'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en...

114
EINDRAPPORT Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen © ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal Pag. 1 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies naar het compartiment lucht en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn 99/13/EG in de grafische sector in Vlaanderen' DEEL 3: EMISSIEBEPERKENDE MAATREGELEN Onderzoek verricht in samenwerking met VITO in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid Oktober 2002 Sitmæ Consultancy BV Paul W.Verspoor MBA

Transcript of 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en...

Page 1: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 1

'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies

naar het compartiment lucht

en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn 99/13/EG in

de grafische sector in Vlaanderen'

DEEL 3:

EMISSIEBEPERKENDE MAATREGELEN

Onderzoek verricht in samenwerking met VITO

in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap

Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid

Oktober 2002

Sitmæ Consultancy BV

Paul W.Verspoor MBA

Page 2: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 2

INHOUDSOPGAVE

0 SAMENVATTING & SUMMARY ....................................................................... 3 0.1 Samenvatting.................................................................................................................. 3

0.2 Summary ........................................................................................................................ 4

1 INLEIDING....................................................................................................... 6 1.1 Algemeen ....................................................................................................................... 6

2 ILLUSTRATIEDIEPDRUK ................................................................................. 9 2.1 Algemeen ....................................................................................................................... 9

2.2 Overzicht ........................................................................................................................ 9

2.3 Emissiebeperkende maatregelen .................................................................................. 10

2.4 Aanvullende informatie................................................................................................ 18

2.5 Maatregelen volgens IIASA......................................................................................... 19

3 FLEXO & HELIO ........................................................................................... 22 3.1 Categorie-indeling:....................................................................................................... 22

3.2 Overzicht ...................................................................................................................... 23

3.3 Emissiebeperkende maatregelen .................................................................................. 24

3.4 Aanvullende informatie................................................................................................ 42

3.5 Maatregelen volgens IIASA......................................................................................... 58

4 ZEEFDRUK .................................................................................................... 62 4.1 Algemeen ..................................................................................................................... 62

4.2 Overzicht ...................................................................................................................... 63

4.3 Emissiebeperkende maatregelen: drukken ................................................................... 64

4.4 Emissiebeperkende maatregelen: reinigen ................................................................... 69

4.5 Aanvullende Informatie................................................................................................ 75

4.6 Maatregelen volgens IIASA......................................................................................... 76

5 OFFSET ......................................................................................................... 78 5.1 Algemeen ..................................................................................................................... 78

5.2 Overzicht ...................................................................................................................... 80

5.3 Emissiebeperkende maatregelen: Reinigen.................................................................. 81

5.4 Emissiebeperkende maatregelen: Vochtwatertoevoegingen........................................ 87

5.5 Emissiebeperkende maatregelen: Heatset droging....................................................... 96

5.6 Aanvullende informatie.............................................................................................. 100

5.7 Maatregelen volgens IIASA....................................................................................... 104

6 GRENSWAARDEN ........................................................................................ 108 6.1 Algemeen ................................................................................................................... 108

6.2 Aanbevolen grenswaarden ......................................................................................... 108

6.3 Vellenzeefdruk ........................................................................................................... 110

6.4 Vellenoffset ................................................................................................................ 111

Page 3: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 3

0 SAMENVATTING & SUMMARY

0.1 Samenvatting

Dit rapport maakt deel uit van een serie van drie betreffende de 'Evaluatie van het

reductiepotentieel voor VOS emissies naar het compartiment lucht en de problematiek van de

implementatie van de Europese richtlijn 99/13/EG in de grafische sector in Vlaanderen'. Het

onderzoek werd uitgevoerd door VITO (Vlaams Instituut voor technische Ontwikkeling) in

samenwerking met Sitmae Consultancy BV. Dit deelrapport betreft de emissiebeperkende

maatregelen die zouden kunnen worden toegepast in de sector.

Voor elk deel van de sector zijn potentiële reductiemaatregelen geïdentificeerd. De sector

delen die werden bestudeerd zijn: Illustratiediepdruk, Flexo en Helio, Zeefdruk en Vellen- en

Rotatieoffset.

De belangrijkste schriftelijke bronnen van informatie waren de BBT documenten voor de

bedrijfstak die zijn gepubliceerd door Intergraf/EGF (1999) en VITO (1998), een Nederlandse

studie naar de mogelijkheden om aan de nationale Emissieplafonds te voldoen (TME/Maetis,

1999) en het IIASA rapport over de vermindering van VOS emissies in Europa. Daarnaast

zijn de resultaten van de uitvoerige VITO enquête onder de Vlaamse grafische bedrijven

gebruikt alsmede informele contacten met vertegenwoordigers van de sector, leveranciers en

milieuspecialisten die werken bij buitenlandse brancheorganisaties. Uit praktische tests van

het nieuw ontwikkelde systeem om diffuse emissies te meten bleek ook hoe deze emissies

kunnen worden beperkt.

In totaal zijn meer dan 50 verschillende reductiemaatregelen benoemd, beschreven en

geëvalueerd. Bovendien wordt in detail achtergrondinformatie verstrekt daar waar dat nodig is

om de reductiemaatregelen te kunnen begrijpen of in perspectief te plaatsen. Dit betreft

onderwerpen als waterige inkten in de illustratiediepdruk, droogprocessen in flexo en helio,

methoden om diffuse emissies te verminderen, naverbranding en de terugwinning van

energie, het voorkomen van waterverontreiniging in de zeefdruk en het gebruik van

verschillende reinigingsmiddelen in de offset.

Alle door IIASA genoemde emissiebeperkende maatregelen voor de sector zijn apart van

commentaar voorzien zodat vergelijking tussen de in dit rapport aanbevolen maatregelen en

die van IIASA mogelijk wordt.

Sommige van de beschreven emissiebeperkende maatregelen zijn buitensporig duur, andere

zijn niet uitdagend genoeg. In de meeste gevallen zijn er een aantal verschillende

mogelijkheden om dezelfde emissie te beperken. Het wordt aan de drukkerij overgelaten om

de best passende combinatie van emissiebeperkende maatregelen te kiezen.

Het laatste hoofdstuk bevat aanbevelingen voor emissiegrenswaarden. De meeste zijn gelijk

aan die in de Solvent richtlijn. In twee gevallen worden emissiegrenswaarden aanbevolen die

lager zijn dan die in de richtlijn. Voor de twee Vlaamse illustratiediepdrukkerijen wordt een

totale emissiegrenswaarde aanbevolen van 6,5% van de referentie-emissie. Hiermee worden

de emissies zo’n 60% lager dan die welke het gevolg zouden zijn van de richtlijn.

Page 4: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 4

Voor de grote helio bedrijven die hoofdzakelijk naverbranding gebruiken om de emissie te

beperken wordt een totale emissiegrenswaarde aanbevolen van 10% van de referentie-emissie.

Hiermee worden de emissies zo’n 50% lager dan die welke het gevolg zouden zijn van de

richtlijn.

Voor vellenzeefdruk en vellenoffset is weliswaar bekend dat er emissie reducties mogelijk

zijn, maar was het niet mogelijk om een passende emissiegrenswaarde vast te stellen. Voor

deze delen van de sector wordt een andere benadering dan die van de emissiegrenswaarden

aanbevolen.

0.2 Summary

This report is one of three on a research project commissioned by the Flemish environmental

authorities to VITO, the Flemish Institute for Technological Research and Sitmae

Consultancy bv. The goal of the project was to determine the potential for the reduction of

VOC emissions from the printing and flexible packaging industry and to identify and where

possible solve problems with the implementation of the European Solvents Emissions

Directive in Flanders. This report deals with the possibilities to reduce emissions in the sector.

For each part of the sector potential reduction measures have been identified. The parts of the

sector that were studied are ‘Publication Gravure’, ‘Flexography and Packaging Gravure’,

‘Screen printing’ and ‘Sheetfed and Webfed Offset’.

The most important sources of written information were the BAT documents for the industry

published by Intergraf/EGF (1999) and VITO (1998), a Dutch study into the possibilities of

compliance with the national Emission Ceilings directive (TME/Maetis 1999) and the IIASA

report on controlling VOC emissions in Europe (IIASA 2000). Also the results from a large

scale survey amongst Flemish printing companies and informal contacts with representatives

from the sector, suppliers and environmental sector specialists from other countries were

used. Practical tests of a newly developed method to quantify fugitive emissions provided also

insight in methods to control these emissions.

In total well over 50 different potential reduction measures have been identified, described

and evaluated. In addition, detailed background information is provided to ensure a better

understanding of the reduction measures that are described. This concerns subjects like water

based inks in publication gravure, drying processes in flexography, methods to reduce fugitive

emissions, incineration and energy recovery, the prevention of water pollution in screen

printing and the use of cleaning agents in offset.

Each of the reduction measures for the sector described by IIASA was commented on

separately in order to enable comparison between the recommendations in this report and

those by IIASA.

Some of the reduction measures are excessively expensive, others are not challenging enough.

In most cases however there are several different possibilities to reduce the same emission. In

most cases it is left to the printing plant to choose the combination of reduction measures best

fit for the plant in question.

Page 5: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 5

In the final chapter emission limit values for the different processes are recommended. In

most cases these are in conformity with those from the Solvent Emissions Directive (SED). In

two cases limit values are recommended that are lower than those in the SED. For the two

Flemish publication gravure plants a limit value for the total emissions is recommended of

6,5% of the reference emission. This results in emissions of some 60% lower than those

envisaged by the directive.

For large packaging gravure plants using mainly incineration for the reduction of emissions,

and using over 150 ton of solvent per year, a limit value for the total emissions is

recommended of 10% of the reference emission. This results in emissions of some 50% lower

than those envisaged by the directive.

For sheetfed screen printing and sheetfed offset, it is known that emission reductions are

possible, but it was not possible to derive appropriate limit values. An other approach than the

application of emission limit values is recommended in these cases.

Page 6: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 6

1 INLEIDING

1.1 Algemeen

Dit rapport bevat een overzicht van de maatregelen ter beperking van VOS emissies die

mogelijk in aanmerking komen om te worden ingevoerd in de Grafische Sector. Bovenal is

hier de technische haalbaarheid bezien. De economische haalbaarheid wordt getoetst door de

in aanmerking komende maatregelen te plaatsen in een kostencurve en de economische

draagkracht van de sector in aanmerking te nemen. Dit betreft de maatregelen die in de

bedrijfstak nog geen gemeengoed zijn. Over dit deel van het onderzoek wordt door VITO

gerapporteerd.

Hoewel de nadruk hier ligt op de technische uitvoerbaarheid van de maatregelen wordt bij een

groot deel van de besproken maatregelen ook enige informatie over de ermee gemoeide

kosten en de te behalen emissiereductie verstrekt. Deze informatie heeft weliswaar gediend

als startinformatie voor het samenstellen van de kostencurves, maar is daarbij aangevuld met

informatie over kosten en het reducerend effect uit andere bronnen, waaronder die uit de

bedrijven-enquete. Voor de maatregelen die in de kostencurves zijn opgenomen prevaleert

derhalve de kosteninformatie en de informatie over de emissiereductie in dat deel van de

rapportage.

1.1.1 Onderscheid naar grafische processen

De sector is voor het doel van deze rapportage onderverdeeld naar:

• Illustratiediepdruk

• Flexo en helio

• Zeefdruk

• Offset

Binnen de subsectoren Zeefdruk en Offset is daarnaast een onderverdeling gemaakt naar

emissiebronnen die los van elkaar staan. Bij de offset betreft dit het gebruik van VOS in

vochtwatertoevoegingen, het reinigen en de schouwemissies in de Heatset. Bij de zeefdruk

betreft dit het drukken zelf en het reinigen.

Zowel de kosten als de technische uitvoerbaarheid van veel maatregelen variëren met de

grootte, het machinepark, het productiepakket of andere parameters van de bedrijven. Daar

waar dit van toepassing is, is dit steeds aangegeven. De betreffende subsector is daartoe steeds

naar bedrijfsgrootte onderverdeeld in een paar categorieën. Waar dat mogelijk was is de

onderverdeling naar oplosmiddelgebruik genomen zoals die ook in de oplosmiddelrichtlijn

wordt gehanteerd. In het geval van de zeefdruk en een deel van de offset maatregelen is een

onderverdeling naar personeelsaantallen gehanteerd.

Page 7: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 7

1.1.2 Onder- en bovengrens

Als ondergrens is de oplosmiddelrichtlijn genomen en de maatregelen die bedrijven moeten

nemen om aan die richtlijn te voldoen. Een mindere emissiereductie is immers binnen de

Europese Unie niet toegestaan. Reductiemaatregelen die een effect hebben dat minder is dan

wat door de solvent-richtlijn wordt vereist, zijn dan ook niet genoemd en uitgewerkt.

Als bovengrens wordt genomen de maatregelen die om technische of andere redenen niet

uitvoerbaar zijn, of die om financiële redenen er toe zouden leiden dat een deel van het

productiepakket niet meer gemaakt kan worden of dat het bedrijf zou moeten sluiten. Het is

immers altijd goedkoper om de productie te staken vóórdat een dure maatregel wordt

getroffen, dan daarna. Deze maatregelen worden verder niet onderzocht of beschreven.

1.1.3 Mate van detail

Gestreefd is naar volledigheid. Dit betekent dat ook maatregelen worden genoemd die nu al

gemeengoed zijn in de Vlaamse Grafische Sector, die gezien hun reductie-effect niet

ambitieus genoeg zijn, alsook maatregelen die de toets van de economische haalbaarheid niet

zullen overleven. Dit betekent echter dat niet alle maatregelen in evenveel detail zijn

uitgewerkt.

De maatregelen die nog geen gemeengoed zijn in de sector en die, gezien hun plaats op de

kostencurve, in aanmerking kunnen komen om daadwerkelijk in de sector te worden

ingevoerd zijn in het meeste detail uitgewerkt. Daarnaast is over ingewikkelde aspecten van

emissies en mogelijke maatregelen separaat aanvullende informatie verstrekt.

1.1.4 Informatiebronnen

De belangrijkste schriftelijke bronnen van informatie waren:

• BAT document (Printing and the environment; Guidance on Best Available Techniques in

Printing Industries, Intergraf/EGF, 1999)

• BBT studie (Beste beschikbare Technieken voor de Grafische Sector, Vlaams BBT-

Kenniscentrum)

• TME/Maetis studie (Reductiepotentieel Grafische Industrie en Verpakkingsdrukkerijen',

TME/Maetis 1999)

• IIASA (Estimating Costs for Controlling Emissions of Volatile Organic Compounds from

Stationary Sources in Europe, IIASA 2000)

Daarnaast is gebruik gemaakt van de resultaten van de bedrijvenenquete, besprekingen in de

begeleidingscommissie, informele contacten met bedrijfstakvertegenwoordigers uit andere

Europese landen, leveranciers en milieudeskundigen werkzaam binnen grote Europese

grafische ondernemingen en parallel lopende onderzoeksprojecten in grafische bedrijven. Ook

op Internet is gezocht, maar dat leverde geen aanvullende informatie op.

Voor de flexo en helio is een belangrijke bijdrage gekomen vanuit het onderzoek naar het

meten van diffuse emissies. Door de aard van de ontwikkelde aanpak (het meten van de

diffuse emissies zelve) werd nieuw inzicht verworven en kunnen emissiereducerende

maatregelen worden voorgesteld die nog niet eerder werden geformuleerd. Ook het door

Page 8: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 8

Sitmæ in het voorjaar 2001 in Nederland verrichte onderzoek naar de vermindering van de

blootstelling aan oplosmiddeldampen tijdens reinigingswerk in helio en flexo heeft aan dit

inzicht bijgedragen.

Het bovengenoemde IIASA rapport vervult een grote rol in het RAINS model, waarop de

Nationale emissieplafonds zijn gebaseerd. De maatregelen die in dat rapport zijn genoemd

zijn, voor zover bruikbaar, overgenomen en besproken. In enkele gevallen zitten de IIASA

voorstellen zo ver van realiteit dat ze terzijde zijn gelegd. Ook is van de IIASA maatregelen

niet altijd duidelijk wat men bedoelt.

Voor elk drukproces is een aparte paragraaf gewijd aan de IIASA maatregelen. Van elke

IIASA maatregel wordt besproken of en zo ja waar deze in dit rapport terug te vinden is en,

als dat niet het geval is, waarom niet.

Page 9: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 9

2 ILLUSTRATIEDIEPDRUK

2.1 Algemeen

De Illustratiediepdruk is het drukproces waarin tijdschriften, brochures en catalogi in grote

oplagen worden geproduceerd. Er worden dun vloeibare inkten gebruikt met tolueen als

oplosmiddel. Bij de droging verdampt de tolueen. Deze wordt afgevangen in terug-

wininstallaties en opnieuw gebruikt.

Voor een meer uitvoerige beschrijving van het proces zie het VITO deelrapport.

Er zijn in Vlaanderen twee illustratiediepdrukkerijen. Beide zijn zo groot dat zij niet alleen

onder de VOS richtlijn, maar ook onder de IPPC richtlijn vallen. Deze bedrijven winnen sinds

jaar en dag de gebruikte tolueen terug en deze wordt deels in eigen bedrijf en deels bij de

inktfabrikant hergebruikt.

De bestaande terugwininstallaties kunnen voldoen aan strenge emissiegrenswaarden voor

afgassen. De laatste jaren ligt echter meer de nadruk vooral op het verminderen van diffuse

emissies. Beide bedrijven voldoen in de praktijk bijna aan de strengste regels die er in Europa

bestaan: de kort geleden in Duitsland vastgestelde voorschriften voor nieuwe bedrijven

(‘Neuanlagen’).

Zoals uit volgende paragrafen zal blijken, kan hieraan eigenlijk op één punt nog iets verbeterd

worden. Terugwinnen van tolueen kost energie, en de Vlaamse bedrijven zijn met hun

emissiereducties op een punt aangeland waar het marginale energiegebruik, en daarmee ook

de marginale kosten, van de tolueenterugwinning buitensporig genoemd kunnen worden. Het

is zowel vanuit milieu- als kostenoogpunt beter om iets minder nadruk op lage schouw-

emissies te leggen.

2.2 Overzicht

Alle in dit hoofdstuk beschreven maatregelen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Hierin is

ook aangegeven welk ervan voor uitvoering worden aanbevolen:

No Maatregel in het kort Aanbevolen?

1 Terugwinnen tolueen, beperking diffuus,

grenswaarden VOS richtlijn

Neen: Afgassen grenswaarde veroorzaakt

buitensporig energiegebruik. Diffuse

emissies grenswaarde niet uitdagend genoeg

2 Toepassen reductieschema, grenswaarden

VOS richtlijn

Neen: Niet uitdagend genoeg

3 Toepassen reductieschema: grenswaarde

volgens BAT document

Neen: Niet uitdagend genoeg

4 Toepassen reductieschema: grenswaarden

Duitse wetgeving n.a.v. richtlijn

Neen: Niet uitdagend genoeg

Page 10: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 10

5 Toepassing retentie inkten Ja: Als onderdeel van de aanbevolen

maatregel No.7

6 Verhogen temperatuur persruimte Neen: Maatregel 5 heeft hetzelfde effect,

maar dan eenvoudiger en met minder

energiegebruik

7 Toepassen reductieschema, totale emissie

maximaal 6,5%

Ja: Vlaamse bedrijven kunnen voldoen. Deze

grenswaarde laat juist genoeg ruimte om

excessief energiegebruik bij de terugwinning

te voorkomen.

8 Verlaging gemiddelde uitlaatconcentratie

TWI

Neen: Contraproductief vanwege grote

toename energiegebruik. Ook buitensporig

duur

9 Closed air loop ventilation Neen: Buitensporig duur voor gering en

bovendien twijfelachtig milieuvoordeel

2.3 Emissiebeperkende maatregelen

2.3.1 Terugwinnen tolueen & beperking diffuse emissies, grenswaarden VOS richtlijn

Nummer Illustratiediepdruk 1

Bron VOS richtlijn

Grenswaarden

& effect

Schouw: 24h: 75 mgC/Nm³, 1h: 112,5 mgC/Nm³ (150%), diffuse emissies: 15%

resp 10% van input (bestaand resp nieuw).

Reduceert emissie ruim 15% van de input (bestaand) resp. Ruim 10% (nieuw)

Maatregel Tolueen terugwininstallatie (TWI) met aanzienlijke capaciteit en met moderne

regelingen. Geen bijzondere maatregelen ter voorkoming diffuse emissies.

Technisch Terugwinning algemeen: Terugwinning in de illustratiediepdruk vindt plaats door

adsorptie aan actief kool, desorptie met stoom en scheiden van oplosmiddel en

water door decanteren.

In de praktijk is de 1h grenswaarde bepalend voor de duur van de adsorptie. Dit

leidt tot een inefficiënt gebruik van de TWI (Terugwininstallatie) omdat de

adsorptie cyclus moet worden afgebroken ruim voordat het 24h gemiddelde wordt

bereikt. Het 24h gemiddelde van de oplosmiddelconcentratie in de uitlaatgassen

van de TWI kan in de orde van 10 mgC/Nm³ liggen terwijl slechts drie of vier

maal per dag de 1h emissiegrenswaarde wordt bereikt.

Bewaking van de 1h grenswaarde vraagt vaak om concentratiesturing i.p.v. de

eenvoudiger en goedkoper tijd- of volumesturing. Oudere TWI’s zijn daartoe vaak

niet uitgerust. Gevolg van de 1h grenswaarde kan zijn dat de capaciteit van

bestaande TWI’s onvoldoende zal blijken, zeker als deze op andere grenswaarden

zijn ontworpen.

Page 11: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 11

Terugwinning in Vlaanderen: Vlaamse bedrijven kunnen aan de grenswaarde voor

afgassen voldoen. Het verwijderingsrendement is bij de grenswaarden van de

VOS richtlijn ca 99%.

Ook hier is de 1h grenswaarde is bepalend. Praktijkproeven bij een Vlaamse

illustratiediepdrukkerij illustreren de inefficiency die het gevolg is van deze 1h

grenswaarde: het marginale energiegebruik in de buurt van de grenswaarde

bedraagt 13.000 kg stoom (tegen 3 à 4 kg gemiddeld) en derhalve ruim 600 m³

aardgas per kg uit de afgassen te verwijderen tolueen. Dit komt overeen met 1.300

kg CO2 en kost ca € 110,-.

Dit alles pleit voor het verlengen van het adsorbtie-deel van de terugwincyclus, tot

een punt waar een beter evenwicht bestaat tussen de verschillende milieufactoren.

Hiertoe moet vermeden worden dat aan de 1h grenswaarde moet worden voldaan.

Diffuse emissies algemeen: diffuse emissies van 15% van de input zijn zeker

haalbaar met een TWI met een toevoer alleen vanaf de drogers tijdens drukken en

niet van de ruimteventilatie of bij stilstand van de drogers (lage tolueen

concentratie). (in BAT document wordt dit ‘type 2’ genoemd)

Diffuse emissie van 10% van de input zijn zeker haalbaar met toevoer naar TWI

vanaf zowel de drogers als van de ruimteventilatie, en in werking zowel tijdens

drukken, als bij stilstand. (in BAT document wordt dit ‘type 1’ genoemd)

Diffuse emissie in Vlaanderen: alle Vlaamse TWI’s zijn van type 1 en kunnen

ruimschoots aan de diffuse emissiegrenswaarden, ook die voor nieuwe bedrijven,

voldoen

Financieel N.v.t.

2.3.2 Toepassen reductieschema, grenswaarde VOS richtlijn

Nummer Illustratiediepdruk 2

Bron VOS richtlijn, IIASA

Grenswaarden

& effect

Grenswaarde: Totale emissie: 20 resp.15% van referentie-emissie (bestaand resp

nieuw)

Effect: Reduceert emissie tot ca 20% resp 15% van de input (bestaand resp.

Nieuw)

Maatregel Gebruik van een TWI zonder overmatige capaciteit, aanvullende maatregelen ter

voorkoming van diffuse emissies.

Technisch Bij toepassing reductieschema worden de aparte emissiegrenswaarden voor de

schouw en de diffuse emissies vervangen door één grenswaarde op de totale

emissies. Dit maakt het mogelijk om extra doorslag van een minder efficiënte

TWI te compenseren door lagere diffuse emissies.

Vlaamse bedrijven kunnen ruimschoots voldoen aan deze grenswaarden, ook die

voor nieuwe bedrijven.

Page 12: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 12

Financieel N.v.t.

2.3.3 Toepassen reductieschema: grenswaarde volgens BAT document

Nummer Illustratiediepdruk 3

Bron BAT document

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: Totale emissie: 5 à 10% van de referentie emissie

Effect: Reduceert emissie tot ca 5 à 10% van de input

Maatregel Tolueen terugwininstallatie (TWI) met een passende combinatie van maatregelen

ter voorkoming diffuse emissies.

Technisch Alle Vlaamse TWI zijn van type 1. (TWI met toevoer naar TWI vanaf zowel de

drogers als van de ruimteventilatie, en in werking zowel tijdens drukken, als bij

stilstand). Bij een 'type 1' installatie wordt het totaal verlies niet vanzelf tot 5 à

10% beperkt. Bewust streven naar lage diffuse emissies is noodzaak.

Er zijn veel verschillende technische mogelijkheden om in illustratie-

diepdrukkerijen diffuse emissie te beperken. De belangrijkste zijn het afvoeren

van lucht uit de omkasting van de pers naar de TWI en het gebruik van retentie-

inkten.

Om aan de grenswaarde te voldoen is een efficiënte TWI nodig. Deze hoeft

weliswaar niet aan de 1h grenswaarde uit de VOS richtlijn te voldoen, maar de

doorslag zal toch niet veel meer dan 1% van de input mogen zijn, anders blijft er

onvoldoende ‘ruimte’ voor de onvermijdelijke diffuse emissies

Vlaamse bedrijven kunnen voldoen aan deze grenswaarden

Financieel Alhoewel niet van toepassing in Vlaanderen zij hier opgemerkt dat het ombouwen

van een ‘type2’ pers naar een ‘type 1’ pers is prohibitief duur. Het vergt een bijna

volledige vervanging van de TWI en alle leidingwerk.

De extra investering t.o.v. een type 2 pers bedraagt ca € 0,5 miljoen per pers, de

extra operationele kosten ca € 100.000 per jaar per pers

2.3.4 Toepassen reductieschema: grenswaarden Duitse wetgeving

Nummer Illustratiediepdruk 4

Bron Duitse regelgeving n.a.v. VOS richtlijn, BAT document

Grenswaarde

& effect

Totale emissie: ca 10% resp 5% van referentie-emissie (bestaand resp nieuw)

Reduceert emissie tot ca 10% van de input (Vlaanderen: alleen bestaande

bedrijven)

Maatregel Tolueen terugwininstallatie (TWI). Passende combinatie van maatregelen ter

voorkoming diffuse emissies.

Page 13: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 13

Technisch Als de diffuse emissies verregaand worden beperkt is het mogelijk om aan deze

waarden te voldoen, ook al voldoet de TWI niet aan de 1h grenswaarde. De

doorslag van de TWI mag echter niet veel groter zijn dan 1% van de input.

Vlaamse bedrijven kunnen voldoen aan deze grenswaarden. Zie ook § 2.3.7.

Financieel N.v.t.

2.3.5 Toepassing retentie inkten

Nummer Illustratiediepdruk 5

Bron TME/Maetis rapport

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: N.v.t.

Effect: Reductie diffuse emissies met ca 1 % van de input

Maatregel Toepassing van speciale inkten die het restoplosmiddel in het drukwerk

(tolueenretentie) verminderen.

Technisch Resttolueen: Zonder maatregelen blijft in de orde van 3% van de tolueen achter in

het drukwerk nadat dit de drogers gepasseerd is. Deze rest-tolueen verdampt

tijdens verdere verwerking van het gedrukte product (±2/3) en tijdens transport,

opslag en bij de lezer thuis (±1/3).

Een retentie in de orde van 3% treedt op, als er gedroogd wordt met slechts het

doel om de inkt droog genoeg te laten worden om de volgende kleur te kunnen

drukken en om het gedrukte product te kunnen snijden, vouwen en stapelen. De

eerste maatregel die genomen wordt om de retentie te beperken bestaat uit meer

droging; meer of beter gerichte drooglucht, veelal van een hogere temperatuur.

Hiermee is ongeveer halvering van de retentie te bereiken. Om de retentie nog

verder terug te brengen worden retentie-inkten toegepast.

Retentie-inkten bespoedigen de verdamping van de rest-tolueen waardoor deze

verdamping grotendeels, tijdens het vouwen en snijden, nog in de pershal of

binnen de omkasting van de pers, plaatsvindt. Als de ruimteventilatie naar de TWI

wordt gevoerd vermindert dit derhalve de emissie. Toepassing heeft derhalve

alleen zin bij ‘type 1’ installaties.

Retentie-inkten: Retentieinkten bevatten machine-klaar ca 5% meer tolueen dan

gewone inkten. In een bedrijf dat de luchthuishouding op orde heeft en de diffuse

emissies adequaat bestrijdt leidt dit echter niet tot een merkbare toename van de

emissie.

Toepassing van retentie inkten in een bedrijf, waar de diffuse emissies niet

adequaat worden bestreden, zal de totale emissie echter eerder doen toenemen dan

afnemen.

Vlaamse bedrijven passen deze techniek toe als één van de manieren om de

diffuse emissies te beperken. Alleen toepasbaar bij ‘type 1’ persen

Page 14: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 14

Financieel Vanwege het hogere tolueen gehalte van de inkt moet allerlei apparatuur opnieuw

worden ingesteld. Prijs per kg inkt is ‘af fabriek’ hoger, maar de benodigde

hoeveelheid iets kleiner, per saldo is e.e.a. ongeveer kostenneutraal.

2.3.6 Verhogen temperatuur persruimte

Nummer Illustratiediepdruk 6

Bron TME/Maetis rapport

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Reductie diffuse emissies met ca 1%

Maatregel Drukproces bij een hogere temperatuur laten verlopen

Technisch De maatregel heeft, net als de retentie-inkten, tot doel de verdamping van de rest-

tolueen zoveel mogelijk in de pershal te doen plaatsvonden van waar het naar de

TWI kan worden gevoerd. Alternatief voor retentie-inkten, eveneens alleen

toepasbaar bij ‘type 1’ persen.

De hogere temperatuur is bereikbaar door minder koelen van de inkt, minder

bevochtigen papierbaan en minder koelen van persruimte. Dit leidt echter niet tot

minder energiegebruik. Het rendement van de TWI neemt namelijk af bij een

hogere temperatuur van de toegevoerde lucht, koeling van de drooglucht wordt

derhalve nodig. Minder bevochtiging betekent dat de papierbaanbreedte niet

constant gehouden kan worden. Dit vereist dat hiervoor d.m.v. aangepaste

gravering van de cylinder wordt gecompenseerd. Dit is een bestaande techniek die

echter verlaten is. Moderne graveerinstallatie zijn hier veelal niet zonder meer toe

in staat.

Vlaamse bedrijven passen deze techniek niet toe. Zij hebben gekozen voor het

gebruik van retentie-inkten.

Financieel N.v.t.

2.3.7 Toepassen reductieschema, totale emissie maximaal 6,5%

Nummer Illustratiediepdruk 7

Bron Nieuw: komt voort uit het onderhavige onderzoek

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: Totale emissie: 6,5% van de referentie emissie

Effect: Reduceert emissie tot ca 6,5% van de input

Maatregel Tolueen terugwininstallatie (TWI). Passende combinatie van maatregelen ter

voorkoming diffuse emissies.

Page 15: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 15

Technisch Gedurende de looptijd van het onderzoek is bij de Vlaamse illustratie-

diepdrukkerijen geëxperimenteerd met verschillende regimes voor de

terugwinningsapparatuur. Hieruit blijkt dat, onder vermijding van een excessief

energiegebruik, het mogelijk is om de totale tolueenverliezen te beperken tot ca

6,5% van de referentie-emissie.

Gezien de leeftijd van de installaties is dit een verliespercentage dat gunstig

afsteekt bij de nieuwe Duitse wetgeving (10% voor bestaande installaties en 5%

voor nieuwe) en de Nederlandse voornemens om het maximaal verliespercentage

over de komende jaren te laten zakken van 8,5% thans tot 5% in 2010.

Aangetekend moet worden dat in Nederland sprake is van een mengsituatie van

nieuwe en bestaande persen welke bovendien gemiddeld veel groter zijn dan die

in Vlaanderen.

Om deze waarde te bereiken moet op alle fronten de diffuse emissie bestreden

worden. Er zijn veel verschillende technische mogelijkheden om in illustratie-

diepdrukkerijen diffuse emissie te beperken.

Zo mag er bijvoorbeeld slechts een zéér geringe emissie plaatsvinden vanuit de

persomkapseling. Dit kan worden bereikt door het handhaven van een onderdruk

binnen die omkapseling. Daarnaast moet de tolueen retentie in het gedrukte

product geminimaliseerd worden. Dit kan worden bereikt door toepassing van

retentie-inkten.

Vlaamse bedrijven kunnen aan deze grenswaarde voldoen. De 6,5% emissiegrens

laat nèt voldoende ruimte voor een efficiënt gebruik van de bestaande TWI’s en

besparing op bovenmatig energiegebruik.

Om juridisch de ruimte te krijgen om de lage diffuse emissies te ruilen tegen een

geringe toename van de uitstoot in de afgassen dient het ‘reductieschema’ uit de

VOS richtlijn gevolgd te worden. Dit stelt het bedrijf vrij van de emissie-

grenswaarden voor afgassen.

Financieel N.v.t.

2.3.8 Verlaging gemiddelde uitlaatconcentratie TWI

Nummer Illustratiediepdruk 8

Bron Nieuw

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: Verlaging 1h gemiddelde grenswaarde (bijvoorbeeld: halveren)

Effect: Halvering 1h gemiddelde grenswaarde leidt tot ca emissiereductie in de

orde van 0,25% van de input

Maatregel Verkorten adsorptiecyclus, verhogen desorptiefrequentie

Page 16: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 16

Technisch Verhoging van de desorptiefrequentie is vaak mogelijk bij TWI’s die uit minder

dan vier koolbedden bestaan. Omdat de ontwerp-adsorptietijd meestal 6 à 8 uur is

en de benodigde desorptietijd minder dan twee uur, staat vaak een verse adsorbeur

enige tijd te wachten voordat deze wordt bijgeschakeld. Men zou deze adsorbeur

eerder kunnen bijschakelen en een gebruikte adsorbeur eerder gaan desorberen.

Hierdoor vermindert de doorslag omdat deze hoger wordt naarmate een adsorbeur

langer bijgeschakeld staat.

Het nadeel van de werkwijze is de sterke toename van het energiegebruik. De

hoeveelheid stoom neemt toe recht evenredig met het aantal desorptie cycli. Bij

halvering van de 1h grenswaarde is de toename in de orde van een 50%, omdat de

gemiddelde adsorptie tijd af moet nemen en omdat daardoor het aantal cycli toe

moet nemen. De hoeveelheid teruggewonnen tolueen neemt echter nauwelijks toe.

De extra energie per extra teruggewonnen kg tolueen is bijzonder hoog. Zoals

eerder (in § 2.3.1.) werd gemeld is nabij de 1h grenswaarde van 112 mgC/Nm³ het

marginale energiegebruik per teruggewonnen kg tolueen ruim 600 m³ aardgas. Dit

komt overeen met 1.300 kg CO2 en kost ca € 110,-.

Het is vanuit zowel milieu- als kosten oogpunt onverstandig de emissiegrens-

waarde te verlagen. Integendeel zelfs: een verlenging van de adsorptiecyclus en

daarmee een geringe toename van de doorslag wordt aanbevolen.

Vlaamse bedrijven zouden aan een lagere emissiegrenswaarde kunnen voldoen,

maar vanuit zowel milieu- als kosten oogpunt is dit onverstandig.

Financieel Marginale kosten buitensporig hoog.

2.3.9 Closed air loop ventilation

Nummer Illustratiediepdruk 9

Bron BAT document

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: nvt

Effect: Reduceert de doorslag van de TWI tot nagenoeg nul, totale emissies ca 20

t/j lager.

Maatregel Een bijna gesloten systeem voor drooglucht en ventilatie pershal

Technisch Het ‘closed air loop systeem’ wordt ook wel 'zero emission system' genoemd.

Deze benaming is niet correct, er blijft wel degelijk een emissie, zij het inderdaad

iets kleiner dan normaal.

De TWI bij dit systeem heeft een veel grotere capaciteit dan normaal, waardoor de

adsorptie/desorptie cyclus zeer kort gehouden kan worden, dusdanig dat de

tolueeninhoud in afgevoerde lucht steeds zó laag is dat deze lucht weer

toegevoerd kan worden aan zowel de drogers als aan de ruimte. Dit vraagt

uiteraard om ingewikkelde veiligheidsvoorzieningen.

Page 17: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 17

Het systeem heeft alleen invloed op het aandeel schouwemissies, welk in de orde

ligt van 1% van de input. De diffuse emissies van de illustratiediepdrukkerij

worden hiermee niet aangepakt.

De grote omvang van de koolbedden, gecombineerd met de veel frequentere

desorptie doet de benodigde energie drastisch toenemen. Om de operationele

kosten binnen de perken te houden wordt het systeem daarom met allerlei

energiebesparende toeters en bellen te worden uitgerust. De operationele kosten

zijn dan ook niet veel hoger dan die van een normale installatie, maar de

investering des te meer.

Voor een nieuw te bouwen 3 m pers (Etten Leur, Nederland) met een nieuw te

bouwen TWI, werd berekend het Closed Loop Ventilation System 75 ton per jaar

aan emissie zou schelen. Op de bestaande Vlaamse installaties, door geringere

breedte en snelheid, scheelt dit maximaal in de orde van 20 ton per jaar per

installatie.

Retrofitting is niet mogelijk. Bij bestaande persen moet gehele TWI installatie

inclusief alle leidingen worden vervangen. Voor Vlaamse bedrijven zou invoering

van ‘closed loop ventilation’ volledige vervanging van de bestaande TWI’s

inhouden.

Financieel Voor één grote nieuwe pers bedraagt de méérinvestering boven een compleet

nieuwe TWI al ca € 5 miljoen. Door de energiebesparende maatregelen blijven de

operationele kosten ongeveer gelijk. Bij afschrijving in 10 jaar en rente 7%;

kosten per vermeden ton emissie ca € 10.000.

2.3.10 Gebruik waterige inkten

Nummer Illustratiediepdruk 10

Bron TME/Maetis rapport, IIASA

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: N.v.t.

Effect: Elimineert alle uitstoot van tolueen

Maatregel Vervang tolueenhoudende inkten door inkten op waterbasis

Technisch Waterige inkten voor de illustratiediepdruk bestaan. De techniek is echter

onvoldoende breed toepasbaar: ze zijn niet te gebruiken op gecoat of gerecycled

papier, niet op persen breder dan 1,5 meter en niet bij productiesnelheden groter

dan 29.000 omw/uur.

Toepassing van waterige inkten heeft ook neveneffecten op het milieu: het leidt

tot uitstoot ammonia en ontstaan van een afvalwaterstroom, het vermindert het

gebruik van gerecycled papier, het bemoeilijkt het ontinkten van oud papier, maar

verlaagt het energiegebruik (geen TWI).

Vanwege persbreedte en -snelheid is de maatregel voor het huidig machinepark

van Vlaamse bedrijven ongeschikt.

Page 18: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 18

Financieel Ombouw persen kost ca € 1 miljoen per pers. Operationele kosten in aanvang zo'n

20% hoger dan conventioneel drukken, maar door leereffecten na verloop van tijd

ongeveer gelijk. (20% duurder is, gezien de geringe marges, in de illustratie-

diepdruk prohibitief.) Werkwijze vooral v.w.b. reiniging aan de pers anders en

tijdrovender.

Eenmaal omgebouwde persen zijn niet eenvoudig weer geschikt te maken voor

tolueen inkten.

Bij de huidige beperkingen geen noemenswaardige belangstelling van de zijde

van drukwerkafnemers

2.4 Aanvullende informatie

2.4.1 Oplosmiddelarme inkten

De illustratiediepdruk heeft behoefte aan inkt die niet is gebaseerd op tolueen. Dit

oplosmiddel staat namelijk veel te veel in de belangstelling. Om de paar jaar wordt de MAC

waarde ervan verlaagd en om de haverklap wordt het ervan beschuldigd de meest afgrijselijke

ziektes te veroorzaken. Ook al wordt dit laatste regelmatig wetenschappelijk weerlegd,

tolueen heeft een slechte naam en de bedrijfstak is ervoor beducht dat die slechte naam ooit

ook op het in diepdruk vervaardigde product zal overslaan.

Er wordt door inktfabrikanten gewerkt aan verschillende varianten van oplosmiddelvrije

inkten. Behalve aan waterige inkten wordt er zeker door één inktfabrikant ook aan ‘hot melt’

inkten gewerkt. Het lijdt geen twijfel dat alle fabrikanten van illustratiediepdruk-inkt

momenteel doende zijn om een alternatief voor de tolueenhoudende inkten te ontwikkelen. Er

zijn echter nog geen doorslaggevende successen geboekt.

Met slechts één variant (waterige inkt) is gedurende enkele jaren op productieschaal

geëxperimenteerd, bij RotoSmeets in Nederland. De inkt is ontwikkeld door de inktfabrikant

Sun Chemical in samenwerking met RotoSmeets, waarbij bijzonder is dat tijdens het

ontwikkelingsproces een oude productiepers ter beschikking heeft gestaan voor grootschalige

proeven.

Daarna is in Deventer een andere productiepers geheel omgebouwd voor toepassing van

waterige inkten. Hiermee is gedurende enkele jaren ook commercieel geëxperimenteerd. De

conclusie van dat meerjarige experiment is dat bij de huidige stand van zaken waterige inkten

alleen kunnen toegepast op niet gecoat en niet gerecycleerd papier, op smalle persen en bij

lage draaisnelheden. Dit zijn beperkingen die een rendabele exploitatie onder toepassing van

deze inkten onmogelijk maken.

In Deventer zijn deze economische beperkingen gedurende enkele jaren geaccepteerd in de

hoop op technische verbetering van de inkten en in de hoop op een Scandinavische markt

voor brochures geheel zonder restoplosmiddel. Geen van beide is gelukt. Het experiment is

dan ook stopgezet. De betreffende pers is inmiddels afgebroken en heeft plaatsgemaakt voor

een 3.80 meter brede, snellopende, conventionele diepdrukpers. Het wachten is op een

volgend grootschalig experiment.

Page 19: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 19

Waterige inkten in de illustratiediepdruk hebben overigens ook nadelen voor het milieu. Het

gebruik gaat gepaard met enige ammoniak emissie en dwingt tot zuivering van afvalwater.

Het hergebruik van papier wordt veel moeilijker. De meeste ontinktingsinstallaties kunnen

namelijk papier dat met deze waterige inkten is bedrukt niet in voldoende grote hoeveelheden

aan. Dit is een serieus te nemen probleem omdat nu eenmaal in diepdruk vervaardigd

drukwerk een groot aandeel heeft in het ingezamelde oud papier. Bovendien kan met de

huidige waterige inkten geen gerecycled papier worden bedrukt. Of en in hoeverre bij andere

oplosmiddelarme inkten deze milieunadelen zullen ontbreken is niet bekend.

Het positief milieueffect dat oplosmiddelarme inkten zouden kunnen hebben moet overigens

ook niet overschat worden. Een goed uitgeruste en geleide illustratiediepdrukkerij kan

tegenwoordig de emissie beperken tot zo’n 5% van het totale oplosmiddelgebruik, terwijl

daarmee alle potentiële problemen met waterige inkten voorkomen worden.

2.5 Maatregelen volgens IIASA

2.5.1 Algemeen

Uit de procesbeschrijving blijkt dat IIASA geen duidelijk onderscheid maakt tussen

verpakkings- en illustratiediepdruk. Men stelt ten onrechte dat het in de illustratiediepdruk

mogelijk zou zijn om andere substraten dan papier te bedrukken en men noemt niet het

typische gebruik van tolueen als enig oplosmiddel.

Anderzijds wordt ‘flexography and rotogravure in packaging’ wel een apart proces geacht.

Aangenomen mag derhalve worden dat door IIASA onder ‘rotogravure in publication’

hetzelfde wordt verstaan als hier onder ‘Illustratiediepdruk’

De volgende maatregelen worden mogelijk geacht:

• Oplosmiddelarme inkten en inkapseling (Low solvent inks and enclosure; LSI+ENC)

• Substitutie door waterige inkten (Substitution with waterbased inks; WBI)

• Inkapseling en oplosmiddel terugwinning (Enclosure and solvent recovery through carbon

adsorption, ENC+ACA)

Onderstaand commentaar op elk van deze mogelijkheden

2.5.2 Oplosmiddelarme inkten en inkapseling (LSI+ENC)

Deze maatregel omvat een combinatie van

a) Toepassing van oplosmiddelarme inkten

b) Inkapseling

Volgens IIASA kunnen deze maatregelen in 80% worden toegepast en dan een rendement van

50% hebben.

Oplosmiddelarme inkten

Page 20: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 20

Het is niet duidelijk wat er met ‘Oplosmiddelarme’ (low solvent) inkten wordt bedoeld.

Gezien de geschatte efficiency van zo’n 50% gaat het hier kennelijk om inkten met een

verhouding tussen vaste stof en oplosmiddel van ca 1:2 in plaats van ca 1:4.

Dergelijke inkten bestaan echter niet en worden, voor zover bekend, ook nergens ontwikkeld.

Zie ook § 2.4.1 ‘Oplosmiddelarme inkten’.

Voor de illustratiediepdruk zijn wel al jaren oplosmiddelvrije inkten in ontwikkeling. Maar dit

wordt kennelijk niet bedoeld, want die inkten komen in de volgende paragraaf aan de orde.

In een bedrijfstak waar alle bedrijven reeds met nageschakelde techniek zijn uitgerust zullen

‘oplosmiddelarme’ inkten geen warm onthaal vinden. Zij geven immers maar een halve

oplossing voor het probleem en maken de nageschakelde installatie niet overbodig.

Ontwikkeling van dergelijke inkten is dan ook zinloos.

Inkapseling

Het is onduidelijk wat inkapseling aan emissie reductie bijdraagt als er sprake zou zijn van

oplosmiddelarme inkten. Alleen als men een nageschakelde techniek toepast heeft inkapseling

zin. Dan is het immers nuttig een zo groot mogelijk deel van de verdampte oplosmiddelen in

de afgassen en daarmee in de nageschakelde installatie terecht te laten komen.

Toepassing van een nageschakelde techniek wordt in deze maatregel echter niet genoemd.

2.5.3 Substitutie door waterige inkten (Substitution with waterbased inks; WBI)

Deze maatregel omvat:

a) Toepassing van waterige inkten

Volgens IIASA zijn deze inkten nog in ontwikkeling, maar zullen zij weinig kunnen worden

toegepast vanwege de lagere kwaliteit van de ‘finishing’. Onduidelijk is wat daarmee bedoeld

wordt. Aangenomen wordt dat deze maatregel in 20% van de gevallen zou kunnen worden

toegepast

Waterige inkten

Toepassing van waterige inkten is uitvoerig besproken in § 2.3.10 ‘Gebruik waterige inkten’

en § 2.4.1 ‘Oplosmiddelarme inkten’.

2.5.4 Inkapseling en oplosmiddel terugwinning (ENC+ACA)

Deze maatregel omvat:

a) Terugwinning van oplosmiddelen met behulp van actief kool

b) Inkapseling

c) Vermindering van de oplosmiddelinhoud van inkten

Aangenomen wordt dat deze maatregelen in bijna de gehele sector kunnen worden toegepast

en dan een rendement van 75% hebben.

Terugwinning van oplosmiddelen met behulp van actief kool

Page 21: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 21

Terugwinning van oplosmiddelen met behulp van actief kool is zeer wel mogelijk omdat het

enige in de illustratiediepdruk gebruikte oplosmiddel tolueen is. Dit adsorbeert gemakkelijk

en mengt nauwelijks met water. Het kan met stoom worden gedesorbeerd en na condensatie

van het stoom-tolueen mengsel eenvoudig worden gedecanteerd.

Terugwinning wordt al sinds jaar en dag toegepast en er is in Vlaanderen geen enkele

illustratiediepdrukkerij die hiermee niet is uitgerust.

Zie onder meer § 2.3.1. ‘Terugwinnen tolueen & beperking diffuse emissies’

Inkapseling

Met behulp van inkapseling van de persen is inderdaad een fikse beperking van de diffuse

emissies mogelijk.

Inkapseling van de persen is in de illustratiediepdruk zeer gebruikelijk omwille van de

beperking van geluidsoverlast, de klimaatbeheersing rond de pers en de beperking van de

blootstelling aan tolueendampen van de werknemers. Van de inkapseling wordt gebruik

gemaakt om de diffuse emissie te beperken en zoveel mogelijk oplosmiddeldampen naar de

terugwin-instalatie te voeren.

Zie onder meer § 2.3.7 ‘Toepassen reductieschema, totale emissies maximaal 5%’.

Vermindering van de oplosmiddelinhoud van inkten

Vermindering van de oplosmiddelinhoud van inkten is, gezien de toelichtende IIASA tekst

kennelijk hetzelfde als ‘low solvent inks’ uit eerdere paragrafen. Daar werd reeds toegelicht

dat deze inkten niet bestaan en, voor zover bekend, ook niet in ontwikkeling zijn.

Er bestaat zelfs een tegengestelde tendens. Om de tolueenretentie in het drukwerk

(oplosmiddel dat achter blijft doordat de droging niet perfect is) te verminderen gebruikt men

tegenwoordig inkten die op de machine al dieper drogen. Het oplosmiddelgehalte van deze

inkten is iets hoger dan dat van gewone diepdruk inkten. Het netto effect is echter een

mindere emissie omdat hiermee de verdamping van veel tolueen uit drukwerk wordt

voorkomen.

Page 22: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 22

3 FLEXO & HELIO

3.1 Categorie-indeling:

Binnen het deel ‘Flexo & Helio’ van de Grafische sector komen bedrijven van zeer

verschillende grootte voor. Niet alle maatregelen zijn voor elk van die bedrijven even

geschikt. Bovendien gelden voor verschillende grootte categorieën ook verschillende

wetgevingsregimes.

Daarom wordt onderstaande categorie-indeling aangehouden. Deze indeling is gebaseerd op

jaarlijks oplosmiddelgebruik sluit mede daarom aan bij die van de VOS richtlijn. Er wordt een

extra categorie geïntroduceerd: ‘oplosmiddelgebruik >150 t/j’. Dit is nodig om de grotere

bedrijven apart te kunnen benoemen.

De drempelwaarden in de VOS richtlijn en Vlarem slaan op het werkelijk

oplosmiddelgebruik. Binnen de richtlijn en Vlarem kan een bedrijf derhalve door substitutie

naar een ‘lagere’ categorie overgaan. Om echter de toepasbaarheid van mogelijke reductie

maatregelen aan te geven is dit niet handig. De hieronder gebruikte categorieindeling slaat

daarom op de het oplosmiddelgebruik in de situatie alsof er nog geen substitutie maatregelen

zouden zijn genomen. Over het algemeen is het gebruik in die gevallen ongeveer gelijk aan de

‘referentie emissie’ zoals die moet worden bepaald bij gebruik van het reductieschema in de

VOS richtlijn, te weten 4 x het gewicht van de vaste stof in de toegepaste inkten, lakken en

lijmen.

In Vlaanderen hebben veel van de grotere emittenten overigens al een naverbrander

geïnstalleerd. Ook worden oplosmiddelarme inkten, lakken en lijmen al regelmatig toegepast.

Categorie Beschrijving

cat < 15 t/j Zeer klein bedrijf. Valt niet onder de reikwijdte van de VOS richtlijn.

Meestal geen helio, lakkeren of lamineren maar uitsluitend flexo. Omvat

het produceren van papieren zakken, enveloppen, etiketten en dergelijke.

cat 15 - 25 t/j Klein bedrijf. Valt onder de VOS richtlijn in de categorie ‘klein’. Meestal

uitsluitend flexo. Bedrukken vaak, maar niet altijd, papier.

cat 25 - 150 t/j Middelgroot bedrijf. Valt onder de VOS richtlijn in de categorie ‘groot’.

Hoofdzakelijk flexo, weinig lamineren en lakkeren, zelden helio.

Bedrukken veelal kunststof.

cat > 150 t/j Middelgrote en grote bedrijven. Veel helio, lamineren en lakkeren, maar

vaak óók flexo. Bijna altijd kunststoffen al dan niet in combinatie met

papier en aluminium folie.

Er zijn in Vlaanderen ook enkele bedrijven in deze categorie die alleen in

flexo drukken.

Page 23: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 23

3.2 Overzicht

Alle in dit hoofdstuk beschreven maatregelen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Hierin is

ook aangegeven welk ervan voor uitvoering worden aanbevolen:

No Maatregel in het kort Aanbevolen?

1 Geen emissiebeperkende maatregel Neen. Ook in de kleinste bedrijven zullen

zich meestal substitutie mogelijkheden

voordoen.

2 Substitutie in de flexo op papier & karton Ja: Vaak toepasbaar in bedrijven met een

oplosmiddelgebruik < 25 t/j

3 Substitutie in de flexo op kunststof en

aluminium

Ja: Soms toepasbaar in bedrijven < 25 t/j

4 Substitutie in helio Nee: Bij vervaardiging van verpakkingen

meestal niet toepasbaar

Ja: Vaak toepasbaar bij vervaardiging van

behang en verwante papieren producten.

5 Substitutie bij het lamineren en lakkeren van

kunststof en aluminium

Ja: Soms toepasbaar in bedrijven > 150 t/j

6 Naverbranden Ja: Meestal toepasbaar in bedrijven >15 t/j

7 Biologische reiniging Neen: Technisch ongeschikt

8 Kooladsorptie zonder terugwinning of

hergebruik van de oplosmiddelen

Ja: Soms toepasbaar in bedrijven < 15 t/j

9 Terugwinnen en hergebruik van

oplosmiddelen

Ja: Soms toepasbaar in bedrijven > 500 t/j

10 Beperking diffuse emissies, grenswaarde

richtlijn

Ja: Toepasbaar bij bedrijven met

naverbrander.

Neen: Voor diepdrukbedrijven > 150 t/j

onvoldoende ambitieus

11 Beperking totale emissies tot 10% van de

input

Ja: Toepasbaar in diepdrukbedrijven > 150 t/j

12 Combinatie naverbranden & substitutie,

gebruik reductieschema met grenswaarde

richtlijn

Ja: Toepasbaar bij bedrijven met

naverbrander.

Neen: Voor diepdrukbedrijven > 150 t/j

onvoldoende ambitieus

13 Toepassing kamerrakels Ja: Vaak toepasbaar op flexomachines die

niet zijn aangesloten op nageschakelde

apparatuur.

Page 24: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 24

3.3 Emissiebeperkende maatregelen

Opmerking vooraf:

Degenen die minder bekend zijn met de techniek van de productie in flexo en helio wordt

aangeraden eerst de § 3.4 ‘Aanvullende Informatie’ te lezen. Vooral het vooraf lezen van de

onderdelen ‘Droging’, ‘Diffuse emissies’ en ‘Afwijkende verhouding tussen afgas-emissie en

diffuse emissies’ bevatten veel informatie die vlot begrip van het onderstaande bevordert.

3.3.1 Geen emissiebeperkende maatregel

Nummer Flexo & helio 1

Belangrijkste

bronnen

VOS richtlijn, BBT studie

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Geen emissiereductie

Maatregel Geen emissiebeperkende maatregelen

Technisch Het niet-nemen van maatregelen wordt door de VOS-richtlijn alleen toegelaten

in bedrijven met oplosmiddelgebruik < 15 t/j. (Vlarem kent overigens wèl regels

voor deze bedrijven)

In de VOS richtlijn bleven deze bedrijven buiten de reikwijdte omdat

nageschakelde technieken hiervoor te duur werden geacht en de mogelijkheden

voor substitutie onvoldoende zeker om ze juridisch af te kunnen dwingen.

Als deze bedrijven, zoals veel het geval zal zijn, op papier en karton eenvoudig

drukwerk produceren is meestal ten minste gedeeltelijke substitutie mogelijk.

Het is in dergelijke gevallen dan ook niet nodig om van het nemen van

emissiebeperkende maatregelen af te zien.

Cat < 15 t/j Volgens de VOS richtlijn toepasbaar, maar meestal niet uitdagend genoeg.

Bovendien in strijd met regels in Vlarem en juridisch niet mogelijk.

Cat 15 - 25 t/j Juridisch niet mogelijk

Cat 25 - 150 t/j Juridisch niet mogelijk

Cat > 150 t/j Juridisch niet mogelijk

Financieel N.v.t.

3.3.2 Substitutie in de flexo op papier & karton

Nummer Flexo & helio 2

Belangrijkste

bronnen

BAT document, VOS richtlijn, reductieschema, IIASA

Page 25: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 25

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: restemissie ca 30 of 25% van referentie emissie (grens uit VOS

richtlijn bij >15 resp >25 t/j),

Effect: Reductie van oplosmiddel emissies (meest ethanol) met ca 70 of ca 75%

Maatregel Vervangen van oplosmiddelhoudende inkten door oplosmiddel-vrije of -arme

producten, bij het bedrukken van papier of karton in flexo, dusdanig dat ca 70%

of 75% van het oplosmiddel-gebruik vervalt.

Technisch Vellen en rotatie: Onderscheid moet worden gemaakt tussen het bedrukken van

karton aan vellen of aan de rol. Golf- en massiefkarton worden aan vellen

bedrukt. Hiervan wordt massiefkarton niet of nauwelijks in Vlaanderen

verwerkt. Wel komt dit veel in Nederland voor.

Dit drukken gebeurt, al sinds jaar en dag, steeds met waterige inkt. Het in rotatie

bedrukken van karton valt wel onder de VOS richtlijn, maar het solventgebruik

zal daarbij zo gering zijn dat de bedrijven steeds onder de laagste drempel

blijven.

Het onderstaande betreft dan ook alleen de flexo waarbij papier of karton van de

rol wordt bedrukt.

Inkten op waterbasis: Bedrijven met een klein oplosmiddelgebruik (< 25 t/j)

beperken zich vaak tot relatief eenvoudig drukwerk in flexo op papier. Voor de

meeste van deze toepassingen zijn waterige inkten beschikbaar. Volledige

substitutie is meestal niet mogelijk. Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld

fluorescerend, goud, zeer hoge glans e.d. Hierdoor zal vaak een deel van de

productie toch oplosmiddelhoudend moeten blijven. In de praktijk zal bij

eenvoudig drukwerk op papier en karton vaak meer dan de door de VOS richtlijn

vereiste 70 of 75% substitutie kunnen worden gehaald.

In grotere bedrijven wordt meestal niet alleen op papier of karton gedrukt en als

dit al gebeurt staan vaak de kwaliteitseisen grootschalige toepassing van

waterige inkten niet toe.

Overgang op inkten op waterbasis vraagt om nieuwe drukvormen en walsen, om

experimenteren, veel management tijd, technische kennis van zaken, en

uitvoerige en dure testen voor het verkrijgen van klanten-accoord.

Page 26: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 26

UV drogende inkten: Er bestaan ook UV inkten, maar die vragen een heel andere

druktechniek (kiss printing) en droging waarvoor, mede door hun breedte, veel

flexo persen voor verpakkingsmaterialen niet geschikt zijn. Ook zijn UV inkten

minder geschikt voor situaties waarbij tussen verschillende orders van kleur

gewisseld moet worden. De inkten hebben een zeer grote kleurkracht en drogen

niet buiten de UV droger. Daarom kunnen de inktwerken alleen met zeer veel

moeite en tijdsverlies schoon genoeg gewassen worden voor een andere kleur.

UV inkten worden wel veel toegepast op persen met een zeer smalle baan zoals

voor het in flexo bedrukken van etiketten. UV inkten worden ook wel toegepast

bij de vervaardiging van melkkartons. Voor beide toepassingen zij speciale

flexopersen op de markt.

Cat < 15 t/j vaak toepasbaar

Cat 15 - 25 t/j vaak toepasbaar

Cat 25 - 150 t/j meestal niet toepasbaar

Cat > 150 t/j niet toepasbaar

Financieel Aanzienlijke investering, o.m. voortijdige vervanging van drukvormen en

walsen. Extra tijd door intensievere procesbeheersing. Drukken zonder

geforceerde droging is niet mogelijk, experimenteertijd en -verliezen, leercurve.

Waterige inkten zijn iets duurder, in geval van geforceerde droging neemt het

energiegebruik iets toe, afvoer gevaarlijk afval duurder.

3.3.3 Substitutie in de flexo op kunststof en aluminium

Nummer Flexo & helio 3

Belangrijkste

bronnen

BAT document, VOS richtlijn, reductieschema, IIASA

Grenswaarde &

effect

Totale emissie 30 of 25% van referentie-emissie (grens uit VOS richtlijn >15

resp >25 t/j).

Reduceert de oplosmiddel emissies (meest ethanol) met ca 70 à 75%

Maatregel Vervangen van oplosmiddelhoudende inkten door oplosmiddel-vrije of -arme

producten, bij het bedrukken van kunststof en aluminium in flexo, dusdanig dat

ca 70% of 75% van het oplosmiddel-gebruik vervalt.

Page 27: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 27

Technisch Inkten op waterbasis: Er zijn bedrijven die zich beperken tot relatief eenvoudig

drukwerk in flexo op kunststoffen. Op sommige kunststoffen kunnen voor dit

doel waterige inkten worden toegepast. Meestal gelden er echter

onoverkomelijke beperkingen m.b.t. zaken als bedrukbaarheid, kwaliteit, glans

etc.

In de praktijk kunnen waterige inkten alléén gebruikt worden in bedrijven die

zich specialiseren in het bedrukken van één of een zeer beperkt aantal

verschillende kunststoffen, voor zeer specifieke doeleinden, zoals bijvoorbeeld

plastic draagtassen of vuilniszakken. Die bedrijven beperken zich tot één of een

zeer beperkt aantal kunststoffen, omdat omwille van de bedrukbaarheid veelal de

plastic folie moet worden aangepast, bijvoorbeeld door een oppervlakte

behandeling. Het is beslist niet zo dat elke plastic draagtas of vuilniszak met

waterige flexo kan worden geproduceerd.

Grotere bedrijven bedrukken veel verschillende kunststoffen en maken meestal

hoogwaardige voedselverpakkingen waaraan zeer uiteenlopende eisen worden

gesteld. Ook passen zij vaak naast flexo ook diepdruk toe. Waterige inkten zijn

hiervoor onvoldoende beschikbaar.

UV drogende inkten: Er bestaan ook UV inkten, maar die vragen een veel

nauwkeuriger druktechniek (kiss printing) en geheel andere droging waarvoor,

mede door hun breedte, veel flexo persen voor verpakkingsmaterialen niet

geschikt zijn. Ook zijn UV inkten minder geschikt voor situaties waarbij, zoals

in de meeste verpakkingsdrukkerijen, tussen verschillende orders van kleur

gewisseld moet worden. De inkten hebben een zeer grote kleurkracht en drogen

niet buiten de UV droger. Hierdoor zijn de inktwerken alleen met zeer veel

moeite en tijdsverlies schoon genoeg te krijgen voor een andere kleur.

Bedrijven die UV inkten gebruiken vermijden kleurwissels zo veel mogelijk. Dit

kan alleen daar waar de gevraagde kleuren opgebouwd kunnen worden. Dit is bij

veel verpakkingen niet het geval.

UV inkten worden veel toegepast op persen met een zeer smalle baan zoals voor

het in flexo bedrukken van etiketten. Hiervoor zijn speciale flexopersen op de

markt.

Cat < 15 t/j Soms toepasbaar

Cat 15 - 25 t/j Soms toepasbaar

Cat 25 - 150 t/j Meestal niet toepasbaar

Cat > 150 t/j Niet toepasbaar

Financieel Aanzienlijke investering, o.m. voortijdige vervanging van drukvormen en

walsen. Extra tijd door intensievere procesbeheersing, drukken zonder

geforceerde droging niet mogelijk, experimenteertijd en -verliezen, leercurve.

Inkten zijn iets duurder, in geval van geforceerde droging neemt het

energiegebruik iets toe, afvoer gevaarlijk afval duurder.

Page 28: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 28

3.3.4 Substitutie in helio

Nummer Flexo & helio 4

Belangrijkste

bronnen

BAT document, VOS richtlijn, reductieschema, IIASA

Grenswaarde &

effect

Totale emissie: 25% van referentie-emissie (grens uit VOS richtlijn >25 t/j).

Reductie van oplosmiddel-emissies (meest ethylacetaat) van ca 75%

Maatregel Vervangen van oplosmiddelhoudende inkten door oplosmiddel-vrije of -arme

producten, bij het bedrukken van papier, kunststof en aluminium in helio,

dusdanig dat ca 75% van het oplosmiddel-gebruik vervalt.

Technisch Helio wordt veel gebruikt bij het bedrukken van verpakkingen, maar ook

bijvoorbeeld bij de productie van behangpapier. Bij het drukken van

verpakkingen is substitutie meestal niet mogelijk, bij het bedrukken van behang

vaak wèl.

Verpakkingen: Bij de drukken van verpakkingen wordt Helio gebruikt voor

kwalitatief hoogwaardig werk. Hierbij gelden meestal eisen waaraan met

waterige inkten niet kan worden voldaan. Een zeer hoge glans is bijvoorbeeld

alleen met oplosmiddelhoudende inkten te bereiken. Helio wordt over het

algemeen slechts aangetroffen in bedrijven met een oplosmiddelgebruik > 25 t/j.

De kosten van de introductie van waterige inkten zijn zeer hoog. Substitutie, als

technisch al mogelijk, is dan ook economisch alleen mogelijk als daarmee een

aanzienlijke emissiebeperking wordt bereikt. Dit zal in de helio zelden het geval

zijn.

In de meeste heliobedrijven wordt namelijk het overgrote deel van het

oplosmiddel niet in de vele verschillende inktsoorten gebruikt, maar in lakken,

lijmen en witte inkt. Het oplosmiddelgebruik in de niet-witte inkt is meestal veel

minder dan de helft van het totale gebruik. Het kleine aandeel van de inkten in

het oplosmiddelgebruik wordt verder versnipperd over meerdere ‘inktfamilies’

die moeten worden gebruikt. Verschillende substraten en verschillende

‘bestendigheden’ (kwaliteitseisen zoals ‘zuurbestendig’, ‘diepvriesbestendig’,

e.d.) vragen om verschillende inkten. Binnen een ‘familie’ moet de

samenstelling van inkten daarom soms ook nog worden gevarieerd.

De hoeveelheid inkt per familie is derhalve maar klein en als substitutie voor een

deel van de inkt in een familie al technisch mogelijk is, zijn de ontwikkelings-

kosten veel te hoog in verhouding tot de daarmee te bereiken emissiereductie.

Page 29: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 29

Van alle oplosmiddelhoudende producten die gebruikt worden in de bedrijven in

dit deel van de sector worden helio inkten dan ook het minst vaak door

oplosmiddelarme of –vrije inkten vervangen. Substitutie in heliobedrijven blijft

daarom met reden beperkt tot producten die in grote hoeveelheden worden

gebruikt zoals lakken, lijmen en soms de witte inkt.

Zie hiervoor § 3.3.5

Behang producten: Behang wordt vaak in diepdruk gedrukt. Een aanzienlijke

inktlaag moet worden opgebracht. Er is hier minder variatie in substraten dan bij

het vervaardigen van verpakkingen. Bij het bedrukken van papier wordt de

droging wordt geholpen door de daarin optredende wegslag (Zie ook § 3.4.1

‘Droging’). Hier is het drukken met waterige inkten vaak goed mogelijk.

Verwant hieraan zijn al die situaties waarin op steeds hetzelfde substraat gedrukt

wordt zonder dat er een zéér hoge glans of lastige bestendigheden zoals bij

verpakkingen worden verlangd.

Cat < 15 t/j n.v.t.

Cat 15 - 25 t/j n.v.t.

Cat 25 - 150 t/j Nee: Bij vervaardiging van verpakkingen meestal niet toepasbaar

Ja: Vaak toepasbaar bij vervaardiging van behang en verwante papieren

producten.

Cat > 150 t/j Nee: Bij vervaardiging van verpakkingen meestal niet toepasbaar

Ja: Vaak toepasbaar bij vervaardiging van behang en verwante papieren

producten.

Financieel Aanzienlijke investering, o.m. voortijdige vervanging van drukvormen en

walsen. Extra tijd door intensievere procesbeheersing, drukken zonder

geforceerde droging niet mogelijk, experimenteertijd en -verliezen, leercurve.

Inkten zijn iets duurder, in geval van geforceerde droging neemt het

energiegebruik iets toe, afvoer gevaarlijk afval duurder.

3.3.5 Substitutie bij lakkeren, cacheren en lamineren, van kunststof en aluminium

Nummer Flexo & helio 5

Belangrijkste

bronnen

VOS richtlijn, reductieschema

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: Restemissie ca 25% van referentie-emissie (grens uit VOS

richtlijn >25 t/j)

Effect: Reductie van oplosmiddel emissies (veelal ethylacetaat) met 75%

Maatregel Vervangen van oplosmiddelhoudende lakken en lijmen door oplosmiddel-vrije

of -arme producten, dusdanig dat ca 75% van het oplosmiddel-gebruik vervalt.

Page 30: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 30

Technisch Algemeen: Er bestaan verschillende oplosmiddelvrije producten en

productietechnieken die soms toegepast kunnen worden, waar onder:

• Lakken en lijmen op waterbasis

• Door chemische reactie drogende lijmen (LF: Lösemittelfrei)

• UV drogende lakken

• Lamineren d.m.v. co-extrusie

De toepasbaarheid hangt af van het machinepark en productiepakket van het

bedrijf.

Bedrijven waar kunststoffen in diepdruk bedrukt worden kunnen soms de

vereiste 75% substitutie bereiken, indien hun activiteit vooral lamineren of

lakkeren licht en minder het drukken. In zo'n geval kan de verhouding tussen de

hoeveelheid inkt (meestal niet te substitueren) en lakken & lijmen (vaak wel te

substitueren) dusdanig zijn dat met alleen substitutie van lakken en lijmen de

75% gehaald wordt. Bedrijven waar zóveel gelakkeerd en gelamineerd wordt

zijn steeds bedrijven met een oplosmiddelgebruik van meer dan 150 t/j.

Zie ook § 3.3.4 ‘Substitutie in helio’.

Lakken op waterbasis en LF lijmen worden thans al veel toegepast. Hierin vindt

zich de belangrijkste oorzaak van het gestaag dalen van het oplosmiddelgebruik

in grote helio bedrijven.

Bij co-extrusie wordt een warme, vloeibare plastic laag op de film gebracht en

daarna afgekoeld. De zo opgebrachte laag kan komen in de plaats van een lak of,

als deze tussen twee films wordt ingebracht in plaats van een lijm.

Cacheren is een bijzondere vorm van lamineren waarbij dun papier op plastic of

aluminium wordt gekleefd. Dit kan veelal met een waterige lijm gebeuren

waarbij het water dóór het papier heen wordt verdampt. Deze techniek kan

uiteraard alleen worden toegepast als één van de materialen poreus is. Bij het

lamineren van twee kunststoffen met een door verdamping drogende lijm, moet

de lijm droog zijn vóórdat de twee folies op elkaar worden gedrukt. Anders blijft

er altijd oplosmiddel tussen de lagen zitten. Dit maakt, gezien de snelheden het

gebruik van water lastig, maar het gebruik van chemisch reagerende lijmen

aantrekkelijk.

Cat < 15 t/j Meestal nvt

Cat 15 - 25 t/j Meestal nvt

Cat 25 - 150 t/j Meestal nvt

Cat > 150 t/j Soms toepasbaar

Page 31: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 31

Financieel Aanzienlijke investering, o.m. ontwikkelkosten, voortijdige vervanging

drukvormen en walsen, aanschaf LF lamineermachine. LF cacheren heeft voor

sommige toepassingen ook kwalitatieve voordelen.

Extra tijd door intensievere procesbeheersing, experimenteertijd en -verliezen,

leercurve. Waterige producten zijn iets duurder, energiegebruik neemt iets toe,

afvoer gevaarlijk afval duurder.

Uiteindelijke investering niet veel minder dan die in een naverbrander. Wel een

kleiner aandeel out-of-pocket kosten en meer gespreid over de tijd

3.3.6 Naverbranden

Nummer Flexo & helio 6

Belangrijkste

bronnen

VOS richtlijn, emissiegrenswaarden, BAT, BBT, IIASA

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: 100 mgC/Nm³ (24h gemiddelde) & 150 mgC/Nm³ (1h

gemiddelde) (grens volgens VOS richtlijn >15 t/j)

Lagere grenswaarden zijn technisch mogelijk. In de Vlaamse praktijk wordt 50

mgC/m³ aangehouden. Gemiddeld zijn de werkelijke emissies nog veel lager

t.g.v. de Vlarem regeling ter voorkoming van het bijmengen van verse lucht.

Effect: Reduceert schouwemissies met 95 à 97,5% (bij 100 mgC/Nm³) of meer

dan 99% (Vlarem regeling)

Maatregel Toepassing naverbrander

Technisch Naverbranden: Thermische, katalytische en regeneratieve naverbranding zijn

mogelijk. Regeneratieve naverbranding wordt veel gebruikt vanwege het

geringe energiegebruik.

Zie ook § 3.4.4 ‘Naverbranders’ voor een nadere toelichting.

Geleide emissie: Om naverbranding te kunnen toepassen moet er uiteraard wel

sprake zijn van een noemenswaardige geleide emissie. Hiervan is vooral in de

kleinste bedrijven lang niet altijd sprake. Toepassen van een naverbrander is dan

een dure weinig efficiënte manier om emissies te beperken. Nadruk op

vermindering van diffuse emissies ligt dan meer voor de hand

Zie ook § 3.4.3 ‘Afwijkende verhouding tussen afgas-emissie en diffuse emissie’

Terugwinnen van energie: Naverbranders produceren warmte. Deze kan in

theorie gebruikt worden voor bijvoorbeeld de verwarming van het gebouw en de

drogers. In de praktijk is dit alleen op economisch verantwoorde wijze mogelijk

als het bedrijf niet-grafische processen in huis heeft die veel energie vragen en

bovendien die processen de energie gebruiken in de vorm van thermische olie of

stoom.

Zie ook § 3.4.5 ‘Terugwinning van energie’

Page 32: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 32

Verwijderingsrendement: In Vlaanderen wordt als grenswaarde veelal 50

mgC/Nm³ gehanteerd. Daarnaast echter geldt bij naverbranding een regel om het

verdunnen met verse lucht tegen te gaan. De Vlarem grenswaarde geldt bij een

referentie van 18% zuurstof (verse lucht: 21%). In de praktijk bevat lucht na de

naverbrander, ook al wordt er niets bijgemengd, nog 19,5 à 20% zuurstof. Dit

teveel aan zuurstof vertaalt zich in een lagere toegestaan VOS gehalte in de

afgassen. De maximale doorslag vermindert met ongeveer een factor 3. In de

praktijk ziet men dan ook werkelijke emissies in de orde van 10 à 20 mgC/Nm³

Het verwijderingsrendement wordt daardoor uiteraard iets hoger, maar de

afgassen behoeven een aanzienlijk langere verblijftijd en derhalve moet de

naverbrander groter zijn.

De Vlarem referentie van 18% zuurstof is gebaseerd op de ervaringen met de

eerste generatie naverbranders. Moderne naverbranders kennen een hoger

percentage zuurstof. Mits, met behulp van de leverancier, aangetoond wordt dat

dit ‘eigen’ is aan de betreffende naverbrander kan het bevoegd gezag afwijking

van de regel toestaan. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid weinig gebruik

gemaakt.

Zie ook de betreffende bijlage in deel 1 van dit eindrapport.

Toelichting schatting verwijderingsrendement: Bij grenswaarde volgens de VOS

richtlijn: 100 mgC = ca 200 mg Ethanol of ethylacetaat. Gemiddelde

concentratie afgassen (in bedrijven met moderne machines) 4 à 6 g/m³ (4 voor

veel drukken, 6 voor veel lamineren en lakkeren). Derhalve restemissie tussen

200/4000 en 200/6000; ofwel 5 en 2,5%.

In bedrijven met lagere afgasconcentraties ( 1 à 2 g/Nm³ zoals in de flexo) is de

restemissie navenant hoger.

Bij werkelijke uitstoot in Vlaanderen van gemiddeld ca 15 mgC/Nm³ is de

restemissie <0,5% en het verwijderingsrendement derhalve meer dan 99,5%

Cat < 15 t/j Niet toepasbaar, (Buitensporig duur. Zie onder)

Cat 15 - 25 t/j Toepasbaar

Cat 25 - 150 t/j Toepasbaar

Cat > 150 t/j Toepasbaar

Financieel Investering in een naverbrander ca € 200.000 voor de eerste 10.000 Nm³, daarna

€ 10 à 15 per additionele Nm³. Dit moet vermeerderd worden met leidingwerk en

de kosten van optimalisatie van de drogers.

Opvallend is overigens dat het luchtdebiet niet recht evenredig met het

oplosmiddelgebruik en de bedrijfsgrootte is. Uit de bedrijfsenquête bleek dat in

de range van 35 tot 400 t/j nauwelijks onderscheid is in de kosten van de

naverbrander.

Page 33: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 33

Dit verschijnsel wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het volgende: a) hoe

kleiner het bedrijf, hoe minder ingewikkeld het product, hoe minder lamineren

en lakkeren met hun hoogbeladen afgasstromen en dus hoe meer lucht voor

eenzelfde hoeveelheid oplosmiddel, b) hoe groter het bedrijf hoe meer helio in

plaats van flexo en derhalve ook hoe minder lucht voor eenzelfde hoeveelheid

oplosmiddel, c) hoe kleiner het bedrijf hoe ouder en eenvoudiger de machines,

hoe moeilijker de drogers zijn te optimaliseren en hoe groter derhalve het

resterend luchtdebiet.

Naverbranden bij zeer kleine bedrijven: Bij bedrijven met een solventgebruik

van minder dan 15 t/j is naverbranding buitensporig duur. Allereerst vernietigt

een naverbrander niet de diffuse emissies, en die vormen een substantieel deel,

ten minste 25%, van de totale emissies. Rekent men, gezien de enquête veel te

optimistisch, met de goedkoopste naverbrander van € 200.000, een rentestand

van 5%, afschrijving over 10 jaar, onderhoud van ca 10% van de investering en

ca € 20.000 per jaar aan gas en elektriciteit, dan bedragen de kosten per

vermeden ton steeds ruim meer dan € 5.000. Zie onderstaande tabel voor een

voorzichtige indicatie:

Gebruik in t/j 15 t/j 12.5 t/j 10 t/j 7.5 t/j

€/ton vermeden Ca € 5.800 Ca € 6.900 Ca € 8.700 Ca € 11.600

3.3.7 Biologische reiniging

Nummer Flexo & helio 7

Belangrijkste

bronnen

IIASA

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: 100 mgC/Nm³ (24h gemiddelde) & 150 mgC/Nm³ (1h

gemiddelde) (grens volgens VOS richtlijn >15 t/j)

Effect: Reduceert schouwemissies met 95 à 97,5% (IIASA: 95%)

Maatregel Toepassing biologische reiniging

Technisch In theorie is het mogelijk om de afgassen van flexo en helio bedrijven te reinigen

met een bioscrubber. De drooglucht wordt door bedden met een draagmateriaal

(bijvoorbeeld turf) geleid waarin zich microben bevinden die het oplosmiddel

afbreken.

In de praktijk wordt biologische reiniging in flexo en helio niet gebruikt. De

methode werkt niet goed bij concentraties > 1,5 g/m³. In flexo en helio zijn na

optimalisatie van drogers gemiddelde concentraties 4 à 6 g/m³ haalbaar.

Page 34: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 34

Optimalisatie van de drogers heeft tot doel het maximale droogluchtdebiet te

minimaliseren en zodoende de investering in nageschakelde apparatuur te

verkleinen.

Om biologische reiniging toe te kunnen passen zou van drogeroptimalisatie

moeten worden afgezien en zou eventueel zelfs de drooglucht verdund of

afgekoeld moeten worden. Dit zou zeer hoge investeringskosten en een lager

verwijderingsrendement tot gevolg hebben.

De methode is wel ooit in de heatset geprobeerd (Daar zijn concentraties van 1

tot 2 g/m³ gebruikelijk) maar is daar geen succes gebleken. Het systeem bleek

niet goed tegen wisselende VOS-concentratie, -samenstelling en -hoeveelheid te

kunnen. ‘Bijvoeren’ bleek onder meer nodig.

Cat < 15 t/j Niet toepasbaar

Cat 15 - 25 t/j Niet toepasbaar

Cat 25 - 150 t/j Niet toepasbaar

Cat > 150 t/j Niet toepasbaar

Financieel n.v.t.

3.3.8 Kooladsorptie zonder terugwinning of hergebruik van de oplosmiddelen

Nummer Flexo & helio 8

Belangrijkste

bronnen

Nieuw

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: 100 mgC/Nm³ (24h gemiddelde) & 150 mgC/Nm³ (1h

gemiddelde) (Volgens VOS richtlijn >15 t/j)

Effect: Reduceert schouwemissies met 95 à 97,5%

Maatregel Toepassing kooladsorbeur, externe regeneratie of vernietiging van de

oplosmiddelen

Technisch De afgassen worden over kooladsorbeur geleid. De verzadigde kool wordt extern

geregenereerd of verbrand. Alleen toepasbaar bij geleide emissies. Actief kool

die steeds wordt hergebruikt kan bij elke cyclus zo’n 15 tot 20% van het

koolgewicht aan oplosmiddel opslaan. Eenmalig te gebruiken actief kool kan

meer oplosmiddel bevatten.

Om actief kool te kunnen transporteren en daarna weer te kunnen gebruiken

moet het steviger zijn dan de kool die in terugwininstallaties wordt gebruikt. Het

is dan ook aanzienlijk duurder. Eenmalig te gebruiken kool ligt dan ook meer

voor de hand.

Bij grotere schouwemissies is al snel naverbranden goedkoper dan adsorptie en

externe regeneratie of naverbranding.

Page 35: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 35

Cat < 15 t/j Soms toepasbaar

Cat 15 - 25 t/j Niet toepasbaar

Cat 25 - 150 t/j Niet toepasbaar

Cat > 150 t/j Niet toepasbaar

Financieel Bij ca 7000 m³/h en <20 t/j al ruim 100.000 Euro per jaar.

3.3.9 Terugwinnen en hergebruik van oplosmiddelen

Nummer Flexo & helio 9

Belangrijkste

bronnen

BAT document

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: 100 mgC/Nm³ (24h gemiddelde) & 150 mgC/Nm³ (1h

gemiddelde) (grens volgens VOS richtlijn >15 t/j)

Effect: Reduceert schouwemissies met 95 à 97,5%

Maatregel Toepassing kooladsorbeur, on site regeneratie, ontwateren en gefractioneerd

destilleren van de oplosmiddelen

Technisch Terugwinning: Adsorptie meestal aan actief kool, desorptie meestal met inert

gas, ontwateren met moleculaire zeef, gefractioneerd destilleren. Terugwinnen is

in flexo en helio veel ingewikkelder dan in de illustratiediepdruk. Ethanol en

ethylacetaat adsorberen aan actief kool veel minder goed dan tolueen. Hierdoor

zijn grotere koolbedden nodig en worden alle operationele kosten hoger.

De oplosmiddelen mengen zich bovendien met water, zodat stoom voor de

desorptie onhandig is en meestal heet inert gas (meestal N2) gebruikt wordt.

Ondanks het gebruik van inert gas, is er tòch een ontwateringsstap nodig omdat

ook water uit de lucht aan de kool adsorbeert.

Gefractioneerde destillatie: Uiteindelijk wordt een mengsel teruggewonnen en is

dus ook nog gefractioneerd destilleren nodig. Het teruggewonnen

oplosmiddelmengsel is azeotropisch en is daardoor niet volledig te scheiden

hetgeen volledig hergebruik onmogelijk maakt.

Terugwinnen vraagt om een aanpassing in het oplosmiddelgebruik om de

hoeveelheid herbuikbaar oplosmiddel zo groot mogelijk te doen zijn.

De verhouding tussen de gebruikte hoofdoplosmiddelen moet zover mogelijk

verwijderd zijn van de azeotropische mengverhouding (bij ethanol/ethylacetaat:

30/70). De hulpoplosmiddelen mogen geen azeotropen met ethanol of

ethylacetaat vormen (MEK en aceton zijn dan ook niet gewenst). De hulp-

oplosmiddelen mogen zich niet onomkeerbaar hechten aan de actief kool.

Page 36: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 36

Recent zijn destillatiemethoden ontwikkeld (niet atmosferisch) die het mogelijk

maken om de hoeveelheid azeotropisch mengsel te beperken. Hierdoor zou het

minder noodzakelijk zijn om de verhouding tussen de gebruikte hoofd-

oplosmiddelen (ethanol en ethylacetaat) te wijzigen.

Flexibiliteit: Doordat er beperkingen aan de te gebruiken oplosmiddelen worden

gesteld, vermindert terugwinning en hergebruik de flexibiliteit in het bedrijf.

Ondanks het feit dat terugwinning en hergebruik diep ingrijpt op de

bedrijfsvoering, is het niet ondoenlijk. In Italië wordt als sinds jaren ethylacetaat

teruggewonnen. In Nederland is echter, ondanks intensieve studies geen enkel

bedrijf erop over gegaan. Ook de Vlaamse bedrijven die in die Nederlandse

studie participeerden hebben voor naverbranden gekozen.

Cat < 15 t/j niet toepasbaar

Cat 15 - 25 t/j niet toepasbaar

Cat 25 - 150 t/j niet toepasbaar

Cat > 150 t/j soms niet toepasbaar, alternatief voor naverbranden

Financieel Breakeven voor flexo/diepdruk met hoofdzakelijk ethylacetaat v.w.b. de

meerkosten boven naverbranden is afhankelijk van de oplosmiddelprijs ergens

tussen de 500 à 1.000 t/j.

Bij ethanol (flexo) ligt het breakeven nog veel hoger. Ethanol hecht minder goed

aan actief kool dan ethylacetaat en vraagt daarom een ca 25% grotere installatie

met hogere operationele kosten. Bovendien is ethanol goedkoper dan

ethylacetaat zijn de besparingen navenant lager.

3.3.10 Beperking diffuse emissies tot grenswaarde richtlijn

Nummer Flexo & helio 10

Belangrijkste

bronnen

BAT document, BBT, IIASA

Grenswaarde &

effect

Diffuse emissie: 25 of 20% van de jaarlijkse input (grens volgens VOS richtlijn

>15 resp 25 t/j)

Maatregel Puntafzuiging boven de inktbakken d.m.v. geforceerde droging die van daar

lucht aanzuigt en aan de naverbrander toevoert, gecombineerd met good

housekeeping maatregelen

Page 37: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 37

Technisch Voor een uitvoerige uiteenzetting over het ontstaan en beperken van diffuse

emissie zie § 3.4.1 ‘Drogen’ en § 3.4.2 ‘Beperking diffuse emissies’.

Om aan de diffuse emissiegrenswaarde van de VOS richtlijn te kunnen voldoen

moet er sprake zijn van geforceerde droging met onderdruk in de droger. Voor

bedrijven waar in hoofdzaak in flexo wordt gedrukt, ook al is daarbij sprake van

geforceerde droging, is de grenswaarde ambitieus. Voor grote bedrijven met

helio, lakkeren en lamineren is de grenswaarde gemakkelijker te halen.

Voor bedrijven waar geen sprake is van geforceerde droging kan geen sprake

zijn van geleide emissie en is alle emissie diffuus. In dergelijke bedrijven kunnen

de emissie wel beperkt worden (Zie behalve de eerder genoemde paragrafen ook

§ 3.3.13 ‘Kamerrakels’) maar is de diffuse emissie grenswaarde zonder

vervanging van het machinepark niet haalbaar.

Cat < 15 t/j Meestal niet haalbaar door het ontbreken van geforceerde droging en

naverbrander

Cat 15 - 25 t/j Toepasbaar mits er sprake is van geforceerde droging en naverbrander

Cat 25 - 150 t/j Toepasbaar

Cat > 150 t/j Toepasbaar, maar onvoldoende ambitieus

Financieel Op machines waar sprake is van een geforceerde droging is de grenswaarde

veelal haalbaar zonder grote extra investeringen. Is er echter nog geen

geforceerde droging en zou die moeten worden aangebracht, dan zijn de kosten

zeer hoog, als e.e.a. technisch al uitvoerbaar is.

3.3.11 Beperking totale emissies tot 10% van de referentie emissie

Nummer Flexo & helio 11

Belangrijkste

bronnen

Eigen onderzoek, Maetis/TME

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: 10 % van de referentie-emissie.

Effect: beperkt de totale emissies ongeveer tot 10% van het jaarlijks

solventgebruik.

Maatregel Maatregelen ter beperking van de diffuse emissies en dusdanig inrichten

drogerventilatie en aansluiten van hoog beladen puntafzuiging dat meer dan 90%

van oplosmiddeldampen naar de schouw en naverbrander wordt afgevoerd

Page 38: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 38

Technisch Alleen helio: Vermindering van de diffuse emissies tot ver beneden de 20% van

de input is mogelijk bij machines met een krachtige droging na elke drukwerk èn

bodem- of randafzuiging tussen de drukwerken, zoals bij moderne diepdruk-

persen. Uitvoering van de maatregel is niet mogelijk bij flexopersen met een

centrale tegendrukcylinder. Op die machines zijn, door plaatsgebrek de

tussendrogers te klein. (Zie voor nadere toelichting § 3.3.1 ‘Droging’ en § 3.3.2

‘Beperking diffuse emissies’) Dientengevolge is deze beperking van de diffuse

emissies tot veel minder dan 20% technisch alleen uitvoerbaar bij de grotere

heliobedrijven. In grote bedrijven met veel flexo of met veel substitutie is deze

grenswaarde niet haalbaar.

Bodem en randafzuiging: Veelal zal in aanvulling op de goede afzuig door

drogers ook de bodemafzuiging tussen drukwerken of een randafzuiging op

inktbakken, moeten worden aangesloten op de naverbrander. Ook de ventilatie

van de automatische wasmachine kan in aanmerking komen om op de

naverbrander te worden aangesloten.

Aanpassing naverbranders: Aansluiting van bodem-, rand en wasmachine-

afzuiging op bestaande naverbranders is meestal niet zonder meer mogelijk. Het

debiet wordt in de orde van 20% hoger en de gemiddelde concentratie wordt

lager. De concentratie in de nieuw aan te sluiten stromen ligt in de orde van 1

g/m³, terwijl die van de machines in de orde van 4 tot 6 g/m³ ligt. Deze toename

van het luchtdebiet valt meestal buiten de ontwerpspecificaties van bestaande

naverbranders.

Het is echter soms mogelijk om de regeneratieve naverbranders aan te passen

aan het hogere debiet en de lagere concentratie. Hierbij kan gebruik worden

gemaakt van het verschijnsel dat Vlaamse naverbranders veelal op zeer lage

emissiegrenswaarden zijn ontworpen (Zie § 3.3.6 ‘Naverbranden’). Verlaat men

de strenge Vlarem eis, dan kan soms verbrandingscapaciteit worden gewonnen

door de inhoud van de keramische bedden te wijzigen.

Het verwijderingsrendement van de naverbrander kan door deze aanpassing iets

minder worden. Men moet de actie dan ook beperken tot luchtstromen met een

noemenswaardige oplosmiddelbelading. In dat geval zal de toename van de

hoeveelheid oplosmiddel die vernietigd wordt ruim groter zijn dan de

toegenomen emissie uit de naverbrander.

Als aanpassing van de naverbrander niet mogelijk is, kan de maatregel deels

uitgevoerd worden door deze nieuw aan te sluiten luchtstromen alleen door de

naverbrander te laten behandelen als daar, door stilstand van een productie-

machine, ruimte voor is. Hoe vaak dit het geval is zal van bedrijf tot bedrijf

verschillen. Als alle machines draaien zullen de betreffende stromen naar buiten

worden afgevoerd.

Page 39: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 39

Reductieschema: Aangepaste naverbranders zullen wellicht niet meer aan de

emissiegrenswaarden in Vlarem voldoen. Ook de luchtstromen afkomstig van

bodem of randafzuiging voldoen, als ze tijdelijk buiten de naverbrander moeten

worden geleid, niet aan enige emissiegrenswaarde. (De betreffende stromen zijn

overigens volgens de VOS richtlijn diffuse emissies. Zij zijn immers afkomstig

van ventilatie en derhalve niet onderhevig aan emissiegrenswaarden.)

Om alle discussie te vermijden wordt aangeraden het reductieschema te

gebruiken. Aan de eisen daarvan zal het bedrijf voldoen, en het geeft vrijstelling

van afgassen emissiegrenswaarden. Hierin is de belangrijkste reden gelegen om

de mogelijke grenswaarde uit te drukken als een percentage van de referentie-

emissie.

Ook geeft het reductieschema de mogelijkheid om de eventuele emissiereductie

door het gebruik van LF lijmen e.d. in rekening te brengen.

Gemengd bedrijf: Als in een bedrijf zowel helio als flexo voorkomt is de

voorgestelde grens van 10% alleen van toepassing op de helio, en de processen

waarbij veelal volvlakken worden aangebracht zoals het lamineren, lakkeren en

cacheren. Een verdeling tussen beide groepen van processen kan gemaakt

worden aan de hand van de hoeveelheid vaste stof die met behulp van de

machines wordt opgebracht.

Zie hiervoor ook het deelrapport ‘Solventrichtlijn en de Grafische Sector’.

Substitutie: In gevallen waar de bedrijven het reductieschema gebruiken en

hoofdzakelijk door substitutie aan de grenswaarde voldoen, gaat het niet aan de

bestaande grenswaarde van 25% van de referentie-emissie te verlagen. In deze

bedrijven zijn immers al zeer hoge kosten gemaakt om de verregaande

substitutie mogelijk te maken en veelal zal het technisch onmogelijk zijn om de

emissie verder dan tot 25% van de referentie te beperken. Het omlaag brengen

van de grenswaarde zal in dit soort gevallen tot gevolg hebben dat alsnog een

naverbrander moet worden aangeschaft en dat zo dubbele kosten ontstaan.

Cat < 15 t/j Niet toepasbaar (veel flexo)

Cat 15 - 25 t/j Niet toepasbaar (veel flexo)

Cat 25 - 150 t/j Niet toepasbaar (veel flexo)

Cat > 150 t/j Toepasbaar in bedrijven met veel helio, lakkeren en lamineren waar de emissie

in hoofdzaak door naverbranding worden gereduceerd.

Niet toepasbaar in bedrijven met hoofdzakelijk flexo of met veel substitutie

Financieel Leidingen en regelsystemen, aanpassing van de naverbrander. Investering al

gauw meer dan 100.000 Euro.

Page 40: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 40

3.3.12 Combinatie naverbranden & gedeeltelijke substitutie, reductieschema met

grenswaarde richtlijn

Nummer Flexo & helio 12

Belangrijkste

bronnen

VOS richtlijn, reductieschema

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: restemissie 30 resp 25% van referentie-emissie (emissiegrens

VOS richtlijn >15 resp 25 t/j)

Effect: reductie van oplosmiddel emissies (veelal ethanol en ethylacetaat) van ca

70 of 75%

Maatregel Combinatie van naverbranden en vervangen van oplosmiddelhoudende inkten

door oplosmiddel-vrije of -arme producten, dusdanig dat ca 75% van het

oplosmiddel-gebruik vervalt of wordt vernietigd.

Technisch Gedeeltelijke substitutie vermindert de investering in de naverbrander en de

operationele kosten daarvan veelal met méér dan het substitutie-percentage zou

doen vermoeden. Bij toepassing van het reductieschema geldt immers géén

afgassen-emissiegrenswaarde doch een maximale jaaremissie. Om deze te

bereiken hoeven, als er gedeeltelijke substitutie heeft plaatsgevonden, niet altijd

alle oplosmiddelhoudende afgasstromen over de naverbrander geleid te worden.

De naverbrander hoeft daarom niet op de grootst mogelijke luchtstroom te

worden gedimensioneerd. Als het afgas aanbod te groot is kunnen de

afgasstromen met de laagste oplosmiddel-concentratie buiten de naverbrander

om worden uitgestoten, zonder dat het jaarmaximum wordt overschreden.

Achtergrond is de som van drie verschillende effecten:

1. Machines waarop oplosmiddelarme of -vrije producten worden gebruikt

hoeven niet op de naverbrander te worden aangesloten

2. Gesubstitueerde producten zouden, als zij niet waren vervangen, in ieder

geval goed zijn geweest voor 20% diffuse emissie. Deze emissie vindt niet

plaats en kan als 'krediet' worden gebruikt in de bestrijding van de emissie

van niet-gesubstitueerde producten.

3. Het maximale afgasdebiet van de machines met oplosmiddelhoudende

producten treedt slechts zeer zelden op. ‘Peakshaving’ levert aanzienlijke

verkleining van de naverbrander bij een veel minder dan evenredige toename

van de emissies

Cat < 15 t/j Volgens VOS richtlijn geen verdere emissiereductie nodig

Cat 15 - 25 t/j Toepasbaar

Cat 25 - 150 t/j Toepasbaar

Cat > 150 t/j Toepasbaar maar met ambitieuzere grenswaarde (Zie maatregel 11: ‘beperking

totale emissies’)

Page 41: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 41

Financieel Naverbrander ca € 200.000 voor de eerste 10.000 Nm³, daarna € 10 à 15 per

additionele Nm³. Het maximaal te verwerken debiet echter veel kleiner dan

ingeval van alléén naverbranding.

3.3.13 Kamerrakels

Nummer Flexo & Helio 13

Belangrijkste

bronnen

Nieuw

Grenswaarde &

effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Halveert de emissie op persen zonder geforceerde droging

Maatregel Vervangen inktbaksysteem door kamerrakels

Technisch Voor goed begrip van deze maatregel wordt aanbevolen eerst § 3.4 ‘Aanvullende

informatie’ te lezen.

In inktbakken is de inkt continu in beweging. Veel oplosmiddel verdampt

daaruit. Drogers werken echter in onderdruk en zuigen daardoor van boven de

inktbak lucht weg. Mits de drooglucht naar een naverbrander gaat, wordt

hiermee voorkomen dat deze oplosmiddeldamp diffuus wordt geëmitteerd.

Als er géén geforceerde droging is, en derhalve de verdamping uit de inktbak

niet geleid wordt afgevoerd, kunnen de diffuse emissie worden verminderd door

toepassing van kamerrakels.

Page 42: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 42

De inkt wordt onder druk in een kamer gepompt. Deze wordt met kracht op de

draaiende wals gedrukt. De afdichting tussen wals en kamer gebeurt d.m.v.

stalen rakels. De wals neemt zo alleen nog in de napjes inkt mee. Voor zover

deze niet aan de drukvorm wordt afgeven komt de inkt met de wals retour, wordt

afgerakeld en snel weer weggepompt.

Er is zodoende, anders dan op de wals, geen bewegend inkt oppervlak in

aanraking met de lucht. Het verlies aan oplosmiddel beperkt zich tot hetgeen

vanaf de wals verdampt. Dit is veel minder dan vanuit een traditionele open

inktbak met daarin een draaiend wals.

Omdat de kamerrakel met grote kracht tegen de wals wordt aangedrukt zijn

keramische i.p.v. verchroomde walsen nodig.

Als de drogers voldoende afzuigen boven de inktbakken zullen kamerrakels de

diffuse emissies slechts weinig extra kunnen verminderen.

Cat < 15 t/j Soms toepasbaar

Cat 15 - 25 t/j Soms toepasbaar

Cat 25 - 150 t/j Soms toepasbaar

Cat > 150 t/j n.v.t.

Financieel Per drukwerk van ca 1 m breed bedragen de kosten ca € 16.000. Dit bedrag is

opgebouwd uit: € 10.000 voor de kamerrakel zelf, € 2.500 voor een keramische

wals en ca € 3.500 voor aanpassingen aan het drukwerk (aandrijving, pomp e.d.)

In situaties waar de diffuse emissies zeer hoog zijn kan met behulp van

kamerrakels soms wel tot 35 à 50% op het solventverbruik worden bespaard.

Deze besparing is echter gering i.v.m. de kosten.

3.4 Aanvullende informatie

3.4.1 Droging

Algemeen

In flexo, helio en verwante lakkeer en lamineer processen kunnen inkten, lakken en lijmen op

verschillende manieren gedroogd worden. Kortheidshalve wordt onderstaand vaak alleen van

‘inkt’ gesproken, maar hetzelfde geldt meest ook voor lakken en lijmen.

Het drogen heeft meerdere functies die elk hun eigen eisen aan de mate van droging stellen.

Allereerst moet bij meerkleurendruk de inkt nadat één kleur gedrukt is, droog genoeg zijn om

er de volgende kleur overheen te drukken. Hiervoor is echter géén volledige uitharding nodig.

Ten tweede moet de inkt, als de bedrukking gereed is, zo droog zijn dat de baan opgewikkeld

kan worden, zonder dat er gevaar is voor ‘overzetten’ (het terugvinden van het drukbeeld op

de achterkant van de baan). Hiervoor moet de inkt werkelijk droog zijn. Tot slot moet de inkt

droog genoeg om het gedrukte product aan bijzondere eisen te laten voldoen. Zo mogen

Page 43: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 43

voedselverpakkingen bijvoorbeeld slechts minieme hoeveelheden restoplosmiddel bevatten en

moeten chemische reacties volledig verlopen zijn en geen ongewenste restproducten

achterlaten.

Onderstaand een overzicht van de verschillende droogmethoden. Opgemerkt zij dat deze

methoden elk hun eigen toepassingsgebied hebben en niet zonder meer uitwisselbaar zijn.

Droogmethode Werking

Wegslag Vloeibare bestanddelen van de inkt worden door het substraat

opgezogen, van waaruit ze later verdampen. Komt in flexo en helio

weinig voor en dan uiteraard alleen bij absorberende materialen zoals

papier en karton.

Verdamping Vloeibare bestanddelen van de inkt verdampen. Dit kan zowel water als

oplosmiddel betreffen. De verdamping zal veelal versneld worden m.b.v.

een droger. Hiermee wordt, veelal verwarmde, lucht op het zojuist

bedrukte materiaal geblazen. Meestal, maar niet altijd, wordt de met

oplosmiddel bezwangerde drooglucht naar buiten het bedrijf afgevoerd.

Chemische reactie De inkt wordt samengesteld uit twee of drie vloeibare componenten die

na enige tijd, soms onder invloed van druk, met elkaar reageren en een

droge laag vormen.

Bij lijmen komt deze methode op zichzelf staand voor (LF cacheren), bij

inkten en lakken meestal in combinatie met verdamping. Dergelijke

inkten en lakken drogen door verdamping voldoende om meerdere

kleuren over elkaar te kunnen drukken en om de baan, zonder dat de inkt

op de achterzijde overzet, weer op te kunnen winden. De chemische

reactie treedt later op met als doel bijzondere eigenschappen (hechting,

chemicaliën-bestendigheid, wrijfvastheid e.d.) aan de inkt- of lakfilm toe

te voegen.

UV droging De vloeibare inkt hardt uit onder invloed van UV licht. Tussen de

drukstations bevindt zich een UV lamp.

Verdamping

Oplosmiddelemissies treden alleen op bij droging door verdamping van oplosmiddelhoudende

inkten, lakken en lijmen. De manier waarop de droging is ingericht heeft grote invloed op de

verhouding tussen de geleide en diffuse emissies. Sterk vereenvoudigd zijn drie typen te

onderscheiden:

• Niet geforceerde droging

• Minimale droging tussen de drukstations

• Droging hoofdzakelijk tussen de drukstations

Page 44: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 44

Niet geforceerde droging: De inkt verdampt van de bedrukte baan met weinig of geen hulp

van ventilatoren en dergelijke. Het verdampte oplosmiddel wordt niet gericht afgezogen en

verdwijnt in de productieruimte en wordt afgevoerd met de ruimteventilatie. Er is geen sprake

van een geleide emissie. Alle emissie is diffuus.

Soms wordt het verdampingsproces geholpen door een eenvoudige blaasventilator op de

bedrukte baan te richten.

Deze methode wordt veel gebruikt in situaties waar op relatief langzame machines slechts één

kleur gedrukt wordt en de inktopdracht ook nog gering is. Een goed voorbeeld betreft

vuilniszakken die in line met de extrusie bedrukt worden. Onderstaand daarvan een schema:

Minimale droging tussen de drukstations: De inkt wordt tussen de drukstations juist

voldoende gedroogd om de volgende kleur te kunnen drukken. Als de bedrukking geheel

gereed is wordt het product in een grote droger nagedroogd om al het resterende oplosmiddel

te verwijderen. De essentie hier is echter niet de einddroger, maar het zeer geringe formaat

van de tussendrogers. (Een extra groot droogstation aan het einde van de machine komt ook

veel voor op machines met veel grotere tussendrogers.)

De verdamping van oplosmiddel in de drogers zèlf leidt tot een geleide emissie. De

tussendrogers zuigen echter maar weinig lucht af uit de omgeving van de inktbakken. Zij

dragen daardoor nauwelijks bij tot de vermindering van de aanzienlijke diffuse emissie uit die

inktbakken.

Page 45: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 45

Deze methode wordt veel toegepast op machines met slechts weinig ruimte tussen de

drukstations. Flexopersen met een centrale tegendrukcylinder zijn hiervan een goed

voorbeeld. De geringe capaciteit van de tussendrogers leidt ertoe dat dergelijke machines in

snelheid beperkt zijn.

Page 46: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 46

Droging hoofdzakelijk tussen de drukstations: Het overgrote deel van de droging vindt plaats

tussen de drukstations in. De krachtige drogers zijn zo kort mogelijk op de inktbakken

geplaatst. De geleide emissie bestaat niet alleen uit het oplosmiddel dat in de droger is

verdampt, maar ook oplosmiddel vanuit de inktbakken vindt z’n weg naar de droger. De

droger draagt zo bij aan vermindering van de diffuse emissies. Dergelijke krachtige drogers

tussen de drukstations vindt men op snelle machines. Bijna alle met oplosmiddel werkende

helio-, lakkeer en lamineermachines zijn ermee uitgerust. Dit geldt ook voor sommige snelle

flexomachines.

Optimalisatie van de drogers

Drogers worden vaak, tegelijk met de hele luchthuishouding in de bedrijven,

‘geoptimaliseerd’ voordat een naverbrander wordt gedimensioneerd.

Dit optimaliseren kan verschillende aanpassingen inhouden. Zo worden de debieten van aan-

en afvoerventilatoren op elkaar afgestemd en eventueel variabel gemaakt. Vaak wordt ook een

deel van de drooglucht in de droger gerecirculeerd en wordt apparatuur aangebracht die bij

gevaarlijk hoge oplosmiddelconcentraties automatisch ingrijpt.

Dit alles heeft tot doel het droogluchtdebiet te verkleinen, de gemiddelde oplosmiddel-

concentratie in de afgassen te verhogen en zo de dimensies en het energiegebruik van de

Page 47: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 47

naverbrander te beperken. Meestal worden niet alle technische mogelijkheden tot reductie van

het droogluchtdebiet gebruikt. Optimalisatie van drogers is duur en men beperkt zich daarom

tot die mogelijkheden die minder kosten dan de besparing op de naverbrander die ervan het

gevolg is.

De luchthuishouding van de droger wordt steeds zo ingericht dat deze in onderdruk werkt.

Hiermee wordt bereikt dat a) geen afgassen het bedrijf in lekken en b) de droger ook werkt als

puntafzuiging boven de inktbakken.

Onderstaand een schema van een droger met recirculatie:

Page 48: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 48

3.4.2 Beperking van diffuse emissies

Algemeen

Bronnen van diffuse emissies: In flexo en helio komen vele vormen van diffuse emissies

voor. Lang niet alle bronnen zijn even belangrijk. De grootste verdamping vindt plaats als

oplosmiddelen of oplosmiddelhoudende producten over een flink oppervlak in beweging

worden gebracht. Dit gebeurt vooral in inktbakken, bij het mengen van inkten, lakken en

lijmen en bij reinigingswerkzaamheden. Daarnaast kunnen, als de luchthuishouding ervan niet

goed geregeld is, drogers lekken en zo een belangrijke bron van diffuse emissies vormen.

Als flexo en heliodrukkerijen een oplosmiddelboekhouding maken op de manier die wordt

beschreven in het deelrapport ‘Oplosmiddelrichtlijn en de Grafische Sector’ brengen zij alle

bronnen van diffuse emissie in kaart en bepalen zij de omvang van de meeste van die

bronnen. Op grond hiervan kunnen zij bepalen welke van de bronnen het eerst en meest in

aanmerking komen om te worden verminderd.

Grote en kleine bedrijven: Over het algemeen is het in grote bedrijven gemakkelijker de

diffuse emissies te beperken tot een laag percentage van de input dan in kleine. In grote

bedrijven hebben dure zaken als automatische wasmachines en speciale inktmengsystemen

door arbeidsbesparing het nodige rendement. Het machinepark van grote bedrijven, o.m. de

daar veel voorkomende heliopersen en daarop lijkende machines, heeft nu eenmaal meer

technische mogelijkheden om diffuse emissies te beperken. Ook zijn in grote bedrijven de

bedrukkingspercentages en de perssnelheden hoger, waardoor als vanzelf een groter deel van

de oplosmiddelen geen kans krijgt om elders dan in de drogers te verdampen

Overdruk: Vooral in bedrijven die voedselverpakkingen maken wordt tegenwoordig vaak een

lichte overdruk in het pand gehandhaafd. Dit gebeurt om te voorkomen dat insecten naar

binnen kunnen vliegen en dan in de verpakkingen terecht kunnen komen. De overdruk zorgt

ervoor dat door alle openingen een wind naar buiten waait. Men streeft veelal naar een

luchtsnelheid van ca 1 m/s door alle openingen. Hiermee wordt uiteraard ook diffuus

verdampt oplosmiddel afgevoerd. In het deelrapport ‘Oplosmiddelrichtlijn en de Grafische

Sector’ wordt een methode gegeven waarmee de omvang van deze diffuse emissie geschat

kan worden. Over het algemeen zal deze gering zijn t.o.v. andere emissiebronnen.

Toepassing: Hieronder een aantal manieren om diffuse emissies in flexo en helio te beperken.

De bedoeling hiervan is om een serie mogelijkheden te beschrijven waaruit de bedrijven de

best bij hen passende kunnen kiezen. Het is niet de bedoeling dat die bedrijven àlle genoemde

mogelijkheden toepassen. Immers zowel de technische mogelijkheden als de omvang van de

verschillende bronnen van diffuse emissies en de ermee gemoeide kosten verschillen van

bedrijf tot bedrijf.

Het doel dat behaald moet worden ligt voor elk bedrijf vast in een emissiegrenswaarde. Voor

de meeste bedrijven is dat de diffuse emissiegrenswaarde uit de oplosmiddelrichtlijn. Voor

heliobedrijven die meer dan 150 ton oplosmiddel per jaar gebruiken wordt aanbevolen een

totale emissiegrenswaarde van 10% van hun referentie-emissie te hanteren. Zie hiervoor § 3.3

Emissiebeperkende maatregelen.

Page 49: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 49

Geschiedenis: In veel bedrijven zal een deel van de onderstaande maatregelen al gemeengoed

zijn. Dit is echter niet altijd zo geweest. Belangrijke maatregelen zoals de optimalisatie van

drogers, de toepassing van automatische wasmachines en het gebruik van automatische

inktmengsystemen zijn pas in de laatste tien jaar, en dan nog vooral in de grotere bedrijven,

op brede schaal ingevoerd.

Drogers

In drogers dient onderdruk te heersen. Hierdoor zuigen zij omgevingslucht aan uit de pershal.

Dit gebeurt hoofdzakelijk door de spleten waardoor het substraat de droger in- en uit gaat. De

spleet waar het substraat binnentreedt bevindt zich vlak boven de inktbak. Een droger met

onderdruk werkt zodoende ook als puntafzuiging boven de inktbak.

Heerst er daarentegen overdruk in de droger dan heeft dat een dubbel negatief effect.

Allereerst ontbreekt de puntafzuiging boven de inktbak. Hierin draait continu een wals die het

inktoppervlak steeds in beweging houdt. De verdamping daar is dan ook zo groot, dat niet

adequaat afgezogen inktbakken veruit de grootste bron van diffuse emissie in het bedrijf

kunnen vormen.

Ten tweede zal vanuit een droger met overdruk ook nog eens met oplosmiddel beladen lucht

naar de omgeving lekken. Deze oplosmiddelen worden door de ruimteventilatie naar buiten

afgevoerd en verdwijnen zo diffuus.

Het handhaven van onderdruk in drogers gaat niet vanzelf. De droogsystemen bestaan uit

verschillende ventilatoren en kleppen. Ze zijn complex, en in bedrijven waar aan dit

onderwerp weinig aandacht wordt besteed, is een verkeerde afstelling van de lucht-

huishouding in de drogers welhaast onvermijdelijk.

Optimalisatie van drogers: Zie § 3.4.1 ‘Droging’.

Correcte bediening: Bij zojuist geoptimaliseerde drogers zijn de afstellingen van de kleppen

en ventilatoren dusdanig dat de drogers naar behoren in onderdruk werken. Het handhaven

van de juiste afstellingen en een correcte bediening van de drogers is echter van belang.

Geringe afwijkingen van de juiste afstellingen kunnen de onderdruk doen verdwijnen. Een

goede opleiding van bedienend personeel en bedrijfsleiding zijn nodig.

Regelmatige controle en onderhoud: De luchthuishouding van drogers is complex en kan op

één machine bestaan uit tientallen verschillende ventilatoren en kleppen. Controle op een

juiste werking en regelmatig onderhoud zijn dan ook van groot belang.

Flexo versus helio: Het is op de meeste flexopersen, ook al is er sprak van geforceerde

droging, moeilijker om diffuse emissie te beperken dan op andere machines. De meeste flexo

persen werken namelijk met een centrale tegendrukcylinder die maar heel weinig ruimte laat

voor droging tussen de verschillende drukstations. Men past ‘tussendroging’ toe; tussen elke

kleur droogt men juist voldoende om de volgende kleur zonder doorlopen te kunnen drukken.

De echte droging vindt echter pas plaats als alle kleuren zijn gedrukt. De tussendrogers

hebben een minieme capaciteit en zuigen dan ook maar weinig lucht aan uit hun omgeving.

Zij voeren dan ook maar weinig lucht van boven de inktbakken weg.

Page 50: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 50

Dit alles in tegenstelling tot moderne heliopersen en de meeste lakkeer en lamineer machines.

Deze bestaan uit aparte drukunits, elk uitgerust met een fikse droger die vlak boven de

inktbak is geplaatst, daar veel lucht wegneemt en daardoor mede als puntafzuiging werkt.

Reiniging

Reiniging van walsen, drukvormen en machineonderdelen gebeurt meestal met behulp van

oplosmiddelen.Die verdampen onvermijdelijk en een forse ventilatie is nodig ter bescherming

van het personeel. Het verdampte oplosmiddel wordt door de ruimteventilatie afgevoerd en

verdwijnt zo diffuus. Zoals eerder vermeld: de sterkste verdamping treedt op als oplosmiddel

over een relatief groot oppervlak in beweging wordt gebracht. De mate van verdamping is dan

ook beïnvloedbaar. Hiertoe zijn een aantal mogelijkheden:

Lekbak zonder oplosmiddel: Bij handmatige reiniging wordt vaak boven een lekbak gewerkt

waarin het vervuilde oplosmiddel wordt opgevangen. De lekbak is uiteraard ruim bemeten en

kan zo zorgen voor een groot oppervlak met bewegend oplosmiddel. De remedie is om de

lekbak zo uit te voeren dat het vervuild oplosmiddelen al tijdens het werk wordt afgevoerd

naar een goeddeels gesloten jerrycan o.i.d.

Automatische wasmachine: Automatische wasmachines maken een groot deel van de

handmatige reinigingswerkzaamheden overbodig en voorkomen zo diffuse verdamping.

Walsen oplosmiddelvrij reinigen: Opbrengwalsen behoeven regelmatig zeer grondige

reiniging tot in het diepst van de napjes. Met automatische wasmachines is dit vaak

onvoldoende te bereiken en moet dit derhalve handmatig worden gedaan. Er bestaan echter

goed werkende oplosmiddelvrije alternatieven zoals ultrasonoor reinigen, inweken met afbijt

en daarna afspoelen met water met behulp van een hogedrukspuit en het reinigen onder hoge

druk met een combinatie van water en een licht schuurmiddel.

Vloeren: Met inkt vervuilde vloeren worden gereinigd met oplosmiddel. Dit oplosmiddel

verdampt en verdwijnt, afhankelijk van de inrichting van de ruimteventilatie, vaak

grotendeels diffuus. De manier waarop het oplosmiddel op de vloer wordt gebracht bepaalt de

hoeveelheid die nodig is. Vaak laat men hele emmers oplosmiddel over de vloer uitlopen.

Soms zelfs spuit men het zelfs over de vloer m.b.v.een installatie waarmee inkt snel op

viscositeit gebracht kan worden. Gebruikt men echter een luiwagen (emmer met zwabber en

uitknijpmechanisme) dan is het oplosmiddelgebruik en daarmee de verdamping veel kleiner.

Pompenwasmachine: Inktpompen, slangen en viscositeitsmeters moeten vaak grondig

inwendig worden gereinigd voordat ze voor een volgende drukorder opnieuw kunnen worden

gebruikt. Dit kan gepaard gaan met slechts weinig diffuse verdamping als gebruik wordt

gemaakt van een goede ‘pompenwasmachine’. Een dergelijke machine is niet anders dan een

bak met oplosmiddel die grotendeels is afgedekt. In het deksel zitten alleen uitsparingen

waarin de pompen passen en aansluitingen voor de slangen. De pomp wordt aangesloten en

geruime tijd in werking gesteld. Men pompt het oplosmiddel rond en reinigt zo de apparatuur.

Dekt men de niet gebruikte gaten steeds goed af, dan is de diffuse verdamping zeer gering.

Toepassing traag verdampende oplosmiddelen en afbijt: De meeste verontreiniging bestaat uit

ingedroogde inkt, lak of lijm die snel weer oplost in een zelfde soort oplosmiddel als er

oorspronkelijk voor werd gebruikt. Er treden echter ook hardnekkige verontreinigingen op

Page 51: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 51

waarmee dat niet het geval is. Dit is bijvoorbeeld het geval na droging d.m.v. een chemische

reactie.

In dergelijke gevallen wordt er handmatig gereinigd met een overmaat aan oplosmiddel, met

behulp van schuursponsen, borstels en dergelijke. Een relatief grote verdamping is daarvan

het gevolg. Tegen deze verontreiniging kunnen echter vaak ook agressieve maar traag

verdampende oplosmiddelen of verf-afbijt worden gebruikt. De te reinigen machinedelen

worden daarmee ingesmeerd en even geweekt en daarna afgespoeld met water of een

‘normaal’ oplosmiddel.

Toepassing van traag verdampende oplosmiddelen voor andere reinigingstoepassingen staat

nog in de kinderschoenen.

Preventie: De noodzaak van reiniging van machineonderdelen en vloeren kan worden beperkt

door een aantal preventieve maatregelen. Enkele voorbeelden hiervan zijn: De zijkanten van

cylinders en walsen kunnen worden ingevet waardoor daar de aangekoekte inkt lak of lijm

gemakkelijk kan worden verwijderd. De wagens waarop de inktbakken staan kunnen worden

ingepakt in plastic folie die later wordt weggegooid. Vloeren onder de pers kunnen worden

bedekt met karton. Veel gebruikte inktbakken kunnen worden gecoat met teflon. In

meermaals gebruikte tonnen kan een pastic zak worden aangebracht.

Een bijzondere manier van preventie is het bij het einde van een drukorder ‘vergiftigen’ van

inkten, lakken of lijmen die niet alleen door verdamping maar ook door een chemische

reactie drogen. Deze producten worden zeer hard en zijn, eenmaal opgedroogd, nauwelijks

met een ‘normaal’ oplosmiddel te verwijderen. Men kan het chemische droogproces echter

stoppen door bij het einde van de drukorder enig alcohol toe te voegen. De resterende

vervuiling wordt daarmee gelijk aan die ten gevolge van louter door verdamping drogende

producten en is derhalve even gemakkelijk te verwijderen.

Omdat deze producten ook chemisch drogen zijn de persretouren (schone inkten, die na het

einde van het drukorder in de pers achterblijven)nooit opnieuw te gebruiken; die worden

steeds als gevaarlijk afval afgevoerd. De vergiftiging veroorzaakt dan ook nauwelijks een

toename van de hoeveelheid afval.

Het nadeel van deze methode is dat het afval vloeibaar blijft en op het oog niet meer te

onderscheiden is van ‘vers’ product. Verwisseling en daardoor volkomen mislukt drukwerk

kan het gevolg zijn. Het vraagt bijzondere management aandacht om dit te voorkomen.

Inktmengen

Inkten, lakken en lijmen worden gemengd en met oplosmiddel op viscositeit gebracht.

Gebeurt dit volledig handmatig, dan gaat dit gepaard met openstaande blikken of tonnen

waarin het vloeistof-oppervlak in beweging wordt gebracht. Verdamping van oplosmiddel

resulteert in een diffuse emissie van wel enkele procenten van de VOS-imput.

Automatische inktmengsystemen: Er bestaan automatische, nagenoeg volledig gesloten,

inktmengsystemen. Deze systemen zijn zeer duur en worden alleen toegepast in grote

bedrijven. Het economisch nut van deze installaties is dat, door toepassing van zeer

geavanceerde meetapparatuur en computers, in deze systemen ook persretouren (schone

Page 52: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 52

inkten die na beëindiging van de drukorder in de machine achterblijven) opnieuw gebruikt

kunnen worden voor het mengen van inkt voor volgende orders.

Hoogbeladen puntafzuiging naar de naverbrander

Op plaatsen waar veel oplosmiddel verdampt zal men veelal, ter bescherming van de

medewerkers, bronafzuiging toepassen. In enkele gevallen kan de oplosmiddelconcentratie in

de afgevoerde lucht zo hoog zijn dat te overwegen is deze naar de naverbrander af te voeren.

De bodem- of randafzuiging van de drukwerken: In inktbakken draait continu een wals of

drukvorm. Het vloeistofoppervlak is steeds in beweging en een zeer aanzienlijke verdamping

is het gevolg. Deels wordt het zo verdampte oplosmiddel afgezogen door de boven de inktbak

geplaatste droger. Voor een ander deel wordt er afgezogen door een randafzuiging op de rand

van de inktbak of door een bodemafzuiging tussen de drukwerken. Dit laatste is alleen het

geval bij machines die uit achter elkaar geplaatste drukwerken bestaan, zoals helio persen en

daarop gelijkende lakkeer- en lamineermachines.

De oplosmiddelconcentratie in de afgezogen lucht kan in de orde van 1 g/m³ bedragen. Het

kan nuttig zijn om deze luchtstroom op de naverbrander aan te sluiten op momenten dat deze

daartoe de capaciteit vrij heeft. Zie hierboven § 3.3.11 ‘Beperking totale emissies tot 10% van

de referentie-emissie’.

Ventilatie automatische wasmachines: Als de automatische wasmachine in werking is treden

er inwendig zeer hoge oplosmiddelconcentraties op. Mede uit veiligheidsoverwegingen wordt

de machine dan ook geventileerd. Hierbij wordt de ventilatielucht, met een oplosmiddel-

belading die meer dan 1 g/m³ kan bedragen, naar buiten afgevoerd.

Het kan nuttig zijn om deze luchtstroom op de naverbrander aan te sluiten op momenten dat

deze daartoe de capaciteit vrij heeft. Men dient hierbij te bedenken dat de wasmachine over

het algemeen slechts een klein deel van de bedrijfstijd in gebruik is. Zie hierboven § 3.3.11

‘Beperking totale emissies tot 10% van de referentie-emissie’

Bedrijfsvoering

Enkele bijkomende manieren om diffuse emissies te beperken:

Oplosmiddelboekhouding: Het jaarlijks maken van de oplosmiddelboekhouding is verplicht

voor bedrijven met een oplosmiddelgebruik van meer dan 15 ton per jaar. Het maken van de

oplosmiddelboekhouding is niet alleen nuttig om aan te tonen dat men aan de grenswaarden

voldoet. Het is bovenal nuttig om inzicht te verkrijgen in de grootte van de diffuse emissies

vanuit de verschillende bronnen.

Zie hiervoor het Deelrapport ‘Oplosmiddelrichtlijn en de Grafische Sector’ Hoofdstukken 7, 8

en 9.

Machinevoering: De drooglucht van machines die niet in productie zijn wordt buiten de

naverbrander om naar buiten geleid. Dit om te voorkomen dat de naverbrander te weinig

oplosmiddel krijgt toegevoerd om autotherm te kunnen draaien en veel energie in de vorm

van aardgas gaat gebruiken. Er zijn echter momenten dat machines niet in productie zijn,

maar al wel voorzien zijn van inkt, lak of lijm. De walsen draaien dan om indroging te

voorkomen. De inkt, lak of lijm wordt in beweging gebracht en verdampt derhalve al wel. De

Page 53: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 53

drogers werken dan op een minimum capaciteit. De drooglucht is dan lichtbeladen met

oplosmiddel. Dit wordt naar buiten afgevoerd.

Als andere machines echter wèl in productie zijn, kan het zijn dat deze luchtstroom wèl naar

de naverbrander kan worden afgevoerd zonder dat de gemiddelde oplosmiddelinhoud van alle

aan de naverbrander toegevoerde lucht zo laag wordt dat het autonome verbrandingsproces

verstoord wordt. In degelijke gevallen kan het nuttig zijn om deze lucht wèl naar de

naverbrander af te voeren.

Voorkom openstaande vaten e.d.: Eerder is gesteld dat vooral vanaf bewegende vloeistof

oppervlakken de verdamping groot is. Vanuit een vat met stilstaand oplosmiddel is de

verdamping gering, tenzij er sprake is van een luchtstroom over het vloeistofoppervlak. Het

verdient aanbeveling om vaten e.d. met oplosmiddelhoudende producten niet onnodig open te

laten staan. De bijdrage aan de vermindering van de diffuse emissies zal niet groot zijn, maar

daar staat tegenover dat ook de moeite gering is.

3.4.3 Afwijkende verhouding tussen afgas-emissies en diffuse emissies

De oplosmiddelrichtlijn is, voor wat betreft de flexografie, gebaseerd op de vervaardiging van

‘normale’, veelkleurige, ruim bedrukte verpakkingen. Bij het bedrukken van dergelijk

materiaal wordt het substraat bedekt met een inktlaag van soms wel 200%. (100% bedrukking

staat gelijk aan een hoeveelheid inkt waarmee het hele oppervlak precies één keer kan worden

bedekt). De verblijftijd van de inkt in de inktbak is daardoor dusdanig dat de verdamping

vanuit de gedrukte inktlaag veel groter is dan die vanuit de inktbak zelf. De hoeveelheid

oplosmiddel die in de droger verdampt is dusdanig dat oplosmiddelconcentraties van enkele

grammen per m³ mogelijk zijn.

Er komen echter ook geheel ander situaties voor. Namelijk daar waar met flexo alleen maar

een beetje tekst of een zeer eenvoudige afbeelding wordt gedrukt. De inktbedekking kan in

dergelijke gevallen slechts enkele procenten bedragen. In deze situaties treft men vaak geen

droger met afzuiging aan: het kleine beetje inkt droogt ‘aan de lucht’, eventueel daarbij

geholpen door een kleine warme luchtstroom ter grootte van die van een haardroger. (Zie voor

meer informatie § 3.4.1 ‘Droging’) Als er wèl sprake is van een grote droger dan blijven de

oplosmiddelconcentraties in de drooglucht onder de 1 g/m³.

In dergelijke gevallen is de verdamping vanuit de inktbak vele malen groter dan vanaf het

substraat. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de verhouding tussen gebruikte vaste stof en

oplosmiddel niet beantwoorden aan het bedrijfstakgemiddelde van 1:4. De verhouding kan

wel oplopen tot 1:8 tot 1:10. Vanuit de inktbak verdampt zoveel oplosmiddel dat er continu

fiks gesuppleerd moet worden om de viscositeit te handhaven.

De door de oplosmiddelrichtlijn voorgestane combinatie van naverbrander en beperking van

diffuse emissies is hier niet de juiste. Als er al sprake is van een geleide emissie, bevat deze

slechts een bescheiden deel van de oplosmiddeldampen. Hierdoor zijn de oplosmiddel-

concentraties in de afgassen zo laag, dat naverbranden geen efficiënte emissiebestrijding meer

genoemd kan worden. Bovendien vormt het àndere, veel grotere deel van de verdamping een

diffuse emissie. Hierdoor kunnen de diffuse emissiegrenswaarden niet gehaald worden.

Page 54: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 54

Ook het reductieschema werkt in deze gevallen niet goed. De beoogde emissie is immers een

25% van de referentie-emissie en die is op haar beurt weer 4 maal de hoeveelheid vaste stof.

Daar waar de hoeveelheid oplosmiddel gelijk is aan 8 tot 10 maal de hoeveelheid vaste stof,

moet derhalve het oplosmiddelgebruik beperkt tot slechts 12,5 of 10% (en niet tot 25 %) van

de oorspronkelijke hoeveelheid, om aan de eisen van het reductieschema te voldoen. Dit zal in

veel gevallen een te strenge eis zijn.

Het is aan te bevelen om in dergelijke gevallen de bedrijven de ruimte te geven om een op

hun specifieke situatie gericht reductieplan uit te voeren. De richtlijn geeft hiervoor de ruimte.

Een dergelijk plan zou kunnen gebaseerd zijn op substitutie daar waar dat mogelijk is en op

zo veel mogelijk verminderen van diffuse verdampingen daar waar substitutie niet mogelijk

is.

3.4.4 Naverbranders

Om oplosmiddelen te verbranden zonder emissie van ongewenste stoffen dient het

verbrandingsproces bij 700 tot 750°C plaats te vinden. De oplosmiddelinhoud van de

drooglucht is nimmer zo hoog dat deze temperatuur zonder hulpmiddelen bereikt kan worden.

Een gram oplosmiddel kan de temperatuur van een m³ lucht met ca 25°C verhogen. In flexo

en helio is, bij moderne en geoptimaliseerde drogers, de oplosmiddelinhoud van de afgassen

ca 4 tot 6 g/m³, terwijl de temperatuur van de drooglucht meestal niet hoger is dan 40°C. Met

alleen de oplosmiddelinhoud als brandstof komt men derhalve niet verder dan 150 tot 200°C.

De eenvoudigste methode van naverbanden is uiteraard om een fikse hoeveelheid brandstof

toe te voegen. Hiermee wordt echter veel energie gebruikt. Dit is duur en vanuit milieu-

oogpunt ongewenst. Er zijn verschillende oplossingen voor dit probleem, zodat er drie zeer

verschillende soorten naverbranders op de markt zijn:

• Thermisch recuperatief

• Katalytisch

• Regeneratief

Thermische recuperatieve naverbranders: De vereiste temperatuur wordt met brandstof

bereikt. Op energie wordt bespaard door met de hete uittredende gassen de koude toegevoerde

lucht voor te verwarmen. Een grote lucht-lucht warmtewisselaar is onderdeel van dergelijke

naverbranders. Ondanks de warmtewisselaars is steeds toevoeging van energie nodig. Deze

naverbranders kunnen aan alle emissiegrenswaarden voldoen, ook aan strenge eisen welke in

sommige landen aan bijproducten zoals CO en NOx worden gesteld.

Katalytisch: Met behulp van katalysatoren wordt de vereiste verbrandingstemperatuur

verlaagd tot bijvoorbeeld 400C. Daar is minder brandstof voor nodig dan voor 750C. Draagt

men bovendien warmte over van de uittredende gassen naar de toegevoerde lucht dan gebruikt

de combinatie minder energie dan de thermische recuperatieve naverbrander. Deze

naverbranders kunnen aan alle redelijke emissiegrenswaarden voor VOS voldoen.Het is niet

altijd mogelijk te voldoen aan de strenge eisen aan bijproducten zoals CO² en NOx.

Regeneratief: In z’n eenvoudigste vorm kent deze naverbrander twee keramische bedden en

een daar tussen gelegen verbrandingskamer. De te behandelen luchtstroom gaat eerst door het

Page 55: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 55

eerste bed, dan door de verbrandingskamer en tot slot door het tweede bed naar de schouw.

De hete gassen uit de verbrandingskamer verhitten het tweede keramisch bed. Dit neemt na

enige tijd de verbrandingstemperatuur aan. Is dat punt bereikt dan wordt de stroomrichting

omgedraaid: de te behandelen lucht gaat eerst door het heet geworden bed, wordt daar

voorverwarmd en koelt intussen dat bed af. Het gaat dan door de verbrandingskamer en verhit

daarna het eerder afgekoelde bed. Als het nodig is kan dit systeem zo worden ingericht dat

stromen met 1 tot 1,5 g/m³ kunnen worden verbrand zonder toevoeging van brandstof. Deze

naverbranders kunnen aan alle redelijke emissiegrenswaarden voor VOS voldoen. Voldoen

aan strenge eisen aan bijproducten is niet altijd mogelijk. Soms geldt als nadeel dat het

omschakelen van de luchtstromen gepaard gaat met lawaai van grote luchtbediende kleppen.

Voor flexo en helio is de regeneratieve naverbrander zeer geschikt. Er is nauwelijks brandstof

voor nodig. Veel gebruikers rapporteren dat er alleen brandstof wordt gebruikt als het systeem

een weekeinde lang stil heeft gelegen.

Ter illustratie van al het bovenstaande onderstaand een tabel die is overgenomen uit het BAT

document. (E.e.a is gebaseerd op een Duitse vergelijking van een aantal naverbranders in de

Heatset)

Emissie Thermisch

recuperatief

Katalytisch Regeneratief

Total Carbon

Wv methaan

mgC/Nm³ <20 <50

ca 25

<30

Stikstofoxiden mg/Nm³ 100 20 100

Temperatuur °C 750 400 800

Aardgas m³/h 105 20 20

Uitlaattemperatuur °C 350 200 200

Elektriciteit kW 100 100 75

Warmteverlies kW 2.640 1.400 1.400

3.4.5 Terugwinning van energie

De investering die nodig is om de warmte aan de afgassen van een naverbrander te onttrekken

en naar elders te transporteren is hoog. Om enige kans op rendement te maken moet de

investering zeer binnen de perken gehouden worden. Het is derhalve nodig dat de warmte

wordt teruggewonnen in een vorm die eenvoudige terugwinning en transport mogelijk maakt.

Hierdoor komen eigenlijk alleen stoom en thermische olie in aanmerking.

Er mag géén investering bijkomen om de afgifte van de warmte mogelijk te maken. De

potentiële warmtegebruikers moeten dus al uitgerust zijn op stoom of thermische olie.

Zoals eerder gesteld kan door verbranding van één gram oplosmiddel, één m³ lucht met ca

25°C worden verhoogd. Regeneratieve naverbranders hebben zonodig aan één gram

oplosmiddel per m³ genoeg om autotherm te werken. Bij een gemiddelde oplosmiddelinhoud

Page 56: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 56

van 4 à 6 gram per m³ resteert er derhalve genoeg warmte om alle drooglucht met 75 à 125°C

in temperatuur te verhogen. Daar waar de meeste droging bij ca 40°C plaatsvindt is dat dus

veel te veel. Ook als men de hele fabriekshal ermee zou verwarmen is er nog teveel warmte.

Om een investering in warmte terugwinning te laten renderen moet zoveel mogelijk van de

teruggewonnen warmte nuttig gebruikt worden. In een ‘gewoon’ flexo of helio bedrijf kan

daarvan geen sprake zijn. Daar gebruikt men niet genoeg warmte.

Per saldo loont terugwinning van warmte uit een naverbrander alleen als aan de volgende

voorwaarden wordt voldaan:

• Alle potentiële warmtegebruikers moeten nu al met stoom of thermische olie worden

verwarmd.

• Er moet naast het drukproces een àndere grote warmtegebruiker zijn.

• Het moet mogelijk zijn om de naverbrander dicht in de buurt van de potentiële

warmtegebruikers te plaatsen.

Aan deze voorwaarden wordt in de Grafische sector bijna nooit voldaan. Enige kans maakt

men in bedrijven waar naast grafische ook andere processen plaatsvinden. Een praktijkgeval

waarin, zonder subsidie, warmte uit een naverbrander nuttig kon worden gebruikt betrof een

rubberverwerkend bedrijf, waarin als neven activiteit in flexo gedrukt werd.

3.4.6 Achtergrond informatie bij schatting diffuse emissies

Geschiedenis

De geschiedenis van de diffuse emissiegrenswaarden in de solventrichtlijn is een warrige. In

de eerste concepten was sprake van, niet bindende, ‘guidance values’. Deze bedroegen voor

de flexo en helio 15 resp 20% (>25, resp >15 t/j). Dit waren door de bedrijfstak haalbaar

geachte cijfers. De werkelijke emissies zullen hoger hebben gelegen want er werd tot dan toe

geen enkele poging ondernomen om ze te beperken.

De 15% voor de grotere bedrijven was deels gebaseerd op onderzoek naar haalbare

emissiebeperkingen in 6 of 7 Nederlandse illustratiediepdrukkerijen en een schatting van

bijkomende emissies omdat nu eenmaal flexo en helio in de verpakkingswereld anders zijn.

Daarnaast is er een schatting gemaakt door de FPA (Flexible Packaging Association in het

VK). De 20% voor de kleinere bedrijven is gebaseerd op het feit dat men er van overtuigd

was dat de emissies in kleine bedrijven wel hoger zouden moeten liggen dan in grote.

De verhoging van 15 resp 20% naar 20 resp 25% is van later datum. De ‘guidance values’

werden vervangen door ‘limit values’. Daar waren de bedrijfstakvertegenwoordigers beducht

voor. Scherpe ‘guidance values’ zouden stimulerend op de bedrijfstak werken, maar niet

leiden tot boetes, rechtzaken en het sluiten van ondernemingen. Scherpe emissiegrenswaarden

doen dat wel.

Om de huiver bij de bedrijfstak weg te nemen heeft de Europese Commissie de grenswaarden

5% hoger gemaakt dan de ‘guidance values’ en bovendien een artikel in de richtlijn

opgenomen waarmee uitzonderingen op emissiegrenswaarden mogelijk werden gemaakt.

(Art. 5.3.a)

Page 57: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 57

Schatting werkelijk emissies

Er bestaan nauwelijks metingen van diffuse emissies in flexo en helio. Voor het doel van dit

onderzoek moesten derhalve schattingen gemaakt worden. Hierbij is het volgende

overwogen:

• Binnen de in Nederland bestudeerde (± 1990) groep van illustratiediepdrukkerijen

varieerde de totale tolueen emissie (dus diffuus plus schouw) tussen de 8,5 en bijna 20%.

Toen de bedrijven met hoge uitstoot zich dat door het onderzoek bewust werden zagen zij

kans om snel naar veel lagere cijfers te komen. Na korte tijd was de hoogste 12,5%.

• De werkelijke verschillen tussen de illustratiediepdruk en de flexo & helio zijn groter dan

indertijd gedacht. Dit blijkt ook uit het feit nu een totale emissiegrenswaarde voor de

illustratiediepdruk van 6,5% wordt voorgesteld, terwijl de Vlaamse bedrijven niet eens de

allermodernste zijn. Voor de grote helio bedrijven wordt 10% voorgesteld en voor de

flexo en kleine helio wordt voorgesteld de solvent richtlijn te volgen en op 15 cq 20% te

blijven.

• Duurmetingen t.b.v. de dimensionering van naverbranders leveren vaak op dat veel

minder dan 80% van de verdamping in de afgassen terug te vinden zijn. Het is bekend dat

de meetmethode onbetrouwbaar is, maar het feit dat het regelmatig voorkomt geeft enige

indicatie.

• In de eenvoudige flexo, waarmee hier en daar wat tekst in één of twee kleuren en zeker

geen volvlakken worden gedrukt, zijn ook nu nog de diffuse emissies hoog. Zie § 3.4.3.

‘Afwijkende verhouding tussen afgas-emissie en diffuse emissies’

• Er is sinds 1990, vooral bij grote bedrijven, veel veranderd. Er zijn automatische

wasmachines en inktmengsystemen gekomen en de drogers zijn geoptimaliseerd en goed

ingesteld, bovendien wordt nu veel vaker de blootstelling van het personeel in de gaten

gehouden en wordt er zo nodig ingegrepen.

• Het gebruik van oplosmiddelen is afgenomen over de laatste 10 jaar. Maar dat komt

hoofdzakelijk door de invoering van twee componenten lijmen en oplosmiddelvrije

lakken. Lakkeren en lamineren zijn echter activiteiten waarbij relatief weinig diffuse

emissies ontstaan; er worden immers in hoog tempo alleen volvlakken aangebracht. Er is

daarnaast in de kleine flexo ook inkt gesubstitueerd. Dat heeft wèl veel invloed op diffuse

emissies binnen een dergelijk bedrijf, maar voor de bedrijfstak betekent het weinig omdat

de hoeveelheid oplosmiddel die er mee gemoeid gaat, niet groot is.

• Een groot bedrijf met relatief veel diepdruk, lamineren en lakkeren zal de nodige

inspanning moeten leveren om totale emissies te beperken tot zo’n 10% van de input. Die

emissies zullen nu wel hoger zijn. Grotere flexobedrijven kunnen met de nodige

inspanning onder de 20% uitkomen. Ook daar zal de huidige gemiddelde emissie hoger

zijn.

• Er zijn waarschijnlijk meer bedrijven dan uit de enquêtes gebleken is die geheel zonder

drogers werken en derhalve op 100% diffuus uitkomen. Hierbij valt te denken aan

bijvoorbeeld fabrikanten van papieren zakken.

Page 58: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 58

Op grond van deze losse waarnemingen kan per bedrijfscategorie een bandbreedte voor de

diffuse emissies geschat worden:

Bedrijf laag hoog wordt

Alles < 15 t 35% 100% n.v.t.

Alles 15 t -25t 25% 100% 25%

Alles 25 - 150 t 15% 50% 20%

Flexo > 150 t 15% 25% 20%

Helio > 150 t 10% 20% 10%*

* betreft de totale emissies, derhalve het totaal van schouw en diffuus

Neemt men als gemiddelde een cijfer in de orde van 20 à 25%, dan is dat waarschijnlijk niet

helemaal verkeerd. De allergrootste helio bedrijven worden daarmee wellicht wat overschat,

maar onder de andere bedrijven zijn er veel die nu veel hogere diffuse emissies kennen.

3.5 Maatregelen volgens IIASA

3.5.1 Algemeen

Uit de IIASA beschrijving van ‘Flexography and Rotogravure in Packaging’ blijkt dat men

hieronder het hele scala van processen verstaat dat bij de fabricage van verpakkingen kan

worden gebruikt. Alles lijkt eronder te kunnen vallen: vellen-flexo voor kartonnen dozen,

rotatieve miniflexo voor enveloppen en etiketten, grote speciaal machines voor kartonnen

drankverpakkingen alsook snelle diepdrukpersen en lamineer machines voor de flexibele

verpakkingen.

Emissiereductie wordt mogelijk geacht door

• Oplosmiddelarme inkten en inkapseling (Low solvent inks and enclosure; LSI+ENC)

• Substitutie door waterige inkten (Substitution with waterbased inks; WBI)

• Inkapseling en oplosmiddel terugwinning (Enclosure and solvent recovery through carbon

adsorption, ENC+ACA)

• Inkapseling en thermische naverbranding (Enclosure and thermal incineration, ENC+INC)

Onderstaand commentaar op elk van deze mogelijkheden

3.5.2 Oplosmiddelarme inkten en inkapseling (LSI+ENC)

Deze maatregel omvat:

c) Toepassing van oplosmiddelarme inkten

d) Inkapseling

Volgens IIASA kunnen deze maatregelen in 95% van de gevallen worden toegepast en

hebben ze dan een rendement van 65%.

Page 59: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 59

Toepassing van oplosmiddelarme inkten

Het is niet duidelijk wat er met ‘Oplosmiddelarme’ (low solvent) inkten wordt bedoeld.

Gezien de geschatte efficiency van zo’n 65% gaat het hier kennelijk om inkten met een

verhouding tussen vaste stof en oplosmiddel van ca 1:1,5 in plaats van ca 1:4. Dergelijke

inkten bestaan echter niet en worden, voor zover bekend, ook nergens ontwikkeld.

Voor flexo en helio zijn wel al jaren inkten in ontwikkeling die oplosmiddelvrij zijn of slechts

een paar procent oplosmiddel bevatten. Maar dit wordt kennelijk niet bedoeld, want die inkten

komen in de volgende paragraaf aan de orde.

Inkapseling

Het is onduidelijk wat inkapseling aan emissie reductie bijdraagt als er sprake zou zijn van

oplosmiddelarme inkten. Alleen als men een nageschakelde techniek toepast heeft inkapseling

zin. Dan is het immers nuttig een zo groot mogelijk deel van de verdampte oplosmiddelen in

de afgassen en daarmee in de nageschakelde installatie terecht te laten komen.

Toepassing van een nageschakelde techniek wordt in deze maatregel echter niet genoemd.

3.5.3 Substitutie door waterige inkten (WBI)

Deze maatregel omvat:

a) Toepassing van waterige inkten

Volgens IIASA kunnen deze maatregelen in 30% van de gevallen worden toegepast en

hebben een rendement van 90%. De beperkte toepasbaarheid wordt geweten aan technische

problemen in de vervaardiging van flexibele verpakkingen.

Toepassing waterige inkten

Op papier en karton kan tegenwoordig in de flexografie veelal met waterige inkten worden

gedrukt. De inkten bevatten meestal nog een klein aandeel oplosmiddelen en er zijn

technische beperkingen die af en toe terugval op oplosmiddelhoudende inkten nodig maken.

Zie § 3.3.2 ‘Substitutie in de flexo op papier & karton’.

IIASA vernoemt niet de lakken en de lijmen waarvan ook een deel door oplosmiddelvrije

producten kan worden vervangen. Zie § 3.3.5 ‘Substitutie bij het lakkeren en lamineren van

kunststof en aluminium’.

Rekent men deze echter mee dan lijkt de toepasbaarheid redelijk geschat maar het rendement

zal hoger zijn.

3.5.4 Inkapseling en oplosmiddel terugwinning (ENC+ACA)

Deze maatregel omvat:

a) Terugwinning van oplosmiddelen met behulp van actief kool

b) Inkapseling

Aangenomen wordt deze maatregelen in 20% van de sector kunnen worden toegepast en dan

een rendement van 75% hebben.

Page 60: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 60

Terugwinning van oplosmiddelen met behulp van actief kool

Terugwinning van oplosmiddelen met behulp van actief kool is voor de grootste bedrijven een

alternatief voor naverbranding. Alle in aanmerking komende grote Vlaamse bedrijven hebben

echter al voor naverbranding gekozen. Zie ook § 3.3.9 ‘Terugwinning en hergebruik van

oplosmiddelen’.

Vanuit milieuoogpunt bezien lijkt er geen duidelijke voorkeur te zijn. Bij naverbranding

ontstaan uiteraard verbrandingsgassen, maar ook terugwinning van de oplosmiddelen uit de

verpakkingsdiepdruk gaat gepaard met een aanzienlijk energiegebruik. De actief kool wordt

immers met stikstof gedesorbeerd en de terugwininstallaties behoeven allemaal een

moleculaire zeef voor het ontwateren van het teruggewonnen oplosmiddel en een

gefractioneerde destillatie.

Inkapseling

Zie de volgende paragraaf

3.5.5 Inkapseling en thermische naverbranding (ENC+INC)

Deze maatregel omvat:

a) Inkapseling

b) Toepassing van thermische naverbranding

Aangenomen wordt deze maatregel in 95% van de gevallen kan worden toegepast en dan een

rendement van zal 75% hebben.

Inkapseling

Inkapseling is bedoeld om de diffuse emissies te beperken. Men zuigt uit de omkasting van de

pers alle lucht af naar de naverbrander en vernietigd daar dan niet alleen de oplosmiddelen in

de afgassen uit de drogers maar ook de binnen de omkasting ontstane diffuse emissies.

In de illustratiediepdruk wordt deze methode veel toegepast. Zie onder meer § 2.5.4.

Inkapseling en oplosmiddel terugwinning (ENC+ACA). Hierbij wordt opgemerkt dat in de

illustratiediepdruk de inkapseling ook andere functies heeft dan alleen het beperken van

diffuse emissies. In de verpakkingsdiepdruk spelen deze andere factoren niet of veel minder.

Er is geen vouw- en snijmachine en dus ook veel minder lawaai. Er wordt gewerkt met

ethylacetaat en daarvan is de MAC waarde veel hoger dan van tolueen.

Om de diffuse emissies aan de productiemachines te minimaliseren is een omkasting niet

persé nodig. Goed afgestelde drogers waarin onderdruk heerst, gecombineerd met een goede

rand- of bodemafzuiging hebben nagenoeg hetzelfde effect.

De omkasting als maatregel is niet overgenomen, maar wèl het idee dat de diffuse emissies in

de verpakkingsdiepdruk laag gehouden kunnen worden.

Zie § 3.3.11 ‘Beperking totale emissies tot 10% van de input’.

Naverbranding

Page 61: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 61

IIASA spreekt van thermische naverbranding. In dit deel van de sector komt echter

regeneratieve naverbranding veel meer in aanmerking. Meestal is de oplosmiddelinhoud in de

afgassen minimaal enkele grammen per m³. Dit is voldoende voor een autotherme

bedrijfsvoering van de naverbrander en bespaart op energie.

Zie ook § 3.3.6 ‘Naverbranden’ en § 3.4.4 ‘Naverbranders’.

Page 62: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 62

4 ZEEFDRUK

4.1 Algemeen

4.1.1 Categorie-indeling

Binnen het deel ‘Zeefdruk’ van de Grafische sector komen bedrijven van zeer verschillende

grootte voor. Niet alle maatregelen zijn voor elk van die bedrijven even geschikt. Bovendien

gelden voor verschillende categorieën ook verschillende wetgevingsregimes.

Vanuit wettelijk oogpunt is er onderscheid tussen ‘vellen’ en ‘rotatie’. De vellenzeefdruk valt

niet onder de oplosmiddelrichtlijn, de rotatiezeefdruk wel. Voor de rotatiezeefdruk zou, zoals

bij andere processen aansluiting gezocht kunnen worden bij de drempelwaarden van de

oplosmiddelrichtlijn. Deze indeling is gebaseerd op jaarlijks oplosmiddelgebruik. In de

richtlijn wordt ook nog onderscheid gemaakt tussen enerzijds rotatiezeefdruk op papier en

textiel en anderzijds rotatiezeefdruk op andere substraten. (‘Rotatie’ slaat volgens de

oplosmiddelrichtlijn op de toevoer van het substraat; van de rol en niet van vellen. Rotatie

betekent daarom niet persé dat er sprake is van een continu proces m.b.v. een ronde

drukvorm. Er bestaan ook vlakke zeefdrukpersen die van de rol gevoed worden. Deze

bedrukken meestal karton.)

Voor de gehele zeefdruk is echter afgezien van een categorie-indeling op basis van

oplosmiddelgebruik. Alleen de allergrootste zeefdrukkerijen komen boven de onderste

drempelwaarde van 15 ton per jaar. Meer voor de hand ligt daarom een onderscheid naar

bedrijfsgrootte. De uitvoerbaarheid van veel maatregelen hangt namelijk niet alleen af van

technische beperkingen maar ook van de financiële draagkracht en management competentie

van de bedrijven. Beide zijn met een indeling naar bedrijfsgrootte goed aan te geven.

Er wordt onderscheid gemaakt naar aantallen productiepersoneel. Dit geeft een goede

indicatie van de grootte van het bedrijf, de financiële draagkracht en de technische

mogelijkheden.

Categorie Beschrijving

cat < 5fte* Het overgrote deel van de zeefdrukkerijen. Ambachtelijke

bedrijven. Van de meeste persen is de in- en uitleg van het

substraat handmatig. Veel verschillende maten, weinig voor

zeefdrukbegrippen grote oplagen. Veelal droging in droogrekken,

‘aan de lucht’. Zeer flexibel, kunnen vaak bijna elk substraat in

bijna elk formaat bedrukken.

cat 6 - 30 fte* Voor zeefdrukbegrippen middelgrote en grote bedrijven. Veel

persen met machinale in- en uitleg. Oplagen die zo groot zijn dat

droging in rekken onhandig wordt; vaak geforceerde droging.

Leggen zich omwille van logistiek en beperkt houden van het

machinepark beperkingen op in formaten en substraten.

Page 63: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 63

Categorie Beschrijving

cat >30 fte* Voor zeefdrukbegrippen zeer groot bedrijf. Industrieel

georganiseerd. Twijfelachtig of dergelijk grote bedrijven in

Vlaanderen voorkomen.

* fte: full time equivalent

In de vellenzeefdruk zal een bedrijf met 30 man productiepersoneel, dat volledig met

oplosmiddelhoudende producten werkt, een oplosmiddelgebruik van zo’n 15 ton/jaar kennen.

Dit geldt ook voor ‘rotatiezeefdrukkerijen’ met vlakbed persen die van de rol gevoed worden.

In de ‘echte’ rotatiezeefdruk, waar met cylindervormige drukvormen het substraat

ononderbroken wordt bedrukt, zal de verhouding tussen productiepersoneel en

oplosmiddelgebruik anders zijn; het oplosmiddelgebruik per medewerker zal er groter zijn.

4.1.2 Drukken en reinigen

In een zeefdrukkerij die nog volledig met oplosmiddelhoudende inkten werkt, wordt van alle

oplosmiddelen ca 75% gebruikt in inkten en ca 25% voor reinigingswerkzaamheden.

Emissiebeperkende maatregelen voor beide delen van het proces zijn zeer verschillend en

hebben maar weinig raakvlakken. In de volgende paragrafen wordt dan ook onderscheid

gemaakt tussen ‘Drukken’ en ‘Reinigen’.

4.2 Overzicht

4.2.1 Drukken

Alle in dit hoofdstuk beschreven maatregelen m.b.t. drukken zijn opgenomen in onderstaande

tabel. Hierin is ook aangegeven welk ervan voor uitvoering worden aanbevolen:

No Maatregel in het kort Aanbevolen?

1 Geen gehalogeneerde oplosmiddelen in

inkten

Ja:

2 Geen emissiebeperkende maatregel Neen: Meestal niet ambitieus genoeg

3 UV of waterige inkten bij bedrukken van dik

papier en karton

Ja: Voor binnentoepassingen

4 UV of waterige inkten bij bedrukken van

andere substraten

Ja: Voor daarvoor geschikte substraten en

kwaliteitseisen

5 Naverbrander Ja: Maar alleen voor de allergrootste

zeefdrukkerijen

6 Kooladsorptie en externe recuperatie Nee: Niet goedkoper dan naverbranden

4.2.2 Reinigen

Alle in dit hoofdstuk beschreven maatregelen m.b.t. reinigen zijn opgenomen in onderstaande

tabel. Hierin is ook aangegeven welk ervan voor uitvoering worden aanbevolen:

Page 64: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 64

No Maatregel in het kort Aanbevolen?

1 Geen gehalogeneerde oplosmiddelen in

schoonmaakmiddelen

Ja:

2 Tussenreiniging: vlampunt > 21°C (P2) Ja: In veel gevallen geschikt

3 Tussenreiniging: vlampunt > 55° (P3) Nee: technisch ongeschikt

4 Tussenreiniging: HBS/VCA Nee: technisch ongeschikt

5 Eindreiniging: gebruik dip-tank of

spoelmeubel

Ja: In kleine en middelgrote bedrijven

6 Eindreiniging: gebruik gesloten wasmachine Ja: In grote bedrijven

7 Eindreiniging alle systemen: vlampunt > 21°

(P2)

Ja: In veel gevallen geschikt

8 Handmatige eindreiniging: vlampunt > 55°C

(P3)

Ja: Meestal geschikt. Betreft weinig

gebruikte zeven die te groot zijn voor

diptank, spoelmeubel of wasmachine

9 Dip-tank, spoelmeubel en automatische

wasmachine eindreiniging: vlampunt > 55°C

(P3)

Nee: technisch ongeschikt

10 Eindreiniging alle systemen: HBS/VCA Nee: technisch ongeschikt

4.3 Emissiebeperkende maatregelen: drukken

4.3.1 Geen gehalogeneerde oplosmiddelen in inkten

Nummer Zeefdruk, drukken 1

Belangrijkste bron BAT document

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Nvt

Effect: Emissie wordt weggenomen

Maatregel Geen gehalogeneerde oplosmiddelen in inkten

Technisch Het is niet nodig om gehalogeneerde oplosmiddelen in inkten toe te

passen

< 5fte Geschikt

6 - 30 fte Geschikt

>30 fte Geschikt

Financieel Geen consequenties

Page 65: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 65

4.3.2 Geen emissiebeperkende maatregel

Nummer Zeefdruk, drukken 2

Belangrijkste bron VOS richtlijn

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Nvt

Effect: Geen

Maatregel Geen

Technisch Vanwege de VOS richtlijn zou juridisch het niet nemen van maatregelen

mogelijk zijn in alle vellenzeefdrukbedrijven en in rotatiezeefdruk-

bedrijven met, afhankelijk van het te bedrukken substraat, een

oplosmiddelgebruik < 15 of < 30 t/j.

Deze bedrijven blijven buiten de reikwijdte van de VOS-richtlijn, omdat

nageschakelde technieken hiervoor te duur werden geacht en de

mogelijkheden voor substitutie onvoldoende zeker om ze juridisch af te

kunnen dwingen.

Als deze bedrijven, zoals veel het geval zal zijn, op papier en karton

drukwerk voor binnentoepassingen produceren is meestal ten minste

gedeeltelijke substitutie mogelijk. Op andere substraten is soms

substitutie door UV drogende inkten mogelijk. Het is in dergelijke

gevallen dan ook niet nodig om van het nemen van emissiebeperkende

maatregelen geheel af te zien.

< 5fte Toepasbaar, maar soms niet uitdagend genoeg

6 - 30 fte Toepasbaar, maar meestal niet uitdagend genoeg

>30 fte Toepasbaar, maar meestal niet uitdagend genoeg

Financieel Geen consequenties

4.3.3 UV-drogende of waterige inkten bij het bedrukken van dik papier en karton

Nummer Zeefdruk, drukken 3

Belangrijkste bron Maetis/TME

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Nvt

Effect: Betreft ca 30% van de totale zeefdruk productie. Reduceert daar

de emissie met ruim 90%

Maatregel Vervang oplosmiddelhoudende inkten door waterige of UV inkten bij

het bedrukken van papier van > 130 g/m² en karton voor

binnentoepassingen

Technisch Voor het bedrukken van papier en karton zijn UV of waterige inkten

beschikbaar. Technische beperking : het drukken van papier met

waterige inkten kan maar op papier >130 g/m² omdat, bij de dikke inkt-

Page 66: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 66

laag zoals in de zeefdruk gebruikelijk, lichter papier vervormd wordt.

Beperking tot binnentoepassingen omdat UV en waterige inkten niet

even lichtecht zijn als de oplosmiddelhoudende inkten. Blootstelling aan

zonlicht leidt snel tot verkleuring.

UV inkten behoeven speciale drogers (UV brug), die op een bestaande

pers 40.000 € kost. Dit bedrag is hoog in vergelijking met de investering

in de productiemachines zelf. Ook voor waterige inkten is geforceerde

droging nodig. Hiervoor voldoet in de regel dezelfde geforceerde

droging als voor oplosmiddelhoudende inkten.

De maatregel is derhalve alleen toepasbaar op machines met

automatische uitleg, waarop een vorm van geforceerde droging plaats

vindt. Alleen dergelijke persen worden voor de grotere oplagen gebruikt.

Overigens worden de drukopdrachten op papier en karton van voldoende

oplage steeds vaker in offset gedrukt, omdat de vaste kosten van

offsetdruk gedaald zijn en offsetdruk nu vaak goedkoper is dan zeefdruk,

zelfs voor kleine oplagen.

In vierkleurendruk kennen UV inkten beperkingen. Het maximaal

haalbare raster bedraagt 75 à 100 lijnen per cm, terwijl voor kwalitatief

hoogwaardig werk raster 133 veelal nodig is.

Conventionele inkten bevatten machineklaar ± 60% oplosmiddel.

Waterige inkten bevatten nog ca 10% oplosmiddel, UV inkten ca 1%.

< 5fte Toepasbaarheid afhankelijk van machinepark en oplagen

6 - 30 fte Toepasbaarheid afhankelijk van machinepark en oplagen

>30 fte Toepasbaarheid afhankelijk van machinepark en oplagen

Financieel De kosten van een UV droger bedragen ca € 40.000 per machine. UV

inkten zijn twee maal zo duur als conventionele inkten, terwijl de

inktkosten in zeefdruk gemiddeld ± 20% van het totaal bedragen.

UV inkten besparen echter ook tijd (veel minder tussenreiniging), leiden

tot een hogere perssnelheid en minder energiegebruik. Per saldo zou het

gebruik van UV tot besparingen kunnen leiden, mits o.m. de oplagen

hoog genoeg zijn.

Waterige inkten zijn slechts weinig duurder dan oplosmiddelhoudende

inkten, maar minder breed toepasbaar.

4.3.4 UV-drogende of waterige inkten bij bedrukken van andere substraten

Nummer Zeefdruk, drukken 4

Belangrijkste bron Maetis/TME, BAT document

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: nvt

Page 67: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 67

Effect: Betreft ca 20 tot 30% van de totale zeefdruk productie.

Maatregel Vervang waar mogelijk oplosmiddelhoudende inkten door waterige of

UV inkten bij het bedrukken van andere substraten dan dik papier en

karton.

Technisch Vooral UV drogende inkten komen in aanmerking om op andere

substraten gebruikt te worden. Deze zijn breder toepasbaar dan waterige

inkten. Waterige inkten kunnen behalve op papier en karton wel op

sommige textiel soorten gebruikt worden.

Als een bedrijf voor papier en karton reeds overgeschakeld is op UV,

ligt voortgaande substitutie voor de hand. Algemene toepasbaarheid is er

echter niet. Er worden in de zeefdruk zeer veel verschillende substraten

bedrukt en zeer veel verschillende eisen aan het drukwerk gesteld.

Toepasbaarheid zal van bedrijf tot bedrijf verschillen.

Reductieschema: Rotatiezeefdrukkerijen waarop de oplosmiddelrichtlijn

van toepassing is kunnen gebruik maken van het reductieschema en zo

de plaatsing van een nageschakelde techniek voorkomen. Zij dienen,

afhankelijk van hun grootte, het oplosmiddelgebruik met ca 70 à 75% te

verminderen. Hiertoe zullen zij oplosmiddelhoudende inkten moeten

substitueren. Gezien de kosten van het alternatief, naverbranding, zullen

de meeste bedrijven alles in het werk stellen om het reductieschema te

kunnen gebruiken.

Voor de vellenzeefdruk geldt de solventrichtlijn niet, maar ook daar

bestaan substitutie mogelijkheden. Hierbij moet worden aangetekend dat

er in vellenzeefdrukkerijen een veel grotere diversiteit binnen het

orderpakket is dan in rotatiezeefdruk. Het zal daar derhalve veel

moeilijker zijn om een substantieel vervangingspercentage te bereiken.

< 5fte Toepasbaarheid afhankelijk van substraat en kwaliteitseisen

6 - 30 fte Toepasbaarheid afhankelijk van substraat en kwaliteitseisen

>30 fte Toepasbaarheid afhankelijk van substraat en kwaliteitseisen

Financieel Overgang op niet conventionele inkten, zeker op andere substraten dan

papier en karton, vraagt experimenteren, veel managementtijd,

technische kennis van zaken, en testen voor klanten akkoord

4.3.5 Naverbrander

Nummer Zeefdruk, drukken 5

Belangrijkste bron Maetis/TME

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Oplosmiddelrichtlijn: 100 mgC/Nm³

Effect: Reductie van schouwemissies met ca 95%.

Page 68: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 68

Maatregel Naverbrander op schouwemissies. Thermisch of regeneratief ligt het

meest voor de hand.

Technisch Alleen geleide emissies komen in de naverbrander. De droging van het

overgrote deel van het met oplosmiddelhoudende inkten bedrukt

materiaal zal dus in een droger moeten plaatsvinden.

Vooral in kleinere bedrijven en speciaal bij machines bestemd voor grote

formaten en kleine oplagen is dit lang niet altijd het geval. Daar wordt

het drukwerk in rekken te drogen gelegd. Bij grotere zeefdrukkerijen en

in het bijzonder bij rotatiezeefdrukkerijen zal er steeds sprake zijn van

grotere oplagen die geforceerd worden gedroogd.

Alleen bij de grootste zeefdrukkerijen zal de capaciteit van de

naverbrander > 10.000 m³/h moeten zijn.

Rotatiezeefdruk: Voor de rotatiezeefdruk geldt in de solventrichtlijn een

ondergrens van 30 ton oplosmiddelen per jaar als gedrukt wordt op

karton of textiel en 15 ton per jaar als op andere substraten wordt

gedrukt. Boven deze grenzen gelden emissiegrenswaarden die d.m.v.

naverbranding worden bereikt, tenzij gebruikt wordt gemaakt van het

reductieschema en minimaal ca 75% van de oplosmiddelhoudende

inkten wordt gesubstitueerd. Gezien de kosten van een naverbrander

zullen de meeste bedrijven alles in het werk stellen om het reductie-

schema te kunnen gebruiken

Vellenzeefdruk: Is naverbranding voor veel rotatiezeefdrukkerijen al

zeer duur, voor vellenzeefdrukkerijen zal dit zeker het geval zijn.

Bovendien is het effect ervan in die bedrijven kleiner omdat niet alle

persen van drogers zijn voorzien en de diffuse emissies

verhoudingsgewijs groter zullen zijn. Ook in vellenzeefdrukkerijen zal

de voorkeur gegeven worden aan substitutie. Hierbij moet aangetekend

worden dat daar de substitutiemogelijkheden vanwege het diverse

orderpakket veelal minder groot zullen zijn dan in de rotatiezeefdruk.

< 5fte Niet geschikt, buitensporig duur

6 - 30 fte Technisch mogelijk, doch alleen als er geforceerde droging is, veelal

buitensporig duur

>30 fte Technisch mogelijk

Financieel Een naverbrander kost ca € 200.000 voor de eerste 10.000 Nm³, daarna €

10 à 15 per additionele Nm³. Operationele kosten: ca € 30.000 per

bedrijf per jaar.

4.3.6 Kooladsorptie zonder terugwinning of hergebruik van de oplosmiddelen

Nummer Zeefdruk, drukken 6

Belangrijkste bron nieuw

Page 69: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 69

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Theoretisch zijn lage waarden mogelijk, zal in de praktijk

in de orde van de 100 mgC/Nm³ liggen.

Effect: Reductie van schouwemissies met ca 95%.

Maatregel Toepassing kooladsorbeur. Extern regenereren. Vrijgekomen

oplosmiddelen wordt gebruikt als brandstof

Technisch De afgassen worden over een kooladsorbens geleid. Werkt derhalve

alleen bij geleide emissies: er moet dus geforceerde droging zijn

De verzadigde kool wordt extern geregenereerd of verbrand. Alleen

toepasbaar bij geleide emissies. Actief kool die steeds wordt hergebruikt

kan bij elke cyclus minder oplosmiddel opslaan.

Om actief kool te kunnen transporteren en daarna weer te kunnen

gebruiken moet ze steviger zijn dan de kool die in terugwininstallaties

wordt gebruikt. Het is dan ook aanzienlijk duurder. Eenmalig te

gebruiken kool ligt dan ook meer voor de hand.

Bij grotere schouwemissies is naverbranden al snel goedkoper dan

adsorptie en externe regeneratie.

< 5fte Niet geschikt, buitensporig duur

6 - 30 fte Niet geschikt, naverbranden zou goedkoper zijn, veelal buitensporig

duur

>30 fte Niet geschikt, naverbranden is goedkoper

Financieel De installatie kan in huur worden verkregen.

Metingen zullen moeten worden uitgevoerd om de veiligheid te

controleren en de kooladsorbeur te dimensioneren. Een centraal

afzuigkanaal zal moeten worden aangelegd.

4.4 Emissiebeperkende maatregelen: reinigen

4.4.1 Geen gehalogeneerde oplosmiddelen in schoonmaakmiddelen

Nummer Zeefdruk Reiniging 1

Bron BAT document

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Nvt

Effect: Betreft alle zeefdrukkerijen

Maatregel Geen gehalogeneerde oplosmiddelen als reinigingsmiddel

Technisch Het is niet nodig om gehalogeneerde oplosmiddelen als reinigingsmiddel

toe te passen.

< 5fte Geschikt

Page 70: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 70

6 - 30 fte Geschikt

>30 fte Geschikt

Financieel Geen consequenties

4.4.2 Tussenreiniging: vlampunt > 21°C (P2)

Nummer Zeefdruk Reiniging 2

Bron Maetis /TME

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: nvt

Effect: Vermindert emissie uit tussenreiniging met 40 à 55% i.v.m. P1

Maatregel Gebruik bij tussenreiniging reinigingsmiddelen met een vlampunt >

21°C

Technisch Tijdens het drukken droogt inkt in de gaatjes van de zeef. Hierdoor

vermindert de inktopbrengst. Regelmatig is daarom tussenreiniging

nodig. Dit gebeurt steeds handmatig.

Zeer vluchtige reinigingsmiddelen zijn voor de tussenreiniging zeer

geschikt. Na het reinigen mag namelijk op de zeef geen oplosmiddel

achterblijven. Dit zou anders de drukkwaliteit beïnvloeden. Zeer

vluchtige middelen verdampen snel, en de zeef is daardoor ook weer

snel klaar voor de verdere productie.

Nadeel van de zeer vluchtige middelen is tweeërlei: a) het relatief grote

verbruik t.g.v. de snelle verdamping en b) de kans op hoge blootstelling

aan oplosmiddeldampen van degene die ze gebruikt.

Vervanging van zeer vluchtige middelen door minder vluchtige is

mogelijk. Elk type inkt en substraat stelt echter eigen eisen aan het te

gebruiken wasmiddel. Er zijn weinig technische beperkingen, maar de

juiste middelen moeten wel gezocht worden.

De werkwijze moet veranderen: minder doseren, langer laten inwerken

en nauwkeurig nareinigen. Door de minder snelle verdamping is de zeef

minder snel droog, waardoor het lang zou duren voor er weer met

drukken kan worden begonnen. Om deze reden wordt vaak na het

reinigen het resterende minder vluchtige (P2) middel met een snel

verdampend (P1) middel verwijderd. Hiervan is dan echter niet veel

nodig.

Voor zeefdrukbedrijven die overstappen op UV drogende of waterige

inkten vervalt de noodzaak tot tussenreinigen grotendeels. Voor zover

die nog plaats vindt gebeurt dat met dezelfde oplosmiddelen als bij

gebruik van andere inkten.

< 5fte Meestal geschikt

Page 71: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 71

6 - 30 fte Meestal geschikt

>30 fte Meestal geschikt

Financieel Gemiddeld zijn P2-middelen iets duurder dan P1-middelen. Er wordt

echter minder van gebruikt en er ontstaat minder gevaarlijk afval.

De overschakeling vraagt veel managementtijd (zoeken naar het juiste

wasmiddel voor elke inktsoort) en verlengt mogelijk de wastijd,

alhoewel ervaring dit effect vermindert. Omdat machinetijd duur is zal

voor sommige machines of inktsoorten een uitzondering gemaakt

moeten worden.

4.4.3 Tussenreiniging: vlampunt > 55° (P3)

Nummer Zeefdruk Reiniging 3

Bron BAT document, Maetis/TME

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: nvt

Effect: Vanaf een verhouding van 80%P2 met 20%P1 zou een emissie-

reductie volgen van ca 80% (gebaseerd op: 85-95% vanaf P1 en 40-55%

vanaf P2).

Maatregel Gebruik bij tussenreiniging reinigingsmiddelen met een vlampunt >

55°C

Technisch Gebruik van P3 middelen i.p.v. P2 of P1 zou de emissie nog verder doen

dalen. Er zijn momenteel echter nog geen P3 middelen op de markt die

geschikt zijn voor de tussenreiniging. Naar verluidt zijn ze echter in

ontwikkeling.

Ook voor deze maatregel geldt, dat het belang sterk afneemt naarmate

bedrijven meer overgaan op UV-drogende of waterige inkten.

< 5fte Niet geschikt

6 - 30 fte Niet geschikt

>30 fte Niet geschikt

Financieel Nvt

4.4.4 Tussenreiniging: HBS/VCA

Nummer Zeefdruk Reiniging 4

Bron BAT document (toekomst)

Grenswaarde Effect Grenswaarde: Nvt

Effect: Emissie uit tussenreiniging: nihil

Maatregel Gebruik voor tussenreiniging HBS of VCA reinigingsmiddelen

Page 72: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 72

Technisch Er zijn geen geschikte HBS of VCA reinigingsmiddelen beschikbaar

voor de zeefdruk. Het geringe succes van deze middelen in de offset

maakt de kans op succesvolle ontwikkelingen in de zeedruk gering.

Overigens zou na een eventuele overstap op P3 middelen de overgang

op VCA/HBS nog maar heel weinig emissievermindering brengen.

Ook voor deze maatregel geldt, dat het belang sterk afneemt naarmate

bedrijven meer overgaan op UV/waterige inkten.

< 5fte Niet geschikt

6 - 30 fte Niet geschikt

>30 fte Niet geschikt

Financieel Nvt

4.4.5 Eindreiniging: gebruik dip-tank of spoelmeubel

Nummer Zeefdruk Reiniging 5

Bron BAT document

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: nvt

Effect: Reduceert emissie uit schoonmaak aanzienlijk in vergelijking

met handmatige schoonmaak aan de machine of op een tafel.

Maatregel Eindreiniging m.b.v. een dip-tank of een spoelmeubel ter vervanging van

volledig handmatige reiniging aan de machine of op een tafel.

Technisch Eindreiniging: vindt plaats na afloop van een drukgang of bij kleur-

wisseling. Vooral in kleinere drukkerijen worden de rakels en het

zeefraam volledig handmatig gereinigd met behulp van poetsdoeken en

veel oplosmiddel. Bij gebruik van een diptank of spoelmeubel

vermindert de benodigde hoeveelheid oplosmiddel, en daarmee ook de

verdamping, sterk.

Dip-tank: De zeef wordt volledig ondergedompeld enige tijd in de week

gezet, reiniging wordt daarna afgemaakt met poetsdoeken.

Spoelmeubel: De zeef wordt schuin in een aan één zijde open kast

geplaatst en wordt besproeid met oplosmiddel, dit loopt eraf, wordt

opgevangen, rondgepompt en gefilterd. M.b.v. een borstel wordt

gereinigd.

Door rondpompen en filteren is, zowel in de diptank als in het

spoelmeubel, het bad goed voor ca 150 zeven.

Waar slechts af en toe ook een zeer grote zeef wordt gebruikt kan de

maat van diptank of spoelmeubel op de meer gangbare kleinere zeven

worden afgestemd.

< 5fte Geschikt

Page 73: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 73

6 - 30 fte Geschikt, gesloten wasmachine wellicht ook mogelijk

>30 fte Toepassing gesloten wasmachine ligt meer voor de hand

Financieel Investering: afhankelijk van maximaal formaat. Voorbeeld: 93x118 cm

diptank € 1.000, spoelmeubel: € 5.000.

Minder gebruik reinigingsmiddel en minder gevaarlijk afval.

4.4.6 Eindreiniging: gebruik gesloten wasmachine

Nummer Zeefdruk Reiniging 6

Bron BAT document

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Nvt

Effect: Reduceert oplosmiddelgebruik voor schoonmaak en de

verdamping aanzienlijk in vergelijking diptank of spoelmeubel

Maatregel Eindreiniging m.b.v. een gesloten, automatische wasmachine

Technisch Automatische wasmachines voor zeefdrukramen zijn volledig gesloten

systemen, waarin de zeef van inktresten wordt ontdaan. Soms wordt in

een tweede reinigingsstap, ook het afdekmateriaal verwijderd.

Praktijkervaringen hiermee zijn echter niet onverdeeld gunstig.

Ondanks hun grondige werking laten automatische wasmachines toch

nog een spookbeeld na. Dit moet, net als bij de andere

reinigingsmethoden, nog met de hand worden verwijderd.

Automatische wasmachines zijn zeer geschikt voor grote aantallen te

reinigen zeven. De prijs neemt toe met het maximale raamformaat. Het

kan derhalve voorkomen dat weinig gebruikte zeer grote formaten

handmatig gereinigd blijven worden.

< 5fte Technisch geschikt, wel erg duur

6 - 30 fte Geschikt

>30 fte Geschikt

Financieel Investering: € 150 à 300.000. (betreft machine die ook afdekmateriaal

verwijderd)

Minder arbeid, reinigingsmiddel en gevaarlijk afval.

4.4.7 Eindreiniging alle systemen: vlampunt > 21° (P2)

Nummer Zeefdruk Reiniging 7

Bron Maetis/TME

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Nvt

Effect: Reduceert emissie bij eindreiniging met 40 à 55%

Page 74: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 74

Maatregel Eindreiniging m.b.v. P2 middelen.

Technisch Zowel handmatige reiniging als reiniging met behulp van spoelmeubel,

dip tank of automatische wasmachine kan met P2 middelen worden

uitgevoerd.

< 5fte Geschikt

6 - 30 fte Geschikt

>30 fte Geschikt

Financieel P2 middelen zijn duurder maar er is minder van nodig en er ontstaat

minder gevaarlijk afval.

4.4.8 Handmatige eindreiniging: vlampunt > 55°C (P3)

Nummer Zeefdruk Reiniging 7

Bron BAT document (afgewezen) & Maetis/TME

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Nvt

Effect: Reduceert emissie bij eindreiniging ca 80 % in vergelijking met

P3.

Maatregel Gebruik voor eindreiniging reinigingsmiddelen met vlampunt > 55° (P3)

bij handmatige eindreiniging

Technisch Volledig handmatige reiniging kan, voor zover die niet door toepassing

van hulpmiddelen wordt voorkomen, meestal met P3 middelen plaatst

vinden.

< 5fte Meestal geschikt

6 - 30 fte Meestal geschikt

>30 fte Meestal geschikt

Financieel P3 middelen zijn duurder maar er is minder van nodig en er ontstaat

minder gevaarlijk afval.

De overschakeling vraagt managementtijd en verlengt mogelijk de

wastijd, alhoewel ervaring dit effect vermindert. Mogelijk zal voor

sommige machines of inktsoorten een uitzondering gemaakt moeten

worden.

4.4.9 Dip-tank, spoelmeubel en automatische wasmachine eindreiniging: wasmiddeln met

vlampunt > 55°C (P3)

Nummer Zeefdruk Reiniging 9

Bron BAT document, Maetis/TME

Grenswaarde& Effect Grenswaarde: Nvt

Page 75: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 75

Effect: Reduceert emissie bij eindreiniging ca 80 % in vergelijking met

P1.

Maatregel Gebruik voor eindreiniging reinigingsmiddelen met vlampunt > 55° (P3)

in diptank, spoelmeubel en automatische wasmachine

Technisch Deze machines werken meest niet goed met wasmiddelen met hogere

vlampunten. Totdat geschikte middelen zijn ontwikkeld wordt daarom

toepassing van P3 middelen hier niet aanbevolen.

In geval van automatische wasmachines, die immers volledig gesloten

zijn, geldt bovendien dat gebruik van P3 i.p.v. P2 middelen weinig

emissievermindering zou teweegbrengen.

< 5fte Niet geschikt

6 - 30 fte Niet geschikt

>30 fte Niet geschikt

Financieel Nvt

4.4.10 Eindreiniging alle systemen: HBS/VCA

Nummer Zeefdruk Reiniging 10

Bron BAT document (afgewezen)

Grenswaarde & Effect Grenswaarde: Nvt

Effect: Emissie uit eindreiniging: nihil

Maatregel Gebruik voor eindreiniging HBS/VCA als reinigingsmiddelen in

diptank, spoelmeubel en automatische wasmachine

Technisch Deze machines werken niet goed met dergelijke wasmiddelen

< 5fte Niet geschikt

6 - 30 fte Niet geschikt

>30 fte Niet geschikt

Financieel Nvt

4.5 Aanvullende Informatie

4.5.1 Voorkomen van waterverontreiniging

Alhoewel waterverontreiniging geen onderwerp voor deze studie is, is enige informatie op z’n

plaats. Oplosmiddelen worden hoofdzakelijk gebruikt voor de tussenreiniging en

eindreiniging bij gebruik van oplosmiddelhoudende inkten. Voor de verwijdering van UV

drogende en waterige inkten wordt alleen oplosmiddel gebruikt als deze inkten zijn

Page 76: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 76

ingedroogd. Dit wordt uiteraard zoveel mogelijk voorkomen om het reinigen eenvoudig te

houden.

Alle zeven ondergaan echter ook reinigingsstappen in een waterige omgeving. Nieuwe zeven

worden ontvet voordat de eerste deklaag wordt aangebracht, gebruikte zeven worden weer

ontdaan van hun deklaag en gebruikte zeven worden ontdaan van het ‘spookbeeld’. Dit alles

gebeurt met middelen die in ruim water worden afgespoeld.

Om te voorkomen dat er ook oplosmiddelen worden weggespoeld dient er strikte scheiding te

zijn tussen de reinigingsstappen met oplosmiddel en die welke met water worden uitgevoerd.

Ook om deze reden is gebruik van een diptank, spoelmeubel of automatische wasmachine

wenselijk. Als deze apparatuur niet beschikbaar is of als de betreffende zeef daarvoor te groot

is behoort de zeef of aan de machine of in een aparte ruimte zonder afvoerputje te worden

gereinigd.

4.6 Maatregelen volgens IIASA

Emissiereductie wordt mogelijk geacht door

• Substitutie door waterige inkten (Substitution with waterbased inks; WBI)

• Inkapseling en katalytische naverbranding (Enclosure and catalytic incineration,

ENC+INC)

• Biologische nabehandeling (bio-filters, bio-scrubbers, BIO)

Onderstaand commentaar op elk van deze mogelijkheden

4.6.1 Substitutie door waterige inkten (WBI)

Deze maatregel omvat:

a) Toepassing van waterige inkten

Volgens IIASA kunnen deze maatregelen in 90% van de gevallen worden toegepast en

hebben ze dan een rendement van 75%.

Toepassing waterige inkten

Op dik papier en karton kan tegenwoordig in zeefdruk veelal met waterige inkten worden

gedrukt. De inkten bevatten meest een klein gehalte oplosmiddelen en er zijn technische

beperkingen die af en toe terugval op oplosmiddelhoudende inkten nodig maakt.

IIASA vernoemt geen UV drogende inkten, die ook een deel van de oplosmiddelhoudende

inkten kunnen vervangen. Rekent men deze mee dan nog lijkt de toepasbaarheid veel te hoog

geschat, maar het rendement wat te laag.

Zie ook § 4.3.3 en § 4.3.4 ‘UV drogende of waterige inkten bij het bedrukken van dik papier

en karton’ respectievelijk ‘…. van andere substraten’.

4.6.2 Inkapseling en katalytische naverbranding (ENC+INC)

Inkapseling is bedoeld om de diffuse emissies te beperken. Men zuigt uit de omkasting van de

pers alle lucht af naar de naverbrander en vernietigt daar dan niet alleen de oplosmiddelen in

Page 77: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 77

de afgassen uit de drogers maar ook de binnen de omkasting ontstane diffuse emissies. Om

deze reden omkasten heeft uiteraard alleen maar zin als er sprake is van een nageschakelde

installatie.

In de illustratiediepdruk wordt deze methode veel toegepast. Zie onder meer § 2.5.4.

Inkapseling en oplosmiddel terugwinning (ENC+ACA). Hierbij wordt opgemerkt dat in de

illustratiediepdruk de inkapseling ook andere functies heeft dan alleen het beperken van

diffuse emissies. In de zeefdruk spelen deze andere factoren niet of veel minder mee.

Om de diffuse emissies aan de productiemachines te minimaliseren is een omkasting niet

persé nodig. Goed afgestelde drogers waarin onderdruk heerst, gecombineerd met een goede

randafzuiging rond de zeef heeft nagenoeg hetzelfde effect.

Bovendien zijn de in de zeefdruk gebruikte oplosmiddelen veel minder vluchtig dan die in de

verpakkingsdiepdruk of illustratiediepdruk. Ze verdampen veel minder snel en geven dus ook

aanleiding tot minder diffuse emissie. Tot slot is de zeefdruk eerder een ambacht dan een

industrieel proces en is het veelal niet mogelijk om het personeel van buiten een omkasting de

machines te laten bedienen.

Toepassing van katalytische naverbranding

IIASA spreekt van katalytische naverbranding. Voor dit deel van de sector komt echter

waarschijnlijk regeneratieve naverbranding veel meer in aanmerking. Meestal is de

oplosmiddelinhoud in de afgassen minimaal enkele grammen per m³. Dit is voldoende voor

een autotherme bedrijfsvoering van de naverbrander en bespaart op energie.

4.6.3 Biologische nabehandeling (BIO)

Deze maatregel omvat:

a) Biofiltratie of bioscrubben

Volgens IIASA kan deze maatregel in 30% van de gevallen worden toegepast en dan een

rendement van 95% hebben.

Biofiltratie of bioscrubben

Geen enkel praktijkgeval van biologische nabehandeling in de zeefdruk is bekend. Wel is

bekend dat ermee geëxperimenteerd is in andere delen van de grafische sector. Dit bleek geen

succes vanwege onder meer de wisselende luchtdebieten, te hoge oplosmiddelconcentraties en

wisselende samenstelling van de afgassen. Geen van de experimenten is een succes geworden.

Het is onduidelijk waarom IIASA wèl biologische nabehandeling bij de zeefdruk als

maatregel noemt en niet bij de andere drukprocessen.

In Vlaanderen zijn, voor zover bekend geen zeefdrukkerijen die zo groot zijn dat biofiltratie

als maatregel in aanmerking komt. Ook in andere landen zijn de meeste zeefdrukkerijen

hiervoor te klein. Het is dan ook verwonderlijk dat IIASA een toepasbaarheid van 30%

aanneemt. Bovendien is verwonderlijk dat het rendement van biofiltratie hoger wordt geschat

dan dat van naverbranden (95% i.p.v. 75%)

Page 78: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 78

5 OFFSET

5.1 Algemeen

5.1.1 Categorie-indeling

Binnen het deel ‘Offset’ van de Grafische sector komen bedrijven van zeer verschillende

grootte voor. Niet alle maatregelen zijn voor elk van die bedrijven even geschikt. Bovendien

gelden voor verschillende categorieën ook verschillende wetgevingsregimes.

Vanuit wettelijk oogpunt is er onderscheid tussen ‘heatset-rotatie’ en andere offset processen.

Dit zijn in hoofdzaak de ‘vellen-offset’ en de ‘coldset’, de offsetrotatie zonder geforceerde

droging zoals in gebruik voor het drukken van kranten. Alleen de ‘Heatset’ valt onder de

oplosmiddelrichtlijn.

Heatset

Voorzover een emissie alléén in de heatset voorkomt wordt aansluiting gezocht kunnen

worden bij de drempelwaarden van de oplosmiddelrichtlijn. Deze indeling is gebaseerd op

jaarlijks oplosmiddelgebruik.

Categorie Beschrijving

cat < 15 t/j Zeer klein bedrijf. Valt niet onder de reikwijdte van de VOS richtlijn.

Meestal slechts één kleine heatsetpers die alleen in dagdienst of hooguit

in twee ploegen draait. Komt weinig voor.

cat 15 - 25 t/j Klein bedrijf. Valt onder de VOS richtlijn in de categorie ‘klein’.

cat 25 - 150 t/j Groot bedrijf. Valt onder de VOS richtlijn in de categorie ‘groot’. Bijna

alle heatsetdrukkerijen zullen in die categorie vallen

cat > 150 t/j Zeer groot bedrijf. Slechts een beperkt aantal van de allergrootste

heatsetdrukkerijen gebruiken zoveel VOS.

Alle offset

Voor emissies die de heatset gemeenschappelijk heeft met de andere offset is afgezien van

een categorie-indeling op basis van oplosmiddelgebruik. Het betreft het gebruik van IPA als

vochtwatertoevoeging en het gebruik van vluchtige reinigingsmiddelen. Op die terreinen ligt

een onderscheid naar bedrijfsgrootte meer voor de hand. De uitvoerbaarheid van veel van de

bij die emissie behorende maatregelen hangt namelijk goeddeels af van de financiële

draagkracht en management competentie van de bedrijven. Beide zijn met een indeling naar

bedrijfgrootte goed aan te geven.

Met bedrijfsgrootte zoals onderstaand gehanteerd, wordt bedoeld een bedrijf waar het

offsetdrukken hoofdzaak is. Een dergelijk bedrijf omvat geen uitgeverij of grote

afwerkingsafdeling die ook voor derden werkt.

Page 79: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 79

Categorie Naam Beschrijving

cat < 10 fte* Klein Omvat zo’n 80% van de vellenoffsetbedrijven. Komt in de

heatset niet voor.

cat 10 - 50 fte Middelgroot Betreft voor de vellenoffset een groot bedrijf. In de heatset

is dit eerder regel dan uitzondering.

cat >50 fte Groot Er zijn slechts enkele zo grote vellenoffsetdrukkerijen in

Vlaanderen. In de heatset komt dit formaat wel meer voor

* fte: full time equivalent.

5.1.2 Vochtwater, reinigingsmiddelen en inkt

Onderscheid wordt gemaakt naar drie zeer verschillende groepen van emissies die in de offset

plaatsvinden:

• Verdamping van de VOS inhoud van de reinigingsmiddelen

• Verdamping van de VOS inhoud van vochtwatertoevoegingen. Meestal Isopropylalcohol

(IPA) of glycolethers die ter vervangen van de IPA worden aangewend.

• De schouwemissies ten gevolge van de geforceerde droging in de heatset.

Uiteraard drogen ook de inkten in andere offsetprocessen dan heatset. Dit gebeurt echter

slechts voor een heel klein deel door verdamping. Het overgrote deel van de droging vindt

plaats door wegslag (absorptie in het papier) en chemische reacties (oxidatie).

5.1.3 Steltijden

Bijna alle in dit hoofdstuk te noemen emissiebeperkende maatregelen kunnen de steltijden

van de persen verlengen. Vooral in de vellenoffset is dit zeer bezwaarlijk. Bij vele honderden

en soms wel meer dan duizend orderwissels per pers per ploeg per jaar heeft elke merkbare

verlenging van de steltijd duidelijk invloed op de orderkosten. Vellenoffset persen kennen

uurprijzen die variëren tussen de € 90 (Speedmaster 52/4 kleuren) en € 150 à 180 (Speed-

master 102/4 kleuren).Drukt men de kosten van de steltijdverlenging uit per gereduceerde ton

emissie, dan komt men steeds tot bedragen die ver boven een redelijke grens voor BBT

liggen.

Ter illustratie het voorbeeld van een vierkleuren vellenoffset pers, formaat 72x102. Uurprijs

ca € 150 Aantal orderwissels per ploeg per jaar ca 1130 Gebruik aan IPA 1.030 kilo en aan

wasmiddelen 1.229 kilo of totaal ca 2.259 kilo per ploeg per jaar, hetgeen tot een emissie van

1.705 kilo /j leidt. Bij verlenging van de steltijd met 1 minuut per druktoren zijn de kosten

daarvan derhalve al € 11.300 per ploeg per jaar. Ook als men daarmee de IPA-emissie (1030

kilo per ploeg per jaar) volledig weg zou kunnen nemen dan zou dat al €10.971 per ton

vermeden emissie kosten: beslist geen BBT.

Dezelfde redenering geldt voor wastijden : als de wastijden met de automatische wasinrich-

ting op bovenstaande pers verlengen met 2 minuten per wasbeurt omdat men minder

vluchtige wasmiddelen gebruikt, kost dit voor ongeveer 1.200 wasbeurten per ploeg per jaar

€ 6.000 t.o. een VOS emissie door wasmiddelen in de automatische wasinrichting van 450

Page 80: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 80

kilo per jaar (daarnaast is er nog het dagelijks en wekelijks handmatig wassen) of € 13.333

per ton vermeden emissie, in de veronderstelling, dat het nieuwe wasmiddel géén enkele

VOSemissie zou veroorzaken en slechts twee minuten méér wastijd zou vergen.

Impliciet aan alle voorgestelde emissiereducerende maatregelen voor de vellenoffset is dan

ook dat het niet de bedoeling is dat daardoor een meetbare verlenging van de stel- of

wastijden wordt veroorzaakt. Zodra een duidelijk meetbare verlenging van de steltijd of van

de wastijd optreedt, zal er geen sprake meer zijn van BBT.

Hierbij moet echter worden aangetekend dat bijna àlle voorgestelde maatregelen een leertijd

behoeven. In die aanloopfase, als een emissiebesparende maatregel nieuw wordt ingevoerd,

zullen er steeds productieverliezen optreden. Naarmate de tijd vordert en het personeel beter

leert werken met de nieuwe producten of de nieuwe werkwijze nemen die verliezen weer af

en werkt de drukker terug aan zijn oude steltijd of wastijd.

Het bovenstaand voorbehoud behoort dan ook geen excuus te zijn om de emissiebeperkende

maatregelen onbeproefd te laten. Het voorbehoud geldt voor die situaties waar bedrijven op

zoek zijn naar de grens van wat in redelijkheid aan emissiebeperkingen verlangd kan worden.

In situaties waar een vellenoffsetbedrijf nog geen serieuze inspanningen ter vermindering van

de emissie heeft gedaan is men in de regel nog ver verwijderd van het punt waarop

vermindering van emissies geen BBT meer genoemd kan worden.

5.2 Overzicht

5.2.1 Reinigen

Alle in dit hoofdstuk beschreven maatregelen m.b.t. reinigen zijn opgenomen in onderstaande

tabel. Hierin is ook aangegeven welk ervan voor uitvoering worden aanbevolen:

No Maatregel in het kort Aanbevolen?

1 Geen gebruik gehalogeneerd oplosmiddelen Ja:

2 Dosering met zorg en correcte opslag van

vervuild reinigingsmiddel

Ja:

3 Handmatige dagelijkse reiniging middelen

met vlampunt > 55°C (P3)

Ja:

4 Handmatige dagelijkse reiniging HBS/VCA Nee: Technisch meestal ongeschikt

5 Toepassen van een automatische

wasinstallatie

Ja: Op nieuwe persen

6 Op automatische wasinstallatie middelen met

vlampunt > 55°C (P3)

Ja: Technisch vaak mogelijk

5.2.2 Vochtwatertoevoegingen

Alle in dit hoofdstuk beschreven maatregelen m.b.t. de vochtwatertoevoegingen zijn

opgenomen in onderstaande tabel. Hierin is ook aangegeven welke ervan voor uitvoering

worden aanbevolen:

Page 81: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 81

No Maatregel in het kort Aanbevolen?

1 Voorkom nutteloze IPA verdamping,

verminder IPA concentratie waar mogelijk

Ja:

2 Per drukopdracht variëren van IPA

concentratie

Nee: Technisch niet mogelijk

3 Centraal vochtwatersysteem Ja: voor middelgrote en grote bedrijven

4 Reductie IPA gebruik door wijzigen

vochtwerk: toepassing hydrofiele of

keramische rollen

Ja: Soms geschikt in combinatie met

maatregel 1.

5 Gebruik IPA vervangers Ja: Soms geschikt in combinatie met

maatregel 1.

6 Waterloze offset Nee: Zelden geschikt i.v.m. marktpositie

7 Afzuig IPA, toevoer aan naverbrander Nee: Technisch onmogelijk

5.2.3 Heatsetdroging

Alle in dit hoofdstuk beschreven maatregelen m.b.t. heatsetdroging zijn opgenomen in

onderstaande tabel. Hierin is ook aangegeven welk ervan voor uitvoering worden aanbevolen:

No Maatregel in het kort Aanbevolen?

1 Biologische reiniging Nee: Technisch ongeschikt

2 Condensatie Nee: Lost geurproblemen onvoldoende op,

en haalt in meeste gevallen grenswaarde niet.

3 Naverbrander Ja: Maar voor de kleinste bedrijven buiten

proporties duur.

4 VOS vrije inkten (UV drogend) Nee: Zelden geschikt i.v.m. marktpositie

5.3 Emissiebeperkende maatregelen: Reinigen

5.3.1 Geen gebruik gehalogeneerd oplosmiddelen

Nummer Offset, Reiniging 1

Bron BBT studie, BAT document

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Reduceert emissie van gehalogeneerde oplosmiddelen tot nihil

Maatregel Vermijd het gebruik van gehalogeneerde oplosmiddelen.

Technisch Het gebruik van gehalogeneerde oplosmiddelen is niet nodig.

Klein Geschikt

Page 82: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 82

Middelgroot Geschikt

Groot Geschikt

Financieel Geen consequenties

5.3.2 Dosering met zorg en correcte opslag van vervuild reinigingsmiddel.

Nummer Offset, Reiniging 2

Bron BAT document

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: reduceert de emissie met een onbekend % in vergelijking met bedrijven

waar hieraan geen zorg wordt besteed.

Maatregel Handmatig reinigen: Doseer reinigingsmiddelen met zorg

Automatische wasmachine: Optimaliseer het (veelal digitale) wasprogramma

Alle reinigingsmethoden: Bewaar vuil reinigingsmiddel in gesloten containers.

Technisch Handmatig reinigen: Spuit niet meer reinigingsmiddel op het te reinigen oppervlak

dan strikt noodzakelijk. Gebruik de poetsdoeken intensief. Gooi vervuild

reinigingsmiddel niet over de gebruikte poetsdoeken, maar laat het separaat

verwijderen.

Automatische wasmachine: Automatische wasmachines op nieuwe persen staan zó

afgesteld dat onder alle omstandigheden een goed wasresultaat wordt verkregen. In

de praktijk kan vaak ook een goed wasresultaat worden verkregen met een

afstelling waarbij minder wasmiddel wordt gebruikt.

Klein Geschikt

Middelgroot Geschikt

Groot Geschikt

Financieel Vermindert het gebruik. Vraagt managementaandacht en zoeken naar optimale

hoeveelheden wasmiddel bij handmatig en automatisch wassen.

5.3.3 Handmatige dagelijkse reiniging: wasmiddel met vlampunt > 55°C (P3)

Nummer Offset, Reiniging 3

Bron BBT studie, BAT document, Maetis/TME rapport

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Afhankelijk van de beginsituatie, van P1 (vlampunt: <21°C) naar P3: ±

90% reductie, van P2 (vlampunt 21 - 55 °C) naar P3: ± 50% reductie.

Maatregel Toepassen P3 middelen voor de dagelijkse reiniging. Toepassen P1/2 alleen voor

hardnekking vuil, grote beurten, lastige kleurwissels en onbeklede vochtrollen, en

bij het gebruik UV drogende inkten of lakken.

Page 83: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 83

Technisch Verdamping: Tussen het moment van gebruik en afvoer van de restanten als

gevaarlijk afval verdampt van de verschillende categorieën zeer verschillende

percentages. Uiteraard verschilt het verdampingspercentage van bedrijf tot bedrijf.

De verdamping in de drukkerij ligt in de orde van: P1: 100%, P2: 40%, P3: 10%,

HBS/VCA: nihil.

Bij gebruik van trager verdampende wasmiddelen is sprake van een dubbel

emissiereducerend effect. Niet alleen wordt met een hoger vlampunt de

verdamping minder, maar ook de hoeveelheid die nodig is.

Niet bij alle reinigingsmethoden wordt vervuild wasmiddel als vloeistof

opgevangen zodat het in een gesloten container kan worden opgeslagen en

afgevoerd als gevaarlijk afval. Soms wordt het vuile wasmiddel afgevoerd door de

papierbaan of een eenmalig te gebruiken doek. In die gevallen verdampt alle

wasmiddel, tenzij de papierbaan wordt gedroogd en de afgassen in een

naverbrander worden verbrand.

Zie ook § 5.6.2 ‘Wasmiddelen en emissie-kengetallen’.

Werkmethode: Bij gebruik van P3 middelen is de werkmethode van belang anders

vallen de resultaten in vergelijking met die van vluchtiger middelen tegen. Van

belang zijn een juiste dosering (niet teveel), langer laten inwerken en nauwkeurig

verwijderen van de restanten (die verdampen immers niet)

Worden P3 middelen of HBS/VCA gemorst,dan moet dat direct opgeruimd worden

Zoniet blijft er op vloer of drukpers een gevaarlijk gladde plek, die zeer traag

verdampt.

Vluchtige middelen: Een offsetdrukkerij zal niet geheel zonder vluchtige middelen

kunnen. Deze zijn agressiever. Het benodigde aandeel P1 of P2 middelen op het

totaal laat zich moeilijk in een percentage vastleggen. Meestal wordt 5 à 10%

aangehouden, maar dit varieert met machinepark, oplage, kleurwissels en aard

drukwerk. Bovendien vermindert de totale hoeveelheid reinigingsmiddel bij

gebruik van P3, waardoor eenzelfde hoeveelheid vluchtig reinigingsmiddel al snel

een groter percentage vormt.

HBS & VCA: Behalve P1, P2 en P3 middelen bestaan er ook HBS (High Boiling

Solvents) en VCA (Vegetable Cleaning Agents). Zie hiervoor ook § 5.3.4

Handmatige dagelijkse Reiniging HBS/VCA

Arbeidshygiëne: Het gebruik van P1 middelen wordt in de praktijk veelal al

beperkt om arbeidshygiënische redenen.

Dampspanning: Uiteraard gaat het hier eigenlijk om de dampspanning en daarmee

vluchtigheid van de producten. Over het algemeen geldt: hoe hoger het vlampunt,

hoe lager de dampspanning. De onderverdeling naar vlampuntklasse is alleen

gekozen voor de eenvoud. Deze staat immers vermeld op de verpakking. Het juiste

vlampunt staat op het productveiligheidsblad.

Het heeft weinig nut om middelen, die tot volle tevredenheid werken maar ‘juist’

in de ‘verkeerde’ vlampuntklasse zitten, te vervangen. Daarvan is weinig

Page 84: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 84

milieurendement te verwachten.

Klein Geschikt

Middelgroot Geschikt

Groot Geschikt

Financieel P3 middelen zijn duurder dan P1 en P2 middelen. Een kleiner gebruik compenseert

hiervoor echter. Het reinigen kan langer duren, hetgeen gezien de hoge uurprijs van

grote moderne persen zeer kostbaar kan zijn. De keuze van het juiste middel,

experimenteren en gewenning vermindert dit effect echter zeer.

Zie ook § 5.1.3 ‘steltijden’.

5.3.4 Handmatige dagelijkse Reiniging HBS/VCA

Nummer Offset, Reiniging 4

Bron BBT studie, BAT document, Maetis/TME rapport

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t

Effect: Gering effect als dit wordt vergeleken met overgang op P3 middelen.

Gemiddeld hooguit enkele procenten.

Maatregel Toepassen HBS/VCA middelen voor de dagelijkse reiniging. Toepassen P1/2

alleen voor grote beurten, hardnekking vuil lastige kleurwissels en onbeklede

vochtrollen, en bij het gebruik UV drogende inkten of lakken.

Technisch Behalve P1, P2 en P3 middelen bestaan er ook HBS (High Boiling Solvents) en

VCA (Vegetable Cleaning Agents). HBS en VCA verdampen zó langzaam dat ze

allang als gevaarlijk afval verbrand zijn, voordat er een noemenswaardige

hoeveelheid is vervluchtigd. Omdat het aanbevolen alternatief (P3 middelen) ook

al nauwelijks verdampt is echter het extra milieueffect van HBS/VCA gering.

Gebruik van HBS en VCA is met verve gepropageerd tijdens een door de Europese

Commissie gesubsidieerd project waarin onderzoeksinstituten, bonden en

werkgeversorganisaties samenwerkten. Het project was een groot succes in de zin

dat het gebruik van minder vluchtige schoonmaakmiddelen (vlampunt boven de

40°C en P3) sindsdien geaccepteerd is als methode om zowel vermindering van de

blootstelling van werknemers alsook van VOS emissie te bereiken.

De stap naar HBS/VCA blijkt in de praktijk echter vaak te groot. Na enige tijd

blijken de middelen vaak niet grondig of snel genoeg te werken om tot

tevredenheid in de dagelijkse routine van de productie te worden toegepast.

Net als bij P3 middelen zal een offsetdrukkerij niet zonder vluchtiger middelen

kunnen. Zie § 5.3.3 voor meer informatie.

Sommige VCA bevatten carcinogene terpenen. Gebruik hiervan dient vermeden te

worden. Werkmethode als bij P3, echter minder kans op succesvolle invoering.

Experimenten eindigen vaak teleurstellend.

Page 85: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 85

Klein Meestal ongeschikt.

Middelgroot Meestal ongeschikt.

Groot Meestal ongeschikt.

Financieel HBS/VCA zijn duurder dan P1 en 2 middelen. Een kleiner gebruik compenseert

hiervoor echter. Het reinigen kan langer duren, hetgeen gezien de hoge uurprijs van

grote moderne persen zeer kostbaar kan zijn. De keuze van het juiste middel,

experimenteren en gewenning vermindert dit effect echter.

Zie ook § 5.1.3 ‘steltijden’.

5.3.5 Automatische wasinstallatie

Nummer Offset, Reiniging 5

Bron BBT studie, BAT document, Maetis/TME rapport

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Kan t.o.v. handmatige reiniging het gebruik met meer dan 75%

verminderen.

Maatregel Rust nieuwe offsetpersen uit met een automatische wasinstallatie voor rubberdoek

en plaatcylinder.

Technisch Met de automatische wasinstallaties wordt het meest frequente reinigingswerk

machinaal gedaan: het reinigen van rubberdoek en plaatcylinder. Handmatige

reiniging blijft echter noodzakelijk voor andere onderdelen zoals het inkt- en

vochtwerk. Ook blijft handmatige reiniging nodig als vuil op rubberdoek of

plaatcylinder is aangekoekt.

Goed geprogrameerde automatische wasinstallaties gebruiken veel minder

reinigingsmiddel dan handmatige reiniging. Reducties met 90% komen voor.

Automatisch wassen bespaart ook tijd, en kan derhalve economisch aantrekkelijk

zijn.

Vaker wassen: Het reinigen van plaatcylinder en rubberdoek wordt echter ook

gemakkelijker. Hierdoor bestaat de kans dat de drukker vaker zal wassen dan als

dat handmatig moet gebeuren. Bovendien zijn de wasprogramma’s veelal minder

zuinig afgesteld dan mogelijk zou zijn. Het effect op zowel de tijdsbesparing als de

vermindering van het gebruik wordt hiermee deels teniet gedaan.

Zie ook § 5.3.2 ‘Dosering met zorg en correcte opslag van vervuild reinigings-

middel’

Nieuw/bestaand: Nieuwe heatsetpersen en grote vellenpersen worden standaard

met automatische wasinstallaties uitgerust. Ook nieuwe kleine offsetpersen kunnen

veelal met automatische wasinstallaties worden uitgerust.

Retrofit is op rotatiepersen meestal wel mogelijk, op vellenpersen niet.

Vervuild wasmiddel: Bij veel automatische wasinstallaties wordt het vervuild

Page 86: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 86

wasmiddel, voor zover dat niet verdampt is, als vloeistof opgevangen en als

gevaarlijk afval afgevoerd. Andere wasinstallaties werken met een van de rol

toegevoerde tissue, waarop wasmiddel gespoten wordt of die reeds vooraf met

wasmiddel geïmpregneerd werd. In andere gevallen wordt het vervuild wasmiddel

door een van de rol toegevoerde tissue opgezogen. Deze methode gebruikt minder

wasmiddel, maar vanuit deze tissue verdampt het wasmiddel later alsnog. Er zijn

op rotatiepersen ook systemen waarbij het vervuilde wasmiddel met de papierbaan

wordt afgevoerd. In de heatset wordt dan soms de papierbaan met vuil reinigings-

middel in de droger gedroogd en gaan de afgassen naar de naverbrander. In andere

gevallen wordt de droger tijdens het wassen juist afgezet en verdampt het

wasmiddel later vanaf het papierafval.

Zie ook: § 5.6.2 ‘Wasmiddelen en emissie-kengetallen

Klein Vaak geschikt

Middelgroot Vaak geschikt

Groot Geschikt

Financieel Investering bij nieuwe persen uiteraard afhankelijk van het formaat en aantal

drukwerken. Grote vellenpers (70x100), vierkleuren ca € 40.000 à 60.000.

Heatsetpers ca € 60.000 à 80.000 voor 48 pag. heatsetpers €150,000. In de praktijk

worden grote nieuwe persen niet meer zonder automatische wasmachine geleverd.

5.3.6 Automatische wasinstallatie: vlampunt > 55°C (P3)

Nummer Offset, Reiniging 6

Bron BBT studie, BAT document, Maetis/TME rapport

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Vermindert t.o.v. automatische reiniging met vluchtiger middelen de

emissie met ca de helft.

Maatregel Gebruik in automatische wasinstallaties reinigingsmiddelen met vlampunt >55°C

(P3).

Technisch Veel, maar niet alle, bestaande automatische wasmachines zijn geschikt voor

toepassing van P3 middelen. (Vellenpersen gebouwd vóór 1996 zijn meestal niet

geschikt voor P3, wel voor wasmiddelen met vlampunt 45°C) Nieuwe

wasinstallaties kunnen veelal zo uitgevoerd worden dat toepassing van P3 mogelijk

is.

Uiteraard gaat het hier eigenlijk om de dampspanning en daarmee vluchtigheid van

de producten. Zie voor meer informatie § 5.3.3 ‘Handmatige dagelijkse reiniging:

vlampunt > 55°C’ en § 5.6. 2 Wasmiddelen en emissie-kengetallen.

Aangetekend moet worden dat er zeer verschillende automatische wasinstallaties

bestaan. Het gaat hier om de wijze van opbrengen van wasmiddel en het

verwijderen van vervuild wasmiddel. Grofweg zijn er drie types: systemen die het

Page 87: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 87

wasmiddel opspuiten en het vervuilde wasmiddel weer opvangen, systemen die

wasmiddel opbrengen en daarna verwijderen m.b.v tissue van de rol en systemen

die wasmiddel opspuiten en verwijderen met de papierbaan.

In het tweede en derde geval verdampt steeds alle wasmiddel, wat er ook het

vlampunt van moge zijn. Voor een deel verdampt dit wasmiddel vanuit de tissue of

vanaf het papier. In deze gevallen gaat het derhalve vooral om de vermindering van

het gebruik dat te bereiken is door wasmiddelen met een hoger vlampunt.

In het eerste geval gaat het echter alleen om de vermindering van het deel van het

wasmiddel dat op de pers zelf, tijdens het reinigen, verdampt. Ook dit wordt

minder naarmate het vlampunt hoger is, maar het totaal effect is uiteraard minder

groot dan in de eerste twee gevallen. Ook de veel gebruikte wasmiddelen met een

vlampunt van ca 45° hebben hiertoe een voldoende effect.

Klein Vaak geschikt

Middelgroot Vaak geschikt

Groot Vaak geschikt

Financieel P3 middelen zijn duurder dan P1 en 2 middelen. Een kleiner gebruik compenseert

hiervoor echter. Het reinigen kan langer duren, hetgeen gezien de hoge uurprijs van

grote moderne persen zeer kostbaar kan zijn. De keuze van het juiste middel,

experimenteren en gewenning vermindert dit effect echter zeer.

Zie ook § 5.1.3 ‘steltijden’.

5.4 Emissiebeperkende maatregelen: Vochtwatertoevoegingen

5.4.1 Voorkom nutteloze IPA verdamping, verminder IPA concentratie waar mogelijk

Nummer Offset, IPA 1

Bron BBT studie, BAT document, Maetis/TME studie

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Vermindert IPA emissie met zeker 1/3 i.v.m. de situatie waarin hier geen

aandacht wordt geschonken.

Maatregel Good housekeeping maatregelen tegen nutteloze verdamping. Goed onderhouden,

afstellen en tijdig vervangen van vochtrollen. Proefondervindelijk zo laag

mogelijke IPA concentratie per machine vaststellen en deze handhaven.

Technisch Vochtwater: Offsetpersen werken met ‘vochtwater’. Hiermee worden de niet

drukkende delen van de drukvorm (offsetplaat) nat en daarmee inktafstotend

gemaakt, voordat deze in aanraking komen met de vette offsetinkt.

De samenstelling en toediening van het vochtwater luistert zéér nauw. Het wordt

vanuit de vochtwaterbak door walsen verwreven en in een laagje van nauwelijks te

meten dikte op de offsetplaat gebracht. Het moet daar beslist in een ononderbroken

film aankomen. De minste afwijking in de samenstelling en toegevoerde

Page 88: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 88

hoeveelheid veroorzaakt serieuze kwaliteitsproblemen. Het kunnen vinden en

daarna kunnen handhaven van de juiste ‘inkt-waterbalans’ is een belangrijk deel

van het vakmanschap van de offsetdrukker.

Vochtwatertoevoegingen: Velerlei toevoegingen moeten zorgen voor een juiste

pH, viscositeit, oppervlaktespanning enzovoorts. Het gebruik van IPA als

belangrijke toevoeging heeft de laatste 15 jaar een grote vlucht genomen. Sneller

inrichten en op kleur komen en een betere kwaliteitsbeheersing tijdens het drukken

werden daarmee mogelijk. Het economisch belang van IPA als vochtwater-

toevoeging is dan ook zeer groot.

Het IPA percentage in het vochtwater is in de vochtwaterbak in de orde van 10%

(met een ruime marge, zie latere paragrafen). Tegen de tijd dat het vochtwater de

plaat bereikt is de IPA-concentratie ongeveer 1%. In het vochtwerk verdampt uit

de steeds dunner worden waterfilm de IPA veel sneller dan het water.

Werkelijk gebruik: IPA verdampt veel sneller dan water. Vooral daar waar het

oppervlak van het water/IPA mengsel heftig in beweging wordt gebracht vindt

snelle verdamping plaats. Dit is onder meer het geval in de vochtwaterbak. Hierin

draait continu de bakrol, die het vochtwatersysteem voedt. Zonder tegenmaatregel

zou daardoor in de vochtwaterbak het IPA gehalte snel dalen, zodat het vochtwater

ongeschikt zou worden.Daarom wordt voortdurend IPA bijgevoegd bij het

vochtwater. Per saldo verdampt, zelfs in een bedrijf waar onnodige verdamping

zoveel mogelijk wordt voorkomen, ongeveer 2/3 van de IPA niet vanaf het

vochtwerk en de plaat, maar al ruim voor die tijd.

Good Housekeeping: Good housekeeping heeft hier tot doel het zoveel mogelijk

voorkomen van verdamping van de IPA anders dan vanaf het vochtwerk en de

plaat. Dit kan door het goed gesloten houden van het vochtwaterreservoir en de

IPA suppletietank, het bij langdurige stilstand leeg laten lopen van de

vochtwaterbak in het vochtwater-reservoir (dit gebeurt meestal niet automatisch)

en koeling tot 8 à 10 ° C van het vochtwater (is meestal al ingebouwd).

Onderhoud vochtwerk: Juist afgestelde, schone, goed onderhouden, onbeschadigde

en niet versleten vochtrollen maken het mogelijk met lagere IPA concentraties te

drukken. Andersom gezegd: het is mogelijk om, binnen zekere grenzen, m.b.v.

extra IPA onvolkomenheden aan de pers op te vangen. Men dient dan ook

onvolkomenheden aan de pers steeds snel op orde te brengen. Als tijdens het

drukken meer IPA dan normaal nodig blijkt, kan dit er een indicatie van zijn dat er

met de pers iets mis is.

Verminder de IPA concentratie: Men kan goed en snel drukken met teveel (méér

dan strikt noodzakelijk is) IPA in het vochtwater. Bovendien behoeven niet alle

persen een gelijk IPA percentage, en kunnen met IPA in zekere mate

onvolkomenheden aan de pers worden opgevangen. Dit alles leidt ertoe dat, daar

waar het onderwerp geen bijzondere aandacht krijgt, de IPA concentratie in het

vochtwater hoger is dan strikt noodzakelijk. Experimenteren met lagere IPA

concentraties, en het zonodig en zo mogelijk onderscheid maken tussen drukpersen

Page 89: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 89

leidt tot een lager IPA gebruik.

Om te kunnen experimenteren en om het lagere IPA percentage te handhaven is het

nodig dat er met enige nauwkeurigheid kan worden gemeten.

Meten van IPA de concentratie: De IPA concentratie in het vochtwater wordt

veelal gemeten met een ‘zuurweger’. Dit instrument is redelijk nauwkeurig, maar

het is geijkt op 20°C en puur water. Het behoeft derhalve correctie voor

temperatuur èn voor aanwezigheid àndere vochtwatertoevoegingen. Het

nauwkeurig vaststellen van de wèrkelijke IPA concentratie in vochtwater is dan

ook niet eenvoudig. Voor het uitvoeren van de maatregel is echter vooral de

onderlinge vergelijkbaarheid binnen één bedrijf van belang. Als de àndere

vochtwatertoevoeging bij alle persen gelijk zijn (hetgeen heel vaak het geval is), is

de juiste temperatuurcorrectie voldoende om die vergelijkbaarheid te waarborgen.

Als vochtwatertemperatuur en concentratie van het vochtwateradditief op alle

persen dezelfde is en niet wijzigt tijdens het jaar, kan men streven naar een lagere

IPA-concentratie door de IPA-concentratie op elke pers elke maand op dezelfde

wijze (bv zuurweger) te meten en te noteren, zonder compensatie voor temperatuur

en vochtwateradditief. Uit de evolutie van die niet-gecorrigeerde IPA-concentratie-

metingen zal het effekt van de genomen reductiemaatregelen blijken.

Niet alleen zijn er in één bedrijf meerdere ‘zuurwegers’ in omloop, maar ook de

automatische suppletiesystemen meten het IPA gehalte. Periodieke controle en

onderlinge vergelijking van zowel de handmatige meetinstrumenten als

automatische regelsystemen is nodig. Vervuilde automatische regelsystemen

doseren de IPA niet meer nauwkeurig en moeten dan grondig gereinigd worden.

Benchmark: In het BAT document staan ‘benchmark figures’ van IPA concentratie

die haalbaar zouden kunnen zijn bij toepassing van deze maatregel eventueel

aangevuld met toepassing van hydrofiele rollen. (Zie § 5.4.4).

NB1: Hiermee is niet gesteld dat alle persen in alle bedrijven onder alle

omstandigheden deze percentages kunnen halen. Is het huidige IPA gebruik hoger

dan deze getallen, dan is dat een indicatie dat de situatie wellicht voor verbetering

vatbaar is.

NB2: Onderstaande tabel is in gewichts%. Veel meetapparatuur geeft aanwijzing

in volume%. Omrekening: 1 vol% = ca 0,8 gew%, 1 gew% = ca 1,25 vol%

IPA in gew % Rotatiepersen Vellenpersen

Bestaande persen 8 à 9 gew% 8 à 10 gew%

Nieuwe persen 4 à 6 gew% 6 à 8 gew%

Klein Geschikt

Middelgroot Geschikt

Groot Geschikt

Page 90: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 90

Financieel Geen investering, wel extra tijdsbeslag door een nauwkeurigere procesbeheersing

en experimenten. Bediening van de pers lastiger en mogelijk langere steltijden.

Meer onderhoud vochtwerk, vochtwaterleidingen, doseerinrichtingen en eventuele

vochtwatercentrale en sneller vervangen van vochtrollen. Al die inspanningen en

hoge kosten leiden behalve tot lager IPA-verbruik ook tot betere kwaliteits-

beheersing.

Bedrijven die al beschikken over een goede kwaliteitsbeheersing zijn beter en

sneller in staat de maatregel uit te voeren dan andere bedrijven.

5.4.2 Per drukopdracht variëren van IPA concentratie

Nummer Offset, IPA 2

Bron BBT studie, BAT document, Maetis/TME studie

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Vermindert IPA emissie met onbekend %

Maatregel IPA concentratie per drukopdracht en wellicht zelfs per kleur instellen Hogere

concentratie alleen waar nodig.

Technisch Systeem bestaat nog niet

Het minimaal benodigde IPA gehalte varieert met de aard van het drukwerk, de

pers en zelfs per druktoren. Men werkt echter steeds met één tevoren ingesteld IPA

percentage, dat noodgedwongen gelijk is aan het hoogste minimum.

In theorie zou men het IPA gehalte kunnen instellen op de benodigde waarde

behorende bij de onderhanden drukopdracht en zelfs apart voor elke kleur.

Gemiddeld kan dan de IPA concentratie lager zijn dan thans. Eenvoudiger

opdrachten maken immers een lagere concentratie mogelijk.

De huidige vochtwater systemen, met hun naar verhouding grote voorraadtanks,

maken snelle variaties in IPA gehalte echter niet mogelijk.

Klein Niet beschikbaar

Middelgroot Niet beschikbaar

Groot Niet beschikbaar

Financieel nvt

5.4.3 Centraal vochtwatersysteem

Nummer Offset, IPA 3

Bron Begeleidingscommissie Aminal

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Vermindert IPA emissie met onbekend %

Page 91: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 91

Maatregel Eén centraal vochtwatersysteem voor de hele drukkerij

Technisch In grotere vellenoffsetdrukkerijen wordt de kwaliteit van het vochtwater centraal

geregeld. Men gaat hierbij zelfs zover dat gedemineraliseerd water als

uitgangspunt wordt gebruikt zodat de uiteindelijke samenstelling geheel onder

controle wordt gehouden.

Eén centraal vochtwatersysteem voor de hele drukkerij zorgt voor nauwkeurige

dosering, beter filteren, beter koelen (met minder energiegebruik) en automatisch

leeglopen van vochtwaterbakken bij persstilstand. Het houdt het IPA gehalte

constant voor alle drukgroepen en opdrachten. Het voorkomt, dat de drukkers het

IPA gehalte verhogen om storingen aan de pers te verhelpen. Doch het IPA-gehalte

van héél de drukkerij moet afgestemd worden op de oudste drukpers, die een hoger

IPA-gehalte nodig heeft.

Klein Niet geschikt (duur, ingewikkeld, te weinig persen)

Middelgroot Geschikt

Groot Geschikt

Financieel Een centraal vochtwatersysteem wordt meestal aangelegd omwille van de

kwaliteitsbeheersing. Het is duur in bestaand gebouw en met bestaande

drukpersen, maar meestal interessant bij nieuwbouw of als verschillende nieuwe

drukpersen gekocht worden.

5.4.4 Reductie IPA gebruik door wijzigen vochtwerk: toepassing hydrofiele of keramische

rollen

Nummer Offset, IPA 4

Bron BBT studie, BAT document, Maetis/TME studie

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Kan bijdragen aan het verlagen van de IPA concentratie. Daling van de IPA

concentratie met 2 à 3 % komt voor. Als maatregel 1 succesvol is, geeft dit echter

een minder grote daling.

Maatregel Vervang in het bestaand vochtwerk de bakrol door een keramische rol en de

vochtrollen door rollen van een hydrofiel rubber.

Technisch De bakrollen in een ‘alcoholvochtwerk’ zijn normaal van verchroomd staal, de

overige rollen van hard rubber. Vervanging van de rollen door een ander materiaal

maakt het mogelijk de waterfilm intact te houden bij een lagere IPA gehalte. Het

betreft meestal één of twee rollen per kleur. De bakrol kan worden vervangen door

een keramische rol en de overige rollen kunnen worden vervangen door ‘hydrofiele

rollen’ van een zachter soort rubber. Dit zachte rubber wordt thans al veel

toegepast, kost niet meer, maar is zachter en dus sneller beschadigd en moet na

beschadiging méér vervangen worden.

Aangetekend wordt dat het niet bij alle persen nodig is om rollen te vervangen om

Page 92: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 92

de minimale IPA concentratie te bereiken. Deze maatregel moet dan ook gezien

worden als een variant of aanvulling op Maatregel Offset, IPA 1 (§ 5.4.1

‘Voorkom nutteloze IPA verdamping, verminder IPA concentratie waar mogelijk’)

De praktijkervaringen met keramische rollen zijn niet altijd even gunstig. Bij

ingebruikname blijkt inderdaad het IPA gehalte omlaag te kunnen, maar na een

periode van een half jaar of meer verliezen de rollen soms hun hydrofiele

eigenschappen en moet het IPA gehalte weer naar het oude niveau verhoogd

worden.Sommige merken van drukpersen blijven werken met keramische

bakrollen, andere werken met verchroomde bakrollen, die een even goed resultaat

geven en minder onderhoud vergen.

Klein Soms geschikt in combinatie met Offset, IPA 1

Middelgroot Soms geschikt in combinatie met Offset, IPA 1

Groot Soms geschikt in combinatie met Offset, IPA 1

Financieel Investering varieert met breedte van de pers en het aantal vochtrollen dat

vervangen moet worden. Meestal is vervanging van 1 bakrol per kleurenunit nodig.

Voor een middelgrote vier kleuren vellen pers komt dit op € 5 à 10.000. De rollen

vragen zeer nauwkeurig onderhoud en moeten vaker vervangen worden dan

verchroomde stalen bakrollen.

5.4.5 Gebruik IPA vervangers

Nummer Offset, IPA 5

Bron BBT studie, BAT document, Maetis/TME studie

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Maakt het mogelijk om met een lagere IPA concentratie te werken. Soms in

het geheel geen IPA meer nodig. Over de hele sector genomen zou de VOS emissie

met ca 50% kunnen verminderen in aanvulling op hetgeen door uitvoering van de

maatregel § 5.4.1 bereikt wordt.

Maatregel Gebruik een additief dat een lager IPA gehalte mogelijk maakt. Soms is het

mogelijk geheel geen IPA meer te gebruiken.

Technisch Additieven: De bedoelde additieven zijn meestal glycolethers. Deze worden in een

concentratie van 1 à 2 % aan het vochtwater toegevoegd. Hierdoor kan de IPA

concentratie worden verlaagd. In de heatset behoren daardoor zéér lage IPA

concentraties vaak tot de mogelijkheden. In sommige gevallen is het mogelijk om

IPA geheel door glycolethers te vervangen. Of dit vanuit milieuoogpunt bezien

gunstig is valt echter, gezien het grotere ozonvormend potentieel van glycolethers,

te betwijfelen. (Zie onder)

Ook glycolethers zijn VOS. Zij verdampen minder dan IPA die erdoor vervangen

wordt. Het verbruik ervan is lager dan de verhouding tussen de oorspronkelijke

IPA concentratie en de concentratie aan vervangers zou doen vermoeden. Dit komt

doordat IPA niet alleen op de walsen maar ook al in de vochtwaterbak verdampt.

Page 93: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 93

Bijna de helft van het IPA verbruik is nodig om de IPA verdamping in de

vochtwaterbak te vervangen. Van glycolethers mag aangenomen worden dat ze

niet sneller verdampen dan water. Hier treedt dit verschijnsel dan ook veel minder

op.

Ozonvorming: Glycolethers kunnen een 10 maal zo hoog ozonvormend potentieel

hebben als IPA. Glycolethers toepassen om het IPA gehalte slechts met enkele

procenten te doen dalen is dan ook niet altijd zinvol. Anderzijds verdampen

glycolethers nauwelijks sneller dan water en hoeft er slechts weinig gesuppleerd te

worden om verdamping buiten het vochtwerk te compenseren. IPA verdampt veel

sneller dan water, zodat twee derden van het IPA verbruik gesuppleerd wordt.

Bij een ozonvormend potentieel van glycolether van gemiddeld 5 maal dat van IPA

en een ‘nutteloze’ verdamping van IPA van 2/3, moet elke procent glycolether

leiden tot een daling van ruim 3 à 3,5 % van het IPA percentage om een positief

milieu-effect te hebben.

Het is dan ook aan te bevelen om, vóórdat met IPA vervangers wordt gewerkt,

éérst zonder toevoegingen het IPA gehalte zover mogelijk te verlagen. Zo doende

kan worden nagegaan of de toevoeging van vervangers een voldoende groot effect

heeft.

Ethanol: Er zijn ook ‘IPA-vrije, milieuvriendelijke’ vochtwatertoevoegingen op de

markt die op ethanol zijn gebaseerd. Dit werkt helemaal averechts. Het ozon-

vormend vermogen van Ethanol is tweemaal zo hoog als dat van IPA, terwijl de

dampspanning ook nog eens 1/3de

hoger is. Deze toevoegingen mogen dan ook niet

gebruikt worden.

Randvoorwaarde: Om vervangers succesvol toe te passen is óók uitvoering van een

deel van maatregel 1 nodig (onderhoud, afstelling etc van het vochtwerk).

Arbeidshygiëne: IPA reductie gebeurt ook uit overwegingen van arbeidshygiëne.

Zonder goede mechanische ventilatie wordt in een drukkerij de MAC waarde van

IPA snel bereikt. (NL: 250 ppm, 650 mg/m³).

Er bestaan glycolethers die kankerverwekkend zijn of althans daarvan worden

verdacht. Naar verluidt worden deze glycolethers echter niet gebruikt als IPA

vervanger.

Klein Soms geschikt, in combinatie met Offset, IPA 1

Middelgroot Soms geschikt, in combinatie met Offset, IPA 1

Groot Soms geschikt, in combinatie met Offset, IPA 1

Financieel IPA kost ca € 0,55 per liter, vervanger: ± € 1 à 1,50 per liter, per saldo operationele

kosten ongeveer neutraal. Overstappen is echter bewerkelijk. Het vraagt

experimenteren en het aflopen van een leercurve.

Page 94: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 94

5.4.6 Waterloze offset

Nummer Offset, IPA 7

Bron BBT studie, BAT document, Maetis/TME studie

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t.

Effect: Brengt de IPA emissie terug tot nul.

Maatregel Toepassen waterloze offset m.b.v. speciale persen, platen en inkten. Hierdoor geen

vochtwater benodigd en derhalve ook geen IPA.

Technisch Waterloze offset: De drukplaten van waterloze offset zijn dusdanig dat zij geen

bevochtiging nodig hebben om ervoor te zorgen dat de inkt zich alleen hecht aan

de beelddragende delen. De inkten moeten hierop aangepast zijn. Het betreft een

tot voor kort gepatenteerde techniek. Vanwege de zeer kleine markt zijn de platen

en inkten nog steeds slechts afkomstig van één fabrikant.

Waterloze offset heeft druktechnische voordelen boven ‘normale’ offset. De

drukkwaliteit kan beter zijn en het inrichten en op kleur komen verloopt sneller en

met minder inschiet. Praktijkervaringen zijn echter lang niet altijd onverdeeld

gunstig..

Nadelen: Het systeem heeft ook veel en zeer grote nadelen. Het behoeft onder

meer een geheel eigen, prijzig, pre-press traject. Litho's e.d. zijn niet uitwisselbaar

met 'gewone offset'. Daarnaast zijn de persen, platen en inkten veel duurder.

Negatief platen en groot formaat platen zijn niet beschikbaar. Papierstof zet zich

gemakkelijk vast op de platen, hetgeen tot vaker reinigen en derhalve toename van

het wasmiddelgebruik en tijd- en papierverlies leidt.

Voor rotatieheatset is retrofit mogelijk. Voor vellen persen niet vanwege de

noodzaak van koeling op het inktwerk.

Marktpositie: Waterloze offset kan geschikt zijn voor bedrijven die werken op een

continu zeer hoog kwaliteitsniveau voor full color drukwerk in korte runs, zoals

catalogi en kunstboeken, en die daarvoor de complete voorbereiding zelf ter hand

nemen. Zulke bedrijven bedienen een markt-niche.

Voor bedrijven die een breed deel van de markt moeten dekken – en dat zijn de

meeste drukkerijen – is waterloze offset nauwelijks een optie. Zij moeten immers

werken met de industriestandaards voor onder meer de lithografie.

Klein Zelden geschikt i.v.m. marktpositie

Middelgroot Zelden geschikt i.v.m. marktpositie

Groot Zelden geschikt i.v.m. marktpositie

Financieel Invoering van de techniek grijpt in op de marktpositie van een drukkerij. Inkt en

platen zijn aanzienlijk duurder. Investering in persen (o.m. koeling inktwerk).

Page 95: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 95

5.4.7 Afzuig IPA, toevoer aan naverbrander

Nummer Offset, IPA 8

Bron Maetis/TME studie

Grenswaarde

& Effect

Grenswaarde: n.v.t

Effect: Deel van de IPA wordt verbrand

Maatregel Afvoer van de lucht uit de persomkasting geheel of grotendeels door aanzuig van

de droger. Droger aangesloten op naverbrander.

Technisch Omkasting: Heatsetpersen zijn veelal omkast. Binnen de omkasting is de

luchthuishouding zodanig dat de relatieve vochtigheid wordt beheerst om statische

electriciteit en daaruit voortvloeiende vouwproblemen te voorkomen. Belangrijkste

middel daartoe is het laag houden van de temperatuur. Een te hoge temperatuur

zèlf heeft overigens ook druktechnische nadelen, onder meer een merkbare

verhoging van het IPA gebruik. Om deze redenen is binnen de omkasting van

heatsetpersen een geforceerde ventilatie of een koeling nodig.

Afzuig door de droger: Een moderne droger heeft een debiet van 4 à 7.000 m³/h,

oudere drogers hebben een debiet van ca 10.000 m³/h. De drogers zuigen de lucht

aan uit hun directe omgeving: uit de omkasting van de pers. Alle IPA verdampt

binnen de omkasting, de afzuig van de droger verwijdert derhalve IPA en voert die

toe aan de naverbrander.

De verversingsgraad binnen de omkasting is echter dusdanig dat de afzuig door de

droger alleen niet voldoende is. Debieten van 50.000 m³/h of meer zijn niet

ongebruikelijk

De afzuiging door de droger draagt uiteraard wel bij aan het verminderen van de

IPA emissie, maar onvoldoende om er geheel op te kunnen vertrouwen.

Vergroten naverbrander: In theorie kan men natuurlijk ook de naverbrander zó

groot maken dat die alle lucht uit de omkasting kan verwerken. Dit werkt echter

averechts. Het energieverbruik zou zo enorm toenemen dat er geen milieuvoordeel

wordt behaald. Zie voor verdere toelichting § 5.7.3 (‘Inkapseling en thermische

naverbranding’).

Oplosmiddelboekhouding: Het deel van de IPA dampen dat door de droger wordt

afgevoerd speelt een rol in de oplosmiddelboekhouding. Zie daarvoor het

Deelrapport ‘Oplosmiddelrichtlijn en de Grafische Sector’, Hoofdstuk 6:

‘Oplosmiddelboekhouding en reductieschema heatset’.

Klein Vellen: N.v.t, Heatset: technisch niet mogelijk

Middelgroot Vellen: N.v.t, Heatset: technisch niet mogelijk

Groot Vellen: N.v.t, Heatset: technisch niet mogelijk

Financieel niet relevant

Page 96: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 96

5.5 Emissiebeperkende maatregelen: Heatset droging

5.5.1 Biologische reiniging

Nummer Heatset droging 1

Bron BAT document

Grenswaarden

& Effect

Grenswaarde: rendement en haalbare grenswaarde onbekend maar 20 mg/m³ is

niet haalbaar (redelijke grens ligt ergens bij 50 à 100 mgC/Nm³)

Effect: Restemissie schouw zo'n 7,5% (theoretisch 5 à 10% bij concentratie in

ongereinigde stroom van 1 à 2 g/Nm³ en grenswaarde 100 mgC/Nm³)

Maatregel Toepassing biologische reiniging

Technisch Biologische reiniging: In theorie is het mogelijk om de afgassen van heatset

bedrijven te reinigen met een bioscrubber. De drooglucht wordt door bedden met

een draagmateriaal (bijvoorbeeld turf) geleid waarin zich microben bevinden die

het oplosmiddel afbreken. De toepasbaarheid van biologische reiniging in het

algemeen is beperkt. Het werkt bijvoorbeeld niet goed bij concentraties > 1,5 g/m³,

en een hete afgassenstroom. In de heatset zijn concentraties van 1 tot 2 g/m³

gebruikelijk.

De methode is ooit in een groot heatsetbedrijf in Nederland geprobeerd maar geen

succes gebleken. Het systeem bleek niet goed tegen wisselende VOS-concentratie,

-samenstelling en -hoeveelheid te kunnen. ‘Bijvoeren’ van de microben bleek

onder meer nodig. Van toepassing bij kleine heatset bedrijven zijn geen

praktijkgevallen bekend, maar gezien de ingewikkeldheid ligt toepassing daar

beslist niet voor de hand.

Of reukproblemen met biologische reiniging voldoende worden voorkomen is

twijfelachtig

Cat < 15 t/j Technisch niet geschikt, te ingewikkeld

Cat 15 - 25 t/j Technisch niet geschikt, te ingewikkeld

Cat 25 - 150

t/j

Juridisch niet geschikt, grenswaarde niet haalbaar

Cat > 150 t/j Juridisch niet geschikt, grenswaarde niet haalbaar

Financieel nvt

5.5.2 Condensatie

Nummer Heatset droging 2

Bron BAT document

Grenswaarden

& Effect

Grenswaarde: 20 mgC/Nm³ niet haalbaar. 50 mgC/Nm³ met kunst en vliegwerk,

100 mgC/Nm³ (24h gemiddelde) & 150 mgC/Nm³ (1h gemiddelde) goed

Page 97: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 97

haalbaar.

Effect: Restemissie schouw zo'n 7,5% (theoretisch 5 à 10% bij concentratie in

ongereinigde stroom van 1 à 2 g/Nm³)

Maatregel Toepassing condensatie

Technisch Condensatie: De afgassen van de heatset bevatten veel aerosolen. Deze zullen

voor een zeer groot deel bij kamertemperatuur condenseren. Bij enkelwandige

schoorstenen ziet men zelfs condensatie in de schouw optreden.

Door de afgassen tot ± kamertemperatuur te koelen wordt dan ook een groot deel

van de VOS gecondenseerd. De ontstane sludge wordt als gevaarlijk afval

afgevoerd.

IPA, vluchtige reinigingsmiddelen en vluchtige kraakproducten die ook in de

afgassen voorkomen worden echter niet afgevangen. Een grenswaarde lager dan

50 mgC/Nm³ is dan ook moeilijk haalbaar en men dient erop beducht te zijn dat

geurproblemen mogelijk niet weggenomen worden.

Cat < 15 t/j Geschikt, maar duur, lost geurprobleem wellicht niet op

Cat 15 - 25 t/j Geschikt, maar lost geurprobleem wellicht niet op

Cat 25 - 150 t/j Juridisch niet geschikt, grenswaarde niet haalbaar

Cat > 150 t/j Juridisch niet geschikt, grenswaarde niet haalbaar

Financieel Investering lager dan bij naverbranden, energieverbruik hoger dan bij

regeneratieve naverbranding.

5.5.3 Naverbrander

Nummer Heatset droging 3

Bron BAT document

Grenswaarden

& Effect

Grenswaarde: 100 resp. 20 mgC/Nm³ (24 h gem), 150 resp. 30 mgC/Nm³ (1 h

gemiddelde) (klein resp groot)

Effect: Restemissie schouw zo'n 5 à 10% resp 1 à 2% (bij een VOS concentratie

in ongereinigde stroom van 1 à 2 g/Nm³)

Maatregel Toepassing naverbrander

Technisch Naverbranden: Thermische, katalytische en regeneratieve naverbranding zijn

mogelijk. Voorheen was thermische naverbranding usance, sinds de VOS

concentratie van moderne drogers ruim boven de 1 gC/Nm³ uitkomt, wordt

omwille van de energiebesparing steeds meer regeneratieve naverbranding

toegepast.

Zie ook § 3.4.1 Naverbranders voor een nadere toelichting.

De uitstoot in de afgassen is overigens in de heatset, in vergelijking met

bijvoorbeeld de flexo of helio, zeer gering. Een grote heatset pers produceert

Page 98: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 98

afgassen in de orde van 10 kg VOS per uur. Een grote pers in de verpakkings-

diepdruk produceert bijvoorbeeld afgassen in de orde van 200 kg VOS per uur.

Er bestaan ook drogers met een ingebouwde thermische naverbrander. Deze

krijgen vaak de voorkeur als er slechts één droger is of als niet alle drogers

tegelijk op naverbrander hoeven worden aangesloten. Op de lange duur lijkt

echter één centrale naverbrander betrouwbaarder en goedkoper, o.m.in

onderhoud.

Terugwinnen van energie: Naverbranders produceren warmte. Deze kan in

theorie gebruikt worden voor bijvoorbeeld de verwarming van het gebouw en de

drogers. Bij de heatset zijn de VOS concentraties echter zo laag dat er, als

eenmaal in de warmtebehoefte van de naverbrander zelf is voorzien, weinig meer

overblijft om elders te gebruiken.

Zie ook § 3.4.2 Terugwinning van energie

Kleine bedrijven: Voor de kleinste heatsetdrukkerijen (<15 t/j) is naverbranding

een wel zeer dure techniek. Van de 15 ton is er maximaal 10 ton VOS in de inkt,

en hiervan verdampt slechts 75%. In dergelijke bedrijven wordt derhalve

maximaal 7 à 8 ton per jaar door de naverbrander vernietigd. Alleen al de

investering bedraagt daar meer dan € 25.000 per vermeden ton emissie.

Bestaande naverbranders: De emissiegrenswaarde voor ‘grote’ heatset-

drukkerijen bedraagt 20 mgC/Nm³, terwijl bestaande naverbranders vaak zijn

uitgelegd op 50 mg/Nm³. In de praktijk zullen Vlaamse bestaande naverbranders

aan de grenswaarde van de richtlijn voldoen omdat de Vlarem regels tegen het

verdunnen van afgassen veelal strenger worden uitgelegd dan strikt

noodzakelijk. (Zie de betreffende bijlage in deel 1 van dit rapport

Naverbranders die desondanks niet aan de emissiegrenswaarde van de richtlijn

kunnen voldoen, kunnen op grond van art.5.12 tot in 2013 in werking worden

gehouden.

Toelichting schatting verwijderingsrendement: Bij grenswaarde volgens de VOS

richtlijn: 20 mgC. Gemiddelde concentratie afgassen 1 à 2 gC/m³. Derhalve

restemissie tussen de 20/1000 en 20/2000; 2 en 1%.

Bij werkelijke uitstoot in Vlaanderen is meestal nog iets lager dan 20 mgC/Nm³

en het verwijderingsrendement derhalve iets hoger dan 98 à 99%.

Cat < 15 t/j Geschikt maar zeer duur

Cat 15 - 25 t/j Geschikt (grenswaarde 100 mgC/Nm³ mogelijk)

Cat 25 - 150 t/j Geschikt (grenswaarde 20 mgC/Nm³)

Cat > 150 t/j Geschikt (grenswaarde 20 mgC/Nm³)

Financieel Naverbrander ca € 200.000 voor de eerste 10.000 Nm³, daarna € 10 à 15 per

additionele Nm³.

Page 99: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 99

5.5.4 VOS vrije inkten

Nummer Heatset droging 4

Bron IIASA model

Grenswaarden

& Effect

Grenswaarde: nvt

Effect: geen end-of-pipe emissies (IIASA: 95% reductie,10% toepasbaarheid)

Maatregel Toepassing UV drogende inkten

Technisch UV drogende inkten: UV inkten bevatten geen VOS, zij drogen niet door

verdamping maar door polymerisatie onder invloed van UV licht. UV inkten

bestaan voor de zeefdruk, flexo en offset.

Toepassingen: De grote kleurkracht van UV inkten en het feit dat ze, anders dan

onder een UV lamp, niet drogen, maakt het zeer moeilijk om van kleur te

wisselen. Offset UV vraagt ook een geheel afwijkende offsetvoorbereiding. Net

als bij de waterloze offset moet derhalve het hele voorbereidingstraject

(prepress) in eigen bedrijf plaatsvinden.

Offset UV wordt alleen toegepast voor bijzondere doeleinden zoals het drukken

van kartonnen zuivelverpakkingen. Hier wordt voor kleinere oplagen offset

gebruikt en voor grotere flexo. Beide methoden moeten op basis van hetzelfde

‘artwork’ een volkomen vergelijkbaar product leveren. Dit wordt bereikt door

ook in de offset UV inkten te gebruiken.

Wel worden m.b.v offsetpersen soms UV drogende laklagen op het drukwerk

aangebracht.

De toepasbaarheid van UV drogende inkten in de offset is veel minder dan de

door IIASA geschatte 10%.

Schouwemissies: Gebruik van UV inkten leidt, in vergelijking met de toepassing

van een naverbrander nauwelijks tot vermindering van de schouwemissies. Die

zijn bij de heatset met naverbrander immers al uiterst gering.

Diffuse emissie: UV offset kent ook geen vochtwater en het daarmee gepaard

gaande IPA gebruik. Daarentegen zijn voor de reiniging bij UV inkt P1 middelen

nodig. Men gebruikt daarvoor vaak IPA. Het netto effect zal wel een

vermindering van de diffuse emissies zijn.

Cat < 15 t/j Zelden geschikt i.v.m. marktpositie

Cat 15 - 25 t/j Zelden geschikt i.v.m. marktpositie

Cat 25 - 150 t/j Zelden geschikt i.v.m. marktpositie

Cat > 150 t/j Zelden geschikt i.v.m. marktpositie

Financieel nvt

Page 100: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 100

5.6 Aanvullende informatie

5.6.1 Naverbranders

In § 3.4.3 in het hoofdstuk over Flexo en helio is nadere informatie over naverbranders

gegeven. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

Voor een goed begrip zij vermeld dat de gemiddelde VOS concentratie in de afgassen van

heatsetpersen 1 à 2 gram/m³ bedraagt. Hierbij geldt meestal; hoe jonger de droger, hoe hoger

de concentratie. Dit is relevant, omdat de concentratie waarbij regeneratieve naverbranders

autotherm kunnen werken in de orde van 1,5 gram VOS/m³ ligt.

5.6.2 Wasmiddelen en emissie-kengetallen

Om de emissie uit wasmiddelen, zoals gebruikt in de offset, te schatten worden sector

kengetallen gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de Intergraf BAT studie.

De volgende getallen worden gebruikt:

Vlampunt % verdamping

< 21°C 97,5%

21 - 55°C 60%

>55° 5%

HBS&VCA 0%

Voor het bepalen van de emissies op bedrijfsniveau zijn deze kengetallen niet voldoende

nauwkeurig.

Vereenvoudiging

De werkelijke verdamping van wasmiddelen is afhankelijk van meer factoren dan het

vlampunt. Allereerst is de verdampingssnelheid evenredig met de dampspanning. De indeling

volgens vlampunt is daarvoor slechts een substituut. Ook bestaan in de praktijk de scherpe

grenzen niet. Een wasmiddel met vlampunt 54°C hoeft in verdampingsnelheid niet veel te

verschillen van een wasmiddel met vlampunt 56°C.

Technische randvoorwaarden

Emissie uit wasmiddelen wordt alleen voorkomen als een deel van de gebruikte wasmiddelen

als gevaarlijk afval worden verwijderd of als een deel ervan in eigen bedrijf wordt vernietigd.

Op veel vellen offset persen wordt vervuild wasmiddel als vloeistof opgevangen en kan het in

een gesloten vat worden opgeslagen en als gevaarlijk afval afgevoerd worden. Op veel

heatsetpersen wordt het vervuilde wasmiddel door de papierbaan afgevoerd. Van vernietiging

is dan alleen sprake als èn de papierbaan tijdens het wassen wordt gedroogd èn de afgassen

van de droger dan ook nog door een naverbrander worden behandeld.

Er zijn echter ook persen en werkmethoden waarbij het deel van de wasmiddelen dat tijdens

het reinigen niet verdampt dat later alsnog doet. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als op een

Page 101: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 101

heatsetpers het vervuilde wasmiddel met de papierbaan wordt afgevoerd, maar op dat moment

de droger wordt uitgezet om explosies te voorkomen. Het wasmiddel komt dan bij het

papierafval terecht en verdampt alsnog. Ook als tijdens het wassen wel de droger werkt, maar

de naverbrander wordt uitgezet, geldt dat alle wasmiddel verdampt en wordt uitgestoten.

Er bestaan ook offsetpersen waarbij het vervuilde wasmiddel middels een van de rol

toegevoerd absorberende, eenmalig te gebruiken, tissue wordt afgevoerd. De tissue wordt

opgerold en later afgevoerd. Tegen die tijd is de tissue echter droog. Het systeem gebruikt wel

zeer weinig wasmiddel, maar alles wat er wordt gebruikt verdampt.

Conservatief

De kengetallen houden er, op bedrijfstakniveau, rekening mee dat niet bij alle persen het

gebruikte wasmiddel wordt afgevoerd of vernietigd. Voor het gemiddelde individuele bedrijf

waar gebruikt wasmiddel wèl wordt afgevoerd zijn de kengetallen aan de te hoge kant. In de

oplosmiddelboekhouding mogen de kengetallen dan ook vervangen worden door in eigen

bedrijf gemeten waarden.

Achtergrond

Over de verdamping van reinigingsmiddelen is door verscheidene instituten onderzoek

gedaan:

Fogra: Hoe hoger de dampdruk, hoe sneller een vluchtige koolwaterstof verdampt. Er is een

duidelijk verband tussen vlampunt en dampdruk.

Vlampuntsklasse Dampdruk (kPA)

< 21°C 2,6

21 - 55°C 0,4

55 - 100°C 0,04

100 - 175°C 0,002

> 175°C 0,001

(Fogra-Mitteilungen Nr.153)

Page 102: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 102

Bundesverband Druck: Hoe lager het vlampunt, hoe hoger ook het verdampingsgetal

(‘Verdunstungszahl’). Hoe kleiner dit verdampingsgetal, hoe vluchtiger de stof. Wasmiddelen

met een vlampunt van 0°C zijn 60 maal zo vluchtig als wasmiddelen met een vlampunt van

60°C:

Vlampunt Verdampingsgetal

0°C 2,6

26°C 17,3

40°C 35,4

60°C 154,5

100°C 2.751,5

150°C > 3.100,0

(Bundesverband Druck, Informationen: Lösungsmittelen im Offsetdruck, 1997 Art-Nr.

87512)

Bundesverband Druck, de Duitse sectororganisatie, onderzocht het werkelijk verbruik en de

werkelijke verdampingssnelheid van verschillende wasmiddelen. Zo werd de verdampings-

snelheid vanaf het rubberdoek en uit vuile poetsdoeken onderzocht. Maar ook het deel van het

gebruikte wasmiddel, dat bij handmatig wassen werkelijk in aanraking komt met het rubber-

doek, het verschil in gebruik tussen twee types automatische wasinstallaties en het deel van de

gebruikte wasmiddelen dat wordt opgevangen en als afval kan worden afgevoerd.

Enkele opvallende conclusies: Bij gebruik van P1 middelen (vlampunt <21°C) verdwijnt al

tijdens de voorbereiding op de wasbeurt 30 tot 50%, bij P2 (vlampunt 21 - 55°C) is dat nog

altijd 10 tot 20%. Er wordt vaak meer wasmiddel gebruikt dan nodig is. Zowel als er

machinaal als handmatig wordt gewassen. Het teveel draagt niet bij aan een goed

wasresultaat. Bij P3 middelen, HBS en VCA, begint de verdamping eigenlijk pas als

poetsdoeken en vuil wasmiddel in niet afgesloten containers worden bewaard.

Uit poetsdoeken verdampt in 24 uur tijd àlle wasmiddelen met een vlampunt van 0 en 26°C,

de helft van de wasmiddelen met een vlampunt van 40°C, zo’n 10% van middelen met 60°C

en niets of nagenoeg niets uit HBS/VCA. Poetsdoeken moeten dan ook niet naast of op de

machine worden gelegd, maar meteen in een afgesloten container worden gedaan. De inhoud

van de rakelbak (de losse bak waarmee op sommige persen het vervuild wasmiddel van de

pers wordt gerakeld) moet direct na het wassen in een afgesloten vat worden gedaan. Deksels

van deze vaten moeten steeds gesloten blijven.

Page 103: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 103

Chemiewinkel: Op grond van de verdampingsgetallen is door Chemiewinkel Amsterdam

berekend hoe groot de ventilatie in vellenoffsetdrukkerijen moet zijn om overmatige

blootstelling aan oplosmiddeldampen te voorkomen. Men berekende een verdamping als

volgt:

Vlampunt Verdamping in de

drukkerij

< 21°C 100%

21 - 55°C 40%

55 - 100°C 10%

> 100°C 0%

Praktijkonderzoek: Bevestiging van de juistheid van de orde van grootte van de kengetallen

werd verkregen uit nauwkeurig onderzoek bij twee Vlaamse vellenoffset drukkerijen. Bij één

drukkerij wordt hoofdzakelijk een wasmiddel met vlampunt 45°C gebruikt. Het vervuilde deel

wordt opgevangen en in gesloten vaten bewaard. Van het totaal aan ingekocht wasmiddel

werd zo ca 40% teruggevonden en verdampte derhalve ca 60%. Bij de tweede drukkerij

worden wasmiddellen gebruikt met vlampunten van 62°C (71%) en 65°C (rest). Hiervan

wordt 48% teruggevonden in het afval. Er verdampt derhalve ongeveer 52%.

5.6.3 Diffuse emissie-grenswaarde in de Heatset

De diffuse emissiegrenswaarde in de heatset bedraagt 30% van de input, voor bedrijven waar

het VOS gebruik meer dan 15 t/j bedraagt. Dit zijn alle heatsetdrukkerijen m.u.v. de

allerkleinste. Dit percentage is lastig te bereiken, ook al is het de op één na hoogste uit de

oplosmiddelrichtlijn. Alleen bij het impregneren van hout is het kennelijk nog moeilijker om

een laag percentage te bereiken.

In de heatset bestaat de ‘input’ uit de som van de VOS aandelen in de inkt, de

vochtwatertoevoegingen (IPA) en de reinigingsmiddelen. Het aandeel VOS in de inkt is

echter maar klein; zo’n 45% tegen bijvoorbeeld in de flexo en helio ca 80%. Het effect is dat

voor elke kg vaste stof in flexo en helio 4 kg VOS wordt gebruikt en in de heatset slechts 0,8

kg. Neemt men ook nog in aanmerking dat de hoeveelheid inkt per m² in de heatset veel

geringer is, dan is het duidelijk dat ook in een heel gewone heatsetdrukkerij de VOS-inhoud

van de reinigingsmiddelen en de vochtwatertoevoegingen een zeer groot deel van de input

vormen.

E.e.a. is ook goed te illustreren aan de hand van Europese sectorgemiddelden. De gemiddelde

verhouding tussen VOS inhoud in de inkt, vochtwatertoevoegingen en reinigingsmiddelen

voor heatset wordt geschat op ca 4: 3: 1. De helft van de VOS zit in het vochtwater en de

reinigingsmiddelen en beide komen in de regel voor het overgrote deel niet in de

afgassenstroom terecht en verdwijnen derhalve diffuus. Het valt in te zien dat zonder

maatregelen een heatsetdrukkerij niet aan de diffuse emissiegrenswaarde kan voldoen.

Page 104: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 104

Met behulp van de in § 5.3 en § 5.4 genoemde maatregelen kan echter het IPA gebruik en de

verdamping van reinigingsmiddelen dusdanig worden gereduceerd dat in de meeste gevallen

wel aan de emissiegrenswaarde kan worden voldaan.

Het echter mogelijk dat op oude heatsetpersen of met een orderpakket dat veel schoonmaak

en naar verhouding weinig inktopdracht met zich mee brengt, een zó ongunstige verhouding

tussen de verschillende componenten (inkt, IPA, reiniging) bestaat, dat ondanks het uitvoeren

van de maatregelen die technisch mogelijk zijn, het toch niet mogelijk blijkt om aan de

grenswaarde te voldoen. In dat geval zal een beroep moeten worden gedaan op Art.5.3.a van

de richtlijn worden gedaan. Dit artikel geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om

uitzonderingen op de diffuse emissiegrenswaarde toe te staan.

5.7 Maatregelen volgens IIASA

Uit de omschrijving blijkt dat door IIASA onder offset hoofdzakelijk de rotatie offset wordt

begrepen. Hierbij wordt geen onderscheid tussen coldset en heatset gemaakt. Er is sprake van

het drukken van tijdschriften, kranten catalogi e.d. Typisch vellenoffset werk zoals handels-

drukwerk wordt niet genoemd.

Emissiereductie wordt mogelijk geacht door

• Basis maatregelen en inkapseling (Primary Measures and enclosure: PMOF)

• Oplosmiddelvrije inkten en oplosmiddelbalans (Solvent free inks and solvent management

plan: SF+SMP)

• Inkapseling en thermische naverbranding (Enclosure and thermal incineration: ENC+INC)

Onderstaand commentaar op elk van deze mogelijkheden

5.7.1 Basis maatregelen en inkapseling (PMOF)

Deze maatregel omvat:

a) good housekeeping (betere omgang met en opslag van vluchtige stoffen, betere reiniging

van machinedelen)

b) vermindering van het gebruik van isopropanol en optimalisatie van vochtwatersystemen

c) gebruik van VCA (Vegetable Cleaning Agents)

d) inkapseling

Dergelijke maatregelen zouden in de gehele sector kunnen worden toegepast en daarmee

wordt een 30% emissiereductie bereikt.

Good housekeeping

Betere werkmethode bij de reiniging van machinedelen is overgenomen en aanbevolen. Het

betreft onder meer het met mate opspuiten van reinigingmiddelen en de toepassing van

automatische wasinstallaties. Zie onder meer § 5.3.2 en § 5.3.5 (‘Dosering met zorg en

correcte opslag van vervuild reinigingsmiddel’ en ‘Toepassen van een automatische

wasinstallatie’).

Page 105: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 105

Vermindering van het gebruik van isopropanol en optimalisatie van de vochtwatersystemen

Maatregelen zijn overgenomen en aanbevolen. Zie onder meer § 5.4.1 en § 5.4.4 (‘Voorkom

nutteloze IPA verdamping, verminder IPA concentratie waar mogelijk’ en ‘Reductie IPA

gebruik door wijzigen vochtwerk: toepassing hydrofiele of keramische rollen’).

Gebruik van VCA

Maatregel is niet volledig overgenomen. Wèl wordt aanbevolen om traag verdampende

schoonmaakmiddelen (P3) toe te passen, maar de laatste stap naar High Boiling Solvents

(door IIASA niet genoemd) of VCA’s wordt niet gezet. Dit heeft van doen met het zeer

geringe additionele milieu effect dat door toepassing van HBS en VCA kan worden behaald

als eenmaal P3 middelen worden gebruikt, terwijl de goede technische werking ervan op

lange termijn niet zeker is. Te vaak schakelen bedrijven weer terug naar P3 middelen als ze

enige tijd HBS en VCA geprobeerd hebben.

De essentie van deze maatregel is wel overgenomen. Er kan met véél minder vluchtige

reinigingsmiddelen worden gewerkt, maar de grens is gesteld op middelen met een vlampunt

van 55°C. Hiermee wordt een bijna even grote emissiereductie gerealiseerd als met overgang

op VCA’s, en is goede werking zeker. Zie onder meer § 5.3.3 (‘Handmatige dagelijkse

reiniging: vlampunt > 55°C (P3)’).

Inkapseling

Onduidelijk is wat hier, in de lijst van good housekeeping maatregelen, met inkapseling wordt

bedoeld. Daar waar opslag van oplosmiddelen en gevaarlijk afval in gesloten vaten

plaatsvindt en ook IPA tanks gesloten worden gehouden, is verdere inkapseling nutteloos.

Inkapseling van de gehele machine wordt hier kennelijk niet bedoeld. Die wordt immers in

een latere groep van maatregelen apart genoemd.

5.7.2 Oplosmiddelvrije inkten en oplosmiddelbalans (SF+SMP)

Deze maatregel omvat:

a) Toepassing van UV drogende inkten

b) Het maken van een ‘solvent management plan’

Volgens IIASA kunnen UV inkten in 10% van dit deel van de sector worden toegepast en kan

daarmee in die gevallen een 95% emissiereductie wordt bereikt.

Toepassing van UV drogende inkten

Toepassing van UV inkten is niet overgenomen. Wel is vervanging door UV of waterige

systemen van oplosmiddelhoudende lakken in de vellen offset aanbevolen.

Door UV drogende inkten ‘solvent free’ te noemen impliceert men dat gewone offset inkten

wèl noemenswaardige hoeveelheden VOS bevatten. Dit is niet juist. Voor zover de offset

aanleiding geeft tot VOS emissies, komen die voort uit de schoonmaak, het gebruik van

isopropylalcohol in het vochtwater en de geforceerde droging van heatsetinkten. Offset inkten

die niet geforceerd gedroogd worden, zoals in de vellen offset en de coldset bevatten geen

noemenswaardige hoeveelheden VOS.

Page 106: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 106

Zie onder meer § 5.5.4 (‘VOS vrije inkten (UV drogend)’).

Het maken van een ‘solvent management plan’

Onduidelijk is wat hier onder het maken van ‘solvent management plan’ wordt verstaan en

wat daarmee zou kunnen worden bereikt.

Controle op toepassing van veel maatregelen die in dit rapport worden aanbevolen maakt het

nodig dat het oplosmiddelgebruik in offset bedrijven wordt inderdaad bijgehouden en

gerapporteerd. De oplosmiddelrichtlijn voorziet hier in voor de heatsetbedrijven. Iets

dergelijks is wellicht ook bruikbaar voor kleinere offsetbedrijven.

Alhoewel de oplosmiddelbalansen ervoor bestemd zijn om externe controle mogelijk te

maken, ligt hun voornaamste effect in het feit dat ze gemaakt moeten worden. Al doende

krijgt de ondernemer inzicht in het oplosmiddelgebruik en de emissies van het bedrijf. Dit

inzicht draagt vermoedelijk aanzienlijk bij tot het in voorkomen van onnodige emissies. Te

overwegen ware om ook bedrijven die niet onder de oplosmiddelrichtlijn af en toe een

oplosmiddelbalans te laten maken.

5.7.3 Inkapseling en thermische naverbranding (ENC+INC)

Deze maatregel omvat:

a) Inkapseling

b) Toepassing van thermische naverbranding

Aangenomen wordt deze maatregel in 80% kan worden toegepast en dan een rendement van

75% hebben.

Volgens IIASA kunnen Inkapseling en thermische naverbranding in 80% van dit deel van

sector worden toegepast en kan daarmee in die gevallen een 75% emissiereductie worden

bereikt.

Inkapseling

Het betreft hier uiteraard alleen de heatset. Het doel van de inkapseling is immers om daarmee

diffuse emissies te verminderen door een groter deel van de oplosmiddeldampen bij de

nageschakelde installatie terecht te laten komen. De lucht die aan de inkapseling wordt

toegevoerd moet dan via de naverbrander weer worden afgevoerd. In de offset kent alleen de

heatset nageschakelde installaties.

In de heatset worden weliswaar de meeste persen ingekapseld, maar dat gebeurt omwille van

vermindering van geluids- en warmtebelasting in de pershal en omwille van een beheersing

van de luchthuishouding rondom de pers. Het overgrote deel van de toegevoerde lucht wordt

echter rechtsreeks naar buiten afgevoerd. Technisch is dit niet anders mogelijk. (Zie § 5.4.7.

‘Afzuig IPA, toevoer aan naverbrander’.)

Emissiebeperking d.m.v. omkapseling is alleen effectief voor zover er met stoffen wordt

gewerkt die, bij de omgevingstemperatuur, vluchtig zijn. Dit is bij de heatset maar zéér

gedeeltelijk het geval. De inkten vervluchtigen pas in de oven, en emitteren daarvoor en

daarna geheel geen VOS. Vanuit de inkt ontsnapt geen VOS diffuus.

Page 107: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 107

Met de inkapseling zou men theoretisch wel de verdampte IPA kunnen afvangen. Dit werkt

echter averechts. Op dit moment hebben naverbranders voor de heatset een capaciteit van 5 à

10.000 m³/h. Zij werken bij een oplosmiddelconcentratie van 2 à 1 g/m³. Dit is meestal niet of

maar nauwelijks genoeg voor een autotherme bedrijfsvoering en in de heatset moet dan ook

meestal extra brandstof worden toegevoerd om de verbranding in stand te houden.

Zou men alle IPA willen afvangen dan zal alle aan de pers toegevoerde lucht aan de

naverbrander moeten toegevoerd. Om een idee van de orde van grootte te geven: de capaciteit

van de naverbrander zal ongeveer vertienvoudigd moeten, waarbij de VOS concentratie in de

afgassen met iets minder dan een factor tien verlaagt. Enorme hoeveelheden brandstof zouden

nodig zijn om het verbrandingsproces in stand dit houden. Het milieu-effect zou alleen al

daardoor in het geheel niet positief zijn. Dit nog afgezien van de gigantische kosten

(investering en lopende kosten).

Toepassing van thermische naverbranding

De aanbeveling voor toepassing van naverbranding is overgenomen voor de heatset, maar

tegenwoordig wordt steeds vaker regeneratieve naverbranding toegepast. Nu de VOS

concentraties afkomstig uit moderne heatsetdrogers boven de 1,5 g/m³ uitkomen wordt met

regeneratieve naverbranders een autotherme bedrijfsvoering, en daarmee een vermindering

van het brandstofgebruik, mogelijk. Voor oudere drogers is wellicht regeneratieve

naverbranding niet geschikt. In die gevallen komt thermische naverbranding in aanmerking.

Zie onder meer § 5.5.3 en § 3.4.3 (‘Naverbrander’ en ‘Naverbranders’).

Page 108: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 108

6 GRENSWAARDEN

6.1 Algemeen

Voor de meeste processen zijn in dit rapport grenswaarden aanbevolen. In een deel van de

gevallen zijn dit de grenswaarden uit de solventrichtlijn. In twee gevallen worden

grenswaarden aanbevolen die strenger zijn dan die van die richtlijn. Dit betreft de potentieel

grootste emitenten: de illustratiediepdruk en de grote verpakkingsdiepdruk.

In één geval wordt een grenswaarde (beoogde emissies volgens redcutieschema) aanbevolen

voor een deel van de sector dat niet onder de richtlijn valt. Dit betreft de kleine flexo of helio

voor zover daarmee op papier of karton wordt gedrukt.

Voor twee delen van de sector worden wèl emissieverminderingen mogelijk geacht, maar was

het niet mogelijk om een grenswaarde vast te stellen. Dit betreft de grote vellen zeefdruk en

de grote vellen offset.

Voor een toelichting op de aanbevolen grenswaarden zie de hoofdstukken met maatregelen.

Voor een toelichting op het ontbreken van een grenswaarde voor de vellenzeefdruk en de

vellenoffset zie onderstaande § 6.2 ‘Vellenzeefdruk’ en § 6.3 ‘Vellenoffset’.

6.2 Aanbevolen grenswaarden

In onderstaande tabel een overzicht van alle processen en de aanbevolen grenswaarden. De

drempelwaarden betreffen hier, net als in de oplosmiddelrichtlijn, het werkelijk gebruik aan

vluchtige organische stoffen.

Proces Drempel Aanbevolen Grenswaarde t.o.v. richtlijn

Illustratiediepdruk Geen Totale emissie: maximaal 6,5 % van de

referentie-emissie

Ca 65% lager

Flexo en helio op

papier of karton

< 15 t/j VOS Totale emissie: maximaal 30% van de

referentie-emissie

Nieuw

Flexo en helio op

andere substraten

< 15 t/j VOS Geen Conform

Flexo en helio 15 - 25 t/j

VOS

Keuze uit:

a) Red.schema: totale emissie max.

30% van referentie

b) Schouw: 100 mgC/Nm³ & diffuus:

25% van input

Conform

Page 109: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 109

Proces Drempel Aanbevolen Grenswaarde t.o.v. richtlijn

Flexo en helio > 25 t/j VOS Keuze uit:

a) Red.schema: totale emissie max.

25% van referentie

b) Schouw: 100 mgC/Nm³ & diffuus:

20% van input

Conform

Helio met

emissiereductie

goeddeels door

naverbranding*

> 150 t/j VOS Totale emissie maximaal 10 % van de

referentie-emissie**

Ca 50% lager

Heatset < 15 t/j VOS Geen Conform

15 - 25 t/j

VOS

Schouw: 100 mgC/Nm³ & diffuus:

30% van input

Conform

> 25 t/j VOS Schouw: 20 mgC/Nm³ & diffuus: 30%

van input

Conform

Vellenoffset Geen Geen Conform

Vellenzeefdruk Geen Geen Conform

Rotatiezeefdruk

(karton of textiel)

< 30 t/j Geen Conform

> 30 t/j VOS Keuze uit:

a) Red.schema: totale emissie max.

25% van referentie

b) Schouw: 100 mgC/Nm³ & diffuus:

20% van input

Conform

Rotatiezeefdruk

(ander substraat)

< 15 t/j VOS Geen Conform

15 - 25 t/j

VOS

Cf. Solventrichtlijn keuze uit:

a) Red.schema: totale emissie max.

30% van referentie

b) Schouw: 100 mgC/Nm³ & diffuus:

25% van input

Conform

Page 110: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 110

Proces Drempel Aanbevolen Grenswaarde t.o.v. richtlijn

> 25 t/j VOS Cf. Solventrichtlijn keuze uit:

a) Red.schema: totale emissie max.

25% van referentie

b) Schouw: 100 mgC/Nm³ & diffuus:

20% van input

Conform

* Met de toevoeging ‘emissiereductie goeddeels door naverbranding’ wordt beoogd dat deze

grenswaarde niet van toepassing is op bedrijven die aan de richtlijn wensen te voldoen door

substitutie of door een combinatie van een substantieel deel substitutie en naverbranding op

een beperkt deel van de productie. Op deze bedrijven is het reductieschema van de richtlijn

ongewijzigd van toepassing.

** Het moet mogelijk zijn om op deze grenswaarde in individuele gevallen uitzonderingen te

maken, net zoals het in de oplosmiddelrichtlijn mogelijk is om uitzonderingen te maken m.b.t.

de diffuse emissiegrenswaarde.

6.3 Vellenzeefdruk

Het overgrote deel van de vellenzeefdrukkerijen zijn zo klein en hebben een zo geringe

emissie, dat toepassing van nageschakelde technieken tot buitensporig hoge kosten zou

leiden.

Er bestaan echter wel substitutiemogelijkheden. Overwogen is om voor bepaalde soorten

drukwerk substitutie voor te schrijven (middelvoorwaarde) of om een grenswaarde te

ontwikkelen die de bedrijven tot een zekere mate van substitutie zou dwingen. Bijvoorbeeld

een maximale emissie die in grootte zou afhangen van de hoeveelheid gebruikte vaste stof,

ongeveer zoals in het reductieschema voor de rotatiezeefdruk. Hier is echter ook van af

gezien.

Oplosmiddelhoudende inkten kunnen inderdaad soms vervangen worden door UV drogende

of soms zelfs waterige inkten. De toepasbaarheid van de substituten hangt echter af van veel

verschillende factoren. Deze worden hoofdzakelijk bepaald door de aard van het te bedrukken

materiaal (papier, karton, textiel, veel verschillende kunststoffen, glas, etc.), de ethetische

kwaliteitseisen die aan de bedrukking worden gesteld (glans, fijnheid van raster e.d.) en de

toepassing van het vervaardigde product (bijvoorbeeld blootstelling aan zonlicht UV, regen,

hoge en lage temperaturen etc.). Het is derhalve niet mogelijk om een eenvoudige

middelvoorwaarde (bijvoorbeeld: drukken op karton alleen met waterige inkt) te ontwikkelen.

In zeer gespecialiseerde zeefdrukkerijen, die zich richten op een zéér beperkt aantal

verschillende producten, kan soms verregaande substitutie lukken. Voorbeelden van zeer

gespecialiseerde zeefdrukkerijen zijn vlaggenfabrieken en bedrijven waar wegwijzers worden

vervaardigd. (Hiermee is niet gesteld dat juist dáár substitutie mogelijk zou zijn). De meeste

zeefdrukkerijen vervaardigen echter veel verschillende producten; elke drukorder kan daar

technisch verschillen van de vorige. Alhoewel de meeste zeefdrukkerijen echte allesdrukkers

zijn, verschilt toch de samenstelling van de orderpakketten teveel om een redelijk, op alle

bedrijven van toepassing zijnd, substitutiepercentage vast te stellen.

Page 111: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 111

Daarenboven is zowel de emissie per bedrijf als de totale emissie uit de zeefdruk zeer gering

in verhouding tot die uit andere delen van de Grafische sector. Besloten is dan ook om in het

kader van dit onderzoek af te zien van het ontwikkelen van een grenswaarde voor de

vellenzeefdruk.

6.4 Vellenoffset

Achterlopers

In de vellenoffset is een reductie van de emissies mogelijk door verlaging van het IPA

gebruik en door vermindering van de verdamping van wasmiddelen. In veel bedrijven wordt

dit al toegepast, maar in andere is ongetwijfeld nog een emissiereductie te bereiken.

Gezocht is naar een emissiegrenswaarde die de ‘achterlopers’ onder de 30 à 40 grootste

Vlaamse vellenoffset-bedrijven, ertoe zou kunnen brengen hun IPA gebruik en verdamping

uit wasmiddelen structureel te verlagen. Deze groep grootste bedrijven veroorzaakt

gezamenlijk ruim 80% van de emissie in dit deel van de sector. De verwachting zou zijn dat

bij ca een derde van het aantal bedrijven nog aanzienlijke emissiebeperkingen zijn te behalen.

De zoektocht naar een passende emissiegrenswaarde heeft wèl geleid tot de overtuiging dat

het mogelijk is om zo’n grenswaarde te ontwikkelen, maar ook tot de conclusie dat daarvoor

meer gegevens en tijd nodig zijn dan thans voorhanden.

Trend in de sector

De te bereiken emissiebeperking is relatief klein en bovendien wordt wellicht deze

emissiebeperking, langzaam maar zeker, op den duur ook ‘automatisch’ bereikt. Er is binnen

de bedrijfstak immers een trend naar minder gebruik van IPA en minder verdamping uit

wasmiddelen. Nieuwe persen zijn bijna allemaal uitgerust met automatische wasinstallaties

die bovendien met traag verdampende wasmiddelen werken. Ook zijn veel nieuwe persen

uitgerust met vochtwerken die om minder IPA dan voorheen vragen. De kwaliteitsbeheersing

en de klimaatbeheersing in de bedrijven wordt beter en ook dat leidt tot minder IPA gebruik.

De trend wordt onder meer veroorzaakt door permanente druk op de sector om de

arbeidshygiënische omstandigheden en brandveiligheid te verbeteren en daartoe de

blootstelling van het personeel aan oplosmiddeldampen te verminderen. De fabrikanten van

zowel persen, vochtwatertoevoegingen als wasmiddelen ondervinden in veel landen druk van

afnemers en autoriteiten om te komen tot minder oplosmiddel emitterende machines en

producten. Het gebruik van IPA neemt om deze redenen af en de gemiddelde vluchtigheid

van de gebruikte wasmiddelen wordt kleiner.

Vooralsnog geen grenswaarde

Er zijn een aantal zaken die doen twijfelen aan het nut van de ontwikkeling van deze

grenswaarde:

• Relatief kleine emissiebeperking uitgedrukt in ton/jaar

• Grote nog benodigde inspanning om een grenswaarde te ontwikkelen

• Klein aantal bedrijven waarop de grenswaarde van toepassing zou zijn

Page 112: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 112

• Enkele jaren nodig om de eenmaal vastgestelde grenswaarde in te voeren

• In dit deel van de sector bestaat al een trend naar emissiebeperking,

• Met een sensibiliserings-programma kan wellicht het doorzetten van de ‘trend’

bespoedigd worden

Vooralsnog wordt om deze redenen afgezien van het volledig uitontwikkelen van de

grenswaarde. Wel worden onderstaand de ontwikkelingen tot dusverre vastgelegd:

Technisch

In de vellenoffset hangen de emissies niet alleen af van de reductie-inspanningen van het

bedrijf, maar evenzeer van zaken als de samenstelling van het orderpakket (oplage, aantal

kleuren, inktbezetting e.d.) en de samenstelling van het machinepark (leeftijd, merk, type

persen).

Drempel

Dit deel van de sector bestaat uit zo’n 400 bedrijven, waarvan 65% minder dan 10

werknemers heeft. Om het overgrote deel van de emissies te dekken is het niet nodig om de

grenswaarde op àlle bedrijven van toepassing te laten zijn. Om 80% van de emissie te dekken

is het nodig dat de grenswaarde op zo’n 30 à 40 bedrijven van toepassing is. Een

drempelwaarde is dan ook op z’n plaats.

Neemt men het inktgebruik als maatstaf dan ligt de gewenste grens bij ca 15 t/j.

Om echter zoveel mogelijk analoog aan de oplosmiddelrichtlijn te blijven is het verbruik (niet

de emissie) van VOS een betere parameter. Het VOS verbruik bestaat uit alle gebruikte IPA

en alle gebruikte wasmiddelen. Wasmiddelen met een vlampunt >100°C (HBS/VCA) kunnen

een zó lage dampspanning hebben dat ze niet als VOS worden aangemerkt. Inkten voor de

vellenoffset bevatten geen noemenswaardige hoeveelheden VOS.

Gemiddeld wordt iets meer VOS dan inkt verbruikt. Bij een drempelwaarde van 15 ton VOS,

gelijk aan die welke veel in de oplosmiddelrichtlijn wordt toegepast, wordt dan ook meer dan

80% van de emissie gedekt en vallen ook wat minder grote bedrijven onder de grenswaarde.

De aard van drukwerkpakket en machinepark in de kleinere bedrijven maakt het nodig om

twee verschillende grenswaarden te ontwikkelen: één voor bedrijven met een VOS verbruik

tussen de 15 en 25 t/j en één voor bedrijven met een VOS verbruik > 25 t/j.

Emissie

De emissie van een vellen-offsetdrukkerij bestaat uit:

• alle gebruikte IPA, plus

• alle gebruikte wasmiddelen (tenzij of HBS/VCA), minus

• alle oplosmiddel dat met het gevaarlijk afval wordt verwijderd.

Om flexibiliteit in het bedrijf te waarborgen horen er géén aparte grenswaarden voor IPA en

wasmiddelen te komen, maar één grenswaarde waaraan het totaal van de emissies wordt

getoetst. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat een bedrijf een goed gelukte emissiereductie in de

Page 113: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 113

IPA mag ruilen tegen een minder goed geslaagde poging de verdamping uit wasmiddelen te

verminderen.

Parameter

Het toegestane IPA en wasmiddelgebruik moet aan een bedrijfsparameter worden gerelateerd.

Het meest voor de hand lijkt het gebruik aan papier of inkt te liggen. Aan deze beide

grootheden kleven echter grote bezwaren.

Papier: In geval van papier zou de relevante grootheid het oppervlak zijn, vermenigvuldigd

met het aantal keren dat het papier door een pers gaat. Papiervoorraden worden echter

bijgehouden in tonnen en er is geen vaste relatie tussen het gewicht en het oppervlak van het

papier. Het m² gewicht van papier kan zeer uiteenlopen. Het aantal keren dat een vel een

druktoren passeert is uiteraard goeddeels bepalend voor de emissie. Dit kan echter variëren

van 1 maal, voor eenvoudig drukwerk eenzijdig één kleur tot 10 maal voor tweezijdig

vierkleuren mèt steunkleur. Hier komt nog bij dat, vooral bij de wat kleinere bedrijven, er

lang niet altijd op het maximale persformaat wordt gedrukt, terwijl de emissie wel naar rato

van dat maximale persformaat optreedt.

Inkt: Het inktgebruik pèr m² papier varieert sterk met de aard van het drukwerk.

Handelsdrukwerk (briefhoofden, facturen, visitekaartjes) kent een zeer minimale inktbezetting

van slechts enkele procenten, terwijl reclamemateriaal meer dan 100% inktbezetting kan

hebben. De aard van het productiepakket in het bedrijf beïnvloedt derhalve het inktgebruik

zéér. Een drukker gespecialiseerd in reclamemateriaal en tijdschriften gebruikt bij hetzelfde

productievolume véél meer inkt dan een bedrijf dat boeken, prijslijsten en briefhoofden drukt.

Analyse van de voor dit project verzamelde enquêtegegevens laat zien dat de emissie per kg

inkt meestal drastisch toeneemt naarmate het bedrijf gemiddeld kleiner wordt. De aard van het

drukwerk in kleine bedrijven vraagt nu eenmaal minder inkt per m² papier dan dat in de

meeste grote.

Grootte van het machinepark, ‘capaciteit’: Het gebruik van IPA en wasmiddel bij draaiende

persen zal ongeveer evenredig zijn aan het persformaat. Telt men het persformaat van alle

druktorens bij elkaar, dan heeft men een maat voor de grootte van het machine park.

Vermenigvuldigt men dit getal met het aantal ploegen waarin de machine draait, dan heeft

men een maat voor de productiecapaciteit. Nadeel van deze grootheid is,dat hij geen rekening

houdt met het feit dat de gemiddelde ordergrootte zeer van bedrijf tot bedrijf kan verschillen.

Om hieraan tegemoet te komen is ook een maat voor het aantal malen instellen nodig.

Aantal m² offsetplaat: Elke keer als een pers opnieuw wordt ingericht worden alle torens

voorzien van een nieuwe offsetplaat. Deze plaat heeft hetzelfde oppervlak als het maximale

drukformaat. Aan de verhouding tussen het aantal platen en de grootte van het machinepark

kan het aantal verschillende orders worden berekend.

Het ligt in de lijn van de verwachting dat met een combinatie van de grootheden ‘capaciteit’

en ‘aantal m² offsetplaat’ een geschikte parameter kan worden gevonden. Hoe deze twee

grootheden gecombineerd moeten worden dient nader onderzocht te worden. Te denken ware

aan een maximale emissie die gelijk is aan: factor ‘a’ maal de capaciteit plus factor ‘b’ maal

het aantal m² aan offsetplaten.

Page 114: 'Evaluatie van het reductiepotentieel voor VOS emissies en ...ec.europa.eu/environment/archives/air/stationary/... · en de problematiek van de implementatie van de Europese richtlijn

EINDRAPPORT

Deelrapport 3: Emissiebeperkende Maatregelen

© ’02 Sitmæ Consultancy bv/VITO/Aminal

Pag. 114

Bij het onderzoek naar de grootte van de factoren ‘a’ en ‘b’ dient nagegaan te worden of

wellicht er voor papier en karton verschillende cijfers moeten gelden.

Oplosmiddelbalans

Van de bedrijven zou verwacht worden dat ze jaarlijks door middel van een eenvoudige

oplosmiddelbalans aan kunnen tonen met hun VOS-verbruik onder de drempelwaarde te

blijven. Hiertoe moet bijgehouden worden: gebruikte hoeveelheden IPA en wasmiddel,

oplosmiddel in gevaarlijk afval en m² offsetplaat.

Uitzonderingen

Welke parameters en welke factoren ook gekozen worden, er zullen altijd bedrijven zijn die

ondanks alle gewenste inspanningen, volkomen terecht, tòch méér emitteren dan volgens de

grenswaarde is toegestaan. Hiertoe dient een uitzonderingsregel te worden opgenomen. Deze

kan opgesteld worden analoog aan het overeenkomstige artikel in de oplosmiddelrichtlijn.

Voor Aminal/VITO

November 2002

Sitmæ Consultancy BV

Paul W.Verspoor MBA