Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2013. 12. 20. · Bosal Holding: Aftrekbaarheid...

162
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2012-2013 GRENSOVERSCHRIJDENDE VERLIESVERREKENING Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Laurens D’Hoore (studentennr. 00804830) Promotor: Stefaan Van Crombrugge Commissaris: Paul Beghin

Transcript of Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent · 2013. 12. 20. · Bosal Holding: Aftrekbaarheid...

  • Faculteit Rechtsgeleerdheid

    Universiteit Gent

    Academiejaar 2012-2013

    GRENSOVERSCHRIJDENDE VERLIESVERREKENING

    Masterproef van de opleiding

    ‘Master in de rechten’

    Ingediend door

    Laurens D’Hoore (studentennr. 00804830)

    Promotor: Stefaan Van Crombrugge

    Commissaris: Paul Beghin

  • I

    WOORD VOORAF

    Deze masterproef is geschreven ter afsluiting van de opleiding ‘Master in de rechten’ aan de

    Universiteit Gent.

    Graag bedank ik alle mensen die mij bij het schrijven van deze masterproef met raad en daad

    hebben bijgestaan. In het bijzonder wil ik mijn promotor Prof. Dr. Stefaan Van Crombrugge

    bedanken voor het aanreiken van dit boeiende en uitdagende onderwerp, evenals voor zijn

    begeleiding en waardevolle feedback. Ook mijn commissaris Prof. Dr. Beghin wil ik

    bedanken.

    Een bijzondere vermelding verdienen ook de personen die deze masterproef kritisch hebben

    doorgelezen.

    Tot slot wil ik nog mijn ouders, familie en vrienden bedanken voor de geboden morele steun

    gedurende het voorbije jaar.

    Gent, mei 2013

    Laurens D’Hoore

  • II

    INHOUDSOPGAVE

    1   Hoofdstuk 1. Inleiding ................................................................................................................ 1

    2   Hoofdstuk 2. De belastingterritorialiteit .................................................................................. 4  

      Soevereiniteit en rechtsmacht ....................................................................................... 4  2.1

      Rechtsmacht in het internationaal belastingrecht ......................................................... 5  2.2

    2.2.1   Nationaliteitsbeginsel ............................................................................................. 6  

    2.2.2   Territorialiteitsbeginsel .......................................................................................... 6  

    2.2.2.a   Belastingheffing op basis van het domiciliebeginsel ...................................... 8  

    2.2.2.b   Belastingheffing op basis van het bronbeginsel .............................................. 8  

      Dubbele belasting en belastingverdragen ..................................................................... 9  2.3

    Het OESO-Modelverdrag ........................................................................................ 10  

      Besluit bij Hoofdstuk 2 ............................................................................................... 11 2.4

    3   Hoofdstuk 3. De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening ...... 13  

      Inleidende begripsbepaling ......................................................................................... 13  3.1

    3.1.1   Vaste inrichting .................................................................................................... 13  

    3.1.2   Dochteronderneming ............................................................................................ 14  

      Verliesverrekening met vaste inrichtingen ................................................................. 15  3.2

    3.2.1   De Belgische regeling inzake verliesverrekening ................................................ 16  

    3.2.1.a   Verrekening van verliezen van het belastbaar tijdperk ................................. 16  

    3.2.1.b   Verrekening van overgedragen verliezen ..................................................... 18  

    3.2.2   De Velasquez-doctrine ......................................................................................... 19  

    3.2.3   Dubbele verliesverrekening ................................................................................. 22  

      Verliezen van dochterondernemingen ........................................................................ 25  3.3

    3.3.1   Begrip fiscale consolidatie ................................................................................... 25  

    3.3.2   Gebrek aan een systeem van fiscale consolidatie of fiscale eenheid in België ... 25  

    3.3.3   Onrechtstreekse verliesverrekening als alternatief .............................................. 27  

    3.3.4   Initiatieven tot invoering van een systeem van fiscale consolidatie en

    toekomstperspectieven ..................................................................................................... 30  

    Argumenten pro de invoering van een systeem van fiscale consolidatie ................ 32  

      Besluit bij Hoofdstuk 3 ............................................................................................... 33 3.4

  • III

    4   Hoofdstuk 4. Grensoverschrijdende verliesverrekening en de Europese Unie .................. 35  

      Onderliggende principes van het Unierecht ................................................................ 36  4.1

    4.1.1   Interne markt ........................................................................................................ 36  

    4.1.2   Vrijheid van vestiging .......................................................................................... 37  

    4.1.2.a   Vrijheid van vestiging in het VWEU ............................................................ 37  

    4.1.2.b   Concretisering door het HvJ ......................................................................... 38  

    Discriminatie ............................................................................................................ 40  

      Rechtspraak van het Hof van Justitie .......................................................................... 41  4.2

    4.2.1   Grensoverschrijdende verliesverrekening met vaste inrichtingen ....................... 42  

    Futura Participations: Niet-aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen in staat van

    ontvangst .................................................................................................................. 42  

    AMID: Niet-verrekenbaarheid van verliezen van het hoofdhuis met vrijgestelde

    buitenlandse inkomsten ............................................................................................ 43  

    Deutsche Shell: Aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen in land van oorsprong

    .................................................................................................................................. 47  

    Lidl Belgium: Niet-aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen in land van oorsprong

    .................................................................................................................................. 53  

    Krankenheim Ruhesitz: Aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen in land van

    oorsprong gevolgd door ‘recapture’ ......................................................................... 61  

    Besluit ...................................................................................................................... 66  

    4.2.2   Grensoverschrijdende verliesverrekening met dochterondernemingen ............... 70  

    Bosal Holding: Aftrekbaarheid bij moederonderneming van rentekosten op een

    buitenlandse deelneming .......................................................................................... 70  

    Keller Holding: Aftrekbaarheid bij moederonderneming van kosten op een

    buitenlandse deelneming .......................................................................................... 74  

    Marks & Spencer: Aftrekbaarheid bij moederonderneming van definitieve

    verliezen van een buitenlandse dochteronderneming .............................................. 77  

    Oy AA: Niet-aftrekbaarheid bij dochteronderneming van winstoverdrachten naar

    een buitenlandse moederonderneming ..................................................................... 90  

    Rewe Zentralfinanz: Aftrekbaarheid bij moederonderneming van

    waardeverminderingen op buitenlandse deelnemingen ........................................... 97  

    X Holding: Onmogelijkheid een fiscale eenheid te vormen met een buitenlandse

    dochteronderneming .............................................................................................. 102  

  • IV

    Philips Electronics: Verrekenbaarheid van verliezen van een vaste inrichting

    toebehorend aan een buitenlandse onderneming ................................................... 106  

    Besluit .................................................................................................................... 110  

      Vraagstukken inzake definitieve verliezen ............................................................... 114  4.3

    4.3.1   De omvang van het in aanmerking te nemen verlies ......................................... 115  

    Berekening van het verlies volgens de regels van lidstaat B ................................. 116  

    Berekening van het verlies volgens de regels van lidstaat A ................................. 116  

    Berekening van het verlies volgens de regels van lidstaat A met een maximum .. 117  

    4.3.2   Wanneer is sprake van definitieve verliezen? .................................................... 118  

    4.3.3   Problemen inzake het bewijs van het definitieve karakter ................................. 118  

    4.3.4   Besluit ................................................................................................................ 119

    5   Hoofdstuk 5. Initiatieven op Europees niveau ..................................................................... 121  

      Initiatieven uit het verleden ...................................................................................... 121  5.1

    5.1.1   Ontwerpverordening Europese Naamloze Vennootschap (SE) ......................... 121  

    5.1.2   Voorstel verliesverrekeningsrichtlijn van 1990 ................................................. 122  

      Mededeling van de Commissie inzake de fiscale behandeling van verliezen in 5.2

    grensoverschrijdende situaties ........................................................................................... 124  

    5.2.1   Het probleem van het niet of beperkt toestaan van grensoverschrijdende

    verliesverrekening .......................................................................................................... 124  

    5.2.2   De interne markt en het effect op de besluitvorming van bedrijven .................. 125  

    5.2.3   Verliezen binnen een vennootschap – verliezen van vaste inrichtingen ............ 126  

    5.2.3.a   Fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties ......... 126  

    Verrekeningsmethode ............................................................................................ 126  

    Vrijstellingsmethode .............................................................................................. 127  

    5.2.3.b   Vrijheid van vestiging en verliezen binnen een vennootschap ................... 127  

    5.2.4   Verliezen binnen een groep – verliezen van buitenlandse dochterondernemingen

    ............................................................................................................................ 128  

    5.2.4.a   Een doelgerichte maatregel voor een minimaal niveau van

    verliesverrekening ...................................................................................................... 128  

    5.2.4.b   Drie alternatieven voor grensoverschrijdende verliesverrekening ............. 129  

    Alternatief 1: definitieve overbrenging van verliezen (overbrenging van verliezen

    binnen de groep) .................................................................................................... 129  

  • V

    Alternatief 2: tijdelijke overbrenging van verliezen (methode van aftrek en inhaal)

    ................................................................................................................................ 130  

    Alternatief 3: onmiddellijke belasting van de resultaten van de dochteronderneming

    (geconsolideerde-winstmethode) ........................................................................... 130  

    5.2.5   Conclusie van de Europese Commissie ............................................................. 131  

    5.2.6   Beoordeling van de mededeling ......................................................................... 132  

      Het voorstel voor een CCCTB .................................................................................. 134  5.3

    5.3.1   Totstandkoming voorstel CCCTB richtlijn ........................................................ 134  

    5.3.2   Doelstelling en inhoud van de voorgestelde richtlijn ........................................ 135  

    5.3.3   Evaluatie van de voorgestelde richtlijn .............................................................. 137  

      Besluit bij Hoofdstuk 5 ............................................................................................. 137 5.4

    6   Hoofdstuk 6. Conclusie .......................................................................................................... 139  

    Belastingterritorialiteit ........................................................................................... 139  

    De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening ............... 139  

    De rechtspraak van het Hof van Justitie inzake grensoverschrijdende

    verliesverrekening .................................................................................................. 141  

    Toekomstperspectief .............................................................................................. 142  

    Besluit .................................................................................................................... 143  

    1

  • VI

    “A couple of years ago it was football players, nowadays it is losses: the hot topic at the

    European Court of Justice when it comes to the question whether they should be transferable

    across borders. Like football players, losses that are not transferable may still have some

    value, but they cannot shine as brightly and significantly as they would in case of an

    immediate transfer.” C. WIMPISSINGER

  • Inleiding

    1

    HOOFDSTUK 1. INLEIDING

    1. De hedendaagse economie wordt gedomineerd door multinationale ondernemingen, welke verantwoordelijk zouden zijn voor meer dan 60 pct. van de wereldhandel1. Het begrip

    multinationale onderneming kan eenvoudigweg omschreven worden als een onderneming die

    werkzaam is in verschillende landen2. Dit kan door middel van vaste inrichtingen of

    dochtervennootschappen, waarover verder meer.

    Dergelijke ondernemingen brengen verscheidene problemen met zich mee. Men denke

    daarbij aan de talloze arbeidsrechtelijke en milieurechtelijke vraagstukken die in het verleden

    zijn gerezen. Zelf worden deze ondernemingen echter ook voor problemen geplaatst die het

    gevolg zijn van hun grensoverschrijdend karakter. De basis voor vele van die problemen is de

    uiteenlopende wijze waarop juridische vraagstukken in verschillende landen worden

    benaderd. Kortweg, de verschillen in reglementering. Dat verschillen in reglementering

    ernstige hinderpalen vormen voor internationaal opererende bedrijven en de internationale

    handel wordt waarschijnlijk nog het duidelijkst bewezen door de doelstellingen van de

    Europese Unie.

    2. Een van de belangrijke probleemgebieden voor multinationale ondernemingen ten gevolge van de verscheidenheid aan nationale regelingen is dat van de belastingen. Voorliggende

    masterproef situeert zich in dit gebied en zal zich meer bepaald concentreren op volgende

    vraag: “Kunnen over de staatsgrens heen geleden verliezen verrekend worden met het in een

    bepaald land belastbaar resultaat van een vennootschap?” Het gaat met andere woorden

    over de vraag of grensoverschrijdende verliesverrekening al dan niet mogelijk is. Dit wordt

    zowel vanuit Belgisch als vanuit Europees perspectief onderzocht.

    3. Het behoeft geen betoog dat het antwoord op bovenstaande vraag van aanzienlijk economisch belang is voor de multinationale onderneming. Indien de mogelijkheid van

    grensoverschrijdende verliesverrekening niet bestaat, is het mogelijk dat de

    vennootschapsgroep in bepaalde landen belast wordt op de aldaar gerealiseerde winst, terwijl

    het nettoresultaat van de gehele groep negatief is doordat elders aanzienlijke verliezen

    1 L. HINNEKENS, Europese Unie en directe belastingen, Gent, Larcier, 2012, 443. 2 S. VAN CROMBRUGGE, Internationaal Fiscaal Recht, onuitg., academiejaar 2011-2012, 215.

  • Inleiding

    2

    worden geleden. Zo ontstaat een conflict tussen de belastingheffing enerzijds en de

    economische werkelijkheid – volgens dewelke het resultaat van de multinationale

    onderneming één is – anderzijds3. Hoewel de verliezen van een bepaalde entiteit inderdaad

    vaak overgedragen kunnen worden naar de volgende boekjaren, om wanneer de

    dochtervennootschap of vaste inrichting in het betreffende land weer winstgevend wordt in

    mindering gebracht te worden van het op dat moment aldaar belastbaar resultaat, zorgt het

    ontbreken van de mogelijkheid tot grensoverschrijdende verliesverrekening mogelijks voor

    ernstige cashflownadelen4 die het gevolg zijn van het tijdverschil waarmee verliezen in

    aanmerking worden genomen, namelijk door overdracht en verrekening met toekomstige

    winsten, in vergelijking met een onmiddellijke verrekening met andere positieve

    belastingrondslagen binnen één vennootschap of binnen een groep van vennootschappen5.

    Bovendien bestaat het risico dat de verliezen geheel of gedeeltelijk niet meer kunnen worden

    verrekend, bijvoorbeeld doordat geen winsten meer worden behaald of door het verstrijken

    van eventuele verliesverrekeningstermijnen; in welk geval sprake is van verliesverdamping.

    De mogelijkheid van grensoverschrijdende verliesverrekening zal gelet op deze mogelijke

    nadelen een invloed uitoefenen op de investeringsstrategieën van de onderneming. Zo zal

    men bij een gebrek aan de mogelijkheid van grensoverschrijdende verliesverrekening minder

    snel geneigd zijn over te gaan tot investeringen in het buitenland. Minstens zal het een

    invloed uitoefenen op de keuze van rechtsvorm voor de activiteiten aldaar. Het hoeft dan ook

    niet te verwonderen dat, zoals we zullen zien, op Europees niveau een belangrijk argument

    voor het toestaan van grensoverschrijdende verliesverrekening gevonden kan worden in de

    vrijheid van vestiging.

    4. Voorliggende masterproef start met het in herinnering brengen van het aan de materie onderliggende fundamentele principe van de (fiscale) territorialiteit. Vervolgens zal in eerste

    instantie gekeken worden naar de mogelijkheden tot grensoverschrijdende verliesverrekening

    die op heden door het Belgisch fiscaal recht worden geboden. Daarna zal de stand van zaken 3 L. HINNEKENS, De territorialiteit van de Belgische belastingen in het algemeen en op de inkomsten in het bijzonder, Brussel, Samsom, 1985, 32. 4 HvJ C-446/03, Marks & Spencer, 2005, nr. 32 en P. VAN KRUNKELSVEN en T. WUSTENBERGHS, “Grensoverschrijdende verliesverrekening: gemiste herkansing?”, Fiscoloog (I.) 2008, afl. 299, 3. Indien het land waar de verliezen worden geleden een mechanisme van carry back van verliezen toepast, waarbij het verlies verrekend wordt met de winst uit voorgaande boekjaren, zullen zich in beginsel geen cashflownadelen voordoen, op voorwaarde dat er genoeg winst uit voorgaande boekjaren voorhanden is. 5 Mededeling van de Europese Commissie inzake de fiscale behandeling van verliezen in grensoverschrijdende situaties, COM(2006)824 definitief, 19 december 2006, 2-3.

  • Inleiding

    3

    op Europees niveau grondig worden onderzocht aan de hand van de rechtspraak van het

    Europees Hof van Justitie en de verschillende Europese initiatieven.

    Tenzij anders wordt vermeld, beperkt deze masterproef zich tot de vennootschapsbelasting.

    De personenbelasting wordt in principe buiten beschouwing gelaten. Ook het vraagstuk van

    de grensoverschrijdende verliesverrekening in het kader van een grensoverschrijdende fusie

    wordt in principe buiten beschouwing gelaten. Gelet op het beperkte bestek van deze

    masterproef is enige aflijning van het onderzoeksdomein immers vereist.

  • De belastingterritorialiteit

    4

    2 HOOFDSTUK 2. DE BELASTINGTERRITORIALITEIT

    5. In de inleiding werd er reeds op gewezen dat de problematiek van de grensoverschrijdende verliesverrekening verband houdt met de verscheidenheid aan nationale regelingen inzake

    belastingen. Het is inderdaad zo dat belastingwetten slechts een beperkte ruimtelijke

    werkingssfeer hebben. Hun werking wordt principieel beperkt door de staatsgrenzen6. Dit is

    het gevolg van de soevereiniteit van de nationale staat enerzijds en het daarmee verband

    houdende territorialiteitsbeginsel anderzijds. In hetgeen volgt worden beide begrippen kort in

    herinnering gebracht, daar zij essentieel zijn voor een goed begrip van de internationale

    fiscale problematiek die het voorwerp uitmaakt van onderhavige masterproef.

    SOEVEREINITEIT EN RECHTSMACHT 2.1

    6. Soevereiniteit verwijst naar de bundel van rechten en bevoegdheden die een staat maken tot wat hij is. Het begrip kan gelijkgesteld worden met het staat-zijn7. Krachtens zijn

    soevereiniteit handelt de staat op onafhankelijke en autonome wijze binnen zijn

    grondgebied8. Rechtsmacht verwijst op haar beurt naar specifieke rechten uit die bundel van

    rechten die het staat-zijn uitmaken. Het verwijst naar het recht van de staat om regelgevend

    op te treden via de drie machten. Het hebben van rechtsmacht ligt dus vervat in en is een

    uitdrukking van de soevereiniteit van de nationale staat.

    Een van de fundamentele principes van het internationaal recht is dat van de gelijkheid van

    nationale staten9. Dit houdt in dat iedere staat wordt geacht over een gelijke mate van

    soevereiniteit te beschikken, hetgeen met zich meebrengt dat staten elkaars rechten en meer

    concreet elkaars rechtsmacht dienen te respecteren10. Dit idee van soevereine gelijkheid

    vinden we vandaag terug in artikel 2, lid 1 van het VN-Handvest, dat het volgende bepaalt:

    ‘De Organisatie is gegrond op het beginsel van soevereine gelijkheid van al haar Leden.’

    6 L. HINNEKENS, De territorialiteit van de Belgische belastingen in het algemeen en op de inkomsten in het bijzonder, Brussel, Samsom, 1985, 9. 7 R. J. JEFFERY, The Impact of State Sovereignty on Global Trade and International Taxation, Den Haag, Kluwer Law International, 1999, 26. 8 L. HINNEKENS, De territorialiteit van de Belgische belastingen in het algemeen en op de inkomsten in het bijzonder, Brussel, Samsom, 1985, 21. 9 A. NOLLKAEMPER, Kern van het internationaal publiekrecht, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2011, 168. 10 R. J. JEFFERY, The Impact of State Sovereignty on Global Trade and International Taxation, Den Haag, Kluwer Law International, 1999, 27.

  • De belastingterritorialiteit

    5

    7. Op het gebied van de belastingen vertaalt dit principe van soevereiniteit zich in het beginsel van de belastingsoevereiniteit. Dit volkenrechtelijk erkend11 beginsel houdt in dat de

    staat exclusief bevoegd is om op volkomen onafhankelijke wijze, maar binnen de grenzen

    van zijn grondgebied, belastingen te heffen volgens een zelf uitgebouwd stelsel en volgens

    zelf bepaalde toepassingsmodaliteiten. Ook op het gebied van de belastingen wordt iedere

    staat geacht over een gelijke mate van soevereiniteit te beschikken, de belastingsoevereiniteit

    van een staat wordt bijgevolg beperkt door de gelijke soevereiniteit van de andere staten.

    Staten dienen elkaars belastingsoevereiniteit te eerbiedigen en mogen hun

    heffingsbevoegdheid dan ook niet uitoefenen op het grondgebied dat onder de

    belastingsoevereiniteit van een andere staat ressorteert12.

    De directe belastingbevoegdheid is een gebied waar de staatssoevereiniteit traditioneel een

    grote rol speelt, zoals binnen de Europese Unie wordt geïllustreerd door de beperkte

    Europese inmenging terzake13. De veelheid aan dubbelbelastingverdragen die telkens een

    gezagsbeperking met zich mee brengen zou het tegendeel kunnen doen vermoeden. Echter,

    zij doen geen afbreuk aan de belastingsoevereiniteit in die zin dat de staat voorafgaandelijk

    en vrij heeft ingestemd met het verdrag14.

    RECHTSMACHT IN HET INTERNATIONAAL BELASTINGRECHT 2.2

    8. In het internationaal publiekrecht worden een beperkt aantal grondslagen erkend waaraan staten hun rechtsmacht kunnen ontlenen. De belangrijkste grondslagen voor de uitoefening

    van rechtsmacht zijn nationaliteit, territorialiteit, universaliteit en de bescherming van de

    staat15. Opdat een bepaalde staat het recht zou hebben over te gaan tot belastingheffing, dient

    een rechtsband te worden vastgesteld tussen die staat en het beoogde fiscaal subject of object.

    Traditioneel wordt dergelijke band geacht te bestaan wanneer men onderworpen is aan de

    11 L. HINNEKENS, De territorialiteit van de Belgische belastingen in het algemeen en op de inkomsten in het bijzonder, Brussel, Samsom, 1985, 21. 12 L. HINNEKENS, De territorialiteit van de Belgische belastingen in het algemeen en op de inkomsten in het bijzonder, Brussel, Samsom, 1985, 22-23; J-P. LAGAE, “Noties van internationaal fiscaal recht in verband met personen en ondernemingen”, TPR 1982, (171) 172; A. TIBERGHIEN, Inleiding tot het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Kluwer, 1986, 136 en TIBERGHIEN ADVOCATEN, Tiberghien. Handboek voor Fiscaal Recht 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2010, 20, nr. 132. 13 De Lidstaten van de EU hebben op het gebied van de directe belastingen hun zelfbeschikkingsmacht grotendeels behouden, zie in dit verband HvJ C-80/94, Wielockx, Jur. 1994, I, 2514, nr. 16 en D. WEBER, Op zoek naar een (nieuwe) balans tussen belastingsoevereiniteit en het recht op vrij verkeer binnen de EG, Deventer, Kluwer, 2006, 8. 14 L. HINNEKENS, De territorialiteit van de Belgische belastingen in het algemeen en op de inkomsten in het bijzonder, Brussel, Samsom, 1985, 22. 15 A. NOLLKAEMPER, Kern van het internationaal publiekrecht, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 158-159.

  • De belastingterritorialiteit

    6

    personele soevereiniteit dan wel de territoriale soevereiniteit van een staat. In het

    internationaal belastingrecht zijn het dan ook de grondslagen nationaliteit en territorialiteit

    die worden toegepast om te bepalen of er sprake kan zijn van fiscale rechtsmacht16.

    2.2.1 Nationaliteitsbeginsel

    9. Volgens het nationaliteitsbeginsel heeft een staat rechtsmacht over personen met de nationaliteit van die staat, ongeacht waar deze zich bevinden17. Krachtens dit beginsel kan de

    belastingheffende staat personen met zijn nationaliteit belasten op hun wereldinkomen18 en

    dit ongeacht of de betrokkene woonplaats heeft op het grondgebied van de staat van zijn

    nationaliteit dan wel op het grondgebied van een andere staat. Het speelt ook geen rol dat de

    bronnen waaruit het inkomen voortkomt zich in het buitenland bevinden19. Hieruit volgt dat

    de staat onbeperkte fiscale rechtsmacht heeft over personen met de nationaliteit van die

    staat20. Wat rechtspersonen betreft kan de oprichting naar het recht van een bepaalde staat

    gelijkgesteld worden aan het hebben van de nationaliteit van die staat, zodat over deze

    entiteiten ook onbeperkte fiscale rechtsmacht kan worden uitgeoefend21. Onder meer de

    Verenigde Staten maakt toepassing van dit beginsel22.

    2.2.2 Territorialiteitsbeginsel

    10. De meer algemeen erkende grondslag voor fiscale rechtsmacht is evenwel niet het zonet besproken nationaliteitsbeginsel, dat overigens niet door alle auteurs aanvaard wordt als een

    voldoende band ter verantwoording van fiscale rechtsmacht 23 , maar wel het

    16 R. S. J. MARTHA, The Jurisdiction to Tax in International Law. Theory and Practice of Legislative Fiscal Jurisdiction, Deventer, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1989, 46-47. 17 A. NOLLKAEMPER, Kern van het internationaal publiekrecht, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 160-161. 18 J-P. LAGAE, “Noties van internationaal fiscaal recht in verband met personen en ondernemingen”, TPR 1982, (171) 179 en R. S. J. MARTHA, The Jurisdiction to Tax in International Law. Theory and Practice of Legislative Fiscal Jurisdiction, Deventer, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1989, 48-49. 19 Zie in dit verband de uitspraak van Rechter BASDEVANT in The Minquirs and Ecrehos: ‘there is nothing to prevent a State’s taxation of its nationals in respect of property abroad’. IGH, The Minquirs and Ecrehos Case (France v. United Kingdom), Judgement, ICJ Reports 1953, 82. 20 R. J. JEFFERY, The Impact of State Sovereignty on Global Trade and International Taxation, Den Haag, Kluwer Law International, 1999, 49. 21 R. J. JEFFERY, The Impact of State Sovereignty on Global Trade and International Taxation, Den Haag, Kluwer Law International, 1999, 49 en R. S. J. MARTHA, The Jurisdiction to Tax in International Law. Theory and Practice of Legislative Fiscal Jurisdiction, Deventer, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1989, 79. 22 L. HINNEKENS, De territorialiteit van de Belgische belastingen in het algemeen en op de inkomsten in het bijzonder, Brussel, Samsom, 1985, 37 en F. G. F. PETERS, De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief, Deventer, Kluwer, 2007, 75. 23 Zie R. S. J. MARTHA, The Jurisdiction to Tax in International Law. Theory and Practice of Legislative Fiscal Jurisdiction, Deventer, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1989, 47 en de verwijzingen aldaar.

  • De belastingterritorialiteit

    7

    territorialiteitsbeginsel. Uit de staatssoevereiniteit vloeit voort dat territorialiteit de primaire

    basis is voor rechtsmacht24. Zoals hoger reeds werd uiteengezet is de rechtsmacht van een

    staat binnen zijn grondgebied onbeperkt25. Op basis van het territorialiteitsbeginsel kan de

    staat belasting heffen indien er voldoende aanknopingspunten zijn tussen het subject of het

    object van de belasting enerzijds en het grondgebied van de staat anderzijds26. Dergelijk

    aanknopingspunt kan ten eerste personeel of subjectief zijn. In dat geval houdt het

    aanknopingspunt verband met de persoon. Het aanknopingspunt kan echter ook materieel of

    objectief zijn. In dat geval houdt het aanknopingspunt verband met het inkomen27. In het

    eerste geval baseert men zich voor de heffing op de woon- of vestigingsplaats van de persoon

    of rechtspersoon. In het tweede geval is de heffing gebaseerd op de bron28. Met andere

    woorden, de territorialiteit als grondslag voor fiscale rechtsmacht kan leiden tot

    belastingheffing ten aanzien van een persoon of rechtspersoon die zijn woon- of

    vestigingsplaats binnen het grondgebied van de staat heeft óf tot belastingheffing op

    inkomsten die voortvloeien uit bronnen die zich situeren binnen het grondgebied van de

    staat29. In België wordt de belastingheffing op basis van de woon- of vestigingsplaats

    beschouwd als een uitdrukking van het domicilie- of woonplaatsbeginsel. De belastingheffing

    op basis van de ligging van de inkomstenbron vloeit op zijn beurt voort uit het bronbeginsel.

    Beide beginselen berusten op de territoriale soevereiniteit en worden in het belastingrecht in

    het algemeen toegepast30. Ook het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn

    rechtspraak 31 beide beginselen erkend als zijnde in overeenstemming met het

    territorialiteitsbeginsel32. De arresten van het Hof van Justitie inzake grensoverschrijdende

    24 A. AUST, Handbook of International Law, Cambridge, Cambridge University Press, 2005, 44. 25 Cfr. supra nr. 6. 26 S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Kalmthout, Biblo, 2011, 49. Zie ook L. HINNEKENS, De territorialiteit van de Belgische belastingen in het algemeen en op de inkomsten in het bijzonder, Brussel, Samsom, 1985, 23. 27 P. DE VOS en T. JANSEN, Handboek internationaal en Europees belastingrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 1. 28 S. VAN WEEGHEL, “Thoughts on territoriality in relation to Dutch corporate tax reform” in Liber Amicorum Jacques Malherbe, Brussel, Bruylant, 2006, (1129) 1137. 29 L. HINNEKENS, “De territorialiteit van de inkomstenbelasting op nieuwe wegen en grondslagen” in G. JOSEPH, L. HINNEKENS, J. MALHERBE en J. VAN HOORN (eds.), Het Belgisch internationaal belastingrecht in ontwikkeling. Nieuwe wegen voor het Belgisch internationaal belastingrecht?, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, (3) 78-79 en R. J. JEFFERY, The Impact of State Sovereignty on Global Trade and International Taxation, Den Haag, Kluwer Law International, 1999, 44. 30 R. P. VAN DEN DOOL, “Territorialiteitsbeginsel” in D. A. ALBREGTSE EN P. KAVELAARS (eds.), Maatschappelijk heffen: De wetenschap, Deventer, Kluwer, 2006, (207) 208. 31 Zie onder meer HvJ C-250/95, Futura Participations, 1997; HvJ C-451/99, Cura Anlagen, 2002; HvJ C-319/02, Manninen, 2004; HvJ C-446/03, Marks & Spencer, 2005; HvJ C-470/04, N, 2006 en HvJ C-347/04, Rewe Zentralfinanz, 2007. 32 R. P. VAN DEN DOOL, “Territorialiteitsbeginsel” in D. A. ALBREGTSE EN P. KAVELAARS (eds.), Maatschappelijk heffen: De wetenschap, Deventer, Kluwer, 2006, (207) 211.

  • De belastingterritorialiteit

    8

    verliesverrekening die verder besproken worden illustreren de belangrijke rol van het

    territorialiteitsbeginsel in deze materie.

    2.2.2.a Belastingheffing op basis van het domiciliebeginsel

    11. Krachtens het domiciliebeginsel is de staat bevoegd om belasting te heffen van alle individuen en rechtspersonen die wonen of gevestigd zijn op zijn grondgebied33. De fiscale

    rechtsmacht van de staat ten aanzien van zijn inwoners wordt geacht onbeperkt te zijn;

    bijgevolg is de staat bevoegd om over te gaan tot belasting van het wereldinkomen van de

    individuen en rechtspersonen die hun woonplaats respectievelijk vestigingsplaats hebben in

    die staat 34 . Staten kunnen hun inwoners dus niet enkel belasten op inkomsten die

    voortvloeien uit bronnen die binnen het grondgebied van de staat gelegen zijn, maar ook op

    inkomsten die voortvloeien uit buiten het grondgebied gelegen bronnen. Deze heffing op het

    wereldinkomen wordt toegestaan onder internationaal recht35. Om tot heffing over het

    wereldinkomen te komen vereist het domiciliebeginsel een permanente band met het

    grondgebied van de staat, een louter tijdelijke aanwezigheid binnen het grondgebied van een

    staat zal niet volstaan ter verantwoording van dergelijke onbeperkte fiscale rechtsmacht36.

    2.2.2.b Belastingheffing op basis van het bronbeginsel

    12. Ten aanzien van individuen en rechtspersonen waarvan de woonplaats respectievelijk vestigingsplaats niet binnen het grondgebied van de staat gelegen is, beschikt de staat slechts

    over een beperkte rechtsmacht. De staat mag deze personen slechts aan belastingheffing

    onderwerpen voor bronnen dan wel inkomsten uit bronnen die binnen het grondgebied van de

    staat zijn gelegen. Dit wordt ook wel het ‘strikte territorialiteitsbeginsel’ genoemd37. De

    fiscale rechtsmacht van een staat ten aanzien van niet-inwoners wordt – ongeacht hun

    nationaliteit – door het territorialiteitsbeginsel beperkt tot inkomsten die voortvloeien uit

    33 S. VAN CROMBRUGGE, De grondregels van het Belgisch fiscaal recht, Kalmthout, Biblo, 2011, 50. 34 J-P. LAGAE, “Noties van internationaal fiscaal recht in verband met personen en ondernemingen”, TPR 1982, (171) 179. 35 R. S. J. MARTHA, The Jurisdiction to Tax in International Law. Theory and Practice of Legislative Fiscal Jurisdiction, Deventer, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1989, 50. 36 R. J. JEFFERY, The Impact of State Sovereignty on Global Trade and International Taxation, Den Haag, Kluwer Law International, 1999, 45. 37 L. HINNEKENS, “When business grows global, taxes cannot remain local. Quo vadis fiscal principle of territoriality?” in F. ENGELEN, S. JANSEN en H. VAN ARENDONK (eds.), A Tax Globalist: Essays in Honour of Maarten J. Ellis, Amsterdam, IBFD Publications, 2005, (282) 288.

  • De belastingterritorialiteit

    9

    binnen het grondgebied van die staat gelegen bronnen en binnen die staat gelegen

    vermogens38.

    DUBBELE BELASTING EN BELASTINGVERDRAGEN 2.3

    13. Grensoverschrijdende situaties die aanknopingspunten hebben in verschillende staten en daardoor binnen de toepassingssfeer vallen van de fiscale regelgeving van verscheidene

    staten, doen het risico op internationale dubbele belasting ontstaan39. Internationale dubbele

    belasting is het onvermijdelijke gevolg van de uitoefening door de staten van hun

    belastingsoevereiniteit40. Het is mogelijk dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon door

    toepassing van de verschillende grondslagen voor fiscale rechtsmacht tegelijkertijd onder de

    rechtsmacht van verschillende staten ressorteert, bijvoorbeeld door toepassing van het

    nationaliteitsbeginsel in het ene land en het territorialiteitsbeginsel in het andere, of door

    gelijktijdige heffing op het wereldinkomen in de staat van domicilie enerzijds en heffing op

    het inkomen dat zich voordoet in een daarvan verschillend bronland anderzijds.

    Deze problematiek kan eenvoudig worden geïllustreerd aan de hand van volgend voorbeeld:

    Stel dat de zetel van een vennootschap gevestigd is in een staat A. De vennootschap ontplooit

    echter ook activiteiten in een staat B en is te dien einde overgegaan tot de oprichting van een

    vaste inrichting aldaar. Indien we het territorialiteitsbeginsel hanteren heeft deze

    vennootschap in eerste instantie een aanknopingspunt met het grondgebied van staat A op

    basis van het domiciliebeginsel. Gezien het domiciliebeginsel aanleiding geeft tot onbeperkte

    fiscale rechtsmacht kan staat A de vennootschap belasten op haar wereldinkomen met

    inbegrip van de inkomsten die in staat B gerealiseerd worden door toedoen van de vaste

    inrichting. Tegelijkertijd heeft de vennootschap een aanknopingspunt met het grondgebied

    van staat B door de vaste inrichting die daar wordt geëxploiteerd. In principe zullen daar

    inkomsten gerealiseerd worden die op basis van het bronbeginsel onder de

    heffingsbevoegdheid van staat B vallen. De in staat B gerealiseerde inkomsten vallen aldus

    onder de fiscale rechtsmacht van zowel staat A als staat B, op basis van het domiciliebeginsel

    respectievelijk het bronbeginsel, met internationale juridische dubbele belasting als gevolg.

    Bovendien kan nog aan de hypothese gedacht worden waarbij de vennootschap is opgericht

    38 R. S. J. MARTHA, The Jurisdiction to Tax in International Law. Theory and Practice of Legislative Fiscal Jurisdiction, Deventer, Kluwer Law and Taxation Publishers, 1989, 54. 39 S. DOUMA, “The Three Ds of Direct Tax Jurisdiction: Disparity, Discrimination and Double Taxation”, European Taxation 2006, (522) 523-524. 40 J-P. LAGAE, “Noties van internationaal fiscaal recht in verband met personen en ondernemingen”, TPR 1982, (171) 175.

  • De belastingterritorialiteit

    10

    naar het recht van een derde staat C. Indien staat C het nationaliteitsbeginsel toepast ter

    bepaling van zijn fiscale rechtsmacht zal ook deze staat de vennootschap willen belasten op

    haar wereldwinst, met een driedubbele belastingheffing over de inkomsten van de vaste

    inrichting als gevolg.

    14. Internationale juridische dubbele belasting wordt door het OESO-Modelverdrag gedefinieerd als de oplegging van vergelijkbare belastingen in twee (of meer) staten aan

    dezelfde belastingplichtige, met betrekking tot hetzelfde inkomens- of vermogensbestanddeel

    en dit voor identieke periodes41. Juridische dubbele belasting moet worden onderscheiden

    van economische dubbele belasting42.

    Om dit soort conflicten waarbij meerdere staten op basis van de algemeen aanvaarde

    heffingsbeginselen fiscale rechtsmacht kunnen doen gelden op te lossen, worden vaak

    overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting gesloten. Deze bilaterale

    belastingverdragen of dubbelbelastingverdragen moeten voorkomen dat een persoon dubbel

    wordt belast op dezelfde materie43. Hiertoe komen staten onderling een beperking overeen

    van de heffingsbevoegdheid die zij aan hun soevereiniteit ontlenen44.

    HET OESO-MODELVERDRAG

    15. De meerderheid van deze belastingverdragen is gebaseerd op het OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen45. Het hoofddoel van dit modelverdrag is het

    aanreiken van een instrument om op uniforme basis de meest voorkomende problemen

    inzake internationale juridische dubbele belasting te regelen46. Het OESO-modelverdrag is op

    zich geen officiële rechtsbron, maar is bedoeld als uitgangspunt voor de lidstaten bij het

    afsluiten of herzien van bilaterale belastingverdragen47.

    16. Het OESO-Modelverdrag bevat twee categorieën van regelen. In eerste instantie voorzien de artikelen 6 tot 22 in regels die de heffingsbevoegdheid tussen staten verdelen.

    41 OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen, Introduction, nr. 1. 42 Cfr. infra nr. 23. 43 A. NOLLKAEMPER, Kern van het internationaal publiekrecht, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 164-165. 44 S. VAN CROMBRUGGE, Internationaal Fiscaal Recht, onuitg., academiejaar 2011-2012, 82. 45 OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen, Introduction, nr. 13-14. 46 OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen, Introduction, nr. 3. 47 OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen, Introduction, nr. 3. Zie ook P. DE VOS en T. JANSEN, Handboek internationaal en Europees belastingrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 9 en P. VAN HEUVERSWYN, Algemene principes van de internationale fiscaliteit, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1998, 15.

  • De belastingterritorialiteit

    11

    Een van de belangrijkste methoden van verdeling van de heffingsbevoegdheid is gebaseerd

    op het onderscheid tussen de woonstaat (belasting van ingezetenen, cfr. supra

    domiciliebeginsel) en de bronstaat (belasting van niet-ingezetenen, cfr. supra bronbeginsel)48.

    Ten tweede voorziet het modelverdrag in zijn artikelen 23A en 23B regels met betrekking tot

    de voorkoming van dubbele belasting. Het verdrag laat de verdragsluitende staten daarbij de

    keuze tussen twee methoden, de vrijstellingsmethode of exemption method en de

    verrekeningsmethode of credit method 49 . De verrekeningsmethode – al dan niet met

    progressievoorbehoud – houdt in dat de woonstaat het buitenlands inkomen integraal

    opneemt in de belastbare basis, maar tegelijk toestaat dat de in de bronstaat geheven belasting

    in mindering wordt gebracht van de in de woonstaat verschuldigde belasting50. In de

    dubbelbelastingverdragen heeft België evenwel gekozen voor de vrijstellingsmethode als

    voornaamste methode ter voorkoming van dubbele belasting51. Deze methode houdt in dat de

    woonstaat van de belastingplichtige het in het buitenland belastbaar inkomen of kapitaal

    vrijstelt van belastingheffing52.

    BESLUIT BIJ HOOFDSTUK 2 2.4

    17. In het voorgaande hoofdstuk zagen we dat staten hun heffingsbevoegdheid ontlenen aan het internationaalrechtelijk principe van de soevereiniteit. Dit brengt met zich mee dat ter

    verantwoording van fiscale rechtsmacht er een of meerdere aanknopingspunten dienen te zijn

    tussen het subject of object van de belasting enerzijds en de belastingheffende staat

    anderzijds. Dergelijk aanknopingspunt kan zijn grondslag vinden in nationaliteit dan wel

    territorialiteit. Waarbij deze laatste grondslag dan weer onder te verdelen is in het

    domiciliebeginsel en het bronbeginsel.

    De toepassing van deze verschillende grondslagen voor fiscale rechtsmacht kan leiden tot

    internationale (juridische) dubbele belasting. Staten trachten deze conflicten op te lossen aan

    de hand van dubbelbelastingverdragen die veelal gebaseerd zijn op het OESO-Modelverdrag.

    18. Bij de bespreking van het Belgisch kader ter zake van grensoverschrijdende verliesverrekening, a fortiori bij de bespreking van het Europees kader, zal duidelijk blijken 48 Conclusie Advocaat-Generaal L.A. GEELHOED bij HvJ C-374/04, Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation, Jur. 2006, I, 11696, nr. 49. 49 OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen, Introduction, nr. 19. 50 Art. 23B OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen. 51 Art. 155 WIB 92 en art. 76 KB/WIB 92; P. DE VOS en T. JANSEN, Handboek internationaal en Europees belastingrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 56. 52 Art. 23A OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen.

  • De belastingterritorialiteit

    12

    dat de belastingterritorialiteit onrechtstreeks een aanzienlijke rol speelt bij de vraag naar de

    mogelijkheid van grensoverschrijdende verliesverrekening. Zo zal de problematiek van de

    internationale dubbele belasting en de daarmee gepaard gaande dubbelbelastingverdragen aan

    bod komen bij de verliesverrekening in de verhouding tot vaste inrichtingen in het

    buitenland. Wat de verliesverrekening tussen moeder- en dochtervennootschappen betreft zal

    blijken dat vele lidstaten van de Europese Unie een systeem van fiscale consolidatie of fiscale

    eenheid kennen, dat evenwel in de meerderheid van de gevallen begrensd wordt door het

    territorium van de lidstaat.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    13

    3 HOOFDSTUK 3. DE BELGISCHE REGELING INZAKE GRENSOVERSCHRIJDENDE VERLIESVERREKENING

    INLEIDENDE BEGRIPSBEPALING 3.1

    19. In de inleiding hebben we reeds gezien dat de multinationale onderneming eenvoudigweg kan worden omschreven als een onderneming die in verschillende landen

    werkzaam is53 . Met het oog op dergelijke werkzaamheden in het buitenland kan de

    onderneming kiezen voor een vaste inrichting zonder rechtspersoonlijkheid of een

    dochteronderneming met rechtspersoonlijkheid54. Verder in deze masterproef zal duidelijk

    worden dat de keuze van rechtsvorm een belangrijke impact heeft op de mogelijkheden tot

    grensoverschrijdende verliesverrekening. Om die reden volgt hieronder een beknopte duiding

    van deze twee structureringsmogelijkheden.

    3.1.1 Vaste inrichting

    20. De vaste aanwezigheid van de multinationale onderneming in het buitenland kan in eerste instantie de vorm aannemen van een vaste inrichting. Het begrip vaste inrichting in de

    Belgische wetgeving stemt plus minus overeen met dat in het OESO-Modelverdrag, welke de

    materiële vaste inrichting definieert als “een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de

    werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend” 55 .

    Daarnaast is ook de minder gangbare vorm van een personele vaste inrichting mogelijk56.

    21. Een vaste inrichting vormt geen afzonderlijke vennootschap en bezit dan ook geen rechtspersoonlijkheid. Het gevolg hiervan is dat de winst van de inrichting rechtstreeks deel

    uitmaakt van de winst van de vennootschap waarvan ze deel uitmaakt57. Hoewel de vaste

    inrichting geen zelfstandige entiteit is, zal het land waar deze zich bevindt op basis van het

    bronbeginsel principieel ook kunnen overgaan tot belasting van de aldaar gerealiseerde

    winst58, hetgeen de problematiek van de internationale juridische dubbele belasting doet

    53 Zie randnummer 1. 54 S. VAN CROMBRUGGE, Actuele fiscale thema’s 2007, Kalmthout, Biblo, 2008, 70. 55 Art. 5, 1e lid OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen. 56 Art. 5, 5e lid OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen. 57 S. VAN CROMBRUGGE, Internationaal Fiscaal Recht, onuitg., academiejaar 2011-2012, 215. 58 Zie art. 7 OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    14

    ontstaan59. Het dient te worden opgemerkt dat voor de belasting van ondernemingswinsten op

    basis van het bronbeginsel60 algemeen wordt aanvaard dat een vaste inrichting vereist is ter

    verantwoording van fiscale rechtsmacht voor de bronstaat. De loutere oorsprong in de

    bronstaat zonder dergelijke vaste aanwezigheid vormt geen voldoende nauwe band voor de

    belastbaarheid61.

    3.1.2 Dochteronderneming

    22. De andere mogelijkheid voor een onderneming die een vaste aanwezigheid in het buitenland beoogt is over te gaan tot de oprichting van een dochteronderneming. Naar het

    Belgisch Wetboek van vennootschappen kan een dochteronderneming worden omschreven

    als een vennootschap ten opzichte waarvan een controlebevoegdheid bestaat62, dewelke

    wordt uitgeoefend door een moederonderneming.

    In tegenstelling tot de vaste inrichting vormt de dochteronderneming een afzonderlijke

    juridische entiteit die aan de belastingheffing is onderworpen in haar staat van vestiging63.

    Moeder- en dochteronderneming staan los van elkaar waardoor de winst van de ene juridisch

    gezien geen deel uitmaakt van de winst van de andere. In de woorden van JOSEPH trekt de

    afzonderlijke rechtspersoonlijkheid van de dochteronderneming als het ware een juridische

    muur op tussen de controlerende en de gecontroleerde onderneming, zodat hun resultaten

    fiscaal niet bijeen kunnen worden geteld64.

    23. Gezien de dochteronderneming een afzonderlijke juridische entiteit vormt en juridisch gezien dan ook geen band vertoont met de vestigingsstaat van de moederonderneming, stelt

    het probleem van de internationale juridische dubbele belasting zich hier niet. De

    problematiek die zich hier wel kan stellen in de relatie tot de moederonderneming is die van

    de internationale economische dubbele belasting. Deze houdt in dat eenzelfde object in

    hoofde van twee verschillende belastingplichtigen wordt belast, waarbij deze

    59 Zie randnummer 13 ev. 60 Zie randnummer 12. 61 L. HINNEKENS, De territorialiteit van de Belgische belastingen in het algemeen en op de inkomsten in het bijzonder, Brussel, Samsom, 1985, 37; J-P. LAGAE, “Noties van internationaal fiscaal recht in verband met personen en ondernemingen”, TPR 1982, (171) 179 en A. TIBERGHIEN, Inleiding tot het Belgisch fiscaal recht, Antwerpen, Kluwer, 1986, 139. 62 Art. 6 W. Venn. 63 Zie in dit verband art. 7, 1e lid OESO-Modelverdrag voor Belastingen naar Inkomen en Vermogen. 64 G. JOSEPH, “Internationale verliesverrekening in België” in G. JOSEPH, L. HINNEKENS, J. MALHERBE en J. VAN HOORN (eds.), Het Belgisch internationaal belastingrecht in ontwikkeling. Nieuwe wegen voor het Belgisch internationaal belastingrecht?, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, (351) 359.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    15

    belastingplichtigen enkel op juridisch vlak van elkaar gescheiden zijn, maar niet op

    economisch vlak65. Economische dubbele belasting doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een

    vennootschap A een dividend uitkeert aan een vennootschap B66. De door vennootschap A

    gemaakte winst wordt een eerste keer belast in hoofde van deze vennootschap A en wordt na

    uitkering nogmaals belast als dividend in hoofde van vennootschap B. Ter vermijding van

    deze dubbele heffing kent België het systeem van de DBI-aftrek en de vrijstelling van

    meerwaarden op aandelen. Een bespreking van deze maatregelen zou evenwel het bestek van

    deze masterproef te buiten gaan.

    VERLIESVERREKENING MET VASTE INRICHTINGEN 3.2

    24. In dit onderdeel wordt de Belgische regeling voor verliesverrekening met vaste inrichtingen in het buitenland nader toegelicht.

    Voorafgaand dient te worden opgemerkt dat het vraagstuk naar de mogelijkheid van

    verliesverrekening met vaste inrichtingen zich enkel stelt met betrekking tot buitenlandse

    vaste inrichtingen. Verliezen van binnen het Belgisch grondgebied gelegen vaste

    inrichtingen, ook wel Belgische inrichtingen genoemd, zijn logischerwijze zonder meer

    verrekenbaar met het in België belastbaar resultaat.

    25. Wat de verliesverrekening met buitenlandse vaste inrichtingen betreft kan een onderscheid gemaakt worden tussen de verrekening van verliezen van het belastbaar tijdperk

    enerzijds en de verrekening van overgedragen verliezen anderzijds67.

    Twee relevante situaties kunnen zich voor de verliesverrekening voordoen. De eerste situatie

    is deze waarbij de vaste inrichting een verlies lijdt in het buitenland, de tweede is deze

    waarbij de onderneming een verlies lijdt in België. We zullen zien dat de Belgische

    verliesregeling in deze tweede situatie tot dubbele belasting kan leiden. Het is dan ook

    passend deze problematiek afzonderlijk te bespreken. In bepaalde gevallen kon de Belgische

    verliesregeling bovendien tot dubbele verliesverrekening leiden. De oplossing die aan dit

    vraagstuk werd gegeven wordt eveneens afzonderlijk besproken.

    65 A. C. G. A. C. DE GRAAF, P. KAVELAARS en A. J. A. STEVENS, Internationaal belastingrecht, Deventer, Kluwer, 2009, 13. 66 P. DE VOS en T. JANSEN, Handboek internationaal en Europees belastingrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 4. 67 G. JOSEPH, “Internationale verliesverrekening in België” in G. JOSEPH, L. HINNEKENS, J. MALHERBE en J. VAN HOORN (eds.), Het Belgisch internationaal belastingrecht in ontwikkeling. Nieuwe wegen voor het Belgisch internationaal belastingrecht?, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, (351) 418-419.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    16

    26. De grensoverschrijdende verliesverrekening met vaste inrichtingen wordt geregeld door de artikelen 75 en 78 KB/WIB 1992. Artikel 75 KB/WIB 1992 behandelt in zijn tweede lid

    de verrekening van verliezen van het belastbaar tijdperk. Dit betreft fiscaaltechnisch de

    tweede bewerking voor het bepalen van de belastbare grondslag. Artikel 78 KB/WIB 1992

    behandelt de verrekening van overgedragen verliezen. Dit betreft de zevende bewerking voor

    het bepalen van de belastbare grondslag68.

    3.2.1 De Belgische regeling inzake verliesverrekening

    3.2.1.a Verrekening van verliezen van het belastbaar tijdperk

    27. Omdat het taxatieregime verschilt naar gelang van de oorsprong van de inkomsten69, deelt art. 75 KB/WIB 1992 de vennootschapswinst volgens geografische oorsprong om in

    drie groepen: ‘Belgische winst’, ‘tegen verlaagd tarief belastbare winst’ en ‘bij verdrag

    vrijgestelde winst’70.

    De categorie ‘tegen verlaagd tarief belastbare winst’ heeft betrekking op winst gerealiseerd

    door een vaste inrichting gelegen in een land waarmee geen dubbelbelastingverdrag werd

    gesloten. De juridische dubbele belasting die hiervan het onvermijdelijke gevolg was werd

    vroeger door België eenzijdig gemilderd door de toepassing van een verlaagd tarief dat was

    vastgesteld in art. 217 WIB 1992. Deze categorie bestaat evenwel niet meer met ingang van

    aanslagjaar 2004, daar de wet van 24 december 2002 het art. 217 WIB 1992 heeft

    opgeheven71. Deze categorie behoudt evenwel haar belang voor de omdeling van de winst

    naar oorsprong die van belang is voor de aanrekening van de winsten of verliezen van

    buitenlandse vaste inrichtingen72.

    De categorie ‘bij verdrag vrijgestelde winst’ heeft betrekking op winst gerealiseerd door een

    vaste inrichting gelegen in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft

    68 Zie P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2009-2010, Antwerpen, Intersentia, 2009, 274-328 en G. JOSEPH, “Internationale verliesverrekening in België” in G. JOSEPH, L. HINNEKENS, J. MALHERBE en J. VAN HOORN (eds.), Het Belgisch internationaal belastingrecht in ontwikkeling. Nieuwe wegen voor het Belgisch internationaal belastingrecht?, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, (351) 418. 69 C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting 2007, Gent, Larcier, 2007, 1146. 70 G. JOSEPH, “Internationale verliesverrekening in België” in G. JOSEPH, L. HINNEKENS, J. MALHERBE en J. VAN HOORN (eds.), Het Belgisch internationaal belastingrecht in ontwikkeling. Nieuwe wegen voor het Belgisch internationaal belastingrecht?, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, (351) 419. 71 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 2010, 129. Art. 217 WIB 1992 is door de wet van 29 maart 2012 opnieuw opgenomen en van toepassing vanaf aanslagjaar 2013, maar het voert de categorie van de tegen verlaagd tarief belastbare buitenlandse winst niet opnieuw in. 72 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2009-2010, Antwerpen, Intersentia, 2009, 274.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    17

    afgesloten. Deze winst wordt in België van belasting vrijgesteld in de derde bewerking (art.

    76 KB/WIB 1992). Op basis van het dubbelbelastingverdrag zal de heffingsbevoegdheid

    immers doorgaans toegekend zijn aan het land waar de vaste inrichting is gevestigd73.

    28. Indien gedurende het belastbaar tijdperk verliezen worden geleden in één of meerdere inrichtingen in België of in het buitenland, moeten deze meteen worden aangerekend op de

    winst van de andere inrichtingen74. Hiertoe maakt art. 75 KB/WIB 1992 in zijn tweede lid,

    uitgaande van de omdeling van de vennootschapswinst naar geografische oorsprong, een

    onderscheid tussen ‘verliezen geleden in een land waarvoor de winst bij verdrag vrijgesteld

    is’; ‘verliezen geleden in een land waarvoor de winst tegen verlaagd tarief belastbaar is’ en

    ‘in België geleden verliezen’. De verliesverrekening dient voor iedere categorie volgens de in

    art. 75 KB/WIB 1992 bepaalde volgorde te gebeuren. Hierbij worden de verliezen bij

    voorkeur in hun eigen categorie verrekend. Slechts wanneer de winst van die categorie

    ontoereikend is, wordt naar de andere categorieën overgegaan75.

    Verliezen geleden in een land waarvoor de winst bij verdrag is vrijgesteld worden

    achtereenvolgens verrekend met (i) de vrijgestelde winst afkomstig van inrichtingen gelegen

    in landen met verdrag; (ii) de tegen verlaagd tarief belastbare winst afkomstig van

    inrichtingen gelegen in landen zonder verdrag, indien de winst uit landen met verdrag

    onbestaande of ontoereikend is; (iii) de Belgische winst, indien er geen of onvoldoende

    buitenlandse winst bestaat.

    Deze regel kan in bepaalde omstandigheden als resultaat hebben dat verliezen die worden

    geleden in een land waarvan de winst is vrijgesteld door een dubbelbelastingverdrag,

    uiteindelijk worden verrekend met de Belgische winst76.

    Verliezen geleden in een land zonder verdrag, waarvoor de winst tegen verlaagd tarief

    belastbaar is, worden achtereenvolgens verrekend met (i) de tegen verlaagd tarief belastbare

    winst afkomstig van inrichtingen gelegen in landen zonder verdrag; (ii) de vrijgestelde winst

    afkomstig van inrichtingen gelegen in landen met verdrag, indien de winst uit landen zonder

    73 C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting 2007, Gent, Larcier, 2007, 1147. 74 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2009-2010, Antwerpen, Intersentia, 2009, 278. 75 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 2010, 129. 76 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 2010, 153.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    18

    verdrag onbestaande of ontoereikend is; (iii) de Belgische winst, indien er geen of

    onvoldoende buitenlandse winst bestaat.

    Gezien de afschaffing van de categorie van de tegen verlaagd tarief belastbare winst, kan men

    zich de vraag stellen of verliezen geleden in een niet-verdragsland niet eerder zouden moeten

    worden verrekend zoals in België geleden verliezen. Daar de winst uit een niet-verdragsland

    aan dezelfde belastingen onderworpen is als de Belgische winst, lijkt het correcter de aldaar

    geleden verliezen ook op dezelfde manier te behandelen en ze met de Belgische winst te

    verrekenen alvorens ze met de vrijgestelde winst uit verdragslanden te verrekenen, in plaats

    van omgekeerd zoals de huidige regeling het voorschrijft77.

    In België geleden verliezen worden achtereenvolgens verrekend met (i) de Belgische winst;

    (ii) de tegen verlaagd tarief belastbare winst afkomstig uit inrichtingen gelegen in landen

    zonder verdrag, indien de Belgische winst ontoereikend of onbestaand is; (iii) de vrijgestelde

    winst afkomstig van inrichtingen gelegen in landen met verdrag, indien de winst uit de

    voorgaande categorieën ontoereikend of onbestaand is.

    3.2.1.b Verrekening van overgedragen verliezen

    29. De overgedragen fiscale verliezen van vaste inrichtingen moeten conform art. 78 juncto art. 75 KB/WIB 1992 in de eerste plaats en zonder uitstel verrekend worden met de winst van

    dezelfde oorsprong van het betrokken boekjaar 78 ; dat is de hoofdregel 79 . Enkel bij

    ontoereikendheid van de winst van dezelfde oorsprong wordt er verrekend met winsten van

    andere oorsprong, op basis van de in art. 75, 2e lid KB/WIB 1992 bepaalde volgorde. Het

    saldo van de overgedragen verliezen uit landen met verdrag wordt eerstvolgend verrekend

    met de winst uit landen zonder verdrag, indien deze winst niet volstaat wordt het restant

    verrekend met de Belgische winst. Het saldo van de overgedragen verliezen uit landen

    zonder verdrag wordt dan verrekend met de Belgische winst. Het saldo van de overgedragen

    Belgische verliezen wordt afgetrokken van de winst uit landen zonder verdrag80.

    77 W. CAERS, “Belgische regels inzake aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen na de wet van 11 december 2008”, AFT 2009, afl. 8-9, 50. 78 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2009-2010, Antwerpen, Intersentia, 2009, 279. 79 C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting 2007, Gent, Larcier, 2007, 1155. 80 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2009-2010, Antwerpen, Intersentia, 2009, 280 en C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting 2007, Gent, Larcier, 2007, 1156.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    19

    30. Merk op dat art. 78 KB/WIB 1992 bepaalt dat de aftrek gebeurt volgens de regelen van artikel 75, tweede lid, met dien verstande dat verliezen die geleden zijn in landen

    waarvoor de winst bij verdrag is vrijgesteld, slechts worden afgetrokken in zover ze de bij

    verdrag vrijgestelde winst overtreffen. Deze zinsnede is het gevolg van de omstandigheid dat

    de bij verdrag vrijgestelde winst van het belastbaar tijdperk reeds in de derde bewerking (art.

    76 KB/WIB 1992) uit de belastbare grondslag is verwijderd. De aftrek van overgedragen

    verliezen geschiedt evenwel pas in de zevende bewerking. Zonder deze zinsnede zouden de

    overgedragen verliezen uit landen waarvan de winst door een verdrag is vrijgesteld nooit

    verrekend worden met de winst uit landen met verdrag81.

    3.2.2 De Velasquez-doctrine

    31. De in art. 75 KB/WIB 1992 vervatte verliesverrekeningsregels kunnen er in bepaalde omstandigheden toe leiden dat een Belgisch verlies of een verlies uit een niet-verdragsland82

    wordt verrekend met de winst afkomstig van inrichtingen gelegen in landen met verdrag. Het

    verlies wordt in dergelijk geval met andere woorden aangerekend op winsten die in België

    nooit belastbaar zouden zijn. Dit levert niet alleen niets op voor de onderneming in het

    betrokken boekjaar, het Belgisch verlies of verlies uit een niet-verdragsland zal in een later

    boekjaar ook niet meer verrekend kunnen worden met in België belastbare winsten daar het

    reeds wordt geacht te zijn verrekend. Zoals BEGHIN en VAN DE WOESTEYNE stellen gaat het

    Belgische verlies ‘verloren’83, hetgeen onvermijdelijk tot dubbele belasting leidt84.

    32. In 1983 besliste het Hof van Beroep te Antwerpen85 dat art. 69 KB/WIB (het huidige art. 78 KB/WIB 1992) dat bepaalt dat vroegere bedrijfsverliezen mogen worden afgetrokken van

    latere winsten, in zover deze verliezen niet gedekt zijn door voorheen bij verdrag vrijgestelde

    winsten, in strijd is met art. 7 van het tussen België en Nederland gesloten

    dubbelbelastingverdrag. Het Hof van Beroep besliste met andere woorden dat de Belgische

    81 G. JOSEPH, “Internationale verliesverrekening in België” in G. JOSEPH, L. HINNEKENS, J. MALHERBE en J. VAN HOORN (eds.), Het Belgisch internationaal belastingrecht in ontwikkeling. Nieuwe wegen voor het Belgisch internationaal belastingrecht?, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1993, (351) 419-420. 82 Door het verdwijnen van de categorie van de tegen verlaagd tarief belastbare winsten, is de winst uit een niet-verdragsland volledig belastbaar in België tegen het normaal tarief, cfr. supra nr. 27. 83 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2009-2010, Antwerpen, Intersentia, 2009, 278-279. 84 W. CAERS, “Belgische regels inzake aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen na de wet van 11 december 2008”, AFT 2009, afl. 8-9, 51; J. J. COUTURIER, B. PEETERS en N. PLETS, Belgisch belastingrecht, Antwerpen, Maklu, 2008, 474 en P. GORIS, “The Velasquez Doctrine: An Example of International Juridical Double Taxation”, European Taxation 1996, 327-331. 85 Antwerpen 6 juni 1983, AFT 1983, 217.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    20

    regelgeving, volgens dewelke het mogelijk is dat Belgische verliezen verrekend worden met

    bij verdrag vrijgestelde winsten, in strijd is met het Belgisch-Nederlands

    dubbelbelastingverdrag. Het Hof van Cassatie volgde het Hof van Beroep te Antwerpen

    evenwel niet in het zogenaamde ‘Velasquez’-arrest 86 , waarin het stelde dat het

    dubbelbelastingverdrag tussen België en Nederland niet de belastinggrondslag regelt, maar

    enkel bepaalde inkomsten van belasting vrijstelt. Daaruit leidt het Hof af dat het verdrag de

    Belgische Staat niet verhindert bij de bepaling van de belastinggrondslag in België, rekening

    te houden met de in Nederland verkregen winst en deze te begrijpen in het bedrag waarvan

    het in België geleden verlies wordt afgetrokken, en bijgevolg bedrijfsverlies over voorgaande

    jaren slechts af te trekken van latere winsten in zoverre ze niet reeds voorheen door bij het

    verdrag vrijgestelde winsten werden gedekt. Deze Velasquez-doctrine werd vervolgens

    meermaals bevestigd door het Hof van Cassatie87.

    33. Deze stelling van het Hof van Cassatie heeft als gevolg dat een Belgische vennootschap met uitsluitend Belgische inrichtingen fiscaal verschillend wordt behandeld in vergelijking

    met een Belgische vennootschap met inrichtingen in een andere lidstaat van de Europese

    Unie88. Het Hof van Beroep te Gent heeft daarom aan het Europees Hof van Justitie de

    prejudiciële vraag gesteld of België de vestiging in een andere lidstaat van een naar Belgisch

    recht opgerichte vennootschap bemoeilijkt89.

    In het op deze prejudiciële vraag volgende arrest AMID heeft het Hof beslist dat de Belgische

    Velasquez-doctrine inderdaad in strijd is met het principe van de vrijheid van vestiging.

    Belgische vennootschappen kunnen namelijk een fiscaal nadeel lijden wanneer zij hun

    activiteiten ontplooien via vaste inrichtingen in landen van de Europese Unie waarmee België

    een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten90.

    86 Cass. 29 juni 1984, AFT 1984, 203. 87 Cass. 27 oktober 1995, Arr. Cass. 1995, 928; Cass. 16 oktober 1997, Arr. Cass. 1997, 989; C. DOCCLO, “Note d’observations. – Velasquez, AMID, et consorts”, JDF 2009, afl. 1-2, (41) 41-42 en P. OP DE BEECK, “Velasquez-doctrine wederom bevestigd door het Hof van Cassatie”, Fisc. Act. 1997, afl. 39, (4) 4. 88 C. DOCCLO, “Note d’observations. – Velasquez, AMID, et consorts”, JDF 2009, afl. 1-2, (41) 42. 89 C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting 2007, Gent, Larcier, 2007, 1144 en J. J. COUTURIER, B. PEETERS en N. PLETS, Belgisch belastingrecht, Antwerpen, Maklu, 2008, 475. 90 HvJ C-141/99, AMID, 2000; C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting 2007, Gent, Larcier, 2007, 1145; J. J. COUTURIER, B. PEETERS en N. PLETS, Belgisch belastingrecht, Antwerpen, Maklu, 2008, 475 en E. SCHOONVLIET, “Velasquez-doctrine strijdig met de vrijheid van vestiging”, Fiscoloog (I.), nr. 205, 1-3. Dit arrest zal uitgebreider behandeld worden bij de bespreking van het Europees kader inzake grensoverschrijdende verliesverrekening.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    21

    34. Hoewel het Europees Hof van Justitie dus reeds in 2000 heeft beslist dat de Belgische regelgeving inzake verliesverrekening met buitenlandse vaste inrichtingen in strijd is met het

    Europees principe van de vrijheid van vestiging, werd deze tot op heden nog niet aangepast.

    De minister van Financiën heeft evenwel bevestigd dat de Administratie met de Europese

    rechtspraak rekening zal houden bij het oplossen van hangende geschillen. Bovendien mogen

    bedrijven in hun belastingaangifte rechtstreeks de Europese rechtspraak toepassen91.

    35. Gelet op de beperkte werkingssfeer van de EU-verdragen, bleef de Velasquez-doctrine initieel van toepassing ten aanzien van Belgische vennootschappen met vaste inrichtingen in

    landen buiten de Europese Unie, waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft

    gesloten92. Bepaalde auteurs merkten op dat dit mogelijks een schending uitmaakt van het

    grondwettelijk gelijkheidsbeginsel93.

    Uit een recent vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel is inderdaad gebleken

    dat ook een Belgische vennootschap met een vaste inrichting in een buiten de Europese Unie

    gelegen verdragsland de Velasquez-doctrine succesvol kan bestrijden wegens strijdigheid met

    het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel94. De Rechtbank vonniste dat art. 75 KB/WIB 1992

    discriminerend is in zoverre een Belgische vennootschap waarvan de verrichtingen in België

    verlieslatend zijn, maar die wel over een winstgevende buitenlandse vestiging beschikt, geen

    enkele belastingsbesparing geniet, noch in België, waar het verlies van de Belgische

    werkzaamheden wordt gecompenseerd door de buitenlandse winst, noch in het buitenland,

    waar enkel het resultaat van de buitenlandse vestiging in aanmerking wordt genomen, terwijl

    een Belgische vennootschap die geen buitenlandse vestigingen heeft, wordt belast op haar

    winst, rekening houdend met de vroeger in België geleden verliezen95. De Administratie ging

    in beroep tegen dit vonnis, maar het Hof van Beroep te Brussel besloot eveneens tot

    strijdigheid van de regeling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en bevestigde de

    91 Vraag nr. 555, EERDEKENS, 11 januari 2001, Bull. Bel. 2002-2003, nr. 835, 643-646 en P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2009-2010, Antwerpen, Intersentia, 2009, 279. 92 Vr. en Antw. Kamer, 22 oktober 2002, nr. 50/141, 17838 en C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting 2007, Gent, Larcier, 2007, 1145. 93 W. CAERS, “Belgische regels inzake aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen na de wet van 11 december 2008”, AFT 2009, afl. 8-9, (46) 52; C. MATTELIN, “Verliesverrekening en aftrekken binnen E.U.: nieuwe tendens?”, Fiscoloog (I.) 2003, afl. 232, (5) 6 en J. VAN STEENWINCKEL en J. VAN VAECK, “Velasquez-doctrine strijdig met Europese vrijheid van vestiging”, Fisc. Act. 2001, afl. 1, 1-4. 94 N. BAMMENS en L. DE BROE, “Velasquez-doctrine afgewezen in niet-EU-situatie via art. 10 G.W.”, Fiscoloog (I.) 2007, afl. 289, 1. 95 Rb. Brussel 26 oktober 2007.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    22

    uitspraak van de Rechtbank van Eerste Aanleg96; met als gevolg dat de regeling van art. 75

    KB/WIB 1992 dus ook niet kan worden toegepast in relatie met landen buiten de Europese

    Unie waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft97.

    36. Gelet op de Europese rechtspraak en het recente arrest van het Hof van Beroep te Brussel lijkt het er op dat de dagen van de Velasquez-doctrine wel eens voorgoed geteld zouden

    kunnen zijn. Het feit dat de administratie geen voorziening bij het Hof van Cassatie heeft

    ingesteld tegen het arrest van het Hof van Beroep, zou er op kunnen wijzen dat ze zich niet

    langer kan vinden in deze doctrine98; met als gevolg dat de Belgische verliezen en verliezen

    uit landen zonder verdrag niet dienen te worden verrekend met de vrijgestelde winst uit

    verdragslanden – en bijgevolg overgedragen kunnen worden naar een volgend boekjaar –

    ongeacht of het winsten uit een EU-lidstaat betreft dan wel van daarbuiten. Voor de winst uit

    niet-EU-landen is dit alles natuurlijk slechts onder voorbehoud. Zekerheid zal er pas zijn bij

    wetgevend ingrijpen of indien het Hof van Cassatie in de toekomst nog eens de mogelijkheid

    krijgt zich uit te spreken over deze kwestie.

    3.2.3 Dubbele verliesverrekening

    37. De Belgische verliesverrekeningsregeling zoals uiteengezet onder punt 3.2.1 kan er toe leiden dat buitenlandse verliezen effectief worden verrekend met Belgische winst. In

    combinatie met een buitenlands systeem van carry back (achterwaartse verliesverrekening)

    of carry forward (voorwaartse verliesverrekening) van de aldaar door de vaste inrichting

    geleden verliezen, kan dit leiden tot dubbele verliesverrekening99. Oorspronkelijk werd ter

    vermijding van dergelijke dubbele verliesverrekening in omzeggens alle door België gesloten

    dubbelbelastingverdragen een clausule ter vermijding van dubbele verliesverrekening

    opgenomen, de zogenaamde recapture-clausule100. Sinds de wet van 11 december 2008

    voorziet het WIB 1992 evenwel in internrechtelijke regels ter voorkoming van dubbele

    96 Brussel 17 september 2009; N. BAMMENS en L. D. BROE, “Afwijzing Velasquez-doctrine in niet-EU-situatie bevestigd in beroep”, Fiscoloog (I.) 2009, afl. 313, 4-6. 97 H. BRANDS en T. SPAAS, “Velasquez-doctrine is ongrondwettig, ook in niet-EU-situaties”, Fisc. Act. 2009, Afl. 36, 1. 98 T. DE CLERCK, “Valt het doek over de Velasquez-doctrine?”, TFR 2010, afl. 389, (856) 859. 99 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 2010, 153. 100 W. CAERS, “Belgische regels inzake aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen na de wet van 11 december 2008”, AFT 2009, afl. 8-9, (46) 53; C. MATTELIN en T. WALLYN, “Internationale verliesverrekening. Recente tendensen” in N. GODEFROID, P. HINNEKENS, C. MATTELIN, J. VANDEN BRANDEN, N. VANHAELEWEYCK, K. VLIEGHE en T. WALLYN (eds.), Fiscaal Praktijkboek. Directe belastingen 2003-2004, Brussel, Samsom, 2003, (47) 79 en B. PEETERS, “Internationale dubbele verliesverrekening”, Fiskoloog (I.) 1993, afl. 114, (3) 4.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    23

    verliesverrekening, waardoor het praktisch belang van de verdragsrechtelijke recapture-

    clausule sterk werd gereduceerd.

    38. Een systeem van carry back101 van verliezen laat ondernemingen toe de verliezen van het boekjaar te verrekenen met de winsten van één of meer voorgaande boekjaren. Hierdoor

    wordt de eerder in het buitenland belaste (en in België reeds vrijgestelde) winst van de vaste

    inrichting met betrekking tot de voorgaande boekjaren herzien, hetgeen kan leiden tot een

    terugbetaling van de eerder geheven belasting 102 . Dit zou leiden tot dubbele

    verliesverrekening indien diezelfde verliezen ook nog eens zouden worden verrekend met in

    België belastbare winsten103.

    Daarom bepaalt art. 185, §3 WIB 1992 nu dat het bedrag van de beroepsverliezen geleden

    binnen buitenlandse inrichtingen of met betrekking tot in het buitenland gelegen activa

    waarover de vennootschap beschikt en die gelegen zijn in een staat waarmee België een

    overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, buiten aanmerking blijft

    voor het vaststellen van de belastbare basis, tenzij voor wat betreft het proportioneel gedeelte

    van de verliezen waarvoor de vennootschap aantoont dat dit niet is afgetrokken van

    belastbare winsten van deze inrichting in de staat waar deze gevestigd is, en niet verrekend is

    met in België vrijgestelde winsten van andere buitenlandse inrichtingen van de vennootschap.

    39. In het buitenland kan echter ook een systeem van carry forward van verliezen worden toegepast. Dergelijk systeem laat toe dat vroegere verliezen van de vaste inrichting worden

    overgedragen naar volgende boekjaren, ten einde deze te verrekenen met de winsten van

    latere boekjaren. De beroepsverliezen worden met andere woorden verrekend met

    toekomstige winsten. In het Belgisch fiscaal recht komt enkel deze techniek voor104.

    101 Dit systeem wordt onder meer toegepast in Duitsland, Frankrijk, Ierland, Nederland, Noorwegen, het Verenigd koninkrijk en Zwitserland. Zie C. MATTELIN en T. WALLYN, “Internationale verliesverrekening. Recente tendensen” in N. GODEFROID et al. (eds.), Fiscaal Praktijkboek. Directe belastingen 2003-2004, Brussel, Samsom, 2003, (47) 52. 102 P. BEGHIN en I. VAN DE WOESTEYNE, Handboek vennootschapsbelasting 2009-2010, Antwerpen, Intersentia, 2009, 280 en C. CHEVALIER, Vademecum Vennootschapsbelasting 2007, Gent, Larcier, 2007, 1160. 103 W. CAERS, “Belgische regels inzake aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen na de wet van 11 december 2008”, AFT 2009, afl. 8-9, (46) 54 en S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 2010, 130. 104 C. MATTELIN en T. WALLYN, “Internationale verliesverrekening. Recente tendensen” in N. GODEFROID et al. (eds.), Fiscaal Praktijkboek. Directe belastingen 2003-2004, Brussel, Samsom, 2003, (47) 52.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    24

    Met betrekking tot overgedragen verliezen van een buitenlandse vaste inrichting bepaalt art.

    206, §1, al. 2, eerste zin WIB 1992 – daarbij doelend op de hypothese waarbij deze

    overgedragen verliezen nog niet eerder met in België belastbare winsten werden verrekend –

    dat de verrekening op Belgische winsten van beroepsverliezen geleden binnen een

    buitenlandse inrichting waarover de vennootschap beschikt en die is gelegen in een staat

    waarmee België een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting heeft gesloten,

    slechts plaatsvindt op voorwaarde dat de vennootschap aantoont dat deze niet in aftrek zijn

    gekomen van de winsten van deze buitenlandse inrichting. Dergelijke aftrek kan het gevolg

    zijn van de toepassing van een carryforwardmechanisme in het buitenland. Indien die

    beroepsverliezen ook nog eens zouden worden verrekend met de Belgische winst, zou

    wederom dubbele verliesverrekening ontstaan.

    Dubbele verliesverrekening zal zich ten gevolge van de toepassing van een

    carryforwardmechanisme in het buitenland evenwel voornamelijk voordoen doordat de

    verliezen een eerste maal worden verrekend met de Belgische winst in het boekjaar waarin ze

    worden geleden, en vervolgens een tweede maal in het buitenland in een later boekjaar,

    wanneer de vaste inrichting weer winstgevend wordt105.

    Om deze vorm van dubbele verliesverrekening te voorkomen, voorziet de Belgische wet in

    een zogenaamde recapture-regeling. Die recapture houdt in dat de (in België in principe

    vrijgestelde) buitenlandse winst, die in het buitenland niet wordt belast wegens

    verliesverrekening met overgedragen verliezen, terwijl die verliezen in een voorgaand

    boekjaar reeds verrekend werden in België, in België belastbaar wordt106. De regeling is

    opgenomen in art. 206, §1, al. 2, tweede zin WIB 1992 dat als volgt luidt: “Tevens wordt het

    bedrag van dergelijke beroepsverliezen [i.e. beroepsverliezen geleden binnen een

    buitenlandse inrichting waarover de vennootschap beschikt en die is gelegen in een Staat

    waarmee België een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting heeft gesloten, cfr.

    eerste zin art. 206, §1, al. 2, eerste zin WIB 1992] dat door de vennootschap met betrekking

    tot enig belastbaar tijdperk is verrekend op haar Belgische winsten, voor het proportioneel

    gedeelte van deze verliezen waarvoor de vennootschap met betrekking tot het belastbaar

    tijdperk niet langer aantoont dat dit niet in aftrek is genomen van de winsten van deze

    105 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 2010, 154. 106 W. CAERS, “Belgische regels inzake aftrekbaarheid van buitenlandse verliezen na de wet van 11 december 2008”, AFT 2009, afl. 8-9, (46) 60 en S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 2010, 154.

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    25

    buitenlandse inrichting, of indien in het belastbaar tijdperk de betreffende buitenlandse

    inrichting wordt overgedragen in het kader van een inbreng, een fusie, een splitsing of een

    gelijkgestelde verrichting, toegevoegd aan het belastbaar inkomen van dat tijdperk.”

    40. Het weze nog opgemerkt dat de zonet besproken bepalingen ter voorkoming van dubbele verliesverrekening slechts betrekking hebben op beroepsverliezen geleden in verdragslanden.

    Dit is logisch gezien de problematiek van de dubbele verliesverrekening enkel in die context

    kan ontstaan; de winst afkomstig van vaste inrichtingen gevestigd in niet-verdragslanden is

    volledig belastbaar in België, waardoor de in niet-verdragslanden geleden verliezen zonder

    meer dienen te worden verrekend met de in België belastbare winst107.

    VERLIEZEN VAN DOCHTERONDERNEMINGEN 3.3

    3.3.1 Begrip fiscale consolidatie

    41. Onder fiscale consolidatie verstaan we hier de heffing van belasting ten aanzien van een groep van ondernemingen, op basis van haar geconsolideerde resultaten 108 . Bij deze

    heffingstechniek worden de afzonderlijke rechtspersoonlijkheid en de afzonderlijke

    belastingplicht van de groepsondernemingen opzij geschoven, in de plaats waarvan slechts

    één globale belastingaangifte op basis van het geconsolideerde resultaat van de gehele groep

    komt. De belasting op het geconsolideerde resultaat van de groep staat daarbij garant voor de

    fiscale neutraliteit van juridische structuren. Winsten en verliezen van de groepsleden kunnen

    onmiddellijk onderling gecompenseerd worden en de intragroepsverrichtingen verlopen

    fiscaal neutraal. De economische vrijheid die hierdoor wordt gecreëerd beperkt het belang

    van fiscale motieven bij het nemen van ondernemingsbeslissingen109.

    3.3.2 Gebrek aan een systeem van fiscale consolidatie of fiscale eenheid in België

    42. Hoewel België volgens MINNE gekenmerkt wordt door een vrij gunstig vestigingsklimaat voor (de hoofdkwartieren van) multinationale ondernemingen en een fiscale wetgeving heeft

    die gunstig staat tegenover inkomsten uit deelnemingen, kent het Belgisch fiscaal recht de

    107 S. VAN CROMBRUGGE, Beginselen van de Vennootschapsbelasting, Kalmthout, Biblo, 2010, 130 en 155. 108 P. MINNE, “Group taxation. Belgium”, Cahiers de droit fiscal international, Amersfoort, Sdu Fiscale & Financiële uitgevers, 2004, (177) 180. 109 TAXWORLD, “Zal de fiscale consolidatie in België dan toch ingevoerd worden?”, Kluwer, http://www.taxworld.be/taxworld/zal-de-fiscale-consolidatie-in-belgie-dan-toch-ingevoerd-worden.html?LangType=2067 (geconsulteerd op 19 maart 2013).

  • De Belgische regeling inzake grensoverschrijdende verliesverrekening

    26

    figuur van de fiscale consolidatie of fiscale eenheid niet110. België is daarmee een van de

    weinige geïndustrialiseerde landen die de economische werkelijkheid van een

    vennootschapsgroep negeert111.

    43. De heffing van de vennootschapsbelasting is in het Belgisch fiscaal recht verbonden aan de rechtspersoonlijkheid (art. 2, §1, 5° juncto art. 179 WIB 1992) 112 . Gezien de

    vennootschapsgroep geen rechtspersoon is, kan deze geen belastingplichtige zijn113. Iedere in

    België gevestigde groepsvennootschap wordt dan ook als afzonderlijke belastingplichtige

    behandeld, zonder rekening te houden met het economisch resultaat van de

    vennootschapsgroep waarvan ze deel uitmaakt114. Die afzonderlijke rechtspersoonlijkheid

    van de groepsvennootschappen brengt met zich mee dat een groepsvennootschap de verliezen

    van haar dochter-, moeder- of zusterondernemingen generlei kan verrekenen met haar eigen

    winst115. Ook de rechtspraak wijst de behandeling als één enkele belastingplichtige van de

    vennootschapsgroep met het oog op verliesverrekening resoluut af116.

    Deze principiële zelfstandigheid van de leden van een vennootschapsgroep brengt onder

    andere met zich mee dat de overdracht van vroegere verliezen, zoals voorzien door art. 206,

    §1 WIB 199