GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het...

164
G E B R U I K E N O N D E R H O U D

Transcript of GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het...

Page 1: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.

Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.

NEDERLANDS

G E B R U I K E N O N D E R H O U D

Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 10/10/14 14:58 Pagina 1

Page 2: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit

en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden. De Fiat garages staan altijd tot uw beschikking voor het periodieke onderhoud, de seizoenscontroles

en voor praktische adviezen van onze deskundigen.Met de Originele Fiat-onderdelen behoudt u mettertijd de eigenschappen van betrouwbaarheid,

comfort en prestaties waarom u uw nieuwe auto heeft gekozen.Vraag altijd om Originele Onderdelen van de componenten die wij gebruiken om onze auto’s te bouwen en die wij u aanbevelen omdat die het resultaat zijn van ons engagement bij de research en de ontwikkeling

van steeds innovatievere technologieën.Vertrouw om al deze redenen op Origenele Onderdelen:

de enige die speciaal door Fiat voor uw auto ontworpen zijn.

VEILIGHEID: REMSYSTEEM

ECOLOGIE: ROETFILTERS, ONDERHOUD AIRCONDITIONING

COMFORT: WIELOPHANGING EN RUITENWISSERS

PERFORMANCE: BOUGIES, INSPUIT-VENTIELEN EN ACCU'S

LINEACCESSORI: STANGEN IMPERIAAL, VELGEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken.

Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.

ONLINE INSTRUCTIEBOEK

Het volgende symbool is weergegeven in de tekst van het Instructieboek, naast de onderwerpen waarvoor updates worden verschaft.

Ga naar de website www.mopar.eu/owner en open uw persoonlijke zone.

Op de pagina “Onderhoud en zorg” vindt u alle informatie over uw voertuig en de link om toegang te krijgen tot eLUM, waar u alle details van hetInstructieboek zult kunnen vinden.

De eLUM website is gratis en zal u in de gelegenheid stellen, naast heel veel andere dingen, gemakkelijk de boorddocumenten te raadplegen van alle andere voertuigen van de Group.

Veel leesplezier en goede reis!

Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 10/10/14 14:58 Pagina 2

Page 3: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

Beste klant,

Wij feliciteren u en bedanken u dat u voor een Fiat hebt gekozen.

Wij hebben dit boekje opgesteld om u te helpen alle kenmerken van de auto te leren kennen en hem op de beste manier te

gebruiken.

Dit boekje bevat informatie, adviezen en belangrijke waarschuwingen voor een juist gebruik van het voertuig, zodat u het maximum

uit de technologische eigenschappen van uw Fiat kunt halen.

Het wordt geadviseerd het eerst helemaal te lezen voordat u voor de eerste keer de weg op gaat, om bekend te raken met de

bedieningselementen en met name die elementen die betrekking hebben op de remmen, stuurinrichting en versnellingsbak,

tegelijkertijd kunt u het gedrag van het voertuig op verschillende wegdekken begrijpen.

In dit document vindt u een beschrijving van de speciale kenmerken en tips, evenals essentiële informatie over veilig rijden,

onderhoud van en zorg voor uw Fiat .

Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk

kunt raadplegen en om zeker te weten dat het aan boord van het voertuig is indien dat verkocht wordt.

In het bijgevoegde Garantieboekje vindt u ook een beschrijving van de Diensten die Fiat haar klanten biedt, het Garantiecertificaat en

de details van de voorwaarden om de geldigheid ervan te behouden.

Wij zijn ervan overtuigd dat u met behulp van deze middelen spoedig vertrouwd zult raken met uw nieuwe auto en de service van de

mensen bij Fiat zult waarderen.

Veel leesplezier gewenst. .. en goede reis!

BELANGRIJK

In dit instructieboek zijn alle versies van de Fiat beschreven; neem alstublieft uitsluitend de informatie in

beschouwing die betrekking heeft op het uitrustingsniveau, de motor en de versie van uw auto. De gegevens in deze

publicatie zijn slechts indicatief. FCA Italia S.p.A. kan op elk moment de in deze publicatie beschreven specificaties van

het automodel om technische of commerciële redenen wijzigen. Neem voor meer informatie contact op met het Fiat

Servicenetwerk.

Page 4: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

AANDACHTIG LEZEN

TANKEN

Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON die aan de Europese norm EN228voldoet. Gebruik geen benzine die methanol of ethanol E85 bevat. Het gebruik van dergelijke mengsels kan leiden tot problemenmet de ontsteking en het rijden, evenals tot beschadiging van fundamentele componenten van het brandstoftoevoersysteem.

Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie die aan de Europese norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere producten ofmengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken.

Zie voor nadere details over het gebruik van de correcte brandstof paragraaf "Tanken" in het hoofdstuk "Starten en rijden".

MOTOR STARTEN

Versies met handgeschakelde versnellingsbak (benzinemotoren): controleer of de handrem is aangetrokken, zet deversnellingspook in de vrijstand, trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai de contactsleutelnaar de stand AVV en laat hem los zodra de motor start.

Versies met handgeschakelde versnellingsbak (dieselmotoren): controleer of de handrem is aangetrokken; zet deversnellingspook in de vrijstand, trap het koppelingspedaal volledig in zonder het gaspedaal in te trappen, draai vervolgens decontactsleutel naar MAR en wacht tot de lampjes uitgaan. Draai de contactsleutel naar AVV en laat deze los zodra de motor start m.

Versies met automatische versnellingsbak: controleer of de handrem is aangetrokken en of de versnellingspook in P (Parkeren) of N (Vrijstand) staat, trap het rempedaal volledig in, draai vervolgens de contactsleutel naar AVV.

PARKEREN BOVEN BRANDBAAR MATERIAAL

De katalysator ontwikkelt tijdens zijn werking zeer hoge temperaturen. Parkeer het voertuig dus niet boven gras, dennennaalden ofander ontvlambaar materiaal: brandgevaar.

MILIEUBESCHERMING

Het voertuig is uitgerust met een diagnosesysteem dat continu controles uitvoert op de componenten die verband houden met deuitlaatgasemissie, om het milieu beter te beschermen.

ELEKTRISCHE ACCESSOIRES

Als na aanschaf van het voertuig besloten mocht worden om elektrische accessoires toe te voegen (met het risico dat de acculangzaam ontlaadt), neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk. Zij kunnen het totale stroomverbruik berekenen encontroleren of de elektrische installatie van het voertuig geschikt is voor het extra stroomverbruik.

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD

Een correct onderhoud van het voertuig is van essentieel belang om de prestaties en de veiligheid, de milieuvriendelijkheid en lagebedrijfskosten van het voertuig gedurende langere tijd te garanderen.

K

Page 5: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

GEBRUIK VAN HET INSTRUCTIEBOEKBEDIENINGSAANWIJZINGEN

Elke keer als er aanwijzingen over de richting van het voertuig worden gegeven (links/rechts of vooruit/achteruit), dan moeten deze begrepen

worden als gezien door een inzittende op de bestuurdersstoel. Speciale uitzonderingsgevallen op deze regel zullen duidelijk in de tekst zijn

aangegeven.

De afbeeldingen in het Instructieboek zijn alleen bedoeld als voorbeeld: dit betekent dat sommige details van de afbeelding niet overeen

kunnen komen met de daadwerkelijke uitrusting van uw voertuig. Bovendien is het Instructieboek geschreven uitgaande van voertuigen met

het stuurwiel aan de linkerkant; het is dus mogelijk dat bij voertuigen met het stuur rechts, sommige plaatsen of constructie van

bedieningselementen niet de exacte afspiegeling is ten opzichte van de afbeelding.

Om het hoofdstuk te vinden met de informatie die u nodig hebt, kunt u de inhoudsopgave aan het eind van dit Instructieboek raadplegen.

Hoofdstukken kunnen gemakkelijk gevonden worden dankzij de speciale grafische tabbladen, aan de zijkant van elke oneven pagina. Enkele

pagina's verderop vindt u een verklaring om de volgorde van de hoofdstukken en de bijbehorende symbolen op de tabbladen te leren

kennen. Er is in ieder geval een aanwijzing in tekst van het betreffende hoofdstuk aan de zijkant van elke even pagina.

WAARSCHUWINGEN EN VOORZORGSMAATREGELEN

Tijdens het lezen van dit Instructieboek zult u een reeks WAARSCHUWINGEN aantreffen om handelswijzen te voorkomen die tot schade

aan uw voertuig zouden kunnen leiden.

Er zijn ook VOORZORGSMAATREGELEN die zorgvuldig moeten worden opgevolgd om onjuist gebruik van de onderdelen van het voertuig

te voorkomen, die zouden kunnen leiden tot ongevallen of letsel.

Daarom moeten alle WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN altijd zorgvuldig in acht genomen worden.

WAARSCHUWINGEN en VOORZORGSMAATREGELEN worden in de tekst aangegeven met de volgende symbolen:

veiligheid van de inzittenden;

veiligheid van het voertuig;

milieubescherming.

OPMERKING Deze symbolen zijn, indien nodig, naast de titel of aan het einde van elke regel weergegeven en gevolgd door een getal. Dit

getal verwijst naar de betreffende informatie achterin dit Instructieboek.

Page 6: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

SYMBOLEN

Sommige onderdelen van het voertuig zijn voorzien van gekleurde plaatjes met daarop symbolen die de voorzorgsmaatregelen aangeven die

in acht genomen moeten worden wanneer het betreffende onderdeel wordt gebruikt.

Een plaatje waarop deze symbolen zijn samengevat bevindt zich onder de motorkap.

VERANDERINGEN/WIJZIGINGEN AAN HET VOERTUIG

WAARSCHUWING Elke verandering of wijziging aan het voertuig kan ernstige negatieve invloed hebben op de veiligheid en de wegligging

ervan, hetgeen kan leiden tot ongevallen waarbij de inzittenden zelfs dodelijk gewond kunnen raken.

Page 7: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

5

KENNISMAKING MET DE AUTO

VEILIGHEID

STARTEN EN RIJDEN

NOODGEVALLEN

ONDERHOUD EN ZORG

TECHNISCHE GEGEVENS

WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGEN

ALFABETISCH REGISTER

Page 8: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

Pagina opzettelijk blanco gelaten

Page 9: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

7

DASHBOARD

KENNISMAKING MET DE AUTO

A

X OZ V T R Q PS

B C D E F G H M NLI

U

1

A hendel bediening buitenverlichting en richtingaanwijzer– B bediening audio/Blue&Me™ – C instrumentenpaneel – D hoogteregeling koplampen

E bediening audio/Blue&Me™ – F hendel bediening ruitenwissers/-sproeiers, achterruitwisser/-sproeier – G elektrische dualdrive stuurbekrachtiging

(CITY-functie) – H autoradio I middelste luchtuitstroomopeningen – L mistlampen/mistachterlichten – M passagiersairbag – N uitstroomopeningen

aan zijkant – O dashboardkastje P alarmknipperlichten en schakelaar – Q bediening klimaatregelsysteem – R elektrische ruitbediening rechts

S versnellingspook – T elektrische ruitbediening links U ASR-OFF knop – V contactslot – Z bestuurdersairbag – X hendel stuurwielverstelling

DVDF0S140c

Page 10: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

8

INSTRUMENTENPANEEL

VERSIES MET MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY

DVDF0S141c2

A snelheidsmeter

B toerenteller (dieselversies hebben een

maximale schaalverdeling tot

6 TPM X 1000 )

C display met digitale brandstofmeter en

koelvloeistoftemperatuurmeter

De lampjes mhc zijn uitsluitend op

de dieseluitvoeringen aanwezig.

t Waarschuwingslampje alleen

aanwezig op dieseluitvoeringen.

Page 11: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

9DVDF0S142c3

LOUNGE

SPORT

VERSIES MET KLEURENDISPLAY

A digitale snelheidsmeter

B digitale “eco Index” meter

C digitale brandstofmeter

D digitale koelvloeistoftemperatuurmeter

E toerenteller

m Lampje alleen aanwezig bij de

dieseluitvoeringen

Page 12: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

10

LAADSTROOM ACCU ONVOLDOENDE

Het lampje moet doven zodra de motor is gestart. Als het lampje blijft branden of het symbool aanwezig blijft (bij sommige

versies samen met een bericht op het display) of knippert, is er een storing in de accu of het laadsysteem. Wendt u zich tot

het Fiat Servicenetwerk.

STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (Multifunctioneel display)

Bij brandend lampje (bij sommige versies samen met een bericht op het display) is de elektrische stuurbekrachtiging niet beschikbaar.

Er zal meer kracht benodigd zijn op het stuurwiel, maar het blijft mogelijk om te sturen. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.

PORTIEREN NIET GOED GESLOTEN (Multifunctioneel display)

Dit lampje gaat branden wanneer een of meerdere portieren of de achterklep niet goed gesloten zijn.

Er klinkt een geluidssignaal als de portieren open zijn terwijl de auto rijdt

(bij sommige versies samen met een bericht op het display). Controleer of de portieren en de achterklep goed gesloten zijn.

ww

gg

´́

LAMPJES EN MELDINGEN 30)

ONVOLDOENDE REMVLOEISTOF – HANDREM AANGETROKKEN

Dit lampje gaat branden wanneer het remvloeistofniveau in het reservoir zich onder het minimumpeil bevindt, bijvoorbeeld

wegens een lek in het remcircuit. Bij sommige versies verschijnt er een speciaal bericht op het display.

Zet de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.

Dit lampje gaat ook branden wanneer de handrem wordt aangetrokken.

STORING AIRBAG

Dit lampje blijft continu branden als er een storing in het airbagsysteem is. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.

TE HOGE KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR

Het lampje gaat branden of het symbool verschijnt wanneer de motor oververhit is. Stop de auto en zet de motor af, wacht

tot de motor is afgekoeld en controleer of het peil van de motorkoelvloeistof in het reservoir niet onder het MIN-teken reikt.

Breng in dit geval de koelvloeistof op peil.

Als het lampje blijft branden, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.

xx

¬¬

uu

STORING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE” (Kleurendisplay)

Bij brandend lampje (bij sommige versies samen met een bericht op het display) is de elektrische stuurbekrachtiging niet beschikbaar.

Er zal meer kracht benodigd zijn op het stuurwiel, maar het blijft mogelijk om te sturen. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.

{{

Page 13: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

R

S

11

ONVOLDOENDE MOTOROLIEDRUK: vast brandend rood

MOTOROLIE VERSLECHTERD: knipperend rood of vast brandend geel voor bepaalde versies/markten.

Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid, gaat het lampje branden (voor bepaalde versies/markten),

maar het moet doven zodra de motor is gestart.

Motoroliedruk te laag

Het lampje gaat branden of het symbool wordt permanent weergegeven, samen met een bericht op het display (voor

bepaalde versies/markten) wanneer het systeem detecteert dat de motoroliedruk laag is.

Motorolie verslechterd

Het lampje gaat branden en er wordt een bericht weergegeven (voor bepaalde versies/markten).

Afhankelijk van de versie kan het lampje op verschillende manieren knipperen:

❑ elke twee uur 1 minuut;

❑ cycli van 3 minuten met intervallen van 5 seconden waarin het lampje niet brandt totdat de olie wordt ververst.

Na de eerste melding zal, bij elke start van de motor, het lampje zoals hiervoor beschreven blijven knipperen totdat de olie

wordt ververst. In aanvulling op het waarschuwingslampje verschijnt er een speciaal bericht op het display (voor bepaalde

versies/markten). Het branden van het lampje moet niet als een storing worden beschouwd, maar wil de bestuurder erop

wijzen dat de motorolie moet worden ververst na een normaal gebruik van de auto. Als de olie niet wordt ververst en het

systeem meet een verdere verslechtering tot de tweede graad, dan gaat ook het U lampje op het instrumentenpaneel

branden en wordt het toerental beperkt tot 3000 tpm. Als de olie nog steeds niet wordt ververst en het systeem meet een

verdere verslechtering tot de derde graad, dan wordt het toerental beperkt tot 1500 tpm om motorschade te voorkomen.

De verslechtering van de olie wordt versneld door:

❑ overwegend stadsgebruik van de auto, waardoor het DPF-regeneratieproces vaker moet worden uitgevoerd;

❑ gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de motor niet helemaal op bedrijfstemperatuur kan komen;

❑ herhaaldelijk onderbreken van het regeneratieproces, hetgeen wordt aangegeven door het branden van het

DPF-lampje.Om motorschade te voorkomen, wordt geadviseerd de motorolie te verversen wanneer het rode lampje v

knippert (of het gele lampje v vast gaat branden, voor bepaalde versies/markten). Neem in dat geval contact op met

een Fiat Dealer.

PORTIEREN NIET GOED GESLOTEN (Kleurendisplay) (voor bepaalde versies/markten)

Deze symbolen worden getoond op het kleurendisplay wanneer een of meerdere portieren, de achterklep of de motorkap

niet goed gesloten zijn. Er klikt een geluidssignaal bij geopende portieren en rijdende auto (bij sommige versies samen met

een bericht op het display). Controleer of de portieren, de achterklep en de motorkap goed gesloten zijn.

vv

vv

R

S

STORING AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK/ MAXIMUM OLIETEMPERATUUR IN AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK

(voor bepaalde versies/markten)

Het waarschuwingslampje gaat knipperen (samen met een bericht op het display en een geluidssignaal) om een storing in

de Dualogic versnellingsbak aan te geven. Neem contact op met Fiat Servicenetwerk.

tt

Page 14: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

12

VEILIGHEIDSGORDELS NIET OMGELEGD

Het lampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er klinkt een geluidssignaal en op sommige versies verschijnt er tevens een

speciaal bericht, om aan te geven dat de veiligheidsgordel van de bestuurder niet correct is vastgemaakt. Maak de gordel vast.<<

STORING EBD (Multifunctioneel display) Wanneer de lampjes (en bij sommige versies samen met een speciaal bericht) bij

draaiende motor tegelijk gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar.

Rijd uiterst voorzichtig naar het dichtstbijzijnde Fiat servicepunt.

STORING EBD (Kleurendisplay)@Testo:Wanneer de lampjes (en bij sommige versies samen met een speciaal bericht) bij

draaiende motor tegelijk gaan branden, dan is er een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar.

Rijd uiterst voorzichtig naar het dichtstbijzijnde Fiat servicepunt.

x

>x

>

x

>x

>

SNELHEIDSLIMIET OVERSCHREDEN (Kleurendisplay – voor bepaalde versies/markten)

Wanneer de auto de in het Setup-menu ingestelde snelheidslimiet (bijv. 120 km/h) overschrijdt, verschijnen er een bericht en

een speciaal symbool op het kleurendisplay.

120

PASSAGIERSAIRBAG UITGESCHAKELD

Het lampje bevindt zich in het midden op het dashboard en gaat aan als de frontairbag en zijairbag aan passagierszijde

worden uitgeschakeld. Wanneer bij ingeschakelde frontairbag aan de passagierszijde de contactsleutel naar MAR wordt

gedraaid, gaat het lampje eerst enkele seconden continu branden en moet het vervolgens doven.““

ESCESC

UITSCHAKELING Start&Stop-SYSTEEM (voor bepaalde versies/markten)

Het lampje gaat branden of het symbool verschijnt op het display, samen met een speciaal bericht, bij sommige versies,

wanneer het Start&Stop-systeem wordt uitgeschakeld met behulp van de knop op het dashboard.TT

ASR-SYSTEEM UITGESCHAKELD (Kleurendisplay)

Het symbool gaat samen met een speciaal bericht op het kleurendisplay branden wanneer het ASR-systeem is

uitgeschakeld met behulp van de ASR-OFF knop op het dashboard. Tegelijkertijd gaat de led in de knop branden.VV

STORING ABS

Het lampje gaat branden wanneer het systeem niet werkt of niet beschikbaar is. Rijd voorzichtig naar een Fiat servicepunt.>>

Page 15: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

13

STORING INSPUIT-/EOBD-/MOTORREGELSYSTEEM

Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan betekent dit dat het inspuitsysteem niet goed werkt. In

het bijzonder duidt een continu brandend lampje op een storing in het inspuit-/ontstekingssysteem die zou kunnen leiden

tot overmatige uitlaatgasemissies, mogelijk prestatieverlies, slechte rijeigenschappen en een hoog brandstofverbruik. Onder

deze omstandigheden kan men met gematigde snelheid verder rijden zonder te veel eisen aan de motor te stellen. Neem

contact op met het Fiat Servicenetwerk.

Als het lampje bij benzinemotoren knippert, dan wijst dit op mogelijke beschadiging van de katalysator. Neem zo snel

mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.

DPF (ROETFILTER) WORDT SCHOONGEMAAKT (Multifunctioneel display)

Het lampje gaat continu branden (bij sommige versies samen met een speciaal bericht) om de bestuurder te waarschuwen dat het

DPF-systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) middels regeneratie. Het branden van dit

lampje duidt niet op een defect van de auto. Het is daarom niet nodig om contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk.

Start&Stop-SYSTEEM ACTIEF (Kleurendisplay)

Het brandende symbool op het kleurendisplay (bij sommige versies samen met een speciaal bericht) duidt op activering van

het Start&Stop-systeem.jj

UU

hh

DPF (ROETFILTER) WORDT SCHOONGEMAAKT (Kleurendisplay)

Het symbool gaat continu branden (bij sommige versies samen met een speciaal bericht) om de bestuurder te

waarschuwen dat het DPF-systeem bezig is met het verwijderen van de opgehoopte vervuilende deeltjes (roet) middels

regeneratie. Het branden van dit lampje duidt niet op een defect van de auto. Het is daarom niet nodig om contact

op te nemen met het Fiat Servicenetwerk.

ttBRANDSTOFRESERVE

Het lampje gaat branden wanneer er nog circa 5 liter brandstof in de tank is.

VOORGLOEIBOUGIES (Dieselversies)

Het lampje knippert om een storing in het voorgloeisysteem aan te geven. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.mm

WATER IN DIESELFILTER (Multifunctioneel display) (voor bepaalde versies/markten)

Het lampje gaat branden als er water in het dieselfilter is waargenomen. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Als de melding

meteen na een tankbeurt met diesel wordt gegeven, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.cc

Page 16: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

14

WATER IN DIESELFILTER (Kleurendisplay) (voor bepaalde versies/markten)

Het symbool op de kleurendisplay gaat branden als er water in het dieselfilter is waargenomen. Neem contact op met het

Fiat Servicenetwerk.

Als de melding meteen na een tankbeurt met diesel wordt gegeven, zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op

met het Fiat Servicenetwerk.

EESTORING AUTOBEVEILIGINGSSYSTEEM – FIAT CODE (voor bepaalde versies/markten)

Als het lampje of symbool bij draaiende motor knippert, betekent dit dat de auto niet beschermd is door de startblokkering.

Als het lampje of symbool blijft branden met de contactsleutel op MAR, dan duidt dit op een mogelijke systeemstoring.

Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.

MISTACHTERLICHTEN

Het lampje gaat branden wanneer de mistachterlichten worden ingeschakeld.

ALGEMENE STORINGSMELDING (voor bepaalde versies/markten)

Het lampje gaat branden in de volgende gevallen: storing in de motoroliedruksensor, inschakeling

brandstofnoodschakelaar/afsluiting brandstoftoevoer, storing in de buitenverlichting, storing van de parkeersensor, storing

Start&Stop-systeem.

44

èèSTORING ESC-SYSTEEM / STORING HILL HOLDER (Multifunctioneel display) (voor bepaalde versies/markten)

Het lampje gaat branden bij een storing in het ESC-/Hill Holdersysteem. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.

STORING ESC-SYSTEEM STORING HILL HOLDER (Kleurendisplay) (voor bepaalde versies/markten)

Het lampje gaat branden bij een storing in het ESC-/Hill Holdersysteem. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.ESCESC

REMBLOKSLIJTAGE

Het lampje gaat branden (samen met het bericht op het display) wanneer de remblokken voor versleten zijn. Laat de

remblokken zo snel mogelijk vervangen.dd

KANS OP GLAD WEGDEK

Het symbool verschijnt op het display (bij sommige versies samen met een speciaal bericht) wanneer de buitentemperatuur

gelijk is aan of lager is dan 3°C.

Page 17: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

15

STORING AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER (Kleurendisplay)

Het symbool en het bijbehorende bericht verschijnen op het kleurendisplay als er een storing in de afsluiter van de

brandstoftoevoer aanwezig is. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.

AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER (Kleurendisplay)

Het symbool en het bijbehorende bericht verschijnen op het kleurendisplay als de afsluiter van de brandstoftoevoer in

werking treedt.

Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de buurt

van de tank.

Als alles in orde is, kan de brandstoftoevoer hersteld worden door de procedure beschreven in AFSLUITER VAN DE

BRANDSTOFTOEVOER in dit hoofdstuk uit te voeren.

ss

STORING BUITENVERLICHTING (Kleurendisplay)

Bij sommige versies toont het display een symbool en een speciaal bericht wanneer er een storing in een van de volgende

lichten optreedt: dagrijlichten (DRL) - stadslichten - richtingaanwijzers - mistachterlicht - kentekenplaatverlichting.

De storing kan de volgende oorzaken hebben: lamp doorgebrand, zekering doorgebrand of elektrische verbinding

onderbroken.

Het is raadzaam contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk.

BB

SERVICE - GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD

Het symbool verschijnt op het display om aan te geven dat de volgende servicebeurt van de auto nadert.

Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.

STORING REMLICHTEN (Kleurendisplay)

Bij sommige versies verschijnt er een symbool samen met een speciaal bericht op het kleurendisplay wanneer er een

storing in de remlichten is.

De storing kan de volgende oorzaken hebben: lamp doorgebrand, zekering doorgebrand of elektrische verbinding

onderbroken.

Het is raadzaam contact op te nemen met het Fiat Servicenetwerk.

TT

STORING HILL HOLDER

Bij sommige versies verschijnt er een symbool samen met een speciaal bericht wanneer er een storing in het Hill

Holdersysteem is.

Neem in dit geval zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.**

Page 18: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

16

MISTLAMPEN

Het lampje gaat branden wanneer de voorste mistlampen worden ingeschakeld.

LINKER RICHTINGAANWIJZER

Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omlaag wordt verplaatst of, samen met de rechter

richtingaanwijzer, wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.

STADSLICHT EN DIMLICHT - FOLLOW ME HOME

Het lampje gaat branden wanneer het stadslicht of het dimlicht wordt ingeschakeld.33

55

FF

STORING PARKEERSENSOR (Kleurendisplay – voor bepaalde versies/markten)

Het symbool wordt samen met een speciaal bericht op het kleurendisplay weergegeven als er een storing in de

parkeersensoren is. Wendt u zich tot het Fiat Servicenetwerk.

iTPMS (voor bepaalde versies/markten)

Lage bandenspanning

Het lampje gaat continu branden om aan te geven dat de spanning van een of meer banden lager is dan de aanbevolen

waarde of om een geleidelijk verlies van bandenspanning aan te geven.

Zodra de normale bedrijfsomstandigheden van het voertuig hersteld zijn, de resetprocedure uitvoeren.

WAARSCHUWING: Rijd niet verder met een of meerdere lege banden, omdat dit de bestuurbaarheid van de auto in gevaar

kan brengen. Breng de auto tot stilstand, vermijd bruusk remmen en sturen.

Storing iTPMS/iTPMS tijdelijk uitgeschakeld

Het waarschuwingslampje knippert gedurende ongeveer 75 seconden en blijft daarna permanent branden (er verschijnt ook

een bericht op het display) (zie paragraaf “Bedrijfsomstandigheden”) om aan te geven dat het systeem tijdelijk uitgeschakeld

of defect is.

Het systeem gaat weer normaal werken zodra de bedrijfsomstandigheden dat toelaten. Als dat niet het geval is, de

resetprocedure uitvoeren na het herstellen van de normale bedrijfsomstandigheden.

Als de storingswaarschuwing zich blijft voordoen, zo snel mogelijk contact opnemen met een het Fiat Servicenetwerk.

n

Page 19: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

17

RECHTER RICHTINGAANWIJZER

Het lampje gaat branden wanneer de richtingaanwijzerhendel omhoog wordt verplaatst of, samen met de linker

richtingaanwijzer, wanneer de drukknop voor de alarmknipperlichten wordt ingedrukt.DD

INSCHAKELING ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING “DUALDRIVE”

Het woord “CITY” verschijnt op het dashboard wanneer de elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” met behulp van de

hiervoor bestemde knop op het dashboard wordt ingeschakeld.

CITY

SPORT

ECO

11

GROOTLICHT

Het lampje gaat branden wanneer het grootlicht wordt ingeschakeld.

INSCHAKELING SPORTFUNCTIE

Het woord SPORT verschijnt op het display wanneer deze functie ingeschakeld wordt met behulp van de betreffende

bedieningsknop op het dashboard.

INSCHAKELING ECOFUNCTIE Het woord ECO verschijnt op het display wanneer deze functie ingeschakeld wordt met

behulp van de betreffende bedieningsknop op het dashboard.

Page 20: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

18

DISPLAY

MULTIFUNCTIONELE

DISPLAY

Op het standaardscherm fig. 4 kan de

volgende informatie worden

weergegeven:

1 Kilometerteller (weergave gereden

kilometers/mijlen)

2 Aanduiding SPORT-rijstijl / aanduiding

ECO-rijstijl

3 Stand hoogteregeling koplampen

(alleen bij ingeschakeld dimlicht)

4 Digitale brandstofmeter

5 Datum

6 Aanduiding ingeschakelde versnelling

(Dualogic versies)

7 Gear Shift Indicator

8 Tijd

9 Aanduidingen Start&Stopsysteem

(voor bepaalde versies/markten)

10 Aanduiding auto-onderhoud (service)

4 DVDF0S084c

11 Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter

12 Aanduiding buitentemperatuur

13 Aanduiding mogelijke aanwezigheid

van ijs op de weg

14 Inschakeling elektrische

stuurbekrachtiging Dualdrive

KLEURENDISPLAY

Op het standaardscherm fig. 5 kan de

volgende informatie worden

weergegeven:

1 Kilometerteller (weergave gereden

kilometers/mijlen)

2 Digitale koelvloeistoftemperatuurmeter

3 Digitale toerenteller

4 Gear Shift Indicator

5 Datum

6 Buitentemperatuurmeter

7 Inschakeling elektrische

stuurbekrachtiging Dualdrive

8 Aanduiding voertuigsnelheid

9 Stand hoogteregeling koplampen

(alleen bij ingeschakeld dimlicht)

10 Tijd

11 eco Index

12 Digitale brandstofmeter

13 Aanduiding ingeschakelde versnelling

(alleen versies met Dualogic

versnellingsbak)

SETUP-MENU

Het setup-menu bestaat uit een aantal

functies die “cyclisch” worden

weergegeven.

Het menu wordt geactiveerd door de

knop MENU fig. 6 kort in te drukken.

5 DVDF0S0418c

6DVDF0S085c

Page 21: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

19

Druk de knoppen

+ of – telkens in om de opties van het

setup-menu te doorlopen.

De bedieningswijzen verschillen

afhankelijk van de gekozen optie.

Het menu biedt de volgende functies:

❒ VERLICHTING

❒ BEEP SNELHEID

❒ KOPLAMPSENSOR

❒ INSCHAKELING/GEGEVENS TRIP B

❒ TIJD INSTELLEN

❒ DATUM INSTELLEN

❒ ZIE RADIO

❒ AUTOCLOSE

❒ MEETEENHEDEN

❒ TAAL

❒ VOLUME ZOEMER

❒ VOLUME TOETSEN

❒ BEEP VEILIGHEIDSGORDELS

❒ SERVICE

❒ AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG

❒ DAGRIJLICHTEN

❒ iTPMS RESETTEN

❒ MENU VERLATEN

TRIP COMPUTER

De Trip computer geeft informatie over

de werking van de auto weer wanneer

de contactsleutel in de stand MAR

staat.

Deze functie bestaat uit “Trip A”

en “Trip B”.

Beide functies kunnen gereset worden

(reset – begin van een nieuwe rit).

“Trip A” geeft informatie over:

actieradius, afgelegde afstand,

gemiddeld verbruik, huidig verbruik,

gemiddelde snelheid, reistijd (rijtijd).

“Trip B” geeft informatie over:

actieradius, afgelegde afstand B,

gemiddeld verbruik B, gemiddelde

snelheid B, reistijd B (rijtijd).

TIJD INSTELLEN

(KLOK INSTELLEN)

De tijd wordt ingesteld met het

multifunctionele display.

❒ Wanneer op de knop MENU

wordt gedrukt, verschijnen op het

display de twee submenu’s: “Tijd”

en “Formaat”.

❒ Druk op de knop + of – om tussen

de twee submenu’s te wisselen.

❒ Selecteer de gewenste optie en

druk op de knop MENU .

❒ Als het submenu “Tijd” is gekozen:

druk kortstondig op de knop

MENU ; op het display

knipperen de “uren”.

❒ Druk op de knop + of – om de

instelling uit te voeren.

❒ Druk kortstondig op de knop

MENU : nu beginnen de

“minuten” op de display te

knipperen. Stel de minuten op

dezelfde wijze als de uren in.

❒ Houd de knop MENU

ingedrukt zodra de tijd is ingesteld.

UITSCHAKELING

VOORSTE

PASSAGIERSAIRBAG EN

ZIJAIRBAG

(voor bepaalde versies/markten)

Deze functie zorgt voor in- en

uitschakeling van de frontairbag aan

passagierszijde.

Page 22: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

20

Ga als volgt te werk:

❒ druk op en druk, nadat de

melding “Bag pass: Off)”

(voor uitschakelen) of de melding

(Bag pass: On) (voor inschakelen)

op de display is verschenen door

het indrukken van de knoppen

+ en – , nogmaals op MENU ;

❒ op de display verschijnt de melding

om de instelling te bevestigen;

❒ druk op de knop + of – om “Ja”

(om het inschakelen/uitschakelen te

bevestigen) of “Nee” (om te

annuleren) te selecteren;

❒ druk kort op de knop MENU om de

instelling te bevestigen en terug te

keren naar het menuscherm of

houd de knop even ingedrukt om

terug te keren naar het

standaardscherm zonder op te

slaan.

SERVICE

(GEPROGRAMMEERD

ONDERHOUD)

Met deze functie kan de informatie over

de kilometerstand of, voor bepaalde

versies/markten, de nog resterende tijd

tot de volgende onderhoudsbeurt van

het voertuig worden weergegeven.

Ga voor het raadplegen van deze

informatie als volgt te werk:

– druk kort op de knop MENU N op

het display wordt het interval in

kilometers of mijlen weergegeven, op

grond van wat eerder is ingesteld (zie

paragraaf "Meeteenheden");

– druk kort op de knop MENU Nom terug te keren naar het

menuscherm of houd de knop

ingedrukt om terug te keren naar het

standaardscherm.

WAARSCHUWING In het

“Geprogrammeerd

Onderhoudsschema” zijn de

onderhoudsbeurten van de auto op

vaste intervallen vermeld (zie het

hoofdstuk "Onderhoud en zorg").

Dit wordt automatisch weergegeven,

met de contactsleutel op MAR, 2000

km (of het equivalent in mijlen) vóór de

onderhoudsbeurt of, indien aanwezig,

30 dagen vóór de onderhoudsbeurt.

Het wordt ook weergegeven wanneer

de sleutel op MAR wordt gedraaid of,

voor bepaalde versies/markten, om de

200 km (of het equivalent in mijlen).

Onder deze drempel wordt dit bericht

met kortere intervallen weergegeven.

Op het display wordt het

onderhoudsinterval in kilometers of

mijlen weergegeven, afhankelijk van

wat is ingesteld. Wanneer het

onderhoudsinterval bijna is vervallen en

de sleutel in de stand MAR wordt

gedraaid, verschijnt het woord

"Service" op het display, gevolgd door

het aantal resterende kilometers/mijlen

of het aantal resterende dagen (indien

aanwezig). Neem contact op met het

Fiat Servicenetwerk om de

werkzaamheden vermeld in het

"Geprogrammeerd

Onderhoudsschema" uit te laten

voeren en het bericht te laten resetten.

Wanneer het interval voor de

onderhoudsbeurt is vervallen en

daarna voor ongeveer 1000 km/600

mijl of 30 dagen, wordt een bericht

hierover weergegeven.

HOOGTEREGELING

KOPLAMPEN

Druk, met de contactsleutel in de

stand MAR en ingeschakeld dimlicht,

op de knop + om de koplampen

omhoog te verstellen of op de knop –

om de koplampen omlaag te

verstellen.

Page 23: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

21

DE SLEUTELS 1) 1)

CODE-CARD

(voor bepaalde versies/markten)

Bij de auto worden twee

contactsleutels samen met de CODE-

card fig. 7 geleverd, waarop de volgens

gegevens staan:

A: de elektronische code

B: de mechanische code voor de

sleutels die bij aanvraag van

duplicaatsleutels aan het Fiat

Servicenetwerk moet worden

gegeven.

Geadviseerd wordt de elektronische

code altijd bij u te houden.

BELANGRIJK Als de auto van eigenaar

wisselt, moeten aan de nieuwe

eigenaar alle sleutels en de CODE-card

overhandigd worden.

7 DVDF0S0103c

SLEUTEL ZONDER

AFSTANDSBEDIENING

De metalen baard A - fig. 8 activeert:

❒ het contactslot;

❒ de sloten van de portieren en de

achterklep (voor bepaalde

versies/markten);

❒ de vergrendeling/ontgrendeling van

de tankdop.

SLEUTEL MET

AFSTANDSBEDIENING

(voor bepaalde versies/markten)

De metalen baard A fig. 9 activeert:

❒ het contactslot;

❒ de sloten van de portieren;

❒ de vergrendeling/ontgrendeling van

de tankdop.

8 DVDF0S0104c

BANDEN RESETTEN

(ITPMS RESETTEN)

(voor bepaalde versies/markten)

Met deze functie kan het iTPMS

gereset worden (zie paragraaf

“iTPMS”). Ga als volgt te werk om de

Resetprocedure uit te voeren:

❒ druk kort op de knop MENU N:

op het display verschijnt het woord

Reset;

❒ druk op de knop + of – om te

kiezen (“Ja” of “Nee”);

❒ druk kort op de knop MENU N:

op het display verschijnt

"Bevestigen";

Page 24: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

22

Om de metalen baard in/uit te klappen,

op de knop.

Kort Ë indrukken van de knop:

ontgrendeling van de portieren en de

achterklep, tijdgestuurde inschakeling

binnenverlichting en dubbel knipperen

van de richtingaanwijzers

(voor bepaalde versies/markten).

Kort Á indrukken van de knop:

vergrendeling op afstand van de

portieren en achterklep, uitschakeling

binnenverlichting en eenmaal knipperen

van de richtingaanwijzers (voor

bepaalde versies/markten).

R indrukken van de knop:

ontgrendeling van de achterklep en

dubbel knipperen van de

richtingaanwijzers.

9 DVDF0S0105c

HET FIAT

CODE SYSTEEM

Het Fiat Code systeem is een elektronische

startblokkering die de beveiliging tegen

diefstalpogingen verbetert. Deze schakelt

automatisch in wanneer de contactsleutel

wordt verwijderd. Elke keer dat de motor

wordt gestart door de sleutel naar de

stand MAR te draaien, stuurt de

regeleenheid van het Fiat CODE systeem

een herkenningscode naar de

motorregeleenheid om de startblokkering

uit te schakelen.

Als de code tijdens het starten

niet correct wordt herkend, gaat het

lampje of het symbool op het

instrumentenpaneel branden.

Draai in dit geval de sleutel naar STOP

en vervolgens naar MAR; als de motor

geblokkeerd blijft, probeer het dan

nogmaals met een van de andere

bijgeleverde sleutels.

Neem contact op met het Fiat

Servicenetwerk als de motor nog

steeds niet gestart kan worden.

OPMERKING elke sleutel heeft een

specifieke code die in de regeleenheid

van het systeem moet worden

opgeslagen.

Neem contact op met het Fiat

Servicenetwerk om alle sleutels

(maximaal 8) te laten opslaan.

CONTACTSLOT

De sleutel kan naar 3 verschillende

standen worden gedraaid, fig. 10:

❒ STOP: motor uit, sleutel kan

verwijderd worden en stuur

geblokkeerd. Sommige elektrische

apparaten (bijv. autoradio, centrale

portiervergrendeling enz.) kunnen

werken;

❒ MAR: rijstand.

Alle elektrische apparaten kunnen

werken;

❒ AVV: motor starten.

Het contactslot is voorzien van een

beveiliging: als de motor bij de eerste

poging niet aanslaat, moet de sleutel

teruggedraaid worden naar de stand

STOP om opnieuw te kunnen starten.

10 DVDF0S011c

Page 25: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

23

STUURSLOT 1)

Inschakeling: draai de sleutel naar de

stand STOP, verwijder de sleutel en

verdraai het stuurwiel tot het

vergrendelt.

Uitschakeling: draai het stuur iets

heen en weer terwijl de contactsleutel

naar de stand MAR wordt gedraaid.

STOELEN 2) 3)

VOORSTOELEN

Verstelling in lengterichting: trek

hendel A - fig. 11 omhoog en schuif de

stoel naar voren of naar achteren.

Rugleuningverstelling: draai aan de

knop C - fig. 12.

11 DVDF0S012c

12 DVDF0S014c

Hoogteverstelling: gebruik de hendel

B - fig. 13 om het achterste deel van

het zitkussen omhoog of omlaag te

verstellen voor een comfortabelere

rijpositie.

Rugleuning neerklappen: gebruik

om de rugleuning neer te klappen, de

hendel D - fig. 14 (beweging 1) en druk

de rugleuning naar voren totdat hij

vergrendelt (beweging 2); laat de

hendel D los en druk tegen de

rugleuning om de stoel naar voren te

schuiven (beweging 3).

13 DVDF0S013c

Page 26: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

24

Bestuurders- en passagierszijde,

met standgeheugen:

schuif de stoel, om hem in de

oorspronkelijke stand te zetten, naar

achteren door op de rugleuning te

drukken totdat de stoel vergrendelt

(beweging 4), gebruik de hendel

D - fig. 14 (beweging 5) en kantel de

rugleuning omhoog (beweging 6) totdat

hij hoorbaar vergrendelt.

Passagierszijde zonder

standgeheugen: schuif de stoel, om

hem in de oorspronkelijke stand te

zetten, naar achteren door op de

rugleuning te drukken totdat de stoel in

de gewenste stand staat (beweging 4),

gebruik de hendel D - fig. 14 (beweging

5) en kantel de rugleuning omhoog

(beweging 6) totdat hij hoorbaar

vergrendelt.

14 DVDF0S015c

HOOFDSTEUNEN

2)4)

INSTELLINGEN

Omhoog verstellen: breng de

hoofdsteun omhoog tot deze op zijn

plaats vastklikt.

Omlaag verstellen: druk op knop

A fig.15 en A fig.16 en breng de

hoofdsteun omlaag.

WAARSCHUWING Wanneer de

achterste zitplaatsen worden gebruikt,

moeten de hoofdsteunen altijd in de

gebruiksstand staan.

15DVDF0S015c

16DVDF0S015c

Page 27: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

25

HOOFDSTEUNEN

ACHTER (verwijderen)

(voor bepaalde versies/markten)

Ga als volgt te werk om dehoofdsteunen te verwijderen:

❒ Til hendel A of B fig. 17 op (allebei

voor een achterbank), ontgrendel de

rugleuning en klap deze naar voren;

❒ trek de hoofdsteunen tot hun

maximumhoogte uit;

❒ druk op de knoppen A en B fig. 16

aan de zijkanten van de twee

steunen, en verwijder de

hoofdsteunen door ze omhoog te

trekken.

17 DVDF0S145c

STUURWIEL 1) 2)

De hendel A - fig. 18 voor verstelling

van het stuurwiel bevindt zich op de

stuurkolom onder de

richtingaanwijzerhendel.

❒ Plaats de hendel omlaag om de

stuurkolom te ontgrendelen.

❒ Plaats de stuurkolom in de

geschiktste stand.

❒ Breng de hendel omhoog om de

stuurkolom in deze stand te

vergrendelen.

18 DVDF0S016c

ACHTERUITKIJKSPI

EGELS 5)

BINNENSPIEGEL

Deze spiegel is voorzien van een

beveiligingsmechanisme die ervoor

zorgt dat de spiegel losschiet bij hevige

botsing met een inzittende.

Met hendeltje A - fig. 19 kan de spiegel

in twee standen gezet worden: normaal

of anti-verblindingsstand.

19 DVDF0S0106c

Page 28: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

26

ELEKTRONISCH

DIMBARE

ACHTERUITKIJKSPIEGEL

(voor bepaalde versies/markten)

Sommige versies zijn voorzien van een

elektronisch dimbare

achteruitkijkspiegel met automatische

anti-verblindingsfunctie.

Op het onderste deel van de spiegel zit

een AAN/UIT knop om de

elektronische dimfunctie in/uit te

schakelen. Wanneer de functie actief

is, brandt er een led op de spiegel. Bij

inschakeling van de achteruit, wordt de

spiegel automatisch ingesteld op de

dagstand.

BUITENSPIEGELS

Met handmatige verstelling

De buitenspiegel kan van buitenaf

versteld worden door een licht druk uit

te oefenen op de vier kanten van het

glas.

Met elektrische verstelling

Ga als volgt te werk:

❒ selecteer de spiegel met

keuzeschakelaar B - fig. 20;

❒ gebruik de joystick A om de spiegel

in de vier richtingen te verstellen.

20 DVDF0S0107c

Inklappen van de spiegels 4)

Indien nodig (bijvoorbeeld bij nauwe

doorgangen) kunnen de buitenspiegels

ingeklapt worden door ze van stand

1 - fig. 21 (open) in stand 2 (gesloten)

te zetten.

21DVDF0S0108c

Page 29: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

27

HANDBEDIENDE

KLIMAATREGELING

2) 2)

Druk op de draaiknop A - fig. 22 om

de airconditioning in en uit te

schakelen.

OPMERKING Een optimale

koeling/verwarming van het interieur

kan mogelijk niet verzekerd zijn bij

werking van het Start&Stop-systeem.

Om voorrang te geven aan de werking

van de klimaatregeling, moet het

Start&Stop-systeem uitgeschakeld

worden.

LUCHTRECIRCULATIE

(draaiknop B - fig. 22)

T Recirculatie binnenlucht

U Luchttoevoer van buiten

Gebruik de luchtrecirculatie voor

optimale prestaties van de

airconditioning.

Plaats de recirculatie op U om de

ruiten te ontwasemen.

A draaiknop ventilatorsnelheid en drukknop inschakeling/uitschakeling airconditioning

B draaiknop recirculatie / luchttoevoer van buitenaf

C draaiknop luchtverdeling

D drukknop achterruitverwarming

E draaiknop temperatuurregeling

22DVDF0S146c

Page 30: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

28

AUTOMATISCHE

KLIMAATREGELING

(voor bepaalde versies/markten)

2) 2)

AUTOMATISCHE

WERKING

Druk op de knop AUTO I - fig. 23.

Kies de gewenste temperatuur door

knoppen B voor temperatuurregeling te

drukken.

Het systeem behoudt automatisch de

ingestelde temperatuur.

OPMERKING De klimaatregeling kan

indien nodig de Start&Stop-functie

uitschakelen om een voldoende

comfortabel klimaat in het interieur te

garanderen.

LUCHTRECIRCULATIE

(drukknop H - fig. 23)

Gebruik de luchtrecirculatie voor

optimale prestaties van de

airconditioning.

❒ Led op knop

aan = recirculatie aan

❒ Led op knop

uit = recirculatie uit.

Schakel de functie uit om de ruiten te

ontwasemen.

A compressor klimaatregeling

B temperatuurregeling bestuurderszijde

C temperatuurregeling passagierszijde

D luchtverdeling voorruit

E luchtverdeling interieur

F achterruitverwarming

G uitschakeling

H luchtrecirculatie

I automatische werking

23

EF

A B C

D

H G

I

DVDF0S147c

Page 31: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

29

BUITENVERLICHTING

fig. 24 6)

DAGRIJVERLICHTING

❒ Met de sleutel in de stand MAR en

de draaischakelaar in de stand O

gedraaid, gaat de dagrijverlichting

automatisch aan.

DIMLICHT EN

STADSLICHT

❒ Draai, met de contactsleutel in de

stand MAR, de draaischakelaar

naar 2.

Het lampje 3op het

instrumentenpaneel gaat branden.

Wanneer het dimlicht brandt,

schakelt de dagrijverlichting uit.

24

1

2

DVDF0S008c

GROOTLICHT

❒ Duw, met de draaischakelaar in

stand 2, de hendel naar voren in

de richting van het dashboard. Het

controlelampje 1 op het

instrumentenpaneel gaat branden.

❒ Als de hendel naar het stuurwiel

wordt getrokken, dan dooft het

grootlicht.

Grootlichtsignaal

❒ Trek voor het grootlichtsignaal de

hendel naar het stuurwiel (instabiele

stand).

RICHTINGAANWIJZERS

Breng de hendel in de (stabiele) stand:

❒ omhoog a: schakelt de

richtingaanwijzer rechts in;

❒ omlaag b: schakelt de

richtingaanwijzer links in.

RIJBAANWISSELFUNCTIE

❒ Druk, om het verwisselen van

rijbaan aan te geven, de hendel

korter dan een halve seconde

omhoog of omlaag (onstabiele

stand) om de richtingaanwijzer aan

betreffende zijde 3 keer te doen

knipperen en vervolgens

automatisch te stoppen.

FOLLOW ME HOME

Met deze functie kan de ruimte vóór de

auto een bepaalde periode worden

verlicht.

❒ Trek, met de contactsleutel in de

stand STOP of verwijderd, de

hendel binnen 2 minuten na het

afzetten van de motor naar het

stuurwiel en doe dat meerdere

keren.

❒ Elke keer dat de hendel wordt

bediend, blijft de verlichting 30

seconden langer branden, tot een

maximum van 210 seconden.

Page 32: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

30

RUITEN REINIGEN

RUITENWISSERS

fig. 25 39) 3)

De hendel kan in vijf verschillende

standen worden gezet

(4 snelheidsniveaus) ):

A – ruitenwissers uitgeschakeld

B – wissen met interval

C – langzaam continu wissen

D – snel continu wissen

E – tijdelijk snel wissen (instabiele

stand).

“Intelligente” wis-/wasfunctie

Trek de hendel naar het stuur

(instabiele stand) om de ruitensproeiers

in te schakelen. Houd de hendel

aangetrokken om met één beweging

de ruitenwissers/-sproeiers in te

schakelen; de ruitenwissers worden

automatisch ingeschakeld als de

hendel langer dan een halve seconde

naar het stuurwiel wordt getrokken.

De ruitenwissers blijven nog enkele

slagen werken nadat de hendel is

losgelaten; na enige seconden volgt

nog een laatste reinigingsslag.

ACHTERRUITWISSER

fig. 25 39) 3)

❒ Draai, met de contactsleutel in de

stand MAR, de draaischakelaar

naar de stand ' om de

achterruitwisser in te schakelen.

“Intelligente” wis-/wasfunctie

❒ Trek de hendel naar het dashboard

en houd hem in deze stand om de

achterruitsproeier in te schakelen.

DAK 9) 4)

DAK MET VAST

GLASPANEEL

(voor bepaalde versies/markten)

Het grote glazen dak bestaat uit een

doorzichtig paneel met een

handbediend zonnescherm. Het

zonnescherm kan gebruikt worden in

de standen “volledig gesloten” of

“volledig geopend” (ze hebben geen

vaste tussenstanden).

❒ Om het zonnescherm te openen:

pak de handgreep beet en druk op

de pal A - fig. 26, maak het scherm

los en begeleid het tot de “volledig

geopende” stand.

Ga in omgekeerde volgorde te werk

om het zonnescherm te sluiten.

26 DVDF0S017c

25

E

A

B

C

D

DVDF0S009c

Page 33: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

31

SCHUIFDAK

(voor bepaalde versies/markten)

Volg hetgeen beschreven onder “dak

met vast glaspaneel” voor het

bewegen van het zonnescherm

Het schuifdak openen

❒ Houd de knop A - fig. 27 ingedrukt:

het schuifdak beweegt naar de

“spoilerstand”.

Druk nogmaals langer op de knop A

om het schuifdak volledig te

openen: het zal stoppen in de stand

die bereikt wordt wanneer de knop

wordt losgelaten.

27 DVDF0S018c

Het schuifdak sluiten

❒ Houd de knop B - fig. 27 ingedrukt:

het schuifdak beweegt naar de

“spoilerstand”.

Het schuifdak zal stoppen in de

stand die bereikt wordt wanneer de

knop wordt losgelaten. Houd de

knop B ingedrukt en wacht tot het

schuifdak helemaal gesloten is.

Knelbeveiliging

❒ Het schuifdak is uitgerust met een

knelbeveiliging die tijdens het sluiten

van het dak een eventueel obstakel

kan herkennen. Wanneer dit

gebeurt, stopt het systeem de

beweging van het dak en keert de

beweging onmiddellijk om.

Initialisatieprocedure

Als de accu werd losgekoppeld of als

er een zekering is doorgebrand, dan

moet de werking van het schuifdak

opnieuw worden geïnitialiseerd.

Ga als volgt te werk:

❒ houd knop A fig. 27 ingedrukt zodat

het dak in stappen volledig gesloten

wordt

❒ wacht, nadat het dak volledig

gesloten is, tot de motor van het

schuifdak gestopt is.

Noodbediening

Als de bedieningsknop niet mocht

werken, kan het schuifdak handmatig

bediend worden zoals hieronder is

beschreven:

❒ verwijder de beschermdop

A - fig. 28 op de binnenbekleding

achter het zonnescherm;

❒ neem de inbussleutel uit de

gereedschapshouder in de

bagageruimte;

❒ steek de inbussleutel in de zitting B

en draai:

– rechtsom om het schuifdak te

openen;

– linksom om het schuifdak te

sluiten.

28 DVDF0S019c

Page 34: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

32

Openen vanuit de beginstand:

volledig gesloten vouwdak

❒ Druk één maal op de “one-touch”

toets A - fig. 29 en het schuifdak zal

automatisch openen tot de volledig

geopende horizontale stand

(spoilerstand - zie fig. 30).

❒ Als er op een van beide toetsen

wordt gedrukt voordat de stopstand

is bereikt, kan het vouwdak stoppen

in een horizontale tussenstand.

30 DVDF0S021c

Openen vanuit de beginstand:

vouwdak in horizontale

tussenstand

❒ Druk vanuit de horizontale

tussenstand één maal op de

“one-touch” toets A - fig. 29 en het

vouwdak zal automatisch openen

tot de volledig geopende

horizontale stand

(spoilerstand - zie fig. 30).

Openen vouwdak vanuit

spoilerstand naar volledig

geopende stand

❒ Druk vanuit de spoilerstand één

maal op de “one-touch” toets

A - fig. 29 om het vouwdak

automatisch in de volledig

geopende stand te brengen

(verticale opening - zie fig. 31).

❒ Als er op een van beide toetsen

wordt gedrukt voordat de eindstand

is bereikt, zal het vouwdak stoppen

en wordt de beweging richting

beginstand (spoilerstand)

omgekeerd.

29DVDF0S020c

VOUWDAK 9),10) 4)

❒ Het vouwdak word

geopend/gesloten met de toetsen A

of B - fig. 29 naast het plafondlicht.

Het wordt geadviseerd het vouwdak te

sluiten terwijl de auto geparkeerd is.

Het gesloten vouwdak beschermt de

auto op doeltreffende wijze tegen

schade veroorzaakt door slecht weer

en biedt tevens bescherming tegen

diefstal.

BELANGRIJK: bij herhaalde bediening

binnen korte tijd kan de motor van het

vouwdak oververhit raken en het

systeem blokkeren door tussenkomst

van de thermische beveiliging. Wacht

een minuut en probeer opnieuw.

Page 35: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

33

Sluiten vanuit volledig geopende

vouwdakstand

❒ Druk één maal op de “one-touch”

toets B - fig. 29 om het vouwdak

automatisch tot de spoilerstand te

sluiten (verticaal sluiten). Als er op

een van beide toetsen wordt

gedrukt voordat de spoilerstand is

bereikt, zal het vouwdak stoppen en

wordt de beweging richting

beginstand (volledig geopende

stand) omgekeerd.

Beginstand: vanuit spoilerstand

naar volledig gesloten vouwdak

❒ Druk vanuit de spoilerstand één

maal op de “one-touch” toets

B - fig. 29 om het vouwdak

automatisch in de veiligheidsstand

te brengen (ongeveer 25 cm vanaf

de volledig gesloten stand).

31 DVDF0S022c

Als er op een van beide toetsen

wordt gedrukt voordat de stopstand

is bereikt, kan het vouwdak

stoppen in een horizontale

tussenstand.

OPMERKING: het vouwdak zal niet

automatisch volledig gesloten worden.

Om het vouwdak volledig te sluiten,

moet de toets B ingedrukt gehouden

worden. Als de toets wordt losgelaten

voordat de volledig gesloten stand is

bereikt, stopt het vouwdak

onmiddellijk.

Beginstand: vanuit tussenstand

naar volledig gesloten vouwdak

❒ Druk vanuit een horizontale

tussenstand één maal op de “one-

touch” toets B - fig. 29 om het

vouwdak automatisch in de

veiligheidsstand te brengen

(ongeveer 25 cm vanaf de volledig

gesloten horizontale stand).

❒ Houd de toets B ingedrukt om het

vouwdak volledig te sluiten.

❒ Het vouwdak zal onmiddellijk

stoppen als de toets wordt

losgelaten voordat de volledig

gesloten stand is bereikt.

Noodbediening

Als een bedieningsknop niet mocht

werken, kan het vouwdak handmatig

bediend worden zoals hieronder is

beschreven:

❒ neem de bijgeleverde sleutel uit de

gereedschapshouder in de

bagageruimte of uit de Fix&Go kit.

❒ steek de sleutel in de zitting

A - fig. 32 in de bagageruimte onder

de hoedenplank;

❒ draai de sleutel rechtsom om het

vouwdak te openen of linksom om

het te sluiten.

32 DVDF0S023c

Page 36: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

34

Initialisatieprocedure

Als de accu werd losgekoppeld of als

er een zekering is doorgebrand, dan

moet de werking van het cabriodak

opnieuw worden geïnitialiseerd.

Ga als volgt te werk:

❒ Alvorens enige handeling te

verrichten, controleren of de motor

tijdens de gehele

initialisatieprocedure loopt;

❒ houd openingsknop A - fig. 29

ingedrukt tot het cabriodak volledig

geopend is;

❒ als het cabriodak volledig geopend

is, de knop gedurende minstens 2

seconden ingedrukt houden;

❒ houd sluitingsknop B - fig. 29

ingedrukt tot het cabriodak volledig

gesloten is;

❒ als het cabriodak volledig gesloten

is, knop B - fig. 29 gedurende

minstens 2 seconden ingedrukt

houden;

Als de procedure voltooid is, zal het

cabriodak automatisch een volledige

cyclus openen en sluiten uitvoeren (tot

25 cm voor de volledig gesloten stand)

om de bestuurder te laten weten dat

de correcte werking hersteld is.

Waarschuwingen

❒ de horizontale en verticale delen

van het cabriodak kunnen bediend

worden bij elke snelheid van het

voertuig lager dan respectievelijk

100 en 80 km/h.

❒ Het cabriodak kan bediend worden

bij elke temperatuur tussen −18

tot +80 ℃.

❒ Het wordt aanbevolen de motor

altijd te laten lopen tijdens het

openen of sluiten van het

cabriodak.

❒ Indien nodig de accu verwijderen

als het cabriodak geopend of

gesloten is, maar NIET als het dak

in beweging is.

❒ Bevestig geen

bagagetransportmiddelen op het

cabriodak en rij niet met

voorwerpen die op het geopende

dak liggen.

❒ De inschakeling van de

achterruitverwarming, op verzoek

van de bestuurder, vindt uitsluitend

plaats als het cabriodak volledig

gesloten is. Als het cabriodak

onjuist gesloten is, werkt de

achterruitverwarming niet en gaat

het bijbehorende

waarschuwingslampje niet branden.

❒ Als het cabriodak geopend wordt

met de bijbehorende

bedieningsknoppen wordt de

achterruitverwarming (indien

ingeschakeld) automatisch

uitgeschakeld en gaat het

waarschuwingslampje uit.

❒ Verwijder ijs op het cabriodak niet

met een scherp voorwerp.

❒ Gebruik geen krabbers of

spuitbussen om ijs van de

verwarmde achterruit te verwijderen

om beschadiging te voorkomen.

❒ Leg geen voorwerpen op het

cabriodak: deze kunnen van het

dak vallen als het bediend wordt en

kunnen leiden tot beschadiging en

letsel.

❒ Het wordt aanbevolen het

cabriodak af te dekken met een

beschermend zeil als de auto

langdurig buiten geparkeerd wordt.

❒ Laat het cabriodak niet langdurig

open staan: dit kan leiden tot

vouwen en kreukels in de stof.

Page 37: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

35

Handmatig openen van buitenaf

(passagiersportier)

Trek aan de handgreep. Het portier kan

alleen geopend worden als de

binnenste handgreep in stand

1 - fig. 34 staat.

Handmatige vergrendeling van

buitenaf

Breng, bij gesloten passagiersportier,

de sleutel in en draai hem in richting

2 - fig. 33.

Als de auto van centrale

portiervergrendeling is voorzien,

worden bij het draaien van de sleutel

alle sloten gelijktijdig vergrendeld.

Het passagiersportier kan alleen van

binnenuit vergrendeld worden, door de

handgreep in stand 2 - fig. 34 te

plaatsen (rode zone A zichtbaar).

34 DVD F0S0110c

❒ Voordat u het cabriodak in

beweging zet, controleren of er

genoeg ruimte is om de handeling

te verrichten en of er geen

obstakels of mensen in de buurt

van de bewegende delen van het

cabriodak zijn.

❒ De koele luchtstroom binnenin de

auto kan afnemen als de

klimaatregeling is ingeschakeld en

het cabriodak niet volledig gesloten

is.

❒ Bij geopend cabriodak en rijdende

auto, kan het

spraakherkenningssysteem mogelijk

geen spraakopdrachten herkennen

vanwege het achtergrondlawaai:

bij gesloten cabriodak en rijdend op

hoge snelheid, kan de spraakfunctie

voor het draaien van

telefoonnummers mogelijk niet

herkend worden.

33DVD F0S0109c

PORTIEREN 11)

Handmatig openen van buitenaf

(bestuurdersportier)

Breng van buitenaf de sleutel in, draai

hem in richting 1 - fig. 33 en trek aan

de handgreep. Als de auto van

centrale portiervergrendeling is

voorzien, worden bij het draaien van de

sleutel alle sloten ontgrendeld.

Page 38: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

36

Portieren vergrendelen/

ontgrendelen van binnenuit

Bedien de handgrepen op de

portierpanelen fig. 34:

– stand 1: portier ontgrendeld.

– stand 2: portier vergrendeld.

Als de auto van centrale

portiervergrendeling is voorzien,

worden bij het bedienen van de

handgreep aan passagiers- of

bestuurderszijde de sloten van alle

portieren ontgrendeld/vergrendeld.

Met afstandsbediening

Druk op de knop ;: vergrendeling

portieren.

Druk op de knop :: ontgrendeling

portieren.

BAGAGERUIMTE 12)

ELEKTRISCHE “SOFT

TOUCH” HANDGREEP

❒ Bedien de elektrische handgreep

A - fig. 36 om de achterklep te

openen.

❒ Gebruik de metalen baard van de

contactsleutel om het slot

handmatig te ontgrendelen.

❒ Druk op de knop R om het slot

met de afstandsbediening te

ontgrendelen.

❒ Gebruik de handgreep aan de

binnenkant van de achterklep om

deze te sluiten.

❒ Als de achterklep niet goed is

gesloten, gaat het hiervoor

bestemde lampje (indien aanwezig)

op het instrumentenpaneel of het

kleurendisplay branden.

36 DVDF0S025c

ELEKTRISCHE

RUITBEDIENING 9)

Deze werkt met de contactsleutel in de

stand MAR en gedurende circa twee

minuten nadat de contactsleutel naar

de stand STOP is gedraaid of

verwijderd is.

De bedieningsknoppen voor de

elektrische ruitbediening fig. 35

bevinden zich naast de

versnellingspook.

A openen/sluiten zijruit linksvoor.

B openen/sluiten zijruit rechtsvoor.

Als de knop enkele seconden

ingedrukt wordt gehouden, gaat de ruit

automatisch open of dicht (alleen met

de contactsleutel in de stand MAR).

35 DVDF0S148c

Page 39: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

37

Openen achterklep bij volledig

geopend vouwdak

❒ Druk één maal op de

“one-touch” toets A - fig. 36 om het

vouwdak automatisch tot de

spoilerstand te sluiten. Bij het

bereiken van de spoilerstand wordt

het slot van de achterklep

ontgrendeld.

Achterklep in geval van nood

openen

Ga als volgt te werk om de achterklep

vanuit het interieur te openen (wanneer

de accu leeg is of bij een storing in het

elektrische vergrendelsysteem van de

achterklep):

❒ verwijder de achterste hoofdsteunen;

❒ klap de rugleuningen naar voren;

❒ druk op het hendeltje A - fig. 37 in

de bagageruimte.

37 DVDF0S026c

BEVESTIGINGEN 13)

IMPERIAAL/SKIDRAGER

De bevestigingspunten bevinden zich

in de zones die aangegeven zijn

in fig. 38.

De bevestigingspunten voor kunnen

benut worden door de dop A fig. 38 te

verwijderen, hiervoor moet het portier

worden geopend.

De achterste bevestigingszones B

kunnen gevonden worden op basis

van de afmetingen afgebeeld in fig. 39.

In het Mopar® Lineaccessori-

assortiment is een speciaal voor de

achterklep bedoelde

imperiaal/skidrager opgenomen.

38 DVDF0S149c

WAARSCHUWING Volg de

aanwijzingen die bij de installatiekit zijn

geleverd zorgvuldig op. De montage

moet worden uitgevoerd door

gekwalificeerd personeel.

39 DVDF0S150c

Page 40: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

38

MOTORKAP 15)

Om de motorkap te openen:

❒ Trek aan de hendel A - fig. 40

tegenover het bestuurdersportier.

❒ verplaats de ontgrendelhendel B in

de richting van de pijl en til de

motorkap op; zoek de steunstang.

40 DVDF0S027c

❒ Breng de steunstang in de zitting

A - fig. 41 in de motorkap in.

❒ Haak de steunstang los en plaats

hem terug in zijn klem, laat de

motorkap zakken tot ongeveer

20 cm boven de motorruimte, laat

hem vallen en controleer of hij goed

gesloten is. Herhaal de procedure

indien dat niet zo is.

41 DVDF0S028c

BEDIENINGSELE-

MENTEN 16)

ELEKTRISCHE

STUURBEKRACHTIGING

“DUALDRIVE”

(voor bepaalde versies/markten)

❒ Druk met de sleutel in de stand

MAR op de Dualdrive knop

A - fig. 42 om de CITY-functie in te

schakelen.

Op het instrumentenpaneel gaat

het opschrift CITY branden.

❒ Als de CITY-functie is ingeschakeld,

draait het stuur lichter, waardoor

parkeermanoeuvres gemakkelijker

kunnen worden uitgevoerd.

❒ Druk opnieuw op de knop om de

functie uit te schakelen.

42 DVDF0S161c

Page 41: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

39

ECO-FUNCTIE

(voor bepaalde versies/markten)

❒ Druk, met de contactsleutel in de

stand MAR, op de ECO B-knop –

fig. 42 om de functie in te

schakelen. Het woord ECO

verschijnt op het display of er wordt,

afhankelijk van de versie, een

speciaal scherm weergegeven.

❒ Bij geactiveerde functie, is de auto

ingesteld voor het rijden in de stad,

wat gekenmerkt wordt door een

lichter draaiend stuur (Dualdrive-

systeem ingeschakeld) en een

lager brandstofverbruik.

❒ Druk opnieuw op de knop om de

functie uit te schakelen.

Deze functie blijft in het geheugen

opgeslagen: wanneer de auto opnieuw

wordt gestart, behoudt het systeem de

instelling die het vóór het afzetten van de

motor had.

SPORT FUNCTIE

(voor bepaalde versies/markten)

❒ Druk, met de contactsleutel in de

stand MAR, op de SPORT

C-knop – fig. 42 om de functie in te

schakelen. Het woord SPORT

verschijnt op het display of er

wordt, afhankelijk van de versie,

een speciaal scherm weergegeven.

❒ Wanneer de functie ingeschakeld is

wordt een sportieve rijstijl verkregen

die gekenmerkt wordt door een

snellere acceleratie en is er meer

kracht vereist om het stuurwiel te

draaien voor een sportieve

rijbeleving.

❒ Druk opnieuw op de knop om de

functie uit te schakelen.

WAARSCHUWING Wanneer de functie

is ingeschakeld, kan het stuur tijdens

het accelereren enigszins trillen, wat

kenmerkend is voor een sportieve

instelling.

ALARMKNIPPERLICHTEN

Druk op de knop fig. 43 om de lichten

in/uit te schakelen. Wanneer de

alarmknipperlichten ingeschakeld zijn,

gaan de Î en ¥ knipperen.

BELANGRIJK Het gebruik van de

alarmknipperlichten wordt geregeld

door de wegenverkeerswetgeving van

het land waar u rijdt: neem de

wettelijke voorschriften in acht.

Noodremmen

Bij het remmen in noodsituaties gaan

de alarmknipperlichten automatisch

branden, evenals de lampjes Î en ¥op het instrumentenpaneel.

De lichten gaan automatisch uit

wanneer het noodremmen ophoudt.

MISTLAMPEN/MISTACHT

ERLICHTEN

(voor bepaalde versies/markten)

Met het dimlicht ingeschakeld, knop

A fig. 44 als volgt gebruiken om de

mistlampen/mistachterlichten in te

schakelen:

❒ eerste keer indrukken: mistlampen

aan, het lampje 5 op het

instrumentenpaneel gaat branden;;

43 DVDF0S0152c

Page 42: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

40

❒ tweede keer indrukken:

mistachterlichten aan, het lampje

4 op het instrumentenpaneel gaat

branden;

❒ derde keer indrukken: mistlampen

voor/mistachterlichten uit.

MISTACHTERLICHTEN

(voor bepaalde versies/markten)

Met het dimlicht ingeschakeld, knop

B fig. 44 indrukken om de

mistachterlichten in te schakelen.

Het 4 lampje op het

instrumentenpaneel gaat branden.

Druk opnieuw op de knop om de

lichten uit te schakelen.

44 DVDF0S161c

ABS 14)

Dit systeem, dat deel uitmaakt van het

remsysteem, voorkomt het blokkeren

of slippen van een of meerdere wielen

op alle soorten wegdek en ongeacht

de kracht van de remwerking, zodat de

auto ook tijdens paniekremmen onder

controle gehouden kan worden,

waardoor de remafstand wordt

geoptimaliseerd.

INSCHAKELING

VAN HET SYSTEEM

De bestuurder kan merken wanneer

het ABS in werking treedt omdat het

rempedaal iets pulseert en het systeem

meer geluid maakt: dit is volkomen

normaal wanneer het systeem in

werking treedt.

ESC-SYSTEEM

(Electronic Stability

Control) 14)

Dit elektronische systeem waakt over

de stabiliteit van de auto als de wielen

hun grip verliezen, waardoor de

richtingsstabiliteit van de auto beter is.

Het systeem herkent potentieel

gevaarlijke situaties voor de stabiliteit

van de auto en grijpt automatisch en

op gedifferentieerde manier in op de

remmen van de vier wielen door een

stabiliserend koppel te leveren.

Het ESC-systeem bestaat uit de

volgende subsystemen:

❒ HH (Hill Holder): wordt automatisch

ingeschakeld wanneer de auto

stilstaat, op een weg met een

helling groter dan 5%.

❒ ASR (AntiSpin Regulation): het

treedt automatisch in werking als

één of beide aandrijfwielen slippen

of grip verliezen op natte wegen

(aquaplaning) en bij het optrekken

op een glad, besneeuwd of met

ijzel bedekt wegdek, enz. Het ASR

wordt automatisch ingeschakeld

wanneer de motor wordt gestart.

Page 43: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

41

Tijdens het rijden kan het ASR-systeem

uitgeschakeld en daarna weer

ingeschakeld worden door op de knop

A fig. 45 te drukken: de inschakeling

van het systeem wordt aangegeven

door het aangaan van de led op de

knop zelf en, bij sommige versies, door

het verschijnen van een bericht op het

display.

❒ HBA (Hydraulic Brake Assist):

dit werkt automatisch en verbetert

het remvermogen van het voertuig

tijdens het remmen in een

noodgeval.

45 DVDF0S0151c

INSCHAKELING

VAN HET SYSTEEM

Als het systeem wordt ingeschakeld,

gaat het lampje I op het

instrumentenpaneel knipperen, om de

bestuurder te waarschuwen dat de

stabiliteit en de grip van de auto erg

beperkt is.

INSCHAKELING

VAN HET SYSTEEM

Het ESC-systeem wordt automatisch

ingeschakeld wanneer de motor wordt

gestart; het kan niet worden

uitgeschakeld.

iTPMS

(indirect Tyre

Pressure

Monitoring System)

(voor bepaalde versies/markten)

RESETPROCEDURE

Het iTPMS-systeem vereist een

aanvankelijke 2inleerfase”

(met een duur die afhangt van de rijstijl

en wegomstandigheden: bij optimale

omstandigheden wordt gereden op

een rechte weg met 80 km/h

gedurende minstens 20 minuten) die

begint wanneer de Resetprocedure

wordt uitgevoerd.

De resetprocedure moet worden

uitgevoerd:

❒ elke keer dat de bandenspanning

wordt gewijzigd;

❒ wanneer zelfs slechts een wiel

verwisseld wordt;

❒ wanneer er banden worden

gedraaid/omgewisseld;

❒ wanneer het noodreservewiel wordt

gemonteerd.

Page 44: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

42

Onder speciale omstandigheden (bijv.

auto asymmetrisch beladen aan één

kant, trekken van een aanhanger,

beschadigde of versleten band,

montage van het noodreservewiel,

gebruik van de snelle

bandenreparatieset "Fix&Go", gebruik

van sneeuwkettingen, verschillende

banden op de assen gemonteerd) kan

het systeem onjuiste indicaties geven

of tijdelijk uitgeschakeld zijn.

Als het systeem tijdelijk uitgeschakeld

is, knippert het lampje ngedurende

ongeveer 75 seconden en blijft daarna

permanent branden; tegelijkertijd

wordt op het display een speciaal

bericht weergegeven.

Deze aanduiding wordt ook

aangegeven na het afzetten en

opnieuw starten van de motor, als de

correcte werkingscondities niet

hersteld worden.condizioni di corretto

funzionamento.

Pomp, voordat de RESET-procedure

wordt uitgevoerd, de banden tot de

juiste bandenspanning op, vermeld in

de bandenspanningstabel

(zie de paragraaf “Wielen” in het

hoofdstuk “Technische gegevens”).

Als de reset niet wordt uitgevoerd in

alle bovenstaande gevallen, kan het

lampje nonjuiste aanduidingen over

een of meer banden geven.

Om de resetprocedure uit te voeren,

bij stilstaand voertuig en de

contactsleutel op MAR gedraaid, het

Setupmenu openen (zie beschrijving

onder paragraaf “Multifunctioneel

display” in dit hoofdstuk). Na afronding

van de resetprocedure verschijnt op

display het bericht “Reset opgeslagen”

wat aangeeft dat het inleren is gestart.

WERKINGSCONDITIES

Het systeem is actief bij snelheden van

meer dan 15 km/h.

In enkele situaties zoals sportief rijden,

bijzondere omstandigheden van het

wegdek (bijv. ijs, sneeuw, onverharde

wegen) kan de signalering vertraagd

worden of kan het gelijktijdige

spanningsverlies van meer dan een

band slechts gedeeltelijk gedetecteerd

worden.

AFSLUITER VAN DE

BRANDSTOFTOEVOER

7)

Dit systeem grijpt bij een botsing in en

zorgt voor het volgende:

❒ afsluiting van de brandstoftoevoer

waarna de motor afslaat

❒ automatische ontgrendeling van de

portieren

❒ inschakeling van de

interieurverlichting.

Wanneer het systeem in werking treedt,

verschijnt er een bericht op het display.

WAARSCHUWING Controleer de auto

zorgvuldig op brandstoflekkage,

bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de

auto of in de buurt van de tank.

Draai na een botsing de contactsleutel

naar STOP om te voorkomen dat de

accu leegloopt.

Page 45: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

43

PARKEERSENSOREN

17) 22)

(voor bepaalde versies/markten)

Deze sensoren bevinden zich in de

achterbumper fig. 46 en detecteren de

aanwezigheid van obstakels achter het

voertuig en waarschuwen de bestuurder

met een intermitterend geluidssignaal.

De frequentie van het geluidssignaal

neemt toe naarmate het obstakel dichter

bij de auto komt. Het geluidssignaal klinkt

ononderbroken als de afstand tot het

obstakel minder is dan ongeveer 30 cm.

46 DVDF0S0111c

Versies met kleurendisplay

Wanneer de sensoren worden

ingeschakeld, verschijnt het scherm

van fig. 47 op het display.

De informatie over de aanwezigheid en

afstand van een obstakel ten opzichte

van de auto wordt gegeven door zowel

het geluidssignaal als de weergave op

het instrumentenpaneel.

Het systeem geeft een gedetecteerd

obstakel met de weergave van een

boog in een of meer plaatsen aan, in

overeenstemming met de afstand tot

het obstakel en de plaats hiervan ten

opzichte van het voertuig. Als er een

obstakel gedetecteerd is in het gebied

midden achter, dan worden op het

display alle bogen in dat gebied

aangegeven, tot de boog die

overeenkomt met de plaats van het

obstakel zelf.

47 DVDF0S0459c

Ga als volgt te werk om de correcte

werking van de auto te herstellen:

❒ draai de contactsleutel naar MAR;

❒ schakel de richtingaanwijzer rechts in

❒ schakel de richtingaanwijzer rechts uit

❒ schakel de richtingaanwijzer links in

❒ schakel de richtingaanwijzer links uit

❒ schakel de richtingaanwijzer rechts in

❒ schakel de richtingaanwijzer rechts uit

❒ schakel de richtingaanwijzer links in

❒ schakel de richtingaanwijzer links uit

❒ draai de contactsleutel naar STOP

❒ draai de contactsleutel naar de stand

MAR.

Page 46: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

44

De signalering is vergelijkbaar voor

obstakels in het gebied rechts- of

linksachter. De boog die overeenkomt

met de plaats van het obstakel

knippert.

De kleur op het display is afhankelijk

van de afstand tot en de plaats van het

obstakel.

De auto bevindt zich vlakbij het

obstakel wanneer op het display een

enkele constante boog wordt

weergegeven en er een continu

geluidssignaal klinkt. Wanneer er

meerdere obstakels zijn, wordt het

dichtstbijzijnde naderende obstakel

aangegeven.

Storingsmeldingen

Alle storingen van de parkeersensoren

worden aangegeven zodra de

achteruitversnelling wordt ingeschakeld

door het aangaan van het lampje è of

het verschijnen van het symbool t

op het kleurendisplay op het

instrumentenpaneel en het

bijbehorende bericht op het display

(voor bepaalde versies/markten).

Werking met een aanhanger

De werking van de sensoren wordt

automatisch uitgeschakeld als de

stekker van de elektrische kabel van de

aanhanger wordt ingebracht.

START&STOP-

SYSTEEM 18)

Het Start&Stop-systeem zet

automatisch de motor af telkens

wanneer de auto tot stilstand wordt

gebracht en start de motor zodra de

bestuurder weer wil gaan rijden.

Dit verhoogt de efficiency van de auto

dankzij een reductie van het

brandstofverbruik, de uitstoot van

schadelijke uitlaatgassen en de

geluidsproductie.

Het systeem wordt ingeschakeld telkens

wanneer de motor wordt gestart.

WERKING

Uitschakelmodus van de motor

❒ Met handgeschakelde

versnellingsbak: bij stationair

draaiende motor, wordt de motor

afgezet als de versnellingspook in

de vrijstand staat en het

koppelingspedaal niet is ingetrapt.

❒ Met Dualogic versnellingsbak:

de motor wordt afgezet als hij stil

staat en het rempedaal is ingetrapt.

De motor wordt ook afgezet als het

rempedaal niet wordt ingetrapt,

maar als de keuzehendel in de

stand N staat.

OPMERKING: De motor kan alleen

automatisch worden afgezet bij een

snelheid van ongeveer 10 km/u, om

herhaaldelijk afzetten van de motor te

voorkomen wanneer erg traag wordt

gereden.

❒ Het lampje U op het

instrumentenpaneel geeft aan dat

de motor gestopt is, en bij sommige

versies wordt deze aanduiding op

het display vermeld.

Herstartmodus van de motor

❒ Met handgeschakelde

versnellingsbak: deze informatie

wordt gegeven door het

koppelingspedaal in te drukken.

❒ Met Dualogic versnellingsbak:

als de keuzehendel in de stand N,

staat, plaats hem dan in een

willekeurige versnelling, of laat

anders het rempedaal los of

verplaats de keuzehendel

naar +, – of R.

Page 47: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

45

HANDMATIG IN- EN

UITSCHAKELEN

❒ Het Start&Stop-systeem kan

ingeschakeld/uitgeschakeld worden

met de toets A - fig. 48 op het

dashboard.Wanneer het systeem

uitgeschakeld is, gaat het lampje

of symbool T branden.

❒ Bij sommige versies wordt de

informatie door het display verstrekt.

48 DVDF0S0154c

AUTORADIO 43) 7)

(Voor bepaalde versies/markten)

De radio is ontworpen volgens de

specificaties van het

passagierscompartiment, met een

gepersonaliseerd design dat perfect

past bij de stijl van het dashboard.

TIPS

Verkeersveiligheid

Maak uzelf vertrouwd met de

verschillende functies van de radio (bijv.

het opslaan van stations) voordat u

gaat rijden.

Zorg en onderhoud

Maak het frontpaneel uitsluitend met

een zachte, antistatische doek schoon.

Reinigings- en polijstmiddelen kunnen

het oppervlak beschadigen.

DIEFSTALBEVEILIGING

De autoradio is uitgerust met een

diefstalbeveiliging die gebaseerd is op

de informatie-uitwisseling tussen de

autoradio en de elektronische

regeleenheid (Body Computer) in de

auto.

Dit systeem garandeert maximale

veiligheid en voorkomt dat de geheime

code elke keer ingevoerd moet worden

als de voeding van de radio werd

losgekoppeld.

Als de controle een positief resultaat

oplevert, dan begint de autoradio te

werken. Als de codes bij de vergelijking

echter niet overeenkomen of als de

elektronische regeleenheid (Body

Computer) wordt vervangen, dan zal

het systeem de gebruiker vragen om

de geheime code in te voeren op de

manier die in de volgende paragraaf is

beschreven.

Page 48: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

46

De geheime code invoeren

Wanneer de radio wordt ingeschakeld,

wordt, als de geheime code wordt

gevraagd, op het display ongeveer 2

seconden het woord "Code"

weergegeven gevolgd door vier

streepjes “- - - -”.

De geheime code bestaat uit vier cijfers

van 1 t/m 6, waarbij elk streepje met

een cijfer overeenkomt.

Druk voor het invoeren van het eerste

cijfer op de betreffende toets van het

voorkeuzestation (1 t/m 6). Voer de

overige cijfers van de code op dezelfde

manier in.

Als de vier cijfers niet binnen 20

seconden worden ingevoerd, verschijnt

op het display “Enter code - - - -”.

Dit wordt niet beschouwd als onjuiste

invoering van de code.

Na invoer van het vierde cijfer (binnen

20 seconden), begint de radio te

werken.

Als een verkeerde code wordt

ingevoerd, geeft de radio een geluid af

en toont het display het opschrift

"Radio blocked/ wait" om aan te geven

dat de juiste code moet worden

ingevoerd.

Elke keer dat de gebruiker een

verkeerde code invoert, neemt de

wachttijd geleidelijk aan toe

(1 min, 2 min, 4 min, 8 min, 16 min,

30 min, 1 uur, 2 uur, 4 uur, 8 uur,

16 uur en 24 uur), tot een maximum

van 24 uur. De wachttijd wordt op het

display getoond met het opschrift

"Radio blocked/wait". Nadat het

bericht is verdwenen, kan de

procedure voor het invoeren van de

code weer gestart worden.

Paspoort autoradio

Dit document is het eigendomsbewijs

van de autoradio. Op het paspoort van

de autoradio staan het model, het

serienummer en de geheime code

aangegeven.

WAARSCHUWING Bewaar dit

autoradio paspoort op een veilige plek,

zodat bij diefstal van de autoradio de

betreffende informatie aan de

bevoegde instanties gegeven kan

worden.

Neem, in geval van zoekraken van het

paspoort van de autoradio, contact op

met het Fiat Servicenetwerk, neem uw

identiteitsbewijs en de

eigendomsdocumenten van uw auto

mee.

Page 49: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

47

49DVDF0S007c

Hieronder worden de

bedieningselementen voor het correcte

gebruik van de autoradio vermeld.

Toets Algemene functies Bedieningswijze

g Inschakeling Kort indrukken

Uitschakeling Kort indrukken

FMAS Golfband FM1, FM2, FM Autostore selecteren Kort opeenvolgend indrukken

AM Golfband MW1, MW2 selecteren Kort opeenvolgend indrukken

CD Radio/CD/AUX-bron selecteren (alleen met Blue&Me™) Kort opeenvolgend indrukken

& Volume in/-uitschakelen (Mute/Pause) Kort indrukken

AUD

MENU

+/– Volumeregeling + toets indrukken: hoger volume

– toets indrukken: lager volume indrukken

Audioregelingen: lage tonen (BASS), hoge tonen (TREBLE),

balans links/rechts (BALANCE),

balans voor/achter (FADER)

Menu inschakelen: toets kort indrukken

Type regeling selecteren:

toets ▲ of ▼

indrukken Waarden instellen:

toets � of �

indrukkenRegeling van geavanceerde functies Menu inschakelen: toets kort indrukken

Type regeling selecteren:

toets ▲ of ▼

indrukken Waarden instellen:

toets � of �

Page 50: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

48

Toets Functies radio Bedieningswijze

�▲�

Radiostation zoeken:

– Automatisch zoeken

– Handmatig zoeken

1 2 3 4 5 6 Huidige radiostation opslaan Voorkeuzetoetsen 1 t/m 6

even ingedrukt houden

Opgeslagen radiostation oproepen Voorkeuzetoetsen 1 t/m 6

even ingedrukt houden

Toets Functies CD-speler Bedieningswijze

˚ CD uitwerpen Kort indrukken

Afspelen Kort indrukken van toets � of �

� �vorige/volgende nummer

Snel vooruit-/terugspoelen Langer indrukken van toets � of �CD-nummer

▲ ▼ Afspelen Kort indrukken van toets ▲ of ▼

vorige/volgende map (voor CD-MP3)

Automatisch zoeken: toetsen � of � indrukken

(ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken)

Handmatig zoeken: toetsen ▲ of ▼

indrukken (ingedrukt houden voor snel vooruitzoeken)

Page 51: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

49

INLEIDING

De autoradio biedt de volgende

functies:

Radio

❒ PLL-tuner met FM/AM/MW/LW

golfbanden;

❒ RDS (Radio Data System) met TA-

functie (verkeersinformatie) - TP

(verkeersprogramma's) - EON

(Enhanced Other Network) - REG

(regionale programma's);

❒ AF: zoeken naar alternatieve

frequentie in RDS;

❒ voorbereiding voor noodberichten;

❒ automatische/handmatige

afstemming op radiostation;

❒ FM Multipath detector;

❒ handmatige opslag van 30 stations:

18 op FM-golfband (6 op FM1, 6

op FM2, 6 op FMT), 12 op MW-

golfband (6 op MW1, 6 op MW2);

❒ automatische opslag

(AUTOSTORE-functie) van 6

stations op betreffende FM-

golfband;

❒ SPEED VOLUME-functie:

automatische snelheidsafhankelijke

volumeregeling;

❒ automatische Stereo/Mono selectie.

CD-speler

❒ Directe keuze van de CD;

❒ Keuze van nummer

(vooruit/achteruit);

❒ Snel nummer zoeken

(vooruit/achteruit);

❒ Functie CD-display: weergave van

CD-naam en verstreken tijd vanaf

begin van het nummer;

❒ Afspelen van audio CD, CD-R en

CD-RW.

MP3 CD-speler

❒ Functie MP3-Info (ID3-TAG);

❒ Keuze van map (vorige/volgende);

❒ Keuze van nummer

(vooruit/achteruit);

❒ Snel nummer zoeken

(vooruit/achteruit);

❒ Functie MP3-Display: weergave van

mapnaam, ID3-tag informatie,

verstreken tijd vanaf het begin van

het nummer, bestandsnaam);

❒ Afspelen van audio- of gegevens-

CD, CD-R en CD-RW.

Audiogedeelte

❒ Functie Mute/Pauze;

❒ Soft-Mute functie;

❒ Loudness functie;

❒ Grafische 7-bands equalizer;

❒ Gescheiden regeling hoge/lage

tonen;

❒ Balansregeling linker/rechter

kanalen..

AUX-gedeelte

❒ Selectie AUX-bron;

❒ AUX Offsetfunctie: afstelling volume

van draagbaar apparaat op dat van

een van de andere bronnen;

❒ Draagbare speler afspelen.

Page 52: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

50

Toets Kort indrukken (korter dan 1 seconde)Lang indrukken

(langer dan 1 seconde)

ß/MAIN – Activering van het hoofdmenu van Blue&Me™

– Geselecteerde menuoptie bevestigen

– Inkomend gesprek aannemen

– Van het ene naar het andere telefoongesprek overschakelen

bij een tweede gesprek (oproepmelding)

– Weergegeven bericht selecteren

&/ – Spraakherkenning uitschakelen

– Gesproken bericht onderbreken

– Lezen van SMS-bericht onderbreken

– Hoofdmenu van Blue&Me™ afsluiten

– Een submenu afsluiten en naar de vorige menuoptie terugkeren

– Huidige selectie afsluiten zonder op te slaan

– Microfoon tijdens een telefoongesprek uitschakelen/inschakelen

– Volume van de beltoon van inkomende gesprekken op nul zetten

– Pauze van Media Player inschakelen/uitschakelen

Fiat Blue&Me™ gebaseerd op

Microsoft Auto™ beschikt over

handsfree-, SMS-berichtenlezer- en

Media Player functies. Het Blue&Me™

systeem is volledig geïntegreerd met

spraakopdrachten, toetsen op het

stuurwiel en multifunctioneel display

om de werking te vereenvoudigen

zonder de aandacht van de weg af te

nemen of de handen van het stuur te

verwijderen.

– Inkomend gesprek weigeren

– Lopend telefoongesprek

beëindigen

44)

50 - Bedieningstoetsen op het stuurwiel DVDF0S086c

Page 53: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

51

Toets Kort indrukken (korter dan 1 seconde)Lang indrukken

(langer dan 1 seconde)

} – Spraakherkenning activeren

– Spraakbericht onderbreken om nieuwe

spraakopdracht

te kunnen geven

+/– – Geluidsvolume van Blue&Me™ functies regelen:

handsfree, SMS-lezer, Media Player, spraakberichten

N/O – Menu-items van Blue&Me™

– doorlopen Media Player nummers selecteren

– SMS-berichten in de lijst doorlopen

SRC/OK – Menu-optie geselecteerd tijdens de handmatige interactie bevestigen

– Telefoongesprek overzetten van handsfreesysteem naar

mobiele telefoon en andersom

– Audiobron selecteren (Radio, CD, CD-speler, Media Player, AUX)

– Weergegeven SMS-bericht selecteren

Opmerkingen

Voor talrijke functies hebben de bedieningstoetsen op het stuurwiel SRC/OK en ß/MAIN dezelfde werking en kan naar voorkeur een van beide

worden gebruikt.

Bij beide bedieningswijzen van de toetsen op het stuurwiel (kort of lang indrukken), wordt de functie geactiveerd zodra de toets wordt losgelaten.

– Laatste door het systeem

uitgesproken bericht herhalen

Page 54: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

52

SNELGIDS

HANDSFREEFUNCTIE

Om de handsfreefunctie met

spraakherkenning en Bluetooth®

technologie van Blue&Me™ voor de

eerste keer te gebruiken:

❒ Controleer of de contactsleutel op

MAR

❒ Oefen de spraakopdrachten

❒ Registreer uw mobiele telefoon

❒ Bel een nummer.

Telefoonboek van mobiele telefoon

voorbereiden

Voordat de mobiele telefoon aan

Blue&Me™ wordt gekoppeld, moet

gecontroleerd worden of de namen

van de contactpersonen in het

telefoonboek van de mobiele telefoon

zijn opgeslagen, zodat ze via het

handsfreesysteem in de auto gebeld

kunnen worden.

� Als het telefoonboek geen enkelenaam bevat, voer dan nieuwe namenin voor de nummers die het vaakstworden gebruikt. Zie voor meerinformatie de handleiding van demobiele telefoon.,

WAARSCHUWINGEN

❒ Toegang tot het naar Blue&Me™

gekopieerde telefoonboek is alleen

mogelijk wanneer de mobiele

telefoon waaruit het telefoonboek is

gekopieerd, verbonden is.

❒ De namen die op de SIM-kaart of in

het geheugen van de mobiele

telefoon zijn opgeslagen, kunnen op

verschillende manieren naar

Blue&Me™ worden gekopieerd,

afhankelijk van het model mobiele

telefoon.

De spraakopdrachten leren kennen

Tijdens de dialoog met het systeem,

kan altijd het spraakcommando “Help”

gebruikt worden om gedetailleerde

informatie over de beschikbare

spraakopdrachten voor elke

interactieve fase te ontvangen.

Ga als volgt te werk om met de

spraakopdracht “Help” te oefenen:

❒ Druk op de toets } op het

stuurwiel.

❒ Nadat Blue&Me™ een

geluidssignaal geeft om aan te

geven dat de spraakherkenning

actief is, zegt u “Help”. Blue&Me™

geeft de lijst met beschikbare

spraakopdrachten.

❒ Zeg, na het helpbericht,

“Instellingen” en, na dit bericht,

“Help”. Blue&Me™ herhaalt de lijst

met beschikbare spraakopdrachten

voor het menu INSTELLINGEN.

❒ Een van de beschikbare

opdrachten kan nu uitgesproken

worden en kunt u verder gaan met

de dialoog.

❒ Als u meer hulp nodig heeft, druk

dan op } en zeg “Help”.

Mobiele telefoon registreren

WAARSCHUWING Deze handeling

mag alleen uitgevoerd worden bij

stilstaande auto.

Ga als volgt te werk voor het

registreren van de mobiele telefoon:

❒ Druk op } en zeg “Instellingen”

zeg dan, na het Blue&Me™

bericht, “Registreren”.

❒ Het systeem toont het PIN-nummer

om te telefoon te registreren op het

display van het instrumentenpaneel.

Raadpleeg voor de twee volgende

stappen de handleiding van uw

mobiele telefoon.

Page 55: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

53

❒ Zoek de apparaten met Bluetooth®

technologie op uw mobiele telefoon

(de instelling op uw mobiele

telefoon kan zijn Zoeken of Nieuw

Apparaat). Zoek “Blue&Me” in

deze lijst (de naam die het

Blue&Me™ systeem in uw voertuig

identificeert) en selecteer deze.

❒ Voer, wanneer de mobiele telefoon

hierom vraagt, met het toetsenbord

van de mobiele telefoon de PIN-

code in die op het display van het

instrumentenpaneel wordt

weergegeven. Als de registratie

geslaagd is, zegt het systeem

“Bezig met verbinden” en daarna

wordt op het display ter bevestiging

het identificatienummer van de

geregistreerde mobiele telefoon

weergegeven.

Het is belangrijk op dit

bevestigingsbericht te wachten, als op

ß/MAIN or &/ wordt gedrukt

voordat dit bericht verschijnt, kan het

registratieproces afgebroken worden.

Als de registratie mislukt, verschijnt er

een foutmelding; in dit geval moet de

procedure herhaald worden.

❒ Na registratie zegt Blue&Me™ bij

de eerste verbinding “Welkom”.

Bij de volgende registratie- of

verbindingsprocedures met

dezelfde telefoon, wordt dit bericht

niet meer uitgesproken.

❒ Blue&Me™ vraagt of u het

telefoonboek van de zojuist

geregistreerde mobiele telefoon wilt

kopiëren naar het Blue&Me™

systeem. Wij raden aan het te

kopiëren. Zeg voor het kopiëren

“Ja”; als u het telefoonboek niet wilt

kopiëren, zeg dan “Nee”.

❒ Bij sommige mobiele telefoons

worden de namen in het

telefoonboek niet automatisch

gekopieerd, maar moeten deze

gekopieerd worden met behulp van

het toetsenbord van de mobiele

telefoon. Als Blue&Me™ u vraagt

dit te doen, de procedure uitvoeren

volgens de aanwijzingen van uw

mobiele telefoon en op ß/MAINdrukken wanneer u klaar bent.

Een nummer bellen

Stel dat “Jan” een van de namen is die

opgeslagen is in het telefoonboek.

Ga als volgt te werk om Jan te bellen:

❒ Druk op de toets } op het

stuurwiel en zeg “Bel Jan”.

❒ Als de naam herkend wordt, wordt

de bijbehorende informatie

weergegeven op het display.

Als in het telefoonboek slechts één

telefoonnummer voor Jan is

opgeslagen, vraagt het systeem direct

of Jan gebeld moet worden.

Zeg, om te bellen “Ja”, en anders

“Nee”.

Als er daarentegen meerdere

telefoonnummers voor Jan zijn, vraagt

het systeem welk telefoonnummer

gebeld moet worden (bijvoorbeeld,

“Bel Jan werk of thuis?”).

Antwoord met het nummer dat gebeld

moet worden (bijvoorbeeld “Thuis”).

Als Jan meerdere telefoonnummers

heeft, maar het soort nummer

ontbreekt, verschijnt op het display de

naam samen met een lijst bijbehorende

telefoonnummers.

Het handsfreesysteem vraagt of het

weergegeven telefoonnummer gebeld

moet worden.

Zeg, als het weergegeven nummer

correct is,”Ja”; en anders “Nee”.

Zeg, als de te contacteren persoon

juist is, maar het nummer verkeerd is,

“Volgende” of “Vorige” om de andere

telefoonnummers voor deze persoon

te zien.

Page 56: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

54

Zeg, om het weergegeven nummer te

bellen, “Bel”. De lijst kan ook

handmatig doorlopen worden met de

toetsen ▲ of ▼ op het stuurwiel, totdat

het gewenste nummer is gevonden.

Druk nu op ß/MAIN of SRC/OK om

te bellen.

❒ Druk, om het telefoongesprek te

beëindigen, langer dan 1 seconde

op ß/MAIN.

SNELGIDS VAN

DE SMS-LEZER

(alleen voor mobiele

telefoons die deze

functie ondersteunen)

Als uw Bluetooth®

telefoon deze

functie ondersteunt, zal Blue&Me™

u, wanneer u een nieuw SMS-bericht

ontvangt, u waarschuwen met een

geluidssignaal en u vragen of u het

bericht wilt lezen.

❒ zeg “Ja” of druk op de toets

ß/MAIN of SRC/OK, het systeem

zal het laatst ontvangen bericht

voorlezen

❒ zeg “Nee” of druk op de toets

&/ , het systeem slaat het

bericht op en u kunt het later lezen.

SNELGIDS MEDIA PLAYER

Ga voor het afspelen van de digitale

audiobestanden opgeslagen op een

USB-apparaat als volgt te werk:

❒ Kopieer de nummers op het

USB-apparaat.

❒ Voor USB-apparaten zonder

USB-kabel: sluit het USB-apparaat

eenvoudigweg (rechtstreeks of met

een verlengkabel) aan op de

USB-poort in de auto.

❒ Voor USB-apparaten met een

USB-kabel, moet het ene eind op

het USB-apparaat en het andere

eind op de USB-poort in de auto

aangesloten worden.

❒ Draai de contactsleutel naar de

stand MAR. Blue&Me™ zal de

digitale nummers automatisch

afspelen.

❒ De tijd die Blue&Me™ nodig heeft

om het USB-apparaat te herkennen

en het afspelen te starten, kan van

het type apparaat, zijn capaciteit en

inhoud afhangen.

❒ Nadat Blue&Me™ de bibliotheek

van digitale audiobestanden heeft

aangemaakt, kunnen nummers,

albums, artiesten en playlists

geselecteerd worden door

Blue&Me™ handmatig of via

spraak te bedienen.

Als het USB-apparaat veel

bestanden bevat, kan het

aanmaken van de bibliotheek enige

minuten duren.

❒ Men kan ook kiezen of de

audiobestanden automatisch

worden afgespeeld als het

USB-/iPod-apparaat wordt

aangesloten of dat ze alleen op

commando worden afgespeeld.

Page 57: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

55

LIJST MET

BESCHIKBARE

SPRAAKOPDRACHTEN

De belangrijkste spraakopdrachten van

Blue&Me™ zijn hieronder vermeld.

Spraakopdrachten die altijd

beschikbaar zijn

❒ Help

❒ Annuleer

❒ Herhaal

Spraakopdrachten

handsfreefunctie

❒ Kies

❒ Bel [Naam]

❒ Telefoon

❒ Bel terug

❒ Opnieuw bellen

❒ Kies opnieuw

Spraakopdrachten

SMS-berichtenlezer

❒ Laatste lezen

❒ Berichtenlezer

Spraakopdrachten Media Player

❒ Media player

❒ Afspelen

❒ Stoppen

❒ Volgende

❒ Vorige

❒ Willekeurige volgorde Aan

❒ Willekeurige volgorde Uit

❒ Herhalen Nummer Aan

❒ Herhalen Nummer Aan

❒ Automatisch afspelen Aan

❒ Automatisch afspelen Uit

❒ Huidig nummer

Spraakcommando's voor de

instellingsfuncties

❒ Instellingen

❒ Media-instellingen

Page 58: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

56

AUX

Druk, om de AUX-bron te activeren,

meerdere malen op de MEDIA-toets

(op het frontpaneel van de autoradio) of

op de SRC-toets op het stuurwiel tot

deze bron wordt weergegeven.

OPMERKING

❒ de functies van het apparaat dat is

verbonden met de AUX-aansluiting

worden rechtstreeks door het

apparaat geregeld.

Het is niet mogelijk om

nummer/map/playlist te veranderen

met de bedieningstoetsen van de

autoradio of die op het stuurwiel.

❒ Laat de kabel van uw draagbare

apparaat niet in de AUX-aansluiting

zitten.

51 - USB-poort / AUX-aansluiting DVDF0S032c

INBOUWVOORBEREIDIN

G VOOR DRAAGBAAR

NAVIGATIESYSTEEM

(voor bepaalde versies/markten)

Plaats het draagbare navigatiesysteem

in de houder op het dashboard, fig 52.

52 DVDF0S0155c

TANKEN

20) 26)

BENZINE- EN

DIESELVERSIES fig. 53

Tankdop openen

❒ open het klepje A;

❒ draai de contactsleutel linksom in

het slot en draai de dop B los;

❒ plaats tijdens het tanken de dop

zoals afgebeeld.

53 DVDF0S033c

Page 59: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

57

Benzinemotoren

Tank uitsluitend loodvrije benzine met

een octaangetal van minstens 95 RON

(specificatie EN228).

Dieselmotoren

Gebruik uitsluitend diesel voor

motorvoertuigen (EN590-specificatie).

LPG-VERSIES

LPG-vulopening

De LPG-vulopening bevindt zich naast

de benzinevuldop.

Deze is voorzien van een terugslagklep

die in het huis van de vulopening zit.

54 DVDF0S034c

Open, om de vulopening te bereiken,

de toegangsklep A - fig. 54 en draai de

dop B los.

Neem de volgende

voorzorgsmaatregelen in acht tijdens

het tanken:

❒ zet de motor af;

❒ trek de handrem aan;

❒ draai de contactsleutel naar STOP;

❒ rook niet;

❒ geef het speciale verloopstuk aan

het personeel dat LPG tankt.

BELANGRIJK Voordat de tank met

LPG wordt gevuld, dient het

gekwalificeerde personeel te

controleren of het verloopstuk correct

op de vulopening is geschroefd.

BELANGRIJK Afhankelijk van het land

zijn er verschillende soorten

verloopstukken voor LPG-tankstations.

Het verloopstuk C - fig. 55 dat bij de

auto in een speciaal doosje wordt

geleverd, is speciaal ontworpen voor

het land waarin de auto verkocht is.

Als u in een ander land rijdt, moet u

uitzoeken welke soort verloopstuk daar

gebruikt wordt.

BELANGRIJK Gebruik uitsluitend LPG

voor motorvoertuigen.

BELANGRIJK Bewaar uw LPG-

verloopstuk zorgvuldig zodat het niet

beschadigd raakt.

55 DVDF0S035c

Page 60: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

58

VERSIE MET LPG-

SYSTEEM

45) 26)

INLEIDING

De LPG-uitvoering heeft twee

brandstoftoevoersystemen: een voor

benzine en een voor LPG.

Het LPG-systeem is, net als dat voor

benzine, een multipoint sequentieel

gefaseerd systeem met speciale

elektrische injectoren.

PASSIEVE

VEIILIGHEID/ACTIEVE

VEILIGHEID

Passieve veiligheid

De auto heeft dezelfde passieve

veiligheidsspecificaties als de andere

versies. Met name zijn de

bevestigingen van de tank (die in de

ruimte voor het reservewiel is geplaatst)

zodanig ontworpen dat ze de

botsproeven in overeenstemming met

de veiligheidsstandaards van Fiat

hebben doorstaan.

Actieve veiligheid

De auto heeft dezelfde actieve

veiligheidsspecificaties als de andere

uitvoeringen.

Alhoewel het LPG-systeem talrijke

veiligheidsvoorzieningen heeft, wordt

geadviseerd als volgt te werk te gaan

als de auto lange tijd niet gebruikt

wordt of als de auto verplaatst wordt in

een noodgeval na pech of een ongeval:

❒ maak de bevestigingselementen

A - fig. 56, los en verwijder

vervolgens het deksel B;

56 DVDF0S036c

❒ sluit de LPG-kraan door de

gekartelde ring C - fig. 57 rechtsom

te draaien;

❒ breng het deksel weer aan en draai

de bevestigingselementen weer

vast.

57 DVDF0S037c

Page 61: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

59

LPG-TANK

De auto heeft een tank (onder druk)

A - fig. 58 voor de opslag van LPG in

vloeibare toestand. Deze ringvormige

tank is in de ruimte voor het

reservewiel geplaatst en is op

passende wijze beschermd.

Certificatie LPG-TANK

De LPG-tank is gecertificeerd in

overeenstemming met de huidige

voorschriften.

In Italië heeft de tank een levensduur

van 10 jaar vanaf de

kentekenregistratiedatum van de auto.

Als de auto in een ander land dan Italië

op kenteken is gezet, kunnen de

levensduur en de test-

/inspectieprocedures variëren

afhankelijk van de wetgeving die in dat

land van kracht is.

58 DVDF0S039c

Neem in ieder geval, als de tijdslimiet in

het betreffende land verstreken is,

contact op met het Fiat Servicenetwerk

om de tank te laten vervangen.

De identificatiegegevens van de tank

zijn op de tank zelf gedrukt, onder de

multikleppengroep:

❒ identificatie land van

typegoedkeuring en

typegoedkeuringsnummer;

❒ soort gas waarvoor de tank is

ontworpen (LPG);

❒ naam van tankfabrikant;

❒ keuringsdruk van de tank (30 bar);

❒ maximum vulpercentage (80%);

❒ tankafmetingen;

❒ nominale tankinhoud in liters;

❒ fabricagedatum tank (maand/jaar);

❒ serienummer van de tank.

KEUZE VAN

BRANDSTOFTOEVOER

BENZINE OF LPG

De keuzeschakelaar

(benzine/LPG) bevindt zich op de

centrale tunnel fig. 59 en bevat:

❒ A benzine-/LPG-schakelaar.

❒ B LPG-meter; 5 leds, vier groene en

een oranje om de reserve aan te

geven. De oranje led gaat branden

als er nog maar één groene led

brandt.

❒ C aanduiding werking op benzine:

oranje led naast schakelaar A. Deze

functie wordt rechtstreeks door de

LPG-regeleenheid geregeld.

❒ D aanduiding werking op LPG:

groene led naast schakelaar A.

Deze functie wordt rechtstreeks

door de LPG-regeleenheid

geregeld.

WAARSCHUWING Als de

contactsleutel naar MAR wordt

gedraaid, gaan alle leds gedurende

ongeveer 4 seconden branden

(controlefunctie).

Page 62: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

KE

NN

ISM

AK

ING

ME

T D

E A

UTO

60

WAARSCHUWING Als de

contactsleutel naar STOP wordt

gedraaid, blijft de led voor de

geselecteerde werking gedurende

ongeveer 2 seconden branden

(led C of D).

Het starten vindt altijd plaats op

benzine; daarna, afhankelijk van de

stand van de schakelaar

A - fig. 59, gebeurt het volgende:

❒ de schakelaar A naar rechts

ingedrukt (aangegeven met het

symbool K) geeft werking op

benzine aan, samen met de

inschakeling van de bijbehorende

oranje led C;

❒ de schakelaar A naar links ingedrukt

(aangegeven met het symbool G)

geeft werking op LPG aan, samen

met de inschakeling van de

bijbehorende groene led D.

59 DVDF0S040c

Vijf leds B (een oranje en vier groene)

aan de bovenkant van de schakelaar

geven de hoeveelheid LPG in de tank

aan.

Als het LPG op is, schakelt het

systeem automatisch over op benzine:

de oranje led C naast de schakelaar

gaat branden en de groene led D die

de werking op LPG aangeeft, gaat uit.

Wanneer er weer LPG getankt wordt,

keert het systeem, na een start op

benzine, automatisch terug naar

werking op LPG: de oranje led C naast

de schakelaar gaat uit en de groene

led D voor werking op LPG gaat

branden.

Als u uitdrukkelijk op benzine wilt

rijden, drukt u op de rechterkant van

de schakelaar A.

De oranje led C naast de schakelaar

gaat branden om aan te geven dat de

omschakeling heeft plaatsgevonden

(het LPG-brandstofsysteem is volledig

uitgeschakeld).

De brandstoftoevoer kan alleen

teruggezet worden op LPG door de

schakelaar opnieuw te bedienen; de

groene led D naast de schakelaar gaat

weer branden om aan te geven dat de

omschakeling heeft plaatsgevonden.

Bovendien kan, bij het starten bij een

buitentemperatuur van minder dan

ongeveer –10°C, de omschakeltijd van

benzine naar LPG langer zijn om de

drukregelaar voor te verwarmen.

BELANGRIJK Als de omschakeling

tijdens een acceleratie of

tussenacceleratie gebeurt, dan kan

een korte onderbreking worden

gevoeld.

Page 63: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

61

VEILIGHEIDSGOR-

DELS EN

GORDELSPANNERS

21) 9)

VEILIGHEIDSGORDELS

Gebruik van de veiligheidsgordels

❒ De veiligheidsgordel moet

omgelegd worden terwijl men goed

rechtop, met de rug tegen de

rugleuning zit.

❒ Pak, om de gordel om te leggen,

het lipje A - fig. 60 en steek dit in de

gesp B, totdat de klik van het

vergrendelen wordt gehoord. Als

tijdens het uittrekken de gordel

blokkeert, laat hem dan een stukje

teruglopen en trek hem vervolgens

langzaam uit.

❒ Druk, om de gordel los te maken,

op knop C.

❒ De oprolautomaat kan blokkeren als

de auto op een steile helling staat:

dit is normaal. Bovendien blokkeert

de oprolautomaat als de gordel snel

wordt uitgetrokken of bij hard

remmen, botsingen en bochten die

op hoge snelheid worden genomen.

SBR-SYSTEEM

(voor bepaalde versies/markten)

Het systeem herinnert de chauffeur en

de passagier op de voorstoel eraan

hun veiligheidsgordels vast te maken

met visuele aanwijzingen (de lampjes

op het instrumentenpaneel gaan

branden en er klinkt een

geluidssignaal).

60 DVDF0S041c

Neem contact op met het Fiat

Servicenetwerk om het SBR-systeem

permanent te laten uitschakelen.

Het SBR-systeem kan te allen tijde via

het Setup-menu opnieuw worden

ingeschakeld (zie paragraaf

“Menuopties” in het hoofdstuk

“Kennismaking met het voertuig”).

GORDELSPANNERS

Om de efficiëntie van de

veiligheidsgordels te vergroten is het

voertuig uitgerust met gordelspanners

die, in geval van een heftige frontale

botsing, de gordel enkele centimeters

aantrekken zodat de gordel perfect

aansluit op degene die hem draagt

voordat de voorwaartse beweging

wordt beperkt. De rolautomaat

blokkeert als de gordelspanner in

werking is geweest; het oprollen van

de gordel is niet meer mogelijk, ook

niet als hij handmatig wordt begeleid .

VEILIGHEIDS

Page 64: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

VE

ILIG

HE

IDS

62

Deze auto is ook uitgerust met een

tweede gordelspanner (in de buurt van

de dorpellijst). De activering hiervan

kan herkend worden aan de verkorting

van de metalen kabel.

Tijdens de werking van de

gordelspanner kan er een wat rook

ontsnappen. Deze rook is niet

schadelijk en duidt niet op

brandgevaar.

WAARSCHUWING: Voor een maximale

bescherming door de gordelspanners

moet de veiligheidsgordel zo worden

omgelegd dat hij goed op borst en

bekken aansluit.

De gordelspanner behoeft geen

onderhoud of smering: elke

verandering van de oorspronkelijke

conditie zal de werking ervan

benadelen. Als de gordelspanner door

extreme natuurlijke gebeurtenissen

(bijv. overstromingen, vloedgolven enz.)

met water en modder in contact is

geweest, dan moet hij worden

vervangen.

KRACHTBEGRENZERS

Voor een nog betere bescherming van

de inzittenden bij een ongeval, zijn de

oprolautomaten van de gordels

voorzien van een krachtbegrenzer die

bij een frontale aanrijding de

piekbelasting op de borst en

schouders beperken.

ONDERHOUD VAN DE

VEILIGHEIDSGORDELS

Volg voor het juiste onderhoud van de

veiligheidsgordels de volgende

aanwijzingen zorgvuldig op:

❒ zorg er altijd voor dat de gordel

goed is uitgetrokken en niet

gedraaid is; controleer ook of hij

zonder haperingen werkt;

❒ controleer de werking van de

veiligheidsgordel als volgt: maak de

gordel vast en trek hard aan de

gordel.

❒ vervang de gordel na een ongeval,

ook al lijkt hij niet beschadigd.

Vervang de gordels ook altijd als de

gordelspanners werden

geactiveerd;

❒ gebruik water en neutrale zeep om

de gordels met de hand te wassen.

Spoel de gordels en laat ze in de

schaduw drogen. Gebruik nooit

agressieve, blekende of kleurende

middelen of andere chemische

stoffen die het weefsel van de

gordel kunnen aantasten;

❒ voorkom dat er vocht in de

oprolautomaat komt: de goede

werking ervan is alleen

gegarandeerd als ze droog blijven;

❒ vervang de gordel als deze

duidelijke sporen van slijtage of

beschadiging vertoont.

Page 65: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

63

ALGEMENE

WAARSCHUWINGEN

VOOR HET GEBRUIK

VAN DE

VEILIGHEIDSGORDELS

Leg de veiligheidsgordel altijd om

alvorens weg te rijden.

Ook zwangere vrouwen moeten de

veiligheidsgordel omleggen: voor

zwangere vrouwen en het ongeboren

kind wordt het risico op verwondingen

bij een ongeval fors ingeperkt als de

gordel wordt gedragen. Uiteraard

moeten zwangere vrouwen het

onderste deel van de gordel lager

omleggen, zodat de gordel over het

bekken en onder de buik langs loopt,

fig. 61.

61 DVDF0S042c

De gordelband mag nooit gedraaid zijn.

Het bovenste gordelgedeelte moet

over de schouder en schuin over de

borst liggen. Het onderste

gordelgedeelte moet over het bekken

en dus niet over de buik liggen.

Gebruik nooit voorwerpen

(klemmen enz.) die een goede

aansluiting van de gordel op het

lichaam verhinderen, fig. 62.

62 DVDF0S043c

Elke gordel kan slechts een enkele

persoon beschermen. Vervoer nooit

kinderen op de schoot van inzittenden

met één veiligheidsgordel voor beiden.

Plaats in het algemeen geen enkel

voorwerp tussen de gordel en het

lichaam van een inzittende, fig. 63.

63 DVDF0S044c

Page 66: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

VE

ILIG

HE

IDS

64

KINDEREN VEILIG

VERVOEREN

22), 23 9)

Om een optimale bescherming bij een

ongeval te kunnen garanderen, moeten

alle inzittenden zitten en gebruik

maken van goedgekeurde

beveiligingssystemen, ook

pasgeborenen en kinderen.

Dit is een wettelijke verplichting in alle

EU-landen, conform de Europese

richtlijn 2003/20/EC.

Vergeleken met een volwassene, is het

hoofd van kleine kinderen in

verhouding tot de rest van het lichaam

groter en zwaarder, maar de spieren en

de botstructuur van kinderen zijn nog

niet volledig ontwikkeld. Daarom zijn

correcte beveiligingssystemen, naast

veiligheidsgordels voor volwassenen,

noodzakelijk om het gevaar van letsel

in geval van een aanrijding, remmen of

plotselinge manoeuvres, zo veel

mogelijk te beperken. Kinderen moeten

veilig en comfortabel op hun zitplaats

blijven. Afhankelijk van de

eigenschappen van de gebruikte

kinderzitjes, wordt geadviseerd om

kinderzitjes zo lang mogelijk tegen de

rijrichting in te monteren

(tot het kind minstens 3–4 jaar oud is),

omdat die stand bij een ongeval de

meeste bescherming biedt.

Om het meest geschikte kinderzitje te

kiezen, moet rekening worden

gehouden met het gewicht van het

kind; er zijn verschillende types

kinderzitjes en men dient steeds het

type te kiezen dat het meest geschikt

is voor het kind.

De Europese norm ECE-R44 verdeelt

de veiligheidssystemen in vijf groepen

onder:

Groep 0 tot 10 kg

Groep 0+ 0-13 kg

Groep 1 - 9-18 kg

Groep 2 - 15-25 kg

Groep 3 - 22-36 kg

Kinderen langer dan 1,50 m worden

wat de beveiligingssystemen betreft

gelijkgesteld aan volwassenen en

moeten de standaard

veiligheidsgordels dragen.

Alle beveiligingssystemen moeten

voorzien zijn van de

typegoedkeuringsgegevens en het

keurmerk op een label dat stevig

bevestigd moet zijn op het kinderzitje

en dat absoluut niet verwijderd mag

worden.

In het Mopar® Lineaccessori-

assortiment zijn kinderzitjes voor elke

gewichtsgroep opgenomen.

Het gebruik van deze kinderzitjes wordt

aanbevolen, omdat ze speciaal

ontworpen en getest zijn voor Fiat-

modellen.

GROEP 0 en 0+

❒ Baby's tot 13 kg moeten in

babyzitjes worden vervoerd die

achterstevoren zijn geplaatst,

waarbij het achterhoofd wordt

gesteund en bij plotseling remmen

de nek niet wordt belast.

❒ Het babyzitje wordt op zijn plaats

gehouden door de

veiligheidsgordels van de auto en

moet het kind beschermen met de

eigen gordels.

64 DVDF0S045c

Page 67: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

65

GROEP 1

❒ Kinderen met een gewicht van 9 tot

18 kg mogen in een in de rijrichting

gemonteerd kinderzitje vervoerd

worden.

65

9-18 kg

DVDF0S046c

GROEP 3

❒ Voor kinderen met een gewicht

tussen 22 en 36 kg bestaan er

geschikte verhogingen om de

veiligheidsgordel correct te kunnen

omleggen.

In fig. 67 is een voorbeeld van de juiste

positie van het kind op de achterbank

weergegeven.

Kinderen langer dan 1,50 m kunnen de

veiligheidsgordels net zoals

volwassenen dragen.

67 DVDF0S048c

GROEP 2

❒ Kinderen met een gewicht tussen

15 en 25 kg mogen rechtstreeks de

veiligheidsgordels van de auto

gebruiken.

Het kinderzitje is in dit geval nodig om

het kind correct ten opzichte van de

gordels te plaatsen, zodat het

diagonale gordelgedeelte schuin over

de borst en nooit langs de nek ligt; het

onderste gordelgedeelte moet over het

bekken en niet over de buik liggen.

66 DVDF0S047c

Page 68: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

VE

ILIG

HE

IDS

66

GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN

UNIVERSELE KINDERZITJES

De Fiat 500 voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EG-richtlijn inzake de montage van kinderzitjes op de verschillende

plaatsen in de auto overeenkomstig de volgende tabel:

Groep Gewichtsgroep Voorpassagier Achterpassagier

Groep 0, 0+ tot 13 kg U U

Groep 1 9–18 kg U U

Groep 2 15–25 kg U U

Groep 3 22–36 kg U U

U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-norm

voor de aangegeven “Groepen”.

Hieronder zijn de belangrijkste veiligheidsvoorschriften voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven:

Monteer het kinderzitje op de achterbank, omdat die plaats bij een ongeval de beste bescherming biedt.

Als de frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, altijd controleren of het lampje “ op het middelste dashboardpermanent brandt, om er zeker van te zijn dat de airbag daadwerkelijk is uitgeschakeld.

Neem de aanwijzingen die de producent verplicht bij het kinderzitje moet leveren zorgvuldig in acht. Bewaar dezeaanwijzingen samen met de overige documenten en dit instructieboek in het voertuig. Gebruik geen gebruikte kinderzitjeswaarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken.

Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door eraan te trekken.

Elk kinderzitje is bedoeld voor slechts één kind: vervoer nooit twee kinderen in één zitje.

Controleer altijd of de veiligheidsgordel niet langs de nek van het kind loopt.

Controleer tijdens het rijden of het kind geen verkeerde houding aanneemt of de gordels losmaakt.

Laat een kind nooit de het diagonale gordelgedeelte onder zijn arm of achter zijn rug omleggen.

Vervoer kinderen nooit op schoot, ook geen pasgeborenen. Niemand is in staat om een kind vast te houden bij een ongeval.

Na een ongeval moet het kinderzitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.

Page 69: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

67

INBOUWVOORBEREI

DING “ISOFIX”-

KINDERZITJE 23)

De auto is uitgerust met ISOFIX

verankeringspunten, een nieuwe

Europese standaard die het monteren

van een kinderzitje snel, eenvoudig en

veilig maakt. Er kunnen zowel

traditionele kinderzitjes als universele

Isofix kinderzitjes gemonteerd worden.

68 DVDF0S049c

Ter illustratie is een Isofix Universeel-

kinderzitje voor gewichtsgroep

1 weergegeven in fig. 68.

Voor andere gewichtsgroepen zijn

specifieke Isofix-kinderzitjes voorzien.

Deze kinderzitjes kunnen alleen worden

gebruikt als ze speciaal voor deze auto

ontworpen, getest en goedgekeurd zijn

(zie overzicht auto’s met bijbehorende

kinderzitje).

MONTAGE UNIVERSEEL

ISOFIX KINDERZITJE

Maak het kinderzitje vast aan de twee

metalen verankeringspunten A - fig. 69

die tussen de rugleuning en de zitting

van de achterbank zitten; verwijder

vervolgens de hoedenplank en

bevestig de bovenste gordel (geleverd

bij het kinderzitje) vast aan het

verankeringspunt B - fig. 70 dat

onderaan achter de rugleuning zit.

Bij Universele Isofix kinderzitjes moeten

alle zitjes goedgekeurd zijn volgens de

ECE R44/03-richtlijn (R44/03 of hoger)

“Universeel Isofix”.

In het Mopar -

assortiment zijn een Universeel Isofix

“Duo Plus”-kinderzitje en het speciale

“G 0/1 S” zitje beschikbaar.

Zie het betreffende instructieboekje

voor meer informatie over de montage

en/of het gebruik van het kinderzitje.

69 DVDF0S050c

70 DVDF0S051c

® Lineaccessori

Page 70: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

VE

ILIG

HE

IDS

68

GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN

ISOFIX KINDERZITJES (FIAT 500)

In de onderstaande tabel worden, in overeenstemming met de Europese norm ECE 16, de verschillende montagemogelijkheden

getoond voor Isofix kinderzitjes op stoelen die zijn uitgerust met Isofix bevestigingen.

Gewichtsgroep Plaatsing kinderzitje Isofix maatklassePlaats Isofix

zijkant achter

Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in E X

Groep 0+ tot 13 kg Tegen de rijrichting in E X

Tegen de rijrichting in D X

Tegen de rijrichting in C X

Groep 1 van 9 tot 18 kg Tegen de rijrichting in D X

Tegen de rijrichting in C X

In de rijrichting B IUF

In de rijrichting B1 IUF

In de rijrichting A IUF

X: Isofix-plaats niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of maatklasse.

IUF: geschikt voor in de rijrichting geplaatste Isofix kinderzitjes in de Universele categorie en typegoedgekeurd voor gebruik voor de

gewichtsgroep.

Page 71: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

69

GESCHIKTHEID VAN DE PASSAGIERSSTOELEN VOOR HET GEBRUIK VAN

ISOFIX KINDERZITJES (FIAT 500C)

In de onderstaande tabel worden, in overeenstemming met de Europese norm ECE 16, de verschillende montagemogelijkheden

getoond voor Isofix kinderzitjes op stoelen die zijn uitgerust met Isofix bevestigingen.

Gewichtsgroep Plaatsing kinderzitje Isofix maatklassePlaats Isofix

zijkant achter

Groep 0 tot 10 kg Tegen de rijrichting in E X

Groep 0+ tot 13 kg Tegen de rijrichting in E X

Tegen de rijrichting in D X

Tegen de rijrichting in C X

Groep 1 van 9 tot 18 kg Tegen de rijrichting in D X

Tegen de rijrichting in C X

In de rijrichting B IUF

In de rijrichting B1 IUF

In de rijrichting A X

X: Isofix-plaats niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of maatklasse.

IUF: geschikt voor in de rijrichting geplaatste Isofix kinderzitjes in de Universele categorie en typegoedgekeurd voor gebruik voor de

gewichtsgroep.

Page 72: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

VE

ILIG

HE

IDS

70

Belangrijkste aanwijzingen dieopgevolgd moeten worden omkinderen veilig te vervoeren:

❒ Monteer kinderzitjes altijd op de

achterbank, omdat die plaats bij

een ongeval de meeste

bescherming biedt.

❒ Houd kinderen zo lang mogelijk in

kinderzitjes die tegen de rijrichting in

gemonteerd zijn, tot ze 3-4 jaar zijn.

❒ Als de zijairbag aan passagierszijde

buiten werking is gesteld, controleer

dan altijd of het controlelampje op

het dashboard brandt om er zeker

van te zijn dat de airbag

daadwerkelijk is uitgeschakeld.

❒ Indien een kinderzitje tegen de

rijrichting in op de achterbank is

gemonteerd, dan is het raadzaam

om het kinderzitje zo dicht mogelijk

tegen de voorstoel aan te

monteren.

❒ Volg de aanwijzingen die bij het

kinderzitje zelf geleverd zijn

zorgvuldig op. Bewaar deze

aanwijzingen samen met de overige

documenten en dit instructieboek in

het voertuig. Gebruik geen

gebruikte kinderzitjes waarvan de

gebruiksaanwijzingen ontbreken.

❒ Elk kinderzitje is bedoeld voor één

kind; gebruik het nooit om twee

kinderen tegelijk te vervoeren.

❒ Controleer altijd of de gordel niet

langs de nek van het kind loopt.

❒ Controleer of de gordel goed is

vastgemaakt door eraan te trekken.

❒ Controleer tijdens het rijden of het

kind geen verkeerde houding

aanneemt of de gordels losmaakt.

❒ Laat een kind nooit de het

diagonale gordelgedeelte onder zijn

arm of achter zijn rug omleggen.

❒ Vervoer kinderen nooit op schoot,

ook geen pasgeborenen. Niemand

is in staat om een kind vast te

houden bij een ongeval.

❒ Na een ongeval moet het kinderzitje

door een nieuw exemplaar worden

vervangen.

AIRBAGS 24)

Afhankelijk van de versie, kan de auto

voorzien zijn van frontairbags voor

bestuurder en passagier, een

knieairbag voor de bestuurder en

zijairbags - hoofdairbags voor.

FRONTAIRBAGS

De frontairbags voor

bestuurder/passagier en de knie-airbag

voor de bestuurder (voor bepaalde

versies/markten) beschermen de

inzittenden op de voorstoelen in het

geval van middelzware/zware frontale

botsingen, door de airbag tussen de

inzittende en het stuurwiel of het

dashboard op te blazen.

Als de airbags niet worden opgeblazen

bij andere soorten botsingen

(botsingen opzij, achterop, over de kop

slaan enz.), wijst dit niet op een storing

van het systeem.

Bij een frontale botsing wordt de airbag

door een elektronische regeleenheid

opgeblazen.

Page 73: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

71

Het kussen blaast onmiddellijk op

tussen de inzittende voorin en het

stuurwiel of het dashboard, waardoor

het lichaam van de inzittende wordt

opgevangen en de kans op

verwondingen wordt beperkt. Direct na

het opblazen loopt de airbag weer

leeg.

De frontairbags zijn geen vervanging

voor de veiligheidsgordels, maar een

aanvulling. Draag dus altijd

veiligheidsgordels, zoals trouwens bij

de wet voorgeschreven is in alle

Europese landen en de meeste landen

daarbuiten.

Bij een botsing kunnen degenen die

geen veiligheidsgordel dragen, in

contact komen met een airbag die nog

niet volledig opgeblazen is. Onder deze

omstandigheden wordt de inzittende

minder door de airbag beschermd.

Frontairbags kunnen in de volgende

situaties niet geactiveerd worden:

❒ frontale botsingen tegen makkelijk

vervormbare onderdelen, die niet

het front van de auto zijn

(bijv. spatbord tegen de vangrail);

❒ de auto schuift onder andere auto’s

of veiligheidsbarrières

(bijvoorbeeld onder vrachtwagens of

vangrails);

❒ in deze situaties bieden ze geen

aanvullende bescherming ten

opzichte van de veiligheidsgordels,

zodat hun activering geen zin heeft.

In deze gevallen wijst de uitgebleven

activering dus niet op een storing

van het systeem.

De frontairbags (bestuurder, passagier,

knieairbag voor bestuurder) zijn

ontworpen en afgesteld om inzittenden

voorin met omgelegde

veiligheidsgordels zo goed mogelijk te

beschermen.

Wanneer de airbags volledig

opgeblazen zijn, nemen ze bijna alle

ruimte in beslag tussen het stuurwiel en

de bestuurder, tussen de onderste

bescherming van de stuurkolom en de

knieën van de bestuurder en tussen het

dashboard en de voorpassagier.

Bij lichte frontale botsingen (waarbij de

bescherming van de omgelegde gordel

volstaat) worden de airbags niet

opgeblazen.

Veiligheidsgordels moeten dus altijd

gedragen worden. Bij een frontale

aanrijding zorgen de veiligheidsgordels

ervoor dat de inzittenden in de juiste

stand worden gehouden.

Page 74: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

VE

ILIG

HE

IDS

72

FRONTAIRBAG

BESTUURDERSZIJDE

(A - fig. 71)

❒ Deze bestaat uit een onmiddellijk

opblaasbaar kussen dat in een

speciale ruimte in het midden van

het stuurwiel is geplaatst.

71 DVDF0S087c

FRONTAIRBAG

PASSAGIERSZIJDE

(B - fig. 72)

❒ Deze bestaat uit een onmiddellijk

opblaasbaar kussen dat in een

speciale ruimte in het dashboard is

opgeborgen: deze airbag heeft een

groter volume dan de

bestuurdersairbag.

72 DVDF0S053c

FRONTAIRBAG

PASSAGIER EN

KINDERZITJES 24)

NEEMALTIJD de aanwijzingen

vermeld op het etiket op de zonneklep

aan passagierszijde in acht.

72a DVDF0S160c

Page 75: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

73

Frontairbag passagier en kinderzitjes: OPGELET

Page 76: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

VE

ILIG

HE

IDS

74

KNIEAIRBAG AAN

BESTUURDERSZIJDE

(voor bepaalde versies/markten)

(C - fig. 73)

❒ Deze bestaat uit een onmiddellijk

opblaasbaar kussen dat in een

speciale ruimte onder de onderste

afschermkap van de stuurkolom is

geplaatst, op kniehoogte: deze

airbag biedt extra bescherming bij

een frontale botsing.

73 DVDF0S054c

UITSCHAKELING

VAN DE AIRBAGS AAN

PASSAGIERSZIJDE:

FRONTAIRBAG EN

ZIJAIRBAG

(voor bepaalde versies/markten)

Als een kind in een kinderzitje dat

achterstevoren op de voorstoel is

geplaatst vervoerd moet worden,

schakel dan de frontairbag en de

zijairbag aan passagierszijde uit (voor

bepaalde markten/versies).

Het lampje “ op het

instrumentenpaneel gaat continu

branden tot de passagiersairbags

(front- en zijairbags) opnieuw worden

ingeschakeld (voor bepaalde

versies/markten).

BELANGRIJK Voor het handmatig

uitschakelen van de passagiersairbags

(front- en zijairbags, voor bepaalde

versies/markten) wordt verwezen naar

de paragraaf “Uitschakeling

frontairbags en zijairbags aan

passagierszijde” in het hoofdstuk

“Kennismaking met de auto”.

Page 77: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

75

ZIJAIRBAGS

(Zijairbags - Hoofdairbags) 23)

ZIJAIRBAGS

(voor bepaalde versies/markten)

Deze bestaan uit twee onmiddellijk

opblaasbare kussens die zich in de

rugleuning van de voorstoelen

bevinden, fig. 74, en die het bekken, de

borst en schouders van de inzittenden

bij middelzware zijdelingse botsingen

beschermen.

74 DVDF0S055c

HOOFDAIRBAG

(voor bepaalde versies/markten)

Deze bestaan uit twee gordijnairbags die

in de zijkant van de dakbekleding zijn

opgenomen, fig. 75, en zijn afgedekt met

afwerkingselementen. De hoofdairbags

bieden bescherming aan het hoofd van

de inzittenden voorin bij zijdelingse

botsingen, dankzij het grote oppervlak dat

zij in opgeblazen toestand beslaan.

75 DVDF0S056c

BELANGRIJK Het systeem biedt de

beste bescherming bij een zijdelingse

botsing als de passagier correct op zijn

stoel zit, zodat de hoofdairbag zo goed

mogelijk opgeblazen kan worden.

Page 78: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

VE

ILIG

HE

IDS

76

BELANGRIJK De frontairbags en/of

zijairbags kunnen geactiveerd worden bij

krachtige stoten aan de onderzijde van

de carrosserie (bijv. heftige botsing tegen

drempels of stoepranden, grote gaten of

verzakkingen in het wegdek etc.).

BELANGRIJK Als de airbag geactiveerd

wordt, ontsnapt een kleine hoeveelheid

poeder. Dit poeder is niet schadelijk en

duidt niet op het begin van een brand.

Bovendien kan het oppervlak van de

opgeblazen airbag en het interieur van

het voertuig bedekt zijn met een

poederlaagje. Dit poeder kan irriterend

zijn voor de huid en de ogen.

Na aanraking onmiddellijk wassen met

water en neutrale zeep.

BELANGRIJK Als een of meerdere

veiligheidsvoorzieningen zijn geactiveerd

ten gevolge van een ongeval, neem dan

contact op met het

Fiat Servicenetwerk om deze

veiligheidsvoorzieningen te laten

vervangen en om de werking van het

systeem te laten controleren.

De controle, reparatie en vervanging van

airbags moeten door het Fiat

Servicenetwerk worden uitgevoerd. Als

de auto wordt gesloopt, moet het

airbagsysteem onbruikbaar worden

gemaakt door het Fiat Servicenetwerk.

BELANGRIJK Gordelspanners,

frontairbags en zijairbags worden op

verschillende manieren geactiveerd,

afhankelijk van het type botsing. Als een

of meerdere van deze voorzieningen niet

in werking treden, dan duidt dat niet op

een storing in het systeem.

Page 79: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

77

DE MOTOR

STARTEN

fig. 76 25) 10)

Benzineversies (uitgezonderd 0.9

TwinAir 105 pk)

❒ trek de handrem aan;

❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;

❒ trap het koppelingspedaal volledig

in zonder het gaspedaal aan te

raken;

❒ draai de contactsleutel naar AVV en

laat deze los zodra de motor start.

0.9 TwinAir 105 pk versies

❒ trek de handrem aan;

❒ plaats de versnellingspook in z’n vrij

of trap het koppelingspedaal

volledig in als een andere versnelling

dan de vrijstand is ingeschakeld;

❒ draai de contactsleutel naar AVV en

laat deze los zodra de motor start.

Dieselversies

❒ trek de handrem aan;

❒ zet de versnellingspook in de vrijstand;

❒ draai de contactsleutel naar MAR en

wacht tot de lampjes of symbolen

m en doven;

❒ trap het koppelingspedaal in;

❒ draai de contactsleutel naar AVV en

laat deze los zodra de motor start.

LPG-versies

De motor wordt altijd gestart op

benzine, ongeacht de eerder gekozen

werking. Daarom moet er altijd genoeg

benzine in de tank zitten.

76 DVDF0S057c

HANDREM

26)

De handremhefboom, fig, 77, bevindt

zich tussen de voorstoelen.

Om de handrem in te schakelen de

hefboom omhoog trekken tot de auto

niet meer kan bewegen.

Om de handrem los te zetten, de

hefboom een stukje omhoog trekken

en vervolgens op ontgrendelingsknop

A - fig. 77 drukken; houd de knop in

gedrukt en laat de hefboom zakken.

77 DVDF0S162c

STARTEN EN RIJDEN

Page 80: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

STA

RTE

N E

N R

IJD

EN

78

GEBRUIK VAN DE

HANDGESCHAKELDE

VERSNELLINGSBAK

27) 11)

Trap, om de versnellingen in te

schakelen, het koppelingspedaal volledig

in en plaats de versnellingspook in de

gewenste stand (het schakelschema is

aangegeven op de pookknop fig. 78).

Om de 6e versnelling in te schakelen bij

auto’s die hiervan zijn voorzien: houd

de pook naar rechts gedrukt om te

voorkomen dat per ongeluk de

4e versnelling wordt ingeschakeld.

Hetzelfde geldt bij het schakelen van de

6e naar de 5e versnelling.

78 DVDF0S0156c

BELANGRIJK De achteruitversnelling

kan alleen ingeschakeld worden als de

auto volledig stilstaat. Wacht bij

draaiende motor minstens 2 seconden

met het koppelingspedaal helemaal

ingetrapt alvorens de achteruit in te

schakelen, om beschadiging aan de

tandwielen te voorkomen.

Om de achteruit R vanuit de vrijstand in

te schakelen: trek de ring A - fig. 78

onder de knop omhoog en verplaats

de versnellingspook naar rechts en

vervolgens naar achteren.

BELANGRIJK Het koppelingspedaal

mag uitsluitend voor het schakelen

gebruikt worden. Laat tijdens het

rijden de voet nooit, zelfs niet licht, op

het koppelingspedaal rusten.

Bij bepaalde versies/markten kan de

regelelektronica van het

koppelingspedaal een foutieve rijstijl

als een storing interpreteren.

GEBRUIK VAN DE

DUALOGIC

VERSNELLINGSBAK

(voor bepaalde versies/markten)

11)

WERKING

De versnellingsbak kan op twee

manieren werken:

❒ HANDMATIG de bestuurder beslist

zelf wanneer hij zal schakelen;

❒ AUTO het systeem beslist wanneer

er geschakeld wordt.

HANDMATIGE

BEDIENING

❒ Houd het rempedaal ingetrapt en

start de motor.

❒ Duw de hendel A - fig. 79 naar (+) om

de eerste versnelling in te schakelen

(vanuit N of R kan de pook in de

middelste stand worden geplaatst) of

naar R om de achteruit in te schakelen.

❒ Laat het rempedaal los en druk het

gaspedaal in.

❒ Duw tijdens het rijden de hendel A

van de versnellingsbak naar (+) om

de volgende hogere versnelling of

naar (–) om de volgende lagere

versnelling in te schakelen.

Page 81: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

79

AUTOMATISCHE

BEDIENING

❒ Houd het rempedaal ingetrapt en

start de motor.

❒ Duw de keuzehendel naar A/M om

de automatische werking in te

schakelen of naar R om de achteruit

in te schakelen.

❒ Laat het rempedaal los en druk het

gaspedaal in.

79 DVDF0S059c

ECO-functie

De ECO-functie, die de werking van de

versnellingsbak optimaliseert, kan

alleen worden ingeschakeld bij de

automatische werking.

Deze functie wordt ingeschakeld door

het indrukken van de knop E - fig. 79

naast de versnellingspook

(1.2 8V versies), of het indrukken van

de knop ECO fig. 80 op het dashboard

(0.9 TwinAir 85 pk versies).

Bij actieve ECO-functie, toont het

display de huidige versnelling en de

woorden AUTO en ECO; het systeem

zal de schakelmomenten op basis van

de snelheid van de auto, het

motortoerental en de bedieningswijze

van het gaspedaal kiezen, met als doel

om het brandstofverbruik te beperken.

80 DVDF0S0112c

SPORT-functie

(1.4 16V versies – voor bepaalde

versies/markten)

Bij deze versies kan de bestuurder ook

de SPORT-functie gebruiken waarmee

een sportieve rijstijl wordt ingesteld die

op het schakelen, de motorregeleenheid

en de besturing ingrijpt. Druk op knop

SPORT fig. 81 op het dashboard om

deze functie in te schakelen.

81 DVDF0S0113c

Page 82: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

STA

RTE

N E

N R

IJD

EN

80

SCHAKELPEDDELS

AAN STUUR

(voor bepaalde versies/markten) fig. 82

De versnellingsbak kan sequentieel

geschakeld worden met behulp van de

schakelpeddels aan het stuur.

❒ Om de schakelpeddels aan het

stuurwiel te kunnen gebruiken, moet

de versnellingspook A - fig. 79 in de

middelste stand tussen + en – staan:

Om een hogere versnelling in te

schakelen: trek de rechter peddel +

naar het stuurwiel.

Om een lagere versnelling in te

schakelen:

trek de linker peddel – naar het

stuurwiel.

OPMERKING De inschakeling van een

lagere (of hogere) versnelling gebeurt

alleen als het motortoerental dit

toestaat.

OPMERKING Bedien, voor een juist

gebruik van het systeem, het pedaal

uitsluitend met de rechtervoet.

82 DVDF0S088c

Page 83: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

81

STARTEN MET

HULPACCU

25) 10)

Als de accu leeg is, kan de motor

gestart worden met een hulpaccu met

dezelfde of een iets hogere capaciteit

dan de lege accu.

BELANGRIJK Wacht, nadat de

contactsleutel naar STOP is gedraaid

en het bestuurdersportier is gesloten,

minstens een minuut voordat u de

elektrische voeding van de accu

loskoppelt en vervolgens weer aansluit.

Ga als volgt te werk:

Trek de handrem aan van beide

voertuigen en zet de versnellingsbak

in de vrijstand. Verbind de

plusklemmen fig. 83 (+ teken bij de

klem) van beide accu’s met een

startkabel. Sluit met een tweede

startkabel de minklem – van de

hulpaccu aan op een massapunt E op

de motor of de versnellingsbak van de

auto die gestart moet worden. Start

de motor. Neem, als de motor gestart

is, de kabels in omgekeerde volgorde

los. Als de motor na enkele pogingen

niet start, blijf dan niet proberen maar

neem contact op met het Fiat

Servicenetwerk.

BELANGRIJK Verbind de minklemmen

van de twee accu’s niet rechtstreeks

met elkaar: eventuele vonken kunnen

het explosieve gas ontsteken dat uit de

accu kan ontsnappen.

Als de hulpaccu in een andere auto is

geïnstalleerd, moet elk contact tussen

de metalen delen van beide auto’s

vermeden worden.

Voor versies met

Start&Stop-systeem

Wanneer men met een hulpaccu moet

starten, mag de minkabel (–) van de

hulpaccu NOOIT worden aangesloten

op de minpool (–) van de accu in de

auto, maar uitsluitend op een

massapunt op de motor of op de

versnellingsbak.

NOODGEVALLEN

83DVDF0S061c

Wij adviseren u om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld. U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat500.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat

Servicenetwerk te zoeken.

Page 84: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

NO

OD

GE

VA

LLE

N

82

ROLLEND STARTEN

10)

Probeer de motor nooit te starten door

de auto te duwen, te slepen of van een

helling af te laten rijden.

Op die manier kan brandstof in de

katalysator terechtkomen die hierdoor

onherstelbaar beschadigd wordt.

BELANGRIJK Onthoud dat de

rembekrachtiging en de elektrische

stuurbekrachtiging (daar waar

aanwezig) niet werken zolang de

motor niet is gestart; om die reden is

meer kracht benodigd voor de

bediening van het rempedaal en het

stuur.

EEN WIEL

VERVANGEN 31)

KRIK

Het is nuttig om te weten dat:

❒ de krik 1,76 kg weegt;

❒ de krik niet afgesteld hoeft te

worden;

❒ de krik niet gerepareerd kan

worden: indien defect, dan moet hij

vervangen worden door een ander

origineel exemplaar;

❒ er geen enkel ander gereedschap

behalve de bijbehorende slinger op

de krik gemonteerd mag worden.

DE AUTO OPKRIKKEN

EN HET WIEL

VERWISSELEN

Ga als volgt te werk om een wiel te

vervangen:

❒ stop de auto waar dit geen gevaar

voor andere weggebruikers oplevert

en waar het wiel op veilige wijze

vervangen kan worden. De grond

moet vlak en voldoende compact

zijn.

❒ Zet de motor af en trek de handrem

aan.

❒ Schakel de eerste versnelling of de

achteruit in.

❒ Til de bekleding van de vloer van de

bagageruimte op en draai de

middelste vergrendeling

A - fig. 84 los.

❒ Neem de gereedschapshouder B

en plaats deze dicht bij het te

verwisselen wiel.

❒ Neem het noodreservewiel C uit.

❒ Voor voertuigen met wieldeksel:

plaats, om kracht te zetten, de

bijgeleverde schroevendraaier in de

sleuf op de buitenrand.

❒ Voor auto's met lichtmetalen velgen:

verwijder de vastgeklemde naafdop

met de bijgeleverde

schroevendraaier.

❒ Draai met de bijgeleverde sleutel de

wielbouten van het te verwisselen

wiel een slag los.

❒ Draai de krik gedeeltelijk open met

de slinger.

Page 85: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

83

❒ Plaats de krik dicht bij het te

verwisselen wiel, bij het teken �fig. 85-86 op de carrosserie.

❒ als het voertuig voorzien is van

zijskirts moet de krik, om onder het

voertuig geplaatst te kunnen

worden, gekanteld worden, fig. 87)

❒ Controleer of de krik correct

geplaatst is (zie fig. 88)

❒ Waarschuw eventuele omstanders

dat de auto wordt opgekrikt.

Niemand mag in de nabijheid van

de auto komen en de auto vooral

niet aanraken totdat deze weer

helemaal op de grond staat.

84DVDF0S062c

85 DVDF0S063c

86DVDF0S064c

87DVDF0S0163c

88DVDF0S065c

Page 86: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

NO

OD

GE

VA

LLE

N

84

❒ Monteer de slinger om de krik te

bedienen en hef de auto op totdat

het wiel enkele centimeters van de

grond is. Zorg voor voldoende

werkruimte bij het opkrikken om

schaafwonden aan uw hand door

contact met de grond te

voorkomen. Ook de bewegende

onderdelen van de krik (bouten en

scharnieren) kunnen verwondingen

veroorzaken: raak ze niet aan.

Reinig uw handen zorgvuldig als u

per ongeluk in contact komt met

het smeervet.

❒ Zorg ervoor dat de contactvlakken

van het noodreservewiel schoon zijn

om het losraken van de wielbouten

te voorkomen.

❒ Monteer het noodreservewiel door

een van de pennen van de naaf in

een van de openingen van het wiel

te laten vallen.

❒ Draai de 4 wielbouten handvast

aan, draai aan de slinger van de krik

om de auto te laten zakken en

verwijder de krik.

❒ Draai de bouten volledig vast door

ze kruislings aan te halen .

HET WIEL WEER

MONTEREN 31), 38)

Versies met stalen velgen

❒ Zorg ervoor dat de contactvlakken

van het normale wiel en de naaf

schoon zijn om het losraken van de

wielbouten te voorkomen.

❒ Monteer het normale wiel door de 4

wielbouten in de gaten te plaatsen

en ze handvast aan te draaien.

❒ Monteer het geklemde wieldeksel

waarbij de sleuf moet samenvallen

met het ventiel.

❒ Laat de auto zakken en verwijder de

krik.

❒ Draai de wielbouten volledig vast

met de bijgeleverde sleutel.

Versies met lichtmetalen velgen

❒ Plaats het wiel op de naaf en draai

de wielbouten met de bijgeleverde

sleutel vast.

❒ Laat de auto zakken en verwijder de

krik.

❒ Draai de wielbouten volledig vast

met de bijgeleverde sleutel.

❒ Monteer de vastgeklemde naafdop,

en zorg er daarbij voor dat het

referentiegat op het wiel samenvalt

met de referentiepen op de naafdop.

BELANGRIJK: door een verkeerde

montage kan de naafdop tijdens het

rijden losraken.

Page 87: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

85

SNELLE

BANDENREPARATIE

KIT Fix&Go 32) 15)

(voor bepaalde versies/markten)

De snelle bandenreparatiekit Fix&Go

fig. 89 bevindt zich onder de mat van

de bagageruimte. De schroevendraaier

en het sleepoog kunnen naast de

Fix&Go aangetroffen worden.

89 DVDF0S066c

De Fix&Go kit bestaat uit:

❒ spuitbus A met afdichtmiddel,

voorzien van vulslang B, beide

gescheiden van de compressor C;

❒ compressor C met manometer,

ventielaansluiting voor aankoppelen

van bus A, kabel met

voedingsaansluiting D en leiding om

druk te herstellen (deze laatste is te

vinden in de carrosserie);

❒ sticker onder de spuitbus A, met

het opschrift “max. 80 km/h”, na de

reparatie van de band aan te

brengen op een voor de bestuurder

zichtbare plaats (bijv. op het

dashboard);

❒ folder met uitleg over het snelle en

correcte gebruik van Fix&Go;

❒ beschermende handschoenen;

❒ adapters voor het oppompen van

verschillende elementen.

Voorbereiding van de reparatie van

de band met Fix&Go

❒ Stop de auto voertuig op een plek

die niet gevaarlijk is voor het verkeer

en waar het wiel op veilige wijze

verwisseld kan worden.

❒ Zet de motor af en trek de handrem

aan.

❒ Schakel de eerste versnelling of de

achteruit in.

Fix&Go instructies

Lekken met een diameter van minder

dan 4 mm kunnen met Fix&Go

gerepareerd worden.

Overhandig de informatiefolder (bij

Fix&Go geleverd) aan het personeel dat

de met de bandenreparatiekit

behandelde band moet repareren.

Het afdichtmiddel van de snelle

bandenreparatiekit werkt bij

buitentemperaturen tussen –20°C

en +50°C.

Het afdichtmiddel heeft een

houdbaarheidsdatum.

Page 88: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

NO

OD

GE

VA

LLE

N

86

EEN LAMP

VERVANGEN 33) 16)

ALGEMENE

INSTRUCTIES

❒ Controleer alvorens een lamp te

vervangen of de contacten zijn

geoxideerd;

❒ vervang defecte lampen door

exemplaren van hetzelfde type en

vermogen;

❒ controleer na vervanging van een

lamp altijd de hoogte van de

lichtbundel van de koplampen;

❒ als een lamp niet werkt, controleer

dan of de betreffende zekering is

doorgebrand alvorens de lamp te

vervangen. Voor de plaats van de

zekeringen wordt verwezen naar de

paragraaf “Zekeringen vervangen” in

dit hoofdstuk;

BELANGRIJK Bij een lage temperatuur

of hoge luchtvochtigheid of na hevige

regen of na een wasbeurt, kan het

oppervlak van de koplampen of de

achterlichten iets beslagen zijn en/of

condensdruppels aan de binnenkant

vertonen. Dit is geen defect maar een

natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt

wordt door de temperatuur- en

vochtverschillen tussen de binnen- en

buitenzijde van het glas, en dat geen

nadelige invloed heeft op de normale

werking van de lichten.

Deze aanslag verdwijnt geleidelijk aan

(vanuit het midden naar de randen)

zodra de koplampen worden

ingeschakeld.

Page 89: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

87

TYPEN LAMPEN

Lampen Type Vermogen

Grootlicht HI 55W

Dimlicht H7 55W

Dimlicht met Xenon gasontladingslampen D1S 35W

Stadslichten voor/dagrijverlichting W21/5W 5W/21W

Richtingaanwijzers voor WY21W 21W

Richtingaanwijzers voor (met Xenon gasontladingslampen) PY24W 24W

Richtingaanwijzers op flanken W5W 5W

Richtingaanwijzers achter PY21W 21W

Stadslichten achter R10W 10W

Remlicht, achteruitrijlicht, mistachterlicht P21W 21W

Plafondverlichting C5W 5W

Bagageruimteverlichting W5W 5W

Kentekenplaatverlichting C5W 5W

Mistlampen voor H3 55W

Derde remlicht W5W 5W

Page 90: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

NO

OD

GE

VA

LLE

N

88

Toegang tot de lampen van de

dagverlichting (DRL) en het

grootlicht

Draai de wielen volledig opzij en open

het beschermklepje C - fig. 91 (op de

wielkuip ter hoogte van de lichten) en

verwijder vervolgens de rubberen

dop D.

DIMLICHT

Ga als volgt te werk om de lamp te

vervangen:

❒ verwijder de rubberen beschermdop

zoals hiervoor beschreven;

❒ druk op de klemvoorziening

A - fig. 92 en verwijder de

lamphouder;

91 DVDF0S0115c

❒ verwijder de vastgeklemde lamp en

vervang hem;

❒ monteer de lamphouder weer en

controleer of hij goed vast zit;

❒ monteer weer de rubberen dop.

Met gasontladingslampen

(Xenon)

(voor bepaalde versies/markten)

Neem contact op met het Fiat

Servicenetwerk.

92 DVDF0S0118c

90DVDF0S0117c

KOPLAMPUNITS

De koplampunits bevatten de lampen

van stadslicht, dimlicht, grootlicht en

richtingaanwijzers.

Toegang tot de lampen van de

richtingaanwijzers

Ga te werk vanuit de motorruimte en

verwijder de rubberen dop A - fig. 90.

Toegang tot de lampen van het

grootlicht

Verwijder de rubberen dop B - fig. 90.

Page 91: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

89

GROOTLICHT

Ga als volgt te werk om de lamp te

vervangen:

❒ verwijder de rubberen beschermdop

zoals hiervoor beschreven;

❒ haak de twee borgclips van de lamp

A - fig. 93 los;

❒ verwijder de lamp en vervang hem;

❒ monteer de nieuwe lamp, waarbij

het profiel van het metalen gedeelte

in de uitsparing in de reflector moet

vallen; haak vervolgens de borgclips

van de lamp vast;

❒ monteer weer de rubberen dop.

93 DVDF0S0119c

STASLICHT /

DAGRIJLICHTEN

Ga als volgt te werk om de lamp te

vervangen:

❒ verwijder de rubberen beschermdop

zoals hiervoor beschreven;

❒ draai de lamphouder B - fig. 93

linksom en verwijder hem;

❒ verwijder de vastgeklemde lamp en

vervang hem;

❒ monteer de lamphouder B door

hem rechtsom te draaien en

controleer of hij goed vast zit;

❒ monteer weer de rubberen dop.

RICHTINGAANWIJZERS

Voor

Ga als volgt te werk om de lamp te

vervangen:

❒ verwijder de rubberen beschermdop

zoals hiervoor beschreven;

❒ draai de lamphouder A - fig. 94

linksom en verwijder hem;

❒ verwijder de vastgeklemde lamp en

vervang hem;

❒ monteer de lamphouder A door

hem rechtsom te draaien en

controleer of hij goed vast zit;

❒ monteer weer de rubberen dop.

94 DVDF0S0116c

Page 92: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

NO

OD

GE

VA

LLE

N

90

❒ draai de lamphouder linksom,

verwijder de vastgeklemde lamp en

vervang hem;

❒ monteer de lamphouder weer in het

lampenglas, plaats de unit en

controleer of de klemveer weer in

zijn zitting vastklikt.

MISTLAMPEN

(FIAT 500S versies)

BELANGRIJK Neem voor alle andere

versies van de Fiat 500 contact op met

het Fiat Servicenetwerk om de

mistlampen te laten vervangen.

Ga als volgt te werk om de lamp te

vervangen:

❒ draai het wiel helemaal naar binnen;

❒ werk in op het lipje A - fig. 96 en

verwijder het vastgeklemde klepje;

96 DVDF0S0120c

95DVDF0S0117c

Zijkant

BELANGRIJK Deze ingreep moet

verricht worden door alle voorzorgen te

treffen om beschadiging van de

carrosserie te voorkomen

(gebruik een voldoende dik en stevig

plastic kaartje).

Ga als volgt te werk om de lamp te

vervangen:

❒ verwijder het lampenglas door eerst

kracht uit te oefenen van de

voorkant naar de achterkant

(1 - fig. 95);

❒ verwijder nu in de

tegenovergestelde richting, door

kracht uit te oefenen vanaf de

achterkant (2 - fig. 95) en verwijder

de unit;

Page 93: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

91

❒ werk in op de clip B - fig. 97 en

maak de stekker C los;

❒ draai de lamphouder D linksom en

verwijder de unit;

❒ verwijder de lamp en vervang hem;

❒ monteer de unit, draai hem

rechtsom om hem vast te zetten en

sluit de elektrische stekker weer

aan;

❒ monteer weer het klepje en

controleer of het goed vastzit.

97 DVDF0S0121c

ACHTERLICHTUNITS

Ga als volgt te werk om de lamp te

vervangen:

❒ open de achterklep;

❒ draai de twee bevestigingsschroeven

A - fig. 98 los en trek de lichtunit

recht naar achteren weg zonder

hem te draaien;

❒ verwijder de lamphouder uit zijn

zitting door hem los te maken van

de borglipjes B;

❒ verwijder de lampen door er

voorzichtig op te duwen en ze

linksom te draaien.

98 DVDF0S0122c

De plaatsing van de lampen is zoals

getoond in fig. 99:

C: richtingaanwijzers;

D: remlichten;

E: stadslichten;

F: achteruitrijlicht (rechter

lamp)/mistachterlicht (linker lamp).

99 DVDF0S0123c

Page 94: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

100DVDF0S0124c

NO

OD

GE

VA

LLE

N

92

DERDE REMLICHT

Ga als volgt te werk om de lamp te

vervangen:

❒ verwijder de twee beschermdoppen

en draai de twee

bevestigingsschroeven

A - fig. 100 los;

❒ verwijder de unit;

❒ maak de stekker B - fig. 101 los;

❒ druk op de borginrichting C en open

de lamphouder;

❒ verwijder de vastgeklemde lamp en

vervang hem;

❒ sluit de lamphouder en controleer of

de borginrichting correct

vergrendeld is;

❒ draai de twee bevestigingsschroeven

vast en monteer de

beschermdoppen weer.

101 DVDF0S0125c

KENTEKENVERLICHTING

Ga als volgt te werk om een lamp te

vervangen:

❒ oefen druk uit in het door de pijl

aangegeven punt fig. 102 en

verwijder het lampenglas;

❒ maak de lamp los uit de contacten

aan de zijkant en vervang hem;

❒ monteer de nieuwe lamp en

controleer of hij correct tussen de

contacten zit vastgeklemd;

❒ monteer het lampenglas weer.

102 DVDF0S0126c

Page 95: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

93

ZEKERINGEN

VERVANGEN 34) 16)

ZEKERINGEN IN HET

DASHBOARD

Deze zekeringen zijn toegankelijk nadat

de vastgeklemde kap A - fig. 103 is

verwijderd.

103 DVDF0S067c

De zekeringenkast fig. 104 bevindt zich

in het onderste gedeelte

naast de pedalengroep.

104 DVDF0S068c

De 5A-zekering voor de verwarming

van de buitenspiegels bevindt zich in

de zone van de diagnosestekker, zoals

getoond in fig. 105.

105 DVDF0S069c

Zekering Ampèrage Beschrijving

F12 • 7.5 Voeding rechter dimlicht

F13 7,5 / 5 • Voeding linker dimlicht en hoogteregeling koplampen

F32 • 7.5 Plafondverlichting voor en achter, bagageruimte

F36 10 Diagnosestekker, autoradio, klimaatregeling, EOBD

F37 5 Remlichtschakelaar, knooppunt instrumentenpaneel

F38 15 Centrale portiervergrendeling

F43 15 Pomp ruitensproeiers/achterruitsproeier

F47 20 Elektrische ruitbediening bestuurderszijde

F48 20 Elektrische ruitbediening passagierszijde

F49 5 Parkeersensoren, achtergrondverlichting schakelaars, elektrisch verstelbare spiegels

F51 7,5 Schakelaar autoradio, Blue&Me™, klimaatregeling, remlichten, koppeling

F53 5 Knooppunt instrumentenpaneel

• Voor bepaalde versies/markten

Page 96: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

NO

OD

GE

VA

LLE

N

94

ZEKERINGENKAST IN

MOTORRUIMTE

❒ Een tweede zekeringenkast bevindt

zich rechts in de motorruimte, naast

de accu; druk voor toegang op de

borging A - fig. 106, maak de lipjes

B los en verwijder het deksel C.

❒ Op het deksel A (zie fig. 107) zijn de

identificatienummers van de

elektrische componenten die met

de zekeringen overeenkomen

aangegeven.

LPG-versies

De onderdelen van het LPG-systeem

worden beschermd door speciale

zekeringen.

Neem contact op met het Fiat

Servicenetwerk om ze te laten vervangen.

106 DVDF0S070c

Zekering Ampèrage Beschrijving

F08 30 Elektrische ventilator klimaatregeling

F09 15 Aanhanger

F10 15 Claxons

F14 15 Grootlicht

F15 20 Schuifdakmotor

F20 30 Achterruitverwarming, verwarming buitenspiegels

F30 15 Mistlampen voor

F85 15 Stopcontact voor

(met of zonder aansteker)

107DVDF0S071c

Page 97: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

95

ACCU OPLADEN 35)

BELANGRIJK De beschrijving voor het

opladen van de accu geldt slechts ter

informatie. Geadviseerd wordt contact

op te nemen met het Fiat Servicenetwerk

om deze werkzaamheden te laten

uitvoeren.

BELANGRIJK Nadat de contactslot

naar STOP is gedraaid en het

bestuurdersportier is gesloten,

minstens een minuut wachten voordat

u de elektrische voeding van de accu

loskoppelt en vervolgens weer aansluit.

Het verdient aanbeveling de accu

langzaam en met een laag ampèrage

gedurende ongeveer 24 uur op te

laden. De accu langer opladen, kan de

accu beschadigen.

Versies zonder Start&Stop-systeem

(voor bepaalde versies/markten)

Ga als volgt te werk om de accu op te

laden:

❒ maak de klem van de minpool van

de accu los.

❒ sluit de kabels van de acculader aan

op de accupolen; let daarbij op de

polariteit;

❒ schakel de acculader in;

❒ schakel na het opladen eerst de

acculader uit alvorens de accu los te

koppelen;

❒ sluit de klem weer op de minpool

van de accu aan.

Versies met Start&Stop

-systeem (voor bepaalde versies/markten)

Ga als volgt te werk om de accu op te

laden:

❒ koppel de stekker A - fig. 108 van

de accusensor C op de minklem D

van de accu los (door op de knop B

te drukken);

108 DVDF0S0127c

❒ sluit de pluskabel van de acculader

aan op de plusklem E - fig. 109 van

de accu en de minkabel op de klem

van de sensor D zoals aangegeven

in de figuur;

❒ schakel de acculader in. Schakel na

het opladen de acculader uit;

❒ sluit na de acculader te hebben

afgekoppeld de stekker A

weer aan op de sensor C zoals

getoond fig. 108.

109 DVDF0S0128c

Page 98: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

NO

OD

GE

VA

LLE

N

96

SLEPEN VAN

DE AUTO 36)

Versie met Dualogic

versnellingsbak

Controleer of de versnellingsbak in de

vrijstand staat (N) (door te controleren

of de auto door te duwen verplaatst

kan worden) en ga vervolgens te werk

zoals bij een auto met

handgeschakelde versnellingsbak.

Sleep de auto niet als de

versnellingsbak niet in de vrijstand kan

worden gezet en neem contact op met

het Fiat Servicenetwerk.

SLEEPOOG MONTEREN

Het sleepoog dat bij de auto wordt

geleverd bevindt zich in de

gereedschapshouder, onder de mat in

de bagageruimte.

Ga als volgt te werk:

❒ verwijder de voorste dop

A - fig. 110 of de achterste dop

fig. 111;

❒ neem het sleepoog B uit de

gereedschapshouder;

❒ draai het sleepoog stevig op de

schroefdraadpen vast.

110 - voor DVDF0S072c

111 - achter DVDF0S073c

Page 99: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

97

ONDERHOUD EN ZORG

GEPROGRAMMEERD

ONDERHOUD

Juist onderhoud is uiterst belangrijk

voor een lange levensduur van de

auto onder optimale omstandigheden.

Daarom heeft Fiat een reeks controles

en onderhoudsbeurten opgesteld die

op vaste afstandsintervallen uitgevoerd

moeten worden en, voor bepaalde

versies/markten, op vaste

tijdsintervallen, zoals beschreven in het

Geprogrammeerd

Onderhoudsschema.

Ongeacht het bovenstaande, is het

altijd noodzakelijk de aanwijzingen in

het Geprogrammeerd

Onderhoudsschema zorgvuldig op te

volgen (bijv. regelmatige controle van

de vloeistofniveaus, bandenspanning,

enz.).

Geprogrammeerde

Onderhoudsbeurten worden door alle

werkplaatsen van het Fiat

Servicenetwerk uitgevoerd op basis

van de vaste intervallen in tijd of

kilometers/mijlen.

Eventuele reparaties die nodig blijken

tijdens het uitvoeren van de diverse

inspecties en controles van het

geprogrammeerd onderhoud, mogen

uitsluitend worden uitgevoerd na

toestemming van de klant.

Als het voertuig dikwijls gebruikt wordt

voor het trekken van aanhangers, dan

moet een korter interval tussen de

onderhoudsbeurten worden

aangehouden.

WAARSCHUWINGEN

De onderhoudsbeurten van het

Geprogrammeerde Onderhoud zijn

door de fabrikant voorgeschreven.

Het niet uitvoeren ervan kan het

vervallen van de garantie tot gevolg

hebben.

Het is raadzaam het Fiat

Servicenetwerk onmiddellijk te

informeren over eventuele kleine

defecten en niet te wachten tot de

volgende onderhoudsbeurt.

Page 100: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

ON

DE

RH

OU

D E

N Z

OR

G

98

4321 5 109876

GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA 37) 18)

x 1000 km 75 15013512010590

BENZINE-/LPG-VERSIES

De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/8 jaar, cyclisch

herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.

60453015

Jaren

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � �

� � � � �

� � � � �

� � � � �

Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning,

indien nodig, herstellen; vervaldatum lading “Fix&Go Automatic”

kit controleren (voor bepaalde versies/markten)

Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,

alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje,

lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren

Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (koelsysteem,

hydraulische remmen/koppeling, ruitensproeiers, accu enz.)

Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren

Gebruik de diagnosestekker om de werking van het brandstoftoevoer-/

motormanagementsysteem en de emissie te controleren;

en voor bepaalde versies/markten, de verslechtering van de motorolie

Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,

bodemplaatbescherming, slangen en leidingen (uitlaat, brandstof- en

remsysteem en rubber elementen (hoezen, balgen, bussen enz.)

Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers

voor/achter controleren

Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en

zo nodig de sproeiers afstellen

Sloten van motorkap en achterklep op aanwezigheid van vuil

controleren, schoonmaken en mechanismen smeren.

Page 101: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

99

4321 5 109876

x 1000 km 75 1501351201059060453015

Jaren

Werking cabriodak tijdens sluiten en openen controleren;

afdichtingen en smering van geleiders canvasdoek controleren

(alleen versies met cabriodak)

Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen

Slag pedaal controleren en afstellen koppelingspedaal

(0.9 TwinAir 65 pk versies)

Conditie en slijtage remblokken van schijfremblokken voor/achter

visueel controleren (voor bepaalde versies/markten) en werking

van remblokslijtagesensor controleren.

Conditie en slijtage van de achterste trommelremvoeringen

visueel inspecteren.

Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren

Conditie en spanning van aandrijfriem(en) hulporganen

controleren en indien nodig afstellen (alleen bij versies zonder

automatische riemspanner)

Visueel de conditie controleren van de getande distributieriem

(behalve 0.9 TwinAir-versies)

Klepspeling controleren en afstellen (1.2 8V motoren)

Peil elektro-hydraulische olie automatische versnellingsbak

controleren en, indien nodig, bijvullen (1)

Visueel de toestand controleren van: LPG-leidingen en verbindingen,

bevestiging LPG-tank (alleen LPG-versies)

Werking en parameters van het brandstoftoevoersysteem m.b.v

diagnoseaansluiting controleren (alleen LPG-versies)

(1) Jaarlijks uit te voeren controle voor auto's in landen met zeer strenge klimaten (koude landen)

� � � � � � � � � �

� � � � �

� � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� �

� �

� � � � �

� � � � �

� � � � �

Page 102: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

ON

DE

RH

OU

D E

N Z

OR

G

100

4321 5 109876

x 1000 km 75 1501351201059060453015

Jaren

� � � � �

� �

� � � � �

� � � � �

� � � � �

� � � � �

❍ � ❍ � ❍ � ❍ � ❍ �

Motorolie en oliefilter vervangen (2)

Bougies vervangen (0.9 TwinAir 65 pk motoren) (3)

Bougies vervangen

(0.9 TwinAir 85 pk - 1.2 8V - 1.4 16V) (3)

Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (4)

Getande distributieriem vervangen

(1.2 8V en 1.4 16V motoren) (4)

Luchtfilterelement vervangen (5)

Remvloeistof verversen

Filter in de drukregelaar vervangen (alleen LPG-versies)

Papieren filter (gasvormige staat LPG) vervangen (alleen LPG-versies)

Interieurfilter vervangen (5)

(2) Als het voertuig voornamelijk binnen de bebouwde kom gebruikt wordt of wanneer het aantal jaarlijks afgelegde kilometers minder dan

10.000 bedraagt, moeten de motorolie en het motoroliefilter elk jaar vervangen worden.

(3) Voor 0.9 TwinAir Turbo versies zijn de volgende zaken zijn van vitaal belang om de correcte werking te verzekeren: gebruik uitsluitend

bougies die speciaal gecertificeerd zijn voor deze motoren (zie de paragraaf “Motor” in het hoofdstuk “Technische gegevens”); houdt u strikt

aan de vervangingsintervallen van de bougies die vermeld zijn in het Geprogrammeerde Onderhoudsschema; geadviseerd wordt contact op

te nemen met het Fiat Servicenetwerk om de bougies te laten vervangen.

(4) Voor gebieden waar weinig stof is wordt een maximale kilometerstand van 120.000 km aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand moet de

riem eens per 6 jaar worden vervangen. In stoffige omgevingen en/of gebruik van het voertuig onder zware omstandigheden (koude klimaten,

gebruik in de stad, periodes van langdurig stationair lopen): wordt een maximale kilometerstand van 60.000 km aanbevolen. Ongeacht de

kilometerstand, moet de riem om de 4 jaar vervangen worden.

(5) Als het voertuig in stoffige gebieden gebruikt wordt, wordt geadviseerd dit filter om de 15.000 km te vervangen

(❍) Aanbevolen werkzaamheden (�) Verplichte werkzaamheden

Page 103: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

101

4321 5 109876

x 1000 km 100 200180160140120

DIESELVERSIES

De controles vermeld in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema moeten, na het bereiken van 120.000 km/6 jaar, cyclisch

herhaald worden te beginnen vanaf het eerste interval, daarna dezelfde intervallen aanhouden als daarvoor.

80604020

Jaren

Conditie/slijtage banden controleren en bandenspanning,

indien nodig, herstellen; vervaldatum lading “Fix&Go Automatic”

kit controleren (voor bepaalde versies/markten)

Werking verlichtingssysteem (koplampen, richtingaanwijzers,

alarmknipperlichten, bagageruimte, interieur, dashboardkastje,

lampjes instrumentenpaneel, enz.) controleren

Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (motorkoelvloeistof,

remmen/hydraulische koppeling, ruitensproeiers, accu enz.)

Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren

Gebruik de diagnosestekker om de werking van het brandstoftoevoer-/

motormanagementsysteem en de emissie te controleren; en voor

bepaalde versies/markten, de verslechtering van de motorolie

Visueel de toestand controleren van: buitenzijde van carrosserie,

bodemplaatbescherming, slangen en leidingen

(uitlaat, brandstofsysteem, remmen) rubber elementen

(hoezen, balgen, bussen, enz.)

Stand en conditie van wisrubbers van ruitenwissers

voor/achter controleren

Werking van het ruitenwisser/-sproeiersysteem controleren en zo

nodig de sproeiers afstellen

Slot van motorkap en achterklep op aanwezigheid van

vuil controleren, schoonmaken en mechanismen smeren

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � �

� � � � �

� � � � �

� � � � �

Page 104: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

ON

DE

RH

OU

D E

N Z

OR

G

102

4321 5 109876

x 1000 km 100 20018016014012080604020

Jaren

Werking cabriodak tijdens sluiten en openen controleren;

afdichtingen en smering van geleiders canvasdoek controleren

(alleen versies met cabriodak)

Slag van handrem controleren en zo nodig afstellen

Conditie en slijtage remblokken van schijfremblokken voor/achter

visueel controleren (voor bepaalde versies/markten)

en werking van remblokslijtagesensor controleren

Conditie en slijtage van de achterste trommelremvoeringen

visueel inspecteren

Conditie en spanning van aandrijfriem(en) hulporganen controleren en

indien nodig afstellen (alleen bij versies zonder

automatische riemspanner)

Conditie van aandrijfriem(en) hulporganen visueel controleren

Motorolie en oliefilter vervangen (1)

Aandrijfriem(en) hulporganen vervangen (2)

(1) Het werkelijke interval voor de vervanging van de motorolie en het oliefilter is afhankelijk van de gebruikscondities van het voertuig en

wordt aangegeven met een brandend lampje of een bericht op het instrumentenpaneel. Het mag echter nooit meer dan 2 jaar bedragen.

Als de auto voornamelijk in de stad wordt gebruikt, dan moet de motorolie elk jaar worden vervangen.

(2) Voor gebieden waar weinig stof is wordt een maximale kilometerstand van 120.000 km aanbevolen. Ongeacht de kilometerstand moet de

riem eens per 6 jaar worden vervangen. In stoffige omgevingen en/of gebruik van het voertuig onder zware omstandigheden (koude klimaten,

gebruik in de stad, periodes van langdurige stilstand): wordt een maximale kilometerstand van 60.000 km aanbevolen. Ongeacht de

kilometerstand, moet de riem om de 4 jaar vervangen worden.

� � � � � � � � � �

� � � � �

� � � � � � � � � �

� � � � � � � � � �

� �

Page 105: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

103

4321 5 109876

x 1000 km 100 20018016014012080604020

Jaren

Brandstoffilter vervangen (3)

Luchtfilterelement vervangen (4)

Remvloeistof verversen

Interieurfilter vervangen (4)

(3) Als het voertuig op brandstof rijdt van een kwaliteit die niet voldoet aan de betreffende Europese specificatie, moet dit filter om

de 20.000 km vervangen worden.

(4) Als het voertuig gebruikt wordt in stoffige omgevingen, moet dit filter om de 20.000 km vervangen worden.

(❍) Aanbevolen werkzaamheden

(�) Verplichte werkzaamheden

� � �

� � � � �

� � � � �

❍ � ❍ � ❍ � ❍ � ❍ �

Page 106: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

ON

DE

RH

OU

D E

N Z

OR

G

104

PERIODIEKE

CONTROLES

38) 19) 4)

Elke 1.000 km of vóór een lange reis

controleren en eventueel bijvullen:

❒ niveau motorkoelvloeistof;

❒ remvloeistofniveau;

❒ vloeistofniveau ruitensproeier;

❒ conditie en spanning banden;

❒ werking verlichting (koplampen,

richtingaanwijzers,

alarmknipperlichten, etc.);

❒ werking ruitenwissers/-sproeiers en

stand/slijtage wisserbladen

voor/achter;

Elke 3.000 km controleren en

eventueel bijvullen: motorolieniveau.

Het gebruik van PETRONAS

LUBRICANTS producten wordt

aanbevolen, omdat deze speciaal voor

Fiat auto’s zijn ontworpen en

geproduceerd (zie tabel “Inhouden” in

het hoofdstuk “Technische gegevens”).

ZWAAR GEBRUIK

VAN DE AUTO

Als de auto voornamelijk in een van de

volgende zware situaties wordt

gebruikt:

❒ trekken van aanhanger of caravan;

❒ stoffige wegen;

❒ talrijke korte ritten (minder dan

7-8 km) en bij buitentemperaturen

onder het vriespunt;

❒ vaak lang stationair draaiende motor

of lange afstanden bij lage

snelheden of als de auto lang niet

wordt gebruikt;

dan moeten de volgende controles

vaker worden uitgevoerd dan is

aangegeven in het Geprogrammeerd

Onderhoudsschema:

❒ remblokken van schijfremmen voor

op conditie en slijtage controleren;

❒ sloten van motorkap en achterklep

op aanwezigheid van vuil

controleren, mechanismen reinigen

en smeren;

❒ visueel de toestand controleren van:

motor, versnellingsbak, transmissie,

slangen en leidingen (uitlaat,

brandstof- en remsysteem) en

rubber elementen (hoezen, balgen,

bussen enz.);

❒ laadtoestand accu en niveau

accuvloeistof (elektrolyt) controleren;

❒ conditie van aandrijfriemen

hulporganen visueel controleren;

❒ motorolie en oliefilter controleren en

zo nodig vervangen;

❒ pollenfilter controleren en zo nodig

vervangen;

❒ luchtfilter controleren en zo nodig

vervangen.

Page 107: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

105

MOTORRUIMTEN

37) 19) 4)

0.9 TWINAIR

60 PK*, 65 PK

A. Motorkoelvloeistof

B. Motoroliedop/-vulopening

C. Remvloeistof

D. Accu

E. Motoroliepeilstok

F. Ruitensproeiervloeistof

* Voor bepaalde versies/markten112 DVDF0S074c

0.9 TWINAIR

80 PK*, 85 PK - 105 PK

A. Motorkoelvloeistof

B. Motoroliedop/-vulopening

C. Remvloeistof

D. Accu

E. Motoroliepeilstok

F. Ruitensproeiervloeistof

* Voor bepaalde versies/markten

113 DVDF0S075c

Page 108: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

ON

DE

RH

OU

D E

N Z

OR

G

106

1.2 8V 69 PK

A. Motorkoelvloeistof

B. Motoroliedop/-vulopening

C. Remvloeistof

D. Accu

E. Motoroliepeilstok

F. Ruitensproeiervloeistof

114 DVDF0S076c

1.4 16V 100 PK*

A. Motorkoelvloeistof

B. Motoroliedop/-vulopening

C. Remvloeistof

D. Accu

E. Motoroliepeilstok

F. Ruitensproeiervloeistof

* Voor bepaalde versies/markten

115DVDF0S077c

Page 109: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

107

1.3 MULTIJET 75 PK

A. Motorkoelvloeistof

B. Motoroliedop/-vulopening

C. Remvloeistof

D. Accu

E. Motoroliepeilstok

F. Ruitensproeiervloeistof

116 DVDF0S078c

1.3 MULTIJET 95 PK

A. Motorkoelvloeistof

B. Motoroliedop/-vulopening

C. Remvloeistof

D. Accu

E. Motoroliepeilstok

F. Ruitensproeiervloeistof

117 DVDF0S079c

Page 110: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

ON

DE

RH

OU

D E

N Z

OR

G

108

NIVEAUS

CONTROLEREN

MOTOROLIE

37) 19), 23) 4)

Controleer ongeveer 5 minuten na het

afzetten van de motor het oliepeil met

het voertuig op een horizontale

ondergrond.

Controleer of het oliepeil tussen het MIN-

en het MAX-merkteken op de oliepeilstok

staat.

OPMERKING

Bij de versies 0.9 TwinAir 60 pk*, 65 pk,

80 pk*, 85 pk and 105 pk is de peilstok

geïntegreerd in de motoroliedop.

❒ Het verschil tussen het MIN en

MAX-teken komt overeen met

ongeveer 1 liter olie.

❒ Als het oliepeil vlakbij of onder het

MIN-teken staat, olie toevoegen via

de vulopening totdat het MAX-teken

wordt bereikt.

❒ Het oliepeil mag nooit boven het

MAX-teken komen.

❒ Gewoonlijk ligt het maximaal

motorolieverbruik op ongeveer 400

gram per 1000 km.

* Voor bepaalde versies/markten

MOTORKOELVLOEISTOF

37) 19), 20)

Het koelvloeistofniveau moet

gecontroleerd worden bij koude motor

en moet tussen het MIN- en

MAX-merkteken op het

expansiereservoir staan.

Een 50/50 mengsel van PARAFLUUP

en gedemineraliseerd water beschermt

tot een temperatuur van –35°C.

Wanneer de auto gebruikt wordt onder

extreem koude

klimaatomstandigheden, wordt een

mengsel van 60% PARAFLUUP en

40% gedemineraliseerd water

aanbevolen.

RUITENSPROEIERVLOEISTOF

37) 19)

Gebruik een mengsel van water en

TUTELA PROFESSIONAL SC35, in de

volgende mengverhouding:

❒ 30% TUTELA PROFESSIONAL

SC 35 en 70% water in de zomer.

❒ 50% TUTELA PROFESSIONAL

SC35 en 50% water in de winter.

REMVLOEISTOF 37) 19)

Het niveau in het reservoir mag nooit

boven het MAX-teken komen.

BELANGRIJK remvloeistof is

hygroscopisch (d.w.z. trekt water aan).

Daarom moet bij overwegend gebruik

van de auto in gebieden met een grote

luchtvochtigheid, de vloeistof vaker

worden vervangen dan is aangegeven

in het “Geprogrammeerd

onderhoudsschema”.

Page 111: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

109

ACCU

18) 37) 21) 4)

Het voertuig is voorzien van een

onderhoudsarme accu: onder normale

gebruiksomstandigheden hoeft er niet

bijgevuld te worden met elektrolyt en

gedestilleerd water.

ACCULADING EN

ELEKTROLYTNIVEAU

CONTROLEREN

De werkzaamheden moeten

uitgevoerd worden zoals beschreven in

dit Instructieboek en uitsluitend door

gespecialiseerd personeel. Het bijvullen

mag uitsluitend door gespecialiseerd

personeel van het Fiat Servicenetwerk

worden verricht.

ACCU VERVANGEN

BATTERIA

Vervang indien nodig de accu door een

andere originele accu met dezelfde

specificaties.

Als de accu vervangen wordt door een

accu met andere specificaties, dan zijn

de onderhoudsintervallen die in het

“Geprogrammeerd

onderhoudsschema” zijn vermeld, niet

meer geldig.

Volg de aanwijzingen van de fabrikant

van de accu voor het onderhoud.

STILSTAND

VAN HET VOERTUIG

(VOERTUIGEN MET

START&STOP SYSTEEM)

Als de auto enige tijd niet gebruikt

wordt (of als de accu wordt

vervangen), moet speciale aandacht

besteed worden aan het loskoppelen

van de stroomvoorziening van de accu.

Ga als volgt te werk: maak de stekker

A fig. 118 (door het indrukken van

knop B) van de sensor C voor

bewaking van de laadstatus van de

accu op de minklem D van de accu

los. Deze sensor mag nooit van de

accu losgemaakt worden, behalve bij

vervanging van de accu.

WAARSCHUWING Wacht, nadat de

contactsleutel naar STOP is gedraaid

en het bestuurdersportier is gesloten,

minstens een minuut voordat u de

elektrische voeding van de accu

loskoppelt en vervolgens weer aansluit.

118DVDF0S0157c

Page 112: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

ON

DE

RH

OU

D E

N Z

OR

G

110

WIELEN EN

BANDEN 38)

Controleer voor een lange reis en elke

twee weken de bandenspanning van

de banden en het noodreservewiel.

Deze controle moet bij koude banden

worden uitgevoerd.

Het is normaal dat de spanning tijdens

het rijden toeneemt. Zie voor de

correcte bandenspanning de “Wielen”

in het hoofdstuk “Technische

gegevens”.

Onjuiste spanning leidt tot abnormale

slijtage van de banden fig. 119:

A Normale spanning: gelijkmatige

slijtage van het loopvlak.

B Te lage spanning: overmatige slijtage

aan de zijkanten van het loopvlak.

C te hoge spanning: overmatige

slijtage in het midden van het loopvlak.

Banden moeten worden vervangen

wanneer de profieldiepte van het

loopvlak 1,6 mm bedraagt. Houd u in

ieder geval aan de wettelijke

voorschriften van het land waarin wordt

gereden.

WAARSCHUWINGEN

❒ Voorkom indien mogelijk bruusk

remmen, hard optrekken en harde

stoten tegen stoepranden, kuilen en

andere obstakels. Lang rijden op

een slecht wegdek kan de banden

beschadigen;

❒ controleer de banden regelmatig op

scheuren in de wangen,

oneffenheden of onregelmatige

slijtage op het loopvlak. Neem zo

nodig contact op met het Fiat

Servicenetwerk;

❒ rijd nooit met een te zwaar belaste

auto: dit kan tot ernstige schade

aan de wielen en banden leiden;

❒ stop onmiddellijk bij een lekke band

en verwissel het wiel om

beschadiging van de band, de velg,

de wielophanging en de

stuurinrichting te voorkomen;

❒ banden verouderen, ook als ze

weinig gebruikt zijn. Scheurtjes in

het loopvlak en op de wangen

betekenen dat de band verouderd

is. Laat de banden in elk geval door

gespecialiseerd personeel

controleren als ze langer dan 6 jaar

onder de auto zijn gemonteerd.

Vergeet ook niet het

noodreservewiel zorgvuldig te laten

controleren;

❒ Monteer in geval van vervanging

altijd nieuwe banden en vermijd

banden waarvan de herkomst

dubieus is;

❒ bij de montage van een nieuwe

band moet ook een nieuw ventiel

worden voorzien;

❒ om een gelijkmatige slijtage van

voor- en achterbanden te

garanderen, wordt geadviseerd ze

elke 10-15 duizend kilometer te

verwisselen; houd de banden aan

dezelfde zijde van de auto

gemonteerd zodat de draairichting

niet wordt omgekeerd.

119DVDF0S0158c

Page 113: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

111

RUITENWISSERS

ACHTERRUITWISSER

39)

Vervang de wisserbladen wanneer het

rubber vervormd of versleten is.

Het is in elk geval raadzaam de

wisserbladen ongeveer jaarlijks te

vervangen.

WISSERBLADEN

VOORRUIT VERVANGEN

Ga als volgt te werk:

❒ til de wisserarm op en plaats het

wisserblad onder een hoek van

90° ten opzichte van de arm;

❒ druk op de knop A - fig. 120 en

verwijder het wisserblad C uit de arm B;

❒ breng het nieuwe wisserblad aan en

controleer of het goed vastzit.

120 DVDF0S0129c

WISSERBLAD

ACHTERRUIT

VERVANGEN

Ga als volgt te werk:

❒ til de afdekking A - fig. 121 op en

verwijder de arm door de moer B,

waarmee de arm bevestigd is aan

de scharnierpen, los te draaien;

❒ plaats de nieuwe arm op de juiste

manier en draai de moer volledig

vast;

❒ zet de afdekking omlaag.

121 DVDF0S0130c

VOORRUITSPROEIERS

Als de ruitensproeiers niet werken,

controleer dan eerst of er

ruitensproeiervloeistof in het reservoir zit

(zie “Controle van vloeistofniveaus” in

dit hoofdstuk).

Controleer vervolgens of de

sproeigaatjes niet verstopt zijn. Gebruik

zo nodig een naald om ze te

ontstoppen.

De stralen van de ruitensproeiers

kunnen gericht worden door de hoek

van de sproeiermonden af te stellen.

De sproeistralen moeten op circa een

derde van de bovenrand van de ruit

worden gericht fig. 122.

BELANGRIJK Bij versies met schuifdak

controleren of het schuifdak gesloten is

alvorens de ruitensproeiers te bedienen.

122 DVDF0S0131c

Page 114: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

ON

DE

RH

OU

D E

N Z

OR

G

112

ACHTERRUITSPROEIERS

De sproeiers van de achterruit zijn niet

verstelbaar.

De sproeier bevindt zich boven de

achterruit fig. 123.

123 DVDF0S0132c

CARROSSERIE

TIPS VOOR HET BEHOUD

VAN DE CARROSSERIE

Lakwerk

De lak heeft behalve een esthetische

functie ook een beschermende functie

van het plaatwerk. Het normale

onderhoud van de lak beperkt zich tot

het wassen van de auto: de frequentie

is afhankelijk van het gebruik van de

auto en van de omgeving. Zo is het

bijvoorbeeld raadzaam de auto vaker

te wassen in gebieden met sterke

luchtverontreiniging of bij het rijden

over wegen met strooizout.

BELANGRIJK Vogelpoep moet zo snel

en zo goed mogelijk verwijderd

worden, omdat hierin bijzonder

agressieve zuren aanwezig zijn.

Versies met mat lakwerk

Deze versies zijn voorzien van exclusief

mat lakwerk dat speciaal moet worden

onderhouden. Hier volgen de

instructies voor een goede zorg:

❒ vermijd het wassen met rollen en/of

borstels in autowasstraten.

Was daarom de auto uitsluitend

met de hand en gebruik pH-

neutrale reinigingsmiddelen; droog

de auto met een vochtige

zeemleren lap.

Schuur- en/of polijstmiddelen

mogen niet gebruikt worden om de

auto te reinigen.

❒ Vogelpoep moet zo snel en zo

goed mogelijk verwijderd worden,

omdat hierin bijzonder agressieve

zuren aanwezig zijn.

❒ Vermijd (indien mogelijk) om de

auto onder bomen te parkeren;

verwijder plantaardige harsen

onmiddellijk omdat deze, als ze

drogen, alleen verwijderd kunnen

worden met schuur- en/of

polijstmiddelen die ten zeerste

afgeraden zijn omdat ze de

karakteristieke matheid van de lak

kunnen aantasten.

❒ Gebruik geen onverdunde

ruitensproeiervloeistof om de

voorruit en de achterruit te reinigen;

verdun met minstens 50% water.

Sommige versies zijn voorzien van

exclusieve decoraties op de

buitenspiegelkappen; gebruik tijdens

het wassen geen stralen met hoge

druk of hoge temperatuur.

Page 115: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

113

TECHNISCHE GEGEVENS

IDENTIFICATIEGEGE

VENS

TYPEPLAATJE MET

IDENTIFICATIEGEGEVENS

Dit bevindt zich links op de bodemplaat

in de bagageruimte en bevat de

volgende informatie (fig. 124):

B Nummer typegoedkeuring.

C Identificatiecode autotype.

D Chassisnummer.

E Max. toelaatbaar totaalgewicht van

de auto.

F Max. toelaatbaar totaalgewicht van

de auto met aanhanger.

G Max. toelaatbaar gewicht op

vooras.

H Max. toelaatbaar gewicht op

achteras.

I Motortype.

L Code van carrosserieversie.

M Nummer voor onderdelen.

N Correctiewaarde voor de

uitlaatrookgasmeting (alleen bij

dieselmotoren).

124 DVDF0S0133c

IDENTIFICATIEPLAATJE

CARROSSERIELAK

Dit plaatje is aangebracht op de

buitenstijl (linkerzijde) van de achterklep

en bevat de volgende gegevens

(fig. 125):

A Lakfabrikant.

B Kleurnaam.

C Fiat kleurcode.

D Kleurcode voor overspuiten en

bijwerken.

125 DVDF0S0134c

Page 116: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

114

CHASSISNUMMER

Dit bevindt zich rechts op de

bodemplaat in de bagageruimte en

bevat de volgende informatie (fig. 126):

❒ voertuigtype;

❒ chassisnummer.

126 DVDF0S0135c

MOTORCODE

De motorcode is op het cilinderblok

ingeslagen en vermeldt het model en

het chassisnummer.

Page 117: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

115

INLEIDING

ALGEMENE INFORMATIE 0.9TwinAir 65 pk 0.9TwinAir 85 pk 0.9TwinAir 105 pk

Motorcode 312A4000 312A2000 199B6000

Cyclus Otto Otto Otto

Aantal en opstelling cilinders 2 in lijn 2 in lijn 2 in lijn

Boring en slag zuigers (mm) 83,5 x 88 80,5 x 86,0 80,5 x 86,0

Cilinderinhoud (cm3) 964 875 875

Compressieverhouding 11,1 : 1 10 ± 02 : 1 10 ± 02 : 1

Maximum vermogen (EG) (kW) 48 62,5 77 (*) 72 (**)

Maximum vermogen (EG) (pk) 65 85 105 (*) 98 (**)

overeenkomstig motortoerental (tpm) 6250 5500 5500 (*) 5500 (**)

Maximum koppel (EG) (Nm) 88 145 145 (*) 120 (**)

Maximum koppel (EG) (kgm) 8,9 14,8 14,8 (*) 12,2 (**)

overeenkomstig motortoerental (tpm) 3500 1900 2000 (*) 1750 (**)

Bougies NGK LKR7DI-12 NGK LKR9EI-8 NGK ILKR9G8

Brandstof Loodvrije benzine 95 RON

(Specificatie EN228)Loodvrije benzine 95 RON

(Specificatie EN228)

(*) SPORT-functie

(**) NORMAL-functie

Page 118: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

116

ALGEMENE INFORMATIE 0.9TwinAir 60 pk (*) 0.9TwinAir 80 pk (*)

Motorcode 312A6000 312A5000

Cyclus Otto Otto

Aantal en opstelling cilinders 2 in lijn 2 in lijn

Boring en slag zuigers (mm) 83,5 x 88 83,5 x 88

Cilinderinhoud (cm3) 964 875

Compressieverhouding 11,1 : 1 10 ± 02 : 1

Maximum vermogen (EG) (kW) 44 59

Maximum vermogen (EG) (pk) 60 80

overeenkomstig motortoerental (tpm) 6250 5500

Maximum koppel (EG) (Nm) 88 145

Maximum koppel (EG) (kgm) 8,9 14,8

overeenkomstig motortoerental (tpm) 3500 1900

Bougies NGK T20182U NGK LKR9CI-8 oppure NGK PLKR9C8

Brandstof Loodvrije benzine 95 RON

(Specificatie EN228)

Loodvrije benzine 95 RON

(Specificatie EN228)

(*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten

Page 119: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

117

ALGEMENE INFORMATIE 1.2 8V 69 pk LPG 1.2 8V 69 pk 1.4 16V 100 pk (*)

Motorcode 169A4000 169A4000 169A3000

Cyclus Otto Otto Otto

Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn 4 in lijn

Boring en slag zuigers (mm) 70,8 x 78,86 70,8 x 78,86 72 x 84

Cilinderinhoud (cm3) 1242 1242 1368

Compressieverhouding 11,1 : 1 11,1 : 1 10,8 : 1

Maximum vermogen (EG) (kW) 51 51 73,5

Maximum vermogen (EG) (pk) 69 69 100

overeenkomstig motortoerental (tpm) 5500 5500 6000

Maximum koppel (EG) (Nm) 102 102 131

Maximum koppel (EG) (kgm) 10,4 10,4 13,4

overeenkomstig motortoerental (tpm) 3000 3000 4250

Bougies NGK ZKR7AI-8 NGK ZKR7A-10 NGK DCPR7EN-10Champion RA8MC x 4

BrandstofLPG

Loodvrije benzine 95 RON

(Specificatie EN228)Loodvrije benzine 95 RON

(Specificatie EN228)

(*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten

Page 120: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

118

ALGEMENE INFORMATIE 1.3 16V Multijet 75 pk 1.3 16V Multijet 95 pk

Motorcode 169A1000 199B1000

Cyclus Diesel Diesel

Aantal en opstelling cilinders 4 in lijn 4 in lijn

Boring en slag zuigers (mm) 69,6 x 82 69,6 x 82

Cilinderinhoud (cm3) 1248 1248

Compressieverhouding 17,6 : 1 16,8 : 1

Maximum vermogen (EG) (kW) 55 70

Maximum vermogen (EG) (pk) 75 95

overeenkomstig motortoerental (tpm) 4000 4000

Maximum koppel (EG) (Nm) 145 200

Maximum koppel (EG) (kgm) 14,8 20,4

overeenkomstig motortoerental (tpm) 1500 1500

Brandstof Diesel voor motorvoertuigen

(EN590-specificatie)Diesel voor motorvoertuigen

(EN590-specificatie)

(*) Voor bepaalde uitvoeringen/markten

Page 121: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

119

0.9 TwinAir 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1407

60 pk* - 65 pk 1414 � 1048 �

0.9 TwinAir 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1407

80 pk* - 85 pk - 105 pk 1414 � 1048 �

1.2 8V 69 pk 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1407

1.4 16V 100 pk* 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1408

1414 �

1.3 Multijet 3546 703 2300 543 1488 � 1413 1627 1407

75 pk - 95 pk

Versies A B C D E F G I

� Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine variaties in de afmetingen voorkomen. � Met 195/45 R16 banden

* Voor bepaalde versies/markten

127 DVDF0S080c

AFMETINGEN

De afmetingen in fig. 127 zijn uitgedrukt in millimeters en hebben betrekking op een auto die met originele banden is uitgerust.

De hoogte heeft betrekking op een onbeladen auto.

Page 122: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

120

0.9 TwinAir 60 pk* 5½Jx14H2-ET35 165/65 R 14 79 T 165/65 R 14 79Q (M+S)

5½Jx14H2-ET35 175/65 R 14 82T 175/65 R 14 82Q (M+S)

4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82T � 185/55 R15 82Q (M+S)

6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R 16 84T � 195/45 R 16 84Q (M+S)

0.9 TwinAir 65 pk 5½Jx14H2-ET35 175/65 R 14 82 T 175/65 R 14 82Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M

0.9 TwinAir 80 pk* 6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82T � 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P

0.9 TwinAir 85 pk 6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R 16 84T � 195/45 R 16 84Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 R14 80P

0.9 TwinAir 105 pk 6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82H � 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P

6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84H � 195/45 R16 84Q (M+S)

4.00Bx14 ET43 135x80 B14 80P

Versies VelgenStandaard-

banden

Sneeuw-

banden

Noodreservewiel �

WIELEN 29), 31), 38), 41) 12)

Velg Band

4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M

� * Voor bepaalde versies/markten � Lichtmetalen velg � Geen sneeuwkettingen mogelijk

VELGEN EN BANDEN

WAARSCHUWING Als de gegevens in dit instructieboek afwijken van die van het kentekenbewijs, moet men zich uitsluitendaan de gegevens van het kentekenbewijs houden. Voor de rijveiligheid moeten de voorgeschreven afmetingen aangehoudenworden. Monteer banden van hetzelfde merk en type op alle wielen.

WAARSCHUWING Monteer geen binnenbanden in tubeless banden.

WIELUITLIJNING

Toespoor voorwiel 0,5 ± 1 mm De waarden hebben betrekking op een rijklaar voertuig

Page 123: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

121

1.2 8V 69 pk 5½Jx14H2-ET35 � 165/65 R14 79T � 165/65 R14 79Q (M+S) �

4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S)

4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M

6½Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82T � 185/55 R15 82Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M

6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84T � 195/45 R16 84Q (M+S)

1.4 16V 100 pk� 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82H 175/65 R14 82Q (M+S)

4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82H � 185/55 R15 82Q (M+S)

4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M

6Jx15H2-ET40 185/55 R15 82H � 185/55 R15 82Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M

6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84H � 195/45 R16 84Q (M+S)

1.3 16V Multijet 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82H 175/65 R14 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P

75 pk

6Jx15H2-ET35/40 � 185/55 R15 82H � 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M

6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84H � 195/45 R16 84Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M

1.3 16V Multijet 5½Jx14H2-ET35 175/65 R14 82T 175/65 R14 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84P

95 pk

6Jx15H2-ET35 � 185/55 R15 82T � 185/55 R15 82Q (M+S) 4.00Bx14 ET43 135x80 R14 84M

6½Jx16H2-ET35 � 195/45 R16 84T � 195/45 R16 84Q (M+S)4.00Bx14 ET43 135x80 B14 84M

Versies VelgenStandaard-

banden

Sneeuw-

banden

Noodreservewiel �

Velg Band

� Voor bepaalde versies/markten � Lichtmetalen velg � Geen sneeuwkettingen mogelijk

� Voor versies zonder elektrische stuurbekrachtiging

Page 124: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

122

165/65 R14 79T 2,0 2,0 2,2 2,2

175/65 R14 82T 2,0 � / 2,2 � 2,0 2,2 � / 2,3 � 2,2

175/65 R14 82H 2,2 2,0 2,3 2,2

185/55 R15 82T 2,2 2,1 2,3 2,3 2,8

185/55 R15 82H 2,2 2,1 2,3 2,3

195/45 R16 84T 2,2 2,1 2,4 2,3

195/45 R16 84H 2,2 2,1 2,4 2,3

Banden

Gemiddelde belading (bar)

achtervoor

Volle belading (bar)

achtervoor

Noodreservewiel �(bar)

� Voor bepaalde versies/markten � Voor 1.2 8V versies � Voor 0.9 TwinAir 60 pk, 65 pk, 80 pk, 85 pk en 1.3 MultiJet versies

BANDENSPANNING 32), 38)

Bij warme banden moet de bandenspanning +0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de

bandenspanning opnieuw als de banden koud zijn.

SNEEUWKETTINGEN 12)

Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften in elk land voldoen. Sneeuwkettingen mogen alleenop de banden van de voorwielen (aandrijfwielen) gemonteerd worden. Controleer de spanning van de sneeuwkettingen naenkele tientallen meters rijden.

BELANGRIJK Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel worden gemonteerd. Als er een voorband lek is,vervang dan een achterwiel door het noodreservewiel en monteer het achterwiel op de vooras. Op die manier kunnen, mettwee normale aandrijfwielen aan de voorkant, sneeuwkettingen gemonteerd worden.

Page 125: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

123

WINTERBANDEN 29)

De winterbanden moeten dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden.

Monteer op de vier wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en hetremmen en voor een betere bestuurbaarheid.

Denk eraan dat de draairichting van de banden niet omgedraaid mag worden.

De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen drastisch wanneer de profieldiepte minder is dan 4 mm.

Vervang ze in dat geval.

Door hun specifieke eigenschappen zijn de prestaties van winterbanden onder normale omstandigheden of wanneer lang opde snelweg wordt gereden, lager dan die van de standaard gemonteerde banden.

Beperk het gebruik van winterbanden daarom uitsluitend tot de omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.

BELANGRIJK: Als winterbanden worden gebruikt met een maximum toegestane snelheid die lager is dan de topsnelheid vande auto (plus een marge van 5%), dan moet in het interieur een duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje worden geplaatstmet de maximum toegestane snelheid wanneer met winterbanden wordt gereden (conform de EU-richtlijnen).

0.9 TwinAir 65CV - 60 pk* 9,3

0.9 TwinAir 85CV - 80 pk* 9,3

0.9 TwinAir 105 pk 9,3

1.2 8V 69 pk 9,3

1.4 16V 100 pk* 10,8

1.3 16V Multijet 75 pk 9,3

1.3 16V Multijet 95 pk 10,8

* Voor bepaalde uitvoeringen/markten

STUURINRICHTING

Versioni Draaicirkel tussen stoepranden (m) Type

Tandheugelstuurinrichting met elektrischestuurbekrachtiging*

Page 126: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

124

0.9 TwinAir 60 pk* 157 (in vierde versnelling)

0.9 TwinAir 65 pk 159 (in vierde versnelling)

0.9 TwinAir 80 pk* 171

0.9 TwinAir 85 pk 173

0.9 TwinAir 105 pk 188

1.2 8V 69 pk 160

1.4 16V 100 pk* 182

1.3 16V MultiJet 75 pk 165

1.3 16V MultiJet 95 pk 180

* Voor bepaalde versies/markten

PRESTATIES

Max. snelheid in km/h na de eerste gebruiksperiode van de auto.

Versies km/h

Page 127: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

125

Leeggewicht

(met alle vloeistoffen,

brandstoftank

90% gevuld en

zonder opties): 865 905 930/940 � 970/980 � 940 980 865/900 � 905/940 �

Nuttig laadvermogen �

inclusief de bestuurder: 440 415 440 415 440 415 440 415

Maximum

toelaatbare belastingen �– vooras: 770 770 830 830 830 830 770 770

– achteras: 640 640 640 640 640 640 640 640

– totaal: 1305 1320 1370/1380 � 1385/1395 � 1380 1395 1305/1340 � 1320/1355 �

Trekgewichten

met geremde aanhanger: 800 800 800 800 800 800 800 800

ongeremde aanhanger: 400 400 400 400 400 400 400 400

Max. toelaatbare

kogeldruk met

geremde aanhanger: 60 60 60 60 60 60 60 60

Gewichten (kg)

0.9 TwinAir 60 pk* - 65 pk

0.9 TwinAir 105 pk 1.2 8V 69 pk

� Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd (bijv. schuifdak, trekhaak enz.) dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt,

omdat de max. belastingen niet mogen worden overschreden.

� Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de goederen zodanig over de

bagageruimte en/of laadvloer te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden.

� Dualogic versies.

* Voor bepaalde versies/markten

0.9 TwinAir 80 pk* - 85 pk

GEWICHTEN 12) 13)

Page 128: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

126

Leeggewicht

(met alle vloeistoffen, brandstoftank

90% gevuld en zonder opties): 930/940 � 970/980 � 980 1020 980 1020

Nuttig laadvermogen �

inclusief de bestuurder: 440 415 440 415 440 415

Maximum toelaatbare belastingen �– vooras: 830 830 830 830 830 830

– achteras: 640 640 640 640 640 640

– totaal: 1370/1380 � 1385/1395 � 1420 1435 1420 1435

Trekgewichten

met geremde aanhanger: 800 800 800 800 800 800

ongeremde aanhanger: 400 400 400 400 400 400

Max. toelaatbare

kogeldruk met

geremde aanhanger: 60 60 60 60 60 60

Gewichten (kg)

1.4 16V 100 pk* 1.3 16V Multijet 75 pk 1.3 16V Multijet 95 pk

� Als er speciale uitrustingen zijn gemonteerd (bijv. schuifdak, trekhaak enz.) dan stijgt het leeggewicht, waardoor het laadvermogen daalt,

omdat de max. belastingen niet mogen worden overschreden.

� Belastingen die niet overschreden mogen worden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker om de goederen zodanig over de

bagageruimte en/of laadvloer te verdelen, dat de maximum toelaatbare belastingen niet worden overschreden.

� Dualogic versies.

* Voor bepaalde versies/markten

Page 129: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

127

INHOUDEN 20), 37) 8), 19) 4)

Tankinhoud (liter): 35 35 35 35

Inclusief een reserve van (liter): 5 5 5 5

Koelsysteem motor (liter): 5.2 5.3 4.85 4.4

Carterpan (liter): 2.8 � 2.8 � 2.5 � 2.75 �

Carterpan en filter (liter): 3.2 � 3.2 � 2.8 � 2.90 �

Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter): 1,65 1,65 1,65� 1,65

Dualogic versnellingsbak hydraulisch bedieningssysteem (liter/kg): – 0.7/0.59 0.7/0.59 0.7/0.59

Hydraulisch remcircuit (kg): 0.55 0.55 0.55 0.55

Hydraulische koppelingsbediening (versies met stuur rechts): – – 0.100 0.100

Vloeistofreservoir ruitensproeiers/achterruitsproeier (liter): 2.5 2.5 2.5 2.5

* Wanneer de auto onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een 60/40 mengsel van PARAFLUUP en

gedemineraliseerd water.

** Voor bepaalde versies/markten

Benzine-uitvoeringen

0.9TwinAir60CV*65CV

0.9TwinAir80CV*85CV105CV

1.2 8V69CV

1.4 16V100CV*

Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen

Loodvrije benzine met octaangetal van ten

minste 95 RON (specificatie EN228)

Mengsel van 50% gedestilleerd water en 50%

PARAFLUUP (**)

SELENIA K P.E. �

SELENIA DIGITEK P.E. �

TUTELA TRANSMISSION TECHNYX

� TUTELA GEAR FORCE

TUTELA CAR CS SPEED

Specifieke olie met ATF DEXRON III

additieftype

TUTELA TOP 4

Mengsel van water en

TUTELA PROFESSIONAL SC35

Page 130: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

128

Tankinhoud (liter): 35 35

Inclusief een reserve van (liter): 5 5

Koelsysteem motor (liter): 6.3 6.3

Carterpan (liter): 2.8 2.8

Carterpan en filter (liter): 3.0 3.0

Versnellingsbak-/differentieelhuis (liter): 1.65 1.65

Hydraulisch remcircuit (kg): 0.55 0.55

Hydraulische koppelingsbediening (versies met stuur rechts): 0.120 –

Hydraulische koppelingsbediening (versies met stuur rechts): 2.5 2.,5

� Wanneer de auto gebruikt wordt onder extreem koude klimaatomstandigheden, wordt een mengsel van 60% PARAFLUUP en 40%

gedemineraliseerd water aanbevolen.

Dieselversies1.3 16V Multijet

75 pk1.3 16V Multijet

95 pkVoorgeschreven brandstof

en originele smeermiddelen

Diesel voor motorvoertuigen (EN590-

specificatie)

Mengsel van 50% gedestilleerd water en 50%

PARAFLUUP �

SELENIA WR P.E.

TUTELA TRANSMISSION TECHNYX

TUTELA TOP 4

Mengsel van water en

TUTELA PROFESSIONAL SC35

Maximum vulinhoud (inclusief reserve): 30,5 liter LPG

Deze waarde houdt reeds rekening met de limiet van 80% vulling en de reservevloeistof die nodig is voor de pomp en is de maximaal toegestane vulhoeveelheid. Bovendien kan deze maximum vulinhoud bij de diverse tankbeurten afwijken

wegens verschillen tussen de toevoerdrukwaarden bij de tankstations, pompen met verschillende toevoer-/blokkeringskenmerken, of een tank die niet helemaal leeg is.

LPG-versies

Page 131: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

129

Verversings-

interval

VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN 37) 19) 4)

Uw auto is voorzien van een motorolie die grondig ontwikkeld en getest is om aan de vereisten van het GeprogrammeerdOnderhoudsschema te voldoen. Constant gebruik van de voorgeschreven smeermiddelen garandeert de specificaties vanbrandstofverbruik en emissies. De kwaliteit van het smeermiddel is van essentieel belang voor de werking en de levensduur van de motor.

PRODUCTSPECIFICATIES

Smeermiddelen voor

1.2 8V 69 pk en 1.4 16V

100 pk* benzinemotoren

Smeermiddelen voor 0.9

TwinAir 60 pk*, 65 pk, 80 pk*,

85 pk en 105 pk benzinemotoren

Smeermiddelen voor

dieselmotoren

Smeermiddelen voor

benzine-/LPG-motoren

Beschermingsmiddel

voor radiateursSAE 5W-40 ACEA C3 volledig

synthetisch smeermiddel.

FIAT 9.55535-S2 kwalificatie.

SAE 0W-30 ACEA C2 volledig synthetisch

smeermiddel.

FIAT 9.55535-GS1 kwalificatie.

SAE 5W-30 ACEA C2 volledig synthetisch

smeermiddel.

FIAT 9.55535-S1 kwalificatie.

SAE 5W-40 ACEA C3 volledig synthetisch

smeermiddel.

FIAT 9.55535-T2 kwalificatie.

Roodgekleurd beschermingsmiddel met

antivrieswerking, op basis van geïnhibeerd

monoethyleenglycol met organische formule. Overtreft

CUNA NC 956-16, ASTM D 3306 specificaties.

FIAT 9.55523 kwalificatie.

SELENIA K P.E.

Contractual Technical

Reference No. F603.C07

SELENIA DIGITEK P.E.

Contractual Technical

Reference No. F020.B12

SELENIA WR P.E.

Contractual Technical

Reference No. F510.D07

SELENIA MULTIPOWER

GAS 5W-40

Contractual Technical

Reference No. F922.E09

PARAFLUUP �

Contractual Technical

Reference No. F101.M01

Volgens het

Geprogrammeerde

Onderhoudsschema

Volgens het

Geprogrammeerde

Onderhoudsschema

Volgens het

Geprogrammeerde

Onderhoudsschema

Volgens het

Geprogrammeerde

Onderhoudsschema

Gebruikspercentage

koelcircuit: 50% water 50%

PARAFLUUP �

Gebruik

Specificaties vloeistoffen en

smeermiddelen voor een correcte

werking van de auto

Originele vloeistoffen en

smeermiddelen

In noodgevallen kunnen voor het bijvullen, als er geen smeermiddelen met de voorgeschreven specificaties beschikbaar zijn, productengebruikt worden die minimaal voldoen aan de ACEA-specificaties; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegarandeerd.Voor 0.9 TwinAir-motoren uitsluitend smeermiddelen met aangegeven SAE waarde en specificaties gebruiken.

� BELANGRIJK Gebruik geen vloeistoffen met afwijkende specificaties voor bijvullen of mengen.� Wanneer de auto onder bijzonder extreme klimaatomstandigheden wordt gebruikt, adviseren wij een 60/40 mengsel van PARAFLUUP en

gedemineraliseerd water.

* Voor bepaalde versies/markten

Page 132: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

130

Remvloeistof

Additief voor

diesel

Vloeistof voor

ruitensproeiers/

achterruitsproeier

* Voor bepaalde versies/markten

Gebruik

SAE 75W-85 synthetisch smeermiddel.FIAT 9.55550-MX3 kwalificatie

SAE 75W volledig synthetisch smeermiddel.FIAT 9.55550-MZ6 kwalificatie

Speciale vloeistof voor elektrohydraulische actuatoren selectie overbrengingsverhouding FIAT 9.55550-SA1 kwalificatie

Vet met molybdeendisulfide, voor gebruik op hogetemperaturen. FIAT 9.55580 kwalificatie. Consistentie N.L.G.I. 1-2.

Vet met een lage wrijvingscoëfficiënt voorhomokinetische koppelingen. FIAT 9.55580 kwalificatie.N.L.G.I. 0-1 consistentie.

Synthetisch vet op basis van polyureum voor hogetemperaturen. FIAT 9.55580 kwalificatie. Consistentie NL.G.I. 2.

Synthetische vloeistof, F.M.V.S.S. no. 116 DOT4,ISO 4925, SAE J1704, CUNA NC 956-01. FIAT9.55597 kwalificatie.

Additief voor dieselolie met antivries enbeschermende werking voor dieselmotoren.

Mengsel van alcohol, water en oppervlakte-actieve stoffen CUNA NC 956-II. FIAT 9.55522 kwalificatie.

TUTELA CAR TECHNYX Contractual Technical Reference No. F010.B05

TUTELA TRANSMISSION GEARFORCEContractual Technical Reference No. F002.F10(1.2 8V versies )

TUTELA CS SPEEDContractual Technical Reference No. F005.F98

TUTELA ALL STARContractual Technical Reference No. F702.G07

TUTELA STAR 700Contractual Technical Reference No. F701.C07

TUTELA STAR 325Contractual Technical Reference No. F301.D03

TUTELA TOP 4Contractual Technical Reference No. F001.A93

TUTELA DIESEL ART - ContractualTechnical Reference No. F601.L06

TUTELA PROFESSIONAL SC35 Contractual Technical Reference No. F201.D02

Handgeschakeldeversnellingsbak endifferentieel

Smeermiddel voorelektrohydraulischeactuator

Homokinetischekoppelingen aan wielzijde

Homokinetischekoppelingen aandifferentieelzijde (behalve1.4 16V 100 pk versies*)

Homokinetische koppelingenaan differentieelzijde (1.4 16V 100 HP versies*)

Hydraulisch remsysteemen koppelingsbediening

Te mengen met diesel 25 cc per 10 liter

Verdund of onverdund gebruiken voorruitenwissers/ruitensproeiers

Gebruik

Specificaties vloeistoffen en

smeermiddelen voor een correcte

werking van de auto

Originele vloeistoffen en

smeermiddelen

Smeermiddelen

en vetten voor

krachtoverbrengingen

Page 133: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

131

BRANDSTOFVERBRUIK - CO2-EMISSIE

De gegevens over het brandstofverbruik die vermeld zijn in de tabel zijn bepaald op basis van de typegoedkeuringstests inovereenstemming met specifieke Europese Richtlijnen.

CO2-emissie en verbruik VOLGENS DE HUIDIGE EUROPESE RICHTLIJN

0.9 TwinAir 60 pk Start&Stop* 4.6 3.4 3.8 88

0.9 TwinAir 65 pk 5.2 / 5.1 � 3.6 / 3.5 � 4.2 / 4.1 � 97 / 95 �

0.9 TwinAir 80 pk Start&Stop* 4.5 3.4 3.8 88

0.9 TwinAir 85 pk 4.7 3.6 4.0 92

0.9 TwinAir 85 pk Dualogic 4.6 / 4.4 � 3.6 4.0 / 3.9 � 92 / 90 �

0.9 TwinAir 105 pk 5.5 3.5 4.2 99

1.2 8V 69 pk 6.4 4.3 5.1 117

1.2 8V 69 pk Start&Stop 5.7 4.3 4.8 111

1.2 8V 69 pk Dualogic 6.2 4.3 5.0 113

1.2 8V 69 pk Dualogic Start&Stop 5.6 4.1 4.7 108

1.4 16V 100 pk* 7.7 5.1 6.1 140

1.4 16V 100 pk Start&Stop* 7.2 5.0 5.8 135

1.4 16V 100 pk Dualogic* 7.1 5.0 5.8 135

1.4 16V 100 pk Dualogic Start&Stop* 6.7 5.0 5.6 130

1.3 16V MultiJet 75 pk 5.3 3.6 4.2 110

1.3 16V MultiJet 95 pk Start&Stop 4.7 3.1 3.7 97

LPG 8.2 5.6 6.6 106

Versies Stad

liter/100 kmBuitenwegenliter/100 km

Gecombineerdliter/100 km

CO2-emissie (g/km)

� * Voor bepaalde versies/markten � 500C versies

De verbruikscijfers in de tabel hebben betrekking op de AUTO-ECO-werkingslogica van de 1.2 8V Dualogic en de AUTO-werkingslogica van de 1.4 16V Dualogic.

De CO2-emissieniveaus in de tabel hebben betrekking op het gecombineerde verbruik.

Page 134: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

TE

CH

NIS

CH

E G

EG

EV

EN

S

132

RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN

HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR

Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen

en de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn. Om de klanten de best mogelijke service te garanderen in

overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van

voertuigen aan het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun voertuig aan het einde van zijn

levensduur zonder extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan worden ingeleverd

zonder kosten voor de laatste houder of eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft.

Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u zich tot een van onze dealers of tot

een bevoegd FCA inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn zorgvuldig geselecteerd en bieden

kwaliteitservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte auto’s met respect voor het milieu.

Meer informatie over deze centra voor inzameling en verwerking kunt u vinden bij het FCA Servicenetwerk of door het

nummer te bellen in het Garantieboekje of door de websites van de verschillende FCA-merken te raadplegen.

Page 135: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

133

WAARSCHUWINGEN EN AANBEVELINGENWij adviseren u om de volgende informatie zorgvuldig door te lezen.

Wij adviseren om in een noodsituatie het gratis telefoonnummer te bellen dat in het garantieboekje is vermeld.

U kunt zich ook verbinden met de site www.fiat500.com om de dichtstbijzijnde dealer van het Fiat Servicenetwerk te zoeken.

(WORDT VERVOLGD)

1) CONTACTSLOT

• Verwijder de sleutel nooit terwijl de auto rijdt. Het stuurwiel zalautomatisch vergrendeld worden zodra eraan gedraaid wordt. Ditgeldt ook voor voertuigen die gesleept worden.

• Het is ten strengste verboden om aftermarket-werkzaamhedenuit te voeren waarbij wijzigingen aan de stuurinrichting of destuurkolom betrokken zijn (bijv. installatie van een alarmsysteem).Zulke werkzaamheden kunnen de prestaties van het systeem, degarantie en de veiligheid in gevaar brengen waardoor het voertuigniet meer aan de typegoedkeuring voldoet.

• Als er geknoeid is aan het contactslot (bijv. een poging totdiefstal), laat het dan controleren bij het Fiat Servicenetwerkalvorens weer te gaan rijden.

• Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordtverlaten, om te voorkomen dat iemand per ongeluk debedieningselementen gebruikt. Vergeet niet de handrem aan tetrekken. Als het voertuig hellingopwaarts geparkeerd wordt,schakel dan de eerste versnelling in, als het voertuighellingafwaarts staat, schakel dan de achteruitversnelling in. Laatkinderen nooit zonder toezicht in de auto achter.

2) INSTELLINGEN Het verstellen van stoelen, hoofdsteunen,stuurwiel of achteruitkijkspiegels mag uitsluitend plaatsvinden bijstilstaande auto en afgezette motor.

3) STOELEN

• Controleer na het loslaten van de hendel of de stoel goedvergrendeld is door hem naar voren en naar achteren te schuiven.Als de stoel niet geblokkeerd is, kan hij plotseling verschuiven metmogelijk verlies van controle over de auto tot gevolg.

4) HOOFDSTEUNEN

• De verstelling mag alleen bij stilstaande auto en uitgeschakelde

motor gebeuren. De hoofdsteunen moeten zodanig versteld worden

dat ze de achterkant van het hoofd en niet de nek ondersteunen.

Alleen in die stand oefenen ze hun beschermende werking uit.

• Voor een optimale bescherming van de hoofdsteun, moet de

rugleuning zo zijn ingesteld dat men rechtop zit en het hoofd zich

zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.

5) ACHTERUITKIJKSPIEGELS

Omdat de buitenspiegels gebogen zijn, kunnen zij uw perceptie

van de afstand enigszins wijzigen. Tijdens het rijden moeten deze

spiegels altijd in geopende stand staan.

6) DAGRIJLICHTEN (DRL)

• De dagrijlichten zijn een alternatief voor het dimlicht tijdens het

rijden overdag. Ze moeten gebruikt worden in landen waar het

verplicht is te rijden met ingeschakelde verlichting en toegestaan in

landen waar dit niet verplicht is.

• De dagrijlichten mogen het dimlicht niet vervangen tijdens het

rijden in het donker en in tunnels.

• Het gebruik van de dagrijlichten wordt geregeld door de

wegenverkeerswetgeving van het land waar u rijdt. Houd u aan de

wettelijke voorschriften.

7) AFSLUITER VAN DE BRANDSTOFTOEVOER

Als na een botsing een brandstoflucht wordt geroken of

brandstoflekkage wordt geconstateerd, dan mag het systeem niet

opnieuw ingeschakeld worden om brand te voorkomen.

Page 136: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

WA

AR

SC

HU

WIN

GE

N E

N A

AN

BE

VE

LIN

GE

N

134(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

8) INTERIEURUITRUSTING

• De aansteker wordt zeer heet.

Hanteer hem voorzichtig en sta het gebruik niet aan kinderen

toe om het risico van brand of brandwonden te

voorkomen. Controleer na gebruik altijd of de aansteker is

uitgeschakeld.

• Het stopcontact (aansteker) is geschikt voor accessoires met

een maximum vermogen van 180 W (maximum stroomverbruik

15 A).

• Rijd nooit met open opbergvakken: ze kunnen de passagier

in geval van een botsing verwonden.

9) SCHUIFDAK - ELEKTRISCH CABRIODAK -

ELEKTRISCHE RUITBEDIENING

Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als de auto wordt

verlaten om te voorkomen dat onverwachtse inschakeling van

deze voorzieningen gevaar oplevert voor de achtergebleven

passagiers: oneigenlijk gebruik kan gevaarlijk zijn.

Controleer voor en tijdens het bedienen altijd of de passagiers

niet kunnen worden verwond door de bewegende onderdelen

of door voorwerpen die door deze onderdelen worden

meegesleept of geraakt.

10) CABRIODAK

• Houd de handen altijd uit de buurt van het

vouwdakmechanisme wanneer het vouwdak geopend of

gesloten wordt of wanneer het gestopt maar nog niet volledig

geopend of gesloten is. Dit kan leiden tot beschadiging van het

vouwdak of letsel.

• Houd kinderen uit de buurt van de bewegingszone van het

cabriodak tijdens het openen en sluiten.

11) PORTIEREN

Controleer, voordat er een portier geopend wordt, of dit op een

veilige manier kan gebeuren. Open de portieren uitsluitend bij

stilstaande auto.

12) BAGAGERUIMTE

• Overschrijd nooit de maximaal toegestane belading van de

bagageruimte (zie hoofdstuk "Technische gegevens”. Zorg er

tevens voor dat voorwerpen die in de bagageruimte zijn

geplaatst, goed vastgezet zijn om te voorkomen dat deze na

plotseling remmen naar voren komen, waardoor passagiers

gewond zouden kunnen raken.

• Rijd niet met een open achterklep: de uitlaatgassen kunnen in

het interieur komen.

• Als in een gebied wordt gereden waar weinig tankstations

aanwezig zijn en men benzine in een tankje wil meenemen, moet dit

overeenkomstig de geldende voorschriften en in een goedgekeurd

tankje gebeuren dat op passende wijze is vastgezet. Maar hoe dan

ook zal het risico op brand bij een ongeval toenemen.

• Let er bij het openen van de achterklep op dat er geen

mogelijke op het imperiaal geplaatste voorwerpen geraakt

worden.

13) IMPERIAAL/SKIDRAGER

• Neem altijd de wettelijke voorschriften inzake de maximale

afmetingen in acht.

• Overschrijd nooit de maximum toegestane belastingen; zie

hoofdstuk “Technische gegevens”.

• Verdeel de lading gelijkmatig en houd bij het rijden rekening met

een verhoogde zijwindgevoeligheid. Controleer na enkele

kilometers of de bouten van de bevestigingspunten nog goed zijn

vastgedraaid.

Page 137: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

135(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

14) ABS-SYSTEEM – ESC-SYSTEEM

• Het ABS benut zoveel mogelijk de beschikbare grip maar kan

hem niet verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op gladde

weggedeelten en neem geen onnodige risico’s.

• Wanneer het ABS in werking treedt en er een trilling van het

rempedaal voelbaar is, uw voet niet van het rempedaal halen

maar het goed ingetrapt houden; zo zorgt het systeem voor de

kortste remweg afhankelijk van de conditie van het wegdek.

• Het ABS wordt ingeschakeld wanneer de griplimiet van de

banden op het wegoppervlak wordt bereikt: minder uw snelheid

op basis van de beschikbare grip.

• Een inrijperiode van circa 500 km is vereist om het beste uit

het remsysteem te halen: vermijd tijdens deze periode bruusk,

herhaaldelijk of langdurig remmen.

• Het ASR-systeem kan niet de door het wegdek geboden grip

boven de limieten van de natuurkundige wetten laten toenemen.

• Het ASR-systeem kan geen ongelukken voorkomen,

waaronder ongelukken wegens overmatige snelheid in bochten,

rijden op wegdek met weinig grip of aquaplaning.

• De capaciteiten van het ASR-systeem mogen nooit op

onverantwoorde en gevaarlijke wijze worden uitgetest, waardoor

de persoonlijke veiligheid en die van anderen in gevaar komt.

• Bij de inwerkingtreding van de Mechanical Brake Assist kan

geluid hoorbaar zijn. Dit is een normaal verschijnsel . Houd in elk

geval het rempedaal goed ingetrapt.

• Wanneer alleen het lampje xop het instrumentenpaneel gaat

branden en er op het multifunctionele display tevens een bericht

verschijnt (voor bepaalde versies/markten), breng het voertuig

dan onmiddellijk tot stilstand en neem contact op met de

dichtstbijzijnde werkplaats van het Fiat Servicenetwerk.

Vloeistoflekkage uit het hydraulische systeem brengt de werking

van zowel het normale remsysteem als het ABS in gevaar.

• Neem nooit onnodige en onverantwoorde risico's, ook al is uw

voertuig uitgerust met een ESC-systeem. Uw rijstijl moet altijd

aangepast zijn aan de wegcondities, het zicht en het verkeer.

De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt uiteindelijk

altijd bij de bestuurder.

• Ook als het noodreservewiel (daar waar aanwezig) wordt

gebruikt, blijven de ABS-, ASR- en ESC-systemen werken.

Onthoud altijd dat het noodreservewiel kleiner is dan een normale

band, waardoor het minder grip levert. Voor een goede werking

van de ABS-, ESC- en ASR-systemen is het van groot belang

dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn, dat

ze in perfecte staat verkeren en vooral van het aanbevolen type,

merk en maat zijn

15) MOTORKAP

• Controleer alvorens de motorkap te openen of de armen van

de ruitenwissers tegen de ruit liggen.

• Onjuiste plaatsing van de steunstang kan een plotselinge val

van de motorkap veroorzaken. Verricht deze handelingen

uitsluitend bij stilstaande auto.

• Wees voorzichtig bij het uitvoeren van werkzaamheden in de

motorruimte wanneer de motor heet is om brandwonden te

voorkomen. Plaats de handen niet in de buurt van de ventilator,

omdat deze ook ingeschakeld kan worden als de sleutel niet in

het contactslot zit. Wacht tot de motor is afgekoeld.

• Pas op voor sjaals, dassen of loszittende kledingstukken.

Deze kunnen door de bewegende onderdelen worden

vastgegrepen, met ernstig risico voor de drager.

• Voor de rijveiligheid moet de motorkap tijdens het rijden altijd

perfect gesloten zijn. Controleer dus altijd of de motorkap goed

gesloten en vergrendeld is. Mocht u tijdens het rijden merken dat

de motorkap niet goed vergrendeld is, stop dan onmiddellijk en

sluit de motorkap op de correcte manier.

Page 138: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

WA

AR

SC

HU

WIN

GE

N E

N A

AN

BE

VE

LIN

GE

N

136(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

16) BEDIENINGSELEMENTEN

• Het is ten strengste verboden om aftermarket-

werkzaamheden uit te voeren waarbij wijzigingen aan de

stuurinrichting of de stuurkolom betrokken zijn (bijv. installatie

van een alarmsysteem). Zulke werkzaamheden kunnen de

prestaties van het systeem beïnvloeden, de garantie ongeldig

maken, de veiligheid ernstig in gevaar brengen waardoor het

voertuig niet meer aan de typegoedkeuring voldoet het voertuig.

• Zet altijd de motor uit en verwijder de sleutel uit het

contactslot om het stuurslot in te schakelen alvorens

onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Dit is met name

belangrijk wanneer de wielen van de auto de grond niet raken.

Als dit niet mogelijk is (bijv. omdat de contactsleutel in de stand

MAR moet staan of als de motor moet blijven lopen), moet de

hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden

verwijderd.

17) PARKEERSENSOREN

De aansprakelijkheid voor het parkeren en andere gevaarlijke

manoeuvres ligt altijd en in elk geval bij de bestuurder. Controleer

tijdens deze manoeuvres altijd of er geen mensen (vooral

kinderen) of dieren in het manoeuvregebied aanwezig zijn.

De parkeersensoren zijn ontworpen om de bestuurder te

assisteren die echter nooit zijn aandacht mag laten verslappen

tijdens potentieel gevaarlijk manoeuvres, ook al worden ze op

lage snelheid uitgevoerd.

18) START&STOP SYSTEEM

• Laat de accu uitsluitend vervangen bij een werkplaats van het

Fiat Servicenetwerk. Vervang de accu door een exemplaar van

hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met dezelfde specificaties.

• Controleer alvorens de motorkap te openen of de motor is afgezet

en of de contactsleutel in de stand STOP staat. Volg de instructies

op die zijn aangegeven op het plaatje op de voorste traverse.

Wij adviseren om de contactsleutel te verwijderen als er zich nog

inzittenden in de auto bevinden. Alle inzittenden moeten uit de auto

stappen nadat de contactsleutel is uitgenomen of naar de STOP-

stand is gedraaid. Controleer tijdens het tanken of de motor is

afgezet en of de contactsleutel in de STOP-stand staat.

• Als bij voertuigen met een Dualogic versnellingsbak de motor

automatisch op een helling is afgezet, dan moet hij gestart worden

door de versnellingspook naar + of – te verplaatsen zonder het

rempedaal los te laten. Bij voertuigen met een Dualogic

versnellingsbak waar ook de Hill Holder-functie aanwezig is, zal bij

het stoppen van de auto op een helling de motor niet automatisch

afgezet worden, om de Hill Holder-functie beschikbaar te stellen -

die alleen werkt als de motor draait.

• Als een comfortabele temperatuur prioritair is, dan kan het

Start&Stop-systeem worden uitgeschakeld zodat de

klimaatregeling kan blijven werken.

19) OPTIONELE ACCESSOIRES

Let op bij het monteren van aanvullende spoilers, lichtmetalen

velgen of niet originele wieldeksels: deze kunnen namelijk de

ventilatie van de remmen beperken, wat de remefficiëntie tijdens

hard remmen, herhaald remmen en op lange afdalingen

beïnvloedt. Let erop dat de slag van de pedalen nergens door

wordt belemmerd (matten, enz.).

20) BRANDSTOF TANKEN

• Breng geen open vuur of brandende sigaretten in de buurt van de

vulopening van de tank: brandgevaar. Kom niet te dicht met het

gezicht bij de vulopening, om geen schadelijke dampen in te ademen.

• De katalysator bereikt tijdens de normale werking zeer hoge

temperaturen. Parkeer het voertuig dus niet op licht ontvlambaar

materiaal (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.):

brandgevaar.

Page 139: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

137(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

21) VEILIGHEIDSGORDELS - GORDELSPANNERS

• Druk tijdens het rijden niet op de knop om de veiligheidsgordel

te openen.

• Onthoud dat passagiers op de achterbank die geen gordel

dragen bij een ongeval blootgesteld worden aan een groot risico

en bovendien gevaar opleveren voor de inzittenden voorin.

• De gordelspanner is voor eenmalig gebruik bestemd. Neem

contact op met het Fiat Servicenetwerk om de gordelspanners

te laten vervangen nadat ze in werking zijn getreden.

• Voor maximale veiligheid moet de rugleuning rechtop gezet

worden, moet men goed tegen de rugleuning aanzitten en moet

de gordel goed aansluiten op de borst en het bekken. Draag

altijd veiligheidsgordels, zowel voor- als achterin.

• Rijden zonder veiligheidsgordels doet bij een ongeval het risico

op ernstige verwondingen toenemen en kan zelfs de dood tot

gevolg hebben.

• Het is ten strengste verboden onderdelen van de

veiligheidsgordel of gordelspanner te demonteren of aan te

passen. Werkzaamheden aan deze onderdelen moeten worden

uitgevoerd door gekwalificeerd en bevoegd personeel. Wend u

altijd tot het Fiat Servicenetwerk.

• Nadat een gordel aan een zware belasting is blootgesteld

(bijvoorbeeld bij een ongeval), moet de gordel compleet met de

verankeringen, bevestigingsbouten en de gordelspanner worden

vervangen. Ook als er geen zichtbare schade is, kan de gordel

toch verzwakt zijn.

22) KINDEREN VEIILIG VERVOEREN

• ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de

rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve

passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag

ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.

Het wordt geadviseerd kinderen altijd in kinderzitjes op de

achterbank te vervoeren, bij een ongeval biedt de achterbank de

meeste bescherming in geval van een ongeval.

• Als een kind op de voorstoel in een tegen de rijrichting

gemonteerd kinderzitje vervoerd moet worden, dan is het verplicht

om de frontairbag aan passagierszijde uit te schakelen; verzeker u

ervan dat deze daadwerkelijk uitgeschakeld is door te controleren

of het speciale waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel

brandt (zie "Frontairbag passagierszijde" in het hoofdstuk

"Frontairbags"). De passagiersstoel moet tevens zo ver mogelijk

naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje

eventueel in aanraking komt met het dashboard.

• Op de zonneklep is een etiket met symbolen aangebracht dat

eraan herinnert dat de airbag verplicht uitgeschakeld moet worden

als een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de voorstoel

wordt gemonteerd. Neem altijd de aanwijzingen op de zonneklep

aan passagierszijde in acht (zie de paragraaf “Frontairbags”).

• Verstel de voorste passagiersstoel of de achterbank niet als er

een kind op zit of als het kind in een speciaal kinderzitje zit.

23) MONTAGE ISOFIX-KINDERZITJE

• Monteer het kinderzitje overeenkomstig de aanwijzingen, die

verplicht moeten worden bijgesloten voor dit type

veiligheidssysteem.

• Er zijn kinderzitjes met Isofix bevestigingen beschikbaar,

waarmee ze veilig aan de stoel verankerd kunnen worden zonder

de veiligheidsgordels van de auto te gebruiken. Zie voor dit type

kinderzitjes paragraaf "Inbouwvoorbereiding Isofix kinderzitje" in het

hoofdstuk "Veiligheid".

• Als een Universeel Isofix kinderzitje niet aan alle drie de

verankeringspunten is vastgemaakt, zal het kinderzitje het kind niet

goed kunnen beschermen. Tijdens een ongeval zou het kind

ernstig of dodelijk gewond kunnen raken.

Page 140: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

WA

AR

SC

HU

WIN

GE

N E

N A

AN

BE

VE

LIN

GE

N

138(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

• Monteer het kinderzitje alleen bij stilstaand voertuig.

Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als

de vergrendeling hoorbaar vastklikt. De instructies voor

montage, demontage en plaatsing moeten in elk geval worden

opgevolgd. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze

instructies bij het kinderzitje te leveren.

24) AIRBAGS

• Breng geen stickers of andere voorwerpen op het stuurwiel,

op het dashboard in de zone van de passagiersairbag, op de

zijkant van de dakbekleding en op de stoelen aan. Plaats nooit

voorwerpen (bijv. mobiele telefoons) op het dashboard aan

passagierszijde, omdat deze het correct openen van de airbag

kunnen hinderen en tevens de inzittenden ernstig kunnen

verwonden.

ERNSTIG GEVAAR: Plaats NOOIT een kinderzitje tegen de

rijrichting in op de passagiersstoel van auto's met een actieve

passagiersairbag. Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag

ernstig letsel en zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.

Daarom moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden

als een kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op

de voorste passagiersstoel. Bovendien moet de voorste

passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven

om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt

met het dashboard. Schakel de passagiersairbag onmiddellijk

weer in als het kinderzitje is verwijderd.

• Plaats NOOIT een kinderzitje achterstevoren op de

passagiersstoel van auto's met een actieve passagiersairbag.

Bij een ongeval, hoe klein ook, kan de airbag ernstig letsel en

zelfs de dood van het kind tot gevolg hebben.

• Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het

portier, de ruiten of in het gebied van de hoofdairbag om

mogelijke verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen.

Steek nooit uw hoofd, armen of ellebogen uit het raam.

• Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het lampje ¬

niet gaat branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er

mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen

de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een

ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, op verkeerde wijze

geactiveerd worden. Laat het systeem controleren door het Fiat

Servicenetwerk alvorens verder te rijden.

• Gebruik geen stoelhoezen op voorstoelen met zijairbags.

• Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd

niets in de mond (pijp, pen, enz.): deze kunnen ernstig letsel

veroorzaken als de airbag in werking treedt.

• Rijd altijd met de handen op de stuurwielrand zodat de airbag

indien nodig ongehinderd opgeblazen kan worden. Rijd niet met

voorover gebogen lichaam. Houd de rug goed rechtop tegen de

rugleuning gedrukt.

• Laat na diefstal of poging tot diefstal, vandalisme of

overstromingen het airbagsysteem door het Fiat Servicenetwerk

controleren.

• Wanneer de contactsleutel is ingebracht en naar de stand MAR

is gedraaid, kunnen de airbags ook geactiveerd worden als de

stilstaande auto door een andere auto wordt aangereden, ook al

is de motor afgezet. Daarom mag, wanneer de passagiersairbag

is ingeschakeld, en ook al staat de auto stil, GEEN tegen de

rijrichting in gemonteerd kinderzitje op de voorstoel gemonteerd

worden. Als bij een botsing de airbag wordt opgeblazen, kan dit

leiden tot ernstig letsel en zelfs tot de dood van het kind. Daarom

moet de passagiersairbag altijd uitgeschakeld worden als een

kinderzitje tegen de rijrichting in gemonteerd wordt op de voorste

passagiersstoel. Bovendien moet de voorste passagiersstoel zo

ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat

het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.

Schakel de passagiersairbag onmiddellijk weer in als het

kinderzitje is verwijderd.

Page 141: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

139(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

• Het starten van de auto met een hulpaccu moet verricht

worden door ervaren personeel, omdat verkeerde handelingen

zeer sterke elektrische schokken kunnen veroorzaken.

• Accuvloeistof is giftig en corrosief: vermijd contact met huid en

ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een

goed geventileerde ruimte, ver van open vuur en vonken:

brand- en ontploffingsgevaar.

• Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerst de

accu om ontploffing ervan te voorkomen.

Als de accu bevroren is geweest, moet door vakbekwaam

personeel worden gecontroleerd of de cellen niet

beschadigd zijn en of de behuizing geen scheuren vertoont,

waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan

weglekken.

26) HANDREM

• De auto moet geblokkeerd zijn na enkele klikken van de hendel,

als dat niet het geval is, contact opnemen met het Fiat

Servicenetwerk om te hendel af te laten stellen.

• Laat kinderen nooit zonder toezicht in de auto achter.

Verwijder altijd de contactsleutel als de auto wordt verlaten en

neem deze mee.

27) GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE

VERSNELLINGSBAK

Trap het koppelingspedaal helemaal in om op juiste wijze te

schakelen. Om die reden mag er niets op de vloer onder het

pedaalsamenstel liggen. Zorg dat de vloerbekleding steeds vlak is

en dat hij de slag van de pedalen niet hindert.

28) AANHANGERS TREKKEN

• Het ABS waarmee de auto is uitgerust heeft geen controle over

het remsysteem van de aanhanger. Wees dus bijzonder

voorzichtig op gladde wegen.

Onthoud tevens dat als de sleutel in de stand STOP staat, bij

een ongeval geen enkel veiligheidssysteem (airbags of

gordelspanners) geactiveerd wordt. In dat geval duidt de

uitgebleven activering niet op een storing van het systeem.

• Wanneer de contactsleutel naar de stand MAR wordt

gedraaid, gaat het lampje “ enkele seconden knipperen om

eraan te herinneren dat de passagiersairbag bij een botsing

geactiveerd wordt. Hierna moet het lampje doven.

• Reinig de stoelen niet met water of stoom onder druk (met

de hand of in een automatisch wasstation voor stoelen).

• De activeringsdrempel van de airbag is hoger dan die van de

gordelspanners. Bij aanrijdingen die tussen deze twee

drempelwaarden liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.

• Hang geen harde voorwerpen aan de kledinghaken of de

steunhandgrepen.

• De airbag vervangt niet de veiligheidsgordels, maar verhoogt

hun doeltreffendheid. Omdat de frontairbags niet worden

ingeschakeld bij frontale botsingen bij lage snelheden, zijdelingse

botsingen, botsingen achterop en over de kop slaan, worden in

deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels

beschermd, die dus altijd gedragen moeten worden.

25) DE MOTOR STARTEN

• Het is gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten

draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide,

koolmonoxide en andere giftige gassen.

• Onthoud dat de rembekrachtiging en de elektrische

stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is gestart;

om die reden is meer kracht benodigd voor de bediening van

het rempedaal en het stuur.

• Als bij auto's met een Dualogic versnellingsbak de motor niet

gestart wordt met een ingeschakelde versnelling, klinkt een

waarschuwingssignaal om de bestuurder op mogelijk gevaar te

wijzen omdat de versnellingsbak automatisch in de vrijstand

gaat staan.

Page 142: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

WA

AR

SC

HU

WIN

GE

N E

N A

AN

BE

VE

LIN

GE

N

140

• Probeer nooit de remwerking van de aanhanger te

beïnvloeden door wijzigingen aan het remsysteem van de auto.

Het remsysteem van de aanhanger moet volledig onafhankelijk

zijn van het hydraulische systeem van de auto.

29) WINTERBANDEN

De maximumsnelheid voor winterbanden met markering “Q” is

160 km/h. Men dient zich echter altijd strikt te houden aan de

snelheidsbeperkingen van de wegenverkeerswetgeving.

30) LAMPJES EN BERICHTEN

• Wanneer het lampje x tijdens het rijden gaat branden

(bij sommige versies verschijnt ook een bericht op het display),

zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het

Fiat Servicenetwerk.

• Als de contactsleutel naar MAR wordt gedraaid en het

lampje ¬ niet gaat branden of blijft branden tijdens het rijden,

dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat

geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd

worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen,

op verkeerde wijze geactiveerd worden. Laat het systeem

controleren door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te

rijden.

• Een storing van het lampje ¬ (lampje uit) wordt aangegeven

door het langer dan de normale 4 seconden knipperen van het

lampje “ dat op een uitgeschakelde frontairbag aan

passagierszijde wijst.

• Het “ waarschuwingslampje geeft alle storingen van

waarschuwingslampjes ¬ aan. Deze toestand wordt gemeld

door het langer dan 4 seconden knipperen van het lampje “.

In dit geval kan het lampje ¬ mogelijk geen storing in de

veiligheidssystemen aangeven. Laat het systeem controleren

door het Fiat Servicenetwerk alvorens verder te rijden.

• Wanneer het lampje > tijdens het rijden gaat branden

(bij sommige versies verschijnt ook een bericht op het display),

zet dan de motor onmiddellijk af en neem contact op met het

Fiat Servicenetwerk.

• Als het rode lampje v knippert of het gele lampje v

continu blijft branden (voor bepaalde versies/markten), moet de

afgewerkte motorolie zo spoedig mogelijk, en elk geval binnen

500 km nadat het lampje voor het eerst gaat branden, worden

ververst. Het niet opvolgen van bovenstaande aanwijzingen kan

leiden tot ernstige schade aan de motor en de garantie doen

vervallen. Denk eraan dat het aangaan van dit lampje niets te

maken heeft met het oliepeil in de motor; voeg dus absoluut geen

olie toe als het lampje begint te knipperen.

• Rijd altijd met een snelheid die is afgestemd op de

verkeerssituatie, de weersomstandigheden en de

wegenverkeerswetgeving. De motor afzetten terwijl het DPF

lampje brandt is toegestaan, maar het meermaals onderbreken

van het regeneratieproces kan leiden tot voortijdig kwaliteitsverlies

van de motorolie. Daarom wordt aanbevolen om altijd te wachten

tot het lampje is gedoofd voordat de motor wordt afgezet, door de

hierboven gegeven aanwijzingen te volgen. Het wordt sterk

afgeraden de DPF-generatie bij stilstaand voertuig te voltooien.

• Water in het brandstoftoevoercircuit kan het inspuitsysteem

ernstig beschadigen en een onregelmatige werking van de motor

veroorzaken. Als het lampje c gaat branden of het symbool Everschijnt (bij sommige versies samen met het bericht op het display),

neem dan zo snel mogelijk contact op met het Fiat Servicenetwerk

om de condens te laten aftappen. Wanneer het lampje direct na

het tanken gaat branden, kan er tijdens het tanken water in de

brandstoftank terecht zijn gekomen. Zet in dit geval de motor

onmiddellijk af en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.

• Als het systeem een spanningsafname van een bepaalde band

aangeeft, wordt geadviseerd om de spanning van alle vier de

banden te controleren.

(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

Page 143: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

141

Het iTPMS ontslaat de bestuurder niet van de verplichting om

de bandenspanning elke maand te controleren en mag niet

beschouwd worden als een systeem dat het onderhoud of de

veiligheid vervangt. De bandenspanning moet bij koude banden

gecontroleerd worden. Als de bandenspanning om welke reden

dan ook bij warme banden moet worden gecontroleerd, dan

mag de druk niet worden verlaagd, ook wanneer de gemeten

waarde hoger is dan de voorgeschreven waarde. Controleer de

bandenspanning nadien nogmaals bij koude banden.

• Het iTPMS-systeem waarschuwt niet bij een plotselinge

afname van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een

klapband). Breng in dergelijke gevallen de auto tot stilstand en

voorkom bruuske stuurbewegingen. Het systeem waarschuwt

alleen dat de bandenspanning laag is: het is niet in staat om de

banden op te pompen. Een te lage bandenspanning verhoogt

het brandstofverbruik, verlaagt de duur van het loopvlak en kan

het vermogen om de auto op veilige manier te besturen

beïnvloeden.

31) EEN WIEL VERVANGEN

• Het noodreservewiel (voor bepaalde versies/markten) isspecifiek voor de auto; monteer het niet op andere auto's enmonteer ook geen noodreservewielen van andere auto's op uwauto. Gebruik het noodreservewiel alleen in noodgevallen.Gebruik het nooit langer dan strikt noodzakelijk en rijd nooitharder dan 80 km/h.

• Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebrachtwaarop de belangrijkste waarschuwingen over het gebruik ende betreffende beperkingen zijn vermeld. De sticker mag ingeen geval verwijderd of bedekt worden. Op deze sticker staande volgende gegevens in vier talen vermeld: "Belangrijk! Alleenvoor tijdelijk gebruik! max. 80 km/h! Vervang hetnoodreservewiel zo snel mogelijk door een normaal wiel. Dekdeze aanwijzingen niet af". Monteer nooit een wieldeksel op hetnoodreservewiel.

• Als het gemonteerde velgtype wordt vervangen (lichtmetalen inplaats van stalen velgen of vice versa), moeten ook allewielbouten worden vervangen door bouten met een lengte diegeschikt is voor het velgtype.

• Gebruik de alarmknipperlichten, de gevarendriehoek enz.., omde stilstaande auto overeenkomstig de geldende voorschriftenaan te geven. Alle inzittenden moeten de auto verlaten, vooral alsde auto zwaar beladen is, en uit de buurt van gevaarlijk verkeerwachten tot het wiel is verwisseld. Blokkeer de wielen metblokken of andere geschikte voorwerpen als de auto op eenhelling of slecht wegdek stilstaat.

• De rijeigenschappen van de auto kunnen veranderen als eennoodreservewiel wordt gebruikt. Vermijd bruusk optrekken enremmen, scherpe stuurbewegingen en snelle bochten. De levensduur van het noodreservewiel is ongeveer 3000 km.Hierna moet het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwexemplaar met identieke eigenschappen. Monteer nooit eenstandaard band op de velg van een noodreservewiel. Zorg ervoordat het verwisselde wiel zo snel mogelijk wordt gerepareerd engemonteerd. Er mag slechts één noodreservewiel per keer gebruiktworden. Smeer de schroefdraad van de wielbouten niet met vetvoordat ze gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor losraken.

• De krik mag alleen gebruikt worden om wielen te verwisselenvan de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto's vanhetzelfde model. Gebruik de krik niet voor andere doeleinden,zoals het opkrikken van andere auto’s. Gebruik de krik nooit omwerkzaamheden onder de auto te verrichten. Door een verkeerdeplaatsing van de krik, kan de auto van de krik vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere lasten dan is aangegeven ophet plaatje op de krik.

• Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewielworden gemonteerd. Dus in geval van een lekke voorband(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen gebruikt moeten worden,moet een achterwiel aan de voorkant worden gemonteerd enmoet het noodreservewiel aan de achterkant wordengemonteerd.

(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

Page 144: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

WA

AR

SC

HU

WIN

GE

N E

N A

AN

BE

VE

LIN

GE

N

142

Adem de dampen niet in tijdens het inbrengen en oppompen.

Raadpleeg onmiddellijk een arts bij allergische reacties. Bewaar het busje in zijn houder, uit de buurt van warmtebronnen.Het afdichtmiddel heeft een houdbaarheidsdatum.

• Doe de beschermende handschoenen aan die bij de snellebandenreparatiekit zijn geleverd.

• Breng de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbareplaats aan, om eraan te herinneren dat de band behandeld is metde snelle bandenreparatiekit. Rijd voorzichtig, met name inbochten. Rijd niet harder dan 80 km/h. Vermijd bruuskaccelereren en remmen.

• Rij niet verder als de bandenspanning onder 1,5 bar is gedaald:de Fix&Go Automatic snelle bandenreparatiekit kan de vereisteafdichting niet garanderen omdat de band te ernstig beschadigdis. Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk. Alsdaarentegen een spanning van minstens 1,5 bar wordt gemeten,herstel dan de correcte bandenspanning (bij draaiende motor enaangetrokken handrem), ga weer rijden en rijd zeer voorzichtignaar het dichtstbijzijnde Fiat Servicepunt.

• Geef altijd aan dat de band gerepareerd is met behulp van desnelle bandenreparatiekit. Overhandig de folder aan het personeeldat de met de snelle bandenreparatiekit behandelde band moetrepareren.

33) EEN LAMP VERVANGEN

• Wijzigingen of reparaties aan het elektrische systeem die nietcorrect zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehoudenmet de technische systeemgegevens, kunnen storingenveroorzaken die tot brand kunnen leiden.

• In halogeenlampen bevindt zich gas onder druk. Als ze breken, kunnen er glassplinters wegschieten.

• Wegens het hoge voltage mag een gasontladingslamp (Xenon)alleen door ervaren personeel vervangen worden: levensgevaar!Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.

(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

Op die manier kunnen, met twee normale aandrijfwielen aan devoorkant, sneeuwkettingen gemonteerd worden om dezenoodsituatie op te lossen.

• Als het wieldeksel niet goed gemonteerd is, kan het tijdenshet rijden losraken. Voer nooit werkzaamheden aan het ventieluit. Steek nooit gereedschap tussen de velg en de band.Controleer regelmatig de spanning van zowel de banden alshet ruimtebesparende reservewiel, die overeen moet komenmet de spanningswaarden die zijn aangegeven in hethoofdstuk “Technische gegevens”.

32) SNELLE BANDENREPARATIEKIT FIX&GO

• Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat debehandelde band moet repareren.

• Beschadigingen op de zijkanten van de band kunnen nietgerepareerd worden. Gebruik de snelle bandenreparatiekit nietals de band beschadigd is geraakt door het rijden met eenlege band.

• De band kan niet gerepareerd worden als de velgbeschadigd is (zodanig verbogen dat dit tot luchtlekkage leidt).Verwijder het in de band binnengedrongen voorwerp (schroefof spijker) niet.

• Bedien de compressor niet langer dan 20 minuten achterelkaar. Gevaar voor oververhitting. Banden gerepareerd met desnelle bandenreparatiekit mogen slechts tijdelijk gebruiktworden, aangezien de kit niet geschikt is voor een definitievereparatie.

• De bus bevat ethyleenglycol. Bevat latex dat een allergischereactie kan veroorzaken. Schadelijk bij inslikken. Irriterend voorde ogen. Kan irritatie veroorzaken bij inademing of contact.Vermijd contact met huid, ogen en kleding. Spoel bij contactonmiddellijk uit met rijkelijk water. Wek het braken niet op bijinslikken. Spoel de mond uit, drink veel water en raadpleegonmiddellijk een arts. Buiten bereik van kinderen bewaren. Het product mag niet gebruikt worden door astmapatiënten.

Page 145: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

143(WORDT VERVOLGD)

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

Als de sleutel uit het contactslot wordt genomen, wordt het stuurslotautomatisch ingeschakeld en daarna kunnen de wielen niet meergestuurd worden.

• Onthoud dat de rembekrachtiging en de elektrischestuurbekrachtiging tijdens het slepen niet beschikbaar zijn. Er dientaanzienlijk meer kracht te worden uitgeoefend op het rempedaal enop het stuurwiel om ze te bedienen.

• Gebruik voor het slepen geen soepele kabels en vermijd bruuskebewegingen.

• Zorg ervoor dat tijdens het slepen er geen onderdelen door desleepverbinding kunnen worden beschadigd.

•Neem bij het slepen van een auto de wettelijke voorschriften in acht,zowel voor wat betreft de sleepinrichting als het weggedrag dat menmoet aanhouden.

• Start de motor niet terwijl de auto wordt gesleept.

• Het sleepoog (voor/achter) mag uitsluitend worden gebruikt voorhet slepen op wegen in geval van nood. Het is toegestaan de autoover korte afstanden te slepen m.b.v. geschikte middelen conformde wegenverkeerswetgeving (starre stang), om de auto op de wegte verplaatsen om hem gebruiksklaar te maken voor het slepen ofvoor transport met takelwagen. Het sleepoog MAG NIET wordengebruikt om voertuigen off-road (d.w.z. op het terrein) te slepen ofwaar hindernissen zijn en/of voor het slepen met kabels of andere niet-starre hulpmiddelen. In overeenstemming metbovengenoemde voorwaarden, moet men voor het slepen tweevoertuigen gebruiken (een slepend en een gesleept voertuig), diezich beide zo veel mogelijk op één lijn bevinden.

37) ONDERHOUD - VLOEISTOFNIVEAUS CONTROLEREN

• Rook nooit tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in demotorruimte: er kunnen ontvlambare gassen en dampen vrijkomendie brand kunnen veroorzaken.

• Wanneer de motor warm is, voorzichtig zijn bij werkzaamheden inde motorruimte om brandwonden te voorkomen. Vergeet niet datbij een warme motor de ventilator onverwacht kan inschakelen:kans op verwonding.

34) ZEKERINGEN VERVANGEN

• Als de vervangen zekering opnieuw doorbrandt, neem dancontact op met het Fiat Servicenetwerk.

• Vervang een doorgebrande zekering nooit door metalen dradenof ander materiaal.

• Vervang een zekering nooit door een exemplaar met eenhogere stroomsterkte (ampère); BRANDGEVAAR.

• Als een hoofdzekering (MEGA-FUSE, MIDI-FUSE, MAXI-FUSE)doorbrandt, neem dan contact op met het Fiat Servicenetwerk.

• Controleer, alvorens een zekering te vervangen, of decontactsleutel is verwijderd en of alle stroomverbruikers zijnuitgeschakeld.

• Als een hoofdzekering voor veiligheidssystemen(airbagsysteem, remsysteem), motorsystemen (motorsysteem,transmissiesysteem) of de stuurinrichting doorbrandt, neem dancontact op met het Fiat Servicenetwerk.

35) ACCU OPLADEN

• Accuvloeistof is giftig en corrosief: vermijd contact met huiden ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd ineen goed geventileerde ruimte, ver van open vuur en vonken:brand- en ontploffingsgevaar.

• Probeer nooit een bevroren accu op te laden: ontdooi eerstde accu om ontploffing ervan te voorkomen. Als de accubevroren is geweest, moet door vakbekwaam personeelworden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn en ofde behuizing geen scheuren vertoont, waardoor de giftige encorrosieve vloeistof kan weglekken.

36) SLEPEN VAN DE AUTO

• Maak voor de montage van het sleepoog de schroefdraadzorgvuldig schoon. Controleer of het sleepoog volledig op deschroefdraadpen is gedraaid alvorens de auto te slepen.

• Alvorens sleephandelingen te starten, moet de contactsleutelnaar MAR en vervolgens naar STOP worden gedraaid, zonderhem uit het contactslot te nemen.

Page 146: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

WA

AR

SC

HU

WIN

GE

N E

N A

AN

BE

VE

LIN

GE

N

144

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

Pas op voor sjaals, dassen of loszittende kledingstukken: dezekunnen door de bewegende onderdelen worden vastgegrepen.

• Het koelsysteem staat onder druk. Vervang indien nodig de dopalleen door een origineel exemplaar om de werking van hetsysteem niet negatief te beïnvloeden. Draai bij warme motor dedop van het expansiereservoir niet los: gevaar voorbrandwonden.

• Rijd nooit met een leeg ruitensproeierreservoir: ruitensproeierszijn van fundamenteel belang voor een goed zicht.

• Sommige in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffenzijn licht ontvlambaar. De motorruimte bevat warme onderdelendie bij contact met deze vloeistoffen brand kunnen veroorzaken.

• Remvloeistof is giftig en uiterst corrosief. Als er per ongelukremvloeistof gemorst wordt, moeten de betrokken delenonmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep.Vervolgens met veel water afspoelen. Raadpleeg bij inslikkenonmiddellijk een arts.

• Het symbool π op de verpakking geeft een synthetischeremvloeistof, dus geen minerale remvloeistof aan. Het gebruikvan minerale vloeistoffen kan de speciale rubberen pakkingen inhet remsysteem onherstelbaar beschadigen.

• Accuvloeistof is giftig en corrosief. Vermijd contact met huid enogen. Houd open vuur en bronnen van vonken uit de buurt vande accu: brand- en ontploffingsgevaar.

• Als de accu met een te laag vloeistofniveau werkt, kan hijonherstelbaar beschadigd raken en zelfs ontploffen.

• Als het voertuig langdurig gestald moet worden bij zeer lagetemperaturen, verwijder dan de accu en breng deze naar eenverwarmde plek, om bevriezing te voorkomen.

• Draag altijd een speciale bril wanneer aan of in de buurt van deaccu wordt gewerkt.

38) WIELEN EN BANDEN

• Onthoud dat de wegligging van de auto in grote mate vaneen juiste bandenspanning afhankelijk is.

• Als de bandenspanning te laag is, kan de band oververhit raken en als gevolg daarvan ernstig beschadigd raken.

• Verwissel de banden niet kruiselings door de banden van derechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd te monteren.

• Voer geen lakspuitwerkzaamheden op de lichtmetalenwielvelgen uit met temperaturen boven 150°C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoorveranderen.

39) RUITENWISSERS EN ACHTERRUITWISSER

Rijden met versleten wisserbladen is bijzonder gevaarlijk, omdathet zicht onder slechte weersomstandigheden wordt beperkt.

40) INTERIEUR

• Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum ofwasbenzine voor het reinigen van het interieur van de auto. Deelektrostatische lading die door het wrijven tijdens het reinigenontstaat, kan brand veroorzaken.

• Bewaar geen spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar.Spuitbussen mogen niet blootgesteld worden aan temperaturenboven 50°C. Wanneer de auto in de zon staat, kan debinnentemperatuur deze waarde ruim overschrijden.

41) TECHNISCHE GEGEVENS – BRANDSTOFTOEVOERSYSTEEM

Wijzigingen of reparaties aan het brandstoftoevoersysteem dieniet correct zijn uitgevoerd en waarbij geen rekening wordtgehouden met de technische systeemgegevens, kunnenstoringen in de werking en zelfs brand tot gevolg hebben.

42) TECHNISCHE SPECIFICATIES – RIM PROTECTORBANDEN (MET VELGBESCHERMERS)

Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (metveerbevestiging) aftersales-banden met velgbeschermers wordengemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET wordengemonteerd. Het gebruik van ongeschikte banden en wieldekselskan leiden tot een plotseling verlies van de bandenspanning.

(WORDT VERVOLGD)

Page 147: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

145

PERSOONLIJKE VEILIGHEID

(VERVOLG)

Ook af en toe een korte blik op het display werpen kan gevaarlijk zijnals de aandacht op een kritiek moment van het rijden wordt afgeleid.Volume instellen: stel het volume niet te hoog in. Houd tijdens hetrijden het volume op een dusdanig niveau dat verkeersgeluiden ensirenes van hulpdiensten hoorbaar blijven. Het rijden zonder dezegeluiden te kunnen horen kan tot ongevallen leiden.Spraakherkenning gebruiken: de software van de spraakherkenningis gebaseerd op een statistisch proces dat aan fouten onderhevigis. Het is uw verantwoordelijkheid de spraakherkenningsfunctiesvan het systeem te bewaken en eventuele fouten te corrigeren.Gevaar voor afleiding: de functies kunnen handmatige instellingenvereisen (niet via spraakopdrachten). Dergelijke instellingen makenof gegevens invoeren tijdens het rijden kan uw aandacht danigafleiden en kan leiden tot een ongeval of andere ernstige gevolgen.Alvorens deze handelingen uit te voeren, de auto op een veilige enwettelijke toegestane manier tot stilstand brengen.

45) LPG

• Let wel dat in sommige landen (inclusief Italië) wettelijkebeperkingen gelden voor het parkeren/stallen van auto's die rijdenop gas dat dichter is dan zuurstof; LPG valt onder deze categorie.

• Schakel niet om tussen de twee werkingsmethodes(benzine/LPG) tijdens het starten van de motor.

• Het LPG-toevoersysteem is uitgerust met een "verbruikfunctie"die verbonden is met het led-display van het LPG-niveau op deschakelaar; deze functie wordt alleen ingeschakeld nadat er eenaanzienlijke variatie in het brandstofniveau is gedetecteerd. Hetwordt dus aanbevolen bij de eerstvolgende keer LPG tanken detank volledig te vullen om een "nauwkeuriger" indicatie van hetniveau te verkrijgen.

• Als er gaslucht wordt geroken, schakel dan over van werking opLPG naar werking op benzine en ga onmiddellijk naar eenwerkplaats van het Fiat Servicenetwerk om het voertuig te latencontroleren en eventuele systeemstoringen uit te sluiten.

43) RADIO

• Hoog volume kan gevaarlijk zijn voor de bestuurder en andereweggebruikers. Regel het volume altijd zodanig dat geluiden uitde omgeving hoorbaar blijven.• Multimedia CD's bevatten naast audiotracks ook tracks metgegevens. Het afspelen van dit type CD kan ruis met eenzodanig volume veroorzaken, dat niet alleen deverkeersveiligheid in gevaar komt, maar ook de eindversterker ende speakers beschadigd kunnen raken.

44) BLUE&ME™

• Het gebruik van sommige functies van het Blue&Me™systeem tijdens het rijden, kan de aandacht van de weg afleidenen mogelijk een ongeval of andere ernstige gevolgenveroorzaken; om die reden mogen deze functies uitsluitendgebruikt worden wanneer de rijomstandigheden dit toelaten enindien nodig alleen bij stilstaande auto.

• BELANGRIJK: Het raadplegen van het systeem tijdens hetrijden kan de aandacht afleiden van de weg met het risico vanhet veroorzaken van een ongeval of andere ernstige gevolgen.Wijzig de systeeminstellingen niet tijdens het rijden en voer niethandmatig gegevens in (met behulp van de bedieningstoetsen).Stop de auto op een veilige en wettelijke toegestane maniervoordat u deze handelingen verricht. Dit is belangrijk omdat uwaandacht, tijdens het instellen of wijzigen van sommige functies,afgeleid kan worden van de weg en het kan nodig zijn om uwhanden van het stuurwiel te nemen.

• Spraakopdrachten: de functies van het systeem kunnen viaspraakopdrachten uitgevoerd worden. Door tijdens het rijdenspraakopdrachten te gebruiken, kan het systeem bediendworden zonder het stuur los te laten. Langdurig naar het displaykijken: gebruik tijdens het rijden geen enkele functie waarvoorlangdurig naar het display moet worden gekeken. Stop de autoop een veilige manier en conform de wegenverkeerswetgevingvoordat u probeert een functie van het systeem te gebruiken dielangdurige aandacht vereist.

Page 148: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

WA

AR

SC

HU

WIN

GE

N E

N A

AN

BE

VE

LIN

GE

N

146

1) SLEUTELS EN CODE CARD

• De elektronische onderdelen in de sleutel kunnen

beschadigen als de sleutel aan sterke schokken wordt

blootgesteld. Om een correcte werking van de inwendige

elektronische componenten te garanderen, mag de sleutel

nooit aan direct zonlicht blootgesteld worden.

• Bij verkoop van de auto, moeten alle sleutels en de

CODE-card aan de nieuwe eigenaar overhandigd worden.

2) KLIMAATREGELING

Gebruik nooit het koelmiddel R12, aangezien dit niet

compatibel is met de systeemcomponenten.

3) RUITENWISSERS EN ACHTERRUITWISSER

• Gebruik de ruitenwissers of achterruitwisser nooit om

opgehoopte sneeuw of ijs van de voorruit te verwijderen.

Onder dergelijke omstandigheden wordt bij overbelasting van

de ruitenwissers de beveiliging ingeschakeld, waardoor de

ruitenwissers enkele seconden worden uitgeschakeld.

Als hierna de ruitenwissers niet meer werken, neem dan

contact op met het Fiat Servicenetwerk.

• Schakel de ruitenwissers niet met van de ruit opgeheven

wisserbladen

4) SCHUIFDAK

• Open het schuifdak alleen in “spoilerstand” als er een

imperiaal gemonteerd is.

• Open het schuifdak niet als er sneeuw of ijs op ligt: risico op

beschadiging.

• Let er bij het openen van de achterklep op dat er geen op het

imperiaal geplaatste voorwerpen geraakt worden.

5) CABRIODAK

• Open het cabriodak nooit als er sneeuw of ijs op ligt, om

beschadiging te voorkomen.

• Leg geen voorwerpen op de hoedenplank om beschadiging

te voorkomen als het cabriodak gesloten wordt.

• Er mogen geen ladingen op het dak van het voertuig

vastgemaakt worden.

• Vogelpoep en plantaardige harsen moeten zo snel en zo goed

mogelijk verwijderd worden, omdat hierin bijzonder agressieve

zuren aanwezig zijn.

• Gebruik geen hogedruksystemen om het cabriodak te reinigen.

• Als er stroom- of drukreinigers gebruikt worden, houd dan een

geschikte afstand aan en gebruik geen water dat warmer is dan

60°C. Als de afstand te kort of de druk te hoog is, kan dat leiden

tot schade, vervormingen en binnendringen van water.

• Als een spuitlans wordt gebruikt, richt deze dan niet op de

randen van de stof en het frame van de achterruit om te

voorkomen dat water binnendringt.

• Gebruik nooit alcohol, benzine, chemische producten,

reinigingsmiddelen, vlekkenverwijderaars, was, oplosmiddelen en

"was- en polijstproducten".

• Spoel zeepresten onmiddellijk af om vlekken en kringen te

voorkomen. Herhaal de handeling indien nodig.

• Volg de aanwijzingen op de verpakking van het

impregneermiddel om perfecte resultaten te verkrijgen.

• De rubberen pakkingen van het cabriodak mogen uitsluitend

met water gereinigd worden. Als gemerkt wordt dat de pakkingen

droog of kleverig zijn, breng dan talkpoeder aan of gebruik

producten voor de verzorging van rubber (siliconenspray).

6) EOBD-SYSTEEM

Als de contactsleutel naar de stand MAR wordt gedraaid en het

lampje U niet gaat branden of tijdens het rijden permanent gaat

branden of gaat knipperen samen met het verschijnen van een

bericht op het multifunctionele display (voor bepaalde

versies/markten), zo snel mogelijk contact opnemen met het Fiat

Servicenetwerk.

VEILIGHEID VAN DE AUTO

(WORDT VERVOLGD)

Page 149: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

147(WORDT VERVOLGD)

De werking van het lampje U kan gecontroleerd worden door

de verkeerspolitie die over speciale apparatuur beschikt.

Houd u altijd aan de wettelijke voorschriften van het land

waarin u rijdt.

7) RADIO

• Als men na aanschaf van de auto een geluidsinstallatie wil

monteren, dient men vooraf contact op te nemen met het

gespecialiseerde personeel van het Fiat Servicenetwerk dat

een geschikte geluidsinstallatie kan aanraden die geen

negatieve invloed op de laadtoestand van de accu heeft. Een

overmatige belasting bij afgezette motor beschadigt de accu

en kan de garantie op de accu doen vervallen.

• Multimedia CD's bevatten naast audiotracks ook tracks met

gegevens. Het afspelen van dit type CD kan ruis met een

zodanig volume veroorzaken, dat niet alleen de

verkeersveiligheid in gevaar komt, maar ook de eindversterker

en de speakers beschadigd kunnen raken.

8) DIESELBRANDSTOF TANKEN

Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselolie die aan de Europese

norm EN590 voldoet. Het gebruik van andere producten of

mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en derhalve

de garantie voor de veroorzaakte schade ongeldig maken. Als per

ongeluk andere brandstofsoorten worden getankt, mag de motor

niet gestart worden en moet de brandstoftank afgetapt worden.

Als de motor ook maar zeer kortstondig heeft gewerkt, moet

behalve de tank het complete brandstoftoevoersysteem

geledigd worden.

9) VEILIGHEIDSGORDELS - GORDELSPANNERS

Werkzaamheden die leiden tot stoten, trillingen of plaatselijke

verhitting in de zone rondom de gordelspanners

(meer dan 100°C gedurende ten hoogste zes uur) kunnen de

gordelspanners beschadigen of in werking doen treden.

Neem contact op met het Fiat Servicenetwerk voor eventuele

werkzaamheden aan deze componenten.

10) MOTOR STARTEN EN STOPPEN

• Tijdens de eerste gebruiksperiode adviseren wij om overmatige

belasting van de auto te voorkomen (bijvoorbeeld hard

accelereren, lang rijden met de maximumsnelheid, abrupt

remmen, enz.).

• Laat de contactsleutel nooit in de stand MAR staan als de

motor is afgezet, zodat de accu niet onnodig wordt ontladen.

• Als het waarschuwingslampje m na het starten of na

langdurig “aanzwengelen” 60 seconden knippert, duidt dit op een

defect van de gloeibougies. Als de motor start kan de auto

normaal gebruikt worden, maar moet men zo snel mogelijk

contact opnemen met het Fiat Servicenetwerk.

• Probeer de motor nooit te starten door de auto te duwen, te

slepen of van een helling af te laten rijden. Hierdoor kan brandstof

in de katalysator terechtkomen die hierdoor onherstelbaar

beschadigd wordt.

• Gebruik nooit een accusnellader om de motor te starten,

aangezien deze de elektronische systemen kan beschadigen, met

name de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.

• Even snel gas geven voordat de motor wordt uitgezet heeft

geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met

turbocompressor, schadelijk.

11) GEBRUIK VAN DE VERSNELLINGSBAK:

HANDGESCHAKELD EN DUALOGIC

• Rijd niet met de hand op de pookknop omdat de uitgeoefende

druk, hoe licht ook, na verloop van tijd slijtage aan de interne

onderdelen van de versnellingsbak kan veroorzaken.

VEILIGHEID VAN DE AUTO

(VERVOLG)

Page 150: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

WA

AR

SC

HU

WIN

GE

N E

N A

AN

BE

VE

LIN

GE

N

148

VEILIGHEID VAN DE AUTO

(WORDT VERVOLGD)

(VERVOLG)

• Neem zo snel mogelijk contact op met het Fiat

Servicenetwerk in geval van een storing in de versnellingsbak

om het systeem te laten controleren.

• Om de werking van de koppeling te sparen mag men het

gaspedaal niet gebruiken om de auto stil te houden (bijv. bij

stilstand op een helling). Gebruik in dit geval het rempedaal.

12) SNEEUWKETTINGEN

Beperk de snelheid als sneeuwkettingen gemonteerd zijn; rijd niet

harder dan 50 km/h.

Vermijd kuilen, trottoirbanden en stoepen en rijd geen lange

stukken op sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te

beschadigen.

13) STOPCONTACT

Uitsluitend accessoires met een maximum vermogen van 180

W (maximum stroomverbruikk 15 A) kunnen op het stopcontact

(aansteker) aangesloten worden.

14) DIESELFILTER

Water in het brandstoftoevoercircuit kan het inspuitsysteem

ernstig beschadigen en een onregelmatige werking van de

motor veroorzaken. Als het lampje c of het symbool E op het

kleurendisplay gaat branden, neem dan onmiddellijk contact op

met het Fiat Servicenetwerk om het systeem te laten aftappen.

Wanneer het lampje direct na het tanken gaat branden, kan er

tijdens het tanken water in de brandstoftank terecht zijn

gekomen. Zet in dit geval de motor onmiddellijk af en neem

contact op met het Fiat Servicenetwerk.

15) FIX&GO BANDENREPARATIEKIT

Als de band door vreemde voorwerpen lek is geraakt, kan de kit

gebruikt worden voor beschadigingen in het loopvlak of de

schouder met een diameter van max. 4 mm.

16) LAMPEN EN ZEKERINGEN

• Raak alleen het metalen gedeelte van halogeenlampen aan.

Indien het lampenglas toch in contact komt met uw vingers, zal

de intensiteit van het uitgestraalde licht lager zijn en kan de

levensduur van de lamp korter zijn. Als de bol per ongeluk toch

wordt aangeraakt, schoonwrijven met een doekje met alcohol en

vervolgens laten drogen.

• Laat de lampen bij voorkeur vervangen bij een werkplaats van

het Fiat Servicenetwerk.

De correcte werking en afstelling van de buitenverlichting is van

fundamenteel belang voor de rijveiligheid en is bovendien een

wettelijke vereiste.

• Deze ingreep moet verricht worden door alle

voorzorgsmaatregelen te treffen om beschadiging van de

carrosserie te voorkomen (gebruik een voldoende dik en stevig

plastic kaartje).

• Als de motorruimte moet worden schoongespoten, voorkom

dan dat de waterstraal rechtstreeks op de zekeringenkast in de

motorruimte wordt gericht.

17) DE AUTO OPKRIKKEN

Let bijzonder goed op bij het plaatsen van de hefarmen van de

werkplaatsbrug of garagekrik bij versies voorzien van zijskirts.

18) GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA

• Benzineversies: Als het voertuig voornamelijk in de stad wordt

gebruikt of jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, dan moeten de

motorolie en het motoroliefilter elke 12 maanden worden

vervangen.

• Dieselversies: Als het voertuig overwegend in stadsverkeer

wordt gebruikt, dan moeten de motorolie en het oliefilter elke 12

maanden worden vervangen.

Page 151: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

149(WORDT VERVOLGD)

19) ONDERHOUD - VLOEISTOFNIVEAUS

CONTROLEREN

• Wees voorzichtig tijdens het bijvullen en meng nooit

verschillende soorten vloeistoffen: alle vloeistoffen zijn specifiek

en het mengen ervan kan de auto ernstig beschadigen.

• Vul geen olie bij met andere kenmerken dan de olie waarmee

de motor is gevuld.

• Het gebruik van producten met andere dan de hierboven

aangegeven specificaties kan leiden tot beschadigingen aan de

motor die niet door de garantie worden gedekt.

• Vermijd tijdens de controle elk contact tussen de uiterst

corrosieve remvloeistof en de gelakte delen.

Spoel bij contact onmiddellijk af met water.

20) PARAFLUUP

Het motorkoelsysteem moet worden gevuld met PARAFLUUP

antivries. Vul koelvloeistof bij met dezelfde kenmerken als de

koelvloeistof waarmee het koelsysteem reeds is gevuld.

PARAFLUUP mag niet met andere typen vloeistoffen worden

gemengd. Mocht dit toch gebeuren, start de motor dan in

geen geval en neem contact op met het Fiat Servicenetwerk.

21) VERVANGING ACCU

Onjuiste installatie van elektrische en elektronische accessoires

kan ernstige schade aan het voertuig toebrengen.

Als na aanschaf van de auto accessoires (alarmsysteem, enz.)

gemonteerd moeten worden, neem dan contact op met het

Fiat Servicenetwerk, dat de geschiktste apparaten weet aan te

raden en vooral kan beoordelen of een accu met een grotere

capaciteit nodig is.

22) PARKEERSENSOREN

Voor een correcte werking van het systeem mogen de sensoren

nooit bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw of ijs. Zorg ervoor dat

ze tijdens het reinigen niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd

het gebruik van droge, ruwe of harde doeken. De sensoren

moeten met schoon water worden gewassen, waaraan eventueel

autoshampoo is toegevoegd. Wanneer speciale

reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals stoomreinigers of

hogedrukreinigers, reinig dan de sensoren zeer snel en houd de

straal op minstens 10 cm afstand.

23) MOTOROLIE VERSLECHTERD

Om schade aan de motor te voorkomen, wordt geadviseerd de

motorolie te verversen wanneer het rode lampje v gaat

branden, of wanneer het gele lampje v permanent gaat

branden (voor bepaalde versies/markten). Neem contact op met

het Fiat Servicenetwerk.

24) CARROSSERIE

• Vermijd het wassen met rollen en/of borstels in autowasstraten.

Gebruik voor het wassen van het voertuig, uitsluitend met de

hand, pH-neutrale reinigingsmiddelen; afdrogen met een vochtige

zeem. Schuur- en/of polijstmiddelen mogen niet gebruikt worden

om het voertuig schoon te maken.

• Vogelpoep moet zo snel en zo goed mogelijk verwijderd worden,

omdat hierin bijzonder agressieve zuren aanwezig zijn.

• Vermijd (indien enigszins mogelijk) het parkeren van de auto

onder bomen; verwijder plantaardige harsen onmiddellijk omdat

deze, als deze drogen, alleen verwijderd kunnen worden met

schuur- en/of polijstmiddelen die afgeraden worden omdat ze de

typische matheid van de lak kunnen aantasten.

(VERVOLG)

VEILIGHEID VAN DE AUTO

Page 152: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

WA

AR

SC

HU

WIN

GE

N E

N A

AN

BE

VE

LIN

GE

N

150

25) RUITEN

Gebruik geen onverdunde ruitensproeiervloeistof om de voorruitte reinigen; verdun dit met minstens 50% water.

26) LPG

• De auto is uitgerust met een gasvormig LPG-inspuitsysteemdat speciaal ontworpen is voor deze auto: daarom is hetabsoluut verboden de configuratie van het systeem of decomponenten ervan te wijzigen. Het gebruik van anderecomponenten of materialen zou kunnen leiden tot slechtewerking en verminderde veiligheid; neem dus, in geval vanproblemen altijd contact op met het Fiat Servicenetwerk.

• Het systeem werkt bij temperaturen tussen -20°C en 100°C.

• Volg, om beschadiging van onderdelen van het LPG-systeemtijdens het slepen of opheffen van de auto te voorkomen, deaanwijzingen beschreven in de paragraaf "Slepen van de auto"van het Instructieboek.

• Bij gebruik van een lakoven moet de LPG-tank uit de autoverwijderd worden en later weer gemonteerd worden door hetFiat Servicenetwerk.

• Alhoewel het LPG-systeem talrijke veiligheidsvoorzieningenheeft, wordt geadviseerd de LPG-kraan te sluiten als de autolangere tijd niet gebruikt wordt of als de auto verplaatst wordt ineen noodgeval na pech of een ongeval.

• Het is strikt verboden om additieven in LPG te gebruiken.

• Het wordt geadviseerd zo nu en dan (minstens eens per zesmaanden) de LPG in de tank volledig te gebruiken en bij devolgende tankbeurt te controleren of de maximuminhoud van30,5 liter (inclusief reserve) niet overschreden wordt. Als het niveau de 30,5 liter (inclusief reserve) overschrijdt, neemdan onmiddellijk contact op met het Fiat Servicenetwerk.

Onder speciale gebruiksomstandigheden:

• starten en werking bij lage omgevingstemperatuur

• toevoer van LPG met laag propaangehalte, kan het systeemtijdelijk overschakelen naar werking op benzine, zonder dat er ophet instrumentenpaneel een indicatie van het omschakelenverschijnt.

In geval van:

• laag LPG-niveau in de tank

• vraag naar hoge prestaties (bijv. inhalen, volledig beladen auto,steile hellingen), kan het systeem automatisch overschakelen naarwerking op benzine om de vereiste motorprestaties tegaranderen; in dit geval wordt de overschakeling aangegevendoor het aangaan van de oranje (benzine) led en het uitgaan vande groene (LPG) led op de schakelaar. Als bovengenoemdeomstandigheden zich niet meer voordoen, keert het systeemautomatisch terug naar werking op LPG; de oranje led (benzine)gaat uit en de groene led (LPG) gaat branden op de schakelaar.

• Om bovenbeschreven automatische overschakeling teverkrijgen, moet u zich ervan verzekeren dat er altijd voldoendebrandstof in de benzinetank zit.

• Daarom moet er altijd voldoende benzine in de tank zitten omde benzinepomp te beschermen en tijdelijke overschakeling vanwerking op LPG naar werking op benzine te garanderen.

(VERVOLG)

VEILIGHEID VAN DE AUTO

Page 153: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

151

1) SLEUTELS - AFSTANDSBEDIENING

Lege batterijen moeten overeenkomstig de wet in speciale

bakken gedeponeerd worden. Ze kunnen ook ingeleverd

worden bij het Fiat Servicenetwerk dat voor hun verwerking zal

zorgen.

2) KLIMAATREGELING

Het systeem gebruikt het koelmiddel R134a dat het milieu niet

verontreinigt als het per ongeluk weglekt.

3) SNELLE BANDENREPARATIEKIT FIX&GO

Vervang het busje als de houdbaarheidsdatum van het

afdichtmiddel is verstreken. Laat het busje en het afdichtmiddel

niet in het milieu achter. Verwerk de bus en het afdichtmiddel

overeenkomstig de nationale en plaatselijke voorschriften.

4) ONDERHOUD – CONTROLE VAN VLOEISTOFNIVEAUS

• De uitgewerkte motorolie en oude motoroliefilters bevatten

stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het verdient

aanbeveling de olie en de filters te laten vervangen door het Fiat

Servicenetwerk.

• Uitgewerkte transmissieolie bevat stoffen die schadelijk zijn

voor het milieu. Het wordt aanbevolen de olie te laten vervangen

door het Fiat Servicenetwerk waar deze op milieuvriendelijke

wijze en in overeenstemming met de wettelijke voorschriften

verwerkt wordt.

• Accu’s bevatten stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor het milieu.

Het wordt aanbevolen contact op te nemen met het Fiat

Servicenetwerk om de accu te laten vervangen.

MILIEUBESCHERMING

5) ONDERHOUD - CARROSSERIE

Schoonmaakmiddelen veroorzaken waterverontreiniging. Om die

reden mag de auto alleen gewassen worden op plaatsen waar het

afvalwater opgevangen en gezuiverd wordt.

Page 154: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

pagina opzettelijk blanco gelaten

Page 155: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

153

KENNISMAKING MET DE AUTO

Dashboard ..................................................................... 7

Instrumentenpaneel ........................................................ 8

– Versies met multifunctioneel display ............................. 8

– Versies met kleurendisplay ........................................... 9

– Lampjes en berichten ........................................... 10-17

Display ......................................................................... 18

– Multifunctioneel display .............................................. 18

– Kleurendisplay ........................................................... 18

– Setup-menu .............................................................. 18

– Trip Computer............................................................ 19

– Tijd instellen............................................................... 19

– Uitschakeling van passagiersairbag en zijairbag.......... 19

– Service (geprogrammeerd onderhoud) ....................... 20

– Hoogteregeling koplampen ........................................ 20

– Banden resetten ....................................................... 21

De sleutels.................................................................... 21

– Code card ................................................................. 21

– Sleutel zonder afstandsbediening ............................. 21

– Sleutel met afstandsbediening ................................... 21

Het Fiat CODE systeem................................................ 22

Contactslot................................................................... 22

– Stuurslot.................................................................... 23

Stoelen......................................................................... 23

– Voorstoelen ............................................................... 23

Hoofdsteunen............................................................... 24

Stuurwiel ...................................................................... 25

Achteruitkijkspiegels ..................................................... 25

– Binnenspiegel ............................................................ 25

– Elektronisch dimbare binnenspiegel ........................... 26

– Buitenspiegels ........................................................... 26

Handbediende airconditioning....................................... 27

– Luchtrecirculatie......................................................... 27

Automatische klimaatregeling ....................................... 28

– Automatische werking ............................................... 28

– Luchtrecirculatie......................................................... 28

Buitenverlichting ........................................................... 29

– Dagrijverlichting.......................................................... 29

– Dimlicht/stadslicht...................................................... 29

– Grootlicht................................................................... 29

– Richtingaanwijzers ..................................................... 29

– Rijbaanwisselfunctie................................................... 29

– Follow me home ........................................................ 29

Ruiten reinigen.............................................................. 30

– Ruitenwissers ............................................................ 30

– Achterruitwisser ......................................................... 30

Dak .............................................................................. 30

– Dak met vast ruitpaneel ............................................. 30

INHOUDSOPGAVE

Page 156: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

INH

OU

DS

OP

GA

VE

154

– Schuifdak ................................................................... 31

Vouwdak....................................................................... 32

Portieren ....................................................................... 35

Elektrische ruitbediening................................................ 36

Bagageruimte................................................................ 36

– Soft-touch handgreep ................................................ 36

Imperiaal/skidrager ........................................................ 37

Motorkap ...................................................................... 38

Bedieningselementen ................................................... 38

– Elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive”................... 38

– ECO-functie ............................................................... 38

_ SPORT-functie............................................................ 39

– Alarmknipperlichten .................................................... 39

– Mistlampen/mistachterlichten .................................... 39

ABS-systeem................................................................ 40

ESC-systeem................................................................ 40

iTPMS........................................................................... 41

Afsluiter van de brandstoftoevoer .................................. 42

Parkeersensoren ........................................................... 43

Start&Stop systeem ...................................................... 44

– Werking...................................................................... 44

– Handmatig in en uitschakelen ..................................... 45

Autoradio ...................................................................... 45

Blue&Me™ ................................................................. 50

Snelgids handsfreefunctie ............................................. 52

– Snelgids media player ................................................ 54

– Lijst met beschikbare spraakopdrachten .................... 55

– Aux ............................................................................ 56

Tanken .......................................................................... 56

– Diesel- en benzineversies............................................ 56

– LPG-versies................................................................ 57

Versie met LPG-systeem ............................................... 58

– Inleiding...................................................................... 58

– Passieve veiligheid / actieve veiligheid ......................... 58

– LPG-tank ................................................................... 59

– Keuze van brandstoftoevoer benzine of LPG............... 59

VEILIGHEID

Veiligheidsgordels en gordelspanners............................. 61

– Veiligheidsgordels ....................................................... 61

– Gordelspanners .......................................................... 61

– Krachtbegrenzers ...................................................... 62

– Onderhoud van de veiligheidsgordels.......................... 62

– Belangrijke algemene informatie voor het

gebruik van de veiligheidsgordels ................................ 63

Veilig kinderen vervoeren ............................................... 64

– Groep 0 en 0+............................................................ 64

– Groep 1...................................................................... 65

– Groep 2...................................................................... 65

– Groep 3...................................................................... 65

– Geschiktheid van passagiersstoelen voor het

gebruik van Universele kinderzitjes .............................. 66

Page 157: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

155

Voorbereiding voor montage van Isofix kinderzitje .......... 67

– Montage van een Universeel Isofix kinderzitje .............. 67

– Geschiktheid van passagiersstoelen voor het

gebruik van Isofix kinderzitjes in de Fiat 500 ................ 68

– Geschiktheid van passagiersstoelen voor het

gebruik van Isofix kinderzitjes in de Fiat 500C.............. 69

Airbags ......................................................................... 70

– Frontairbags ............................................................... 70

– Frontairbag bestuurderszijde....................................... 72

– Frontairbag passagierszijde......................................... 72

– Frontairbag passagier en kinderzitjes .......................... 72

Uitschakeling van de airbags aan passagierszijde:

frontairbag en zijairbag ................................................. 74

– Knie-airbag bestuurderszijde....................................... 74

Zijairbags ...................................................................... 75

– Zijairbags.................................................................... 75

– Hoofdairbags.............................................................. 75

STARTEN EN RIJDEN

Starten van de motor..................................................... 77

Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak ........ 78

Gebruik van de Dualogic versnellingsbak ...................... 78

– Werking...................................................................... 78

– HANDMATIGE bediening ............................................ 78

– AUTOMATISCHE bediening........................................ 79

– Stuurwielpeddels ........................................................ 80

NOODGEVALLEN

Starten met hulpaccu .................................................... 81

Rollend starten .............................................................. 82

Een wiel vervangen........................................................ 82

– Krik ........................................................................... 82

– De auto opkrikken en het wiel verwisselen .................. 82

– Het wiel weer monteren .............................................. 84

Snelle bandenreparatiekit Fix&Go ................................. 85

Een lamp vervangen...................................................... 86

– Algemene instructies .................................................. 86

– Soorten gloeilampen................................................... 87

– Koplampunits ............................................................. 88

– Dimlicht ...................................................................... 88

– Grootlicht ................................................................... 89

– Stadslichten / dagrijlichten .......................................... 89

– Richtingaanwijzers ....................................................... 89

– Mistlampen................................................................. 90

– Achterlichtunits........................................................... 91

– Derde remlicht ............................................................ 92

– Kentekenplaatverlichting ............................................. 92

Zekeringen vervangen ................................................... 93

– Zekeringen in het dashboard ..................................... 93

– Zekeringen in de motorruimte ..................................... 94

Accu opladen................................................................ 95

Slepen van de auto ....................................................... 96

– Montage van het sleepoog ......................................... 96

Page 158: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

INH

OU

DS

OP

GA

VE

156

ONDERHOUD EN ZORG

Geprogrammeerd Onderhoudsschema .................. 97-103

Periodieke controles .................................................... 104

Gebruik van de auto onder zware omstandigheden ..... 104

Motorruimten ...................................................... 105-107

Niveaus controleren..................................................... 108

– Motorolie .................................................................. 108

– Motorkoelvloeistof .................................................... 108

– Vloeistof voor ruitensproeiers/achterruitsproeier ........ 108

– Remvloeistof............................................................. 108

Accu .......................................................................... 109

- Acculading en elektrolytniveau controleren ................ 109

- Accu vervangen ........................................................ 109

- Stilstand van het voertuig .......................................... 109

Wielen en banden ...................................................... 110

Voorruitsproeier – Achterruitsproeier ............................ 111

– Wisserbladen voorruit vervangen .............................. 111

– Wisserblad achterruit vervangen ............................... 111

– Ruitensproeiers......................................................... 111

– Ruitensproeiers van achterruit................................... 112

Carrosserie.................................................................. 112

– Tips voor het behoud van de carrosserie.................... 112

TECHNISCHE GEGEVENS

Identificatiegegevens ................................................... 113

– Typeplaatje met identificatiegegevens........................ 113

– Identificatieplaatje carrosserielak ............................... 113

– Chassisnummer ....................................................... 114

– Motorcode ............................................................... 114

Motor.......................................................................... 115

Afmetingen.................................................................. 119

Wielen......................................................................... 120

Bandenspanning ......................................................... 122

Sneeuwkettingen ....................................................... 122

Winterbanden ............................................................. 123

Stuurinrichting ............................................................ 123

Prestaties .................................................................... 124

Gewichten................................................................... 125

Vulinhouden ................................................................ 127

Vloeistoffen en smeermiddelen .................................... 129

– Productspecificaties ................................................. 129

Brandstofverbruik– CO2-emissie.................................. 131

Richtlijnen voor de behandeling van het voertuig

aan het einde van de levensduur ................................. 132

Page 159: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

157

WAARSCHUWINGEN EN

AANBEVELINGEN

Veiligheid van de inzittenden................................. 133-145

Veiligheid van de auto .......................................... 146-150

Milieubescherming ...................................................... 151

Page 160: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

OPMERKINGEN

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

Page 161: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

............................................................................................................................................................................................................

Page 162: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

FCA Italy S.p.A. - MOPAR - Technical Services - Service Engineering

Largo Senatore G. Agnelli, 3 - 10040 Volvera - Torino (Italia)

Druknummer 603.99.653NL - 02/2015 - 2 Editie

Page 163: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

Wij, die uw auto hebben bedacht, ontworpen en gebouwd, kennen daarvan werkelijk elk detail en onderdeel. In de erkende Fiat Service garages vindt u technici die rechtstreeks door ons zijn opgeleid die kwaliteit

en professionaliteit bieden voor alle onderhoudswerkzaamheden. De Fiat garages staan altijd tot uw beschikking voor het periodieke onderhoud, de seizoenscontroles

en voor praktische adviezen van onze deskundigen.Met de Originele Fiat-onderdelen behoudt u mettertijd de eigenschappen van betrouwbaarheid,

comfort en prestaties waarom u uw nieuwe auto heeft gekozen.Vraag altijd om Originele Onderdelen van de componenten die wij gebruiken om onze auto’s te bouwen en die wij u aanbevelen omdat die het resultaat zijn van ons engagement bij de research en de ontwikkeling

van steeds innovatievere technologieën.Vertrouw om al deze redenen op Origenele Onderdelen:

de enige die speciaal door Fiat voor uw auto ontworpen zijn.

VEILIGHEID: REMSYSTEEM

ECOLOGIE: ROETFILTERS, ONDERHOUD AIRCONDITIONING

COMFORT: WIELOPHANGING EN RUITENWISSERS

PERFORMANCE: BOUGIES, INSPUIT-VENTIELEN EN ACCU'S

LINEACCESSORI: STANGEN IMPERIAAL, VELGEN

WAAROM KIEZEN VOOR ORIGINELE ONDERDELEN

Dit Instructieboek is bedoeld om de bedrijfsomstandigheden van het voertuig te verduidelijken.

Voor de enthousiaste gebruiker die de inzichten, curiositeiten en gedetailleerde informatie over de eigenschappen en functies van het voertuig wil weten, biedt Fiat de gelegenheid om een speciaal gedeelte te raadplegen dat beschikbaar is in elektronisch formaat.

ONLINE INSTRUCTIEBOEK

Het volgende symbool is weergegeven in de tekst van het Instructieboek, naast de onderwerpen waarvoor updates worden verschaft.

Ga naar de website www.mopar.eu/owner en open uw persoonlijke zone.

Op de pagina “Onderhoud en zorg” vindt u alle informatie over uw voertuig en de link om toegang te krijgen tot eLUM, waar u alle details van hetInstructieboek zult kunnen vinden.

De eLUM website is gratis en zal u in de gelegenheid stellen, naast heel veel andere dingen, gemakkelijk de boorddocumenten te raadplegen van alle andere voertuigen van de Group.

Veel leesplezier en goede reis!

Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 10/10/14 14:58 Pagina 2

Page 164: GEBRUIK EN ONDERHOUD · Geadviseerd wordt het instructieboek, nadat u het gelezen hebt, in het voertuig te bewaren, zodat u het in de toekomst gemakkelijk kunt raadplegen en om zeker

De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Fiat behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen.

Wendt u voor nadere informatie tot het Fiat Servicenetwerk. Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.

NEDERLANDS

G E B R U I K E N O N D E R H O U D

Cop 500 LUM Ridotto NL_500 UM ITA 10/10/14 14:58 Pagina 1