Feodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het ... · 2013. 12....
Transcript of Feodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het ... · 2013. 12....
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
1
Faculteit RechtsgeleerdheidUniversiteit Gent
Academiejaar 2012-13
Feodaal procesrecht: Onderzoek naar
de samenstelling en procedureregels bij
het leenhof van de Gentse Sint-
Pietersabdij
Masterproef van de opleiding‘Master in de Rechten’
Ingediend door
Olivier Eloot
Promotor: R. OpsommerCommissaris: D. Heirbaut
2 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
3
Universiteit Gent
Academiejaar 2012-2013
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende,
………………………………………………………………………………...
afgestudeerd als Master in de Rechten aan Universiteit Gent in het academiejaar 2012-2013
en auteur van de scriptie met als titel:
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in
verband met de consultatie van haar/zijn scriptie:
o de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke
goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van
… . . jaar (maximum 10 jaar);
o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager
(maximumduur van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt
gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige
bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, ………………………………………(datum)
………………………………………( handtekening)
4 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
5
Faculteit RechtsgeleerdheidUniversiteit Gent
Academiejaar 2012-13
Feodaal procesrecht: Onderzoek naar
de samenstelling en procedureregels bij
het leenhof van de Gentse Sint-
Pietersabdij
Masterproef van de opleiding‘Master in de Rechten’
Ingediend door
Olivier Eloot
Promotor: R. OpsommerCommissaris: D. Heirbaut
6 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
7
Dankwoord
De eerste persoon die vermelding verdient in mijn dankwoord is ontegensprekelijk
mijn mama. Woorden schieten te kort om te omschrijven wat mijn broer en ik aan haar
te danken hebben, vooral sinds de trieste gebeurtenis van tweede Pasen 1994. In ieder
geval zou ik zonder haar onaflatende steun nooit acht jaar kunnen studeren hebben, en
zou voorliggend werk bijgevolg niet mogelijk zijn.
Aansluitend bij mijn mama wil ik Herman De Brabander bedanken. Dat ze nog lang
samen gelukkig mogen zijn.
Thaïs heeft lopende de totstandkoming van dit werk een waar engelengeduld moeten
aan de dag brengen. Hoe ze er in slaagt mij te leven zal mij nooit ten volle duidelijk zijn.
Feit is dat ze het doet, en dat ik dankbaar ben voor ieder moment van affectie dat we
kunnen delen.
Professor Opsommer wil ik bedanken voor de enorme hoeveelheid tijd en inspanning
die hij heeft gestopt in het begeleiden van voorliggend werk. Hij heeft er werkelijk veel
meer voor gedaan dan van enig promotor kan worden verwacht. Zonder zijn constante
adviezen, bemerkingen en hulp zou voorliggend prachtig werk geen schijn zijn van wat
het geworden is.
Ook professor Heirbaut wil ik bedanken voor zijn constante bereidheid advies te
verstrekken, alsook bij de enorme hulp die hij mij geboden heeft om te kunnen gaan
doctoreren.
Als laatste wil ik Philip Baert bedanken voor het programmeren van mijn databank, en
zijn niet aflatende bereidheid mij te helpen als ik hiermee problemen van technische
aard ondervond.
8 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Inhoudstafel
Dankwoord ........................................................................................................................................ 7
Inhoudstafel ...................................................................................................................................... 8
Lijst van tabellen en schema’s ............................................................................................... 11
Inleiding............................................................................................................................................. 13
Hoofdstuk 1: De samenstelling van het leenhof........................................................... 18
1.1: Basisstructuur van het hof: baljuw en leenmannen .......................................................... 18
1.2: De zetelende leenmannen....................................................................................................... 20
1.2.1: Zetelen: een recht en een plicht..................................................................................................... 21
1.2.2: Frequentie van zetelen .................................................................................................................. 23
1.2.3: Andere activiteiten van de leenmannen ......................................................................................... 26
1.2.4: Redenen om te zetelen .................................................................................................................. 35
1.2.5: Verband tussen woonplaats en activiteit bij het leenhof................................................................. 40
1.2.6: Specialisatie binnen het leenhof..................................................................................................... 47
1.2.7: Mogelijke voorsprekers? ............................................................................................................... 49
1.2.7.1: Het concept “voorspreker” ...................................................................................................... 49
1.2.7.2: Voorsprekers in het register? ................................................................................................... 51
1.2.7.3: Andere functies ........................................................................................................................ 54
1.2.7.4: Hiërarchie: een kwestie van status en expertise........................................................................ 58
1.2.7.5: Specialisatie? ........................................................................................................................... 64
1.2.7.6: Kritieken .................................................................................................................................. 68
1.2.8: Sociale achtergrond van de leenmannen ........................................................................................ 71
1.2.8.1: Status....................................................................................................................................... 71
1.2.8.2: Eén groot netwerk.................................................................................................................... 76
1.2.8.3: Materiële problemen? ............................................................................................................. 80
1.3: Een quorum vereist? ................................................................................................................ 81
1.3.1: Met twee leenmannen................................................................................................................... 81
1.3.2: Met drie leenmannen .................................................................................................................... 84
1.3.3: zittingen die typisch in kleine aantallen verliepen........................................................................... 88
1.3.4: Een “doorsnee” leenhof................................................................................................................. 90
1.3.5: Een omvangrijk leenhof ................................................................................................................. 95
Hoofdstuk 2: De bevoegdheid ............................................................................................. 107
2.1: Bevoegdheid ratione materiae ............................................................................................. 107
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
9
2.1.2: Leenzaken....................................................................................................................................107
2.1.2: Strafzaken....................................................................................................................................112
2.1.3: Administratief-politionele zaken ..................................................................................................119
2.1.4: Andere zaken ............................................................................................................................... 122
2.2: Bevoegdheid ratione personae............................................................................................. 124
2.3: Bevoegdheid ratione loci........................................................................................................125
2.4: Bevoegdheid in hogere aanleg..............................................................................................129
2.5: Bevoegdheidsconflicten .........................................................................................................136
Hoofdstuk 3: De procedure ...................................................................................................143
3.1: De oneigenlijke rechtspraak ..................................................................................................147
3.1.1: Welke zaken? .............................................................................................................................. 147
3.1.2: Verwerven, overdragen en bezwaren van lenen ........................................................................... 148
3.1.2.1: Overdracht door versterf ........................................................................................................150
3.1.2.2: Koop-verkoop.........................................................................................................................155
3.1.2.3: Nieuwe belening..................................................................................................................... 160
3.1.3: Andere oneigenlijke rechtspraak ..................................................................................................162
3.1.3.1: Bezwaren van lenen ...............................................................................................................162
3.1.3.2: serkemanage .......................................................................................................................... 164
3.2: De contentieuze zaken ...........................................................................................................167
3.2.1:Welke zaken? ............................................................................................................................... 167
3.2.2: De strafzaken ............................................................................................................................... 168
3.2.2.1: De “waarhede” ......................................................................................................................168
3.2.2.2: Na de waarhede ..................................................................................................................... 176
3.2.2.3: de “genachtes” ......................................................................................................................179
3.2.2.4: De sanctie .............................................................................................................................. 181
3.2.3: De leenzaken ............................................................................................................................... 184
3.2.3.1: Is er een procesrechtelijke structuur in leenzaken? ................................................................ 184
3.2.3.2: Wat voor zaken? ....................................................................................................................185
3.2.3.3: De aanvang van de leenzaak ...................................................................................................185
3.2.3.4: De genachtes.......................................................................................................................... 188
3.2.3.5: Na de genachtes ..................................................................................................................... 190
3.2.3.6: Dezelfde procedure voor lagere hoven? .................................................................................201
3.2.4: Aanvullende rechtshandelingen ...................................................................................................203
3.2.4.1: De verste en de hofsterking .................................................................................................... 203
3.2.4.2: Heerlijke en wettelijke dagen..................................................................................................217
10 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
3.2.4.3: Opschorting van de zaak......................................................................................................... 225
3.3: De administratief-politionele zaken .................................................................................... 231
3.4: Ordelijk verloop van de procedure ...................................................................................... 235
3.4.1:Plaats en tijd van de rechtshandeling ............................................................................................ 235
3.4.1.1: plaats van de rechtshandeling ................................................................................................ 235
3.4.1.2: Tijd van de rechtshandeling .................................................................................................... 239
3.4.2: Rust en orde ................................................................................................................................ 244
3.4.3: Advocaten en taalmannen ........................................................................................................... 247
3.4.4: De gerechtskosten ....................................................................................................................... 250
3..4.5: Verstek ....................................................................................................................................... 254
Conclusie......................................................................................................................................... 259
De databank .................................................................................................................................. 276
Bibliografie..................................................................................................................................... 279
Onuitgegeven bronnen.......................................................................................................................... 279
Uitgegeven bronnen en literatuur.......................................................................................................... 279
Woordenboeken ................................................................................................................................... 288
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
11
Lijst van tabellen en schema’s
Tabel I: Geografisch geplaatste leenmannen die slechts twee of drie maal zetelden, waar zij zetelden en de afstand tussen deze plaatsen ....................................................................44
Tabel II: De zeven mogelijke voorsprekers, hoe vaak ze één van de eerste drie plaatseninnamen in strafzaken of leenzaken, en hoe vaak ze een plaats verder in de opsomming innamen ................................................................................................................... 65
Tabel III: De zittingen met drie leenmannen en de daar aanwezige leenmannen, in volgorde waarin het register hen opnoemt ................................................................. 87
Tabel IV: De op de zittingen met drie leenmannen aanwezige leenmannen, hun aantal aanwezigheden bij deze zittingen, hun totaal aantal zittingen en hun rang naar hun totaal aantal zittingen................................................................................................ 88
Tabel V: aantal zetelende leenmannen en het aantal malen dat het hof met dit aantalzetelde...................................................................................................................... 91
Tabel VI: De zaken waarin verstes werden genomen en het aantal leenmannen dat hierin zetelde.................................................................................................................... 100
Schema I: Basisstructuur in strafzaken...................................................................... 183
Schema II: Basisstructuur in leenzaken ..................................................................... 200
Tabel VII: In zaak 94 voor de derde hofsterking opgeroepen leenmannen, hun zetelfrequentie en of zij aan de hofsterking deelnamen ............................................ 214
Tabel VIII: Het aantal rechtshandelingen en het aantal zittingen dat in totaal op een bepaalde weekdag plaats had .................................................................................. 239
12 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
13
Inleiding
Aangaande het Middeleeuws Vlaams materieel leenrecht zijn een aantal omvangrijke
en zeer gedegen studies voorhanden.1 Naar de personen die dit leenrecht in de praktijk
brachten en de procedureregels die hen bonden, is nog relatief weinig onderzoek
verricht. De status quaestionis ter zake is beperkt tot wat wordt aangehaald in de
werken over materieel leenrecht, alsmede tot enkele artikelen en thesissen. Stevens’
werk over het leenhof van Dendermonde kon in deze scriptie niet worden opgenomen,
daar het nog niet verschenen is.2 Hiernaast is er uiteraard van Caenegem’s formidabele
werk over het strafprocesrecht, dat het inzicht in het Middeleeuwse Vlaamse
procesrecht in zijn geheel zeer bevordert.3 Verder onderzoek naar het formeel recht dat
specifiek voor de leenhoven gold, is dan ook nodig. Hieraan gekoppeld dringt zich ook
een prosopografische studie op: wie waren de personen die deze leenhoven bevolkten.
Jan Dumolyn werpt terecht op dat rechtsgeschiedenis steevast met de sociale context
rekening moet houden.4 Deze studie zal zich verdiepen in de procedureregels die in de
late 14e eeuw golden voor het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij, en de personen
die in dit leenhof zetelden.
De voornaamste voor dit onderzoek gebruikte bron is een zeldzaam vonnissenregister,
bewaard in het Gentse Rijksarchief.5 In het desbetreffende register staat rechtspraak
1 OPSOMMER R., Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt : het leenrecht in Vlaanderen in de 14de en 15de eeuw, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1995, 2V.; HEIRBAUT D., Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen, ca. 1000-1305, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, pp.423; HEIRBAUT D., Weduwen, erfgenamen en lenen: het feodale erf- en huwelijksvermogensrecht in Vlaanderen (1000-1300), Verloren, Hilversum, pp.258; en HEIRBAUT D., Over lenen en families: een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het graafschap Vlaanderen (ca.1000-1305), Brussel, Palijs der Academieën, 2000, pp.258.2 STEVENS W., Het leenhof van Dendermonde tijdens de vijftiende eeuw, Brussel, Algemeen Rijksarchief, ter perse, pp.697.3 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw”, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren, 1956, nr.24, pp.370.4 DUMOLYN J., “De sociografie van laatmiddeleeuwse gerechtelijke instellingen. Het voorbeeld van Jan Wielant (+1473), griffier en raadsheer bij de Raad van Vlaanderen”, in Handelingen van de Koninklijke commissie voor uitgave van oude wetten en verordeningen van België, 42, 2001, p.7.5 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400. Het register omspant f20r° tot en met f67r°. In wat volgt zal naar deze folio’s verwezen worden als folio 1 tot
14 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
van het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij neergeschreven. Het omvat de periode
augustus 1396 tot september 1400. De auteur is een zekere Geraard van Oestrem. Veel
informatie over deze persoon is niet beschikbaar. Hij duikt niet op in Meyers’ lijsten van
baljuws, proosten of schepenen van localiteiten onder gezag van de Sint-Pietersabdij.6
Hij moet in ieder geval een sterke vertrouwdheid hebben gehad met de procedures voor
het betreffende leenhof, daar hij op een gegeven moment als substituut baljuw optrad.7
Hier staat wel tegenover dat het register op zich is bijgehouden in de volkstaal, maar dat
er kanttekeningen zijn gemaakt in het Latijn. Van Oestrem moet dus een formeel
geschoold iemand zijn geweest, meest waarschijnlijk binnen de kloosterschool van Sint-
Pieters, maar mogelijks ook elders. Dergelijke personen waren tot op zekere hoogte van
de rest van hun maatschappij geïsoleerd door hun eigenaardig woordgebruik en
specifieke denkwijze.8 De auteur heeft in zijn register zeker niet iedere zitting van het
leenhof vermeld. Dit blijkt zeer sterk uit het feit dat sommige zaken al in een
vergevorderd procedureel stadium stonden alvorens ze voor het eerst werden
opgetekend.9 Wellicht maakte van Oestrem enkel melding van die zaken waarin iets
ongebruikelijks of belangrijks aan de orde was, de zaken die hij de moeite achtte om op
te schrijven. Het lijkt er ook op dat hij de zaken pas later heeft opgeschreven.10
47. Hierna volgt in de bron nog een vonnissenregister voor de periode 1401-1410. Dit is geschreven door een andere hand.6 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, bijlagen.7 Cfr . databank, tabblad « Baljuw ».8 DUBY G., De drie orden. Het zelfbeeld van de feodale maatschappij, 1025-1225 (uit het Frans vertaald door B. Raymakers), Amsterdam, Elsevier, 1985, p.17. Weliswaar schrijft Duby over de volle middeleeuwen. In de latere middeleeuwen was de kloof in denkpatronen tussen de geschoolde clericus en de rest van zijn maatschappij misschien kleiner geworden, maar ze was zeker nog niet ten volle gedicht.9 Als voorbeeld kan verwezen worden naar de zaken «Baljuw v. de Meens» of « Baljuw v. Heinric van der Cameren », die pas voor het eerst vermeld worden als een beslagvonnis over het leen waarom de zaak draait wordt uitgesproken (resp. zaken 135 en 144).10 De openingszin van het register lijkt te impliceren dat de redactie begon op 8 augustus 1396 (“Dit es de wettelijchede die ghedae(n) es … beghinnende up den VIIIsten dach van / ouxtmaend int jaer M CCC neghentich ende zesse.” Transscript p.1 rndnr.1) maar de eerste zaken vallen al vroeger, vanaf 15 juli. f°7v° Vangt aan met de zittingen van 9 mei 1397, maar hierna is een stuk van een zitting van 23 mei geschreven. Deze is echter doorstreept, waarop zittingen van 15 en 20 mei volgen. Hierna volgt opnieuw de eerder doorstreepte zitting van 23 mei. Wellicht was de neerslag van deze zitting dus eerst doorstreept omdat de scribent een paar eerdere zittingen vergeten opschrijven was. §5 van f29r° komt uiteraard voor §6, maar §6 valt op een eerdere datum.Op f°29v° staat de beschrijving van een rechtshandeling begonnen, maar wanneer de opsomming van aanwezige mannen moet beginnen breekt de zin plots af. Dit wijst er opnieuw op dat de scribent de gebeurtenissen pas achteraf neerschreef (of eventueel uit wat snelle notities overschreef). Wellicht was
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
15
Het leenhof van de Sint-Pietersabdij was uitermate actief, en hetgeen van Oestrem het
opschrijven waard achtte vormt een zeer stevig corpus aan materiaal. Alles samen
vermeldt het register 365 rechtshandelingen, waarvan er 299 echt als zittingen kunnen
worden aangemerkt.11 Deze zittingen hebben allen samen betrekking op 149 zaken. Dit
gehele register werd getranscribeerd. Hierbij werden de opgenomen rechtshandelingen
middels randnummers geordend. Dit principe werd toegepast wanneer iedere
rechtshandeling in een aparte paragraaf is opgenomen. Wanneer één paragraaf twee
rechtshandelingen behandelde, dan werd deze niet opgesplitst, maar werd één
randnummer toegekend. In de zeldzame gevallen waarin één rechtshandeling meerdere
paragrafen bestreek, werd hier ook slechts één randnummer aan toegekend. De
transcriptie omvat uiteindelijk 364 randnummers.12 In deze studie wordt deels naar het
register verwezen met de pagina’s en randnummers van de transcriptie. Jammer genoeg
is de transcriptie nog niet publicatieklaar volgens de regels van de Koninklijke Commissie
voor Geschiedenis. Om deze reden is ze niet toegevoegd aan de officiële versie van dit
werk. Toch bevat het werk voetnoten die naar de transcriptie verwijzen, maar het
tijdskader liet niet meer toe deze aan te passen. Professoren Heirbaut en Opsommer
werd een officieus exemplaar bezorgd. Na het transcriberen van het register werd een
accessdatabank opgemaakt, waarin iedere zaak en iedere rechtshandeling een
genummerde fiche kreeg. Hierbij werd vertrokken vanuit de individuele zaken. Omdat
sommige rechtshandelingen op verschillende zaken betrekking hadden werden sommige
van deze handelingen meermaals in de databank opgenomen. Problemen die hieruit
hij vergeten wie aanwezig was, en is hij er achteraf niet meer toe gekomen dit na te gaan om zijn tekst aan te vullen. (Transscriptie p.78 rndnr. 243.)11 Verrichtingen die het register vermeldt, maar die niet feitelijk als zitting kunnen worden aangemerkt, omvatten: bevelen door de baljuw; controles aangaande onderhoud van wegen, grachten en sloten; dagvaardingen; kerkgeboden; eedaflegging van het laathof; schorsingen van rechters uit het hof; uitvoering van leenbeslag; uitvoering van de verbanning; verbod door de schepenen van de keure om te vonnissen; en het voldoen van een ordonnantie door de proost. De verboden door de schepenbank of andere instanties zijn wel meegeteld als zittingen als ze lopende een zitting binnen het proces kwamen (b.v. als tijdens een genachte de sergeant van de schepenbank met een verbodschrift kwam, dan is deze zaak als genachte meegeteld), maar niet als dit buiten de normale procedure om kwam.12 Het zal de kritische lezer zijn opgevallen dat het aantal randnummers in de transcriptie en het aantal rechtshandelingen die in het register zijn opgenomen niet exact overeen stemt. Dit valt als volgt te verklaren. Enerzijds bevatten de eerste en laatste paragraaf van het register – i.e. het eerste en laatste randnummer van de transcriptie – geen rechtshandelingen. Anderzijds is het zo dat één enkele paragraaf soms meerdere rechtshandelingen bevatte, zo b.v. wanneer het hof beval een dagvaarding te doen en de baljuw dit met twee leenmannen ook onmiddelijk deed. Wanneer dit soort zaken in één paragraaf werd behandeld in het register werd hier in de transcriptie ook slechts één randnummer aan toegekend.
16 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
voortvloeien werden concreet opgelost met een veldje “reeds genoemd”. Aan de hand
hiervan kan de gebruiker van de databank meermaals opgenomen rechtshandelingen
wegfilteren.
Soms hadden verschillende rechtshandelingen op dezelfde dag plaats. Hierbij waren
dan ook vaak dezelfde leenmannen aanwezig.13 Het feit dat deze rechtshandelingen
allen apart in de databank zijn opgenomen kan er toe leiden dat sommige leenmannen
vaker lijken te zetelen dan ze werkelijk deden. Het gebeurde echter ook dat
verschillende handelingen op dezelfde dag plaatsvonden, waarbij verschillende
leenmannen aanwezig waren, of deels dezelfde en deels verschillende.14 Dergelijke
rechtshandelingen op dezelfde dag waarbij deels dezelfde en deels andere leenmannen
aanwezig waren als één rechtshandeling tellen zou zeker niet correct zijn. De
leenmannen die bij de eerdere rechtshandeling aanwezig waren slechts één maal tellen
voor twee rechtshandelingen zou ook een vertekend beeld geven. Er bestaat geen ideale
oplossing voor dit probleem. In een poging voor het minste kwaad te kiezen werd ervoor
geopteerd voor iedere rechtshandeling de aanwezige leenmannen apart te tellen.
Naast de net besproken hoofdbron put voorliggende studie ook uit de “Leenrechten
van Vlaanderen”.15 Dit is een midden 14e-eeuws leenrechtelijk traktaat, de oudste
bekende Vlaamse leenrechtbeschrijvende bron.16 Het kreeg ten laatste rond 1350 zijn
definitieve vorm, en ontstond waarschijnlijk bij de Burg van Brugge of mogelijks bij de 13 Bijvoorbeeld rechtshandelingen 12 en 17; 111 en 112; 202 en 203; 405 en 407; 464, 465 en 466; 494 en 495; 546 en 548.14 Zo vielen rechtshandelingen 22 en 23 op dezelfde dag, maar waren er niet dezelfde leenmannen aanwezig. 307 en 308 vielen op dezelfde dag, maar hadden slechts één aanwezige leenman gemeenschappelijk. Rechtshandelingen 133 en 325 vielen dezelfde dag, maar bij 133 was een leenman meer aanwezig. Nochtans viel 133 eerder. Met andere woorden was het perfect mogelijk dat een leenman tussen de twee verrichtingen door vertrok. Rechtshandelingen 504 en 505 vielen op dezelfde datum, maar hadden slechts één aanwezige leenman gemeenschappelijk. 50 en 52 Vielen op dezelfde dag, maar er was één man verschil. Tussen deze twee in viel echter ook rechtshandeling 51, een kerkgebod, waarbij veel minder leenmannen aanwezig waren. Rechtshandelingen 96, 97, 98 en 99 vielen op dezelfde dag. Bij de eerste twee waren dezelfde leenmannen aanwezig, bij de derde was er één leenman verschil en bij de vierde waren het totaal andere. Rechtshandelingen 107, 108 en 109 vielen op dezelfde dag, maar bij de eerste waren andere leenmannen aan wezig dan bij de twee die er op volgden. 235 en 237 Vielen op dezelfde dag, maar er was een man verschil. 274, 282 en 285 Vielen op dezelfde dag, maar bij 285 waren andere leenmannen aanwezig. Bij rechtshandelingen 431 en 442 waren dezelfde mannen aanwezig, maar bij rechtshandeling 437 die hierna kwam op dezelfde dag waren ook weer andere aanwezig.De hier gegeven opsomming is dan nog exemplatief, en niet exhaustief.15 Tresoar, voorheen Provinciale Bibliotheek Friesland, Handschrift 285.16 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.148.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
17
Ieperse Zale.17 Het is opgebouwd uit verschillende delen die over onderscheiden
aspecten van het materieel en formeel leenhofrecht handelen. Voor voorliggende studie
is vooral het zevende en laatste deel van belang. Dit omvat een praktische handleiding
voor baljuw en leenmannen over hoe een proces voor een leenhof te voeren.18
Met voorliggend werk wordt betracht een interessante regionale (in hoofdzaak
Gentse) uitdieping te brengen van het laat-middeleeuwse Vlaamse leenprocesrecht. Dit
werk is opgedeeld in drie grote delen. Het eerste deel handelt over de samenstelling van
het leenhof, en de personen die het bemanden. Het tweede en kortste deel handelt
over de bevoegdheid van het leenhof. Het derde deel handelt over de feitelijke
procedure. De hoop bestaat op deze manier een beperkte doch nuttige bijdrage te
leveren aan de kennis van en het inzicht in het feodaal recht in zijn totaliteit.
17 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.151-152.18 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.149-150.
18 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Hoofdstuk 1: De samenstelling van het leenhof
1.1: Basisstructuur van het hof: baljuw en leenmannen
Zoals door Van Caenegem aangegeven, bestond de samenstelling van de rechtbank in
het Oud-Vlaamse proces uit twee elementen. Enerzijds was er de maner, de
gerechtsofficier die het proces regelde en het recht uitvoerde. Anderzijds was er het
college van rechters of oordeelvinders, die op verzoek van de maner oordeelden en
vonnisten. Zij hadden het weten, hij zorgde voor de uitvoering. Het proces zelf was een
voortdurende interactie tussen deze twee leden. Het was aan de maner om het verloop
van de zitting te leiden, maar dit mocht hij slechts doen op advies van de
oordeelvinders. De oordeelvinders waren passief, maar constant moest de maner hun
mening of raad vragen en moesten zij dieze verlenen.19
In het besproken vonnisregister komt de structuur die Van Caenegem aangeeft
duidelijk naar voren. De rol van maner werd in het leenhof van de Sint-Pietersabdij
ingenomen door de zogeheten “baljuw van de mannen”.20 Het college van rechters werd
gevormd door de leenmannen van de abdij. Doorheen het register is de taakverdeling
tussen deze twee leden van het hof constant en voelbaar aanwezig.
Een zaak waarbij dit duidelijk naar voren komt is “baljuw v. leenhouders van Temse”.21
Deze zaak ving letterlijk aan met een adviesvraag van de baljuw aan de leenmannen. Een
aantal leenmannen in Temse hadden geen denombrement22 ingediend binnen de in het
leenrecht voorgeschreven 40 dagen na het kerkgebod.23 Hierop verzamelde de baljuw
19 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIVe eeuw”, inVerhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren, 1954, nr. 19, pp.77 en 82.20 In de bronnen steeds de baljuw van de mannen genoemd.21 cfr. databank , zaak 44.22 Het denombrement was een document dat een leenman binnen de 40 dagen na het afleggen van manschap diende af te leveren bij zijn leenheer, en waarin het leen werd beschreven. Deze omschrijving omvatte naast de namen van de leenman en de leenheer en het bevoegde leenhof gewoonlijk de omvang van het leen, de verplichtingen die er bij hoorden en de schulden die er op rusten. Vanaf 1300 vonden in Vlaanderen ook meer en meer leeninventarisaties plaats, waarbij leenmannen werden opgeroepen denombrementen neer te leggen (OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.684 en 690).23 Een kerkgebod was een afroeping in de kerk van zekere rechthandelingen, inzonderheid de verkoop van vastgoed waar een naastingsrecht op rustte (STALLAERT K., Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, Leiden, Brill, 1820-1893, V.2 p.58).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
19
een aantal leenmannen - wellicht niet toevallig allen leenmannen die frequent in het hof
zetelden24 - en vroeg hen hoe hij de gebruikelijke boete moest heffen. Zij zetten hem
uiteen hoe te werk te gaan, waarna de baljuw het proces voerde conform de door de
leenmannen aangegeven wijze.25
Deze duale taakverdeling blijkt ook uit het feit dat het register 42 zittingen vermeldt
die er exclusief in bestonden dat de leenmannen een bepaalde procedurestap
oplegden.26 Maar liefst 31 van deze 42 zittingen betroffen de eerste zitdag van de zaak
of zaken die daarna hun verder verloop kenden. Deze 31 zittingen sloegen samen op 51
van de in totaal 149 zaken die in het register terug te vinden zijn.27 In de tekst van het
register beginnen dergelijke zittingen veelal met zinsneden in de aard van “Up de(n)
[datum] was te(n) verzoucke va(n) de(n) baeliu ghewijst”, “Up de(n) [datum] was ghewijst”,
etc..28
In twee zittingen waarin een plaatsbezoek werd toegewezen gebeurde dit evenwel
niet op verzoek van de baljuw, maar op verzoek van een partij. Het betrof dan ook zaken
waarin de Sint-Pietersabdij geen rechtstreeks belang had.29
Behalve de specifieke zaken die heel sterk de door Van Caenegem aangegeven
werkwijze tonen, staat het register ook vol met uitdrukkingen als “de baeliu (…) maende
de manne”, “de baelliu (…) maende de manne van den rechte”, “daerup maende de
baeliu de manne van den rechte”, “alzo maende de baeliu de manne voerseid”, “de
manne van den balliu ghemaend sijnde”, “de baeliu (…) maende van den rechte” , etc..30
Het college van oordeelvinders in het leenhof van Sint-Pieters werd conform het
leenrecht gevormd door de leenmannen van de Sint-Pietersabdij. Volgens Berten was
24 Simon Paris, Willem Drieghe, Heinric de Maech en Lauwereins van der Leyen. Voor de zetelfrequentie cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».25 Transcriptie p.26 randnummer 89.26 Cfr. databank. Het betreft de rechtshandelingen waar het veld “stand van zaak” vermeld “wijzen dag te maken”, “wijzen dagwaarheid te gebieden”, “wijzen van bezoek”, “wijzen van oproep”, “wijzen van wettelijke jaarwaarhede”, wijzen van wettelijke waarhede”, “wijzen van heerlijke dag” en “wijzen dagwaarheid te gebieden”.27 Cfr. databank, subformulier “rechtshandeling : tabel“, kolom “nummer in zaak”.28 Resp. bv. transcript p.57 randnummer 157 en p.79 randnummer 253.29 Cfr. databank, zaken “Jan van Nieneve v. achterleenmannen” en “Beek op Heinric van den Watere's leen” (zaken nrs. 45 en 82).30 Respectievelijk bijvoorbeeld transcript p.5 randnummer 12, p.21 randnummer 71, p.41 randnummer 132, p.71 randnummer 224, p.92 randnummer 292 en p.99randnummer 314.
20 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
het leenhof in een latere periode, zeker rond 1700, samengesteld uit zeven voor het
leven benoemde leden, voorgezeten door een zogenaamde “voorman”. In 1621 was
echter nog niets van deze structuur te zien.31 In ieder geval was in de hier besproken
periode, 1396-1400, het leenhof nog duidelijk samengesteld op de oudere,
oorspronkelijke manier die Berten aangeeft. In het leenhof konden in principe allen
zetelen die een leengoed van de Sint-Pietersabdij hielden. Dit uiteraard voor zover zij
handelingsbekwaam waren.32 De dienst werd in de praktijk vervuld door de vazallen die
zich spontaan aanmeldden of hiertoe werden opgeroepen.33
1.2: De zetelende leenmannen
1.2.1: Zetelen: een recht en een plicht
Het feit dat een vazal in het leenhof mocht en moest zetelen kwam voort uit de kern
van de feodaliteit. Iedere vazal had tegenover zijn heer twee essentiële verplichtingen:
consilium en auxilium, zijn heer bijstaan met raad en daad. In het leenhof zetelen was de
praktische veruitwendiging bij uitstek van de raadgevingsplicht. Tussen het jaar 1000 en
1400 was er trouwens een gestage constante toename van het belang van deze
raadgevingsplicht in de vorm van rechtspraak.34
Bestaande studies geven aan dat de heer zijn vazal niet kon ontzeggen in een leenhof
te zetelen. Voor de 11e-13e eeuw geldt dit zeker.35 Voor de 14e eeuw
hoogstwaarschijnlijk. 36 De reden van deze bepaling is, volgens de literatuur, dat als een
vazal niet van zijn recht te zetelen kon worden uitgesloten, de heer ook de uitkomst niet
kon manipuleren door bepaalde leenmannen uit het hof te weren. 37 De “Leenrechten
van Vlaanderen”, het belangrijkste Vlaamse 14e-eeuwse leenrechtelijk traktaat, stelt in
ieder geval duidelijk dat een leenman niet mocht geweerd worden omdat hij de kledij
31 BERTEN D., Coutumes de la Seigneurie de Saint-Pierre-Lez-Gand, Gent, Geschiedkundige heruitgeverij, 2001, p. L.32 Cfr. Infra, p.105.33 BERTEN D., Coutumes, p.L.34 HEIRBAUT D., “Zentral im Lehnswesen nach Ganshof: das flämische Lehnsrecht“, ca. 1000-1305”, in Zeitschrift der Savigny-Stiftung fur Rechtsgeschichte. Germanistische Abteilung, 2011, 128, pp.314-315.; OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.125.35 HEIRBAUT D., “Zentral im Lehnswesen“, pp.315 e.v..36 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.751.37 HEIRBAUT D., “Zentral im Lehnswesen“, pp.315 e.v..
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
21
van een partij droeg (met andere woorden diens kleuren of blazoen, dus ervan
afhankelijk was). Het traktaat voegt hier wel aan toe dat in de praktijk soms het
tegendeel gebeurde.38 Over verwanten van de partijen is het traktaat iets meer
ambivalent. Art. 61 verklaart dat in zaken waar lijfstraffen mogelijk waren een broer of
andere verwant39 van een partij niet uit het hof mocht geweerd worden. Art. 62 echter
stelt dat dit wel mogelijk was als de gedaagde geen lijfstraffen boven het hoofd hingen.40
De “Leenrechten van Vlaanderen” geven een enigszins andere reden dan de in de
literatuur aangehaalde, waarom een leenman in deze zaken het recht zou hebben te
zetelen. Zo kon de vazal erop toezien dat de procedureregels niet werden geschonden
ten nadele van de beklaagde, zijn verwant.41 Hiernaast geeft het traktaat ook aan dat
het recht in het hof te zetelen ook een duidelijke verplichting inhield. De leenman moest
zetelen “omme recht te helpen doene”. Deed hij dit niet, dan schond hij zijn
leenrechtelijke trouw tegenover zijn heer. De andere zetelende leenmannen waren dan
krachtens hun eigen leenrechtelijke trouw verplicht dit bij de heer te melden.42
Uit het register blijkt dat het recht van leenmannen om in het hof te zetelen zeker niet
onbeperkt was. Er duikt één zaak op waarin een leenman, Simon Paris, expliciet zijn
recht in het hof te zetelen werd ontnomen.43 De concrete aanleiding was dat Paris
opbrengsten (“vruchten”) had achtergehouden, waarmee hij ter kwader trouw had
gehandeld (“dat hi sine trauwe en(de) sinen eed qualike ghequijt hadde”).44
Het valt op dat Paris bij deze gelegenheid enkel zijn recht werd ontnomen om in het
hof te zetelen, inclusief “zijn penchioen en(de) sine wedde(n)” die hij hier blijkbaar voor
38 Leenrechten van Vlaanderen, art.62.39 Het tractaat vermeld niet hoever deze verwantschap reikte. Het gebruikt de niet verder toegelichte term « maech ».40 Leenrechten van Vlaanderen, art.61-62.41 Leenrechten van Vlaanderen, art.61: “Want dat heem oorlooft der over te staene nes maer al leene dat hi sien ende bescudden soude dat zijn broeder buten rechte of wette niet gheleedt worde.”42 Leenrechten van Vlaanderen, art.61.43 Cfr. databank, tabblad « zaak », « Sint-Pieters v. Paris » (zaak nr.86).44 Transcript p.66 rndnr.197. De context waarin Paris deze “vruchten” had achter gehouden is onduidelijk. Het is echter wel zo dat Paris beleend was met het ambt van meier. (Cfr. Infra) Het gebeurde wel vaker dat meiers de heerlijkheid die zij dienden te beheren met hun eigen leen gingen verwarren. Waar de grens lag tussen de rechten van de heer en zijn meier was een constante bron van discussie, die er mede toe leidde dat dit ambt in de Late Middeleeuwen in onbruik raakte. (GUENEE B., Tribunaux et gens de justice dans le bailliage de senlis à la fin du Moyen Age (vers 1380-vers 1550), Straatsburg, Publications de la faculté des lettres de Strasbourg, 1963, pp.140-141.)
22 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
kreeg. Hij moest gesanctioneerd worden, maar het achterhouden van opbrengsten was
geen grond tot leenverlies.45 Blijkbaar werd het verbod tot zetelen, inclusief geldelijk
verlies,46 als een gepaste straf gezien. Een vergelijkbare praktijk bestond bij de
schepenbanken. Namelijk werd aan schepenen soms als straf voor het vellen van een
vals vonnis of voor een ander misdrijf een verbod opgelegd hun schepenambt verder uit
te oefenen.47
Paris kreeg zijn recht om te zetelen terug nadat hij bij de proost48 en twee anderen,
wellicht benadeelde partijen, opnieuw in de gratie kwam en beloofd had de ontvreemde
opbrengsten terug te geven.49 Dat aan deze sanctie een einde kwam wanneer de
bestrafte zijn fout rechtzette, lijkt verwant aan het fenomeen dat een leenman die geen
manschap50 had afgelegd zijn in beslag genomen leen terug kreeg wanneer hij alsnog
zijn plichten vervulde.51 Vergiffenis door de proost betekende hiernaast wellicht dat
Paris opnieuw een eerbaar man (“preud’homme”) werd, zodat hij weer kon zetelen in
het leenhof.52 Het is duidelijk dat de vergiffenis door de proost het doorslaggevende
element was, en niet het teruggeven van de ontvreemde goederen. Het register vermeld
namelijk de rechtshandeling waarbij Paris voor de baljuw en een aantal leenmannen
verscheen om de “ordonnantie” van de proost na te komen.53 Reeds hiervoor waren er
al een vrij groot aantal zittingen waarbij hij opnieuw in het hof zetelde.54 Ook hier is er
een gelijkenis met de vereisten om in de schepenbank te zetelen. Namelijk was dit voor
veroordeelden slechts mogelijk na uitdrukkelijke toestemming van de proost.55
45 LEENRECHTEN VAN VLAANDEREN art.19-20 j° OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.774-775.46 Cfr. infra, pp.35-37.47 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit van leenhoven en schepenbanken der Gentse St. Pietersabdij van de 13e tot de 15e eeuw, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling UGent), 1965, p.67.48 Cfr. infra, p.26.49 transcript p.88 rndnr.284.50 Voor de betekenis van het begrip “manschap” cfr. infra. Hier volstaat het te vermelden dat het een ceremonie betref die een essentieel deel vormde van de leenverwerving.51 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp769-770.52 Ons vriendelijk meegedeeld door prof. dr. D. HEIRBAUT.53 Cfr. transcriptie, pp.91-92 rndnr. 284.54 B.v. transcriptie, p.88 rndnr.274, p.89 rndnr.275, p.90 rndnr.281, p.91 rndnrs.282 en 283, etc.. Hij had vergiffenis van de proost ontvangen op goede vrijdag 1398 (28 maart), de eerste maal dat hij opnieuw zetelde was 7 mei (transcriptie pp.91-92, rndnr.284, in het bijzonder de voetnoot).55 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.67.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
23
1.2.2: Frequentie van zetelen
Het leenhof was samengesteld uit de leenmannen die een leen van de Sint-Pietersabdij
hielden. Volgens Berten ressorteerden er meer dan vierhonderd lenen rechtstreeks
onder het leenhof van Sint-Pieters.56 Het zou uiterst onpraktisch zijn geweest als al deze
leenhouders bij een zitting aanwezig waren. Zoals hoger vermeld werd de hofdienst (i.e.
het zetelen in een leenhof) in de praktijk waargenomen door een beperkter aantal van
hen die zich spontaan aanmeldden of hiertoe werden opgeroepen.57
Doorheen het register worden in totaal 120 zetelende leenmannen vermeld, en dit
over een periode van ongeveer vier jaar en één maand. Dit op zich is al interessant.
Blijkbaar nam maar ongeveer iets meer dan een kwart van de leenmannen effectief aan
de rechtszittingen deel.58
Het aantal malen dat deze 120 personen zetelden was ook zeer uiteenlopend.
Absoluut recordhouder was Willem Drieghe, die aan 214 zittingen deelnam, op een
totaal van 299 zittingen (72% van alle zittingen).59 Hiertegenover stond dat 33
leenmannen (dus ruim een kwart) slechts één maal zetelden, en nog eens twintig slechts
twee maal.60
56 BERTEN D., Coutumes, p.LI. Berten lijkt het hier eerder over de nieuwe tijd te hebben, maar in de late 14e eeuw was de voornaamste periode van leenuitgifte al voorbij. Het kan zijn dat er tussen de periode waarop het register betrekking heeft en deze waarover Berten schrijft nog een beperkt aantal lenen is uitgegeven of opgesplitst. Anderzijds kunnen in diezelfde periode ook beperkte aantallen lenen zijn samengevoegd of verdronken of anderszins verloren gegaan. Wellicht was het aantal lenen in de 14eeeuw dus zeer vergelijkbaar met dat dat Berten opgeeft.57 BERTEN D., Coutumes, p.L.58 Hoger werd vermeld dat onder het hof meer dan 400 rechtstreekse lenen moeten hebben geressorteerd. Een kwart hiervan was dus iets meer dan 100. Wellicht hielden sommige vazallen meerdere lenen, dus moet een kwart van de leenmannen ongeveer honderd of iets minder zijn geweest. Hiertegenover staat dat het register over een periode van vier jaar handeld, en in deze periode een aantal lenen van leenhouder moeten zijn veranderd. Op deze manier moet het cijfer van een kwart van de leenhouders dus weer op iets meer dan honderd komen. 120 Leenmannen was dus iets meer dan een kwart van het totaal.59 Dit cijfer moet in zekere zin nog enigszins naar omhoog worden gecorrigeerd : in de 40 dagen voor 16 september 1400 moet Willem Drieghe zijn overleden. (Cfr. transcript p.113 rndnr.358 j° het feit dat Drieghe na juli 1400 niet meer in het hof opdook, cfr. databank, subformulier « Leenman met info ») Op de zes zittingen op 16 juli en de dagen die daarop volgden kon hij dus niet zetelen. Van de 293 overige zittingen woonde hij er dus 73% bij.60 Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».
24 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Uit de literatuur blijkt dat de situatie bij andere Vlaamse leenhoven vergelijkbaar
was.61
De zetelende leenmannen werden in vier categorieën verdeeld naar het aantal malen
dat ze zetelden. We zijn er ons ter dege van bewust dat iedere, en dus ook onze indeling
bekritiseerbaar is. De 120 leenmannen zetelden samengeteld 2162 keer.
Acht personen zetelden elk 98 keren of meer. Ze vallen te bestempelen als echte
veelzetelaars. Deze acht, die ieder in minstens één op de drie zittingen opdoken,
vormden de echte harde kern van het leenhof. In totaal zetelden deze acht samen 1163
keer,62 hetgeen meer is dan de overige 112 leenmannen samen. Ingevolge hun
constante ervaring moet hun kennis van het feodaal recht enorm geweest zijn, en
wellicht genoten zij een erg groot gezag ter zake.
Een tweede groep van zeven leenmannen zetelde tussen 44 en 66 keer.63 Er valt een
duidelijke kloof te bemerken tussen deze categorie van leenmannen en de echte
veelzetelaars, temeer als in overweging wordt genomen dat deze zeven samen maar 360
keer zetelden. Toch namen zij ieder nog aan 15 à 22% van de zittingen deel. Ook zij
moeten dus nog gewoontezetelaars van het hof zijn geweest.
In de derde groep bevinden zich 19 personen die 12 à 33 keren zetelden.64 Over de
onderzochte periode van vier jaar woonden deze leenmannen jaarlijks drie à acht
zittingen bij. We beschouwen ze veeleer als occasionele zetelaars.
Een laatste groep zijn de 86 personen die minder dan tien keer zetelden.65 Deze groep
valt aan te duiden als sporadische zetelaars. Er zijn zelfs 34 leenmannen – meer dan een
kwart van het totaal dus – die maar één keer zetelden. Deze groep omvat bijna drie
61 Ook in Opsommer’s onderzoek blijken een aantal leenmannen op de meeste zittingen aanwezig.(OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.752); Voor het leenhof van Ieper stelde ook Ollevier vast dat sommige leenmannen sporadisch zetelden, terwijl anderen echte gewoontezetelaars waren. (OLLEVIER E., Het leenhof van Ieper 1401-1452, Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KU Leuven), 1991, p.48.).62 Het betreft Lodewijck Rabau, Jan van der Capellen, Willem Utenhove, Pieter de Ruddre, Simon Paris, Gillis van Crombrugghe, Heinric de Maech en Willem Drieghe. Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».63 Het betreft Claas de Muntere, Geraard van Crombrugghe, Daneel de Ruddre, Lauwereins van Lamswerde, Lauwereins van der Leyen, Joes van Valmerbeke en Willem de Roode. Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».64 Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».65 Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
25
kwart van de vermelde namen. Toch zetelden zij samen maar 240 keer. De leden van
deze groep waren op juridisch vlak vermoedelijk veelal zo goed als complete amateurs.
Bij voorgaande indeling moeten wel drie kritische opmerkingen worden gemaakt.
De eerste is dat soms verschillende namen op één en dezelfde persoon kunnen slaan.
In de late middeleeuwen lagen achternamen nog niet definitief vast. Zo zijn b.v. Simon
van Rattepade en Simon de Buedel herhaaldelijk vernoemd in het register, maar het
blijkt dat het om één en dezelfde persoon gaat.66 Mogelijk zijn er in het register nog
zulke gevallen die niet werden ontdekt. Hiernaast zou het kunnen dat Jan Geutijn en Jan
Bentijn of Jan Boene en Jan Coene verschillende transscripties van dezelfde naam zijn.67
De tweede bemerking betreft ziekte of overlijden. Een persoon die slechts één of twee
maal in het begin van het register wordt genoemd, zetelde in de voorafgaande jaren
misschien frequent in het leenhof, en kan dus eigenlijk een gewoontezetelaar of zelfs
veelzetelaar zijn geweest.68
De derde opmerking is de keerzijde van dezelfde medaille. Doorheen de tijd groeien
mensen in hun carrière. Op deze manier duiken er nieuwe zetelende leenmannen op.
Hiervan vallen een aantal voorbeelden aan te halen. Zo was er Gillis de Wanre die pas
voor het eerst zetelde op 30 april 1399 , maar daarna op nog 28 van de 94 resterende
zittingen aanwezig was. Dit was bijna één op de drie. Hiermee vergelijkbaar is Olivier de
Smitere, die 23 keer zetelde, waarvan de eerste keer in september 1399. Nog veel
opmerkelijker was Gillis Carijn, die op 25 mei 1400 voor het eerst in het register opduikt,
maar op 27 van de 29 resterende zitdagen aanwezig was. Het meest indrukwekkend was
Daneel de Ruddre, die voor het eerst in het register verschijnt op 12 september 1399,
maar van dan af 44 keren zetelde in de 58 zittingen die volgden. Daarenboven nam hij
ook nog meermaals deel aan het afkondigen van kerkgeboden.69 Mocht de beschikbare
informatie verder in de tijd strekken dan zouden deze leenmannen waarschijnlijk tot de
categorie van gewoontezetelaar of wellicht zelfs veelzetelaar behoren. Het is overigens
66 Transcriptie p.97 rndnr.313.67 We hebben deze namen niet samen geteld wat het aantal zittingen betreft.68 Ook Els Ollevier merkt voor het leenhof van Ieper op dat leenmannen plots verdwijnen(OLLEVIER E., Het leenhof van Ieper, p.48).69 Cfr. databank, fichereeksen « Leenman met info » j° « tabel zaak ».
26 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
opmerkelijk dat er in 1399 plots een hele groep nieuwe en zeer actieve oordeelvinders
lijkt op te staan.
1.2.3: Andere activiteiten van de leenmannen
Een eerste vraag die zich hier stelt is welke functies de leden van het leenhof nog
vervulden. Immers, zelfs voor diegenen die tot de absolute recordhouders qua aantal
zittingen behoorden, is het onwaarschijnlijk dat hun volledige inkomen uit hun leen en
hun activiteiten bij het hof kwam.
Het beheer van de wereldlijke belangen van de Sint-Pietersabdij werd in de late 14e
eeuw in essentie waargenomen via twee ambten, namelijk de proost en de baljuw.
Aanvankelijk was de abdij in ieder van haar domeinen door een “prepositus”
vertegenwoordigd, maar vanaf ongeveer 1300 werd de lokale vertegenwoordiging meer
en meer door baljuws waargenomen. Tegen 1320 was dan de situatie gegroeid waarin
de wereldlijke machtsuitoefening van de abdij werd waargenomen door één proost.
Deze oefende zijn verplichtingen dan op de verschillende domeinen van de abdij uit via
de baljuws.70 Een exhaustieve beschrijving geven van de inhoud van het baljuwsambt
zou de draagwijdte van dit werk te buiten gaan.71 Hier kan worden volstaan met de
vermelding dat zij afzetbare en verplaatsbare ambtenaren waren die als
vertegenwoordiger van de heer optraden.
Opsommer merkt op dat verschillende leenmannen die bij hun hoven als “specialisten”
vallen aan te merken daar ook een baljuwsambt vervulden, zij het niet in de periode
waarin ze in het leenhof zetelden.72
Op grond van het register lijkt het er op het eerste zicht op dat deze stelling voor het
leenhof van Sint-Pieters niet ten volle opgaat. In de periode waarin het register tot stand
70 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.108-109.71 Voor de inhoud van het baljuwsambt van de Sint-Pietersabdij valt te verwijzen naar BERTEN D., Coutumes, pp. XLVII-L; en MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.107-113. Voor een grondiger studie van de grafelijke baljuws, die het prototype waren van de baljuws van andere heren, is er NOWE H., Les baillis comtaux de Flandre : des origines à la fin du XIVe siècle, Brussel, Lamertin, 1929, pp.633; en VAN ROMPAEY J., “Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de boergondische periode”, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren,Brussel, paleis der Academiën, 1967, pp.701.72 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.752.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
27
kwam was Jan van der Schaghe namelijk “baljuw van de mannen”, i.e. baljuw van het
leenhof, van Sint-Pieters.73 Het register vermeldt hem nergens als zetelend in het hof.
Daarentegen is het wel zo dat in een aantal zittingen expliciet leenmannen in de rol van
baljuw worden vermeld. Het betreft veelzetelaars Willem Drieghe en Willem Utenhove,
naast ook de verder volstrekt onbekende Jan de Backere en de auteur van het register,
Geraard van Oestrem. In een flink aantal zaken deden zelfs bij verschillende zittingen
verschillende personen dienst als baljuw.74 Bij één dergelijke zaak lijkt het erop dat
Drieghe niet als baljuw van de mannen, maar uit hoofde van zijn positie als baljuw van
een laathof optrad.75 Bij de meeste andere zaken waarin iemand anders dan van der
Schaghe als baljuw vermeld wordt, is de formule echter steeds “als baliu in dit stic”.76 De
beschrijvingen in het register van de ene zaak waarin Jan de Backere als baljuw zetelde
en één waarin Willem Drieghe deze taak waarnam lijken echter een verklaring aan te
rijken voor het feit dat soms anderen dan de baljuw van de mannen de rol van baljuw op
zich namen. Er wordt hier expliciet vermeld dat zij in de plaats van van der Schaghe
waren aangesteld als baljuw en wettelijk maner.77 Naar alle waarschijnlijkheid gold
dezelfde situatie in de andere zittingen waar anderen dan van der Schaghe als baljuw
vermeld worden. Wellicht was van der Schaghe om één of andere reden verhinderd, en
werd een andere leenman met veel ervaring in het hof (een veelzetelaar of “de griffier”)
dan aangesteld om hem te vervangen.78
Van de leenmannen die in het register worden vermeld vervulde slechts één later in
zijn carrière zelf het ambt van baljuw van de mannen: veelzetelaar en Gents poorter
73 Transcript p.1 rndnr. 1 vermeld zijn benoeming. Helemaal tot in rndnr. 363 (pp. 114-115) wordt hij als baljuw van de mannen vernoemd.74 Cfr. databank, subformulier “baljuw”. In de zaken waarin één persoon als baljuw is aangewezen was deze ook niet per se baljuw in alle zittingen in deze zaak. In b.v. de zaak «Baljuw v. een leen in Zingem waaruit Margriet Gillisdochter van Landuytverstorven is» (zaak nr. 57) is het onwaarschijnlijk dat Willem Utenhove steeds als baljuw optrad, daar hij in een andere zitting ook als leenman zetelde.75 transcript p. 73 rndnr. 225 ; Voor de betekenis van het begrip “laathof”, cfr. MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.58 e.v..76 Transcript pp.29 en 30 rndnrs. 105, 106 en 108, p.32 rndnr.113, p.37 rndnr. 122, p.40 rndnr. 129, p. 48 rndnrs. 144 en 146, pp.55-56 rndnr. 171 en p.66 rndnr.206.77 Transcript p.55 rndnr.167 en p.97 rndnr.312.78 De hypothese dat de baljuw zich in bepaalde zittingen gericht door een expert liet vervangen valt te verwerpen. Het betreft namelijk heel routinematige zittingen of procedurestappen : een heerlijke dag, een verste, een dagmaking, etc. (cfr. databank, formulier « rechtshandeling », bij de betreffende randnummers.)
28 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Willem Utenhove.79 Overigens werd het ambt van proost in 1397 ook waargenomen
door een Willem Utenhove.80 Misschien betrof het een andere Willem Utenhove,81
hoewel dan niet duidelijk zou zijn welke. Een andere hypothese is dat hij het ambt van
proost en een functie in het leenhof kon combineren omdat het leenhof en de proosdij
allicht weinig met elkaar te maken hadden. De proost vertegenwoordigde de heerlijke
macht van de abdij over haar heerlijkheden, en niet per se over haar leenmannen.
De door Opsommer opgemerkte onverenigbaarheid van het baljuwsambt en actief
zetelen in het leenhof gold kennelijk niet voor andere baljuwsambten binnen de
domeinen van Sint-Pieters. Zeker vier leenmannen die in het leenhof zetelden vervulden
in dezelfde periode ook een “territoriaal” baljuwsambt voor de abdij. Het betreft twee
van de acht veelzetelaars (opnieuw Willem Drieghe en Willem Utenhove) en twee
occasionele zetelaars.82 Het is ook logisch dat deze onverenigbaarheid voor hen niet
gold: de baljuw van de mannen was als maner de tegenspeler van de oordeelvinders.
Moest hij ook in het hof zetelen dan zou de duale structuur verloren gaan. Voor
leenmannen die elders een “territoriaal” baljuwsambt vervulden stelde zich deze
problematiek in het leenhof niet (maar wel in hun eigen schepenbank of laathof).
Twee opmerkingen dringen zich nog op. De eerste is dat in Meyers’ lijsten van
proosten en baljuws van de Sint-Pietersabdij wel een aantal personen opduiken met
dezelfde naam als leenmannen die in het leenhof zetelden, en nog een aantal met
dezelfde achternaam (dus mogelijks verwanten), maar vooral ook heel veel andere
(achter)namen.83 Met andere woorden, het merendeel van de leenmannen in het
leenhof vervulde geen baljuwsambt en het merendeel van de baljuws hadden geen band
79 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».80 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».81 In de late 14e en de eerste helft van de 15e eeuw waren er minstens zeven Willem Utenhove’s in Gent, cfr. WYSEUR J., De familie Utenhove en de Bourgondische staatsvorming (ca. 1384-ca. 1460), Gent (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent), 2000, 2V.. De hypothese dat de veelzetelaar Willem Utenhove eigenlijk een aantal verschillende Willem Utenhove’s zou zijn valt te verwerpen: hoewel in dik één zitting op de drie een Willem Utenhove aanwezig was vallen er op geen enkele zitting twee waar te nemen.82 Willem Drieghe, Willem Utenhove, Willem Penneman en Boudewijn de Smedt, cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».83 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info » en MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp. 250 e.v., 254 e.v. en 271 e.v.. Wie een oplijsting wil van de leenmannen die in het hof zetelden wordt verwezen naar de databank, tabblad « leenman: tabel ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
29
met het leenhof. Hiernaast is het zo dat in Van Rompaey’s lijsten van grafelijke baljuws
en Fris’ lijsten van Gentse baljuws en onderbaljuws maar telkens één naam voorkomt
die overeenstemt met de naam van een leenman in het register.84 Het is dan nog
onzeker of het wel dezelfde persoon betreft en geen naamgenoten. Zelfs personen met
dezelfde achternaam komen zelden voor en zijn dan nog beperkt tot de occasionele van
Vaernewijck of Utenhove. In de namenindex van Buntinx’ werk over de grafelijke
audiëntie duiken ze zelfs helemaal niet op.85 Hieruit kan geconcludeerd worden dat als
sommige leenmannen in het hof juridische professionals waren zij toch niet wisten op te
klimmen naar de hoogste regionen van de grafelijke juridische ambtenarij.
Hierbij is verder nog een kleine kanttekening op zijn plaats over de sociale achtergrond
van diegenen die het baljuwsambt uitoefenden. Er wordt vaak op gewezen dat vele
baljuws kleine heren of jongere leden van grote families waren. Het zou dan op basis
van een persoonlijke juridische expertise zijn dat bepaalde leden van deze klasse tot het
baljuwsambt konden doorstoten.86 Deze stelling gaat wellicht op voor de grote grafelijke
baljuws, en misschien ook voor de voornaamste baljuws van vooraanstaande
instellingen, zoals de baljuw van de mannen bij de Sint-Pietersabdij. De lokale baljuws in
allerhande dorpsheerlijkheden behoorden vermoedelijk echter tot een totaal andere
maatschappelijke groep. Tenminste in het Montaillou van Le Roy Ladurie was de lokale
baljuw, Bernard Clergue, een lokale landbouwer. Weliswaar een zeer welgestelde
landbouwer, met redelijk wat land en vee en connecties die tot aan het grafelijke hof
rijkten, maar toch nog steeds een lokale landbouwer die zeker niet in het juridische
metier gepokt en gemazeld was.87 Hoewel het 14e-eeuws Montaillou een veel
84 Het betreft resp. Joes van Valmerbeke en Jan van den Kerkhove. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info » j° VAN ROMPAEY J., “Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de boergondische periode”, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren,Brussel, paleis der Academiën, 1967, pp.614; en FRIS V., “Les grands baillis et les sous-baillis de Gand”, in Bulletijn van de Maatschappij voor Geschied –en Oudheidkunde te Gent, 14, 1906, pp. 396 e.v..85 BUNTINX J., “De audiëntie van de graven van Vlaanderen : studie over het centraal grafelijk gerecht (c. 1330-c. 1409)”, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren, Brussel, Standaard-Boekhandel, 1949, pp.458.86 HEIRBAUT D., “Une méthode pour identifier les porte-parole des juridictions de droit coutumier en Europe du Nord au Haut Moyen Âge, fondée sur une prosopagraphie des porte-parole de Cassel et de Lille autour de 1300” in: Les praticiens du droit du Moyen Âge à l’époque contemporaine : approches prosopographiques (Belgique, Canada, France, Italie, Prusse) (X (ed.)), Rennes, Presses universitaires de Rennes, 2008, p.39.87 LE ROY LADURIE E., Montaillou, village occitan de 1294 à 1324, Parijs, Gallimard, 1982, pp.88-107.
30 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
perifeerder plaats was dan het geürbaniseerde Vlaamse platteland, stonden vele
Vlaamse plattelandsbaljuws qua sociale achtergrond en juridische expertise
waarschijnlijk dichter bij Bernard Clergue dan bij de edellieden die de hoge
baljuwsambten waarnamen.
Een ander ambt dat vermelding verdient is dat van meier. In de agrarische
maatschappij van de volle Middeleeuwen was dit een soort alomtegenwoordige Duivel-
doet-al die het domein van zijn heer beheerde en hiervoor een leen ontving. In de late
Middeleeuwen was het belang van dit ambt echter tanende. Heren die hier rijk genoeg
voor waren begonnen dit ambt in de 14e eeuw terug te kopen van de drager.88 Deze
dynamiek deed zich ook voor bij de Sint-Pietersabdij: oorspronkelijk had de meier een in
hoofdzaak agrarisch takenpakket, maar in 1366 had de abdij dit ambt terug gekocht.
Hierna werd het echter opnieuw in leen uitgegeven, zij het met een nieuwe inhoud,
namelijk een juridische functie binnen de vierschaar.89 Deze meiers mochten in hun
plaats ook vervangers aanstellen.90 Dat aan het ambt van meier net een juridisch
takenpakket werd toegewezen is des te opmerkelijker gezien volgens de literatuur,
tenminste in de streek van Parijs, van dienstleenhouders zoals de meier nooit werd
verwacht dat ze hun heer ook met raad bijstonden.91
Dit alles is interessant omdat het ambt van wettelijk meier rond 1400 in handen was
van één van de veelzetelaars, namelijk Simon Paris.92 Hij had ook een plaatsvervanger,
namelijk veelzetelaar Willem Drieghe.93 Wellicht niet toevallig namen deze personen
voor het leenhof bepaalde taken waar die zij als meier ook in de vierschaar op zich
moesten nemen. Dat Willem Drieghe occasioneel de rol van maner van de baljuw
overnam werd hoger reeds vermeld. De taak van maner werd ook voor de schepenbank
88 GUENEE B., Tribunaux, pp.137-141.89 BERTEN D., Coutumes, p.LXV.90 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.104.91 GUENEE B., Tribunaux, p.142.92 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».93 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ». “Volgens een charter uit 1397 was hij wettelike ghestelt in de stede van den erachteghen meyere” (DIERICX K.L., Het Gends charter-boekje, of Verzaemeling van oude charters, waer van het meeste getal betreft den akker-bouw en het bestier der domaniale landstreken van de abten der kloosters van S. Pieters en van S. Baefs, beyde gezeyd nevens Gend: juxta Gandavum; met eene lyste der overoude uytdrukkingen van welk in de gemelde charters gebruyk gemaekt word, Gent, Steven, 1821, p.110).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
31
van de Sint-Pietersheerlijkheid door de meier vervuld.94 Wellicht was een zekere
ervaring ter zake de reden waarom hij werd aangeduid om de baljuw te vervangen in
deze. Hiernaast behoorde ook het afkondigen van kerkgeboden tot het takenpakket van
de meier.95 Van de 31 keer dat in het register kerkgeboden werden gedaan was Willem
Drieghe 19 keer als leenman aanwezig (en minstens één maal als (substituut-)baljuw).
Willem Paris was er negen keer bij aanwezig. Zeven keer waren zij samen de aanwezige
leenmannen.96 Ook andere veelzetelaars en gewoontezetelaars waren wel eens
aanwezig bij kerkgeboden, maar lang niet zo vaak.97
Er werd reeds door anderen op gewezen dat zowel bij het leenhof van Sint-Pieters als
elders sommige leenmannen die in het hof zetelden ook schepenambten vervulden en
vice versa.98 Van de 120 leenmannen in het register vermeld zetelden er 12 mogelijks
ook ergens in hun carrière in de schepenbank van Sint-Pietersdorp (onder hen twee
sporadische zetelaars, vijf occasionele zetelaars, drie gewoontezetelaars en twee
veelzetelaars),99 twee in de schepenbank van de keure van Gent (een occasionele
zetelaar en een veelzetelaar)100 en drie zowel in de schepenbank van de Sint-Pietersabdij
als in één van de Gentse stadsschepenbanken (een sporadische zetelaar, een
occasionele zetelaar en een veelzetelaar).101 Uit het register zelf blijkt dat ook in de
laathoven van de Heerlijkheid van de Aalmoezenier102 en van een domein dat de abdij
van Jacob van Maelte had verworven, personen zetelden die ook het leenhof
frequenteerden. De personen die in eerst genoemt hof zetelden waren allebei
94 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.102.95 DIERICX K.L., Het Gends charter-boekje, p.37, in voetnoot.96 Cfr. databank, tabbladen « rechtshandeling » en « Leenman met info ». Voor Willem Drieghe die de taak van baljuw waarneemt bij het afkondigen van een kerkgebod, cfr. transcript p.40 rndnr.129.97 Ter vergelijking: Heinric de Maech 1 maal, Gillis van Crombrugghe 4 maal, Pieter de Ruddre 1 maal, Willem Utenhove 4 maal, Jan van der Capellen 3 maal, Lodewijck Rabau 1 maal, etc.. Cfr. databank, tabbladen « rechtshandeling » en « Leenman met info ».98 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.98 ;OLLEVIER E., Het leenhof van Ieper, p.48.99 Het betreft Jan van Roeselaer, Boudewijn Paescharis, Jan van Meeren, Simon de Buedel, Hector de Vos, Gillis Tournoy, Jacob van Erdbuer, Claas de Muntere, Willem de Roode, Jan van de Capellen en Simon Paris. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».100 Het betreft Pieter SerSimoens en Willem Utenhove. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».101 Het betreft Jan van Eecke, Francis Morael en Gillis van Crombrugghe. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».102 De zogeheten Heerlijkheid van de Aalmoezenier was een heerlijkheid onder de rechtsmacht van de Sint-Pietersabdij, gelegen in het Sint-Pietersdorp (MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.1).
32 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
veelzetelaars, waarvan één een variëteit aan andere ambten hield.103 In het tweede
laathof zat een veelzetelaar, een gewoontezetelaar, twee occasionele en één
sporadische zetelaar.104 De veelzetelaar, de gewoontezetelaar en één van de occasionele
zetelaars waren ook schepen van het Sint-Pietersdorp. Leenmannen die een
schepenambt of een positie in een laathof hielden kwamen dus onder iedere categorie
zetelaars voor. In verhouding tot hun totale aantal waren er onder de
gewoontezetelaars en veelzetelaars echter wel veel meer die ook een schepenambt
vervulden dan onder de andere twee categorieën. Anderzijds was er slechts één van de
gewoontezetelaars of veelzetelaars die zowel in de stadsschepenbanken als in die van
de abdij aanwezig was.105
Wanneer de lijst leenmannen uit het register vergeleken wordt met Meyers’ lijst van
schepenen van Sint-Pieters, valt volgende eigenaardigheid op. Voor 1380 zijn er in
Meyers’ lijst geen (achter)namen die overeenstemmen met die van leenmannen uit het
register. Vanaf 1389 duiken er een behoorlijk aantal op, maar na 1410 verdwijnen deze
weer. Hoewel deze families hun leen wel van generatie op generatie doorgaven, leek dit
met hun schepenambt dus niet per se te gebeuren.
Hiernaast moet gewezen worden op een verschil tussen de schepenbank van Sint-
Pietersdorp enerzijds en die van andere heerlijkheden van de Sint-Pietersabdij
anderzijds. Verschillende in het register vernoemde mannen waren schepen in Sint-
Pietersdorp. Wordt echter gekeken naar Meyers’ lijsten van schepenen en baljuws van
Zevergem, Zaffelare of Anzegem, waar het leenhof nochtans ook recht sprak, dan vallen
daartussen geen namen van in het register genoemde leenmannen te vinden.106 Zelfs
overeenstemmende achternamen komen niet voor. Enkel bij de baljuws van Temse zijn
er twee namen te vinden die overeenstemmen met leenmannen uit het register.107 Het
beeld dat hier gegenereerd wordt kan vertekend zijn, daar Meyers’ lijsten van
schepenen en baljuws van de Sint-Pietersparochie veel uitgebreider zijn dan van andere 103 Het betreft Simon Paris en Heinric de Maech. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».104 Het betreft resp. Gillis van Crombrugghe, Willem de Roode, Simon de Buedel en Jan van der Scaffelt en Jan de Lieve. Het is wel mogelijk dat de Gillis van Crombrugghe die in het laathof zetelde Gillis van Crombrugghe de Jongere was, terwijl die in het leenhof vermoedelijk Gillis van Crombrugghe de Oudere was. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».105 Het betreft Gillis van Crombrugghe, Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».106 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.206 e.v..107 Het betreft Boudewijn de Smedt en Jan Brisinc. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
33
lokaliteiten. Toch lijkt het er op dat er tussen de bemanning van het leenhof en de
schepenbank van Sint-Pietersdorp een sterkere overlapping bestond dan tussen het
leenhof en de schepenbanken van de verder weg gelegen heerlijkheden.
Behalve het schepenambt vervulden sommige in het register vernoemde leenmannen
nog andere administratieve en juridische functies in de stad Gent.
Een voorname functie die hier vermeld dient te worden was die van halleheer. De
halleheren waren rechters in de handelsverrichtingen der lakenhal en al wat wol– of
lakenhandel aanging. Hiernaast waren zij bestuurders van de Gentse lakenhal.108 Vier
door het register vernoemde leenmannen vervulden deze functie, zij het allen kort na
afloop van het register.109 Eén van hen was een sporadisch zetelaar, één een
gewoontezetelaar en twee veelzetelaars.110 De registers van de keure vernoemen
gewoonlijk één of twee halleheren nominatim en zeggen dan “en hun gezellen”. Toch
worden diegenen die ook in het leenhof zetelden telkens bij naam vermeld.111 Hieruit
kan mogelijks worden afgeleid dat zij tot de voornaamste leden van hun college
behoorden.
Een tweede functie was die van vinder. Deze term droeg verschillende betekenissen.
Hier betreft het vinders in de betekenis van rechters in de parochierechtbanken, de
zogeheten “smalle wetten”. Het takenpakket dat deze functie inhield kan min of meer
worden vergeleken met dat van de moderne vrederechter.112 Drie leenmannen die het
register vernoemt hebben deze functie mogelijks waargenomen. Het betreft drie
sporadische zetelaars.113 De leenmannen die deze functie uitoefenden hoorden dus
zeker niet tot de kernbemanning van het leenhof. Waarschijnlijk lagen hun voornaamste
belangen elders, maar hielden zij toevallig ook een leen van de Sint-Pietersabdij. Zeker
één van de drie was geen leenman uit eigen hoofde, maar oefende de betreffende
108 STALLAERT K., Glossarium, V.1 p.549.109 Het betreft de periode 1400-04.110 Het betreft Pieter van den Haudenhuus, Joes van Valmerbeke, Simon Paris en Gillis van Crombrugghe. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».111 Zie de reeks Regesten op de jaarregisters van de keure, Gent, stad Gent, 1981-1984.112 VERWIJS E. en VERDAM J., Middelnederlandsch woordenboek, V9, kol.507-515.113 Martijn de Gend, Jan van Leyns en Raes Onredene. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».
34 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
rechten en plichten uit als voogd.114 Omdat zij echter wellicht toch personen met enige
juridische ervaring waren, werden zij misschien toch sporadisch voor dienst in het
leenhof opgeroepen of kwamen zij er zich misschien soms spontaan voor aandienen.
Eén sporadisch zetelaar, drie occasionele zetelaars en één veelzetelaar vervulden een
weinig na het aflopen van het register ook het ambt van Heilige-Geestmeester.115 Dit
waren opzichters van instellingen van liefdadigheid.116 Boeiend is dat drie van deze
personen rond de periode dat het register werd opgesteld en kort erna ook herhaaldelijk
schepenambten vervulden. De eerste van hen, Pieter SerSimoens, die Heilige-
Geestmeester was bij de Sint-Niklaasparochie, vervulde zijn schepenambt bij de Keure
van Gent. Deze leenman past in het model van iemand die wel thuis was in bestuurlijke
en juridische taken, maar zijn voornaamste belangen niet bij de Sint-Pietersabdij had.117
De andere twee, Jacob van Erdbuer en Gillis van Crombrugghe, vervulden hun
schepenambt in Sint-Pietersdorp en waren Heilige-Geestmeester van de Onze-Lieve-
Vrouwekerk van Sint-Pieters. Gillis van Crombrugghe was ook in het leenhof een
veelzetelaar, en zelfs een mogelijke voorspreker.118 Hiernaast was hij eerder in zijn
carrière ook al schepen in één van de banken van de stad Gent geweest en deken van
het brouwersambacht.119 Interessanter is Jacob van Erdbuer. Deze zetelde ook in het
leenhof van de abdij, zij het slechts occasioneel. Voor deze leenman moeten de vele
gecumuleerde taken die hij voor de abdij vervulde een niet te verwaarlozen deel van zijn
bezigheden hebben gevormd. Het wekt dan ook verbazing dat hij niet vaker dan 23 keer
in het leenhof opduikt. Namen andere taken teveel van zijn tijd in beslag?
Jan van Roeselaer wordt doorheen het register slechts op twee zittingen vermeld, en
deze vielen dan nog allebei op dezelfde dag, 13 augustus 1396. Toch werd hij later
hoofdprovisor van het onder het gezag van de Sint-Pietersabdij staande
114 Martijn de Gend, cfr. databank, tabblad « zaak », zaak « Jonkvrouw Volcwijf van Vaernewijck brengt leen op en wijst voogd aan » (zaak nr.3).115 Het betreft Ogier Tsuul, Jan Bentijn, Pieter SerSimoens, Jacob van Erdbuer en Gillis van Crombrugghe. Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».116 VERWIJS E. en VERDAM J., Middelnederlandsch woordenboek, V.3, kol.271.117 Hoewel er in 1388 ook een Pieter SerSimoens proost van Sint-Pieters was. MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.250.118 Cfr. Infra, p.49 e.v..119 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
35
Hebberechtshospitaal, en schepen van Sint-Pietersdorp.120 Het zo dat het beheren van
een hospitaal werd destijds misschien niet gezien als iets dat per se een grote juridische
expertise vereiste. Het vertrouwen van de abdij genieten zal wel een belangrijke vereiste
zijn geweest. In deze functie bouwde hij waarschijnlijk wel een zekere ervaring uit met
bepaalde types rechtszaken.121 Mogelijks was het dan op basis van deze ervaring dat hij
later in het Sint-Pietersdorp een schepenfunctie kon waarnemen.122
1.2.4: Redenen om te zetelen
Het blijkt dat zeker niet alle leenmannen werden opgeroepen of zich spontaan
aanmeldden om in het leenhof te zetelen. Bij diegenen waarvoor dit wel het geval was
moeten hier dus specifieke redenen voor bestaan hebben. Welke waren deze redenen?
Alle leenmannen die in het hof zetelden onvingen van iedere partij een vergoeding.
Toen de costuyme in 1546 op papier gesteld werd bedroeg deze vergoeding 18 S. par..
Ook voor bijkomende handelingen, zoals het afkondigen van kerkgeboden, werden zij
door de partijen betaald.123 Dat de betalingen die partijen en heren aan de zetelende
leenmannen moesten doen op zich al voldoende motivatiebron waren om leenmannen
naar het leenhof te lokken, wordt aangetoond door het voorbeeld van het (grafelijke)
leenhof van Kassel. Hier waren de financiële vergoedingen zodanig aantrekkelijk dat in
1324 paal en perk moest worden gesteld aan het aantal leenmannen dat deze kon
ontvangen.124 Voor de echte veelzetelaars, en mogelijk ook voor de gewoontezetelaars,
vormden de sommen die ze voor hun activiteiten bij het hof op jaarbasis ontvingen
120 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».121 Als illustratie hierbij valt zaak 27, « Katelijne van den Haudenweghe v. St.-Pietersabdij » aan te halen. Hierin werd een proces tegen de Sint-Pietersabdij gevoerd aangaande de erfenis van iemand die in het hospitaal overleed. Daar het aan de provisor was de inkomsten van het hospitaal te innen voor de abdij, was hij het wellicht die dergelijke processen voerde. (VAN DRIESSCHE T., Het Hebberechtshospitaal in het Sint-Pietersdorp te Gent van de stichting tot omstreeks 1500, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling UGent), 1990-91, p.22).122 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».123 BERTEN D., Coutumes, p.23.124 HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law in medieval Europe?: some answers based on sources about the spokesmen of Flemish feudal courts”, in Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 2009, nr. 75, p.267.
36 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
wellicht een mooie bijverdienste. Uit het register blijkt immers dat ook in het leenhof
van Sint-Pieters de zetelende leenmannen vergoed werden.125
Voorts blijkt dat minstens één veelzetelaar, Simon Paris, ook een soort wedde of
pensioen ontving voor het waarnemen van zijn taken bij het leenhof.126 Mogelijks gaf de
abdij wel meer personen op wie ze regelmatig beroep deed om in het hof te zetelen een
wedde om zich hiervoor beschikbaar te houden.
Bij de acht veelzetelaars is het zo dat twee eerder al een schepenambt hadden
vervuld,127 terwijl één van deze twee en drie anderen van de acht rond de betreffende
periode allerhande juridische functies vervulden voor de abdij (meier, baljuw, schepen)
en in de stad Gent (schepen, halheer).128 Een zesde van de acht heeft misschien later in
de Sint-Pietersparochie nog een schepenambt vervuld.129 Zeker van de vier die
allerhande uitvoerende en juridische functies uitoefenden kan worden aangenomen dat
deze cumul van allerhande taken voor een niet te verwaarlozen deel van hun inkomen
zorgde. Het zetelen in het hof, waarvoor ze per zitting betaald werden en ten minste
sommigen blijkbaar ook een wedde ontvingen, was voor deze leenmannen waarschijnlijk
gewoon een “natuurlijk” onderdeel van hun “dagdagelijks” takenpakket.
Vermoedelijk bevonden er zich niet alleen onder de veelzetelaars administrief-
juridische semi-professionals. Een aantal lenen werden misschien “toevallig” gehouden
door vazallen van wie de voornaamste activiteiten ook in de administratieve of
juridische sfeer lagen, maar voor wie hun voornaamste belangen bij een andere entiteit
dan bij de Sint-Pietersabdij lagen. Vermoedelijk gebeurde het dat deze leenmannen
omwille van hun gezag en expertise toch sporadisch werden opgeroepen of zich
spontaan kwamen melden.
125 Transscriptie p.117, ondaraan rndnr. 357.126 Transcript p.64 rndnr.197.127 Jan van der Capelle en Gillis van Crombrugghe. Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».128 Willem Utenhove, Simon Paris, Gillis van Crombrugghe en Willem Drieghe. Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».129 Lodewijck Rabau. De kans dat het een naamgenoot betreft is vrij groot. Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
37
Leenmannen meldden zich misschien soms spontaan aan om aan zittingen van het hof
deel te nemen, omdat ze zelf belangen hadden bij de betreffende zitting. Hiervan vallen
verschillende voorbeelden uit het register te citeren.
Zo nam Jan van Roeselaer maar aan twee zittingen deel, allebei op dezelfde dag, 13
augustus 1396. Het is wellicht geen toeval dat op één van die twee betreffende zittingen
Volcwijf van Vaernewijck een leen kwam opdragen. Een Volcwijf130 van Vaernewijck had
op 28 maart 1396 met haar schoonbroer Jan van Roeselaer een overeenkomst gesloten
aangaande de erfenis van haar echtgenoot, die ook lenen omvatte.131 Het is goed
mogelijk dat de betreffende Jan zijn recht in het hof te zetelen in de eerste plaats
uitoefende om op de eerste rij te zitten in een zaak die zijn belangen raakte.
Een ander voorbeeld is de zitting waarin Geraard van Crombrugghe, zelf een
gewoontezetelaar, in een gekocht leen werd ingeërfd en meteen een zekerheid vestigde
130 Deze naam gaf aanleiding tot enige transcriptieproblemen. Rond 1400 droegen verschillende personen in het Gentse de naam Volcwijf van Vaernewijck.Wellicht betreft het hier Joncvrouwe Volcwijf van Varnewyc , Jan Gheents weduwe. 28 Maart 1396 Maakten zij en haar zuster Jeanne een overeenkomst met Jan van Roeselaers aangaande de erfenis van hun zuster Margriet van Vaernewijck, weduwe van Simon van Roeselaer, Jan’s broer. Hierbij keerden alle lenen, gronden en rentes uit de boedel terug naar de familie waaruit zij voortkwamen (DE GHELLINCKVAERNEWYCK A., Chartes et documents concernant la famille van Vaernewijck, Gent, Siffer, 1899-1919, V1, p.383). Een andere vermelding van haar dateerd van 30 november 1398, toen zij een erfrente van 8lb. par. vestigde voor twee missen jaarlijks in de kerken van St. Bavo en St. Jan (DE GHELLINCK VAERNEWYCK A., Chartes et documents V1, p. 401).Naamgenoten van haar waren:Volcwyf de Varnewyc, echtgenote van Willem van der Most en dochter van Jean de Vaernewyck en Catharine de Jonghe, rond 1372 en op 31 December 1401 als leenhoudster vermeldt in een leenboek van St. Bavo (DE GHELLINCK VAERNEWYCK A., Chartes et documents, V1, p.575 en V2, p. 13). Verder in de bronnen vermeld naar aanleiding van haar huwelijk (16 december 1371); in 1389; op 31 augustus 1360;en op 2 juni 1363 (DE GHELLINCK VAERNEWYCK A., Chartes et documents, V1, p.249 e.v., 362, 200-201& 211). Volcwiven van Varnewijc, weduwe van Guillaume van Laken, in de bronnen vermeld op 24 juli 1354 en 23 januari 1371 (DE GHELLINCK VAERNEWYCK A., Chartes et documents, V1, p.431 & 242).Ene Volcwiven van Vaernewijc ontving in 1398 een rente van 4 lb. par. op een huis in Gent. (DE GHELLINCKVAERNEWYCK A., Chartes et documents, V1, p.394).Volcwijf van Vaernewijc, zuster in het hospitaal van Oudenaarde, kreeg 13 februari 1372 een rente van 10 s. gr. Tor. (DE GHELLINCK VAERNEWYCK A., Chartes et documents, V1, p.253).Volcwijf van Vaernewijc, weduwe van Jan van Coudenhove, vermeldt 8 april 1369 (DE GHELLINCKVAERNEWYCK A., Chartes et documents, V1, p.533).Volcwiven van Vaernewijck, non te Groenen Briel, vermeldt 22 october 1405 (DE GHELLINCKVAERNEWYCK A., Chartes et documents, V2, pp.64-65).
131 DE GHELLINCK VAERNEWYCK A., Chartes et documents concernant la famille van Vaernewijck, Gent, Siffer, 1899-1919, V.1 p.383.
38 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
op het desbetreffende leen en zijn eigen leen. Van de vijf leenmannen die in deze zitting
zetelden droegen er drie zelf ook de achternaam van Crombrugghe. Zij waren dus naar
alle waarschijnlijkheid verwanten van de koper/zekersteller. Eén van hen was
vermoedelijk zelfs zijn broer.132 Eén van deze drie, Gillis van Crombrugghe, was sowieso
een veelzetelaar. De andere twee daarentegen, Claas van Crombrugghe en Thomas van
Crombrugghe, waren met respectievelijk vier en acht zittingen echt sporadische
zetelaars. Het lijkt er op dat de verwanten van Geraard absoluut bij de zitting aanwezig
wilden zijn. De vraag blijft alleen waarom. Bij het vestigen van zekerheden op lenen was
er geen familiaal naastingsrecht of vereiste van toestemming.133 Was het voor hen van
belang zeker te zijn dat de overdracht van het gekochte leen correct gebeurde, en alzo
het familiale patrimonium werd uitgebreid? Of bekeken zij het feit dat Geraard van
Crombrugghe zijn leen met een zekerheid bezwaarde met argusogen, en wilden zij
daarom een oogje in het zeil houden? Het is ook niet onmogelijk dat de reden van hun
aanwezigheid van bewijsrechtelijke aard was. Wilden zij talrijk aanwezig zijn om achteraf
met zoveel mogelijk van de overdracht, en dus de vermeerdering van het familiaal
patrimonium, te kunnen getuigen?134 Hoe dan ook moet ook opgemerkt worden dat er
nog een van Crombrugghe was, Claas, die ook sporadisch zetelde maar niet op deze
zitting aanwezig was. Het register toont vijf zaken waarbij deze Claas betrokken was.135
In één van de vijf werd op zijn leen aanspraken gemaakt, in één op dat van zijn
echtgenote, in twee vestigde hij zekerheden op zijn leen en in één op dat van zijn
echtgenote. Toch leverden al deze zaken maar twee zittingen op waarbij meer dan één
van Crombrugghe aanwezig was.136 Het betrof dan nog beide malen veelzetelaar Gillis
132 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info », de fiche van Thomas van Crombrugghe.133 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.505.134 De vraag stelt zich ook naar het relatieve belang van mondelinge getuigen : via het register stond sowieso alles op papier. Hiertegenover staat dat de bewijskracht van dit register misschien ook discutabel was. Belangrijker naar bewijslast toe is dat in deze periode bij de overdracht van een leen gewoonlijk ook door het leenhof een authentieke akte werd verstrekt. Bijgevolg was het belang van getuigen dan ook eerder beperkt. (OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.428).135 Cfr. databank, het betreft de zaken « Serkemanage aangaande kwijtgescholden rechten van Sint-Pieters op Claas van Crombrugghe’s leen», « Van den Haudenhuus en baljuw v van der Cameren », « Liesbeth Borluut v. Claas van Crombrugghe », « Claas van Crombrugghe erkend schuld bij Wouter van der Becke », « Claas van Crombrugghe en Liesbeth van der Cameren erkennen schuld bij Sint-Pieters en Jan van der Schaghen » en « Claas van Crombrugghe stelt zekerheid ter betaling van zijn pacht » (resp. zaken nrs. 25, 75, 80, 81, 83 en 143).136 Cfr. databank, het betreft rechtshandeling 312.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
39
en gewoontezetelaar Geraard, die misschien toevallig samen aanwezig waren. Het leen
van Claas van Crombrugghe en dat van zijn echtgenote waren nochtans opsplitsingen
van het stamleen Crombrugghe.137 Gegeven het feit dat bij deze zaken de clan van
Crombrugghe zelden tot nooit talrijk aanwezig was, is het weinig waarschijnlijk dat ze bij
de zaak van Geraard van Crombrugghe met zoveel waren omdat ze zich excessief
stoorden aan de hypothekering van een leen dat in het familiaal patrimonium viel.
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat we weinig tot niets weten over hoe de
verdeling van het patrimonium binnen de familie geregeld was. Het kan zijn dat
bepaalde andere Crombrugghes sterkere aanspraken hadden op het leen van Geraard
dan op dat van Claas.
Ook in andere voorbeelden kan betrokkenheid van bepaalde in het hof zetelende
mannen worden vermoed. Zo zetelden Jan en Simon de Roever samen in één zaak
aangaande een leenopdracht.138 Voor eerstgenoemde was dit doorheen het register de
enige maal dat hij zetelde, de tweede zetelde in totaal slechts twee keer.139 Het valt dus
te vermoeden dat een familie de Roever bij deze zaak belangen hadden. Een ander
voorbeeld betreft Jan van den Nattendriesche. Deze zetelde slechts tweemaal. De eerste
maal was in een serkemanage140 aangaande rchten die de abdij had kwijtgescholden op
een leen dat door de reeds vernoemde Claas van Crombrugghe aan zijn dochter
geschonken was ter gelegenheid van haar huwelijk met Claas Rabau de Jongere.141 De
tweede maal was in een serkemanage aangaande rechten die de abdij eveneens had
kwijtgescholden op een leen geschonken aan Claas Rabau de Jongere ter gelegenheid
van ditzelfde huwelijk.142 Ook bij het opstellen van een charter waarbij Claas van
Crombrugghe zijn “stede” met een rente bezwaarde, was van den Nattendriesche
aanwezig.143 Wellicht had van den Nattendriessche zekere rechten op de
137 DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, in Le Parchemin, 61, 1996, pp.243-244.138 Cfr. databank, « Jonkvrouw Liesbeth van den Berghe brengt haar leen op en stelt voogd aan » (zaak nr.21).139 Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».140 Cfr. infra, p.164 e.v..141 Cfr. databank, zaak « Serkemanage aangaande kwijtgescholden rechten van Sint-Pieters op Claas van Crombrugghe’s leen » (zaak nr.25).142 Cfr. databank, zaak « Serkemanage aangaande kwijtgescholden rechten van Sint-Pieters op Claas Rabau’s leen » (zaak nr.26).143 DIERICX K.L., Het Gends charter-boekje, p.110.
40 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
weggeschonken lenen, of andere belangen bij de materiële welvaart van Claas van
Crombrugghe en de zijnen?
Hierbij moet wel worden herhaald dat de zetelende leenman moest zetelen “omme
recht te helpen doene”. Deed hij dit niet, dan waren de andere leden van het hof vanuit
hun eigen leenrechtelijke trouw verplicht dit bij de heer te melden.144
Bij de occasionele en sporadische zetelaars geldt mogelijks het feit dat ze in het hof
zetelden, omdat ze toevallig “in de buurt” waren. Zo bijvoorbeeld werd op de eerste
zitting van 13 augustus 1396 Martijn de Gend, die in totaal zes keer zetelde, aangesteld
als voogd van Volcwijf van Vaernewijc, die een leen had geërfd. Op de daaropvolgende
zitting diezelfde dag staat hij tussen de zetelende leenmannen vermeld.145 De Gend was
in het hof aanwezig om als voogd te worden aangesteld. Omdat hij er toch was maakte
hij blijkbaar van de gelegenheid gebruik om in het hof te zetelen. Misschien kon hij op
deze manier ook meteen ten toon spreiden dat hij de verplichtingen die hij als voogd
moest dragen ernstig nam.
1.2.5: Verband tussen woonplaats en activiteit bij het leenhof
Een andere reden waarom bepaalde leenmannen, en zeker sporadische of occasionele
zetelaars, soms werden opgeroepen om te zetelen betreft hun lokale “terreinkennis”.
Een goed voorbeeld van zo een leenman is Heinric van der Cameren, vermoedelijk
erfelijk meier van Merelbeke. Deze nam aan slechts drie zittingen deel. Twee hiervan
betroffen leenzaken te Merelbeke. De derde ging over de oproep om denombrementen
van in het land van Aalst gelegen lenen in te dienen. Merelbeke lag in het land van
Aalst.146
Een zitting die goed aantoont dat sommige leenmannen zetelden omwille van hun
lokale terreinkennis is die van 12 september 1399.147 Op deze zitting zetelden maar liefst
16 leenmannen. Bij de opsomming hiervan heeft de scribent van het register een
144 Leenrechten van Vlaanderen, art.61.145 Cfr. databank, rechtshandelingen 8 en 9.146 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».147 Transcript p.94 rndnr.292. In de databank opgenomen als rechtshandeling 479, deel van de zaak « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak nr.94).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
41
onderscheid gemaakt tussen twee groepen. Enerzijds somde hij de leenmannen op die
een leen hielden in Sint-Pietersdorp en Zwijnaarde. Anderzijds somde hij deze op
waarvan hun leen gelegen was in Temse, 148 waarover de kwestieuze zaak ging. Zij waren
met vier. Eén van hen was ook baljuw van Temse.149 Twee van deze vier leenmannen uit
Temse zetelden doorheen het register in regionaal zeer verspreidde zaken.150 De
expliciete vermelding “ma(n)ne diere ov(er) ware(n) / ghegoedt in de proeghie va(n)
Theemsche“, geeft echter de indruk dat de ligging van hun leen (en wellicht hun
woonplaats) ervoor zorgde dat zij aan deze zitting deelnamen. De rest van de
verrichtingen in deze zaak spreekt dit evenwel tegen. Van de 31 verrichtingen in deze
zaak zijn er namelijk maar negen andere waarbij zeker iemand uit Temse aanwezig was,
telkens gewoontezetelaar Lauwereins van Lamswerde.151 Niets in het register laat
vermoeden dat bij deze ene verrichting meer dan bij de 30 andere, leenmannen met
lokale terreinkennis vereist waren.
47 leenmannen konden geografisch worden geplaatst.152 De meeste hiervan woonden
vrij dicht bij de abdij. Bij deze vaststelling speelt zeker ook mee dat over de Onze-Lieve-
Vrouweparochie meer informatie beschikbaar is dan over de andere heerlijkheden van
de abdij. 18 van de 47 woonden in de Onze-Lieve-Vrouweparochie, nog eens vijf in
dezelfde parochie of in Zwijnaarde. Nog één hield een leen in Destelbergen, maar moet
in de Onze-Lieve-Vrouweparochie hebben gewoond. Dit is samen al 24, ongeveer de
helft van diegenen die konden worden geplaatst. Van de overige woonde er één
misschien in Gent, één woonde in Baarle, drie in Merelbeke, en één vermoedelijk in
Zwijnaarde of Merelbeke. De genoemde plaatsen lagen allen binnen een straal van 10
km. van de abdij. Weliswaar waren afstanden moeilijker overbrugbaar wanneer men
slechts te voet of te paard kon reizen, maar voor geoefende wandelaars is 10 km. geen
grote afstand. Eén leenman van de 47 kwam uit Zaffelare en één uit Zingem, allebeide
148 Het betreft gewoontezetelaar Lauwereins van Lamswerde (50 zittingen) en occasionele zetelaars Boudewijn de Smedt (6 zittingen), Zegher van den Ackere (twee zittingen) en Geraard van der Elst (tweezittingen).149 Boudewijn de Smedt , cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».150 Lauwereins van Lamswerde en Boudewijn de Smedt. Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».151 Cfr. databank, tabblad « Zaak ».152 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».
42 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
bijna 20 km. verwijderd, hetgeen vrij ver is. Echt opmerkelijk is dat er 16 leenmannen uit
Temse kwamen, bijna 40 km. verder. Eén woonde in Vrasene, hetgeen nog verder is.
Op het eerste zicht kwam een zeer significant deel van de leenmannen dus van vrij ver
om in het hof te zetelen. Dit is echter een vertekend beeld. Er zijn in het register
namelijk drie zittingen waarbij de aanwezige leenmannen niet alleen worden opgesomd,
maar waarbij ook expliciet wordt vermeld waar hun leen is gelegen.153 Deze zittingen
hadden alle drie betrekking op een zaak aangaande Temse. Voorts was er één zitting
waarin een aantal leenmannen van Temse werden opgesomd die geen denombrement
hadden ingediend en waartegen de baljuw een boete vorderde.154 Door deze vier
zittingen samen konden disproportioneel veel van de leenmannen uit Temse nader
gelokaliseerd worden.
De drie zittingen waarin de leenmannen uit Temse werden opgesomd, en waarvan één
hoger reeds werd besproken, leveren overigens zeer interessante informatie. Het
betreft drie zaken die betrekking hadden op Temse. De eenvoudigste van de drie ging in
essentie over een gewone manschap die te laat werd verricht en waarbij de
nieuwbakken leenman beloofde zich hieromtrent naar de sanctie van de baljuw van de
leenmannen te schikken. Hierbij waren slechts twee leenmannen uit Temse aanwezig:
gewoontezetelaar Lauwereins van Lamswerde en sporadisch zetelaar Jan Brisinc de
Jongere. Deze laatste was vermoedelijk een zoon of andere verwant van een lokale
heer.155 Opmerkelijk is dat hij hier helemaal als eerste vernoemd staat. De tweede van
deze drie zittingen betrof een vrij ingewikkelde strafzaak, die aanleiding gaf tot een
lange opeenvolging van verstes en hofsterkingen.156 De verste was een uitstel van de
zaak door het hof, bij de hofsterking riep het hof voor een volgende zitting hulp in van
een aantal bijkomende leenmannen.157 Het betreft hier de reeds besproken strafzaak,
waarbij vier leenmannen vermeld werden als afkomstig uit Temse.158
153 Transscript p.94 rndnr. 292, en transscript p.97 rndnrs.311 en 312, in de databank opgenomen als verrichtingen 479, 498 en 499.154 Transscript p.26 rndnr.89, in de databank opgenomen als verrichting 105.155 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».156 “Baljuw v. Simon Martijns' belagers”.157 Cfr. infra, p.203 e.v..158 Cfr. supra, pp.40-41.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
43
De derde zitting waar specifiek wordt vermeld waar de aanwezige leenmannen hun
leen lag is het interessantst. Het betreft een kwestie van hoofdvaart door een lokaal
laathof, namelijk dat van de eerder genoemde Jan Brisinc. Op één na waren alle als
afkomstig uit Temse geïdentificeerde leenmannen hierbij aanwezig. Uitzondering was
gewoontezetelaar Lauwereins van Lamswerde. Ook de leenman uit Vrasene (ongeveer
10 km. van Temse) was op deze zitting aanwezig. Van deze 16 leenmannen in totaal was
het voor 12 van hen de enige maal dat ze in het register werden vermeld. Drie anderen
zetelden twee maal, alle drie in één van de twee voornoemde zittingen waarin ook de
leenmannen uit Temse werden opgesomd. Slechts één van hen, wellicht niet toevallig
baljuw Boudewijn de Smedt, zetelde iets vaker, namelijk zes maal, en in zaken waar ook
verder weg gelegen plaatsen bij betrokken waren, tot het verre Harnes in Artesië toe.159
Blijkbaar waren leenmannen die anders zelden of nooit zetelden dus wel geneigd om –
zelfs in groten getale – op te dagen als de zaak hun eigen omgeving betrof. Het is niet
ondenkbaar dat zij aanwezig wilden zijn omdat zij indirect belangen hadden in de
betreffende zaak (waarbij overigens volstrekt onduidelijk is waarrond deze draaide).
Hierbij mag echter niet vergeten worden dat de leenmannen dienden te zetelen “om
recht te helpene doene”. Wat vermoedelijk veel sterker meespeelde dan het behartigen
van eigen belangen waren overwegingen van sociale aard. Deze zitting bood misschien
een kans om zich in een zaak die in hun thuisdorp enige bekendheid genoot duidelijk te
etaleren als leenman van de zeer achtenswaardige Sint-Pietersabdij. Het betrof ook een
kwestie van hoofdvaart door een lokaal laathof. Door hier in het leenhof te komen
zetelen konden de leenmannen uit Temse meteen ten toon spreiden dat zij slimmer,
hoger en beter waren dan dit college van lokale wijzen. Het college van lokale wijzen
had geen oplossing gevonden. Zij, als leenman, zouden nu de moeilijke rechtsvraag
beantwoorden.
De net omschreven redenen om te zetelen blijken ook uit een ander gegeven. Van 16
leenmannen die slechts twee of drie maal zetelden is van minstens twee zittingen de
betrokken locatie gekend. Van deze 16 zetelden er tien op twee of drie plaatsen die
159 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».
44 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
binnen een afstand van 20 km van elkaar lagen.160 Zes van deze tien zetelden zelfs alle
twee of drie de keren dat ze zetelden op dezelfde lokatie.161 Aangaande deze zes en zelfs
alle tien de betreffende leenmannen kunnen opnieuw dezelfde twee hypotheses
worden gemaakt. Ofwel werden ze ten hove geroepen omdat ze geacht werden de
lokale situatie goed te kennen en ter plaatse de nodige contacten te hebben om nuttige
informatie in te winnen. Ofwel waren ze er zelf uit statusoverwegingen op gebrand
zitting te hebben in een zaak die hun thuisstreek raakte.
Naam geïdentificeerde locaties afstand
Gillis de MeyerSint-Pietersdorp & Destelbergen < 7 km
Jan van der Kerken Destelbergen 0 kmPieter Verdenoet Destelbergen & Temse > 30 kmJan van den Haudenhuus Merelbeke & Ijzendijke > 40 km
Philip van den HaudenhuusHeerlijkheid van de Aalmoesenie & Ijzendijke 35 km
Boudewijn Paescaris Ijzendijke 0 kmHeinric van der Cameren Merelbeke & Land v Aalst 0 kmJan van den Nattendriesche Merelbeke 0 km
Jan de KaerlierAfsnee, Ruiselede, Zaffelare 40 km
Jacob Snoeck Ijzendijke & Adegem 20 km
Boudewijn van RamenscoetAfsnee-Scheldewindeke & Temse > 40 km
Lieven van Waes
Afsnee-Scheldewindeke, heerlijkheid van de Aalmoezenier & Temse > 40 km
Michiel de OtterMerelbeke, Destelbergen & St.-Denijs-Westrem 11 km
Heinric de Neckere Zingem 0 kmJacob Bette Temse 0 km
Tabel I: Geografisch geplaatste leenmannen die slechts twee of drie maal zetelden,waar zij zetelden en de afstand tussen deze plaatsen.
160 Cfr. tabel I, en voor een samenvattende tabel tabel IV « Bijlage V : Geografisch geplaatste leenmannen ».161 Cfr. tabel I j° databank, tabblad « Leenman met info ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
45
Bij een aantal andere sporadische zetelaars valt dezelfde gedachte aan te nemen. Een
leenman bij wie dit zeer waarschijnlijk het geval was, was Jan de Peyster. Deze zetelde
vijf maal, en dit in zaken aangaande twee plaatsen (Zingem en Anzegem) die slechts 16
km. van elkaar verwijderd lagen. Leenmannen als Jacob Vertruwé en Claas Rabau, die
respectievelijk vier en vijf maal zetelden, aangaande plaatsen binnen een afstand van
respectievelijk 23 en 21 km., hoorden wellicht ook bij de groep die omwille van lokale
kennis of prestige werden opgeroepen of spontaan verschenen.162
Ten slotte valt Jan de Haec te vermelden. Deze zetelde zeven maal, waarvan vijf maal
in zaken waar Temse bij betrokken was. De andere twee maal was in zaken aangaande
het bijna 30 km. verder gelegen Zaffelare. Misschien zetelde hij in de zaken aangaande
Temse omdat hij daar in de streek woonde, terwijl hij in de andere zaken om andere
redenen zetelde.
In voorgaande paragrafen werden in essentie twee redenen om te zetelen aangehaald
die verband hielden met de woonplaats van de leenmannen. Enerzijds konden zij zich
misschien spontaan komen aanmelden, zeker in zaken die verband hielden met hun
woonplaats, omdat dit dan ter plaatse hun prestige bevestigde en bevorderde.
Anderzijds werden zij misschien soms naar het hof geroepen omdat zij werden geacht
een grotere lokale kennis te hebben die kon bijdragen tot de oplossing van het
probleem. Het spreekt voor zich dat deze twee zetelgronden in een dialectische relatie
stonden. In het hof zetelen werkte voor een leenman in zijn eigen omgeving als
bevestiging van zijn status als notabele, en deze status was op zich weer een reden om
ten hove te worden geroepen.
Toch was het zeker niet zo dat een leenman automatisch zetelde omdat de zitting
betrekking had op een bepaalde plaats. Zo was Gillis van Crombrugghe leenhouder van
(een stuk van?)163 Adeghem in de Onze-Vrouwen-Parochie. Drie zaken, samen goed voor
vier rechtshandelingen, hadden op deze plaats betrekking.164 Aan slechts één van deze
162 Voor de locaties betrokken bij de zaken waarin deze leenmannen zetelden, cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».163 Er komen zaken aangaande deze plaats rechtstreeks voor het leenhof, zonder dat van Crombrugghe partij is. Had hij dit volledige leen gehouden, dan hadden deze zaken moeten plaats vinden voor zijn leenhof.164 Cfr. databank, tabbladen « Zaak: Tabel » j°. « Rechtshandeling: Tabel ».
46 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
rechtshandelingen nam van Crombrugghe deel, en hierbij vermeld het register hem dan
nog pas als derde in de opsomming van de aanwezige leenmannen.165
Wordt gekeken waar de leenmannen zetelden die geografisch geplaatst konden
worden en veelvuldig zetelden, dan lijkt het er op het eerste zicht op dat weinig of geen
hiervan specifiek of hoofdzakelijk in hun eigen buurt zetelden.166 Ook dit hoeft geen
verbazing te wekken. De gewoontezetelaars, en veel meer nog de veelzetelaars, zouden
nooit aan hun zeer grote aantallen zittingen kunnen komen moesten ze alleen maar in
zaken aangaande een bepaalde omgeving zetelen.
Van de acht veelzetelaars konden er zeven geografisch worden geplaatst. Vier van
deze zeven hielden hun leen in de Onze-Lieve-Vrouweparochie. Twee anderen in
diezelfde parochie of in Zwijnaarde. De laatste hield zijn leen in Destelbergen, maar
woonde vermoedelijk in de Onze-Lieve-Vrouweparochie.167 Van de zeven
gewoontezetelaars konden er vijf worden geplaatst, waarvan er vier hun leen hielden in
de Onze-Lieve-Vrouweparochie. De vijfde, de reeds vernoemde Lauwereins van
Lamswerde, was, wat geografische localisering betreft, totaal anders. Deze hield zijn
leen zoals reeds vermeld te Temse.168
Leenmannen van overal waar de Sint-Pietersabdij domeinen had zetelden in het hof,
maar de echt frequente zetelaars hadden veelal een leen in de directe nabijheid van de
abdij en haar hof. Dit is ook logisch. De vergoeding die de leenmannen ontvingen om te
zetelen lijkt vast te zijn geweest.169 Voor wie zich slechts binnen zijn eigen dorp of
hooguit naar een aanpalende parochie moest verplaatsen om ten hove te komen loonde
165 Cfr. databank, tabbladen « Rechtshandeling: Tabel » j°. « Rechtshandeling ».166 Cfr. tabel I «Bijlage V : geografisch geplaatste leenmannen en waar ze zetelden ».167 Cfr. tabel III «Bijlage V : geografisch geplaatste leenmannen en waar ze zetelden » j° databank, tabblad « Leenman met info ».168 Cfr. tabel III «Bijlage V : geografisch geplaatste leenmannen en waar ze zetelden » j° databank, tabblad « Leenman met info ». Het is ook niet geheel ondenkbaar dat de abdij twee Lauwereins van Lamswerdes onder haar leenmannen telde, en dat die die als leenhouder te Temse werd geïdentificeerd een andere is dan die die vrij frequent zetelde. Dez stelling is echter eerder onwaarschijnlijk. Het is namelijk aannemelijk dat, als een bepaald leenman met een zekere regelmaat in het hof zou zetelen, en dan een naamgenoot hiervan zou opduiken, de scribent één of ander teken van onderscheid zou hebben aangebracht.169 In de 16e eeuw was dit bij het leenhof van Sint-Pieters zeker het geval (BERTEN D., Coutumes, pp.22-24). Dat dit in de 14e eeuw voor de meeste leenhoven ook al de courante praktijk was, blijkt uit de Leenrechten van Vlaanderen. Deze vermelden namelijk dat ieder leenman voor elke dag dat hij in het hof diende recht had op een vergoeding van 5 S. par.? (Leenrechten van Vlaanderen, art.92).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
47
deze vergoeding dus waarschijnlijk meer de moeite dan voor wie van ver moest komen.
Het was ook eenvoudiger leenmannen uit de nabijheid van het hof op te roepen, dan
om ze ver weg te gaan zoeken. Voorts kende de baljuw van de mannen de leenmannen
die in de directe omgeving van het hof woonden waarschijnlijk ook beter. Om al deze
redenen namen leenmannen die nabij het hof woonden vaker deel aan de zittingen van
het hof dan diegenen die verder weg woonden. Dit leidde ertoe dat zij quasi zeker een
grotere leenrechtelijke kennis accumuleerden. Dit moet dan weer als prikkel hebben
gewerkt voor de baljuw en het hof om vaker op deze leenmannen dan op anderen een
beroep te doen. Ook moeten zij zichzelf hierdoor zekerder gevoeld hebben om zich als
kenner spontaan aan te melden.
Voorgaande vaststelling moet wel genuanceerd worden. Lauwereins van Lamswerde
hield, zoals reeds herhaaldelijk vermeld, zijn leen in Temse. Toch zetelde hij in één
zitting op de vijf. Onder de leenmannen uit de Onze-Lieve-Vrouweparochie waren er
zeker vijf occasionele en twee sporadische zetelaars. Onder die uit voornoemde
parochie of Zwijnaarde kwamen twee occasionele en één sporadische zetelaar voor. De
vier leenmannen uit Baarle en Merelbeke zetelden alle vier sporadisch. Het lijkt er dus
op dat afstand tot het hof geen absolute belemmering inhield om vaak te zetelen, en dat
nabijheid er niet automatisch toe leidde dat iemand vaak zetelde, maar dat het wel een
rol speelde.
1.2.6: Specialisatie binnen het leenhof
Het valt niet a priori uit te sluiten dat bepaalde leenmannen ook werden opgeroepen
om in het leenhof te zetelen omdat ze een grote kennis hadden van een bepaald type
zaken. Volgens de literatuur ter zake viel deze dynamiek bij de laatmiddeleeuwse
leenhoven nog niet waar te nemen.170
Tabel I van bijlage IV geeft per leenman een overzicht van het aantal keren dat hij
respectievelijk in strafzaken; leenzaken; administratief-politionele zaken; zaken van het
laathof; of overige zaken zetelde. Hierbij staat telkens vermeld welk percentage van het
totaal aantal door hem bijgewoonde zittingen dit was en welk percentage van het totale 170 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.752.
48 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
aantal dergelijke zittingen. Aangaande de leenmannen die slechts één à drie maal
zetelden kan uit deze tabel uiteraard geen specialisatie afgeleid worden. Verder is het
aantal zittingen in de categorieën administratief-politionele zaken; zaken van het
laathof; en overige zaken sowieso te klein om echt conclusies te kunnen trekken.171
Resteren de strafrechtelijke en leenrechtelijke zaken. Deze vormen respectievelijk 43,2
en 51,36% van het totaal aantal zaken. Hoe vaker een bepaalde leenman zetelde, hoe
dichter hij deze 43,2 respectievelijk 51,36% frequentie grosso modo benaderde. Dit is op
zich een argument om te stellen dat er wellicht geen specialisatie was naar behandelde
materie toe. Grote afwijkingen ten overstaan van het gemiddelde vallen logischerwijze
wel waar te nemen bij de sporadische zetelaars.172 Wordt gekeken naar de types
zittingen die deze leenmannen bijwoonden, dan kan hier opnieuw geen vaste lijn in
getrokken worden. Het betreft ook veelal zittingen in een eerder vroege stand van het
geding.173 Ook bij twee occasionele zetelaars kan een vrij grote afwijking in hun aantal
behandelde strafzaken respectievelijk leenzaken worden waargenomen. Het betreft Jan
de Mol en Jan de Costere.174 Bij deze twee leenmannen vallen tussen de zittingen
waaraan ze deelnamen wel hofsterkingen en verstes waar te nemen, maar toch betreft
het opnieuw een verscheidenheid aan types zittingen waaruit geen specialisatie valt af
te leiden.
Behalve aangaande bepaalde types van zaken zouden bepaalde leenmannen ook
specialist kunnen zijn in een bepaald type van zittingen. In het register vallen echter
eens temeer weinig of geen aanwijzingen te vinden dat dit het geval was. Voor een
aantal minder courante types zittingen werd gezocht of bepaalde leenmannen bij deze
zittingen disproportioneel vaak aanwezig waren.175 Het antwoord is opnieuw
171 resp. zeven, vier en twee zaken, cfr. databank, tabblad «zaak: tabel».172 Aangaande strafrecht vallen Alaerd van de Putte, Johannes Kastelein van Zwijnaarde, Ogier Tsuul en Jan de Haec te citeren. Aangaande leenrecht Jan Drieghe, Pieter van Sybelyn, Boudewijn van Loe, Jan de Peyster, Claas Rabau, Pieter Spieghel, Jan van Leyns en Willem de Bisschop aan te halen. Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».173 Nu eens een eis, dan weer een genachte, dan weer een hofsterking, etc., cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».174 Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».175 Het betreft de hofsterkingen, de verstes, de heerlijke dagen, de wettelijke dagen, de verschillende types waarheden en de zekerstellingen. Behalve voor de hofsterkingen zijn de resultaten opgenomen in de tabellen van Bijlage VI : « Type zitting per leenman ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
49
grotendeels negatief. Van een drietal leenmannen lijkt het er wel op dat ze slechts
opgeroepen werden of zich aanmeldden als er de voorliggende rechtsvraag erg moeilijk
bleek te zijn. De eerste van de drie is Lieven van Waes, die drie maal zetelde: tweemaal
bij een hofsterking en eenmaal bij een verste.176 De tweede is Boudewijn van
Ravenscoet, die slechts tweemaal zetelde: tweemaal in een derde hofsterking. Jammer
genoeg werd over deze twee leenmannen verder geen specifieke informatie gevonden,
die tot verdere conclusies aanleiding zou kunnen geven. De derde is Raes Onredene, die
achtmaal zetelde, waarvan vijfmaal bij een verste en eenmaal bij een hofsterking.177 Hier
komt bij dat Onredene in ieder geval een weinig na de betreffende periode het ambt van
vinder van de Gentse sint-Jacobsparochie uitoefende.178 Misschien werd deze leenman
wel effectief bij een aantal lastige zaken gesommeerd omdat hij mogelijks te voren al de
taak van vinder uitoefende. Vermoedelijk had hij in dit ambt – een soort van
vrederechter avant la lettre –179 een zekere ervaring opgebouwd in het construeren van
creatieve vonnissen.
Hier dient wel aan toegevoegd te worden dat deze drie personen – van de eerste twee
is overigens niets anders geweten is – bij de meeste verstes en hofsterkingen niet
zetelden. Behalve deze drie eerder zwakke voorbeelden lijkt niets er op te wijzen dat er
specialisten voor bepaalde zittingstypes bestonden.
1.2.7: Mogelijke voorsprekers?
1.2.7.1: Het concept “voorspreker”
Een specifieke vraag aangaande specialisatie binnen het leenhof is de vraag naar de
voorspreker. Uit vonnissenregisters en andere bronnen blijkt namelijk meestal duidelijk
wie de oordeelvinders in een leenhof waren, maar de individuele bijdrage van ieder van
hen blijft verborgen in de collectieve uitspraak.180 Nochtans kan zeker niet elke
oordeelvinder een even grote bijdrage hebben geleverd in de vorming van het
176 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».177 Cfr. databank, tabblad « leenman met info ».178 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».179 VERWIJS E. en VERDAM J., Middelnederlandsch woordenboek, V9, kol.507-515.180 HEIRBAUT D., “The spokesmen of the medieval courts: unknown leading judges of customary law and makers of the first continental law reports”, in Judges and judging in the history of the common law and civil law : from antiquity to modern times (Brand P. en Getzler J. (eds.)), Cambridge, Cambridge University Press, 2012, p.193.
50 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
uiteindelijke vonnis. Het is ongetwijfeld zo dat de leenmannen zich - eens zij de feiten,
het bewijs, de rechtsvraag en de middelen hadden gehoord –181 terugtrokken om de
zaak te bespreken. Eén van hen zou daarna op het voorplan treden en het feitelijke
vonnis vorm geven.182 Dergelijke personen, de zogenaamde voorsprekers, zouden dan
de werkelijke intellectuele auteurs van het middeleeuwse gewoonterecht geweest
zijn.183 Vonnis na vonnis zouden zij hieraan vorm gegeven hebben. Deze voorsprekers
zouden ook het vonnis feitelijk fysiek uitgesproken hebben.184 In de opsomming van
oordeelvinders zouden deze voorsprekers systematisch als eerste genoemd worden.
Daarna zouden diegenen vermeld zijn die hun opinie bijvielen.185 Hoe dan ook
bevestigen de bronnen dat dergelijke voorsprekers bestonden in de kasselrijen Rijsel en
Kassel. Ook voor het nabijgelegen graafschap Henegouwen, voor de curia van het Heilige
Roomse Rijk en voor Engeland wijst het bronnenbestand er op dat er voorsprekers actief
waren.186 Verder werden voorsprekers vermeld in twee van de tienduizenden oorkondes
die op het Vlaanderen van voor 1300 betrekking hebben.187
Deze visie heeft een zekere aantrekkingskracht. Ze lijkt echter aan te nemen dat één
persoon bij het college van oordeelvinders tot een vonnis kwam, eventueel na overleg
met andere specialisten,188 en de rest dit gedwee volgde. Nochtans bestonden de
betreffende colleges uit soms twee of drie personen, maar veelal uit vier tot 27.189 Wie
ooit geprobeerd heeft met een groep van meer dan drie personen - laat staan een
twintigtal en meer - een gemeenschappelijke tekst te redigeren, weet dat dit niet
evident is. Hoewel het redigeren van een vonnis vroeger even goed als nu studio et sine
ira diende te gebeuren, viel en valt er niet aan te ontkomen dat vonnissen door
181 Deze indeling, zelfs het gebruik van deze termen, is uiteraard anachronistisch.182 HEIRBAUT D., “The spokesmen”, p.194.183 HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law?”, p.260.184 HEIRBAUT D., “The spokesmen”, p.194.185 HEIRBAUT D., “The spokesmen”, p.200.186 HEIRBAUT D., “The spokesmen”, pp. 194 en 198-199; HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law?”, p.272. Het is niet onmogelijk dat de situatie in Kassel en Rijsel beïnvloed was door die in Henegouwen. In Engeland op zijn beurt was de feodaliteit een kind van de Normandische verovering. In de krijgsmacht waarmee Willem de Veroveraar Engeland binnen viel was het Vlaamse detachement één van de voornaamste afdelingen. Dit werd op zich weer gedomineerd door mannen uit het Rijselse en het Aalsterse.187 HEIRBAUT D., “The spokesmen”, p.197.188 HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law?”, pp.260-261, 268.189 Cfr. infra, Tabel V.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
51
menselijke vooroordelen, ervaringen en belangen beïnvloed zijn. Een vonnis, een
wettekst, een communiqué, iedere tekst waarbij vele individuele partijen bij de redactie
betrokken zijn, is dan ook in de eerste plaats het product van debat, lobbywerk en
koehandel. Zeker in een grotere groep, vanaf pakweg vijf of meer personen, is het
ongetwijfeld zo dat het merendeel van de betrokken individuen simpelweg de meningen
van de meer begaafde of vooral prestigieuze sprekers overneemt. Toch is er meestal
meer dan één die, ten miste voor een deelaspect, zijn stempel wil doordrukken. Het
uiteindelijke dictum is dan ook meestal een synthese. Zelden valt echt een enkele auteur
aan te duiden. Als het middeleeuws Vlaamse recht voorsprekers kende, waren dit
wellicht individuen die meestal hun dominante stempel op het vonnis konden drukken,
eerder dan echt exclusieve intellectuele auteurs van vonnissen.
1.2.7.2: Voorsprekers in het register?
Doorheen het register zijn een zestal leenmannen te vinden die, ten minste in
verhouding tot het aantal zittingen waaraan ze deelnamen, zeer vaak als eerste worden
vermeld. Het betreft Simon van Cauderborch,190 Simon Paris, Gillis van Crombrugghe,
Willem Utenhove, Pieter SerSimoens, Raes Onredene, en Joes van Valmerbeke.191
Eén van deze leenmannen, Simon van Cauderborch, heer van Oplinter, nam aan 31
rechtshandelingen deel. 30 hiervan waren zittingen. Voor 22 van deze zittingen geeft het
register een opsomming van aanwezige leenmannen. (Bij de andere acht wordt naar een
voorafgaande zitting verwezen.) In deze 22 zittingen wordt hij maar twee keer niet als
eerste genoemd.192 Wellicht had dit in de eerste plaats met zijn personlijke status te
maken. Van de 120 leenmannen die het register vermeldt lijkt hij de enige ridder te zijn.
Van Cauderborch’s hogere status wordt ook onderstreept door het feit dat het register 190 In de transcriptie duikt een aantal keer de naam Simon van Huten of Simon van Sintere op. Deze term Huten of Sintere lijkt echter een foute transcriptie te zijn van Oplinter, de heerlijkheid van Simon van Cauderborch. Na enige aarzeling werd beslist dan Simon van Cauderborch, Simon van Huten en Simon van Sintere dezelfde persoon waren.191 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».192 Eén keer moest hij één man laten voorgaan, namelijk “heer” Jan Bentijn. Deze gelegenheid was overigens, verbazingwekkend genoeg, de enige keer dat Bentijn als eerste genoemd werd. Het betreft rechtshandeling 158. Hiernaast was er een omvangrijke zitting in een strafzaak waarin hij vier mannen moest laten voorgaan, waaronder Simon Paris, Pieter SerSimoens en Willem Utenhove. Het betreft rechtshandeling 23. Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » en « rechtshandeling ».
52 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
regelmatig naar hem verwijst als “mijn h(eer)”. Hiertegenover staat dat een betiteling als
“mijn h(eer)” niet per se leidt tot een regelmatige vermelding als eerste in de
opsomming. Naar Jan Bentijn werd herhaaldelijk (doch niet systematisch) verwezen als
“heer”. Toch staat hij bij zijn 11 optredens slechts één maal als eerste vermeld.193 Dit
was dan verbazend genoeg wel één van de twee zittingen waarbij Simon van
Caudenborch niet als eerste werd vermeld.194 Uit de literatuur blijkt dat diegenen die tot
de ridderstand behoorden hieruit genoeg autoriteit putten om als “natuurlijke”
voorspreker van het leenhof naar voren te komen.195 Deze literatuur weet ook een
aantal leden van de ridderstand aan te halen die ongetwijfeld juridische
semiprofessionals moeten zijn geweest.196 Simon van Cauderborch’s zoon Jan zou in
ieder geval minstens een aantal administratieve en juridische functies vervullen, maar
Simon zelf werd in geen dergelijke positie aangetroffen.197 Mogelijks kreeg hij in het
vraag -en antwoordspel dat het proces inhield het voortouw van het leenhof, niet per se
omwille van een grote juridische expertise, maar gewoon omwille van zijn hoge
persoonlijke status. Met 30 zittingen op iets meer dan vier jaar, of gemiddeld iets meer
dan één om de twee maanden, kende hij ongetwijfeld wel voldoende van het
leenprocesrecht om standaardvragen van de baljuw te kunnen beantwoorden. Voor de
moeilijkere vragen trok het hof zich terug, waarbij anderen vermoedelijk respectvol aan
de leenman-ridder hun advies uitbrachten en een vonnis geredigeerd werd. Hierna was
het opnieuw aan de nobele ridder om het voortouw te nemen en in naam van het hof te
spreken.
Volgens de literatuur zouden voorsprekers als adviseurs van andere voorsprekers
hebben opgetreden. Deze adviseurs zouden dan als tweede of derde vermeld staan.198
Bij nagenoeg alle zittingen waarin van Cauderborch als eerste in de opsomming staat
staan daarna andere mogelijke voorsprekers vermeld.199 In zes van de 20 betreffende
193 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».194 Het betreft rechtshandeling 158.195 HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law?”, p.268.196 HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law?”, p.271.197 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».198 HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law?”, pp.260-261.199 Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » j° « rechtshandeling ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
53
zittingen staat Simon Paris als tweede vermeld.200 In drie van deze zes staat Willem
Utenhove als derde, in de drie andere Gillis van Crombrugghe.201 Van de drie waarin
Willem Utenhove als derde staat vermeld, vermeldt er één Gillis van Crombrugghe ook
als vierde.202 Vijf andere vermelden Willem Utenhove als tweede.203 Twee van deze vijf
vermelden Gillis van Crombrugghe als derde.204 Nog eens twee vermelden Gillis van
Crombrugghe als tweede.205 Nog eens twee Joes van Valmerbeke.206 Nog eens een
andere zaak vermeldt Pieter SerSimoens als tweede en daarna Willem Utenhove en Gillis
van Crombrugghe, bij een andere staan Raes Onredene, Joes van Valmerbeke en Pieter
SerSimoens verder in de opsomming opgelijst.207 Ook andere veelzetelaars zoals Heinric
de Maech en Jan van der Capellen worden regelmatig vermeld op deze zittingen waarbij
Simon van der Cauderborch als eerste staat vermeld.208
Duidelijk is dat van Cauderborch zich uitgebreid door ervaringsdeskundigen liet
adviseren alvorens in naam van het hof een vonnis uit te spreken. Hijzelf echter werd in
geen juridische functies teruggevonden.209 Misschien was een zeer uitgebreide
juridische ervaring dus niet per se een vereiste om in naam van het hof te spreken,
althans niet voor diegenen die qua sociale positie voldoende boven de andere
leenmannen verheven waren. Om tot hun feitelijke uitspraak te komen konden ze dan
allicht terugplooien op het advies van ter zake meer ervaren leenmannen rondom hen.
Van de andere mogelijke leenmannen-voorsprekers valt – hoewel sommigen op grond
van hun naam toch in de Gentse stadselite te plaatsen zijn - niet per se te zeggen dat zij
hun spreekrecht uit hun sociale positie putten. Het betreft Simon Paris, Gillis van
Crombrugghe, Willem Utenhove, Pieter SerSimoens, Raes Onredene, en Joes van
200 Het betreft de rechtshandelingen 22, 81, 118, 123, 223 en 273. Cfr. databank, Tabblad « Rechtshandeling ».201 Rechtshandelingen 22, 123 en 272 resp. 81, 118 en 223.202 Rechtshandeling 272.203 Rechtshandelingen 46, 47, 82, 125 en 513.204 Rechtshandelingen 82 en 125.205 Rechtshandelingen 14 en 198.206 Rechtshandelingen 373 en 531.207 Resp. rechtshandelingen 148 en 417.208 Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » j° « rechtshandeling ».209 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».
54 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Valmerbeke.210 Drie van deze personen waren veelzetelaars: Simon Paris, Gillis van
Crombrugghe en Willem Utenhove. Eén andere, Joes van Valmerbeke, was een
gewoontezetelaar en nog één, Pieter SerSimoens, een occasioneel zetelaar. De laatste,
Raes Onredene, was een sporadisch zetelaar.211 Het lijkt wellicht vreemd dat een
occasioneel zetelaar, laat staan een sporadische zetelaar, worden aangeduid als
mogelijke voorsprekers. Wordt gekeken naar de verhouding tussen het aantal maal dat
ze zetelden en het aantal maal dat ze als eerste staan genoemd, dan ontstaat echter een
ander beeld. SerSimoens nam deel aan 23 zittingen, waarvan bij 20 de aanwezige
leenmannen werden opgesomd. In tien hiervan werd hij als eerste genoemd. Onredene
zetelde acht maal, waarvan zeven zittingen waarvoor het register de aanwezige
leenmannen opsomt. Deze zeven zittingen waren allen zittingen waarop mogelijks
moeilijke rechtsvragen werden behandeld.212 In vier van deze zeven werd hij als eerste
genoemd. Hoger werd reeds vermeld dat hij misschien een specialist was die
hoofdzakelijk bij andere instellingen juridisch actief was, en zijn voornaamste belangen
niet bij de Sint-Pietersabdij had, maar voor heel moeilijke zaken toch werd opgeroepen.
Het beperkte aantal zittingen waaraan Onredene deelnam verdient overigens enige
relativering. De eerste zitting waarbij hij aanwezig was viel op 28 februari 1399.213
Mogelijks was hij pas kort te voren leenman van de abdij geworden.
1.2.7.3: Andere functies
Al deze leenmannen vervulden ook andere functies.214 Dit sluit aan bij de bestaande
literatuur over dit onderwerp: voorsprekers waren personen met interessante juridisch-
administratieve loopbaan. Zij traden op als adviseurs, zowel voor andere voorsprekers
als voor derde partijen. Zij hielden posities waarin zij hoven moesten manen. Zij zetelden
in andere hoven.215 Zij adviseerden andere voorsprekers. Twee van hen, Simon Paris en
Joes van Valmerbeke, waren ook “vriendelijk vinder”, m.a.w. bemiddelaar voor de
partijen, bij de Gentse schepenbank van de Keure. Een derde, Pieter SerSimoens, trad
210 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».211 Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».212 Het betreft vijf verstes en twee hofsterkingen.213 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».214 Cfr. supra, p.52 e.v., en databank, tabblad « Leenman met info ».215 HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law?”, pp.260-266.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
55
blijkbaar ook op als escrow-agent.216 Van drie van de zes is geweten dat ze vermoedelijk
ook als maner optraden: Simon Paris als erfelijk meier (hoewel hij zich hierbij liet
vervangen door Willem Drieghe), Willem Utenhove zeker en Joes van Valmerbeke
misschien als baljuw.217 Alle zes zijn ze gevonden in andere colleges, als halleheer, als
schepen van de Keure of van Sint-Pietersdorp, als parochievinder, of zetelend in een
laathof. Twee van de zes waren tijdens hun carrière ook Heilige-Geestmeester, één bij
de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Sint-Pieters en één bij de Sint-Niklaasparochie.218
Uit de literatuur blijkt ook dat het niet duidelijk is of een “rechtskenner” eerst optrad
als voorspreker en daarna posities als maner ontving of andersom. Bij erfelijke
manersfuncties was uiteraard het tijdstip van overlijden van de voorganger dat bepaalde
vanaf welk moment de leenman deze functie waar nam. Hiernaast lijkt het er, nog
steeds volgens de bestaande literatuur, op dat ook in overweging dient te worden
genomen hoe hoog of laag het niveau was waarop de functie van maner dan wel
voorspreker werd uitgeoefend. Een positie als baljuw of voorspreker in een lager hof
werkte als opstap naar een positie in een hoger hof.219 Van de drie mogelijke
voorsprekers in het hier besproken register, die mogelijk ook als maner optraden, is het
zo dat één zijn functie had geërfd.220 De twee anderen vervulden (mogelijk) een
baljuwsambt. Eén van hen, Willem Utenhove, hield dergelijke ambten van de Sint-
Pietersabdij.221 Rond de periode dat het register werd opgesteld en ook later, was hij
baljuw van Sint-Pietersdorp. Kort na het einde van het register werd hij ook baljuw van
de mannen. Hier betreft het dus een persoon die eerst een lager, en daarna een hoger
baljuwsambt hield. De andere die mogelijks een baljuwsambt hield was Joes van
216 DE ZUTTER J., Regesten op de jaarregisters van de keure(1402-1403), p.96; Escrow is een techniek waarbij een lichamelijke of onlichamelijke roerende zaak, in het belang van de partijen van een onderliggende rechtsverhouding, toevertrouwd wordt aan een neutrale derde, de escrow-agent. Deze moet de zaak bijhouden tot op het ogenblik van het zich realiseren of van het zich niet meer kunnen realiseren van de op voorhand in de escrow-overeenkomst vastgelegde modaliteiten (b.v. correcte betaling). In dat geval moet de escrow-agent de zaak teruggeven/doorgeven aan de aangeduide persoon (DEHOUCK C., “Kan escrow een alternatief voor documentair krediet bieden?”, in: Revue internationale du droit des affaires, 69, 2004, pp.1-2).217 Een Joes van Valmerbeke was baljuw van Hulst, Aksel en Hugersluys. (Cfr. Database, tabblad « Leenman met info ».) Het is echter helemaal niet zeker of het wel dezelfde Joes van Valmerbeke betreft.218 Cfr. Database, tabblad « Leenman met info » en Tabel « Bijlage VII : vermoedelijke voorsprekers en hun andere ambten ».219 HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law?”, p.263.220 Simon Paris, erfelijk meier, cfr. Database, tabblad « Leenman met info ».221 Cfr. Database, tabblad « Leenman met info ».
56 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Valmerbeke.222 Deze zou zijn functie rechtstreeks voor de graaf hebben vervuld. Zijn
baljuwschap zou Axel, Hulst en Hugersluys omspannen hebben. Het was pas geruime tijd
na het opstellen van het register, in 1407-1410, dat hij deze functie waarnam. Mogelijk
dienden zijn activiteiten bij het leenhof, maar ook bij andere instellingen, als opstap naar
een hogere functie. Het blijft echter ook mogelijk dat het hier twee verschillende
personen met dezelfde naam betrof.
Van diegenen die een schepenambt in Sint-Pietersdorp vervulden, of een positie in een
aan de abdij onderhorig laathof, kan gezegd worden dat ze dit voor het eerst hielden
voor of gelijktijdig met het aanvangen van het register.223
Wie de beschikbare informatie bekijkt over andere functies die deze leenmannen in en
rond Gent vervulden, krijgt de indruk dat ze deze functies veelal later waarnamen dan
hun voorsprekerfunctie in het leenhof van de Sint-Pietersabdij.224 Dit is echter een
vertekend beeld: de meeste van deze informatie is gebaseerd op de regesten op de
jaarregisters van de Keure. Deze zijn beschikbaar vanaf het jaar 1400, maar niet voor de
jaren ervoor.225 Misschien waren deze personen dus ook al voor of gelijktijdig met het
opstellen van het register als halleheer, vinder of schepen actief. Alleen ontbreken de
bronnen om dit met zekerheid te bevestigen of te ontkennen.
Uit de literatuur blijkt dat wie als voorspreker optrad in één hof, dit veelal ook deed in
andere, en zeker lagere, hoven waarin hij zetelde.226 Simon Paris en Gillis van
Crombrugghe staan ook als eersten vermeld in de opsomming van de leden van de
respectievelijke laathoven waarin zij zetelden.227 Voor de jaren dat Simon Paris of Joes
van Valmerbeke als halleheren optraden verwijzen de registers van de schepenen van de
Keure naar deze respectabele colleges in termen als “Simon Paris en cs., halleheren” of
222 Cfr. Database, tabblad « Leenman met info »; VAN ROMPAEY J., “Het grafelijk baljuwsambt”, p.628.Jammer genoeg blijft Van Rompaey’s vermelding van van Valmerbeke beperkt tot opname in zijn baljuwslijst, zonder dat er verdere informamtie over wordt gegeven.223 Cfr. Database, tabblad « Leenman met info ».224 Cfr. Database, tabblad « Leenman met info » en Tabel « Bijlage VII : vermoedelijke voorsprekers en hun andere ambten ». Uitzonderingen zijn Pieter SerSimoens die in 1397 al schepen van de Keure was en Gillis van Crombrugghe die in 1377, 1383 en 1387 “schepen van Gent” was.225 Zie de reeks Regesten op de jarregisters van de Keure, Stad Gent/Stadsarchief, 1967-1984.226 HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law?”, p.264.227 Transscriptie, pp.100-101, rndnrs. 313-314.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
57
“Joes van Valmerbeke en zijn gezellen, halleheren”.228 Ook Pieter SerSimoens word als
schepen van de Keure of Heilige-Geestmeester steeds eerst genoemd.229 Idem dito voor
Raes Onredene als vinder van de Sint-Jacobsparochie.230 Gezien deze personen
systematisch als eerste werden genoemd, en meestal als enigen van het college
nominaal vermeld staan, valt aan te nemen dat zij de voornaamste leden van deze
respectievelijke colleges waren. Daarentegen werden Gillis van Crombrugghe en Willem
Utenhove in hun respectieve ambten, Heilige-Geestmeester en halleheer enerzijds en
schepen van de keure anderzijds, zeer zelden vermeld.231 Als ze al vernoemd werden,
dan was dit als tweede of derde in de rij.232 Als er voorsprekers bij deze colleges actief
waren, dan waren het geenszins deze twee.
Het lijkt er op dat het prestige dat een specifiek leenman bij het leenhof genoot dus
allicht wel hielp om ook binnen de stedelijke instellingen, zelfs de voornaamste, een
positie te verwerven, maar dat het zeker geen automatisme was dat iemand die binnen
het leenhof bij de voornaamste leden hoorde ook binnen de stedelijke instellingen de
eerste plaats kon claimen.
228 S.N., Regesten op de jaarregisters van de keure : schepenjaar 1400-1401, Gent, stad Gent, 1967-1972,, V.1, pp.31, 48, 98 en 149, V.2, pp. 11, 49 – 50, 74 en 84; PAIRON E., Regesten op de jaarregisters van de keure(1403-1404), Gent, stad Gent, 1983, pp.43, 70, 97, 173, 175, 178, 179 en 201.229 S.N., Regesten op de jaarregisters van de keure : schepenjaar 1400-1401, V1 pp. 7, 13, 15, 38, 47, 58, 64 en 83, V2 pp.2, 4, 9 48, 55, 62, 66, 77, 84; DE ZUTTER J., Regesten op de jaarregisters van de keure(1402-1403), Gent, stad Gent, 1981, pp.26, 50, 56, 63, 82 151 en 192; PAIRON E., Regesten op de jaarregisters van de keure(1403-1404), pp.26, 79, 80, 95, 102, 106, 107, 223; VAN DE WIELE J., Regesten op de jaarregisters van de keure(1404-1405), Gent, stad Gent, 1981, p.133; GEVAERT M., Regesten op de jaarregisters van de keure(1406-1407), Gent, stad Gent, 1983, pp.30, 58, 81, 111, 128, 131, 153 en 189; NOWE R., Regesten op de jaarregisters van de keure(1407-1408), Gent, stad Gent, 1982, V1, pp.52, 73 en 133, V2 p.201; NOWE R., Regesten op de jaarregisters van de keure(1408-1409), Gent, stadsarchief, 1984, pp.79, 82, 113, 147 en 230; DEWULF J., Regesten op de jaarregisters van de keure(1409-1410), Gent, stadsarchief, 1984, pp.64 en 121.230 DE ZUTTER J., Regesten op de jaarregisters van de keure(1402-1403),p.218; NOWE R., Regesten op de jaarregisters van de keure(1407-1408), V.2 p.293; DEWULF J., Regesten op de jaarregisters van de keure(1409-1410), p.255.231 Het is ook helemaal niet ten volle zeker dat het dezelfde personen betreft. In 15e eeuws Gent droegen zeker zeven personen de naam Willem Utenhove. (Prosopografische gegeven bij WYSEUR J., De familie Utenhove). Gillis van Crombrugghe de Oudere (die inderdaad leenman van de Sint-Pietersabdij was, DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, p.190) had een zoon Gillis de Jongere, die in 1401 overleed (DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, p.190).232 VANDENSTEEN H., Regesten op de jaarregisters van de keure(1401-1402), Gent, stad Gent, 1981, pp.13, 42 en 189; NOWE R., Regesten op de jaarregisters van de keure(1407-1408), V.2 p.240.
58 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
1.7.2.4: Hiërarchie: een kwestie van status en expertise
Tussen de mogelijke voorsprekers die als veelzetelaar werden aangemerkt valt op
grond van de volgordes van opsomming een zekere rangorde waar te nemen. Volgens
de literatuur ter zake zou deze zijn ingegeven door de mate van juridische expertise.233
Simon Paris is de leenman die veruit het vaakst als eerste in een opsomming wordt
vermeld. Hij was aanwezig bij 187 rechtshandelingen, waarvan 160 zittingen. Bij 21 van
deze rechtshandelingen, waarvan 20 zittingen, staan de leenmannen niet opgesomd.234
Van de overige 166 rechtshandelingen zijn er slechts 36, waarvan 34 zittingen, waarbij
hij niet als eerste staat vernoemd.235 Op de tweede plaats komt Gillis van Crombrugghe.
Deze nam deel aan 190 rechtshandelingen, waarvan 178 zittingen. Bij 25 van deze
rechtshandelingen, allen zittingen, werden geen leenmannen opgesomd. Bij de overige
verrichtingen waren er 46, waarvan 40 zittingen, waarbij hij als eerste genoemd werd.236
Op de derde plaats volgt Willem Utenhove, die aan 112 verrichtingen deelnam, waarvan
103 zittingen. Bij 13 van deze verrichtingen, allen zittingen, is geen opsomming gegeven.
Bij 23 van de overige verrichtingen werd hij als eerste opgesomd. 21 van deze
verrichtingen waren zittingen.237
Ook in de volgorde waarin deze leenmannen worden opgesomd valt een zeker patroon
waar te nemen. Bij de zittingen waar Simon Paris als eerste wordt genoemd, was Willem
Utenhove 46 keer aanwezig.238 Bij 38 van deze 46 werd Utenhove als tweede vernoemd.
Gillis van Crombrugghe was in totaal bij 62 zittingen samen met Paris aanwezig.239 Bij 24
hiervan staat hij als tweede. Bij 28 andere staat hij als derde vermeld. Bij 21 van deze 28
was de man die hij moest laten voorgaan Willem Utenhove. Ook in zes van de zittingen
waarin hij verder naar achter wordt vermeld staat Willem Utenhove vroeger in de rij.
Daarentegen zijn er van de zittingen waarbij Paris vooraan staat slechts vier waarbij Gillis
233 HEIRBAUT D., “Une méthode pour identifier les porte-parole”, p.42.234 De klassieke vermelding in het register is dan “ Ite(m) te(n) zelve(n) daghe en(de) met de(n) zelve(n) ma(n)ne(n) ” (b.v. transcriptie p.42 rndnr.133). In deze gevallen is duidelijk wie aanwezig was, maar is geen opsomming gegeven.235 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».236 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».237 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».238 Cfr. databank, Tabbladen « Leenman met info » j° « rechtshandeling ».239 Cfr. databank, Tabbladen « Leenman met info » j° « rechtshandeling ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
59
van Crombrugghe voor Willem Utenhove staat vermeld.240 Op de 21 zittingen waarbij
Willem Utenhove eerste staat, was Simon Paris geen enkele keer aanwezig. Gillis van
Crombrugghe was op 12 van die zittingen aanwezig, waarbij hij 11 keer als tweede
vernoemd werd, en één keer als derde.241 Bij de 40 zittingen waarbij Gillis van
Crombrugghe als eerste staat vermeld dook Willem Utenhove maar drie keer op: twee
keer als tweede en één keer als derde.242 Simon Paris was bij deze 40 zittingen maar
twee keer aanwezig: één maal als tweede en één maal als vijfde.243
Behoudens enkele uitzonderingen, lijkt Simon Paris de rol van voorspreker op te
nemen.244 Was hij er niet, dan werd ze opgenomen door Willem Utenhove. Was deze er
ook niet, dan fungeerde Gillis van Crombrugghe als voorspreker. Waren verschillende
van deze lieden aanwezig, dan staan ze in hun hiërarchische volgorde vermeld. Het lijkt
vreemd dat Willem Utenhove hoger in rang lijkt te staan dan Gillis van Crombrugghe.
Van Crombrugghe zetelde namelijk vaker. Zijn expertise was waarschijnlijk groter. Hier
speelde wellicht een statuskwestie: de Utenhoves waren een zeer voorname patricische
familie.245 Van Crombrugghe was weliswaar deken van het brouwersambacht, maar
vermoedelijk waren hij en zijn familie nog betrekkelijke nieuwkomers binnen het Gentse
240 Het betreft de rechtshandelingen 59, 238, 323 en 472. Er kon geen verband tussen of bijzonderheid aangaande deze drie rechtshandelingen worden gevonden. Twee van de drie zijn overigens zeer routineuze zittingen : een leenopdracht en het wijzen van een oproep. De derde zitting, zitting 472, was ook een routinezitting, namelijk een tweede genachte, maar dan wel in een complexe strafzaak. De laatste, Zitting 323, is het interessantst: het betreft een verstekvonnis aangaande de nalatenschap van de heer van Eine. Ook hier valt echter geen specifieke reden aan te wijzen waarom de “gebruikelijke” hiërarchie der mannen niet werd nageleefd.241 Het betreft rechtshandeling 352. De man die hij moest laten voorgaan was Gillis van Bracht. Interessant genoeg was dit een zitting in dezelfde zaak als de eerder genoemde zitting 323 waarin Willem Utenhove Gillis van Crombrugghe moest laten voorgaan. Het betreft de zaak «Baljuw v. Simon Martijns' belagers». Overigens moest ook bij zitting 77, waarbij Paris als eerste werd vermeld, Gillis van Crombrugghe Gillis van Bracht laten voorgaan. In zitting 59 en 116 daarentegen, moet Gillis van Bracht niet alleen Simon Paris, maar ook Willem Utenhove en Gillis van Crombrugghe laten voorgaan. Ook in rechtshandeling 24 moest hij naast Simon Paris ook Gillis van Crombrugghe laten voorgaan. In rechtshandelingen 22, 23, 48 en 158 moest van Bracht een heel aantal leenmannen laten voorgaan, waaronder Gillis van Crombrugghe en Willem Utenhove.242 Het betreft resp. de rechtshandelingen 70 en 126 en 331. Er kon opnieuw geen specifieke zitting worden aangewezen waarom de “gebruikelijke” hiërarchie der mannen hier niet werd nageleefd.243 Resp. rechtshandelingen 433 en 287. Het enige verband dat tussen de twee kan worden vastgesteld is dat het allebei zittingen in strafzaken betreft. Rechtshandeling 433 was wel maar een kleine maand nadat Simon Paris als lid van het hof werd gerehabiliteerd. (Cfr . databank, « Sint-Pieters v. Paris ») Misschien was zijn prestige nog niet geheel hersteld ?244 Er zijn wel een drietal waarin hij verbazingwekkend laat in de opsomming staat vermeld. Het betreft de rechtshandelingen 158, 236 en 287. Behalve dat twee van deze drie zittingen eerste genachtes in strafzaken waren valt geen gemeenschappelijk kenmerk te onderscheiden.245 WYSEUR J., De familie Utenhove, p.X.
60 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
maatschappelijke netwerk.246 Mogelijks had van Crombrugghe, alle expertise ten spijt,
gewoon niet het prestige om in rang met een Utenhove te wedijveren. Voor Paris lag de
situatie allicht anders: ook de familie Paris was stevig verankerd in de hogere regionen
van de interne Gentse sociale dynamiek.
De rang die een leenman in deze pikorde had vertoonde ook een dynamisch element.
Simon Paris bijvoorbeeld werd op 6 september 1398 uit het leenhof gezet.247 Op 28
maart 1399 werd hij gerehabiliteerd. Na zijn rehabilitatie nam hij nog steeds vaak de
eerste plaats in bij de opsomming van de bij een zitting aanwezige leenmannen, maar
toch significant minder vaak dan voorheen.248 Blijkbaar was zijn status binnen het hof
niet ongeschonden. Zijn kennis van het leenrecht en het prestige dat hij in jaren als
gebruikelijke voorspreker had opgebouwd, maakte dat hij nog steeds zijn visie op de
zaken kon laten gelden, maar toch moest hij vaker dan voorheen de eerste plaats aan
anderen afstaan.
Pieter SerSimoens, Raes Onredene en Joes van Valmerbeke verdienen een aparte
toelichting. Namelijk waren zij geen veelzetelaars, maar respectievelijk een sporadisch
zetelaar, een occasioneel zetelaar en een gewoontezetelaar. 249
Van Valmerbeke nam aan 60 zittingen deel. Bij zes hiervan werden geen leenmannen
opgesomd. Van de overige 54 waren er echter 37 waarbij hij als eerste werd genoemd.
Bij de meeste van de overige staat hij als tweede vermeld. Er zijn echter ook zittingen
waarbij hij als derde, vijfde of zelfs zesde staat vermeld.250 Bij de zittingen waarin hij als
eerste werd vermeld, werd Paris 15 keer na hem vermeld, steeds als tweede.251 De
leenmannen die van Valmerbeke moest laten voorgaan waren Simon van Cauderborch,
Pieter SerSimoens en Raes Onredene, maar in de opsommingen waarin hij als tweede
werd vermeld werd ook Simon Paris vijf maal als eerste vernoemd. In de zittingen waarin
246 DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, p.190.247 Cfr. supra, p.18, en databank, tabblad « Leenman met info ».248 Hij was bij nog 64 verrichtingen aanwezig, waarvan 56 zittingen. Bij vijf hiervan werd geen opsomming gegeven. Bij 28 van de overige 51 werd hij als eerste vermeld. Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».249 Cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».250 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».251 Het betreft de rechtshandelingen 443, 446, 459, 468, 469, 470, 546, 548, 550, 555, 557, 560, 564 en 578.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
61
hij als derde vermeld staat moest hij driemaal Pieter SerSimoens en Simon Paris laten
voorgaan. 252 Het lijkt er dus op dat van Valmerbeke ongeveer op hetzelfde niveau stond
als Paris. Het is wel opmerkelijk dat alle zittingen waarin Paris van Valmerbeke moest
laten voorgaan plaatsvonden na maart 1399. Dit was met andere woorden na Simon
Paris zijn rehabilitatie. Het was blijkbaar in deze periode dat van Valmerbeke qua
prestige Paris voorbij stak. Van Valmerbeke duikt trouwens pas midden 1398 in het
register op. Daarna nam hij aan zowat één zitting op twee deel. Misschien had hij
tevoren elders al administratieve en juridische functies, maar werd hij pas in 1398
leenman van de Sint-Pietersabdij. Eens hij toegang had tot het leenhof van Sint-Pieters
kon hij wellicht op zijn elders verworven prestige en vaardigheden steunen om ook in dit
leenhof een vooraanstaande rol te spelen in de redactie van de vonnissen. In de eerste
drie zittingen waaraan hij deelnam werd hij al onmiddellijk op de tweede plaats
vermeld, na Simon Paris maar voor Gillis van Crombrugghe. Bij zijn vierde zitting was
Paris niet aanwezig en nam van Valmerbeke zelf de eerste plaats in, opnieuw voor Gillis
van Crombrugghe.253 Eens Paris tijdelijk de status verloor die vereist was om in het hof
te zetelen, kon van Valmerbeke schijnbaar definitief over hem heen wippen. Toch was er
hierna nog één zitting waarin van Valmerbeke als allerlaatste wordt vermeld.254 Hiervoor
valt geen bevredigende verklaring te vinden. Misschien speelde het feit dat hij geen
eerdere zitting in de desbetreffende zaak had bijgewoond. Hiertegen pleit dat
occasioneel zetelaar Jacob van Erdbuer in deze zitting als tweede werd vermeld, terwijl
hij ook niet eerder in de betreffende zaak had gezeteld. Misschien lag de oorzaak bij een
zekere lokale situatiekennis. De zaak betrof een uitbraak uit de gevangenis van
Overmeers. Van Erdbuer’s leen lag, zoals dat van vrij veel zetelaars, in de nabijgelegen
Onze-Lieve-Vrouweparochie van Sint-Pieters.255
Pieter SerSimoens, een occasioneel zetelaar, was aanwezig bij 23 verrichtingen, allen
zittingen. Bij drie hiervan zijn geen leenmannen opgesomd. Van de overige twintig staat
hij er bij tien als eerste vermeld. Bij nog eens vijf was hij tweede in rang. Daarentegen
werd hij bij zijn eerste twee zittingen, beiden op dezelfde dag, als twaalfde vermeld. Bij
252 Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » j° « rechtshandeling ».253 Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » j° « rechtshandeling ».254 Rechtshandeling 553.255 Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » en « zaak ».
62 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
de zitting op de volgende dag echter stond hij reeds eerste in de opsomming.256 In de
hierop volgende zittingen is hij soms als eerste, meestal als tweede of derde en eenmaal
als vierde vernoemd. Leenmannen die hij moest laten voorgaan waren onder andere
Simon van Cauderborch, Simon Paris, Joes van Valmerbeke, Willem Utenhove en Gillis
van Crombrugghe. Vanaf augustus 1399 zetelde SerSimoens echter systematisch als
eerste, en moesten Simon Paris, Joes van Valmerbeke, Gillis van Crombrugghe hem
frequent en Willem Utenhove hem één keer laten voorgaan.257 Mogelijks betreft het ook
hier een leenman wiens prestige binnen het hof rijzende was. Deze stelling wordt echter
tegengesproken door het feit dat hij na september 1399 nog maar één maal in het
register opduikt, terwijl het register nog een heel jaar doorloopt.
Raes Onredene, een sporadisch zetelaar, was slechts bij acht zittingen aanwezig. In de
zeven waarbij de aanwezige leenmannen opgegeven zijn, staat hij vier maal als eerste
vermeld. Hierbij moesten zowel Willem Utenhove als Simon Paris hem elk één maal
laten voorgaan, en Joes van Valmerbeke en Gillis van Crombrugghe zelfs herhaaldelijk.258
Het weze vermeld dat zeven van de acht zittingen waaraan hij deelnam in de jaren 1399
en 1400 vielen. Bij de zitting van 5 september 1397 waaraan hij deelnam staat hij
significant verder naar achteren, namelijk als achtste van de 27 leenmannen.259 Bij zijn
vermeldingen vooraan in de opsomming kan ook een zekere hogere persoonlijke status
hebben meegespeeld. Een Raes Onredene wordt in een adelslijst van 1437 als “escuyer”,
schildknaap, vermeld.260 Het is evenwel waarschijnlijk dat dit een jongere Raes
Onredene betreft, zij het misschien wel een verwant. Hiernaast is het zo dat het register
onder de zetelende leenmannen nog twee andere mogelijke escuyers vermeld, Heinric
van der Cameren en Geraerd van der Elst, 261 die normaal niet als eerste in de
opsomming worden vermeld.262
256 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».257 Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » j° « rechtshandeling ».258 Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » j° « rechtshandeling ».259 Het betreft zitting 158, een derde hofsterking. Dit is overigens dezelfde zitting als waar Simon van Cauderborch niet als eerste werd vermeld.260 BUYLAERT F., Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350-ca. 1500), Gent, Academia Press, 2011, p.534; Voor een bespreking van de term “escuyer”, cfr. Infra, p.72.261 BUYLAERT F., Repertorium van de Vlaamse adel, pp.156 en 222.262 Toch moest in twee van de drie zittingen waaraan van der Cameren deelnam Gillis van Crombrugghe hem laten voorgaan. Simon Paris stond bij beide zittingen echter als eerste vermeld. Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » j° « Rechtshandeling ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
63
Eén gemeenschappelijk kenmerk van Raes Onredene en Pieter SerSimoens is dat ze
vooral naar het einde van het register toe op het voorplan treden. Dit kenmerk deelden
ze ook met Joes van Valmerbeke. Een ander kenmerk dat Onredene en SerSimoens
deelden is dat ze disproportioneel vaak aan verstes en hofsterkingen deelnamen. Van de
299 zittingen die het register vermeldt betroffen er 29 verstes of hofsterkingen, met
andere woorden ongeveer één op tien.263 Daartegenover waren zeven van de 23
zittingen waaraan SerSimoens deelnam en zeven van de acht waaraan Raes Onredene
deelnam verstes of hofsterkingen. De achtste zitting waaraan Onredene deelnam viel op
dezelfde datum als een verste en waarschijnlijk was hij dan ook om die reden in het hof
aanwezig. Ook Joes van Valmerbeke bleek vaker aan dergelijke zittingen deel te nemen:
van zijn 60 zittingen waren er negen in verstes of hofsterkingen.264 Het lijkt er dus op dat
zeker Pieter SerSimoens en Raes Onredene leenmannen waren die werden opgeroepen
als een zaak een lastige wending kreeg, hetzij omdat een lastige of heikele rechtsvraag
voorlag, hetzij omdat dingen onduidelijk waren. Bestaande literatuur vermeld dat
vergelijkbare dynamieken mogelijks ook bij andere hoven waar te nemen vielen.265 Een
derde gelijkenis tussen SerSimoens, Onredene en van Valmerbeke was dat ze nog
andere juridische en administratieve ambten uitoefenden, maar niet in dienst van de
Sint-Pietersabdij. Joes van Valmerbeke werd in dit opzicht hoger al besproken.266 Raes
Onredene was vinder voor de Sint-Jacobsparochie, waarbinnen onder andere de
Vrijdagmarkt lag en een vrederechterfiguur dus zeker geen gebrek aan werk kan hebben
gehad.267 Pieter SerSimoens was naast schepen van de Keure en Heilige-Geestmeester
van de Sint-Niklaasparochie ook voogd van het Sint-Elisabethbegijnhof.268 Dit is
interessant omdat deze instelling niet afhankelijk was van de Sint-Pietersabdij, maar net
tot de invloedsfeer van diens grote concurrent, Sint-Baafs, behoorde.269 Zeker Pieter
SerSimoens, maar wellicht ook Raes Onredene en misschien zelfs ook Joes van
Valmerbeke passen in het model van personen die elders hun voornaamste belangen en
263 Cfr. Tabel « Bijlage I : .Aantal mannen per zitting ».264 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».265 HEIRBAUT D., “Une méthode pour identifier les porte-parole”, p.35.266 Cfr. supra, pp.54-57.267 Cfr. databank; voor de ligging van de Vrijdagsmarkt : WYSEUR J., De familie Utenhove, p.88.268 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».269 MESTDACH K., “Het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof op het elan van de Contrareformatie (1598-1795)”, in Verhandelingen der Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent , 2000, nr. 25, pp.36-37.
64 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
activiteiten hadden, maar ook leenman waren van de Sint-Pietersabdij. Daar ze elders
taken vervulden die hen een zekere juridische expertise opleverden kon er in het
leenhof van Sint-Pieters op de moeilijke momenten op hen een beroep worden gedaan.
Als hun inzicht en kennis significant aan de oplossing bijdroeg kregen ze uiteraard een
voorname vermelding in de opsomming van leenmannen. De visie dat hun voornaamste
taken en belangen elders lagen verdient echter een zekere nuancering: in ieder geval
waren ze leenman van Sint-Pieters. Leen –en grondbezit was in het laatmiddeleeuwse
Vlaanderen zowel een prestigekwestie als de meest veilige en zekere inkomensbron op
langere termijn.270 Als hun voornaamste belangen niet bij de Sint-Pietersabdij lagen,
moeten de belangen die ze elders hielden wel zeer significant zijn geweest. Toch valt
zeker in het geval van schepen van de Keure Pieter SerSimoens zeker niet uit te sluiten
dat dit weldegelijk ook het geval was.
1.2.7.5: Specialisatie?
Volgens de bestaande literatuur bestond er misschien een zekere specialisatie in welke
materie door welke voorspreker werd behandeld. Althans bij de zaal van Rijsel hadden
sommige voorsprekers een uitgesproken specialisatie in strafzaken.271 Hier stelt zich de
vraag hoe vaak een voorspreker als eerste zetelde in leenzaken dan wel strafzaken.
Administratief-politionele zaken en zaken voor het laathof komen te zelden in het
register voor om echt uitspraak over te doen.
De tabel op de volgende pagina toont voor de zeven mogelijke voorsprekers hoe vaak
ze één van de eerste drie plaatsen in de opsomming bekleedden voor respectievelijk
leen- en strafzaken, en hoe vaak ze in deze respectievelijke types zaken een plaats
verder naar achter in de opsomming bekleedden.272
270 DUMOLYN J., “De sociografie”, p.35.271 HEIRBAUT D., “Une méthode”, pp.31 en 33.272 De cesuur tussen de eerste drie plaatsen enerzijds en de plaatsen verder naar achter in de opsomming anderzijds om te bepalen of ieen leenman al dan niet een grote invloed had op het vonnis is enigszins willekeurig.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
65
PersoonLeenzaken
strafzaken
Vermeldingen op eerste plaats
Vermeldingen op tweede plaats
Vermeldingen op derde plaats
verdere vermeldingen in opsommingen
Vermeldingen op eerste plaats
Vermeldingen op tweede plaats
Vermeldingen op derde plaats
verdere vermeldingen in opsommingen
Simon van Cauderborch
12 (waarvan 11 zittingen)
1 (een zitting) 0 0
8 (allen zittingen) 0 0 1
Simon Paris
71 (waarvan 65 zittingen)
16 (waarvan 14 zittingen) 0 3
42 (waarvan 39 zittingen)
14 (waarvan 13 zittingen) 2 1
Gillis van Crombrugghe
21 (waarvan 16 zittingen)
22 (waarvan 20 zittingen)
29 (waarvan 28 zittingen) 12
22 (waarvan 19 zittingen)
23 (allen zittingen)
19 (waarvan 18 zittingen) 7
Willem Utenhove
14 (allen zittingen)
33 (waarvan 30 zittingen)
9 (allen zittingen) 2
6 (waarvan 5 zittingen)
16 (waarvan 15 zittingen)
4 (allen zittingen) 3
Pieter SerSimoens
7 (allen zittingen)
2 (allen zittingen) 0 1
3 (allen zittingen)
2 (allen zittingen)
2 (allen zittingen) 1
Raes Onredene 0 0 0 1
3 (allen zittingen) 0 0 1
Joes van Valmerbeke
13 (waarvan 11 zittingen)
6 (waarvan 5 zittingen)
2 (allen zittingen) 0
25 (waarvan 24 zittingen)
7 (waarvan 6 zittingen)
1 (een zitting) 2
Tabel II: De zeven mogelijke voorsprekers, hoe vaak ze één van de eerste drie plaatsen innamen in strafzaken of leenzaken, en hoe vaak ze een plaats verder in de opsomming innamen.
Het register vermeld 193 rechtshandelingen in leenzaken en 146 in strafzaken.273Als er
onder de voorsprekers geen specialisatie bestond naar het type zaken dat ze
behandelden, valt te verwachten dat ieder voorspreker ongeveer een derde meer
273 Cfr. databank, tabbladen « zaak: Tabel » j°. « Rechtshandeling: Tabel ». De lezer zal zich er voor hoeden de meermaals vernoemde rechtshandelingen slechts één maal te tellen, concreet door te filteren in de tabel “reeds genoemd”.
66 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
leenzaken dan strafzaken behandelde. Ook valt in deze hypothese te verwachten dat de
verhouding tussen het aantal keren dat een potentiële voorspreker respectievelijk op de
eerste plaatsen in de opsomming dan wel verder naar achter staat vermeld, ongeveer
dezelfde is bij leenzaken als bij strafzaken.
Als er één persoon is waarbij een disproportionele interesse in het leenrecht zou
kunnen worden verwacht, dan is het wel ridder Simon van Cauderborch. Zowel
ridderschap als leenhouderschap was immers een prestigezaak. Het aantal leenzaken
waarbij deze ridder als eerste staat vernoemd is ten opzichte van het aantal strafzaken
inderdaad iets groter dan zou kunnen worden verwacht. Het is een verhouding van drie
tegen twee in plaats van vier tegen drie. Hiernaast is het ook zo dat hij in één strafzaak
pas de vijfde plaats inneemt, terwijl hij in geen enkele leenzaak zo ver naar achter in de
opsomming staat. Dit alles bied zekere aanwijzingen dat Simon van Cauderborch
misschien inderdaad een voorkeur had voor leenrecht, maar hier moeten zeker
bedenkingen bij worden gemaakt. Om te beginnen is een totaal van 22
rechtshandelingen erg weinig om vergaande uitspraken op te baseren. Hiernaast is het
ook zo dat hij in één zitting in een leenzaak de tweede plaats in nam, terwijl dit bij geen
enkele strafzaak het geval was. De persoon die hij in deze ene zitting moest laten
voorgaan was dan wel een priester,274 dus kan de persoonlijke status van deze persoon
een verklaring zijn. Al bij al zijn er zeer beperkte aanwijzingen dat van Cauderborch
vooral in zaken aangaande lenen actief was, edoch deze aanwijzingen zijn veel te zwak
om stellingen op te baseren.
Simon Paris was de persoon die absoluut het grootste aantal keren als eerste in een
opsomming stond. Het aantal keren dat hij als eerste vermeld stond in een leenzaak is
ten aanzien van het aantal keren in een strafzaak opnieuw iets groter dan zou worden
verwacht. Hier staat tegenover dat het aantal rechtshandelingen waarbij hij als tweede
werd vermeld, en dus ook een belangrijke invloed moet hebben gehad, net in strafzaken
groter is dan kan worden verwacht. Hiernaast is het aantal rechtshandelingen waarbij hij
later dan op de derde plaats werd vermeld opmerkelijk groter in leenzaken dan in
274 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f13r°, §1.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
67
strafzaken, hoewel het in totaal slechts over vier rechtshandelingen gaat. Dit is te weinig
om stellingen op te baseren. Al bij al lijkt het erop dat Paris in gelijke mate in de velden
van strafrecht en leenrecht actief was.
Het aantal rechtshandelingen in strafzaken en in leenzaken dat door Gillis van
Crombrugghe werd behandeld, was omzeggens even groot. Omdat het register in totaal
meer rechtshandelingen in leenzaken vermeld dan in strafzaken, wijst dit er dus op dat
van Crombrugghe proportioneel net iets actiever was in strafzaken dan in leenzaken.
Mogelijks was Gillis van Crombrugghe eerder ook schepen van de Onze-Lieve-
Vrouweparochie geweest. Later zou hij mogelijks halleheer worden en in één van de
Gentse schepenbanken zetelen. Verder was hij deken van het brouwersambacht.275 Dit
alles zou misschien een voorkeur voor strafrecht en het law and order-karakter dat
hiermee samen hangt verklaren. Hierbij mag echter niet vergeten worden dat hij bij
praktisch evenveel rechtshandelingen in leenmaterie als in strafmaterie als eerste werd
vernoemd. Van een echte specialisatie valt dus moeilijk te spreken.
Willem Utenhove staat wel in iets meer dan dubbel zo veel verrichtingen in leenzaken
op de eerste of de tweede plaats dan in strafzaken. Dit verbaasd misschien niet voor een
lid van een oud patricisch geslacht. Toch was ook hij in nog redelijk wat strafzaken actief.
Raes Onredene is degene die op het eerste zicht het vlotst als specialist aan te wijzen
valt. Hij werd in drie strafzaken als eerste vermeld, terwijl hij slechts in één enkele
leenzaak in de opsomming voor kwam, en dan nog op de achtste plaats.276 Dit lijkt op
een zekere voorkeur voor strafrecht te wijzen. Het totale aantal verrichtingen waaraan
hij deelnam is echter erg klein om verregaande uitspraken op te stoelen.
Ook Joes van Valmerbeke stond opmerkelijk veel vaker vooraan de opsomming bij
verrrichtingen in strafzaken dan in leenzaken. Het aantal keren hij dat als eerste werd
vermeld was zelfs dubbel zo groot in strafzaken dan in leenzaken. Hiertegenover staat
deels dezelfde kritiek als bij Raes Onredene: zijn totale aantal zittingen is erg klein om
vergaande uitspraken op te baseren. Hiernaast is het zo dat het aantal
rechtshandelingen in leenzaken waarin hij bij de eersten in de opsomming stond zeker
niet te verwaarlozen valt en dat hij bij twee verrichtingen in strafzaken verder achteraan 275 Cfr. databank, tabblad « leenLeenman met info ».276 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f13r°, §1.
68 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
dan op de derde plaats stond, terwijl dit bij geen enkele verrichting in leenzaken het
geval is.
Al bij al zijn de aanwijzingen van specialisatie onder deze mogelijke voorsprekers
eerder zwak om al te stellige conclusies op te baseren. Hier komt dan nog bij dat de
aanwijzingen het sterkst zijn, net bij die personen die het minst vaak zetelden, en
waarbij de kwalificatie als voorspreker dus op zich al het meest discutabel is. In zekere
zin kan de beperktheid van het bewijsmateriaal voor de stelling dat er een functionele
specialisatie was onder de voorsprekers, er zelfs op wijzen dat deze specialisatie er niet
was.
1.2.7.6: Kritieken
Bij de bestaande theorieën aangaande de voorspreker dienen ook enige punten van
kritiek vermeld te worden.
Het eerste is dat, althans volgens de bestaande literatuur, de voorspreker zou kunnen
worden geïdentificeerd doordat hij als eerste in de opsomming der zetelende
leenmannen werd vermeld.277 Op deze manier werd hier voor het leenhof van Sint-
Pieters Simon Paris geïdentificeerd als meest gewoonlijke voorspreker van het leenhof.
Eenmaal vermeldt het register hem echter expliciet als auteur van het betreffende
vonnis.278 Volgens Van Caenegem gebeurde dit soms bij vonnissen die van een
bijzondere schranderheid getuigden.279 Dit is echter strijdig met het idee van de
voorspreker als (systematische) voornaamste auteur van de vonnissen: waarom zou
iemand die systematisch de auteur en uitspreker is van de gevelde vonnissen bij één
bepaald bijzonder schrander vonnis expliciet als auteur geciteerd worden? Als het
inderdaad een algemeen gebruik was dat diegene die de voornaamste intellectuele
auteur van het vonnis was eerst vermeld werd in de opsomming, dan kon iedereen bij
een vonnis sowieso al vermoeden wie er de auteur van was. Dan hoefde dit niet meer
per se geëxpliciteerd te worden.
277 HEIRBAUT D., “The spokesmen”, p.200.278 Transscriptie p.100 rndnr.312.279 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.80.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
69
Een tweede kritiek is dat de theorie van de voorspreker een groot belang hecht aan de
volgorde waarin in het hof zetelende leenmannen zijn opgesomd, maar dat het er vanuit
een specifieke passage in het register op lijkt dat het belang van de volgorde waarin ze
worden opgesomd moet gerelativeerd worden.280 In deze passage begon Geraard van
Oestrem de aanwezige leenmannen op te sommen, maar zag dan na twee namen dat hij
een stukje van wat hij nog wou schrijven vergeten was. Hierop doorstreepte hij de twee
namen, Simon Paris en Raes Onredene, voegde toe wat hij nog wou zeggen, en begon
dan opnieuw aan zijn opsomming. Opmerkelijk is dat in deze tweede opsomming
Onredene als eerste werd vernoemd en Paris als tweede. Als één van deze twee
effectief het voortouw had genomen gedurende de zitting en als het effectief de
gewoonte was diegene die het voortouw nam als eerste te vermelden, is deze wissel
hoogst merkwaardig. Daarentegen zijn er een aantal passages waarin de volgorde wel
vrij rigoureus werd gerespecteerd. Zo is er een passage waarin de 13 aanwezige
leenmannen tweemaal werden opgesomd.281 De leenmannen die in de eerste
opsomming als vijfde respectievelijk als zesde werden genoemd, wisselden in de tweede
opsomming van plaats en de leenman die in de eerste opsomming op de twaalfde plaats
stond kwam in de tweede naar de negende, maar verder was de volgorde van
opsomming identiek. Deze gelijkenis is te sterk om toeval te zijn. Voorts zijn er een
aantal zittingen op dezelfde dag waar niet alleen dezelfde leenmannen werden
opgesomd, maar ze ook in identiek dezelfde volgorde stonden.282 Het lijkt er dus op dat
de volgorde van opsomming wel degelijk van belang was.
Een derde kritiek komt voort uit het feit dat het register een aantal gewoontezetelaars
en veelzetelaars omvat die zo goed als nooit vooraan in de opsomming worden vermeld.
Meest kenmerkend in dit opzicht zijn de twee veelzetelaars bij uitstek: Heinric de Maech
en Willem Drieghe. Deze twee worden meestal vrij ver naar achteren in de opsomming
vermeld.283 Vaak staat Drieghe zelfs allerlaatste in de opsomming.284 Het kan deze
leenmannen nochtans zeker niet aan leenrechtelijke kennis hebben ontbroken, gezien
280 Transscriptie p.94 rndnr. 292.281 Transscriptie pp.63-64 rndnr.191.282 Bijvoorbeeld rechtshandelingen 12 en 17; 107 en 109; 111 en 112; 202 en 203; 405 en 407; 464, 465 en 466; 494 en 495; 546 en 548.283 Cfr. databank, tabblad « leenLeenman met info ».284 Bv. in rechtshandelingen 26, 70 , 75, 323, 398, etc..
70 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
de vele zittingen waaraan zij deelnamen. Over Heinric de Maech is verder niets geweten,
maar Willem Drieghe was ook meier van Sint-Pieters en baljuw van het laathof van Sint-
Pieters. Dit alles plaatst hem stevig binnen het hoger geschetste typebeeld van de
voorspreker. Er zou verwacht worden dat een dergelijk leenman, die duidelijk
verschillende juridische ambten cumuleerde en zelfs bij meer dan twee derden van de
zittingen aanwezig was, een veel grotere invloed op de gevelde vonnissen zou hebben
dan uit zijn plaats in de opsomming lijkt. Een makkelijke hypothetische verklaring is
uiteraard sociale status. Misschien hield hij slechts een zeer klein leen en was hij van
onbeduidende afkomst. Een groot juridisch talent bezorgde hem misschien een aantal
interessante ambten in dit domein, maar een te lage persoonlijke status leidde ertoe dat
hij steeds de andere, meer notabele leenmannen moest laten voorgaan. Het feit dat hij
zo vaak in het hof aanwezig was kan mogelijks als bevestiging hiervan gezien worden.
Misschien had hij deze bron van inkomsten nodig, daar hij weinig eigen lenen en
bezittingen had. Daar hij dan ook weinig tijd moest investeren in het beheer hiervan,
kon hij vaker zetelen dan de andere leenmannen. Deze hypothese valt echter te
verwerpen. Zoals reeds vermeld trad Willem Drieghe bij acht verrichtingen op als
substituut-baljuw van de mannen.285 Deze eer viel doorheen het register slechts drie
andere leenmannen te beurt: de reeds eerder besproken Willem Utenhove, de verder
volstrekt onbekende Jan de Backere en de auteur van het register, Geraard Oestrem.286
Tot de leenmannen die hij doorheen deze zittingen moest manen behoorden ook Simon
Paris, Gillis van Crombrugghe en één maal Willem Utenhove.287 Het is weinig
waarschijnlijk dat iemand die niet voldoende notabel was om in naam van de
vergaderde leenmannen te spreken wel voldoende voornaam was om hen te manen.
Wat meer is, de baljuw vertegenwoordigde de heer, in casu de Sint-Pietersabdij. Het is
ondenkbaar dat iemand die voornaam genoeg zou zijn om de leenheer te
vertegenwoordigen, niet voornaam genoeg zou zijn om in naam van een college van
leenmannen te spreken. Willem Drieghe moet dus een voornaam persoon geweest zijn
en een grote juridische kennis hebben gehad. Dat zijn invloed in de beslissingen van het
285 Het betreft verrichtingen 136, 157, 159, 169, 219, 282, 286 en 364. Deze laatste zitting echter speelde niet voor het leenhof dan voor het laathof.286 Cfr. databank.287 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
71
hof erg klein zou zijn geweest, zoals uit de voorsprekerstelling valt af te leiden, lijkt
onwaarschijnlijk.
Ook vanuit de Leenrechten van Vlaanderen valt mogelijk een kritiek te formuleren op
de theorie van de voorspreker. Deze tekst bevat namelijk een specifieke passage
aangaande wat te doen als leden van het hof tot verschillende oordelen kwamen.288 Dan
diende het vonnis te worden geveld dat door het grootste aantal leenmannen werd
bijgetreden, tenzij de auteurs van beide vonnissen erom wilden duelleren, hetgeen
volgens de auteur van de Leenrechten zeer zelden geschiedde. Het feit dat de
Leenrechten van Vlaanderen hieromtrent een specifieke bepaling bevatten, wijst er op
dat het kon gebeuren dat sommige vergaderde leenmannen een verschillende oplossing
hadden voor de voorliggende rechtsvraag. Met andere woorden moet de positie van
voorspreker, als ze bestond, eerder informeel zijn geweest. Andere leenmannen konden
gerust het oordeel van de voorspreker naast zich neerleggen en zelf een ander en beter
vonnis formuleren. Dit past binnen het beeld dat uit het vonnissenregister naar voren
komt, waarbij sommige leenmannen vaak, maar niet altijd voorgaan op hun
medeleenmannen.
1.2.8: Sociale achtergrond van de leenmannen
Een vrij uitgebreide groep leenmannen stond in voor het recht dat gesproken werd
door het leenhof van Sint-Pieters. Een vrij beperkt aantal van hen had duidelijk een
grotere invloed dan de overigen bij de redactie van de vonnissen. Belangrijk is de vraag
binnen welke sociale context deze leenmannen pasten.
1.2.8.1: Status
Het feit dat deze lieden leenmannen waren, hield op zich al een zeker sociaal prestige
in. De veronderstelling dat het allen edellieden waren, louter omdat ze leenhouder
waren, zou echter fout zijn. Het staat vast dat leenhouderschap in laat-middeleeuws
Vlaanderen niet onlosmakelijk met adeldom was verbonden. Edelen hielden nog andere
bezittingen dan leengoederen, terwijl ook niet-edelen lenen hielden.289 Het staat vast
288 Leenrechten van Vlaanderen, art.161.289 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.125-126.
72 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
dat leenbezit pas constitutief was voor adeldom als er een zekere mate van rechtsmacht
aan vast hing, en dan nog was het op zich niet per se edelmakend.290
Slechts een beperkt aantal van de personen die in het leenhof van Sint-Pieters
zetelden behoorde ontegensprekelijk tot de adelstand. Het prototype bij uitstek was
ridder Simon van Cauderborch, heer van Uplinter.291 Twee anderen behoorden tot
Gentse patriciërsfamilies die tegen het einde van de 14e eeuw vermoedelijk ook als
adellijk werden gezien: Simon Borluut en Olivier van Vaernewijck.292 Hierbij dient te
worden opgemerkt dat ook dragers van zeer klinkende namen niet altijd allemaal als
edelen werden gezien.293 Drie anderen, Heinric van der Cameren, Raes Onredene en
Geraard van der Elst, waren misschien “escuyer”, hetgeen zich het best als schildknaap
laat vertalen.294 Aangaande deze “escuyers” bestaat onzekerheid of zij automatisch tot
de adelstand behoorden. De titel werd gebruikt voor jongere leden van gevestigde
adellijke geslachten, maar ook in een ruimere betekenis voor personen die een lagere,
dienende functie in de militaire hiërarchie innamen.295 In ieder geval berust de
kwalificatie van deze vier leenmannen als mogelijke schildknaap op informatie uit
monsterlijsten. Hierbij is onduidelijk of de term schildknaap sloeg op de onderlagen uit
de adel, een soort “bijna-adel” of krijgshaftige personen uit de lokale dorpselites en
Vlaamse steden.296 Hiernaast waren er nog twee leenmannen waarnaar in het register
verwezen werd als “heer”. Het betreft Jan Bentijn en Joes van Valmerbeke. De
290 BUYLAERT F., Repertorium van de Vlaamse adel, p.7; DE WIN P., De adel in het hertogdom Brabant in de vijftiende eeuw (inzonderheid de periode 1430-1482), Gent (onuitgegeven licenciaatsverhandeling UGent), 1979, pp.142-156; DE WIN P., “Queeste naar de Rechtspositie Van de Edelman in de Bourgondische Nederlanden”, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 53, 1985, pp.229 en 257.291 Dit ingevolge de combinatie van zijn riderlijke titel en zijn positie als “heer” van een lokaliteit, die jammer genoeg niet kon worden gelokaliseerd. Volgens de literatuur ter zake verdween de niet-edele component in de 14e en vroege 15e eeuw geheel uit de ridderstand van de Nederlanden. Dit gebeurde onder Franse invloed. In het Zuiden en Westen van de Nederlanden is het gedurende deze gehele periode gerechtvaardigd ridders per definitie als edelen te zien. (DE WIN P., “Queeste naar de Rechtspositie”, p.259); Het toponym Oplinter werd gezocht maar niet gevonden, voor de geconsulteerde werken cfr. databank, tabblad « voetnoot », noot nr.180.292 BUYLAERT F., Repertorium van de Vlaamse adel, pp.100-101 en 701.293 BUYLAERT F., DUMOLYN J., DONCHE P., BALTHAU E. en DOUXCHAMPS H., “De adel ingelijst. Adelslijsten voor het graafschap Vlaanderen in de veertiende en vijftiende eeuw” in Handelingen van de Koninklijke commissie voor geschiedenis, 173, 2007, p.12.294 Het is niet zeker dat het dezelfde personen betreft of naamgenoten. Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».295 BUYLAERT F., DUMOLYN J., DONCHE P., BALTHAU E. en DOUXCHAMPS H., “De adel ingelijst.”, pp.13 en 19.296 BUYLAERT F., DUMOLYN J., DONCHE P., BALTHAU E. en DOUXCHAMPS H., “De adel ingelijst.”, p.19.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
73
aanspreekvorm “heer” kon echter heel veel dingen betekenen.297 In ieder geval verwijst
het register minstens één maal naar een leenman die een zekere mate van rechtsmacht
moet hebben bezeten, Jan Brisinc (de Oudere?), zonder de toevoeging “heer”.298 Ook de
eerder vermelde Simon Borluut, die vermoedelijk een “heerlijkheid” in leen hield, werd
op de ene zitting waaraan hij deelnam niet als “heer” betiteld.299
Wel kan een groot aantal leenmannen met de Gentse stadselite geassocieerd worden.
Het betreft namen als Paris, Bette, Vaernewyck en de reeds eerder als vermoedelijke
edelen vernoemde Utenhove en Borluut, en in mindere mate ook Haec, de Gend en
Tsuul. Ook de van Cauderborch’s kwamen uit deze stadselite voort.300 Sommige van
deze personen, zoals Simon Paris en Willem Utenhove, zetelden zeer frequent en waren
vermoedelijk ook voorsprekers. Anderen zetelden sporadisch. Simon Borluut
bijvoorbeeld zetelde maar één maal.301 Een aantal leenmannen vervulden ook binnen de
stad Gent administratieve en juridische functies die hen d’office in de hogere regionen
van het Gentse sociale verkeer plaatsten.302 Uiteraard moeten zij al eerder een
prominente plaats binnen deze maatschappelijke groep hebben ingenomen om een
dergelijke voorname positie te kunnen verwerven. Het is dus duidelijk dat ten minste
een deel van de zowel “vaste” als occasionele bemanning van het leenhof tot de Gentse
elite behoorde.
Hier staat tegenover dat zowel in Van Rompaey’s lijsten van grafelijke baljuws als in
Fris’ lijsten van Gentse baljuws en onderbaljuws maar elk één volledige naam voorkomt
297 BUYLAERT F., Repertorium van de Vlaamse adel, pp.13-15.298Jan Brisinc had blijkbaar een eigen laathof. Hij moet dus op zijn minst lage rechtsmacht hebben gehad. (Cfr. Transscript p.100 rndnr.312)299 BUYLAERT F., Repertorium van de Vlaamse adel, pp.100-101. Dat Simon Borluut een “heerlichhede” zou hebben gehouden word afgeleid uit het feit dat een Simon Borluut fs. Simoens in 1476 een “heerlichhede”hield van de Sint-Pietersabdij in de parochie van Gent. Mogelijks betrof het een erfgenaam van de hier besproken Simon.300 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».301 Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ». Het betrof een zitting in een zaak tegen drie personen die niet ter waarhede kwamen.302 Cfr. supra, p.23 e.v. en databank, tabblad « Leenman met info ». Pieter SerSimoens, Francis Morael, Willem Utenhove (hoewel verschillende personen deze naam droegen) en Jan van Eecke (wellicht werd ook deze naam door een heel aantal personen gedragen) waren schepenen van de Keure, zij het veelal iets na het opstellen van het register. Gillis van Crombrugghe, Simon Paris, Joes van Valmerbeke en Pieter van den Haudenhuus waren halleheer. Ogier Tsuul, Pieter SerSimoens, Jacob van Erdbuer, Jan Bentijn en Gillis van Crombrugghe waren Heilige-Geestmeester. Martijn de Gend, Jan van Leyns en Raes Onredene waren parochiaal vinder.
74 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
die overeenstemt met de naam van een leenman in het register.303 Het is dan nog
onzeker of het wel dezelfde persoon betreft en geen naamgenoot. Zelfs personen met
dezelfde achternaam komen zelden voor en zijn dan nog beperkt tot de occasionele van
Vaernewijck of Utenhove. In de namenindex van Buntinx’ werk over de grafelijke
audiëntie duiken ze zelfs helemaal niet op.304 In Buylaert’s repertorium van de Vlaamse
adel staan wel een flink aantal (familie)namen vermeld die ook in het register voor de
zetelende leenmannen zijn vernoemd, maar behalve voor de families Borluut, van
Vaernewijck of Utenhove is het verband onduidelijk tot onwaarschijnlijk.305 Hoewel
bepaalde leden van het leenhof dus wel tot de Gentse stadselite behoorden, is duidelijk
dat zij wellicht net een maatje te klein waren om door te stoten tot de echte bestuurlijke
toplaag van het vorstendom Vlaanderen, laat staan tot de ontluikende trans-
Nederlandse adel of interregionale Bourgondische elite.306
Andere lieden die in het leenhof zetelden behoorden tot een sociale groep die dan nog
een stapje lager stond op de maatschappelijke ladder, zij het dat zij nog steeds vrij veel
aanzien genoten. Het betreft personen die in hun woonplaats tot de lokale notabelen
behoorden. Een voorbeeld van deze groep is Jan Brisinc de Jongere. Deze was naast
leenman wellicht ook een verwant van een lokale heer en oud-baljuw, Jan Brisinc de
Oudere.307 Ook de opvolger van deze Jan Brisinc de Oudere als baljuw, Boudewijn Smets,
303 Het betreft resp. Joes van Valmerbeke en Jan van den Kerkhove. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info » j° VAN ROMPAEY J., “Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de boergondische periode”, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren,Brussel, paleis der Academiën, 1967, pp.614; en FRIS V., “Les grands baillis et les sous-baillis de Gand”, in Bulletijn van de Maatschappij voor Geschied –en Oudheidkunde te Gent, 14, 1906, pp. 396 e.v..304 BUNTINX J., “De audiëntie”, p.458.305 BUYLAERT F., Repertorium van de Vlaamse adel. Het betreft de familienamen Bette (p.76), Borluut (pp.100-101), Cameren (van der) (pp.156 e.v.), Capellen (van der) (p.729), Coelijns (p.176), Costere (de) (p.181), Eecke (van) (p.218), Elst (van der) (p.222), Gend (de) (bij Gent, van, p.251), Utenhove (p.687), Zwijnaarde (van) (p.823), Leyns (van) (p.424), Leyen (van der) (p.424), Meeren (van) (p.471), Moere (van der) (p.487), Mol (de) (p.493), Ovrede (p.534), Paescaris (p.549), Paris (p.548), Raveschoot (van) (p.580), Ricke (de) (p.595), Roeselaer (van) (p.601), Straeten (van der) (p.663), Vaernewijck (van) (p.701) en Vos (de) (p.769).306 Voor een summiere omschrijving en duiding van deze termen en het onderscheid tussen de twee cfr. ELOOT O., Het leger van Karel de Stoute : een prosopografie, Gent (Onuitgegeven masterproef, UGent), 2009, p.28.307 Cfr. Supra, pp.42-43 en 73 en databank, tabblad « Leenman met info ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
75
zetelde af en toe in het leenhof.308 Een ander voorbeeld is Claas van Crombrugghe. Deze
leenman uit Merelbeke was herbergier. Dit was een respectabel beroep. De houders van
een “goede herberg” vielen in de late middeleeuwen veelal tot de hogere middenklasse
te rekenen en er zijn aanwijzingen dat zelfs edellieden wel eens het beroep
uitoefenden.309 Het is echter moeilijk het beroep echt elitair te noemen. Hiernaast hield
hij eerder in zijn carrière ook een vrij belangrijk baljuwsambt.310 Vier leenmannen
werden eveneens geïdentificeerd als lid van een laathof, maar voor de rest namen ze
geen enkele andere, hogere juridische of administratieve functie waar.311 Mogelijks
vallen ook een deel van de vinders van de verschillende Gentse parochies tot deze groep
te rekenen.312 Sommige leenmannen zetelden wellicht soms in het hof, net om ten
aanzien van hun eigen thuisstreek hun prestigieuze positie als leenman te bevestigen.
Op deze manier hielp hun recht in het hof te zetelen hen bij de consolidatie van hun
lokale status.
Twee van de 120 leenmannen die doorheen de vier besproken jaren in het leenhof
zetelden waren volgens het register priesters.313 Deze beide leenmannen zetelden zeer
sporadisch: de één eenmaal en de andere tweemaal. Uit het geringe aantal als priester
geïdentificeerde zetelende leenmannen, en het geringe aantal zittingen van deze twee
personen, valt op te maken dat leden van de seculiere clerus in principe wel in het
leenhof konden zetelen, maar dat ze dit in de praktijk zelden deden. De mate van
religieuze activiteit van veel middeleeuwse priesters mag zeker niet overroepen worden,
maar waarschijnlijk waren ook het juridische en het feodale niet hun voornaamste
interesseveld.
Priesters waren uiteraard clerici, dus leden van de eerste stand. Zij gingen protocollair
zelfs voor op de adel.314 Dit wordt echter maar in beperkte mate door het
308 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».309 HERMESDORF B.H.D., De herberg in de Nederlanden: een blik in de beschavingsgeschiedenis, Assen, Van Gorcum, 1957, pp.30-36.310 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».311 Het betreft Jan de Lieve, Heinric de Maech, Jan van der Scaffelt en Wulfram van den Eede.312 Het betreft Raes Onredene, Jan van Leyns, Martijn de Gend.313 Het betreft Jan van den Haudenhuus en Martijn van der Moere. Cfr. databank, tabblad « Leenman met info ».314 DE WIN P., “Queeste naar de Rechtspositie”, p.239.
76 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
vonnissenregister weerspiegeld. De tweede maal dat priester Jan van den Haudenhuus
zetelde werd hij wel degelijk als eerste vernoemd, waarbij Simon Paris en Gillis van
Crombrugghe respectievelijk de tweede en de derde plaats innamen. De eerste maal dat
hij zetelde staat hij evenwel op de tweede plaats vermeld, waarbij hij Willem Utenhove
moest laten voorgaan.315 Priester Martijn van der Moere staat bij de ene zitting waarbij
hij present was slechts als negende opgesomd, waarbij er onder de acht leenmannen die
hij moest laten voorgaan ook sporadische en occasionele zetelaars waren.316
De personen die in het leenhof zetelden behoorden dus tot de hogere
maatschappelijke rangen, hetzij van de stad Gent en haar omgeving, hetzij op zijn minst
de dorpselite van hun eigen woonplaats.
1.2.8.2: Eén groot netwerk
Collectieve identiteiten speelden een groot belang in de Middeleeuwse maatschappij.
Tussen de leenmannen van de Sint-Pietersabdij, en zeker diegenen die tot de kern van
het hof behoorden, moet een zekere collectieve identiteit bestaan hebben. Niet alleen
behoorden ze tot dezelfde maatschappelijke groepen en hadden ze een
gemeenschappelijke leenheer. Velen onder hen vervulden ook dezelfde ambten, zoals
baljuw, meier of Heilige Geestmeester.317 Sommigen werkten ook bij bepaalde van deze
andere ambten met elkaar samen.318 Evengoed konden ze in andere functies die ze
innamen tegenstanders zijn.319 Verschillenden onder hen zetelden ook in andere
colleges. Zeker in de schepenbank van de Onze-Lieve-Vrouweparochie zetelden velen
van hen opnieuw samen.320 Hiernaast traden ze ook met elkaar in economische
interactie.321 Verder waren, gegeven de trage circulatie van geld in de middeleeuwen,
315 Cfr. databank, tabbladen « Leenman met info » j° « rechtshandeling ».316 Cfr. databank, rechtshandeling 31, j° tabel I bijlage IV.317 Cfr . supra, p.26 e.v..318 Zo waren b.v. in 1401 Jan Bentijn en Gillis van Crombrugghe Heilige-Geestmeester van de Onze-Lieve-Vrouweparochie. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».319 Zo waren in 1407 Simon Paris en Joes van Valmerbeke vinders van de respectievelijke partijen bij een proces voor de schepenbank van de Keure. In een andere zaak traden Simon Paris en Jacob Vertruwé op als vinders. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».320 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».321 Zo kocht in 1401 Geraard van Crombrugghe land van Martijn de Gend. Raes Onredene verkocht in 1405 een lijfrente aan Michiel de Otter. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
77
krediet en kredietwaardigheid onmisbaar. Dit zijn dan ook zeer nuttige indicatoren van
sociaal netwerk.322 Het is significant dat tussen de leenmannen die in het leenhof
zetelden verschillende borgstellingen terug gevonden zijn, waarbij leenmannen elkaar in
essentie hun kredietwaardigheid ontleenden.323 Door alle dergelijke banden die tussen
hen bestonden, moet het gevoel van collectieve identiteit en groepssolidariteit binnen
het leenhof erg sterk geweest zijn.
De sterkste solidariteitsband van allen was die binnen de familie.324 Een aantal
leenmannen in het register hadden dezelfde familienaam. Het beste voorbeeld zijn
uiteraard de van Crombrugghes, waarvan er niet minder dan vier opduiken, tweemaal
twee broers.325 Hiernaast zijn er nog 12 achternamen waarvan twee (of in het geval van
de achternaam de Smedt drie) dragers in het register zijn op genomen.326 Zeker bij de
achternamen de Smedt en van der Elst, waarvan de dragers op dezelfde lokatie konden
worden geplaatst, valt een familieband te vermoeden. Dit soort verwantschap wordt
slechts zichtbaar wanneer beide verwanten in vaderlijke lijn op dezelfde voorouder
terug gaan. Bij een veel groter aantal aan elkaar verwante leenmannen moet het echter
zo geweest zijn dat minstens één vrouwelijke ascendent hen van de gemeenschappelijke
voorouder scheidde.327 Ook tussen een aantal clusters verwanten in de mannelijke lijn
moeten banden in de vrouwelijke lijn hebben bestaan. Op deze manier moet een groot
deel van het leenhof via nauwere of verdere familiebanden in de collaterale lijn aan
elkaar verbonden geweest zijn.
322 DUMOLYN J., “De sociografie”, p.38.323 Zo was Martijn de Gend borg bij de eerder genoemde verkoop van een lijfrente door Raes Onredene aan Michiel de Otter. Gillis van Crombrugghe stond in 1401 borg voor zijn broer Claas. Olivier van Vaernewijck stond in 1398 borg voor de zoon van een Jan van der Scaffelt. Claas Rabau stond in 1401 en 1408 borg voor zijn buurman Claas van Crombrugghe en in 1409 voor diens echtgenote Liesbeth van der Cameren. 1404 stond Willem Utenhove borg voor Jacob de Haec terwijl ze in 1408 samen borg stonden voor een derde partij. 1401 stond Maes van Crombrugghe borg voor zijn broer Geraard, terwijl in 1410 Geraard borg stond voor Maes. Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».324 GUENEE B., Tribunaux, p.284.325 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».326 Het betreft de familienamen van den Abeele, Boene, Carijn, Drieghe, van den Eede, van der Elst, van den Haudenhuus, Utenhove, van de Putte, de Roever, de Ruddre en de Smedt.327 Misschien behoeft dit enige verklaring. Wanneer één persoon op een bepaalde grootouder terug gaat is er één kans op twee dat dit in vaderlijke lijn gaat en één kans op twee dat dit in moederlijke lijn gaat. Wanneer twee personen op dezelfde grootouder terug gaan is er dus maar één kans op vier dat dit bij beiden via de vaderlijke kant is. Zo wordt deze kans kleiner naargelang het aantal personen en generaties toeneemt. Alzo wordt de kans op een gemeenschappelijke achternaam dus kleiner naargelang het aantal personen en de graad van verwantschap stijgt.
78 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Familiebanden bestonden niet alleen door afstamming, maar werden ook bewust
gecreëerd. In de zeer statusbewuste middeleeuwse maatschappij spanden elites zich in
om zichzelf in stand te houden, om zich af te sluiten van de lagere maatschappelijke
rangen en om door te stoten tot de hogere. Het huwelijk was hiertoe het werktuig bij
uitstek. Het is dan ook bijna vanzelfsprekend dat er via huwelijken banden bestonden
tussen families van in het hof zetelende leenmannen. Een goed voorbeeld van een
leenman die via huwelijk gelieerd was aan andere leenmannen van Sint-Pieters was
Claas van Crombrugghe. Deze hield het leen Crombrugghe in Merelbeke van de Sint-
Pietersabdij. Zelf was hij getrouwd met Liesbeth van der Cameren. De familie van der
Cameren hield de heerlijkheid Merelbeke van de graaf en het ambt van meier van
Crombrugghe van de Sint-Pietersabdij in leen.328 Claas’ dochter huwde op haar beurt de
zoon van hun buur, de eveneens in het register vermelde Claas Rabau.329 Een beter
voorbeeld van endogamie valt moeilijk te bedenken.
Wie de familiebanden tussen de verschillende leenmannen diepgaander onderzoekt
zou kunnen vermoeden dat deze banden niet altijd met het consent van alle betrokken
partijen tot stand kwamen. Zo was Willem Utenhove getrouwd met de dochter van
Ogier Tsuul, Jehanne. Oorspronkelijk had Utenhove zijn gade geschaakt. Omwille van dit
feit had hij in 1388 voor beide Gentse schepenbanken met zijn schoonvader een
compositie gesloten.330 Schaking werd als een zeer ernstig vergrijp gezien, waarbij niet
zozeer de betreffende jongedame dan wel haar hele familie als slachtoffer werd
ervaren.331 Op het eerste zicht zou dan ook verwacht worden dat een dergelijke euvele
daad een ernstige wig zou drijven in het gemeenschapsgevoel van het leenhof. Mogelijks
was de realiteit echter anders. Namelijk was de familie Tsuul in het 15e eeuwse Gent
een nieuw opkomende familie, die zich via huwelijkspolitiek actief op gevestigde
328 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».329 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».330 WYSEUR J., De familie Utenhove, V2, p.82. Mogelijk had Willem deze euvele daad begaan met medeweten van zijn echtgenote: Willem en Jehanne waren voor de schepenbank gekomen omwille van “al de mesgrype mesdaden ende meshusansen die zy gedaan mogen hebben” [eigen beklemtoning]. Hierbij valt dan wel weer op te merken dat in laat-middeleeuws Vlaanderen het onderscheid tussen met een vrouw weglopen en haar schaken niet per se duidelijk werd gesteld. (PREVENIER W., “La stratégie et le discours politique des ducs de Bourgogne concernant les rapts et les enlèvements de femmes parmi les élites des Pays-Bas au XVe siècle”, in: Das Frauenzimmer : die Frau bei Hofe in Spätmittelalter und früher Neuzeit (Hirschbiegel J. en Paravicini W. (eds.)), Stuttgart, Thorbecke, 2000, pp.429-437.)331 DANNEEL M., Weduwen en wezen in het laat-middeleeuwse Gent, Leuven, Garant, 1996, pp.112-174.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
79
vooraanstaande geslachten probeerde te enten.332 Misschien was het verzet van de
aanstaande schoonvader tegen een huwelijk eerder een kwestie van maatschappelijke
conventie, terwijl hij in werkelijkheid misschien zelfs blij was met de verbintenis die tot
stand kwam.333
De collectieve identiteit die de leenmannen in het hof moeten hebben ervaren had
waarschijnlijk een terugslag op de rechtsgang. Uit de literatuur aangaande Île-de-France
blijkt dat althans in die regio bij laat-middeleeuwse hoven een zekere bereidheid
bestond om de rechtsgang om te buigen ingevolge deze of gene groepssolidariteit.334
Specifiek in het geval van leenhoven kwam hier nog een element bij: de leenmannen die
zelf in het hof zetelden waren soms ook diegenen die in andere zaken voor het hof
moesten verschijnen.335 Anderen hebben reeds het vermoeden geuit dat de leden van
het leenhof soms bereid waren een uitleg van een medeleenman licht te aanvaarden,
daar het de volgende keer zij konden zijn die voor het hof zouden staan.336 Het lijkt erop
dat een dergelijk sentiment ook in het leenhof van Sint-Pieters aanwezig was. Dit zou
bijvoorbeeld verklaren waarom het register herhaaldelijk vermeldt dat een partij iets
binnen een zekere termijn diende te doen op verbeurte van een dwangsom, maar nooit
vermeldde dat een partij in het betalen van een dergelijke som werd veroordeeld.337
332 HAEMERS J., De Gentse opstand (1449-1453) : de strijd tussen rivaliserende netwerken om het stedelijke kapitaal, Kortrijk, UGA, 2004, pp.86 en 139. Haemers betiteld de familie Tsuul wat huwelijkspolitiek aangaat als “parasieten”.333 Dan stelt zich de vraag waarom Jehanne niet gewoon aan Willem Utenhove was uitgehuwelijkt. Misschien was ze eerder aan een ander belooft, en was de schaking in theater gezet zodat Ogier Tsuul zich niet de vijndschap van de andere partij op de hals zou jagen door de belofte te verbreken? Hierbij valt ook terug te verwijzen naar wat in noot 330 werd gezegd, dat Jehanne mogelijks zelf aan haar schaking had meegewerkt.334 GUENEE B., Tribunaux, pp.284-285.335 Cfr. databank, vgl. tabbladen « Leenman met info » en « partij ». Een zaak waarin verschillende personen die elders in het hof zetelden worden genoemd als partijen is bijvoorbeeld « Baljuw v. leenhouders v. Temse » (zaak 44).336 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds: the duty of the legal historian to write books of non-written law” in Making legal history : approaches and methodologies (Musson A. en Stebbings C. (eds.)), Cambridge, Cambridge University Press, 2012, (gedownload via http://hdl.handle.net/1854/LU-2043287), p.9.337 Bijvoorbeeld in de zaak « Van den Haudenhuus en baljuw v van der Cameren » beloofde Claas van Crombrugghe binnen de zes weken de schulden die aan zijn echtgenote’s leen kleefden te betalen op verbeurte van 10 lb. par. met zijn eigen leen in onderpand. Zes weken later echter werd met geen woord gerept over de dwangsom en werd de zaak nog eens twee weken uitgesteld.In de zaak « Jacob Haec draagt zijn leen in pand om zijn borgen te vergoeden » en de hiermee verknochte zaak « Baljuw v. Jacob Haec » Komt een nog veel sterker voorbeeld naar voren. Jacob Haec erkende op 19 januari 1399 een schuld die hij tegen Vastenavond beloofde te betalen, op verbeurte van een dwangsom en met zijn leen in onderpand. Haec betaalde echter niet tegen Vastenavond, en wist uiteindelijk drie keer
80 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
1.2.8.3: Materiële problemen?
De zetelende leenmannen behoorden tot de rangen van hetzij de lokale, hetzij de
regionale notabelen. Toch lijkt het er op dat ten minste sommigen van hen moeite
hadden om financieel het hoofd boven water te houden. Als illustratie hiervoor valt
opnieuw naar Claas van Crombrugghe te verwijzen. Deze had het leengoed
Crombrugghe weten te kopen van Alysse van Crombrugghe. Hierna splitste hij het
echter, waarop hij de helft overdroeg aan zijn echtgenote. Hieruit wordt in de literatuur
afgeleid dat hij hulp van zijn schoonfamilie nodig had gehad om het eigen naamleen te
verwerven.338 In de jaren 1390 verkochten hij en Liesbeth een hele reeks rentes op hun
leen. Op een gegeven moment verkocht hij zelfs zijn volledige leen aan Liesbeth Borluut,
hoewel hij dit later terugkocht op lijfrente.339 Dat hij moeite had om deze rente te
betalen blijkt uit het feit dat Borluut in 1398 hieromtrent een vordering tegen hem
instelde voor het leenhof.340 Ook aangaande andere schulden duikt Claas van
Crombrugghe in het register op.341 Hiernaast had hij regelmatig nood aan borgen.342
Tegen 1401 was de situatie zo penibel dat zijn echtgenote Liesbeth haar leen, het
uitstel te bekomen voor het betalen van zijn schuld. Tussendoor bewerkstelligde hij ook herhaaldelijk inmengingen van de schepenen van de Keure. Pas op 18 september werd uiteindelijk gevonnist dat zijn schulden op zijn leen zouden worden verhaald. Wanneer de baljuw dan op 12 april 1400 de inkomsten van dit leen ging innen bleek dat Haec dit reeds had gedaan. Toch maakt het register geen melding van enige sanctie tegen Haec. Hoewel deze zaak een hele tijd aansleepte, en het wellicht nog langer duurde en nog enige inspanning vergde vooraleer de abdij en de baljuw en de leenmannen hun tegoeden konden innen wordt ook nergens gesproken van verwijlinteresten. Lopende deze periode zetelde Haec ook één maal zelf in het leenhof, op 14 mei 1399, hetgeen aantoont dat hij ook niet in dit recht getroffen werd (cfr. databank, tabblab « Leenman met info »). Het is waarlijk wonderbaarlijk hoe tolerant het leenhof zich bij deze strapatsen leek op te stellen.338 DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, p.243.339 DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, p.248.340 Zaak « Liesbeth Borluut v. Claas van Crombrugghe » (nr. 80).341 Cfr. databank. Het betreft de zaken «Serkemanage aangaande kwijtgescholden rechten van Sint-Pieters op Claas van Crombrugghe’s leen», «Van den Haudenhuus en baljuw v van der Cameren», «Claas van Crombrugghe erkend schuld bij Wouter van der Becke» en «Claas van Crombrugghe en Liesbeth van der Cameren erkennen schuld bij Sint-Pieters en Jan van der Schaghen» (resp. zaken 25, 75, 81 en 83). In de eerste zaak schold de abdij de rechten kwijt die ze had ten gevolge van een rente die hij en zijn vrouw gevestigd hadden. Het feit dat de ontvanger van Sint-Pieters zijn broers zoon was, was hier misschien niet vreemd aan. (DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, p.190) In de tweede beloofde hij schulden bij de abdij en Philip van den Haudenhuus die aan het leen van zijn vrouw kleefden te betalen op verbeurte van een zware dwangsom, te verhalen op zijn eigen leen. Hij haalde de betalingstermijn echter niet. In de twee andere zaken erkende hij schulden en vestigde hiervoor zekerheden op zijn leen en dat van zijn echtgenote.342 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
81
afgesplitste stuk van het leengoed Crombrugghe, verkocht aan Philip van den
Haudenhuus, die er al minstens sedert 1398 aanspraken op had.343 Claas’ broer Gillis van
Crombrugghe, de mogelijke voorspreker, vocht dit nog aan voor het leenhof, maar ving
bot.344
1.3: Een quorum vereist?
Ieder leenman kon in het leenhof zetelen, en moest dit doen wanneer hij hiertoe
opgeroepen werd. Het aantal leenmannen dat op een individuele zitting aanwezig was
varieerde echter sterk. In de in het register vernoemde zaken varieerde het aantal in één
zitting zetelende leenmannen van twee tot 27.345
1.3.1: Met twee leenmannen
Het kleinste aantal leenmannen waarmee het leenhof van de Sint-Pietersabdij zetelde
was twee. Volgens de “Leenrechten van Vlaanderen” kon met minder dan vier, of liever
nog vijf, leenmannen nochtans geen leenhof worden gevormd, terwijl een echt
volwaardig leenhof een quorum van zeven leenmannen vereiste.346 Wel geeft het
traktaat aan dat men soms maar met drie leenmannen zetelde.347 Onderzoek van de
samenstelling van de leenhoven op basis van 390 praktijkakten bevestigt dat in de
praktijk in de meeste Vlaamse leenhoven vijf leenmannen effectief als strikt minimum
gold. Alleen in het Land van Waas omvatten de leenhoven meestal maar vier
leenmannen, terwijl viermanshoven ook in het Land van Aalst en de kasselrijen Gent en
Kortrijk af en toe voorkwamen.348
De literatuur geeft onderstaande verklaring voor dit quorum. Oorspronkelijk zou geen
echt minimumaantal hebben bestaan. Om geldig bewijs te verkrijgen waren echter wel
twee getuigen vereist. Hieruit volgde dat er ook altijd minstens twee oordeelvinders
vereist waren. Twee oordeelvinders boden echter nog niet veel zekerheid, daar mensen
stierven of dingen vergaten. Hieruit groeide in de dertiende eeuw een tendens om in 343 Cfr . databank, tabblad « Leenman met info ».344 DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, p.247.345 Cfr. Tabel « Bijlage I : .Aantal leenmannen per zitting ».346 Leenrechten van Vlaanderen, art.105 en 114.347 Leenrechten van Vlaanderen, art.115; OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.745.348 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.743-744.
82 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
leenhoven steeds zeker drie tot vijf vazallen per zitting te voorzien.349 Blijkbaar is dit in
het gewoonterecht verankerd geraakt, en is het quorum dan in de meeste leenhoven
verder aangegroeid tot vier à zeven leenmannen.
De costuyme van het leenhof van Sint-Pieters van 1546 vermeldt geen quorum,350
maar uit de rechtszaken opgenomen in het register blijkt dat de net vermelde evolutie
bij het leenhof van de Sint-Pietersabdij niet ten volle plaats gevonden heeft. Van de 299
vermelde zittingen zetelt het leenhof in zes zittingen met slechts drie leenmannen, en in
vier zittingen zelfs maar met twee.351
Tussen de vier in het register vermelde zittingen waarin het leenhof met twee
leenmannen zetelde vallen wel een aantal parallellen te trekken.352 Om te beginnen
betreft het zeker drie, en mogelijks alle vier, leenzaken.353 De mogelijkheid om met
slechts twee leenmannen toch rechtsgeldig te zetelen gold misschien enkel in leenzaken.
Drie van de vier zittingen zijn de eerste,354 en twee van deze vier meteen ook de enige
zitting in de betreffende zaak. Het betreft één zitting waarbij het hof beval de partijen te
dagvaarden,355 één waarbij iemand een zekerheid kwam stellen bij een belofte niet te
zullen liegen in de vierschaar,356 en één waarin een handelingsonbekwame haar leen
349 HEIRBAUT D., “Zentral im Lehnswesen“, p.315 e.v..350 BERTEN D., Coutumes, p.3 e.v..351 Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ». Het betreft hier voor alle duidelijkheid effectief zittingen en geen afkondigingen.352 Cfr. databank. De betreffende zittingen vonden plaats in de zaken « Simon van der Scaffelt stelt zekerheid voor zijn belofte de waarheid te spreken in de vierschaar », « Katelijne Zichtboems brengt leen op en stelt voogd aan », « Baljuw v. leenhouders van Temse », en « Penneman v. de Clerc » (resp. zaken nrs. 16, 36, 44 en 61); Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».353 De vierde zaak (chronologisch eigenlijk de eerste van de vier) is iets moeilijker met zekerheid te categoriseren. Het betreft de zaak “Simon van der Scaffelt stelt zekerheid voor zijn belofte de waarheid te spreken in de vierschaar” (zaak nr. 16). Zoals de titel aangeeft gaat de zaak over een man die een algemene zekerheid stelde bij een belofte de waarheid te zullen spreken in de vierschaar van Zwijnaarde. Ook deze zaak werd als een leenzaak gecategoriseerd. De reden namelijk dat deze zaak voor het leenhof speelde is wellicht dat er zich in het geheel waarop de zekerheid slaat ook leengoederen bezaten. Zoniet zou deze zaak wellicht voor de schepenbank van Zwijnaarde gekomen zijn, daar deze volle rechtsmacht bezat. (MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.10-11.)354 Bij één van deze drie zittingen, namelijk het wijzen dag te maken in de zaak “Pennenman v. de Clerc” (zaak nr. 61), is het reeds de tweede vermelding van de zaak in het register, maar de eerste vermelding was een kerkgebod, en dus geen echte zitting.355 Cfr. databank, het betreft rechtshandeling 220 ; Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».356 Cfr. databank, het betreft rechtshandeling 29 ; Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
83
kwam verheffen en een voogd aanstellen.357 De drie voornoemde zittingen waren allen
rechtshandelingen die wellicht tot niet veel betwisting aanleiding konden geven. Bij het
bevel een partij te dagvaarden moest de feitelijke rechtstrijd nog beginnen. De
handelingsonbekwame die haar leen kwam verheffen was wellicht slechts een
formaliteit in de procedure van de opvolging in een leen. Bij geen van deze twee
zittingen kon iemand worden benadeeld. De zekerstelling kon wel nadelig uitdraaien
voor degene die zeker stelde, maar dit was iets dat hij uit eigen beweging deed, naar alle
waarschijnlijkheid omdat hij “hoofswerdig” wilde worden.358 De vierde zitting betrof een
zaak waarin wel al wat procedurestappen waren genomen, en zelfs al een vonnis was
geveld.359 Op de betreffende zitting kwamen de verweerders voor het hof om een
zekerheid te stellen aangaande de vruchten van hun beslagen lenen. Dit was misschien
een ingrijpende handeling, maar het was ook slechts de uitvoering van een akkoord dat
zij eerder vrijwillig met de baljuw waren aangegaan.360 Bij al deze tweemanszittingen
vielen dus vermoedelijk geen ernstige betwistingen of lastige (rechts)vragen te
verwachten. Mogelijks durfde het hof enkel in dit soort gevallen, waarvan sommige
misschien zelfs als routinematig werden ervaren, met een zo klein aantal zetelen.
Mogelijks is dit ook de reden waarom in geen enkele strafzaak een zitting met slechts
twee leenmannen valt te bemerken.
Voorts moet naar de leenmannen die in deze zaken zetelden gekeken worden. In drie
van de vier zetelde de absolute zittingskampioen Willem Drieghe. Verder zetelden Gillis
van Crombrugghe, Willem Utenhove, Simon Paris en Pieter de Ruddre, ook vier echte
veelzetelaars, elk één maal. Geraard van Crombrugghe, met 44 zittingen niet echt een
veelzetelaar te noemen, maar toch een gewoontezetelaar, was de vijfde die in een
tweemansleenhof zetelde.361 Dit sterkt het vermoeden dat het routinezittingen betrof,
die door een paar (misschien toevallig aanwezige) gewoontezetelaars vlot konden
worden afgehandeld zonder dat er bijkomende leenmannen nodig waren.
357 Cfr. databank, het betreft rechtshandeling 76 ; Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».358 Voor de term “hoofswerdig” cfr. infra, p.252.359 Cfr. databank, het betreft rechtshandeling 131 ; Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».Deze zitting speelde in de zaak « Baljuw v. leenhouders van Temse ».360 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. leenhouders van Temse »; Cfr. vooral ook transcriptie p.31 rndnr.107 en p.32 rndnr.109.361 Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».
84 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Ten slotte valt op dat alle vier de betreffende zittingen vooraan in het register vallen:
één in het jaar 1396, de andere drie verspreid over het jaar 1397. Misschien was ook bij
het leenhof van de Sint-Pietersabdij rond deze tijd dus de mogelijkheid om met twee te
zetelen wel aan het uitsterven.
Bij dit alles dienen nog twee punten te worden opgemerkt. Om te beginnen is vier
zittingen een wel erg kleine steekproef om conclusies op te baseren. Verder is vier
zittingen op 299 op zich ook erg weinig. Dit wijst erop dat het zeker niet gebruikelijk was
om met een dergelijk klein aantal leenmannen een hof te vormen, en dat een hof van
slechts twee leenmannen misschien een tanend relict uit vroegere tijden was.
1.3.2: Met drie leenmannen
Ook over de zes zaken waarin het hof met slechts drie leenmannen zetelde valt één en
ander te schrijven.362 Namelijk blijkt zoals eerder gezegd uit bestaande literatuur dat in
de meeste leenhoven vier of meestal zelfs vijf leenmannen als een strikt minimum gold
om een volwaardig leenhof te vormen.363 De “Leenrechten van Vlaanderen” lijken dan
weer onzeker over het onderwerp, daar ze nu eens drie en dan weer vier of vijf
leenmannen als minimum naar voor schuiven.364 Het lijkt er dus op dat een hof van drie
leenmannen misschien op sommige plaatsen wel toegelaten was, maar dat het in de
praktijk toch ongebruikelijk was. Uit het register blijkt dan dat deze stelling in ieder geval
bij het leenhof van de Sint-Pietersabdij opging. Een hof van drie leenmannen was
mogelijk, maar met zes zittingen op 299 was het wel ongebruikelijk.
Een zichtbaar verschil tussen zittingen waarin het leenhof met drie mannen zetelde en
die waarin het met twee mannen zetelde betreft de types zaken. De zittingen waarin het
leenhof met twee mannen zetelde waren allen leenzaken. Daarentegen was één van de
362 Cfr. databank. De betreffende zittingen vonden plaats in de zaken « Jan Sey Jan Seyszone geeft zijn lenen in pand voor zijn schulden bij de heren », « Baljuw v. Heinric de Coninck »,« Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes », « Jan Pauwels stelt zekerheid voor zijn belofte zijn boete te betalen », «Jacob Haec draagt zijn leen in pand om zijn borgen te vergoeden » en « Sint-Pietersabdij v. Jan van der Scaffelt » (resp. zaken nrs.17, 35, 37, 42, 84, 139); Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».363 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.743-744.364 Leenrechten van Vlaanderen, resp. art.105, 113 en 115.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
85
zes zittingen die met drie leenmannen gehouden werden een strafzaak, en een andere
een zaak die niet kon worden gekwalificeerd.365 Twee op zes is weliswaar nog steeds een
duidelijke minderheid, maar twee is wel voldoende om te kunnen stellen dat dit soort
zittingen ook in niet- leenrechtelijke zaken mogelijk was.
In de zittingen waar het hof met drie leenmannen zetelde leek het wel in staat of
bereid contentieuze handelingen te stellen. Dit blijkt echter maar schijn. Twee van de
drie als contentieus aangemerkte zaken waarin het hof een zitting nam met drie
leenmannen waren de twee zaken die (mogelijks) andere materie dan leenrecht
betroffen. De eerste van de twee betreffende zittingen, die in de zaak “Baljuw v. Heinric
de Coninck”, bestond er in dat de beklaagde een zekerheid kwam stellen dat hij de
beslissing van de autoriteiten van Sint-Pieters zou naleven. Dit was een eenzijdige
rechtshandeling, die achteraf tot weinig discussie kon leiden qua geldigheid. De zitting in
de andere zaak is interessanter. Het betreft de zaak “Sint-Pietersabdij v. Jan van der
Scaffelt”. Het is de enige zitting van het leenhof in de betreffende zaak, die eigenlijk voor
de schepenbank van Sint-Pieters hing. Waarover de zaak handelde is onduidelijk, maar
blijkbaar had deze zaak aanleiding gegeven tot een bevoegdheidsconflict tussen de
schepenbank en het leenhof.366 In de hier betreffende zitting deed de baljuw van de
mannen afstand van de aanspraak op exclusieve bevoegdheid van het leenhof.367 Dit
was een ingrijpende rechtshandeling, maar ze was wel opnieuw eenzijdig, ditmaal
uitgaand van de baljuw. De enige taak van de leenmannen in de betreffende zitting was
waarnemen dat het gebeurde. Opnieuw dienden zij zelf geen beslissing te nemen.
De derde contentieuze zaak waarin het leenhof met drie leenmannen zetelde betrof
de zaak “Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes”. Dit was een leenzaak.
In deze zaak moest het hof wel knopen doorhakken op de zitting waar ze slechts met
drie zetelden. Het betrof namelijk de derde verste op het derde genachte aangaande
deze zaak.368 Het hof moest met andere woorden op deze zitting de zaak ten gronde
365 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting » en databank. Het betreft de zaken “Baljuw v. Heinric de Coninck” en “Sint-Pietersabdij v. Jan van der Scaffelt” (resp. zaken nrs. 35 en 139).366 Cfr. transcriptie, p.109 rndnr.329.367 Cfr. transcriptie, p.109 rndnr.329 : “De(n) XXste(n) dach va(n) meye int jaer M IIIIC gaf Jan va(n) der Scaghe baeliu van / den ma(n)nen schepen(en) va(n) Sente Pieters revocatye en(de) co(n)senterde he(n)lieden / recht en(de) wet te doene”.368 Voor de betekenis van deze termen, cfr. infra, pp. 179 e.v., 188 e.v. en 203 e.v..
86 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
regelen. Misschien verklaart dit ook waarom slechts drie leenmannen aanwezig
waren.369 Gilgebeert van Sint-Omaars was vermoedelijk een machtig man.370 Misschien
waren weinig leenmannen bereid om over hem te vonnissen en hem tegen zich in het
harnas te jagen.371 Dit zou ook verklaren waarom de zaak tot op het derde verste was
vooruitgeschoven. De reactie van het hof op deze situatie was bijzonder interessant. Het
beval een hofsterking.372 Zo komt een heel interessant gegeven aan het licht. Het hof
zetelde weliswaar met drie leenmannen, maar om effectief een rechtsvraag te
beantwoorden - en zeker één waarbij enig gewicht in de schaal lag – ervoeren zij zelf
drie leenmannen als onvoldoende.
Vier van de zes zittingen met drie leenmannen betroffen een vorm van
zekerheidstelling. In twee van deze vier werd een leen gehypothekeerd.373 In de andere
twee gevallen vestigden de betrokkenen een algemene zekerheid op zichzelf en al hun
goederen.374 Dit sluit aan bij wat eerder gezegd werd over de hoven waarin twee
leenmannen zetelden: het betreft eenzijdige rechtshandelingen van één partij, die deze
in essentie op eigen initiatief stelt om een door hem gewenst resultaat te bekomen.
In totaal zetelden 11 leenmannen in de zittingen met drie leenmannen.375 Net als bij
de zittingen met tweemanshoven waren het allen veelzetelaars of op zijn minst
369 Het betrof Gillis van Crombrugghe, Jan van der Capellen en Pieter de Ruddre, alle drie veelzetelaars.370 Hij blijkt op zijn minst twee lenen te hebben gehouden waar heerlijke rechten aan vast zaten, namelijk Pienes en Borne. Bornes was wellicht het leengoed « Borne » in Roeselare (DE FLOU K., Woordenboek, V2 kol. 392). Pienes was een heerlijkheid in de kasselrij Kassel. Het betrof een banier van Vlaanderen, een baronnie. (X., Les seigneuries de la Flandre : d'après un manuscrit anaonyme de 1738, copié sur un manuscrit antérieur Den schat van noblesse oft eene korte beschryving van den prinsdommen, graefscapen, baronyen ende eerlykheden des graefscap ende provintie van Vlaenderen, overdruk uit Annales du Cercle archéologique et historique d'Audenarde, Audenaarde, Bevernage, 1935, p51). (Transcript, p.50 rndnr. 152 en p.82 rndnr.259; databank, zaak “Baljuw v. Gilgebeerte van Sint-Omaars, heer van Pienes).371 Hoewel de argumentatie voor deze stelling niet overtuigend is, cfr. infra, p.203 e.v..372 Voor de betekenis van deze term, cfr. infra, p.203 e.v..373 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting » en databank. Het betreft de zaken “Jacob Haec draagt zijn leen in pand om zijn borgen te vergoeden “ en “Jan Sey Jan Seyszone geeft zijn lenen in pand voor zijn schulden bij de heren” (resp. zaken nrs. 84 en 17).374 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting » en databank. Het betreft de zaken “Jan Pauwels stelt zekerheid voor zijn belofte zijn boete te betalen” en “Baljuw v. Heinric de Coninck” (resp. nrs. 42 en35).375 Cfr. tabel III.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
87
gewoontezetelaars.376 Opnieuw valt dus te vermoeden dat het overwegend
routinezittingen betrof, die door een beperkt aantal “toevallig aanwezige”
gewoontezetelaars konden worden afgehandeld. Hierbij dient in herinnering gebracht te
worden dat in de ene in het register opgenomen zitting waarin een hof van drie mannen
effectief een ingrijpende beslissing moest nemen prompt tot een hofsterking werd
overgegaan.
De vijf leenmannen die meer dan één maal in een dergelijke zitting zetelden vallen
allen als veelzetelaars te bestempelen. Van de zes leenmannen die slechts één maal in
een dergelijke zaak zetelden was er slechts één veelzetelaar, Simon Paris. De andere vijf
waren dan wel niet meer echt als veelzetelaars te betitelen, maar wel als
gewoontezetelaars.377
Zitting 32 Zitting 74 Zitting 101 Zitting 136 zitting 327 Zitting 524
Heinric de Maech
Gillis van Crombrugghe Simon Paris
Gillis van Crombrugghe
Jan van der Capellen
Jan van der Capellen
Willem Drieghe
Jan van der Scaffelt
Gillis van Crombrugghe
Jan van der Capellen
Willem de Roode
Heinric de Maech
Lauwereins van der Leyen
Pieter de Ruddre
Willem Drieghe
Pieter de Ruddre
Willem Drieghe
Daneel de Ruddre
Tabel III: De zittingen met drie leenmannen en de daar aanwezige leenmannen, in volgorde waarin hetregister hen opnoemt.
376 Cfr. tabel IV.377 Cfr. tabel IV.
88 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
leenman
aantal zittingen met drie
totaal aantal zittingen
Rangordenaar totaal aantal zittingen
Gillis van Crombrugghe 3 178 3Jan van der Cappellen 3 103 7Willem Drieghe 2 214 1Heinric de Maech 2 191 2Pieter de Ruddre 2 116 6Lauwereins van der Leyen 1 52 12Jan van der Scaffelt 1 33 17Simon Paris 1 160 5Willem de Roode 1 66 10Daneel de Ruddre 1 44 16
Tabel IV: De op de zittingen met drie leenmannen aanwezige leenmannen,hun aantal aanwezigheden bij deze zittingen, hun totaal aantal zittingen enhun rang naar hun totaal aantal zittingen.
1.3.3: zittingen die typisch in kleine aantallen verliepen
Uit wat voorafgaat blijkt reeds dat vrij veel van de zittingen in kleinen getale om
vormen van zekerstellingen gingen. Het betrof zittingen waarbij iemand zijn leen in
handen van de heer opdroeg om zijn schulden op te verhalen als hij ze niet betaalde, of
zittingen waarin iemand een zekerheid stelde op zichzelf en al zijn bezittingen. Wordt
gekeken naar de tabel in bijlage drie, dan blijkt dat deze types zittingen disproportioneel
vaak werden gehouden met een kleine bemanning en disproportioneel zelden met een
grote.378
Bij de zittingen waarbij lenen werden opgedragen om schulden op te verhalen zetelde
het hof in drie zittingen op 33 met een erg klein aantal.379 Dit blijft een zeer nauwe basis
om uitspraken op te baseren. Het is echter wel opmerkelijk dat bij 9% van deze zittingen
een klein aantal leenmannen zetelde (tegenover gemiddeld 3%), en slechts bij 12% een groot
of zeer groot(tegenover gemiddeld 18%). Telkens namen deze leenopdrachten dezelfde
378 Cfr. Tabel « bijlage III : frequentie aantal leenmannen per procedurestap ». Bij de leenopdrachten zetelde het hof 9% van de zittingen met een klein aantal leenmannen (tegenover gemiddeld 3%), en slechts 12% van de zittingen met een groot of erg groot aantal (tegenover gemiddeld 18%). Weliswaar gaat het aantal zittingen met een klein aantal hier nog steeds maar om drie tegenover 33, hetgeen een nauwe basis is om uitspraken op te doen. Alle vier de zittingen waarbij iemand zekerheid kwam stellen over zichzelf en al zijn goederen waren met twee leenmannen.379 Cfr. Tabel « bijlage III : frequentie aantal leenmannen per procedurestap ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
89
vorm aan: een leenhouder legde zijn leen in handen van de heer, de abdij van Sint-
Pieters, om er schulden op te verhalen als de leenhouder deze niet voldeed. Dat hierbij
relatief vaak in kleine getalen werd gezeteld wekt verbazing, daar leenbezit als het
meest voorname vermogensbestanddeel denkbaar werd gezien.380 Het volledige
leen(erf)recht was er op gericht lenen binnen de familie te houden waaruit zij
kwamen.381 Toch waren vaak weinig leenmannen aanwezig op zittingen waarbij een leen
in handen van de heer werd opgedragen. Een logische assumptie zou zijn dat de
schulden in dit geval misschien op het leen verhaald werden in die zin dat de inkomsten
werden afgeroomd, terwijl het leen zelf niet werd aangetast. Deze hypothese gaat
echter lijnrecht in tegen de tekst van het register. f1v° §7 zegt letterlijk over de opdrager
dat hij “ stelde / sijn leen te verbuerne up dat hije niet en dade”.382 De leenhouder werd dus
effectief in zijn recht op het betreffende leen geraakt. Bij deze specifieke zitting waren
vier leenmannen aanwezig. Wel is het zo dat bij de meeste van de 33 dergelijke zittingen
de schulden in kwestie schulden bij de heer lijken te zijn geweest, schulden die met het
leenhouderschap verband hieden.383 Veelal ging het over onbekwamen die hun leen
opdroegen om schulden te verhalen die er eventueel aan zouden kleven. Als de
leenhouder zijn feodale plichten niet nakwam, was het leen sowieso vatbaar voor
uitwinning. Vier van deze 33 zittingen echter betroffen weldegelijk schulden bij de heer,
maar geen schulden die rechtstreeks verband hielden met feodale plichten.384 Bij twee
andere is onduidelijk of het een feodale of andere schuld betrof.385 Drie betroffen zelfs
geen schuld bij de heren van Sint-Pieters.386 Slechts één van deze drie zittingen had een
erg grote bemanning. Eentje had zelfs een erg kleine.387
Ook bij de zittingen waarbij partijen zekerheden stelden op zichzelf en al hun
bezittingen zetelden telkens kleine aantallen leenmannen. Het register vermeld slechts
vier zittingen die expliciet hierom gingen, maar deze werden alle vier door slechts twee 380 Zo valt bijvoorbeeld te denken aan de aanhef van de Leenrechten van Vlaanderen : “Omme dat leengoed es thoochste ende tsollempnelste dinc van der weerelt…”.381 HEIRBAUT D., “Zentral im Lehnswesen“, p.341.382 Transcript p.4 rndnr.9.383 Cfr. databank. Het betreft de rechtshandelingen 8, 9, 18, 19, 24, 28, 35, 36, 37, 40, 45, 46, 58, 59, 60, 70, 237, 328, 330, 372, 465, 496, 505, 565 en 570.384 Cfr. databank. Het betreft de rechtshandelingen 5, 14, 329 en 539.385 Cfr. databank. Het betreft de rechtshandelingen 15 en 32.386 Cfr. databank. Het betreft de rechtshandelingen 311, 327 en 361.387 Rechtshandeling 327, drie mannen.
90 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
of drie leenmannen bemand.388 Dit wekt opnieuw verbazing. Weliswaar is het bij geen
van deze zaken uitdrukkelijk zeker dat lenen bezwaard werden, maar het is steeds
mogelijk en hiernaast konden de zekerstellers nog andere waardevolle bezittingen
hebben.
Voor het feit dat bij deze beide soorten zekerstellingen vaak in erg kleine aantallen
werd gezeteld, kan misschien gedeeltelijk de verklaring worden aangehaald die hoger al
gegeven werd voor de zittingen waar met slechts twee leenmannen werd gezeteld. Het
betrof éénzijdige rechtshandelingen, waarbij er geen echte tegenpartij was die het
correcte verloop achteraf kon betwisten. Hiernaast is het ook zo dat ten minste de
leenopdrachten vaak eerder een zeker formaliteitenkarakter hadden. Veelal bestonden
ze er in dat een handelingsonbekwame die leenhouder werd zijn leengoed opdroeg om
niet-gespecifieerde schulden op te verhalen. Nochtans waren er ook zittingen met een
klein hof waarin lenen expliciet met zekere schulden ten aanzien van derden werden
bezwaart. Hiervoor kon geen verklaring worden gevonden.
1.3.4: Een doorsnee leenhof
Volgens de literatuur zetelde een doorsnee leenhof in de praktijk met vijf à zeven
leenmannen. In het Land van Waas echter zetelden de leenhoven, nog steeds volgens de
literatuur, gewoonlijk met vier leenmannen, terwijl dit ook in het land van Aalst
meermaals en in de kasselrijen Kortrijk en Gent af en toe gebeurde.389
388 Cfr. databank. Het betreft de rechtshandelingen 29, 74, 101 en 131.389 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.743-744.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
91
aantal mannen frequentie
onbekend 32 43 64 515 536 507 288 249 22
10 911 1512 513 914 315 616 317 218 219 124 127 1
Tabel V: aantal zetelende leenmannen en het aantalmalendat het hof met ditaantal zetelde.
Uit het besproken register blijkt in ieder geval dat bij het leenhof van de Sint-
Pietersabdij een zitting met vier leenmannen zeer normaal was. Sterker nog, enkel
zittingen met vijf leenmannen kwamen nog vaker voor dan zittingen met vier. Zittingen
met zes waren bijna even frequent. Zittingen met zeven kwamen ook nog vrij vaak voor,
maar toch significant minder dan die met vier, vijf of zes leenmannen.390 Van de 299
zittingen zijn er in totaal 154, of dus net iets meer dan de helft, waarin het leenhof met
vier, vijf of zes leenmannen zetelde. Het lijkt er dus op dat een doorsnee zitting van het
leenhof van de Sint-Pietersabdij net één leenman minder telde dan wat meestal in
Vlaanderen gebruikelijk was. Dit hoeft niet te verbazen, daar de bezittingen van de Sint-
Pietersabdij zich vooral in het oostelijke deel van Vlaanderen concentreerden.
390 Cfr. Tabel V.
92 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Bestaande literatuur identificeert de zittingen met vier leenmannen als hoofdzakelijk
een fenomeen uit het Waasland, dat echter ook in andere stukken van Oostelijk
Vlaanderen voorkwam. De vraag stelt zich dan ook of zittingen met vier leenmannen
enkel voorkwamen in zaken die betrekking hadden op Oostelijk Vlaanderen.
Vooreerst moet hierbij opgemerkt worden dat zes van deze 51 zittingen niet aan een
plaats konden worden gekoppeld. Dit kan een vertekend beeld geven.
Uit de tabellen van bijlage II blijkt wel dat dit soort zittingen niet enkel plaats vonden in
zaken met betrekking tot plaatsen in het Waasland, de Oudburg, het Land van Aalst en
de kasselrij Kortrijk, maar ook in de Oost-Vlaamse Kasselrijen Oudenaarde en de Vier
Ambachten. Echter leveren deze laatste twee kasselrijen met samen zes van de 45 aan
een plaats gekoppelde zittingen met vier leenmannen slechts een kleine minderheid van
deze zittingen (13%). Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat deze twee kasselrijen
ook maar 19 van de 118 zaken leverden die aan een plaats konden worden gekoppeld
(16%).391 Met andere woorden leverden deze twee kasselrijen niet disproportioneel
weinig zaken waarin met vier leenmannen werd gezeteld. In de zaken met betrekking tot
het Brugse Vrije of het vorstendom Artesië komen er geen zittingen voor waarin slechts
met vier leenmannen werd gezeteld. Uit deze gebieden kwamen echter maar
respectievelijk drie en één zaak. Dit is een te kleine steekproef om definitieve uitspraken
op te baseren, maar het bevestigt wel de trend: hoe verder naar het oosten, hoe vaker
er met vier werd gezeteld.
In de gebieden waar volgens bestaande literatuur nog soms zittingen met vier
leenmannen voorkwamen is er over het algemeen een sterke correlatie tussen het
aantal zaken uit die streek en het aantal daarop betrekking hebbende zittingen waarin
vier leenmannen zetelden. Drie van de 46 aan een plaats gekoppelde zittingen met vier
leenmannen (7%) hadden betrekking op de kasselrij Kortrijk, terwijl zes van de 118 aan
een plaats gekoppelde zaken (5%) betrekking hadden op deze kasselrij. Voor de
kasselrijen Land van Aalst en Oudburg van Gent betreft het respectievelijk vijf zittingen
(11%) op 14 zaken (12%) en 27 zittingen (59%) op 69 zaken (58%).
Wel opmerkelijk is dat aan het Land van Waas slechts vier zaken zijn gekoppeld (3%
van het totaal aantal aan een plaats gekoppelde zaken), maar dat vijf zittingen met vier 391 Cfr. Tabellen « Bijlage II : zittingen met vier leenmannen ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
93
leenmannen (11% van het totaal aantal aan een plaats gekoppelde dergelijke zittingen)
op deze zaken betrekking hadden. Vijf zittingen in vier zaken is een erg kleine steekproef
om stellingen op te baseren, maar het lijkt er op dat het leenhof in zaken die betrekking
hadden op het “thuisland” van de zittingen met vier leenmannen disproportioneel vaak
dergelijke zittingen hield.
Uit de tabel van bijlage I blijkt verder nog dat een specifiek type zittingen, de
waarheden,392 erg vaak werden bemand door vier leenmannen.393 Bij de waarheden
werd uit de oordeelvinders een soort onderzoekscommissie aangesteld, die volgens Van
Caenegem gewoonlijk uit ongeveer vijf keurheren bestond, om ter plaatse bepaalde
misdrijven te onderzoeken. Hiervan leverden zij dan achteraf een gewoonlijk schriftelijk
verslag voor het hof.394 Het overgrote merendeel (11) van de 18 waarheden in het
register werd bezeten door vier leenmannen. Zes werden er bezeten door vijf
leenmannen en één door zes.395 Het betreft veelal veelzetelaars en
gewoontezetelaars.396 Dit sluit aan bij wat uit de literatuur blijkt. Een verklaring voor het
feit dat deze commissies eerder klein waren kan wellicht gevonden worden in het feit
dat de waarhede niet in het hof van Sint-Pieters plaatsvonden, maar in de heerlijkheid
waarop de waarhede betrekking had.397 Omdat deze zittingen een verplaatsing vergden
- ook bij slecht weer, één dergelijke zitting viel in december - waren waarschijnlijk
meestal niet heel veel leenmannen geneigd om bij dergelijke zittingen aanwezig te zijn.
Zelfs in een cluster strafzaken waarin het hof vaak met grote aantallen leenmannen
zetelde, zetelde het bij de waarhede slechts met vier leenmannen. Dit was de enige
zitting in de betreffende cluster waarbij het hof met een normaal aantal leenmannen
zetelde.398 Het kan verbazing wekken dat bij de waarheden niet vaak grote aantallen
lokale leenmannen kwamen opdagen om hun prestige als leenman in de verf te zetten.
De leenmannen die bij de hofsterking aanwezig waren moesten hier echter achteraf
392 Cfr. infra, p.168 e.v..393 Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».394 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, pp.170-173.395 Cfr. databank, tabbladden « rechtshandeling : tabel » j° « rechtshandeling ».396 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling » j° « Bijlage IV : zetelfrequentie per leenman ».397 Cfr. Infra, pp.168 e.v. en 235. Zie ook MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.120; OLLEVIER E., Het leenhof van Ieper, p.112; Cfr. ook databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».398 Cfr. databank, «Baljuw v. van Duerle», « Baljuw v. Heinric Veys » en « Baljuw v. Wouter Veys » (resp. de zaken nrs. 47, 48 en 49).
94 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
verslag van uitbrengen aan de rest van het hof. Misschien waren lokale leenmannen om
deze reden veelal niet echt geneigd aan deze zittingen deel te nemen.
Volgens de “Leenrechten van Vlaanderen” vereiste een echt volwaardig hof zeven
leenmannen.399 Hoewel zittingen met zeven leenmannen bij het leenhof van Sint-Pieters
frequent voorkwamen (28 keer op de 299, of bijna 1/10)400, lijkt het er toch op dat een
zitting meestal met vier, vijf of zes leenmannen werd afgehandeld.
Wellicht echter moet de betreffende zinsnede401 niet gelezen worden als “een zitting
van het leenhof is pas echt volwaardig als het met zeven leenmannen zetelt”. Namelijk
zegt artikel 105 van de “Leenrechten van Vlaanderen” dat een leenhouder pas een eigen
leenhof had als hij zelf over minstens vijf vazallen beschikte.402 Wanneer echter in het
hof van een heer met vijf vazallen een leen werd “verkocht”,403 moest deze heer een
leenman lenen omdat zijn hof zou kunnen onterven en inerven. Hiervoor moest het
leenhof, althans zo impliceren de “Leenrechten van Vlaanderen” in deze passage,
minstens vijf leenmannen tellen om rechtsgeldig zitting te houden. Om deze reden
meende de auteur van de “Leenrechten” dat een heer met vijf vazallen schijnbaar nog
geen volwaardig leenhof had.404 Maar, voegt de auteur dan toe, zeven leenmannen is
een vol hof. De betreffende zinsnede heeft dus de betekenis van “een heer met zeven
vazallen heeft een volwaardig leenhof”. Er staat enkel impliciet iets over het quorum per
zitting. Dit zou dan vijf zijn. Echter voegt het traktaat toe dat men op vele plaatsen
meent dat “wie drie manne heift, dat hi hof heift”. Op deze plaatsen zou men dan,
volgens de voorheen gegeven logica, en in overeenstemming met wat waar te nemen
399 Leenrechten van Vlaanderen, art.105.400 Cfr. Tabel V.401 Art. 105 in fine Leenrechten van Vlaanderen: “Maer zeven mannen es een vul hof.”402 De eerste zin van art. 105 Leenrechten van Vlaanderen luid “een man houdt leen … bi rechte ne heift dese gheen hof of hi ne hadde vijf mannen”.403 De termen « koop - verkoop » hadden in het leenrecht een veel bredere betekenis dan in Boek III Titel VI van het Belgische BW of in het huidige algemene taalgebruik. Koop sloeg op iedere vorm van verkrijgen of winnen van een leen krachtens ruiling, schenking, koop (in de moderne betekenis) of erflating. Ook het recht dat hierbij aan de heer werd betaald heette “koop”. (VERWIJS E. en VERDAM J., Middelnederlandsch woordenboek, V3, Kol . 1839 ; STALLAERT K., Glossarium, V2 p.97).404 Art. 105 derde en vierde zin Leenrechten van Vlaanderen : “Ende die V manne heift onder hem, wert er eenen vercocht men mach er niet erven no ontherven. Men moet er eenen lenen, dus schinen V manne uterlike gheen hof”.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
95
valt in het hier besproken register, met twee leenmannen reeds een aantal geldige
rechtshandelingen moeten kunnen stellen.
Overigens is het opmerkelijk dat de auteur zeven vazallen als minimum naar voren
schuift. Zelf geeft hij de reden aan waarom er een minimum aantal vazallen vereist was.
Bij een heer die over vijf of minder vazallen beschikte om in zijn hof te zetelen, kon zijn
leenhof zelfs met volle bemanning niet alle taken vervullen die een leenhof waren
opgedragen zonder vazallen te moeten lenen. Om deze reden zou het verleidelijk zijn te
denken dat zes vazallen het minimum was om een volwaardig leenhof te hebben. Het
kon echter altijd gebeuren dat één vazal om wat voor reden dan ook (ziekte, ouderdom,
reis, schorsing van zijn feodale rechten,…) niet in staat was om in het hof te zetelen.
Verder kon het ook gebeuren dat niet alleen de verkoper, maar ook de koper een vazal
van de betreffende heer was. Dan zouden twee van deze heer zijn leenmannen niet in
de betreffende zaak kunnen zetelen. Om deze redenen was maar echt verzekerd dat een
heer geen vazallen aan zijn opperhof zou moeten ontlenen als hij zelf niet zes, maar
zeven vazallen had. Het is interessant dat dit alles de auteur van de “Leenrechten van
Vlaanderen” zodanig evident lijkt dat hij de redenering niet eens uitlegt. Hij schrijft
gewoon dat vijf mannen niet steeds voldoende is en dat er dus zeven vereist waren.
1.3.5: Een omvangrijk leenhof
Zoals hierboven uiteen gezet was het meest gebruikelijke aantal leenmannen voor een
zitting van het leenhof van Sint-Pieters zo’n vier à zes. Ook zittingen met zeven, acht of
negen leenmannen kwamen vrij frequent voor. (Respectievelijk 28, 24 en 22 maal op
299.) Hiernaast is er echter ook een zeer significant aantal zittingen (69 van de 299)
waarin het hof met een nog groter aantal personen zetelde, uiteenlopend van tien tot
zelfs 27 leenmannen.405 De stelling uit de literatuur dat zittingen met acht of meer
leenmannen niet zo heel vaak voorkwamen moet dus althans voor het leenhof van Sint-
Pieters enigzins gerelativeerd worden.406 Anderzijds werden in het register zeker niet
alle zaken of zittingen vermeldt. Het waren vooral die waarin er iets moeilijks of
ongebruikelijks aan de orde was die werden geregistreerd. Het is dus niet onmogelijk dat
405 Cfr. Tabel V.406 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p. 746.
96 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
het betreffende vonnisregister in verhouding tot het totaal aantal zittingen dat het
vermeldt disproportioneel veel zittingen in grote aantallen bevat. Voor de moeilijke of
ongebruikelijke zaken werden mogelijks meer leenmannen opgeroepen, of er kwamen
zich misschien ongewoon veel leenmannen aanmelden uit nieuwsgierigheid.
Het aantal malen dat het hof met een specifiek groot aantal leenmannen zetelde,
varieert evenzeer als het aantal zelf. Zo worden zittingen met tien, 12 of 15 leenmannen
in het register respectievelijk negen, vijf en zes keer vermeld. Een zitting met 14
leenmannen kwam drie keer voor, maar één met 11 of 13 leenmannen wel
respectievelijk 15 en 21 keer. Pas vanaf 16 leenmannen wordt het aantal zittingen gering
(drie van de 299). Zittingen met 19, 21 of 27 leenmannen zijn eenmalig.
De vraag dringt zich op of er specifieke situaties vallen te identificeren waarin het hof
met een (zeer) groot aantal leenmannen zetelde.
Op het eerste zicht is het zo dat de zittingen in groten getale in allerhande standen van
het geding voorkwamen. Zo waren er, zoals te verwachten, zaken die met kleine of
doorsnee leenhoven begonnen, maar waarin naar het einde toe met een groot hof werd
gezeteld.407 Echter waren er ook zaken waarin eerst met grote aantallen werd gezeteld,
maar waar bij latere zittingen minder leenmannen zetelden.408 Zittingen met tien
leenmannen komen voor als eerste zitting van een bepaalde zaak maar ook als 19e
zitting. Een zitting met 11 leenmannen vinden we variërend tussen de eerste en de 27e
zittingsdag.409 Zelfs van de drie voorbeelden met 16 leenmannen was er nog één de
eerste zitting in de betreffende zaak. De volgende zitting in dezelfde zaak werd dan
gewoon afgehandeld door vier leenmannen.410 Hiernaast waren er ook zaken waarbij de
zittingen in grote aantallen eerder in het midden vielen.411
407 Voorbeelden zijn de zaken «Baljuw v. Taeyaert e.a. en v. Bueren », « Jacob Haec draagt zijn leen in pand om zijn borgen te vergoeden », « Baljuw v. de Hardere » en « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers » ( resp. nrs.1, 84, 108 en 141).408 Voorbeelden zijn de zaken « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes », « Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls », « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven » en « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (resp. de zaken nrs. 37, 51, 78 en 94).409 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».410 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting » en databank zaak « Baljuw v. van Duerle » (zaak nr. 47).411 Voorbeelden zijn de zaken « Baljuw v. van Duerle », « Baljuw v. 2 lenen waaruit Boudewijn Triel is verstorven », « Baljuw v. Jacob Haec » (resp. zaken nrs. 47, 104 en 115).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
97
Een logische verklaring hiervoor zou zijn dat er dezelfde dag nog in andere zaken die al
verder gevorderd waren, zittingen plaatsvonden waarvoor een groot aantal leenmannen
was vereist. Van de tien zittingen met een “grote” bemanning, tien à 15 leenmannen,
die als eerste in de betreffende zaak vallen, zijn er slechts vier die samen vallen met een
andere “grote” zitting op dezelfde dag.412 Wat deze laatstgenoemde zittingen betreft,
was slechts één de ultieme zitting in de betreffende zaak. De andere drie worden nog
gevolgd door zittingen met een kleiner leenhof. Van de tien zaken die met een grote
zitting openen, zijn er vijf zaken waarbij het bij deze ene zitting blijft.413 Tussen vier van
deze vijf zaken valt een interessante gelijkenis waar te nemen.414 Het ging daarbij steeds
over een situatie waarin een leen werd bezwaard. Bij drie van de vier werd het in
handen van de heer opgedragen (twee maal door een handelingsonbekwame
erfgenaam, één maal door een mogelijke schuldenaar). Bij de vierde zaak werd beloofd
dat de schuldeisers verhaal konden maken op een leen van de schuldenaars.415 Dat bij
deze zittingen grote aantallen leenmannen aanwezig waren wekt verbazing, daar ook
onder de zittingen in zeer kleine aantallen vrij veel zekerstellingen waren.416
De zittingen met grote en zeer grote aantallen kwamen weldegelijk bij een veelheid
aan procedurestappen voor. Wellicht valt dit deels te verklaren doordat er soms voor
een zitting in een andere zaak of om een andere toevallige reden veel leenmannen
aanwezig waren. Wordt echter gekeken naar de verhouding tussen het aantal malen dat
een bepaalde procedurestap voorkwam en het aantal malen dat hierbij een groot (tien à
15 leenmannen) of erg groot aantal (meer dan 15) leenmannen zetelde, dan blijkt dat dit
412 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ». Het betreft de rechtshandelingen 28, 429, 439, 485. Deze vallen respectievelijk op dezelfde dag als de grote rechtshandelingen 27, 420, 361 en 484.413 Cfr. Databank. Het betreft de zaken « Jaquemine van Caudenhoven brengt leen op en stelt voogd aan », « Jan Buckel draagt leen op », « Katleine Oebrechts Wulfsdochter brengt haar leen op en stelt voogd aan », « Claas van Crombrugghe en Liesbeth van der Cameren erkennen schuld bij Sint-Pieters en Jan van der Schaghen » en « Baljuw v. Joes van Valmerbeke, Lauwereins van Lamswerde, Jan de Mol, Pieter de Ricke, Willen de Roode en Jan Bentijn » (resp. de zaken nrs. 13, 15, 20, 83 en 98), resp. de rechtshandelingen 24, 28, 37, 318 en 369.414 De uitzondering is de zaak « Baljuw v. Joes van Valmerbeke, Lauwereins van Lamswerde, Jan de Mol, Pieter de Ricke, Willen de Roode en Jan Bentijn » (zaak nr. 98).415 Cfr. de betreffende zaken in de databank.416 Cfr. supra, pp.88-90.
98 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
voor een aantal procedurestappen vaak het geval was.417 Deze worden hieronder
besproken.
Een eerste procedurestap waarbij het hof hetzij in grote, hetzij in heel grote aantallen
zetelde, waren uiteraard de hofsterkingen. De hofsterking was een logische uitbreiding
van het leenhof wanneer een qua aantal zetelende leenmannen kleiner leenhof de
hangende rechtsvraag niet kon oplossen. Er werd een bijkomend aantal leenmannen ter
hulp geroepen, waarvan de meerderheid op de volgende zitting, de hofsterking,
aanwezig moest zijn.418 In de drie zaken waarin hofsterking plaatsvond werd dit één keer
initieel bevolen door een klein aantal leenmannen (drie) en twee keer door een qua
aantal doorsnee leenhof (één keer vij en één keer zes leenmannen).419 Bij het kleine
aantal leenmannen en één van de zittingen met een normaal aantal leenmannen
resulteerde dit bij de eerste hofsterking in een groot leenhof (resp. 13 en 12
leenmannen). Bij de andere zaak was het resultaat slechts een middelgroot leenhof
(negen leenmannen). De beide grote leenhoven namen een tweede hofsterking. Dit
resulteerde eenmaal in een groot en eenmaal in een zeer groot leenhof (resp. 12 en 16
leenmannen). Hierop werd beide malen een derde hofsterking genomen, en deze
resulteerden in de twee grootste leenhoven opgenomen in het register, namelijk één
keer 24 en één keer 27 leenmannen.
Een tweede type zittingen waarop vaak met een groot aantal leenmannen werd
gezeteld waren de wettelijke dagen.420 Iedere zitting waarop een wettelijke dag werd
gehouden was er één waarin met een vrij groot of een groot aantal leenmannen werd
gezeteld.421 Jammer genoeg is niet geheel duidelijk wat deze wettelijke dagen exact
inhielden. Wel lijkt het er op dat op de wettelijke dag het geding in dezelfde stand bleef
staan als op de vorige zitting, misschien omdat het hof er gedurende een bijkomende
zitting zou kunnen over delibereren. Het is logisch dat voor deze beraadslagingen grote
aantallen leenmannen werden verzameld. Het valt wel op dat hierbij het totale aantal
417 Cfr. Tabel « bijlage III : frequentie aantal leenmannen per procedurestap ».418 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.747-748; Voor een nadere bespreking van de hofsterking, cfr. Infra p.196 e.v.419 Cfr. Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».420 Cfr. infra, p.217 e.v..421 Cfr. Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
99
leenmannen toch weer niet zo hoog opliep. Wettelijke dagen werden gehouden met
acht à 12 leenmannen, niet met 15 of nog meer.
Een derde type zittingen waarbij grote hoven frequent voorkwamen waren deze
waarbij een eis geformuleerd werd: zeven keer op de 21.422 Wel gingen drie van deze
zeven zittingen over eenzelfde zaak. Aangaande deze zaak, over een kwestie van
geweldpleging op een leen waarbij er zeer veel beklaagden waren, werd in het geheel
zeer vaak in groten getale gezeteld.423 Een vierde zitting had onrechtstreeks betrekking
op deze zaak.424 Worden deze vier zittingen buiten beschouwing gelaten, dan zetelde
het hof in zittingen waarbij eisen werden geformuleerd doorgaans met een doorsnee
aantal leenmannen.
Een vierde type zittingen waarbij het hof vaak in grote aantallen vergaderde, zijn de
verstes.425 Deze verstes vertonen een vreemd patroon qua aantal leenmannen. Van de
tien zittingen die een eerste verste inhielden werden er vier gehouden met een groot en
twee met een zeer groot leenhof. Van deze zes zittingen viel er maar één op dezelfde
dag als een andere zitting met een erg groot aantal leenmannen.426 Er kan dus niet
geargumenteerd worden dat het hof om een andere reden dan deze verstes in zo groten
getale was bijeengekomen. Overigens werd op de eerste verste die wel op dezelfde dag
viel als een andere zitting, een herhaling van deze eerste verste genomen. Hier zetelde
opnieuw een erg groot leenhof.427 Opmerkelijk is dat bij verstes waarbij het leenhof
aanvankelijk met een groot aantal leenmannen zetelde, er achteraf minder vaak een
tweede of derde verste voorkwam. Dit blijkt duidelijk uit tabel V. Het register vermeldt
422 Cfr. Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».423 Zaak « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak nr. 94).424 Zaak « Baljuw v. Joes van Valmerbeke, Lauwereins van Lamswerde, Jan de Mol, Pieter de Ricke, Willen de Roode en Jan Bentijn » (zaak nr. 98). In deze zaak werden zes leenmannen vervolgd omdat zij in de zaak « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » niet in het hof hadden gezeteld, terwijl ze dit volgens de baljuw hadden moeten doen.425 Cfr. Infra, p.203 e.v..426 Het betreft rechtshandeling 17 die op dezelfde datum viel als rechtshandeling 12.Rechtshandeling 17 vond plaats in een conflict aangaande het bezit van een leen. Op rechtshandeling 12 stond er voor de beschuldigde leenman een astronomische boete van 240 lb. par. met zijn leen en een geleend leen in onderpand op het spel, en voor een aantal andere mannen de ook al zware boete van 40 lb. par..Het is het waarschijnlijk dat het leenhof zich zo uitzonderlijk talrijk vergadert had (met 18 mannen) niet omwille van één van de individuele zittingen maar omdat er in beide zittingen erg veel vlees in de schaal lag.427 14 mannen, Cfr. Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».
100 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
12 zaken waarin een eerste verste genomen werd. Op zeven hiervan volgde een tweede
verste. Op vijf hiervan volgde dan weer een derde verste. Daarentegen volgde op slechts
één van de twee zittingen waarin het hof met een erg groot aantal in de eerste verste
zetelde, nog een tweede verste. Van de vier zittingen waarin een groot aantal
leenmannen bij de eerste verste zetelde, volgde maar op twee een tweede verste. Bij de
drie tweede verstes waarbij het hof met een groot aantal zetelde, werd geen enkele
keer een derde verste genomen. Het lijkt er op dat hoe meer leenmannen aanwezig
waren, hoe groter de kans dat zij de vraag konden oplossen, waardoor een volgende
verste niet meer nodig was. Vermoedelijk voelden de leenmannen zich in een groter
leenhof ook zelfzekerder. Leenmannen zullen in een grotere groep dan ook minder
terughoudend geweest zijn om knopen door te hakken.
Naargelang er meerdere verstes werden genomen, lijkt het aantal aanwezige
leenmannen af te nemen. Een verklaring hiervoor is moeilijk te vinden.
Zaak
Aantal leenmannen bij 1e verste
Aantal leenmannen bij 2e verste
Aantal leenmannen bij 3e verste
1 18 & 14* 11 /11 9 8 533 7 4 637 7 6 346 8 / /51 15 / /94 15 11 694 16 / /
129 15 17 /138 6 / /141 11 / /145 5 7 5
Tabel VI: De zaken waarin verstes werden genomen en het aantal leenmannen dat hierin zetelde.*in deze zaken werden twee opeengende eerste verstes genomen.Voor verklaring Cfr. infra.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
101
Een ander opmerkelijk gegeven aangaande de zittingen in grote aantallen is het feit
dat ze in sommige zaken erg frequent voorkwamen. In totaal komen een tiental
dergelijke zaken in het register voor.428
Bij drie hiervan kan dit waarschijnlijk verklaard worden door de mate van complexiteit
van de zaak. Twee van deze drie zaken zijn zaken waarbij het laathof bij het leenhof ten
hoofde kwam. Deze zaken waren m.a.w. specifiek voor het leenhof gekomen omdat ze
zo ingewikkeld waren, en het laathof er niet aan uit geraakte.429 Een andere zaak waarbij
veelvuldig met veel leenmannen werd gezeteld betrof een kwestie van geweldpleging,
waarbij er aanvankelijk heel veel beklaagden (28) waren. Dit is de zaak waarin het
register de meeste zittingen in groten getale vermeldt. Blijkbaar was het aanvankelijk
niet duidelijk wie van deze beklaagden de dader of daders was of waren, en of deze
onder de rechtsmacht van het hof vielen. Wellicht was dit de reden waarom de
leenmannen er zo talrijk over delibereerden. Eens de massa beklaagden tot één individu
was gereduceerd kwam deze zaak in een stroomversnelling en verkleinde het aantal
zetelende leenmannen.430
Ook in vier leenzaken werd vaak met een groot hof gezeteld.431 De betreffende
conflicten gingen over het wederrechtelijk gebruik van een leen, de vraag of een partij
het recht had een leen te verkopen, een leen dat was verkocht en een leen dat was
vererfd zonder dat de rechten aan de heer waren betaald. Dit waren allen ingrijpende
handelingen, maar er is niet onmiddellijk een reden aan te wijzen waarom deze
specifieke leengeschillen meer leenmannen zouden vereisen dan andere zaken
aangaande vergelijkbare conflicten.
Er waren ook drie strafzaken, die uit dezelfde waarhede voortkwamen en dus op
dezelfde zittingen werden behandeld, waarbij herhaaldelijk in grote getallen werd
428 Cfr. databank, het betreft de zaken «Baljuw v. Taeyaert e.a. en v. Bueren », « Baljuw v. van Bergen », « Baljuw v. van Duerle »,« Baljuw v. Heiric Veys » , « Baljuw v. Wouter Veys » « Katelijne Gabriëls v.Liesbeth Gabriëls », « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven », « Baljuw v. Simon Martijns' belagers », « Jehanne Rufinx v. Lijsbette Rufinx » en « Zegher Baerd vordert een rente » (resp. de zaken nrs. 1, 46, 47, 51 , 78, 94, 127 en 129).429 Cfr. databank, het betreft de zaken « Jehanne Rufinx v. Lijsbette Rufinx » en « Zegher Baerd vordert een rente » (resp. de zaken nrs. 127 en 129).430 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak 94).431 Cfr. databank, het betreft de zaken «Baljuw v. Taeyaert e.a. en v. Bueren », « Baljuw v. van Bergen », , « Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls » en « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven » (resp. zaken nrs. 1, 46, 51 en 78).
102 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
gezeteld.432 Op zich weken de onderliggende conflicten niet af van die in andere
strafzaken. Het betreft een moord, een kwestie van wederrechtelijk weggenomen vee –
de zaak is te onduidelijk om met zekerheid van diefstal te spreken - en het hakken van
andermans hout. In twee van deze drie geschillen kwam de officialiteit, i.e. de rechtbank
van de bisschoppelijke curie, van Doornik tussen. Het leenhof kreeg verbod over de
beklaagden te vonnissen en de zaken werden door de officiaal geëvoceerd.433 Misschien
werd in deze zaken in groten getale gezeteld omdat de leenmannen zelf over hun
bevoegdheid twijfelden. Mogelijks wilden zij de verantwoordelijkheid voor een
onterecht vonnis over zo veel mogelijk personen verdelen. Bij het leenhof van Ieper
onderkent Strubbe in ieder geval dat een dergelijke neiging bestond.434 Nog steeds
volgens Strubbe was er in dergelijke gevallen ook een geringe bereidwilligheid van de
opgeroepen leenmannen om in het betreffende hof te zetelen.435
Wel moet bij dit laatste worden opgemerkt dat er van deze groep zittingen nog één
zitting volgde op deze waarin het verbod van de officialiteit het hof bereikte. Op deze
zitting werd dan het vonnis geveld in de zaak die de officialiteit niet naar zich had
toegetrokken. Ook op deze zitting was een vrij groot aantal leenmannen aanwezig,
namelijk negen. Misschien was het hof hier gewoon nog vrij talrijk aanwezig omdat het
de verderzetting betrof van het derde genachte in deze groep zaken. De verderzetting
van het derde genachte viel de dag na het derde genachte. Mogelijks waren om deze
reden nog vrij veel leenmannen in de buurt,436 al zij het twee minder dan de dag ervoor.
432 Cfr. databank, het betreft de zaken «Baljuw v. van Duerle», « Baljuw v. Heinric Veys » en « Baljuw v. Wouter Veys » (resp. de zaken nrs. 47, 48 en 49).433 Transcript p.46 rndnr.140.434 STRUBBE E. I., “Gedingvoering voor het leenhof te Ieper in de vijftiende eeuw”, in Handelingen van de Koninklijke commissie voor de uitgave van oude wetten en verordeningen van België, 1956, nr.19, pp.105-106.435STRUBBE E. I., “Gedingvoering”, pp.105-106.436 Bij derde genachtes werd gezeteld “tote de nacht de dach verwan ende dat de manne ne gheens vonnessen vermochten ”. Moderne verlichting bestond evident nog niet, en de veiligheid op de wegen was niet te vergelijken met onze eigen tijd. Zelfs leenmannen uit plaatsen in de nauwe omgeving van Gent brachten vermoedelijk dus na hun plichten te hebben waargenomen op een derde genachte de nacht door binnen de stad, eerder dan bij donker nog huiswaarts te keren.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
103
In ieder geval waren al de leenmannen die op deze verderzetting zetelden ook de dag
ervoor aanwezig.437
Volgens de literatuur zou er van een omvangrijk leenhof ook een groter prestige
uitgaan. Er zetelden veel leenmannen als belangrijke personen voor de betrokken
rechtbank optraden.438 Doorheen het register konden tien personen worden
aangemerkt die vermoedelijk een wat groter prestige genoten dan de anderen.439
Samen waren deze tien in 11 zaken als partijen betrokken.440 Samen waren deze 11
zaken weer goed voor 27 verrichtingen.441 Hiervan waren er slechts zes waarbij het hof
met meer dan zeven personen optrad, waarvan slechts vijf met meer dan tien. Drie van
deze vijf waren hofsterkingen. Hier kwam het grote aantal zetelende leenmannen dus
eerder voort uit de procedurele stand van het geding dan uit het prestige van de
partijen. De zesde zitting in min of meer grote aantallen, die waarbij acht leenmannen
waren betrokken, had betrekking op dezelfde zaak als de drie hofsterkingen.442 Het
betrof een akkoord tussen de Sint-Pietersabdij en Gilgebeert van Sint-Omaars
aangaande drie lenen waarvoor hij geen heerlijke rechten had betaald.443 Bij deze zitting
valt het aantal aanwezige leenmannen misschien eerder te verklaren door een
verlangen veel getuigen van de overeenkomst te hebben dan door de status van de
437 Cfr. databank, rechtshandelingen 214 en 215. Het is interessant op te merken dat de volgorde waarin het register deze mannen opsomt lichtjes verschilt tussen deze twee dagen. Cfr. ook transcript pp.46-47 rndnrs. 140 en 141.438 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.748.439 Deze classificering gebeurde vooral op grond van familienamen. De negen partijen zijn Volcwijf van Vaernewijck; Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes; Jan van den Haudenhuus (deze persoon was priester, dus lid van de eerste stand); Jan van Caudenborch; Liesbeth Borluut; de Sint-Pietersabdij; Simon Paris (de vermoedelijke voorspreker); Lodewijck van Gistel; Jan van der Schaghe (de baljuw van de mannen die hier uit eigen hoofde handelde); en Olivier van Haelewijn’s dochter.440 Cfr. databank, het betreft de zaken « Jonkvrouw Volcwijf van Vaernewijck brengt leen op en wijst voogd aan », « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes », « Baljuw v. Jan van den Haudenhuus », « Jan van Caudenborch brengt leen op », « Liesbeth Borluut v. Claas van Crombrugghe », « Claas van Crombrugghe en Liesbeth van der Cameren erkennen schuld bij Sint-Pieters en Jan van der Schaghen », « Sint-Pieters v. Paris », « Sint-Pieters v. van Gistel », « Jan van der Scaffelt verkoopt rente aan Jan van der Schaghe », « Olivier van Halewijn's dochter brengt leen op en stelt voogd aan » en « Gilgebeert van Sint Omaars geeft onderpand ter betaling van een lijfrente die hij aan Willem Coene verkocht » (resp. nrs. 3, 37, 39, 65, 80, 83, 86, 92, 97, 100, 113).441 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel »; Tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».442 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes » (nr.37).443 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes » (nr.37).
104 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
partijen. Het lijkt er dus niet op dat het leenhof van Sint-Pieters soms met extra veel
leenmannen zetelde omwille van het prestige van de partijen.
Er dient wel te worden vermeld dat de prestigieuze partijen waarvan in de literatuur
sprake is personen waren zoals Filips de Goede en Lodewijck van Gruuthuuse.444 Behalve
misschien Gilgebeert van Sint-Omaars, stonden de hier als prestigieus bestempelde
leenmannen toch wel wat lager op de maatschappelijke ladder.
444 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.748.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
105
Hoofdstuk 2: De bevoegdheid
2.1: Bevoegdheid ratione materiae
2.1.1: Leenzaken
Het bevoegdheidsdomein van het leenhof omspande uiteraard en bovenal alle zaken
die te maken hadden met de meer dan 400 lenen die rechtstreeks van de abdij werden
geleend.445
Van de 149 in het register opgenomen zaken kwamen er 79, dus net iets meer dan de
helft, voor het leenhof omdat ze betrekking hadden op een leen.446 Deze zaken
omvatten eigenlijke rechtspraak, maar ook en zelfs voor het merendeel oneigenlijke
rechtspraak.
Oneigenlijke rechtspraak betreft die gevallen van rechtspraak, waarbij een rechterlijk
ingrijpen niet wordt gevraagd met de bedoeling een geschil tussen de partijen te
beslechten.447 44 van de 79 zaken omtrent lenen behoorden tot de oneigenlijke
rechtspraak.448
De helft van de betreffende leenzaken (22) gingen over personen met een beperkte
handelingsbekwaamheid die verwerver (veelal erfgenaam) waren van een leen, en
hiervoor verhef kwamen afleggen en een voogd aanwijzen.449 Verschillende groepen
personen waren in de late middeleeuwen leenrechtelijk minder handelingsbekwaam.
Het betreft vrouwen, minderjarigen, bastaarden, clerici en kerkelijke instellingen.450 Ook
het leenbezit door poorters en vrijlaten hadden leenheren lange tijd proberen
afremmen.451 Het register geeft echter een aantal zaken weer waaruit duidelijk blijkt dat
bepaalde leenmannen poorter waren van Gent, en volstrekt handelingsbekwaam waren
445 BERTEN D., Coutumes, p.LI.446 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ». Het betreft de zaken die in de kolom « type zaak » als leenzaken staan gekwalificeerd.447 STEIN P.A., Compendium van het burgerlijk procesrecht, Deventer, Kluwer, 1990, p.9.448 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ». Het betreft de zaken die in de kolom « type zaak » als leenzaken staan gekwalificeerd, en in de kolom « contentieus » als niet-contentieus.449 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel », , de zaken waar in de kolom « geschil » “opbrengen leen en aanstellen voogd” staat vermeld.450 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.315-338.451 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.518-522.
106 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
voor het leenhof.452 Van zeven van deze zaken aangaande personen met een mindere
handelingsbekwaamheid is zeker dat de betreffende lenen door erfenis werden
verworven, omdat het register dit vermeldt.453 Bij de overige 15 is dit zeer waarschijnlijk.
De meeste van deze zaken staan in het eerste kwart van het register vermeld.454 Dit
schept het vermoeden dat dit soort zaken zeker niet systematisch werden
neergeschreven. Bij dergelijke zaken die meer naar achter in het register worden
vermeld, wordt meer informatie gegeven over het leen en hoe de minder bekwame het
had verworven. Opmerkelijk is ook dat in het register dergelijke zaken in kleine groepjes
min of meer dicht bij elkaar staan gesorteerd. Deze zaken werden op dezelfde dag of
met korte tussenpozen afgehandeld.455 Het lijkt er op dat Geraard van Oestrem deze
zaken periodiek wel of niet het neerschrijven waard vond.
Ook van de overige zaken van willige rechtspraak gingen er drie zeker en één
waarschijnlijk over erfopvolgingen in een leen.456 Dit soort zaken moet nochtans veel
vaker voorgekomen zijn. Lenen werden geërfd in de eerste plaats door de nauwste
afstammeling, of bij gebreke hieraan de nauwste verwant in de zijlijn, of bij gebreke
hieraan de nauwste in opgaande lijn. Binnen deze ordes werden steeds de mannen
bevoordeeld, en binnen hetzelfde geslacht de oudste.457 Veruit het merendeel van de
vererfde lenen moet geërfd geweest zijn door volwassen mannelijke opvolgers, dus
bekwame lieden. Zaken waarin een handelingsbekwame erfgenaam zijn erflater in een
leen opvolgde waren blijkbaar zodanig alledaags dat ze doorgaans niet in het register
452 Cfr. databank, b.v. de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » (zaak nr.115).453 Cfr. databank, het betreft de zaken « Boudewijn de Praeter brengt zijn leen op en stelt voogd aan », « Jonkvrouw Marie Scaec brengt haar leen op en wijst een voogd aan », « Agatha van der Haghe brengt leen op en stelt voogd aan », « Katleine Lieven Grave's dochter brengt leen op en stelt voogd aan », « Geertrui Lambrechts Bueren's dochter brengt leen op en stelt voogd aan », « Gheerolf Willem Drieghe's zoon brengt leen op en stelt voogd aan » en « Katleine ter Penninx brent leen op en stelt voogd aan » (resp. zaken nrs.23, 85, 87, 118, 131, 147 en 149). Cfr. transcriptie p.14 rndnr.43, p.66 rndnr.196, p.67 rndnr.198, p.89 rndnr.278, p.105 rndnr.318, p.117 rndnr.358 en p.118 rndnr.362.454 15 Dergelijke zaken vallen in de eerste 70 randnummers.455 Het beste voorbeeld zijn zaken 18 en 19 die op dezelfde dag vielen. Zaak 20 viel vier dagen later. Zaak 21 viel nog eens 11 dagen later. Zaak 22 viel nog eens drie dagen later. Zaak 23 viel nog eens zes dagen later.456 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».457 Deze samenvatting van het leenerfrecht is uiterst summier. De volledige bespreking ervan zou hier echter veel te ver leiden. Zie hiervoor: OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.267 e.v..
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
107
vermeld werden. Deze zaken zijn misschien in het register opgenomen omdat ze een
ongebruikelijk element bevatten.458
Eén van deze zaken verdient een aparte bespreking bij de behandeling van de
bevoegdheid.459 Het leen in kwestie was een achterleen van de Sint-Pietersabdij. De
achterleenhouder legde manschap af bij de tussenleenhouder voor het opperhof omdat
de tussenleenhouder zelf geen andere leenmannen had om een hof te vormen.460 Uit
deze zaak blijkt dat in dit soort gevallen het afleggen van manschap voor het opperhof
een alternatief was voor het afleggen van manschap voor een hof gemaakt met
ontleende mannen.
Twee zaken gingen over infeodatie.461 Nieuwe beleningen konden een aantal vormen
aannemen.462 Er kon een totaal nieuw leen uitgegeven worden, maar rond 1300 bleef er
nog maar weinig grond of andere inkomensbronnen over die in leen konden gegeven
worden zonder heerlijke domeinen al te zeer af te bouwen. Alleen op de zee gewonnen
of te winnen gronden in de Vier Ambachten en het Brugse Vrije boden nog een zekere
beleningsmogelijkheid. Ook bestaande lenen die waren uitgewonnen, die waren
verbeurd verklaard of die via het bastaardrecht of in afwezigheid van een erfgenaam
opnieuw aan de heer waren toegevallen, konden aan een nieuwe leenman worden
uitgegeven. Hiernaast was belening met geldlenen mogelijk. Het in leen geven van
ambten gebeurde na 1300 zo goed als niet meer. In het geheel waren nieuwe
458 In de zaak «Pauwel de Zaghere verzoekt zijn vader op te volgen in een leen» (nr.122) was het zo dat het betreffende leen eigenlijk een achterleen van de Sint-Pietersabdij was. De leenheer hiervan had echter geen eigen leenhof en daarom werd de opvolging in dit leen in het hof van zijn leenheer, de Sint-Pietersabdij, geregeld. In de zaak « Christiaan van den Ackere verzoekt zijn vader Jan op te volgen in een leen » (nr. 126) was de reden voor vermelding van de erfopvolging het feit dat de erfgenaam het leen enige tijd had gehauden zonder eerst zijn verplichtingen t.a.v. zijn heer te voldoen die met erfopvolging in een leen gepaard gingen. Hij beloofde zich neer te leggen bij het gebod van de heer hieromtrent, maar stelde verbazingwekkend genoeg geen zekerheid hiervoor. In de zaak « Wouter de Buzere volgt zijn broer op in een schuldleen » (nr. 117) is het minder duidelijk waar het ongebruikelijke element zit dat de reden was dat deze zaak in het register werd opgenomen. Misschien was het omdat het om een schuldleen ging? In vierde zaak, « Francis Ackerman legt manschap af en stelt zekerheid » (zaak nr.116) lijkt het er opnieuw op dat de verweerder bepaalde heerlijke rechten niet voldaan had.459 Cfr. databank, het betreft de zaak « Pauwel de Zaghere verzoekt zijn vader op te volgen in een leen »(zaak nr.122).460 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f38v°, §1.461 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».462 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.561-567.
108 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
beleningen na 1300 een zeldzaamheid.463 Desondanks bevat het register twee zaken
waarin iemand door de abdij met een nieuw leen werd begunstigd.464 Het betrof in
beide gevallen een bestaand leen dat terug in handen van de abdij was gekomen en
opnieuw werd uitgegeven.
Vier zaken handelden over de overdracht van een leen. Drie hiervan gingen zeker en
één waarschijnlijk over een koop - verkoop.465 Een vijfde zaak had betrekking op een
schenking van een leen aan de meest waarschijnlijke erfgenaam, maar is toch nog
enigszins anders dan de voorgaande vier zaken daar de vervreemder van het leen
zichzelf ook leenrechtelijk dood maakte.466 Een verder bespreking van deze zaak wordt
gegeven in hoofdstuk drie.467
Vier zaken hadden betrekking op het zogeheten “bezouc” of “serkemanage”.468 Dit was
een procedure waarmee een leenhouder een met gezag van gewijsde469 behepte
verklaring kon krijgen van de oppervlakte en modaliteiten van zijn leen.470 Hiervoor
voerde hij getuigen, documenten etc. aan waarna het leenhof een zeer gedetailleerde
beschrijving van het leen afleverde.471 Deze procedure kende een wijdverspreid bestaan
doorheen de Nederlanden.472
De 8 overige niet-contentieuze leenzaken gingen over zekerstellingen op lenen.473 In
twee van deze zaken verscheen een partij voor het hof om een zekerheid op zijn leen te
stellen bij de belofte dat hij alles zou betalen waarvan zou blijken dat hij het de heer
schuldig was, of de baljuw of de leenmannen, met andere woorden wat hij ten achter
463 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.561.464 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Jan van Cauderborch brengt leen op » en « Het leen waaruit Liesbeth Zichtboems verstierf wordt aan Jan van Mele gegeven » (resp. zaken nrs.65 en 134).465 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ». Het betreft de zaken waarbij de kolom « Geschil » “overdracht van leen” vermeldt.466 Cfr. databank, het betreft de zaak « Diederic de Roever maakt zichzelf leenrechtelijk dood » (zaak nr.19).467 Cfr. infra, pp.152-153.468 Deze laatste term duikt in het vonnissenregister niet op.469 Het begrip “gezag van gewijsde” is een modern concept dat hier wordt gebruikt.470 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.575-576 en 746-747; MEIJERS E., “Cerquemanage”, in Tijdschrift voor rechtsgeschienis, 1935, nr.16, pp.245-252.471 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.575.472 MEIJERS E., “Cerquemanage”, pp.245 en 247.473 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
109
was van proceskosten.474 Een derde van deze zaken leek op de eerste twee. Opnieuw
verscheen een partij in het hof met de belofte dat hij alles zou betalen dat hij de heer
schuldig was, alsook ook een compositie die hij eerder had gesloten. Hiervoor gaf hij zijn
leen in zekerheid.475 In de andere vijf zaken verscheen een partij die erkende een
burgerlijke schuld te hebben, beloofde deze binnen een zekere termijn te zullen betalen
en hiervoor een zekerheid stelde op zijn leen.476 In drie van deze zaken was de schuld
ten aanzien van een derde, in één zaak ten aanzien van de Sint-Pietersabdij en een
derde en in één zaak ten aanzien van de Sint-Pietersabdij.
Het register toont ook 34 contentieuze zaken die om lenen draaiden.477
De overgrote meerderheid hiervan (26) ging over feodale plichten die niet voldaan
waren.478 19 gingen erover dat voor één of meerdere lenen geen verhef of tiende
penning was betaald. Drie gingen erover dat geen denombrement was ingediend. Wat
de voornoemde plichten inhielden zal in hoofdstuk drie worden besproken. Verder ging
één zaak erover dat voor een aantal schuldlenen alle voornoemde plichten niet waren
voldaan, en dat bovendien de rentes die deze lenen aan hun heer schuldig waren niet
waren betaald.479 In nog een zaak was een specifieke feodale plicht niet voldaan,
namelijk een jaarlijkse levering van drie mud evene.480
De laatste twee zaken aangaande het niet voldoen van feodale plichten zijn het
interessantst. De eerste van deze twee ging er over dat zes leenmannen werden
vervolgd omdat ze beschuldigd werden hun raadgevingplicht gebrekkig te zijn
474 Cfr. databank, het betreft de zaken « Jan Buckel draagt leen op » en « Jan Sey Jan Seyszone geeft zijn lenen in pand voor zijn schulden bij de heren » (resp. zaken nrs.15 en 17).475 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Philips Boeyen » (zaak nr.8).476 Cfr. databank, het betreft de zaken « Claas van Crombrugghe erkend schuld bij Wouter van der Becke », « Claas van Crombrugghe & Liesbeth van der Cameren erkennen schuld bij Sint-Pieters en Jan van der Schaghen », « Jacob Haec draagt zijn leen in pand om zijn borgen te vergoeden », « Gilgebeert van Sint Omaars geeft onderpand ter betaling van een lijfrente die hij aan Willem Coene verkocht » en « Claas van Crombrugghe stelt zekerheid ter betaling van zijn pacht » (resp. zaken nrs.81, 83, 84, 113 en 143).477 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ». Het betreft de zaken die in de kolom « type zaak » als leenzaken staan gekwalificeerd, en in de kolom « contentieus » als niet-contentieus.478 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ». Het betreft de zaken die in de kolom « geschil » “niet indienen denombrement”, “Niet naleven van plichten van verhef, manschap en tiende penning” en “niet voldoen feodale plichten” vermelden.479 Cfr. databank, Het betreft de zaak « Baljuw v. schuldlenen van Ijzendijke » (zaak nr.12).480 Cfr. databank, Het betreft de zaak « Baljuw v. Heinric van der Cameren » (zaak nr.144).
110 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
nagekomen.481 Zij waren bij een eerste verste aanwezig geweest, maar niet bij een
tweede. De plicht de heer met raad bij te staan, hetgeen zich vertaalde in het zetelen in
zijn leenhof, hing onlosmakelijk vast aan ieder leen.482 Het is dan ook logisch dat een
betwisting hieromtrent voor het leenhof kwam. Dit maakt echter de laatste zaak
aangaande feodale plichten des te merkwaardiger. Het betreft de zaak van Simon Paris
die “vruchten” had achter gehouden.483 Het wekt geen verbazing dat deze zaak in het
register opduikt. Wel verbazingwekkend is de rol die het leenhof speelde. Het was de
baljuw, in gezelschap van drie leenmannen, die Paris het besluit betekende dat hij
wegens verduistering niet langer in het leenhof mocht zetelen en niet langer de
“wedde” zou krijgen die hij hier blijkbaar voor ontving.484 Het besluit hiertoe lijkt echter
niet te zijn uitgegaan van het leenhof, maar van “mine(n) he(r)e va(n) Sente Pieters”
zelf.485 Vermoedelijk ging het hier concreet over de proost, want ook wanneer Paris zijn
fout kwam herstellen gebeurde dit op bevel van de proost en een aantal personen –
leenmannen? – die deze over de zaak geconsulteerd had.486 Het recht in het leenhof te
zetelen was een elementair onderdeel van het leenhouderschap.487 Het wekt dan ook
verbazing dat de sanctie voor ontrouw door de proost, of in ieder geval “mine(n) he(r)e
va(n) Sente Pieters”, werd opgelegd, en niet door het leenhof. Het wordt des te
verbazingwekkender als men beseft dat inbreuken, begaan door justitiële ambtenaren
van de abdij, exclusief tot de bevoegdheid van het leenhof behoorden.488 Deze zaak lijkt
er op te wijzen dat de bevoegdheid van het leenhof in zaken aangaande de feodale
481 Cfr. databank, Het betreft de zaak « Baljuw v. Joes van Valmerbeke, Lauwereins van Lamswerde, Jan de Mol, Pieter de Ricke, Willen de Roode en Jan Bentijn » (zaak nr.98).482 Cfr. supra, p.21 e.v..483 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Sint-Pieters v. Paris » (zaak nr .86).484 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f24v°, §2.485 “quam Jan van der / Schaghe als balliu va(n) de(n) ma(n)nen tote Symoe(n)ne Parize en(de) zeide he(m) / hute laste dat hi hadde va(n) mine(n) he(r)e va(n) Sente Pieters, dat hi Symoene / voers(eit) van diere tijt voerwaert ontseide zijn penchioen en(de) sine wedde(n) / va(n) dat hi gheweest hadde va(n) mijns heer(en) goeddoene en(de) met he(m) onthoude(n) in pe(n)chioene en(de) zeide he(m) voert dat hi ne(m)meer en quame ov(er) eenighe / manschepe ofte daer me(n) wet doe(n) zoude met de(n) manne(n)” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f24v°, §2).486 “qua(m) Symoe(n) Parijs … o(m)me te vulco(m)mene en(de) te / vuldoene tsegghe(n) en(de) de ordina(n)che va(n) mine(n) hee(ren) de(n) proofst va(n) Sente Pieters en(de) va(n) de(n)ghene(n) / diere mijn heere voers(eid) toe na(m)” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f35r°, §1).487 Cfr. supra, p.21 e.v..488 BERTEN D., Coutumes, p.LVI.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
111
plichten en misdrijven van beambten niet volstrekt exclusief was. Als de proost echter
tot zijn bevel was gekomen na consultatie met een aantal wijze of vooraanstaande
leenmannen, kwam dit inhoudelijk op hetzelfde neer als een veroordeling na vonnis
door het leenhof. Alleen ontbraken dan wel procedurele garanties. Het materiële herstel
van zijn fout deed Paris dan weer wel voor het leenhof.489
Twee leenzaken waarin de Sint-Pietersabdij eiser was uit hoofde van haar
hoedanigheid als leenheer gingen niet over feodale plichten waaraan was tekort
geschoten. De eerste van deze zaken ging over één of meerdere lenen die waren
beslagen, maar desondanks verhuurd werden.490 De andere ging er over dat een
leenman een beste hoofd had laten halen dat hem volgens de abdij niet toekwam.491
Hier was de discussie dus waar de grens lag tussen de rechten van de leenheer en die
van de leenman.
Naast deze leenzaken waarin de abdij of haar baljuw optrad uit hoofde van haar
positie als leenheer, waren er zes contentieuze leenzaken tussen “private partijen”.492
Twee hiervan gingen om partijen die conflicterende erfrechtelijke aanspraken op een
leen maakten. Eén zaak ging er om dat een leen werd verkocht, en dat een derde de
verkoop aanvocht daar de verkoper geen bewijs van noodzaak had geleverd.493 Drie
gingen er om dat een schuld niet was betaald, waarna de schuldeiser probeerde een
leen van zijn schuldenaar uit te winnen. In één van deze drie zaken is onduidelijk waarop
de schuldeiser zijn aanspraak baseerde.494 Feit is dat allen werden gedagvaard die het
leen wilden vrijwaren.495 Duidelijk is dus dat aanspraak werd gemaakt op het leen en
ongetwijfeld is dit de reden dat de zaak voor het leenhof kwam. In de andere twee zaken
werd het leen aangesproken omdat er zekerheden op het leen lagen. In de ene zaak
489 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f35r°, §1.490 Cfr. databank, Het betreft de zaak « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1).491 Cfr. databank, Het betreft de zaak « Sint-Pieters v. van Gistel » (zaak nr.92).492 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».493 Cfr. databank, Het betreft de zaak « Penneman v. de Clerc » (zaak nr.61).494 Cfr. databank, Het betreft de zaak « Van den Haudenhuus & baljuw v van der Cameren » (zaak nr.75).495 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f21r°, §5.
112 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
betrof het een lijfrente die op het leen rustte,496 in de andere zaak had de schuldenaar
expliciet zijn leen in zekerheid opgedragen bij de belofte zijn borgen te vergoeden.497
2.1.2: Strafzaken
Het register maakt in totaal melding van 52 strafzaken die door het leenhof werden
behandeld. De vaakst vermelde misdrijven zijn enerzijds diefstal en daaraan verwante
misdrijven en anderzijds geweldsdelicten. Ook wapendracht in de enge betekenis van
het woord komt vaak voor.498 Verder waren er nog een aantal zaken aangaande het
verstoren van de openbare orde,499 en over het goede verloop van de rechtsgang.500
Het leenhof kon op basis van een aantal bevoegdheidsgronden optreden in strafzaken.
Vooreerst was het de bevoegde instantie voor alle misdrijven die op leengronden
hadden plaats gehad.501 Dit was een logisch gevolg van het feit dat het leenhof in
principe de bevoegde instantie was voor alle zaken die op lenen betrekking hadden.
Namelijk was de bevoegde instantie in strafzaken de rechtbank van de plaats waar het
misdrijf gepleegd werd.502 Slechts in twee in het register vermelde strafzaken trad het
leenhof op omdat de misdaad op leengrond had plaatsgehad.503 Het betreft twee zaken
496 Cfr. databank, Het betreft de zaak « Liesbeth Borluut v. Claas van Crombrugghe » (zaak nr.80).497 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » (zaak nr.115).498 Dit is de moderne betekenis van het woord wapendracht, namelijk het (eventueel wederrechtelijk) dragen van wapens. In de middeleeuwen had deze term ook een bredere betekenis, namelijk vetevoering en private oorlogsvoering. (BUNTINX J., “De audiëntie”, p.203.) Weliswaar sloegen alle in het register behandelde zaken aangaande wapendracht op specifieke gevallen waarin bepaalde personen wapens (veelal speren en ook “pantsers”) hadden gedragen, maar concluderen dat private vetevoering in de betreffende periode geheel uit de boze was zou een brug te ver zijn. Alle betreffende zaken aangaande wapendracht hadden namelijk betrekking op Zaffelare, en in grote mate verschenen herhaaldelijk, jaren na elkaar dezelfde figuren in deze zaken. Deze zaken werden ook in grote mate samen behandeld door het hof. (Cfr. databank, tabbladen « zaak : tabel » en « zaak ».) Wellicht was er in de streek van Zaffelare dus in de betreffende periode toch iets aan de hand dat leek wapendracht in de ruimere betekenis van het woord. Het feit dat jaren na elkaar dezelfde personen verschenen wijst er overigens op dat de repressie van deze gedragingen slechts een zeer beperkt succes kende.499 Eén van deze zaken ging over het organiseren van dobbelspelen, in vier andere werd de beklaagde vervolgd wegens “onnutschap”. (Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».)500 Het gaat om het zonder toestemming spreken in de vierschaar, “zich verzweren”, en uitbreken of wegblijven uit de gevangenis. (Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».)501 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.76.502 BUNTINX J., “De audiëntie”, p.185.503 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v. Simon van der Scaffelt » en « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (resp. zaken nrs.52 en 94).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
113
aangaande geweldpleging. In de ene zaak werd een wettelijke waarhede504 bevolen,
maar verder werd ze niet meer vermeld in het register. In de andere zaak werd
eveneens een wettelijke waarhede bevolen, en dit was aanleiding tot een zeer lang
aanslepend strafproces.
Aansluitend bij de bevoegdheid in leenzaken was het leenhof de bevoegde instantie
aangaande inbreuken op het jacht- , vis- en vogelrecht.505 Het register vermeldt geen
enkele zaak die uit deze bevoegdheidsgrond voort kwam.
Het leenhof had verder ook de exclusieve bevoegdheid aangaande misdrijven door en
op leenmannen.506 Ook dit kwam voort uit de bevoegdheid aangaande alles wat met
lenen verband hield. Opnieuw vermeldt het register geen enkele zaak die expliciet hier
uit voort kwam.
Een tweede, in de praktijk zeer belangrijke bevoegdheidsgrond in strafzaken waren de
jaarwaarheden. Deze werden gehouden door het leenhof.507 Alleen in het Sint-
Pietersdorp zelf werd de jaarwaarhede door de schepenbank gehouden. De verklaring
hiervoor is de sterke overlapping tussen de leden van deze schepenbank en de
kernbemanning van het leenhof.508 De jaarwaarhede wordt verder, in hoofdstuk drie,
grondiger besproken. Hier volstaat het te vermelden dat het een onderzoeksprocedure
naar allerhande misdrijven betrof. De misdrijven die hierbij aan het licht kwamen
werden door het leenhof behandeld. Het register vermeldt 11 jaarwaarheden.509 In
totaal kwamen 42 van de 52 door het leenhof behandelde strafzaken voor het hof ten
gevolge van beschuldigingen geuit op een jaarwaarhede.510
Volgens Berten zou ook de exclusieve bevoegdheid van het leenhof voor
jaarwaarheden uit de bevoegdheid aangaande voorbehouden gevallen voortkomen.511
504 cfr. infra, p.170 e.v..505 BERTEN D., Coutumes, p.LVIII.506 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.70.507 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.78 en 167.508 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.120.509 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : tabel ».510 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel », om de zaken te tellen die uit een jaarwaarhede voortkwamen, filter in de kolom “stand van zaak” op het criterium “wettelijke jaarwaarhede”. Voor alle zaken die uit een wettelijke jaarwaarhede voortkwamen maakt het register melding van deze waarhede.511 BERTEN D., seigneuries enclavées, p.129 ; Voor de bevoegdheid aangaande voorbehouden gevallen, cfr. infra, pp.116-118.
114 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Dit lijkt echter weinig plausibel. Van Caenegem vermeldt expliciet dat sommige heren in
hun heerlijkheid het recht hadden zelf jaarwaarheden te houden.512 Jaarwaarheden
waren dus geen voorbehouden gevallen. Dit is ook logisch. De jaarwaarhede diende
oorspronkelijk om misdrijven die in een bepaalde periode in een bepaalde lokaliteit
hadden plaatsgevonden, maar die bij gebrek aan een private klager onberecht zouden
blijven, toch nog te kunnen vervolgen.513 In dit opzicht was de jaarwaarhede een
subsidiair wapen, naast de gewone activiteiten van de schepenbank, om de heer zijn
rechten te vrijwaren.514 Het zou uiterst bevreemdend zijn, moesten boetes die normaal
aan de lokale heren zouden toevallen uit hoofde van hun lokale rechtsmacht, plots door
de graaf kunnen worden geïnd, alleen maar omdat het misdrijf via een alternatieve weg
is ontdekt.
Een derde bevoegdheidsgrond in strafzaken die het leenhof mogelijks had was de
preventie. Dit hield in dat een rechtbank die bovenaan de hiërarchie stond kennis kon
nemen van strafzaken die normaal aan lagere instanties toevielen. Volgens Berten kon
de baljuw van de mannen zich met het leenhof, althans in de vroegmoderne periode,
omwille van preventie in de plaats stellen van lokale baljuws en banken om misdrijven te
vervolgen.515 Als reden werd hiervoor opgegeven dat niet snel genoeg kon worden
opgetreden tegen wanordelijkheden, om te voorkomen dat deze uitbreidden.516 Daar dit
recht volgens Berten het vaakst werd aangewend om overtredingen van plakkaten en
vorstelijke politiereglementen te beteugelen,517 is het mogelijk dat dit een in de
vroegmoderne periode nieuw ontwikkelde bevoegdheidsgrond was. Het is echter ook
mogelijk dat het om een oudere bevoegdheidsgrond gaat, die met de opkomst van
plakkaten en vorstelijke reglementen aan belang won. In twee strafzaken waarin de
bevoegdheidsgrond onduidelijk is, zou het kunnen dat het leenhof hierop zijn
512 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.44.513 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.36.514 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.44.515 BERTEN D., Coutumes, p.LVIII.516 BUNTINX J., “De audiëntie”, p.185.517 BERTEN D., Coutumes, p.LVIII.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
115
bevoegdheid stoelt.518 In één van de twee zaken ging het met zekerheid over een
diefstal, in de andere waarschijnlijk.519 In beide zaken werd een dagwaarhede bevolen
“tsheren moeten”,520 met andere woorden bij toestemming of goedvinden van de
heer.521 Misschien kon het leenhof zich dus al rond 1400 in bepaalde zaken in de plaats
van de lagere banken stellen, als “de heer”, in de praktijk waarschijnlijk de abt of de
proost, dit nuttig achtte. (Naar de baljuw van de mannen verwijst het register
gewoonlijk als “de baljuw”, dus is het weinig waarschijnlijk dat “de heer” op hem doelt.)
Wel zou zelfs voor de grafelijke audiëntie de verweerder in een geval van preventie het
recht hebben gehad verwijzing naar de natuurlijk bevoegde rechter te vragen.522
Een vierde bevoegdheidsgrond in strafzaken betreft de “vervollediging van de
rechtspraak”.523 In de middeleeuwen werd de rechtspraak opgedeeld in drie niveaus:
lage, middelbare en hoge rechtspraak. Lage rechtspraak omvatte de grondrechtspraak,
misdrijven waarvan de berechting de straf van drie lb. par. niet te boven gaat (casus
inferiores) en het schouwen van wegen.524 De exacte inhoud van het begrip middelbare
rechtspraak lijkt moeilijk te vatten, maar het voornaamste onderscheid met de lage lijkt
te zijn geweest dat een entiteit met middelbare rechtsmacht ook diefstal mocht
bestraffen.525 Hoge rechtspraak was de macht om alle misdrijven te berechten, behalve
die, die expliciet en exclusief aan andere instellingen toebehoorden.526 Verschillende
schepenbanken hadden verschillende graden van rechtsmacht. Vervollediging van de
rechtspraak hield in dat het leenhof aangaande een bepaalde plaats bevoegd was voor
die graden van justitie waarvoor de lokale schepenbank geen bevoegdheid had.527 Het
518 Cfr. databank, het betreft de zaken « 1e Dagwaarhede van Herzeeuw » en « 2e Dagwaarhede van Herzeeuw » (resp. zaken nrs.112 en 114).519 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f31r°, §4 en f32v°; §3.520 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f31r°, §4 en f32v°, §3.521 STALLAERT K., Glossarium, V.2, pp. 213-213.522 BUNTINX J., “De audiëntie”, p.185.523 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.68 en 76-77.524 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.68-69.525 KOCH A.C.F., “De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13e eeuw”, Antwerpen, Standaard Boekhandel, 1952, pp.23-30.526 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.70.527 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.68 en 76-77.
116 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
oudst bekende voorbeeld van een ingreep van het leenhof gebaseerd op deze grond
dateert van 1326.528
Eén passage in het register wijst erop dat de verdeling van de bevoegdheid tussen de
verschillende banken en hoven streng werd nageleefd, en geeft een bijkomende
aanwijzing dat de baljuw van de mannen en het leenhof zich rond 1400 nog niet in de
plaats van de lokale baljuws en schepenbanken konden stellen. Op de jaarwaarhede van
6 april 1400 werd Jan Croesijn beschuldigd ene Loonis (zijn achternaam is niet in het
register vernoemt) met kwaad opzet met een hakmes te hebben geslagen en
verwond.529 Tussen de lijnen gewurmd staat echter dat de zaak aan “de schepenen”
toebehoorde, en hierna verdwijnt deze zaak uit het register.530
Zaken die voor het leenhof gebracht werden omwille van de vervollediging van de
rechtspraak lijken in het register niet op te duiken.
Een vijfde bevoegdheidsgrond van het leenhof waren de “voorbehouden gevallen”. Dit
waren zaken, zowel van burgerlijke als strafrechtelijke aard, waarvoor in principe het
centrale grafelijke gerechtshof, de audiëntie, exclusief bevoegd was. Het betrof enerzijds
aanvallen op de vorst en zijn rechten en anderzijds inbreuken op de vrede waarvan hij
de hoeder was.531 De abdij van Sint-Pieters had het privilege dat ook haar leenhof
voorbehouden gevallen kon behandelen.532 Het is echter moeilijk een precieze aflijning
te geven van wat het concept voorbehouden gevallen exact inhield. Dit concept was in
de 14e eeuw in Vlaanderen niet zo ontwikkeld als in Frankrijk. De meeste theorieën die
hieromtrent bestonden waren ook eerst en vooral post factum justificaties waarom de
audiëntie een zaak naar zich toe had getrokken, eerder dan een echt zuivere
theoretische onderbouw.533 Buntinx onderscheid in de 14e eeuw zes types zaken die in
de praktijk als voorbehouden gevallen leken te worden gezien. Het betreft
528 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.77.529 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Croesijn » (zaak nr.133).530 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f41r°, §5.531 BUNTINX J., “De audiëntie”, pp.180-181.532 BERTEN D., Coutumes des seigneuries enclavées dans le Vieuxbourg de Gand, Brussel, Goemaere, 1904, p.129.533 BUNTINX J., “De audiëntie”, pp.179-188.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
117
majesteitsschennis in de engere zin;534 ongehoorzaamheid aan bevelen van de graaf of
zijn raad; inbreuken tegen de grafelijke “sauvegarde”; inbreuken op het grafelijk domein
of de grafelijke rechten; klachten tegen grafelijke baljuws en andere grafelijke
ambtenaren; en schendingen van de openbare orde.535
Onder de zaken die het register behandelt lijken er geen te zijn waar het hof zijn
bevoegdheid op één van deze gronden stoelt. Het lijkt ook niet erg waarschijnlijk dat het
leenhof effectief voor al deze materies bevoegd was. Zo lijkt één zaak in het register
erop te wijzen dat de leenmannen van de Sint-Pietersabdij niet konden vonnissen over
klachten tegen een grafelijk baljuw.536 Geraard van Massenhove werd vervolgd voor
opzettelijke slagen en verwondingen.537 Op het eerste genachte echter besliste het hof
dat het geen bevoegdheid had om over van Massenhove te vonnissen omdat hij baljuw
was, en stelde de zaak voor jaar en dag uit.538 Het register zegt nergens dat van
Massenhove een grafelijk baljuw was, maar dit is de meest waarschijnlijke hypothese.
Het vermeldt ook niet dat van Massenhove zijn euvele daad had begaan in de
uitoefening van zijn ambt. Het zegt enkel dat het hof geen bevoegdheid had over van
Massenhove omdat hij baljuw was. Het feit dat het leenhof de zaak enkel uitstelde en
niet afstelde of doorverwees, impliceert dat het leenhof over het misdrijf zelf wel
bevoegdheid had. Er is overigens niets dat er op wijst dat van Massenhove zijn misdrijf
in uitoefening van zijn ambt had begaan. Misschien was de exclusieve
bevoegdheidsgrond van de audiëntie over grafelijke ambtenaren wel uitgebreider dan
Buntinx meent, en was het andere instellingen dan de audiëntie in het geheel verboden
over grafelijke ambtenaren te vonnissen, zolang deze ambtenaren in functie waren.
Jammer genoeg bespreekt ook Van Rompaey enkel de bevoegdheid over baljuws bij
ambtsmisdrijven.539 Het is hoe dan ook duidelijk dat het leenhof niet over de zaak kon
534 M.a.w. aanslagen tegen de vorst, zijn familie, en zijn soevereine macht. Sommige 13e en 14e eeuwse legisten rekenden hiernaast onder het concept majesteitsschennis een veelheid aan misdrijven, zoals wapendaracht en geweldsdelicten (BUNTINX J., “De audiëntie”, pp.188-189).535 BUNTINX J., “De audiëntie”, pp.188-212.536 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Geraard van Massenhove » (zaak nr.32).537 “dat hi quetste en(de) wondde Jacob Cappen en(de) maecter / in opene wonde(n) en(de) loepe(n)de bloed in evele en(de) in fellede(n)” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f6v°, §3).538 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f7v°, §2 en f19v°, §3.539 VAN ROMPAEY J., “Het grafelijk baljuwsambt”, pp.483-522.
118 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
oordelen zo lang van Massenhove baljuw was, maar het wel zou kunnen eens hij deze
functie niet meer waarnam.
Een zesde en laatste bevoegdheidsgrond leunt wel nauw bij één van de voorbehouden
gevallen aan. Het betreft misdrijven door gerechtsofficieren van de abdij en
ondergeschikte rechtbanken.540 Oorspronkelijk zou deze bevoegdheid zijn
voortgekomen uit de rol van het leenhof als instantie voor het “vals schelden” van
vonnissen.541 Namelijk was om een nieuw vonnis te verkrijgen vereist dat de vragende
partij bewees dat er een “meshuse” was, een slecht vonnis.542 De enige in het register
opgenomen zaak aangaande een misdrijf door een gerechtsofficier is de zaak aangaande
Simon Paris die opbrengsten had verduisterd. Deze werd reeds besproken. Het is
interessant dat slechts één dergelijke zaak wordt genoemd. Namelijk zou de
problematiek van corruptie, makelaardij en omkoperij onder gerechtsbeambten in de
15e eeuw zeer grootschalig zijn voorgekomen.543 Volgens de literatuur waren hier rond
1400 echter, ten minste met betrekking tot de baljuws, nog geen sporen van terug te
vinden.544 Met slechts één corruptiezaak op vier jaar tijd, bevestigt het vonnissenregister
dat corruptie rond 1400 nog geen structureel probleem was.
Als tegenhanger van de bevoegdheid voor misdrijven door gerechtsofficieren, was het
leenhof ook bevoegd voor misdrijven gepleegd op gerechtsofficieren. Dit laatste betrof
volgens de literatuur niet zozeer systematische agressie tegen justitiële ambtenaren dan
wel ondoordachte uitspattingen wanneer deze hun rechtsmacht trachtten op te
leggen.545 Dergelijke aanvallen duiken twee maal in het register op. Eén zaak gaat over
een leen dat was vererfd zonder de plichten aan de heer te voldoen, maar waar in de
kantlijn wordt vermeld dat ook een procedure tegen de verweerder is gestart omdat hij
540 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.79; BERTEN D., Coutumes, p.LVI.541 Cfr. infra, pp.130-131.542 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.79.543 BLOCKMANS W., “Corruptie, patronage,makelaardij en venaliteit als symptomen van een ontluikende staatsvorming in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden”, in Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 11, 1985, p238.544 VAN ROMPAEY J., “De Bourgondische staatsinstellingen”, in Algemene geschiedenis der Nederlanden(Blok D.P., Prevenier W., Roorda D.J. e.a. (eds.)), Haarlem, Fibula - Van Dishoeck, 1977-1983, V4, pp.154-155.545 GUENEE B., Tribunaux, p.288.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
119
de baljuw twee of drie keer zou zijn aangevlogen.546 Een tweede zaak betrof een
uitbraak uit de gevangenis, waarbij de beklaagde de lokale baljuw ook met een speer
zou zijn te lijf gegaan.547 In deze zaak putte het leenhof niet alleen rechtsmacht uit het
feit dat een actor van justitie was belaagd. Het leenhof was ook exclusief bevoegd voor
uitbraken uit de heerlijke gevangenissen.548 Volgens de literatuur zou uitbraak uit de
gevangenis een courante praktijk geweest zijn.549 Naast de voornoemde zaak was er
nochtans maar één waar het hof mogelijks hieruit zijn rechtsmacht putte.550 Hier was de
verweerder niet uitgebroken, maar had hij de heerlijke gevangenis verlaten met de
belofte aan twee leenmannen dat hij, op verbeurte van 100 lb. Par., binnen de maand
zou terug komen. Op verzoek van de proost stelde de baljuw hierop een vordering in
voor het leenhof.
In twee zaken die in het register opduiken is de bevoegdheidsgrond onduidelijk. Eén
ging over diefstal,551 de andere over geweldpleging.552 In de zaak aangaande diefstal kan
de bevoegdheid van het leenhof niet ontleend zijn aan het feit dat ze voorkwam uit een
jaarwaarhede, daar de zaak aanving met een dagwaarhede. Verder konden ze allebei op
ieder van de voornoemde bevoegdheidsgronden stoelen.
2.1.3: Administratief-politionele zaken
Tussen de in het register opgenomen zaken bevinden zich drie “types” van
administratief-politionele zaken.
546 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven » (zaak nr.78); “en(de) voort kende en(de) lyede dat hi de(n) baeliu noopte an sine(n) caproe(n) II waerf of III waerf” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f24r°, §2).547 Cfr. databank, het betreft de zaak « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers. » (zaak nr.141); “dat hi / Mechiele de(n) Croec mijns heeren tsproosts baeliu van tSente Pieters int heerscheep va(n) / Overmersche ontbrac hute / va(n)ghenesse(n) bi foertche(n) en(de) bi craghte en(de) keerde sine / glavie te(n) baeliu waert in evele(n) wille en(de) in felhede(n)” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f44r°, §3).548 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.80.549 GUENEE B., Tribunaux, p.293.550 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Baude » (zaak nr.96).551 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Pieter van den Haschoep’s concubine » (zaak nr.6).552 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. de Coninck » (zaak nr.31).
120 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Het eerste type is de eedaflegging van de leden van de laathoven van de domeinen van
de Sint-Pietersabdij. Doorheen het register wordt een dergelijke gebeurtenis maar één
keer vermeld.553 Het is echter goed mogelijk dat het leenhof bevoegd was voor de
eedaflegging van alle laathoven van de abdijheerlijkheden. Jammer genoeg valt
hieromtrent niets terug te vinden in de uitgegeven costuymes van lokaliteiten waar de
abdij een laathof had.554 Het leenhof was de hoogste instantie in de justitiële piramide
van de Sint-Pietersabdij.555 De bevoegdheid de eed van laathoven af te nemen kan hier
een gevolg van zijn.
Een tweede type administratief-politionele zaken dat in het register opduikt zijn
oproepen om denombrementen in te dienen. Eind 1396 en begin 1397 vermeldt het
register namelijk een hele reeks oproepen, op allerhande plaatsen, waarbij alle
leenhouders op de betreffende plaats werden bevolen binnen de veertig dagen een
denombrement van hun leen in te dienen. Deze reeks oproepen is als één zaak in de
databank opgenomen.556 Vanaf 1300 grepen er in Vlaanderen steeds meer
leeninventarisaties plaats. Aanvankelijk waren deze gebaseerd op bestaande
documenten en een onderzoek ter plaatse door een grafelijke ambtenaar. Robrecht van
Kassel was in 1320 vernieuwend tewerk gegaan door de vazallen in zijn apanage bij hun
leenhulde te verplichten denombrementen in te dienen. Deze methode van
inventarisatie werd nagevolgd door de graven, en werd onder de Bourgondische
hertogen steeds systematischer toegepast. Dit werkte aanstekelijk op andere leenheren
in het graafschap, en in de 15e eeuw begonnen deze ook leeninventarissen aan te leggen
aan de hand van denombrementen.557 Met deze vele oproepen op allerhande locaties
en op korte tijd lijkt het erop dat de Sint-Pietersabdij reeds kort voor 1400 het grafelijke
voorbeeld probeerde te volgen. Dat het oproepen tot indienen van deze
553 Cfr. databank, het betreft de zaak « Aanstelling leden laathof » (zaak nr.128).554 BERTEN D., seigneuries enclavées, pp.127-303 ; DE LIMBURG-STIRUM Th., Coutumes des deux villes et pays d'Alost, Brussel, Gobbaerts, 1878, p.621. Er werd gezocht naar de costuymes van Baarle, de heerlijkheid van de Aalmoesenie, Maalte, Mariakerke en Crombrugghe, zijnde de plaatsen in de Oudburg en het Land van Aalst waar de Sint-Pietersabdij volgens Meyers laathoven had (MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.1-21).555 BERTEN D., Coutumes, p.LI.556 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Kerkgeboden denombrement in te dienen » (zaak nr.5).557 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.690-695.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
121
denombrementen tot de bevoegdheden van het leenhof behoorde is evident, daar het
leenhof de bevoegde instantie was voor alles wat lenen aanging.558
De laatste groep administratief-politionele zaken, en veruit de grootste, was die waarin
werd geboden grachten, wegen en hagen te onderhouden en wederrechtelijke
beplantingen en bebouwingen uit de buurt van lenen te verwijderen. Het betreft in
totaal zeven zaken.559
Het is opmerkelijk dat deze controle door het leenhof werd geboden en gedaan.
Namelijk behoorde het schouwen van grachten en wegen, en het beboeten van
overtreders, tot het domein van de lage justitie. In beginsel waren hiervoor de
schepenbanken de bevoegde instanties.560 Een logische verklaring zou zijn dat de in het
register vermelde geboden en controles enkel sloegen op wegen, grachten en hagen op
leengronden. Dan zou dit uiteraard onder de bevoegdheid van het leenhof vallen. In één
van deze zaken werd zowel in het gebod deze oproep te doen als, in de oproep zelf,
expliciet vermeld dat het inderdaad over leengronden ging.561 In de andere zaken staat
echter niet geëxpliciteerd dat het enkel over grachten, wegen en hagen op lenen ging,
en in twee zaken is het zelfs duidelijk dat het gebod betrekking had op de gehele Onze-
Lieve-Vrouweparochie van Sint-Pieters.562 In één van deze zaken zegt het register ook
wel expliciet dat het gebod en de controle door de leenmannen en de schepenen
zouden gebeuren.563 Misschien was het wel bij al de zaken, waarin het niet specifiek ging
over het onderhouden van leengronden, zo dat de oproep en controle samen met de
schepenen werden gedaan, waarbij schepenbank en leenhof elk de wegen en grachten
zouden controleren op grond die onder hun respectievelijke bevoegdheid viel.
558 Cfr. supra, p.107 e.v..559 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».560 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.69.561 Het betreft de zaak « Oproep wederrechtelijke beplantingen en bebouwingen van lenen te verwijderen » (zaak nr.40). Cfr.transscript pp.25-26 rndnrs.83 en 87.562 Het betreft de zaken « Derde oproep te Sint-Pieters grachten te ruimen en wegen te onderhouden » en « Oproep in St.-Pieters grachten te ruimen » (resp. zaken 146 en 14). Cfr. transscript pp. 8 en 9 rndnrs.22 en 23 en p.117 rndnr.356.563 Het betreft de zaak « Oproep in St.-Pieters grachten te ruimen » (zaak nr.14). Cfr. transscript pp. 8 en 9 rndnrs.22 en 23.
122 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
2.1.4: Andere zaken
Volgens Berten had de proost de neiging zich tot het leenhof te wenden voor het
behandelen van alle belangrijke zaken die verband hielden met de wereldlijke belangen
van de abdij. Vooral voor het acteren of registreren van allerhande overeenkomsten zou
de proost zich tot het leenhof hebben gewend.564 Uit het register blijkt dat dit zeker
geen automatisme was. Paris’ rehabilitatie in het leenhof vereiste dat hij de
voorwaarden naleefde van de proost en diegenen die deze hieromtrent had aangesteld.
Meer concreet moest hij de verduisterde vruchten terug geven. Dit bevel werd
nageleefd voor het leenhof.565 Het bevel zelf en het feit dat Paris zich had verzoend met
de proost en de andere slachtoffers was echter geacteerd voor de Gentse schepenbank
(wellicht van de Keure).566 Dit wekt grote verbazing. Voor het acteren van een
verzoening tussen leenman en (vertegenwoordiger van) leenheer zou het leenhof de
instantie bij uitstek geweest zijn. Blijkbaar werd zelfs voor het acteren van deze
handelingen niet automatisch voor het leenhof gekozen. Het feit dat Paris ook in de stad
Gent juridisch actief was, en dus waarschijnlijk poorter was, kan meegespeeld hebben in
de keuze voor de schepenbank van de keure.
Een ander akkoord werd mogelijks wel voor het leenhof gesloten omdat het
betrekking had op de wereldlijke bezittingen van de abdij.567 Het kan evenwel ook voor
het leenhof gesloten zijn omdat een feodaal recht van de abdij in het spel was, namelijk
het vreemdelingengoed. Gillis van den Haudeweghe was in het Hebberechtshospitaal
overleden. Dit hospitaal was volledig afhankelijk van de Sint-Pietersabdij.568 Daar Gillis
gestorven was als vreemdeling “van over het water” (i.e. uit Rijksvlaanderen) en geen
poorter was eiste de Sint-Pietersabdij zijn nalatenschap op.569 Ook Gillis’ zuster Kateleine
maakte echter aanspraak op zijn nalatenschap. De partijen wenden zich tot een arbiter
en ze bereikten het volgende akkoord. De abdij zou al Gillis’ bezittingen binnen het
564 BERTEN D., seigneuries enclavées, p.LI.565 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f35r°, §1.566 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f35r°, §1 in fine.567 Cfr. databank, het betreft de zaak « Katelijne van den Haudenweghe v. Sint-Pietersabdij » (zaak nr.27).568 VAN DRIESSCHE T., Het Hebberechtshospitaal, pp. 16, 20 en 69 e.v..569 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f5r°, §4.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
123
hospitaal krijgen. Kateleine zou, bij gunst van de abdij en niet omwille van haar recht,
hetgeen expliciet werd benadrukt, Gillis’ goederen buiten de abdij krijgen, met
uitzondering van een som van vier lb. gro. Doorniks die de abdij aan Gillis verschuldigd
was. Alle andere schulden die de abdij bij Gillis had werden meteen vereffend. Dit
akkoord werd voor het leenhof geacteerd.
In een aantal zaken kwam de bevoegdheid van het leenhof waarschijnlijk voort uit het
feit dat de zaak voortkwam uit een andere zaak, die voor het leenhof hing. Dit was zeker
het geval in één als strafrechtelijk gekwalificeerde zaak, en twee als “onduidelijk”
gekwalificeerde zaken. Het betreft zaken die zijdelings met een leenzaak verbonden
waren. In IJzendijke waren namelijk één of meerdere beslagen lenen verhuurd.570 Jan
Boene had zich hierover bij de baljuw beklaagd, maar daarna zijn zaak niet verder
gezet.571 Dit was strafbaar, en de baljuw begon dan ook een zaak tegen de klager.572 De
zaak tegen de huurders werd hiernaast door de baljuw verder gezet. Zij werden in een
boete veroordeelt. In twee zaken stelden twee van de veroordeelden voor het leenhof
een zekerheid op zichzelf en hun hele bezit dat ze hun boetes zouden betalen.573
Er waren nog twee andere zaken waarin de bevoegdheid van het leenhof waarschijnlijk
op deze grond stoelde, al wordt dit niet expliciet vermeld in het register. De eerste is
een strafzaak.574 De verweerder werd vervolgd omdat hij zonder toestemming van de
baljuw zou gesproken hebben in “de vierschaar”. Naar alle waarschijnlijkheid is de
betreffende vierschaar het leenhof. Eén keer verwijst het register expliciet naar de
plaats waar het leenhof zetelde als “de vierschaar”.575 Waarschijnlijk was de bevoegde
instantie voor dit soort overtredingen de rechtbank waar ze waren gepleegd. De tweede
zaak werd als “onduidelijk” getypologeerd.576 Jakemaerd van Walscapelle was voor het
leenhof gedagvaard. In de geregistreerde zitting kwam hij “bi trauwe(n) en(de) bi eere(n) 570 Cfr. databank, zaak « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1).571 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Jan Boene Janszone » (zaak nr.7).572 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", pp.20 en 52.573 Cfr. databank, het betreft de zaken « Jan Pauwels stelt zekerheid voor zijn belofte zijn boete te betalen » en « Jacob de Graeve stelt zekerheid voor zijn belofte zijn boete te betalen » (resp. zaken nrs.119 en 94).574 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Yzenzone » (zaak nr.2).575 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f6r°, §5.576 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Jakemaerd van Walscapelle » (zaak nr.99).
124 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
als goed kerstijnman” met zichzelf en zijn hele bezit in onderpand, beloven dat hij, als hij
opnieuw zou worden gedagvaard, zich binnen de 14 dagen aan het vonnis van het hof
zou onderwerpen. Dit op verbeurtte van 100 lb. Par..577 Ook voor deze zekerstelling was
het leenhof waarschijnlijk de bevoegde instantie omdat het onderliggende geschil voor
het leenhof hing.
Een laatste materiële bevoegdheidsgrond die dient te worden vermeld is de residuaire
bevoegdheid. Althans in de volle middeleeuwen was het zo dat, als voor een zaak geen
enkel ander hof bevoegd was, deze zaak onder de bevoegdheid van het leenhof viel.578
In het register werd geen enkele zaak aangetroffen waarin het leenhof zijn bevoegdheid
hierop stoelde.
2.2: Bevoegdheid ratione personae
Al wat hieromtrent in de literatuur wordt gevonden is dat het leenhof de exclusieve
bevoegdheid had voor misdrijven gepleegd door en op leenmannen.579 Het register
vermeldt maar één zaak waarin waarschijnlijk de bevoegdheid over leenmannen aan de
orde is.580 Uit deze zaak blijkt dat deze exclusieve bevoegdheid breder was dan alleen
strafrechtelijk. Er was namelijk voor de schepenbank van Sint-Pieters een conflict
hangende tussen de abdij en leenman Jan van der Scaffelt. Het grondgeding wordt niet
vermeld, maar er is niets in het register dat er op wijst dat het om een strafzaak gaat.
Hoe dan ook had de baljuw van de mannen de schepenbank verboden over de zaak te
vonnissen en was zelfs over gegaan tot hofsluiting.581 Dit was volgens Berten een
procedure waarmee een hof zich een zaak toetrok die voor een ander hof of bank
hangende was.582 Om herroeping van de hofsterking te verkrijgen moest de getroffen
instantie zich tot de instantie wenden die het hof had gesloten, of tot de Raad van
577 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f28v°, §3.578 HEIRBAUT D., “Zentral im Lehnswesen“, p.316.579 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.70.580 Cfr. databank, het betreft de zaak « Sint-Pietersabdij v. Jan van der Scaffelt » (zaak nr.139).581 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f42v°, §1.582 BERTEN D., Coutumes, p.CL.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
125
Vlaanderen.583 De herroeping van deze hofsluiting door de baljuw van de mannen was
de enige zitting in deze zaak die het register vermeldt.584 Het is echter niet zeker dat de
bevoegdheid van de baljuw van de mannen in deze om het vonnissen te verbieden,
gebaseerd was op het feit dat de verweerder leenman was. Het is ook mogelijk dat in
het grondgeding bijvoorbeeld een (zekerheid op) een leen in het spel was.
2.3: Bevoegdheid ratione loci
De bevoegdheid ratione loci kan hier korter worden behandeld dan zou worden
verwacht. Op welke plaatsen de Sint-Pietersabdij rechtsmacht bezat, welke mate van
rechtsmacht en welke juridische instellingen en functionarissen er ter plaatse waren
werd reeds uitgebreid besproken door Meyers.585
De bevoegdheid van het leenhof strekte zich territoriaal uit over alle gebieden die de
abdij toebehoorden in Vlaanderen Flamingant in de ruimste betekenis, met andere
woorden zowel Rijksvlaanderen als de Nederlandstalige stukken van Kroonvlaanderen.
In de Franstalige gebieden werden de taken van het leenhof volgens de literatuur
waargenomen door lokale leenhoven van de abdij of een grafelijk leenhof, en voor
hoofdvaart586 eventueel door schepenbanken van naburige steden.587
Meyers geeft een overzicht van 28 plaatsen in Vlaanderen Flamingant waar de Sint-
Pietersabdij enige mate van rechterlijke organisatie bezat.588 Het register vermeldt
zaken aangaande 29 lokaliteiten.589 Deze lokaliteiten stemmen niet exact overeen met
de opsomming van Meyers. Vaak vermeldt het register namelijk de parochie, en niet de
heerlijkheid zoals Meyers die opsomt. De meeste vermelde parochies maakten wel
geheel of voor een stuk deel uit van de door Meyers opgenoemde gebieden. Ook lagen
een aantal lenen die uitgingen van de Sint-Pietersabdij op plaatsen waar de abdij op
583 BERTEN D., Coutumes, p.CL.584 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f42v°, §1.585 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.1-49 en 72-74.586 Cfr. infra, pp.131-136.587 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.72-74 en 81-82.588 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.1-38.589 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».
126 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
geen rechterlijke organisatie kon stoelen. Beoosten Blijden is hier mogelijks een
voorbeeld van.
De tabel in Bijlage XII geeft een overzicht van de in het register opgenomen leen –en
burgerlijke zaken, strafzaken, administratief-politionele zaken, zaken van het laathof en
andere zaken die op bepaalde plaatsen betrekking hadden.590 Hierbij werden de locaties
zoveel mogelijk ingedeeld volgens Meyers’ overzicht van plaatsen waar de abdij enige
juridische organisatie bezat.
Het eerste wat opvalt aan deze tabel is het enorme overwicht van de Oudburg in het
totale aantal zaken voor het leenhof. Van de 123 zaken die aan een plaats konden
worden gekoppeld, hadden er 56 betrekking op een plaats in de Oudburg.
Het opmerkelijkst is de verhouding in de administratief-politionele zaken. Alle zeven
dergelijke zaken die op een specifieke plaats betrekking hadden, hadden betrekking op
plaatsen in de Oudburg. Zes van deze zeven zaken waren de oproepen grachten en
wegen etc. te onderhouden. Vijf van deze zes gingen zelfs uitsluitend om de Onze-Lieve-
Vrouwenparochie van Sint-Pieters. Waarschijnlijk werden deze oproepen elders door
lokale instanties gedaan. Misschien werden ze ook gewoon niet gedaan, omdat de
kosten de opbrengsten niet waard waren.591 De achtste administratief-politionele zaak,
die niet in de tabel is opgenomen, betrof de oproepen die op allerhande locaties werden
gehouden om denombrementen in te dienen. Deze oproepen werden wel in domeinen
van de abdij verspreid over het hele graafschap gehouden. Het register vermeldt
plaatsen in de kasselrijen Oudburg, Oudenaarde, Kortrijk, Land van Aalst, Land van Waas
en de Vier Ambachten.592 Het lijkt erop dat in streken die verder van de abdij lagen de
oproepen met meer op dezelfde dag gebundeld werden. Hoewel de oproepen op
plaatsen over het hele graafschap betrekking hadden, worden toch niet in iedere plaats
590 Leenzaken sensu largo (dus ook burgerlijke zaken waar een leen aan te pas kwam) zijn aan een plaats gekoppeld op grond van de ligging van het leen. Strafzaken door de plaats van de waarhede. Administratief-politionele zaken door de plaats van de actie, behalve de eedaflegging van het laathof, hier was de plaats van het laathof doorslaggevend. Zaken van het laathof werden eveneens gekoppeld aan de plaats van het laathof. De overige zaken werden gekoppeld aan de plaats van ligging van de goederen. De lijst van deze 122 zaken wordt bekomen door in de databank, in het tabblad « zaak : tabel », in de kolom “plaats”, de termen “lege regels”, “allerhande locaties”, “n.v.t.” en “onbekend” weg te filteren.591 Cfr. infra, p.234.592 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
127
waar de abdij domeinen had, oproepen vermeld.593 Het is mogelijk dat dergelijke
oproepen niet systematisch werden neergeschreven, maar het is eveneens mogelijk dat
op sommige plaatsen waar de abdij domeinen had, de oproepen niet gehouden zijn. In
juli 1406 werden de leenhouders van de abdij in Oudenaarde en Pamele opgeroepen
een denombrement in te dienen.594 Oudenaarde en Pamele zijn geen van de plaatsen
waar het register oproepen vermeldt. Misschien werden daar in 1396-97 dus helemaal
geen oproepen gedaan. Het was waarschijnlijk ook één ding om op te roepen de
denombrementen in te dienen, maar iets heel anders om eerst te controleren of
iedereen deze oproep was nagekomen, en daarna de ingediende denombrementen te
verwerken. Misschien was de volledige inventarisatie van de abdijlenen dus wel een
werk van lange adem, dat vorderde in korte versnellingsmomenten met lange
tussenpozen.
Ook twee van de drie geregistreerde zaken die voor een laathof speelden en aan een
plaats konden worden gekoppeld, hadden betrekking op de Oudburg. Twee van deze
zaken betroffen hoofdvaart, de andere was waarschijnlijk in het register opgenomen
omdat het leenhof zijn bevoegdheid als hoofdinstantie wou bevestigen.595 Het kan
toeval zijn dat twee van deze drie zaken op de Oudburg betrekking hadden. Sowieso is
drie zaken een erg smalle statistische basis om uitspraken op te baseren.
Ook het aantal strafzaken dat betrekking had op de Oudburg is zeer groot. Het gaat om
23 van de in totaal 51 aan een plaats gekoppelde strafzaken. Nog eens 16 hadden
betrekking op de Vier Ambachten. Dit hangt samen met het feit dat de meeste door het
leenhof behandelde strafzaken uit jaarwaarheden voortkwamen. Enkel aangaande
Hondelede,596 Overmeers en Zaffelare werden in de betreffende periode meerdere
jaarwaarheden en de daaruit voortkomende zaken geregistreerd.597 Ook de Kasselrij
Kortrijk is in de categorie strafzaken goed vertegenwoordigd, met negen zaken. Ook dit
is het gevolg van de jaarwaarheden. Namelijk werden beide jaarwaarheden die niet op
Zaffelare, Hondelede of Overmeers betrekking hadden, in de kasselrij Kortrijk gehouden:
593 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel » j° MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.1-49.594 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.695.595 Cfr. infra, pp.135-136.596 Deze plaats ligt quasi op de scheidslijn tussen Zwijnaarde en Zevergem. Hier werd de waarhede afgenomen van beide heerlijkheden, die de facto een administratieve eenheid vormden.597 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».
128 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
één in Ruislede en één in Herzeeuw.598 Hier stelt zich de vraag waarom enkel aangaande
deze plaatsen jaarwaarheden werden geregistreerd. Het is in ieder geval zo dat de
jaarwaarheden aan het einde van de 14e eeuw niet meer in alle domeinen van de Sint-
Pietersabdij effectief ieder jaar gehouden werden.599 Misschien waren de hier
genoemde jaarwaarheden wel de enige die het leenhof in de betreffende periode nog
heeft gehouden. Aangaande de keuze voor de locaties Zaffelare, Hondelede en
Overmeers kan de relatief korte afstand tot het hof hebben meegespeeld. Hiernaast lijkt
het er ook op dat er in Zaffelare een fundamenteel probleem was aangaande openbare
ordeverstoring. Jaar na jaar werden dezelfde personen vervolgd voor wapendracht, en
periodiek ook beboet omdat ze niet voor het hof verschenen.600 De twee jaarwaarheden
in het Kortrijkse werden misschien gehouden omdat het leenhof ter ore was gekomen
dat daar een aantal misdrijven op verjaren stonden?
Ook de in het register vermelde leenzaken en burgerlijke zaken waar een leen bij
betrokken was hadden erg vaak betrekking op de Oudburg. Ongetwijfeld was het
leenbezit van de abdij het grootst in haar directe nabijheid, maar één zaak op de drie is
dan nog erg veel. De hypothese is snel gemaakt dat uit deze streek zeer veel vragen om
oneigenlijke rechtspraak kwamen, terwijl leenhouders van verder weg hun willige zaken
voor andere hoven regelden. Deze hypothese gaat niet op. Leenoverdrachten, verhef,
het vestigen van zekerheden op lenen en zo verder, vielen allemaal onder de exclusieve
bevoegdheid van het leenhof. Van de 27 niet-contentieuze aan een plaats gekoppelde
leenzaken hebben er tien betrekking op plaatsen in de Oudburg.601 Dit is proportioneel
niet meer dan er in totaal aan een plaats gekoppelde leenzaken betrekking hebben op
de Oudburg. Het is mogelijk dat heel veel leenzaken met betrekking tot de verder
gelegen gebieden door lokale afdelingen van het leenhof werden behandeld. In iededr
geval waren er op verschillende locaties onderleenhoven of leenhoven van een
voogd.602
598 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».599 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.168.600 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».601 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».602 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.181-183.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
129
Het valt ook op dat met betrekking tot een specifieke locatie in het land van Aalst,
namelijk Merelbeke en het hoofdzakelijk daar gelegen domein Crombrugghe, erg veel
(negen) leenzaken en leengerelateerde burgerlijke zaken werden gehouden. De reden
hiervoor was niet structureel maar anekdotisch. Aldaar woonde het echtpaar Claas van
Crombrugghe en Liesbeth van der Cameren, allebei leenhouders van de Sint-
Pietersabdij.603 Uit de literatuur blijkt dat dit koppel ernstige financiële moeilijkheden
had.604 Bij zeven van deze negen zaken waren zij betrokken. Zes van de zeven gingen
over hun schulden. Hierbij waren zowel willige als contentieuze zaken.605
Het laatste dat opvalt is dat voor het leenhof van de Sint-Pietersabdij ook één zaak
werd gevoerd met betrekking tot een leen dat buiten Vlaanderen Flamingant, en zelfs
buiten het graafschap Vlaanderen in zijn geheel lag. De zaak ging over een leen in
Harnes, in het naburige graafschap Artesië.606 Het betreft een gewone zaak aangaande
een leen dat was vererfd zonder dat een denombrement was ingediend. Deze zaak werd
afgehandeld voor het leenhof van Sint-Pieters. Blijkbaar kon dit dus ook optreden met
betrekking tot lenen buiten Vlaanderen Flamingant. De stelling van Meyers dat het
leenhof geen bevoegdheid had buiten Vlaanderen Flamingant moet dus worden
genuanceerd.607 Het centrale leenhof van Sint-Pieters zelf en de leenhoven die de abdij
buiten Vlaanderen Flamingant had moeten dus naast elkaar bevoegd geweest zijn. In
ieder geval moet het bestaan van lokale leenhoven de bevoegdheid van het centrale hof
niet hebben uitgesloten.
2.4: Bevoegdheid in hogere aanleg
Het leenhof van de Sint-Pietersabdij was de hiërarchische meerdere van alle andere
hoven en rechtbanken in de juridische piramide van de Sint-Pietersabdij.608 Dit maakte
het leenhof principieel tot de bevoegde instantie voor zowel appel tegen, vervollediging
603 Cfr. databank, tabblad « leenman met info ».604 DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, in Le Parchemin, 61, 1996, pp.242-248.605 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».606 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. de Meens » (zaak nr.135).607 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.203.608 BERTEN D., Coutumes, p.LI.
130 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
van, als hoofdvaart bij alle rechtspraak van deze andere hoven en banken. Het lijkt er op
dat deze laatsten de macht die het leenhof hiermee over hen kreeg niet zomaar
aanvaardden. Namelijk moest in 1450 de Raad van Vlaanderen bevestigen dat het
leenhof van Sint-Pieters weldegelijk de bevoegdheid had vonnissen van de lager
geplaatste instanties te veranderen of vernietigen.609 Hetzelfde arrest bevestigde
eveneens dat partijen die voor de lagere instanties niet hun gram hadden gehaald of
konden halen zich niet rechtstreeks tot de Raad van Vlaanderen konden wenden, maar
dat de zaak eerst voor het leenhof van Sint-Pieters moest verschijnen.610 Dit laatste
voorrecht deelde het leenhof van Sint-Pieters volgens Berten slechts met de bank van
het Brugse Vrij en de hoofdschepenen van het Land van Waas.611 Hermesdorf voegt hier
nog de leenhof van Kassel aan toe.612 Het arrest van 1450 was het begin van een
stortvloed aan arresten met allen dezelfde inhoud.613
De bevoegdheid van het leenhof als appelinstantie is met betrekking tot de 14e eeuw
enigszins onduidelijk. Namelijk is de literatuur verdeeld over de vraag wanneer echt
appel in de moderne betekenis is ontstaan. Antwoorden lopen uiteen van de late 13e
eeuw over de 14e tot de tweede helft van de 15e eeuw.614
Voorstanders van een latere datering erkennen evenwel dat er voorheen reeds een
andere manier bestond om voor een hogere rechtbank hervorming van het vonnis te
bekomen, namelijk de falsificatio of het “vals schelden” van het vonnis. Het was rechters
namelijk verboden een slecht vonnis te vellen.615 Evenwel was het ook verboden
rechters van een slecht oordeel te beschuldigen, hen “vals te schelden”.616 Dit verbod
had echter slechts betrekking op het ter rechtszitting uiten van de beschuldiging dat een
609 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.76.610 BERTEN D., Coutumes, p.LII.611 BERTEN D., Coutumes, p.LII.612 HERMESDORF B.H.D., “Te hoofde gaan”, in Verslagen en mededelingen van de vereeniging tot uitgaaf van de bronnen van het oud-vaderlandsche recht, 1954, 11, p.32.613 BERTEN D., Coutumes, p.LII.614 Resp. HERMESDORF B.H.D., “Te hoofde gaan”, pp.42-43; VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.295; MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.89.615 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.90.616 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.89.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
131
slecht vonnis was geveld.617 Wie zeker was dat een slecht vonnis was geveld, kon een
verzoek tot de baljuw richten om een vervolging voor slecht vonnis in te stellen.618 Langs
deze weg kon de gefrustreerde partij alsnog herziening van het vonnis proberen te
bekomen. Dit was evenwel een dans op het slappe koord. De baljuw moest zijn
vervolging instellen vooraleer de rechtszitting afliep,619 en uitlaten tegen de baljuw
waarin een slecht vonnis werd geïnsinueerd vielen ook onder het verbod vals te
schelden.620 Het is ook niet zeker of een falsificatio-procedure, eens opgestart door de
baljuw tegen een rechter in een lagere bank, wel voor het leenhof kwam. Oorspronkelijk
was het aan de niet-gescholden collega’s van de aangevallen rechter(s) om te oordelen
of er een vals vonnis was. Zeker de grotere schepenbanken klampten zich jaloers aan
deze situatie vast, maar lokale rechtbanken van kleinere entiteiten kwamen doorheen
de tijd toch onder controle van hogere rechtbanken.621 Daarmee is nog niet gezegd dat
de falsificatio tegen een lid van een lokale bank op een heerlijkheid van de Sint-
Pietersabdij voor het leenhof zou gekomen zijn. In ieder geval voor de schepenbank van
de abdijheerlijkheid Ter Piet was de bevoegde instantie de schepenbank van de Onze -
Vrouwenparochie.622
Wat er ook van zij, noch appel, noch falsificatio vallen aan te treffen in het register.
Wat wel in het register voorkomt is hoofdvaart. Dit valt, enigszins kort door de bocht,
te definiëren als de procedure waarbij een rechtbank wegens een juridische
moeilijkheid, alvorens een oordeel te vellen, een andere rechtbank van hogere rang of
met meer prestige om raad vraagt.623 Oorspronkelijk was deze adviesvraag een
vrijblijvende optie geweest, een vriendendienst tussen verwante of naburige hoven en
banken. Doorheen de tijd was echter de situatie gegroeid dat lagere hoven en banken
die zich geen raad wisten met een voorgelegde vraag, verplicht bij een bepaalde
617 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.290; Leenrechten van Vlaanderen, art.87: “Die de manne in hove wederseide in kennessen of in vonnessen … in vullen hove … verbuerd LX lb. jeghen den heere ende X lb. ieghen elken man”.618 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.295.619 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.296.620 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.294.621 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", pp.296-299.622 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.299, noot 7.623 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.302.
132 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
instantie ten hoofde moesten gaan.624 Reeds aan het einde van de 13e eeuw bepaalde
de keure van de abdijheerlijkheid Zaffelare dat de schepenen na twee uitstellen tot
hoofdvaart verplicht waren,625 en die van de abdijheerlijkheid Ter Piet dat het
hoofdvonnis bindend was.626 Oorspronkelijk lag de beslissing ten hoofde te gaan volledig
bij de bank of het hof, maar reeds in de tweede helft van de 13e eeuw hadden ook
partijen zelf het recht na de maning, maar vóór het vonnis, hoofdvaart te eisen.627
Daar het leenhof het hoogste hof was in de juridische piramide van de Sint-
Pietersabdij, kan worden verwacht dat dit leenhof de voor hoofdvaart bevoegde
instantie voor alle lagere rechtbanken was. Dit was echter zeker niet het geval.
Entiteiten in Vlaanderen Wallingant en buiten het graafschap gingen ten hoofde bij de
lokale abbatiale leenhoven, bij een vorstelijk leenhof (concreet de Zaal van Rijsel), of bij
een schepenbank van een voorname naburige stad. In één abdijheerlijkheid in
Vlaanderen Flamingant, namelijk Hillegem, gingen de schepenen eveneens ten hoofde
bij een stadsschepenbank, namelijk die van Denderleeuw.628 Ook de schepenbanken in
de andere abdijheerlijkheden kwamen niet ten hoofde bij het leenhof, maar bij de
schepenbank van de Onze-Lieve-Vrouweparochie van Sint-Pieters. Berten beschouwt dit
als een afwijkende situatie, een gevolg van een impliciete of expliciete delegatie in lang
vergeten tijden die tot een bevoegdheidsverschuiving heeft geleid.629 De verklaring van
Van Caenegem is echter waarschijnlijker. In de tijd dat hoofdvaart nog vrijblijvend was
zou een natuurlijke neiging hebben bestaan voor schepenen om ten hoofde te gaan bij
de centrale schepenbank van het district of van de voornaamste heerlijkheid van de
heer. Deze neiging zou dan tot gewoonte gegroeid zijn.630 Het is ook begrijpelijk waarom
de schepenen van kleinere heerlijkheden eerder geneigd zouden geweest zijn naar de
schepenbank van de Onze-Vrouwen-Parochie ten hoofde te komen dan naar het
leenhof. Namelijk zou een andere schepenbank meer vertrouwd geweest zijn met de
624 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", pp.305-309.625 HERMESDORF B.H.D., “Te hoofde gaan”, p.18.626 HERMESDORF B.H.D., “Te hoofde gaan”, p.34.627 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.310.628 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.72-74 en 84.629 BERTEN D., Coutumes, p.LI.630 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.303.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
133
vragen die voor een schepenbank werden opgeworpen, dan een leenhof.631 Ook de
schepenbank van de Onze-Vrouwen-parochie zelf kwam niet bij het leenhof ten hoofde.
Meyers verklaart dit door een overlap in kernbemanning tussen de hoven,632 maar dit
hoefde niet per se hoofdvaart tussen beide instanties te verhinderen.633
Zoals de lokale schepenbanken van de heerlijkheden van Sint-Pieters ten hoofde
kwamen bij de schepenbank van de Onze-Vrouwen-Parochie, zo kwamen de leenhoven
van de lenen die van de abdij uitgingen uiteraard ten hoofde bij het leenhof van Sint-
Pieters.634
Daarnaast lijkt het erop dat ook voor ten minste een deel van de laathoven die aan de
Sint-Pietersabdij onderhevig waren het leenhof van de abdij de bevoegde instantie was
om ten hoofde te gaan. Meyers identificeert van slechts één laathof, namelijk het
laathof van de meierei van Maalte, de bevoegde instantie voor hoofdvaart, en dit was
het leenhof van Sint-Pieters.635 Het vonnissenregister vermeldt drie zaken van
hoofdvaart. Eén werd aangespannen door een onderleenhof, het leenhof van Claas
Buux.636 De andere twee werden aangespannen door een laathof. In één van deze twee
zaken geeft het register erg weinig informatie, maar het waren waarschijnlijk de laten
van het hof van een leenman van de abdij, Jan Brisinc, die ten hoofde kwamen.637 De
laatste zaak werd ten hoofde gebracht door het laathof van de Heerlijkheid van de
Aalmoezenier.638 De zaak door het onderleenhof aangebracht betrof een leen dat was
overgedragen zonder dat de rechten van de heer waren voldaan. De zaak aangebracht
door het laathof van de Heerlijkheid van de Aalmoezenier ging over een persoon die
631 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.99.632 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.99.633 Cfr. infra, p.135.634 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.72-74.635 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.72.636 Cfr. databank, het betreft de zaak « Hoofdvaart aangaande Claas Buux v. Willem Verze » ( zaak nr.60).637 Cfr. databank, het betreft de zaak« Jehanne Rufinx v. Lijsbette Rufinx » (zaak nr.127); Gezien de grote aantallen aanwezige leenmannen uit het Waasland (16 van de 19) had het onderliggende conflict waarschijnlijk betrekking op het Waasland. Er waren vooral uit Temse erg veel leenmannen aanwezig. 1395-96 Was een Jan Brisinc, wiens laathof volgens de letter van het register de zaak bracht, baljuw aldaar. In 1398 zou het baljuwschap van Temse echter gehouden geweest zijn door Boudewijn de Smedt(overigens ook aanwezig bij deze hoofdvaart), en in 1399 door Boudewijn van Belle (MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.241). De hier besproken hoofdvaart had plaats in 1400. Dit gegeven zijnde is het waarschijnlijker dat het leen dat Brisinc van de abdij hield een klein heerlijkheidje was, met eigen laathof.638 Cfr. databank, het betreft de zaak« Zegher Baerd vordert een rente » (zaak nr.129).
134 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
aanspraak maakte op een erfrente. De zaak van het laathof van Jan Brisinc is erg
onduidelijk, en het register is vrij summier in zijn bespreking. De zaak van het
onderleenhof en die van het Laathof van de Heerlijkheid van de Aalmoezenier werden
blijkbaar aangebracht door het ten hoofde varende hof zelf, dat in beide gevallen
voltallig verscheen. Het onderleenhof verscheen met één leenman en zeven geleende
mannen van de abdij,639 het laathof met vijf gezworen laten.640 Hoofdvaart gebeurde op
kosten van de partijen, meer concreet de verliezende partij,641 en volgens de literatuur
werd gepoogd om deze kosten te beperken,642 maar toch ging in deze zaken vrij grote
aantallen oordeelvinders het hoofdvonnis halen. In de twee duidelijke zaken zette de
ten hoofde gaande instantie de eis, middelen en reeds genomen procedurestappen zeer
uitgebreid en gedetailleerd uiteen voor het hof waar ze ten hoofde gingen.643
Interessant hierbij zijn de gebruikte aanspreekvormen. Waar het onderleenhof de
oordeelvinders van het leenhof aansprak als “Werde heer(en) en(de) lieve vrienden”644
gebruikte het laathof het meer respectvolle “u heer(en) die ma(n)ne zijt”.645 De leden
van het laathof stelden ook dat zij, al waren zij niet zo wijs als het leenhof, graag een
rechtvaardig vonnis zouden vellen.646 Nochtans waren de personen die het betreffende
laathof bemanden in realiteit zeker niet de minderen van diegenen die het leenhof
bemanden. Onder de laten bevonden zich namelijk veelzetelaar Heinric de Maech en
veelzetelaar en vermoedelijk voorspreker Simon Paris.647 Dit laathof overlapte dus
duidelijk met het leenhof qua kernbemanning. Daarentegen zetelden bij deze
gelegenheid in het leenhof naast drie veelzetelaars en een gewoontezetelaar ook twee 639 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f15v°, §7.640 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f39v°, §2.641 HERMESDORF B.H.D., “Te hoofde gaan”, p.21.642 HERMESDORF B.H.D., “Te hoofde gaan”, p.23.643 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f15v°, §7 e.v.; Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f39v°, §2 e.v..644 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f16r°, eerste lijn.645 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f39v°, §2, 3e lid.646 “want al weet dat zij on/ghevroesceept ware(n), zij zauden gherne wel doen” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f40r°, §2).647 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f39v°, §2, 2e lid j° tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
135
occasionele zetelaars.648 Dat het laathof zichzelf ootmoedig “dom” noemde moet dus
eerder een statuskwestie geweest zijn dan een afspiegeling van de werkelijke
verhouding in juridische expertise tussen de twee hoven. De overlapping in
kernbemanning ontkracht ook de these van Meyers dat de schepenbank van de Onze-
Lieve-Vrouweparochie niet naar het leenhof ten hoofde gingen omdat in beide
instanties grotendeels dezelfde mensen zaten. De bemanning van het onderleenhof dat
ten hoofde kwam bestond daarentegen uit personen die geen van allen ergens anders in
het register opduiken.649 Nochtans waren zeven van de acht leenmannen geleende
mannen van de abdij, dus personen met het recht in het opperleenhof te zetelen.650
Deze personen moeten juridisch eerder onbeslagen geweest zijn. Dit wordt bevestigd
door de vraag waarmee zij ten hoofde kwamen. Alle procedurestappen waren
doorlopen en er was geen verweerder verschenen.651 De oplossing was in principe
redelijk eenvoudig. Ze dienden bewarend beslag op het leen te leggen.652 Het feit dat zij
toch ten hoofde kwamen impliceert dat zij het leenrecht niet erg goed kenden. Een
alternatieve verklaring kan zijn dat de hoofdvaartprocedure hier niet werd gebruikt voor
hetgeen waarvoor ze eigenlijk diende, namelijk om opheldering te vragen omtrent een
onduidelijkheid of leemte in het recht.653 Misschien waren de leenmannen die Buux’
leenhof bemanden er in werkelijkheid gewoon niet happig op beslag te vonnissen op het
leen van hun buurman, en was hoofdvaart hier een makkelijke manier om de
verantwoordelijkheid door te schuiven.
Uit wat voorafgaat blijkt dat het leenhof bevoegd was voor hoofdvaart door de
leenhoven en laathoven in de juridische piramide van de Sint-Pietersabdij. Toch blijkt uit
het register dat niet alle laathoven op alle domeinen van de abdij zich voor hoofdvaart
altijd tot het leenhof wendden. Namelijk vermeldt het register één zaak die voor een
laathof speelde, waarin tussen twee leenmannen een erfrente werd overgedragen, die
648 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f39v°, §2, j° tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».649 Cfr. databank, tabblad « leenman met info ».650 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f39v°, §2, 1e lid.651 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f39v°, §2 tot 40v°, §2.652 Cfr. infra, pp.187-189.653 HERMESDORF B.H.D., “Te hoofde gaan”, pp.24-28.
136 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
gevestigd was op een huis dat onder de bevoegdheid van een laathof viel.654 Er werd
expliciet gesteld dat de bevoegde instantie voor hoofdvaart door dit laathof het leenhof
was.655 Dat Geraard van Oestrem de behoeffte voelde dit zo expliciet neer te schrijven,
impliceert dat althans bij dit ene laathoof de neiging bestond zich tot andere instanties
te wenden voor hoofdvaart. De verklaring kan liggen in het feit dat het laathof in kwestie
het vroegere laathof van Jan van Aelst was.656 Deze had pas 12 jaar eerder, in 1387, zijn
bezittingen in de Onze-Lieve-Vrouweparochie aan de abdij overgedragen. Deze
bezittingen waren pas na de overdracht van cijnsgronden in leen omgezet.657 Misschien
waren de juridische instanties van dit domein zich voor hoofdvaart blijven wenden tot
diegenen waartoe ze zich voorheen altijd hadden gewend. Misschien voelde het leenhof
de behoefte naar de toekomst duidelijk te maken dat zij voortaan de hoofdinstantie
waren, en niemand anders. Het lijkt er dus op dat het leenhof zijn positie als opperhof
streng bewaakte.
Uit de zaak van hoofdvaart door het leenhof van de Heerlijkheid van de Aalmoezenier
blijkt ook dat het leenhof zijn recht om handelingen die voor lagere hoven gesteld waren
te vernietigen, weldegelijk reeds rond 1400 uitoefende. Namelijk vond het leenhof dat
de in deze zaak gestelde rechtshandelingen niet goed gedaan waren, en vernietigde alle
reeds genomen procedurestappen.658
2.5: Bevoegdheidsconflicten
Bevoegdheidsconflicten waren in de middeleeuwen zeer frequent. De regels met
betrekking tot bevoegdheid waren nochtans duidelijk en algemeen aanvaard. Volgens de 654 Cfr. databank, het betreft de zaak« Jan van der Scaffelt verkoopt rente aan Jan van der Schaghe » (zaak nr.97).655“En(de) wel es te wete(n)ne waert soe dat de late va(n) dese(n) voers(eiden) laetschepe niet / vroet en ware(n) va(n) eeneghe(n) vo(n)nesse(n) de(n) voers(eiden) laatschepe toebehoere(n)de dat / voer hem liede(n) quame te wisene, dat sij sculdich sijn haerlieder wettelike / hoeft te haelne an de ma(n)ne der kerke(n) en(de) mijns heer(en) va(n) Sente Pieters” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f27v°, §§3 en 4).656 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f27v°, §3.657 BERTEN D., Coutumes, p.XLIX.658 “En(de) die ma(n)ne ghemae(n)t sijn va(n) de(n) rechte … wijsde(n) naer doverbringhe(n) va(n) de(n) late(n) der / aelmoessene(n) tferfolgh dat meest(er) Zeg(her) voers(eid) te dese(n) tijt ghedae(n) heeft, niet so wet/telike ghedae(n) dat sculdich es va(n) werde(n) te blivene … en(de) elke(en) va(n) de(n) baeliu en(de) meest(er) Zeghere voers(eid) vort staende in / hare(n) goeden rechte”(Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f40v°, §4).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
137
literatuur ontstonden problemen wanneer moest worden beslist of een zaak of persoon
onder een bepaalde regel viel.659 De conflicten aangaande bevoegdheid die in het
register opduiken hadden echter een andere oorsprong. Het betreft de situatie waarin
verschillende instanties zich op grond van de bevoegdheidsregels (eventueel exclusief)
bevoegd konden verklaren. Dit leunt nauw aan bij problemen die ook gekend zijn in het
moderne Internationaal Privaat Recht. De instantie die zich exclusief bevoegd voelde
greep dan veelal naar het midden van de hofsluiting. Bij dergelijke zaken vermeldt het
register niet op grond waarvan verschillende istellingen menen bevoegdheid te kunnen
opeisen.
Het register geeft zoals vermeld maar één zaak weer waarin het leenhof via hofsluiting
zijn exclusieve bevoegdheid aan een andere instantie opdrong. Deze zaak werd hoger
besproken.660
Daarentegen waren er zes zaken waarin een andere instantie zich mengde in de
rechtspleging voor het leenhof. De instantie die het vaakst het leenhof sloot was de
Gentse schepenbank van de Keure. Deze greep in in drie zaken.
De eerste zaak was een strafzaak.661 De beklaagde werd beschuldigd van onnutschap
en van iemand te hebben geslagen op leengrond. Op het tweede genachte kwam een
verbod van de schepenen van de Keure om over de beklaagde te vonnissen, behoudens
toestemming van de schepenbank.662 Hierna verdween de zaak uit het register. De
tweede zaak ging erover dat een schuld bij de abdij, waarvoor een zekerheid op een leen
was gegeven, niet was betaald.663 De verweerster werd gedagvaard op haar leen om 14
dagen later voor het hof te verschijnen,664 maar zes dagen later kwam er een verbod van
de schepenbank van de Keure om in de betreffende zaak te vonnissen. Op de dag
waarop de zitting aanvankelijk had moeten plaatsvinden werd de baljuw dan een 659 BUNTINX J., “De audiëntie”, pp.218-219.660 Cfr. supra, pp.124-125.661 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Simon van der Scaffelt » (zaak nr.52).662 “En(de) va(n) Symoe(n) va(n) der Scaffelt qua(m) een verbod va(n) schepene(n) va(n) der cuere / dat me(n) up he(m) no mane(n) no wizene(n) zaude bi robbinc da(n) jeghe(n) schepen(en) bede” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17v°, §2). De betekenis van het woord “robbinc” werd niet teruggevonden (Niet in VERWIJS E. & VERDAM J., Middelnederlandsch woordenboek, V. 6, kol.1475-1476 (ROA – ROC) of 1665 (ROW – ROX); Niet in STALLAERT K., Glossarium, V.3 kol.227-228 (RIV-ROE) of 239-240 (RIV-ROZ)).663 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Agatha van der Haghe» (zaak nr.88).664 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f24v°, §4.
138 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
termijn van 14 dagen toegekend om herroeping van het verbod te krijgen.665 Ook de
derde zaak ging er over dat een schuld waarvoor een zekerheid was gesteld op een leen
niet was betaald.666 Verweerder werd gedagvaard, en opnieuw kwam de sergeant van
de schepenbank van de Keure met een verbodschrift over de zaak te vonnissen. De zaak
werd hierop 14 dagen uitgesteld, “bi alzoe dat ma(n)nen daer binnen kenlijc werdt / dat
revocatie ghehaelt es en(de) thof ghehopent werdt”.667 14 dagen later was er blijkbaar
een herroeping van het verbod bekomen, want de zaak werd hervat, maar de
verweerder beloofde nu te zullen betalen, waarna de zaak opnieuw, en zelfs twee maal,
werd verdaagd.668 Wanneer de zaak opnieuw voor kwam, kwam van de schepenbank
van de Keure weer een verbod te vonnissen. Opnieuw werd de zaak 14 dagen uitgesteld
om herroeping te halen en het hof te kunnen heropenen.669 Deze herroeping kwam vijf
dagen later.670
Het wordt nergens in het register vermeld, maar het is zeer waarschijnlijk dat in al
deze zaken de inmengingsgrond van de schepenbank het feit was dat de verweerders
poorters van Gent waren. Poorters hadden namelijk het privilege zich, als ze voor een
ander forum werden opgeroepen dan dat van één van de Goede Steden, steeds op het
recht van hun eigen woonplaats te kunnen beroepen. De Gentse schepenen van de
Keure dwongen dit privilege courant met hofsluitingen af.671 Omwille van de macht van
de grote metropool moesten omliggende entiteiten zich hierbij neerleggen.672 Voor de
Sint-Pietersheerlijkheid stelde deze problematiek zich waarschijnlijk nog veel scherper
dan voor andere omliggende gebieden. Namelijk was in de vroege 14e eeuw bij de
schepenen de gewoonte gegroeid om alles wat binnen de stadsmuren lag, dus ook een
belangrijk deel van de Sint-Pietersheerlijkheid, als hun bevoegdheidsgebied te zien.
665 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f25r°, §8.666 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec» (zaak nr.115).667 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f33v°, §1.668 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f34r°, §2 en f35r°, §3.669 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f35v°, §3.670 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f36r°, §1.671 BERTEN D., Coutumes, p.CXLIX.672 BERTEN D., Coutumes, p.CL.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
139
Reeds aan het begin van de eeuw beklaagde de abdij zich zelfs bij de Franse kroon dat
de stad iedereen tot haar poorterij toeliet die binnen de Sint-Pietersheerlijkheid
woonde.673 De stedelijke instellingen lieten wel toe dat de instanties van de
abdijheerlijkheid vonnissen velden en deden ten uitvoer leggen met betrekking tot
roerende goederen, maar in andere materies was het conflict om rechtsmacht erg
scherp.674 Het probleem werd nog verscherpt doordat de baljuw en andere
functionarissen vaak zelf poorters van de stad waren. Deze konden voor de schepenbank
van de Keure worden opgeroepen om uitleg te verschaffen voor alles waarrond deze
schepenbank opheldering wou.675 Veel juridische beambten van de abdij hielden er ook
allerhande ambten op na bij stedelijke instanties. Een zekere zorg om hun carrière bij de
stedelijke instellingen maakte deze personen waarschijnlijk niet bereid al te zeer tegen
de stedelijke schepenbanken in te gaan. Dit en een zekere collectieve identiteit als
poorters maakte waarschijnlijk dat allerhande beambten van de abdij geneigd waren de
schepenen te gehoorzamen, ook wanneer zij hier formeel niet toe verplicht waren. Het
zou pas na het verdrag van Gavere (1453) zijn dat de abdij de bevoegdheidsaanspraken
van de stadsschepenen op haar domeinen zou gaan aanvechten en zich systematisch in
rechte zou gaan verzetten tegen de hofsluitingen.676
In twee van de drie andere zaken waarin een andere instantie tussen kwam is de
inmengingsgrond veel minder duidelijk. Het betreft twee nauw verwante strafzaken.677
In de ene zaak had de beklaagde, Heinric Veys, hout van iemand anders gehakt of
gekliefd, en waarschijnlijk ook gestolen. De andere zaak is nogal onduidelijk, maar kwam
er op neer dat de beklaagden, Wouter Veys en zijn echtgenote, vee dat hen nochtans
toebehoorde, wederrechtelijk hadden weggenomen van waar het gestald was.678 De
baljuw vorderde voor beide misdrijven de boete van 60 lb. par., maar op het derde
genachte verscheen een priester met een verbodschrift, dat het leenhof verbood over
beide zaken te vonnissen, en al wie van de beklaagden iets wou vorderen dagvaarde te
673 BERTEN D., Coutumes, p.LXXXI.674 BERTEN D., Coutumes, p.CLIV.675 BERTEN D., Coutumes, p.LV.676 BERTEN D., Coutumes, pp.LXXXVIII en CL.677 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v. Heinric Veys » en « Baljuw v. Wouter Veys » (resp. zaken nrs.48 en 49).678 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f13v°, §3.
140 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Doornik, op de donderdag na de eerst volgende Sint-Kateleinedag.679 Dit was 22 dagen
na de zitting waarop het verbodschrift voor het hof werd gebracht.680 De reden waarom
de officialiteit zich de zaak toetrok is volstrekt onduidelijk.
De laatste zaak waarin een andere instantie zich mengde betrof opnieuw een
strafzaak.681 De verweerder zou zich schuldig hebben gemaakt aan meineed. Op de dag
dat de baljuw zijn eis zou maken kwam een verbod van Filips de Stoute om in de zaak te
vonnissen. De zaak werd 14 dagen uitgesteld zodat de baljuw herroeping van het verbod
kon halen,682 maar hierna duikt de kwestie niet meer op in het register. Eens te meer is
niet duidelijk wat de aanleiding was voor dit ingrijpen. Het is echter goed mogelijk dat
opnieuw het persoonlijk statut van de beklaagde van doorslaggevend belang was.
Namelijk ressorteerden in principe alle leden van de Bourgondische hofhouding in
burgerlijke- en strafzaken onder de hofraad. Iedereen die op de betaalrol van het hof
stond, zelfs de nederigste dienaar, kon zich op dit privilege beroepen.683 Gezien de
enorme aantallen functionarissen en bedienden die de Bourgondische hoven
kenmerkten,684 moet dit privilege een constante bron voor vorstelijke interventies in
zaken voor allerhande banken en hoven geweest zijn. Het is echter ook mogelijk dat de
vorst zich met de zaak inliet op grond van materiële bevoegdheid. Als de meineed voor
één van zijn rechtbanken was gepleegd kon dit als een aanslag op zijn soevereine macht
en dus als majesteitschennis worden gezien. Dit was een voorbehouden geval.685
Weliswaar had het leenhof van Sint-Pieters ook een zekere bevoegdheid aangaande
679 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17r°, §3.680 Het verbodschrift werd op 7 november 1397 voor het hof gebracht (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17r0, §3). Sint-Kateleinedag is 25 november (STRUBBE E. I. & VOET L., De chronologie, p.454). In 1397 was dit een zondag (STRUBBE E. I. & VOET L., De chronologie, p.153). De donderdag hierna was dus de 29e.681 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. de Mandes » (zaak nr.110).682 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f31v°, §1.683 DE WIN P., “Queeste naar de Rechtspositie”, p.235.684 De prosopografia ciuriae Burgundicae, die enkel de leden van de hofhoudingen van Filips de Goede en Karel de Stoute en hun familie weergeeft wiens namen bewaart zijn, omvat meer dan 4500 personen (PARAVICINI W. e.a., PROSOPOGRAPHIA CURIA BURGUNDICA, http://www.prosopographia-burgundica.org, geconsulteerd op 18/07/2013).685 BUNTINX J., “De audiëntie”, pp.188-189.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
141
voorbehouden gevallen,686 maar het is niet ondenkbaar dat de vorst alsnog tussen kwam
om zijn rechten te vrijwaren.
Berten beschrijft de hofsluiting als een procedure waarbij een instantie niet alleen aan
een andere instantie verbood over een zaak te vonnissen, maar deze ook meteen naar
zich toetrok.687 Op grond van wat het register vermeldt is echter niet zo zeker of ook dit
laatste element effectief altijd aanwezig was.
In de twee zaken waarin de officialiteit van Doornik tussen kwam is duidelijk dat de
officialiteit niet alleen verbood om over de zaak te vonnissen, maar de zaak ook naar
zich toetrok.688 Interessant is dat in deze zaak het register niets vermeldt over verdaging
van de zaak door het leenhof om de baljuw van de mannen de kans te geven herroeping
van het verbod te halen. Daarentegen was het in de zaak waarin het hertogelijk hof
ingreep en twee van de drie zaken waarin de schepenbank van de keure ingreep zo dat
het register vermeld dat werd verboden over de zaak te manen en te vonnissen, en dat
de zaak 14 dagen werd verdaagd zodat de baljuw in de tussentijd herroeping van het
verbod zou kunnen halen.689 In één van deze zaken werd de zitting zelfs nog een tweede
keer verdaagd.690 Het lijkt er dus op dat het leenhof in deze zaken niet echt bereid was
de zaak zomaar te laten vallen. Bij de zaken waarin de officialiteit ingreep, en die zeker
voor dit hof zouden worden verdergezet, is daarentegen geen spoor van onwilligheid
van het leenhof om de zaak uit handen te geven.691 Dit impliceert dat het leenhof
absoluut niet zeker was dat het hertogelijk hof of de schepenbank van de Keure de
zaken waarin zij intervenieerden ook effectief zouden berechten.
De vraag moet ook gesteld worden of het hier effectief wel om het fenomeen gaat dat
“hofsluiting” werd genoemd, en niet om een andere procedure. In de zaken waarin de
686 Cfr. supra, pp.116-118.687 BERTEN D., Coutumes, p.CL.688 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17r°, §4.689 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f25r°, §8 eerste en tweede lid, f33v°, §1, f35v°, §3 en f31v°, §1. De zaak waarin geen verdaging werd gevonnist wan de zaak « Baljuw v. Simon van der Scaffelt » (zaak nr.52), cfr. Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17v°, §3.690 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Agatha van der Haghe » (zaak nr.88).691 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17r°, §§3 en 4.
142 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
officialiteit tussen kwam meldt het register dat in de vorm van een open gezegelde brief
een “inhimbytys”692 werd gebracht dat verbood over de beklaagden te manen en te
wijzen.693 De interventies van de schepenbank namen de vorm aan van een verbod te
manen en te vonnissen, vaak gebracht door een sergeant.694 In één van deze zaken werd
meer expliciet gezegd dat over de beklaagde niet mocht worden gemaand of gewezen,
anders dan met toestemming van de schepenen van de Keure.695 Ook in de zaak waarin
de hertog intervenieerde staat enkel vermeld dat een verbod kwam om te manen en te
vonnissen.696 Nergens wordt de term “hofsluiting” gebruikt. Wel vermeldt het register in
de zitting waarin het leenhof zijn verbod aan de schepenen van Sint-Pieters herriep, en
in een zitting waar een sergeant van de Keure herroeping van het verbod bracht, dat het
hof werd geopend.697 Het ging dus weldegelijk om hofsluiting.
692 inhibere: 13e eeuws latijn, verbieden (NIERMEYER J.F., Mediae latinatis lexicon minus, a medieval Latin-French/English dictionary, Leiden, Brill, 1976, p.538).693 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17r°, §§3 en 4.694 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f25r°, §8, f33v°, §1 en f35v°, §3.695“En(de) va(n) Symoe(n) va(n) der Scaffelt qua(m) een verbod va(n) schepene(n) va(n) der cuere / dat me(n) up he(m) no mane(n) no wizene(n) zaude bi robbinc da(n) jeghe(n) schepen(en) bede” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17v°, §2). Voor het begrip “bi robbinc” kon jammer genoeg geen verklaring worden gevonden (Het werd niet gevonden in VERWIJS E. & VERDAM J., Middelnederlandsch woordenboek, V. 6, kol.1475-1476 (ROA –ROC) of 1665 (ROW – ROX). of in STALLAERT K., Glossarium, V.3 kol.227-228 (RIV-ROE) of 239-240 (RIV-ROZ)).696 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f31v°, §1.697 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f36r°, §1 en f42v°, §1.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
143
Hoofdstuk 3: De procedure
Er bestond in de late 14e eeuw voor het betreffende leenhof, of voor eender welk
ander Vlaams leenhof, geen vaste formele wettekst met regels die het bij zijn
rechtsbedeling dwingend moest volgen. Toch moeten de leden van leenhoven, om hun
oordelen te kunnen vormen, een gemeenschappelijke visie hebben gehad op wat de
juiste aanpak was om tot deze oordelen te komen.698 Deze visie moet ook in de wijdere
maatschappij tot op zekere hoogte aanwezig zijn geweest. Anders zou de legitimiteit van
vonnissen van het leenhof constant in vraag gesteld geweest zijn. Het feit dat er in de
14e eeuw procedureregels bestonden, en dat de naleving ervan van belang was, wordt
ook bewezen door de “Leenrechten van Vlaanderen”. Het zevende en laatste deel
hiervan vormde namelijk een praktische handleiding voor de baljuw en de leenmannen
over hoe een proces in het leenhof te voeren.699 Een dergelijke handleiding heeft pas
nut als er hieromtrent regels bestaan, en als er belang wordt aan gehecht aan de
naleving hiervan. Ook oudere bronnen, uit de volle middeleeuwen, maken duidelijk dat
er procedures bestonden die dienden te worden nageleefd. Vaak stellen akten en
andere bronnen expliciet dat de handelingen “ordine iudiciario” of “more curie” hadden
plaats gehad. Deze vermelding weerspiegelt volgens bestaande literatuur een vonnis van
het hof, waarin wordt vastgesteld dat de procedures waren gevolgd, waarna het oordeel
niet meer kon worden aangevochten op basis van procedurefouten.700 Dat dit belangrijk
genoeg werd geacht om expliciet te worden gevonnist en neergeschreven, toont
opnieuw aan dat er procedures waren, dat er belang aan werd gehecht dat deze werden
nageleefd, en dat er gevolgen aan verbonden waren indien dit niet gebeurde.
In een dergelijke context, waarin duidelijk rechtsregels bestonden maar geen
normatieve teksten die aangeven wat deze inhielden, probeert de rechtshistoricus uit
het geheel van rechtspraak waartoe hij toegang heeft een beter beeld van die gevolgde
rechtsregels te schetsen.701 De rechtshistoricus wil een werk over een onderwerp
698 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.8.699 Leenrechten van Vlaanderen, art. 111 e.v..700 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.7.701 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.4.
144 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
schrijven zoals de laat-middeleeuwse gewoonterechtskenner dit zou geschreven
hebben, met aanwending van moderne concepten, technieken en structuren.702
Bij dit alles nog twee opmerkingen. De eerste is dat in de middeleeuwse maatschappij
het concept “Staat” grotendeels afwezig was, en het rechtsbegrip minder op duidelijk
afgelijnde regels was gestoeld en nauwer was verweven met religie, gebruiken en
moraliteit.703 Sommigen hebben er zelfs voor gepleit om dit te verduidelijken door de
term “gewoonterecht” te vervangen door de term “rechtsgewoontes”. 704 Bij deze
laatste term verschuift de nadruk van het element “recht” naar het element
“gewoontes”. Hiernaast is het zo dat de term “rechtsgewoontes” in moderne oren een
zeker Verfremdungseffect inhoudt, en op deze manier de contemporaine lezer erop
alerteert dat het om een concept gaat dat buiten zijn eigen referentiekader valt. Een
tweede opmerking slaat op het raamwerk aan regels en praktijken dat juristen in hun
hoofd hebben en hadden, en dat voor hen vorm geeft aan wat het rechtssysteem is en
inhoudt. Sommigen spreken in deze context van het begrip law in minds, ter aanvulling
van de tweedeling law in the books – law in action.705 De rechtsgewoontes van de
laatmiddeleeuwse gewoonterechtskenners (“practizijnen”) en maatschappij waren de
bouwblokken van het raamwerk dat de law in [their] minds vormde.706
Bij het zoeken naar deze algemene principes leveren de bronnen aangaande feodaal
recht twee bijkomende problemen.
Vooreerst ontwikkelde de procedure zich bij elk laatmiddeleeuws leenhof en
schepenbank binnen een specifieke maatschappelijke groep, met eigen
rechtsgewoontes. De personen die deze banken en hoven bemanden vallen te
702 HEIRBAUT D., “A tale of two legal histories”, in: Reading past legal texts (Michalsen D., (ed.)), Oslo, Unipax, 2006, pp.104-105.703 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.6.704 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.6.705 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.6; HEIRBAUT, D., “Rechtsgewohnheiten und semi-autonome Felder”, in: Zeitschrift des Max-Planck-Instituts für europäische Rechtsgeschichte, 17, 2010, pp.55-57; HEIRBAUT, D., “An unknown treasure for historians of early medieval Europe: the debate of German legal historians on the nature of medieval law”, in: Zeitschrift des Max-Planck-Instituts für europäische Rechtsgeschichte, 17, 2010, pp.87-90.
706 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.6.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
145
beschouwen als de kenners van het gewoonterecht. Ieder dergelijk leenhof of
schepenbank met zijn bemanning valt te beschouwen als een zogeheten “semi-
autonoom rechtsveld”.707 Iedere groep van leenheer en vazallen vormde in deze visie
een zelfstandige entiteit.708 Tussen dergelijke afzonderlijke entiteiten bestonden er wel
overlappingen in bemanning (en dan nog vooral in de kernbemanning),709 die een
constante uitwisseling van concepten en opvattingen tot gevolg moeten hebben gehad.
Toch bleef ieder hof ook een zelfstandige entiteit, waarbinnen zich eigen gewoontes en
gebruiken ontwikkelden. Volgens de literatuur aangaande de volle middeleeuwen was
diegene die neerschreef wat er gebeurde veelal een buitenstaander, die vaak niet ten
volle vertrouwd was met het kader waarin de verrichtingen voor het leenhof zich
afspeelden. Dit probleem werd, nog steeds volgens de literatuur, nog vergroot door het
feit dat degenen die de procedure neerschreven geschreven teksten gebruikten om een
procedure te beschrijven die uit daden en gesproken woorden bestond.710 Het hier
gebruikte vonnissenregister is aangelegd door Geraard van Oestrem.711 Voor deze
auteur stelde het in de literatuur beschreven probleem uit de twaalfde en dertiende
eeuw dat de scribent een buitenstaander was die de gebeurtenissen in het leenhof niet
ten volle begreep zich zo goed als zeker niet.712 Hier staat wel tegenover dat hij, anders
dan de andere leden van het leenhof, een formeel geschoold persoon was.713 Geraard
van Oestrem stond dus op het raakpunt van twee verschillende semi-autonome
maatschappelijke velden. Het is dus niet geheel onmogelijk dat via de activiteiten van
deze Geraard van Oestrem bepaalde elementen van denken en handelen uit een ander
maatschappelijk veld bij het leenhof werden binnengebracht. Het is ook niet onmogelijk
dat denkwijzen uit een ander maatschappelijk veld een invloed hadden op wat hij
neerschreef en hoe hij dit deed. De vraag of dit weldegelijk het geval was, en in welke
mate, valt echter op geen enkele manier te beantwoorden.
707 HEIRBAUT, D., “Rechtsgewohnheiten und semi-autonome Felder”, p.3.708 HEIRBAUT, D., “Rechtsgewohnheiten und semi-autonome Felder”, p.3.709 Cfr. supra, pp.26 e.v. en 54 e.v..710 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.7.711 Transscriptie p.119, rndnr. 364.712 Cfr. supra, pp.13-14.713 Cfr. supra, pp.13-14.
146 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Het tweede probleem is dat het register zeker niet alle zaken en zittingen weergeeft,
en ook niet ieder procedureel gegeven vermeldt. Het betreffende register geeft
waarschijnlijk vooral die zaken weer waarin er iets interessants of uitzonderlijks aan de
orde was.714 Met andere woorden, net die zaken die het meest courant aan de orde
waren voor het leenhof, en waarbij alles exact verliep zoals het behoorde te verlopen,
blijven vermoedelijk grotendeels verborgen. Zelfs bij de neergeschreven zaken wordt
zeker niet iedere procedurestap vermeld. Het beste bewijs hiervan is dat sommige zaken
pas in een erg ver gevorderde procedurele stand voor het eerst worden vermeld. Voorts
is van flink wat zaken de afloop niet gekend.715 Sommige van deze zaken verdwijnen
zelfs uit het register nadat bij de laatst vernoemde zitting in de zaak al een volgende
procedurestap was bevolen.716 De meest plausibele verklaringen hiervoor zijn dat de
zaak door de partijen niet werd verder gezet - hoewel dit soms ook gevolgen zou hebben
gehad -717 of dat de zaak op één of andere manier buitengerechtelijk werd afgehandeld.
Het is echter ook mogelijk dat het verdere verloop niet meer in het register werd
opgenomen omdat de verdere zaak niet meer als bijzonder vreemd of interessant werd
ervaren.
Wat verder volgt zijn niet “de” altijd onomstotelijk geldende procedureregels van het
leenhof van de Sint-Pietersabdij. Zelfs vandaag, in een tijd waarin rechtsregels en de
gevolgen van niet-naleving veel meer zwart op wit vaststaan dan in de middeleeuwen,
wordt soms nog steeds creatief omgesprongen met procedureregels.718 Wat hier zal
worden weergegeven is een reconstructie van de procedure volgens dewelke
rechtszaken voor het leenhof van Sint-Pieters gewoonlijk werden afgehandeld, en die
714 Cfr. supra, p.14.715 Het betreft 34 zaken, te weten de zaken nrs. 7, 39, 45, 50, 53, 56, 57, 58, 59, 62, 64, 72, 75, 76, 77, 78, 80, 88, 90, 91 , 92, 95, 98, 101, 104, 107, 112, 115, 119, 132, 136, 141, 142 en 148. (De titels van de zaken werden hier achterwege gelaten om deze voetnoot niet nodeloos lang te maken. De zaken zijn ook a.d.h.v. hun nummer in de databank terug te vinden.)716 Voorbeelden zijn de zaken « Jan van Nieneve v. achterleenmannen », « Baljuw v. een leen in Zingem waaruit Margriet Gillisdochter van Landuyt verstorven is », « Baljuw v. een leen in Oedelee », « Baljuw v. Clementia van Sleidinge », « Baljuw v. een leen waaruit Jacob Heysaem verstierf », « Baljuw v. Sey van der Becke », « Baljuw v. 2 lenen waaruit Boudewijn Triel is verstorven », « Wettelijke waarhede van Letterhoutem ». (resp. de zaken nrs. 45, 57, 58, 62, 76, 95, 101, 104 en 119)717 Cfr. infra, p.247.718 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.8.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
147
dus als rechtsgewoonte rechtsmacht moet hebben gehad. Het betreft slechts een
reconstructie. Het betreft echter wel een reconstructie gebaseerd op de primaire
bronnen, en dat is het dichtste dat de historicus de realiteit wie es eigentlich gewesen ist
kan benaderen.
Het leenhof van de Sint-Pietersabdij was bevoegd voor verschillende materies. Het lijkt
er op, dat de gebruikelijke procedure in leenzaken, burgerlijke zaken, strafzaken en
administratief-politionele zaken grosso modo dezelfde was. Of de onderliggende vraag
nu betrekking had op een leenzaak, een strafzaak of iets anders, het waren steeds in
hoofdzaak dezelfde leenmannen die het hof bemanden.719 Het is dan ook logisch dat zij
steeds te werk gingen volgens hetzelfde scenario dat zij correct vonden. Op grond van
specifieke vereisten die voortkwamen uit de specifieke voorliggende vraag kon het
hoofdscenario afwijkingen vertonen.
Als voornaamste onderscheid valt het verschil aan te merken tussen de eigenlijke
rechtspraak of rechtspraak in geschillen enerzijds en de oneigenlijke rechtspraak of
willige rechtspraak anderzijds. Hiernaast werden voor het leenhof ook een aantal
administratief-politionele handelingen gesteld, die naar hedendaagse normen wellicht
eerder onder het bestuursrecht zouden vallen.
3.1: De oneigenlijke rechtspraak
3.1.1: Welke zaken?
Slechts een minderheid van de doorheen het register behandelde zaken vallen tot de
oneigenlijke rechtspraak te rekenen. Het gaat in totaal om 50 zaken, waarvan één zaak
van het laathof,720 vier zaken die niet konden worden gekwalificeerd,721 en 45
leenzaken.722
719 Cfr. supra, pp.47 e.v. en 64 e.v..720 Het betreft de zaak « Jan van der Scaffelt verkoopt rente aan Jan van der Schaghe » (zaak nr. 97). Het wekt verbazing dat een dergelijke zaak in een vonnissenregister van het leenhof voorkomt. Namelijk is het leenhof helemaal niet bij de desbetreffende zaak betrokken. Er lijken twee met elkaar verknochte redenen te zijn waarom het register deze zaak toch vermeld. De eerste is dat beide betrokken personen leenmannen waren van de Sint-Pietersabdij (Jan van der Scaffelt zetelde namelijk zelf in het leenhof (cfr. databank, tabblad « Leenman met info »). Hiernaast was Jan van der Schaghe baljuw van de mannen (cfr.
148 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Een groot proceduraal verschil tussen de oneigenlijke en de eigenlijke rechtspraak is
dat aangaande de oneigenlijke rechtspraak het register erg weinig rechtshandelingen
vermeldt. 48 van deze 50 zaken werden met één zitting afgehandeld.723 Ook vandaag de
dag concentreert zich de behandeling van oneigenlijke gedingen meestal op één enkele
zitting.724
3.1.2: Verwerven, overdragen en bezwaren van lenen
Het volwaardig leenhouderschap was de zogeheten “possessie” van een leen.725 Er
waren vier wegen waarlangs de leenpossessie kon worden bereikt: door erfenis, door
koop-verkoop of schenking, door nieuwe belening en door verkrijgende verjaring.726
Bij ieder van deze vier wegen verliep het bekomen van de possessie in twee stappen,
zijnde de oneigenlijke investituur en de eigenlijke investituur.727 Er bestaat enige
discussie over de oorsprong en de juridische gevolgen van de oneigenlijke invistituur.
Het lijkt er op dat de oneigenlijke investituur in de 14e eeuw het equivalent was van een
contractuele verbintenis van de leenheer om een zekere zaak, i.e. het leen, te leveren.728
De oneigenlijke investituur verliep bij overdracht door erfopvolging automatisch, door
transscriptie, p. 1 rndnr.1). De tweede is dat in de zaak expliciet werd beslist dat de instantie waarbij ten hoofde diende te worden gegaan bij conflicten aangaande de betroffen rente het leenhof van Sint-Pieters zou zijn (cfr. transscriptie, p.74 rndnr. 225).721 Het betreft de zaak « Baljuw v. Jakemaerd van Walskapelle » (zaak nr. 99).722 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».723 Cfr. databank, tabbladen « zaak : tabel » j° « rechtshandeling : tabel ».724 STEIN P.A., Compendium, p.13.725 “Possessie” is een zeer ingewikkelde middeleeuwse rechtsterm. Stallaert verklaard possessie als een zelfstandig naamwoord voor bezit. (STALLAERT K., Glossarium, V.3, kol.124) Een passage in de Leenrechten van Vlaanderen laat vermoeden dat het meer specifiek over deugdelijk bezit zou gaan. Deze vermelden namelijk “Daer yement leen bezit zonder manscepe te doene, relief te betaelne ofte feyaulteit te doene … diet beseten heift nes … in gheene possessie of hinne hadde manscepe of feyaulteit ghedaen. Want bezittinghe sonder dat nes gheene possessie” (Leenrechten van Vlaanderen, art.50) Volgens Opsommer was possessie de meest volmaakte vorm van leenhouderschap, waarbij het genot vrij was van inmenging van een ander en tegenstelbaar aan elke derde (OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.675). In deze zin sluit het begrip possessie nauwer aan bij het moderne begrip “eigendom” (het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of met de verordeningen, art.544BW) dan bij het moderne begrip “bezit” (het houden of genieten van een zaak die wij in onze macht hebben of van een recht dat wij uitoefenen, hetzij in persoon, hetzij door een ander, art.2228BW).726 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.265-266.727 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.268.728 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.268-272.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
149
het overlijden van de erflater.729 Bij overdracht door koop-verkoop of schenking diende
de overdrager formeel voor het leenhof te worden onterfd, en de overnemer formeel in
het leen te worden geërfd. Dit gebeurde in de vorm van een soort schijnproces.730
Wellicht verliep bij leenuitgifte de inerving op dezelfde manier als bij schenking of koop-
verkoop. Leenverwerving door verkrijgende verjaring werd niet in het register
aangetroffen, en zal hier dan verder ook niet worden besproken. Na de oneigenlijke
investituur volgde bij iedere vorm van leenverwerving de eigenlijke investituur. Deze
bestond uit het verheffen van het leen en de manschapsprocedure. Hiermee kwam de
leenhouder in possessie van zijn leen. Hierna moest hij nog binnen de veertig dagen een
denombrement indienen.731
Het verheffen van het leen in de brede zin was het herstellen van de leenband tussen
leenhouder en leenheer, die door de dood van de vorige leenman – of het feit dat deze
zijn leen had vervreemd – was verbroken. Zeker tegen de 15e eeuw was het verhef
zodanig met de manschapsprocedure verbonden dat het ook bij uitgave van nieuwe
lenen diende plaats te vinden. In de engere zin sloeg het verheffen van een leen ook op
de betaling waartoe de nieuwe leenman op het ogenblik van herbelening gehouden
was.732 Verhefgelden moesten bij elke overdracht betaald worden.733 Deze betaling
moest in beginsel binnen de veertig dagen na de leenverwerving gebeuren,734 en kon
een vaste som betreffen - in beginsel 10 lb. par., hoewel lagere bedragen courant
circuleerden en ook hogere voorkwamen – of één jaar opbrengst van het leen.735 Bij
verkopen en schenkingen van lenen moest hiernaast ook een overdrachttaks, de
zogeheten “tiende penning”, worden betaald.736 Het hier besproken register gebruikt
voor deze rechten wanneer ze niet betaald zijn niet de leenrechtelijke termen “verhef”
en “tiende penning”, maar de termen die gewoonlijk in het cijnsrecht gebruikt
729 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.268.730 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.506.731 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.268.732 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.585-586.733 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.533 en 601.734 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.601.735 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.605. Zeker bij kleinere lenen nam deze betaling wel eens de vorm aan van de “beste vrome van drie”. Hierbij kon de leenheer kiezen de opbrengst van het leen van één van de eerste drie jaren of de tegenwaarde hiervan in geld te verkrijgen.736 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.533-544.
150 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
werden:737 “doodkoop” voor het verhef bij erfenis en “wandelkoop” voor verhef en
tiende penning bij overdracht door koop-verkoop of schenking.738 Dit sluit aan bij een
stelling opgenomen in Stallaert’s glossarium, dat verhef bij lenen de plaats van
doodkoop innam.739
De manschapsceremonie, waarbij de leenband formeel werd gevestigd, bestond erin
dat de leenman ootmoedig voor de leenheer verscheen en zijn handen in die van de
leenheer plaatste.740 Deze manschap en de eed van trouw die hierbij werd afgelegd, de
zogenaamde “feauteit”, waren zodanig vergroeid dat de bronnen de beide termen door
elkaar gebruikten.741 Tegen de 14e eeuw had deze manschap geen persoonlijk karakter
meer maar was het een op straffe van nietigheid voorgeschreven vormregel om het
hoogste leengenot te bekomen.742
Wat de gevolgen waren als de verplichtingen van verhef, manschap, tiende penning en
denombrement niet (tijdig) werden nagekomen, zal verder, in het deel over de
contentieuze rechtspraak, worden behandeld.743
In wat volgt zal worden besproken hoe deze procedures volgens het hier besproken
vonnissenregister verliepen. Eerst zal worden gekeken naar de overdracht van lenen
door erfenis, daarna door koop-verkoop en daarna door nieuwe belening. Verwerving
door verkrijgende verjaring duikt in het vonnissenregister niet op, en wordt hier dan ook
niet besproken. Verwerving door schenking duikt maar één maal op, en in de
betreffende zaak gebeurt de schenking door de schenker aan zijn erfgenaam. Deze zaak
wordt dan ook besproken bij de vererving van lenen.
3.1.2.1: Overdracht door versterf
Erfenis was de meest courante manier waarop in de late middeleeuwen lenen werden
verworven. Ongeveer zeven op de tien leenverwervingen zouden in de late
737 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.241-242.738 B.v. transcriptie, pp.6-7 rndnr.17.739 STALLAERT K., Glossarium, V.1 p.366.740 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.647.741 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.644.742 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.654.743 Cfr. infra, pp.190 e.v..
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
151
middeleeuwen langs erfrechtelijke weg verlopen zijn.744 Door het erfrecht viel het leen
niet zozeer toe aan een individuele vazal, maar bleef het vooral in handen van de
grotere familie.745 Het laat-middeleeuwse Vlaamse materiële leenerfrecht werd reeds
door anderen zeer grondig besproken.746 Er zal hier dan ook niet dieper worden op
ingegaan.
In totaal vermeldt het register slechts vijf zaken die met zekerheid gingen over een
leenerfopvolging met een volledig leenbekwame erfgenaam.747 Nochtans moeten er
veel meer dergelijke zaken hebben plaatsgevonden.748 Dat slechts zo weinig dergelijke
zaken het neerpennen waard werden bevonden wijst er op dat deze erfopvolgingen
gewoonlijk zeer gesmeerd verliepen. Twee van de vijf vermelde zaken zijn in het register
opgenomen omdat er blijkbaar een conflict was aangaande de erfopvolging.749 De drie
andere zaken zijn misschien wel in het register opgenomen omdat ze een ongebruikelijk
element bevatten.750 Wat het register vermeldt aangaande deze zaken is dat de
betreffende leenmannen hun leen in het hof kwamen verzoeken en vervolgens
manschap aflegden.751 Dit gebeurde in één zitting. Het betalen van het verhef werd niet
specifiek opgetekend. Bij twee van deze drie zaken gaf de leenman ook een mondelinge
744 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.267.745 HEIRBAUT D., “Zentral im Lehnswesen“, p.343.746 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.273-315; Aangaande de volle middeleeuwen HEIRBAUT D., Weduwen, erfgenamen en lenen; en HEIRBAUT D., Over lenen, pp.45-119.747 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ». Het betreft die zaken waarbij de kolom « geschil » “erfopvolging in leen” vermeldt.748 Cfr. supra, p.106.749 Het betreft de zaken « Jan van Dendermonde v. Anezoete Reyniersdochter van Hannoen » en « Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls » (zaken nrs. 24 en 41) Deze zaken behoren evident tot het domein van de eigenlijke rechtspraak.750 In de zaak «Pauwel de Zaghere verzoekt zijn vader op te volgen in een leen» (nr.122) was het zo dat het betreffende leen eigenlijk een achterleen van de Sint-Pietersabdij was. De leenheer hiervan had echter geen eigen leenhof en daarom werd de opvolging in dit leen in het hof van zijn leenheer, de Sint-Pietersabdij, geregeld. In de zaak « Christiaan van den Ackere verzoekt zijn vader Jan op te volgen in een leen » (nr. 126) was de reden voor vermelding van de erfopvolging het feit dat de erfgenaam het leen enige tijd had gehauden zonder eerst zijn verplichtingen t.a.v. zijn heer te voldoen die met erfopvolging in een leen gepaard gingen. Hij beloofde zich neer te leggen bij het gebod van de heer hieromtrent, maar stelde verbazingwekkend genoeg geen zekerheid hiervoor. In de zaak « Wouter de Buzere volgt zijn broer op in een schuldleen » (nr. 117) is het minder duidelijk waar het ongebruikelijke element zit dat de reden was dat deze zaak in het register werd opgenomen. Misschien was het omdat het om een schuldleen ging?751 Cfr. transcriptie, p.89 rndnr.276, p.99 rndnr.307 en p.100 rndnr.311.
152 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
omschrijving van zijn leen.752 In één van de drie betreffende zaken werd namelijk
opgetekend dat de leenman bij de manschap ook verklaarde waar zijn leen lag.753 In een
andere werd opgetekend dat hij verklaarde dat het een schuldleen bedroeg, dat het
ruste op zeven gemeten grond in IJzendijke, en dat hij hierop jaarlijks acht S. par.
ontving.754 In de derde zaak wordt er niets omtrent de ligging of andere specificiteiten
van het leen vermeld. Van het neergeschreven denombrement is in geen van de drie
zaken enig spoor terug te vinden.
Eén van deze drie zaken is ook interessant omdat geen manschap gedaan werd door
een leenman maar door een achterleenman van Sint-Pieters. Het register vermeldt
expliciet dat de nieuwbakken leenhouder manschap kwam doen in het leenhof van Sint-
Pieters omdat zijn eigen leenheer, Jan van Leyns, zelf niet genoeg leenmannen had om
de manschap af te nemen en de Sint-Pietersabdij van Leyns’ leenheer was.755 Dit is
interessant omdat de manschap in een dergelijk geval schijnbaar plaats vond in het
opperhof, eerder dan dat de leenman aan het opperhof tussenleenmannen ontleende.
Een andere interessante zaak is een zaak waarin iemand reeds bij leven zijn leen
overdroeg aan zijn waarschijnlijke erfgenaam, namelijk zijn oudste zoon.756 In de
betreffende zaak vond de schenking plaats omdat de schenker ziek was,757 en zijn leen
dus waarschijnlijk niet meer zelf kon beheren.
De vermelding van deze ene zaak in het register maakt duidelijk hoe deze schenking in
zijn werk ging. Eerst verhief de leenhouder het leen. Waarschijnlijk had hij het zelf dus
pas verworven, vermoedelijk door erfenis. Hierbij stelde hij zijn oudste zoon aan als zijn
voogd. Hierna maakte de leenhouder zichzelf leenrechtelijk dood omwille van zijn ziekte,
752 Cfr. databank, het betreft de zaken « Wouter de Buzere volgt zijn broer op in een schuldleen » en « Christiaan van den Ackere verzoekt zijn vader Jan op te volgen in een leen » (resp. zaken nrs. 117 en 126).753 Cfr. transcriptie, p.100 rndnr.311.754 Cfr. transcriptie, p.89 rndnr.276.755 Cfr. databank, het betreft de zaak « Pauwel de Zaghere verzoekt zijn vader op te volgen in een leen » (zaak nr. 122).756 Cfr. databank, het betreft de zaak « Diederic de Roever maakt zichzelf leenrechtelijk dood » (zaak nr.19).757 Cfr. transcriptie, p.11 rndnr.33: “om(m)e doecazoe(n) va(n) zine cranchede(n) ”.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
153
en stelde dat alles op het leen kon worden verhaald dat zijn zoon eventueel zou
verbeuren. Hierna werd zijn zoon er ingeërfd.758 Dit alles gebeurde op één zitting.
22 zaken gingen over personen met een beperkte handelingsbekwaamheid die
verwerver (veelal erfgenaam) waren van een leen, en dit bij de heer kwamen verheffen
en een voogd aanwijzen. In 20 van deze 22 zaken was de minder bekwame persoon een
vrouw. Vrouwen konden net zo goed als mannen gelijk welk leen erven.759 Wel dienden
zij een voogd aan te stellen.760 Dit moest uiteraard voor het leenhof gebeuren, daar dit
de bevoegde instantie was voor alle rechtshandelingen die op leengoederen betrekking
hadden. Het register vermeldt dat de vrouw in kwestie haar leen verhief en een voogd
aanstelde. Hiernaast werd ook steeds vermeld dat de heer alles op haar leen zou mogen
verhalen waarvan ze achteraf in gebreke mocht blijken te zijn. Zes keer staat vermeld
dat de vrouw manschap aflegde.761 Dit alles gebeurde steeds op één zitting. Volgens het
register was het gewoonlijk de vrouw zelf die het leen verhief, haar voogd aanstelde en
eventueel ook nog manschap deed. Aangaande de voogdij sluit dit ook aan bij de
Leenrechten van Vlaanderen. Deze vermelden dat aan degene die een voogd nodig heeft
dient te worden gevraagd wie hij als voogd wil.762 Het verheffen van het leen en het
afleggen van manschap, wordt ook steeds vermeld voor het aanstellen van de voogd,
hetgeen verder het vermoeden sterkt dat de vrouw dit alles inderdaad zelf deed.
Nochtans stelt de literatuur dat vrouwen en minderjarigen voor de formele overdracht
van een voogd voorzien dienden te zijn.763 Slechts in één zaak staat aangegeven dat een
man, Pieter Boudijnszone, in de plaats van zijn dochter Liesbeth gesteld was om als
voogd haar leen te “verdienen”.764 Misschien was de dochter in kwestie nog erg jong of
om een andere reden niet in staat zelf een voogd aan te wijzen.
758 Cfr. transcriptie, p.11 rndnr.33.759 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.315-316.760 Leenrechten van Vlaanderen, art.124.761 Cfr. transscriptie p.17 rndnr.56, p.18 rndnr .58, p .67 rndnr.198, p.89 rndnr. 278, p.105 rndnr. 318, enp.118 rndnr. 362.762 Leenrechten van Vlaanderen, art.125.763 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.517.764 Cfr. databank, het betreft de zaak «Pieter Boudijnszone brengt als voogd een leen op in naam van zijn dochter » (zaak nr.22) ;Cfr. ook transscriptie, p.13 rndnr. 42.
154 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
In twee van de 22 zaken waarin een minder bekwame persoon een leen erfde was de
minder bekwame geen vrouw. In één van deze zaken betreft het zo goed als zeker een
minderjarige erfgenaam.765 In het register wordt naar de erfgenaam, Boudewijn de
Praeter, verwezen met de verkleinvorm “Boudekijn”.766 Het is onwaarschijnlijk dat deze
dimunutiefvorm om redenen van (lage) sociale status werd gebruikt, daar Boudewijn
leenhouder werd. Het is onduidelijk wanneer de feodale minderjarigheid precies
eindigde. In sommige gevallen kon deze zeer lang duren, soms zelfs tot boven de twintig
jaar, maar het lijkt er op dat de grens gewoonlijk ergens rond de 14 jaar lag.767
Opmerkelijk is dat het volgens de tekst van het register opnieuw Boudewijn zelf was die
het leen verhief en een voogd aanstelde,768 dit ondanks zijn quasi zekere
minderjarigheid. Dit lijkt contradictorisch met de vermelde zaak waarin Pieter
Boudijnszone in de plaats werd gesteld van zijn dochter Liesbeth om haar leen te
verdienen.769 Het is echter niet zeker dat het omwille van minderjarigheid was dat een
lasthebber in Liesbeth’s plaats moest optreden. Hiernaast is noch van Liesbeth, noch van
Boudewijn de juiste leeftijd geweten. Misschien was Liesbeth wel een stuk jonger dan
Boudewijn. Volgens Wielant kon een heer uitzonderlijk toelaten dat een kind van tien en
een half jaar, dat “proximus pubertati” was, zweerde en manschap aflegde.770 Daar
Wielant in 1491 schreef en het leenrecht tegenover minderjarigen betuttelender was in
de 15e eeuw dan in de 14e,771 is het mogelijk dat deze praktijk in de periode dat het hier
besproken register werd opgesteld couranter was dan in Wielant’s tijd. Overigens was er
aangaande minderjarigen ook een alternatief voor het aanstellen van een voogd.
Namelijk kon de leenheer de minderjarige uitstel geven om het leen te verheffen.772 Dit
komt in het register niet voor. Deze techniek zou in de 15e eeuw helemaal verdwijnen
ten voordele van eed en manschap afgelegd door de vader of voogd.773
765 Cfr. databank, het betreft de zaak « Boudewijn de Praeter brengt zijn leen op en stelt voogd aan » (zaak nr.23).766 Cfr. transscriptie p.14 rndnr.43.767 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.319, vooral voetnoot 249.768 Cfr. transscriptie p.14 rndnr.43.769 Cfr. databank, het betreft de zaak «Pieter Boudijnszone brengt als voogd een leen op in naam van zijn dochter » (zaak nr.22) ;Cfr. ook transscriptie, p.13 rndnr. 42.770 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.659.771 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.661.772 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.659.773 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.660.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
155
In de laatste zaak waarin een schijnbaar onbekwame een leen erfde is niet duidelijk
over welke vorm van onbekwaamheid het gaat.774 De erfgenaam was een man, Gheerolf
Drieghe. Het feit dat het register hem vermeldt als “Gheerolf” en niet als “Gheerkin”
spreekt de hypothese van minderjarigheid in zekere mate tegen. Poorterschap lijkt voor
het hier besproken leenhof in de late 14e eeuw niet tot onbekwaamheid te hebben
geleid.775 Misschien betrof het een reguliere geestelijke? Hoe dan ook was het opnieuw
Gheerolf zelf die in één zitting zijn leen verhief, manschap deed, een voogd aanstelde en
als laatste een zekerheid op zijn leen vestigde voor hetgeen waarvan hij in gebreke
mocht blijken.776
3.1.2.2: Koop-verkoop
Alvorens een bespreking van de overdracht van lenen door koop-verkoop aan te
vatten, dient te worden opgemerkt dat het middeleeuwse leenrechtelijke begrip koop
breder was dan het begrip koop uit artikel 1582 van het Burgerlijk Wetboek. In de
leenrechtelijke betekenis was koop de overgang van een leen door verkoop (in de
moderne betekenis), ruil, schenking of erfenis.777 In wat hier volgt wordt het begrip
koop-verkoop in zijn moderne betekenis gebruikt.
Voor de moderne geest kan het op het eerste zicht logisch lijken dat het vervreemden
van een leen in slecht één of twee zittingen werd afgehandeld. Als één partij
bijvoorbeeld een leen wilde verkopen, en de andere wilde het kopen, en ze waren het
eens over de prijs, dan zou kunnen verwacht worden dat de verschijning voor het
leenhof slechts een formaliteit was om de eigendomsoverdracht officieel en aan derden
tegenstelbaar te maken. Een dergelijke kijk op de dingen gaat echter voorbij aan de
realiteit dat lenen op zakenrechtelijk vlak niet zozeer de eigendom waren van één
persoon, dan wel tot een familiaal patrimonium behoorden.778 Het is overigens nog een
andere vraag in hoeverre het moderne eigendomsconcept überhaupt kan worden
774 Cfr. databank, het betreft de zaak «Gheerolf Willem Drieghe's zoon brengt leen op en stelt voogd aan » (zaak nr.147).775 Hiervan getuige het zelfstandige optreden voor dit leenhof van personen die zich op de exclusieve rechtsmacht over hen van de Gentse schepenbanken beriepen. Cfr. supra.776 Cfr. transscriptie pp.117-118, rndnr. 358.777 STALLAERT K., Glossarium, V.3 kol.205.778 HEIRBAUT D., “Zentral im Lehnswesen”, p.343.
156 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
toegepast op leengoederen.779 Wie zijn leen wilde vervreemden moest hiertoe, op
straffe van relatieve nietigheid,780 financiële noodzaak - “armoe” -781 aantonen of
toestemming vragen van zijn dichtste erfgenaam.782 Voorts moest aan de leenheer een
overdrachtstaks – de tiende penning -783 worden betaald, moest de overdrager door de
baljuw in naam van de heer uit het leen worden onterfd, en moest de koper er worden
ingeërfd.784 Verder hadden bepaalde familieleden een naastingsrecht op het verkochte
leen.785 Dit naastingsrecht doofde uit zodra de verkoper in het leen werd ingeërfd, op
voorwaarde dat de koop-verkoop voorafgaand mondeling openbaar gemaakt was via
kerkgeboden. Dit hield in dat de baljuw en minstens twee leenmannen op drie zondagen
de koop in de kerk van de parochie waar het leen gelegen was gingen aankondigen. Was
nagelaten deze kerkgeboden te doen, dan werd de termijn om het naastingsrecht uit te
oefenen verlengd tot één jaar en één dag na de inerving.786
Ondanks deze voorschriften worden leenoverdrachten in het register summier
weergegeven. Aangaande de vier niet-contentieuze zaken waarin een leen werd
overgedragen zijn er geen kerkgeboden in het register vermeld. De meest plausibele
verklaring is dat Geraard van Oestrem het niet de moeite waard vond om deze op te
779 Ex art. 544BW is eigendom “het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten en de verordeningen”. Het weze dus om te beginnen duidelijk dat het leen geen eigendom was van de leenheer, daar het genot bij de leenman lag, en dit aan de laatste, behoudens een eerder beperkt aantal uitzonderingen, niet kon worden ontnomen. (OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.773-775) De individuele leenhouder was beperkt in zijn beschikkingsrecht over de zaak omwille van de rechten van zijn familie. Ook de familie van de leenhouder had geen eigendomsrecht. Vooreerst omdat “een familie” een te vaag concept is om als een drager van rechten te zien, en hiernaast verder ook omdat “de familie” nog niet het volle beschikkingsrecht had, daar b.v. de heer nog een feodaal naastingsrecht bezat. (OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.442)780 Deze nietigheid was enkel inroepbaar door de meest waarschijnlijke erfgenaam (OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.437-438).781 Dit hield in dat hij over geen andere roerende of onroerende goederen meer beschikte om zijn nood te derven. Als de leenman nog paarden, wapens en juwelen bezat stelde zich volgens Wielant de vraag of hij deze nodig had om volgens zijn staat te leven. Zo ja dan was hij in nood (OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.437-438).782 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.435-442; Leenrechten van Vlaanderen, art.33; Feodale costuyme van Sint-Pieters, rubrica nona, 1 (BERTEN D., Coutumes, p.16).783 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.533-544.784 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.446 e.v..785 Dit hield in dat bepaalde personen die een nauwere bloedband hadden met de verkoper dan de koper had, zich in de plaats van de koper konden stellen (OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.464; Leenrechten van Vlaanderen, art.39).786 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.469-472; Leenrechten van Vlaanderen, art.41-42.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
157
tekenen. Eén contentieuze zaak in het register ondersteunt dit vermoeden. 787 Deze zaak
werd voor het eerst in het register vermeld bij het derde kerkgebod, omdat dan een
derde, Willem Penneman, aanspraak maakte op het leen. Wellicht waren de eerdere
kerkgeboden niet vermeld omdat van Oestrem ze te routineus achtte om zelfs maar op
te schrijven. Dit wijst er wel op dat deze kerkgeboden gehouden werden. Volgens de
Leenrechten van Vlaanderen werden deze kerkgeboden nochthans in sommige
leenhoven achterwege gelaten.788 Sowieso werd het naastingsrecht in de praktijk zelden
uitgeoefend.789 Ook over de instemming van de naaste verwanten of de vereiste om
financiële noodzaak, “armoe”, te bewijzen valt in het register weinig terug te vinden.790
Slechts in één contentieuze zaak aangaande een leenverkoop, werd opgeworpen dat de
verkoper geen recht had zijn leen te vervreemden daar hij geen toestemming had
gekregen van zijn verwanten noch noodzaak had aangetoond.791 Dit was echter iets dat
slechts op één zitting in een lang aanslepend conflict aangaande de betaling van het
verhef werd ingeroepen. In de vijf zittingen die nog volgden maakt het register er geen
melding meer van.792 Hierbij dient overigens opgemerkt te worden dat het
leenrechtelijke begrip “armoe” niet per se synoniem is met werkelijke armoede.
Misschien verkochten leenhouders hun leen soms onder het mom van armoede om het
familiaal naastingsrecht te ontwijken. Mogelijks bestond er bij de leenhoven een zekere
bereidheid om hierin mee te gaan, daar de leenmannen die in het hof zetelden zich in de
toekomst misschien zelf in de positie van de verkoper zouden bevinden.793 Ook de
787 Het betreft de zaak « Penneman v. de Clerc » (zaak nr.61).788 Leenrechten van Vlaanderen, art.171 in fine.789 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.465.790 Aangaande de behoeftigheid is er één passage in het register die hieromtrent verwarring kan creëeren. Aangaande de zaak « Margriet Lieven Martijnsdochter verkoopt leen aan Michiel de Otter » (zaak nr. 41), een zaak waarin een wees uit de poorterij een renteleen verkoopt, stelt het register “De(n) XXIX dach va(n) meye int jaer M CCC XCVII was Mergr(iette) Liewijn Martijns/docht(er) met Janne Ser Sanders haren wettel(iken) voogd, en(de) beede vervoghd met eene(n) ander(en) / voogd om(m)e dats hem behoufdeen(de) bi co(n)sente va(n) onze heer(en) schepen(en) va(n) Ghend alze overvooghde … wettelike ontheereft” (Transscriptie p.25 rndnr.84). De woorden “om(m)e dats hem behoufde” zouden hier de indruk kunnen wekken dat hier de behoeftigheid van Margriet expliciet in de verf gezet werd om als onbekwame haar leen te kunnen overdragen. Het woord “hem” sloeg wellicht echter op de overvoogd, dus wat er staat is dat ze een overvoogd behoefde, niet dat ze haar leen vervreemde uit (financiele) behoeftigheid.791 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. van Bergen » (zaak nr.46). Cfr. vooral transcriptie pp.43-44 rndnr.114.792 Cfr. transcriptie p.40 rndnr.126, p.42 rndnr.132, p.43 rndnr. 136, p.47 rndnr.139 en p.49 rndnr.143.793 HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds”, p.9.
158 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
leenheer was wellicht bereid hier in mee te gaan, daar de lucratieve tiende penning
altijd welkom was.
De onterving en inerving worden wel in het register vermeld. Bij twee van de vier
leenoverdrachten werden deze beide verrichtingen in één zitting geregeld. 794 Bij één
van deze zaken werd ook nog een zekerstelling geregeld aangaande de rechten van de
heer, bij de andere werd hiervoor een voorbehoud gemaakt. In beide gevallen werd in
het register eerst de onterving vermeld en daarna de inerving.795 Nochtans spreken
middeleeuwse akten en literatuur vreemd genoeg doorgaans van “erven en
onterven”.796 Bij een derde van de vier zaken van leenoverdracht werden onterving en
inerving op dezelfde dag afgehandeld. Het register behandelt ze in één paragraaf, maar
bij de inerving waren twee leenmannen meer aanwezig dan bij de onterving. In de
databank is deze handelswijze als twee afzonderlijke zittingen opgenomen.797 De vierde
leenoverdracht nam duidelijk twee onderscheiden zittingen in: één waarbij de verkoper
werd onterfd, en één waarbij de koper na een interval van vier dagen werd ingeërfd.798
De onterving en inerving bestond uit een geheel van woorden, daden en voorwerpen. In
een ceremonieel tussen verkoper, baljuw en leenmannen wierp de verkoper het leen,
gesymboliseerd door een plok (een hoeveelheid aarde of gras) of halm, eerst van zich af.
Daarna beval het hof, op vraag van de baljuw, om het leen aan de in te ervene over te
dragen. Dit gebeurde opnieuw met een plok of halm of door het aanraken van een
symbolisch voorwerp. Hierna bevestigden de leenmannen de overdracht.799 Hoe deze
ceremonie voor het leenhof van Sint-Pieters precies verliep valt uit het vonnissenregister
niet op te maken.
Het is begrijpelijk dat het geheel aan vereisten om een leen over te dragen niet in het
register werd neergetekend. Wat de leenheer werkelijk interesseerde waren de
verhefgelden en overdrachtstaksen. Het is dan ook tekenend dat het register niet 794 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Agatha van der Haghe verkoopt haar leen aan Geraard van Crombrugghe » en « Pauwel de Zaghere verkoopt het door hem geërfde leen aan Jan Huus » (zaken nrs. 111 en 123).795 Cfr. transcriptie p.79 rndnr.224 en p.123 rndnr.308.796 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.506.797 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Margriet Lieven Martijnsdochter verkoopt leen aan Michiel de Otter » (zaak nr. 41).798 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Jan van der Scaffelt draagt zijn leen over aan Pieter Reyns » (zaak nr. 93).799 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.506 e.v..
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
159
minder dan 17 zaken bevat aangaande leenmannen die niet hadden voldaan aan wat
het register hun verplichtingen van “doodkoop, wandelkoop en manschap” noemt.800
Deze zaken behoren uiteraard tot de categorie van de contentieuze leenrechtspraak.
Hoewel de overdracht van een leen theoretisch vrij omslachtig was, lijkt het er op dat
dit in de praktijk vrij vlot verliep. Zelfs in de ene contentieuze zaak die expliciet een
leenverkoop betrof, werden de rechten die een derde had of meende te hebben niet tot
het uiterste doorgedreven.801 Er werd niet geprocedeerd tot op het punt dat het leen
effectief werd uitgewonnen of een ander eindvonnis werd geveld. Bij deze ene
overdracht waren de kerkgeboden wel degelijk doorgegaan. De zaak duikt namelijk voor
het eerst in het register op bij het derde kerkgebod, wanneer Willem Penneman –
misschien de Willem Pennenman die ook af en toe in het leenhof zetelde - aanspraak
maakte op het leen dat werd overgedragen.802 Hierbij beriep hij zich op zijn
naastingsrecht.803 Het geciteerde kerkgebod werd overigens niet op een zondag maar op
een dinsdag gedaan.804 Volgens de Leenrechten van Vlaanderen dienden deze
kerkgeboden nochtans op zondag te gebeuren.805 Vier dagen later beval het leenhof, op
verzoek van de baljuw, iedereen te dagvaarden die enige aanspraak op het leen had. Dit
werd de volgende dag gedaan, deze keer dus wel op een zondag. Nog twee dagen later
werd een wettelijke dag806 gehouden aangaande deze leenoverdracht. Hier stelde
Penneman een zekerheid op zijn leen om eventuele gerechtskosten te vereffenen,
waarna hij simpelweg afstand deed van zijn eis. Waarschijnlijk hadden de betrokken
partijen ondertussen de kwestie in der minne geregeld.
Eén zaak die lijkt op de overdracht van lenen betreft de overdracht van een niet-
feodale erfrente.807 De betreffende rente was zeker geen leen,808 daar de zaak voor het
800 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».801 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Penneman v. de Clerc » (zaak nr. 61).802 Dat de eerste twee kerkgeboden niet in het register zijn opgenomen toont aan dat de scribent deze zeker niet altijd opschreef.803 Cfr. transscriptie, p.50 rndnr.147 §2.804 Cfr. databank, zaak « Penneman v. de Clerc ». Het register vermeld de datum van de rechtshandeling. Via Strubbe Voet (STRUBBE E. I. & VOET L., De chronologie) werden hier weekdagen aan gekoppeld. 805 Leenrechten van Vlaanderen, art.169.806 Cfr. infra, p.217 e.v..807 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Jan van der Scaffelt verkoopt rente aan Jan van der Schaghe » (zaak nr. 97).
160 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
laathof werd behandeld.809 Weliswaar bestond bij leenhoven een zekere neiging om alle
rentes op lenen als lenen te beschouwen,810 maar de rente hier in kwestie was gevestigd
op een huis dat onder de jurisdictie van een laathof viel.811 Toch maakt het register
melding van de zaak. Mogelijke redenen hiervoor waren het feit dat zowel koper als
verkoper leenmannen waren – hoewel het register dan wellicht meer van dit soort zaken
zou vermelden - en het feit dat het leenhof als instantie werd aangemerkt om ten
hoofde te gaan bij betwistingen aangaande deze rente. Dit laatste werd expliciet in het
register vermeld.812 Er moet worden benadrukt dat de in het register opgenomen zitting
zelf zeker geen hoofdvaart betrof. Op de betreffende zitting werd de onterving en
inerving geregeld, waarbij het register expliciet zegt dat dit voor het laathof gebeurde.813
Ook in deze zaak werden onterving en inerving in één keer geregeld. Hiernaast wordt in
het register enkel een grondige omschrijving gegeven van de rente en de uitdrukkelijke
vermelding dat het leenhof de bevoegde instantie zou zijn voor hoofdvaart.
3.1.2.3: Nieuwe belening
Het register bevat twee zaken aangaande infeodatie.814 De enige procedurele stap die
het register aangaande de eerste zaak vermeld, is dat de nieuwe leenhouder het leen
verhief. De nieuwe leenhouder was Jan van Cauderborch, zoon van Simon van
Cauderborch heer van Oplinter. Vader Simon had een zeer vooraanstaande positie
808 Het leen dat werd overgedragen in de zaak « Margriet Lieven Martijnsdochter verkoopt leen aan Michiel de Otter » (zaak nr. 41) was overigens wel een renteleen.809 Cfr. databank, zaak « Jan van der Scaffelt verkoopt rente aan Jan van der Schaghe » (zaak nr. 97). Cfr. ook transscriptie, p.74 rndnr. 225: “was Jan va(n) der Scaffelt / en(de) Lijsbette Ondermaenx sijn wijf wettelijke ontheereft … en(de) Jan va(n) der Schaghe was er doe wettel(ijk) inghe/heerft … voer Wille(m)me Drieghe als baeliu / va(n) de(n) laatschepe en(de) voor Wulfra(m)me va(n) de(n) Eede, Gillise va(n) der Doerent, Ja(n)ne / Wandelaerd de(n) Jo(n)ghe(n) en(de) Ja(n)ne Seys Janssone alze ervachtighe late”.810 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.501.811 Cfr. transscriptie, p.74 rndnr. 225.812 Cfr. transscriptie, p.74 rndnr. 225.813 “was Jan va(n) der Scaffelt / en(de) Lijsbette Ondermaenx sijn wijf wettelijke ontheereft … en(de) Jan va(n) der Schaghe was er doe wettel(ijk) inghe/heerft … voer Wille(m)me Drieghe als baeliu / va(n) de(n) laatschepe en(de) voor Wulfra(m)me va(n) de(n) Eede, Gillise va(n) der Doerent, Ja(n)ne / Wandelaerd de(n) Jo(n)ghe(n) en(de) Ja(n)ne Seys Janssone alze ervachtighe late daer dit vore(n) / ghedae(n) was” (Cfr. transscriptie, p.74 rndnr. 225).814 Cfr. supra ; Cfr. ook databank. Het betreft de zaken « Jan van Cauderborch brengt leen op » en « Het leen waaruit Liesbeth Zichtboems verstierf wordt aan Jan van Mele gegeven » (resp. zaken nrs.65 en 134).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
161
binnen het leenhof.815 Waarschijnlijk was dit de reden van de belening. Ook zoon Jan
zou later vermoedelijk een belangrijke positie innemen.816 In deze zaak echter was Jan
onbekwaam, dus vermoedelijk nog minderjarig. Het register vermeldt dat hij voor het
hof kwam met zijn vader als wettelijk voogd. Hoewel hij verscheen met een voogd was
het volgens het register toch opnieuw Jan die zelf het leen verhief.817 Het nieuw
uitgegeven leen lag in Beoosten Blijden en een zekere bastaard Jan Dalyemanszone was
er uit verstorven. Dit leen was door de abdij uitgewonnen “over mijns heer(en) heerlicke
recht”.818 Interessant aan dit leen is dat er eerder al een proces over was gevoerd. Derde
personen hadden er ondanks leenrechtelijk beslag, wederrechtelijk gebruik van
gemaakt.819 Misschien gaf de abdij het leen opnieuw uit omdat ze meende dat dit
efficiënter was dan het eigenhandig te bewaken tegen inbreuken door derden?
De andere nieuwe belening komt in één zitting aan bod. De begunstigde werd in het
leen ingeërfd (“beghift en(de) ghegoedt”), hij legde manschap af en de baljuw beval hem
binnen de veertig dagen een denombrement in te dienen.820 Het is jammer dat het
register geen details geeft over hoe de inerving concreet verliep. Volgens de literatuur
gebeurde bij kerkelijke instellingen de belening door kerkelijke dignitarissen.821 Over de
begunstigde is weinig geweten. Het betreft een zekere Jan van Mele. Het uitgegeven
leen was een leen in Zevergem waaruit Liesbeth Zichtboems was verstorven met als
erfgenaam een bastaard uit Rijksvlaanderen.822 Hier hoeft niet per se een afwijking van
de regel “moeder maakt geen bastaard” in het spel te zijn. Het is even goed mogelijk dat
de bastaard aan Liesbeth verwant was in de vaderlijke lijn.
815 Cfr. supra, p.49 e.v..816 Cfr. databank, tabblad « leenman met info », de fiche van Simon van Cauderborch, heer van Oplinter.817 Cfr. transscriptie, pp.53-54 rndnr.155: “so qua(m) voer de ma(n)ne Jan / van der Cauderborch mijns h(eer) Symoenssone va(n) der Caud(er)borch he(er) va(n) up Lintere met m(er) Symoene sine(n) vader als wettel(ijc) vooghd van he(m) en(de) brochte wettel(ijc) up de(n) / baeliu in hande(n) … tselve(n) recht va(n) eene(n) leene dat mijn / heere va(n) Sente Pieters … de(n) zelve(n) Janne gaf”.818 Cfr. transscriptie, pp.53-54 rndnr.155.819 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1).820 Cfr. transscriptie, p.106 rndnr.322.821 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.563.822 Cfr. transscriptie, p.106 rndnr.322.
162 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
3.1.3: Andere oneigenlijke rechtspraak
3.1.3.1: Bezwaren van lenen
Daar lenen tot het familiepatrimonium behoorden, lijkt de vestiging van een zekerheid
op een leen een aantasting van dit patrimonium. Kon de schuldenaar zijn schulden niet
betalen, dan dreigde het leen te worden uitgewonnen. Toch was het zo dat het vestigen
van zekerheden op lenen geen toestemming van de verwanten of bewijs van nood
vereiste, en dat er in deze geen familiaal naastingsrecht bestond.823
Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat schulden waarvoor zekerheid op lenen
werd gesteld veelal in eerste instantie op de vruchten van deze lenen werden verhaald,
zonder dat het leen zelf in het gedrang kwam. Een passage in de Leenrechten van
Vlaanderen wijst in deze richting.824 Het register vermeldt een zaak waarin na een
dergelijke zekerstelling de schuld niet werd betaald.825 Na een lange procedure, met veel
ontwijkingsmanoeuvres van de verweerder, vonniste het hof dat de heer het leen zou
exploiteren, zonder er afbreuk aan te doen, tot de schuld middels de opbrengsten was
afbetaald.826 Hier kwamen eventuele rechten van derden dus niet definitief in het
gedrang. Daarentegen is er ook een zaak bekend waarin een leenhouder zijn leen als
onderpand gebruikte om binnen een bepaalde termijn een schuld te betalen die hij bij
de baljuw had ten gevolge van een eerder gesloten compositie, en eventueel ook voor
alle andere schulden die hij bij de abdij had.827 Hier zegt het register expliciet dat de
zekerheidsteller zijn leen zou verbeuren als hij zijn belofte niet nakwam.828 Deze zaak
maakt duidelijk dat in laatste instantie het leen effectief kon worden uitgewonnen.
Het register vermeldt acht zaken die zeker het vestigen van een zekerheid op een leen
betreffen.829 De schuldenaar kwam voor het hof, erkende dat hij een schuld had of
823 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.505.824 Leenrechten van Vlaanderen, art.184.825 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » (zaak nr. 115).826 Cfr. transcriptie, p.96 rndnr.296: “de ma(n)ne … wijsde(n) … dit voors(eide) leen … mine(n) heere va(n) Sente Pieters in handen te haudene / met ghetidiger vrome(n) tote der tijt dat hi midts der bladinge(n) van de(n) voers(eiden) / leene haud vervulli(n)ghe hebbe(n) sal”.827 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Philips Boeyen » (zaak nr.8).828 Cfr. transcriptie, p.4 rndnr.9: “en(de) stelde / sijn leen te verbuerne up dat hije niet en dade”.829 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Baljuw v. Philips Boeyen », « Jan Buckel draagt leen op », « Jan Sey Jan Seyszone geeft zijn lenen in pand voor zijn schulden bij de heren », « Claas van Crombrugghe erkend schuld bij Wouter van der Becke », « Claas van Crombrugghe & Liesbeth van der Cameren erkennen schuld bij Sint-Pieters en Jan van der Schaghen », « Jacob Haec draagt zijn leen in pand om zijn borgen te vergoeden », « Gilgebeert van Sint Omaars geeft onderpand ter betaling van een lijfrente die hij
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
163
mogelijks een schuld had, stelde eventueel een betalingstermijn voor en beloofde dat de
schulden op zijn leen konden worden verhaald als hij in gebreke bleef. Eventueel droeg
hij zijn leen ook op in handen van de heer. Zes van deze acht zaken werden op één
zitting afgehandeld, waarbij de rol van het hof beperkt bleef tot het bekrachtigen van
wat werd beloofd. Het hof kende er dus als het ware gezag van gewijsde aan toe. De
andere twee gelijkaardige zaken verliepen over twee zittingen. Bij de ene was dit omdat
de zekersteller eerst beloofde dat hij zijn borgen zou vergoeden als zij kosten zouden
hebben, en dan later, wanneer dit effectief het geval bleek te zijn, hij zijn belofte nog
eens herhaalde ten voordele van de specifieke borgsteller die effectief in de kosten was
gevallen.830 In de andere zaak met twee zittingen beloofde de schuldenaar eerst een
schuld uit een lijfrente te zullen betalen met drie lenen in onderpand, waarna hij vier
dagen later beloofde dat zijn pachters de schuld zouden voldoen, nog steeds met de
betreffende lenen in onderpand.831
In drie aanverwante zaken, die ook elk in één zitting werden afgehandeld, stelde de
schuldenaar geen zekerheid op een specifiek leen, maar “up hem over al tsine”.832
Mogelijks hadden de zekerheidsstellers ook lenen van de Sint-Pietersabdij en werden
deze bezwaard. Dit kan verklaren waarom deze zaken voor het leenhof werden
afgehandeld, hoewel er mogelijks ook andere redenen zijn. In nog een aanverwante zaak
werd geen leen bezwaard, maar beloofde de zekersteller op verbeurte van 100 lb. par.
dat hij na dagvaarding voor het hof zou komen.833 Ook deze casus werd op één zitting
afgehandeld.
Dit alles werd gekwalificeerd als zekerheidsstelling en niet als borgstelling. Volgens De
Page is de essentie van borg dat een tweede schuldenaar zich verbindt de schulden van
een schuldenaar te betalen, als deze eerste schuldenaar in gebreke blijft. Met andere
aan Willem Coene verkocht » en « Claas van Crombrugghe stelt zekerheid ter betaling van zijn pacht » (resp. de zaken nrs.8, 15, 17, 81, 83, 84, 113 en 143).830Cfr. databank. Het betreft de zaak « Jacob Haec draagt zijn leen in pand om zijn borgen te vergoeden » (zaak nr.84).831 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Gilgebeert van Sint Omaars geeft onderpand ter betaling van een lijfrente die hij aan Willem Coene verkocht » (zaak nr.113).832 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Simon van der Scaffelt stelt zekerheid voor zijn belofte de waarheid te spreken in de vierschaar », « Jan Pauwels stelt zekerheid voor zijn belofte zijn boete te betalen » en « Jacob de Graeve stelt zekerheid voor zijn belofte zijn boete te betalen » (resp. zaken 16, 42 en 43).833 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Jakemaerd van Walscapelle » (zaak nr.99).
164 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
woorden is om van borg te spreken essentieel dat een tweede vermogen aan dat van de
schuldenaar wordt toegevoegd.834 Dit is niet wat in de hier besproken zaken gebeurt.
Weliswaar stelt iemand zijn volledige vermogen (en misschien nog meer) in het geweer,
maar het is niet ter verzekering van de schulden van een ander. De Page erkent dat in de
dagelijkse praktijk het begrip borg nog een andere betekenis kan hebben, maar dan
betreft het een zekere som die aan een derde in bewaring wordt gegeven in onderpand
van een schuld.835 Ook dit is niet wat in deze zaken gebeurde.
3.1.3.2: Serkemanage
Zaken betreffende serkemanage836 bevinden zich op de rand tussen de eigenlijke en de
oneigenlijke rechtspraak. Het register vermeld vier dergelijke zaken. De eerste twee
lijken heel goed op elkaar.837 Bij partijen bestond onzekerheid over welke rechten en
plichten aan hun leen verbonden waren, en om hier klaarheid in te scheppen werd aan
het leenhof gevraagd een onderzoek ter plaatse in te stellen.838 Voor beide zaken
vermeldt het register twee rechtshandelingen.
Tussen deze twee zaken was er waarschijnlijk een zeker verschil in aangevraagde en
gevolgde procedure. In de ene zaak werd een “vriendelijk bezoek” gevraagd, in de
andere een “wettelijk bezoek”. Het zou kunnen dat beide termen synoniemen waren,
ware het niet dat in de zaak waarin een vriendelijk bezoek werd georganiseerd van
Oestrem eerst het woord “wettelijc” had geschreven. Dit doorstreepte hij, en hij schreef
“vriendelijc bezouc” in de plaats.839 Er moet dus een onderscheid hebben bestaan tussen
vriendelijke en wettelijke bezoeken.
834 DE PAGE H., Traité élémentaire de droit civil belge : principes, doctrine, jurisprudence, Brussel, Bruylant, 1953, V.6 p.791.835 DE PAGE H., Traité élémentaire, V.6 p.793.836 Cfr. supra, p.108.837 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Beek op Heinric van den Watere's leen » en « Jan van Nieneve v. achterleenmannen » (resp . zaken nrs. 82 en 45).838 In de zaak « Jan van Nieneve v. achterleenmannen » ging het er om dat er aan een leen dat van Nieneve had geërfd achterlenen zouden verbonden geweest zijn, maar dat van Nieneve niet wist welke deze exact waren. In de zaak « Beek op Heinric van den Watere's leen » ging het er om dat geruchten bestonden dat er een beek over van de Watere’s (achter)leen diende te lopen, en dat hij en zijn leenheer Claas van Crombrugghe het leenhof vroegen te onderzoeken of dit inderdaad het geval was.839 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f9v°, §1.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
165
Wat dit onderscheid is blijkt niet duidelijk uit het register. Al wat het register over
beide procedures vermeld is dat “hauderingen ende ommezaten”, met andere woorden
omwonenden, werden gedagvaard om onder ede verklaringen te komen afleggen over
de onduidelijke toestand.840 Bij het wettelijk bezoek werd hier nog wel aan toegevoegd
dat ook al wie de partijen horen wilden of van de zaak weet kon hebben werd
gedagvaard en verhoord,841 maar bij het vriendelijk bezoek was dit waarschijnlijk ook
het geval. In de zaak waarin een wettelijk bezoek werd gehouden zegt het register ook
wel expliciet dat de verzoeker ook een zekerheid had gesteld op zijn leen,842 maar dit
kan geen grond tot conclusies zijn. Het stellen van zekerheden op leengrond was een
normaal onderdeel bij aanvang van de procedure.843 In beide gevallen was de essentie
van de procedure duidelijk omwonenden te ondervragen. Van documenten is geen
sprake. Dit was de meest oorspronkelijke vorm van de serkemanage-procedure.
Nochtans zou later niet meer op de verklaringen van omwonenden, maar van lokale
specialisten zoals de baljuw en schepenen worden vertrouwd. Op sommige plaatsen was
deze ontwikkeling in het midden van de 14e eeuw al ingezet.844 Voor het leenhof van
Sint-Pieters was dit duidelijk nog niet het geval.
De twee andere zaken rond serkemanage waren nauw verknocht.845 De zoon van Claas
Rabau de Oudere, Claas Rabau de Jongere, was gehuwd met Liesbeth van Crombrugghe,
de dochter van Claas van Crombrugghe.846 Ter gelegenheid van dit huwelijk schonken
Claas Rabau en zijn echtgenote Liesbeth het echtpaar een rente. Deze bedroeg twee lb.
gro. Doorniks per jaar en was gevestigd op het leen van laatst genoemde Liesbeth.847
Claas Rabau de Oudere schonk zijn zoon ter gelegenheid van het huwelijk een leen in
840 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f9v°, §1 en f23r° §§1 en 3-4.841 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f23r° §§1 en 3-4.842 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f23r° §1.843 Cfr. infra, p.250 e.v..844 MEIJERS E., “Cerquemanage”, pp.247-248.845 Cfr. databank, het betreft de zaken « serkemanage aangaande kwijtgescholden rechten van Sint-Pieters op Claas van Crombrugghe's leen» en « Serkemanage aangaande kwijtgescholden rechten van Sint-Pieters op Claas Rabau’s leen » (resp. zaken nrs. 25 en 26).846 DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, p.246.847 Cfr. transscriptie, p.15 rndnr.50.
166 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Merelbeke dat hij hield van de Sint-Pietersabdij, waarbij zijn zoon hem de helft van de
jaarlijkse opbrengsten terug schonk.848 Geraard van Munte, abt van Sint-Pieters in 1388-
1389, had de rechten die de abdij hieruit haalde – dus verhef en tiende penning - kwijt
gescholden.849 De motieven hiervoor zijn onbekend. Het feit dat Claas van Crombrugghe
een oom was van de ontvanger van de abdij kan een rol hebben gespeeld.850 Blijkbaar
gaf deze kwijtschelding van schulden bijna tien jaar later nog steeds aanleiding tot
onzekerheid of discussie, want in januari 1397 deden de leden van het leenhof hierover
elkaar “raccoord” ,851 i.e. ergens verslag van uitbrengen of iets schriftelijk vastleggen.852
Dit gebeurde aangaande de schulden op beide lenen op twee onderscheiden zittingen,
met acht dagen tussen.853 Deze twee zittingen vonden op verzoek van respectievelijk
Claas van Crombrugghe en van Claas Rabau de Oudere plaats.854 Waarschijnlijk was er
een discussie geweest aangaande deze schulden, en wilden beide personen bewijzen dat
ze deze niet moesten betalen. Misschien hadden ze om deze reden een serkemanage-
procedure aangevraagd. Wellicht was het in het kader van deze procedure dat de
leenmannen die bij het kwijtschelden aanwezig waren geweest, hier verslag van
kwamen doen voor hun “collega’s”.
Aangaande het wettelijk bezoek is maar één zitting weergegeven, namelijk het
plaatsbezoek zelf.855 Ook de twee zaken waarbij de leenmannen elkaar “raccoord”
deden werden, voor zover uit het register blijkt, elk in één zitting afgehandelt. Volgens
Opsommer was het nochtans zo dat de vazal in deze zaken in de loop van meerdere
zittingen getuigen en documenten kon aanbrengen. In een latere zitting werden dan, in
het bijzijn van de belanghebbenden, de bevindingen als vonnis openbaar meegedeeld.856
De procedure in het hier besproken vonnissenregister ging blijkbaar enigszins anders.
Het hof velde zijn vonnis op de zitting waarbij het leen werd bezocht en de getuigen
848 Cfr. transscriptie, p.16 rndnr.51.849 Cfr. transscriptie, p.15 rndnr.50 en p.16 rndnr.51.850 DOUXCHAMPS H. en VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, p.190.851 Cfr. transscriptie, pp.15-16, rndnrs.50-51.852 STALLAERT K., Glossarium, V.3 kol.205-206.853 Cfr. transscriptie, pp.15-16, rndnrs.50-51.854 Cfr. transscriptie, p.15 rndnr.50 en p.16 rndnr.51.855 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Beek op Heinric van den Watere's leen » (zaak nr.82).856 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.747.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
167
waren gehoord.857 Eens het vonnis van een serkemanage geveld was, kon dit volgens
Meijers nog maar op één manier worden aangevochten, namelijk door een tweede
serkemanage. Hier kon nog een derde op volgen, maar geen vierde. De termijn om deze
tweede serkemanage te vorderen was, nog steeds volgens Meijers, 14 dagen.858
Volgens de literatuur zetelden grote aantallen leenmannen op de zittingen waar het
hof de bevindingen van een serkemanage meedeelde, van zeven tot meer dan 20.859 Bij
hier besproken zaken was dit niet het geval. Bij de ene zitting waarbij de leenmannen
elkaar “raccoord” deden zetelden zeven leenmannen, bij de andere zes.860 Bij het
wettelijk bezoek waren slechts vijf leenmannen aanwezig.861 Dit is telkens een normaal
leenhof. Toch moeten ook bij het leenhof van Sint-Pieters serkemanages met grotere
aantallen leenmannen voorgekomen hebben. Meyers maakt melding van een
serkemanage met 12 leenmannen.862
3.2: De contentieuze zaken
3.2.1:Welke zaken
91 zaken werden als contentieus aangemerkt, zijnde allen samen bijna twee derden
van de zaken die het vonnissenregister vermeldt. Voor het overgrote deel zijn dit
leenrechtelijke zaken sensu largo (alle zaken die voor het hof kwamen omdat er een leen
in het geding was) en vooral strafrechtelijke zaken (resp. 35 en 52 zaken). Hiernaast zijn
er nog twee zaken van het laathof en twee die niet konden gecategoriseerd worden.863
Alle contentieuze zaken lijken qua basisschema op elkaar, maar er zijn verschillen ten
gevolge van de aard van de zaak. Binnen het basisschema komen er soms nog
allerhande verrichtingen bij. Deze zullen in een volgende afdeling worden besproken. De
vele varianten op het basisschema, het feit dat het vonnissenregister zeker niet bij alle
zaken elke rechtshandeling vermeldt, en het feit dat heel wat zaken niet tot het einde
857 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f23r°,§4.858 MEIJERS E., “Cerquemanage”, pp.251-252.859 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.575.860 Cfr. databank, rechtshandelingen 52 en 53.861 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».862 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.75.863 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ».
168 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
werden doorgezet,864 kunnen de indruk wekken dat er helemaal geen structuur zat in de
laat-middeleeuwse procesvoering. Wie het geheel van zaken in een tabelstructuur
bekijkt, komt tot heel andere bevindingen.865 Het basisschema komt het duidelijkst naar
voor in de strafzaken. Voorts bestaat in deze het werk van Van Caenegem866 als leidraad,
en zijn de strafzaken het talrijkst. Daarom zullen deze als eerste besproken worden.
Daarna komen de leenzaken aan bod. De vier resterende zaken zullen niet specifiek
worden besproken. Twee van deze vier behoren namelijk niet tot de werkingssfeer van
het leenhof, terwijl de andere twee slechts heel summier in het register opduiken en
weinig gemeenschappelijke kenmerken vertonen.867
3.2.2: De strafzaken
3.2.2.1: De “waarhede”
Een strafzaak ving aan met het bevel van het hof een onderzoek in te stellen, een
zogenaamde “waarhede” te “bezitten”. Bij 40 van de 52 strafzaken is het bevel tot het
instellen van de waarhede vermeld.868 Dit cijfer geeft echter een vertekend beeld van
het aantal bevolen onderzoeksdaden, omdat vaak één individueel onderzoek de aanzet
was voor een veelheid aan strafzaken. Het register zelf meldt 16 keer een zitting waarop
het leenhof beval een onderzoek in te stellen. Dit gebeurde op verschillende dagen van
de week, maar de helft van de keren was het op zaterdag.869 Na dit bevel werd de
waarhede ter plaatse aangekondigd met een kerkgebod. Dit kerkgebod gebeurde de
volgende zondag. In drie gevallen waarin de onderzoeksdaad op zondag werd bevolen,
had het kerkgebod dezelfde zondag plaats.870
In drie van de 16 gevallen werd de waarhede op de dinsdag na het kerkgebod
voorzien,871 één keer op de woensdag,872 en in drie gevallen op de donderdag.873 In de
864 Ze konden buitengerechtelijk worden afgehandeld, een andere rechtbank kon zich de zaak toetrekken,…865 Cfr. databank, tabbladen « rechtshandeling : tabel » en « Bijlage VIII : Verrichtingen per zaak ».866 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.370.867 Cfr. databank, zaken « Katelijne van den Haudenweghe v. St.-Pietersabdij » en « Sint-Pietersabdij v. Jan van der Scaffelt » (resp. zaken nrs.27 en 139).868 Cfr. tabel I « Bijlage VIII : Verrichtingen per zaak ».869 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel », met « reeds genoemd » weg gefilterd.870 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».871 Cfr. transscriptie, p.41 rndnr.128, p.77 rndnr.235, en p.78 rndnrs.240 en 242.872 Cfr. transscriptie, p.55 rndnr.160.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
169
andere zaken was het hof minder specifiek over de datum: één keer gaf het helemaal
geen specificaties,874 drie keer zou de waarhede plaatsvinden in de week na het
kerkgebod,875 één keer in de week na het kerkgebod maar niet op zondag,876 en vier
keer de daarop volgende week maar niet op maandag.877 Bij deze laatst gespecifieerde
zaken werd de waarhede drie keer op dinsdag gehouden,878 twee maal op woensdag,879
en één maal op donderdag.880 In drie gevallen werd de waarhede waarschijnlijk
helemaal niet gehouden. In ieder geval verdween de zaak na het bevelen van de
waarhede uit het register.881 Het lijkt er dus op dat waarheden in principe elke dag van
de week konden gehouden worden, behoudens eventueel zondagen en/of maandagen,
maar dat ze in de praktijk veelal op dinsdag, en anders op woensdag of donderdag
werden gehouden. Wat ook opvalt is het relatief kleine aantal zetelende leenmannen
dat gewoonlijk bij de waarheden aanwezig was.882
De benaming “waerhede” sloeg in het middeleeuws Vlaams procesrecht op ieder soort
procedure waarbij het bewijs op rationele leest was geschoeid.883 Dit stond in
tegenstelling met de irrationele bewijsmiddelen uit vroeger tijden,884 maar ook met de
via foltering afgedwongen bekentenis die vanaf de 13e eeuw schoorvoetend opkwam en
later dominant zou worden.885 Om een onderscheid te maken tussen de verschillende
types waarheden zijn de gebruikte adjectieven belangrijk.886 Het register spreekt van
drie soorten waarheden, namelijk de (wettelijke) jaarwaarhede, de (wettelijke)
dagwaarhede en de wettelijke waarhede.
873 Cfr. transscriptie, p.70 rndnrs.213 en 214, p.78 rndnr.241 en 243 en p.90 rndnr.279.874 Cfr. transscriptie, p.51 rndnr.149.875 Cfr. transscriptie, p.67 rndnr.201, p.82 rndnr. 253 en p.86 rndnr.264.876 Cfr. transscriptie, p.108 rndnr.326.877 Cfr. transscriptie, p.35 rndnr.117, p.94 rndnr.291, p.105 rndnr.319 en p.110 rndnr.331.878 Cfr. databank, tabblad « zaak ». Het betreft de zaken « Baljuw v. Clementia van Sleidinge », « Baljuw v. Lapant » en « Baljuw v. van de Moertere » (resp. zaken nrs. 62, 132 en 136).879 Cfr. databank, tabblad « zaak ». Het betreft de zaken « Baljuw v. van Duerle » en « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers » (resp. zaken nrs.47 en 141).880 Cfr. databank, tabblad « zaak ». Het betreft de zaak « Baljuw v. van Brugge » (zaak nr.89).881 Cfr. databank, tabblad « zaak ». Het betreft de zaken « 2e Dagwaarhede van Herzeeuw », « Baljuw v. Lapant » en « Wettelijke waarhede van Letterhoutem » (resp. zaken nrs. 114, 132 en 119).882 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling ». Cfr. ook supra.883 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.212.884 Men denke aan het zo prestigieuze tweegevecht, maar ook de vuurproef, de waterproef, en allerhande andere Godsoordelen.885 Cfr. infra, p.176.886 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.212.
170 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
De jaarwaarhede, “doorgaande waarhede”887 of “dorghenga”888 is het type waarhede
dat het register het vaakst vermeld. 11 van de 16 vermelde waarheden waren
jaarwaarheden.889 Het betreft “een betichtingsprocedure die de overheid in staat moest
stellen om in het algemeen of in het bijzonder de misdrijven te vervolgen die in een
bepaald gebied of in een bepaalde periode langs de normale gerechtelijke weg bij
gebrek aan klager onberecht zijn gebleven”.890 Hierbij gebood de heer een aantal
vooraanstaande lieden uit de streek te verschijnen om een reeks vragen te
beantwoorden.891 Het register vermeldt twee zaken waarin een aantal personen werden
vervolgd omdat ze niet bij de jaarwaarhede aanwezig waren.892 Ook de Leenrechten van
Vlaanderen vermelden dat wie ter waarhede was geroepen en niet kwam een boete
riskeerde.893
Volgens Van Caenegem konden deze “doorgaande waarheden” jaarlijks of drie maal
per jaar plaatsvinden, en betrekking hebben op alle of op specifieke categorieën
misdrijven.894 Vaak werd hierbij een vooraf opgestelde vragenlijst gebruikt.895 Het lijkt er
op dat de jaarwaarheden in het vonnissenregister een algemeen karakter hadden.896 Een
vragenlijst wordt nergens vermeld. De periodiciteit is een andere vraag. Er zijn drie
plaatsen waarvoor verschillende jaarwaarheden in het vonnissenregister zijn
opgenomen: Overmeers,897 Hondelede898 en Zaffelare. Alle drie de jaarwaarheden die
betrekking hadden op Zaffelare speelden zich af in de maand april. De drie die 887 Deze term duikt niet op in het hier besproken vonnissenregister.888 Deze (gelatiniseerd Germaanse ?) term duikt niet op in het vonnissenregister. Waarschijnlijk was hij in de 14e eeuw al lang uit gebruik gegaan.889 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».890 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.36.891 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.36.892 Cfr. databank. Het betreft de zaken «Baljuw v. Jan & Willem Bernaerd & Jan van Zanthove » en « Baljuwv. zes personen die niet ter waarhede zijn gekomen » (resp. de zaken nrs. 50 en 138).893 Leenrechten van Vlaanderen, art.195.894 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, pp.39-40.895 STRUBBE E.I., “Het houden van de doorgaande waarheid in het vrije van Brugge”, in: Annales de la société d’emulation de Bruges, 1923, 66, pp.249-250; VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.42.896 Cfr. databank, tabbladen « rechtshandeling : tabel » j° « zaak ».897 Deze heerlijkheid strekte zich uit over de huidige gemeentes Sint-Denijs-Westrem, Afsnee en Sint-Martens-Latem, met enclaves in Drongen en Nazareth (MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.114).898 Deze plaatsnaam bestaat nog steeds, quasi op de scheiding tussen Zwijnaarde en Zevergem. De waarheden die hier werden gehouden hadden betrekking op de nochthans onderscheiden heerlijkheden Zwijnaarde en Zevergem (MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.10).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
171
betrekking hadden op Overmeers vielen ook alle drie in het voorjaar, één in maart, één
in april en één in mei. Die in Hondelede hadden twee keer begin oktober en één keer in
maart plaats.899 Het lijkt er op dat de jaarwaarheden in Overmeers en in Zaffelare in
principe een jaarlijks karakter hadden, terwijl die in Hondelede wellicht eerder op
verschillende momenten per jaar plaatsvonden. Hierbij moet worden opgemerkt dat de
drie zittingen in Hondelede alle drie in een ander jaar vielen.900 Deze periodieke
jaarwaarheden werkten volgens Van Caenegem ook als verjaringstermijn: wat onder het
jaar niet werd aangeklaagd en op de jaarwaarhede niet was aangegeven, was
verjaard.901 Aan het einde van de 14e eeuw werden in de domeinen van de Sint-
Pietersabdij jaarwaarheden niet meer overal effectief ieder jaar gehouden.902 Veeleer
lijkt het er op dat de jaarwaarheden op bepaalde momenten konden worden gehouden,
en dan effectief door het hof werden gehouden als bleek dat er op de betreffende
locatie effectief iets mis was. In Zaffelare heeft het er alle schijn van dat er een min of
meer structureel probleem was met verstoring van de openbare orde. Namelijk werden
hier op de verschillende jaarwaarheden jaar na jaar dezelfde personen vervolgd voor
wapendracht.903 Op de tweede jaarwaarhede werd gespecifieerd dat zij wapens hadden
gedragen, hoewel dit hen reeds verboden was.904
Er stelt zich de vraag naar de rol van de plaatselijke schepenbank bij de wettelijke
jaarwaarhede. De jaarwaarhede draaide aanvankelijk rond de rechten van de heer, meer
specifiek zijn recht op allerhande boetes. Toch verwierven in de volle middeleeuwen
sommige schepenbanken het recht de jaarwaarheden geheel of gedeeltelijk zelf af te
nemen.905 De Leenrechten van Vlaanderen vermelden aangaande de waarheden wel een
taakverdeling tussen leenmannen en schepenen. Deze had te maken met de
bevoegdheidsverdeling. Zij namen samen de waarhede af, waarna de schepenen en de
899 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».900 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».901 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.43.902 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.168.903 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f6v°, §2e.v., f20v°, §§4 en 5, en f30r°, §1e.v.. 904 “bedreghe(n) met vulle(n) bedraghe va(n) glavien te dragene / up mijns heer(en) heerscheep te tSaffelaer jeghe(n) tfoerbod van de(n) heere” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f20v°, §5).905 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.44.
172 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
leenmannen elk die zaken behandelden waarvoor zij bevoegd waren.906 Dit zou ook
verklaren waarom volgens Strubbe met jaarwaarheden vooral kleine misdrijven werden
beteugeld,907 terwijl een vrij groot deel van de zaken die in het vonnissenregister uit
jaarwaarheden naar voor kwamen toch op vrij ernstige vergrijpen sloegen. In de
domeinen van de Sint-Pietersabdij waren de jaarwaarheden echter de exclusieve
competentie van het leenhof gebleven.908 Toch vermeldt het register bij drie wettelijke
jaarwaarheden expliciet dat er schepenen aanwezig waren.909 Eén van deze drie vond
plaats in de Heerlijkheid van de Aalmoezenier in Ruiselede, en was de enige
jaarwaarhede die daar plaats vond. De andere twee vonden plaats in Hondelede en in
Overmeers, waar het register nog andere jaarwaarheden vermeldt.910 Er is geen
aanwijsbare reden waarom op twee jaarwaarheden op deze plaatsen wel schepenen
zouden meegewerkt hebben en op de andere niet. Het meest waarschijnlijke is dus dat
er bij de andere jaarwaarheden ook schepenen aanwezig waren, maar dat van Oestrem
dit niet het noteren waard achtte. Volgens Meyers werden de waarheden op de
domeinen van de Sint-Pietersabdij gehouden met medewerking van de lokale
schepenbank.911 Misschien was het zo dat aangaande sommige jaarwaarheden wel
melding werd gemaakt van de schepenen en in andere niet naargelang er wel of geen
zaken naar voren kwamen die normaal gesproken tot hun jurisdictie behoorden.
Eveneens is het mogelijk dat schepenen wel of niet werden vermeld afhankelijk van de
mate van inbreng die zij hadden geleverd in het onthullen van misdrijven op de
waarhede. Een laatste mogelijkheid is gewoon toeval. Deze hypothese wordt gesterkt
door het feit dat de drie jaarwaarheden waarin schepenen worden vermeld
chronologisch meteen op elkaar volgden. Misschien had van Oestrem eind 1397 – begin
1398 toevallig een tijdelijke gewoonte hen te vermelden. In ieder geval was het zo dat
na de jaarwaarhede de verdere afwikkeling van de zaken die het register vermeldt in het
hof van Sint-Pieters plaatsvond.912
906 Leenrechten van Vlaanderen, art.196.907 STRUBBE E.I., “Het houden van de doorgaande waarheid”, pp.250-251.908 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.167.909 Cfr. transscriptie p.35 rndnr.118, p.41 rndnr.130 en p.51 rndnr.151.910 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».911 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.167.912 Cfr. infra, p.235 e.v..
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
173
Naast de jaarwaarhede vermeldt het register ook dagwaarheden en wettelijke
waarheden. Vermoedelijk waren deze termen synoniemen. In één zaak werd het
instellen van een “wettelijke waarhede” geboden, waarna bij kerkgebod een “wettelijke
dagwaarhede” werd geboden en drie dagen later een “wettelijke dagwaarhede” werd
gehouden.913 Het register toont duidelijk aan dat iedere dergelijke dagwaarhede
betrekking had op één specifieke zaak.914
Deze “wettelijke waarheden” of “goede waarheden” zouden volgens Van Caenegem
de meest “normale” vorm van procesvoering geweest zijn.915 Het betrof een vorm van
“morele bewijsvoering”.916 Dit houdt in dat geen onderscheid werd gemaakt tussen de
feitelijke vraag en de rechtsvraag, en dat de rechter vrij was in zijn appreciatie van de
bewijsmiddelen. Aan de getuigen werden geen kwalitatieve of kwantitatieve vereisten
gesteld.917 Ook elementen zoals het verleden en de reputatie van de beklaagde konden
in overweging worden genomen. Zowel de klager, de beklaagde als de baljuw hadden
het recht en de plicht getuigen aan te voeren. De baljuw kon zelfs getuigen verplichten
te verschijnen. Bannelingen konden in principe een vrijgeleide krijgen om te getuigen.918
Het was in beginsel de baljuw of de klager die moest bewijzen dat een bepaald misdrijf
had plaats gevonden.919 Ook de oordeelvinders konden onderzoeksdaden sommeren.920
Uit het register blijkt echter dat bij de wettelijke waarheden van het leenhof van Sint-
Pieters weldegelijk kwantitatieve vereisten golden voor de getuigen. Namelijk is er één
passage waarin het register zegt dat de beklaagde op de wettelijke waarhede beticht
werd “door twee personen en met lieden genoeg”.921 Overigens is er ook een passage
met betrekking tot een jaarwaarhede waar het register aangeeft dat de beschuldiging
913 Cfr. Databank, het betreft de zaak « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers » (zaak nr.141).914 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».915 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.192.916 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, pp.183-192.917 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.184.918 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, pp.189-190.919 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.190.920 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.191.921 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f44r°, §3.
174 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
door “lieden ghenough” moest worden geuit om rechtsgevolgen voort te brengen.922
Blijkbaar heeft het principe dat een bewijs twee getuigen van horen en zien vereiste, en
dat in Vlaanderen in de 13e eeuw grotendeels verdween,923 bij het leenhof van Sint-
Pieters erg lang stand gehouden. Ook elders was dit systeem vooral in de leenhoven
zeer verspreid.924
De goede rechtsbedeling werd verder gewaarborgd door het publieke en mondelinge
karakter van de hele procesvoering. Zowel de beklaagde als de volledige gemeenschap
kon zich er van gewissen welke elementen er à charge en à décharge naar voor werden
gebracht en er zo op toezien dat een correct en eerlijk oordeel werd geveld.925 Dat aan
deze openbaarheid van de procesvoering een groot belang werd gehecht blijkt uit het
vonnissenregister. Een dagwaarhede was gehouden, maar er was niet genoeg volk
komen opdagen. Om deze reden wees het hof een nieuwe dagwaarhede.926 De
beklaagden waren verplicht aanwezig te zijn, zoniet vorderde de baljuw hiervoor een
boete.927 In hoeverre deze boetes werden geïnd is onduidelijk. In één zaak werden
herhaaldelijk waarheden gehouden, waarna steeds boetes werden gevorderd en
gevonnist tegen de beklaagden omdat zij niet ten hove waren gekomen, maar zij
volhardden halstarrig in hun afwezigheid.928
Het register vermeld geen “stille waarheden”. Voor de volledigheid wordt er hier toch
een woordje over gezegd. Dit was een geheim onderzoek, waarbij de oordeelvinders alle
bewijsmiddelen, inclusief vermoedens, konden aanwenden om tot hun vonnis te komen.
De beklaagde kwam niet te weten op welke bewijsgronden zijn veroordeling berustte of
wie de bronnen van dit bewijs waren. Wellicht zijn dit ook de waarheden waarover de
Leenrechten van Vlaanderen handelen wanneer ze stellen dat waarheden in het geheim
922 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f14v°, §7.923 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, pp.182-183.924 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.183.925 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.187.926 Cfr. Transscriptie, p.111 rndnr.336: “midts dat de(n) baeliu ghebrec hadde va(n) liede(n) wijsde(n) de/selve ma(n)ne te(n) versouke va(n) de(n) baeliu va(n) de(n) selve(n) feyte dandere dach/warede”.927 Cfr. transcriptie, pp.71-72 rndnr.219, p.91 rndnr.282 en p.97 rndnr.297 .928 Cfr . databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak nr.94).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
175
werden gehoord.929 Veelal had de beklaagde zelfs geen weet van een onderzoek dat
tegen hem liep.930 Misschien duikt deze procedure in het register niet op omdat op vele
plaatsen wel werd aanvaard dat stille waarheden werden gehouden, maar niet door de
baljuw en leenmannen.931 Weliswaar was het hele concept van de stille waarhede rond
1300 onder zware discussie gekomen, maar dit had niet weg genomen dat deze
waarhede ook in de volgende eeuwen als uitzonderingsprocedure werd toegepast.932
In één zaak konden meerdere waarheden worden gehouden. Het register vermeldt
twee zulke zaken. Bij één van deze twee zaken was de reden van zeer pragmatische
aard.933 Bij de eerste waarhede was niet genoeg volk aanwezig om de zitting te laten
doorgaan, waardoor het hof wel een nieuwe waarhede moest bevelen.934 Bij de andere
zaak paste de opeenvolging van waarheden wel in het proces van het vinden van een
correct vonnis.935 Het betrof een zaak van geweldpleging waarin er aanvankelijk 28
beklaagden waren. Geen van hen verscheen op de eerste waarhede of enige
procedurestap die hierop volgde. Na een lange procedure werden allen tot een kleine
boete van twee S. par. veroordeeld en besliste het hof de toedracht van de zaak te
achterhalen op een volgende dagwaarhede.936 Opnieuw verschenen de beklaagden,
ondertussen nog maar 25, niet voor de waarhede of enige verdere procedurestap. Dit
keer werden zij tot een boete tien S. par. veroordeeld, en opnieuw werd een volgende
waarhede bevolen om de zaak uit te klaren.937 Op de derde dagwaarhede werd één
persoon als dader aangemerkt, en hierna werd vrij snel een eindvonnis geveld.938 In deze
zaak werd na iedere waarhede de volledige cyclus doorlopen van eis, drie genachten en
eventuele uitbreidingen hierop,939 alvorens tot een volgende waarhede over te gaan.
929 Leenrechten van Vlaanderen, art.152.930 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, pp.211-212.931 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.215.932 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.218.933 Cfr. databank, het betreft de zaak « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers » (zaak nr.141).934 “midts dat de(n) baeliu ghebrec hadde va(n) liede(n) wijsde(n) de/selve ma(n)ne te(n) versouke va(n) de(n) baeliu va(n) de(n) selve(n) feyte dandere dach/warede te ghebiedene” (transcriptie, p.111 rndnr.336).935 Cfr. databank, het betreft de zaak «Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak nr.94).936 Cfr. transcriptie, p.84 rndnr.256 §3.937 Cfr. transcriptie, p.95, rndnr.292, §4.938 Cfr. databank, het betreft de zaak «Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak nr.94).939 Cfr. Infra, p.203 e.v..
176 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Het was dus mogelijk om in een enkele zaak herhaaldelijk dezelfde
onderzoeksprocedure in te stellen om de ware toedracht van de zaak te achterhalen en
een correct vonnis te vellen. Merk op dat dit op 52 zaken slechts in één zaak effectief
ook voorkwam. Bij heel veel waarheden verscheen de verdachte nochtans niet. Meestal
leidde dit gewoon tot een verstekvonnis.
Doorheen het vonnissenregister is nergens sprake van tortuur. Hoewel het verkrijgen
van bewijs door foltering in de 13e eeuw voor het eerst sinds de oudheid opnieuw
opdook, en in de tweede helft van de 14e eeuw in frequentie zou zijn toegenomen en
blijvend ingericht,940 geeft het register nergens ook maar enige verwijzing naar foltering,
noch positief noch negatief. Nochtans diende het toepassen van tortuur althans in de
vroegmoderne periode in de gevangenis van de proost te gebeuren, met inmenging van
het leenhof.941
3.2.2.2: Na de waarhede
Volgens Strubbe werden, althans in het 16e eeuwse Brugse Vrije, na het onderzoek de
verslagen aan de rechtbank voorgelegd, waar de zogenaamde “terminacie van der
deurgaende waerhede” plaats had. Hier werd onderzocht of de getuigenissen tegen een
persoon voldoende waren om de betichting op te stellen, de zogenaamde “bedrachte”
ten laste te leggen.942
In de late 14e eeuw ging dit bij het leenhof van de Sint-Pietersabdij blijkbaar anders.
Nadat de waarhede was gehouden, worden in het register onmiddellijk de betichte
(“bedreghen”) personen vermeld, met de reden waarom. De beslissing welke personen
zouden worden vervolgd vergde geen aparte zitting. Op de waarhede zelf werd over de
vervolging beslist. Een alternatieve – zij het weinig plausibele - verklaring zou kunnen
zijn dat voor de terminatie van de waarhede soms wel een aparte zitting werd
gehouden, maar dat deze om één of andere reden nooit tot het vonnissenregister is
940 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, pp.226-227; VERWERFT B., De beul in het Markizaat van Antwerpen tijdens de Bourgondische en Habsburgse periode (1405-1550), Gent (onuitgegeven masterpaper UGent), 2007, pp.83-87.941 BERTEN D., seigneuries enclavées, p.129.942 STRUBBE E.I., “Het houden van de doorgaande waarheid”, pp.250-251.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
177
doorgedrongen. Dit zou eventueel verklaren waarom 11 zaken bij de waarheden werden
vermeld maar daarna niet meer in het register opdoken.943 Waarschijnlijker is dat in
deze zaken de beklaagde gewoon met de proost of baljuw een compositie maakte. Het
lijkt er op dat dit veelal op de waarhede zelf gebeurde.944
In de strafzaken die voortkwamen uit een waarhede, en waarover het register verder
nog informatie geeft, vorderde de baljuw een sanctie tegen de betrokken personen.
Voor het instellen van deze vordering, het “maken van de eis”, werd een aparte zitting
gehouden. In totaal vermeldt het register 20 zittingen waarin de baljuw een eis
formuleerde.945 Vijf van deze zittingen hadden betrekking op leenzaken en worden
elders besproken.946 Meestal volgde een termijn van ongeveer twee weken tussen de
waarheden en de zitting in het hof waarbij de baljuw, op grond van wat bij de waarhede
was gebleken, zijn eis formuleerde.947 Deze termijn was echter niet dwingend, getuige
het feit dat deze termijn één keer langer was en soms korter, één maal zelfs maar twee
dagen.948
In één zaak maakte de baljuw zijn eis niet op een aparte zitting, maar op de
jaarwaarhede zelf.949 Deze zaak betrof de vervolging van opgeroepen personen die niet
ter waarhede waren gekomen. Blijkbaar kon de boete hiervoor dus onmiddellijk worden
gevorderd op de zitting waar iemand wederrechtelijk afwezig was. Nochtans toont het
register even goed twee zaken waar de boete voor afwezigheid bij de waarhede niet
943 Cfr. Databank. Het betreft de zaken « Baljuw v. Arend de Grave », « Baljuw v. Baude », « Baljuw v. Croesijn », « Baljuw v. de Mandes », « Baljuw v. Heinric de Droeghe », « Baljuw v. Jan & Willem Bernaerd & Jan van Zanthove », « Baljuw v. Jan Daems », « Baljuw v. Lapant », « Baljuw v. Liesbeth Gabriëls », « Baljuw v. Sey van der Becke », « Baljuw v. van de Moertere » en « Baljuw v. van den Upstalle » (resp. zaken nrs. 90, 96, 133, 110, 64 , 50, 53, 132, 63, 101, 136 en 91).944 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, pp.167-169.945 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».946 Cfr. Databank. Het betreft de zittingen in de zaken « Baljuw v. een leen in Anzegem », « Baljuw v. Joes van Valmerbeke, Lauwereins van Lamswerde, Jan de Mol, Pieter de Ricke, Willen de Roode en Jan Bentijn », « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren », « Baljuw v. Vertruwé » en « Liesbeth Borluut v. Claas van Crombrugghe » (resp. zaken nrs. 133, 369, 7, 137 en 307).947 Bij acht van de 15 zittingen was de termijn exact 14 dagen. Bij één andere was het langer : 16 dagen. Bij de zes andere was het korter : twee maal 13 dagen, één maal 12, één maal acht, één maal zes en één nmaal twee. (Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».)948 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».949 Cfr. Databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. zes personen die niet ter waarhede zijn gekomen » (zaak nr.138).
178 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
werd gevorderd op de zitting van de waarhede zelf, maar op de zitting waar ook de
andere eisen werden geformuleerd.950
Bij de bespreking van deze eisen door de baljuw valt nog een materieelrechtelijk
element op. Een aantal wrede sancties worden wel in het register vermeld,951 maar
alleen als de beklaagden al lang gevlucht waren. Dan stelde de baljuw - waarschijnlijk
met veel misbaar - dat hij, zo hij de verdachten had, hen zou laten berechten met
zwaard en galg en rad en put, waarna hij als vervangende sanctie de verbanning
vorderde. Waren de beklaagden wel nog binnen zijn bereik, dan vorderde hij gewoon
een boete.952 Vermoedelijk werden de lijfstraffen, die ook kosten inhielden, zeer zelden
effectief toegepast, maar werden ze enkel gevorderd om een zeker afschrikkingseffect
te creëren. Volgens de literatuur waren in de late middeleeuwen bij lijfstraffen naast
vergelding vooral de afschrikkingsgedachte en het spectakelelement belangrijk.953
Hoewel het aantal doodstraffen naar het einde van de middeleeuwen wel degelijk
toenam, bleven dergelijke straffen toch de uitzondering.954 De schepenbank van Sint-
Pieters sprak in de gehele periode 1389 – 1490 slechts 11 doodstraffen uit.955
Op het einde van de zitting waarop de baljuw zijn eis formuleerde werd steeds
gewezen dat de baljuw de beklaagden diende te dagvaarden om 14 dagen later in het
hof te verschijnen.956 Deze termijn van 14 dagen was van oud-Germaanse oorsprong, en
ging terug op de tijd die verstreek tussen volle en nieuwe maan. Op heel wat andere 950 Cfr. Databank. Het betreft de zaken «Baljuw v. zes personen die niet ter waarhede zijn gekomen » en « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaken nrs. 138 en 94).951 B.v. transcriptie pp.82-83 rndnr.254 : “de baliu … zeide dat … hadde hize dat / hire ov(er) rechte(n) zaude met de(n) zwerde en(de) met de(n) rade, met de(n) stroppe en(de) / met der galge(n) en(de) met de(n) putte of met de(n) spade of met zulke(re) justitie(n) als de ma(n)ne / wize(n) sulle(n), en(de) o(m)dat hise niet en heeft dat hi elke(en) va(n) he(n) beede(n) ba(n)nen zal hute / d(er) kerke(n) heerschepe waert gheleghe(n) es C jaer of L jaer ofte alzulke(n) termijn va(n) jaren / als de ma(n)ne wise(n) sulle(n)”.952 Cfr. Transscriptie, pp.7-8 rndnr. 20, pp.21-22 rndnr.71, pp.38-39 rndnr.123, pp.42-43 rndnr.133, p.53 rndnr.153, p. 56 rndnr.167, pp.68-69 rndnr.206, pp.71-72 rndnr.219, p.81 rndnr.248, p.81 rndnr.249, pp.82-83 rndnr.254, p.91 rndnr.282, p.97 rndnr.297, pp.109-110 rndnr.330 en pp.113-114 rndnr.344.953 VERWERFT B., De beul, p.107; GUENEE B., Tribunaux, p.277.954 VERWERFT B., De beul, pp.108 en 120-122 (de cijfers hier gegeven gaan weliswaar over het markizaat Antwerpen, niet over Vlaanderen).955 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.183.956 Cfr. Transscriptie, pp.7-8 rndnr. 20, pp.21-22 rndnr.71, pp.38-39 rndnr.123, pp.42-43 rndnr.133, p.53 rndnr.153, p. 56 rndnr.167, pp.68-69 rndnr.206, pp.71-72 rndnr.219, p.81 rndnr.248, p.81 rndnr.249, pp.82-83 rndnr.254, p.91 rndnr.282, p.97 rndnr.297, pp.109-110 rndnr.330 en pp.113-114 rndnr.344.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
179
plaatsen in Vlaanderen golden andere termijnen, langer of korter.957 Volgens Van
Caenegem gebeurde de dagvaarding door de baljuw vergezeld van twee getuigen aan de
persoon van de beklaagde, zijn huis of zijn laatste woonplaats.958 Anders dan in
leenzaken maakt het register aangaande strafzaken geen specifieke vermeldingen van
deze dagvaardingen. Ongetwijfeld vonden deze dagvaardingen wel plaats: het ware
onlogisch dat het leenhof jaren lang systematisch een handeling zou gebieden die
daarna nooit werd uitgevoerd.
3.2.2.3: de “genachtes”
De zittingen 14 dagen na de eis werden wel in het register neergeschreven.959 Deze
zittingen staan als “genachte” bekend. Volgens Van Caenegem was “genachte”
oorspronkelijk een term voor een bijkomende zitting op de placita generalia, de in de
12e en 13e eeuw grotendeels in onbruik geraakte gerechtelijke volksvergaderingen.960 In
het vonnissenregister van Sint-Pieters sloeg de term genachte niet meer op een
bijkomende zitting, maar op een elementaire procedurestap. Nadat de eis was gemaakt
kwam het hof samen om het eerste genachte te houden, zijnde de zitting waarbij in
principe gevonnist werd. Ook volgens Stallaert had de term “genachte” de betekenis van
dingdag, dag van terechtzitting.961 Het hof kon in een welbepaalde zaak drie genachtes
nemen, waarbij er tussen de genachtes telkens een termijn van 14 dagen lag. Zo vond
het eerste genachte plaats de 14e dag na het maken van de eis, het tweede genachte de
14e dag na het eerste en het derde genachte de 14e dag na het tweede.962 Op het eerste
genachte werd tot zonsondergang gewacht op het verschijnen van de partijen in het hof,
in de woorden van het register “verbeidinghe ghedae(n) tote de(n) nacht de(n) dach
verwa(n)”,963 waarna een volgend genachte werd bevolen. Het tweede en derde
957 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.90.958 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.25.959 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».960 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, pp.91-113 en vooral p.102.961 STALLAERT K., Glossarium, V.1 p.485.962 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».
963 B.v. p.60 rndnr.180. De term “verbeiden” lijkt hier de betekenis te hebben van wachtten. Het betreft hier dus iets totaal anders dan de door Strubbe besproken “bijding”, die een zakelijk recht op onroerend goed leek te zijn (STRUBBE E.I., “Bijding”, in : Biekorf, 1933, 39, pp.13-16).
180 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
genachte verliepen volgens hetzelfde stramien. Deze werkwijze van drie zittingen met
een tussentijd van 14 dagen was, zeker in leenzaken, de klassieke procedure bij de
Vlaamse leenhoven.964 Doorheen het register duikt maar één zaak op waarin eerder dan
het derde genachte een duidelijk eindoordeel werd geveld. Op het eerste genachte (en
niet de volgende dag na zonsopgang) werd gevonnist dat de van diefstal beschuldigde
beklaagde onschuldig was.965
Sommige leenhoven, zoals dat van Ieper, schenen het systeem van de drie
veertiennachten enkel in leenzaken aan te wenden, terwijl in strafzaken de beklaagde de
derde dag na dagvaarding diende te verschijnen, en er drie derdedagen werden
gehouden met telkens slechts één dag ertussen.966 Ook de Leenrechten van Vlaanderen
omschrijven dit als de correcte procedure in strafzaken.967 Volgens Stallaert werden in
feodale en civiele zaken genachtes genomen van “15 dagen te 15 dagen”, dus met een
tussenpoze van 14 dagen, terwijl in strafzaken kon worden gedongen van “drie dagen te
drie dagen” en soms van “15 dagen te 15 dagen”.968 Het blijkt duidelijk uit het
vonnissenregister dat het leenhof van de Sint-Pietersabdij ook in strafzaken de termijn
van 14 dagen toepaste. Deze termijn werd, zeker in strafzaken, zeer rigoureus
nageleefd.969
Ook op het derde genachte werd gewacht (“verbeid”) tot zonsondergang. De volgende
dag werd bij zonsopgang het derde genachte verder gezet. Het register vermeldt 10
dergelijke zittingen in strafzaken.970 Drie hiervan speelden in dezelfde, complexe zaak.971
Dit laatste toont meteen aan dat op de verderzetting van het derde genachte nog niet
per se moest gevonnist worden. In deze zaak werd na de verderzetting op het derde
genachte eenmaal een uitbreiding op de normale procedures genomen door het
systeem van verstes en hofsterkingen, en eenmaal werd een nieuwe (dag)waarhede
bevolen. Op de verderzetting van het derde derde genachte in deze zaak werd
964 Leenrechten van Vlaanderen, art.137-137bis.965 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Pieter van den Haschoep's concubine » (zaak nr.6);Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f2v°, §7.966 OLLEVIER E., Het leenhof van Ieper, pp.94 en 126.967 Leenrechten van Vlaanderen, art.77-79.968 STALLAERT K., Glossarium, V.1 p.485.969 Cfr. databank, tabbladen « rechtshandeling : tabel » j° « zaak : tabel ».970 Cfr. databank, tabbladen « rechtshandeling : tabel » j° « zaak : tabel ».971 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak nr.94).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
181
uiteindelijk wel een vonnis geveld.972 Ook op vijf van de andere zeven verderzettingen
van derde genachten in strafzaken werd gevonnist.973 Op de twee overige zittingen werd
nog een uitbreiding op de normale procedure genomen.974
3.2.2.4: De sanctie
Het hof veroordeelde tot twee soorten sancties: boetes975 en verbanningen.976 De
inning van de boetes wordt niet in het register vermeld. Dit was een zaak voor de
ontvanger of de baljuw, niet voor het leenhof. Wel vermeldt het register de
tenuitvoerlegging van drie verbanningen.977 Dit gebeurde op zondag in de parochiekerk
van de veroordeelde, door de baljuw vergezeld van minstens twee leenmannen.978 De
banneling moest tegen zonsopgang weg zijn uit het dorp, en binnen drie dagen uit alle
domeinen van de abdij.979 Door het “privilegium de bannitis” betekende een verbanning
uit de abdijheerlijkheden meteen ook een verbanning uit het hele graafschap
Vlaanderen.980 Deze termijnen waarbinnen de banneling moest weg zijn waren
972 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak nr.94).973 Cfr. transcriptie, p.28 rndnr. 92, p.60 rndnr.181, p.71 rndnr.217, p.87 rndnr.270 en p.88 rndnr.274.974 Cfr. databank. Het betreft de zaken «Baljuw v. zes personen die niet ter waarhede zijn gekomen » en « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers » (resp. zaken nrs.138 en 141).975 In het register vermelde boetes zijn die van drie lb. par. (b.v. de zaken « Baljuw v. Genijn de Brabander », « Baljuw v. van Meerhautte tertio », « Baljuw v. van Breda tertio » en « Baljuw v. zes personen die niet ter waarhede zijn gekomen » (resp. zaken nrs.54, 105, 106 en 138)) ; 10 lb. par. (b.v. de zaken « Baljuw v. Boudewijn de Jaeger », « Baljuw v. van Meerhautte bis » en « Baljuw v. van Breda bis « (resp. zaken nrs.33, 73 en 74)) ; en 60 lb. par. (b.v. de zaken« Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren », «Baljuw v. Gillis de Brabander », « Baljuw v. van Brugge », « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » en « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers » (resp. zaken nrs.1, 55, 89, 94 en 141)). Zelfs de kleinste van deze boetes, drie lb. par., was voor de meeste mensen waarschijnlijk al een vrij zware sanctie. (MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.182) De boete van 60 lb. par. moet werkelijk enorm zijn geweest. Boetes werden dan ook meestal in termijnen afbetaald. (MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.182) Het is dan ook maar de vraag of ze wel altijd volledig werden afbetaald.976 In het register vermeldde verbanningstermijnen zijn 3 jaar (b.v. de zaak « Baljuw v. van Haudeghem » (zaak nr.102)), 10 jaar (b.v. de zaken « Baljuw v. de Coninck », « Baljuw v. de Hardere » en « Baljuw v. Kloorbuus » (resp. zakeen nrs.31, 108 en 109)) ; en 50 jaar (b.v. de zaak « Baljuw v. van Duerle » (zaak nr. 47)). Wanneer een banneling gedurende deze termijn verscheen riskeerde hij, afhankelijk van de termijn, een geldboete, amputatie of doodstraf. (MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.188) Deze onderliggende sancties worden door het register niet vermeld.977 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».978 Cfr . transscriptie, p.28 rndnr.95, p.88 rndnr.272en p.89 rndnr.275.979 Cfr . transscriptie, p.28 rndnrs.92 en 95.980 MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit, p.188.
182 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
waarschijnlijk nogal theoretisch. Dat een verbanning en geen boete was gevorderd
kwam gewwonlijk net voort uit het feit dat de verdachte er al vandoor was.981
981 Cfr. supra, p.178.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
183
184 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
3.2.3: De leenzaken
3.2.3.1: Is er een procesrechtelijke structuur in leenzaken?
Wie de verschillende in het register opgenomen leenzaken vergelijkt kan de indruk
krijgen dat deze in het geheel van structuur verstoken waren. Dat de scribent van het
register niet iedere rechtshandeling voor het leenhof noteerde vormt een gedeeltelijke
verklaring.982 Een andere factor speelt wellicht nog een grotere rol. De personen die in
strafzaken moesten verschijnen, verschenen veelal helemaal niet ten hove, en waren
vaak zelfs al lang voordat de zaak aanving uit het machtsgebied van de abdij en haar
baljuw gevlucht.983 Hiernaast bevonden de beklaagden in strafzaken zich ook vaak op de
lagere trappen van de maatschappelijke ladder. Hiervan getuige het feit dat de baljuw
van sommige beklaagden niet eens de naam scheen te kennen.984 Daarentegen, “omme
dat leengoed es thoochste ende tsollempnelste dinc van der weerelt”,985 behoorden
diegenen die in leenzaken verschenen overwegend tot de gegoede middenklasse, en
enkelen tot nog hogere maatschappelijke groepen.986 Veel van deze personen bezaten
ontegensprekelijk voldoende sociaal en economisch kapitaal om een voor hen nadelige
rechtsgang op de lange baan te schuiven, of het verloop van de normale procedure via
allerhande rechts– en andere middelen grondig te verstoren. Ondanks het chaotische
beeld dat hier op het eerste zicht het gevolg van is, lijkt er weldegelijk een
typeprocedure te bestaan hoe contentieuze leenzaken voor het hof dienden te
verlopen.
982 Cfr. supra, p.14.983 Hiervan getuige het feit dat de Baljuw erg vaak in zijn eis vermelde dat hij verbanning vorderde omdat hij de beklaagden niet had.984 B.v. transscript p.51 rndnr.151 of p.53 rndnr.153.985 Leenrechten van Vlaanderen, preambule, eerste zin.986 Zo was b.v. Gilgebeert van Sint-Omaars, baanderheer van Vlaanderen (X., Les seigneuries de la Flandre : d'après un manuscrit anaonyme de 1738, copié sur un manuscrit antérieur Den schat van noblesse oft eene korte beschryving van den prinsdommen, graefscapen, baronyen ende eerlykheden des graefscap ende provintie van Vlaenderen, overdruk uit Annales du Cercle archéologique et historique d'Audenarde, Audenaarde, Bevernage, 1935, p51.), betrokken in twee leenzaken voor het leenhof van Sint-Pieters. Het betreft de zaken «Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes » en «Gilgebeert van Sint Omaars geeft onderpand ter betaling van een lijfrente die hij aan Willem Coene verkocht » (resp. zaken nrs. 37 en113). Dat sommige leenmannen van de Sint-Pietersabdij posten hielden op grond waarvan zij tot de echte elite van de Gentse stadsbevolking konden worden gerekend werd al uitgebreid op ingegaan. (Cfr. supra, hoofdstuk I.)
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
185
3.2.3.2: Wat voor zaken?
De 35 contentieuze leenzaken vallen op te delen in vier categorieën. 27 van deze
zaken behandelen het niet nakomen van feodale verplichtingen.987 Drie zaken gaan over
schulden waarmee lenen bezwaard waren, en waarbij uitwinningsprocedures werden in
gang gezet omdat de schulden onbetaald bleven.988 De costuyme van de Sint-
Pietersabdij kende één uitwinningsprocedure van lenen zowel bij het niet nakomen van
feodale plichten als bij onbetaalde schulden gevestigd op lenen.989 Een derde groep
contentieuze leenzaken, met drie zaken, ging er over wie rechten kon laten gelden op
een bepaald leen. Twee hiervan gingen over de erfopvolging in een leen, de derde was
de reeds vermelde zaak waarin een derde zijn rechten naastte in een leenoverdracht.990
Ten slotte is er nog een moeilijk categoriseerbaar geding tussen de abdij en Lodewijk van
Gistel, die blijkbaar leenman van de abdij was, aangaande een beste hoofd dat van Gistel
had laten innen maar waarop hij volgens de abdij geen recht had. De essentie van deze
zaak betreft de grens tussen de rechten van de leenman en deze van de leenheer.991
3.2.3.3: De aanvang van een leenzaak
In tegenstelling tot de strafzaken wordt onder de 35 in het register opgenomen
leenzaken maar één waarhede vermeld.992 Het betreft een zaak aangaande een in beslag
genomen leen in Beoosten Blijden dat door Lambrecht Bueren – de beslagene? - werd
verhuurd. De baljuw ging over tot vervolging van zowel verhuurder als huurders. Een
mogelijke verklaring voor de gevolgde rechtsingang is misschien dat inbreuk op beslag
dichter bij de strafzaken aanleunde, en dat daarom ook de gevolgde procedure dichter
bij het strafrecht staat. Waarschijnlijker is dat in de meeste andere leenzaken klaarheid
bestond omtrent de feitelijke omstandigheden en de identiteit van de verweerder,
987 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ». Het betreft de zaken waarbij als geschil staat vermeld « ontrouw », « niet zetelen in het hof », « huren en verhuren van beslagen leen », « Niet indienen denombrement », « Niet voldoen doodkoop, wandelkoop en manschap » en de restcategorie « niet voldoen feodale plichten ».988 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ». Het gaat om de zaken waar in de tabel « geschil » « niet betalen schuld » is vermeld.989 Feodale costuyme van Sint-Pieters, rubrica quinquedecima, 1 en 2 (BERTEN D., Coutumes, pp.21-22).990 Cfr. databank, tabblad « zaak : tabel ». Het betreft de zaken waarbij als geschil staat vermeld « erfopvolging in leen » en « leenoverdracht ».991 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Sint-Pieters v. van Gistel » (rndnr.92).992 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1).
186 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
terwijl dit in deze zaak misschien niet het geval was. Vermoedelijk was dit de enige
leenzaak waarin een waarhede moest worden gehouden, omdat er opheldering omtrent
de concrete feiten nodig was. Misschien was zelfs de identiteit van de huurders
onbekend?
Ook op een ander punt leunt deze zaak bij het strafrecht aan. De baljuw vorderde de
verweerders een boete op te leggen. Aan het einde van het proces werden ze ook
hiertoe veroordeeld. Dit was de enige contentieuze leenzaak die tot een boete leidde.
Misschien was het correcter geweest deze zaak als strafzaak te categoriseren. Omdat ze
in essentie rond rechten op een leen draait werd er voor geopteerd ze als leenzaak aan
te duiden.
De gewone leenzaken vangen aan met een bevel door het hof om de verweerder
“dach te makene”, i.e. te dagvaarden. Bij negen van de 35 contentieuze leenzaken is een
dergelijk bevel tot dagvaarding de eerste vermelding van de zaak.993 Hierna volgde
doorgaans de feitelijke dagvaarding. Deze gebeurde binnen een paar dagen, soms nog
de dag zelf, en kon op iedere dag van de week.994 Anders dan in de strafzaken, gebeurde
de dagvaarding in leenzaken gewoonlijk niet in de kerk, maar op de leengrond.995 Slechts
één enkele dagvaarding in leenzaken werd niet op het leen zelf gedaan, maar in de kerk
van de Onze-Lieve-Vrouwenparochie, in welke parochie het betreffende leen lag.996 De
reden voor deze afwijking is onduidelijk. Mogelijks betrof het een vliegend leen, waar
geen grond aan verbonden was.997 Ook volgens de Leenrechten van Vlaanderen diende
de eiser, met hulp van leenmannen, de verweerder te dagvaarden op zijn leen.998
In de meeste zaken treedt de baljuw als eiser op, dus is hij vanzelfsprekend degene die
de dagvaarding vordert en ze in het bijzijn van twee leenmannen uitvoert. In vijf
993 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».994 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».995 Cfr. transscript, pp. 6-7 rndnr. 17, p.7 rndnr.18, pp.18-19 rndnr.60, p.23 rndnr.74, p.24 rndnr.79, p.27 rndnr.89, p.56 rndnr.166, p.38 rndnr. 121-122, p.55 rndnr.162, p.57 rndnr.171 , p.59 rndnr.178, p.63 rndnr.190, p.67 rndnrs.199-200, p.78 rndnrs.238-239, p.82 rndnr.252, pp.112-113 rndnr.341, en p.118 rndnrs.360-361.996 Cfr. transscript, p.50 rndnr.146.997 Ons vriendelijk medegedeeld door prof. dr. R. OPSOMMER.998 Leenrechten van Vlaanderen, art.608.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
187
contentieuze leenzaken was er een andere eiser dan de baljuw.999 In een zesde zaak
traden de baljuw en een “private partij” als eiser op.1000 Slechts in drie van deze zes
zaken, waaronder de zaak waarin de baljuw en een “private partij” als eiser optraden, is
de dagvaarding in het register vermeld.1001 Interessant is dat de dagvaarding ook in deze
gevallen door de baljuw met twee leenmannen werd betekend.1002 In twee van deze
zaken, waaronder opnieuw de ene zaak waarin en de baljuw en een “private partij” eiser
waren, blijkt duidelijk op wiens verzoek de dagvaarding plaats had.1003 Volgens het
register werd in de zaak waarin de baljuw niet mee als eiser optrad, de dagvaarding toch
door de baljuw aangevraagd.1004 Daarentegen vermeldt het register in de andere zaak,
waarbij ook de baljuw eiser was, expliciet dat het dagvaarden op verzoek van de
“private” eiser gebeurde.1005
In concreto werden allen gedagvaard die rechten op het leen claimden.1006 Soms
werden hierbij specifieke personen vermeld, veelal de erfgenamen, of de kopers en
verkopers.1007 De reden waarom de generieke categorie “allen … die tfoers(eid) leen
bescudden / willen”1008 werden gedagvaard, is wellicht dat baljuw en leenmannen niet
altijd zeker konden weten wie allemaal rechten had op een bepaald leen, en daarom
voor de zekerheid een generieke categorie personen dagvaardden. Dit zou de reden
kunnen zijn waarom in één zaak bijkomende dagvaardingen tussen verschillende
zittingen vermeld werden. In deze zaak werd bij de oorspronkelijke dagvaarding
iedereen gedagvaard en bij de tweede dagvaarding specifiek de leenhouder. Misschien 999 Cfr. databank, het betreft de zaken « Jan van Dendermonde v. Anezoete Reyniersdochter van Hannoen », « Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls », « Hoofdvaart aangaande Claas Buux v. Willem Verze », « Penneman v. de Clerc », en « Liesbeth Borluut v. Claas van Crombrugghe » (resp. zaken 24, 51, 60, 61 en 80).1000 Cfr. databank, het betreft de zaak « Van den Haudenhuus & Baljuw v van der Cameren » (zaak nr.75).1001 Het betreft de zaken « Jan van Dendermonde v. Anezoete Reyniersdochter van Hannoen », « Penneman v. de Clerc », en « Van den Haudenhuus & baljuw v van der Cameren » (resp. zaken 24, 61 en 75).1002 Cfr. transscriptie, p.18 rndnr.60, p.50 rndnr.145 en p.55 rndnr.162.1003 Het betreft de zaken« Penneman v. de Clerc », en « Van den Haudenhuus & baljuw v van der Cameren » (resp. zaken 61 en 75).1004 Het betreft de zaak « Penneman v. de Clerc » (zaak nr.61). Cfr. ook transscriptie p.55 rndnr.162.1005 Het betreft de zaak« Van den Haudenhuus & baljuw v van der Cameren » (zaak nr.75). Cfr. ook transscriptie, p.55 rndnr.162.1006 Cfr. transscript, pp. 6-7 rndnr. 17, p.7 rndnr.18, pp.18-19 rndnr.60, p.23 rndnr.74, p.24 rndnr.79, p.27 rndnr.89, p.38 rndnr. 121-122, p.55 rndnr.162, p.56 rndnr.166, p.57 rndnr.171 , p.59 rndnr.178, p.63 rndnr.190, p.67 rndnrs.199-200, p.78 rndnrs.238-239, p.82 rndnr.252, en p.118 rndnrs.360-361.1007 Cfr. transscript, pp. 6-7 rndnr. 17, en p.63 rndnr.190.1008 B.v. transscriptie p.56 rndnr.166.
188 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
was bij een eerste zitting duidelijk geworden wie de leenhouder concreet was, waarna
deze expliciet werd gedagvaard.1009
3.2.3.4: De genachtes
Na de dagvaarding verliepen leenzaken voor het leenhof van Sint-Pieters op dezelfde
manier als strafzaken. 14 dagen na dagvaarding werd een eerste genachte gehouden,
waarop het hof zijn vonnis kon vellen. Verscheen de gedaagde partij niet op dit eerste
genachte, dan werd 14 dagen later een tweede genachte gehouden. Verscheen op dit
tweede genachte de gedaagde nog niet, dan werd nog eens 14 dagen later een derde
genachte georganiseert. Op dit derde genachte werd gewacht tot zonsondergang. De
volgende dag werd bij zonsopgang de zitting verder gezet, waarna het hof moest
vonnissen. In Vlaanderen was deze procedure het standaardmodel in leenzaken.1010
Soms wordt deze gang van zaken enigszins verstoord door allerhande tussenkomende
zittingen: ingrepen van andere instanties, uitstellen op vraag van de partijen, etc.. Wie
deze dingen wegfiltert ziet echter dat er steeds een eerste genachte werd gehouden,
eventueel gevolgd door een tweede, en zelfs een derde. In één zaak valt een
opeenvolging van derde genachtes waar te nemen.1011 Dit kwam doordat de verweerder
de rechtsgang op de lange baan schoof door tussenkomsten van de schepenen van de
keure en beloftes na een zekere termijn zijn schulden te voldoen, waarbij de zaak dan
steeds in dezelfde stand bleef staan. Wie kijkt naar de tijdspanne tussen deze genachtes
en de voorafgaande rechtshandelingen zal merken dat dit bijna steeds 14 dagen is. In
twee zaken was de termijn tussen het derde genachte en de voorgaande handeling maar
één dag.1012 Dit kwam doordat de voorgaande handeling een bijkomende dagvaarding
was. Wordt gekeken naar de termijn ten aanzien van de voorgaande zitting dan is deze
weer 14 dagen.1013 In twee andere zaken was de termijn na de voorgaande
1009 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven » (zaak nr.78).1010Leenrechten van Vlaanderen, art.137-138; OLLEVIER E., Het leenhof van Ieper, p.94.1011 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » (zaak nr.115).1012 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven » en « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit Jacob van Hemsrode is verstorven » (resp. zaken 78 en 79). Deze twee zaken werden overigens op dezelfde zittingen behandeld.1013 Cfr. databank, tabblad « zaak ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
189
rechtshandeling respectievelijk 42 en 48 dagen.1014 Dit kwam doordat de verweerders op
de voorgaande zitting expliciet uitstel hadden bekomen. Het enige vreemde geval
betreft een tussenperiode van 15 dagen in plaats van 14.1015 Een duidelijke reden valt
hiervoor niet aan te wijzen. Misschien heeft van Oestrem zich een dag vergist in de
datum?
Verder vertoont het register volgende vreemde zaak. In de databank werd zij foutief
als twee zaken opgenomen.1016 In overeenstemming met de klassieke procedure werden
drie genachtes gehouden. Vermoedelijk was kort voor het derde genachte de identiteit
van de verweerder duidelijk geworden. Hij werd nog eens expliciet in personam
gedagvaard om de volgende dag op het derde genachte te verschijnen.1017 Dit was
blijkbaar belangrijk, want het register vermeldt bij dit derde genachte expliciet dat de
leenmannen die bij de dagvaarding aanwezig waren hier verslag van uitbrachten bij hun
collega’s.1018 Vreemd genoeg meldt het register dat op dit derde genachte werd gewacht
tot zonsondergang. Pas in een volgende paragraaf volgt het verslag van de dagvaarding,
waarop de leenmannen blijkbaar vonnisten dat 14 dagen later tegen de verweerder een
eerste genachte zou worden ingesteld.1019 De volgende dag werd het derde genachte
echter verder gezet en werd in overeenstemming met de normale procedure toch een
leenbeslag bevolen.1020 Vreemd genoeg verscheen zes dagen later de verweerder voor
het hof, met de melding dat hij de volgende dag, op het derde genachte, zijn
1014 Cfr. databank, het betreft de zaken « van den Haudenhuus & baljuw v van der Cameren» en « Baljuwv. Jacob Haec » (resp. zaken nrs.75 en 115).1015 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » (zaak nr.115).1016 Cfr. databank, het betreft de zaken «Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven » en « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit Jacob van Hemsrode is verstorven » (zaken nr.78 en 79). Deze zaak werd onterecht als twee zaken opgenomen omdat pas laat in het geding duidelijk werd dat het om dezelfde verweerder ging, en dat daarvoor steeds de twee lenen apart werden aangeklaagd.1017 Cfr. transcriptie, p.63 rndnr.190, “maecte de baliu wettel(ijk) dach / up sijn leen Ja(n)ne Paesscarise als ma(n) o(m)me tsanderdaegs naest co(m)mende … te co(m)mene te Se(n)te Pieters int hof te(n) derde(n) wetteliken / ghenachte(n)“.1018 Cfr. transcriptie, p.64 rndnr.191 “hier of / dade(n) dese voers(eide) vier ma(n)ne wettel(ijc) racoerd de(n) ande(re)n ma(n)nen die daer te(n) wettel(ijken) / daghe ware(n) dat he(m) de baliu alsoe wettel(ijk) dach maecte“.1019 Cfr. transcriptie, p.64 rndnr.191 “de ma(n)ne wijsde(n) / de(n) voers(eiden) Ja(n)ne Paesscharise wettel(ik) dach hebbe(n)de va(n) die(n) daghe in XIIII nachte(n) o(m)me te / verandwordene up de(n) voers(eiden) heesch alze up sijn eerste wettel(ijk) ghenachte“.1020 Cfr. transscriptie, p.64 rndnr.192.
190 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
leenrechtelijke verplichtingen zou nakomen.1021 Dit is zeer vreemd. Het derde genachte
aangaande het algemene beslag was al gehouden, en het eerder bevolen eerste
genachte aangaande zijn rechten op het leen1022 zou pas een week later komen. De
verweerder handelde niet uit onwetendheid. De baljuw had hem bevolen dit zo te
doen.1023 Jammer genoeg verdwijnt deze bijzonder interessante zaak hierna uit het
register.
3.2.3.5: Na de genachtes
De Leenrechten van Vlaanderen zetten klaar uiteen wat er na het derde genachte
diende te gebeuren. Opnieuw dienden drie zittingen te worden gehouden, ditmaal met
telkens 40 dagen tussen. Bij de derde van deze “veertignachten” diende opnieuw
gewacht te worden tot zonsondergang, waarna de volgende dag een verderzetting van
deze derde veertignacht diende te worden gehouden. Na deze drie veertignachten gold
een wachttijd van jaar en dag. Na jaar en dag werd nog één zitting gehouden, waarna
allen die rechten konden doen gelden op het betrokken leen deze definitief zouden
verliezen.1024
De Leenrechten van Vlaanderen verklaren ook de reden van deze procedure in drie
stappen.1025 De drie veertiennachten gingen om de cateylen.1026 Het gaat hier niet om de
cateylen die bij het leen of de erve hoorden.1027 Deze waren onlosmakelijk met het leen
verbonden. Zij waren in moderne termen onroerend door incorporatie. Het ging om het
1021 Cfr. transscriptie, p.65 rndnr.194. Er staat niet dat de zaak die dag op zijn derde genachte zou “staan” of “blijven staan”, zoals te verwachten zou zijn moest het een uitstel betreffen. Er staat alleen “dat hi up de(n) ande(re)n dach naest volghe(n)de co(m)me(n) zaude / te Sente Pieters int hof en(de) verdie(n)ne daer sijn leen te(n) derde(n) wettel(ijk) ghenachte”.1022 Cfr. transcriptie, p.64 rndnr.191.1023 Cfr. transscriptie, p.65 rndnr.194. “Jan Pascharis … leyde ter ke(n)nesse(n) va(n) de(n) ma(n)nen dat hi up de(n) ande(re)n dach naest volghe(n)de co(m)me(n) zaude / te Sente Pieters int hof en(de) verdie(n)ne daer sijn leen te(n) derde(n) wettel(ijk) ghenachte … dwelke he(m) de baeliu beval up de boete va(n) X lb par(isis)“.1024 Leenrechten van Vlaanderen, art.138-139.1025 Leenrechtenvan Vlaanderen, art.16 en 140.1026 In de middeleeuwen werden goederen naar hun aard opgedeeld in twee categorieën, namelijk de snel vergankelijke zaken enerzijds en die die van generatie op generatie konden worden doorgegeven anderzijds. De vergankelijke zaken of cateylen stemden min of meer overeen met onze roerende goederen. Hiertegenover stonden de erven (VERWIJS E. en VERDAM J., Middelnederlandsch woordenboek, V.3, kol.1234-1235; STALLAERT K., Glossarium, V.2 p.405 e.v.).1027 Cfr. OPSOMMER R., Omme dat leengoed, pp.248-259 voor een overzicht van welke roerende goederen deel uitmaakten van het leen.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
191
recht opbrengsten uit het leen of de erve te genieten, er de vruchten van te plukken.
Waarover de drie hierop volgende veertignachten gingen wordt in de Leenrechten van
Vlaanderen niet specifiek beschreven aangaande lenen. Het wordt echter wel vermeld
met betrekking tot zaken aangaande erven,1028 waar dezelfde procedureregels golden
als bij zaken aangaande lenen.1029 De drie veertigdagen gingen om de possessie.1030 Het
verloop van jaar en dag deden dan als laatste ook de rechten uitdoven van weduwen,
wezen en zij die zich in het buitenland bevonden.1031
De 16e eeuwse feodale costuyme van Sint-Pieters kent na de drie genachtes een
snellere procedure dan deze in de Leenrechten van Vlaanderen. De feodale costuyme
stelt dat als een crediteur recht had op een leen omdat een rente niet betaald was, of
wanneer de plichten tegenover de heer niet waren nagekomen, de eiser eerst drie
genachtes en een “superabondant” diende te nemen. Als de verweerder dan nog niet
had gereageerd, werd het leen zoals in de Leenrechten van Vlaanderen in handen
gewezen van de eiser om er de vruchten van te genieten. In plaats van de drie
hiernavolgende veertignachten te houden voor de possessie, werden volgens de feodale
costuyme drie zondagse kerkgeboden gehouden met telkens twee weken tussen,
waarbij openbare verkoopbrieven werden aangeplakt. Indien er dan nog geen
tegenspraak was werd de eiser of één van zijn naasten in het leen ingeërfd.1032 Er werd
dus geen jaar en dag gewacht om ook de rechten van weduwen, wezen en diegenen die
zich in het buitenland bevonden te doen uitdoven.
De procedure die in de 14e eeuw in het leenhof van Sint-Pieters gevolgd werd was
blijkbaar nog een andere. Zowel de drie veertignachten uit de Leenrechten van
1028 In de middeleeuwen werden goederen naar hun aard opgedeeld in twee categorieën, namelijk de snel vergankelijke zaken enerzijds en die die van generatie op generatie konden worden doorgegeven anderzijds. De op volgende generaties overdraagbare goederen of erven stemden min of meer overeen met onze onroerende goederen. Hiertegenover stonden de erven (VERWIJS E. en VERDAM J., Middelnederlandsch woordenboek, V2, kol.725-726 en V.3, kol.1234-1235; STALLAERT K., Glossarium, V.2 p.405 e.v.).1029 Leenrechtenvan Vlaanderen, art.14.1030Leenrechten van Vlaanderen, art.16 ; Voor de inhoud van de term possessie cfr. supra.1031 Leenrechten van Vlaanderen, art.16.1032 Leenrechten van Vlaanderen, art.33; Feodale costuyme van Sint-Pieters, rubrica quinquedecima, 1 en 2 (BERTEN D., Coutumes, p.21).
192 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Vlaanderen als de drie kerkgeboden met telkens twee weken tussen uit de feodale
costuyme zijn in het register niet terug te vinden. Aangaande de nood na het
beslagvonnis jaar en dag te wachten dient te worden herhaald dat in de meeste
leenzaken de zaak schijnbaar niet tot op het einde werd doorgevoerd. Dit heeft naar alle
waarschijnlijkheid te maken met het feit dat arbitrage en bemiddeling in het
middeleeuwse recht een veel belangerijkere plaats innamen dan in het onze. Slechts 12
van de 35 leenzaken werden doorgevoerd tot op het punt dat een leen werd
beslagen,1033 en één tot op het punt dat de “eigendom” ervan werd toegewezen.1034 Of
vervolgens na jaar en dag nog een zitting werd gehouden, en wat de draagwijdte hiervan
was, hing blijkbaar af van waar de zaak rond draaide.
11 van de zaken waarin lenen uiteindelijk effectief werden beslagen gingen erom dat
een feodale verplichting niet was voldaan. Twee hiervan betreffen het niet indienen van
denombrementen binnen de 40 dagen na verwerving of kerkgebod. Zeven gingen erom
dat geen “doodkoop, wandelkoop of manschap”, met andere woorden verhef en tiende
penning, was betaald na het verwerven van een leen. Dit laatste moest binnen 40 dagen
na verwerving gebeuren.1035 In een tiende zaak hadden een aantal leenhouders
gedurende een jaar geen “rentes” betaald, 1036 niet voldaan aan de plichten van
“doodkoop, wandelkoop en manschap” en geen denombrementen ingediend na het
gebod.1037 De sanctie voor zowel het niet indienen van denombrementen als het niet
1033 Cfr. databank, het betreft de zaken «Baljuw v. de Meens », « Baljuw v. leenhouders van Temse », « Baljuw v. een leen in Anzegem », « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven », « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit Jacob van Hemsrode is verstorven », « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes », « Baljuw v. van Bergen », « Baljuw v. Vertruwé », « Baljuwv. Heinric van der Cameren », « Baljuw v. schuldlenen van Ijzendijke », « Baljuw v. Jacob Haec », en «Baljuw v. een leen waaruit Willem van Vaernewijck is verstorven » (resp. zaken nrs. 135, 44, 38, 78, 79, 37, 46, 11, 144, 12, 115 en 145).1034 Cfr. databank, het betreft de zaak «Jan van Dendermonde v. Anezoete Reyniersdochter van Hannoen » (zaak nr. 24).1035 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.769.1036 Cfr. transscriptie, p.7 rndnr.18: “o(m)me dat zij niet ghenouch ghedaen en / hadde(n) va(n) voerledene(n) jare(n) va(n) der rente(n) jaerlijx va(n) haren scultleene(n)“.1037 Cfr. databank, het betreft de zaak «Baljuw v. schuldlenen van Ijzendijke ». Mogelijks werden in Ijzendijke zoveel feodale plichten niet langer voldaan omdat de gronden waar ze op rustten aan de zee verloren waren. In 1358 waren nabij Ijzendijke verschillende polders overstroomd. In 1375 overstroomden de moergebieden ten zuiden van biervliet en Ijzendijke volledig, waarbij volledige dorpjes verloren gingen. Rond 1384 gingen nabij Ijzendijke verschillende polders en tiendblokken aan de zee verloren ten gevolge van oorlogsverwoesting en mogelijks ook stormen. [12] In de jaren 1390 worden hier echter geen
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
193
voldoen van verhef, tiende penning en manschap was in beginsel een boete van tien lb.
par., maar de baljuw kon een stap verder gaan en de betreffende lenen laten beslaan.
Aan dit beslag kon dan een einde komen ofwel doordat alsnog aan de vereisten werd
voldaan, ofwel doordat de leenheer even lang het vruchtgebruik van het leen had
kunnen genieten als de leenhouder in gebreke was geweest.1038 De 11e zaak aangaande
het niet voldoen van feodale plichten waarin een leen werd beslagen was van een
andere aard.1039 In die zaak had de leenhouder een zeer specifieke last die op zijn leen
rustte, namelijk de betaling van jaarlijks drie mud evene,1040 gedurende 11 jaar
veronachtzaamd.
In twee van de drie zaken die erom gingen dat leenhouders geen denombrement
hadden ingediend, werd beslag gelegd.1041 In deze beide zaken vonniste het hof dat de
lenen beslagen zouden blijven tot de leenhouders hun denombrementen zouden
indienen en de gerechtskosten zouden betalen.1042 Hierbij was er geen sprake van een
wachttermijn van jaar en dag. Dit was wellicht ook niet nodig, daar de toestand van de
beslagen lenen vrij vlot kon worden geregulariseerd.
Omwille van het niet voldoen van de verplichtingen van verhef en tiende penning werd
in zeven zaken na verloop van de genachtes beslag gelegd.1043 Bij deze beslagen werd
standaard door het hof – en het register - vermeld dat de heer de betreffende lenen
diende te houden “met ghetideghe(n) vrome(n) sonder woeste(n)“.1044 Dit lijkt erop te
overstromingen meer vermeld (GOTTSCHALK M.K.E., Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland,Assen, Van Gorkum, 1971-75, V.1, pp. 259, 428, 457, 475 en 477.). Misschien hadden de leenhouders in deze gebieden nog enige tijd na overstroming hun plichten voldaan, maar hadden ze na ongeveer tien jaar de hoop opgegeven dat deze gronden op het water herwonnen zouden worden.1038 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.769.1039 Cfr. databank, het betreft de zaak «Baljuw v. Heinric van der Cameren » (zaak nr.144).1040 Drie mud was iets meer dan 2000 liter, cfr. http://www.familiekunde-vlaanderen.be/maten-en-gewichten.1041 Cfr. databank, het betreft de zaken «Baljuw v. de Meens » en « Baljuw v. leenhouders van Temse » (resp. zaken nrs. 135 en 44). Cfr. ook supra voor deze laatste zaak.1042 Cfr. transscriptie, p.32 rndnr.109 en pp.106-107 rndnr.323.1043 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v. een leen in Anzegem », « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven », « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit Jacob van Hemsrode is verstorven », « Baljuw v. een leen waaruit Willem van Vaernewijck is verstorven », « Baljuwv. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes », « Baljuw v. van Bergen » en « Baljuw v. Vertruwé » (resp. zaken nrs. 38, 78, 79, 145, 37, 46 en 11). In de zaak « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes » dient wel te worden opgemerkt dat ook geen denombrement werd ingediend. (Ctr. transcriptie pp.28-29 rndnr.96) Ook in de andere voorliggende zaken is het onwaarschijnlijk dat het verplichtte denombrement was ingediend, daar de pecunaire plichtten niet voldaan zijn.1044 B.v. transcriptie p.64 rndnr.192.
194 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
wijzen dat het een bewarend beslag betrof. In zes van deze zeven zaken was er na het
beslag sprake van een termijn van jaar en dag waarbinnen door derden nog eisen op het
leen konden worden geformuleerd. In deze zaken gold de termijn van jaar en dag niet
steeds ten voordele van dezelfde categorie van derden. In twee zaken, die in
werkelijkheid vermoedelijk één zaak vormden, werd expliciet vermeld dat de termijn
van jaar en dag diende om de rechten van weduwen, wezen en diegenen die zich in het
buitenland bevonden te vrijwaren.1045 In twee van de andere vier zaken lijkt het er op
dat gedurende de wachttermijn van jaar en dag eenieder zijn rechten op de betreffende
lenen kon laten gelden, op voorwaarde dat hij de heer zijn rechten zou voldoen. In één
zaak werd dit bij het bewarend beslag expliciet vermeld.1046 In de andere van deze twee
zaken kan dit uit het verloop der gebeurtenissen worden afgeleid. Namelijk verscheen
binnen de termijn een blijkbaar volstrekt bekwaam persoon, die stelde het leen te
hebben gekocht en zijn aanspraken kwam hard maken voor het hof. Het feit dat de
koper nu pas zijn eis maakte leidde niet tot onontvankelijkheid en er volgde nog een
hele procedure.1047 Het is natuurlijk wel mogelijk dat deze koper zich eerder in het
buitenland bevond. In de overige twee zaken met jaar en dag bewarend beslag op lenen
is niet duidelijk ten voordele van wie de termijn van jaar en dag gold.1048 Hetzelfde geldt
voor de ene zaak waarin een jaar lang alle feodale verplichtingen waren genegeerd. De
baljuw van de mannen vorderde van de betreffende lenen zolang het genot te krijgen als
de houders van deze lenen in gebreke waren geweest.1049 Op de verderzetting van het
derde genachte vonniste het hof dat jaar en dag bewarend beslag op de betreffende
lenen zou worden gelegd, maar opnieuw zegt het register niet ten gunste van wie deze
1045 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven » en « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit Jacob van Hemsrode is verstorven » (resp. zaken nrs. 78 en 79). Cfr. vooral transcriptie p.64 rndnr.192).1046 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes » (zaak nr.37). Bij het beslag vermeld het register in deze zaak “de ma(n)ne … wijsde(n) … dese voers(eide) drie leene de(n) heere in hande(n) te haudene / jaer en(de) dach … En(de) waert dat daerbi(n)ne(n) hiement quame die de(n) heere vermoedde van sine(n) rechte / dat die saude hebbe(n) al sijn recht dat hi sculdich ware te hebbene an de voers(eide) drie leene / en(de) te(n) ende van dien jare elke(en) te stane in sine(n) rechte alsoe hi sculdich es te stane” (transcriptie pp.37-38 rndnr.120).1047 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. van Bergen » (zaak nr.46).1048 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Baljuw v. een leen in Anzegem » en « Baljuw v. Vertruwé » (reps. zaken nrs.78 en11).1049 Cfr. transcriptie, p.10 rndnr.27.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
195
termijn gold.1050 In een zevende zaak waarin niet aan de plichten van “doodkoop,
wandelkoop en manschap” was voldaan, werd geen termijn genoemd. Bij het beslag
werd wel voorbehoud gemaakt voor minderjarigen en diegenen die zich in het
buitenland bevonden.1051 De logische assumptie dat de termijn van jaar en dag toch
geldt, zonder expliciet in het register vermeld te worden, gaat in deze zaak niet op. Twee
weken na het bewarend beslagvonnis werd namelijk alweer een zitting gehouden, en
twee weken daarna nog één. Op deze laatste zitting werd besloten dat de heer het leen
in handen zou houden tot iemand het kwam opeisen en de rechten van de heer
voldoen.1052 Wellicht was in deze zaak dus gewoon niet geweten wie de rechtmatige
opvolger in het leen was.
In al de gevallen waarin na de termijn van jaar en dag nog niemand aanspraken was
komen maken op de betreffende lenen, kwamen deze even lang in handen van de
leenheer als de leenman in gebreke was geweest.1053 Dit werd blijkbaar op de zitting na
verloop van jaar en dag door de baljuw geëist en door de leenmannen onmiddellijk
gevonnist, behoudens heerlijke dagen, verstes en hofsterkingen.1054 Deze sanctie lijkt
voor het leenhof van Sint-Pieters de standaard te zijn. Deze sanctie was volgens de
literatuur nochtans standaard in Henegouwen en het bekken van Parijs, maar eerder
ongebruikelijk in Vlaanderen.1055
Uit wat voorafgaat zou de lezer kunnen opmaken dat voor het leenhof van Sint-Pieters
verschillende sancties golden bij enerzijds het niet voldoen van verhef en tiende
penning, en anderzijds het niet indienen van een denombrement. In de eerste situatie
lijkt steeds beslag op het leen te zijn gelegd tot de situatie geregulariseerd was, terwijl in
de tweede steeds het leen even lang in handen van de heer kwam als de leenman in
gebreke was geweest. Althans voor de situatie waarin niet tijdig een denombrement
was ingediend spreekt het register dit tegen. In één van deze zaken werd weliswaar
gevonnist dat de heer het leen in handen zou houden tot de leenman zijn toestand had
1050 Cfr. transcriptie, p.13 rndnr.41.1051 Het betreft de zaak « Baljuw v. een leen waaruit Willem van Vaernewijck is verstorven » (zaak nr. 145). Cfr. vooral transcriptie, p.116, rndnr.351.1052 Cfr. transcriptie, p.112, rndnr.357.1053 Cfr. transcriptie, p.65 rndnr.193, p.59 rndnr.179 en pp.60-61 rndnr.183.1054 Cfr. transcriptie, p.65 rndnr.193 en pp.59-60 rndnr.179.1055 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.271.
196 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
geregulariseerd, maar aanvankelijk had de baljuw gevorderd dat de heer het leen even
lang in handen zou mogen houden als de leenman in gebreke was geweest.1056 Gezien
de baljuw dit laatste vorderde was ook deze laatste sanctie blijkbaar theoretisch
mogelijk voor het niet indienen van een denombrement.
Het niet tijdig voldoen van de plichten van verhef en tiende penning hoefde niet per se
te leiden tot leenbeslag. Het register vermeldt één zaak waarin een leenhouder
manschap kwam doen voor een door hem geërfd leen, dat hij blijkbaar reeds enige tijd
(te lang) had gehouden zonder manschap te doen.1057 De leenhouder verklaarde enkel
dat hij een bevel van de baljuw hieromtrent zou naleven.1058 Van een beslag op het leen
was geen sprake. In een andere zaak is niet duidelijk hoe de leenhouder tot het leen
gekomen was, maar hij deed verhef en manschap en stelde een zekerheid op zijn leen
voor het geval hij nog in gebreke werd gevonden van zekere plichten ten aanzien van de
heer.1059 Vermoedelijk was dus ook in deze zaak de leenhouder te laat geweest met het
voldoen van verhef en tiende penning. Uit beide hier genoemde zaken blijkt dat een
leenhouder die hiervoor in gebreke was uitwinning van zijn leen kon voorkomen door
alsnog verhef en manschap te doen, en zich eventueel neer te leggen bij boetes die de
baljuw zou wijzen.
Nog één zaak waarin beslag gelegd werd op een leen omdat niet aan bepaalde feodale
plichten was voldaan verdient bespreking. Het is de zaak waarin niet aan een specifieke
op het leen rustende plicht, namelijk het leveren van een jaarlijkse hoeveelheid evene,
was voldaan. De klassieke structuur van dagvaarding, drie genachtes, en bewarend
beslag van jaar en dag ontbreekt hier volledig.1060 De eerste vermelding van deze zaak in
het register betreft een vonnis tot beslaglegging. Hierbij maakt het register geen
melding van de aard van het beslag, nog van een termijn van jaar en dag.1061 Na dit
1056 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. de Meens » (zaak nr.135).1057 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Christiaan van den Ackere verzoekt zijn vader Jan op te volgen ineen leen » (zaak nr.126).1058 Cfr. transcriptie, p.100 rndnr.311 : “kende voer de ma(n)ne dies bekeurde he(m) de voors(eiden) Kerstiaen in Janne va(n) / de Schaghe als baeliu va(n) de(n) ma(n)nen en(de) beloofde daerof tsegghe(n) en(de) de / ordina(n)che va(n) he(m) te haudene“.1059 Cfr. databank, het betreft de zaak « Francis Ackerman legt manschap af en stelt zekerheid » (zaak nr.116).1060 Cfr. databank, het betreft de zaak «Baljuw v. Heinric van der Cameren » (zaak nr.114).1061 Cfr. transcriptie, p.112 rndnr.340.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
197
beslag werd een minnelijke schikking tussen de abdij en haar leenhouder bereikt.1062
Omwille hiervan werd iedereen gedagvaard die aanspraken op het betreffende leen kon
maken, wellicht om te voorkomen dat de minnelijke schikking de rechten van derden
zou schenden. Na deze dagvaarding verdwijnt de hele zaak uit het register.
Behalve de zaken waarin niet aan bepaalde feodale plichten was voldaan, zijn er nog
twee leenzaken waarin de procedure werd doorgevoerd tot na de verderzetting van het
derde genachte.
De eerste ging erover dat leenman Jacob Haec een schuld had erkend tegenover zijn
borg en beloofd had deze te zullen betalen, waarbij hij zijn leen in onderpand gaf.1063
Haec betaalde echter noch zijn schuld, noch de gerechtskosten, en de baljuw begon een
procedure. Haec was blijkbaar een poorter van Gent, want de schepenbank van de
Keure kwam meermaals tussen in deze zaak. Hierdoor werd het derde genachte
herhaaldelijk uitgesteld. Uiteindelijk vond het toch plaats en op de verderzetting
oordeelde het hof dat de heer het genot van het leen zou hebben tot Haec’s schulden
met de leenopbrengsten voldaan waren. Hier was dus geen sprake van een termijn van
jaar en dag alvorens de knoop definitief door te hakken. Dit is ook logisch. Het leen werd
sowieso maar tijdelijk beslagen. Er kon dus niet echt definitief afbreuk worden gedaan
aan de rechten van derden. Deze zaak kreeg nog een interessant vervolg. Toen de
baljuw de vruchten van het leen ging innen, concreet door de pacht op te halen, bleek
dat Haec de pachters reeds tot betaling had gedwongen. De baljuw vroeg hierop Haec
opnieuw te mogen dagvaarden, en het hof stond dit toe. Hierna verdwijnt de zaak
jammer genoeg uit het register.1064
Bij de tweede zaak meenden twee personen de rechtmatige leenerfgenaam te zijn.1065
Met een tussenpoze van één dag kwamen beide partijen het leen opeisen. Beiden
legden manschap af.1066 Volgens de Leenrechten van Vlaanderen moest de heer in een
1062 Cfr. transcriptie, p.118 rndnr.359.1063 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » (zaak nr.115).1064 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » (zaak nr.115).1065 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Jan van Dendermonde v. Anezoete Reyniersdochter van Hannoen » (zaak nr. 24).1066 Cfr. transcriptie, p.14 rndnrs.44-45.
198 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
dergelijk geval van beide partijen manschap en verhefgeld aanvaarden.1067 Hij moest het
zelfs niet achteraf terugbetalen aan de in het ongelijk gestelde partij.1068 Volgens de
literatuur was het in een oudere periode zo, dat in een dergelijke situatie geen
possessie van het leen werd gegeven. Reeds voor 1350 was waarschijnlijk de praktijk
gegroeid dat de eerste die het leen verhief in de possessie kwam. Het register vermeldt
in deze de possessie niet. De zaak verliep volgens de standaardprocedure. Er werd
gedagvaard, er volgden drie genachtes en op de verderzetting van het derde genachte
werd het leen toegewezen aan de partij aan wie het volgens het leenhof toekwam. In
deze zaak, waarin wel definitieve rechten op een leen worden toegewezen, was sprake
van een voorbehoud voor de rechten van minderjarige wezen en zij die zich in het
buitenland bevonden. Het register vermeldt echter geen temijn van jaar en dag. Het zegt
gewoon dat aan de rechten van deze personen geen afbreuk werd gedaan.1069
Voor twee zaken waarin een termijn van jaar en dag werd gewezen vermeldt het
register ook de zitting na verloop van de termijn van jaar en dag.1070 Opmerkelijk is dat
in één van deze zaken de zitting van jaar en dag exact 366 dagen later plaats had, terwijl
in de andere zaak de zitting pas doorgang vond 377 dagen na het vonnissen van de
termijn van jaar en dag.
Na dit alles dient nog één vreemde zaak te worden opgemerkt.1071 De verweerder had
niet tijdig een denombrement ingediend. De baljuw vorderde om deze reden dat de
heer zo lang het genot van het leen zou krijgen als de leenhouder in gebreke was
geweest. Het hof beval echter onmiddellijk, op dezelfde zitting, dat het leen zou worden
beslagen tot de leenhouder zich in de regel stelde. Het register geeft hierbij geen enkel
spoor van debatten of deliberaties. Dat deze zaak op één enkele zitting werd
afgehandeld is zeer vreemd. Het register laat echter niet met zekerheid afleiden in welke
1067 Leenrechten van Vlaanderen, art.8.1068 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.591.1069 Cfr. transcriptie, p.22 rndnr.73.1070 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Baljuw v. een leen in Anzegem » en « Baljuw v. Vertruwé » (resp.zaken nrs.38 en 11).1071 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Baljuw v. de Meens » (zaak nr.135).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
199
stand het geding bij deze zitting stond. Misschien duikt deze zaak wel pas voor het eerst
in het register op nadat al een heel aantal procedurestappen verstreken zijn.
200 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
201
3.2.3.6: Dezelfde procedure voor lagere hoven?
Het leenhof van de Sint-Pietersabdij stond bovenaan in de feodale pyramide van de
Sint-Pietersabdij. Golden in andere leenhoven, lager in de pyramide, dezelfde
procedureregels als in het opperhof? Eén in het register opgenomen rechtzaak lijkt er op
te wijzen van niet.1072
Het betreft een geval van hoofdvaart. Willem Verze had een leen, dat hij in leen hield
van Claas Buux, leenman van de abdij, “verkocht” zonder aan de rechten van zijn
leenheer te voldoen. Buux kwalificeerde dit als ontrouw, waardoor het leen tegenover
hem verbeurd was. Hij begon een uitwinningsprocedure voor “zijn” leenhof. Hoewel dit
leenhof op één leenman na volledig bestond uit leenmannen die hij bij de Sint-
Pietersabdij ontleend had,1073 volgde “zijn” leenhof toch een enigszins andere procedure
dan het opperhof.1074
De zaak ving aan zoals in het opperhof. Het hof beval de verweerder te dagvaarden,
hetgeen gebeurde, waarna drie genachtes volgden. Op ieder van deze drie genachtes
werd de verweerder drie maal gesommeerd,1075 hetgeen een procedurestap is
waaromtrent in het register geen aanwijzingen werden gevonden of deze al dan niet
plaatsvond bij het opperhof. Na het derde genachte week de procedure in ieder geval af
van wat de normale praktijk in het opperhof was.1076 De dag na het derde genachte
volgde geen verderzetting, maar werd gevonnist dat veertig dagen later nog een zitting
zou plaatsvinden. Anders dan zou kunnen worden verwacht werden geen drie
veertignachten gehouden, maar werd de dag na de eerste veertignacht een
verderzetting hiervan gehouden. Het lijkt erop dat deze verderzetting van de eerste
veertignacht de zitting was waarop Buux’ leenhof meende te moeten vonnissen. Op
deze verderzetting nam Buux’ leenhof echter een verste en daarna ging het over tot
hoofdvaart.1077
Een mogelijke verklaring voor deze afwijkende procedure is een gebrek aan juridische
ervaring van de leenmannen in het leenhof van Buux. Buux’ leenhof bestond uit acht
1072 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Hoofdvaart aangaande Claas Buux v. Willem Verze » (zaak nr.60).1073 Cfr. transcriptie, p.44 rndnr.137 §2.1074 Cfr. transcriptie, pp.44-46, rndnr.137 §§3-4.1075 Cfr. transcriptie, pp.44-47, rndnr.137 §§3-5.1076 Cfr. transcriptie, pp.44-45, rndnr.137 §3.1077 Cfr. transcriptie, pp.45-47, rndnr.137 §§4-6.
202 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
leenmannen, waarvan zeven geleend van zijn leenheer, de Sint-Pietersabdij.1078 Het
betrof zeven lokale leenmannen uit IJzendijke, waar de zaak zich afspeelde.1079 Geen van
hen werd ergens anders in het register als zetelend leenman terug gevonden.1080 Hun
juridische kennis en ervaring was vermoedelijk beperkt. Waarschijnlijk hadden zij wel
enige kennis van wat de correcte uitwinningsprocedure was, maar kenden zij deze
procedure niet echt goed. Dit wordt bevestigd door het feit dat ze als hof erg onzeker
lijken om de knoop door te hakken. Op het moment dat ze meenden te moeten
vonnissen namen ze een verste en uiteindelijk vroegen ze via hoofdvaart aan het
opperhof om dit probleem op te lossen.1081 Misschien is die ene veertignacht zelfs een
contaminatie van de procedure zoals ze in een andere feodale pyramide gold.
Wat deze verklaring misschien enigszins tegenspreekt is het feit dat het leenhof van
Sint-Pieters de procedure, zoals uitgevoerd door het leenhof van Buux, aanvaardde.
Nochthans vermeldt het vonnissenregister nog een andere zaak van hoofdvaart, ditmaal
door het laathof van de Heerlijkheid van de Aalmoezenier.1082 De bemanning van dit
laathof moet zeer vertrouwd geweest zijn met wat het leenhof als de correcte
procedure ervaarde. In dit laathof zetelden onder andere Simon Paris en Heinric de
Maech.1083 De procedure die dit hof volgde leek niet af te wijken van die die voor het
leenhof gold.1084 Toch ging het leenhof van Sint-Pieters uiteindelijk niet akkoord met de
procedure zoals ze voor het laathof verlopen was, en het leenhof vernietigde alle reeds
genomen rechtshandelingen in deze zaak.1085 Bij de hoofdvaart door het leenhof van
Claas Buux deed het leenhof van Sint-Pieters niks in deze zin. Het aanvaardde de
procedure gevolgd door Buux’ leenhof, en wees het leen in kwestie toe aan Buux, met
1078 Cfr. transcriptie, p.44, rndnr.137 §2.1079 Cfr. transcriptie, p.44, rndnr.137 §2.1080 Vergelijk de namen opgesomd in transcriptie, p.44, rndnr.137 §2 met die in de databank, tabblad « Man :tabel ».1081 Cfr. transcriptie, pp.45-47, rndnr.137 §§4-7. Een alternatieve reden waarom zij hoofdvaart namen zou kunnen zijn dat zij zelf de verantwoordelijkheid wilden vermijden een buurman uit zijn leen te onteigenen.1082 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Zegher Baerd vordert een rente » (zaak nr.129).1083 Cfr. transcriptie, p.101, rndnr.314, §1.1084 Cfr. transcriptie, p.101, rndnr.314.1085 Cfr. transcriptie, p.104, rndnr.316 §2 : “En(de) die ma(n)ne … wijsde(n) … tferfolgh dat meest(er) Zeg(her) voers(eid) te dese(n) tijt ghedae(n) heeft, niet so wet/telike ghedae(n) dat sculdich es va(n) werde(n) te blivene“.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
203
voorbehoud voor de rechten van minderjarige wezen en diegenen die zich in het
buitenland bevonden.1086
3.2.4: Aanvullende rechtshandelingen
De basisprocedure in de contentieuze zaken voor het leenhof van Sint-Pieters kon
worden aangevuld met een aantal bijkomende handelingen. Deze maakten geen deel uit
van de per se te verrichten procedurale stappen. Het waren bijkomende handelingen die
in heel veel zaken wel nuttig of noodzakelijk bleken voor het hof om een correct oordeel
te vinden. Het gaat hier om de verstes, de hofsterkingen, de wettelijke dagen, de
heerlijke dagen, het uitstel van een termijn en de herhaling van dergelijk uitstel. In totaal
zijn 51 dergelijke verrichtingen in het register opgenomen.1087 Vijf hiervan hadden
betrekking op meerdere zaken.1088 Allen samen hadden zij betrekking op 28 zaken.1089
Deze zaken waren allen contentieus.1090
3.2.4.1: De verste en de hofsterking
Het vonnissenregister vermeldt 24 verstes.1091 De verste was een uitstel dat het hof
nam alvorens een vonnis te vellen.1092 Dit bood enig respijt om over de voorliggende
rechtsvraag te delibereren. Het aantal verstes dat een hof mocht nemen lag volgens de
literatuur vast op twee of drie.1093 Voor het leenhof van de Sint-Pietersabdij lag het
1086 Cfr. transcriptie, p.47, rndnr.137 §7 : “de(n) ma(n)ne va(n) de(n) hove va(n) Sente Pieters … wijsden … he(n) alle(n) wettelike achtervolleght die he(n) rechts v(er)mete(n) mochte(n) an / dese(n) vors(eiden) grond va(n) leene daer Clays buuc heesch up ghemaect hadde naer dinhaude(n) va(n) / dese(n) ghedinghe, huute ghedaen onbejaerde weeze(n) en(de) liede die bute(n) lande sijn en die altoes / staende up haer goede recht en(de) voert de(n) voers(eiden) grond Clays Buke vors(eit) te behaudene / ghelijc sine(n) andere(n) leene“.1087 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ». De lezer zal zich er voor hoeden in de kolom « reeds genoemd » de dubbel opgenomen rechtshandelingen weg te filteren.1088 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».1089 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ». De lezer zal zich er voor hoeden in de kolom « reeds genoemd » de dubbel opgenomen rechtshandelingen ditmaal net niet weg te filteren.1090 Cfr. databank, tabbladen « Rechtshandeling : Tabel » j° « zaak : tabel ».1091 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ». Hier wordt de term verste geschreven zoals hij ook in het hier besproken vonnissenregister steeds wordt gespeld. In de Leenrechten van Vlaanderen wordt consequent vuerste geschreven. Van Caenegem schrijft dan weer vurste (VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.81).1092 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.81.1093 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.81.
204 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
maximum kennelijk op drie.1094 Dit stemt overeen met wat in de Leenrechten van
Vlaanderen beschreven staat.1095 De Leenrechten van Vlaanderen voegen hier aan toe
dat enkel de eerste verste op kosten van de partijen was, en dat de zetelende
leenmannen de twee volgende verstes dienden te bekostigen. Dat dit echt belangrijk
werd geacht wordt aangetoond door het feit dat dit in één artikel twee keer vermeld
wordt.1096 Ook de termijn van het uitstel lag vast, en was volgens van Caenegem dikwijls
vrij kort, vaak drie of acht dagen.1097 Uit het hier besproken vonnissenregister blijkt dat
voor het leenhof van de Sint-Pietersabdij de termijn van de verste iets langer was,
namelijk 14 dagen.1098 Eén keer blijkt uit het vonnissenregister dat er tussen de verste en
de daaraan voorafgaande zitting slechts 13 dagen zaten.1099 Hiervoor is geen specifieke
verklaring aanwijsbaar. Misschien heeft van Oestrem zich ergens vergist qua datum?
Het vonnissenregister vermeldt 11 zaken waarin één of meerdere verstes werden
genomen.1100 Iedere verste die het register vermeldt had betrekking op één
welbepaalde zaak.1101 In één zaak werden twee reeksen van drie verstes genomen.1102
Dit lijkt vreemd, daar de Leenrechten van Vlaanderen duidelijk stellen dat van één
maninghe niet meer dan drie verstes mogen worden genomen.1103 Een maning was het
vorderen van een vonnis van ’s heren wege.1104 Deze ene zaak bleek echter vrij
ingewikkeld en sleepte bijna een jaar aan.1105 Gedurende deze periode werd in deze
1094 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».1095 Leenrechten van Vlaanderen, art.163.1096 Leenrechten van Vlaanderen, art.163. Het staat éénmaal in de derde en vierde zin, en wordt dan nog eens herhaald in de laatste.1097 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, p.81.1098 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».1099 Cfr. databank, het betreft de termijn tussen de eerste en tweede rechtshandeling in de zaak « Zegher Baerd vordert een rente » (zaak nr.129).1100 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Baljuw v. Boudewijn de Jaeger », « Baljuw v. een leen waaruit Willem van Vaernewijck is verstorven », « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes », « Baljuw v. Simon Martijns' belagers », « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren », « Baljuw v. van Bergen », « Baljuw v. Vertruwé », « Baljuw v. zes personen die niet ter waarhede zijn gekomen », « Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls », « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers » en « Zegher Baerd vordert een rente » (resp. zaken nrs. 33, 145, 37, 94, 1, 46, 11, 138, 51, 141 en 129).1101 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».1102 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak nr.94).1103 Leenrechten van Vlaanderen, art.163.1104 STALLAERT K., Glossarium, V.2 p.187.1105 De eerste rechtshandeling aangaande deze zaak was het bevel een dagwaarhede te gebieden. Dit werd gegeven op 28 november 1398. Het uiteindelijke definitieve vonnis werd geveld op 1 november 1399.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
205
zaak de volledige cyclus van waarhede, eis door de baljuw en drie genachtes driemaal
doorlopen. Het aantal beklaagden, aanvankelijk 28 in totaal, verminderde eerst tot 25
en dan tot één. De twee keren dat in deze zaak een eerste verste werd genomen zaten
allebei op een andere cyclus van maning en drie genachtes. De stelling in de Leenrechten
van Vlaanderen dat er van één maning maar drie verstes mochten worden genomen
moet dus letterlijk geïnterpreteerd worden. Dit betekent dat er niet maximum drie
verstes per zaak konden worden gehouden, maar dat er drie verstes konden worden
gehouden per keer dat de baljuw een eis formuleerde. In een andere zaak blijkt dit op
een andere manier.1106 Een leenman was gestorven. Er was geen verhef betaald voor het
nagelaten leen. De baljuw dagvaarde allen die aanspraak op het leen hadden. Omdat
niemand was opgedaagd werd het leen op de verderzetting van het derde genachte
uitgewonnen. Hierop vorderde de baljuw te weten wat er verder met het leen diende te
gebeuren. Hoewel de betreffende zitting al de verderzetting van het derde genachte
was, werd aangaande deze vraag toch een verste genomen.1107
Een andere eigenaardigheid sluit hier bij aan. In één zaak werden op een gegeven
moment twee opeenvolgende eerste verstes gehouden.1108 Dit betekent dat op het
derde genachte de eerste verste werd genomen.1109 14 dagen later werd de eerste
verste gehouden. Op deze verste nam het hof opnieuw expressis verbis zijn eerste
verste.1110 Deze hernieuwde eerste verste werd 14 dagen later ook gehouden, waarbij ze
in het register opnieuw expliciet als eerste verste werd aangeduid.1111 Aan het einde van
deze hernieuwde eerste verste besloot het hof nog een eerste verste te nemen.1112 Dit
zou dus de derde eerste verste op rij geweest zijn. 14 dagen later werd in deze zaak
effectief weer een zitting gehouden, maar deze werd in het register aangeduid als
tweede verste, en niet meer als eerste verste.1113 Een mogelijke verklaring voor deze
vreemde gang van zaken is het feit dat het hof in deze zaak drie afzonderlijke 1106 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. een leen waaruit Willem van Vaernewijck is verstorven » (zaak nr.145).1107 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f45v°, §3.1108 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1).1109 Cfr. transcriptie pp.4-5, rndnr.10.1110 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel » en transcriptie p.5 rndnr.12.1111 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel » en transcriptie p.7 rndnr.19.1112 Cfr. transcriptie p.7 rndnr.19.1113 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel » en transcriptie p.10 rndnr.28.
206 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
beslissingen moest nemen. Namelijk moesten de verweerders eerst veroordeeld worden
tot een boete omdat zij niet voor het hof verschenen waren. Na deze veroordeling
moest de boete hiervoor worden begroot. Eens dit was gebeurd moest de beslissing ten
gronde nog volgen. Op de eerste eerste verste vonniste het hof dat de verweerders
inderdaad dienden te worden beboet omdat zij niet verschenen waren. Hierop maande
de baljuw de boete vast te leggen, en dit behandelden zij als een tweede maning
waarover zij op die dag moesten vonnissen. Aangaande deze maning namen zij dan
opnieuw een eerste verste.1114 Dit was dus de hernieuwde eerste verste in deze zaak.
Wanneer zij dan op deze hernieuwde eerste verste de vraag naar het bedrag van de
boete hadden beantwoord, werd hen de grondvraag gesteld, waarop zij weer een verste
namen.1115 Deze laatste verste wordt in het vonnissenregister eenmaal als eerste en
eenmaal als tweede verste bestempeld.1116 Dit wijst er op dat ook voor de leenmannen
de grens tussen opeenvolgende maningen soms onduidelijk was, en dat dit wel eens
leidde tot verwarring of er drie verstes konden worden genomen per maning of per
zaak.
De beslissing een verste te houden ging uiteraard uit van het hof. Zij kwamen op een
bepaalde zitting tot de bevinding dat het nuttig was het verdere verloop van de zaak 14
dagen uit te stellen. Dan werd op deze zitting een verste “ghenomen”.1117 Na het uitstel
van 14 dagen volgde een zitting waarop de verste werd “ghehauden”.1118 Op deze zitting
kon het hof het besluit nemen dat ze hadden moeten nemen op de zitting waarop de
verste werd genomen. Gewoonlijk werd de verste op de verderzetting van het derde
genachte genomen.1119 In één zaak gebeurde het op het derde genachte zelf.1120 In een
andere zaak gebeurde het op de “derde wettelijke dag”.1121 In deze zaak leken de
“wettelijke dagen” de functie van genachtes te vervullen,1122 dus misschien kan dit met
een derde genachte worden gelijkgesteld. In nog een andere zaak werd de eerste verste 1114 Cfr. transcriptie p.5 rndnr.12: “en(de) de baelliu maende voert de man(n)e om(m)e de boete(n) te grootene / van de(n) welke de man(n)e name(n) hare verste alze hare eerste verste”.1115 Cfr. transcriptie p.7 rndnr.19.1116 Cfr. transcriptie p.7 rndnr.19 en p.10 rndnr.28.1117 B.v. transcriptie pp.4-5 rndnr.10, p.116 rndnr.351 of pp.28-29 rndnr.96.1118 B.v. transcriptie p.5 rndnr.12, p.116 rndnr.353 of p.30 rndnr.104.1119 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».1120 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1).1121 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Baljuw v. van Bergen » (zaak nr.46).1122 Cfr. infra,p.217 e.v..
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
207
genomen op de zitting waar de baljuw na jaar en dag het definitieve uitwinningsvonnis
op een beslagen leen kwam vorderen.1123 Eénmaal werd de verste genomen wanneer
een lager hof voor het leenhof een hoofdvonnis kwam halen.1124 Al deze zittingen
hadden gemeen dat het zittingen betrof waarin het hof die dag, of eventueel de
volgende, een knoop moest doorhakken. Slechts in één zaak rijst hierover twijfel. Hier
werd de verste genomen op de eerste vermelding van de zaak in het register, een
“wettelijk dag”.1125 Enerzijds is het echter niet zeker de hoeveelste wettelijke dag het in
deze zaak betrof en anderzijds blijft onduidelijk wat deze wettelijke dagen precies
inhielden.1126 Het is dus goed mogelijk dat het ook hier een zitting betrof waarop
weldegelijk een beslissing diende te vallen.
Door een verste te nemen werd het ogenblik waarop moest worden gevonnist met
twee weken uitgesteld. Op de eerste verste moest het hof dan alsnog vonnissen, of een
tweede verste nemen. Op de tweede verste kon een derde verste worden genomen.
Meende het hof op de derde verste nog de rechtsvraag niet bevredigend te kunnen
beantwoorden, dan restte de techniek van de hofsterking. Uit de Leenrechten van
Vlaanderen blijkt dat de hofsterking mogelijk was na iedere verste.1127 Alle drie de
hofsterkingen die in het register opduiken volgden evenwel op een derde verste.1128 Hier
staat tegenover dat het zelden gebeurde dat een rechtsvraag tot in de derde verste
werd aangehouden. In het vonnissenregister, dat een periode van vier jaar overspant,
zijn slechts vier dergelijke gevallen te vinden. In drie van deze vier gevallen werd hierop
een hofsterking genomen.1129
Het register vermeldt één zaak waarin het hof wel al op de tweede verste een
hofsterking beval,1130 hetgeen de stelling van de Leenrechten van Vlaanderen lijkt te
bevestigen dat hofsterkingen na iedere verste mogelijk waren. Hierbij dient wel
vooreerst te worden opgemerkt, dat de betreffende tweede verste eigenlijk al de derde 1123 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Baljuw v. Vertruwé » (zaak nr.11).1124 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Zegher Baerd vordert een rente » (zaak nr.129).1125 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls » (zaak nr.51).1126 Cfr. infra, p.217 e.v..1127 Leenrechten van Vlaandren, art.163 : “Naer eene vurste zo moghen de manne wel hofsterkinghe nemen”.1128 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».1129 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».1130 Cfr. databank. Het betreft de zaak «Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1) ; Cfr. ook tansscriptie, p.10 rndnr.28.
208 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
verste in de betreffende zaak was.1131 Voorts is het zo dat de genomen hofsterking
uiteindelijk niet doorging omdat bepaalde termijnen waren overschreden.1132
Bij de hofsterking duidde het hof nominatim een aantal leenmannen aan die op een
volgende zitting het hof moesten komen vervoegen.1133 Deze zitting had plaats 14 dagen
na het wijzen van de hofsterking.1134 De absolute meerderheid van de opgeroepen
leenmannen diende op deze zitting aanwezig te zijn.1135 De leenmannen die op de vorige
zitting aanwezig waren moesten aan de nieuw opgeroepen leenmannen verslag
uitbrengen. De nieuw opgeroepen leenmannen dienden dan een vonnis te vormen. De
leenmannnen die eerder reeds aanwezig waren moesten hen hier, althans volgens de
Leenrechten van Vlaanderen, in volgen, omdat ze zelf de zaak tevoren niet hadden
kunnen oplossen.1136 Uit het register blijkt overigens dat de eerste hofsterking niet per
se de eerste zitting was waarvoor extra leenmannen werden opgeroepen, die
nominatim werden opgesomd. In het register staat namelijk één zaak vermeld waarbij
de leenmannen al bij het wijzen van de eerste verste een aantal collega’s vernoemden
die de baljuw voor de volgende verste moest mobiliseren.1137 Konden de hofsterkers de
rechtsvraag ook niet beantwoorden, dan konden zij een tweede hofsterking nemen. Op
de tweede hofsterking kon nog een derde volgen.1138 Het register maakt slechts bij drie
zaken melding van hofsterkingen. Bij twee van deze drie volgde op de eerste hofsterking
een tweede en een derde.1139 Nochtans was de eerste hofsterking, althans volgens de
1131 Cfr. infra, p.205.1132 Cfr. tansscriptie, p.10 rndnr.28, laatste zin : “Ende daer bleef staende sonder voert/ te ghane en(de) ghinc bute(n) wette” (Ons vriendelijk verduidelijkt door prof. dr. D. HEIRBAUT).1133 Leenrechten van Vlaanderen, art.164. Bij slechts één zitting gaf het register effectief de opsomming van voor de (derde) hofsterking geroepen leenmannen. Eén van hen was ook al aanwezig geweest bij de eerste hofsterking in de betreffende zaak, drie anderen waren al vervolgd geweest omdat ze in de betreffende zaak aan de eerste maar niet aan de tweede verste hadden deelgenomen. Cfr. databank, rechtshandeling 404.1134 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel »; Leenrechten van Vlaanderen, art.164.1135 OPSOMMER R., Omme dat leengoed, p.748.1136 Leenrechten van Vlaanderen, art.166.1137 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f35v°, §2. In de databank opgenomen als rechtshandeling 476.)1138 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel »; Leenrechten van Vlaanderen, art.163.1139 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
209
Leenrechten van Vlaanderen, op kosten van de partijen, maar de tweede en derde
gebeurde op kosten van de zetelende leenmannen.1140
Volgens de leenrechten van Vlaanderen werd het vonnis op een hofsterking door de
nieuw in het hof gekomen leenmannen geredigeerd.1141 Volgens de literatuur is het zo
dat in de opsomming van zetelende leenmannen diegenen die een belangrijkere rol
hadden gespeeld in de redactie van het vonnis, gewoonlijk als eersten werden
vermeld.1142 De vraag stelt zich dan ook of bij hofsterkingen, en zeker bij die waar het
vonnis werd geveld, de eerste plaatsen in de opsomming al dan niet door
“nieuwkomers” werden ingenomen. De tabellen in bijlage maken hieromtrent één en
ander duidelijk.1143
In de eerste serie van drie hofsterkingen waren op de derde verste slechts drie
leenmannen aanwezig, Gillis van Crombrugghe, Jan van der Capellen en Pieter de
Ruddre. 1144 Misschien verklaart dit ook waarom zij een hofsterking namen. Bij de eerste
hofsterking staat een nieuwkomer, Claas de Muntere, op de eerste plaats, maar op de
tweede plaats stond Pieter de Ruddre, die eveneens bij de derde verste aanwezig was
geweest. Bij de tweede hofsterking werd de eerste plaats opnieuw ingenomen door
nieuwkomer Simon van Cauderborch. Dat hij eerst staat had vermoedelijk met zijn
persoonlijke status te maken.1145 De zeven daaropvolgende plaatsen worden allen
ingenomen door personen die bij de eerste hofsterking, en soms zelfs al de derde verste,
aanwezig waren. De personen die nu de tweede, derde en vierde plaats innamen waren
de vermoedelijke voorsprekers Pieter SerSimons, Willem Utenhove en Raes Onredene.
Deze hadden bij de eerste hofsterking slechts respectievelijk de tiende, 11e en 12e plaats
ingenomen. Bij de derde hofsterking werden de eerste twee plaatsen ingenomen door
personen die al op de tweede hofsterking aanwezig waren geweest, namelijk Jan Bentijn
1140 Leenrechten van Vlaanderen, art.163.1141 Leenrechten van Vlaanderen, art.166.1142 HEIRBAUT D., “The spokesmen”, p.200.1143 Cfr. « bijlage IX : Leenmannen per hofsterking ».1144 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes » (zaak nr.37).1145 Cfr. supra, p.58 e.v..
210 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
en Simon van Cauderborch. Misschien gebeurde dit omwille van prestigeredenen,1146
maar dan is het wel heel vreemd dat Jan Bentijn bij de tweede hofsterking pas op de
negende plaats stond. Op de derde plaats bij de derde hofsterking kwam dan wel
nieuwkomer Boudewijn van Ravenscoet. Hierna volgde Pieter SerSimoens, die al eerder
in de betreffende zaak had gezeteld. Vooraanstaande nieuwkomers Raes Onredene en
Simon Paris kwamen pas veel later in de opsomming.
In de tweede zaak werd de hofsterking gewezen door een college van zes
oordeelvinders.1147 Bij de eerste hofsterking werd de eerste plaats in de opsomming
eens te meer ingenomen door Simon van der Cauderborch, in deze zaak een
nieuwkomer. De tweede plaats werd ingenomen door Joes van Valmerbeke, die ook al
bij het derde verste de eerste plaats had ingenomen. Na hem kwamen twee
nieuwkomers, Pieter SerSimoens en Jan van der Capellen. Bij de tweede hofsterking
namen Joes van Valmerbeke en Pieter SerSimoens de eerste twee plaatsen in, terwijl
een prominent nieuwkomer als Willem Utenhove pas op de vijfde plaats kwam. Op de
derde hofsterking werd de eerste plaats opnieuw ingenomen door Simon van
Cauderborch. Het was nieuwkomer Boudewijn van Ravenscoet die op de tweede plaats
volgde. De derde plaats werd dan wel weer ingenomen door Pieter SerSimoens, die ook
al bij de vorige twee hofsterkingen ter zake aanwezig was. Op de vierde plaats kwam
nieuwkomer Raes Onredene. Een voorname nieuwkomer als Gillis van Crombrugghe
volgde pas op de 11e plaats.
In de laatste zaak met hofsterking werd deze in gang gezet door een college van vijf
leenmannen.1148 In deze zaak bleef het aantal hofsterkingen tot één beperkt. Simon
Paris, die ook al bij de derde verste de eerste plaats innam, staat ook eerst bij de
hofsterking. De tweede plaats werd ingenomen door nieuwkomer Willem Utenhove,
maar op de derde plaats kwam Gillis van Crombrugghe, die ook al bij de derde verste
aanwezig was. Het lijkt erop dat op deze zitting de prominenten van het hof gewoon
werden opgesomd in hun gebruikelijke hiërarchische volgorde.1149
1146 Cfr. supra, p.58 e.v..1147 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » (zaak nr.94).1148 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Vertruwé » (zaak nr.1).1149 Cfr. supra, p.58 e.v..
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
211
Als het klopt dat in de opsomming van leenmannen gewoonlijk diegenen die de
grootste invloed hadden in de totstandkoming van het vonnis redelijk vooraan werden
vernoemd, dan lijkt het er op dat de stelling uit de Leenrechten van Vlaanderen dat het
vonnis werd gewezen door de nieuw opgeroepen leenmannen voor het leenhof van
Sint-Pieters niet opgaat. Personen die al bij eerdere zittingen aanwezig waren geweest
werden vaak eerder vooraan vernoemd. Nieuw opgeroepen personen, zelfs prominente
figuren, werden niet altijd heel erg vooraan vernoemd.
Er stelt zich ook de vraag naar de juridische bekwaamheid van de personen die ter
hofsterking werden opgeroepen. Sommige van de hofsterkers, zoals Joes van
Valmerbeke, Simon Paris of Raes Onredene, werden hoger als ware juridische experts
beschreven.1150 Hier staat tegenover dat op derde hofsterkingen nog personen
verschenen zoals Wulfram van den Eede, die zeer zelden in het hof zetelde. Voor
personen als Jan van de Kerkhove en Jan van den Eede was de derde hofsterking zelfs de
enige in het register opgenomen zitting waarbij zij aanwezig waren.1151 Over Jan van den
Eede is verder niets geweten, maar een Wulfram van den Eede zetelde ook in een
laathof. Een Jan van de Kerkhove was in 1417 grootbaljuw van Gent.1152 Als het dezelfde
personen betreft moet zeker van de Kerkhove een opkomend juridische expert geweest
zijn, die misschien zijn voornaamste functies elders uitoefende en daarom slechts werd
opgeroepen in zaken die echt belangrijk waren. Een andere mogelijkheid is dat het
toevallige naamgenoten betreft en dat zelfs in een derde hofsterking ook beroep werd
gedaan op personen wiens juridische bezigheden zeer beperkt waren. Twee sporadische
zetelaars waren “nieuwkomer” op beide derde hofsterkingen. Het betreft Lieven van
Waes en Martijn de Gend. Over de eerste is niets geweten. De tweede had banden met
verschillende andere in het hof zetelende leenmannen en was later herhaaldelijk vinder
van de Sint-Jansparochie.1153 Deze laatste kan het soort leenman geweest zijn die elders
een grotere rol speelde, maar bij het leenhof slechts verscheen of ter hulp geroepen
werd als de rechtsvraag echt moeilijk werd. Dan stelt zich wel de vraag waarom hij beide
1150 Cfr. supra, p.49 e.v..1151 Cfr. tabblad 1 «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman ».1152 Cfr. databank, tabblad «Leenman met info » ; Voor van de kerkhove als opperbaljuw zie ook FRIS V., “Les grands baillis et les sous-baillis”, p.405.1153 Cfr. databank, tabblad «Leenman met info ».
212 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
malen eerder achteraan staat opgesomd.1154 Daarentegen is het waarschijnlijk dat de
juridische activiteiten van van Waes eerder beperkt waren.
In principe diende een hofsterking om het oordeel van nieuw opgeroepen collega’s te
kennen en hen te laten beslissen.1155 Er werd zonet aangetoond dat het vonnis op de
hofsterking misschien wel voor een deel geredigeerd werd door personen die bij
eerdere zittingen ook al aanwezig waren. Volgens Strubbe was er nog een andere reden
waarom tot hofsterkingen werd overgegaan. Volgens Strubbe zou in zaken met mogelijk
ernstige gevolgen bij de leenmannen soms een zekere aarzeling hebben bestaan om
uitspraak te doen. Zij zouden dan de verantwoordelijkheid voor het vonnis over zoveel
mogelijk personen hebben willen verdelen. Er zou bij leenmannen maar een zeer
geringe bereidwilligheid hebben bestaan om aan dergelijke zittingen deel te nemen.1156
Dit zou verklaren waarom de Leenrechten van Vlaanderen expliciet aanhalen dat het
vaak gebeurde dat leenmannen voor een hofsterking waren opgeroepen maar niet
wilden komen.1157 Het zou ook verklaren waarom bij het hier besproken leenhof
misschien ook juridisch eerder onbeslagen personen wel eens ter hofsterking werden
geroepen.
In één van de drie zaken lijkt het er op dat de verweerder een echt machtig man was,
Gilgebeert van Sint-Omaars.1158 Hadden de leenmannen hier eventueel angst om de
verweerder te schofferen? Er zijn misschien wel beperkte indicaties van een dergelijke
angst te vinden. Het eerste, tweede en derde genachte vonden met een normaal
leenhof plaats (twee keer zeven en één keer vijf leenmannen), maar bij de verderzetting
van het derde genachte waren er nog slechts vier leenmannen aanwezig. Dit was een
“klein normaal” aantal.1159 Dit hof nam een eerste verste, gevolgd door een tweede en
een derde. Op de eerste twee verstes had het hof een normale bemanning, maar op de
derde, waar moest worden beslist, daagden maar drie leenmannen op. Dit was een klein 1154 Hij was éénmaal 19e van de 24 en éénmaal 14e van de 27 (Cfr. databank, resp. rechtshandelingen 417 en 158).1155 Leenrechten van Vlaanderen, art.166.1156 STRUBBE E. I., “Gedingvoering voor het leenhof”, pp.105-106.1157 Leenrechten van Vlaanderen, art.167.1158 Het betreft Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes. Hij was baanderheer van Vlaanderen (X., Les seigneuries de la Flandre, p51).1159 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
213
aantal, omzeggens een minimumbemanning. Dit kleine aantal leenmannen was blijkbaar
niet in staat of bereid de rechtsvraag op te lossen. Zij namen één hofsterking, en er
volgden nog twee andere hofsterkingen. Misschien werd de zaak inderdaad tot de derde
hofsterking uitgesteld omdat de leenmannen niet verantwoordelijk wilden zijn voor het
beslag op een aantal lenen die aan een machtig man toebehoorden, maar in ieder geval
lijkt dit niet tot het door Strubbe beschreven absenteïsme te hebben geleid. Weliswaar
waren er op de derde verste erg weinig leenmannen aanwezig, maar bij de eerste
hofsterking zetelde het hof met 13 leenmannen.1160 Het is jammer dat het register niet
te kennen geeft hoeveel er waren opgeroepen. Van de 13 leenmannen op de eerste
hofsterking waren er maar drie afwezig op de tweede,1161 waar het leenhof met 16
personen zetelde.1162 Bij de derde hofsterking, waar het leenhof met 27 vergaderde,
ontbrak slechts één leenman die bij de eerste hofsterking was aanwezig geweest en
twee die bij de tweede aanwazig waren geweest.1163 Een mogelijk ontwijkingsgedrag
wegens angst om over de heer van Pienes te moeten oordelen kan hier dus niet echt
worden waargenomen.
In een andere zaak met hofsterkingen is misschien wel een zeker ontwijkingsgedrag
door de leenmannen merkbaar.1164 Dit wekt enige verbazing, daar het een strafzaak
betreft met als beklaagden een aantal gewone laten. Aanvankelijk was het niet duidelijk
wie van de beklaagden de werkelijke schuldige was. Misschien wilde het merendeel van
de leenmannen niet het risico lopen betrokken te zijn bij de veroordeling van een
onschuldige? In deze zaak hadden al van bij de eerste genachte steeds zeer grote hoven
gezeteld.1165 Bij de tweede verste zetelde echter plots een “normaal groot” hof van 11
leenmannen. Dit werd blijkbaar als onvoldoende aangevoeld, want de baljuw ging over
tot het vervolgen van zes leenmannen die op de eerste verste aanwezig waren geweest,
1160 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».1161 Cfr. « bijlage IX : Leenmannen per hofsterking ». De afwezigen waren Jan van der Scaffelt, Willem de Roode en Lodewijck Rabau.1162 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ».1163 Cfr. « bijlage IX : Leenmannen per hofsterking ». De afwezigen waren respectievelijk Willem de Roode en Gillis Tournoy en Heinric de Vos.1164 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Simon Martijns' belagers» (zaak nr.94).1165 Cfr. tabel « Bijlage I : Aantal leenmannen per zitting ». Het gaat om hoven van 13 tot 17 leenmannen.
214 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
maar niet op de tweede.1166 Vijf van de zes leenmannen die op de tweede verste afwezig
waren, waren dit ook op de derde verste. Bij deze derde verste zetelde maar een
normaal aantal leenmannen, zes. Veel indruk had het ingrijpen van de baljuw dus niet
gemaakt, noch op de zes weerspannige leenmannen, noch op hun collega’s. Na deze
drie verstes werd een hofsterking bevolen, die tot een normaal groot leenhof met 12
leenmannen leidde. Hierop volgde een tweede hofsterking, maar deze resulteerde
opnieuw in een hof van 12 leenmannen. De helft van de leenmannen die bij de eerste
hofsterking aanwezig waren, ontbraken.1167 Twee van de leenmannen die bij de eerste
hofsterking aanwezig waren maar bij de tweede ontbraken, waren ook bij diegenen die
tevoren waren vervolgd wegens afwezigheid bij de tweede verste.1168 Het hof nam een
derde hofsterking. Hier somt het register expliciet 13 leenmannen op die ter hofsterking
werden geroepen.1169 Wat opvalt is de zeer uiteenlopende zetelfrequentie van de
opgeroepen leenmannen.1170 Er waren er zelfs twee bij die nergens elders in het register
opduiken.
1166 Cfr. databank, het betreft de zaak «Baljuw v. Joes van Valmerbeke, Lauwereins van Lamswerde, Jan de Mol, Pieter de Ricke, Willen de Roode en Jan Bentijn » (zaak nr.98).1167 Het betreft Simon van Cauderborch, Heinric de Vos, Willem de Roode, Jacob van Erdbuer, Lauwereins van der Leyen, Jan de Mol en Pieter Verdenoet. Cfr. tabblad 2 « bijlage IX : Leenmannen per hofsterking ».1168 Het betreft Jan de Mol en Willem de Roode.1169 Cfr. transcriptie p.80 rndnr.247.1170 Cfr. tabel V.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
215
leenman zetelfrequentie
aanwezig bij 3e hofsterking
Raes Onredene sporadisch aanwezigPieter de Ricke sporadisch afwezig
Boudewijn van Ravenscoet sporadisch aanwezigJan van Miesvile niet afwezigGillis van Bracht occasioneel afwezigLieven van Waes sporadisch aanwezigJan van Aecke niet afwezigJan Bentijn occasioneel aanwezigWulfram van den Eede occasioneel afwezigClaas de Muntere gewoontezetelaar aanwezigWillem de Roode gewoontezetelaar aanwezigFrancis Morael occasioneel aanwezigGillis van Crombrugge veelzetelaar aanwezig
Tabel VII: In zaak 94 voor de derde hofsterking opgeroepen leenmannen, hun zetelfrequentie en of zij aan de hofsterkingdeelnamen.
Bij de derde hofsterking waren acht van deze 13 personen aanwezig.1171 Van enig
absenteïsme valt op deze zitting niet meer echt iets te merken. Het hof zetelde met 24
personen. Van de in totaal 18 leenmannen die al in de eerdere hofsterkingen hadden
gezeteld, ontbraken er slechts zes. Er waren zelfs vier leenmannen aanwezig die niet
eerder in deze zaak hadden gezeteld en niet expliciet waren opgeroepen.1172
1171 Cfr. « bijlage IX : Leenmannen per hofsterking ».1172 Cfr. « bijlage IX : Leenmannen per hofsterking ». Diegenen die niet eerder in deze hofsterkingen hadden gezeteld en niet expliciet waren opgeroepen waren Claas van Crombrugghe, Martijn de Gend, Gillis de Wanre en Willem Craeye, m.a.w. twee sporadische en twee occasionele zetelaars (cfr. tabel «bijlage IV: zetelfrequentie per leenman »).
216 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
In het register vallen dus wel aanwijzingen te vinden dat er soms enige
terughoudendheid bij de leenmannen bestond om in zekere zaken aan de hofsterkingen,
en misschien ook al aan de verstes deel te nemen. Echt onomstotelijk overtuigend zijn
deze aanwijzingen echter niet. Opmerkelijk is dat zulke indicaties niet werden gevonden
in een zaak waar er een machtig en voornaam verweerder opdook wiens toorn
misschien wel te vrezen viel, maar in een strafzaak waar de beklaagden gewone laten
waren.
Verder valt op dat de baljuw in laatst genoemde zaak overging tot de vervolging van
zes leenmannen die wel bij een eerste verste aanwezig waren, maar niet bij de
tweede.1173 Onder deze leenmannen bevonden zich één sporadisch zetelaar, twee
occasionele zetelaars en drie gewoontezetelaars. De baljuw vorderde voor ieder van hen
een boete van 60 lb. par., tien lb. par. of drie lb. par. of iedere boete die het hof wilde
opleggen. Dit is interessant omdat de Leenrechten van Vlaanderen wel vermelden dat
een boete van tien lb. par. mogelijk was voor afwezigheid bij hofsterking,1174 maar niet
voor afwezigheid bij verstes. Toch lijkt deze zaak te impliceren dat er een regel bestond
dat wie bij een eerdere verste in het hof zetelde, ook bij de latere aanwezig moest zijn.
Nochtans blijkt duidelijk uit het register dat het zeker niet de gewoonte was dat al wie
bij een eerdere verste in het hof zetelde dit ook bij de latere verstes deed.1175 Misschien
probeerde de baljuw hier slinks een nieuwe verplichting in te voeren. Of misschien had
hij gemerkt dat er in deze zaak erg weinig leenmannen zetelden in verhouding tot het
aantal dat hij opriep, en nam hij daarom zijn toevlucht tot eerder ongewone praktijken
om leenmannen tot zetelen aan te zetten. Het hof wist blijkbaar niet echt hoe te
1173 Cfr. databank, het betreft de zaak «Baljuw v. Joes van Valmerbeke, Lauwereins van Lamswerde, Jan de Mol, Pieter de Ricke, Willen de Roode en Jan Bentijn » (zaak nr.98).1174 Leenrechten van Vlaanderen, art.167.1175 Cfr. tabellen «Bijlage X : leenmannen per verste ». Bijvoorbeeld in de zaak « Baljuw v. Boudewijn de Jaegher » waren drie van de zes leenmannen die bij de eerste verste aanwezig waren geweest geweest niet bij de tweede aanwezig, en twee van deze drie ook niet bij de derde. Eén leenman die bij de eerste twee verstes aanwezig was geweest was niet bij de derde aanwezig. Eén leenman die bij de eerste verste niet aanwezig was geweest en bij de tweede wel was bij de derde niet aanwezig. In de zaak « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes » waren vier van de zeven leenmannen die bij de eerste verste aanwezig waren geweest niet bij de tweede aanwezig. Drie van deze vier waren ook niet bij de derde aanwezig. Eén leenman die bij de eerste en detweede verste aanwezig was was niet bij de derde aanwezig. Ook twee andere van de zes leenmannen die bij de tweede verste aanwezig waren geweest waren afwezig bij de derde.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
217
reageren en stelde de zaak met instemming van de baljuw 14 dagen uit.1176 Hierna dook
de kwestie niet meer op in het register. Al bij al valt te vermoeden dat de vordering van
de baljuw eerder weinig indruk heeft gemaakt.
Bij derde genachtes werd gewoonlijk gewacht tot zonsondergang alvorens bij verstek
te vonnissen. Bij de verstes en hofsterkingen blijkt dit niet het geval te zijn. Het register
vermeld een aantal verstes en hofsterkingen waarop vonnissen werden geveld. Dit
gebeurde niet ’s anderendaags, maar op de dag van de verste of hofsterking zelf.1177 Het
betreft ook vonnissen op tegenspraak.
3.2.4.2: Heerlijke en wettelijke dagen
Twee andere uitbreidingen op de procedure die in het register opduiken, zijn de
heerlijke en de wettelijke dag. Beiden leiden tot een uitstel van de normale procedure,
waarbij deze in dezelfde stand van het geding bleef staan voor de gebruikelijke termijn
van 14 dagen.1178 In tegenstelling tot verstes en hofsterkingen die altijd na de
opeenvolging van drie genachtes kwamen konden heerlijke en wettelijke dagen in elke
stand van het geding voorkomen.1179
De heerlijke dag was een uitstel zonder bepaalde reden. In het register komen negen
dergelijke zittingen voor.1180 Het betreft volgens Stallaert een uitstel dat de leenheer – of
in de praktijk zijn vertegenwoordiger, de baljuw – naar eigen goeddunken éénmaal in
iedere zaak kon nemen, een uitstel dat het hof op maning van de baljuw eenmaal kon
gebieden, of een uitstel dat de vertegenwoordiger van de heer in iedere zaak éénmaal
ten gunste van iedere partij mocht nemen.1181
De wettelijke dagen bij het leenhof van Sint-Pieters werden op initiatief van de baljuw
gehouden. Het register zegt telkens dat de baljuw een heerlijke dag “nam”, of één maal
1176 Cfr. transcriptie p.76 rndnr.230 : “hierof was de / baeliu bi co(n)sente va(n) he(m) zelve(n) ghestelt, onverlet int selve staende dat / soe stont, tote va(n) dien daghe in XIIII nachte(n)”.1177 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f2v°, §7, f10v°, §4, f13r°, §1, f17v°, §4, f22r°, §2, f40v°, §4 en f46v°, §7 tot f47r°, §3.1178 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1179 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1180 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1181 STALLAERT K., Glossarium, V.1 p.313.
218 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
dat hij een heerlijke dag “eiste”. Meestal vermeld het register hier dan bij dat de
leenmannen vonnisten deze heerlijke dag te houden.1182 Bij twee zittingen echter werd
alleen vermeld dat de baljuw de heerlijke dag nam.1183 Dat het hof vonniste dat een
heerlijke dag gehouden werd, past binnen de structuur van maner en oordeelvinders.
Het gebruik van de termen “eisen” en vooral “nemen” is echter interessant. Zeker de
bewoording “de baljuw nam” lijkt echt aan te duiden dat hij besliste of de heerlijke dag
er kwam, en dat de leenmannen hem dit niet konden weigeren. Alleen moesten zij
waarschijnlijk vonnissen dat de dag er kwam om formeel in orde te zijn. Het feit dat
aangaande twee zittingen niet eens werd vermeld dat het hof dit vonniste lijkt verder te
bekrachtigen dat de beslissing in werkelijkheid bij de baljuw lag.
Het is duidelijk dat door het nemen van een heerlijke dag de zaak 14 dagen werd
verdaagd.1184 Anders dan de verstes, die door het leenhof steeds na de derde genachte
gehouden werden, werden heerlijke dagen in de praktijk in iedere stand van het geding
genomen.1185 Het register schept echter verwarring over welke zitting de heerlijke dag
was: die waarop de zaak verdaagd werd of die waarnaar de zaak verdaagd werd. Het
register duid de zitting waarnaar werd verdaagd telkens aan met de benaming van de
verdaagde zitting (b.v. eerste genachte).1186 Dit is logisch. Het geding bleef in dezelfde
stand staan, dus de dag waarnaar werd verdaagd had de procedurele functie van de
verdaagde zitting. Drie van de zittingen waarop werd verdaagd, worden ook naar
verwezen als zijnde de verdaagde zitting.1187 De andere zes zittingen waarop werd
verdaagd worden echter met geen enkele procedurele stap benoemd. Het register zegt
enkel dat de baljuw die dag een heerlijke dag nam.1188 Bij één zitting waarnaar werd
1182 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f4r°, §2 , f6r°, §5, f7v°, §5, f10r°, §2, f15v°, §3, f14r°, §2, f20r°, §4 en f45v°, §4.1183 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f3v°, §3 en f9v°, §4.1184 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel » ; Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f3v°, §3, f4r°, §2 , f6r°, §5, f7v°, §5, f9v°, §4, f10r°, §2, f15v°, §3, f14r°, §2, f20r°, §4 en f45v°, §4.1185 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1186 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f4r°, §§ 1 en 6, f6v°, §4, f7v°, §9, f10v°, §3, f15r°, §2, f17r°, §1, f21r°, §2 en f46r°, §2.1187 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f6r°, §5, f13r°, §2 en f45v°, §4.1188 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f3v°, §3, f4r°, §2, f7v°, §5, f9v°, §4, f10r°, §4, f15v°, §3, f20r° §4.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
219
verdaagd, verwijst het register expressis verbis naar de zitting waarop werd verdaagd als
zijnde de heerlijke dag.1189 Bij zeven van de negen zittingen waarin verdaagd werd zegt
het register daarentegen dat de heerlijke dag die genomen werd 14 dagen later diende
plaats te hebben.1190 Het lijkt er dus op dat de heerlijke dag de zitting was waarnaar
verdaagd werd.
Het register geeft in één zaak mogelijks een aanwijzing dat heerlijke dagen soms al van
bij de aanvang van de zaak ingepland waren.1191 In deze zaak schreef van Oestrem reeds
bij de dagvaarding neer dat 14 dagen later een heerlijke dag zou worden genomen, maar
hij doorstreepte dit.1192 Op de zitting 14 dagen later schreef hij opnieuw neer dat in deze
zaak een heerlijke dag genomen werd, waarna de zitting daarna als heerlijke dag werd
behandeld.1193 Er zijn hier twee mogelijke verklaringen. Ofwel had van Oestrem, die zijn
register vermoedelijk pas achteraf opstelde,1194 zich in eerste instantie vergist tijdens het
schrijven, ofwel was al op voorhand beslist dat in deze zaak een heerlijke dag zou
worden genomen.
Een andere vraag is of de baljuw voor het leenhof van Sint-Pieters in iedere zaak één
heerlijke dag mocht nemen, of één voor iedere partij. Het register vermeldt weliswaar
dat een heerlijke dag werd genomen of geëist en gewezen, maar zegt er nooit bij dat het
voor deze of gene partij gebeurde. Dit stilzwijgen suggereert dat er niet één heerlijke
dag per partij gold. In de meeste zaken was de baljuw als eiser trouwens zelf ex officio
partij, waardoor het heel vreemd zou zijn als hij een heerlijke dag voor de tegenpartij
zou kunnen of moeten eisen. Het lijkt er dus op dat er per zaak één heerlijke dag kon
worden genomen door de baljuw wanneer hij dit nodig of nuttig achtte. Toch vermeldt
het register twee zaken waarin er twee heerlijke dagen werden genomen. Het betreft
1189 “Up de(n) VIIste(n) dach va(n) nove(m)bre int jaer M CCC XCVII was deerste wettelike dach / ghehaude(n) va(n) de(n) bedraghe … hier vore(n)/ verclaert opdts de(n) eerlike(n) daghe die(n) daghe die(re) de(n) baeliu voren of nam” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17r°, §1).1190 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f4r°, §2, f6r°, §5, f7v°, §5, f14v°, §3, f20v°, §3 en f45v°, §4.1191 Cfr. databank, het betreft de zaak «Baljuw v. Jan van den Haudenhuus » (zaak nr.39).1192 Cfr. transcriptie, p.23 rndnr.74.1193 Cfr. transcriptie, p.24 rndnrs.77 en 81.1194 Cfr. supra, p.14.
220 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
twee met elkaar verwante zaken omtrent het niet betalen van leenverhef. 1195 De baljuw
had tussen het eerste en het tweede genachte al een heerlijke dag genomen.1196 De
lenen waarover de betwisting handelde werden beslagen.1197 Bij één van de twee
beslagen lenen daagde lopende jaar en dag een zelfverklaarde koper van het leen op,
die het leen opeiste. De baljuw eiste hierop dat het verhef, de tiende penning en de
gerechtskosten zouden betaald worden.1198 Omtrent deze eis volgden een aantal
wettelijke dagen waarbij opnieuw een heerlijke dag werd genomen.1199 In de andere
zaak maakte niemand aanspraak op het leen. Na jaar en dag vorderde de baljuw
definitieve uitwinning van het leen. Hierop nam het hof een verste. 1200 Op deze verste
eiste de baljuw opnieuw een heerlijke dag.1201 Een mogelijke verklaring is het feit dat de
baljuw een nieuwe vordering (maning) instelde. De beperking op het aantal heerlijke
dagen was net als de limiet op het aantal verstes waarschijnlijk met het aantal
vorderingen verbonden.
Op de heerlijke dag bleef het geding in dezelfde stand staan.1202 Als de heerlijke dag
bijvoorbeeld op een eerste genachte was geboden, was de zitting na de heerlijke dag het
tweede genachte. Drie keer vermeldt het register letterlijk dat de zitting van de heerlijke
dag zou gelden als de zitting waarop de heerlijke dag geboden werd.1203 Zo werd
bijvoorbeeld op een tweede genachte een heerlijke dag genomen, waarbij expliciet
werd vermeld dat de volgende zitting het geding in de stand van het tweede genachte
zou blijven staan.1204 Twee maal verwijst het register daarna ook naar de zitting van de
heerlijke dag als zijnde de zitting van de procedurestap waar de heerlijke dag gewezen 1195 Cfr. databank, het betreft de zaken «Baljuw v. Vertruwé » en « Baljuw v. van Bergen » (resp. zaken nrs.11 en 46).1196 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ». De gemeenschappelijke heerlijke dag is rechtshandeling 30.1197 Cfr. databank, het betreft de zaken «Baljuw v. Vertruwé » en « Baljuw v. van Bergen » (resp. zaken nrs.11 en 46).1198 Cfr. transcriptie, pp.33-34 rndnr.114 laatste lid. In de woorden van het register vorderde de baljuw “coep en(de) tiendepen(n)i(n)c en(de) / al mijns heer(en) recht met alle(n) de(n) wettelijke(n) coste(n) en(de) voert sbaeliuus en(de) der ma(n)ne / recht”.1199 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. van Bergen » (zaak nr.46).1200 Cfr. transcriptie, p.55 rndnr.159.1201 Cfr. transcriptie, p.56 rndnr.164.1202 Met andere woorden, als de heerlijke dag de zitting na een eerste genachte was was de zitting na de heerlijke dag een tweede genachte. Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : tabel ».1203 Cfr. transcriptie, p.19 rndnr.64, p.56 rndnr.164 en p.116 rndnr.352.1204 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f6r°, §5.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
221
was.1205 Zo bijvoorbeeld werd een heerlijke dag gewezen op een eerste verste, en het
register verwijst naar de zitting van de heerlijke dag opnieuw als eerste verste.1206
Het register vermeldt drie heerlijke dagen die elk betrekking hadden op twee
zaken.1207 Een vierde heerlijke dag had zelfs betrekking op vier zaken.1208 De heerlijke
dagen waren dus anders dan de verstes en hofsterkingen, die telkens op slechts één
zaak betrekking hadden. Deze heerlijke dagen hadden alle drie betrekking op twee
verwante zaken die in grote mate op dezelfde zittingen werden behandeld.1209 De
heerlijke dag die betrekking had op vier zaken betrof vier zaken die uit dezelfde
wettelijke jaarwaarhede voortkwamen en in het geheel op dezelfde zittingen werden
behandeld. Het is dan ook niet vreemd dat deze groepen zaken ieder een
gemeenschappelijke heerlijke dag kregen.
De wettelijke dagen zijn veel moeilijker te duiden dan de heerlijke dagen. In beginsel
zou de term “wettelijk dag” de betekenis hebben van rechtsdag.1210 Het register gebruikt
dit begrip ook nu en dan in deze betekenis.1211 Hiernaast lijkt het woord ook zeker één of
meerdere andere betekenissen te hebben gehad.
Er zijn zaken waarin “wettelijke dagen” min of meer de plaats lijken in te nemen van de
wettelijke genachtes. Het duidelijkst is dit in de groep zaken die voortkwamen uit de
wettelijke jaarwaarhede te Hondelede in oktober 1397.1212 In deze werd op de
waarhede tot vervolging van een aantal personen overgegaan (zij werden “bedreghen”),
waarna de baljuw zijn eis tegen hen formuleerde. Op de zitting waar de baljuw dit deed
1205 Cfr. transcriptie, p.57 rndnr.168 en pp.116-117 rndnr.354.1206 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f20v°, §3 en f21r°, §2.1207 Cfr. databank, het betreft respectievelijk de zaken «Baljuw v. Vertruwé » en « Baljuw v. van Bergen » (resp. zaken nrs.11 en 46), de zaken « Baljuw v. een leen in Zingem waaruit Margriet Gillisdochter van Landuyt verstorven is » en « Baljuw v. een leen waaruit Gillis van Landuyt verstorven is » (resp. de zaken nrs.57 en 59) en de zaken « Baljuw v. Vertruwé » en « Baljuw v. van Bergen » (resp. zaken nrs. 11 en 46). 1208 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v. Genijn de Brabander », « Baljuw v. Gillis de Brabander », « Baljuw v. Jan Zegher » en « baljuw v. Simon van der Scaffelt » (resp. zaken nrs.54, 55, 56 en 52).1209 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1210 STALLAERT K., Glossarium, V.1 p.311.1211 B.v. p.19 rndnr. 64 betreft een tweede genachte, en het register betiteld deze zitting ook als tweede genachte maar verwijst er dan verder in hetzelfde randnummer naar als “die(n) wettel(iken) daghe”.1212 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v. Simon van der Scaffelt », “Baljuw v. Jan Daems », « Baljuw v. Genijn de Brabander », « baljuw v. Gillis de Brabander » en « Baljuw v. Jan Zegher » (resp. zaken nrs .52, 53, 54, 55 en 56).
222 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
beval het hof hem de beklaagden te dagvaarden 14 dagen na dagvaard voor het hof te
verschijnen op hun eerste wettelijke dag.1213 De zitting 14 dagen later wordt in het
vonnissenregister aangewezen als de “eerste wettelijke dag”. Op deze zitting eiste de
baljuw een heerlijke dag.1214 De zitting 14 dagen hierna, de heerlijke dag, wordt in het
register opnieuw bestempeld als “eerste wettelijke dag”.1215 De zitting die hier 14 dagen
later op volgde werd geboden plaats te vinden als tweede wettelijke dag,1216 maar is
daarna gewoon aangeduid als tweede genachte.1217 Het is duidelijk dat in deze groep
zaken de zogenaamde eerste wettelijke dag gewoon het eerste genachte was. Het is
alleen merkwaardig dat het register naar deze ene zitting zeer consequent verwijst met
de term wettelijke dag, en nergens als genachte.
Ook in de groep zaken die voortkwamen uit de jaarwaarhede te Ruiselede van
augustus 1397 lijkt een wettelijke dag de plaats te hebben ingenomen van een
genachte.1218 Toch valt hierbij iets merkwaardigers op. Na de jaarwaarhede werd een eis
geformuleerd, waarna er twee genachtes volgden, elk met 14 dagen tussen.1219 Op het
tweede genachte gebood het hof 14 dagen later een derde genachte.1220 De zitting 14
dagen na het tweede genachte wordt echter in het register niet aangeduid als een derde
genachte maar als de derde wettelijke dag.1221 Het zou eventueel kunnen dat de term
“wettelijke dag” hier gewoon als een soort synoniem voor genachte fungeerde.
Opmerkelijk is echter dat op deze derde wettelijke dag niet ’s anderendaags een
verderzetting volgde. In plaats daarvan volgde 14 dagen later een volgende zitting. Deze
werd opnieuw aangeduid als derde wettelijke dag.1222 Op deze zitting legde een priester
een verbod voor van de officialiteit van Doornik om over drie van de vier beklaagden te
1213 Cfr. transcriptie, pp.42-43 rndnr.133.1214 Cfr. transcriptie, p.43 rndnr.135.1215 Cfr. transcriptie, p.47 rndnr.138.1216 Cfr. transcriptie, p.47 rndnr.138.1217 Cfr. transcriptie, pp.48-49 rndnr.142.1218 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v. van Duerle », « Baljuw v. Heinric Veys », « Baljuw v. Wouter Veys » en « Baljuw v. Jan & Willem Bernaerd & Jan van Zanthove » (resp. zaken nrs.47, 48, 49 en 50). De zaak « Baljuw v. Jan & Willem Bernaerd & Jan van Zanthove » (zaak nr.50) werd na de jaarwaarhede zelf niet meer in het register vermeldt en is hier dus niet relevant.1219 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1220 Cfr. transcriptie, p.42 rndnr.131.1221 Cfr. transcriptie, p.43 rndnr.134.1222 Cfr. transcriptie, pp.47-48 rndnr.140.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
223
vonnissen.1223 De volgende dag werd de zitting verder gezet en werd over de vierde
beklaagde gevonnist. Het is zeer vreemd dat in deze zaak twee opeenvolgende derde
wettelijke dagen werden gehouden met 14 dagen tussen. Het register geeft geen
aanwijzingen waarom dit gebeurde. Het vermeldt in deze zaak nergens een heerlijke dag
of een verste of iets in die zin. Aaangaande de eerste “derde wettelijke dag” is het
overigens in het geheel zeer spaarzaam met informatie.1224 Misschien was een heerlijke
dag geboden zonder dat van Oestrem dit vermeldde, of misschien was de wettelijke dag
toch iets anders dan de genachte, en kon deze specifieke zitting een zekere periode in
dezelfde stand gehouden worden. Dit laatste wordt weerlegd door het feit dat het hof
op de zitting voorafgaand aan de (eerste) derde wettelijke dag een derde genachte had
bevolen. Het wordt ook tegengesproken door het feit dat het register geenszins
vermeldt dat de zaak in dezelfde stand zou blijven staan. Een bevredigende verklaring
voor het feit dat twee opeenvolgende derde wettelijke dagen werden gehouden werd
niet gevonden.
In een derde zaak volgden de drie wettelijke dagen blijkbaar nadat er reeds drie
genachtes achter de rug waren.1225 Het betreft een leen dat was verkocht zonder dat het
verhefgeld of de tiende penning was betaald. De normale cyclus van drie genachtes
werd doorlopen en op de verderzetting van het derde genachte werd gevonnist dat het
leen jaar en dag aan bewarend beslag zou worden onderworpen. 251 dagen na het
vonnis had volgens het register plots al wie aanspraken had op dit leen “wettelijk dag”.
Deze zitting kwam voort uit een vonnis van het hof,1226 maar dit vonnis is nergens in het
register weergegeven. Misschien werd bij het bewarend beslagvonnis – expliciet of
impliciet – gesteld dat al wie rechten op het leen zou willen doen gelden, een wettelijke
dag kon eisen, maar dit staat niet in het register neergeschreven.1227 Het register zegt
ook niet expliciet welke eis aan de grondslag van deze wettelijke dag lag. Het vermeldt
enkel dat de baljuw op grond van een gewezen vonnis “wettelijk dag had” tegen
1223 Cfr. transcriptie, pp.47-48 rndnr.140.1224 Cfr. transcriptie, p.43 rndnr.134.1225 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. van Bergen » (zaak nr.46).1226 Cfr. transcriptie, p.33 rndnr.114 : “hadde(n) wettel(ik) dach bi voer/wijsde(n) vo(n)nesse(n) va(n) de(n) ma(n)nen coepers, vercoepers, cale(n)gierres van I lee(n)goede” [mijn benadrukking].1227 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f4r°, §5.
224 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
iedereen die aanspraken had op het leen, omdat het verkocht was.1228 Op deze zitting
verscheen Gillis de Wanre, die stelde dat hij het leen had gekocht voor een lijfrente van
acht lb. Doorniks en het betalen van de kosten. Hij eiste de koop verder te kunnen
afhandelen. De verkoper, de handelingsonbekwame Lieven van Bergen, stelde dat hij
het leen inderdaad had verkocht, en zich verder de zaak niet zou aantrekken tenzij via
zijn voogden. Hierop verscheen Geraard de Smedt, die stelde dat Lieven van Bergen het
leen niet had mogen verkopen, daar hij geen financiële noodzaak had aangetoond. Op
vraag van het hof herhaalde Lieven van Bergen dat hij zich de zaak niet zou aantrekken
tenzij via zijn voogden. Pas na dit alles vorderde de baljuw dat het verhef, de
tiendepenning en de kosten voor hemzelf en de leenmannen zouden worden vereffend.
Dit was het einde van deze zitting. Ongeveer een maand later werd op verzoek van Gillis
de Wanre bevolen dat de baljuw iedereen zou dagvaarden die aanspraken maakte op
het leen.1229 De volgende dag voerde de baljuw deze dagvaarding uit, en er volgde
opnieuw een eerste wettelijke dag, gevolgd door een heerlijke dag, een tweede en een
derde wettelijke dag, telkens met 14 dagen tussen.1230 De reden dat deze reeks
opnieuw met een eerste wettelijke dag aanving was wellicht het feit dat er een nieuwe
vordering in het spel was. Op deze zittingen vorderde de koper telkens dat de koop zou
worden afgewerkt en bood hij aan ieders rechten te voldoen. De baljuw herhaalde
telkens zijn vordering dat de plichten ten aanzien van de heer zouden worden voldaan.
Het lijkt erop dat in deze zaak de drie genachtes voor het bewarend beslagvonnis waren
opgebruikt, en dat de wettelijke dagen dan bij verdere vorderingen in de zaak de plaats
van de genachtes innamen.
Ook in een andere zaak was het vermoedelijk zo dat de wettelijke dagen de functie van
genachtes vervulden omdat de genachtes in de zaak al opgebruikt waren.1231 Het ging
erom dat Liesbeth Gabriëls een leen had verkocht dat ze van haar ouders had geërfd.
Haar zuster Kateleine eiste echter een erfrechtelijk derde deel van het leen op. De zaak
1228 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f11r°. §2.1229 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f13r°. §4.1230 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f14r°. §2, f15r°. §§2 en 3, f15v° §5 en f17r°. §2.1231 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls » (zaak nr.51).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
225
duikt pas voor het eerst in het register op wanneer een wettelijke dag aangaande deze
verkoop werd gehouden. Deze dag had plaats “bi voer/wijsde vo(n)nesse(n) va(n) de(n)
ma(n)nen”.1232 Het is dus zeker dat deze wettelijke dag niet de eerste zitting in de
betreffende zaak was. Omdat niets geweten is over de voorafgaande zittingen kan niet
met zekerheid worden gezegd welke positie de wettelijke dag in deze zaak innam. Na de
vermelde wettelijke dag hield het hof een verste.1233 Dit hoeft echter nog niet per se te
betekenen dat, anders dan bij de genachtes, een eerste wettelijke dag door een verste
kon worden gevolgd. Het is namelijk niet expliciet gezegd dat de vermelde wettelijke dag
de eerste wettelijke dag in de betreffende zaak was.
De laatste zaak met een wettelijke dag betreft eveneens een leenoverdracht.1234 Jan
de Clerc had zijn leen verkocht, maar Willem Penneman – dezelfde die in het hof
zetelde? – maakte er bij het derde kerkgebod aanspraken op.1235 Hierop dagvaardde de
baljuw ieder die aanspraken had op het betreffende leen.1236 Twee dagen na deze
dagvaarding werd een wettelijke dag gehouden in Jan de Clerc’s huis, waar de kwestie
geregeld werd, in essentie doordat Penneman zijn eis liet varen.1237 Het is niet duidelijk
hoe deze “wettelijke dag” binnen de normale procedure past.
3.2.4.3: Opschorting van de zaak
Termijnen speelden in het middeleeuwse recht, net als in het hedendaagse, een
belangrijke rol. Doorheen het register werd op negen zittingen, die samen betrekking
hadden op zes zaken, een opschorting van de termijnen ten gunste van de baljuw
gevonnist.1238
1232 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f12r°, bovenste lijn.1233 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls » (zaak nr.51).1234 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Penneman v. de Clerc » (zaak nr.61).1235 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18r°, §1.1236 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18r°, §§2 en 3.1237 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18r°, §4.1238 Cfr. databank, het betreft de rechtshandelingen 85, 93, 344, 363, 369, 416, 444 en 473. Deze hadden betrekking op de zaken « Baljuw v Geraard van Massenhove », « Baljuw v. Baude », « Baljuw v. Agatha van der Haghe », « Baljuw v. Joes van Valmerbeke, Lauwereins van Lamswerde, Jan de Mol, Pieter de Ricke, Willen de Roode en Jan Bentijn », « Baljuw v. de Mandes » en « Baljuw v. Jacob Haec » (resp. zaken 32, 51,
226 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
In vier van deze zes zaken werd een opschorting gevonnist omdat een andere instantie
de bevoegdheid van het leenhof om over de zaak te vonnissen betwistte.1239 In twee van
deze vier zaken kwam een verbod van de schepenbank van de keure om over de
verweerder te oordelen,1240 in één kwam het verbod van het hof van Filips de Stoute,1241
en in één zaak viel de verweerder buiten de rechtsmacht van het hof omdat hij baljuw
was.1242 Het staat niet expliciet in het register onder welke heer de verweerder zijn
baljuwsambt vervulde. Meest waarschijnlijk is dat het een grafelijke baljuw betrof, en
dat het leenhof zelf besliste niet over de zaak te vonnissen omdat ze wisten dat het een
voorbehouden geval betrof.1243 Het doel van deze opschortingen was steeds de tijd te
nemen tot de verweerder onder de rechtsmacht van het hof zou komen. Het verbod te
vonnissen kon ofwel vooraf aan het leenhof worden medegedeeld, ofwel op de zitting
zelf worden bekend gemaakt. Zelfs als het verbod vooraf werd medegedeeld werd de
opschorting maar gevonnist op het moment van de zitting zelf. In één van de zaken
waarin de schepenbank van de keure het hof sloot, is dit vanzelfsprekend.1244 Tweemaal
verscheen in deze zaak op het derde genachte tegen de verweerder een sergeant van de
schepenbank met een verbod te vonnissen. Het is dan ook logisch dat het hof op deze
zittingen vonniste de zaak op te schorten.1245 In twee andere zaken is echter duidelijk
dat het verbod de verweerder te berechten het hof bereikte voor de zitting.1246 Toch
88, 96, 98, 110 en 115). Het register verwoort deze uitstellen als dat de Baljuw onverlet was gestelt zijn eis tegen de betreffende partij te maken.1239 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v Geraard van Massenhove », « baljuw v. Agatha van der Haghe », « Baljuw v. de Mandes » en « Baljuw v. Jacob Haec » (resp. zaken nrs. 32, 88, 110 en 115).1240 Het betreft de zaken « Baljuw v. Agatha van der Haghe » en « Baljuw v. Jacob Haec » (resp. zaken nrs. 88 en 115).1241 Het betreft de zaak « Baljuw v. de Mandes » (zaak nr. 110).1242 Het betreft de zaak « Baljuw v Geraard van Massenhove » (zaak nr.32). Op de eerste zitting waar bleek dat van Massenhove niet onder de bevoegdheid van het leenhof viel is geen enkele reden vermeld, maar bij de zitting waar het uitstel werd vernieuwd geeft het register als verklaring “midts dat hi niet wetwerdich en was en(de) baliue es” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f19v°, §3). Het is bijzonder jammer dat het register niet vermeldt bij welke instantie van Massenhove zijn Baljuwsambt vervulde.1243 BUNTINX J., “De audiëntie”, pp.201-203.1244 Het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » ( zaak nr. 115).1245 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f33v°, §1 en f35v°, §3.1246 Het betreft de zaken « Baljuw v. de Mandes » en « Baljuw v. Agatha van der Haghe » (resp. zaken nrs. 110 en 88). In de zaak « Baljuw v. de Mandes » zegt het register op de zitting waar de termijn gestuit wordt dat het verbod eerder was gekomen (“midts dat voren een verbod quam … dat me(n) up de(n) voers(eiden) / Thomaze no manen no wize(n) en zaude” [mijn benadrukking], Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f31v°, §1). In de zaak « Baljuw v.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
227
werd de opschorting pas gevonnist op de datum waarop de verweerder dag zou hebben
gehad, ware het verbod er niet geweest.1247 In de vierde zaak is niet duidelijk wanneer
het hof te weten kwam niet over de verweerder te kunnen vonnissen, maar in ieder
geval werd de opschorting opnieuw gevonnist op de datum waarop de verweerder
normaal dag zou hebben gehad.1248 In de drie gevallen waarin een verbod kwam van een
andere instantie om over de verweerders te vonnissen bedroeg de opschorting 14
dagen, zijnde de normale termijn tussen twee procedurestappen. Lopende deze termijn
moest de baljuw herroeping van het verbod zien te bekomen.1249 Slaagde hij hier niet in,
dan werd de zaak nog eens 14 dagen opgeschort.1250 In de zaak waarin geen verbod
kwam, maar waarin het hof geen rechtsmacht bleek te bezitten omdat de verweerder,
Geraard van Massemen, baljuw was, werd een termijn van jaar en dag gewezen. Het
vonnis vermeldt niet dat de zaak jaar en dag werd opgeschort. De baljuw van de mannen
kreeg jaar en dag de tijd om alsnog de zaak door te voeren.1251 Vermoedelijk zou van
Massemen’s baljuwsambt, dat hem blijkbaar buiten de rechtsmacht van het hof
plaatste, binnen deze termijn aflopen. Wanneer het afliep zou de baljuw van de mannen
alsnog tot vervolging kunnen over gaan. 318 dagen na het wijzen van deze opschorting,
dus nog voor de termijn volledig was verstreken, verlengde het hof de opschorting, nog
eens met jaar en dag. Misschien was van Massemen ondertussen herbenoemd in het
baljuwsambt dat hem buiten de rechtsmacht van het hof plaatste, en werd de
vorderingstermijn daarom verlengd. Het is interessant op te merken dat in al deze
Agatha van der Haghe » maakt het register zelfs melding van de ontvangst door het leenhof van het verbod te vonnissen. Dit was twee dagen voor de datum waarop van der Haghe dag zou hebben gehad en het uitstel werd gevonnist (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f25r°, §8).1247 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f31v°, §1 en f25r°, §8.1248 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f7v°, §2.1249 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f25r°, §8, f31v°, §1, f33v°, §1 en f35v°, §3.1250 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f25v°, §3.1251 “midts dat Gheera(erd) va(n) Massemine die in dese warede bedreghe(n) was / niet te wette en en behoert, so was de balliu onverlet ghestelt va(n) die(n) p(er)soen binne(n) de(n) / eerste(n) jare en(de) daghe om(m)e voort wet te zouken(n)e up de(n) vors(eiden) Gheeraerd up dat hi / daer bove(n) wetwerdich werde” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f7v°, §2).
228 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
gevallen opschorting werd verleend voor een welbepaalde tijdspanne, en niet gewoon
“tot het verbod wordt ingetrokken”.
Een vijfde zaak werd mogelijks opgeschort omdat zowel het hof als de baljuw niet
wisten welke kant ze ermee uit moesten. Het betreft de reeds eerder besproken zaak
waar de baljuw zes leenmannen vervolgde omdat ze in het hof hadden gezeteld op een
eerste verste, maar op de tweede verste niet aanwezig waren.1252 Dat leenmannen
hiervoor vervolgd werden lijkt ongebruikelijk. Mogelijks was er een zekere onbereidheid
bij het hof deze zaak doorgang te laten vinden. De baljuw zelf wist wellicht ook dat hij
iets ongebruikelijks aan het doen was, dus misschien voelde hij ook een bepaald
ongemak bij de procedure die hij had opgestart. Op de zitting waarop de baljuw zijn eis
formuleerde werd de zaak meteen 14 dagen verdaagd, dit met expliciet akkoord van de
baljuw.1253 Hierna duikt de zaak niet meer in het register op. Misschien werd het uitstel
in deze zaak wel bewust genomen om tot afstel te leiden. Op deze manier moest
uiteindelijk een nogal delicate zaak niet tot op het einde doorgevoerd worden.
De laatste zaak met een opschorting is de meest interessante.1254 Het hof vonniste in
deze zaak retroactief om een zitting uit te stellen. Gillis Baude was door de proost
gevangen gezet. Hij was vrijgelaten, waarbij hij aan Lodewijck Rabau en Lauwereins van
Lamswerde op verbeurte van 100 lb. Par. had beloofd zich binnen de maand terug in de
gevangenis aan te melden. Baude was deze belofte niet nagekomen. Om deze reden
vroeg de baljuw het hof Baude alsnog te mogen vervolgen, hetgeen het hof
toekende.1255 Het is interessant dat de baljuw toestemming moest vragen aan het hof
om zijn vervolging alsnog in te stellen. In het feit dat een dwangsom werd ingesteld
moet al een impliciet vorderingsrecht besloten zijn geweest. Het zou onzinnig zijn
geweest om een dwangsom in te stellen, maar de baljuw geen recht te geven deze te
vorderen. Toch moest de baljuw nog eens expliciet “onverlet gesteld” worden om zijn
vordering te maken. Dit is opnieuw een uiting van de tweeledige structuur van het 1252 Cfr. supra, pp.216-217. Het betreft de zaak « Baljuw v. Joes van Valmerbeke, Lauwereins van Lamswerde, Jan de Mol, Pieter de Ricke, Willen de Roode en Jan Bentijn » (zaak nr.98).1253 “hierof was de / baeliu bi co(n)sente va(n) he(m) zelve(n) ghestelt onverlet int selve staende dat / soe stont tote va(n) dien daghe in XIIII nachte(n)” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f28v°, §2).1254 Het betreft de zaak « Baljuw v. Baude » (zaak nr. 96).1255 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f27v°, §2.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
229
leenhof, waarin de baljuw geen enkele handeling mag stellen zonder hiertoe door de
oordeelvinders bevolen te zijn.
Op vier andere zittingen, die betrekking hadden op twee zaken, werd op vraag en ten
gunste van een partij tot opschorting over gegaan.1256 Beide zaken betreffen onbetaalde
schulden.
In de eerste zaak verscheen de verweerder, Claas van Crombrugghe, op de dag waarop
hij gedagvaard was voor het hof.1257 Hij beloofde zijn schuld en de gerechtskosten
binnen de zes weken te zullen betalen, dit op verbeurte van 10 lb. Par. met zijn leen als
onderpand. Tot dan zou de zaak met toestemming van de eiser en de heer in dezelfde
stand blijven staan.1258 Blijkbaar slaagde van Crombrugghe er niet in binnen deze
tijdspanne zijn schuld te vereffenen, want exact zes weken later werd tegen hem een
eerste genachte gehouden. Op deze zitting werd op verzoek van beide partijen en met
instemming van de heer de zaak nog eens 14 dagen opgeschort.1259 Ditmaal was er geen
sprake van een dwangsom of een zekerstelling. Hierna verdween de zaak uit het
register.
De tweede zaak met opschorting op verzoek van de verweerder kende tot aan het
derde genachte haar normale verloop.1260 Op het derde genachte echter kwam een
verbod van de schepenen van de keure om de zaak te berechten. Wanneer hiervan
herroeping werd bekomen verscheen de verweerder, Jacob Haec, voor het hof met de
belofte om tegen Maria-Hemelvaart (15 augustus) 1399 (48 dagen later)1261 zijn schuld
te zullen betalen. Op zijn verzoek en met toestemming van de heer, die ook zijn
schuldeiser was, werd de zaak tot dan opgeschort.1262 Haec gaf hierbij geen onderpand.
Hij beloofde enkel op zijn eer en trouw binnen de termijn zijn schuld te betalen en geen 1256 Cfr. databank, het betreft de rechtshandelingen 292, 312, 464 en 477. Deze hadden betrekking op de zaken « Van den Haudenhuus & baljuw v van der Cameren » en « Baljuw v. Jacob Haec » (resp. zaken nrs.75 en 115).1257 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Van den Haudenhuus & baljuw v van der Cameren » (zaak nr.75).1258 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f21v°, §1.1259 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f22v°, §3.1260 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » (zaak nr.115).1261 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. Jacob Haec » (zaak nr.115).1262 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f34r°, §2.
230 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
verdere manieren te zoeken om aan de zaak te ontsnappen of de kosten op te
drijven.1263 Haec’s belofte bleek ijdel, want op Maria-Hemelvaart werd een derde
genachte tegen hem gehouden. Hier nam de baljuw echter een heerlijke dag.1264 Op
deze heerlijke dag vaardigde de schepenbank van de keure opnieuw een verbod uit om
de zaak te berechten.1265 Wanneer vijf dagen later herroeping van het verbod werd
gebracht, stemde de heer verbazingwekkend genoeg opnieuw in met een door Haec
gevraagde opschorting van 14 dagen. Hierbij stelde Haec opnieuw geen onderpand of
andere zekerheid, maar beloofde opnieuw bij trouw en bij eer als goed Christen om
binnen deze 14 dagen zijn schuld en de gerchtskosten te betalen, en de baljuw en het
hof tegen Bamis (1 oktober) te vergoeden.1266 Opnieuw kwam Haec zijn belofte niet na.
Het is verbazingwekkend hoe meegaand de heer en het hof waren om de tweede
belofte te aanvaarden na Haec’s eerdere strapatsen.
Het lijkt er op dat partijen in civiele- of leenzaken de verdaging van hun zaak konden
vragen, als de wederpartij en de heer hiermee instemden. De termijn van het uitstel was
naar alle waarschijnlijkheid aan de discretie van de partijen. Hoewel de tegenpartij haar
toestemming blijkbaar kon laten afhangen van een dwangsom en/of hypotheek, werd
dit niet automatisch gevraagd. Of de wederpartij toestemde met een uitstel, en onder
welke modaliteiten, hing wellicht af van de machtsverhoudingen en verstandhouding
tussen de partijen. Blijkbaar waren bepaalde personen, zoals Jacob Haec, in staat zonder
veel voorwaarden uitstel voor een voor hen nadelige zaak te bekomen.
1263 “beloofde Jacob Haec … bi trouwe(n) en(de) bi eeren en(de) daer jeghe(n) ne(m)mermeer te zoukene eenighe / refugie ofte andere huutgave” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f34r°, §2).1264 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f35r°, §3.1265 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f35v°, §3.1266 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f36r°, §1.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
231
3.3: De administratief-politionele zaken
Bij de admistratief-politionele zaken vallen drie “types” zaken te onderscheiden.1267
Een eenmalige zaak betreft de eedafname van de leden van een laathof op een
heerlijkheid van de Sint-Pietersabdij. 1268 Meer dan dat dit voor het leenhof gebeurde en
dat dit op één zitting werd afgehandelt valt hier op grond van het register niet over te
vermelden.
Een tweede administratief-politionele casus betreft de oproepen om
leendenombrementen in te dienen.1269 Deze rechtshandelingen hadden betrekking op
lenen, maar hebben een sterk administratief aspect. In totaal vermeldt het register 11
dergelijke oproepen, die bij kerkgebod gebeurden, alsook twee zittingen waarop
gevonnist werd om deze oproepen te doen.1270 Al deze kerkgeboden vonden plaats eind
1396 of in de eerste helft van 1397. Negen van de 11 werden op een zondag gehouden,
één op een maandag en één op een dinsdag.1271 Het stramien was steeds hetzelfde: de
leenmannen werden geboden binnen de 40 dagen de omvang van hun leen binnen te
brengen. Hierbij werd dan als sanctie soms de boete van 10 lb. par. vermeld,1272 maar
vaker “alzulke / boete alzer de man(n)e hute wize(n) zulle(n)”.1273 De oproepen gebeurden op
dezelfde dag op twee tot vijf plaatsen, die bij elkaar in de buurt lagen. Zo hadden
afkondigingen in Zwijnaarde en Zevergem op dezelfde dag plaats, net als die in Sint-
Denijs-Westrem, Afsnee en Sint-Martens-Latem.1274 Deze oproepen op verschillende
locaties op dezelfde dag zijn in het vonnissenregister steeds in één paragraaf vermeld en
derhalve als één rechtshandeling in de databank opgenomen. Het feit dat de oproepen
1267 Cfr. supra, p.119 e.v..1268 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Aanstelling leden laathof » (zaak nr. 128).1269 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Kerkgeboden denombrement in te dienen » (zaak nr.5).1270 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1271 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1272 Cfr. transscriptie, p.5 rndnr.11 en p.26 rndnr.90.1273 Cfr. transcriptie, transscript pp.14-16 rndnrs.47 , 48 en 49, transscript pp.16-17 rndnr.53, 54 & 55, p.18 rndnr.59, p.19 rndnr.65-66, transscript p.26 rndnr.90 en transcript p.27 rndnr. 94.1274 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400,f5v°, §2 resp. §7.
232 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
op één dag op verschillende plaatsen gedaan werden, impliceert dat ze niet overal
onmiddellijk aansluitend op de misdienst konden gebeuren.1275
Tot op zekere hoogte kan ook de vraag worden beantwoord wat er in de praktijk
gebeurde indien aan deze oproepen geen gevolg werd gegeven. Het register vermeld
drie zaken waarbij de baljuw partijen vervolgde voor het niet tijdig indienen van
denombrementen.1276 Twee van deze drie zaken speelden zich af in 1400, dus wellicht
veel te laat om nog op oproepen van 1396-1397 betrekking te hebben. Van één van de
twee zegt het register overigens zelf dat het denombrement moest worden ingediend
omdat het betreffende leen van een nieuwe opperheer afhankelijk was geworden.1277 In
de eerste van de drie zaken meldt het register daarentegen letterlijk dat de leenhouders
in kwestie werden vervolgd omdat ze geen denombrement hadden ingediend binnen de
veertig dagen na het kerkgebod.1278 Niet minder dan 29 leenmannen, allen uit Temse,
hadden geen denombrement ingediend. Het valt op dat in Temse zoveel leenmannen de
oproep negeerden, terwijl nergens anders een leenman dit lijkt te hebben gedaan.
Misschien gebeurde het ook elders, maar is de vervolging niet in het register
opgenomen. Het kan ook zijn dat enkel tegen die in Temse werd opgetreden, misschien
omdat ze zo talrijk waren. Een andere mogelijke verklaring is groepsmentaliteit.
Wanneer iedereen in een bepaalde omgeving een rechtsfeit serieus neemt zet men
elkaar er onbewust toe aan om het alsmaar serieuzer te nemen. Als daarentegen in een
bepaalde omgeving een zelfs maar beperkt aantal individuen met een bepaald
(rechts)feit de spot gaan drijven, kan dit een algemeen gevoel creëren dat het
betreffende feit wel geen al te zware gevolgen zal kennen. Hoe dan ook vermeld het
register expliciet dat de baljuw het hof vroeg hoe hij in deze een boete moest heffen. Dit
past in de tweedeling maner-vinders. Het feit dat van Oestrem deze vraag en het
antwoord expliciet vermeldt, wijst er wel op dat dit geen casus was die elke dag voor het
hof kwam. Het hof besliste dat de baljuw naar ieder van de betreffende lenen zou gaan 1275 Hierbij dient wel de bemerking te worden gemaakt dat ten minste vandaag in iedere parochie in Vlaanderen de drankgelegenheden rond de kerk de hele zondag lang vol bezoekers zitten. Als daar dan aankondigingen gebeuren zijn er enthousiaste toehoorders in overvloed die daarna de boodschap verder verspreiden.1276 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Baljuw v. leenhouders van Temse », « Baljuw v. Pieter van de Walle » en « Baljuw v. de Meens » (resp. zaken nrs. 44, 25 en 135).1277 Cfr. Transscriptie p.96 rndnr.310.1278 Cfr. Transscriptie p.27 rndnr. 89.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
233
met twee leenmannen of meer en daar de leenhouders zou dagvaarden 14 dagen later
voor het hof te verschijnen.1279 Zo geschiedde. De baljuw vorderde van ieder van de
betreffende leenmannen de boete van 10 lb. par. alsook dat zij alsnog een
denombrement zouden indienen. Een week na deze zitting werd echter plots bewarend
beslag gelegd op de lenen van de beklaagden.1280 Hierna werd een heerlijke dag
genomen. De beklaagden vroegen hun oogst te mogen binnenhalen (het was inmiddels
juli) en stelden een zekerheid op hun volledige bezit dat zij aan het leen geen afbreuk
zouden doen. Een weinig later werd een overeenkomst bereikt dat zij alles wat zij de
abdij schuldig mochten zijn zouden betalen met de opbrengst van hun leen. Een bedrag
werd hierbij niet meer genoemd.1281
Het derde “type” administratief-politionele zaken betreft de geboden om grachten,
wegen en hagen te onderhouden en wederrechtelijke beplantingen en bebouwingen uit
de buurt van lenen te verwijderen. Voor het jaar 1396 vermeldt het register in
september een oproep de grachten te onderhouden.1282 In 1397 werd in mei – juni
opgeroepen wederrechtelijke beplantingen en bouwwerken uit de nabijheid van lenen
te verwijderen. In tegenstelling tot de andere oproepen ging het bij deze over de lenen
in Sint-Martens-Latem, Afsnee en Sint-Denijs-Westrem (er werden dus op één dag
kerkgeboden gehouden in drie kerken),1283 en niet die in de Sint-Pietersparochie.1284 In
1398 werd in maart opgeroepen de grachten te ruimen, de wegen te onderhouden en
wederrechtelijke beplantingen te verwijderen, alles in één enkele oproep.1285 In 1399
werden in september twee oproepen gedaan, eenmaal om wederrechtelijke
beplantingen en bebouwingen uit de nabijheid van lenen te verwijderen en eenmaal om
1279 Cfr. Transscriptie p.27 rndnr. 89.1280 “De(n) XXVIste(n) dach va(n) wedemae(n)t int jaer M CCC XCVII ware(n) de XXIX leene va(n) Teemsche / ghedaen in wettelike(n) seyzinen“. Cfr. Transscriptie p.30 rndnr.103.1281 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Baljuw v. leenhouders van Temse » (zaak nr. 44).1282 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Oproep in St.-Pieters grachten te ruimen » (zaak nr. 14).1283 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f8v°, §1.1284 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Oproep wederrechtelijke beplantingen en bebouwingen van lenen te verwijderen » (zaak nr. 40).1285 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Oproep in Sint-Pieters grachten te ruimen en wegen te onderhouden » (zaak nr.66).
234 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
wegen en grachten te onderhouden.1286 In 1400 werd in maart en in september
opgeroepen de grachten te onderhouden (en in maart ook hagen en afsluitingen, in
september ook wegen).1287 Het lijkt er dus op dat deze oproepen, die duidelijk niet
systematisch werden neergeschreven, twee maal per jaar dienden plaats te hebben, één
keer in het voorjaar en één keer in het najaar. Bepaalde van deze verordeningen konden
samen in één oproep of elk afzonderlijk gebeuren. Het is ook mogelijk dat, wanneer het
register enkel de oproep grachten te onderhouden vermeldt, dit als pars pro toto mag
worden gezien. De oproep in het voorjaar had een specifieke naam, namelijk “de
maartse keure” of “de keure van half maart”.1288 Dat de oproep in Afsnee en
daaromtrent eind mei – begin juni gehouden werd impliceert dat deze niet binnen de
reeks van oproepen in het Sint-Pietersdorp paste, waar de voorjaarsoproep midden
maart gedaan werd. Misschien golden in de andere domeinen van de Sint-Pietersabdij
andere vaste momenten voor deze oproep, en valt hier in het register slechts één glimp
van op te vangen, namelijk de ene oproep in Afsnee en omgeving. Hoewel deze
oproepen met een zekere regelmaat dienden te gebeuren, is niet zeker of het in de
praktijk ook effectief zo ging. Misschien was de situatie in de domeinen van de Sint-
Pietersabdij wel vergelijkbaar met die in de kasselrij Ieper. Daar liepen de onkosten voor
de baljuw vaak hoger op dan de boete inkomsten, waardoor deze schouwingen er vaak
achterwege bleven.1289
Het scenario van deze zaken aangaande het onderhoud van grachten, wegen en hagen
en de bebouwingen en beplantingen nabij lenen was steeds ongeveer hetzelfde. Het
leenhof gebood een afkondiging te organiseren, waarna effectief een kerkgebod werd
gedaan. Vervolgens werd na een vooraf bepaalde termijn controle gedaan. Het vonnis
dat het kerkgebod moest plaats hebben kon op iedere weekdag gebeuren.1290 In de
meeste gevallen werd bevolen dat het kerkgebod de volgende zondag diende te 1286 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Tweede oproep in Sint-Pieters wegen te onderhouden en grachten te ruimen » en « Oproep te Sint-Pieters wederrechtelijke beplantingen en bebouwingen op te ruimen » (resp. zaken nrs. 120 en 121).1287 Cfr. databank. Het betreft de zaken « Oproep te Sint-Pieters grachten te ruimen en hagen en afsluitingen te onderhouden » en « Derde oproep te Sint-Pieters grachten te ruimen en wegen te onderhouden » (resp. zaken nrs. 130 en 146).1288 Cfr. transscriptie, p.52 rndnr. 156: “de maertsche cuere”; p.105 rndnr.317: “de cuere va(n) alf maerte”.1289 OLLEVIER E., Het leenhof van Ieper, pp.78-79.1290 In het register gebeurt het op dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag en zondag. Cfr. databank, tabblad « zaak ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
235
gebeuren, maar eenmaal werd het gebod op een vrijdag bevolen en nog diezelfde dag
uitgevoerd.1291 De controle werd soms bevolen plaats te vinden de derde dag na het
gebod en soms na 14 dagen na het gebod. Enige systematiek werd hierin niet
aangetroffen.1292 Overigens is niet duidelijk of deze termijnen steeds werden nageleefd.
In één zaak werd bevolen het kerkgebod te doen op zondag, hetgeen effectief gebeurde,
om drie dagen later de controle te doen.1293 Toch volgde de controle reeds de
daaropvolgende dinsdag.1294 Twee mogelijke verklaringen vallen aan te halen. De
simpelste is dat van Oestrem zich een dag vergiste. Een tweede mogelijke verklaring is
dat in de termijn van drie dagen de zondag is meegeteld.
3.4: Ordelijk verloop van de procedure
3.4.1:Plaats en tijd van de rechtshandeling
3.4.1.1: Plaats van de rechtshandeling
Van 111 in het register opgenomen rechtshandelingen is de locatie bekend.1295 In deze
moet een onderscheid gemaakt worden tussen de handelingen die wel of niet als
zittingen werden aangemerkt.
De rechtshandelingen die niet als zittingen werden aangemerkt, gebeurden uiteraard
allen buiten de gebruikelijke zittingsplaats. Dagvaardingen in leenzaken gebeurden op
1291 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Oproep te Sint-Pieters grachten te ruimen en hagen en afsluitingen te onderhouden » (nr. 130).1292 De zaak « Oproep in St.-Pieters grachten te ruimen » (nr.14) was in oktober, en gaf een termijn van 3 dagen ; de zaak « Oproep wederrechtelijke beplantingen en bebouwingen van lenen te verwijderen » (nr.40) was in het voorjaar en gaf een termijn van 14 dagen. Ze had betrekking op andere plaatsen dan de andere oproepen ; De zaak « Oproep in Sint-Pieters grachten te ruimen en wegen te onderhouden » (nr.66) was ion het voorjaar en gaf drie dagen ; de zaak « Tweede oproep in Sint-Pieters wegen te onderhouden en grachten te ruimen » (nr.120) was in september en gaf een termijn van 14 dagen ; de zaak « Oproep te Sint-Pieters wederrechtelijke beplantingen en bebouwingen op te ruimen » (nr. 121) vermelde geen termijn ;de zaak « Oproep te Sint-Pieters grachten te ruimen en hagen en afsluitingen te onderhouden » (nr. 130) was in het voorjaar en gaf een termijn van 14 dagen ; de zaak « Derde oproep te Sint-Pieters grachten te ruimen en wegen te onderhouden » (nr.146) speelde opnieuw in het voorjaar en gaf opnieuw een termijn van 14 dagen.1293 Cfr. transcriptie, p.8 rndnr. 22 : “was ghewijst met man(n)e en(de) met schepen(e) / en(de) tsondaegs daernaest volghende ghebode(n) ”.1294 Cfr. databank. Het betreft de zaak « Oproep in St.-Pieters grachten te ruimen » (zaak nr. 14).1295 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel » (filter in de kolom « reeds genoemd » de reeds genoemde zaken weg, filter in de kolom « StandVanZaak » de lege regels weg, en filter in de kolom « plaats » de lege regels en de rechtshandelingen waarbij de locatie onbekend is weg).
236 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
het betrokken leen, en bij vliegende lenen vermoedelijk in de parochiekerk. 1296 Ook
beslaglegging op lenen gebeurde op de leenbodem.1297 Dagvaardingen in strafzaken
gebeurden bij kerkgebod aan of in de parochiekerk. Ook aankondigingen van
waarheden, leenoverdrachten, en allerhande administratieve handelingen en
verplichtingen gebeurden bij kerkgebod.1298 Ook de aankondiging van een verbanning
gebeurde in de parochiekerk waar de banneling op een waarhede beticht was, en waar
dus wellicht zijn laatste gekende woonplaats was.1299
De feitelijke zittingen vonden meestal plaats in het hof van Sint-Pieters. Hoe dit hof er
precies uitzag, wordt niet gespecifieerd. Slechts één maal meldt het register dat een
zitting, concreet een derde genachte in een leenzaak, gehouden was in de “vierschaar”
van Sint-Pieters.1300 Een dergelijk hof bestond in hoofdzaak uit vier banken, die een
vierkant vormden met twee openingen.1301 Ook de Leenrechten van Vlaanderen zeggen
enkel dat een heer die hof wou maken dit diende te doen op zijn eigen domein, of op
een achterleen dat van hem werd geleend, of op een kerkhof.1302 Wellicht zetelde het
leenhof op dezelfde plaats en wijze als de schepenen van het Sint-Pietersdorp.1303 Deze
zetelden buiten, maar voor de beraadslaging, die geheim was, gingen ze ergens binnen
(intrant cameram). Om het vonnis te vellen kwamen ze dan weer buiten.1304 Ook in de
herfst, winter en vroege lente ging de normale rechtsgang gewoon verder. Het is dus
zeer aannemelijk dat er op zijn minst een soort afdak moet geweest zijn waaronder het
hof vergaderde. In 1414 liet de proost van Sint-Pieters voor het leenhof een nieuwe
1296 Cfr. supra, pp.186-187.1297 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1298 Cfr. supra, pp.155 e.v., 168 e.v., en 231 e.v.; databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1299 Cfr. supra, pp.181-182 en databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ». Cfr. de zaken « Baljuw v. de Coninck », « Baljuw v. van Haudeghem » en « Baljuw v. de Hardere » (resp. zaken 31, 102 en 108).1300 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f6r°, §5.1301 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.89.1302 “Die hof maken wille, moet maken up sin selfs heerscepye of up leen dat men van hem hout, ende hi moet lenen de stede jeghen den heere dient toe behort daer hy dinghen wille; of hy macht maken up tkeckhof”(Leenrechten van Vlaanderen, art.113).1303 Ook in de Zale van Ieper zetelden leenhof en kasselrijschepenen op dezelfde plaats (OLLEVIER E., Het leenhof van Ieper, p.85).1304 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.89, voetnoot 6.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
237
“vierschaar” oprichten.1305 De prijs van deze nieuwe constructie was 25 lb. 9 S. Gr.Vl.. Dit
wijst er op dat er zeker geen volwaardig gebouw werd opgericht.1306
De jaarwaarheden gingen door op de locatie waarop de waarhede betrekking had.1307
Ook de dagwaarheden gingen door op de plaats waar het misdrijf had plaats
gevonden.1308 In deze zin weken de wettelijke waarheden voor het leenhof van Sint-
Pieters dus af van de morele bewijsvoeringen die volgens Van Caenegem wettelijke
waarheden werden gemoemd,1309 waarvoor men getuigen ten hove riep.1310 Er werd
een groot belang gehecht aan de openbaarheid van deze zittingen.1311 Deze nabij de
plaats van het misdrijf laten plaatsvinden was een manier om een uitgebreider opkomst
te garanderen. Ook het zogeheten wettelijk bezoek, dat in het kader van een
serkemanage plaatsvond,1312 vond uiteraard niet plaats in het leenhof, maar op de te
bezoeken plaats, een leen in Merelbeke.1313
Twee andere zittingplaatsen komen vreemd over. Het betreft een zitting binnen de
kloostermuren van Sint-Pieters en één in het huis van één van de partijen.1314 Nochtans
was pleiten in kerken en private woningen verboden.1315 Belangrijk is op te merken dat
het allebei zittingen waren waar een voor het hof hangend conflict in der minne werd
geregeld. De zaak die in het klooster werd geregeld ging over vier lenen, die waren
vererfd zonder dat het verhef was betaald of het denombrement was ingediend.1316 Er
1305 BERTEN D., Coutumes, p.LVIII.1306 BERTEN D., Coutumes, p.LVIII. Jammer genoeg werden voor deze periode geen lonen van schrijnwerkers en timmerlieden of prijzen van hout gevonden (VERLINDEN C. en CRAEYBECKX J., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, Brugge, De Tempel, 1959-1973, V1). Voor een hoed tarwe betaalde het Hebberechtshospitaal in 1400 gemiddeld 41 gr. Vl. (VERLINDEN C. en CRAEYBECKX J., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen, V1 p.36).1307 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1308 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ». Cfr. de zaken « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren », « Baljuw v. Pieter van den Haschoep's concubine », « Baljuw v. Simon Martijns' belagers » en « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers » (resp. zaken nrs.1, 6, 94, en 141).1309 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.192.1310 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.184.1311 Cfr. supra, p.174.1312 Cfr. supra, p.164 e.v..1313 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1314 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ».1315 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.89.1316 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Gilgebeert van Sint-Omaars, heer van Pienes » (zaak nr.37).
238 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
werd jaar en dag bewarend beslag op de betreffende lenen gelegd.1317 Iets meer dan
een half jaar later verzamelde de abdij een aantal leenmannen - niet alleen vijf
veelzetelaars en een gewoontezetelaar, maar ook twee sporadische zetelaars - in het
klooster. In hun aanwezigheid erkende de verweerder, Gilgebeert van Sint-Omaars, dat
hij in gebreke was en beloofde zich neer te leggen bij het bevel van de leenheer. Hierop
beval “de heer”1318 dat Gilgebeert van Sint-Omaars alsnog zijn denombrement zou
indienen en verhef betalen, alsook de gerechtskosten. Alle andere boeten en verbeurten
werden hem kwijt gescholden.1319 Gilgebeert van Sint-Omaars was een machtig man,1320
en waarschijnlijk kreeg hij hier een gunstiger behandeling dan de meeste andere
leenmannen konden verwachten. Mogelijk werd deze zitting in het klooster gehouden
omdat ze een min of meer “privaat” karakter had. Er werd een vrijwillige regeling
getroffen tussen leenheer en leenman, waarbij allicht geen rechten van derden werden
aangetast. Het was dan wellicht ook niet nodig en misschien zelfs niet praktisch deze
regeling in het openbaar te treffen.
De zaak die in een private woning werd geregeld betrof de overdracht van een leen,
waarbij een derde aanspraak maakte op het betreffende leen.1321 Op verzoek van de
baljuw beval het hof iedereen die aanspraak had op dit leen te dagvaarden om de derde
dag na de dagvaarding dag te hebben op een door de baljuw te kiezen plaats.1322 De
baljuw dagvaardde hierop de volgende dag allen die aanspraken hadden op het leen dag
te hebben in het huis van de verkoper.1323 Hier vond reeds twee dagen later de zitting
plaats.1324 Zowel de dies a quo als de dies ad quem telden dus mee in de termijn van drie
dagen. Een termijn van eigenlijk maar één dag tussen de dagvaarding en de zitting is
1317 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f13r°, §§1-2.1318 Het is niet duidelijk wie hier concreet de rol van “de heer” speelde. Het gaat waarschijnlijk niet over de baljuw van de mannen, daar het register gewoonlijk naar deze verwijst als “de baljuw”. Meest waarschijnlijk is dat het de proost betreft, hoewel het misschien ook over de abt zou kunnen gaan.1319 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f13r°.1320 Cfr. supra, p.86.1321 Cfr. databank, het betreft de zaak « Penneman v. de Clerc » (zaak nr.61).1322 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18r°, §2.1323 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18r°, §3.1324 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18r°, §§4-7.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
239
verbazend kort. Als bepaalde rechthebbenden verder weg woonden, was de kans dat de
dagvaarding, die bij kerkgebod gebeurde,1325 hen tijdig ter ore kwam vrij klein. Op de
betreffende zitting deed de eiser afstand van zijn vordering, waarna de verkoper uit zijn
leen werd onterfd en de koper ingeërfd.1326 Hierbij werd wel expliciet voorbehoud
gemaakt voor de rechten van derden.1327 Dit voorbehoud verklaart waarom een
dergelijke korte termijn en het houden van de zitting op een private plaats mogelijk was.
Rechten van derden bleven onaangetast. Toch blijft de keuze van de baljuw voor een
private plaats om de zaak te regelen verbazend. Misschien dat de omkadering van een
private woning een minder gespannen sfeer zou creëren, waarin het makkelijker was
een compromis te bereiken.
3.4.1.2: Tijd van de rechtshandeling
Termijnen werden hoger reeds besproken.1328 Hier worden twee vragen gesteld. Op
welke dag van de week vonden rechtshandelingen plaats? En op welke tijd van de dag?
Aangaande de dag van de week geeft onderstaande tabel enige verduidelijking.
weekdag maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag
aantal rechtshandelingen 16 63 63 42 43 54 84
aantal zittingen 14 57 58 41 37 49 43Tabel VIII: Het aantal rechtshandelingen en het aantal zittingen dat in totaal op een bepaalde weekdag plaats had.
Zittingen en andere rechtshandelingen vonden elke dag van de week plaats. Veruit de
meeste rechtshandelingen vonden plaats op zondag, gevolgd door dinsdag en
woensdag. Ook op zaterdag hadden vrij veel rechtshandelingen plaats. Op donderdag en
1325 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18r°, §3.1326 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18r°, §§6 en 7.1327 “Ende Lijsbette Pens Willems Roode(n) wettel(ijc) wijf die wasser wettelike in / verghift en(de) ghegoedt behaude(n) elx rechte” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18r°, §7).1328 Cfr. supra, pp.167-203.
240 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
vrijdag beduidend minder, en op maandag eerder zelden.1329 De verklaring hiervoor is
het grote aantal kerkgeboden op zondag.
Wordt enkel naar de zittingen gekeken, dan verandert het beeld. Hier is de dinsdag de
meest voorkomende dag, gevolgd door de woensdag. Op donderdagen, vrijdagen,
zaterdagen en zondagen werd beduidend minder gezeteld, en op maandagen zelden.1330
Een verklaring waarom op bepaalde dagen significant vaker werd gezeteld dan op
andere werd niet gevonden. Het is wel zo dat de waarheden niet op zondag of maandag
doorgang konden vinden, en meestal op dinsdag of woensdag werden gehouden.1331 Dit
kan op zich echter geen doorslaggevend effect hebben gehad. De termijn waarbinnen
een eis op de waarhede moest volgen lag namelijk niet exact vast. Het was pas na het
maken van de eis dat een strafzaak een vast verloop kreeg van 14 dagen op 14
dagen.1332 Weliswaar is het zo dat eisen het vaakst op dinsdagen werden geformuleerd,
maar niet disproportioneel vaak.1333 Leenzaken vingen aan met dagvaardingen op het
leen. Deze dagvaardingen gebeurden het vaakst op zondag.1334 Doordat de op het
kerkgebod of dagvaarding volgende zittingen normaal na 14 dagen volgde komt in een
contentieuze zaak steeds dezelfde weekdag terug. Ook hierop bestonden er afwijkingen.
Deze kwamen voort uit het feit dat er soms uitstellen werden genomen of uit het feit
dat de afhandeling van de zaak met de verderzetting van een derde genachte een
weekdag opschoof. Het totale aantal zittingen is vrij klein om sluitende conclusies uit te
trekken, maar het lijkt er op dat alle types zittingen op iedere weekdag mogelijk waren.
Er vallen ook geen bepaalde weekdagen aan te wijzen waarop bepaalde types zittingen
disproportioneel vaak voorkwamen.1335 Van specialisatie op een bepaalde dag is dus
geen sprake.
1329 Cfr. tabel VIII.1330 Cfr. tabel VIII.1331 cfr. supra, pp.168-169.1332 Cfr. supra, pp.177-180.1333 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel » : Doorheen het register werd 20 keer een eis geformuleerd, waarvan tweemaal op maandag, vijfmaal op dinsdag, tweemaal op woensdag, driemaal op donderdag, viermaal op vrijdag, tweemaal op zaterdag en tweemaal op zondag.1334 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel » : één in het register vermelde dagvaarding gebeurde op maandag, twee op dinsdag, twee op woensdag, één op donderdag, drie op vrijdag, drie op zaterdag en zeven op zondag.1335 Cfr. tabel « BijlageXI : Frequentie type zitting per weekdag ».
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
241
Feestdagen schorten de normale rechtsgang niet op. In 1396 werd het leen van een
onbekwame opgedragen en een voogd aangesteld op kerstavond.1336 In 1397 vonden
een verbanning en een kerkgebod plaats op Pinksteren.1337 Op de dinsdag voor Pasen
1398 werd in één leenzaak een eerste genachte gehouden en in een andere door de
baljuw een heerlijke dag geëist.1338 Op Goede Vrijdag1339 1399 werd een verste
gehouden in een strafzaak. Bij deze zitting vermeldt het register wel expliciet dat ze op
Goede Vrijdag werd gehouden.1340 Ook op Hemelvaart 1399 werd er gezeteld, waarbij in
twee strafzaken een eis werd geformuleerd en voor een derde uitstel verleend.1341 Op
de maandag voor pasen 1400 beval het hof een dagvaarding, en op de woensdag van de
Heilige Week1342 werd beslag gelegd op een leen.1343
In het middeleeuws Vlaams procesrecht stopte het hof steeds met zetelen bij
zonsondergang.1344 Dit blijkt ook zeer duidelijk uit het vonnissenregister.1345 Eens een
zitting was geopend, moest het hof de hele dag open blijven.1346
Moeilijker is de vraag wanneer een zitting aanvang nam. In ieder geval moest de dag
reeds ver genoeg gevorderd zijn.1347 Op een aantal plaatsen moest een zitting duidelijk
voor de middag aanvangen.1348 Volgens de Leenrechten van Vlaanderen moest tijdig hof
1336 Cfr. databank, het betreft de zaak « Pieter Boudijnszone brengt als voogd een leen op in naam van zijn dochter » (zaak nr.22).1337 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ». Pinksteren viel in 1397 op 10 juni (STRUBBE E. I. & VOET L., De chronologie, pp.152-153).1338 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ». Pasen viel in 1398 op zeven April (STRUBBE E. I. & VOET L., De chronologie, p.124).1339 De vrijdag voor Pasen.1340 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ». Pasen viel in 1399 op 30 maart (STRUBBE E. I. & VOET L., De chronologie, p.124); Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f28v°, §4.1341 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400,f31r°, §§5 en 6, f31v°, §1.1342 De week voor Pasen.1343 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ». Pasen viel in 1400 op 18 april (STRUBBE E. I. & VOET L., De chronologie, p.124).1344 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.90.1345 b.v. Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18v°, §1: “ver/beidt tote dat de nacht de(n) dach verwan sodat de ma(n)ne ne gheens / vo(n)nesse(n) en vermochte(n)”.1346 Leenrechten van Vlaanderen, art.118.1347 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.91; Leenrechten van Vlaanderen, art.115.1348 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.91.
242 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
gemaakt worden, voor de middag. Later op de dag hof maken was rechtsmisbruik.1349
Toch kon een zitting, nog steeds volgens de Leenrechten van Vlaanderen, na de middag
aanvangen, maar het lijkt er op dat dit een uitzondering was. In ieder geval moest dan al
voor de middag hof gemaakt zijn, en de zitting moest dan correct tot na de middag
verdaagd zijn.1350
Slechts met betrekking tot 17 in het register opgenomen zittingen bestaat enige
duidelijkheid aangaande het aanvangsmoment.1351 15 vingen aan in de voormiddag. 13
van deze 15 zittingen waren verderzettingen van een derde genachte, en één een
verderzetting van een derde wettelijke dag. Uit het register blijkt zeer duidelijk dat deze
verderzettingen onmiddellijk bij zonsopgang aanvingen.1352 Dit gebeurde van
rechtswege.1353 Behalve deze verderzettingen is slechts van één zitting geweten dat ze ’s
voormiddags aanving. Het betreft een wettelijke dagwaarhede.1354 De reden dat deze
zitting reeds in de voormiddag aanving kan zijn dat men zeker voldoende tijd wou
hebben om alle getuigen te kunnen ondervragen. Het register geeft hier ook een ander
element van informatie prijs: bij een (dag)waarhede werd blijkbaar niet op de
gesommeerden gewacht tot zonsondergang, maar slechts tot na de middag.1355 Ook dit
is logisch. Tot veel later wachten heeft geen zin als de verdachten en eventuele getuigen
toch niet meer kunnen worden ondervraagd na zonsondergang.
Daarentegen waren er twee zittingen die ’s namiddags aanvingen. In een zaak
aangaande een leenverkoop werd door het hof gewezen iedereen die er aanspraak op
had te dagvaarden 14 dagen later te verschijnen na de middag “ter rechte(n) dinghetijt”,
1349 Leenrechten van Vlaanderen, art.113.1350 Leenrechten van Vlaanderen, art.119.1351 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».1352 b.v. Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f9r°, §2: “doe de dagh de nacht verwan … dezelve ma(n)ne vergadert sijnde en(de) daer ghemae(n)t sijnde / va(n) de(n) rechte opdts dat zij tsavonde tevoren doe de nach de(n) dach verwo(n)nen hadde / ne gheens vo(n)nesse(n) vermochte(n)".1353 “en(de) hieraf tsanderdaegs daernaest volghe(n)de de man(n)e v(er)gadert sij(n)de opdts dat zij / tsavonds te vore(n) geens von(n)esse(n) en vermochte(n) en(de) daer ghemae(n)t va(n) de(n) rechte doe de dach de(n) nacht / verwa(n)” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f9r°, §6).1354 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».1355 “daer v(er)beit tote der tijt dat de noene overlede(n) was / ter welker warede(n) dese XXV p(er)sone hiernaer ghenou(m)t niet co(m)men en wilden diere(n) / wettelike(n) dach hadden” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f34v°, §1).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
243
op het moment dat het geding diende te worden gevoerd.1356 Wanneer de volgende dag de
dagvaarding werd gedaan, werd deze formule woordelijk herhaald.1357 Diezelfde dag maakte de
baljuw zijn vordering tegen een aantal personen die op een jaarwaarhede waren beticht, en ook
hierop reageerde het hof door de baljuw te bevelen deze personen te dagvaarden 14 dagen
later zitting te hebben, na de middag op het gepaste moment.1358 Dit alles wekt de indruk dat
het normale moment voor een zitting van het leenhof van de Sint-Pietersabdij niet voor, maar
net na de middag was.
Deze indruk wordt weer deels weerlegd door een andere passage uit het register. Het betreft
een zitting waarbij het leenhof van een leenman bij het opperhof ten hoofde kwam.1359 Het
onderliggende conflict kwam er op neer dat een achterleenman zijn leen zou hebben verkocht
zonder de rechten van diens heer te voldoen. Het leenhof van de leenman deed relaas van de
behandeling van de zaak. Zij hadden de verweerder gedagvaard voor zijn eerste rechtsdag voor
de middag te verschijnen.1360 Na de drie veertiennachten hadden zij 40 dagen later een zitting
bevolen. Deze werd na de middag gehouden.1361 Op deze veertignacht was een verste gewezen.
Deze had voor de middag plaats.1362 Dat herhaaldelijk vermeld is door het lagere hof en
opgeschreven in het vonnissenregister van het hogere op welk moment van de dag een zitting
werd gehouden, laat vermoeden dat dit weldegelijk van belang was. Enige systematiek in het
moment van de dag waarop een zitting werd gehouden kan op grond van dit alles echter niet
worden aangewezen.
1356 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. van Bergen » (zaak nr.46) ; Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f13r°, §3.1357 “was he(n) alle(n) wettel(ik) dag / ghemaect alsoe ghelijc dat ma(n)ne wijsde(n) va(n) die(n) daghe in XIIII nachte(n) / te Sente Pieters int hof naer de noene te rechter dinghe tijt” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f13r°, §4).1358 “De ma(n)ne wijsde(n) dat de baeliu alle(n) dese(n) voers(eiden) p(er)sone(n) en(de) elke(en) zonderlinghe / wettelike(n) dach zaude make(n) va(n) die(n) daghe in XIIII nachte(n) te Sente / Pieters inthof naer de(n) noene ter rechter dinghe tijt” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f13v°, §4).1359 Cfr. databank, het betreft de zaak « Hoofdvaart aangaande Claas Buux v. Willem Verze » (zaak nr.60).1360 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f16r°, derde lid.1361 “Te(n) welcken vors(eiden) XLste(n) daghe, also maecte de(n) voers(eiden) Clays hof / naer de noene” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f16r°, tweede en derde laatste lijn).1362 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f16v°, §2.
244 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
3.4.2: Rust en orde
Om de goede rechtsgang zijn beloop te laten, was het noodzakelijk dat de zitting
ordelijk verliep. Om in het hof te spreken of als taalman op te treden, was toestemming
van de baljuw nodig. Wie zonder toestemming sprak of als taalman optrad, of wie riep
tijdens de zitting, riskeerde een boete van 10 S. par.. Wie de leenmannen in het hof
beledigde of tegensprak, riskeerde een boete van 60 lb. par. aan de heer en een
vergoeding van 10 lb. par. aan ieder leenman die hij had tegengesproken of beledigd.1363
Het gebeurde waarschijnlijk zelden dat een zitting verstoord werd, want er duiken
slechts weinig sporen van op in het register. In één zaak werd de beklaagde expliciet
vervolgd omdat hij viermaal zonder toestemming had gesproken in de vierschaar.1364 De
baljuw vorderde hierop niet de boete van 10 S. par., maar viermaal die van 60 lb. par.,
en viermaal 10 lb. par. vergoeding voor ieder van de leenmannen die aanwezig was
geweest. Misschien werd de beklaagde verdacht op een grove of beledigende manier de
rechtsgang te hebben verstoord. Hoe dan ook werd hij snel onschuldig bevonden.
Hiernaast was er een zaak waarin de beklaagde op een jaarwaarhede werd beticht
omdat hij zich zou hebben “verzworen” voor de leenmannen,1365 met andere woorden
een meineed zou hebben gepleegd.1366 Nog voor de baljuw zijn eis kon maken was
echter al een verbod van Filips de Stoute gekomen om de beklaagde te vervolgen.1367
Jammer genoeg geeft het register dan ook geen verdere informatie over wat de gepaste
sanctie voor meineed was. Verder is aangaande de orde op de zitting een zaak van
hoofdvaart interessant.1368 Het betrof een conflict aangaande een rente, waarmee het
laathof van de Heerlijkheid van de Aalmoezenier bij het leenhof ten hoofde kwam. In de
eerste zitting voor het leenhof deden de laten hun relaas van de afwikkeling van eerdere
zittingen in de zaak.1369 Hierbij vertelden zij dat op het derde genachte de eiser met
toestemming van de baljuw had gesproken en om een taalman gevraagd. Dit was hem
1363 Leenrechten van Vlaanderen, art.85 en 87.1364 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Yzenzone » (zaak nr.2).1365 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. de Mandes » (zaak nr.110).1366 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.201.1367 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f31v°, §1.1368 Cfr. databank, het betreft de zaak « Zegher Baerd vordert een rente » (zaak nr.129).1369 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f39v°, §2 tot en met f40v°, §2.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
245
toegewezen en met toestemming van de baljuw had de taalman gepleit. Hierop had de
baljuw een vraag gesteld waarop de taalman had geantwoord. Na het antwoord had de
baljuw de laten gemaand te vonnissen.1370 Het feit dat de baljuw van het laathof, Willem
Penneman, iemand toeliet zonder toestemming te spreken wekte grote verbazing bij de
laten. Zij stelden dat zij, al waren zij dom, graag een goed vonnis zouden vellen, en dat
wat zonder toestemming gesproken was in een hof geen rechtsgevolgen kon
voortbrengen.1371 Het was dus erg belangrijk dat wie sprak toestemming had van de
baljuw. Dit blijkt niet alleen uit de sanctie van de onontvankelijkheid van hetgeen zonder
toestemming gezegd was. Het blijkt vooral uit het feit dat de laten deze procedurefout
voldoende ernstig vonden om er voor het opperhof expliciet hun verbazing over uit te
spreken, en uit het feit dat van Oestrem van het register dit ook het neerpennen waard
achtte. Misschien was het zelfs omwille van deze procedurefout dat het leenhof twee
verstes over de zaak nam en dan besliste de reeds genomen procedurestappen te
vernietigen.1372
Behalve door de verstoring van zittingen kon de vlotte rechtsgang ook door
baldadigheden buiten de zittingen verstoord worden. Hierbij valt vooral te denken aan
uitbraken uit de gevangenis en geweld tegen justitiële ambtenaren.
Sporadisch vallen beide problemen in het register terug te vinden. het maakt melding
van drie zaken aangaande deze problematiek. Eén zaak ging over een persoon die de
gevangenis had verlaten met de belofte terug te keren maar zich hier niet aan hield.1373
Een tweede zaak ging over een leen dat vererfd was zonder dat de heerlijke rechten
1370 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f40r°, §2.1371 “he(n) liede(n) hadde groot wonder / dat de baeliu ghedoegde dat hieme(n)t sprake in oeghelukinghe(n), want al weet dat zij on/ghevroesceept ware(n), zij zauden gherne wel doen, en(de) e(m)mer het ware een hof va(n) wette / en(de) wat me(n) in oeghelijkinghen sprake ne droughe nieme(n) predieye” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f40r°, §2).1372 “En(de) die ma(n)ne ghemae(n)t sijn va(n) de(n) rechte o(m)me h(aer) verste te hutene of daertoe te / doene alzoe vele als zij v(er)mochte(n), wijsde(n) naer doverbringhe(n) va(n) de(n) late(n) der / aelmoessene(n) tferfolgh dat meest(er) Zeg(her) voers(eid) te dese(n) tijt ghedae(n) heeft, niet so wet/telike ghedae(n) dat sculdich es va(n) werde(n) te blivene” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij,1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f40v°, §5).1373 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Baude » (zaak nr.96).
246 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
voldaan waren, waarbij de erfgenaam de baljuw een paar keer was aangevlogen.1374 Een
derde zaak ging over een uitbraak uit de gevangenis “bi foertche(n) en(de) bi craghte”1375
waarbij de beklaagde ook de lokale baljuw met een speer zou hebben aangevallen.1376
Volgens de literatuur behandelden vonnissenregisters dit soort zaken zonder woede en
op afstandelijke wijze.1377 Ook in het hier besproken vonnissenregister was dit het geval.
Dit laat vermoeden dat de procedures aangaande dergelijke gebeurtenissen evenzeer
zakelijk, en zonder wraaklust, werden afgehandeld. In de zaak waarin de beschuldigde
niet terug kwam in de gevangenis werd de baljuw toestemming gegeven een vordering
tegen hem in te leiden. Hierna verdwijnt de zaak uit het register. In de zaak aangaande
het vererfde leen werden acht zittingen gehouden, maar enkel bij de laatste staat droog
vermeld dat de beklaagde erkende dat hij de baljuw twee of drie keren bij de kaproen
had gegrepen.1378 Hieromtrent werd geen zware strafprocedure ingesteld. De
verweerder beloofde enkel op verbeurte van zijn leen en een boete van 10 lb. par. zich
te houden aan het oordeel van een commissie van drie leenmannen die het hof hiervoor
zou aanstellen.1379 De derde zaak ging expliciet over een uitbraak uit een lokale
gevangenis en een gewapende aanval op de lokale baljuw. Ook deze zaak wordt zakelijk
besproken. De sanctie die de baljuw vorderde was zwaar, maar niet excessief. Hij
vorderde tweemaal de boete van 60 lb. par. of iedere boete die de leenmannen gepast
achtten.1380 De sanctie die uiteindelijk werd gevonnist bleek ook zwaar, maar toch
lichter dan was gevorderd. Het leenhof veroordeelde namelijk tot een boete van 60 lb.
par. voor de uitbraak en 10 lb. par. voor het dragen van een speer en het gebruik
hiervan tegen de baljuw.1381
1374 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven » (zaak nr.78).1375 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f44r°, §2.1376 Cfr. databank, het betreft de zaak « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers. » (zaak nr.141).1377 GUENEE B., Tribunaux, p.289.1378 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f24r°, §§2 en 3.1379 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f24r°, §3.1380 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f44v°, §3.1381 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f47r°, §1.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
247
Een laatste gegeven dat de vlotte rechtsgang kon verstoren was dat partijen een
begonnen zaak niet doorvoerden. Hiermee wordt uiteraard niet op minnelijke
schikkingen, arbitrage en composities gedoeld. Deze waren een essentieel element van
de middeleeuwse rechtsgang. Hier wordt bedoeld dat een partij een zaak opstartte,
maar de vervolging ervan daarna verwaarloosde. In oudere tijden was het zo dat wie
eenmaal een klacht uitte, een boete riskeerde als hij deze niet voortzette.1382 In het hier
besproken register duikt deze handelingswijze mogelijks één keer op.1383 Jan Boene
Janszone – misschien dezelfde Jan Boene die tweemaal in het hof zetelde , of misschien
diens zoon – had oorspronkelijk een dagwaarhede in een leenzaak ingeleid,1384 maar was
er zelf niet aanwezig. Hieromtrent beloofde hij alles te voldoen waarin het hof hem
veroordeelde, en hij stelde een zekerheid op zijn leen, maar de zaak verdwijnt hierna uit
het register. De zaak die hij had ingeleid werd door de baljuw verder vervolgd.1385 Na zijn
zekerstelling maakt het register geen melding meer van de zaak tegen Boene.
3.4.3: Advocaten en taalmannen
Het oudste Vlaamse procesrecht was gekenmerkt geweest door een streng
formalisme. Hiernaast heerste ook lange tijd een sterk procesrigorisme.1386 Wie
bepaalde formules fout verwoorde verloor oorspronkelijk zijn hele zaak. In de 14e eeuw
was dit op sommige plaatsen nog steeds het geval, terwijl deze fout op andere plaatsen
enkel het verlies van de dagvaard inhield. Het fout verwoorden van de formules kon
hiernaast tot een boete leiden, hoewel deze boetes reeds in de 13e eeuw aan het
verdwijnen waren.1387 Als gevolg van het belang dat formules correct werden
uitgesproken ontstond de figuur van de taalman. Dit was een professioneel, die
oorspronkelijk als spreekbuis voor de partijen de formules uitsprak. Het grote voordeel
hierbij voor de partij was niet alleen dat de formules door een ervaren specialist werden
uitgesproken. Als de taalman toch een fout maakte kon de eiser zich hiervan ook
1382 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", pp.20 en 52.1383 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Jan Boene Janszone » (zaak nr.7).1384 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1).1385 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1).1386 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", pp.266-270.1387 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", pp.272-280.
248 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
distantiëren, zodat deze er de gevolgen niet van moest dragen.1388 Dit wordt bevestigd
in de Leenrechten van Vlaanderen. Deze voegen er aan toe dat wanneer de partij zich
distantieerde van wat de taalman had gesproken, deze partij hier niets bij verbeurde. De
taalman echter verbeurde zijn ereloon. De partij kon opnieuw een taalman vragen,
dezelfde of een andere, of zelf zijn zaak verder zetten.1389 Dat de mogelijkheid zich op
een taalman te kunnen beroepen van groot belang bevonden werd, blijkt ook uit het feit
dat een taalman een partij zijn diensten niet kon weigeren. Zelfs niet als hij al aan de
kant van de tegenpartij stond. De sanctie was dat hij in het betreffende hof jaar en dag
zijn ambt niet ten bezwarende titel mocht uitoefenen.1390 Deze taalmannen waren aan
een hof verbonden, en partijen konden een taalman meebrengen of er voor het hof één
vragen. Tegen de 14e eeuw waren deze beroepsfiguren zoiets als de moderne advocaten
geworden, die de stelling van hun cliënt ook ten gronde verdedigden.1391
In het register is slechts in drie zaken sprake van taalmannen. Het betreft een zaak
aangaande een geërfd leen dat verkocht werd, waarbij de zuster van de verkoopster
haar erfrechtelijk derde opeiste,1392 een zaak waarin iemand als koper aanspraak kwam
maken op een beslagen leen,1393 en de eerder besproken zaak van hoofdvaart, waarbij
voor het ten hoofde komende laathof door een “advocaat en taalman”1394 werd
opgetreden.
Het eerste wat opvalt is het zeer geringe aantal zaken waarin taalmannen optraden.
Hiernaast is er de formulering waarmee hun aanwezigheid wordt vermeld. In de zaak
aangaande het erfrechtelijk derde “eisten” beide partijen een taalman, hetgeen laat
vermoeden dat zij een aan het hof verbonden taalman vroegen.1395 In de zaak
aangaande het beslagen leen dat een koper kwam opeisen maakte de koper zich
daarentegen hoefswerdich “met” zijn taalman, hetgeen impliceert dat hij een taalman
1388 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", pp.280-282.1389 Leenrechten van Vlaanderen, art.86.1390 Leenrechten van Vlaanderen, art.88.1391 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", pp.280-282.1392 Cfr. databank, het betreft de zaak « Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls » (zaak nr.51).1393 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. van Bergen » (zaak nr.46).1394 Cfr. databank, het betreft de zaak « Zegher Baerd vordert een rente » (zaak nr. 129), cfr. ook supra.1395 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f12r°, §1 2e lid en §2.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
249
meebracht.1396 Als op vier jaar tijd maar in twee zaken voor het leenhof taalmannen
worden vermeld, en in één zaak de taalman er dan waarschijnlijk geen was die aan dit
leenhof was verbonden, is duidelijk dat de actieviteit van taalman bij het leenhof van de
Sint-Pietersabdij geen enorme bron van inkomsten was. Het valt dan ook aan te nemen
dat deze taalmannen bij verschillende hoven actief waren. Hiernaast bevestigt de
formulering waarmee de aanwezigheid van de taalmannen wordt vermeld dat zij hun
partij ook ten gronde adviseerden. In de zaak over het erfrechtelijk derde staat
aangaande de ene partij vermeld dat zij “raad en taalman” eistte.1397 Omtrent de andere
partij staat wel enkel vermeld dat zij een taalman eiste.1398 In de zaak waarin iemand als
koper een beslagen leen opeiste stelt het register dat hij zich “hoefswerdich” maakte
met “raad en taalman”.1399 In de kwestie van hoofdvaart wordt eenmaal naar de
taalman verwezen als “advocaat”,1400 en eenmaal als raad en taalman.1401 Het is dus
duidelijk dat deze taalmannen ook advies ten gronde verstrekten.
In de zaak van hoofdvaart aangaande een rente bleek ook dat de “advocaat” zelf een
procedurefout beging door zonder toestemming van de baljuw te spreken.1402 Deze 14e
eeuwse specialisten waren dus evenmin als hun hedendaagse collega’s volstrekt boven
procedurefouten verheven. Ook de sanctie voor deze procedurefout is gebleken: wat
zonder toestemming van de baljuw gesproken was bleef zonder rechtsgevolgen.
Mogelijks droeg de procedurefout ook bij aan het feit dat het leenhof alle reeds
genomen stappen in de zaak vernietigde.1403 Of een partij zich kon dissociëren van foute
1396 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17v°, §5.1397 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f12r°, §1 2e lid.1398 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f12r°, §2.1399 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17v°, §5.1400 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f40r°, §2.1401 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f40r°, §3.1402 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f40r°, §2.1403 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f40r°, §2, cfr. ook supra, p.136.
250 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
formuleringen door zijn taalman blijkt niet uit het register, maar het lijkt er wel op dat
de partij de gevolgen moest dragen van andere procedurefouten van zijn taalman.
3.4.4: De gerechtskosten
De gerechtskosten bestonden in hoofdzaak uit de zitpenningen van de zetelende
leenmannen.1404 Deze omvatten volgens de Leenrechten van Vlaanderen per partij voor
iedere aanwezige leenman per zitting vijf S. par., dezelfde som voor de klerk en het
dubbel voor de baljuw. Deze sommen werden verdubbeld voor rechtshandelingen
buiten het hof. Ook de getuigen die in de waarhede spraken hadden verder nog recht op
5 S. par..1405 De midden-16e eeuwse feodale costuyme van Sint-Pieters geeft min of
meer dezelfde regeling, zij het met hogere bedragen, met een apart tarief voor
ontervingen en het aanstellen van voogden, en een verschil in tarief voor kerkgeboden
naar gelang zij in de Onze-Lieve-Vrouwenparochie dan wel elders gebeurden.1406 Deze
kosten werden door ieder der partijen betaald “op goede rekening”, onder voorbehoud
van goede afloop.1407 Diegene die uiteindelijk verloor moest definitief de kosten dragen,
zowel van zichzelf als van de wederpartij.1408
Het effectieve innen van deze kosten was de taak van de baljuw. Slaagde hij hier niet
in, dan moest hij de leenmannen uit eigen zak vergoeden. Om deze reden stond hij
partijen pas toe in het hof te spreken nadat zij zich door handslag aan de roede tot
betaling hadden verbonden.1409 De baljuw riskeerde, zeker in lang aanslepende zaken,
noemenswaardige kosten te moeten dragen. Het is dan ook begrijpelijk dat hij, naast de
belofte de kosten te zullen betalen, meer tastbare zekerheden kon eisen. Onder
leenhouders was het gebruikelijk dat zij bij de rechtsingang hun leen verbonden aan hun
belofte tot betaling.1410 Andere personen moesten in beginsel een leenman zoeken die
voor hen borg wou staan, of een andere borg die de baljuw acceptabel vond.1411 Vond
de partij geen borg, dan kon hij een zekerheid stellen op zijn lichaam en volledige bezit. 1404 STRUBBE E. I., “Gedingvoering voor het leenhof”, p.103.1405 Leenrechten van Vlaanderen, art.92.1406 BERTEN D., Coutumes, pp.22-23.1407 STRUBBE E. I., “Gedingvoering voor het leenhof”, p.103.1408 Leenrechten van Vlaanderen, art.92.1409 STRUBBE E. I., “Gedingvoering voor het leenhof”, p.103.1410 STRUBBE E. I., “Gedingvoering voor het leenhof”, p.103.1411 Leenrechten van Vlaanderen, art.126 en 127.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
251
De baljuw moest dit aanvaarden.1412 Wou er wel iemand borg staan, dan moest de partij
beloven hem schadeloos te zullen stellen, waarna de borg hand sloeg aan de roede.1413
Dit alles duikt hier en daar zijdelings in het register op. Het register bevat 40 zittingen
die er specifiek in bestonden dat een partij een zekerheid vestigde op zijn leen of op
zichzelf en zijn volledige bezit.1414 Het merendeel hiervan ging er echter niet over dat
een partij zekerheid stelde voor het betalen van de kosten van een specifieke zaak. Het
merendeel van deze zekerstellingen (24) gaat erover dat een onbekwame een leen
vererfde, en bij die gelegenheid een zekerheid op het leen vestigde voor al wat zij de
heer schuldig mocht zijn. De anderen gaan er over dat een partij een zekerheid stelt
voor de betaling van een boete of compositie of een schuld bij de abdij of een derde
partij. Twee van deze zekerstellingen hadden niet alleen betrekking op eventuele boeten
en verbeurten die de zekersteller riskeerde, maar ook op het betalen van eventuele
gerechtskosten.1415 Twee andere zekerstellingen, allebei opdrachten van hetzelfde leen
in dezelfde zaak, gingen niet alleen om een schuld ten aanzien van een derde, maar ook
om de gerechtskosten.1416 Verder in deze zaak vorderde de baljuw niet alleen dat de
verweerder zijn principale schuld zou afbetalen, maar ook dat hij de gerechtskosten zou
betalen.1417 De verweerder deed dit niet, en uiteindelijk vonniste het hof dat het
betreffende leen zou beslagen worden tot met de opbrengsten de kosten zouden zijn
afbetaald.1418 De bezwaarde lenen liepen dus niet het risico van definitieve uitwinning,
maar enkel van tijdelijk beslag.
Een aantal andere zittingen waren er niet specifiek op gericht zekerheden te stellen,
maar het register vermeldt wel dat bij deze zittingen zekerheden werden gesteld om de
gerechtskosten te betalen. In vier zaken vermeldt het register expliciet dat een
1412 Leenrechten van Vlaanderen, art.128.1413 Leenrechten van Vlaanderen, art.129.1414 Cfr. databank, tabblad « rechtshandeling : tabel ». Het betreft de rechtshandelingen waarbij de kolom « stand van zaak » de variabelen “leenopdracht”, “onterving en inerving en zekerstelling” of “zekerstelling”, “manschap en zekerstelling” aangeeft.1415 Cfr. databank, het betreft de rechtshandelingen 28 en 321416 Cfr. databank, het betreft de rechtshandelingen 327 en 361. Het betreft de zaak « Jacob Haec draagt zijn leen in pand om zijn borgen te vergoeden » (zaak nr.84).1417 Cfr. databank, het betreft de rechtshandeling 477.1418 Cfr. databank, het betreft de rechtshandeling 296.
252 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
leenhouder een zekerheid vestigde op zijn leen om de gerechtskosten te betalen.1419 Bij
twee van deze zaken werd een leen verkocht. In één van deze twee wordt bij de zitting
aangaande de onterving en inerving ook vermeld dat de koper een zekerheid vestigde
op het gekochte leen en zijn eigen leen om de gerechtskosten te betalen.1420 In de
andere maakte een derde partij aanspraak op het verkochtte leen. Er werd gedagvaard,
en op de rechtsdag stelde de eiser eerst een zekerheid op zijn leen alvorens hij zijn eis
liet varen.1421 Hiermee maakte hij uiteraard een einde aan de zaak, maar dit kon hij
blijkbaar niet doen alvorens hij de baljuw een garantie had gegeven dat de gemaakte
kosten zouden worden vergoed. De derde zaak was die waarin een wettelijk bezoek
werd gehouden. Wanneer het leenhof beval het wettelijk bezoek te gebieden werd
hierbij expliciet vermeld dat de eiser een zekerheid had gesteld op zijn leen om de
gerechtskosten te voldoen.1422 Daar dit gebruikelijk was is het vreemd dat het expliciete
vermelding behoefde. Misschien is de reden dat het geen rechtstreeks leen van de abdij,
maar een achterleen betrof.1423 De vierde zaak is in zekere zin het interessantst. Het
betreft de zaak aangaande het verkochte leen, waarbij de zuster van de verkoopster
aanspraak maakte op haar erfrechtelijk derde. De verkoopster stelde met haar
echtgenoot als voogd zekerheid op haar leen, waardoor ze “hoefswerdich” werd.
Hierdoor kon ze met andere woorden in rechte optreden voor het hof. Haar zuster
verscheen ook, met haar echtgenoot als voogd. Hen werd voor deze zaak een tweede
voogd toegewezen, waarna ze zekerheid stelden op een leen dat hen door nog een
andere persoon was ter beschikking gesteld.1424 Wat hier gebeurde lijkt af te wijken van
de regeling in de Leenrechten van Vlaanderen. De partij had geen eigen leen om een
zekerheid op te vestigen. In plaats van een persoon te zoeken die bereid was een
persoonlijke zekerheid te vestigen, is blijkbaar een persoon gezocht die een zakelijke
zekerheid wilde stellen. Het is echter ook mogelijk dat voor het betreffende leenhof het 1419 Cfr. databank, het betreft de zaken « Katelijne Gabriëls v. Liesbeth Gabriëls », « Penneman v. de Clerc », « Beek op Heinric van den Watere's leen » en « Agatha van der Haghe verkoopt haar leen aan Geraard van Crombrugghe » (resp. zaken nrs.51, 61, 82 en 111).1420 Cfr. databank, het betreft de rechtshandeling 397.1421 Cfr. databank, het betreft de rechtshandeling 222.1422 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f23r° §1.1423 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f23r° §1.1424 Cfr. databank, het betreft de rechtshandeling 157.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
253
stellen van een dergelijke zakelijke zekerheid eveneens als “borg” werd aangeduid.
Overigens werd ook in één van de zaken waarin een leen werd opgedragen als zekerheid
om een eventuele boete te betalen, een leen opgedragen dat door derden ter
beschikking werd gesteld.1425
Echte borgstellingen om betaling van de gerechtskosten te verzekeren duiken in het
register niet op. In één zaak werd wel door de beklaagde beloofd dat hij een boete zou
betalen, waarbij zijn broer voor hem borg stond in de moderne betekenis van de
term.1426
In twee zaken is duidelijk dat een partij geen borg had gevonden, en zekerheid stelde
op zijn persoon en zijn volledig bezit.1427 Deze twee zaken zijn interessant omdat ze
zekere parallellen vertonen. De eerste zaak ging over een leen waaruit de vorige
leenhouder was verstorven en waarvoor twee personen als erfgenaam manschap
hadden afgelegd. De tweede ging over een leen dat was verkocht zonder dat verhef en
tiende penning waren betaald. In de marge werd op een gegeven moment ook door een
derde opgeworpen dat de verkoop niet had mogen doorgaan, daar de verkoper geen
noodzaak had aangetoond. De eerste interessante parallel is dat in beide zaken werd
geëxpliciteerd dat de partijen pas “hoefswerdich” werden nadat ze de zekerheid op
zichzelf en hun vermogen haddden gesteld.1428 Een tweede interessante parallel is dat in
beide zaken reeds een aantal zittingen waren gepasseerd alvorens de partijen zekerheid
stelden en “hoefswerdich” werden.1429 In de eerste zaak deed de partij die zekerheid
stelde dit pas op het derde genachte, terwijl voorheen toch al beide partijen manschap
hadden afgelegd, en er al twee genachtes gepasseerd waren. Nochtans kan het niet zo
zijn dat er op deze genachtes totaal geen debatten of deliberaties waren geweest.
1425 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Yzenzone » (zaak nr.2).1426 Cfr. databank, het betreft de zaak « Jacob de Graeve stelt zekerheid voor zijn belofte zijn boete te betalen » (zaak nr.43). Cfr. ook Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f8r° §4: “En(de) waert dat daeran eenich gebrek ware, dat heeft belooft te vulcom(m)ene en(de) te vuldoene / alse borghe derof Heinr(ic) De Graeve sijn broeder up he(m) en(de) up al tsine. En(de) waert dat hijs niet / en dade dat hi verbuerde de peyne va(n) LX lb par(isis) en(de) die te gane daer soe sculdich ware te gane / en(de) hierover mochtene de voors(eiden) baelliu doe(n) vae(n) en(de) in zekerhede(n) haude(n) so waer dat hine be/vonde tote de(n) tijt dat hi de vors(eide) scult en(de) verbuerte al vul betaelt sal hebben”.1427 Cfr. databank, het betreft de zaken « Jan van Dendermonde v. Anezoete Reyniersdochter van Hannoen » en « Baljuw v. van Bergen » (resp. zaken nrs.24 en 46).1428 Cfr. databank, het betreft de rechtshandelingen 81 en en 218.1429 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel ».
254 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Namelijk werd op het tweede genachte zelfs een heerlijke dag genomen. Er moeten dus
betwistingen en/of debatten zijn geweest op de eerdere zittingen. De andere zaak
sleepte zelfs al meer dan een jaar aan voor een partij zich op de eerste verste na de
derde wettelijke dag “hoefswerdich” maakte. Er lag zelfs al bijna een jaar beslag op het
betreffende leen.1430 De hele cyclus van drie genachtes, met een heerlijke dag tussen die
impliceert dat er debatten en deliberaties waren geweest, en later drie wettelijke dagen,
met opnieuw een heerlijke dag tussen, was doorlopen zonder dat iemand een zekerheid
had gesteld. Op de zitting van de eerste wettelijke dag geeft het register zelf aan dat
zowel de koper, als de verkoper, als diegene die opwierp dat het leen niet had mogen
verkocht worden hadden gesproken “bi co(n)sente va(n) de(n) baeliu sonder
hoofswerdich te werdene”.1431 De baljuw vorderde op deze zitting nochtans expliciet dat
de kosten zouden worden betaald. Op de tweede wettelijke dag stelde de koper dat hij
de kosten zou betalen, en de baljuw eiste dat dit inderdaad zou gebeuren,1432 maar toch
werd blijkbaar tot de eerste verste gewacht vooraleer een zekerheid werd gesteld. Het
wekt verbazing dat de baljuw de zaak zo lang liet aanslepen, en de kosten zo hoog liet
opstapelen, alvorens hij een zekerheid kreeg. Hierbij mag echter niet vergeten worden
dat al beslag lag op het betreffende leen, en dat dit beslag misschien niet alleen diende
om de rechten van de heer af te dekken, maar ook de gerechtskosten. De baljuw had
dus eigenlijk al een soort zekerheid.
3.4.5: Verstek
Verstek kwam voor zowel in strafzaken als in leenzaken voor. Althans in strafzaken was
de reden veelal dat de verdachte zijn proces niet had afgewacht, maar was gevlucht.
Onder de zaken in het register werden, verdeeld over 11 zittingen, verstekvonnissen
geveld in 16 strafzaken,1433 en verdeeld over vijf zittingen in vijf leenzaken.1434 In al deze
1430 Cfr. databank, tabblad « Rechtshandeling : Tabel », zie vooral de kolom « tijdspanne ».1431 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f11r°, §2.1432 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f15v°, §5.1433 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v. de Coninck », « Baljuw v. van Duerle », « Baljuw v. van Meerhautte bis », Baljuw v. van Breda bis », « Baljuw v. van Brugge », « Baljuw v. Simon Martijns' belagers », « Baljuw v. van Haudeghem », « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers », « Baljuw v. van Meerhautte tertio », « Baljuw v. van Breda tertio », « Baljuw v. de Hardere », « Baljuw v. Kloorbuus »,
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
255
zaken werd de cyclus van drie genachtes doorlopen, waarna het verstekvonnis werd
geveld op de verderzetting van het derde genachte, of eventueel op de eerste verste.1435
Het verstek laat zich in het register in strafzaken vaak reeds vermoeden als de baljuw
zijn vordering maakt, en hij stelt dat hij de verdachte niet in zijn macht heeft.1436 Het laat
zich echter slechts met zekerheid erkennen bij de zitting waarop het verstekvonnis
wordt geveld. Dan wordt vermeld in strafzaken dat de beklaagde niet voor het hof was
gekomen,1437 of in leenzaken dat niemand voor het hof was gekomen,1438 om de
vordering van de baljuw te weerleggen. Om deze reden wordt hier niet de situatie
besproken waarin een verweerder één zitting verstek liet gaan, maar enkel de situatie
waarin hij de hele zaak verstek liet gaan.
Het Oud-Vlaamse strafprocesrecht kende drie manieren om met verstek om te gaan.
De eerste en oudste was dat het verstek op zich als een misdrijf werd gezien, en de
beklaagde wegens zijn verstek werd veroordeeld. De tweede manier was dat het verstek
een vermoeden van schuld creëerde, en de verweerder dus bij verstek werd
veroordeeld. De derde en laatst ontwikkelde manier was dat het volledige proces ten
gronde werd gevoerd.1439 In de 14e eeuw was het oudste systeem nog steeds hier en
daar in gebruik, en terwijl het tweede nog dominant was, was het derde aan een
gestage opmars bezig.1440 Bepaalde passages in het register lijken de indruk te wekken
dat in strafzaken voor het leenhof van de Sint-Pietersabdij een soort hybride tussen het
«Baljuw v. zes personen die niet ter waarhede zijn gekomen », « Baljuw v. Boudewijn de Jaeger », « Baljuwv. Genijn de Brabander » en « Baljuw v. Gillis de Brabander » (resp. zaken nrs. 31, 47, 73, 74, 89, 94, 102, 105, 106, 108, 109, 138, 33, 54 en 55); Het betreft de rechtshandelingen 111, 215, 305, 306, 357, 493, 453, 141, 456, 457, 459, 460, 551, 135, 224 en 576.1434 Cfr. databank, het betreft de zaken « Baljuw v. een leen in Anzegem », « Baljuw v. een leen in Anzegem waaruit de heer van Eine is verstorven », « Baljuw v. een leen waaruit Willem van Vaernewijck is verstorven », « Baljuw v. schuldlenen van Ijzendijke » en « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (resp. zaken nrs.38, 78, 145, 12 en 1); Het betreft de rechtshandelingen 127, 324, 558, 44 en 17.1435 Dit laatste was het geval in de zaken « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » en « Uitbraak uit gevangenis van Overmeers » (resp. zaken 1 en 141).1436 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f7r°, §1, f15r°, §5, f30v°, §4 f31r°, §6 en f42v°, §2; Ook werden soms boetes gevorderd omdat de verdachte niet ter waarhede was gekomen, cfr. supra, p.174.1437 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f9r°, §2, f10v°, §4 f17r°, §5, f18v°, §1, f22r°, §5, f26v°, §1 2e lid, f33r°, §5, f33v°, §4, f38r°, §3, f44v°, §2, f46v°, §7 en 47r° §§1-3.1438 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f2r°, §2, f4r°, §7, f10v°, §3, f23v°, §3 2e lid en f45v°, §3.1439 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", pp.246-247.1440 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht", p.248.
256 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
eerste en het tweede systeem gold. In zeven verstekvonnissen stelt het register namelijk
dat de beklaagde bij verstek (“bi contymacyen”) de zaak verloor omdat hij de eis van de
baljuw niet had tegengesproken, en verder (“ende voert”) tot een boete of verbanning
werd veroordeeld.1441 Deze formule kan de indruk wekken dat de beklaagden werden
veroordeeld wegens verstek, en hiernaast ten gronde een sanctie werden opgelegd. Eén
verstekzaak maakt echter duidelijk dat de realiteit anders was.1442 In deze zaak werd
geoordeeld dat de beklaagden bij verstek hun zaak verloren hadden, waarna een verste
werd genomen om de boete te groten.1443 Hier blijkt dus duidelijk dat niet werd
gesanctioneerd wegens verstek, maar dat de zaak verloren werd bij verstek waarna
enkel een sanctie ten gronde werd opgelegd. Pas nadat werd besloten dat de
verweerder de zaak verloren had, kon het hof zich over de sanctie buigen. Wanneer het
register bij zeven zittingen vermeldt dat de beklaagde “bi contymacyen” de zaak verloor
“ende voert” een sanctie werd opgelegd, bedoelt het dus niet dat de beklaagde eerst
werd veroordeeld wegens verstek en daarnaast nog eens werd gesanctioneerd voor zijn
misdrijf. Het bedoelt dat de beklaagde eerst werd schuldig bevonden bij verstek, en dat
daarna een passende sanctie werd gewezen voor het misdrijf.
Terwijl de strafzaken waarin er sprake was van verstek over een variëteit aan
misdrijven gingen, gingen vier van de vijf leenzaken waarin de gehele zaak door geen
verweerders opdaagden over lenen waarvoor verhef en eventuele tiende penning niet
betaald waren. In één van deze vier zaken waren ook andere feodale plichten niet
voldaan en waren geen denombrementen ingediend binnen de 40 dagen na het
kerkgebod.1444 De vijfde zaak leunde nauw aan bij het strafrecht. De verweerders in de
betreffende zaak werden vervolgd voor het verhuren respectievelijk huren van één of
meerdere beslagen lenen.1445 In die vier eerste zaken oordeelde het hof steeds op de
verderzetting van de derde genachte, dat, daar niemand de eis van de baljuw had
tegengesproken, allen die meer rechten op het leen konden laten gelden de zaak 1441 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f18v°, §1, f22r°, §5, f26v°, §1 2e lid, f33r°, §5, f33v°, §4, f38r°, §3, f46v°, §7 en 47r° §§1-3.1442 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. zes personen die niet ter waarhede zijn gekomen » (zaak nr.138).1443 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f44v°, §2.1444 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. schuldlenen van Ijzendijke » (zaak nr.13).1445 Cfr. databank, het betreft de zaak « Baljuw v. Taeyaert e.a. & v. Bueren » (zaak nr.1).
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
257
hadden verloren. Hierbij werd eventueel voorbehoud gemaakt voor wezen en diegenen
die zich in het buitenland bevonden. Hierna werd steeds jaar en dag bewarend beslag op
het leen gelegd.1446 Ook in leenzaken werd dus bij verstek veroordeeld. Het hof kon
waarschijnlijk ook niet anders, daar de baljuw en oordeelvinders wellicht heel vaak geen
idee hadden wie allemaal rechten of aanspraken had op dit of dat leen. De vijfde
leenzaak, aangaande het breken van beslag, leunde dichter aan bij het strafrecht. Eerst
werd beslist dat de verweerders hun zaak hadden verloren omdat niemand de vordering
van de baljuw had tegengesproken. Hierna maande de baljuw het hof een gepaste boete
te groten. Hiervoor nam het hof een verste.1447
Omdat de beklaagde de kans moest krijgen zich tegen de aantijgingen te verweren, en
omwille van de strenge gevolgen van verstek,1448 kreeg de gedaagde in strafzaken een
vrijgeleide om voor het gerecht te verschijnen. Dit vrijgeleide hield een niet-optreden
van het gerecht in voor eerdere misdrijven, een opschorting van eventuele eerdere
verbanning, en zelfs een positieve politionele bescherming van de beklaagde.1449 In het
register duikt dit alles één maal op.1450 Heinric van Duerle zou zich bij nacht schuldig
hebben gemaakt aan slagen en verwondingen met de dood tot gevolg. Op het derde
genachte zegt het register expliciet dat van Duerle vrijgeleide kreeg om voor het hof te
verschijnen.1451 Hierna werd gewacht tot zonsondergang, en de volgende dag werd van
Duerle bij verstek tot verbanning veroordeeld.1452 Een termijn van vrijgeleide van één
dag is erg kort om een gevluchte beklaagde ter ore te komen en deze nog de tijd te
geven zich aan te melden. Het hier in het register geëxpliciteerde vrijgeleide kan dan ook
maar nuttig geweest zijn als het, zonder te worden neergeschreven, ook al op de
eerdere zittingen toegewezen werd. Mogelijks werden dergelijke vrijgeleides op de 1446 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f4r°, §7, f10v°, §3, f23v°, §3 2e lid en f45v°, §3.1447 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f2r°, §2.1448 Cfr. supra, p.254 e.v..1449 VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht”, pp.255-256.1450 Cfr . databank, het betreft de zaak « Baljuw v. van Duerle » (zaak nr.47).1451 “de ma(n)ne wijsde(n) / de(n) selve(n) Heinr(ic) te hebbene opene(n) wech en(de) vry gheleede en(de) de poerte(n) ope(n) te doene / o(m)me te sine(n) wetelike(n) daghe te co(m)mene” (Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17r°, §4).1452 Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, 1e reeks nr. 562, vonnissenregister Leenhof 1396-1400, f17r°, §4 en 5.
258 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
meeste verstekzittingen in strafzaken toegewezen, maar vond van Oestrem dit niet
systematisch het opschrijven waard.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
259
Conclusie
Voor het leenhof van de Sint-Pietersabdij gold een duale structuur van maner en
oordeelvinders. De leenmannen van de abdij traden als oordeelvinders op. Iedere
leenman had het recht en de plicht deel te nemen aan de zittingen van het leenhof. Dit
recht was echter zeker niet onbeperkt. Een leenman kon geschorst worden in geval van
misbruik, en gerehabiliteerd worden als hij zijn fout herstelde.
In de praktijk zetelden lang niet alle leenmannen in het leenhof. Diegenen die effectief
zetelden, deden dit lang niet allemaal even vaak. De echte kern van het leenhof bestond
uit een tiental leenmannen, die samen meer zetelden dan al de anderen samen. Naast
deze kern van veelzetelaars was er een ongeveer even grote groep gewoontezetelaars,
die regelmatig het leenhof frequenteerden. Verder was er een ongeveer dubbel zo grote
groep die occasioneel aan de zittingen van het leenhof deelnamen. De overgrote massa
van de leenmannen zetelde maar sporadisch of helemaal niet.
Sommige van de leenmannen die regelmatig in het hof zetelden waren juridische semi-
professionals. Ze vervulden territoriale baljuwsambten voor de abdij, groeiden eventueel
door tot het ambt van baljuw van de mannen, zetelden in de schepenbanken en
laathoven van de abdij of elders en vervulden ook een variëteit aan juridische posities in
de stad Gent en elders. Ook onder deze personen die andere ambten vervulden, was er
een grote diversiteit in zetelfrequentie. De meeste leenmannen hielden evenwel geen
baljuws- of schepenambt en de meeste schepenen en baljuws van de abdijdomeinen
hadden geen rol in het leenhof. Tot de hoogste grafelijke instellingen wisten de
leenmannen actief in het leenhof niet door te stoten.
Er waren uiteenlopende redenen voor een leenman om te worden opgeroepen of om
zich bij het leenhof aan te melden. Een eerste reden om ten hove te komen was gewoon
dat de leenmannen voor iedere zitting of andere rechtshandeling waaraan ze
deelnamen door de partijen werden betaald. Deze betalingen betroffen op zich al
interessante sommen, maar ten minste sommige leenmannen ontvingen hiernaast ook
een wedde van de abdij voor hun activiteiten bij het hof. Soms meldden leenmannen
zich misschien ook aan om te zetelen omdat ze zelf belangen hadden bij de zaak. Dit
260 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
mocht evenwel geen afbreuk doen aan hun plicht van leenrechtelijke trouw en
neutraliteit. Verder zetelden sommigen gewoonweg omdat ze “toevallig” in de buurt
waren. Er was een sterk verband tussen de woonplaats van een leenman en zijn
activiteit bij het hof. Op sommige zittingen werden lokale leenmannen opgeroepen die
nabij de plaats woonden waarop de zaak betrekking had. Mogelijks kwamen sommige
leenmannen bewust zetelen in moeilijke zaken met betrekking tot hun thuisstreek, om
zich als leenman te etaleren. Deze twee zetelgronden stonden in een dialectische
relatie. Door te zetelen bevestigde een leenman zijn prestige, en dit lokale prestige
vergrootte de kans dat hij later werd opgeroepen om in het hof te zetelen. Bij de
leenmannen die echt frequent in het leenhof zetelden, werd geen locaal gebonden
connectie vastgesteld. De meeste van deze habitués woonden in of nabij de Onze-Lieve-
Vrouweparochie van Sint-Pieters. Voor wie nabij het hof woonde waren de
verplaatsingskosten gering. Deze leenmannen kenden elkaar en de baljuw van de
mannen wellicht ook beter. Toch waren er ook onder de leenmannen die nabij het hof
woonden sporadische zetelaars. Van functionele specialisatie onder de leenmannen
naar specifieke types zaken of zittingen werden geen overtuigende sporen gevonden.
Zes personen konden als mogelijke voorsprekers worden geïdentificeerd op grond van
het feit dat ze zeer vaak als eerste van de bij een rechtshandeling aanwezige
leenmannen werden genoemd. Bij één van hen, een ridder, kon deze positie mogelijks
op zijn persoonlijke status steunen. Er zijn aanwijzingen dat hij zich bij het redigeren van
het vonnis nauw door zijn “lagere” collega’s liet adviseren. De anderen leken eerder tot
de hogere sociale klasse uit de omgeving van Gent te behoren. Sommigen onder hen
behoorden tot de actiefste personen bij het leenhof, anderen traden minder in dit
leenhof op. Mogelijks hadden zij elders voornamere belangen, maar deed de Sint-
Pietersabdij in moeilijke zaken beroep op hun kennis. Zoals bestaande literatuur
vermeld, vervulden al deze leenmannen talrijke andere juridische posities, waaronder
maner of oordeelvinder bij andere hoven. Ook binnen andere colleges waar zij zetelden
bekleedden zij meestal, doch niet altijd, de voornaamste plaatsen. De vraag of zij eerst
een positie als maner of als voorspreker vervulden, en binnen de instellingen van de
abdij of de stad Gent, blijft open. Tussen deze voorsprekers lijkt een zekere hiërarchie te
bestaan. Deze was gebaseerd op een mengeling van juridische expertise en persoonlijke
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
261
status. De drie mogelijke voorsprekers die minder frequent zetelden, leken
disproportioneel vaak deel te nemen aan die zittingen waarin moeilijke of heikele vragen
moesten worden uitgeklaard. Misschien waren dit personen die elders hun voornaamste
taken hadden, maar die ook leenman waren en op wiens expertise het hof beroep kon
doen bij ingewikkelde materies. Van specialisatie tussen deze voorsprekers naar de
types zaken die ze behandelden werden geen overtuigende sporen aangetroffen. Verder
vallen er op grond van het register ook belangrijke kritieken aangaande de voorsprekers
- hypothese te formuleren. Ten eerste werd in één zaak de auteur van het vonnis
expliciet geciteerd. Als de auteur van een vonnis gewoonlijk als eerste van de
oordeelvinders werd opgesomd, was het niet nodig de auteur expliciet te vermelden.
Ten tweede lijkt het er op dat het belang van de volgorde waarin de leenmannen
werden opgesomd dient te worden gerelativeerd. De volgorde van opsomming kon
binnen eenzelfde zaak wijzigen, en sommige leenmannen die zeker een grote ervaring
en prestige in het hof hadden werden systematisch achteraan de opsomming vernoemt.
Ten derde blijkt uit de Leenrechten van Vlaanderen dat binnen leenhoven soms
verdeeldheid bestond over het te vellen vonnis.
Slechts één enkel lid van het leenhof behoorde met zekerheid tot de adelstand, hoewel
sommige anderen zich misschien in de grijze zone tussen adel en niet-adel bevonden.
Een groter aantal van hen kan aan de Gentse stedelijke elite worden gekoppeld. Het is
echter niet duidelijk hoe ze concreet binnen deze elite pasten. Het lijkt er op dat het
veelal de hogere klasse betreft uit de wijken die tot het Sint-Pietersdorp behoorden. Van
de echte elite van het graafschap Vlaanderen in zijn totaliteit, laat staan van de
ontluikende trans-Nederlandse adel of interregionale Bourgondische elite, maakten de
leden van het leenhof geen deel uit. Andere leden van het leenhof behoorden tot de
hogere klassen van allerhande plattelandsheerlijkheden die de abdij bezat. Leden van de
seculiere clerus konden in het hof zetelen, maar deden dit zelden. Vele zetelende
leenmannen waren met elkaar verbonden door banden van nabuurschap, collegialiteit,
economische interactie en bovenal verwantschap. Deze verwantschapsbanden werden
via het middel van het huwelijk ook bewust gecreëerd.
262 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Het aantal leenmannen waarmee het hof concreet zetelde varieerde van zitting tot
zitting, en liep uiteen van twee tot 27. In de meeste Vlaamse leenhoven gold drie tot vijf
leenmannen nochtans als strikt minimum.
Alle zittingen die met twee oordeelvinders werden afgehandeld betroffen zittingen in
leenzaken waarbij waarschijnlijk geen ernstige betwistingen werden verwacht. Deze
colleges van twee oordeelvinders bestonden telkens uit personen die zeer frequent in
het hof zetelden. Zittingen met twee oordeelvinders waren overigens een zeldzaamheid,
die slechts vier maal in even veel jaren werd geattesteerd. Zittingen met drie
leenmannen kwamen iets frequenter voor, al bleven zij met zes zittingen op vier jaar een
absolute zeldzaamheid. Zittingen met drie leenmannen betroffen ook strafzaken. Het
hof zetelde ook met slechts drie in zittingen waar het potentieel knopen moest
doorhakken. Dit laatste moet gerelativeerd worden. Wanneer de drie leenmannen
effectief moesten vonnissen, namen ze hun toevlucht tot een hofsterking. Om effectief
een rechtsvraag te beantwoorden ervoeren zij zelf drie leenmannen als onvoldoende.
De meeste zittingen van een driemansleenhof betroffen opnieuw routine zittingen die
door een aantal toevallig aanwezige gewoontezetelaars vlot konden worden
afgehandeld. Zittingen met een zeer klein leenhof behandelden vooral het stellen van
zekerheden op lenen of op een partij haar volledige vermogen.
Een doorsnee zitting van het leenhof van de Sint-Pietersabdij telde vier tot zes
leenmannen. Dit is gemiddeld één minder dan het in Vlaanderen gebruikelijke vijf à
zeven. Dit valt te verklaren doordat het merendeel van de bezittingen van de Sint-
Pietersabdij zich in Oostelijk Vlaanderen concentreerden. Vooral in het Land van Waas
waren zittingen met vier leenmannen gebruikelijk. Ook elders in Oostelijk Vlaanderen
kwamen ze vaak voor. Zittingen van het leenhof van Sint-Pieters met vier leenmannen
kwamen ook hoofdzakelijk voor in zaken met betrekking tot Oostelijk Vlaanderen. Een
bepaald type zittingen, namelijk de waarheden (zowel wettelijke waarheden als
jaarwaarheden) werden disproportioneel vaak door vier leenmannen afgehandeld.
Een vrij significant aantal zittingen(69 van de 299) werd bemand door zeer grote
aantallen leenmannen: tien tot 27. De stelling uit de literatuur dat zittingen met acht of
meer leenmannen niet zo heel vaak voorkwamen moet voor het leenhof van Sint-Pieters
gerelativeerd worden. Daar staat wel tegenover dat Van Oestrem waarschijnlijk niet alle
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
263
zittingen van het leenhof in zijn register heeft opgenomen. Waarschijnlijk vermeldde hij
hoofdzakelijk die zaken die hij ongewoon of interessant vond, waardoor dus
disproportioneel veel zittingen met een omvangrijk leenhof zijn opgenomen. Het kon
gebeuren dat in een bepaalde zaak een zitting werd gehouden met een groot hof,
gevolgd door een zitting met een normaal of klein hof. In bepaalde types zittingen
kwamen grote leenhoven disproportioneel vaak voor. Het betreft uiteraard de
hofsterkingen, maar ook de verstes en de wettelijke dagen. Bij de verstes gold hoe
groter het hof, hoe kleiner de kans dat er nog een tweede of derde verste werd
genomen. Het is bevreemdend dat hoe meer verstes er in een zaak werden genomen,
hoe minder leenmannen hier naartoe leken te komen. De zittingen waarop de baljuw
zijn eis maakte lijken ook vaak door grote aantallen leenmannen bemand, maar dit is
een vertekend beeld dat uit een enkele zaak voort komt. In sommige zaken werd er erg
frequent met grote aantallen leenmannen gezeteld. Dit kon te maken hebben met de
complexiteit van de zaak. Voor de stelling dat het hof soms twijfelde aan zijn
bevoegdheid, en de aansprakelijkheid voor een mogelijk onterecht vonnis dan over zo
veel mogelijk personen wou verdelen valt zeer weinig bewijs aan te dragen. Het lijkt er
niet op dat het leenhof met grote aantallen zetelde omwille van het prestige van de
partijen. Naar alle waarschijnlijkheid was het prestige van diegenen die voor dit leenhof
optraden hiervoor niet groot genoeg.
De bevoegdheid van het leenhof ratione materiae omvatte vooreerst alles wat met
lenen gehouden van de Sint-Pietersabdij te maken had. De absolute meerderheid van de
door het leenhof behandelde zaken, kwamen omwille van deze bevoegdheidsgrond voor
het leenhof. Deze zaken omvatten eigenlijke rechtspraak, maar merendeels oneigenlijke
rechtspraak. De laatste categorie betreft grotendeels het verwerven van lenen, veelal
via erfenis. Toch is het zeker dat in het register slechts een minderheid van de zaken
aangaande leenverwerving zijn opgenomen. De vermelde zaken betroffen vooral
leenverwerving door een leenrechtelijk minder bekwame. Het lijkt er op dat van
Oestrem dit periodiek wel of niet het vermelden waard vond. Twee vermelde zaken
betroffen infeodatie. Dit gebeurde nog zelden in de 14e eeuw. Verder staan in het
register zaken van willige rechtspraak aangaande de overdracht van lenen, serkemanage
264 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
en zekerstellingen op lenen. Van de contentieuze leenzaken die het hof behandelde,
ging het overgrote merendeel over niet nagekomen feodale plichten. Het wekt
verbazing dat in de zaak van leenman Simon Paris die zijn feodale plicht van trouw slecht
had nageleefd, de beslissingen van schorsing en rehabilitatie niet door het leenhof
werden genomen, maar door de proost en een commissie die deze had aangesteld.
Misschien bestond deze commissie wel uit leenmannen, zodat hun besluit inhoudelijk,
maar niet formeel, neerkwam op een veroordeling na vonnis van het leenhof. Toch
ontbraken hierbij dan wel procedurele garanties. Andere contentieuze leenzaken
betroffen het verbreken van beslag op lenen, conflicterende erfrechtelijke aanspraken
op lenen, een leenverkoop die werd aangevochten en onbetaalde schulden gevestigd op
lenen.
In strafzaken was het leenhof bevoegd voor alle misdrijven die op leengrond hadden
plaats gehad. Op grond hiervan kwamen slechts twee zaken voor het hof. De meeste
strafzaken die het leenhof behandelde kwamen voort uit de jaarwaarheden. Mogelijks
had het leenhof reeds in de 14e eeuw ook de bevoegdheid van preventie. Slechts twee in
het register opgenomen zaken werden mogelijks op basis van deze bevoegdheid door
het leenhof behandeld. Zaken voortkomend uit de bevoegdheid voor voorbehouden
gevallen en vervollediging van de rechtspraak werden niet aangetroffen. Ten slotte
vermeldt het register wel een aantal strafzaken ten gevolge van misdrijven door en
tegen justitiële ambtenaren van de abdij en uitbraken uit de gevangenis.
Administratief-politioneel was het leenhof bevoegd voor drie types zaken. Het betreft
de eedaflegging van de bemanning van ondergeschikte laathoven, de oproepen om
denombrementen in te dienen (vermoedelijk in het kader van een leeninventarisatie) en
de schouwing van wegen en grachten op leengronden.
Het leenhof was ook bevoegd voor zaken, die voortkwamen uit andere zaken die voor
het leenhof hingen. Drie in het register opgenomen zaken kwamen zeker op grond
hiervan voor het leenhof, twee andere waarschijnlijk. Volgens de literatuur zou het
leenhof ook de geprefereerde instantie geweest zijn voor de proost om allerlei
overeenkomsten te laten acteren. Uit het register blijkt echter duidelijk dat zelfs voor
het acteren van een overeenkomst tussen de proost aan de ene kant en een leenman
aan de andere niet per se voor het leenhof werd gekozen.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
265
Ratione personae was het leenhof bevoegd over de leenmannen van de abdij. Ten
minste tegenover rechtbanken die lager in de juridische piramide van Sint-Pieters
stonden, kon het hof over gaan tot hofsluiting om zijn bevoegdheid uit te oefenen.
Ratione loci strekte de bevoegdheid van het leenhof zich uit over alle gebieden in
Vlaanderen Flamingant waar de abdij domeinen bezat. Veruit de meeste zaken die in het
register zijn opgenomen hadden betrekking op plaatsen in de kasselrij van de Oudburg.
Aangaande de strafzaken kan dit verklaard worden door het feit dat de meeste
jaarwaarheden plaats hadden binnen die kasselrij. Voor leenzaken speelde waarschijnlijk
het feit mee dat het leenhof her en der lokale afdelingen had. Overigens kon in
leenzaken het leenhof van Sint-Pieters ook voor lenen buiten Vlaanderen Flamingant
bevoegdheid opnemen.
Het leenhof van Sint-Pieters stond hiërarchisch helemaal bovenaan de feodale en
juridische piramide van de Sint-Pietersabdij. Dit maakte het leenhof principieel tot de
bevoegde instantie voor zowel appel tegen, vervollediging van als hoofdvaart bij alle
rechtspraak van de andere hoven en banken. noch appel, noch het valsschelden van
vonnissen duiken op in het register. Hoofdvaart duikt wel in het register op. Het leenhof
was in de praktijk bevoegd voor hoofdvaart van de ondergeschikte leen- en laathoven,
maar niet van de schepenbanken. Het leenhof zag er op toe dat de laathoven zich aan
deze regeling hielden. Laathoven maten zich hierbij tegenover het opperhof een
ootmoediger houding aan dan leenhoven deden, zelfs wanneer de juridische expertise
binnen het betreffende laathof in realiteit veel groter was.
In het register vallen ook een aantal bevoegdheidsconflicten terug te vinden. Deze
gingen erover dat één instantie zich bevoegd achtte, terwijl een andere de exclusieve
bevoegdheid opeiste. Eén keer kwam het leenhof tussen in een zaak die hangende was
bij een schepenbank in de juridische piramide van de abdij. Hiernaast waren er een
aantal zaken waarin andere instanties ingrepen in een zaak die voor het leenhof hing.
Deze andere instanties waren vooral de Gentse schepenbank van de Keure, maar ook de
officialiteit van Doornik en de vorst. Als zeker was dat deze andere rechtbank zelf de
zaak zou berechten, had het leenhof weinig bezwaar om de zaken uit handen te geven.
Leek het er daarentegen op dat de interveniërende instantie dit niet zou doen, dan
266 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
verdaagde het hof de zaak voor 14 dagen en vroeg het de baljuw in de tussentijd het
verbod te laten intrekken.
Er bestond een duidelijk procedureel onderscheid tussen de eigenlijke en de
oneigenlijke rechtspraak.
Zaken behorende tot de oneigenlijke rechtspraak werden meestal met een erg klein
aantal rechtshandelingen afgehandeld. Zeer veel oneigenlijke rechtspraak ging over het
verwerven en overdragen van lenen. Het volwaardige leenhouderschap (de
leenpossessie) kon op vier manieren worden bereikt: door erfenis, door koop-verkoop of
schenking, door nieuwe belening en door verkrijgende verjaring.
Hoewel erfenis de meest courante manier van leenverwerving was, vermeldt het
register slechts vijf zaken waarin een volwaardig erfbekwame een erflater in een leen
opvolgde. Dit wijst er op dat dergelijke courante zaken gewoonlijk zeer gesmeerd
verliepen en niet werden neergeschreven. In deze vijf gevallen vermeldt het register dat
de betreffende leenmannen hun leen in het hof kwamen verzoeken, vervolgens
manschap aflegden en vaak een mondelinge beschrijving van hun leen gaven. Het verhef
en het in te dienen denombrement worden in deze zaken niet vermeld. Toch waren dit
geldende verplichtingen, daar heel wat contentieuze zaken draaiden rond het niet
indienen van denombrementen en het niet betalen van verhef en tiende penning. Van
Oestrem noteert meerdere personen met beperkte leenrechtelijke
handelingsbekwaamheid die lenen verwierven. Meestal betrof het vrouwen. Deze zaken
werden met één zitting afgehandeld. Het blijkt dat minder bekwame personen die oud
genoeg waren zelf hun leen verhieven en manschap aflegden, waarna achteraf een
voogd werd aangesteld. Ook minderjarigen leefden weldegelijk deze procedure na,
desnoods via een voogd, zonder dat de leenheer uitstel verleende.
Koop-verkoop wordt, ondanks de vele vormvereisten, in het register meestal vrij
summier behandeld. Dit toont aan dat deze vorm van overdracht in de praktijk meestal
weinig problemen gaf. Als deze overdrachten al werden vermeld vonden onterving en
inerving op dezelfde zitting of met een korte tussenpoos plaats. Hoe deze ceremonie
voor het leenhof van Sint-Pieters precies verliep valt uit het vonnissenregister niet op te
maken. In de ene contentieuze zaak die expliciet een leenverkoop betrof, werden de
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
267
rechten die een derde op het leen had of meende te hebben niet tot het uiterste
doorgedreven. Op de eerste rechtsdag zag de eiser af van zijn vordering. Waarschijnlijk
was de zaak in der minne geregeld.
Het register bevat twee zaken aangaande infeodatie. In de ene zaak was de nieuw
beleende waarschijnlijk minderjarig. Toch verhief de verkrijger het leen zelf. Verder
reveleert het register weinig over de nieuwe beleningsprocedure. Opvallend is dat beide
lenen al eerder bestonden, maar opnieuw in handen van de abdij waren gekomen. Bij
één van deze twee bestaat het vermoeden dat het leen opnieuw werd uitgegeven, deels
omdat de abdij moeite had het tegen wederrechtelijk gebruik door derden te bewaken.
Het register bevat nog andere zaken van willige rechtspraak. Bij het bezwaren van
lenen met zekerheden golden aanspraken van derden (zoals bij koop-verkoop) niet.
Meestal werden deze zaken op één zitting afgehandeld.
Het register bevat vier zaken aangaande serkemanage. Van Oestrem maakt daarbij een
terminologisch onderscheid tussen een vriendelijk bezoek en een wettelijk bezoek, maar
het is niet duidelijk wat dit precies inhield. Hoe dan ook had de serkemanage aan het
einde van de 14e eeuw voor het leenhof van Sint-Pieters nog steeds zijn meest
oorspronkelijke vorm, waarbij om de omvang en modaliteiten van een leen te bepalen
een beroep werd gedaan op buren en getuigen, eerder dan op documenten of
specialisten. Deze serkemanages werden in één zitting afgehandeld, en niet op een
groot aantal, zoals de literatuur poneert. Ook zetelden bij deze serkemanages voor het
leenhof van Sint-Pieters niet per se bijzonder grote aantallen leenmannen.
Bij de eigenlijke rechtspraak is het voornaamste onderscheid dat tussen strafzaken
enerzijds en leenzaken sensu largo anderzijds.
Een strafzaak ving aan met het bevel door het leenhof om een onderzoek, een
zogenaamde waarhede, in te stellen. Meestal gebeurde dit op zaterdag, en de volgende
zondag werd hier een kerkgebod van gedaan. De waarhede zelf ging meestal op dinsdag,
en anders op woensdag of donderdag door.
Het register bevat wettelijke waarheden en jaarwaarheden. De vermelde
jaarwaarheden lijken een algemeen karakter te hebben. De periodiciteit is minder
duidelijk. Het heeft er alle schijn van dat het leenhof van Sint-Pieters in de verschillende
268 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
abdijdomeinen op één of meerdere min of meer vaste tijdstippen per jaar een waarhede
kon houden, maar dat dit niet meer automatisch gebeurde. Veeleer werd de
jaarwaarhede waarschijnlijk gehouden indien er op een bepaalde localiteit problemen
waren waartegen moest worden ingegrepen. Het houden van de jaarwaarhede en het
berechten van de zaken die er uit voort kwamen was op de domeinen van de Sint-
Pietersabdij in de late 14e eeuw de exclusieve bevoegdheid van het leenhof, maar de
lokale schepenen hadden hierbij een ondersteunende functie. Wat deze exact inhield is
onduidelijk. Uit de zeer sporadische vermelding van de aanwezigheid van schepenen valt
af te leiden dat hun inbreng eerder beperkt was.
De dagwaarheden of wettelijke waarheden waren gerichte onderzoeken naar een
specifieke zaak. Hoewel dergelijk onderzoek in principe een morele bewijsvoering
betrof, waren bij het leenhof van Sint-Pieters aan het einde van de 14e eeuw nog steeds
twee getuigen vereist. In deze procedure werd de goede rechtsbedeling gewaarborgd
door het publieke en mondelinge karakter van de procedure. Aan deze openbaarheid
werd een groot belang gehecht.
In één zelfde zaak konden meerdere waarheden gehouden worden. Wel moest na het
houden van de waarhede de volledige cyclus van drie genachtes, en eventuele verstes
en hofsterkingen, worden doorlopen, alvorens de volgende waarhede kon worden
gehouden. Hiermee begon de hele cyclus dan opnieuw. Het gebeurde in het register
slechts in één zaak dat na het doorlopen van de cyclus van waarhede en drie genachtes
nog een volgende waarhede werd geboden.
Eens de waarhede achter de rug werden de betichten meteen aangeklaagd, maar het
was pas op een volgende zitting, ongeveer twee weken later, dat de baljuw zijn eis tegen
hen formuleerde. Op deze zitting beval het hof de baljuw dat hij de getuige zou
dagvaarden om 14 dagen later voor het hof te verschijnen. Deze zitting was het eerste
genachte. Een genachte was de zitting waar in principe gevonnist werd. Het hof kon in
een welbepaalde zaak drie genachtes nemen, waarbij er tussen de genachtes telkens
een termijn van 14 dagen lag. Deze termijn van 14 dagen was gebruikelijk in het Vlaamse
leenrecht, maar in het strafrecht golden verschillende termijnen. Op genachtes werd
gewacht tot zonsondergang. Was dan nog niet gevonnist, dan werd een tweede of derde
genachte bevolen. Het derde genachte werd de volgende ochtend verder gezet, waarbij
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
269
een vonnis moest worden geveld. In de praktijk werden twee soorten sancties
uitgesproken, namelijk boetes en verbanningen.
Slechts één leengerelateerde zaak ving aan met een waarhede. Het betreft een zaak
waarin beslag op een leen was verbroken. De zaak had dus een duidelijk strafrechtelijke
inslag. Mogelijk moest in deze zaak meer dan in andere leengerelateerde zaken
opheldering worden gezocht over de aard van de feiten en de identiteit van de
beklaagden.
De meeste leengerelateerde zaken vingen aan met een bevel van het hof om de
verweerder te dagvaarden. Deze dagvaarding werd gedaan door de baljuw met twee
leenmannen en gebeurde binnen de paar dagen, op het betreffende leen zelf. Slechts
één enkele dergelijke dagvaarding gebeurde in de kerk van de parochie waar het leen
lag. Mogelijks ging het om een vliegend leen. Deze dagvaarding kon gebeuren op
verzoek van de baljuw of van een private eiser. De dagvaarding was soms aan specifieke
personen gericht, maar sowieso altijd ook aan de generieke categorie “ieder die het leen
wilde beschermen”. Dit gebeurde om te vermijden dat iemand achteraf nog aanspraken
op het leen zou kunnen maken omdat hij niet gedaagd was. Als de identiteit van de
concrete verweerder aanvankelijk onduidelijk was, maar lopende de procedure duidelijk
werd, kon deze nog eens afzonderlijk worden gedaagd.
Na dagvaarding verliepen leenzaken op dezelfde manier als strafzaken met een
opeenvolging van drie genachtes waarop kon worden gevonnist, met telkens 14 dagen
tussen. De termijn van 14 dagen tussen de zittingen werd over het algemeen correct
nageleefd. Slechts een minderheid van de leengerelateerde zaken werd effectief
doorgevoerd tot het punt waarop gevonnist werd. Op dit vonnis kon een leen worden
beslagen of de “eigendom” ervan worden toegewezen.
Na de drie genachtes leek de procedure in leenzaken af te wijken zowel van die
beschreven in de Leenrechten van Vlaanderen als die beschreven in de feodale costuyme
van Sint-Pieters. Zaken betreffende het niet indienen van een denombrement eindigden
met bewarend leenbeslag tot de leenhouder zijn toestand regulariseerde en de
gerechtskosten betaalde. Bij het niet voldoen van verhef en tiende penning werd het
leen gewoonlijk jaar en dag in bewarend beslag gedaan. Deze termijn kon expliciet
270 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
gelden ten voordele van weduwen, wezen en diegenen die zich in het buitenland
bevonden, maar ook meer algemeen voor al wie aanspraken had op het betreffende
leen. In één zaak gold de termijn blijkbaar niet voor jaar en dag, want twee weken na het
beslagvonnis werd de zaak al weer verder gezet, hetgeen zo door het hof bevolen was.
Nog een zitting later werd het leen voor onbepaalde termijn in bewarend beslag gedaan,
tot iemand het leen kwam opeisen en de heerlijke rechten voldoen. Had na jaar en dag
nog niemand aanspraken op het leen gemaakt, dan werd het zolang aan de heer
toegewezen als de leenhouder in gebreke was geweest. Dit werd door de baljuw
gevorderd en door het hof in beginsel meteen toegekend. Deze laatste sanctie was ook
mogelijk bij het niet tijdig indienen van denombrementen. Het blijkt ook dat wie zijn
plichten niet tijdig voldaan had zich nog voor uitwinning kon behoeden door zijn feodale
plichten alsnog na te komen en een boete te betalen. Op lenen kon ook een zekerheid
worden gelegd ter betaling van een schuld. Als bij betwistingen hierover het leen niet
definitief werd uitgewonnen, maar werd gevonnist dat de schulden uit de opbrengsten
zouden worden voldaan, werd uiteraard niet eerst een termijn van jaar en dag gewezen.
In één leenrechtelijk vonnis werd voorbehoud gemaakt voor de rechten van weduwen,
wezen en degenen in het buitenland, maar werd hier geen termijn aan gekoppeld.
Het is niet duidelijk of voor leenhoven lager in de juridische piramide dezelfde
procedure gold. In ieder geval kon het opperhof beslissingen van lagere instanties
vernietigen wegens procedurefouten.
In de contentieuze zaken (zowel de strafrechtelijke als de leengerelateerde) kon het
hof een aantal bijkomende rechtshandelingen nemen.
De verste was een uitstel dat het leenhof nam in een bepaalde zaak. Voor het leenhof
konden per maning drie verstes genomen worden, waardoor de zitting telkens drie
weken werd verdaagd. Het hof nam deze verstes gewoonlijk op zittingen waarop het
een vonnis diende te vellen. Kon het hof op zijn derde verste nog geen goed vonnis
vellen, dan restte de techniek van de hofsterking. Hoewel hofsterking in theorie op
iedere verste mogelijk was, ging het leenhof van Sint-Pieters enkel tot hofsterkingen
over op derde verstes. Het gebeurde zelden dat een vraag tot de derde verste werd
aangehouden, en nog minder vaak bleek een hofsterking nodig. Bij de hofsterking
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
271
werden bijkomende leenmannen opgeroepen om de vraag op te lossen. Uit het register
blijkt dat reeds bij de verstes soms nominatim bepaalde leenmannen werden aangeduid
om bij de volgende verste aanwezig te zijn. Op grond van het register lijkt het
twijfelachtig dat het steeds effectief de nieuwkomers waren die het vonnis redigeerden
zonder inspraak van de eerder aanwezige leenmannen. Ook werden bij hofsterkingen
regelmatig personen opgeroepen wiens juridische activiteiten eerder beperkt waren.
Misschien lag hun bijdrage dan vooral in hun lokale terreinkennis. Voor Strubbe’s stelling
dat de hofsterking soms werd gebruikt om de verantwoordelijkheid voor een vonnis
over zo veel mogelijk personen te verdelen, werden geen overtuigende aanwijzingen
gevonden.
De baljuw kon een zaak één maal per maning voor 14 dagen laten verdagen. Deze
verdaging was de “heerlijke dag”. Hiermee bleef het geding 14 dagen in dezelfde stand
staan. Anders dan de verstes had een heerlijke dag soms betrekking op meerdere zaken
indien deze tevoren allen op dezelfde zittingen aan bod kwamen.
Wettelijke dagen zijn moeilijker te verklaren. Het begrip lijkt meerdere betekenissen te
hebben gehad. Om te beginnen lijkt het een soort synoniem te zijn geweest voor
genachte, hoewel nog onduidelijkheden open blijven. Hiernaast nam in één zaak een
opeenvolging van drie wettelijke dagen de functie van drie genachtes nadat de drie
genachtes reeds waren opgebruikt. In nog een andere zaak slaat de term op een
bijeenkomst van het hof waar conflicten worden beslecht, zonder dat dit een specifieke
procedurestap hoefde te zijn.
Kon omwille van een bevoegdheidsconflict of andere reden van voorbijgaande aard
het leenhof niet over de zaak vonnissen, dan werd een zitting op het moment dat ze
diende plaats te hebben verdaagd. Als herroeping van een verbod te vonnissen moest
worden bekomen, was de verdagingstermijn 14 dagen. Was er een andere reden van
voorbijgaande aard die het vonnis belemmerde, dan werd een langere termijn zoals jaar
en dag gekozen in de hoop dat in de tussentijd de belemmeringgrond zou verdwijnen.
Werd niet tijdig herroeping bekomen of werd duidelijk dat de belemmeringsgrond er
aan het einde van de termijn nog zou zijn, dan werd de termijn hernieuwd.
272 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Eén zaak laat vermoeden dat uitstel werd gevonnist om tot afstel te leiden. Het betreft
een situatie waarin de baljuw een vordering instelde waartoe hij misschien geen recht
had en de leenmannen dit niet rechtstreeks wilden afwijzen.
Had een partij uitstel gekregen om een verplichting na te komen, dan kon de baljuw als
de partij haar verplichting niet nakwam alsnog toestemming krijgen om tot vervolging
over te gaan.
Een laatste mogelijke vorm van uitstel in leenzaken of leengerelateerde burgerlijke
zaken gebeurde op vraag van de partijen, waarbij zij vroegen een zitting een zekere
termijn te verdagen en beloofden in de tussentijd bepaalde plichten te voldoen. Dit kon
een partij verkrijgen als de tegenpartij en de heer er mee instemden. De tegenpartij kon
een dwangsom vragen, maar het was geen automatisme dat de partij dit deed.
Het register bevat ook een aantal administratief-politionele rechtshandelingen.
Eén in het register opgenomen zaak betreft de eedafname van de leden van een
laathof. Behalve dat het gebeurde, valt hier niet veel over te zeggen, bij gebrek aan
informatie in het register.
De oproepen om denombrementen in te dienen gebeurden bij kerkgebod. Dit
kerkgebod werd meestal, maar niet altijd, op zondag gehouden. Op één enkele dag
werden dan op twee à vijf plaatsen, die bij elkaar in de buurt lagen, oproepen gehouden.
Dit schept het vermoeden dat de kerkgeboden ook op zondag niet allemaal onmiddellijk
aansluitend op de misdienst gebeurden. Leenmannen die aan deze oproep geen gevolg
gaven, werden op hun leen gedagvaard om 14 dagen later in het hof te verschijnen. Uit
het register blijkt dat conflicten hieromtrent niet op de spits werden gedreven. Op de
lenen werd bewarend beslag gelegd, maar de leenhouders kregen wel toestemming hun
oogst binnen te halen. Uiteindelijk werd het conflict opgelost met een belofte door de
leenmannen dat zij wat zij de abdij schuldig mochten zijn, zouden betalen met de
opbrengsten van hun leen. Wat deze “schulden” inhielden is onduidelijk. Misschien
betreft het een boete of dwangsom voor het niet tijdig indienen van het
denombrement.
Oproepen grachten en wegen te onderhouden werden in de Onze-Lieve-
Vrouweparochie tweemaal per jaar gehouden, één keer in maart en één keer in
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
273
september. Op andere plaatsen die onder de rechtsmacht van de abdij vielen gold een
andere periodiciteit. Het is ook waarschijnlijk dat deze oproepen en controles in andere
abdijdomeinen vaak niet werden gehouden. De oproepen gebeurden bij kerkgebod.
Deze kerkgeboden konden op iedere dag van de week doorgaan. Het gebod zelf
gebeurde meestal maar niet altijd op zondag. In de termijn tussen het gebod en de
controle viel geen systematiek aan te treffen.
De locatie voor de zittingen van het leenhof was over het algemeen het hof van Sint-
Pieters zelf. Waar dit hof precies lag en hoe het er precies uitzag is onduidelijk. Het
betrof een soort vierschaar, vermoedelijk in open lucht. De geheime beraadslagingen
gebeurden mogelijks wel in een gebouw. Het is aannemelijk dat er een soort afdak was.
De waarheden vonden niet plaats in het hof, maar op de plaats waarop de zitting
betrekking had. De bezoeken in het kader van de serkemanageprocedure hadden plaats
op het betreffende leen. Ook zittingen waar een voor het hof hangend conflict in der
minne werden geregeld, konden plaats vinden buiten het hof, zelfs in het klooster of in
private woningen. Er diende dan eventueel wel een voorbehoud te worden gemaakt
voor de rechten van derden.
Zittingen en andere rechtshandelingen vonden plaats op iedere dag van de week.
Doordat de gebruikelijke termijn tussen zittingen 14 dagen was, komen in een bepaalde
zaak steeds dezelfde weekdagen terug. Kerkelijke feestdagen waren geen reden om de
rechtsgang te verdagen. Een zitting van het hof eindigde met zonsondergang. De vraag
wanneer de zittingen aanvingen is moeilijker. Waarheden en verderzettingen van
zittingen die met zonsondergang waren stilgevallen, vingen duidelijk aan bij zonsopgang.
Er zijn beperkte aanwijzingen dat andere zittingen na de middag dienden te beginnen,
maar hierover bestaat geen zekerheid.
Het gebeurde zelden dat de goede rechtsgang door roepers werd verstoord. Gebeurde
het toch dat iemand zonder toestemming sprak, dan werd er groot belang aan gehecht
dat de baljuw hiertegen optrad. Verstoringen van de rechtsgang door geweld tegen
justitiële ambtenaren en uitbraken uit de gevangenis werden objectief behandeld. De
sanctie was een zware boete. Wie de rechtsgang verstoorde door een zaak te beginnen
274 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
maar niet verder te zetten was eveneens strafbaar. Hieromtrent duikt slechts één
vervolging op in het register, en deze leidde uiteindelijk niet tot een veroordeling. Liet de
verweerder verstek gaan, dan werd de cyclus van drie genachtes doorlopen, waarna het
verstekvonnis werd geveld op de verderzetting van het derde genachte, of eventueel op
de eerste verste. Hierbij werd de verweerder bij verstek veroordeeld.
Als partijen procedurefouten maakten, bijvoorbeeld door formules verkeerd uit te
spreken, had dit zware gevolgen. Deze konden zij ontwijken door een taalman te nemen.
In de late 14e eeuw was het blijkbaar ook bij het leenhof van Sint-Pieters de gewoonte
dat de taalman advies ten gronde verstrekte. Uit het register blijkt dat voor het leenhof
van Sint-Pieters partijen slechts zelden beroep deden op taalmannen. Overigens blijkt
dat deze taalmannen geen volledige garantie tegen procedurefouten boden.
De motivatie voor leenmannen om in het hof te zetelen was grotendeels van
pecuniaire aard. Om deze reden werd dan ook een groot belang gehecht aan
zekerheden dat de kosten zouden worden vergoed. Pas na het stellen van een
zekerheid kreeg een partij proceshoedanigheid. Zelfs een minnelijke schikking kon, eens
de zaak begonnen, niet gesloten worden zonder dat eerst zekerheden waren gesteld.
Wie geen zekerheden kon stellen op zijn eigen leen diende in principe een borg te
vinden, maar uit het register blijkt dat ook zekerheid kon worden gesteld op een leen
dat een derde ter beschikking stelde. Echte borgstellingen duiken in het register niet op.
Soms hadden meerdere zittingen plaats vooraleer partijen een zekerheid stelden en zich
zo hoefswerdich maakten. In minstens één dergelijke zaak speelde misschien wel mee
dat er al een leen beslagen was dat voor de baljuw als zekerheid kon dienen.
Voor wie het vonnissenregister de eerste maal doorbladerd lijkt dit onduidelijk, maar
het laatmiddeleeuwse Vlaanderen kende heel strikte regels aangaande hoe de bevoegde
instantie tot een correct vonnis kon komen. De hoop bestaat dat dit werk een bijdrage
levert aan het inzicht in dit geheel van regels. Naargelang de kennis hiervan uitbreid, zal
een algemeen overzicht kunnen worden gevormd van het laatmiddeleeuws Vlaams
procesrecht. Op grond van dit “oude” rechtssysteem zullen misschien op een dag zelfs
een aantal waardevolle vraagtekens kunnen worden geplaatst bij veronderstelde
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
275
evidenties van het hedendaagse systeem. Alzo biedt elke rechtsgeschiedenis ook een
bijdrage aan de ontwikkeling van het hedendaagse recht.
276 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
De databank
De inleiding vermeldde reeds dat, om een zekere orde te scheppen in de stortvloed
aan informatie die het vonnissenregister bevat, een accces-databank werd opgesteld.
Instrumenten als Acces, SPSS, UCINET, MATLAB etc. zijn zowel in het juridische als in
vele geledingen van het historische metier minder ingeburgerd dan in de meeste andere
alfawetenschappen.1453 Een handleiding bij de databank, misschien zelfs een apologie
voor het feit dat ze in digitale vorm zal worden ingediend, is dan misschien ook op zijn
plaats.
De reden waarom de databank in elektronische vorm zal worden ingediend is dat ze
vele honderden fiches bevat, en tabellen van honderden rijen diep en twintig kolommen
breed. Een uitgeprinte versie zou het dan ook zeer moeilijk maken de verschillende
kolommen van de verschillende tabellen naast elkaar te bekijken, of om vlot tussen de
fiches te navigeren. Door de databank haar digitale vorm te laten behouden kan iedere
kritische lezer of toekomstige gebruiker naar eigen inzicht en hartenlust variabelen
ordenen, filteren en naast elkaar plaatsen.
Concreet bestaat de databank uit een aantal tabbladen, die allen op zich een tabel of
een digitale fichebak inhouden.
De voornaamste fichereeksen zijn de tabbladen «Leenman met info», «zaak» en
«Rechtshandeling». In de fichereeks «Leenman met info» is er voor iedere in het hof zetelende
leenman een fiche opgenomen, waarin behalve zijn naam ook wordt aangegeven of hij titels
droeg, of hij in andere functies werd aangetroffen, waar hij geografisch kon geplaatst worden,
andere vermeldingen van deze leenman, en een tabel met een variëteit aan informatie over de
zittingen waaraan hij deelnam. referenties bij de in deze fiches weergegeven informatie zijn in
een apart tabblad (genaamd “voetnoot”) opgenomen. Wie informatie over een bepaalde
leenman zoekt kan uiteraard bladeren tot hij hem vind, maar het is efficiënter het veld “naam”
1453 Overigens valt er over te redetwisten of het juridische metier – althans zoals in België beoefent -überhaupt wel als wetenschap kan gekwalificeerd worden. Dit bij gebrek aan methodologisch debat, algemene theorievorming, paradigma’s,… Het zou interessant zijn, en bijzonder nuttig, moest het debat hierover ten gronde worden gevoerd. Voorliggend schrijven is echter niet de juiste plaats of tijd daarvoor.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
277
te selecteren en dan de microsoft zoekfunctie te gebruiken. De fichereeksen «zaak» en «zitting»
bevatten allebei fiches waarin informatie wordt gegeven over de verschillende zaken
respectievelijk rechtshandelingen die in het vonnissenregister zijn vermeld. Beide fichereeksen
zijn genummerd. De fichereeks «zaak» bevat ook een knop “zittingen”, waarmee naar
rechtshandelingen kan worden gebladerd die op deze zaak betrekking hebben. Onderaan het
scherm staan dan drie knoppen met de vermelding “record”. Met de middelste kan tussen de
verschillende rechtshandelingen in een bepaalde zaak worden gebladerd.1454 (Met de bovenste
knop “record” wordt gebladerd tussen de aanwezige leenmannen, met de onderste tussen de
verschillende zaken.) Wie snel een bepaalde fiche wil terug vinden (de zaak waarin een bepaalde
persoon partij was bijvoorbeeld, of een zitting van een bepaald nummer) kan hiervoor de
microsoft zoekfunctie gebruiken. Voor de bronreferenties bevat de fiche van iedere
rechtshandeling een veld “nummer in document”, waarin het randnummer gegeven is waarmee
de betreffende paragraaf in de transscriptie is opgenomen. De fiche van iedere zaak bevat een
veld getiteld “referentie”, waarin opnieuw een verwijzing is opgenomen naar de nummers
waarmee de paragrafen in het transscript zijn opgenomen die op deze zaak betrekking hadden.
Wanneer naar andere bronnen of literatuur is verwezen is hier een cijfer aan toegevoegd, en de
verwijzing valt in het veld referentie terug te vinden.1455 Ook verwijzingen naar bronnen of
literatuur in de fiches van de rechtshandelingen vallen terug te vinden in het referentieveld van
de zaak waarin deze handeling plaats had. Het veld “weekdag” in de fichereeks «zitting» werd
ingevuld op grond van Strubbe Voet.1456
Omdat het register flink wat rechtshandelingen vermeld die betrekking hadden op
verschillende zaken, komen voor sommige rechtshandelingen verschillende fiches voor. Om te
vermijden dat rechtshandelingen dubbel worden geteld werd in de fiches van de
rechtshandelingen een veldje “reeds genoemd” opgenomen. Dit staat aangevinkt wanneer de
betreffende zitting al in een andere zaak is vernoemt.
1454 Het dient te worden opgemerkt dat niet alle zittingen hierbij steeds in juiste volgorde zitten. Om foutent en gevolge van dit euvel te vermijden werd in de fiches van de rechtshandelingen een veld opgenomen genaamd « nummer in zaak ». Hier staat met een cijfer aangegeven over de hoeveelste verrichting in de betreffende zaak de fiche handelt.1455 Naar de Leenrechten van Vlaanderen werd in dit veld verwezen als LVV.1456 STRUBBE E. I. & VOET L., De chronologie van de middeleeuwen en de moderne tijden in de Nederlanden, Antwerpen, 1960, pp.511.
278 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Naast de fichereeksen zijn er de tabellen. Deze bevatten dezelfde informatie als de fiches,
maar in tabelvorm. De grote meerwaarde van deze tabellen is dat er kan worden in gesorteerd
en gefiltert, alsook dat ze kunnen worden geblokkeerd.
Sorteren of een kolom blokkeren (hetgeen wil zeggen dat hij blijft staan als de gebruiker
horizontaal tussen de kolommen scrollt, waardoor dus twee willekeurige kolommen naast elkaar
kunnen worden geplaatst) wordt gedaan door op het driehoekje bovenaan iedere kolom te
klikken. Wie bijvoorbeeld per zaak wil zien welke rechtshandelingen het register vermeld, zal in
het tabblad «Rechtshandeling : tabel» de kolom “zaak” of “stand van zaak” moeten blokkeren en
dan de twee kolommen naast elkaar plaatsen. Vervolgens kan hij de rechtshandelingen per zaak
zien door de kolom “zaak” te selecteren, op het driehoekje naast het woord “zaak” te klikken en
dan te sorteren van A tot Z. De gebruiker zal de titels van de zaken nu in de alfabetische volgorde
te zien krijgen, en kan dan in de andere kolom kijken welke rechtshandelingen hiernaast staan.
Wil de gebruiker de rechtshandelingen per zaak ook in de juiste volgorde, dan kan hij dit
bekomen door eerst in de kolom “nummer in zaak” te sorteren van laag naar hoog, en daarna
pas de kolom “zaak” alfabetisch te sorteren.
Filteren (bepaalde variabelen wegwerken uit de tabel) wordt gedaan door de te filteren kolom
aan te klikken, en dan in de werkbalk het icoontje “filter” (met een beetje fantasie lijkt het op
een trechter) aan te klikken. Zo kan wie bijvoorbeeld alleen de zaken wil zien waarin geen
conflict aan de orde was (oneigenlijke rechtspraak) in het tabblad «zaak : tabel» de kolom
“contentieus” aanklikken (op het woord “contentieus” klikken), en dan “filter” aanklikken in de
werkbalk. Er zal een raam openen, en wanneer de gebruiker hierin “ja” wegvinkt en op “OK”
klikt zal de tabel enkel nog gegevens weergeven over de niet-contentieuze zaken. Vooral wie wil
tellen hoe vaak er b.v. op een bepaalde dag gezeteld werd of hoe vaak een bepaalde
rechtshandeling voorkwam zal er wanneer hij de tabel «Rechtshandeling : tabel» gebruikt
moeten over waken dat hij in de kolom “reeds genoemd” de zaken die herhaaldelijk genoemd
zijn weg filtert. (Concreet: selecteer deze kolom, open de filter en vink “ja” weg.)
Voor de leek klinkt dit alles misschien ingewikkeld. De beste manier om met een dergelijke
databank te leren werken is het gewoon te proberen. Wie er een half uurtje mee bezig is en in
de tussentijd de discipline weet te op te brengen om zijn computer niet gefrustreerd door een
venster te werpen zal verbaasd zijn hoeveel informatie hij er in geen tijd kan uit puren. ik kan de
lezer slechts uitnodigen er naar hartenlust mee te spelen.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
279
280 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
Bibliografie
Onuitgegeven bronnen
Gent, Rijksarchief, fonds Sint-Pietersabdij, eerste reeks, nr.562, f20r°-f67r°:
vonnissenregister Leenhof 1396-1400.
Tresoar, voorheen Provinciale Bibliotheek Friesland, Handschrift 285.
Uitgegeven bronnen en literatuur
S.N., Regesten op de jaarregisters van de keure : schepenjaar 1400-1401, Gent, stad
Gent, 1967-1972, 3V.
ASAERT G., BATSELIER P., BERINGS G. e.a., Monasticon belge. 7 : Province de Flandre
Orientale / Volume faisant suite au travail de U. Berlière, Luik, Centre national de
recherches d'histoire religieuse, 1977, 5V..
BERTEN D., “Un document de vieux droit Flamand”, in Handelingen van de Koninklijke
commissie voor de uitgave van oude wetten en verordeningen, V.9.
BERTEN D., Coutumes de la Seigneurie de Saint-Pierre-Lez-Gand, Gent, Geschiedkundige
heruitgeverij, 2001, pp.434.
BERTEN D., Coutumes des seigneuries enclavées dans le Vieuxbourg de Gand, Brussel,
Goemaere, 1904, pp.714.
BLOCKMANS W., “Corruptie, patronage,makelaardij en venaliteit als symptomen van
een ontluikende staatsvorming in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden”, in
Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 11, 1985, pp.231-247.
BLOCKMANS W., Een middeleeuwse vendetta, Gent 1300, Houten, De Haan, 1987,
pp.160.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
281
BUNTINX J., “De audiëntie van de graven van Vlaanderen : studie over het centraal
grafelijk gerecht (c. 1330-c. 1409)”, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse
Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren,
Brussel, Standaard-Boekhandel, 1949, pp.458.
BUYLAERT F., DUMOLYN J., DONCHE P., BALTHAU E. en DOUXCHAMPS H., “De adel
ingelijst. Adelslijsten voor het graafschap Vlaanderen in de veertiende en vijftiende
eeuw” in Handelingen van de Koninklijke commissie voor geschiedenis, 173, 2007, pp.
47-187.
BUYLAERT F., Repertorium van de Vlaamse adel (ca. 1350-ca. 1500), Gent, Academia
Press, 2011, pp.867.
DANNEEL M., Weduwen en wezen in het laat-middeleeuwse Gent, Leuven, Garant, 1996,
pp.438.
DE BRABANDER F., “Oude vleivormen en varianten van voornamen”, in Vlaamse stam,
deel 11, pp.79-93. (ook online beschikbaar: http://www.familiekunde-
vlaanderen.be/oude-vleivormen-en-varianten-van-voornamen )
DE GHELLINCK VAERNEWYCK A., Chartes et documents concernant la famille van
Vaernewijck, Gent, Siffer, 1899-1919, 3V..
DE HEMPTINNE TH., syllabus chronologie (onuitgegeven), Ugent, editie 2007, pp.52.
DE LIMBURG-STIRUM H., “Chanoine de Joigny. Manuscrit relatif aux seigneuries de
Flandre”, in: Handelingen van de Geschied – en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, dl.
7, 1926, pp. 305-384; dl. 8, 1931, pp. 31-96, 165-180, 245-264, 265-358.
282 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
DE LIMBURG-STIRUM Th., Coutumes des deux villes et pays d'Alost, Brussel, Gobbaerts,
1878, pp.813.
DE PAGE H., Traité élémentaire de droit civil belge : principes, doctrine, jurisprudence,
Brussel, Bruylant, 1953, 11V..
DE WIN P., De adel in het hertogdom Brabant in de vijftiende eeuw (inzonderheid de
periode 1430-1482), Gent (onuitgegeven licenciaatsverhandeling UGent), 1979, 2v..
DE WIN P., “Queeste naar de Rechtspositie Van de Edelman in de Bourgondische
Nederlanden”, in: Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis, 53, 1985, pp.223-274.
DEWULF J., Regesten op de jaarregisters van de keure(1409-1410), Gent, stadsarchief,
1984, pp.346.
DE ZUTTER J., Regesten op de jaarregisters van de keure(1402-1403), Gent, stad Gent,
1981, pp.274.
DEHOUCK C., “Kan escrow een alternatief voor documentair krediet bieden?”, in: Revue
internationale du droit des affaires, 69, 2004, pp.10-39.
DOUXCHAMPS H. & VAN DRIESSCHE T., “Aux origines de la famille de Crombrugghe”, in
Le Parchemin, 61, 1996, pp. 146-193 & 237-287.
DUBY G., De drie orden. Het zelfbeeld van de feodale maatschappij, 1025-1225 (uit het
Frans vertaald door B. Raymakers), Amsterdam, Elsevier, 1985, pp.441.
DUMOLYN J., “De sociografie van laatmiddeleeuwse gerechtelijke instellingen. Het
voorbeeld van Jan Wielant (+1473), griffier en raadsheer bij de Raad van Vlaanderen”, in
Handelingen van de Koninklijke commissie voor uitgave van oude wetten en
verordeningen van België, 42, 2001, pp.7-61.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
283
DIERICX K.L., Het Gends charter-boekje, of Verzaemeling van oude charters, waer van het
meeste getal betreft den akker-bouw en het bestier der domaniale landstreken van de
abten der kloosters van S. Pieters en van S. Baefs, beyde gezeyd nevens Gend: juxta
Gandavum; met eene lyste der overoude uytdrukkingen van welk in de gemelde charters
gebruyk gemaekt word, Gent, Steven, 1821, pp.206. (Index te vinden op
http://www.heruitgeverij.be/012ind.htm )
ELOOT O., Het leger van Karel de Stoute : een prosopografie, Gent (Onuitgegeven
masterproef, UGent), 2009, pp.134 + CD-Rom.
FRIS V., “Onredene (Race)”, in Biographie Nationale, 16, Brussel, 1901, kol.195-198.
FRIS V., “Les grands baillis et les sous-baillis de Gand”, in Bulletijn van de Maatschappij
voor Geschied –en Oudheidkunde te Gent, 14, 1906, pp.386-422.
GEVAERT M., Regesten op de jaarregisters van de keure(1406-1407), Gent, stad Gent,
1983, pp.276.
GHELDOLF A.E., DU BOIS A. & DE HONDT L., “Coutume de la ville de Gand” in Recueil des
anciennes coutumes de la Belgique, Brussel, 1868-1887, 2V..
GOTTSCHALK M.K.E., Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland,Assen, Van
Gorkum, 1971-75, 2V..
GUENEE B., Tribunaux et gens de justice dans le bailliage de senlis à la fin du Moyen Age
(vers 1380-vers 1550), Straatsburg, Publications de la faculté des lettres de Strasbourg,
1963, pp.587.
284 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
HAEMERS J., De Gentse opstand (1449-1453) : de strijd tussen rivaliserende netwerken
om het stedelijke kapitaal, Kortrijk, UGA, 2004, pp.503.
HEIRBAUT D., Over heren, vazallen en graven: het persoonlijk leenrecht in Vlaanderen,
ca. 1000-1305, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, pp.423.
HEIRBAUT D., Weduwen, erfgenamen en lenen: het feodale erf- en
huwelijksvermogensrecht in Vlaanderen (1000-1300), Hilversum, Verloren, 1997, pp.258.
HEIRBAUT D., Over lenen en families: een studie over de vroegste geschiedenis van het zakelijk leenrecht in het graafschap Vlaanderen (ca.1000-1305), Brussel, Palijs der Academieën, 2000, pp.258.
HEIRBAUT D., “A tale of two legal histories”, in: Reading past legal texts (Michalsen D.,
(ed.)), Oslo, Unipax, 2006, pp.91-112.
HEIRBAUT D., “Une méthode pour identifier les porte-parole des juridictions de droit
coutumier en Europe du Nord au Haut Moyen Âge, fondée sur une prosopagraphie des
porte-parole de Cassel et de Lille autour de 1300” in: Les praticiens du droit du Moyen
Âge à l’époque contemporaine : approches prosopographiques (Belgique, Canada,
France, Italie, Prusse) (X (ed.)), Rennes, Presses universitaires de Rennes, 2008, pp.25-43.
HEIRBAUT D., “Who were the makers of customary law in medieval Europe?: some
answers based on sources about the spokesmen of Flemish feudal courts”, in Tijdschrift
voor Rechtsgeschiedenis, 2009, nr. 75, pp.257-274.
HEIRBAUT, D., “Rechtsgewohnheiten und semi-autonome Felder”, in: Zeitschrift des
Max-Planck-Instituts für europäische Rechtsgeschichte, 17, 2010, pp.55-57.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
285
HEIRBAUT, D., “An unknown treasure for historians of early medieval Europe: the debate
of German legal historians on the nature of medieval law”, in: Zeitschrift des Max-
Planck-Instituts für europäische Rechtsgeschichte, 17, 2010, pp.87-90.
HEIRBAUT D., “Zentral im Lehnswesen nach Ganshof: das flämische Lehnsrecht“, ca.
1000-1305”, in Zeitschrift der Savigny-Stiftung fur Rechtsgeschichte. Germanistische
Abteilung, 2011, 128, pp.301-347.
HEIRBAUT D., “The spokesmen of the medieval courts: unknown leading judges of
customary law and makers of the first continental law reports”, in Judges and judging in
the history of the common law and civil law : from antiquity to modern times (Brand P. &
Getzler J. (eds.)), Cambridge, Cambridge University Press, 2012, pp.192-208.
HEIRBAUT D., “Exploring the law in medieval minds: the duty of the legal historian to
write books of non-written law” in Making legal history : approaches and methodologies
(Musson A. & Stebbings C. (eds.)), Cambridge, Cambridge University Press, 2012,
pp.118-130.
HERMESDORF B.H.D., “Te hoofde gaan”, in Verslagen en mededelingen van de
vereeniging tot uitgaaf van de bronnen van het oud-vaderlandsche recht, 1954, 11,
pp.17-50.
HERMESDORF B.H.D., De herberg in de Nederlanden: een blik in de
beschavingsgeschiedenis, Assen, Van Gorcum, 1957, pp.296.
KOCH A.C.F., “De rechterlijke organisatie van het graafschap Vlaanderen tot in de 13e
eeuw”, Antwerpen, Standaard Boekhandel, 1952, pp.214.
LE ROY LADURIE E., Montaillou, village occitan de 1294 à 1324, Parijs, Gallimard, 1982,
pp.640.
286 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
MESTDACH K., “Het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof op het elan van de Contrareformatie
(1598-1795)”, in Verhandelingen der Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde
te Gent , 2000, nr. 25, pp.400.
MEIJERS E., “Cerquemanage”, in Tijdschrift voor rechtsgeschienis, 1935, nr.16, pp.245-
252.
MEYERS W., De strafrechtelijke activiteit van leenhoven en schepenbanken der Gentse St.
Pietersabdij van de 13e tot de 15e eeuw, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling
UGent), 1965, pp.297.
NOWE H., Les baillis comtaux de Flandre : des origines à la fin du XIVe siècle, Brussel,
Lamertin, 1929, pp.633.
NOWE R., Regesten op de jaarregisters van de keure(1407-1408), Gent, stad Gent, 1982,
2V..
NOWE R., Regesten op de jaarregisters van de keure(1408-1409), Gent, stadsarchief,
1984, pp.350.
OLLEVIER E., Het leenhof van Ieper 1401-1452, Leuven (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling KU Leuven), 1991, pp.212.
OPSOMMER R., Omme dat leengoed es thoochste dinc van der weerelt : het leenrecht in
Vlaanderen in de 14de en 15de eeuw, Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1995, 2V.
PAIRON E., Regesten op de jaarregisters van de keure(1403-1404), Gent, stad Gent,
1983, pp.309.
PARAVICINI W. e.a., PROSOPOGRAPHIA CURIA BURGUNDICA,
http://www.prosopographia-burgundica.org.
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
287
PREVENIER W., “La stratégie et le discours politique des ducs de Bourgogne concernant
les rapts et les enlèvements de femmes parmi les élites des Pays-Bas au XVe siècle”, in:
Das Frauenzimmer : die Frau bei Hofe in Spätmittelalter und früher Neuzeit (Hirschbiegel
J. en Paravicini W. (eds.)), Stuttgart, Thorbecke, 2000, pp.429-437.
STEIN P.A., Compendium van het burgerlijk procesrecht, Deventer, Kluwer, 1990, pp.388.
STEVENS W., Het leenhof van Dendermonde tijdens de vijftiende eeuw, Brussel,
Algemeen Rijksarchief, ter perse, pp.697.
STRUBBE E. I., “Gedingvoering voor het leenhof te Ieper in de vijftiende eeuw”, in
Handelingen van de Koninklijke commissie voor de uitgave van oude wetten en
verordeningen van België, 1956, nr.19, pp.100-172.
STRUBBE E.I., “Bijding”, in : Biekorf, 1933, 39, pp.13-16.
STRUBBE E.I., “Het houden van de doorgaande waarheid in het vrije van Brugge”, in:
Annales de la société d’emulation de Bruges, 1923, 66, pp.249-253.
STRUBBE E.I. en VOET L., De chronologie van de middemeeuwen en de moderne tijden in
de Nederlanden, Antwerpen, Standaard, 1960, pp.551.
VAN ACKER C., “De Middeleeuwse schouten van Sint-Pieters en Sint-Baafs in het Gentse”
in standen en landen, 1956, V.4, pp.25-47.
VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafrecht in Vlaanderen van de XIe tot de
XIVe eeuw”, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor
Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren, 1954, nr. 19, pp.399.
288 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
VAN CAENEGEM R.C., “Geschiedenis van het strafprocesrecht in Vlaanderen van de XIe
tot de XIVe eeuw”, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor
Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren, 1956, nr.24, pp.370.
VANDENSTEEN H., Regesten op de jaarregisters van de keure(1401-1402), Gent, stad
Gent, 1981, pp.274.
VAN DE WIELE J., Regesten op de jaarregisters van de keure(1404-1405), Gent, stad
Gent, 1981, pp.251.
VAN DRIESSCHE T., Het Hebberechtshospitaal in het Sint-Pietersdorp te Gent van de
stichting tot omstreeks 1500, Gent (onuitgegeven licentiaatverhandeling UGent), 1990-
91, pp.427.
VAN ROMPAEY J., “Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de boergondische
periode”, in Verhandelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen,
Letteren en Schone Kunsten, Klasse der Letteren,Brussel, paleis der Academiën, 1967,
pp.701.
VAN ROMPAEY J., “De Bourgondische staatsinstellingen”, in Algemene geschiedenis der
Nederlanden (Blok D.P., Prevenier W., Roorda D.J. e.a. (eds.)), Haarlem, Fibula-Van
Dishoeck, 1977-1983, V4, pp.136-156.
VERLINDEN C. en CRAEYBECKX J., Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, Brugge, De Tempel, 1959-1973, 4V..
Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het
leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
289
VERWERFT B., De beul in het Markizaat van Antwerpen tijdens de Bourgondische en
Habsburgse periode (1405-1550), Gent (onuitgegeven masterpaper UGent), 2007,
pp.251.
WYSEUR J., De familie Utenhove en de Bourgondische staatsvorming (ca. 1384-ca. 1460),
Gent (Onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent), 2000, 2V..
http://www.familiekunde-vlaanderen.be/maten-en-gewichten
Woordenboeken
DE FLOU K., Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen etc., Brugge, 1914-
1938, 18v..
DE WACHTER L., Repertorium van de Vlaamse gouwen en gemeenten, Antwerpen, 1942-
1957, 6v..
FRERES G., Nouveau dictionnaire des communes, hameaux, charbonnages, carriers,
mines, chateaux, fermes etc. du Royaume de Belgique, Brussel, 1913.
KERCKHAERT N., Oude Oostvlaamse hoeven, Gent, federatie voor toerisme in Oost-
Vlaanderen, 1988, 2V..
KERCKHAERT N., “Oude Oostvlaamse huisnamen. Alfabetisch repertorium van namen
van huizen, hoeven, herbergen, en molens in Oost-Vlaanderen onder het ancien
régime”, in Kultureel jaarboek voor de provincie Oost-Vlaanderen. Bijdragen. Nieuwe
reeks, Gent, 1977-1993, nrs. 4, 16, 21, 32, 34 en 37, 6V..
NIERMEYER J.F., Mediae latinatis lexicon minus, a medieval Latin-French/English
dictionary, Leiden, Brill, 1976, pp.1137.
290 Olivier ElootFeodaal procesrecht: Onderzoek naar de samenstelling en procedureregels bij het leenhof van de Gentse Sint-Pietersabdij (1396-1400)
STALLAERT K., Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere
uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgsche oorkonden, Leiden, Brill,
1820-1893, 3V..
VAN DER AA A.J., Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden, Goringchem, 1839-
1851, 13V..
VAN TWEMBECKE J., “Lijst der heerlijkheden van het Land van Aalst”, in Het land van
Aalst, 1962, nr. 14, pp.87-116, 132-163, 178-220, 258-271, 289-307; 1963, nr.15, pp.18-
40, 72-77, 108-124, 142-160, 189-200, 224-234; 1964, nr.16, pp.24-40, 79-85, 108-124,
132-160, 184-200.
VAN UYTVEN R., HASQUIN H. & DUVOSQUEL J.-M., Gemeenten van België:
geschiedkundig en administratief-geografisch woordenboek, Brussel, 1981, 4V..
VERMEULEN M., De lenen van het grafelijke leenhof te Harelbeke (1266-1514). Feodaal
overzicht (Belgisch centrum voor landelijke geschiedenis, 95), Leuven, 1990.
VERWIJS E. & VERDAM J., Middelnederlandsch woordenboek, ‘sGravenhage, Nijhof,
1882-1952, 12V..
X., Les seigneuries de la Flandre : d'après un manuscrit anonyme de 1738, copié sur un
manuscrit antérieur Den schat van noblesse oft eene korte beschryving van den
prinsdommen, graefscapen, baronyen ende eerlykheden des graefscap ende provintie
van Vlaenderen, overdruk uit Annales du Cercle archéologique et historique
d'Audenarde, Audenaarde, Bevernage, 1935, pp.78.