Essay bij de tentoonstelling Turnhout Terminus – Turnhout Centraal

7
De Warande, een culturele pionier Wie zich ontfermt over het ontstaan en de beginjaren van de Warande kan er niet omheen. Zonder Frans Van Mechelen, Richard Proost en Herman Heyns had de Warande wellicht niet bestaan en als dat toch zou zijn, niet met die allure en die ambitie die het van meet af aan kenmerkte. Vanuit het sociologisch onderzoeksinstituut van de Katholieke Universiteit Leuven nam professor Frans Van Mechelen in de zestiger jaren het initiatief om een onderzoek te verrichten naar de culturele infrastructuur in Vlaanderen. De resultaten waren voor velen teleurstellend, voor anderen ‘zoals te voorzien en te verwachten’. Vlaanderen had behoorlijk wat culturele infrastructuur, maar de technische know-how ervan was ondermaats en verzuiling was er nagenoeg over de hele lijn. Deze vaststelling stond in schril contrast met de ambitie die Frans Van Mechelen niet onder stoelen of banken stak. Onder de slogan ‘democratisering van kunst en cultuur’ wilde hij kunst en cultuur dichter bij de mensen brengen, ook dichter bij een publiek dat voorheen niet aan het gebeuren participeerde. Het werkinstrument daarvoor zou een netwerk zijn van culturele centra, verspreid over Vlaanderen, met in de centrumsteden een belangrijke grote infrastructuur om, in hun eigen regio, dat wat in Vlaanderen maar ook daarbuiten geproduceerd werd, te tonen. In kleinere steden en gemeenten zouden kleinere culturele centra en gemeenschapscentra het lokale culturele leven nieuwe impulsen geven. Het basisgegeven voor de culturele centra, of ze nu groot of klein waren, was het uitgangspunt dat hun receptieve opdracht prioritair was en dat de eigen programmering een aanvullend karakter had. Dat, met andere woorden, datgene wat niet uit het gebruikelijke verenigingsleven werd aangeboden door directie en staf kon geprogrammeerd worden na overleg met de Raad van Bestuur. Toen Frans van Mechelen in 1968 minister van cultuur werd, lag het voor de hand dat het hele proces van ’democratisering van kunst en cultuur‘ in een stroomversnelling kwam. Dat Turnhout daarbij snel in de race kwam, naast steden als Hasselt, Dilbeek, Waregem en Strombeek Bever is evident. Niet alleen omdat Frans Van Mechelen een nauwe band had met de stad, maar ook in de toenmalige schepen van cultuur Richard Proost een strijdmakker vond, die ook ‘avant la lettre’ kunst en cultuurparticipatie in de Kempen een warm hart toedroeg. Wellicht niet in de context van een cultureel centrum startte het stadsbestuur van Turnhout in 1956 onderhandelingen over de aankoop van de gronden vanoude ziekenhuis. De uiteindelijke aankoop van de twee hectaren grond gebeurde in 1964. Tussen 1956 en 1964 kwam traag het gesprek op gang om in het bestemmingsplan de gronden toe te wijzen voor de bouw van een cultureel centrum. De uitvoering zou in drie fasen gebeuren, de eerste voor de schouwburg, de tentoonstellingsruimten, openbare bibliotheek, centrale hal, vergaderruimten en kantoren. In de tweede en derde fase zouden een kleine polyvalente ruimte en een nieuwe accommodatie voor de gezamenlijke Turnhoutse academies gebouwd worden.

description

essay van Eric Antonis bij de tentoonstelling Turnhout Terminus – Turnhout Centraal tijdens Turnhout 2012, Cultuurstad van Vlaanderen

Transcript of Essay bij de tentoonstelling Turnhout Terminus – Turnhout Centraal

De Warande, een culturele pionier Wie zich ontfermt over het ontstaan en de beginjaren van de Warande kan er niet omheen. Zonder Frans Van Mechelen, Richard Proost en Herman Heyns had de Warande wellicht niet bestaan en als dat toch zou zijn, niet met die allure en die ambitie die het van meet af aan kenmerkte. Vanuit het sociologisch onderzoeksinstituut van de Katholieke Universiteit Leuven nam professor Frans Van Mechelen in de zestiger jaren het initiatief om een onderzoek te verrichten naar de culturele infrastructuur in Vlaanderen. De resultaten waren voor velen teleurstellend, voor anderen ‘zoals te voorzien en te verwachten’. Vlaanderen had behoorlijk wat culturele infrastructuur, maar de technische know-how ervan was ondermaats en verzuiling was er nagenoeg over de hele lijn. Deze vaststelling stond in schril contrast met de ambitie die Frans Van Mechelen niet onder stoelen of banken stak. Onder de slogan ‘democratisering van kunst en cultuur’ wilde hij kunst en cultuur dichter bij de mensen brengen, ook dichter bij een publiek dat voorheen niet aan het gebeuren participeerde. Het werkinstrument daarvoor zou een netwerk zijn van culturele centra, verspreid over Vlaanderen, met in de centrumsteden een belangrijke grote infrastructuur om, in hun eigen regio, dat wat in Vlaanderen maar ook daarbuiten geproduceerd werd, te tonen. In kleinere steden en gemeenten zouden kleinere culturele centra en gemeenschapscentra het lokale culturele leven nieuwe impulsen geven. Het basisgegeven voor de culturele centra, of ze nu groot of klein waren, was het uitgangspunt dat hun receptieve opdracht prioritair was en dat de eigen programmering een aanvullend karakter had. Dat, met andere woorden, datgene wat niet uit het gebruikelijke verenigingsleven werd aangeboden door directie en staf kon geprogrammeerd worden na overleg met de Raad van Bestuur. Toen Frans van Mechelen in 1968 minister van cultuur werd, lag het voor de hand dat het hele proces van ’democratisering van kunst en cultuur‘ in een stroomversnelling kwam. Dat Turnhout daarbij snel in de race kwam, naast steden als Hasselt, Dilbeek, Waregem en Strombeek Bever is evident. Niet alleen omdat Frans Van Mechelen een nauwe band had met de stad, maar ook in de toenmalige schepen van cultuur Richard Proost een strijdmakker vond, die ook ‘avant la lettre’ kunst en cultuurparticipatie in de Kempen een warm hart toedroeg. Wellicht niet in de context van een cultureel centrum startte het stadsbestuur van Turnhout in 1956 onderhandelingen over de aankoop van de gronden vanoude ziekenhuis. De uiteindelijke aankoop van de twee hectaren grond gebeurde in 1964. Tussen 1956 en 1964 kwam traag het gesprek op gang om in het bestemmingsplan de gronden toe te wijzen voor de bouw van een cultureel centrum. De uitvoering zou in drie fasen gebeuren, de eerste voor de schouwburg, de tentoonstellingsruimten, openbare bibliotheek, centrale hal, vergaderruimten en kantoren. In de tweede en derde fase zouden een kleine polyvalente ruimte en een nieuwe accommodatie voor de gezamenlijke Turnhoutse academies gebouwd worden.

De debatten in de gemeenteraad en het college waren fel en heftig. Aanvankelijk met veel ongeloof voor de functie en vooral voor de schaal van de infrastructurele ambitie. Bij de eerste stemming in de gemeenteraad was er één stem pro, die van schepen Richard Proost. Nadien keerde het tij. In 1962 werd een driemanschap aangesteld voor het opmaken van de ontwerpen, de lastvoorwaarden en bestekken voor de bouw van een cultureel centrum. Drie Turnhoutse architecten kregen de opdracht, namelijk Frans Schoeters, Carly Vanhout en Eugene Wauters. Het was in die tijd nog niet gebruikelijk om een architectuurwedstrijd in te richten en dan was het bijna evident dat de bouwheer, de stad Turnhout, binnen het potentieel van de eigen Turnhoutse architecten een keuze maakte. Binnen het driemanschap zocht en vond het stadsbestuur een aantal kwaliteiten die voor het bouwproces van groot belang waren. Met Schoeters werd een rechtstreekse link gelegd naar de stedelijke academie en met Wauters de garantie voor een sterke technische inbreng. Het verhaal Vanhout moet gekaderd worden in het feit dat hij in die tijd geassocieerd werkte met Paul Schellekens. Dit duo had, ook in de voorbije jaren, toch zijn stempel gedrukt op heel wat kwaliteitsvolle architectuur in de Kempen vooral met de combinatie tussen bruine baksteen en beton. De opdracht was niet eenvoudig. Voorbeelden van culturele centra in het concept van het Vlaamse decreet waren er nog niet. Alhoewel Dommelhof in Neerpelt daar het dichtst bij in de buurt kwam, was het toch een provinciaal vormingsinstituut en was de infrastructuur daardoor ook grotendeels bepaald. Bepaalde onderdelen van het project, bijvoorbeeld de vergaderruimten, vergden geen erg specifieke aanpak. Andere dan weer wel. Bij uitstek was dat de schouwburg. Nieuwe schouwburgen waren er in ons land niet of nauwelijks te vinden. De bestaande waren hopeloos verouderd en technisch niet aangepast aan de stijgende professionaliteit van de theatermakers of andere producenten. Dus ging de zoektocht verder door naar Nederland waar in die tijd een aantal moderne schouwburgen waren of werden gebouwd. Een nadeel voor de architecten in die tijd was dat de bouwheer, de Stad Turnhout, nog geen beslissing had genomen over wie het cultureel centrum zou gaan leiden en met welk team en dat er dus een gesprekspartner ontbrak. Dat klankbord werd gezocht en gevonden in de figuur van Etienne Huygebaert, de toenmalige technische directeur van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen. Hij was de man die, na de beslissing van het stadsbestuur van Antwerpen om de Bourla te verlaten en een nieuwe stadsschouwburg te bouwen, de technische uitwerking van het bouwdossier in handen had genomen en in Vlaanderen de éminence grise was voor de theatertechnici. Er zijn veel wankele evenwichten bij het bouwen van een schouwburg. Waar ligt de grens tussen de grootte van de zaalcapaciteit en de nabijheid van het publiek, hoe bereik je het evenwicht tussen akoestische eisen van het gesproken woord, de versterkte en de niet versterkte muziek? Het moet een hele opluchting geweest zijn voor het stadsbestuur toen op 13 mei 1965 het koninklijk besluit verscheen waarbij, onder specifieke voorwaarden, de Vlaamse Gemeenschap zich engageerde voor een toelage van zestig procent voor de bouw en aankoop van onroerende goederen voor culturele centra.

In 1966 werd, door de architecten, een definitief voorontwerp voor de eerste fase van de bouw van de Warande voorgelegd met een raming van 140.000.000 frank. Op de gemeenteraad van 3 juli 1967 werd het voorontwerp goedgekeurd en op 9 oktober daarop kreeg het bouwbedrijf Van Hout en Zonen de opdracht de werken op te starten. Op 27 december 1967 kwam dan uiteindelijk le moment de gloire, de eerste steenlegging door toenmalig minister van Cultuur Renaat Van Elslande. De culturele centra die in de jaren zeventig geopend werden waren bepaald geen architecturale pareltjes. Die kans had Vlaanderen laten liggen. De Warande en het cultureel centrum van Dilbeek waren daarop uitzonderingen. In heel wat architectuurtijdschriften kregen zij terecht lof toegezwaaid. Jammer dat de Warande in november 1975 met pech kreeg af te rekenen. De voorbouw van de Warande was sterk geïnspireerd en geconditioneerd door een eeuwenoude rode beuk. Tijdens de werken werd ook alle zorg besteed om de boom te beschermen. Drie jaar na de opening stelde een boomchirurg een zwamaantasting rond de wortelvoet vast. Geen enkele remedie hielp. De boom die toen geschat werd op 635.832 frank stierf een langzame dood. Vele Turnhoutenaren namen een stukje er van mee naar huis als souvenir. Het decreet over de culturele centra van 1973 gaf aan de bouwheer de mogelijkheid om een keuze te maken tussen twee beheersvormen. Ofwel rechtstreeks in eigen overheidsbeheer als stads- of gemeentebestuur ofwel gedelegeerd aan een vereniging zonder winstoogmerk. Het stadbestuur van Turnhout koos in zijn gemeenteraad van 2 november 1970 voor de formule van overheidsbeheer met inspraak. Deze formule leidde tot een raad van bestuur die paritair werd samengesteld uit enerzijds leden van de gemeenteraad en anderzijds leden van de culturele raad, de gezinsraad, de jeugdraad en van eventuele op te richten raden. Na aanwerving zou de cultuurconsulent lid zonder stemrecht worden van de raad van bestuur. Op 8 juni 1971 werd de raad van bestuur ingesteld en werd met grote meerderheid Herman Heyns als voorzitter gekozen. Die verdienste kwam hem terecht toe. Herman had zich vanuit de stedelijke culturele raad met volle gewicht achter het project van de Warande geschaard en was er in geslaagd het Turnhoutse verenigingsleven, ook degene die over een eigen infrastructuur beschikten, positief mee te laten denken over de toekomst ervan . Dat de raad van bestuur operationeel bijzonder actief, was kan mooi geïllustreerd worden met een aantal realisaties op het bestuurlijk niveau tussen de tijd van de aanstelling en het moment van de officiële opening. Het lijkt een evidentie maar er was toch een stedelijk akkoord nodig om de uiteindelijke benaming ‘cultuur- en ontmoetingscentrum de Warande’ vast te leggen op 17 augustus 1971 Op 12 maart 1972 werd de wedstrijd voor het embleem van de Warande afgerond. Uit de vele inzendingen werd uiteindelijk het concept van Arnoldus Collet gekozen vooral omdat het sterk de ontmoetingsfunctie beklemtoonde. Buigen deed de raad van bestuur zich ook over het reglement van de verhuurnormen, eerst voor de vergaderlokalen en voor de tentoonstelling- en ontmoetingsruimtes (28/12/1971) en later voor de schouwburg. Ook de voorbereiding van het personeelskader van de Warande was een permanente zorg binnen de raad. Het eerste kader ging uit van een cultuurconsulent, een bestuurschef-boekhouder, een technisch ingenieur en ondersteunend personeel.

De functiebenaming directeur werd angstvallig vermeden. Het paste niet bij de tijd en ook niet bij het concept. Hij of zij die de Warande zou leiden werd verondersteld vooral een begeleidende en inspirerende figuur te zijn en niet iemand die functioneerde binnen autoritaire kaders. Een groot deel van de nieuwe infrastructuur was voorbestemd voor de stedelijke openbare bibliotheek. Voor de fusie van 2 november 1970 werd de openbare lectuurvoorziening in Turnhout georganiseerd door drie vrij openbare bibliotheken, de aangenomen openbare boekerij op de Grote Markt, de vrije openbare boekerij Sint-Machutus en de vrije openbare boekerij Stationstraat 46. In Vlaanderen werd in die tijd de openbare lectuurvoorziening vooral in de kleinere steden en gemeenten verzorgd door een netwerk van meer dan 1000 vrije openbare bibliotheken die sterk verzuild waren, werkten met veel vrijwilligers en met weinig middelen vanwege stedelijke en Vlaamse overheden. Tot 1978 regelde de wet van 17 oktober 1921, ’de wet Destrée‘, de openbare lectuurvoorziening. Op 19 juni 1978 verscheen het decreet betreffende het Nederlandstalige openbare bibliotheekwerk, een decreet dat voor een omwenteling in het bibliotheeklandschap zorgde. Opnieuw was Turnhout voorloper want op 6 oktober 1973 opende de nieuwe stedelijke centrale van de openbare bibliotheken in de Warande, niet alleen met een collectie fictie en non-fictie, een leeszaal, een grote kranten- en tijdschriftenafdeling, maar ook en dat was voor die tijd uniek, een discotheekafdeling. De fusie in Turnhout was niet van een leien dakje gelopen. Ik herinner me vergaderingen waar de voorzitter van de culturele raad aan schepen Richard Proost de toegang ontzegde. Maar bij de opening in 1973 kon de schepen met bijzondere trots zeggen dat de strijd was gestreden. Dat het resultaat er mocht zijn en dat hij er van overtuigd was dat de bibliothecaris Marie-Claire Verbeek-Luts er een pareltje zou van maken. Dat de Warande zelf wat vroeger opende dan de openbare bibliotheek had zo zijn voor- en nadelen. Het voordeel alvast was dat de basisinfrastructuur er stond en er dus meer ruimte kwam voor de opening. Op 1 maart 1972 kwam een zeskoppige jury bijeen om een keuze te maken voor een cultuurfunctionaris uit een aantal kandidaten. Vanaf dat moment wordt mijn verhaal persoonlijker want ik was één van hen en haalde het na onder andere een pittige groepsconversatie, een methode die in die tijd niet zo conventioneel was, zeker niet in de ‘zachte sector’. Veel tijd was er niet meer over om een grote en waardige opening uit te werken, want die was aanvankelijk voorzien voor 3, 4 en 5 november maar werd later nog wat vervroegd naar het weekend van 28 en 29 oktober. De omgevingsfactoren waren ook niet evident. De ploeg die het moest doen was klein, één cultuurconsulent, één opsteller, één klerk-dactylo, één technieker, vier stielmannen, een helper en twee werkvrouwen. Het budget was dat ook, 100.000 frank, infobrochure inbegrepen. Over het concept waren de raad van bestuur en de staf het snel eens: een grote lokale betrokkenheid, een lage drempel, aandacht voor de eigen kunstenaars, culturele en sociaal culturele organisaties maar ook een eerste statement voor een groter nationaal versus internationaal evenement.

Op 28 oktober 1972 werd fase 1 van de Warande officieel door minister Van Mechelen geopend. Het was een feestelijk moment nadat toch een hele tijd de publieke opinie niet bepaald gunstig was geweest. In het weekend werd de Warande stormachtig ingenomen en verkenden de mensen alle uithoeken van het gebouw, keken naar hun vertrouwde eigen kunstenaars, Baken, Avonds en Paulussen, wandelden langs de cultuur- en vrijetijdsbeurs, luisterden naar wat optredens en verdwaalden in de tentoonstelling met hedendaagse Canadese kunst uit Quebec. Er ontstonden snel samenwerkingsverbanden, ondermeer met de Koninklijke Turnhoutse Concertvereniging en met de unieke theaterclub die, al jaren voor de opening, in het Kursaal op de Grote Markt grote en belangwekkende voorstellingen bracht met onder andere ‘Globe’, De Nieuwe Komedie, het Mechels Miniatuurtheater, de Internationale Nieuwe Scene, Arenatheater, Fakkeltheater, het Groot Limburg Toneel en vele anderen. Uniek was het aanbod, uniek was ook de samenstelling van de club met over de grenzen van de ideologiën heen C.S.C., Davidsfonds, Juventus en Vorst met Rik Hendrickx als onbetwiste, onvermoeibare trekker. De Warande koos al snel voor twee uitersten. Het authentieke volkse talent uit eigen streek en ook van daar buiten en het eigenzinnige avontuurlijke wereldje van kunstenaars die bezig waren met wat grenzen te verleggen om het vanzelfsprekende soms wat minder vanzelfsprekend te maken. Daartussen ligt de vrijblijvende wereld van het entertainment dat toch sowieso de huiskamer binnen drong. De Warande sloot zich aan bij het Amsterdamse Mickery Circuit en kleine, wonderbaarlijke voorstellingen uit heel de wereld waren er te gast, denk maar aan Osmego Dia uit Polen, Camera Obscura, de Amerikaanse groep van de gevluchte Franz Marijnen, met voorstellingen als de zanger van Maldador of Toreador. Maar ook het Werktheater Amsterdam en toen één van hun projecten focuste op homosexualiteit laaide het spanningsveld met het stadsbestuur op. Ook bij wat provocerende tentoonstellingen van Liliane Vertessen of Honest Arts Mouvement steeg soms de koorts. Maar uiteindelijk werden de conflicten met veel gezond verstand opgelost. Eén van de hoogtepunten uit die jonge Warandetijd was de programmering van internationale blueslegendes. Het publiek kwam van ver voor Blind John Davis, Lightnin‘ Slim, Whispering Smith, Big Joe Williams, Gene ‘Mighty Flee’ Connors, Chicago Blues Festival, Homesick James, Billy Boy Arnold, Little Joe Blue, JimmyDawkins, Louisiana Red, Mighty Joe Young, Clifton Chenier en John Lee Hooker. Ook het tentoonstellingsbeleid in die eerste jaren bracht hulde aan grote Kempense kunstenaars zoals Jacob Smits, Albert Van Dijck, Toon Tersas, Max Selen en Jan Vaerten maar ook aan kunstenaars als James Ensor, August Sander, Bram Bogaert, Dan van Severen, Paul Delvaux, Paul Van Hooydonck en Vic Gentils. Maar ook de nationale vogeltentoonstelling van de Turnhoutse kleur- en sierkanaries en de duivenmaatschappij ‘De Snelle Vlucht’ waren er te gast, en misschien het meest spectaculair de 1.500 reptielen van het Europees herpetologish onderzoek- en documentatiecentrum. Spannend werd het zeker toen een pofadder één van de bewakers beet en we een nacht lang moesten vechten om hem in leven te houden.

Die grote contrasten maakten de eerste jaren van de Warande boeiend. Ook in de vergaderlokalen bewogen er nieuwe dingen. De gevestigde culturele organisaties hadden vaak hun eigen accommodatie, de nieuwe, meer marginale hadden dat niet. De Warande werd overspoeld met nieuwkomers met vaak uitgesproken ideeën . Ook dat was wennen voor het stadsbestuur. Maar vreugde was er ook in de hoogdagen van de Vlaamse Kleinkunst toen alle iconen de Warande begeesterden en dat was er ook met het jonge Nederlandse cabaretgeweld, toen nog Jos Brink, Bram Vermeulen en Freek de Jonghe. Er kwam volk, veel volk. Alleen op zondag was het huilen met de pet op. De methode die we zochten en vonden was de wekelijkse antiek, kunst -en curiosamarkt. Wat traag in het begin maar al snel niet meer weg te denken uit de stad. Er kwam ook veel volk naar het Kursaal op de Grote Markt, in een troosteloze inkomhal voor ‘den dop’, de stempelcontrole voor werklozen. We hielden een pleidooi om over te schakelen naar de hal van de Warande en koesterden de stille hoop dat de open deuren van de bibliotheek en de tentoonstellingsruimte aanstekelijk zouden werken. De economische crisis sloeg toe, de werkloosheid steeg ijzingwekkend en de hal werd overrompeld. Toen kreeg Staf Lauwerysen, in die tijd de eerste stafmedewerker, het lumineuze idee om op zoek te gaan naar werkloze hooggeschoolden die bereid waren om werkloze laaggeschoolden bij te scholen. Zo ontstond Dynamo. Het werd een gigantisch succes met veel hoop in een moeilijke tijd. De Warande zat overdag vol. Op 25 oktober 1975 was de Warande 3 jaar open en sloot een eerste periode af van 1.095 dagen zonder één dag sluiting, met meer dan vierduizend activiteiten en méér dan 500.000 bezoekers. Eén keer, op 3 mei 1975, liep het bijna uit de hand, tijdens de nacht van de poëzie in het circus, toen het Davidsfonds zijn honderdjarig bestaan vierde. Ze waren er haast allemaal, Paul Snoek, Hugo Raes, Rutger Kopland, Marcel Van Maele en de Pink Poets, toen nog met Hugues C. Pernath en Albert Soukalski. Midden in de nacht, tijdens een optreden van de Pink Poets, ontstond een massale vechtpartij en we dachten even dat het gebouw het zou begeven. Toen kwam Drs. P, speelde heen en weer, en de rust kwam terug. Het was al licht toen we het gebroken glas bij mekaar veegden en we waren net op tijd voor de eerste deelnemer van de zondagse antiekmarkt. Zonder de schouwburg bleef het toch behelpen, en al snel was er de vraag om de zoutschuur achter de Warande om te bouwen tot een kleine zaal. Maar dat lukte niet. Toen de schouwburg opende kwam toch snel ook weer de heimwee naar vroeger, maar dat in de jaren daarna de internationale theatergroep Kiss in de stad kwam wonen, dat Theater 42, Theater Stap en Het Gevolg ontstonden, had zijn kiemen in die prille zeventiger jaren. De Warande kreeg in Vlaanderen en ver daarbuiten toch veel waardering voor dat moedige gevecht tussen volkse authenticiteit en eigenzinnige hedendaagse kunstvormen. Toegegeven, er was ook veel improvisatie in die tijd. De Warande is nu een veel groter professioneel gerund cultuurbedrijf. Daar kan ik alleen maar erg gelukkig mee zijn.

Eric Antonis Antwerpen 23 oktober 2011