FRANZ KAFKA ALS LEIDRAAD -...
Transcript of FRANZ KAFKA ALS LEIDRAAD -...
Universiteit Gent Academiejaar 2010-2011
FRANZ KAFKA ALS LEIDRAAD EEN ONDERZOEK NAAR DE RECEPTIE EN INVLOED
VAN FRANZ KAFKA OP DE POËTICA EN LEESMETHODE VAN WILLY ROGGEMAN
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de
Vergelijkende Moderne Letterkunde Promotor: Prof. dr. J. Pieters door Tim Van Rumst
- 2 -
WOORD VOORAF
Aan het einde van mijn lange rit wil ik allereerst mijn promotor Jürgen Pieters bedanken om
mij bij te staan met raad en daad. Bij elke hindernis kon ik op hem rekenen om een stap
verder te zetten naar mijn einddoel. Hij was dit jaar ook mijn stagebegeleider in het Willy
Roggeman-archief, waardoor ik de kans kreeg om inzicht te verwerven in een unieke
samenstelling van teksten. Naast mijn promotor wil ik mijn vrienden Matthias en Siegfried
bedanken, die vier jaar klaar stonden voor al mijn problemen en ook nu weer bereid waren om
mijn masterproef met een kritisch oog onder de loep te nemen.
Een studie van vier jaar is een belangrijk deel van je leven: het vormt je als mens en de
mensen rondom jou leven met je mee. Het lijkt me dan ook meer dan normaal dat ik mijn
ouders wil bedanken voor hun steun en vooral voor hun geduld doorheen deze periode.
Gelukkig kon ik ook rekenen op mijn zus, die er altijd was voor mij tijdens de
examenperiodes om mij een extra duwtje in de rug te geven.
- 3 -
Kafkaïaanse schuld: de artiest redt zichzelf in de expressie.
Of de expressie als resultaat ooit iemand anders vermag te redden, blijft hypothetisch.
Maar zelfs indien het feitelijk gebeurt, pleit het nooit voor de artiest
die zich reeds lang met een pilatusgebaar teruggetrokken heeft om de
expressie haar autonomie te verlenen. Het getuigt van tartufferie zich a posteriori
het ethisch succes door het resultaat heen te willen toe-
eigenen, als genetisch alles reeds zo ondoorzichtig is wat betreft het aandeel
van het artiestensubject. Waar de ethiek reeds vanaf het begin aanwezig is,
kan niet eens over artisticiteit gesproken worden, het is missiewerk, evangelisatie of
detailverkoop van ideologietjes.
(Roggeman, Scratch Volume 2 (Memoires), 1972-1974)
- 4 -
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE 4
°. INLEIDING 5
1. WILLY ROGGEMAN: LEVEN EN ŒUVRE 7 1.1 Biografie 7 1.2 Boekpublicaties 10 1.3 Willy Roggeman-Archief en Bibliotheek 10 1.3.1 Het Willy Roggeman-archief 10 1.3.2 De bibliotheek van Willy Roggeman 11 1.3.3 Duitstalige literatuur in archief & bibliotheek 12 1.3.4 Inventarisering en onderzoek 17 1.4 Duitse literatuur in Roggemans leven: achtergrond 18 1.4.1 Poëticaal beginsel 18 1.4.2 De invloed van Herman Uyttersprot 22
2. FRANZ KAFKA’S RECEPTIE 26 2.1 Biografieën over Franz Kafka 26 2.2 De psychoanalytische theorie toegepast op Kafka’s leven 33 2.2.1 Definitie 33 2.2.2 De analyse van Hiddema 34 2.3 Max Brod als problematische figuur 42 2.3.1 De vriendschap tussen Kafka en Brod 42 2.3.2 De uitgaven van Brod 43 2.4 De kritische uitgave en de facsimile’s 51 2.5 Kafka en mythevorming 54
3. FRANZ KAFKA’S PROZA & DAS SCHLOSS 56 3.1 Poëtica 56 3.2 De roman 58 3.3 Psychologische nuancering 60 3.4 Kafka’s roman ‘Das Schloss’ 61 3.4.1 Ontstaanscontext 62 3.4.2 Roggemans leesmethode toegepast op Das Schloss 64
4. BESLUIT 68
5. BIBLIOGRAFIE 72
6. BIJLAGEN 74 6.1 Bijlage 1: Roggemans boekpublicaties 74 6.2 Bijlage 2: Roggemans œuvre 75 6.3 Bijlage 3: Leidraad Duitse literatuur in archief en bibliotheek 77 6.3.1 Bibliotheek 77 6.3.2 Archief 92
- 5 -
°. INLEIDING
In het academiejaar 2010-2011 heb ik in het kader van de Master Vergelijkende Moderne
Letterkunde aan de Universiteit Gent een stage gedaan over het Willy Roggeman-Archief
(Hs.III.131) in de Centrale Bibliotheek. Mijn opdracht omvatte twee onderdelen: de inventaris
vervolledigen en een leidraad opstellen over alle aanwezige werken over Duitse literatuur. Het
eerste deel van deze masterproef gaat dieper in op de resultaten van de stage en vat kort
samen welke trends in het archief en de bibliotheek terug te vinden waren. Met de hulp van de
handleiding heb ik gekozen om het essayistische werk van Roggeman over Franz Kafka als
vertrekpunt te kiezen voor mijn verhandeling. Daarom wil ik in het eerste deel van mijn
masterproef ook onderzoeken waarom Roggeman zoveel aandacht heeft geschonken aan
Duitstalige schrijvers. Hiermee onlosmakelijk verbonden is de invloed van Prof. dr. Herman
Uyttersprot, professor Duitse letterkunde aan Universiteit Gent die het leven en de blik op
literatuur van Roggeman immens verbonden. In het archief vond ik heel wat biografische
gegevens terug die de invloed van Uyttersprot op Roggeman aangeven. Het eerste deel van de
masterproef geldt als een introductie voor de rest van mijn onderzoek.
Ik heb een tweedelig doel vooropgesteld om de invloed van Franz Kafka op Willy Roggeman
te onderzoeken. Ten eerste wil ik kijken naar de manier waarop Roggeman omgaat met de
receptie van Kafka’s werk, en hoe hij uit zijn eigen notities ook zijn eigen standpunt opbouwt.
Het zwaartepunt van de masterproef ligt in deze eerste doelstelling en omvat het volledige
tweede hoofdstuk. Binnen dit hoofdstuk worden twee soorten secundaire werken
onderscheiden. Roggeman las nogal wat biografieën over Kafka om meer te weten te komen
over zijn achtergrond: Hartmut Binder en Ernst Pawel zijn twee namen die dikwijls naar
voren komen als het over dit onderwerp gaat, en mijn doel bestaat erin om hun biografieën te
contrasteren aan de hand van Roggemans notities. De psychoanalytische theorie wordt als
methode gebruikt om aanvullend materiaal te vinden in de literatuur in direct verband met het
leven van de schrijver. Dit is de tweede soort van secundaire werken die ik wil behandelen.
Omdat Roggeman de theorie niet altijd koppelde aan een casus, werk ik er zelf één uit. Frans
Hiddema’s boekje Kafka en zijn moeder is een typisch voorbeeld van een psychoanalytisch
onderzoek dat kan getoetst worden aan het archief. Het vervolg van het tweede hoofdstuk gaat
over de vriendschap van Franz Kafka met Max Brod en zal vooral ingaan op de uitgaven die
hij verzorgde van Kafka’s romans Der Prozess, Der Verschollene en Das Schloss. Het tweede
- 6 -
hoofdstuk wordt afgesloten met een korte blik op de kritische uitgave van de romans, die tot
stand kwam tijdens de jaren ’80. Daarna volgt een korte conclusie die verduidelijkt waarom al
deze besprekingen gemeenschappelijke punten hebben.
De tweede doelstelling gaat dieper in op Kafka’s proza en zal het volledige derde hoofdstuk
omvatten. Ik wil onderzoeken hoe Roggeman Kafka’s poëtica toetst aan zijn eigen
literatuuropvatting. In het archief vond ik notities terug over Das Schloss, één van Kafka’s
romans die een diepe indruk heeft nagelaten op Roggeman. Net als in het tweede hoofdstuk –
waar ik Hiddema als casus gebruik – wil ik deze casus gebruiken om kort een aantal
personages uit dit boek te bespreken die poëticaal dicht aanleunen bij de theorie die
Roggeman ons aanreikt.
In dit onderzoek zijn twee centrale pijlers vooropgesteld, maar omdat Roggemans corpus
uitgebreid is, bestaat de grootste uitdaging erin om de juiste teksten in het archief uit te kiezen
om te bespreken. Omdat er maar één Duitstalige auteur behandeld wordt, wil dit zeggen dat
het beeld over de receptie en invloed die Roggeman gedurende zijn leven als rode draad heeft
gehanteerd, verre van compleet is. Nochtans mag dit geen hindernis zijn binnen het
onderzoek, aangezien Roggemans methode aparte topics stuk voor stuk isoleert en er steeds
een samenhang tussen die onderdelen is. Dat maakt deze masterproef zo interessant: niet
enkel is het de eerste keer dat vele van deze teksten gebruikt worden, er worden over
verschillende essayistische bundels heen verbanden gelegd. Meer specifiek gaat het om
Scratch (1969-1976), Practicum (1983-1986) en Fermate (1991-1998). Het zijn de
ongepubliceerde notities van een schrijver die gedurende zijn hele leven heeft nagedacht over
zijn positie binnen de traditie. Nu het archief zich in Gent bevindt, hoop ik met deze
masterproef de interesse hiervoor te vergroten en een deel van het ongepubliceerde werk te
ontsluiten.
- 7 -
1. WILLY ROGGEMAN : LEVEN EN ŒUVRE
1.1 Biografie1
In Willy Roggeman. Een monument te harer ere (1979) van Georges Wildemeersch staat in
één van de eerste paragrafen een goede introductie tot het leven en werk van deze hybride
schrijver:
[…] Wanneer de auteur zich in 1953 aan het schrijven zet, [ontplooit] hij zijn activiteiten meteen op diverse terreinen. Roman, poëzie en essay ontstaan blijkbaar vanuit eenzelfde creatieve drang.2
In deze ene zin zit de essentie van het leven en werk van deze duizendpoot. Dat blijkt reeds in
zijn kindertijd. Willy (-Karel) Roggeman werd geboren op 9 juni 1934 in Ninove. Tussen
1939 en 1948 gaat hij naar school aan de Rijksmiddelbare Jongensschool, ook in Ninove. Hij
volgt Grieks-Latijn-Wiskunde en zal het hoger middelbaar onderwijs afronden tussen 1948 en
1951 in Aalst, aan het Koninklijk Atheneum. Reeds in zijn jonge jaren bevinden zijn
interesses zich binnen diverse domeinen. Zo zal hij zich ook op de muziek storten en de
sopraansaxofoon leren bespelen. Zijn creativiteit kent geen grenzen en in zijn laatste jaren aan
de humaniora begint hij voor zichzelf ook musicals te maken en filmscenario’s te schrijven.3
Dat Roggeman na zijn middelbare studies dan ook beslist om Germaanse Filologie te gaan
studeren aan de Rijksuniversiteit te Gent, is een volgende logische stap. Het is in die periode
dat hij les krijgt van Prof. Dr. Herman Uyttersprot, die hem helemaal in de ban brengt van
Duitstalige schrijvers en literatuur. Na zijn studiejaren in Gent zullen de twee contact blijven
houden met elkaar. Over deze periode zegt Wildemeersch het volgende:
Willy Roggeman [zet] zich aan het schrijven van de roman Blues voor glazen blazers, van enkele verzen uit de bundel Nardis en van een eerste versie van de Werfelstudie die naderhand opgenomen wordt in de essaybundel De ringen van de kinkhoorn.4
De Werfelstudie waarvan hier sprake is, is in feite zijn thesis. Het wordt nu wel snel duidelijk
dat Roggeman niet direct kiest om zich te profileren binnen één literair genre. Deze eerste
1 Om deze biografie samen te stellen werd gebruik gemaakt van Een monument te harer ere van Georges Wildemeersch en van de gegevens die Willy Roggeman zelf ter beschikking heeft gesteld en die terug te vinden zijn op <http://www.nederlandseliteratuur.ugent.be/WillyRoggeman>. 2 Georges Wildemeersch, Een monument te harer ere, Brussel/Amsterdam, 1979, p. 6. 3 Willy Roggeman, Biografie, 09/06/2010. <http://www.nederlandseliteratuur.ugent.be/roggeman/bio> (06/04/2011) 4 Wildemeersch, Een monument, p. 5.
- 8 -
creatieve ondernemingen zullen echter allen meer dan een decennium later gepubliceerd
worden en dit in een andere volgorde. De allereerste die zijn oog laat vallen op de poëzie van
Roggeman is Louis-Paul Boon, die de cyclus ‘Nuages’ per toeval leest in het tijdschrift van
het Koninklijk Atheneum Aalst. Reeds in 1954 volgt daarop een uitnodiging om mee te
werken aan het tijdschrift Tijd en Mens. Erg lang zal hij dit echter niet volhouden.
Van 1955 tot 1986 is Roggeman leraar in het secundair en hoger onderwijs. Ook hier valt het
op dat hij van alle markten thuis is, want hij geeft algemene vakken aan het hoger niet-
universitair rijksonderwijs (Technisch Ingenieur) alvorens voor korte tijd een assistent te
worden aan de Hogescholen voor Industrieel Ingenieur in zowel Gent als Brugge. Aan het
einde van de jaren ‘70 zal hij de hogeschool de rug toekeren en opteren voor een functie als
leraar aan het Hoger Rijksinstituut voor Handel en Administratie (Aalst). In 1977 wordt hij
daarbovenop Doctor in de Letteren en Wijsbegeerte met een scriptie over het gedicht
‘Tweespraak in de herfst’ van Maurice Gilliams. Zijn promotor is niemand minder dan Paul
De Wispelaere. Gedurende heel deze periode blijft Roggeman actief meewerken aan
verschillende tijdschriften. Zo zal hij elf jaar medewerker zijn van de kunstpagina Vooruit en
is hij redacteur bij Gard Sivik. In 1964 is hij de medeoprichter van het tijdschrift Komma.
Naast al deze literaire bedrijvigheid was Roggeman ook bezig met zijn eigen œuvre op te
bouwen:
Vanaf 1969 was Willy Roggeman zich bewust van het feit dat zijn boekpublicaties naar een gesloten opus toe ontwikkelden, dat hij binnen een bepaalde fase van zijn bestaan diende te voltooien als constructieve/constructivistische methode van artisticiteit. Aldus ontstond het Opus Finitum van 30 werken dat in 1976 werd voltooid.5
Dit Opus Finitum was 23 jaar in de maak en het is het perfecte voorbeeld van de extreem
doorgedreven structuurwerking in Roggemans gehele schrijverscarrière. Tot de dag van
vandaag heeft Roggeman nog drie volledige cycli tot stand gebracht. Tussen 1977 en 2002
komt de 30-delige cyclus Usque ad finem tot stand, tussen 2003 en 2008 de 20-delige cyclus
Post Opera Supplementa en tussen 2008 en 2009 de 10-delige cyclus Annex Documenta.
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat hij tussen 1986 en 1991 de pen links laat liggen. In
hetzelfde jaar dat hij beslist om niks meer te schrijven, stopt hij ook met zijn werk in het
onderwijs. Roggeman sukkelt met zijn gezondheid en was in 1978 reeds geopereerd aan zijn
hart. De hartafwijking die hem sinds die periode parten speelt, zorgt ervoor dat hij in 1989
5 Wildemeersch, Een monument, p. 3.
- 9 -
verplicht op pensioen moet gaan. Het is niet het einde van de lijdensweg: in 2001 volgen er
twee nieuwe operaties, maar Roggeman blijft in die periode wel literatuur produceren.6
De overgang van Roggemans literaire activiteiten naar zijn passie voor jazzmuziek kunnen we
maken met Blues voor glazen blazers. Dit is zijn vroegste prozawerk en kan doorgaan als de
allereerste jazzroman7. Roggeman wordt heel actief in dit milieu en is aan het begin van de
jaren ’60 jazzrecensent bij de Nederlandse krant De Haagse Post en jazzkroniekschrijver voor
het Nederlandse blad Kunst van Nu. In 1966 zal hij overstappen naar het weekblad De Bond
en hij gaat ook bijdragen leveren in het culturele weekblad Kunst & Cultuur. Van 1970 tot
1974 komt hier presentatiewerk bij voor de jazzsectie van BRT1 en BRT3. De titel van het
programma was The Jazz Cats’ Monday Night. In zijn persoonlijk archief8 zitten ook heel wat
voorbereidingen, dus hij was ook programmator in die periode. Niet enkel in het proza zijn er
sporen terug te vinden van de jazz, ook een aantal van zijn essays tonen de begeestering voor
dit fenomeen: laten we maar denken aan De adem van de jazz (1961), Jazzologie (1965) en
Free en andere jazz-essays (1968). Één van de artiesten die een diepe indruk naliet op
Roggeman was de jazzsaxofonist John Coltrane die hij in 1961 als enige mocht interviewen in
Amsterdam9. De invloed was verregaand en Wildemeersch heeft het volgende hierover te
zeggen: “Geïntrigeerd door het – paradoxale – streng vormbewuste freewerk van Coltrane
ging [Roggeman] vanaf 1967 zelf de freegroep Willy Roggeman Jazz Lab leiden”10. Naast
Roggeman zaten ook Willy De Bisschop, Paul Van Den Heylen en Firmin Timmermans in de
groep, maar de bezetting durfde al eens te wisselen. Tijdens de jaren ’70 en begin jaren ’80
waren er optredens op festivals en op televisie. Roggeman trad ook wel solo op, zo ondermeer
in Vooruit op het Free Jazz Festival (1977). Hij improviseerde er op de composities
Katharobie en Orange. Beiden waren opgenomen in De Zonnevlecht: deze bundel is “een
synthese van lyriek, dans en muziek”11.
Laat dit laatste nog een voorbeeld zijn van de veelzijdigheid van deze man, die dikwijls “als
‘moeilijk’ wordt geklasseerd”12. Wildemeersch omschrijft Roggeman in het slot van zijn
portret als een intellectueel en de reden waarom hij al eens opzij wordt geschoven “hangt o.a. 6 Willy Roggeman, Biografie, 09/06/2010. 7 Willy Roggeman Jazz Lab, 09/06/2010. <http://www.nederlandseliteratuur.ugent.be/roggeman/jazz> (30/03/2011) 8 De titel hiervan is Yours Swingcerely (Opus Finitum 21). 9 Willy Roggeman Jazz Lab, 09/06/2010. 10 Wildemeersch, Een monument, p. 11. 11 Willy Roggeman Jazz Lab, 09/06/2010. 12 Wildemeersch, Een monument, achterflap.
- 10 -
samen met [zijn] weigering ook maar enige concessie te doen aan de lezer”13. Dit zou als een
uitdaging moeten worden aanvaard en een stimulans moeten zijn om dit rijke werk te
ontsluiten. Waar de uitdaging voor de lezer terug te vinden is en wat de originaliteit van Willy
Roggeman inhoudt, wordt op gepaste wijze uitgelegd in Willy Roggeman. Een monument te
harer ere:
[…] Met Willy Roggeman [heeft] een nieuw type auteur zijn intrede gedaan in de Nederlandse literatuur, het type namelijk van de doorgaans academisch gevormde, intellectuele, sterk internationaal georiënteerde, theoretisch onderlegde vakman.14
1.2 Boekpublicaties
De eerste stap om de weg te vinden in het uitgebreide werk van Roggeman zou er als volgt uit
kunnen zien:
[…] Het gelijktijdig concipiëren en schrijven van verschillende werken is er verantwoordelijk voor dat de lezer die enig inzicht wil verwerven in deze reusachtige chronologische puzzel zich genoodzaakt ziet het gehele oeuvre te reconstrueren.15
Er werden dan ook een tweetal bijlagen opgenomen die een duidelijke schets moeten geven
van Roggemans bibliografie. Het eerste overzicht dat als bijlage terug te vinden is, beperkt
zich tot de boekpublicaties. De tweede bijlage zal het gehele oeuvre omvatten, waarin zich
ook de niet-gepubliceerde werken bevinden. (cf. infra) Zie hiervoor ‘Bijlage 1’ en ‘Bijlage 2’.
1.3 Willy Roggeman-Archief en Bibliotheek
1.3.1 Het Willy Roggeman-Archief
Het œuvre van Willy Roggeman omvat heel wat meer dan zijn publicaties. In de Centrale
Bibliotheek van de Universiteit Gent bevindt zich het geschonken archief van de schrijver, dat
bewaard en gearchiveerd wordt onder leiding van Prof. Dr. Jürgen Pieters. Dit archief zal zich
met de jaren nog uitbreiden en werd in 2010 voor de eerste keer herzien. Het grootste deel van
het archief bestaat uit materiaal met betrekking tot de eerste drie cycli waar Roggeman
gedurende zijn leven aan heeft gewerkt: Opus Finitum (1953-1976), Usque ad finem (1977-
2002) en Post Opera Supplementa (2003-2008). Deze drie onderdelen zijn afgerond en 13 G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse (red.), De Nederlandse en Vlaamse auteurs. Van middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs, Weesp, 1985, p. 491. 14 Wildemeersch, Een monument, p. 28. 15 Wildemeersch, Een monument, p. 5.
- 11 -
Roggeman werkte in 2008 en 2009 aan zijn vierde cyclus, onder de titel Annex Documenta.
De teksten hiervan zijn nog niet opgenomen in het archief.
De eerste herziening in 2010 – die deel uitmaakte van mijn stage in het kader van de opleiding
Vergelijkende Moderne Letterkunde – zorgde voor een uitbreiding van het archief met
documenten uit Post Opera Supplementa: er werden handschriften en typoscripten van de
roman Betoverende Katastrofe (2006-2008) toegevoegd, en ook het handschrift en typoscript
van de gedichten en kleine essays uit Styx (2007) en van de gedichtenbundel Bataclan.
Terminale notities. (2007) zijn nu terug te vinden in dit rijke archief. De aanvulling van dit
archief was echter geen chronologische daad: bij het nieuw afgeleverde materiaal bevonden
zich ook twee drukproeven van het reeds oudere essaywerk Glazuur op niets (1981) en alle
basisteksten van Roggemans doctoraat16. Ter afronding zijn er nu ook een aantal dozen
opgenomen met het tekstbestand van De Gedichten 1953-2002 (2004). Alvorens dit
verzamelde werk van Roggemans gedichten gepubliceerd werd, heeft de schrijver meerdere
aanpassingen aangebracht. Al deze versies zitten nu in aparte dozen, samen met de
drukproeven.
In ‘Bijlage 2’ zit een overzicht van het gehele œuvre, met aanvulling van de 10 delen Annex
Documenta.
1.3.2 De bibliotheek van Willy Roggeman
Samen met het archief schonk Roggeman ook een groot deel van zijn eigen bibliotheek aan de
Universiteit Gent. Zijn belezenheid blijkt uit de verscheidenheid van het werk dat hier terug te
vinden is. Op literair vlak zien we een diepe interesse in Nederlandstalige (Multatuli, Van de
Woestijne, Van Ostaijen, Gilliams, Bordewijk, Du Perron, Lucebert, Claus, De Wispelaere,
Hertmans, Vestdijk, Beurskens) Franstalige (Barthes, Flaubert, Proust), Duitstalige (Goethe,
Heine, Hofmannsthal, Werfel, Kafka, Musil, Benn, Rilke, Trakl, Thomas Mann, Brecht,
Carossa, Carl Einstein) en Engelstalige (Shakespaere, T.S. Eliot, Beckett) schrijvers. Op
filosofisch gebied zien we een grote aanwezigheid van werken van en over Nietzsche en
Adorno, maar ook de Chinese filosofie neemt hier een prominente plaats in. Een derde
categorie aan boeken die hier het vermelden waard zijn, richt zich op de kennis die Roggeman
16 Roggeman heeft een onderzoek gedaan in 1977 over het gedicht ‘Tweespraak in de herfst’ van Maurice Gilliams. (cf. supra)
- 12 -
bezit over jazzmuziek. De vierde en laatste belangrijke constante in deze bibliotheek zijn de
vele boeken over taalkunde en taalwetenschap.
Door de grote verscheidenheid aan werken en disciplines, is onderzoek op deze bibliotheek
nuttig als gewerkt kan worden volgens welbepaalde categorieën. De onderzoeksvraag van
mijn stage heeft zich dan ook specifiek gericht op de aanwezigheid van Duitstalige literatuur
in archief en bibliotheek. Het doel van de stage was ten eerste om te inventariseren wat er
terug te vinden was van alle Duitstalige auteurs in het archief en de bibliotheek, en ten tweede
om te onderzoeken hoe beide aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Het resultaat van deze
stage was een beschrijving, onder de titel: ‘Willy Roggeman – leidraad Duitse literatuur in
archief & bibliotheek’17. Deze leidraad ontsluit een gedeelte van het archief en toont precies
aan in welke gedeeltes van het archief Roggeman essaywerk heeft aangebracht over zijn
Duitstalige voorbeelden.
1.3.3 Duitstalige literatuur in archief & bibliotheek
Na de herziening van het archief bleek duidelijk dat door de omvang (58 dozen) en door de
complexe ordening een goeie beschrijving van Duitstalige literatuur noodzakelijk was. De
eerste doos van het archief zit barstensvol met schriftjes en vroege handschriften uit de
studieperiode van Roggeman. Tussen 1950 en 1955 heeft hij veelvuldig de lectuur
doorgenomen van de Oostenrijkse modernistische schrijver Franz Werfel (1890 – 1945), één
van de inspiratiebronnen die hem zal blijven achtervolgen ook na zijn periode aan de
Universiteit van Gent. Werfel was een expressionist die tijdens zijn eigen leven nogal wat
populariteit genoot en bekend werd door proza en theaterstukken. De notities van Roggeman
waren zonder twijfel een belangrijke leidraad in het tot stand komen van zijn eigen thesis, die
over Werfel ging. Één van de oudste boekjes in deze doos, zijn reflecties van Roggeman op
alle bekende werken: van Verdi. Roman der Oper (1924) en Die vierzig Tage des Musa Dagh
(1933-47) tot Der veruntreute Himmel (1939). Ook enkele novellen van Werfel werden
besproken. In vergelijking met de handschriften van zijn latere essaywerk hanteert Roggeman
in dit cahier een vrij proper schrift, maar over het algemeen gaat het hier om losse notities. In
deze eerste doos zit ook een vroeg manuscript van een essay over Hans Carossa.
17 Zie: Bijlage 3.
- 13 -
In de tweede en de derde doos konden er handschriften verzameld worden van essays uit
Lithopedia (1979). Het gaat om ‘Paul Scheerbart. Dichterische Hauptwerke’ en ‘Kafka: een
existentie in guerilla met de logica’. Deze twee teksten bevinden zich in een map met het
nummer 219. Deze nummering werd overgenomen uit Roggemans eigen bibliotheek in
Ninove. Samen met het doosnummer II geeft dit de signatuur II.219. Van de tweede tekst is er
ook een typoscript aanwezig. Twee andere essays uit Lithopedia bevonden zich in een andere
map in doos III met kaftnummer 220. Het gaat meer bepaald om ‘Rilke Revisited’ en
‘Literatuur over Trakl’. Van deze teksten zijn er geen typoscripten teruggevonden.
De belangrijkste studieobjecten voor dit onderzoek zijn terug te vinden in Roggemans
ongepubliceerd essaywerk, dat zich gevormd heeft in de vorm van dagboeken. Vanaf doos VI
t.e.m. doos IX zit Scratch: dit zijn gebundelde notities die tot stand zijn gekomen tussen 1969
en 1974. De eerste fase van het schrijfproces bestond uit notities waarin Roggeman korte en
langere notities maakte over alles wat hem bij was gebleven over bepaalde boeken, over
bepaalde jazzartiesten, maar ook over filosofie en er zijn zelfs een heleboel passages terug te
vinden waarin de schrijver hardnekkig ingaat op zijn eigen kwakkelende gezondheid. Een
kennismaking met Scratch toont direct aan hoe fragmentarisch Roggemans schrijfstijl is.
Kladhandschriften werden zorgvuldig overgepend in schriftjes die geordend werden in vier
categorieën: proza, memoires, essay en Jazz Synthetics. Na de kladhandschriften en de
nethandschriften zitten de getypte versies. Deze werden gebruikt om op zoek te gaan naar
potentiële essays voor het onderzoek. In ‘Scratch Volume III (Essays)’ konden verspreid
stukken tekst gevonden worden over vele van Roggemans favoriete schrijvers, zoals Gottfried
Benn, Franz Kafka, Johann Wolfgang von Goethe en Robert Musil. Daarnaast werden er in
‘Scratch Volume II (Memoires)’ twee autobiografische fragmenten teruggevonden over
Roggemans eerste kennismaking met Duitse literatuur en met Prof. Uyttersprot. De tweede
tekst gaat over Roggemans ervaringen met de schrijver Werfel.
Doos XI is de allerlaatste doos in het archief van het Opus Finitum. In deze doos zitten een
heleboel ongeordende manuscripten. Het schrift waarop de titel ‘Kalkvrouw. Visgraatman’
staat, bevat helemaal niet wat de titel op het eerste gezicht zou zeggen. Binnenin bevinden
zich namelijk notities over Musil en zijn bekendste werk Der Mann ohne Eigenschaften, en
ook over Joseph Roths Dreihundert Tage. Opvallend is ook dat ‘Grijslinnen Carnet 79’, een
deel uit Etcetera, zich in deze doos bevindt. Dit werk behoort al tot Usque ad finem en is een
samenraapsel van notities die niet tot een andere specifieke tekst behoren. Dit betekent echter
- 14 -
niet dat dit materiaal niet bruikbaar is voor verdere studie: Roggeman gebruikt namelijk
hetzelfde procedé als in Scratch of Fermate. Het gaat veelal om korte fragmenten of notities
die dikwijls gedateerd zijn en meestal weinig samenhang kennen tot elkaar. In het
‘Grijslinnen Carnet 79’ zitten aantekeningen over nogal wat uiteenlopende schrijvers, zoals
Benn, Kafka, en vooral een commentaar op een Trakl-vertaling van Beurskens. Omdat er van
Etcetera een aantal typoscripten aanwezig zijn in het archief, zitten er in de volgende dozen
(XIII en XIV) nog drie exemplaren van ‘Grijslinnen Carnet 79’. Het laatste essay dat in de
elfde doos niet mag worden vergeten, is het essay over Bebuquin oder die Dilettanten des
Wunders. Ein Roman (1912) van Carl Einstein, een Joods-Duitse schrijver.
Usque ad finem, de tweede Roggeman-cyclus, bevat een pak meer essays dan Opus Finitum.
De schrijver heeft dan ook een groot deel van zijn carrière gewerkt aan deze cyclus en zoals
hierboven reeds vermeld staat bevatten dozen XIII en XIV materiaal uit Etcetera. Uitvoerig
ingaan op elk onderdeel zou ons te ver brengen, maar het is duidelijk dat Roggeman ook
andere auteurs in zijn werk laat binnensijpelen. De rode draad wordt nog steeds gevormd door
Goethe, Benn en Kafka. Begin jaren ’80 besteedt hij veel aandacht aan Kafka’s roman Das
Schloss (1926) en is hij geboeid door de correspondentie van Benn met Friedrich Wilhelm
Oelze. In doos XV zitten nog meer losse teksten met verschillende topics uit die periode,
waaronder het kladhandschrift van ‘Carl Einstein. 3 essays. Inleiding en vertaling’18. Het
bijhorende typoscript van deze vertaling zit een beetje verder19.
Practicum, dat voor het grootste deel werd samengesteld tussen 1981 en 1986, gaat verder op
het werk dat Roggeman verrichtte met Scratch. De handschriften zijn duidelijk omlijnd, iets
wat Roggeman overigens dikwijls doet: hij kiest ervoor om de tekst af te ronden op exact
duizend bladzijden, maar bij het opstellen van het typoscript schrapt hij wel nog passages die
hij minder geslaagd vindt. In 2009 kwam er voor het eerst een editie uit van dit unieke pak
essays. In dit archief zijn er buiten kladhandschriften drie versies van het typoscript terug te
vinden. In Practicum gaat de schrijver zich – in vergelijking met Scratch – intensiever uitlaten
over de schrijver Kafka, en dan vooral over zijn drie bekende romans. Verspreid in deze
essaybundel behandelt hij niet enkel de inhoud van Das Schloss, maar krijgt de lezer ook een
ongezouten mening over Kafka’s vriend Max Brod en over de biografie die Hartmut Binder
op de markt bracht onder de titel Franz Kafka. Leben und Persönlichkeit. Een andere
18 Het kladhandschrift zit in de map met het nummer 180. 19 Het typoscript zit in de map met het nummer 182.
- 15 -
constante hier is de overgang die Roggeman maakt van Benn naar Rilke. Deze tweede dichter
begint hoe langer hoe meer de aandacht op te eisen in Roggemans lectuur, en Duineser
Elegien (1923) wordt dan ook één van de meest besproken werken in het essaywerk.
Als Roggeman na vijf jaar niks meer te schrijven de pen terug opneemt, komt er ook een
vervolg op Practicum. In Fermate – dat verpakt zit in maar liefst zes dozen20 – tast hij
opnieuw de grenzen van de essayistiek af en omdat eraan gewerkt is van 1991 tot en met
1998, is het werk dan ook opgedeeld in drie fases. In elk van deze drie delen besteedt
Roggeman aandacht aan het werk van Goethe en er komen ook een aantal Duitstalige
schrijvers terug die hierboven reeds aangehaald werden, met Rilke en Kafka als belangrijkste
rode draden. De essays in Fermate zijn beduidend langer dan de notities die uit de vroegere
essaybundels komen, en opnieuw komen er een aantal auteurs met hun werken op de
voorgrond waar voordien weinig over geschreven was: Novalis, Heine en Kleist duiken een
aantal keer op, vooral in Fermate 1 (1991-1992). Fermate 2 (1993-1994) en Fermate 3 (1995-
1998) bevatten minder reflecties en analyses van Duitstalig werk, maar zo zien we
bijvoorbeeld wel dat Roggeman in 1994 nogal wat tijd steekt in het werk van Ernst Jünger en
z’n bekende roman Auf den Marmorklippen (1939). Dit is overigens één van de weinige
primaire prozawerken die in de bibliotheek van Jünger terug te vinden is.
Na de essays van Fermate zit een heleboel materiaal uit Usque ad finem dat ongeordend is.
Hierbij hoort een essay: ‘Duineser Elegien – Notities bij een eigen-zinnige lectuur’. Dit gaat
uiteraard over het werk van Rilke en is hier opgenomen in typoscript-formaat. In doos XXXI
kon ook een drukproef van Postumiteiten. Ongepubliceerd werk van Willy Roggeman (1996)
worden teruggevonden. In dit werk werd het essay ‘Kafka und kein Einde’ uitgebracht en een
tweetal vertalingen van Roggeman: Totaliteit van Carl Einstein en Brief uit Kierling van
Kafka.
Het latere essaywerk uit Usque ad finem kunnen we opdelen in twee stukken: ten eerste
schreef Roggeman in 1999 Rapport in het 65e jaar, het jaar nadien kwam er dan het vervolg
met Rapport in het jaar nul. In het eerste van deze twee essaybundels maakt Roggeman
minder aantekeningen en opmerkingen bij zijn favoriete Duitstalige schrijvers, op
uitzondering van Goethe. Het jaar erna zien we dat hij zich veel intensiever op specifieke
teksten richt, van o.a. Kleist (Erdbeben in Chili) en Grass (Mein Jahrhundert).
20 Het gaat meer bepaald om de dozen XXV tot en met XXX.
- 16 -
Dit overzicht kan afgerond worden met een essayreeks uit Post Opera Supplementa. In 2005
en 2006 zette Roggeman zich aan het schrijven van Efemeriden. Spijtig genoeg beschikken
we hier enkel over de handschriften21, maar deze zijn beter leesbaar dan het gemiddelde
schrift in het archief. Deze teksten zijn interessant voor wie onderzoek wil doen over Carl
Einsteins Bebuquin of over bekendste drama’s van Goethe (Torquato Tasso).
Dit is in een notendop een overzicht van de belangrijkste archiefwerken waar Roggeman zijn
passie voor Duitstalige literatuur laat doorschijnen. Na alles samen te gieten in een overzicht,
kwam er ook een onderzoek in de bibliotheek. Dat Roggeman een belezen man is, blijkt uit de
diversiteit van het materiaal dat hier bij elkaar zit. Niet enkel werden er doorheen de jaren
primaire werken verzameld van zijn favoriete auteurs, maar ook een gamma aan secundaire
boeken en biografieën. Helemaal achteraan in de bibliotheek ten slotte bevinden er zich
verzamelde werken van zijn favoriete auteurs. Roggeman maakte er de gewoonte van om al
zijn gelezen boeken te signeren met de datum waarop hij het boek doorgenomen had. Soms
vermeldde hij ook hoeveel tijd hij genomen had voor zijn lectuur.
Een auteur die nu al een belangrijke plaats inneemt in de bibliotheek, is Rainer Maria Rilke
(1875 – 1926). Van deze Duitstalige dichter kan naast een uitgebreid verzameld werk
(Gesammelte Werke in neun Bänden) heel wat secundair werk teruggevonden worden, en dan
vooral over de Duineser Elegien. Als studieobject ziet het er naar uit dat Roggeman hier door
gefascineerd was22. Ook de briefwisseling van Rilke neemt een prominente plaats in in deze
collectie.
Omdat Franz Werfel één van de auteurs is waar Roggeman op jonge leeftijd al veel teksten
van had doorgenomen, zitten zijn primaire werken verspreid doorheen de bibliotheek. In
vergelijking met Rilke kon er van deze Oostenrijkse schrijver echter geen enkel secundair
werk worden teruggevonden en al helemaal geen verzameld werk. Dit staat dan weer in schril
contrast met Bertold Brecht, waarvan een enorm verzameld werk van werd opgenomen
bestaande uit 20 delen.
21 Van Efemeriden X-XII/05, geschreven in 2005, zit er een klad- en nethandschrift in het archief. Van Efemeriden I-II/06, geschreven in 2006, beschikken we over het nethandschrift. 22 Dit zijn de nummers van de secundaire werken over Duineser Elegien: 000350, 000557, 000576 en 001373.
- 17 -
Andere schrijvers die ook in Roggemans essays regelmatig terugkomen en waarvan in de
bibliotheek enorm veel boeken van zijn opgenomen, zijn Kafka, Benn, Goethe en Thomas
Mann. Over het algemeen is er bij al deze schrijvers een afwisseling tussen primair werk,
secundair werk en minstens één verzameld werk.
Alles wat tot nu toe door Willy Roggeman werd geschonken aan Universiteit Gent, is nog niet
representatief voor zijn gehele collectie. In de toekomst zal de bibliotheek nog aangevuld
worden met heel wat tekstmateriaal. Desalniettemin werd deze inventarisering afgerond met
een blik op de linken tussen archief en bibliotheek. In het overzicht van het archief werd bij
elk essay dat over een specifieke tekst gaat een verwijzing geplaatst naar de plaats waar deze
tekst zich bevindt in de bibliotheek. Uiteraard is er een trend waar te nemen hierbij. Er konden
heel wat essays die zich specifiek richten op één tekst gelinkt worden aan Franz Kafka: de
roman Das Schloss en besprekingen over de biografie van Hartmut Binder zijn onderwerpen
die dikwijls terugkomen. Daarnaast werden er ook nogal wat essays gekoppeld aan de
bibliotheek die gingen over Carl Einsteins roman Bebuquin en Rilkes Duineser Elegien. De
verscheidene linken zijn te raadplegen in ‘Bijlage 3’, en dit meer bepaald in het overzicht van
het archief.
1.3.4 Inventarisering en onderzoek
Zoals reeds werd vermeld, gaan er in de toekomst nog meer aanvullingen zijn op het archief
en de bibliotheek van Willy Roggeman. Er is dan ook nog heel wat onderzoek nodig om deze
schat aan teksten beter bestudeerbaar te maken en daarom zijn er goede inventariseringen
nodig. Dit onderzoek is daar maar een heel klein deeltje van en kan een aanzet zijn naar
verdere studie die betrekking heeft op andere Duitstalige schrijvers die een invloed hadden op
het leven en werk van Roggeman. Aan het begin van dit onderdeel stond een kort overzicht
van vier centrale pijlers waarrond de bibliotheek en het archief voor het grootste deel zijn
opgebouwd. Ook binnen die andere disciplines (filosofie, jazz en taalkunde) kan heel wat
interessant onderzoek worden verricht, vermits Roggeman op dezelfde specifieke manier die
thema’s in zijn essays behandelt. Er is duidelijk nog een lange weg af te leggen alvorens dit
immense archief met de bijhorende bibliotheek in al zijn rijkdom onderzocht is en hopelijk
kan dit in de volgende jaren een streefdoel zijn.
- 18 -
1.4 Duitse literatuur in Roggemans leven: achtergrond
1.4.1 Poëticaal beginsel
In Scratch Volume 2 (Memoires) is ‘Cahier C-1973 (M)’23 terug te vinden. In dit schriftje gaat
Roggeman dieper in op zijn studentenleven en zijn kennismaking met Prof. Uyttersprot.
Scratch bestaat uit vier delen: proza, memoires, essay en Jazz Synthetics. Het laatste onderdeel
behandelt – zoals de titel doet vermoeden – alleen thema’s over jazzmuziek. Het volledige werk kwam
tot stand tussen 1969 en 1974 en werd nooit gepubliceerd. In het archief zitten handschriften en
typoscripten.
Bij het begin van dit cahier uit Roggeman zich poëticaal over autobiografisch schrijven en over zijn
vorige pogingen om iets op papier te zetten over zijn studentenleven. Dit blijkt bijna onmogelijk te
zijn, aangezien de student als personage “de coulissen naar zich toe [trekt], dwingt andere personages
in functie van zijn aanwezigheid te bestaan. Het is zo geblaseerd bepaalde woorden in zijn omgeving
hooghartig af te wijzen, het eist hypercorrecties in het teken van zijn “zijn verhaal”.”24. Deze student
kan maar moeilijk beantwoorden aan de autonome schrijfstijl die Roggeman steeds als poëticale basis
zal hanteren. Radicaal daartegenover staat het kind, waarover Roggeman het volgende zegt:
De schrijver weet dat hij de dimensie van het kind-in-de-tekst nog niet volledig heeft opgerold. Omdat de reconstructie van de psyche van het kind hem niet boeit, omdat hij de anekdotiek van dit kindzijn niet wil glorifiëren, blijft de kans op voldoende autonomie van het woord en van de zin bestaan.25
Het kind is in de tekst amper zichtbaar en kan volgens Roggeman geen schade berokkenen.
Zo eenvoudig het is om over de eigen kindertijd te schrijven, zo moeilijk is het om de
universiteitsstudent op de gepaste wijze te vatten in een tekst. Dit “ik” heeft reeds de indruk
“iemand te zijn”26 en dat schaadt de autonomie van de tekst en meer bepaald die van elke zin.
Roggeman vergelijkt het met “het ritme van zijn ademhaling”: de student drukt te veel zijn
eigen stempel op de tekst en laat zijn gevoelens te opvallend doorschijnen. Het is precies deze
sterke aanwezigheid van de gevoelswereld die ervoor zorgt dat “alle woorden voor hem in het
gelid [gaan] staan en een verhaal [wordt] ontrold als een rode loper […]”27. Deze poging tot
perfectie wordt door de schrijver verworpen, en hij gaat op zoek naar een compromis. Een
verhaal heeft ondanks zijn tekortkomingen een aantal fragmenten “waarin het geen hypostase
23 Dit is de titel van één van de vele schriftjes die Roggeman bijhield en waarin hij notities aanbracht. 24 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 54-55. [onuitgegeven typoscript] 25 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 55. 26 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 55. 27 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 56.
- 19 -
van het ik meer is maar een tekst van woorden die de dingen-in-woorden laat zijn”28.Dat is de
primaire bestaansreden van alle literatuur, maar zijn relativeringsvermogen ligt toch hoog
want hij vermeldt er nog bij dat dit weer een utopie is. Na zijn betoog over de autonomie van
de woorden wordt er abrupt gekozen om dit inleidend poëticaal betoog af te sluiten met de
zin:
Flarden, details, gegevens uitwisselbaar door andere maar juist hierdoor aanvaardbaar in dit verband dat het nulniveau duidelijk kan maken: durch – für – ohne – um met de accusatief, akkoord, dat ging wel (bis – gegen heeft hij er slechts later bij gememoriseerd); der – die – das ook nog, maar zonder een duidelijk besef van de vormveranderingen in concrete syntactische situaties.29
Het is in het eerste deel van deze zin dat het tweede centrale aspect (naast de zojuist
genoemde autonomie) van Roggemans poëtica naar boven komt, het zogenaamde
fragmentarisme. Deze woordkeuze is deels gebaseerd op Een monument te harer ere van
Wildemeersch die ook in de allereerste werken van Roggeman dezelfde poëticale standpunten
zag terugkomen30. Het is een opvatting waarbij enkel het heden aan de mens is gegeven: het
vage verleden moet overboord worden gegooid en de toekomst staat enkel synoniem voor de
dood. Wie daarbovenop ook beseft dat hij zich in “de smalle strook van”31 het heden geen
illusies moet maken omdat de mens een puur momentgebonden wezen is dat zelfs op juist
geschreven gebeurtenissen al geen fundament meer kan bouwen. De taak van de kunstenaar –
in de ogen van Roggeman – bestaat erin om “het existentiële moment te doen stollen tot een
‘glanzend fragment, een fonkelende ruïne desnoods. […]’ ”32 Zoals wordt aangehaald in het
eerste deel van de zojuist geciteerde zin uit de memoires in Scratch maakt dit het
schrijverschap aanvaardbaar.
In het licht van het voorgaande mag het niet verwonderen dat plots een bruuske overgang
wordt gemaakt naar het verhaal dat Roggeman wil vertellen over zijn studentenleven. Het is –
ondanks de situering in het verleden – een zo goed mogelijke realisering van zijn poëticale
ideaalbeeld: het moment wordt zo snel en vluchtig mogelijk gebruikt. Let ook op de
opmerking tussen de haken: er wordt direct gekozen voor een eerder afstandelijk “hij”-
perspectief. Dat Roggeman zich bewust van de student als personage afwendt, komt naar
voren bij zijn eerste herinnering aan de eerste ervaring met Uyttersprot:
28 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 56. 29 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 57. 30 Wildemeersch, Een monument, p. 7. 31 Wildemeersch, Een monument, p. 7. 32 Wildemeersch, Een monument, p. 7.
- 20 -
Tijdens het eerste college Duitse literatuur vroeg Uyttersprot een synthese van een gelezen boek. Het leven van de deugniet, natuurlijk, of wat ervan overbleef, een paar zandkorrels die door het zomerse duingras tot stilliggen waren gedwongen. Een halve pagina met werkwoorden op -ieren, verduitsingen uit het Frans, en zinnen die het zoveel mogelijk met nominatieven moesten stellen.33
Op heel opmerkelijke wijze grijpt Roggeman de kans om de student te veroordelen met wat
alles wat hij daarvoor aangehaald had. Opnieuw zorgt hij voor een typering die van de student
een deugniet maakt en waarin tegelijkertijd vergankelijkheid en fragmentering aanwezig zijn
(“of wat ervan overbleef”). Hoezeer al die gegevens “uitwisselbaar zijn” wordt bevestigd door
de figuur Uyttersprot, die prompt geïnteresseerd is in de student zijn werkmethode.
(“Uyttersprot liet hem verder met rust, hij informeerde bij Lou naar zijn werkmethode, hij
wou weten wat de deugniet deed.”34) Op zich is het bevreemdend dat dezelfde beschuldiging
ook wordt toegepast vanuit Uyttersprots perspectief: dit kan in zekere zin geïnterpreteerd
worden als een ingrijpen van de schrijver. Door Uyttersprot op dezelfde manier te laten
denken als de schrijver die aan het begin van zijn cahier de beschuldiging op de student uit,
lijkt het wel alsof de woorden aan de student worden ontnomen. Hij krijgt niet meer de kans
om de woorden naar zijn hand te zetten. Hieruit ontstaat wel een paradox: de schrijver is
namelijk zelf schuldig aan alles wat hij de student verweet. Hij slaagt er namelijk in om nu
zelf de woorden te vervormen naar zijn model, maar de volgende vaststelling uit het inleidend
poëticaal betoog mag niet uit het oog worden verloren: “in die woorden duikt ook wel een
student-van-woorden op zonder de hybris driedimensionaal waar te willen zijn”35. Al wendt
de schrijver dus middelen aan die paradoxaal klinken vanuit zijn standpunt, toch voldoet hij
aan één voorwaarde: de student kan in zijn fragmentarisch bestaan nooit vanuit alle
perspectieven als waarheid worden aanzien. Dan kan men terugkomen op de volgende zin die
reeds werd aangehaald: “Op die manier is het schrijven nog aanvaardbaar…, als utopie”36.
Vanuit dit relativerend denken lijken de pogingen van de schrijver verstaanbaar te zijn en
heeft hij één zaak met zijn personage (de student) gemeen: hij kan niet op ieder ogenblik zijn
waarheid – zoals hij die aanbrengt in zijn poëticale beginselen – tot uiting brengen.
Alvorens dieper in te gaan op de biografische context van dit cahier, moet er nog één
probleemstelling aangehaald worden. Na een aantal bladzijden wordt – opnieuw abrupt – het
verhaal stilgelegd en komt de schrijver tot de volgende vaststelling:
33 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 57. 34 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 57. 35 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 57. 36 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 57.
- 21 -
Aan de folklore ontsnapt de auteur in deze aantekeningen niet, te veel mensjes staan vanachter oude universiteitspoorten te loeren om mee te huppelen in de cavalcade van zinnen en zich te tonen in de signatuur van woorden. Het betekent dat zij toch slechts in de illusie verkeren zich te tonen zoals zij zijn, zoals zij toen waren, want de woorden zijn onherroepelijk anders.37
Na het zoeken naar een vorm van compromis met de student als personage, moet de schrijver
zich opnieuw trachten te verzoenen met een groep, wetende dat hij als schrijver – zoals
aangetoond voor de student – zelf deels faalt in het benaderen van de waarheid. Hij omschrijft
het als volgt:
De schrijver verzoent zich nu ook al met de anecdotiek van een universitaire fauna in zijn tekst zoals hij schouderophalend langs zijn personage heen keek. Het verhaal is waardeloos, de psychologische motivering zuiver conjunctureel, de gegevens uitwisselbaar, de bouw van de figuren illusionair. Deze tekst bestaat alleen dank zij de onwaarheid van zijn substantie, maar het is niettemin een tekst, geordende beweging van woorden, klikgeluid van syntactische elementen, ritme van de schrijfgestus.38
Het is een mooie samenvatting van de poëtica waarop deze en andere teksten van Roggeman
worden opgebouwd. Zoals reeds uiteengezet werd, moeten deze teksten het niet hebben van
de waarheid: het manipulatief karakter van personages en van de schrijver zelf komen dit niet
ten goede. Wat overblijft, zijn de woorden zelf. Het is enkel door deze woorden op zich dat de
tekst zin heeft.
Aan het einde van het cahier beseft de schrijver maar al te goed waar hij mee worstelt in zijn
groeiperiode:
Het vroeg jaren (1953-1960) om van de sublimering in woorden tot het sublieme van woorden te komen (als methode: van therapie tot homoïostase). […] Het schrijven zette in zonder halte, tot vandaag.39
Met die sublimering verwijst hij naar zijn grootste probleem in zijn eigen werk: de student en
de professoren nemen de bovenhand in de tekst en hebben invloed op de woorden. Zijn
redding is de erkenning van de woorden als enige bestaansreden van de tekst. Het is daar dat
de verschuiving plaatsvindt van een therapeutische werking naar een evenwichtsstreven. Dat
laatste kan men enkel terugvinden in de schoonheid van het woord.
37 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 62 38 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 62. 39 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 98-99.
- 22 -
1.4.2 De invloed van Herman Uyttersprot
Alvorens de invloed van Uyttersprot te bekijken in Roggemans memoires, hier een korte
schets. Herman (- Clement, Cesar, Léonce) Uyttersprot werd geboren op 16 april 1909 te
Denderbelle. Tussen 1926 en 1930 studeerde hij Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit
in Gent en hij wordt ook doctor in de letteren en wijsbegeerte op een proefschrift over
Heinrich Heine (H. Heine en het Heinianisme in de Nederlandsche Letterkunde). Daarna is
hij meer dan vijftien jaar leraar in het middelbaar onderwijs. Het is pas in 1948 dat hij de
plaatsvervanger wordt van Prof. F. Polderman, gespecialiseerd in Duitse letterkunde. De
volgende stap zet Uyttersprot in 1951, als hij benoemd wordt tot gewoon hoogleraar en zich
ook vestigt in Gent. Twee jaar later wordt zijn bekende Heine-monografie gepubliceerd,
onder de titel Heinrich Heine en diens invloed in de Nederlandse Letterkunde. Met Praags
cachet (1963) brengt Uyttersprot een bundeling van artikels op de markt over Rilkes
gedichten. Op 12 november 1967 overlijdt hij aan longkanker. Vier jaar na zijn dood, in 1971,
wordt het Studiecentrum Prof. Dr. Herman Uyttersprot opgericht.40
Het literatuuronderzoek dat Uyttersprot beoefent, houdt steeds rekening met “de geheimen
van het scheppingsproces […] voor zover ze te maken hebben met hun irrationele
voedingsbodem in het onderbewustzijn en voor zover de kunstenaar een van die eenzamen is
die zich afsluit van elke autobiografische mededeling over zijn werk”41. Vanuit dit irrationele
ontstaat echter wel het besef dat de schrijver dit zelf niet helemaal kan doorgronden.
Uyttersprot neemt de kunstenaar dan ook ernstig en zal ook het eigen onderzoek toespitsen op
nauwgezette tekstanalyses, zeker als biografische gegevens ontbreken. Hij wil zich niet
kortweg neerleggen bij hiaten in de tekst en het is de vormbeheersing van de schrijver die een
onderzoeker verplicht om elk detail te analyseren. Uyttersprot stelde zichzelf dan ook niet tot
doel om een totaalbeeld van de “zwijgzame auteurs”42 op te hangen. Het gaat hier om auteurs
die zwijgzaam waren over hun leven en waar het literaire werk ook geen duidelijkheid kon
brengen over biografische invloed. Specifiek gaat het hier onder andere om schrijvers als
Kleist, Rilke en Kafka. Niets hield Uyttersprot tegen om uit een klein deeltje – soms maar één
gedicht of prozaschets43 – van een omvangrijk œuvre elk facet te onderzoeken dat hij maar
40 Deze beknopte biografie werd samengesteld aan de hand van: José De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, 1978, p. 1-37, p. 27-28. 41 De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, p. 5. 42 De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, p. 3. 43 De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, p. 5.
- 23 -
mogelijk achtte en dan daaruit een aantal inzichten te halen, die natuurlijk onmogelijk als
totaalbeeld konden worden gebruikt. Daarnaast was Uyttersprot iemand die graag
comparatistisch te werk ging. Hij was zich bewust van het feit dat ook zonder wederzijdse
invloed er heel wat parallellen kunnen worden getrokken tussen verschillende schrijvers, of
nog ruimer verwoord: tussen verschillende kunstenaars. Dat laatste kan verklaard worden met
een kort voorbeeld uit “Herman Uyttersprot” van José De Poortere: Uyttersprot zag de
klankgedichten van Van Ostaijen als de concretisering in poëtische taal van hetgeen wat
Wassily Kandinsky beoogde met zijn plastische kunst44.
Over Franz Kafka zei Uyttersprot het volgende:
Wat wil zeggen dat Kafka – en dit lijkt ons op grond van tal van andere gegevens en vaststellingen zeer plausibel – hardnekkig heeft gezwegen en zelfs aan deze, zijn intiemste vriend, weinig of niets heeft meegedeeld.45
Kafka is voor Uyttersprot het prototype van een zwijgzame auteur, en het is ook de aanleiding
geweest voor de polemiek tussen hem en Max Brod, de beste vriend van Kafka die na diens
dood tevens over het monopolie beschikte van Kafka’s handschriften. Zijn methode trouw
blijvend heeft Uyttersprot door middel van “tekstgetrouw lezen”46 geprobeerd om alle mythes
rond de werken van Kafka – de nadruk op de drie bekende prozawerken Der Verschollene,
Das Schloss en Der Prozess – te doorprikken. Deze boeken waren toe aan een restauratie,
omdat de eerste editie van Brod bol stond van aanpassingen en de volgorde van de gedrukte
tekst niet meer strookte met die van het origineel. Hierbij heeft Uyttersprot altijd rekening
gehouden met het mysterie Kafka en zijn ondoorgrondelijkheid gerespecteerd.
Het werk dat Uyttersprot verrichtte en zijn aanpak die rekening hield met de kunstenaar, liet
een grote indruk na op zijn studenten:
Zijn aandacht als wetenschapsmens voor de kunstenaar en zijn inzet als pedagoog voor zijn studenten worden gevoed door een sociale bewogenheid die de eenzaamheid of het conflict tussen rationalisme en irrationalisme in hun existentie tracht te begrijpen en doorstromen met de veelzijdige rijkdom van leven en dood.47
44 De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, p. 4. 45 De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, p. 4. 46
De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, p. 18. 47 De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, p. 6.
- 24 -
Deze vaststelling gaat ook op voor Roggeman: Uyttersprot had een directe impact op zijn
vorming als schrijver en als criticus. In de memoires van Scratch vat hij zijn uiteenzetting
over de professor waar hij zo naar opkeek als volgt aan:
Hij vertegenwoordigde het andere moment in de wetenschap, het moment waarin de filologie als […] Spielerei atrofieerde en de wetenschap, een wetenschap zelfs zonder te enge begrenzing, als een mergbeen begon te groeien.48
Roggeman verklaart de bewondering vanuit twee eigenschappen die niet aan iedereen
gegeven zijn en die daarnet al aan bod kwamen: “de neus van de detective en de stekels van
de polemicus”49. Met het eerste valt Roggeman terug op Uyttersprots analysemethode die zich
niet zomaar neerlegt bij hiaten en geheimen, met het tweede kijkt hij terug op de bekende
polemiek die hierboven al werd besproken. Het ziet ernaar uit dat Roggeman zijn standpunt
tegenover de professor goed kon afwegen. De “intellectuele onrust”50 die Uyttersprot
veroorzaakte, vond zijn neerslag in zijn manier van lesgeven:
Terwijl een college van Blancquaert51 door zijn meetkundigheid geleek op een minutieuze telling van grassprietjes die in kaart diende[n] gebracht – iedereen hield de adem in, de lippenloze professor fluisterde etsscherp en het stof op de boeken in de seminariebibliotheek waagde het niet zich te verplaatsen – geleek het bij Uyttersprot op het demiurgisch orkestreren van kolven, preparaten, elektriseermachines […]. De wetenschap zat hier niet vast in de plooi, zij vertoonde subversieve trekken, […] de colleges hielden de grenzen tussen leven en vak, tussen subject en object zwevend.52
Voorspelbare wetenschapsbeoefening wordt hier afgewezen en gecontrasteerd met alles wat
niet conventioneel te noemen was: Uyttersprot werkte niet naar een afgerond geheel toe, zoals
hij dat ook nooit zou doen in zijn eigen onderzoek. Daarop slaat dan ook de vergelijking met
“kolven, preparaten”: in literatuur kan men materiaal isoleren en onafhankelijk van andere
werken onderzoeken en dan is het mogelijk om interactie te zoeken met andere teksten en
schrijvers. Dit hangt samen met Uyttersprots vergelijkingsmethode, waar ook niet altijd
directe samenhang tussen schrijvers of teksten noodzakelijk is. Uit die werkwijze haalt
Roggeman de conclusie dat Uyttersprot weliswaar een “nerveuze kleine man”53 was. Hij wil
er in dit deel van zijn memoires ook op hameren dat de professor de enige is – op
uitzondering van de student Roggeman zelf – die weet waar hij mee bezig is: “In [de soms]
niets ontziende tabula rasa hadden de studenten één zaak voor op de professor: zij begrepen
48 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 73-74. 49 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 74. 50 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 74. 51 Professor Edgar Blancquaert doceerde Nederlandse taalkunde tijdens Roggemans studiejaren. 52 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 74-75. 53 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 75.
- 25 -
niet altijd de inzet van de gok”54. En het is juist die radicale en verfrissende manier van
literatuuronderzoek waar Roggeman tegelijkertijd naar opkijkt maar ook van terugdeinst. De
jonge Roggeman is in dit stadium van zijn leven duidelijk nog op zoek naar een identiteit. Hij
kiest ervoor om zich te storten op de Duitse literatuur zoals zijn grote voorbeeld, maar
Uyttersprot zelf heeft geprobeerd om het tij nog te keren, zeker ook omdat die de gevolgen
beter dan wie dan ook in de gaten had:
Terwijl zij tussen stapels boeken op de werkkamer van de professor krentenkoeken met koffie aten, zei de Kafka-analist tot stud.phil.W.: “Doe het niet, man, doe het niet. Het wordt een hel. Je kent niemand meer, je bent een volslagen vreemde overal waar je komt en bent, ook in je eigen huis. Ik ken hier niemand meer, mijn goede, brave vrouw niet, mijn kinderen niet, mezelf niet.”55
Uyttersprot had niet enkel de verdienste dat hij Roggeman helemaal in de ban kreeg van zijn
vakgebied, maar was ook de persoon die hem waarschuwde voor het vervreemdingseffect dat
dit teweegbrengt.
Ondanks die dubbelzinnige positie ten aanzien van zijn eigen studies, gaat Roggeman verder
en zal hij zich specialiseren in de Duitse letterkunde. Zijn motivatie hiervoor wekt echter
opnieuw een vorm van vervreemding op:
Hij specialiseerde zich in het Duits omdat hij het niet kende en werkte aan licentieverhandeling over Werfel tot verrassing van Uyttersprot die hem bij de kandidaten van De Backer of Baur waande. En hij nam geen dag vakantie meer omdat hij moest schrijven, desnoods een wereld van woorden tegen het uurwerk schrijven, […].56
Roggemans keuze voor Duitse literatuurwetenschap is enigszins gebaseerd op een drogreden
(“omdat hij het niet kende”), wat hem in eerste instantie een blinde volgeling maakt van
Uyttersprot. Daarbovenop dwingt hij zichzelf om tot het uiterste te gaan. Het is reeds in deze
situatie dat de professor zijn voorspelling uitkomt.
Die afkeer van de realiteit zet zich ook door op andere vlakken. Op dezelfde bladzijde waar
een passage staat over zijn licentieverhandeling, heeft Roggeman het over zijn ervaringen met
zijn vriendin Lou en haar ouders:
54 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 75. 55 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 75-76. 56 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 93-94.
- 26 -
W. liep op de punten van de tenen door het huis waar het naar de balie rook, was een aandachtig toehoorder voor de verhalen van de vader, schrok voor de hysterische lach van de moeder en verdween met zijn tas vol boeken, een lading uit de seminariebibliotheek, Duitse expressionisten vooral, het verzameld werk van Franz Werfel, met spaarcenten gekocht, en twee romans van een zekere Hugo Claus. Zomer 1953.57
Er komt een zeker negatief mensbeeld naar boven hier (“op de punten van de tenen door het
huis”, “schrok voor de hysterische lach van de moeder”) en op jonge leeftijd zien we het
contrast opduiken tussen de realiteit en zijn ‘wereld in woorden’ (“verdween met zijn tas vol
boeken”).
In 1956 zal de student afscheid nemen van Uyttersprot. Aan het einde van dit cahier staat de
volgende omschrijving omtrent deze gebeurtenis:
In september bracht W. een laatste bezoek aan Uyttersprot. Zij zouden elkaar blijven schrijven en elkaar nog een enkele keer ontmoeten in Celbeton te Dendermonde. Maar met het bezoek in 1956 nam de student afscheid van de professor omdat de professor niet langer een professor wilde zijn.58
Dat het woord “student” hier benadrukt wordt, is geen toeval. De schrijver wil hier
benadrukken dat enkel de student afscheid neemt. De persoon Roggeman zal voor de rest van
zijn leven beïnvloed worden door de professor waar hij naar opkeek. Met de woorden “omdat
de professor niet langer een professor wilde zijn”, doelt de schrijver enkel op het feit dat de
professor voor de student geen professor meer kon zijn. Het was niet het einde van
Uyttersprots carrière, integendeel zelfs. In 1958 worden zijn bevoegdheden uitgebreid en hij
zal ook secretaris van zijn faculteit worden in hetzelfde jaar59.
57 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 93. 58 Scratch Volume 2 (Memoires), p. 99. 59 De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, p. 28.
- 27 -
2. FRANZ KAFKA’S RECEPTIE
Met de positie van Roggeman ten aanzien van autobiografisch schrijven en de invloed van
Professor Uyttersprot op de student als achtergrond, behandelt dit onderdeel drie vragen. Ten
eerste zal aan de hand van Roggemans essayistische werk uiteengezet worden hoe een aantal
biografieën van Franz Kafka bij hem zijn overgekomen. Ten tweede gaan we op zoek naar
rechtstreekse invloed van Kafkas leven op Roggeman in de essays met de hulp van een aantal
psychoanalystische theorieën. Het derde en vierde onderdeel gaan over Kafka’s vriend Max
Brod en de kritische uitgave die hieruit is voortgevloeid in de jaren ’80.
2.1 Biografieën over Franz Kafka
In het Willy Roggeman-archief werden in de typoscripten heel wat essays en notities
teruggevonden die zich specifiek richten op Kafka-biografieën, waaraan Roggeman heel wat
tijd besteedde. De eerste keer dat hij hierover schrijft, is in Practicum:
Hartmut Binder. – Een degoutant-analytische Kafka-biografie. Heeft alles opgezocht, alle dekseltjes opgelicht, in alle hoek stof gekeerd. Het soort Gründlichkeit dat overloopt van evidenties.60
De biografie waarop Roggeman doelt, is het eerste deel van het tweedelig werk Kafka-
Handbuch in zwei Bänden (1979). De biografie zelf heet ‘Der Mensch und seine Zeit’.
Roggeman is niet bepaald vriendelijk in zijn oordeel, en richt zich direct tot de methode van
de schrijver zelf:
Al hetgeen iemand intuïtief door de lectuur van de Kafka-teksten weet, wordt hier officieel bevestigd. Als men een bladzijde ver is, weet men uit de stijl van Binders schriftuur welk type analyticus hier aan het woord is. De wetenschappelijkheid van een kurkdroog ambtenaar van de burgerlijke stand die niets durft te noteren zonder ruggesteun van de officiële wetenschap.61
Roggemans kritiek is een directe weerspiegeling van zijn beeld over literatuurwetenschap.
Binder heeft met zijn werk geprobeerd om een vastgelegd beeld van Kafka te fixeren en om
een afgerond geheel te produceren. Roggeman daarentegen heeft altijd gezocht naar het
tegenovergestelde en dit was ook de reden waarom hij zo opkeek naar Uyttersprot (cf. supra).
Hier spreekt duidelijk iemand die zijn eigen identiteit ondertussen ten volle heeft ontwikkeld,
en hij laat er geen gras over groeien en roept dan ook op om naar een oplossing te zoeken:
60 Willy Roggeman, Practicum, 1983-1986, p. 146-147 [onuitgegeven]. 61 Roggeman, Practicum, p. 147.
- 28 -
Ik zou een biografie van Kafka willen zien waarin geen enkel citaat van hemzelf (of een allusie op dergelijks) voorkomt, precies zoals men een structurele analyse van het werk kan maken zonder naar de auteur te verwijzen.62
Roggeman wil een dubbele beweging, in twee richtingen: enerzijds kan een beschrijving of
analyse van biografische aspecten via een fragmentarische methode het onderzoek draaglijker
en eenvoudiger maken, anderzijds zal het beeld van de persoon Kafka helderder worden. Over
dat laatste valt heel wat te zeggen, want Roggeman wijst erop dat Binder een
“demythologiseringsbezetene”63 is, die Kafka niet in zijn waarde laat. De biograaf moet het
besef hebben om de geheimen rond de figuur Kafka te respecteren, iets waar Binder geen
rekening mee houdt, en wel om volgende reden: deze biograaf maakt zich – volgens
Roggeman – schuldig aan het combineren van feiten en personen uit Kafka’s leven om tot een
reconstructie te komen waaraan bewust een vorm van manipulatie verbonden is. Binder zet
kortweg de feiten naar zijn hand, en het wordt nog erger als Roggeman aanvult met de
volgende vaststelling: “Binder […] die zoveel materiaal verzamelt dat het onvermijdelijk tot
nieuwe, voorheen onmogelijke mythen moet leiden”64. Doordat Binder de feiten zo probeert
te schikken (“het kan altijd zodanig gecombineerd worden dat er een ‘zinvolle’ lijn in te
vinden is”65) dat er wel logica lijkt in te zitten, ook al is dit niet zo, creëert hij onbestaande
mythes over de persoon Kafka bovenop de mythes die er al bestaan. Roggeman vergelijkt dit
met een schilderij:
Er zijn bepaalde partijen van het schilderij Kafka, waarin kleur en vorm door visueel herkenbare, concrete dingen of personen worden vervangen, maar dat wijzigt niets aan de gegeven picturale structuur. Je corrigeert geen non-figuratief doek door in bepaalde partijen herkenbare figuren in analoge vorm en kleur uit te tekenen.66
Dit is enkel maar een bevestiging van Roggemans mening: Binder kon niet aan de verleiding
weerstaan om abstracte feiten te verbinden met concrete personen, daar waar hij volgens
Roggeman het recht niet had. Deze manier van werken heeft ook geen enkel nut, omdat de
schrijver Kafka zoveel indruk nalaat op zijn lezers, waardoor het eerste beeld dat ze zelf
vormen, niet meer kan gemanipuleerd worden:
De primaire Kafka die de lezer in zich draagt, wordt door dit materiaal niet weggeduwd. Het is onmogelijk de imprint van een eerste lectuurervaring later te vernietigen.67
62 Roggeman, Practicum, p. 147. 63 Roggeman, Practicum, p. 148. 64 Roggeman, Practicum, p. 148. 65 Roggeman, Practicum, p. 147. 66 Roggeman, Practicum, p. 147-148. 67 Roggeman, Practicum, p. 148.
- 29 -
Dit is wat Roggeman gedurende zijn hele leven heeft geapprecieerd aan het werk van Kafka:
een zekere mythevorming die ligt in de aard van het werk zelf. In Fermate Volume 1.
Aantekeningen 1991-1992 staat de schrijver kort stil bij zijn eigen lectuurervaringen met
Kafka, die perfect zijn standpunt bevestigen. Voor hem was er geen enkele reden om het werk
van Kafka – dat hij in de jaren vijftig voor het eerst gelezen heeft – nadien opnieuw op te
nemen:
Het betekent dat de eerste kennismaking circa 1953 beslissend was en in mij een zulkdanige volte veroorzaakte dat ik er levenslang scheppende adem kon in vinden. Van Ostaijen en Kafka hebben mij werkelijk wezenlijk geraakt. Het waren de radicale ontmoetingen in de loop van het 18e en 19e levensjaar. Wat iemand dan wordt ingeprent omdat hij zich ermee vereenzelvigt, gaat nooit meer verloren en vertoont nauwelijks enige vatbaarheid voor slijtage.68
Roggeman vervolledigt zijn verhaal door aan te duiden dat hij het werk van Kafka opnieuw
heeft opgenomen toen de kritische uitgave in de jaren tachtig op de markt kwam.
Dan is nog maar de vraag wie er wel een goeie Kafka-biografie heeft geschreven in de ogen
van Roggeman. Gelukkig bieden de teksten in het archief daarop een antwoord. In Fermate
Volume 1. Aantekeningen 1991-1992 bevindt zich een essay waarin Binders methode wordt
getoetst aan die van Ernst Pawel, die een biografie over het leven van Franz Kafka schreef,
getiteld The Nightmare of Reason. A Life of Franz Kafka (1984). Roggeman gaat er niet
alleen de pro’s en contra’s afwegen van de slechte biografie van Binder en de betere biografie
van Pawel, hij komt eerst terug op zijn eigen positie ten aanzien van biografieën:
Ik heb nooit veel zin gehad in het lezen van biografieën. Dagboeken hebben mij in mijn jeugd wel geboeid, vanaf een bepaald ogenblik alleen nog als techniek van het arrangement, ten slotte, verontrustend door het illusoire van het ik, in zover zij door de creatie van een spanningsveld tussen fenotype en artisticiteit zich tot een autonome tekst konden projecteren.69
Het fenomeen biografie wordt gecontrasteerd met het dagboek, iets waarmee Roggeman zich
in feite vele jaren van z’n eigen leven mee heeft ingelaten. Al de verzamelde essaybundels
zoals Scratch, Practicum en Fermate zijn hier de perfecte voorbeelden van. Het
fragmentarische karakter van zijn notities – die notities staan los door elkaar zonder
samenhang – in deze dagboeken vol korte en langere essays bewijst dat Roggeman effectief
op zoek is naar een autonome vorm en er wordt dikwijls gespeeld met verschillende ‘ik’-
vormen (“het illusoire van het ik”) die dan allen afspiegelingen zijn van Roggeman. Het
68 Willy Roggeman, Fermate Volume 1. Aantekeningen 1991-1992, 1991-1992, p. 268. [onuitgegeven]. 69 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 285-286.
- 30 -
contrast tussen biografie en dagboek is maar een kleine opstap, want daarna gaat hij in op de
functie van de biografie:
Kafka was verslaafd aan de lectuur van biografieën, ik zie daarin niet de uiting van het verlangen naar mensenkennis of de uitdrukking van humanitaire gevoeligheid, wel de ambivalente zucht naar persoonlijke mythologisering op basis van een gelijktijdige demythologisering der conventionele beeldvorming.70
Hier vult Roggeman zijn eigen argument uit Practicum van Kafka’s mythologisering (cf.
supra) aan. Bovenop die mythevorming plaatst hij nu het temperende effect van de
demythologisering en met de Kafka-biografie van Pawel wil hij aantonen wat dit betekent.
Het boek van Pawel is één van de weinige biografieën die Roggeman helemaal heeft gelezen
en waar hij ook ten volle van heeft genoten, zo beweert hij zelf.71 Hij is de “right man”72 die
het leven van een persoon waar geen enkele vorm van avontuur in aanwezig is (“een persoon
die geen vijf passen buitenshuis heeft gezet”73) kan omtoveren tot een interessante
levensbeschrijving. Dat die beschrijving ongetwijfeld interessanter is voor Roggeman, vindt
deels zijn motivatie in het minder conventionele doel van Pawel: hij is – in tegenstelling tot
het precieze werk van Binder – niet op zoek naar de definitieve Kafka-biografie, het is maar
één versie van zijn leven. Roggeman is dan ook vol lof over de ondertitel van Pawels boek: ‘ a
life’. De grootste kritiek die kan worden aangewend om de geloofwaardigheid van deze
werken te verkleinen, kan voor een pijnlijke confrontatie zorgen met al die andere biografen
die zorgvuldig elk feit en detail onderzochten: “Maar Pawel beseft ook dat hij niet kan werken
zonder de feitengegevens die [enkelen] onder die wetenschappers met mierenvlijt hebben
verzameld”74. Pawel voelt zich dan ook verplicht om een woord van dank te richten aan
Hartmut Binder. De handelingen van Pawel zijn vergelijkbaar met die van Uyttersprot:
ondanks het feit dat Max Brod de grote opponent is, kan hij niet anders dan een vorm van
objectiviteit tentoonspreiden. (cf. infra) Het is namelijk de verdienste van Brod dat de
romanfragmenten van Kafka het grote publiek hebben bereikt. De Poortere wijst er wel op dat
dit de fundamenten van Uyttersprots onderzoek niet aantast:
Zijn geestelijke grootheid door objectiviteit en eerbied voor de tegenstander ligt vooral hierin dat hij zich niet liet afleiden van de hoofdzaak: doordringen tot de kern van een moeilijk auteur als Kafka.75
70 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 285-286. 71 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 286. 72 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 286. 73 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 286. 74 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 286. 75 De Poortere, “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, p. 5.
- 31 -
Wat Uyttersprot in grote mate probeerde voor het proza, doet Pawel voor het leven van Kafka.
Beiden gaan op zoek naar een individuele beleving van respectievelijk zijn werk en zijn leven.
Ze doen dit vanuit een besef dat een Kafka-onderzoek het best tot zijn recht komt als men
welbepaalde fragmenten of situaties kan isoleren, omdat het nu eenmaal onmogelijk is om
Kafka’s leven of proza eenduidig te analyseren. Volgens Roggeman is het dan ook Pawel die
het beschikbare materiaal kan omzetten tot een interessante studie:
Pawel heeft begrepen wat er met Binders materiaal kon worden bereikt, indien het werd verwerkt door iemand met een visie op Kafka, en die kon schrijven! Het resultaat is verbluffend: een coherent, fascinerend beeld van een wereld en daarin een zeer uitzonderlijk individu!76
Hoeveel nadruk er in de poëtica van Roggeman wordt gelegd op het autonome, komt hier
terug. Hij trekt hier de lijn door vanuit zijn literatuuropvatting: de reden waarom hij dit
dagboek zo goed vindt, heeft meer te maken met de taal die op een correctie manier wordt
ingezet. Door de stijl kan dit werk zijn geloofwaardigheid verdienen:
Het beslissende moment is het vinden, bepalen en kiezen van verband tussen feitelijke gegevens, en dat proces is grotendeels afhankelijk van de ‘taligheid’ van de maker, d.w.z.: de manier waarop, het hoe, is het sine qua non niet alleen van de formulering maar ook van het waarachtigheidsaureool dat het werk omgeeft. Om het ouderwets te zeggen: een kwestie van stijl.77
Waarheid en stijl gaan in deze biografie hand in hand, zo is de mening van Roggeman. Zijn
aanval op Binder wordt er nu één op de linguïstiek, die zich een wetenschappelijke status
moest aanmeten met theoretische modellen, maar in de praktijk steeds tekortschiet. Het is nog
steeds “de stilistiek die de zwarte gaten van de linguïstiek [moet] dichten”78 en afgaand op
wat Roggeman in hetzelfde essay over Binders biografie schrijft, is dat een cruciale fout van
het hele boek. De structuur is te ingewikkeld (“het boek bestaat uit de volgende lagen: vb.
B.1.a.aa.”79), het is te analytisch en de zinsbouw is onmogelijk.
Als de waarheid en de stijl elkaar nodig hebben en elkaar beïnvloeden, dan moet er op
sommige momenten een romantechniek gehanteerd worden die het objectieve niveau
overstijgt. Dat is precies wat Pawel doet, en Roggeman beaamt dit door er bij te vermelden
dat “[Pawel] zich inleeft in interpretaties van zijn studieobject die hij dan weer als objectieve
waarheid aanvaardt”80. Er is een dubbele beweging van realiteit naar interpretatie en
76 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 287. 77 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 288. 78 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 288. 79 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 287. 80 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 287.
- 32 -
omgekeerd. Als voorbeeld81 halen we een fragment uit Pawels boek82 dat de examenperiodes
van Kafka omschrijft. Eerst een klein beetje achtergrond: Kafka was op jonge leeftijd reeds
geschikt voor verdere studie, maar de onderwijzer Matthias Beck raadt het hem toch af
wegens zijn verlegen karakter. Het oordeel van Beck werd helemaal in de wind geslagen en
op zijn tien jaar meldt Kafka zich aan voor het toelatingsexamen van de middelbare school.
Uiteraard slaagt hij hiervoor, maar dan gebeurt er iets in de vertelling waardoor de focalisatie
heel kort verschuift van een alwetend verteller naar Kafka zelf. Hij noemt de onderwijzer die
hem beoordeeld had “de raad van Beck”83. Daarna volgt een objectief verslag van de situatie
tijdens de periode in de middelbare school:
Van de 83 leerlingen die Kafka’s eerste klas op de middelbare school in 1893 telde, waren er tegen de tijd van de Matura, het eindexamen aan het eind van het achtste jaar, nog maar 24 over. Dat waren niet per se de besten; waarschijnlijk waren ze wel het best in staat te voldoen aan de eisen waarvoor het strenge systeem hen had klaargestoomd.84
Vanuit die objectiviteit vertrekt Pawel voor een korte alinea waar hij aan het interpreteren
gaat:
Voor de overgevoelige knaap die geen greintje zelfvertrouwen had, was elk examen, van het eerste tot het laatste, een generale repetitie voor het Laatste Oordeel. Kwam hij erdoor, dan bracht dat geen opluchting. Het betekende alleen maar dat het hem opnieuw gelukt was zijn rechters om de tuin te leiden: steeds langer werd de waslijst van misdrijven waarvoor hij zich tenslotte zou moeten verantwoorden.85
Pawel verlaat hier het pure feitenmateriaal en gaat verder op “de raad van Beck”, die door
Kafka als oorzaak wordt gezien van een lager zelfvertrouwen en die van zijn goede resultaten
criminele feiten hebben gemaakt. We krijgen als het ware kort toegang tot de gedachten van
Kafka zelf, alvorens terug te keren naar de bekende feiten. Met de succesvolle examens in het
achterhoofd – ondanks het lage zelfvertrouwen van Kafka – wordt zakelijk meegedeeld wat
zijn keuzemogelijkheden zijn: “Dat verschafte hem toelating tot een van de middelbare
scholen in zijn district, waarbij gekozen moest worden tussen ‘Humanistisch Gymnasium’ en
een ‘Realschule’ ”86. De volgorde waarin alles verteld wordt, respecteert de logica, maar
vanuit de feiten vloeit een interpretatie voort, waarop op zijn beurt dan weer een nieuw feit
wordt gebouwd.
81 Het uitgewerkte voorbeeld wordt kort vermeld door Roggeman zelf in dit essay uit Fermate, maar helemaal niet besproken. 82 De gebruikte editie is een vertaling door Jos Perry, met de titel Het leven van Franz Kafka. De titel zelf (met bepaald lidwoord) is heel ongelukkig gekozen, zeker na het argument van Roggeman dat de originele titel (A life of Franz Kafka) duidelijk maakt dat Pawels biografie maar één versie is. 83 Ernst Pawel, Het leven van Franz Kafka (vertaald door J. Perry), Amsterdam, 1986, p. 44. 84 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 44. 85 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 44. 86 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 45.
- 33 -
Een tweede belangrijke eigenschap voor Roggeman naast de zojuist besproken
pendelbeweging tussen feiten en interpretaties, is de manier waarop Pawel aan
relativeringsvermogen doet, en wel over volgend aspect: “Pawel relativeert zelf een groot
segment van de biografie, namelijk dat waar zij zich met irrationele factoren dient te meten”87
Roggeman apprecieert het dat Pawel de theorieën van Freud betrekt bij zijn biografie en dit is
ook noodzakelijk om zich een “moderne biograaf”88 te noemen. Men mag daarbij niet uit het
oog verliezen dat “de Freudse theorie historisch en maatschappelijk precies een sterke greep
heeft gehad op Kafka’s generatie en in die zin is de toepassing van het Freudiaans model op
de levensbeschrijving van Kafka dan ook meer verantwoord dan in andere gevallen”89. Hierna
volgt echter meteen een waarschuwing van Roggeman: deze theorieën kunnen maar beter ook
gerelativeerd worden door ze historisch-ideologisch in te kapselen. Hoezeer hij zijn eigen
standpunt relativeert, blijkt goed uit volgend citaat:
Toch blijkt opnieuw hoe armtierig, strak, fantasiearm de psychoanalytische schema’s zijn wanneer zij worden toegepast op een persoonlijkheid van dit niveau die er zich steeds voor gehoed heeft zelf met simplificaties uit die hoek te werken.90
De ietwat dubbelzinnige positie van Roggeman ten aanzien van de psychoanalyse geeft toch
de indruk dat er heel wat over te zeggen valt. In het volgende onderdeel volgt een inleiding op
deze problematiek.
2.2 De psychoanalytische theorie toegepast op Kafka’s leven
2.2.1 Definitie
Kafka en zijn moeder is een voorbeeld van een studie die helemaal psychoanalytisch
geïnspireerd is. Het werd dan ook geschreven door Frans Hiddema, die niet toevallig
psychoanalyticus is. Hij definieert de psychoanalytische theorie als volgt:
De psychoanalytische theorie gaat onder meer uit van het psychisch determinisme, dat inhoudt dat iedere psychische gebeurtenis bepaald wordt door voorgaande gebeurtenissen en van het feit dat onbewuste psychische processen van grote betekenis zijn voor het gedrag.91
87 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 288. 88 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 289. 89 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 289. 90 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 288-289. 91 Frans Hiddema, Kafka en zijn moeder, Amsterdam, 1955, p. 24.
- 34 -
Een belangrijke factor binnen dit determinisme zijn de jeugdervaringen en vooral dan de band
tussen ouder en kind. De psychoanalyticus gaat ervan uit dat heel wat neurotische
verschijnselen ontstaan in een verstoorde ouder-kind relatie. Foutief gedrag van ouders tijdens
de opvoeding manifesteert zich normaal gezien op een onbewuste basis: “Het is eerder een
tragiek, dat ouders hun onbewuste, dus onbekende, moeilijkheden en angsten via hun gedrag,
met de opvoeding doorgeven aan hun kinderen”92.
De psychoanalytische theorie kan niet het gehele gedragspatroon verklaren en dat wordt
toegegeven: ook aangeboren erfelijke factoren spelen een rol. Dan is nog maar de vraag hoe
de verhouding tussen de twee polen zich manifesteert en daar heeft men niet echt een gepast
antwoord op93.
2.2.2 De analyse van Hiddema
In dit onderdeel gaan we iets dieper in op de studie van Hiddema, maar de benaderingswijze
is eerder kritisch en niet enkel beschrijvend. Daarom vergelijken we met Roggemans
essaywerk en met Pawels biografie.
Alvorens de psyche van de persoon Kafka helemaal te ontleden in zijn boek, geeft Hiddema
een verantwoording voor zijn psychoanalytische tekstinterpretatie. Het zwakste punt van zijn
eigen methode is – volgens hem zelf – het tekort aan een echt therapeutisch gesprek. Nu gaat
de analyse enkel uit van de overgebleven teksten. Dan raakt Hiddema een punt dat haaks staat
op Roggemans literatuuropvattingen:
Ondanks deze beperkingen is een analyticus toch dikwijls wel in staat tussen de regels door te lezen en door de zich herhalende gedragspatronen van de romanfiguren in gelijksoortige situaties, enig zicht te krijgen op de onbewuste achtergronden van het gedrag en op de intrapsychische processen, die bij de personages van de schrijver en uiteindelijk bij hem zelf, van belang zijn. Voorzichtigheid blijft echter geboden.94
De psychoanalyse wordt in het werk van Hiddema ingezet om Kafka’s psyche helemaal bloot
te leggen. De literatuur en brieven van Kafka vormen het materiaal waarvan hij gebruik wil
maken om een totaalbeeld te verkrijgen van de mens Kafka en ook het autonome van het
kunstwerk wordt opzij geschoven: “Opgemerkt moet worden dat het bij een
92 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 25-26. 93 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 26. 94 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 30.
- 35 -
psychoanalytische interpretatie van literatuur niet gaat om de kunstwaarde van het werk”95.
Dit maakt Hiddema tot een wetenschapper die literatuur niet gebruikt om het woord te
onderzoeken. Laat het nu juist dat zijn waar Roggeman zelf al zijn aandacht aan probeerde te
schenken. (cf. supra)
Hiddema probeert zich nog meer te rechtvaardigen door naast een verantwoording voor zijn
psychoanalytische aanpak ook een onderdeel in te lassen waarin hij probeert duidelijk te
maken waarom hij aanneemt dat het werk van Kafka sterk autobiografisch bepaald is. De
gekozen methode doet terugdenken aan de beschuldigingen die Roggeman uitte aan het adres
van Hartmut Binder:
Volgens Verbeek gaat Kafka in zijn werk uit van strikt persoonlijke, innerlijke conflicten. Wagenbach is dezelfde mening toegedaan. Hij vindt de ‘Brief aan zijn vader’ het smartelijkste en ondoorzichtigste autobiografische document. Politzer vindt dat Kafka het biografische materiaal van zijn leven gebruikt heeft voor een psychoanalyse van zijn zelf door zichzelf en volgens De Levita is de brief een document waarin Kafka zich bewust en onbewust uitspreekt over de struktuur van zijn eigen persoonlijkheid.96
Dat Hiddema zich voor zijn eigen analyse al wil verantwoorden met zoveel secundaire
werken, zorgt ervoor dat hij dezelfde drang heeft als Binder om zoveel mogelijk details te
onderzoeken.
In het eerste deel van zijn analyse blijft Hiddema ondanks zijn verantwoording vrij dicht bij
de tekst. Hij geeft een samenvatting van Kafka’s Brief an den Vater, waarin Kafka op zoek
gaat naar de redenen waarom hij bang is voor de vader. Kafka zelf moet het antwoord
gedeeltelijk schuldig blijven, omdat zijn angst zo groot is, maar ook omdat “bij het schrijven
de angst en haar gevolgen mij tegenover u remmen en omdat de omvang van de stof ver
boven mijn herinneringsvermogen en mijn verstand uitgaat”97. Onmiddellijk maakt Hiddema
de link met de verdrongen herinneringen uit Kafka’s jeugd, alsof dit alles een traumatiserende
werking heeft gehad. Roggeman kon zich met deze manier van interpreteren niet
vereenzelvigen, en in Fermate beroept hij zich op één van zijn favoriete Franstalige schrijvers
om zijn argument kracht bij te zetten. Alain had namelijk in zijn werk Histoire de mes
Pensées kortweg geschreven: “De l’enfance je dirai peu; car elle ne fut que bêtise”98.
Roggeman prijst de ideeënrijkdom van Alain en schaart zich achter het idee “dat hij het niet
95 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 30. 96 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 28. 97 Franz Kafka, Brief aan zijn vader, Amsterdam, 1984, p. 5. 98 Dit citaat uit Histoire de mes Pensées van Alain werd overgenomen uit: Roggeman, Fermate Volume 1, p. 290.
- 36 -
nodig […] had over hypothetische of imaginaire problemen te piekeren”99. Al dat
psychologiseren is vermoeiend voor de lezer en zal ook onnodige mythevorming
teweegbrengen.
Ondanks Roggemans fascinatie met de biografie van Pawel, krijgt ook hij kritiek als hij een
deel van Kafka’s jeugd wil reconstrueren:
Het hardnekkigst wordt de Freudiaanse magie ingeschakeld bij de typering van de basisverhoudingen van het onmondige kind tot zijn gezinsomgeving. Pawel wordt hierin niet potsierlijk, alhoewel hij het hele boek door geen kans laat voorbijgaan om op het ‘verraad’ van Kafka’s moeder te wijzen die het verkoos naar het pijpen van Feldwebel-patriarch Hermann Kafka te dansen en die de oudste zoon in vreemde handen deponeerde om de commerciële glans van de galanteriewarenfirma Kafka te helpen verzekeren.100
Het ziet ernaar uit dat zowel Roggeman als Pawel de moeder van Kafka (Julie Löwy) als een
problematische figuur aanzien. De jonge Kafka werd voor het grootste deel opgevoed door
dienstbodes en gouvernantes, waardoor zijn moeder fysiek afwezig was. Zij zette zich in voor
de zaak (een groothandel in manufacturen) van haar man Hermann Kafka. Pawel omschrijft
zijn drijfveren heel eenvoudig: met geld kon hij niet alleen instaan voor zijn materiële
voorzieningen, maar ook status en aanzien kopen.101 Ook hij was er bijna nooit voor Kafka,
maar liet zich wel gelden:
De daverende sergeantenstem van die godheid in de verte, zijn oorverdovende grofheid en donderende dreigementen prikkelden hem tot fantasieën die nooit helemaal zouden wijken voor het prozaïsche beeld van de vader van vlees en bloed. Franz hield er ook een levenslange ziekelijke gevoeligheid voor lawaai aan over.102
Alhoewel dit een vrij objectieve formulering is van hoe Hermann Kafka zich gedroeg ten
opzichte van zijn kinderen, zou dit in de ogen van Roggeman doorgaan als speculatie, omdat
het nu eenmaal ontzettend moeilijk is om door te dringen tot Kafka als kind. Ook aan de
afwezigheid van de moeder wordt een onbewuste bijklank toegekend. Haar toewijding aan
haar man en zijn zaak zorgde ervoor dat het getrouwde koppel werkelijk alles samen deed
(“Overdag werkte zij voor hem, ze luisterde naar zijn gegrom en gemopper, en bijna elke
avond van hun negenenveertig huwelijksjaren speelde ze kaart met hem”103), maar dit moet in
de eerste levensjaren van haar huwelijk de moederlijke instincten zwaar onder druk hebben
gezet. De verhouding tussen de moeder en de vader hebben ervoor gezorgd dat “geen van
99 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 290. 100 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 290. 101 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 21. 102 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 21. 103 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 22.
- 37 -
tweeën geheel aan de behoeften van hun kinderen [voldeed]”104 en Franz is hier de grootste
dupe van geworden. In de driehoeksverhouding die ontstaat, voelt het kind zich overwonnen
door de vader. Pawel gaat er dan ook van uit dat deze gebeurtenis reeds een “sjablone” is, of
anders uitgedrukt: een vanzelfsprekendheid. Het gaat hier namelijk om een typisch voorbeeld
van een oedipale situatie.
De uitgewerkte oedipale fase mag voor Roggeman dan wel pure speculatie zijn (“De
kindsheid van hun studieobject plaatst biografen steeds voor haast onoverkomelijke
hinderpalen”105), ze gaat hand in hand met een contextualisering en een
relativeringsvermogen. Deze eigenschappen van Pawels biografie waren voor Roggeman
criteria die ervoor zorgden dat hij het boek heeft verslonden (cf. infra). De omstandigheden
waarin Franz opgroeit, worden zonder meer betrokken in het boek. Pawel zet uiteen hoe
Kafka zijn eerste levensjaren doorbrengt in ‘Na Vězě’106, een massief bouwwerk in een
lawaaierige buurt te Praag (“een bouwval in een slecht aangeschreven, lawaaierige buurt
waaruit zij liever vandaag dan morgen zouden wegvluchten”107). Tegelijkertijd kan Pawel het
niet laten om een aantal vraagtekens te plaatsen bij de opgesomde feiten: “Wat dit
mogelijkerwijs betekend heeft voor zijn ontwakende bewustzijn van de buitenwereld kan men
slechts raden”108. Daarbovenop moet Pawel constateren dat Kafka’s omstandigheden in geen
enkel opzicht verschillen van de meeste andere gezinnen van joodse burgers in Praag. En toch
heeft Kafka altijd het gevoel gehad dat “zijn kinderjaren hem blijvend beschadigd hebben”109,
maar opnieuw zorgt dit voor de nodige verwarring als Pawel toegeeft dat “het gevoel
ongelukkig te zijn iets uiterst subjectiefs [is] dat met de objectieve werkelijkheid maar weinig
te maken heeft”110.
Met de ambivalentie van Pawels boek in het achterhoofd, reeds aangetoond door Roggeman
zelf in zijn essays (cf. infra), kan nu Hiddema’s opvatting hiermee worden gecontrasteerd. De
verhoudingen met de vader en de moeder – zoals door Pawel voorgesteld – worden in het
hoofdstuk over Brief an den Vater verder uitgewerkt, maar het is pas in het volgende
hoofdstuk dat Hiddema afstand neemt van de iets mildere aanpak van Pawel. In die zin was 104 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 22. 105 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 290. 106 Wie de contextualisering van Kafka’s eerste levensjaren in detail wil lezen, kan het eerste hoofdstuk van Pawels biografie raadplegen (p. 7 t.e.m. 24). 107 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 19. 108 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 19. 109 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 20. 110 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 20.
- 38 -
Roggemans beschuldiging aan het adres van Pawel over het verraad van de moeder niet echt
op zijn plaats, want er werd uiteengezet (cf. infra) dat Pawel de schuld zoekt bij zowel de
vader als de moeder. Bij Hiddema verschuift de klemtoon naar onbewuste processen in de
band met de moeder111.
“De kritiek op haar maakt […] een veel fundamenteler indruk dan die op zijn vader112”: met
deze vage argumentatie begint Hiddema zijn uiteenzetting over Kafka’s moeder Julie. Voor
deze psychoanalyticus is de moeder een bemiddelaarster, ze fungeert als een doorgeefluik
naar de vader toe. Het is door deze rol dat ze zich tussen de zoon en de vader heeft
geplaatst113 en vanuit deze positie kon ze makkelijk manipuleren. De reacties van de vader
hingen – volgens Hiddema althans – dan ook af van haar boodschappen. Maar dat was niet de
enige communicatiestoornis die hierdoor ontstond: de tirannie van de vader had in principe
voor een redding kunnen zorgen van de moeder, maar het kwam enkel tot een “schijnbare
redding”114. Hiddema verscherpt de verhoudingen zelfs nog als hij daarna de volgende
redenering begint op te bouwen:
De moeder was echter niet alleen intermediair; ze heulde ook mee met vader; ze was in zekere zin een verlengstuk van hem […]. Hierdoor zal Kafka wellicht meer dan eens het gevoel hebben gekregen, dat zij hem verried en onbetrouwbaar was door haar afhankelijkheid van degene die ze getrouwd had.115
Het gedrag van de moeder wordt door Hiddema als geraffineerd en sadistisch beschouwd,
maar doordat haar handelen onbewust is en ze de consequenties niet kan overzien, zal Kafka
“de veroordeling van zijn moeder echter weer af[zwakken]”116. Maar ondanks alles heeft dit
grote gevolgen tegenover de vader: Hiddema probeert zijn lezers ervan te overtuigen dat door
het ingrijpen van de moeder Franz Kafka niet kan vechten tegen zijn vader, om zich
gelijkwaardig te voelen117.
111 Dit wil niet zeggen dat Hiddema de vaderschuld ontkent, maar de verhoudingen worden ingewikkelder, waarbij de rol van de moeder op de voorgrond komt. 112 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 41. 113 Het contrast met Pawel wordt hier duidelijk aangetoond: hij plaatst de vader en de moeder tegenover de zoon, terwijl Hiddema de moeder als wig gebruikt tussen vader en zoon. 114 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 41. 115 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 41-42. 116 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 42. 117 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 43.
- 39 -
Dan is er nog het concept van de ‘dubbele bodem’118, waarmee Hiddema zijn betoog nog
moeilijker maakt. Er is naast de verwaarlozing door de moeder ook het omgekeerde in de
opvoeding aanwezig en dat is het verwennen:
Het was onbewust, meer tegen vader gericht dan tegen de kinderen. Verwennen heeft nogal eens dezelfde gevolgen als verwaarlozen. Echte affectie wordt, dikwijls uit schuldgevoel, afgekocht met surrogaat bevrediging. Wellicht heeft Kafka als kind gevoeld dat hij een zekere voorkeurspositie genoot bij zijn moeder. […] En dit alles terwijl Kafka zo hevig verlangde naar een begrijpende, hem bewonderende en beschuttende moeder, met wie hij zou willen ‘versmelten’ (Mitscherlich).119
Hiddema beweert zonder moeite dat Kafka deze façade kon doorzien, dat hij bewust voelde
dat dit niet gemeend was. Het werd daarnet al kort aangehaald (cf. infra) dat Kafka ten
opzichte van de vader niet bewapend was door de onbewuste tactieken van de moeder, maar
haar dubbele positie als bemiddelaar en als verwenner heeft ervoor gezorgd dat hij zelf ook
“een willoze, gehoorzame en plichtsgetrouwe zoon”120 zou blijven. In de psychoanalyse komt
men dan tot de conclusie dat zo’n persoon veel verdrongen gevoelens in zich draagt. De
woede en de kritiek die Kafka wil uiten tegenover de moeder, zal hij uitwerken op de vader.
Hiddema vindt het dan ook niet toevallig dat de brief die hij schrijft (Brief an den Vater) niet
voor de moeder bestemd is, maar voor de vader. Onbewust hoopt Kafka zo toch de moeder te
treffen, omdat hij “in de brief laat […] zien, hoe zijn vader hem, mede door haar toedoen, het
leven verzuurde en hoe zij hem nooit heeft begrepen”121.
De volgende stap in Hiddema’s psychoanalytische interpretatie brengt hem bij de ‘orale fase’.
Hier wordt duidelijk hoe zijn theorie is aangewezen op gissing en speculatie. De ‘orale fase’
bij het kind vindt plaats van de geboorte tot circa anderhalf jaar, en is gebaseerd op Freuds
libidotheorie, waarbij lichamelijke bevrediging gebonden is aan een erogene zone. In de
‘orale fase’ is dit de mond122 123. Daarom is de moederborst voor het kind zo belangrijk,
omdat dit het allereerste contactpunt met de buitenwereld vormt. Daar waar bij het kind die
borst tekort schiet, neemt “de destructieve woede toe”124. Vrij arbitrair wordt deze “kwade
borst”125 aan Kafka’s literatuur gekoppeld en zodoende ook aan zijn leven:
118 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 44. 119 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 44-45. 120 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 48. 121 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 48-49. 122 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 60. 123 De tweede fase heet de ‘anale fase’. In deze fase, die duurt van anderhalf jaar tot vier jaar, is de lichamelijke bevrediging gebonden aan de anus. In de derde fase, de ‘oedipale fase’, die duurt van vier jaar tot acht jaar, is de lichamelijke bevrediging gebonden aan het geslachtsorgaan. 124 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 60-61. 125 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 61.
- 40 -
In ‘In de Strafkolonie’ beschrijft Kafka hoe de veroordeelde, die gemarteld wordt, een vieze viltprop in de mond gestoken krijgt. Volgens Verbeek kan men dit beeld duiden als een vieze tepel (kwade borst), die het kind wordt opgedrongen.126
Opnieuw ziet Hiddema het verband tussen Kafka’s leven en zijn werk. De link met zijn eigen
persoonlijkheid wordt dan ook gelegd en dient tegelijkertijd als conclusie voor die analyse:
Door de gevoelsmatige afwijzing door zijn moeder in de orale fase leed Kafka later aan ernstige contactmoeilijkheden. Hij was geheel in zichzelf gekeerd door een sterk narcisme; een eigenschap van veel depressieve mensen, die geen oog kunnen hebben voor de behoeften van anderen.127
Met deze conclusie knopen we terug aan bij Roggemans protest tegen die psychologische
aanpak en de reden waarom hij Pawels biografie verkoos. Pawel moet zowat de enige geweest
zijn – althans volgens Roggeman – die Kafka’s narcisme afwees:
De lezer moet nu erkennen dat er zoiets als een Kafkaïaanse biotoop bestaat, d.w.z. een giftig, wreedaardig maar noodzakelijk levensmedium dat gekend moet zijn wil men de verhoudingen in het artistiek universum van Kafka begrijpen. Pawel maakt dan ook komaf met de mythe van het sociale isolement dat Kafka […] verkozen zou hebben. Daar is niets van aan; indien er in zijn laatste levensjaren isolement was, dan werd het hem opgedrongen door de ziekte en de uitputting. Kafka heeft het eremietendom nooit vrijwillig gekozen.128
In tegenstelling tot de band tussen leven en werk (cf. infra) die Hiddema zo sterk verdedigt in
de verantwoording van zijn werk, wil Roggeman dit gescheiden houden door Kafka’s
werkwijze te situeren binnen zijn eigen “artistiek universum”. Maar Roggeman wil ook
afwijken van Hiddema’s conclusie in verband met Kafka’s isolement: hij ziet hem als een
gezond sociaal individu, dit in tegenstelling tot Binder en Hiddema. Om meer bewijs te
vinden van deze stelling, moeten we terugkeren naar Practicum. Daar is een Kafka-notitie
terug te vinden waarin Roggeman zijn eigen isolement vergelijkt met dat van Kafka:
Opnieuw met Binders Kafka-biografie bezig geweest. Haast onleesbaar pak gegevens, maar vollständig, het enige pluspunt van dit ambtenarenboek. Als ik Kafka’s sociale ‘afzijdigheid’ durf te vergelijken met die van mij, dan gedroeg hij zich als een Weltmann en ik ben de eremiet. Cafébezoek, bioscoopavonden, week end-uitstapjes, dagelijks contact met bekenden en vrienden, neem bij voorbeeld de winter 1911-1912, Kafka is altijd ergens heen. Ook verkeerd te veronderstellen dat hij zich thuis radicaal in zijn kamer opsloot, neen, hij trok zich met Ottla in de badkamer van de ouders terug, waar hij voor haar one man shows organiseerde zodat hij zijn acteertalent kon botvieren.129
Een heel ander beeld komt naar boven dan bij Binder en Hiddema. Het zou verkeerd zijn om
Roggemans opvatting als de absoluut juiste te aanzien, Roggeman plaatst Kafka in perspectief
met zijn eigen leven, dus ook bij zijn beeld kunnen vraagtekens geplaatst worden. Maar 126 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 61. 127 Hiddema, Kafka en zijn moeder, p. 65. 128 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 291. 129 Roggeman, Practicum, p. 265.
- 41 -
Roggeman is hier consequent, want hij is nooit voorstander geweest in de zoektocht naar een
totaalbeeld (cf. infra). In Fermate Volume 3. Aantekeningen 1995-1996 bevindt zich een
langer essay waarin Roggeman een aantal interessante topics die hij vooraf behandeld had in
zijn notities, samenbundelt en verder uitwerkt. De naam van het essay is ‘Kafka und kein
Ende’, en het is op de eerste pagina’s dat hij zich opnieuw buigt over de biografieën en
getuigenissen over Kafka. Zijn vertrekpunt ziet er als volgt uit: “Een aantal getuigenissen zijn
substantieel zo mager dat het meteen duidelijk moet worden dat de getuige alleen zichzelf in
verband met Kafka wil opdringen”130. Roggeman moet in zijn essay opbiechten aan de lezer
dat ook hij niet ontsnapt aan een vastgelegd Kafka-beeld, ook al is hij zelf geen getuige:
Er duiken ook getuigenissen op die wrevel verwekken omdat zij ingaan tegen het beeld dat men zich voor eigen gebruik van de dichter heeft gevormd. Ik betrap er mij herhaalde malen op dat gegevens die ik hier voor het eerst leer kennen mij hinderen omdat zij in schril contrast verschijnen met het gefixeerde beeld dat ik mij van Kafka gevormd heb zonder dat dit beeld enige aanspraak op waarachtigheid kan doen gelden.131
Roggeman bezit zoals iedere Kafka-liefhebber zijn eigen gefixeerde beeld, omdat hij nu
eenmaal van Kafka als schrijver houdt. Zijn eigen mythe over de persoon Kafka, die ontstaan
is vanuit een autonome literatuuropvatting, wordt meermaals door elkaar geschud door
biografische gebeurtenissen of anekdotes. Het verbaast Roggeman dat Kafka soms spijbelde
en dat hij de tweede viool in een strijkkwartet speelde132, maar het voorbeeld dat Roggeman
het meest heeft geraakt, is een aanvaring met Else Lasker-Schüler en de politie. Roggeman
omschrijft hoe zij op een nacht in Praag oden aan het improviseren was, zittend op haar
knieën. De politie moest haar ter orde roepen, omdat ze de nachtrust verstoorde in de straat.
Op de vraag om zich te identificeren, antwoordde ze: “Ich bin der Prinz von Theben”133.
Kafka’s gevatte repliek aan de politie was niet echt tactvol en ligt ook niet binnen Roggemans
verwachtingen: “Sie ist nicht der Prinz von Theben, sondern eine Kuh vom
Kurfürstendamm”134. Het kan ook niet ontkend worden dat de politie die nacht heeft
ingegrepen, want de feiten stonden beschreven in de krant Bohemia (4 april 1913). Maar dan
nog heeft Roggeman het moeilijk om Kafka’s uitspraak te geloven:
Maar ik kan mij niet voorstellen dat Kafka, zelfs al had hij een grondige hekel aan het personage en de kitscherige imagerie van de gevierde lyrica, die sarcastische correctie tegenover een politieambtenaar aangebracht zou hebben.135
130 Willy Roggeman, Fermate Volume 3. Aantekeningen 1995-1996, 1995-1996, p. 233. [onuitgegeven]. 131 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 234. 132 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 234. 133 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 234. 134 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 234. 135 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 234.
- 42 -
Hiddema’s psychoanalytische, totaliserende aanpak136, Pawels contextualiserende methode en
Roggemans fragmentarisme: ze leggen allen een andere klemtoon, maar er is één eigenschap
die ze gemeen hebben. Ze hebben voor zichzelf een Kafka-mythe gecreëerd waarrond ze hun
theorie moeten opbouwen en die hun opvattingen ook kleuren.
2.3 Max Brod als problematische figuur
2.3.1 De vriendschap tussen Kafka en Brod
Pawel heeft over Kafka’s sociale leven een controversieel standpunt ingenomen.
Daarbovenop zag Roggeman Kafka als een wereldburger in vergelijking met hem. Pawel
schrijft in zijn biografie het volgende hierover:
Want het is zeker waar dat Kafka zich tussen zijn twintigste en zijn dertigste niet als een kluizenaar of een paria gedragen heeft. Welke aangeboren remmingen of reserves hij ook mag hebben gehad, hij is er een hele poos in geslaagd om kennelijk met overtuiging deel te nemen aan de praktijken die in de studentenwereld en de Duits-joodse bourgeoisie gebruikelijk waren. Hij heeft menige nacht mee zitten slempen tot het licht werd, hij bezocht bordelen, probeerde plichtmatig serveersters, winkelmeisjes en andere dames van wie hij vermoedde dat ze het niet zo nauw namen te verleiden: ‘Mijn beste Max, wanneer gaan wij naar de Indische danseres, nu ons immers het kleine juffertje ontgaan is, wier tante voorlopig nog sterker is dan haar talent.’ (Brieven, p. 34)137
Kafka heeft het hier uiteraard over zijn beste vriend Max Brod. Pawel omschrijft hun band als
één met wederzijdse behoeften: Brod zocht een vaderfiguur en vond die in Kafka, terwijl
Kafka zelf een hechtere band met de werkelijkheid zocht en Brod daar de perfecte hulp bij
was, zo blijkt ook uit bovenstaand citaat. Brods levenslust is één van zijn meest gekende
karaktertrekken: “Hij hield van mensen, hield ervan mensen om zich heen te hebben, in het
middelpunt te staan, stond altijd klaar om te bewonderen maar wilde omgekeerd ook heel
graag bewonderd worden”138. Zijn positieve kijk op het leven had Kafka nodig: Brod vond het
nooit nodig om erover na te denken of het in zijn leven goed of slecht ging (“Hij vermeed
angstvallig zichzelf de spiegel voor te houden”139) en Kafka hield van zijn spontane
edelmoedigheid en levendige geest. Kafka heeft dan ook te danken aan Brod dat hij uit zijn
sociaal isolement werd gehaald, want dit was een probleem dat de jonge schrijver niet
zelfstandig kon oplossen. Toch voelde Kafka goed aan dat Brod “onbekende afgronden en
136 Zoals blijkt uit de analyse van Hiddema’s boek (cf. infra), is zijn totaliserende aanpak te vergelijken met Hartmut Binders biografie. Hij probeert zoveel mogelijk bronnen aan te halen en onderzoekt elke toevalligheid, om toch een zinvol geheel bij elkaar te krijgen. 137 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 156. 138 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 147. 139 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 148.
- 43 -
aanstekelijke somberheid bewust of instinctief meed”140, dus moest hij soms meeheulen om
zijn vriend tevreden te stellen. Kon hij het eeuwige optimisme even niet aan, dan bleef Kafka
blijkbaar uit Brods buurt om teleurstelling te vermijden.
Pawel wijst erop dat Brods herinneringen aan de jonge Kafka vooral werden gekenmerkt door
een gevoel van bejubeling, een gevolg van de nostalgie die Brod in zich droeg. Daarnaast zal
Brods eeuwig opgewekte karakter er wel voor gezorgd hebben dat de herinneringen dikwijls
een lyrische bijklank kregen. Het voorbeeld dat Pawel aanhaalt uit het dagboek van Brod (1
januari 1906), zet de toon: “Bij Kafka. Wat is het leven mooi. Wij waren gewoonweg in een
goddelijke stemming. Later bij Přibram. Daarna hebben we wij Weltsch141 sneeuwballen
tegen de ruit gegooid, en om middernacht kwam hij naar beneden om met ons mee te
gaan”142. De vooroordelen en het nostalgische gevoel hebben ervoor gezorgd dat Brod heel
wat invloed heeft gehad op het œuvre van zijn vriend. Uyttersprot heeft hierover een
uitgebreide polemiek gevoerd en Roggeman heeft hierover ook notities geschreven. Het
volgende onderdeel onderzoekt dan ook de receptie van Max Brod door Uyttersprot en
Roggeman.
2.3.2 De uitgaven van Brod
Roggeman situeert het eerste probleem met de edities van Kafka bij Brod:
In 1925 verscheen Der Prozess met een nawoord van Max Brod bij Die Schmiede. Meteen was het probleem van de editie van Kafka’s nalatenschap gesteld. In deze eerste publikatie van Der Prozess ontbreken de fragmenten, de onvolledig gebleven hoofdstukken, de geschrapte passages. In hoofdstuk 8 werden vier regels in een andere context geplaatst.143
Hetzelfde zal gebeuren met Das Schloss en met Der Verschollene. Die laatste roman
verschijnt aanvankelijk onder de titel Amerika, gekozen door Brod zelf. Het valt ook op dat
Brod bij elk boek heeft geprobeerd om een optimistisch einde te verzinnen. Dankzij het
engagement van Brod zijn we de dag van vandaag op de hoogte van Kafka’s erfenis, maar het
verhaal is veel complexer. Roggeman uit in zijn essays heel wat kritiek en ondanks zijn band
met Kafka’s werk, zou hij het rechtvaardig vinden indien “de genialiteit van de auteur Kafka
140 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 156. 141 Felix Weltsch was een gemeenschappelijke vriend van Kafka en Brod. 142 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 156. 143 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 212.
- 44 -
beperkt was gebleven tot een dozijn personen”144. Het perfectionisme en de zorgvuldigheid
waarmee Kafka streefde naar een afgewerkt verhaal, maakt Brod tot een slechte vriend omdat
het helemaal niet Kafka’s intentie was om de drie bovengenoemde romans in hun huidige
staat te publiceren. Niet enkel Roggeman beklemtoont het ontrouwe gedrag van de vriend, het
is namelijk Uyttersprot die Roggemans inspiratie gevoed heeft om over dit onderwerp te
schrijven. Over de ontrouwe vriend zegt Uyttersprot het volgende:
De man, die de publicatie van Kafka’s nagelaten werk (d.i. ongeveer de vier vijfden van het geheel!) heeft ondernomen, Max Brod, heeft weliswaar het hem door zijn vriend opgelegd verbod, dit werk uit te geven, wel medegedeeld, maar toch gemeend zich om dit verbod niet te moeten bekreunen. Hij heeft het werk dus uitgegeven, zich beroepend op een stel redenen en overwegingen, die zeker niet zonder grond zijn… en desondanks […] toch tegen de uitdrukkelijke wil en wens van de overledene gehandeld.145
Roggeman vult deze uiteenzetting over de ontrouwe vriend aan met een kritische bemerking.
Het moet niet makkelijk geweest zijn voor Brod om een uitgever te vinden die bereid was om
de toen onbekende schrijver Kafka op de markt te brengen. Daar komt nog eens bovenop dat
de uitgever rekening moet houden met “de onherroepelijke eindigheid en geslotenheid van dat
oeuvre”146: Kafka zelf zal geen nieuwe werken meer produceren en indien hij een ontplooiend
talent zou zijn, kan dit nu niet meer tot uiting komen. Voor de uitgever blijft enkel de lezer als
criterium over. Roggeman en Uyttersprot delen dan ook de mening dat het
bewonderenswaardig is dat Brod zijn doel toch heeft bereikt. Zijn inzet voor het
wetenschappelijk onderzoek rond Kafka mag niet onderschat worden, maar het blijft jammer
dat Uyttersprot tot de vaststelling komt dat “de voornaamste werken, inzonderheid de drie
grote romans […] in zulke hoge mate fragment zijn gebleven dat het bijna logisch schijnt, dat
de auteur werk, in dergelijke stand van onvoltooidheid, niet wenste onder de ogen van het
publiek te brengen”147. Het professionalisme van Uyttersprot en Roggeman ligt hem in de
respectvolle manier waarop ze hun kritiek aanvatten op Brod. Het hierboven aangebrachte
vertrekpunt wordt vervolledigd met de zalvende boodschap dat vanuit testamentair opzicht148
de wens om te overleven niet mag worden onderschat. Het problematische van Brods
onderneming komt naar boven in de manier waarop Kafka’s romans werden overgeleverd:
144 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 213-214. 145 Herman Uyttersprot, “Beschouwingen over Franz Kafka. III: Legende en werkelijkheid”, in: De Vlaamse Gids, 38e jg., september/oktober 1954, p. 1-25, p. 2. 146 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 213. 147 Uyttersprot, “Beschouwingen over Franz Kafka. III: Legende en werkelijkheid”, in: De Vlaamse Gids, 38e jg., p. 2. 148 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 214.
- 45 -
Hij heeft de auteur Kafka in absolute harmonie willen brengen met het beeld dat hijzelf van de mens Kafka doorheen hun vriendschap had. Hij heeft de auteur Kafka zijn autonomie niet gegund. Hij sloot de mogelijkheid van ambivalentie tussen het fenotype149 Kafka in verhouding tot het fenotype Brod en de dichter Kafka in verhouding tot zijn teksten uit.150
Roggeman maakt duidelijk dat Brod in Kafka’s teksten het beeld wil restaureren dat hij als
herinnering overhoudt. Geen makkelijke opgave, volgens Roggeman, omdat we nooit kunnen
inschatten of Brod met zekerheid Kafka kende op de juiste manier. In de biografische
inleiding werd al kort gewezen op de rol die Kafka zich ging aanmeten in het bijzijn van
Brod, om elke vorm van teleurstelling te vermijden (cf. infra). Het is Brod nooit te doen
geweest om “de poly-interpretabiliteit”151 van de teksten zelf, hij wou alleen zijn geschapen
beeld van de vriendschapsband vasthechten aan het literaire werk. De hypotheek die Brod legt
op dit werk, brengt hem ertoe om elke vorm van interpretatie door andere onderzoekers in de
kiem te smoren. Roggeman voegt hieraan toe dat de selectieve mentaliteit van Brod het sterkst
naar voren komt bij de pogingen van Walter Benjamin. Zijn essay ‘Franz Kafka. Eine
Würdigung’ (1934) werd niet erkend door Brod, ondanks het feit dat Benjamin al tijdens de
jaren ’20 het genie van Kafka ontdekt had. Roggeman zoekt de reden hiervoor bij Brods
tekortkoming als literatuuronderzoeker: “Brod was het type van de joodse Literat, de niet
ongetalenteerde maar vooral clever maneuvrerende ‘alles-kenner’ ”152. Pawel geeft een
soortgelijke beschrijving in zijn biografie:
Brods bezeten werklust, zijn voortdurende uitbundigheid en dwangmatige sociabiliteit hadden hun schaduwzijde. Hij was vroegrijp, briljant, vlot, maar versnipperde zijn energie. Hij forceerde de ontwikkeling van zijn vele talenten, waardoor geen enkel daarvan de kans kreeg ooit helemaal rijp te worden. Zijn veelzijdigheid was verbluffend, hij was schrijver, criticus, musicus, organisator, politicus, minnaar, filosoof; in al deze rollen leverde hij behoorlijke prestaties, maar in de meeste bleven die uiteindelijk achter bij wat van hem verwacht mocht worden.153
Het is hierdoor dat Brod zijn onkunde toont, niet alleen als literator, maar ook als criticus. Hij
had geen inzicht in de genialiteit van Benjamin en begreep zijn werkwijze niet.
De volgende stap naar het gefixeerde Kafka-beeld wordt volgens Roggeman genomen tussen
1935 en 1937. Tijdens die periode worden de Gesammelte Schriften gepubliceerd154:
149 Verzameling van alle waarneembare kenmerken van een individu, ook wel gebruikt voor slechts een waarneembare eigenschap. Het fenotype komt tot stand door een gezamenlijke invloed van genen en milieufactoren. (Biologische begrippen, 2008, De Digitale School. <http://www.digischool.nl/bi/pbb/showconcept.php?concept=360> (22/04/2011) 150 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 214-215. 151 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 215. 152 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 216. 153 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 148. 154 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 217.
- 46 -
Het werd de fixering van een soort Kafka-tekst waarmee tot in de jaren ’80 diende te worden gewerkt en die nu in de jaren ’90 nog algemeen gangbaar is, aangezien de lopende Kritische Ausgabe de bestaande Brodse niet uit de catalogi van de Fischer Verlag verdringt, maar er als het ware voor specialisten slechts parallel mee loopt.155
Brods editiewerk heeft ervoor gezorgd dat het onderzoek rond Kafka helemaal werd
vastgelegd naar normen die nu nog altijd gelden. In die zin is Brods opzet geslaagd, zo
redeneert Roggeman. Reken daarbij de biografie die hij geschreven heeft over Kafka en de
situatie wordt onomkeerbaar. De gegevens waarmee Brod heeft gewerkt, zijn achteraf gezien
niet indrukwekkend te noemen, maar hij weet dit te verdoezelen “door het inlassen van
documenten, authentiek bronnenmateriaal waarmee hij kon omspringen zoals hij verkoos,
want hij had alles”156. Geen enkele lezer had in het jaar 1937 reeds de mogelijkheid gekregen
om kennis op te doen over Kafka’s leven, waardoor elke vorm van documentatie een
meerwaarde was. Roggeman haalt kort een casus aan, waarmee hij zijn punt wil versterken: in
zijn biografie staaft Brod zijn verhaal met grote onderdelen uit de Brief an den Vater, die toen
in zijn geheel nog niet gepubliceerd was. Dit wekt bij de lezer de indruk dat Brod over een
immens corpus beschikt, maar niets is minder waar. Achteraf gezien blijkt de methode van
Brod achterhaald te zijn: “Het valt vandaag op hoe substantieel arm het eerste hoofdstuk over
de kinderjaren van Kafka is”157. De negatieve bijklank van Roggemans betoog wordt hiermee
duidelijk aangetoond, maar even snel moet hij een stap terugzetten als hij de vergelijking
maakt met de biografie van Hartmut Binder (cf. supra): alhoewel hij veel beter met het
feitenmateriaal omspringt, is het werk “van Binder […] steriel, ongenietbaar, een voorbeeld
van droevig archivarissenwerk”158. Brod heeft – net als Pawel – een leesbare biografie
geschreven, waarbij de lezer zich ook makkelijk een mening kan vormen (“het boeit, het
dwingt tot stellingname”159).
De leesbaarheid van een werk is echter niet altijd een criterium waarmee het bestaansrecht
ervan kan worden verklaard. In het geval van Brods biografie ziet Roggeman maar één reden
waarom dit boek echt interessant is om als onderzoeker ter hand te nemen:
Het boek van Brod zal steeds een noodzaak blijven, daar het ons inzicht geeft in de vele misverstanden die de Kafka-uitgave van Brod geschapen heeft. Voor ons is Kafka een corpus van literaire teksten, voor Brod is hij een vriend van wie hij jaren lang niet eens wist dat hij schreef, maar van wie hij het geschrevene absoluut wil zien samenvallen met het beeld dat hij zich van de mens heeft gevormd.160
155 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 217. 156 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 217. 157 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 217. 158 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 217. 159 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 217. 160 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 217-218.
- 47 -
Het boek krijgt door Roggeman een negatieve bestaansreden toegekend en het is dan ook aan
de lezer om aan de hand van deze biografie tot het besef te komen hoe dubbelzinnig alles
klinkt dat Brod aanbrengt. Om zich te verantwoorden, voelt Brod zich verplicht om de Brief
an den Vater als een constructie te zien: ten eerste plaatst hij hiermee de oprechtheid van
Kafka buitenspel, ten tweede permitteert hij het zich wel om te citeren en te kopiëren uit de
brief omdat “hij in de grond […] weet dat dit primaire materiaal iedere interpretatie in de
schaduw drukt”161. Deze twee redenen zijn genoeg om Brods geloofwaardigheid teniet te
doen, zo redeneert Roggeman. Naar aanleiding van het gebruik van Kafka’s brief, is zijn
conclusie dan ook: “Brod parasiteert Kafka”162. Hoe weinig grip Kafka’s vriend heeft op het
materiaal dat hij in bezit heeft, kan Roggeman simpelweg bewijzen door de woorden uit de
biografie zelf te laten spreken:
Omdat Brod Kafka als een model van ethische rechtlijnigheid wil construeren, heeft hij het moeilijk met het paradoxale in Kafka: ‘Das Erquicklichste: dass er vollständig unparadox, ja antiparadox war.’ Dat is pagina 51. Maar op pagina 71 luidt het: ‘Noch eines seiner letzten Worte hatte dieselbe paradoxe Prägung.’ Op pagina 116 looft hij het ‘Eigene dieser docht nichts als richtigen, gesunden, einfachen Satformen’ in het werk.163
Brod wil spreken over het paradoxale in het werk van Franz Kafka, terwijl hij over zijn eigen
mening al niet tot een consensus kan komen, wat op zijn minst ironisch overkomt bij de
aandachtige lezer.
Het betoog van Roggeman over Max Brod in Fermate is over het algemeen helder en wordt
goed beargumenteerd, maar het enige minpunt is dat Roggeman te lang wacht met een
verantwoording over hoe Brod dan wel Kafka’s teksten inhoudelijk interpreteerde. Aan het
einde van zijn lange notitie stelt hij zich toch nog die vraag en vat samen voor de lezer: “De
centrale as rondom dewelke het betoog van Brod wentelt, is de categorie van het heilige”164.
En Roggeman wil Brod in een deel van zijn leesmethode nog volgen, als het gaat om “een
metafysica gericht op een ideale toestand van het Diesseitige”165. Inhoudelijk zou Kafka dan
op zoek gaan naar de ultieme zin van het leven en draait het steeds om het zoeken naar een
leven dat zich op de juiste manier innestelt in de gemeenschap. Brod zet echter een stap die
poëticaal gezien niet strookt met Roggemans opvattingen:
161 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 218. 162 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 218. 163 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 218. 164 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 219. 165 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 219.
- 48 -
Brod doet dan de sprong naar de artistieke akt en refereert aan de zin ‘Schreiben als Form des Gebets’ en besluit dat bij Kafka ‘Kunst als Abglanz religiöser Erkenntnis’ dient te worden geïnterpreteerd. Dat zijn verkeerde conclusies. De kunst van Kafka is nooit ‘Abglanz’, zij is Glanz, autonome schittering […].166
Voor Roggeman moet kunst een autonoom gegeven zijn: de tekst staat op zichzelf (en het is
niet aan Brod om de woorden zo te interpreteren waardoor de rechtstreekse invloed van Kafka
te veel doorschijnt. Roggeman wil Kafka’s kunst bewonderen om de kunst, en dat terwijl
Brod enkel Kafka zelf wil bewonderen. De religieuze thematiek staat in rechtstreekse
verbinding met de persoon zelf, en hiermee toont Roggeman opnieuw aan hoe sterk de
persoon Kafka is verbonden met mythevorming:
Kafka, de Messias! Op die manier spookt de reeds decennia overleden vriend nog door het hoofd van de haast ouderling geworden Literat. Het disproportionele tussen een zelfgebrouwen, voor eigen gebruik ontworpen mythe en haar publieke verkondiging […]!167
Fermate bevat nog een notitie van Roggeman over Max Brod waarin hij dieper ingaat op de
gevolgen van de gecreëerde Kafka-mythe:
In de voorbije vijfentwintig jaar – sedert Max Brod in 1968 in Tel Aviv is overleden – heeft een kleine groep literatuurwetenschappers door hun op het minutieuze gerichte deskundigheid op het gebied van de primaire Kafka-literatuur het terrein van de Kafka-exegese opgeëist, dat wil zeggen: zij oordelen de prefilologische periode van de Kafka-interpretatie waardeloos en zij ontzeggen degenen die niet tot hun select gezelschap behoren het recht of de kans op een zinvol oordeel.168
De demystificatie van Brods interpretatie werd in gang gezet en het zorgde ervoor dat de
‘close reading’ op de voorgrond kwam. De klemtoon verschuift naar “de filologische acribie
en het micro-onderzoek”169 en er wordt veel onderzoek gedaan naar intertekstualiteit. Bij dit
laatste gaat de bibliotheek van Kafka een belangrijke rol spelen. Ook deze methode kan de
autonomie van de teksten niet bewaren (“Alsof de inventaris van zijn lectuur voldoende zou
zijn om het geheim van de dansende garenspoel Odradek of de dwingende charme van het
muizegepiep van de zangeres Josefine restloos te verklaren”170). Uiteindelijk vindt Roggeman
dat de nieuwe analysemethodes weinig innoverend zijn en voor altijd een normale receptie
uitsluiten. Zelfs in deze fase blijft Brod de schuldige:
166 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 219. 167 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 220. 168 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 268-269. 169 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 269. 170 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 269.
- 49 -
Brod heeft Kafka geïntroduceerd als een nieuwe messias, hij heeft de authenticiteit van dit moderne messianaat met hand en tand zijn leven lang verdedigd zoals het een door het goddelijke licht van zijn verheven vriend neergeknuppelde Saul betaamt: met fanatisme, met sofistische argumentatie, met oogkleppen, met alle middelen – ook de minder propere – van de apologeet die zich de enige geïnitieerde in de diepste geheimen van de leer waant, en vooral met de sluwheid van de charlatan die beseft dat hij zijn greep op het te verdedigen messianaat volledig zal verliezen op het ogenblik dat hij zal instemmen met de normale, wetenschappelijke procedures van de filologisch verzorgde teksteditie.171
Het is die filologische teksteditie waartegen Brod zich heeft verzet, omdat er dan ruimte zou
komen voor andere interpretaties. Dit is ook de reden geweest waarom Brod de drie
romanfragmenten Der Prozess, Der Verschollene en Das Schloss heeft gepubliceerd.
Roggeman ziet ze allemaal als werken waarin de objectmatigheid172, die zo typerend is voor
Kafka’s verhalen en kortere prozawerken, niet geslaagd is. Daarom zijn het voor Roggeman
dan ook probeersels, en in die zin dus niet geschikt voor publicatie, omdat de schrijver zelf
hiervoor geen toestemming zou verlenen. Toch heeft Brod de stap gezet, “omdat het
messianaat van Kafka, zoals het door Brod werd beleden, het gemakkelijkst kon worden
aangetoond door de specifieke thematiek en ontwikkeling van de drie romans”173. Een tweede
overweging die hierbij ook moet worden vermeld, is de populariteit van de roman: Roggeman
ziet Brod als een sluwe promotor van Kafka, omdat hij wist dat er enkel wereldberoemdheid
te verdienen was door de romans op de voorgrond te plaatsen. De roman is het medium bij
uitstek geworden in de literatuur, en er bestaan genoeg ongunstige vooroordelen over de
andere genres, zoals novellen en parabels. De focus van het onderzoek op de drie romans en
de bovengenoemde redenen waarom Brod een slechte vriend is, doen Roggeman al tijdens
zijn studententijd uitwijken naar de andere verhalen: “Vanaf 1953 staat het voor mij vast dat
wij ons uitsluitend op de verhalen hebben te richten, indien wij Kafka willen meten met de
maat die hij zelf aanvaardbaar zou hebben geoordeeld”174. Roggeman geeft zichzelf een plaats
binnen het Kafka-onderzoek en vindt dat het erop aankomt om aan te tonen dat “Kafka
onrecht werd aangedaan door de romans de meest centrale plaats in het oeuvre toe te
kennen”175. De naïviteit van de literatuurwetenschappers na Brod zorgde ervoor dat ze
gefascineerd raakten door “het puzzelkarakter van die fragment gebleven romans”176.
Roggeman heeft zijn focus verlegd naar de andere verhalen van Kafka om pas terug te vallen
op de romanfragmenten nadat de kritische uitgave en de editie in handschriftenvorm
171 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 270. 172 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 270. 173 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 271. 174 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 271. 175 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 271. 176 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 271.
- 50 -
gepubliceerd waren. Ondanks de invloed van Uyttersprot, heeft Roggeman hiernaast ook
geprobeerd om zich te profileren ten opzichte van zijn leermeester:
Terwijl het Herman Uyttersprot vooral te doen was om de spelingen binnen de fragment gebleven romans en de ruimte die daardoor voor speculatie in de duiding werd gelaten, had de Kafka-problematiek voor mij andere klemtonen: het kwam erop aan te releveren dat Kafka onrecht werd aangedaan door de romans de meest centrale plaats in het oeuvre toe te kennen.177
Overigens was tijdens Brods leven Uyttersprot misschien wel degene waar hij het meest mee
heeft geworsteld. Het onderzoek dat de professor heeft gevoerd, was er één dat probeerde aan
te tonen hoe de verschillende hoofdstukken in de romans door elkaar waren gehaald waardoor
het meer om een misvorming ging in de tekst zelf, en niet in de interpretatie178. Vier jaar voor
Kafka’s dood, was Brod klaarblijkelijk al in het bezit van het Prozess-manuscript. Dat is voor
Uyttersprot genoeg om de corruptie van de tekst bloot te leggen, en meer bepaald de volgorde
van de hoofdstukken: “Waarom heeft hij dan tijdens deze 4 jaren niet bij de auteur zelf naar
de vaste volgorde der hoofdstukken geïnformeerd; meer nog, naar de werkelijke « zin » van
roman en vertelling, benevens naar talrijke andere gegevens, waarover men thans nog in het
duister tast”179. Zonder te diep in te gaan op zijn conclusies, is Uyttersprots belangrijkste
inzicht – net als bij Roggeman – een besef dat de drie romans incompleet zijn. De toevoeging
die Roggeman maakt, is wel van groot belang. Hij gaat er van uit dat Kafka “deze
onvoltooidheid, deze onbekwaamheid om groter werk af te ronden, als zijn noodlot, zijn
eigenlijke schrijversvloek heeft gevoeld en beschouwd… een tragisch gevolg van zijn
algemene aanleg, zijn daardoor bepaald scheppingsproces en ja, misschien wel van zijn
levensbeschouwing”180. Kafka was als schrijver een perfectionist met een besef dat uit elke
situatie oneindig veel mogelijkheden kunnen voortkomen en dat dit ook kan doorgetrokken
worden tot in het oneindige. Omdat Kafka zich als doel van het schrijven “die Darstellung
meines traumhaften inneren Lebens”181 had voorgenomen, werd hij automatisch veroordeeld
tot het onafgewerkte boek. Uyttersprot beweert dat Kafka “telkens opnieuw […] onder deze
erkentenis bezweken [moet] zijn”182. Het is plausibel om te veronderstellen dat Kafka’s
pogingen om perfecte romans te schrijven hierdoor tot een einde zijn gekomen, waardoor er
177 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 271. 178 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 215-216. 179 Uyttersprot, “Beschouwingen over Franz Kafka. III: Legende en werkelijkheid”, in: De Vlaamse Gids, 38e jg., p. 9. 180 Uyttersprot, “Beschouwingen over Franz Kafka. III: Legende en werkelijkheid”, in: De Vlaamse Gids, 38e jg., p. 19. 181 Uyttersprot, “Beschouwingen over Franz Kafka. III: Legende en werkelijkheid”, in: De Vlaamse Gids, 38e jg., p. 19. 182 Uyttersprot, “Beschouwingen over Franz Kafka. III: Legende en werkelijkheid”, in: De Vlaamse Gids, 38e jg., p. 19.
- 51 -
helemaal geen reden meer is om aan te nemen dat ze publiceerbaar waren. Daarom had Brod
het waarschijnlijk ook zo moeilijk met het standpunt van de professor: hij plaatst Kafka’s
persoonlijkheid tegenover alle editoriale beslissingen van Brod. De drie romanfragmenten
hadden nooit de primaire Kafka-klassiekers mogen worden, zo blijkt wel uit het oordeel van
Uyttersprot (en ook van Roggeman). Dat is een beschuldiging waar Brod niet mee kon
omgaan, vermits hij daarin juist zijn ziel had gestoken.
Met Uyttersprots bevindingen erbij, kan Roggeman in Fermate de volgende conclusie
trekken:
En op onze beurt naderen wij opnieuw de mens Kafka, of totaler: het fenomeen Kafka, wij lopen een parcours parallel met dat van Brod, ik bedoel: eenieder zoekt voor zichzelf uit wat hij van Kafka onmisbaar oordeelt, eenieder schept zijn eigen Kafka en lacht daardoor de cenakels van de deskundige literatuurwetenschappers in het gezicht uit op het ogenblik dat zij na de heilzame wetenschappelijke verantwoording van de laatste komma ook menen dat de waarde van hun literatuurwetenschappelijke hypotheses al is bezegeld door het filologische monnikenwerk. Nu wij genezen zijn van de gearrangeerde en op de rand af soms bijna apocriefe teksten, kan de waardering van ieder Kafka-woord ongegeneerd en bloot worden uitgesproken.183
Dit lijkt aan het einde van deze notitie ietwat paradoxaal te zijn. De hierboven besproken
kritiek die Roggeman uit aan het adres van Brod, wordt gemilderd in een besef dat iedere
Kafka-lezer zijn eigen beeld ophangt van deze mysterieuze schrijver. Consequent is
Roggeman wel over het micro-onderzoek en de ‘close reading’-methode die veelvuldig
werden toegepast op Kafka’s teksten na de dood van Max Brod: Roggeman is opgelucht dat
er sinds de jaren ’80 opnieuw een nieuwe wind waait binnen het Kafka-onderzoek, waarbij de
editie in de “Fassung der Handschriften”184 een groot aandeel speelt.
2.4 De kritische uitgave en de facsimile’s
Roggeman introduceert de kritische uitgave als een bevrijding van Brod, en vooral ook als de
editie waardoor hij terug plezier kan beleven aan Kafka’s drie bekende romans:
Het gevolg van mijn standpunt is geweest dat ik het overgrote deel van de Kafka-exegese misplaatst vond en mij pas voor de romanfragmenten opnieuw ben gaan interesseren nadat zij hun schijn van gesloten artefacten hadden verloren door de publikatie van de kritische uitgave en de ermee parallel lopende editie in der Fassung der Handschriften […].185
183 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 272. 184 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 272. 185 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 272.
- 52 -
Roggeman zegt het niet met zoveel woorden, maar het is door die uitgave dat de lezer
opnieuw de toestemming krijgt om op individuele basis een Kafka-beeld te vormen, iets wat
door Brod en het micro-onderzoek dat erop volgde onmogelijk was geworden. Het gevolg uit
de nieuwe editie is wel dat het werk verschijnt als “convoluten van achterhaald
werkmateriaal”186. Toch kan de lezer nu zonder enige vorm van restricties en opgedrongen
pretenties het nagelaten werk tot zich nemen, wat erop wijst dat “deze teksten dan ook een
ander dan een uitsluitend literair belang”187 hebben. Hier valt Roggemans conclusie in de
juiste plooi: iedereen gaat individueel op zoek naar een beeld van het fenomeen Kafka en dit
is de juiste manier om ten volle tot inzicht te komen in het werk van deze schrijver.
Roggeman maakt in Fermate Volume 3 echter een onderscheid tussen de kritische uitgave die
tot stand is gekomen onder leiding van Malcolm Pasley188 en een uitgave van de facsimile’s
van de handschriften met de gedrukte tekst als vergelijking ernaast. In het werk van Pasley
“en zijn medewerkers werden de manuscripten zorgvuldig beschreven en werden de regels
van de tekstkritiek gerespecteerd”189. Roggeman beklemtoont dat het werk zonder twijfel de
juiste filologische werkwijze volgt, de lezer komt niet in aanraking met het handschrift zelf
maar krijgt wel een “wetenschappelijk gefundeerde interpretatie van het handschrift door
Pasley of een van zijn medewerkers”190. Daartegenover staat de facsimile die heel wat
ongemakken meebrengt voor de lezer. Als leesobject vergt het al heel wat geduld om het
schrift van Kafka te ontcijferen en dit handschrift is “Kafka op zijn intiemst, ook voor niet-
grafologen”191. Dit is de eerste fase in het tot stand komen van de definitieve tekst, het is een
momentopname waarin de auteur zijn eigen fouten nog niet ziet192: “Er is geen distantiëring,
er is geen zelfcontrole, geen autokritiek. Het handschrift dat boek wil worden, vraagt om
nieuwe tekenfasen die het subject van de auteur terugdringen”193. De lezer van een
handschrift wordt volgens Roggeman meegenomen in het onbewuste en de schrijver laat zien
dat dit nog geen literatuur is. De eigen ervaringen van Roggeman worden als punt van
vergelijking gebruikt:
186 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 272. 187 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 272. 188 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 58. 189 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 59. 190 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 59. 191
Roggeman, Fermate Volume 3, p. 61. 192 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 61. 193 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 61.
- 53 -
Ik ben zelf niet in staat een stuk proza, een essay, een sonnet rechtstreeks met de machine te schrijven. Doe ik het toch, dan stel ik meteen een ander ritme vast, de getikte tekst is syntactisch simplistischer, maakt vaak gebruik van de parataxe, het is duidelijk dat ik mij bij het tikken instel op een noodgedwongen sans ratures-stijl en dat ik schrappingen en correcties a priori wil vermijden. Als ik met de hand schrijf, schrap ik allicht even weinig, maar ik houd de kans op schrappen open waardoor ik syntactisch grotere risico’s durf te nemen.194
Het zijn die syntactische risico’s die ervoor zorgen dat een facsimile nu eenmaal meer
correcties bevat. Die geschrapte passages met het lezerspubliek delen is het doel van die
uitgave, iets wat bij Pasley afwezig is. Roggeman vindt dit respectloos naar de auteur zelf toe:
Men huldigt nooit het werk als artistiek eindobject wanneer men door de auteur afgewezen tekstgedeelten publiceert. De aandacht wordt van het artistiek resultaat naar de psychologie van het genetisch proces verschoven.195
Het is namelijk in geschrapte passages en correcties dat de schrijver getoond wordt op een
kwetsbaar moment (“zij laten ons toe de auteur in problemen te zien”196). Ook de klassieke
auteurs worden geconfronteerd met een ‘trial and error’-proces, maar Roggeman vindt het
jammer dat zij als het ware onaantastbaar zijn. Hier legt hij zonder meer een nieuwe Kafka-
mythe bloot, want wat Kafka als tekortkomingen zag, wordt nu algemeen aanvaard als zijnde
meesterlijk. Voor Roggeman is dit een typische daad van cultuurarrogantie197:
Stel je voor, Kafka die zelfs de publikatie van zijn romans verbood, allicht omdat hij bepaalde antinomieën inherent aan hun compositie als zwakheden ervoer, zou nu gefêteerd worden met een [e]ditie waarin zelfs de onmiddellijk door hem veroordeelde zwakheden als kwaliteiten worden bejubeld.198
Zo’n editie wordt op dezelfde manier bekritiseerd als Brods uitgaven en de voorkeur van
Roggeman blijft uitgaan naar de kritische editie van Pasley:
De artiest leren wij appreciëren tijdens de lectuur van een kritisch verzorgde, typografisch heldere, gedrukte tekst, een prachtige Garamond Antiqua in een zetspiegel van zevenentwintig regels per pagina en met veel boordwit. Het facsimile nemen wij erbij als laboratoriumdocument […].199
Dat een facsimile-uitgave louter als ‘labotariumdocument’ omschreven wordt, doet
Roggeman inzien dat er toch een markt voor is. Bibliofielen zouden er zeker en vast tevreden
mee zijn, want zij “verzamelen en koesteren zeldzame objecten”200 maar het zijn natuurlijk
geen lezers.
194 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 62. 195 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 62. 196 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 62. 197 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 63. 198 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 63. 199 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 63. 200 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 59.
- 54 -
Naast de redenen waarom de facsimile’s niet gepubliceerd mogen worden, ziet Roggeman
echter ook dat het een zekere houvast geeft in het Kafka-onderzoek: “Het zien van de
handschriften moest de wetenschapper de garantie bieden niet in het ijle te discussiëren over
teksten waarvan op de intimi van Max Brod na niemand met zekerheid wist dat zij
bestonden”201. Het niet ter beschikking stellen van Kafka’s handschriften was eigenlijk
bekennen dat er aanpassingen waren gemaakt, waardoor onderzoekers heel wat fouten op te
sporen hebben. Maar het is uit dat onderzoek dat uiteindelijk een kritische uitgave aan het
lezerspubliek ter beschikking moet worden gesteld die zo dicht mogelijk de tekst van Kafka
benadert, zoals hij die zelf op papier wou zien. Enkel op die manier zag Roggeman het
“kunstmatig gecreeërd ghost-karakter”202 van Kafka en zijn werk verdwijnen.
2.5 Kafka en mythevorming
Doorheen dit hoofdstuk kwam de rode draad van de mythevorming een aantal keer terug. Dat
is wat deze verscheidene receptiemethodes dan ook met elkaar gemeen hebben. Roggemans
besef dat iedereen op zoek gaat naar een individuele Kafka-beleving en dat zijn literaire
creaties het centrum zijn van zijn mythevorming, staat recht tegenover de doelstellingen van
deze verscheidene behandelde invalshoeken. Hartmut Binder had geen respect voor de
mysteries rond Kafka’s leven en werd een demythologiseringsbezetene genoemd, maar
schepte tegelijkertijd ook nieuwe mythes, die verre van waarheidsgetrouw te noemen zijn.
Onnodige mythevorming vonden we ook terug bij Hiddema, die Kafka’s kindertijd volgens
psychoanalytische procedés analyseerde. Naar de invloed van de moeder op Kafka’s leven en
werk kan gegist worden, maar de psychoanalyse linken aan het literaire werk zorgt opnieuw
voor mythes, waardoor het Kafka-beeld te ingewikkeld wordt. Het is echter de vriendschap
van Max Brod, gebaseerd op nostalgie en herinneringen, die het beeld over Kafka vastleggen.
Dat hij over het monopolie beschikte van de niet-gepubliceerde teksten, zorgde ervoor dat de
romanfragmenten – door Kafka zelf als minderwaardig beschouwd – werden verheven tot
meesterwerken. Brods theologisch getinte interpretaties maakten van Kafka een Messias. In
die zin werd de persoonlijk ontworpen mythe tot een algemeen erfgoed, en daar zit voor
Roggeman het grootste knelpunt. Dat iedereen zijn eigen mythe kan ontwerpen, is eigen aan
Kafka’s werk, maar hij wil zijn interpretatie afbakenen binnen het ‘artistiek universum’. Maar
zelfs zonder theologische of psychologische invalshoeken te gebruiken, kan hij er niet
201 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 60. 202 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 60.
- 55 -
onderuit dat ook hij over een gefixeerd biografisch Kafka-concept beschikt. Net als bij Pawels
biografie kan Roggeman het individuele karakter van die beleving erkennen. Daarom liet zijn
biografie zo’n grote indruk na: het is het evenwicht tussen feiten en interpretaties die het
leesbaar maken.
- 56 -
3. FRANZ KAFKA’S PROZA & DAS SCHLOSS
3.1 Poëtica
De inleiding van Practicum schetst het best hoe Roggeman zich positioneert ten opzichte van
Kafka. In het eerste deel van deze studie werd reeds de klemtoon gelegd op het belang dat
Roggeman hecht aan het autonome van de literatuur, maar zoals we zagen maakt hij ook
aanvullingen met eigen biografische gegevens. Zijn eigen schrijverschap is in zijn ogen een
ziekte, omdat hij voelt dat zijn gezondheidsproblemen hem in de marge van de samenleving
plaatsen:
In een maatschappij van met gezondheid gepantserde torren is ziek-zijn een schande. In een maatschappij van op produktiviteit ingestelde robots wordt het produktief zijn van de zieke ervaren als chantage. Hij wordt immers verondersteld langs de kant te gaan staan in het vierkantje dat de sociaal geoliede maatschappij voor hem heeft voorzien.203
Practicum, en bij uitbreiding alle essaybundels die hij heeft geschreven, zijn dan ook
protestgebaren van “iemand die ziek zijnde toch creatief rechtop wil blijven in de
maatschappij”204. Roggeman wil een confrontatie aangaan met zichzelf (“met het eigen
ik”205), en hierbij moet de maatschappij op de achtergrond blijven. De samenleving fungeert
enkel als decor. Hij vergelijkt zijn leven na zijn hartoperatie met een niemandsland:
Alhoewel het hem medisch objectief beter dient te gaan, doet zich subjectief het tegenovergestelde voor. Gedurende meer dan een kwarteeuw heeft zijn organisme gefunctioneerd op een hardnekkig verdedigd voluntaristisch geschapen evenwicht tegen het verraad van het eigen lichaam in. In de nieuwe, nooit vermoede situatie is dat evenwicht zoek en wreken de decennia lang onderdrukte trauma’s zich op het organisme. Dat is de fenotypische situatie die in dit dossier wordt verhelderd.206
Roggeman erkent zijn trauma’s, maar zoekt in zijn schrijverschap geen therapeutische
werking, want daarvoor is zijn literatuuropvatting te autonomistisch.
De anekdote krijgt ten eerste een transcendentale functie toegekend. Zij wordt verheven tot
“conditio humana”207 en het is hierin dat het nooit ophoudende creatieve denkpatroon van de
schrijver ligt. Ten tweede wordt er opnieuw gewezen op het fragmentarische van deze
onderneming en de paradox die dit met zich meebrengt. Roggeman wil helemaal niet aan een
203 Roggeman, Practicum, p. 2. 204 Roggeman, Practicum, p. 2. 205 Roggeman, Practicum, p. 2. 206 Roggeman, Practicum, p. 3. 207 Roggeman, Practicum, p. 2.
- 57 -
boek werken, maar enkel “een geheel van gesloten of open fragmenten […] door creatieve
intuïtie en kritische controles”208 componeren. Dit wordt samengevat onder de term dossier,
maar Roggeman erkent de contradictie, want hoe uiteenlopend zijn thema’s ook mogen zijn,
aan het einde van een creatieve periode krijgt zijn dossier een totaalkarakter: “Gericht tegen
het maken van een boek/boeken is het onloochenbaar zelf een boek. Het is compositorisch
veel hechter dan het voorwendt te zijn”209. Ten derde moet de schrijver er rekening mee
houden dat hij enkel het essentiële bewaart in de definitieve versie (“Tussen het
basishandschrift en de gedrukte tekst zijn er een half dozijn fasen geweest waarin tekst kon
worden geweigerd”210). Weigering en verdichting zijn twee eigenschappen waarover de zieke
schrijver zou moeten beschikken: “Van die aard de melodie van het ziek-zijn, van de
motorische essentie van het schrijven, van het inhoudloos steriel-zijn”211. Roggeman brengt
het proces van de kritische zelfcorrectie samen met zijn ziekte, het geeft de schrijver een
bestaansreden.
Het is met deze eigenschappen dat Roggeman werkt en zo de link legt naar Kafka:
Wat is immers dat schrijven zonder inhouden in wezen? Het is de extreme reductie van de burgerlijke persoonlijkheid ten gunste van een autonoom vormvermogen waarvan het ideaal is dat ieder geschreven woord dat is wat het moet zijn en op de plaats staat waar het moet staan. Precies wie de moed vindt zonder inhouden te schrijven of inhouden af te wijzen terwijl hij schrijft, doet een ernstige gooi in de richting van dat utopisch punt waarin de ‘wahllos’ neergeschreven zin ‘schon volkommen’ is, zoals Kafka in zijn dagboek (1911) noteert.212
Met dit ideaal vereenzelvigt Roggeman zich doorheen zijn essaywerk en omdat Kafka de
auteur is die deze poëtica volgens hem het best tot uiting laat komen, is zijn invloed niet te
onderschatten doorheen Roggemans œuvre.213
Niet enkel het leven van Roggeman wordt vergeleken met een niemandsland, dit geldt ook
voor de smalle strook van de werkelijkheid waarmee de schrijver creatief kan zijn:
Teksten vrij van individueel-karakteriserende trekjes, teksten ook die de dimensie van het typische niet meer kunnen vinden, tussen de ik-portrettering en de mythische schildering in – het veld dat open blijft voor de huidige artisticiteit, is een smal nomansland […].214
208 Roggeman, Practicum, p. 3. 209 Roggeman, Practicum, p. 3. 210 Roggeman, Practicum, p. 3. 211 Roggeman, Practicum, p. 3. 212 Roggeman, Practicum, p. 3. 213 Het motto van deze masterproef ondersteunt deze poëticale uiteenzetting en definieert opnieuw heel goed het nut van de autonome expressie. 214 Willy Roggeman, Scratch Volume 3 (Essays), 1969-1976, p. 67. [onuitgegeven].
- 58 -
In deze werkelijkheid kunnen maar twee aspecten overleven: de taal en de periferiemomenten.
Het subject in de tekst gaat zich toespitsen op “grenssituaties van al het geweigerde en te
weigeren”215, waarmee wordt gedoeld op de onzekerheid van de schrijver. Roggeman
verklaart verder niet wat hij hiermee bedoelt, maar ongetwijfeld wil hij hiermee aantonen dat
de eeuwige twijfel van de prozaschrijver ervoor zorgt dat de meest vervreemdende en
onzekere passages uiteindelijk de definitieve tekst zullen halen. In proza blijft de twijfel van
de schrijver steeds aanwezig en dit zet zich verder in de rol van de ik-figuur. Aan het einde
van zijn korte definitie over het ’Nomansland’ in Scratch schrijft Roggeman nog: “Uit dat
“net niet” moet al het zinvolle [worden] gezogen. Kafka paradigma, onweerlegbaar”216. Het
element ‘net niet’ verwijst naar de onzekerheid en de literaire tekst gaat dan enkel over
zinloze onderwerpen. Aanvullend kan nog worden toegevoegd dat Roggeman steeds terugvalt
op de persoonlijke beleving van Kafka. In Fermate kon volgende korte notitie worden
teruggevonden:
Kafkaïaans het besef dat voor mij alles zinloos is, maar niet voor de anderen. Ik heb dus alle redenen om de anderen in hun situatie te helpen bevestigen.217
Het toont opnieuw heel duidelijk hoe Roggeman zich verhoudt tot Kafka. Steeds blijft hij
worstelen met de zinloosheid van zijn werk zoals hij worstelt met zichzelf. En het is die
poëticale verbintenis die Roggeman tot zijn eigen essaywerken heeft gebracht.
3.2 De roman
Roggeman pende in Practicum één heel belangrijke notitie neer over de roman. De vraag die
hij zich aan het begin stelt, luidt als volgt: “Slaagt de auteur erin de afzonderlijke
paternosterkralen tot een snoer samen te rijgen, vinden de afzonderlijk glinsterende
mozaïeksteentjes een zichtbare totale figuur?”218 Het is de vraag zelf die angst oproept, want
de grote romans zijn een uitdaging waarmee Roggeman dikwijls worstelt. Dit heeft te maken
met zijn eigen literatuuropvatting, waarbij een tekst een autonome wereld oproept in “de act
van het schrijven”219. Nu is Roggeman er stellig van overtuigd dat het meestal onmogelijk is
om die stijl over te dragen op lijvige romans. Roggeman beweert zelfs dat zijn poëtica er één
215 Roggeman, Scratch Volume 3, p. 68. 216 Roggeman, Scratch Volume 3, p. 68. 217 Roggeman, Fermate Volume 1, p. 276. 218 Roggeman, Practicum, p. 275. 219 Roggeman, Practicum, p. 275.
- 59 -
is “van de lyricus die proza schrijft”220 of dit alleszins toch probeert. De schrijver van romans
wordt door Roggeman gecontrasteerd met zijn eigen poëtica:
De echte epieker is stellig een monteur, een sleutelaar, en ook een selfkicker, iemand die een bepaalde creatieve stroming zo lang mogelijk aanhoudt, die het van dosering moet hebben, van calculering, van een vooropgesteld aantal te schrijven bladzijden. De epieker weegt een boek, het moet zitten als een organisme met gevulde maag.221
De schrijver van romans heeft het gevoel in zich om perfect af te wegen hoe hij een geheel
kan creëren, hij werkt naar een doel toe. De reden waarom Roggeman hiermee worstelt, hangt
samen met de poëticale invloed van Kafka die ook hier allesbepalend is. Het is voor
Roggeman namelijk een uitgemaakte zaak dat Kafka deze techniek niet beheerst: “In die zin
is Kafka nooit een epieker geweest, aangezien hij een blind vertrouwen had in de zich lineair
ontwikkelende inspiratie”222. Kafka wekt bij Roggeman de indruk dat hij zijn tekst schrijft en
er daarna nooit meer naar terugkijkt (“Over de feitelijkheid van een bepaalde, bereikte situatie
valt niet te discussiëren”223). Het schrijfproces was een sporadische daad, zoals ook werd
aangegeven in Practicum:
[…] Precies die autonome beweging van de tekst te onderzoeken moet voor Kafka de vreugde van het schrijven geweest zijn. Ik ben ervan overtuigd dat Kafka eens buiten de magie van de schrijftafel over zijn geschiedenisjes niet nadacht, niet kon nadenken en dus ook niet in staat was de evolutie van zijn boek te plannen. Dat boek was de gesloten nachtwereld waarin de taal haar eigen demonische of serafische krachten kon ontwikkelen, in de grootste zuiverheid en strengheid, buiten de contaminerende existentiële fluimen van de Alltag, buiten de sociale en menselijke verhoudingen, buiten het verraad van het lichaam. Ik kan mij zelfs voorstellen dat Kafka vergat wat hij schreef op het ogenblik dat hij zijn cahier sloot en wegdook in de hoofdpijn.224
Het contrast met de doorsnee schrijver van romans kan niet groter zijn, maar bevestigt wel
opnieuw hoe Roggeman opkeek naar Kafka’s methode waarin de taal zelf als enige
bestaansreden wordt opgegeven voor het bestaan van het boek. Die taal zal op geen enkel
moment de indruk wekken bij de lezer dat het de bedoeling is om sierlijk te zijn, want bij
Kafka staat er geen woord te weinig of te veel. Elk woord is juist gekozen en bevindt zich op
de perfecte plaats in de tekst: “Bij de Grossepiker ontkom je niet aan het onprettige gevoel dat
er telkens nog wat bij kan of dat er eigenlijk al veel te veel staat. In die zin is ook Dostojewski
geen epieker, je hebt met hem nooit het gevoel van overbodigs”225. Kafka’s gevoel voor taal
wordt eerst gelijkgesteld met Dostojewski, die klaarblijkelijk over dezelfde inzichten
220 Roggeman, Practicum, p. 275. 221 Roggeman, Practicum, p. 275. 222 Roggeman, Practicum, p. 275. 223 Roggeman, Practicum, p. 275. 224 Roggeman, Practicum, p. 37. 225 Roggeman, Practicum, p. 275.
- 60 -
beschikt. Daarna maakt Roggeman in deze notitie over de roman komaf met zijn verleden,
door een andere vergelijking te maken met Franz Werfel, de schrijver waarvoor hij zoveel tijd
heeft gebruikt om het œuvre te leren kennen in zijn studententijd:
Tot mijn verbazing vertrouwde professor Uyttersprot mij ooit toe dat hij Werfel [l]iever las dan Kafka, dat hij Die Vierzig Tage des Musa Dagh in een paar dagen en nachten van lichte griep verslonden had, terwijl de lectuur van Kafka’s romans hem constant moeilijk viel. Ik neem aan dat je met griep Werfel kunt lezen en er nog kunt van genieten, Kafka stellig niet.226
Niet dat Werfels proza niet aangenaam is om te lezen, maar het verschil met Kafka zit in het
“professioneel lezen”227. De druk om Kafka’s roman te lezen is veel groter, omdat de lezer
hier met de blik van een beroepsfiloloog moet kijken, terwijl je Werfel eerder leest ter
ontspanning. Dat bewijst volgens Roggeman hoe weinig genoegen een filologisch lezer kan
halen uit zijn lectuur, waardoor kwaliteit en de filologische blik hand in hand gaan. Het is de
zoveelste paradox die Roggeman opwekt, maar met Musils Der Mann ohne Eigenschaften in
het achterhoofd, lijkt deze tegenstelling aanvaardbaar maar onoplosbaar: “De ballast van
personages wordt om de tien bladzijden groter, aanzienlijk groter zelfs, het boek dikt zich
verder aan als een ordinaire sneeuwbal”228. Met die woorden komt Roggemans angst voor de
lijvige roman terug naar boven, ondanks het besef dat Musil volgens hem een meesterwerk
heeft geschreven. (“Ik doe het boek […] natuurlijk onrecht aan door zijn kwaliteiten tot een
paar te reduceren”229) Hij sluit zijn notitie af met volgende conclusie: “Ik werd dus alleen wat
afgeschrikt door het mogelijk redundante dat op de verschillende tekstniveaus aanwezig is en
dat de verantwoording van zoveel leesenergie problematisch maakt”230. Bij Kafka’s romans
kan Roggeman zijn schrik voor het overbodige overwinnen, en dat maakt hem tot een groot
schrijver.
3.3 Psychologische nuancering
Ondanks alle argumenten over de ontrouwe vriendschap van Max Brod en het tekort aan
respect, waardoor de drie bekende romans van Kafka na zijn dood op de markt kwamen,
verdedigt Roggeman hun literaire kwaliteiten. In een korte aantekening in Fermate uit hij zich
over het aspect psychologie:
226 Roggeman, Practicum, p. 276. 227 Roggeman, Practicum, p. 276. 228 Roggeman, Practicum, p. 276. 229 Roggeman, Practicum, p. 276. 230 Roggeman, Practicum, p. 276-277.
- 61 -
Er zijn Kafka-exegeten die de stelling verdedigen dat in de romans geen gram psychologie aanwezig is. Dat zou een dankbaar referentiepunt kunnen zijn om de werken van Kafka in te delen bij de apsychologische of antipsychologische tendenzen van de moderne roman. Maar dat gebeurt niet, want het voorstel houdt geen steek.231
Alhoewel het hier om een kort stukje tekst gaat, is het van belang in de omgang van
Roggeman met Kafka’s proza. Hij ziet “de ratiocinatie”232 als één van de belangrijkste
kenmerken van deze boeken. Lange redeneringen en het eindeloze nadenken zijn met andere
woorden eigenschappen die deze romans typeren. Om er dan van uit te gaan dat Kafka geen
teksten schreef met psychologische inslag, is in de ogen van Roggeman kortzichtig:
Onder de ratiocinatie bewegen zich wel degelijk psychologische drijfveren die dan weer rechtstreeks te maken hebben met essentieel existentiële vragen waarvan men nooit kan beweren dat zij het psychisch leven van het individu onberoerd laten.233
Daarnaast kan ook op een meer opvallende manier naar een psychologische tendens gekeken
worden in Kafka’s proza. Hiervoor verwijst Roggeman naar motoriek en fysionomie,
uiterlijke gedragingen die “interacties veroorzaken waarvan de curven ons zichtbaar
worden”234. Die curven uiten zich in “energiegevechten”235 die tussen de personages
gestreden worden, dus zijn zij onderhevig aan allerhande wetten van de dierlijke
mechaniek236. Er zijn ook uitzonderingen op die wetten waar te nemen wat erop wijst dat de
personages ook over diepere energiebronnen beschikken of simpelweg toch authenticiteit kan
verleend worden. Roggeman waarschuwt wel dat het hier om een “scheef getrokken ego”237
gaat. De conclusie die aan het einde van de korte notitie gemaakt wordt, vat goed samen waar
hij naartoe wou met zijn uiteenzetting:
De psychologische tekening bij Kafka is sterk op de accentuering van uitwendige tekens toegespitst: de motivatie wordt zichtbaar in gebaren, gelaatsuitdrukking, houdingen, tics, en vooral in de specifieke manier om met het dwingende systeem van de ratiocinatie om te gaan. Kafka is zo verfijnd psychologisch dat hij geen behoefte heeft aan de klassieke stereotypieën van de psychologische karakterisering.238
3.4 Kafka’s roman Das Schloss
De inleiding over proza in Roggemans essaywerk is de perfecte opstap voor een casus die de
besproken inzichten toepast. De keuze voor Kafka’s Das Schloss werd gemaakt aan de hand
231 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 10. 232 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 10. 233 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 10. 234 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 10. 235 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 10. 236 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 10. 237 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 10. 238 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 10-11.
- 62 -
van de essays zelf, want Roggeman zag wel degelijk een klassenverschil tussen de
verscheidene romans:
Der Verschollene is een zwakke roman en ik kan goed begrijpen dat Kafka het boek op het eerste hoofdstuk na afkeurde. […] Het is een negatieve Bildungsroman die zich in de inhoudelijke verhaalselementen zelden op het andere niveau, het zich naast de gewone werkelijkheid bevindende en toch in het verlengde ervan liggende, kan verheffen. Vergeleken met Das Schloss is Der Verschollene een nepprodukt.239
Omdat de personages in Das Schloss volgens Roggeman sterker worden gedetermineerd door
hun omgeving, lijkt het een betere keuze om deze casus te gebruiken. Alvorens een aantal
aspecten kort te bespreken, moet er wel een ontstaanscontext worden toegevoegd.
3.4.1. Ontstaanscontext240
In het jaar 1920 bevindt Franz Kafka zich midden in de crisis met Milena. Hij had ook al twee
jaar niks meer geschreven, maar om opnieuw in het reine te komen met zichzelf valt hij terug
op de enige methode waar hij meester over is. Tot een groot is hij echter niet in staat. Vier
maanden nadat hij de pen opnieuw heeft opgenomen, volgt er een nieuwe inzinking. Het is
pas in 1922 dat hij begint met het schrijven vanDas Schloss. Hierover zegt Pawel in zijn
biografie dat het zonder twijfel het meest autobiografische werk is dat hij ooit heeft gemaakt:
Het zit vol verwijzingen niet alleen naar de crises in zijn eigen leven die hem tot dit werk inspireerden, maar ook naar de hartstochten en eigenaardigheden van hen die model stonden voor de bijrollen: behalve Milena en Polak ook familieleden, vrienden, onderwijzers, collega’s en superieuren.241
Verder wou Kafka deze roman schrijven in de ik-vorm zodat hij zijn eigen bescherming kwijt
zou zijn, maar uiteindelijk kiest hij toch nog voor het pseudoniem ‘K.’. Daarmee wordt
natuurlijk een stap teruggezet, en Pawel zelf voelt ook wel aan dat Kafka’s autobiografische
motieven ondoordringbaar blijven (“sleutels die ons toegang verschaffen zijn het niet”242).
Met een veroordelende blik schrijft Pawel de vele interpretatiemodellen af die proberen om de
personages uit het boek te linken aan concrete personen die een belangrijke rol speelden in het
leven van Kafka. Zulke modellen zullen nooit de complexe bedoelingen die Kafka had,
benaderen.
239 Roggeman, Practicum, p. 125. 240 Alle informatie uit dit onderdeel is terug te vinden in: Ernst Pawel, Het leven van Franz Kafka (vertaald door J. Perry), Amsterdam, 1986, p. 460-481. 241 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 470. 242 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 470.
- 63 -
Er zijn verscheidene benaderingen geweest binnen het onderzoek van deze roman. Brod
allereerst met zijn theologische interpretatie, maar de freudianen gingen eerder op zoek naar
een analyse van specifieke symbolen. Voor sociologen was het een dankbaar werk dat in de
context van de tijd werd geplaatst. Georg Lukàcs maakte er dan weer een avant-gardistisch
boek van. En ook de structuralisten hebben dit boek tot in alle details geanalyseerd.
Pawel benoemt al deze methodes als rationele benaderingen, wat wil zeggen dat ze “het
bestaan van een even rationeel plan, een groot ontwerp, gericht op één bepaald doel, dat listig
– of desnoods onbewust – verpakt is in een reeks symbolen, mystificaties”243 erkennen. Met
zo’n plan kun je tot de enige en definitieve betekenis komen, maar er bestaat geen enkele
reden om op deze manier te werk te gaan. Het strookt namelijk helemaal niet met Kafka’s
manier van werken, die ook aangehaald wordt in Roggemans essays:
Een dergelijke veronderstelling vindt echter geen enkele basis in wat we weten over Kafka en zijn manier van werken. Uiteraard is die manier van werken op zichzelf juist een uiting van zijn gekwelde, gedreven persoonlijkheid. Zijn ziekelijke ambivalentie maakte hem overgevoelig voor de ambiguïteit die inherent is aan de situatie van de mens. Hij werkte alleen dan als de inspiratie over hem kwam; hij liet zich strikt leiden door wat zij hem dicteerde, en niet door een vantevoren bedacht ideologisch schema; hij vertaalde dilemma’s van zijn leven in de paradoxen van zijn verhalen.244
Aan de hand van bovengenoemde aspecten (poëtica, de roman, de psychologie) worden een
aantal voorbeelden gezocht die dichter aanleunen bij Roggemans kijk op het werk van Kafka.
(cf. supra)
Eind augustus 1922 geeft Kafka er de brui aan. Hij gaat zelf redenen zoeken bij zijn
instortingen en zijn persoonlijke problemen: hij wordt steeds zieker en de angst voor
eenzaamheid neemt toe, maar Pawel beklemtoont opnieuw dat zijn opgave eerder te verklaren
is door de literatuur zelf. Kafka had geen greep meer op zijn eigen boek door zijn lineaire
werkwijze. Het was te complex en te paradoxaal geworden en Kafka kreeg het gevoel dat hij
met Das Schloss aan een eeuwige cirkelbeweging bezig was.
243 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 472. 244 Pawel, Het leven van Franz Kafka, p. 472.
- 64 -
3.4.2 Roggemans leesmethode toegepast op Das Schloss
Deze korte casus kan aangevat worden met een stuk tekst die de grimmige sfeer van het
kasteel beschrijft:
Im Ganzen entsprach das Schloβ, wie es sich hier von der Ferne zeigte, K.’s Erwartungen. Es war weder eine alte Ritterburg, noch ein neuer Prunkbau, sondern eine ausgedehnte Anlage, die aus wenigen zweistöckigen, aber aus vielen eng aneinanderstehenden niedrigern Bauten bestand; hätte man nicht gewuβt daβ es ein Schloβ ist, hätte man es für ein Städtchen halten können. Nur einen Turm sah K., ob er zu einem Wohngebäude oder einer Kirche gehörte war nicht zu erkennen. Schwärme von Krähen umkreisten ihn.245
K.’s observatie beantwoordt direct aan een aantal criteria door Roggeman besproken. In deze
anekdote kan het hoofdpersonage zijn ogen van deze mysterieuze plaats niet afhouden en de
geheimzinnige sfeer van deze locatie blijft gedurende het hele boek terugkomen. De eerste
confrontatie met het kasteel laat een diepe impact na en de psychologische afwikkeling komt
ook direct tot uiting. Haast instinctief246 moet de toren van het kasteel gelinkt worden aan de
kerktoren van zijn eigen thuis: “Und er verglich in Gedanken den Kirchturm der Heimat mit
dem Turm dort oben”247. Het is een haast kinderlijke gedachte die aan het einde ook bevestigd
wordt in de vertelling (“wie von ängstlicher oder nachlässiger Kinderhand”248). Als personage
heeft K. ook een zwakke conditie en gezondheid. Na zijn eerste nacht in de herberg wil hij de
tocht naar het kasteel inzetten, maar de confrontaties onderweg putten hem direct uit: “Zum
erstenmal seit seinem Kommen fühlte er wirkliche Müdigkeit”249. Het is die moeheid die dan
weer zorgt dat K. zich direct verlaten voelt, waardoor zijn kinderlijkheid nog meer in de verf
komt te staan. Zijn ontmoeting met de leraar in het dorp, lijkt hem dan ook zonder nadenken
de ideale opvang. K. vraagt aan hem: “Könnte ich Sie Herr Lehrer einmal besuchen? Ich
bleibe hier längere Zeit und fühle mich schon jetzt ein wenig verlassen, zu den Bauern gehöre
ich nicht und ins Schloβ wohl auch nicht”250. Een volgende gebeurtenis of anekdote bevestigt
het beeld dat de lezer van K. krijgt helemaal. Na zijn korte gesprek met de leraar wil hij op
zijn passen terugkeren, maar op heel banale wijze zoekt hij rust bij de boeren: “Nun, er war ja
nicht verlassen, rechts und links standen Bauernhütten, er machte einen Schneeball und warf
245 Franz Kafka, Das Schloβ, Frankfurt am Main, 1999, p. 16. 246 Het is dit instinctieve dat het dichtst aanleunt bij de mechanische wetten van de natuur. 247 Kafka, Das Schloβ, p. 17. 248 Kafka, Das Schloβ, p. 17. 249 Kafka, Das Schloβ, p. 19. 250 Kafka, Das Schloβ, p. 18-19.
- 65 -
ihn gegen ein Fenster”251. Het is de zoveelste kinderachtige uitbarsting van K. die impulsief
plaatsvindt zonder enige aanleiding.
Van het personage K. gaat dus gedurende het hele verhaal een dreiging en angst uit, die zich
dan vastzet in een opvolging van conversaties en discussies. Roggeman schreef een notitie
over de psychologie in Das Schloss, waarin dit verder wordt uitgewerkt:
De personages van Das Schloss zijn gedoemd alle mogelijkheden van juiste en scheefgetrokken logica’s uit te putten, zij behoren nu eenmaal tot de gemeenschap van de Kafka-helden en binnen deze roman is de taal- en denkmekaniek der personages zeer uniform. Wie in de greep van het slot zit, is gedoemd tot het krankzinnig uitboren van alle gegevens en schijngegevens. De ratiocinatie is de lucht die men inademt. Elke particuliere ratiocinatie is een parel van psychologische uitboring en samengevoegd zorgen zij ervoor dat de puzzel steeds meer genuanceerd en de inhouden meer gerelativeerd worden.252
Het is die drang tot lange gesprekken en uiteenzettingen die een hoogtepunt bereiken wanneer
K. het gesprek met Olga aangaat. Het lijkt alsof de roman op dat punt blijft stilstaan en de
personages dit bewust zelf meeleven. Zo zegt de verteller over Amalia aan het begin van het
gesprek tussen K. en Olga: “Und Amalia ging fort, zuerst zu den Eltern mit denen sie
flüsterte, dann in die Küche; sie war ohne Abschied von K. fortgegangen, so als wisse sie er
werde noch lange bleiben und es sei kein Abschied nötig”253. Dit voorbeeld maakt duidelijk
wat Roggeman bedoelt met ‘krankzinnig uitboren van alle gegevens’: Olga legt de verhalen
van Barnabas, Amalia en de rest van haar familie gedeeltelijk bloot. Amalia bevindt zich bij
het begin van Olga’s lange uiteenzetting in de kamer, maar omdat ze allen dezelfde ‘lucht
inademen’, kan zij zonder meer voorspellen dat dit een lang gesprek wordt. Hoewel dit de
verhaallijn beïnvloedt en er aan de lezer een aantal banden tussen figuren uit het dorp en het
kasteel worden blootgelegd, is de vooruitgang minimaal. Roggeman analyseerde dit deel van
de roman als volgt:
Alhoewel de episode over deze ongelukkige familie en de ‘misstap’ van de dochter Amalia de verhoudingen tussen slotbeamten en dorpsbewoners genuanceerd verduidelijkt, is zij binnen het raam van de roman over K. te lang uitgesponnen. Compositorisch is het een slipper tenzij wij erkennen de grenzen van de compositie niet te kennen en dus ook in het ongewisse blijven over de proporties van de delen.254
Het is een voorbeeld van een passage waar Roggeman moet toegeven dat Kafka niet het
gevoel geeft dat hij op de juiste manier met zijn woordkeuzes omspringt. De lezer krijgt de
indruk dat Kafka hier de pedalen kwijtraakt, waardoor de kwaliteiten die door Roggeman zo
251 Kafka, Das Schloβ, p. 20. 252 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 18. 253 Kafka, Das Schloβ, p. 209. 254 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 17.
- 66 -
hard geprezen werden, aan kwaliteit moeten inbinden. De verklaring hiervoor wordt door
Roggeman zelf aangereikt:
In Das Schloss krijgen de vrouwenfiguren de beslissende rol toebedeeld K. in te wijden in het ondoorzichtige systeem van de op afstand blijvende, niettemin blijkbaar reële autoriteit. Zij doen dat door te vertrekken van hun persoonlijke situatie en achtergronden, doch de manier waarop dat gebeurt, stoelt steeds op dezelfde methode: de ontwikkeling door ratiocinatie van een eindeloos tapijtmotief waarvan de symmetrische grondidee ergens ver boven de tekst uitstijgt of er totaal buiten ligt.255
In Olga’s geval is haar eigen familie de achtergrond, zij voegt personages en relaties toe, en
naar het einde toe zorgt dit voor een ingewikkelde verhaallijn waarin de lezer amper nog de
beginsituatie kan herleven. De lineaire aanpak van Kafka komt erin duidelijk tot zijn recht,
maar zoals hierboven aangehaald is alles te lang uitgesponnen. Vooral Amalia’s verraad ten
aanzien van Sortini – een ambtenaar uit het kasteel – brengt heel wat onrechtstreekse
impulsen met zich mee. De verliefdheid van de ambtenaar voor Amalia brengt hem ertoe om
op de avond van een feest in het dorp een brief naar haar te schrijven waarbij ze zo snel
mogelijk wordt uitgenodigd in het “Herrenhof”. Zij heeft geen interesse in zijn aanbod en
stort daarmee de hele familie in de afgrond, en niet enkel op het vlak van reputatie. De vader
– een trotse brandweerman – wordt beroofd van zijn werk en in de ellenlange hoofdstukken
wordt precies beschreven hoe hij op korte tijd van een gezonde, levendige familieman omslaat
tot een hulpeloos wrak. Amalia’s overhaaste beslissing heeft op die manier impact op het hele
netwerk. De energiegevechten die Roggeman omschreef, zijn bij de vader terug te vinden. Hij
vervalt tot de wetten van de natuur:
Der Vater stieβ dabei solche Schreie aus, daβ es war als wolle er sich von hier aus dem Beamten oben bemerkbar machen und erklären, wie unverschuldet seine Abwesenheit sei. Und es wurde eine lange Abwesenheit, er kehrte gar nicht mehr dorthin zurück, wochenlang muβte er im Bett bleiben. Amalia übernahm die Bedienung, die Pflege, die Behandlung, alles, und hat es mit Pausen eigentlich bis heute behalten. Sie kennt Heilkräuter, welche die Schmerzen beruhigen [...].256
Hij vervalt van een geciviliseerd wezen met een doel in het leven tot iemand die niks meer
zelf kan. Op zijn eigen benen staan wordt hem letterlijk te veel. Het ironische aan het voorval
van de vader is de manier waarop dit alles gebeurt. Ook al komt hij over als een authentiek
wezen met gevoelens, toch vervalt hij tegelijkertijd ook in het stramien van het ‘scheef
getrokken ego’, zoals Roggeman dit omschreef. De oorzaak voor zijn lichamelijke verval is
niet echt geloofwaardig, waardoor hij net als K. kinderachtig overkomt: “Der Vater stieβ
dabei solche Schreie aus, daβ es war als wolle er sich von hier aus dem Beamten oben
255 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 18. 256 Kafka, Das Schloβ, p. 266.
- 67 -
bemerkbar machen und erklären, wie unverschuldet Seine Abwesenheit sei”257. Hij gedraagt
zich als een huilend kind wat bewijst dat ook hij niet kan ontsnappen aan het instinctieve.
Wanneer Kafka in het midden van zijn vertelling het boek afbreekt, weet de lezer dat het
ontstane web van relaties nog niet helemaal is uitgeput en dat er weinig actie is ondernomen:
Op het einde van het ons bekende romantorso zijn wij ruim een week later. Er is zeer veel en in de grond haast niets gebeurd. Alleen heeft K. onvoldoende aandacht voor de liefde van Frieda gehad, hij werd afgeleid door persoonlijke muizenissen betreffende zijn status en door zijn obsessie met Klamm een gesprek te hebben. Vooral zijn sympathie voor de dochters van de uitgestoten familie van Barnabas zat Frieda dwars. Zij heeft de verhouding verbroken en zal terugkeren naar het Herrenhof.
K.’s korte relatie met Frieda eindigt in het niks, waardoor K. terugvalt op zijn beginsituatie.
Dit betekent dat Kafka nog heel wat personages voorhanden had, die hij moest uitwerken.
Zijn obsessie met het kasteel zal zijn pad waarschijnlijk verder bepalen, en hiervoor zal hij
moeten vertrekken van andere mensen die op zijn pad nog maar kort zijn voorbijgekomen.
Een voorbeeld hiervan is de vrouw van schoenmaker Otto Brunswick: “Die Frau im
Lehnstuhl lag wie leblos, nicht einmal auf das Kind an ihrer Brust blickte sie hinab, sondern
unbestimmt in die Höhe”258. K. is direct gefascineerd door deze vrouw, die met haar blik in de
hoogte verbonden kan worden met het kasteel. Een bladzijde verder bevestigt ze dit zelf ook
aan K. dat ze “Ein Mädchen aus dem Schloss”259 is. Het is maar één personage in het boek,
maar dat haar rol zich nog niet ten volle heeft ontplooid, is plausibel. Roggeman spreekt zich
heel kort uit over haar rol, en over haar bekentenis dat ze uit het kasteel komt: “Op dat
ogenblik kon de draagwijdte van die uitspraak nog niet juist worden ingeschat. Geen enkel
ander personage onder de dorpsbewoners die K. ontmoet, geniet die status”260. Dat K. zijn
weg zal proberen vinden via haar, is een gedachte die mogelijk kan kloppen, maar niemand
kan dit bevestigen. Na Das Schloss te lezen en de lineaire methode van Kafka te doorzien, is
volgende conclusie niet uit de lucht gegrepen: “Men begrijpt dat deze roman na circa 500
bladzijden nog maar pas begonnen is en verder rollend een monstersneeuwbal zal worden”261.
257 Kafka, Das Schloβ, p. 266. 258 Kafka, Das Schloβ, p. 21. 259 Kafka, Das Schloβ, p. 22. 260 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 17. 261 Roggeman, Fermate Volume 3, p. 17.
- 68 -
4. BESLUIT
Aan het begin van dit onderzoek kwam ter sprake hoe veelzijdig Willy Roggeman als
schrijver is. Hij heeft zich gedurende zijn leven niet enkel beziggehouden met literatuur en
literatuurkritiek, maar ook met jazzmuziek, taalkunde en filosofie. Zijn doorgedreven
interesse voor die verschillende onderzoeksgebieden hebben ervoor gezorgd dat zijn œuvre tot
stand kwam via vooraf bepaalde patronen en immense proporties aannam. Het essayistische
werk is maar één deel hiervan. Vele artikels en notities bleven doorheen de jaren
ongepubliceerd. Het is dan ook een hele uitdaging om dit rijke werk te ontsluiten, en deze
masterproef is maar één poging om in een klein deeltje van het archief samenhang te zoeken.
Tijdens Roggemans studenentijd geraakt hij helemaal in de ban van Duitse letterkunde, dit
dankzij Prof. Uyttersprot, waar hij immens naar opkeek. In het eerste hoofdstuk werd zijn
invloed verduidelijkt. Uyttersprots onderzoeksmethode was gebaseerd op een fragmentarische
basis: hij probeerde inzichten te vinden in kleine onderdelen van een literair œuvre, zonder de
pretentie te bezitten om hieruit te beweren dat hij een totaalbeeld had gevormd. Uyttersprot
respecteerde ook dat er in kunst nu eenmaal altijd interpretatieverschillen bestaan en dat het
onmogelijk is om de definitieve lezing vast te leggen. Het is vanuit die optiek dat Franz Kafka
een belangrijke figuur is binnen zijn eigen wetenschappelijk onderzoek: Uyttersprot zag het
als zijn taak om Max Brods monopoliepositie te doorbreken, als het aankwam op de drie
bekendste romans van Kafka.
Uyttersprots visie heeft zich doorgezet in Roggemans ongepubliceerde essayistische werken
Scratch, Practicum en Fermate. Het tweede hoofdstuk van deze masterproef stond stil bij
Roggemans receptie van secundaire werken rond Kafka. Hartmut Binders biografie ‘Der
Mensch und seine Zeit’ is een tegenhanger van Uyttersprots gedachtegoed, omdat de
analytische methode die hier gehanteerd wordt een afgerond beeld van Kafka’s leven in de
hand probeert te werken. Roggeman identificeert zich met de aanpak van Ernst Pawel, die in
zijn biografie propeert aan te tonen dat zijn versie van Kafka’s levensverhaal maar één blik op
het spectrum is. Hij heeft alle feitengegevens tot een leesbaar verhaal verwerkt, wat deze
biografie onderscheidt van Binders ambtelijke taalgebruik. Kafka komt hier naar voren als een
uitzonderlijk individu, en dit komt omdat de stijl en de formulering van een uitmuntend
niveau zijn. Het gevolg hieruit is dat deze biografie waarachtiger is dan Binders analytisch
- 69 -
overkomend “geheel”. Roggeman constateert dat Pawel een dubbele beweging maakt van
feiten naar interpretaties en omgekeerd. Hij verlaat dikwijls de objectieve feitengegevens om
zich in te leven in het studieobject, in dit geval Kafka’s leven. Daarnaast kon worden
vastgesteld dat Roggeman Pawels relativeringsvermogen als een belangrijke factor zag voor
het slagen van deze biografie: irrationele factoren werden gerelativeerd, maar Roggeman
betreurt het dat in het Kafka-onderzoek dikwijls gebruik wordt gemaakt van
psychoanalytische interpretaties. In Kafka en zijn moeder van Frans Hiddema tracht deze
psychoanalyticus aan de hand van dagboekfragmenten en literaire fragmenten de onbewuste
processen uit Kafka’s kindertijd te duiden. Voor Hiddema is Kafka’s moeder de grote
schuldige: zij heeft gedurende Kafka’s jonge jaren meegeheuld met de vader en het kind
tegelijkertijd schijnbaar verwend, waardoor het niet gewapend was voor een confrontatie met
de vader en voor één met het leven in het algemeen. Hiddema’s constructies brengen hem tot
de conclusie dat Kafka hierdoor getekend is voor zijn leven en in een sociaal isolement leeft.
De enige biografie die deze denkwijze afkeurt, is die van Pawel, en Roggeman identificeert
zich hiermee opnieuw.
Het werd dus duidelijk dat de totaliserende aanpak van Binder en Hiddema lijnrecht tegenover
de meer fragmentarische aanpak van Pawel stond. Die identificatie met de tweede manier
brengt Roggeman tot zijn individuele interpretatie van wat hij het fenomeen Kafka noemt. Hij
ziet deze schrijver eerder als een wereldburger in vergelijking met zijn eigen sociale leven.
Roggeman kan er niet onderuit: iedere Kafka-lezer creëert zijn individuele mythe over hem,
het is die geheimzinnige dimensie die de grote aantrekkingskracht vormt.
Daarom kon Roggeman zich niet vereenzelvigen met de ontrouwe vriendschap van Max
Brod. Met een nostalgisch gevoel kijkt hij terug op de band die ze hadden, en het leidt tot een
ongewenste uitgave van de drie grote romans Der Prozess, Der Verschollene en Das Schloss.
Het doel van Brod was niet enkel om Kafka bekend te maken bij het grote publiek, met zijn
editiewerk wou hij de interpretatie vastleggen. Dat blijkt ook uit zijn biografie, waarin hij met
heel wat documentatiemateriaal van Kafka op de proppen komt, waar niemand anders inzicht
in had kunnen verwerven op dat moment. Uiteindelijk ziet Roggeman dan ook maar één reden
waarom we rekening moeten houden met Brod en zijn gepubliceerd materiaal: het leert ons de
dag van vandaag hoeveel foutieve mythes er gecreëerd werden. Ten eerste Brods theologische
interpretatie: hiermee brengt hij zijn nostalgisch Kafka-beeld over op het grote publiek en
wordt Kafka verheven tot een Messias, ten tweede de manipulatie van de hoofdstukken in de
- 70 -
drie romans waarmee Brod probeerde zijn interpretaties kracht bij te zetten. We leerden dat
het Uyttersprot was die heeft geprobeerd om de juiste volgorde te achterhalen, vanwege zijn
respect voor de schrijver. Hier profileert Roggeman zich ten opzichte van zijn leermeester:
omdat dankzij Brod andere vormen van tekstinterpretatie in de kiem werden gesmoord, vond
Roggeman dat de echte parels uit Kafka’s œuvre de verhalen waren in plaats van de romans.
Die had Kafka uit eigen wil gepubliceerd en daar had hij niet geworsteld met het probleem dat
in literatuur uit elke situatie oneindig veel andere situaties kunnen worden ontwikkeld.
Uyttersprot haalde aan dat Kafka bij het schrijven van de romans hieronder bezweken is.
Die conclusie gemaakt door Uyttersprot was van vitaal belang bij het opstellen van het derde
hoofdstuk. Hier ging ik nog dieper in op Kafka’s romans en hoe Roggeman zich
positioneerde. De invloed van Uyttersprot was hier duidelijk aanwezig, want Roggeman ziet
Kafka niet als een typische romanschrijver door zijn lineaire en sporadische schrijfstijl.
Daardoor komt de taal op de voorgrond: bij Kafka krijgt Roggeman steeds de indruk dat er
geen woord te weinig of te veel staat. De identificatie vindt plaats in de taal, want Roggeman
koppelt de kritische zelfcorrectie van de tekst aan zijn eigen kwakkelende gezondheid. De
zieke bekleedt een marginale positie in de samenleving, waardoor burgerlijke persoonlijkheid
wordt vervangen door de autonome tekst. Een ander gevolg van Kafka’s lineaire schrijfstijl
werd gevonden door Roggeman in de psychologische tekening van de personages: door
ellenlang redeneren en nadenken ontwikkelt zich een ingewikkeld web aan verhoudingen
tussen die verschillende figuren.
Met de theorie aangereikt in het derde hoofdstuk werd deze masterproef afgesloten met een
korte casus: er werden een aantal personages en hun verhoudingen tot elkaar besproken uit
Das Schloss. De onbehaaglijke sfeer van de omgeving zorgt ervoor dat vooral het
hoofdpersonage K. een sterke drang bezit om te vervallen in immens lange redeneringen en
gesprekken. Kafka begaat de cruciale fout in het gesprek tussen K. en Olga, dat meerdere
lange hoofdstukken in beslag neemt. Aan het einde van dit gesprek zijn de verhoudingen zo
ingewikkeld geworden, dat Kafka’s basisprincipe (de economie van de taal) niet meer geldt.
En dat zal de reden zijn waarom het boek in het midden van de vertelling wordt afgebroken,
ondanks het feit dat er nog vele personages zijn die Kafka nog niet uitgeput heeft.
Roggeman heeft zich in zijn essayistisch werk ingeladen met enorm veel invalshoeken om
zich te positioneren ten opzichte van Franz Kafka. In die zin is hij net als Max Brod een
- 71 -
duizendpoot, maar de invloed van Uyttersprot is nooit ver weg, want de sterkte van
Roggemans uiteenzettingen liggen in het fragmentarisme. Zijn grote belezenheid doen hem
nadenken over verschillende invalshoeken binnen de Kafka-receptie en dat geeft hem een
troef die Max Brod totaal miste toen hij Kafka’s herinneringen probeerde te manipuleren
volgens zijn goedwil: de kritische blik van “de academisch gevormde, intellectuele,
theoretisch onderlegde vakman”262.
262 Wildemeersch, Een monument, p. 28.
- 72 -
5. BIBIOGRAFIE
BORK, G.J. VAN & VERKRUIJSSE, P.J. (RED.)
1985 De Nederlandse en Vlaame auteurs. Van middeleeuwen tot heden met
inbegrip van de Friese auteurs. Weesp, De Haan.
HIDDEMA, F.
1955 Kafka en zijn moeder. De Beuk, Amsterdam. KAFKA, F.
1984 Brief aan zijn vader. Querido, Amsterdam. 1999 Das Schloβ. Roman in der Fassung der Handschrift. Fischer Taschenbuch Verlag, Frankfurt am Main. PAWEL, E.
1986 Het leven van Franz Kafka (vertaald door J. Perry). Van Gennep, Amsterdam. POORTERE, J. DE
1978 “Herman Uyttersprot”, in Oostvlaamse literaire monografieën Deel II, Gent, pp. 1-37.
ROGGEMAN, W.
1969-1974 Scratch Volume 3 (Essays). [onuitgegeven typoscript] 1972-1974 Scratch Volume 2 (Memoires). [onuitgegeven typoscript) 1983-1986 Practicum. [onuitgegeven typoscript] 1991-1992 Fermate Volume 1. Aantekeningen 1991-1992. [onuitgegeven
typoscript] 1995-1996 Fermate Volume 3. Aantekeningen 1995-1996. [onuitgegeven
typoscript] 2010 ‘Biografie’, 09/06/2010, Universiteit Gent. <http://www.nederlandseliteratuur.ugent.be/roggeman/bio>
(06/04/2011) 2010 ‘Willy Roggeman Jazz Lab’, 09/06/2010, Universiteit Gent.
<http://www.nederlandseliteratuur.ugent.be/roggeman/jazz> (30/03/2011)
- 73 -
UYTTERSPROT, H.
1953 “Beschouwingen over Franz kafka”, in: De Vlaamse Gids, Brussel, 37e jg., augustus/september 1953, pp. 1-25. 1954 “Beschouwingen over Franz Kafka. III: Legende en werkelijkheid”,
in: De Vlaamse Gids, Brussel, 38e jg., september/oktober 1954, pp. 1-25.
WILDEMEERSCH, G.
1979 Willy Roggeman. Een monument te harer ere. Brussel/Amsterdam, Elsevier/Manteau.
- 74 -
6. BIJLAGEN
6.1 Bijlage 1: Roggemans boekpublicaties
1. De adem van de jazz. Meijnis N.V., z.j.n.d. (= 1961).
2. Het goudvisje. Manteau: Brussel-Den Haag, 1962 (= 1963).
3. Blues voor glazen blazers. Een proza in cool. Nijgh en Van Ditmar, z.j.n.d. (= 1964).
4. Yin/Yang. Nijgh en Van Ditmar, z.j.n.d. (= 1964).
5. Literair labo. Nijgh en Van Ditmar, z.j.n.d. (= 1965).
6. Jazzologie 1940-1965 (dl. 1: De adem van de jazz, dl. 2: Kronieken 1961-1965). De Galge:
Brugge, 1965.
7. Carl Einstein – ‘Bebuquin’. In: De onbekende twintigste eeuw. List en literatuur. Nijgh en
Van Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, z.j.n.d (= 1965).
8. Nardis. Gedichten 1953-1964. Nijgh en Van Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, z.j.n.d. (=
1966).
9. Het zomers nihil. Theorie en praktijk van de artisticiteit. Nijgh en Van Ditmar: ’s-
Gravenhage-Rotterdam, z.j.n.d. (= 1967).
10. De axolotl. Nijgh en Van Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, 1967.
11. ‘Over de methode’. In: 5 geloofsbrieven. Nijgh en Van ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam,
1967.
12. Catch as catch can. Een tekst. Nijgh en Van Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, 1969.
13. Free en andere jazz-essays. Nijgh en Van Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, 1968.
14. De ringen van de kinkhoorn. Nijgh en Van Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, 1970.
15. Twee gedichten – Van artistiek concretum naar wetenschappelijke hypothese – ‘ja, ja, iets
zo eenvoudigs als dwarrelen van bladeren in de herfst’. In: Over René Gysen. Nijgh en Van
Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, 1970.
16. Homoïostase. Nijgh en Van Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, 1971.
17. Made of words. Acht structuren. Nijgh en Van Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, 1972.
18. Indras. Gedichten 1966-1967. Nijgh en Van Ditmar: ’s-Gravenhage-Rotterdam, 1973.
19. Gnomon. Residu’s en artefacten. Con- en divergenties. Malperthuis: Amsterdam, 1975.
20. Een gedicht. ‘Tweespraak in de herfst’ door Maurice Gilliams, analyse en synthese.
reprofrafische editie in beperkte oplage. Eigen beheer, 1977.
- 75 -
21. ‘Het genetisch gebied van Benjamin Levy’s Werk’. In: Benjamin Levy. Schilderijen–
gouaches, Galerie S 65, Aalst-Wetering galerie: Amsterdam, 1978.
22. De goddelijke hagedisjes. Journaal 68/69. Elsevier Manteau: Brussel-Amsterdam, 1978.
23. Lithopedia. Elsevier Manteau: Brussel-Amsterdam, 1979.
24. Glazuur op niets. Elsevier Manteau: Antwerpen-Amsterdam, 1981.
25. Alef/Farao. Cyclus van tweemaal dertien gedichten. Grijm v.z.w.: Schellebelle, 1983
(bibliofiele editie).
26. Quatre Séries Fixées. Grijm v.z.w. : Schellebelle, 1985 (bibliofiele editie).
27. Opus Magnum. Grijm v.z.w.: Gent, 1988 (bibliofiele editie).
28. (vertaling) Alain – Propos over de dichtkunst. Zegwerk: Gent, 1992 (bibliofiele editie).
29. Postumiteiten. Ongepubliceerd werk van Willy Roggeman. Yang, jrg 32, nr. 4, 1996.
30. Alain. Tweemaal twee dozijn propos. Vertaling en inleiding Willy Roggeman. Yang, Gent,
z.j.n.d. (= 1999).
31. De gedichten 1953-2002. Meulenhoff/Manteau: Antwerpen-Amsterdam, 2004.
32. Betoverende Katastrofe. Het Balanseer: Aalst, 2008.
33. Cadenas. Het gedicht, Het Balanseer, Aalst, 2008.
34. Practicum, Het Balanseer, Aalst, 2009.
6.2 Bijlage 2: Roggemans œuvre
1) Opus Finitum (OF)
1. Blues voor glazen blazers 1953-1959 2. De adem van de jazz 1956-1960 3. Het goudvisje 1959-1961 4. Literair labo 1957-1961 5. Yin/Yang 1957-1962 6. Catch as catch can 1959-1963 7. Nardis. Gedichten 1953-1964 1953-1964 8. Het zomers nihil 1965 9. De axolotl 1960-1965 10. Jazzologie 1940-1965 1956-1965 11. De ringen van de kinkhoorn 1953-1966 12. Homoïostase 1962-1967 13. Indras. Gedichten 1966-1967 1966-1967 14. Free en andere jazz-essays 1967-1968 15. Made of words 1966-1968 16. Gnomon 1967-1968 17. Lithopedia 1964-1969 18. De goddelijke hagedisjes (Journaal) 1968-1969 19. Alef/ Farao 1968-1969 20. Genesis 1969 21. Yours swingcerely 1970 22. De slapende zigeunerin 1970 23. Quatre Séries Fixées 1970-1971
- 76 -
24. Glazuur op niets 1970-1972 25. Textus + Textus in contrapunt 1971-1976 26. Scratch Volume I (Proza's) 1972-1974 27. Scratch Volume II (Memoires) 1972-1974 28. Scratch Volume III (Essays) 1969-1976 29. Jazz Synthetics Scratch Volume IV 1969-1974 30. Opus Magnum (Gedichten) 1974-1976
2) Usque ad finem (UAF)
31. Een gedicht (proefschrift dr. Phil.) 1977 32. De steen van de acedialijder (essays) 1978-1982 33. Spiegel (over het Opus Finitum) 1978-1986 34. Practicum (proza) 1983-1986 35. Jazzconserven (dialogen over jazzopnamen) 1983-1986 36. Gedichten buiten opus 1980-1992 37. De boeken van Mogens Carolus (proza) 1. Blokken 1991-1992 38. De boeken van Mogens Carolus (proza) 2. Accolades 1993 39. De boeken van Mogens Carolus (proza) 3. Asterisk 1994 40. De boeken van Mogens Carolus (proza) 4. Cedille 1995 41. De boeken van Mogens Carolus (proza) 5. Trema 1996 42. Rizoom (gedichten) 1993-1996 43. De zonnevlecht (gedichten) 1996 44. Theorema's uit de meetkunde der veranderingen (gedichten) 1994 45. The Minimalist Encyclopedia (I.II.III) (gedichten) 1996 46. Fermate 1 (essays) 1991-1992 47. Fermate 2 (essays) 1993-1994 48. Fermate 3 (essays) 1995-1998 49. Etcetera (titel voorheen : Diversen) 1978-2002 50. Tussen Oke en Ive (proza) 3 delen 1997-1998 51. Ombiliek (gedichten) 2000 52. Rapport in het 65e jaar 1999 53. Rapport in het jaar nul 2000 54. The High Life and Hard Times of Lotophagus Dubbeljoe Aar 2000 (denkmuziekjes) Een (A-D) 55. The High Life and Hard Times of Lotophagus Dubbeljoe Aar 2000-2001 (denkmuziekjes) Twee (E-H) 56. Corpus 2001 Inscriptiones (gedichten) 2001-2002 57. The High Life and Hard Times of Lotophagus Dubbeljoe Aar 2001-2002 (denkmuziekjes) Drie (I-J) 58. N. den Dijk - Rapport over de poussah. 2001-2002 Probleemstelling en twee addenda (proza) 59. Dubbeljoe Aar. Pinacotheca mendaca. Tekeningen/ Tekst 2002 60. Exercitiën over het simuleren van de poussah (proza) 2002
3) Post Opera Supplementa (POS)
61. Fac 1-150 2003 62. Fac 151-201 2004 63. Hoogzomer 2004 64. Dossier Lexicon 2004 Reeks 1 Reeks 2 65. Snotbel 2004 66. Sirk Dezamoer 2004 67. Hard Bop 2004 68. Arabesken met zot Polleken 2005 69. De vogelnestrover (1 & 2) 2005 70. Efemeriden X-XII/05 2005 71. Efemeriden I & II/06 2006
- 77 -
72. Brieven aan Retorica 1951 2006 73. Sjoent (1, 2, 3) 2006 74. Jujube 2006 75. Ellips of het repetitieve zijn 2006 76. Styx 2007 77. Bataclan 2007 78. Betoverende Katastrofe (kroniek) 2006-2008 79. Hangslot. Zangslot (afomismen) 2008 80. Cadenas. Het gedicht 2008
4) Annex Documenta (AD)
81. Psychosis 1 (Kitsch-journaal 08/1) 2008 82. Psychosis 2 (Kitsch-journaal 08/2) 2008 83. Psychosis 3 (Kitsch-journaal 08/3) 2008 84. Psychosis 4 (lyrische notities) 2008 85. Psychosis 5 (lyrische notities) 2008 86. Psychosis 6 (aantekeningen over poëtiek) 2008-2009 87. Psychosis 7 (essay in trio met Wittgenstein en Valéry) 2009 88. Psychosis 8 (verhaaltjes) 2009 89. Psychosis 9 (dialogen over de gedichten van het O.F.) 2009 90. Psychosis 10 (angelus niger) 2009
6.3 Bijlage 3: Leidraad Duitse literatuur in archief en bibliotheek
6.3.1 Bibliotheek
De onderstaande lijst bevat een overzicht van alle Duitstalige auteurs met hun bijhorende
werken die zich in de bibliotheek Willy Roggeman bevinden.
Stefan Zweig
• 000015 : Ausgewählte Gedichte • 000788 : Abschied von Rilke
Hugo Von Hofmannsthal
• 000016 : Der Tod des Tizian • 001816 : Dramen (1) • 001816 : Dramen (2) • 001816 : Dramen (3) • 001816 : Dramen (4) • 001816 : Dramen (5) • 001816 : Dramen (6) • 001817 : Erzählungen ; Erfundene Gespräche und Briefe ; Reisen • 001818 : Reden und Aufsätze (1) • 001818 : Reden und Aufsätze (2) • 001818 : Reden und Aufsätze (3)
Friedrich Schiller
• 000018: Don Carlos, Infant von Spanien • 001207: Johann Wolfgang Goethe mit Schiller (auteur: Goethe, Wolfgang Johann) (1)
001816 t.e.m. 001818 : verzameld werk
- 78 -
• 001207: Johann Wolfgang Goethe mit Schiller (auteur: Goethe, Wolfgang Johann) (2) • 002221: Der Briefwechsel zwischen Schiller und Goethe
Friedrich Hölderlin
• 000023 : Gedichte / Hölderlin, Friedrich /. • 000671 : Hölderlin (auteur: Gaier, Ulrich) • 000924 : Gedichte • 000925 : Die Briefe, Briefe an Hölderlin, Dokumente • 000926 : Hyperion ; Empedokles ; Aufsätze ; Übersetzungen • 001681 : Hyperion of De Eremiet in Griekenland 1797-1799 (vertaling in het Nederlands) • 002009 : Sämtliche Werke / Friedrich Hölderlin / (1) • 002009 : Sämtliche Werke / Friedrich Hölderlin / (2)
Joseph von Eichendorff
• 000036 : Aus dem Leben eines Taugenichts Georg Büchner
• 000042 : Gesammelte Werke / Büchner, Georg. • 001173 : Gesammelte Werke / Georg Büchner / • 001698 : Georg Büchner und Seine Zeit (auteur: Mayer, Hans)
Maria Rainer Rilke
• 000064 : Brieven aan en over schrijvers uit de lage landen • 000344 : Requiem • 000345 : Rilke : (auteur: Hamburger, Käte) • 000348 : Rilke / (auteur: Bollnow, Otto Friedrich) • 000349 : Briefe an Schweizer Freunde / • 000350 : Rilkes Duineser Elegien : (auteur: Kreutz, Heinrich) • 000415 : Aus dem Nachlass des Grafen C. W. • 000416 : Das Florenzer Tagebuch • 000417 : Der andere Rilke (auteur: Bassermann, Dieter) • 000418 : Rainer Maria Rilke, Helene von Nostitz • 000419 : Die Briefe an Gräfin Sizzo • 000420 : Die Briefe an Karl und Elisabeth von der Heydt • 000421 : Worpswede • 000422 : Gedichte 1906 bis 1926 • 000435 : Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge • 000538 : Briefe zur Politik • 000539 : Schweizer Vortragsreise, 1919 • 000542 : Briefwechsel mit Anton Kippenberg 1906 bis 1926 (1) • 000542 : Briefwechsel mit Anton Kippenberg 1906 bis 1926 (2) • 000555 : Materialien zu Rainer Maria Rilke des Malte Laurids Brigge (geen auteur) • 000556 : Rilke heute (geen auteur) (1) • 000556 : Rilke heute (geen auteur) (2) • 000557 : Materialien zu Rainer Maria Rilkes « Duineser Elegien » (geen auteur) (1) • 000557 : Materialien zu Rainer Maria Rilkes « Duineser Elegien » (geen auteur) (2) • 000557 : Materialien zu Rainer Maria Rilkes « Duineser Elegien » (geen auteur) (3) • 000565 : Freunde im Gespräch • 000568 : Briefwechsel [zwischen] Rainer Maria Rilke und Marie von Thurn und Taxis (1) • 000568 : Briefwechsel [zwischen] Rainer Maria Rilke und Marie von Thurn und Taxis (2) • 000575 : Rainer Maria Rilke (auteur: Andreas-Salomé, Lou)
000924 t.e.m. 000926 : verzameld werk
002009 : verzameld werk
- 79 -
• 000576 : Rainer Maria Rilkes Duineser Elegien und Sonette an Orpheus (auteur: Kippenberg, Katharina)
• 000577 : Rainer Maria Rilke (auteur: Schröder, Rudolf Alexander) • 000578 : Sonette aus dem Portugiesischen • 000579 : Briefe an eine junge Frau • 000580 : Dichtungen des Michelangelo • 000581 : Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke • 000582 : Die Sonette an Orpheus • 000583 : Briefe an einen jungen Dichter • 000584 : Das Stunden-Buch, enthaltend die drei Bücher • 000585 : Die Briefe an Gräfin Sizzo • 000586 : Aus Taschen-Büchern und Merk-Blättern • 000587 : Briefwechsel in Gedichten mit Erika Mitterer • 000751 : Neue Gedichte • 000752 : Geschichten vom lieben Gott • 000753 : Das Buch der Bilder • 000754 : Gedichte in französischer Sprache • 000756 : Briefe an Nanny Wunderly-Volkart (1) • 000756 : Briefe an Nanny Wunderly-Volkart (2) • 000788 : Abschied von Rilke (auteur: Zweig, Stefan) • 000993 : Auguste Rodin • 000994 : Rainer Maria Rilke, Der Turm (auteur: Uyttersprot, Herman) • 000996 : R.M. Rilkes Neue Gedichte (auteur : Bradley, Brigitte L.) • 001372 : Neue Gedichte ; Der Neuen Gedichte anderer Teil • 001373 : Duineser Elegien; Die Sonette an Orpheus • 001374 : Die Weise von Liebe und Tod des Cornets Christoph Rilke;
Die weisse Fürstin : Eine Szene am Meer
• 001375 : Von Kunst und Leben • 001376 : Einsam in der Fremde • 001377 : Mit zur Feier • 001378 : Das Stunden-buch, enthaltend die drei Bücher • 001379 : Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge • 001380 : Das Buch der Bilder
Franz Werfel
• 000071 : Der veruntreute Himmel • 000374 : Die Troerinnen • 000385 : Erzählungen aus zwei Welten (1) • 000385 : Erzählungen aus zwei Welten (2) • 000398 : Die Geschwister von Neapel • 000405 : Die Dramen. Erster Band. • 000428 : Das Lied von Bernadette • 000429 : Barbara oder die Frömmigkeit • 000430 : Stern der Ungeborenen • 000431 : Zwischen oben und unten • 000434 : Der Gerichtstag in fünf Büchern • 000453 : The song of Bernadette • 000504 : Die vierzig Tage des Musa Dagh • 000627 : Der Tot des Kleinbürgers • 000759 : Spiegelmensch • 000765 : Der Abituriententag • 002027 : Verdi • 002028 : Hoort naar mijne stem • 002367 : Franz Werfel (auteur : Roggeman, Willy) (1) • 002367/BIS : Franz Werfel (auteur: Roggeman, Willy) (2)
001372 t.e.m. 001380: « Gesammelte Werke in neun Bänden » (Insel Verlag)
- 80 -
Elisabeth Borchers
• 000081 : Lektüre zwischen den Jahren Alfred Neumann
• 000085 : Der Patriot Bertold Brecht
• 000091 : Kalendergeschichten • 000552 : Walter Benjamin, Bertolt Brecht (auteur: Arendt, Hannah) • 001220 : Bert Brecht en zijn episch-historisch theater (auteur: Uyttersprot, Herman) • 002247 : Gesammelte Werke (1) • 002247 : Gesammelte Werke (2) • 002247 : Gesammelte Werke (3) • 002247 : Gesammelte Werke (4) • 002247 : Gesammelte Werke (5) • 002247 : Gesammelte Werke (6) • 002247 : Gesammelte Werke (7) • 002247 : Gesammelte Werke (8) • 002247 : Gesammelte Werke (9) • 002247 : Gesammelte Werke (10) • 002247 : Gesammelte Werke (11) • 002247 : Gesammelte Werke (12) • 002247 : Gesammelte Werke (13) • 002247 : Gesammelte Werke (14) • 002247 : Gesammelte Werke (15) • 002247 : Gesammelte Werke (16) • 002247 : Gesammelte Werke (17) • 002247 : Gesammelte Werke (18) • 002247 : Gesammelte Werke (19) • 002247 : Gesammelte Werke (20)
Hans Carossa
• 000093 : Wirkungen Goethes in der Gegenwart • 001568 : Briefe (1) • 001569 : Briefe (2) • 001569 : Briefe (3) • 001570 : Tagebücher (1) • 001571 : Tagebücher (2) • 001591 : Gedichte • 001609 : Hans Carossa. Dreizehn Versuche zu seinem Werk. (geen auteur)
Heinrich Heine
• 000119 : Italien • 000120 : Deutschland • 000121 : Heine-Buch • 000137 : Der Rabbi von Bacherach • 000138 : Aus den Memoiren des Herren von Schnabelewopski • 000139 : Die Harzreise
002247 : « Gesammelte Werke » (Edition Suhrkamp)
001568 t.e.m. 001571 : Verzameld werk (Insel Verlag)
- 81 -
• 000316 : Heinrich Heine Werke (1) • 000316 : Heinrich Heine Werke (2) • 000316 : Heinrich Heine Werke (3) • 000316 : Heinrich Heine Werke (4) • 001129 : Heinrich Heine en zijn invloed in de Nederlandse letterkunde (auteur: Uyttersprot, Herman)
Stefan Andres
• 000143 : Die Liebesschaukel 000244: Der jüngste Tag
Carl Einstein
• 000246 : Die Fabrikation der Fiktionen • 000392 : Carl-Einstein-Kolloquium, 1994 (geen auteur) • 000395 : Diskurswandel im Werk Carl Einsteins (auteur: Kiefer, Klaus H.) • 000730/95 : Carl Einstein (geen auteur) • 001348 : Bebuquin • 001710 : Carl Einstein : Beiträge zu einer Monographie (geen auteur) • 001711 : Carl Einstein. Prophet der Avantgarde. • 002018 : Die Kunsttheorie Carl Einsteins (auteur: Oehm, Heidemarie) • 002019 : Carl Einstein. Konstruktion und Zerschlagung einer ästhetischen Theorie. (auteur: Dethlefs,
Hans Joachim) • 002020 : Carl Einstein. Zwischen Ästhetik und Anarchismus: Zu Leben und Werk eines
expressionistischen Schriftstellers. (auteur : Braun, Christoph) • 002021 : Sterben des Komis Meyers. Prosa und Schriften. • 002212 : Werke / Einstein, Carl (1) • 002212 : Werke / Einstein, Carl (2) • 002212 : Werke / Einstein, Carl (3) • 002212 : Werke / Einstein, Carl (4) • 002213 : Werke / Einstein, Carl (5) • 002214 : Carl Einstein [et] Daniel-Henry Kahnweiler
Walter Benjamin
• 000325 : Über Kinder, Jugend und Erziehung • 000329 : Briefwechsel 1933-1940 • 000330 : Materialien zu Benjamins Thesen über den Begriff der Geschichte (geen auteur) • 000543 : Moskauer Tagebuch • 000544 : Zur Aktualität Walter Benjamins • 000545 : Studien zur Philosophie Walter Benjamins (auteur : Tiedemann, Rolf) • 000550 : Dialektik im Stillstand. Versuche zum Spätwerk Walter Benjamins (auteur: Tiedemann, Rolf) • 000551 : Benjamin. Adorno. (auteur: Kaiser, Gerhard) • 000552 : Walter Benjamin. Bertolt Brecht (auteur: Arendt, Hannah) • 000644 : De estetiese teorie van Adorno en Benjamin (auteur: Offermans, Cyrille) • 000645 : Ästhetische Erfahrung und gesellschaftliches System. Untersuchungen zum Spätwerk Walter
Benjamins (auteur: Pfotenhauer, Helmut) • 000646 : Der Intellektuele als Revolutionär (auteur: Hering, Christophe) • 000647 : Walter Benjamins Theorie der Sprachmagie (auteur: Menninghaus, Winfried) • 000648 : Essay und Essayismus (auteur: Hering, Christophe) • 000650 : Walter Benjamin - Der Intellektuele als Kritiker (auteur: Witte, Bernd) • 000651 : Spinne im eigenen Netz (auteur: Brodersen, Momme) • 000652 : Walter Benjamin und der humane Marxismus (auteur: Günther, Henning) • 000653 : Erinnerung an die Zukunft (auteur: Stüssi, Anna) • 000654 : Zur Geschichtsphilosophie Walter Benjamins (auteur: Gagnebin, Jeanne-Marie)
000316 : « Heinrich Heine Werke »
002212 en 002213 : Verzameld Werk (Uitgeverij Medusa, 1980)
- 82 -
• 000655 : Walter Benjamin als Rezensent (auteur : Unger, Peter) • 000660 : Walter Benjamin (geen auteur) • 000661 : Metaphorischer Materialismus. Untersuchungen zum Geschichtsbegriff Walter Benjamins.
(auteur: Greffrath, Krista R.) • 000662 : Zur Wissenschaftstheorie Walter Benjamins (auteur: Wiesenthal, Liselotte) • 000664 : Walter Benjamins Allegorie-Begriff als Modell (auteur: Naeher, Jürgen) • 000665 : Sprache und Entfremdung. Die Proust-Übersetzungen Walter Benjamins innerhalb seiner
Sprach- und Übersetzungstheorie. (auteur: Kleiner, Barbara) • 001021 : Walter Benjamin – Zeitgenosse der Moderne (geen auteur) • 001031 : Über Walter Benjamin (auteur: Adorno, Theodor W.) • 001215 : Abhandlungen (1) • 001215 : Abhandlungen (2) • 001215 : Abhandlungen (3) • 001215 : Essays, Vorträge (1) • 001215 : Essays, Vorträge (2) • 001215 : Essays, Vorträge (3) • 001215 : Essays, Vorträge (4) • 001215 : Kleine Prosa; Baudelaire-Übertragungen (1) • 001215 : Kleine Prosa; Baudelaire-Übertragungen (2) • 001215 : Kleine Prosa; Baudelaire-Übertragungen (3) • 001215 : Kritiken und Rezensionen (1) • 001215 : Kritiken und Rezensionen (2) • 001307 : Walter Benjamin – Die Geschichte einer Freundschaft. (auteur: Scholem, Gershom Gerard) • 001312 : Walter Benjamin. Zwischen den Stühlen. (auteur: Fuld, Werner) • 002094 : Der Zeitgenosse Walter Benjamin (auteur: Mayer, Hans)
Gottfried Benn
• 000327 : Gottfried Benn. Der Dichter über sein Werk. • 000460 : Die Kunst im Schatten des Gottes für und wider Gottfried Benn • 000546 : Gottfried Benn in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten (auteur: Lennig, Walter) • 000547 : Gehirne • 000548 : Benn-Chronik (auteur: Brode, Hanspeter) • 000632 : Gottfried Benn (geen auteur) • 000633 : Gottfried Benn. The unreconstructed Expressionist. (auteur: Ritchie, J.M.) • 000634 : Fragmente. Neue Gedichte. • 000635 : Monologische Kunst? Ein Briefwechsel zwischen Alexander Lernet-Holenia und Gottfried
Benn. • 000636 : Gottfried Benns Phantasiewelt "Wo Lust und Leiche winkt" (auteur: Sahlberg, Oskar) • 000637 : Provokation und Vergegenwärtigung. Eine Studie zum Prosastil Gottfried Benns. (auteur:
Oehlenschläger, Eckart) • 000638 : Gottfried Benn. Einführung in das Werk. (auteur: Christiaensen, Annemarie) • 000639 : Benn, Wirkung wider Willen (geen auteur) • 000640 : Gottfried Benn. Bild und Funktion der Frau in seinem Werk. (auteur: Heather, Barbara
Schulz) • 000641 : Gottfried Benn (auteur: Buddeberg, Else) • 000642 : Der Ptolemaër • 000649 : Die Bildersprache der deutschen Italiendichtung, von Goethe bis Benn (auteur: Requadt, Paul) • 000657 : Künstlermoral. Das Formalismus-Programm spätbürgerlicher Dichtung in Gottfried Benns
>gereimter Weltanschauung<. (auteur: Reichel, Peter) • 000658 : Gottfried Benn, der unversöhnte Widerspruch (auteur: Vahland, Joachim) • 000659 : Gottfried Benn, Worte, Texte, Sinn (auteur: Horch, Hans Otto) • 000666 : Gottfried Benn. Autorenbücher (auteur: Schünemann, Peter) • 000729 : Studien zur lyrischen Sprache Gottfried Benns (auteur: Buddeberg, Else) • 000730/44 : Gottfried Benn (geen auteur) • 000777 : Bruggen slaan • 000777/BIS : Bruggen slaan
001215 : Verzameld Werk (Suhrkamp)
- 83 -
• 001213 : Gesammelte Werke in acht Bänden / Benn, Gottfried / (1) • 001213 : Gesammelte Werke in acht Bänden / Benn, Gottfried / (2) • 001213 : Gesammelte Werke in acht Bänden / Benn, Gottfried / (3) • 001213 : Gesammelte Werke in acht Bänden / Benn, Gottfried / (4) • 001213 : Gesammelte Werke in acht Bänden / Benn, Gottfried / (5) • 001213 : Gesammelte Werke in acht Bänden / Benn, Gottfried / (6) • 001213 : Gesammelte Werke in acht Bänden / Benn, Gottfried / (7) • 001213 : Gesammelte Werke in acht Bänden / Benn, Gottfried / (8) • 001300 : Die statischen Gedichten von Gottfried Benn (auteur: Steinhagen, Harald) • 001304 : Dr. med. Gottfried Benn (auteur: Purekevich, Renata) • 001308 : Dubbelleven • 001309 : Gottfried Benn (auteur: Wodtke, Friedrich Wilhelm) • 001310 : Gottfried Benns Lyrik (auteur: Liewerscheidt, Dieter) • 001311 : Gottfried Benn. Ein biographischer Essay. (auteur: Koch, Thilo) • 001313 : Gottfried Benn. Leben, Werk, Widerspruch. 1886-1992 (auteur: Holthusen, Hans Egon) • 001528 : Gottfried Benn Phänotyp dieser Stunde (auteur: Wellershoff, Dieter) • 001559 : Den Traum alleine tragen. Neue Texte, Briefe und Dokumente. • 001560 : Absolute Proza. Ihre Konzeption und Realisierungen bei Gottfried Benn (auteur: Bleinagel,
Bodo) • 001575 : Die Ästhetik Gottfried Benns (auteur: Loose, Gerhard) • 001579 : Passion und Intellekt. Die Lyrik Gottfried Benns. (auteur: Lohner, Edgar) • 001581 : Lyrik und Prosa, Briefe und Dokumente • 001592 : Kunstproblematik und Wortkombinatorik bei Gottfried Benn (auteur: Meyer, Theo) • 001610 : Die Sprachstruktur Gottfried Benns (auteur: Wirtz, Ursula) • 001611 : Totenreden für Gottfried Benn (auteur: Söhngen, Oskar) • 001612 : Rausch und Rauschgift bei Baudelaire, Huxley, Benn und Burroughs (auteur: Witschel,
Günter) • 001613 : Das Problem des Nihilismus im Werke Gottfried Benns (auteur: Balser, Hans-Dieter) • 001656 : Briefwechsel mit Paul Hindeman • 001712 : Die Antike im Werk Gottfried Benns (auteur: Wodtke, Friedrich Wilhelm) • 002048 : Paul Cézanne und Gottfried Benn (auteur: Risse, Heinz) • 002049 : Über Gottfried Benn. Kritische Stimmen 1957-1986. (geen auteur) • 002095 : Das gezeichnete Ich. Briefe aus den Jahren 1900-1956. • 002096 : Primäre Tage. Gedichte und Fragmente aus dem Nachlass. • 002097 : Medizinische Schriften • 002103 : Briefe an F.W. Oelze • 002104 : Briefe an F.W. Oelze • 002105 : Briefe an F.W. Oelze • 002106 : Artistik und Auftrag. Zur Kunsttheorie von Benn und Nietzche. • 002107 : Gottfried Benn. Poesie und Sozialisation. (auteur: Schröder, Jürgen) • 002108 : Gottfried Benn, the artist and politics (1910-1934) (auteur: Alter, Reinhard) • 002109 : Gottfried Benn. Die farbliche Chiffre in der Dichtung. (auteur: Grimm, Reinhold) • 002110 : Probleme um Gottfried Benn. Die Benn-Forschung 1950-1960. (auteur: Buddeberg, Else) • 002133 : Mein Vater Gottfried Benn (auteur: Soerensen, Nele Poul) • 002134 : Gottfried Benn (auteur: Klemm, Günther)
Franz Kafka
• 000337 : Franz Kafka (auteur: Amann, Jürg) • 000338 : Franz Kafka, ein Schrifstellerleben (auteur: Unseld, Joachim) • 000341 : Der Heizer • 000528 : Was bleibt von Franz Kafka? (auteur: Schmidt-Dengler, Wendelin) • 000962 : Beschreibung eines Kampfes • 000983 : Interpretationen. Franz Kafka. Romane und Erzählungen. (geen auteur) • 000986 : Franz Kafka. Themen und Probleme. (geen auteur) • 000987 : Franz Kafka (auteur: Dietz, Ludwig) • 000989 : Gespräche mit Kafka (auteur : Janouch, Gustav)
001213 : Verzameld Werk (Limes)
- 84 -
• 001020 : Das Schloss • 001046 : Milena, Kafka’s Freundin (auteur: Buber-Neumann, Margarete) • 001047 : Amerika • 001147 : Kafkas Bibliothek (auteur: Born, Jürgen) • 001151 : Sämtliche Erzählungen • 001178 : De Gedaanteverwisseling • 001181 : Franz Kafka. Leben und Persönlichkeit (auteur: Binder, Hartmut) • 001182 : Der Prozess • 001183 : Verteidigung der Schrift Kafkas Prozess (geen auteur) • 001184 : Kafka . Für eine kleine Literatur. (auteur: Deleuze, Gilles) • 001185 : Beschreibung einer Form (auteur: Walser, Martin) • 001186 : Der Erzähler Franz Kafka (auteur: Beissner, Friedrich) • 001187 : “Die Schrift ist unveränderlich”. Essays zu Kafka (auteur: Pasley, Malcolm) • 001188 : Kafka und die Kabbala (auteur: Grözinger, Karl-Erich) • 001188/BIS : Kafka und die Kabbala (auteur: Grözinger, Karl-Erich) • 001271 : Franz Kafka (auteur: Schlingmann, Carsten) • 001272 : Über Franz Kafka (auteur: Brod, Max) • 001320 : Franz Kafka. Kritik und Rezeption zu seinen Lebzeiten 1912-1924 (geen auteur) • 001321 : Noch einmal Kafka (auteur : Kraft, Werner) • 001322 : Franz Kafka in dagboeken, brieven, documenten en afbeeldingen (auteur: Wagenbach, Klaus) • 001323 : Kafkas erotischer Mythos (auteur: Stach, Reiner) • 001324 : Das Leben Franz Kafkas (auteur: Pawel, Ernst) • 001329 : Einsam wie Franz Kafka (auteur: Robert, Marthe) • 001330 : Max Brod, Franz Kafka, eine Freundschaft (auteur: Brod, Max) (1) • 001330 : Max Brod, Franz Kafka, eine Freundschaft (auteur: Brod, Max) (2) • 001331 : Kafka. Judentum Gesellschaft Literatur. (auteur: Robertson, Richie) • 001332 : Kafka. Der Schaffensprozeβ (auteur: Binder, Hartmut) • 001333 : Franz Kafka. Kritik und Rezeption 1924-1938. (geen auteur) • 001534 : Franz Kafka. Der Künstler. (auteur: Politzer, Heinz) • 001582 : Verzameld werk / Kafka, Franz. • 001844 : “Als Kafka mir entgegenkam…” (auteur: Koch, Hans-Gerd) • 001881 : Kafka. Untersuchungen zu Bewusstsein und Sprache seiner Gestalten. (auteur: Kobs, Jörgen) • 001890 : Kafkas Dichtungen (auteur: Weinberg, Kurt)
Rudolf Kassner
• 000347 : Umgang der Jahre Felix Hartlaub
• 000375 : Das Gesamtwerk: Dichtungen, Tagebücher / Felix Hartlaub. Claire Goll
• 000376 : Zehntausend Morgenröten • 001965 : Tagebuch eines Pferdes
Johann Wolfgang von Goethe
• 000093 : Wirkungen Goethes in der Gegenwart (auteur: Carossa, Hans) • 000382 : Goethe. Leben und Werk (auteur: Conrady, Karl Otto) • 000391 : Goethe im XX. Jahrhundert (geen auteur) • 000394 : Goethe, eine psychoanalytische Studie, 1775-1786 (auteur: Eissler, K.R.) (1) • 000394 : Goethe, eine psychoanalytische Studie, 1775-1786 (auteur: Eissler, K.R.) (2) • 000401 : Faust • 000407 : Essays um Goethe (auteur: Beutler, Ernst)
- 85 -
• 000485 : Goethe. Sein Leben und seine Zeit (auteur: Friedenthal, Richard) • 000486 : Goethe (auteur: Spranger, Eduard) • 000649 : Die Bildersprache der deutschen Italiendichtung, von Goethe bis Benn / (auteur: Requadt,
Paul) • 000700 : Bausteine zu einem neuen Goethe (geen auteur) • 000976 : Goethe im Böhmen (auteur: Urzidil, Johannes) • 000977 : Goethe (auteur: Kraft, Werner) • 000978 : Neues zu Goethe (auteur: Sengle, Friedrich) • 000988 : Goethes Briefe an Frau von Stein • 000990 : Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines lebens • 001043 : Goethes Leben (auteur: Redslob, Edwin) • 001055 : Goethe (auteur: Viëtor, Karl) • 001123 : Johann Wolfgang von Goethe. Dichtung und Leben. (auteur: Hohoff, Curt) • 001136 : Goethes Anschauen der Welt (geen auteur) • 001161 : Ein Tag aus Goethes Leben (auteur: Trunz, Erich) • 001202 : Gedichte 1756-1799 • 001203 : Gedichte 1800-1832 • 001204 : Von Frankfurt nach Weimar • 001205 : Das erste Weimarer Jahrzehnt • 001206 : Italien – im Schatten der Revolution • 001207 : Johann Wolfgang Goethe mit Schiller (1) • 001207 : Johann Wolfgang Goethe mit Schiller (2) • 001208 : Napoleonische Zeit (1) • 001208 : Napoleonische Zeit (2) • 001209 : Zwischen Weimar und Jena : einsam-tätiges Alter (1) • 001209 : Zwischen Weimar und Jena : einsam-tätiges Alter (2) • 001210 : Die letzten Jahre (1) • 001210 : Die letzten Jahre (2) • 001214 : Der junge Goethe (1) • 001214 : Der junge Goethe (2) • 001214 : Der junge Goethe (3) • 001214 : Der junge Goethe (4) • 001214 : Der junge Goethe (5) • 001214 : Der junge Goethe (6) • 001223 : Goethe-Handbuch (1) (geen auteur) • 001223 : Goethe-Handbuch (2) (geen auteur) • 001223 : Goethe-Handbuch (3) (geen auteur) • 001223 : Goethe-Handbuch (4) (geen auteur) • 001223 : Goethe-Handbuch (5) (geen auteur) • 001223 : Goethe-Handbuch (6) (geen auteur) • 001317 : Spielformen in Goethes Altersdichtung (1) • 001317 : Spielformen in Goethes Altersdichtung (2) • 001317 : Spielformen in Goethes Altersdichtung (3) • 001317 : Spielformen in Goethes Altersdichtung (4) • 001456 : Mein Goethe (geen auteur) • 001588 : Tagebücher • 001738 : Goethe und die Deutschen (auteur: Leppman, Wolfgang) • 001739 : Betrifft Goethe (auteur: von Müller, Friedrich) • 001740 : Goethes Farbentheologie (auteur: Schöne, Albrecht) • 001947 : Der heilkundige Dichter Goethe und die medizin Artemis (auteur: Nager, Frank) • 001948 : Raumdarstellung und Realitätsbezug in Goethes epischer Dichtung (auteur: Mannack,
Eberhard) • 001949 : Unterhaltungen mit Goethe (auteur: von Müller, Friedrich) • 002022 : Goethe (auteur: Mayer, Hans) • 002039 : Divan occidental-oriental • 002180 : Goethe und Seine Welt (geen auteur) • 002181 : Vermischte Gedichte (1)
001202 t.e.m. 001210 : « Sämtliche Werke » (Deutscher Klassiker Verlag)
001214 : Walter De Gruyter (uitgeverij)
001223 : J.B. Metzler (uitgeverij)
001317 : H.-A. Herchen Verlag (uitgeverij)
- 86 -
• 002181 : Vermischte Gedichte (2) • 002192 : Goethe und die Tradition (auteur: Reiss, Hans Siegbert, comp.) • 002194 : Die Romane Goethes (auteur: Blessin, Stefan) • 002195 : Vijf eeuwen Faust (geen auteur) • 002196 : Goethes Lila (auteur: Diener, Gottfried) • 002215 : Goethe und die Weltliteratur (auteur: Strich, Fritz) • 002221 : Der Briefwechsel zwischen Schiller und Goethe (auteur: Schiller, Friedrich) • 002262 : Faust (1) • 002262 : Faust (2) • 002263 : Schriften zur Morphologie • 002289 : Goethe poésies (1) • 002289 : Goethe poésies (2) • 002384 : Johann Wolfgang Goethe. Zeichnungen (auteur: Maisak, Petra)
Heinrich Mann
• 000396 : Der Kopf Joseph Roth
• 000423 : Briefe 1911-1939 Von Münchhausen, Börries, Freiherr
• 000432 : Juda Klabund (Alfred Henschke)
• 000441 : Die Himmelsleiter • 000443 : Literaturgeschichte
Arthur Schnitzler
• 000444 : Der Weg ins Freie • 000762 : Spiel im Morgengrauen
Artur Landsberger
• 000445 : Elisabeth Georg Heym
• 000572 : Georg Heym oder Vom Geist des Schicksals (auteur: Loewenson, Erwin) • 000573 : Dichtungen und Schriften / Heym, Georg / (1) • 000573 : Dichtungen und Schriften / Heym, Georg / (2) • 000573 : Dichtungen und Schriften / Heym, Georg / (3) • 000574 : Umbra Vitae • 001893 : Der bildhafte Ausdruck in den Dichtungen Georg Heyms, Georg Trakls und Ernst Stadlers
(auteur: Schneider, Karl Ludwig) Georg Trakl
• 000588 : Het zwijgen in de steen • 000672 : Über Georg Trakl (auteur: Killy, Walther) • 001535 : Gesang des Abgeschiedenen • 001565 : Die Dichtung Georg Trakls (auteur: Blass-Weiss, Regine)
002262 : « Sämtliche Werke » (Deutscher Klassiker Verlag)
- 87 -
• 001566 : Die lyrische Form Georg Trakls (auteur: Dietz, Ludwig) • 001567 : Klang und Bild in den Dichtungen Georg Trakls (auteur: Wetzel, Heinz) • 001893 : Der bildhafte Ausdruck in den Dichtungen Georg Heyms, Georg Trakls und Ernst Stadlers
(auteur: Schneider, Karl Ludwig) Marie von Ebner-Eschenbach
• 000629 : Das Gemeindekind
Robert Musil
• 000697 : Briefe nach Prag • 000698 : Studien zu einer historisch-kritischen Ausgabe von Robert Musils Roman "Der Mann ohne
Eigenschaften. (auteur: Bausingen, Wilhelm) • 000969 : Identität und Wirklichkeit bei Robert Musil (auteur: Schelling, Ulrich) • 001023 : Studien zu Robert Musil (auteur: Bauer, Sibylle) • 001024 : Das Gleichnis. Studien zur inneren Form von Robert Musils Roman ‘Der Mann ohne
Eigenschaften’. (auteur: Kühne, Jörg) • 001025 : Robert Musil (auteur : Baumann, Gerhart) • 001026 : Robert Musil. Vom intellektuelen Eros. (auteur: Willemsen, Roger) • 001027 : Robert Musil. Eine Einführung in das Werk. (auteur : Kaiser, Ernst) • 001617 : Der Mann ohne Eigenschaften
Gertrud Prellwitz
• 000761 : Vom Wunder des Lebens
E.T.A. Hoffmann
• 000763 : Das Majorat; Das Fräulein von Scuderie; Der unheimlihe Gast; Die Bergwerke zu Falun / Jacob Picard
• 000766 : Der Gezeichnete Christian Morgenstern
• 000767 : Stufen • 001127 : Alle Galgenlieder • 001253 : Palmström • 001254 : Zeit und Ewigkeit • 001305 : Galgenlieder
Arnold Zweig
• 000768 : Geschichtenbuch Otto Erich Hartleben
• 000769 : Diogenes Jakob Wassermann
• 000781 : Der Aufruhr um den Junker Ernst
- 88 -
Mascha Kaléko
• 000784 : Kleines Lesebuch für Gröβe Regina Ullmann
• 000785 : Die Landstrasse Stefan Anton George
• 000793 : Hymnen, Pilgerfahrten, Algabal
Gotthold Ephraim Lessing
• 000794 : Nathan der Weise • 002024 : Der Dialog zwischen Jacobi und Lessing über Spinoza /
Hermann Hesse
• 000124 : Eine Bibliothek der Weltliteratur • 000796 : Rosshalde • 001218 : Die Romane und die grossen Erzählungen (1) • 001218 : Die Romane und die grossen Erzählungen (2) • 001218 : Die Romane und die grossen Erzählungen (3) • 001218 : Die Romane und die grossen Erzählungen (4) • 001218 : Die Romane und die grossen Erzählungen (5) • 001218 : Die Romane und die grossen Erzählungen (6) • 001218 : Die Romane und die grossen Erzählungen (7) • 001218 : Die Romane und die grossen Erzählungen (8)
Gerhart Hauptmann
• 000799 : Till Eulenspiegel
Walter Hasenclever
• 000801 : Der Sohn
Kurt Münzer
• 000804 : Seelchen Hermann Broch
• 000955 : Die Philosophie von Hermann Broch (auteur: Kahler, Erich aut) • 000956 : Hermann Broch und der polyhistorische Roman (auteur: Steinecke, Hartmut) • 001295 : Hermann Broch (auteur: Koebner, Thomas)
August Stramm
• 000961 : Das Werk / August Stramm
001218 : Verzameld werk (Suhrkamp)
- 89 -
Novalis
• 001007 : Novalis Werke • 001008 : Novalis (geen auteur)
Paul Scheerbart
• 001044 : Dichterische Hauptwerke Ernst Jünger
• 001112 : Ernst Jünger (auteur: Meyer, Martin) • 001190 : Auf den Marmorklippen • 001191 : Myrdun • 001192 : Gläserne Bienen • 001193 : Ernst Jünger. Mensch und Werk. (auteur: Becher, Hubert) • 001283 : Ernst Jünger (auteur: De Smet, Yves) • 002173 : Strahlungen (1) • 002173 : Strahlungen (2) • 002173 : Strahlungen (3)
Albert Ehrenstein
• 001137 : Gedichte und Prosa Martin Walser
• 001185 : Beschreibung einer Form • 001977 : Ein fliehendes Pferd
Eduard Mörike
• 001270 : Eduard Mörike Alfred Wolfenstein
• 001296 : Alfred Wolfenstein (auteur: Fischer, Peter) Max Brod
• 001330 : Max Brod, Franz Kafka, eine Freundschaft (1) • 001330 : Max Brod, Franz Kafka, eine Freundschaft (2)
Adalbert Stifter
• 000167 : Adalbert Stifter (auteur: Schoenborn, Peter A.) • 001341 : Bunte Steine
- 90 -
Thomas Mann
• 001386 : Schriften und Reden zur Literatur, Kunst und Philosophie / (1) • 001386 : Schriften und Reden zur Literatur, Kunst und Philosophie / (2) • 001386 : Schriften und Reden zur Literatur, Kunst und Philosophie / (3) • 001387 : Politische Schriften und Reden (1) • 001387 : Politische Schriften und Reden (2) • 001388 : Miszellen • 001389 : Autobiographisches • 002072 : Thomas-Mann-Handbuch (geen auteur) • 002301 : Buddenbrooks • 002302 : Königliche Hoheit; der Erwählte • 002303 : Lotte in Weimar • 002304 : Der Zauberberg (1) • 002304 : Der Zauberberg (2) • 002305 : Joseph und seine Brüder (1) • 002305 : Joseph und seine Brüder (2) • 002305 : Joseph und seine Brüder (3) • 002306 : Doktor Faustus • 002307 : Bekenntnisse des Hochstapleres Felix Krull • 002308 : Die Erzählungen / Thomas Mann (1) • 002308 : Die Erzählungen / Thomas Mann (2)
Paul Celan
• 001473 : Über Paul Celan • 001476 : Paul Celan. Magie der Form. (auteur: Menninghaus, Winfried) • 001697 : Erinnerungen an Paul Celan (auteur: Baumann, Gerhart) • 002128 : Paul Celan. Auf die Suche nach der verlorenen Sprache. (auteur: Burger, Hermann)
Hans Carossa
• 000093 : Wirkungen Goethes in der Gegenwart • 001568 : Briefe 1886-1918 (1) • 001569 : Briefe 1919-1936 (2) • 001569 : Briefe 1937-1956 (3) • 001570 : Tagebücher 1910-1918 (1) • 001571 : Tagebücher 1925-1935 (2) • 001591 : Gedichte • 001609 : Hans Carossa. Dreizehn Versuche zu seinem Werk. (geen auteur)
Karl Philipp Moritz
• 001584 : Anton Reiser Peter Handke
• 001598 : Ich bin ein Bewohner des Elfenbeinturms Botho Strauss
• 001599 : Botho Strauss (auteur: Lücke, Bärbel)
001386 t.e.m. 001389 : Verzameld werk : essays (Fischer Bücherei)
002301 t.e.m. 002308 : Verzameld werk : proza (Fischer Bücherei)
001568 t.e.m. 001571 : Verzameld werk (Insel Verlag)
- 91 -
Elias Canetti
• 001654 : Das Augenspiel • 001690 : Das Gewissen der Worte • 001728 : Die gerettete Zunge • 001729 : Die Fackel im Ohr • 001973 : Hüter der Verwandlung. Beiträge zum Werk von Elias Canetti. (geen auteur) • 001974 : Das Geheimherz der Uhr • 001975 : Die Provinz des Menschen • 001997 : Die Blendung
Max Frisch
• 001694 : Homo Faber Uwe Johnson
• 001695 : Mutmassungen über Jakob
Robert Walser
• 001705 : Kleine Wanderung Arno Schmidt
• 001730 : Aus dem Leben eines Fauns • 001731 : Die Gelehrtenrepublik • 002318 : Die Schule der Atheisten
Marie Luise Kaschnitz
• 001883 : Deutsche Erzähler (1) • 001883 : Deutsche Erzähler (2)
Carl Sternheim
• 001892 : Carl Sternheim (auteur: Wendler, Wolfgang) Werner Beumelburg
• 001957 : Sperrfeuer um Deutschland Yvan Goll
• 02042 : Traumkraut Elisabeth Langgässer
• 002061 : Gang durch das Ried • 002062 : Märkische Argonautenfahrt • 002063 : Das unauslöschliche Siegel
Elke Lasker-Schüler
• 002080 : Lyrik, Prosa, Dramatisches
- 92 -
Heinrich von Kleist
• 002171 : Sämtliche Werke und Briefe/ Heinrich von Kleist (1) • 002171 : Sämtliche Werke und Briefe/ Heinrich von Kleist (2)
Siegfried Lenz
• 002190 : Deutschstunde Jean Paul Friedrich Richter
• 002292 : Werke / Jean Paul. (1) • 002292 : Werke / Jean Paul. (2)
Gottfried August Burger
• 002334 : Wunderbare Reisen zu Wasser und zu Lande
6.3.2 Archief
De onderstaande lijst biedt een overzicht op twee vlakken:
a) Een opsomming van alle teksten en essays gewijd aan Duitstalige literatuur en
schrijvers die teruggevonden werden in het Archief Willy Roggeman.
b) Een opsomming van linken naar teksten in de bibliotheek. Teksten of essays die zich
richten op specifieke Duitstalige werken staan tussen haken.
Opmerking: alles werd geordend per doos (Romeinse cijfers). Het bijhorende Arabische cijfer
verwijst naar de map waarin de tekst zich bevindt.
Doos I
I.162 : notitieboek Germaanse over Werfel
• Bibliografie • Juarez und Maximilan : dramatische Historie in 3 Phasen und 13 Bildern (000405) • Die Troerinnen des Euripides (000374) • Der veruntreute Himmel : analyse (000071) • Verdi – Roman der Oper (002027) • Die vierzig Tage des Musa Dagh (000504) • Barbara (000429) • Der Tod des Kleinbürgers (000627) • Der Abituriententag (000765) • Nicht der Mörder, der Ermordete ist schuldig (000385) • Der Weltfreund (000385) • Stern der Ungeborenen (000430) • “Hoort naar mijn stem” (Höret die Stimme) (002028) • Zwischen oben und unten (000431)
002171 : Verzameld werk (dvt Klassik)
- 93 -
I.200
• Manuscript essay Hans Carossa (1e versie) o Tagebuch im Kriege o Eine Kindheit o Verwandlungen einer Jugend o Das Jahr der schönen Täuschungen o Ungleiche Welten
Doos II
II.219
• Essay: ‘Paul Scheerbart, dichterische Hauptwerke” (001044) o Opmerking: in de beschrijving van het archief is er een fout aangebracht: er staat namelijk dat
dit een essay is over ‘Scheubart[?]’. o Vraag: is hier een typoscript van?
• Essay:’ Kafka: een existentie in guerilla met de logica’ (typoscript aanwezig!) • Essay Benn (onduidelijk??): handschrift • Eerste twee essays in ‘Lithopedia’
Doos III
III.220
• Literatuur over Trakl (handschrift) • Rilke Revisited (handschrift) • Opmerking: beide essays terug te vinden in’Lithopedia’
Doos IV
IV.225
• Werfel op de ster der ongeborenen (essay, handschrift) o Verschenen in De Vlaamse Gids (Jg. 43, nr. 2, pp. 92-104)
IV.159: boek met lectuuraantekeningen
• Wittgenstein • Kafka (Sämtliche Erzählungen) • Wilhelm/Jung • Hölderlin • Volkmann-Schluck • Heidegger • …
Doos VIII
VIII.265: Scratch vol III: essays
• Nr. 1 • Nr. 2 t.e.m. 7: Benn • Nr. 21 : Benn • Nr. 22 t.e.m. 24: Musil • Nr. 25: Trakl • Nr. 26: Musil • Nr. 27 • Nr. 28: Sandvoss, Broch • P. 67: ‘Nomansland’: Kafka
(001568 t.e.m. 001571)
- 94 -
• P. 71: ‘Briefe an Felice’: Kafka • P. 180: Kafka, Elke Lasker-Schüler, August Stramm, Theodor Däubler, Jakob van Hoddis • P. 210, nr. 29: Kafka • P. 216, nr. 38: Benn, Rilke • P. 240: Goethe • P. 256: Goethe
VIII.211: Scratch vol II: memoires
• P. 57-58: kennismaking Duits • P. 93: Werfel
Doos XI XI.198
• Schriftje met titel ‘Kalkvrouw/Visgraatman’: aantekeningen en teksten over: o Musil, ‘Der Mann ohne Eigenschaften’ (001617) o Roth, ‘Dreihundert Tage’ o Georg Büchner o Opnieuw: Musil
• Etcetera, man. 79 (grijs schrift) o P. 4: 18/05/79: von Hofmannsthal o P. 11: 22/05: Benn o P. 28: Scheerbart (Dichterische Hauptwerke) (001044), Benn o P. 34: Trakl-vertaling van Beurskens (000588: “Het zwijgen in de steen”) o P. 46: 23/7: Kafka o P. 52: Eberhard Läm, ‘Bauformen des Erzählens’ + Jochen Vogt, ‘Aspekte erzählender Prosa’ o P. 73: Walter Benjamin o P.77: di 23/10: Ernst Jünger o P. 78 - 84: Benjamin o P. 86 : Frankfurter Schule o P. 95 o P. 97: Goethe
• Carl Einstein: essay (handschrift) o ‘Bebuquin’ (001348)
Doos XIII
XIII.212
• Cytogeen o Nr. 15 (Heidegger + Duitse dichters) o Nr. 17 (Kafka) o Nr. 19 (Burckhardt, Goethe) o Nr. 29 (Kafka) o Nr. 38 (Benn) o Nr. 41 (Faust)
• Homo Trivialis o Proloog, zevende blad: Goethe o 13/6: Goethe o 16/6: Goethe (brieven aan Frau von Stein in de Sammlung Birkhäuser, Basel) (000988) o 7/8: Goethe
• Post Opera Verda o Twaalfde blad (over moderne kunst) o Dertiende blad (Benjamin) o Artikel boven 1.1.78, beginnend met: “Het genetisch gebied…” (Benjamin, Kafka, Werfel,
Heine)
- 95 -
• Zwart cahier o “Ten slotte eindigt het toch…” (Kafka)
XIII.272
• Monoloog in maart 1982 o 1e pagina: Kafka o 2e pagina: Rilke en Benn o 30e pagina: Rilke, Kafka
• Het spiegelpaleis o P. 8: Kafka (Das Schloss) (001020) o P. 16: Kafka o P. 17: Musil o P. 34: Kafka (Das Schloss) (001020) o P. 39: Benn o P.40: Kafka, Benn. o P. 42: Goethe o P. 43: Benjamin
• Dagoelash consort. Leest Alef/Farao o P. 6-7-8: Rilke (Schaukel des Herzens) o P.10: Benn o P. 18: Musil o P. 20: Rilke (Schaukel des Herzens) o P. 37: Benn o P. 45: Benn o P; 46-47
• Een vliegestrondje angst o Benjamin, Kafka.
• Khnopff Doos XIV
XIV.179
• Vier gekleurde schriften (Begin) o 3e pagina: Benn o 30/1/79: Benn
• Grijslinnen Carnet 79 o 18/05/79: von Hofmannsthal o Di. 22/05: Benn o Woe. 30/05: Carl Einstein (Bebuquin) (001348) o Di. 5/6: Scheerbart (Dichterische Hauptwerke) (001044) + Benn o Di. 3/7/79: Trakl o Ma. 23/7: Kafka o Za. 28/7: Marx o Ma. 30/7: Eberhard Lämmert (Bauformen des Erzählens) o Zo. 5/8 : Paul Klee o Woe. 26/9 : Benjamin o Di. 23/10 : Jünger o Vr. 10/11 : Benn o 20. 25/11 : Frankfurter Schule
• Khnopff • Benn, situationeel 80
- 96 -
XIV.268 (De steen van de acedia-lijder)
• Benn, situationeel 80 • Bennitis, acuut of chronisch (Gottfried Benn) • Duineser Elegien (000350 + 000557 + 000576 + 001373) – Notities bij een eigen-zinnige lectuur
(Rilke) • Ding en theorie (Benn, Adorno)
XIV.178
• Vier gekleurde schriften (begin) o P.4: Benn o P.21: Benn
• Grijslinnen carnet 79 o 18/05/79: von Hofmannsthal o Di. 22/05: Benn o Woe. 30/05: Carl Einstein (Bebuquin) (001348) o Di. 5/6: Scheerbart (Dichterische Hauptwerke) (001044) + Benn o Di. 3/7/79: Trakl o Ma. 23/7: Kafka o Za. 28/7: Marx o Ma. 30/7: Eberhard Lämmert (Bauformen des Erzählens) o Zo. 5/8 : Paul Klee o Woe. 26/9 : Benjamin o Di. 23/10 : Jünger o Vr. 10/11 : Benn o zo. 25/11 : Frankfurter Schule
• Khnopff • Placidus von Pfandl : Benn, situationeel 80
XIV.273
• Carl Einstein, drie essays • Walter Benjamin / Goethe (inleiding en vertaling Willy Roggeman) • Post Opera Verda
o Twaalfde blad (over moderne kunst) o Dertiende blad (Benjamin) o Artikel boven 1.1.78, beginnend met: “Het genetisch gebied…” (Benjamin, Kafka, Werfel,
Heine) • Zwart cahier
o “Ten slotte eindigt het toch…” (Kafka) • Vier gekleurde schriften (begin)
o P.4: Benn o P.21: Benn
• Grijslinnen carnet 79 o 18/05/79: von Hofmannsthal o Di. 22/05: Benn o Woe. 30/05: Carl Einstein (Bebuquin) (001348) o Di. 5/6: Scheerbart (Dichterische Hauptwerke) (001044) + Benn o Di. 3/7/79: Trakl o Ma. 23/7: Kafka o Za. 28/7: Marx o Ma. 30/7: Eberhard Lämmert (Bauformen des Erzählens) o Zo. 5/8 : Paul Klee o Woe. 26/9 : Benjamin o Di. 23/10 : Jünger o Vr. 10/11 : Benn o zo. 25/11 : Frankfurter Schule
- 97 -
• Uit het schrift ‘karmijnrood’ (1980) o 26.12.79: Duitse tekst o 29.12.79: Goethe, Trakl, Benn o 31.12.79: Benn o Vr. 25.01: Goethe o Ma. 28.01: Benn o Vr. 8.2: Hofmannsthal o Vr. 29.2: Goethe, Benjamin o Vr. 21.3: Benn (brieven aan Oelze) (002103 t.e.m. 002105) o Za. 26.4: Benn o Zo. 27.4: Benn o Di. 29.4: Goethe o Za. 19.7: Benjamin, Benn, Trakl o Vr. 5.9.80: Goethe, Trakl, Benn. o Vr. 22.9.80: Benn o 7.12: Carl Einstein
• Zestien notities uit het schrift ‘Rouge anglais clair’ o Notitie 10: Benn (correspondentie met Oelze) (002103 t.e.m. 002105) o Notitie 13: Benn (correspondentie met Oelze) (002103 t.e.m. 002105) o Notitie 15: Joseph Roth
Doos XV
XV.185 (of 184??)
• Het spiegelpaleis o P. 8: Kafka (Das Schloss) (001020) o P. 16: Kafka o P. 17: Musil o P. 34: Kafka (Das Schloss) (001020) o P. 39: Benn o P.40: Kafka, Benn. o P. 42: Goethe o P. 43: Benjamin
XV.182
• Carl Einstein. 3essays. Inleiding en vertaling. XV.180
• Bennitis, acuut of chronisch (2 exemplaren) • Zestien notities uit het schrift ‘Rouge anglais clair’
o Notitie 10: Benn (correspondentie met Oelze) (002103 t.e.m. 002105) o Notitie 13: Benn (correspondentie met Oelze) (002103 t.e.m. 002105) o Notitie 15: Joseph Roth
• Uit het schrift ‘karmijnrood’ (1980) o 26.12.79: Duitse tekst o 29.12.79: Goethe, Trakl, Benn o 31.12.79: Benn o Vr. 25.01: Goethe o Ma. 28.01: Benn o Vr. 8.2: Hofmannsthal o Vr. 29.2: Goethe, Benjamin o Vr. 21.3: Benn (brieven aan Oelze) (002103 t.e.m. 002105) o Za. 26.4: Benn o Zo. 27.4: Benn o Di. 29.4: Goethe o Za. 19.7: Benjamin, Benn, Trakl o Vr. 5.9.80: Goethe, Trakl, Benn. o Vr. 22.9.80: Benn
- 98 -
o 7.12: Carl Einstein • Ding en theorie (Benn, Adorno)
XV.180
• Kladhandschrift van Carl Einstein. 3 essays (typoscripten in andere mappen) Doos XVIII
XVIII.50: Practicum
• Giacometti-mens. Kafkiaanse mol. • P.7: Kafka • P.9: Benjamin • P. 11: Duitse barokdichters • P. 12: Ter Braak over Morgenstern • P. 28-29: Benn • P. 33-34: Kafka • P. 35-37: Kafka • P. 41-42: Stuckenschmidts autobiografie • P. 43: Werfel • P. 43: Zarathustra • P. 49: Rilke, Musil • P. 72: Goethe, Faust • P. 118 t.e.m. 120: Kafka (Briefe an Felice, Briefe an Milena) (001046) • P. 122-123: Kafka • P. 123-124: Kafka • P.125-126: Kafka (Der Verschollene) (001047: “Amerika”) • P. 126-127: Kafka (Der Verschollene) (001047: “Amerika”) • P. 127-128: Goethe • P. 134: Musil • P. 140-141: Benjamin • P. 146 t.e.m. 148: Kafka (biografie van Hartmut Binder) (001181) • P. 148: Kafka (biografie van Binder) (001181) • P. 148-149: Benn • P. 151-152: Jauss • P. 153-154: Mann • P. 154: Kafka • P. 155: Kafka • P. 169 t.e.m. 171: Musil (Vereinigungen) • P. 171: Musil (Vereinigungen) • P. 186: Kafka • P. 193: Klee (Tagebuch) • P. 195: Celan • P. 203-204: Rilke (Duineser Elegien) (000350 + 000557 + 000576 + 001373), Benjamin • P. 218: Klee (dagboeken) • P. 220: Carl Einstein (Braque) • P. 222-223: Benn • P. 223-224: Carl Einstein (Braque) • P. 265: Kafka (biografie van Binder) (001181) • P. 265: Kafka (biografie van Binder) (001181) • P. 268-269: Musil (Der Mann ohne Eigenschaften) (001617) • P. 269:-270: Rilke (Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge) (000435) • P. 270-271: Musil • P. 271: Musil • P. 271-272: Musil • P. 272-273: Musil
- 99 -
• P. 273-274: Musil • P. 274: Musil (Der Mann ohne Eigenschaften) (001617) • P. 275 t.e.m. 277: Kafka, Werfel • P. 277: Musil • P. 277-278: Musil • P. 284-285: Benjamin • P. 289: Carl Einstein (Bebuquin) (001348) • P. 289-290: Carl Einstein (Bebuquin) (001348) • P. 290-291: Carl Einstein (Bebuquin) (001348) • P. 291-294: Carl Einstein (Bebuquin) (001348) • P. 320: Musil (Der Mann ohne eigenschaften) (001617) • P. 321: Musil • P. 322-323: Musil
Doos XIX
XIX.???: Walter Benjamin, “Goethe”: vertaling Willy Roggeman
• Handschrift, waarschijnlijk niet te gebruiken XIX.271
• Carl Einstein, drie essays (Inleiding en vertaling Willy Roggeman) o Opmerking: typoscript
XIX.217
• Vertaling van Benn (in feite onduidelijk wat dit is) (handschrift) XIX.216
• Broch, “Het kwade in het waardensysteem van de kunst” (vertaling) (handschrift) Doos XXV
XXV.275: Fermate vol. 1
• Fermate 1: aantekeningen 1991 o P. 21: Goethe o P. 21: Goethe o P. 21: Goethe o P. 21-22: Goethe (Dichtung und Wahrheit) o P. 22-23: Goethe o P. 24: Goethe o P. 30-31: Goethe (Die Geheimnisse) o P. 31-35: Goethe (Reineke Fuchs) o P. 45-47: Kafka o P. 47-50: Kafka o P. 50-55: Adorno (Ästhetische Theorie), Benjamin, Goethe, Kafka o P. 55-61: Goethe (Hermann und Dorothea; Achilleis), o P. 64-66: Benjamin (Metaphysisch-geschichtsphilosophische Studien) o P. 66-69: Benjamin o P. 69-72: Benjamin o P. 82-86: Goethe (Iphigenie auf Tauris; Torquato Tasso) o P. 86-91: Goethe o P. 95-103: Werfel o P. 104-111: Werfel, Rilke, Goethe, Kafka o P. 111-124: Klabund
- 100 -
o P. 124-130: Goethe (Gedichte) o P. 130-139: Rilke, Goethe o P.147-158: Novalis o P. 158-164: Novalis o P. 164-169: Goethe (Der Grosskophta; Der Bürgergeneral; Die Aufgeregten; Die natürliche
Tochter) o P. 186-193: Jung-Stilling o P. 193-196: Jung-Stilling o P. 196-204: Goethe o P. 204: Broch (Die Schlafwandler), Musil (Der Mann ohne Eigenschaften) (001617), Hesse
(Narziss und Goldmund), Rilke (Buch der Bilder (000753 + 001380), Neue Gedichte (000751 + 001372))
o P. 212-220: Kafka o P. 228-236: Moser (Lebens-Geschichte), Jung-Stilling (Lebensgeschichte), Moritz (Anton
Reiser) (001584) , Kafka (Der Verschollene (001047: “Amerika”); Das Schloss (001020)), Goethe.
o P. 236-243: Heine o P. 243-248: Heine o P. 249: Mann (Buddenbrooks) (002301) o P. 257-266: Kleist
• Fermate 2: aantekeningen 1992 o P. 268: Kafka o P. 268-272: Kafka o P. 272-274: Kafka o P. 276: Kafka o P. 276-282: Benn o P. 282-285: Benn o P. 285-294: Kafka o P. 294-304: Carossa, Rilke, Kafka, Werfel, Benn, Musil, Roth, Lasker-Schüler, Trakl, Jünger,
Mann, Hofmannsthal, Brecht, Goethe. o P. 304-306: Carossa o P. 317-318 : Kafka o P. 319: Jünger, Carossa o P. 321-322: Kafka o P. 326-327: Kafka o P. 332-334: Celan, Kafka. o P. 340-348: Uwe Johnson, “Mutmassungen über Jakob” (001695) o P. 348-356: Peter Weiss, “Der Schatten des Körpers des Kutschers” o P. 356-361: Kundera, “Die unerträgliche Leichtigkeit” o P. 361-367: Goethe (“Die Wahlverwandtschaften”), Johnson (“Mutmassungen über Jakob)
(001695). o P. 367-376: Goethe o P. 378: Duitse literatuur, Kafka o P. 439: Kafka o P. 466: Kafka o P. 487-496: Schiller (+ Goethe, Rilke)
Doos XVIII
XVIII.7: Fermate vol. 2
• Aantekeningen 1993 o 1: P. 4-5: Goethe o P. 19-32: Elias Canetti (“Die Blendung”) (001997) o P. 94: Kafka (“Die Verwandlung”) o P. 98-109 : Max Frisch (“Homo Faber”) (001694), Kafka (“Der Verschollene” (001047:
“Amerika”), “Das Schloss” (001020)) • Aantekeningen 1994
o P. 144-169: Brecht o P. 169-187: Mann
- 101 -
o P. 217: Musil (“Der Mann ohne Eigenschaften”) (001617) o P. 218: Benn (“Roman des Phänotyp”) o P. 241-245 : Ernst Jünger (losse aantekeningen) : "Auf den Marmorklippen” (001190) o P. 245-248: Ernst Jünger (over het Vexierbild) o P. 248-253: Ernst Jünger o P. 253-255: Ernst Jünger o P. 256-258: Ernst Jünger
Doos XXIX
XXIX.8: Fermate vol. 2
• Aantekeningen 1994 o P. 309-322: Else Lasker-Schüler o P. 353-356: Musil: ‘Musiliana’ (“Der Mann ohne Eigenschaften”) (001617) o P. 356-361: Musil (“Vereinigungen”) o P. 361-365: Musil (“Der Mann ohne Eigenschaften”) (001617) o P. 482: Musil (“Der Mann ohne Eigenschaften”) (001617)
XXIX.9: Fermate vol. 3
• Aantekeningen 1995 o P. 3-6: Goethe o P. 10-11: Kafka o P. 15-21: Kafka (“Das Schloss”) (001020) o P. 58-63: Kafka o P. 69-73: Kleist o P. 73-78: Lichtenberg (“Sudelbücher) o P. 99-100: Goethe o P. 114-117: Goethe (“Iphigenie auf Tauris”), Hauptmann (“Iphigenie in Delphi”) o P. 232-253: Kafka (naam essay: Kafka und kein Ende)
Doos XXX
XXX.10
• P. 255-296: Goethe (naam essay: Gedichten 1815) (001203) • P. 319-348: Goethe (naam essay: Laatste gedichten) (001203) • P. 350-385: Goethe (naam essay: Met Johann Wolfgang) • P. 471-496: Goethe (naam essay: Marginalia bij Faust II) (002262)
Doos XXXI
XXXI.170
• Typoscript van “Duineser Elegien – Notities bij een eigen-zinnige lectuur” (000350 + 000557 + 000576 + 001373)
• Typoscript van “Carl Einstein, Totaliteit: Aantekeningen” • Nog een typoscript van “Duineser Elegien…”
XXXI.69
• Goethe. Gedichten (laatste fase) o Manuscript
XXXI.71
• Met Johann Wolfgang. Basismanuscript
- 102 -
XXXI.103: Postumiteiten
• Kafka und kein Ende • Carl Einstein • Franz Kafka: brief uit Kierling
Doos XXXIV XXXIV.34: Rapport in het 65e jaar
• P. 52-54: Goethe • P. 58: Goethe (“Die Schicksale Doktor Bürgers”, “Werther”) • P. 63-64: Goethe (“Gespräche”) (000990), Paul Klee, Rilke (“Duineser Elegien” (000350 + 000557 +
000576 + 001373), “Son. An Orpheus” (000576 + 000582 + 001373)), Carossa (“Sämtliche Werke”) (001568 t.e.m. 001571), Kafka (“Erzählungen und andere ausgewählte Prosa”)
• P. 64-65: Goethe, Carl Einstein XXXIV.36: Rapport in het 65e jaar
• P. 368: Goethe, “Werther” • P. 419-423: Goethe, Kleist • P. 487-488: Carossa • P. 488-489: Carossa (“Aufzeichnungen aus Italien”) (001568 t.e.m. 001571)
Doos XXXVIII
XXXVIII.027: Rapport in het jaar nul
• P. 23-24: Carossa • P. 24-25: Carossa • P. 34-35: Goethe (“Faust”) (000401 + 002262) • P. 51-52: Goethe (“Werther”) • P. 53-55: Kleist (“Erdbeben in Chili”) (002171) • P. 76: Goethe (“Ästhetische Schriften”, “Autobiographischen Schriften”, “Italienische Reise”, “Faust
II”, “Abteilung 2”) • P. 150: Grass (“Mein Jahrhundert”) • P. 170-172: Grass (“Mein Jahrhundert”) • P. 252: Rilke (“Duineser Elegien”) (000350 + 000557 + 000576 + 001373) • P. 266: Goethe (“Werther”), Kafka • P. 269: Kafka (“De gedaanteverwisseling”) (001178) • P. 284: Kafka (“De vreemdeling”) • P. 295: Kafka (“Het proces”) • P. 368-369: Goethe (“Tasso”, “Iphigenea”, “Werther”) • P. 373-376: Goethe (over: Eckermann, “Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Lebens)
(000990) • P. 648: Goethe (“Ästhetische Schriften) • P. 706-707: Rilke (“Neue Gedichte”) (000751 + 001372) • P. 735-740: Heym, Werfel, Trakl, Mann, Musil. • P. 745: Rilke (“Briefe”, “Neue Gedichte” (000751 + 001372), “Duineser Elegien” (000350 + 000557 +
000576 + 001373), “Sonette an Orpheus” (000582 + 001373)), Trakl. • P. 750: Kafka (“Het proces”) • P. 751: Theodor Mommsen (“Römische Geschichte”, “Aus dem Leben eines Taugenichts”) • P. 752: Schiller (“Don Carlos”), Heine, Kafka • P. 753: Kleist, Heine • P. 769: Benn, Goethe
- 103 -
Doos XLIV
XLIV.283: Efemeriden X-XII/05 (nethandschrift, geen typoscript)
• Za. 22.X.05: Goethe (“Ästhetische Schriften”) • Woe. 26.X.05: Kafka (“Betrachtung”), Werfel (“Vierzig Tage des Musa Dagh”) (000504), Rilke
(“Neue Gedichte” (000751 + 001372), “Briefe”, “Duineser Elegien” (000350 + 000557 + 000576 + 001373), “Sonette an Orpheus” (000582 + 001373)
• Do. 27.X.05: Goethe (“Die Leiden des jungen Werther”) • Ma. 31.X.05: Goethe • Za. 5.XI.05: Carl Einstein (“Bebuquin”) (001348), Benn (“Roman des Phänotyps"), Musil ("Der Mann
ohne Eigenschaften") (001617), Kafka (“Betrachtung”) • Woe. 9.XI.05: Carl Einstein (“Bebuquin”) (001348) • Vr. 11.XI.05: Carl Einstein (“Bebuquin”) (001348) • Zo. 20.XI.05: Carl Einstein (“Bebuquin”) (001348), Goethe (“Ästhetische Schriften”) • Ma. 21.XI.05: Goethe (“Faust II”) (00401 + 002262), Goethe (“Torquato Tasso”)
Doos XLV
XLV.307: Efemeriden/06
• Di. 3.1.06: Goethe • Do. 5.1.06: Heine (“Geständnisse”) • Do. 12.1.06: Carl Einstein, Benn, Rilke (“Neue Gedichte”) (000751 + 0001372) • Do. 19.1.06: Goethe (“Die Leiden des jungen Werther”, “Torquato Tasso”)