EVIDENCE-BASED PRACTICE IN DE DIEETPRAKTIJK: KENNIS, ATTITUDES, HINDERNISSEN EN ... ·...
Transcript of EVIDENCE-BASED PRACTICE IN DE DIEETPRAKTIJK: KENNIS, ATTITUDES, HINDERNISSEN EN ... ·...
1
EVIDENCE-BASED PRACTICE IN DE DIEETPRAKTIJK:
KENNIS, ATTITUDES, HINDERNISSEN EN VOORKEUREN
VAN BELGISCHE DIËTISTEN
Verbeyst L. Vanhauwaert E.
In samenwerking met de VBVD commissie Evidence-Based Diëtetiek
Oktober 2018
UC Leuven-Limburg
Expertisecentrum Health Innovation
Herestraat 49
3000 Leuven
www.ucll.be
Contactpersonen: [email protected] en [email protected]
2
Abstract
Achtergrond: Om kwaliteitsvolle voedingsadviezen te geven aan cliënten is het noodzakelijk dat
diëtisten evidence-based handelen. Klinische dieetrichtlijnen helpen diëtisten om evidence-based
practice (EBP) toe te passen in hun dagelijkse beroepsuitoefening.
Doelstellingen: Tijdens deze studie wordt nagegaan in welke mate Belgische diëtisten vertrouwd zijn
met EBP, wat hun attitudes rond EBP zijn, en in welke mate ze EBP toepassen. Verder wordt er
nagegaan welke hindernissen en voorkeuren er zijn op het vlak van EBP en specifiek het gebruik van
klinische dieetrichtlijnen. Op basis van de resultaten kan een actieplan ontwikkeld worden om de
toepassing van EBP in het dagelijks functioneren van diëtisten te faciliteren.
Onderzoeksmethode: Er werd een vragenlijst opgesteld op basis van een literatuurstudie en de
bevraging van het KCE rond EBP en het gebruik van richtlijnen bij andere zorgprofessionals. De
vragenlijst kon online ingevuld worden tussen 6 februari en 6 maart 2018. Diëtisten werden
gerekruteerd via verschillende kanalen.
Resultaten: 151 Belgische diëtisten/studenten vulden de vragenlijst volledig in. 85% van de
respondenten gaf aan overtuigd tot zeer overtuigd te zijn van het belang van EBP. 55% raadpleegt
wekelijks literatuur. De belangrijkste informatiebronnen om een antwoord te zoeken op klinische
vragen zijn collega’s, handboeken, vaktijdschriften en online zoekrobots. De kennis van
wetenschappelijke databanken is zeer laag, voornamelijk bij Franstalige respondenten. De
voornaamste hindernissen voor de toepassing van EBP zijn tijdsgebrek, het niet verzameld zijn van de
literatuur op één plaats, de onmogelijkheid om van alles op de hoogte te zijn en het gebrek aan toegang
tot EB bronnen. 45% van de werkende diëtisten heeft het gevoel dat er wetenschappelijk bewijs
ontbreekt in de voedingsadviezen die zij geven. 85% van de respondenten geeft aan zijn kennis en
vaardigheden om EBP toe te passen te willen verbeteren, bijvoorbeeld via navormingen en e-modules.
74% van de respondenten is vertrouwd met klinische dieetrichtlijnen. 30% hiervan vindt dat er
onvoldoende richtlijnen beschikbaar zijn. De voornaamste noden met betrekking tot dieetrichtlijnen
zijn een weergave van de samenvatting van de resultaten, de vermelding van de wetenschappelijke
bewijskracht, een implementatieplan, patiëntmateriaal, een klinische beslissingsboom en het
verzameld zijn van richtlijnen op één locatie.
Conclusie: Diëtisten hebben een positieve attitude ten aanzien van EBP. Er zijn echter heel wat
barrières die de toepassing van EBP in de dagelijkse beroepsuitoefening verhinderen. Om de
toepassing van EBP en het gebruik van richtlijnen bij diëtisten te faciliteren, wordt er aanbevolen om
opleidingen omtrent EBP te voorzien, richtlijnen en literatuur te verzamelen op één locatie en het
aanbod van richtlijnen te vergroten, hierbij rekening houdend met de voorkeuren van diëtisten.
3
Inhoudstafel
1. Inleiding ........................................................................................................................................... 5
2. Doelstelling ...................................................................................................................................... 5
3. Methode .......................................................................................................................................... 5
3.1 Onderzoeksdesign ................................................................................................................... 5
3.2 Rekrutering .............................................................................................................................. 5
3.3 Inclusiecriteria ......................................................................................................................... 6
3.4 Vragenlijst ................................................................................................................................ 6
3.5 Statistische data-analyse ......................................................................................................... 7
3.6 Ethische overwegingen ........................................................................................................... 7
4. Resultaten en vergelijking met literatuur ....................................................................................... 7
4.1 Socio-demografische gegevens ............................................................................................... 7
4.1.1 Aantal respondenten ....................................................................................................... 7
4.1.2 Rekruteringskanalen ........................................................................................................ 7
4.1.3 Taal .................................................................................................................................. 8
4.1.4 Diëtist/student ................................................................................................................ 8
4.1.5 Opleidingsfase ................................................................................................................. 9
4.1.6 Werkervaring ................................................................................................................... 9
4.1.7 Voltijds/deeltijds werken .............................................................................................. 10
4.1.8 Werksetting ................................................................................................................... 10
4.1.9 Geslacht ......................................................................................................................... 11
4.1.10 Leeftijd ........................................................................................................................... 12
4.1.11 Woonplaats ................................................................................................................... 12
4.1.12 Bijkomende opleiding .................................................................................................... 13
4.2 Vertrouwdheid met Evidence-Based Practice ....................................................................... 13
4.2.1 Frequentie literatuur opzoeken .................................................................................... 13
4.2.2 Frequentie deelname bijscholingen .............................................................................. 15
4.2.3 Gevolgd hebben van een opleiding of cursus omtrent EBP .......................................... 15
4.2.4 Belang evidence-based handelen .................................................................................. 17
4.2.5 Gepercipieerd belang van onderzoek ........................................................................... 18
4.2.6 Opzoektools klinische vragen ........................................................................................ 23
4.2.7 Kennis databanken/websites ........................................................................................ 25
4.2.8 Vertrouwdheid met begrippen/termen ........................................................................ 33
4.2.9 Gevoel ontbreken wetenschappelijk bewijs in voedingsadviezen ................................ 43
4.2.10 Overtuigd van vaardigheden om EBP voedingsadviezen te geven ............................... 44
4.2.11 Hindernissen toepassing EBP ........................................................................................ 46
4
4.2.12 Bereidheid tot het verbeteren van kennis en vaardigheden om EB te handelen ......... 50
4.3 Vertrouwdheid met klinische praktijkrichtlijnen ................................................................... 51
4.3.1 Vertrouwdheid met het concept richtlijn ...................................................................... 51
4.3.2 Beschikbaarheid van richtlijnen .................................................................................... 53
4.3.3 Gebruiksfrequentie van richtlijnen................................................................................ 54
4.3.4 Redenen voor het niet gebruiken van richtlijnen .......................................................... 55
4.3.5 Bereid om richtlijnen in de toekomst te gebruiken ...................................................... 57
4.3.6 Opzoeken van richtlijnen ............................................................................................... 58
4.3.7 Ontvangkanalen van richtlijnen..................................................................................... 59
4.3.8 Voorkeursvorm richtlijnen............................................................................................. 60
4.3.9 Belemmerende en stimulerende factoren voor gebruik richtlijnen ............................. 63
4.3.10 Informatie die richtlijn moet bevatten .......................................................................... 72
4.3.11 Hulpmiddelen die het gebruik van richtlijnen aanmoedigen ........................................ 81
4.3.12 Bereidheid tot betalen vergoeding ............................................................................... 86
5. Discussie ........................................................................................................................................ 86
5.1 Sterktes en zwaktes ............................................................................................................... 86
5.2 Implicaties ............................................................................................................................. 87
6. Conclusie ....................................................................................................................................... 87
8. Literatuurlijst ................................................................................................................................. 88
5
1. Inleiding
Evidence-based dietetics practice (EBP) omvat het systematisch zoeken van wetenschappelijke
evidentie en het inschatten van de validiteit, toepasbaarheid en belang van die evidentie. Deze
informatie dient samengevoegd te worden met de expertise van de diëtist en de unieke waarden en
omstandigheden van de cliënt. Op deze manier wordt het beste behandelplan op maat van de cliënt
bekomen. (International Confederation of Dietetic Associations, 2010)
Klinische dieetrichtlijnen bieden diëtisten een hulp om evidence-based te handelen in de praktijk. De
inhoud en aanbevelingen van een richtlijn worden opgesteld op basis van een review van de
gepubliceerde literatuur en een evaluatie en inschatting van deze literatuur. Richtlijnen ondersteunen
professionals bijgevolg bij het geven van wetenschappelijk onderbouwd advies aan cliënten. (The
Association of UK dieticians, z.j.)
Binnen het beroep van diëtisten is evidence-based handelen geen keuze meer. Het is eerder een
vereiste om kwaliteitsvolle zorg voor cliënten te bieden. (Byham-Gray et al. 2005) Het vergt echter tijd
en vaardigheden om de huidige beste evidentie te vinden, de kwaliteit ervan in te schatten en toe te
passen op cliënten (Thomas et al. 2003).
Tijdens dit onderzoeksproject werd het evidence-based handelen van Belgische diëtisten in kaart
gebracht. Door hier inzicht in te krijgen, kan de toepassing van EBP in de praktijk gericht verbeterd
worden.
2. Doelstelling
Volgende onderzoeksvragen werden geformuleerd:
1. Welke kennis, percepties en attitudes hebben Belgische diëtisten omtrent evidence-based
handelen in de dagelijkse dieetpraktijk, en in welke mate passen ze EBP toe.
2. Welke voorkeuren en barrières hebben diëtisten op vlak van evidence-based handelen, en
specifiek het gebruik van klinische dieetrichtlijnen?
3. Methode
3.1 Onderzoeksdesign
De onderzoeksvragen werden beantwoord aan de hand van een cross-sectioneel survey onderzoek.
Participanten werden uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen via het online programma
LimeSurvey. De data werden verzameld tussen 6 februari en 6 maart 2018.
3.2 Rekrutering
De participanten werden bereikt via verschillende kanalen. Zowel de Vlaamse (VBVD1) als Franstalige
(UDPLF2) beroepsvereniging verspreidde via nieuwsbrief, mail en facebook een oproep tot deelname
onder hun leden. Daarnaast konden diëtisten uitgenodigd worden door de verantwoordelijke diëtetiek
1 Vlaamse Beroepsvereniging van Diëtisten 2 Union Professionnelle des Diététiciens de Langue Française
6
van het ziekenhuis waarin zij werkten (commissie VBVD klinisch beleid voeding) en door leden van de
VBVD Commissie Evidence-Based Diëtetiek. Participanten werden eveneens gecontacteerd door
opleidingshoofden Voedings- en dieetkunde van verschillende hogescholen. Tot slot verscheen er een
bericht op de facebookpagina van UCLL Voedings- en dieetkunde en werd een oproep in de
facebookgroep ‘Bachelors Voedings- en dieetkunde’ geplaatst. Deze discussiegroep telde op het
moment van de rekrutering 1745 leden en is bedoeld voor iedereen die al dan niet recentelijk
afstudeerde als voedings- en dieetkundige of dit momenteel studeert.
3.3 Inclusiecriteria
Enkel Belgische diëtisten en studenten/alumni van de professionele bachelor Voedings- en dieetkunde
kwamen in aanmerking voor het onderzoek. De vragenlijst kon zowel in het Nederlands als in het Frans
ingevuld worden.
3.4 Vragenlijst
Er werd een vragenlijst opgesteld uitgaande van de bevraging van het Federaal Kenniscentrum (KCE)
rond EBP en het gebruik van richtlijnen bij andere zorgprofessionals. Daarnaast werden vragen
toegevoegd op basis van een literatuurstudie die peilde naar de kennis, attitudes, hindernissen en
voorkeuren betreffende EBP van diëtisten en andere zorgberoepen. Hierbij werd gebruik gemaakt van
de databanken PubMed en LIMO. De vragenlijst bestond uit drie delen, en omvatte 41 vragen.
In de eerste sectie werd persoonlijke en demografische informatie van de participanten bevraagd:
leeftijd, geslacht, woonplaats, opleidingsfase, werkervaring, werksetting, voltijds of deeltijds werken
en het gevolgd hebben van een bijkomende opleiding.
Het volgende deel bevroeg de perceptie, attitude, kennis en toepassing van EBP. Ook eventuele
hindernissen om evidence-based te handelen dienden aangegeven te worden. Het belang dat gehecht
wordt aan onderzoek, werd bevraagd aan de hand van zeven PIR-stellingen (Perceived Importance of
Research) (Metcalfe et al. 2001). De vraag die peilde naar opzoektools bij klinische vragen, werd
overgenomen van de bevraging van het KCE omtrent EBP en praktijkrichtlijnen bij zorgverleners
(huisartsen, vroedvrouwen, kinesitherapeuten, verpleegkundigen) (Benhamed et al. 2017). Daarnaast
werd er gepeild naar de kennis van diëtisten over databanken (McColl et al. 1998) en EBP termen
(McColl et al. 1998, Byham Gray et al. 2005). Gebaseerd op de masterproef van Linssen & Verstraeten,
werden tot slot vragen met betrekking tot de frequentie van deelname aan bijscholingen, gevolgde
opleiding of cursussen omtrent EBP, het geven van EBP voedingsadviezen en de bereidheid tot
verbetering van de kennis en vaardigheden rond EBP toegevoegd.
Het laatste deel van de bevraging ging specifiek over klinische dieetrichtlijnen, en was grotendeels
gebaseerd op de bevraging van het KCE (Benhamed et al. 2017). De perceptie, attitude, kennis en het
gebruik hiervan door diëtisten werd bevraagd, alsook opzoektools en ontvangstkanalen. Daarnaast
werd gepeild naar welke vormen een richtlijn idealiter aanneemt, welke informatie ze bij voorkeur
bevat en welke factoren stimulerend of belemmerend zijn voor het gebruik van richtlijnen. Tot slot
werd er aan de participanten gevraagd of zij bereid waren om een vergoeding te betalen voor het
gebruik van richtlijnen en bijhorende praktische materialen.
De vragenlijst werd vooraf getest door twee diëtisten, die zelf niet deelnamen aan het onderzoek. Op
basis van deze piloottest werden de nodige aanpassingen doorgevoerd om te komen tot de definitieve
vragenlijst.
Door de bevraging volledig in te vullen, maakten participanten kans op een waardebon van Fnac.
7
3.5 Statistische data-analyse
De resultaten van de bevraging werden geanalyseerd met behulp van descriptieve statistiek (SPSS
Statistics 23). De taal waarin de bevraging ingevuld werd, werd onderzocht als voorspeller van enkele
variabelen. Na dichotomisering van de betreffende variabelen, werden hiervoor logistische regressies
uitgevoerd.
3.6 Ethische overwegingen
Dit onderzoek werd in december 2017 goedgekeurd door de Sociaal-Maatschappelijke Ethische
Commissie (SMEC) van de KU Leuven. De verzamelde gegevens werden strikt vertrouwelijk behandeld.
De vragenlijsten konden anoniem ingevuld worden. De bevraging kon enkel gestart worden na (online)
akkoord te gaan met een informed consent.
4. Resultaten en vergelijking met literatuur
4.1 Socio-demografische gegevens
4.1.1 Aantal respondenten
In totaal werd de vragenlijst 1977 keer geopend (mogelijks meerdere keren door dezelfde persoon).
Vijf respondenten vielen uit omdat ze niet akkoord gingen met het informed consent. De vragenlijst
werd door 1821 andere respondenten vroegtijdig beëindigd. De resultaten van gedeeltelijk ingevulde
vragenlijsten werden niet mee in rekening gebracht voor de analyse. Er kon immers niet met zekerheid
gesteld worden dat deze personen de vragenlijst een andere keer niet volledig hadden ingevuld. Er
vulden 151 respondenten de vragenlijst volledig in.
Vragenlijst geopend N = 1977
Toestemmingsverklaring: - Ja - Nee (vragenlijst werd automatisch beëindigd) - Vragenlijst beëindigd door participant
N = 299 N = 5 N = 1673
Diëtist/student: - Diëtist/student - Andere (vragenlijst automatisch beëindigd) - Vragenlijst beëindigd door participant
N = 210 N = 10 N = 79
Volledig ingevuld N = 151
Tabel 1: Overzicht aantal respondenten
4.1.2 Rekruteringskanalen
Diëtisten en studenten Voedings- en dieetkunde werden bereikt via verschillende kanalen. Facebook
(23%), de UDPLF, (23%), hogescholen (22%) en de verantwoordelijken diëtetiek van ziekenhuizen
(21%) bleken de effectiefste rekruteringskanalen te zijn. Via de VBVD (12%) werden minder
participanten bereikt.
8
Kanaal via welke de vragenlijst bereikt werd N (%)
Facebook 35 (23%)
UDPLF 35 (23%)
Hogeschool waar ik studeer/afgestudeerd ben 34 (22%)
Verantwoordelijke diëtetiek in ziekenhuis waar ik werk 31 (21%)
VBVD 18 (12%)
Andere (beleid klinische voeding, collega, commissie evidence-based diëtetiek, vriendin, mail van collega)
11 (7%)
Tabel 2: Rekruteringskanalen (N=151)
4.1.3 Taal
Ongeveer drie vierde (74%) van de deelnemers is Nederlandstalig. Één vierde (26%) vulde de vragenlijst
in het Frans in.
Grafiek 1: Taal waarin de bevraging werd ingevuld (N=151)
4.1.4 Diëtist/student
In totaal vulden 114 werkende diëtisten de bevraging volledig in. Volgens de jaarstatistieken met
betrekking tot de beroepsbeoefenaars van gezondheidszorgberoepen in België telde België in 2017
5420 diëtisten (Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, 2017). Deze vragenlijst
werd bijgevolg door iets meer dan 2% van de Belgische diëtisten ingevuld.
74%
26%
Nederlands Frans
9
Er namen drie keer zoveel werkende diëtisten dan studenten Voedings- en dieetkunde of
vervolgopleiding deel aan de bevraging (respectievelijk 114 en 37).
Grafiek 2: Verhouding van diëtisten en studenten (N=151)
4.1.5 Opleidingsfase
De studenten Voedings- en dieetkunde die deelnamen aan de bevraging zaten voornamelijk in het
laatste (41%) en tweede (35%) jaar van hun opleiding. Slechts twee studenten (5%) uit het eerste jaar
bachelor Voedings- en dieetkunde vulden de vragenlijst volledig in. Zeven studenten waren bezig met
een vervolgopleiding (optie ‘Andere’): Biomedische laboratoriumtechnologie, Lerarenopleiding,
Master Biomedische Voedingsindustrie, Master Gezondheidsvoorlichting en -bevordering, Master
Santé Publique UCL, schakeljaar Biomedische Wetenschappen.
Grafiek 3: Opleidingsfase waarin studenten zich bevinden (N=37)
4.1.6 Werkervaring
Bijna twee derde (64%) van de werkende diëtisten die deelnamen aan de bevraging, zijn tussen minder
dan 10 jaar actief als diëtist.
5% 35% 41% 19%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
1e bacholor Voedings- en dieetkunde 2e bacholor Voedings- en dieetkunde
3e bachelor Voedings- en dieetkunde Andere
75%
25%
Diëtist Student
10
Grafiek 4: Aantal jaren actief als diëtist (N=114)
4.1.7 Voltijds/deeltijds werken
Er werkten iets meer diëtisten voltijds dan deeltijds (respectievelijk 62 en 52 respondenten). Het aantal
uur dat deeltijds werkende diëtisten per week werken varieerde tussen 2 en 57 uren.
Grafiek 5: Verhouding voltijds/deeltijds werken (N=114)
4.1.8 Werksetting
Diëtisten werkzaam in een algemeen ziekenhuis waren het best vertegenwoordigd (39%), gevolgd
door zelfstandige diëtisten werkzaam in een privépraktijk (24%), diëtisten verbonden aan een
universitair ziekenhuis (17%) en werkzaam in een zelfstandige multidisciplinaire groepspraktijk (14%).
Er nam geen enkele diëtiste deel die werkzaam is in de industrie. Er konden meerdere
antwoordcategorieën aangeduid worden bij deze vraag.
10% 30% 24% 14% 13% 10%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
< 1 jaar 1-5 jaar 6-10 jaar 11-20 jaar 21-30 jaar > 30 jaar
54%
46%
Voltijds Deeltijds
54%
46%
Voltijds Deeltijds
54%
46%
Voltijds Deeltijds
54%
46%
Voltijds Deeltijds
54%
46%
Voltijds Deeltijds
11
Werksetting N (%)
Algemeen ziekenhuis 45 (39%)
Zelfstandige privépraktijk 27 (24%)
Universitair ziekenhuis 19 (17%)
Zelfstandige multidisciplinaire groepspraktijk 16 (14%)
Grootkeuken 11 (10%)
Woonzorgcentrum (RVT3, ROB4, serviceflat) 9 (8%)
Psychiatrische instelling 6 (5%)
Zelfstandige groepspraktijk diëtisten 5 (4%)
Wijkgezondheidscentrum (WGC) 5 (4%)
Onderwijs omtrent voeding secundair onderwijs 5 (4%)
Onderwijs omtrent voeding hoger onderwijs 4 (4%)
Gezondheidspromotie (mutualiteit, LOGO5, enz.) 3 (3%)
Onderwijs omtrent voeding, andere 2 (2%)
Thuiszorg 1 (1%)
Sportorganisatie/fitnesscentrum 2 (2%)
Voedselinspectie (vb. FAVV6) 1 (1%)
Wetenschappelijk medewerker 1 (1%)
Andere (bedrijf, Decathlon, docent hoger onderwijs, klantenservice,
orthoagogisch centrum, VZW, zeepreventorium)
7 (6%)
Industrie, als diëtist 0 (0%)
Tabel 3: Setting waarin diëtisten werken (N=114)
4.1.9 Geslacht
De onderzoekspopulatie bestaat voornamelijk uit vrouwen (93%). Er namen slechts 10 mannen deel
aan de bevraging. Bij de werkende diëtisten is deze verhouding 92% vrouwen en 8% mannen. Dit komt
overeen met de geslachtsverhouding in het werkveld, die voor 93% uit vrouwen en 7% uit mannen
bestaat (Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen, 2017).
3 Rust- en verzorgingstehuis 4 Rusthuis of Rustoord voor Bejaarden 5 Lokaal Gezondheidsoverleg 6 Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen
12
Grafiek 6: Geslacht (N=151)
4.1.10 Leeftijd
Twee derde (66%) van de deelnemers is jonger dan 36 jaar. Indien studenten niet meegerekend
worden, is nog 57% van de participanten jonger dan 36 jaar.
Grafiek 7: Leeftijd (N=151)
4.1.11 Woonplaats
De provincie West-Vlaanderen (28%) is duidelijk het meest vertegenwoordigd in de studiepopulatie,
gevolgd door de provincies Vlaams-Brabant (17%) en Antwerpen (12%). Er nam minstens één diëtist
of student per provincie deel aan de bevraging.
In totaal namen er 109 Vlamingen (72%), 28 Walen (19%) en 14 diëtisten/studenten uit het Brussels
Hoofdstedelijk gewest (9%) deel aan de bevraging.
33% 33% 16% 12% 6%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
≤ 25 jaar 26-35 jaar 36-45 jaar 46-55 jaar 56-65 jaar ≥ 66 jaar
93%
7%
Vrouw Man
13
Grafiek 8: Woonplaats (N=151)
4.1.12 Bijkomende opleiding
Er volgden 71 diëtisten een bijkomende opleiding in verband met voeding of gezondheid (62%). Bij de
optie ‘andere’ werden voornamelijk bachelors in de zorgsector (onder andere verpleegkunde),
meerdaagse vormingen, bijscholingen en specialisatiecursussen ingegeven.
Heeft u een bijkomende opleiding in verband met
voeding of gezondheid gevolgd?
N (%)
Nee 43 (38%)
Ja, ik behaalde een postgraduaat 27 (24%)
Ja, ik behaalde een universitair diploma 24 (21%)
Ja, ik behaalde een bachelor na bachelor 12 (11%)
Ja, ik behaalde een doctoraat 2 (2%)
Ja, andere 27 (24%)
Ja, ik werk momenteel aan een doctoraat 0 (0%)
Tabel 4: Bijkomende opleiding (N=114)
4.2 Vertrouwdheid met Evidence-Based Practice
4.2.1 Frequentie literatuur opzoeken
Meer dan de helft van de participanten (55%) gaf aan minstens één keer per week literatuur op te
zoeken. Een vijfde van de participanten (21%) gaf aan minder dan maandelijks of nooit op zoek te gaan
12%
7%
9%
17%
28%
5%
5%
3%
1%4%
9%
Antwerpen Limburg Oost-Vlaanderen
Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Henegouwen
Luik Luxemburg Namen
Waals-Brabant Brussels Hoofdstedelijk Gewest
14
naar literatuur. Er werden geen grote verschillen tussen ziekenhuisdiëtisten7 en diëtisten werkzaam in
een praktijk8 vastgesteld.
Grafiek 9: Frequentie opzoeken literatuur
Vergelijking met Amerikaanse diëtisten
Byham-Gray e. a. (2005) namen via e-mail een vragenlijst af bij 258 Amerikaanse diëtisten. Uit deze
studie bleek dat slechts een derde van de diëtisten (30%) minstens één keer per week op zoek gaat
naar literatuur. De helft van de respondenten (50%) zocht minder dan maandelijks of nooit literatuur.
Grafiek 10: Frequentie opzoeken literatuur door Amerikaanse diëtisten (grafiek opgesteld op basis
van resultaten Byham-Gray et al. (2005))
Vergelijking met andere beroepsgroepen
Uit de studie van Heiwe et al. (2011) bij 219 gezondheidsprofessionals uit een Zweeds universitair
ziekenhuis (diëtisten, ergotherapeuten en kinesitherapeuten) blijkt dat de respondenten twee tot vijf
keer per maand op zoek gaan naar literatuur.
7 Diëtisten die in een algemeen en/of universitair ziekenhuis werken 8 Diëtisten die in een zelfstandige privépraktijk, zelfstandige multidisciplinaire groepspraktijk en/of zelfstandige groepspraktijk van diëtisten werken
8%
2%
2%
5%
3%
19%
18%
14%
26%
19%
32%
33%
38%
29%
33%
24%
24%
25%
16%
24%
16%
21%
20%
21%
20%
0%
2%
2%
3%
1%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Iedere dag Enkele dagen per week Eén keer per week
Twee keer per maand Minder dan maandelijks Nooit
3% 17% 10% 19% 33% 17%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Iedere dag Enkele dagen per week Eén keer per week
Twee keer per maand Minder dan maandelijks Nooit
15
4.2.2 Frequentie deelname bijscholingen
De meerderheid van de respondenten (53%) neemt één tot twee keer per jaar deel aan bijscholingen.
Een derde van de studenten (32%) volgt nooit een bijscholing.
Grafiek 11: Frequentie deelname bijscholingen
Vergelijking met andere beroepsgroepen
In het kader van hun masterproef onderzochten Verstraeten en Linssen (2015) de attitudes, het gedrag
en de barrières omtrent EBP bij 309 Vlaamse kinesitherapeuten aan de hand van een cross-sectioneel
surveyonderzoek. Uit deze bevraging bleek dat 89% van de kinesitherapeuten minstens drie keer per
jaar een bijscholing volgt. Dit is meer dan het dubbele van de diëtisten, zoals blijkt uit de voorliggende
bevraging. Een belangrijke opmerking hierbij is dat kinesitherapeuten, in tegenstelling tot diëtisten,
verplicht een aantal bijscholingen per jaar dienen te volgen om hun accreditatie te behouden.
4.2.3 Gevolgd hebben van een opleiding of cursus omtrent EBP
Minder dan de helft van de werkzame diëtisten (44%) kreeg een opleiding of cursus omtrent EBP
tijdens zijn bacheloropleiding. Uit het veel hogere percentage van studenten (84%) kan afgeleid
worden dat er nu meer aandacht aan EBP wordt gespendeerd in de bacheloropleidingen dan vroeger.
Slechts 15% van de respondenten volgde ooit een bijscholing omtrent EBP.
32%
0%
3%
2%
9%
41%
55%
52%
57%
53%
27%
45%
45%
41%
38%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Nooit 1-2 keer per jaar ≥ 3 keer per jaar
16
Grafiek 12: Opleiding of cursus rond EBP gevolgd
Vergelijking met Amerikaanse diëtisten
Uit de studie van Byham-Gray et al. (2005) blijkt dat 55% van de 258 respondenten een opleiding
omtrent kritische beoordeling gevolgd heeft. Twee derde (64%) heeft nog nooit een presentatie over
de principes van EBP bijgewoond.
Vergelijking met Australische diëtisten
Slechts 11% van de 59 bevraagde Australische pediatrische diëtisten uit de studie van Thomas et al.
(2003) heeft een cursus omtrent EBP gevolgd.
Vergelijking met Taiwanese diëtisten
Van de 67 Taiwanese ziekenhuisdiëtisten die deelnamen aan de bevraging van Chiu et al. (2012) heeft
27% een opleiding omtrent EBN gevolgd.
Vergelijking met andere beroepsgroepen
Verstraeten & Linssen (2015) stelden vast dat ongeveer 72% van de kinesitherapeuten een opleiding
of cursus rond EBP heeft gevolgd. Respectievelijk 23% en 49% kreeg een cursus EBP tijdens de opleiding
Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie en tijdens een bijscholing. De overige 28% had geen
bijscholing omtrent EBP gevolgd. Deze vraag werd ingevuld door 297 Vlaamse kinesitherapeuten.
54%
44%48%
45%
84%
17% 18%14%
24%
14%15%
19% 22%18%
0%
28%33%
25%
34%
14%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Alle respondenten(N=151)
Diëtisten (N=114) Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten - praktijk(N=38)
Studenten (N=37)
Ja, tijdens mijn bacheloropleiding Ja, tijdens een verdere opleiding Ja, tijdens een bijscholing Nee
17
4.2.4 Belang evidence-based handelen
Respondenten konden op een schaal van 1 (helemaal niet overtuigd) tot 5 (zeer overtuigd) aanduiden
hoe belangrijk ze evidence-based handelen vinden. De meerderheid van de respondenten (85%) is
overtuigd tot zeer overtuigd van het belang van evidence-based handelen. Diëtisten die werken in een
praktijk zijn sterker overtuigd dan ziekenhuisdiëtisten en studenten. De respondenten gaven
gemiddeld een score van 4,29 (±0,81).
Grafiek 12: Gepercipieerd belang van EBP
Belang van EBP Gemiddelde Standaarddeviatie
Alle respondenten (N=151) 4,29 0,81
Diëtisten (N=114) 4,30 0,83
Diëtisten – ziekenhuis (N=64) 4,28 0,83
Diëtisten - praktijk (N=38) 4,47 0,80
Studenten (N=37) 4,27 0,73
Tabel 5: Gepercipieerd belang van EBP
Vergelijking met Amerikaanse diëtisten
Byham-Gray e. a. (2005) bevroegen de attitude van 500 Amerikaanse diëtisten ten aanzien van EBP
aan de hand van een 5 punts-Likert schaal (1=sterk mee oneens, 5=sterk mee eens). Ook uit deze studie
bleek dat diëtisten een positieve attitude ten aanzien van EBP hebben.
0%
0%
2%
1%
1%
3%
3%
2%
2%
2%
8%
11%
9%
13%
12%
49%
24%
42%
35%
38%
41%
63%
45%
49%
47%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Helemaal niet overtuigd Niet overtuigd Neutraal Overtuigd Zeer overtuigd
18
Gemiddelde Standaarddeviatie
Onderzoek doen is relevant 4,2 1,1
Positieve attitude ten aanzien van EBP 4,3 0,9
EBP is voordelig 4,2 1,0
Tabel 6: Attitude van Amerikaanse diëtisten tegenover EBP (tabel opgesteld op basis van resultaten
Byham-Gray et al. (2005))
Vergelijking met Australische diëtisten
Thomas e. a. (2003) bevroegen de attitude van 59 Australische pediatrische diëtisten. Respectievelijk
46% en 44% geloofde zeer sterk tot sterk in de principes en filosofie van EBP. Tien procent
beantwoordde de vraag neutraal. Geen enkele diëtist gaf aan dat ze niet in EBP geloofde.
Vergelijking met Taiwanese diëtisten
Chiu e. a. (2012) onderzochten de attitude van 67 diëtisten uit regionale ziekenhuizen in Taiwan. 82%
van de respondenten was overtuigd van het belang van EBP voor de verbetering van kwaliteit van
patiëntenzorg.
Vergelijking met andere beroepen
In de studie van Heiwe et al. (2011) werden 225 Zweedse gezondheidsprofessionals (41 diëtisten, 57
ergotherapeuten en 129 kinesitherapeuten) werkzaam in een universitair ziekenhuis bevraagd aan de
hand van een 5-punts Likertschaal (1=sterk oneens, 5=sterk eens). Ook de respondenten van deze
studie percipieerden de toepassing van EBP als noodzakelijk (mediaan=5).
4.2.5 Gepercipieerd belang van onderzoek
Het gepercipieerde belang van onderzoek (Perceived Importance of Research) werd bevraagd aan de
hand van zeven stellingen, overgenomen van de Metcalfe et al. (2001):
1) Onderzoek is belangrijk voor de beroepspraktijk
De respondenten waren het er unaniem (99%) over eens dat onderzoek belangrijk is voor de
beroepspraktijk.
Grafiek 13: Onderzoek is belangrijk voor de beroepspraktijk
97%
100%
98%
99%
99%
3%
0%
2%
1%
1%
0%
0%
0%
0%
0%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Ja Neutraal Nee
19
Vergelijking met Britse diëtisten
Metcalfe e. a. (2001) onderzochten de attitudes van verschillende beroepsgroepen ten aanzien van
onderzoek aan de hand van een vragenlijst. Ook de Britse diëtisten (N=45) die deelnamen aan de
bevraging waren het er over eens dat onderzoek belangrijk is voor de beroepspraktijk (98% ging
akkoord met deze stelling).
Taylor (1998) bevroeg de attitude van 183 Britse diëtisten. 83% van de respondenten ging akkoord met
de stelling dat onderzoek een onderdeel van hun dagelijkse praktijk zou moeten zijn. Slechts 6% was
het niet eens met deze stelling.
Vergelijking met Amerikaanse diëtisten
In de studie van Dougherty et al. (2015) bij 3729 Amerikaanse diëtisten vond 99,5% van de
respondenten dat onderzoek doen belangrijk is binnen het domein van voeding en diëtetiek.
Vergelijking met andere beroepen
Uit de studie van Metcalfe et al. (2001) blijkt dat ook logopedisten (N=66), ergotherapeuten (N=139)
en kinesitherapeuten (N=258) belang hechten aan onderzoek (respectievelijk 99%, 98% en 97% ging
akkoord met de stelling).
2) Onderzoek doen heeft geen hoge prioriteit
De meerderheid van de respondenten (74%) was het niet eens met deze stelling. Een vijfde (20%) was
neutraal ten aanzien van deze stelling. 6% van de respondenten was het ermee eens dat onderzoek
doen geen hoge prioriteit is.
Grafiek 14: Onderzoek doen heeft geen hoge prioriteit
Vergelijking met Britse diëtisten
Opvallend is dat 67% van de Britse diëtisten het wel eens is met deze stelling, en onderzoek doen dus
geen hoge prioriteit vindt (Metcalfe et al., 2001).
5%
5%
8%
6%
6%
19%
24%
22%
20%
20%
76%
71%
70%
73%
74%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=113)
Alle respondenten (N=150)
Ja Neutraal Nee
20
Vergelijking met andere beroepsgroepen
Respectievelijk 81%, 78% en 56% van de ergotherapeuten, kinesitherapeuten en logopedisten gingen
akkoord met deze stelling (Metcalfe et al., 2001).
3) Patiënten behandelen is belangrijker dan onderzoek uitvoeren
Meer dan een derde van de respondenten (36%) vindt niet dat patiënten behandelen belangrijker is
dan onderzoek uitvoeren. Diëtisten die in een praktijk werken zijn het er minder eens mee eens dan
ziekenhuisdiëtisten. Studenten zijn eerder neutraal (49%) ten aanzien van deze stelling.
Grafiek 15: Patiënten behandelen is belangrijker dan onderzoek uitvoeren0
Vergelijking met Britse diëtisten
In vergelijking met Belgische diëtisten (26%) vinden meer Britse diëtisten uit de studie van Metcalfe et
al. (2001) (60%) patiënten behandelen belangrijker dan onderzoek uitvoeren.
Taylor (1998) bevroeg bij 183 Britse diëtisten of zij vinden dat patiëntenzorg voor gaat op onderzoek.
Bijna de helft (48%) was het eens met deze stelling, terwijl 29% er niet mee akkoord ging.
Vergelijking met andere beroepen
Respectievelijk 62%, 59% en 46% van de ergotherapeuten, kinesitherapeuten en logopedisten was het
eens met deze stelling (Metcalfe et al. 2001).
4) Patiënten behandelen is belangrijker dan het lezen van wetenschappelijke studies
Meer dan een derde van de respondenten (38%) vindt patiënten behandelen niet belangrijker dan het
lezen van wetenschappelijke studies. In vergelijking met diëtisten werkzaam in een praktijk (16%),
vinden meer ziekenhuisdiëtisten (39%) het behandelen van patiënten belangrijker dan het lezen van
wetenschappelijke studies.
24%
16%
31%
27%
26%
49%
39%
38%
33%
37%
27%
45%
31%
39%
36%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Ja Neutraal Nee
21
Grafiek 16: Patiënten behandelen is belangrijker dan het lezen van wetenschappelijke studies
Vergelijking met Britse diëtisten
Bijna de helft van de bevraagde diëtisten (46%) in de studie van Metcalfe et al. (2001) was het eens
met deze stelling.
Vergelijking met andere beroepen
Respectievelijk 51%, 50% en 33% van de ergotherapeuten, kinesitherapeuten en logopedisten ging
akkoord met deze stelling (Metcalfe et al. 2001).
5) Het lezen en vinden van wetenschappelijke studies is geen hoge prioriteit
Slechts twaalf procent van de respondenten vindt dat het lezen en vinden van wetenschappelijke
studies geen hoge prioriteit heeft. Voornamelijk studenten zijn het oneens met deze stelling (70%).
Grafiek 17: Het lezen en vinden van wetenschappelijke studies is geen hoge prioriteit
Vergelijking met Britse diëtisten
Een vierde (24%) van de Britse diëtisten is het er mee eens dat het lezen en vinden van
wetenschappelijke studies geen hoge prioriteit heeft (Metcalfe et al. 2001).
22%
16%
39%
29%
27%
38%
37%
36%
34%
35%
41%
47%
25%
37%
38%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Ja Neutraal Nee
3%
11%
17%
15%
12%
27%
24%
22%
25%
25%
70%
66%
61%
61%
63%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Ja Neutraal Nee
22
Vergelijking met andere beroepen
Respectievelijk 48%, 40% en 27% van de ergotherapeuten, kinesitherapeuten en logopedisten was het
eens met deze stelling (Metcalfe et al. 2001).
6) Onderzoek doen is niet belangrijk
Slechts 2% van de respondenten vindt dat onderzoek doen niet belangrijk is.
Grafiek 18: Onderzoek doen is niet belangrijk
Vergelijking met Britse diëtisten
13% van de Britse diëtisten gaf aan akkoord te zijn met deze stelling (Metcalfe et al. 2001).
Vergelijking met andere beroepen
Van de ergotherapeuten, kinesitherapeuten en logopedisten vonden respectievelijk 22%, 26% en 15%
dat onderzoek doen inderdaad niet belangrijk is (Metcalfe et al. 2001).
7) Het lezen en vinden van wetenschappelijke studies is niet belangrijk
De respondenten waren het er bijna unaniem mee oneens (92%) dat het lezen en vinden van
wetenschappelijke studies niet belangrijk is. Geen enkele diëtist werkzaam in een ziekenhuis of praktijk
en geen enkele student ging akkoord met de stelling.
0%
3%
2%
3%
2%
5%
5%
2%
5%
5%
95%
92%
97%
92%
93%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Ja Neutraal Nee
23
Grafiek 19: Het lezen en vinden van wetenschappelijke studies is niet belangrijk
Vergelijking met Britse diëtisten
Ook de Britse diëtisten zijn het niet eens met deze stelling. Slechts 2% ging akkoord (Metcalfe et al.
2001).
Vergelijking met andere beroepen
Zes procent van de ergotherapeuten en kinesitherapeuten ging akkoord met deze stelling. Geen enkele
logopedist was het eens met deze stelling (Metcalfe et al. 2001).
Uit de studie van Metcalfe et al. (2001) bleek dat diëtisten en logopedisten significant meer belang aan
onderzoek hechten dan kinesitherapeuten en ergotherapeuten.
4.2.6 Opzoektools klinische vragen
De belangrijkste informatiebron van werkende diëtisten zijn de collega’s, gevolgd door handboeken,
vaktijdschriften en online zoekrobots. Er zijn geen grote verschillen in opzoektools tussen
ziekenhuisdiëtisten en diëtisten werkzaam in een praktijk. Studenten zoeken voornamelijk
antwoorden op klinische vragen in handboeken.
Opzoektools (alle respondenten) N (%)
Via mijn collega’s 121 (80%)
Via handboeken 92 (61%)
Via vaktijdschriften 83 (55%)
Via een online zoekrobot 80 (53%)
Via beroepsorganisaties 73 (48%)
Via databanken 71 (47%)
Via peer reviewed literatuur 67 (44%)
Via online discussiegroepen 16 (11%)
Via andere kanalen (arts, congressen, opleidingen, docenten, verpleegkundige, …)
10 (7%)
Tabel 7: Opzoektools van alle respondenten (N=151)
0%
0%
0%
2%
1%
8%
8%
3%
6%
7%
92%
92%
97%
92%
92%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Ja Neutraal Nee
24
Opzoektools (werkende diëtisten) N (%)
Via mijn collega’s 100 (88%)
Via handboeken 62 (54%)
Via een online zoekrobot 62 (54%)
Via vaktijdschriften 60 (53%)
Via beroepsorganisaties 59 (52%)
Via databanken 49 (43%)
Via peer reviewed literatuur 49 (43%
Via online discussiegroepen 11 (10%)
Via andere kanalen (arts, congressen, opleidingen, verpleegkundige, …)
9 (8%)
Tabel 8: Opzoektools van werkende diëtisten (N=114)
Opzoektools (ziekenhuisdiëtisten) N (%)
Via mijn collega’s 58 (91%)
Via handboeken 36 (56%)
Via een online zoekrobot 36 (56%)
Via vaktijdschriften 29 (45%)
Via databanken 29 (45%)
Via beroepsorganisaties 28 (44%)
Via peer reviewed literatuur 28 (44%)
Via online discussiegroepen 4 (6%)
Via andere kanalen (arts, congressen, opleidingen, verpleegkundige, …)
7 (11%)
Tabel 9: Opzoektools van diëtisten werkzaam in een ziekenhuis (N=64)
Opzoektools (diëtisten praktijk) N (%)
Via mijn collega’s 34 (89%)
Via handboeken 21 (55%)
Via een online zoekrobot 21 (55%)
Via vaktijdschriften 20 (52%)
Via beroepsorganisaties 18 (47%)
Via peer reviewed literatuur 17 (45%)
Via databanken 14 (37%)
Via online discussiegroepen 6 (16%)
Via andere kanalen (huisarts)
1 (3%)
Tabel 10: Opzoektools van diëtisten werkzaam in een praktijk (N=37)
Opzoektools (studenten) N (%)
Via handboeken 30 (81%)
Via vaktijdschriften 23 (62%)
Via databanken 22 (59%)
Via mijn collega’s 21 (57%)
Via een online zoekrobot 18 (49%)
25
Via peer reviewed literatuur 18 (49%)
Via beroepsorganisaties 14 (38%)
Via online discussiegroepen 5 (14%)
Via andere kanalen (docenten) 1 (3%)
Tabel 11: Opzoektools van studenten (N=37)
Vergelijking met Taiwanese diëtisten
Uit de studie van Chiu et al. (2012) bij 67 diëtisten werkzaam in regionale ziekenhuizen in Taiwan kwam
web portaal naar voor als de belangrijkste informatiebron, gevolgd door continue opleiding, collega’s
en handboeken.
Vergelijking met andere beroepen
Het KCE bevroeg de belangrijkste opzoektools van artsen, verpleegkundigen, vroedvrouwen en
kinesitherapeuten (Benhamed et al., 2017). Ook bij deze beroepen blijken collega’s een belangrijke
informatiebron te zijn. Een opmerking hierbij is echter dat de bevraging van het KCE een extra
antwoordcategorie bevatte voor deze vraag: ‘papieren of digitale documentatie op het werk
(protocollen of klinische zorgpaden)’. Deze werd niet bevraagd bij de diëtisten in de voorliggende
studie. De overige antwoordcategorieën kwamen overeen.
Tabel 12: De drie voornaamste bronnen van informatie om een vraag uit de dagelijkse praktijk te
beantwoorden (overgenomen van Benhamed et al., 2017).
4.2.7 Kennis databanken/websites
De kennis van databanken is bijzonder laag bij de respondenten. De meerderheid van de respondenten
kent EBMPracticeNet9 (81%), Trip Medical Database (79%), G.I.N. (79%), CEBAM (79%), EatRight (76%),
KCE (60%) en PEN (56%) niet. In vergelijking met werkende diëtisten (17%) kennen meer studenten
(35%) Trip Medical Database. Studenten zijn minder vertrouwd met PEN (52% van de werkende
diëtisten en 70% van de studenten kennen PEN niet).
De helft van de respondenten (50%) kent Cochrane Library for Health. Respectievelijk 56% en 60% van
de respondenten kent Dieetbehandelingsrichtlijnen.nl en Gezondheid en Wetenschap. HGR (99%) en
9 Huidige naam: ebpracticenet
26
PubMed (89%) zijn het meest gekend. HGR heeft meer dan drie vierde (77%) van de werkende diëtisten
al eens geholpen bij het maken van beslissingen. Er is geen enkele student die PubMed niet kent.
In vergelijking met andere diëtisten en studenten hebben ziekenhuisdiëtisten een betere kennis van
Dieetbehandelingsrichtlijnen.nl en maken ze er meer gebruik van.
Grafiek 20: Kennis van Cebam Digital Library for Health
65%
79%
81%
83%
79%
11%
13%
11%
9%
9%
16%
3%
5%
5%
8%
5%
0%
2%
1%
2%
3%
5%
2%
2%
2%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Cebam Digital Library for Health (CDLH)
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
27
Grafiek 21: Kennis van Cochrane Library
Grafiek 22: Kennis van Dieetbehandelingsrichlijnen.nl
57%
50%
45%
48%
50%
8%
26%
27%
24%
20%
30%
11%
20%
18%
21%
5%
8%
6%
7%
7%
0%
5%
2%
4%
3%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Cochrane Library
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
54%
47%
28%
40%
44%
14%
13%
11%
11%
11%
19%
13%
17%
18%
18%
3%
16%
20%
13%
11%
11%
11%
23%
18%
17%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Dieetbehandelingsrichtlijnen.nl
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
28
Grafiek 23: Kennis van EatRight
Grafiek 24: Kennis van EBMPracticeNet
73%
82%
77%
77%
76%
22%
8%
11%
11%
13%
5%
0%
11%
8%
7%
0%
5%
2%
3%
2%
0%
5%
0%
2%
1%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
EatRight
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
97%
66%
80%
75%
81%
3%
26%
14%
18%
14%
0%
3%
6%
5%
4%
0%
3%
0%
1%
1%
0%
3%
0%
1%
1%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
EBMPracticeNet
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
29
Grafiek 25: Kennis van Gezondheid en Wetenschap
Grafiek 26: Kennis van GIN database
38%
42%
36%
42%
41%
35%
18%
20%
18%
22%
16%
21%
30%
27%
25%
5%
13%
11%
10%
9%
5%
5%
3%
4%
4%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Gezondheid en Wetenschap
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
86%
87%
73%
77%
79%
5%
8%
16%
12%
11%
5%
0%
9%
9%
8%
3%
3%
0%
1%
1%
0%
3%
1%
1%
1%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
GIN database (Guidelines International Network)
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
30
Grafiek 27: Kennis van Hoge Gezondheidsraad
Grafiek 28: Kennis van KCE
0%
0%
0%
2%
1%
16%
3%
0%
1%
5%
46%
26%
16%
20%
26%
14%
29%
47%
38%
32%
24%
42%
38%
39%
36%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Hoge Gezondheidsraad
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
68%
61%
58%
58%
60%
11%
16%
16%
15%
14%
14%
3%
17%
14%
14%
3%
13%
8%
10%
8%
5%
8%
2%
4%
4%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Federaal kenniscentrum voor de gezondheidszorg (KCE)
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
31
Grafiek 29: Kennis van Practice-based Evidence in Nutrition
Grafiek 30: Kennis van PubMed
70%
63%
50%
52%
56%
19%
8%
11%
11%
13%
8%
13%
28%
25%
21%
3%
8%
6%
6%
5%
0%
8%
5%
5%
5%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Practice-based Evidence in Nutrition (PEN)
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
0%
13%
14%
15%
11%
3%
8%
3%
4%
4%
49%
21%
25%
27%
32%
19%
29%
38%
30%
27%
30%
29%
20%
24%
25%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
PubMed
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
32
Grafiek 31: Kennis van Trip Medical Database
Vergelijking met Amerikaanse diëtisten
Byham-Gray e. a. (2005) bevroegen de kennis van 500 Amerikaanse diëtisten omtrent de databank
Cochrane Library for Health aan de hand van een 4 punts-Likertschaal (1=onbewust, 4=gebruiken). Het
gemiddelde van de gegeven scores was 1,2 ± 0,6.
Predictoren kennis databanken/websites
De taal waarin de bevraging werd ingevuld is een (rand)significante voorspeller voor het kennen van
volgende databanken/websites:
Databank/website Odds ratio Significatieniveau
(Dieetbehandelingsrichtlijnen.nl)10 Nederlandstalige diëtisten hebben 114 keer meer kans op het kennen van dieetbehandelingsrichtlijnen.nl dan Franstalige diëtisten
p < 0,001
EBMPracticeNet Nederlandstalige diëtisten hebben 3,628 keer meer kans op het kennen van EBMPracticeNet dan Franstalige diëtisten
p < 0,05
10 Gezondheid en Wetenschap en Dieetbehandelingsrichtlijnen.nl zijn voorlopig enkel in het Nederlands beschikbaar. Het is
bijgevolg niet echt relevant om deze te interpreteren.
65%
79%
81%
83%
79%
11%
13%
11%
9%
9%
16%
3%
5%
5%
8%
5%
0%
2%
1%
2%
3%
5%
2%
2%
2%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis(N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Trip Medical Database
Ik ken dit niet
Ik ken dit, maar gebruik het niet
Ik heb deze al eens gebruikt/gelezen
Het heeft mij al eens geholpen bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
Het helpt mij regelmatig bij het maken van een beslissing/het geven van een advies
33
(Gezondheid en Wetenschap)11 Nederlandstalige diëtisten hebben 39,692 keer meer kans op het kennen van Gezondheid en Wetenschap dan Franstalige diëtisten
P < 0,001
PEN Nederlandstalige diëtisten hebben 2,095 keer meer kans op het kennen van PEN dan Franstalige diëtisten
0,05 < p < 0,10 (randsignificant)
PubMed Nederlandstalige diëtisten hebben 5,172 keer meer kans op het kennen van PubMed dan Franstalige diëtisten
p < 0,05
Trip Nederlandstalige diëtisten hebben 2,917 keer meer kans op het kennen van Trip dan Franstalige diëtisten
0,05 < p <0,10 (randsignificant)
Tabel 13: Taal als voorspellende factor voor de kennis van verschillende databanken/websites
4.2.8 Vertrouwdheid met begrippen/termen
De respondenten waren het meest vertrouwd met het begrip prevalentie (91%), gevolgd door
incidentie (87%), RCT studies (75%), statistische significantie (74%), meta-analyse (70%),
betrouwbaarheidsinterval (67%), klinische effectiviteit (57%), relatief risico (58%), absoluut risico
(58%), level of evidence (56%) en systematic review (50%). De minst gekende begrippen zijn p-waarde,
grade en odds ratio (respectievelijk 44%, 41% en 29% kenden deze begrippen).
Grafiek 32: Kennis van begrip prevalentie
11 Een belangrijk opmerking hierbij is dat Gezondheid en Wetenschap en Dieetbehandelingsrichtlijnen.nl voorlopig enkel in
het Nederlands beschikbaar zijn. Het is bijgevolg niet echt relevant om deze te interpreteren.
86%
97%
95%
92%
91%
14%
0%
3%
6%
8%
0%
3%
2%
2%
1%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Prevalentie
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
34
Grafiek 33: Kennis van begrip incidentie
Grafiek 34: Kennis van begrip RCT-studies
86%
92%
92%
88%
87%
14%
5%
6%
11%
11%
0%
3%
2%
2%
1%
75% 80% 85% 90% 95% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Incidentie
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
84%
71%
81%
73%
75%
11%
16%
9%
16%
15%
5%
13%
9%
11%
10%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Randomized Controlled Trial (RCT) studies
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
35
Grafiek 35: Kennis van begrip systematic review
Grafiek 36: Kennis van begrip meta-analyse
62%
53%
47%
46%
50%
32%
24%
42%
34%
34%
5%
24%
11%
19%
16%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Systematic review
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
81%
76%
67%
67%
70%
16%
24%
30%
31%
27%
3%
0%
3%
3%
3%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Meta-analyse
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
36
Grafiek 37: Kennis van begrip p-waarde
Grafiek 38: Kennis van begrip statistische significantie
57%
45%
42%
40%
44%
24%
29%
38%
35%
32%
19%
26%
20%
25%
23%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
p-waarde
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
84%
71%
69%
70%
74%
11%
26%
20%
22%
19%
5%
3%
11%
8%
7%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Statistische significantie
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
37
Grafiek 39: Kennis van begrip betrouwbaarheidsinterval
Grafiek 40: Kennis van begrip odds ratio
92%
66%
53%
59%
67%
5%
34%
31%
31%
25%
3%
0%
16%
11%
9%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Betrouwbaarheidsinterval
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
41%
32%
28%
25%
29%
43%
39%
41%
43%
43%
16%
29%
31%
32%
28%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Odds ratio
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
38
Grafiek 41: Kennis van begrip relatief risico
Grafiek 42: Kennis van begrip absoluut risico
68%
61%
58%
55%
58%
22%
34%
33%
35%
32%
11%
5%
9%
10%
10%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Relatief risico
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
68%
48%
56%
54%
58%
22%
48%
36%
37%
33%
11%
4%
8%
9%
9%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Absoluut risico
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
39
Grafiek 43: Kennis van begrip level of evidence
Grafiek 44: Kennis van begrip grade
65%
61%
56%
54%
56%
24%
21%
31%
30%
28%
11%
18%
13%
17%
15%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Level of evidence (niveau van bewijsvoering)
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
35%
42%
44%
43%
41%
38%
37%
39%
37%
37%
27%
21%
17%
20%
22%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Grade (kwaliteit van bewijskracht van een aanbeveling)
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
40
Grafiek 45: Kennis van begrip klinische effectiviteit
59%
63%
52%
56%
57%
27%
26%
31%
31%
30%
14%
11%
17%
13%
13%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Klinische effectiviteit
Ik kan omschrijven wat dit begrip betekent Ik heb al van dit begrip gehoord Ik ken dit begrip niet
41
Vergelijking met Amerikaanse diëtisten
Byham-Gray et al. (2005) bevroegen de kennis van enkele EBP termen bij 500 Amerikaanse diëtisten.
Het begrip odds ratio werd het minst begrepen door de respondenten (slechts 22% van de
respondenten kende dit begrip), gevolgd door systematic review (30%), absoluut risico (30%), relatief
risico (31%), betrouwbaarheidsinterval (32%) en meta-analyse (37%). Van de bevraagde begrippen,
was klinische effectiviteit het best gekende begrip (47%).
De kennis van alle begrippen was bij de Amerikaanse diëtisten lager dan die van Belgische diëtisten.
Bij deze vergelijking dient er echter rekening mee gehouden te worden dat de Amerikaanse studie 13
jaar eerder werd uitgevoerd.
30% 45% 25%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Systematische review
Begrijpen Enig begrip Niet begrijpen
37% 33% 30%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Meta-analyse
Begrijpen Enig begrip Niet begrijpen
32% 36% 32%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Betrouwbaarheidsinterval
Begrijpen Enig begrip Niet begrijpen
22% 41% 37%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Odds ratio
Begrijpen Enig begrip Niet begrijpen
31% 55% 14%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Relatief risico
Begrijpen Enig begrip Niet begrijpen
30% 51% 19%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Absoluut risico
Begrijpen Enig begrip Niet begrijpen
42
Grafiek 45-51: Kennis van begrippen systematische review, meta-analyse, betrouwbaarheidsinterval,
odds ratio, relatief risico, absoluut risico en klinische effectiviteit bij Amerikaanse diëtisten (grafieken
opgesteld op basis van Byham-Gray et al. 2005)
Vergelijking met andere beroepen
McColl et al. (1998) onderzochten de kennis omtrent enkele EBP termen bij 302 Britse huisartsen. Deze
artsen waren het minst vertrouwd met het begrip odds ratio (11%), gevolgd door
betrouwbaarheidsinterval (20%), systematic review (23%), absoluut risico (31%), relatief risico (33%)
en meta-analyse (33%). De kennis van de bevraagde artsen is op de begrippen absoluut en relatief
risico na, lager dan deze van Amerikaanse (Byham-Gray et al. 2005) en Belgische diëtisten.
23% 56% 19% 3%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Systematic review
Begrijpen en kunnen uitleggen aan anderen
Enig begrip
Niet begrijpen, maar wel graag willen
Het zou niet nuttig voor mij zijn om het te begrijpen
33% 41% 22% 4%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Meta-analyse
Begrijpen en kunnen uitleggen aan anderen
Enig begrip
Niet begrijpen, maar wel graag willen
Het zou niet nuttig voor mij zijn om het te begrijpen
47% 41% 12%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Klinische effectiviteit
Begrijpen Enig begrip Niet begrijpen
43
Grafiek 52-57: Kennis van begrippen systematic review, meta-analyse, betrouwbaarheidsinterval,
odds ratio, relatief risico en absoluut risico bij Britse huisartsen (grafieken opgesteld op basis van
McColl et al. 1998)Heiwe e. a. (2011) onderzochten de kennis van enkele EBP-begrippen bij 227
gezondheidsprofessionals werkzaam in een Zweeds universitair ziekenhuis (diëtisten,
ergotherapeuten en kinesitherapeuten). De meerderheid van de respondenten kende de begrippen
validiteit (80%), betrouwbaarheid (78%) en systematic review (58%). De begrippen
‘betrouwbaarheidsinterval’, ‘meta-analyse’ en ‘relatief risico’ waren matig of helemaal niet gekend.
Het begrip ‘odds ratio’ was het minst gekende begrip (60% begreep niet wat dit is).
4.2.9 Gevoel ontbreken wetenschappelijk bewijs in voedingsadviezen
Aan werkende diëtisten werd, indien van toepassing, gevraagd of ze het gevoel hebben dat er sterk
wetenschappelijk bewijs ontbreekt over de meeste voedingsadviezen die ze geven. Bijna de helft (45%)
van deze diëtisten beantwoordde deze vraag positief.
33% 54% 11%2%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Relatief risico
Begrijpen en kunnen uitleggen aan anderen
Enig begrip
Niet begrijpen, maar wel graag willen
Het zou niet nuttig voor mij zijn om het te begrijpen
20% 43% 31% 6%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Betrouwbaarheidsinterval
Begrijpen en kunnen uitleggen aan anderen
Enig begrip
Niet begrijpen, maar wel graag willen
Het zou niet nuttig voor mij zijn om het te begrijpen
11% 32% 48% 9%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Odds Ratio
Begrijpen en kunnen uitleggen aan anderen
Enig begrip
Niet begrijpen, maar wel graag willen
Het zou niet nuttig voor mij zijn om het te begrijpen
31% 53% 14% 2%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Absoluut risico
Begrijpen en kunnen uitleggen aan anderen
Enig begrip
Niet begrijpen, maar wel graag willen
Het zou niet nuttig voor mij zijn om het te begrijpen
44
Grafiek 58: Gevoel ontbreken wetenschappelijk bewijs in voedingsadviezen
Vergelijking met andere beroepen
Verstraeten en Linssen (2015) bevroegen bij 294 Vlaamse kinesitherapeuten of er sterk
wetenschappelijk bewijs ontbreekt over de meeste behandelingen die ze uitvoeren bij hun patiënten
aan de hand van een 4-punts Likertschaal. Respectievelijk 19%, 41%, 33% en 6% waren het volledig
oneens, gedeeltelijk oneens, gedeeltelijk eens en volledig eens met deze stelling. De Vlaamse
kinesitherapeuten uit deze studie blijken ietwat meer overtuigd te zijn van zichzelf dan de Belgische
diëtisten in de voorliggende studie.
Heiwe e. a. (2011) gingen aan de hand van een 5-punts Likertschaal (1=sterk oneens; 5=sterk eens) na
bij 226 gezondheidsprofessionals uit een Zweeds universitair ziekenhuis (diëtisten, ergotherapeuten
en kinesitherapeuten) of er sterk bewijs ontbreekt over de behandelingen die zij geven. De mediaan
was 3. Er waren geen significante verschillen tussen de drie groepen van professionals.
4.2.10 Overtuigd van vaardigheden om EBP voedingsadviezen te geven
De meerderheid van de respondenten (61%) is overtuigd tot zeer overtuigd van zijn vaardigheden om
voedingsadviezen te geven volgens recente evidentie. Acht procent is helemaal niet tot niet overtuigd.
Ziekenhuisdiëtisten zijn meer overtuigd (73%) van hun vaardigheden dan diëtisten werkzaam in een
praktijk (64%).
53%
44%
45%
47%
56%
55%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Diëtisten - praktijk (N=34)
Diëtisten - ziekenhuis (N=52)
Diëtisten (N=91)
Ja Nee
45
Grafiek 59: Overtuigd van vaardigheden om EBP voedingsadviezen te geven
Gemiddelde * Standaarddeviatie
Alle respondenten (N=151) 3,62 0,78
Diëtisten (N=114) 3,64 0,79
Diëtisten - ziekenhuis (N=64) 3,75 0,76
Diëtisten - praktijk (N=38) 3,58 0,89
Studenten (N=37) 3,54 0,77 * gemiddelde score op basis van 5-punts Likertschaal (1=helemaal niet overtuigd, 5=zeer overtuigd)
Tabel 14: Overtuigd van vaardigheden om EBP voedingsadviezen te geven
Vergelijking met Taiwanese diëtisten
Uit de studie van Chiu et al. (2012) bij 67 Taiwanese regionale ziekenhuisdiëtisten blijkt dat
respectievelijk slechts 5% en 29% zeer overtuigd of overtuigd is van zijn vaardigheden en kennis om
EBP te implementeren in de praktijk.
Vergelijking met Australische diëtisten
Howard e. a. (2013) bevroegen EBP-vaardigheden van 130 Australische diëtisten aan de hand van een
schaal van 1=niet bestaande tot 10=hoog niveau. De respondenten gaven zichzelf een gemiddelde
score van 7,1 (± 1,5) voor het vinden van relevante literatuur.
Vergelijking met andere beroepen
Verstraeten en Linssen (2015) bevroegen bij 287 Vlaamse kinesitherapeuten of zij overtuigd zijn van
hun vaardigheden om patiënten te behandelen volgens recente evidentie. Respectievelijk 0%, 8%, 62%
en 29% van de respondenten was het volledig oneens, gedeeltelijk oneens, gedeeltelijk eens en
0%
0%
2%
1%
1%
5%
16%
5%
8%
7%
46%
21%
20%
26%
31%
38%
53%
64%
56%
52%
11%
11%
9%
9%
9%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Helemaal niet overtuigd Niet overtuigd Neutraal Overtuigd Zeer overtuigd
46
volledig eens met deze stelling. De Vlaamse kinesitherapeuten uit deze bevraging zijn duidelijk meer
overtuigd (91%) dan Belgische diëtisten (61%).
Heiwe e. a. (2011) onderzochten het vertrouwen van 224 gezondheidsprofessionals uit een Zweeds
universitair ziekenhuis (diëtisten, ergotherapeuten en kinesitherapeuten) om relevante literatuur te
vinden die een antwoord biedt op klinische vragen. Er werd gebruik gemaakt van een 5-punts
Likertschaal (1=sterk oneens, 5=sterk eens). De mediaan bedroeg 4.
4.2.11 Hindernissen toepassing EBP
Tijdsgebrek is de voornaamste hindernis voor de toepassing van evidence-based practice (61%),
gevolgd door het niet verzameld zijn van de literatuur op één plaats (48%), het onmogelijk vinden om
van alles op de hoogte te zijn (43%) en een gebrek aan toegang tot evidence-based practice bronnen
(41%).
Hindernis voor de toepassing van EBP (alle respondenten N=151)
N (%)
Gebrek aan tijd 92 (61%)
De literatuur is niet verzameld op één plaats 72 (48%)
Ik vind het onmogelijk om van alles op de hoogte te zijn
65 (43%)
Gebrek aan toegang tot Evidence-based Practice bronnen
62 (41%)
Ik weet niet waar en hoe ik Evidence-based Practice materiaal kan vinden
41 (27%)
Implicaties voor in de praktijk zijn niet duidelijk gemaakt
38 (25%)
Beperkt vermogen om wetenschappelijk bewijs kritisch te beoordelen
25 (17%)
Gebrek aan steun van mijn collega’s/leidinggevende om te implementeren
18 (12%)
Ik heb onvoldoende autoriteit om veranderingen uit te voeren in de praktijk
17 (11%)
Ik heb geen geïnformeerde collega’s/leidinggevende waarmee ik kan discussiëren
12 (8%)
Gebrek aan interesse 5 (5%)
Andere (Engelse taal, niet altijd eenvoudig om juiste informatie te vinden via zoekrobots, nog in opleiding, …)
7 (5%)
Tabel 15: Hindernissen voor de toepassing van EBP van alle respondenten (N=151)
Hindernis voor de toepassing van EBP (werkzame diëtisten N=114)
N (%)
Gebrek aan tijd 73 (64%)
De literatuur is niet verzameld op één plaats 56 (49%)
Ik vind het onmogelijk om van alles op de hoogte te zijn
53 (46%)
47
Gebrek aan toegang tot Evidence-Based Practice bronnen
48 (42%)
Ik weet niet waar en hoe ik Evidence-Based Practice materiaal kan vinden
39 (34%)
Implicaties voor in de praktijk zijn niet duidelijk gemaakt
31 (27%)
Beperkt vermogen om wetenschappelijk bewijs kritisch te beoordelen
15 (13%)
Gebrek aan steun van mijn collega’s/leidinggevende om te implementeren
13 (11%)
Ik heb onvoldoende autoriteit om veranderingen uit te voeren in de praktijk
11 (10%)
Ik heb geen geïnformeerde collega’s/leidinggevende waarmee ik kan discussiëren
10 (9%)
Gebrek aan interesse 4 (4%)
Andere (Engelse taal) 3 (3%)
Tabel 16: Hindernissen voor de toepassing van EBP van werkzame diëtisten (N=114)
Hindernis voor de toepassing van EBP (Ziekenhuisdiëtisten N=64)
N (%)
Gebrek aan tijd 46 (72%)
Ik vind het onmogelijk om van alles op de hoogte te zijn
30 (47%)
De literatuur is niet verzameld op één plaats 28 (44%)
Gebrek aan toegang tot Evidence-Based Practice bronnen
23 (36%)
Ik weet niet waar en hoe ik Evidence-Based Practice materiaal kan vinden
15 (23%)
Implicaties voor in de praktijk zijn niet duidelijk gemaakt
14 (22%)
Beperkt vermogen om wetenschappelijk bewijs kritisch te beoordelen
12 (19%)
Gebrek aan steun van mijn collega’s/leidinggevende om te implementeren
7 (11%)
Ik heb onvoldoende autoriteit om veranderingen uit te voeren in de praktijk
6 (9%)
Ik heb geen geïnformeerde collega’s/leidinggevende waarmee ik kan discussiëren
3 (5%)
Gebrek aan interesse 3 (5%)
Andere (Engelse taal) 2 (3%)
Tabel 17: Hindernissen voor de toepassing van EBP van diëtisten werkzaam in een ziekenhuis (N=64)
Hindernis voor de toepassing van EBP (diëtisten werkzaam in een praktijk N=38)
N (%)
Gebrek aan tijd 23 (61%)
De literatuur is niet verzameld op één plaats 21 (55%)
48
Gebrek aan toegang tot Evidence-Based Practice bronnen
19 (50%)
Ik weet niet waar en hoe ik Evidence-Based Practice materiaal kan vinden
18 (47%)
Ik vind het onmogelijk om van alles op de hoogte te zijn
13 (34%)
Implicaties voor in de praktijk zijn niet duidelijk gemaakt
13 (34%)
Ik heb geen geïnformeerde collega’s/leidinggevende waarmee ik kan discussiëren
4 (11%)
Beperkt vermogen om wetenschappelijk bewijs kritisch te beoordelen
2 (5%)
Gebrek aan steun van mijn collega’s/leidinggevende om te implementeren
2 (5%)
Ik heb onvoldoende autoriteit om veranderingen uit te voeren in de praktijk
2 (5%)
Gebrek aan interesse 0 (0%)
Andere 0 (0%)
Tabel 18: Hindernissen voor de toepassing van EBP van diëtisten werkzaam in een zelfstandige
praktijk (N=38)
Hindernis voor de toepassing van EBP (studenten N=37)
N (%)
Gebrek aan tijd 19 (51%)
De literatuur is niet verzameld op één plaats 16 (43%)
Gebrek aan toegang tot Evidence-Based Practice bronnen
14 (38%)
Ik vind het onmogelijk om van alles op de hoogte te zijn
12 (32%)
Beperkt vermogen om wetenschappelijk bewijs kritisch te beoordelen
10 (27%)
Implicaties voor in de praktijk zijn niet duidelijk gemaakt
7 (19%)
Ik heb onvoldoende autoriteit om veranderingen uit te voeren in de praktijk
6 (16%)
Gebrek aan steun van mijn collega’s/leidinggevende om te implementeren
5 (14%)
Gebrek aan interesse 4 (11%)
Ik weet niet waar en hoe ik Evidence-Based Practice materiaal kan vinden
2 (5%)
Ik heb geen geïnformeerde collega’s/leidinggevende waarmee ik kan discussiëren
2 (5%)
Andere (niet altijd eenvoudig om juiste informatie te vinden via
zoekrobots, nog in opleiding, …) 4 (11%)
Tabel 19: Hindernissen voor de toepassing van EBP van studenten (N=37)
49
Vergelijking met Britse diëtisten
Metcalfe e. a. (2001) onderzochten de barrières voor evidence-based practice bij 45 Britse diëtisten.
Het niet verzameld zijn van de literatuur op één plaats (77%) en tijdsgebrek (71%) kwamen eveneens
naar voor als belangrijke hindernissen. Geen toegang hebben tot onderzoeksrapporten werd in
mindere mate beschouwd als een barrière (33%). Er werd niet onderzocht of ‘de onmogelijkheid om
van alles op de hoogte te zijn’ een hindernis is voor de toepassing van EBP. Andere belangrijke barrières
waren conflicterende resultaten (84%), het niet begrijpen van statistische analyses (78%) en het
overweldigende aanbod van studies (71%).
Van de 183 Britse diëtisten die door Taylor (1998) bevraagd werden, gaf 64% aan dat ze onvoldoende
tijd hebben om vertrouwd te geraken met literatuur. Een vijfde (21%) gaf aan het niet eens te zijn met
deze stelling.
Vergelijking met Australische diëtisten
In het onderzoek van Thomas et al. (2003) bij 59 Australische pediatrische diëtisten kwamen
tijdsgebrek (90%), gebrek aan vaardigheden om de kwaliteit van artikels te evalueren (86%) en het
gebrek aan vaardigheden om literatuur op te zoeken (81%) naar voor als de belangrijkste barrières
voor de toepassing van EBP.
Vergelijking met Taiwanese diëtisten
De belangrijkste barrière voor de toepassing van EBN bij de 67 Taiwanese regionale ziekenhuisdiëtisten
uit de studie van Chiu et al. (2012) is het gebrek aan literatuur in de landstaal (58%), gevolgd door een
gebrek aan vaardigheden voor kritische inschatting (55%), onvoldoende materiaal voor de toepassing
van EBP (53%), gebrek aan tijd (50%) en gebrek aan vaardigheden om literatuur te zoeken (44%).
Vergelijking met andere beroepen
Metcalfe e. a. (2001) peilden eveneens naar de barrières voor EBP bij ergotherapeuten (N=139),
kinesitherapeuten (N=258) en logopedisten (N=66). Het niet verzameld zijn van de literatuur op één
plaats (ergotherapeuten: 78%, kinesitherapeuten: 80%, logopedisten: 71%) en tijdsgebrek
(ergotherapeuten: 71%, kinesitherapeuten: 62%, logopedisten: 72%) bleken bij deze beroepsgroepen
ook belangrijke hindernissen te zijn. Ergotherapeuten gaven daarnaast aan dat implicaties voor de
praktijk niet duidelijk zijn (73%). Kinesitherapeuten percipieerden conflicterende resultaten als de
belangrijkste barrière (81%).
McColl e. a. (1998) bevroegen de hindernissen tot EBP bij 242 Britse huisartsen. Tijdsgebrek werd door
71% respondenten als een hindernis beschouwd.
Uit de review van Sadeghi‐Bazargani et al. (2014) blijkt dat beperkingen van onderzoek (vb.
conflicterende resultaten, methodologische problemen, slechte generaliseerbaarheid, …), tijdsgebrek,
gebrek aan vaardigheden (vb. om studies te evalueren), inadequate toegang, gebrek aan kennis (vb.
niet weten hoe literatuur te zoeken) en financiële barrières (vb. kostprijs voor toegang tot EBP) de
belangrijkste hindernissen zijn voor de toepassing van evidence-based medicine (EBM).
In de studie van Heiwe et al. (2011) bij 227 gezondheidsprofessionals uit een Zweeds universitair
ziekenhuis (diëtisten, ergotherapeuten en kinesitherapeuten) kwam tijdsgebrek (84%) eveneens naar
boven als de belangrijkste barrière voor de toepassing van EBP. Andere gepercipieerde barrières waren
gebrek aan onderzoeksvaardigheden (36%) en het niet kunnen generaliseren van literatuur naar de
50
patiëntenpopulatie (37%). Deze laatste is echter een significant (p=0,002) grotere hindernis voor
kinesitherapeuten (43%) dan voor diëtisten (11%) en ergotherapeuten (8%).
4.2.12 Bereidheid tot het verbeteren van kennis en vaardigheden om EB te handelen
De meerderheid van de respondenten (85%) wilt zijn kennis en vaardigheden om EB te handelen in zijn
werk verbeteren.
Grafiek 60: Bereidheid tot het verbeteren van kennis en vaardigheden om EB te handelen
Er werd via een open vraag gepeild naar de manier waarop ze deze kennis en vaardigheden willen
verbeteren. Deze optionele vraag werd ingevuld door 78 respondenten. Bij de vraag werden de
antwoordvoorbeelden ‘e-modules’ en ‘navormingen’ vermeld. Dit waren ook de meest gegeven
antwoordopties.
Hoe wil ik mijn kennis en vaardigheden om EB te handelen verbeteren?
N (%)
Navorming, (korte) bijscholing (op het werk), (continue) opleiding (gratis, ivm knelpunten, met follow-up begeleiding), vorming, congres, conferenties
45 58%
e-module, e-learning (met examen/diploma, gratis), MOOC 31 40%
Wetenschappelijk tijdschrift (via post), nieuwsbrief, gespecialiseerde pers
7 9%
1 platform voor deskundigen, betrouwbare site waar alle info/recente studies te vinden zijn, overzicht, internetplatform met themablog, verzameling van informatie (gratis beschikbaar)
5 6%
Zelfstudie 1 1%
Met collega’s samenzitten en ervaringen hierover uitwisselen 1 1%
Dat elke diëtist (in een ziekenhuis) kijkt welke adviezen hij/zij verstrekt en vervolgens moet controleren of het wel evidence based is
1 1%
Tijd krijgen om dieetbladen aan te passen 1 1%
84%
92%
83%
86%
85%
16%
8%
17%
14%
15%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Ja Nee
51
Er meer gebruik van maken, dan wordt je er vanzelf handiger in. 1 1%
Tabel 20: Manieren om kennis en vaardigheden voor EB handelen te verbeteren
Vergelijking met andere beroepen
Respectievelijk 6%, 7%, 52% en 34% van de Vlaamse kinesitherapeuten (N=294) is het volledig oneens,
gedeeltelijk oneens, gedeeltelijk eens en volledig eens met de stelling ‘Ik wil mijn kennis en
vaardigheden, die nodig zijn om EBP toe te passen in mijn werk, leren en verbeteren’ (Verstraeten &
Linssen, 2015). Dit resultaat komt overeen met de bevraging bij Belgische diëtisten.
Uit de studie van Heiwe e. a. (2011) bij 225 gezondheidsprofessionals uit een Zweeds universitair
ziekenhuis (diëtisten, ergotherapeuten, kinesitherapeuten) blijkt dat ook zij de vaardigheden nodig
voor de toepassing van EBP in de praktijk willen leren/verbeteren (gemeten aan de hand van een 5-
punts Likertschaal van 1=sterk oneens tot 5=sterk eens; mediaan=5).
4.3 Vertrouwdheid met klinische praktijkrichtlijnen
4.3.1 Vertrouwdheid met het concept richtlijn
Er werd aan de respondenten gevraagd in welke mate ze het concept ‘richtlijnen’ kennen. Hierbij werd
volgende definitie van een klinische dieetrichtlijn weergegeven:
“Evidence-Based Practice dieetrichtlijnen zijn richtlijnen voor het voedings- en dieetkundig handelen
op basis van de best beschikbare informatie. Richtlijnen geven een stand van zaken en combineren de
laatste wetenschappelijke literatuur met het praktijkgericht handelen en geven zo onderbouwde
aanbevelingen en kernboodschappen om direct in de praktijk toe te passen.”
Bijna drie vierde van de respondenten (74%) wist goed tot ongeveer wat klinische dieetrichtlijnen zijn.
Diëtisten die in een ziekenhuis (79%) werken gaven aan iets meer vertrouwd te zijn met richtlijnen in
vergelijking met diëtisten werkzaam in een praktijk (68%). Daarnaast zijn diëtisten die actief zijn in het
werkveld (76%) lichtelijk meer vertrouwd met het concept dan studenten (70%). De verschillen tussen
de groepen zijn echter niet groot.
52
Grafiek 61: Vertrouwdheid met klinische dieetrichtlijnen
Taal als predictor
De taal waarin de vragenlijst werd ingevuld, is een randsignificante predictor voor het vertrouwd zijn
met richtlijnen (p=0,076). Nederlandstaligen hebben 2,053 keer meer kans op het goed of ongeveer
kennen van klinische dieetrichtlijnen dan Franstaligen.
Vergelijking met andere beroepen
De vragen met betrekking tot richtlijnen werden overgenomen uit/gebaseerd op een bevraging van
het KCE bij kinesitherapeuten, vroedvrouwen, verpleegkundigen en artsen. Tussen verschillende
beroepen zijn er grote verschillen in de graad van vertrouwdheid met het concept richtlijn. Artsen
(70%) en vroedvrouwen (64%) gaven beduidend meer aan goed te weten wat een richtlijn is, gevolgd
door verpleegkundigen (44%) en diëtisten (40%). Kinesitherapeuten zijn het minst vertrouwd met het
concept richtlijn: slechts 22% wist goed wat klinische praktijkrichtlijnen zijn. (Benhamed et al. 2017)
Grafiek 62: Vertrouwdheid met concept richtlijn bij verschillende beroepen (overgenomen van
Benhamed et al. 2017)
35%
42%
41%
42%
40%
35%
26%
38%
34%
34%
24%
18%
9%
11%
14%
5%
13%
13%
13%
11%
0% 20% 40% 60% 80% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Ik wist goed wat klinische praktijkrichtlijnen zijn. Ik kende dit en wist ongeveer wat klinische praktijkrichtlijnen zijn.
Ik kende dit enkel van naam, maar wist er verder niets over. Ik had er nog nooit van gehoord.
53
4.3.2 Beschikbaarheid van richtlijnen
Aan de respondenten die goed tot ongeveer wisten wat klinische dieetrichtlijnen zijn (N=113), werd
gevraagd of er voldoende richtlijnen beschikbaar zijn. Bijna een derde (30%) van de respondenten
vindt dat er onvoldoende richtlijnen zijn. Dit gemiddelde wordt omlaag gehaald door de studenten,
waarvan 12% vindt dat er niet voldoende richtlijnen beschikbaar zijn. Diëtisten werkzaam in het
ziekenhuis zijn iets meer tevreden dan diëtisten die in een praktijk werken (respectievelijk 30% en
35%), maar dit verschil is klein.
Grafiek 63: Beschikbaarheid van richtlijnen
Taal als predictor
De taal waarin de bevraging werd ingevuld, is geen significante voorspeller voor het (on)voldoende
beschikbaar vinden van richtlijnen (p=0,813).
Vergelijking met andere beroepen
Diëtisten zijn meer tevreden over de beschikbaarheid van richtlijnen in vergelijking met
kinesitherapeuten, vroedvrouwen en verpleegkundigen. Dertig procent van de diëtisten vindt dat er
onvoldoende richtlijnen beschikbaar zijn, terwijl dit bij de andere beroepsgroepen respectievelijk 45%,
35% en 51% is. Artsen zijn ongeveer even (on)tevreden als diëtisten wat de beschikbaarheid van
richtlijnen betreft (29%). (Benhamed et al. 2017)
42%
27%
26%
24%
28%
46%
38%
44%
40%
42%
12%
35%
30%
36%
30%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=26)
Diëtisten - praktijk (N=26)
Diëtisten - ziekenhuis (N=50)
Diëtisten (N=87)
Alle respondenten (N=113)
Ja, zowel op nationaal als internationaal niveau Ja, maar enkel op internationaal niveau Neen
54
Grafiek 64: Beschikbaarheid van richtlijnen bij verschillende beroepen (overgenomen van Benhamed
et al. 2017)
In de studie van Heiwe et al. (2011) bij 224 gezondheidsprofessionals uit een Zweeds universitair
ziekenhuis (diëtisten, ergotherapeuten en kinesitherapeuten), gaf 72% van de respondenten aan dat
er voldoende praktijkrichtlijnen beschikbaar zijn. Er waren geen significante verschillen tussen de drie
beroepsgroepen.
4.3.3 Gebruiksfrequentie van richtlijnen
Aan respondenten die goed/ongeveer wisten wat richtlijnen zijn, werd gevraagd hoe vaak zij richtlijnen
gebruiken. De respondenten die minder dan één keer per jaar, minstens één keer per jaar of nooit
richtlijnen gebruiken, worden beschouwd als niet-gebruikers. Van alle respondenten blijkt 23% niet-
gebruiker te zijn. Dit percentage wordt sterk omhoog getrokken door de studenten. Bijna de helft
(42%) van de studenten gaf immers aan niet-gebruiker te zijn, terwijl dit bij de werkzame diëtisten
slechts 15% is. Er is geen groot verschil in de gebruiksfrequentie van richtlijnen tussen diëtisten
werkzaam in een ziekenhuis of in een praktijk. Opvallend is dat geen enkele ziekenhuisdiëtist aangaf
nooit richtlijnen te gebruiken.
55
Grafiek 65: Gebruiksfrequentie van richtlijnen
Taal als predictor
De taal waarin de bevraging werd ingevuld, is geen significante voorspeller voor de gebruiksfrequentie
van richtlijnen (p=0,407).
Vergelijking met andere beroepen
De artsen tellen de minste niet-gebruikers (13%), gevolgd door diëtisten (23%), kinesitherapeuten
(32%), verpleegkundigen (33%) en vroedvrouwen (39%) (Benhamed et al. 2017).
Grafiek 66: Gebruiksfrequentie van richtlijnen (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
4.3.4 Redenen voor het niet gebruiken van richtlijnen
Aan alle niet-gebruikers (N=25) werd gevraagd waarom ze geen richtlijnen gebruiken. Tabel 21 geeft
hun voornaamste redenen weer. De redenen die het meest aangevinkt werden, waren ‘niet weten
waar richtlijnen te kunnen vinden’ en ‘gebrek aan tijd’.
8%
38%
38%
31%
26%
23%
31%
30%
31%
29%
27%
19%
20%
22%
23%
4%
4%
10%
10%
9%
4%
2%
3%
3%
38%
4%
2%
11%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=26)
Diëtisten - Praktijk (N=26)
Diëtisten - ziekenhuis (N=50)
Diëtisten (N=87)
Alle respondenten (N=113)
Dagelijks Minstens één keer per week Minstens één keer per maand
Minstens één keer per jaar Minder dan één keer per jaar Nooit
56
Reden voor het niet gebruiken van richtlijnen N (%)
Ik weet absoluut niet waar ik richtlijnen kan vinden 7 28%
Ik heb geen tijd om richtlijnen te gebruiken 6 24%
Ik ben op de hoogte van evidence via congressen en literatuur
5 20%
Richtlijnen zijn vaak te algemeen/niet specifiek genoeg
5 20%
Richtlijnen lijken te veel op een ‘recept’ en ze laten me niet toe om te beslissen wat het meest geschikt is
3 12%
De situaties die in richtlijnen beschreven worden, stemmen niet overeen met situaties uit mijn praktijk
3 12%
Er bestaan geen/te weinig richtlijnen voor mijn patiëntengroep
3 12%
Mijn ervaring op het terrein lijkt me belangrijker 2 8%
Ik vertrouw liever op de ervaring van mijn collega’s/superieuren
2 8%
Ik ben niet in staat om aanbevelingen uit richtlijnen toe te passen op mijn patiëntenpopulatie
1 4%
Ik gebruik de protocollen van de dienst waar ik werk 1 4%
Er bestaan te veel richtlijnen 1 4%
Richtlijnen spreken elkaar tegen 1 4%
Andere (nog student, niet van toepassing in werk (kwaliteit en
voedselveiligheid)) 9 36%
Tabel 21: Redenen voor het niet gebruiken van richtlijnen
Vergelijking met andere beroepen
De voornaamste redenen om geen richtlijnen te gebruiken zijn verschillend bij de andere
beroepsgroepen. Vroedvrouwen en verpleegkundigen gebruiken protocollen van de dienst waar zij
werken (respectievelijk 65% en 61%). Kinesitherapeuten en artsen blijven dan weer op de hoogte via
congressen en medische literatuur (respectievelijk 52% en 39%). (Benhamed et al. 2017)
Tabel 22: Redenen voor het niet gebruiken van richtlijnen (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
57
In de bevraging van Verstraeten en Linssen (2015) bij Vlaamse kinesitherapeuten komen ‘Gebrek aan
tijd’, ‘Geen of te weinig richtlijnen bestaan voor mijn specifieke patiëntengroep’ en ‘Weet niet waar
en hoe ik de richtlijnen kan vinden’ naar voor als de belangrijkste redenen voor het niet gebruiken van
richtlijnen.
4.3.5 Bereid om richtlijnen in de toekomst te gebruiken
Drie vierde (76%) van de niet-gebruikers gaf aan om in de toekomst richtlijnen te willen gebruiken.
Geen enkele respondent is hier niet toe bereid.
Grafiek 67: Bereidheid van niet-gebruikers om in de toekomst richtlijnen te gebruiken (N=25)
Vergelijking met andere beroepen
Vroedvrouwen (91%) en verpleegkundigen (86%) zijn meer vragende partij voor richtlijnen dan
diëtisten. Kinesitherapeuten (67%) en artsen (64%) die geen richtlijnen gebruiken, zijn minder bereid
om ze in de toekomst te gebruiken. (Benhamed et al. 2017)
Grafiek 68: Bereidheid om richtlijnen te gebruiken bij andere beroepen (overgenomen van Benhamed
et al. 2017)
76% 24% 0%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%Ja Ik weet het niet Nee
58
4.3.6 Opzoeken van richtlijnen
De meerderheid (90%) van de gebruikers van richtlijnen (N=88) zoekt actief richtlijnen op.
Grafiek 69: Actief op zoek gaan naar richtlijnen (N=88)
De respondenten die actief richtlijnen opzoeken (N=79), doen dit voornamelijk via beroepsorganisaties
(59%), collega’s (56%), handboeken (49%) en vaktijdschriften (49%).
Opzoektool N (%)
Via beroepsorganisaties 47 59%
Via mijn collega’s 44 56%
Via handboeken 39 49%
Via vaktijdschriften 39 49%
Via een online zoekrobot 35 44%
Via websites van organisaties die klinische praktijkrichtlijnen ontwikkelen
33 42%
Via databanken 26 33%
Via peer reviewed literatuur 26 33%
Via online discussiegroepen 7 9%
Via andere kanalen (arts, Eetexpert, Espen guidelines,
aanbevelingen van docenten, zakboek diëtetiek) 6 8%
Tabel 23: Opzoektools voor richtlijnen (N=79)
Vergelijking met andere beroepen
Respectievelijk 88%, 79%, 77% en 72% van de artsen, kinesitherapeuten, verpleegkundigen en
vroedvrouwen die richtlijnen gebruiken, gaan er actief naar op zoek. Ook bij deze beroepen staan de
collega’s binnen de top 3 van opzoektools. (Benhamed et al. 2017)
90%
10%
Ja Nee
59
Tabel 24: Opzoektools voor richtlijnen bij andere beroepen (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
Uit de studie van Heiwe et al. (2011) blijkt dat 78% van de 223 deelnemende gezondheidsprofessionals
(diëtisten, ergotherapeuten en kinesitherapeuten) actief op zoek gaat naar praktijkrichtlijnen. Er
werden geen significante verschillen tussen de drie beroepsgroepen vastgesteld.
4.3.7 Ontvangkanalen van richtlijnen
De helft (47%) van de respondenten die goed/ongeveer wisten wat richtlijnen zijn (N=113), wordt op
de hoogte gehouden van de publicatie van nieuwe richtlijnen of updates.
Grafiek 70: Ontvangen van richtlijnen (N=113)
De respondenten die richtlijnen ontvangen (N=53), ontvangen deze voornamelijk via mailing (75%),
vaktijdschriften (68%) en beroepsorganisaties (66%).
Ontvangkanalen (N=53) N (%)
Via mailing 40 75%
Via vaktijdschriften 36 68%
Via beroepsorganisaties 35 66%
Tijdens symposia, congressen, conferenties 31 58%
Via collega’s 21 40%
Via sociale media 16 30%
Tijdens continue opleidingsprogramma’s 10 19%
47%
53%
Ja Nee
60
Via medisch afgevaardigden 10 19%
Via online discussiegroepen 2 4%
Andere (oud-leerkrachten) 1 2%
Tabel 25: Ontvangkanalen richtlijnen (N=53)
Vergelijking met andere beroepen
Diëtisten (47%) en artsen (44%; N=943) blijken meer geïnformeerd te worden over richtlijnen dan de
andere beroepen (verpleegkundigen: 23%, N=428; vroedvrouwen: 21%, N=271; kinesitherapeuten:
19%, N=190) (Benhamed et al. 2017).
4.3.8 Voorkeursvorm richtlijnen
Aan alle respondenten werd gevraagd in welke vorm zij een dieetrichtlijn het liefst raadplegen. De
meerderheid (75%) verkiest een elektronisch document.
Grafiek 71: Voorkeursvorm van een richtlijn
Er werd eveneens gevraagd aan de respondenten welk richtlijnformaat zij verkiezen. De populairste
keuze was een volledige richtlijn, gevolgd door een richtlijn over 1 specifieke klinische vraag. Alleen
kernboodschappen werden het minst gekozen.
46% 45%50%
45%49%
75% 75%72%
76% 76%
47%50%
45%
58%
38%47%
50%
42%
55%
38%36% 34%31% 32%
43%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Alle respondenten Diëtisten Diëtisten - ziekenhuis Diëtisten - praktijk Studenten
Papieren document
Elektronisch document (type pdf)
Interactief elektronisch formaat met navigatiemenu's
Databank richtlijnen
Rechtstreeks via software voor de dieetpraktijk
61
Grafiek 72: Eerste keuze richtlijnformaat
Grafiek 73: Tweede keuze richtlijnformaat
43% 44%38%
55%
41%38% 39%
47%
32% 38%
11% 10% 8%3%
14%8% 8% 8% 11% 8%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Alle respondenten Diëtisten Diëtisten - Ziekenhuis Diëtisten - Praktijk Studenten
Eerste keuze
Volledige richtlijn Richtlijn over 1 specifieke klinische vraag
Snelle aanbeveling Alleen kernboodschappen
20% 18% 20%
5%
27%
40% 41%
33%
55%
38%30% 33%
38%32%
22%
9% 8% 9% 8%14%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Alle respondenten Diëtisten Diëtisten - Ziekenhuis Diëtisten - Praktijk Studenten
Tweede keuze
Volledige richtlijn Richtlijn over 1 specifieke klinische vraag
Snelle aanbeveling Alleen kernboodschappen
62
Grafiek 74: Derde keuze richtlijnformaat
Grafiek 75: Laatste keuze richtlijnformaat
Vergelijking met andere beroepen
Bij de andere beroepsgroepen geniet een elektronisch document eveneens de voorkeur. Huisartsen
hebben daarnaast ook een voorkeur voor aanbevelingen geïntegreerd in het Globaal Medisch Dossier
(GMD). (Deze antwoordcategorie werd bij de bevraging bij diëtisten vervangen door ‘rechtstreeks via
software voor de dieetpraktijk’.)
De andere beroepen verkiezen net als de diëtisten een volledige richtlijn. De antwoordoptie ‘alleen
kernboodschappen’ werd niet bevraagd bij de andere beroepen. (Benhamed et al. 2017)
25% 27% 27%32%
19%15% 12% 9% 11%
24%
40% 41% 39%45%
38%
19% 19%25%
13%19%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Alle respondenten Diëtisten Diëtisten - Ziekenhuis Diëtisten - Praktijk Studenten
Derde keuze
Volledige richtlijn Richtlijn over 1 specifieke klinische vraag
Snelle aanbeveling Alleen kernboodschappen
12% 11%16%
8%14%
6%8%
11%
3%0%
19% 16% 16%21%
27%
64% 65%58%
68%
59%
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Alle respondenten Diëtisten Diëtisten - Ziekenhuis Diëtisten - Praktijk Studenten
Laatste keuze
Volledige richtlijn Richtlijn over 1 specifieke klinische vraag
Snelle aanbeveling Alleen kernboodschappen
63
Grafiek 76: Richtlijnformaat (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
4.3.9 Belemmerende en stimulerende factoren voor gebruik richtlijnen
▪ Richtlijnen in het Engels
Richtlijnen in het Engels blijken voor meer dan één derde van de respondenten (36%) een probleem
te zijn. Er is een verschil tussen diëtisten werkzaam in een ziekenhuis en in een praktijk. Diëtisten
werkzaam in een praktijk (42%) vinden dit eerder een belemmerende factor dan diëtisten werkzaam
in een ziekenhuis (27%).
Grafiek 78: Richtlijn in het Engels
5%
5%
6%
6%
6%
59%
53%
67%
58%
58%
35%
42%
27%
36%
36%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Richtlijn in het Engels
Bevorderende factor Neutraal Belemmerende factor
64
Vergelijking met andere beroepen
Vroedvrouwen (60%), verpleegkundigen (48%), huisartsen (45%) en kinesitherapeuten (36%) ervaren
richtlijnen in het Engels ook eerder als een belemmerende factor.
Grafiek 79: Richtlijnen in het Engels bij andere beroepen (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
▪ Richtlijnen geschreven in dagelijkse taal
Richtlijnen geschreven in dagelijkse taal (bijvoorbeeld glutenintolerantie in plaats van coeliakie)
worden eerder als een bevorderende (38%) dan als een belemmerende (5%) factor beschouwd.
Voornamelijk studenten (46%) en diëtisten werkzaam in een praktijk (42%) vinden dit bevorderend.
Grafiek 80: Richtlijnen geschreven in dagelijkse taal
46%
42%
31%
35%
38%
51%
58%
63%
60%
58%
3%
0%
6%
5%
5%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Geschreven in dagelijkse taal
Bevorderende factor Neutraal Belemmerende factor
65
Vergelijking met andere beroepen
Net als diëtisten beschouwen verpleegkundigen (36%), vroedvrouwen (26%), kinesitherapeuten (25%)
en huisartsen (21%) dagelijkse taal eerder als een bevorderende factor (Benhamed et al. 2017).
Grafiek 81: Richtlijnen geschreven in dagelijkse taal bij andere beroepen (Benhamed et al. 2017)
▪ Multidisciplinaire richtlijnen
De respondenten vinden multidisciplinaire richtlijnen eerder een bevorderende factor (44%) dan een
belemmerende factor (19%).
Grafiek 82: Multidisciplinaire richtlijn
46%
45%
41%
44%
44%
43%
32%
36%
34%
36%
11%
24%
23%
22%
19%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Multidisciplinaire richtlijnen
Bevorderende factor Neutraal Belemmerende factor
66
Vergelijking met andere beroepen
Verpleegkundigen (52%), kinesitherapeuten (41%) en vroedvrouwen (31%) gaven eveneens aan dat
multidisciplinaire richtlijnen bevorderend zijn. Huisartsen daarentegen staan neutraler tegenover
multidisciplinaire richtlijnen, of zien het eerder als een belemmerende factor.
Grafiek 83: Multidisciplinaire richtlijnen (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
▪ Een samenvatting van andere dieetrichtlijnen
De meerderheid van de respondenten (63%) vindt een samenvatting van andere richtlijnen een
bevorderende factor. De studenten (78%) halen dit percentage naar boven.
Grafiek 84: Samenvatting van andere richtlijnen
78%
61%
56%
58%
63%
19%
32%
39%
36%
32%
3%
8%
5%
6%
5%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Samenvatting van andere dieetrichtlijnen
Bevorderende factor Neutraal Belemmerende factor
67
Vergelijking met andere beroepen
Net als diëtisten vinden verpleegkundigen (64%), huisartsen (58%), kinesitherapeuten (57%) en
vroedvrouwen (54%) een samenvatting van andere richtlijnen bevorderend.
Grafiek 85: Samenvatting van andere richtlijnen bij andere beroepen (Benhamed et al. 2007)
▪ Kwaliteitsvolle internationale richtlijnen aangepast aan de Belgische context
Volgens de meerderheid van de respondenten (84%) zijn kwaliteitsvolle internationale richtlijnen
aangepast aan de Belgische context een bevorderende factor voor het gebruik van richtlijnen.
Ziekenhuisdiëtisten vinden dit het meest bevorderend (91%).
Grafiek 86: Kwaliteitsvolle internationale richtlijnen aangepast aan de Belgische context
81%
82%
91%
85%
84%
16%
16%
8%
13%
14%
3%
3%
2%
2%
2%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Kwaliteitsvolle internationale richtlijnen aangepast aan de Belgische context
Bevorderende factor Neutraal Belemmerende factor
68
Vergelijking met andere beroepen
Vroedvrouwen (79%), verpleegkundigen (78%), huisartsen (71%) en kinesitherapeuten (59%)
daarentegen vinden dit eveneens een bevorderende factor (Benhamed et al. 2017).
Grafiek 87: Kwaliteitsvolle internationale richtlijnen aangepast aan de Belgische context bij andere
beroepen (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
▪ Richtlijnen ontwikkeld door Belgische beroepsorganisaties
De meerderheid (70%) van de respondenten beschouwd richtlijnen ontwikkeld door Belgische
beroepsorganisaties als een bevorderende factor.
Grafiek 88: Richtlijnen ontwikkeld door Belgische beroepsorganisaties
73%
66%
72%
68%
70%
24%
34%
27%
30%
28%
3%
0%
2%
2%
2%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Richtlijnen ontwikkeld door Belgische beroepsorganisaties
Bevorderende factor Neutraal Belemmerende factor
69
Vergelijking met andere beroepen
Ook de andere beroepsgroepen beschouwen richtlijnen ontwikkeld door Belgische
beroepsorganisaties als een bevorderende factor (64% vroedkundigen, 62% huisartsen, 53%
verpleegkundigen). Kinesitherapeuten hebben eerder een neutrale houding (55%).
Grafiek 89: Richtlijnen ontwikkeld door Belgische beroepsorganisaties bij andere beroepen
(overgenomen van Benhamed et al. 2017)
▪ Richtlijnen ontwikkeld door buitenlandse beroepsorganisaties
De meeste respondenten (63%) hebben een neutrale houding ten aanzien van richtlijnen ontwikkeld
door buitenlandse beroepsorganisaties.
Grafiek 90: Richtlijnen ontwikkeld door buitenlandse beroepsorganisaties
24%
11%
28%
20%
21%
65%
74%
55%
62%
63%
11%
16%
17%
18%
16%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Richtlijnen ontwikkeld door buitenlandse beroepsorganisaties
Bevorderende factor Neutraal Belemmerende factor
70
Vergelijking met andere beroepen
Ook de andere beroepsgroepen zijn neutraal ten aanzien van richtlijnen ontwikkeld door buitenlandse
beroepsorganisaties.
Grafiek 91: Richtlijnen ontwikkeld door buitenlandse beroepsorganisaties bij andere beroepen
(overgenomen van Benhamed et al. 2017)
Andere bevorderende factoren
Via een open vraag konden respondenten nog andere bevorderende factoren voor het gebruik van
richtlijnen ingeven. Volgende antwoorden werden gegeven:
Ziekenhuisdiëtisten:
- “bronvermelding”
- “makkelijk vindbaar”
- “één database en makkelijk zoekbaar in database”
- “duidelijke boodschappen”
- “eenvoudige toegang”
- “snel te vinden info”
- “gemakkelijk terug te vinden”
- “gemakkelijk in gebruik”
- “één van de diëtisten in team als expert evidence-based info waar iedereen met vragen
terecht kan”
- “kort en bondig beschreven”
- “snel en gemakkelijk opzoekbaar”
- “vlotte (gratis) toegang tot richtlijnen”
Diëtisten werkzaam in een zelfstandige/groepspraktijk:
- “betere terugbetaling”
- “duidelijke bronvermelding”
71
- “één database en makkelijk zoekbaar in database”
- “eenzelfde structuur voor verschillende richtlijnen”
- “duidelijke en gestructureerde inhoudstafel”
- “eenduidige informatie”
- “kort overzicht”
- “snel vindbaar”
- “makkelijke beschikbaarheid”
- “voorzien van bibliografie”
- “vlotte (gratis) toegang tot richtlijnen”
Andere diëtisten:
- “cijfermateriaal die zowel in tekstvorm als in grafiek wordt weergegeven”
- “regelmatige bijwerkingen van documenten”
- “visueel materiaal”
Studenten:
- “aantrekkelijke moderne lay-out”
- “gebruiksvriendelijk”
- “een korte overzichtelijke versie en een uitgebreide versie met meer duiding”
- “kernboodschappen”
- “schematische weergave”
- “vlotter beschikbaar”
Andere belemmerende factoren
Via een open vraag konden respondenten eveneens andere belemmerende factoren voor het gebruik
van richtlijnen ingeven. Volgende antwoorden werden gegeven:
Ziekenhuisdiëtisten:
- “tijdgebrek”
- “moeilijk in gebruik”
- “onoverzichtelijk”
- “moeilijke niet-dagelijkse te gebruiken termen”
- “te veel vermenging en sponsoring zodat het advies van de beroepsvereniging niet neutraal
is”
- “niet duidelijk op welke bronnen richtlijn gebaseerd is”
- “gesponsorde artikels door firma’s en onbetrouwbare informatie van het VLAM”
Diëtisten werkzaam in een zelfstandige/groepspraktijk:
- “andere beroepen dan artsen en diëtisten die zich over voeding bij ziekte als specialist
voorstellen (tv, facebook, events)”
- “niet duidelijk op welke bronnen richtlijn gebaseerd is”
- “hoeveelheid”
- “prijs om toegang te krijgen”
- “te klein lettertype”
- “onoverzichtelijke opmaak”
- “vaak te uitgebreid”
72
Andere diëtisten:
- “vaak ontoegankelijk voor afgestudeerde diëtisten die momenteel niet werkzaam zijn als
diëtist”
Studenten:
- “andere taal”
- “te langdradig”
- “lange tekst zonder samenhang”
- “persoonlijke bereidwilligheid”
- “mekaar tegensprekende studies”
- “vaak veranderen van resultaten van studies (vb. ivm kokosolie)”
- “slechte lectoren die hun vak niet kunnen overbrengen aan hun studenten”
- “tegenstrijdigheden met andere bronnen doet twijfelen aan betrouwbaarheid”
4.3.10 Informatie die richtlijn moet bevatten
▪ Vermelding van belangenconflicten
Bijna de helft van alle respondenten (48%) vindt de vermelding van belangenconflicten essentieel. De
vermelding van belangenconflicten wordt door de studenten (59%) het meest als essentieel
beschouwd.
Grafiek 92: Interesse voor de vermelding van belangenconflicten
▪ Informatie over de auteurs van de richtlijn
De respondenten vonden het over het algemeen nuttig, maar niet essentieel (56%) om te weten wie
de auteurs van een richtlijn zijn. Diëtisten werkzaam in een ziekenhuis (42%) beschouwen de
vermelding hiervan meer als essentieel dan diëtisten werkzaam in een praktijk (34%).
59%
50%
44%
44%
48%
27%
39%
48%
45%
40%
14%
11%
8%
11%
12%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Vermelding van belangenconflict van de auteurs van de richtlijn
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
73
Grafiek 93: Interesse voor vermeldingen van informatie over de auteurs
▪ Een gedetailleerde omschrijving van de gebruikte methodologie
De meerderheid van de respondenten (59%), voornamelijk studenten (65%), beschouwt een
gedetailleerde omschrijving van de gebruikte methodologie als essentieel.
Grafiek 94: Interesse voor vermelding van methodologische details
Vergelijking met andere beroepen
Meer dan de helft van de vroedvrouwen (57%) en huisartsen (52%) vindt de vermelding van de
belangenconflicten essentieel. Bijna de helft van de kinesitherapeuten (48%) vindt deze info
daarentegen nutteloos.
30%
34%
42%
38%
36%
65%
55%
55%
54%
56%
5%
11%
3%
9%
8%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Informatie over de auteurs van de richtlijn
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
65%
58%
58%
57%
59%
32%
34%
39%
39%
37%
3%
8%
3%
4%
4%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een gedetailleerde omschrijving van de gebruikte methodologie
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
74
De andere beroepsgroepen vinden een vermelding van de auteurs eveneens nuttig, maar niet
essentieel.
Ook verpleegkundigen (51%) en kinesitherapeuten (57%) beschouwen een gedetailleerde
omschrijving van de gebruikte methodologie als essentieel. Huisartsen en vroedvrouwen vinden deze
informatie nuttig, maar niet essentieel (respectievelijk 56% en 50%). (Benhamed et al. 2017)
Grafiek 95: Interesse van andere beroepen voor de vermelding van belangenconflicten, informatie
over de auteurs en de methodologische details (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
▪ Kracht van de aanbeveling/niveau van wetenschappelijk bewijs
De meerderheid van de respondenten (88%) is het er over eens dat de weergave van de sterkte van
de aanbevelingen en het niveau van bewijs essentieel is.
Grafiek 96: Interesse voor de bewijsniveaus en de kracht van de aanbevelingen
92%
89%
88%
87%
88%
8%
11%
13%
12%
11%
0%
0%
0%
1%
1%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
De kracht van de aanbeveling/het niveau van wetenschappelijk bewijs
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
75
▪ Samenvatting van de aanbevelingen
Ook een samenvatting van de aanbevelingen wordt door de meeste respondenten (85%) als essentieel
beschouwd.
Grafiek 97: Interesse voor de samenvatting van de aanbevelingen
▪ Overzicht van de literatuur die de aanbevelingen ondersteunt
Ongeveer twee derde (63%) van de respondenten vindt een overzicht van de geanalyseerde literatuur
essentieel. Geen enkele respondent vindt een overzicht niet nuttig.
Grafiek 98: Interesse voor een overzicht van de literatuur
86%
87%
91%
84%
85%
14%
11%
9%
15%
15%
0%
3%
0%
1%
1%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een samenvatting van de aanbevelingen
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
65%
63%
66%
62%
63%
35%
37%
34%
38%
37%
0%
0%
0%
0%
0%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een overzicht van de literatuur die de aanbevelingen ondersteunt
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
76
▪ Details over de kwaliteitsevaluatie van de weerhouden studies
De kwaliteitsevaluatie wordt door de deelnemers aan de bevraging als nuttig maar niet essentieel
beschouwd (56%).
Grafiek 99: Interesse voor details over de selectie van de studies
▪ Evidencetabellen
Evidencetabellen worden eveneens als nuttig maar niet-essentieel beschouwd (60%). Een vijfde (21%)
van de diëtisten werkzaam in een praktijk vindt dit niet nuttig.
Grafiek 100: Interesse voor de evidence tabellen
41%
39%
39%
39%
39%
54%
58%
59%
56%
56%
5%
3%
2%
5%
5%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Details over de kwaliteitsevaluatie van de weerhouden studies
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
30%
29%
28%
25%
26%
62%
50%
59%
59%
60%
8%
21%
13%
17%
15%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
De evidencetabellen
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
77
Vergelijking met andere beroepen
De kracht van aanbevelingen, het niveau van wetenschappelijk bewijs en een samenvatting van de
aanbevelingen worden ook door de andere beroepen eveneens als essentieel beschouwd.
Meer dan de helft van de andere beroepen vindt een overzicht van de geanalyseerde literatuur
essentieel, met uitzondering van de huisartsen. Zij vinden dit nuttig maar niet essentieel.
De andere beroepen zijn het er mee eens dat details van kwaliteitsevaluaties en evidencetabellen
nuttig maar niet essentieel zijn.
Grafiek 101: Interesse voor de bewijsniveaus en de kracht van de aanbevelingen, een samenvatting
van de aanbevelingen, een overzicht van de literatuur, de details over de selectie van de studies en de
evidencetabellen bij andere beroepen (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
▪ Discussie over de economische aspecten
Meer dan de helft van de diëtisten (58%) beschouwt een discussie over de economische aspecten als
nuttig, maar niet-essentieel. 59% van de studenten vindt dit niet nuttig.
78
Grafiek 102: Interesse voor een discussie over de economische aspecten
▪ Discussie over de voor- en nadelen van de aanbevelingen
Een bespreking van de voor- en nadelen van de aanbevelingen wordt door meer dan de helft van de
respondenten (56%) als nuttig beschouwd.
Grafiek 103: Interesse voor een discussie over de voor- en nadelen van de aanbevelingen
Vergelijking met andere beroepen
Net als diëtisten vinden andere beroepen de economische gevolgen van de aanbevelingen nuttig, maar
niet-essentieel.
Meer dan de helft van de andere beroepen vindt een analyse van de voor- en nadelen essentieel.
11%
5%
8%
6%
7%
30%
66%
69%
68%
58%
59%
29%
23%
26%
34%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een discussie over de economische aspecten
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
62%
61%
55%
54%
56%
38%
34%
45%
43%
42%
0%
5%
0%
3%
2%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een discussie over de voor- en nadelen van de aanbevelingen
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
79
Grafiek 104: Interesse voor een discussie over de economische aspecten en de voor- en nadelen van
de aanbevelingen bij andere beroepen (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
▪ Gedetailleerd plan voor de implementatie van de aanbevelingen op terrein
De meerderheid van de respondenten (68%) vindt een plan voor implementatie essentieel. Het zijn
voornamelijk de studenten die dit essentieel vinden (73%).
Grafiek 105: Interesse voor een gedetailleerd plan voor de implementatie van de aanbevelingen op
terrein
73%
61%
66%
66%
68%
24%
34%
31%
30%
28%
3%
5%
3%
4%
4%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een gedetailleerd plan voor de implementatie van de aanbevelingen op terrein
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
80
▪ Discussie over de voorkeuren van de patiënt
De respondenten beschouwen een discussie over de voorkeuren van de patiënt als nuttig maar niet
essentieel (47%). Meer dan de helft (54%) van de studenten daarentegen vindt dit een essentieel
onderdeel van een richtlijn.
Grafiek 106: Interesse voor een discussie over de voorkeuren van de patiënt
Vergelijking met andere beroepen
Een gedetailleerd plan voor de implementatie van de aanbevelingen wordt door de andere beroepen
ook als essentieel beschouwd. Huisartsen, specialisten, artsen in opleiding en kinesitherapeuten
vinden net als diëtisten dat een discussie over de voorkeuren van de patiënt nuttig is maar niet-
essentieel. In overeenstemming met de diëtisten in opleiding beschouwen verpleegkundigen en
vroedkundigen dit als een essentieel onderdeel.
Grafiek 107: Interesse voor een gedetailleerd plan voor de implementatie van de aanbevelingen en
een discussie over de voorkeuren van de patiënt bij andere beroepen (overgenomen van Benhamed et
al. 2017)
54%
37%
36%
37%
41%
38%
50%
55%
50%
47%
8%
13%
9%
13%
12%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een discussie over de voorkeuren van de patiënt
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
81
▪ ICF
Een ICF toegevoegd aan een richtlijn wordt als nuttig, maar niet-essentieel beschouwd.
Grafiek 108: Interesse voor een bijhorend ICF
4.3.11 Hulpmiddelen die het gebruik van richtlijnen aanmoedigen
▪ Brochure/folder waarin aanbevelingen vertaald zijn voor de patiënt
Een vertaling voor de patiënt wordt door de meerderheid van de respondenten als essentieel
beschouwd (67%). Vooral studenten ervaren dit als essentieel (76%).
Grafiek 109: Interesse voor een brochure/folder waarin aanbevelingen vertaald zijn voor de patiënt
19%
29%
23%
21%
21%
65%
42%
63%
61%
62%
16%
29%
14%
18%
18%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een bijhorend ICF
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
76%
55%
59%
64%
67%
24%
34%
38%
31%
29%
0%
11%
3%
5%
4%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een brochure/folder waarin aanbevelingen 'vertaald' zijn voor de patiënt
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
82
▪ Beslissingshulpmiddelen voor zorgverleners
Ongeveer de helft van de respondenten (54%) vindt een toevoeging van beslissingshulpmiddelen voor
zorgverleners aan een richtlijn essentieel.
Grafiek 110: Interesse voor beslissingshulpmiddelen voor zorgverleners
▪ Klinische beslissingsboom
Een klinische beslissingsboom wordt door ongeveer twee derde van de respondenten (63%) als
essentieel beschouwd. Werkende diëtisten (68%) beschouwen dit eerder als essentieel dan studenten
(49%).
Grafiek 111: Interesse voor een klinische beslissingsboom
59%
55%
48%
53%
54%
38%
42%
47%
42%
41%
3%
3%
5%
5%
5%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Beslissingshulpmiddelen voor zorgverleners
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
49%
68%
64%
68%
63%
43%
26%
34%
29%
32%
8%
5%
2%
4%
5%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een klinische beslissingsboom
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
83
Vergelijking met andere beroepen
De interesse voor een bijhorend ICF werd niet bevraagd door het KCE. Net als diëtisten, beschouwen
verpleegkundigen, vroedvrouwen en kinesitherapeuten brochures met patiëntinformatie als een
essentieel hulpmiddel. Artsen (in opleiding) vinden dit nuttig, maar niet-essentieel. Ongeveer de helft
van de andere beroepen beschouwt een beslissingshulpmiddel als essentieel. Net als bij diëtisten
beschouwt de meerderheid van de andere professionals een klinische beslissing als een essentieel
onderdeel van een richtlijn.
Grafiek 112: Interesse voor een brochure waarin aanbevelingen vertaald zijn voor de patiënt,
beslissingshulpmiddelen voor zorgverleners en een klinische beslissingsboom bij andere beroepen
(overgenomen van Benhamed et al. 2017)
▪ Centrale locatie richtlijnen
De meerderheid van de respondenten (85%) vindt het essentieel dat er een centrale locatie is waar
alle kwaliteitsvolle richtlijnen terug te vinden zijn.
84
Grafiek 113: Interesse voor een centrale locatie waar alle kwaliteitsvolle richtlijnen terug te vinden
zijn
▪ Online opleiding voor gebruik richtlijnen
Online opleidingen voor het gebruik van richtlijnen worden door meer dan de helft van de
respondenten (55%) als essentieel beschouwd.
Grafiek 114: Interesse voor online opleiding voor het gebruik van richtlijnen
89%
82%
89%
83%
85%
11%
16%
11%
15%
14%
0%
3%
0%
2%
1%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Een centrale locatie waar alle kwaliteitsvolle richtlijnen terug te vinden zijn
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
57%
61%
52%
54%
55%
41%
32%
38%
35%
36%
3%
8%
11%
11%
9%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Online opleiding over het gebruik van de richtlijnen
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
85
▪ Tools om communicatie tussen zorgverlener en patiënt te bevorderen
Meer dan de helft van de respondenten (58%) beschouwt tools om de communicatie tussen
zorgverlener en patiënt te bevorderen als essentieel. Door diëtisten werkzaam in een praktijk (61%)
wordt dit meer als essentieel gezien dan ziekenhuisdiëtisten (50%).
Grafiek 115: Interesse voor tools om de communicatie tussen zorgverlener en patiënt te bevorderen
Vergelijking met andere beroepen
Alle beroepen zijn voorstander van een centrale locatie waarop kwaliteitsvolle richtlijnen zijn
samengebracht. In tegenstelling tot de diëtisten, wordt een online opleiding door de andere
beroepsgroepen enkel als nuttig beschouwd. Ook de verpleegkundigen en kinesitherapeuten vinden
communicatie-bevorderende tools essentieel. Voor de andere beroepen zijn deze nuttig, maar niet-
essentieel.
Grafiek 116: Interesse voor een centrale locatie waar alle kwaliteitsvolle richtlijnen terug te vinden
zijn, online opleiding over het gebruik van de richtlijn en tools om de communicatie tussen
zorgverlener en patiënt te bevorderen bij andere beroepen (overgenomen van Benhamed et al. 2017)
62%
61%
50%
56%
58%
38%
37%
47%
40%
40%
0%
3%
3%
4%
3%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Studenten (N=37)
Diëtisten - praktijk (N=38)
Diëtisten - ziekenhuis (N=64)
Diëtisten (N=114)
Alle respondenten (N=151)
Tools om de communicatie tussen zorgverlener en patiënt te bevorderen
Essentieel Goed om te hebben, maar niet essentieel Niet nuttig
86
4.3.12 Bereidheid tot betalen vergoeding
Respectievelijk 70% en 77% van de respondenten is bereid om een vergoeding te betalen voor het
gebruik van richtlijnen en praktische materialen bij richtlijnen.
Grafiek 117: Bereidheid tot betalen van een vergoeding voor het gebruik van richtlijnen en praktische
materialen
5. Discussie
5.1 Sterktes en zwaktes
Deze studie omvat, tot zover wij weten, de eerste grootschalige bevraging bij Belgische diëtisten
omtrent EBP. De bevraging werd grotendeels samengesteld op basis van reeds bestaande gevalideerde
vragenlijsten. Door inzicht te krijgen in onder andere de attitudes en barrières voor de toepassing van
EBP, kan gericht actie ondernomen worden om de toepassing van EBP bij Belgische diëtisten te
bevorderen.
Er zijn echter ook enkele beperkingen aan deze studie. Mogelijks werden een aantal vragen sociaal
wenselijk beantwoord. De neiging tot sociaal wenselijke antwoorden werd verminderd doordat de
vragenlijst anoniem was. Bij de bevraging van de EBP-termen werd er niet getoetst of de respondenten
die aangaven het begrip te kennen, dit wel degelijk correct konden omschrijven. Daarnaast bestond
de vragenlijst voornamelijk uit gesloten vragen, wat ertoe kan leiden dat een vraag of antwoordoptie
op andere manieren geïnterpreteerd wordt door verschillende respondenten. Bij de begrippen
‘evidence-based practice’ en ‘klinische dieetrichtlijn’ werd een definitie weergegeven om
misinterpretatie te voorkomen. Tot slot bestaat er een kans dat de vragenlijst werd ingevuld door
diëtisten die reeds enige interesse hebben in evidence-based practice, wat voor een vertekening van
de resultaten kan zorgen.
12%
11%
30%
32%
35%
27%
23%
30%
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Praktische materialen bij richtlijnen
Gebruik van richtlijnen
Ja, ik ben bereid om meer dan 50 euro per jaar te betalen
Ja, ik ben bereid om 25 tot 50 euro per jaar te betalen
Ja, maar ik wil maximaal 25 euro per jaar betalen
Nee, ik ben niet bereid om hiervoor te betalen
87
5.2 Implicaties
De meerderheid van de diëtisten heeft een positieve attitude ten aanzien van EBP en is bereid om zijn
vaardigheden hieromtrent te verbeteren. Er zijn echter heel wat barrières die de toepassingen van EBP
in de dagelijkse beroepsuitoefening verhinderen. Daarom worden enkele suggesties voorgesteld om
de toepassing van EBP bij diëtisten te faciliteren.
Ten eerste wordt er aangeraden om opleidingen rond evidence-based practice voor diëtisten te
voorzien. Via deze opleidingen kan de kennis over EBP en databanken verbeteren, en kunnen
handvaten aangereikt worden voor de implementatie van EBP in de beroepspraktijk. In verdere studies
kan er onderzocht worden op welke manier deze opleidingen idealiter aangeboden worden. In deze
studie gaven respondenten hun voorkeur voor e-modules en navormingen reeds aan.
Daarnaast wordt er aangeraden om richtlijnen en literatuur op één plaats te verzamelen, en
toegankelijk te maken voor alle diëtisten. Ook het aanbod van Belgische richtlijnen dient verhoogd te
worden. Bij de ontwikkeling van richtlijnen dient er rekening gehouden te worden met de voorkeuren
van diëtisten: weergave van een samenvatting van de resultaten, de vermelding van de
wetenschappelijke bewijskracht, een implementatieplan, patiëntmateriaal en een klinische
beslissingsboom.
6. Conclusie
Deze studie onderzocht de attitudes ten aanzien van, de toepassing van en de barrières voor evidence-
based handelen en het gebruik van klinische dieetrichtlijnen. Hier inzicht in krijgen is de eerste stap
voor het bevorderen van EBP in het dagelijks functioneren van diëtisten.
De respondenten toonden een sterke interesse in evidence-based practice. Een groot deel van de
diëtisten heeft daarentegen het gevoel dat er wetenschappelijk bewijs ontbreekt in de
voedingsadviezen die ze geven. De voornaamste hindernissen voor de toepassing van evidence-based
practice zijn tijdsgebrek, het niet verzameld zijn van de literatuur op één plaats, de onmogelijkheid om
van alles op de hoogte te zijn en het gebrek aan toegang tot EB bronnen. Daarnaast zoeken diëtisten
voornamelijk naar antwoorden op klinische vragen bij collega’s. De kennis van wetenschappelijke
databanken is zeer laag.
De meerderheid van de respondenten is vertrouwd met klinische dieetrichtlijnen. Bijna een derde van
de diëtisten vindt echter dat er onvoldoende richtlijnen beschikbaar zijn. Bovendien weten ze niet waar
ze richtlijnen kunnen vinden. Er is nood aan één locatie waarop literatuur en richtlijnen verzameld zijn.
Richtlijnen bevatten bij voorkeur een samenvatting van de resultaten, de vermelding van de
wetenschappelijke bewijskracht, een implementatieplan, patiëntmateriaal en een klinische
beslissingsboom.
De meerderheid van de diëtisten is bereid om zijn vaardigheden omtrent EBP te verbeteren. Om de
toepassing van EBP en het gebruik van richtlijnen bij diëtisten te faciliteren, wordt er aanbevolen om
opleidingen omtrent EBP te voorzien, richtlijnen en literatuur te verzamelen op één locatie en het
aanbod van richtlijnen te vergroten, hierbij rekening houdend met de voorkeuren van diëtisten.
88
7. Kernboodschappen
Kernboodschappen EB handelen
• 85% van de respondenten is overtuigd van het belang van EB handelen
• 55% van de respondenten raadpleegt minstens wekelijks literatuur
• De voornaamste opzoektools om een antwoord te zoeken op klinische vragen zijn collega’s,
handboeken, vaktijdschriften en online zoekrobots
• Wetenschappelijke databanken zijn niet goed gekend
• 45% van de werkende diëtisten heeft het gevoel dat er wetenschappelijk bewijs ontbreekt in
de voedingsadviezen die zij geven
• De voornaamste hindernissen voor de toepassing evidence-based practice zijn tijdsgebrek,
het niet verzameld zijn van de literatuur op één plaats, de onmogelijkheid om van alles op
hoogte te zijn en het gebrek aan toegang tot EB bronnen
• 85% van de respondenten wil zijn kennis en vaardigheden om EB toe te passen verbeteren
Kernboodschappen klinische dieetrichtlijnen
• 74% van de respondenten is vertrouwd met klinische dieetrichtlijnen
• 11% van de respondenten heeft nog nooit van dieetrichtlijnen gehoord
• 15% van de werkende diëtisten en 41% van de studenten die vertrouwd zijn met richtlijnen
gebruikt minder dan jaarlijks richtlijnen
• De voornaamste redenen van niet-gebruikers voor het niet gebruiken van richtlijnen zijn niet
weten waar ze te vinden, tijdsgebrek, op de hoogte zijn via congressen/literatuur en het
onvoldoende specifiek zijn van richtlijnen
• 30% van de respondenten die vertrouwd zijn met richtlijnen, vindt dat er onvoldoende
richtlijnen beschikbaar zijn
• De voornaamste noden met betrekking tot dieetrichtlijnen zijn een samenvatting van de
resultaten, de vermelding van de wetenschappelijke bewijskracht, een implementatieplan,
patiëntmateriaal, een klinische beslissingsboom en het verzameld zijn van richtlijnen op één
locatie
8. Literatuurlijst
Benhamed N., Adriaenssens J., Christiaens W., Paulus D., (2017) Naar een aanpassing van de KCE
richtlijnen aan de behoeften van gebruikers. Synthese. KCE report 284 As
Byham-Gray, L. D., Gilbride, J. A., Dixon, L. B., & Stage, F. K. (2005). Evidence-based practice: What
are dietitians’ perceptions, attitudes, and knowledge?. Journal of the American Dietetic
Association, 105(10), 1574-1581.
89
Byham-Gray, L. D., Gilbride, J. A., Dixon, L. B., & Stage, F. K. (2006). Predictors for research
involvement among registered dietitians. Journal of the American Dietetic Association, 106(12),
2008-2015.
Chiu, Y. W., Weng, Y. H., Wahlqvist, M. L., Yang, C. Y., & Kuo, K. N. (2012). Do registered dietitians
search for evidence-based information? A nationwide survey of regional hospitals in Taiwan. Asia
Pacific journal of clinical nutrition, 21(4), 630-637.
Cel Planning van het Aanbod van de Gezondheidszorgberoepen (2017). Jaarstatistieken met
betrekking tot de beoefenaars van gezondheidszorgberoepen in België. Geraadpleegd op 2 mei 2018
via: https://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/sites/default/files/documents/statan_2017_nl.pdf
Dougherty, C. M., Burrowes, J. D., & Hand, R. K. (2015). Why Registered Dietitian Nutritionists Are
Not Doing Research—Perceptions, Barriers, and Participation in Research from the Academy’s
Dietetics Practice-Based Research Network Needs Assessment Survey. Journal of the Academy of
Nutrition and Dietetics, 115(6), 1001-1007.
Heiwe, S., Kajermo, K. N., Tyni-Lenné, R., Guidetti, S., Samuelsson, M., Andersson, I. L., & Wengström,
Y. (2011). Evidence-based practice: attitudes, knowledge and behaviour among allied health care
professionals. International Journal for Quality in Health Care, 23(2), 198-209.
Howard, A. J., Ferguson, M., Wilkinson, P., & Campbell, K. L. (2013). Involvement in research activities
and factors influencing research capacity among dietitians. Journal of Human Nutrition and
Dietetics, 26, 180-187.
International Confederation of Dietetic Associatons. (2010). Evidence-based dietetics practice.
Opgehaald op 4 juli 2018, van http://www.internationaldietetics.org/international-
standards/evidence-based-dietetics-practice.aspx
McColl, A., Smith, H., White, P., & Field, J. (1998). General practitioners perceptions of the route to
evidence based medicine: a questionnaire survey. Bmj, 316(7128), 361-365.
Metcalfe, C., Lewin, R., Wisher, S., Perry, S., Bannigan, K., & Moffett, J. K. (2001). Barriers to
implementing the evidence base in four NHS therapies: dietitians, occupational therapists,
physiotherapists, speech and language therapists. Physiotherapy, 87(8), 433-441.
Sadeghi‐Bazargani, H., Tabrizi, J. S., & Azami‐Aghdash, S. (2014). Barriers to evidence‐based medicine:
a systematic review. Journal of evaluation in clinical practice, 20(6), 793-802.
Taylor, M. A. (1998). Evidence‐based practice: are dietitians willing and able?. Journal of human
nutrition and dietetics, 11(6), 461-472.
The Association of UK dieticians. (z.j.). Practice Guidance. Opgehaald op 9 juli 2018, van
https://www.bda.uk.com/professional/practice/practice_guidance/home
Thomas, D. E., Kukuruzovic, R., Martino, B., Chauhan, S. S., & Elliott, E. J. (2003). Knowledge and use
of evidence‐based nutrition: a survey of paediatric dietitians. Journal of human nutrition and
dietetics, 16(5), 315-322.
Verstraeten, L., & Linssen, R. (2015). Evidence based practice bij kinesitherapeuten in Vlaanderen:
een cross-sectioneel surveyonderzoek (Master's thesis, UHasselt).