Geloofsverstrekking

105

description

Geloofsverstrekking

Transcript of Geloofsverstrekking

  • GELOOFSVERSTERKING.

  • G E L O O F S V E R S T E R K I N G .

    VIERTAL PRHEW,

    HSLA^JR DE BEHOEFTE DEZEE DAGEN,

    VAN

    #

    W. MUURLING,

    Hoogleeraar en Academieprediker.

    DE HEILIGENDE KRACHT VAN CHRISTUS , ZIJNE ZALIGMAKENDE

    KRACHT.

    DE VERZEKERDHEID DES CHRISTENS ONDER AL DE ONZEKERHEID DER

    WETENSCHAP EN DES LEVENS.

    DE L\ ATSTE EN DIEPSTE GROND DES GELOOFS.

    DE BEOEFENING DES CHBISTENDOMS NGODIG , TER VERKRIJGING VAN DE

    VASTE VERZEKERDHEID DES GELOOF.

    GRONINGEN,

    P. IOORI1HOFF.

    1862.

  • OEDRKT BIJ JAN OOMKENS , BOEK- EN STEENDRUKKER.

  • Ik geef deze vier preken in kanden van het publiek, oj) aandrang van velen, wier oordeel en belangstelling door mij hooggeschat wordt. Ze zijn gedurende de vier laatste maanden van het vorige jaar in de Academische godsdienstoefeningen uitgesproken; de laatste op den eersten Advent; allen met het oog op de behoefte der Gemeente in den tegenwoordigen tijd, en tot n doel strekkende.

    Wat ik bij het uitspreken beoogde, hoop ik door de uitgave nog meer te bereiken: menig gemoed, dat door de gewaande of verJcregene resultaten der godgeleerde wetenschap , en door de rigting der Evangelieprediking in deze dagen, geschokt en in verwarring gebragt wordt, tot rust te brengen, en allen te doen zien, dat het geloof des christens, mits het eenvoudig zij en van zuiver gehalte , onafhankelijk is van het godgeleerd onderzoek en boven deszelfs uitkomsten verre verheven.

  • Als proeve van 'tgcen kanselwelsprekendheid heet, wensch ik dezen arbeid niet beschouwd te hbben; op dien lof maak ik te minder aanspraak, naarmate ik zijne eischen hooger stel. Genoeg, zoo het mij gelukken mag, door eene eenvoudige, heldere, frissche, krachtige, aangrijpende wil men gemoedelijke Evangelieprediking, daartoe mede te werken, dat het wetenschappelijk onderzoek der christelijke godsdienst ook door de Gem.eente in zijn regt erkend en rustig aanschouwd worde ; ma ar bovenal, dat het dienstbaar gemaakt worde aan hare opbouwing in Christus tot ivare onbekrompenheid van geest, tot verheldering van in-zigt en overtuiging, tot versterking en vastheid des geloof s, tot zelfstandigheid des godsdienstigen levens.

    In de wijzigingen, die ik, na het uitspreken, hier en daar heb aangebragt, zullen mijne Toehoorders, vertrouw ik, verbeteringen opmerken.

    W. M. GKONINGEN ,

    Januarij, 1862.

  • I N H O U D .

    i. Bladz.

    DE HEILIGENDE KRACHT VAN CHRISTUS, ZIJNE ZALIG

    MAKENDE KRACHT 1.

    II.

    DE VERZEKERDHEID DES CHRISTENS ONDER AL DE

    ONZEKERHEID DER WETENSCHAP EN DES LEVENS ... 23.

    III.

    DE LAATSTE EN DIEPSTE GROND DES GELOOFS 43.

    IV.

    DE BEOEFENING DES CHRISTEN DOMS NOODIG, TER VER

    KRIJGING VAN DE VASTE VERZEKERDHEID DES GELOOFS 63.

  • I.

    DE HEILIGENDE KRACHT YAN CHRISTUS ,

    ZIJNE ZALIGMAKENDE KRACHT.

  • Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit e'e'n, om welke oorzaak Hij zich niet schaamt, hen broeders te noemen.

    HEBR. 2 : II.

    Als wij letten op de teekenen der tijden, valt ons ligt in het oog, mijne Broeders en Zusters ! dat de Gemeente van Christus, vooral in hare meer ontwikkelde leden, door 't geen op het gebied der wetenschap en der godsdienst plaats vindt, als met eene onzigtbare hand daarheen geleid en daartoe meer en meer gedrongen wordt, dat zij met ernst vrage en er zich bewust van zoeke te worden, wat in het Christendom hoofdzaak is voor allen , waarin het ware wezen en de wezenlijke kracht des chris-telijken geloofs gelegen is, en waardoor Christus zijne zaligmakende kracht al of niet in den mensch en de menschheid uitoefent.

    Wordt men zich daarvan bewust, dan zalmen, aan de eene zijde, deze vrucht daaruit trekken, dat men zich minder, dan nu bij velen het geval is, verontrust over den gang, dien de godgeleerde wetenschap in haar

  • 4 DE HEILIGENDE KRACHT

    onderzoek neemt, zoolang liet blijkt, dat dit onderzoek het wezen des Christendoms niet aantast, maar veeleer de strekking heeft, en ook dienstbaar gemaakt wordt, om die waarachtige godsdienst aan het licht te brengen en in de Gemeente aaii te kweeken, die de godsdienst van Jezus Christus zeiven was. Maar ook, van den an-ren kant, zal men daardoor gewekt worden, om juist die kracht van Christus en het Christendom in zich te laten werken, waardoor Hij is, en blijkt te wezen, wat Hij heet: de overste leidsman tot zaligheid, de Zaligmaker ^ der wereld. En verder: hoe meer de christen zich in dien toeleg getrouw betoont, en tengevolge daarvan de zaligmakende kracht van Christus in zijn hart en leven ervaart, des te meer zal hij zijn geloof versterken en zich zeiven verzekeren op dien hechten grondslag, die, zelfs onder de geweldigste bewegingen in de godsdienstige wereld, van geen wankelen noch wijken weet.

    Tot die geloofsversterking, die voor allen behoefte is, en door velen onder twijfel en strijd gezocht wordt, wil ik u trachten behulpzaam te zijn, mijne Broeders en Zusters! Moge God zijnen zegen op mijne

    poging laten rusten. Ik wil uwe aandacht bepalen bij de heiligende

    kracht van Christus, om die met u te beschouwen

    a l s z i j n e z a l i g m a k e n d e k r a c h t . Ik doe dat naar den inhoud van den tekst. Want

    l j , d i e d a a r g e z e g d w o r d t t e h e i l i g e n , i s J e z u s Christus; zij, die geheiligd worden, zijn de

  • VAN CHRISTUS. 5

    menschen, zijn wij. Hij en wij zijn allen uit n, uit G o d ; d a a r o m o o k n o e m t C h r i s t u s o n s z i j n e b r o e d e r s ; en dat schaamt Hij zich niet, hoewel Hij z veel voortreffelijker is dan wij. Ja, wij zijn uit God. Maar de mensch had zijne hooge afkomst vergeten , zijnen adel onteerd door de zonde, en zich van de heerlijkheid en zaligheid verstoken, die voor hem bereid was. Daarom moeten wij wederom geheiligd worden, zullen wij zalig worden.

    Ik ga dit verder ontwikkelen in deze drie opmerkingen: Christus heiligt den mensch; Christus alleen heiligt den mensch in waarheid; dat doet Hij, omdat H i j d e n m e n s c h w i l z a l i g m a k e n .

    Christus heiligt den mensch. Wat beteekent dat? H e i l i g e n i s a f z o n d e r e n , w i j d e n , t o t e e n h e i l i g d o e l

    bestemmen, en, in de hoogste beteekenis, toewijden aau God. Bij den mensch, die zondaar is, sluit het dus tevens zijne afzondering of reiniging van de zonde in. Eene heilige plaats is eene afgezonderde, tot een heilig doel bestemde, aan God gewijde plaats. Een heilige dag is een afgezonderde, tot een hooger doel bestemde, bij uitnemendheid aan God gewijde dag. In den doop wordt het kind geheiligd, ingelijfd in de Gemeente en aan God gewijd. Door het Avondmaal, dat heilig heet, omdat het van alle andere maaltijdendoor een heilig doel onderscheiden is, wordt de christen geheiligd, innerlijk gewijd, toegewijd aan God. Ook Jezus zelf zeide, toen Hij zijn lijden en dood tegemoet gincr:

  • C) DE HEILIGENDE KRACHT

    I k h e i l i g m i j z e 1 v e n , i k w i j d m i j z e i v e n , a l s e e n offer, aan U toe, mijn God, mijn Yader! En zoo als Jezus Christus zich zeiven heiligde, zoo en in dien zelfden zin heiligt Hij den mensch, wijdt Hij den mensch aan God. Niet alleen naar het uiterlijke, zoo als eene plaats, een gebouw, of ook een offerdier geheiligd wordt; maar eerst en bovenal innerlijk, zoo dat de geest, het gemoed, en allengs geheel het nart en geheel het leven van de zonde tot God gerigt, aan God gewijd worde. En ook wij, Geliefden! behooren dan en naar die mate tot degene, die door Christus geheiligd worden, tot de heilige broeders en zusters in den Heer, naarmate wij innerlijk meer geheel en onverdeeld aan

    God worden toegewijd. H o e d o e t J e z u s d a t ? H o e h e i l i g t H i j d e n m e n s c h ' r

    Hij doet dat door zijn onderwijs, door zijn voorbeeld, door zijn lijden en sterven, door geheel zijn leven en lot, door geheel zijne persoonlijkheid. Hoort Hem spreken , zoo als Hij nog spreekt in de Evangelieboeken; aanschouwt zijnen wandel, gelijk Hij als het beeld Gods het land doorgaat goed doende; ziet Hem, zoo als Hij zich zeiven aan den wil zijns Vaders tot heil der mensch-heid overgeeft in den dood; merkt op de uitkomst van zijn lot en de vrucht van zijn werk; bepeinst zijn bestaan en wezen, uitgedrukt in dit woord: Ik en de Yader zijn n. En wanneer het dan zoo door onzen geest gaat, wat Hij was, wat Hij deed, wat Hij leed, wat Hij wilde en werkte, tot eer van God en tot heil der wereld, mijne Broeders en Zusters! dan worden

  • VAN CHRISTUS. 7

    de reinste gedachten in ons opgewekt, de edelste gewaarwordingen in ons gaande gemaakt, wij keeren tot ons zeiven in, de zonde verwijdert zich, wij worden getrokken tot God en tot hetgeen waarachtig goed is, wij worden vervuld met den Heiligen Geest. Of, wanneer wij in ons dagelijksch leven Hem voor oogen houden, en denken aan zijn werken naar den wil van God; aan zijn strijden tegen de zonde; aan zijne zelfbeheersching en zelfverloochening om den Yader behaaglijk te zijn; aan zijne liefde, zijn zegenen, zijn weldoen; aan zijn ootmoed en geduld; aan zijne stille tevredenheid met zijn lot; aan zijn lijden met onderwerping en met kracht; aan zijn leven en sterven met God, en de heerlijkheid, daarin geopenbaard en daarop volgende als wij daaraan denken , en door die gedachte van zonde afgeschrikt, tegen verleiding beveiligd, tot deugd en pligt gewekt en gesterkt, met lust voor 't geen goed is bezield, met ons hart en ons leven nader tot God gebragt worden ziet, dan ervaren wij de heiligende kracht van Christus, die nog van zijn onderwijs, van zijn voorbeeld, van zijn leven, van zijn lijden en sterven, van zijne geheele persoonlijkheid, die nog van Hem zeiven uitgaat; en wij zelve bevestigen, wat de tekst zegt: Jezus Christus heiligt. Al heeft de persoon van Jezus ons verlaten, niet zijne verlossende en zaligmakende kracht. Die kracht werkt in zijne Gemeente voort, en werkt in allen, die door haar tot het geloof in Hem gebragt worden.

    En de grond daarvan? Die is niet alleen gelegen in

  • 8 DE HEILIGENDE KRACHT

    'tgeen Christus is, maar ook in 'tgeen wij zijn, in 't geen de mensch is. Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit n, uit God. Wij zijn aan Christus verwant; met Hem van Gods geslachte. Daar ligt in den mensch een groote, goddelijke aanleg; een aanleg voor eene liooge en heerlijke bestemming. Dit is de adel onzer ziel, dat, gelijk God onze Y a d e r is , alzoo wij zijne kinderen zijn ; dit is onze heerlijkheid, dat wij, als regtgeaarde kinderen Gods, zijn beeld dragen. Maar die afkomst hadden we vergeten; dien adel hebben we onteerd; die heerlijkheid derven we; en we zijn ons daarvan, helaas! nog niet zoo volkomen bewust, als met de waarheid overeenkomt. Maar toch, Hij schaamt zich niet, ons zijne broeders te noem e n . W a n t , w a t w e d a n o o k d o o r d e z o n d e g e w o r d e n zijn, wij zijn uit God en onze bestemming ligt in God. Vandaar: spreekt Christus tot ons van den Vader en wil Hij den vadernaam ons wer op de lippen leggen, wij kunnen hooren en verstaan. Geeft Hij ons het beeld Gods te aanschouwen, wij kunnen opmerken en ter harte nemen. Openbaart Hij ons de heerlijkheid van het mensch zijn, in de ware beteekenis des woords, wij kunnen , al derven wij dan ook die heerlijkheid door de zonde, wij kunnen haar toch erkennen en ons door haar laten bestralen. Wat in Christus waarheid is, dat kan in ons waarheid worden, Hij is onze broeder; ja dat wordt waarheid in ons, zoo wij maar zijne heerlijkheid met ongedekten aangezigte, met open oog en open hart, aanschouwen en dat opene oog op Hem gevestigd hou-

  • VAN CHRISTUS. 9

    den. Dan wordt de zondaar wedergeboren en allengs herschapen in een heilig kind van God. Ja zelfs voor den diepst gezonkene onder ons geslacht is er daardoor nog mogelijkheid van redding. Want de vonk des god-delijken levens wordt in den mensch, die nu eenmaal uit God is, nooit geheel uitgebluscht. En die vonk aanblazen, en haar wekken tot een levensvlam, en ons vervullen met den Heiligen Geest, allengs meer vervullen tot al de volheid Gods, d,t doet Christus, wanneer Hij heiligt. En dat kan Hij bij allen doen; want Hij met ons, en wij met Hem, zijn allen uit n, Hij is onze broeder.

    Christus heiligt den mensch, en dit verdient bovenal onze opmerking Hij alleen heiligt den mensch i n w a a r h e i d .

    Men gaat veel te ver, als men meent, dat er niets waarlijk goeds in eenige andere godsdienst is, dan in die van Christus. Gaan we de geschiedenis der menschheid na, dan vinden we vr en na Christus velen, die zich niet alleen ten doel stelden om den mensch te heiligen, O " maar het ook, althans in zekere mate, hebben gedaan. Mozes heiligde het volk van Isral; Zoroaster heiligde de Persen; Confucius de Chinezen; Boeddha de inwoners van Indi ; Mohammed de Arabieren; ja deze laatste had zelfs het grootsche plan gevormd, om de geheele wereld te heiligen , aan den eenigen waarachtigen God toe te wijden. Alle godsdienststichters heiligden hunne navolgers. Juist daardoor werden ze godsdienststichters;

  • 10 DE HEILTGENDE KRACHT

    want wat is godsdienst anders, dan toewijding aan God en vereeniging met Hem?

    Wat is dan liet onderscheid? Dit, Geliefden! dat wij bij Jezus volmaakt vinden, wat bij al die anderen gebrekkig , onvolkomen, onvolmaakt was. Ik druk bet a l d u s u i t , d a t J e z u s C h r i s t u s d e n m e n s c h i n w a a r h e i d heiligt.

    Hoe naauwkeuriger wij Hem vergelijken met hen, die vr en na Hem in de menschheid zijn opgestaan, des te klaarder aanschouwen wij, dat Jezus boven hen stond, boven hen allen, als het zonlicht boven den schitterendsten sterreglans en het helderst schijnsel der maan. Daar is geen godsdienst nevens die van Christus, die God leert aanbidden in geest en waarheid, zoo als de godsdienst van Jezus dat doet. Daar is geen onderwijs nevens dat van Christus, dat God leert kennen als den V a d e r der menschen, en in de liefde tot God en den naaste het eeuwige leven leert vinden, zoo als het onderwijs van Jezus dit doet. Daar is geene geschiedenis van een mensch nevens die van Jezus, die den Onzienlijke zoo klaar, met eigene oogen, als in een spiegel geeft te aanschouwen, en waarin de heerlijkheid des menschen met zoo stillen en reinen glans schittert, als in de geschiedenis van Jezus' leven en sterven. Daar is geene persoonlijkheid nevens die van Christus, waarin het goddelijke en menschelijke tot volmaaktheid was vereenigd, gelijk in Hem. Wat zeg ik? Boven alle voortreffelijkheid van Mozes en Mohammed, van Zoroaster, Confucius en Boeddha, staat die

  • VAN' CHRISTUS. 11

    van Jezus Christus, den eenige, die het op zijne lippen kon nemen : Niemand kent den Vader dan de Zoon; ik en de Yader zijn n; komt allen tot mij; ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot den Yader dan 'door mij; ik ben de opstanding en het leven.

    Neen, Geliefden! wij achten niets gering, wat er groots en eerbiedwaardigs en goddelijks, voor of na dien Eenige in de menschheid is voortgebragt; en wij zouden der waarheid te kort en Hem geen dienst doen, zoo wij 't verkleinden en verlaagden, om daardoor het Christendom en zijnen Stichter te verheffen. In tegendeel, wij danken God, die voormaals en op velerlei wijze door den mond zijner dienaren heeft gesproken, niet alleen tot Isral, maar tot velerlei volken, en hun leidslieden g e g e v e n h e e f t t o t d e u g d e n g o d s v r u c h t . M a a r i n w a a r heid heiligen, doet Christus alleen. Waarin bestaat toch de waarachtige heiliging van den mensch ? Is het niet daarin, dat zoodanige invloed op hem worde uitgeoefend , dat de zelfzucht in hem gedood , de liefde in hem gewekt, de booze lust in hem ten ondergebragt, de begeerte in hem opgewekt en de kracht des geloofs in hem gesterkt worde, om de zonde te bestrijden en alleen het goede te willen .en te doen ? Is het niet daarin, dat die invloed op hem uitgeoefend worde, dat hij allengs leere niets te begeeren noch te willen dan 't geen God wil, niets te doen dan 't geen God behaagt, en alzoo geheel zijn leven allengs op te lossen in neen, allengs te verheffen tot eensgezindheid en eens-

  • 1-2 DE HEILIGENDE KRACHT

    willendheid met Grod ? Gij gevoelt het, daarin ligt da waarheid. Wij zijn uit God, daarom drijft het edelste, dat in ons is, ons bestendig tot God; maar ook daarom vinden wij ons zeiven , en daarmee onze rust en onzen vrede eerst weder in God. Is het mogelijk, dit te verkrijgen, dan daardoor, dat wij leeren onze krachtenen vermogens, onzen geest, ons gemoed, geheel ons leven tot God te rigten en aan Hem te wijden? Mijne Broeders en Zusters ! de weg der zaligheid ligt zoo duidelijk en klaar voor ons. Ik weet wel, dat ik door deze opmerking den gang mijner rede vooruit loop, maar ik m o e t h e t h i e r u i t s p r e k e n . D e e e n i g e w e g d e r z a l i g h e i d is die der godzaligheid. Maar ziet hier dan ook de reden, waarom Christus alleen dien invloed op den mensch uitoefent, dat hij in waarheid geheiligd wordt. Hij zelf was de volmaakt godzalige. Hij vervult het hart des menschen met zijnen geest; en zijn geest is de geest des vollen vertrouwens op God, der kinderlijke liefde tot God, der bereidwillige gehoorzaamheid en onderwerping aan God, des geheelen levens met God en tot zijne eer. Dat is de geest van Gods volmaakten Zoon, die den Yader in waarheid kende, Hem volmaakt verheerlijkte, en op wien het welbehagen des Vaders rustte. En waar die geest den mensch bestuurt en rigt en doet leven, daar wordt het leven in waarheid aan God gewijd. Want zulk eene toewijding van vertrouwen, van liefde, van gehoorzaamheid, van onderwerping, komt met het wezen van God, diergeest is, en met de gezindheid Gods, en met Gods betrekking tot den mensch,

  • VAN CHRISTUS. 13

    en met de betrekking des menschen tot God , volmaakt overeen. Daarom komt de menscli eerst dun en naar die mate tot de waarheid weder, wanneer datgene, wat het innerlijke wezen van Jezus uitmaakte in hem waarachtig wordt; wanneer die geest hem vervult, die in ons roept: Abba, Vader! En die geest is niet de geest van Mozes, noch van Mohammed, noch ook van eenig anderen Godsman uit den voor-christelijken tijd, maar de volmaakte geest van Christus alleen. Daarom, heiligden zij allen den mensch, elk naar zijne mate, en doen zij het nog bij hunne navolgers, Christus alleen heiligt den mensch in waarheid.

    En dat doet Christus, omdat Hij den mensch wil zalig maken, en wel volkomen zalig maken.

    In het vers, dat den tekst voorafgaat, wordt Hij de overste leidsman tot zaligheid genoemd, en wordt van Hem gezegd, dat Hij, om dit te worden en te wezen, door lijden is geheiligd, of, zoo als er vertaald moet worden, door lijden is volmaakt geworden.

    D e o v e r s t e l e i d s m a n t o t z a l i g h e i d ! Z i j n e r d a n m e e r zulke leidslieden? Voorzeker. Ouders, leermeesters, vrienden, leeraars, profeten, koningen, godsdienststichters , allen, die den mensch nader tot God brengen, l e i d e n h e m t o t z a l i g h e i d ; e n d i e m i j i n w a a r h e i d heiligt, is mijn overste leidsman tot zaligheid.

    Staat dan de zaligheid des menschen in verband met zijne heiliging ?

  • 14 DE HEILIGENDE KRACHT

    Geliefden! zij is zoo onafscheidelijk daaraan verbonden, dat daar, waar geene heiliging is, geene zaligheid kan gevonden worden, en wij, naarmate wij in waarheid geheiligd worden, ook naar die mate meerdere zaligheid deelachtig worden.

    Waar geene heiliging is, geene toewijding van hart en leven aan God, daar kan geene zaligheid zijn. Oordeelt zelve. Wat maakt den mensch rampzalig ? Is het niet juist datgene, wat tegen zijne heiliging overstaat; is het niet de zonde, zoowel door haar wezen, als door hare werking en vruchten? Wat is de zonde? Zelfzucht, Godvergeten, Godverzaken, God onteeren. Wat werkt zij? Zij verbreekt de gemeenschap tusschen den mensch en God; zij verwijdert den mensch van God; zij verscheurt den band, die den mensch aan God verbindt; zij maakt den mensch van God afkeerig, ja vijandig tegen Hem. En wat is de vrucht daarvan ? Onrust, vrees , angst, kwelling, gejaagdheid, alles in n woord, wat den mensch ellendig maakt; uwe ervaring is hier getuige. Wilt gij dien ongelukkige van zijne ellende verlossen, neem hare oorzaak weg, dat is, verbreek in hem de magt der zonde. Maar dat is nog niet genoeg tot zaligheid. Niet ellendig" zijn is nog niet zalig" wezen. Daartoe is het niet alleen noodig, dat de gemeenschap met de zonde verbroken, maar ook, dat de gemeenschap met God weer hersteld worde. Dit is noodig, dat de zondaar met God verzoend, dat de mensch met God weer vereenigd worde; dat hij leere, in plaats van zich door zelfzucht te laten drijven , zich zeiven te beheer-

  • VAN CHRISTUS. 15

    schen, te verzaken, te verloochenen; dat hij, in plaats van zich zei ven in alles te zoeken en te bedoelen, 't zij hij ete of drinke of iets anders doe, 'talles doe ter eer en ter verheerlijking van God. Dat is het, wat zalig maakt. Waarom? Omdat de toestand der zonde, waarin de mensch van God los is, en waarin zijne levensrigting van God af is, naar het eigen ik, dat tegen God overstaat, -omdat die toestand een tegennatuurlijke toestand voor den mensch is, want wij zijn Gods geslachte! terwijl alleen de rigting des harten naar God heen met onze afkomst, met ons wezen en met onze bestemming als mensch in overeenstemming is. Ziedaar de oorzaak, waarom de mensch nergens rust, noch vrede, noch waarachtige voldoening vindt, dan daarin , dat hij zich voegt naar Gods wil, en zijn welbehagen volbrengt. En opmerkelijk is het hoe meer zelfverloochening, hoe meer strijd, hoe meer zelfbeheersching, hoe meer inspanning van kracht en wil daartoe aangewend en in werking gebragt wordt, des te meer rust en vrede en zelfvoldoening vindt hij, des te meer blijdschap in den Heiligen Geest, des te meer zaligheid.

    Verstaat gij nu, dat Christus licht en kracht en geest tot heiliging verleent, omdat Hij wil zalig maken? Ziet gij nu, dat dit eigenlijk zijn werk als Zaligmaker is, dat Hij heil ig t, dat Hij het hart en liet leven des menschen met God verzoent, tot God rigt, aan God toewijdt ? Is het nu nog raadselachtig, waarom zij, maar ook zij alleen, die Hem gehoorzaam zijn en zich door Hem laten heiligen, in waarheid heiligen, dat de zoo-

  • 16 DE HEILIGENDE KRACHT

    danigen rijk zijn ook in armoede, krachtvol ook in zwakheid, roemen ook in de verdrukking, leven ook wanneer zij sterven, en allengs meer met dien vrede vervuld worden, die alle verstand te boven gaat?

    En wat ons alzoo duidelijk wordt, terwijl wij er over nadenken, Geliefden! wij hebben het ook bij ervaring. Zijn het niet de beste, de schoonste, de gelukkigste oogenblikken van ons leven, die wij doorbrengen met een hart geheel en onverdeeld aan hetgeen waar, en edel, en goed is, met een hart aan God gewijd? Smaakt gij ooit reiner genot, edeler zelfvoldoening, heiliger vreugde, dan wanneer gij met bewustheid, en met inspanning van uwe beste krachten, werkzaam zijt, om in het verborgen of in het openbaar den wil van God te volbrengen ? Daalt niet een ongekende vrede in uw binnenste neder, wanneer gij u diep eerbiedig buigt voor den Onzienlijke, en uwen wil aan zijn welbehagen ten offer brengt?

    "Waarlijk, de heiligende kracht van Christus is de kracht, waardoor Hij zalig maakt. En zoo wij haar bestendig op ons laten werken; zoo wij haar dien invloed op ons laten uitoefenen, dat wij niet nu en dan, maar doorgaans, maar bestendig, maar overal en altijd onzen geest tot God gerigt houden; zoo wij, gelijk Jezus deed, met God genieten, met God werken, met God lijden, z dat geheel ons leven, gelijk dat van Christus was, allengs meer worde een offer van liefde, van dankbaarheid, van vertrouwen, van onderwerping, in n woord, een offer van hulde aan Hem, uit wien, door

  • VAN CHRISTUS. 17

    wien en tot wien alle dingen zijn Broeders en Zusters!

    Waar is een vreugd', een kalmte, een heil,

    Zoo zalig, als dit hoogst genot?

    Het vloeit uit God, het keert tot God;

    Het heeft noch maat, noch perk, noch peil.

    In Jezus is mijn zalig lot

    Verborgen bij mijn God!

    Ik wil mijne rede met een paar gevolgtrekkingen, uit het gesprokene afgeleid, besluiten.

    Is de heiligende kracht van Christus zijne zaligmakende kracht, dan moeten wij ook die kracht bovenal haren invloed op ons laten uitoefenen.

    Wanneer wij Christus onzen Zaligmaker noemen, bezigen wij een naam van zeer wijden omvang. 'tBeteekent, dat Hij ons redt, ons behoudt, ons van zonde reinigt, ons vernieuwt, ons vertroost, ons met God en met ons lot verzoent; dat Hij ons sterkt tot deugd en pligt, ons met liefde vervult en met den geest des eeuwigen levens. Maar dat Hij ons heiligt, staat boven alles. Of kan de zachte troost, dat God mijn Yader is, mijn schuld vergeeft, mijn lot met wijsheid en liefde bestuurt, mij opvoedt tot gelijkvormigheid aan zijnen Zoon, en alles, wat mij bejegent, mij daartoe wil laten mede werken, kan die zachte, die verheffende, die versterkende troost des Evangelies vaste plaats in mijn hart vinden, zoo 't niet in waarheid aan God gewijd is?

    2

  • IS D HEILIGENDE KRACHT

    Kan de kracht, die van Christus uitgaat, om de zonde te bestrijden en te overwinnen; de zinnelijkheid en booze lusten te beheerschen; het kruis des levens, hoe zwaar dan ook, met moed op te nemen en met geduld te dragen; over al het lijden dezes tijds, zelfs over den dood, te triomferen, kan die kracht werken in een hart, dat niet tot God gerigt, niet aan God is toegewijd? Kan de geest, die van Christus uitgaat, de geest des waarachtigen levens, kan die wonen en werken in een hart, waar nog de zelfzucht op den troon zit, waar het eigen ik nog heerschappij voert en de afgod is, wien alles moet huldigen en dienen? De voorname oorzaak, mijne Broeders! waarom de zaligheid , die in Christus is, nog niet meer en meer bestendig door ons genoten wordt, ligt daarin, dat ons hart nog niet in waarheid tot God bekeerd is en de volle wijding des Heiligen Geestes nog niet heeft ontvangen. Merkt het op, en heiligt u zeiven Gode, en laat de werking en de vrucht van uw geloof in den Zoon van God daarin zigtbaar zijn. Maar laat dan ook de prediking des Evangelies, welken naam zij drage, nieuw of oud, en onverschillig uit welken mond zij tot u kome, daarom te hooger door u worden geschat, naarmate zij u meer behulpzaam is, om u de heiligende kracht van Christus te doen

    ervaren.

    Is de heiligende kracht van Christus zijne zaligmakende kracht, waarom zullen wij dan eenige rigting in de godgeleerde wetenschap als onchristelijk of onevangelisch

  • VAN CHRISTUS. 19

    verdenken, die deze kracht in hare prediking blijft aanwenden, al is het ook, dat zij zich in menig ander opzigt van de gewone prediking onderscheidt ? Behoudt zij toch daarin niet haar christelijk kenmerk, dat zij den Christus verkondigt als den eenigen naam, door welken wij zalig kunnen worden, al is het dan ook, dat zij Hem, onzen b r o e d e r , l i e v e r m e t d e n n a a m v a n Z o o n d e s m e n s c h e n noemt, dan Zoon van God? Blijft zij niet in waarheid evangelisch, zoolang zij den Christus blijft prediken als de kracht Gods en de wijsheid Gods, al is het, dat zij in hare beschouwing van den persoon en het leven van Christus op meer dan n punt van onze voorstelling meent te moeten afwijken? Is zij niet aan het groote doel van Christus getrouw, en kan zij dat doel niet bij uitnemendheid bevorderen, zoolang zij de heiligende kracht van zijn leven en sterven, van zijn kruis en zijne kropn, in het licht stelt en in het hart doet werken, al is het ook, dat zij dit bijna alleen of met eenzijdigheid doet? Blijft zij, in werwil van dat alles, niet eene prediking tot waarachtig heil der Gemeente, hoeveel zij overigens hebben moge, waarommen haar verdenkt en wantrouwt, of waardoor zij twijfel en onrust verwekt in menig hart ? Laat ons billijk zijn, mijne Broeders en Zusters! en bezadigd oordeelen , en n o o i t v e r g e t e n , w a t d e H e e r z e l f s p r a k : D i e n i e t t e g e n mij is, die is voor mij." Ik ken geene Evangelieprediking, die aan mijne diepst gevoelde behoefte voldoet, zoo ze mij met heiligt, heiligt in den geest mijns ge-moeds. En hoe meer zij dat doet, des te meer erken

  • 20 DE HEILIGENDE KRACHT

    ik in haar den geest van den oversten leidsman en voleinder des geloofs, Jezus, wiens doel en werk het was, den zondaar met God te verzoenen, het menschdom van de zonde te verlossen, aan God te wijden, en de wereld te herscheppen in n heilig huisgezin van ware kinde

    ren Gods.

    Neen, niet haastig oordeelen, noch verdenken. Maar is de heiligende kracht van Christus zijne zaligmakende kracht, werkt dan veel meer met Christus en met zijne dienaren onder u daartoe mede, dat gij in waarheid geheiligd wordt. Willen we verstandig handelen, dan moeten we, als door Christus geleerd en aanvankelijk geheiligd, alles daaraan dienstbaar maken.

    Op welke wijze? Aldus. Is iemand onder ons in lijden, dat hij bidde en zich onderwerpe aan God. Is i e m a n d g o e d s m o e d s e n h e e f t h i j v r e u g d e , d a t h i j G o d danke en zich in God verblijde. Hebt gij zwaren strijd, sta vast, bezwijk niet, zoek kracht in den A1 m a g t i g e. D r u k t u d e l a s t d e r z o n d e , v e r o o t m o e d i g u v o o r G o d en zoek zijn vertroostend aangezigt. Is de toekomst u donker, hef het hoofd omhoog en sla 't oog naar boven, opdat zijn licht u bestrale. Gelukt uw pogen, geef God de eere. Geniet gij het leven in zijne volle kracht en in den liefelijken glans der jeugd, gedenk aan uwen Schepper. Nadert gij het einde en dreigt u dit leven, met alles, wat het dierbaars voor u bevat, te o n t z i n k e n , v e s t i g u w v e r t r o u w e n o p d e n l e v e n d e n God. Wat gij doet, 't zij gij eet of drinkt of iets an-

  • VAN CHRISTUS. 21

    ders, gewen u, om het alles te doen ter eer van Hem en ter verheerlijking van zijnen naam.

    Christenen! z is Hij, wien wij onzen Heiland en Zaligmaker noemen, ons voorgegaan. Volgt Hem! Dan heiligt gij u zeiven en elkander; en het werk van Gods genade door Jezus Christus wordt steeds meer in u volbragt.

    Maar iets is er, waarop hier alles aankomt: dat wij ons zeiven heiligen, en ons door Christus laten heiligen in waarheid. Alleen bij waarachtige toewijding van geest en gemoed, van hart en leven aan God, kunnen wij de volheid der zaligheid, die in Christus is, deelachtig worden. Eene uiterlijke toewijding heeft weinig of geen waarde. Heden Avondmaal vieren, en morgen den breeden weg der zonde wer opgaan, daarin is de waarheid niet. Heden het heiligdom van schoonen lofzang en godsdienstige iiitboezeming doen weergalmen, en morgen den ouden toon van drift en hartstogt en liefdeloosheid wer aanslaan, daarin is de waarheid niet. Heden bidden, met een bewogen hart: o Bron en steun mijns levens, mijn Vader en mijn God! en morgen wer zuchten en klagen en vreezen en bezorgd zijn, alsof er geen almagtige God en Vader in den hemel ware, Geliefden! daarin is de waarheid niet, en dat heiligt niet in waarheid. De verborgen mensch des harten m o e t a a n G o d g e w i j d z i j n . D e g e e s t v a n C h r i s t u s moet daar,binnen wonen en het binnenste heiligdom vervullen. Dan eerst gaat er licht op in alle donkerheid das

  • 22 DE HEILIGENDE KRACHT VAN CHRISTUS.

    levens. Dan wordt het hart verzekerd, het geloof versterkt, en de hechte grond, waarop het steunt, vastgemaakt, zoodat het van wankelen noch wijken weet. Dan wordt er kracht ontwikkeld om den last des levens te dragen en den goeden strijd te strijden. Dan breekt geen hart, zelfs geen ouderhart, al volgt ook de eene slag op den andere, maar 't stelt zich gerust en zwijgt Gode stil; want wij weten, in wien wij gelooven, en hebben leeren bidden: Vader, uw wil geschiede, verheerlijk uwen naam! En komt de dood ook onverwacht tot ons zeiven, hij vindt ons bereid; want het leven, dat in Christus aan God is toegewijd, is eeuwig en onverderfelijk , en gaat van heerlijkheid tot heerlijkheid.

    H e i l i g e B r o e d e r s e n Z u s t e r s ! v e e l b e t e e k e n e n d . i s d e naam, dien wij in Christus dragen. Laat ons zijn, wat w i j h e e t e n , i n w a a r h e i d a a n G o d g e w i j d .

    Amen.

  • II.

    DE YERZEKERDHEID DES CHRISTENS ONDER

    AL DE ONZEKERHEID DER WETENSCHAP

    EN DES LEYENS.

  • Ik weet, wien ik geloofd heb , en ik ben verzekerd, dat Hij magtig is, mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag.

    2 Tim. I: 12b.

    Wanneer iemand, niet in opgewondenheid, maar kalm, en rustig, en in volkomen bewustheid van zich zei ven 't uitspreekt: Ik weet, en ik ben verzekerd," dan erkent gij daarin de taal van den man, die niet meer twijfelt, niet meer geslingerd wordt, niet meer in den blinde rondtast, maar wat hij zocht, heeft gevonden. Z e g t e e n C h r i s t e n : I k w e e t , w i e n i k g e l o o f , e n ik ben verzekerd, dan oefent dat woord, door de vaste overtuiging, waarvan het de uitdrukking is, en door het volle bewustzijn van de hoogste waarheid, dat daarbij ten grondslag ligt, een magtigen invloed uit op uw gemoed. En spreekt hij alzoo in omstandigheden of in een toestand des levens, waarin de meesten aan zich zeiven, aan God en aan de waarheid beginnen te twijfelen, zoodat hun geloof schipbreuk dreigt te lijden, dan gevoelt gij u met dubbele kracht tot hem getrokken. Gij beschouwt hem met eerbied, als een heilige;

  • DE VERZEKERDHEID

    gij noemt hem gelukkig, onuitsprekelijk gelukkig, en waardeert de stemming van zijn gemoed als den grootsten

    schat. In zulk een toestand was Paulus, toen hij dezen

    brief schreef. Te Rome gevangen, om des Evangelies wil, waarschijnlijk voor de tweede, en nu dan ook voor de laatste maal; met den wreeden marteldood voor oo-gen, alsof hij reeds tot een drankoffer geofferd werd; door velen, die hem vroeger getrouw waren, nu verlaten, en niets anders verwachtende, dan dat hij, welligt spoedig, het hoofd zou moeten buigen onder het zwaard van den beul des romeinschen keizers, blijft hij kalm, welgemoed, onversaagd. Want," zegt hij en ziedaar de bron der kalmte en des vredes, die hem vervulde, ik weet, op wien ik mijn vertrouwen gesteld heb ik weet, wien ik geloof; en ik ben verzekerd, dat Hij magtig is, mijn pand het pand der Evangeliebediening, mij toevertrouwd, mij te bewaren tot dien dag den grooten dag zijner wederkomst, en dat Hij dit ook doen zal, zoo 't beter is voor de zaak des Evangelies en het heil der wereld."

    I k w e e t , w i e n i k g e l o o f , e n i k b e n v e r z e kerd! Dat woord, in volle bewustheid van ons zeiven, en met vaste overtuiging van waarheid uitgesproken, is een veel beteekenend, een veelomvattend, gij gevoelt het, een magtig woord; een woord, waarmee de zwakke mensch alle moeijelijkheden en bezwaren des levens overwint ; een woord, waarmee hij alle slingeringen en wor-

    26

  • DES CH KISTE NS. 2 7

    stelingen en schokken van twijfel en ongeloof weerstaat en te boven komt; een woord, waarmee hij zich verheft boven alle wisselingen en omwentelingen op het gebied der meeningen en denkbeelden; een woord, waarmee hij de wereld, den dood, en alles overwint, wat hem dreigt, zich zeiven, zijne bestemming, zijnen God en zijnen Zaligmaker te doen verliezen, ja waarmee hij in dat alles meer dan overwinnaar is.

    I k w e e t , w i e n i k g e l o o f , e n i k b e n v e r z e kerd! Wie kan dat woord van Paulus tot liet zijne maken, tot de leus , tot den staf, tot het vaste steunpunt en rustpunt van zijn inwendig leven ?

    Mijne Broeders en Zusters! dat kunt gij, dat kan ik, dat kan ieder Christen. Ik wil beproeven, u daartoe behulpzaam te zijn. De tijd, dien wij beleven; de vragen , die door de wetenschap op het gebied van godsdienst en Christendom worden opgeworpen; de twijfelingen, die in het hart der Gemeente zijn ontstaan; de worstelingen van geloof en ongeloof, waarin menigeen dreigt te bezwijken; de behoefte, die wij hebben, en vooral in deze dagen gevoelen aan vaste verzekerdheid van ons geloof, dit alles dringt mij daartoe. Ik w i l t o t u s p r e k e n o v e r d e v e r z e k e r d h e i d d e s C h r i s t e n s o n d e r a l d e o n z e k e r h e i d o p h e t gebied der wetenschap en des levens. Gij zult mij hooren met heilige belangstelling, en God zal mijn woord, in zwakheid gesproken, krachtig maken door zijnen geest!

  • Z8 DE VERZEKERDHEID

    Op het gebied der wetenschap is veel, zeer veel, dat zeker is en vast staat. Al wat de ervaring leert, en zich door juiste opmerking, door naauwkeurig onderzoek , door zorgvuldige proefneming en veelzijdige toepassing, voor en na, heeft doen kennen en nog doet kennen, dat is, even als de wiskundige en redekundige waarheid, boven allen twijfel verheven. Verbazend is de omvang der kennis, die langs den weg van ervaring en nadenken, van nadenken en ervaring, het eigendom des menschdoms geworden is, gedurende de eeuwen van zijn bestaan en van zijne ontwikkeling. En de toepassing van die kennis heeft vroeger en later, door den loop der eeuwen heen, en vooral in deze negentiende eeuw, al die groote, die stoute, die verwonderlijke vruchten en gewrochten van den menschelijken geest voortge-bragt, en de menschelijke kennis tot die hoogte doen opklimmen, welke de voorgeslachten voor eeuwig onbereikbaar, ja voor een God verzoekend en God onteerend pogen zouden gehouden hebben.

    Maar die kennis betreft de dingen, gelijk ze zich aan ons voordoen, en de onveranderlijke wetten van ons denken. Wil men dieper doordringen , doordringen tot den oorsprong, tot de wording, tot het innerlijke wezen, tot de onderlinge betrekking, tot den waren za-menhang der dingen , dan blijft op het gebied der natuurkunde in hare menigvuldige afdeelingen, op het gebied der geneeskunde, der geschiedenis, ja, op bet gebied van elke wetenschap, blijft de vraag: wat is waarheid? nog immer onbeantwoord, althans onvolledig,

  • DES CHRISTENS. 29

    onvoldoende beantwoord staan. De eene beschouwing verdringt de andere. Wat jaren, wat eeuwen lang voor waar gehouden was, wordt allengs betwijfeld, of op eens als onhoudbaar ter zijde gesteld. En al wederom wordt het onderzoek hervat, en al wederom wordt de geest op nieuw gescherpt en ingespannen, en liet oog wordt nog scherper gewapend, en de maatstaf nog naauwkeuriger aangelegd. Nu heeft men het dan eindelijk gevonden, en de wetenschap doet uitspraak. Dat klinkt verheven en schoon, en ieder luistert. Maar weldra blijkt het, dat zij meer voorbarig dan bescheiden is geweest. Wat voor tien jaren, door een vorst in de wetenschap, voor onmogelijk verklaard werd, dat is thans door de dienaren dierzelfde wetenschap als mogelijk, ja als werkelijk bevonden. En zoo gaat het bestendig voort. Het eene geslacht getuigt na het andere, dat het waar is, wat de volksdichter eens zoo eenvoudig als naf uitsprak, waar, ook nog in de tweede helft der negentiende eeuw: Wij weten bitter min! AVij knut.s'len wat en spelen, en bouwen luclitkasteelen, en zien geen hooger dingen in!" Of, om het met een woord van den apostel Pau-lus uit te drukken: Wij kennen ten deele;" onze kennis is gebrekkig, onvolkomen, stukwerk.

    Wat van de andere wetenschappen geldt, dat geldt ook van de wetenschap der godsdienst, des Christendoms, van de godgeleerdheid. Welk bestanddeel behelst zij, waaromtrent geen verschil van gevoelen bestaat onder hare vertegenwoordigers; dat niet door den een aldus, door den ander alzoo wordt opgevat en verstaan ? Welk

  • 30 DE VERZEKERDHEID

    leerstuk is er, dat in den loop der tijden geene aanmerkelijke verandering heeft ondergaan in vorm en opvatting? Yerandering? Sommige leerstellingen, die nu door de meesten als verouderd beschouwd en verworpen worden, werden vroeger, en worden ook nu nog hier en daar, als de fundamentele leerstukken vastgehouden, met welke, naar veler meening, geheel het Christendom staat of valt. Andere leerstukken, die vroeger als volstrekte afwijkingen van de waarheid of lijnregt met haar in strijd beschouwd, en als de gevaarlijkste ketterijen bestreden werden, werden later in het algemeene geloof opgenomen, en nu werd wederom van deze de zaligheid vaak afhankelijk gemaakt. En omtrent hoe vele vraagstukken, die men inderdaad gewigtig oordeelt, is men het nog niet eens! En wanneer zal men het er eens over worden? Zal ik die vraagstukken noemen? Maar gij kent ze. Ze zijn door vele geschriften, bezonnen en onbezonnen, tot kennis der Gemeente en als voor hare regtbank gebragt. Zij betreffen den oorsprong, de za-menstelling, de waarde en het gezag van den Bijbel; het wezen van God en zijne betrekking tot de wereld; de afkomst of den oorsprong van Jezus Christus; de opstanding van Jezus uit de dooden, en zijne hemelvaart; zijne voortdurende zorg en werkzaamheid voor de Gemeente; de zedelijke vrijheid van den mensch; den aard en het wezen* der zonde; schuldgevoel en berouw; ge-bedsverhooring, en wat is er niet al meer, waarover de vertegenwoordigers der wetenschap geheel uiteenloo-pende gedachten voeden of wel tegenovergestelde gevoe-

  • DES CHEISTENS. 31

    lens aan den dag brengen, en waarover de wetenschap zelve alzoo nog in het onzekere verkeert!

    Onzekerheid derhalve op het gebied der wetenschap. Maar onzekerheid ook op het gebied des levens.

    Hiermee kom ik tot den tekst terug. Toen Paulus dezen brief aan Timotheus schreef, was hij geheel onzeker, of hij nog langer voor het Evangelie zou werkzaam zijn, dan of hij in de gevangenis zou blijven zuchten, of weldra den marteldood, op Nero's bevel, zou ondergaan. Het laatste was waarschijnlijk, maar zeker was het niet. De Heer, op wien Paulus zijn vertrouwen gesteld had, was magtig, hem uit dien toestand van dreigend doodsgevaar te bevrijden, en hem alzoo het kostbare, dierbare pand der Evangeliebediening nog langer te bewaren; maar of Hij het zou doen, was onzeker.

    Onzekerheid op het gebied des levens! Denk eens na; zie eens rondom u. Nog leeft gij en beweegt gij u in frissche levenskracht; nog ligt de blos van gezondheid u op de wangen; nog verlustigt gij u in uw aanzijn; hoe lang zal het duren? Nog hebt gij voorspoed bij uwen arbeid en welvaart in uwe betrekking, en gij kent den nijpenden toestand en den vreeselijken druk van behoefte en gebrek bij ervaring niet; hoe lang zal het duren ? Nog drukt u kruis en smart, en gaat gij gebukt onder bekende of verborgene lasten; wanneer zal er verligting komen, wanneer zal het liefelijke morgenrood dien nacht van kommer en verdriet en bange

  • 32 DE VERZEKERDHEID

    zorgen doen verdwijnen; of zal de dood er eerst een einde aan maken ? Nog is uw geest helder, en gij neemt deel, met de meeste belangstelling in de zaak der waarheid en der menschheid, neemt gij levendig deel in al de gewigtige vragen van den dag, in al de beweging op het gebied der wetenschap en des werkdadigen levens; hoe lang zal dat oog der ziel helder, die geest wakker, die geestdrift gaande, die hand, die voet, die pen vlug en vaardig blijven ? Oordeelt gij het een of ander vermoedelijk, waarschijnlijk, zeker, gij zijt welligt in uw regt. Maar ligt, bij alle waarschijnlijkheid, niet de onzekerheid , waarvan ik spreek, ten grondslag ? En al is het ook, dat gij uwe hope gesteld hebt op den levenden God, die rnagtig is om u te verlossen, te bewaren, te beveiligen tegen alles, wat dreigt, magtig ook om uwen wensch te vervullen: of Hij het doen zal, of zijne wijsheid en liefde het zal goed keuren, al wederom , gij weet het niet, het is onzeker.

    Wat dan? Is dan de mensch aan de onzekerheid overgegeven ?

    Geliefden! Zoo lang hij zich zeiven niet verzekert, wordt hij geslingerd door hoop en vrees, door lusten en driften, door twijfel en ongeloof, door lotwisseling en teleurstelling, door leven en dood.

    Maar wat is het dan, dat daaraan een einde kan maken ?

    Deze vraag brengt ons tot de groote zaak, waarvan

  • DES GHIMSTENS. 33

    wij spreken: de verzekerdheid des Christens. Laat ons zien, waarin ze bestaat, hoe ze verkregen wordt, wat ze werkt.

    Waarin bestaat ze? Zij bestaat daarin, dat gij weet, in wien gij gelooft.

    Wat beteekent dat? Beteekent het, dat ik een bepaald begrip heb omtrent de hemelsclie of aardsche afkomst van Christus, omtrent zijne opstanding en hemelvaart, omtrent Gods wezen en zijne betrekking tot de wereld, of op de vragen, die verder aan de orde van den dag zijn, bepaald en beslissend weet te antwoorden? Neen, Geliefden! niets daarvan. Maar dit beteekent het, dat ik weet en mij bewust ben, wat Christus en het Christendom voor mij is; dat ik zijne kracht, zijne vertroostende, reinigende, met God verzoenende, dat ik zijne heiligende kracht heb ondervonden en nog ondervind; dat ik in mijn hart gevoel: God is mijn Vader," en mijn geest getuigt van mijne waarde als mensch, als daarin gelegen, dat ik kind van God, drager van zijn beeld ben. Hij is een verzekerd Christen, bij wien de vaste overtuiging gevonden wordt, dat Christus ook zijn Zaligmaker, en God ook zijn Yader is, en zich bewust is, dat de geest van Christus ook hem doet leven, in waarheid en eeuwig doet leven.

    Hoe kan ik die verzekerdheid verkrijgen? Op die vraag werd vroeger anders dan tegenwoordig, maar ook weer heden ten dage wordt daarop ongelijk geantwoord. Er is een tijd geweest, dat men tot die verzekerdheid noodig achtte gezigten, bevindingen, openbaringen, on-

    3

  • 34 DE VERZEKERDHEID

    middellijke bewerking van den Geest, of ook een vasten methodistischen bekeeringsweg, door den angst en de wanhoop der vertwijfeling heen tot de ruimte des ge-loofs. En lioewel er nog zijn, die daaraan vasthouden, zoo laat zich toch de redelijkheid van dat gevoelen moei-jelijk verdedigen, en heeft men er thans iets beters voor in de plaats te stellen. Wat dan? Men antwoordt: Wacht niet op gezigten en openbaringen; vraag het aan geen priesters; zoek het niet in de sterren boven u, noch in d e n a t u u r b e n e d e n u ; o m e n s c h , k e e r t o t u z e i v e n i n !

    Goed gesproken; ik versta u; ik zeg het ook. Maar nu keer ik tot mij zeiven in, niet vlugtig, niet oppervlakkig, maar met al den ernst, dien de zaak vordert. En wat vind ik daar? Ja, de kiem van 't hooger leven. Een gevoel, een voorgevoel, dat mij van groote, schoone, heerlijke dingen spreekt en toefluistert. Een geweten, dat mij zegt, wat goed, wat kwaad is, wat regt en billijk, wat geoorloofd en ongeoorloofd is ; dat mij streng gebiedt, en vreeselijk bedreigt, en niet met rust laat. Een hart, dat in heilige oogenblikken hoog en warm kan kloppen voor 't geen edel en goed en goddelijk is, maar dat ook andere oogenblikken kent. Wat spreek ik van andere oogenblikken? Een onrein hart, vol van lusten en driften en dwaze, zondige begeerten. Een wil, ja, die wel geneigd is ten goede, maar zwak, maar onmagtig om het volstandig te volbrengen. Eene wet vind ik daar, eene magt in mijne leden, die strijd voert tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen houdt onder de magt der zonde. Ik ellendig mensch!

  • DES CHRISTENS. 35

    Ziet, dat vinden we, wanneer we inkeeren tot ons zeiven, gelijk wij van nature zijn. En toch, het is goed, het is noodig, het is volstrekt onmisbaar. Maar hoe, waarom? Niet om in u zeiven te blijven; niet om de kiem des levens, die in u is, voor de kracht des levens te houden; niet om uw eigen zaligmaker te willen zijn; maar, om in bewustheid van zonde en zwakheid en onvermogen, uit u zeiven uit te gaan, en te hooren naar de stem van Hem, die roept: Komt tot mij, en ik zal u ruste geven; leert van mij, en gij zult ruste vinden voor uwe ziele; ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot den Vader dan door mij." Naar Jezus Christus te hooren, op Hem het oog te vestigen, op Hem het vertrouwen te stellen, door Hem ons tot den Vader te laten leiden, geheel en onverdeeld door zijnen geest ons toe te wijden aan God, is dat de vrucht van 't inkeeren tot ons zeiven, ja, Geliefden! dan heeft het een volmaakt werk; maar buiten dien is het onvolkomen, gebrekkig, onvoldoende. Oordeelt zeiven! Waarheid is het: het koningrijk der hemelen is binnen in u; maar wie zet het in werking en brengt het u tot bewustheid? Waarheid is het: gij hebt een geweten; maar wie geeft het zijne teederheid en kracht? Waarheid is het: de naphta zit in de aarde; maar is het niet de bliksem uit den hemel, die haar doet ontvlammen? Waarheid is het: door alle eeuwen heen heeft het menschdom den regten naam gezocht, waarmee 't den Onzienlijke mogt noemen, den naam, geschreven op den bodem van ons hart en in

  • 36 DE VERZEKERDHEID

    geheimvol letterschrift te lezen in al de werken Gods. Doch wie, wie alleen is 't, die klanken aan dat schrift heeft gegeven en den Y ad er naam ons op de lippen heeft gelegd? Waarheid is het, wij gevoelen het: wij zijn uit God! Maar wie heeft ons die edele afkomst herinnerd en de bewustheid van onze hooge bestemming in ons opgewekt ? Ziet, daar kwam Hij, Gods Zoon , onze broeder! Hij sprak, met woord en daad; en wij hoorden Hem , en wij verstonden Hem, en wij verstaan Ilem; en n getuigt ons hart, aan 't broederhart gevlogen,

    dat wat Hij spreekt, de waarheid is. Z, en zoo alln ontstaat de verzekerdheid des chris-

    tens: zij is de vrucht van het geloof in den Zoon van God. En hoe meer zij bevestigd wordt, des te meer werkt zij. Wat werkt zij? Dit, dat gij met haar een zelfstandig christen wordt; dat gij met haar vast staat op de rots der eeuwen; dat gij met haar een veilig rustpunt hebt voor uw hart, een onwankelbaar steunpunt onder alle wisselingen en omwentelingen op het gebied der wetenschap en des levens; dat uwe godsdiens t i g e o v e r t u i g i n g e e n e v a s t h e i d v e r k r i j g t , d i e m e t w e t e n gelijk staat. De christen, die, zich zelf bewust, in waarh e i d g e t u i g e n k a n : T k w e e t , i n w i e n i k g e l o o f , die is verzekerd. Waarvan? Hiervan, dat Jezus Christus, de Zoon van God en de Zoon des menschen, zijn overste leidsman tot zaligheid is; dat de kracht van zijn kruis, de kracht van zijn leven en sterven en verheerlijking, de goddelijke kracht is, die zijn hart bekeert, en hem in staat stelt, om de wereld te overwinnen; dat hem zijne

  • DES CHRISTENS. 37

    zonden vergeven zijn; dat niets hem kan scheiden van de liefde Gods; dat alle dingen hem medewerken ten goede; dat de hemel voor hem open staat; dat hij door lijden gaat tot heerlijkheid, door den dood tot het leven.

    Daarvan verzekerd , zucht gij niet over uw kruis; klaagt gij niet over uw lot; beangstigt gij u niet over den loop der dingen; wanhoopt gij niet aan het behoud van eeni-gen zondaar; bekommert gij u niet over de twijfelingen, die u soms bestormen; vraagt gij niet: wat is toch waarheid, waarheid voor mijn hart? klaagt gij niet: er is geen priester, die Hm verklaart; alles raadsel, alles mysterie, worstelen en strijden, hopen en twijfelen, zoeken en niet vinden! Maar, met den schat van licht en troost en kracht en leven, door Christus u aangebragt, keert gij tot u zei ven in, en spreekt: Wat hier op aarde onzeker moge zijn en blijven, ik weet, in wien ik geloof, en ik ben verzekerd, dat God mijn Vader is, en ik eeuwig ben zijn kind!

    Hier zou ik mijne rede kunnen eindigen. Maar ik heb nog een woord op het hart, dat ik moet uitspreken.

    De tegenwoordige tijd, of liever de wetenschap werpt in den tegenwoordigen tijd gewigtige en geweldige vragen op, en wel niet langer, gelijk vroeger, in de scholen der godgeleerden alleen, maar ook in den boezem der Gemeente; vragen, voor velen ongehoord, die ver-

  • 38 DE VERZEKERDHEID

    bazing wekken, die het geloof schokken, menigeen in verwarring brengen, allen in beweging zetten.

    Wat zullen wij? Ons daarover beklagen, verontrusten, bekommeren? Den geest des onderzoeks uitblus-schen, of zijn loop en vlugt beletten? Het vrije woord belemmeren of aan banden leggen ., en alzoo de Hervormde Kerk van haar grootste voorregt en haar schoonste sieraad berooven ? Geliefden! wie het meene te moeten doen, wij eerbiedigen zijne overtuiging; maar hij, die weet, in wien hij gelooft, en verzekerd is, dat God liet goede werk, 'twelk Hij door Christus in de menschheid begon, blijft handhaven en wil voleinden, hij doet het niet. Is het niet veel meer stof tot blijdschap, wanneer men velen met belangstelling, al is het dan ook tevens met bekommering, hoort vragen naar de gewigtigste zaken des geloofs en des levens ? Is het niet een belangrijk, merkwaardig, hartverheffend verschijnsel, als men honderden ziet zamen komen en zich verdringen, om de gewigtige vragen van den dag in het licht der wetenschap geplaatst te zien en er naar waarheid en billijk over te leeren oordeelen ? Is dat geen bewijs, dat daar oinnen in het hart der mensclien zich nog iets anders beweegt, dan stoffelijk belang, zinnelijk streven en wereldsch bejag, en dat men niet naar waarheid oordeelt, wanneer men den geest des tegenwoordigen tijds bijna uitsluitend als materialistisch kenmerkt? Mij stemt het tot dankbaarheid en wekt het groote verwachting; en met het oog op de verschillende tijdperken, die de christelijke

  • DS CHRISTENS. 39

    Kerk in hare ontwikkeling is doorgegaan, beschouw ik het tijdperk, waarin zij thans verkeert., als eene voortgezette vervulling van 't geen ons kerklied zegt: En toeft Hij al, Hij kent zijn tijd; Hij komt, Hij komt gewis!"

    Maar, gelijk aan de komst des Heeren ten allen tijde geweldige teekenen vooraf gingen en haar vergezelden, zoo ook nu. Menigeen wordt er door aangegrepen, en vraagt: Waar moet het heen? alles wordt aangetast; wat eeuwen lang voor hecht en onwrikbaar werd gehouden , wordt aan het wankelen gebragt; de grondslag van het Christendom wordt ondermijnd, en de grond van mijn eigen geloof wordt mij weggenomen!

    Is dat laatste waarheid? bij u waarheid, mijne Broeders en Zusters? Ontzinkt u inderdaad de grond uws geloofs in de wieling en den strijd der meeningen? n van beide dan merkt het op, bid ik u! er is geen derde: dan was die grond nog zeer onvast-, en het werd meer dan tijd, dat gij hem vast maaktet, zoodat hij van geen wankelen weet; of hij was om zijne slechte gehalte niet waardig, dat gij er uw geloof op bouwdet, en het is, meer dan tijd, dat gij naar een beteren grond omziet.

    Mijne Toehoorders! wij moeten onzen tijd verstaan, en opmerken, wat God ons door de teekenen des tijds wil leeren. De Gemeente van Christus wordt in hare meest ontwikkelde leden allengs geleid tot den vollen staat van mondigheid. Wij moeten die leiding niet weerstaan, maar volgen, willen wij niet bevonden wor-

  • 40 DE VERZEKERDHEID

    den tegen God te strijden. Daartoe is het noodig en ook natuurlijk, dat wij afleggen, wat nuttig en goed voor o n s w a s , z o o l a n g w i j o n i n o n d i g e n w a r e n . Z e l f standige christenen te zijn, dat is onze roeping. Niet meer liet gebouw onzer hope en onzer zaligheid vestigen op iets, dat ons door twijfeling of door eenige uitkomst van wezenlijk of schijnbaar wetenschappelijk onderzoek kan ontnomen worden; niet meer op een zandgrond bouwen, maar op de vaste rots, de rots der eeuwen.

    Maar hoe kan ik dat? Vraagt iemand dat nu nog? Heb ik dan te vergeefs gesproken? Lag het antwoord op die vraag niet in mijfre rede, van 't begin tot het einde, en in gebed en lied? Doch ik wil het kort, bestemd, voor allen verstaanbaar zamenvatten in dit ne woord: Wees Christen! Wees Christen, niet in naam,maar inderdaad. Geloof in den Zoon van God met geheel uw hart, en betoon dat in uw leven. Wees niet all e e n h o o r d e r , m a a r z i j t d a d e r d e s w o o r d s . B e t r a c h t het Evangelie. Volg den oversten Leidsman. Laat Christus in u leven. En wat hier het meeste is word u zeiven meer en meer daarvan bewust, dat leven in den geest en door de kracht en naar het voorbeeld van Christus, dat christen zijn, hetzelfde is als mensch zijn, in de ware, in de veel omvattende be-teekenis des woords, kind en beelddrager Gods. Hoe meer dat waarheid in u wordt, en hoe meer gij u daarvan bewust wordt, des te meer zal Gods geest met uwen geest getuigen, dat Christus het licht en

  • DES CHR1STENS. 41

    liet leven uwer ziel is, en dat uw leven en uwe zaligheid met Christus verborgen is in God.

    En laat dan alles om u heen wisselen, wankelen, wentelen, gij ervaart de kracht van Hem, in wien gij gelooft. En laat dan de vraag: wat is waarheid? ook met betrekking tot den Bijbel, tot den persoon, de afkomst en de geschiedenis van Jezus, of met betrekking tot het wezen van God, al wederom opgeworpen, en nu z, dan anders door de wetenschap beantwoord worden: uw geloof is geene zaak der wetenschap, en hangt van dit antwoord evenmin af, als dit onderzoek het wezen uws geloofs raakt, of uwe godsdienst zou aantasten. G i j h e b t d e w a a r h e i d . D e h o o g s t e , d e g o d s d i e n stige waarheid, die vrij en zalig maakt, hebt gij in Christus gevonden. En nu spreekt gij, in volle bewustheid, maar ook met eeuwige dankbaarheid tot God voor zijne genade: Ik weet, in wien ik geloof, en ik ben verzekerd, dat God mijn Vader is, en dat ik eeuwig ben zijn kind! Daarop leeft gij; daarop sterft gij, en leeft tot in eeuwigheid.

    Amen.

  • III.

    DE LAATSTE EN DIEPSTE GROND DES

    GELOOFS.

  • Die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zich zeiven. En dit is de getuigenis, namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in zijnen Zoon.

    1 Joh. 5: 10a, 11.

    Ik weet niet, mijne Broeders en Zusters! of uwe ervaring dezelfde is als de mijne; maar lioe meer ik over het christendom nadenk, en mij door Jezus zeiven en door zijne Apostelen laat onderwijzen, en daarbij het licht opvang, dat ons door de godgeleerde wetenschap wordt aangebragt, ook in de rigting, die zij thans neemt, des te meer wordt het mij helder en klaar, dat het geloof des christens op verschillende gronden kan rusten, maar dat de laatste en diepste grond des geloofs, en daarmee ook de grondslag, waarop de verzekerdheid des geloofs steunt, in den menscli zeiven gezocht moet worden.

    Dit op te merken, in te zien en allengs te doorzien, heeft groote waarde, vooral in den tegenwoordigen tijd. Zoo er toch iets is, waaraan velen in de Gemeente

  • 46 DE LAATSTE EN DIEPSTE

    behoefte hebben bij den gang, dien de godgeleerdheid en ook de evangelieprediking in onze dagen neemt, dan is het dit, dat zij zich zeiven met betrekking tot hun godsdienstig geloof bewust worden, en voor hunne godsdienstige overtuiging dien vasten grondslag zoeken, die boven allen twijfel verheven is en van geen wankelen weet.

    Welke is die grondslag? Welke is de laatste en d i e p s t e g r o n d d e s g o d s d i e n s t i g e n g e l o o f s ?

    Met het oog op de rede, die ik 't laatst tot u hield, wil ik thans uwe gedachten verder leiden, en deze vraag beantwoorden. De tekst geeft mij de stof daartoe. Wilt mij ook nu met die belangstelling hooren, die door het gewigt der zaak wordt opgewekt, en God moge ook nu ons zegenen!

    Mijn godsdienstig geloof kan op verschillende gronden rusten, en het rust inderdaad op verschillende gronden; op gronden buiten mij en in mij. Die gronden zijn wel zeer naauw verwant en onafscheidelijk aan elkander verbonden, maar ze zijn toch onderscheiden. Behalve dat de laatste en diepste grond des geloofs altijd in mij zeiven gelegen is, kan ik als christen gelooven op uitwendig gezag, op grond van 't geen ik zelf aanschouw, op grond van 't geen ik in mij zeiven heb en waarneem; en zoo dat eerste en dat tweede mij nog onzeker of twijfelachtig kon gemaakt worden, dat laatste kan mij geen schepsel, kan niets ter wereld mij ontroo-

  • GROND DES GELOOFS. 47

    ven. Dat laatste is het dan ook, wat ik bedoel; maar over de beide eerste moet ik eveneens spreken.

    Gelooven op gezag, gelooven dat Jezus Christus de Zoon van God, de Zaligmaker van zondaren, ook mijn Zaligmaker is, dit aannemen en vast vertrouwen op gezag van Gods woord, van het Evangelie, van hen, die het Evangelie prediken, < neen, zegt men, dat is onredelijk, dat behoort in de Roomsclie Kerk te huis, dat is den Hervormden christen onwaardig!

    Zoo zegt men. Maar is het waarheid? Als de Koomsch-Catholieke christen zegt: Ik geloof, wat de Kerk gelooft, en omdat zij het gelooft," en menig Hervormd christen zegt: Ik geloof, wat Gods woord mij voorhoudt, en omdat Gods woord 't mij voorhoudt," is dat onredelijk ? Is het onredelijk, dat, wanneer een vader of eene moeder spreekt, het kind hoort, en aanneemt, en gehoorzaamt? Zou het dan redelijk zijn, zoo het kind antwoordde: Vader, moeder, dat begrijp ik niet, en daarom geloof ik het niet, en doe ik het niet?" Zou dat niet juist tegen de verhouding, waarin het kind tot zijne ouders staat, strijden, eenvoudig omdat hij nog kind is, en niet juist daarom als onredelijk moeten veroordeeld worden?

    Zoo is het ook hier. 'tls niet onredelijk, als de christen zegt: Ik geloof, wat God mij openbaart en voorhoudt in zijn woord; ik neem dat eerbiedig aan; daarop verlaat ik mij; daaraan houd ik mij, al gaat het mijn begrip te boven." En hij, die alzoo spreekt uit

  • 48 DE LAATSTE EN DIEPSTE

    innige overtuiging en ifaar waarheid; hij, die het woord van God hoort, en het bewaart, en zich op dat woord verlaat, mijne Broeders! ik meen, dat hij onze achting waardig is, en dat elk, die hem dezen grond zijns geloofs zou willen ontnemen, heiligschennis zou begaan. Wat zeg ik? Met het oog, niet op alles, wat in den bijbel staat, maar op Gods woord in den bijbel, herhaal ik, voor u en voor mij zeiven:

    Elk leez' dat als het woord van God, En neem 't geloovig aan!

    Want eeuwig en onwankelbaar Is, wat Jehova spreekt.

    Maar en dit moet bierbij allermeest opgemerkt worden het gelooven op gezag, zij het dan ook op gezag van Gods woord, is de eerste trap des geloofs, en heeft juist in dat uitwendig gezag een meer oppervlakki-gen grond, hoewel dan ook vast genoeg om er zich veilig op te verlaten, 't Is de aanvang des geloofs, niet de voltooijing. Wordt het kind grooter, wast het op, wordt het ontwikkeld naar den geest, dan komt het van zelf in eene andere verhouding tot zijne ouders. Het begint na te denken; 't begint te vragen, waarom en hoe? 't begint allengs reden te zoeken voor het geloof en de gehoorzaamheid, die men van hem vordert; 'twil tot het wezen en de oorzaak der dingen doordringen; het wil begrijpen; het gezag moet allengs plaats maken voor eigen inzigt, eigene overtuiging, het kind wil en moet zelfstandig worden. En de wijze opvoeder gaat die neiging, dien loop der natuur, dat streven en verlangen des

  • CUON DES GELOOFS. 49

    geestes niet alleen niet tegen , maar hij helpt het veeleer en leidt het. En onder zijne leiding wordt dat kind knaap, die knaap jongeling, die jongeling wordt man, niet alleen naar het ligchaam, maar ook naar den geest, en, meerderjarig geworden, is hij den tuchtmeester ontwassen, ziet hij uit eigene oogen, handelt hij naar eigene overtuiging.

    Ziedaar het verschil tusschen de Boomsche Kerk en de Hervormde. De Eoomsche Kerk houdt dien ontwikkelingsgang tegen, omdat zij meent, dat hare leeken kinderen moeten blijven, altijd kinderen, zoolang zij hier op aarde zijn. De Beformatie gevoelde en doorzag deze dwaling, en verbrak dien dwang. Zij verstond de taal des Apostels : Gij zijt tot vrijheid geroepen, Broeders! geroepen, niet om kinderen te blijven in het verstand, maar om mannen in het verstand te zijn, en kinderen in de boosheid. En zoo trad de Kerk een tweede tijdperk m van haar bestaan, een tijdperk van ontwikkeling, van vooruitgang, van wasdom in Christus tot mannelijke volkomenheid.

    Met den tweeden trap des geloofs, wordt een diepere en vastere grond gelegd, waarop het steunt en rust. Eerst gezag; maar daarna eigen inzigt, eigene overtuiging, t e n g e v o l g e v a n e i g e n e a a n s c h o u w i n g .

    Verstaat ge mij, Geliefden? Gij kent de geschiedenis der Samaritaansche vrouw. Opgetogen door den indruk, dien Jezus op haar gemaakt heeft, gaat zij naar de stad, en verhaalt, wat zij gezien, gehoord, gedacht, vermoed

    4

  • 50 DE LAATSTE EN DIEPSTE

    heeft; en op liaar woord gelooven vele Samaritanen in Hem. Maar toen deze den Heer zelve gezien hadden, en Jezus twee dagen onder lien vertoefd had, zeiden ze tot de vrouw: Wij gelooven niet meer om uw zeg-gens wil, want zelve hebben wij Hem gehoord, en nu weten we, dat deze waarlijk is de Christus, de zalig

    maker der wereld." Zoo ook wij. Van het gelooven op gezag gaan wij

    verder, en klimmen wij op tot het geloof op grond van hetgeen wij in Christus, en in al de werken Gods aanschouwen. Het oog der ziel wordt geopend voor de waarheid Gods, bovenal in zijnen Zoon geopenbaard; en hoe nader wij Jezus Christus leeren kennen, en hoe meer wij in Hem den Zoon van God en den Zoon des menschen erkennen, en hoe meer ons verstand en hart door zijn licht bestraald wordt, des te meer verheffen wij ons van het standpunt des geloofs op gezag, om te staan op dat van eigene aanschouwing. Dan zien wij de heerlijkheid des Heeren met ongedekten aangezigte, i n d e n s p i e g e l d e s E v a n g e l i e s ; d a n e r k e n n e n w i j z e l v e in Hem het beeld des onzienlijken Gods; dan beginnen wij Hem te verstaan, als Hij spreekt van mijnen Vader en uwen Vader," van mijnen Goden uwen God!" dan beginnen wij te weten, in wien wij gelooven; wij worden overtuigd, innerlijk overtuigd dat Hij de Zoon van God, de weg, de waarheid en het leven is.

    Zoo komen we van den tweeden trap des geloofs tot den derde. Die rust niet op het gezag, dat boven ons

  • GROND DES GELOOFS. 51

    staat, noch op de openbaring, die buiten ons staat, maar op iets, dat in ons zeiven is, op den laatsten, den diepsten, en tevens den liechtsten grond des geloofs. Welke is die grond? Hoe ontstaat die geloofsgrond in den christen? Welke waarde heeft hij?

    Welke is die grond? Op deze vraag vinden wij het antwoord in den tekst, doch niet zonder dieper nadenk e n . J o h a n n e s z e g t : D i e i n d e n Z o o n v a n G o d g e l o o f t , h e e f t d e g e t u i g e n i s i n z i c h z e i v e n . Welke getuigenis? Dat blijkt uit hetgeen voorafgaat: de getuigenis van God, dat Jezus, de Christus, de Zoon van God is. God zelf had dat getuigd, zegt Johannes, door verschillende uitwendige bewijzen: door den geest, door het water, door het bloed. Ik behoef dit duistere gezegde nu niet te verklaren; 'tzou ons te lang ophouden en van de hoofdzaak afleiden. Dit wil hij zeggen, dat door die uitwendige teekenen voldoende was bewezen en buiten allen redelijken twijfel gesteld, dat Jezus de Zoon van God was. Maar bij al die uitwendige bewijzen blijft hij niet staan. Hij gaat verder. Yan het uitwendige bewijs, dat buiten den christen ligt, gaat hij over tot hetgeen in den christen is; en zoo leidt hij zijne lezers van den eersten of tweeden grond des g e l o o f s t o t d e n l a a t s t e n g e l o o f s g r o n d , d i e l i g t i n d e n c h r i s t e n z e i v e n .

    Merkwaardig is het, wat de Apostel daarvan zegt: Dit is de getuigenis, die de christen in zich zeiven heeft, namelijk dat God ons het eeuwige lev e n g e g e v e n h e e f t ; e n d a t l e v e n i s i n z i j n e n

  • 52 DE LAATSTE EN DIEPSTE

    Zoon." Het leven is liet derhalve, waarop hij wijst; het leven, dat in den christen is; zijn gevoelen, zijne denkwijze en gezindheid, zijn willen en streven, zijn vertrouwen op God, zijne liefde tot God en de broeders, zijne gehoorzaamheid en onderwerping aan God, zijne eensgezindheid en eenswillendheid met God, als m e t z i j n e n h e m e l s c l i e n V a d e r . Z i e t , d a t i s h e t l e v e n , het christelijke leven in ons. En dat is ook eerst in waarheid leven, liet leven voor den mensch; voor den mensch, die zijn oorsprong heeft uit God, en wiens bestemming en wiens waarde en wiens zaligheid het is, een kind, een beelddrager Gods te zijn. En daarom noemt- Johannes het hier, en wordt het elders in de schrift genoemd, het eeuwige leven. Want nu reeds wordt het aangevangen, en met den dood sterft het niet, maar wordt het verhoogd, en duurt het voort,

    zonder einde, tot in eeuwigheid. Maar hoe kan dat leven in ons van Christus getui

    gen, van Christus, als den Zoon van God? Geliefden! denkt hierop na, en antwoordt zelve. Aan wien hebt gij dat leven? Door wien zijt gij aanvankelijk, wat gij als christenen zijt? Is het niet de vrucht van uw geloof in Christus? Hebt gij het niet van Hem, wien gij uwen Zaligmaker noemt, of, zoo gij wilt, van God, door zijnen Zoon? Is het niet zijn leven in ons, zijn geloof, zijne liefde, zijn gevoelen, zijn geest, die ons tot christenen maakt? En indien gij dan dat leven van Christus hebt; en indien dat leven, hoe nader men het beschouwt en leert kennen, des te meer

  • GROND DES GELOOFS. 53

    blijkt het leven te zijn, dat Gods kinderen voegt; en i n d i e n h e t w a a r h e i d i s , g e l i j k h e t i s , d a t d i t l e v e n v o l maakt was in Jezus, en dat Hij zalig maakt een iegelijk, wien Hij met dat leven vervult, ligt het dan niet voor de hand, hebt gij dan nog een ander bewijs noodig, dat Jezus Christus de Zoon van God, en tevens de Zaligmaker der menschheid is? Wie anders toch, dan Hij maakt zondaren tot kinderen Gods? Wie anders, dan Hij deelt u en mij en allen, die in Hem ge-looven, den geest zijns levens mede? En gelijk die geest in ons tot God roept: Abba, Vader!" getuigt hij juist daardoor niet met onzen geest, dat ook wij kinderen Gods zijn? Wat is er meer noodig, om ons te overtuigen, dat Hij is, waarvoor God Hem in zijn woord verklaart, zoo als het Evangelie ons Hem geeft te aanschouwen, zoo als Hij in de Gemeente beleden en in de wereld gepredikt wordt dat Jezus waarlijk de Christus, de Zoon van God is? Want, gelijk het eeuwige leven in ons de uitwerking, de vrucht van ons geloof in Christus is, zoo is deze vrucht wederkeerig de proef en de bevestiging van de waardij der plant, die haar voortbragt.

    Ziedaar dan den laatsten grond van het geloof des christens, gelegen in onze eigene ervaring, of, om het met een ander woord, aan den Apostel Paulus ontleend, uit te drukken: gelegen in de getuigenis des Heiligen Geestes in ons. Hoe ontstaat die geloofsgrond bij den christen?

  • 54 DE LAATSTE EN DIEl'STE

    Met die vraag wil ik geen onderzoek in het werk stellen, wie- de bron, wie de middelaar en wat de voorwaarde van het eeuwige leven in ons is dat l i g t d u i d e l i j k v o o r e l k i n d e n t e k s t : d i e b r o n i s G o d , die middelaar is Christus, en die voorwaarde is het geloof in Hem, als den Zoon van God. Maar dit bedoel ik, wat ook Johannes bij zijne lezers tot bewustheid wilde brengen: hoe dat eeuwige leven in ons de kracht van een geloofsgrond voor ons kan verkrijgen ? E n d a n i s m i j n a n t w o o r d : d a a r d o o r , d a t w i j o n s b e w u s t w o r d e n v a n ' t g e e n w i j a l s c h r i s t e n e n i n o n s z e i v e n hebben, en van 'tgeen ons in Christus van God

    gegeven is. Velen weten niet, wat zij als christenen zijn en wat zij

    hebben. Gebrek aan nadenken over zich zeiven, aan in-keeren tot zich zeiven, gebrek aan zelfkennis is daarvan ne oorzaak. Eene andere oorzaak is daarin gelegen, dat men, 't geen men aanvankelijk is en heeft, zich niet durft toeigenen. Maar, wat er de oorzaak van z'y', zoo lang die christelijke zelfbewustheid ontbreekt, is het niet mogelijk, dat men in 't geen men als christen in zich zeiven ervaart, een grond des geloofs kan vinden; en het gevolg is, dat men zich blijft hechten alleen aan uitwendige zaken, aan geschiedkundige feiten, aan wonderen, aan uitspraken van Jezus, van Apostelen, van Profeten, aan uitwendig gezag. Ik veroordeel dat niet; maar ik betreur het, dat men, bij hetgeen men aldus heeft, zich zeiven het voornaamste onthoudt. Die in den Zoon van God gelooft, die heeft de getuigenis,

  • GROND DES GELOOFS. 55

    en wel in zich zeiven, even zoo waarachtig, als hij, die den Zoon heeft, het leven heeft. Maar hij moet het opmerken en er zich bewust van worden.

    "Wat is daartoe noodig? Wat anders, dan dat wij tot ons zei ven inkeeren, en nadenken over de betrekking, waarin wij tot Christus en, door Hem, tot God staan? dat wij opmerken, wat daar binnen in ons omgaat, en zich van daar uit naar buiten openbaart?

    En als we dan, nevens veel gebrek en zonde, de beginselen van een beter, van een hooger, de beginselen van het eeuwige leven in ons vinden, vinden in vertrouwen en liefde, in gehoorzaamheid en onderwerping, in zoeken en streven, in al datgene, wat binnen in ons naar den geest van Christus zweemt; als bij zonde berouw en bekeering, bij weldoen en trouw aan God en men-schen vrede en voldoening, bij voorspoed dankbaarheid tot God, onder lijden en druk stil zijn als 't gespeende kind in ons gevonden wordt; als de liefde zich een tempel sticht in ons hart en de vrede, die alle verstand te boven gaat, daar woont; als de geest daar binnen fluistert: Gij zijt een kind en erfgenaam van God," of de mond, met heilige aandoening, het uitspreekt: Hij, die trouw is, is mijn vrind, en zijn geest zegt in mijn harte, dat ik eeuwig ben Gods kind;" als het licht des levens den christen ook in den dood bestraalt, en hij, tegen over dien koning der verschrikking, zich mag verheffen en roemen: Dood, waar is uw prikkel, graf, waar is uwe overwinning? dank zij God, die ons de overwinning geeft door Jezus Christus, onzen Heer!" mijne

  • 56 DE LAATSTE EN DIEPSTE

    Broeders en Zusters! wat is dat in ons? Van waar is het in ons? Is liet niet het beginsel des eeuwigen levens? Is het niet van God, door Jezus Christus; door Hem-, met wiens Doop gij gedoopt zijt, die u van kindsbeen af in zijne heiligheid en liefde is voor oogen gesteld, dien gij belijdt voor de menschen, wiens Evangelie u hier wordt gepredikt en in uwe woningen wordt gelezen en overpeinsd, wiens Avondmaal gij viert, wiens naam gij draagt, wiens heerlijkheid gij aanschouwt, die zijn geest in de Gemeente doet leven, en aan wiens beeld gij wilt gelijkvormig worden ? O, wij bidden u, wordt u zeiven daarvan bewust, steeds meer bewust, opdat God de eere ontvange, die Hem toekomt, en uwe harten verzekerd worden in Hem, die ons leven is, en met wien ons leven verborgen is in God!

    Er is nog eene derde vraag te beantwoorden: Welke waarde heeft deze geloofsgrond voor den christen ? Die waarde bestaat hierin, dat deze inwendige getuigenis de hechtste grond is, waarop het geloof des christens kan rusten; dat alle uitwendige getuigenis in de zaak der godsdienst alleen in deze inwendige hare overtuigende kracht vindt, en dat de christen eerst met deze inwendige getuigenis een zelfstandig en ten volle verzekerd christen kan zijn.

    De grond der ervaring is de hechtste grond, waarop het geloof des christens kan rusten. Ik wil daarmee niet zeggen, dat het geloof op gezag geen hechten grond heeft: Gods woord is waarachtig, en zalig hij, die

  • GROND DES GELOOFS. 57

    er naar hoort en er zich op verlaat! Ook meen ik niet, dat hetgeen wij in Christus, als het beeld en de openbaring Gods aanschouwen, twijfelachtig of onzeker zou wezen. Integendeel, wat wij in Hem zien, als den Zone Gods en des menschen, dat is waarachtig; en heil den mensch, die er zijn oog op vestigt en zijn hart er voor open houdt! Maar dit meen ik, dat, al wordt ook die uitwendige getuigenis verdacht of twijfelachtig gemaakt, deze inwendige ons eigendom, ons onvervreemdbaar eigendom blijft, en tevens de uitwendige, in hare hoofdzaken, als waarachtig handhaaft. "Wat ooit of immer in mij moge wankelen, 'tgeen ik bij ervaring heb, staat vast, en niets ter wereld kan het mij ontrooven. Waaraan ik ooit of immer moge twijfelen, 't geen ik bij ervaring heb, dat weet ik, zoo waarachtig als ik weet, dat ik leef, ik ben er zeker van, als van mijn eigen bestaan. En nu moge de wetenschap, of het ongeloof, of wat dan ook ontkennen, wat eeuwen lang voor waar gehouden werd, ja zelfs ook voor mij twijfelachtig maken, wat mij tot dusverre ontwijfelbare waarheid scheen: heb ik bij ervaring, dat de Christus des Evangelies het licht en het leven mijner ziel is, dan deert het mij niet, het schaadt mij niet, het schokt mij niet, het brengt mij niet in verwarring; of, zoo het dit doet voor een tijd en wijle, ik kom tot mij zeiven terug, en mijne ervaring doet mij aldus spreken, roemen, danken: God heeft mij in zijnen Zoon het eeuwige leven gegeven; en ik ben verzekerd, dat Hij zijn werk, in mij begonnen, ook zal voleinden!" En laat dan ook de stormen des levens zich vrij over mij

  • 58 DE LAATSTE EN DIEPSTE

    verheffen en een zee van rampspoed met hare golven slaan, de arke mijns geloofs is veilig in de hoede des Almagtigen! en van angst en vrees en bekommernis tot mij zeiven wederkeerende, vind ik rust en vrede bij mij zeiven: vrede in mijnen Heiland, rust in mijnen God.

    In die inwendige getuigenis ligt ook de overtuigende kracht der uitwendige. Zij is de diepste grond van alle godsdienstig geloof, en tevens de grondslag van d e g e l o o f s v e r z e k e r d h e i d . W a t i s h e t , d a t u d e w a a r heid van Gods woord doet erkennen? Wat is het, dat u in Jezus Christus, zoo als Hij naar den inhoud der Evangelin voor uwen geest staat, den Zoon van God, het beeld des Vaders en het beeld van den waren m e n s c h d o e t o p m e r k e n e n a a n s c h o u w e n ? W a t i s h e t , dat u van waarheid overtuigt, wanneer de dienaar van Christus, de man Gods, tot u spreekt van regtvaardig-lieid en matigheid en het toekomstige oordeel? TV at is het, dat u dringt en jaagt en u geen rust laat, zoolang gij u naar dat woord Gods niet voegt, naar die stem van Christus of zijnen dienaar niet hoort, uw oog van den Zone Gods afwendt, uw hart voor Hem sluit, en uw leven aan uwe lusten offert, niet aan God? Is het niet dit, dat uw gevoel, door die prediking, door die aanschouwing, door dat woord van God gewekt, en uw geweten, daardoor wakker gemaakt, en uw verstand, daardoor verlicht, dat alles, wat in u is, aan den geest en aan de waarheid Gods getuigenis geeft? Maar blijft dat gevoel onbewogen, blijft dat geweten slapen, blijft dat verstand beneveld en verduisterd, blijft de geest

  • GROND DES GELOOFS. 59

    levenloos en dood in den mensch, zoolang blijft ook het woord, de gezant, zelfs de Zoon van God bij hem zonder kracht en werking; en al ware liet, dat er iemand uit de dooden wederkwam, men zou zich verwonderen , verbazen, ontstellen; maar zich bekeeren, maar in den Zoon van God gelooven, maar zich aan God toewijden, maar der waarheid getuigenis geven, dat zou men niet. E e r s t d a n , w a n n e e r l i e t w o o r d v a n G o d d a a r b i n n e n weerklank vindt en houdt; eerst dan, wanneer wij in Jezus Christus den Zoon van God aanschouwen en in z i j n e h e e r l i j k h e i d d e h e e r l i j k h e i d d e s m e n s c h e n , o n z e heerlijkheid zien; eerst dan, wanneer wij in den stormwind en in de zachte koelte de stem des Yaders hoo-ren, en luisteren naar alles, wat daar buiten en wat binnen in ons spreekt van den grooten Onzienlijke, in wien wij leven, ons bewegen en zijn, eerst dan krijgt dat alles voor ons kracht van waarheid, en getuigt Gods geest met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. En hoe meer dat leven, en met het leven die inwendige getuigenis, zich tot volkomenheid in ons ontwikkelt, des te meer wordt het de grond onzer vol-komene verzekerdheid, dat wij teregt gelooven in Jezus Christus, als den Zoon van God, die zondaren maakt tot Gods kinderen.

    En zoo moeten, en zoo eerst zullen wij ook in waarheid zelfstandige christenen worden. Toen ik de laatste maal tot u sprak, mijne Broeders en Zusters! heb ik u gewezen op de teekenen van onzen tijd, die er ons toe leiden, ons dringen, ons noodzaken, om als

  • 60 DE LAATSTE EN DIEPSTE

    christenen ons zeiven bewust te worden, de gronden o n z e s g e l o o f s t e h e r z i e n , e n n a a r d i e n v a s t e n , h e c h ten, onwrikbaren geloofsgrond om te zien, waarop wij veilig en volkomen rustig kunnen staan onder al den strijd der meeningen, en bij alle onzekerheid op liet gebied der wetenschap en des levens. Sommigen uwer hebben naar dien grond gevraagd. Mijn antwoord i s : d i e g r o n d l i g t i n u z e i v e n , i n u w e e r v a r i n g . Daarin is hij gelegen, dat gij weet en u bewust zijt, het eeuwige leven in u te hebben: dat leven, 't welk volmaakt in Christus is, en door Hem in u, uit God. "Wie dat leven in waarheid heeft, en zich daarvan b e w u s t i s , d i e i s d e z e l f s t a n d i g e c h r i s t e n ; d i e w e e t , i n w i e n h i j g e l o o f t , e n i s v a n z i j n e z a l i g h e i d z e k e r . Maar dien kan ook geen magt ter wereld zijnen "Verlosser, zijnen God, zijnen Yader, ontrooven.

    Zulke zelfstandige christenen moeten wij allen worden, eenvoudigen en geleerden, armen en rijken. De tijd is er rijp voor. Het werk der Reformatie moet worden voortgezet. God wenkt door de teekenen der tijden; heil ons, zoo wij dien wenk volgen en die teekenen verstaan. En wat er dan van onze meeningen of denkbeelden, van onze wanbegrippen of vooroordeelen, als onhoudbaar, moete vallen, laat het vallen! Het vaste gebouw van God staat. Is liet voor en na opgetrokken niet alleen met goud, zilver, kostelijke steenen, maar werd er vroeger, en wordt er ook nu nog aan gearbeid met hooi, stroo en stoppelen; hoedanig eens iegelijks werk is, zal de tijd als door vuur beproeven. Maar al wie er in op-

  • GRONl) DES GELOOFS. 61

    regtheid mede aan gebouwd heeft, hoe dan ook en op welke wijze, die zal vergeet dat woord des Apostels niet, Geliefden! die zal behouden worden, al is het dan ook als door het vuur. Wat het vuur des tijds en des onderzoeks verteere, de zelfstandige christen verontrust zich daarover niet, maar hij verblijdt zich. De Christus, die zijn leven is, weet hij, zal door die vuurproef te meer in zijne heerlijkheid en goddelijke kracht aan hem en aan allen openbaar worden; de Gemeente van Christus zal er door gezuiverd, gelouterd en nader door gebragt worden tot de waarheid en het waarachtige leven; en zijn eigen geloof zal zich al meer en meer vereenvoudigen en zamenvatten in dit eene, maar rijke, maar alles omvattende, maar onuitputtelijke woord: Christus, mijn Zaligmaker, is de Zoon van God; want door Hem is God mijn Vader en ben ik Gods kind.

    Gij verwacht aan het einde nog n woord van mij. Het is dit: Broeders en Zusters! wilt gij de volle verzekerdheid des geloofs bezitten, de waarachtige getuigenis d e s - H e i l i g e n G e e s t e s e r v a r e n i n u w e h a r t e n , k w e e k t d a n i n u z e i v e n e n i n e l k a n d e r h e t e e u w i g e leven, dat in Christus Jezusis. Dat is met andere woorden: brengt het christendom, dat gij belijdt, in beoefening. Hoort, luistert naar het woord van God, en neemt het aan, en bewaart het, waar en wat de

  • 62 DE LAATSTE EN DIEPSTE GROND DES GELOOFS.

    Vader tot u spreekt. Aanschouwt den Zoon van God, en ziet in z ij n e heerlijkheid uwe heerlijkheid, en waakt en werkt en bidt, om aan zijn beeld gelijkvormig te worden. In Hem is uw leven, uit God; laat Hem dan leven in u. Niet de redenering maakt den christen, maar het doen; niet de beschouwing maakt zalig, maar het gelooven en betrachten; niet het weten legt den laatsten, den diepsten, den hechlsten grond, noch voert op tot de volle verzekerdheid des geloofs, maar het volbrengen van den wil des Vaders, die in den hemel is.

    Amen.

  • IV.

    DE BEOEFENING DES CHRISTENDOMS NOODIG,

    TER TERKRIJGING TAN DE TASTE

    TERZEKERDHEID DES GELOOFS.

  • Jezus antwoordde hun enzeide: Mijne leer is de mijne niet, maar desgenen, die mij gezonden heeft. Zoo iemand wil deszclfs wil doen, die zal van deze leer bekennen , of zij uit God is, dan of ik van mij zeiven spreek."

    Joh. VU: 16, 17.

    Het is eene opmerking, niet van heden of gisteren, maar zoo oud als het christendom zelf, dat men de christelijke godsdienst, de godsdienst van Christus, niet door redenering en bespiegeling, maar door beoefening in hare waarde leert kennen, en dat men , hoe meer men haar in beoefening brengt, des te meer van hare waarheid en goddelijkheid overtuigd wordt. Ook daarom trekt dit woord van Jezus onze aandacht. Het heeft diepe betee-kenis. Hoe meer men er over nadenkt, hoe belangrijker 't wordt. Het leidt de gedachten tot de geheimen van het christelijke leven, en ontdekt niet alleen de oorzaak van ongeloof en twijfel, maar geeft ook antwoord op eene vraag, die in den tegenwoordigen tijd bij menigeen oprijst, en waarbij ik de aandacht der Gemeente opzettelijk ga bepalen.

    Wat ik bedoel, is dit. Alles leidt er den nadenken-

    5

  • 6G DB NOODZAKELIJKHEID

    den christen toe, om zich van zijn geloof en van de gronden, waarop het steunt, bewust te worden. Alles dringt hem, om naar die hoogte in het christelijke leven te trachten, dat hij 't in ootmoed, maar tevens in volle overtuiging kan uitspreken: Ik weet, in wien ik geloof, en, wat er ook onzeker zij of onzeker gemaakt worde, ik ben van mijn leven in Christus en van mijne zaligheid verzekerd." Brengt hij het niet zoo ver, dan zou 't hij wordt er meer en meer van overtuigd met zijne rust gedaan kunnen wezen; hij zou tegen de twijfelingen, die opkomen en die worden opgeworpen, niet bestand zijn; zijn geloof zou schipbreuk dreigen te lijden, en hij zelf verstoken worden of verstoken blijven van den vrede Gods en de rust der heiligen, die hij

    zoekt. De vraag, die daaruit oprijst en door gn christen

    mag afgewezen worden, is deze: Hoe kom ik tot de vaste verzekerdheid des geloofs?

    Gij weet het, Geliefden! op die vraag werd vroeger en wordt nog verschillend geantwoord. Bij eene vorige gelegenheid heb ik dit aangewezen. Maar nu geeft ons de tekst een antwoord uit den mond van Jezus zeiven, dat ons zoowel op het vereischte, als op het middel d a a r t o e w i j s t . H e t v e r e i s c h t e i s , d a t w i j l u s t h e b ben om den wil van God te doen: zoo iemand wil den w i l v a n m i j n e n Z e n d e r d o e n ; " e n h e t d o e n , h e t v o l brengen van dien wil, is het eenige, maar dan ook het zekere middel, om tot het doel te geraken.

    "Welk doel? Volgens den tekst, om de waarheid en

  • VAN DE BEOEFENING DES CHRISTENDOMS. 67

    goddelijkheid van Jezus leer of onderwijs te erkennen. Maar die leer omvat gelieel het Evangelie, geheel het christendom; en in dat Evangelie of christendom is de wil van God volledig begrepen. Daarom geeft de tekst ons dit antwoord op de vraag, die ons bezig houdt: Wilt gij, o christen! in uw geloof verzekerd, vast verzekerd worden, breng dan het christendom in beoefening.

    Met de Joden, vooral met de aanzienlijken en geleerden onder hen, tot wie Jezus dit woord sprak, was het anders gesteld. Zij hoorden Hem wel, maar hoorden niet naar Hem. Zij waren verbaasd over zijne kennis in de Schriften, maar zij wantrouwden Hem, 'omdat Hij niet in de scholen der Rabbijnen onderwezen was, en iets anders uit die Schriften afleidde, dan zij. Zij hoorden zijn onderwijs, maar verstonden Hem niet; zij aanschouwden zijne werken, maar begrepen Hem niet; zij hielden Hem voor een aanmatigend mensch, voor een verderfelijken volksmisleider, en, met zijn sabbat schenden en al zijne nieuwigheden, voor een verwoester der ware godsdienst en een verderf der maatschappij.

    Met het oog op dien toestand, zeide Jezus : Mijne leer is de mijne niet, maar die van mijnen Zender, van God. Doch om haar als zoodanig te erkennen, moet men den wil van God willen doen, moet men lust hebben in den wil van God, en toeleg om dien wil te volbrengen."

    Dat willen, die lust ontbrak hun, of, zoo ah Jezus 't bij eene andere gelegenheid uitdrukte (Joh. 5: 42) zij hadden geen liefde tot God in hun binnenste.

  • G8 DE NOODZAKELIJKHEID

    En waar die liefde voor God, die lust in het goddelijke ontbreekt; waar geen oog, geen oor, geen hart voor het goddelijke, geen harmonie met God in het binnenste is, daar is men niet in staat, eene leer, die uit God is, als waar te erkennen; en zoo