ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHE ASPECTEN VAN …

6
ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHE ASPECTEN VAN HET ZUIDMOLUKSE VRAAGSTUK doeko bosscher De oorspronkelijke opdracht luidde: schrijf eens wat over het onder- zoek dat in Nederland wordt verricht of is opgezet naar, de reacties in ons land op het proces van de dekolonisatie van Indonesië. Het verhaal hoefde zich nietm beperken tot een beschrijving van de ver- schillende projecten. Kon er ook al iets worden meegedeeld over conclusies? Het verzoek werd gedaan naar aanleiding van een passage in een artikel van Martin Ruyter in de Volkskrant, waarin ervoor werd gepleit dat de zich met deze projec- ten bezighoudende historici - waaronder schrijver dezes - van regeringswege in een grote kast zouden worden opgesloten (zo- iets stond er geloof ik, althans dat vi- sioen doemde bij mij op) totdat zij hun werk hadden afgemaakt. Ruyter schreef zijn stuk bij de verscmjning van de rege- ringsnota over de Zuidmolukse kwestie (1) en zijn suggestie vloeide voort uit de constatering dat de verantwoordelijke mi- nisters weliswaar de juiste politieke conclusies uit het op het departement verwerkte historische materiaal hadden getrokken, maar toch een groot aantal vragen onbeantwoord lieten. Vragen naar wat zich precies in 1950 in Indonesië heeft afgespeeld, naar de politieke steun die afscheidingsbewegingen als die op de Molukken vanuit Nederland (zoniet van de regering, dan van politieke partijen en pressiegroepen) ontvingen enz. Zolang de gebeurtenissen rond de totstandkoming van de onafhankelijkheid van Indonesië in een waas van geheimzinnigheid gehuld blijven kunnen mj met dat deel van ons verleden niet afrekenen en kan geen adekwaat ant- woord op de strevingen van de in Neder- land wonende Zuid-Molukkers worden ge- ' geven, zo luidde ongeveer Ruyters rede- nering; vandaar zijn voorstel de betrokken historici op water en brood te zetten, ter stimulering van hun inspiratie. Omdat ik het, afgezien van de concrete suggestie die er uit voortvloei- de, in grote trekken eens ben met de ge- dachte dat onze natie pas met haar kolo- niale geschiedenis in het reine kan komen wanneer ook de sluiers die de laatste fa- 2,. se daarvan bedekken zijn weggenomen, wil ik proberen een bescheiden bijdrage daartoe te leveren met enige kantteke- ningen bij' de tussen december 1975 en vandaag gevoerde discussie over de his- torische aspecten van het Zuidmolukse vraagstuk. Bij mjze van inleiding worden enige opmerkingen gemaakt over die slui- ers zelf: houden ze werkelijk iets ver- borgen of moeten de historici ze alleen maar opruimen om aan te tonen dat er weinig te onthullen viel? In een twee- de artikel zal nog worden ingegaan op vragen die verband houden met het recht op zelfbeschikking van de Zuid-Molukken en met de politieke steun die vanuit Nederland aan de RMS is gegeven. wel nieuwe feiten, geen grote onthullingen De discussie over de Zuidmo- lukse kwestie, gevoerd onder de druk van bezorgdheid over eventueel in de toekomst te verwachten demonstratieve acties van Zuidmolukse jongeren, heeft bij een breed publiek het gevoel losge- maakt dat nog veel feiten waarover men zou moeten beschikken om een afgewogen oordeel te kunnen hebben over dit pro- bleem boven tafel moeten komen. In de publiciteit kregen verhalen over (al dan niet in het geheim gedane) toezeggingen aan vertegenwoordigers van het Zuidmo- lukse volk die niet zouden zijn nageko- men veel aandacht. Een enorme massa van meningen en (als zodanig gepresenteerde) feiten werd over de krantelezer en de televisiekijker uitgestort. Deze moest wel heel sterk in zijn schoenen staan om niet althans de indruk te krijgen dat er iets niet pluis is geweest de heu- ding die Nederland in het verleden ten opziehte van de Republiek Zuid-Molukken heeft ingenomen. Had de regering-Drees zich in 1950 soms door het bekende derlandse opportunisme laten drijven?

Transcript of ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHE ASPECTEN VAN …

Page 1: ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHE ASPECTEN VAN …

ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHEASPECTEN VAN HET ZUIDMOLUKSE VRAAGSTUK

doeko bosscherDe oorspronkelijke opdracht

luidde: schrijf eens wat over het onder­zoek dat in Nederland wordt verricht ofis opgezet naar, de reacties in ons landop het proces van de dekolonisatie vanIndonesië. Het verhaal hoefde zich nietmbeperken tot een beschrijving van de ver­schillende projecten. Kon er ook al ietsworden meegedeeld over conclusies?Het verzoek werd gedaan naar aanleidingvan een passage in een artikel van MartinRuyter in de Volkskrant, waarin ervoorwerd gepleit dat de zich met deze projec­ten bezighoudende historici - waaronderschrijver dezes - van regeringswege in eengrote kast zouden worden opgesloten (zo­iets stond er geloof ik, althans dat vi­sioen doemde bij mij op) totdat zij hunwerk hadden afgemaakt. Ruyter schreefzijn stuk bij de verscmjning van de rege­ringsnota over de Zuidmolukse kwestie (1)en zijn suggestie vloeide voort uit deconstatering dat de verantwoordelijke mi­nisters weliswaar de juiste politiekeconclusies uit het op het departementverwerkte historische materiaal haddengetrokken, maar toch een groot aantalvragen onbeantwoord lieten. Vragen naarwat zich precies in 1950 in Indonesiëheeft afgespeeld, naar de politieke steundie afscheidingsbewegingen als die op deMolukken vanuit Nederland (zoniet van deregering, dan van politieke partijen enpressiegroepen) ontvingen enz. Zolang degebeurtenissen rond de totstandkoming vande onafhankelijkheid van Indonesië in eenwaas van geheimzinnigheid gehuld blijvenkunnen mj met dat deel van ons verledenniet afrekenen en kan geen adekwaat ant­woord op de strevingen van de in Neder­land wonende Zuid-Molukkers worden ge- 'geven, zo luidde ongeveer Ruyters rede­nering; vandaar zijn voorstel de betrokkenhistorici op water en brood te zetten,ter stimulering van hun inspiratie.

Omdat ik het, afgezien van deconcrete suggestie die er uit voortvloei­de, in grote trekken eens ben met de ge­dachte dat onze natie pas met haar kolo­niale geschiedenis in het reine kan komenwanneer ook de sluiers die de laatste fa-

2,.

se daarvan bedekken zijn weggenomen,wil ik proberen een bescheiden bijdragedaartoe te leveren met enige kantteke­ningen bij' de tussen december 1975 envandaag gevoerde discussie over de his­torische aspecten van het Zuidmoluksevraagstuk. Bij mjze van inleiding wordenenige opmerkingen gemaakt over die slui­ers zelf: houden ze werkelijk iets ver­borgen of moeten de historici ze alleenmaar opruimen om aan te tonen dat erweinig te onthullen viel? In een twee­de artikel zal nog worden ingegaan opvragen die verband houden met het rechtop zelfbeschikking van de Zuid-Molukkenen met de politieke steun die vanuitNederland aan de RMS is gegeven.

wel nieuwe feiten,geen grote onthullingen

De discussie over de Zuidmo­lukse kwestie, gevoerd onder de drukvan bezorgdheid over eventueel in detoekomst te verwachten demonstratieveacties van Zuidmolukse jongeren, heeftbij een breed publiek het gevoel losge­maakt dat nog veel feiten waarover menzou moeten beschikken om een afgewogenoordeel te kunnen hebben over dit pro­bleem boven tafel moeten komen. In depubliciteit kregen verhalen over (al danniet in het geheim gedane) toezeggingenaan vertegenwoordigers van het Zuidmo­lukse volk die niet zouden zijn nageko­men veel aandacht. Een enorme massa vanmeningen en (als zodanig gepresenteerde)feiten werd over de krantelezer en detelevisiekijker uitgestort. Deze moestwel heel sterk in zijn schoenen staan omniet althans de indruk te krijgen dat eriets niet pluis is geweest ~et de heu­ding die Nederland in het verleden tenopziehte van de Republiek Zuid-Molukkenheeft ingenomen. Had de regering-Dreeszich in 1950 soms door het bekende Ne~

derlandse opportunisme laten drijven?

Page 2: ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHE ASPECTEN VAN …

Waren de principes van het recht ookdoor andere regeringen in latere jarenondergeschikt gemaakt aan economischebelangen? Zo'n prof. W.F.C. van Hattum,die in 1970 als president van de straf~'

kamer van de Haagse rechtbank het procestegen de bezetters van de Indonesischeambassade had geleid en zich dus wel inde zaak verdiept zou hebben, aan diensmening kon je toch niet zomaar voorb~

gaan? En hij schreef toch maar (in NRC­Handelsblad van 12 december 1975) dat er"een schuld op ons rust ten aanzien vande Zuidmolukkers", dat wij onze verplich­tingen jegens hen niet z~n nagekomen endat wij openl~k moeten erkennen dat wijernstige fouten hebben gemaakt. Mensenals Stikker (toen minister van Buiten­landse zaken) en Drees (toen premier)konden dan wel het tegenovergestelde be­weren, maar hoe zou iemand weten kunnenof zij geen boter op hun hoofd hadden?De alom gevoelde behoefte aan een gron­dig onderzoek bracht de regering tot deinstelling van de z.g. commissie-rob­ben-Mantouw, die onder meer tot taakkreeg de historische feiten op een r~ tezetten.

Het gebeurde rond de dekoloni­satie van Indonesië en de nasleep daar­van is vanaf het begin, d.w.z. vanaf heteerste moment waarop het geschiedeniswas geworden, met geheimzinnigheid om­geven geweest. Het verschil tussen toenen nu is slechts, dat de laatste t~d eenveel groter aantal geïnteresseerden zichmet de zaak bezighoudt. Verhalen overintriges, pressiegroepen die ministersbespeelden, generaals die instructiesuit Nederland niet opvolgden, beraamdestaatsgrepen (!) en duistere machinatiesvan (onveranderl~k rechtse) politici de­den de ronde in allerlei varianten. Demeeste daarvan zullen wel een kern vanwaarheid hebben bevat, maar allemaal sa­men riepen ze een ongeloofwaardig beeldop. Den Haag was niet het broeinest vanintriges dat het in deze voorstellingzou zijn geweest. Er mogen dan in Neder­land en in Indonesië door allerlei rand­figuren plannen z~n gesmeed en tot eenbegin van uitvoering gebracht die alsaanzetten tot een putsch kunnen wordenbeschouwd, veel om het l~f hadden zeniet. Neem nu de pressie die werd uitge­oefend op ministers en ambtenaren om hetroer om te gooien; in de meeste gevallenwaren het schamele vertoningen zondereen sch~n van succes, met onbetekenendeantipolitici in de hoofdrol. Al met alheb ik sterk de indruk dat alles wat wer

kel~k van belang is geweest in het procesvan beïnvloeding en besluitvorming, dattenslotte leidde tot de overdracht vande soevereiniteit aan Indonesië, zichvolgens democratische en constitutioneleregels en in openbaarheid voltrok en ingrote trekken bekend is. Als deze indrukjuist is hoeft er dus ook niet meer ge­heimzinnig gedaan worden over allerleiverwikkelingen. Die geheimzinnigheiddient dan slechts om de ontkenning vaneen gemeenschappel~ke verantwoordel~k­

heid mogel~k te maken, en als een excuusom de lessen die wij kunnen trekken uitdit gedeelte van ons verleden niet onderogen te zien.

Hoe het z~, de gedachte dat wijop een dag in de toekomst eindel~k zul­len kunnen begr~pen hoe het met conflicttussen Nederland en de Indonesische na­tionalisten zo heeft kunnen lopen en wel­ke factoren leidden tot de talr~ke mis­lukkingen in het Nederlandse beleid, nl.wanneer de laatste geheime dossiers wor­den vr~gegeven en wij kunnen beschikkenover de x jaar na hun dood openbaar ge­maakte getuigenissen yan betrokken lei­ders, is nogal wijd verbreid en vermoe­del~k niet uit te roeien. Verschillendegetuigenissen en verklaringen die in hetkader van de discussie over de Zuidmo­lukse kwestie z~n afgelegd hebben daaraanweer nieuw voedsel gegeven; de aandachtrichtte zich in het b~zonder op de cha­otische jaren 1949-1950.

Genoemd werd al de in bredekring gevoelde behoefte aan een zorgvul­dig onderzoek, die in de taakstellingvoor de commissie-robben-Mantouw is ge­honoreerd. Nu het resultaat daarvan in­middels is gepubliceerd valt te vrezendat het de verschillende meningen nietbij elkaar zal kunnen brengen. Globaalzijn op dit ogenblik in het denken overhet Zuidmolukse vraagstuk drie richtin­gen te onderscheiden: er is het rege~

ringsstandpunt, dat kortweg inhoudt datde Zuidmolukkers wel aanspraak kunnenmaken op respect voor hun politieke ide­aal, maar niet op erkenning of onder­steuning daarvan door Nederland; daar­naast is er de mening dat Nederland z~n

verplichtingen tegenover het Zuidmoluk­se volk heeft verwaarloosd en de RMS als­nog moet erkennen, dan wel voor hetrecht op onafhankel~kheid van de Zuid­Molukken moet opkomen in het internatio­nale dip'.omatieke verkeer; tenslotte iser het standpunt dat eigenl~k een meeruitgewerkte versie is van het eerste,maar hier apart wordt genoemd omdat het

Page 3: ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHE ASPECTEN VAN …

4

nauw aansluit bij wat ik gemakshalve maarde c0nspiratie-theorie noem (die boven _nader werd aangeduid): dat Nederland ge­daan heeft wat het in redelijkheid ver­mocht om de zelfbeschikking van het Zuid­molukse volk tot haar recht te laten ko­men, maar dat anderzijds bepaalde elemen­ten in en buiten het regeringsapparaat,die zich niet wilden neerleggen bij over­dracht van de soevereiniteit aan de ver­enigde Staten van Indonesië, de Zuidmo­lukkers voor hun karretje hebben gespan­nen en bij hen overdreven verwachtingenhebben gewekt ten aanzien van de moge­.lijkheden tot het (in de toekomst) reali­seren van een eigen staat en de steundie zij daarbij ván Nederland zouden ont­vangen. In deze opvatting is er dus geensprake van schuld bij de Nederlandse re­gering als zodanig, maar wel schuld bijindividuen die achter de schermen ope­reerden en nu rekening en verantwoor­ding moeten afleggen voor hun activi­teiten. Dit standpunt vindt m.i. welenige steun in de feiten (zie het twee­de artikel), maar er ligt ook een gewel­dige overschatting in besloten van demogelijkheden die revanchistische groe­perinkjes in Nederland en bepaalde mili­tairen van het K.N.I.L. hadden om in huncontacten met Zuidmolukkers voor langeretijd de schijn op te houden dat hun opvat­tingen ten volle door de Nederlandseregering werden gedeeld. Wie b.v. de ver­slagen van de onderhandelingen tijdens deR.T.C. (RondeTafelConferentie) leest endaarnaast alles wat het kabinet over hetresultaat van die conferentie aan deKamers heeft meegedeeld, komt al snel totde conclusie dat de regering zich er nieteens van bewust was dat op Ambon eensterke beweging voor onafhankelijkheidbestond, laat staan dat zij met de aspi­raties daarvan in het bijzonder rekeningzou hebben gehouden. Minister Van Maar­seveen sprak wat dit betreft zulke dui­delijke taal, iat misverstanden hierovervrijwel waren uitges~oten. Ook later, in1950, heeft het kabinet-Drees bewust ver­meden de indruk te wekken dat zijn protes­ten tegen de schending van het zelfbe­schikkingsrecht ook betrekking hadden opde likwidatie van de op 25 april van datjaar uitgeroepen RMS. De 'zorgverplich­ting' die Nederland had en tegenover In­donesië ook tot uitdrukking bracht, goldhet ·~nhouden vàn de mogelijk-heden tot de ultoefening van het zelfbe­schikkingsrecht die waren vervat in hetbefaamde art. 2 van de z.g. Overgangs­overeenkomst en door de handelmjze

de Republiek illusoir dreigden te worden.De RMS W':l.S niet tot stand ~kom~il1 ~' eenmjze die overeenstemdë met de daar gestelde regels, vandaar dat de Nederlandse re­gering haar niet erkende; Nederland zoudan zelf ook de RTC-accoorden hebben ge­schonden. Een belangrijk strijdpunt is opdit ogenblik, of ons land anno 1978 dezorgverplichting die het in 1950 voeldenog kan nakomen. Op deze kwestie wordtin het tweede artikel nog ingegaan.

Geconstateerd werd,dat veel mensen het gevoel hebben dat mj op het ge­bied van onthullingen met betrekking totde laatste hoofdstukken van onze kolo­niale geschiedenis nog heel wat tegoedhebben. Hoe zou dit verschijnsel verklaardkunnen worden?

Vóór de Tweede Wereldoorlog be­stond er in Nederland weinig belangstel­ling voor de koloniale politiek, wat b.v.tot uitdrukking kwam in de verkiezings­progamma's van de politieke partijen.Zonder uitzondering bevatten deze in dejaren '30 een koloniale paragraaf, maarhet ging daarbij meestal om een plicht­matige herhaling van een vastgeroest __standpunt. Voor de politieke veranderin~

gen in Nederlands-Indië hadden weinigenoog. Doordat de Nederlandse bevolkingtijdens de Tweede Wereldoorlog gepreoc­cupeerd was met haar eigen problemenkwam het denkproces over de vraag hoehet nu verder moest ·met de koloniën ge­heel tot stftstamd.., en dat juist termjlhet nationalisme in Indonesië nieuwe im­pulsen en kansen kreeg. Het gevolg is ge­weest dat er in 1945 maar heel weinigenwaren, die zich niet overrompeld voeldendoor het bericht dat Soekarno de onaf­hankelijkheid had uitgeroepen. Een belang­rijk deel van de Nederlandse bevolkingheeft tot de soevereiniteitsoverdrachtmentaal geen aansluiting meer kunnen krij­gen met wat in het verre Indonesië~voor­

viel, daarvoor volgden de gebeurtenissenelkaar te snel op. Voordat men goed enwel besefte welke zaken er in het gedi~g

waren werd men al geconfronteerd met deafloop van het gebeuren. Geen wonder datin ruime kring een vaag gevoel kwam teheersen dat het schip van staat in degreep van onco~troleerbaremachten enkrachten verkeerde. Voor de ware demo­craat was het ook moeilijk te aanvaardendat he t Nederlandse politieke systeem ·nietgeheel opgewassen zou zijn tegen de ont­wikkelingen die over ons land kwamen. Hijzocht naar een buiten de werking van hetstelsel gelegen oorzaak voor het feit datNederland maar geen greep kon krijgen op

;

Page 4: ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHE ASPECTEN VAN …

GUAM~

De Zuid-Molukken als bastion van het vrije Westen.Generaal b.d.H.J.Kruls schreef bij deze kaart(in het in 1960 verschenen, en kennelijk op eeninternationaal publiek afgestemde boek The SouthMoluccas, Rebellious Province or Occupied State):"Als een beschermende paraplu spreidt de ZUidmo­lukse archipel zich uit over de toegangswegenvan het Australische vasteland. Ze bestaat uiteen groot aantal eilanden dat uitnemend geschiktis om als bases dienst te doen voor zee- enluchtstrijdkrachten. Het enige wat de westelijkemogendheden zouden hoeven te doen is een aantalaanvullende maatregelen nemen om deze bases tebeschermen. Want ze zouden onder de hoede komenstaan van een natie met uitstekende militairekwaliteiten, waarvan de loyaliteit tegenover devrienden in het Westen niet alleen in de loopvan eeuwen is gebleken maar ook gelouterd isin moeilijke omstandigheden".

Ook voor de historische aspectenvan het Zuidmolukse vraagstuk geldt,datde feiten die op dit ogenblik bekend zijnde Nederlandse samenleving in staat stel­len zich daarover een oordeel te vormen.Wanneer eenmaal tot in details duidelijkzal zijn geworden hoe Nederlandse mili tai­ren in Indonesië op eigen houtje afschei­dingsbewegingen in dat land hebben aange­moedigd en hoe in ons land allerlei meeren minder goedwillende figuren steun ga­ven aan de vrijheidsstrijd van het Zuidmo­.lukse volk, zullen wij meer weten van dementaliteit van sommige militairen en overstemmingen in conservatief Nederland. Onsantwoord op de vraag, of de politiekeaspiraties van de Zuidmolukkers moetenworden ondersteund, zal er niet anders omluiden.

de loop der dingen, die zou ophelderen pas plaats vinden wanneer het hele ver-wat hij niet verklaren kon. haal van A tot Z geschreven is. Waar het

Deze stemming was een goede omgaat is dat met het opmaken van de re-voedingsbodem voor meer of minder wilde kening niet moet worden gewacht tot datgeruchten en verhalen. Het gevoel dat al- laatste geheime dossier en dat laatsteIer lei zaken die van beslissende beteke- persoonlijke archief voor bestudering vrij­nis waren voor de regeringspolitiek zich komen.aan de waarneming van het publiek ont­trokken zou niet zo sterk zijn geweest,wanneer in die jaren dezelfde mate vanopenbaarheid van bestuur had bestaan alswaaraan wij tegenwoordig gewend zijn. Dathet parlement een aantal malen in Comi­té-Generaal vergaderde en dat niet allesbekend werd omtrent het verloop van hetinterne beraad binnen de opeenvolgenderegeringen wil echter geenszins zeggendat het publiek een rad voor de ogen werdgedraaid, of dat de grote beslissingenin achterkamertjes zijn genomen. De ont­wikkelingen die werkelijk betekenis haddenzijn steeds in volledige openheid door hetparlement op hun merites beoordeeld engetoetst aan de opvattingen van de ver­schillende partijen, zij het dat in ver­schillende concrete situaties (de poli­tionele acties b.v.) de parlementairecontrole een repressief karakter had.

De beste dienst die de op ditterrein werkzame historicus zijn publiek~an bewijzen is het duidelijk maken, datde oorzaken van de mislukkingen in hetNederlandse beleid ten opzichte van In­donesië gezocht moet worden in wat reedslang bekend is, in plaats van in feitendie nog onthuld moeten worden. Wie daar­in slaagt neemt pas werkelijk de sluiersweg en levert een onmisbare bijdrage tothet scheppen van de voorwaarden die moe­ten zijn vervuld, wil ons land in het rei­ne komen met deze episode in zijn geschie­denis. Grote onthullingen, waarmee ikbedoel onthullingen die daarop een geheelnieuw licht werpen, zijn niet meer te ver­wachten, al zullen nog allerlei feitenboven tafel komen waarvan de fijnproeverskunnen smullen.

Waar het in de verhouding tus­sen Nederland en het in een revolutio­naire situatie verkerende Indonesië wer­kelijk om draaide was hoe ons land rea­geerde, in de omstandigheden van dat tijd­vak, op een ontwikkeling waarop het men­taal in het geheel niet was voorbereid.Die kern van de zaak ligt geheel buitende sfeer van geheime afspraken, paleis­intriges en de verhouding Rooms-rood.Uiteraard leiden deze opmerkingen niettot een pleidooi voor het staken van on­derzoek dat op die woelige jaren betrek­king heeft. De eindafrekening kan immers

5'

Page 5: ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHE ASPECTEN VAN …

de discussie over deluidmolukse kwestie :de historici lieten hetafweten

Allerwegen- was reeds sprake vantoenemende belangstelling voor~e geschie­denis van imperialisme, kolonisatie en de­kolonisatie vóórdat door een aantal dra­matische gebeurtenissen de Zuidmoluksekwestie als een erfenis van ons kolonialeverleden onder de aandacht kwam. Een be­wijs daarvan vormden onderzoeksprojectendie aan Nederlandse universiteiten wer­den opgezet en de aantallen studenten diezich tot de koloniale geschiedenis aange­trokken voelden .. Des te opvallender ishet, hoe weinig materiaal door historiciin het grote debat over het Zuidmoluksevraagstuk dat na de ~jzeling b~ W~ster

.losbrak, is aangedragen en in hoe geringemate tot op dit moment tegemoet is ge­komen aan de maatschappel~ke behoefteaan gefundeerde visies en interpretaties.Wie de publicaties in kranten en weekbla­den overziet, wordt getroffen door hetfeit dat er over deze zich als een grootmaatschappel~k probleem ontpoppende kwes­tie geen wetenschappel~e discussie is ge­voerd, althans voor zover het de histo­rische aspecten daarvan betrof. Vakhisteri­ei hebben zich op een enkele uitzon~ering

na niet gevoegd b~ het koor van weters enmeners, en dat er toch een debat van eenbehoorl~k niveau is (en nog steeds wordt)gevoerd is voornamel~k te danken aan en­kele gewetensvolle journalisten - spe­ciale vemelding verdient natuurl~k Benvan Kaam - die in het debat over het Zuid­molukse vraagstuk orde op zaken hebbengesteld. Hadden z~ dit niet gedaan, danhad het geïnteresseerde publiek het moeterdoen met de argumentaties van enerz~ds

de regering en enkele voormalige bewinds­lieden, anderz~ds de stichting Door deEeuwen Trouw, het Landel~k Comité Zuid­Molukken en individuele actievoerders, diEgeen van alle voldoen aan de eis van ob­jectiviteit.

Het is jammer dat de historicihet hebben laten afweten, en gewenst datz~ zich ook eens laten horen. Op dit

6

ogenblik (april 1978) li.jkt het erop dateen zeer grote meerderheid in de TweedeKamer geen bezwaren zal aantekenen tegendat gedeelte van de regeringsnota, waar­in de historische feiten worden geïnter­preteerd. Hoewel ik van mening ben datde in de nota vervatte visie zakel~k

juist is, geloof ik toch ook dat z~ nietb~draagt tot een goed begrip van wat erallemaal rond 19~0 gebeurde omdat z~

niet doordringt tot de kern van de zaak.De Nederlandse regering stelt

zich op het standpunt, dat de politiekeaspiraties van de in ons land wonendeZuidmolukkers moeten worden gerespec­teerd maar niet door Nederland worden ge­deeld. Z~ verwijst daarbij naar de onrecht­matigheid van de uitroeping van de R.M.S.en voor wat betreft de erkenning van hetrecht op zelfbeschikking op het feit datdeze een uitspraak zou inhouden over deinterne staatkundige structuur van eensoevereine staat (Indonesië) en tevenssteun zou betekenen aan een afscheidings­beweging die de territoriale integriteitvan die staat in gevaar kan brengen. Ditbrengt haar tot de conclusie, dat "Ne­derland niet kan en mag bijdragen tot deverwezenJjjkiX].g van de R.M.S.-aspiraties"(~).

~ ~, In de regeringsnota wordt over­vloedîg~bewijsmateriaalaangedragen voorde stelling, dat het kabinet-Drees in1950 d~ verwezen1iJking van het in deR.T.C.-accoorden neergelegde zelfbeschik­kingsrecht niet zag als een zaak diebuiten zijn verantwoordelijkheid omging.Niet alleen werd deze verantwoordelijkheiëheel concreet onder ogen gezien en metzoveel woorden erkend, maar ook werd erin nota's aan de U.N.C.I. (United NationECommission for Indonesia) en appèls opde Indonesische regering inhoud aan ge­geven. Door in 1950 krachtig aan te drin­gen op naleving van de R.T.C.-accoorden(in het bijzonder de regeling voor de _zelfbeschikking) deed het Nederlandsekabinet in feite uitspraken oVer 'de in­terne staatkundige structuur van eensoevereine staat'. Op dit punt schiet deregeringsnota tekort: de conclusie datvan Nederlandse kant niets kan wo~den ge­daan voor de verwezenlijki~gvan de "H.M:S.-aspiraties is m.i. juist, maar het wordtonvoldoende duidelijk gemaakt dat de situ­atie in 1978 een andere is dan die in1950, toen het kabinet Drees zijn 'zorg­verplichting' t.a.v. het zelfbeschik­kingsrecht nog wèl in enigerlei vorm konnakomen. De nota geeft dan ook een on­historische voorstelling van zaken

Page 6: ENIGE OPMERKINGEN OVER OE HISTORISCHE ASPECTEN VAN …

..... . ~ .

,'.

vertoont zich hier in zijn derde gedaant~,

en bijna niemand die het weet. Als datgeen inteelt is ••••••

Hiermee wil maar gezegd zijndat de onafhankelijke geschiedvorsers uithun schuilhoeken moeten komen, tenzij zijzouden menen dat zij niets hebben toe tevoegen aan alles wat reeds naar voren isgebracht door mensen als Van Kaam, Ruyteren Hofland. In dat geval moeten zij ookniet verbaasd zijn wanneer het maatschap­pelijk nut van hun werk door buitenstaan­ders niet hoog wordt aangeslagen, watnaar te vrezen valt de straf is voor be­oefenaren van de wetenschap, die kansenlaten liggen om hun discipline te latenbijdragen aan de opl@ssing van maatschap­pel~ke problemen.

(wordt vervolgd)

voor zover het daarin wordt voorgesteldalsof het feit dat we inmiddels 28 jaarverder zijn in de geschiedenis in de Ne­derlandse standpuntbepaling geen enkelerol speelt.

Daarom is het belangrijk dat nuook de onafhankelijke historici hun zegjedoen.

De regering stelt juridische argumenten voorop, terwijl de erkenning dathet met het zelfbeschikkingsrecht in In­donesië anders is gegaan dan in 1949werd gehoopt en verwacht, en wel door deloop die de geschiedenis nam, in haar no­ta alleen tussen de regels is te lezen.De vakbroeders op het departement, die ineerste aanleg verantwoordelijk waren voorhet onderhavige gedeelte van de minister­i~le nota hebben dit aspect van het pro­bleem verwaarloosd. Maar ook afgezien vandeze in het oog lopende tekortkomingenvan het regeringsstuk lijkt het mij gewenstdat ook historici van buiten het minis­terie het materjaal zelf door hun handenlaten gaan.

Een voorbeeld ter toelichting.In februari 1976 verscheen in de Inter­nationale Spectator een artikel van eenzekere J.Persijn over het Zuidmoluksevraagstuk, waarin een visie werd ont­vouwd die in grote lijnen overeenkwammet het standpunt dat de regering offi­cieel innam ( en is blijven innemen). Hetbewuste artikel is in het publieke debatover dit onderwerp een belangrijke rolgaan spelen, omdat de auteur een zeer lo­gisch betoog had weten op te bouwen en erblijk van gaf alle relevante stukken on­der ogen te hebben gehad. Wat velen nietweten is dat J.Persijn een schuilnaam isvoor iemand die als ambtenaar een be­langr~~e verantwoordelijkheid droeg voorhet op het departement vervaardigde his­torische gedeelte van de regeringsnota.Hiermee zij niet gesuggereerd dat menvraagtekens moet zetten bij hetgeen in hetartikel wordt gesteld of dat men de in­tegriteit van de historici-ambtenaren diede regering van advies dienen in twijfelmoet trekken: de nota is geen hofkro­niek. Wel kan men uit deze feiten de con­clusie trekken dat'· het. omwille van dé,fs:ui­verheid van dediscussje wen~elij~ is';datPersijn wat meer concurrentie krijgt. Hetis toch te gek dat dezelfde man, maar danschrijvend onder zijn Gigen naam, in eengroot Nederlands dagblad het regerings­standpunt verdedigt en als bewijs voorde juistheid daarvan het artikel van Per­sijn noemt, hoe goed gefundeerd dat stand­punt zakelijk ook zijn moge? De ambtenaar

Noten:1. De roblematiek ~an de

derheid in Nederland.2.Ibidem,34.

Molukse min­Den Haag, 1978)