzijn begonnen in Zeeland en Zuid-Hol-land,” legt Den Otter uit, “waar de over -stroming het meest rampzalig verlopen is.Het was belangrijk voor het Deltaplan omde lithologie van de ondergrond precies te kennen en de waterbewegingen in debodem. Er zijn proefkarteringen gedaanom de legenda vast te stellen, te bepalenwat belangrijke grenzen waren en eenkleurenschema met codes af te spreken.Geologen als Hageman en Van Staaldui-nen hebben daar heel veel werk aan ver-zet. De vooroorlogse geologische kaartvan Tesch was voor het Holoceen erg glo-baal: het was zeeklei op zeezand, of zee-klei op veen, of geen zeeklei. Een goedinzicht in de Holocene transgressies enregressies was er nog niet. Pollenanalyseis in de jaren dertig ontwikkeld en kool-stof-14 datering kwam pas in de jarenvijftig of zestig van de vorige eeuw op.Later is er natuurlijk ook kritiek gekomenop de nieuwe indeling. Met name de ont-wikkeling van de bekkens laat zich niet inzo’n rigide structuur voegen. De zeespie-gelstand is wel mondiaal, maar water laatzich bijvoorbeeld stuwen door de wind,en rivieren gedragen zich ook verschil-lend. Wat er in Zuidwest-Nederlandgebeurd is, is niet helemaal te vergelijkenmet de ontwikkeling van de Waddenzee.”

Mathematisch of pragmatischHet karteren gebeurde ’s zomers. De geo-logisch assistent was eindverantwoordelij-ke. Hij bepaalde de plaats van de borin-gen, vroeg de eigenaar van de grond omtoestemming en maakte de beschrijvin-gen. Zijn assistent hielp met boren ensjouwen. ’s Winters, en als het erg slechtweer was, werden de gegevens uitgewerkt

.voetlicht

Na de watersnoodramp van 1953 besloot de overheid tot de kartering voor eennieuwe geologische kaart van Nederland. Het eerste proefblad – het Zeeuwseeiland Schouwen-Duiveland – kwam in 1959 uit. In 1995 valt het besluit om testoppen met de kartering van de kaart bla den. De kleinste helft van Nederlandis dan ‘bedekt’. Het laatste kaart blad – Enschede West/Enschede Oost/ Glaner -brug, schaal 1:50,000 – komt ‘postuum’ in 2000 uit. Project leider van dit bladwas Cees den Otter, die in 1961 in dienst kwam bij de Geologische Dienst.

De karteerder: een ‘kei’ in het veld

Page 9: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

april 2007 Geo.brief 9

en de kaarten ingekleurd. Wie de be -schrijvingen had gemaakt, wanneer diegeschreven waren en de plaats van deboringen volgens de Rijksdriehoekcoördi-naten, werd nergens genoteerd. Waaromook. De kaart met de locatie zat vóór inde map met de beschrijving en uit hethandschrift bleek snel wie de schrijvergeweest was. In het pre-computer tijd-perk waren de beschrijvingen niet genor-meerd. Later, toen alles digitaal moest,zijn computers stukgelopen op ‘mosterd-groenbruine’ of ‘soldatengroene’ zandenen alle variaties daarop. Per vierkante kilometer werden zes totzeven boringen gezet. Nederland kendetwee scholen: de strikte, mathematischeverdeling van de boringen van het hogeNoorden en de meer pragmatische aanpakvan het Zuidwesten. Den Otter: “Het grotevoordeel van een strak raster was dat demaximale fout makkelijk te berekenenwas. Het probleem was dat je erg ongeluk-kig kon uitkomen: net achter een vaart,midden in een sloot of achter in een per-ceel. Wij verdeelden de boringen zo goedmogelijk, maar pasten de locatie aan alsdat beter uitkwam. De boringen warengemiddeld acht tot tien meter diep. Wijboorden zo diep als onze fysieke kracht hettoeliet. Was het belangrijk om iets dieperte gaan – om een grens te vinden – danzetten we alles op alles, tot onze ogenbijna uit hun kassen vielen. Je laat je tochniet kisten door wat zeezand.” Naast boringen, waren bouwputten eenprima manier om inzicht te krijgen in deondergrond. Zo zag Den Otter de dekzandendie bij Oudenbosch (westelijk Noord-Bra-bant) aan het oppervlak dagzomen, schitte-rend ontsloten terug onderin de bouwputvan de Volkeraksluizen bij Willemstad.

De geoloog StaringAls hij eind 1966 hoort dat het kantoorvan het nieuwe district Oost in Lochemgevestigd gaat worden, wil hij daar graaggaan werken. Hij kent de zuidwesthoekvan Nederland na zes jaar aardig goed,heeft vele sloten met de polsstok (eenboorstang) genomen en is nieuwsgierignaar de zanden in het hoge deel vanNederland. Bovendien woont hij met zijnvrouw als krakers avant-la-lettre in eenonbewoonbaar verklaard huisje naast hetkantoor van de Geologische Dienst inMijnsherenland en zij willen ook graageens een degelijk dak boven hun hoofdhebben. Zij verhuizen naar Gelderland.Lochem is de geboortegrond van W.C.H.Staring, de man die de eerste geologischekaart van Nederland gemaakt heeft, een

stormachtig project dat zestien jaar inbeslag genomen heeft. In 1867 presen-teerde hij het laatste kaartblad. Het ideevan ijstijden was in die tijd nog niet‘geland’ in Nederland, zoals Den Otterhet verwoordt. Dat kwam pas enkele tien-tallen jaren later. Staring herkende hetmateriaal dat de Rijn en de Maas vanuithet zuiden aanvoerden. Hij realiseerdezich dat er ook sediment vanuit het noor-den kwam, maar schreef dat voornamelijkaan snel stromend water toe.Het was voor Den Otter een uitdaging omte gaan karteren in het Pleistocene deelvan Nederland dat voornamelijk uit zandbestaat. Hier werd gekeken naar de korrel-grootte van het materiaal, afronding enmattering (door de wind) van de korrels,de mineralogische samenstelling en in -schakelingen van schelpen of veenlaagjes.

“Wat de Rijn en de Maas aanvoeren isbont van kleur. Er zitten allemaal verschil-lende mineralen in. Het zand dat met deBaltische rivieren meekomt, is zo oud dathet vrijwel volledig uit kwarts bestaat. De rest is verweerd, er zitten vrijwel geenzware mineralen in. In fluvio-glaciale af -zettingen zit vaak veel fijn grind. Boven-dien heb je in het oosten van het land ont -sluitingen. We gingen naar groeves, bestu-deerden wanden die afgegraven werden bijde aanleg van nieuwe wegen. Als we eenzandauto zagen, dan reden we er achter-aan op zoek naar de groeve. Mijn broertipte me nog dat er in Apeldoorn gegravenwerd voor het nieuwe belastingkantoor.”

Laag van BeuningenJaren veldwerkervaring, een degelijkeopleiding – Den Otter haalde in 1968 zijndiploma Geologisch Assistent – veel cur-sussen en excursies, en een grote dosisnieuwsgierigheid gaven hem een scherpeblik om geologische fenomenen te her-kennen en de ondergrond te begrijpen.Als hij het vijfhonderd meter lange profiel

bestudeert waar de snelweg bij Borne(Hengelo) onder het spoor gaat, wordt heteen sport om ‘uit te rekenen’ waar deLaag van Beuningen moet liggen. “Beu-ningen is een één-steens desert pave-ment, een laagje grind afgezet in eenwoestijn. Al het fijne materiaal is uitge-blazen. Zie je het Eem-veen, dan weet jedat de Laag van Beuningen daar bovenmoet zitten. Zie je nabij het maaiveldbeekklei of Jong Dekzand-II dan moet jedieper zijn. Zo kun je vaak bepalen waardit onopvallende laagje zou moeten zittenen negen van de tien keer vind je hem.”Naast het pure karteerwerk waren er ookopdrachten. In de jaren zestig en zeventigwerd er gekarteerd voor de enorme uit-breiding van de infrastructuur in Neder-land. Rijkswaterstaat wilde dan bijvoor-beeld weten waar zij zand met specifiekekarakteristieken kon vinden voor de aan-leg van nieuwe wegen. Later deed dedienst onderzoek naar verhoogde arseen-gehaltes in ijzeroer en grondwater, enkwam er aandacht voor de radonconcen-tratie in de bodem. In Oost-Nederland isonderzoek gedaan aan de Tertiaire Rupel-klei en de zoutdome bij Weerselo in ver-band met de opslag van radioactief afval.

BuizerdsDe kartering van de geologische kaart vanNederland is stopgezet in 1995. De vraagnaar geologische kennis bleek veranderd,de computer bood nieuwe mogelijkheden.Het overgrote deel van de boringen dieooit in de Nederlandse bodem gezet zijn,zitten in de TNO-database DINO. Afhan-kelijk van de vraag, kan alle relevanteinformatie uit deze database gehaald wor-den en kunnen er geologische kaarten enprofielen specifiek voor dat probleemgemodelleerd worden. Fysiek het veld inis (bijna) niet meer nodig.Voor Den Otter is het een prachtig vakgeweest. Hij heeft zich naast het karterenaltijd ingezet om het grote publiek teinformeren. Hij heeft een geologischefietsroute geschreven – een ‘Rondje Zwol-le’ – en heeft veel lezingen gegeven. Hijheeft nauw samengewerkt met organisa-ties die zich inzetten voor natuurbeheeren is op de mooiste plekken geweest. Alshij een favoriet moet uitkiezen, dan is hethet Springendal bij Ootmarsum. “Er vlo-gen zo’n twintig buizerds rond, ze cirkel-den al hoger en hoger en vertrokken toenéén voor één naar Zweden. Dat was vaneen bovenaardse schoonheid.”

Aukjen Nauta

Cees den Otter:

‘Je laat je toch niet kisten door wat zeezand’

Page 10: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

10 Geo.brief april 2007

Onder leiding van prof. C.H. Edelman ontwik-kelde zich aan de Landbouwkundige institutenin Wageningen de kennis van bodem en land-schap. Edelman onderkende de sterke sturenderol van het reliëf op de bodem- en gebruikspa-tronen in het landschap. Ongetwijfeld hebbenluchtfoto’s daarbij een grote rol gespeeld. Metname het archief van de foto’s die de geallieer-den tijdens de oorlog hadden genomen, washeel belangrijk. Het liet een slecht gedraineerdNederland zien. De foto’s vormden als het ware

de eerste vorm van een algemeen hoogtebe-stand van Nederland (een AHN avant la lettre).Verschillen in grijstinten – vochtverschillen inde grond – maakten minuscule hoogteverschil-len zichtbaar op de foto’s.

NEBO-kaartEdelman beschikte zo conceptueel en fysiekover een ‘helicopter view’ van het Nederlandselandschap. Hij kon al in 1950, tijdens het eerste Internationale Bodemkundigen Congresin Amsterdam, de voorloper van de Bodem-kaart van Nederland presenteren. Met eenminimum aan veldwerk, in een zeer korte tijden intensief gebruik makend van de geomorfo-logie, tekende hij een goede kaart op schaal1:400.000. In 1961 verscheen haar opvolger (schaal1:200.000) op initiatief van de CommissieLandbouwwaterhuishouding Nederland(COLN). In 1965 volgde een uitvoerige toe-lichting: de NEBO-kaart was geboren. Veld-werk werd verricht om gegevens te verzame-len, maar voor het begrenzen van de kaart-vlakken werd voornamelijk gebruik gemaaktvan de geomorfologie. De veldmensen uit dietijd waren meestal uitstekende waarnemers.Het landschap was hen daarbij behulpzaam,omdat het nog niet was getroffen door degesel van de antropogene planatiedwang alsgevolg van de ruilverkavelingen. Na de kaart volgde de publicatie van de pro-

vinciale boeken met de blauwe kaften. DezeNEBO-boeken waren in feite de eerste (maarwel achteraf) toelichtingen bij de kaarten. Deboeken beschrijven de geologie en de bodem,maar vooral de bodemeigenschappen wordenin maat en getal uitgedrukt. Er wordt onder-scheid gemaakt tussen de land-, tuin- en bos-bouwkundige kwaliteit en die worden uitvoerigbesproken. De kaarteenheden – geomorfolo-gisch onderscheiden – zijn achteraf zo goedals mogelijk morfometrisch gedefinieerd.

SamenwerkingGegeven de groeiende maatschappelijke behoef-te aan meer detail voor de diverse toepassingenvan de grond, werd besloten tot verschillendekarteringen op 1:50.000 schaal. Het is niet ver-wonderlijk dat deze detaillering geleid heeft toteen scheiding der geesten. De Bodemkaart sec,richtte zich op de classificatie van bodems: demorfometrie. Maar om de informatie over hetreliëf niet verliezen, werd besloten tot het uit-voeren van een geomorfologische inventarisatie.De geomorfologische invalshoek bij de afgren-zing van kaartvlakken had haar waarde albewezen in de voorafgaande periode. Opgrond daarvan werd besloten dat de systemati-sche kaartproductie zou worden gedragen doorzowel de Stiboka (het huidige Alterra) als doorde Rijks Geologische Dienst. Beide instantieswaren immers bezig met een landelijke inven-tarisatie, gebruikten dezelfde kaartschaal enzouden dus beide kunnen profiteren van geo-morfologische informatie. Organisatorischwerd de voormalige afdeling Geologie van deStiboka omgevormd tot de afdeling Geomorfo-logie en Palynologie. Beide diensten leverdenieder een fte op academisch niveau; de tweeveldassistenten werden betaald door de Stibo-ka; de RGD betaalde de cartografie en hetdrukken van de kaarten. De gehele productiewerd fysiek uitgevoerd in Wageningen. De lei-ding van de groep lag bij prof. G.C. Maarle-veld, toen hoogleraar aan de UvA.

Prof. Maarleveld en drs. J.A.M. ten Cate (vanStiboka) hebben begin jaren zestig van de vori-ge eeuw een landelijke legenda ontwikkeld enbeschreven. Deze legenda was gebaseerd opvier niveaus. Traditioneel vormt de genese inhet buitenland het hoogste niveau bij een inde-ling, maar in ons land is het reliëf zo sterk doorde mens beïnvloed dat het buitenlandse princi-pe niet kan worden toegepast. Daarom werd deabsolute hoogteligging het eerste niveau van delegenda, gevolgd door reliëf (hoogteklassen),morfografie (helling, dal, terras, etc.) en ten-slotte morfogenese. Met de recreatieve waardevan het reliëf in gedachten, stond bij het kiezenvan de grenzen van de reliëfklassen de mense-lijke belevingswaarde centraal. Bij het visuali-seren van deze vier factoren op de kaart is,onder leiding van cartograaf Heerema, een zeergebalanceerde kleurkeuze gevonden die tot eenduidelijk en, in esthetische zin, bijzonder fraai,product hebben geleid.

KeurslijfDe opname van de kaart gebeurde door in hetveld rond te rijden en daar met name de ter-reinknikken en reliëfklassen vast te leggen. Deandere aspecten werden van achter het bureautoegevoegd. Nieuw onderzoek vond nauwelijksplaats; het productietempo stond voorop. Erverschenen dan ook gemiddeld twee kaartbla-den – als dubbelblad zonder toelichting – perjaar. Maar ieder voordeel heeft zijn nadeel. Het

De periode na de Tweede Wereldoorlog was er een van wederopbouw eneconomische groei. De daarbij behorende geest van vernieuwing vormde de wegbereider voor allerlei grote landelijke projecten. De toenemendeintensivering in de landbouw en de opkomst van niet-agrarisch grondgebruikriepen om meer kennis van bodem en landschap.

Thema • De na-oorlogse karteringen

De geomorfologische en

Page 11: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

april 2007 Geo.brief 11

gescheiden opnemen van geomorfologie, bo -dem en geologie, het verschil in karteertempo,de grote groep betrokkenen, mensen met eigenagenda’s maar niet begiftigd met het overzichten de betrokkenheid van Edelman, hebben ervoor gezorgd dat de beoogde synergie voor deverschillende nationale karteerprojecten niet isgehaald. De geomorfologische kaart zelf heeftwel een eigen plaats op de markt veroverd. Metname vanuit de landinrichting op provinciaalniveau, maar ook op andere ‘schalen’ (streek-plannen, ruilverkavelingen, boswachterijen,etc.) was er veel vraag naar. De provinciesNoord-Brabant, Limburg en Friesland zijn bij-voorbeeld geheel in opdracht gekarteerd. In de tachtiger jaren kwam er een nieuwegeneratie academici die de vast omschrevenlegenda soms als een keurslijf ervoer. Dat wasniet verwonderlijk, want niet alle landschaps-typen waren oorspronkelijk geanalyseerd metdezelfde mate van detail. Het dekzandland-schap was het meest uitgewerkt, maar Lim-burg en de kustvlakte hadden bijvoorbeeldduidelijk minder aandacht gekregen. Boven-dien kwam er een nieuw hulpmiddel: de1:10.000 hoogtepuntenkaart, een werkelijklandelijk hoogtebestand. De analyse hiervan(via het handmatig tekenen van contourlijnen)bracht veel nieuw inzichten. Er werden nieu-we legenda-eenheden toegevoegd, die aanvan-kelijk slechts kort omschreven werden op degedrukte kaart. Later werden de nieuwe

inzichten verwerkt in separaat gedrukte toe-lichtingen. In het bijzonder kunnen we nugrootschalige patronen die boven de menselij-ke maat uitgaan, herkennen en dat voegt eendimensie toe aan de landschapsgenese.

Actueel Hoogtebestand NederlandBegin jaren negentig was de tijd van ministe-riële bezuiniging, krimp en afstoting vantaken. De Rijks Geologische Dienst vond eencreatieve en politieke oplossing. Er werdengeen medewerkers ontslagen, maar, onder hetmotto ‘het hemd is nader dan de rok’ werd desamenwerking met de Stiboka verbroken. Endaarmee viel de basisfinanciering voor deGeomorfologische kaart weg.Dezelfde bezuinigingen stuurden ook de gebrui-kerskant aan, zodat de opdrachten decimeer-den. Bij het Staringcentrum (opvolger van deStiboka en voorganger van Alterra) stond hetvoortbestaan van de gehele kartering ter discus-sie. In het zicht van de haven (90% van hetland was gekarteerd) werd de systematischekartering gestopt. Gelukkig werd ook hier dekennis niet buiten de deur gezet.Via allerleisluipwegen kon toch mondjesmaat wordendoorgewerkt. Nieuwe kaartbladen werden ech-ter niet meer gedrukt. In de velden van het toe-gepast onderzoek, die minder in de wind ston-den dan de systematische kartering, bleef degeomorfologische inbreng bestaan. Het herstelvan beeklopen, cultuurhistorisch onderzoek en

onderzoek aan aardkundige waarden vormdentijdelijk de belangrijkste dragers. Inmiddels is de maatschappelijke reactie op devoortvarende ontwikkelingen in het landschapuit de zestiger en zeventiger jaren zover, dat erweer behoefte komt aan landelijke overzichten.De zogenaamde lagenbenadering (in de laatsteNota’s Ruimtelijke ordening worden de onder-grondlaag-netwerklaag en de occupatielaagonderscheiden) in allerlei ruimtelijke orde-ningsvraagstukken vraagt om een geomorfolo-gisch fundament. Gelijktijdig maakt de nieuwe,derde variant van een nationaal hoogtebestand:de digitale AHN (Actueel HoogtebestandNeder land), veldwerk schijnbaar onnodig. Wittevlekken, overgebleven na het stopzetten van desystematische kartering, kunnen worden inge-vuld en er ontstaat inmiddels bij Alterra alsnogeen landelijk overzicht dat veel sneller kan wor-den gebruikt dan haar papieren voorlopers. Hetbiedt de mogelijkheid om de synergie, die in dezeventiger jaren verloren ging, alsnog te herstel-len, hoewel samenwerking over instituutsgren-zen heen moeizaam blijft. De vraag blijft of denieuwe vorm van synergie – gebaseerd op eendigitale wereld, maar totaal ontworteld van develd situatie – niet teveel een fictieve wereldvoortbrengt.

Meindert van den BergTNO Bouw en Ondergrond

GEOLOGISCHE KAART1:50.000

Gestuwde afzettingen van de Formatie van Drente (midden-boven) vastgelegd middels vier verschillende karteringen.

bodemkundige kaarten

Page 12: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

schuiving heeft plaats gevonden van eenpure lithostratigrafische benadering naareen legenda met duidelijke biostratigrafi-sche en chronostratigrafische kenmerken. Beschrijvingen van de aan de legenda tengrondslag liggende stratigrafie door Vander Heide (1960, 1961, 1963) en doorHageman in 1969 laten deze veranderingvan filosofie duidelijk zien. De vraag wasof de legenda puur gebaseerd moest zijn

12 Geo.brief april 2007

Thema • De na-oorlogse geologische kaarten

Kort na de Tweede Wereldoorlog, toen de eerste generatie geologische kaarten (schaal 1:50,000) bijna gereed was,nam de toenmalige Geologische Dienst van Nederland het besluit om een nieuwe geologische kartering uit te voerenop dezelfde schaal. De belangrijkste reden om dit te doen was de noodzaak voor een meer gedetailleerde kennis vande ondiepe ondergrond (tot enkele tientallen meters diepte) en de veranderende geologische inzichten op het gebiedvan de ontwikkeling van het Kwartair.

Figuur 1: Deel van de legenda voor de Holocene afzettingen in het Zeekleigebied van de tweede genera-

tie geologische kaarten, schaal 1:50.000. (a)Vertandingen van het A en B type, (b) De kleur en vertan-

ding van het A-type, (c) Een voorbeeld van de toepassing van vertande profieltypen (uit Hageman, 1964).

op lithostratigrafie, een meer chronostra-tigrafische benadering moest laten zien,of een combinatie van beide moest zijn.Er werd duidelijk geprobeerd om zoveelmogelijk informatie op de kaarten te zet-ten, iets wat met name voor de toegepas-te geologie van belang is (fig. 2).

ZeespiegelbewegingTe zelfder tijd werd er ook onderzoek

Bovendien beperkte het bodemkarterings-programma van STIBOKA (Stichting voorBodemkartering) dat net gestart was, zichtot de bovenste anderhalve meter van debodem en er was meer geologische infor-matie nodig over de diepere delen.

De profieltype legenda voor afzet-tingen uit het HoloceenVan 1950 tot 1956 is er een verkennendkarteerproject uitgevoerd in het Westland,een gebied tussen Den Haag en Rotter-dam. In 1954 breidde het project zich uittot Zeeland. Doel van de proefkarteringwas de ontwikkeling van een legenda diegeschikt moest zijn voor het hele complexepatroon van klastische sedimenten eningeschakelde veenlagen. Ook moest de opde legenda gebaseerde kaart inzicht gevenin de genese van het gebied en de ruimte-lijke verdeling van de afzettingen. In 1957 presenteerde Ir. B.P. (Bob) Hage-man zijn voorstel voor een legenda geba-seerd op profielen. Zijn systeem maaktehet mogelijk om geologische kaarten temaken met een pseudo-driedimensionaleinhoud. Dit voorstel, dat nooit een officiëlepublicatie heeft gezien, vormde de basisvoor de publicaties van De Jong en Hage-man in 1960 en Hageman in 1963, diedeze legenda, die gebaseerd is op profie-len, beschrijven. Het ontwerp van delegenda was voor die tijd revolutionair –het maakte het mogelijk om in een platvlak toch de afwisseling van bodemlagentot op zekere diepte weer te geven (fig. 1).Uit de jaarverslagen van de GeologischeDienst en uit andere correspondentieblijkt duidelijk dat er tijdens de voorbe-reiding en de toepassing van deze legen-da voor Holocene afzettingen een ver-

De legenda, een historisch perspectief

Page 13: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

gedaan dat specifiek gericht was op eenbeter begrip van de ontwikkeling van deHolocene Nederlandse kustvlakte. In1961 promoveerde S. (Kiek) Jelgersmamet een uitstekend onderzoek over deHolocene zeespiegelstijgingen. Haar enander onderzoek door Pons in 1963 enVan Straaten in 1965 hebben gezorgdvoor een beter inzicht in de sedimentaireen palaeogeografische ontwikkeling vande Holocene kust in Nederland. Toen ermeer koolstof-14 dateringen beschikbaarkwamen, kwam Hageman in 1969 tot deconclusie dat perioden met versterktemariene invloed afgewisseld werden metperioden van minder sterke marieneinvloed. De laatstgenoemde perioden wer-den getypeerd door uitgebreide vormingvan veenlagen. Schommelingen in dewereldwijde Holocene zeespiegelcurvewerden toen min of meer ‘één op één’gecorreleerd met de afwisseling van veen-lagen en klastische afzettingen. Alge-meen werd aangenomen dat de afwisse-ling van Holocene klastische afzettingenen veenlagen alleen maar veroorzaaktwerden door zeespiegelbewegingen.Dit alles leidde uiteindelijk tot de inpas-sing van bio- en chronostratigrafischeaspecten in de profieltype legenda van deHolocene kustvlakteafzettingen door Hage-

man in 1969 en door Zagwijn en VanStaalduinen in 1975. Hageman introdu-ceerde in 1969 formeel de Westland For-matie, waarin alle Holocene klastischekustvlakteafzettingen (de ‘mariene afzet-tingen’) opgenomen waren evenals allezogenaamde peri-mariene afzettingen (deklastische fluviatiele afzettingen gevormdonder invloed van een stijgende zeespie-gel), en alle veenlagen in de kust- en allu-viale vlaktes. Belangrijk is dat de termmariene afzettingen hier synoniem is metkustvlakte-afzettingen die onder invloedvan getijden gevormd zijn. In overeenstem-ming met eerdere Belgische en Fransepublicaties van Dubois in 1924 en Taver-nier in 1947 en 1948 onderscheiddeHageman een onderste en een bovenstemariene klastische sequentie: de afzettin-gen van Calais en Duinkerke. Vaak wordendeze afzettingen gescheiden door eenbelangrijke veenlaag: het Hollandveen. Deperi-mariene (fluviatiele) tegenhangers vande Afzettingen van Calais en Duinkerkewerden de afzettingen van Gorkum en Tielgenoemd. De laatste twee werden weeronderverdeeld in vier eenheden, Calais enGorkum I-IV. Een vergelijkbare onderverde-ling kwam er ook voor Duinkerken en Tiel,maar dan als Duinkerken–Tiel 0 tot III. Al deze stratigrafische en kaarteenheden

beperkten zich tot een specifieke tijd en –was het idee – zouden perioden represen-teren van zeespiegelstijging. De individu-ele eenheden van de klastische afzettingenbevatten inschakelingen van veenwiggen oforganische horizonten die stratigrafischsamen het Hollandveen vormen.

Het legendasysteem afgeschaftBij deze korte beschrijving van degeschiedenis van de legenda is het vanbelang om zich te realiseren dat dezeclassificatie ‘ontworpen’ is na onderzoekin het Westland. Dit gebied – was toenhet idee – zou representatief zijn voor dehele kustvlakte. Bij het vorderen van dekartering bleek dat dit niet het geval was.Met name in de Kop van Noord-Hollanden in Friesland en Groningen ontbreekthet Hollandveen vaak. De onderscheidenprofieltypen konden nog wel wordengekarteerd, maar de koppeling aan Afzet-tingen van Calais of Duinkerke was in diegebieden heel moeilijk. Voortgaand onderzoek aan de zeespiegel-stijging heeft inmiddels aangetoond dat deveronderstelde schommelingen daarin nietsignificant zijn – met andere woorden: zezijn er niet (zie bijvoorbeeld Kiden et al.,2002). Toen door het sterk groeiendeinzicht in sedimentaire processen in dejaren 80 en 90 ook nog eens bleek datklastische sedimentatie danwel veenvor-ming op een gegeven plek in de kustzoneook best kon worden verklaard door ver-schillen in regionaal sediment-aanbod inplaats van door – toch al niet aantoonbare-zeespiegelschommelingen was de indelingeigenlijk niet meer houdbaar. Het duurdenog tot 2003 voordat ze formeel werdafgeschaft. De kartering met dit legenda-systeem was al eerder opgehouden – in1998. De kaartserie is niet voltooid.Tegenwoordig bestaat de kartering van deGeological Survey of The Netherlands uitgedetailleerde drie-dimensionale compu-termodellen van de ondergrond.

Henk WeertsTNO Bouw en Ondergrond

Dit artikel is een sterk ingekorte bewerking van de hierondergenoemde publicatie uit 2005 Geïnteresseerde lezers kunnen daar meer informatie vinden.De referenties die bij dit artikel horen kunnen op de kngmg-website gevonden worden.

Weerts, H.J.T., W.E. Westerhoff, P. Cleveringa, M.F.P. Bierkens,J.G. Veldkamp & K.F. Rijsdijk, 2005, Quaternary geological map-ping of the lowlands of The Netherlands, a 21st century perspective.Quaternary International 133-134: 159-178.

april 2007 Geo.brief 13

Figuur 2: Fragment van het kaartblad Rotterdam West (37 W) van de tweede generatie geologische

kaarten, schaal 1:50.000. Om nog meer vertandingen aan te kunnen geven is de legenda hier nog

verder verfijnd (uit Van Staalduinen, 1979).

Page 14: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

14 Geo.brief april 2007

Met de toenemende druk op de ondergrondis de klassieke geologische kaart met daar-op de dagzomende formaties, ondersteunddoor enkele representatieve profielen, nietmeer waar behoefte aan is. Afhankelijk vande klant – die informatie zoekt in verbandmet de aanleg van nieuwe infrastructuren,of vragen heeft over waterbeheersing enwaterwinning – kan een geologische kaartde breedte en de diepte in gaan.

DINOAan de basis van de nieuwe geologischekarteringen van Nederland van de ‘ondie-pe’ en ‘matig diepe’ ondergrond vanNederland – respectievelijk tot ca. 30meter diep en tot maximaal 500 meterdiepte – staat DINO, de database waarinde gegevens van zeer veel boringen, diewaar dan ook in Nederland gezet zijn,opgeslagen liggen en digitaal toegankelijkzijn voor iedereen. Ruim 16.000 matigdiepe boringen zijn beschreven volgensde nieuwe lithostratigrafie die in 2000 ingebruik is genomen (zie KNGMG-Nieuws-brief 4, 2003, of www.DINOLoket.nl).Classificatie in dit systeem gebeurt op basisvan macroscopisch herkenbare lithologischeeigenschappen en stratigrafische positie. Destratigrafische indeling is gemaakt op grondvan herkomst en genese. Er is een strakkehiërarchie van laag (de kleinste lithologischeeenheid), via laagpakket en formatie naargroep (de hoogste). Groepen en formatieskunnen lithologisch heterogeen zijn, maarzijn genetische verwant. Lagen en laagpak-ketten zijn wel lithologisch homogeen. Hier-door is de informatie veel toegankelijkergeworden. Bij de aanleg van infrastructuurof het onttrekken van grondwater is het inte-ressanter te weten waar zandlichamen zichbevinden dan tot welke ‘chronostratigrafi-sche’ eenheden zij behoren.

LagenmodelUit de informatie in DINO is een landsdek-kend geologische model ontwikkeld van de

matig diepe ondergrond: DGM, het DigitaalGeologisch Model. De bodem is onderver-deeld in een serie lithologische eenhedendie bovenop elkaar gestapeld zijn: hetLagenmodel. De diepteligging van de basisvan de lagen is het basisgegeven waarmeehet model werkt. Met deze informatie wor-den modellen gemaakt, waaruit willekeuri-ge doorsnedes en kaartvlakken kunnenworden gegenereerd. Uit de circa 380.000boringen die DINO bevat, is een selectiegemaakt van zo’n 16.000 boringen om ditmodel te ontwikkelen. Aanvullende infor-matie is beschikbaar uit sonderingen, boor -gat metingen en laboratoriumonderzoek aanbijvoorbeeld zware mineralen of schelpen.Dat alles wordt ge modelleerd volgensstrakke regels. Het lagenmodel DGM isvoor iedereen toegankelijk op internet viahet DINOLoket (zie figuur 1).Voor de toekomst zijn met name de boven-ste 30 meter van de ondergrond van Ne -der land van Nederland van groot belang,want daar zal veel gaan gebeuren in hetovervolle Nederland. Nederland wordt hier-voor verdeeld in een uniform netwerk metrechthoekige cellen. Iedere cel kan eenbepaalde waarde toegekend krijgen, afhan-kelijk van de vraag van de opdrachtgever,zoals lithologie, permeabiliteit of geotech-nische eigenschappen. Momenteel wordthard gewerkt aan de bewerking van dehonderdduizenden boringen, die vaak nietdieper reiken dan ca. 10 m.

Breuken en ijsDe Nederlandse ondergrond bestaat grof-weg uit een dik pakket zanden, kleien enveen. Na afzetting kunnen deze lageningesneden zijn door rivieren, opgestuwdzijn door het ijs, of door breukbewegingen zouttektoniek verschoven zijn. Alleeneen lagenmodel is niet voldoende vooreen model van de Nederlandse onder-grond met enige gelijkenis. Die latereprocessen zijn in het model verwerkt doorgebruik te maken van de kennis van de

grootschalige geologische geschiedenisvan Nederland, die ‘bovenop’ de boorge-gevens is gelegd en geïnterpoleerd om toteen compleet kaartbeeld te komen. Voor-beelden zijn de breukbewegingen in Oost-Brabant en Limburg, die invloed hebbenop de dikte van de afzettingen, of delocatie van glaciale geulen en zoutstruc-turen in noordoostelijk Nederland.

REGIS-IIEen van de toepassingen van het nieuwelagenmodel is REGIS-II, het modernehydrogeologische ondergrondmodel uit2005 (REGIS: REgionaal GeohydrologischInformatie Systeem). Het is de opvolgervan REGIS-I, dat TNO-NITG sinds beginjaren negentig in samenwerking met hetRIZA (het rijksinstituut verantwoordelijkvoor zoetwaterbeheer en de afvalverwerkingvan water) en de Nederlandse provincies(behalve Limburg) heeft uitgevoerd. Dezeset digitale bestanden met (geo)hydrologi-sche informatie van waterbeheerders –REGIS-I – werd voorafgegaan door depapieren Grondwaterkaart van Nederland,die eind jaren tachtig werd afgerond.Rond de afronding in 1998 besloten debetrokken instanties tot een update, eenproject dat uitgemond is in een nieuw on -dergrondmodel met hydrogeologische infor-matie, dat via DINOLoket bereikbaar is.Voor de ontwikkeling van REGIS-II isgebruik gemaakt van dezelfde set borin-gen uit DINO die gebruikt is voor de ont-wikkeling van het nieuwe geologischelagenmodel. REGIS-II gebruikt dus ookde nieuwe lithostratigrafische indeling. Eris voor het nieuwe hydrogeologischemodel gebruik gemaakt van informatie uitmatig diepe boringen (tot 500 meterdiep). De consequentie hiervan is dat erweinig tot geen gegevens gebruikt zijnvan de bovenste 10 meter van de bodem,die in de vele ondiepe boringen verborgenzit. Alleen de provincie Zeeland heeftopdracht gegeven om de ondiepe borin-

Thema • De nieuwste geologische kartering

Het Lagenmodel

De klassieke kartering van Neder land met veldwerkers en (hand) boringen is halverwege de jarennegentig stopgezet. Karteren ge beurt nu grotendeels met behulp van de ruim 380.000 boringenin de Nederlandse bodem, waarvan de gegevens opgeslagen liggen in DINO (Data en Informatievan de Nederlandse Ondergrond), een database die nog steeds groeit.

Page 15: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

april 2007 Geo.brief 15

gen in het model te verwerken, zodat erdaar ook een gedetailleerd model van debovenste, Holocene deklaag is.

Hydrogeologisch modelHet grote verschil tussen de twee REGIS-sen ligt in de aanpak van het model. InREGIS-I werden de niet slechtdoorlaten-de klei- en veenlagen als zogenaamdegidslagen gebruikt en in het model vast-gelegd. De tussenliggende watervoerende,vooral zandige eenheden werden nietdiepgaand onderscheiden, waardoor debijbehorende parameters als porositeit en

permeabiliteit beperkt beschikbaar kon-den worden gesteld. In REGIS II zijn alleafzonderlijke kleilagen en de tussenligen-de zandlagen ruimtelijk binnen een for-matie gekarteerd, zodat er voor hetmaken van grondwatermodellen bijvoor-beeld een relatie gelegd kan worden tus-sen het type afzetting en de doorlatend-heid. De lagen in het nieuwe hydrogeolo-gische model zijn direct te relateren aande daadwerkelijke geologie. Als laatste stap in het nieuwe REGIS-model, zijn kaarten gemaakt waarop dehydraulische eigenschappen van de hydro-

geologische eenheden te zien zijn, de zoge-naamde parameterkaarten. Dit maakt hetmogelijk om verschillende hydraulischeeigenschappen van de eenheden inzichte-lijk te maken en beschikbaar te stellen.

AanpakDe nieuwe aanpak heeft er toe geleid datde terminologie veranderd is. De termen‘gidslaag’ en ‘gidslagenmodel’ in REGIS-Izijn in de jongere versie veranderd in‘hydrogelogische eenheid’ en ‘hydrogeolo-gisch model’. De eerste wordt gedefinieerdals een pakket sedimenten met uniformekarakteristieken qua samenstelling eneigenschappen van doorlatendheid,begrensd door duidelijke grenzen – laag-grens, faciësgrens, erosierand of breuk.Iedere hydrogeologische eenheid is in hetveld onder te brengen in een bepaaldelithologische klasse, en maakt deel uit van,of valt samen met een lithostratigrafischeeenheid. De ruimtelijke interpretatie van deondergrond in hydrogeologische eenhedenvormt het hydro geologische model.In REGIS-II zijn, op grond van lithologi-sche samenstelling en de daarmeesamenhangende hydraulische eigen-schappen, vier typen eenheden onder-scheiden: kleiig, zandig, venig en com-plex (een afwisseling van verschillendelithologiën die niet over grotere afstand tevervolgen zijn). In Limburg komen hier deeenheden bruinkool en kalksteen bij. Intotaal zijn er 106 hydrogeologische een-heden onderscheiden (ter vergelijkingREGIS-I had 31 gidslagen; na afrondingvan Limburg zullen er 125 eenhedenzijn). De uitbreiding komt deels doordatzandige eenheden meegenomen zijn inhet model en deels door meer detailleringin de kartering. Van iedere hydrogeologi-sche eenheid is zo landsdekkend de topen de basis van de eenheid vastgesteld,met een resolutie van 100 bij 100 meter.

BruikbaarheidREGIS-II biedt de mogelijkheid om, afhan-kelijk van de vraag, in meer of minder detailde hydrogeologische informatie van debodem weer te geven. Voor de gebruikersvan het model, vooral de provincies, zijn perprovincie schematisaties uitgevoerd, waarbijde watervoerende pakketten (WVP) enslechtdoorlatende lagen (SLD) volgens degewenste ordening zijn samengesteld uit dehydrogeologische eenheden. Via het DINO-Loket (www.dinoloket.nl) is REGIS-II toe-gankelijk voor iedereen (zie figuur 2).

Aleid Bosch en Eppie de HeerTNO Bouw en Ondergrond

Figuur 1. Een gedeelte van een van de standaardprofielen van DGM.

Figuur 2. Een deel van de vele mogelijke kaartcombinaties van REGIS II.

Page 16: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

TNO is nauw betrokken bij beide projec-ten. De SPBA-atlas (SPBA: Southern Per-mian Basin Area) is een Europees projectwaar geologische diensten, oliemaat-schappijen, nationale overheden en uni-versiteiten bij betrokken zijn. De karteringvan de diepe ondergrond van off shoreNederland is een project uitgevoerd inopdracht van het Ministerie van Economi-sche Zaken en moet tot een beter ennauwkeurig beeld van de ondergrond lei-den, iets wat voor oliemaatschappijenbelangrijk is voor opsporing van nieuweolie- en gasvelden, maar ook voor nieuwetoepassingen, zoals hergebruik van legegasvelden door opslag van CO2 in dezevelden of het gebruik van geothermie.

Vijftig jaar SlochterenIn maart 2005 is de aftrap geweest voor hetmaken van een petroleumgeologische atlasvan het Zuidelijke Perm Bekken, dat zichuitgestrekt heeft van Engeland tot voorbijPolen (figuur 2). De atlas heeft als doel de

16 Geo.brief april 2007

Thema • De nieuwste geologische karteringen

TNO werkt nauw samen met de olie- en gasindustrie om kaarten en modellen te ontwikkelen van de diepe ondergrondvan Nederland. In 2004 is de “Geologische Atlas van de Diepe Ondergrond van Nederland – vasteland” gepubliceerd.Momenteel lopen er twee ‘diepe ondergrond’ projecten: het maken van de Petroleum Geologische Atlas van hetZuidelijk Perm Bekken (SPBA-atlas) en de geologische kartering van de diepe ondergrond van offshore Nederland.

De diepe ondergrondvan Nederland

figuur 1: Diktekaart Zechstein Groep

Page 17: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

petroleum E&P-industrie te stimuleren omhun activiteiten te continueren in dit rijpebekken. Het project is opgezet ter ere vanhet jubileum van het Slochterenveld in Gro-ningen en moet afgerond zijn in 2009. Hetis dan vijftig jaar geleden dat het grootstegasveld in dit deel van Europa is aange-boord. De atlas moet een compilatie wordenvan de kennis en ervaring opgebouwd inhonderdvijftig jaar exploratie en productie inhet Zuidelijke Perm Bekken. De SPBA-atlassluit aan bij het vorige atlasproject dat in2003 is afgerond met de publicatie van de‘Millennium Atlas: petroleum geology of thecentral and northern North Sea’.De ontdekking van Slochteren is belangrijkgeweest in de ontwikkeling van de kennisover het SPBA. Er is veel kennis opge-bouwd over de geologie door seismischonderzoek en boringen. De kans is dan ookklein dat er ergens in de ondergrond nogeen gasveld à la Slochteren verborgen ligt,klaar om gevonden te worden. Om zo opti-maal mogelijk te zoeken naar nieuwe(waarschijnlijk kleine) gasvoorkomens enom zo veel mogelijk gas uit bestaandereservoirs te halen, is het van groot belangdat de enorme geologische kennis die aan-wezig is bij geologische diensten, oliemaat-schappijen, nationale overheden en univer-siteiten, samengevoegd en gepubliceerdgaat worden, zodat de E&P-industrie dekans krijgt om het bekken zo volledigmogelijk te ontwikkelen. Bovendien geefteen dergelijke compilatie de wetenschap-pelijke instituten de mogelijkheid om hetbekken grondig te leren kennen, een ken-nis die gebruikt kan worden om een nieuwegeneratie petroleumgeologen op te leiden. De atlas richt zich op het gebied tussen50,5 en 56 graden noorderbreedte. Destratigrafie van het bekken (van het Pre-cambrische basement tot het Holoceen)

april 2007 Geo.brief 17

zal de basis vormen voor de tektonischeen paleogeografische ontwikkeling vanhet gebied. Specifiek gericht op olie engas, zal de geschiedenis van de honderd-vijftig jaar lange zoektocht naar olie engas in het gebied beschreven worden,naast de geologische geschiedenis van de vorming van olie en gas, migratie enreservoirvorming. Daarbij zal aandachtbesteed worden aan mogelijkheden ombijvoorbeeld gas op te slaan in lege reser-voirs en geothermische aspecten zullenook in de atlas besproken worden.

Activiteiten en plannenDe aftrap van het project was 2 maart2005 met de installering van een stuur-groep waarin verschillende nationale geo-logische diensten, ministeries en spon-soren (oliemaatschappijen) vertegenwoor-digd zijn. TNO is verantwoordelijk voor devoortgang en de daadwerkelijke uitvoeringvan het project, alsmede het compilerenvan alle geologische kaarten in GIS. De

British Geological Survey (BGS) levert de Chief-Editor van de atlas. Momenteelwerken maar liefst 125 auteurs afkomstiguit de zes samenwerkende Europese lan-den aan de eerste versie van tekst enfiguren van de in totaal 17 hoofdstukken.In principe worden de dieptekaarten vanbelangrijke lithostratigrafische intervallendoor geologen van de zes deelnemendeNationale Geologische Diensten gemaakt.De totale kosten van het project zijngeschat op 1,5 miljoen euro.Het afgelopen jaar zijn er bijeenkomstengeweest respectievelijk in Hannover bijde BGR (de Duitse Geologische Dienst),in Hoofddorp met TNO als gastheer en inEdinburgh bij de Britse GeologischeDienst (BGS). De technische voortgangvan het project wordt op deze bijeenkom-sten besproken, alsmede de tektonischeontwikkeling van het gebied en de tekto-nostratigrafische correlaties. Volgens deplanning moeten in het eerste kwartaalvan dit jaar de eerste GIS-dieptekaarten

figuur 2: SPBA: Southern Permian Basin Area

figuur 3: Profiel ZW-NO door Nederland

Page 18: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

18 Geo.brief april 2007

- Polaire land- en kustzone eco-systemen en global change.

- Invloed van menselijke activi-teiten op poolgebieden eninvloed van klimaatveranderingop mensen.

Naast het onderzoek is kennis-overdracht en een breed publiekbewust maken van het belang vande poolgebieden voor de samenle-ving een belangrijk aandachtsge-

bied tijdens het IPY 2007–2008.Daarom beperkt het IPY zich nietalleen tot de wetenschap, maarzijn ook de inheemse bevolking,scholen, musea, en de media eenbelangrijke partner van het IPY.De start van het IPY 2007-2008 inNederland was in Leeuwarden enGroningen. In aanwezigheid vanHare Majesteit de Koningin inLeeuwarden vond de officiële startplaats met onder andere een uit-voering van de Antarctica Symfonievan Sir Peter Maxwell Davies doorhet Noord Nederlands Orkest in hetNatuurmuseum Fryslân. Het weten-schappelijk polair symposium eendag later in Groningen was georga-niseerd door NWO en de KNAW.

Voor meer informatie zie ook:www.ipy.nl (nationaal),www.ipy.org (internationaal). Volg de wetenschappelijke expedities op de VPRO Pooljaarwebsite: http://noorderlicht.vpro.nl/pooljaar.

Op 8 maart is het vierde Interna-tional Polar Year (IPY) 2007-2008officieel van start. Het is precies 50jaar geleden dat het vorige IPY werdgeorganiseerd. Het vierde IPY is eenwereldwijd en door alle onderzoeks-disciplines gedragen onderzoekspro-gramma: ruim 60 landen, waaron-der Ne derland, en zo’n 50.000 per-sonen nemen deel aan het IPY. Hetdoel van IPY is een impuls gevenaan internationaal gecoördineerdwetenschappelijk onderzoek van depoolgebieden en het breed uitdra-gen van de resultaten. In Nederland is in 2006 een natio-naal IPY-programma (IPY.nl)gestart met een budget van zevenmiljoen euro voor de periode 2006-2010. Het wordt gefinancierd doorde ministeries van OCW, LNV,VenW, VROM, BuZa en NWO-ALW.Met dit bedrag zijn zeventienNederlandse IPY-onderzoeksprojec-ten gefinancierd met speciale aan-dacht voor Arctisch onderzoek,waarmee o.a. zestien jonge poolon-derzoekers zullen worden aange-

steld. Ondanks het relatief geringeaantal poolonderzoekers in Neder-land coördineren Nederlandseonderzoekers zes van de ruim 220internationale IPY projecten. Het Nederlands onderzoek in IPYricht zich op vier thema’s: - Veranderingen in de cryosfeer als

gevolg van klimaatveranderingen.- Veranderingen in de Zuidelijke

en Arctische Oceaan door kli-maat en menselijk toedoen.

.NWO

Het International Polar Year 2007-2008

Gletsjer bij Norsel Point, Anvers Island, Antarctica (Foto: Glenn Grant,

National Science Foundation)

samengesteld worden en het is deopdracht om in de loop van 2007 allevoorgestelde kaarten in GIS af te ronden.

Het SPBA-project behelst meer dan eenatlas (A2-formaat en in kleur) van hetZuidelijk Perm Bekken. Ook zal er eenCD-ROM gemaakt worden met de atlas oppdf-formaat waarbij de stratigrafie de toe-gang zal vormen tot de tekst, de figurenen de kaarten. Bovendien komt er eenGIS-toepassing waarmee interactiefgebruik gemaakt kan worden van de geo-database. Een database die de kaarten in‘gelaagde’ vorm beschikbaar heeft; dekaarten kunnen worden geëxporteerd inverschillende formats.

Offshore Nederland – ‘quick anddirty’Naast het grote SPBA-atlas project werktTNO aan de kartering van de diepe onder-grond van Nederland. In 2004 is de “Geo-logische Atlas van de Diepe Ondergrond

van Nederland – vasteland” verschenen.Nu wordt gewerkt aan het geologisch kar-teren van de diepe geologie van offshoreNederland en uitgangspunt vormt daarbijde niet-confidentiële data, zoals boringenen 2D- en 3D-seismiek, welke over hetalgemeen verzameld is door de olieindus-trie. Al deze projecten worden uitgevoerdin opdracht van het Ministerie van Econo-mische Zaken en vooral de olie-industrieheeft belang bij de eindproducten vandeze projecten. Maar ook voor niet olie-gerelateerde activiteiten worden deze pro-ducten gebruikt, zoals het opslaan van gasof CO2 in lege reservoirs of het gebruik vangeothermie als energiebron. In 2004 en 2005 is een snelle en grove(‘quick and dirty’) kartering uitgevoerdvan het offshore deel van Nederland(NCP-1 = Nederlands Continentaal Plat –Fase 1). Uiteindelijk zijn de gecompileer-de kaarten van de on- en offshore recen-telijk gepubliceerd in het NJG (december2006, figuur 1 en 3).

De volgende stap, NCP-2, moet voor ver-fijning van de geologische kennis zorgen.Na overleg met de exploratieafdelingenvan oliemaatschappijen actief in Neder-land is het offshore deel in zeven deelge-bieden onderverdeeld. Voor elk deelge-bied wordt er een 3D geologisch en struc-tureel raamwerk gecreëerd na een gede-tailleerde analyse van belangrijke litho -stratigrafische horizonten. Tevens wordteen uitgebreide faciës-analyse uitgevoerd,een nauwkeurige 3D tektonostratigrafischkader voor het gebied opgezet en een 3Dbegravingsgeschiedenis van source rocksen reservoirs gemaakt. Het eerste deel -gebied NCP-2A, Terschelling Bekken enhet zuidelijke deel van de NederlandseCentral Graben, is zojuist afgerond. Allekarteerproducten van de diepe onder-grond zijn opvraagbaar via www.nlog.nl

Hans DoornenbalTNO Bouw en Ondergrond

Page 19: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

april 2007 Geo.brief 19

tensis, waarin de rijkdom van detuin van Eichstätt werd beschre-ven, kostbare tulpenbladen vanHenstenburgh en Maria SybillaMerian en monumentale schilde-rijen en bloemafbeeldingen vanSavery en Van Huysum tonen deniet aflatende fascinatie voor deflora om ons heen. Bovendien zijn er zelden getoondeherbariumbladen te zien die doorLinnaeus persoonlijk zijn verza-meld en beschreven tijdens zijntweejarig verblijf op landgoed DeHartekamp in Heemstede. Zehebben nauwelijks iets van hunoriginele kleur verloren en illustre-ren net als de 19de-eeuwse bota-nische modellen en hedendaagsetekeningen de liefde voor denatuur, die 300 jaar na Linnaeus

nog steeds springlevend is. Detentoonstelling vindt plaats in het kader van het internationaleLinnaeusjaar 2007.

Info: www.teylersmuseum.nl

De tentoonstelling ‘Waar ben ik?Aardrijkskunde in kaart gebracht’,geeft een overzicht van het verle-

den, heden en toekomst van hetaardrijkskundeonderwijs en is totstand gekomen in samenwerking

Ter ere van de 300ste geboorte-dag van Carolus Linnaeus (1707-1778), is er in het Teylers Muse-um een tentoonstelling gewijd aandeze beroemde Zweedse plant-kundige.

In samenwerking met het Natio-naal Herbarium Nederland brengthet museum de belangstelling enliefde van wetenschappers enkunstenaars voor de natuur inbeeld. Hoe hebben zij de afgelo-pen vijf eeuwen naar bloemen enplanten gekeken en met welkegedrevenheid en passie legden zijdie in boeken, schilderijen, teke-ningen en prenten vast, zowelvoor als na Linnaeus?Linnaeus schiep orde in de naam-geving van het plantenrijk en

deelde het in in soorten, geslach-ten en families. Zo kon men inter-nationaal beschikken over eenuniversele indeling. Maar hoekwam men uiteindelijk tot dit sys-teem en welke invloed hebbennieuwe inzichten op Linnaeus’classificatie, zoals het huidigeonderzoek naar DNA? De tentoonstelling toont de vroeg-ste kruidenboeken en hedendaag-se technische hoogstaande bota-nische tekeningen, veelal afkom-stig uit de collectie van TeylersMuseum zelf, aangevuld met bij-zondere bruiklenen. Het handge-schreven 17de-eeuwse notitie-boekje van Pieter Pauw, hoofdvan de Leidse Clusiustuin, eenzeldzaam 17de-eeuws ingekleurdexemplaar van de Hortus Eystet-

.tentoonstellingen

Teylers Museum Haarlem, tot en met 3 juni 2007

Bloemen onder de loep, een hommage aan Linnaeus

Tot en met 24 juni 2007, Nationaal Onderwijsmuseum, Rotterdam

Waar ben ik? Aardrijkskunde in kaart gebracht

Kaart van Europa, ten gebruike bij het onderrigt in de Aardrijkskunde,

Jean Baptiste de Bouge 1827 (collectie: Nationaal Onderwijsmuseum).

New York, Ad. Lehmann, 1881-1900, Geographische Charakterbilde

(collectie: Nationaal Onderwijsmuseum).

Bron: Teylers M

useum

met het Koninklijk NederlandsAardrijkskundig Genootschap.

Het Nationaal Onderwijsmuseumtoont een bijzondere collectiewandkaarten, prachtige oudeatlassen, globes en telluria vanaf1750. Daarnaast zijn er prakti-sche leermiddelen zoals stempels,puzzels en beschrijfbare globes. In de tentoonstelling is uitgebreidaandacht voor de toekomst vanaardrijkskunde in het onderwijs.

In samenwerking met experts zijnvier toekomstscenario’s ontwik-keld die in een speciaal ingerichtlokaal van de toekomst zijn uitge-werkt. In een documentaire gevengeografen en onderwijsdeskundi-gen, waaronder Minister Mariavan der Hoeven, hun visie op descenario’s.

Informatie: www.waarbenik.info

Page 20: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

20 Geo.brief april 2007

Systematische en langdurigewaarnemingen zijn van vitaalbelang voor het begrijpen van denatuurlijke variabiliteit in het kli-maat. Belangrijk hierbij is hetgebruik van instrumentele waar-nemingen, satellietdata en paleo-klimatologische reeksen. Ditschreef het IntergovernmentalPanel on Climate Change, ofIPCC, in haar Samenvatting voorBeleidsmakers van het eerste Klimaatrapport, dat in 1990 ver-scheen. De hoofdauteurs van hetbelangrijke hoofdstuk in dit rap-port over broeikasgassen en aero-solen zijn de atmosferisch fysiciBob Watson en Henning Rodheen de aardwetenschappers HansOeschger en Ulrich Siegenthaler,die naam gemaakt hebben mettemperatuurreconstructies opbasis van stabiele iso topen -records. In dit hoofdstuk wordt derecente toename in de atmosferi-sche CO2-concentratie (van 315ppmv in 1958 - het begin van demetingen van Keeling op MaunaLoa, Hawaï - tot 350 ppmv in

1988) vergeleken met de variatiesin CO2 over de laatste 160,000jaar zoals die bepaald zijn uit deVostok ijskerndata (van ca. 180ppmv tijdens een glaciaal tot ca.280 ppmv tijdens een interglaci-aal). Ook bevat dit rapport eenuitstekend overzicht van klimaat-variabiliteit en verandering tijdensde afgelopen 5 miljoen jaar. HetIPCC heeft dus vanaf het beginoog gehad voor het ‘geologische’perspectief van de klimaatveran-dering die ons mogelijk te wach-ten staat als gevolg van de ver-branding van fossiele brandstof-fen.

Wat is er gebeurd sinds 1990?We hebben 15 jaar meer instru-mentele metingen. Ook hebbenwe heel veel meer paleo klimato -logische data, die een groterenauwkeurigheid en een betereruimtelijke verdeling hebben endie bovendien informatie gevenover steeds meer verschillendeklimaatparameters. Recente ijs -kern data van het European Pro-ject for Ice Coring in Antarctica(EPICA), die 740,000 jaar terug-gaan in de tijd, laten synchronevariaties zien in temperatuur ende broeikasgassen CO2, methaanen lachgas tijdens de laatste achtglaciale cycli. De initiële triggervan deze cycli zijn variaties in de Aardbaanparameters, waarbijbroeikasgassen en ijskappen alsbelangrijke positieve terugkoppe-lingen in het systeem optreden.Op basis van deze data lijkt hetuiterst onwaarschijnlijk dat eensubstantiële stijging van CO2 nietzal resulteren in een opwarming,ook al is het systeem complex enheeft de huidige CO2-toename(een verwachte verdubbeling aanhet eind van deze eeuw ten op -zich te van de preïndustriëleinterglaciale waarde) een antro -pogene oorsprong.

Paleodata worden steeds meergebruikt om klimaatmodellen tevalideren. Het PaleoclimateModelling Intercomparison Pro-ject richt zich onder andere ophet Laatste Glaciale Maximum(LGM; ca. 21,000 jaar geleden).Model-data vergelijkingsstudieshebben laten zien dat klimaatmo-dellen het LGM-klimaat goed kun-nen representeren, vooral watbetreft de grootschalige tempera-tuurverdeling. Omdat deze sterkbepaald wordt door de CO2-afna-me tijdens het LGM, geeft dittoch wel vertrouwen in de op kli-maatmodellen gebaseerde tempe-ratuur‘voorspellingen’ voor heteind van deze eeuw.

De IPCC-rapporten hebben ookvanaf het begin veel aandachtbesteed aan het klimaat in deafgelopen 1000 tot 2000 jaar.Een reconstructie van het verloopvan de gemiddelde temperatuurop het Noordelijk Halfrond vanMann et al. in het Klimaatrapportvan 2001 werd een icoon van hetklimaatdebat. Daarmee werd degrafiek ook doelwit van klimaat-sceptici. Priem maakt het wel ergbont met zijn bewering dat degrafiek door ‘een speciaal panel

van de US Academy of Sciencesnaar de schroothoop is ver wezenals product van data-manipulatie’.Van data-manipulatie is geensprake en de wetenschappelijkekritiek op de gebruikte statisti-sche methode is inmiddels weer-legd. Het panel heeft slechtsgewezen op de grote onzekerhe-den in dergelijke reconstructies,vooral wat betreft de oudereperiode, waarvoor relatief weinigdata zijn. Deze grafiek is beves-tigd door een aantal onafhankelij-ke studies die gebruik maken vanandere statische methoden endeels onafhankelijke data sets(Fig. 1). Wat leren we van ditsoort reconstructies? Vergelijkenwe de lang jarige schommelingenin het temperatuurverloop metreconstructies van zonne-activiteit(op basis van cosmogene iso -topen), dan is de correlatie signi-ficant. Ook vulkaanerupties, diein bepaalde perioden clusteren,blijken belangrijk om de tempera-tuurvariaties te verklaren. Pas inde vroege 20ste eeuw gaan veran-deringen in CO2 een rol spelen.Klimaatmodellen, die aangedre-ven worden met deze gereconstru-eerde forceringen (zon, vulkanenen broeikasgassen), simuleren

Fig. 1. Het temperatuurverloop vanaf 1000 AD volgens 10 verschillende stu-

dies (21-jaar lopend gemiddelde, afwijking t.o.v. de gemiddelde tempera-

tuur in de periode 1900-1960). De gemeten temperatuur is ook aangegeven

(NH Temp; rood gestreept). Bron: Juckes et al. (2006).

.ingezonden brief

Het klimaat en de mensIn de Nieuwsbrief vandecember 2006 (nr. 8) pleitHarry Priem voor een grote-re betrokkenheid van aard -weten schappers bij dediscussie over klimaatveran-dering. Het stuk wekt enigebevreemding, omdat dezebetrokkenheid a-priori ‘kriti -sch’ zou moeten zijn envraagtekens zou moetenzetten bij de validiteit vande ‘antropogene broei -kashypo these’. Het valt nogte bezien of de geologischedata hiertoe leiden. Wie hetstuk leest krijgt de indrukdat de Nederlandse geologi-sche gemeen schap deaansluiting bij de inter natio -nale discussie gemist heeft.

Page 21: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

april 2007 Geo.brief 21

een temperatuurverloop als in Fig.1. De rol van deze forceringen isonomstreden, terwijl de absolutebijdrage van de natuur lijke enantropogene factoren steeds beterwordt begrepen.

Wijzen modellen en data altijd indezelfde richting en begrijpen wehet klimaatsysteem van A tot Z?Zeker niet. Veel van de kleinereklimaatschommelingen tijdenshet Holoceen worden nog slechtbegrepen. Er zijn grote verschillentussen klimaatmodellen onderlingin de gesimuleerde oceaancircula-tie en de Warme Golfstroom tij-dens het LGM (Weber et al.,2007). De snelle klimaatfluctu-aties ge durende de ijstijden(Dansgaard-Oeschger cycli) en deabrupte opwarming aan het eindevan de laatste ijstijd (Fig. 2) zijnmoeilijk in modellen te vatten,laat staan te verklaren. Hoe onzeleefomgeving reageerde tijdensdeze fasen van snelle klimaatver-anderingen is in het licht van detoekomstverwachtingen uiterstrelevant. Al deze, op geologischeschaal jonge, klimaatfluctuatiesvonden plaats bij relatief kleineschommelingen in de atmosferi-sche concentratie van broeikas-gassen. Voor de met de huidige(en toekomstige) concentratie ver-gelijkbare situatie moeten we ver-der teruggaan in de tijd. Gebeur-tenissen uit het verre verleden,zoals het temperatuursmaximum op de Paleoceen-Eoceen grens(ongeveer 55 miljoen jaar gele-den), roepen nog veel vragen op.Paleodata geven bijvoorbeeld aandat het oppervlaktewater op deNoord pool toen temperaturenbereikte van ca. 23ºC (Sluijs,2006; Sluijs et al., 2006). Dit is10 graden warmer dan voorspeldwas op basis van de uitkomstenvan een geavanceerd klimaatmo-del (Fig. 3).

In deze discrepanties tussenmodelresultaten en op paleodatagebaseerde reconstructies liggende relevante vragen voor het ‘glo-bal change’ onderzoek. Neder-landse onderzoekers zijn zeeractief op dit grensgebied tussende klassieke aardwetenschappenen het natuurwetenschappelijkklimaatonderzoek. Dit zijn veelinteressanter en uitdagender vra-gen dan die naar de validiteit vande ‘antropogene broeikashypothe-se’, die in brede wetenschappelij-ke kring allang niet meer als eenhypothese gezien wordt. Vaak zijnhet verkeerde interpretaties vanzowel de geologische gegevens alsde uitkomsten van het IPCC, diedoor niet-ter-zake-kundigen in demedia gebracht worden enzodoende tot ongenuanceerde uit-spraken leiden (“stop de klimaat-verandering” of “global warmingals mantra”).

Nanne Weber, KNMILucas Lourens en Wim Hoek, Fac. Geowetenschappen UU

Publicaties• Huber, M. en Nof, D., 2006. Palaeogeogra-

phy, Palaeo climatology, Palaeoecology.• IPCC-website (www.ipcc.ch) voor de Kli-

maatrapporten.• Juckes, M. et al., 2006. Climate of the Past.

Discussions.• North Greenland Ice Core Project (NGRIP)

members, 2004. Nature.• Sluijs, A., 2006. Global Change during the

Paleocene-Eocene Thermal Maximum. Proef-schrift UU.

• Sluijs, A. et al., 2006. Nature (Zie:www.nature.com).

• Weber, S.L. et al., 2007. Climate of the Past (Zie: www.copernicus.org/EGU/cp/cp.html)

Fig. 2. Snelle klimaatfluctuaties tijdens de laatste ijstijd (Dansgaard-

Oeschger events) en de Pleistoceen-Holoceen overgang, zoals die geregis-

treerd zijn in de zuurstof isotopen gemeten aan de Groenlandse ijskap.

Bron: NGRIP members (2004).

Figuur 3. Een historisch broeikasklimaat: schattingen op basis van paleo-

data van de temperatuur tijdens de Paleoceen-Eoceen overgang van ca. 55

miljoen jaar geleden (rode stippen) en kort daarvoor of daarna (gele stip-

pen) en de zonaal gemiddelde temperatuur als functie van de geografische

breedte volgens een klimaatmodel (doorgetrokken lijn; Huber en Nof,

2006). Het klimaatmodel heeft een voor die periode aangepaste land-zee

verdeling en een CO2-concentratie van 1120 ppmv, vier keer de preïndu-

striële interglaciale waarde.

Page 22: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

22 Geo.brief april 2007

13 april 2007Symposium INQUA-Nederlandmet een preview van Nederlandsebijdragen aan het INQUA-congresin Cairns, Australië. Locatie: TNOBouw en Ondergrond, Utrecht.Informatie: http://www.geo.uu.nl/inqua-nl/

14 april 2007KNGMG jaarvergadering in Natu-ralis. Thema: Hoe reageren orga-nismen op klimaatsverandering.Zie ook pagina 3 van dezeGeo.brief en de bijlage.

14-25 april 2007Petrologische en geologischeexcursie naar Utah en Colorado.Stroomopwaarts van de GrandCanyon bezoeken we ontsluitingendie goed te vergelijken zijn meteen Groningen gasveld of het Brent

olieveld. Olie/gasveld analyse, pro-duktieplan. Bezoek aan DinosaurNational Monument Deelname:http:// www.georeizen.nl/pages/prog2007lang.php

15-18 april 2007Carbon in Peatlands: State-of-the-Art and Future Research, Wage-ningen, the Netherlands. Informa-tie: http://www.peatnet.siu.edu/CC07MainPage.html

15-20 april 2007European Geosciences Union(EGU), Wenen, Oostenrijk. Informatie: http://meetings.copernicus.org/egu2007/

18 april 18 2007PGK-lezing prof. Luthi van de TU-Delft: “Would you drill for gasin a fossil volcano?” KIVI-NIRIA-

gebouw, Prinsessegracht 23,2514 AP Den Haag. Aanvang:18.00 uur, borrel om 17.00 uur.

26 en 27 april 2007Darwin Dagen 2007 georgani-seerd door het Darwin Centrumvoor Biogeologie, gehouden inHotel Koningshof, Veldhoven.Informatie: http://www.darwincenter.nl/agenda/darwin_days.htm

26-29 april 2007Leidse Geologische Vereniging(LGV)-excursie naar Boulonnais.Info bij ab-actis LGV: Thea van de Graaff-Trouwborst: [email protected]

10 mei 2007Voorjaarssymposium NederlandseKring Aardse Materialen ‘Thebeauty of metamorphism’, Uni -

versiteit Utrecht. Ook algemeneleden vergadering. Inlichtingen:Timo Nijland (timo. [email protected]/ 0152763219 / 0653448387).

30 mei-1 juni 2007European Geothermal CongressEGC 2007. Tevens gelegenheidom de installaties van de aard-warmte-installatie in Unter -haching (in de buurt van Mün-chen, Duitsland) te bezichtigen.Contact: www.egc2007.de

6-9 mei 2007AAPG Hedberg Research Confe-rence ‘Basin Modeling Perspecti-ves: Innovative Developments andNovel Applications’ to be held inThe Hague. Information: http://www.aapg.org/education/hedberg/netherlands/index.cfm

.agenda

.personalia

Adreswijziging Drs. L. (Bert) van BommelShell ItaliaPiazza dell ‘Indipendenza 11/B00185 Rome Italië

E. (Esther) Bootsma BScWarmoesstraat 531521 CJ Wormerveer

Dr. J. (Jelmer) CleveringaKievietweg 347971 DC Havelte

Dr. J.T. van GorselEsso Australia Ltd12 Riverside QuaiSouthbank Melbourne VIC 3006Australia

Drs. S.E. (Shirley) van HeckZuiderparklaan 3492574GC Den Haag

J. (Jop) KlaverLangereis 41731 MD Winkel

drs. S. KoopmanOude Amersfoortseweg 1401212 AJ Hilversum

Drs. X.M.T. (Xavier) van Lanen School of Earth, Atmospheric andEnvironmental SciencesUniversity of Manchester Oxford Road M13 9PL – Manchester U.K.

Drs. J.E. MebiusMin. van Buitenlandse ZakenNederlandse Ambassade BamakoPostbus 200612500 EB Den Haag

Dr. M.J. (Michiel) van der MeulenDorpsstraat 27 A3981 EA Bunnik

Drs. P.J. (Pieter Jan) PestmanC/ Tineo 2, Chalet 628250 Torrelodones Spanje

Prof. Dr. J. J. G.(John) ReijmerVU, Fac. Earth & Life SciencesDep. Sedimentology and Strati-graphy

De Boelelaan 10851081 HV Amsterdam

Dr. H.E.C. (Hugo) SwanenbergPERENCO1 Franklins Row,London SW3 4SW U.K.

Dr. J. (Jolante) van WijkLos Alamos National LaboratoryEarth and Environmental Scien-ces DivisionMS D443Los Alamos, NM 87545 USA

Drs. M.E. (Marije) Wijstma-vanKoolwijkA/S Norske Shell Postboks 40 4098 Tananger Noorwegen

Nieuw lidN. (Noortje) DijkstraBetsy Perklaan 41187 PM Amstelveen

G.R. (Dina) HooijkaasLange Brug 142311 TL Leiden

Drs. W.P. (Wessel) van KesterenAntoniushof 2133583 ZJ Utrecht

I.C. de KortUilenstede 190-13261183AP Amstelveen

J. (Jozua) van OtterlooUilenstede 156-11111183 AN Amstelveen

R.S. (Rutger) van der VlietBeukstraat 10 b2565 ZA Den Haag

S.J. (Sanne) VogelsUilenstede 214-14881183 AP Amstelveen

Adres gezochtDrs. G.D. van den BerghMonsiegneur van Steelaan 3022273 EZ Voorburg

Page 23: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

april 2007 Geo.brief 23

Tot en met 3 juni 2007Teylers Museum Haarlem “Bloe-men onder de loep, een hommageaan Linnaeus”. Informatie:www.teylersmuseum.nl. Zie ookpagina 19 van deze Geo.brief.

13-15 juni 2007Fifth international symposium‘Spatial Data Quality 2007’, ITC Enschede. Informatie:http://www.itc.nl/issdq2007/

23–25 juni 200774ste Jaarlijkse Conventie van de VSP-ASP, met Excursie naarOrtisei, Val Gardena, Zuid-Tirol,Italië. Zie ook pagina 3 van dezeGeo.brief of www.vsp-asp.ch

Tot en met 24 juni 2007Nationaal Onderwijsmuseum, Rot-terdam “Waar ben ik? Aardrijks-

Geo.brief is een gezamenlijke uitgave van hetKoninklijk Nederlands Geologisch Mijnbouw-kundig Genootschap (KNGMG), het NWOgebiedsbestuur voor Aarde en Levensweten-schappen (NWO-ALW) en de Kring van Toe-gepaste Fysische Geografie (KTFG).Verschijnt 8 maal per kalenderjaarISSN 1572 2031

Oplage: 1500 of 2000

Redactie: Drs. Th.H.M. van Doorn (TNO,Utrecht), KNGMG, hoofdredacteurDrs. H. van den Ancker (KTFG) Drs. F.S. van Schijndel-Goester (KNGMG)(Vacant)Eindredactie: Drs. A. Nauta, [email protected]

Vormgeving: Grafisch Atelier WageningenGen. Foulkesweg 72, 6703 BW Wageningentel. 0317 425880; fax 0317 425886e-mail: [email protected]

Druk: Drukkerij Modern, Bennekom

Kopij/verschijningsdata 2007Nr. 3 13 april 16 meiNr. 4 25 mei 27 juniNr. 5 3 augustus 5 septemberNr. 6 7 september 10 oktober

Nr. 7 12 oktober 14 novemberNr. 8 16 november 19 december(wijzigingen voorbehouden)

Kosten lidmaatschap van het KNGMG72,50 gewoon lid50,- AiO/OiO19,25 studentlidmaatschapHet lidmaatschap is inclusief de Geo.brief enhet tijdschrift Netherlands Journal of Geo -sciences/ Geologie en Mijnbouw. Het lidmaat-schap loopt van 1 januari tot 31 december. Opzegging dient drie maanden voor het eindevan het kalenderjaar te geschieden.Deze Geo.brief wordt verspreid aan alle ledenvan het KNGMG en van de KTFG en tevensnaar ca. 300 geadresseerden van NWO-ALW.Losse abonnementen zijn niet mogelijk.

Advertenties: Voor het plaatsen van adverten-ties kunt u contact opnemen met het Bureauvan het KNGMG, tel. 030 2532412, e-mail:[email protected], of met het Grafisch Atelier /Uitgeverij Blauwdruk, tel. 0317 425880, e-mail: [email protected]. 2007: Tarieven bij eenmalige plaatsing1/1: 625,– 185 x 255 mm1/2: 350,– 185 x 125, 90 x 255 mm1/4: 210,– 185 x 60, 90 x 125 mm1/8: 154,– 185 x 25, 90 x 60 mmbedragen ex 19% btw

Hoofdbestuur KNGMGDrs. P.A.C. de Ruiter, voorzitterDrs. L. van de Vate (TNO), secretarisDrs. A.G. Marschall-Wesselingh, penningm.Dr. H. de Bresser (UU)Dr. J.C.M. de CooDrs. F.S. van Schijndel-Goester

Secretariaat KNGMGPostbus 80123, 3508 TC Utrechttel: 030 2532412 / fax: 030 2535523e-mail: [email protected] postbanknummer 40517 tnv KNGMG Utrecht

Adres NWO-ALWLaan van Nieuw Oost-Indië 3002593 CE Den HaagPostbus 93510, 2509 AM Den Haagtel: 070 3440 619 / fax: 070 3819033e-mail: [email protected]

Bestuur NWO-ALWProf.dr.ir. Rudy Rabbinge (voorzitter)Prof.dr. Paul A.M. Andriessen (vice-voorzitter)Prof.dr. Marcel DickeProf.dr. Lubbert DijkhuizenDrs. Rien HerberProf.dr. Marian JoëlsProf.dr. Gerbrand J. KomenProf.dr. C.M. MarianiProf.dr.ir. Marcel Stive

.colofon

.internet

Bodem, Water en Atmosfeer: www.bbw.wur.nlGAIA: www2.vrouwen.net/gaia/Geochemische Kring: /www.kncv.nl/website/nl/page313.asp?color=3Geologisch tijdschrift van de NGV: www.grondboorenhamer.geologischevereniging.nlIngenieurs-Geologische Kring: www.itc.nl/%7Eingeokri/IODP – Intergrated Ocean Drilling Pogramme: www.iodp.org/KNGMG:www.kngmg.nlNederlands Centrum voor Luminescentiedatering: www.ncl-lumdat.nl/Nederlandse Geologische Vereniging, NGV: www.geologischevereniging.nlNederlandse Kring Aardse Materialen: www.nkam.nlPalynologische Kring: sheba.geo.vu.nl/~palkring/wat_is_PK.htmPaleobiologische Kring: www.bio.uu.nl/~palaeo/Paleobiologie/index.htmPetroleum Geologische Kring: www.pgknet.nlStichting Geologische Activiteiten, GEA: www.gea-geologie.nl/Studievereniging GAOS (UvA): www.svgaos.nlTU-Delft: Centre for Technical Geoscience: www.ctg.tudelft.nlUniversiteit Utrecht: www.geo.uu.nlUniversiteit van Amsterdam: www.studeren.uva.nl/aardwetenschappenVrije Universiteit Amsterdam: www.falw.vu.nl

kunde in kaart gebracht”. Infor-matie: www.waarbenik.info. Zieook pagina 19 van deze Geo.brief.

28 juli tot 5 augustus 2007Bijeenkomst van de InternationalHistory of Geology (INHIGEO) inEichstätt, Duitsland. Thema: Thehistorical relationship of geologyand religion. Info: www.jura-museum.de/symposium.html

24-26 september 2007Internationaal congres ‘GeoPome-rania2007 – Geology cross-borde-ring the Eastern and WesternEuropean Platform’, in Szczecin/Poland. Informatie: http://www.geopomerania2007.org

Page 24: Geo.brief 2 2007 - kngmg.nl · de mineralogie, petrologie, econo-mische geologie en delfstofkunde, vulkanologie, geochemie en struc-turele geologie, alsmede toepas - singen van die

Kaartblad No=. 416 Diepenheim schaal 1:25.000 (Klatkaart met ecoline ingekleurd door Tesch c.s. 1928)