En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een...

95
En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen door 01300305 Liekens Floris Academiejaar 2017-2018 Promotor: Petintseva Olga Commissaris: Van Impe Michelle

Transcript of En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een...

Page 1: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

En de moraal van het 'gendered' verhaal is:

Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht

naar betekenisgeving via transgressie.

Masterproef neergelegd tot het behalen van

de graad van Master in de Criminologische Wetenschappen

door 01300305 Liekens Floris

Academiejaar 2017-2018

Promotor: Petintseva Olga Commissaris: Van Impe Michelle

Page 2: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

II

Verklaring inzake toegankelijkheid van de

masterproef criminologische wetenschappen

Ondergetekende,

Liekens Floris (01300305)

geeft hierbij aan derden,

zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van

de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,

[de toelating] [geen toelating]

om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een

elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar

verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.

Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef

moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad.

Datum: 15/08/18

Handtekening: Liekens Floris

Page 3: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

III

Dankwoord

Het dankwoord is gericht aan de vele personen die seconden, minuten, uren of zelfs dagen van hun tijd

hebben opgeofferd in de altruïstische beweging om van dit schoolopstel een presentabel eindwerk te

maken.

Eerst en vooral dienen deze dankbetuigingen geuit te worden aan het adres van de promotor. Telkens

deze verhandeling dreigde af te glijden in de banaliteit, daar bood zij een uitweg aan. De vele

contactmomenten waren een duidelijk vuurbaken in de nevel van verwarring en twijfel. Haar

inspirerende invloed overstijgt de inhoud van de neergeschreven woorden.

Daarnaast mijn dank aan de drie participanten aan het onderzoek. Jullie tijd en moedige bereidwilligheid

tot participatie hebben een extra dimensie aan het onderzoek verschaft. Zonder jullie vertrouwen was

dit eindwerk een schim van wat het had kunnen zijn.

Alsook mijn dank aan de vele ogen die de pagina’s hebben doorgenomen op zoek naar beschamende

spellingsfouten. Bedankt om jullie taalkundige ergernis op een constructieve manier over te brengen.

En als laatste vinden we de velen die doorheen het proces als klaagmuur of steunpunt hebben gediend.

Ook jullie bijdrage is niet te onderschatten.

Page 4: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

IV

Inhoudstafel

I. Woord vooraf ....................................................................................................................... VIII

1. CRIMINOLOGISCHE INSPIRATIE ............................................................................. 1

1.1. De ontkenning van de emotie .............................................................................................. 1

1.2. A criminology of the skin ..................................................................................................... 3

1.2.1. Wat is cultureel aan culturele criminologie? ................................................................... 4

1.2.2. De sociologische dimensie van culturele criminologie ................................................... 5

1.2.3. De postmoderne voedingsbodem van culturele criminologie ......................................... 6

1.3. Feministische criminologie ................................................................................................. 6

1.3.1. De vier golven van het feminisme ................................................................................... 6

1.3.2. “When God made man she was practicing.” ................................................................... 8

1.4. De verscheidene relaties tussen culturele criminologie en de feministische leer ......... 9

1.5. Nabeschouwing ................................................................................................................... 10

2. DE CRIMINOLOGISCHE VERBEELDING ........................................................... 11

2.1. De ‘postmoderne’ samenleving ........................................................................................ 11

2.2. Culturele criminologie en het verloren narratief ............................................................ 11

2.2.1. Ontologische deprivatie door vervreemding ................................................................. 13

2.3. Nabeschouwing ................................................................................................................... 14

3. DE ZOEKTOCHT NAAR CONTROLE EN BETEKENIS ................................ 15

3.1. Edgework ............................................................................................................................. 15

3.1.1. De vaardigheid .............................................................................................................. 16

3.1.2. De activiteit ................................................................................................................... 17

3.1.3. De sensatie ..................................................................................................................... 17

3.2. Edgework, op het lijf geschreven van de man? .............................................................. 18

3.3. Een feministische herconceptualisatie van edgework .................................................... 19

3.3.1. Jennifers reddingswerkers ............................................................................................. 20

3.3.2. Gailey’s ‘pro-ana’ subculturen ...................................................................................... 21

3.3.3. Rajah’s verwerende vrouwen ........................................................................................ 22

3.4. Conclusie – Edgework tussen lichaam en geest ............................................................. 23

Page 5: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

V

3.4.1. Edgework tussen lichaam en geest ................................................................................ 23

3.5. De intersectionele aard van edgework? ........................................................................... 25

3.6. Afsluitende bedenking ....................................................................................................... 27

4. CONCEPTUEEL ONDERZOEKSONTWERP ....................................................... 28

4.1. Theoretische recapitulatie .................................................................................................. 28

4.2. Probleemstelling ................................................................................................................. 29

4.3. Onderzoeksdoelstellingen .................................................................................................. 30

4.4. De loopbrug tussen theorie en strategie ........................................................................... 30

4.4.1. Argumentatie richting een onderzoeksstrategie ............................................................ 31

4.4.2. Zelfverwonding als gevalsstudie ................................................................................... 32

4.5. De loopbrug tussen strategie en methodologie ............................................................... 34

4.5.1. De beleving .................................................................................................................... 34

4.5.2. Edgework ....................................................................................................................... 35

4.5.3. De hybride conceptualisatie .......................................................................................... 35

4.6. Conclusie op de methodologie .......................................................................................... 36

5. NARRATIEF ONDERZOEK EN NARRATIEVE CRIMINOLOGIE .......... 37

5.1. Narratief onderzoek ............................................................................................................ 37

5.2. Narratieve criminologie ..................................................................................................... 37

5.3. Bepaling van de onderzoeksdata....................................................................................... 39

5.3.1. De inhoud ...................................................................................................................... 39

5.3.2. De vorm ......................................................................................................................... 41

5.3.3. De context ...................................................................................................................... 41

5.4. Narratieve interviews als methodologie .......................................................................... 43

5.4.1. Levensverhaal interview ................................................................................................ 44

5.4.2. Narratief diepte interview .............................................................................................. 44

5.5. Analyse ................................................................................................................................. 45

5.6. Verzamelen van respondenten .......................................................................................... 46

5.7. Sampling .............................................................................................................................. 47

5.8. Ethische componenten ....................................................................................................... 48

5.9. Authenticiteit ....................................................................................................................... 48

5.9.1. Authenticiteit van de vergaarde data ............................................................................. 48

Page 6: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

VI

5.9.2. Authenticiteit van de interpretatie ................................................................................. 49

6. ANALYSE ............................................................................................................................... 51

6.1. Voorbeschouwing ............................................................................................................... 51

6.2. Noa ........................................................................................................................................ 52

6.2.1. Persona .......................................................................................................................... 53

6.2.2. Zelfverwonding ............................................................................................................. 54

6.3. Sam ....................................................................................................................................... 55

6.3.1. Persona .......................................................................................................................... 55

6.3.2. Zelfverwonding ............................................................................................................. 56

6.4. Jona ....................................................................................................................................... 56

6.4.1. Persona .......................................................................................................................... 57

6.4.2. Zelfverwonding ............................................................................................................. 58

6.5. Eigenaardigheden................................................................................................................ 58

7. RESULTATEN ...................................................................................................................... 61

7.1. Zelfverwonding als een hybride conceptualisatie van edgework ................................. 61

7.1.1. De activiteit ................................................................................................................... 61

7.1.2. De vaardigheid .............................................................................................................. 62

7.1.3. De sensatie ..................................................................................................................... 63

7.2. De intersectionele aard van zelfverwonding ................................................................... 64

7.2.1. Voorbeschouwing .......................................................................................................... 65

7.2.2. Zelfverwonding als herkenbaar narratief ....................................................................... 66

7.2.3. Beleving ......................................................................................................................... 68

7.2.4. Retrospectieve betekenisgeving .................................................................................... 71

7.3. Nabeschouwing – De chaos der narratieven ................................................................... 72

8. EN DE MORAAL VAN HET GENDERED VERHAAL IS…. ......................... 74

8.1. Conclusie op hybride conceptualisatie ............................................................................. 74

8.2. Conclusie op de intersectionele aard van edgework ...................................................... 75

Page 7: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

VII

8.3. … een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via

transgressie. ..................................................................................................................................... 76

9. REFLECTIE EN DISCUSSIE ......................................................................................... 77

9.1. Reflectie op het onderzoek ................................................................................................ 77

9.2. Reflectie op de methodologie ............................................................................................ 78

10. BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 79

Page 8: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

VIII

I. Woord vooraf

De structuur van deze masterproef heeft deugd van een beknopte duiding. Wat men hier te lezen krijgt

is geen belichaming van een duidelijk project, vertrokken vanuit een duidelijke visie of interesse. Het is

veeleer het organisch product van een wandeling doorheen verschillende criminologische, feministische

en narratieve theorieën. De structuur van dit eindwerk is een weerspiegeling van dit proces. Bescheiden

gesteld, doet het verloop denken aan dat van een verhaal. Iets dat, aangezien dit een wetenschappelijk

werk hoort te zijn, de verstaanbaarheid kan ondermijnen. Om de lezer desondanks een coherent geheel

aan te bieden en op deze manier helderheid en overzicht te scheppen, werd dit inleidend hoofdstuk in

het leven geroepen. Het zal zeer beknopt overlopen wat de lezer te wachten staat bij het doornemen van

de hierop volgende pagina’s. Op tijd en stond zullen eveneens leeswijzers aanwezig zijn doorheen de

tekst, dit in de vorm van voor- of nabeschouwingen. De structurele opbouw van het werk vertoont

gelijkenissen met de karakteristieke structuren van narratieven. Aangezien inhoud en vorm samen

dansen, zou het kunnen dat men alsook af en toe een verhalende schrijfstijl tegen het lijf loopt.

Hoofdstuk één en twee belichamen de context van het verhaal. Het is een passage doorheen de

verscheidene fascinerende theorieën die samen verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van enige

richting en idee binnen deze verhandeling. Het vertrekt met een persoonlijke noot, waarna het al snel

over gaat tot een presentatie van de voornaamste inspiratie in de beginfasen van de scriptie. Dit zijnde

Jack Katz’ (1988c) Seductions Of Crime: Moral and Sensual Attractions in Doing Evil. Het magnum

opus van de Amerikaanse socioloog inspireerde niet enkel deze student, maar eveneens een heel nieuwe

stroming binnen de criminologie, namelijk de culturele criminologie. Na de bespreking van deze

stroming, komt desgelijks de bespreking van de feministische criminologie aan bod. Beide stromingen

verzorgen het theoretische uitgangspunt van dit werk.

Het tweede hoofdstuk bouwt verder op enkele cultureel criminologische uitgangspunten. Door beroep

te doen op een bescheiden sociologische analyse van onze hedendaagse samenleving, tracht het om

Katz’ intrapersoonlijk beleefde sensaties in verband te brengen met structureel vervreemdende

processen.

De context van een verhaal, hoofdstuk één en twee, dient als leidraad bij de achterliggende betekenis

van het grotere geheel. Het maakt het mogelijk om de significante gebeurtenis van het verhaal op een

duidelijke manier over te brengen. Waar hoofdstuk twee eindigt met een cynische nasmaak en een

pessimistische analyse van een enkel facet van onze hedendaagse samenleving, begint hoofdstuk drie

vol hoop. De hoop wordt gedragen door Stephen Lyng’s concept edgework, dat een illusionaire uitweg

biedt uit de postmoderne vervreemding. De ontdekking van dit concept zou men kunnen bestempelen

als de significante gebeurtenis van dit verhaal, mochten er zich niet enkele problemen opwerpen. De

complicatie heeft betrekking op een bepaalde op gender gebaseerde vooringenomenheid die in het

concept is geslopen. Het einde van het derde hoofdstuk heeft als doel deze fout te duiden, en hier meteen

Page 9: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

IX

ook een antwoord op te formuleren. Het antwoord, de waarlijk significante gebeurtenis, sluit samen met

het hoofdstuk ook het theoretisch kader af.

De twee navolgende hoofdstukken, vier en vijf, zijn pogingen om de geformuleerde theoretische

assumpties om te vormen tot een tastbare en bruikbare methodologie. Het eerstgenoemde is behelsd met

het conceptueel onderzoeksontwerp. Hierin wordt een case gezocht die, naar goede hoop, in staat is om

de gestelde assumpties, in het slechtste geval, te beamen, en in het beste geval, te weerleggen. De

geleefde ervaring van zelfverwonding bekleedt deze positie. Het laatstgenoemde hoofdstuk spitst zich

toe op spelregels en kenmerken van een narratief onderzoek en de methodologieën die hiermee

verbonden zijn.

Het zesde hoofdstuk geeft de resultaten weer die uit het veldwerk zijn bekomen. Dit is eerder een verhaal

in een verhaal, een bescheiden weergave van en de geleefde ervaring van de onderzoeksparticipanten.

Het toetsing van deze data aan de theoretische assumpties uit het vierde hoofdstuk, vindt plaats in het

daaropvolgende hoofdstuk, nummer zeven.

Hoofdstuk zeven bevat met andere woorden de essentiële connectie tussen empirie en theorie. Het begint

op een descriptieve manier, maar naarmate het hoofdstuk vordert zullen de onderzoeksvragen één voor

één van antwoord verschaft worden. Hoofdstuk acht, is hier nauw mee verbonden. Het geeft een bondige

synthese weer van wat reeds aan bod is gekomen in hoofdstuk zeven. Het is de ontknoping van het

verhaal, de eindhalte.

Het afsluitende hoofdstuk negen verbindt het verleden, het heden en de toekomst. Het geeft een reflectie

over de opbouw van het verhaal, het theoretisch kader, de ontknoping, de conclusie en potentiële

vervolgen in suggesties naar toekomstig onderzoek. Hiermee wordt in eenzelfde adem ook de endcue

gegeven, en duidt daarmee het einde van dit verhaal.

Alvast bedankt voor de interesse, of verplichting, die u tot het lezen van deze verhandeling heeft

aangetrokken. Moge de pagina’s even snel voorbij vliegen als de uren die aan dit eindwerk zijn besteed.

Page 10: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

1

1. Criminologische inspiratie

Deze masterproef is de persoonlijke apotheose van de opleiding Criminologische Wetenschappen aan

de Universiteit Gent. Het is een laatste honk in de transformatie van een ‘student’ naar een

‘criminoloog’. De schoonheid ligt erin dat de student naar eigen believen het onderwerp van de scriptie

kan invullen. Persoonlijke ervaringen, interesses, gebeurtenissen en zoveel meer kunnen allemaal dienst

doen als inspiratiebron. De opleiding dient de wapens te hebben geleverd dankzij welke het mogelijk

zou moeten zijn om die inspiratiebronnen op een wetenschappelijke manier te onderzoeken. Echter, zo

bleek, was er steeds een bepaald gevoel van ontoereikendheid. Mijn persoonlijke ervaringen met

criminologische onderwerpen of criminaliteit (de invulling van deze suggestie laat ik in het midden),

leken maar gedeeltelijk te kunnen worden verstaan met de etiologische theorieën die ons werden

voorgeschoteld. Steeds was er sprake van een rationele keuze, een bepaalde achtergrond, een

determinant of een causaal verband dat de mens als een machine naar de criminaliteit dreef. Er was

hierin geen plaats voor de zo intense ervaring die gepaard gaat met het breken van regels en het

overschrijden van grenzen.

Het was moeilijk te achterhalen waarom die vereenzelviging zo stroef verliep. Dit onbehagelijk gevoel

werd pas recentelijk gestild, bij de aanraking met Jack Katz’(1988c) Seductions of Crime: Moral and

Sensual Attractions in Doing Evil in het keuzevak Kritische Criminologie. Het werk vertrekt vanuit

eenzelfde gewaarwording, dat de ‘rationele’ criminaliteitstheorieën’ en een focus op structureel

determinisme de emotionele complexiteit van criminaliteit misvatten, of in zijn geheel negeren (W. J.

Miller, 2005). De kennismaking met het werk is dan ook geheel verantwoordelijk voor het ontstaan en

de ontwikkeling van deze thesis.

De inhoud van dit hoofdstuk zal zich eerst toespitsen op de inhoud van het desbetreffende werk.

Vervolgens, dankzij het geëffende pad van Katz, komen we aan bij de culturele criminologie, die de

vruchten van het werk ter inspiratie proefde. Na het bespreken van de theoretische presumpties en

fundamenten van de culturele criminologie komen we aan bij een tweede subdiscipline die eveneens

van groot belang zal zijn doorheen de verhandeling: de feministische criminologie. Naderhand volgt een

bespreking van de relatie tussen beiden. Het hoofdstuk eindigt waar het is begonnen, met de ‘voorgrond

van de criminaliteit’ maar dan gelokaliseerd binnen een sociologische analyse van de postmoderne

samenleving.

1.1. De ontkenning van de emotie

Katz stelde zich de vraag of het menselijk individu waarlijk de optelsom is van zijn predisponerende,

genetische, psycho-biologische determinanten en socio-ecologische omgeving. Daarnaast kon hij zich

ook niet vereenzelven met het structureel determinisme van de kritische criminologie aan de hand van

twee waarnemingen. Ten eerste wees hij erop dat, afgezien van de validiteit van de causale micro of

Page 11: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

2

macro criminogene condities en factoren, niet iedereen die voldoet aan de premisses het desbetreffend

misdrijf pleegt. Ten tweede werd ook het omgekeerde vastgesteld, namelijk dat personen die niet aan

de condities voldoen zich desondanks schuldig maken aan hetzelfde misdrijf (1988b, p. 4). Hij stelde

dat zowel de positivistische als kritische voorstelling reductionistisch van aard zijn, wanneer ze de

‘mens’ voorstellen als een algoritme waarbij een afgelijnde input een verwachte output genereert.

Tussen deze achtergrond, en het waarlijk plegen van het misdrijf werd een lacune zichtbaar gemaakt.

Dat de positivistische en de kritische criminologie bij het oplossen van de etiologische vraag de

emotionele dimensie – de voorgrond – negeren, is een terugkerende waarneming (Fenwick & Hayward,

2000; Ferrell, 1999; Hayward & Young, 2012; Katz, 1988c; W. J. Miller, 2005; Young, 2003). Het

gewicht van emoties mag men niet onderschatten of afdanken als accidenteel, ze verdienen hun plek,

centraal in de menselijke persoonlijkheid en daarmede in het gedrag (Morrison, 1995). De instrumentele

rationaliteit die bij onder andere opportuniteitstheorieën en rationele keuze theorieën aan de orde zijn

slagen er niet in om rekening te houden met expressief gemotiveerde criminaliteit (Young, 2003). Deze

visie, die zowel de passie van de daders als de vernedering van de slachtoffers erkent en intrigeert, huist

in de existentiële traditie (Fenwick & Hayward, 2000, p. 33). Het is vanuit diezelfde visie dat Jack Katz

zijn reeds aangehaald, invloedrijk boek schreef, en daarmee een hele nieuwe gang in het huis van de

criminologie verlichtte (Young, 2003, p. 391). Om het te deterministisch binaire perspectief van

structure en agency te overstijgen, vestigde de socioloog de focus op de interpersoonlijke drama van

criminaliteit, de voorgrond van transgressie.

Jack Katz postuleerde dat op het moment net voorafgaand aan de grensoverschrijdende handeling, het

individu een bepaalde aantrekkingskracht naar het plegen voelt. Een sensuele kracht die het verschil

tussen het plegen en het niet plegen uitmaakt. Men kan stellen dat dergelijke aantrekking en afstoting

een algeheel fenomeen is, dat ons leidt door ons dagelijkse leven. Een onbewuste drang als een constante

vector die ons trekt naar verschillende zaken, richtingen en patronen. In deze onbewuste beweging

hebben we niet het gevoel dat we daadwerkelijk in controle zijn, men leeft zonder controle in een

gecontroleerd bestaan (1988b, p. 5).

Men wordt zich slechts bewust van de onbewuste sturing wanneer men een misstap begaat, in de

letterlijke en figuurlijke zin: pas wanneer ik een trede mis op een trap en bijna naar beneden rol, pas dan

ben ik mij bewust van het gegeven dat ik een trap aan het bestijgen ben. Het biedt een opening om te

reflecteren op wat er gaande is, en stelt ons derhalve in staat een bewuste keuze te maken. Een figuurlijke

misstap kan men vergelijken met het overtreden van regels. In dit proces beslist het individu actief om

de controle over zijn beweging in handen te nemen, ten overstaand aan de mogelijke risico’s en

gevolgen.

Volgens Jack Katz komt de verleidelijke aantrekkingskracht van criminaliteit en transgressie voort uit

dit gegeven, de bewuste en actieve uitoefening van controle (Katz, 1988b). Hij stelt dat de

Page 12: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

3

teweeggebrachte sensatie ontstaat uit de (succesvolle) poging om de controle over de eigen psyche en/of

het fysische lichaam te behouden in een omgeving die oncontroleerbaar is. Het contrast tussen de eigen

controle en de oncontroleerbare situatie staat in verband met de intensiteit van de sensatie. Betreffende

dit contrast spreekt hij van een transitie die plaatsvindt van subject naar object. Het eindproduct van de

transitie is een object, zonder controle, ook al is de transitie heel gecontroleerd geïnitieerd door hetzelfde

subject, met controle. Het desondanks opeisen van de controle in een oncontroleerbare situatie, stelt ons

in staat om het bewustzijn te overstijgen, en ons over te leveren aan de emotionele extremen eros en

thanatos (1988b, p. 8).

By pacifying his subjectivity, a person can conjure up a magic

that is so powerful that it can change his ontology.

(Katz, 1988b, p. 5)

Om de woorden van Mike Featherstone en Jack Katz te combineren: een gecontroleerde strategische

keuze om de controle te verliezen (Featherstone, 2007; Fenwick & Hayward, 2000, p. 47). We krijgen

een situatie waar iemand bewust de controle over zijn eigen bestaan opeist, en vervolgens uitoefent in

een geheel oncontroleerbare omgeving. We maken voor het eerst kennis met de transcendente potentie

van een vrijwillige overlevering aan het ongewisse.

Wat het werk van Katz zo vernieuwend maakte, is dat het niet de focus legt op de achtergrond van het

misdrijf (psychobiologische, ecologische, socio-economische, etc. determinanten), maar veeleer kijkt

naar de voorgrond, de minuten, seconden voorafgaand aan het daadwerkelijk plegen ervan. De nadruk

op de lived experience van criminaliteit zorgt voor een nieuwe wind in de zeilen betreffende het

etiologische vraagstuk binnen de criminologie (Hayward & Young, 2012, p. 112).

1.2. A criminology of the skin

Het is eenzelfde nadruk die is opgepakt door de steeds verder ontwikkelende culturele traditie binnen

de criminologie. De convergentie van enerzijds de lived experience en anderzijds de culturele traditie

lag aan de basis van een stroming die crimineel gedrag en transgressie tracht te herinterpreteren binnen

een kader van postmoderne betekenisgeving (Ferrell, Young, & Hayward, 2015). Dit vernieuwend

perspectief legt psychische en emotionele conflicten, opgeworpen door een bestaan in de hedendaagse

samenleving, aan de basis van crimineel of transgressief gedrag (Hayward & Young, 2012; Katz,

1988c). Het perspectief, surfend op een al langer nakende trend van culturele bestuiving, werd door Jeff

Ferrell en Sanders (1995) gedoopt tot de ‘culturele criminologie’. Het ontpopte zich al snel tot een

‘criminologie van het gevoel, ter ere van de emotie, de geest en de ziel’ (Ferrell, 1999, p. 413). Die

emoties staan in interactie met de culturele rondbouw, waardoor ze hun betekenis verdienen in de

context. Zo heeft culturele criminologie niet enkel aandacht voor de voorgrond (de emotionele

kwaliteiten), maar ook voor de heersende structurele processen die hun eigen stuk in het verhaal

Page 13: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

4

vertolken. Op een ingenieuze manier slaagt het erin om in eenzelfde kader zowel structuur als agency te

analyseren, waardoor het The Sociological Imagination van C. Wright Mills (1959) in ere houdt. 1

Binnen de culturele criminologie is ‘het puin van het dagelijkse leven’ het voorwerp van onderzoek

(Presdee, 2000, p. 15). Culturele artefacten als muziek, film, kunst en media bezitten allemaal de kracht

om een stukje van de subjectieve processen van betekenisgeving in verband met transgressie of

criminaliteit te belichten (Presdee, 2000). De fundamenten van het nieuwe perspectief zijn ontleend aan

culturele studies, sociologie en postmoderne theorie (Ferrell, 1999) maar het liet zich ondanks inspireren

door perspectieven geleend uit allerhande disciplines. Enkele voorbeelden zijn filosofie, kritische

theorie, antropologie en media studies (Hayward & Young, 2012, p. 103). Alle drie de fundamenten

hebben de manier waaarop men kijkt naar de constructie van betekenisgeving binnen het

criminologische gedachtegoed herschapen.

1.2.1. Wat is cultureel aan culturele criminologie?

De kritisch geïnspireerde benadering heeft een onlosmakelijke interesse in de convergentie van

criminele en culturele processen, dit zijnde processen van collectieve betekenisgeving. De

oorspronkelijke belichaming van een dergelijk perspectief kan men vinden in subcultuurtheorieën van

Albert Cohen (1955), waarbij de nadruk lag op het belang van symbolisme en stijl in de creatie van

collectieve en individuele betekenis (Ferrell, 1999). De intellectuele kruisbestuiving tussen criminologie

en culturele studies schuwt allerminst een interdisciplinaire aanpak. Cultuur laat zich echter niet zomaar

temmen. Telkens wanneer men de term cultuur opwerpt dringt zich een verduidelijking op. Menig

onderzoekers hebben getracht om de term te vervatten in definities, wat zeker geen sinecure is. In

Cultural Criminolgy: An Invitation doen (2015) Jeff Ferrel, Jock Young en Keith Hayward, alle drie

dirigenten in het gebied van culturele criminologie, beroep op de Poolse denker Zygmunt Bauman

(1999) om het begrip’ cultuur’ tastbaar te maken.

Cultuur als statisch gegeven is een voorbijgestreefd idee. Cultuur moet men niet trachten te begrijpen

als een zelfstandig naamwoord maar als een werkwoord met een actieve vorm en een passieve vorm

(Conquergood, 1991). De verouderde notie van traditie beslaat de passieve vorm. Het beschouwt cultuur

als de hoeder van sociale orde, ontstaan en drijvend op routine en continuïteit. Het rustig meekabbelen

met de stroom, langzaam nieuwe meanders creërend, doch steeds in eenzelfde richting vloeiend. Een

symbolisch universum waarin patronen en standaarden de sociale orde bestendigen.

In de actieve vorm schept Bauman het tegenovergestelde beeld. Waar de passieve vorm creativiteit en

normafwijking schuwt, tiert de actieve vorm welig in vrijheid, wereldwijsheid, reflectie en zelfkritiek.

Deze vorm simuleert het bewustzijn om aanvaarde conventies van dichtbij te observeren en indien nodig

De achterliggende filosofie van de betreffende verbeelding stelt dat men als respectabele sociale wetenschapper,

moet beschikken over ‘’de capaciteit om de verbinding en relatie te zien tussen de meest onpersoonlijke en

afstandelijke formaties en de meest intieme facetten van het menselijk leven’’ (1959, p. 7).

Page 14: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

5

af te breken om tot een herformulering van de betekenis te komen. Eenvoudiger gesteld is de actieve

vorm het subject en voedingsbodem van de modernistische subcultuur theorieën, terwijl de passieve

vorm (in diezelfde context) de mainstream cultuur bestrijkt.

Deze twee schijnbaar tegenoverstaande concepties hebben desondanks een gemeenschappelijke basis.

Beide zijn het levenskind van de collectieve constructie van een gedeelde betekenis (Jeff Ferrell et al.,

2015, p. 6). Waar Bauman beide opvattingen over cultuur haaks en gescheiden tegenover elkaar plaatst,

pleit Mike Presdee (2000) net voor een meer postmoderne houding. Vertrekkende uit een sociologische

analyse van de samenleving kwam hij tot de constatatie dat actief en passief in een wederzijdse relatie

staan tegenover elkaar. De beleving van de actieve cultuur vervat de culturele criminoloog in het concept

van the first life. Een gemoedelijk leven volgens de deining van het goed burgerlijk functioneren. Een

ordelijk, transparant en eerlijk leven in het licht. The second life daarentegen speelt zich af in de

schaduw. Het is een heimelijk bestaan, weggestoken van elke vorm van opgelegde controle en toezicht.

Hoewel deze twee tegenovergestelde polen zijn op een magneet, hebben ze elkaar nodig om te bestaan.

De meer modernistische opvattingen van cultuur proberen deze als gescheiden te aanzien. De culturele

criminologie doet eerder beroep op een postmoderne, fluïde relatie tussen beiden.

1.2.2. De sociologische dimensie van culturele criminologie

Naast de culturele studies vinden we een fundament van de culturele criminologie in de sociologie. Om

het constitutieve proces van betekenisgeving te kaderen doet de culturele criminologie beroep op het

symbolisch interactionisme van Howard Becker (1973). Dit perspectief besteedt aandacht aan de manier

waarop de interactie tussen twee entiteiten een fundamentele rol speelt in de constructie van de betekenis

van de respectievelijke entiteit, zo ook aan criminaliteit. Typische cultureel criminologische

voorbeelden hiervan zijn de interacties tussen de gemediatiseerde representaties van criminaliteit en hun

ontvangers, en de interpersoonlijke interactie binnen subculturen ter ontwikkeling van stijl (Ferrell,

1999, p. 398). Maar het perspectief houdt een vergaande implicatie in. Het beschouwt criminaliteit als

een product van sociale interactie. Dit houdt in dat men geen ontologische waarheid of realiteit aan

criminaliteit toeschrijft. Het is, zoals eerder aangehaald, een sociaal product dat afhankelijk is van de

historisch culturele context waarin het plaatsvindt.

Deze eerste twee fundamenten (culturele studies en het symbolisch interactionisme) tonen aan hoe dit

proces van betekenisgeving plaatsvindt. Het laatste fundament plaatst het proces binnen onze

hedendaagse samenleving, met alle implicaties voorhanden. De volgende ondertitel zal,

gebruikmakende van het derde fundament, daarmede dieper ingaan op het gegeven dat het voor

individuen steeds moeilijk wordt om een betekenis te vinden.

Page 15: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

6

1.2.3. De postmoderne voedingsbodem van culturele criminologie

De ontwikkeling van het culturele kader heeft zich laten bezielen door de leer van postmodernistische

denkers zoals Baudrillard, Lyotard, Foucault, Deleuze en Derrida in een poging om de modernistische

dualiteit achter zich te laten (Decorte, Jespers, Petintseva, & Tuteleers, 2016, p. 130). Een duidelijk

afgelijnde definitie geven van de tijdsgeest na de moderniteit is echter geen sinecure. Post-, late-, meta-

, fluïde moderniteit zijn enkele van de al vele labels die de revue zijn gepasseerd, allemaal met het doel

om onze hedendaagse ‘tijdszone’ op een verstaanbare manier de indiceren (Bauman, 2000; De Cauter,

2015c; Morrison, 1995; Young, 2007). Een aspect waarop men enigszins tot een consensus kan komen

is de vervaging van de grenzen van allerhande aard (De Cauter, 2015c; Jeff Ferrell et al., 2015; Young,

2003, 2007).

Dit leidt tot een ontbinding van zekerheid. Het postmodernisme verweert zich stug tegen categorieën,

duidelijkheid, unificatie en eenvoud. Het slijpt de lenzen waardoor de culturele criminologie de wereld

onderzoekt.

1.3. Feministische criminologie

De cultureel criminologische stroming dient als een logisch theoretische grond om deze handeling te

dragen. Zeker wanneer Jack Katz het startschot geeft dat het pennen in gang zet. Maar doorheen het

verloop en evolutie van het onderzoek sijpelden er steeds meer invloeden binnen vanuit een andere,

doch verwante richting: de feministische criminologie. Beide perspectieven vinden hun

ontstaansgeschiedenis in de kritische criminologie2 (Decorte et al., 2016).

Wat volgt is dus een beschrijving van deze interessante stroming. Om de stroming in ere te beschrijven

is het noodzakelijk om uit te weiden over de lange weg die het feminisme heeft afgelegd, dit in de vorm

van vier golven. Na deze uiteenzetting volgt een omschrijving van de feministische criminologie.

1.3.1. De vier golven van het feminisme

Om een beknopte uiteenzetting te geven van de feministische criminologie is het vanzelfsprekend om

te beginnen bij de rijke geschiedenis van het feminisme zelf. De evolutie van de moderne feministische

stroming wordt binnen de wetenschappelijke literatuur tot op heden samengevat in vier golven. De

invulling van de eerste drie golven is gebaseerd op Charlotte Krolokke en Anna S. Sorensons bijdrage

aan Gender Communication Theories & Analyses: From Silence to Performance (2006). Voor de

invulling van de laatste golf is gebruik gemaakt van Martha Rampton’s Four Waves of Feminism (2015).

2 De kritische criminologie was één van de eerste stromingen die de positivistische criminologische preoccupatie

met de Grand Theory, de abstrahering van betekenis naar reductionistische cijfergegevens en de ‘logica’ der

causaliteit in vraag stelde (Mills, 1959; Young, 2011). Een dermate simplistische voorstelling van een bijzonder

complex fenomeen als criminaliteit en transgressie is onvolledig en slaagt er niet in om de emotionele kwaliteiten

en de achterliggende betekenissen van het fenomeen bloot te leggen. Het slaagt er derhalve niet in om het

criminologisch fenomeen te verstehen (Ferrell, 1997).

Page 16: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

7

De eerste golf kwam tot zijn bestaan in de late 19e, begin 20e eeuw, binnen de toenmalige industriële

samenleving gekenmerkt door liberale politiek in de Verenigde Staten van Amerika en Europa. Eerste

golfsfeminisme wordt gekenmerkt door de strijd voor gelijke rechten voor vrouwen en mannen, op

sociaal en politiek niveau. Het archetypisch voorbeeld hiervan is de strijd voor het kiesrecht van

vrouwen, beter bekend als de suffragette-beweging. Kenmerkend voor de gehele feministische

beweging, maar zeker voor de eerste golf, was de betwisting van stereotypen betreffende vrouwen. Een

daarvan was de institutionele en culturele vrouwelijke domesticatie. Een bewering die vrouwen

onherroepelijk opsloot in hun huizen in functie van hun man en broodwinner, en kroost, en daarmede

bande uit het publieke en politieke leven. Dit leidde tot de equity feminism visie, die stelt dat vrouwen

allerhande moesten samenwerken aan één front, ongeacht de vrouwelijke diversiteit (2006, p. 5). Naast

deze eerste liberale golf ontstond eveneens een socialistisch en marxistisch geïnspireerde stroming die

ook de positie van de werkende vrouw en de socialistische revolutie als agendapunten opnamen. Dit

laatste gaf de aanleiding tot de tweede golf van het feminisme, waarin empowerment het zwaartepunt

bekleedde.

De tweede golf moet men plaatsen binnen de context van de Westerse naoorlogse welvaartsstaat van

1960-1980. De golf evolueerde naar een meer radicale beweging die ten strijde trok tegen de

onderdrukking van de vrouw door de patriarchale, gecommercialiseerde schoonheidscultuur (Freeman,

1975). Ontspringende uit de socialistische/marxistische ideologie stond hierin de strijd tegen het

kapitalisme en patriarchaat, als bron van seksisme en sociale ongelijkheid tussen man en vrouw centraal.

Binnenin de golf kwam het tot een conflict tussen de gelijkheidsvisie en de hier tegenoverstaande

verscheidenheidsvisie, die kritiek leverde op de blanke, heteroseksuele middenklasse feministische

standpunten. Het zocht een meer gediversifieerde aanpak, wat later de term identity feminism kreeg. Het

verbreedde de scope om naast gender ook klasse en etniciteit (en hun intersectie) in de analyse van

onderdrukkingsmechanismen te betrekken. De tweede golf heeft gezorgd voor een uitzonderlijk

theoretische basis, heel nauw aansluitend bij het academisch bestel. Waar de eerste golf stond voor

eenheid, belichaamde de tweede diversiteit tussen vrouwen. Dit laatste zijnde een standpunt waaruit de

derde golf vertrok.

De voorlaatste golf ontsprong doorheen de jaren negentig uit postkoloniale en –socialistische

wereldorde met de opkomst van de informatiesamenleving en de globale neoliberale politiek. Verder

bouwend op de strijd die de eerste en tweede golf hadden geleverd, kreeg de derde golf de kans om

zichzelf heruit te vinden onder een speels en jong, maar desondanks des te assertiever en

zelfverzekerder, discours: de Grrl of het new feminism. Deze werd gekenmerkt door een sterk

doorgedreven individualisme en vrijheid die uitmondden in activisme. De performance , of ‘uitoefening’

van het feminisme, verkreeg een grotere populariteit. Op die manier markeerde men de overgang van

het denken in structuralistische termen (systemen, structuren, vaste machtsverhoudingen, etc.) naar het

poststructuralisme met de focus op de ontwikkeling van agency. Nog meer dan de tweede golf promootte

Page 17: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

8

de derde golf diversiteit, zelfs in die mate dat het de man-vrouw dichotomie overstijgt. De

onderdrukking die de LGBT+ beweging ondervond, werd ook in het vizier genomen als kritiek tegen de

statische categorieën in de nieuwe wereld orde. Uit de kritiek van onder andere bell hooks (1982) en

Angela Davis (1983) dat feminisme een te blank, hetero en liberaal gezicht kreeg, ontstond de

gevoeligheid voor intersectionaliteit, waarop het postfeminisme zich is gaan ontwikkelen.

Intersectionaliteit is de conceptuele belichaming van deze all-inclusive benadering. Het duidt de

intersectie aan tussen gender, of seksuele geaardheid, en andere variabelen zoals sociale positie en

afkomst (Creek & Dunn, 2014). Men kan de aard van vrouwelijke onderdrukking enkel ten volle

verstaan wanneer deze is geplaatst binnen de context van andere gemarginaliseerde groepen (J. Miller,

2014).

Tussen de derde en de vierde golf van het feminisme treffen we het postfeminisme. Meegaand op het

elan van postmodernisme, postkolonialisme en poststructuralisme betreft het een amalgaan van de

verscheidene feministische perspectieven. Deze onduidelijk afgelijnde verzameling van perspectieven

wordt samengehouden door de afzetbeweging tegen het categorialisme. Steeds meer werd er getracht

om ook sociale klasse en afkomst mee te betrekken in de analyse van vrouwelijke onderdrukking.

Daarnaast werden ook het privilege van heteroseksualiteit en de heteronormatieve samenleving steeds

harder op de korrel genomen.

De opkomst van de vierde en voorlopig laatste golf wordt gesitueerd aan de hand van de opkomst van

de sociale media en de ontdekking om deze te gebruiken voor online activisme. De vierde golf heeft de

status en positie van de strijdpunten in de publieke en politieke sferen verhoogd. Gender wordt niet

langer gezien als statisch of dichotoom gegeven. Eén van de inzichten die de vierde golf op de borst

mag kleven is de fluïditeit en flexibiliteit van gender (McCarthy & Gartner, 2014, p. 8). De vierde golf

overstijgt het concept van gender en ontplooit zich, met dank aan sociale media technologie, tot de

aartsvijand van de onderdrukking, ongeacht de oorsprong ervan. Het streeft nog sterker naar de

ontplooiing van agency in de strijd tegen ongelijkheid. Een illustratie van de vierde golf en van de

maatschappelijke resonantie die het teweegbrengt is gegeven door het Time Magazine, die de #metoo

beweging heeft uitgeroepen tot persoonlijkheid van het jaar (Zacharek, Dockterman, & Edwards, 2017).

1.3.2. “When God made man she was practicing.”

Deze beknopte geschiedenis van het feminisme dient ter illustratie van de voedingsbodem waaruit de

feministische criminologie is ontstaan. De speerpunt van de feministische stroming wordt verwoord in

de kritiek op de masculiniteit van de criminologie. Het stereotiep dat de crimineel belichaamd wordt in

een man stond centraal binnen de toenmalige criminaliteitstheorieën. Hun vooringenomenheid met

mannelijke criminelen plaatste de vrouwelijke tegenpolen in de schaduw, waardoor onderontwikkelde

theorieën over vrouwencriminaliteit steunden op de (reductionistische en achterhaalde) psychologische

en biologische natuur van de vrouw. De ongelijke behandeling van vrouwen en mannen werd vervat in

Page 18: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

9

het concept ‘gender’, verwijzend naar ‘‘een complex historisch en cultureel product dat verband houdt

met, maar niet louter afgeleid is van, biologische sekseverschillen en reproductieve capaciteiten’’

(Decorte et al., 2016, p. 128). Dit product kwam vroeger voor in twee tegenovergestelde varianten: de

vrouwelijke en de mannelijke. Zowel het mannelijke als het vrouwelijke gender vinden hun toepassing

op gedrag, persoonlijkheid, identiteit, sociale verwachtingen en lokken bijgevolg ook verschillende

maatschappelijke reacties en sancties uit, ter bekrachtiging en bestendiging van die rollen. Deze sociale

verwachtingen creëren een gedifferentieerd rollenpatroon, toegemeten op basis van het binaire systeem

der fenotypische sekse (McCarthy & Gartner, 2014, p. 3). Maar aangezien gender een sociaal construct

is, heeft het geen vaste vorm en verschilt het naargelang tijd en plaats (Bordo, 1993b; Butler, 1990).

Vanaf ongeveer de geboorte krijgt men het respectievelijke rollenpatroon ingelepeld (Connell, 1987).

Op dergelijke manier interneert men gender en reproduceert het vervolgens in interacties met anderen.

Gender, of doing gender, wordt zodoende een werkwoord met een actieve en passieve vorm (West &

Zimmerman, 1987). Dankzij invloeden van de queer criminologie (een substroming die is ontstaan uit

de feministische criminologie) zien nu ook hybride en onbepaalde vromen van gender het levenslicht

binnen de criminologie (Leitch, 2010a).

1.4. De verscheidene relaties tussen culturele criminologie en de

feministische leer

Zoals eerder gesteld vinden beide stromingen, de culturele en de feministische, hun oorsprong in de

kritische criminologie. Aangezien ze eenzelfde moeder hebben, lijkt het aangenomen dat er een

kruisbestuiving tussen beide heeft plaatsgevonden. Onder deze titel verkennen we deze theoretische

bestuiving, en zo ook waar die is misgelopen.

Het rapport betreffende de relatie tussen de feministische criminologie en de culturele criminologie is

niet al te rooskleurig. De kritiek die culturele criminologie meestal ontvangt, is gestoeld op de

waarneming dat onderzoek binnen het culturele perspectief behoorlijk snel de neiging heeft om de focus

te leggen op ‘typisch mannelijke’ activiteiten (zie edgework, terrorisme, graffiti, etc.), waardoor

onderzoek naar vrouwen veelal binnen eenzelfde door mannen gedomineerde context plaatsvindt

(Hayward, 2016; Naegler & Salman, 2016). Onder menig catchy noemers werd dit verwoord, met name:

‘a kind of bad boy criminology’ (Rafter, 2004, p. 410) of ‘just boys studying boys’ (Jeff Ferrell et al.,

2015, p. 23).

Sterker nog, Laura Naegler en Sara Salman (2016) kwamen tot de conclusie dat de feministische leer

eerder verbannen is tot de marges van het culturele perspectief. Waar culturele criminologie zich inlaat

met culturele processen in de constitutie van transgressie en criminaliteit, en in de respectievelijke

controle ervan, lijkt het een vanzelfsprekendheid dat gender hierin een belangrijke rol zou kunnen

bekleden. Gender kan men opvatten als een sociale structuur die aan de basis ligt van hoe individuen

hun omgeving ervaren en interpreteren, en vervolgens een uitwerking heeft op het gedrag. Afgezien van

Page 19: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

10

de vorige stelling geniet het cultureel criminologische analytisch kader niet van een dergelijke hoge

graad van gevoeligheid voor gender. Volgens Keith Hayward (2016) zou dit wel het geval zijn. In zijn

verhandeling Cultural criminology: Script Rewrites geeft hij een veelheid aan voorbeelden waarin de

intellectuele overlapping tussen culturele en feministische criminologie volgens hem beduidend naar

voren komt. Onder de voorbeelden zit onder andere het werk van Alkemade (2014). Inderdaad, zo stellen

Naegler en Salman, betreft dit een onderzoek met enkel vrouwelijke participanten binnen de zeer

patriarchale Japanse Yakuza. Maar ondanks dat gegeven slaagt Alkemade er in haar analyse, volgens

Naegler en Salman, niet in om de ‘hegemonisch masculiene lens’ af te zetten (2014, p. 7). Alkemade

stelt namelijk dat het gedrag dat de vrouwen binnen de Yakuza vertonen om een gevoel van controle te

bekomen, een imitatie is van de mannelijke leden en daarbij het typerend ‘macho’ gedrag. Op deze

manier creëert ze een hiërarchie waarbinnen traditionele vrouwelijke gebruiken en gedragingen

ondergeschikt zijn aan de mannelijke. Men bestudeert als het ware vrouwen met een masculien

geïnspireerd theoretisch kader. Het lijkt een voorbeeld van een feministisch geïnspireerd onderzoek,

maar met een analyse waarin het mannelijke gender de hoofdrol blijft spelen.

1.5. Nabeschouwing

Zoals gesteld in het inleidend hoofdstuk is deze verhandeling niet vertrokken vanuit een duidelijke visie,

of op basis van een duidelijk afgelijnd onderwerp. Tot zover in het proces was er enkel sprake van een

inspiratie en een samenvloeiing van twee criminologische stromingen, capabel om verdere

ontwikkelingen in de inspiratie te dragen.

De inspiratie is zeer duidelijk te situeren op de voorgrond van criminaliteit en transgressie (Katz, 1988c).

Meer specifiek in de aantrekkingskracht van de sensaties die beleefd worden wanneer ‘men iets doet

wat niet mag’. Maar deze eenzijdige focus op het individu lijkt niet te kloppen binnen het plaatje van de

culturele en feministische criminologie. Het is een namelijk een eigenschap van de ‘criminologische

verbeelding’ om een verband te trekken tussen het micro niveau – de intieme beleving – en het macro

niveau – de culturele rondbouw en heersende sociale structuren – (Young, 2011). In het tweede

hoofdstuk wordt deze connectie verder verkend. We plaatsen als het ware Katz’ aantrekkingskracht

binnen een hedendaagse context van postmoderne vervreemding.

Page 20: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

11

2. De criminologische verbeelding De overgang van het individuele niveau naar het structurele niveau wordt begeleid door enkele

vooraanstaande culturele criminologen. Een eerste stap hierin ligt verscholen in een sociologische

analyse van de hedendaagse samenleving.

2.1. De ‘postmoderne’ samenleving

Waar moderniteit van de naoorlogse periode ons kon bedienen met zekerheid en duidelijkheid binnen

de verschillende dimensies van het dagelijks leven, lijkt het postmodernisme een ommekeer te hebben

gemaakt van 180 graden. Werkzekerheid, onderbouwd met een stabiele gezinssituatie en

betekenisgeving via religie en het hechte gemeenschapsleven, lijken te smelten in wat de Poolse

socioloog en filosoof Zygmunt Bauman (2000) de liquide moderniteit noemt. Onderhevig aan massale

migratie, culturele globalisatie, informatietechnologie, proliferatie van de media, doorgedreven

individualisme, een nieuwe werk ethos en een nieuw analfabetisme lijken de solide structuren van de

moderniteit te buigen en te breken (De Cauter, 2015b). Wanneer men dergelijk sociologische analyse

van de postmoderne samenleving gebruikt om hedendaagse transgressie te bestuderen, dan dwaalt men

zonder een schaduw van twijfel in het territorium van de culturele criminologie (Hayward, 2004, p. 4).

Volgens Young in The Vertigo of Late Modernity (2007) leveren deze factoren een impact op de

individuele en collectieve inbedding van het dagelijks leven in de samenleving. De Cauter gaat nog een

stap verder en postuleert dat de laatst besproken factoren aan de basis liggen van een nieuw onbehagen

(2015a). Deze ontheemding uit het stof van de samenleving heeft een bijzondere invloed op het proces

van identiteitsconstitutie.

2.2. Culturele criminologie en het verloren narratief

Grand narratives and individual narratives rise and fall together.

Lyotard (1984) (als geciteerd in Hayward, 2002, p. 5)

Dankzij de implosie van de wereldwijde First World Dream3 op de lokale beleving krijgen we een

situatie van sociale en individuele ontaarding (Young, 2003, p. 394). Waar vroeger normen en waarden

in relatie stonden tot een bepaald tijdsvlak en plaats, lijken deze normatieve grenzen heden ten dage te

vervagen tot een volstrekt onduidelijk narratief. Een dergelijke ontaarding van een individu aan zijn

cultuur en aan de instituties die deze verkondigen kan gepaard gaan met de proliferatie van vrijheid en

de mogelijkheid om te beslissen over het eigen ‘lot’. De media genereren een enorm pluralisme aan

waarden en stellen ons in staat te kiezen welke weg vervolgens op te gaan. Dit loopt op hetzelfde elan

van de maatschappelijke mantra van zelfontplooiing en realisatie van de hyper-individualistische

identiteit (Young, 2003, 2007). Doch staat deze loskoppeling van ruimte en tijd niet garant aan dergelijke

3 Een geglobaliseerde American Dream.

Page 21: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

12

realisatie van het menselijk potentieel. Achter de oneindige keuzemogelijkheden schuilt er een

mogelijke verzakking naar ontologische onzekerheid (Bauman, 2004; Young, 2007). Men kan het

formuleren als een gegronde identiteitscrisis.

Iemands identiteit is, net als iemands cultuur, allerminst een statisch gegeven. Het is een meerlagig

product, opgebouwd uit interacties en relaties tot anderen. Identiteit is een sociaal masker dat afsteekt

tegen een bepaald referentiekader (De Cauter, 2015b). De totstandkoming van een identiteit verloopt

veeleer dankzij het proces van ontwikkeling dan ontdekking. Een belangrijke laag in de opbouw van

een identiteit is de gemeenschap waartoe iemand behoort of wilt behoren. Deze essentiële bouwsteen is

in een polyculturele wereld waarin de variëteit aan de te volgen ideeën en principes quasi oneindig zijn,

lastig te vinden (Bauman, 2004). Daar komt ook bij kijken dat de overige klassieke bouwstenen,

waaronder werk, religie en familie, veel van hun geloofwaardigheid hebben verloren (Young, 2007, p.

5). Zoals het citaat van Lars Dencik (2001) in Identity (Bauman, 2004, p. 24) eloquent uiteenzet:

Social affiliations - more or less inherited - that are traditionally

ascribed to individuals as a definition of identity: race [...]

gender, country or place of birth, family and social class, are

now [...] becoming less important, diluted and altered, in the

most technologically and economically advanced countries. At

the same time, there is a longing for, and attempts to find or

establish new groups to which one experiences belonging and

which can facilitate identitymaking. An increasing feeling of

insecurity follows ...

De informatietechnologie en netwerkmaatschappij is een grote producent wanneer het gaat over de

attemps zoals besproken door Dencik. De virtuele wereld levert een heel spectrum aan uiterst

toegankelijke gemeenschappen. Eenvoudig om zich erbij aan te sluiten, en ook zeer eenvoudig om

opnieuw te verlaten. Het zijn voorwendsels van een gemeenschap, maar geen alternatief voor menselijke

intimiteit die ontstaat door face-to-face interacties (Bauman, 2004).

Hoe kan men met wankele, onzekere of virtuele bouwstenen een stabiele identiteit opbouwen in de

postmoderne samenleving? Het wordt een steeds grotere opgave om hierop een gepast antwoord te

formuleren. En dit alles wanneer de druk van de samenleving nog nooit zo groot is geweest om een

hyper-persoonlijk doch authentiek narratief te ontwikkelen (Young, 2007, p. 3). Daarbij komt kijken dat

een stabiele, vaste identiteit steeds minder wordt geapprecieerd (Bauman, 2004). Colin Campbell (1989)

spreekt zelf over neophiliacs wanneer hij de jeugd tracht te kenmerken. Het zijn liefhebbers van alles

wat nieuw is, in zaken en ervaringen, gevoed door de angst om niet mee te zijn met de laatste trend.

Page 22: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

13

We krijgen als het ware opnieuw een samenleving die een bepaald doel voorlegt, maar niet de

mogelijkheid tot realisatie verstrekt. Een herinnering aan Mertons Social Structure and Anomie (1938),

doch ditmaal met een spirituele variabele in de plaats van een structurele. Waar eerder ‘relatieve

deprivatie’ werd gebruikt, daar kiest men nu voor de term ‘ontologische deprivatie’ (Ferrell, Hayward,

Morrison, & Presdee, 2004; Jeff Ferrell et al., 2015; Martin, 2000; Young, 2003).

2.2.1. Ontologische deprivatie door vervreemding

Binnen de gehele criminologische discipline werd Robert K. Merton’s essay (1938) binnen een

materialistisch kader geïnterpreteerd. Hierbij werd anomie gezien als een discrepantie tussen een

bepaald materialistisch doel en de manieren voorhanden om dit doel te bereiken. We kunnen hierbij

spreken van een afzondering van de sociale structuur. Randy Martin (2000) pleit voor de uitbreiding van

deze structurele variabele met een spirituele variabele, van enkel een verklaring op macro-niveau tot de

inclusie van een verklaring op micro-niveau.

Om deze overstap te maken doet Martin beroep op het concept van alienation uit de sociale psychologie.

Het concept is oorspronkelijk opgeworpen door Friedrich Hegel, waarna het is overgenomen door Karl

Marx (Bottomore & Rubel, 1961). Zijn gebruik van het concept moet men zien binnen de context van

zijn maatschappelijke filosofie, en had hoofdzakelijk betrekking tot de vervreemding van de mens aan

betekenisvolle arbeid.

Volgens Randy Martins theoretische uitbreiding kan alienation geïdentificeerd worden met vijf

alternatieven: machteloosheid, betekenisloosheid, normloosheid, isolatie en zelfvervreemding (2000).

De relevantie voor deze verhandeling ligt in de term betekenisloosheid. Hij geeft de volgende definitie,

geleend uit On the Meaning of Alienation van Melvin Seeman (1959)

Meaninglessness refers more to our sense of understanding

about the events in which we engage. Meaninglessness occurs

when the individual is unclear to what he ought to believe when

the individual’s minimal standards for clarity in decision are not

met… The individual experiences confusion over her or his place

in the world. (2000, pp. 81-82)

De kerneigenschap van het postmodernisme waarbij de grenzen vervagen, botsen, overlappen en

verdwijnen, wordt derhalve gezien als een reeks vervreemdende processen die aan de basis liggen van

een sluimerende ontologische onzekerheid.

Page 23: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

14

2.3. Nabeschouwing

De waarlijke relevantie van wat net besproken is, schuilt niet enkel in de reflectie naar de

criminologische verbeelding. Het was een springplank naar de missing link die de verdere ontwikkeling

van de verhandeling op een diepgaande manier heeft getekend.

Door een verkenning van de postmoderne samenleving, als verwoord door menig culturele

criminologen, kwamen we uit op de teloorgang van betekenis. De multitude aan verschillende vormen

van alienation van Randy Martin (2000) was hier een voorbeeld van. Dit schiep het idee dat Jack Katz’

voorstelling heden ten dage een interessante rol zou kunnen spelen in individuele en collectieve

zoektochten naar betekenis. Een mystieke en sensuele ervaring die de ban van het rijk der emotionele

afvlakking en oppervlakkige namaak zou kunnen verbreken. En zo komen we tot de titel van deze

verhandeling: ‘de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie’. De romantisch verhalende potentie

die in een dergelijke opvatting verscholen zit, is reeds opgemerkt door auteurs en wetenschappers

allerhande.

Stephen Lyng is hier één van. Zijn concept, edgework, is dan ook de sociologische belichaming van

deze voorstelling. Het komende hoofdstuk verkent het concept, zijn werk en dat van anderen die zich

hebben laten verleiden door de sensuele aantrekkingskracht ervan.

Page 24: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

15

3. De zoektocht naar controle en betekenis

De vorige hoofdstukken zou men kunnen beschouwen als de premisse die voorafgaat aan een zoektocht

naar controle en betekenis. Het ‘morele en spirituele faillissement’ (Steggals, 2015, p. 66) van onze

hedendaagse samenleving ligt aan de grond van een psychisch, en zo ook emotioneel, conflict dat binnen

de culturele criminologie benoemd wordt als ‘ontologische onzekerheid’ (Young, 2003). Dit leidt

vervolgens tot de vaststelling dat steeds meer personen een manier zoeken om met deze

bestaansonzekerheid om te gaan (Olstead, 2011). Een van die manieren ligt volgens de socioloog

Stephen Lyng (1990) verscholen in een specifieke vorm van vrijwillig risicozoekend en risicovol gedrag,

genaamd edgework. In zijn invloedrijk werk Edgework: A Social Psychological Analysis of Voluntary

Risk Taking verkent hij BASE jumpen als risicovolle activiteit en de hieruit ontspringende emotionele

kwaliteiten als antwoord op de sluimerende vervreemding van een postmoderne samenleving. Dit

hoofdstuk zal zich vooraleerst verantwoordelijk stellen om de lezer bekend te maken met het concept

edgework. Na een duiding van de oorsprong zullen de verschillende constitutieve elementen waardoor

edgework zich onderscheidt van klassiek risicovol gedrag aan bod komen.

Na de algemene bespreking pakken we de rode draad van het feminisme terug op en verklaren we

waarom edgework allerminst een gender-neutraal concept is, op basis van het werk van Newmahr

(2011). Daarna volgt een poging om zowel de traditionele conceptualisatie als de feministische

conceptualisatie van edgework te vervoegen tot een hybride product. Als laatste zal de noodzaak voor

een intersectionele benadering van edgework besproken worden.

3.1. Edgework

The Edge... There is no honest way to explain it because the only

people who really know where it is are the ones who have gone

over. The others – the living – are those who pushed their control

as far as they felt they could handle it, and then pulled back, or

slowed down, or did whatever they had to when it came time to

choose between Now and Later. But the edge is still Out there.

Or maybe it's In. (Thompson, 1966, p. 145)

Edgework is een term die aanvankelijk werd opgeworpen door de beruchte Amerikaanse journalist

Hunter S. Thompson. De journalist, bekend van ‘gonzo journalism’4, beschreef het eigenhandig als een

‘queeste naar een extreme ervaring’ (Newmahr, 2011, p. 683). Hij gebruikte de term om een veelheid

aan ‘anarchistische ervaringen’ te duiden waarin de grens tussen chaos en orde onderhandeld wordt

4 Een vorm van journalistiek waarbij de reporter native gaat.

Page 25: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

16

(Lyng, 1990, p. 855). Stephen Lyng heeft de term op zijn beurt overgenomen en omgevormd tot een

classificerend concept met betrekking tot activiteiten waarin individuen vrijwillig participeren en

waarbij een groot fysiek risico – verwonding en ultiem de dood – eminent is (1990, p. 851). De

paradoxale gewaarwording dat in een risicobewuste samenleving waarin de reductie van die risico’s

steeds prominenter op de voorgrond treedt, steeds meer mensen actief deze activiteiten opzoeken, wekte

zijn interesse op over de rol van vrijwillig en bewust risicovol gedrag in onze hedendaagse samenleving.

De reden waarom individuen een aantrekking voelen tot een dergelijke onderhandeling vertrekt van een

sociologische analyse van de hedendaagse maatschappij. Onder de vorige titels is getracht om vanuit de

postmoderne samenleving als vertrekpunt een verslag te presenteren hoe men via het sluimerende

structurele proces van alienation of vervreemding komt tot een diepgaand gevoel van ontologische

onzekerheid. Naast alienation spreekt Lyng (1990) ook over een ander proces dat verband zou houden

met de aantrekkingskracht van edgework, namelijk George H. Mead’s oversocialisatie (1934). Een

dergelijke aanslag op de menselijke zelfbeschikking en identiteit leidt er toe dat individuen een uitweg

zoeken uit het ‘disenchanted flatland’ van deze betekenisloze wereld (Martin, 2000; O'Malley &

Mugford, 1994). Een herappreciatie van het zelfbeeld, de zelfbeschikking over het eigen bestaan en de

notie dat men een betekenis- of waardevol leven leidt, zou men kunnen bekomen dankzij de emotionele

kwaliteiten die edgework teweegbrengen. Deze motivatie achter de vrijwillige participatie in levens- en

ordebedreigende activiteiten plaatst men onder de noemer van het escapisme (Lyng, 2005a, p. 4).

Dankzij het vijf jaar durend etnografisch onderzoek over een groep skydivers (1986), kwam Lyng uit

op empirie voor zijn gekoesterd classificerend concept edgework. Echter, men kan edgework niet

gelijkschakelen aan om het even welke vorm van risico zoekend gedrag. De specifieke natuur van

edgework vertaalt zich in drie constitutieve elementen: de vaardigheid, de activiteit en de sensatie.

3.1.1. De vaardigheid

In het desbetreffende werk spreekt Stephen Lyng en collega David Snow over een bepaalde intrinsieke

kwaliteit die de jumpers in staat stelt om controle te bewaren in wat anders een oncontroleerbare situatie

lijkt. Dankzij deze vaardigheid slagen de beoefenaars erin om zonder al te veel kleerscheuren de grens

te bewandelen. De invulling van die vaardigheid is afhankelijk van de aard van de activiteit (potentieel

dodelijk of zeer gevaarlijk) en de gedeelde betekenisgeving die vertrekt vanuit de subcultuur van

springers. Die intrinsieke kwaliteit wordt gezien als een cognitieve trek, een vorm van mental toughness

(1990, p. 859) die niet voor iedereen is weggelegd. Sterker nog, wanneer men spreekt over fatale

accidenten of fiasco’s, suggereren de ingewijden eerder een gebrek aan die intrinsieke kwaliteit als

oorzaak van het accident dan over de mogelijkheid dat bepaalde situaties die verbonden zijn aan de

activiteit nu eenmaal het menselijke reageren te boven gaan (Lyng, 1990; E. M. Miller, 1986).

Page 26: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

17

3.1.2. De activiteit

Edgework kan men voorstellen als de manifestatie van een onderhandeling met een bepaalde grens. Of,

in een hegeliaanse voorstelling, de onderhandeling tussen de these (de rede) en de antithese (de natuur),

in de zoektocht naar de synthese (de geest) (Bottomore & Rubel, 1961). De grens waarover men spreekt,

kan men voorstellen als een abstracte scheidingslijn die zich manifesteert tussen het bewustzijn en het

onderbewustzijn, tussen moreel aanvaardbaar en moraal verwerpelijk, tussen orde en chaos en als

apotheose, de grens tussen leven en dood (Lyng, 2005a, p. 4). Edgework heeft dus betrekking op

activiteiten waarin een evenwichtsoefening op de grens centraal staat. Concreet en traditioneel is deze

belichaamd in onderzoeken naar een veelheid van risicovolle activiteiten, waaronder skydiven, BASE

jumping, mountaineering, reddingswerken, fire-fighting, surfen, racen, topsporten, roekeloze

aandeelhandelingen, downhill skiën en dergelijke meer (Laurendeau, 2008; Lois, 2001; Lyng, 2005b;

Newmahr, 2011; Olstead, 2011). Het succesvol volbrengen van de activiteit uit zich in een quasi

onbeschrijfelijke emotionele ervaring, besproken onder de volgende paragraaf.

3.1.3. De sensatie

Het antwoord op de vraag waarom men edgework wenkt als countergewicht tegen processen van

vervreemding en oversocialisatie, schuilt in de sensatie die vrijkomt eens edgework als activiteit

succesvol wordt uitgevoerd. Ongeacht de grote verscheidenheid van activiteiten die onder edgework

kunnen vallen, zijn er sterke overeenkomsten met betrekking tot de verkregen sensatie. Hieronder vindt

men gevoelens van zelfrealisatie, zelfactualisatie en zelfdeterminatie. Waar Katz (1988c) sprak over

sturende krachten die ons doorheen ons leven sleuren zonder enig besef dat we de rol van een volgauto

vertolken, daar haken de sensaties krachtig op in. Het brengt een gevoel van pure, opgeëiste controle

over het eigen bestaan teweer. In het onderzoek kwam eveneens een perceptuele verandering naar boven,

beter bekend onder het mom van een tunnelvisie, waarbij al het overige, het onbelangrijke, de scène

verlaat. Hiermee hand in hand gepaard is er spraken van een potentiële overstap naar de ‘hyperrealiteit’

(1990, p. 861), een staat van bewustzijn die zintuigelijke gewaarwordingen als significant ‘echter’ doen

lijken. Combineer deze onwaarschijnlijk verleidelijke sensaties en men krijgt een ervaring die moeilijk

in woorden te vatten is.

Om het vertrekpunt van deze verhandeling, Katz’ Seductions of Crime, niet te verwaarlozen, is het

noodzakelijk om enkele gelijkenissen tussen beide werken te belichten. Katz’ werk (1988c) vertrekt

vanuit het rijk der criminaliteit. De fenomenen die hij onder de loep nam, kunnen telkens geclassificeerd

worden als criminele fenomenen, waaronder ‘rechtvaardige’ en koelbloedige moord, shoplifting,

gauwdiefstal, overvallen, bendegerelateerde feiten, etc. Lyng daarentegen, heeft zijn originele focus op

legale, (commercieel) consumeerbare activiteiten waaronder BASE jumping, skydiven, autoracen,

surfen enzoverder (E. M. Miller & Lyng, 1991; Newmahr, 2011). De opwinding die onlosmakelijk

verbonden is aan het edgework, komt voort uit het (gepercipieerde) risico verbonden aan de activiteit.

Page 27: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

18

De opwinding waarover Katz (1988c) spreekt, komt eveneens voort uit dergelijke gevaar, maar ook uit

de mogelijkheid om betrapt te worden en zo een bedreiging te vormen voor het geordend bestaan. Met

betrekking tot de vaardigheid merken we evenzeer een gelijkenis. Fenwick en Hayward (2000) halen de

gelijkenis aan dat bij een overval de misdadiger zichzelf in een situatie plaatst waarbij een mental

toughness het verschil maakt tussen chaos en orde. Idem bij de moordende razernij, waarbij ze spreken

van een ‘coherente en gedisciplineerde actie’ in de plaats van ‘willekeurige en chaotische woede’.

Trekken we edgework in de illegaliteit, dan krijgen we de hybride term criminal edgework. Volgens

Lyng (2005b) in een later werk een meer bruikbaar concept in onderzoek naar de zoektocht naar

betekenis en emotionele motivaties achter criminaliteit en transgressie binnen de hedendaagse

postmoderne samenleving.

3.2. Edgework, op het lijf geschreven van de man?

Doorheen de reeds aangehaalde onderzoeken komt naar boven dat edgework als geschikt theoretisch

kader kan dienen om een veelheid aan thema’s te begrijpen en te onderzoeken. De uitbreiding van de

thema’s – voordien hoofzakelijk legale extreem risicovolle activiteiten – met activiteiten die eerder

verscholen blijven achter het vaandel van de onderwereld – waaronder druggebruik, straatvechten,

illegale prostitutie, etc. – zorgde ook voor een uitbreiding van de onderzoekspopulatie. Waar voordien

edgework onderzoek betrof met witte, middenklasse mannen, daar kwam er nu steeds meer aandacht

voor etniciteit en gender. Lyngs gepostuleerde aantrekkingskracht van edgework, als reactie op

processen van vervreemding en oversocialisatie, zijn overigens in zeer sterke mate aanwezig bij

structureel onderdrukte groepen (E. M. Miller & Lyng, 1991). Sterker nog, Miller postuleert dat de

beleving van en toegang tot edgework gestructureerd is door etnische en op gender gebaseerde

onderdrukking. De respectvolle kritiek van Miller ten aanzien van Stephen Lyngs concept werd door

menig onderzoeker gehoord en aangewend in het eigen onderzoek naar deze specifieke categorie van

vrijwillig risicovol gedrag. De volgende alinea’s buigen zich over de vraag of edgework waarlijk op het

lijf geschreven is van de man, of dat er een schijnverband in het spel is.

Ter illustratie van deze vraag grijpen we terug naar het voordien aangehaalde artikel van Naegler en

Salman (2016), waarin ze concluderen dat de feministische leer eerder verbannen is tot de marges van

het cultureel criminologische perspectief. Om deze conclusie te staven, verwijzen ze onder meer naar

het onderzoek van Alkemade (2014), dat volgens hen niet geheel de hegemonische masculiene lens kan

afzetten. De hegemonische lens waarover ze spreken, komt tot uiting in de analyse van de

onderzoeksresultaten, die een spiegelbeeld blijken van onderzoeken naar hun mannelijke tegenparten

binnen de Yakuza hiërarchie. Naegler en Salman trekken deze bedenking verder, waarin ze postuleren

dat een dergelijke masculiene sfeer ook in andere cultureel criminologische concepten geslopen zou

kunnen zijn. Zo richten zij in eenzelfde artikel hun pijlen op Lyngs edgework. Wanneer men namelijk

een gender gevoelige houding aanneemt, kan men al snel een kritische noot schrijven aan de socioloog,

Page 28: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

19

namelijk dat, zoals menig criminologische theorieën, zijn werk hoofdzakelijk gebaseerd is op empirisch

onderzoek met mannen (E. M. Miller & Lyng, 1991). Daarbij wordt gesteld dat edgework hoofdzakelijk

voorkomt bij prototypisch masculiene, risicovolle activiteiten (Ferrell, Hayward, & Young, 2015, p. 75).

Op zoek gaan naar een kick, avontuur, durven, angsten overwinnen, etc. zijn allemaal kernwoorden die

binnen de hedendaagse samenleving passen binnen het archetypische mannelijke gender (Newmahr,

2011). Op deze manier ontstaat een situatie waarin risico’s nemen enkel wordt onderzocht via de

archetypische mannelijke benadering (Chan & Rigakos, 2002; Hannah-Moffat & O'Malley, 2007) en

waardoor het theoretisch kader er niet geheel in slaagt om de gendered natuur van edgework te omvatten

(Lois, 2001).

3.3. Een feministische herconceptualisatie van edgework

In een poging om de masculiene bias uit het conceptuele model van edgework te onttrekken, krijgen

Neagler en Salman hulp van Staci Newmahr (2011). Volgens deze sociologe is het niet genoeg om enkel

geïsoleerde aspecten van edgework, zoals de beleving ervan en toegang ertoe, onder de loep te nemen,

aangezien de gehele originele formulering onderhevig is aan de ‘hegemonische masculiene ideologie’

(2011, p. 685). Onder een hegemonische masculiene ideologie kan men de situatie verstaan waarin

masculiene ervaringen en waarden worden geprojecteerd als de sociale realiteit (2011, p. 686). Door

deze ideologie zichtbaar te maken, komt Newmahr tot een herdefiniëring van edgework, waarin men

het vrouwelijke subject en aangaande beleving niet als secundair beschouwt binnen het mannelijke rijk.

De herdefiniëring komt tot uiting op plaatsen binnen het conceptueel model, waaronder de grens die te

onderhandelen valt, de hieraan verbonden activiteiten en de noodzakelijke vaardigheden. Volgens de

klassieke opvatting van edgework beslaat een succesvolle evenwichtsoefening op deze grens het

behouden van fysieke schade, en in de meest volmaakte vorm, de dood. Het risico is gelimiteerd tot

lichamelijke schade. Echter, zo beargumenteert Newmahr, zou een dergelijke ‘fysieke’ grens eveneens

emotionele, ethische en morele proporties kunnen aannemen. Een mislukte dans resulteert nagevolg in

een emotionele chaos waarin overweldigende woede of angst en zenuwinzinkingen de schade bepalen

(Newmahr, 2011, p. 690).

Wanneer we chaos plaatsen op een spectrum van lichamelijke tot mentale schade, zal ook de vaardigheid

nodig om deze chaos te voorkomen, differentiëren. De vaardigheid die men nodig heeft om edgework

succesvol in de ogen te kijken zonder blijvende schade, berust in de klassieke opvatting op een

technische en fysieke opvatting. Als voorbeeld verwijzen we naar het onderzoek van Jennifer Lois

(2001) waarbinnen ze de ervaringen van een reddingsteam onderzoekt aan de hand van het concept

edgework. Het belang van de technische vaardigheden, nodig om een missie tot een goed einde te

brengen – knopen leggen, sporen zoeken, beveiliging bij een klim, snowscooters besturen, etc. – geniet

van een prominent hoger aanzien dan bijvoorbeeld de vaardigheid om emotioneel de overhand te

behouden (Lois, 2005). Dit vaardigheidspalet dat zich richt op de controle der natuurlijke omgeving is

te plaatsen onder de categorie der mannelijkheid (E. M. Miller & Lyng, 1991; Newmahr, 2011). Om een

Page 29: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

20

feministische herconceptualisatie te bekomen betreffende de vaardigheid, moeten we afstappen van het

lichamelijke, instrumentele technische perspectief op de vaardigheden. Als voorbeeld duidt Newmahr

sociopsychologische en interpersoonlijke vaardigheden aan, waaronder ‘vertrouwen, expressiviteit,

emotiemanagement, zelfbewustzijn, instrospectie en zelfbeheersing’ (Newmahr, 2011, p. 691).

Men kan stellen, en terecht, dat Newmahr’s kritiek op Lyng’s concept gestoeld is op een poging om de

masculiene lens van het concept te reinigen. Waar de traditionele notie van edgework baadde in

mannelijke waarden als zijnde individualisme, dominantie over de natuurlijke omgeving, het

instrumentele lichaam, en de rede, daar zwemt de feministische visie in collaboratie,

emotiemanagement, expressiviteit, zelfbewustzijn, etc. Men zou kunnen postuleren dat de klassieke en

feministische versie van edgework zich eveneens niet op afgesloten eilanden bevindt. Het opwerpen van

een geïsoleerd feministische conceptualisatie zou net in de kaarten spelen van een binaire opvatting van

gender, en druist zo in tegen de principes van het moderne feminisme. Een oprecht gendergevoelige

conceptualisatie dient dus rekening te houden met versmeltingen van beide conceptualisaties van

edgework.

De volgende drie ondertitels behelzen zich telkens met een onderzoek waarin de klassieke elementen

van de traditionele conceptualisatie van edgework worden uitgedaagd. De volgende onderzoeken bieden

allen een specifieke relevantie in de ontwikkeling van een hybride conceptualisatie. Na elke beknopte

samenvatting zal deze geduid worden. Deze relevantie zal worden meegenomen naar de conclusie van

dit hoofdstuk.

3.3.1. Jennifers reddingswerkers

Wanneer men edgework niet beschouwt als een genderneutraal concept, dan zou men kunnen postuleren

dat het mannelijke of vrouwelijke gender een invloed uitoefent op de beleving van edgework. Echter,

edgework brengt allesbehalve een lineaire manifestatie van één welbepaalde emotie teweeg (Batchelor,

2007; Gailey, 2009; Lois, 2005; Rajah, 2007). Onderzoek inzake gendered edgework zou dus kunnen

winnen aan analytische kracht wanneer men rekening houdt met de distinctieve emotionele beleving

van eventueel verschillende fasen. Een voorbeeld hiervan is te vinden in Jennifer Lois’(2005) onderzoek

naar de reddingswerkers van PEAK, een vrijwilligersorganisatie die reddingswerken uitvoert in

onherbergzaam, wild natuurgebied. De reddingsmissies, bestudeerd door de lens van edgework,

vertonen enkele distinctieve fasen: de mentale voorbereidingsfase, de uitvoeringsfase en daarbij horende

onderdrukking van emoties en angst, de verwerkingsfase en daarbij horende ontlading van spanning en

finaal, de copingfase. Op elke van de vooropgenoemde fasen ging Jennifer Lois de individuele beleving

van zowel de mannelijke als de vrouwelijke participanten na. In nagenoeg elke fase kwamen er op

gender gebaseerde verschillen naar boven.

Page 30: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

21

Een algemene lijn die te trekken valt doorheen de verschillen op de differentiërende fasen heeft

betrekking tot het heersende narratief binnen de masculiene cultuur van het reddingsteam PEAK. Dit

narratief dicteert een mannelijke superioriteit qua technieken en cognitieve functies om een bedreigende

reddingsmissie tot een goed einde te brengen. Deze technieken genoten van een prominent hoger aanzien

dan de evenzeer essentiële psychologische vaardigheden nodig om de missie tot een succesvol einde te

brengen. Emotiemanagement en zelfbeheersing vertolken hierin een centrale rol (Newmahr, 2011). Men

zou kunnen stellen dat dit heersende narratief gebaseerd is op de symbolische codes die heersen omtrent

vaardigheden die cultureel toegeschreven worden aan ‘mannen’ en ‘vrouwen’ (Loseke, 2007; Schudson,

1989)

Een ander opmerkelijk op gender gebaseerd verschil in de beleving van edgework was evenzeer te wijten

aan de gedifferentieerde culturele scripts waardoor de participanten zich lieten leiden bij de emotionele

decompressie. Waar ‘emotioneel stoïcisme’ (Messner, 1992) een masculiene verwachting is, kregen de

vrouwelijke participanten de ruimte om hun emoties te uiten. De laatste fase die Jennifer Lois aanhaalt,

heeft betrekking op mislukte reddingsmissies en de daaraan verbonden emoties van schuld en

mislukking. Deze houden een bedreiging in voor de ‘illusie van controle’ (2005, p. 144). Gender

afhankelijke verschillen waren hierin minder prominent aanwezig. Zowel de mannelijke als vrouwelijke

participanten gebruikten dezelfde cognitieve technieken om de betekenis van de gebeurtenis

retrospectief te veranderen, om zo het emotionele gevolg te manipuleren. Gelijkenissen met de

neutralisatie technieken van David Sykes en Grenshaw Matza (1957) waren hier sterk aanwezig.

Een evenzeer uitgebreide analyse van de gendered emotional management voor, tijdens en na edgework

is binnen de wetenschappelijke literatuur voorlopig nog ongeëvenaard. De nadruk van Jennifer Lois’ op

de emoties doorheen de verschillende fasen van edgework is een mooi voorbeeld van hoe men het

feministische perspectief op edgework kan incorporeren binnen de traditionele opvatting. Het kan

dienen als illustratie van een hybride conceptualisatie waarbij aandacht gaat naar de assimilatie van

lichaam en geest.

3.3.2. Gailey’s ‘pro-ana’ subculturen

Het onderzoek van Jeannine A. Gailey (2009) naar ‘pro-ana’ (pro anorexia) online subculturen is minder

rigoureus dan het etnografische veldwerk van Jennifer, maar daarom boet het niet in aan relevantie.

Anorexia nervosa is geen archetypisch voorbeeld van edgework, desondanks beschikt het over alle

voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om onder de noemer edgework te vallen. Er is een

overduidelijke onderhandeling met een fysische en mentale grens, die men opzoekt in extremis wanneer

men zichzelf uithongert of vast. Deze activiteit is allesbehalve eenvoudig en alledaags, men moet

beschikken over een onwaarschijnlijk doorzettingsvermogen en een mental toughness of ‘talent’ om de

controle te behouden over het onnatuurlijke eetpatroon (2009, p. 99). Deze vaardigheid speelt zich

hoofdzakelijk af in het mentale rijk. Slaagt men erin om ondanks de craving en drang naar voedsel dit

Page 31: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

22

patroon vol te houden, ontstaat een intens gevoel van omnipotentie en zelfbeschikking. Het uithongeren

alterneert het bewustzijn tot een ‘hyper-realiteit’ (2009, p. 104), waarin zintuigelijke waarnemingen

helderder worden opgevat.

Er zijn menige verschillen qua onderzoeksopzet en methode (real-life/online ethnografisch onderzoek),

maar dat weerhoudt Jeannine Gailey er niet van om een gelijke conclusie te trekken. Zowel mannen als

vrouwen participeren in vormen van edgework, en bij succes ontstaat een verslavende emotionele rush

die mede verantwoordelijk is voor de aantrekkingskracht. Volgens Gailey schuilt niet hier het gendered

verschil in, maar in de maatschappelijke reactie die volgt. De relevantie van Gailey’s onderzoek voor

deze verhandeling ligt erin dat ze erin slaagt om de traditionele opvatting van edgework te verruimen

tot terreinen die men niet vanzelfsprekend als ‘typisch masculien’ beschouwt (Jeff Ferrell et al., 2015,

p. 75).

3.3.3. Rajah’s verwerende vrouwen

Een laatste onderzoek met aandacht voor de gendered aspecten van edgework is het onderzoek van Vali

Rajah (2007). Haar onderzoek is erop gericht om het risicovol verweer van vrouwen tegen intrafamiliaal

geweld te bestuderen door de bril van Stephen Lyng. Edgework neemt hierin de vorm aan van een daad

van verzet tegen de gewelddadige exploitatie en patriarchale controle die uitgaan van de partner (2007,

p. 197). De activiteiten waarmee de slachtoffers zich verzetten tegen de patriarchale controle en fysiek

en mentaal geweld zijn allesbehalve vrij van risico’s. Zoals een oppressief regime zijn kritische

tegenstanders zal trachten te smoren wanneer kritiek openlijk geuit wordt, zo kan een openlijke poging

tot verzet binnen een gewelddadige relatie leiden tot weerwraak. Rajah komt tot de constatatie dat

sommige vrouwen actief het verhoogde risico op weerwraak opzoeken, ook al zijn er alternatieven voor

handen. De fysieke risico’s en repercussies bij een mislukking, de hoogst situationele kennis en

vaardigheden die nodig zijn om hieraan te ontsnappen, een boost aan zelfvertrouwen en een gevoel van

controle wanneer men erin slaagt, maken van deze vorm van verzet een inventief voorbeeld van

edgework.

Haar onderzoekssample bestaat hoofdzakelijk uit Afro-Amerikaanse en Puerto Ricaanse vrouwen

afkomstig uit de onderklasse waarin armoede en druggebruik welig tieren. Waar geluiden naar

vermoedens en suggesties van de intersectionele aard van risicozoekend gedrag en edgework al langer

werden geuit (Miller & Lyng, 1991), daar geeft Rajah gehoor aan. Multidimensionale systemen van

onderdrukking (ethnie, gender, lage socio-economische status) creëren een intersectie van

onderdrukking die de toegang tot, en beleving van edgework helpen schapen. De multidimensionale

exclusie zorgt ervoor dat wanneer men tracht te ontsnappen aan een bepaalde dimensie van de

onderdrukking – als voorbeeld de oppressieve relatie – dit een andere dimensie van oppressie,

bijvoorbeeld armoede, kan versterken door een nog zwakkere socio-economische positie te bekleden.

Page 32: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

23

De intersectie van sociale identiteiten heeft als gevolg dat het moeilijker wordt om een uitweg uit de

situatie te vinden.

Vooraleer we overgaan tot de duiding van de relevantie wensen we toch nog even het onderzoek binnen

het hybride perspectief te plaatsen. Het risico is ogenschijnlijk lichamelijk, via slagen en verwondingen.

De vaardigheden nodig om dit risico te vermijden zijn geheel binnen de reeks van sociopsychologische

en interpersoonlijke vaardigheden te plaatsen, met nadruk op de laatste. Door het subliem lezen van de

partner’s gemoedstoestand en mentale conditie slagen de edgeworkers erin om op het perfecte moment

hun daad van resistance uit te voeren, die eveneens niet fysiek van aard is.

Het onderzoek van Rajah onderscheidt zich van de andere onderzoekeren door de aandacht die ze

besteedt aan de intersecterende sociale identiteiten van haar participanten. Niet alleen gender, maar ook

afkomst, socio-economische positie, leeftijd, geaardheid, etc. zijn allemaal scheppende verhalen die een

invloed hebben op iemands beleving en perceptie. De beleving van en de participatie in edgework

vertrekt vanuit deze sommatie van sociale identiteiten en is daar bijgevolg door beïnvloed (Chan &

Rigakos, 2002). Deze broodnodige aandacht voor de intersectionaliteit in onderzoek naar edgework zal

uitgebreid in de conclusie aangehaald worden.

3.4. Conclusie – Edgework tussen lichaam en geest

De komende conclusie is een amalgaam van de ideeën en impressies afkomstig uit de net besproken

onderzoeken, die onder begeleiding van Newmahr (2011) Naegler en Salman (2016) naar boven zijn

gekomen. Het zal een ruwe schets bieden met betrekking tot de veelgenoemde hybride conceptualisatie

van edgework. Deze conceptualisatie kwam tot stand door de kritieken dat de traditionele opvatting van

edgework zich geheel binnen een masculien referentiekader afspeelt.

3.4.1. Edgework tussen lichaam en geest

Edgework tussen lichaam en geest behoudt een hybride conceptualisatie waarbinnen zowel de

masculiene als feminiene opvatting een plaats krijgen. Een snelle schets van beide opvattingen gaat

vooraf aan de assimilatie van beide.

De masculiene of klassieke opvatting is geconstrueerd door Stephen Lyng (1990) bij de originele

formulering van het concept. De centrale positie die het lichaam bekleedt in dergelijke onderzoeken

heeft een duidelijke uitstraling naar twee van de drie karakteristieke elementen van edgework, zijnde de

activiteit en de vaardigheid. De activiteit heeft betrekking op het risico waaraan het verbonden is, met

name een fysiek risico dat een bedreiging inhoudt voor de lichamelijke integriteit of voor een geordend

bestaan. De vaardigheden die de activiteit mogelijk maken, worden gesitueerd binnen technische en

lichamelijke mogelijkheden en worden geduid met een discours rond dominantie. Dominantie tegenover

de natuurlijke omgeving, als bron van chaos, ligt zo in lijn met het ‘masculien imperialisme’. Met

Page 33: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

24

andere woorden, de masculiene ervaring van edgework is intrinsiek verbonden met lichamelijkheid en

de daarmee uitgeoefende controle ten aanzien van de omgeving.

De oppositie wordt vertolkt door Staci Newmahr (2011). Binnen haar feministische conceptualisatie laat

ze ‘de geest’ op de voorgrond treden. Ze verwijst naar filosofe Susan Bordo (1986), die stelt dat

vrouwelijkheid in de maatschappij geassocieerd wordt met de emoties, percepties, subjectiviteit en

onrede, een amalgaan dat zich afspeelt op het mentale niveau. Deze ‘geest’ staat vervolgens binair

tegenover de rationele rede en de lichamelijkheid van de man. In haar onderzoek tracht ze de grens, de

vaardigheid en de activiteit uit het rijk van de lichamelijkheid te destilleren, om vervolgens invulling te

geven vanuit de ‘geest’. Inzake het risico heeft dit vervolgens betrekking op een emotionele ‘overflow’

of een emotionele ineenstorting. Activiteiten worden op een dergelijke manier getypeerd door een

bovenmatige mentale last of stress. De vaardigheid die dit mogelijks zou kunnen voorkomen, speelt zich

eveneens af op het niveau van de geest. Emotiemanagement zoals aangehaald in het onderzoek van

Rajah (2007) en Lois (2005) tellen hier als sublieme voorbeelden. De feministische herconceptualisatie

stelt de klassieke opvatting in vraag door de nadruk te leggen op de emotionele capaciteiten van de geest.

Beide opvattingen zijn uiterst interessant en bruikbaar, maar beide belichten maar een enkelzijdig aspect

in de beleving van edgework. De kritiek geleverd aan het adres van Stephen Lyng en navolgend

‘klassiek’ edgework onderzoek was gestoeld op de reductionistische aard van het onderzoek, door risico

toe te schrijven aan ‘mannen’ en ‘mannelijke activiteiten’. Staci Newhmar’s herconceptualisatie zou

met name in hetzelfde bedje ziek zijn mocht het een scheidingslijn trekken tussen beide

conceptualisaties. Alsook zou dit de binaire opvatting tussen ‘man’ en ‘vrouw’ enkel maar versterken

en daarmede ingaan tegen de postmoderne feministische criminologie, - leer en queer theorie (Leitch,

2010a). De voorgestelde hybride conceptualisatie tussen lichaam en geest plaatst beide conceptualisaties

in een flux.

Alvorens door te gaan naar een volgende bespreking van de intersectionele aard van edgework is het

noodzakelijk te stellen dat lichaam en geest gebaseerd zijn op de culturele genderrollen die aan

individuen worden toegeschreven op basis van hun biologische sekse.. Het is een reflectie van de

heersende, doch achterhaalde instrumentele/expressieve dichotomie (Connell, 2006). In de nasleep van

Judith Butler (1990) lijkt het hoogst opportuun om de culturele rondbouw, gender, van biologische sekse

te scheiden. De voorgestelde flux heeft allerminst betrekking op een continuüm tussen ‘man’ en ‘vrouw’,

twee unidimensionale disembodied categorieën van sociale groepen. Het verwijst veeleer naar

symbolische codes die mede het collectieve bewustzijn vormgeven en waaruit het verwachtingspatroon

van beide genders ontstaat (Loseke, 2007, p. 665).

De hybride conceptualisatie wordt belichaamd in twee karakteristieke elementen van edgework, zijnde

de vaardigheid en de activiteit. Het gegeven dat de sensatie, het derde essentiële element van edgework,

Page 34: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

25

in de onderzoeken minder uitgesproken aanwezig is, zou te verklaren zijn vanuit de ego- en situatie

overstijgende capaciteiten ervan.

3.4.1.1. De vaardigheid

Met betrekking tot de vaardigheid zou men kunnen stellen dat in de klassieke opvatting, de originele

formulering van edgework reeds aandacht is gegeven aan zowel lichamelijke technieken als cognitieve

vaardigheden. Dit gaf grond aan het idee van een noodzakelijke ‘mental toughness’ (Lyng, 1990). Al

moeten we stellen dat de nadruk veeleer op cognitie dan op emotionaliteit lag (Lyng, 1990; Newmahr,

2011). In de hybride conceptualisatie treden cognitie, techniek, lichamelijke controle, expressiviteit en

emotionaliteit in een interactie met elkaar. Het hybride model is gestoeld op de ambiguïteit en

complexiteit, eigen aan postmodernistische perspectieven die reeds ruim aan bod zijn gekomen in deze

verhandeling. Dit vertaalt zich evenzeer naar de scope van het model. Het laat als het ware de

mogelijkheid dat de vaardigheden samen kunnen optreden. Het hybride model operationaliseert een

gevoeligheid die een veelheid aan vaardigheden kan incorporeren.

3.4.1.2. De activiteit

De activiteiten die onder edgework vallen worden getypeerd door de aanwezigheid van een grens

waarmee men in onderhandeling moet treden. De grens tussen orde en chaos, zoals eerder aangehaald,

krijgt een janusiaans gelaat. Met andere woorden, de onderhandeling met deze grens, een abstractie van

de activiteit, wordt voltrokken wanneer iemand zich met opzet en bewust in een situatie brengt waarbij

ofwel oncontroleerbare emoties lonken, ofwel het lichaam als een instrument dreigt te falen door een

oncontroleerbare omgeving ofwel deze beide mogelijkheden simultaan of chronologisch in interactie

treden.

De hybride conceptualisatie vertrekt vanuit de vooropgestelde flux waarin zowel masculiene als

feminiene assumpties versmelten. Afstappen van de binaire verhouding tussen het lichaam en de geest

of het instrumentele en het expressieve, creëert de mogelijkheid om ongebonden aan vooraf bepaalde

categorieën waaronder bijvoorbeeld de categorie van ‘man’ of ‘vrouw’ de beleving van edgework te

onderzoeken. Die levert de noodzakelijke premisse wanneer we de intersectionele aard van edgework

eveneens willen betrekken in het onderzoek.

3.5. De intersectionele aard van edgework?

Zowel in de inleiding als in het eerste hoofdstuk is de term intersectionaliteit reeds gevallen. Onder deze

titel zal in iets meer detail verder worden ingegaan op de theoretische preposities en op de bruikbaarheid

en relevantie voor dit onderzoek.

Uit de term valt het woord intersectie af te leiden. Deze verwijzing heeft betrekking op de intersecterende

loci van sociale identiteiten die ondeelbaar zijn in de equatie der onderdrukking (McCarthy & Gartner,

2014). De term is ontstaan uit het onderzoek van Kimberle Crenshaw (1991) naar de beleving van zwarte

Page 35: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

26

vrouwen binnen een relatie waarin partnergeweld voorkomt. Ze kwam tot de conclusie dat meerdere

mechanismen (afkomst en gender) der onderdrukking onscheidbaar zijn, en een invloed op elkaar

uitoefenen. Vanuit dit werk en vanuit de kritiek op de witte, heteroseksuele aard van het feminisme

ontwikkelde zich een gevoeligheid voor variabelen als klasse, leeftijd en geaardheid die allen een rol

spelen in onderdrukkingsmechanismen. Vanaf dan heeft intersectionaliteit aan aandacht gewonnen, tot

op de dag van vandaag. Volgens sommigen wordt het werk zelfs geschat als de meest waardevolle

contributie van de feministische theorie tot zover (McCall, 2005). Het vat identiteitscategorieën op als

sociale constructen met structurele consequenties (Creek & Dunn, 2014). Daarnaast verdedigt

intersectionaliteit de notie dat identiteitscategorieën onscheidbaar zijn, waarin het de beïnvloeding van

de postmodernistische opvatting van identiteit erkent (K. Davis, 2008). Het stelt dat verschillende

sociale identiteiten elkaar wederzijds vormen, versterken of normaliseren (Shields, 2008). Deze

karakteristieke eigenschap van intersectionaliteit, het anticategorialisme dat eveneens centraal staat

binnen de tweede golf van het feminisme, vult een reductionistische lacune die reeds jaren sluimert in

het wetenschappelijk bestel (McCall, 2005). Kathy Davis (2008) stelt dat, wil hedendaags onderzoek

zich buigen over vraagstukken rond gender, het dan quasi noodzakelijk is om eveneens aandacht te laten

uitgaan naar de intersectionele beleving ervan. Meer bepaald, gender kan enkel nog worden verstaan in

de context van machtsrelaties die verborgen liggen in de verschillende sociale identiteiten (Shields,

2008).

Ondanks deze succesroep botst het idee op een veelheid aan beperkingen wegens de ambiguïteit en

onduidelijkheden die rond het concept sluimeren (Creek & Dunn, 2014). Vooreerst heerst er

onduidelijkheid over wat nu eigenlijk de aard is van de populaire term. Sommigen beschouwen het als

een theorie inzake identiteitsconstructie, een concept, een heuristiek instrument om persoonlijke

ervaring te onderzoeken en verstaan, of louter als een methodologische strategie om aan feministische

analyse te doen (K. Davis, 2008). Dit onderzoek zal hier geen uitspraak over vellen, het zou namelijk

tegen de aard van het beest zijn om het anticategorisch idee in een theoretische of methodologische

categorie te steken. Wat wel te duiden valt is de relevantie die het kan bieden voor dit specifiek

onderzoek naar edgework.

We merken dat een groot aantal onderzoekers (Batchelor, 2007; Chan & Rigakos, 2002; Creek & Dunn,

2014; Gailey, 2009; Hayward, 2002; E. M. Miller & Lyng, 1991; W. J. Miller, 2005; Walklate, 1997)

al gedurende enkele decennia duiden op de waarneming dat iemands beleving van edgework en risico

zoekend gedrag naar waarschijnlijkheid bepaald is door de simultane ‘interactie tussen verschillende

politiek consequentiële identiteiten’ (Creek & Dunn, 2014, p. 42). De onderzoeken die reeds zijn

aangehaald binnen dit hoofdstuk, getuigen van de recente aandacht die is gevestigd op de door gender

beïnvloede beleving van risico’s. Vali Rajah (2007) tracht dit wel te doen, maar beperkt de invloed van

de intersectie van de afkomst en het gender van de onderzoeksparticipanten tot de toegang en motivatie

achter de specifieke vorm edgework.

Page 36: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

27

De opzet van dit hoofdstuk is in zekere mate om zowel de feministische als klassieke conceptualisatie

van edgework samen te laten smelten tot een hybride geheel dat geschikt is om zowel de lichamelijke

als geestelijke ervaring van edgework te onderzoeken. Door beide conceptualisaties in een flux te

convergeren ontstaat eveneens een afzetbeweging tegen een binaire categorisatie van gender. Hierdoor

wordt het mogelijk om de intrinsiek persoonlijke lived experience van het alledaagse leven te omvatten

(Creek & Dunn, 2014), een bijzonder belangrijke factor in onderzoek naar edgework. Dankzij deze

toepassing geeft men in eenzelfde beweging gehoor aan het betoog van Laura Neagler en Sara Salman

(2016) om de feministische theorie naar de voorgrond te laten treden, zeker met betrekking tot het

intersectionele paradigma. De omzetting van theorie naar methodologie zal uitgebreider aan bod komen

in het volgende hoofdstuk.

Dankzij dit feministisch geïnspireerd uitgangspunt en de wetenschappelijke roep voor intersectioneel

onderzoek op het terrein van edgework, is er beslist om het intersectionele gegeven op te nemen in het

conceptueel onderzoeksmodel.

3.6. Afsluitende bedenking

Het hoofdstuk dat zich net heeft voltrokken dient als afsluitend hoofdstuk van het theoretisch kader,

waarbij de creatie van het hybride model van edgework als de apotheose klinkt. Echter, deze eindhalte

is louter een verzameling van theoretische assumpties. Willen we deze kracht bijzetten en laten

neerdwalen vanuit de theoretische toren, dan dient de vertaling van deze assumpties naar een

onderzoeksconceptueel en –technisch model zich aan. Het volgende hoofdstuk staat in het teken van

deze opgave.

Page 37: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

28

4. Conceptueel onderzoeksontwerp

Vanaf het huidige hoofdstuk maakt het theoretische kader geleidelijk plaats voor het conceptueel

onderzoeksontwerp. De klassieke structurering van het onderzoeksontwerp volgens Verschuren en

Doorewaard (1995) zal worden nageleefd in functie van een verstaanbaar en duidelijk geformuleerde

overgang van theorie naar methodologie. Het hoofdstuk start met een selectieve en beknopte

samenvatting van al wat voordien is aangehaald in het theoretisch kader. Hieruit zal het een

probleemstelling onttrekken, in de vorm van een wetenschappelijke lacune. Uit deze probleemstelling

zullen respectievelijk de onderzoeksdoelstellingen en de onderzoeksvragen worden gedestilleerd.

Vervolgens zullen deze conceptuele elementen de overgang naar een onderzoeksstrategie leiden. De

strategie, zoals zal blijken, is in de vorm van een case study. Logischerwijs zal de keuze voor en

afbakening van de case hierop volgen. Op het einde van het hoofdstuk zal er een argumentatie

naargelang de geschikte methodologie voor de case study plaatsvinden.

4.1. Theoretische recapitulatie

Met Jack Katz (1988c) als vertrekpunt zijn we gestuit op de aantrekkingskracht die criminaliteit en

transgressie met zich meebrengt. De zogenaamde voorgrond van transgressie bezit een aanzienlijke

aantrekkingskracht door de sensaties die optreden wanneer er aan bepaalde bedreigende criteria is

voldaan. Een overstijgend gevoel van omnipotentie komt vrij wanneer de actor in staat is om zichzelf te

pushen tot de uiterste uitoefening van controle te midden van een geheel oncontroleerbare omgeving.

Een tijdsgenoot en tevens een andere socioloog, Stephen Lyng (1990), kwam in eenzelfde tijdsperiode

met een sterk gelijkende theorie naar buiten. In zijn sociologische benadering van risico zoekend gedrag

kwam hij tot eenzelfde conclusie, weliswaar zonder het criminele aspect. De overeenkomsten tussen

beide theorieën waren zo frappant dat enkele onderzoekers een hybride concept in het leven geroepen

hebben: het criminele edgework. Het concept beslaat grensoverschrijdende activiteiten die enkel

volbracht kunnen worden wanneer de actor een bepaalde eigenschap bezit die anderen tekortkomen: een

vaardigheid die nodig is om de controle van het systeem, de situatie of zichzelf, te overstijgen (Fenwick

& Hayward, 2000; Katz, 1988a, p. 231; Lyng, 2005b; E. M. Miller, 1986). In een later werk is het Lyng

zelf die de gelijkschakeling maakt en postuleert dat binnen de postmoderne context, criminal edgework

een belangrijke rol kan spelen in onderzoek naar de zoektocht naar individuele heropleving en

betekenisgeving (2005b, p. 29).

Maar edgework is geen gender-neutraal fenomeen. In onderzoeken naar bewust risicovol gedrag met

niet enkel mannelijke onderzoekssubjecten of puur ‘mannelijke’ activiteiten, kwam bovendrijven dat de

beleving van edgework beïnvloed is door het gender van de participant. Deze verschillen uitten zich

hoofdzakelijk in de retrospectieve evaluatie van het gedrag zelf en de subjectieve interpretaties van de

achterliggende motivaties (Batchelor, 2007; Lois, 2005; Rajah, 2007). De betrekking van vrouwen in

onderzoek naar edgework was essentieel, doch ontoereikend om te kunnen spreken van een oprechte

Page 38: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

29

aandacht voor de gender-gerelateerde beleving van edgework. Newmahr (2011) stelt namelijk dat de

traditionele opvatting van edgework een inadequaat kader belichaamt, wil men onderzoek doen naar de

gender-overstijgende beleving van edgework. Ze stelt dat de gehele traditionele opvatting van edgework

doordrenkt is met ‘masculiniteit’. De grens en daarmede de activiteit alsook de betrokken vaardigheden

zijn bepaald vanuit een masculien perspectief en kaderen binnen het stereotype mannelijke gender. De

vertekening van edgework wordt hoofdzakelijk gestuurd door waarden als individualisme, dominantie

over de (natuurlijke) omgeving, en de fysieke ervaring. Willen we het gender dichotomie man-vrouw

doorbreken en een bepaalde gevoeligheid inpassen voor gender ambiguïteit en intersectionaliteit, dan is

het noodzakelijk om beide conceptualisaties van edgework, de ‘traditionele’ en de ‘feministische’,

elkaar te laten aanvullen. En zo komen we naadloos aan bij de probleemstelling van dit onderzoek.

4.2. Probleemstelling

Voorgaande onderzoeken naar edgework, zowel deze die huizen binnen de masculiene traditie (Lois,

2005; Lyng, 1990; Olstead, 2011) als binnen de feministische traditie (Newmahr, 2011) maakten gebruik

van een theoretische conceptualisatie die gebaseerd is op de culturele opvatting van één bepaald gender.

Hierbij werd meestal vertrokken vanuit een bepaalde onderzoekspopulatie horende tot de mannelijke of

vrouwelijke sekse, of beide, die door de respectievelijke lens werden bestudeerd. De probleemstelling

van dit onderzoek is gestoeld op de suggestie dat dergelijke onderzoeken een beperkt beeld weergeven,

met verwijzing naar de voorafgaande categorisering van de onderzoekspopulatie. Bij Jennifer Lois

(2005) kan men spreken van een uitzondering, aangezien zowel mannen als vrouwen in haar

onderzoeksopzet werden opgenomen. Al zou men kunnen wijzen op de kritiek dat desondanks de

variabiliteit van de onderzoekssubjecten, het gebruikte conceptueel model van edgework afkomstig is

uit de masculiene traditie (Newmahr, 2011).

Voorbarig kunnen we stellen dat het bestuderen van mannelijke subjecten door een masculiene lens en

vrouwelijke subjecten door een feministische een vertekend en onvolledig beeld oplevert. Dankzij het

invloedrijke werk van Judith Butler (1990) is het mogelijk om biologische sekse en gender los te

koppelen van elkaar. In haar onderzoek duidt ze op de performativity of gender waarbij niet enkel gender

maar evenzeer sekse worden aanschouwd als een doorgaande performance, een actief nagestreefde

sociale constructie, gestimuleerd door een heteronormatieve cultuur (Leitch, 2010b, p. 2541). Wanneer

we deze stelling toepassen op het huidige onderzoek, krijgen we een wetenschappelijke grond om de

gender dichotomie te verlaten. Dit laat ons toe om ongecategoriseerd de studie van de beleving van

edgework aan te vangen. Dit anticategoriaal vertrekpunt weerspiegelt het idee achter intersectionaliteit

dat deelbare, vooraf gedetermineerde categorieën van sociale identiteiten bekritiseert (J. Miller, 2014).

Het beschouwt sociale identiteiten niet langer als te scheiden en onafhankelijk, maar veeleer als een

ondeelbaar geheel. Dit geheel oefent een belangrijke invloed uit op een hele reeks aan aspecten in het

dagelijks leven, waaronder de beleving ervan. Beleving, zoals eerder aangehaald, is een essentieel aspect

Page 39: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

30

van edgework. Kritiek gericht op onderzoek naar edgework zonder rekening te houden met de

intersectionele aard van de beleving is dan ook geuit in menig onderzoek (Chan & Rigakos, 2002;

Naegler & Salman, 2016; Rajah, 2007). Deze wetenschappelijke lacune belichaamt de probleemstelling

van het onderzoek. Namelijk dat onderzoek dat huist binnen een binaire opvatting van gender naar

edgework, zonder rekening te houden met de intersectionele aard van de beleving ervan, mogelijks een

vertekend resultaat kan geven.

4.3. Onderzoeksdoelstellingen

Deze probleemstelling impliceert de eerste doelstelling van het onderzoek, namelijk de creatie van een

hybride conceptualisatie. In het vorige hoofdstuk is deze poging al ruimschoots aan bod gekomen. Laten

we nog even stellen dat de creatie van het hybride model het warm water niet heeft uitgevonden. Het is

louter de convergentie van twee bestaande modellen. Het schept geen nieuw licht op edgework, het

combineert louter de beschikbare bronnen in de hoop dat de interactie van de kennis tot nieuwe inzichten

kan leiden. Het stelt een gevoeligheid in voor zowel emotionaliteit als fysicaliteit, voor geest en lichaam,

in de studie van deze specifieke categorie van bewust risicovol gedrag. Daarnaast, door niet vanuit één

bepaald perspectief te werken, geeft het gehoor aan de aansturing op de potentiële intersectionele aard

van edgework.

De intersectionele aard van edgework – het hybride model – kan gezien worden als de tweede

doelstelling. Of eloquenter uiteengezet, hoe verschillende intersecterende sociale identiteiten de

beleving van edgework beïnvloeden.

Uit beide onderzoeksdoelstellingen is het mogelijk om enkele onderzoeksvragen te destilleren:

Waarin schuilt het potentieel van het hybride model van edgework?

Welke rol vertolken ‘de geest’ en ‘het lichaam’ in de

karakteristieke kenmerken van edgework (vaardigheid, risico,

activiteit, sensatie)?

In welke mate is edgework een intersectioneel fenomeen?

Op welke aspecten komt de intersectionele aard van edgework

naar boven?

Op welke manier worden deze aspecten gestructureerd

naargelang de sociale identiteiten?

4.4. De loopbrug tussen theorie en strategie

Onderzoeksstrategieën dienen als lijm tussen de theoretische onderbouw en de methodologie (Denzin

& Lincoln, 2011). De strategie bekleedt in dit onderzoek de rol van een medium, waardoor het

Page 40: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

31

onderzoeksdoel bereikt kan worden. Het vervult een instrumentele roeping ten aanzien van de

onderzoeksvragen. Onderzoeksstrategieën zijn doorgaans afhankelijk van drie condities, waaronder de

aard van de onderzoeksvragen, de controle die de onderzoeker al dan niet heeft over het onderzochte en

de nadruk op het hedendaagse of op het historische (Yin, 1994). Dit hoofdstuk zal een beknopte

weergave bieden van de opsomming der argumenten in de bepaling van de onderzoeksstrategie en

vervolgens de methodologie. Zoals Yin stelt, een eerste afhankelijke conditie behelst de aard van de

onderzoeksvragen.

4.4.1. Argumentatie richting een onderzoeksstrategie

De probleemstelling van het huidige onderzoek is vertrokken vanuit een theoretische lacune. Om de

lacune op te vullen is er in de vorige hoofdstukken gespeculeerd op een hybride conceptualisatie op

basis van theoretische assumpties. De onderzoeksvragen zijn gericht op potentiële nieuwe inzichten die

de hybride conceptualisatie kan aan brengen op zowel de klassieke als op de feministische

conceptualisatie van edgework. De aard van de onderzoeksvragen (en van de overige

onderzoeksconceptuele fundamenten) sturen aan op een theorie ontwikkelend onderzoek.

Eén van de meest aangemeten onderzoeksstrategieën om aan theorie ontwikkelend onderzoek te doen

is volgens Bent Flyvberg (2011, p. 306) de gevalsstudie, een bepaling die hij in de verf zet met een citaat

van Harry Eckstein (1975):

[case studies] are valuable at all stages of the theory building process, but most

valuable at that stage of theory-building where least value is generally

attached to them: the stage at which candidate theories are tested.

Gevalsstudies zijn intense en diepgaande analyses van een individuele of collectieve entiteit. Deze

identiteit kan de vorm aannemen van een individu, een collectief, een fenomeen en dergelijke. Een van

de sterktes van de gevalsstudie wordt geduid als de capaciteit om complexe interpretatieve processen

van individuele of collectieve betekenisgeving te onderzoeken zonder de relatie met de situationele

context te verliezen (Yin, 1994). Typerend aan een gevalstudie is de gedetailleerde, rijke, volle,

complete en gevarieerde aard ervan (Flyvberg, 2011).

De keuze voor een specifieke case is afhankelijk van het doel dat men wil bereiken (Flyvberg, 2011).

Binnen het huidige onderzoek is daardoor gekozen voor een pragmatische case. De functie van een

dergelijke case is ‘om een metafoor of school te stellen voor het domein waar de case betrekking op

heeft’ (Flyvberg, 2011, p. 307). Het domein waar de case in dit geval betrekking op heeft, is de

conceptualisatie van edgework tussen lichaam en geest. Om die specifieke reden is er gekozen om

zelfverwonding als case te gebruiken. Of zelfverwonding ook effectief de rol van pragmatische case kan

vervullen, zal blijken in de conclusie.

Page 41: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

32

Alvorens de loopbrug tussen de onderzoeksstrategie en methodologie te laten neerdalen, dient

zelfverwonding afgebakend te worden. Hieraan voorafgaand zal er een bijzonder beknopte uiteenzetting

plaatsvinden om de lezer bekend te maken met de wetenschappelijke perspectieven op het intrigerende

gedrag.

4.4.2. Zelfverwonding als gevalsstudie

Zelfverwonding is een bijzonder complexe en gediversifieerde vorm van gedrag. Het kent een

onwaarschijnlijke diversiteit aan uitingsvormen en achterliggende motivaties (Adler & Adler, 2007;

Favazza, 1996; Lochner et al., 2005). Beide aspecten, uitingsvromen en motivaties, zijn belichaamd in

twee perspectieven waarbinnen onderzoek naar zelfverwonding zich kadert, zijnde het objectivistische

en het subjectivistische perspectief. Het eerstgenoemde, het ‘natuurlijke’ perspectief, is gebaseerd op

een observationele definitie, ontwikkeld vanuit de medische wereld, die zelfbeschadiging reduceert tot

enkel de waarneembare eigenschappen. Zelfbeschadiging wordt zo de opzettelijke beschadiging van

lichamelijk weefsel zonder een suïcidale intentie (Adler & Adler, 2007; Favazza, 1996; Steggals, 2015).

Dit perspectief impliceert dat een universeel biologisch mechanisme achter het gedrag schuil gaat. Het

wordt sterk verdedigd vanuit de natuurlijke wetenschappen, geneeskunde en de meer biologische

gesitueerde psychiatrie en psychologie (Steggals, 2015, p. 18). Wenst men deze reductionistische visie

te volgen, dan kan men zelfbeschadiging opvatten als een mechanische expressie, gedetermineerd door

onderliggende biologische, en secundair psychologische, feiten.

Het subjectivistische perspectief daarentegen pleit voor een cultureel en historisch gesitueerde

beschrijving, inclusief ten aanzien van persoonlijke betekenisgeving en motivaties. Dit leidt ons van het

objectivistische rijk naar het subjectieve, van het lichaam naar de geest, van instrumentaal naar

expressief (Connell, 2006), van rationele handeling naar een symbolische actie die onder bepaalde

voorwaarden als betekenisvol kan worden beschouwd.

Voor een uitermate duidelijke beschrijving van beide perspectieven verwijzen we u door naar Making

Sense of Self-Harm van Peter Steggals (2015)5. Het werk is een ware verrijking en een ideale eerste

kennismaking met de betekenis die achter zelfverwonding kan schuilgaan. Binnen de huidige

verhandeling zal de focus echter liggen op de afbakening van de case, ten behoeve van een uitvoerbaar

onderzoek.

5 Het werk tracht in eerste instantie het heersende medische discours, belichaamd in en geproduceerd in het boek

van Armando Favazza (1996), te deconstrueren. De vooringenomenheid van de medische wereld die

zelfverwonding in zijn greep houdt, wordt daarna vervangen door een intersectie van ‘assen van betekenisgeving’

waaronder een ontologische, een etiologische en een pathologische as. Door het objectivistische perspectief te

deconstrueren en in de plaats daarvan een door Weber (1962) geïnspireerd subjectivistisch perspectief op te

bouwen, tracht Peter Steggals om de inherente betekenis van zelfverwonding terug in beschouwing te brengen.

Page 42: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

33

4.4.2.1. Zelfverwonding tussen vorm en inhoud

Zelfverwonding is allerminst een eenvoudig te definiëren vorm van gedrag. Het lijkt veeleer een familie

van gedragingen die eenzelfde ondertoon delen (McAllister, 2003). In de literatuur maakt men geregeld

een onderscheid tussen zelfbeschadiging -self harm- en zelfverwonding -self injury- (McAllister, 2003).

Hierbij wordt zelfverwonding gezien als een ‘subtiele subcategorie’ van zelfbeschadiging (2003, p.

178). Zelfbeschadiging geldt hier als de overkoepelende cluster van gedragingen die psychologische of

fysieke schade toe brengen aan zichzelf, ongeacht intentionele variabelen. Deze brede beschrijving

maakt geen onderscheid naargelang het intentionele karakter van zelfbeschadiging, en staat dus toe dat

accidentele zelfbeschadiging als bijvoorbeeld een bijkomstig effect van druggebruik eveneens onder de

definitie valt. Dit leidt ook tot de conclusie dat deze brede definitie in tegenstelling staat tot de rol die

zelfverwonding in deze verhandeling speelt, namelijk als een bewust gekozen vorm van risicovol

gedrag. Deze karakteristieke eigenschap van edgework, namelijk de bewuste participatie, sluit eveneens

dwangmatige uitingsvormen van zelfbeschadiging uit, waaronder trichotillomanie, huidpulken en

dergelijke meer (Lochner et al., 2005). Zelfverwonding daarentegen, heeft betrekking op een zeer

bewuste vorm van lichamelijk verwondend gedrag. Hieronder vallen onder andere het snijden in de huid

met scheermesjes, glasscherven, scharen, keukenmessen of andere scherpe voorwerpen. Alsook de

verbranding van weefsel door vlam, wrijving of chemicaliën. Ook de ontwrichting van ledematen of het

vrijwillig breken van beenderen is een voorkomende uitingsvorm (Steggals, 2015). Eveneens bestaan er

vormen van inserting, waarbij de actoren naalden of pinnen of dergelijke in het lichaam steken (Adler

& Adler, 2007).

Naast variaties in uitingsvormen zijn er variaties in ernst aanwezig. Deze lopen van oppervlakkig tot

ernstig. Oppervlakkige vormen kenmerken zich door de mogelijkheid om zichzelf te verzorgen, en het

uitblijven van een blijvend letsel of beperking. De ernstige vormen hebben betrekking op

zelfverwondende acties die men meestal maar eenmalig kan uitvoeren, waaronder amputaties en

dergelijke. Deze worden meestal in verband gebracht met psychotische episodes, denk maar aan het

wereldbekende voorbeeld van de bipolaire kunstenaar Vincent van Gogh, die zijn linkeroor afsneed in

een psychotisch depressieve episode (Carota, Iaria, Berney, & Bogousslavsky, 2005). Psychotische

zelfverwonding valt door de aard ervan eveneens buiten de afbakening van zelfverwonding naar een

bewuste vorm van gedrag.

Wanneer we overschakelen naar de betekenis en de sluimerende motivaties die achter deze

uitingsvormen schuilgaan, dan kunnen we vermoeden dat deze die kleurrijke variabiliteit delen.

Historisch gezien heerste het beeld dat zelfverwonding in een zekere mate in verband stond met ‘de

dood’ en bijgevolg met dissociatie. Echter, steeds meer lijken onderzoekers de link te leggen tussen

zelfverwonding en ‘overleven’ of ‘communicatie’ (Adler & Adler, 2007; Chandler, 2013; McAllister,

2003; Steggals, 2015). Op het elan van communicatie en overleven kunnen we stellen dat

zelfverwonding een bepaalde functie vervult (Steggals, 2015). De literatuur spreekt bijvoorbeeld van

Page 43: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

34

het onder controle brengen van een emotionele overlading, waarbij men het mentale conflict

transformeert naar fysieke pijn (Adler & Adler, 2007), of om een einde te maken aan een dissociatieve

periode. Daarnaast zijn motivaties waaronder een roep om aandacht, of een legitimatie van subculturele-

(Adler & Adler, 2007; McAllister, 2003) of culturele identiteiten (Favazza, 1996) eveneens

veelvoorkomend. Een andere functie die ook opduikt in de literatuur is de functie van zelfbestraffing.

De motivaties achter het gedrag zijn enorm uiteenlopend en non-exhaustief gezien de individuele

variatie. Wat deze diverse vormen van zelfverwonding verbindt, is de centraliteit van de schade, de

wonde en het litteken (Steggals, 2015).

4.4.2.2. Afbakening van het concept

Binnen dit onderzoek zal zelfverwonding worden onderzocht door de lens van edgework, zijnde als een

doelgerichte en bewuste vorm van risicovol gedrag. De doelgerichtheid en bewuste uitvoering van het

zelfverwondend gedrag houden op zich al een inperking in. Het intentionele karakter begeleidt de

afbakening naar zelfverwonding, ten overstaande aan zelfbeschadiging (McAllister, 2003). Daarnaast

sluit het eveneens dwangmatige of door een psychotische episode gedreven motivaties uit. Concreet wil

dit zeggen dat de afbakening van zelfverwondend gedrag bijzonder breed is. Het kan betrekking hebben

op een veelheid aan uitingsvormen, zolang deze bewust en doelgericht uitgevoerd worden.

4.5. De loopbrug tussen strategie en methodologie

Na de afbakening van de gevalsstudie kan bepaald worden welke methodologie zich hiertoe leent. Want

een gevalsstudie an sich legt geen beslag op één bepaalde onderzoeksmethode (Denzin & Lincoln,

2011). De bestudering van de ‘entiteit’/unit, kan zowel kwalitatief als kwantitatief, analytisch of

hermeneutisch, of door een mix van beide (Flyvberg, 2011). Om op een gegronde manier tot een

beslissing te komen, keren we terug naar de inhoud van de onderzoeksvragen. Prominent aanwezig in

de theoretische onderbouw en de daarop geïnspireerde onderzoeksvragen is de nadruk op beleving.

4.5.1. De beleving

Deze verhandeling start uitdrukkelijk op het startschot van Jack Katz (1988c). Wat zijn werk zo

vernieuwend maakte, was de nadruk op de voorgrond van criminaliteit, in tegenstelling tot de rationele

keuze theorieën en het structureel determinisme die de emotionele capaciteiten van criminaliteit

negeren. Zoals eerder gesteld, diende zijn werk als inspiratiebron voor menig criminologen. In die mate

inspireerde het zelfs de creatie van een culturele criminologie met de focus op de convergentie van

culturele processen (processen van individuele of collectieve betekenisgeving) en criminele processen,

en de daarmee belichaamde lived experience (Ferrell, Hayward, & Young, 2008). Deze ‘geleefde

ervaring’ duidt op de sensuele aantrekkingskracht van criminaliteit en transgressie, en zo ook op

bepaalde vormen van vrijwillig risicovol gedrag waaronder edgework (Lyng, 1990). De lived

experience, de ‘voorgrond’, betekenisgeving, etc. wijzen ieder naar kwalitatieve methoden en

technieken (Decorte & Zaitch, 2010; Lewis, 2009).

Page 44: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

35

4.5.2. Edgework

Een tweede aanwezige element binnen de onderzoeksvragen is edgework. Onderzoek naar edgework

huist evenzeer binnen de kwalitatieve methodologische traditie. Binnen de gebruikte literatuur en

onderzoeken komen duidelijk twee geprefereerde methoden naar boven. In eerste instantie treedt

etnografisch veldwerk duidelijk op de voorgrond (Gailey, 2009; Lois, 2001; Lyng, 1990; Newmahr,

2011). De andere techniek die men vaak gebruikt is de gevalsstudie met als methode het kwalitatief

diepte interview (Olstead, 2011; Rajah, 2007). Vooraleer we verder gaan met de bepaling van de

methodologie is het noodzakelijk te verwijzen naar een kerneigenschap van edgework. Tijdens de

uitvoering van edgework zelf, schakelt men de zelf-reflexiviteit uit in functie van de volbrenging van de

activiteit. De interpretatie ontplooit zich daardoor pas retrospectief, met een uitstraling naar toekomstig

gedrag (Lois, 2005, p. 150). De waarlijke betekenis die individuen geven aan edgework gebeurt telkens

post factum. Anders gesteld kan de betekenis die individuen of groepen toeschrijven aan de uitvoering

van edgework pas gevormd worden wanneer de reflexiviteit terug keert.

Wensen we de betekenis die individuen toedragen aan zelfverwonding te onderzoeken, dan dient dit

retrospectief te gebeuren. Dit levert een tweede argument in de bepaling van de methodologie. De te

gebruiken methodes moeten in staat zijn om een individuele retrospectieve betekenisgeving te

verzamelen.

Een derde richtingaanwijzer in de onderzoeksvragen is de hybride conceptualisatie van edgework en de

daaraan verbonden intersectionele gevoeligheid.

4.5.3. De hybride conceptualisatie

Het hybride model van edgework geeft gehoor aan feministische en queer theorieën om de achterhaalde

gender dichotomie op een kritische manier te beschouwen (Butler, 1990; Leitch, 2010a). Een dergelijk

perspectief vertrekt niet vanuit een bepaalde categorie (waaronder de categorie ‘man’ of de categorie

‘vrouw’), maar veeleer vanuit ongecategoriseerde data. Deze theoretische wens onderbouwen we aan

de hand van het intersectionele idee dat zich verzet tegen elke vorm van pregedetermineerde

categorisatie door de onderzoeker of door de onderzoeksopzet. De vertaling van het hybride model uit

de onderzoeksvragen naar een methodologische strategie, is daarmede gestoeld op methodologische

richtlijnen inzake het gebruik van intersectionaliteit binnen onderzoek. Zoals eerder aangehaald, bestaat

er nog een aanwezige onduidelijkheid over de methodologie die men gebruikt voor intersectioneel

onderzoek (McCall, 2005). De theoretische en methodologische moeilijkheden ontspringen uit de

diverse functies dat ‘intersectionaliteit’ kan vervullen, zoals een theorie, een concept, een perspectief of

een heuristiek instrument of als een leidraad doorheen analytische technieken (K. Davis, 2008).

Eenduidigheid en simplificatie zijn kenmerken waartegen een intersectionele benadering zich verzet,

logischerwijs zijn deze geenszins terug te vinden in het eigen gebruik.

Page 45: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

36

De methodologie moet in staat zijn om ongecategoriseerd het onderzoek aan te vatten (Creek & Dunn,

2014). Betreffende kwantitatieve methoden in intersectioneel onderzoek zou men een epistemologische

kritiek kunnen formuleren, aangezien deze methoden kunstgrepen uitvoeren op kwantificeerbare,

distinctieve categorieën gebaseerd op pregedetermineerde variabelen (Creek & Dunn, 2014, p. 52). Dit

is geheel in strijd met het onderliggende idee van intersectionaliteit, waarbij de interpretatie ontstaat

vanuit de belevingswereld van de subjecten, in tegenstelling tot de vooringenomenheid van de

onderzoekers (Shields, 2008). Hieruit valt te besluiten dat kwalitatieve methoden of een mixed methods

design beter aangesneden zijn om de ambiguïteit en complexiteit te omvatten. Barak, Leighton en Flavin

(2010) vertolken de visie dat kwalitatieve, descriptieve, en narratieve methoden het best aangemeten

zijn om de verscholen intersectionele aard van de beleving van het dagelijkse leven te onderzoeken.

4.6. Conclusie op de methodologie

Wanneer we een samenvatting maken van de bovenstaande argumentatie, komen we tot de volgende

stelling: de methoden moeten in staat zijn om de beleving en retrospectieve betekenisgeving van

edgework te vatten, zonder daarvoor te vertrekken vanuit vooringenomen categorieën om zo de

intersectionele natuur van de beleving van zelfverwonding te onderzoeken. De methoden moeten dus

ook in staat zijn om de sociale identiteit van de participanten te vatten. Met andere woorden: hoe

individuen ‘betekenis geven aan persoonlijke ervaringen in relatie tot de heersende culturele discourses’

(Chase, 2011, p. 422).

De bovenstaande argumentatie lijkt te wijzen naar narratieve onderzoeksmethoden. Het komende

hoofdstuk zal meer duidelijk scheppen waarom nu net narratieve methoden zo geschikt zijn om dit

onderzoek tot een goed einde te brengen.

Page 46: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

37

5. Narratief onderzoek en narratieve criminologie

De wetenschappelijke literatuur lijkt de narratieve methoden te duiden als ideale methodologie om het

huidige onderzoek te dragen. De specifieke redenen hiertoe worden in het komende hoofdstuk

besproken.

Als eerste bespreken we de narratieve criminologie, een recente criminologische evolutie die meedeint

op de algemene ‘narratieve omkeer’ in de sociale wetenschappen (Presser, 2016). Na de duiding van de

belangrijkste theoretische presumpties van de stroming zal het hoofdstuk zich buigen over de

epistemologische claims verbonden aan dergelijk narratief onderzoek. Na deze theorie gaan we over tot

de concrete toepassing van narratieve methoden op het huidige onderzoek. Hierbij vertrekken we vanuit

de vraag: welke data zijn relevant om de onderzoeksvragen te beantwoorden? Naderhand volgt een

presentatie van de specifieke methoden die in staat zijn om die soorten data te verzamelen. Binnen deze

methodologische beschouwing zal uitgesproken aandacht uitgaan naar de analyse. Vervolgens komen

ook enkele praktische zaken aan bod, waaronder de verzameling van respondenten, de sampling, de

ethische componenten verbonden aan het onderzoek en zaken betreffende de authenticiteit ervan.

5.1. Narratief onderzoek

Narratief onderzoek kent de laatste decennia een ware heropleving (Presser, 2016; Sandberg & Ugelvik,

2016). Onderzoekers uit disciplines allerhande hebben hun pijlen gericht op narratieven als een bepaalde

vorm van discours dat de functie vervult als ‘betekenisgevend medium door de vorming en ordening

van ervaringen en als een methode om zichzelf en de omgeving te verstaan’ (Chase, 2011, p. 422); Het

is een instrument dat de wereld rondom ons, inclusief onszelf, van een betekenis kan verschaffen. De

klassieke opvatting van narratieven of verhalen waarbij inhoud en vorm gescheiden van elkaar leven, is

de laatste decennia onder druk komen te staan. Onder een postmodern bewind nodigen steeds meer

sociale wetenschappers eveneens de vorm en context mee in de analyse (Sandberg, 2010).

5.2. Narratieve criminologie

Zo ook is criminologie als sociale wetenschap op de narratieve trein gesprongen. Het was Lois Presser

die in 2009 de term ‘narratieve criminologie’ lanceerde (2009). Het vernieuwende perspectief op

narratieven, als een constitutieve kracht die ervaringen en identiteiten mee vorm geeft, bracht een nieuwe

visie op het etiologische vraagstuk binnen de criminologie. Want waar narratieven of verhalen gedrag

informeren, daar zou men hetzelfde kunnen stellen over crimineel of transgressief gedrag.

Deze visie gaf de aanleiding voor een vernieuwende conceptualisatie van het narratief binnen de

criminologie, als ‘een aspect en product van het voortdurende project van menselijke betekenisgeving’

(Presser, 2016, p. 147). De manier waarop narratieve criminologie het narratief herontdekt heeft, staat

centraal in de keuze voor dit methodologisch kader. Wil men narratieven op een dergelijke constitutieve

Page 47: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

38

manier beschouwen, dan moet men trachten verder te reiken dan de traditionele positivistische

conceptualisaties van het narratief (Presser, 2009; Sandberg & Ugelvik, 2016). De conceptualisatie van

het narratief heeft betrekking op de relatie tussen het ‘verhaal’ en de ‘daad’, het ‘woord’ en de ‘actie’.

Narratieven of verhalen hebben binnen de criminologische discipline al een veelheid aan rollen

gespeeld. Algemeen gezien maakt men een opsplitsing naargelang de aard van de gebruikte

conceptualisatie, meer specifiek de representatieve en de constitutieve conceptualisatie (Sandberg &

Ugelvik, 2016). Eén van de eerste manieren hoe narratieven de criminologische discipline van dienst

waren, was in de vorm van records. Vertrekkende van de positivistische notie dat er één meetbare

realiteit bestaat, dienden narratieven als objectieve representaties en indicatoren van gebeurtenissen die

reeds hadden plaats gevonden of die nog lopende waren. Narratieven werden beschouwd als loutere

representaties van een toestand of van gebeurtenissen die een puur ‘beschrijvende’ rol vertolkten.

Records werden (en worden) daarmede vaak getoetst aan andere waarnemingen om de waarheid te

achterhalen (Presser, 2009). Later in de criminologische traditie die steeds sterkere invloeden voelde

vanuit de Amerikaanse interactionistische sociologisch geïnspireerde criminologie, werd deze

‘ontologische realiteit’ steeds kritischer in vraag gesteld (Ferrell & Hayward, 2011). Het idee dat er niet

één bepaalde realiteit bestaat, maar dat deze geconstrueerd wordt door sociale interacties, kreeg voet

aan wal. Deze subjectieve component bracht het belang van perceptie en interpretatie aan het licht, sinds

mensen ageren op basis van hun persoonlijke en collectieve interpretatie van de ‘realiteit’ (Presser,

2009). Binnen deze tijdsgeest kwam het tot een herformulering van de conceptualisatie van het narratief,

met inclusie van dit subjectieve element. Narratieven als interpretations werden beschouwd als een

interpretatie van een persoon (of collectief) over een afgelopen gebeurtenis of één die nog bezig is. De

subjectiviteit van de verteller kreeg hier een plaats in het verhaal.

De eerste twee representatieve conceptualisaties gaan ervan uit dat de wereld die wordt beschreven in

de narratieven, hier onafhankelijk tegenover staat. De narratieven worden gevormd dankzij het

(gepercipieerde) leven, niet omgekeerd. De kracht van de narratieven is binnen deze conceptualisaties

beperkt tot retrospectieve betrekkingen. Het maakt het woord ondergeschikt aan de daad, aangezien het

eerste enkel betrekking kan hebben op het laatste.

Een laatste visie op het narratief is de constitutieve visie. Hierbij is de verteller niet enkel een

onafhankelijke producent van het verhaal, het verhaal is evenzeer constitutief voor de ervaringen van de

verteller. De laatste conceptualisatie stapt af van een bevoorrechte behandeling van de ‘actie’. De

hiërarchische verdeling waarbij narratieven ondergeschikt zijn aan de realiteit, of evenzeer waar het

woord moet onderdoen aan de daad, wordt zo verlaten. Zowel woord als daad treden in een postmoderne

flux waarbinnen er sprake is van wederzijdse beïnvloeding (Fleetwood, 2016).

De narratieve criminologie neemt deze laatste onder de vleugels. De stroming buigt zich over wat

‘‘verhalen kunnen teweegbrengen, tegenover wat verhalen kunnen weergeven’’ (Presser, 2016, p. 138).

Page 48: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

39

Het geeft een theoretisch kader waarin men de invloed van verhalen op transgressief, schadelijk of

illegitiem gedrag kan onderzoeken, in zowel de faciliterende, onderhoudende en diminuerende vorm.

5.3. Bepaling van de onderzoeksdata

Narratieven of verhalen6 zijn een specifieke soort van discours dat algemeen genomen voldoet aan drie

eigenschappen (Presser, 2009, 2013). Als eerste twee eigenschappen spreekt men van de temporele

eigenschap en de causale eigenschap, beiden zijn onderling verbonden (Sandberg, 2016). De temporele

eigenschap heeft betrekking op de chronologie der gebeurtenissen in het verhaal. Door deze onderhevig

te maken aan een temporele sequentie (gebeurtenis a vindt plaats voor gebeurtenis b) krijgt men een

notie van causaliteit, de tweede eigenschap. Beide eigenschappen begeleiden de luisteraar tot een

betekenisvol plot (Polletta, Chen, Gardner, & Motes, 2011). De derde eigenschap staat in nauw verband

met dit betekenisvol plot. De evaluatieve eigenschap van het narratief is het gegeven dat de verteller het

betekenisvol plot evalueert naar een geschatte moraliteit. De verteller maakt kenbaar welke ‘morele’

positie wordt aangenomen ten overstaande van de ontknoping. Zonder deze eigenschap spreken we van

een ‘kroniek’ in de plaats van een narratief (Presser & Sandberg, 2015b).

Narratieve criminologie is niet enkel geïnteresseerd in het verhaal an sich, maar mede in hoe het verteld

wordt en binnen welke directe en indirecte context (Presser, 2010). Willen we een verhaal begrijpen,

dan dienen we het verhaal in alle aspecten als een ondeelbaar geheel te bekijken.

Concreet wil dit zeggen dat er data verborgen zit in de inhoud, de vorm en de context van het verhaal.

Alle drie deze elementen worden onder de volgende ondertitels besproken. Hierin worden de

epistemologisch claims afgewisseld met een directe toepassing ervan op het huidige onderzoek.

5.3.1. De inhoud

Binnen de inhoud van het narratief maakt men een onderverdeling naargelang levensverhalen,

gebeurtenisverhalen en tropes (Sandberg, 2016).

5.3.1.1. Levensverhalen en de sociale identiteiten

Levensverhalen vertolken een cruciale rol in iemands opvatting over zichzelf. Veelal is het een

verzameling van fragmenten en belangrijke gebeurtenissen of periodes die een persoon heeft gevormd

tot wie hij/zij is. Coherentie is hierbij een streefdoel, om het verleden en het heden samen te brengen tot

een betekenisvol geheel. Al blijkt in de praktijk dat vaak ambiguïteit en incoherentie heerst, in de vorm

van tegenstrijdige verhalen (Sandberg, 2010).

In de constructie van een levensverhaal laten wij ons inspireren door een veelheid aan narratieven, zijnde

het culturele, institutionele, organisationele, persoonlijke of een amalgaan van ze allemaal (Loseke,

6 In deze verhandeling worden beide termen naar vrijheid onderling afgewisseld, maar ze duiden hetzelfde

Page 49: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

40

2007). De narratieve segmenten, vocabularia, formats, genres en dergelijke zijn afkomstig van de ‘poel

der taal’ die voor ons gestructureerd is op basis van onze sociale identiteiten enerzijds (Fleetwood,

2016), en waarmee wij ons wensen te associëren anderzijds (binnen de grenzen van het gereguleerde)

(Prins, 2006). Het levensverhaal is dus een veruiterlijking van onze sociale identiteiten (Christensen &

Jensen, 2012), het is een illustratie van onze associatie aan vooraf bepaalde sociale groepen waartoe we

willen behoren (Shields, 2008).

Wensen we, volgens de richtlijnen verkregen uit de onderzoeksdoelstelling en –vragen, de

intersectionele aard van edgework te onderzoeken, dan is het noodzakelijk om deze data te verzamelen.

5.3.1.2. Gebeurtenisverhalen en zelfverwonding

Zoals eerder aangehaald zijn gebeurtenisverhalen de bouwstenen waarmee een levensverhaal wordt

opgebouwd. In tegenstelling tot het levensverhaal hebben deze wel een duidelijk begin, midden en eind

(2016, p. 161). Ze beslaan een episode of gebeurtenis die volgens de verteller van waarde is in de

connectie tussen het verleden en het heden, en binnen de zoektocht naar coherentie in het levensverhaal.

Analytisch is deze vorm interessant om de invloed ervan op een specifieke situatie te bestuderen (2016,

p. 167). Ze kunnen voorkomen als duidelijk gedefinieerd in hun invloed en consequenties, of

omgekeerd, als onduidelijk en met verwaarlozing van de evaluatieve aspecten.

Deze gebeurtenisverhalen staan op eenzelfde hoogte als de voorgaande levensverhalen betreffende de

relevantie in dit onderzoek. Als centraal gegeven vinden we namelijk de lived experience, de intrinsieke

experimentele ervaring die edgework met zich meedraagt. Wensen we deze ervaring te onderzoeken,

dan is het noodzakelijk om gebeurtenisverhalen aangaande de beleving van zelfverwonding als data te

beschouwen.

5.3.1.3. Tropes

Een trope is een surrogaat van een alom bekend en aanvaard stereotiepe verhaal. Tropes binnen een

verhaal vertolken de rol van het ‘collectieve bewustzijn’ en bieden zo een venster naar de achterliggende

sturende en beperkende krachten die sociale structuren met zich meebrengen. Deze functie houdt een

intrigerend analytisch voordeel in:

Revealing stories not told can (...) be a way to illuminate the most important

cultural influences in a society or subculture. They are the cultural elements

that establish and reproduce the status quo. The most important stories in a

society are often only hinted at, not fully told. Paradoxically then, when a

narrative has become a trope or even completely silenced, it can be at the

height of societal importance. (Sandberg, 2016, p. 166)

Page 50: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

41

Ze kunnen uitgesproken worden, in de vorm van een stereotiepe weergave van een sociale groep (Copes,

2016), of ze kunnen naar gehint worden, net doordat ze het ‘gezond verstand’ belichamen. Op een

dergelijke manier verzorgen tropes het dialogische potentieel van een verhaal (Frank, 2010). Deze

functie betrekt de luisteraar op een diepgaande manier doordat die een subjectieve invulling behoeft,

weliswaar afhankelijk van de sociale omgeving (Polletta, 2006).

De analytische potentie van een trope slaat een brug tussen het subjectieve narratief en de objectieve

realiteit. Het schijnt een licht op de achterliggende structurele krachten die de narratieve creativiteit van

het individu beperken (Fleetwood, 2016). Gender, en meer bepaald gender in interactie met andere

structureel consequentiële sociale identiteiten, staat centraal binnen dit onderzoek. De tropes bieden een

venster naar deze onbesproken realiteiten, en vervullen een dermate grote rol in het belichten van de

beperkende en sturende krachten ervan (Sandberg, 2016).

De data betreffende de inhoud van het narratief liggen duidelijk verspreid over deze drie sites. De

levensverhalen dienen het onderzoek door de betrokken sociale identiteiten te belichten. De

gebeurtenisverhalen zijn verantwoordelijk om de geleefde ervaring van de uitingsvorm van

zelfverwonding te vatten. Als laatste bieden de tropes een venster naar het onbesprokene, de

schuilgaande common sense die dicteert wat is en wat niet is. Deze drie types van het narratief staan

onderling in een relatie. Ze oefenen een wederzijdse constitutieve werking uit op elkaar. Binnen het

huidige onderzoek leveren ze elk een belangrijk stuk voor de puzzel voorhanden.

5.3.2. De vorm

Het is mede dankzij de analyse van de vorm, de verpakking van het narratief, dat narratieve criminologie

de positivistische conceptualisaties van het narratief, achter zich laat (Presser & Sandberg, 2015a).

Betreffende de vorm van het verhaal, kan men enkele brandpunten van de analyse duiden, waaronder

de structuur, de linguïstische keuzes en het genre (Presser & Sandberg, 2015b). Alle drie de aspecten

sturen aan op de eigenlijke betekenis van het verhaal. Binnen het huidige onderzoek zal er beperkte

aandacht uitgaan naar de vorm en formalistische principes van de narratieven.

5.3.3. De context

De context van het narratief daarentegen geniet wel van een hoog aanzien en belang voor het onderzoek.

De context van een narratief kan betrekking hebben op een directe en een indirecte context. De directe

context verwijst naar de complexiteit van de coproductie van kennis door een samenwerking van

verteller en luisteraar, of toegepast, de onderzoeker en onderzochte. De indirecte context heeft veeleer

betrekking op de structurele krachten die het verhaal bespelen.

Page 51: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

42

5.3.3.1. Directe context

Met directe context verwijst men naar de setting waarbinnen het verhaal verteld wordt, de ontvangers

van het verhaal en de reden waarom het verhaal in het leven is geroepen (Presser & Sandberg, 2015b).

In de constitutie van het theoretische kader van narratieve criminologie was er sprake van een

multidisciplinaire kruisbestuiving (Presser & Sandberg, 2015a). De etnomethodologie bracht de

aandacht voor de situationele context waarbinnen het verhaal plaatsvindt. Verhalen vertolken namelijk

telkens een functie in de relatie met de directe omgeving. Zo kwam het tot de stelling dat verhalen

‘lokale producten’ zijn, afhankelijk van de context (2015a, p. 9). Dit is niet anders binnen een

onderzoekscontext. De invloed van de onderzoekssetting of de aanwezige onderzoeker op het verhaal is

binnen narratieve methoden navenant (Chase, 2011) . Zonder de locatie binnen het onderzoek zou een

dergelijk verhaal überhaupt niet geconstrueerd zijn. En dit is nadrukkelijk in onderzoek naar

zelfverwonding, aangezien zelfverwonding veelal sluimert in een nevel van geheimhouding (Adler &

Adler, 2007). Daar deze invloeden onafwendbaar zijn, is het van belang om als onderzoeker de setting

diepgaand te beschrijven. In de uiteenzetting van de resultaten zal dit aan de orde zijn.

5.3.3.2. Structurele context

In het vertellen van verhalen wordt onze narratieve creativiteit beperkt. Onze verhalen worden

gestructureerd naargelang onze sociale identiteiten, zijnde afkomst, leeftijd, gender, etc. Narratieven

lichten onbewust een tipje van de structurele sluier die achter het verhaal schuil gaat. Om dit op een

verstaanbare manier over te brengen doen we beroep op het concept ‘narratieve habitus’ van Jennifer

Fleetwood (2016). Om de narratieve variant op Pierre Bourdieu’s (1992) habitus te bespreken, is het

noodzakelijk om deze laatstgenoemde even te belichten. Het concept habitus kan dienen om structureel

determinisme en zelfbeschikking op een niet dichotome manier te verbinden.

Het concept plaatst elke vorm van sociale actie binnenin het respectievelijke veld waarin het plaatsvindt.

Het veld staat voor de objectieve realiteit, een spatiaal en temporaal gegeven. Deze objectieve realiteit

wordt gevormd door structurele processen. Het geïnternaliseerde veld van een individu wordt benoemd

als een habitus. Een habitus is dus een ‘‘systeem van duurzame disposities en structuren die

gepredisponeerd zijn om te functioneren als structuren, dat is, als principes die gebruiken en gedrag

organiseren’’ (Bourdieu, 1992, p. 53). Deze habitus is geen statisch gegeven, maar is onderhevig aan

constante transformatie door de directe sociale omgeving, het veld. Deze laatst genoemde is onderhevig

aan veranderingen dankzij de ervaringen van de individuen die zich begeven in het veld (Fleetwood,

2016).

De narratieve habitus is hiervan een afgeleide. Het bevat de connectie tussen het verhaal en het leven

van de verteller in een bepaalde tijd en ruimte (2016, p. 174). De narratieve habitus structureert als het

ware de vormelijke én inhoudelijke bouwstenen waarmee we narratieven construeren. Afhankelijk van

iemands geïnternaliseerde positie in het veld, de objectieve realiteit, zullen andere genres, narratieve

Page 52: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

43

templates, de predispositie van het subject tegenover het dominante discours, vocabularia,

zinsconstructies, plot, etc. beschikbaar zijn. Op deze manier is het mogelijk om tussen de lijnen door te

lezen en het culturele decor te ontdekken.

Aangezien deze verhandeling zich buigt over de intersectionele aard van zelfverwonding, is het zeer

belangrijk om de narratieve habitus te betrekken in het onderzoek. Het geeft een beeld hoe sociale

structuren, waaronder gender, de narratieven rond zelfverwonding kunnen kleuren.

5.4. Narratieve interviews als methodologie

Onder deze titel vindt de concretisering van de methodologie plaats. Het neemt afstand van de abstracte

beschrijvingen en geeft ruimte aan de praktische toepassing ervan.

Gegeven de besproken data, bleken narratieve (diepte) interviews de voornaamste methode om deze te

verzamelen. Echter, door de uiteenlopende aard van de onderzoeksdata is er gekozen voor een multiple

interview design. Het gaat om een reeks van twee interviews naar de reflectie van de

onderzoeksdoelstellingen. De complexiteit en ambiguïteit van de verscheidene intersecterende sociale

identiteiten stonden centraal binnen het eerste interview, de beleefde ervaring van zelfverwonding,

gestuurd door deze intersectionele aard van edgework, binnen het tweede. De chronologie van de

onderwerpen is bewust gekozen, daar het gevoeligste onderwerp pas in het tweede interview aan bod

kwam. Hierdoor kon er zich potentieel een vertrouwensband ontwikkelen tussen interviewer en

interviewee, in functie van de authenticiteit van de data (Rubin & Rubin, 2012).

Aangezien dat beide interviews narratieve interviews zijn, huizen ze binnen het constructivistische

perspectief (Chase, 2011; Rubin & Rubin, 2012). Een veelgebruikte metafoor om dit te duiden is de

metafoor van de onderzoeker als reiziger (Legard, Keegan, & Ward, 2003). Het vertrekt vanuit de

premisse dat kennis gecreëerd wordt binnen een complexe situationele context. Zowel onderzoeker als

participant leveren derhalve hun bijdrage in de creatie van de betekenis van het verhaal. Binnen narratief

onderzoek kan men dit proces interpreteren op een tweedelige manier. Zoals eerder gesteld is een

narratief een lokaal product. Wat en hoe er verteld wordt, is afhankelijk van de interactie en setting

waarbinnen het onderzoek plaatsvindt. Een tweede luik aan het samenwerkingsverband schuilt in de

interpretatie. Binnen narratieve criminologie is de reizigers metafoor op interviews het heersende

perspectief (Presser & Sandberg, 2015a). De sociale constructie van data dient dan ook zorgvuldig

geduid te worden in de analyse en de reflectie op de data.

Binnen beide interviews stond een hoge responsiviteit van de onderzoeker centraal (Rubin & Rubin,

2012). Er werd expliciet de houding ten aanzien van zelfverwonding uit de doeken gedaan en er werd

benadrukt dat de respondent ten alle tijden vrij was om vragen te stellen. Dit gaf de aanleiding tot het

delen van persoonlijke informatie, meningen, persoonlijke ervaringen met zelfverwonding en dergelijke.

Dit is een kenmerkende houding binnen een feministische benadering van onderzoek (Legard et al.,

Page 53: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

44

2003). Deze houding verzwakte de onderlinge posities die beide betrokken personen bekleedden

tegenover elkaar. De rollen ‘onderzoeker’ en ‘onderzochte’ werden op deze manier ‘democratischer’

verdeeld.

5.4.1. Levensverhaal interview

Het life story interview of het levensverhaal interview was de eerste in de reeks van twee. Dit

aanvankelijke interview stond in het teken van de tweede onderzoeksvraag ‘In welke mate is edgework

een intersectioneel fenomeen?’. Meer specifiek richtte het zich op de verscheidene sociale identiteiten

die de respondent bekleedde. Het is een methode die discipline overstijgend wordt toegepast aldaar men

de belevingswereld van het onderzoekssubject wil benaderen (Atkinson, 2007; Legard et al., 2003). Het

wordt gekenmerkt door een zeer open natuur. Binnen een life story bestaat de rol van de onderzoeker

erin om de ‘reis’, het levensverhaal, te begeleiden (Atkinson, 1999, p. 33).

Het vragen naar het levensverhaal kan nogal overweldigend overkomen (Chandler, 2013). Daarom zijn

bepaalde thema’s gebruikt om het interview te begeleiden. Onder de thema’s bevonden zich familiale

zaken waaronder de evolutie van kind tot puber, puber tot adolescent, adolescent tot volwassene,

educatie (middelbaar en hoger onderwijs) en werk, vrijetijdsbesteding, liefdes, etc. Naast deze

voorbereide thema’s was er ook een voorbereide vraag om het interview van start te laten gaan ‘Waar

zou jij graag uw levensverhaal beginnen?’. Na dit startschot werd meestal geïmproviseerd, op basis van

de gegeven antwoorden. De bedoeling van een levensverhaal interview is om een stream of

consciousness te stimuleren, waarbij de interviewer het schouwspel van een levensverhaal kan

bewonderen (Atkinson, 1999, p. 31).

5.4.2. Narratief diepte interview

Het tweede interview was te kaderen binnen de eerste onderzoeksvraag ‘Waarin schuilt het potentieel

van het hybride model van edgework?’. Echter, om deze vraag te beantwoorden is het noodzakelijk om

de ervaringen met zelfverwonding te spiegelen aan de eigenschappen van edgework, met name het

hybride model waarin zowel het lichaam als de geest een plaats hebben. Hierdoor stonden vragen gericht

naar deze ervaringen met zelfverwonding centraal. Aangezien de specifieke en gevoelige aard van die

data, is er gekozen voor een narratief diepte interview, tevens een veelgebruikte en efficiënte

onderzoeksmethode binnen het Storytelling as Lived experience perspectief (Chase, 2011, p. 422).

Diepte interviews zijn ideaal om ‘persoonlijke en gevoelige kwesties’ te onderzoeken (Rubin & Rubin,

2012, p. 4).

De methode is geschikt om tijdens het interview, een stevige doch flexibele focus te behouden op de

onderzoeksvragen en de concepten die daarin centraal staan, en om deze vervolgens met veel diepgang

te exploreren (Rubin & Rubin, 2012, p. 5). Echter, sinds het huidige onderzoek een narratief onderzoek

was, diende er een kruisbestuiving tussen een diepte interview en een narratief interview plaats te

Page 54: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

45

vinden. (Chase, 2003). Want, wensen we narratief onderzoek serieus te nemen, dan moeten ‘diepte

interviews locaties worden waarin we vragen stellen om levens- en gebeurtenisverhalen te eliciteren’

(Chase, 2003, p. 274). Er werd afgestapt van een te rigide zoektocht naar de theoretische assumpties die

het hybride concept zouden onderbouwen. In de plaats daarvan werd gekozen voor een aanpak die zich

trachtte los te koppelen van edgework, en meer nadruk legde op de narratieven over de ervaringen met

zelfverwonding.

Concreet uitte zich dit in het interview in een topiclijst met één vooraf opgestelde vraag, zijnde: Kan je

jouw zelfverwonding (van ideatie tot postfactum betekenisgeving) ontleden in verschillende fasen

naargelang de beleving/emoties/gevoelens? Een dergelijke structuur gaf vervolgens een kapstok om

telkens door te vragen naar de beleving en de sensaties op de verschillende fasen. De topiclijst betrof

onderwerpen waaronder het risico, de eerste keer, de beleving van controle en de evolutie doorheen de

tijd. Om diepgang te bereiken werd er veelvuldig gebruik gemaakt van probes in de vorm van stiltes,

herhalingen of vragen zoals: kan je mij daar wat meer over vertellen?, Wat betekent dat voor jou?

(Presser, 2010; Rubin & Rubin, 2012).

Een basiskenmerk van kwalitatieve interviews is de evenwichtsoefening tussen flexibiliteit en stabiliteit.

Dit was zo ook het geval in het huidige onderzoek. Het multiple interview design was het uitgangspunt

van de methodologie. Desondanks werd er in bijzondere mate rekening gehouden met het verloop van

de interviews. Wanneer tijdens het initiële levensverhaal interview de respondent voelbaar uitweidde

richting topics die het tweede interview aangingen, dan werd dit in alle vrijheid gelaten. Dit was de

stelling om de ontplooide narratieven te respecteren, aangezien deze allemaal bijdragen tot het proces

van betekenisgeving (Chase, 2011).

5.5. Analyse

Een narratieve analyse is begaan met het proces hoe algemene sociale structuren en processen verweven

zitten in het persoonlijke narratief:

Analyzing specific narratives to answer questions … allows us to develop

fuller knowledge about how cultural discourses simultaneously provide us

with resources for articulating experience and constrain us when we do so.

(Chase, 2003, p. 292)

De analyse verliep telkens volgens een bepaald stramien. Voor elk afgenomen interview was er

schriftelijke toestemming bekomen voor het gebruik van opname apparatuur. Zo snel mogelijk na het

interview werden deze audiobestanden neergepend tot transcripties, om bepaalde indrukken verbonden

aan bepaalde fragmenten niet verloren te laten gaan (Newmahr, 2011). Een eerste transcriptie stond

telkens in het kader van de inhoud van het verhaal. De focus lag hier hoofdzakelijk op het verbale aspect

van het interview. Naderhand werden de interviews een tweede keer beluisterd, ditmaal met een focus

Page 55: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

46

op de vorm van het interview. Bijzondere aandacht ging hierbij uit naar de linguïstische en poëtische

karakteristieken, vreemde zinsconstructies, non-verbale communicatie, repetitie en verbale patronen,

etc. (Presser, 2010). De tweede analyse stond met name in het kader van hoe het verhaal verteld werd.

Bij één participant werd deze toestemming niet verkregen. Hierbij werd er beroep gedaan op de

gemaakte notities en het geheugen om het interview naderhand te reconstrueren.

Narratieve interviews worden gekenmerkt door een laissez faire, laissez aller attitude. Het zijn pogingen

om het leven vanuit het oogpunt van de verteller te beleven. De data die eruit ontstaan, zijn niet aan

banden te leggen door een set van pregedetermineerde categorieën (Atkinson, 1999). Bij deze narratieve

vorm van interviewen ontluiken de categorieën der analyse uit het narratief zelf. Deze methode doet

denken aan de grounded theory methode van Barney Glaser en Anselm Strauss (2008). De grounded

theory is een kwalitatieve methode om uit ruwe data een gegronde, zoals de naam verklapt, theorie te

boetseren. Het vertrekt vanuit het idee dat de ‘concepten en thema’s uit het narratief zelf moeten

opborrelen, zonder initiële referentie naar de literatuur’ (Rubin & Rubin, 2012, p. 204). Deze vorm van

open analyse is ideaal gezien de argumentatie achter de keuze voor het levensverhaal interview binnen

dit onderzoek, namelijk het op zoek gaan naar intersecterende sociale identiteiten die 1) sociaal

geconstrueerd zijn en 2) zich verweren tegen reductionistische, additieve categorieën (Christensen &

Jensen, 2012).

Bij de analyse van elk narratief werden de volgende vragen gesteld: Waarom wordt dit verteld, welke

rol speelt het en waarom moet dit logisch zijn? Zo werd narratief per narratief, interview per interview

afgewerkt. Er werd telkens gezorgd dat het levensverhaal interview al enkele analysefasen had

doorlopen vooraleer het tweede interview afgenomen werd. Aanvankelijk werden de opkomende

thema’s gevangen per interview, om een kruisbeïnvloeding te voorkomen. Eens een stevige basis aan

ideeën zich had gevormd, werden deze samengesmolten met de wederhelft van het interview om door

de assimilatie van beide tot nieuwe inzichten te komen. Een laatste fase in de analyse was een onderlinge

vergelijking tussen de participanten.

5.6. Verzamelen van respondenten

Binnen de reeds aangehaalde onderzoeken inzake zelfverwonding werd er veelal gebruik gemaakt van

een virtueel pad in de rekrutering van respondenten (Adler & Adler, 2007; Steggals, 2015). Daarnaast

gebeurde rekrutering evenzeer via advertenties of oproepen binnen zelfhulpcentra, hulpverleningscentra

en dergelijke instituties (Chandler, 2013). Binnen het huidige onderzoek zijn vergelijkbare methoden

aangewend om participanten te werven.

Een eerste methode die is aangewend was een persoonlijke methode. De onderzoeker heeft beroep

gedaan op eigen sociale kringen zowel in real life als op sociale media. De werving was gericht op

individuen uit de directe sociale kring, alsook om ‘vrienden van vrienden’ of ‘verre kennissen’ te kunnen

Page 56: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

47

bereiken. Deze methode vertrok met een vraag of iemand bekend was met een persoon die

zelfverwondend gedrag had gesteld of nog steeds stelt. Indien hierop een affirmatief antwoord werd

gegeven, werd in samenspraak met de derde partij een methode van benadering gezocht. Veelal voerde

de derde partij een verkennend gesprek met de persoon in kwestie, met als uiteindelijke vraag of die het

zag zitten om te participeren. Eens een positief antwoord verkregen, werd contact gemaakt, veelal via

sociale media. Rekening houdende met de gevoeligheid van het onderwerp, werd de potentiële

participant betrokken in de bepaling van de vorm van het contactmoment. Al werd hierbij wel gesteld

dat een interview de voorkeur genoot. Deze methodologische ingeving is overgenomen uit het

onderzoek van Patricia Adler en Peter Adler (2007).

Een tweede benaderingsmethode, gebaseerd op het artikel van Amy Chandler (2013), gebeurde via een

Vlaamse vzw7 die zowel een maatschappelijke, preventieve als vormende functie bekleedt betreffende

de preventie van zelfverwonding. Kaderend binnen deze drie functies organiseert de vzw evenementen

waarop lotgenoten op een laagdrempelige manier, zonder het bijzijn van medische professionals, in

gesprek kunnen treden met elkaar. Via virtuele correspondentie werd aan de organisatie de vraag gesteld

of het eventueel mogelijk was om ofwel een dergelijk lotgenotencontact mee te volgen, moest dit geen

inbreuk geven op de positieve, veilige en laagdrempelige omgeving, ofwel om via de vrijwilligers van

de vzw een informatieve flyer te verspreiden waarop de relevante informatie (onderzoeksopzet en

doelstellingen, alsook het verloop van een potentieel contactmoment, contactgegevens etc..) te vinden

was. De vrijblijvendheid van participatie werd zodoende benadrukt, doordat de beslissingsbevoegdheid

geheel in de handen van de ontvangers lag.

5.7. Sampling

De selectie van participanten was een doelgerichte of een criterion-based selectie, gedefinieerd als een

‘strategie waarbij bepaalde settings, personen of activiteiten geselecteerd worden, bewust om informatie

te verkrijgen die anders niet gevonden zou worden’ (Maxwell, 1996, p. 88). Het selectie criterium was

een reflectie van de afbakening van zelfverwonding die reeds aan bod is gekomen in hoofdstuk vier.

Door beroep te doen op de verschillende kanalen werd er initieel een totaal van zeven personen bereikt

die wouden participeren en die binnen de begripsbepaling van zelfverwondingen vielen. Echter, zo

bleek, was de effectieve participatie hier geen logisch vervolg van. Vier van de zeven initiële

participanten hadden de samenwerking alvorens het eerste interview plaatsvond, beëindigd.

We kunnen suggereren dat een mogelijke verklaring voor deze terugtrekking te maken heeft met de

intimiteit en gevoeligheid van het onderwerp. De intimiteit en geheimhouding die rond het gedrag

sluimeren, zouden kunnen wijzen op een beschermingsmaatregel tegen het heersende stigma dat op

mensen die zichzelf verwonden plakt. Het stigma kunnen we lokaliseren als een product van het

7 Om redenen betreffende de anonimiteit wordt de naam niet vrijgegeven.

Page 57: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

48

medische discours dat doorheen de jaren is opgebouwd en geütiliseerd is om te communiceren over het

gedrag (Steggals, 2015). Medische instituties, beheerst door medische professionals waaronder dokters,

psychologen en psychiaters beschikken over de nodige narratieve autoriteit en ‘culturele resonantie’

(Schudson, 1989) om het kader waarbinnen het debat rond zelfverwonding huist, te bepalen (Foucault,

2013). Het discours, ontwikkeld rond terminologie en percepties van pathologieën en stoornissen,

creëert symbolische codes die de normatieve verwachtingen van al diegenen die binnen een dergelijk

discours vallen, bepalen (Loseke, 2007, p. 666). Deze symbolische codes dienen vervolgens als

referentie kaders voor tropes, de stereotiepe culturele verhalen. Deze tropes constitueren op hun beurt

het stigma op al wie zelfverwondend gedrag stelt.

5.8. Ethische componenten

De participanten zelf hun participatie laten aanbieden en de vorming van het contactmoment in

samenspraak waren pogingen om de vrijblijvendheid van het onderzoek te benadrukken (Adler & Adler,

2007). Daarnaast zijn nog enkele knepen de revue gepasseerd om de ethische voorschriften van

onderzoek na te streven. Aan elke participant werd er een schriftelijke toestemming gevraagd met

betrekking tot de participatie (Mason, 2002). In dit informed consent waren de onderzoeksopzet, -

doelstelling, praktische informatie betreffende het verloop van het contactmoment (de geschatte duur,

het gebruik van al dan niet opnameapparatuur) anonimiteitsclausule, etc. opgenomen. Eenmaal bij het

aanvankelijke contact, eenmaal bij het overlopen van het informed consent en tijdens het interview, werd

herhaald dat de participatie op elk moment stop kon worden gezet.

5.9. Authenticiteit

De authenticiteit in narratief onderzoek wordt door sommigen gezien als een waar struikelblok (Chase,

2011; Polkinghorne, 2007). Echter, met enkele ingrepen is het mogelijk om de discrepantie tussen de

persoonlijke betekenis en de taal die deze betekenis moet dragen, te minimaliseren (Polkinghorne,

2007). Binnen narratief onderzoek kan men authenticiteitsvragen stellen bij zowel de data als bij de

interpretatie.

5.9.1. Authenticiteit van de vergaarde data

Betreffende de authenticiteit van de datavergaring staat de reflexiviteit van de onderzoeker centraal.

Binnen de huidige methodologie was het feministische perspectief op het interview een aanwezige

factor. Het verkleinde het onderscheid tussen beide betrokken personen en stimuleerde een eerder

democratische verdeling van de rollen in de situatie. Dit zorgde voor een situatie waarin beide actoren

zich konden verbinden, in een verband konden brengen met elkaar, ten behoeve van de betrouwbaarheid

van de data. Deze feministisch-methodologische houding samen met een zeer uitgesproken non-

moraliserende houding en een bepaald opgebouwd vertrouwen dankzij de meervoudige

contactmomenten, zorgde voor een verbleking van de drang tot sociaal acceptabele antwoorden. In

Page 58: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

49

sommige interviews (telkens de tweede in de reeks) werd de teloorgang van deze neiging zelfs expliciet

uitgesproken. De setting, de relatie tussen beide actoren en het proces zijn hier van bepalend belang.

Om de ‘complexiteit van de coproductie van de data’ te belichten, zal er in de analyse worden stilgestaan

bij deze elementen (Polkinghorne, 2007, p. 480). Deze vorm van authenticiteitscontrole is onder het

mom van researchers reflexivity opgenomen in de kwalitatieve validiteitschecklist van John Lewis

(2009).

Ongeacht dit aspect is een discrepantie of een inefficiëntie tussen ‘gemediatiseerde beschrijvingen’ en

de ‘beleefde ervaring’ aannemelijk (Polkinghorne, 2007, p. 480). Dit gegeven is een resultaat van de

onkunde van taal in het beschrijven van geleefde, intense emoties en de betekenis die we hieraan

toedragen. Dit uitte zich letterlijk tijdens de interviews of tijdens het verkennend gesprek in momenten

waarbij de participanten aangaven dat het uiterst moeilijk was om hun ervaring te beschrijven in

woorden.

Als laatste gevaar voor de authenticiteit van de datavergaring stuiten we op de limieten van de

reflexiviteit (2007, p. 480). Dit is zeker het geval in de studie naar edgework, een activiteit die

archetypisch de zelf-reflexiviteit uitschakelt voor een hoger bewustzijn tijdens de uitvoering van het

edgework. Beide elementen zijn in rekening gebracht en worden toegepast beschreven in de conclusie.

5.9.2. Authenticiteit van de interpretatie

Naast de authenticiteit van de datavergaring vinden we de authenticiteit van de interpretatie. Het proces

hoe de onderzoeker een vernieuwde betekenis uit de data onttrekt door deze aan zijn/haar subjectiviteit

te laten passeren is hier het object van de twijfel (Lewis, 2009). Het dubbele interview design had hierin

een aanwezige rol, in de vorm van een subtiel betrouwbaarheidsmechanisme. Tijdens het tweede

interview werd er getracht om, waar mogelijk en opportuun in functie van diepgaande datavergaring of

explicatie, te refereren naar de data uit het eerste interview. Dit gebeurde waar de onderzoeker nood had

aan een verduidelijking of aan de locatie van een gebeurtenisverhaal in het overkoepelende

levensverhaal. Dergelijke vragen waren een belichaming van een eerste interpretatie van de onderzoeker

op de data. Meestal werden deze vragen gekenmerkt door een soortgelijke vorm: verbeter mij als ik

verkeerd ben maar, of: uit het vorige interview heb ik opgenomen dat… Dit gaf de respondent de ruimte

om voortijdige foute interpretaties uit het eerste interview te verbeteren, en zo de verkeerdelijke

oplegging van het eigen denkkader op het narratief van de respondent te weerleggen. Eens beide

interviews waren afgenomen werd ook telkens een draft van de interpretatie van de data gepresenteerd

aan de onderzoeksparticipanten. Dit stond opnieuw in het teken van het bannen van foutieve

interpretatie.

Om de interpretatie van data te belichten, en de lezer een inkijk te geven in dit proces, wordt de setting,

de participanten en hun levensverhaal in kleurrijke details beschreven met letterlijke citaten waar

Page 59: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

50

mogelijk. Dit is een voorbeeld van een thick description, evenzeer opgenomen in de

authenticiteitschecklist van Lewis (2009, p. 11). De komende twee hoofdstukken, zes en zeven, staan

geheel in het teken van deze stelregel.

Page 60: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

51

6. Analyse

De analyse van de ruwe data heeft als doel om een antwoord te bieden aan de gestelde onderzoeksvragen.

Echter buigen de onderzoeksvragen zich over het concept edgework, en niet over zelfverwonding

specifiek. Het huidige hoofdstuk zal daarmede de ruwe data inzake zelfverwonding presenteren,

alvorens een abstractie te maken naar edgework. Het zal zich hoofdzakelijk buigen over de directe

context en de inhoud van de verscheidene narratieven over zelfverwonding en welke betekenis de

onderzoeksparticipanten hieraan toedragen. De indirecte, structurele context van de narratieven komen

in het volgende hoofdstuk aan bod. Ter extra verduidelijking: het doel van deze analyse was niet om

generaliseerbare onderzoeksresultaten te bekomen. Een case study is veeleer geschikt om een rijke, en

gedetailleerde beschrijving te geven van een specifiek fenomeen in een specifieke context (Flyvberg,

2011). Dit hoofdstuk zou men kunnen opvatten als een vertaling van de interviews en de denkprocessen

achter de analyse naar een narratief. Hierdoor zou het mogelijk moeten zijn voor de lezer om de

hobbelweg tussen de data en de conclusie te kunnen betreden.

6.1. Voorbeschouwing

Alvorens over te gaan tot de daadwerkelijke analyse is het belangrijk om stil te staan bij het gehanteerde

perspectief op de analyse. Er zijn verschillende perspectieven mogelijk die elk een andere doel hebben,

elk lichten ze een ander stukje van de sluier op. Er zijn varianten mogelijk naargelang een focus op

unificatie of fragmentatie, en op agency of structure (Sandberg, 2013). De keuze voor een analytische

focus wordt medebepaald door de sturende eigenschappen van de onderzoeksvragen. Binnen het huidige

onderzoek staat intersectionaliteit centraal. Of, hoe de assimilatie van verscheidene sociale identiteiten

de beleving van edgework structureert. Dit levert een nadruk op naargelang structure, hoe de narratieven

doordrongen zijn van een structurele invloed. Daarnaast zijn de postmoderne invloeden in deze

verhandeling niet ver te zoeken (zie hoofdstuk twee). Hieruit komt een sterke nadruk op de fragmentatie

van individuele en collectieve betekenis en zo ook wanneer deze belichaamd zijn in narratieven.

De analyse behandelt de narratieven als situationeel, divers, ambigu en flexibel. Deze focus op

fragmentatie, samen met een aandacht voor een getemperd structureel determinisme van de narratieve

bouwstenen resulteert in een postmoderne analytische aanpak (2013, p. 71).

Per participant zal eerst de context en setting van de interviews beschreven worden. Naderhand volgt

een reflectie over de interactie tussen onderzoeker en participant als aanwezig element in de gedeelde

constructie van het verhaal. Daarna volgt er een beschrijving van de thema’s en concepten die in het

levensverhaal als in de narratieven rond zelfverwonding naar boven kwamen, geheel volgens de

grounded theory methode (Glaser & Strauss, 2008). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een

beschrijving van de eigenaardigheden en overeenkomsten tussen de verschillende participanten. Elk

stukje van de puzzel zal zoveel mogelijk begeleid worden door letterlijke citaten afkomstig uit de

Page 61: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

52

interviews om te komen tot een antwoord op de onderzoeksvragen. Als volgorde is besloten om te

beginnen met de directe context.

6.2. Noa8

Noa is een participant die contact heeft gezocht nadat een vriendin met haar de Facebookoproep had

gedeeld. In samenspraak is er gekomen tot de locatie voor beide interviews, zijnde haar studio. Er waren

geen derde partijen aanwezig bij beide interviews. De interviews hebben in totaal twee uur en een half

in beslag genomen. De totale tijdspanne van het contact was vier uur. Er was een duidelijk verschil te

merken in interactie tussen interviewer en geïnterviewde naarmate de interviews en het onderzoek

vorderden. Het navolgend interview verliep op een gemoedelijkere manier dan het eerste. Men zou dit

kunnen wijden aan een veelheid van factoren, waaronder gewenning, contemplatie, vertrouwen, etc.

Echter is de uitleg hiervoor niet bijzonder van belang. Wat wel relevant is binnen het onderzoek is het

gegeven dat het tweede interview, het narratieve diepte interview, een veel diepere focus had dan het

eerste en dat deze ‘vertrouwensband’ hier bij heeft toegedragen. Na de interviews zijn persoonlijke

ervaringen gedeeld, gecontempleerd over hypothesen en dergelijk, op vraag van de respondent. Een

houding die past binnen het feministische perspectief op de methode.

Het eerste interview voelde aan als een doorgaande performance, zowel van de kant van de onderzoeker

als van de kant van de participant. Langs de kant van de onderzoeker uitte dit zich in een zeer bewust

nonchalante houding in functie van de sfeer. De vragen werden met opzet zeer langzaam en eloquent

verwoord. De lichaamshouding was open en informeel, gericht naar de participant. Die bewuste,

strategische houding werd opnieuw in het tweede interview aangenomen. Mogelijks houdt dit verband

met het gegeven dat Noa de eerste respondent was, en dat daarmede een bepaalde onzekerheid parten

speelde.

Langs Noa’s kant had de performance eerder betrekking op de inhoud van de verhalen die ze bracht. Op

bepaalde momenten doorheen het eerste interview leken haar narratieven als een verantwoording voor

de sterke autografische beschrijving uit het begin van het eerste interview. Op deze manier vervulden

de narratieven een strategische functie (Sandberg, 2013). Deze tendens leek in een veel mindere mate

aanwezig in het navolgend interview, aangezien hier veel meer inconsistenties aanwezig waren in de

verhalen die ze bracht.

Wat ook vermeld dient te worden is dat deelname aan het onderzoek, zelf alvorens het van start ging,

voor Noa een bepaald bewustzijn stimuleerde. Het resulteerde in het gegeven dat ze opnieuw sinds een

lange tijd, genoodzaakt was om stil te staan bij haar zelfverwonding. Dit bewustzijn is zich verder gaan

8 Alle namen uit de data zijn vervangen door pseudoniemen, dit in verband met redenen aangaande de

anonimiteit van de participanten.

Page 62: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

53

ontwikkelen doorheen de participatie en wordt besproken onder de reflectie naar de methodologie (zie

hoofdstuk negen).

6.2.1. Persona

De grounded theory methode ter analyse heeft als doel om thema’s en concepten uit de data zelf te laten

opborrelen, zonder gericht te zoeken naar vooropgestelde concepten (Glaser & Strauss, 2008). De

inhoud van beide interviews wordt samengevat aan de hand van die thema’s en leidraden.

Levensverhalen brengen een interessante connectie tot stand tussen het verleden, het heden en zo ook

de toekomst. Het heden, waarin de geleefde ervaring plaatsvindt, is de hoofdinteresse. Noa’s

levensverhaal narratieven zijn gestructureerd rond enkele thema’s waaronder controle, bewustzijn, en

individualiteit.

Noa is 20 jaar9 en studeert met vrucht aan een hoger onderwijs instelling. Ze is woonachtig in een

Belgische grootstad en geniet op een gezonde manier van de vrijheid die haar is bedeeld door op kot te

leven. Noa is al sinds haar 15-16 jaar een actieve beoefenaar van zelfverwonding, met sterke variaties

in frequentie, motivaties en betekenis die ze deze toedraagt doorheen de verschillende fasen van haar

leven. Er was een duidelijk enthousiasme over het onderwerp en de opzet van de studie, een motivatie

voor haar om, ongeacht de gevoeligheid van de informatie, haar verhaal in alle geuren en kleuren te

delen.

Ze ziet zichzelf als een zeer bewust persoon. Niet enkel met betrekking tot zichzelf, maar eveneens tot

haar maatschappelijke positie en sociale omgeving. In de narratieven waartoe ze zichzelf tracht te

beschrijven, grijpt ze direct terug naar de kritische houding die ze bekleedt. Ze beschouwt zichzelf in

een ‘geprivilegieerde’ positie dankzij het gegeven dat ze zowel op materieel als spiritueel vlak van goede

afkomst is, en geboren is als vrouw in een westers land in de 20e eeuw.

Met betrekking tot zichzelf uit zich dit in een soort van hyperreflexiviteit gecombineerd met een drang

tot controle. Voor haar is dit een rode draad die zich heeft genesteld in het stof van haar leven. Het is

een centrale tendens die zich uit in een weelderige variatie. Van concrete gevallen waaronder het

klaarleggen en opvouwen van haar kleren tot het opnemen van al haar lessen, tot een sluimerend

perfectionisme. Deze eigenschap is voor haar een grote bron van persoonlijke stress en onbehagen.

Wanneer ze vreest de controle te verliezen, uit zich dit in pogingen om de controle te bewaren door er

neurotisch over te rumineren.

In connectie met deze eigenschappen merken we een sterke drang naar individualisme en

onafhankelijkheid. Ze heeft een zelfverklaarde terughoudendheid van al wat heerst in de populaire

mainstream cultuur. Haar kritische houding ten aanzien van de maatschappij, die ontsprongen is uit het

9 Op het moment van afname van het interview

Page 63: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

54

aangehaalde bewustzijn, is een van de fundamenten waarop dit individualisme stoelt. Ze heeft een hekel

aan culturele keurslijven en dichotomieën en wil zich hiervan afscheiden.

6.2.2. Zelfverwonding

Noa’s zelfverwonding dienen we hierbinnen te kaderen. De situatie waarbinnen haar zelfverwonding

ontstaan is, wordt gekenmerkt door gevoelens van een gebrek aan aandacht. De periode van haar 15 tot

16 jaar zat ze bijzonder slecht in haar vel, maar zonder dat hier respons op kwam vanuit haar omgeving,

zijnde familie of vrienden. Dit sentiment van ‘niet serieus genomen te worden’ heeft zich volgens Noa

vervolgens op een paradoxale manier geuit in de vorm van zelfverwonding. Haar zelfverwonding was

expressief ten aanzien van haar gevoelens, maar deze expressie werd met niemand gedeeld, waardoor

de communicatieve proporties van de actie niet gerealiseerd konden worden.

Naarmate de levensjaren vorderden is er een duidelijke ommekeer waar te nemen in het zelfverwondend

gedrag. In haar narratieven kwam er een veelheid aan triggers naar boven die haar verleiden om over te

gaan tot zelfwonding. Hieronder zijn te vinden: verdriet, onzekerheid, een soort van schuldgevoel door

een vooropgestelde verwachting die niet is gerealiseerd (dergelijke verwachtingen gingen van zeer

oppervlakkig en banaal tot existentiële twijfels), een drang naar verwoesting, zelfhaat, faalangst,

esthetische redenen, overweldigend filosoferen, etc. Meestal waren de triggers te herleiden tot bepaalde

oncontroleerbare emoties die ronddwaalden in haar hoofd. Eens het emotionele conflict ontstaat, komt

er een soort van anticipatie op de zelfverwonding waarbij het idee om zichzelf te verwonden zich als

een zaadje heeft geïnstalleerd in haar bewuste processen. Hierna probeert haar rationele zelf tegenwerk

te bieden, maar zelden met succes:

Noa: … wat wel een redelijke constante is, is dat ik dat opeens in mijn hoofd

krijg, om dat te doen, en dan denk ik van: okee, ik ga het doen. Maar dan denk

ik ook van: mahhh.. eigenlijk zou ik het beter niet doen... En dan blijft het zo

wat sluimeren ma dan heb ik uiteindelijk toch iets van: ik ga het toch doen.

Wel minder vastberaden als van ervoor. (2e interview, 22e min)

De actie zelf ziet Noa als een methode om de controle over haar oncontroleerbare emoties en gedachten

terug te veroveren. Wanneer ze haar laat verleiden ontstaat er een rush, een soort van gemoedstoestand

waarin ze verzeild geraakt. Zolang deze duurt kan ze zich verliezen in het moment en genieten van de

‘goede pijn’. Eens deze rush verdwijnt, maakt de goede pijn plaats voor ‘slechte, confronterende pijn’.

Echter, ze slaagt er vaak in om de gevoelens van schuld of spijt te onderdrukken door het besef dat ze

er bewust voor heeft gekozen en de gevolgen ervan voorzag. Het slecht voelen daaromtrent is eerder te

kaderen binnen praktische en sociale beperkingen die wonden of littekens met zich meebrengen.

Page 64: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

55

6.3. Sam

De tweede participant aan het onderzoek is Sam. Zij is verworven dankzij een mondelinge verspreiding

van een oproep voor participanten. Op haar verzoek zijn geen van beide interviews opgenomen, dit om

redenen betreffende de anonimiteit. Beide interviews zijn doorgegaan op openbare plaatsen. De sfeer

was zeer open, een resultaat van haar persoonlijkheid en haar goedwillige voornemen tot participatie.

Om dit te onderstrepen viel meermaals de metafoor dat ze een open boek is. Interessant om te vermelden

is het gegeven dat het narratieve levensverhaal van Sam een coherent geheel presenteerde. De

fragmentatie die zo nadrukkelijk aanwezig was bij de andere twee participanten was hier in mindere

mate aanwezig. Dit lijkt te wijten aan het gegeven dat Sam op het moment van beide interviews sessies

met een psycholoog doorliep. Op zoek gaan naar coherentie in een levensverhaal is een veelvoorkomend

doel in de particuliere psychologie (Presser & Sandberg, 2015a). Hierdoor was haar levensverhaal al

duidelijk aan bod gekomen en daarmee geconstrueerd alvorens de interviews plaatsvonden.

De sessies bij de psycholoog duiden voor haar de openingsparagraaf van een nieuw hoofdstuk in haar

leven. Na de rotsbodem te hebben gezien door bepaalde zelfdestructieve mechanismen heeft ze de stap

gezet om hulp te zoeken. Logischerwijs dient dit nieuw hoofdstuk om komaf te maken met die

mechanismen, waarvan haar zelfverwonding een uitingsvorm is. In de komende uiteenzetting zal de

focus ruimschoots liggen op haar vorige hoofdstuk.

Maken we een reflectie naar de interview performance, dan lijkt het alsof beide interviews een reflectie

waren van die sessies. Deze onbewuste weerspiegeling kwam zelf letterlijk aan bod, in de vorm van een

opmerking waarin ze stelde aan de interviewer om een carrière als psycholoog in beraad te nemen. Dit

was als aardig- en geestigheid weliswaar, doch een passende illustratie voor het professionele verloop

van beide interviews (Presser & Sandberg, 2015b). De sessies met de psycholoog hadden niet enkel een

invloed op de inhoud van het interview, maar eveneens op de vorm ervan.

Gezien het gegeven dat geen van beide interviews opgenomen zijn, zullen uitgebreide citaten ontbreken.

6.3.1. Persona

De narratieven van Sam (30) zijn in te delen in twee uitersten, twee extremen. Aan de ene kant vinden

we narratieven rond haar uitermate gedrevenheid, doorzettingsvermogen, verstand en positieve invloed

die ze op haar omgeving uitoefent. De metafoor van een wervelwind die bij elke passage het hele

landschap herstructureert op een positieve manier, werd vermeld. De andere kant is minder rooskleurig.

De overkant wordt gekenmerkt door intense gevoelens van zelfhaat en een diepgaand gebrek aan

zelfvertrouwen. In haar levensverhaal was geen plaats voor een gulden middenweg.

Hoewel beide posities van het subject in de narratieven op het eerste gezicht tegenstrijdig lijken, was er

een sterke gemeenschappelijke oorzaak. Beide posities zijn een resultante van Sams intensieve drang

Page 65: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

56

om andere mensen te behagen. Ze cijfert zich compleet weg in de zorg voor anderen. Dit telkens willen

zorgen voor en willen behagen was volgens Sam een oorzaak van een disfunctionele internalisering van

een moederrol. In haar jeugd was een moederfiguur en de daarbij horende emotionele stabiliteit en

consistentie afwezig, waardoor zij op een zeer jonge leeftijd deze rol op zich heeft genomen. Ondanks

het gegeven dat ze steeds op zoek ging naar een liefdevolle omgeving door ieder te behagen, kon ze dit

in haar jeugd niet bereiken. Dit resulteerde vervolgens in de internalisering van schuld. Dit mechanisme,

willen behagen, hierin falen en de schuld op zich nemen ligt aan de basis van haar gebrek aan

zelfvertrouwen dat met momenten de proporties aanneemt van zelfhaat. Haar zelfverwonding dient hier

als een oplossing, als een copingmechanisme om met die gevoelens om te kunnen.

6.3.2. Zelfverwonding

Sams zelfverwonding is gestart op de jonge leeftijd van 12. Het uitgangspunt werd telkens gekenmerkt

door een trigger, een ruzie of onbehaaglijke situatie, die Sam in een positie plaatst waarbij ze

overrompeld wordt door emoties van schuld en zelfhaat, aangezien Sam de neiging heeft om de schuld

steeds op zich te nemen. Deze oncontroleerbare mentale staat werd in de narratieven meermaals vermeld

als een blinde woede, a cold rage. In deze oncontroleerbare situatie ontstaat een tunnelvisie: ‘ik moet

en ik zal mijzelf straffen, ik verdien pijn’. Het licht op het einde van de tunnel is vervolgens

zelfverwonding. Dit totaal verlies van controle over de eigen emoties ligt aan de basis van het

zelfverwondend gedrag. De functie van het zelfverwondend gedrag lag erin om 1) zichzelf te straffen

voor de situatie, en 2) om de controle over haar eigen emoties te herwinnen. Vanaf de eerste druppel

bloed ontstaat er een gevoel van opluchting. Deze gevoelens van opluchting kadert ze binnen het

gegeven dat ze het ‘verdient om te bloeden’. Door het stormen in haar hoofd te herlokaliseren naar het

stromen van het bloed, grijpt Sam de controle over haar eigen overweldigende emotionaliteit.

De realisatie dat ze het eigenlijk niet verdient om gestraft te worden, een realisatie tijdens de laatste keer

dat ze haar heeft gesneden, heeft haar aangezet om na 16 jaar van zelfverwonding een ommekeer te

maken en hulp te zoeken.

Naast snijden geeft ze aan dat er periodes zijn geweest waarbij overmatige alcoholconsumptie de rol

van zelfverwonding vertolkte, om op een meer sociaal aanvaardbare manier om te gaan met intense

gevoelens van schuld.

6.4. Jona

Jona is een participant van 24 jaar oud die eveneens als Noa bereikt is dankzij de verspreiding van een

Facebookoproep. Aangezien ze niet helemaal overtuigd was of dat haar verhaal relevant kon zijn voor

het onderzoek, is er beslist om een verkennend gesprek aan de interviews te laten voorafgaan. Er dient

vermeld te worden de onderzoeker en de participant met elkaar bekend zijn. Het verkennend gesprek

verliep daarmee uiterst gemoedelijk. Er was een zeer duidelijke wederzijdse uitwisseling van verhalen

Page 66: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

57

en ervaringen. Dit creëerde een comfortabele en hartelijke atmosfeer, ermee rekening houdende dat het

verhaal dat tot ontplooiing kwam nog maar weinig daglicht had gezien.

Na het verkennend gesprek is er een datum geprikt voor het eerste interview, dat eveneens doorging op

een publieke, doch rustige en vrij afgesloten plaats. Het eerste interview, het levensverhaal interview is

op een organische manier getransformeerd naar een diepte interview. Dankzij de diepgang die bereikt

was in het eerste interview, is het niet meer opportuun gebleken om een navolgend interview te laten

doorgaan, aangezien zowel het levensverhaal als de zelfverwonding ruimschoots aan bod waren

gekomen.

Waar er in de vorige interviews bepaalde neigingen waren tot een bewuste of strategische sturing, zowel

vormelijk als inhoudelijk, daar was deze veel minder aanwezig in het interview met Jona. De

onderzoeker was amper bewust van eigen houding noch presentatie. Dit leek eveneens het geval bij

Jona. Een mogelijke verklaring zou het gegeven kunnen zijn dat beide personen elkaar goed genoeg

kenden om zich wederzijds op hun gemak te voelen, en elkaar ook niet goed genoeg kenden om schroom

te hebben over een dergelijk onderwerp.

6.4.1. Persona

Het eerste narratief dat Jona vertelt, na de imposante vraag: waar zou jij je levensverhaal willen starten?,

is een narratief over haar hoogbegaafdheid. Doorheen het interview zijn er vele referenties die verwijzen

naar de zo karakteristieke eigenschappen van hoogbegaafdheid, waaronder de eeuwige gedachtenrol, de

constante twijfel en laag zelfbeeld. Haar hoogbegaafdheid schept een ondertoon die door elk narratief

heen schijnt. Echter loopt ze hier allesbehalve mee te koop. Het woord zelf, ‘hoogbegaafd’, valt pas in

een later stadia van het interview, een illustratie van haar bescheiden kant, die vertrekt uit een ‘grote

angst voor opvallen’.

De kwetsbare kanten die met haar hoogbegaafdheid verbonden lijken, komen duidelijk aan bod in de

narratieven over haar jeugd waarin ze een bijster donkere periode heeft gekend. Zowaar alle kenmerken

van een depressie komen aan bod, doch valt het woord doorheen het gehele interview niet. Zoals ze zelf

aangeeft, een periode waarin ze ‘serieus wat zelfvertrouwen ben misgelopen’. De periode werd

gekenmerkt door angstaanvallen, een diepgaand gebrek aan zelfvertrouwen, zich bijzonder ongelukkig

voelen en over te weinig energie beschikken om hiervoor een oplossing te zoeken. In een reflectie naar

haar hoogbegaafdheid klinkt de overtuiging dat beiden samen gaan. Haar neiging tot het steeds piekeren

en nadenken, waardoor ze haar zelfvertrouwen eigenhandig een kopje kleiner maakt, haar onfeilbaar

geheugen, haar gevoeligheid aan prikkels en haar zelfbewust karakter spelen volgens haar een duidelijke

rol in het stuk.

Tot haar 22 is deze wolk blijven hangen. Met behulp van medicatie, voorgeschreven door een psychiater,

is ze deze te boven gekomen. De narratieven na deze donkere wolk zijn vervuld met een euforisch

Page 67: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

58

optimisme. In die episode in haar leven realiseerde ze zich dat ‘slecht voelen niet de standaard is’. Na

een heftige periode die gekenmerkt werd door een relatief losbandig bestaan zonder zorgen, installeerde

er zich meer gematigde fase. In die laatste fase bevond ze zich op het moment van het interview.

Hierbinnen staat relativering centraal. De narratieven die zich hierover buigen, zijn vervuld van een

zelfkennis die is opgebouwd door zowel kennis te maken met de dieptes als met de hoogtes.

6.4.2. Zelfverwonding

De eerste keer dat ze zichzelf gesneden heeft, overigens een zeer levendige herinnering met dank aan

haar onfeilbaar geheugen, schat ze op haar 14 jaar. Ongeveer te situeren in de periode waar haar

depressie kwam opdagen. Haar initiële motivatie om over te gaan tot zelfverwonding was

nieuwsgierigheid. Doordat dit bemerkenswaardig haar een ‘goed, vrij en verlossend’ gevoel gaf, is ze

het vaker beginnen doen. Latere acties worden in haar verhalen wel gekenmerkt door een uitgangspunt

dat meestal verband houdt met schuldgevoelens en zelfhaat. Dit is meestal in de vorm van een situatie

waarin Jona zich bevindt en waarvan ze de schuld, ook al is dit geheel onterecht, op zich neemt. Deze

trigger geeft aanleiding tot een idee van zelfverwonding, dat zich vervolgens ontpopt tot een craving.

Om dit gevoel op een verstaanbare manier over te dragen, maakt ze de vergelijking met een restje

spaghetti:

Jona: Stel u voor, ik weet dat ik bijvoorbeeld in mijn frigo een mega lekker

restje spaghetti heb staan. En dan kan ik daar echt zo de hele avond aan zitten

denken zo van: OMG straks die spaghetti. Maar dan op dezelfde manier

wanneer ik mij helemaal niet goed voel zo van: jaaa straks ga ik nog een keer

ale ja ga ik nog een keer snijden. En dan op weg naar huis kunt ge alleen maar

denken aan die spaghetti of aan uzelf snijden. Als ge thuiskomt is het dan ook

de eerste wat ge wilt doen, gewoon nog met uw jas aan staan, in die frigo

kruipen om direct die spaghetti op te eten. (1e interview, 61e min)

De aantrekkingskracht van de zelfverwonding schuilt bij Jona zeer sterk in de sensatie die het

teweegbrengt. Voor haar is zelfverwonding een handeling waardoor ze erin slaagt om zichzelf en haar

omgeving en zichzelf te overstijgen.

Snijden is volgens Jona een drastische uitingsvorm. Andere manieren waarbij ze spanning tracht te

ontladen is door bijvoorbeeld tijdens een ruzie of dergelijke zichzelf te knijpen, te bijten en te krabben.

6.5. Eigenaardigheden

Doorheen de verschillende interviews waren er enkele zaken die steeds weer kwamen boven drijven.

Als eerste hiervan treffen we een bepaalde persoonlijkheidsconfiguratie. Elke participant gaf aan dat ze

uitermate bewust in het leven stonden. Dit kwam meestal tot uiting met betrekking tot zichzelf, in een

Page 68: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

59

soort van hyper-reflexiviteit die een inslag pleegt op het zelfvertrouwen. Schuldgevoelens, in combinatie

met deze destructieve trek, lagen meestal aan de basis van het zelfverwondend gedrag, dat overigens in

meerdere directe en indirecte vormen tot uiting kwam.

Daarnaast kwam in elk interview een bijzondere dynamiek naar boven dat volgt op wat hierboven staat.

De schuldgevoelens gaven aanleiding tot een drang om zichzelf te bestraffen. Sommigen gebruiken

zelfhaat als emotionele ondertoon. Zelfverwonding neemt zo de plaats in van de straf, waarin pijn van

een centrale positie geniet. Echter, zo bleek, onderscheidde elke participant met klem de directe pijn als

resultante van het snijden en elke andere vorm van pijn.

Hoewel het doel nog steeds een bestraffing was, leek het eindproduct in sommige narratieven eerder op

een beloning. Het volgende citaat, afkomstig uit een interview met Jona, is een stuk uit een antwoord

dat ze gaf op de vraag of de bestraffing eventueel betrekking zou kunnen hebben op de situatie eens de

‘bubbel’ verdwenen is:

Jona: Ook omdat het steeds minder gebeurt en iedere keer dat het dan wel

gebeurt, is het gelijk extra erg ofzo. Omdat ge dan denkt van: oouhn fuck.. En

meestal ook zo van: ale waarom nu weer, daarvoor was het nu toch echt niet

waard, ge had het beter eens opgespaard voor een moment dat het echt nodig

was. Zo wordt de drempel ook wat kleiner, gelijk van: vorige keer heb ik het

daarom gedaan en nu is het wel ongeveer dezelfde drempel van ernstigheid

dus is het zowa toegestaan om te doen…(1e interview, 66e min)

De positie die zelfverwonding bekleedt in het bovenstaande narratief, is als iets dat opgespaard moet

worden, enkel wanneer de situatie erg genoeg is. Het lijkt te verwijzen naar een handeling waarmee men

zuinig moet zijn, als persoonlijke beloning, enkel wanneer men het verdient. Het was een

gewaarwording die bij elke participant de aandacht greep, zonder dat ze in staat waren om afgebakend

te spreken van een bestraffing of van een beloning. Beloning en bestraffen treden simultaan op.

Een andere paradox die desgelijks uit de narratieven rond zelfverwonding kwam boven drijven was één

met betrekking op het al dan niet in controle zijn. Deze paradox speelt zich af in dezelfde ruimte en

plaats waar de vorige plaatsvindt. In de aanleiding richting het zelfverwondend gedrag werd er

gesproken van ‘de controle verliezen’. Dit had betrekking op een soort van fatalistische

aantrekkingskracht die het subject verandert in een object, dat weerloos wordt aangezogen in een

tunnelvisie naar de verwonding. Zo blijkt: een totaal verlies van controle om zich te weerhouden van de

actie. Maar in dat eigenste moment van de snee, belichaamt de wonde niet enkel de pure zelfbeschikking

over het lichaam, zo ook over de oncontroleerbare geest.

Deze twee paradoxen die onlosmakelijk verbonden zijn met elkaar geven een inkijk in de bizarre en

bijzondere emotionele en fysieke ervaring waardoor zelfverwonding zijn intrigerende

Page 69: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

60

aantrekkingskracht uitoefent op de participanten van deze studie. In het volgende hoofdstuk komen deze

paradoxen opnieuw aan bod, in een zoektocht naar de antwoorden op de onderzoeksvragen.

Page 70: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

61

7. Resultaten

Het komende hoofdstuk maakt de abstractie van zelfverwonding naar de hybride conceptualisatie van

edgework. De structuur van het hoofdstuk volgt de chronologie van de onderzoeksvragen. De eerste

ondertitel buigt zich over de eerste onderzoeksvraag en tracht zelfverwonding te passen binnen het

hybride model van edgework. De tweede ondertitel buigt zich over de intersectionele aard ervan. Het

hoofdstuk is eerder beschrijvend en verkennend van aard. De waarlijke conclusie, een samenvatting van

de inhoud van het huidige hoofdstuk, komt aan bod in het volgende hoofdstuk.

7.1. Zelfverwonding als een hybride conceptualisatie van edgework

Onderzoeksvraag:

Waarin schuilt het potentieel van het hybride model van edgework?

Welke rol vertolken ‘de geest’ en ‘het lichaam’ in de

karakteristieke kenmerken – vaardigheid, activiteit en sensatie –

van edgework?

Om een antwoord te bieden op de eerste onderzoeksvraag is het noodzakelijk om stil te staan bij de

premisse dat zelfverwonding een vorm van edgework is. Deze presumptie overlopen we aan de hand

van de karaktereigenschappen van edgework, de vaardigheid, de activiteit en de sensatie (Lyng, 1990;

Newmahr, 2011). Er zal speciale aandacht uitgaan naar de rol van het lichaam en de geest op deze drie

aspecten.

7.1.1. De activiteit

Waar in deze verhandeling gesproken werd over de activiteit, daar was het noodzakelijk om een

referentie te leggen naargelang het risico verbonden aan de activiteit. Want, de onderhandeling met de

grens, het lichamelijke of geestelijke risico, of een samenvloeiing van beiden, definieert de activiteit

(Newmahr, 2011). In het tweede interview, het narratieve diepte interview, was het risico verbonden

aan zelfverwonding een thema. Echter, de narratieven die hiermee te maken hadden, weerlegden de

initiële gedachten. Namelijk, het lijkt vanzelfsprekend dat er een aanwezig fysiek risico is wanneer men

zichzelf verwondt, belichaamd in blijvende schade, wanneer de verwonding te groot is in ernst. Uit de

narratieven kwam boven dat dit risico niet ervaren wordt. Sterker nog, het is allerminst een risico waar

de participanten mee speelden, het risico werd zelfs ten strengste vermeden, uit vrees dat er in dergelijk

geval derde partijen, waaronder hulpverleners en dokters betrokken zouden geraken.

Floris: Kan je mij meer vertellen over het risico dat er (zelfverwonding) aan

verbonden is, als er al een risico aan verbonden is.

Noa: Ja ik kan niet direct aan een risico denken… Hebt ge een voorbeeld of

iets concreter?

Page 71: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

62

Floris: Heel concreet en voor de hand liggend is een fysiek risico. Is er een

fysiek risico aan verbonden?

Noa: Euuhm… meestal niet omdat ik nooit zo ver gegaan ben dat ik naar het

ziekenhuis moest ofzo, of dat ik dacht van fuck, ik heb hulp nodig ofzo. Omdat

dat het laatst is dat ik wil om op zo’n moment, er iemand anders te moeten bij

betrekken. (2e interview, 68e min)

Zowaar alle participanten gaven aan dat dit fysiek risico niet speelt in hun beleving. Ze beschouwen dit

fysiek risico als amper aanwezig, aangezien ze ten allen tijden trachten om dit risico te vermijden. In

zelfverwonding als edgework lijkt het risico eerder mentale proporties te bekleden. Hierin krijgt het

risico verbonden aan edgework de capaciteiten van een mentaal risico dat, wanneer niet op een vaardige

manier bevochten, zou kunnen leiden tot een emotionele inzinking. Een vraag die hiernaar polste was

hypothetisch van aard, zoals wat er zou gebeuren moest de participant zich in een oncontroleerbare

situatie bevinden, maar waarbij zelfverwonding geen mogelijk optie zou zijn. Wanneer andere

alternatieven niet volstonden dan zou dit leiden tot een situatie die te vergelijken is met een mental

breakdown:

Noa: euuhm ik denk dat ik gewoon zou bleiten tot ik uitgebleit ben en dan

waarschijnlijk in slaap vallen

(2e interview, 71e min)

Sam: moest dit voorvallen, wat zeer moeilijk in te beelden is, dan zou ik

compleet flippen en hysterisch ineen zinken

(reconstructie van de onderzoeker)

Dus, de activiteit heeft een zeer lichamelijke uitingsvorm, maar de grens waarmee men in

onderhandeling treedt, heeft eerder mentale proporties.

7.1.2. De vaardigheid

Het ervaren risico is niet in de vorm van een bewust fysiek risico. De participanten hielden zich net weg

van een fysiek risico. Maar, ondanks dat deze grens met klem vermeden wordt, is er des te meer een

technische vaardigheid nodig om zo’n ongewenste situatie waarbij derden betrokken zouden worden, te

vermijden. Dit gaat niet alleen om de vaardigheid om niet te diep te snijden, maar eveneens om zichzelf

achteraf te verzorgen zodat infecties en ontstekingen uitblijven. Een vaardigheid die eveneens terugkomt

in de literatuur naar zelfverwonding (Adler & Adler, 2007; Chandler, 2013).

Deze technische vaardigheid is bij zelfverwonding eerder ondergeschikt aan een andere vaardigheid. De

vaardigheid die edgework typeert is één waarbij controle uitgeoefend wordt tot de laatste drup, of

waarbij controle in een geheel oncontroleerbare situatie wordt opgeëist (Milovanovic, 2005). Uit de data

Page 72: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

63

kwam zeer sterk bovendrijven hoe de zelfverwonding de functie vervult om de controle over de eigen

gedachten en geest terug te veroveren. Een overflow aan gedachten, emoties, gevoelens, wordt zo herleid

tot een overzichtelijk geheel bij het verwonden van het eigen lichaam. De herlocatie van een crisis (van

de geest naar het lichaam) zou kunnen gelden als een van de meest geduide functies van zelfverwonding

bij de participanten. Het lijkt daarom aangewezen om te spreken over een intieme vaardigheid. Het voelt

aan als een soort geheim dat de participanten met zichzelf hebben, dat hun in staat stelt om een directe

uitweg uit een mentaal of emotioneel overweldigende situatie te verzekeren. De intieme vaardigheid

lijkt zo een ongebreidelde vorm van escapisme (Lyng, 2005a).

Het lijkt echter uit de data niet mogelijk om de technische vaardigheid en de mentale, de herlocatie, te

scheiden. Het is als het ware dat beide simultaan optreden.

Sam: (…) vanaf de eerste druppel bloed valt die storm weg en nestelt er zich

een rust in de plaats. (2e interview, reconstructie van de auteur)

We merken hoe beide vaardigheden onlosmakelijk verbonden zijn met elkaar. Echter, is het wel

mogelijk om de rol van de technische vaardigheid te betwisten. Alle drie de participanten gaven spontaan

aan dat hun zelfverwonding ook al andere uittingsvromen heeft gekend. Bij Noa was dit binge drinken

tot ze letterlijk bloed begon te overgeven, bij Sam was dit eveneens in de vorm van overmatige

alcoholconsumptie en bij Jona ging het over knijpen, bijten of krabben, zolang het maar spanning kon

ontladen. Deze vormen gaven ook aanleiding tot een voelbare sensatie, maar met een veel mindere

intensiteit dan bij het snijden. De rol van de technische vaardigheid in dergelijke gevallen lijkt minder

uitgesproken.

7.1.3. De sensatie

De sensatie die edgework teweegbrengt, heeft in de literatuur een oorzaak in het overstijgen van een

zelfreflexiviteit en het opeisen van controle over het lichaam en de geest (Lois, 2005; Lyng, 1990). Wat

hierin centraal staat, is een transcendente eigenschap, het stelt de actoren in staat om zichzelf of om de

situatie te overstijgen (Milovanovic, 2005, p. 58). Wanneer men de zelfreflexiviteit wenst te overstijgen,

dan is het noodzakelijk dat die reflexiviteit aanwezig is. Bij alle participanten was dit telkens

nadrukkelijk het geval, in dermate ieder zichzelf heeft beschreven als zeer zelfbewust. Deze hyper

reflexiviteit waarover de participanten geen controle hebben, wordt door de actie van een verwonding

op het eigen lichaam, het vernietigen van weefsel ongeacht de vorm, getransformeerd naar een ego-

overstijgend, situatie overstijgend gevoel van verlossing.

Het uitschakelen van de reflexiviteit die hier zo kenmerkend aanwezig is, lijkt te verklaren waarom de

participanten telkens zoveel moeite hadden om te praten over deze positieve emoties. In eerder

onderzoek naar edgework kwam deze ‘moeite’ eveneens naar boven (Lois, 2005; Milovanovic, 2005, p.

57). Vragen naar deze emoties werden in het huidige onderzoek veelal oppervlakkig beantwoord met

Page 73: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

64

enkele termen, waaronder ‘opluchting’, ‘verlossend’, ‘zalvend’, ‘voldaan’ en dergelijke. Het kostte de

participanten veel moeite om hierover een narratief te scheppen, zeker in tegenstelling tot de narratieven

die de uitgangspunten bekleedden of de triggers toonden. Op vragen die hiernaar polsten gaven alle

participanten aan dat ze daar eigenlijk nog nooit over hadden nagedacht. Jona, daarentegen, slaagde hier

wel in:

Jona: Ja das echt… ik voel mij echt in een soort van bubbel ofzo. Das efkes

echt, da klinkt nu zo zweverig, maar das echt efkes enkel ik en mijn lichaam…

Ik ben dan super bewust, ik wil da echt voelen. Ik wil dat niet gewoon zo snel

snel doen. Ik wil da traag doen en ik wil da voelen, ik wil die pijn echt zo

bewust mogelijk meemaken… Dus ik ben dan ook mega geconcentreerd en

dan kom ik gelijk efkes zo los van tijd en ruimte…. Ook al is het helemaal geen

inspanning, toch moet ge er daarna efkes van bekomen. En dan kan het even

goed zijn da het plots twee uur later is, terwijl da ik da helemaal niet door

heb.. Das ergens.. niet hier zo, da ik dan ben. (1e interview, 55e min)

Een illustratie voor deze transcendente ervaring vinden we terug in de narratieven rond pijn. Er was een

unaniem verschil naargelang de sensatie van zelf aangebrachte pijn en reguliere pijn. Noa bracht het

over als een goede pijn, die zacht nazindert zolang de ‘trance te rekken is’. Sam, die zeer sterk de nadruk

legde op zelfbestraffing en pijniging, vertelde contradictorisch dat er eigenlijk geen sprake was van pijn.

In tegendeel, pijn ruimt plaats voor een zalvende sensatie te vergelijken met gevoelens die ontstaan

wanneer men iets ‘goed’ verwezenlijkt. Deze ‘goede pijn‘ was wel sterk afgebakend naar tijd. Zolang

de trance duurt. Het onderzoek van Amy Chandler (2013) is een van de weinig gevonden onderzoeken

die hier zich in die paradox verdiept.

Voormalig onderzoek naar edgework lijkt steeds een sterke beïnvloeding te hebben vanuit de

psychologie, waarbij de sensatie beperkt wordt door tot het overstijgen van het ego, the self (Batchelor,

2007; Lois, 2005; Lyng, 1990). Wanneer we deze self vanuit een narratief theoretisch kader opvatten,

dan heeft dit betrekking op het amalgaan aan verhalen dat het levensverhaal construeert. Deze

‘narratieve identiteit’ wordt opgebouwd door beroep te doen op culturele, organisationele, institutionele

en persoonlijke narratieven (Loseke, 2007). Maar, de keuzemogelijkheid of narratieve creativiteit in de

constructie van de narratieve identiteit, wordt beperkt door de narratieve habitus (Fleetwood, 2016).

Dus, wanneer we spreken over de transcendente capaciteiten van edgework, dan lijkt dit te duiden op

het overstijgen van de structureel gestuurde narratieve identiteit (Lois, 2005).

7.2. De intersectionele aard van zelfverwonding

Onderzoeksvraag:

In welke mate is edgework een intersectioneel fenomeen?

Page 74: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

65

Op welke aspecten komt de intersectionele aard van edgework

naar boven?

Op welke manier worden deze aspecten gestructureerd

naargelang de sociale identiteiten?

Het antwoord op deze onderzoeksvraag begint met een voorbeschouwing. Deze dient om duidelijkheid

te scheppen over de rol die ‘intersectionaliteit’ bekleedt binnen de analyse. Daarna komen de aspecten

waarop die intersectionele aard tot uiting komt, aan bod. Ze zullen elk afzonderlijk worden besproken.

Door intersectionaliteit in het onderzoek te betrekken, is het mogelijk om de connectie te leggen tussen

edgework en de structurele rondbouw, een connectie tussen het micro- en het macro-niveau (Young,

2011).

7.2.1. Voorbeschouwing

De voorbeschouwing voor deze vraag bestaat erin om duidelijk af te lijnen hoe we intersectionaliteit

interpreteren en gebruiken. Binnen de analyse dient het concept als een heuristiek instrument om de data

te interpreteren (K. Davis, 2008). Met andere woorden als een instrument om de narratieven omtrent de

beleving van zelfverwonding te onderzoeken. Zeer belangrijk hierin is de grounded theory methode van

analyse, om de sociale identiteiten uit de data zelf te laten opborrelen, zonder deze vooringenomen als

onderzoeker op de participanten te plakken (Glaser & Strauss, 2008). Narratieve analyse is hierin zeer

belangrijk, aangezien de bewuste beleving van die identiteiten sterk kan verschillen van de onbewuste

sturing door inwerkende krachten (Fleetwood, 2016).

Om een antwoord te bieden op de onderzoeksvraag, is het interessant om nog eens te herhalen hoe de

sociale identiteiten de narratieven structureren. De menselijke narratieve creativiteit wordt beperkt door

de narratieve habitus van het individu (Fleetwood, 2016). De narratieve habitus is het geïnternaliseerde

veld, de objectieve realiteit. Sociale structuren zijn een scheppende kracht voor dit veld. Dus, afhankelijk

van de sociale structuren zijn verschillende narratieve elementen ter beschikking voor verschillende

sociale groepen.

Om hierin zelfverwonding te betrekken, is het noodzakelijk om zelfverwonding als een cultureel

narratief op te vatten. Zelfverwonding op zich belichaamt een verhaal waar woorden te kort schieten.

What cannot be said in words becomes the language of blood and pain.

-Kim Hewitt (1997) als geciteerd in Steggals (2015, p. 65)

Het tracht een verhaal vertellen dat niet kan gedragen worden door woorden (Steggals, 2015). Deze

expressieve ondertoon van zelfverwonding is niet enkel gericht naar buiten, naar externe personen, maar

eveneens naar de actor zelf. Cultureel genomen wordt dit non-verbale verhaal toegeschreven aan een

select afgebakend publiek. Dit zijnde binnen de rock, punk, en emo subcultuur, en binnen de

Page 75: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

66

indentiteitsconstellatie van een jong, wit, van middenklasse afkomst en vrouwelijk publiek (Abrams &

Gordon, 2003; Adler & Adler, 2007; Steggals, 2015; Strong, 1998). De stereotype voorstelling, buiten

de subculturele sfeer, is telkens gelinkt aan die specifieke constellatie van sociale identiteiten.

Deze voorbeschouwing leidt ons tot het eerste aspect waarop de intersectionele aard van zelfverwonding

uitschijnt, de toegang tot het narratief van zelfverwonding.

7.2.2. Zelfverwonding als herkenbaar narratief

In twee van de drie cases waren er zeer sterke narratieven aanwezig hoe ze bekend zijn geraakt met het

narratief rond zelfverwonding. De wegen waartoe de participanten bekend geraakten met

zelfverwonding spelen zich geheel af binnen hun eigen demografische omgeving. Noa kwam het tegen

in een boek over een meisje, alsook had ze een vriendin die ermee bezig was; op Sams school was er

sprake van een rage bij de meisjes op haar school die gaande was, waarbij zij op een gegeven moment

functioneerde als ‘referentiepunt’; bij Jona was er sprake van verhalen in de Joepie, een roddelblad

gericht op jonge meisjes en tieners:

Jona: Euuuhm. Ik weet niet meer hoe ik dat heb leren kennen ofzo. Ik weet wel

dat ik daar wel, ale, over las soms in boeken of in de Joepie ofzo dus dat ik

wel wist dat het echt bestond. En ook dat ik dan wel het gevoel herkende, het

gevoel hoe andere mensen dat beschreven, het gevoel van uzelf te willen pijn

doen, dat herkende ik. (1e interview, 45e min)

De ‘herkenning’, die letterlijk naar voren komt in het bovenstaande citaat van Jona, lijkt illustrerend

voor deze voorstelling. Hun narratieven voorafgaand aan de eerste keer, beschrijven een onzeker,

pessimistisch, fatalistisch en neerslachtige fase in hun leven. Noa zat zeer slecht in haar vel zonder

familiale erkenning noch steun, Sam kreeg te maken met het destructieve mechanisme dat vertrekt uit

schuldgevoel en bij Jona was dit in de beginfase van haar ‘depressie’. Het lijkt erop te wijzen dat de

respondenten zich konden vereenzelven met de protagonist van het culturele narratief rond

zelfverwonding, dit enerzijds doordat ze dezelfde sociale identiteiten bekleedden op het moment van de

eerste keer en anderzijds doordat hun narratieve identiteit herkend werd in het verhaal van

zelfverwonding.

Het narratief rond zelfverwonding was er, en zij konden daar beroep op doen doordat er een

overeenstemming was tussen de relevante sociale identiteiten, zijnde gender, jong en wit, en dankzij de

overeenkomsten in hun persoonlijk verhaal en het culturele narratief. Op die manier ontstaat er een

wisselwerking tussen het persoonlijke narratief en het culturele narratief waarbij beide een wederzijdse

versterkende invloed uitoefenen op elkaar (Fleetwood, 2016).

Page 76: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

67

In het onderzoek van Vali Rajah (2007) was er eenzelfde invloed van intersecterende identiteiten

(weliswaar andere) die de toegang tot een bepaalde vorm van edgework structureerde .

We sluiten dit aspect af met een citaat uit een van de interviews, een sprekende illustratie over de

onbewuste beïnvloeding van het culturele narratief, met uitgesproken nadruk op leeftijd als sociale

identiteit. Het abstract kunnen we plaatsen binnen een verhaal dat Noa vertelde over haar kennismaking

met een vrouw van 73 die aan zelfverwonding deed.

Noa: Vroeger dacht ik van: ja het gaat toch niet als ik 40 ben en vol met

littekens sta… Ik vond dat een rare gedacht…[Narratief over een

kennismaking met een 73 Senegalese vrouw] Euhm en ik herinner mij da zij

[de Senegalese vrouw] eens bezig was over haar liefdesleven en dat ze dan

zei: ‘’ik ben ook stom geweest vroeger ’’. En dan maakte ze een beweging en

ik zag dat zij allemaal littekens op haar polsen had, allemaal strepen… Dat

was de eerste keer dat ik een volwassene zag met littekens en dat was voor mij

zo van: ah ja, okee, het kan dus wel. (2e interview, 76e min)

Door haar kennismaking met de oudere vrouw was het mogelijk om haar persoonlijke ervaring in

contrast te zetten met het heersende narratief, en dit vervolgens te weerleggen.

7.2.2.1. Ontstaan van het narratief

Bij de voorgaande stelling is het relevant om even uit te wijden over het ontstaan van een dergelijke

cultureel narratief rond zelfverwonding, en de locatie ervan binnen die specifieke constellatie van sociale

identiteiten.

Langs de ene kant vinden we het cultureel narratief van zelfverwonding waarbij een inhoudelijke

element wordt getypeerd als een dysfunctionele communicatieve strategie (Steggals, 2015). Die

communicatie kan gericht zijn naar externe actoren of introspectief, naar zichzelf. Veelal heeft deze

communicatie betrekking tot een onuitgesproken emotionaliteit en negatieve gevoelens (Adler & Adler,

2007; Steggals, 2015).

Betreffende de sociale identiteit gender lijkt een reflectie naar precies die communicatieve eigenschap

van zelfverwonding interessant. Waar jongens al vanop een jonge leeftijd worden gestimuleerd om te

gedijen met confidence building activiteiten, waaronder teamsport, competities, fysieke activiteiten en

dominantie, daar gelijken de activiteiten waarmee meisjes in aanraking komen eerder te zijn gericht op

passieve en bewustzijnsontwikkelende vaardigheden, waaronder communicatie (Shilling, 2016).

Daarbij sluit nauw aan dat de cultureel voorgeschreven vrouwelijke narratieve identiteit is opgebouwd

rond emotionaliteit (Hochschild, 2012).

Page 77: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

68

Expressie van emotionaliteit, zou men dus kunnen situeren in lijn met de voorgeschreven culturele

narratieven betreffende een vrouwelijke identiteit. Alleen wordt de uitingsvorm, zelfverwonding,

gekenmerkt als een disfunctie, zowel inhoudelijk als vormelijk.

De intersectie hiervan met de sociale identiteit leeftijd lijkt evenzo in lijn te liggen met deze narratieve

identiteitsconstructie. De jonge leeftijd van de protagonist in het verhaal markeert een levensfase waarin

de maatschappelijke druk om een identiteit te vormen in continuïteit met de kinderjaren en in reflectie

naar het volwassen zijn, bijzonder hoog ligt (W. J. Miller, 2005; Waterman, 1982). Op deze manier lijkt

het dat beide sociale identiteiten een wederzijds versterkend effect hebben op de maatschappelijke en

sociale druk waaraan de actoren onderhevig zijn (Shields, 2008).

Met betrekking tot de sociale identiteiten afkomst en klasse, die eveneens aanwezig zijn in de

identiteitsconstellatie van het culturele narratief van zelfverwonding, is er uit de data geen betrouwbare

verklaring ontsprongen, of aanleiding tot verklaring gekomen. Dit vraagteken wordt behandelt in de

reflectie naar het onderzoek (zie hoofdstuk negen).

7.2.3. Beleving

De beleving van zelfverwonding lijkt een tweede aspect waarin de intersectie van sociale identiteiten

een rol speelt. Voorafgaand aan deze stelling is het noodzakelijk om de beleving te analyseren. Binnen

de narratieven omtrent deze beleving kwamen er enkele dualismen naar boven. Het meest frappante

dualisme dat de beleving sterk tekende, was het dualisme tussen beloning en bestraffing.

Om deze paradox te begrijpen is het noodzakelijk om de belichaming bij zelfverwonding onder de loep

te nemen. Hiervoor doen we beroep op Susan Bordo’s (1993b) Unbearable Weight. Haar boek start met

een gedicht van Delmore Swartz over een logge zware, onhandige, door instincten gedreven agressieve

beer die nooit van zijn zijde wijkt. De beer is een metafoor voor de ‘culturele expressie van het geest-

lichaam dualisme’. Bordo spreekt over ‘’the withness of the body: the body as not ‘me’ but ‘with’ me ...

at the same time the body that is inescapably ’with me’’ (1993b, p. 2). Het betreft een culturele opvatting

over de relatie tussen het lichaam en de geest. Met die stelling tracht ze te verwoorden hoe het lichaam

de vorm aan neemt van iets dat in verband staat met de geest, doch op hetzelfde moment er geen deel

van uitmaakt.

Deze opvatting kan ons helpen om het dualisme beloning/bestraffing te interpreteren. Beide zijn

onherroepelijk verbonden met elkaar, maar om de beleving op een verstaanbare manier over te brengen,

lijkt het aangenomen om ze elk apart te bespreken.

7.2.3.1. Het schuldige lichaam

Het uitgangspunt van de narratieven omtrent de bestraffing was telkens verscholen in de vorm van een

trigger vervat in een situatie. Deze situaties, meestal gekenmerkt door een ruzie of een oncontroleerbaar

Page 78: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

69

onbehagen, zorgde bij de participanten voor een internalisering van de schuld voor die onbehaaglijke

situatie, ondanks dat deze niet bij henzelf lag. Hierdoor ontstaat een notie van schuld, die de

participanten als persoonlijk opvangen. Zelfverwonding belichaamt hierbij het vonnis, en het lichaam,

het aanhangsel van de geest, verdient deze straf.

7.2.3.2. De rechtvaardige geest

Aan de tegenoverzijde vinden we de beleving als een beloning, het gevoel ‘iets goed te hebben gedaan,

want ik verdiende het’. Wanneer we het vooropgestelde dualisme tussen het lichaam en de geest volgen,

dan lijkt het erop te wijzen dat de geest ontvankelijk is voor de gevoelens van beloning, aangezien die

het schuldige aanhangsel heeft gestraft. Daarnaast lijkt het erop te duiden dat de geest wordt beloond

doordat het de controle heeft opgeëist over de ‘oncontroleerbare, gulzige beer’.

Bij deze stelling volgt de vraag: wat is het lichaam? Het tweede golf feminisme is een belangrijke speler

geweest om bodily issues, zaken aangaande het lichaam, politiek en wetenschappelijk op de kaart te

zetten (Shilling, 2016). Het feminisme luidde zo de overdracht in van het lichaam als een biologisch

subject naar de sociale studies. Het feminisme, in samenwerking met het poststructuralisme, kwam tot

een herdefiniëring van het lichaam als the focal point for struggles over the shape of power (Bordo,

1993a, p. 185). Deze stelling is verder ontwikkeld door Michel Foucault (1977), naar het idee dat het

lichaam een praktisch en direct aanknopingspunt voor sociale controle is, een entiteit die gedisciplineerd

wordt door sociale structuren. Het lichaam wordt zo een door cultuur gedisciplineerde site, door

gewoontes, voorschriften en routines onbewust te volgen. Vervolgens pikt Bordo de draad weer op, om

te stellen dat deze controle en disciplinering gendered is, met andere woorden dat het ‘vrouwenlichaam’

hier in hogere mate onder lijdt:

It is difficult to avoid the recognition that the contemporary preoccupation

with appearance, which still affects women far more powerfully than men,

even in our narcissistic and visually oriented culture, may function as a

backlash phenomenon, reasserting existing gender configurations against any

attempts to shift or transform power relations (1993b, p. 166).

Reawell Connell (1987) spreekt zelfs van gendered bodies, lichamen die dankzij culturele normen en

waarden fysiek gedisciplineerd worden waardoor ze deze normen en waarden komen te versterken.

Men zou kunnen stellen dat het lichaam van een vrouw, in vergelijking met dat van een man, onder een

veel strengere disciplinering staat. Wanneer we vervolgens de sensatie van controle opvatten binnen dit

licht, dan is er een argument mogelijk voor de gendered beleving van edgework. Een zelfverwondende

actie lijkt namelijk de letterlijke belichaming van de zelfbeschikking over het lichaam. Deze notie van

zelfbeschikking werkt op een dubbele manier.

Page 79: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

70

Een eerste vorm waarop de zelfbeschikking tot uiting komt is in de letterlijke, fysieke manier. Een

wonde of litteken zou symbool kunnen staan voor een act of resistance tegen de disciplinering en

ontelbare voorschriften die beslag nemen op de uiterlijke verschijning van een vrouw (Bordo, 1993b).

Het druist in tegen de schoonheidsidealen die als culturele imperatieven neerstrijken op het vrouwelijke

lichaam. Maar, wanneer we deze stelling toetsen aan de data, dan komt dit niet overeen. Deze stelling

romantiseert zelfverwonding tot een daad van verzet, maar deze daad van verzet werd door de

participanten niet beleefd, in tegendeel. Alle participanten gaven aan dat hun zelfverwonding steeds een

intiem geheim was, verscholen van het daglicht. Er werd namelijk alles aan gedaan om de littekens en

wonden te verbergen van de buitenwereld. Het zou dus onjuist zijn om te spreken van een bewuste daad

van verzet tegen vrouwelijke schoonheidsidealen. We kunnen hierbij veeleer van het omgekeerde

uitgaan, dat het heimelijk verstoppen van zelf aangebrachte littekens net in de kaart speelt met die

schoonheidsvoorschriften.

Een tweede gegeven heeft betrekking op de beleefde ervaring van zelfbeschikking an sich. Bordo

(1993b) bouwt hierbij verder op het werk van Simone de Beauvoir (1949) The Second Sex. Ze

presenteert de dualiteit actief/passief als een van de meest invloedrijke gendered dualiteiten in onze

Westerse samenleving. Eén die vervat zit in ontelbare institutionele en culturele uitingsvormen.

Passiviteit wordt hierbinnen bedeeld aan vrouwelijkheid, en de tegenpool aan mannelijkheid. De

symbolische codes die hieruit ontstaan, informeren de heersende narratieven rond mannelijkheid en

vrouwelijkheid (Loseke, 2007; Schudson, 1989). Hierbij horen zelfbeschikking, lichamelijk controle,

activiteit, macht, ambitie, etc. allemaal toe aan waarden die cultureel gecodeerd worden als ‘mannelijk’

(Bordo, 1993b). Dit narratief van passiviteit treedt in interactie met een van de meest prominente

vrouwelijke narratieven, dat van moederschap (Malacrida, 2009; J. Miller, Carbone-Lopez, &

Gunderman, 2015).

Een ‘moederrol’ wordt gekenmerkt door verantwoordelijkheid, een zorgdragende instelling en

veiligheid, met andere woorden normatief aversief tegenover risico’s (Stanko, 1997). Deze rol komt tot

uiting in een multitude van morele codes die het sociale verwachtingspatroon van vrouwelijke

individuen structureren.

Het opeisen van zelfbeschikking en zich daarmede bewust in een risicovolle situatie plaatsen, lijkt zo

een dubbele infractie op de dominante vrouwelijke narratieven (Batchelor, 2007). Door zich in te laten

met edgework, begeven ‘vrouwen’ zich op het ‘territorium van de ‘man’’ (Bordo, 1993b; E. M. Miller

& Lyng, 1991; Olstead, 2011). Vanwege dit gegeven zou men kunnen beargumenteren dat er een extra

intensiteit verbonden zit aan de sensatie.

Page 80: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

71

7.2.4. Retrospectieve betekenisgeving

Als laatste aspect vinden we de retrospectieve betekenisgeving. Aangezien dat tijdens de actie de

reflexiviteit wordt uitgeschakeld, is het noodzakelijk om edgework naderhand van betekenis te

verschaffen (Lois, 2005).

Ook hier spraken de data de initiële gedachten tegen. Gegeven de maatschappelijke positie van het

narratief van zelfverwonding – in een taboesfeer – en de persoonlijkheidsconfiguratie van de

participanten – een sterke neiging tot de internalisering van schuld – zou men kunnen verwachten dat

de participanten moeite zouden ervaren om hun zelfverwonding te kaderen. In lijn met het vorige zouden

ook hier sterke emoties van schaamte en schuld een rol kunnen spelen.

Daarnaast, in tegenstelling tot mannen die geheel binnen hun gestructureerde narratieven dwalen,

moeten vrouwen hun voorgeschreven narratief confronteren wanneer zij risico’s opzoeken. Deze

onderhandeling met het dominante narratief omtrent vrouwelijkheid kan eveneens schuldgevoelens

opwekken: ‘for women, it appears that guilt reflects their feeling of having committed a moral infraction

by abandoning their essentialist gender-risk position’ (Olstead, 2011, p. 92).

De data spraken deze initiële gedachte tegen:

Noa: (…) meestal onderdruk ik het schuldgevoel omdat het toch al te laat is

omdat ik dan voor niets, dan is het nutteloos om mijzelf slecht voelen daarna

omdat ik het gedaan heb, dus dan onderdruk ik dat gewoon. Ma soms heb ik

daar effectief spijt van, ma da is wel zeer zelden, meestal skip ik dat gevoel of

die gedachte omdat het echt compleet nutteloos zou zijn….

(2e interview, 32e min)

De schuld of schaamte die ze over hun zelfverwonding ervaren ontspringt veeleer buiten henzelf.

Meestal staan die negatieve gevoelens in relatie tot een praktische beperking die ze zichzelf opleggen,

door hun zelfverwonding te moeten verbergen van de buitenwereld:

Jona: Maar bijvoorbeeld, ik weet nog dat ik het in de zomer ook eens gedaan

heb en het was snikheet en de dag erna was het echt zo van een paniekaanval

want mijn armen zagen er niet uit. Want een trui aandoen ging niet, ale dat

zou wel gekunnen hebben maar iiiiiiedereen ging daar iets van gezegd hebben

van: ale fuck waarom doet gij nu een trui aan? Dus dat was echt geen optie.

Ik denk zelf dat ik gewoon die dag ben thuisgebleven. (1e interview, 48e min)

En ook Sam sprak over het gegeven dat schaamte zich soms later, na het snijden, ontwikkelde, maar dat

dit normaal genomen niet het geval was.

Page 81: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

72

Dus, er is een duidelijke infractie gaande tegen een verscheidenheid aan culturele narratieven die een

imperatief plaatsen op de ‘vrouw’ of ‘vrouwelijkheid’. Daarenboven betreft het een gedraging

waartegenover de maatschappij aversief staat en als meest frappante gegeven gaven alle participanten

aan hoe sterk ze geneigd zijn om schuldgevoelens te internaliseren, ook al behoort de betreffende schuld

niet aan hen toe.

Een mogelijke reflectie of verklaring hiervoor is speculatief van aard, evenzo omdat over dit aspect

weinig referentie is gevonden in de literatuur. Zoals aan bod gekomen in het begin van deze

verhandeling, ervaren personen een maatschappelijke druk om een authentieke, complexe en

individualistische identiteit te construeren (Young, 2007). Zelfverwonding kan hierin een belangrijke

rol spelen, net omdat het zo’n authentieke, en intense ervaring teweegbrengt (Steggals, 2015).

Daarnaast staat de retrospectieve betekenisgeving in nauw verband met de functie die de participanten

aan zelfverwonding toedragen. Aangezien dat de zelfverwonding een dergelijke unieke functie vervult

in het leven van de participanten, lijkt een ‘positieve’ (althans geen negatieve) evaluatie noodzakelijk

om het gedrag te kunnen verderzetten (Lois, 2005).

Een reflectie naar Sams tweede interview doet eenzelfde punt vermoeden. De laatste keer dat ze zich

sneed, ontbrak zowel de sensatie als de functie (beloning/bestraffing), aangezien ze zich plots realiseerde

‘dat ik het niet verdiende om pijn te hebben, om gestraft te worden’. Het wegvallen van de functie en de

sensatie waren voor Sam een mogelijkheid om af te stappen van haar 14 jaar aanhoudende

zelfverwonding.

7.3. Nabeschouwing – De chaos der narratieven

Zoals te verwachten was met een postmoderne analytische focus, zijn er een groot aantal

differentiërende narratieven aanwezig die elk hun rol in de persoonlijke verhalen van de participanten

vertolken (Sandberg, 2013). Het culturele narratief van zelfverwonding dient als een analytisch

vertrekpunt. Het narratief wordt door de participanten overgenomen en toegepast om de eigen

verhalende identiteit te dienen (Loseke, 2007). Wat hierop volgt is een conflict met diverse narratieven

die gestructureerd zijn naargelang het gender van de participanten die niet te vereenzelvigen zijn met de

zelfverwonding. Maar ook hier heerst ambiguïteit sinds de expressieve emotionaliteit die gevangen zit

in het narratief omtrent zelfverwonding, werkelijk in lijn ligt met de verscheidene narratieven

betreffende vrouwelijkheid (Hochschild, 2012).

Zoals gesteld in hoofdstuk twee is er weinig spoor van eenduidigheid en eenvoud te bespeuren in de

culturele narratieven die een leidraad kunnen bieden in de constructie van een narratieve identiteit

(Young, 2007). Pluralisme, fragmentatie en divergentie overheersen het veld (Bauman, 2004) en zo ook

de levensverhalen van de participanten. De resultante van het spel tussen de verscheidene narratieven

getuigt van een hoge mate van persoonlijke narratieve creativiteit, om elk van die narratieven naar eigen

Page 82: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

73

gebruik om te zetten en te verweven in een betekenisvol levensverhaal. We merken een creatieve

onderhandeling tussen actieve en passieve culturele narratieven (Bauman, 1999; Sandberg, 2010). Deze

creativiteit getuigt van een sterke mate van agency in een door sociale structuren gedomineerd veld

(Fleetwood, 2016).

Page 83: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

74

8. En de moraal van het gendered verhaal is….

Hoofdstuk acht, als voorlaatste hoofdstuk, maakt de finale terugkoppeling naar het concept edgework,

de intersectionele aard ervan en de titel van deze verhandeling. De structuur van de conclusie zal de

chronologie van deze opsomming volgen.

8.1. Conclusie op hybride conceptualisatie

De hybride conceptualisatie is vertrokken vanuit de kritiek op de masculiniteit van de klassieke

opvatting van edgework (E. M. Miller & Lyng, 1991; Naegler & Salman, 2016; Newmahr, 2011). Het

hybride model heeft hier gehoor aan gegeven, door de klassieke opvatting van Lyng (1990) en de

feministische herconceptualisatie van Newmahr (2011) te laten samensmelten. Uit deze assimilatie

ontstond er een reeks aan theoretische presumpties die te lokaliseren waren binnen de constitutieve

elementen van edgework – de activiteit, de vaardigheid en de sensatie. De presumpties werden de

beeldspraak toebedeeld: ‘tussen lichaam en geest’. Op alle drie de elementen was er een abstracte dans

aanwezig tussen het lichaam en de geest, met passages waarbij beiden apart bewegen, doch hun

synchroniciteit niet verliezen om vervolgens op het crescendo van de muziek elkaar terug te vinden voor

een verenigde laatste passage.

Met betrekking tot de activiteit dienen we steeds een referentie te maken naar de grens tussen het

oncontroleerbare, en het controleerbare, de grens die het verschil maakt tussen orde en chaos (Lyng,

2005a). De grens waarmee de onderzoeksparticipanten bewust in onderhandeling treden, speelt zich af

op het mentale niveau. Echter, de activiteit zelf wordt als het ware letterlijk ‘belichaamd’ in het lichaam.

Het lichaam dient hier als een canvas dat bewerkt kan worden met verschillende kunstgrepen, waaronder

snijden, bijten, krabben, of het van binnen uit beschadigen door overmatige alcoholconsumptie.

Ondanks dat het risico zich afspeelt op het mentale niveau, geniet het lichaam van de centrale rol in de

activiteit.

De vaardigheid, zo bleek, wordt ook verdeeld in de kampen van lichaam en geest. Enerzijds is er de

technische vaardigheid die de participanten hun geordend bestaan laten behouden, zonder dat er

interferentie nodig is van derde personen (Lyng, 2005b). Anderzijds, en tevens in een nauwe

verbondenheid met de technische vaardigheid, vinden we de intieme vaardigheid, die de participanten

in staat stelt om de controle over hun eigen emoties, gedachten en lichaam te herwinnen (Milovanovic,

2005; Steggals, 2015).

Als laatste, de apotheose, de bepalende factor in de aantrekkingskracht, vinden we de sensatie. De

hybride conceptualisatie, in vergelijking met de voorgaande onderzoeken, bracht hier niet bijzonder veel

vernieuwing. De verklaring hiervoor zou kunnen schuilen in de transcendente capaciteit van de sensatie

(Milovanovic, 2005). In het moment van de ‘trance’ worden beide, het lichaam en de geest, in een

Page 84: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

75

verzoenend gebaar verbonden tot een geheel. De focus naargelang lichamelijkheid of geestelijkheid valt

weg in de sensatie.

Zowaar op elk constitutief element van edgework vullen de masculiene als feminiene conceptualisatie

van edgework elkaar naadloos aan.

8.2. Conclusie op de intersectionele aard van edgework

De betrekking van intersectionaliteit in het onderzoek is vertrokken vanuit de veel gevallen stelling dat

risico zoekend gedrag, en zo ook edgework, een intersectioneel fenomeen zou zijn (Creek & Dunn,

2014; E. M. Miller & Lyng, 1991; Rajah, 2007). Deze kritiek zat meermaals verweven in de pas

aangehaalde kritiek die heeft geleid tot de hybride conceptualisatie van edgework. Want, wil men

onderzoek uitvoeren naar gender, dan is het heden ten dage noodzakelijk om de intersectie met andere

relevante sociale identiteiten eveneens onder de loep te nemen (K. Davis, 2008).

Het initiële idee was sterk toegespitst op de intersectionaliteit van de beleving van edgework. Later is

dit gegeven uitgebreid naar meerdere aspecten waarop de intersectionaliteit naar boven is gekomen,

waaronder de toegang tot de onderzochte vorm van edgework en de retrospectieve betekenis die de

participanten aan hun edgework toedragen.

Het eerste aspect, de toegang tot de specifieke vorm van edgework, lijkt in hoge mate bepaald naargelang

de specifieke intersectie van leeftijd, gender, afkomst en klasse (Abrams & Gordon, 2003). Deze

intersectionaliteit van het eerste aspect lijkt daarnaast nood te hebben aan een subjectieve component,

verpakt in de inhoud van het culturele narratief betreffende zelfverwonding (Steggals, 2015). Afgezien

van het gegeven dat deze laatste component geen sociale identiteit bekleedt, lijkt de invloed ervan niet

te onderschatten.

In het daaropvolgende aspect, zijnde de beleving van edgework, lijkt de sociale identiteit gender

eveneens een grote rol te spelen. De beleving van edgework zit namelijk vervat in institutionele en

culturele narratieven omtrent mannelijkheid (Connell, 2006; Messner, 1992). Waar individuen die niet

behorende tot die sociale groep desondanks het pad van edgework bewandelen, daar overstijgen zij hun

narratieve habitus, en zo de sociale structuren die inwerken op de objectieve realiteit waaruit de

narratieve habitus ontspringt (Fleetwood, 2016). Dit opent de mogelijkheid om actief een identiteit op

te bouwen. Deze vorm van self-stylization is een voorbeeld van wat Lois McNay (1999, p. 96) verwoord

in de termen van Michel Foucault (1985) als the practice of liberty.

Als laatste vinden we de retrospectieve betekenisgeving, die onlosmakelijk verbonden is met de

gendered beleving van edgework. De retrospectieve betekenisgeving is een essentieel gegeven in het

continueren van de participatie aan edgework (Lois, 2005). In de retrospectieve betekenisgeving van de

participanten lijkt de functie en sensatie van hun edgework ervaring te overheersen op de culturele

Page 85: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

76

narratieven die hun de andere richting uit duwen. Zolang de retrospectieve betekenisgeving een positief

(althans geen negatief) licht schijnt op de vorm van edgework, daar is het mogelijk om de participatie

te bestendigen.

8.3. … een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar

betekenisgeving via transgressie.

De uitbreiding van het hybride model heeft ervoor gezorgd dat het mogelijk is geweest om edgework

op een niet vooringenomen manier te onderzoeken. En net hierin schuilt het antwoord op de eerste

onderzoeksvraag –Waarin schuilt het potentieel van het hybride model van edgework?. Het potentieel

schuilt erin dat het voor de studie van edgework mogelijk is om te vertrekken vanuit een theoretisch

kader dat geen betrekking heeft op een ‘masculiene’ of ‘feminiene’ sociale realiteit (Naegler & Salman,

2016). In tegenstelling, het incorporeert beide waardoor er een oprechte gendergevoeligheid ontstaat.

Wanneer toegepast op een case, zoals is gebleken, zorgt een hybride model voor een complicering van

het concept, waarbij zowel het lichaam als de geest een respectievelijke doch onlosmakelijke rol spelen.

Een tweede potentieel van het hybride model van edgework is te vinden in de tweede onderzoeksvraag.

Door af te stappen van een reductionistische conceptualisatie van edgework, als een weerspiegeling van

culturele opvattingen over mannelijkheid of vrouwelijkheid, is het mogelijk om de intersectionele aard

van edgework te onderzoeken. Enkel door een antwoord op de eerste onderzoeksvraag te formuleren, is

het mogelijk om de tweede te beantwoorden.

Met betrekking tot de tweede onderzoeksvraag, In welke mate is edgework een intersectioneel

fenomeen?, is het moeilijk en evenzeer niet gewenst om een eenduidig antwoord te formuleren. Op de

verschillende aspecten van edgework, kwamen er betreffende de intersectionele aard verschillende

antwoorden naar boven. Een rode draad die zich hierdoor heen nestelde is alleszins de invloed van

gender als sociale identiteit. Op elk aspect van de besproken vorm van edgework schuilde het gender

van de participanten als een aanwezig referentiekader achter de hoek. Op het aspect zelfverwonding als

herkenbaar narratief trad gender in interactie met andere sociale identiteiten in de constitutie van het

narratief, en zo ook in de oorsprong ervan. Echter dient er wel vermeld te worden dat de

intersectionaliteit van de toegang tot sterk afhankelijk is van de edgework activiteit, in dit onderzoek

zelfverwonding. Zo was er een verschillende identiteitsconstellatie aanwezig in het onderzoek van Vali

Rajah(2007) die de toegang haar specifiek onderzochte vorm van edgework structureerde.

Dus, wanneer we de terugkoppeling maken naar de titel En de moraal van het 'gendered' verhaal is:Een

narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie, kunnen we

beamen dat er wel degelijk een gendered moraal aanwezig is in het verhaal van edgework. Het gendered

moraal ontspringt uit de talloze institutionele en culturele narratieven die onbewust streven naar

continuïteit, conservatie en traditie, een voorbeeld van Zygmunt Baumans (1999) passieve cultuur.

Page 86: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

77

9. Reflectie en discussie

Een boeiende reflectie gaat steeds gepaard met een portie kritiek. Dit afsluitende hoofdstuk geeft een

persoonlijke weergave van bepaalde aspiraties en indrukken, obstructies en mislukkingen. Alsook

komen enkele suggesties voor nader onderzoek aan bod De reflectie is onderverdeeld naargelang een

inhoudelijke en een methodologische component.

9.1. Reflectie op het onderzoek

Met betrekking tot een algemene reflectie op het onderzoek kunnen we stellen dat het initiële doel gemist

is. Dit doel was namelijk om de intersectionaliteit van edgework te onderzoeken aan de hand van een

kleurrijke variatie aan participanten. Hoe meer diversiteit qua sociale identiteiten onder de participanten,

hoe beter deze verkenning zou slagen. Zo blijkt, eens verwikkeld in een poging tot uitvoering, dat enkel

blanke personen onderworpen aan het vrouwelijke culturele imperatief tussen de leeftijd van 16-30 hun

deelname aanboden. Een diversiteit onder de participanten zou het net des te interessanter maken om te

onderzoeken hoe verschillende sociale identiteiten de beleving van edgework op een verschillende

manier structureren.

Suggesties op verklaringen hiertoe zijn mogelijk met een verwijzing naar de conclusie. Zoals gesteld is

het culturele narratief betreffende deze vorm van edgework eerder selectief bedeeld aan bepaalde sociale

groepen. Om desondanks culturele resonantie te verkrijgen met een dergelijk narratief wanneer men

buiten die groepen valt, is geen eenvoudigheid (Loseke, 2007). Dit zou ertoe kunnen leiden dat

individuen die zich niet kunnen vereenzelvigen met de besproken constellatie van sociale identiteiten,

hun participatie minder snel gaan aanbieden.

Het gegeven dat men op mindere culturele resonantie kan steunen wanneer men niet de ‘geschikte’

sociale identiteiten bekleedt, wilt niet zeggen dat zelfverwonding niet aanwezig is in andere groepen.

Men zou net kunnen verwachten dat een disfunctionele expressie van emotionaliteit vaker bij mannen

zou voorkomen, omdat menig culturele narratieven omtrent mannelijkheid net emotionaliteit verbannen

(Messner, 1992). Hier lijkt de aanwezigheid van andere narratieven betreffende de expressie

aannemelijk, narratieven meer ‘aanvaard’ zijn binnen het mannelijke gender, waaronder bijvoorbeeld

uitbundig druggebruik, extreme en extreem sporten, agressie en dergelijke (Lois, 2005; Messner, 1992).

Beide opmerkingen leiden tot een suggestie voor volgend onderzoek. Langs de ene kant vinden we

zelfverwonding bij andere sociale groepen dan diegene betrokken in het culturele narratief (Adler &

Adler, 2007). Ook hier kan het hybride concept edgework een relevant theoretisch kader bieden om

dergelijke zaken te onderzoeken, zonder af te doen aan de betekenis die personen er aan toe dragen.

Page 87: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

78

Naast die suggestie lijkt het eveneens aangewezen om verder te bouwen op de vragen die doorheen deze

verhandeling niet van antwoord zijn verschaft. Hieronder vinden we in de eerste plaats de vervreemding

die zo aanwezig was in de opbouw van het theoretisch kader.

Als vervreemding een sluimerend proces is dat de controle eigenzinnig opeist of ontneemt van het

individu, wordt deze op een genderafhankelijke manier ervaren en/ of ontstaat deze vanop eenzelfde

basis? Lyng’s middenklasse mannen (1990) duidden de bureaucratisering en deskilling van hun werk in

de postindustriële, kapitalistisch samenleving als de boeman. Deze notie van vervreemding stamt af uit

de Marxistisch leer (Bottomore & Rubel, 1961), en is in zeker mate van toepassing op onze hedendaagse

samenleving (De Cauter, 2015c). Volgens Susan S. Batchelor was de oorzaak van het onbehagen van

haar vrouwelijke onderzoeksparticipanten eerder te situeren bij de familiale vervreemding (2007, p. 19).

In het onderzoek van Randy Martin (2000) naar vervreemding kwam een veelheid aan soorten

vervreemding naar boven. Dit doet ons vermoeden dat de genderrol (of de intersectie ervan met

meerdere sociale identiteiten) een invloed uitoefent op de beleving en origine van vervreemding.

Een laatste suggestie voor verder onderzoek spitst zich toe op de rol van de overige twee sociale

identiteiten, zijnde afkomst en klasse, in het aspect van zelfverwonding als herkenbaar narratief.

Opnieuw lijkt de narratieve identiteit hier een grote rol in te spelen. Gegeven de beperkte omvang van

het onderzoek is hier vooralsnog geen verklaring voor gevonden.

9.2. Reflectie op de methodologie

De relflectie op de methodologie maakt het mogelijk om af te sluiten op een positieve noot. In deze

reflectie wensen we even stil te staan bij de gebruikte methodes, met name het narratieve levensverhaal

interview. In de gebruikte literatuur rond het levensverhaal interview (Atkinson, 1999, 2007) kwamen

er meermaals verwijzingen naar het emanciperende karakter van dergelijke methode aan bod. Deze

emanciperende kwaliteit was evenzo aanwezig in het huidige onderzoek. Het levensverhaal interview

stimuleert participanten om stil te staan bij hun huidige situatie en hoe ze hieraan betekenis geven vanuit

hun ervaringen. Het verzoekt de participant om zichzelf van betekenis te verschaffen. In dit proces zit

een edele bijwerking verscholen, met name dat het een bewustzijn stimuleert.

Dit bewustzijn gaf de aanleiding voor Noa om haar zelfverwondend gedrag in vraag te stellen, iets wat

ze al lang niet meer had gedaan. Voorafgaand aan het komende citaat lag een verhaal van Noa waarbij

ze vertelde hoe ze empathie heeft voor andere personen en lichamen die getekend zijn door littekens:

Floris: Interessant hoe ge die empathie beleeft voor andere mensen, maar niet

voor uzelf…

Noa: […] ik ga nooit naar mijn littekens kijken en denken: Noa toch… Ik ga

daar inderdaad niet over inzitten of iets hebben van: eigenlijk is dat wel nog

Page 88: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

79

erg… Maar ik zeg het, door dan hier aan mee te werken besef ik dat het een

probleem is en… ik kan mij wel voorstellen dat ik nu wel een moment zou

kunnen hebben van: ale, ge staat nu vol me littekens, dat is nu toch ook niet

de bedoeling ofzo.. dus misschien komt het nog, de empathie voor mezelf.

(2e interview, 78e min)

Deze woorden werden uitgesproken als afsluiter van het tweede interview met Noa, en diezelfde

woorden dienen nu ook als afsluiter voor dit eindwerk.

10. Bibliografie

ABRAMS, L. S., & GORDON, A. L. (2003). Self-Harm Narratives of Urban and Suburban Young

Women. Affilia, 18(4), 429-444.

ADLER, P. A., & ADLER, P. (2007). The Demedicalisation of Self-Injury. Journal of Contemporary

Ethnography, 36(5), 537-570.

ALKEMADE, R. (2014). Outsiders amongst outsiders: A cultural criminological perspective on the

sub-subcultural world of women in the yakuza underworld. Oisterwijk: Wolf Legal Publishers.

ATKINSON, R. (1999). The Life Story Interview (Vol. 44). California: SAGE Publications.

ATKINSON, R. (2007). The Life Story Interview as a Bridge in Narrative Inquiry. In J. D. Clandinin

(Ed.), Handbook of Narrative Inquiry: Mapping a Methodology (pp. 224-246). California:

SAGE Publications.

BARAK, G., LEIGHTON, P., & FLAVIN, J. (2010). Class, Race, Gender, and Crime: The Social

Realities of Justice in America. Lanham: Rowman & Littlefield Publishers.

BATCHELOR, S. A. (2007). 'Getting mad wi'it': risk-seeking by young women. In K. Hannah-Moffat

& P. O'Malley (Eds.), Gendered Risks (pp. 205-227). Abingdon: Routledge-Cavendish.

BAUMAN, Z. (1999). Culture as Praxis. SAGE publications.

BAUMAN, Z. (2000). Liquid Modernity. Cambridge: Polity.

BAUMAN, Z. (2004). Identity: conversations with Benedetto Vecchi. Cambridge: Polity Press.

BECKER, H. S. (1973). Outsiders : studies in the sociology of deviance. New York: Free Press.

BORDO, S. (1986). Feminist Skepticism and the "Maleness" of Philosophy. Journal of Philosophy,

85(11), 619-629.

BORDO, S. (1993a). Feminism, Foucault and the politics of the body. In C. Ramazanoglu (Ed.), Up

against Foucault: explorations of some tensions between Foucault and feminism (pp. 179-202).

London: Routledge.

BORDO, S. (1993b). Unbearable Weight: Feminism, Western Culture and the Body. California:

University of California Press.

BOTTOMORE, T., & RUBEL, M. (1961). Karl Marx on Sociology and Social Philosophy. Middlesex:

Pinguin Books.

Page 89: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

80

BOURDIEU, P. (1992). The Logic of Practice (R. Nice, Trans.): Stanford University Press.

BUTLER, J. (1990). Gender Trouble: Feminism and the Subversion of Identity. New York: Routledge.

CAMPBELL, C. (1989). The Romantic Ethic and the Spirit of Modern Consumerism. Oxford: Blackwell

Publishers.

CAROTA, A., IARIA, G., BERNEY, A., & BOGOUSSLAVSKY, J. (2005). Understanding Van Gogh's

Night: Bipolar Disorder. In J. Bogousslavsky & F. Boller (Eds.), Neurological Disorders in

Famous Artists (Vol. 19, pp. 121-131). Basel: Karger.

CHAN, W., & RIGAKOS, G. S. (2002). Risk, Crime and Gender. The British Journal of Criminology,

42, 743-761.

CHANDLER, A. (2013). Inviting pain? Pain, dualism and embodiment in narratives of self-injury.

Sociology of Health & Illness, 35(5), 716-730.

CHASE, S. E. (2003). Taking Narrative Seriously: Consequences for Method and Theory in Interview

Studies. In Y. S. Lincoln & N. K. Denzin (Eds.), Turning Points in Qualitative Research: Tying

Knots in a Handkerchief. California: AltaMira Press.

CHASE, S. E. (2011). Narrative Inquiry: Still a Field in the Making. In N. K. Denzin & Y. S. Lincoln

(Eds.), The SAGE Handbook of Qualitative Research (Vol. 4th, pp. 421-435). California: SAGE

Publications.

CHRISTENSEN, A.-D., & JENSEN, Q. S. (2012). Doing Intersectional Analysis: Methodological

Implications for Qualitative Research. Nordic Journal of Feminist and Gender Research, 20(2),

109-125.

COHEN, A. K. (1955). Delinquent Boys: The Culture of the Gang. Michigan: Free Press.

CONNELL, R. W. (1987). Gender and Power: Society, the Person, and Sexual Politics. Stanford:

Stanford University Press.

CONNELL, R. W. (2006). Masculinities (Vol. 2nd ). Cambridge: Polity Press.

CONQUERGOOD, D. (1991). Rethinking etnoghraphy: Towards a critical cultural polictics.

Communication Monographs, 58, 179-194.

COPES, H. (2016). A narrative approach to studying symbolic boundaries amond drug users: A

qualitative meta-synthesis. Crime Media Culture, 12(2), 193-213.

CREEK, S. J., & DUNN, J. L. (2014). Intersectionality and the Study of Sex, Gender, and Crime. In B.

McCarthy & R. Gartner (Eds.), The Oxford Handbook of Gender, Sex, and Crime (pp. 40-59).

New York: Oxford University Press.

CRENSHAW, K. (1991). Mapping the Margins: Intersectionality, Identity Politics, and Violence

against Women of Color Stanford Law Review, 43(6), 1241-1299.

DAVIS, A. Y. (1983). Women, Race, & Class. New York: Vintage Books.

DAVIS, K. (2008). Intersectionality as buzzword: A sociology of science perspective on what makes a

feminist theory successful. Feminist Theory, 9(1), 67-85.

DE BEAUVOIR, S. (1949). The Second Sex. London: Everyman.

Page 90: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

81

DE CAUTER, L. (2015a). Dieptepsychologie van het heden. Tijddiagnoses omstreeks de

millenniumwende. In Metamoderniteit voor beginners: Filosofische memo's voor het nieuwe

millenium (pp. 20-42). Nijmegen: Vantilt.

DE CAUTER, L. (2015b). Globalisering voor beginners. In Metamoderniteit voor beginners:

Filosofische memo's voor het nieuwe millenium (pp. 144-167). Nijmegen: Vantilt.

DE CAUTER, L. (2015c). Metamoderniteit voor beginners: Filosofische memo's voor het nieuwe

millenium: Vantilt.

DECORTE, T., JESPERS, R., PETINTSEVA, O., & TUTELEERS, P. (2016). Misdaad en straf

vandaag. Manifest voor kritische criminologie. Brussel: VUBPRESS.

DENCIK, L. (2001). Transformation of identities in rapidly changing societies. In M. Carleheden & M.

H. Jacobsen (Eds.), The Transformation of Modernity: Aspects of the Past, Present and Future

of an Era: Ashgate.

DENZIN, N. K., & LINCOLN, Y. S. (2011). Introduction: The Discipline and Practise of Qualitative

Research. In N. K. Denzin & Y. S. Lincoln (Eds.), The SAGE Handbook of Qualitative Research

(4th ed., pp. 1-20). California: SAGE Publishers.

ECKSTEIN, H. (1975). Case Study and Theory in Political Science. In F. J. Greenstein & N. W. Polsby

(Eds.), Handbook of Political Science (Vol. 7, pp. 79-137). Reading: Addison-Wesley.

FAVAZZA, A. R. (1996). Bodies under siege: Self-mutilation and body modification in culture and

psychiatry. Baltimore: Johns Hopkins University Press.

FEATHERSTONE, M. (2007). Consumer Culture and Postmodernism (2 ed.). Los Angeles: SAGE

Publications.

FENWICK, M., & HAYWARD, K. J. (2000). Youth Crime, Excitement and Consumer Culture: The

Reconstruction of Aetiology in Contemporary Theoretical Criminology. In J. Pickford (Ed.),

Youth Justice: Theory and Practice (pp. 31-50). London: Cavendisch Publishing Limited.

FERRELL, J. (1999). Cultural Criminology. Annual review of Sociology, 25, 395-418.

FERRELL, J., & HAYWARD, K. J. (2011). Introduction. In K. J. Hayward (Ed.), Cultural Criminology.

Theories of Crime (pp. xi-xxv). Londen: Ashgate.

FERRELL, J., HAYWARD, K. J., MORRISON, W., & PRESDEE, M. (2004). Cultural Criminology

Unleashed. London: GlassHouse.

FERRELL, J., HAYWARD, K. J., & YOUNG, J. (2008). Cultural Criminology: An Invitation. In J.

Ferrell, K. J. Hayward, & J. Young (Eds.), Cultural Criminology: An Invitation (1 ed., pp. 1-

24). London: SAGE Publications.

FERRELL, J., HAYWARD, K. J., & YOUNG, J. (2015). Cultural Criminology: An Invitation (2 ed.).

Los Angeles: SAGE.

FERRELL, J., & SANDERS, C. (1995). Cultural Criminology. Boston: Northeastern.

FERRELL, J., YOUNG, A., & HAYWARD, K. J. (2015). Cultural criminology: An Invitation. In

Cultural criminology (2 ed., pp. 1-29). London: SAGE.

Page 91: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

82

FLEETWOOD, J. (2016). Narrative habitus: Thinking through structure/agency in the narratives of

offenders. Crime Media Culture, 12(2), 173-192.

FLYVBERG, B. (2011). Case Study. In N. K. Denzin & Y. S. Lincoln (Eds.), The SAGE Handbook of

Qualitative Research (4th ed., pp. 301-316). California: SAGE Publications.

FOUCAULT, M. (1985). The Use of Pleasure (Vol. 2). Harmondsworth: Penguin Books.

FOUCAULT, M. (2013). Geschiedenis van de waanzin. Amsterdam: Uitgeverij Boom.

FOUCAULT, M., & SHERIDAN, A. (1977). Discipline and Punish: the Birth of the Prison. New York:

Pantheon books.

FRANK, A. W. (2010). Letting Stories Breathe: A Socio-Narratology. Chicago: University of Chicago

Press.

FREEMAN, J. (1975). Political organization in the feminist movement. Acta Sociologica, 18(2/3), 222-

244.

GAILEY, J. A. (2009). ‘‘Starving Is the Most Fun a Girl Can Have’’: The Pro-Ana Subculture as

Edgework. Critical Criminology, 17, 93-108.

GLASER, B. G., & STRAUSS, A. L. (2008). The discovery of grounded theory : strategies for

qualitative research. New Brunswick, N.J.: Aldine Transaction.

HANNAH-MOFFAT, K., & O'MALLEY, P. (2007). Gendered Risks: an Introduction. In K. Hannah-

Moffat & P. O'Malley (Eds.), Gendered Risks (pp. 1-29). Abingdon: Rotledge-Cavendish.

HAYWARD, K. J. (2002). The vilification of pleasures of youthful transgression. In J. Muncie, G.

Hughes, & McLaughlin (Eds.), Youth Justice: Critical Readings (pp. 80-94). London: SAGE.

HAYWARD, K. J. (2004). City Limits: Crime, Consumer, Culture and the Urban Experience. London:

Glasshouse.

HAYWARD, K. J. (2016). Cultural criminology: script rewrites. Theoretical Criminology, 20(3), 297-

321.

HAYWARD, K. J., & YOUNG, J. (2012). Cultural Criminology. In M. Maguire, R. Morgan, & R.

Reiner (Eds.), The Oxford Handbook of Criminology (5 ed., pp. 113-136). Oxford: Oxford

University Press.

HEWITT, K. (1997). Mutilating the Body: Identity in Blood and Ink. Bowling Green: Bowling Green

State University Popular Press.

HOCHSCHILD, A. R. (2012). The Managed Heart: Commercialization of Human Feeling (3 ed.).

Berkeley: University of California Press.

HOOKS, B. (1982). Ain’t I A Woman? Black Woman and Feminism. Londen: Pluto Press.

KATZ, J. (1988a). Action, Chaos, and Control: Persisting with Stickup. In Seductions of Crime: Moral

and Sensual Attractions in Doing Evil (pp. 195-236): Basic Books.

KATZ, J. (1988b). Introduction. In Seductions of Crime: Moral and Sensual Attractions in Doing Evil

(pp. 3-11): Basic Books.

KATZ, J. (1988c). Seductions Of Crime: Moral And Sensual Attractions In Doing Evil: Basic Books.

Page 92: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

83

KROLOKKE, C., & SORENSON, A. S. (2006). Three Waves of Feminism: From Suffragettes to Grrls.

In C. Krolokke & A. S. Sorenson (Eds.), Gender Communication Theories & Analyses: From

Silence to Performance. London: Sage Publications.

LAURENDEAU, J. (2008). “Gendered Risk Regimes”: A Theoretical Consideration of Edgework and

Gender. Sociology of Sport Journal, 25(3), 293-309.

LEGARD, R., KEEGAN, J., & WARD, K. (2003). In-depth Interviews. In J. Richie & J. Lewis (Eds.),

Qualitative Research Practice (pp. 139-168). London: SAGA Publishers.

LEITCH, V. B. (2010a). Introduction to Theory and Criticism. In V. B. Leitch (Ed.), The Norton

Anthology of Theory and Criticism (Vol. 2nd, pp. 1-36). New York: W. W. Norton & Company.

LEITCH, V. B. (2010b). Judith Butler. In V. B. Leitch (Ed.), The Norton Anthology of Theory and

Criticism (Vol. 2nd, pp. 2540-2553). New York: W. W. Norton & Company.

LEWIS, J. (2009). Redefining Qualitative Methods: Believability in the Fifth Moment. International

Journal of Qualitative Methods, 8(2), 1-14.

LOCHNER, C., SEEDAT, S., DU TOIT, P., NEL, D., NIEHAUS, D., SANDLER, R., & STEIN, D.

(2005). Obsessive-compulsive disorder and trichotillomania: a phenomenological comparison.

BMC Psychiatry, 5(2).

LOIS, J. (2001). Peaks and Valleys: The Gendered Emotional Culture of Edgework. Gender and Society,

15(3), 381-406.

LOIS, J. (2005). Gender and Emotion Management in the Stages of Edgework. In S. Lyng (Ed.),

Edgework : the sociology of risk-taking (pp. 117-152). New York: Routledge.

LOSEKE, D. R. (2007). The Study of Identity As Cultural, Institutional, Organizational, and Personal

Narratives: Theoretical and Empirical Integrations. The Sociological Quarterly, 48(4), 661-688.

LYNG, S. (1990). Edgework: A Social Psychological Analysis of Voluntary Risk Taking. American

Journal of Sociology, 95(4), 851-886.

LYNG, S. (2005a). Edgework and the Risk-Taking Experience. In S. Lyng (Ed.), Edgework: the

sociology of risk-taking (pp. 3-14). New York: Routledge.

LYNG, S. (2005b). Edgework: The Sociology of Risk-Taking. New York: Routledge.

LYNG, S., & SNOW, D. A. (1986). Vocabularies of Motive and High Risk Behavior: The Case of

Skydiving. In E. Lawler (Ed.), Advances in Group Processes (pp. 157-179). Conneticut: JAI

Press.

LYOTARD, J.-F. (1984). The Postmodern Condition: A Report on Knowledge. Manchester: Manchester

University Press.

MALACRIDA, C. (2009). Performing motherhood in a disablist world: Dilemmas of motherhood,

femininity and disability. International Journal of Qualitative Studies in Education, 22(1), 99-

117.

MARTIN, R. (2000). Anomie, Spirituality, and Crime. Journal of Contemporary Criminal Justice,

16(1), 75-98.

Page 93: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

84

MASON, J. (2002). Qualitative Interviewing. In Qualitative Researching (2nd ed., pp. 62-83). London:

SAGE Publications.

MAXWELL, J. A. (1996). Qualitative research design: An interactive approach. California: Thousand

Oaks.

MCALLISTER, M. (2003). Multiple meanings of self harm: A critical review. International Journal of

Mental Health Nursing, 12, 177-185.

MCCALL, L. (2005). The Complexity of Intersectionality Signs, 30(3), 1771-1800.

MCCARTHY, B., & GARTNER, R. (2014). Introduction. In M. Tonry (Ed.), The Oxford Handbook of

Gender, Sex, and Crime (pp. 1-16). New York: Oxford University Press.

MCNAY, L. (1999). Gender, Habitus and the Field: Pierre Bourdieu and the Limits of Reflexivity.

Theory, Culture & Society, 16(1), 95-117.

MEAD, G. H., & MORRIS, C. W. (1934). Mind, self and society from the standpoint of a social

behaviorist. Chicago: University of Chicago Press.

MERTON, R. (1938). Social Structure and Anomie. American Sociological Review, 3, 672-682.

MESSNER, M. A. (1992). Power at Play: Sports and the Problem of Masculinity. Boston: Beacon Press.

MILLER, E. M. (1986). Street Women. Philadelphia: Temple University Press.

MILLER, E. M., & LYNG, S. (1991). Assessing the Risk of Inattention to Class, Race/Ethnicity, and

Gender: Comment on Lyng. American Journal of Sociology, 96(6), 1530-1534.

MILLER, J. (2014). Doing Crime as Doing Gender? Masculinities, Femininities, and Crime. In R.

Gartner & B. McCarthy (Eds.), The Oxford Handbook of Gender, Sex and Crime (pp. 19-39).

New York: Oxford University Press.

MILLER, J., CARBONE-LOPEZ, K., & GUNDERMAN, M. V. (2015). Gendered Narratives of Self,

Addiction, and Recovery among Women Methamphetamine Users. In L. Presser & S. Sandberg

(Eds.), Narrative Criminology. Understanding Stories of Crime (pp. 69-95). New York: New

York University Press.

MILLER, W. J. (2005). Adolescents on the Edge: The Sensual Side of Delinquency. In S. Lyng (Ed.),

Edgework: The Sociology of Risk-Taking. New York: Routledge.

MILLS, C. W. (1959). The Sociological Imagination. New York Oxford University Press.

MILOVANOVIC, D. (2005). Edgework: A Subjective and Structural Model of Negotiating Boundaries.

In S. Lyng (Ed.), Edgework: The Sociology of Risk-Taking (pp. 51-74). New York: Routledge.

MORRISON, W. (1995). Theoretical Criminology: From Modernity to Post-modernism: Taylor &

Francis Group.

NAEGLER, L., & SALMAN, S. (2016). Cultural Criminology and Gender Consciousness: Moving

Feminist Theory From Margin to Center. Feminist Criminology, 11(4), 1-21.

NEWMAHR, S. (2011). Chaos, Order, and Collaboration: Toward a Feminist Conceptualization of

Edgework. Journal of Contemporary Ethnography, 40(6), 682-712.

Page 94: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

85

O'MALLEY, P. M., & MUGFORD, S. (1994). Crime, Excitement and Modernity. In G. Barak (Ed.),

Varieties of Criminology. Westport: Praeger.

OLSTEAD, R. (2011). Gender, space and fear: A study of women's edgework Emotion, Space and

Society, 4(2), 86-94.

POLKINGHORNE, D. E. (2007). Validity Issues in Narrative Research. Qualitative Inquiry, 13(4), 471-

486.

POLLETTA, F. (2006). It Was Lika a Fever: Storytelling in Protest and Politics. Chicago: University

of Chicago Press.

POLLETTA, F., CHEN, P. C. B., GARDNER, B. G., & MOTES, A. (2011). The Sociology of

Storytelling. Annual review of Sociology, 37, 109-130.

PRESDEE, M. (2000). Cultural Criminology and the Carnival of Crime. London: Routledge.

PRESSER, L. (2009). The narratives of offenders. Theoretical Criminology, 13(2), 177-200.

PRESSER, L. (2010). Collecting and Analysing the Stories of Offenders. Journal of Criminal Justice

Education, 21(4), 431-446.

PRESSER, L. (2013). Why We Harm New Brunswick: Rutgers University Press.

PRESSER, L. (2016). Criminology and the narrative turn. Crime Media Culture, 12(2), 137-151.

PRESSER, L., & SANDBERG, S. (2015a). Introduction: What is the Story? In L. Presser & S. Sandberg

(Eds.), Narrative Criminology: Understanding Stories of Crime (pp. 1-22). New York: New

York University Press.

PRESSER, L., & SANDBERG, S. (2015b). Research Strategies for Narrative Criminology. In J. Miller

& W. R. Palacios (Eds.), Qualitative research in criminology. New Brunswick: Transaction

publishers.

RAFTER, N. (2004). Book review: 'Cultural Criminology Unleashed'. Crime, Law & Social Change,

42, 409-411.

RAJAH, V. (2007). Resistance as Edgework in Violent Intimate Relationships of Drug -Involved

Women. The British Journal of Criminology, 47(2), 196-213.

RAMPTON, M. (2015). Four Waves of Feminism. Retrieved from

https://philarchive.org/archive/LEECSAv1

RUBIN, H. J., & RUBIN, I. S. (2012). Qualitative Interviewing: The Art of Hearing Data (3rd ed.).

California: SAGE Publications.

SANDBERG, S. (2010). What can ''Lies'' Tell Us about Life? Notes towards a Framework of Narrative

Criminology. Journal of Criminal Justice Education, 21(4), 447-465.

SANDBERG, S. (2013). Are self-narratives strategic or determined, unified or fragmented? Reading

Breivik’s Manifesto in light of narrative criminology. Acta Sociologica, 56(1), 69-83.

SANDBERG, S. (2016). The importance of stories untold: Life-story, event-story and trope. Crime

Media Culture, 12(2), 153-171.

Page 95: En de moraal van het 'gendered' verhaal is...En de moraal van het 'gendered' verhaal is: Een narratieve analyse van ‘edgework’ en de zoektocht naar betekenisgeving via transgressie.

86

SANDBERG, S., & UGELVIK, T. (2016). The past, present, and future of narrative criminoloy: A

review and an invitation. Crime Media Culture, 12(2), 129-136.

SCHUDSON, M. (1989). How Culture Works: Perspectives from Media Studies on the Efficacy of

Symbols. Theory and Society, 18(2), 153-180.

SEEMAN, M. (1959). On The Meaning of Alienation. American Sociological Review, 24(6), 783-791.

SHIELDS, S. A. (2008). Gender: An Intersectionality Perspective. Sex Roles, 59, 301-311.

SHILLING, C. (2016). The Body: A Very Short Introduction. Oxford: Oxford University Press.

STANKO, E. (1997). Safety talk. Conceptualizing women's risk assessment as a technology of the soul.

Theoretical Criminology, 1(4), 479-499.

STEGGALS, P. (2015). Making Sense of Self-harm. The Cultural Meaning and Social Context of

Nonsuicidal Self-injury. Hampshire: Palgrave Macmillan.

STRONG, M. (1998). A bright red scream: Self-mutilation and the language of pain. New York:

Penguin.

SYKES, G. M., & MATZA, D. (1957). Techniques of Neutralisation: A Theory of Delinquency.

American Sociological Review, 22(6), 664-670.

THOMPSON, H. S. (1966). Hell's Angels: A Strange and Terrible Saga. New York: Ballantine Books.

VERSCHUREN, P., & DOOREWAARD, H. (1995). Het ontwerpen van een onderzoek Utrecht:

Lemma.

WALKLATE, S. (1997). Risk and Criminal Victimization: A Modernist Dilemma? The British Journal

of Criminology, 37(1), 35-45.

WATERMAN, A. S. (1982). Identity Development From Adolescence to Adulthood: An Extension of

Theory and a Review of Research. the American Psychological Association, 18(3), 341-358.

WEBER, M., & SECHER, H. P. (1962). Basic Concepts in Sociology. New York: Philosophical Library.

WEST, C., & ZIMMERMAN, D. H. (1987). Doing Gender. Gender and Society, 1(2), 125-151.

YIN, R. K. (1994). Introduction. In Case Study Research: Design and Methods (Vol. 2). London: Sage.

YOUNG, J. (2003). Merton with energy, Katz with structure: The sociology of vindictiveness and the

criminology of transgression. Theoretical Criminology, 7(3), 389-414.

YOUNG, J. (2007). The Vertigo of Late Modernity. Los Angeles: SAGE.

YOUNG, J. (2011). The Criminological Imagination. Cambridge: Polity Press.

ZACHAREK, S., DOCKTERMAN, E., & EDWARDS, H. S. (2017, December 18, 2017). Person of the

Year 2017. TIME magazine.