GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het...
Transcript of GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het...
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
NEDERLANDS
G E B R U I K E N O N D E R H O U D
Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 10/10/14 14:58 Pagina 1
Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit
en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden. De Fiat garages staan altijd tot uw beschikking voor het periodieke onderhoud, de seizoenscontroles
en voor praktische adviezen van onze deskundigen.Met de Originele Fiat-onderdelen behoudt u mettertijd de eigenschappen van betrouwbaarheid,
comfort en prestaties waarom u uw nieuwe auto heeft gekozen.Vraag altijd om Originele Onderdelen van de componenten die wij gebruiken om onze auto’s te bouwen en die wij u aanbevelen omdat die het resultaat zijn van ons engagement bij de research en de ontwikkeling
van steeds innovatievere technologieën.Vertrouw om al deze redenen op Origenele Onderdelen:
de enige die speciaal door Fiat voor uw auto ontworpen zijn.
VEILIGHEID: REMSYSTEEM
ECOLOGIE: ROETFILTERS, ONDERHOUD AIRCONDITIONING
COMFORT: WIELOPHANGING EN RUITENWISSERS
PERFORMANCE: BOUGIES, INSPUIT-VENTIELEN EN ACCU'S
LINEACCESSORI: STANGEN IMPERIAAL, VELGEN
WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN
Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken.
Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
ONLINE INSTRUCTIEBOEK
Het volgende symbool is weergegeven in de tekst van het Instructieboek, naast de onderwerpen waarvoor updates worden verschaft.
Ga naar de website www.mopar.eu/owner en open uw persoonlijke zone.
Op de pagina “Onderhoud en zorg” vindt u alle informatie over uw voertuig en de link om toegang te krijgen tot eLUM, waar u alle details van hetInstructieboek zult kunnen vinden.
De eLUM website is gratis en zal u in de gelegenheid stellen, naast heel veel andere dingen, gemakkelijk de boorddocumenten te raadplegen van alle andere voertuigen van de Group.
Veel leesplezier en goede reis!
Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 10/10/14 14:58 Pagina 2
Beste klant,
Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen.
Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van de auto te leren kennen en hem op de beste manier te
gebruiken.
Dit boekje bevat informatie, adviezen en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van het voertuig, zodat u het maximum
uit de technologische eigenschappen van uw Fiat kunt halen.
Het wordt geadviseerd het eerst helemaal te lezen voordat u voor de eerste keer de weg op gaat, om bekend te raken met de
bedieningselementen en met name die elementen die betrekking hebben op de remmen, stuurinrichting en versnellingsbak,
tegelijkertijd kunt u het gedrag van het voertuig op verschillende wegdekken begrijpen.
In dit document vindt u een beschrijving van de speciale kenmerken en tips, evenals essentiële informatie over veilig rijden,
onderhoud van en zorg voor uw Fiat .
Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk
kunt raadplegen en om zeker te weten dat het aan boord van het voertuig is indien dat verkocht wordt.
In het bijgevoegde Garantieboekje vindt u ook een beschrijving van de Diensten die Fiat haar klanten biedt, het Garantiecertificaat en
de details van de voorwaarden om de geldigheid ervan te behouden.
Wij zijn ervan overtuigd dat u met behulp van deze middelen spoedig vertrouwd zult raken met uw nieuwe auto en de service van de
mensen bij Fiat zult waarderen.
Veel leesplezier gewenst. .. en goede reis!
BELANGRIJK
In dit instructieboek zijn alle versies van de Fiat beschreven; neem alstublieft uitsluitend de informatie in
beschouwing die betrekking heeft op het uitrustingsniveau, de motor en de versie van uw auto. De gegevens in deze
publicatie zijn slechts indicatief. FCA Italia S.p.A. kan op elk moment de in deze publicatie beschreven specificaties van
het automodel om technische of commerciële redenen wijzigen. Neem voor meer informatie contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
AANDACHTIG LEZEN
TANKEN
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228voldoet. Gebruik geen benzine die methanol of ethanol E85 bevat. Het gebruik van dergelijke mengsels kan leiden tot problemenmet de ontsteking en het rijden, evenals tot beschadiging van fundamentele componenten van het brandstoftoevoersysteem.
Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie die aan de Europese norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere producten ofmengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken.
Zie voor nadere details over het gebruik van de correcte brandstof paragraaf "Tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden".
MOTOR STARTEN
Versies met handgeschakelde versnellingsbak (benzinemotoren): controleer of de handrem is aangetrokken, zet deversnellingspook in de vrijstand, trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai de contactsleutelnaar de stand AVV en laat hem los zodra de motor start.
Versies met handgeschakelde versnellingsbak (dieselmotoren): controleer of de handrem is aangetrokken; zet deversnellingspook in de vrijstand, trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai vervolgens decontactsleutel naar MAR en wacht tot de lampjes uitgaan. Draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor start m.
Versies met automatische versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken en of de versnellingspook in P (Parkeren) of N (Vrijstand) staat, trap het rempedaal volledig in, draai vervolgens de contactsleutel naar AVV.
PARKEREN BOVEN BRANDBAAR MATERIAAL
De katalysator ontwikkelt tijdens zijn werking zeer hoge temperaturen. Parkeer het voertuig dus niet boven gras, dennennaalden ofander ontvlambaar materiaal: brandgevaar.
MILIEUBESCHERMING
Het voertuig is uitgerust met een diagnosesysteem dat continu controles uitvoert op de componenten die verband houden met deuitlaatgasemissie, om het milieu beter te beschermen.
ELEKTRISCHE ACCESSOIRES
Als na aanschaf van het voertuig besloten mocht worden om elektrische accessoires toe te voegen (met het risico dat de acculangzaam ontlaadt), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Zij kunnen het totale stroomverbruik berekenen encontroleren of de elektrische installatie van het voertuig geschikt is voor het extra stroomverbruik.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Een correct onderhoud van het voertuig is van essentieel belang om de prestaties en de veiligheid, de milieuvriendelijkheid en lagebedrijfskosten van het voertuig gedurende langere tijd te garanderen.
K
�
�
GEBRUIK VAN HET INSTRUCTIEBOEKBEDIENINGSAANWIJZINGEN
Elke keer als er aanwijzingen over de richting van het voertuig worden gegeven (links/rechts of vooruit/achteruit), dan moeten deze begrepen
worden als gezien door een inzittende op de bestuurdersstoel. Speciale uitzonderingsgevallen op deze regel zullen duidelijk in de tekst zijn
aangegeven.
De afbeeldingen in het Instructieboek zijn alleen bedoeld als voorbeeld: dit betekent dat sommige details van de afbeelding niet overeen
kunnen komen met de daadwerkelijke uitrusting van uw voertuig. Bovendien is het Instructieboek geschreven uitgaande van voertuigen met
het stuurwiel aan de linkerkant; het is dus mogelijk dat bij voertuigen met het stuur rechts, sommige plaatsen of constructie van
bedieningselementen niet de exacte afspiegeling is ten opzichte van de afbeelding.
Om het hoofdstuk te vinden met de informatie die u nodig hebt, kunt u de inhoudsopgave aan het eind van dit Instructieboek raadplegen.
Hoofdstukken kunnen gemakkelijk gevonden worden dankzij de speciale grafische tabbladen, aan de zijkant van elke oneven pagina. Enkele
pagina's verderop vindt u een verklaring om de volgorde van de hoofdstukken en de bijbehorende symbolen op de tabbladen te leren
kennen. Er is in ieder geval een aanwijzing in tekst van het betreffende hoofdstuk aan de zijkant van elke even pagina.
WAARSCHUWINGEN EN VOORZORGSMAATREGELEN
Tijdens het lezen van dit Instructieboek zult u een reeks WAARSCHUWINGEN aantreffen om handelswijzen te voorkomen die tot schade
aan uw voertuig zouden kunnen leiden.
Er zijn ook VOORZORGSMAATREGELEN die zorgvuldig moeten worden opgevolgd om onjuist gebruik van de onderdelen van het voertuig
te voorkomen, die zouden kunnen leiden tot ongevallen of letsel.
Daarom moeten alle WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN altijd zorgvuldig in acht genomen worden.
WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN worden in de tekst aangegeven met de volgende symbolen:
veiligheid van de inzittenden;
veiligheid van het voertuig;
milieubescherming.
OPMERKING Deze symbolen zijn, indien nodig, naast de titel of aan het einde van elke regel weergegeven en gevolgd door een getal. Dit
getal verwijst naar de betreffende informatie achterin dit Instructieboek.
SYMBOLEN
Sommige onderdelen van het voertuig zijn voorzien van gekleurde plaatjes met daarop symbolen die de voorzorgsmaatregelen aangeven die
in acht genomen moeten worden wanneer het betreffende onderdeel wordt gebruikt.
Een plaatje waarop deze symbolen zijn samengevat bevindt zich onder de motorkap.
VERANDERINGEN/WIJZIGINGEN AAN HET VOERTUIG
WAARSCHUWING Elke verandering of wijziging aan het voertuig kan ernstige negatieve invloed hebben op de veiligheid en de wegligging
ervan, hetgeen kan leiden tot ongevallen waarbij de inzittenden zelfs dodelijk gewond kunnen raken.
5
KENNISMAKING MET DE AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN RIJDEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN ZORG
TECHNISCHE GEGEVENS
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN
ALFABETISCH REGISTER
Pagina opzettelijk blanco gelaten
7
DASHBOARD
KENNISMAKING MET DE AUTO
A
X OZ V T R Q PS
B C D E F G H M NLI
U
1
A hendel bediening buitenverlichting en richtingaanwijzer– B bediening audio/Blue&Me™ – C instrumentenpaneel – D hoogteregeling koplampen
E bediening audio/Blue&Me™ – F hendel bediening ruitenwissers/-sproeiers, achterruitwisser/-sproeier – G elektrische dualdrive stuurbekrachtiging
(CITY-functie) – H autoradio I middelste luchtuitstroomopeningen – L mistlampen/mistachterlichten – M passagiersairbag – N uitstroomopeningen
aan zijkant – O dashboardkastje P alarmknipperlichten en schakelaar – Q bediening klimaatregelsysteem – R elektrische ruitbediening rechts
S versnellingspook – T elektrische ruitbediening links U ASR-OFF knop – V contactslot – Z bestuurdersairbag – X hendel stuurwielverstelling
DVDF0S140c
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
8
INSTRUMENTENPANEEL
VERSIES MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
DVDF0S141c2
A snelheidsmeter
B toerenteller (dieselversies hebben een
maximale schaalverdeling tot
6 TPM X 1000 )
C display met digitale brandstofmeter en
koelvloeistoftemperatuurmeter
De lampjes mhc zijn uitsluitend op
de dieseluitvoeringen aanwezig.
t Waarschuwingslampje alleen
aanwezig op dieseluitvoeringen.
9DVDF0S142c3
LOUNGE
SPORT
VERSIES MET KLEURENDISPLAY
A digitale snelheidsmeter
B digitale “eco Index” meter
C digitale brandstofmeter
D digitale koelvloeistoftemperatuurmeter
E toerenteller
m Lampje alleen aanwezig bij de
dieseluitvoeringen
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
10
LAADSTROOM ACCU ONVOLDOENDE
Het lampje moet doven zodra de motor is gestart. Als het lampje blijft branden of het symbool aanwezig blijft (bij sommige
versies samen met een bericht op het display) of knippert, is er een storing in de accu of het laadsysteem. Wendt u zich tot
het Fiat Servicenetwerk.
STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (Multifunctioneel display)
Bij brandend lampje (bij sommige versies samen met een bericht op het display) is de elektrische stuurbekrachtiging niet beschikbaar.
Er zal meer kracht benodigd zijn op het stuurwiel, maar het blijft mogelijk om te sturen. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.
PORTIEREN NIET GOED GESLOTEN (Multifunctioneel display)
Dit lampje gaat branden wanneer een of meerdere portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn.
Er klinkt een geluidssignaal als de portieren open zijn terwijl de auto rijdt
(bij sommige versies samen met een bericht op het display). Controleer of de portieren en de achterklep goed gesloten zijn.
ww
gg
´́
LAMPJES EN MELDINGEN 30)
ONVOLDOENDE REMVLOEISTOF – HANDREM AANGETROKKEN
Dit lampje gaat branden wanneer het remvloeistofniveau in het reservoir zich onder het minimumpeil bevindt, bijvoorbeeld
wegens een lek in het remcircuit. Bij sommige versies verschijnt er een speciaal bericht op het display.
Zet de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Dit lampje gaat ook branden wanneer de handrem wordt aangetrokken.
STORING AIRBAG
Dit lampje blijft continu branden als er een storing in het airbagsysteem is. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.
TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR
Het lampje gaat branden of het symbool verschijnt wanneer de motor oververhit is. Stop de auto en zet de motor af, wacht
tot de motor is afgekoeld en controleer of het peil van de motorkoelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-teken reikt.
Breng in dit geval de koelvloeistof op peil.
Als het lampje blijft branden, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
xx
¬¬
uu
STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (Kleurendisplay)
Bij brandend lampje (bij sommige versies samen met een bericht op het display) is de elektrische stuurbekrachtiging niet beschikbaar.
Er zal meer kracht benodigd zijn op het stuurwiel, maar het blijft mogelijk om te sturen. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.
{{
R
S
11
ONVOLDOENDE MOTOROLIEDRUK: vast brandend rood
MOTOROLIE VERSLECHTERD: knipperend rood of vast brandend geel voor bepaalde versies/markten.
Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden (voor bepaalde versies/markten),
maar het moet doven zodra de motor is gestart.
Motoroliedruk te laag
Het lampje gaat branden of het symbool wordt permanent weergegeven, samen met een bericht op het display (voor
bepaalde versies/markten) wanneer het systeem detecteert dat de motoroliedruk laag is.
Motorolie verslechterd
Het lampje gaat branden en er wordt een bericht weergegeven (voor bepaalde versies/markten).
Afhankelijk van de versie kan het lampje op verschillende manieren knipperen:
❑ elke twee uur 1 minuut;
❑ cycli van 3 minuten met intervallen van 5 seconden waarin het lampje niet brandt totdat de olie wordt ververst.
Na de eerste melding zal, bij elke start van de motor, het lampje zoals hiervoor beschreven blijven knipperen totdat de olie
wordt ververst. In aanvulling op het waarschuwingslampje verschijnt er een speciaal bericht op het display (voor bepaalde
versies/markten). Het branden van het lampje moet niet als een storing worden beschouwd, maar wil de bestuurder erop
wijzen dat de motorolie moet worden ververst na een normaal gebruik van de auto. Als de olie niet wordt ververst en het
systeem meet een verdere verslechtering tot de tweede graad, dan gaat ook het U lampje op het instrumentenpaneel
branden en wordt het toerental beperkt tot 3000 tpm. Als de olie nog steeds niet wordt ververst en het systeem meet een
verdere verslechtering tot de derde graad, dan wordt het toerental beperkt tot 1500 tpm om motorschade te voorkomen.
De verslechtering van de olie wordt versneld door:
❑ overwegend stadsgebruik van de auto, waardoor het DPF-regeneratieproces vaker moet worden uitgevoerd;
❑ gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de motor niet helemaal op bedrijfstemperatuur kan komen;
❑ herhaaldelijk onderbreken van het regeneratieproces, hetgeen wordt aangegeven door het branden van het
DPF-lampje.Om motorschade te voorkomen, wordt geadviseerd de motorolie te verversen wanneer het rode lampje v
knippert (of het gele lampje v vast gaat branden, voor bepaalde versies/markten). Neem in dat geval contact op met
een Fiat Dealer.
PORTIEREN NIET GOED GESLOTEN (Kleurendisplay) (voor bepaalde versies/markten)
Deze symbolen worden getoond op het kleurendisplay wanneer een of meerdere portieren, de achterklep of de motorkap
niet goed gesloten zijn. Er klikt een geluidssignaal bij geopende portieren en rijdende auto (bij sommige versies samen met
een bericht op het display). Controleer of de portieren, de achterklep en de motorkap goed gesloten zijn.
vv
vv
R
S
STORING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK/ MAXIMUM OLIETEMPERATUUR IN AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde versies/markten)
Het waarschuwingslampje gaat knipperen (samen met een bericht op het display en een geluidssignaal) om een storing in
de Dualogic versnellingsbak aan te geven. Neem contact op met Fiat Servicenetwerk.
tt
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
12
VEILIGHEIDSGORDELS NIET OMGELEGD
Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er klinkt een geluidssignaal en op sommige versies verschijnt er tevens een
speciaal bericht, om aan te geven dat de veiligheidsgordel van de bestuurder niet correct is vastgemaakt. Maak de gordel vast.<<
STORING EBD (Multifunctioneel display) Wanneer de lampjes (en bij sommige versies samen met een speciaal bericht) bij
draaiende motor tegelijk gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar.
Rijd uiterst voorzichtig naar het dichtstbijzijnde Fiat servicepunt.
STORING EBD (Kleurendisplay)@Testo:Wanneer de lampjes (en bij sommige versies samen met een speciaal bericht) bij
draaiende motor tegelijk gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar.
Rijd uiterst voorzichtig naar het dichtstbijzijnde Fiat servicepunt.
x
>x
>
x
>x
>
SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN (Kleurendisplay – voor bepaalde versies/markten)
Wanneer de auto de in het Setup-menu ingestelde snelheidslimiet (bijv. 120 km/h) overschrijdt, verschijnen er een bericht en
een speciaal symbool op het kleurendisplay.
120
PASSAGIERSAIRBAG UITGESCHAKELD
Het lampje bevindt zich in het midden op het dashboard en gaat aan als de frontairbag en zijairbag aan passagierszijde
worden uitgeschakeld. Wanneer bij ingeschakelde frontairbag aan de passagierszijde de contactsleutel naar MAR wordt
gedraaid, gaat het lampje eerst enkele seconden continu branden en moet het vervolgens doven.““
ESCESC
UITSCHAKELING Start&Stop-SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden of het symbool verschijnt op het display, samen met een speciaal bericht, bij sommige versies,
wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld met behulp van de knop op het dashboard.TT
ASR-SYSTEEM UITGESCHAKELD (Kleurendisplay)
Het symbool gaat samen met een speciaal bericht op het kleurendisplay branden wanneer het ASR-systeem is
uitgeschakeld met behulp van de ASR-OFF knop op het dashboard. Tegelijkertijd gaat de led in de knop branden.VV
STORING ABS
Het lampje gaat branden wanneer het systeem niet werkt of niet beschikbaar is. Rijd voorzichtig naar een Fiat servicepunt.>>
13
STORING INSPUIT-/EOBD-/MOTORREGELSYSTEEM
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan betekent dit dat het inspuitsysteem niet goed werkt. In
het bijzonder duidt een continu brandend lampje op een storing in het inspuit-/ontstekingssysteem die zou kunnen leiden
tot overmatige uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte rijeigenschappen en een hoog brandstofverbruik. Onder
deze omstandigheden kan men met gematigde snelheid verder rijden zonder te veel eisen aan de motor te stellen. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Als het lampje bij benzinemotoren knippert, dan wijst dit op mogelijke beschadiging van de katalysator. Neem zo snel
mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
DPF (ROETFILTER) WORDT SCHOONGEMAAKT (Multifunctioneel display)
Het lampje gaat continu branden (bij sommige versies samen met een speciaal bericht) om de bestuurder te waarschuwen dat het
DPF-systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) middels regeneratie. Het branden van dit
lampje duidt niet op een defect van de auto. Het is daarom niet nodig om contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk.
Start&Stop-SYSTEEM ACTIEF (Kleurendisplay)
Het brandende symbool op het kleurendisplay (bij sommige versies samen met een speciaal bericht) duidt op activering van
het Start&Stop-systeem.jj
UU
hh
DPF (ROETFILTER) WORDT SCHOONGEMAAKT (Kleurendisplay)
Het symbool gaat continu branden (bij sommige versies samen met een speciaal bericht) om de bestuurder te
waarschuwen dat het DPF-systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) middels
regeneratie. Het branden van dit lampje duidt niet op een defect van de auto. Het is daarom niet nodig om contact
op te nemen met het Fiat Servicenetwerk.
ttBRANDSTOFRESERVE
Het lampje gaat branden wanneer er nog circa 5 liter brandstof in de tank is.
VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies)
Het lampje knippert om een storing in het voorgloeisysteem aan te geven. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.mm
WATER IN DIESELFILTER (Multifunctioneel display) (voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden als er water in het dieselfilter is waargenomen. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als de melding
meteen na een tankbeurt met diesel wordt gegeven, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.cc
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
14
WATER IN DIESELFILTER (Kleurendisplay) (voor bepaalde versies/markten)
Het symbool op de kleurendisplay gaat branden als er water in het dieselfilter is waargenomen. Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
Als de melding meteen na een tankbeurt met diesel wordt gegeven, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op
met het Fiat Servicenetwerk.
EESTORING AUTOBEVEILIGINGSSYSTEEM – FIAT CODE (voor bepaalde versies/markten)
Als het lampje of symbool bij draaiende motor knippert, betekent dit dat de auto niet beschermd is door de startblokkering.
Als het lampje of symbool blijft branden met de contactsleutel op MAR, dan duidt dit op een mogelijke systeemstoring.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
MISTACHTERLICHTEN
Het lampje gaat branden wanneer de mistachterlichten worden ingeschakeld.
ALGEMENE STORINGSMELDING (voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden in de volgende gevallen: storing in de motoroliedruksensor, inschakeling
brandstofnoodschakelaar/afsluiting brandstoftoevoer, storing in de buitenverlichting, storing van de parkeersensor, storing
Start&Stop-systeem.
44
èèSTORING ESC-SYSTEEM / STORING HILL HOLDER (Multifunctioneel display) (voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden bij een storing in het ESC-/Hill Holdersysteem. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.
STORING ESC-SYSTEEM STORING HILL HOLDER (Kleurendisplay) (voor bepaalde versies/markten)
Het lampje gaat branden bij een storing in het ESC-/Hill Holdersysteem. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.ESCESC
REMBLOKSLIJTAGE
Het lampje gaat branden (samen met het bericht op het display) wanneer de remblokken voor versleten zijn. Laat de
remblokken zo snel mogelijk vervangen.dd
KANS OP GLAD WEGDEK
Het symbool verschijnt op het display (bij sommige versies samen met een speciaal bericht) wanneer de buitentemperatuur
gelijk is aan of lager is dan 3°C.
15
STORING AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER (Kleurendisplay)
Het symbool en het bijbehorende bericht verschijnen op het kleurendisplay als er een storing in de afsluiter van de
brandstoftoevoer aanwezig is. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER (Kleurendisplay)
Het symbool en het bijbehorende bericht verschijnen op het kleurendisplay als de afsluiter van de brandstoftoevoer in
werking treedt.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de buurt
van de tank.
Als alles in orde is, kan de brandstoftoevoer hersteld worden door de procedure beschreven in AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER in dit hoofdstuk uit te voeren.
ss
STORING BUITENVERLICHTING (Kleurendisplay)
Bij sommige versies toont het display een symbool en een speciaal bericht wanneer er een storing in een van de volgende
lichten optreedt: dagrijlichten (DRL) - stadslichten - richtingaanwijzers - mistachterlicht - kentekenplaatverlichting.
De storing kan de volgende oorzaken hebben: lamp doorgebrand, zekering doorgebrand of elektrische verbinding
onderbroken.
Het is raadzaam contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk.
BB
SERVICE - GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Het symbool verschijnt op het display om aan te geven dat de volgende servicebeurt van de auto nadert.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
STORING REMLICHTEN (Kleurendisplay)
Bij sommige versies verschijnt er een symbool samen met een speciaal bericht op het kleurendisplay wanneer er een
storing in de remlichten is.
De storing kan de volgende oorzaken hebben: lamp doorgebrand, zekering doorgebrand of elektrische verbinding
onderbroken.
Het is raadzaam contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk.
TT
STORING HILL HOLDER
Bij sommige versies verschijnt er een symbool samen met een speciaal bericht wanneer er een storing in het Hill
Holdersysteem is.
Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.**
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
16
MISTLAMPEN
Het lampje gaat branden wanneer de voorste mistlampen worden ingeschakeld.
LINKER RICHTINGAANWIJZER
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt verplaatst of, samen met de rechter
richtingaanwijzer, wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.
STADSLICHT EN DIMLICHT - FOLLOW ME HOME
Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht of het dimlicht wordt ingeschakeld.33
55
FF
STORING PARKEERSENSOR (Kleurendisplay – voor bepaalde versies/markten)
Het symbool wordt samen met een speciaal bericht op het kleurendisplay weergegeven als er een storing in de
parkeersensoren is. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.
iTPMS (voor bepaalde versies/markten)
Lage bandenspanning
Het lampje gaat continu branden om aan te geven dat de spanning van een of meer banden lager is dan de aanbevolen
waarde of om een geleidelijk verlies van bandenspanning aan te geven.
Zodra de normale bedrijfsomstandigheden van het voertuig hersteld zijn, de resetprocedure uitvoeren.
WAARSCHUWING: Rijd niet verder met een of meerdere lege banden, omdat dit de bestuurbaarheid van de auto in gevaar
kan brengen. Breng de auto tot stilstand, vermijd bruusk remmen en sturen.
Storing iTPMS/iTPMS tijdelijk uitgeschakeld
Het waarschuwingslampje knippert gedurende ongeveer 75 seconden en blijft daarna permanent branden (er verschijnt ook
een bericht op het display) (zie paragraaf “Bedrijfsomstandigheden”) om aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld
of defect is.
Het systeem gaat weer normaal werken zodra de bedrijfsomstandigheden dat toelaten. Als dat niet het geval is, de
resetprocedure uitvoeren na het herstellen van de normale bedrijfsomstandigheden.
Als de storingswaarschuwing zich blijft voordoen, zo snel mogelijk contact opnemen met een het Fiat Servicenetwerk.
n
17
RECHTER RICHTINGAANWIJZER
Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt verplaatst of, samen met de linker
richtingaanwijzer, wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.DD
INSCHAKELING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”
Het woord “CITY” verschijnt op het dashboard wanneer de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” met behulp van de
hiervoor bestemde knop op het dashboard wordt ingeschakeld.
CITY
SPORT
ECO
11
GROOTLICHT
Het lampje gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld.
INSCHAKELING SPORTFUNCTIE
Het woord SPORT verschijnt op het display wanneer deze functie ingeschakeld wordt met behulp van de betreffende
bedieningsknop op het dashboard.
INSCHAKELING ECOFUNCTIE Het woord ECO verschijnt op het display wanneer deze functie ingeschakeld wordt met
behulp van de betreffende bedieningsknop op het dashboard.
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
18
DISPLAY
MULTIFUNCTIONELE
DISPLAY
Op het standaardscherm fig. 4 kan de
volgende informatie worden
weergegeven:
1 Kilometerteller (weergave gereden
kilometers/mijlen)
2 Aanduiding SPORT-rijstijl / aanduiding
ECO-rijstijl
3 Stand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht)
4 Digitale brandstofmeter
5 Datum
6 Aanduiding ingeschakelde versnelling
(Dualogic versies)
7 Gear Shift Indicator
8 Tijd
9 Aanduidingen Start&Stopsysteem
(voor bepaalde versies/markten)
10 Aanduiding auto-onderhoud (service)
4 DVDF0S084c
11 Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter
12 Aanduiding buitentemperatuur
13 Aanduiding mogelijke aanwezigheid
van ijs op de weg
14 Inschakeling elektrische
stuurbekrachtiging Dualdrive
KLEURENDISPLAY
Op het standaardscherm fig. 5 kan de
volgende informatie worden
weergegeven:
1 Kilometerteller (weergave gereden
kilometers/mijlen)
2 Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter
3 Digitale toerenteller
4 Gear Shift Indicator
5 Datum
6 Buitentemperatuurmeter
7 Inschakeling elektrische
stuurbekrachtiging Dualdrive
8 Aanduiding voertuigsnelheid
9 Stand hoogteregeling koplampen
(alleen bij ingeschakeld dimlicht)
10 Tijd
11 eco Index
12 Digitale brandstofmeter
13 Aanduiding ingeschakelde versnelling
(alleen versies met Dualogic
versnellingsbak)
SETUP-MENU
Het setup-menu bestaat uit een aantal
functies die “cyclisch” worden
weergegeven.
Het menu wordt geactiveerd door de
knop MENU fig. 6 kort in te drukken.
5 DVDF0S0418c
6DVDF0S085c
19
Druk de knoppen
+ of – telkens in om de opties van het
setup-menu te doorlopen.
De bedieningswijzen verschillen
afhankelijk van de gekozen optie.
Het menu biedt de volgende functies:
❒ VERLICHTING
❒ BEEP SNELHEID
❒ KOPLAMPSENSOR
❒ INSCHAKELING/GEGEVENS TRIP B
❒ TIJD INSTELLEN
❒ DATUM INSTELLEN
❒ ZIE RADIO
❒ AUTOCLOSE
❒ MEETEENHEDEN
❒ TAAL
❒ VOLUME ZOEMER
❒ VOLUME TOETSEN
❒ BEEP VEILIGHEIDSGORDELS
❒ SERVICE
❒ AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG
❒ DAGRIJLICHTEN
❒ iTPMS RESETTEN
❒ MENU VERLATEN
TRIP COMPUTER
De Trip computer geeft informatie over
de werking van de auto weer wanneer
de contactsleutel in de stand MAR
staat.
Deze functie bestaat uit “Trip A”
en “Trip B”.
Beide functies kunnen gereset worden
(reset – begin van een nieuwe rit).
“Trip A” geeft informatie over:
actieradius, afgelegde afstand,
gemiddeld verbruik, huidig verbruik,
gemiddelde snelheid, reistijd (rijtijd).
“Trip B” geeft informatie over:
actieradius, afgelegde afstand B,
gemiddeld verbruik B, gemiddelde
snelheid B, reistijd B (rijtijd).
TIJD INSTELLEN
(KLOK INSTELLEN)
De tijd wordt ingesteld met het
multifunctionele display.
❒ Wanneer op de knop MENU
wordt gedrukt, verschijnen op het
display de twee submenu’s: “Tijd”
en “Formaat”.
–
❒ Druk op de knop + of – om tussen
de twee submenu’s te wisselen.
❒ Selecteer de gewenste optie en
druk op de knop MENU .
❒ Als het submenu “Tijd” is gekozen:
druk kortstondig op de knop
MENU ; op het display
knipperen de “uren”.
❒ Druk op de knop + of – om de
instelling uit te voeren.
❒ Druk kortstondig op de knop
MENU : nu beginnen de
“minuten” op de display te
knipperen. Stel de minuten op
dezelfde wijze als de uren in.
❒ Houd de knop MENU
ingedrukt zodra de tijd is ingesteld.
UITSCHAKELING
VOORSTE
PASSAGIERSAIRBAG EN
ZIJAIRBAG
(voor bepaalde versies/markten)
Deze functie zorgt voor in- en
uitschakeling van de frontairbag aan
passagierszijde.
–
–
–
–
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
20
Ga als volgt te werk:
❒ druk op en druk, nadat de
melding “Bag pass: Off)”
(voor uitschakelen) of de melding
(Bag pass: On) (voor inschakelen)
op de display is verschenen door
het indrukken van de knoppen
+ en – , nogmaals op MENU ;
❒ op de display verschijnt de melding
om de instelling te bevestigen;
❒ druk op de knop + of – om “Ja”
(om het inschakelen/uitschakelen te
bevestigen) of “Nee” (om te
annuleren) te selecteren;
❒ druk kort op de knop MENU om de
instelling te bevestigen en terug te
keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om
terug te keren naar het
standaardscherm zonder op te
slaan.
SERVICE
(GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD)
Met deze functie kan de informatie over
de kilometerstand of, voor bepaalde
versies/markten, de nog resterende tijd
tot de volgende onderhoudsbeurt van
het voertuig worden weergegeven.
–
–
Ga voor het raadplegen van deze
informatie als volgt te werk:
– druk kort op de knop MENU N op
het display wordt het interval in
kilometers of mijlen weergegeven, op
grond van wat eerder is ingesteld (zie
paragraaf "Meeteenheden");
– druk kort op de knop MENU Nom terug te keren naar het
menuscherm of houd de knop
ingedrukt om terug te keren naar het
standaardscherm.
WAARSCHUWING In het
“Geprogrammeerd
Onderhoudsschema” zijn de
onderhoudsbeurten van de auto op
vaste intervallen vermeld (zie het
hoofdstuk "Onderhoud en zorg").
Dit wordt automatisch weergegeven,
met de contactsleutel op MAR, 2000
km (of het equivalent in mijlen) vóór de
onderhoudsbeurt of, indien aanwezig,
30 dagen vóór de onderhoudsbeurt.
Het wordt ook weergegeven wanneer
de sleutel op MAR wordt gedraaid of,
voor bepaalde versies/markten, om de
200 km (of het equivalent in mijlen).
Onder deze drempel wordt dit bericht
met kortere intervallen weergegeven.
Op het display wordt het
onderhoudsinterval in kilometers of
mijlen weergegeven, afhankelijk van
wat is ingesteld. Wanneer het
onderhoudsinterval bijna is vervallen en
de sleutel in de stand MAR wordt
gedraaid, verschijnt het woord
"Service" op het display, gevolgd door
het aantal resterende kilometers/mijlen
of het aantal resterende dagen (indien
aanwezig). Neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk om de
werkzaamheden vermeld in het
"Geprogrammeerd
Onderhoudsschema" uit te laten
voeren en het bericht te laten resetten.
Wanneer het interval voor de
onderhoudsbeurt is vervallen en
daarna voor ongeveer 1000 km/600
mijl of 30 dagen, wordt een bericht
hierover weergegeven.
HOOGTEREGELING
KOPLAMPEN
Druk, met de contactsleutel in de
stand MAR en ingeschakeld dimlicht,
op de knop + om de koplampen
omhoog te verstellen of op de knop –
om de koplampen omlaag te
verstellen.
21
DE SLEUTELS 1) 1)
CODE-CARD
(voor bepaalde versies/markten)
Bij de auto worden twee
contactsleutels samen met de CODE-
card fig. 7 geleverd, waarop de volgens
gegevens staan:
A: de elektronische code
B: de mechanische code voor de
sleutels die bij aanvraag van
duplicaatsleutels aan het Fiat
Servicenetwerk moet worden
gegeven.
Geadviseerd wordt de elektronische
code altijd bij u te houden.
BELANGRIJK Als de auto van eigenaar
wisselt, moeten aan de nieuwe
eigenaar alle sleutels en de CODE-card
overhandigd worden.
7 DVDF0S0103c
SLEUTEL ZONDER
AFSTANDSBEDIENING
De metalen baard A - fig. 8 activeert:
❒ het contactslot;
❒ de sloten van de portieren en de
achterklep (voor bepaalde
versies/markten);
❒ de vergrendeling/ontgrendeling van
de tankdop.
SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
(voor bepaalde versies/markten)
De metalen baard A fig. 9 activeert:
❒ het contactslot;
❒ de sloten van de portieren;
❒ de vergrendeling/ontgrendeling van
de tankdop.
8 DVDF0S0104c
BANDEN RESETTEN
(ITPMS RESETTEN)
(voor bepaalde versies/markten)
Met deze functie kan het iTPMS
gereset worden (zie paragraaf
“iTPMS”). Ga als volgt te werk om de
Resetprocedure uit te voeren:
❒ druk kort op de knop MENU N:
op het display verschijnt het woord
Reset;
❒ druk op de knop + of – om te
kiezen (“Ja” of “Nee”);
❒ druk kort op de knop MENU N:
op het display verschijnt
"Bevestigen";
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
22
Om de metalen baard in/uit te klappen,
op de knop.
Kort Ë indrukken van de knop:
ontgrendeling van de portieren en de
achterklep, tijdgestuurde inschakeling
binnenverlichting en dubbel knipperen
van de richtingaanwijzers
(voor bepaalde versies/markten).
Kort Á indrukken van de knop:
vergrendeling op afstand van de
portieren en achterklep, uitschakeling
binnenverlichting en eenmaal knipperen
van de richtingaanwijzers (voor
bepaalde versies/markten).
R indrukken van de knop:
ontgrendeling van de achterklep en
dubbel knipperen van de
richtingaanwijzers.
9 DVDF0S0105c
HET FIAT
CODE SYSTEEM
Het Fiat Code systeem is een elektronische
startblokkering die de beveiliging tegen
diefstalpogingen verbetert. Deze schakelt
automatisch in wanneer de contactsleutel
wordt verwijderd. Elke keer dat de motor
wordt gestart door de sleutel naar de
stand MAR te draaien, stuurt de
regeleenheid van het Fiat CODE systeem
een herkenningscode naar de
motorregeleenheid om de startblokkering
uit te schakelen.
Als de code tijdens het starten
niet correct wordt herkend, gaat het
lampje of het symbool op het
instrumentenpaneel branden.
Draai in dit geval de sleutel naar STOP
en vervolgens naar MAR; als de motor
geblokkeerd blijft, probeer het dan
nogmaals met een van de andere
bijgeleverde sleutels.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk als de motor nog
steeds niet gestart kan worden.
OPMERKING elke sleutel heeft een
specifieke code die in de regeleenheid
van het systeem moet worden
opgeslagen.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om alle sleutels
(maximaal 8) te laten opslaan.
CONTACTSLOT
De sleutel kan naar 3 verschillende
standen worden gedraaid, fig. 10:
❒ STOP: motor uit, sleutel kan
verwijderd worden en stuur
geblokkeerd. Sommige elektrische
apparaten (bijv. autoradio, centrale
portiervergrendeling enz.) kunnen
werken;
❒ MAR: rijstand.
Alle elektrische apparaten kunnen
werken;
❒ AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een
beveiliging: als de motor bij de eerste
poging niet aanslaat, moet de sleutel
teruggedraaid worden naar de stand
STOP om opnieuw te kunnen starten.
10 DVDF0S011c
23
STUURSLOT 1)
Inschakeling: draai de sleutel naar de
stand STOP, verwijder de sleutel en
verdraai het stuurwiel tot het
vergrendelt.
Uitschakeling: draai het stuur iets
heen en weer terwijl de contactsleutel
naar de stand MAR wordt gedraaid.
STOELEN 2) 3)
VOORSTOELEN
Verstelling in lengterichting: trek
hendel A - fig. 11 omhoog en schuif de
stoel naar voren of naar achteren.
Rugleuningverstelling: draai aan de
knop C - fig. 12.
11 DVDF0S012c
12 DVDF0S014c
Hoogteverstelling: gebruik de hendel
B - fig. 13 om het achterste deel van
het zitkussen omhoog of omlaag te
verstellen voor een comfortabelere
rijpositie.
Rugleuning neerklappen: gebruik
om de rugleuning neer te klappen, de
hendel D - fig. 14 (beweging 1) en druk
de rugleuning naar voren totdat hij
vergrendelt (beweging 2); laat de
hendel D los en druk tegen de
rugleuning om de stoel naar voren te
schuiven (beweging 3).
13 DVDF0S013c
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
24
Bestuurders- en passagierszijde,
met standgeheugen:
schuif de stoel, om hem in de
oorspronkelijke stand te zetten, naar
achteren door op de rugleuning te
drukken totdat de stoel vergrendelt
(beweging 4), gebruik de hendel
D - fig. 14 (beweging 5) en kantel de
rugleuning omhoog (beweging 6) totdat
hij hoorbaar vergrendelt.
Passagierszijde zonder
standgeheugen: schuif de stoel, om
hem in de oorspronkelijke stand te
zetten, naar achteren door op de
rugleuning te drukken totdat de stoel in
de gewenste stand staat (beweging 4),
gebruik de hendel D - fig. 14 (beweging
5) en kantel de rugleuning omhoog
(beweging 6) totdat hij hoorbaar
vergrendelt.
14 DVDF0S015c
HOOFDSTEUNEN
2)4)
INSTELLINGEN
Omhoog verstellen: breng de
hoofdsteun omhoog tot deze op zijn
plaats vastklikt.
Omlaag verstellen: druk op knop
A fig.15 en A fig.16 en breng de
hoofdsteun omlaag.
WAARSCHUWING Wanneer de
achterste zitplaatsen worden gebruikt,
moeten de hoofdsteunen altijd in de
gebruiksstand staan.
15DVDF0S015c
16DVDF0S015c
25
HOOFDSTEUNEN
ACHTER (verwijderen)
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om dehoofdsteunen te verwijderen:
❒ Til hendel A of B fig. 17 op (allebei
voor een achterbank), ontgrendel de
rugleuning en klap deze naar voren;
❒ trek de hoofdsteunen tot hun
maximumhoogte uit;
❒ druk op de knoppen A en B fig. 16
aan de zijkanten van de twee
steunen, en verwijder de
hoofdsteunen door ze omhoog te
trekken.
17 DVDF0S145c
STUURWIEL 1) 2)
De hendel A - fig. 18 voor verstelling
van het stuurwiel bevindt zich op de
stuurkolom onder de
richtingaanwijzerhendel.
❒ Plaats de hendel omlaag om de
stuurkolom te ontgrendelen.
❒ Plaats de stuurkolom in de
geschiktste stand.
❒ Breng de hendel omhoog om de
stuurkolom in deze stand te
vergrendelen.
18 DVDF0S016c
ACHTERUITKIJKSPI
EGELS 5)
BINNENSPIEGEL
Deze spiegel is voorzien van een
beveiligingsmechanisme die ervoor
zorgt dat de spiegel losschiet bij hevige
botsing met een inzittende.
Met hendeltje A - fig. 19 kan de spiegel
in twee standen gezet worden: normaal
of anti-verblindingsstand.
19 DVDF0S0106c
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
26
ELEKTRONISCH
DIMBARE
ACHTERUITKIJKSPIEGEL
(voor bepaalde versies/markten)
Sommige versies zijn voorzien van een
elektronisch dimbare
achteruitkijkspiegel met automatische
anti-verblindingsfunctie.
Op het onderste deel van de spiegel zit
een AAN/UIT knop om de
elektronische dimfunctie in/uit te
schakelen. Wanneer de functie actief
is, brandt er een led op de spiegel. Bij
inschakeling van de achteruit, wordt de
spiegel automatisch ingesteld op de
dagstand.
BUITENSPIEGELS
Met handmatige verstelling
De buitenspiegel kan van buitenaf
versteld worden door een licht druk uit
te oefenen op de vier kanten van het
glas.
Met elektrische verstelling
Ga als volgt te werk:
❒ selecteer de spiegel met
keuzeschakelaar B - fig. 20;
❒ gebruik de joystick A om de spiegel
in de vier richtingen te verstellen.
20 DVDF0S0107c
Inklappen van de spiegels 4)
Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe
doorgangen) kunnen de buitenspiegels
ingeklapt worden door ze van stand
1 - fig. 21 (open) in stand 2 (gesloten)
te zetten.
21DVDF0S0108c
27
HANDBEDIENDE
KLIMAATREGELING
2) 2)
Druk op de draaiknop A - fig. 22 om
de airconditioning in en uit te
schakelen.
OPMERKING Een optimale
koeling/verwarming van het interieur
kan mogelijk niet verzekerd zijn bij
werking van het Start&Stop-systeem.
Om voorrang te geven aan de werking
van de klimaatregeling, moet het
Start&Stop-systeem uitgeschakeld
worden.
LUCHTRECIRCULATIE
(draaiknop B - fig. 22)
T Recirculatie binnenlucht
U Luchttoevoer van buiten
Gebruik de luchtrecirculatie voor
optimale prestaties van de
airconditioning.
Plaats de recirculatie op U om de
ruiten te ontwasemen.
A draaiknop ventilatorsnelheid en drukknop inschakeling/uitschakeling airconditioning
B draaiknop recirculatie / luchttoevoer van buitenaf
C draaiknop luchtverdeling
D drukknop achterruitverwarming
E draaiknop temperatuurregeling
22DVDF0S146c
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
28
AUTOMATISCHE
KLIMAATREGELING
(voor bepaalde versies/markten)
2) 2)
AUTOMATISCHE
WERKING
Druk op de knop AUTO I - fig. 23.
Kies de gewenste temperatuur door
knoppen B voor temperatuurregeling te
drukken.
Het systeem behoudt automatisch de
ingestelde temperatuur.
OPMERKING De klimaatregeling kan
indien nodig de Start&Stop-functie
uitschakelen om een voldoende
comfortabel klimaat in het interieur te
garanderen.
LUCHTRECIRCULATIE
(drukknop H - fig. 23)
Gebruik de luchtrecirculatie voor
optimale prestaties van de
airconditioning.
❒ Led op knop
aan = recirculatie aan
❒ Led op knop
uit = recirculatie uit.
Schakel de functie uit om de ruiten te
ontwasemen.
A compressor klimaatregeling
B temperatuurregeling bestuurderszijde
C temperatuurregeling passagierszijde
D luchtverdeling voorruit
E luchtverdeling interieur
F achterruitverwarming
G uitschakeling
H luchtrecirculatie
I automatische werking
23
EF
A B C
D
H G
I
DVDF0S147c
29
BUITENVERLICHTING
fig. 24 6)
DAGRIJVERLICHTING
❒ Met de sleutel in de stand MAR en
de draaischakelaar in de stand O
gedraaid, gaat de dagrijverlichting
automatisch aan.
DIMLICHT EN
STADSLICHT
❒ Draai, met de contactsleutel in de
stand MAR, de draaischakelaar
naar 2.
Het lampje 3op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer het dimlicht brandt,
schakelt de dagrijverlichting uit.
24
1
2
DVDF0S008c
GROOTLICHT
❒ Duw, met de draaischakelaar in
stand 2, de hendel naar voren in
de richting van het dashboard. Het
controlelampje 1 op het
instrumentenpaneel gaat branden.
❒ Als de hendel naar het stuurwiel
wordt getrokken, dan dooft het
grootlicht.
Grootlichtsignaal
❒ Trek voor het grootlichtsignaal de
hendel naar het stuurwiel (instabiele
stand).
RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand:
❒ omhoog a: schakelt de
richtingaanwijzer rechts in;
❒ omlaag b: schakelt de
richtingaanwijzer links in.
RIJBAANWISSELFUNCTIE
❒ Druk, om het verwisselen van
rijbaan aan te geven, de hendel
korter dan een halve seconde
omhoog of omlaag (onstabiele
stand) om de richtingaanwijzer aan
betreffende zijde 3 keer te doen
knipperen en vervolgens
automatisch te stoppen.
FOLLOW ME HOME
Met deze functie kan de ruimte vóór de
auto een bepaalde periode worden
verlicht.
❒ Trek, met de contactsleutel in de
stand STOP of verwijderd, de
hendel binnen 2 minuten na het
afzetten van de motor naar het
stuurwiel en doe dat meerdere
keren.
❒ Elke keer dat de hendel wordt
bediend, blijft de verlichting 30
seconden langer branden, tot een
maximum van 210 seconden.
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
30
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS
fig. 25 39) 3)
De hendel kan in vijf verschillende
standen worden gezet
(4 snelheidsniveaus) ):
A – ruitenwissers uitgeschakeld
B – wissen met interval
C – langzaam continu wissen
D – snel continu wissen
E – tijdelijk snel wissen (instabiele
stand).
“Intelligente” wis-/wasfunctie
Trek de hendel naar het stuur
(instabiele stand) om de ruitensproeiers
in te schakelen. Houd de hendel
aangetrokken om met één beweging
de ruitenwissers/-sproeiers in te
schakelen; de ruitenwissers worden
automatisch ingeschakeld als de
hendel langer dan een halve seconde
naar het stuurwiel wordt getrokken.
De ruitenwissers blijven nog enkele
slagen werken nadat de hendel is
losgelaten; na enige seconden volgt
nog een laatste reinigingsslag.
ACHTERRUITWISSER
fig. 25 39) 3)
❒ Draai, met de contactsleutel in de
stand MAR, de draaischakelaar
naar de stand ' om de
achterruitwisser in te schakelen.
“Intelligente” wis-/wasfunctie
❒ Trek de hendel naar het dashboard
en houd hem in deze stand om de
achterruitsproeier in te schakelen.
DAK 9) 4)
DAK MET VAST
GLASPANEEL
(voor bepaalde versies/markten)
Het grote glazen dak bestaat uit een
doorzichtig paneel met een
handbediend zonnescherm. Het
zonnescherm kan gebruikt worden in
de standen “volledig gesloten” of
“volledig geopend” (ze hebben geen
vaste tussenstanden).
❒ Om het zonnescherm te openen:
pak de handgreep beet en druk op
de pal A - fig. 26, maak het scherm
los en begeleid het tot de “volledig
geopende” stand.
Ga in omgekeerde volgorde te werk
om het zonnescherm te sluiten.
26 DVDF0S017c
25
E
A
B
C
D
DVDF0S009c
31
SCHUIFDAK
(voor bepaalde versies/markten)
Volg hetgeen beschreven onder “dak
met vast glaspaneel” voor het
bewegen van het zonnescherm
Het schuifdak openen
❒ Houd de knop A - fig. 27 ingedrukt:
het schuifdak beweegt naar de
“spoilerstand”.
Druk nogmaals langer op de knop A
om het schuifdak volledig te
openen: het zal stoppen in de stand
die bereikt wordt wanneer de knop
wordt losgelaten.
27 DVDF0S018c
Het schuifdak sluiten
❒ Houd de knop B - fig. 27 ingedrukt:
het schuifdak beweegt naar de
“spoilerstand”.
Het schuifdak zal stoppen in de
stand die bereikt wordt wanneer de
knop wordt losgelaten. Houd de
knop B ingedrukt en wacht tot het
schuifdak helemaal gesloten is.
Knelbeveiliging
❒ Het schuifdak is uitgerust met een
knelbeveiliging die tijdens het sluiten
van het dak een eventueel obstakel
kan herkennen. Wanneer dit
gebeurt, stopt het systeem de
beweging van het dak en keert de
beweging onmiddellijk om.
Initialisatieprocedure
Als de accu werd losgekoppeld of als
er een zekering is doorgebrand, dan
moet de werking van het schuifdak
opnieuw worden geïnitialiseerd.
Ga als volgt te werk:
❒ houd knop A fig. 27 ingedrukt zodat
het dak in stappen volledig gesloten
wordt
❒ wacht, nadat het dak volledig
gesloten is, tot de motor van het
schuifdak gestopt is.
Noodbediening
Als de bedieningsknop niet mocht
werken, kan het schuifdak handmatig
bediend worden zoals hieronder is
beschreven:
❒ verwijder de beschermdop
A - fig. 28 op de binnenbekleding
achter het zonnescherm;
❒ neem de inbussleutel uit de
gereedschapshouder in de
bagageruimte;
❒ steek de inbussleutel in de zitting B
en draai:
– rechtsom om het schuifdak te
openen;
– linksom om het schuifdak te
sluiten.
28 DVDF0S019c
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
32
Openen vanuit de beginstand:
volledig gesloten vouwdak
❒ Druk één maal op de “one-touch”
toets A - fig. 29 en het schuifdak zal
automatisch openen tot de volledig
geopende horizontale stand
(spoilerstand - zie fig. 30).
❒ Als er op een van beide toetsen
wordt gedrukt voordat de stopstand
is bereikt, kan het vouwdak stoppen
in een horizontale tussenstand.
30 DVDF0S021c
Openen vanuit de beginstand:
vouwdak in horizontale
tussenstand
❒ Druk vanuit de horizontale
tussenstand één maal op de
“one-touch” toets A - fig. 29 en het
vouwdak zal automatisch openen
tot de volledig geopende
horizontale stand
(spoilerstand - zie fig. 30).
Openen vouwdak vanuit
spoilerstand naar volledig
geopende stand
❒ Druk vanuit de spoilerstand één
maal op de “one-touch” toets
A - fig. 29 om het vouwdak
automatisch in de volledig
geopende stand te brengen
(verticale opening - zie fig. 31).
❒ Als er op een van beide toetsen
wordt gedrukt voordat de eindstand
is bereikt, zal het vouwdak stoppen
en wordt de beweging richting
beginstand (spoilerstand)
omgekeerd.
29DVDF0S020c
VOUWDAK 9),10) 4)
❒ Het vouwdak word
geopend/gesloten met de toetsen A
of B - fig. 29 naast het plafondlicht.
Het wordt geadviseerd het vouwdak te
sluiten terwijl de auto geparkeerd is.
Het gesloten vouwdak beschermt de
auto op doeltreffende wijze tegen
schade veroorzaakt door slecht weer
en biedt tevens bescherming tegen
diefstal.
BELANGRIJK: bij herhaalde bediening
binnen korte tijd kan de motor van het
vouwdak oververhit raken en het
systeem blokkeren door tussenkomst
van de thermische beveiliging. Wacht
een minuut en probeer opnieuw.
33
Sluiten vanuit volledig geopende
vouwdakstand
❒ Druk één maal op de “one-touch”
toets B - fig. 29 om het vouwdak
automatisch tot de spoilerstand te
sluiten (verticaal sluiten). Als er op
een van beide toetsen wordt
gedrukt voordat de spoilerstand is
bereikt, zal het vouwdak stoppen en
wordt de beweging richting
beginstand (volledig geopende
stand) omgekeerd.
Beginstand: vanuit spoilerstand
naar volledig gesloten vouwdak
❒ Druk vanuit de spoilerstand één
maal op de “one-touch” toets
B - fig. 29 om het vouwdak
automatisch in de veiligheidsstand
te brengen (ongeveer 25 cm vanaf
de volledig gesloten stand).
31 DVDF0S022c
Als er op een van beide toetsen
wordt gedrukt voordat de stopstand
is bereikt, kan het vouwdak
stoppen in een horizontale
tussenstand.
OPMERKING: het vouwdak zal niet
automatisch volledig gesloten worden.
Om het vouwdak volledig te sluiten,
moet de toets B ingedrukt gehouden
worden. Als de toets wordt losgelaten
voordat de volledig gesloten stand is
bereikt, stopt het vouwdak
onmiddellijk.
Beginstand: vanuit tussenstand
naar volledig gesloten vouwdak
❒ Druk vanuit een horizontale
tussenstand één maal op de “one-
touch” toets B - fig. 29 om het
vouwdak automatisch in de
veiligheidsstand te brengen
(ongeveer 25 cm vanaf de volledig
gesloten horizontale stand).
❒ Houd de toets B ingedrukt om het
vouwdak volledig te sluiten.
❒ Het vouwdak zal onmiddellijk
stoppen als de toets wordt
losgelaten voordat de volledig
gesloten stand is bereikt.
Noodbediening
Als een bedieningsknop niet mocht
werken, kan het vouwdak handmatig
bediend worden zoals hieronder is
beschreven:
❒ neem de bijgeleverde sleutel uit de
gereedschapshouder in de
bagageruimte of uit de Fix&Go kit.
❒ steek de sleutel in de zitting
A - fig. 32 in de bagageruimte onder
de hoedenplank;
❒ draai de sleutel rechtsom om het
vouwdak te openen of linksom om
het te sluiten.
32 DVDF0S023c
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
34
Initialisatieprocedure
Als de accu werd losgekoppeld of als
er een zekering is doorgebrand, dan
moet de werking van het cabriodak
opnieuw worden geïnitialiseerd.
Ga als volgt te werk:
❒ Alvorens enige handeling te
verrichten, controleren of de motor
tijdens de gehele
initialisatieprocedure loopt;
❒ houd openingsknop A - fig. 29
ingedrukt tot het cabriodak volledig
geopend is;
❒ als het cabriodak volledig geopend
is, de knop gedurende minstens 2
seconden ingedrukt houden;
❒ houd sluitingsknop B - fig. 29
ingedrukt tot het cabriodak volledig
gesloten is;
❒ als het cabriodak volledig gesloten
is, knop B - fig. 29 gedurende
minstens 2 seconden ingedrukt
houden;
Als de procedure voltooid is, zal het
cabriodak automatisch een volledige
cyclus openen en sluiten uitvoeren (tot
25 cm voor de volledig gesloten stand)
om de bestuurder te laten weten dat
de correcte werking hersteld is.
Waarschuwingen
❒ de horizontale en verticale delen
van het cabriodak kunnen bediend
worden bij elke snelheid van het
voertuig lager dan respectievelijk
100 en 80 km/h.
❒ Het cabriodak kan bediend worden
bij elke temperatuur tussen −18
tot +80 ℃.
❒ Het wordt aanbevolen de motor
altijd te laten lopen tijdens het
openen of sluiten van het
cabriodak.
❒ Indien nodig de accu verwijderen
als het cabriodak geopend of
gesloten is, maar NIET als het dak
in beweging is.
❒ Bevestig geen
bagagetransportmiddelen op het
cabriodak en rij niet met
voorwerpen die op het geopende
dak liggen.
❒ De inschakeling van de
achterruitverwarming, op verzoek
van de bestuurder, vindt uitsluitend
plaats als het cabriodak volledig
gesloten is. Als het cabriodak
onjuist gesloten is, werkt de
achterruitverwarming niet en gaat
het bijbehorende
waarschuwingslampje niet branden.
❒ Als het cabriodak geopend wordt
met de bijbehorende
bedieningsknoppen wordt de
achterruitverwarming (indien
ingeschakeld) automatisch
uitgeschakeld en gaat het
waarschuwingslampje uit.
❒ Verwijder ijs op het cabriodak niet
met een scherp voorwerp.
❒ Gebruik geen krabbers of
spuitbussen om ijs van de
verwarmde achterruit te verwijderen
om beschadiging te voorkomen.
❒ Leg geen voorwerpen op het
cabriodak: deze kunnen van het
dak vallen als het bediend wordt en
kunnen leiden tot beschadiging en
letsel.
❒ Het wordt aanbevolen het
cabriodak af te dekken met een
beschermend zeil als de auto
langdurig buiten geparkeerd wordt.
❒ Laat het cabriodak niet langdurig
open staan: dit kan leiden tot
vouwen en kreukels in de stof.
35
Handmatig openen van buitenaf
(passagiersportier)
Trek aan de handgreep. Het portier kan
alleen geopend worden als de
binnenste handgreep in stand
1 - fig. 34 staat.
Handmatige vergrendeling van
buitenaf
Breng, bij gesloten passagiersportier,
de sleutel in en draai hem in richting
2 - fig. 33.
Als de auto van centrale
portiervergrendeling is voorzien,
worden bij het draaien van de sleutel
alle sloten gelijktijdig vergrendeld.
Het passagiersportier kan alleen van
binnenuit vergrendeld worden, door de
handgreep in stand 2 - fig. 34 te
plaatsen (rode zone A zichtbaar).
34 DVD F0S0110c
❒ Voordat u het cabriodak in
beweging zet, controleren of er
genoeg ruimte is om de handeling
te verrichten en of er geen
obstakels of mensen in de buurt
van de bewegende delen van het
cabriodak zijn.
❒ De koele luchtstroom binnenin de
auto kan afnemen als de
klimaatregeling is ingeschakeld en
het cabriodak niet volledig gesloten
is.
❒ Bij geopend cabriodak en rijdende
auto, kan het
spraakherkenningssysteem mogelijk
geen spraakopdrachten herkennen
vanwege het achtergrondlawaai:
bij gesloten cabriodak en rijdend op
hoge snelheid, kan de spraakfunctie
voor het draaien van
telefoonnummers mogelijk niet
herkend worden.
33DVD F0S0109c
PORTIEREN 11)
Handmatig openen van buitenaf
(bestuurdersportier)
Breng van buitenaf de sleutel in, draai
hem in richting 1 - fig. 33 en trek aan
de handgreep. Als de auto van
centrale portiervergrendeling is
voorzien, worden bij het draaien van de
sleutel alle sloten ontgrendeld.
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
36
Portieren vergrendelen/
ontgrendelen van binnenuit
Bedien de handgrepen op de
portierpanelen fig. 34:
– stand 1: portier ontgrendeld.
– stand 2: portier vergrendeld.
Als de auto van centrale
portiervergrendeling is voorzien,
worden bij het bedienen van de
handgreep aan passagiers- of
bestuurderszijde de sloten van alle
portieren ontgrendeld/vergrendeld.
Met afstandsbediening
Druk op de knop ;: vergrendeling
portieren.
Druk op de knop :: ontgrendeling
portieren.
BAGAGERUIMTE 12)
ELEKTRISCHE “SOFT
TOUCH” HANDGREEP
❒ Bedien de elektrische handgreep
A - fig. 36 om de achterklep te
openen.
❒ Gebruik de metalen baard van de
contactsleutel om het slot
handmatig te ontgrendelen.
❒ Druk op de knop R om het slot
met de afstandsbediening te
ontgrendelen.
❒ Gebruik de handgreep aan de
binnenkant van de achterklep om
deze te sluiten.
❒ Als de achterklep niet goed is
gesloten, gaat het hiervoor
bestemde lampje (indien aanwezig)
op het instrumentenpaneel of het
kleurendisplay branden.
36 DVDF0S025c
ELEKTRISCHE
RUITBEDIENING 9)
Deze werkt met de contactsleutel in de
stand MAR en gedurende circa twee
minuten nadat de contactsleutel naar
de stand STOP is gedraaid of
verwijderd is.
De bedieningsknoppen voor de
elektrische ruitbediening fig. 35
bevinden zich naast de
versnellingspook.
A openen/sluiten zijruit linksvoor.
B openen/sluiten zijruit rechtsvoor.
Als de knop enkele seconden
ingedrukt wordt gehouden, gaat de ruit
automatisch open of dicht (alleen met
de contactsleutel in de stand MAR).
35 DVDF0S148c
37
Openen achterklep bij volledig
geopend vouwdak
❒ Druk één maal op de
“one-touch” toets A - fig. 36 om het
vouwdak automatisch tot de
spoilerstand te sluiten. Bij het
bereiken van de spoilerstand wordt
het slot van de achterklep
ontgrendeld.
Achterklep in geval van nood
openen
Ga als volgt te werk om de achterklep
vanuit het interieur te openen (wanneer
de accu leeg is of bij een storing in het
elektrische vergrendelsysteem van de
achterklep):
❒ verwijder de achterste hoofdsteunen;
❒ klap de rugleuningen naar voren;
❒ druk op het hendeltje A - fig. 37 in
de bagageruimte.
37 DVDF0S026c
BEVESTIGINGEN 13)
IMPERIAAL/SKIDRAGER
De bevestigingspunten bevinden zich
in de zones die aangegeven zijn
in fig. 38.
De bevestigingspunten voor kunnen
benut worden door de dop A fig. 38 te
verwijderen, hiervoor moet het portier
worden geopend.
De achterste bevestigingszones B
kunnen gevonden worden op basis
van de afmetingen afgebeeld in fig. 39.
In het Mopar® Lineaccessori-
assortiment is een speciaal voor de
achterklep bedoelde
imperiaal/skidrager opgenomen.
38 DVDF0S149c
WAARSCHUWING Volg de
aanwijzingen die bij de installatiekit zijn
geleverd zorgvuldig op. De montage
moet worden uitgevoerd door
gekwalificeerd personeel.
39 DVDF0S150c
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
38
MOTORKAP 15)
Om de motorkap te openen:
❒ Trek aan de hendel A - fig. 40
tegenover het bestuurdersportier.
❒ verplaats de ontgrendelhendel B in
de richting van de pijl en til de
motorkap op; zoek de steunstang.
40 DVDF0S027c
❒ Breng de steunstang in de zitting
A - fig. 41 in de motorkap in.
❒ Haak de steunstang los en plaats
hem terug in zijn klem, laat de
motorkap zakken tot ongeveer
20 cm boven de motorruimte, laat
hem vallen en controleer of hij goed
gesloten is. Herhaal de procedure
indien dat niet zo is.
41 DVDF0S028c
BEDIENINGSELE-
MENTEN 16)
ELEKTRISCHE
STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE”
(voor bepaalde versies/markten)
❒ Druk met de sleutel in de stand
MAR op de Dualdrive knop
A - fig. 42 om de CITY-functie in te
schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat
het opschrift CITY branden.
❒ Als de CITY-functie is ingeschakeld,
draait het stuur lichter, waardoor
parkeermanoeuvres gemakkelijker
kunnen worden uitgevoerd.
❒ Druk opnieuw op de knop om de
functie uit te schakelen.
42 DVDF0S161c
39
ECO-FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
❒ Druk, met de contactsleutel in de
stand MAR, op de ECO B-knop –
fig. 42 om de functie in te
schakelen. Het woord ECO
verschijnt op het display of er wordt,
afhankelijk van de versie, een
speciaal scherm weergegeven.
❒ Bij geactiveerde functie, is de auto
ingesteld voor het rijden in de stad,
wat gekenmerkt wordt door een
lichter draaiend stuur (Dualdrive-
systeem ingeschakeld) en een
lager brandstofverbruik.
❒ Druk opnieuw op de knop om de
functie uit te schakelen.
Deze functie blijft in het geheugen
opgeslagen: wanneer de auto opnieuw
wordt gestart, behoudt het systeem de
instelling die het vóór het afzetten van de
motor had.
SPORT FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
❒ Druk, met de contactsleutel in de
stand MAR, op de SPORT
C-knop – fig. 42 om de functie in te
schakelen. Het woord SPORT
verschijnt op het display of er
wordt, afhankelijk van de versie,
een speciaal scherm weergegeven.
❒ Wanneer de functie ingeschakeld is
wordt een sportieve rijstijl verkregen
die gekenmerkt wordt door een
snellere acceleratie en is er meer
kracht vereist om het stuurwiel te
draaien voor een sportieve
rijbeleving.
❒ Druk opnieuw op de knop om de
functie uit te schakelen.
WAARSCHUWING Wanneer de functie
is ingeschakeld, kan het stuur tijdens
het accelereren enigszins trillen, wat
kenmerkend is voor een sportieve
instelling.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk op de knop fig. 43 om de lichten
in/uit te schakelen. Wanneer de
alarmknipperlichten ingeschakeld zijn,
gaan de Î en ¥ knipperen.
BELANGRIJK Het gebruik van de
alarmknipperlichten wordt geregeld
door de wegenverkeerswetgeving van
het land waar u rijdt: neem de
wettelijke voorschriften in acht.
Noodremmen
Bij het remmen in noodsituaties gaan
de alarmknipperlichten automatisch
branden, evenals de lampjes Î en ¥op het instrumentenpaneel.
De lichten gaan automatisch uit
wanneer het noodremmen ophoudt.
MISTLAMPEN/MISTACHT
ERLICHTEN
(voor bepaalde versies/markten)
Met het dimlicht ingeschakeld, knop
A fig. 44 als volgt gebruiken om de
mistlampen/mistachterlichten in te
schakelen:
❒ eerste keer indrukken: mistlampen
aan, het lampje 5 op het
instrumentenpaneel gaat branden;;
43 DVDF0S0152c
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
40
❒ tweede keer indrukken:
mistachterlichten aan, het lampje
4 op het instrumentenpaneel gaat
branden;
❒ derde keer indrukken: mistlampen
voor/mistachterlichten uit.
MISTACHTERLICHTEN
(voor bepaalde versies/markten)
Met het dimlicht ingeschakeld, knop
B fig. 44 indrukken om de
mistachterlichten in te schakelen.
Het 4 lampje op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Druk opnieuw op de knop om de
lichten uit te schakelen.
44 DVDF0S161c
ABS 14)
Dit systeem, dat deel uitmaakt van het
remsysteem, voorkomt het blokkeren
of slippen van een of meerdere wielen
op alle soorten wegdek en ongeacht
de kracht van de remwerking, zodat de
auto ook tijdens paniekremmen onder
controle gehouden kan worden,
waardoor de remafstand wordt
geoptimaliseerd.
INSCHAKELING
VAN HET SYSTEEM
De bestuurder kan merken wanneer
het ABS in werking treedt omdat het
rempedaal iets pulseert en het systeem
meer geluid maakt: dit is volkomen
normaal wanneer het systeem in
werking treedt.
ESC-SYSTEEM
(Electronic Stability
Control) 14)
Dit elektronische systeem waakt over
de stabiliteit van de auto als de wielen
hun grip verliezen, waardoor de
richtingsstabiliteit van de auto beter is.
Het systeem herkent potentieel
gevaarlijke situaties voor de stabiliteit
van de auto en grijpt automatisch en
op gedifferentieerde manier in op de
remmen van de vier wielen door een
stabiliserend koppel te leveren.
Het ESC-systeem bestaat uit de
volgende subsystemen:
❒ HH (Hill Holder): wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de auto
stilstaat, op een weg met een
helling groter dan 5%.
❒ ASR (AntiSpin Regulation): het
treedt automatisch in werking als
één of beide aandrijfwielen slippen
of grip verliezen op natte wegen
(aquaplaning) en bij het optrekken
op een glad, besneeuwd of met
ijzel bedekt wegdek, enz. Het ASR
wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de motor wordt gestart.
41
Tijdens het rijden kan het ASR-systeem
uitgeschakeld en daarna weer
ingeschakeld worden door op de knop
A fig. 45 te drukken: de inschakeling
van het systeem wordt aangegeven
door het aangaan van de led op de
knop zelf en, bij sommige versies, door
het verschijnen van een bericht op het
display.
❒ HBA (Hydraulic Brake Assist):
dit werkt automatisch en verbetert
het remvermogen van het voertuig
tijdens het remmen in een
noodgeval.
45 DVDF0S0151c
INSCHAKELING
VAN HET SYSTEEM
Als het systeem wordt ingeschakeld,
gaat het lampje I op het
instrumentenpaneel knipperen, om de
bestuurder te waarschuwen dat de
stabiliteit en de grip van de auto erg
beperkt is.
INSCHAKELING
VAN HET SYSTEEM
Het ESC-systeem wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de motor wordt
gestart; het kan niet worden
uitgeschakeld.
iTPMS
(indirect Tyre
Pressure
Monitoring System)
(voor bepaalde versies/markten)
RESETPROCEDURE
Het iTPMS-systeem vereist een
aanvankelijke 2inleerfase”
(met een duur die afhangt van de rijstijl
en wegomstandigheden: bij optimale
omstandigheden wordt gereden op
een rechte weg met 80 km/h
gedurende minstens 20 minuten) die
begint wanneer de Resetprocedure
wordt uitgevoerd.
De resetprocedure moet worden
uitgevoerd:
❒ elke keer dat de bandenspanning
wordt gewijzigd;
❒ wanneer zelfs slechts een wiel
verwisseld wordt;
❒ wanneer er banden worden
gedraaid/omgewisseld;
❒ wanneer het noodreservewiel wordt
gemonteerd.
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
42
Onder speciale omstandigheden (bijv.
auto asymmetrisch beladen aan één
kant, trekken van een aanhanger,
beschadigde of versleten band,
montage van het noodreservewiel,
gebruik van de snelle
bandenreparatieset "Fix&Go", gebruik
van sneeuwkettingen, verschillende
banden op de assen gemonteerd) kan
het systeem onjuiste indicaties geven
of tijdelijk uitgeschakeld zijn.
Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld
is, knippert het lampje ngedurende
ongeveer 75 seconden en blijft daarna
permanent branden; tegelijkertijd
wordt op het display een speciaal
bericht weergegeven.
Deze aanduiding wordt ook
aangegeven na het afzetten en
opnieuw starten van de motor, als de
correcte werkingscondities niet
hersteld worden.condizioni di corretto
funzionamento.
Pomp, voordat de RESET-procedure
wordt uitgevoerd, de banden tot de
juiste bandenspanning op, vermeld in
de bandenspanningstabel
(zie de paragraaf “Wielen” in het
hoofdstuk “Technische gegevens”).
Als de reset niet wordt uitgevoerd in
alle bovenstaande gevallen, kan het
lampje nonjuiste aanduidingen over
een of meer banden geven.
Om de resetprocedure uit te voeren,
bij stilstaand voertuig en de
contactsleutel op MAR gedraaid, het
Setupmenu openen (zie beschrijving
onder paragraaf “Multifunctioneel
display” in dit hoofdstuk). Na afronding
van de resetprocedure verschijnt op
display het bericht “Reset opgeslagen”
wat aangeeft dat het inleren is gestart.
WERKINGSCONDITIES
Het systeem is actief bij snelheden van
meer dan 15 km/h.
In enkele situaties zoals sportief rijden,
bijzondere omstandigheden van het
wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde
wegen) kan de signalering vertraagd
worden of kan het gelijktijdige
spanningsverlies van meer dan een
band slechts gedeeltelijk gedetecteerd
worden.
AFSLUITER VAN DE
BRANDSTOFTOEVOER
7)
Dit systeem grijpt bij een botsing in en
zorgt voor het volgende:
❒ afsluiting van de brandstoftoevoer
waarna de motor afslaat
❒ automatische ontgrendeling van de
portieren
❒ inschakeling van de
interieurverlichting.
Wanneer het systeem in werking treedt,
verschijnt er een bericht op het display.
WAARSCHUWING Controleer de auto
zorgvuldig op brandstoflekkage,
bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de
auto of in de buurt van de tank.
Draai na een botsing de contactsleutel
naar STOP om te voorkomen dat de
accu leegloopt.
43
PARKEERSENSOREN
17) 22)
(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de
achterbumper fig. 46 en detecteren de
aanwezigheid van obstakels achter het
voertuig en waarschuwen de bestuurder
met een intermitterend geluidssignaal.
De frequentie van het geluidssignaal
neemt toe naarmate het obstakel dichter
bij de auto komt. Het geluidssignaal klinkt
ononderbroken als de afstand tot het
obstakel minder is dan ongeveer 30 cm.
46 DVDF0S0111c
Versies met kleurendisplay
Wanneer de sensoren worden
ingeschakeld, verschijnt het scherm
van fig. 47 op het display.
De informatie over de aanwezigheid en
afstand van een obstakel ten opzichte
van de auto wordt gegeven door zowel
het geluidssignaal als de weergave op
het instrumentenpaneel.
Het systeem geeft een gedetecteerd
obstakel met de weergave van een
boog in een of meer plaatsen aan, in
overeenstemming met de afstand tot
het obstakel en de plaats hiervan ten
opzichte van het voertuig. Als er een
obstakel gedetecteerd is in het gebied
midden achter, dan worden op het
display alle bogen in dat gebied
aangegeven, tot de boog die
overeenkomt met de plaats van het
obstakel zelf.
47 DVDF0S0459c
Ga als volgt te werk om de correcte
werking van de auto te herstellen:
❒ draai de contactsleutel naar MAR;
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts in
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts uit
❒ schakel de richtingaanwijzer links in
❒ schakel de richtingaanwijzer links uit
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts in
❒ schakel de richtingaanwijzer rechts uit
❒ schakel de richtingaanwijzer links in
❒ schakel de richtingaanwijzer links uit
❒ draai de contactsleutel naar STOP
❒ draai de contactsleutel naar de stand
MAR.
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
44
De signalering is vergelijkbaar voor
obstakels in het gebied rechts- of
linksachter. De boog die overeenkomt
met de plaats van het obstakel
knippert.
De kleur op het display is afhankelijk
van de afstand tot en de plaats van het
obstakel.
De auto bevindt zich vlakbij het
obstakel wanneer op het display een
enkele constante boog wordt
weergegeven en er een continu
geluidssignaal klinkt. Wanneer er
meerdere obstakels zijn, wordt het
dichtstbijzijnde naderende obstakel
aangegeven.
Storingsmeldingen
Alle storingen van de parkeersensoren
worden aangegeven zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld
door het aangaan van het lampje è of
het verschijnen van het symbool t
op het kleurendisplay op het
instrumentenpaneel en het
bijbehorende bericht op het display
(voor bepaalde versies/markten).
Werking met een aanhanger
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld als de
stekker van de elektrische kabel van de
aanhanger wordt ingebracht.
START&STOP-
SYSTEEM 18)
Het Start&Stop-systeem zet
automatisch de motor af telkens
wanneer de auto tot stilstand wordt
gebracht en start de motor zodra de
bestuurder weer wil gaan rijden.
Dit verhoogt de efficiency van de auto
dankzij een reductie van het
brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de
geluidsproductie.
Het systeem wordt ingeschakeld telkens
wanneer de motor wordt gestart.
WERKING
Uitschakelmodus van de motor
❒ Met handgeschakelde
versnellingsbak: bij stationair
draaiende motor, wordt de motor
afgezet als de versnellingspook in
de vrijstand staat en het
koppelingspedaal niet is ingetrapt.
❒ Met Dualogic versnellingsbak:
de motor wordt afgezet als hij stil
staat en het rempedaal is ingetrapt.
De motor wordt ook afgezet als het
rempedaal niet wordt ingetrapt,
maar als de keuzehendel in de
stand N staat.
OPMERKING: De motor kan alleen
automatisch worden afgezet bij een
snelheid van ongeveer 10 km/u, om
herhaaldelijk afzetten van de motor te
voorkomen wanneer erg traag wordt
gereden.
❒ Het lampje U op het
instrumentenpaneel geeft aan dat
de motor gestopt is, en bij sommige
versies wordt deze aanduiding op
het display vermeld.
Herstartmodus van de motor
❒ Met handgeschakelde
versnellingsbak: deze informatie
wordt gegeven door het
koppelingspedaal in te drukken.
❒ Met Dualogic versnellingsbak:
als de keuzehendel in de stand N,
staat, plaats hem dan in een
willekeurige versnelling, of laat
anders het rempedaal los of
verplaats de keuzehendel
naar +, – of R.
45
HANDMATIG IN- EN
UITSCHAKELEN
❒ Het Start&Stop-systeem kan
ingeschakeld/uitgeschakeld worden
met de toets A - fig. 48 op het
dashboard.Wanneer het systeem
uitgeschakeld is, gaat het lampje
of symbool T branden.
❒ Bij sommige versies wordt de
informatie door het display verstrekt.
48 DVDF0S0154c
AUTORADIO 43) 7)
(Voor bepaalde versies/markten)
De radio is ontworpen volgens de
specificaties van het
passagierscompartiment, met een
gepersonaliseerd design dat perfect
past bij de stijl van het dashboard.
TIPS
Verkeersveiligheid
Maak uzelf vertrouwd met de
verschillende functies van de radio (bijv.
het opslaan van stations) voordat u
gaat rijden.
Zorg en onderhoud
Maak het frontpaneel uitsluitend met
een zachte, antistatische doek schoon.
Reinigings- en polijstmiddelen kunnen
het oppervlak beschadigen.
DIEFSTALBEVEILIGING
De autoradio is uitgerust met een
diefstalbeveiliging die gebaseerd is op
de informatie-uitwisseling tussen de
autoradio en de elektronische
regeleenheid (Body Computer) in de
auto.
Dit systeem garandeert maximale
veiligheid en voorkomt dat de geheime
code elke keer ingevoerd moet worden
als de voeding van de radio werd
losgekoppeld.
Als de controle een positief resultaat
oplevert, dan begint de autoradio te
werken. Als de codes bij de vergelijking
echter niet overeenkomen of als de
elektronische regeleenheid (Body
Computer) wordt vervangen, dan zal
het systeem de gebruiker vragen om
de geheime code in te voeren op de
manier die in de volgende paragraaf is
beschreven.
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
46
De geheime code invoeren
Wanneer de radio wordt ingeschakeld,
wordt, als de geheime code wordt
gevraagd, op het display ongeveer 2
seconden het woord "Code"
weergegeven gevolgd door vier
streepjes “- - - -”.
De geheime code bestaat uit vier cijfers
van 1 t/m 6, waarbij elk streepje met
een cijfer overeenkomt.
Druk voor het invoeren van het eerste
cijfer op de betreffende toets van het
voorkeuzestation (1 t/m 6). Voer de
overige cijfers van de code op dezelfde
manier in.
Als de vier cijfers niet binnen 20
seconden worden ingevoerd, verschijnt
op het display “Enter code - - - -”.
Dit wordt niet beschouwd als onjuiste
invoering van de code.
Na invoer van het vierde cijfer (binnen
20 seconden), begint de radio te
werken.
Als een verkeerde code wordt
ingevoerd, geeft de radio een geluid af
en toont het display het opschrift
"Radio blocked/ wait" om aan te geven
dat de juiste code moet worden
ingevoerd.
Elke keer dat de gebruiker een
verkeerde code invoert, neemt de
wachttijd geleidelijk aan toe
(1 min, 2 min, 4 min, 8 min, 16 min,
30 min, 1 uur, 2 uur, 4 uur, 8 uur,
16 uur en 24 uur), tot een maximum
van 24 uur. De wachttijd wordt op het
display getoond met het opschrift
"Radio blocked/wait". Nadat het
bericht is verdwenen, kan de
procedure voor het invoeren van de
code weer gestart worden.
Paspoort autoradio
Dit document is het eigendomsbewijs
van de autoradio. Op het paspoort van
de autoradio staan het model, het
serienummer en de geheime code
aangegeven.
WAARSCHUWING Bewaar dit
autoradio paspoort op een veilige plek,
zodat bij diefstal van de autoradio de
betreffende informatie aan de
bevoegde instanties gegeven kan
worden.
Neem, in geval van zoekraken van het
paspoort van de autoradio, contact op
met het Fiat Servicenetwerk, neem uw
identiteitsbewijs en de
eigendomsdocumenten van uw auto
mee.
47
49DVDF0S007c
Hieronder worden de
bedieningselementen voor het correcte
gebruik van de autoradio vermeld.
Toets Algemene functies Bedieningswijze
g Inschakeling Kort indrukken
Uitschakeling Kort indrukken
FMAS Golfband FM1, FM2, FM Autostore selecteren Kort opeenvolgend indrukken
AM Golfband MW1, MW2 selecteren Kort opeenvolgend indrukken
CD Radio/CD/AUX-bron selecteren (alleen met Blue&Me™) Kort opeenvolgend indrukken
& Volume in/-uitschakelen (Mute/Pause) Kort indrukken
AUD
MENU
+/– Volumeregeling + toets indrukken: hoger volume
– toets indrukken: lager volume indrukken
Audioregelingen: lage tonen (BASS), hoge tonen (TREBLE),
balans links/rechts (BALANCE),
balans voor/achter (FADER)
Menu inschakelen: toets kort indrukken
Type regeling selecteren:
toets ▲ of ▼
indrukken Waarden instellen:
toets � of �
indrukkenRegeling van geavanceerde functies Menu inschakelen: toets kort indrukken
Type regeling selecteren:
toets ▲ of ▼
indrukken Waarden instellen:
toets � of �
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
48
Toets Functies radio Bedieningswijze
�▲�
▼
Radiostation zoeken:
– Automatisch zoeken
– Handmatig zoeken
1 2 3 4 5 6 Huidige radiostation opslaan Voorkeuzetoetsen 1 t/m 6
even ingedrukt houden
Opgeslagen radiostation oproepen Voorkeuzetoetsen 1 t/m 6
even ingedrukt houden
Toets Functies CD-speler Bedieningswijze
˚ CD uitwerpen Kort indrukken
Afspelen Kort indrukken van toets � of �
� �vorige/volgende nummer
Snel vooruit-/terugspoelen Langer indrukken van toets � of �CD-nummer
▲ ▼ Afspelen Kort indrukken van toets ▲ of ▼
vorige/volgende map (voor CD-MP3)
Automatisch zoeken: toetsen � of � indrukken
(ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken)
Handmatig zoeken: toetsen ▲ of ▼
indrukken (ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken)
49
INLEIDING
De autoradio biedt de volgende
functies:
Radio
❒ PLL-tuner met FM/AM/MW/LW
golfbanden;
❒ RDS (Radio Data System) met TA-
functie (verkeersinformatie) - TP
(verkeersprogramma's) - EON
(Enhanced Other Network) - REG
(regionale programma's);
❒ AF: zoeken naar alternatieve
frequentie in RDS;
❒ voorbereiding voor noodberichten;
❒ automatische/handmatige
afstemming op radiostation;
❒ FM Multipath detector;
❒ handmatige opslag van 30 stations:
18 op FM-golfband (6 op FM1, 6
op FM2, 6 op FMT), 12 op MW-
golfband (6 op MW1, 6 op MW2);
❒ automatische opslag
(AUTOSTORE-functie) van 6
stations op betreffende FM-
golfband;
❒ SPEED VOLUME-functie:
automatische snelheidsafhankelijke
volumeregeling;
❒ automatische Stereo/Mono selectie.
CD-speler
❒ Directe keuze van de CD;
❒ Keuze van nummer
(vooruit/achteruit);
❒ Snel nummer zoeken
(vooruit/achteruit);
❒ Functie CD-display: weergave van
CD-naam en verstreken tijd vanaf
begin van het nummer;
❒ Afspelen van audio CD, CD-R en
CD-RW.
MP3 CD-speler
❒ Functie MP3-Info (ID3-TAG);
❒ Keuze van map (vorige/volgende);
❒ Keuze van nummer
(vooruit/achteruit);
❒ Snel nummer zoeken
(vooruit/achteruit);
❒ Functie MP3-Display: weergave van
mapnaam, ID3-tag informatie,
verstreken tijd vanaf het begin van
het nummer, bestandsnaam);
❒ Afspelen van audio- of gegevens-
CD, CD-R en CD-RW.
Audiogedeelte
❒ Functie Mute/Pauze;
❒ Soft-Mute functie;
❒ Loudness functie;
❒ Grafische 7-bands equalizer;
❒ Gescheiden regeling hoge/lage
tonen;
❒ Balansregeling linker/rechter
kanalen..
AUX-gedeelte
❒ Selectie AUX-bron;
❒ AUX Offsetfunctie: afstelling volume
van draagbaar apparaat op dat van
een van de andere bronnen;
❒ Draagbare speler afspelen.
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
50
Toets Kort indrukken (korter dan 1 seconde)Lang indrukken
(langer dan 1 seconde)
ß/MAIN – Activering van het hoofdmenu van Blue&Me™
– Geselecteerde menuoptie bevestigen
– Inkomend gesprek aannemen
– Van het ene naar het andere telefoongesprek overschakelen
bij een tweede gesprek (oproepmelding)
– Weergegeven bericht selecteren
&/ – Spraakherkenning uitschakelen
– Gesproken bericht onderbreken
– Lezen van SMS-bericht onderbreken
– Hoofdmenu van Blue&Me™ afsluiten
– Een submenu afsluiten en naar de vorige menuoptie terugkeren
– Huidige selectie afsluiten zonder op te slaan
– Microfoon tijdens een telefoongesprek uitschakelen/inschakelen
– Volume van de beltoon van inkomende gesprekken op nul zetten
– Pauze van Media Player inschakelen/uitschakelen
–
–
Fiat Blue&Me™ gebaseerd op
Microsoft Auto™ beschikt over
handsfree-, SMS-berichtenlezer- en
Media Player functies. Het Blue&Me™
systeem is volledig geïntegreerd met
spraakopdrachten, toetsen op het
stuurwiel en multifunctioneel display
om de werking te vereenvoudigen
zonder de aandacht van de weg af te
nemen of de handen van het stuur te
verwijderen.
– Inkomend gesprek weigeren
– Lopend telefoongesprek
beëindigen
44)
50 - Bedieningstoetsen op het stuurwiel DVDF0S086c
51
Toets Kort indrukken (korter dan 1 seconde)Lang indrukken
(langer dan 1 seconde)
} – Spraakherkenning activeren
– Spraakbericht onderbreken om nieuwe
spraakopdracht
te kunnen geven
+/– – Geluidsvolume van Blue&Me™ functies regelen:
handsfree, SMS-lezer, Media Player, spraakberichten
N/O – Menu-items van Blue&Me™
– doorlopen Media Player nummers selecteren
– SMS-berichten in de lijst doorlopen
SRC/OK – Menu-optie geselecteerd tijdens de handmatige interactie bevestigen
– Telefoongesprek overzetten van handsfreesysteem naar
mobiele telefoon en andersom
– Audiobron selecteren (Radio, CD, CD-speler, Media Player, AUX)
– Weergegeven SMS-bericht selecteren
Opmerkingen
Voor talrijke functies hebben de bedieningstoetsen op het stuurwiel SRC/OK en ß/MAIN dezelfde werking en kan naar voorkeur een van beide
worden gebruikt.
Bij beide bedieningswijzen van de toetsen op het stuurwiel (kort of lang indrukken), wordt de functie geactiveerd zodra de toets wordt losgelaten.
–
–
–
– Laatste door het systeem
uitgesproken bericht herhalen
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
52
SNELGIDS
HANDSFREEFUNCTIE
Om de handsfreefunctie met
spraakherkenning en Bluetooth®
technologie van Blue&Me™ voor de
eerste keer te gebruiken:
❒ Controleer of de contactsleutel op
MAR
❒ Oefen de spraakopdrachten
❒ Registreer uw mobiele telefoon
❒ Bel een nummer.
Telefoonboek van mobiele telefoon
voorbereiden
Voordat de mobiele telefoon aan
Blue&Me™ wordt gekoppeld, moet
gecontroleerd worden of de namen
van de contactpersonen in het
telefoonboek van de mobiele telefoon
zijn opgeslagen, zodat ze via het
handsfreesysteem in de auto gebeld
kunnen worden.
� Als het telefoonboek geen enkelenaam bevat, voer dan nieuwe namenin voor de nummers die het vaakstworden gebruikt. Zie voor meerinformatie de handleiding van demobiele telefoon.,
WAARSCHUWINGEN
❒ Toegang tot het naar Blue&Me™
gekopieerde telefoonboek is alleen
mogelijk wanneer de mobiele
telefoon waaruit het telefoonboek is
gekopieerd, verbonden is.
❒ De namen die op de SIM-kaart of in
het geheugen van de mobiele
telefoon zijn opgeslagen, kunnen op
verschillende manieren naar
Blue&Me™ worden gekopieerd,
afhankelijk van het model mobiele
telefoon.
De spraakopdrachten leren kennen
Tijdens de dialoog met het systeem,
kan altijd het spraakcommando “Help”
gebruikt worden om gedetailleerde
informatie over de beschikbare
spraakopdrachten voor elke
interactieve fase te ontvangen.
Ga als volgt te werk om met de
spraakopdracht “Help” te oefenen:
❒ Druk op de toets } op het
stuurwiel.
❒ Nadat Blue&Me™ een
geluidssignaal geeft om aan te
geven dat de spraakherkenning
actief is, zegt u “Help”. Blue&Me™
geeft de lijst met beschikbare
spraakopdrachten.
❒ Zeg, na het helpbericht,
“Instellingen” en, na dit bericht,
“Help”. Blue&Me™ herhaalt de lijst
met beschikbare spraakopdrachten
voor het menu INSTELLINGEN.
❒ Een van de beschikbare
opdrachten kan nu uitgesproken
worden en kunt u verder gaan met
de dialoog.
❒ Als u meer hulp nodig heeft, druk
dan op } en zeg “Help”.
Mobiele telefoon registreren
WAARSCHUWING Deze handeling
mag alleen uitgevoerd worden bij
stilstaande auto.
Ga als volgt te werk voor het
registreren van de mobiele telefoon:
❒ Druk op } en zeg “Instellingen”
zeg dan, na het Blue&Me™
bericht, “Registreren”.
❒ Het systeem toont het PIN-nummer
om te telefoon te registreren op het
display van het instrumentenpaneel.
Raadpleeg voor de twee volgende
stappen de handleiding van uw
mobiele telefoon.
53
❒ Zoek de apparaten met Bluetooth®
technologie op uw mobiele telefoon
(de instelling op uw mobiele
telefoon kan zijn Zoeken of Nieuw
Apparaat). Zoek “Blue&Me” in
deze lijst (de naam die het
Blue&Me™ systeem in uw voertuig
identificeert) en selecteer deze.
❒ Voer, wanneer de mobiele telefoon
hierom vraagt, met het toetsenbord
van de mobiele telefoon de PIN-
code in die op het display van het
instrumentenpaneel wordt
weergegeven. Als de registratie
geslaagd is, zegt het systeem
“Bezig met verbinden” en daarna
wordt op het display ter bevestiging
het identificatienummer van de
geregistreerde mobiele telefoon
weergegeven.
Het is belangrijk op dit
bevestigingsbericht te wachten, als op
ß/MAIN or &/ wordt gedrukt
voordat dit bericht verschijnt, kan het
registratieproces afgebroken worden.
Als de registratie mislukt, verschijnt er
een foutmelding; in dit geval moet de
procedure herhaald worden.
❒ Na registratie zegt Blue&Me™ bij
de eerste verbinding “Welkom”.
Bij de volgende registratie- of
verbindingsprocedures met
dezelfde telefoon, wordt dit bericht
niet meer uitgesproken.
–
❒ Blue&Me™ vraagt of u het
telefoonboek van de zojuist
geregistreerde mobiele telefoon wilt
kopiëren naar het Blue&Me™
systeem. Wij raden aan het te
kopiëren. Zeg voor het kopiëren
“Ja”; als u het telefoonboek niet wilt
kopiëren, zeg dan “Nee”.
❒ Bij sommige mobiele telefoons
worden de namen in het
telefoonboek niet automatisch
gekopieerd, maar moeten deze
gekopieerd worden met behulp van
het toetsenbord van de mobiele
telefoon. Als Blue&Me™ u vraagt
dit te doen, de procedure uitvoeren
volgens de aanwijzingen van uw
mobiele telefoon en op ß/MAINdrukken wanneer u klaar bent.
Een nummer bellen
Stel dat “Jan” een van de namen is die
opgeslagen is in het telefoonboek.
Ga als volgt te werk om Jan te bellen:
❒ Druk op de toets } op het
stuurwiel en zeg “Bel Jan”.
❒ Als de naam herkend wordt, wordt
de bijbehorende informatie
weergegeven op het display.
Als in het telefoonboek slechts één
telefoonnummer voor Jan is
opgeslagen, vraagt het systeem direct
of Jan gebeld moet worden.
Zeg, om te bellen “Ja”, en anders
“Nee”.
Als er daarentegen meerdere
telefoonnummers voor Jan zijn, vraagt
het systeem welk telefoonnummer
gebeld moet worden (bijvoorbeeld,
“Bel Jan werk of thuis?”).
Antwoord met het nummer dat gebeld
moet worden (bijvoorbeeld “Thuis”).
Als Jan meerdere telefoonnummers
heeft, maar het soort nummer
ontbreekt, verschijnt op het display de
naam samen met een lijst bijbehorende
telefoonnummers.
Het handsfreesysteem vraagt of het
weergegeven telefoonnummer gebeld
moet worden.
Zeg, als het weergegeven nummer
correct is,”Ja”; en anders “Nee”.
Zeg, als de te contacteren persoon
juist is, maar het nummer verkeerd is,
“Volgende” of “Vorige” om de andere
telefoonnummers voor deze persoon
te zien.
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
54
Zeg, om het weergegeven nummer te
bellen, “Bel”. De lijst kan ook
handmatig doorlopen worden met de
toetsen ▲ of ▼ op het stuurwiel, totdat
het gewenste nummer is gevonden.
Druk nu op ß/MAIN of SRC/OK om
te bellen.
❒ Druk, om het telefoongesprek te
beëindigen, langer dan 1 seconde
op ß/MAIN.
SNELGIDS VAN
DE SMS-LEZER
(alleen voor mobiele
telefoons die deze
functie ondersteunen)
Als uw Bluetooth®
telefoon deze
functie ondersteunt, zal Blue&Me™
u, wanneer u een nieuw SMS-bericht
ontvangt, u waarschuwen met een
geluidssignaal en u vragen of u het
bericht wilt lezen.
❒ zeg “Ja” of druk op de toets
ß/MAIN of SRC/OK, het systeem
zal het laatst ontvangen bericht
voorlezen
❒ zeg “Nee” of druk op de toets
&/ , het systeem slaat het
bericht op en u kunt het later lezen.
SNELGIDS MEDIA PLAYER
Ga voor het afspelen van de digitale
audiobestanden opgeslagen op een
USB-apparaat als volgt te werk:
❒ Kopieer de nummers op het
USB-apparaat.
❒ Voor USB-apparaten zonder
USB-kabel: sluit het USB-apparaat
eenvoudigweg (rechtstreeks of met
een verlengkabel) aan op de
USB-poort in de auto.
–
❒ Voor USB-apparaten met een
USB-kabel, moet het ene eind op
het USB-apparaat en het andere
eind op de USB-poort in de auto
aangesloten worden.
❒ Draai de contactsleutel naar de
stand MAR. Blue&Me™ zal de
digitale nummers automatisch
afspelen.
❒ De tijd die Blue&Me™ nodig heeft
om het USB-apparaat te herkennen
en het afspelen te starten, kan van
het type apparaat, zijn capaciteit en
inhoud afhangen.
❒ Nadat Blue&Me™ de bibliotheek
van digitale audiobestanden heeft
aangemaakt, kunnen nummers,
albums, artiesten en playlists
geselecteerd worden door
Blue&Me™ handmatig of via
spraak te bedienen.
Als het USB-apparaat veel
bestanden bevat, kan het
aanmaken van de bibliotheek enige
minuten duren.
❒ Men kan ook kiezen of de
audiobestanden automatisch
worden afgespeeld als het
USB-/iPod-apparaat wordt
aangesloten of dat ze alleen op
commando worden afgespeeld.
55
LIJST MET
BESCHIKBARE
SPRAAKOPDRACHTEN
De belangrijkste spraakopdrachten van
Blue&Me™ zijn hieronder vermeld.
Spraakopdrachten die altijd
beschikbaar zijn
❒ Help
❒ Annuleer
❒ Herhaal
Spraakopdrachten
handsfreefunctie
❒ Kies
❒ Bel [Naam]
❒ Telefoon
❒ Bel terug
❒ Opnieuw bellen
❒ Kies opnieuw
Spraakopdrachten
SMS-berichtenlezer
❒ Laatste lezen
❒ Berichtenlezer
Spraakopdrachten Media Player
❒ Media player
❒ Afspelen
❒ Stoppen
❒ Volgende
❒ Vorige
❒ Willekeurige volgorde Aan
❒ Willekeurige volgorde Uit
❒ Herhalen Nummer Aan
❒ Herhalen Nummer Aan
❒ Automatisch afspelen Aan
❒ Automatisch afspelen Uit
❒ Huidig nummer
Spraakcommando's voor de
instellingsfuncties
❒ Instellingen
❒ Media-instellingen
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
56
AUX
Druk, om de AUX-bron te activeren,
meerdere malen op de MEDIA-toets
(op het frontpaneel van de autoradio) of
op de SRC-toets op het stuurwiel tot
deze bron wordt weergegeven.
OPMERKING
❒ de functies van het apparaat dat is
verbonden met de AUX-aansluiting
worden rechtstreeks door het
apparaat geregeld.
Het is niet mogelijk om
nummer/map/playlist te veranderen
met de bedieningstoetsen van de
autoradio of die op het stuurwiel.
❒ Laat de kabel van uw draagbare
apparaat niet in de AUX-aansluiting
zitten.
51 - USB-poort / AUX-aansluiting DVDF0S032c
INBOUWVOORBEREIDIN
G VOOR DRAAGBAAR
NAVIGATIESYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Plaats het draagbare navigatiesysteem
in de houder op het dashboard, fig 52.
52 DVDF0S0155c
TANKEN
20) 26)
BENZINE- EN
DIESELVERSIES fig. 53
Tankdop openen
❒ open het klepje A;
❒ draai de contactsleutel linksom in
het slot en draai de dop B los;
❒ plaats tijdens het tanken de dop
zoals afgebeeld.
53 DVDF0S033c
57
Benzinemotoren
Tank uitsluitend loodvrije benzine met
een octaangetal van minstens 95 RON
(specificatie EN228).
Dieselmotoren
Gebruik uitsluitend diesel voor
motorvoertuigen (EN590-specificatie).
LPG-VERSIES
LPG-vulopening
De LPG-vulopening bevindt zich naast
de benzinevuldop.
Deze is voorzien van een terugslagklep
die in het huis van de vulopening zit.
54 DVDF0S034c
Open, om de vulopening te bereiken,
de toegangsklep A - fig. 54 en draai de
dop B los.
Neem de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht tijdens
het tanken:
❒ zet de motor af;
❒ trek de handrem aan;
❒ draai de contactsleutel naar STOP;
❒ rook niet;
❒ geef het speciale verloopstuk aan
het personeel dat LPG tankt.
BELANGRIJK Voordat de tank met
LPG wordt gevuld, dient het
gekwalificeerde personeel te
controleren of het verloopstuk correct
op de vulopening is geschroefd.
BELANGRIJK Afhankelijk van het land
zijn er verschillende soorten
verloopstukken voor LPG-tankstations.
Het verloopstuk C - fig. 55 dat bij de
auto in een speciaal doosje wordt
geleverd, is speciaal ontworpen voor
het land waarin de auto verkocht is.
Als u in een ander land rijdt, moet u
uitzoeken welke soort verloopstuk daar
gebruikt wordt.
BELANGRIJK Gebruik uitsluitend LPG
voor motorvoertuigen.
BELANGRIJK Bewaar uw LPG-
verloopstuk zorgvuldig zodat het niet
beschadigd raakt.
55 DVDF0S035c
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
58
VERSIE MET LPG-
SYSTEEM
45) 26)
INLEIDING
De LPG-uitvoering heeft twee
brandstoftoevoersystemen: een voor
benzine en een voor LPG.
Het LPG-systeem is, net als dat voor
benzine, een multipoint sequentieel
gefaseerd systeem met speciale
elektrische injectoren.
PASSIEVE
VEIILIGHEID/ACTIEVE
VEILIGHEID
Passieve veiligheid
De auto heeft dezelfde passieve
veiligheidsspecificaties als de andere
versies. Met name zijn de
bevestigingen van de tank (die in de
ruimte voor het reservewiel is geplaatst)
zodanig ontworpen dat ze de
botsproeven in overeenstemming met
de veiligheidsstandaards van Fiat
hebben doorstaan.
Actieve veiligheid
De auto heeft dezelfde actieve
veiligheidsspecificaties als de andere
uitvoeringen.
Alhoewel het LPG-systeem talrijke
veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt
geadviseerd als volgt te werk te gaan
als de auto lange tijd niet gebruikt
wordt of als de auto verplaatst wordt in
een noodgeval na pech of een ongeval:
❒ maak de bevestigingselementen
A - fig. 56, los en verwijder
vervolgens het deksel B;
56 DVDF0S036c
❒ sluit de LPG-kraan door de
gekartelde ring C - fig. 57 rechtsom
te draaien;
❒ breng het deksel weer aan en draai
de bevestigingselementen weer
vast.
57 DVDF0S037c
59
LPG-TANK
De auto heeft een tank (onder druk)
A - fig. 58 voor de opslag van LPG in
vloeibare toestand. Deze ringvormige
tank is in de ruimte voor het
reservewiel geplaatst en is op
passende wijze beschermd.
Certificatie LPG-TANK
De LPG-tank is gecertificeerd in
overeenstemming met de huidige
voorschriften.
In Italië heeft de tank een levensduur
van 10 jaar vanaf de
kentekenregistratiedatum van de auto.
Als de auto in een ander land dan Italië
op kenteken is gezet, kunnen de
levensduur en de test-
/inspectieprocedures variëren
afhankelijk van de wetgeving die in dat
land van kracht is.
58 DVDF0S039c
Neem in ieder geval, als de tijdslimiet in
het betreffende land verstreken is,
contact op met het Fiat Servicenetwerk
om de tank te laten vervangen.
De identificatiegegevens van de tank
zijn op de tank zelf gedrukt, onder de
multikleppengroep:
❒ identificatie land van
typegoedkeuring en
typegoedkeuringsnummer;
❒ soort gas waarvoor de tank is
ontworpen (LPG);
❒ naam van tankfabrikant;
❒ keuringsdruk van de tank (30 bar);
❒ maximum vulpercentage (80%);
❒ tankafmetingen;
❒ nominale tankinhoud in liters;
❒ fabricagedatum tank (maand/jaar);
❒ serienummer van de tank.
KEUZE VAN
BRANDSTOFTOEVOER
BENZINE OF LPG
De keuzeschakelaar
(benzine/LPG) bevindt zich op de
centrale tunnel fig. 59 en bevat:
❒ A benzine-/LPG-schakelaar.
❒ B LPG-meter; 5 leds, vier groene en
een oranje om de reserve aan te
geven. De oranje led gaat branden
als er nog maar één groene led
brandt.
❒ C aanduiding werking op benzine:
oranje led naast schakelaar A. Deze
functie wordt rechtstreeks door de
LPG-regeleenheid geregeld.
❒ D aanduiding werking op LPG:
groene led naast schakelaar A.
Deze functie wordt rechtstreeks
door de LPG-regeleenheid
geregeld.
WAARSCHUWING Als de
contactsleutel naar MAR wordt
gedraaid, gaan alle leds gedurende
ongeveer 4 seconden branden
(controlefunctie).
KE
NN
ISM
AK
ING
ME
T D
E A
UTO
60
WAARSCHUWING Als de
contactsleutel naar STOP wordt
gedraaid, blijft de led voor de
geselecteerde werking gedurende
ongeveer 2 seconden branden
(led C of D).
Het starten vindt altijd plaats op
benzine; daarna, afhankelijk van de
stand van de schakelaar
A - fig. 59, gebeurt het volgende:
❒ de schakelaar A naar rechts
ingedrukt (aangegeven met het
symbool K) geeft werking op
benzine aan, samen met de
inschakeling van de bijbehorende
oranje led C;
❒ de schakelaar A naar links ingedrukt
(aangegeven met het symbool G)
geeft werking op LPG aan, samen
met de inschakeling van de
bijbehorende groene led D.
59 DVDF0S040c
Vijf leds B (een oranje en vier groene)
aan de bovenkant van de schakelaar
geven de hoeveelheid LPG in de tank
aan.
Als het LPG op is, schakelt het
systeem automatisch over op benzine:
de oranje led C naast de schakelaar
gaat branden en de groene led D die
de werking op LPG aangeeft, gaat uit.
Wanneer er weer LPG getankt wordt,
keert het systeem, na een start op
benzine, automatisch terug naar
werking op LPG: de oranje led C naast
de schakelaar gaat uit en de groene
led D voor werking op LPG gaat
branden.
Als u uitdrukkelijk op benzine wilt
rijden, drukt u op de rechterkant van
de schakelaar A.
De oranje led C naast de schakelaar
gaat branden om aan te geven dat de
omschakeling heeft plaatsgevonden
(het LPG-brandstofsysteem is volledig
uitgeschakeld).
De brandstoftoevoer kan alleen
teruggezet worden op LPG door de
schakelaar opnieuw te bedienen; de
groene led D naast de schakelaar gaat
weer branden om aan te geven dat de
omschakeling heeft plaatsgevonden.
Bovendien kan, bij het starten bij een
buitentemperatuur van minder dan
ongeveer –10°C, de omschakeltijd van
benzine naar LPG langer zijn om de
drukregelaar voor te verwarmen.
BELANGRIJK Als de omschakeling
tijdens een acceleratie of
tussenacceleratie gebeurt, dan kan
een korte onderbreking worden
gevoeld.
61
VEILIGHEIDSGOR-
DELS EN
GORDELSPANNERS
21) 9)
VEILIGHEIDSGORDELS
Gebruik van de veiligheidsgordels
❒ De veiligheidsgordel moet
omgelegd worden terwijl men goed
rechtop, met de rug tegen de
rugleuning zit.
❒ Pak, om de gordel om te leggen,
het lipje A - fig. 60 en steek dit in de
gesp B, totdat de klik van het
vergrendelen wordt gehoord. Als
tijdens het uittrekken de gordel
blokkeert, laat hem dan een stukje
teruglopen en trek hem vervolgens
langzaam uit.
❒ Druk, om de gordel los te maken,
op knop C.
❒ De oprolautomaat kan blokkeren als
de auto op een steile helling staat:
dit is normaal. Bovendien blokkeert
de oprolautomaat als de gordel snel
wordt uitgetrokken of bij hard
remmen, botsingen en bochten die
op hoge snelheid worden genomen.
SBR-SYSTEEM
(voor bepaalde versies/markten)
Het systeem herinnert de chauffeur en
de passagier op de voorstoel eraan
hun veiligheidsgordels vast te maken
met visuele aanwijzingen (de lampjes
op het instrumentenpaneel gaan
branden en er klinkt een
geluidssignaal).
60 DVDF0S041c
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om het SBR-systeem
permanent te laten uitschakelen.
Het SBR-systeem kan te allen tijde via
het Setup-menu opnieuw worden
ingeschakeld (zie paragraaf
“Menuopties” in het hoofdstuk
“Kennismaking met het voertuig”).
GORDELSPANNERS
Om de efficiëntie van de
veiligheidsgordels te vergroten is het
voertuig uitgerust met gordelspanners
die, in geval van een heftige frontale
botsing, de gordel enkele centimeters
aantrekken zodat de gordel perfect
aansluit op degene die hem draagt
voordat de voorwaartse beweging
wordt beperkt. De rolautomaat
blokkeert als de gordelspanner in
werking is geweest; het oprollen van
de gordel is niet meer mogelijk, ook
niet als hij handmatig wordt begeleid .
VEILIGHEIDS
VE
ILIG
HE
IDS
62
Deze auto is ook uitgerust met een
tweede gordelspanner (in de buurt van
de dorpellijst). De activering hiervan
kan herkend worden aan de verkorting
van de metalen kabel.
Tijdens de werking van de
gordelspanner kan er een wat rook
ontsnappen. Deze rook is niet
schadelijk en duidt niet op
brandgevaar.
WAARSCHUWING: Voor een maximale
bescherming door de gordelspanners
moet de veiligheidsgordel zo worden
omgelegd dat hij goed op borst en
bekken aansluit.
De gordelspanner behoeft geen
onderhoud of smering: elke
verandering van de oorspronkelijke
conditie zal de werking ervan
benadelen. Als de gordelspanner door
extreme natuurlijke gebeurtenissen
(bijv. overstromingen, vloedgolven enz.)
met water en modder in contact is
geweest, dan moet hij worden
vervangen.
KRACHTBEGRENZERS
Voor een nog betere bescherming van
de inzittenden bij een ongeval, zijn de
oprolautomaten van de gordels
voorzien van een krachtbegrenzer die
bij een frontale aanrijding de
piekbelasting op de borst en
schouders beperken.
ONDERHOUD VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Volg voor het juiste onderhoud van de
veiligheidsgordels de volgende
aanwijzingen zorgvuldig op:
❒ zorg er altijd voor dat de gordel
goed is uitgetrokken en niet
gedraaid is; controleer ook of hij
zonder haperingen werkt;
❒ controleer de werking van de
veiligheidsgordel als volgt: maak de
gordel vast en trek hard aan de
gordel.
❒ vervang de gordel na een ongeval,
ook al lijkt hij niet beschadigd.
Vervang de gordels ook altijd als de
gordelspanners werden
geactiveerd;
❒ gebruik water en neutrale zeep om
de gordels met de hand te wassen.
Spoel de gordels en laat ze in de
schaduw drogen. Gebruik nooit
agressieve, blekende of kleurende
middelen of andere chemische
stoffen die het weefsel van de
gordel kunnen aantasten;
❒ voorkom dat er vocht in de
oprolautomaat komt: de goede
werking ervan is alleen
gegarandeerd als ze droog blijven;
❒ vervang de gordel als deze
duidelijke sporen van slijtage of
beschadiging vertoont.
63
ALGEMENE
WAARSCHUWINGEN
VOOR HET GEBRUIK
VAN DE
VEILIGHEIDSGORDELS
Leg de veiligheidsgordel altijd om
alvorens weg te rijden.
Ook zwangere vrouwen moeten de
veiligheidsgordel omleggen: voor
zwangere vrouwen en het ongeboren
kind wordt het risico op verwondingen
bij een ongeval fors ingeperkt als de
gordel wordt gedragen. Uiteraard
moeten zwangere vrouwen het
onderste deel van de gordel lager
omleggen, zodat de gordel over het
bekken en onder de buik langs loopt,
fig. 61.
61 DVDF0S042c
De gordelband mag nooit gedraaid zijn.
Het bovenste gordelgedeelte moet
over de schouder en schuin over de
borst liggen. Het onderste
gordelgedeelte moet over het bekken
en dus niet over de buik liggen.
Gebruik nooit voorwerpen
(klemmen enz.) die een goede
aansluiting van de gordel op het
lichaam verhinderen, fig. 62.
62 DVDF0S043c
Elke gordel kan slechts een enkele
persoon beschermen. Vervoer nooit
kinderen op de schoot van inzittenden
met één veiligheidsgordel voor beiden.
Plaats in het algemeen geen enkel
voorwerp tussen de gordel en het
lichaam van een inzittende, fig. 63.
63 DVDF0S044c
VE
ILIG
HE
IDS
64
KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
22), 23 9)
Om een optimale bescherming bij een
ongeval te kunnen garanderen, moeten
alle inzittenden zitten en gebruik
maken van goedgekeurde
beveiligingssystemen, ook
pasgeborenen en kinderen.
Dit is een wettelijke verplichting in alle
EU-landen, conform de Europese
richtlijn 2003/20/EC.
Vergeleken met een volwassene, is het
hoofd van kleine kinderen in
verhouding tot de rest van het lichaam
groter en zwaarder, maar de spieren en
de botstructuur van kinderen zijn nog
niet volledig ontwikkeld. Daarom zijn
correcte beveiligingssystemen, naast
veiligheidsgordels voor volwassenen,
noodzakelijk om het gevaar van letsel
in geval van een aanrijding, remmen of
plotselinge manoeuvres, zo veel
mogelijk te beperken. Kinderen moeten
veilig en comfortabel op hun zitplaats
blijven. Afhankelijk van de
eigenschappen van de gebruikte
kinderzitjes, wordt geadviseerd om
kinderzitjes zo lang mogelijk tegen de
rijrichting in te monteren
(tot het kind minstens 3–4 jaar oud is),
omdat die stand bij een ongeval de
meeste bescherming biedt.
Om het meest geschikte kinderzitje te
kiezen, moet rekening worden
gehouden met het gewicht van het
kind; er zijn verschillende types
kinderzitjes en men dient steeds het
type te kiezen dat het meest geschikt
is voor het kind.
De Europese norm ECE-R44 verdeelt
de veiligheidssystemen in vijf groepen
onder:
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ 0-13 kg
Groep 1 - 9-18 kg
Groep 2 - 15-25 kg
Groep 3 - 22-36 kg
Kinderen langer dan 1,50 m worden
wat de beveiligingssystemen betreft
gelijkgesteld aan volwassenen en
moeten de standaard
veiligheidsgordels dragen.
Alle beveiligingssystemen moeten
voorzien zijn van de
typegoedkeuringsgegevens en het
keurmerk op een label dat stevig
bevestigd moet zijn op het kinderzitje
en dat absoluut niet verwijderd mag
worden.
In het Mopar® Lineaccessori-
assortiment zijn kinderzitjes voor elke
gewichtsgroep opgenomen.
Het gebruik van deze kinderzitjes wordt
aanbevolen, omdat ze speciaal
ontworpen en getest zijn voor Fiat-
modellen.
GROEP 0 en 0+
❒ Baby's tot 13 kg moeten in
babyzitjes worden vervoerd die
achterstevoren zijn geplaatst,
waarbij het achterhoofd wordt
gesteund en bij plotseling remmen
de nek niet wordt belast.
❒ Het babyzitje wordt op zijn plaats
gehouden door de
veiligheidsgordels van de auto en
moet het kind beschermen met de
eigen gordels.
64 DVDF0S045c
65
GROEP 1
❒ Kinderen met een gewicht van 9 tot
18 kg mogen in een in de rijrichting
gemonteerd kinderzitje vervoerd
worden.
65
9-18 kg
DVDF0S046c
GROEP 3
❒ Voor kinderen met een gewicht
tussen 22 en 36 kg bestaan er
geschikte verhogingen om de
veiligheidsgordel correct te kunnen
omleggen.
In fig. 67 is een voorbeeld van de juiste
positie van het kind op de achterbank
weergegeven.
Kinderen langer dan 1,50 m kunnen de
veiligheidsgordels net zoals
volwassenen dragen.
67 DVDF0S048c
GROEP 2
❒ Kinderen met een gewicht tussen
15 en 25 kg mogen rechtstreeks de
veiligheidsgordels van de auto
gebruiken.
Het kinderzitje is in dit geval nodig om
het kind correct ten opzichte van de
gordels te plaatsen, zodat het
diagonale gordelgedeelte schuin over
de borst en nooit langs de nek ligt; het
onderste gordelgedeelte moet over het
bekken en niet over de buik liggen.
66 DVDF0S047c
VE
ILIG
HE
IDS
66
GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN
UNIVERSELE KINDERZITJES
De Fiat 500 voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EG-richtlijn inzake de montage van kinderzitjes op de verschillende
plaatsen in de auto overeenkomstig de volgende tabel:
Groep Gewichtsgroep Voorpassagier Achterpassagier
Groep 0, 0+ tot 13 kg U U
Groep 1 9–18 kg U U
Groep 2 15–25 kg U U
Groep 3 22–36 kg U U
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-norm
voor de aangegeven “Groepen”.
Hieronder zijn de belangrijkste veiligheidsvoorschriften voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven:
Monteer het kinderzitje op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de beste bescherming biedt.
Als de frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, altijd controleren of het lampje “ op het middelste dashboardpermanent brandt, om er zeker van te zijn dat de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld.
Neem de aanwijzingen die de producent verplicht bij het kinderzitje moet leveren zorgvuldig in acht. Bewaar dezeaanwijzingen samen met de overige documenten en dit instructieboek in het voertuig. Gebruik geen gebruikte kinderzitjeswaarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door eraan te trekken.
Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één zitje.
Controleer altijd of de veiligheidsgordel niet langs de nek van het kind loopt.
Controleer tijdens het rijden of het kind geen verkeerde houding aanneemt of de gordels losmaakt.
Laat een kind nooit de het diagonale gordelgedeelte onder zijn arm of achter zijn rug omleggen.
Vervoer kinderen nooit op schoot, ook geen pasgeborenen. Niemand is in staat om een kind vast te houden bij een ongeval.
Na een ongeval moet het kinderzitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
67
INBOUWVOORBEREI
DING “ISOFIX”-
KINDERZITJE 23)
De auto is uitgerust met ISOFIX
verankeringspunten, een nieuwe
Europese standaard die het monteren
van een kinderzitje snel, eenvoudig en
veilig maakt. Er kunnen zowel
traditionele kinderzitjes als universele
Isofix kinderzitjes gemonteerd worden.
68 DVDF0S049c
Ter illustratie is een Isofix Universeel-
kinderzitje voor gewichtsgroep
1 weergegeven in fig. 68.
Voor andere gewichtsgroepen zijn
specifieke Isofix-kinderzitjes voorzien.
Deze kinderzitjes kunnen alleen worden
gebruikt als ze speciaal voor deze auto
ontworpen, getest en goedgekeurd zijn
(zie overzicht auto’s met bijbehorende
kinderzitje).
MONTAGE UNIVERSEEL
ISOFIX KINDERZITJE
Maak het kinderzitje vast aan de twee
metalen verankeringspunten A - fig. 69
die tussen de rugleuning en de zitting
van de achterbank zitten; verwijder
vervolgens de hoedenplank en
bevestig de bovenste gordel (geleverd
bij het kinderzitje) vast aan het
verankeringspunt B - fig. 70 dat
onderaan achter de rugleuning zit.
Bij Universele Isofix kinderzitjes moeten
alle zitjes goedgekeurd zijn volgens de
ECE R44/03-richtlijn (R44/03 of hoger)
“Universeel Isofix”.
In het Mopar -
assortiment zijn een Universeel Isofix
“Duo Plus”-kinderzitje en het speciale
“G 0/1 S” zitje beschikbaar.
Zie het betreffende instructieboekje
voor meer informatie over de montage
en/of het gebruik van het kinderzitje.
69 DVDF0S050c
70 DVDF0S051c
® Lineaccessori
VE
ILIG
HE
IDS
68
GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN
ISOFIX KINDERZITJES (FIAT 500)
In de onderstaande tabel worden, in overeenstemming met de Europese norm ECE 16, de verschillende montagemogelijkheden
getoond voor Isofix kinderzitjes op stoelen die zijn uitgerust met Isofix bevestigingen.
Gewichtsgroep Plaatsing kinderzitje Isofix maatklassePlaats Isofix
zijkant achter
Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in E X
Groep 0+ tot 13 kg Tegen de rijrichting in E X
Tegen de rijrichting in D X
Tegen de rijrichting in C X
Groep 1 van 9 tot 18 kg Tegen de rijrichting in D X
Tegen de rijrichting in C X
In de rijrichting B IUF
In de rijrichting B1 IUF
In de rijrichting A IUF
X: Isofix-plaats niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of maatklasse.
IUF: geschikt voor in de rijrichting geplaatste Isofix kinderzitjes in de Universele categorie en typegoedgekeurd voor gebruik voor de
gewichtsgroep.
69
GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN
ISOFIX KINDERZITJES (FIAT 500C)
In de onderstaande tabel worden, in overeenstemming met de Europese norm ECE 16, de verschillende montagemogelijkheden
getoond voor Isofix kinderzitjes op stoelen die zijn uitgerust met Isofix bevestigingen.
Gewichtsgroep Plaatsing kinderzitje Isofix maatklassePlaats Isofix
zijkant achter
Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in E X
Groep 0+ tot 13 kg Tegen de rijrichting in E X
Tegen de rijrichting in D X
Tegen de rijrichting in C X
Groep 1 van 9 tot 18 kg Tegen de rijrichting in D X
Tegen de rijrichting in C X
In de rijrichting B IUF
In de rijrichting B1 IUF
In de rijrichting A X
X: Isofix-plaats niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of maatklasse.
IUF: geschikt voor in de rijrichting geplaatste Isofix kinderzitjes in de Universele categorie en typegoedgekeurd voor gebruik voor de
gewichtsgroep.
VE
ILIG
HE
IDS
70
Belangrijkste aanwijzingen dieopgevolgd moeten worden omkinderen veilig te vervoeren:
❒ Monteer kinderzitjes altijd op de
achterbank, omdat die plaats bij
een ongeval de meeste
bescherming biedt.
❒ Houd kinderen zo lang mogelijk in
kinderzitjes die tegen de rijrichting in
gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.
❒ Als de zijairbag aan passagierszijde
buiten werking is gesteld, controleer
dan altijd of het controlelampje op
het dashboard brandt om er zeker
van te zijn dat de airbag
daadwerkelijk is uitgeschakeld.
❒ Indien een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de achterbank is
gemonteerd, dan is het raadzaam
om het kinderzitje zo dicht mogelijk
tegen de voorstoel aan te
monteren.
❒ Volg de aanwijzingen die bij het
kinderzitje zelf geleverd zijn
zorgvuldig op. Bewaar deze
aanwijzingen samen met de overige
documenten en dit instructieboek in
het voertuig. Gebruik geen
gebruikte kinderzitjes waarvan de
gebruiksaanwijzingen ontbreken.
❒ Elk kinderzitje is bedoeld voor één
kind; gebruik het nooit om twee
kinderen tegelijk te vervoeren.
❒ Controleer altijd of de gordel niet
langs de nek van het kind loopt.
❒ Controleer of de gordel goed is
vastgemaakt door eraan te trekken.
❒ Controleer tijdens het rijden of het
kind geen verkeerde houding
aanneemt of de gordels losmaakt.
❒ Laat een kind nooit de het
diagonale gordelgedeelte onder zijn
arm of achter zijn rug omleggen.
❒ Vervoer kinderen nooit op schoot,
ook geen pasgeborenen. Niemand
is in staat om een kind vast te
houden bij een ongeval.
❒ Na een ongeval moet het kinderzitje
door een nieuw exemplaar worden
vervangen.
AIRBAGS 24)
Afhankelijk van de versie, kan de auto
voorzien zijn van frontairbags voor
bestuurder en passagier, een
knieairbag voor de bestuurder en
zijairbags - hoofdairbags voor.
FRONTAIRBAGS
De frontairbags voor
bestuurder/passagier en de knie-airbag
voor de bestuurder (voor bepaalde
versies/markten) beschermen de
inzittenden op de voorstoelen in het
geval van middelzware/zware frontale
botsingen, door de airbag tussen de
inzittende en het stuurwiel of het
dashboard op te blazen.
Als de airbags niet worden opgeblazen
bij andere soorten botsingen
(botsingen opzij, achterop, over de kop
slaan enz.), wijst dit niet op een storing
van het systeem.
Bij een frontale botsing wordt de airbag
door een elektronische regeleenheid
opgeblazen.
71
Het kussen blaast onmiddellijk op
tussen de inzittende voorin en het
stuurwiel of het dashboard, waardoor
het lichaam van de inzittende wordt
opgevangen en de kans op
verwondingen wordt beperkt. Direct na
het opblazen loopt de airbag weer
leeg.
De frontairbags zijn geen vervanging
voor de veiligheidsgordels, maar een
aanvulling. Draag dus altijd
veiligheidsgordels, zoals trouwens bij
de wet voorgeschreven is in alle
Europese landen en de meeste landen
daarbuiten.
Bij een botsing kunnen degenen die
geen veiligheidsgordel dragen, in
contact komen met een airbag die nog
niet volledig opgeblazen is. Onder deze
omstandigheden wordt de inzittende
minder door de airbag beschermd.
Frontairbags kunnen in de volgende
situaties niet geactiveerd worden:
❒ frontale botsingen tegen makkelijk
vervormbare onderdelen, die niet
het front van de auto zijn
(bijv. spatbord tegen de vangrail);
❒ de auto schuift onder andere auto’s
of veiligheidsbarrières
(bijvoorbeeld onder vrachtwagens of
vangrails);
❒ in deze situaties bieden ze geen
aanvullende bescherming ten
opzichte van de veiligheidsgordels,
zodat hun activering geen zin heeft.
In deze gevallen wijst de uitgebleven
activering dus niet op een storing
van het systeem.
De frontairbags (bestuurder, passagier,
knieairbag voor bestuurder) zijn
ontworpen en afgesteld om inzittenden
voorin met omgelegde
veiligheidsgordels zo goed mogelijk te
beschermen.
Wanneer de airbags volledig
opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle
ruimte in beslag tussen het stuurwiel en
de bestuurder, tussen de onderste
bescherming van de stuurkolom en de
knieën van de bestuurder en tussen het
dashboard en de voorpassagier.
Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
bescherming van de omgelegde gordel
volstaat) worden de airbags niet
opgeblazen.
Veiligheidsgordels moeten dus altijd
gedragen worden. Bij een frontale
aanrijding zorgen de veiligheidsgordels
ervoor dat de inzittenden in de juiste
stand worden gehouden.
VE
ILIG
HE
IDS
72
FRONTAIRBAG
BESTUURDERSZIJDE
(A - fig. 71)
❒ Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een
speciale ruimte in het midden van
het stuurwiel is geplaatst.
71 DVDF0S087c
FRONTAIRBAG
PASSAGIERSZIJDE
(B - fig. 72)
❒ Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een
speciale ruimte in het dashboard is
opgeborgen: deze airbag heeft een
groter volume dan de
bestuurdersairbag.
72 DVDF0S053c
FRONTAIRBAG
PASSAGIER EN
KINDERZITJES 24)
NEEMALTIJD de aanwijzingen
vermeld op het etiket op de zonneklep
aan passagierszijde in acht.
72a DVDF0S160c
73
Frontairbag passagier en kinderzitjes: OPGELET
VE
ILIG
HE
IDS
74
KNIEAIRBAG AAN
BESTUURDERSZIJDE
(voor bepaalde versies/markten)
(C - fig. 73)
❒ Deze bestaat uit een onmiddellijk
opblaasbaar kussen dat in een
speciale ruimte onder de onderste
afschermkap van de stuurkolom is
geplaatst, op kniehoogte: deze
airbag biedt extra bescherming bij
een frontale botsing.
73 DVDF0S054c
UITSCHAKELING
VAN DE AIRBAGS AAN
PASSAGIERSZIJDE:
FRONTAIRBAG EN
ZIJAIRBAG
(voor bepaalde versies/markten)
Als een kind in een kinderzitje dat
achterstevoren op de voorstoel is
geplaatst vervoerd moet worden,
schakel dan de frontairbag en de
zijairbag aan passagierszijde uit (voor
bepaalde markten/versies).
Het lampje “ op het
instrumentenpaneel gaat continu
branden tot de passagiersairbags
(front- en zijairbags) opnieuw worden
ingeschakeld (voor bepaalde
versies/markten).
BELANGRIJK Voor het handmatig
uitschakelen van de passagiersairbags
(front- en zijairbags, voor bepaalde
versies/markten) wordt verwezen naar
de paragraaf “Uitschakeling
frontairbags en zijairbags aan
passagierszijde” in het hoofdstuk
“Kennismaking met de auto”.
75
ZIJAIRBAGS
(Zijairbags - Hoofdairbags) 23)
ZIJAIRBAGS
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaan uit twee onmiddellijk
opblaasbare kussens die zich in de
rugleuning van de voorstoelen
bevinden, fig. 74, en die het bekken, de
borst en schouders van de inzittenden
bij middelzware zijdelingse botsingen
beschermen.
74 DVDF0S055c
HOOFDAIRBAG
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bestaan uit twee gordijnairbags die
in de zijkant van de dakbekleding zijn
opgenomen, fig. 75, en zijn afgedekt met
afwerkingselementen. De hoofdairbags
bieden bescherming aan het hoofd van
de inzittenden voorin bij zijdelingse
botsingen, dankzij het grote oppervlak dat
zij in opgeblazen toestand beslaan.
75 DVDF0S056c
BELANGRIJK Het systeem biedt de
beste bescherming bij een zijdelingse
botsing als de passagier correct op zijn
stoel zit, zodat de hoofdairbag zo goed
mogelijk opgeblazen kan worden.
VE
ILIG
HE
IDS
76
BELANGRIJK De frontairbags en/of
zijairbags kunnen geactiveerd worden bij
krachtige stoten aan de onderzijde van
de carrosserie (bijv. heftige botsing tegen
drempels of stoepranden, grote gaten of
verzakkingen in het wegdek etc.).
BELANGRIJK Als de airbag geactiveerd
wordt, ontsnapt een kleine hoeveelheid
poeder. Dit poeder is niet schadelijk en
duidt niet op het begin van een brand.
Bovendien kan het oppervlak van de
opgeblazen airbag en het interieur van
het voertuig bedekt zijn met een
poederlaagje. Dit poeder kan irriterend
zijn voor de huid en de ogen.
Na aanraking onmiddellijk wassen met
water en neutrale zeep.
BELANGRIJK Als een of meerdere
veiligheidsvoorzieningen zijn geactiveerd
ten gevolge van een ongeval, neem dan
contact op met het
Fiat Servicenetwerk om deze
veiligheidsvoorzieningen te laten
vervangen en om de werking van het
systeem te laten controleren.
De controle, reparatie en vervanging van
airbags moeten door het Fiat
Servicenetwerk worden uitgevoerd. Als
de auto wordt gesloopt, moet het
airbagsysteem onbruikbaar worden
gemaakt door het Fiat Servicenetwerk.
BELANGRIJK Gordelspanners,
frontairbags en zijairbags worden op
verschillende manieren geactiveerd,
afhankelijk van het type botsing. Als een
of meerdere van deze voorzieningen niet
in werking treden, dan duidt dat niet op
een storing in het systeem.
77
DE MOTOR
STARTEN
fig. 76 25) 10)
Benzineversies (uitgezonderd 0.9
TwinAir 105 pk)
❒ trek de handrem aan;
❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;
❒ trap het koppelingspedaal volledig
in zonder het gaspedaal aan te
raken;
❒ draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
0.9 TwinAir 105 pk versies
❒ trek de handrem aan;
❒ plaats de versnellingspook in z’n vrij
of trap het koppelingspedaal
volledig in als een andere versnelling
dan de vrijstand is ingeschakeld;
❒ draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
Dieselversies
❒ trek de handrem aan;
❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;
❒ draai de contactsleutel naar MAR en
wacht tot de lampjes of symbolen
m en doven;
❒ trap het koppelingspedaal in;
❒ draai de contactsleutel naar AVV en
laat deze los zodra de motor start.
LPG-versies
De motor wordt altijd gestart op
benzine, ongeacht de eerder gekozen
werking. Daarom moet er altijd genoeg
benzine in de tank zitten.
76 DVDF0S057c
HANDREM
26)
De handremhefboom, fig, 77, bevindt
zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen de
hefboom omhoog trekken tot de auto
niet meer kan bewegen.
Om de handrem los te zetten, de
hefboom een stukje omhoog trekken
en vervolgens op ontgrendelingsknop
A - fig. 77 drukken; houd de knop in
gedrukt en laat de hefboom zakken.
77 DVDF0S162c
STARTEN EN RIJDEN
STA
RTE
N E
N R
IJD
EN
78
GEBRUIK VAN DE
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
27) 11)
Trap, om de versnellingen in te
schakelen, het koppelingspedaal volledig
in en plaats de versnellingspook in de
gewenste stand (het schakelschema is
aangegeven op de pookknop fig. 78).
Om de 6e versnelling in te schakelen bij
auto’s die hiervan zijn voorzien: houd
de pook naar rechts gedrukt om te
voorkomen dat per ongeluk de
4e versnelling wordt ingeschakeld.
Hetzelfde geldt bij het schakelen van de
6e naar de 5e versnelling.
78 DVDF0S0156c
BELANGRIJK De achteruitversnelling
kan alleen ingeschakeld worden als de
auto volledig stilstaat. Wacht bij
draaiende motor minstens 2 seconden
met het koppelingspedaal helemaal
ingetrapt alvorens de achteruit in te
schakelen, om beschadiging aan de
tandwielen te voorkomen.
Om de achteruit R vanuit de vrijstand in
te schakelen: trek de ring A - fig. 78
onder de knop omhoog en verplaats
de versnellingspook naar rechts en
vervolgens naar achteren.
BELANGRIJK Het koppelingspedaal
mag uitsluitend voor het schakelen
gebruikt worden. Laat tijdens het
rijden de voet nooit, zelfs niet licht, op
het koppelingspedaal rusten.
Bij bepaalde versies/markten kan de
regelelektronica van het
koppelingspedaal een foutieve rijstijl
als een storing interpreteren.
GEBRUIK VAN DE
DUALOGIC
VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde versies/markten)
11)
WERKING
De versnellingsbak kan op twee
manieren werken:
❒ HANDMATIG de bestuurder beslist
zelf wanneer hij zal schakelen;
❒ AUTO het systeem beslist wanneer
er geschakeld wordt.
HANDMATIGE
BEDIENING
❒ Houd het rempedaal ingetrapt en
start de motor.
❒ Duw de hendel A - fig. 79 naar (+) om
de eerste versnelling in te schakelen
(vanuit N of R kan de pook in de
middelste stand worden geplaatst) of
naar R om de achteruit in te schakelen.
❒ Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
❒ Duw tijdens het rijden de hendel A
van de versnellingsbak naar (+) om
de volgende hogere versnelling of
naar (–) om de volgende lagere
versnelling in te schakelen.
79
AUTOMATISCHE
BEDIENING
❒ Houd het rempedaal ingetrapt en
start de motor.
❒ Duw de keuzehendel naar A/M om
de automatische werking in te
schakelen of naar R om de achteruit
in te schakelen.
❒ Laat het rempedaal los en druk het
gaspedaal in.
79 DVDF0S059c
ECO-functie
De ECO-functie, die de werking van de
versnellingsbak optimaliseert, kan
alleen worden ingeschakeld bij de
automatische werking.
Deze functie wordt ingeschakeld door
het indrukken van de knop E - fig. 79
naast de versnellingspook
(1.2 8V versies), of het indrukken van
de knop ECO fig. 80 op het dashboard
(0.9 TwinAir 85 pk versies).
Bij actieve ECO-functie, toont het
display de huidige versnelling en de
woorden AUTO en ECO; het systeem
zal de schakelmomenten op basis van
de snelheid van de auto, het
motortoerental en de bedieningswijze
van het gaspedaal kiezen, met als doel
om het brandstofverbruik te beperken.
80 DVDF0S0112c
SPORT-functie
(1.4 16V versies – voor bepaalde
versies/markten)
Bij deze versies kan de bestuurder ook
de SPORT-functie gebruiken waarmee
een sportieve rijstijl wordt ingesteld die
op het schakelen, de motorregeleenheid
en de besturing ingrijpt. Druk op knop
SPORT fig. 81 op het dashboard om
deze functie in te schakelen.
81 DVDF0S0113c
STA
RTE
N E
N R
IJD
EN
80
SCHAKELPEDDELS
AAN STUUR
(voor bepaalde versies/markten) fig. 82
De versnellingsbak kan sequentieel
geschakeld worden met behulp van de
schakelpeddels aan het stuur.
❒ Om de schakelpeddels aan het
stuurwiel te kunnen gebruiken, moet
de versnellingspook A - fig. 79 in de
middelste stand tussen + en – staan:
Om een hogere versnelling in te
schakelen: trek de rechter peddel +
naar het stuurwiel.
Om een lagere versnelling in te
schakelen:
trek de linker peddel – naar het
stuurwiel.
OPMERKING De inschakeling van een
lagere (of hogere) versnelling gebeurt
alleen als het motortoerental dit
toestaat.
OPMERKING Bedien, voor een juist
gebruik van het systeem, het pedaal
uitsluitend met de rechtervoet.
82 DVDF0S088c
81
STARTEN MET
HULPACCU
25) 10)
Als de accu leeg is, kan de motor
gestart worden met een hulpaccu met
dezelfde of een iets hogere capaciteit
dan de lege accu.
BELANGRIJK Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
Ga als volgt te werk:
Trek de handrem aan van beide
voertuigen en zet de versnellingsbak
in de vrijstand. Verbind de
plusklemmen fig. 83 (+ teken bij de
klem) van beide accu’s met een
startkabel. Sluit met een tweede
startkabel de minklem – van de
hulpaccu aan op een massapunt E op
de motor of de versnellingsbak van de
auto die gestart moet worden. Start
de motor. Neem, als de motor gestart
is, de kabels in omgekeerde volgorde
los. Als de motor na enkele pogingen
niet start, blijf dan niet proberen maar
neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen
van de twee accu’s niet rechtstreeks
met elkaar: eventuele vonken kunnen
het explosieve gas ontsteken dat uit de
accu kan ontsnappen.
Als de hulpaccu in een andere auto is
geïnstalleerd, moet elk contact tussen
de metalen delen van beide auto’s
vermeden worden.
Voor versies met
Start&Stop-systeem
Wanneer men met een hulpaccu moet
starten, mag de minkabel (–) van de
hulpaccu NOOIT worden aangesloten
op de minpool (–) van de accu in de
auto, maar uitsluitend op een
massapunt op de motor of op de
versnellingsbak.
NOODGEVALLEN
83DVDF0S061c
Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat500.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat
Servicenetwerk te zoeken.
NO
OD
GE
VA
LLE
N
82
ROLLEND STARTEN
10)
Probeer de motor nooit te starten door
de auto te duwen, te slepen of van een
helling af te laten rijden.
Op die manier kan brandstof in de
katalysator terechtkomen die hierdoor
onherstelbaar beschadigd wordt.
BELANGRIJK Onthoud dat de
rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging (daar waar
aanwezig) niet werken zolang de
motor niet is gestart; om die reden is
meer kracht benodigd voor de
bediening van het rempedaal en het
stuur.
EEN WIEL
VERVANGEN 31)
KRIK
Het is nuttig om te weten dat:
❒ de krik 1,76 kg weegt;
❒ de krik niet afgesteld hoeft te
worden;
❒ de krik niet gerepareerd kan
worden: indien defect, dan moet hij
vervangen worden door een ander
origineel exemplaar;
❒ er geen enkel ander gereedschap
behalve de bijbehorende slinger op
de krik gemonteerd mag worden.
DE AUTO OPKRIKKEN
EN HET WIEL
VERWISSELEN
Ga als volgt te werk om een wiel te
vervangen:
❒ stop de auto waar dit geen gevaar
voor andere weggebruikers oplevert
en waar het wiel op veilige wijze
vervangen kan worden. De grond
moet vlak en voldoende compact
zijn.
❒ Zet de motor af en trek de handrem
aan.
❒ Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
❒ Til de bekleding van de vloer van de
bagageruimte op en draai de
middelste vergrendeling
A - fig. 84 los.
❒ Neem de gereedschapshouder B
en plaats deze dicht bij het te
verwisselen wiel.
❒ Neem het noodreservewiel C uit.
❒ Voor voertuigen met wieldeksel:
plaats, om kracht te zetten, de
bijgeleverde schroevendraaier in de
sleuf op de buitenrand.
❒ Voor auto's met lichtmetalen velgen:
verwijder de vastgeklemde naafdop
met de bijgeleverde
schroevendraaier.
❒ Draai met de bijgeleverde sleutel de
wielbouten van het te verwisselen
wiel een slag los.
❒ Draai de krik gedeeltelijk open met
de slinger.
83
❒ Plaats de krik dicht bij het te
verwisselen wiel, bij het teken �fig. 85-86 op de carrosserie.
❒ als het voertuig voorzien is van
zijskirts moet de krik, om onder het
voertuig geplaatst te kunnen
worden, gekanteld worden, fig. 87)
❒ Controleer of de krik correct
geplaatst is (zie fig. 88)
❒ Waarschuw eventuele omstanders
dat de auto wordt opgekrikt.
Niemand mag in de nabijheid van
de auto komen en de auto vooral
niet aanraken totdat deze weer
helemaal op de grond staat.
84DVDF0S062c
85 DVDF0S063c
86DVDF0S064c
87DVDF0S0163c
88DVDF0S065c
NO
OD
GE
VA
LLE
N
84
❒ Monteer de slinger om de krik te
bedienen en hef de auto op totdat
het wiel enkele centimeters van de
grond is. Zorg voor voldoende
werkruimte bij het opkrikken om
schaafwonden aan uw hand door
contact met de grond te
voorkomen. Ook de bewegende
onderdelen van de krik (bouten en
scharnieren) kunnen verwondingen
veroorzaken: raak ze niet aan.
Reinig uw handen zorgvuldig als u
per ongeluk in contact komt met
het smeervet.
❒ Zorg ervoor dat de contactvlakken
van het noodreservewiel schoon zijn
om het losraken van de wielbouten
te voorkomen.
❒ Monteer het noodreservewiel door
een van de pennen van de naaf in
een van de openingen van het wiel
te laten vallen.
❒ Draai de 4 wielbouten handvast
aan, draai aan de slinger van de krik
om de auto te laten zakken en
verwijder de krik.
❒ Draai de bouten volledig vast door
ze kruislings aan te halen .
HET WIEL WEER
MONTEREN 31), 38)
Versies met stalen velgen
❒ Zorg ervoor dat de contactvlakken
van het normale wiel en de naaf
schoon zijn om het losraken van de
wielbouten te voorkomen.
❒ Monteer het normale wiel door de 4
wielbouten in de gaten te plaatsen
en ze handvast aan te draaien.
❒ Monteer het geklemde wieldeksel
waarbij de sleuf moet samenvallen
met het ventiel.
❒ Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
❒ Draai de wielbouten volledig vast
met de bijgeleverde sleutel.
Versies met lichtmetalen velgen
❒ Plaats het wiel op de naaf en draai
de wielbouten met de bijgeleverde
sleutel vast.
❒ Laat de auto zakken en verwijder de
krik.
❒ Draai de wielbouten volledig vast
met de bijgeleverde sleutel.
❒ Monteer de vastgeklemde naafdop,
en zorg er daarbij voor dat het
referentiegat op het wiel samenvalt
met de referentiepen op de naafdop.
BELANGRIJK: door een verkeerde
montage kan de naafdop tijdens het
rijden losraken.
85
SNELLE
BANDENREPARATIE
KIT Fix&Go 32) 15)
(voor bepaalde versies/markten)
De snelle bandenreparatiekit Fix&Go
fig. 89 bevindt zich onder de mat van
de bagageruimte. De schroevendraaier
en het sleepoog kunnen naast de
Fix&Go aangetroffen worden.
89 DVDF0S066c
De Fix&Go kit bestaat uit:
❒ spuitbus A met afdichtmiddel,
voorzien van vulslang B, beide
gescheiden van de compressor C;
❒ compressor C met manometer,
ventielaansluiting voor aankoppelen
van bus A, kabel met
voedingsaansluiting D en leiding om
druk te herstellen (deze laatste is te
vinden in de carrosserie);
❒ sticker onder de spuitbus A, met
het opschrift “max. 80 km/h”, na de
reparatie van de band aan te
brengen op een voor de bestuurder
zichtbare plaats (bijv. op het
dashboard);
❒ folder met uitleg over het snelle en
correcte gebruik van Fix&Go;
❒ beschermende handschoenen;
❒ adapters voor het oppompen van
verschillende elementen.
Voorbereiding van de reparatie van
de band met Fix&Go
❒ Stop de auto voertuig op een plek
die niet gevaarlijk is voor het verkeer
en waar het wiel op veilige wijze
verwisseld kan worden.
❒ Zet de motor af en trek de handrem
aan.
❒ Schakel de eerste versnelling of de
achteruit in.
Fix&Go instructies
Lekken met een diameter van minder
dan 4 mm kunnen met Fix&Go
gerepareerd worden.
Overhandig de informatiefolder (bij
Fix&Go geleverd) aan het personeel dat
de met de bandenreparatiekit
behandelde band moet repareren.
Het afdichtmiddel van de snelle
bandenreparatiekit werkt bij
buitentemperaturen tussen –20°C
en +50°C.
Het afdichtmiddel heeft een
houdbaarheidsdatum.
NO
OD
GE
VA
LLE
N
86
EEN LAMP
VERVANGEN 33) 16)
ALGEMENE
INSTRUCTIES
❒ Controleer alvorens een lamp te
vervangen of de contacten zijn
geoxideerd;
❒ vervang defecte lampen door
exemplaren van hetzelfde type en
vermogen;
❒ controleer na vervanging van een
lamp altijd de hoogte van de
lichtbundel van de koplampen;
❒ als een lamp niet werkt, controleer
dan of de betreffende zekering is
doorgebrand alvorens de lamp te
vervangen. Voor de plaats van de
zekeringen wordt verwezen naar de
paragraaf “Zekeringen vervangen” in
dit hoofdstuk;
BELANGRIJK Bij een lage temperatuur
of hoge luchtvochtigheid of na hevige
regen of na een wasbeurt, kan het
oppervlak van de koplampen of de
achterlichten iets beslagen zijn en/of
condensdruppels aan de binnenkant
vertonen. Dit is geen defect maar een
natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt
wordt door de temperatuur- en
vochtverschillen tussen de binnen- en
buitenzijde van het glas, en dat geen
nadelige invloed heeft op de normale
werking van de lichten.
Deze aanslag verdwijnt geleidelijk aan
(vanuit het midden naar de randen)
zodra de koplampen worden
ingeschakeld.
87
TYPEN LAMPEN
Lampen Type Vermogen
Grootlicht HI 55W
Dimlicht H7 55W
Dimlicht met Xenon gasontladingslampen D1S 35W
Stadslichten voor/dagrijverlichting W21/5W 5W/21W
Richtingaanwijzers voor WY21W 21W
Richtingaanwijzers voor (met Xenon gasontladingslampen) PY24W 24W
Richtingaanwijzers op flanken W5W 5W
Richtingaanwijzers achter PY21W 21W
Stadslichten achter R10W 10W
Remlicht, achteruitrijlicht, mistachterlicht P21W 21W
Plafondverlichting C5W 5W
Bagageruimteverlichting W5W 5W
Kentekenplaatverlichting C5W 5W
Mistlampen voor H3 55W
Derde remlicht W5W 5W
NO
OD
GE
VA
LLE
N
88
Toegang tot de lampen van de
dagverlichting (DRL) en het
grootlicht
Draai de wielen volledig opzij en open
het beschermklepje C - fig. 91 (op de
wielkuip ter hoogte van de lichten) en
verwijder vervolgens de rubberen
dop D.
DIMLICHT
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
❒ verwijder de rubberen beschermdop
zoals hiervoor beschreven;
❒ druk op de klemvoorziening
A - fig. 92 en verwijder de
lamphouder;
91 DVDF0S0115c
❒ verwijder de vastgeklemde lamp en
vervang hem;
❒ monteer de lamphouder weer en
controleer of hij goed vast zit;
❒ monteer weer de rubberen dop.
Met gasontladingslampen
(Xenon)
(voor bepaalde versies/markten)
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk.
92 DVDF0S0118c
90DVDF0S0117c
KOPLAMPUNITS
De koplampunits bevatten de lampen
van stadslicht, dimlicht, grootlicht en
richtingaanwijzers.
Toegang tot de lampen van de
richtingaanwijzers
Ga te werk vanuit de motorruimte en
verwijder de rubberen dop A - fig. 90.
Toegang tot de lampen van het
grootlicht
Verwijder de rubberen dop B - fig. 90.
89
GROOTLICHT
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
❒ verwijder de rubberen beschermdop
zoals hiervoor beschreven;
❒ haak de twee borgclips van de lamp
A - fig. 93 los;
❒ verwijder de lamp en vervang hem;
❒ monteer de nieuwe lamp, waarbij
het profiel van het metalen gedeelte
in de uitsparing in de reflector moet
vallen; haak vervolgens de borgclips
van de lamp vast;
❒ monteer weer de rubberen dop.
93 DVDF0S0119c
STASLICHT /
DAGRIJLICHTEN
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
❒ verwijder de rubberen beschermdop
zoals hiervoor beschreven;
❒ draai de lamphouder B - fig. 93
linksom en verwijder hem;
❒ verwijder de vastgeklemde lamp en
vervang hem;
❒ monteer de lamphouder B door
hem rechtsom te draaien en
controleer of hij goed vast zit;
❒ monteer weer de rubberen dop.
RICHTINGAANWIJZERS
Voor
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
❒ verwijder de rubberen beschermdop
zoals hiervoor beschreven;
❒ draai de lamphouder A - fig. 94
linksom en verwijder hem;
❒ verwijder de vastgeklemde lamp en
vervang hem;
❒ monteer de lamphouder A door
hem rechtsom te draaien en
controleer of hij goed vast zit;
❒ monteer weer de rubberen dop.
94 DVDF0S0116c
NO
OD
GE
VA
LLE
N
90
❒ draai de lamphouder linksom,
verwijder de vastgeklemde lamp en
vervang hem;
❒ monteer de lamphouder weer in het
lampenglas, plaats de unit en
controleer of de klemveer weer in
zijn zitting vastklikt.
MISTLAMPEN
(FIAT 500S versies)
BELANGRIJK Neem voor alle andere
versies van de Fiat 500 contact op met
het Fiat Servicenetwerk om de
mistlampen te laten vervangen.
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
❒ draai het wiel helemaal naar binnen;
❒ werk in op het lipje A - fig. 96 en
verwijder het vastgeklemde klepje;
96 DVDF0S0120c
95DVDF0S0117c
Zijkant
BELANGRIJK Deze ingreep moet
verricht worden door alle voorzorgen te
treffen om beschadiging van de
carrosserie te voorkomen
(gebruik een voldoende dik en stevig
plastic kaartje).
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
❒ verwijder het lampenglas door eerst
kracht uit te oefenen van de
voorkant naar de achterkant
(1 - fig. 95);
❒ verwijder nu in de
tegenovergestelde richting, door
kracht uit te oefenen vanaf de
achterkant (2 - fig. 95) en verwijder
de unit;
91
❒ werk in op de clip B - fig. 97 en
maak de stekker C los;
❒ draai de lamphouder D linksom en
verwijder de unit;
❒ verwijder de lamp en vervang hem;
❒ monteer de unit, draai hem
rechtsom om hem vast te zetten en
sluit de elektrische stekker weer
aan;
❒ monteer weer het klepje en
controleer of het goed vastzit.
97 DVDF0S0121c
ACHTERLICHTUNITS
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
❒ open de achterklep;
❒ draai de twee bevestigingsschroeven
A - fig. 98 los en trek de lichtunit
recht naar achteren weg zonder
hem te draaien;
❒ verwijder de lamphouder uit zijn
zitting door hem los te maken van
de borglipjes B;
❒ verwijder de lampen door er
voorzichtig op te duwen en ze
linksom te draaien.
98 DVDF0S0122c
De plaatsing van de lampen is zoals
getoond in fig. 99:
C: richtingaanwijzers;
D: remlichten;
E: stadslichten;
F: achteruitrijlicht (rechter
lamp)/mistachterlicht (linker lamp).
99 DVDF0S0123c
100DVDF0S0124c
NO
OD
GE
VA
LLE
N
92
DERDE REMLICHT
Ga als volgt te werk om de lamp te
vervangen:
❒ verwijder de twee beschermdoppen
en draai de twee
bevestigingsschroeven
A - fig. 100 los;
❒ verwijder de unit;
❒ maak de stekker B - fig. 101 los;
❒ druk op de borginrichting C en open
de lamphouder;
❒ verwijder de vastgeklemde lamp en
vervang hem;
❒ sluit de lamphouder en controleer of
de borginrichting correct
vergrendeld is;
❒ draai de twee bevestigingsschroeven
vast en monteer de
beschermdoppen weer.
101 DVDF0S0125c
KENTEKENVERLICHTING
Ga als volgt te werk om een lamp te
vervangen:
❒ oefen druk uit in het door de pijl
aangegeven punt fig. 102 en
verwijder het lampenglas;
❒ maak de lamp los uit de contacten
aan de zijkant en vervang hem;
❒ monteer de nieuwe lamp en
controleer of hij correct tussen de
contacten zit vastgeklemd;
❒ monteer het lampenglas weer.
102 DVDF0S0126c
93
ZEKERINGEN
VERVANGEN 34) 16)
ZEKERINGEN IN HET
DASHBOARD
Deze zekeringen zijn toegankelijk nadat
de vastgeklemde kap A - fig. 103 is
verwijderd.
103 DVDF0S067c
De zekeringenkast fig. 104 bevindt zich
in het onderste gedeelte
naast de pedalengroep.
104 DVDF0S068c
De 5A-zekering voor de verwarming
van de buitenspiegels bevindt zich in
de zone van de diagnosestekker, zoals
getoond in fig. 105.
105 DVDF0S069c
Zekering Ampèrage Beschrijving
F12 • 7.5 Voeding rechter dimlicht
F13 7,5 / 5 • Voeding linker dimlicht en hoogteregeling koplampen
F32 • 7.5 Plafondverlichting voor en achter, bagageruimte
F36 10 Diagnosestekker, autoradio, klimaatregeling, EOBD
F37 5 Remlichtschakelaar, knooppunt instrumentenpaneel
F38 15 Centrale portiervergrendeling
F43 15 Pomp ruitensproeiers/achterruitsproeier
F47 20 Elektrische ruitbediening bestuurderszijde
F48 20 Elektrische ruitbediening passagierszijde
F49 5 Parkeersensoren, achtergrondverlichting schakelaars, elektrisch verstelbare spiegels
F51 7,5 Schakelaar autoradio, Blue&Me™, klimaatregeling, remlichten, koppeling
F53 5 Knooppunt instrumentenpaneel
• Voor bepaalde versies/markten
NO
OD
GE
VA
LLE
N
94
ZEKERINGENKAST IN
MOTORRUIMTE
❒ Een tweede zekeringenkast bevindt
zich rechts in de motorruimte, naast
de accu; druk voor toegang op de
borging A - fig. 106, maak de lipjes
B los en verwijder het deksel C.
❒ Op het deksel A (zie fig. 107) zijn de
identificatienummers van de
elektrische componenten die met
de zekeringen overeenkomen
aangegeven.
LPG-versies
De onderdelen van het LPG-systeem
worden beschermd door speciale
zekeringen.
Neem contact op met het Fiat
Servicenetwerk om ze te laten vervangen.
106 DVDF0S070c
Zekering Ampèrage Beschrijving
F08 30 Elektrische ventilator klimaatregeling
F09 15 Aanhanger
F10 15 Claxons
F14 15 Grootlicht
F15 20 Schuifdakmotor
F20 30 Achterruitverwarming, verwarming buitenspiegels
F30 15 Mistlampen voor
F85 15 Stopcontact voor
(met of zonder aansteker)
107DVDF0S071c
95
ACCU OPLADEN 35)
BELANGRIJK De beschrijving voor het
opladen van de accu geldt slechts ter
informatie. Geadviseerd wordt contact
op te nemen met het Fiat Servicenetwerk
om deze werkzaamheden te laten
uitvoeren.
BELANGRIJK Nadat de contactslot
naar STOP is gedraaid en het
bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut wachten voordat
u de elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
Het verdient aanbeveling de accu
langzaam en met een laag ampèrage
gedurende ongeveer 24 uur op te
laden. De accu langer opladen, kan de
accu beschadigen.
Versies zonder Start&Stop-systeem
(voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒ maak de klem van de minpool van
de accu los.
❒ sluit de kabels van de acculader aan
op de accupolen; let daarbij op de
polariteit;
❒ schakel de acculader in;
❒ schakel na het opladen eerst de
acculader uit alvorens de accu los te
koppelen;
❒ sluit de klem weer op de minpool
van de accu aan.
Versies met Start&Stop
-systeem (voor bepaalde versies/markten)
Ga als volgt te werk om de accu op te
laden:
❒ koppel de stekker A - fig. 108 van
de accusensor C op de minklem D
van de accu los (door op de knop B
te drukken);
108 DVDF0S0127c
❒ sluit de pluskabel van de acculader
aan op de plusklem E - fig. 109 van
de accu en de minkabel op de klem
van de sensor D zoals aangegeven
in de figuur;
❒ schakel de acculader in. Schakel na
het opladen de acculader uit;
❒ sluit na de acculader te hebben
afgekoppeld de stekker A
weer aan op de sensor C zoals
getoond fig. 108.
109 DVDF0S0128c
NO
OD
GE
VA
LLE
N
96
SLEPEN VAN
DE AUTO 36)
Versie met Dualogic
versnellingsbak
Controleer of de versnellingsbak in de
vrijstand staat (N) (door te controleren
of de auto door te duwen verplaatst
kan worden) en ga vervolgens te werk
zoals bij een auto met
handgeschakelde versnellingsbak.
Sleep de auto niet als de
versnellingsbak niet in de vrijstand kan
worden gezet en neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
SLEEPOOG MONTEREN
Het sleepoog dat bij de auto wordt
geleverd bevindt zich in de
gereedschapshouder, onder de mat in
de bagageruimte.
Ga als volgt te werk:
❒ verwijder de voorste dop
A - fig. 110 of de achterste dop
fig. 111;
❒ neem het sleepoog B uit de
gereedschapshouder;
❒ draai het sleepoog stevig op de
schroefdraadpen vast.
110 - voor DVDF0S072c
111 - achter DVDF0S073c
97
ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD
ONDERHOUD
Juist onderhoud is uiterst belangrijk
voor een lange levensduur van de
auto onder optimale omstandigheden.
Daarom heeft Fiat een reeks controles
en onderhoudsbeurten opgesteld die
op vaste afstandsintervallen uitgevoerd
moeten worden en, voor bepaalde
versies/markten, op vaste
tijdsintervallen, zoals beschreven in het
Geprogrammeerd
Onderhoudsschema.
Ongeacht het bovenstaande, is het
altijd noodzakelijk de aanwijzingen in
het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema zorgvuldig op te
volgen (bijv. regelmatige controle van
de vloeistofniveaus, bandenspanning,
enz.).
Geprogrammeerde
Onderhoudsbeurten worden door alle
werkplaatsen van het Fiat
Servicenetwerk uitgevoerd op basis
van de vaste intervallen in tijd of
kilometers/mijlen.
Eventuele reparaties die nodig blijken
tijdens het uitvoeren van de diverse
inspecties en controles van het
geprogrammeerd onderhoud, mogen
uitsluitend worden uitgevoerd na
toestemming van de klant.
Als het voertuig dikwijls gebruikt wordt
voor het trekken van aanhangers, dan
moet een korter interval tussen de
onderhoudsbeurten worden
aangehouden.
WAARSCHUWINGEN
De onderhoudsbeurten van het
Geprogrammeerde Onderhoud zijn
door de fabrikant voorgeschreven.
Het niet uitvoeren ervan kan het
vervallen van de garantie tot gevolg
hebben.
Het is raadzaam het Fiat
Servicenetwerk onmiddellijk te
informeren over eventuele kleine
defecten en niet te wachten tot de
volgende onderhoudsbeurt.
ON
DE
RH
OU
D E
N Z
OR
G
98
4321 5 109876
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA 37) 18)
x 1000 km 75 15013512010590
BENZINE-/LPG-VERSIES
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/8 jaar, cyclisch
herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
60453015
Jaren
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � �
� � � � �
� � � � �
� � � � �
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning,
indien nodig, herstellen; vervaldatum lading “Fix&Go Automatic”
kit controleren (voor bepaalde versies/markten)
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje,
lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (koelsysteem,
hydraulische remmen/koppeling, ruitensproeiers, accu enz.)
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren
Gebruik de diagnosestekker om de werking van het brandstoftoevoer-/
motormanagementsysteem en de emissie te controleren;
en voor bepaalde versies/markten, de verslechtering van de motorolie
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en
remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers
voor/achter controleren
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en
zo nodig de sproeiers afstellen
Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil
controleren, schoonmaken en mechanismen smeren.
99
4321 5 109876
x 1000 km 75 1501351201059060453015
Jaren
Werking cabriodak tijdens sluiten en openen controleren;
afdichtingen en smering van geleiders canvasdoek controleren
(alleen versies met cabriodak)
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen
Slag pedaal controleren en afstellen koppelingspedaal
(0.9 TwinAir 65 pk versies)
Conditie en slijtage remblokken van schijfremblokken voor/achter
visueel controleren (voor bepaalde versies/markten) en werking
van remblokslijtagesensor controleren.
Conditie en slijtage van de achterste trommelremvoeringen
visueel inspecteren.
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren
Conditie en spanning van aandrijfriem(en) hulporganen
controleren en indien nodig afstellen (alleen bij versies zonder
automatische riemspanner)
Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem
(behalve 0.9 TwinAir-versies)
Klepspeling controleren en afstellen (1.2 8V motoren)
Peil elektro-hydraulische olie automatische versnellingsbak
controleren en, indien nodig, bijvullen (1)
Visueel de toestand controleren van: LPG-leidingen en verbindingen,
bevestiging LPG-tank (alleen LPG-versies)
Werking en parameters van het brandstoftoevoersysteem m.b.v
diagnoseaansluiting controleren (alleen LPG-versies)
(1) Jaarlijks uit te voeren controle voor auto's in landen met zeer strenge klimaten (koude landen)
� � � � � � � � � �
� � � � �
� � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
�
� �
�
� �
� � � � �
� � � � �
� � � � �
ON
DE
RH
OU
D E
N Z
OR
G
100
4321 5 109876
x 1000 km 75 1501351201059060453015
Jaren
� � � � �
� �
� � � � �
� � � � �
� � � � �
�
� � � � �
❍ � ❍ � ❍ � ❍ � ❍ �
Motorolie en oliefilter vervangen (2)
Bougies vervangen (0.9 TwinAir 65 pk motoren) (3)
Bougies vervangen
(0.9 TwinAir 85 pk - 1.2 8V - 1.4 16V) (3)
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (4)
Getande distributieriem vervangen
(1.2 8V en 1.4 16V motoren) (4)
Luchtfilterelement vervangen (5)
Remvloeistof verversen
Filter in de drukregelaar vervangen (alleen LPG-versies)
Papieren filter (gasvormige staat LPG) vervangen (alleen LPG-versies)
Interieurfilter vervangen (5)
(2) Als het voertuig voornamelijk binnen de bebouwde kom gebruikt wordt of wanneer het aantal jaarlijks afgelegde kilometers minder dan
10.000 bedraagt, moeten de motorolie en het motoroliefilter elk jaar vervangen worden.
(3) Voor 0.9 TwinAir Turbo versies zijn de volgende zaken zijn van vitaal belang om de correcte werking te verzekeren: gebruik uitsluitend
bougies die speciaal gecertificeerd zijn voor deze motoren (zie de paragraaf “Motor” in het hoofdstuk “Technische gegevens”); houdt u strikt
aan de vervangingsintervallen van de bougies die vermeld zijn in het Geprogrammeerde Onderhoudsschema; geadviseerd wordt contact op
te nemen met het Fiat Servicenetwerk om de bougies te laten vervangen.
(4) Voor gebieden waar weinig stof is wordt een maximale kilometerstand van 120.000 km aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand moet de
riem eens per 6 jaar worden vervangen. In stoffige omgevingen en/of gebruik van het voertuig onder zware omstandigheden (koude klimaten,
gebruik in de stad, periodes van langdurig stationair lopen): wordt een maximale kilometerstand van 60.000 km aanbevolen. Ongeacht de
kilometerstand, moet de riem om de 4 jaar vervangen worden.
(5) Als het voertuig in stoffige gebieden gebruikt wordt, wordt geadviseerd dit filter om de 15.000 km te vervangen
(❍) Aanbevolen werkzaamheden (�) Verplichte werkzaamheden
101
4321 5 109876
x 1000 km 100 200180160140120
DIESELVERSIES
De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/6 jaar, cyclisch
herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.
80604020
Jaren
Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning,
indien nodig, herstellen; vervaldatum lading “Fix&Go Automatic”
kit controleren (voor bepaalde versies/markten)
Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje,
lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelvloeistof,
remmen/hydraulische koppeling, ruitensproeiers, accu enz.)
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren
Gebruik de diagnosestekker om de werking van het brandstoftoevoer-/
motormanagementsysteem en de emissie te controleren; en voor
bepaalde versies/markten, de verslechtering van de motorolie
Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,
bodemplaatbescherming, slangen en leidingen
(uitlaat, brandstofsysteem, remmen) rubber elementen
(hoezen, balgen, bussen, enz.)
Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers
voor/achter controleren
Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en zo
nodig de sproeiers afstellen
Slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van
vuil controleren, schoonmaken en mechanismen smeren
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � �
� � � � �
� � � � �
� � � � �
ON
DE
RH
OU
D E
N Z
OR
G
102
4321 5 109876
x 1000 km 100 20018016014012080604020
Jaren
Werking cabriodak tijdens sluiten en openen controleren;
afdichtingen en smering van geleiders canvasdoek controleren
(alleen versies met cabriodak)
Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen
Conditie en slijtage remblokken van schijfremblokken voor/achter
visueel controleren (voor bepaalde versies/markten)
en werking van remblokslijtagesensor controleren
Conditie en slijtage van de achterste trommelremvoeringen
visueel inspecteren
Conditie en spanning van aandrijfriem(en) hulporganen controleren en
indien nodig afstellen (alleen bij versies zonder
automatische riemspanner)
Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren
Motorolie en oliefilter vervangen (1)
Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (2)
(1) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruikscondities van het voertuig en
wordt aangegeven met een brandend lampje of een bericht op het instrumentenpaneel. Het mag echter nooit meer dan 2 jaar bedragen.
Als de auto voornamelijk in de stad wordt gebruikt, dan moet de motorolie elk jaar worden vervangen.
(2) Voor gebieden waar weinig stof is wordt een maximale kilometerstand van 120.000 km aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand moet de
riem eens per 6 jaar worden vervangen. In stoffige omgevingen en/of gebruik van het voertuig onder zware omstandigheden (koude klimaten,
gebruik in de stad, periodes van langdurige stilstand): wordt een maximale kilometerstand van 60.000 km aanbevolen. Ongeacht de
kilometerstand, moet de riem om de 4 jaar vervangen worden.
� � � � � � � � � �
� � � � �
� � � � � � � � � �
� � � � � � � � � �
� �
�
103
4321 5 109876
x 1000 km 100 20018016014012080604020
Jaren
Brandstoffilter vervangen (3)
Luchtfilterelement vervangen (4)
Remvloeistof verversen
Interieurfilter vervangen (4)
(3) Als het voertuig op brandstof rijdt van een kwaliteit die niet voldoet aan de betreffende Europese specificatie, moet dit filter om
de 20.000 km vervangen worden.
(4) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de 20.000 km vervangen worden.
(❍) Aanbevolen werkzaamheden
(�) Verplichte werkzaamheden
� � �
� � � � �
� � � � �
❍ � ❍ � ❍ � ❍ � ❍ �
ON
DE
RH
OU
D E
N Z
OR
G
104
PERIODIEKE
CONTROLES
38) 19) 4)
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
❒ niveau motorkoelvloeistof;
❒ remvloeistofniveau;
❒ vloeistofniveau ruitensproeier;
❒ conditie en spanning banden;
❒ werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers,
alarmknipperlichten, etc.);
❒ werking ruitenwissers/-sproeiers en
stand/slijtage wisserbladen
voor/achter;
Elke 3.000 km controleren en
eventueel bijvullen: motorolieniveau.
Het gebruik van PETRONAS
LUBRICANTS producten wordt
aanbevolen, omdat deze speciaal voor
Fiat auto’s zijn ontworpen en
geproduceerd (zie tabel “Inhouden” in
het hoofdstuk “Technische gegevens”).
ZWAAR GEBRUIK
VAN DE AUTO
Als de auto voornamelijk in een van de
volgende zware situaties wordt
gebruikt:
❒ trekken van aanhanger of caravan;
❒ stoffige wegen;
❒ talrijke korte ritten (minder dan
7-8 km) en bij buitentemperaturen
onder het vriespunt;
❒ vaak lang stationair draaiende motor
of lange afstanden bij lage
snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dan moeten de volgende controles
vaker worden uitgevoerd dan is
aangegeven in het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema:
❒ remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
❒ sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil
controleren, mechanismen reinigen
en smeren;
❒ visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat,
brandstof- en remsysteem) en
rubber elementen (hoezen, balgen,
bussen enz.);
❒ laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
❒ conditie van aandrijfriemen
hulporganen visueel controleren;
❒ motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
❒ pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
❒ luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
105
MOTORRUIMTEN
37) 19) 4)
0.9 TWINAIR
60 PK*, 65 PK
A. Motorkoelvloeistof
B. Motoroliedop/-vulopening
C. Remvloeistof
D. Accu
E. Motoroliepeilstok
F. Ruitensproeiervloeistof
* Voor bepaalde versies/markten112 DVDF0S074c
0.9 TWINAIR
80 PK*, 85 PK - 105 PK
A. Motorkoelvloeistof
B. Motoroliedop/-vulopening
C. Remvloeistof
D. Accu
E. Motoroliepeilstok
F. Ruitensproeiervloeistof
* Voor bepaalde versies/markten
113 DVDF0S075c
ON
DE
RH
OU
D E
N Z
OR
G
106
1.2 8V 69 PK
A. Motorkoelvloeistof
B. Motoroliedop/-vulopening
C. Remvloeistof
D. Accu
E. Motoroliepeilstok
F. Ruitensproeiervloeistof
114 DVDF0S076c
1.4 16V 100 PK*
A. Motorkoelvloeistof
B. Motoroliedop/-vulopening
C. Remvloeistof
D. Accu
E. Motoroliepeilstok
F. Ruitensproeiervloeistof
* Voor bepaalde versies/markten
115DVDF0S077c
107
1.3 MULTIJET 75 PK
A. Motorkoelvloeistof
B. Motoroliedop/-vulopening
C. Remvloeistof
D. Accu
E. Motoroliepeilstok
F. Ruitensproeiervloeistof
116 DVDF0S078c
1.3 MULTIJET 95 PK
A. Motorkoelvloeistof
B. Motoroliedop/-vulopening
C. Remvloeistof
D. Accu
E. Motoroliepeilstok
F. Ruitensproeiervloeistof
117 DVDF0S079c
ON
DE
RH
OU
D E
N Z
OR
G
108
NIVEAUS
CONTROLEREN
MOTOROLIE
37) 19), 23) 4)
Controleer ongeveer 5 minuten na het
afzetten van de motor het oliepeil met
het voertuig op een horizontale
ondergrond.
Controleer of het oliepeil tussen het MIN-
en het MAX-merkteken op de oliepeilstok
staat.
OPMERKING
Bij de versies 0.9 TwinAir 60 pk*, 65 pk,
80 pk*, 85 pk and 105 pk is de peilstok
geïntegreerd in de motoroliedop.
❒ Het verschil tussen het MIN en
MAX-teken komt overeen met
ongeveer 1 liter olie.
❒ Als het oliepeil vlakbij of onder het
MIN-teken staat, olie toevoegen via
de vulopening totdat het MAX-teken
wordt bereikt.
❒ Het oliepeil mag nooit boven het
MAX-teken komen.
❒ Gewoonlijk ligt het maximaal
motorolieverbruik op ongeveer 400
gram per 1000 km.
* Voor bepaalde versies/markten
MOTORKOELVLOEISTOF
37) 19), 20)
Het koelvloeistofniveau moet
gecontroleerd worden bij koude motor
en moet tussen het MIN- en
MAX-merkteken op het
expansiereservoir staan.
Een 50/50 mengsel van PARAFLUUP
en gedemineraliseerd water beschermt
tot een temperatuur van –35°C.
Wanneer de auto gebruikt wordt onder
extreem koude
klimaatomstandigheden, wordt een
mengsel van 60% PARAFLUUP en
40% gedemineraliseerd water
aanbevolen.
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
37) 19)
Gebruik een mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC35, in de
volgende mengverhouding:
❒ 30% TUTELA PROFESSIONAL
SC 35 en 70% water in de zomer.
❒ 50% TUTELA PROFESSIONAL
SC35 en 50% water in de winter.
REMVLOEISTOF 37) 19)
Het niveau in het reservoir mag nooit
boven het MAX-teken komen.
BELANGRIJK remvloeistof is
hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan).
Daarom moet bij overwegend gebruik
van de auto in gebieden met een grote
luchtvochtigheid, de vloeistof vaker
worden vervangen dan is aangegeven
in het “Geprogrammeerd
onderhoudsschema”.
109
ACCU
18) 37) 21) 4)
Het voertuig is voorzien van een
onderhoudsarme accu: onder normale
gebruiksomstandigheden hoeft er niet
bijgevuld te worden met elektrolyt en
gedestilleerd water.
ACCULADING EN
ELEKTROLYTNIVEAU
CONTROLEREN
De werkzaamheden moeten
uitgevoerd worden zoals beschreven in
dit Instructieboek en uitsluitend door
gespecialiseerd personeel. Het bijvullen
mag uitsluitend door gespecialiseerd
personeel van het Fiat Servicenetwerk
worden verricht.
ACCU VERVANGEN
BATTERIA
Vervang indien nodig de accu door een
andere originele accu met dezelfde
specificaties.
Als de accu vervangen wordt door een
accu met andere specificaties, dan zijn
de onderhoudsintervallen die in het
“Geprogrammeerd
onderhoudsschema” zijn vermeld, niet
meer geldig.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant
van de accu voor het onderhoud.
STILSTAND
VAN HET VOERTUIG
(VOERTUIGEN MET
START&STOP SYSTEEM)
Als de auto enige tijd niet gebruikt
wordt (of als de accu wordt
vervangen), moet speciale aandacht
besteed worden aan het loskoppelen
van de stroomvoorziening van de accu.
Ga als volgt te werk: maak de stekker
A fig. 118 (door het indrukken van
knop B) van de sensor C voor
bewaking van de laadstatus van de
accu op de minklem D van de accu
los. Deze sensor mag nooit van de
accu losgemaakt worden, behalve bij
vervanging van de accu.
WAARSCHUWING Wacht, nadat de
contactsleutel naar STOP is gedraaid
en het bestuurdersportier is gesloten,
minstens een minuut voordat u de
elektrische voeding van de accu
loskoppelt en vervolgens weer aansluit.
118DVDF0S0157c
ON
DE
RH
OU
D E
N Z
OR
G
110
WIELEN EN
BANDEN 38)
Controleer voor een lange reis en elke
twee weken de bandenspanning van
de banden en het noodreservewiel.
Deze controle moet bij koude banden
worden uitgevoerd.
Het is normaal dat de spanning tijdens
het rijden toeneemt. Zie voor de
correcte bandenspanning de “Wielen”
in het hoofdstuk “Technische
gegevens”.
Onjuiste spanning leidt tot abnormale
slijtage van de banden fig. 119:
A Normale spanning: gelijkmatige
slijtage van het loopvlak.
B Te lage spanning: overmatige slijtage
aan de zijkanten van het loopvlak.
C te hoge spanning: overmatige
slijtage in het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen
wanneer de profieldiepte van het
loopvlak 1,6 mm bedraagt. Houd u in
ieder geval aan de wettelijke
voorschriften van het land waarin wordt
gereden.
WAARSCHUWINGEN
❒ Voorkom indien mogelijk bruusk
remmen, hard optrekken en harde
stoten tegen stoepranden, kuilen en
andere obstakels. Lang rijden op
een slecht wegdek kan de banden
beschadigen;
❒ controleer de banden regelmatig op
scheuren in de wangen,
oneffenheden of onregelmatige
slijtage op het loopvlak. Neem zo
nodig contact op met het Fiat
Servicenetwerk;
❒ rijd nooit met een te zwaar belaste
auto: dit kan tot ernstige schade
aan de wielen en banden leiden;
❒ stop onmiddellijk bij een lekke band
en verwissel het wiel om
beschadiging van de band, de velg,
de wielophanging en de
stuurinrichting te voorkomen;
❒ banden verouderen, ook als ze
weinig gebruikt zijn. Scheurtjes in
het loopvlak en op de wangen
betekenen dat de band verouderd
is. Laat de banden in elk geval door
gespecialiseerd personeel
controleren als ze langer dan 6 jaar
onder de auto zijn gemonteerd.
Vergeet ook niet het
noodreservewiel zorgvuldig te laten
controleren;
❒ Monteer in geval van vervanging
altijd nieuwe banden en vermijd
banden waarvan de herkomst
dubieus is;
❒ bij de montage van een nieuwe
band moet ook een nieuw ventiel
worden voorzien;
❒ om een gelijkmatige slijtage van
voor- en achterbanden te
garanderen, wordt geadviseerd ze
elke 10-15 duizend kilometer te
verwisselen; houd de banden aan
dezelfde zijde van de auto
gemonteerd zodat de draairichting
niet wordt omgekeerd.
119DVDF0S0158c
111
RUITENWISSERS
ACHTERRUITWISSER
39)
Vervang de wisserbladen wanneer het
rubber vervormd of versleten is.
Het is in elk geval raadzaam de
wisserbladen ongeveer jaarlijks te
vervangen.
WISSERBLADEN
VOORRUIT VERVANGEN
Ga als volgt te werk:
❒ til de wisserarm op en plaats het
wisserblad onder een hoek van
90° ten opzichte van de arm;
❒ druk op de knop A - fig. 120 en
verwijder het wisserblad C uit de arm B;
❒ breng het nieuwe wisserblad aan en
controleer of het goed vastzit.
120 DVDF0S0129c
WISSERBLAD
ACHTERRUIT
VERVANGEN
Ga als volgt te werk:
❒ til de afdekking A - fig. 121 op en
verwijder de arm door de moer B,
waarmee de arm bevestigd is aan
de scharnierpen, los te draaien;
❒ plaats de nieuwe arm op de juiste
manier en draai de moer volledig
vast;
❒ zet de afdekking omlaag.
121 DVDF0S0130c
VOORRUITSPROEIERS
Als de ruitensproeiers niet werken,
controleer dan eerst of er
ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit
(zie “Controle van vloeistofniveaus” in
dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de
sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik
zo nodig een naald om ze te
ontstoppen.
De stralen van de ruitensproeiers
kunnen gericht worden door de hoek
van de sproeiermonden af te stellen.
De sproeistralen moeten op circa een
derde van de bovenrand van de ruit
worden gericht fig. 122.
BELANGRIJK Bij versies met schuifdak
controleren of het schuifdak gesloten is
alvorens de ruitensproeiers te bedienen.
122 DVDF0S0131c
ON
DE
RH
OU
D E
N Z
OR
G
112
ACHTERRUITSPROEIERS
De sproeiers van de achterruit zijn niet
verstelbaar.
De sproeier bevindt zich boven de
achterruit fig. 123.
123 DVDF0S0132c
CARROSSERIE
TIPS VOOR HET BEHOUD
VAN DE CARROSSERIE
Lakwerk
De lak heeft behalve een esthetische
functie ook een beschermende functie
van het plaatwerk. Het normale
onderhoud van de lak beperkt zich tot
het wassen van de auto: de frequentie
is afhankelijk van het gebruik van de
auto en van de omgeving. Zo is het
bijvoorbeeld raadzaam de auto vaker
te wassen in gebieden met sterke
luchtverontreiniging of bij het rijden
over wegen met strooizout.
BELANGRIJK Vogelpoep moet zo snel
en zo goed mogelijk verwijderd
worden, omdat hierin bijzonder
agressieve zuren aanwezig zijn.
Versies met mat lakwerk
Deze versies zijn voorzien van exclusief
mat lakwerk dat speciaal moet worden
onderhouden. Hier volgen de
instructies voor een goede zorg:
❒ vermijd het wassen met rollen en/of
borstels in autowasstraten.
Was daarom de auto uitsluitend
met de hand en gebruik pH-
neutrale reinigingsmiddelen; droog
de auto met een vochtige
zeemleren lap.
Schuur- en/of polijstmiddelen
mogen niet gebruikt worden om de
auto te reinigen.
❒ Vogelpoep moet zo snel en zo
goed mogelijk verwijderd worden,
omdat hierin bijzonder agressieve
zuren aanwezig zijn.
❒ Vermijd (indien mogelijk) om de
auto onder bomen te parkeren;
verwijder plantaardige harsen
onmiddellijk omdat deze, als ze
drogen, alleen verwijderd kunnen
worden met schuur- en/of
polijstmiddelen die ten zeerste
afgeraden zijn omdat ze de
karakteristieke matheid van de lak
kunnen aantasten.
❒ Gebruik geen onverdunde
ruitensproeiervloeistof om de
voorruit en de achterruit te reinigen;
verdun met minstens 50% water.
Sommige versies zijn voorzien van
exclusieve decoraties op de
buitenspiegelkappen; gebruik tijdens
het wassen geen stralen met hoge
druk of hoge temperatuur.
113
TECHNISCHE GEGEVENS
IDENTIFICATIEGEGE
VENS
TYPEPLAATJE MET
IDENTIFICATIEGEGEVENS
Dit bevindt zich links op de bodemplaat
in de bagageruimte en bevat de
volgende informatie (fig. 124):
B Nummer typegoedkeuring.
C Identificatiecode autotype.
D Chassisnummer.
E Max. toelaatbaar totaalgewicht van
de auto.
F Max. toelaatbaar totaalgewicht van
de auto met aanhanger.
G Max. toelaatbaar gewicht op
vooras.
H Max. toelaatbaar gewicht op
achteras.
I Motortype.
L Code van carrosserieversie.
M Nummer voor onderdelen.
N Correctiewaarde voor de
uitlaatrookgasmeting (alleen bij
dieselmotoren).
124 DVDF0S0133c
IDENTIFICATIEPLAATJE
CARROSSERIELAK
Dit plaatje is aangebracht op de
buitenstijl (linkerzijde) van de achterklep
en bevat de volgende gegevens
(fig. 125):
A Lakfabrikant.
B Kleurnaam.
C Fiat kleurcode.
D Kleurcode voor overspuiten en
bijwerken.
125 DVDF0S0134c
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
114
CHASSISNUMMER
Dit bevindt zich rechts op de
bodemplaat in de bagageruimte en
bevat de volgende informatie (fig. 126):
❒ voertuigtype;
❒ chassisnummer.
126 DVDF0S0135c
MOTORCODE
De motorcode is op het cilinderblok
ingeslagen en vermeldt het model en
het chassisnummer.
115
INLEIDING
ALGEMENE INFORMATIE 0.9TwinAir 65 pk 0.9TwinAir 85 pk 0.9TwinAir 105 pk
Motorcode 312A4000 312A2000 199B6000
Cyclus Otto Otto Otto
Aantal en opstelling cilinders 2 in lijn 2 in lijn 2 in lijn
Boring en slag zuigers (mm) 83,5 x 88 80,5 x 86,0 80,5 x 86,0
Cilinderinhoud (cm3) 964 875 875
Compressieverhouding 11,1 : 1 10 ± 02 : 1 10 ± 02 : 1
Maximum vermogen (EG) (kW) 48 62,5 77 (*) 72 (**)
Maximum vermogen (EG) (pk) 65 85 105 (*) 98 (**)
overeenkomstig motortoerental (tpm) 6250 5500 5500 (*) 5500 (**)
Maximum koppel (EG) (Nm) 88 145 145 (*) 120 (**)
Maximum koppel (EG) (kgm) 8,9 14,8 14,8 (*) 12,2 (**)
overeenkomstig motortoerental (tpm) 3500 1900 2000 (*) 1750 (**)
Bougies NGK LKR7DI-12 NGK LKR9EI-8 NGK ILKR9G8
Brandstof Loodvrije benzine 95 RON
(Specificatie EN228)Loodvrije benzine 95 RON
(Specificatie EN228)
(*) SPORT-functie
(**) NORMAL-functie
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
116
ALGEMENE INFORMATIE 0.9TwinAir 60 pk (*) 0.9TwinAir 80 pk (*)
Motorcode 312A6000 312A5000
Cyclus Otto Otto
Aantal en opstelling cilinders 2 in lijn 2 in lijn
Boring en slag zuigers (mm) 83,5 x 88 83,5 x 88
Cilinderinhoud (cm3) 964 875
Compressieverhouding 11,1 : 1 10 ± 02 : 1
Maximum vermogen (EG) (kW) 44 59
Maximum vermogen (EG) (pk) 60 80
overeenkomstig motortoerental (tpm) 6250 5500
Maximum koppel (EG) (Nm) 88 145
Maximum koppel (EG) (kgm) 8,9 14,8
overeenkomstig motortoerental (tpm) 3500 1900
Bougies NGK T20182U NGK LKR9CI-8 oppure NGK PLKR9C8
Brandstof Loodvrije benzine 95 RON
(Specificatie EN228)
Loodvrije benzine 95 RON
(Specificatie EN228)
(*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten
117
ALGEMENE INFORMATIE 1.2 8V 69 pk LPG 1.2 8V 69 pk 1.4 16V 100 pk (*)
Motorcode 169A4000 169A4000 169A3000
Cyclus Otto Otto Otto
Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn
Boring en slag zuigers (mm) 70,8 x 78,86 70,8 x 78,86 72 x 84
Cilinderinhoud (cm3) 1242 1242 1368
Compressieverhouding 11,1 : 1 11,1 : 1 10,8 : 1
Maximum vermogen (EG) (kW) 51 51 73,5
Maximum vermogen (EG) (pk) 69 69 100
overeenkomstig motortoerental (tpm) 5500 5500 6000
Maximum koppel (EG) (Nm) 102 102 131
Maximum koppel (EG) (kgm) 10,4 10,4 13,4
overeenkomstig motortoerental (tpm) 3000 3000 4250
Bougies NGK ZKR7AI-8 NGK ZKR7A-10 NGK DCPR7EN-10Champion RA8MC x 4
BrandstofLPG
Loodvrije benzine 95 RON
(Specificatie EN228)Loodvrije benzine 95 RON
(Specificatie EN228)
(*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
118
ALGEMENE INFORMATIE 1.3 16V Multijet 75 pk 1.3 16V Multijet 95 pk
Motorcode 169A1000 199B1000
Cyclus Diesel Diesel
Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn
Boring en slag zuigers (mm) 69,6 x 82 69,6 x 82
Cilinderinhoud (cm3) 1248 1248
Compressieverhouding 17,6 : 1 16,8 : 1
Maximum vermogen (EG) (kW) 55 70
Maximum vermogen (EG) (pk) 75 95
overeenkomstig motortoerental (tpm) 4000 4000
Maximum koppel (EG) (Nm) 145 200
Maximum koppel (EG) (kgm) 14,8 20,4
overeenkomstig motortoerental (tpm) 1500 1500
Brandstof Diesel voor motorvoertuigen
(EN590-specificatie)Diesel voor motorvoertuigen
(EN590-specificatie)
(*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten
119
0.9 TwinAir 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1407
60 pk* - 65 pk 1414 � 1048 �
0.9 TwinAir 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1407
80 pk* - 85 pk - 105 pk 1414 � 1048 �
1.2 8V 69 pk 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1407
1.4 16V 100 pk* 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1408
1414 �
1.3 Multijet 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1407
75 pk - 95 pk
Versies A B C D E F G I
� Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine variaties in de afmetingen voorkomen. � Met 195/45 R16 banden
* Voor bepaalde versies/markten
127 DVDF0S080c
AFMETINGEN
De afmetingen in fig. 127 zijn uitgedrukt in millimeters en hebben betrekking op een auto die met originele banden is uitgerust.
De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto.
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
120
0.9 TwinAir 60 pk* 5½Jx14H2-ET35 165/65 R 14 79 T 165/65 R 14 79Q (M+S)
5½Jx14H2-ET35 175/65 R 14 82T 175/65 R 14 82Q (M+S)
4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82T � 185/55 R15 82Q (M+S)
6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R 16 84T � 195/45 R 16 84Q (M+S)
0.9 TwinAir 65 pk 5½Jx14H2-ET35 175/65 R 14 82 T 175/65 R 14 82Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M
0.9 TwinAir 80 pk* 6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82T � 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P
0.9 TwinAir 85 pk 6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R 16 84T � 195/45 R 16 84Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 R14 80P
0.9 TwinAir 105 pk 6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82H � 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P
6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84H � 195/45 R16 84Q (M+S)
4.00Bx14 ET43 135x80 B14 80P
Versies VelgenStandaard-
banden
Sneeuw-
banden
Noodreservewiel �
WIELEN 29), 31), 38), 41) 12)
Velg Band
4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M
� * Voor bepaalde versies/markten � Lichtmetalen velg � Geen sneeuwkettingen mogelijk
VELGEN EN BANDEN
WAARSCHUWING Als de gegevens in dit instructieboek afwijken van die van het kentekenbewijs, moet men zich uitsluitendaan de gegevens van het kentekenbewijs houden. Voor de rijveiligheid moeten de voorgeschreven afmetingen aangehoudenworden. Monteer banden van hetzelfde merk en type op alle wielen.
WAARSCHUWING Monteer geen binnenbanden in tubeless banden.
WIELUITLIJNING
Toespoor voorwiel 0,5 ± 1 mm De waarden hebben betrekking op een rijklaar voertuig
121
1.2 8V 69 pk 5½Jx14H2-ET35 � 165/65 R14 79T � 165/65 R14 79Q (M+S) �
4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S)
4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M
6½Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82T � 185/55 R15 82Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M
6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84T � 195/45 R16 84Q (M+S)
1.4 16V 100 pk� 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82H 175/65 R14 82Q (M+S)
4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82H � 185/55 R15 82Q (M+S)
4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M
6Jx15H2-ET40 185/55 R15 82H � 185/55 R15 82Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M
6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84H � 195/45 R16 84Q (M+S)
1.3 16V Multijet 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82H 175/65 R14 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P
75 pk
6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82H � 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M
6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84H � 195/45 R16 84Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M
1.3 16V Multijet 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P
95 pk
6Jx15H2-ET35 � 185/55 R15 82T � 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M
6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84T � 195/45 R16 84Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M
Versies VelgenStandaard-
banden
Sneeuw-
banden
Noodreservewiel �
Velg Band
� Voor bepaalde versies/markten � Lichtmetalen velg � Geen sneeuwkettingen mogelijk
� Voor versies zonder elektrische stuurbekrachtiging
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
122
165/65 R14 79T 2,0 2,0 2,2 2,2
175/65 R14 82T 2,0 � / 2,2 � 2,0 2,2 � / 2,3 � 2,2
175/65 R14 82H 2,2 2,0 2,3 2,2
185/55 R15 82T 2,2 2,1 2,3 2,3 2,8
185/55 R15 82H 2,2 2,1 2,3 2,3
195/45 R16 84T 2,2 2,1 2,4 2,3
195/45 R16 84H 2,2 2,1 2,4 2,3
Banden
Gemiddelde belading (bar)
achtervoor
Volle belading (bar)
achtervoor
Noodreservewiel �(bar)
� Voor bepaalde versies/markten � Voor 1.2 8V versies � Voor 0.9 TwinAir 60 pk, 65 pk, 80 pk, 85 pk en 1.3 MultiJet versies
BANDENSPANNING 32), 38)
Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de
bandenspanning opnieuw als de banden koud zijn.
SNEEUWKETTINGEN 12)
Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften in elk land voldoen. Sneeuwkettingen mogen alleenop de banden van de voorwielen (aandrijfwielen) gemonteerd worden. Controleer de spanning van de sneeuwkettingen naenkele tientallen meters rijden.
BELANGRIJK Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel worden gemonteerd. Als er een voorband lek is,vervang dan een achterwiel door het noodreservewiel en monteer het achterwiel op de vooras. Op die manier kunnen, mettwee normale aandrijfwielen aan de voorkant, sneeuwkettingen gemonteerd worden.
123
WINTERBANDEN 29)
De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden.
Monteer op de vier wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en hetremmen en voor een betere bestuurbaarheid.
Denk eraan dat de draairichting van de banden niet omgedraaid mag worden.
De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm.
Vervang ze in dat geval.
Door hun specifieke eigenschappen zijn de prestaties van winterbanden onder normale omstandigheden of wanneer lang opde snelweg wordt gereden, lager dan die van de standaard gemonteerde banden.
Beperk het gebruik van winterbanden daarom uitsluitend tot de omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK: Als winterbanden worden gebruikt met een maximum toegestane snelheid die lager is dan de topsnelheid vande auto (plus een marge van 5%), dan moet in het interieur een duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje worden geplaatstmet de maximum toegestane snelheid wanneer met winterbanden wordt gereden (conform de EU-richtlijnen).
0.9 TwinAir 65CV - 60 pk* 9,3
0.9 TwinAir 85CV - 80 pk* 9,3
0.9 TwinAir 105 pk 9,3
1.2 8V 69 pk 9,3
1.4 16V 100 pk* 10,8
1.3 16V Multijet 75 pk 9,3
1.3 16V Multijet 95 pk 10,8
* Voor bepaalde uitvoeringen/markten
STUURINRICHTING
Versioni Draaicirkel tussen stoepranden (m) Type
Tandheugelstuurinrichting met elektrischestuurbekrachtiging*
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
124
0.9 TwinAir 60 pk* 157 (in vierde versnelling)
0.9 TwinAir 65 pk 159 (in vierde versnelling)
0.9 TwinAir 80 pk* 171
0.9 TwinAir 85 pk 173
0.9 TwinAir 105 pk 188
1.2 8V 69 pk 160
1.4 16V 100 pk* 182
1.3 16V MultiJet 75 pk 165
1.3 16V MultiJet 95 pk 180
* Voor bepaalde versies/markten
PRESTATIES
Max. snelheid in km/h na de eerste gebruiksperiode van de auto.
Versies km/h
125
Leeggewicht
(met alle vloeistoffen,
brandstoftank
90% gevuld en
zonder opties): 865 905 930/940 � 970/980 � 940 980 865/900 � 905/940 �
Nuttig laadvermogen �
inclusief de bestuurder: 440 415 440 415 440 415 440 415
Maximum
toelaatbare belastingen �– vooras: 770 770 830 830 830 830 770 770
– achteras: 640 640 640 640 640 640 640 640
– totaal: 1305 1320 1370/1380 � 1385/1395 � 1380 1395 1305/1340 � 1320/1355 �
Trekgewichten
met geremde aanhanger: 800 800 800 800 800 800 800 800
ongeremde aanhanger: 400 400 400 400 400 400 400 400
Max. toelaatbare
kogeldruk met
geremde aanhanger: 60 60 60 60 60 60 60 60
Gewichten (kg)
0.9 TwinAir 60 pk* - 65 pk
0.9 TwinAir 105 pk 1.2 8V 69 pk
� Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd (bijv. schuifdak, trekhaak enz.) dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt,
omdat de max. belastingen niet mogen worden overschreden.
� Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de goederen zodanig over de
bagageruimte en/of laadvloer te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden.
� Dualogic versies.
* Voor bepaalde versies/markten
0.9 TwinAir 80 pk* - 85 pk
GEWICHTEN 12) 13)
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
126
Leeggewicht
(met alle vloeistoffen, brandstoftank
90% gevuld en zonder opties): 930/940 � 970/980 � 980 1020 980 1020
Nuttig laadvermogen �
inclusief de bestuurder: 440 415 440 415 440 415
Maximum toelaatbare belastingen �– vooras: 830 830 830 830 830 830
– achteras: 640 640 640 640 640 640
– totaal: 1370/1380 � 1385/1395 � 1420 1435 1420 1435
Trekgewichten
met geremde aanhanger: 800 800 800 800 800 800
ongeremde aanhanger: 400 400 400 400 400 400
Max. toelaatbare
kogeldruk met
geremde aanhanger: 60 60 60 60 60 60
Gewichten (kg)
1.4 16V 100 pk* 1.3 16V Multijet 75 pk 1.3 16V Multijet 95 pk
� Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd (bijv. schuifdak, trekhaak enz.) dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt,
omdat de max. belastingen niet mogen worden overschreden.
� Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de goederen zodanig over de
bagageruimte en/of laadvloer te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden.
� Dualogic versies.
* Voor bepaalde versies/markten
127
INHOUDEN 20), 37) 8), 19) 4)
Tankinhoud (liter): 35 35 35 35
Inclusief een reserve van (liter): 5 5 5 5
Koelsysteem motor (liter): 5.2 5.3 4.85 4.4
Carterpan (liter): 2.8 � 2.8 � 2.5 � 2.75 �
Carterpan en filter (liter): 3.2 � 3.2 � 2.8 � 2.90 �
Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter): 1,65 1,65 1,65� 1,65
Dualogic versnellingsbak hydraulisch bedieningssysteem (liter/kg): – 0.7/0.59 0.7/0.59 0.7/0.59
Hydraulisch remcircuit (kg): 0.55 0.55 0.55 0.55
Hydraulische koppelingsbediening (versies met stuur rechts): – – 0.100 0.100
Vloeistofreservoir ruitensproeiers/achterruitsproeier (liter): 2.5 2.5 2.5 2.5
* Wanneer de auto onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een 60/40 mengsel van PARAFLUUP en
gedemineraliseerd water.
** Voor bepaalde versies/markten
Benzine-uitvoeringen
0.9TwinAir60CV*65CV
0.9TwinAir80CV*85CV105CV
1.2 8V69CV
1.4 16V100CV*
Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen
Loodvrije benzine met octaangetal van ten
minste 95 RON (specificatie EN228)
Mengsel van 50% gedestilleerd water en 50%
PARAFLUUP (**)
SELENIA K P.E. �
SELENIA DIGITEK P.E. �
TUTELA TRANSMISSION TECHNYX
� TUTELA GEAR FORCE
TUTELA CAR CS SPEED
Specifieke olie met ATF DEXRON III
additieftype
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC35
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
128
Tankinhoud (liter): 35 35
Inclusief een reserve van (liter): 5 5
Koelsysteem motor (liter): 6.3 6.3
Carterpan (liter): 2.8 2.8
Carterpan en filter (liter): 3.0 3.0
Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter): 1.65 1.65
Hydraulisch remcircuit (kg): 0.55 0.55
Hydraulische koppelingsbediening (versies met stuur rechts): 0.120 –
Hydraulische koppelingsbediening (versies met stuur rechts): 2.5 2.,5
� Wanneer de auto gebruikt wordt onder extreem koude klimaatomstandigheden, wordt een mengsel van 60% PARAFLUUP en 40%
gedemineraliseerd water aanbevolen.
Dieselversies1.3 16V Multijet
75 pk1.3 16V Multijet
95 pkVoorgeschreven brandstof
en originele smeermiddelen
Diesel voor motorvoertuigen (EN590-
specificatie)
Mengsel van 50% gedestilleerd water en 50%
PARAFLUUP �
SELENIA WR P.E.
TUTELA TRANSMISSION TECHNYX
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en
TUTELA PROFESSIONAL SC35
Maximum vulinhoud (inclusief reserve): 30,5 liter LPG
Deze waarde houdt reeds rekening met de limiet van 80% vulling en de reservevloeistof die nodig is voor de pomp en is de maximaal toegestane vulhoeveelheid. Bovendien kan deze maximum vulinhoud bij de diverse tankbeurten afwijken
wegens verschillen tussen de toevoerdrukwaarden bij de tankstations, pompen met verschillende toevoer-/blokkeringskenmerken, of een tank die niet helemaal leeg is.
LPG-versies
129
Verversings-
interval
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN 37) 19) 4)
Uw auto is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het GeprogrammeerdOnderhoudsschema te voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties vanbrandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is van essentieel belang voor de werking en de levensduur van de motor.
PRODUCTSPECIFICATIES
Smeermiddelen voor
1.2 8V 69 pk en 1.4 16V
100 pk* benzinemotoren
Smeermiddelen voor 0.9
TwinAir 60 pk*, 65 pk, 80 pk*,
85 pk en 105 pk benzinemotoren
Smeermiddelen voor
dieselmotoren
Smeermiddelen voor
benzine-/LPG-motoren
Beschermingsmiddel
voor radiateursSAE 5W-40 ACEA C3 volledig
synthetisch smeermiddel.
FIAT 9.55535-S2 kwalificatie.
SAE 0W-30 ACEA C2 volledig synthetisch
smeermiddel.
FIAT 9.55535-GS1 kwalificatie.
SAE 5W-30 ACEA C2 volledig synthetisch
smeermiddel.
FIAT 9.55535-S1 kwalificatie.
SAE 5W-40 ACEA C3 volledig synthetisch
smeermiddel.
FIAT 9.55535-T2 kwalificatie.
Roodgekleurd beschermingsmiddel met
antivrieswerking, op basis van geïnhibeerd
monoethyleenglycol met organische formule. Overtreft
CUNA NC 956-16, ASTM D 3306 specificaties.
FIAT 9.55523 kwalificatie.
SELENIA K P.E.
Contractual Technical
Reference No. F603.C07
SELENIA DIGITEK P.E.
Contractual Technical
Reference No. F020.B12
SELENIA WR P.E.
Contractual Technical
Reference No. F510.D07
SELENIA MULTIPOWER
GAS 5W-40
Contractual Technical
Reference No. F922.E09
PARAFLUUP �
Contractual Technical
Reference No. F101.M01
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
Gebruikspercentage
koelcircuit: 50% water 50%
PARAFLUUP �
Gebruik
Specificaties vloeistoffen en
smeermiddelen voor een correcte
werking van de auto
Originele vloeistoffen en
smeermiddelen
In noodgevallen kunnen voor het bijvullen, als er geen smeermiddelen met de voorgeschreven specificaties beschikbaar zijn, productengebruikt worden die minimaal voldoen aan de ACEA-specificaties; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegarandeerd.Voor 0.9 TwinAir-motoren uitsluitend smeermiddelen met aangegeven SAE waarde en specificaties gebruiken.
� BELANGRIJK Gebruik geen vloeistoffen met afwijkende specificaties voor bijvullen of mengen.� Wanneer de auto onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een 60/40 mengsel van PARAFLUUP en
gedemineraliseerd water.
* Voor bepaalde versies/markten
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
130
Remvloeistof
Additief voor
diesel
Vloeistof voor
ruitensproeiers/
achterruitsproeier
* Voor bepaalde versies/markten
Gebruik
SAE 75W-85 synthetisch smeermiddel.FIAT 9.55550-MX3 kwalificatie
SAE 75W volledig synthetisch smeermiddel.FIAT 9.55550-MZ6 kwalificatie
Speciale vloeistof voor elektrohydraulische actuatoren selectie overbrengingsverhouding FIAT 9.55550-SA1 kwalificatie
Vet met molybdeendisulfide, voor gebruik op hogetemperaturen. FIAT 9.55580 kwalificatie. Consistentie N.L.G.I. 1-2.
Vet met een lage wrijvingscoëfficiënt voorhomokinetische koppelingen. FIAT 9.55580 kwalificatie.N.L.G.I. 0-1 consistentie.
Synthetisch vet op basis van polyureum voor hogetemperaturen. FIAT 9.55580 kwalificatie. Consistentie NL.G.I. 2.
Synthetische vloeistof, F.M.V.S.S. no. 116 DOT4,ISO 4925, SAE J1704, CUNA NC 956-01. FIAT9.55597 kwalificatie.
Additief voor dieselolie met antivries enbeschermende werking voor dieselmotoren.
Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II. FIAT 9.55522 kwalificatie.
TUTELA CAR TECHNYX Contractual Technical Reference No. F010.B05
TUTELA TRANSMISSION GEARFORCEContractual Technical Reference No. F002.F10(1.2 8V versies )
TUTELA CS SPEEDContractual Technical Reference No. F005.F98
TUTELA ALL STARContractual Technical Reference No. F702.G07
TUTELA STAR 700Contractual Technical Reference No. F701.C07
TUTELA STAR 325Contractual Technical Reference No. F301.D03
TUTELA TOP 4Contractual Technical Reference No. F001.A93
TUTELA DIESEL ART - ContractualTechnical Reference No. F601.L06
TUTELA PROFESSIONAL SC35 Contractual Technical Reference No. F201.D02
Handgeschakeldeversnellingsbak endifferentieel
Smeermiddel voorelektrohydraulischeactuator
Homokinetischekoppelingen aan wielzijde
Homokinetischekoppelingen aandifferentieelzijde (behalve1.4 16V 100 pk versies*)
Homokinetische koppelingenaan differentieelzijde (1.4 16V 100 HP versies*)
Hydraulisch remsysteemen koppelingsbediening
Te mengen met diesel 25 cc per 10 liter
Verdund of onverdund gebruiken voorruitenwissers/ruitensproeiers
Gebruik
Specificaties vloeistoffen en
smeermiddelen voor een correcte
werking van de auto
Originele vloeistoffen en
smeermiddelen
Smeermiddelen
en vetten voor
krachtoverbrengingen
131
BRANDSTOFVERBRUIK - CO2-EMISSIE
De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in de tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests inovereenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.
CO2-emissie en verbruik VOLGENS DE HUIDIGE EUROPESE RICHTLIJN
0.9 TwinAir 60 pk Start&Stop* 4.6 3.4 3.8 88
0.9 TwinAir 65 pk 5.2 / 5.1 � 3.6 / 3.5 � 4.2 / 4.1 � 97 / 95 �
0.9 TwinAir 80 pk Start&Stop* 4.5 3.4 3.8 88
0.9 TwinAir 85 pk 4.7 3.6 4.0 92
0.9 TwinAir 85 pk Dualogic 4.6 / 4.4 � 3.6 4.0 / 3.9 � 92 / 90 �
0.9 TwinAir 105 pk 5.5 3.5 4.2 99
1.2 8V 69 pk 6.4 4.3 5.1 117
1.2 8V 69 pk Start&Stop 5.7 4.3 4.8 111
1.2 8V 69 pk Dualogic 6.2 4.3 5.0 113
1.2 8V 69 pk Dualogic Start&Stop 5.6 4.1 4.7 108
1.4 16V 100 pk* 7.7 5.1 6.1 140
1.4 16V 100 pk Start&Stop* 7.2 5.0 5.8 135
1.4 16V 100 pk Dualogic* 7.1 5.0 5.8 135
1.4 16V 100 pk Dualogic Start&Stop* 6.7 5.0 5.6 130
1.3 16V MultiJet 75 pk 5.3 3.6 4.2 110
1.3 16V MultiJet 95 pk Start&Stop 4.7 3.1 3.7 97
LPG 8.2 5.6 6.6 106
Versies Stad
liter/100 kmBuitenwegenliter/100 km
Gecombineerdliter/100 km
CO2-emissie (g/km)
� * Voor bepaalde versies/markten � 500C versies
De verbruikscijfers in de tabel hebben betrekking op de AUTO-ECO-werkingslogica van de 1.2 8V Dualogic en de AUTO-werkingslogica van de 1.4 16V Dualogic.
De CO2-emissieniveaus in de tabel hebben betrekking op het gecombineerde verbruik.
TE
CH
NIS
CH
E G
EG
EV
EN
S
132
RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN
HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR
Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen
en de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn. Om de klanten de best mogelijke service te garanderen in
overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van
voertuigen aan het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun voertuig aan het einde van zijn
levensduur zonder extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan worden ingeleverd
zonder kosten voor de laatste houder of eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft.
Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u zich tot een van onze dealers of tot
een bevoegd FCA inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn zorgvuldig geselecteerd en bieden
kwaliteitservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte auto’s met respect voor het milieu.
Meer informatie over deze centra voor inzameling en verwerking kunt u vinden bij het FCA Servicenetwerk of door het
nummer te bellen in het Garantieboekje of door de websites van de verschillende FCA-merken te raadplegen.
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
133
WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGENWij adviseren u om de volgende informatie zorgvuldig door te lezen.
Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.
U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat500.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk te zoeken.
(WORDT VERVOLGD)
1) CONTACTSLOT
• Verwijder de sleutel nooit terwijl de auto rijdt. Het stuurwiel zalautomatisch vergrendeld worden zodra eraan gedraaid wordt. Ditgeldt ook voor voertuigen die gesleept worden.
• Het is ten strengste verboden om aftermarket-werkzaamhedenuit te voeren waarbij wijzigingen aan de stuurinrichting of destuurkolom betrokken zijn (bijv. installatie van een alarmsysteem).Zulke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, degarantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor het voertuigniet meer aan de typegoedkeuring voldoet.
• Als er geknoeid is aan het contactslot (bijv. een poging totdiefstal), laat het dan controleren bij het Fiat Servicenetwerkalvorens weer te gaan rijden.
• Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordtverlaten, om te voorkomen dat iemand per ongeluk debedieningselementen gebruikt. Vergeet niet de handrem aan tetrekken. Als het voertuig hellingopwaarts geparkeerd wordt,schakel dan de eerste versnelling in, als het voertuighellingafwaarts staat, schakel dan de achteruitversnelling in. Laatkinderen nooit zonder toezicht in de auto achter.
2) INSTELLINGEN Het verstellen van stoelen, hoofdsteunen,stuurwiel of achteruitkijkspiegels mag uitsluitend plaatsvinden bijstilstaande auto en afgezette motor.
3) STOELEN
• Controleer na het loslaten van de hendel of de stoel goedvergrendeld is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.Als de stoel niet geblokkeerd is, kan hij plotseling verschuiven metmogelijk verlies van controle over de auto tot gevolg.
4) HOOFDSTEUNEN
• De verstelling mag alleen bij stilstaande auto en uitgeschakelde
motor gebeuren. De hoofdsteunen moeten zodanig versteld worden
dat ze de achterkant van het hoofd en niet de nek ondersteunen.
Alleen in die stand oefenen ze hun beschermende werking uit.
• Voor een optimale bescherming van de hoofdsteun, moet de
rugleuning zo zijn ingesteld dat men rechtop zit en het hoofd zich
zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
5) ACHTERUITKIJKSPIEGELS
Omdat de buitenspiegels gebogen zijn, kunnen zij uw perceptie
van de afstand enigszins wijzigen. Tijdens het rijden moeten deze
spiegels altijd in geopende stand staan.
6) DAGRIJLICHTEN (DRL)
• De dagrijlichten zijn een alternatief voor het dimlicht tijdens het
rijden overdag. Ze moeten gebruikt worden in landen waar het
verplicht is te rijden met ingeschakelde verlichting en toegestaan in
landen waar dit niet verplicht is.
• De dagrijlichten mogen het dimlicht niet vervangen tijdens het
rijden in het donker en in tunnels.
• Het gebruik van de dagrijlichten wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt. Houd u aan de
wettelijke voorschriften.
7) AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER
Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of
brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet
opnieuw ingeschakeld worden om brand te voorkomen.
WA
AR
SC
HU
WIN
GE
N E
N A
AN
BE
VE
LIN
GE
N
134(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
8) INTERIEURUITRUSTING
• De aansteker wordt zeer heet.
Hanteer hem voorzichtig en sta het gebruik niet aan kinderen
toe om het risico van brand of brandwonden te
voorkomen. Controleer na gebruik altijd of de aansteker is
uitgeschakeld.
• Het stopcontact (aansteker) is geschikt voor accessoires met
een maximum vermogen van 180 W (maximum stroomverbruik
15 A).
• Rijd nooit met open opbergvakken: ze kunnen de passagier
in geval van een botsing verwonden.
9) SCHUIFDAK - ELEKTRISCH CABRIODAK -
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt
verlaten om te voorkomen dat onverwachtse inschakeling van
deze voorzieningen gevaar oplevert voor de achtergebleven
passagiers: oneigenlijk gebruik kan gevaarlijk zijn.
Controleer voor en tijdens het bedienen altijd of de passagiers
niet kunnen worden verwond door de bewegende onderdelen
of door voorwerpen die door deze onderdelen worden
meegesleept of geraakt.
10) CABRIODAK
• Houd de handen altijd uit de buurt van het
vouwdakmechanisme wanneer het vouwdak geopend of
gesloten wordt of wanneer het gestopt maar nog niet volledig
geopend of gesloten is. Dit kan leiden tot beschadiging van het
vouwdak of letsel.
• Houd kinderen uit de buurt van de bewegingszone van het
cabriodak tijdens het openen en sluiten.
11) PORTIEREN
Controleer, voordat er een portier geopend wordt, of dit op een
veilige manier kan gebeuren. Open de portieren uitsluitend bij
stilstaande auto.
12) BAGAGERUIMTE
• Overschrijd nooit de maximaal toegestane belading van de
bagageruimte (zie hoofdstuk "Technische gegevens”. Zorg er
tevens voor dat voorwerpen die in de bagageruimte zijn
geplaatst, goed vastgezet zijn om te voorkomen dat deze na
plotseling remmen naar voren komen, waardoor passagiers
gewond zouden kunnen raken.
• Rijd niet met een open achterklep: de uitlaatgassen kunnen in
het interieur komen.
• Als in een gebied wordt gereden waar weinig tankstations
aanwezig zijn en men benzine in een tankje wil meenemen, moet dit
overeenkomstig de geldende voorschriften en in een goedgekeurd
tankje gebeuren dat op passende wijze is vastgezet. Maar hoe dan
ook zal het risico op brand bij een ongeval toenemen.
• Let er bij het openen van de achterklep op dat er geen
mogelijke op het imperiaal geplaatste voorwerpen geraakt
worden.
13) IMPERIAAL/SKIDRAGER
• Neem altijd de wettelijke voorschriften inzake de maximale
afmetingen in acht.
• Overschrijd nooit de maximum toegestane belastingen; zie
hoofdstuk “Technische gegevens”.
• Verdeel de lading gelijkmatig en houd bij het rijden rekening met
een verhoogde zijwindgevoeligheid. Controleer na enkele
kilometers of de bouten van de bevestigingspunten nog goed zijn
vastgedraaid.
135(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
14) ABS-SYSTEEM – ESC-SYSTEEM
• Het ABS benut zoveel mogelijk de beschikbare grip maar kan
hem niet verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op gladde
weggedeelten en neem geen onnodige risico’s.
• Wanneer het ABS in werking treedt en er een trilling van het
rempedaal voelbaar is, uw voet niet van het rempedaal halen
maar het goed ingetrapt houden; zo zorgt het systeem voor de
kortste remweg afhankelijk van de conditie van het wegdek.
• Het ABS wordt ingeschakeld wanneer de griplimiet van de
banden op het wegoppervlak wordt bereikt: minder uw snelheid
op basis van de beschikbare grip.
• Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste uit
het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,
herhaaldelijk of langdurig remmen.
• Het ASR-systeem kan niet de door het wegdek geboden grip
boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen.
• Het ASR-systeem kan geen ongelukken voorkomen,
waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten,
rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning.
• De capaciteiten van het ASR-systeem mogen nooit op
onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor
de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt.
• Bij de inwerkingtreding van de Mechanical Brake Assist kan
geluid hoorbaar zijn. Dit is een normaal verschijnsel . Houd in elk
geval het rempedaal goed ingetrapt.
• Wanneer alleen het lampje xop het instrumentenpaneel gaat
branden en er op het multifunctionele display tevens een bericht
verschijnt (voor bepaalde versies/markten), breng het voertuig
dan onmiddellijk tot stilstand en neem contact op met de
dichtstbijzijnde werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.
Vloeistoflekkage uit het hydraulische systeem brengt de werking
van zowel het normale remsysteem als het ABS in gevaar.
• Neem nooit onnodige en onverantwoorde risico's, ook al is uw
voertuig uitgerust met een ESC-systeem. Uw rijstijl moet altijd
aangepast zijn aan de wegcondities, het zicht en het verkeer.
De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt uiteindelijk
altijd bij de bestuurder.
• Ook als het noodreservewiel (daar waar aanwezig) wordt
gebruikt, blijven de ABS-, ASR- en ESC-systemen werken.
Onthoud altijd dat het noodreservewiel kleiner is dan een normale
band, waardoor het minder grip levert. Voor een goede werking
van de ABS-, ESC- en ASR-systemen is het van groot belang
dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn, dat
ze in perfecte staat verkeren en vooral van het aanbevolen type,
merk en maat zijn
15) MOTORKAP
• Controleer alvorens de motorkap te openen of de armen van
de ruitenwissers tegen de ruit liggen.
• Onjuiste plaatsing van de steunstang kan een plotselinge val
van de motorkap veroorzaken. Verricht deze handelingen
uitsluitend bij stilstaande auto.
• Wees voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de
motorruimte wanneer de motor heet is om brandwonden te
voorkomen. Plaats de handen niet in de buurt van de ventilator,
omdat deze ook ingeschakeld kan worden als de sleutel niet in
het contactslot zit. Wacht tot de motor is afgekoeld.
• Pas op voor sjaals, dassen of loszittende kledingstukken.
Deze kunnen door de bewegende onderdelen worden
vastgegrepen, met ernstig risico voor de drager.
• Voor de rijveiligheid moet de motorkap tijdens het rijden altijd
perfect gesloten zijn. Controleer dus altijd of de motorkap goed
gesloten en vergrendeld is. Mocht u tijdens het rijden merken dat
de motorkap niet goed vergrendeld is, stop dan onmiddellijk en
sluit de motorkap op de correcte manier.
WA
AR
SC
HU
WIN
GE
N E
N A
AN
BE
VE
LIN
GE
N
136(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
16) BEDIENINGSELEMENTEN
• Het is ten strengste verboden om aftermarket-
werkzaamheden uit te voeren waarbij wijzigingen aan de
stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. installatie
van een alarmsysteem). Zulke werkzaamheden kunnen de
prestaties van het systeem beïnvloeden, de garantie ongeldig
maken, de veiligheid ernstig in gevaar brengen waardoor het
voertuig niet meer aan de typegoedkeuring voldoet het voertuig.
• Zet altijd de motor uit en verwijder de sleutel uit het
contactslot om het stuurslot in te schakelen alvorens
onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Dit is met name
belangrijk wanneer de wielen van de auto de grond niet raken.
Als dit niet mogelijk is (bijv. omdat de contactsleutel in de stand
MAR moet staan of als de motor moet blijven lopen), moet de
hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden
verwijderd.
17) PARKEERSENSOREN
De aansprakelijkheid voor het parkeren en andere gevaarlijke
manoeuvres ligt altijd en in elk geval bij de bestuurder. Controleer
tijdens deze manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral
kinderen) of dieren in het manoeuvregebied aanwezig zijn.
De parkeersensoren zijn ontworpen om de bestuurder te
assisteren die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen
tijdens potentieel gevaarlijk manoeuvres, ook al worden ze op
lage snelheid uitgevoerd.
18) START&STOP SYSTEEM
• Laat de accu uitsluitend vervangen bij een werkplaats van het
Fiat Servicenetwerk. Vervang de accu door een exemplaar van
hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met dezelfde specificaties.
• Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is afgezet
en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg de instructies
op die zijn aangegeven op het plaatje op de voorste traverse.
Wij adviseren om de contactsleutel te verwijderen als er zich nog
inzittenden in de auto bevinden. Alle inzittenden moeten uit de auto
stappen nadat de contactsleutel is uitgenomen of naar de STOP-
stand is gedraaid. Controleer tijdens het tanken of de motor is
afgezet en of de contactsleutel in de STOP-stand staat.
• Als bij voertuigen met een Dualogic versnellingsbak de motor
automatisch op een helling is afgezet, dan moet hij gestart worden
door de versnellingspook naar + of – te verplaatsen zonder het
rempedaal los te laten. Bij voertuigen met een Dualogic
versnellingsbak waar ook de Hill Holder-functie aanwezig is, zal bij
het stoppen van de auto op een helling de motor niet automatisch
afgezet worden, om de Hill Holder-functie beschikbaar te stellen -
die alleen werkt als de motor draait.
• Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het
Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld zodat de
klimaatregeling kan blijven werken.
19) OPTIONELE ACCESSOIRES
Let op bij het monteren van aanvullende spoilers, lichtmetalen
velgen of niet originele wieldeksels: deze kunnen namelijk de
ventilatie van de remmen beperken, wat de remefficiëntie tijdens
hard remmen, herhaald remmen en op lange afdalingen
beïnvloedt. Let erop dat de slag van de pedalen nergens door
wordt belemmerd (matten, enz.).
20) BRANDSTOF TANKEN
• Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van de
vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met het
gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te ademen.
• De katalysator bereikt tijdens de normale werking zeer hoge
temperaturen. Parkeer het voertuig dus niet op licht ontvlambaar
materiaal (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.):
brandgevaar.
137(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
21) VEILIGHEIDSGORDELS - GORDELSPANNERS
• Druk tijdens het rijden niet op de knop om de veiligheidsgordel
te openen.
• Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel
dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico
en bovendien gevaar opleveren voor de inzittenden voorin.
• De gordelspanner is voor eenmalig gebruik bestemd. Neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk om de gordelspanners
te laten vervangen nadat ze in werking zijn getreden.
• Voor maximale veiligheid moet de rugleuning rechtop gezet
worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet
de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken. Draag
altijd veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin.
• Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij een ongeval het risico
op ernstige verwondingen toenemen en kan zelfs de dood tot
gevolg hebben.
• Het is ten strengste verboden onderdelen van de
veiligheidsgordel of gordelspanner te demonteren of aan te
passen. Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden
uitgevoerd door gekwalificeerd en bevoegd personeel. Wend u
altijd tot het Fiat Servicenetwerk.
• Nadat een gordel aan een zware belasting is blootgesteld
(bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de gordel compleet met de
verankeringen, bevestigingsbouten en de gordelspanner worden
vervangen. Ook als er geen zichtbare schade is, kan de gordel
toch verzwakt zijn.
22) KINDEREN VEIILIG VERVOEREN
• ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag
ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.
Het wordt geadviseerd kinderen altijd in kinderzitjes op de
achterbank te vervoeren, bij een ongeval biedt de achterbank de
meeste bescherming in geval van een ongeval.
• Als een kind op de voorstoel in een tegen de rijrichting
gemonteerd kinderzitje vervoerd moet worden, dan is het verplicht
om de frontairbag aan passagierszijde uit te schakelen; verzeker u
ervan dat deze daadwerkelijk uitgeschakeld is door te controleren
of het speciale waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel
brandt (zie "Frontairbag passagierszijde" in het hoofdstuk
"Frontairbags"). De passagiersstoel moet tevens zo ver mogelijk
naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje
eventueel in aanraking komt met het dashboard.
• Op de zonneklep is een etiket met symbolen aangebracht dat
eraan herinnert dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet worden
als een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de voorstoel
wordt gemonteerd. Neem altijd de aanwijzingen op de zonneklep
aan passagierszijde in acht (zie de paragraaf “Frontairbags”).
• Verstel de voorste passagiersstoel of de achterbank niet als er
een kind op zit of als het kind in een speciaal kinderzitje zit.
23) MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE
• Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die
verplicht moeten worden bijgesloten voor dit type
veiligheidssysteem.
• Er zijn kinderzitjes met Isofix bevestigingen beschikbaar,
waarmee ze veilig aan de stoel verankerd kunnen worden zonder
de veiligheidsgordels van de auto te gebruiken. Zie voor dit type
kinderzitjes paragraaf "Inbouwvoorbereiding Isofix kinderzitje" in het
hoofdstuk "Veiligheid".
• Als een Universeel Isofix kinderzitje niet aan alle drie de
verankeringspunten is vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind niet
goed kunnen beschermen. Tijdens een ongeval zou het kind
ernstig of dodelijk gewond kunnen raken.
WA
AR
SC
HU
WIN
GE
N E
N A
AN
BE
VE
LIN
GE
N
138(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
• Monteer het kinderzitje alleen bij stilstaand voertuig.
Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als
de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De instructies voor
montage, demontage en plaatsing moeten in elk geval worden
opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze
instructies bij het kinderzitje te leveren.
24) AIRBAGS
• Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel,
op het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de
zijkant van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit
voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan
passagierszijde, omdat deze het correct openen van de airbag
kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen
verwonden.
ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de
rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve
passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag
ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.
Daarom moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden
als een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op
de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste
passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven
om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt
met het dashboard. Schakel de passagiersairbag onmiddellijk
weer in als het kinderzitje is verwijderd.
• Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de
passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag.
Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en
zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.
• Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het
portier, de ruiten of in het gebied van de hoofdairbag om
mogelijke verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.
Steek nooit uw hoofd, armen of ellebogen uit het raam.
• Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje ¬
niet gaat branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er
mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen
de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een
ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze
geactiveerd worden. Laat het systeem controleren door het Fiat
Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
• Gebruik geen stoelhoezen op voorstoelen met zijairbags.
• Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd
niets in de mond (pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel
veroorzaken als de airbag in werking treedt.
• Rijd altijd met de handen op de stuurwielrand zodat de airbag
indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met
voorover gebogen lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen de
rugleuning gedrukt.
• Laat na diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of
overstromingen het airbagsysteem door het Fiat Servicenetwerk
controleren.
• Wanneer de contactsleutel is ingebracht en naar de stand MAR
is gedraaid, kunnen de airbags ook geactiveerd worden als de
stilstaande auto door een andere auto wordt aangereden, ook al
is de motor afgezet. Daarom mag, wanneer de passagiersairbag
is ingeschakeld, en ook al staat de auto stil, GEEN tegen de
rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel gemonteerd
worden. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit
leiden tot ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind. Daarom
moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als een
kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de voorste
passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo
ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat
het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in als het
kinderzitje is verwijderd.
139(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
• Het starten van de auto met een hulpaccu moet verricht
worden door ervaren personeel, omdat verkeerde handelingen
zeer sterke elektrische schokken kunnen veroorzaken.
• Accuvloeistof is giftig en corrosief: vermijd contact met huid en
ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een
goed geventileerde ruimte, ver van open vuur en vonken:
brand- en ontploffingsgevaar.
• Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerst de
accu om ontploffing ervan te voorkomen.
Als de accu bevroren is geweest, moet door vakbekwaam
personeel worden gecontroleerd of de cellen niet
beschadigd zijn en of de behuizing geen scheuren vertoont,
waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan
weglekken.
26) HANDREM
• De auto moet geblokkeerd zijn na enkele klikken van de hendel,
als dat niet het geval is, contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk om te hendel af te laten stellen.
• Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter.
Verwijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten en
neem deze mee.
27) GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Trap het koppelingspedaal helemaal in om op juiste wijze te
schakelen. Om die reden mag er niets op de vloer onder het
pedaalsamenstel liggen. Zorg dat de vloerbekleding steeds vlak is
en dat hij de slag van de pedalen niet hindert.
28) AANHANGERS TREKKEN
• Het ABS waarmee de auto is uitgerust heeft geen controle over
het remsysteem van de aanhanger. Wees dus bijzonder
voorzichtig op gladde wegen.
Onthoud tevens dat als de sleutel in de stand STOP staat, bij
een ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags of
gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat geval duidt de
uitgebleven activering niet op een storing van het systeem.
• Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt
gedraaid, gaat het lampje “ enkele seconden knipperen om
eraan te herinneren dat de passagiersairbag bij een botsing
geactiveerd wordt. Hierna moet het lampje doven.
• Reinig de stoelen niet met water of stoom onder druk (met
de hand of in een automatisch wasstation voor stoelen).
• De activeringsdrempel van de airbag is hoger dan die van de
gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee
drempelwaarden liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
• Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken of de
steunhandgrepen.
• De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt
hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden
ingeschakeld bij frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse
botsingen, botsingen achterop en over de kop slaan, worden in
deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels
beschermd, die dus altijd gedragen moeten worden.
25) DE MOTOR STARTEN
• Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten
draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide,
koolmonoxide en andere giftige gassen.
• Onthoud dat de rembekrachtiging en de elektrische
stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is gestart;
om die reden is meer kracht benodigd voor de bediening van
het rempedaal en het stuur.
• Als bij auto's met een Dualogic versnellingsbak de motor niet
gestart wordt met een ingeschakelde versnelling, klinkt een
waarschuwingssignaal om de bestuurder op mogelijk gevaar te
wijzen omdat de versnellingsbak automatisch in de vrijstand
gaat staan.
WA
AR
SC
HU
WIN
GE
N E
N A
AN
BE
VE
LIN
GE
N
140
• Probeer nooit de remwerking van de aanhanger te
beïnvloeden door wijzigingen aan het remsysteem van de auto.
Het remsysteem van de aanhanger moet volledig onafhankelijk
zijn van het hydraulische systeem van de auto.
29) WINTERBANDEN
De maximumsnelheid voor winterbanden met markering “Q” is
160 km/h. Men dient zich echter altijd strikt te houden aan de
snelheidsbeperkingen van de wegenverkeerswetgeving.
30) LAMPJES EN BERICHTEN
• Wanneer het lampje x tijdens het rijden gaat branden
(bij sommige versies verschijnt ook een bericht op het display),
zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
• Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het
lampje ¬ niet gaat branden of blijft branden tijdens het rijden,
dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat
geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd
worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen,
op verkeerde wijze geactiveerd worden. Laat het systeem
controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te
rijden.
• Een storing van het lampje ¬ (lampje uit) wordt aangegeven
door het langer dan de normale 4 seconden knipperen van het
lampje “ dat op een uitgeschakelde frontairbag aan
passagierszijde wijst.
• Het “ waarschuwingslampje geeft alle storingen van
waarschuwingslampjes ¬ aan. Deze toestand wordt gemeld
door het langer dan 4 seconden knipperen van het lampje “.
In dit geval kan het lampje ¬ mogelijk geen storing in de
veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem controleren
door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.
• Wanneer het lampje > tijdens het rijden gaat branden
(bij sommige versies verschijnt ook een bericht op het display),
zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het
Fiat Servicenetwerk.
• Als het rode lampje v knippert of het gele lampje v
continu blijft branden (voor bepaalde versies/markten), moet de
afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, en elk geval binnen
500 km nadat het lampje voor het eerst gaat branden, worden
ververst. Het niet opvolgen van bovenstaande aanwijzingen kan
leiden tot ernstige schade aan de motor en de garantie doen
vervallen. Denk eraan dat het aangaan van dit lampje niets te
maken heeft met het oliepeil in de motor; voeg dus absoluut geen
olie toe als het lampje begint te knipperen.
• Rijd altijd met een snelheid die is afgestemd op de
verkeerssituatie, de weersomstandigheden en de
wegenverkeerswetgeving. De motor afzetten terwijl het DPF
lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken
van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies
van de motorolie. Daarom wordt aanbevolen om altijd te wachten
tot het lampje is gedoofd voordat de motor wordt afgezet, door de
hierboven gegeven aanwijzingen te volgen. Het wordt sterk
afgeraden de DPF-generatie bij stilstaand voertuig te voltooien.
• Water in het brandstoftoevoercircuit kan het inspuitsysteem
ernstig beschadigen en een onregelmatige werking van de motor
veroorzaken. Als het lampje c gaat branden of het symbool Everschijnt (bij sommige versies samen met het bericht op het display),
neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk
om de condens te laten aftappen. Wanneer het lampje direct na
het tanken gaat branden, kan er tijdens het tanken water in de
brandstoftank terecht zijn gekomen. Zet in dit geval de motor
onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
• Als het systeem een spanningsafname van een bepaalde band
aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier de
banden te controleren.
(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
141
Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om
de bandenspanning elke maand te controleren en mag niet
beschouwd worden als een systeem dat het onderhoud of de
veiligheid vervangt. De bandenspanning moet bij koude banden
gecontroleerd worden. Als de bandenspanning om welke reden
dan ook bij warme banden moet worden gecontroleerd, dan
mag de druk niet worden verlaagd, ook wanneer de gemeten
waarde hoger is dan de voorgeschreven waarde. Controleer de
bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.
• Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge
afname van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een
klapband). Breng in dergelijke gevallen de auto tot stilstand en
voorkom bruuske stuurbewegingen. Het systeem waarschuwt
alleen dat de bandenspanning laag is: het is niet in staat om de
banden op te pompen. Een te lage bandenspanning verhoogt
het brandstofverbruik, verlaagt de duur van het loopvlak en kan
het vermogen om de auto op veilige manier te besturen
beïnvloeden.
31) EEN WIEL VERVANGEN
• Het noodreservewiel (voor bepaalde versies/markten) isspecifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto's enmonteer ook geen noodreservewielen van andere auto's op uwauto. Gebruik het noodreservewiel alleen in noodgevallen.Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooitharder dan 80 km/h.
• Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebrachtwaarop de belangrijkste waarschuwingen over het gebruik ende betreffende beperkingen zijn vermeld. De sticker mag ingeen geval verwijderd of bedekt worden. Op deze sticker staande volgende gegevens in vier talen vermeld: "Belangrijk! Alleenvoor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! Vervang hetnoodreservewiel zo snel mogelijk door een normaal wiel. Dekdeze aanwijzingen niet af". Monteer nooit een wieldeksel op hetnoodreservewiel.
• Als het gemonteerde velgtype wordt vervangen (lichtmetalen inplaats van stalen velgen of vice versa), moeten ook allewielbouten worden vervangen door bouten met een lengte diegeschikt is voor het velgtype.
• Gebruik de alarmknipperlichten, de gevarendriehoek enz.., omde stilstaande auto overeenkomstig de geldende voorschriftenaan te geven. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral alsde auto zwaar beladen is, en uit de buurt van gevaarlijk verkeerwachten tot het wiel is verwisseld. Blokkeer de wielen metblokken of andere geschikte voorwerpen als de auto op eenhelling of slecht wegdek stilstaat.
• De rijeigenschappen van de auto kunnen veranderen als eennoodreservewiel wordt gebruikt. Vermijd bruusk optrekken enremmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten. De levensduur van het noodreservewiel is ongeveer 3000 km.Hierna moet het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwexemplaar met identieke eigenschappen. Monteer nooit eenstandaard band op de velg van een noodreservewiel. Zorg ervoordat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd engemonteerd. Er mag slechts één noodreservewiel per keer gebruiktworden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vetvoordat ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken.
• De krik mag alleen gebruikt worden om wielen te verwisselenvan de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto's vanhetzelfde model. Gebruik de krik niet voor andere doeleinden,zoals het opkrikken van andere auto’s. Gebruik de krik nooit omwerkzaamheden onder de auto te verrichten. Door een verkeerdeplaatsing van de krik, kan de auto van de krik vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is aangegeven ophet plaatje op de krik.
• Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewielworden gemonteerd. Dus in geval van een lekke voorband(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen gebruikt moeten worden,moet een achterwiel aan de voorkant worden gemonteerd enmoet het noodreservewiel aan de achterkant wordengemonteerd.
(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
WA
AR
SC
HU
WIN
GE
N E
N A
AN
BE
VE
LIN
GE
N
142
Adem de dampen niet in tijdens het inbrengen en oppompen.
Raadpleeg onmiddellijk een arts bij allergische reacties. Bewaar het busje in zijn houder, uit de buurt van warmtebronnen.Het afdichtmiddel heeft een houdbaarheidsdatum.
• Doe de beschermende handschoenen aan die bij de snellebandenreparatiekit zijn geleverd.
• Breng de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbareplaats aan, om eraan te herinneren dat de band behandeld is metde snelle bandenreparatiekit. Rijd voorzichtig, met name inbochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruuskaccelereren en remmen.
• Rij niet verder als de bandenspanning onder 1,5 bar is gedaald:de Fix&Go Automatic snelle bandenreparatiekit kan de vereisteafdichting niet garanderen omdat de band te ernstig beschadigdis. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Alsdaarentegen een spanning van minstens 1,5 bar wordt gemeten,herstel dan de correcte bandenspanning (bij draaiende motor enaangetrokken handrem), ga weer rijden en rijd zeer voorzichtignaar het dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt.
• Geef altijd aan dat de band gerepareerd is met behulp van desnelle bandenreparatiekit. Overhandig de folder aan het personeeldat de met de snelle bandenreparatiekit behandelde band moetrepareren.
33) EEN LAMP VERVANGEN
• Wijzigingen of reparaties aan het elektrische systeem die nietcorrect zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehoudenmet de technische systeemgegevens, kunnen storingenveroorzaken die tot brand kunnen leiden.
• In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken, kunnen er glassplinters wegschieten.
• Wegens het hoge voltage mag een gasontladingslamp (Xenon)alleen door ervaren personeel vervangen worden: levensgevaar!Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
Op die manier kunnen, met twee normale aandrijfwielen aan devoorkant, sneeuwkettingen gemonteerd worden om dezenoodsituatie op te lossen.
• Als het wieldeksel niet goed gemonteerd is, kan het tijdenshet rijden losraken. Voer nooit werkzaamheden aan het ventieluit. Steek nooit gereedschap tussen de velg en de band.Controleer regelmatig de spanning van zowel de banden alshet ruimtebesparende reservewiel, die overeen moet komenmet de spanningswaarden die zijn aangegeven in hethoofdstuk “Technische gegevens”.
32) SNELLE BANDENREPARATIEKIT FIX&GO
• Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat debehandelde band moet repareren.
• Beschadigingen op de zijkanten van de band kunnen nietgerepareerd worden. Gebruik de snelle bandenreparatiekit nietals de band beschadigd is geraakt door het rijden met eenlege band.
• De band kan niet gerepareerd worden als de velgbeschadigd is (zodanig verbogen dat dit tot luchtlekkage leidt).Verwijder het in de band binnengedrongen voorwerp (schroefof spijker) niet.
• Bedien de compressor niet langer dan 20 minuten achterelkaar. Gevaar voor oververhitting. Banden gerepareerd met desnelle bandenreparatiekit mogen slechts tijdelijk gebruiktworden, aangezien de kit niet geschikt is voor een definitievereparatie.
• De bus bevat ethyleenglycol. Bevat latex dat een allergischereactie kan veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterend voorde ogen. Kan irritatie veroorzaken bij inademing of contact.Vermijd contact met huid, ogen en kleding. Spoel bij contactonmiddellijk uit met rijkelijk water. Wek het braken niet op bijinslikken. Spoel de mond uit, drink veel water en raadpleegonmiddellijk een arts. Buiten bereik van kinderen bewaren. Het product mag niet gebruikt worden door astmapatiënten.
143(WORDT VERVOLGD)
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
Als de sleutel uit het contactslot wordt genomen, wordt het stuurslotautomatisch ingeschakeld en daarna kunnen de wielen niet meergestuurd worden.
• Onthoud dat de rembekrachtiging en de elektrischestuurbekrachtiging tijdens het slepen niet beschikbaar zijn. Er dientaanzienlijk meer kracht te worden uitgeoefend op het rempedaal enop het stuurwiel om ze te bedienen.
• Gebruik voor het slepen geen soepele kabels en vermijd bruuskebewegingen.
• Zorg ervoor dat tijdens het slepen er geen onderdelen door desleepverbinding kunnen worden beschadigd.
•Neem bij het slepen van een auto de wettelijke voorschriften in acht,zowel voor wat betreft de sleepinrichting als het weggedrag dat menmoet aanhouden.
• Start de motor niet terwijl de auto wordt gesleept.
• Het sleepoog (voor/achter) mag uitsluitend worden gebruikt voorhet slepen op wegen in geval van nood. Het is toegestaan de autoover korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conformde wegenverkeerswetgeving (starre stang), om de auto op de wegte verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen ofvoor transport met takelwagen. Het sleepoog MAG NIET wordengebruikt om voertuigen off-road (d.w.z. op het terrein) te slepen ofwaar hindernissen zijn en/of voor het slepen met kabels of andere niet-starre hulpmiddelen. In overeenstemming metbovengenoemde voorwaarden, moet men voor het slepen tweevoertuigen gebruiken (een slepend en een gesleept voertuig), diezich beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden.
37) ONDERHOUD - VLOEISTOFNIVEAUS CONTROLEREN
• Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in demotorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen vrijkomendie brand kunnen veroorzaken.
• Wanneer de motor warm is, voorzichtig zijn bij werkzaamheden inde motorruimte om brandwonden te voorkomen. Vergeet niet datbij een warme motor de ventilator onverwacht kan inschakelen:kans op verwonding.
34) ZEKERINGEN VERVANGEN
• Als de vervangen zekering opnieuw doorbrandt, neem dancontact op met het Fiat Servicenetwerk.
• Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen dradenof ander materiaal.
• Vervang een zekering nooit door een exemplaar met eenhogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.
• Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE)doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.
• Controleer, alvorens een zekering te vervangen, of decontactsleutel is verwijderd en of alle stroomverbruikers zijnuitgeschakeld.
• Als een hoofdzekering voor veiligheidssystemen(airbagsysteem, remsysteem), motorsystemen (motorsysteem,transmissiesysteem) of de stuurinrichting doorbrandt, neem dancontact op met het Fiat Servicenetwerk.
35) ACCU OPLADEN
• Accuvloeistof is giftig en corrosief: vermijd contact met huiden ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd ineen goed geventileerde ruimte, ver van open vuur en vonken:brand- en ontploffingsgevaar.
• Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerstde accu om ontploffing ervan te voorkomen. Als de accubevroren is geweest, moet door vakbekwaam personeelworden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn en ofde behuizing geen scheuren vertoont, waardoor de giftige encorrosieve vloeistof kan weglekken.
36) SLEPEN VAN DE AUTO
• Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraadzorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op deschroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen.
• Alvorens sleephandelingen te starten, moet de contactsleutelnaar MAR en vervolgens naar STOP worden gedraaid, zonderhem uit het contactslot te nemen.
WA
AR
SC
HU
WIN
GE
N E
N A
AN
BE
VE
LIN
GE
N
144
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
Pas op voor sjaals, dassen of loszittende kledingstukken: dezekunnen door de bewegende onderdelen worden vastgegrepen.
• Het koelsysteem staat onder druk. Vervang indien nodig de dopalleen door een origineel exemplaar om de werking van hetsysteem niet negatief te beïnvloeden. Draai bij warme motor dedop van het expansiereservoir niet los: gevaar voorbrandwonden.
• Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeierszijn van fundamenteel belang voor een goed zicht.
• Sommige in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffenzijn licht ontvlambaar. De motorruimte bevat warme onderdelendie bij contact met deze vloeistoffen brand kunnen veroorzaken.
• Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief. Als er per ongelukremvloeistof gemorst wordt, moeten de betrokken delenonmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep.Vervolgens met veel water afspoelen. Raadpleeg bij inslikkenonmiddellijk een arts.
• Het symbool π op de verpakking geeft een synthetischeremvloeistof, dus geen minerale remvloeistof aan. Het gebruikvan minerale vloeistoffen kan de speciale rubberen pakkingen inhet remsysteem onherstelbaar beschadigen.
• Accuvloeistof is giftig en corrosief. Vermijd contact met huid enogen. Houd open vuur en bronnen van vonken uit de buurt vande accu: brand- en ontploffingsgevaar.
• Als de accu met een te laag vloeistofniveau werkt, kan hijonherstelbaar beschadigd raken en zelfs ontploffen.
• Als het voertuig langdurig gestald moet worden bij zeer lagetemperaturen, verwijder dan de accu en breng deze naar eenverwarmde plek, om bevriezing te voorkomen.
• Draag altijd een speciale bril wanneer aan of in de buurt van deaccu wordt gewerkt.
38) WIELEN EN BANDEN
• Onthoud dat de wegligging van de auto in grote mate vaneen juiste bandenspanning afhankelijk is.
• Als de bandenspanning te laag is, kan de band oververhit raken en als gevolg daarvan ernstig beschadigd raken.
• Verwissel de banden niet kruiselings door de banden van derechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd te monteren.
• Voer geen lakspuitwerkzaamheden op de lichtmetalenwielvelgen uit met temperaturen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoorveranderen.
39) RUITENWISSERS EN ACHTERRUITWISSER
Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk, omdathet zicht onder slechte weersomstandigheden wordt beperkt.
40) INTERIEUR
• Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum ofwasbenzine voor het reinigen van het interieur van de auto. Deelektrostatische lading die door het wrijven tijdens het reinigenontstaat, kan brand veroorzaken.
• Bewaar geen spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar.Spuitbussen mogen niet blootgesteld worden aan temperaturenboven 50°C. Wanneer de auto in de zon staat, kan debinnentemperatuur deze waarde ruim overschrijden.
41) TECHNISCHE GEGEVENS – BRANDSTOFTOEVOERSYSTEEM
Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem dieniet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordtgehouden met de technische systeemgegevens, kunnenstoringen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben.
42) TECHNISCHE SPECIFICATIES – RIM PROTECTORBANDEN (MET VELGBESCHERMERS)
Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (metveerbevestiging) aftersales-banden met velgbeschermers wordengemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET wordengemonteerd. Het gebruik van ongeschikte banden en wieldekselskan leiden tot een plotseling verlies van de bandenspanning.
(WORDT VERVOLGD)
145
PERSOONLIJKE VEILIGHEID
(VERVOLG)
Ook af en toe een korte blik op het display werpen kan gevaarlijk zijnals de aandacht op een kritiek moment van het rijden wordt afgeleid.Volume instellen: stel het volume niet te hoog in. Houd tijdens hetrijden het volume op een dusdanig niveau dat verkeersgeluiden ensirenes van hulpdiensten hoorbaar blijven. Het rijden zonder dezegeluiden te kunnen horen kan tot ongevallen leiden.Spraakherkenning gebruiken: de software van de spraakherkenningis gebaseerd op een statistisch proces dat aan fouten onderhevigis. Het is uw verantwoordelijkheid de spraakherkenningsfunctiesvan het systeem te bewaken en eventuele fouten te corrigeren.Gevaar voor afleiding: de functies kunnen handmatige instellingenvereisen (niet via spraakopdrachten). Dergelijke instellingen makenof gegevens invoeren tijdens het rijden kan uw aandacht danigafleiden en kan leiden tot een ongeval of andere ernstige gevolgen.Alvorens deze handelingen uit te voeren, de auto op een veilige enwettelijke toegestane manier tot stilstand brengen.
45) LPG
• Let wel dat in sommige landen (inclusief Italië) wettelijkebeperkingen gelden voor het parkeren/stallen van auto's die rijdenop gas dat dichter is dan zuurstof; LPG valt onder deze categorie.
• Schakel niet om tussen de twee werkingsmethodes(benzine/LPG) tijdens het starten van de motor.
• Het LPG-toevoersysteem is uitgerust met een "verbruikfunctie"die verbonden is met het led-display van het LPG-niveau op deschakelaar; deze functie wordt alleen ingeschakeld nadat er eenaanzienlijke variatie in het brandstofniveau is gedetecteerd. Hetwordt dus aanbevolen bij de eerstvolgende keer LPG tanken detank volledig te vullen om een "nauwkeuriger" indicatie van hetniveau te verkrijgen.
• Als er gaslucht wordt geroken, schakel dan over van werking opLPG naar werking op benzine en ga onmiddellijk naar eenwerkplaats van het Fiat Servicenetwerk om het voertuig te latencontroleren en eventuele systeemstoringen uit te sluiten.
43) RADIO
• Hoog volume kan gevaarlijk zijn voor de bestuurder en andereweggebruikers. Regel het volume altijd zodanig dat geluiden uitde omgeving hoorbaar blijven.• Multimedia CD's bevatten naast audiotracks ook tracks metgegevens. Het afspelen van dit type CD kan ruis met eenzodanig volume veroorzaken, dat niet alleen deverkeersveiligheid in gevaar komt, maar ook de eindversterker ende speakers beschadigd kunnen raken.
44) BLUE&ME™
• Het gebruik van sommige functies van het Blue&Me™systeem tijdens het rijden, kan de aandacht van de weg afleidenen mogelijk een ongeval of andere ernstige gevolgenveroorzaken; om die reden mogen deze functies uitsluitendgebruikt worden wanneer de rijomstandigheden dit toelaten enindien nodig alleen bij stilstaande auto.
• BELANGRIJK: Het raadplegen van het systeem tijdens hetrijden kan de aandacht afleiden van de weg met het risico vanhet veroorzaken van een ongeval of andere ernstige gevolgen.Wijzig de systeeminstellingen niet tijdens het rijden en voer niethandmatig gegevens in (met behulp van de bedieningstoetsen).Stop de auto op een veilige en wettelijke toegestane maniervoordat u deze handelingen verricht. Dit is belangrijk omdat uwaandacht, tijdens het instellen of wijzigen van sommige functies,afgeleid kan worden van de weg en het kan nodig zijn om uwhanden van het stuurwiel te nemen.
• Spraakopdrachten: de functies van het systeem kunnen viaspraakopdrachten uitgevoerd worden. Door tijdens het rijdenspraakopdrachten te gebruiken, kan het systeem bediendworden zonder het stuur los te laten. Langdurig naar het displaykijken: gebruik tijdens het rijden geen enkele functie waarvoorlangdurig naar het display moet worden gekeken. Stop de autoop een veilige manier en conform de wegenverkeerswetgevingvoordat u probeert een functie van het systeem te gebruiken dielangdurige aandacht vereist.
WA
AR
SC
HU
WIN
GE
N E
N A
AN
BE
VE
LIN
GE
N
146
1) SLEUTELS EN CODE CARD
• De elektronische onderdelen in de sleutel kunnen
beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt
blootgesteld. Om een correcte werking van de inwendige
elektronische componenten te garanderen, mag de sleutel
nooit aan direct zonlicht blootgesteld worden.
• Bij verkoop van de auto, moeten alle sleutels en de
CODE-card aan de nieuwe eigenaar overhandigd worden.
2) KLIMAATREGELING
Gebruik nooit het koelmiddel R12, aangezien dit niet
compatibel is met de systeemcomponenten.
3) RUITENWISSERS EN ACHTERRUITWISSER
• Gebruik de ruitenwissers of achterruitwisser nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen.
Onder dergelijke omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwissers de beveiliging ingeschakeld, waardoor de
ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld.
Als hierna de ruitenwissers niet meer werken, neem dan
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
• Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven
wisserbladen
4) SCHUIFDAK
• Open het schuifdak alleen in “spoilerstand” als er een
imperiaal gemonteerd is.
• Open het schuifdak niet als er sneeuw of ijs op ligt: risico op
beschadiging.
• Let er bij het openen van de achterklep op dat er geen op het
imperiaal geplaatste voorwerpen geraakt worden.
5) CABRIODAK
• Open het cabriodak nooit als er sneeuw of ijs op ligt, om
beschadiging te voorkomen.
• Leg geen voorwerpen op de hoedenplank om beschadiging
te voorkomen als het cabriodak gesloten wordt.
• Er mogen geen ladingen op het dak van het voertuig
vastgemaakt worden.
• Vogelpoep en plantaardige harsen moeten zo snel en zo goed
mogelijk verwijderd worden, omdat hierin bijzonder agressieve
zuren aanwezig zijn.
• Gebruik geen hogedruksystemen om het cabriodak te reinigen.
• Als er stroom- of drukreinigers gebruikt worden, houd dan een
geschikte afstand aan en gebruik geen water dat warmer is dan
60°C. Als de afstand te kort of de druk te hoog is, kan dat leiden
tot schade, vervormingen en binnendringen van water.
• Als een spuitlans wordt gebruikt, richt deze dan niet op de
randen van de stof en het frame van de achterruit om te
voorkomen dat water binnendringt.
• Gebruik nooit alcohol, benzine, chemische producten,
reinigingsmiddelen, vlekkenverwijderaars, was, oplosmiddelen en
"was- en polijstproducten".
• Spoel zeepresten onmiddellijk af om vlekken en kringen te
voorkomen. Herhaal de handeling indien nodig.
• Volg de aanwijzingen op de verpakking van het
impregneermiddel om perfecte resultaten te verkrijgen.
• De rubberen pakkingen van het cabriodak mogen uitsluitend
met water gereinigd worden. Als gemerkt wordt dat de pakkingen
droog of kleverig zijn, breng dan talkpoeder aan of gebruik
producten voor de verzorging van rubber (siliconenspray).
6) EOBD-SYSTEEM
Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid en het
lampje U niet gaat branden of tijdens het rijden permanent gaat
branden of gaat knipperen samen met het verschijnen van een
bericht op het multifunctionele display (voor bepaalde
versies/markten), zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat
Servicenetwerk.
VEILIGHEID VAN DE AUTO
(WORDT VERVOLGD)
147(WORDT VERVOLGD)
De werking van het lampje U kan gecontroleerd worden door
de verkeerspolitie die over speciale apparatuur beschikt.
Houd u altijd aan de wettelijke voorschriften van het land
waarin u rijdt.
7) RADIO
• Als men na aanschaf van de auto een geluidsinstallatie wil
monteren, dient men vooraf contact op te nemen met het
gespecialiseerde personeel van het Fiat Servicenetwerk dat
een geschikte geluidsinstallatie kan aanraden die geen
negatieve invloed op de laadtoestand van de accu heeft. Een
overmatige belasting bij afgezette motor beschadigt de accu
en kan de garantie op de accu doen vervallen.
• Multimedia CD's bevatten naast audiotracks ook tracks met
gegevens. Het afspelen van dit type CD kan ruis met een
zodanig volume veroorzaken, dat niet alleen de
verkeersveiligheid in gevaar komt, maar ook de eindversterker
en de speakers beschadigd kunnen raken.
8) DIESELBRANDSTOF TANKEN
Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie die aan de Europese
norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere producten of
mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve
de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken. Als per
ongeluk andere brandstofsoorten worden getankt, mag de motor
niet gestart worden en moet de brandstoftank afgetapt worden.
Als de motor ook maar zeer kortstondig heeft gewerkt, moet
behalve de tank het complete brandstoftoevoersysteem
geledigd worden.
9) VEILIGHEIDSGORDELS - GORDELSPANNERS
Werkzaamheden die leiden tot stoten, trillingen of plaatselijke
verhitting in de zone rondom de gordelspanners
(meer dan 100°C gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de
gordelspanners beschadigen of in werking doen treden.
Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor eventuele
werkzaamheden aan deze componenten.
10) MOTOR STARTEN EN STOPPEN
• Tijdens de eerste gebruiksperiode adviseren wij om overmatige
belasting van de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard
accelereren, lang rijden met de maximumsnelheid, abrupt
remmen, enz.).
• Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR staan als de
motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.
• Als het waarschuwingslampje m na het starten of na
langdurig “aanzwengelen” 60 seconden knippert, duidt dit op een
defect van de gloeibougies. Als de motor start kan de auto
normaal gebruikt worden, maar moet men zo snel mogelijk
contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.
• Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te
slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan brandstof
in de katalysator terechtkomen die hierdoor onherstelbaar
beschadigd wordt.
• Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten,
aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met
name de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
• Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft
geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met
turbocompressor, schadelijk.
11) GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK:
HANDGESCHAKELD EN DUALOGIC
• Rijd niet met de hand op de pookknop omdat de uitgeoefende
druk, hoe licht ook, na verloop van tijd slijtage aan de interne
onderdelen van de versnellingsbak kan veroorzaken.
VEILIGHEID VAN DE AUTO
(VERVOLG)
WA
AR
SC
HU
WIN
GE
N E
N A
AN
BE
VE
LIN
GE
N
148
VEILIGHEID VAN DE AUTO
(WORDT VERVOLGD)
(VERVOLG)
• Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat
Servicenetwerk in geval van een storing in de versnellingsbak
om het systeem te laten controleren.
• Om de werking van de koppeling te sparen mag men het
gaspedaal niet gebruiken om de auto stil te houden (bijv. bij
stilstand op een helling). Gebruik in dit geval het rempedaal.
12) SNEEUWKETTINGEN
Beperk de snelheid als sneeuwkettingen gemonteerd zijn; rijd niet
harder dan 50 km/h.
Vermijd kuilen, trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange
stukken op sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te
beschadigen.
13) STOPCONTACT
Uitsluitend accessoires met een maximum vermogen van 180
W (maximum stroomverbruikk 15 A) kunnen op het stopcontact
(aansteker) aangesloten worden.
14) DIESELFILTER
Water in het brandstoftoevoercircuit kan het inspuitsysteem
ernstig beschadigen en een onregelmatige werking van de
motor veroorzaken. Als het lampje c of het symbool E op het
kleurendisplay gaat branden, neem dan onmiddellijk contact op
met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen.
Wanneer het lampje direct na het tanken gaat branden, kan er
tijdens het tanken water in de brandstoftank terecht zijn
gekomen. Zet in dit geval de motor onmiddellijk af en neem
contact op met het Fiat Servicenetwerk.
15) FIX&GO BANDENREPARATIEKIT
Als de band door vreemde voorwerpen lek is geraakt, kan de kit
gebruikt worden voor beschadigingen in het loopvlak of de
schouder met een diameter van max. 4 mm.
16) LAMPEN EN ZEKERINGEN
• Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan.
Indien het lampenglas toch in contact komt met uw vingers, zal
de intensiteit van het uitgestraalde licht lager zijn en kan de
levensduur van de lamp korter zijn. Als de bol per ongeluk toch
wordt aangeraakt, schoonwrijven met een doekje met alcohol en
vervolgens laten drogen.
• Laat de lampen bij voorkeur vervangen bij een werkplaats van
het Fiat Servicenetwerk.
De correcte werking en afstelling van de buitenverlichting is van
fundamenteel belang voor de rijveiligheid en is bovendien een
wettelijke vereiste.
• Deze ingreep moet verricht worden door alle
voorzorgsmaatregelen te treffen om beschadiging van de
carrosserie te voorkomen (gebruik een voldoende dik en stevig
plastic kaartje).
• Als de motorruimte moet worden schoongespoten, voorkom
dan dat de waterstraal rechtstreeks op de zekeringenkast in de
motorruimte wordt gericht.
17) DE AUTO OPKRIKKEN
Let bijzonder goed op bij het plaatsen van de hefarmen van de
werkplaatsbrug of garagekrik bij versies voorzien van zijskirts.
18) GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
• Benzineversies: Als het voertuig voornamelijk in de stad wordt
gebruikt of jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, dan moeten de
motorolie en het motoroliefilter elke 12 maanden worden
vervangen.
• Dieselversies: Als het voertuig overwegend in stadsverkeer
wordt gebruikt, dan moeten de motorolie en het oliefilter elke 12
maanden worden vervangen.
149(WORDT VERVOLGD)
19) ONDERHOUD - VLOEISTOFNIVEAUS
CONTROLEREN
• Wees voorzichtig tijdens het bijvullen en meng nooit
verschillende soorten vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek
en het mengen ervan kan de auto ernstig beschadigen.
• Vul geen olie bij met andere kenmerken dan de olie waarmee
de motor is gevuld.
• Het gebruik van producten met andere dan de hierboven
aangegeven specificaties kan leiden tot beschadigingen aan de
motor die niet door de garantie worden gedekt.
• Vermijd tijdens de controle elk contact tussen de uiterst
corrosieve remvloeistof en de gelakte delen.
Spoel bij contact onmiddellijk af met water.
20) PARAFLUUP
Het motorkoelsysteem moet worden gevuld met PARAFLUUP
antivries. Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de
koelvloeistof waarmee het koelsysteem reeds is gevuld.
PARAFLUUP mag niet met andere typen vloeistoffen worden
gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in
geen geval en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.
21) VERVANGING ACCU
Onjuiste installatie van elektrische en elektronische accessoires
kan ernstige schade aan het voertuig toebrengen.
Als na aanschaf van de auto accessoires (alarmsysteem, enz.)
gemonteerd moeten worden, neem dan contact op met het
Fiat Servicenetwerk, dat de geschiktste apparaten weet aan te
raden en vooral kan beoordelen of een accu met een grotere
capaciteit nodig is.
22) PARKEERSENSOREN
Voor een correcte werking van het systeem mogen de sensoren
nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat
ze tijdens het reinigen niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd
het gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De sensoren
moeten met schoon water worden gewassen, waaraan eventueel
autoshampoo is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals stoomreinigers of
hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren zeer snel en houd de
straal op minstens 10 cm afstand.
23) MOTOROLIE VERSLECHTERD
Om schade aan de motor te voorkomen, wordt geadviseerd de
motorolie te verversen wanneer het rode lampje v gaat
branden, of wanneer het gele lampje v permanent gaat
branden (voor bepaalde versies/markten). Neem contact op met
het Fiat Servicenetwerk.
24) CARROSSERIE
• Vermijd het wassen met rollen en/of borstels in autowasstraten.
Gebruik voor het wassen van het voertuig, uitsluitend met de
hand, pH-neutrale reinigingsmiddelen; afdrogen met een vochtige
zeem. Schuur- en/of polijstmiddelen mogen niet gebruikt worden
om het voertuig schoon te maken.
• Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd worden,
omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.
• Vermijd (indien enigszins mogelijk) het parkeren van de auto
onder bomen; verwijder plantaardige harsen onmiddellijk omdat
deze, als deze drogen, alleen verwijderd kunnen worden met
schuur- en/of polijstmiddelen die afgeraden worden omdat ze de
typische matheid van de lak kunnen aantasten.
(VERVOLG)
VEILIGHEID VAN DE AUTO
WA
AR
SC
HU
WIN
GE
N E
N A
AN
BE
VE
LIN
GE
N
150
25) RUITEN
Gebruik geen onverdunde ruitensproeiervloeistof om de voorruitte reinigen; verdun dit met minstens 50% water.
26) LPG
• De auto is uitgerust met een gasvormig LPG-inspuitsysteemdat speciaal ontworpen is voor deze auto: daarom is hetabsoluut verboden de configuratie van het systeem of decomponenten ervan te wijzigen. Het gebruik van anderecomponenten of materialen zou kunnen leiden tot slechtewerking en verminderde veiligheid; neem dus, in geval vanproblemen altijd contact op met het Fiat Servicenetwerk.
• Het systeem werkt bij temperaturen tussen -20°C en 100°C.
• Volg, om beschadiging van onderdelen van het LPG-systeemtijdens het slepen of opheffen van de auto te voorkomen, deaanwijzingen beschreven in de paragraaf "Slepen van de auto"van het Instructieboek.
• Bij gebruik van een lakoven moet de LPG-tank uit de autoverwijderd worden en later weer gemonteerd worden door hetFiat Servicenetwerk.
• Alhoewel het LPG-systeem talrijke veiligheidsvoorzieningenheeft, wordt geadviseerd de LPG-kraan te sluiten als de autolangere tijd niet gebruikt wordt of als de auto verplaatst wordt ineen noodgeval na pech of een ongeval.
• Het is strikt verboden om additieven in LPG te gebruiken.
• Het wordt geadviseerd zo nu en dan (minstens eens per zesmaanden) de LPG in de tank volledig te gebruiken en bij devolgende tankbeurt te controleren of de maximuminhoud van30,5 liter (inclusief reserve) niet overschreden wordt. Als het niveau de 30,5 liter (inclusief reserve) overschrijdt, neemdan onmiddellijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.
Onder speciale gebruiksomstandigheden:
• starten en werking bij lage omgevingstemperatuur
• toevoer van LPG met laag propaangehalte, kan het systeemtijdelijk overschakelen naar werking op benzine, zonder dat er ophet instrumentenpaneel een indicatie van het omschakelenverschijnt.
In geval van:
• laag LPG-niveau in de tank
• vraag naar hoge prestaties (bijv. inhalen, volledig beladen auto,steile hellingen), kan het systeem automatisch overschakelen naarwerking op benzine om de vereiste motorprestaties tegaranderen; in dit geval wordt de overschakeling aangegevendoor het aangaan van de oranje (benzine) led en het uitgaan vande groene (LPG) led op de schakelaar. Als bovengenoemdeomstandigheden zich niet meer voordoen, keert het systeemautomatisch terug naar werking op LPG; de oranje led (benzine)gaat uit en de groene led (LPG) gaat branden op de schakelaar.
• Om bovenbeschreven automatische overschakeling teverkrijgen, moet u zich ervan verzekeren dat er altijd voldoendebrandstof in de benzinetank zit.
• Daarom moet er altijd voldoende benzine in de tank zitten omde benzinepomp te beschermen en tijdelijke overschakeling vanwerking op LPG naar werking op benzine te garanderen.
(VERVOLG)
VEILIGHEID VAN DE AUTO
151
1) SLEUTELS - AFSTANDSBEDIENING
Lege batterijen moeten overeenkomstig de wet in speciale
bakken gedeponeerd worden. Ze kunnen ook ingeleverd
worden bij het Fiat Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal
zorgen.
2) KLIMAATREGELING
Het systeem gebruikt het koelmiddel R134a dat het milieu niet
verontreinigt als het per ongeluk weglekt.
3) SNELLE BANDENREPARATIEKIT FIX&GO
Vervang het busje als de houdbaarheidsdatum van het
afdichtmiddel is verstreken. Laat het busje en het afdichtmiddel
niet in het milieu achter. Verwerk de bus en het afdichtmiddel
overeenkomstig de nationale en plaatselijke voorschriften.
4) ONDERHOUD – CONTROLE VAN VLOEISTOFNIVEAUS
• De uitgewerkte motorolie en oude motoroliefilters bevatten
stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het verdient
aanbeveling de olie en de filters te laten vervangen door het Fiat
Servicenetwerk.
• Uitgewerkte transmissieolie bevat stoffen die schadelijk zijn
voor het milieu. Het wordt aanbevolen de olie te laten vervangen
door het Fiat Servicenetwerk waar deze op milieuvriendelijke
wijze en in overeenstemming met de wettelijke voorschriften
verwerkt wordt.
• Accu’s bevatten stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor het milieu.
Het wordt aanbevolen contact op te nemen met het Fiat
Servicenetwerk om de accu te laten vervangen.
MILIEUBESCHERMING
5) ONDERHOUD - CARROSSERIE
Schoonmaakmiddelen veroorzaken waterverontreiniging. Om die
reden mag de auto alleen gewassen worden op plaatsen waar het
afvalwater opgevangen en gezuiverd wordt.
pagina opzettelijk blanco gelaten
153
KENNISMAKING MET DE AUTO
Dashboard ..................................................................... 7
Instrumentenpaneel ........................................................ 8
– Versies met multifunctioneel display ............................. 8
– Versies met kleurendisplay ........................................... 9
– Lampjes en berichten ........................................... 10-17
Display ......................................................................... 18
– Multifunctioneel display .............................................. 18
– Kleurendisplay ........................................................... 18
– Setup-menu .............................................................. 18
– Trip Computer............................................................ 19
– Tijd instellen............................................................... 19
– Uitschakeling van passagiersairbag en zijairbag.......... 19
– Service (geprogrammeerd onderhoud) ....................... 20
– Hoogteregeling koplampen ........................................ 20
– Banden resetten ....................................................... 21
De sleutels.................................................................... 21
– Code card ................................................................. 21
– Sleutel zonder afstandsbediening ............................. 21
– Sleutel met afstandsbediening ................................... 21
Het Fiat CODE systeem................................................ 22
Contactslot................................................................... 22
– Stuurslot.................................................................... 23
Stoelen......................................................................... 23
– Voorstoelen ............................................................... 23
Hoofdsteunen............................................................... 24
Stuurwiel ...................................................................... 25
Achteruitkijkspiegels ..................................................... 25
– Binnenspiegel ............................................................ 25
– Elektronisch dimbare binnenspiegel ........................... 26
– Buitenspiegels ........................................................... 26
Handbediende airconditioning....................................... 27
– Luchtrecirculatie......................................................... 27
Automatische klimaatregeling ....................................... 28
– Automatische werking ............................................... 28
– Luchtrecirculatie......................................................... 28
Buitenverlichting ........................................................... 29
– Dagrijverlichting.......................................................... 29
– Dimlicht/stadslicht...................................................... 29
– Grootlicht................................................................... 29
– Richtingaanwijzers ..................................................... 29
– Rijbaanwisselfunctie................................................... 29
– Follow me home ........................................................ 29
Ruiten reinigen.............................................................. 30
– Ruitenwissers ............................................................ 30
– Achterruitwisser ......................................................... 30
Dak .............................................................................. 30
– Dak met vast ruitpaneel ............................................. 30
INHOUDSOPGAVE
INH
OU
DS
OP
GA
VE
154
– Schuifdak ................................................................... 31
Vouwdak....................................................................... 32
Portieren ....................................................................... 35
Elektrische ruitbediening................................................ 36
Bagageruimte................................................................ 36
– Soft-touch handgreep ................................................ 36
Imperiaal/skidrager ........................................................ 37
Motorkap ...................................................................... 38
Bedieningselementen ................................................... 38
– Elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”................... 38
– ECO-functie ............................................................... 38
_ SPORT-functie............................................................ 39
– Alarmknipperlichten .................................................... 39
– Mistlampen/mistachterlichten .................................... 39
ABS-systeem................................................................ 40
ESC-systeem................................................................ 40
iTPMS........................................................................... 41
Afsluiter van de brandstoftoevoer .................................. 42
Parkeersensoren ........................................................... 43
Start&Stop systeem ...................................................... 44
– Werking...................................................................... 44
– Handmatig in en uitschakelen ..................................... 45
Autoradio ...................................................................... 45
Blue&Me™ ................................................................. 50
Snelgids handsfreefunctie ............................................. 52
– Snelgids media player ................................................ 54
– Lijst met beschikbare spraakopdrachten .................... 55
– Aux ............................................................................ 56
Tanken .......................................................................... 56
– Diesel- en benzineversies............................................ 56
– LPG-versies................................................................ 57
Versie met LPG-systeem ............................................... 58
– Inleiding...................................................................... 58
– Passieve veiligheid / actieve veiligheid ......................... 58
– LPG-tank ................................................................... 59
– Keuze van brandstoftoevoer benzine of LPG............... 59
VEILIGHEID
Veiligheidsgordels en gordelspanners............................. 61
– Veiligheidsgordels ....................................................... 61
– Gordelspanners .......................................................... 61
– Krachtbegrenzers ...................................................... 62
– Onderhoud van de veiligheidsgordels.......................... 62
– Belangrijke algemene informatie voor het
gebruik van de veiligheidsgordels ................................ 63
Veilig kinderen vervoeren ............................................... 64
– Groep 0 en 0+............................................................ 64
– Groep 1...................................................................... 65
– Groep 2...................................................................... 65
– Groep 3...................................................................... 65
– Geschiktheid van passagiersstoelen voor het
gebruik van Universele kinderzitjes .............................. 66
155
Voorbereiding voor montage van Isofix kinderzitje .......... 67
– Montage van een Universeel Isofix kinderzitje .............. 67
– Geschiktheid van passagiersstoelen voor het
gebruik van Isofix kinderzitjes in de Fiat 500 ................ 68
– Geschiktheid van passagiersstoelen voor het
gebruik van Isofix kinderzitjes in de Fiat 500C.............. 69
Airbags ......................................................................... 70
– Frontairbags ............................................................... 70
– Frontairbag bestuurderszijde....................................... 72
– Frontairbag passagierszijde......................................... 72
– Frontairbag passagier en kinderzitjes .......................... 72
Uitschakeling van de airbags aan passagierszijde:
frontairbag en zijairbag ................................................. 74
– Knie-airbag bestuurderszijde....................................... 74
Zijairbags ...................................................................... 75
– Zijairbags.................................................................... 75
– Hoofdairbags.............................................................. 75
STARTEN EN RIJDEN
Starten van de motor..................................................... 77
Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak ........ 78
Gebruik van de Dualogic versnellingsbak ...................... 78
– Werking...................................................................... 78
– HANDMATIGE bediening ............................................ 78
– AUTOMATISCHE bediening........................................ 79
– Stuurwielpeddels ........................................................ 80
NOODGEVALLEN
Starten met hulpaccu .................................................... 81
Rollend starten .............................................................. 82
Een wiel vervangen........................................................ 82
– Krik ........................................................................... 82
– De auto opkrikken en het wiel verwisselen .................. 82
– Het wiel weer monteren .............................................. 84
Snelle bandenreparatiekit Fix&Go ................................. 85
Een lamp vervangen...................................................... 86
– Algemene instructies .................................................. 86
– Soorten gloeilampen................................................... 87
– Koplampunits ............................................................. 88
– Dimlicht ...................................................................... 88
– Grootlicht ................................................................... 89
– Stadslichten / dagrijlichten .......................................... 89
– Richtingaanwijzers ....................................................... 89
– Mistlampen................................................................. 90
– Achterlichtunits........................................................... 91
– Derde remlicht ............................................................ 92
– Kentekenplaatverlichting ............................................. 92
Zekeringen vervangen ................................................... 93
– Zekeringen in het dashboard ..................................... 93
– Zekeringen in de motorruimte ..................................... 94
Accu opladen................................................................ 95
Slepen van de auto ....................................................... 96
– Montage van het sleepoog ......................................... 96
INH
OU
DS
OP
GA
VE
156
ONDERHOUD EN ZORG
Geprogrammeerd Onderhoudsschema .................. 97-103
Periodieke controles .................................................... 104
Gebruik van de auto onder zware omstandigheden ..... 104
Motorruimten ...................................................... 105-107
Niveaus controleren..................................................... 108
– Motorolie .................................................................. 108
– Motorkoelvloeistof .................................................... 108
– Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier ........ 108
– Remvloeistof............................................................. 108
Accu .......................................................................... 109
- Acculading en elektrolytniveau controleren ................ 109
- Accu vervangen ........................................................ 109
- Stilstand van het voertuig .......................................... 109
Wielen en banden ...................................................... 110
Voorruitsproeier – Achterruitsproeier ............................ 111
– Wisserbladen voorruit vervangen .............................. 111
– Wisserblad achterruit vervangen ............................... 111
– Ruitensproeiers......................................................... 111
– Ruitensproeiers van achterruit................................... 112
Carrosserie.................................................................. 112
– Tips voor het behoud van de carrosserie.................... 112
TECHNISCHE GEGEVENS
Identificatiegegevens ................................................... 113
– Typeplaatje met identificatiegegevens........................ 113
– Identificatieplaatje carrosserielak ............................... 113
– Chassisnummer ....................................................... 114
– Motorcode ............................................................... 114
Motor.......................................................................... 115
Afmetingen.................................................................. 119
Wielen......................................................................... 120
Bandenspanning ......................................................... 122
Sneeuwkettingen ....................................................... 122
Winterbanden ............................................................. 123
Stuurinrichting ............................................................ 123
Prestaties .................................................................... 124
Gewichten................................................................... 125
Vulinhouden ................................................................ 127
Vloeistoffen en smeermiddelen .................................... 129
– Productspecificaties ................................................. 129
Brandstofverbruik– CO2-emissie.................................. 131
Richtlijnen voor de behandeling van het voertuig
aan het einde van de levensduur ................................. 132
157
WAARSCHUWINGEN EN
AANBEVELINGEN
Veiligheid van de inzittenden................................. 133-145
Veiligheid van de auto .......................................... 146-150
Milieubescherming ...................................................... 151
OPMERKINGEN
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
............................................................................................................................................................................................................
FCA Italy S.p.A. - MOPAR - Technical Services - Service Engineering
Largo Senatore G. Agnelli, 3 - 10040 Volvera - Torino (Italia)
Druknummer 603.99.653NL - 02/2015 - 2 Editie
Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit
en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden. De Fiat garages staan altijd tot uw beschikking voor het periodieke onderhoud, de seizoenscontroles
en voor praktische adviezen van onze deskundigen.Met de Originele Fiat-onderdelen behoudt u mettertijd de eigenschappen van betrouwbaarheid,
comfort en prestaties waarom u uw nieuwe auto heeft gekozen.Vraag altijd om Originele Onderdelen van de componenten die wij gebruiken om onze auto’s te bouwen en die wij u aanbevelen omdat die het resultaat zijn van ons engagement bij de research en de ontwikkeling
van steeds innovatievere technologieën.Vertrouw om al deze redenen op Origenele Onderdelen:
de enige die speciaal door Fiat voor uw auto ontworpen zijn.
VEILIGHEID: REMSYSTEEM
ECOLOGIE: ROETFILTERS, ONDERHOUD AIRCONDITIONING
COMFORT: WIELOPHANGING EN RUITENWISSERS
PERFORMANCE: BOUGIES, INSPUIT-VENTIELEN EN ACCU'S
LINEACCESSORI: STANGEN IMPERIAAL, VELGEN
WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN
Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken.
Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.
ONLINE INSTRUCTIEBOEK
Het volgende symbool is weergegeven in de tekst van het Instructieboek, naast de onderwerpen waarvoor updates worden verschaft.
Ga naar de website www.mopar.eu/owner en open uw persoonlijke zone.
Op de pagina “Onderhoud en zorg” vindt u alle informatie over uw voertuig en de link om toegang te krijgen tot eLUM, waar u alle details van hetInstructieboek zult kunnen vinden.
De eLUM website is gratis en zal u in de gelegenheid stellen, naast heel veel andere dingen, gemakkelijk de boorddocumenten te raadplegen van alle andere voertuigen van de Group.
Veel leesplezier en goede reis!
Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 10/10/14 14:58 Pagina 2
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.
NEDERLANDS
G E B R U I K E N O N D E R H O U D
Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 10/10/14 14:58 Pagina 1