Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een...

90
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Opleiding Lichamelijke Opvoeding & Bewegingswetenschappen Academiejaar 2011 - 2012 Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in basketbal en volleybal Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad Licentiaat in de Lichamelijke Opvoeding Julie Claeys & Tine De Smet Promotor: Prof. Dr. Matthieu Lenoir Begeleider: Lic. Johan Pion

Transcript of Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een...

Page 1: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

Opleiding Lichamelijke Opvoeding & Bewegingswetenschappen

Academiejaar 2011 - 2012

Generieke talentkenmerken

voor talentidentificatie in

basketbal en volleybal

Scriptie voorgelegd tot het behalen van de graad Licentiaat in de Lichamelijke Opvoeding

Julie Claeys & Tine De Smet

Promotor: Prof. Dr. Matthieu Lenoir

Begeleider: Lic. Johan Pion

Page 2: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden
Page 3: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

Voorwoord

Aangezien wij beiden gefascineerd zijn door het werken met (talentvolle) jongeren binnen

de balsporten, was de keuze voor onze masterproef snel gemaakt.

We willen in de eerste plaats onze dank betuigen aan onze promotor Prof. Lenoir. Dankzij

hem was het mogelijk om onze masterproef te vervolmaken binnen ons interessegebied.

Ook willen we hem samen met onze begeleider Johan Pion bedanken voor de zeer vlotte

samenwerking. De manier van communiceren, ontvangen van feedback, gerichte

vraagstelling en bijsturen op alle andere vlakken heeft ons vaak net dat juiste duwtje in de

rug gegeven dat we op dat moment nodig hadden.

Daarnaast willen we ook de mensen binnen de onderzoeksgroep ‘talent’ (Prof. Roel Vaeyens,

Dieter Deprez, Job Fransen, Barbara Vandorpe) bedanken voor de fijne testdagen. Ook onze

medestudenten, aanwezig op de verschillende testdagen, verdienen een plaatsje in dit

dankwoord.

We zouden in het bijzonder ook een bedankje willen richten tot de leerlingen van de

Vlaamse Topsportscholen voor hun ongelofelijke inzet. Zonder hun participatie was er voor

ons geen data beschikbaar en dus ook geen masterproef mogelijk.

Verder hadden we graag alle andere personen bedankt die ons op de één of andere manier

geholpen hebben bij het schrijven van dit werk. We denken hierbij aan onze ouders, onze

vriendjes, familie, vrienden en vriendinnen ... . Bedankt voor het herhaaldelijk herlezen van

tekst, voor de hulp bij Word problemen, voor de onvoorwaardelijke steun, voor de vele

schouderklopjes, voor de getoonde interesse en voor het geduld.

Ten slotte willen we ook elkaar bedanken voor een aangename en vruchtbare

samenwerking.

Page 4: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

Abstract

Met deze studie willen we een bijdrage leveren in de huidige selectieprocedures en -criteria

binnen basketbal en volleybal. Gedurende drie opeenvolgende jaren werden er data

verzameld van alle Vlaamse Topsportscholen met de hulp van de Testbatterij van het Vlaams

Sportkompas. Alle analyses werden zowel voor jongens als meisjes uitgevoerd.

Deze masterproef behandelt drie onderzoeksvragen.

Het eerste doel is om na te gaan of een basketbalspeler/volleybalspeler kan onderscheiden

worden van andere topsportleerlingen a.d.h.v. een aantal tests met behulp van

discriminantanalyses. Gerapporteerde waarden zijn: canonische correlatie, Wilk’s lambda, p-

waarde, verklaarde variantie en percentage juist en verkeerd geplaatsten. Voor beide

sporttakken kunnen er tests geselecteerd worden die elite basketbal- en volleybalspelers

onderscheiden van de overige topsportleerlingen.

Het blootleggen van de verschillen tussen beide talentprofielen is een tweede doel in deze

studie. Deze resultaten werden bekomen met een Independent T-test. Zowel voor

antropometrische, fysieke als motorische talentkenmerken werden er verschillen tussen

beide sporttakken gevonden. Volleybalspelers hebben een grotere gestalte, bezitten een

grotere sprongkracht, hebben een grotere rompkracht, zijn leniger en scoren beter op

werpvaardigheid dan basketbalspelers. Basketbalspelers daarentegen blinken meer uit in

wendbaarheidstaken.

Een laatste doel in deze studie is een bijdrage leveren in de huidige selectiecriteria binnen de

Topsportschool basketbal en volleybal. De focus voor beide sporttakken op antropometrisch

vlak is selecteren op gestalte. Voor het fysieke en motorische profiel van een basketbalspeler

moet er nadruk gelegd worden op wendbaarheidstaken, naast het uithoudingsvermogen dat

reeds geëvalueerd wordt. Voor een volleybalspeler blijft het sprongvermogen uiterst

belangrijk.

Verder onderzoek naar positiespecifieke verschillen is aangewezen om nog specifiekere

selectiecriteria voorop te stellen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er een grotere dataset

beschikbaar is, zodat ook per leeftijdsgroep onderzoek verricht kan worden.

Page 5: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

Inhoudstafel

1 Literatuurstudie .................................................................................................................. 1

1.1 Definities ...................................................................................................................... 1

1.1.1 Talent .................................................................................................................... 1

1.1.2 Talentdetectie ...................................................................................................... 2

1.1.3 Talentidentificatie ................................................................................................ 3

1.1.4 Talentontwikkeling ............................................................................................... 3

1.1.5 Talentselectie ....................................................................................................... 3

1.1.6 Talentbevestiging (Confirmation) ........................................................................ 4

1.2 Problemen betreffende talentidentificatie ................................................................. 4

1.2.1 Nature-Nurture .................................................................................................... 4

1.2.2 Groei en maturiteit ............................................................................................... 9

1.2.3 Vroege specialisatie of veelzijdige ontwikkeling ................................................ 10

1.3 Modellen .................................................................................................................... 11

1.3.1 Ontwikkelingsmodel van Gagné ......................................................................... 11

1.3.2 Model van Régnier ............................................................................................. 12

1.3.3 Long-Term Athlete Development model (LTAD) voor basketbal en volleybal .. 14

1.4 Prestatiebepalende factoren van basketbal en volleybal ......................................... 18

1.4.1 Antropometrische talentkenmerken ................................................................. 18

1.4.2 Fysieke talentkenmerken ................................................................................... 25

1.4.3 Motorische talentkenmerken ............................................................................ 29

1.5 Onderzoeksvragen en hypothesen ............................................................................ 31

2 Methode ............................................................................................................................ 33

2.1 Proefpersonen ........................................................................................................... 33

2.2 Testbeschrijving ......................................................................................................... 34

2.2.1 Antropometrische tests ...................................................................................... 34

2.2.2 Fysieke tests ....................................................................................................... 34

2.2.3 Motorische tests ................................................................................................. 35

2.3 Statistische methode ................................................................................................. 36

3 Resultaten ......................................................................................................................... 38

3.1 Positionering basketbal- en volleybalspelers t.o.v. TSS ............................................ 38

3.2 Discriminantanalyses ................................................................................................. 39

Page 6: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

3.2.1 Jongens ............................................................................................................... 40

3.2.2 Meisjes................................................................................................................ 45

3.3 Vergelijking basketbal- en volleybalspelers............................................................... 50

3.3.1 Jongens ............................................................................................................... 50

3.3.2 Meisjes................................................................................................................ 54

4 Discussie ............................................................................................................................ 58

4.1 Inleiding ..................................................................................................................... 58

4.2 Jongens ...................................................................................................................... 58

4.2.1 Onderzoeksvraag 1 ............................................................................................. 58

4.2.2 Onderzoeksvraag 2 ............................................................................................. 60

4.2.3 Onderzoeksvraag 3 ............................................................................................. 62

4.3 Meisjes ....................................................................................................................... 63

4.3.1 Onderzoeksvraag 1 ............................................................................................. 63

4.3.2 Onderzoeksvraag 2 ............................................................................................. 64

4.3.3 Onderzoeksvraag 3 ............................................................................................. 66

4.4 Beperkingen in dit onderzoek.................................................................................... 67

4.5 Algemene conclusie ................................................................................................... 67

5 Referenties ........................................................................................................................ 69

6 Bijlagen .............................................................................................................................. 75

6.1 Bijlage I: Scorefiche VSK ............................................................................................. 75

6.2 Bijlage II: Gedetailleerde beschrijving van de tests ................................................... 76

6.2.1 Antropometrische tests ...................................................................................... 76

6.2.2 Fysieke tests ....................................................................................................... 77

6.2.3 Motorische tests ................................................................................................. 79

6.3 Bijlage III: Selectiecriteria basketbalschool ............................................................... 81

6.4 Bijlage IV: Selectiecriteria volleybalschool ................................................................ 83

Page 7: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

1 Masterscriptie - Literatuurstudie

1 Literatuurstudie

1.1 Definities

1.1.1 Talent

Een definitie van talent hangt vaak samen met de visie van de onderzoeker. Zo wordt de

nature visie gekenmerkt door de opvatting dat talent aangeboren kan zijn. Onderzoekers die

de nurture visie ondersteunen zullen eerder op zoek gaan naar de juiste omgevingsprikkels

om dit talent te laten ontwikkelen (Davids & Baker, 2007). Gagné (2004) definieert talent als

volgt: “Talent wijst op de superieure beheersing van systematisch ontwikkelde vaardigheden

in een bepaald activiteitsdomein, waarbij het individu zich bij de tien procent besten bevindt

ten opzichte van zijn leeftijdsgenoten, die ook actief zijn of waren in dit domein. Deze

domeinen kunnen zeer divers zijn.”

Een bepaalde natuurlijke aanleg kan zich uiten op verschillende manieren, afhankelijk van

het

activiteitsdomein. Zo kan handvaardigheid, als een natuurlijke fysiek vermogen,

gemodelleerd worden naar de specifieke vaardigheden van een pianist, een schilder, of een

videogamespeler. Intelligentie kan worden gemodelleerd in bijvoorbeeld de

wetenschappelijke redenering van een chemicus, het spelanalyse van een schaker, of de

strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000).

Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden in vier niveaus: talentdetectie, -

identificatie, -ontwikkeling en -selectie (Fig. 1-1, Williams & Reilly, 2000). Dit proces wordt

door Williams & Reilly duidelijk voorgesteld in “de stadia van het streven naar

uitmuntendheid”. De begrippen van Williams en Reilly worden hieronder verder

gedefinieerd.

Page 8: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

2 Masterscriptie - Literatuurstudie

Fig. 1-1. De verschillende fases in het talentidentificatie- en ontwikkelingsproces (uit

Williams en Reilly, 2000).

1.1.2 Talentdetectie

Talentdetectie verwijst volgens Williams & Reilly (2000) naar de ontdekking van potentiële

talenten die nog niet actief zijn in de sport in kwestie. Volgens Régnier (1993) refereert

talentdetectie naar het ontdekken van diverse prestatiekenmerken. Deze kunnen

aangeboren of onderworpen zijn aan het effect van leren/opleiding en moeten voldoen aan

de vereisten van een bepaalde sport om zo maximale prestaties toe te laten (Régnier, 1993).

Régnier (1993) formuleert de volgende basisprincipes van talentdetectie

Principe 1: Talentdetectie moet gezien worden als een proces binnen de grotere context

van talentontwikkeling.

Principe 2: Detectie impliceert een lange termijn voorspelling van de individuele

prestaties.

Principe 3: Detectie houdt rekening met de specifieke eisen van elke sport.

Principe 4: Aangezien sportprestaties het resultaat zijn van meerdere eigenschappen,

moet sport talentdetectie berusten op een multidisciplinaire aanpak.

Principe 5: Talentdetectie moet een belangrijke rol toewijzen aan

prestatiedeterminanten die sterk bepaald worden door erfelijkheid.

Principe 6: Talentdetectie moet rekening houden met de dynamische aspecten van de

prestaties, dat wil zeggen dat de relatieve bijdrage van

prestatiedeterminanten veranderen met de leeftijd en dat sommige

prestatiedeterminanten kunnen verbeteren via opleiding en ontwikkeling.

Page 9: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

3 Masterscriptie - Literatuurstudie

1.1.3 Talentidentificatie

Talentidentificatie heeft betrekking op het aanduiden van jonge atleten, die beschikken over

potentieel om op volwassen leeftijd tot de top te behoren. Talentidentificatie (TID) is het

proces waarbij men deelnemers gaat kwalificeren, die het potentieel bezitten om uit te

blinken in een bepaalde sport (Williams en Reilly, 2000). Vaeyens et al. (2008) definiëren

talentidentificatie als volgt: “TID impliceert de herkenning en de bepaling van potentiële

talentkenmerken door het meten van antropometrische, fysieke, fysiologische,

psychologische, sociologische, perceptuele alsook de technische vaardigheden”.

Bovendien helpen dergelijke talentindentificatie programma’s om deze jongeren te

selecteren en te rekruteren voor talent promotie programma’s. Dit bovenstaand beschreven

doel komt in de definitie van Williams en Reilly (2000) duidelijk naar voor. Toch herkennen

traditionele talentidentificatie programma’s zelden het onderscheid tussen het vinden van

wat een kampioen kenmerkt en de kwaliteiten die nodig zijn om een kampioen te worden

(Geron, 1978).

1.1.4 Talentontwikkeling

Via talentidentificatie komen de meest begaafde sporters terecht in

talentontwikkelingsprogramma’s. Dit houdt in dat sportbeoefenaars de ideale

trainingsomgeving aangeboden krijgen en zo de kans hebben om zich naar hun volle

potentieel te kunnen ontwikkelen (Vaeyens et al., 2008). Zonder de steun van de

ontwikkelingsprogramma’s blijven deze jongeren stagneren op hetzelfde niveau, waardoor

hun talent niet verder wordt ontwikkeld. De talentontwikkelingsprogramma’s moeten er

voor zorgen dat de geïdentificeerde jongeren de vooropgestelde doelstellingen halen en dat

er dus zo weinig mogelijk talent verloren gaat.

1.1.5 Talentselectie

De volgende stap in het talentontwikkelingsproces is, het selecteren van de individuen die

op dat ogenblik het vereiste prestatieniveau bereikt hebben om geselecteerd te worden,

Page 10: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

4 Masterscriptie - Literatuurstudie

voor deelname aan een tornooi of voor een team. Hierbij worden niet noodzakelijk de beste

sporters geselecteerd. Talentselectie kan beschouwd worden als een vorm van

talentidentificatie op korte termijn in functie van een tornooi (Williams & Reilly, 2000).

1.1.6 Talentbevestiging (Confirmation)

Vaeyens et al. (2008) voegden er nog “confirmation” aan toe. Deze term wijst op de

bevestiging van goede prestaties bij wedstrijden (Fig.1-2).

Fig.1-2: De verschillende fases in het talentidentificatie- en ontwikkelingsproces (uit Vaeyens

et al., 2008)

1.2 Problemen betreffende talentidentificatie

1.2.1 Nature-Nurture

De individuele verschillen tussen atleten blijft een centraal thema in de vele gebieden van de

bewegingswetenschappen. Dit leidt tot volgende cruciale vragen: waarom halen sommige

atleten meer voordeel uit een training dan andere? Hoe kan het potentieel van een atleet

het best geïdentificeerd en ontwikkeld worden? In hoeverre kunnen genetische tests

informatie bezorgen voor het specifiek ontwerpen van opleidings-en oefenprogramma’s

voor individuele atleten? Bestaat er een vorm van aangeboren ‘drive’ om te trainen?

De belangrijkste vraag in dit nature-nurture debat is hoe de omgevings- en genetische

kenmerken de prestatie in de sport kunnen beïnvloeden. De visie waar het potentieel, alle

sterktes en zwaktes van de atleet bepaald wordt door biologische factoren, zoals de genen,

Page 11: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

5 Masterscriptie - Literatuurstudie

ondersteunt de nature component (Mohammed et al., 2009). Wanneer er gesteld wordt dat

het ontwikkelde talent gevormd wordt onder invloed van de omgevingsfactoren

ondersteunt men eerder de nurture component. De argumenten voor beide visies worden in

de literatuur uitvoerig besproken (Davids & Baker, 2007).

Iemand die genetisch voorbestemd is, zal de top niet halen zonder de juiste trainingsprikkels

en –omstandigheden. Evenzeer kan een iets minder getalenteerd individu de top halen, mits

de juiste trainingsprikkels en –omstandigheden. Het blindelings aanvaarden van de

dualistische benadering ‘nature versus nurture’ is niet meer aan de orde. Het is geen zwart-

wit kwestie, maar eerder een interactie tussen de nature en nurture componenten.

1.2.1.1 Nurture – Omgevingsfactoren

Verschillende ervarings- en omgevingsfactoren beïnvloeden het leren en de prestaties in

sport.

I. Kwantiteit van training

Ericsson et al. (1993) concludeerden dat de primaire factor voor het onderscheiden van

sporters op verschillende niveaus het aantal uren gespendeerd in ‘deliberate practice’ is. Uit

de studie van Ericsson et al. (1993) is gebleken dat men minstens 10 jaar of 10 000 uren

moet oefenen alvorens men de noodzakelijke vaardigheden bezit en ook beheerst. Expertise

zou dan als volgt kunnen omschreven worden: expertise is het simpele resultaat van het

vergaren van de vereiste uren training. Deze ‘deliberate practice’ wordt gedefinieerd als het

specifiek en doelgericht oefenen met als doel het verbeteren van de prestatie in die

discipline. Deze benadering roept enkele kritieken op. Het zou in eerste instantie het idee,

dat vroege specialisatie (zie verder in deze scriptie) noodzakelijk is om elite prestaties te

kunnen verwezenlijken als volwassene, versterken.

II. Trainers en coaches

Zonder twijfel spelen coaches een cruciale rol in de ontwikkeling van het leerproces van hun

atleten. Ze zorgen voor een optimale invulling van de beschikbare tijd en vullen deze tijd ook

Page 12: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

6 Masterscriptie - Literatuurstudie

in met de aangepaste leerinhouden. Wanneer atleten vooruitgang boeken in de

ontwikkeling van hun vaardigheden moet de coach ook rekening houden met de eventueel

daar bijhorende veranderde cognitieve, fysieke en emotionele behoeften van de atleet. Het

vermogen van de coach om domein-specifieke kennis te gebruiken om de structuur van de

praktijk te optimaliseren, is essentieel voor de progressie en ontwikkeling van de atleet

(Davids & Baker, 2007).

III. Ouders

Ouders spelen een belangrijke rol in de atletische ontwikkeling van hun kinderen. Atleten

doorlopen steeds een aantal ontwikkelingsstadia. De rol van de ouders tijdens deze

verschillende stadia verandert mee. Tijdens het eerste stadium zorgen de ouders er vooral

voor dat kinderen in contact komen met sport. Bij de verdere ontwikkeling van het kind

neemt de betrokkenheid van de ouders af en krijgen de atleten zelf een grotere controle rol

in het beslissingsproces met betrekking tot hun toekomstige carrière. De rol van de ouders is

hier vooral gericht op financiële en emotionele steun (Davids & Baker, 2007).

Bloom (1985) ontwikkelde een model op basis van interviews met getalenteerde individuen

uit de kunst, wetenschap of sport. Aan de hand van interviews met deze talenten, hun

ouders, coaches en mentors reconstrueerde hij een model dat drie fasen doorliep: “the early

years”, “the middle years” en “the later years”. In elke weg naar de top (kunst, wetenschap

of sport) zijn deze drie stadia te doorlopen. De benamingen van de verschillende fasen

werden later aangepast (Régnier, 1993; Côté, 1999; van Rossum, 2009), zodat deze beter in

de sportsector begrepen konden worden: “initiation phase”, “development phase” en

“perfection phase” (Fig.1-3). Bloom beschreef in elke fase de rol van de verschillende

individuen die een bepalende factor kunnen zijn in de weg naar de top. Deze gegevens zijn

dus ook belangrijk wanneer het gaat over talentidentificatie, -detectie en -selectie.

Page 13: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

7 Masterscriptie - Literatuurstudie

Individu Fase in de carrière

Initiatie Ontwikkeling Perfectie

Speler vrolijk, speels,

levendig, “speciaal”

“verslaafd”,

toegewijd

gedreven,

verantwoordelijk

Trainer aardig, vrolijk, zorg,

proces gestuurd

streng, respect,

gediplomeerd,

veeleisend

succesvol,

gerespecteerd/ gevreesd,

emotioneel gebonden

Ouders

gedeelde opwinding,

ondersteunend, gewilde

trainer, positief

offeren zich op,

beperkte activiteit geen of beperkte rol

Fig.1-3: Eigenschappen van talentvolle spellers, hun ouders en coach doorheen de

verschillende fasen van hun carrière (naar Bloom, 1985 uit Régnier et al., 1993).

IV. Cultuur

De cultuur waarin een atleet opgroeit, is een vaak vergeten factor in de ontwikkeling van de

atleet. Het belang dat een natie of gemeenschap hecht aan een bepaalde sport kan een

belangrijke invloed hebben op het al dan niet boeken van succes. Zo heeft Canada

internationaal succes in ijshockey, terwijl Australië bedreven is in skiën en Kenia dan weer in

lange afstandslopen. Verder onderzoek is noodzakelijk om de beperkende rol van de cultuur

op de ontwikkeling van een expertise in sport te begrijpen (Davids & Baker, 2007).

V. Relatief leeftijdseffect

In verschillende onderzoeken die lopen in bv. voetbalsport wordt aangegeven dat, atleten

geboren in de laatste maanden van het jaar, minder vaak deel uitmaken van nationale teams

op senioren niveau (Vaeyens et al., 2008). Dit gegeven kan omschreven worden als het

relatieve leeftijdseffect. Kinderen die geboren zijn tijdens de eerste maanden van het jaar

hebben vaak een voorsprong op kinderen die geboren zijn in de laatste maanden van het

jaar, maar beiden bevinden zich dus in dezelfde leeftijdsgroep (Musch & Gordin, 2001).

Bovendien hebben kinderen die vroeger geboren worden in het selectiejaar vermoedelijk

een voordeel op vlak van gestalte en/of prestatievermogen ten opzichte van

leeftijdsgenoten die later dat jaar geboren zijn en zo hebben ze ook een grotere kans om

Page 14: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

8 Masterscriptie - Literatuurstudie

verkozen te worden voor bijvoorbeeld team- en sportselecties. Het relatieve leeftijdseffect

wordt opgenomen als een omgevingsfactor omdat het de reglementen zijn die sporters

groeperen volgens hun kalenderleeftijd. Verder hangt dit relatief leeftijdseffect ook nog af

van andere factoren, zoals bijvoorbeeld het wereldcontinent waarin je speelt, je eigenlijke

kalenderleeftijd en welke sport je beoefent. Dus eigenlijk is het relatief leeftijdseffect reeds

een interactie tussen nature en nurture.

Het relatieve leeftijdseffect kan op twee verschillende manieren verklaard worden. Een

eerste mogelijke manier is dat oudere atleten groter, sterker en sneller zijn dan jongere

atleten. Hierdoor ondervinden ze meer succesvolle pogingen en resultaten, waardoor ze een

grotere kans hebben om deze sport te blijven uitoefenen. De jongere atleten daarentegen

worden geconfronteerd met verlies, wat leidt tot frustraties, waardoor ze zich terugtrekken

uit die sporttak of uit de sport. Een tweede vaststelling stelt dat oudere atleten meer kans

hebben om geselecteerd te worden voor een beter team, waardoor ze onderworpen

worden aan betere coaching, betere training, betere faciliteiten. Hierdoor boeken ze nog

meer vooruitgang dan hun jonger leeftijdsgenoten (Davids & Baker, 2007).

1.2.1.2 Nature – Genetische factoren

Wetenschappers die de nature gedachte ondersteunen gaan ervan uit dat topatleten

geboren worden en niet gevormd worden door interactie met verschillende

omgevingsfactoren. Een aantal sportwetenschappers beweren dat genen verantwoordelijk

zijn voor maximaal de helft van de variatie in fysieke prestaties tussen individuen binnen

eenzelfde populatie (Hopkins, 2005). Deze wetenschappers sluiten zich aan bij de ‘single

gene as magic bullet’ theorie. De interindividuele verschillen in de respons op training

worden hierbij toegeschreven aan het ACE gen. Zo werd onder andere het genotype van

elite lange afstandslopers vergeleken met het genotype van sprinters (Scott et al., 2005). Uit

dit onderzoek bleek dat het gen α3-actinine meer aanwezig was bij lange afstandslopers dan

bij sprinters.

Page 15: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

9 Masterscriptie - Literatuurstudie

1.2.1.3 Besluit: dualistische visie

De dualistische visie verwaarloost het complementaire karakter van de interactie tussen

genetische factoren en omgevingsfactoren. Dit wil zeggen dat deze visie de subtiele nuances

van de complexe onderlinge relatie tussen genen en omgeving niet in rekening brengt. Er

kan geconcludeerd worden dat geen van beide benaderingen de variatie in prestatie van

verschillende individuen voldoende kan verklaren. Als tweede conclusie stelden Davids &

Baker (2007) dat atleten met een gunstiger genotype, die tevens in contact komen met de

aangepaste trainingsomstandigheden, meer kans maken op een positieve trainingsrespons.

Het is dus nog steeds zo dat topatleten gevormd worden en niet geboren worden, hoewel

het ene individu gemakkelijker topprestaties kan leveren in discipline A en het andere

individu gemakkelijker in discipline B. Zowel nature als nurture hebben dus een invloed op

de prestatie (Davids & Baker, 2007).

1.2.2 Groei en maturiteit

Talentidentificatie en -ontwikkeling zijn dynamische processen waarbij de differentiële

kansen voor jongeren, die verschillen in volwassenheid en vooruitgang, in rekening gebracht

moeten worden (Vaeyens et al., 2006). Succes op jonge leeftijd in een bepaalde sport wordt

bepaald door enerzijds het voldoen aan bepaalde sportspecifieke eisen en anderzijds de

fysieke karakteristieken van de atleet, die geassocieerd worden met de maturiteitsstatus

(het verschil tussen skeletale leeftijd en chronologische leeftijd) en de relatieve

chronologische leeftijd (Vaeyens et al., 2009). Concreet betekent dit dat de biologische

maturiteitsstatus invloed heeft op bijvoorbeeld gestalte, vetpercentage, functionele

capaciteiten en sportspecifieke vaardigheden van jonge atleten (Vaeyens et al., 2006).

De vroege identificatie van uitzonderlijk getalenteerde kinderen wordt bemoeilijkt door de

grote individuele verschillen in hun trainingsverleden en de (biologische) maturiteit in de

adolescentie (e.g. Baxter-Jones, Goldstein, & Helms,1993; Malina, 1994; Malina, Bouchard, &

Bar-Or,2004; Pearson, Naughton, & Torode, 2006). Het is opvallend dat jongens met een

meer gevorderde biologische maturiteitsstatus vaak succesvoller zijn in sport tijdens de

adolescentie, terwijl dit het tegenovergestelde geval is voor meisjes. Hoe ouder de atleten,

Page 16: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

10 Masterscriptie - Literatuurstudie

hoe minder maturiteitsverschillen zich voordoen. Gestalte en prestatievoordelen, die

geassocieerd werden met vroege of late maturiteit, worden dus gereduceerd terwijl

maturiteitsgeassocieerde variatie in lichaamsmassa kan blijven bestaan (Malina et al., 2004).

Maar iedereen wil vroeg op zoek naar talent, wat impliceert dat er rekening moet gehouden

worden met de maturiteit van de sportbeoefenaars. Verder is het duidelijk dat verschillende

sporten ook verschillende antropometrische types atleten vragen en dat er dusdanig een

vorm van impliciete sportspecifieke selectie gebeurt tijdens de kindertijd (Bass et al., 2000;

Baxter-Jones, Helms, Baines-Preece, & Preece, 1994; Baxter-Jones, Helms, Maffulli, &

Preece, 1995; Le Gall, Carling, Williams, & Reilly, 2008).

Men is het er meer en meer over eens dat laatrijpe kinderen bij de traditionele

selectiemodellen vaak door de mazen van het net glippen en de sport de rug toe keren,

hoewel ze toch zeer getalenteerd kunnen zijn, maar dat dit talent zich pas op latere leeftijd

manifesteert. (e.g. Abbott & Collins, 2002, 2004; Martindale, Collins, & Daubney, 2005;

Vaeyens et al., 2008).

1.2.3 Vroege specialisatie of veelzijdige ontwikkeling

Volgens de “deliberate practice” benadering van Ericsson (1993) is vroege specialisatie

essentieel om succesvol te worden in een bepaalde sport. Hij concludeerde dat het starten

van doelgerichte, herhaaldelijke training van vaardigheden op jonge leeftijd tot een hoger

trainingsniveau en betere prestaties leidde in elke fase van het leven. Daardoor werd het

moeilijker voor degene die met een specifieke opleiding begonnen op latere leeftijd, om

hetzelfde niveau te bereiken. Volgens meerdere auteurs (Wiersma, 2000; Wolstencroft,

2002; Baker, 2003; Côté et al., 2007) ontstaat er ten gevolge van deze aanpak een grotere

drop out. Côte et al. (2007) ijverde daarom voor de “deliberiate play” benadering. Hierbij

staat vooral het plezier centraal, wat heel belangrijk is bij de ontwikkeling van kinderen.

De initiële leeftijd van trainingsaanvang kan aanzienlijk verschillen tussen verschillende

sporten en een groot deel van de internationale atleten beginnen met training na de

“traditionele timing” van talentidentificatie, d.w.z. 8-12 jaar. Dit impliceert dat voor

Olympische sporten een specifieke opleiding vanaf een jonge leeftijd een belangrijke

voorwaarde is voor later senior succes (Vaeyens et al., 2009). Veel internationale atleten

Page 17: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

11 Masterscriptie - Literatuurstudie

hebben echter niet uitsluitend één sport beoefend in hun sportcarrière. Vaak hebben ze van

meerdere sportdisciplines geproefd tijdens hun kindertijd en de adolescentie, maar de

expertise in hun huidige (belangrijkste) sport wordt binnen een relatief korte tijd bereikt

(Vaeyens et al., 2009).

1.3 Modellen

1.3.1 Ontwikkelingsmodel van Gagné

Gagné (2000) maakt een onderscheid tussen “begaafdheid” en “talent”. Daarmee wil hij de

lijn afbakenen tussen talentvolle jongeren en degenen die gemiddeld blijven en niet

doorstromen naar de absolute top.

Het” Differentiated Model of Giftedness and Talent” (DMGT) (Fig. 1-4) bestaat uit zes

componenten. De eerste component “begaafdheid” wijst op het bezit en gebruik van

spontaan geuite vaardigheden (gaven) in minstens één vaardigheidsdomein. De tweede

component “Talent” verwijst naar de beheersing of de systematisch ontwikkelde

vaardigheden en kennis in minstens één activiteitsgebied. Beide componenten moeten

voldoende aanwezig zijn zodat het individu tot de top 10 % behoort van zijn/haar

leeftijdsgenoten, die in hetzelfde gebied actief zijn (Gagné, 2004). Bovenop deze eerste twee

componenten (begaafdheid en talent), introduceert het DMGT nog vier andere

componenten (intrapersoonlijke factoren, omgevingsfactoren, talentontwikkelingsproces en

kans) om de complexiteit van het talentontwikkelingsproces weer te geven. Deze vier

laatstgenoemde componenten van het DMGT kunnen onderverdeeld worden in twee trio’s.

Het eerste omschrijft de kern van het talentontwikkelingsproces, wat een transformatie

inhoudt van een gave in talent. De delen van het tweede trio krijgen allen het label

‘katalysator’ mee, omdat ze het talentontwikkelingsproces kunnen vereenvoudigen of

inhiberen. De katalysatoren bestaan uit intrapersoonlijke factoren (motivatie, wilskracht en

persoonlijkheid), omgevingsfactoren (omgeving, personen, ondernemingen en

gebeurtenissen) en heeft ook kans of toeval een bepalende invloed. Kans heeft een

inwerking op alle causale componenten van het model, behalve op het

talentontwikkelingsproces zelf (Gagné, 2004).

Page 18: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

12 Masterscriptie - Literatuurstudie

Figuur 1-4. The Differentiated Model of Giftedness and Talent (update uit Gagné, 2004)

1.3.2 Model van Régnier

Régnier (1993) heeft een conceptueel model opgesteld voor sport talentdetectie op basis

van de zes basisprincipes van talent detectie (3.1.2. Talentdetectie). Het model biedt een

algemeen kader waarbij wordt nagedacht over het onderzoek en de professionele

inspanningen die georganiseerd kunnen worden om detectie instrumenten te ontwikkelen

voor iedere sport setting.

Régnier stelt twee fundamentele sets van informatie voorop, die essentieel zijn voor de

ontwikkeling van een betrouwbaar detectie-instrument binnen iedere sport:

I. een criterium of een lijst met criteria, die de meting van het abstract concept

“prestatie” toelaat.

II. een complete lijst van potentiële prestatiedeterminanten.

Page 19: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

13 Masterscriptie - Literatuurstudie

Deze twee sets worden gebruikt binnen een duidelijk omschreven strategie om de

waarschijnlijkheid van het succes van atleten in te schatten. Dit in verschillende periodes van

hun atletische ontwikkeling.

Dezelfde populatie van atleten uit de kindertijd wordt niet blindelings gevolgd naar de

volwassen leeftijd. Het proces is onderverdeeld in een aantal kleinere stappen die gelijktijdig

worden uitgevoerd (Fig.1-5). Het ontwikkelingscontinuüm wordt opgesplitst in verschillende

leeftijdsgroepen. Voor elke leeftijdsgroep (of populatie) is een detectie-instrument

ontworpen, die het mogelijk maakt om de kans te bepalen dat atleten uit die populatie het

eliteniveau van de volgende leeftijdsgroep bereiken. Dit proces loopt door totdat de

targetpopulatie bereikt wordt. Een voorbeeld wordt geïllustreerd in figuur 1-5: een detectie-

instrument wordt ontworpen om de kans te bepalen dat tienjarige atleten de doelgroep van

dertienjarige eliteatleten (pool-population 2) halen. Een ander detectie-instrument zou de

kans bepalen dat deze dertienjarige atleten uit de doelgroep de vijftienjarige atleten (target-

population 2) halen. Over deze diverse populaties wordt d.m.v. vergelijkingen een

dynamisch ontwikkelingsprofiel geconstrueerd.

Fig. 1-5: Régniers Sliding Population Approach (uit Régnier et al., 1993)

Tijdens de toepassingsfase van het model moet elke populatie voldoende personen

opnemen zodat potentieel goede atleten niet weggelaten worden uit het detectieproces.

Populaties voor een leeftijdsgroep mogen niet bestaan uit dezelfde personen die gebruikt

worden als de doelgroep van de voorgaande populatie. Om te voorkomen dat laatbloeiers

uit de detectie vallen, moet de populatie ook individuen omvatten die nauwelijks het niveau

Page 20: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

14 Masterscriptie - Literatuurstudie

van de voorgaande doelgroep bereiken. Dit is vooral belangrijk tijdens de periode van de

puberteit, wanneer kenmerken en capaciteiten gedurende korte perioden kunnen

verbeteren dankzij groeikarakteristieken.

1.3.3 Long-Term Athlete Development model (LTAD) voor basketbal

en volleybal

In 2003 presenteerde ‘Canada Basketball’ hun strategisch plan aan hun land. De missie werd

omschreven als: “2020, A World Leader in Basketball: Leading a unified basketball

community to engage all in quality experiences and drive international success“ (The

Canadian Basketball Athlete Development Model, 2008). Ook in de volleybalsport stelde het

nationale team van Canada een aantal doelstellingen voorop: “Qualify the maximum number

of teams for both the 2012 Olympic and Paralympic Games. Win at least two medals”

(Volleyball Canada, 2006). Voor beide sporttakken werd het Long-Term Development (LTAD)

model geboren.

Robertson en Way (2005) gaven volgende ruime definitie aan LTAD: “LTAD is een training-,

wedstrijd- en herstelprogramma. Er worden richtlijnen vastgelegd voor coaches, sporters,

bestuurders, en ouders op alle gebieden, inclusief planning, training, wedstrijd en herstel. Het

houdt rekening met het steeds veranderende competitieve programma en de algemene eisen

van de atleten. LTAD gaat over het identificeren van talenten en gaat op zoek naar passende

ontwikkelingstrajecten om die potentie volledig te kunnen ontwikkelen. Dit model wil ervoor

zorgen dat iedereen die wil leren sporten de mogelijkheid heeft en krijgt. De beste

sportontwikkelingsprogramma’s hebben een lange termijn visie, aangepast en rekening

houdend met het tempo waarin een atleet evolueert. In tegenstelling tot programma’s die

uitsluitend gebaseerd zijn op de chronologische leeftijd van de atleet, staan bij het LTAD

model de atleten centraal, speelt de coach een bepalende rol, maar zorgen de administratie,

sportwetenschap en sponsors ook voor een ondersteunende rol“ (Robertson & Way, 2005).

Dit model kwam voornamelijk tot stand doordat een aantal sporttechnische experts een lijst

van tekortkomingen identificeerden in het Canadese sportsysteem. De gevolgen voor de

participatie en de prestatie in de sport worden hierbij geschetst: training en competitie zijn

gebaseerd op de chronologische leeftijd i.p.v. op de ontwikkelingsleeftijd, er wordt te veel

Page 21: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

15 Masterscriptie - Literatuurstudie

nadruk gelegd op het resultaat (winnen) i.p.v. op het proces (training en ontwikkeling), er is

een trend van te weinig trainen en te veel competitiegericht zijn, de fundamentele beweging

en de sportvaardigheden worden niet goed aangeleerd , programma’s van volwassenen

worden gebruikt voor kinderen,... (Volleyball Canada, 2006).

Er zijn 10 belangrijke factoren in LTAD (Volleyball Canada, 2006; The Canadian Basketball

Athlete Development Model, 2008):

I. FUNdamentals

De fundamentele bewegingsvaardigheden (behendigheid, evenwicht, snelheid en

coördinatie) en fundamentele sportvaardigheden (lopen, springen, gooien, schoppen,

vangen en zwemmen) vormen de basis van elke sport. Kinderen zouden deze vaardigheden

moeten ontwikkelen voor het begin van hun groeispurt.

II. Specialisatie

Zowel basketbal als volleybal zijn laat-specialisatie sporten. Atleten moeten in hun vroege

sportjaren deelnemen aan een grote waaier van sporten en fysieke activiteiten om te

kunnen slagen in laat-specialisatie sporten.

III. Ontwikkelingsleeftijd

Onderzoek toonde aan dat laat mature kinderen de superieure atleten worden, aangezien ze

meer tijd hebben om de fundamentele bewegingsvaardigheden en sportvaardigheden te

ontwikkelen. In het LTAD model steunt dat ook op de ontwikkelingsleeftijd i.p.v. de

chronologische leeftijd omdat kinderen ontwikkelen aan verschillende snelheden.

IV. Trainbaarheid

In het ontwikkelingsproces van een atleet zijn er gevoelige perioden (te bepalen a.d.h.v.

piekgroeisnelheid) voor een versnelde aanpassing/verbetering van het uithoudings-

vermogen, de kracht, de snelheid en de vaardigheden. Deze periodes worden vaak buiten

beschouwing gelaten in de planning.

V. Fysieke, mentale, cognitieve en emotionele ontwikkeling

Alle ontwikkelingsgebieden van een atleet zouden moeten opgenomen worden in

sportprogramma’s.

VI. Periodisering

Meer geïndividualiseerde planningen moeten ontwikkeld worden voor atleten, ook in

teamsporten. Periodisering vormt het kader voor het organiseren van training, wedstrijd en

Page 22: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

16 Masterscriptie - Literatuurstudie

herstel in een logische en wetenschappelijk onderbouwde planning. Het helpt om optimale

prestaties te bereiken op de gewenste tijdstippen.

VII. Kalenderplanning voor competitie

De verschillende niveaus van ontwikkeling hebben differentiële eisen voor het type, de

frequentie en het niveau van de competitie.

VIII. De 10-jaren regel

Wetenschappelijk onderzoek toonde aan dat het minimum 10 jaren training vergt voor een

talentvolle atleet om het elite niveau te bereiken. Korte termijn doelstellingen moeten

geweerd worden, zodat de lange termijn ontwikkeling niet ondermijnd wordt.

IX. Systeemafstemming en integratie

Elk element in het systeem speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van een atleet.

Volgende groepen moeten geïntegreerd worden: sportwetenschappers, trainers, managers,

sponsor , enz.

X. Continue verbetering

Verandering is tot stand gebracht door middel van verbetering en innovatie. Er moeten

blijvende middelen worden ingezet om basketbal en volleybal gerelateerde onderzoeken en

innovaties uit te voeren.

LTAD biedt een stappenplan (Fig. 1-6) aan voor zowel succes in sport als voor de gezondheid

op lange termijn te garanderen. Het richt zich op de verschillende ontwikkelingsstadia in het

groeien naar volwassenheid. Elke fase heeft invloed op de fysieke, mentale, cognitieve en

emotionele aspecten van het individu.

Page 23: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

17 Masterscriptie - Literatuurstudie

Leeftijd Waar Verantwoordelijken Training Competitie

Act

ive

Star

t ♂ en ♀ 0-6 j

Thuis, kinderopvang, sportprogramma’s, recreatievormen in de gemeenschap

Ouders, voor schoolse opvang, kleuterleidsters, onthaalmoeders

Geen, focus op basisvaardigheden

/

FUN

dam

enta

ls

♂ 6-9 j ♀ 6-8 j

Scholen, sportprogramma’s, sportclubs, thuis, recreatievormen in de gemeenschap

Ouders, leerkrachten, sportbegeleiders, en voornamelijk vrijwilligers

Gestructureerd en ongestructureerd spelen, korte seizoenen, veelzijdige ontwikkeling en motorische vaardigheden

Miniem, plaatselijk, aangepaste spelvormen, activiteiten gebaseerd op spelvreugde

Lear

nin

g to

Tra

in ♂ 9-12 j

♀ 8-11 j Scholen, sportprogramma’s, sportclubs, thuis, recreatievormen in de gemeenschap

Ouders, leerkrachten, sportbegeleiders, en voornamelijk vrijwilligers

Regelmatige training, activiteiten tijdens seizoen, ontwikkeling van technische vaardigheden

Af en toe, plaatselijk, aangepaste spelvormen, 70% training/30% competitie

Trai

nin

g to

Tra

in

♂ 12-16 j ♀ 11- 15 j

Scholen, sportprogramma’s, sportclubs, recreatievormen in de gemeenschap

Leerkrachten, sportbegeleiders, vrijwilligers en professionele coaches

Regelmatige gestructureerde training, activiteiten tijdens seizoen, verschillende sporten en sportspecifieke vaardigheden

Regelmatig, regionale en provinciale competitie, 60% training/40% competitie

Trai

nin

g to

Co

mp

ete ♂ 16-23 j

♀ 15-21 j Scholen, sportprogramma’s, sportclubs, postsecundair onderwijs (elke school buiten de middelbare school)

Leerkrachten, vrijwilligers en professionele coaches, voedingsdeskundigen, sportwetenschappers en –dokters

Regelmatige gestructureerde training, planning + periodisering, focus op 1 sport, sport en positie specifieke fysieke, technische en tactische training

Regelmatig, provinciale en nationale/internationale competitie, 40% training/60% competitie en specifiek gerichte training

Trai

nin

g to

Win

♂ ± 19 j ♀ ± 18 j

Sport clubs, trainingscentra, professionele sportbeoefening, post-secundair onderwijs

Professionele coaches, professionele omkadering van beroepsmensen

Regelmatige gestructureerde training, planning + periodisering, focus op 1 sport

Sterk georganiseerd en gepland, nationaal/internationaal, 25% training/75% competitie en specifiek gerichte training

Act

ive

for

Life

Op eender welke leeftijd

Sportprogramma’s, sportclubs, recreatievormen in de gemeenschap

/ / /

Fig. 1-6: The Long Term Development Model – Late Specialization Sports (naar Robertson S.

en Way R., 2005)

Page 24: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

18 Masterscriptie - Literatuurstudie

1.4 Prestatiebepalende factoren van basketbal en volleybal

Intermitterende teamsporten zoals basketbal en volleybal zijn afhankelijk van verschillende

kwaliteiten zoals: gestalte, fitheid, sportspecifieke vaardigheden, individuele en team

vaardigheden, psychologische eigenschappen en motivationele aspecten. Ondanks deze

“complexiteit” spelen de gestalte en de fysieke conditie een dominante rol in de individuele

prestaties en teamprestaties (Bale P.,1991). Verschillende studies besloten dat er een link is

tussen de fysieke fitheid, de antropometrie van de atleet en het niveau waarop de sport

beoefend wordt (Gualdi-Russo et al., 2001 ; Drinkwater et al., 2008 ; Hoare et al.,2000).

Basketbal en volleybal kunnen als volgt omschreven worden:

Basketbal wordt beschouwd als een intermitterende hoge intensiteitsport waarvoor

een goed ontwikkelde lichamelijke conditie vereist is om een succesvolle speler te

kunnen zijn (McInnes et al., 1995).

Volleybal is een intermitterende sport, die de spelers verplicht om frequente korte

periodes van hoge intensiteit af te wisselen met periodes van lage intensiteit

(Gabbett et al., 2007).

De antropometrische, fysieke en motorische talentkenmerken voor basketbal en volleybal

worden hieronder besproken.

1.4.1 Antropometrische talentkenmerken

Antropometrische waarden zijn grotendeels aangeboren. Het opnemen van

antropometrische parameters binnen talent detectie en identificatie programma’s van jonge

sporters is niet zonder problemen. De antropometrische groeipatronen evolueren

verschillend per individu. Bijvoorbeeld: een puber die groter is dan zijn of haar

leeftijdsgenoot kan zich ontwikkelen tot een grotere volwassene, maar kan zich ook

gemiddeld of onder de gemiddelde lengte verder ontwikkelen. Het is duidelijk dat

de identificatie van een aantal “positieve” kenmerken tijdens de preadolescentie niet

Page 25: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

19 Masterscriptie - Literatuurstudie

garanderen dat deze karakteristieken blijvend zijn in het proces van rijping naar volwassene

(Ackland en Bloomfield, 1996). Vandaar dat het opnemen van willekeurige antropometrische

waarden binnen talentdetectie en -identificatie niet eenvoudig is voor die parameters

waarvan de interindividuele verschillen behouden blijven tot in de volwassenheid.

1.4.1.1 Basketbal

De identificatie van unieke lichamelijke aspecten die kunnen bijdragen tot het succes in een

bepaalde sport, interesseren dus al lang veel wetenschappers en coaches. Binnen een sport

als basketbal, heeft gestalte een duidelijk competitief voordeel. Maar binnen deze sport kan

een bepaalde spelpositie een specifieke lichaamsbouw karakteriseren (Carter et al., 2005).

Eventuele tekortkomingen in antropometrische kenmerken kunnen gecompenseerd worden

door een betere techniek en tactisch inzicht. Een systematische opleiding moet dan aan een

vroege leeftijd beginnen zodat ze hun tegenhangers kunnen inhalen op andere aspecten.

I. Somatotype

Het somatotype is een eenvoudige beschrijving van de algemene lichaamsbouw. De vorm en

de samenstelling van het lichaam worden onafhankelijk van de lichaamslengte beschreven.

Het combineert een beoordeling van verschillende componenten: endomorfie of relatieve

vetzucht, mesomorfie of relatieve muscoskeletale robuustheid en ectomorfie of relatieve

lineariteit (Carter & Heath, 1990). Carter et al. (2005) (Fig. 1-7) besloten dat er geen

verschillen waren in endomorfie tussen de verschillende spelposities (guards, forwards en

centers). Er waren wel verschillen te zien in mesomorfie en ectomorfie. De guards waren

meer mesomorf dan de centers, maar waren minder ectomorf dan de forwards en de

centers.

Page 26: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

20 Masterscriptie - Literatuurstudie

Fig.1-7: De gemiddelde somatotypes voor de top vier en de vier laatst geplaatste teams, per

speelpositie voor de Women’s World Basketball Championship (GT4: guards top; GB4:

guards, laatst; FT4: forwards, top; FB4= forwards, laatst; CT4: centers, top; CT4= centers,

laatst). (uit Carter et al., 2005).

II. Gestalte

Elite-basketbalspelers en basketbalspeelsters blijken groter te zijn dan de algemene

bevolking (Norton en Olds, 2001 en Bergamo, 2004). Gestalte is daarmee dus een belangrijke

factor bij basketbalprestaties (Karpowicz K., 2006). Het is heel waarschijnlijk dat grote

spelers met een goede motoriek betere spelers zullen worden. Men zou de voorkeur moeten

geven aan grote spelers bij de selecties voor het nationale team. Aan de andere kant is ook

de kwantiteit en kwaliteit van de trainingen en opleidingen heel belangrijk (Karpowicz K.,

2006).

Een zekere gestalte kan voordeel bieden in een bepaalde situatie, maar kan zorgen voor

nadeel in een andere situatie (Sergey et al., 2006). Zo bepaalt de gestalte meestal welke

positie je inneemt in het team. De grotere en zwaardere spelers worden meestal onder het

doel geplaatst (positie 4 en 5). De kleinere spelers worden ter hoogte van de perimeter

(positie 1, 2 en 3) geplaatst. Het is dus niet zo dat enkel grotere spelers kans hebben op

succes in basketbal. De grotere zorgen voor het zwaardere werk, zoals rebounds nemen en

uitblokken. De kleinere spelers zorgen voor lange afstand shots (driepunters), snelheid en

het verzorgen van goeie passing (Drinkwater et al., 2008).

Page 27: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

21 Masterscriptie - Literatuurstudie

Uit de studie van Carter JEL. et al. (2005) bleek dat bij elite vrouwen (leeftijd: 25-29 jaar) uit

de “Women’s world Basketball Championship Australia” de guards (1,72m ± 0,06) vaak

kleiner zijn dan de forwards (1,81m ± 0,06) en centers (1,90m ± 0,06) en de forwards kleiner

zijn dan de centers. Wanneer basketbalspelers t.o.v. spelers uit andere sporten

gepositioneerd worden, blijken ze significant groter te zijn dan handbal- en voetbalspelers,

maar niet significant groter dan volleybalspelers (Jaric et al., 2001).

III. Gewicht

Naast het feit dat basketbalspelers groter zijn dan voetbalspelers, zijn ze ook zwaarder (Jaric

et al., 2001). Binnen basketbal zelf is het lichaamsgewicht van een speler verschillend

naargelang de positie. Guards zijn (66,1kg ± 6,2) vaak lichter dan de forwards (73,3kg ± 5,1)

en centers (82,6kg ± 8,2). De forwards zijn dan weer lichter dan de centers (Carter et al.,

2005). Guards hebben een lagere lengte-gewichtsverhouding dan forwards en centers, die

beiden niet van elkaar verschillen (Carter et al., 2005).

IV. Vetmassa en vetvrije massa

In de studie van Sergey et al. (2006) bij mannelijke basketspelers (leeftijd 21-29 jaar) uit het

Professional First National League werd een positieve correlatie gevonden tussen enerzijds

lichaamsgewicht en vetmassa en anderzijds lichaamslengte en vetmassa (Sergey et al.,

2006). Uit de studie van Jaric et al. (2001) bleken basketbalspelers een groter vetpercentage

en ook een grotere vetvrije massa te hebben in vergelijking met andere sporters. Wanneer

men positiespecifiek gaat kijken, ziet men dat de guards kleiner en lichter zijn dan de

forwards en centers en de forwards kleiner en lichter zijn dan de centers (Sergey et al.,

2006). Daaruit kan afgeleid worden dat de forwards (10,1% ± 3,2) en de centers (14,4% ±

5,6) meer vetmassa hebben dan de guards (9,9% ± 3,1) en dat de centers meer lichaamsvet

hebben dan de forwards (Sergey et al., 2006).

V. Armlengte en zithoogte

Uit de studie van Wangi et al. (2005) bij 16 mannen en 21 vrouwen uit verschillende landen

(gemiddelde leeftijd 28 jaar) bleek de gemiddelde armlengte en zithoogte van een

Page 28: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

22 Masterscriptie - Literatuurstudie

basketspeler respectievelijk 53,54 cm en 73,02 cm te zijn. De zithoogte is dus ongeveer 20

cm langer dan de lengte van de armen. De armlengte en zithoogte correleren met elkaar (r=

0,413 en p< 0,05). Dit kan erop wijzen dat spelers met een hogere zithoogte in de regel ook

een grotere armlengte hebben.

VI. Samenvatting

Voor de antropometrische talentkenmerken binnen basketbal moet er steeds geslachts- en

positiespecifiek gekeken worden. Algemeen kan gesteld worden dat een elite-

basketbalspeler groter is dan de algemene bevolking. Daarnaast blijken ze ook groter en

zwaarder te zijn dan spelers uit andere sporten (handbal, voetbal, ...), maar zijn ze niet

groter dan volleybalspelers. Ten opzichte van andere sporters bezitten basketbalspelers een

groter vetpercentage en hebben ze ook een grotere vetvrije massa.

1.4.1.2 Volleybal

De antropometrische talentkenmerken voor volleybal verschillen niet alleen tussen de

verschillende prestatieniveaus, maar ook tussen geslacht. Verschillende studies

documenteerden de fysiologische en antropometrische karakteristieken van volleybalspelers

samen met de fitheid van spelers. Uit een studie van Gabbett en Georgieff (2007) blijkt dat

er een significante relatie bestaat tussen spelniveau en gestalte, reikhoogte en dikte van de

gemeten huidplooien. Elite spelers zijn in het algemeen groter en slanker in vergelijking met

niet-elite spelers (Gabbett en Georgieff, 2007).

I. Somatotype

Malousaris et al. (2008) vergeleek de lichaamssamenstelling en het somatotype van

vrouwelijke Griekse volleybalspelers (leeftijd: 23.8 ± 4.7 jaar) met betrekking tot hun

competitieniveau (A1 division versus A2 division). Tevens werd nagegaan of er een

onderscheid gemaakt kon worden tussen de verschillende posities. De morfologische

eigenschappen voor vrouwelijke volleyballers kunnen als volgt samengevat worden: elite

spelers zijn groter, hebben minder vetmassa, meer vetvrije massa en zijn meer ectomorf dan

niet-elite spelers. Positiespecifiek zijn libero’s kleiner en lichter (p<0.01) dan hoekaanvallers,

middenblokkers en hoofdaanvallers. De middenblokkers en hoofdaanvallers zijn groter dan

Page 29: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

23 Masterscriptie - Literatuurstudie

de spelverdelers en de hoekaanvallers. Aan de hand van de Heath and Carter methode werd

het somatotype voor elke positie gemeten. Vrouwelijke hoekaanvallers en spelverdelers

worden gekarakteriseerd als gebalanceerd endomorf. Middenblokkers en hoofdaanvallers

als endomorf-ectomorf en libero’s als mesomorf-endomorf (Fig. 1-8, Malousaris et al., 2008).

Duncan et al. (2005) vergeleek via dezelfde methode de verschillende posities met elkaar.

Volgens hem is dit onderscheid in somatotype te wijten aan de verschillende technische en

tactische eisen van de verschillende posities. Voor een middenspeler zou een grotere

mesomorfie voordeliger kunnen zijn om de aanval tegen te houden. Spelverdelers moeten

daarentegen eerder uitblinken in snelheid en behendigheid.

Fig. 1-8: Somatotype van Griekse volleybalspeelsters afhankelijk van niveau (A1 somatotype

van de A1 division players; A2 somatotype van de A2 division players) en spelpositie (H1:

somatotype van A1 hitters; C1: somatotype van A1 entres; O1: somatotype van A1

opposites; S1: somatotype van A1 setters; L1: somatotype van A1 libero’s. (naar Malousaris

et al., 2008)

II. Gestalte en gewicht

Ten op zichte van andere sporters bleken volleybalspelers groter te zijn (Jaric et al., 2001;

Rogulj et al.,2008). Daarnaast zijn elite-spelers groter dan niet elite-spelers (Gabbett en

Georgieff, 2007). Gestalte is dus een bepalende factor voor het goed presteren in volleybal.

Dit hangt sterk samen met het gewicht. De gestalte is niet enkel afhankelijk van het

competitieniveau (hoe hoger niveau, hoe groter de spelers). De positie op het speelveld

Page 30: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

24 Masterscriptie - Literatuurstudie

maakt ook een onderscheid tussen gestalte van de spelers. Gewoonlijk hebben libero's een

kleinere gestalte dan alle andere spelers en tevens ook een lager gewicht. De spelverdelers

zijn kleiner dan de hoofdaanvallers en middenspelers en hebben een lager gewicht en

vetvrije massa dan de middenspelers (Malousaris et al., 2008). Deze gegevens zijn gebaseerd

op de data van 163 vrouwelijk elite (A1 en A2 division in Griekenland) spelers met een

gemiddelde leeftijd van 23,8 ± 4,7 jaar.

III. Vetmassa en vetvrije massa

Volgens Jaric et al. (2001) hebben volleybalspelers een siginificant grotere vetvrije massa dan

voetbalspelers. Vergeleken met basketbalspelers hebben ze een kleinere vetvrije massa. Het

vetpercentage van volleybalspelers is hoger dan van voetbalspelers, maar ook lager dan die

van basketbalspelers (Jaric et al., 2001). Elite volleybalspeelsters (vrouwelijk, gemiddeld 23,8

± 4,7 jaar) zijn groter en hebben een lager vetpercentage in vergelijking met niet-elite

volleybalspeelsters. Ze bezitten daarbovenop meer vetvrije massa en vertonen een hogere

vorm van ectomorfie. Dit hangt sterk samen met de functie op het volleybalveld (Malousaris

et al., 2008).

IV. Reikhoogte

Voor reikhoogte worden dezelfde bevindingen gevonden als voor gestalte. Er is een

significante relatie tussen spelniveau, gestalte en reikhoogte (mannen: significante

correlatie: p<0,01). Elite spelers hebben een grotere gestalte en reikhoogte dan semi-elite

spelers en beginnende volleyballers (Gabbett en Georgieff, 2007).

V. Samenvatting

Voor alle antropometrische waarden moet er steeds rekening gehouden worden geslachts-

en positieverschillen. Samengevat voor de antropometrische talentkenmerken is gestalte

één van de belangrijkste prestatiebepalende factoren binnen volleybal, dit zowel bij mannen

dan vrouwen. Volleybalspelers zijn groter dan andere sporters, maar vertonen geen

significant verschil in gestalte met basketbalspelers. Een belangrijke waardeparameter

binnen volleybal is dan ook de reikhoogte. Vergeleken met andere sporten hebben

Page 31: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

25 Masterscriptie - Literatuurstudie

volleybalspelers een grotere vetvrije massa en een hoger vetpercentage. Behalve t.o.v.

basketbalspelers, dan hebben ze een kleinere vetvrije massa en een lager vetpercentage.

1.4.2 Fysieke talentkenmerken

Fysieke kenmerken helpen mee het onderscheid te bepalen tussen succesvolle en minder

succesvolle atleten in verschillende sporten. Training zorgt ervoor dat de waarden van

bepaalde fysieke factoren veranderen, zoals bijvoorbeeld kracht, flexibiliteit… (Bloomfield, et

al., 1990).

Tekortkomingen in bepaalde gebieden kunnen verholpen worden door aangepaste

trainingen en kunnen gecompenseerd worden door sterke punten in andere gebieden.

Fysieke profilering kan nuttig zijn om getalenteerde spelers te vergelijken. Het gebruik van

dergelijke metingen voor talent identificatie en selectieprocedures wordt nog steeds in vraag

gesteld (Bloomfield et al., 1990).

1.4.2.1 Basketbal

I. Uithouding

De meeste onderzoekers classificeren basketbal als een sport die vooral beroep doet op het

ATP-systeem en het lactaat-systeem, kortom het anaerobe systeem. Het aerobe systeem is

een secundaire bron van energievoorziening tijdens wedstrijden. De gemiddelde VO2max

waarden voor elite basketbalspelers zijn relatief laag in vergelijking met duursporters. Een

team met een goede aerobe conditie is vaak in het voordeel doordat ze kunnen spelen aan

een sneller tempo. Een beter uithoudingsvermogen (uitgedrukt als een hogere VO2max en

lagere Hfmax; Sergey et al., 2006) van de guards zorgt voor betere veldprestaties. Dit is

waarschijnlijk het gevolg van de speelstijl van de guards, die het hoogste percentage werk

verrichten. De gemiddelde geschatte VO2max voor mannen is ongeveer 50 ml/kg/min

(Sergey et al.,2006).

Door een aantal onderzoekers is gesuggereerd dat succes in basketbal eerder afhangt van de

explosieve kracht dan van de aerobe capaciteit (Parr et al.,1978).

Page 32: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

26 Masterscriptie - Literatuurstudie

II. Kracht

Krachttraining is een belangrijk onderdeel van het trainingsprogramma bij basketbalspelers

die spelen op een hoger niveau. Kracht- of weerstandstraining is belangrijk voor het

verbeteren van de algemene atletische kracht (Drinkwater et al.,2008). Volgens Latin et al.

(1994) zijn hogere kracht parameters wenselijk voor een beter succes in basketbal. Het zou

zorgen voor krachtigere rebounds, betere shooting, step slides, betere verdediging, etc.

De verticale spronghoogte is een betrouwbare maat voor de explosieve kracht. De prestatie

was aanzienlijk hoger bij de centers in vergelijking met de guards. Er werd wel een negatieve

correlatie gevonden tussen lichaamsbouw en verticale spronghoogte (Sergey et al., 2006).

Ook krachtontwikkeling in de spieren van de bovenste ledematen is belangrijk in basketbal,

maar uit de studie van Buśko et al. (2012) blijkt dat er te veel nadruk wordt gelegd op

krachtontwikkeling van de onderste ledematen en dat de krachtontwikkeling in de bovenste

ledematen vaak wordt vergeten.

Voornamelijk bij de relatief grotere spelers van het team is krachtontwikkeling van de

bovenste ledematen nochtans heel belangrijk omdat zij vaak contact hebben met hun

medespelers. Voor hen speelt lichaamsmassa en spierkracht een belangrijke rol om hun

positie te kunnen behouden wanneer een tegenstander een goeie positie onder de basket

probeert te veroveren. (Drinkwater et al. ,2008).

III. Snelheid

Basketbal wordt gekenmerkt door een afwisseling van korte, intense acties en langere

periodes aan een lagere, matige intensiteit (Abdelkrim et al.,2010). Toch is het zo, dat niet

elke speler speelt aan de zelfde intensiteit (Drinkwater et al.,2008). Guards trekken meer

sprints en staan langer op het veld dan de forwards en vooral dan de centers. Dit kan zijn

doordat de guard de eerste speler is die zorgt voor de snelle overgang van verdediging naar

aanval en vice versa (Abdelkrim et al.,2010).

Korte sprints, snelle richtingsveranderingen, snelheidsveranderingen en versnellingen

vereisen een hoog niveau van snelheidsontwikkeling bij basketbalspelers. Een speler die niet

explosief genoeg is, kan niet slagen in het moderne basketbal op het hoogste niveau

(Dežman & Erčulj, 2002). Snelheid en wendbaarheid is dus een belangrijke selectiefactor

Page 33: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

27 Masterscriptie - Literatuurstudie

voor basketbalspelers (Erčulj F. et al, 2011). Voor wendbaarheid en de 20m shuttle run werd

er echter geen significant verschil gevonden tussen elite en niet-elite spelers (Hoare, 2000).

IV. Samenvatting

Fysieke kenmerken zijn trainbaar en zorgen vaak voor het onderscheid tussen talentvolle en

minder talentvolle basketbalspelers. Basketbal vergt zowel aerobe als anaerobe uithouding.

Enerzijds moet een basketbalspeler een goede basisuithouding hebben om het spel

voldoende lang te kunnen volhouden en anderzijds moet men in staat zijn om explosieve,

korte, intense bewegingen uit te voeren. Het anaerobe vermogen is de primaire energiebron

en het aerobe vermogen is de secundaire energiebron. Daarnaast is kracht ook een

prestatiebepalende factor. Er wordt vaak nog te weinig aandacht besteed aan de

krachtontwikkeling van het bovenlichaam, terwijl deze heel belangrijk is bij het duelleren

met de tegenpartij.

1.4.2.2 Volleybal

I. Uithouding

Volleybal wordt volgens Hespanhol et al. (2007) gekenmerkt door bewegingen met een

explosief karakter. De beoordeling van het uithoudingsvermogen is daardoor geassocieerd

met verschillende prestaties en acties van verticale sprongen. In verschillende onderzoeken

van Bosco et al. (1981) en Hoffman et al. (2002) worden tests met verticale sprongen

voorgesteld om een schatting te maken van het explosieve kracht uithoudingsvermogen van

volleyballers, die onderworpen zijn aan repeterende bewegingen. Tijdens het spel genereren

deze acties vermoeidheid. Het is die vermoeidheid die effectief ingrijpt in de prestaties van

de volleyballers. De vermoeidheid belemmert het toepassen van techniek en tactiek met de

optimale gewenste kracht en snelheid tijdens het spel. Het uithoudingsvermogen, algemeen

uitgedrukt door het vermogen van het neuromusculaire systeem om het uiterlijk van de

vermoeidheid te vertragen, heeft als specifieke eigenschap om steun te bieden bij de

verticale sprong acties die uitgevoerd worden in aanval en blokkering. In dit geval geldt het

uithoudingsvermogen als een component die bijdraagt tot de handhaving van de uitvoering

die de sporter zo dicht mogelijk bij de maximale prestatie houdt (Hespanhol et al., 2007).

Page 34: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

28 Masterscriptie - Literatuurstudie

De VO2max is groter bij elite en semi-elite volleyballers in vergelijking met beginnende

volleyballers (Gabbett en Georgieff, 2007). Tijdens de korte repetitieve periodes (9s) wordt

voornamelijk beroep gedaan op het anaerobe energiesysteem. De aerobe paden zorgen

voor het herstel van de energiebronnen tijdens de rustperiodes (12 s) (Küstlinger et al.,

1987).

II. Kracht

Het vermogen om hoge spierkracht te genereren in het bovenlichaam is zowel tijdens het

aanvallen als tijdens het serveren een belangrijke eigenschap voor volleybalspelers. De

spierkracht van het bovenlichaam wordt in de meeste onderzoeken gemeten door het

gooien van een medicine bal (3 kg) boven het hoofd. De mannen verschillen significant

(p<0,05) van de vrouwen bij deze test (Gabbett en Georgieff, 2007). Volgens Marques et al.

(2009) verschilt deze vorm van spierkracht ook volgens de positie op het veld. Deze

gegevens werden verkregen uit een groep van 35 professionele mannelijke volleyballers

(leeftijd 26,6 ± 3,1 jaar). Hoekaanvallers (12,19m ± 1,31) gooien significant verder dan

libero's (10,88m ± 0,18). Middenblokkers (11,53m ± 0,35) en hoofdaanvallers (12,50m ±

1,17) gooien ook significant verder dan libero's. Een goede spierkracht van het onderlichaam

is absoluut vereist bij een volleyballer door de veelvuldig herhaalde sprongen. Gabbett en

Georgieff (2007) zorgden voor een schatting van de spierkracht van het onderlichaam door

gemiddelden te nemen van een verticale sprong test en een aanvalssprong test. Hieruit

bleek dat de verticale spronghoogte van elite en semi-elite volleyballers significant hoger

waren dan die van beginnende volleybalspelers en dit zowel voor vrouwen als voor mannen.

Marques et al. (2009) liet de spierkracht van het onderlichaam bepalen door een bench

press (kg) en uitvoeringen van een parallel squat. Gegevens van de bench press tonen aan

dat middenblokkers (96,11 ± 12,19) significant sterker zijn dan libero's en setters

(respectievelijk 76,25 ± 8,54 en 78,33 ± 11,25). Hoekaanvallers (86,50 ± 13,13) hebben een

significant beter ontwikkeld onderlichaam dan setters (78,33 ± 11,25).

III. Snelheid

Het vermogen om een hoge snelheid te ontwikkelen laat een volleyballer toe om zich snel te

positioneren i.f.v. een pas of een aanval van de tegenstander. Andere aspecten van snelheid

Page 35: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

29 Masterscriptie - Literatuurstudie

die enorm belangrijk zijn in het volleybalspel zijn: reactietijd, versnelling en snelle

richtingsveranderingen (Gabbett en Georgieff, 2007).

IV. Samenvatting

Volleybalspelers halen hun energie uit het ATP-systeem. Om tijdig te kunnen herstellen van

snelle, repetitieve en explosieve (sprong)bewegingen doen deze atleten ook aanspraak op

het aerobe energiesysteem. Binnen het fysieke profiel zijn kracht in de benen en rompkracht

ook belangrijke parameters. Volleybalspelers en –speelsters bezitten een goed ontwikkelde

spierkracht in de onderbenen. De kracht in romp is tevens positiespecifiek.

1.4.3 Motorische talentkenmerken

Elke sport is gekenmerkt door het gebruik van meerdere specifieke technieken (bv. step slide

in basketbal of de aanval in volleybal). De meerderheid van deze acties is gebaseerd op een

superieure ontwikkeling van algemene bewegingsvaardigheden (lopen, springen, werpen,

vangen,…) die binnen de specifieke spelsituatie en binnen de geldende reglementering

worden uitgevoerd. Deze basisbewegingen, die gemeenschappelijk zijn voor een scala aan

activiteiten, staan bekend als de fundamentele motoriek (DES,1991).

1.4.3.1 Basketbal

Motorische vaardigheden helpen basketbalspelers bij hun fysieke vermogen. Kleinere

spelers (guards) hebben een voordeel in motorische tests. Door hun lager

lichaamszwaartepunt, lagere massa en een snellere zenuwimpuls door kortere ledematen,

kunnen ze gemakkelijker richtingsveranderingen uitvoeren, rapper versnellen of vertragen.

Kleinere spelers zijn dan ook meestal succesvoller bij tests waar een goeie techniek (met en

zonder bal) vereist is (Dežman, Erčulj, & Vučković, 2002).

I. Behendigheid

Page 36: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

30 Masterscriptie - Literatuurstudie

Behendigheid is de mogelijkheid om snelle richtings- en snelheidsveranderingen te kunnen

verwezenlijken tijdens verschillende bewegingen (Bompa, 1999).

Basketbal bestaat uit bewegingen met en zonder bal. Een snelle transfer met de bal van de

ene kant naar de andere kant van het veld, penetratie, dribbeltransities en andere

bewegingen vereisen een hoge snelheid en behendigheid met de bal. Snijden naar de ring,

snel lopen voor verdediging of aanval, schijnbewegingen zijn bewegingen waarbij snelheid

en behendigheid zonder de bal uiterst belangrijk zijn (Erčulj et al, 2011).

Spelers die op een hoger niveau spelen bereiken betere en efficiëntere resultaten in tests

met de bal. Ze hebben een betere dribbeltechniek. Hierdoor kunnen ze sneller van richting

veranderen met de bal, wat één van de meest frequente en belangrijkste basketbalbeweging

is (Abdelkrim et al. 2007). Dit ondanks het feit dat spelers op een hoger niveau vaak groter

zijn en zwaarder wegen, wat een negatieve invloed heeft op lenigheid met en zonder bal

(Ercûlj et al.,2010).

II. Samenvatting

Op motorisch vlak, zijn de kleinere spelers vaak beter. Ze zijn sneller, vaardiger en

behendiger dan de grotere spelers, en dit zowel met als zonder bal. Hoe hoger het niveau,

hoe balvaardiger. Hierdoor kan men zich sneller en efficiënter verplaatsen met de bal.

1.4.3.2 Volleybal

Volgens Gabbett et al. (2007) zijn motorische kenmerken minstens zo belangrijk als de

fysieke en de antropometrische kenmerken om succes te kunnen voorspellen bij

volleyballers.

I. Behendigheid

Gabbett en Georgieff (2007) onderzochten een derde aspect dat de detectie voor een talent

identificatie programma zou kunnen beïnvloeden, namelijk motorische vaardigheden. Van

alle onderzochte volleybalspecifieke vaardigheden (spiking, passing, setting en serving)

Page 37: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

31 Masterscriptie - Literatuurstudie

waren het enkel de passing en serving techniek die significant bijdroegen tot de

discriminantanalyse (Gabbett en Georgieff, 2007).

II. Samenvatting

Omtrent motorische talentkenmerken binnen volleybal is er nog heel weinig bekend in de

huidige literatuur. Het is echter wel duidelijk dat bepaalde motorische kenmerken minstens

zo belangrijk zijn als de antropometrische en fysieke talentkenmerken.

1.5 Onderzoeksvragen en hypothesen

Er zijn reeds vele onderzoeken uitgevoerd om getalenteerde jongeren te helpen bij hun

oriëntering of heroriëntering binnen of naar een bepaalde sporttak. De beschikbare

informatie is echter fragmentarisch en in de meeste gevallen zeer specifiek op één enkele

sporttak gericht.

Er bestaat reeds een overkoepelende testbatterij die uitgewerkt werd binnen de vakgroep

Gezondheids- en Bewegingswetenschappen van de Universiteit Gent. Het Vlaams

Sportkompas deelt alle verschillende tests in onder drie subcategorieën: antropometrische,

fysieke, motorische tests.

De centrale vraag in dit werk is nu of het op basis van die onderverdeling mogelijk is om

a.d.h.v. een aangepaste testbatterij het onderscheid te kunnen maken tussen een

basketspeler en een volleybalspeler. Is het mogelijk om op jonge leeftijd de potentiële

goede basketbalspelers en volleybalspelers van elkaar te onderscheiden? Deze

probleemstelling wordt aangepakt binnen de context van de Vlaamse Topsportscholen.

Hiervoor stellen wij de volgende specifieke onderzoeksvragen en hun bijhorende

hypothesen voorop:

Onderzoeksvraag 1: Wat zijn de eigenschappen die ervoor zorgen dat een basket- en

volleybalspeler als talentvol beschouwd worden in vergelijking met andere leerlingen van de

Vlaamse Topsportscholen? De volgende concrete verwachtingen worden voorgesteld: Zowel

een basketbalspeler als een volleybalspeler zal zich onderscheiden van de andere

Page 38: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

32 Masterscriptie - Literatuurstudie

topsportschoolleerlingen op vlak van gestalte. Op fysiek vlak wordt verwacht dat

volleybalspeler zich zal onderscheiden op vlak van sprongvermogen, terwijl het

uithoudingsvermogen tussen beide sporttakken weinig zal verschillen. Wanneer er naar de

motorische talentkenmerken gezocht wordt, verwachten we dat een basketbalspeler beter

dan gemiddeld scoort op de dribbeltest met handen. Van de volleybalspeler verwachten we

een betere score op het shuttle werpen.

Onderzoeksvraag 2: Wat zijn de gelijkenissen en verschillen tussen de talentprofielen voor

basketbal en volleybal?

Ondanks een aantal gelijkenissen tussen basketbal- en volleybalspelers, worden er toch

meerdere specifieke verschillen verwacht. Een specifieke vooropgestelde verwachting is dat

volleybalspelers een groter sprongvermogen zullen hebben dan basketbalspelers.

Antropometrische verschillen zullen vooral terug te vinden zijn in het lichaamsgewicht.

Fysieke verschillen zullen op het niveau van het sprongvermogen gezocht moeten worden.

Terwijl de motorische verschillen tussen beide sporttakken minder groot zullen zijn dan de

fysieke verschillen.

Onderzoeksvraag 3: Kan de generieke testbatterij van het Vlaams Sportkompas zich specifiek

ontwikkelen naar een testbatterij voor basketbal en volleybal?

Hierbij zal nagegaan worden op welke manier de testbatterij aangepast, uitgebreid of

vereenvoudigd kan worden met het oog op detectie en identificatie van basketbal- en

volleybalspelers.

Page 39: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

33 Masterscriptie - Methode

2 Methode

2.1 Proefpersonen

Voor het ontwikkelen van een talentidentificatiesysteem in basketbal en volleybal werden in

eerste instantie alle relevante talentkenmerken opgezocht in de literatuur. Het onderzoek in

de Vlaamse topsportscholen (2008-2011) beschouwen we als een 0-meting om de

testresultaten van de basketbal- en volleybalspelers te situeren in een populatie van

geïdentificeerde sporttalenten in achttien verschillende sporttakken. We beschikken over

een dataset die afgenomen werd de afgelopen drie jaar.

Van de leerlingen uit de verschillende topsportscholen tussen 2008 en 2011 (Tabel 2-1) zijn

er 891 jongens en 404 meisjes getest. Voor de finale discriminantanalyse werden voor

basket 114 jongens en 46 meisjes weerhouden. Voor volleybal waren dit 75 jongens en 31

meisjes.

Tabel 2-1: Aantal proefpersonen per leeftijdscategorie, per geslacht, per sporttak en totaal aantal

topsportleerlingen

Basketbal

Leeftijdscategorie Jongens Meisjes

12 19 15

13 21 17

14 19 14

15 22 14

16 20 8

17 13 7

Totaal 114 75

Volleybal

Leeftijdscategorie Jongens Meisjes

12 0 2

13 5 4

14 7 4

15 10 8

16 14 6

17 10 7

Totaal 46 31

Topsportschoolleerlingen 981 404

Page 40: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

34 Masterscriptie - Methode

2.2 Testbeschrijving

De verzamelde data overheen de verschillende topsportscholen werden bekomen a.d.h.v. de

generieke testbatterij van het VSK. Deze batterij is op zijn beurt samengesteld uit reeds

bestaande andere batterijen, aangevuld met antropometrische gegevens: de KTK

(Körperkoordinations Test für Kinder; Kiphard & Schilling, 1974), de EUROFIT (Council of

Europe, 1988) en de BOT 2 (Bruininks-Oseretsky 2, Bruininks & Bruininks, 2005). Alle testen

werden afgenomen door ervaren testleiders. Bepaalde tests werden blootvoets afgenomen,

anderen dan weer met schoenen. De generieke testbatterij van het VSK bestaat uit drie

grote luiken: antropometrische, fysieke en motorische tests (Tabel 2-2).

2.2.1 Antropometrische tests

De antropometrische gegevens van elke sporter werden in kaart gebracht a.d.h.v. zes

verschillende tests. De gestalte werd gemeten met behulp van Harpenden Portable

Stadiometer. Gewicht en vetpercentage werden nagegaan met een Tanita-weegschaal, type

BC-420SMA en de zithoogte werd gemeten met de Harpenden Sitting Height Table. Aan de

hand van deze gegevens werd de BMI (Body Mass Index) berekend.

2.2.2 Fysieke tests

Onder de fysieke tests behoorden onder andere zittend reiken, verspringen uit stand,

handknijpkracht en snelheid shuttle run die op dezelfde manier afgenomen werden zoals

beschreven staat in de Eurofit testbatterij (Council of Europe, 1988). Verder werd ook de

spronghoogte gemeten met de counter movement jump. Het meetinstrument dat hiervoor

gebruikt werd is de Optojump. Voor de uithouding shuttle run werd het protocol van de

Léger test gebruikt (Léger et al., 1982). De knee push-ups en de sit-ups werden

overgenomen uit de BOT2 testbatterij van Bruininks et al. (2006).

Page 41: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

35 Masterscriptie - Methode

2.2.3 Motorische tests

Hiervoor werden drie testen van KTK (Körperkoordinations Test für Kinder, 1974)

afgenomen: dynamisch evenwicht, zijwaarts heen en weer springen en het zijwaarts

verplaatsen met plankjes. Het Vlaams Sport Kompas (VSK) ontwikkelde daarbij nog enkele

sportspecifieke tests. Zo werd de shuttle werp test afgenomen om de werpvaardigheid te

evalueren. Balvaardigheid werd nagegaan aan de hand van een dribbeltest zonder bal, met

de handen en met de voeten.

Tabel 2-2: Testbeschrijving van de afgenomen testen onderverdeeld in de drie grote luiken

Test Doel Resultaat Referentie

Antropometrische tests

Lichaamslengte Gestalte 0,1 cm Harpenden Portable Stadiometer (Holtain, UK)

Zithoogte Zithoogte 0,1 cm Harpenden Portable Stadiometer (Holtain, UK)

Lichaamsgewicht Gewicht 0,1 kg TANITA, Type BC-420SMA (Japan)

Vetpercentage Vetgehalte 0,1 % TANITA, Type BC-420SMA (Japan)

Armspan Armwijdte op schouderhoogte

1 cm Vlaams Sport Kompas, Universiteit Gent.

Fysieke tests

Verticale hoogtesprong (CMJ)

Explosieve sprongkracht met en zonder armzwaai

0,1 cm Optojump (Microgate, Italië)

Uithouding shuttle run (ESR)

Aerobe uithouding 0,5 min. Council of Europe (1988). EUROFIT.

Snelheid shuttle run (SHR)

Loopsnelheid en wendbaarheid

0,001 s Council of Europe (1988). EUROFIT.

Sit ups (SUPBOT) Rompkracht Aantal in 30 s Bruininks et al. (2006).

Knee push ups (KnPUBOT)

Arm- en schouderkracht Aantal in 30 s Bruininks et al. (2006).

Staande Vertesprong (SBJ)

Voorwaartse sprong – kracht met armzwaai

1 cm Council of Europe (1988). EUROFIT.

Schouderlenigheid Lenigheid van de schouders

1 cm Vlaams Sport Kompas, Universiteit Gent.

Sit and reach (SAR) Lenigheid van de onderrug en hamstrings

0,5 cm Council of Europe (1988). EUROFIT.

Sprint 30m (maximale) loopsnelheid 0,001 s Vlaams Sport Kompas, Universiteit Gent.

Sprint 5m Start- en reactiesnelheid 0,001 s Vlaams Sport Kompas, Universiteit Gent.

Handknijpkracht (HGR)

Statische kracht 1 kg Council of Europe (1988). EUROFIT.

Page 42: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

36 Masterscriptie - Methode

Tabel 2-2: Testbeschrijving van de afgenomen testen onderverdeeld in de drie grote luiken

Motorische tests

Dribbel zonder bal Wendbaarheid 0,01 s Vlaams Sport Kompas, Universiteit Gent.

Dribbel Handen Wendbaarheid en balvaardigheid

0,01 s Vlaams Sport Kompas, Universiteit Gent.

Dribbel Voeten Wendbaarheid en balvaardigheid

0,01 s Vlaams Sport Kompas, Universiteit Gent.

KTK dynamisch balanceren

Achterwaarts evenwicht over balkjes

Aantal Kiphard & Shiling (1974). Körperkoordinationstest für Kinder.

KTK springen balkje Zijwaarts springen over balkje

Aantal in 15 s Kiphard & Shiling (1974). Körperkoordinationstest für Kinder.

KTK verplaatsen plankjes

Zijwaarts verplaatsen van plankjes

Aantal in 20 s Kiphard & Shiling (1974). Körperkoordinationstest für Kinder.

Shuttle werpen Werpvaardigheid Kwadrant Vlaams Sport Kompas, Universiteit Gent.

2.3 Statistische methode

Om respectievelijk basketbal en volleybal te vergelijken met de andere leerlingen van de

Vlaamse topsportscholen werden de resultaten van de afgenomen testbatterij (2008-2011)

van het Vlaams Sportkompas gebruikt. Deze resultaten kunnen beschouwd worden als een

0-meting van eenvoudige antropometrische, fysieke en motorische tests bij elitesporters

tussen 12 en 18 jaar. Voor het analyseren van de resultaten werd het statistisch programma

SPSS 19.0 gebruikt. Alle data werden eerst gecontroleerd op foutieve en extreme waarden.

De ruwe scores werden omgevormd tot quotiëntscores om na te gaan welke

talentkenmerken bepalend zijn bij basketbal- en volleybalspelers. Het voordeel hiervan is dat

de leeftijd geneutraliseerd kan worden en de verschillende leeftijdsgroepen samen genomen

kunnen worden. Een nadeel is dat men op basis van deze scores geen uitspraken mag doen

over hoe elk talent zich afzonderlijk ontwikkelt. Deze scores werden bepaald door voor elke

leeftijdscategorie de gemiddelde score en standaarddeviatie om te rekenen tot een

quotiëntscore volgens het principe van Kiphard en Shilling (2006). De bekomen

quotiëntscores maakten het mogelijk om na te gaan hoever een sporter van de

topsportschool verwijderd is van de gemiddelde scores behaald door andere leerlingen van

de topsportschool, die eveneens deelnamen aan de 0-meting.

De basisformule voor de quotiëntscores is als volgt: Qscore = 100 + (((persoonlijke score –

gemiddelde score in de leeftijdscategorie) / standaarddeviatie in de leeftijdscategorie)) * 15.

Page 43: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

37 Masterscriptie - Methode

De gemiddelde score komt overeen met een Qscore = 100 en een score die één

standaarddeviatie beter is dan de gemiddelde score kom overeen met een Qscore = 115.

De datafile werd voor alle analyses steeds opgesplitst voor geslacht. Op die manier zijn alle

bekomen gegevens apart weergegeven enerzijds voor de jongens en anderzijds voor de

meisjes.

Het eerste luik van de statistische procedure omvat de discriminantanalyses. Via drie

stapsgewijze discriminantanalyses voor antropometrische, fysieke en motorische

talentkenmerken werd nagegaan welke combinatie van tests discriminerend zijn voor

basketbal of volleybal ten opzichte van de referentiepopulatie van de

topsportschoolleerlingen. In een volgende stap werden alle significante weerhouden

variabelen opgenomen in een globale discriminantanalyse om te kunnen bepalen hoeveel

procent basketballers, volleyballers, niet-basketballers en niet-volleyballers correct geplaatst

werden op basis van deze significante variabelen. In een laatste globale analyse, met enkel

de positieve predictoren, werd er verder gewerkt met enkel die eigenschappen die een

positief talentkenmerk vertonen. Er kan geen talent geïdentificeerd worden op tests waar

volleyballers lager scoren dan de anderen.

In een tweede luik werd er op zoek gegaan naar de onderlinge significante verschillen tussen

basketbal en volleybal aan de hand van een Independent T-test. Deze Independent T-test

werd afgenomen voor 22 tests (antropometrie, fysiek en motoriek). Het kenmerk armspan

werd niet opgenomen in deze analyse aangezien er voor de datafile van de volleyballers

hiervoor geen voldoende gegevens beschikbaar waren. Om de kans op type II fouten (falen

in observeren van een verschil terwijl dat verschil er in werkelijkheid wel is, Fig. 2-1) te

verkleinen wordt het significantieniveau genomen op p<0,01 i.p.v. op p<0,05.

Fig. 2-1: Schematisch overzicht van type I en type II fouten

Realiteit

Waar Fout

Gem

ete

n Waar Correct

Type I fouten

Vals positieven

Fout Type II

Vals negatieven Correct

Page 44: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

38 Masterscriptie - Resultaten

3 Resultaten

3.1 Positionering basketbal- en volleybalspelers t.o.v. TSS

Na het controleren op extreme waarden worden de quotiëntscores per geslacht en per

sporttak voor elke test weergegeven in tabel 3-1.

Tabel 3-1: Overzicht Quotiëntscores per geslacht en per sporttak voor elke test

Aan de hand van beschrijvende statistieken kunnen we reeds een eerste tendens weergeven

van mogelijke talentkenmerken in basketbal en volleybal. De quotiëntscores die meer dan

een halve standaarddeviatie afwijken van de gemiddelde scores van de topsportleerlingen,

werden in de bovenstaande tabel aangeduid met tekens ‘*’ en ‘°’. De scores met een ‘*’

bevinden zich boven de gemiddelde scores, terwijl de scores met een ‘°’ zich onder het

gemiddelde bevinden.

In alle verdere statistische bewerkingen wordt er verder gewerkt met deze quotiëntscores.

Quotiëntscores Jongens Quotiëntscores Meisjes

Tests TSS Basketbal TSS Volleybal TSS Basketbal TSS Volleybal

Gestalte 115* 119* 109* 119* Lichaamsgewicht 112* 116* 109* 116* Vetpercentage 99 101 104 104 BMI 102 104 105 104 Armspan 112* / 112* / Handknijpkracht 105 109 101 107 Counter movement jump 103 124* 98 118* Verspringen uit stand 103 121* 95 114* Knee push-ups BOT2 95 92° 96 88° Sit-ups BOT2 101 115* 93° 110* Sit and reach 93° 103 89° 101 Shoulder rotation test 93° 101 90 95 Sprint 5m 103 106 98 98 Sprint 30m 102 105 98 98 Snelheid shuttle run 99 108* 99 105 Uithouding shuttle run 101 104 102 103 KTK evenwicht 95 97 95 95 KTK springen balkje 98 95 98 94 KTK verplaatsen plankjes 99 97 96 99 Dribbeltest zonder bal 100 97 102 93 Dribbeltest met de handen 113* 103 115* 108 Dribbeltest met de voeten 95 90° 106 98 Shuttle werpen 98 115* 98 118*

Page 45: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

39 Masterscriptie - Resultaten

3.2 Discriminantanalyses

Hieronder wordt per sporttak en per geslacht een kort globaal overzicht gegeven van de

uitgevoerde discriminantanalyses. In de tabellen 3-2 t.e.m. 3-5 worden daarnaast nog eens

de exacte cijfergegevens weergegeven. In deze tabellen wordt telkens gestart met de

resultaten van de drie stapsgewijze analyses (antropometrie, fysiek en motoriek).

Respectievelijk voor de antropometrische, fysieke en motorische kenmerken zijn de Wilks

Lambda’s en de p-waarden terug te vinden voor iedere discriminerende test. Daarnaast

worden ook telkens de percentages van de correct en verkeerd geplaatste proefpersonen

alsook de canonische correlatiecoëfficiënt weergegeven. Hierbij dient opgemerkt te worden

dat het gewicht van de opgenomen discriminerende tests absoluut moet bekeken worden.

Daarna zijn dezelfde discriminerende tests terug te vinden in een globale analyse met hun

respectievelijke Wilks Lambda en p-waarde. In de kolom ernaast zijn opnieuw de canonische

correlatiecoëfficiënt, het gewicht en de p-waarde weergegeven naast het globale

percentages van de correct en verkeerd geplaatste proefpersonen. In de eerste kolom van

de tabel wordt de richting waarin de variabelen discrimineren weergegeven met + of –

tekens. Wanneer het gemiddelde van de onderzochte groep groter is dan dat van de

referentiegroep wordt dit weergegeven met een “+”. Omgekeerd geldt hetzelfde, “-“ staat

voor een lager gemiddelde dan de referentiegroep.

Tenslotte zijn in de laatste onderverdeling van de tabellen de resultaten terug te vinden van

de positief globale analyse. Hierin werden enkel de positief discriminerende variabelen

opgenomen. Dit om te vermijden dat er variabelen aanwezig zijn die lager dan het

gemiddelde scoren. Dit zou een verkeerde weergave zijn voor het correct opsporen van

talent.

Page 46: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

40 Masterscriptie - Resultaten

3.2.1 Jongens

3.2.1.1 Basketbal

In een eerste discriminantanalyse van de antropometrische tests werden gestalte,

lichaamsgewicht en vetpercentage als positief discriminerende factor bevonden en armspan

als negatief discriminerend. Aan de hand van deze vier tests werden 74,6% van de

basketbalspelers correct geplaatst. Bij een tweede discriminantanalyse voor de fysieke tests

waren KnPUBOT, SAR en Shoulder rotation significant negatief discriminerende factoren en

SUPBOT was een positief discriminerende factor voor basketbal. Op basis van deze tests

werden 65,8% van de basketbalspelers correct geplaatst. Voor de motorische tests werd nog

een derde discriminantanalyse uitgevoerd. Hierbij werden Shuttle werpen, KTK evenwicht en

Dribbeltest Voeten als negatief discriminerende factoren bevonden en Dribbeltest Handen

positief discriminerend. Op basis van deze tests werden 79,8% van de basketbalspelers

correct geplaatst.

Vervolgens werd er nog een globale discriminantanalyse uitgevoerd met de positief en

negatief discriminerende factoren van de antropometrische, fysieke en motorische tests.

Aan de hand van deze twaalf tests werden 79,8% van de basketbalspelers correct geplaatst.

Als laatste werd er nog een positief globale analyse uitgevoerd. Hierbij werden enkel de

positief discriminerende tests in rekening gebracht. Enkel zo kan men getalenteerde

basketbalspelers identificeren in een totale sportpopulatie Op basis van deze positief

discriminerende factoren werden 81,6% van de basketbalspelers correct geplaatst. Van de

niet-basketbalspelers werd 21,5% foutief als basketbalspeler beschouwd.

Een globaal overzicht van deze analyses is terug te vinden in tabel 3-2.

Page 47: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

41 Masterscriptie - Resultaten

Tabel 3-2: Resultaten discriminantanalyses Basketbal Jongens

Tabel Basketbal Jongens

Nr Discriminerende tests £ p %* An

trop

om

etrie

1 2 3 4

Gestalte Lichaamsgewicht Vetpercentage Armspan

0,753 0,844 0,980 0,774

<0,001 <0,001 0,034 <0,001

73,1% 26,9%

25,4% 74,6%

R²= 0,497

Nr Discriminerende tests £ p %*

Fysiek

1 2 3 4

Knee push ups Sit ups Sit and reach Shoulder rotation

0,957 0,969 0,958 0,905

<0,001 0,001 <0,001 <0,001

62,2% 37,8%

34,2% 65,8%

R²=0,398

Nr Discriminerende tests £ p %*

Mo

torie

k

1 2 3 4

Shuttle werpen KTK evenwicht Dribbeltest handen Dribbeltest voeten

0,995 0,978 0,869 0,987

0,039 <0,001 <0,001 0,002

82,3% 17,7%

20,2% 79,8%

R²=0,503

X Discriminerende tests £ statistics

Glo

baal

+ + - + - + - - - - + -

Gestalte Lichaamsgewicht Vetpercentage Armspan Knee push ups Sit ups Sit and reach Shoulder rotation Shuttle werpen KTK evenwicht Dribbeltest handen Dribbeltest voeten

0,738 0,835 0,980 0,770 0,990 0,989 0,908 0,851 0,969 0,956 0,783 1,000

R2= 0,679 83,6% 16,4%

£=0,539 20,2% 79,8%

£ Wilks’ Lambda gewicht van deze tests vergeleken met elkaar

R² Canonische correlatie X De gemiddelde score van de basketspelers is groter (+) of kleiner (-) dan die van de andere sporters

* Percentage juist geplaatsten (N/Ntotaal) 1 % juist geplaatste niet-basketspelers 2 % vals positieven 3 % vals negatieven 4 % juist geplaatste basketspelers

Page 48: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

42 Masterscriptie - Resultaten

Tabel 3-2: Resultaten discriminantanalyses Basketbal Jongens

Tabel Basketbal Jongens

X Discriminerende tests £ statistics Po

sitief Glo

baal

+ + + + +

Gestalte Lichaamsgewicht Armspan Sit ups Dribbeltest handen

0,754 0,847 0,781 0,992 0,783

R2 =0,597 78,5% 21,5%

£ = 0,644 18,4% 81,6%

£ Wilks’ Lambda gewicht van deze tests vergeleken met elkaar

R² Canonische correlatie X De gemiddelde score van de

basketspelers is groter (+) of kleiner (-) dan die van de andere sporters

* Percentage juist geplaatsten (N/Ntotaal) 1 % juist geplaatste niet-basketspelers 2 % vals positieven 3 % vals negatieven 4 % juiste geplaatste basketspelers

Page 49: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

43 Masterscriptie - Resultaten

3.2.1.2 Volleybal

In de eerste stapsgewijze discriminantanalyse voor antropometrie werd de keuze gemaakt

om de analyse enkel uit te werken met gestalte. Lichaamsgewicht en BMI correleren sterk

met deze factor, waardoor beiden kunnen uitgesloten worden. Het hoogste percentage van

correct geplaatste volleyballers (91,3%) werd bekomen met de analyse waarin enkel gestalte

als discriminerende test werd beschouwd. Bij de tweede stapsgewijze analyse werd om

gelijklopende redenen HGR niet weerhouden en werd de analyse uitgevoerd met CMJ,

KnPUBOT, SUBOT en SBJ. Hierbij bedraagt het hoogste percentage van correct geplaatste

volleybalspelers 87%. Voor de laatste stapsgewijze analyse werd KTK dynamisch balanceren

uit de analyse gehouden omdat deze factor opnieuw correleert met gestalte. Bij motoriek

werden bij de analyse met shuttle werpen, dribbelvoeten en KTK springenbalkjes 78,3% van

de volleybalspelers correct geplaatst.

Van alle volleyballende proefpersonen werd aan de hand van gestalte, KnPUBOT, CMJ,

SUPBOT, shuttle werpen, Dribbel Voeten en KTK dynamisch balanceren 89,1% correct

geplaatst in de globale analyse.

In de positief globale analyse werd enkel rekening gehouden met de discriminerende tests

waarin volleybalspelers beter scoren t.o.v. de referentiegroep. Enkel op die manier is het

mogelijk om getalenteerde volleybalspelers te identificeren in een totale topsportpopulatie.

De variabelen die in deze positief globale analyse via de stepwise methode werden

opgenomen zijn gestalte, CMJ, SUPBOT en shuttle werpen. SBJ werd niet weerhouden

aangezien dit te sterk correleert met CMJ. Met de weerhouden variabelen werden 93,5%

volleybalspelers effectief correct geplaatst. Van de niet-volleybalspelers werd 10,7% foutief

als volleybalspelers beschouwd.

Lien Baeyens en Liesbeth Behiels (2012) onderzochten in het kader van hun masterproef de

discriminerende factoren voor een volleybalspeler. Zij gingen tevens op zoek naar

positiespecifieke verschillen. Voor een gedetailleerd overzicht van al de stappen in de

discriminantanalyses wordt er dan ook graag doorverwezen naar hun scriptie.

Een globaal overzicht van deze analyses is terug te vinden in tabel 3-3.

Page 50: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

44 Masterscriptie - Resultaten

Tabel 3-3: Resultaten discriminantanalyses Volleybal Jongens

Tabel Volleybal Jongens

Nr Discriminerende tests £ p %* An

trop

om

etrie

1 Gestalte 0,912 <0,001 78,3% 21,7%

8,7% 91,3%

R²=0.297

Nr Discriminerende tests £ p %*

Fysiek

1 2 3 4

KnPUBOT CMJ SUPBOT SBJ

0.989 0,897 0,983 0,895

<0.001 <0.001 <0.001 <0,001

89% 11%

13% 87%

R²=0.45

Nr Discriminerende tests £ p %*

Mo

torie

k

1 2 3

Shuttle werpen Dribbel Voeten KTKspringenbalkjes

0,951 0,977 0.994

<0.001 0.001 <0.001

76,2% 23,8%

21,7% 78,3%

R²=0,312

X Discriminerende tests £ statistics

Glo

baal

+ - + + + - -

Gestalte KnPUBOT CMJ SUPBOT Shuttle werpen Dribbel Voeten KTKspringenbalkjes

0,906 0,981 0,865 0,942 0,953 0,972 0,992

R2 =0,524 92% 8%

£ = 0,725 10,9% 89,1%

X Discriminerende tests £ statistics

Po

sitief

Glo

baal

+ + + +

Gestalte CMJ SUPBOT Shuttle werpen

0,909 0,869 0,946 0,956

R2 = 0,47 89,3% 10,7%

£ = 0,779 6,5% 93,5%

£ Wilks’ Lambda gewicht van deze tests vergeleken met elkaar

R² Canonische correlatie X De gemiddelde score van de

volleybalspelers is groter (+) of kleiner (-) dan die van de andere sporters

* Percentage juist geplaatsten (N/Ntotaal) 1 % juist geplaatste niet-volleybalspelers 2 % vals positieven 3 % vals negatieven 4 % juist geplaatste volleybalspelers

Page 51: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

45 Masterscriptie - Resultaten

3.2.2 Meisjes

3.2.2.1 Basketbal

Via een eerste discriminantanalyse van de antropometrische tests werden gestalte,

lichaamsgewicht, vetpercentage en armspan als positief discriminerende factoren bevonden.

Aan de hand van deze tests kunnen 73,3% van de basketbalspeelsters correct geplaatst

worden. Bij een tweede discriminantanalyse werden de discriminerende factoren van de

fysieke tests achterhaald. Hieruit bleek dat verspringen uit stand, knie push ups, sit ups, sit

and reach en shoulder rotation negatief discriminerende factoren waren. Op basis van deze

5 tests werd 76% van de basketbalspeelsters effectief correct geplaatst. In een derde

discriminantanalyse voor de motorische tests werd KTK evenwicht en KTK verplaatsen

plankjes als negatief discriminerend bevonden en de Dribbeltest Handen en Voeten waren

positief discriminerende factoren. Via deze vier tests werd 88% van de basketbalspeelsters

correct geplaatst.

Vervolgens werd er nog een globale discriminantanalyse uitgevoerd waarbij alle positief en

negatief discriminerende factoren van de antropometrische, fysieke en motorische tests

werden opgenomen. Aan de hand van deze tests werden 74,7% van de basketbalspeelsters

correct geplaatst.

Als laatste werd nog een positief globale discriminantanalyse uitgevoerd waarbij enkel de

positief discriminerende factoren in rekening werden gebracht. Op basis van deze tests

werden 86,7% van de basketbalspeelsters correct geplaatst en 17% van de niet-

basketbalspeelsters werd foutief als basketbalspeelsters beschouwd.

Een globaal overzicht van deze analyses is terug te vinden in tabel 3-4.

Page 52: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

46 Masterscriptie - Resultaten

Tabel 3-4: Resultaten discriminantanalyses Basketbal Meisjes

Tabel Basketbal Meisjes

Nr Discriminerende tests £ p %* An

trop

om

etrie

1 2 3 4

Gestalte Lichaamsgewicht Vetpercentage Armspan

0,770 0,834 0,969 0,797

<0,001 <0,001 0,044 <0,001

65,0% 35,0%

26,7% 73,3%

R²= 0,480

Nr Discriminerende tests £ p %*

Fysiek

1 2 3 4 5

Verspringen uit stand Knie push ups Sit ups Sit and reach Shoulder rotation

0,949 0,964 0,939 0,875 0,796

0,003 0,014 0,001 <0,001 <0,001

69,0% 31,0%

24,0% 76,0%

R²= 0,535

Nr Discriminerende tests £ p %*

Mo

torie

k

1 2

3 4

KTK evenwicht KTK verplaatsen plankjes Dribbeltest handen Dribbeltest voeten

0,971 0,982 0,735 0,952

0,001 0,011 <0,001 <0,001

78,7% 21,3%

12,0% 88,0%

R²= 0,555

X Discriminerende tests £ statistics

Glo

baal

+ + + + - - - - - - - - + +

Gestalte Lichaamsgewicht Vetpercentage Armspan Verspringen uit stand Knee push ups Sit ups Sit and reach Shoulder rotation KTK evenwicht KTK verplaatsen plankjes Dribbeltest handen Dribbeltest voeten

0,743 0,806 0,963 0,777 0,910 0,980 0,969 0,855 0,805 0,859 0,939 0,720 0,937

R2= 0,747 82,1% 17,9%

£= 0,441 25,3% 74,7%

£ Wilks’ Lambda gewicht van deze tests vergeleken met elkaar

R² Canonische correlatie X De gemiddelde score van de basketspelers is groter (+) of kleiner (-) dan die van de andere sporters

* Percentage juist geplaatsten (N/Ntotaal) 1 % juist geplaatste niet-basketspelers 2 % vals positieven 3 % vals negatieven 4 % juist geplaatste basketspelers

Page 53: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

47 Masterscriptie - Resultaten

Tabel 3-4: Resultaten discriminantanalyses Basketbal Meisjes

Tabel Basketbal Meisjes

X Discriminerende tests £ statistics Po

sitief Glo

baal

+ + + + + +

Gestalte Lichaamsgewicht Vetpercentage Armspan Dribbeltest handen Dribbeltest voeten

0,754 0,818 0,967 0,782 0,747 0,939

R2= 0,584 83,0% 17,0%

£= 0,658 13,3% 86,7%

£ Wilks’ Lambda gewicht van deze tests vergeleken met elkaar

R² Canonische correlatie X De gemiddelde score van de basketspelers is groter (+) of kleiner (-) dan die van de andere sporters

* Percentage juist geplaatsten (N/Ntotaal) 1 % juist geplaatste niet-basketspelers 2 % vals positieven 3 % vals negatieven 4 % juist geplaatste basketspelers

Page 54: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

48 Masterscriptie - Resultaten

3.2.2.2 Volleybal

In de eerste stapsgewijze discriminantanalyse voor antropometrie worden lichaamsgewicht

en BMI niet weerhouden in de analyse, aangezien deze gecorreleerd zijn aan gestalte. Het

hoogst aantal juist geplaatste volleybalspeelsters (87,1%) werd behaald wanneer de analyse

enkel uitgevoerd wordt met de factor gestalte. Bij de tweede stapsgewijze analyse voor de

fysieke talentkenmerken werd de analyse uitgevoerd met KnPUBOT, CMJ, SUPBOT en SBJ.

Aan de hand van deze vier test werden 61,3% van de volleybalspeelsters correct geplaatst.

Voor de laatste stapsgewijze analyse werd KTK dynamisch balanceren niet weerhouden.

Opnieuw omdat dit gecorreleerd is aan de factor gestalte. Bij grotere mensen ligt hun

lichaamszwaartepunt hoger, waardoor het goed presteren op een evenwichtstaak niet

vanzelfsprekend is. Aan de hand van vier tests (KTK springen balkjes, Shuttle werpen, Dribbel

Handen en Dribbel zonder bal) voor het onderdeel motorieke talentkenmerken werden 71%

van de volleybalspeelsters correct geplaatst.

In de positief globale analyse wordt enkel rekening gehouden met de discriminerende tests

waarin volleybalspeelsters beter scoren t.o.v. de referentiegroep. Enkel op die manier is het

mogelijk om getalenteerde volleybalspeelsters te identificeren in een totale

topsportpopulatie. De variabelen die in deze positief globale analyse via de stepwise

methode werden opgenomen zijn gestalte, KnPUBOT, CMJ, SUPBOT, Shuttle werpen en

Dribbelen zonder bal. Met deze 6 tests in de positief globale analyse werden 80,6%

volleybalspeelsters correct als volleybalspeelster aanzien. SBJ, Dribbel Handen en KTK

Springen balkjes werden reeds in de globale analyse niet meer weerhouden omdat het

hoogste aantal juist geplaatste percentage volleybalspeelsters werd behaald zonder deze

drie tests erbij te nemen (83,9%). SBJ werd niet weerhouden omdat dit sterk correleert met

CMJ.

We verwijzen opnieuw graag door naar de masterproef van Lien Baeyens en Liesbeth

Behield voor een gedetailleerd overzicht van al de stappen in de discriminantanalyse.

Een globaal overzicht van deze analyses is terug te vinden in tabel 3-5.

Page 55: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

49 Masterscriptie - Resultaten

Tabel 3-5: Resultaten discriminantanalyses Volleybal Meisjes

Tabel Volleybal Meisjes

Nr Discriminerende tests £ p %* An

trop

om

etrie

1 Gestalte 0,858 <0,001

76,4% 23,6%

12,9% 87,1%

R²=0,368

Nr Discriminerende tests £ p %*

Fysiek

1 2 3 4

KnPUBOT CMJ SUPBOT SBJ

0,96 0,955 0,946 0,959

<0,001 <0,001 <0,001 0,67

87,1% 12,9%

39,7% 61,3%

R²=0,423

Nr Discriminerende tests £ p %*

Mo

torie

k

1 2 3 4

KTKspringenbalkjes Shuttle werpen Dribbel Handen Dribbel zonder bal

0,992 0,926 0,988 0,988

0,072 0,000 0,166 0,067

79,6% 20,4%

29% 71%

R²=0,303

X Discriminerende tests £ statistics %*

Glo

baal

+ - + + + -

Gestalte KnPUBOT CMJ SUPBOT Shuttle werpen Dribbel zonder bal

0,916 0,964 0,920 0,961 0,920 0,991

R2= 0,519 92,2% 7,8%

£ = 0,731 16,1% 83,9%

X Discriminerende tests £ statistics %*

Po

sitief

Glo

baal

+ + + +

Gestalte CMJ SUBPOT Shuttle werpen

0,917 0,925 0,962 0,930

R2= 0,457 87,9% 12,1%

£ = 0,791 19,4% 80,6%

£ Wilks’ Lambda

gewicht van deze tests vergeleken met

elkaar

R² Canonische correlatie

X De gemiddelde score van de

volleybalspelers is groter (+) of kleiner (-) dan die

van de andere sporters

* Percentage juist geplaatsten (N/Ntotaal)

1 % juist geplaatste niet-volleybalspelers

2 % vals positieven

3 % vals negatieven

4 % juist geplaatste volleybalspelers

Page 56: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

50 Masterscriptie - Resultaten

3.3 Vergelijking basketbal- en volleybalspelers

Onderstaand wordt een kort overzicht gegeven per geslacht en per generiek talentkenmerk

onderverdeeld in antropometrie, fysiek en motoriek. In de tabellen worden de descriptieve

gegevens weergegeven (gemiddelden en standaarddeviaties), de Levene’s test en de t-

waarde met de bijhorende significantiewaarde. De significant verschillende talentkenmerken

worden daaronder nog eens grafisch weergegeven.

3.3.1 Jongens

3.3.1.1 Antropometrische kenmerken

Basketspelers en volleybalspelers verschillen niet significant in lichaamsgewicht,

vetpercentage en BMI-score. Uit de Independent T-test is echter wel af te leiden dat

volleybalspelers significant groter zijn dan basketspelers. In onderstaande tabel (3-6) zijn alle

nodige statistische gegevens weergegeven. In grafiek 3-1 wordt het verschil tussen beide

sporttakken in gestalte grafisch weergegeven.

Tabel 3-6: Descriptieve statistiek (x ± SD) van antropometrische kenmerken a.d.h.v. quotiëntscores en resultaten

van Independent T-test om de variabelen basket en volleybal te vergelijken.

Levene’s test

Basketbal Volleybal F-waarde Sign t-waarde p

Antropometrische kenmerken

Gestalte 114,72 ± 13,48 119,07 ± 7,24 21,17 <0,001 -2,628 0,01

Lichaamsgewicht 111,58 ± 14,47 116,43 ± 11,48 2,851 0,093 -2,031 0,044

Vetpercentage 98,77 ± 14,79 101,30 ± 11,54 1,764 0,186 -1,04 0,3

BMI 101,75 ± 15,07 104,30 ± 12,58 0,426 0,515 -1,013 0,312

Page 57: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

51 Masterscriptie - Resultaten

Grafiek 3-1: Significante verschillen tussen basketbal en volleybal voor gestalte

3.3.1.2 Fysieke kenmerken

Voor de fysieke talentkenmerken is er een significant verschil tussen basketbal- en

volleybalspelers voor CMJ, SHR, SUPBOT, SBJ, schouderlenigheid en SAR (cfr. Tabel 3-7). Bij

al deze tests zijn het de volleyballerspelers die zich met een hogere score onderscheiden van

de basketbalspelers. Voor ESR en KnPUBOT zijn er geen significante verschillen tussen beide

sporttakken. In grafiek 3-2 wordt het verschil tussen beide sporttakken voor CMJ, SHR,

SUPBOT, SBJ, schouderlenigheid en SAR grafisch weergegeven.

Tabel 3-7: Descriptieve statistiek (x ± SD) van fysieke kenmerken a.d.h.v. quotiëntscores en resultaten van

Independent T-test om de variabelen basket en volleybal te vergelijken.

Levene’s test

Basketbal Volleybal F-waarde Sign t-waarde p

Fysieke kenmerken

CMJ 102,89 ± 14,68 123,72 ± 11,75 1,671 0,198 -8,285 <0,001

ESR 101,05 ± 13,10 103,72 ± 8,20 4,371 0,04 -0,821 0,414

SHR 98,51 ± 14,70 108,44 ± 14,99 0,59 0,444 -3,619 <0,001

SUPBOT 101,13 ± 15,57 114,91 ± 12,36 0,188 0,665 -5,201 <0,001

KnPUBOT 95,45 ± 14,11 91,70 ± 9,74 8,384 0,004 1,91 0,059

0

20

40

60

80

100

120

140

Gestalte

Basketbal

Volleybal

*

Page 58: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

52 Masterscriptie - Resultaten

Tabel 3-7: Descriptieve statistiek (x ± SD) van fysieke kenmerken a.d.h.v. quotiëntscores en resultaten van

Independent T-test om de variabelen basket en volleybal te vergelijken.

Levene’s test

Basketbal Volleybal F-waarde Sign t-waarde p

Fysieke kenmerken

SBJ 103,49 ± 14,21 120,6 ± 12,14 1,996 0,16 -7,021 <0,001

Schouderlenigheid 93 ± 14,10 100,89 ± 15,24 1,326 0,251 -3,13 0,002

SAR 92,81 ± 15,96 103,48 ± 14,94 0,806 0,371 -3,891 <0,001

Sprint 30m 102,46 ± 11,99 104,83 ± 12,24 0,122 0,728 -1,048 0,296

Sprint 5m 103,15 ± 12,41 105,73 ± 14,77 0,061 0,805 -1,02 0,31

HGR 104,53 ± 15,10 108,74 ± 11,46 2,444 0,12 -1,7 0,091

Grafiek 3-2: Significante verschillen tussen basketbal en volleybal voor CMJ, SHR, SUPBOT, SBJ,

Schouderlenigheid en SAR

3.3.1.3 Motorische kenmerken

Bij de generieke motorische talentkenmerken is er een significant verschil tussen basketbal

en volleybal wat betreft Dribbel Handen, Dribbel Voeten en shuttle werpen (cfr. Tabel 3-8).

Bij de dribbeltests zijn het de basketbalspelers die hoger scoren. Bij het shuttle werpen zijn

het de volleybalspelers die een hogere score behalen. Voor de overige motorische tests zoals

0

20

40

60

80

100

120

140

160

Basketbal

Volleybal

* * * *

* *

Page 59: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

53 Masterscriptie - Resultaten

Dribbel zonder bal en de KTK tests zijn er geen significante verschillen tussen beide

sporttakken. In grafiek 3-3 wordt het verschil tussen beide sporttakken voor Dribbel Handen,

Dribbel Voeten en shuttle werpen grafisch weergegeven.

Tabel 3-8: Descriptieve statistiek (x ± SD) van motorische kenmerken a.d.h.v. quotiëntscores en resultaten van

Independent T-test om de variabelen basket en volleybal te vergelijken.

Levene’s test

Basketbal Volleybal F-waarde Sign t-waarde p

Motorische kenmerken

Dribbel zonder bal 100,25 ± 15,80 97,25 ± 13,74 2,575 0,111 1,056 0,293

Dribbel Handen 112,85 ± 4,50 103,20 ± 7,08 15,534 <0,001 8,009 <0,001

Dribbel Voeten 95,24 ± 10,49 89,78 ± 13,61 2,187 0,141 2,557 0,012

KTK dynamisch balanceren

94,58 ± 17,53 96,60 ± 16,53 0,029 0,864 1,648 0,101

KTK springen balkjes

98,27 ± 16,59 94,5 ± 12,86 5,8 0,017 1,479 0,142

KTK verplaatsen plankjes

98,70 ± 18,04 96,87 ± 15,18 2,604 0,109 0,598 0,55

Shuttle werpen 97,32 ± 12,38 114,55 ± 12,02 0,026 0,872 -7,714 <0,001

Grafiek 3-3: Significante verschillen tussen basketbal en volleybal voor Dribbel Handen, Dribbel voeten en

shuttle werpen

0

20

40

60

80

100

120

140

Dribbel Handen Dribbel Voeten Shuttlewerpen

Basketbal

Volleybal

*

*

*

Page 60: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

54 Masterscriptie - Resultaten

3.3.2 Meisjes

3.3.2.1 Antropometrische kenmerken

Uit de Independent T-test voor de generieke antropometrische kenmerken is er een

significant verschil in gestalte en lichaamsgewicht (cfr. Tabel 3-9). Volleybalspeelsters zijn

groter dan basketbalspeelsters. Voor de metingen van vetpercentage en BMI is er geen

significant verschil gevonden tussen beide sporttakken. In grafiek 3-4 wordt het verschil

tussen beide sporttakken voor gestalte en lichaamsgewicht grafisch weergegeven.

Tabel 3-9: Descriptieve statistiek (x ± SD) van motorische kenmerken a.d.h.v. quotiëntscores en resultaten van

Independent T-test om de variabelen basket en volleybal te vergelijken.

Levene’s test

Basketbal Volleybal F-waarde Sign t-waarde p

Antropometrische kenmerken

Gestalte 108,96 ± 13,29 119,03 ± 11,28 1,592 0,210 -3,701 <0,001

Lichaamsgewicht 108,59 ± 16,01 115,52 ± 8,41 11,826 0,001 -2,903 0,005

Vetpercentage 103,71 ± 15,52 103,53 ± 12,62 0,930 0,338 0,054 0,957

BMI 104,51 ± 16,42 104,29 ± 13,28 2,273 0,153 0,065 0,948

Grafiek 3-4: Significante verschillen tussen basketbal en volleybal voor gestalte en lichaamsgewicht

0

20

40

60

80

100

120

140

Gestalte Lichaamsgewicht

Basketbal

Volleybal

* *

Page 61: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

55 Masterscriptie - Resultaten

3.3.2.2 Fysieke kenmerken

Voor de generieke fysieke talentkenmerken is er een significant verschil zichtbaar voor CMJ,

SUPBOT, KnPUBOT, SBJ en SAR tussen basketbal- en volleybalspeelsters (cfr. Tabel 3-10).

Voor al deze tests, behalve KnPuBOT, presteren de volleybalspeelsters beter dan de

basketbalspeelsters. Voor de KnPUBOT behalen basketbalspeelsters hoger scores dan

volleybalspeelsters. Er is geen significant verschil tussen beide sporttakken voor ESR, SHR,

schouderlenigheid, sprint 30m, sprint 5m en HGR. In grafiek 3-5 wordt het verschil tussen

beide sporttakken voor CMJ, SUPBOT, KnPUBOT, SBJ en SAR grafisch weergegeven.

Tabel 3-10: Descriptieve statistiek (x ± SD) van motorische kenmerken a.d.h.v. quotiëntscores en resultaten van

Independent T-test om de variabelen basket en volleybal te vergelijken.

Levene’s test

Basketbal Volleybal F-waarde Sign t-waarde p

Fysieke kenmerken

CMJ 97,76 ± 12,66 117,81 ± 11,87 0,698 0,406 -6,433 <0,001

ESR 101,66 ± 14,94 103,25 ± 13,77 0,106 0,746 -0,205 0,839

SHR 98,60 ± 12,72 105,33 ± 15,32 0,835 0,363 -2,015 0,047

SUPBOT 92,83 ± 12,60 109,98 ± 13,34 0,070 0,792 -6,123 <0,001

KnPUBOT 96,01 ± 14,66 87,96 ± 11,14 1,858 0,176 2,513 0,014

SBJ 95,28 ± 12,02 114,14 ± 13,63 0,547 0,462 -6,075 <0,001

Schouderlenigheid 90,28 ± 13,89 94,89 ± 12,62 0,255 0,614 -1,536 0,128

SAR 89,33 ± 14,68 101,03 ± 11,98 0,880 0,350 -3,825 <0,001

Sprint 30m 98,49 ± 12,68 98,05 ± 11,90 0,177 0,675 0,139 0,890

Sprint 5m 97,79 ± 13,58 97,55 ± 14,59 1,506 0,223 0,066 0,947

HGR 101,02 ± 13,52 107,00 ± 11,69 0,287 0,593 -2,096 0,039

Page 62: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

56 Masterscriptie - Resultaten

Grafiek 3-5: Significante verschillen tussen basketbal en volleybal voor CMJ, SUPBOT, KnPUBOT, SBJ en SAR

3.3.2.3 Motorische kenmerken

Via de Independent T-test voor de generieke motorische talentkenmerken is er een

significant verschil in de metingen van Dribbel zonder bal, Dribbel Handen, Dribbel Voeten

en shuttle werpen gevonden tussen basketbal- en volleybalspeelsters (cfr. Tabel 3-11).

Basketbalspeelsters scoren significant hoger op de drie soorten dribbeltesten, terwijl de

score op het shuttle werpen beter is bij de volleybalspeelsters. Voor de drie KTK tests is er

geen significant verschil tussen basketbal en volleybal. In grafiek 3-6 wordt het verschil

tussen beide sporttakken voor Dribbel zonder bal, Dribbel Handen, Dribbel Voeten en

shuttle werpen grafisch weergegeven.

0

20

40

60

80

100

120

140

CMJ SUPBOT KnPUBOT SBJ SAR

Basketbal

Volleybal

* *

*

* *

Page 63: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

57 Masterscriptie - Resultaten

Tabel 3-11: Descriptieve statistiek (x ± SD) van motorische kenmerken a.d.h.v. quotiëntscores en resultaten van

Independent T-test om de variabelen basket en volleybal te vergelijken.

Levene’s test

Basketbal Volleybal F-waarde Sign t-waarde p

Motorische kenmerken

Dribbel zonder bal 102,45 ± 13,60 93,05 ± 15,29 0,437 0,510 2,694 0,008

Dribbel Handen 115,29 ± 3,32 108,19 ± 5,09 6,233 0,014 7,506 <0,001

Dribbel Voeten 106,33 ± 11,47 97,62 ± 8,71 2,549 0,114 3,207 0,002

KTK dynamisch

balanceren 95,15 ± 13,08 95,31 ± 17,32 2,328 0,130 -0,052 0,959

KTK springen

balkjes 98,48 ± 14,39 94,20 ± 10,19 1,315 0,255 1,238 0,219

KTK verplaatsen

plankjes 95,89 ± 15,06 99,11 ± 14,60 0,070 0,792 -0,940 0,349

shuttle werpen 98,27 ± 11,74 118,15 ± 9,78 0,343 0,560 -7,865 <0,001

Grafiek 3-6: Significante verschillen tussen basketbal en volleybal voor Dribbel zonder bal, Dribbel Handen,

Dribbel Voeten en shuttle werpen

0

20

40

60

80

100

120

140

Dribbel zonder bal Dribbel handen Dribbel voeten Shuttlewerpen

Basketbal

Volleybal

* * *

*

Page 64: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

58 Masterscriptie – Discussie

4 Discussie

4.1 Inleiding

Het eerste doel van deze masterproef was een onderscheid te maken tussen enerzijds een

basketbalspeler en de andere leerlingen van de Vlaamse Topsportscholen en anderzijds

tussen een volleybalspeler en de andere topsportschoolleerlingen. Belangrijker in deze

masterproef was het op zoek gaan naar de eventuele gelijkenissen en verschillen tussen de

beide sporttakken. Er werd geopteerd om de discussie afzonderlijk voor jongens en meisjes

te voeren omdat de analyses en resultaten reeds opgesplitst werden volgens geslacht. Zowel

voor de jongens als de meisjes zullen onderzoeksvraag 1, 2 en 3 met hun bijhorende

hypothesen behandeld worden. Vervolgens zullen we kort de beperkingen van het

onderzoek aanhalen, gevolgd door een algemene conclusie.

4.2 Jongens

4.2.1 Onderzoeksvraag 1

4.2.1.1 Basketbal

Uit de verschillende stapsgewijze discriminantanalyses bleken gestalte, lichaamsgewicht,

armspan, sit ups en dribbeltest handen positief discriminerende factoren te zijn t.o.v. de

andere topsportschoolleerlingen. Uit de literatuur bleek reeds dat gestalte een bepalende

factor is in basketbal (Karpowicz K., 2006). Grote spelers hebben vaak een voordeel. Het

lichaamsgewicht correleert met de gestalte en het vetpercentage. Het is niet zo dat

basketbalspelers zwaardere mensen zijn, maar door hun groter gestalte hebben ze vaker ook

een groter lichaamsgewicht. Hun relatief gewicht verschilt niet ten opzichte van de andere

topsportleerlingen. Ook uit de qoutiënscore van BMI (Q=102) kunnen we afleiden dat deze

rond het behaalde gemiddelde van alle topsportschoolleerlingen ligt. Vetpercentage werd

als negatief discriminerende factor gevonden, maar wanneer men kijkt naar de

quotiëntscore (Q= 99) dan ziet men dat basketbalspelers maar net onder het gemiddelde

zitten. Ook de discriminerende factor armspan correleert met het gestalte van de speler.

Page 65: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

59 Masterscriptie – Discussie

Hoe groter de speler, hoe groter de armspan (Wangi et al. ,2005). Sit ups beoordelen de

rompkracht en deze speelt eveneens een belangrijke rol bij een basketbalspeler.

Krachtontwikkeling in het bovenlichaam is heel belangrijk om te duelleren met een

tegenspeler. In de literatuur wordt deze vaak buiten beschouwing gelaten en wordt er enkel

aandacht besteed aan krachtontwikkeling van de onderste ledematen (Buśko et al., 2012).

De dribbeltest met de handen is uiteraard een discriminerende factor. Zo hebben spelers op

een hoger niveau betere en efficiëntere resultaten in tests met de bal (Abdelkrim et al.,

2007).

4.2.1.2 Volleybal

Uit de resultaten van de positief globale discriminantanalyse kunnen we besluiten dat

volleybalspelers groter zijn, meer sprongkracht bezitten, over een grotere rompkracht

beschikken en een betere werpkracht bezitten dan niet-volleybalspelers. Deze resultaten zijn

in overeenstemming met de hierboven beschreven bestaande literatuur. Ook daaruit bleek

dat volleyballers een goed ontwikkelde spierkracht in het bovenlichaam moeten bezitten

(Gabbett en Georgieff, 2007). Zowel Marques et al. (2009) als Gabbett en Georgieff (2007)

onderzochten de spierkracht ontwikkeld in het onderlichaam (cfr. CMJ). Volleyballers lijken

goed te scoren op een bovenhandse werpactiviteit. Dit is logisch aangezien deze beweging

erg gelijkend is aan de aanval en service beweging binnen volleybal. Wanneer er gekeken

wordt naar de globale analyse waarin ook de negatief discriminerende factoren opgenomen

worden, kan er besloten worden dat volleybalspelers over minder arm- en schouderkracht

bezitten, minder balvaardig zijn met de voeten en over minder grootmotorische coördinatie

(KTK, springen balkjes) beschikken dan niet volleybalspelers. Omdat ook voetballers zich

binnen de referentiepopulatie bevindt is het logisch dat volleybalspelers niet beter scoren op

de dribbeltest met de voeten dan de andere topsportschoolleerlingen. Belangrijk om hierbij

te vermelden is dat er in de literatuur vaak een onderscheid gemaakt wordt voor de

verschillende spelposities. Voor meer informatie hieromtrent verwijzen we graag door naar

de masterscriptie van Lien Baeyens en Liesbeth Behiels.

Page 66: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

60 Masterscriptie – Discussie

4.2.2 Onderzoeksvraag 2

4.2.2.1 Antropometrische talentkenmerken

Uit de bovenstaande literatuur (Karpowicz K., 2006; Malousaris et al., 2008) en uitgevoerde

discriminantanalyses werd reeds duidelijk dat er zowel voor basketbal als volleybal gezocht

moet worden naar grote individuen. Uit de vergelijkende studie en de literatuur (Jaric et al.,

2001) blijkt dat volleybalspelers significant groter zijn dan basketbalspelers. Dit kan verklaard

worden doordat lichaamslengte een instapcriteria is voor de topsportschool volleybal, terwijl

dit voor de topsportschool basketbal niet het geval is (zie Bijlage III & IV). In de huidige

dataset is de volleybalpopulatie sowieso vertegenwoordigd door de grotere, aangezien ze

ervoor geselecteerd zijn. Bij de basketbalspelers is dit slechts één van de instapcriteria,

terwijl het voor volleybal de bepalende factor is om al dan niet toegelaten te worden.

4.2.2.2 Fysieke talentkenmerken

Als hypothese stelden we dat er weinig verschil zou zijn tussen het uithoudingsvermogen

nodig in beide sporttakken en dat volleybalspelers zouden uitblinken in sprongvermogen.

Deze hypothese kunnen we bevestigen a.d.h.v. de resultaten en de bestaande literatuur.

Zowel basketbal- als volleybalspelers hebben als voornaamste energiebron het ATP- en

lactaatsysteem (Sergey et al., 2006; Gabbett en Georgieff, 2007). Omdat volleybalspelers

voortdurend repeterende explosieve bewegingen uitvoeren hebben ze echter ook een goed

ontwikkeld aeroob uithoudingsvermogen nodig (Küstlinger et al., 1987) om het herstel te

bevorderen tijdens de korte rustperiodes. Ook bij basketbal is de secundaire energiebron het

aerobe energiesysteem (Sergey et al., 2006). Uit deze bevindingen valt op te merken dat er

eigenlijk weinig verschil is tussen de aangesproken energiebronnen bij beide sporttakken. Dit

is ook duidelijk terug te vinden in de vergelijkende studie waarbij er voor uithouding shuttle

run (cfr. ESR) geen verschil tussen beide sporttakken gevonden wordt. Het tweede deel van

deze hypothese kunnen we ook bevestigen met onze resultaten. Volleybalspelers hebben

een grotere sprongkracht (cfr. CMJ en SBJ) dan basketbalspelers. In de literatuur werd er

zowel voor basketbal (Buśko et al., 2012) als volleybal weinig aandacht geschonken aan

rompkracht. Voor volleybal (Gabbett en Georgieff, 2007) werd wel aandacht geschonken

Page 67: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

61 Masterscriptie – Discussie

aan de kracht in het bovenlichaam. Gabett en Georgieff (2007) registreerden de kracht in het

bovenlichaam a.d.h.v. een worp met een medicine bal (3kg) boven het hoofd. In de tests van

het VSK wordt er echter wel aandacht geschonken aan rompkracht (cfr. SUPBOT). Uit de

vergelijkende studie, waaruit blijkt dat volleybalspelers een betere rompkracht hebben dan

basketbalspelers, kunnen we aangeven dat er specifiek meer aandacht moet uitgaan naar

het ontwikkelen van rompkracht voor beide sporttakken. De verschillen tussen

schouderlenigheid en SAR (lenigheid onderrug) liggen in lijn met de lenigheidvereisten van

de belangrijkste technieken in beide sporten. Bij een aanvallende beweging in volleybal is

het belangrijk om volledig te wapenen (arm bevindt zich achter het lichaam en schouder en

romp worden hierbij geroteerd), terwijl in basketbal de shotbeweging start met de arm voor

het lichaam. Een laatste verschil tussen beide sporttakken voor de fysieke talentkenmerken

is te vinden in loopsnelheid en wendbaarheid, gemeten via de SHR. Uit de vergelijkende

studie blijkt dat volleybalspelers hierop beter presteren dan basketbalspelers. Bij deze test

wordt er gewerkt over korte afstanden. De bewegingen bij een volleybalspeler zijn steeds

korte verplaatsingen. Het is dus logisch dat een volleybalspeler hierop beter presteert. De

reactietijd, het kunnen uitvoeren van versnellingen en snelle richtingsveranderingen spelen

een cruciale rol bij volleybal (Gabbett en Georgieff, 2007). Bij basketbalspelers moet men

ook in staat zijn om langere periodes aan een lagere, matige intensiteit vol te houden

(Abdelkrim et al., 2006). In volleybal is er ook minder ruimte (aantal vierkante meter per

speler) waardoor wendbaarheid belangrijk wordt.

4.2.2.3 Motorische talentkenmerken

Voor basketbal is een hogere balvaardigheid en behendigheid met de bal vereist (Erčulj F. et

al, 2011). Dribbelen met de bal is een hoofdvaardigheid in het basketbal. Bij volleybal wordt

er niet gedribbeld en de spelers mogen zich niet verplaatsen met de bal. Men mag enkel de

bal toetsen, smashen en onderhands spelen (Gabbett en Georgieff, 2007). Vandaar dat

basketbalspelers hoger scoren op de fysieke de test Dribbel Handen dan volleybalspelers.

Het feit dat basketbalspelers beter scoren op de Dribbel Voeten test dan volleybalspelers

wijst mogelijk op een zeker transfer tussen beide vaardigheden. Op de fysieke test shuttle

werpen scoren volleybalspelers dan weer beter dan basketbalspelers. Dit is vrij logisch want

Page 68: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

62 Masterscriptie – Discussie

het bovenhands werpen met één hand van de shuttle is een typische aanvalsbeweging van

in volleybal.

4.2.3 Onderzoeksvraag 3

We zouden de generieke testbatterij van het Vlaams Sportkompas kunnen vereenvoudigen

naar een testbatterij specifiek voor basketbalspelers op basis van bovenstaande resultaten

en bevindingen. De prestatiebepalende factoren die zich in deze batterij zouden moeten

bevinden zijn de volgende: gestalte, lichaamsgewicht, armspan, SUPBOT en dribbeltest

handen. Gelijklopend kunnen we dit ook voorstellen voor volleybal. De tests die hierbij

opgenomen worden voor de specifieke batterij zijn gestalte, CMJ, SUPBOT en shuttle

werpen. Wanneer men op deze tests, respectievelijk voor basketbal en volleybal, goed

scoort kan men de goede basketbal- en volleybalspelers onderscheiden van de minder goeie

spelers.

Het bovenstaande is een stap verder in de reeds bestaande oriëntering van jongeren binnen

een bepaalde sporttak. Doordat we een specifieke vergelijking tussen basketbal en volleybal

maakten, is het nu mogelijk om een testbatterij op te stellen die helpt bij de heroriëntering

binnen deze twee sporttakken. Deze testbatterij zal voornamelijk bestaan uit de tests waarin

zowel basketbal- als volleybalspelers sterk presteren, maar waar er onderling toch nog een

significant verschil bestaat. We stellen hiervoor de volgende test voor: gestalte, SAR,

schouderlenigheid, SBJ, SUPBOT, SHR, CMJ, shuttle werpen, Dribbel Handen en Dribbel

Voeten. De quotiëntscores van de verschillende tests zijn terug te vinden bij de resultaten in

tabellen 5-6,7 en 8.

Wanneer we dit voorstel naaste de huidige instapcriteria van de topsportscholen basketbal

en volleybal leggen (Bijlage III en IV), kunnen we een aantal richtlijnen meegeven die de

instroom waarschijnlijk nog specifieker zou maken. Bij beide sporttakken ontbreekt een

predictie naar de rompkracht, die in beide sporten toch vrij belangrijk is. In de huidige

selectie voor de basketbalschool wordt er op fysiek vlak voornamelijk gekeken naar

uithoudingsvermogen (Léger test), sprongkracht en sprintvermogen. Deze aspecten blijven

belangrijk, maar uit ons onderzoek blijkt dat een goede prestatie op wendbaarheid voor een

basketbalspeler tevens heel belangrijk is. Het onderscheid hen van de andere

Page 69: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

63 Masterscriptie – Discussie

topsportleerlingen. Gestalte komt in de huidige selectiecriteria achteraan het rijtje, terwijl

dit toch ook een belangrijke rol blijkt te spelen. Voor de volleybalschool staan gestalte en

sprongkracht op de eerste plaats voor de instroom te bepalen. Rompkracht is hier de

ontbrekende factor.

We maken deze vereenvoudiging met enige voorzichtigheid. In de literatuur werd al te vaak

aangehaald dat er rekening moet gehouden worden met specifieke posities (Marques et al,

2009; Malousaris et al, 2008; Sergey et al., 2006; Drinkwater et al., 2008). In deze

masterproef is er op geen enkel moment aandacht besteed aan de verschillende posities

binnen basketbal en volleybal.

4.3 Meisjes

4.3.1 Onderzoeksvraag 1

4.3.1.1 Basketbal

Aan de hand van de globale discriminantanalyse werd gestalte, lichaamsgewicht,

vetpercentage, armspan, Dribbeltest Handen en Dribbeltest Voeten als positief

discriminerende factoren bevonden. De dribbeltest voeten komt hier als positief

discriminerende factor uit. Dit lijkt op het eerste zicht geen evidente uitkomst, maar dit is

mogelijks te wijten aan het feit dat basketbalspeelsters vrij balvaardig zijn en daardoor ook

goed scoren op de dribbeltest voeten (transfer). Bij de jongens was dit geen discriminerende

factor omdat voetbal een sport is waar de meeste jongens toch een zeker ervaring in

hebben. Vervolgens vond men dezelfde positief discriminerende factoren als bij de jongens:

gestalte, lichaamsgewicht, armspan en dribbeltest handen. Ook vetpercentage werd als

positief discriminerende factor bevonden. Deze factor correleert met lichaamsgewicht en

lichaamslengte (Sergey ,2006). Hoe groter, hoe zwaarder en hoe meer vetpercentage.

4.3.1.2 Volleybal

Uit de resultaten van de positief globale discriminantanalyse kunnen we dezelfde besluiten

trekken als bij de mannelijke volleybalspelers. Ook bij de meisjes zijn volleybalspelers groter,

Page 70: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

64 Masterscriptie – Discussie

hebben ze een grotere spierkracht in de onderste ledematen, beschikken ze over meer

rompkracht en beschikken ze over een grotere werpkracht. Al deze bevindingen zijn net

zoals bij de jongens terug te vinden in de literatuur (zie supra). Vrouwelijke volleybalspelers

beschikken over minder arm- en schouderkracht dan niet volleybalspelers. Deze test lijkt

moeilijker uitvoerbaar met langere armen, die volleybalspeelsters automatisch hebben door

hun grotere gestalte, dan met kortere armen. Eigenaardig is echter wel dat

volleybalspeelsters niet opvallend beter scoren op de dribbel test zonder handen. Aangezien

volleybal gekenmerkt wordt door korte, snelle richtingsveranderingen (Gabbett en

Georgieff, 2007) zou verwacht worden dat deze test hier niet als negatief discriminerend zou

uitkomen. Ook bij de meisjes moet er rekening gehouden worden met eventuele positie

specifieke verschillen die niet in deze analyse zijn opgenomen.

4.3.2 Onderzoeksvraag 2

4.3.2.1 Antropometrische talentkenmerken

Uit de vergelijkende studie bij de meisjes kunnen we halen dat volleybalspeelsters significant

groter zijn dan basketbalspeelsters. Dit werd eerder ook al duidelijk uit de literatuur. De

antropometrische gegevens die gevonden werden uit de literatuur gelden zowel voor

jongens als voor meisjes. Terwijl er bij volleybal geen twijfel bestaat over het belang van

gestalte, is dit bij basketbal soms wel het geval afhankelijk van de spelpositie (Sergey et al.,

2006). Ook hier kunnen we het bekomen significante verschil in gestalte tussen beide

sporten verklaren aan de hand van de vereiste instapcriteria voor beide topsportscholen (cfr.

bijlage 3). Het lichaamsgewicht blijkt significant groter te zijn bij volleybalspeelsters. Hier

moet echter opgemerkt worden dat het over het absolute lichaamsgewicht gaat. Wanneer

we naar de relatieve waarde van het lichaamsgewicht (lichaamsgewicht t.o.v. gestalte)

kijken, kan er besloten worden dan basketbalspeelsters iets zwaarder zijn dan

volleybalspelers ((LG/LL)*100 ;BB: (108,59/108,96)*100= 99,66 ;VB: (115,52/119,03)*100=

97,05). Eerder werd bij volleybal gewicht niet weerhouden in de discriminantanalyses omdat

deze factor sterk correleert met gestalte. In deze vergelijkende studie is dit nu ook het geval.

Daarom kunnen we besluiten dat gestalte de belangrijkste bepalende antropometrische

talentfactor is.

Page 71: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

65 Masterscriptie – Discussie

4.3.2.2 Fysieke talentkenmerken

Wanneer de fysieke talentkenmerken tussen basketbal- en volleybalspeelsters vergeleken

worden zijn er veel gelijkenissen terug te vinden met de jongens. Opnieuw moeten we een

deel van onze hypothese weerleggen. Tussen beide sporttakken is er weinig verschil in de

gebruikte energiesystemen. Opnieuw kunnen we stellen dat volleybalspeelsters over een

beter sprongvermogen beschikken (cfr. CMJ en SBJ). Net als bij de jongens werd uit de

vergelijkende studie duidelijk dat de rompkracht (cfr. SUPBOT) beter is bij

volleybalspeelsters (Buśko et al., 2012; Gabbett en Georgieff, 2007). In de literatuur is heel

weinig terug te vinden omtrent lenigheid binnen basketbal en volleybal. Bij de meisjes is er

echter een significant verschil terug te vinden in de lenigheid van de onderrug en de

hamstrings (cfr. SAR). Dit verschil is opnieuw te wijten aan een diverse techniek bij basketbal

en volleybal. Schouderlenigheid wordt hier nu niet als significant verschillende factor

bevonden. Dit is mede doordat meisjes vaak van nature leniger zijn dan jongens (Badric M.,

2011). Wanneer we toch naar de gemiddelden kijken dan zien we dat volleybalspeelsters iets

beter scoren op schouderlenigheid dan basketbalspeelsters. Basketbalspeelsters scoren

significant beter op de Knee Push Up test dan volleybalspeelsters. Deze test meet de arm- en

schouderkracht. Aangezien basketbal gespeeld wordt met een zwaardere bal en aangezien

basketbalspeelsters rechtstreeks duel moeten aangaan met hun tegenstanders, kunnen we

het verschil in kracht daaraan wijten.

4.3.2.3 Motorische talentkenmerken

De resultaten van de vergelijkende studie voor motorische talentkenmerken zijn gelijklopend

met de jongens. Basketbalspeelsters scoren beter op de drie dribbeltesten (zonder bal, met

handen en met voeten) dan volleybalspeelsters. Het hoeft geen verklaring te hebben dat

basketbalspeelsters beter presteren op een dribbeltest met de handen dan

volleybalspeelsters, aangezien deze test de balvaardigheid en behendigheid meet waarin

basketbalspeelsters moeten uitblinken (Erčulj F. et al, 2011). Uit de discriminantanalyse

werd reeds duidelijk dat basketbalspeelsters op alle dribbeltesten met bal beter scoorden

t.o.v. de andere topsportleerlingen. De balvaardigheid dat de basketbalspeelsters bezitten in

Page 72: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

66 Masterscriptie – Discussie

de handen wordt vermoedelijk getransfereerd naar de voeten. Volleybalspeelster lijken

minder goed te scoren op oog-voet coördinatie in combinatie met wendbaarheid. De test

dribbel zonder bal bestaat uit korte explosieve en versnellende bewegingen. In de literatuur

vond men dat dit prestatiebepalend is voor zowel basketbal (Abdelkrim et al. 2006) als

volleybal (Gabbett & Georfieff, 2007). Toch scoren basketbalspeelsters hier significant hoger

op dan volleybalspeelsters. Dit is te verklaren door de typische snij- en schijnbewegingen uit

basketbal, die in deze test voorkomen (McClay et al., 1994). Een laatste verschil tussen beide

sporttakken is terug te vinden in de werpvaardigheid (cfr. Shuttle werpen). Deze

werpvaardigheid is te verklaren met de transfer vanuit de smash- en servicebeweging die

eigen is aan de volleybalsport.

4.3.3 Onderzoeksvraag 3

In deze onderzoeksvraag zoeken we opnieuw naar een verfijnde manier van oriëntering

binnen basketbal en volleybal. We vereenvoudigen de generieke testbatterij van het VSK tot

een batterij specifiek voor basketbal: gestalte, lichaamsgewicht, vetpercentage, armspan,

dribbeltest handen en dribbeltest voeten. Voor volleybal houden we volgende gestalte, CMJ,

SUPBOT en shuttle werpen over voor de specifieke batterij.

Wanneer er een sprake is van heroriëntering binnen basketbal en volleybal moet men de

speelsters voornamelijk vergelijken op basis van de volgende tests: gestalte,

lichaamsgewicht, SAR, SBJ, KnPUBOT, SUPBOT, CMJ, shuttle werpen, Dribbel zonder bal,

Dribbel Handen en Dribbel Voeten. We verwijzen opnieuw graag naar de significant

verschillende quotiëntscores die terug te vinden zijn onder resultaten in tabellen 5-9, 10 en

11.

We kunnen m.b.v. de instroomcriteria (Bijlage III en IV) dezelfde bevindingen weergeven als

bij de jongens. In de basketbalschool moet de nadruk naast het uithoudingsvermogen ook

liggen op het goed presteren in wendbaarheidstaken. Aan de antropometrische waarden

zoals gestalte, lichaamsgewicht en vetpercentage moet meer aandacht besteed worden. In

de volleybalschool ontbreekt een peiling naar de rompkracht. De overige belangrijkste

instapcriteria (gestalte en sprongkracht) voor de volleybalschool moeten absoluut behouden

worden.

Page 73: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

67 Masterscriptie – Discussie

Uiteraard geldt ook hier dat er geen rekening gehouden werd met positiespecifieke

verschillen binnen beide sporttakken. Deze vereenvoudiging is dan ook opnieuw met enige

voorzichtigheid te interpreteren of over te nemen.

4.4 Beperkingen in dit onderzoek

In deze masterproef werd er voortdurend gewerkt met quotiëntscores, waardoor de factor

leeftijd geëlimineerd kon worden. De voornaamste reden hiervoor is het tekort aan data. In

de toekomst moet er gestreefd worden naar meer dataverzameling waardoor een

onderzoek per leeftijdscategorie mogelijk wordt. De talentkenmerken van een twaalfjarige

atleet zijn immers zeer verschillend aan deze van een achttienjarige atleet. De uitdaging om

meer data te verzamelen zal ook helpen om een gericht onderzoek te voeren naar de

positiespecifieke verschillen binnen beide sporttakken.

In de toekomst moet er zeker en vast onderzoek gedaan worden omtrent de motorische

vaardigheden binnen balsporten. De oog-voet en oog-hand coördinatie verschillen tussen

basketbal en volleybal. Tests die dit specifiek per sporttak gaan onderzoeken bestaan echter

nog niet. Er moet dus aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van motorische tests

die een concrete weergave van de motorische capaciteiten geven binnen verschillende

sporten.

4.5 Algemene conclusie

De resultaten voor jongens en meisjes zijn in grote lijn te vergelijken met elkaar. In deze

algemene discussie maken we daarom ook geen onderscheid meer in geslacht. Voor beide

sporttakken is een predictie naar gestalte onmisbaar. Daarnaast zijn volleybalspelers

opmerkelijk beter in sprongtaken (cfr. CMJ en SBJ), terwijl basketbalspelers beter zijn in

wendbaarheidstaken met en zonder bal. (cfr. Dribbel Handen, Voeten en zonder bal).

Wij doen een voorzichtige poging om de huidige instapcriteria in de basketbal- en

volleybalschool aan te vullen. Zo is voor basketbal volgens ons wendbaarheid met en zonder

de bal minstens zo belangrijk als het sprint- en uithoudingsvermogen. Daarbij moet gestalte

en het bijhorende lichaamsgewicht vooraan op de lijst komen. Voor volleybal blijven de

Page 74: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

68 Masterscriptie – Discussie

bestaande peilers wat ons betreft behouden (gestalte en sprongkracht). Hierbij stellen wij

voor om op zoek te gaan naar jongeren die ook goed scoren op rompkracht.

Page 75: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

69 Masterscriptie – Referenties

5 Referenties

Abbott A., Collins D. (2002). A Theoretical an Empirical Analysis of a ‘State of the Art’

Talent Identification Model. High ability studies, 13, 157-178.

Abdelkrim N.B., Castagna C., Jabri I., Battikh T., Fazaa S.E. & El Ati J. (2010). Activity

profile and physiological requirements of junior elite basketball players in relation to

aerobic-anaerobic fitness. The journal of Strength and Conditioning Researc,

24(9),2330–2342. 2.

Abdelkrim N.B., El Fazaa S., El Ati J. (2007). Time-motion analysis and physiological

data of elite under-19-year-old basketball players during competition. Journal Sports

Medicine,41,69-75.

Ackland, T.R. & Bloomfield, J. (1996). Stability of human proportions through

adolescent growth. Australian Journal of Science and Medicine in Sport, 28, 257-60.

Baker J. (2003). Early specialization in youth sport: A requirement for adult expertise?

High Ability Studies, 14, 85-94.

Badric M. (2011). Differences in motor abilities of male and female fifth and sixth

grade pupils. Croation Journal of education-Hrvatski, 13,82-107.

Bale P. (1991). Anthropometric, body composition and performance variables of

young elite female basketball players. Journal of Sports Medicine Physical

Fitness,31,173-177.

Bergamo, V. R. (2004). Estabilidade: aspecto significativo na previsão do talento no

basquetebol feminino. Revista Brasileira de Ciência e Movimento, 12(2), 51-56.

Bloomfield J., Blanskby B.A. & Ackland T.R. (1990). Morphological and physiological

growth of competitive swimmers and non-competitors through adolescence.

Australian Journal of Science and Medicine in Sport, March, 4-12. 4.

Bompa, T. (1999). Periodization: Theory and methodology of training. Champaign, IL:

Human Kinetics,324-342.

Bosco C, Piterra C, Rahkila P, Luthanen P, Ito A, Droghetti P, et al. (1981) New tests

for measurement of anaerobic capacity in jumping and leg extensor muscle elasticity.

Volleyball IFVB, 1,22-30.

Page 76: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

70 Masterscriptie – Referenties

Bruininks, R.H. en Bruininks, B.D. (2006). Bruininks-Oseretsky Test of Motor

Proficiency. Minnesota: Pearson Assessments.

Bruininks, R.H., Bruininks (2005). Bruininks-Oseretsky Test of Motor Proficiency,

Second Edition (BOT-2), manual. AGS Publishing.

Buśko K. (2012). Training-induced changes in the topography of muscle torques and

maximal muscle torques in basketball players. Biological Sport,29,77-83.

Carter J.E.L., Ackland T.R., Kerr D.A., Stapff A.B. (2005). Somatotype and size of elite

female basketball players. Journal of Sport Sciences, 23, 1057-1063.

Carter J.E.L., Heath B.H. (1990). Somatotyping: Development and applications.

Cambridge University Press.

Castagna C., Imellizzeri F.M., Rampinini E., D’Ottavio S. & Manzi V. (2008). The Yo-Yo

intermittent recovery test in basketball players. Journal of Sport Medicine, 11, 202-

208.

Council of Europe. (1988). EUROFIT, handbook for the European Test of Physical

Fitness, ed. Council of European committee for Development in Sports.

Davids, K., Baker, J. (2007). Genes, environment and sport performance: why the

nature-nurture dualism is no longer relevant. Sport Med, 37 (11), 961-980.

DES (1991). National Curriculum Physical Education Working Party: Interim

Report.London. 11.

Dežman, B, Erčulj, F., & Vučković G. (2002). Classifying young basketball players into

playing positions with chosen anthropometric and motor variables. In: Proceedings

book (Kinesiology – New perspectives, Opatija, Croatia).

Drinkwater E.J., David B., McKenna P. en M.J. (2008). Design and Interpretation of

Anthropometric and Fitness Testing of Basketball Players. Journal of Sports Medicine,

38, 565-578.

Drinkwater E.J., Hopkins W.G., McKenna M. J. et al. (2007). Modelling age and secular

differences in fitness between basketball players. Journal of Sports

sciences,25(8),869-878.

Duncan M.J., Woodfield L., al-Nakeeb Y. (2006). Anthropometric and physiological

characteristics of junior elite volleyball players. Journal of Sports Medicine, 40(7),649-

651.

Page 77: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

71 Masterscriptie – Referenties

Ercûlj F., Blas M., Bracîc M. (2010). Physical Demands on Young Elite European

Female Basketball Players With Special Reference to Speed, Agility, Explosive

Strength and Take-off Power. J Strength Cond Res,24(11),2970-2978.

Erculj F., Bracic M., Jakovljevic S. (2011). The level of speed and agility of different

types of elite female basketball players. Physical education and sport,9,283-293.

Gabbett, T. en Georgieff, B. (2007). Physiological and Anthropometric characteristics

of Australian Junior National State, and Novice Volleybal Players. Journal of Strenght

and Conditioning Research, 21(3), 902-908.

Gabbett, T.; Georgieff, B. en Domrow, N. (2007). The use of physiological,

anthropometric, and skill data to predict selection in a talent-identified junior

volleyball squad. Journal of Sports Sciences, 25 (12), 1337-1344.

Gagné F., Ph. D. (2000). A Differentiated Model of Giftedness and Talent (DMGT).

Personal notes, 1-4.

Gagné, F. (2004). Transforming gifts into talents: the DMGT as a developmental

theory. High Ability Studies, 15 (2), 119-147.

Geron E. (1978). Psychological assessment of sport giftedness. In U. Simri (Ed.),

Proceedings of the International Symposium on Psychological Assessment in Sport

Netanya. Israel: Wingate Institute, 216-231.

Gualdi-Russo E., Zaccagni L. (2001). Somatotype, role and performance in elite

volleyball players. Journal of Sports Medicine Physical Fitness,41(2),256-262.

Hespanhol J.E., Neto L.G.S., De Arruda M. and Dini C. A. (2007). Assessment of

explosive strength-endurance in volleyball players through vertical jumping test. Rev

Bras Med Esporte, 13 (3), 160-163.

Hoare D.G. (2000). Predicting success in junior elite basketball players: the

contribution of anthropometric and Physiological attributes. Journal Sciences

Medicine Sport,3(4),391-405.

Hoffman JR, Kang J. (2002). Evaluation of a new anaerobic power testing system.

Journal of Strength Cond Res, 6,142-8.

Hopkins W.G. (2001). Genes and training for athletic performance. Sportscience,5(1).

Jaric S., Ugarkovic D., Kukolj M. (2001). Anthropometric, strength, power and

flexibility variables in elite male athletes: basketbal, handball, soccer and volleybal

players. Journal of Human Movement Studies, 40, 453-464. 20.

Page 78: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

72 Masterscriptie – Referenties

Karpowicz K. (2006). Interrelation of selected factors determining the effectiveness of

training In young basketball players. Hum Mov,7,130-146.

Kiphard, E. J. & Schilling, F. (1974). Körperkoordinationstest für Kinder. Weinheim:

Beltz Test GmbH.

Latin R.W., Berk K. en Baechle T. (1994). Physical and performance characteristics of

NCAA division I male basketball players. J. Strength Cond. Res.,8,214-218.

Léger, L.A. en Lambert, J. (1982) A maximal multistage 20 m shuttle run test to

predict VO2 max, European Journal of Applied Physiology, 49, 1-5.

Küstlinger U., Ludwig H.G., Stegemann J. (1987). Metabolic changes during volleyball

matches. Int. J. Sports Med., 8 (5), 315-322.

Malina R.M., Bouchard C. & Bar-Or O. (2004). Growth, maturation and physical

activity (2nd edn.). Champaign, IL: Human Kinetics.

Malousaris, G.G.; Bergeles, N.K.; Bazouka, K.G.; Bayios, I.A.; Nassis, G.P.; Koskolou,

M.D. (2008). Somatotype, size and body composition of competitive female volleyball

players. Journal of Science and Medicine in Sport, 11, 337-344.

Marques M., van den Tillaar R., Gabbett T., Reis V., González-Badillo J. (2009).

Physical fitness qualities of professional volleyball players. Determination of

positional differences. Journal of Strenght and Conditioning Research,23 (4), 1106-

1111.

McClay, IS, Robinson, JR, Andriacchi, TP, Frederick, EC, Gross, T, Martin, P, Valiant,

G,Williams, KR, and Cavanagh, PR. (1994). A kinematic profile of skills in professional

basketball players. J Appl Biomech, 10, 205–221.

McInnes S.E., Carlson J.S., Jones C.J., and McKenna M.J. (1995). The physiological load

imposed upon basketball players during competition. Journal of Sports Sciences, 13,

387–397.

Mohamed H., Vaeyens R., Matthys S., Multael M., Lefevre J., Lenoir M., Philippaerts

R. (2009). Antropometric and performance measures for the development of a talent

detection and identification model in youth handbal. Journal of Sport Sciences, 27,

257-266.

Musch, J., Grondin, S. (2001). Unequal competition as an impediment to personal

development: a review of the relative age effect in sport. Developmental Review, 21

(2), 147-167. 23.

Page 79: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

73 Masterscriptie – Referenties

Norton, K. en Olds, T. (2001). Morphological Evolution of Athletes Over the 20th

Century: Causes and Consequences. Sports medicine, 31 (11), 763-783.

Parr R.B., Wilmore J.H., Hoover R., Bachman D. en Kerlan R. (1978). Professional

basketball players: athletic profiles. Phys. Sportsmed.,6,77-84.

Régnier G., Salmela J. & Russel S.J. (1993). Talent detection and development in

Sport. In singer R.N., Milledge M. & Tennant L.K. Handbook of research on sport

psychology. Macmillan Publishing Company, 290-313.

Robertson S., Way R. (2005). Long-Term Athlete Development: Coaches report.

Canadian Professional Coaches Association, 11 (3),6-12.

Rogosa D. (1979). Causal models in longitudinal research: Rationale, formulation and

interpretation. In J.R. Nesselroade & P.B. Baltes (Eds.), Longitudinal research in the

study of behavior and development. New York: Academic Press, 263-302.

Rogulj, N.; Cavala, M. en Srhoj, V. (2008). The categorization of sport activities in the

domain of certain anthropological features. In Milanovic, D. en Prot, F. (Eds.) 5th

International Scientific Conference on Kinesiology – proceedings book, 853-856. Sveti

Ivan Zelina, Faculty of Kinesiology, University of Zagreb, Croatia.

Scott R.A., Moran C., Wilson R.H. (2005). No association between angiotensin

converting enzyme (ACE) gene variation and endurance athlete status in Kenyans.

Comp. Biochem. Physiol., 141, 169-175.

Sergey M.O., Mazic S. en Dikic N. (2006). Profiling In basketball: physical and

physiological characteristics of elite players. J. Strength Cond. Res.,20(4),740-744.

Vaeyens R., Güllich A., Warr R.C., Philippaerts R. (2009). Talent identification and

promotion programmes of Olympic athletes. Journal of Sports Sciences, 27(13), 1367-

1380.

Vaeyens R., Lenoir M., Williams A.M., Philippaerts R. (2008) Talent identification and

development programmes in sport: Current models and future directions. Sports

Med, 38, 703-714.

Vaeyens R., Malina R.M., Janssens M., Van Renterghem B., Bourgois J., Vrijens J.,

Philippaerts R.M. (2006). A multidisciplinary selection model for youth soccer: the

Ghent Youth Soccer Project. Journal of Sports Medicine, 40, 928-934.

Page 80: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

74 Masterscriptie – Referenties

Wangi Y.T., Chen S., Limbroongreungrat W. en Shandchangei LI. (2005).

Contributions of selected fundamental factors to wheelchair basketball performance.

Medicine Science Sports Exercise.,37,130-137.

Williams, A.M. en Reilly, T. (2000). Talent identification and development in soccer.

Journal of Sports Sciences, 18, 657-667.

Ziv, Grand Lidor R. (2009). Physical attributes, physiological characteristics, on-court

performances and nutritional strategies of female and male basketball players.

Journal of Sports Medicine, 39, 547-568.

Page 81: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

75 Masterscriptie - Bijlagen

6 Bijlagen

6.1 Bijlage I: Scorefiche VSK

Page 82: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

76 Masterscriptie - Bijlagen

6.2 Bijlage II: Gedetailleerde beschrijving van de tests

6.2.1 Antropometrische tests

Lichaamslengte

De lichaamslengte wordt tot op 0,1 cm nauwkeurig gemeten met een antropometer. De

proefpersoon staat blootsvoets op de stadiometer. Voeten samen, hielen, kuiten, zitvlak en

schouderbladen raken de wand. Het hoofd is rechtop. De testleider staat naast de

proefpersoon en verschuift de meetlat tot op het hoofd van de proefpersoon.

Zithoogte

De zithoogte wordt tot op 0,1 cm nauwkeurig gemeten met een zithoogtemeter. De

proefpersoon zit rechtop met de knieholtes tot tegen het tafelblad. De handen liggen op de

knieën. De testleider schuift de meetschaal tot net tegen de rug van de proefpersoon. De

schuiflat wordt daarna tot op het hoofd van de proefpersoon geschoven.

Lichaamsgewicht

Het lichaamsgewicht wordt tot op 100 gram nauwkeurig gemeten met een TANITA-

weegschaal. De proefpersoon wordt blootsvoets en met zo weinig mogelijk kledij gewogen.

De proefpersoon dient zo stil mogelijk te staan, zodat de testleider het lichaamsgewicht kan

aflezen.

Vetpercentage

Het vetpercentage wordt gemeten met een TANITA-weegschaal. De testleider kent de

lichaamslengte en het lichaamsgewicht van de proefpersoon. De proefpersoon staat

blootsvoets en met zo weinig mogelijk kledij op de weegschaal. Het vetpercentage kan na

een aantal stappen op het toestel afgelezen worden.

Armspan

De armspan wordt tot op 1 cm nauwkeurig gemeten met een lintmeter. De lintmeter wordt

op schouderhoogte tegen de muur bevestigd. De proefpersoon plaatst het uiterste van de

linkerhand op het nulpunt en probeert de armen zo wijd mogelijk te spreiden. De testleider

leest het uiterste punt van de rechterhand af.

Page 83: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

77 Masterscriptie - Bijlagen

6.2.2 Fysieke tests

CMJ

De sprongkracht wordt gemeten met behulp van de optojump. De proefpersoon (met

schoenen) probeert zo hoog mogelijk te springen tussen de sensoren van de optojump. Er

zijn 2 uitvoeringen waarbij de proefpersoon telkens drie pogingen krijgt. Bij de eerste dient

de proefpersoon de handen in de heup te houden tijdens de sprong en start rechtopstaand.

Bij de tweede uitvoering zijn de armen van de proefpersoon vrij. Opnieuw wordt

rechtopstaand begonnen. De beste score, af te lezen op de computer, wordt genoteerd van

beide uitvoeringen. Ook het gemiddelde hoogte wordt genoteerd.

ESR

De uithouding van de proefpersoon wordt gemeten met behulp van de test waarvan het

protocol gelijk is aan die van de Léger test. De proefpersoon dient telkens een afstand van 20

m te overbruggen. Het tempo wordt aangegeven met een geluidssignaal. Naar mate de test

vordert wordt dit tempo steeds opgevoerd. De proefpersoon loopt met schoeisel en moet

telkens met beide voeten de lijn overschrijden. Wanneer de proefpersoon de lijn niet

overschrijdt voor het fluitsignaal, krijgt deze een waarschuwing. Bij een tweede

waarschuwing is de test afgelopen. De gelopen tijd wordt genoteerd tot op de halve minuut

nauwkeurig, waarbij de laatste halve afgewerkte minuut wordt opgeschreven.

SHR

De proefpersoon dient een afstand van 5 m zo snel mogelijk tien keer te overbruggen. De

proefpersoon start met beide voeten achter de lijn. De lijnen dienen steeds met beide

voeten overschreden te worden. De tijd nodig om 10 maal de afstand van 5 m af te leggen

wordt genoteerd tot op een tiende van een seconde.

SUPBOT

De rompkracht wordt gemeten met behulp van sit ups. De proefpersoon neemt in ruglig

plaats op een matje en buigt de knieën in 90°. De voeten staan plat op de grond en armen

liggen naast het lichaam. Op fluitsignaal probeert de proefpersoon zo dikwijls mogelijk de

handen voorbij de knieën te brengen, waarna de schouderbladen telkens weer contact

maken met de grond. De voeten blijven plat op de grond en de knieën blijven gesloten. De

Page 84: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

78 Masterscriptie - Bijlagen

proefpersoon telt het aantal keer dat de handen voorbij de knieën gebracht worden in 30

seconden.

KnPUBOT

De arm- en schouderkracht wordt gemeten aan de hand van knee push ups. De

proefpersonen neemt plaats in handen en knieën steun, waarbij de romp een zo recht

mogelijke lijn beschrijft. Op signaal van de testleider tracht de proefpersoon zo snel mogelijk

met de neus de tennisbal die op de grond is geplaatst te raken en de armen vervolgens weer

te strekken. De testleider telt het aantal keer dat de proefpersoon de tennisbal raakt in 30

seconden. Dit aantal wordt genoteerd.

SBJ

De explosieve kracht wordt geëvalueerd met behulp van een SBJ-mat. De proefpersoon

probeert blootsvoets vanuit stilstand zo ver mogelijk te springen. Hiervoor buigt de

proefpersoon door de benen en brengt de armen naar achter, daarna wordt er krachtig

afgestoten. De landing gebeurt op beide voeten. Iedere proefpersoon krijgt twee pogingen,

waarbij de beste poging telt. De afstand vanaf de afstootlijn tot de landingsplaats van de

hielen wordt gemeten tot op 1 cm nauwkeurig.

Schouderlenigheid

De lenigheid van de schouders wordt gemeten met behulp van een lintmeter tot op 1 cm

nauwkeurig. De proefpersoon neemt een lintmeter vast met duim en wijsvinger waarbij

beide duimen naast elkaar gepositioneerd zijn. Daarna schuift de proefpersoon één hand

open tot hij in staat is met gestrekte armen de lintmeter van de buikzijde naar de rugzijde te

brengen en terug. De afstand tussen de twee duimen genoteerd.

SAR

De hamstringlenigheid en de lenigheid van de lage rug worden gemeten a.d.h.v. zittend

reiken. De proefpersoon gaat blootsvoets en met gestrekte benen tegen de testkist zitten.

De testleider fixeert de knieën van de proefpersoon. Door het duwen met de vingertoppen

tegen het liniaal op de kist probeert de proefpersoon de romp zo ver mogelijk te buigen. Het

liniaal wordt geleidelijk aan met gestrekte vingers en zonder schokkende bewegingen

Page 85: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

79 Masterscriptie - Bijlagen

zachtjes verder geduwd. Na een korte rustpauze volgt een tweede poging. Het beste

resultaat van de twee uitvoeringen telt en wordt uitgedrukt in het aantal cm dat op de

aangebrachte schaalverdeling wordt afgelezen.

Sprint 30m (en Sprint 5m)

De snelheid van lopen wordt gemeten met behulp van een elektronisch tijdsopname

systeem tot op 0,001 s nauwkeurig. Deze test wordt uitgevoerd met schoeisel. De

proefpersoon tracht zo snel mogelijk een afstand van 30 m te overbruggen. De tijden

worden automatisch opgenomen na 5, 10, 20 en 30 m. Na een eerste poging wandelt de

proefpersoon rustig terug naar de startlijn en onderneemt een tweede poging. Daarna wordt

nog een derde poging uitgevoerd.

HGR

De handknijpkracht wordt met behulp van een handdynamometer tot op 1 kg nauwkeurig

gemeten. De proefpersoon houdt de arm gestrekt naast en langs het lichaam. Met de

dominante hand wordt nu zo hard mogelijk geknepen. De proefpersoon krijgt twee

pogingen, waarbij de beste telt.

6.2.3 Motorische tests

Dribbel zonder bal

De proefpersoon dient zo snel mogelijk blootsvoets een parcours te lopen dat uitgetekend is

op de testmat. De testleider noteert de tijd tot op 0,01 s nauwkeurig.

Dribbel handen

De balvaardigheid wordt gemeten. De proefpersoon dient zo snel mogelijk blootsvoets een

parcours, dat uitgetekend is op de testmat, al dribbelend met de hand af te werken. De

testleider noteert de tijd tot op 0,01 s nauwkeurig.

Dribbel voeten

De balvaardigheid wordt gemeten. De proefpersoon dient zo snel mogelijk blootsvoets een

parcours, dat uitgetekend is op de testmat, al dribbelend met de voet af te werken. De

testleider noteert de tijd tot op 0,01 s nauwkeurig.

Page 86: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

80 Masterscriptie - Bijlagen

KTK dynamisch balanceren

Hiermee wordt het dynamisch evenwicht geëvalueerd. De proefpersoon loopt blootsvoets

(3x3) 8 pasjes rugwaarts op een evenwichtsbalk. De eerste balk is 6 cm breed. De

proefpersoon krijgt nu drie pogingen om 8 pasjes te zetten op deze balk. Daarna wordt

hetzelfde herhaald op een balk van 4,5 cm breed en op een balk van 3 cm breed. Telkens

wanneer de grond geraakt wordt start een nieuwe poging. De score is de som van het aantal

pasjes dat tijdens de drie pogingen uitgevoerd wordt op elke balk (maximum 72).

KTK springen balkje

Hiermee wordt de coördinatie en de snelheid van de onderste ledematen geëvalueerd op

een matje van 60 cm op 100 cm met en balkje in het midden. De blootsvoetse proefpersoon

springt gedurende 15 seconden zo vaak mogelijk met beide voeten samen over het balkje.

Telkens wanneer de proefpersoon over het balkje springt wordt één punt toegekend. Er zijn

twee pogingen met een kleine rustpauze. Beide scores worden genoteerd.

KTK verplaatsen plankjes

Hiermee wordt de groot motorische coördinatie geëvalueerd. De proefpersoon staat

blootsvoets op één plankje van 25 cm bij 25 cm. Het andere plankje heeft hij in zijn handen.

De proefpersoon probeert zo vaak mogelijk zijdelings te verplaatsen in een rechte lijn. Het

plankje moet steeds met beide handen vastgenomen worden. Telkens wanneer het plankje

wordt vastgegrepen en telkens wanneer er op het plankje wordt gestaan, wordt er een punt

uitgedeeld. Per cyclus zijn er dus twee punten te verdienen. Er zijn twee pogingen met een

kleine rustpauze. Beide scores worden genoteerd.

Shuttle werpen

De werpvaardigheid wordt geëvalueerd aan de hand van het werpen van een

badmintonshuttle. De proefpersoon probeert een badmintonshuttle zo ver mogelijk en zo

precies mogelijk bij de centrale lijn te werpen op een mat die verdeeld is in vakjes van 20 x

20 cm. De shuttle wordt vastgenomen in de dominante hand en wordt met een krachtige

beweging in de richting van de mat geworpen. De proefpersoon krijgt één proefpoging de

volgende 5 pogingen worden genoteerd. De testleider noteert het nummer en het kwadrant

van het vakje waarin de shuttle geland is.

Page 87: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

81 Masterscriptie - Bijlagen

6.3 Bijlage III: Selectiecriteria basketbalschool

Bron: Vlaamse Basketballiga > Topsport > Topsportwerking Vlaamse Basketballiga. Geraadpleegd via

http://www.vlaamsebasketballiga.be/Topsport op 7 mei 2012. & informatie verkregen via Sven Van

Camp, Coördinator Topsport Basketbal

Instroom:

Jongens: jongeren met talent om een volwaardige kernspeler op het niveau 2de nationale te

worden op de leeftijd van 18 jaar, met het groeipotentieel om vanaf 20 jaar bij een team te

spelen uit de Belgische 1ste nationale en vanaf 22 jaar bij de kern van de Belgian Lions.

Meisjes: jongeren met talent om een volwaardige kernspeelster op het niveau van 1ste

nationale dames te worden op de leeftijd van 18 jaar, met het groeipotentieel om vanaf 20

jaar bij de kern van de Belgian Cats te behoren.

Stringente selectiecriteria voor instroom en doorstroming

Basiscriteria van een talentvolle basketbalspeler:

Positieve evaluatie bij Basketbalspecifieke Testbatterij Topsportschool

Techniek shot, dribbel, pas, voetenwerk, individuele defense Fundamentals 1tg1, 2tg2, 3tg3, 4tg4 (offensief en defensief) Prétactiek spelinzicht, tactisch vermogen, creativiteit, slimheid, gebruik technieken

Positieve evaluatie bij Conditionele Testbatterij Topsportschool

(in samenwerking met het Vlaams Sportkompas: een sterk motorisch profiel vertonen)

SCORE Jongens U12 Meisjes U12 Jongens U14 Meisjes U14 Léger test => Uithouding

1 <08m00s <08m00s <09m00s <09m00s 2 08m00s – 09m30s 08m00s– 09m00s 09m00s – 10m30s 09m00s– 10m00s 3 09m30s – 10m 30s 09m00s – 10m00s 10m30s – 11m 30s 10m00s – 11m00s 4 10m30s – 11m30s 10m00 – 11m30s 11m30s – 12m30s 11m00 – 12m30s 5 >11m30s > 11m30s >12m30s > 12m30s

Jump test (Squat Jump & Countermovementjump) => Sprongkracht 1 <25cm <23cm <30cm <28cm 2 25cm – 30cm 23cm – 28cm 30cm – 35cm 28cm – 31cm 3 30cm – 35cm 28cm – 31cm 35cm – 40cm 31cm – 34cm 4 35cm – 40cm 31cm – 34cm 40cm – 45cm 34cm – 36cm 5 >40cm >34cm >45cm >36cm

Sprint test => Snelheid 1 >4.20s >4.30s >4.00s >4.10s 2 4.00s – 4.20s 4.10s – 4.30s 3.80s – 4.00s 3.85s – 4.10s 3 3.80s – 4.00s 3.90s – 4.10s 3.60s – 3.80s 3.65s – 3.85s 4 3.60s – 3.80s 3.70s – 3.90s 3.40s – 3.60s 3.50s – 3.65s 5 <3.60s <3.70s <3.40s <3.50s

Page 88: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

82 Masterscriptie - Bijlagen

Agility run => Wendbaarheid 1 >6.10s >6.50s >5.90s >6.20s 2 5.90s – 6.10s 6.20s – 6.50s 5.60s – 5.90s 5.90s – 6.20s 3 5.70s – 5.90s 6.00s – 6.20s 5.25s – 5.60s 5.65s - 5.90s 4 5.50s – 5.70s 5.80s – 6.00s 5.00s – 5.25s 5.40s – 5.65s 5 <5.30s <5.80s <5.00s <5.40s

Legende

SCORE Jongens/Meisjes

1 Zwak Recreatie 2 Onvoldoende Clubsporter 3 OK OK, op te volgen 4 Goed Talent 5 Prima Europese Top

Positieve predictie van volwassen gestalte in functie van spelpositie

Spelpositie Jongens Meisjes

1 (PG) >1.80m >1.70m

2 (SG) >1.90m >1.75m

3 (SF) >1.95m >1.80m

4 (PF) >2.00m >1.85m

5 (C) >2.05m >1.90m

Positieve evaluatie Leervaardigheid / Werkernst

Positieve evaluatie bij opstellen mentaal profiel

Page 89: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

83 Masterscriptie - Bijlagen

6.4 Bijlage IV: Selectiecriteria volleybalschool

Bron: Top Volley Belgium > Volleybalschool > Detectie en selectiecriteria 2012 - 2013.

Geraadpleegd via http://www.topvolleybelgium.be/volleybalschool op 7 mei 2012

Voor een volledig overzicht van de selectiecriteria verwijzen we graag door naar het officiële

document dat terug te vinden is op bovenstaande website. Hieronder slechts een verkorte

weergave voor de selectiecriteria.

Verwachte eindcompetenties

1. Sportieve doelstellingen

a. Einde 2de graad

b. Einde 3de graad

c. Top van de loopbaan

2. Profiel

a. Morfologische data (oa biometrie):

Lengtepredictie – reikhoogte afhankelijk van de specifieke functie binnen

het team

b. Fysiologische data: Sprongkracht – reikhoogte

c. Eigen referentiekader (dames)

Op basis van de voorgaande cijfers (zie: http://www.topvolleybelgium.be) werden de hierna

volgende richtcijfers ontwikkeld voor het schooljaar 2011-2012. Indien atleten niet voldoen

aan verschillende van deze cijfers, zal enkel een buitengewoon niveau qua technische

vaardigheid, explosiviteit of mentaliteit hun selectie kunnen verantwoorden.

Page 90: Generieke talentkenmerken voor talentidentificatie in ...€¦ · strategische planning van een atleet (Gagné et al., 2000). Het ontwikkelingsproces van talent kan ingedeeld worden

84 Masterscriptie - Bijlagen

Functie Gestalte predictie Aanvalssprong

Spelverdeler

Aanvang VVS (°98)

179

278

2de jaar VVS (°97) 283

3de jaar VVS (°96) 287

4de jaar VVS (°95) 290

Libero

Aanvang VVS (°98)

172

263

2de jaar VVS (°97) 268

3de jaar VVS (°96) 272

4de jaar VVS (°95) 275

Receptie-hoek

Aanvang VVS (°98)

185

285

2de jaar VVS (°97) 291

3de jaar VVS (°96) 296

4de jaar VVS (°95) 300

Middenspeler

Aanvang VVS (°98)

188

289

2de jaar VVS (°97) 295

3de jaar VVS (°96) 299

4de jaar VVS (°95) 302

Opposite

Aanvang VVS (°98)

186

286

2de jaar VVS (°97) 292

3de jaar VVS (°96) 296

4de jaar VVS (°95) 300