Fokkerij HC 1 en 2.pptx
-
Upload
annevseters -
Category
Documents
-
view
36 -
download
1
description
Transcript of Fokkerij HC 1 en 2.pptx
Fokken
• De dierhouder bepaalt min of meer welke dieren er nakomelingen produceren.
• De mens selecteert en bepaald welke dieren paren, met als doel de eigenschappen van de volgende generatie te veranderen fokdoel
• Fokken is ten goede van de mens maar ook altijd voor het dier?
• Belangen? Belangen mensen- en dierenwelzijn, voedselvoorziening, economie?
Fokkerij lesopzet
2 hoorcolleges, 4 instructiecolleges* en een excursie.
Bereid je voor!Rekenmachine!!! Maak gebruik van de kennis die je in voorgaande colleges hebt opgedaan!
*IC1: PGO v2.0 opstart IC2: werken aan opgaven IC3: werken aan opgaven IC4: PGO v2.0 afronding
Inleiding
• In het begin was er nog geen theorie om de fokkerij te onderbouwen
• Lamarck was ervan overtuigd dat milieu-invloeden konden overerven, bv een litteken (een voorbeeld zoon, kleermaker/smit)
• Darwin voegde natuurlijke selectie toe: ‘survival of the fittest’. Dus dat het ene allel krachtiger is dan het andere (alleen Darwin sprak nog niet van allelen)
MENDEL, DARWIN, HARDY WEINBERG
• DARWIN => NATUURLIJKE SELECTIE
• MENDEL => KRUISINGSSCHEMAS
• HARDY-WEINBERG => THEORIE ONDERSTEUNT MENDEL DIE EEN SCHIJNBAAR GAT SCHOOT IN DARWIN ZIJN THEORIE
Uiteindelijk kwam er synthese; natuurlijke selectie heeftgenetische variatie nodig.
MENDELEerste generatie Tweede generatie
Kwalitatieve kenmerken (niet te meten/discreet) Haarkleur Hoornloosheid
Meestal bepaald door één of slechts enkele genen
?
MENDEL en kwantitatieve kenmerken?
Uhh?
Fisher
Kwantitatieve kenmerken (meetbaar/continue)
Hoogte Melkgift Worpgrootte
Meestal bepaald door een groot aantal genen
Fokkerij
• Gebruik maken van de genetische variatie tussen dieren
Algemeen genetica
• Cel• Celkern• Chromosoom• Gen (stukje DNA) • Allel (verschijningsvorm van een gen bv rode en
zwarte vachtkleur)• Locus plaats van het allel• Allelen bevatten specifieke codes voor het aanmaken
van enzymen, eiwitten en andere stoffen op bepaalde momenten van de ontwikkeling.
• Kwalitatieve kenmerken en kwantitatieve kenmerken
Albinisme
Phenylalanine = grondstof voor Melanine
tyrosine
3,4dihydroxyphenylalanine
Melanine is een van de basiskleurstoffen van huid en haar
Je hebt 3 genenparen nodig voor deze laatste stap. Elk genenpaar heeft een dominant allel nodig.
Als er 1 dominant allel mist, dan heb je een vorm van albinisme.
Gevolgen van selectie op een populatie1
• Stel: een populatie in HW-evenwicht. In de populatie zijn 4% honden met een recessief-verervende vorm van cataract (grijze staar, vertroebeling van de lens). • Gezonde honden: RR en Rr, honden met cataract: rr.
rrq2=0,2*0,2 = 0,04
Rrp*q= 0,8*0,2 = 0,16
r (q=0,2)
Rrp*q= 0,8*0,2= 0,16
RRP2= 0,8*0,8 = 0,64
R(p=0,8)
r (q=0,2)R (p =0,8)
96% (p2 en 2pq) gezonde honden, echter 32% (2pq) honden vererft cataract.
1. http://www.gencouns.nl/artikelen/2002%20Genetisch%20beheer.pdf
Gevolgen van selectie op een populatie2
• We fokken uitsluitend nog met de gezonde dieren (RR en Rr)• F1- generatie ziet er als volgt uit:
rrq2= 0,0278
Rrp*q= 0,1389
r (q=0,1667)
Rrp*q= 0,1389
RRP2= 0,6944
R(p=0,8333)
r (q=0,1667)R (p=0,8333)
Hoeveel % honden met cataract in de populatie?
Hoeveel % cataract verervende honden in de populatie?
Gevolgen van selectie op een populatie3
• Door consequent te fokken met de gezonde dieren verandert de populatie als volgt:
gene-ratie
R(p) r (q) RR(p2) Rr (2pq) rr (q2)
1 0,8333 0,1667 0,6944 0,2778 0,0278
2 0,8571 0,1429 0,7347 0,2449 0,0204
3 0,8750 0,1250 0,7656 0,2188 0,0156
4 0,8889 0,1111 0,7901 0,1975 0,0123
5 0,9000 0,1000 0,8100 0,1800 0,0100
10 0,9333 0,0667 0,8711 0,1244 0,0044
20 0,9600 0,0400 0,9216 0,0768 0,0016
30 0,9714 0,0286 0,9437 0,0555 0,0008
40 0,9779 0,0222 0,9563 0,0435 0,0005
Conclusie bij selectie
• Fokprogramma moet zeer consequent worden uitgevoerd.
• Rekenen we per generatie 2 jaar (bij hondenpopulatie), dan pas na tientallen jaren is cataract een ‘verwaarloosbaar klein’ probleem.
• Erfelijke aandoeningen zullen altijd aanwezig blijven bij dragers, omdat zij niet als drager herkenbaar zijn (tenzij DNA-onderzoek…).
• Hele andere uitkomsten indien een erfelijk gebrek dominant overerft! Het gebrek is dan makkelijk herkenbaar (alle zieke dieren zijn ook drager).
Let op:• Hele andere uitkomsten indien een erfelijk gebrek intermediair overerft.
• Hele andere uitkomsten indien een erfelijk gebrek zowel erfelijk als door milieu wordt bepaald.
2. http://www.gencouns.nl/artikelen/2002%20Genetisch%20beheer.pdf
2.1 Inteelt
• Collaterale verwantschap: kans 2 individuen dezelfde genen
• R=(½)n1+n2
• R =Verwantschapsgraad
• Grootouder/kleinkind dan …..
2.1 Inteeltcoëfficiënt
Fx = (½)n1+n2+1(1+Fa)
Fx = inteeltcoëfficiënt van dier x (Inteeltcoëfficiënt (F) is gelijk aan de helft van de
verwantschapsgraad (R) van beide ouders)Fa= inteeltcoëfficiënt gemeenschappelijke ouders
Stel dat halfbroer en halfzus nakomelingen krijgen. Wat is de inteeltcoëfficiënt van nakomeling W? (Fa is dus nul)Antwoord: Fw = (½)1+1+1 = Fw = (½)3 = 0,125
(ter controle: de inteeltcoefficient (0,125) is de helft van de verwantschapsgraad (0,25))
2.2 Kruising en 2.3 Paringssystemen
Kruising: heteroris-effect (heterozygoten)
• 1) paring volgens toeval
• 2) inteelt-paring van nauwe verwanten-stamvorming-lijnenfokkerij
• 3) uitteelt diverse kruisingen
2.4 Kleine populaties
Er kan fixatie optreden. Door toeval kan bijv. gen a verdwijnen. Alle individuen zijn dan AA.
De kans op fixatie per generatie is: F=1/2Ne
Kans op fixatie afhankelijk van grootte steekproef.
sp (= de spreiding) = n2
q*p
2.4 Effectieve populatie-omvang (NE)
•Genetische maat voor grootte populatie
•NE is omvang van een populatie gemeten aan snelheid inteelttoename.
FNE
*2
1
2.4 Effectieve populatie-omvang (NE)
vrouwelijkaantalmannelijkaantal
vrouwelijkaantalmannelijkaantalNE
)(*)(*4
Nmnl = 250
Nvrl = 250
Npop = 250 + 250 = 500
NE = (4*Nmnl*Nvrl)/(Nmnl+Nvrl)
NE = (4*250*250)/(250+250)
NE = 250.000/500 = 500
Voorbeeld NE:50 geiten en 10 bokken
Npop = 50 + 10 = 60
NE =?
NE = (4*Nmnl*Nvrl)/(Nmnl+Nvrl)
NE = (4 * 10 * 50) / (10 + 50)
= 2.000 / 60 = 33,33 NE = 33
Voorbeeld NE:250 geiten en 10 bokken
Npop = 250 + 10 = 260
NE =?
NE = (4*Nmnl*Nvrl)/(Nmnl+Nvrl)
NE = (4 * 10 * 250) / (10 + 250)
= 10.000 / 260 = 38,46 NE = 38
Vb kippenhouder
• 5 hanen en 100 hennen of 5 hanen en 200 hennen of 6 hanen en 100 hennen?
• 4x5x100 = 2000 5+100= 105 Ne= 2000/105= 19.05 F= 0.026• 4x5x200 = 4000 5+200=205 Ne= 19.5 F= 0.0256 toename
inteelt minder snel • 4x6x100= 2400 6+100= 106 Ne=22.64 F=0.022 toename het
kleinst
Hfd 4 Fokwaardeschatting
• Fokprogramma: een uitgedacht concept om de genetische vooruitgang van een ras of lijn te bewerkstellingen (in veehouderij veel gebruikt, in fokkerij van gezelschapsdieren niet of nauwelijks)
• Fokdoel: omschrijving van het door de fokker gewenste dier
• De individuele fokker bepaalt zijn fokdoel. Dit wordt beïnvloed door:– doel van het fokken – rasstandaard– economische belangen
• Fokwaardeschatting Veel gebruikt in vee- en paardenfokkerij, nauwelijks in gezelschapsdierenfokkerij = Schatting van erfelijke aanleg van een dier voor bepaalde eigenschap
Fokwaardeschatting bij Duitse Herdershond, Hovawart (Dld) en Labrador Retriever (NL)
• Fokwaarde wordt berekend voor HD.
• Iedere hond krijgt een fokwaardeschatting voor zijn of haar vererving van HD.
• Heeft een hond een FW van 100 dan wil dat zeggen dat hij vererft volgens het gemiddelde van het ras.
• Boven 100: vooruitzichten voor de nakomelingen op het kenmerk heupen wordt negatief beïnvloed.
• Onder 100: vooruitzichten voor nakomelingen op het kenmerk heupen wordt positief beïnvloed.
• Aangeraden wordt om niet te fokken met een combinatie die boven 200 uitkomt.
• Fokwaarden zijn geen statische gegevens, kan bijvoorbeeld elke 3 maanden opnieuw worden berekend.
Röntgenfoto's HD
Links: hond met zware HD (luxatie en misvormde heupkoppen)
Rechts: hond met zeer zware HD (luxatie en zware botwoekering aan heupkop en –kom)
Betekenis fokwaardeschatting
• Er is een ‘risico-profiel’ van de hond t.a.v. HD-vererving
• Van honden die niet zijn onderzocht op HD (middels röntgenfoto's) kan nu ook iets gezegd worden over de vererving van HD door dit dier
• Nieuwe selectiecriteria voor de fokkerij, waardoor:– Grotere keuze fokdieren– Betere selectieresultaten
1. www.gencouns.nl
Fenotypische waarde P= =P+A+E
• Fokwaarde en A voor het gemak gelijk gesteld.• Vb. gem 6000, erfelijke aanleg 1 locus AA=+100 Aa= 0
aa=-100, genotypen AA=1/4 Aa=1/2 aa=1/4, 4 milieufactoren elk +of-50
• 16 dieren AA dan 1x6300, 4x6200, 6x6100, 4x6000 en 1x5900• Bereken de rest zelf.
3.3 Erfelijkheidsgraad (h2)
• De erfelijkheidsgraad (h2) geeft informatie over de mate waarin een kenmerk erfelijk is.
• Hoge erfelijkheidsgraad: kenmerk voor een groot deel erfelijk. Het andere deel wordt bepaald door milieu-invloeden.
• En dus… – als erfelijkheidsgraad laag is, dan…
• Erfelijkheidsgraad voor HD: in literatuur vinden we waarden tussen 0,25 en 0,4. Ander voorbeeld: erfelijkheidsgraad voor bouw bij Hollanders: 0,5 – 0,8
• De erfelijkheidsgraad is een maat voor het te verwachten succes van selectie.
3.4 Schatting erfelijkheidsgraad
• Afleidingen formules niet kennen.• Het is voldoende als je begrijpt dat de h2 aangeeft in hoeverre
een bepaald kenmerk in een bepaalde populatie d.m.v. selectie te veranderen is in de loop van de tijd.
Erfelijkheidsgraad is steeds een schatting van de hele populatie in bepaalde omstandigheden!
4.1 Fokwaarde vaststellen
• Fokwaarden kunnen worden vastgesteld op grond van:– Eigen fenotype– Afstamming– Gegevens van (half)broers en (half)zusters– Nakomelingen– Combinatie van bovenstaande
• Fokwaarden zijn geen statische gegevens, maar veranderen naarmate er meer gegevens beschikbaar zijn.
• Doel bereiken via fokwaardeschatting selectie paring
4.3 Nauwkeurigheid
• rAI nauwkeurigheid: kans volgende keer dezelfde fokwaarde vinden (afh van R en de correlatie fokwaarde infobron en fenotype infobron)
• Zuiverheid
• Betrouwbaarheid (rAI)²: kans geschatte fokwaarde overeenkomt met werkelijke fokwaarde
• r= correlatie-coefficient: herhaalde waarnemingen hetzelfde kenmerk hetzelfde dier = herhaalbaarheid (bovengrens erfelijkheidsgraad) r = h2 + c2
• (c2 =milieucorrelatie)
4.4 Fokwaardeschatting
Berekening fokwaardeschatting. Benodigde gegevens:– Fenotype– Gemiddelde van de populatie– Indien mogelijk: gegevens van verwanten
A = h2 * (P - Pgem ) (1 waarneming)
A = additief genotypische waarde t.o.v. Pgem (= fokwaarde)h2 = erfelijkheidsgraad (h= heritability)P = phaenotype (=fenotype)Pgem = gemiddeld fenotype van de populatie
Meerdere waarnemingen
Halfbroer/halfzus = ¼ x h2 X (P - Pgem )
Vb; we willen de fokwaarde van een haan weten voor eigewicht. De half zus van de haan produceert eieren die 8 gram zwaarder zijn dan het gemiddelde. De erfelijkheidsgraad voor eigewicht is 0,6.
Antw; ¼ x 0,6 x 8 = + 1,2 gram• Zie verder oefeningen werkcollege.
Nog een voorbeeld
Stel moeder produceert 1000 kg melk meer dan de populatie.De r (correlatiecoefficient tussen enerzijds de moeder en
anderzijds de nakomeling) = 0,35
Dan is de fokwaarde van de dochterA dochter = h² x 1/2 x performance moeder = 0.35 x ½ x 1000 = + 175 kg
Algemene formules
R1 = correlatie tussen dier waarvan  en infobron R2 = correlatie tussen infobronnenc² = milieucorrelatie
Geschatte fokwaarde:
Nauwkeurigheid van de fokwaardeschatting:
 = R1 * h² * n/ (1 + (n-1)(R2 * h² + c²) * (P – Pgem))
rai = R1 * (h² * n/ (1 + (n-1)(R2 * h² + c²))
Hfd. 5 Selectieresultaat (R)
 = h2 X (P - Pgem )
Stel een paard heeft een stokmaat van 10 cm boven het gemiddelde. De erfelijkheidsgraad is 0,6. Wat is de fokwaarde van dit paard betreffende stokmaat?
Antw; 0,6 x 10 = + 6 cmR= +6 cm
Op welke kenmerken selecteren?
• Hangt af van de spreiding van de eigenschap (variatie of afwijking v/h gemiddelde) in een normale verdeling.
• Hangt af van erfelijkheidsgraad (h2 ) of correlatie met andere eigenschappen.
• Hangt af van de economische waarde van de eigenschap
Hfd. 5 Selectieresultaat
**R AAI ir
spreiding genetische additief
tintensitei selectie
broninformatie en waarde genetische additief geschatte tussen correlatie
A
i
AIr
i = Selectieintensiteit
-6 -4 -2 0 2 4 6
normale verdeling gemiddelde geselecteerde groep
geselecteerde groep
bv 80 % selecteren
μ = 0σ = 1Fractie geselecteerd = 0.80Ondergrens fractie = -0.85Gemiddelde geselecteerde fractie = i = 0.35
spreiding genetische additiefA
PA
PA
P
A
P
A
hh
h
h
**
222
2
2
2
2
22
variantie heFenotypisc ) sche(Phenotypi
variantie genetische Additief
idsgraaderfelijkhe
Dus berekenen uit h2 en gemeten spreidingA
5.2 t/m 5.5
• Selectiescherpte of selectie-intensiteit = i percentage onderzochte dieren dat wordt benut. Alle dieren nodig, dan geen selectieresultaat.
• Genetische variatie: geeft verschillen in fokwaarde weer. Fokwaarde= 0 dan geen selectieresultaat
• Generatieinterval (g): gem leeftijd ouders als nakomelingen worden geboren.
Hfd. 6 Selectie op meerdere kenmerken
• Selectie-index : goed – slecht• Correlatie tussen kenmerken• Bv. vet- en eiwitgehalte melk zou je kunnen berekenen met de
volgende formule (hoef je niet te kennen):• Rx + Ry = h² * Sx + byx * h² * Sx = h² * Sx (1 + byx)
6.4 Selectie-index
• Economische fokwaarde dier weergevenNauwkeurigheidSpreidingenCorrelatie tussen kenmerkenEconomische waarde
Indexwaarde = ILet op bij vergelijken I over de jaren heen. Gemiddelde op
100 stellen. Waarom?
Berekening selectie-index
• I = b1 * X1 + b2 * X2 + ...+ bn * Xn = bi * Xi
• bi-waarden: vermenigvuldigingsfactor = wegingsfactor• Wegingsfactoren zo gekozen dat tussen indexwaarde (I)
en de economische fokwaarde een zo hoog mogelijke correlatie bestaat.
Activiteiten Fokkerij
Fokdoel opstellen
Eigenschappen uitsplitsen
Te schatten fokwaarden vaststellen
Selectiemethode: wie meten?
Meetmethode : wat meten? Meting kenmerken
Verzamelen en verwerken gegevens
Fokwaardeschatting
Inwegen eigenschappen
Selectie en paring
Nakomelingen
Fokprogramma opzetten Fokprogramma uitvoeren
Bijstellen
Hfd. 7 Nieuwe voortplantingstechnieken
• Algemene termen:• Foetus= Zoogdier in wording met duidelijke soortspecifieke kenmerken
• Embryo= jonge vrucht met geensoortspecifieke kenmerken
• Placenta: pars foetalis en pars maternalis moeder effecten
• Aantal nakomelingen
Tweelingen
• 1 eiige tweeling: 1 eicel en 1 spermacel, gelijke sexenNormaal gezien 2 gelijke individuen, maar waarom bij kalfje toch
ander patroon op de huid?• 2 eiige tweeling: 2 eicellen en 2 spermacellen, gelijke sexen of
verschillende sexen
Vb. paard en tweeling
• Vaak abortus omdat 1 van de 2 in voedingsnood komt
• Stel man en vrouwelijke pas late uitwisseling hormonen = geen probleem
• Koe: vroege uitwisseling van hormonen vaak een kween (Chimeer: eigen cellen + andere cellen)
DNA
• Meeste DNA in de kern• Klein deel in mitochondriën (via eicel doorgegeven)• Moederstam aandoening mitochondriën
• Hengst x ezelin = ezelmitochondriën
Mitochondriën
• 1 eicel veel mitochondriën (vrouwelijke overerving)• En elke mitochondrie veel mtDNA• mtDNA * circulair en dubbelstrengig• 1 lichaamscel ong. 1000 kopieën• Eigenschap mtDNA veel meer mutaties dan in normaal DNA
waarom dan toch relatief weinig afwijkingen?..................
• V.b. stofwisselingsziekten
Ieder mens anders
• Invloed milieu (voeding, sporten, enz.)• Imprenting (1 actief, via ouders)• Maternale effect genen• Mutaties tijdens…………• Invloed overkruisingen• 23 chromosomen man en 23 chrom. Vrouw combinaties• Niet alle genen in alle cellen actief
Scala van fertiliteitsstoornissen
Psyche
Seksuologisch
Fysiek
Obstructie: postinfectieus, iatrogeen, aangeboren
Testis: spermatogenese
Psychogeen/neurogeen:ejaculatiestoornis
Obstructie:Postinfectieus, aangeboren, iatrogeen
Seminaalvocht
Ovarieel: ovulatie, eicel
Cervix/Uterus: antistoffen, implantatie
Kunstmatige inseminatie
• Voordelen:Overdracht van geslachtsziekten hierdoorverminderdMeer nakomelingen van 1 dierSnellere vooruitgang (selectie)
Een hele industrie kan hier op draaienVoor veel dieren toepasbaar
Embryoproductie in vitro
- Winning onrijpe eicellen- Eicelrijping in vitro en spermarijping in vitro- Bevruchting eicel- Ontwikkeling implanteren
In vitro fertilisatie
Fase I: hormonale hyperstimulatie
Ovarieel hyperstimulatiesyndroom
Fase II: follikelpunctie, ovum pick-up
Transvaginaal, echogeleid, Infectie/ bloeding
Fase III: laboratoriumfase
Fertilisatie, embryoselectie Fase VI: embryo-transfer
Schaap Dolly
• 1997 eerst gekloonde schaap• 1 volwassen cel 1 dier• Celkerntransplantatie = lege eicel met kern van een volwassen
cel.• 270 eicellen waren hiervoor nodig• Slaagkans heel minimaal, veel schapen nodig, allen in gelijke
cyclus.
Niet-reproductief klonen
• Therapeutisch klonen: nieuwe organen, weefsels, cellen• Transplantatie toepassen • Afstotingsverschijnselen minimaliseren nu eigen DNA dus
“eigen materiaal”• Niet menseigen = xeno• Menseigen = antilichamen
Problemen klonen
• Genomische imprenting• Afwijkende X-inactivatie• Telomeer-verkorting van oudere cellen• Ophoping van DNA-mutaties• Spontane abortussen• Transmissie van infectie ziekten via donorcel
Geslachtsbepaling
• Door middel van;• Karyotypering: delende cel nodig• Enzymactiviteit verschil tussen mannelijk en vrouwelijk
antigeen op mannelijke cellen antistof hecht man• DNA-probes PCR electroforese
Markergenen
• QTL• Quantitative trait loci: een locus dat een kwantitatief kenmerk
direct beïnvloedt.