Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom evaluatie richtlijn... · curatieve intentie niet...
Transcript of Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom evaluatie richtlijn... · curatieve intentie niet...
Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0
September 2014
Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom
Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0
3 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Evaluatiecommissie
Prof. Dr. O.R.C. Busch, chirurg, Academisch Medisch Centrum, Amsterdam, voorzitter
Drs. Th.L. Bollen, radioloog, Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
Prof. Dr M.J. Bruno, MDL-arts, Erasmus MC, Rotterdam
Dr. A. van der Gaast, internist-oncoloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
Prof. Dr. F.J.W. ten Kate, patholoog, UMC Utrecht
Mw. Drs. L.G.M. van der Geest MSc, onderzoeker, IKNL
Mw. Dr. L. Veerbeek, adviseur richtlijnen, IKNL
September 2014
Versie 2.0
5 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
1 Samenvatting 6
2 Achtergrond 7
3 Indicatorontwikkeling en dataverzameling 8 3.1 Indicatorenset 8 3.1.1 Definitie indicator 8 3.1.2 Keuze indicatoren 8 3.2 Selectie van patiënten 8 3.3 Dataverzameling 9 3.3.1 Opzet dataverzameling 9 3.3.2 Dataverzameling Nederlands Kankerregistratie (NKR): basisregistratie 10 3.3.3 Extra dataverzameling NKR 11 3.3.4 Beschikbaarheid van gegevens over MDO in medische dossiers 11 3.4 Beschrijving patiëntengroep 12
4 Resultaten indicatorenset 14 4.1 Indicator 1. Adjuvante chemotherapie (pancreascarcinoom) 14 4.2 Indicator 2. Patiënt besproken in MDO 17 4.3 Indicator 3. Tijd tussen MDO en operatie met curatieve intentie maximaal 3 weken 20
5 Conclusies en aanbevelingen 23 5.1 Bekendheid richtlijn en richtlijnevaluatie 23 5.2 Indicator 1: Adjuvante chemotherapie (pancreascarcinoom) 23 5.3 Indicator 2. Besproken in een MDO (pancreas- en periampullair carcinoom) 23 5.4 Indicator 3. Tijd tussen MDO en operatie met curatieve intentie maximaal 3 weken (pancreas-
en periampullair carcinoom) 24 5.5 Beperkingen van de evaluatie 24 5.6 Algemene conclusie 25 5.7 Aanbevelingen 25
Bijlagen 26 B1 Indicatorenset 27 B2 Besproken en afgewezen indicatoren 31 B3 Beschikbaarheid informatie MDO 32 B4 Instructie t.a.v. extra te verzamelen items 34
Inhoudsopgave
6 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
In 2011 is de richtlijn pancreascarcinoom gereviseerd. Deze multidisciplinair evidence-based richtlijn bevat
aanbevelingen en instructies voor de diagnostiek en behandeling van zowel pancreas- als periampullaire
carcinomen (distale galwegen, papil van Vater). In deze evaluatie is door middel van indicatoren bekeken
in hoeverre een drietal in de gereviseerde richtlijn genoemde aanbevelingen in de klinische praktijk zijn
nageleefd. Deze aanbevelingen betreffen 1) adjuvante chemotherapie na tumorresectie in verband met
een pancreascarcinoom, 2) bespreking in een multidisciplinair overleg en 3) tijdsinterval van maximaal 3
weken tussen MDO en start van in opzet curatieve behandeling.
De benodigde gegevens zijn verzameld door registratiemedewerkers van de Nederlandse
Kankerregistratie (NKR), waarvan het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) de houder is. In de
evaluatie is gebruik gemaakt van gegevens over 2010 (vooraf aan implementatie van de richtlijn) en 2012
(na implementatie). Extra verzamelde gegevens betroffen de periode 1 mei t/m 31 december 2012 met
uitzondering van regio Eindhoven.
Uit de richtlijnevaluatie blijkt dat het gebruik van adjuvante chemotherapie bij patiënten met een
geopereerd pancreascarcinoom is toegenomen van 44% in 2010 naar 54% in 2012 en de variatie tussen
regio’s is afgenomen. Desondanks lijkt nog ruimte aanwezig voor een verdere toename, bijvoorbeeld bij
oudere patiënten.
Vanwege toenemende behandelmogelijkheden met curatieve en palliatieve intentie wordt multidisciplinaire
bespreking van groot belang geacht voor alle patiënten met een diagnose pancreas of periampullair
carcinoom. In 2012 was dit duidelijk nog geen vanzelfsprekendheid in Nederland, van alle patiënten was
64% besproken in een multidisciplinair overleg (MDO). Ondanks dat leeftijd volgens de richtlijn geen
exclusiecriterium is voor een operatie met curatieve intentie, werden oudere patiënten beduidend minder
vaak besproken in een MDO (51%, versus jonger dan 75 jaar: 72%). Patiënten die met curatieve intentie
zijn geopereerd zijn frequenter besproken (85%), dan patiënten die zijn gestart met palliatieve
chemo(radio)therapie (67%) en patiënten zonder tumorgerichte behandeling (50%). Opvallend zijn de
verschillen tussen ziekenhuizen en regio’s, waarbij patiënten in universitaire en STZ-ziekenhuizen vaker
zijn besproken dan in algemene ziekenhuizen.
Bij slechts 39% van de patiënten die met curatieve intentie zijn geopereerd was de afgesproken termijn
van 3 weken tussen MDO en start behandeling gehaald. Het bleek dat STZ en algemene ziekenhuizen
vaker in staat waren deze termijn te halen (48% en 44% binnen 3 weken) dan universitaire ziekenhuizen
(33%), maar ook in ziekenhuizen met de laagste en hoogste operatievolumes waren patiënten vaker
binnen 3 weken na MDO (52% en 49%) geopereerd of gestart met neoadjuvante chemotherapie dan in
ziekenhuizen in de midden categorie (20-49/jaar, 30%) . Een grote variatie was aanwezig tussen regio’s,
waarbij in de ene regio 17% en in de andere regio 64% van de patiënten binnen 3 weken na MDO is
gestart met behandeling met curatieve intentie.
Voor alle drie onderzochte indicatoren was de implementatie in 2012 nog niet afgerond. Onduidelijk is of
de implementatie anno 2014 verder gevorderd is. Daarom wordt een publicatie in een Nederlandstalig
tijdschrift voorbereid en een structurele audit en feedback op ziekenhuisniveau aanbevolen (uitvoering
door IKNL en DPCG):
1 Samenvatting
7 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
In 2012 werden in Nederland meer dan 2100 nieuwe patiënten met een pancreascarcinoom
gediagnosticeerd. De incidentie is leeftijdsafhankelijk en varieert van 0,5 - 3,6 per 100.000 voor personen
jonger dan 50 jaar tot 55,9 - 89,2 per 100.000 voor personen ouder dan 75 jaar.
Zonder therapie is de mediane overleving na een diagnose ‘pancreascarcinoom’ 3 maanden. Indien er een
in opzet curatieve resectie verricht kan worden, is de 5-jaars overleving 15 à 20%. Het percentage
patiënten dat bij presentatie in aanmerking komt voor een resectie met curatieve intentie is met 20%
echter laag. De diagnostiek is niet alleen gericht op het stellen van de diagnose maar ook om in een vroeg
stadium te bepalen of een in opzet curatieve behandeling mogelijk is (stadiëring). Blijkt een resectie met
curatieve intentie niet mogelijk te zijn, dan moet de juiste palliatieve behandeling geadviseerd worden.
Palliatie betreft bij deze patiënten vooral biliaire en gastro-intestinale obstructie klachten, maar ook
pijnklachten. De palliatieve behandelmogelijkheden kunnen variëren van een bypass-operatie of
endoscopische drainage tot chemo- of radio(chemo)therapie, pijnblokkade, medicamenteuze
pijnbehandeling en voedingsadviezen.
De grote veranderingen in diagnostiek en behandeling, nieuwe ontwikkelingen en de betrokkenheid van
diverse disciplines bij de behandeling maken een uniforme richtlijn, die door de verschillende
beroepsgroepen gedragen wordt, noodzakelijk.
Bovengenoemde overwegingen waren voor de Landelijke Werkgroep Gastro-intestinale Tumoren van
Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) aanleiding een multidisciplinaire, ‘evidence-based' richtlijn te
ontwikkelen voor het beleid bij het pancreascarcinoom. De richtlijn is in augustus 2011 vastgesteld, en
heeft betrekking op zowel pancreascarcinomen als periampullaire carcinomen. Voor de neuro-endocriene
tumoren van de pancreas is een aparte richtlijn beschikbaar.
Doelstellingen richtlijnevaluatie
• Bevordering van de implementatie van de richtlijn pancreascarcinoom.
• Verkrijging van inzicht in de naleving van de richtlijn pancreascarcinoom.
• Zichtbaar maken van knelpunten bij de toepassing van de richtlijn pancreascarcinoom in de dagelijkse
praktijk, en hiermee een eventuele bijdrage aan een volgende revisie van de richtlijn.
Richtlijnevaluatie vindt doorgaans plaats op basis van 3 tot 5 indicatoren o.b.v. dataverzameling door de
NKR van IKNL.
2 Achtergrond
8 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
3.1 Indicatorenset
3.1.1 Definitie indicator
Een indicator is een meetbaar fenomeen dat een signalerende functie heeft met betrekking tot de kwaliteit
van zorg en de kwaliteit van de organisatie (definitie Colsen en Casparie 1995).
Een indicator moet een relatie hebben met wat onder kwaliteit van zorg wordt verstaan, en gebaseerd zijn
op wetenschappelijk bewijs of consensus bij experts uit het veld. Verder moet een indicator geschikt zijn
om veranderingen in kwaliteit te meten. Een indicator moet ook betrouwbaar geregistreerd kunnen
worden, zodat bij een bepaald kwaliteitsniveau de indicator steeds dezelfde waarde aangeeft.
Indicatoren kunnen inzicht geven in het gebruik van de richtlijn in de dagelijkse praktijk, maar kunnen ook
wijzen op mogelijke knelpunten bij de toepassing ervan. Dit inzicht kan worden gebruikt bij eventuele
revisies van de richtlijn of kan richting geven aan specifieke implementatieprojecten.
3.1.2 Keuze indicatoren
Nadat de richtlijn pancreascarcinoom (landelijke evidence-based richtlijn, versie 2.0) was ontwikkeld, is
een start gemaakt met de evaluatie van de implementatie van deze richtlijn door middel van indicatoren.
Vijf leden van de richtlijnwerkgroep selecteerden zes aanbevelingen die zij bruikbaar vonden als indicator
voor de richtlijnevaluatie (geleverde kwaliteit van zorg). Zij scoorden de aanbevelingen volgens de RAND
Modified Delphi procedure. Daarnaast droeg de evaluatiecommissie nog zes potentiële indicatoren aan.
De potentiële indicatoren werden vervolgens besproken in de evaluatiecommissie (zie bijlage 1 en 2).
Er zijn 3 indicatoren geselecteerd voor de richtlijnevaluatie, op basis van relevantie, meetbaarheid, te
behalen winstpunten, implementeerbaarheid en aansluiting met bestaande indicatoren (SONCOS) (zie
tabel 3.1). Een gedetailleerder beschrijving is opgenomen in bijlage 1. Voorts is de lijst met besproken en
afgewezen indicatoren terug te vinden in bijlage 2.
Tabel 3.1 Indicatoren richtlijnevaluatie pancreascarcinoom
Indicator
1 % patiënten met adjuvante chemotherapie na tumorresectie i.v.m. pancreascarcinoom (C25)
2 % patiënten besproken in Multidisciplinair overleg (MDO)
3 % patiënten met doorlooptijd van MDO tot in opzet curatieve operatie binnen 3 weken
Gegevens t.b.v. indicator 1 zijn standaard aanwezig in de NKR, ten behoeve van de indicatoren 2 en 3
heeft extra dataverzameling plaatsgevonden (zie 3.3 Dataverzameling).
3.2 Selectie van patiënten
Bij deze richtlijnevaluatie zijn patiënten geïncludeerd die in 2010 en in 2012 in Nederland zijn
gediagnosticeerd met een invasief pancreas- of periampullair carcinoom en zijn geregistreerd in de NKR.
Indicator-specifieke criteria staan in hoofdstuk 4 bij de betreffende indicator genoemd.
Inclusiecriteria
• Patiënten met een primaire solide maligne tumor in de pancreas of periampullair:
– pancreas (C25)
3 Indicatorontwikkeling en dataverzameling
9 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
– duodenum (C17.0), exclusief patiënten met endoscopische verwijdering van de tumor
– papil van Vater (C24.1)
– distale galwegen (C24.0 + distaal)
• Zowel patiënten met PA-bevestigde diagnoses (signalering via PALGA) als patiënten die tijdens het
beloop van de ziekte een ziekte-gerelateerde klinische opname hebben gehad (‘klinische diagnoses’;
signalering via LMR).
Exclusiecriteria
• Patiënten met een tumor die cytologisch of histologisch bewezen géén adenocarcinoom is: neuro-
endocriene tumoren, lymfomen, sarcomen, e.d.
– morfologie 8800-9989 en endocriene carcinomen (8150-8159, 8240, 8249, 8246/31, 8246/32) (o.b.v.
International Classification of Diseases for Oncology (ICD-O) third edition, WHO, 2000).
• Patiënten waarbij de tumor tijdens obductie is vastgesteld.
• Patiënten jonger dan 18 jaar bij diagnose.
• Patiënten met niet-invasieve tumoren.
• Patiënten gediagnosticeerd en/of behandeld in het buitenland. De zorg die zij ontvangen valt niet binnen
de Nederlandse richtlijn.
• Patiënten die gediagnosticeerd zijn in een ziekenhuis in de Eindhoven regio (voormalig IKZ: West-,
Midden-, Oost-Brabant en Noord-Limburg. De gegevens van patiënten gediagnosticeerd in 2012 uit deze
regio waren ten tijde van de extra dataverzameling voor de richtlijnevaluatie niet beschikbaar in de NKR).
3.3 Dataverzameling
3.3.1 Opzet dataverzameling
Indien gegevens standaard aanwezig zijn in de NKR kunnen twee meetmomenten worden vergeleken,
een status quo meting ‘voor’ en een nameting ‘na’ autorisatie (augustus 2011) en implementatie van de
richtlijn.
Status quo meting
Met de status quo meting werd de zorg voor de patiënten voorafgaand aan de invoering van de richtlijn
zichtbaar gemaakt en werd inzicht verkregen in de te verwachte aantallen patiënten voor de richt-
lijnevaluatie. Hiermee werd ook een inschatting gemaakt van de werklast voor de NKR van extra
dataverzameling. De status quo meting vond plaats over het incidentiejaar 2010.
Uitgangspunten voor een schatting van het aantal patiënten waarover extra gegevens worden
geregistreerd:
• Selectie op basis van topografie en morfologie van de tumor (o.b.v. International Classification of Diseases
for Oncology (ICD-O) third edition, WHO, 2000), zie 3.2 Selectie van patiënten.
• Geen exclusie op basis van stadium. Bij patiënten die met curatieve intentie zijn geopereerd maar geen
tumorresectie hebben ondergaan, zullen in veel gevallen de metastasen peroperatief zijn vastgesteld.
• Selectie op basis van een deel van incidentiejaar heeft de voorkeur boven selectie op basis van regio’s.
Regionaal verschilt namelijk de mate van concentratie van (chirurgische) behandeling, dit kan van invloed
zijn op de resultaten.
Pilotregistratie
Met behulp van een kleine pilotstudie is de database uitgebreid en heeft beoordeling van de
registreerbaarheid plaatsgevonden van de indicatoren die niet standaard in de NKR beschikbaar waren.
10 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
De inhoud van de definitieve indicatorenset voor de richtlijnevaluatie is daarom mede bepaald aan de
hand van de resultaten van de status quo meting en de pilotregistratie.
De pilotregistratie is verricht in oktober 2012 in twee ziekenhuizen in de regio Amsterdam, bestaande uit
een ‘verwijzingsziekenhuis’ en een ‘opererend’ ziekenhuis. De digitale dossiers van totaal 17 patiënten zijn
bekeken.
Registratieperiode nameting
De extra gegevens zijn verzameld voor patiënten gediagnosticeerd in de periode 01-05-2012 t/m 31-12-
2012 in de (voormalige IKC-) regio’s Amsterdam, Rotterdam, Leiden, Utrecht, Nijmegen, Maastricht,
Groningen en Enschede (zie figuur 3.1). De additionele dataverzameling ten behoeve van deze
richtlijnevaluatie heeft plaatsgevonden in de periode mei-december 2013, tezamen met de
dataverzameling voor de basisregistratie NKR.
Figuur 3.1 Dataverzameling over welke diagnoseperiode en welke regio’s
IKNL
Indicator 3
Indicator 2
IKZ Indicator 1
2012 jan feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
3.3.2 Dataverzameling Nederlands Kankerregistratie (NKR): basisregistratie
De Nederlandse Kankerregistratie (NKR) verzamelt gegevens over alle incidente gevallen van kanker in
Nederland. Gegevens worden geregistreerd volgens internationale classificaties en een codeerhandleiding
NKR.
De volgende informatie is relevant voor deze evaluatie:
• Primaire maligne tumoren worden geregistreerd, recidieven niet. De belangrijkste signaleringsbronnen zijn
PALGA, voor alle PA-bevestigde tumoren, en de Landelijke Medische Registratie (LMR) van
ontslagdiagnoses na klinische opnames, voor niet-PA-bevestigde tumoren.
• Stadium: codering van het stadium van PA-bevestigde tumoren vindt plaats volgens de UICC - TNM
stadiëring. Voor incidentiejaren 2010- 2012 is editie 7 van toepassing. Voor niet-PA-bevestigde diagnoses
is TNM niet van toepassing, en werd tot recent de uitgebreidheid van de tumor in één item geregistreerd.
Bij diagnoses vanaf 1-1-2012 is ook bij niet-PA-bevestigde tumoren het stadium volgens de TNM-
stadiëring geregistreerd.
• Behandeling: alle therapieën, gericht op de primaire tumor en/of metastasen, zoals vastgesteld in het
initiële behandelplan en daadwerkelijk gegeven, worden vastgelegd.
– Van patiënten bij wie een geplande behandeling lang wordt uitgesteld, kunnen behandelgegevens
incompleet zijn.
– Behandelingen naar aanleiding van het optreden van een recidief of progressie van de ziekte worden
niet geregistreerd.
– Indien in eerste instantie een afwachtend beleid is gevoerd, worden ook behandelingen die pas na
enkele maanden worden gestart, niet geregistreerd (patiënt valt dan onder ‘geen behandeling’).
• Datum en ziekenhuis van behandeling: van alle behandelingen wordt het ziekenhuis van behandeling
geregistreerd, bij chirurgische behandelingen tevens standaard de datum van behandeling.
De volgende gegevens uit de basisregistratie NKR zijn gebruikt voor de richtlijnevaluatie:
• Patiëntgegevens: geslacht, leeftijd bij diagnose;
11 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
• Tumorgegevens: diagnosedatum, morfologie, topografie, stadium;
• Brongegevens (geanonimiseerd): ziekenhuis van diagnose, type ziekenhuis, ziekenhuis van behandeling,
ziekenhuisvolume), en;
• Behandelingsgegevens: in opzet curatieve operatie is gedefinieerd als tumorresectie of chirurgische
exploratie met curatieve intentie zonder tumorresectie (aanleg bypass, ‘open-dicht’).
3.3.3 Extra dataverzameling NKR
Voor de richtlijnevaluatie is zowel gebruik gemaakt van bestaande items in de NKR (basisregistratie) als
items die speciaal voor de richtlijnevaluatie extra zijn verzameld:
• Datum MDO in 1e ziekenhuis van diagnose (1e bron).
• Datum MDO in behandel ziekenhuis vooraf aan 1e behandeling.
Besproken in MDO
Gegevens over het multidisciplinair overleg (MDO) worden niet standaard geregistreerd door de NKR.
Datum MDO is slechts betrouwbaar te registreren indien dit in het digitaal patiëntdossier is terug te vinden.
Mogelijk is niet in alle ziekenhuizen een verslag respectievelijk datum van een MDO terug te vinden in het
digitaal patiëntdossier terwijl de patiënt wel is besproken (potentiële onderregistratie). Daarom is tevens
eenmalig de beschikbaarheid van (digitale) MDO-gegevens geïnventariseerd (zie 3.3.4 en bijlage 3). Er
heeft geen registratie plaatsgevonden van deelnemers aan een MDO.
Doorlooptijd van MDO tot in opzet curatieve operatie
Gezien de keuze voor deze indicator vindt aanvullende registratie plaats van datum MDO voor zowel
indicator 2 als indicator 3.
Zowel resectie als chirurgische exploratie met curatieve intentie zonder resectie worden standaard
geregistreerd in de NKR. Nadere afbakening vond plaats m.i.v. registratie van diagnoses 1 januari 2012,
namelijk een uitsplitsing van de codering voor ‘chirurgische exploratie’ in aparte codes voor ‘open-dicht’ en
‘aanleg bypass(es)’.
3.3.4 Beschikbaarheid van gegevens over MDO in medische dossiers
Gegevens over het multidisciplinair overleg (MDO) worden niet standaard geregistreerd door de NKR en
de beschikbaarheid van informatie over het MDO kan verschillen tussen ziekenhuizen, en kan bovendien
in afgelopen jaren zijn veranderd. Daarom is in 2013 aan het begin van de dataverzamelingsperiode een
inventarisatie gehouden onder registratiemedewerkers in hoeverre informatie over MDO voor hen
beschikbaar is in ‘hun’ ziekenhuis.
Over 68 (73%) van de 90 ziekenhuizen in Nederland in 2013 is informatie ontvangen over de
beschikbaarheid van MDO-gegevens. De ziekenhuizen in de Eindhoven regio (voormalig IKZ) waren
echter geen onderdeel van de registratie van extra gegevens. Exclusief deze ziekenhuizen was de
respons 81%, en varieerde tussen 75% en 92% in de 4 teams van registratiemedewerkers van IKNL. Over
alle type ziekenhuizen was informatie verzameld (UMC’s 89%, STZ 81%, algemeen 80%).
Uit de inventarisatie blijkt dat informatie over het MDO in overgrote meerderheid inmiddels beschikbaar is
in het digitale patiëntdossier (88%). Doorgaans is de (digitale) informatie beschikbaar in de vorm van een
datum en een verslag (72%) op een vaste plek in het digitale medisch dossier (75%) (bijlage 3). In
academische en STZ ziekenhuizen is de beschikbaarheid en consistentie van informatie over het MDO het
grootst. In een aantal algemene ziekenhuizen is informatie over het MDO (nog) niet of niet consistent terug
te vinden in het digitale dossier. Er kan dus sprake zijn van een geringe onderregistratie van het aantal
patiënten dat is besproken in een MDO. Echter, uit nadere analyse van NKR-gegevens blijkt dat ook niet-
12 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
behandelde patiënten vanuit algemene ziekenhuizen nogal eens voor nader onderzoek inclusief PA-
bevestiging worden verwezen naar een centrum (veelal STZ en academische ziekenhuizen), en dan in het
centrum worden besproken in een MDO.
3.4 Beschrijving patiëntengroep
In onderstaande tabel (tabel 3.2) zijn de patiënt en tumor karakteristieken weergegeven van alle patiënten
met een pancreas of periampullair carcinoom gediagnosticeerd in Nederland in 2010 en 2012.
Selecties zoals beschreven in paragraaf 3.2 zijn al toegepast, waarna resteren alle patiënten
gediagnosticeerd met een (waarschijnlijk) (adeno)carcinoom in pancreas of periampullair gebied.
Hieruit worden in hoofdstuk 4. per indicator verschillende selecties gemaakt.
• Indicator 1: uitsluitend patiënten met diagnose pancreascarcinoom.
• Indicator 2 en 3: alle patiënten met diagnose pancreas- of periampullair carcinoom in de periode 1 mei t/m
december 2012 en exclusief patiënten gediagnosticeerd in ziekenhuizen in de Eindhoven regio.
Tabel 3.2 Patiënt- en tumorkenmerken van alle patiënten gediagnosticeerd in 2010 en 2012 in heel Nederland met een pancreas- of periampullair
carcinoom respectievelijk uitsluitend met een pancreascarcinoom
Pancreas- en periampullair
carcinoom
Pancreascarcinoom
Status quo (2010) - nameting (2012) 2010 2012 Chi2 2010 2012 Chi
2
N=2522 (%) N=2564 (%) p-waarde N=2159 (%) N=2122 (%) p-waarde
Geslacht
Man
Vrouw
1276 (51)
1246 (49)
1308 (51)
1256 (49)
0,77
1074 (50)
1085 (50)
1064 (50)
1058 (50)
0,80
Leeftijd
< 60 jaar
60-74 jaar
≥75 jaar
431 (17)
1142 (45)
949 (38)
431 (17)
1206 (47)
927 (36)
0,44
374 (18)
988 (46)
797 (37)
354 (17)
1011 (48)
757 (36)
0,47
Tumor locatie
Pancreaskop (C25.0)
Pancreaslichaam of -staart (C25.1-2)
Pancreas overlappend/NNO (C25.8-9)
Duodenum (C17.0)
Papil van Vater (C24.1)
Distale galweg (C24.0lat6)
1355 (54)
503 (20)
301 (12)
96 (4)
148 (6)
119 (5)
1275 (50)
552 (22)
295 (12)
116 (5)
169 (7)
157 (6)
0,02
1355 (63)
503 (23)
301 (14)
1275 (60)
552 (26)
295 (14)
0,11
Basis voor diagnose
Klinisch onderzoek / beeldvorming
Cytologie / histologie
765 (30)
1757 (70)
670 (26)
1894 (74)
0,001
738 (34)
1421 (66)
629 (30)
1493 (70)
0,001
Stadium 1 2
Localized
Locally advanced / regional
Distant
Unknown
269 (11)
861 (34)
1264 (50)
128 (5)
237 (9)
922 (36)
1262 (49)
143 (6)
0,20
199 (9)
715 (33)
1171 (54)
74 (3)
168 (8)
724 (34)
1155 (54)
75 (4)
0,48
Stadium 1
TNM – I (T1-2N0M0)
TNM – II (T3N0M0, T1-2-3N1M0)
TNM – III (T4M0)
TNM – IV (M1)
TNM - X
136 (5)
425 (17)
214 (9)
887 (35)
82 (3)
236 (9)
606 (24)
312 (12)
1260 (49)
115 (5)
n.a.
75 (3)
319 (15)
179 (8)
804 (37)
35 (2)
168 (8)
459 (22)
265 (13)
1154 (54)
47 (2)
n.a.
13 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Geen TNM-info (let op: diagnoses 2010) 779 (31) 35 (1) 747 (35) 29 (1)
Ziekenhuis van 1e bezoek
3
Academisch
STZ
Algemeen
311 (12)
1171 (46)
1040 (41)
238 (9)
1137 (44)
1189 (46)
<0,001
256 (12)
1007 (47)
896 (42)
195 (9)
943(44)
984(46)
0,001
Ziekenhuis van (PA-)diagnose 4
Academisch
STZ
Algemeen
450 (18)
1199 (48)
873 (35)
523 (20)
1159 (45)
882 (34)
0,05
361 (17)
1033 (48)
765 (35)
426 (20)
955 (45)
741 (35)
0,01
Start behandeling met 5
Curatieve intentie
Overige tumorgerichte behandelingen
Geen tumorgerichte behandeling
685 (27)
405 (16)
1432 (57)
765 (30)
450 (18)
1349 (53)
0,01
483 (22)
379 (18)
1297 (60)
506 (24)
426 (20)
1190 (56)
0,02
Resultaat na curatieve intentie
Resectie
Bypass / open-dicht
455 (66)
230 (34)
561 (73)
204 (27)
0,004
285 (59)
198 (41)
341 (67)
165 (33)
0,006
1 Based on pTNM, supplemented with cTNM in case of X or no resection. NX and MX were classified as N0 and M0. In case of C25.8-9 TNM was used. In 2010 is bij niet-PA-bevestigde diagnoses een samenvattend stadium (‘Extent of Disease’) geregistreerd, in 2012 is bij niet-PA-bevestigde diagnoses wel volgens TNM geregistreerd. 2 Samenvattend stadium van TNM en Extent of Disease’ ivm ontbreken TNM bij niet-PA-bevestigde diagnoses in 2010. Localized: TNM=IS-I of EOD=1-2 (in-situ, gelokaliseerd); Locally advanced / regional: TNM=II-III of EOD=3-4-5 (directe uitbreiding en/of uitbreiding in regionale lymfklieren); distant: TNM=IV of EOD=6 (metastasen op afstand); unknown: TNM=X, EOD=X. 3 Ziekenhuis van 1
e bezoek = ziekenhuis waar verdenking maligniteit bestaat alvorens patiënt - eventueel - wordt
doorgestuurd voor verdere diagnostiek, PA-diagnose en behandeling. Te beschouwen als ziekenhuis van klinische verdenking c.q. klinische diagnose. 4 Ziekenhuis van PA-diagnose = ziekenhuis waar PA-diagnose is gesteld. Indien geen PA-diagnose is verricht, dan ziekenhuis van klinische diagnose (o.b.v. klinische opname gedurende ziektebeloop). 5 Categorie ‘curatieve intentie’ = resectie, chirurgische exploratie (bypass, ‘open-dicht’), neoadjuvante chemo(radio)therapie gevolgd door resectie of chirurgische exploratie. Categorie ‘overige tumorgerichte behandelingen’ = chemo(radio)therapie (niet gevolgd door chirurgie), RFA, IRE, radiotherapie op metastasen, e.d. Categorie ‘geen tumorgerichte behandeling’ = palliatieve bypasses, stents, pijnbestrijding e.d.
14 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
In dit hoofdstuk zijn de resultaten van drie geselecteerde indicatorenweergegeven. Van elke indicator is
een definitie en specifieke in- en exclusiecriteria beschreven, naast de algemene in- en exclusiecriteria die
voor de gehele indicatorenset gelden. Daaronder staat de uiteindelijke waarde van de indicator
weergegeven als een percentage van alle patiënten die binnen die indicator vallen, plus de waarde van de
indicator in verschillende subgroepen van patiënten. Achtergrondinformatie over de gegevensverzameling
en de voor alle indicatoren geldende in- en exclusiecriteria is te vinden in hoofdstuk 3.
4.1 Indicator 1. Adjuvante chemotherapie (pancreascarcinoom)
Tabel 4.1 Definitie indicator 1.
Adjuvante chemotherapie na tumorresectie i.v.m. pancreascarcinoom
Relatie tot kwaliteit Het is aangetoond dat adjuvante chemotherapie een significant betere
(ziektevrije) overleving geeft, dit geldt zowel voor de 5-FU gebaseerde
chemotherapie als voor gemcitabine gebaseerde chemotherapie.
Teller Alle patiënten die met chemotherapie zijn gestart na resectie van de tumor.
Noemer Alle patiënten waarbij tumorresectie heeft plaatsgevonden i.v.m. een
(adeno)carcinoom van de pancreas (C25).
In- /exclusiecriteria Ongeacht neoadjuvante behandeling.
Exclusie patiënten met afstandsmetastasen (M1).
Beperkingen /
aandachtspunten bij
gebruik en
interpretatie
De in de aanbeveling genoemde voorwaarde voor chemotherapie (‘een goede
performance status’) is niet beschikbaar in de NKR en is niet gespecificeerd in
de richtlijn.
Tabel 4.2 Indicatorwaarden van indicator 1. Percentage patiënten met adjuvante chemotherapie na tumorresectie i.v.m. pancreascarcinoom,
diagnose in 2010 versus 2012 in Nederland
Status quo meting
(2010)
Nameting (2012) Toename?
Teller /
noemer
Indicator
waarde
Teller /
noemer
Indicator
waarde
Chi2 p-
waarde
Alle patiënten1 121 / 275 44% 182 / 336 54% 0,02
Naar patiënt- en tumorkenmerken
Geslacht
Man
Vrouw
57 / 125
63 / 143
46%
44%
87 / 170
93 / 159
51%
58%
0,34
0,01
Leeftijd
< 60 jaar
60-74 jaar
≥75 jaar
43 / 64
73 / 162
4 / 42
***
67%
45%
10%
48 / 67
123 / 204
9 / 58
***
72%
60%
16%
0,58
0,004
0,38
Tumor locatie
Pancreaskop (C25.0)
Pancreaslichaam of -staart (C25.1-2)
Pancreas overlappend/NNO (C25.8-9)
96 / 213
17 / 39
7 / 16
45%
44%
44%
150 / 269
17 / 33
13 / 27
56%
52%
48%
0,02
0,50
0,78
Stadium 2
TNM – I (T1-2N0M0)
TNM – II (T3N0M0, T1-2-3N1M0)
TNM – III (T4M0)
TNM - X
16 / 46
95 / 203
7 / 16
2 / 3
35%
47%
44%
67%
10 / 42
163 / 276
7 / 11
-
***
24%
59%
64%
-
0,26
0,008
0,31
n.a.
4 Resultaten indicatorenset
15 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Radicaliteit resectie
R0
R1-2
RX
90 / 188
28 / 70
2 / 10
48%
40%
20%
118 / 217
56 / 103
6 / 9
54%
54%
67%
0,19
0,06
0,04
Naar structuurkenmerken
Type ziekenhuis (resectie)
Academisch
STZ
Algemeen
59 / 117
56 / 134
5 / 17
50%
42%
29%
102 / 167
67 / 141
11 / 21
61%
48%
52%
0,08
0,34
0,15
Ziekenhuis volume (resectie)
<10 / jaar
10-19 / jaar
20-29 / jaar
30 of meer per jaar
12 / 44
46 / 95
35 /83
27 / 46
*
27%
48%
42%
59%
2 / 11
23 / 42
43 / 89
112 / 187
*
18%
55%
48%
60%
0,54
0,49
0,42
0,88
Regio (resectie)
Range laagste - hoogste
Noemer=
12-69
**
17%-79%
Noemer=
20-72
44%-64%
0,06-0,64 1 Exclusief operaties buiten Nederland. 2 Based on pTNM, in case of X or no resection. NX and MX were classified as N0 and M0. * Chi2-toets verschil tussen categorieën binnen een jaar p<0,05 ** p<0,01 *** p<0,001
Grafiek 4.1 Indicatorwaarden van indicator 1. Percentage patiënten met adjuvante chemotherapie na tumorresectie i.v.m. pancreascarcinoom,
diagnose in 2010 versus 2012 in Nederland. Indeling op basis van ziekenhuis van tumorresectie. Na casemixcorrectie (binnen jaar).
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
NL
UM
C
STZ
alge
me
en <1
0
10
-19
20
-29
30
+ A B C D E F G H I
Per
cen
tage
pat
iën
ten
2010 2012
16 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Figuur 4.2 Indicatorwaarden van indicator 1. Percentage patiënten jonger dan 75 jaar met adjuvante chemotherapie na tumorresectie i.v.m.
pancreascarcinoom, diagnose in 2010 versus 2012 in Nederland. Indeling op basis van ziekenhuis van tumorresectie. Na
casemixcorrectie (binnen jaar).
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
NL
UM
C
STZ
alge
me
en <1
0
10
-19
20
-29
30
+ A B C D E F G H I
Per
cen
tage
pat
iën
ten
2010 (n=226) 2012 (n=271)
17 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
4.2 Indicator 2. Patiënt besproken in MDO
Tabel 4.3 Definitie indicator 2.
Patiënt besproken in MDO
Relatie tot kwaliteit Hoewel resectie van het pancreascarcinoom de enige kans op lange termijn
overleving geeft, is dit veelal niet het geval. Daarom moet er alleen een resectie
worden verricht als er een curatieve intentie bestaat. Deze afweging kan gemaakt
worden in een multidisciplinair overleg (MDO). Patiënten met afstandsmetastasen
en met lymfkliermetastasen buiten het standaard resectie gebied komen niet in
aanmerking voor chirurgische resectie. Zowel leeftijd als tumorgrootte zijn geen
exclusiecriteria voor resectie van het pancreascarcinoom, maar hun prognostische
betekenis moet wel meegenomen worden in de beslissing om al dan niet tot
exploratieve laparotomie over te gaan.
Teller Alle patiënten besproken in een multidisciplinair overleg (MDO), voordat al dan
niet gestart wordt met een tumorgerichte behandeling.
Noemer 1 Alle patiënten met een (verdenking) pancreas of periampullair carcinoom, waarbij
een tumorgerichte behandeling is gestart (i.c. operatie met curatieve intentie of
chemo(radio)therapie).
Noemer 2 Alle patiënten met een (verdenking) pancreas of periampullair carcinoom, waarbij
géén tumorgerichte behandeling is gestart.
In- /exclusiecriteria Exclusie: maligniteiten proximale galwegen (C24.0 perihilair), endoscopische
resecties (vnl C17.0 duodenum)..
Beperkingen /
aandachtspunten
bij gebruik en
interpretatie
Het gaat om een MDO waarin het behandelplan voor de patiënt is besproken
voordat al of niet wordt gestart met een behandeling. Indien patiënt is verwezen
kan het MDO hebben plaatsgevonden in het verwijzingsziekenhuis en/of het
behandelziekenhuis.
Voor de berekening kan worden uitgegaan van het 1e ziekenhuis waar de patiënt
gezien is (proxy voor ziekenhuis van –voorlopige- klinische diagnose), van het
ziekenhuis van PA-diagnose (driekwart van de patiënten), of het ziekenhuis van
(1e) behandeling. Indien gekozen wordt voor het 1
e ziekenhuis kan de patiënt evt
voor PA-diagnose of behandeling zijn verwezen naar een centrum en wordt een
MDO in een centrum meegeteld bij het 1e ziekenhuis.
Operatie met curatieve intentie kan resulteren in resectie, bypass of ‘open-dicht’.
Operaties waarbij neoadjuvant chemotherapie is gegeven worden geïncludeerd bij
operaties met curatieve intentie.
Tabel 4.4 Indicatorwaarden van indicator 2. Percentage patiënten met een pancreas of periampullair carcinoom dat in een multidisciplinair overleg
(MDO) is besproken, diagnose in periode mei t/m december 2012 in Nederland exclusief voormalige IKZ-regio.
Tumorgerichte behandeling
(meting 2012)
Geen behandeling
(meting 2012)
Teller /
noemer
Indicator
waarde
p-
waarde
Teller /
noemer
Indicator
waarde
p-
waarde
Alle patiënten 1 543 / 694 78% 353 / 702 50%
Start behandeling met 5
Curatieve intentie
Overige tumorgerichte behandelingen
Geen tumorgerichte behandeling
375 / 442
168 / 252
85%
67%
<0,001
353 / 702
50%
Resultaat curatieve intentie (uitgesplitst)
Resectie
Bypass
281 / 325
59 / 71
86%
83%
0,27
18 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Exploratie 35 / 45 78%
Naar patiënt- en tumorkenmerken
Geslacht
Man
Vrouw
299 / 390
244 / 304
77%
80%
0,26
177 / 335
176 / 367
53%
48%
0,20
Leeftijd
< 60 jaar
60-74 jaar
≥75 jaar
123 / 163
326 / 408
94 / 123
75%
80%
76%
0,44
44 / 70
149 / 255
169 / 337
63%
58%
42%
<0,001
Tumor locatie
Pancreas
Periampullair
412 / 538
131 / 156
77%
84%
0,05
311 / 617
43 / 85
50%
49%
0,86
Basis voor diagnose
Klinisch onderzoek / beeldvorming
Cytologie / histologie
19 / 34
524 / 660
56%
79%
0,001
148 / 329
205 / 373
45%
55%
0,008
Stadium 3
TNM – I (T1-2N0M0)
TNM – II (T3N0M0, T1-2-3N1M0)
TNM – III (T4M0)
TNM – IV (M1)
TNM - X
40 / 53
237 / 270
81 / 97
181 / 270
4 / 4
75%
88%
84%
67%
100%
<0,001
38 / 73
52 / 82
51 / 65
192 / 424
20 / 58
52%
63%
78%
45%
34%
<0,001
Naar structuurkenmerken
Type ziekenhuis […]
Academisch
STZ
Algemeen
RT-instelling
[1e beh]
265 / 293
196 / 252
71 / 136
3 / 4
90%
78%
52%
75%
<0,001 [(PA)-diagn]
60 / 86
185 / 311
108 / 305
--
70%
59%
35%
<0,001
Regio […]
Range laagste - hoogste
[1e beh]
43-199
[=noemer]
66%-93%
0,002 [(PA)-diagn]
49-143
[=noemer]
33%-62%
0,005
1 Exclusief n=86 patiënten waarvan datumgegevens ontbreken (6% van selectie periode en regio’s). 2 Overige tumorgerichte behandeling: palliatieve chemo(rafio)therapie, RFA, IRE, radiotherapie op metastasen, e.d .
3 Based on pTNM, supplemented with cTNM in case of X or no resection. NX and MX were classified as N0 and M0. In case of C25.8-9 TNM was used. * p<0,05 ** p<0,01 *** p<0,001
19 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Grafiek 4.2 Indicatorwaarden van indicator 2. Percentage patiënten besproken in een MDO voorafgaand aan tumorgerichte behandeling. Naar type
ziekenhuis en IKC-regio. Selectie patiënten gediagnosticeerd met een pancreas of periampullair carcinoom mei t/m december 2012 in
Nederland exclusief voormalige IKZ-regio en gestart met een tumorgerichte behandeling (n=694).indeling op basis van ziekenhuis van 1e
behandeling (excl RT-instelling).
Grafiek 4.3 Indicatorwaarden van indicator 2. Percentage patiënten besproken in een MDO. Selectie: patiënten zonder tumorgerichte behandeling.
Naar type ziekenhuis en IKC-regio. Selectie patiënten gediagnosticeerd met een pancreas of periampullair carcinoom mei t/m december
2012 in Nederland exclusief voormalige IKZ-regio (n=702).indeling op basis van 1e ziekenhuis van (verdenking) maligniteit.
78%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
NL UMC STZ alg A B C D E F G H
Per
cen
tage
pat
iën
ten
50%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
NL UMC STZ alg A B C D E F G H
Pe
rce
nta
ge p
atië
nte
n
20 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
4.3 Indicator 3. Tijd tussen MDO en operatie met curatieve intentie maximaal 3 weken
Tabel 4.5 Definitie indicator 3.
Doorlooptijd tot operatie met curatieve intentie
Relatie tot kwaliteit Er zijn aanwijzingen dat onnodige uitstel van een operatie met curatieve intentie
nadelige gevolgen heeft voor een patiënt met een pancreascarcinoom wat betreft
de algehele conditie waardoor extra preoperatieve voorzieningen (galweg
drainage of extra voeding) moeten worden getroffen. Tevens is aangetoond dat
een lang tijdsinterval tussen diagnose en operatie een psychosociale belasting is
voor de patiënt en een negatief effect heeft op de kwaliteit van leven.
Teller Alle patiënten waarbij binnen 3 weken na MDO een in opzet curatieve operatie
heeft plaatsgevonden.
Noemer Alle patiënten met een maligne pancreas of periampullaire tumor waarbij een in
opzet curatieve operatie heeft plaatsgevonden na MDO. Met een in opzet
curatieve operatie wordt bedoeld een operatie waarbij hetzij tumorresectie hetzij
chirurgische exploratie heeft plaatsgevonden om de mogelijkheid van een
curatieve tumorresectie te onderzoeken (al of niet gecombineerd met de aanleg
van bypass(es)).
In- /exclusiecriteria Exclusie: proximale galwegen (C24.0 perihilair); endoscopische resecties (vnl
C17.0 duodenum).
Beperkingen /
aandachtspunten
bij gebruik en
interpretatie
Het gaat om het laatste MDO waarin de patiënt is besproken en waarin de
indicatie tot exploratie wordt vastgesteld; in het ziekenhuis waar behandeling is
gestart.
Indien een operatie met curatieve intentie heeft plaatsgevonden na neoadjuvante
behandeling, dan dient het interval tot start neoadjuvante behandeling berekend.
De beschikbare aantallen voor de noemer van deze indicator zijn beperkt omdat
slechts een beperkt deel van de totale patiëntengroep wordt geopereerd.
Tabel 4.6 Indicatorwaarden van indicator 3. Percentage patiënten waarbij binnen 3 weken na (laatste) MDO gestart is met behandeling met
curatieve intentie. Selectie patiënten gediagnosticeerd met een pancreas of periampullair carcinoom in periode mei t/m december 2012
in Nederland exclusief voormalige IKZ-regio en gestart met behandeling met curatieve intentie (resectie, bypass, open-dicht, neo-
adjuvante behandeling) (n=363).
Start behandeling curatieve intentie
(meting 2012)
Teller /
noemer
Indicator
waarde
p-
waarde
Mean
(SD),
in dagen
Mediaan (p25-
p75,)
In dagen
Alle patiënten 141 / 363 39% 30(21) 28(15-39)
Type start behandeling 1
Resectie
Aanleg bypass(es)
Uitsluitend exploratie (‘open-dicht’)
Neoadjuvante behandeling
107 / 270
22 / 56
11 / 32
1 / 5
39%
39%
34%
20%
0,97
30(21)
33(21)
28(15)
38(19)
28(15-39)
28(14-39)
26,5(13,5-37)
41(26-46)
Naar patiënt- en tumorkenmerken
Geslacht
Man
Vrouw
75 / 200
66 / 163
37%
40%
0,49
31(21)
28(20)
28(15-39)
26(14-37)
Leeftijd
< 60 jaar
60-74 jaar
31 / 66
89 / 228
47%
39%
0,10
24(14)
30(22)
25(12-32)
28(15-39)
21 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
≥75 jaar 21 / 72 29% 34(20) 32,5(20-42)
Tumor locatie
Pancreas
Periampullair
95 / 250
46 / 116
38%
40%
0,76
32(14)
30(21)
31(24-37)
28(14-39)
Stadium 2
TNM – I (T1-2N0M0)
TNM – II (T3N0M0, T1-2-3N1M0)
TNM – III (T4M0)
TNM – IV (M1)
TNM - X
12 / 37
88 / 222
19 / 47
21 / 57
1 / 3
32%
40%
40%
37%
33%
0,93
35(29)
30(20)
26(17)
28(19)
46(45)
28(19-42)
28(15-39)
26(13-35)
27(14-39)
23(17-97)
Naar structuurkenmerken
Type ziekenhuis van chirurgische intentie
Academisch
STZ
Algemeen
71 / 217
62 / 128
8 / 18
33%
48%
44%
0,01
32(21)
26(20)
27(19)
29(19-39)
22(12,5-34)
26(14-41)
Ziekenhuis volume (chirurgische intentie)
<20 / jaar
20-49 / jaar
50 of meer per jaar
11 / 21
63 / 206
67 / 136
52%
31%
49%
0.001
22(13)
32(23)
27(18)
21(9-30)
28,5(20-40)
22,5(13-39)
Regio o.b.v. ziekenhuis chir. intentie
Range laagste - hoogste
22-103
[=noemer]
17%-64%
<0,001
20(11)-
40(33)
19(13-25)
38(22-52) 1Exclusief patiënten met missing datum start behandeling. Opmerking: bij 86% van de patiënten heeft het (laatste) MDO in het behandelziekenhuis plaatsgevonden, bij 14% had het MDO in het verwijzingsziekenhuis of mogelijk in een gezamenlijk MDO van verwijzingsziekenhuis en behandelziekenhuis plaatsgevonden. 2 Based on pTNM, supplemented with cTNM in case of X or no resection. NX and MX were classified as N0 and M0. In case of C25.8-9 TNM was used. * p<0,05 ** p<0,01 *** p<0,001
22 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Grafiek 4.5 Indicatorwaarden van indicator 3. Percentage patiënten waarbij binnen 3 weken na (laatste) MDO gestart is met behandeling met
curatieve intentie. Naar type ziekenhuis en IKC-regio. Selectie patiënten gediagnosticeerd met een pancreas of periampullair carcinoom
in periode mei t/m december 2012 in Nederland exclusief voormalige IKZ-regio en gestart met behandeling met curatieve intentie
(resectie, bypass, open-dicht, neo-adjuvante behandeling) (n=363). indeling op basis van ziekenhuis van chirurgische intentie.
Figuur 4.6 Indicatorwaarden van indicator 3. Mediaan aantal dagen (percentiel 25 – percentiel 75) tussen (laatste) MDO en start behandeling met
cuatieve intentie. Naar type ziekenhuis en IKC-regio. Selectie patiënten gediagnosticeerd met een pancreas of periampullair carcinoom
in periode mei t/m december 2012 in Nederland exclusief voormalige IKZ-regio en gestart met behandeling met curatieve intentie
(resectie, bypass, open-dicht, neo-adjuvante behandeling) (n=363). indeling op basis van ziekenhuis van chirurgische intentie.
39%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Pe
rce
nta
ge p
atië
nte
n
0
10
20
30
40
50
60
Me
dia
an (
p2
5-p
75
) aa
nta
l dag
en
23 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
5.1 Bekendheid richtlijn en richtlijnevaluatie
• In 2011 is na revisie door middel van presentaties in regionale werkgroepen en landelijke gremia
bekendheid gegeven aan het bestaan en de inhoud van de richtlijn Pancreascarcinoom.
• In 2014 zijn de resultaten van de richtlijnevaluatie ter informatie aangeboden aan Landelijke Werkgroep
Gastro-intestinale Tumoren, de Dutch Pancreatic Cancer Group (DPCG) en regionale tumorwerkgroepen
van IKNL.
• Om aandacht te vestigen op gewenste verbeteringen, wordt een publicatie in een Nederlandstalig
tijdschrift voorbereid (bijv. NTvG).
• Er zijn formats ontwikkeld, die instellingen kunnen gebruiken als basis voor de ontwikkeling van
stroomschema’s en zorgpaden. Deze formats zijn op te vragen bij de regionale IKNL adviseur en
kunnen op maat gemaakt worden voor uw instelling.
5.2 Indicator 1: Adjuvante chemotherapie (pancreascarcinoom)
• Patiënten die een resectie hebben ondergaan i.v.m. een pancreascarcinoom zouden volgens de richtlijn
aanvullende chemotherapie (5-FU gebaseerd, gemcitabine) moeten krijgen. Het gebruik van adjuvante
chemotherapie in patiënten met een resectie i.v.m. een pancreascarcinoom is toegenomen van 44% in
2010 (voor implementatie van de richtlijn) naar 54% in 2012 (na implementatie; p=0,02)..
• De toename was significant in de patiëntgroep jonger dan 75 jaar (van 51% naar 63%, p=0,008). Bij
patiënten van 75 jaar en ouder is het gebruik van adjuvante chemotherapie na tumorresectie relatief laag
(van 10% naar 16%, niet significant), ook in vergelijking met andere tumoren (bijv. coloncarcinoom).
Leeftijd fungeert waarschijnlijk als meetbaar aspect (proxy) voor verschillen in WHO performance status en
(co)morbiditeit na de operatie (waarover geen informatie beschikbaar is). Ook kan terughoudendheid een
gevolg zijn van de huidige beperkte ‘opbrengst’ van adjuvante chemotherapie.
• Hoewel er in 2010 nog significante verschillen waren tussen regio’s, zijn die in 2012 verdwenen. Deze
afname van variatie wijst op een voortschrijdende implementatie van deze richtlijnaanbeveling.
• Desondanks is de richtlijnevaluatiecommissie van mening dat er nog ruimte is voor verdere toename van
het percentage patiënten dat adjuvante chemotherapie krijgt.
5.3 Indicator 2. Besproken in een MDO (pancreas- en periampullair carcinoom)
• Vanwege toenemende behandelmogelijkheden met curatieve en palliatieve intentie wordt multidisciplinaire
bespreking van belang geacht voor alle patiënten. In 2012 was dit duidelijk nog geen vanzelfsprekendheid
in Nederland voor patienten met pancreascarcinoom of periampullair carcinoom. Van de selectie van
patiënten met een diagnose pancreas of periampullair carcinoom in 2012 was 64% besproken in een
multidisciplinair overleg (MDO).
• Omdat de overleving van oudere patiënten na een operatie met curatieve intentie niet slechter is dan die
van jongere patiënten, is leeftijd in de richtlijn geen exclusiecriterium voor het overwegen van een operatie
met curatieve intentie. Patiënten van 75 jaar en ouder waren echter beduidend minder vaak besproken
(51%) dan patiënten jonger dan 75 jaar (72%, p<0,001).
• Van de groep patiënten die met een tumorgerichte behandeling is gestart, was 22% vooraf niet besproken
in een MDO. Bij degenen die met curatieve intentie zijn behandeld, lag dit percentage lager (15%) dan bij
degenen die waren gestart met chemo(radio)therapie (33%). Van patiënten zonder tumorgerichte
behandeling was de helft niet besproken (50%, p<0,001). Deze resultaten suggereren volgens de
richtlijnevaluatiecommissie dat mogelijk meer patiënten in aanmerking zouden kunnen komen voor een
operatie met curatieve intentie of palliatieve chemotherapie indien zij in multidisciplinair verband worden
besproken.
5 Conclusies en aanbevelingen
24 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
• Opvallend zijn de verschillen tussen universitaire en STZ ziekenhuizen enerzijds en algemene
ziekenhuizen anderzijds, waarbij patiënten behandeld of gediagnosticeerd in een algemeen ziekenhuis
minder vaak waren besproken. Dit was ook het geval wanneer voor de berekening werd uitgegaan van het
1e ziekenhuis waar de patiënt gezien was, ongeacht in welk ziekenhuis een MDO had plaatsgevonden.
• Ook regio’s verschilden significant van elkaar wat betreft het percentage patiënten dat was besproken in
een MDO. Dit gold voor de totale patiëntgroep, maar ook voor de subgroepen van patiënten die wel
respectievelijk niet waren gestart met een tumorgerichte behandeling (i.c. operatie met curatieve intentie of
chemo(radio)therapie).
• De hoogste percentages patiënten die waren besproken in een MDO (≥90%) zijn gevonden bij patiënten
die waren gestart met een tumorgerichte behandeling in een universitair ziekenhuis en in 2 van de 8
onderzochte regio’s.
• Het percentage patiënten dat in 2012 (vooraf aan behandeling) is besproken in een MDO lag naar het
oordeel van de richtlijnevaluatiecommissie nog relatief laag. Er is geen informatie beschikbaar of dit
percentage anno 2014 is gestegen.
5.4 Indicator 3. Tijd tussen MDO en operatie met curatieve intentie maximaal 3 weken
(pancreas- en periampullair carcinoom)
• De aandacht voor – kortere - doorlooptijden is in de loop der jaren toegenomen, dit wordt door de leden
van de richtlijnevaluatiecommissie gezien als een goede ontwikkeling ter verbetering van de zorg voor
patiënten met een pancreas of periampullair carcinoom.
• Van alle patiënten die een operatie met curatieve intentie hadden ondergaan, was 39% geopereerd c.q.
gestart met neoadjuvante behandeling binnen de afgesproken termijn van 3 weken na MDO. Driekwart
van de patiënten is binnen 39 dagen na MDO gestart. Patiënt- en tumorkenmerken zoals leeftijd en
stadium waren niet van invloed.
• In universitaire ziekenhuizen lag het percentage patiënten dat binnen 3 weken na MDO is gestart lager
(33%) dan in STZ (48%) en algemene ziekenhuizen (44%, p=0,01). Opvallend was dat zowel
ziekenhuizen met lagere volumes (<20/jaar) als ziekenhuizen met hogere volumes (≥50/jaar) vaker in
staat waren deze termijn te halen (52% en 49%) dan ziekenhuizen met volumes in de middencategorie
(20-49/jaar, 30%, p=0.001) Een grote variatie was aanwezig tussen regio’s, waarbij in de ene regio 17%
en in de andere regio 64% van de patiënten voldeed aan deze indicator (p<0,001). Gegevens over
mediane interval tussen MDO en start behandeling leveren vergelijkbare bevindingen op.
• De richtlijncommissie is van mening dat het wenselijk is dat een aanzienlijk hoger percentage patiënten
binnen 3 weken na MDO geopereerd wordt dan in 2012 het geval was.
5.5 Beperkingen van de evaluatie
• Het onderscheidend vermogen van indicatoren is afhankelijk van verschillende factoren. Indien een
richtlijn uitzonderingen kent, of specifieke indicaties, zal deze informatie beschikbaar moeten zijn voor
analyse. Zo zullen comorbiditeit en de WHO performance status van belang zijn in de besluitvorming over
behandeling maar zijn daarover geen landelijke gegevens beschikbaar in de NKR.
• Om inzicht te krijgen in de volledigheid van de extra verzamelde gegevens over MDO, is een inventarisatie
gehouden onder registratiemedewerkers van IKNL. Met uitzondering van nog enkele algemene
ziekenhuizen, blijken overal MDO-gegevens beschikbaar in de (digitale) medische dossiers die
registratiemedewerkers standaard gebruiken voor registratie in de NKR.
• Een lastig punt in de analyse van variatie tussen ziekenhuizen of regio’s was bij welk ziekenhuis het MDO
het beste kan worden meegeteld. Veel patiënten starten een diagnostisch traject in ziekenhuis A maar
worden verwezen naar ziekenhuis B alwaar PA-diagnose, MDO-bespreking en eventueel behandeling
plaatsvinden. Het MDO meetellen bij ziekenhuis B (MDO en behandeling) doet de vele verwijzende
ziekenhuizen in Nederland waarschijnlijk tekort. Echter, het MDO meetellen bij ziekenhuis A, als
25 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
verantwoordelijke voor verwijzing van potentieel behandelbare patiënten, geeft niet de feitelijke situatie
weer. Daarom is gekozen voor een tweedeling tussen patiënten die een tumorgerichte behandeling zijn
gestart (analyse MDO o.b.v. behandelziekenhuis) en patiënten zonder tumorgerichte behandeling (analyse
MDO o.b.v. 1e ziekenhuis).
• De aantallen patiënten zijn niet groot genoeg voor analyse en toetsing op ziekenhuisniveau.
5.6 Algemene conclusie
• Op basis van deze evaluatie van de richtlijn pancreascarcinoom (2011) kan worden geconcludeerd dat
voor alle drie de onderzochte indicatoren de implementatie nog niet is afgerond en ook na 2012 aandacht
behoeft. De vraag of de implementatie anno 2014 verder gevorderd is, kan bijvoorbeeld via audit en
feedback worden beantwoord.
• In de zorg voor patiënten met een pancreas- of periampullair carcinoom lijkt kwaliteitswinst met name te
behalen op het gebied van de indicatiestelling voor behandeling en allocatie van behandeling. Een goede
monitoring is hierbij van groot belang, inclusief feedback op ziekenhuisniveau (audit en feedback).
5.7 Aanbevelingen
• Toevoegen van indicator 1 (“Adjuvante chemotherapie bij pancreascarcinoom”) aan de eerstvolgende
ziekenhuisrapportage van IKNL (“Kankerzorg in [naam ziekenhuis]”). Deze indicator betreft gegevens die
IKNL standaard registreert in de NKR. In de ziekenhuisrapportage worden op ziekenhuisniveau periodiek
gegevens gepresenteerd over alle geregistreerde maligniteiten in de NKR in de voorafgaande 5 jaar.
• Stimuleren van ziekenhuizen om alle patiënten te bespreken in een MDO respectievelijk hun doorlooptijd
tot aan behandeling te verkorten. Deze aspecten betreffen de organisatie van zorg.
– Verbetering kan bijvoorbeeld bewerkstelligd met behulp van slots, ketenafspraken, regionaal MDO,
panelbeoordeling, (transmuraal) zorgpaden en intensivering van netwerkvorming (bijv. d.m.v.
Managed Clinical Network)..
• Doorlopende audit en feedback op ziekenhuisniveau om verbetering te stimuleren.
– Vanuit IKNL: registreren van het al dan niet plaatsvinden van een MDO in het kader van NKR+
inclusief feedback van percentage besproken patiënten aan ziekenhuizen, alsmede feedback over
doorlooptijd van MDO tot start behandeling (operatie met curatieve intentie, start chemotherapie).
– Vanuit DPCA: audit en feedback van doorlooptijd MDO tot aan start behandeling met curatieve
intentie.
– Vanuit DPCG: aandacht voor ‘best practices’.
26 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Bijlagen
27 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Definities conform projectplan, aangevuld met informatie over registratie extra items.
1. Adjuvante chemotherapie na tumorresectie i.v.m. pancreascarcinoom
Relatie tot kwaliteit Het is aangetoond dat adjuvante chemotherapie een significant betere (ziektevrije)
overleving geeft, dit geldt zowel voor de 5-FU gebaseerde chemotherapie als voor
gemcitabine gebaseerde chemotherapie.
Operationalisatie Percentage patiënten waarbij chemotherapie is gegeven na resectie van een
adenocarcinoom van de pancreas.
Teller Alle patiënten die met chemotherapie zijn gestart na resectie van de tumor.
Noemer Alle patiënten waarbij tumorresectie heeft plaatsgevonden i.v.m. een
(adeno)carcinoom van de pancreas (C25).
Definitie(s) Zowel R0 als R1 resecties.
Een specifieker definitie van de noemer (alleen pancreaskopcarcinomen C25.0 of
alleen Whipples) levert een vergelijkbaar percentage patiënten op dat voldoet aan
deze indicator. Nadere afbakening lijkt daarom geen meerwaarde te hebben.
Validiteit Uit de status quo meting blijkt dat het percentage patiënten dat voldoet aan deze
indicator minder dan 50% is. Gezien de geobserveerde variatie tussen subgroepen lijkt
deze indicator verbeterpotentieel te hebben.
In- /exclusiecriteria Inclusie: maligniteiten in pancreas (C25).
Exclusie: (neuro)endocriene tumoren en carcinoid.
Ongeacht neoadjuvante behandeling.
Exclusie patiënten met afstandsmetastasen (M1).
Achtergrond Bij een goede performance status is het aan te bevelen om patiënten na
pancreatodoudenectomie voor een pancreascarcinoom met adjuvante chemotherapie
te behandelen.
Beperkgen/aandachts-
punten bij gebruik en
interpretatie
De in de aanbeveling genoemde voorwaarde voor chemotherapie (‘een goede
performance status’) is niet beschikbaar in de NKR en is niet gespecificeerd in de
richtlijn.
Een specifieker definitie van de noemer (alleen pancreaskopcarcinomen C25.0) levert
in 2010 een vergelijkbaar percentage op.
Chemotherapie als onderdeel van de initiële behandeling na diagnose wordt standaard
geregistreerd in de NKR. Later gegeven chemotherapie, bijv. na progressie van de
ziekte, is niet beschikbaar in de NKR.
Registreerbaarheid Benodigde items zijn standaard aanwezig in de NKR.
B1 Indicatorenset
28 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
2. Patiënt besproken in MDO
Relatie tot kwaliteit Hoewel resectie van het pancreascarcinoom de enige kans op lange termijn overleving
geeft, is dit veelal niet het geval. Daarom moet er alleen een resectie worden verricht
als er een curatieve intentie bestaat. Deze afweging kan gemaakt worden in een
multidisciplinair overleg (MDO). Patiënten met afstandsmetastasen en met
lymfkliermetastasen buiten het standaard resectie gebied komen niet in aanmerking
voor chirurgische resectie. Zowel leeftijd als tumorgrootte zijn geen exclusiecriteria
voor resectie van het pancreascarcinoom, maar hun prognostische betekenis moet wel
meegenomen worden in de beslissing om al dan niet tot exploratieve laparotomie over
te gaan.
Operationalisatie Percentage patiënten dat in een multidisciplinair overleg (MDO) is besproken.
Teller Alle patiënten besproken in een multidisciplinair overleg (MDO), voordat al dan niet
gestart wordt met een behandeling.
Noemer Alle patiënten met een maligne (verdenking) pancreas of periampullair carcinoom.
1. Alle patiënten met een (verdenking) pancreas of periampullair carcinoom,
waarbij een tumorgerichte behandeling is gestart.
2. Alle patiënten met een (verdenking) pancreas of periampullair carcinoom,
waarbij géén tumorgerichte behandeling is gestart.
Definitie(s) Een MDO moet wekelijks beschikbaar zijn en bestaan uit minimaal de volgende
disciplines: chirurg, MDL arts, radiotherapeut, patholoog, oncoloog, radioloog.
Het verslag moet in het digitaal patiëntdossier terug te vinden zijn.
Onder tumorgerichte behandeling wordt hier verstaan een behandeling met curatieve
intentie (resulterend in resectie of niet-resectie) of palliatieve chemo(radio)therapie.
Operaties waarbij neoadjuvant chemotherapie is gegeven worden geïncludeerd bij
operaties met curatieve intentie.
Validiteit Een MDO vormt een belangrijk scharnierpunt in een multidisciplinaire behandeling
waarin bij het pancreascarcinoom de afweging over de indicatie voor operatie
plaatsvindt. Op dit moment ontbreken gegevens over MDO bij pancreascarcinoom.
In- /exclusiecriteria Inclusie: maligniteiten in pancreas (C25) of periampullair (C17.0, C24.0-1).
Exclusie: maligniteiten van proximale galwegen (C24.0 perihilair).
Exclusie: endoscopische resecties (vnl C17.0 duodenum).
Achtergrond De indicatie voor chirurgische resectie van een pancreascarcinoom dient in een
multidisciplinair overleg (MDO) bepaald te worden.
Beperkgen/aandachts-
punten bij gebruik en
interpretatie
Het gaat om een MDO waarin het behandelplan voor de patiënt is besproken, in het
ziekenhuis waar de (klinische) diagnose is gesteld, voordat al of niet wordt gestart met
een behandeling respectievelijk de patiënt wordt verwezen voor behandeling elders.
De NKR registreert uitsluitend maligne diagnoses, de aard van de tumor (benigne-
maligne) is niet altijd bekend vooraf aan operatie.
Patiënten met afstandsmetastasen of lymfkliermetastasen kunnen niet geëxcludeerd
worden uit de noemer. Patiënten waarbij afstandsmetastasen of lymfkliermetastasen
worden gediagnosticeerd via beeldvorming (vooraf aan indicatiestelling voor operatie)
kunnen in de NKR i.p. niet onderscheiden worden van patiënten waarbij pas tijdens
exploratieve laparotomie afstandsmetastasen of lymfkliermetastasen worden
gediagnosticeerd.
Het gaat om een MDO waarin het behandelplan voor de patiënt is besproken voordat
al of niet wordt gestart met een behandeling. Indien patiënt is verwezen kan het MDO
hebben plaatsgevonden in het verwijzingsziekenhuis en/of het behandelziekenhuis.
Voor de berekening kan worden uitgegaan van het 1e ziekenhuis waar de patiënt
gezien is (proxy voor ziekenhuis van –voorlopige- klinische diagnose), van het
29 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
ziekenhuis van PA-diagnose (driekwart van de patiënten), of het ziekenhuis van (1e)
behandeling. Indien gekozen wordt voor het 1e ziekenhuis kan de patiënt evt voor PA-
diagnose of behandeling zijn verwezen naar een centrum en wordt een MDO in een
centrum meegeteld bij het 1e ziekenhuis.
Registreerbaarheid Gegevens over het multidisciplinair overleg (MDO) zijn aanvullend geregistreerd door
de NKR voor diagnoses in de periode 1-5-2012 t/m 31-12-2012 in heel Nederland
exclusief regio Eindhoven (i.v.m. beschikbaarheid in de NKR).
Datum MDO is slechts betrouwbaar te registreren indien dit standaard in het (digitaal)
patiëntdossier is terug te vinden. Mogelijk is de beschikbaarheid van gegevens over
het MDO niet in alle ziekenhuizen optimaal (potentiële onderregistratie) Daarom is
een enquête onder registratiemedewerkers gehouden. Op basis van digitaal
beschikbare gegevens kan geregistreerd worden óf een MDO heeft plaatsgevonden,
over de inhoud van het MDO is niet uniform informatie beschikbaar. Er zal geen
registratie plaatsvinden van de deelnemers aan een MDO.
30 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
3. Doorlooptijd tot in opzet curatieve operatie
Relatie tot kwaliteit Er zijn aanwijzingen dat onnodige uitstel van een operatie met curatieve intentie
nadelige gevolgen heeft voor een patiënt met een pancreascarcinoom wat betreft de
algehele conditie waardoor extra preoperatieve voorzieningen (galweg drainage of
extra voeding) moeten worden getroffen. Tevens is aangetoond dat een lang
tijdsinterval tussen diagnose en operatie een psychosociale belasting is voor de
patiënt en een negatief effect heeft op de kwaliteit van leven.
Operationalisatie Percentage patiënten waarbij binnen 3 weken na MDO een in opzet curatieve operatie
wordt verricht.
Teller Alle patiënten waarbij binnen 3 weken na MDO een in opzet curatieve operatie heeft
plaatsgevonden.
Noemer Alle patiënten met een maligne pancreas of periampullaire tumor waarbij een in opzet
curatieve operatie heeft plaatsgevonden na MDO.
Definitie(s) Met een in opzet curatieve operatie wordt bedoeld een operatie waarbij hetzij
tumorresectie hetzij chirurgische exploratie heeft plaatsgevonden om de mogelijkheid
van een curatieve tumorresectie te onderzoeken (al of niet gecombineerd met de
aanleg van bypass(es)).
Indien een operatie met curatieve intentie heeft plaatsgevonden na neoadjuvante
behandeling, dan dient het interval tot start neoadjuvante behandeling berekend.
Validiteit Deze indicator hangt af van het aantal patiënten dat preoperatief is besproken in een
MDO (andere indicator). Wanneer een MDO niet altijd plaatsvindt, wordt slechts een
deel van de doelgroep voor deze indicator in de noemer geïncludeerd.
In- /exclusiecriteria Inclusie: maligniteiten in pancreas (C25) of periampullair (C17.0, C24.0-1).
Exclusie: maligniteiten van proximale galwegen (C24.0 perihilair).
Exclusie: endoscopische resecties (vnl C17.0 duodenum).
Achtergrond Patiënten, waarbij in het MDO besloten is voor een in opzet curatieve operatie van een
pancreascarcinoom, dienen, zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen 3 weken behandeld
te worden.
Beperkingen /
aandachtspunten bij
gebruik en interpretatie
Tijdens bespreking van de resultaten is de vooraf afgesproken tekst “Het gaat om het
eerste MDO waarin de patiënt is besproken, in het ziekenhuis waar de (klinische)
diagnose is gesteld.” gewijzigd in: “Het gaat om het laatste MDO waarin de patiënt is
besproken en waarin de indicatie tot exploratie wordt vastgesteld; in het ziekenhuis
waar behandeling is gestart c.q waar de (klinische of pathologische) diagnose is
gesteld.” Reden hiervoor is dat 14% van de besproken patiënten vooraf aan
behandeling twee maal besproken blijkt.
De beschikbare aantallen voor de noemer van deze indicator zijn beperkt omdat
slechts een beperkt deel van de totale patiëntengroep wordt geopereerd.
Chirurgische exploratie zonder resectie wordt standaard geregistreerd in de NKR sinds
2009. Nadere afbakening vindt plaats m.i.v. registratie van diagnoses 1 januari 2012,
namelijk een uitsplitsing van de codering voor ‘chirurgische exploratie’ in aparte codes
voor ‘open-dicht’ en ‘aanleg bypass(es)’.
Registreerbaarheid Datums preoperatief multidisciplinair overleg (MDO) zijn aanvullend geregistreerd door
de NKR voor diagnoses in de periode 1-5-2012 t/m 31-12-2012 in heel Nederland
exclusief regio Eindhoven (i.v.m. beschikbaarheid in de NKR).
31 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Nummering in onderstaande tabel is gebaseerd op nummering van aanbevelingen in de groslijst die is
voorgelegd aan de evaluatiecommissie.
Potentiële indicator Reden voor afwijzing
5. Optimale beeldvorming Niet standaard beschikbaar in de NKR, en te omvangrijk en te complex voor
een documentatieproject.
Onderdeel van de Dutch Pancreatic Cancer Audit (DPCA).
13. Cytologie voorafgaand aan
palliatieve chemotherapie
Uit de status quo meting lijkt bij bijna 90%van de patiënten die zijn gestart met
chemotherapie een cytologische of histologische diagnose beschikbaar. Als
deze gegevens na controle betrouwbaar blijken wat betreft de volgtijdelijkheid
van de cytologie/histologie en de chemotherapie, dan lijkt slechts beperkt
verbeterpotentieel aanwezig.
26. Preoperatieve drainage Met ingang van diagnosejaar 2011 is in de NKR een specifieke code
beschikbaar voor de aanleg van een stent (categorie ‘palliatieve behandeling’),
maar bij een resectie van de tumor wordt dit niet gecodeerd.
36. Gestructureerde
verslaglegging PA-verslag
Percentage ‘onbekend’ is beperkt (≤4%) bij de meeste items die standaard
beschikbaar zijn in de NKR, zoals locatie, histologisch type, aantal lymfeklieren
onderzocht, aantal lymfeklieren positief, tumordiameter, radicaliteit.
Bij differentiatiegraad bleek wel een aanzienlijk percentage ‘onbekend’ (23%).
De items ‘afstand tot resectievlakken’ en ‘ingroei in pancreatisch vet’ worden
niet standaard geregistreerd in den NKR.
42. Chemotherapie bij
inoperabele patiënten
Het onderscheid tussen pancreascarcinoom en peri-ampullaire maligniteit is
lastig te maken, het OK-verslag en PA-verslag zijn soms niet eenduidig.
46% van patiënten jonger dan 60 jaar met palliatieve chemotherapie is hoger
dan verwacht. Zeer informatieve indicator, maar lastig te normeren gezien de
tekst in de aanbeveling, en het gebruik is afhankelijk van patiëntkenmerken die
niet beschikbaar zijn in de NKR (zoals functionele status).
61. Volume De NKR registreert uitsluitend maligne diagnoses. De NVvH-volumenorm
omvat ook resecties i.v.m. een benigne diagnose. Deze indicator biedt géén
informatie hoeveel ziekenhuizen al of niet voldoen aan de norm van minimaal
20 pancreatoduodenectomieën per jaar.
61. Sterfte binnen 30 dagen
(afgeleide indicator)
Uitkomstmaat, is geen onderdeel van richtlijnevaluatie.
62. Auditing Auditing kan nog niet worden gemeten in status quo meting of nameting.
B2 Besproken en afgewezen indicatoren
32 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Gegevens over het multidisciplinair overleg (MDO) worden niet standaard geregistreerd door de NKR en
de beschikbaarheid van informatie over het MDO kan verschillen tussen ziekenhuizen, en kan bovendien
in afgelopen jaren zijn veranderd. Daarom is in 2013 aan het begin van de dataverzamelingsperiode een
inventarisatie gehouden onder registratiemedewerkers in hoeverre informatie over MDO voor hen
beschikbaar is in ‘hun’ ziekenhuis. Doel hiervan is een actueel overzicht van de beschikbaarheid van
gegevens over het MDO in de gebruikte (digitale) medische dossiers in de ziekenhuizen.
Instructie vooraf
• Het gaat om de beschikbaarheid van informatie in de bronnen die u ook gebruikt voor de reguliere
registratie. In de meeste ziekenhuizen is dat het digitale informatiesysteem (bijv. Mirador, Chipsoft, X-care,
etc). Vele benamingen zijn gangbaar: digitaal archief, digitale statusvoering, ziekenhuisinformatiesysteem
(ZIS), elektronisch patiëntendossier (EPD), etc.
• Het kan echter voorkomen dat u uw NKR-gegevens registreert uit zowel het digitale systeem als papieren
dossiers, of zelfs uitsluitend uit papieren dossiers.
• Het is niet de bedoeling dat u de extra items uit andere bronnen registreert, zoals bestanden van
ziekenhuismedewerkers of papieren mappen buiten het digitale of papieren patiëntdossier dat u standaard
gebruikt.
Tabel B3.1 Respons registratiemedewerkers IKNL op vragen vooraf per ziekenhuis, per type ziekenhuis (exclusief regio Eindhoven)
Aantal ziekenhuizen (n=) Respons (%)
UMC (incl AvL) 9 89%
STZ 21 81%
algemeen 51 80%
Totaal 81 81%
Tabel B3.2 Vraag 1
Is er in uw ziekenhuis informatie beschikbaar over het MDO? n=68 (%)
A Nee, er is geen informatie beschikbaar in de bronnen die ik gebruik voor de
reguliere registratie
7 (10)
B Ja, informatie over het MDO is niet digitaal beschikbaar maar wel in het papieren
patiëntdossier dat ik gebruik voor de standaard NKR-registratie.
1 (1)
C Ja, informatie over het MDO is digitaal beschikbaar 60 (88)
Tabel B3.3 Vraag 2
Welke informatie over het MDO is beschikbaar in uw ziekenhuis? n=67 (%)
A Nvt, geen informatie beschikbaar 8 (12)
B Meestal alleen een datum MDO. 3 (5)
C Meestal een volledig verslag zonder datum -
D Meestal zowel een datum MDO als een volledig verslag 30 (45)
E Meestal zowel een datum MDO als een volledig verslag inclusief een lijst met
aanwezigen bij de betreffende bespreking
18 (27)
Missing 1 (-)
Tabel B3.4 Vraag 3
Is de informatie over het MDO in uw ziekenhuis consistent/betrouwbaar? n=67 (%)
A Nee, soms is de informatie wel te vinden in het digitale patiëntdossier, soms niet
(terwijl ik denk dat een MDO waarschijnlijk wel heeft plaatsgevonden).
6 (9)
B Nee, de informatie over het MDO heeft niet een vaste plek in het (digitale of 5 (8)
B3 Beschikbaarheid informatie MDO
33 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
papieren) patiëntdossier
C Nee, soms is alleen een datum te vinden, soms een datum plus een verslag 5 (8)
D Ja, informatie over het MDO heeft meestal een vaste plek en vaste vorm in het
digitale systeem.
50 (75)
Missing 1 (-)
34 Evaluatie gebruik richtlijn pancreascarcinoom | Landelijke evidence-based richtlijn versie 2.0 | Versie 2.0 | September 2014 © IKNL
Extra te verzamelen items: kort overzicht
Item-tabel
Item stadium Invulcodes Uitleg
TNM i.p.v. EoD bij
klinische diagnoses
Zie NKR-handleiding en TNM-
classificatie 7e editie C17 blz. 82-
84, C24.0-1 en C25 blz. 126-134
Gewijzigd in NKR m.i.v. diagnoses 2012.
Items bronnen Invulcodes Uitleg
Instellingscodes Zie NKR-handleiding. Volgorde essentieel, attentie registratie 1e
bron (gewijzigd in NKR m.i.v. diagnoses
2012).
Item diagnostiek Invulcodes Uitleg
Datum MDO Datumformat: DD-MM-JJJJ
99-99-9999 MDO, datum
onbekend
88-88-8888 n.v.t. (geen MDO)
In tumorspecifieke items 3+4 (EXTRA)
Niet registeren: datum postoperatief MDO.
Chirurgische
exploratie
810 ‘open-dicht’ (laparotomie)
816 diagnostische laparoscopie
Verrichtingencodes + datum.
810 = laparotomie was in opzet bedoeld
voor een resectie van de tumor, maar
resectie bleek niet mogelijk (gewijzigd in
NKR m.i.v. diagnoses 2012)
816 = laparoscopische chirurgische
exploratie was in opzet bedoeld voor een
stagering van de tumor (EXTRA).
Item behandeling Invulcodes Uitleg
Aanleg van
bypass(es)
[na chirurgische
exploratie]
715 aanleg bypass(es) Verrichtingencode + datum
715 = aanleg van een palliatieve
choledochojejunostomie en/of
gastrojejunostomie, of een andere variant
(werd voorheen eveneens geregistreerd als
code 810) (gewijzigd in NKR m.i.v.
diagnoses 2012).
B4 Instructie t.a.v. extra te verzamelen items