Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een...

95
Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie, attitudes en prestaties van leerlingen in het zesde jaar van het basisonderwijs Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting pedagogiek en onderwijskunde Liesbet Verplanken 00700613 Promotor: Prof. dr. Tammy Schellens

Transcript of Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een...

Page 1: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

Academiejaar 2011-2012

Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie

bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie, attitudes en

prestaties van leerlingen in het zesde jaar van het

basisonderwijs

Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de pedagogische

wetenschappen, afstudeerrichting pedagogiek en onderwijskunde

Liesbet Verplanken 00700613

Promotor: Prof. dr. Tammy Schellens

Page 2: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

Liesbet Verplanken 00700613

Academiejaar 2011-2012

Master pedagogische wetenschappen – afstudeerrichting pedagogiek en onderwijskunde

Promotor: Prof. Dr. Tammy Schellens

Abstract

Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op

de motivatie, attitudes en prestaties van leerlingen in het zesde jaar van het

basisonderwijs

Jigsaw is een specifieke vorm van samenwerkend leren die leerlingen indeelt in

expertgroepen en gemengde groepen, waarbij kenmerkend is dat leerlingen slechts toegang

krijgen tot een beperkt deel van de leerstof en waarbij de andere leerstof door andere

leerlingen wordt aangebracht. In dit onderzoek wordt een leerstijlinterventie uitgevoerd bij de

Jigsawmethode. Er wordt hiervoor gebruik gemaakt van een combinatie van kwantitatieve en

kwalitatieve onderzoeksmethodes (ondermeer vragenlijsten en interviews) om zo de

motivatie, prestaties, attitudes en ervaringen van leerlingen in kaart te brengen. Het onderzoek

vindt plaats in het zesde leerjaar van het lager onderwijs aan de hand van een interventie van

zestien lesuren bij het vak wereldoriëntatie.

Uit het onderzoek blijkt dat het aanpassen van de leerstof aan de leerstijlen van leerlingen niet

noodzakelijk tot een optimalisering van de Jigsawtechniek leidt. De invloed op de prestaties

van de leerlingen is niet eenduidig, zowel in de controleconditie als de experimentele conditie.

Daarnaast is de invloed op de motivatie van de leerlingen in beide condities eerder beperkt. In

de controleconditie blijkt er wel een significante invloed van de Jigsawtechniek op de

attitudes ten aanzien van het vak wereldoriëntatie te bestaan. In de experimentele conditie is

deze evolutie echter niet terug te vinden.

Een mogelijke verklaring voor deze geringe invloed van de interventie kan worden gezocht in

de sociale relaties, de aard van de leerstof of de beperkte duur van de interventie. De omvang

van de steekproef beperkt de generaliseerbaarheid van dit onderzoek. Verder onderzoek is dan

ook aangewezen om de gevonden tendensen te bevestigen dan wel te weerleggen en om

eventuele alternatieve verklaringen verder te bestuderen.

Page 3: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

Voorwoord

Het schrijven van deze masterproef was een intensief proces en mooie afsluiter van mijn

vijfjarige opleiding. Door het zelfstandig voeren van onderzoek heb ik veel bijgeleerd over de

wetenschappelijke studie van mijn onderwerp. In dit voorwoord wil ik graag een aantal

mensen bedanken.

Mijn dank gaat in eerste instantie uit naar mijn promotor, Prof. dr. Tammy Schellens. Zij was

steeds bereikbaar voor advies en heeft mij gedurende het volledige proces begeleid.

Vervolgens wil ik de directie en leerkrachten uit het zesde leerjaar van het KBO Leupegem en

KBO Welden hartelijk bedanken voor de bereidwillige medewerking aan mijn onderzoek.

Uiteraard gaat mijn dank eveneens uit naar de leerlingen die steeds vol enthousiasme hebben

meegewerkt!

Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn familie en vrienden die mij de kansen hebben gegeven

om deze opleiding te volgen. Zij hebben mij steeds gesteund en het is dan ook mede dankzij

hen dat ik deze masterproef kan indienen.

Page 4: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

Inhoudsopgave

Inleiding 1

Literatuurstudie: theoretisch deel 2

Deel 1 Coöperatief of samenwerkend leren 2

1.1 Inleiding 2

1.2 Competitie versus coöperatie 2

1.3 Coöperatief leren, waarom? 3

1.4 Het sociaal constructivisme 4

Deel 2 Jigsaw 5

2.1 Inleiding 5

2.2 Korte historiek en algemene omschrijving 5

2.2.1 Jigsaw in tien stappen 5

2.3 Achterliggende ideeën over het gebruik van Jigsaw 6

2.3.1 De leerstof 7

2.3.2 De tijdsstructuur 8

2.3.3 Aangeraden leeftijden 9

2.3.4 Gemengde groepen en expert groepen 9

2.3.5 Rol van de leerkracht 10

2.4 Randvoorwaarden: het belang van sociale relaties 11

2.5 Aanpassingen van de traditionele Jigsaw-techniek/verschillende soorten Jigsaw 11

2.6 De invloed van Jigsaw op het cognitieve functioneren van leerlingen 12

2.7 De invloed van Jigsaw op de motivatie en attitudes van leerlingen 15

2.7.1 Motivatie bij Jigsaw 15

2.7.2 Attitudes bij Jigsaw 16

Deel 3 Motivatie en attitudes van leerlingen in het lager onderwijs 17

3.1 Inleiding 17

3.2 De motivatie van leerlingen 17

3.3 De attitudes van leerlingen tegenover het naar school gaan algemeen

en tegenover het vak wereldoriëntatie specifiek 19

3.3.1 Attitudes en leeftijden 19

Deel 4 Leerstijlen 21

4.1 Inleiding 21

4.2 Leerstijl als instructiestijl 21

4.3 De leeromgeving 22

4.4 VARK 23

4.4.1 Psychometrische implicaties en beperkingen van de VARK 24

Page 5: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

Methodologie 25

Deel 1 Probleemstelling en onderzoeksvragen 25

1.1 Probleemstelling 25

1.2 Onderzoeksvragen 25

1.3 Onderzoekshypotheses 26

1.4 Overzicht variabelen 26

Deel 2 Praktische uitwerking 27

2.1 Onderzoeksopzet 27

2.2 Praktische uitwerking onderzoek 27

2.2.1 De indeling van de groepen 28

2.2.2 Implementatie van de Jigsawmethode 28

2.2.3 Het verloop van de lessen (lesvoorbereidingen) 28

Deel 3 De verschillende meetinstrumenten van de variabelen 30

3.1 Kwantitatieve meetinstrumenten 30

3.1.1 Het leerstijlinstrument 30

3.1.2 Het motivatie-instrument 31

3.1.3 Het attitude-instrument 31

3.1.4 Prestaties van de leerlingen nagaan 32

3.2 Kwalitatieve meetinstrumenten 33

Resultaten 34

Deel 1 Kwantitatieve beschrijving resultaten 34

1.1 De invloed van de Jigsawmethode op de prestaties van de leerlingen 34

1.1.1 De experimentele conditie 35

1.1.2 De controleconditie 35

1.1.3 Vergelijking tussen de experimentele conditie en de controleconditie 36

1.2 De invloed van de Jigsawmethode op de motivatie van de leerlingen 39

1.2.1 De experimentele conditie 39

1.2.2 De controleconditie 40

1.2.3 Vergelijking tussen de experimentele conditie en de controleconditie 40

1.3 De invloed van de Jigsawmethode op de attitudes van de leerlingen 41

1.3.1 De experimentele conditie 41

1.3.2 De controleconditie 42

1.3.3 Vergelijking tussen de experimentele conditie en de controleconditie 43

1.4 Is het zo dat leerlingen door toepassing van de Jigsawmethode voornamelijk

inzicht verwerven in de leerstof waarin ze expert geworden zijn

en in hoeverre zijn ze in staat goed te presteren op de volledige leerstof? 44

1.4.1 De experimentele conditie 44

1.4.2 De controleconditie 45

1.4.3 Vergelijking tussen de experimentele conditie en de controleconditie 46

Page 6: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

Deel 2 Kwalitatieve beschrijving resultaten 47

2.1 Leerlingen begrijpen de leerstof beter door het werken met Jigsaw 47

2.2 Leerlingen hebben het gevoel dat ze meer leren tijdens het werken met Jigsaw 48

2.3 Leerlingen werken (soms) liever in groep dan alleen 50

2.4 Leerlingen vinden het werken volgens de Jigsawmethode leuker

dan het traditionele klassikale onderwijs 51

2.5 Evolutie over de sessies heen 51

Deel 3 Vergelijking resultaten 52

Discussie 53

Conclusie 58

Referentielijst 59

Bijlagen 65

Page 7: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

1

Inleiding

Het onderwerp van deze masterproef is Jigsaw. Jigsaw is een vorm van coöperatief of

samenwerkend leren ontwikkelt door Elliot Aronson in 1971 (Reese, 2009). Het is reeds

langer bekend dat coöperatief leren voordelen biedt, Jigsaw tracht deze voordelen te

verwezenlijken. Mijn keuze voor dit onderwerp lag vrijwel meteen vast. De aandacht die

gedurende mijn opleiding besteed werd aan didactische werkvormen en coöperatief leren in

het bijzonder, heeft sterk mijn interesse gewekt. De keuze voor Jigsaw als coöperatieve

leervorm is een persoonlijke keuze, op basis van interesse, alsook een disciplinaire keuze,

vanuit de toenemende aandacht in de praktijk voor coöperatief leren.

Aangezien er al veel onderzoek heeft plaatsgevonden dat gericht is op coöperatief leren in het

algemeen, of Jigsaw in het bijzonder, heb ik ervoor gekozen een extra dimensie toe te voegen

aan het werken met Jigsaw. Om de relevantie van deze masterproef te verhogen en er een

meerwaarde aan toe te voegen, werd beslist, in overleg met mijn promotor, om aandacht te

besteden aan de leerstijl van leerlingen.

In toenemende mate wordt er zowel in onderzoek, als in de praktijk, aandacht besteed aan de

leerstijl van leerlingen. De leerstijl zou een impact hebben op het functioneren van de leerling

en door hier aandacht aan te besteden tracht men de instructie zodanig aan te passen om te

differentiëren naar de specifieke leerstijl van elke leerling toe. Zo zal de vergelijking worden

gemaakt tussen een implementatie van Jigsaw met specifieke aandacht voor de leerstijl van de

leerlingen en een implementatie van Jigsaw op traditionele wijze, zonder specifieke aandacht

voor de leerstijl van leerlingen.

Deze masterproef vangt aan met een literatuurstudie, waarna er uitgebreid wordt ingegaan op

het uitgevoerde onderzoek in de derde graad van het lager onderwijs bij het vakgebied

wereldoriëntatie. Op deze manier tracht ik zowel aandacht te besteden aan het theoretische

kader vanuit onderzoek, alsook aan het praktische kader vanuit de praktijk. Als ik kijk naar

mijn toekomst als onderwijskundige, is het verwerven van inzicht in een didactische

werkvorm en de implementatie ervan een duidelijk objectief van mijn onderzoek.

Met dit onderzoek wordt bovendien getracht tegemoet te komen aan een tekortkoming van de

huidige vorm van Jigsaw. In de praktijk bestaat het probleem dat onder invloed van het

werken met Jigsaw leerlingen voornamelijk inzicht verwerven in de leerstof waarin ze

‘expert’ geworden zijn en dat de kennis van de overige delen van de leerstof slechts beperkt

is. Dit is naar mijn mening een serieuze tekortkoming van de Jigsawmethode, een

tekortkoming die ik graag onder de aandacht zou brengen.

Voor de uitwerking van deze masterproef worden de bibliografische verwijzingen volgens het

APA-systeem gehanteerd.

Page 8: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

2

Literatuurstudie

In mijn literatuurstudie ga ik op zoek naar relevante wetenschappelijke literatuur om een

beeld te verkrijgen van de literatuur over mijn onderzoeksgebied en van daar uit mijn

onderzoek vorm te geven. In mijn literatuurstudie onderscheid ik vier delen:

Deel 1: Coöperatief of samenwerkend leren

Deel 2: Jigsaw

Deel 3: Motivatie en attitudes

Deel 4: Leerstijlen

Deel 1: Coöperatief of samenwerkend leren

1.1 Inleiding

Aangezien Jigsaw een vorm van coöperatief of samenwerkend leren is, ga ik allereerst kort in

op coöperatief of samenwerkend leren in het algemeen. Dit om Jigsaw te kaderen binnen dit

bredere domein en zo de achtergrond ervan te verduidelijken. Op deze manier tracht ik een

dieper inzicht te verkrijgen in coöperatief of samenwerkend leren in het algemeen en van hier

uit in Jigsaw in het bijzonder.

1.2 Competitie versus coöperatie

In de traditionele klasomgeving staat competitie vaak centraal. De leerkracht stelt een vraag

en een aantal leerlingen steken hun hand op. De leerkracht geeft een leerling het woord,

waarna de andere leerlingen of teleurgesteld zijn omdat zij niet aan de beurt komen, of

opgelucht zijn omdat ze niet aan de beurt hoeven te komen. Op deze manier wordt slechts aan

één leerling tegemoetgekomen. In een coöperatieve leeromgeving wordt deze competitie

omgezet in coöperatie of samenwerking. Leerlingen werken samen in groep, waardoor elke

leerling een aandeel krijgt in de samenwerking en zo alle leerlingen aangesproken worden.

Doordat leerlingen samenwerken en enkel gezamenlijk een doel kunnen bereiken, valt de

competitiedrang weg en komen zowel de sterke als zwakke leerlingen aan bod (Aronson,

n.d.).

Johnson & Johnson (in Walker & Crogan, 1998) gaan echter uit van de notie dat elke persoon

de mogelijkheid moet bezitten om zowel te coöpereren als om competitief te zijn, afhankelijk

van een specifieke situatie. Het sociale aspect speelt hierin een noodzakelijke rol. Hierbij

aansluitend spreken Johnson & Ahlgren (1976) over het feit dat coöperatie en competitie geen

tegengestelden van elkaar zijn binnen eenzelfde dimensie, maar volledig onafhankelijke

dimensies zijn. Uit onderzoek blijkt namelijk dat leerlingen zowel deelnemen aan coöperatie

en competitie, wat aangeeft dat deze dimensies los van elkaar bestaan (Johnson & Ahlgren,

1976).

Page 9: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

3

Volgens Johnson, Johnson & Anderson (1978) ligt het belangrijkste verschil tussen

competitie en coöperatie in de manier waarop leerlingen het leerdoel bereiken. In het geval

van competitie bestaat er een negatieve correlatie tussen de verschillende leerdoelen van

leerlingen. Als een leerling zijn/haar leerdoel bereikt gaat dit ten koste van het bereiken van

de leerdoelen door anderen. Bij coöperatie bestaat er daarentegen een positieve correlatie,

leerlingen zijn afhankelijk van elkaar om elk het leerdoel te bereiken, als een leerling het

leerdoel bereikt, bereiken de andere leerlingen eveneens het leerdoel.

Een competitieve sfeer binnen een klascontext hoeft echter niet steeds negatief te zijn. Het

gaat er om dat leerlingen eveneens in staat zijn samen te werken en niet steeds op een

competitieve manier met elkaar omgaan. Zo kunnen leerlingen in de toekomst in functie van

een gegeven situatie zelfstandig een keuze maken op welke manier ze daar, in functie van de

beoogde doelen, het beste met elkaar omgaan om de doelen te bereiken. In de toenemende

individualisering in zowel maatschappij als onderwijs, kan coöperatief leren het sociale

functioneren van leerlingen bevorderen en zo bijdragen tot het functioneren met anderen in

sociale omgevingen. Men moet geïndividualiseerde instructie en coöperatieve leerervaringen

als een aanvulling op elkaar zien, waarbij leerlingen in beide situaties ervaringen kunnen

opdoen. Leerkrachten hoeven niet noodzakelijk een keuze te maken (Aronson, n.d.).

1.3 Coöperatief leren, waarom?

Coöperatief leren is het gebruik van kleine groepen als vorm van instructie zodat studenten

samenwerken om het eigen leren en elkaars leren te maximaliseren (Johnson & Johnson,

1999). Coöperatief leren wordt veelvuldig toegepast in verschillende vakgebieden en op

verschillende niveaus. Het onderliggende idee van alle coöperatieve leertechnieken is dat

studenten samenwerken om te leren en hierbij zowel verantwoordelijk zijn voor het eigen

leren, als het leren van de anderen binnen de groep (Slavin, 1990).

Het wijdverspreide gebruik van coöperatieve leermethodes is waarschijnlijk te wijten aan de

vele positieve effecten van dergelijke methodes. Deze effecten situeren zich zowel op het

niveau van de academische prestaties, relaties tussen leerlingen, zelfvertrouwen en attitudes

(Johnson & Johnson, 1981). Zowel op cognitief, sociaal als emotioneel vlak biedt coöperatief

leren vele voordelen. Doordat leerlingen naar elkaar moeten luisteren worden ze gemotiveerd

om elkaar te ondersteunen en interesse in elkaar te tonen.

Algemeen gesproken worden er een aantal basiselementen van coöperatief leren erkend

(Johnson, Johnson en Smith, in Smith, Sheppard, Johnson & Johnson, 2005). Het gaat hierbij

onder meer om positieve inter-afhankelijkheid, face-to-face interactie, individuele

verantwoordelijkheid, inter-persoonlijke en kleine groepsvaardigheden (waaronder

leiderschap, beslissingen nemen, vertrouwen opbouwen, communicatie en

conflictmanagement) en groepsprocessen.

Page 10: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

4

Slavin (in Slavin, 1990) benadrukt dat coöperatieve leertechnieken aan twee belangrijke

voorwaarden moeten voldoen om steeds academisch effectief te zijn. Het gaat hierbij om het

vastleggen van een groepsdoel dat enkel bereikt kan worden door coöperatie en daarnaast een

vorm van individuele verantwoordelijkheid voor de bijdrage van leerlingen aan het presteren

naar het groepsdoel toe.

Het samenbrengen van leerlingen in groep is echter onvoldoende om coöperatief leren uit te

lokken. Binnen een groep kan elke leerling nog steeds op zelfstandige wijze de informatie

verwerken, waarbij er amper interactie tussen leerlingen bestaat. Leerlingen moeten

vaardigheden aangereikt krijgen om samen te werken en moeten hierbij, zeker bij aanvang,

ondersteund worden. Communicatieve en sociale vaardigheden spelen een cruciale rol om

conflicten te vermijden. Om dergelijk gedrag aan te moedigen en te ondersteunen heeft de

leerkracht hierin een belangrijke rol (Aronson, n.d.).

De voordelen van coöperatief of samenwerkend leren zijn algemeen bekend, zelfs in het lager

onderwijs (Rohrbeck, Ginsburg-Block, Fantuzzo, & Miller, 2003). Het gebruik van dergelijke

methodes bij leerlingen in het lager onderwijs, is echter niet vanzelfsprekend. Uit een review

van Johnson (2003) blijkt dat slechts minder dan 12 % van de 754 studies die hij geanalyseerd

heeft, betrekking hebben op leerlingen jonger dan tien jaar.

1.4 Het sociaal constructivisme

Binnen het onderwijsdomein wordt in toenemende mate het belang van het constructivisme

erkend. Binnen het constructivisme kan men een onderscheid maken tussen het cognitief

constructivisme en het sociaal constructivisme. Het cognitief constructivisme gaat er vanuit

dat leren een vorm van kennisconstructie is en geen kennisreproductie. De lerende heeft een

actieve rol in het leerproces en zorgt zelf voor de constructie en opbouw van kennis (Valcke,

2007). Het sociaal constructivisme hecht daarnaast nog belang aan het sociale aspect van

leren en erkent het belang van samenwerken en het feit dat lerenden gezamenlijk kennis

construeren. Dit sluit aan bij het socio-cognitief conflict van Piaget en de zone van naaste

ontwikkeling van Vygotsky. Terwijl Piaget stelt dat lerenden elkaar confronteren met

verschillende perspectieven en zodoende gezamenlijk kennis opbouwen, benadrukt Vygotsky

dat lerenden samen in staat zijn tot kennisconstructie waartoe ze zelfstandig (individueel) nog

niet in staat zijn (Valcke, 2007).

Deze principes van het huidige onderwijsdenken staan duidelijk in verband met coöperatief of

samenwerkend leren. Daarnaast is het van belang hier het verband te leggen met wat eerder

reeds aangehaald werd door o.a. Johnson, Johnson & Anderson (1978), namelijk het

onderscheid tussen coöperatie, competitie en individualisme. Uit het bovenstaande blijkt

duidelijk dat coöperatie volgens huidige leertheorieën en –principes een duidelijke

meerwaarde kan bieden.

Page 11: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

5

Deel 2: Jigsaw

2.1 Inleiding

In dit deel van mijn literatuurstudie ga ik specifiek in op de Jigsawmethode, aangezien dit de

vorm van coöperatief (samenwerkend) leren is die ik in mijn onderzoek ga implementeren.

2.2 Korte historiek en algemene omschrijving

Allereerst ga ik in op de korte historiek van het ontstaan van de Jigsawmethode om een

duidelijk beeld te schetsen van de context waarbinnen deze ontstaan is en om de oorsprong en

de beoogde effecten van deze vorm van coöperatief leren na te gaan.

De geschiedenis van de ‘Jigsaw classroom’, oftewel de toepassing van Jigsaw als techniek in

het onderwijs, gaat terug naar 1971 in Austin (Texas, Amerika). Jigsaw werd hier als techniek

gebruikt door Elliot Aronson om de competitieve sfeer binnen de klas (tussen verschillende

etnische groepen) om te buigen naar een coöperatieve sfeer (Reese, 2009). Het begon in de

‘fifth grade’ (vijfde/zesde leerjaar). De leerlingen werden in kleine, heterogene groepen,

onderverdeeld en kregen elk de verantwoordelijkheid over een deel van de leerstof.

Ondertussen (2009) wordt de Jigsaw classroom wijdverspreid toegepast in de Verenigde

Staten, variërend van het lager onderwijs tot aan de universiteit. Volgens de American

Psychological Association (APA) wordt de effectiviteit van Jigsaw door onderzoek

aangetoond. Vaak worden er vergelijkingen gemaakt tussen traditionele instructie en

instructie door middel van Jigsaw, waarbij leerlingen hetzelfde materiaal gebruiken (Reese,

2009).

Uit onderzoek van Aronson (n.d.), blijkt dat Jigsaw een positief effect heeft op de prestaties

van leerlingen, het zelfvertrouwen van leerlingen en de sociale relaties tussen de leerlingen

(toename van de empathie tussen leerlingen). Dit steeds in vergelijking met een traditionele,

competitieve klasomgeving. Jigsaw zou eveneens een positieve invloed uitoefenen op het

welbevinden van leerlingen (Aronson, n.d.).

2.2.1 Jigsaw in tien stappen

Om een beeld te schetsen van de werking van de Jigsawmethode maak ik gebruik van de tien

stappen die Aronson (n.d.) onderscheid voor de ‘Jigsaw Classroom’.

1. Verdeel de leerlingen in Jigsaw-groepen van vijf of zes personen. De groepen moeten

heterogeen (divers) zijn op basis van geslacht, etniciteit, ras en bekwaamheid.

2. Duid binnen elke groep een persoon aan als leider (bij aanvang is dit de meest rijpe

leerling).

Page 12: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

6

3. Verdeel de leerstof of les in vijf of zes delen (afhankelijk van de grootte van de groepen –

stap 1).

4. Geef elke leerling de opdracht om een deel van de leerstof te bestuderen (zorg ervoor dat

leerlingen enkel toegang hebben tot de leerstof van het eigen deel).

5. Geef leerlingen de tijd om de leerstof door te nemen (minstens twee keer) en ze vertrouwd

te maken met de leerstof (memoriseren is niet nodig).

6. Vorm tijdelijke expert-groepen waarbij de leerlingen die hetzelfde deel van de leerstof

bestudeerd hebben samenkomen. Geef leerlingen in deze expert-groepen de tijd om de

kernelementen van het eigen deel te bespreken en om de presentatie van de leerstof te oefenen

voor in de Jigsaw-groep.

7. Breng de leerlingen terug in de Jigsaw-groepen.

8. Vraag aan elke leerling om het eigen deel van de leerstof voor te stellen aan de groep

(moedig de andere leerlingen aan om vragen te stellen ter verduidelijking).

9. Verplaats u als leerkracht van groep tot groep om het proces te observeren. Bij

moeilijkheden in een groep (een dominante of een storende leerling) reageer dan gepast.

10. Geef aan het einde van de sessie een quiz over de leerstof, zodat leerlingen beseffen dat

het niet slechts een leuk spelletje is (Aronson, n.d.).

De leerstof wordt ingedeeld in verschillende delen. Visueel voorgesteld aan de hand van

puzzelstukken gaat het erom dat elke leerling beschikking heeft tot een bepaald deel van de

leerstof (een puzzelstuk) en deze gezamenlijk in expertgroepen tracht te doorgronden.

Vervolgens wordt de volledige leerstof weer samengebracht (de puzzel als geheel) in de

gemengde groepen.

2.3 Achterliggende ideeën over het gebruik van Jigsaw

Jigsaw is een sterk gestructureerde vorm van samenwerken. Inter-afhankelijkheid (één van de

basiselementen van coöperatief leren) speelt hierbij een cruciale rol om leerlingen tot actief

leren aan te zetten. Aangezien elke leerling slechts een deel van de leerstof bezit, zijn

leerlingen afhankelijk van elkaar om kennis te nemen van de andere delen van de leerstof.

Deze wederzijdse afhankelijkheid zorgt ervoor dat samenwerken noodzakelijk wordt,

waardoor leerlingen aangemoedigd worden op een andere manier met elkaar om te gaan dan

wanneer ze binnen een competitieve klassfeer functioneren. Elke leerling krijgt op deze

manier eveneens een verantwoordelijkheid toegekend in het beheersen van de leerstof,

aangezien men deze vervolgens aan anderen uit moet leggen (Aronson, n.d.).

Het centrale idee achter Jigsaw is dat net als in een Jigsawpuzzel, elk deel (elk deel van elke

leerling) essentieel is om het eindproduct te vervolledigen en ervoor te zorgen dat iedereen

begrip verwerft. Als het deel van elke leerling essentieel is, dan is elke leerling essentieel

(Aronson, n.d.). Dit is van belang omdat in een andere context van samenwerkend leren er

nog steeds problemen ontstaan waarbij bepaalde leerlingen wel meewerken en andere niet.

Binnen de context van de Jigsawklas is het noodzakelijk dat elke leerling meewerkt.

Leerlingen moeten samenwerken en worden verantwoordelijk voor elkaars leren.

Page 13: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

7

Hoewel Aronson ‘interdependence’ of inter-afhankelijkheid binnen de groep, als essentieel

element van Jigsaw beschouwt, kan men niet alle effecten ervan hieraan toeschrijven. Deze

effecten zijn immers eigen aan coöperatief leren in het algemeen. Bij Jigsaw gaat het om meer

dan dat, het gaat om de combinatie tussen coöperatie en inter-afhankelijkheid (Walker &

Crogan, 1998). Er bestaan echter verschillende vormen van inter-afhankelijkheid (Miller &

Davidson-Podgorny, in Walker & Crogan, 1998). Bij Jigsaw gaat het om ‘taakgerichte inter-

afhankelijkheid’, omdat de groepsleden elk een uniek deel van een informatie of bron

bezitten. Deze zijn tezamen noodzakelijk voor de groep als geheel om de opdracht te

volbrengen.

De Jigsawtechniek heeft eveneens een positieve invloed op de sociale relaties tussen

leerlingen. Door het stellen van specifieke doelen wordt er van leerlingen verwacht dat zij

samenwerken om bepaalde prestaties te behalen (Aronson, Blaney, Stephen, Sikes & Snapp,

in Walker & Crogan, 1998). Jigsaw zou ondermeer leiden tot een positieve sociale identiteit

(Wolfe & Spencer, 1996). Binnen de Jigsaw klasomgeving bevinden leerlingen zich in een

situatie waarin competitie tussen individuen incompatibel is met het behalen van succes

(Aronson & Patnoe, in Walker & Crogan, 1998). Individuele uitkomsten zijn namelijk

afhankelijk van positieve, non-hiërarchische interacties met anderen (Slavin, in Souvignier &

Kronenberger, 2007; Stephan, in Walker & Crogan, 1998). Door de samenwerking in

heterogene groepen bij Jigsaw worden zowel sterke als zwakke leerlingen uitgedaagd om mee

te werken en elkaar te helpen en ondersteunen waar nodig (Aronson & Patnoe, in Walker &

Crogan, 1998).

De voordelen voor leerlingen in een Jigsaw klasomgeving leiden ondermeer tot een groter

zelfvertrouwen, een positievere attitude tegenover het naar school gaan (en tegenover

medeleerlingen) en betere prestaties op testen (Aronson & Gonzalez, 1988).

2.3.1 De leerstof

Om deze inter-afhankelijkheid te maximaliseren, is het noodzakelijk dat een leerling enkel

toegang heeft tot het eigen deel van de leerstof en geen mogelijkheid heeft om reeds kennis te

nemen van de andere leerstof (Aronson, n.d.). De hoeveelheid leerstof en de opdeling van de

leerstof vormen een cruciaal onderdeel van het Jigsawcurriculum en leermateriaal. Bij

aanvang van de techniek wordt aangeraden de complexiteit van de leerstof te beperken,

naarmate leerlingen meer ervaring opdoen met de methode kan men de complexiteit van de

leerstof vergroten. Uiteindelijk kan men door middel van Jigsaw evenveel of zelfs meer

leerstof verwerken in dezelfde tijdsperiode. Belangrijk is wel dat leerkrachten over de

leseenheden heen de hoeveelheid informatie gelijkmatig verdelen, deze opdelen in

significante eenheden en ervoor zorgen dat elke leerling evenveel informatie te verwerken

krijgt. De Jigsawtechniek werkt volgens Aronson & Patnoe (in Walker & Crogan, 1998) het

beste wanneer de leerstof aangeboden aan de groepen gebaseerd is op tekstmateriaal.

Page 14: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

8

Leermaterialen vormen een cruciale factor in het ondersteunen van coöperatieve

leeractiviteiten. Het is belangrijk een gelijkaardige structuur te hanteren bij verschillende

Jigsawthema’s en ervoor te zorgen dat de verschillende leerstof in de expertgroepen toch een

vorm van gemeenschappelijkheid kent, zodat er voor leerlingen een gevoel van

herkenbaarheid optreedt (Souvignier & Kronenberger, 2007). Dit is belangrijk om de

positieve inter-afhankelijkheid van leerlingen te bevorderen, een van de specifieke

voorwaarden van coöperatief leren in het algemeen.

Wat het curriculum betreft is het verder van belang dat men voor aanvang van de

implementatie van de methode een duidelijk opgesteld curriculum voor ogen heeft. De

verdeling van de curriculuminhouden of leerstof speelt daarnaast een noodzakelijke rol. Het is

dé voorwaarde om de Jigsawmethode effectief te laten zijn. This is the key to adapting

curriculum for jigsaw: whatever material is used must be divided into coherent segments that

can be distributed to members of the jigsaw Group (Aronson, n.d., p. 26).

Daarnaast kan men Jigsaw echter toepassen op een zeer breed domein aan inhouden.

Narratieve inhouden gericht op het begrijpend lezen zijn aan te bevelen, waaronder

aardrijkskunde. Het aanpassen van de inhoud is bij andere vakgebieden moeilijker, maar wel

mogelijk. Het gebruik van Jigsaw wordt echter wel afgeraden in een context waarbinnen

conceptueel nieuw materiaal aangereikt wordt. Jigsaw is wel geschikt om vaardigheden in te

oefenen, maar niet zozeer om onbekende vaardigheden of concepten aan te leren (bijv.

wiskundige concepten) (Aronson, n.d.).

Een andere beperking heeft betrekking op cumulatief leermateriaal. Leermateriaal waarvoor

het noodzakelijk is ander leermateriaal eerder of reeds verworven te hebben, wordt afgeraden

om te gebruiken binnen een context van Jigsaw. Een individueel deel van de leerstof moet

immers begrepen kunnen worden zonder kennis van de andere onderdelen, een noodzakelijke

voorwaarde om de Jigsawmethode toe te passen. Het voorbereiden van het curriculum en de

leerstof door de leerkracht, speelt bij Jigsaw een noodzakelijke rol (Aronson, n.d.).

2.3.2 De tijdsstructuur

Om de tijd te structureren en in te delen binnen de Jigsawmethode, geeft Aronson (n.d.) aan

dat 1/3 van de tijd het beste besteed wordt binnen de expert groepen en de overige tijd binnen

de Jigsaw groepen (bijv. als men binnen een leseenheid van een uur met Jigsaw gaat werken,

besteed men 20 minuten tijd aan het werken in de expert groepen) (Aronson, n.d.). Een

typische Jigsawgroep werkt samen over een periode van zes à tien weken. Volgens Aronson

& Patnoe (in Walker & Crogan, 1998) is het gebruik van de Jigsawtechniek binnen een

periode van zeven à acht weken, tweemaal per week, voldoende om reeds positieve resultaten

te bekomen, waaronder een positievere attitude ten aanzien van het naar school gaan. Bratt

(2008) maakte in een eigen onderzoek eveneens gebruik van een implementatie gedurende

een periode van acht weken.

Page 15: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

9

2.3.3 Aangeraden leeftijden

Ontwikkelingspsychologen stellen dat de natuur van de coöperatie en de mogelijkheden van

een persoon tot coöperatie, veranderen met de leeftijd (Kohlberg, in Johnson & Ahlgren,

1976; Piaget, in Johnson & Ahlgren, 1976). Leerlingen zijn reeds vanaf de kleuterleeftijd in

staat om samen te werken. Echter, om Jigsaw te laten werken, spelen twee belangrijke

voorwaarden een rol. Allereerst moeten leerlingen in staat zijn om te lezen. Ten tweede

moeten leerlingen een bepaald niveau van conceptueel functioneren bezitten. De pogingen

ondernomen om Jigsaw te implementeren vóór het vierde leerjaar lager onderwijs verlopen,

omwille van het niet kunnen garanderen van deze voorwaarden bij elke leerling, niet steeds

vlekkeloos (Aronson, n.d.). Het aanleren van de principes van Jigsaw onder de leeftijd van

tien jaar neemt daarnaast meer tijd in beslag. Er bestaat echter geen limiet op het toepassen

van de Jigsawmethode, zelfs op universitair niveau kan deze methode nog voordelen bieden.

Een vorm van voorafgaande instructie voor het gebruik van Jigsaw is wel steeds aangewezen.

Het wordt aangeraden heldere voorwaarden te stellen aan de methode, zodat leerlingen

duidelijke verwachtingen hebben bij het gebruik van de methode (Aronson, n.d.).

Zoals Stevens en Slavin (1995) reeds stelden moet men leerlingen de tijd geven om te wennen

aan het werken volgens een coöperatieve leermethode. Enerzijds biedt dit een argument om

leerlingen zo vroeg mogelijk te laten wennen aan coöperatieve methodes, anderzijds is het

van belang te erkennen dat dergelijke methodes een hoge complexiteit kennen en van daar uit

aangepast en ondersteund moeten worden om aan de capaciteiten van leerlingen tegemoet te

komen.

Daarnaast wordt door Shachar & Fischer (2004) gesteld dat het verstandig is op jongere

leeftijd al aan te vangen met het werken met coöperatieve leermethodes. Dit sluit aan bij wat

Stevens & Slavin (1995) stellen, namelijk dat coöperatieve leermethodes reeds vanaf de eerste

schooldag toepasbaar en effectief zijn. Men kan echter wel een indeling maken tussen

verschillende coöperatieve leermethodes, waarbij men verschillen qua complexiteit kan

toekennen. Jigsaw wordt in deze indeling als vrij complex aangegeven, vandaar dat gekozen

werd voor de derde graad lager onderwijs om Jigsaw te implementeren door onder andere

Souvignier & Kronenberger (2007). Dit om na te gaan of leerlingen op deze leeftijd in staat

zijn met complexere coöperatieve leermethodes om te gaan, zonder voorafgaande ervaringen.

De externe structuur van Jigsaw leidt ertoe dat leerlingen kennis verwerven op een autonome

en zelfregulerende manier en in interactie treden met anderen over deze kennis. Het

uitdagende karakter van Jigsaw leidt ertoe dat men voorzichtig moet omgaan met deze

werkvorm bij zeer jonge leerlingen (Aronson & Patnoe, in Walker & Crogan, 1998).

2.3.4 Gemengde groepen en expert groepen

De Jigsawmethode vangt aan met het indelen van de leerlingen in gemengde groepen (Jigsaw-

groepen) van vijf of zes personen (afhankelijk van de klasgrootte). De groepen moeten

heterogeen (divers) zijn op basis van geslacht, etniciteit, ras en bekwaamheid (Aronson, n.d.).

Page 16: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

10

Om de leerstof te doorgronden worden de leerlingen vervolgens op basis van de leerstof

ingedeeld in expert groepen.

Het werken in expert groepen biedt significante voordelen aan de Jigsawmethode. Zowel

sterke als zwakke leerlingen halen voordeel uit het samenwerken en ondersteunen elkaar om

de leerstof zo goed mogelijk te doorgronden. Om competitie tussen groepen te voorkomen en

het werken in de expertgroepen te optimaliseren, wordt aangeraden om regelmatig een

herstructurering van de expertgroepen door te voeren. Als de leerlingen terugkeren in de

Jigsawgroepen zijn ze allemaal experts geworden (Aronson & Bridgeman, 1979).

Er wordt aangeraden aan de leerkracht om binnen de expertgroepen een leider aan te duiden.

De moeilijkheid binnen de expertgroepen bestaat erin dat leerlingen inzicht krijgen in de

manier waarop ze de informatie gaan presenteren binnen de Jigsawgroepen. Dit kan bij een

aanvang een grote uitdaging voor de leerlingen vormen (Aronson, n.d.). Doel van de

expertgroepen is dat leerlingen zich bekwaam voelen om de leerstof uit te leggen in de

gemengde groepen (Souvignier & Kronenberger, 2007).

2.3.5 Rol van de leerkracht

De leerkracht krijgt hierbinnen een faciliterende rol toegekend. Van de leerkracht wordt

verwacht dat hij/zij een structuur aanbiedt en waar nodig ondersteuning geeft. Hierbij is het

belangrijk steeds in het achterhoofd te houden dat leerlingen in principe elkaar moeten

ondersteunen en bij elkaar moeten aankloppen als er vragen zijn, pas als ze er echt niet

uitkomen en leerlingen elkaar niet kunnen helpen, kan de leerkracht bijsturen. Het

uiteindelijke doel is namelijk dat de leerling-groep een zelfregulerende rol opneemt.

Oplossingen voor problemen worden binnen de groep zelf gezocht, de verantwoordelijkheid

hiervoor ligt pas in laatste instantie bij de leerkracht (Aronson, n.d.).

De interventies van de leerkracht zijn er steeds op gericht leerlingen te ondersteunen om de

inhoud beter te begrijpen en het coöperatief proces efficiënter en comfortabeler te laten

verlopen. Elke interventie is er steeds op gericht dat leerlingen zelfstandig verder kunnen

werken. De leerkracht heeft daarnaast een rol als model (Aronson, n.d.). Leerlingen krijgen

binnen Jigsaw de mogelijkheid op een actieve, zelfstandige manier te leren samenwerken. Het

uiteindelijk doel van Jigsaw is dat groepen in staat zijn volledig zelfstandig te functioneren,

waarbij de leider en de leerkracht als ondersteuners, overbodig zijn geworden. De leden van

een groep zijn dan zelf in staat groepsprocessen vlot te laten verlopen en hiervoor de nodige

vaardigheden aan te spreken (Aronson, n.d.). Souvignier & Kronenberger (2007) stellen dat

leerlingen de kans moeten krijgen competenties te ontwikkelen in het werken door middel van

peer tutoring. Expliciete instructie is bij aanvang noodzakelijk.

Page 17: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

11

2.4 Randvoorwaarden: het belang van sociale relaties

Voor het gebruik van de Jigsawmethode bestaan er geen echte beperkingen of

randvoorwaarden. Wel is er het belang van de sociale relaties. In deze literatuurstudie is er

nog weinig tot geen aandacht besteedt aan deze sociale relaties. De reden hiervoor ligt in het

feit dat er op dit moment een ander onderzoek naar Jigsaw met specifieke aandacht voor de

sociale relaties plaatsvindt. Toch acht ik het noodzakelijk hier kort even bij stil te staan.

De nood aan sociale vaardigheden en communicatievaardigheden bij Jigsaw is groot. Dit heeft

te maken met de specifieke aard van deze werkvorm die volledig afhankelijk is van

samenwerking tussen leerlingen. Doordat leerlingen nauw met elkaar in contact komen en er

een intensieve samenwerking van hen verwacht wordt, bestaat de mogelijkheid dat er

problemen optreden in de relatie tussen leerlingen onderling. Communicatievaardigheden

spelen hierin een noodzakelijke rol. Het ontstaan van dergelijke problemen hoeft echter niet

negatief te zijn. Het kan een manier zijn om leerlingen hiermee te leren omgaan en hen

vaardigheden aan te reiken om de conflicten op een constructieve manier aan te pakken. De

complexiteit van relaties tussen leerlingen algemeen, en tussen jongens en meisjes specifiek,

is onvermijdelijk. Los van conflicten in de sociale omgeving, bestaat er eveneens de

mogelijkheid dat conflicten ontstaan over de opdracht of leerstof zelf. Sommige leerlingen

werken sneller, anderen trager, etc. (Aronson, n.d.).

Daarnaast stelt Aronson (n.d.) dat problemen die ontstaan binnen de Jigsawmethode, vaak een

uiting zijn van reeds langer bestaande problemen binnen de klasomgeving vanuit

problematische dynamieken. De Jigsawmethode brengt de problemen aan het licht, maar kan

eveneens een belangrijke rol spelen in het in kaart brengen van de problemen en het zoeken

naar een oplossing ervan. De problemen ontstaan vooral in de communicatie en sociale

relaties tussen leerlingen. Het gedrag van leerlingen oefent een invloed uit op de

samenwerking in groep (Aronson, n.d.).

2.5 Aanpassingen van de traditionele Jigsaw-techniek/verschillende soorten Jigsaw

Naast de traditionele Jigsaw-methode van Elliot Aronson, komen vanuit de literatuur

verschillende andere vormen van Jigsaw naar voren. Er zijn reeds verschillende aanpassingen

gebeurd. Slavin ontwikkelde Jigsaw II, een aanpassing van de Jigsaw I techniek (Kagan, in

Artut & Tarim, 2007). In deze methode wordt samengewerkt in groepen van vier à vijf leden

zoals in Teams-Games-Tournament (TGT) en Student-Teams-Achievement Divisions

(STAD), twee andere methodes van samenwerkend leren. In Jigsaw II verdeelt men de

leerstof niet onder de leerlingen zoals in Jigsaw I (waarbij elke leerling een uniek deel van de

leerstof krijgt), maar wordt aan alle leerlingen gevraagd om zich in dezelfde leerstof te

verdiepen. Hierbij krijgt elke leerling vervolgens een onderwerp aangereikt waarin hij of zij

expert wordt. Leerlingen met dezelfde onderwerpen komen in expert groepen samen, waarna

ze terugkeren naar de teams om elkaar te onderwijzen in datgene wat ze geleerd hebben

(gelijkaardig aan Jigsaw I).

Page 18: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

12

Vervolgens nemen de leerlingen een individuele quiz af waarvan teamscores berekend

worden, gebaseerd op de vooruitgang van leerlingen (Slavin, in Artut & Tarim, 2007). De

inspiratie hiervoor werd duidelijk gehaald vanuit STAD en TGT. Slavin tracht hiermee

tegemoet te komen aan een beperking van Jigsaw I, namelijk het feit dat er te weinig aandacht

besteed wordt aan groepsdoelstellingen. Hierdoor kunnen leerlingen falen als ze de unieke

informatie niet voldoende aangeleerd krijgen vanuit de groep (Slavin, in Artut & Tarim,

2007). Door in Jigsaw II uit te gaan van teamscores tracht men hieraan tegemoet te komen

(Anderson & Palmer, 1988). De samenwerking en het leren in groep blijft echter centraal

staan, net als in Jigsaw I.

Daarnaast werd Jigsaw III ontwikkeld door Gonzalez en Guerrero (in Hedeen, 2003). Deze

techniek werd specifiek ontwikkeld om de interactie tussen studenten met verschillende

taalvoorkeuren in bilinguale klassen te ondersteunen. Jigsaw III (zoals ontwikkeld door Stahl,

in Holliday, 2000) voegt een volledig ‘group review’ proces toe vóór de test, maar bouwt

vervolgens verder op het competitie-element volgens Jigsaw II (Holliday, 2000).

Jigsaw IV (Holliday, 1998) bouwt verder op Jigsaw II en Jigsaw III door gedurende het

proces reeds quizzen in te bouwen om na te gaan welke onderdelen van het curriculum reeds

goed begrepen werden door leerlingen en welke onderdelen nog extra uitleg door de

instructeur vereisen.

Daarnaast werd nog de ‘Reverse Jigsaw’ ontwikkelt (Hedeen, 2003). Hierbij wordt uitgegaan

van een gelijkaardige structuur als bij de originele Jigsaw, maar er bestaat toch een belangrijk

verschil. In plaats van dat de leerlingen op het einde terugkeren naar de Jigsawgroepen

(gemengde groepen) nadat ze samen hebben gezeten in de expertgroepen, wordt er tijdens

stap twee binnen elke expertgroep een vertegenwoordiger aangeduid die vervolgens aan de

gehele klas uitlegt wat er werd besproken. Daarnaast streeft men eveneens andere

doelstellingen na. De nadruk ligt hier namelijk niet op het verwerven van inzicht en begrip,

maar op het inzicht krijgen in de verschillende interpretaties (percepties en oordelen) van

anderen. Men wordt zo geconfronteerd met verschillende inzichten.

In deze masterproef werd er expliciet voor gekozen om uit te gaan van de traditionele Jigsaw-

methode (Jigsaw I). Dit omwille van het feit dat deze methode in de praktijk het meest

toegepast wordt en het om de meest uitgewerkte methode gaat.

2.6 De invloed van Jigsaw op het cognitieve functioneren van leerlingen

De invloed van Jigsaw op het cognitieve functioneren van leerlingen werd reeds door

verschillende onderzoekers onderzocht. Over het algemeen wordt gesteld dat Jigsaw een

positief effect heeft op de prestaties van leerlingen, echter deze bevindingen moeten soms

toch genuanceerd worden.

Page 19: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

13

Walker & Crogan (1998) voerden een onderzoek uit waarin de Jigsawmethode vergeleken

werd met coöperatief leren in het algemeen. Uit dit onderzoek bleek dat de academische

prestaties onder invloed van de Jigsawmethode verbeterd waren met minstens 1

standaarddeviatie (pre-test M = 8.73 en SD = 1.59; post-test M = 9.95 en SD = 1.31; t = 4.95,

one-tailed p < 0.0005). Deze bevindingen bleken gelijk verspreid te zijn over de verschillende

groepen (ANOVA) (Walker & Crogan, 1998). Dit sluit aan bij ander onderzoek (Araragi, in

Walker & Crogan, 1998; Borsch, Jürgen-Lohmann & Giesen, in Souvignier & Kronenberger,

2007; Johnson & Johnson, 1974a, 1974b; Johnson & Johnson, in Walker & Crogan, 1998),

dat eveneens een positief effect op de academische prestaties aantoont.

Uit onderzoek van Souvignier & Kronenberger (2007) blijkt dat de prestaties van de Jigsaw

methode niet significant beter zijn dan de prestaties van de controlegroepen en dat zelfs een

training in het stellen van vragen om de interactie tussen leerlingen te bevorderen tot een

hoger denkniveau, onvoldoende is om tot betere prestaties te komen.

Dit toont reeds aan dat er geen consensus bestaat over de voordelen van Jigsaw op het

cognitieve functioneren van leerlingen.

Specifieker kan men stellen dat het cognitieve functioneren binnen de expertgroepen

aangemoedigd wordt. Leerlingen verwerven hier een duidelijke kennis van de leerstof, beter

in vergelijking met de controlegroep. De wederzijdse interactie in de gemengde groepen is

echter eerder problematisch van aard, waardoor het cognitieve functioneren van de leerlingen

daar moeizamer verloopt (Souvignier & Kronenberger, 2007). Hierdoor is de uiteindelijke

prestatie van leerlingen op de verwerving van de gehele leerstof niet significant hoger dan in

een controlegroep.

Souvignier & Kronenberger (2007) spreken eveneens over het belang van de structuur van de

Jigsawmaterialen. Zij merkten een duidelijk verschil op in prestaties tussen twee onderwerpen

en menen dat dit te wijten is aan een verschil in structuur tussen de aangeboden leerstof.

Borsch et al. (in Souvignier & Kronenberger, 2007) heeft echter reeds aangetoond dat

leerlingen uit het derde leerjaar in staat zijn met uitdagingen van een open structuur qua

leerstof om te gaan. Het is dan ook voornamelijk van belang een gelijke structuur te hanteren

bij het werken met Jigsaw over verschillende onderwerpen of vakken heen. De complexiteit

van de structuur kan in dat geval wel reeds een uitdagend karakter bezitten.

De gelijkaardige resultaten en niet-significante invloed van de Jigsawmethode kan volgens

Souvignier & Kronenberger (2007) eveneens te wijten zijn aan problemen van leerlingen op

het gebied van het cognitieve functioneren (specifiek taalvaardigheid). Binnen de

experimentele en controlegroep bevonden zich verschillende leerlingen van een etnisch

culturele minderheid of allochtone afkomst. Het gebrek aan taalvaardigheid kan een

mogelijke verklaring zijn waardoor het werken met Jigsaw moeilijkheden kende voor

bepaalde leerlingen.

Page 20: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

14

Er werd hierbij geen verschil gevonden tussen de verschillende leeromgevingen, wat aantoont

dat een gebrek aan taalvaardigheid of algemeen het cognitieve functioneren van leerlingen, in

verschillende situaties tot problemen leidt. De Jigsawmethode biedt hierbij geen specifiek

nadeel aan de leerlingen, maar is anderzijds eveneens niet in staat om de beperkingen van de

andere leeromgevingen op het gebied van problemen met taalvaardigheid te verminderen of

op te lossen.

Daarnaast blijkt wat Jigsaw betreft dat leerlingen voornamelijk inzicht verwerven in de

leerstof waarin ze ‘expert’ geworden zijn en weinig inzicht verwerven in de overige leerstof

die ze aangeleerd dienen te krijgen door de andere leerlingen in de gemengde groepen (Slavin,

in Souvignier & Kronenberger, 2007). Zeker in het lager onderwijs zijn tutorvaardigheden

van groot belang (Rohrbeck et al., 2003). Echter, Borsch et al. (in Souvignier &

Kronenberger, 2007) tonen aan dat de prestaties van leerlingen in de Jigsaw-methode

desondanks beter zijn dan in de controlegroep, onder invloed van leerkrachtgestuurde

instructie.

De ontwikkeling van de gemengde groepen is eveneens van groot belang om tot een

effectieve implementatie van Jigsaw te komen. Dit zeker om tegemoet te komen aan de

beperkingen die reeds eerder aangehaald werden, waarbij gesteld werd dat enkel in de

‘expert’ groepen het cognitieve functioneren van de leerlingen bevorderd wordt. Souvignier &

Kronenberger (2007) stellen dat goed gestructureerd materiaal en een expliciete instructie in

communicatievaardigheden (specifiek gericht op het geven van uitleg), van groot belang is

om de effectiviteit van de Jigsawmethode te ondersteunen.

Mits aan bepaalde noodzakelijke voorwaarden voldaan is, kan Jigsaw zeker al een rol spelen

in het lager onderwijs. Hiervoor is zowel expliciete als impliciete ondersteuning van

noodzakelijk belang om tot leereffecten te komen (Souvignier & Kronenberger, 2007).

Verschillende studies (Lucker et al., 1976; Aronson et al., 1978; Mattingly & VanSickle,

1991; Holliday, 2000; Walker & Crogan, 1998; Araragi, in Walker & Crogan, 1998) tonen

aan dat de Jigsawmethode een positieve invloed heeft op het leren van de leerlingen. Deze

positieve effecten ontstaan vooral in een context waarin er groepsdoelstellingen en individuele

doelstellingen toegepast worden, met aandacht voor de verantwoordelijkheid van de

leerlingen, na elke opdracht/oefening. Lazarowitz, Hertz-Lazarowitz & Baird (1994) toonden

eveneens aan dat de Jigsawtechniek tot significant hogere academische resultaten leidde.

Echter, er bestaan eveneens studies die deze positieve resultaten tegenspreken. Moskowitz,

Malvin, Schaeffer & Schaps (1985) merkten geen positieve effecten op leerlingen onder

invloed van de participatie in de Jigsawtechniek.

Vervolgens kan men het verband leggen met het cognitieve elaboratieperspectief. De

effectiviteit van coöperatieve leermethodes is afhankelijk van het cognitieve

elaboratieperspectief. Elaboratieprocessen spelen een belangrijke rol in coöperatieve

leerprocessen, zeker wat het succes ervan betreft.

Page 21: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

15

Om het hogere orde denken (begrijpen) van leerlingen te ondersteunen is het noodzakelijk dat

er een vorm van training voorzien wordt aan leerlingen voordat ze in interactie treden (Slavin,

Hurley & Chamberlain, in Souvignier & Kronenberger, 2007).

King (1994) spreekt onder andere van het belang van een training in het stellen van vragen.

Training in het stellen van vragen is een mogelijke manier om de kwaliteit van de vragen en

het niveau van de uitleg van leerlingen te ondersteunen. Het is belangrijk deze training aan te

passen aan de leeftijd en het begrip van de leerlingen en er voldoende tijd aan te besteden

(King, 1994). Echter, de transfer van de training in het stellen van vragen naar de

Jigsawmethode verloopt moeizaam (Souvignier & Kronenberger, 2007). Dit blijkt onder

andere uit het feit dat deze training in sommige gevallen onvoldoende is. Souvignier &

Kronenberger (2007), stelden geen verhoging vast in het stellen van vragen onder invloed van

de training (geen verschil in vergelijking met de controlegroep). Het aantal gestelde vragen

was niet significant verschillend (t(29) = 1.34, p <.10, d = 0.48), het aandeel van de hogere

kwaliteitsantwoorden en toenemend begrip was eveneens niet significant verschillend (t(29) =

1.58, p <.10, d = 0.57). We moeten hierbij vermelden dat de situatie/context waarbinnen King

(1994) over de training spreekt, verschillend is van de context waarbinnen Souvignier &

Kronenberger (2007) deze toegepast hebben. Dit kan de verschillen in resultaten verklaren.

2.7 De invloed van Jigsaw op de motivatie en attitudes van leerlingen

2.7.1. Motivatie bij Jigsaw

De voordelen van coöperatief leren op leerlingen worden algemeen erkend (Johnson &

Johnson, in Johnson & Johnson, 1999; Slavin, in Souvignier & Kronenberger, 2007; Slavin,

1996). Wanneer leerkrachten een coöperatieve structuur integreren in de klas heeft dit

positieve effecten op de motivatie van leerlingen (Sharan & Shaulov, in Shachar & Fischer,

2004). Het leren en de motivatie van leerlingen is het grootst binnen een coöperatieve

leeromgeving waar er groepsdoelen en individuele verantwoordelijkheid centraal staan

(Slavin, in Souvignier & Kronenberger, 2007).

Een dergelijke omgeving creëert namelijk een positieve inter-afhankelijkheid en stimuleert

het groepsproces, die op hun beurt een invloed uitoefenen op sociale en academische

motivatiedoelen (Stevens & Slavin, 1995). Jigsaw voldoet aan deze vereisten en zou dus een

positieve invloed moeten hebben op de motivatie van leerlingen. Meerdere onderzoeken tonen

deze positieve invloed van de Jigsawtechniek op de intrinsieke motivatie van leerlingen aan

(Hidi, Weiss, Berndorff & Nolan, in Berger & Hänze, 2009). Mengduo & Xiaoling (2010)

stellen dat de Jigsawtechniek de motivatie van leerlingen stimuleert en het plezier van de

leerervaring bevorderd.

Page 22: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

16

De positieve invloed van de Jigsawtechniek op de motivatie van leerlingen wordt echter niet

eenduidig teruggevonden in de literatuur. Uit onderzoek van Wang (in Mengduo & Xiaoling,

2010) blijkt dat Jigsaw niet tot significante verbeteringen leidde in de motivatie van de

leerlingen voor het leren van Engels.

2.7.2. Attitudes bij Jigsaw

Johnson & Ahlgren (1976) gaan specifiek het verband na tussen attitudes en coöperatief of

samenwerkend leren. Een grote hoeveelheid onderzoek toont aan dat een coöperatief

gestructureerde leeromgeving, in vergelijking met een competitieve leeromgeving, tot

verschillende voordelen leidt (onder andere op affectief, sociaal en cognitief vlak) (Johnson &

Johnson, 1974a, 1974b; Johnson & Johnson, in Walker & Crogan, 1998). In tegenstelling tot

deze bevindingen bestaat er evidentie voor het feit dat de meeste leerlingen de school eerder

als een competitieve omgeving ervaren en dat dit competitieve karakter toeneemt naarmate de

onderwijsloopbaan van leerlingen vordert (Johnson & Johnson, 1974a, 1974b; Johnson &

Johnson, in Walker & Crogan, 1998). De duidelijke conclusie uit onderzoek is dan ook dat

terwijl coöperatie een meer faciliterende rol inneemt ten aanzien van leren, competitie vaker

benadrukt wordt.

De bevindingen van Johnson & Ahlgren (1976) tonen aan dat leerlingen gelijktijdig positieve

attitudes kunnen bezitten ten aanzien van zowel coöperatie als competitie. Dit sluit aan bij

andere bevindingen van Johnson & Johnson (in Walker & Crogan, 1998), namelijk dat

competitie als sociale vaardigheid niet tegengesteld aan coöperatie gezien moet worden en dat

het aanmoedigen van competitie niet noodzakelijkerwijs leidt tot het ontmoedigen van

coöperatie (en omgekeerd).

De Jigsawtechniek zou leiden tot een verhoogd zelfvertrouwen van leerlingen en een

positievere attitude en welbevinden tegenover het naar school gaan (Aronson & Patnoe, in

Walker & Crogan, 1998). Echter, Moskowitz, Malvin, Schaeffer & Schaps (1985) merkten

geen effecten op de attitudes tegenover het naar school gaan bij leerlingen, net als Walker &

Crogan (1998) die eveneens geen significante verschillen opmerkten bij de Jigsawtechniek.

Page 23: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

17

Deel 3: Motivatie en attitudes

3.1 Inleiding

In het derde deel van mijn literatuurstudie ga ik in op de motivatie en attitudes van leerlingen.

Het verduidelijken van deze begrippen en de invloed ervan op het leerproces van leerlingen is

noodzakelijk in het kader van mijn onderzoek. De motivatie en attitudes vormen, naast de

prestaties van leerlingen, namelijk mijn belangrijkste onderzoeksvariabelen.

3.2 De motivatie van leerlingen

Motivatie speelt een belangrijke rol in het leerproces van leerlingen. Het is een noodzakelijke

voorwaarde om het leren effectief te laten verlopen. Motivatie hangt samen met de redenen of

motieven van een leerling om zich in het leerproces in te spannen. In de literatuur wordt er

over het algemeen een onderscheid gemaakt tussen intrinsieke motivatie en extrinsieke

motivatie. Intrinsieke motivatie is het gemotiveerd zijn omwille van de leerstof zelf. Men is

gemotiveerd omdat men geïnteresseerd is in de inhoud van de leerstof. Intrinsieke motivatie

ontstaat vanuit de leerling zelf. Dit in tegenstelling tot extrinsieke motivatie. Extrinsieke

motivatie is het gemotiveerd zijn omwille van een doel dat buiten de leerstof zelf gelegen is.

Hier kan men nog een onderscheid maken tussen externe motivatie, geïntrojecteerde motivatie

en geïdentificeerde motivatie. Het gaat hier respectievelijk om motivatie omwille van externe

redenen (het vermijden van straf of het verkrijgen van een beloning), motivatie omwille van

externe redenen die men geïntrojecteerd heeft (een interne druk ontstaat vanuit externe eisen)

en motivatie omwille van eigen doelstellingen (bijv. het willen behalen van een diploma)

(Deci en Ryan, in Vansteenkiste, Sierens, Soenens & Lens, 2007; Van Keer, 2010;

Vansteenkiste, Sierens, Soenens & Lens, 2007).

Het belang dat gehecht wordt aan motivatie heeft te maken met het feit dat motivatie cruciaal

is om tot effectief leren te komen. Onderwijsonderzoekers en praktijkmensen erkennen dat

schoolmotivatie cruciaal is voor de academische prestatie en volharding van leerlingen

(Pintrich, 2003). Wanneer we de rol van leermotivatie nagaan, kunnen we deze als een

algemeen construct beschouwen, of specifiek ten aanzien van een bepaald schoolvak. Beiden

zijn van belang om het algemene en meer specifieke functioneren van leerlingen na te gaan

(Bandura, in Guay, Chanal, Ratelle, Marsh, Larose, & Boivin, 2010; Elliot, in Guay, Chanal,

Ratelle, Marsh, Larose & Boivin, 2010; Green, Martin, & Marsh, 2007; Pintrich, 2003).

De afgelopen decennia hebben onderzoekers aandacht besteed aan onderzoek naar de

intrinsieke motivatie van leerlingen. Hierbij gaat het over het verlangen zich in te zetten

omwille van het plezier, de uitdaging of interesse van een leerling zelf (Berlyne, in Lepper,

Corpus, & Iyengar, 2005; Hunt, in Lepper et al., 2005; White, 1959). Hierbij ontdekte men

eveneens dat externe beloningen de bestaande intrinsieke motivatie kunnen ondermijnen

(Deci, 1971; Kruglanski, Friedman, & Zeevi, 1971; Lepper, Greene, & Nisbett, 1973).

Page 24: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

18

In toenemende mate ontstond er bij onderzoekers eveneens aandacht voor individuele

verschillen in motivationele oriëntaties, waarbij intrinsieke en extrinsieke motivatie als

tegengestelden binnen eenzelfde dimensie werden aangenomen.

Harter (in Lepper et al., 2005) ging hier expliciet van uit en onderscheidt een motivationele

component die hij verder onderverdeelt in drie subschalen. De eerste subschaal gaat uit van

een voorkeur voor uitdagend schoolwerk versus een voorkeur voor opdrachten die men met

weinig inspanningen kan volbrengen. De tweede subschaal maakt een onderscheid tussen de

mate waarin gedrag gemotiveerd wordt door nieuwsgierigheid en interesse versus het

verlangen om de leerkracht te plezieren of goede cijfers te behalen. De derde subschaal gaat

uit van een onderscheid tussen een voorkeur voor het zelfstandig verwerven van de leerstof

versus het afhankelijk zijn van de begeleiding van de leerkracht.

Daarnaast tonen verschillende studies positieve correlaties aan tussen intrinsieke motivatie en

academische prestaties. Een daling van de intrinsieke motivatie heeft dan ook belangrijke

gevolgen voor de schoolloopbaan van een leerling (Gottfried, 1985, 1990; Harter & Connell,

in Lepper et al., 2005; Henderlong & Lepper, in Lepper et al., 2005; Lloyd & Barenblatt,

1984). Vansteenkiste, Sierens, Soenens & Lens (2007) erkennen in dit verband het belang van

autonoom (intrinsiek) gemotiveerde leerlingen.

Lepper et al. (2005) tonen echter aan dat intrinsieke en extrinsieke motivatie tezamen

voorkomen. Men moet deze niet zozeer als tegengesteld aan elkaar zien, maar eerder uitgaan

van een continuüm waarbij een leerling steeds een bepaalde mate van intrinsieke en

extrinsieke motivatie ervaart. Het gaat er dan ook niet langer om te benadrukken of een kind

dan wel instrinsiek of extrinsiek gemotiveerd is, maar eerder om de hoeveelheid intrinsieke of

extrinsieke motivatie die een leerling toont (Lepper & Henderlong, in Lepper et al., 2005;

Lepper, Sethi, Dialdin & Drake, in Lepper et al., 2005).

Een belangrijk aangehaald probleem is de daling van de intrinsieke motivatie naargelang de

leeftijd en schoolloopbaan van leerlingen vordert. Dit wordt nog in de hand gewerkt door het

onderwijssysteem met de nadruk op externe beloningen en cijfers, eerder dan op intrinsieke

interesses van leerlingen zelf. Deze daling van de intrinsieke motivatie vormt volgens Lepper

et al. (2005) een werkelijk maatschappelijk probleem.

Tot slot wordt er nog uitgegaan van de idee dat de intrinsieke motivatie in de loop der tijd zou

veranderen in een geïnternaliseerde extrinsieke motivatie. Deze visie krijgt in toenemende

mate aandacht (Chandler & Connell, in Lepper et al., 2005).

Het voorgaande onderzoek richtte zich voornamelijk op motivatie in de schoolomgeving in

het algemeen. Om de motivatie van leerlingen na te gaan maak ik in mijn eigen onderzoek

gebruik van een vragenlijst samengesteld door Vandevelde (2011).

Page 25: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

19

3.3 De attitudes van leerlingen tegenover het naar school gaan algemeen en tegenover het vak

wereldoriëntatie specifiek

De attitude van leerlingen tegenover ‘de school’ in het algemeen of de specifieke leerstof in

het bijzonder heeft een belangrijke invloed op het welbevinden, de motivatie en van daar uit

op het cognitieve functioneren van leerlingen. Weigel, Wiser & Cook (1975) stellen expliciet

dat de academische prestaties en attitudes ten aanzien van de school beïnvloed worden door

de leermethode die men toepast binnen het onderwijs.

Tijdens mijn literatuurstudie naar attitudes van leerlingen in het lager onderwijs, viel mij op

dat het begrip ‘attitudes’ erg breed is en dat er zeer verschillende invullingen van bestaan. Zo

gaan Johnson & Ahlgren (1976) uit van attitudes ten aanzien van schoolpersoneel,

leermotivatie, sociale relaties met medeleerlingen, betrokkenheid bij leeractiviteiten,

persoonlijke waarde als leerling en beperkingen in het gedrag.

Het belang van attitudes van leerlingen in het onderwijs mag niet onderschat worden. Het

belang hiervan bestaat allereerst vanuit de centrale rol die het naar school gaan inneemt in het

leven van kinderen. Scholen nemen tegenwoordig het grootste deel van de kindertijd in

beslag. Daarenboven zal de participatie in het onderwijs en de daaropvolgende kwalificatie

een grote invloed hebben op het toekomstige leven van de leerling (Croll, Attwood, Fuller &

Last, 2008). Er werd reeds veel onderzoek uitgevoerd naar de attitudes van leerlingen in het

algemeen en specifieker in het lager onderwijs.

In onderzoek naar attitudes wordt regelmatig de invloed van geslacht nagegaan (o.a. Croll,

Attwood, Fuller & Last, 2008; Gray &McLellan, 2006), waarbij men ondermeer stelt dat

jongens eerder negatieve attitudes in het onderwijs ontwikkelen dan meisjes. Daarnaast wordt

er door Croll, Attwood, Fuller & Last (2008) eveneens een invloed van socio-economische-

status (SES) beschouwd, waarbij de lagere sociale milieus een eerder problematische of

negatieve attitude hebben.

Croll, Attwood, Fuller & Last (2008) gaan specifiek in op het welbevinden van leerlingen, het

‘plezier op school’, als factor van de attitudes van leerlingen ten aanzien van het naar school

gaan. Hierbij bleek over het algemeen een positieve attitude te bestaan, maar deze positiviteit

was wel beperkter dan de factor waarbij leerlingen het belang van school aangeven.

Leerlingen geven steeds aan dat school erg belangrijk is, maar desondanks wordt het

welbevinden binnen de school minder goed gewaardeerd. Dit kan men in verband brengen

met het onderscheid dat wordt gemaakt tussen extrinsieke en intrinsieke motivatie. Het belang

van school (extrinsieke motivatie) en het welbevinden (intrinsieke motivatie) komen niet

steeds overeen.

Page 26: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

20

3.3.1 Attitudes en leeftijden

Omdat de mogelijkheid bestaat dat de attitudes van leerlingen, specifiek in het geval van

coöperatie, zich wijzigen met de leeftijd van leerlingen, onderzochten Johnson & Ahlgren

(1976) de verschillen in leeftijd qua attitudes op verschillende domeinen in het geval van

coöperatief of samenwerkend leren. Dit sluit aan bij wat ontwikkelingspsychologen

aantoonden, namelijk dat de natuurlijke coöperatie en de mogelijkheid tot coöperatie

veranderen met de leeftijd.

Daarnaast blijkt dat de attitudes van leerlingen op de leeftijd van elf jaar reeds een goede

voorspelling vormen van de attitudes op latere leeftijd (zestien jaar). Dit is van belang omdat

een negatieve attitude op jonge leeftijd reeds een indicatie kan vormen van een

problematische verdere onderwijsloopbaan met het vroegtijdig schoolverlaten als gevolg

(Croll & Moses, in Croll, Attwood, Fuller & Last, 2008). In het kader van het onderwijs is het

noodzakelijk deze negatieve attitudes vroegtijdig op te sporen en te trachten vermijden dat

deze verder escaleren.

Om de attitudes van leerlingen na te gaan maak ik in mijn eigen onderzoek gebruik van een

vragenlijst gebaseerd op Epstein & McPartland (1976).

Page 27: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

21

Deel 4: Leerstijlen

4.1 Inleiding

Leerkrachten erkennen over het algemeen het feit dat leerlingen verschillend reageren op

dezelfde instructiemethode. Van hier uit zijn leerkrachten geïnteresseerd in de mogelijkheden

om de instructie af te stemmen op de verschillen tussen leerlingen. Leerlingen zelf ervaren

eveneens voorkeuren voor een bepaalde leermethode boven een andere. Door deze ervaringen

heeft men in onderzoek een nadruk gelegd op het zoeken naar theorieën en het ontwikkelen

van instrumenten om leervoorkeuren te identificeren zodat de instructieomgeving aangepast

kan worden aan de leerbehoeften van verschillende leerlingen (Leite, Svinicki & Shi, 2010).

In toenemende mate wordt eveneens erkend dat leerstijlen een invloed hebben op de prestaties

van leerlingen.

4.2 Leerstijl als instructiestijl

De term leerstijl (‘learning style(s)’) werd meer dan 50 jaar geleden al voor het eerst

aangehaald in de literatuur (Thelen, in Leite, Svinicki & Shi, 2010). Heden ten dage bestaat er

reeds zeer veel literatuur omtrent leerstijlen in het onderwijs. De invulling van het begrip

‘leerstijl’ neemt echter verschillende vormen aan. De verschillen tussen definities en modellen

bestaan vanuit het feit dat leren plaatsvindt op verschillende dimensies en dat theoretici

leerstijlen definiëren vanuit een nadruk op verschillende aspecten (Yilmaz-soylu &

Akkoyunlu, 2009). Ondanks het feit dat er al meer dan 50 jaar aandacht besteed wordt aan

leerstijlen, bestaat er nog steeds geen consensus omtrent een exacte definitie ervan (Anderson

& Adams, in Leite, Svinicki & Shi, 2010). In de literatuur bestaat er voornamelijk grote

onenigheid over welk type van leervoorkeuren men moet onderbrengen onder leerstijlen.

Sommige onderzoekers spreken hier enkel over perceptuele voorkeuren, terwijl anderen

spreken over elke voorkeur die het leerproces van de lerende beïnvloed (Leite, Svinicki &

Shi, 2010).

In het kader van dit onderzoek is vooral de leerstijl als instructiestijl van belang. Het gaat er

hierbij om het verband te leggen tussen de leerstijl van leerlingen en de instructiestijl die de

leerkracht hanteert. Brown (2003) erkent het belang van de overeenkomst van de

instructiestijl van de leerkracht met de leerstijlen van de leerlingen. Felder (1993) stelt dat

wanneer de leerstijl compatibel is met de instructiestijl de informatie over het algemeen langer

onthouden en beter toegepast wordt. Daarnaast ontwikkelen leerlingen op deze manier een

meer positieve houding tegenover de leerstof. Het belang van een overeenkomst tussen de

leerstijl en instructiestijl is hiermee aangetoond. Men moet als leerkracht trachten binnen de

instructie rekening te houden met de verschillende leerstijlen van de leerlingen. Hier wordt

naar verwezen als een ‘multistyle approach’ (Felder, 1993).

Page 28: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

22

De relatieve stabiliteit van leerstijlen over de tijd heen blijft een moeilijke kwestie die verder

onderzoek behoeft (Metallidou & Platsidou, 2008). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat

leerstijl geen stabiel gegeven is, maar zich wijzigt over de tijd heen. Zelfs binnen de

schoolloopbaan van een leerling kan de leerstijl zich wijzigen (Marriott, 2002; Nulty &

Barrett, 1996). Dit heeft implicaties voor de betrouwbaarheid van de resultaten over de tijd

heen en legt een beperking op aan het eenmalig nagaan van leerstijlen van leerlingen. In het

kader van mijn masterproef zou het echter te ver leiden hier dieper op in te gaan. Mijn

onderzoek vindt namelijk plaats binnen een beperkte tijdspanne. Hiervoor verwijs ik graag

naar andere publicaties.

4.3 De leeromgeving

Het succes van een leeromgeving wordt in belangrijke mate afgemeten aan het leerresultaat

van een lerende binnen deze omgeving. Elke leeromgeving streeft ernaar leerlingen succesvol

te laten zijn (Kemp, Morrison & Ross, in Yilmaz-soylu & Akkoyunlu, 2009). Echter, als niet

aan bepaalde essentiële voorwaarden in het onderwijskundig ontwerpproces voldaan is, is het

niet mogelijk het bovenstaande doel te verwezenlijken.

Om de effectiviteit van een leeromgeving te verzekeren moet men rekening houden met

karakteristieken, mogelijkheden en ervaringen van lerenden. Individuen hebben steeds

bepaalde leervoorkeuren met betrekking tot betekenisgeving en de verwerving van informatie.

Deze verschillen van persoon tot persoon. Eén van deze leervoorkeuren is de leerstijl van de

lerende (Yilmaz-soylu & Akkoyunlu, 2009). Yilmaz-soylu & Akkoyunlu (2009) hebben

getracht het effect van leerstijlen op de prestaties van leerlingen in verschillende

leeromgevingen na te gaan volgens de principes van de ‘Generative Theory of Multimedia

Learning’. Huber (2003) stelt duidelijk het belang van de invloed van specifieke

leervoorkeuren (zoals leerstrategieën) van leerlingen binnen een klasomgeving voorop. Deze

hebben een duidelijke invloed op de uitkomsten van een bepaalde instructie.

Leerstijlen zijn niet stabiel en wijzigen zich over de tijd heen, zoals reeds aangegeven werd.

Van hier uit is het gemakkelijker en effectiever om de klasomgeving en leermaterialen aan te

passen volgens de leerstijlen van leerlingen, dan om van leerlingen te vragen om zich aan te

passen aan de bestaande organisatie. Men moet methodes en strategieën selecteren en

organiseren om de instructie aan te passen (Yilmaz-soylu & Akkoyunlu, 2009). In de

literatuur wordt hier reeds door verschillende onderzoekers aandacht aan besteed (Clariana, in

Yilmaz-soylu & Akkoyunlu, 2009; Stroot, Keil, Stedman, Lohr, Faust, Schincariol-Randall,

Sullivan, Czerniak, Kuchcinski, Orel & Richter, in Yilmaz-soylu & Akkoyunlu, 2009;

Pimentel, in Yilmaz-soylu & Akkoyunlu, 2009; Rourke & Lysynchuk, in Yilmaz-soylu &

Akkoyunlu, 2009).

Page 29: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

23

De ‘Generative Theory of Multimedia Learning (Mayer, in Yilmaz-soylu & Akkoyunlu,

2009)’ werd door Yilmaz-soylu & Akkoyunlu (2009) als raamwerk gebruikt om een verschil

in leeromgeving te creëren en zodanig de invloed van leerstijlen in deze verschillende

leeromgevingen na te gaan. Mayer (in Yilmaz-soylu & Akkoyunlu, 2009) definieert

multimedia als het op een meervoudige manier representeren van informatie. Mayer (in

Yilmaz-soylu & Akkoyunlu, 2009) gaat uit van drie cognitieve theorieën, namelijk de

theorieën over dubbele codering (tweevoudige codering van informatie), gelimiteerde

capaciteit (beperkte capaciteit van het werkgeheugen) en actieve processen (mens als actieve

lerende).

Uit het onderzoek van Yilmaz-soylu & Akkoyunlu (2009) bleek dat er geen significante

verschillen bestonden tussen prestaties van leerlingen met een verschillende leerstijl ingedeeld

volgens Kolb (in Metallidou & Platsidou, 2008), maar bleek wel dat er in alle gevallen een

significante stijging was qua prestatie. Er is dus wel een effect van het kennen en aanpassen

van de leerstijl van de lerende, maar niet van de leeromgeving op zich.

4.4 VARK

De VARK is een erg populair instrument op het gebied van leerstijlen, ontwikkeld door

Fleming (in Leite et al., 2010; Fleming, 2008). Deze populariteit is ontstaan vanuit de ‘face

validity’, de simpliciteit, gebruiksvriendelijkheid en de veelheid aan ontwikkelde

leermaterialen vanuit dit instrument. De keuze voor een dergelijk instrument ontstaat veelal

vanuit praktische redenen. Men wil leerstijlen onder de aandacht brengen om zo leerkrachten

aan te moedigen meer gevarieerde instructiemethodes te hanteren. Daarnaast richt men zich

soms op leerlingen zelf en wil men hen inzichten bijbrengen over de eigen leerstijl om zo de

sterktes van de leerlingen te benutten (Leite et al., 2010).

Psychometrische kwesties over de instrumenten om leerstijlen te meten worden vaak over het

hoofd gezien door onderzoekers. Deze zijn echter van cruciaal belang voor de

betrouwbaarheid en validiteit, om zo te garanderen dat het instrument weldegelijk een juist

beeld schetst over de leerstijl van een leerling. Om de validiteit van een dergelijk instrument

na te gaan moet men vanuit meerdere bronnen vertrekken, zoals de inhoud van de test,

antwoordprocessen, interne structuren, relaties tussen variabelen en de consequenties van het

testen. Zowel kwalitatieve als kwantitatieve analyses spelen hierbij een rol (American

Educational Research Association, American Psychological Association, & National Council

on Measurement in Education, in Leite et al., 2010).

Fleming (in Leite et al., 2010) ontwikkelde de VARK om vier verschillende perceptuele

voorkeuren voor de input van informatie na te gaan, namelijk visueel (V), oraal(auditief) (A),

lezen/schrijven (R) en kinetisch (K). Visuele individuen leren het liefst door informatie

gepresenteerd in grafieken, tabellen en andere symbolische representaties, eerder dan

woorden. Afbeeldingen vormen een uitzondering, aangezien deze volgens Fleming (in Leite

et al., 2010) in alle perceptuele voorkeuren een rol spelen.

Page 30: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

24

Orale individuen leren het liefst vanuit gesproken lessen en door middel van spraak. Vanuit de

lezen/schrijven individuen ligt de voorkeur bij het leren van een uitgeprinte tekst. Kinetische

individuen, tenslotte, geven de voorkeur aan het leren vanuit de directe praktijk, eventueel

eveneens met inbegrip van de andere perceptuele voorkeuren.

4.4.1 Psychometrische implicaties en beperkingen van de VARK

Ondanks de populariteit van de VARK werd er weinig aandacht besteed aan de validiteit en

betrouwbaarheid ervan. Leite et al. (2010) besteden hier echter wel expliciete aandacht aan en

gaan de validiteit na van de online VARK vragenlijst, bestaande uit 16 vragen (Fleming,

2008). Men gaat na of de vragenlijst van de VARK in staat is om een adequate indeling qua

leerstijlen weer te geven. Hieruit bleek dat er verder onderzoek noodzakelijk was.

Page 31: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

25

Methodologie

Deel 1: Probleemstelling en onderzoeksvragen

1.1 Probleemstelling

Uit de bovenstaande literatuur blijkt dat er al veel onderzoek werd uitgevoerd naar Jigsaw als

coöperatieve leermethode. Uit dit onderzoek blijkt dat de resultaten niet altijd even eenduidig

en positief zijn. Ondanks dat de voordelen van coöperatieve leermethodes in het algemeen, en

Jigsaw in het bijzonder, wijdverspreid erkend worden, komen verschillende studies toch tot

duidelijke beperkingen van Jigsaw. Een positieve invloed op prestaties, motivaties en attitudes

is o.a. niet altijd vast te stellen. Met dit onderzoek willen we nagaan of we kunnen bijdragen

tot een optimalisering van de werkvorm “Jigsaw”. Dit door het aanpassen van het

leermateriaal aan de respectievelijke leerstijlen van de leerlingen.

Zorgt het aanpassen van de leerstof naar leerstijlen bij de werkvorm Jigsaw voor een

optimalisering van de motivatie, attitudes en prestaties van leerlingen in het zesde leerjaar

van het lager onderwijs?

Daarnaast wordt met dit onderzoek ook getracht tegemoet te komen aan een belangrijke

beperking van de Jigswatechniek, met name het feit dat leerlingen voornamelijk inzicht

zouden verwerven in de leerstof waarin ze ‘expert’ geworden zijn en dat de kennis van de

overige delen van de leerstof slechts beperkt is. Door de leerstof aan te passen aan de

leerstijlen van leerlingen tracht ik de individuele verantwoordelijkheid van leerlingen te

ondersteunen, waardoor leerlingen zich beter in staat voelen om in de gemengde groepen te

functioneren. Hiermee tracht ik dan de werking en het leereffect binnen de gemengde groepen

te verbeteren, om zo dit negatieve effect af te zwakken.

1.2 Onderzoeksvragen

Op basis van de bovenstaande probleemstelling en literatuurstudie ben ik tot de volgende

onderzoeksvragen gekomen:

- Wat is de invloed van het aanpassen van de leerstof aan de leerstijl van de leerlingen

binnen de Jigsawmethode op de prestaties, motivatie en de attitudes van leerlingen?

- Verwerven leerlingen door toepassing van de Jigsawmethode voornamelijk inzicht in

de leerstof waarin ze expert geworden zijn, en in hoeverre zijn ze in staat goed te

presteren op de volledige leerstof?

- Hoe ervaren leerlingen het werken met de Jigsawmethode?

Page 32: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

26

1.3 Onderzoekshypotheses

Op basis van de bovenstaande literatuur worden er drie hypotheses met betrekking tot de

verwachte resultaten van het onderzoek geformuleerd.

Hypothese 1: Aangezien uit de literatuur geen eenduidige invloeden op prestaties, motivatie

en attitudes van leerlingen naar voren komen, is het de bedoeling met dit onderzoek meer

duidelijkheid te scheppen over de exacte effecten van het werken met de Jigsawmethode in

het algemeen en de leerstijlinterventie in het bijzonder.

Hypothese 2: Mijn verwachting is dat de leerlingen in de experimentele conditie op alle

onderdelen van de leerstof even goed zullen presteren. De aanpassing van de leerstijlen zal er

hopelijk voor zorgen dat leerlingen op alle leerstofonderdelen goed presteren.

Hypothese 3: Mijn verwachting is dat de leerlingen het werken met de Jigsawmethode positief

ervaren en dit vooral doordat ze mogen samenwerken in groepen.

1.4 Overzicht variabelen

Hieronder worden de verschillende variabelen nog even in een overzicht weergegeven.

Tabel 1

Overzicht Variabelen

Onafhankelijke variabelen Afhankelijke variabelen

De Jigsawtechniek

De leerstijl van leerlingen

De prestaties van leerlingen

De motivatie van leerlingen

De attitudes van leerlingen

Page 33: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

27

Deel 2: Praktische uitwerking

2.1 Onderzoeksopzet

Het onderzoek vond plaats in het zesde leerjaar van het lager onderwijs. Er werd gekozen

voor een interventiestudie waarbij er twee condities konden onderscheiden worden: een

controleconditie waarbij gebruikt gemaakt werd van de Jigsawmethode en een experimentele

conditie waarbij de Jigsawmethode op basis van de leerstijlen werd geïmplementeerd. In deze

laatste conditie kreeg elke leerling de leerstof aangereikt die aangepast was aan zijn/haar

leerstijl.

Effecten werden gemeten op basis van een pretest-posttest design. In beide groepen werden in

de pre-test via vragenlijsten de motivatie en attitudes van de leerlingen nagegaan. Daarnaast

werd de reeds aanwezige kennis over het onderwerp gemeten. In de experimentele groep werd

daarnaast de leerstijl van de leerlingen nagegaan. De gebruikte instrumenten worden verderop

toegelicht.

De implementatie bestond eruit gedurende een periode van acht weken aan een frequentie van

twee uur per week een lessenreeks over het gekozen onderwerp aan te bieden door middel van

de Jigsawtechniek. Deze interventie werd uitgevoerd in zowel de controlegroep als de

experimentele groep, waarbij het enige bewuste verschil tussen beiden groepen bestaat uit de

aangepaste leerstof op basis van de leerstijlen in de experimentele groep.

Na afloop van de implementatie werden d.m.v. een posttest de motivatie, attitudes en

prestaties van de leerlingen opnieuw gemeten. Dit met het doel om na te gaan of de

implementatie van de Jigsawtechniek een invloed heeft gehad op de verschillende variabelen.

Daarnaast werden een drietal leerlingen geïnterviewd om dieper in te gaan op de bevindingen

die uit de vragenlijsten naar voren gekomen waren en zo een diepgaander beeld te verkrijgen.

2.2 Praktische uitwerking onderzoek

Om mijn onderzoeksvragen te beantwoorden heb ik gebruik gemaakt van een combinatie van

kwantitatieve en kwalitatieve meetinstrumenten. Enerzijds werden de prestaties, motivatie en

attitudes op een kwantitatieve manier gemeten aan de hand van schriftelijke gesloten vragen.

Anderzijds werd op een kwalitatieve manier de beleving van de leerlingen nagegaan.

Voor het kwalitatieve deel werd er gedurende de volledige implementatie eenzelfde groepje

leerlingen uit een bepaalde klas gevolgd. Elke week werd er na de lessen een vijftiental

minuten uitgetrokken om deze leerlingen mondeling te bevragen.

Het onderzoek werd uitgevoerd in twee basisscholen in de omgeving van Oudenaarde, het

KBO Leupegem en het KBO Welden. De school in Leupegem (KBO Leupegem) behoorde tot

de experimentele conditie, de school in Welden (KBO Welden) behoorde tot de

controleconditie.

Page 34: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

28

2.2.1 De indeling van de groepen

Het zesde leerjaar van het KBO in Leupegem bestaat uit 22 leerlingen. In samenspraak met de

leerkracht werden de leerlingen in heterogene groepen ingedeeld. Er waren zowel verschillen

op het vlak van geslacht, niveau en communicatievaardigheden. Op deze manier ontstonden

er uiteindelijk zes groepen van drie leerlingen en één groep van vier leerlingen. Vervolgens

werd ervoor gezorgd dat de expertgroepen eveneens heterogeen zouden zijn qua

samenstelling. Dit gebeurde door verschillende leerstofdelen aan te reiken aan respectievelijk

sterke/zwakke leerlingen of jongens/meisjes.

Het zesde leerjaar van het KBO Welden bestaat uit 12 leerlingen. In het KBO Welden

gebeurde de groepsindeling van de Jigsawgroepen in overleg met de leerkracht. Aansluitend

bij de Jigsawmethode werd er getracht zo heterogeen mogelijke groepen te creëren. Er waren

zowel verschillen op het vlak van geslacht, niveau en communicatievaardigheden. Op deze

manier ontstonden er uiteindelijk vier groepen van drie leerlingen. Vervolgens werd ervoor

gezorgd dat de expertgroepen eveneens heterogeen zouden zijn qua samenstelling. Dit

gebeurde door in de vier groepen verschillende leerstofdelen aan te reiken aan respectievelijk

sterke/zwakke leerlingen of jongens/meisjes.

2.2.2 Implementatie van de Jigsawmethode

De uiteindelijke implementatie van de Jigsawmethode heeft in beide scholen acht weken

geduurd. De frequentie van de lessen bedroeg ongeveer twee uur per week. In totaal bestond

de implementatie dus uit 16 lesuren. De implementatie vond plaats bij het vakgebied

wereldoriëntatie (W.O.).

Om de beide condities van het onderzoek aan elkaar aan te passen werd er in overleg met

beide leerkrachten getracht de leerstof zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. In beide

klassen werd het thema ‘Van laag naar hoog in Europa en in de wereld’ (onderdeel geomundo

- geografie) aangereikt. Het enige bewuste verschil tussen beide klassen bestond uit het al dan

niet aanpassen van de leerstof aan de leerstijlen van de leerlingen.

Het andere thema verschilde wel tussen beide scholen. In het KBO Leupegem werd er nog

een thema over ‘Dinosaurussen en paleontologie (culturele activiteit)’ uitgewerkt. In het KBO

Welden werd een thema over ‘Het menselijk lichaam’ (biologie) uitgewerkt.

2.2.3 Het verloop van de lessen (lesvoorbereidingen)

Om elke Jigsawles zo goed mogelijk voor te bereiden werkte ik steeds een lesvoorbereiding

uit. In deze lesvoorbereiding wordt vertrokken vanuit de lesdoelen die de W.O.-handleiding

aanreikt. Vervolgens wordt er op basis van de leerstof en de handleiding gekozen voor het

indelen van de leerstof op een specifieke manier. Steeds probeerde ik ervoor te zorgen de

leerstof zodanig te verdelen dat er duidelijk afgelijnde delen ontstonden. Dit om het overzicht

voor de leerlingen te bewaren en een vorm van structuur in de lessen aan te brengen. In de

experimentele conditie werd er voor elke leerstijl een eigen lesinhoud uitgewerkt met

aangepaste vormgeving.

Page 35: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

29

In de lesvoorbereiding wordt ingegaan op de verschillende opdrachten die van de leerlingen

verwacht worden in de expertgroepen en de gemengde groepen. De concrete invulling van

deze opdrachten staat eveneens beschreven. Een selectie uit de lesvoorbereidingen is terug te

vinden in de bijlage.

Page 36: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

30

Deel 3: Meetinstrumenten

3.1 Kwantitatieve meetinstrumenten

Aan de hand van gestructureerde vragenlijsten werd getracht een beeld te vormen van de

ervaringen van de leerlingen en de invloed van het gebruik van de Jigsawmethode.

3.1.1 Het leerstijlinstrument

De eerste stap van mijn onderzoek bestond eruit aan de hand van het leerstijlinstrument de

leerstijl van elke leerling in de experimentele conditie te achterhalen. Door de leerstijl van de

leerlingen in kaart te brengen was het mogelijk om op basis hiervan de leerstof aangebracht

met de Jigsawmethode aan te passen aan de leerstijl van deze leerlingen. Meer concreet werd

er voor elke Jigsawles aparte leerstof aangereikt aan elke leerling met een bepaalde leerstijl.

Om de leerstijl van de leerlingen na te gaan heb ik gebruik gemaakt van een Nederlandse

vertaling van de VARK-questionnaire (Fleming, in Leite et al., 2010; Fleming, 2008). Deze

keuze werd gemaakt op basis van de mogelijkheid om dit leerstijlinstrument in de derde graad

van het lager onderwijs te gebruiken. De meeste andere leerstijlinstrumenten richten zich

expliciet op oudere leeftijden, waardoor het begrijpen van deze testen voor leerlingen uit de

derde graad van het lager onderwijs te moeilijk zou zijn.

Aangezien de VARK-questionnaire (Fleming, in Leite et al., 2010; Fleming, 2008) zich

eveneens tot volwassenen richt heb ik voor aanvang van mijn onderzoek een klein

vooronderzoek uitgevoerd om de bruikbaarheid van het leerstijlinstrument na te gaan. Het

testen van de leerstijl van leerlingen is immers van cruciaal belang voor mijn onderzoek.

Hiervoor heb ik de vragenlijst afgenomen bij een tiental leerlingen tussen 10 en 13 jaar oud.

Het ging hierbij om een diversiteit aan leerlingen, uit zowel het vijfde of zesde leerjaar of uit

het eerste middelbaar. Op deze manier trachtte na te gaan of zij al dan niet in staat zouden zijn

deze vragenlijst zonder problemen te beantwoorden. Het doel hiervan was om na te gaan of

het instrument werkelijk een goed beeld bood van de leerstijl van de leerlingen en of het

mogelijk is op basis van de resultaten van de test een voldoende duidelijk beeld te verkrijgen

om de leerstof aan te kunnen passen aan deze diverse leerstijlen. Dit is noodzakelijk om de

leerstof adequaat aan te passen en zo werkelijk het effect van de aangepaste leerstof na te

gaan.

Uit het vooronderzoek bleek dat de leerlingen weinig tot geen problemen ondervonden om de

vragen te beantwoorden. Elke leerling slaagde er, zonder expliciete aanvullende instructies, in

om alle vragen te beantwoorden. Na het berekenen van de resultaten bleek bovendien dat er

duidelijke verschillen qua leerstijl te ontdekken waren. Op basis hiervan werd dan ook

besloten deze vragenlijst te gebruiken in het onderzoek.

De VARK bestaat uit zestien items waarbij de leerlingen moeten aanduiden welk antwoord

het beste bij hen past. Wat zouden zij in deze specifieke situatie wel of niet doen? Het

invullen van de vragenlijst duurt ongeveer vijftien minuten.

Page 37: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

31

Elk antwoord komt uiteindelijk overeen met een specifieke leerstijl. Door de hoeveelheid

antwoorden bij elke leerstijl na te gaan kan de dominante leerstijl van een leerling worden

bepaald.

Het leerstijlinstrument is opgenomen als bijlage nummer 3.

3.1.2 Het motivatie-instrument

Om de motivatie van de leerlingen te meten werd er gebruik gemaakt van een vragenlijst

bestaande uit 14 items (Vandevelde, 2011). Deze items peilen steeds naar de reden waarom

leerlingen zich inzetten op school en waarom ze hun best doen (‘Ik doe mijn best op school

omdat…’). Door het scoren van de items op de vragenlijst kan nagegaan worden of een

leerling extrinsiek, geïntrojecteerd, geïdentificeerd of intrinsiek gemotiveerd is. De items

werden opgesteld met antwoordmogelijkheden aan de hand van een vijf-punten Likertschaal.

Om de betrouwbaarheid van de motivatieschaal (Vandevelde, 2011) na te gaan, werden de

Cronbach’s α-coëfficiënten berekend voor de verschillende schalen van de zelfdeterminatie-

theorie. Deze coëfficiënten zijn gebaseerd op berekeningen door Vandevelde (2011).

Tabel 2

Betrouwbaarheid Motivatie-instrument

Schalen Cronbach’s α-coëfficiënten

Extrinsieke regulatie (item 1, 2, 3)

α = 0.80

Geïntrojecteerde regulatie (item 4, 5, 6, 7) α = 0.74

Geïdentificeerde regulatie (item 8, 9, 10, 11) α = 0.81

Intrinsieke regulatie (item 12, 13, 14) α = 0.88

Het motivatie-instrument is opgenomen als bijlage nummer 4.

3.1.3 Het attitude-instrument

Om de attitudes van de leerlingen na te gaan werd er eveneens een vragenlijst afgenomen.

Deze vragenlijst bestond uit 40 items. In de vragenlijst werd een expliciet onderscheid

gemaakt tussen vragen met betrekking tot het naar school gaan in het algemeen (betrekking

hebbend op alle lessen) en vragen met betrekking tot het vak wereldoriëntatie specifiek. Op

deze manier wil ik nagaan of er een invloed is van de Jigsawmethode op de attitudes van

leerlingen in het algemeen of meer specifiek op de attitudes voor het vak wereldoriëntatie. De

items op de vragenlijst waren opgesteld met antwoordmogelijkheden aan de hand van een

vijf-punten Likertschaal.

Page 38: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

32

De attitudes werden gemeten voor aanvang van de Jigsawlessen en opnieuw na afloop van de

Jigsawlessen. Om de attitudes van de leerlingen na te gaan, maak ik gebruik van een

attitudeschaal gebaseerd op het onderzoek van Epstein & McPartland (1976).

Om de betrouwbaarheid van het attitude-instrument (gebaseerd op Epstein & McPartland,

1976) in kaart te brengen werd gebruik gemaakt van SPSS. Voor de verschillende subschalen

werden steeds de bijhorende Cronbach’s α-coëfficiënten berekend.

Tabel 3

Betrouwbaarheid Attitude-instrument

Schalen Cronbach’s α-coëfficiënten

Algemene tevredenheid (over alle lessen)

α = 0.85

Algemene tevredenheid vak wereldoriëntatie (W.O.) α = 0.90

De leerkracht (W.O.) α = 0.88

Mogelijkheden (W.O.) α = 0.89

Prestaties (W.O.) α = 0.80

Het attitude-instrument is opgenomen als bijlage nummer 5.

3.1.4 Prestaties van de leerlingen nagaan

Om de prestaties van de leerlingen na te gaan werd er gebruik gemaakt van een pretest en een

posttest. Aanvullend worden de gemiddelde resultaten van de leerlingen voor het vak

wereldoriëntatie meegenomen. Op deze manier wilde ik mij een beeld vormen van de

cognitieve prestaties van de leerlingen op het vak wereldoriëntatie.

Voor aanvang van de Jigsawlessen werd er bij elke leerling een voorafgaande

(voor)kennistest afgenomen om na te gaan wat de leerlingen al weten over het onderwerp.

Deze test werd opgesteld aan de hand van de lesdoelen en de studiewijzer (kennen en kunnen)

behorende bij de wereldoriëntatiemethode. Hiermee werd de voorkennis over het onderwerp

nagegaan, zodat het leereffect van de Jigsawtechniek nagegaan kon worden. Deze test werd in

samenspraak met de leerkracht opgesteld.

Na afloop van de Jigsawlessen werd in overleg met de leerkracht een posttest opgesteld om na

de interventie de prestaties van de leerlingen na te gaan. Door deze prestaties te vergelijken

met eerdere resultaten van de leerlingen op het vak wereldoriëntatie (met gelijkaardige

moeilijkheidsgraad), tracht ik na te gaan of de Jigsawmethode tot betere resultaten leidt dan

de originele, traditionele aanpak van de leerkracht. Meer specifiek werden de resultaten van

de leerlingen op de toetsen voor beide thema’s vergeleken met hun gemiddelde resultaten

voor het vak wereldoriëntatie en hun resultaten op de pretest.

Page 39: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

33

Om na te gaan of er een verschil is tussen de prestaties van leerlingen op de expertonderdelen

in vergelijking met de andere onderdelen werd een individuele toetsanalyse uitgevoerd van

elke leerling. Hierbij werd elke vraag van de toets per leerling geanalyseerd om te kijken of

deze leerlingen verschillend presteert op de expertonderdelen in vergelijking met de overige

onderdelen. Daarenboven bood een dergelijke toetsanalyse mij extra achtergrondinformatie

om vervolgens de resultaten van leerlingen op de toets te interpreteren.

3.2 Kwalitatieve meetinstrumenten

Om de beleving van de leerlingen tijdens de Jigsawlessen na te gaan werd er eveneens een

kwalitatieve meting aan het onderzoek toegevoegd. Hiervoor werd gedurende de volledige

lessenreeks eenzelfde groepje leerlingen week na week gevolgd. Elke week werd er na afloop

van de les gedurende een vijftiental minuten een kort interview van deze leerlingen

afgenomen. Het interview was een semi-gestructureerd interview bestaande uit een vijftal

vragen. Bovendien werd aan de leerlingen gevraagd om de les elke week te beoordelen aan de

hand van het geven van een cijfer van 1 tot 10.

De volgende vragen vormden de leidraad voor het interview. In functie van het analyseren

van de resultaten na afloop van de Jigsawinterventie sluiten deze vragen steeds aan bij de

kwantitatieve bevragingen met betrekking tot de prestaties, motivatie en attitudes van de

leerlingen. Ze dienen ter verduidelijking van de resultaten.

Kwalitatieve vragen voor na elke sessie

- Wat vond je van deze W.O. les en deze manier van werken (en waarom)?

- Vond je het leuk om samen te werken in groep of werk je liever alleen (en waarom)?

- Wat heb je allemaal geleerd tijdens deze les?

- Denk je dat je meer geleerd hebt tijdens deze W.O. les dan tijdens een ‘gewone’ W.O.

les en waarom?

- Begrijp je deze W.O. les beter dan de andere lessen W.O.?

- Vond je deze W.O. les leuker dan een ‘gewone’ W.O. les?

- Is er nog iets dat je graag wil vertellen over de les van vandaag?

Page 40: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

34

Resultaten

Om de resultaten van het onderzoek te bespreken wordt er een onderscheid gemaakt tussen

een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de resultaten. In de kwantitatieve

beschrijving wordt vertrokken vanuit de verschillende onderzoeksvragen. In de kwalitatieve

beschrijving gaat de aandacht uit naar een aantal opvallende bevindingen in aansluiting met

de variabelen uit het onderzoek (motivatie, attitudes en prestaties). Vervolgens wordt getracht

de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten met elkaar te vergelijken om na te gaan of deze

elkaar al dan niet ondersteunen.

Deel 1: Kwantitatieve beschrijving resultaten

In dit deel worden de kwantitatieve resultaten van het onderzoek besproken. Hierbij wordt

vertrokken vanuit de verschillende onderzoeksvragen. Er wordt daarnaast een onderscheid

gemaakt tussen een beschrijvende en een statistische analyse van de resultaten. In de

beschrijvende analyse worden de gemiddelde resultaten van de leerlingen voor, tijdens en na

de interventie vergeleken. Aan de hand van een statistische analyse wordt vervolgens

nagegaan of deze beschreven tendensen statistisch significant zijn. Bij het uitvoeren van een

statistische analyse op de data is het van belang te bedenken dat de steekproef erg klein is

waardoor het vinden van een statistisch significant effect erg moeilijk is. Dit maakt bovendien

dat het generaliseren van de resultaten niet aangewezen is.

Hieronder worden de verschillende variabelen apart besproken aan de hand van zowel een

beschrijvende als statistische analyse. Dit wordt gedaan voor de experimentele conditie en de

controleconditie apart, vervolgens worden beide condities met elkaar vergeleken. In de

controleconditie werd er met de Jigsawtechniek gewerkt. In de experimentele conditie vond er

aanvullend een leerstijlinterventie plaats bij het werken met de Jigsawtechniek. De

evaluatiemethode is gebaseerd op de evaluaties zoals deze vanuit de leermethode voorop

worden gesteld, waardoor deze qua moeilijkheidsgraad en opbouw normaal gezien gelijk

zouden moeten zijn over verschillende domeinen heen. Het is belangrijk op te merken dat de

moeilijkheidsgraad van de verschillende prestatietesten gelijkaardig is, wat een vergelijking

tussen de verschillende gegevens mogelijk maakt.

1.1 De invloed van de Jigsawmethode op de prestaties van de leerlingen

Om de invloed van de Jigsawmethode op de prestaties van leerlingen te meten wordt het

gemiddeld behaalde resultaat van de leerlingen voor W.O. in het zesde leerjaar voor de

Jigsawinterventie vergeleken met de behaalde resultaten tijdens en na het werken met de

Jigsawmethode. Tijdens het werken met de Jigsawmethode werden er namelijk twee

kennistoetsen afgenomen, eenmaal na vier Jigsawlessen (middenin) en eenmaal na de acht

Jigsawlessen (einde).

Page 41: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

35

1.1.1 De experimentele conditie

Tabel 1

Beschrijvende Statistieken Prestaties Leerlingen Kennistesten KBO Leupegem

N Minimum Maximum Gemiddelde

Standaard

deviatie Variantie

Gem. resultaten vóór 22 0.00 9.48 7.08 2.31 5.34

Pretest (1) 22 0.29 3.43 1.73 0.74 0.55

Posttest 1 (na 8 uur) 22 3.57 9.29 6.72 1.49 2.21

Posttest 2 (na 16 uur) 22 4.12 10.00 7.41 1.83 3.36

In Tabel 1 wordt een onderscheid gemaakt tussen de kennis en vaardigheden van de

leerlingen. De prestaties van de leerlingen werden namelijk gemeten aan de hand van zowel

een gesloten boek toets gericht op de reproductie van kennis, alsook een open boek toets

gericht op het meten van de vaardigheden en meer productieve kennistoepassing van

leerlingen.

Voorafgaand aan het eerste thema werd de voorkennis van de leerlingen gemeten door middel

van een pretest. Uit de tabel valt af te lezen dat de score op de pretest veel lager ligt dan de

score op de posttest. Verder blijkt dat de score van leerlingen met betrekking tot kennis op de

eerste posttest gemiddeld ongeveer 0.3 punten lager ligt dan de vooraf bepaalde score (voor

de interventie). Dit is een klein, doch negatief, verschil. De variantie van de scores ligt wel

veel hoger bij de vooraf bepaalde score. De score van de leerlingen op de tweede kennistest

ligt wel hoger dan de vooraf bepaalde score (ongeveer 0.3 punt), evenals hoger dan de score

op de eerste kennistest (ongeveer 0.7 punt). De variantie van de scores op de tweede

kennistest ligt wel veel lager dan de vooraf bepaalde variantie, maar ligt wel hoger dan de

variantie op de eerste kennistest.

Tabel 2

Beschrijvende Statistieken Prestaties Leerlingen Vaardigheidstesten KBO Leupegem

N Minimum Maximum Gemiddelde

Standaard

deviatie Variantie

Posttest 1 (na 8 uur) 22 4.50 10.00 8.36 1.45 2.09

Tabel 2 geeft de scores van de leerlingen met betrekking tot de vaardigheden weer. Er is hier

helaas geen vooraf bepaald resultaat om mee te vergelijken. Bovendien was het niet mogelijk

om een tweede vaardigheidstest af te nemen, aangezien het W.O. thema zich daar niet toe

leende. De hier besproken analyses zijn dan ook zeer beperkt. Wel valt het op dat de score op

de vaardighedentoets van de leerlingen hoger ligt dan de score op de kennistoetsen. Daarnaast

kunnen we stellen dat een gemiddelde score van 8.3636/10 een goede score is.

Page 42: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

36

Door middel van een Paired Samples T-test in SPSS worden de resultaten vergeleken om na

te gaan of er een statistisch significant verschil tussen de scores te vinden is. We maken hier

opnieuw een onderscheid tussen de kennis en vaardigheden van leerlingen.

De voorkennis van de leerlingen werd voor aanvang van het eerste thema reeds gemeten aan

de hand van een pretest. De score op deze pretest ligt significant lager dan de score op de

bijbehorende posttest (t(21) = -16.340; p = 0.000 (2-zijdig).

We vergelijken vervolgens de gemiddeld behaalde resultaten van de leerlingen voor W.O. in

het zesde leerjaar voor de Jigsawinterventie op de kennistoets met het behaalde resultaat door

de leerlingen op de eerste posttest over kennis (na acht Jigsawlesuren). Hier blijkt er geen

statistisch significant verschil te zijn tussen beide gemiddelden (t(21) = 0.082; p = 0.935 (2-

zijdig). Als we dezelfde vergelijking uitvoeren met de score op de tweede posttest blijkt er

hier eveneens geen significant verschil te bestaan met de vooraf bepaalde score (t(21) = -

0.909; p = 0.374 (2-zijdig). Als we dan de scores op beide posttesten over kennis met elkaar

vergelijken blijkt er geen significant verschil te bestaan (t(21) = -1.392; p = 0.179 (2-zijdig).

Met betrekking tot de vaardigheidstoetsen is het niet mogelijk statistisch significante

vergelijkingen uit te voeren aangezien hiervoor onvoldoende gegevens voor handen zijn.

1.1.2 De controleconditie

Tabel 3

Beschrijvende Statistieken Prestaties Leerlingen Kennistesten KBO Welden

N Minimum Maximum Gemiddelde

Standaard

deviatie Variantie

Gem. resultaten vóór 12 5.50 10.00 8.17 1.39 1.92

Pretest 1 12 1.00 5.14 2.64 1.29 1.65

Pretest 2 12 1.20 5.60 3.20 1.37 1.88

Posttest 1 (na 8 uur) 12 7.00 10.00 8.42 0.87 0.77

Posttest 2 (na 16 uur) 12 4.00 10.00 6.75 1.80 3.25

In de tabel wordt een onderscheid gemaakt tussen de kennis en vaardigheden van de

leerlingen. De prestaties van de leerlingen werden namelijk gemeten aan de hand van zowel

een gesloten boek toets gericht op de reproductie van kennis, alsook een open boek toets

gericht op het meten van de vaardigheden en meer productieve kennistoepassing van

leerlingen.

De voorkennis van de leerlingen werd bij elk thema gemeten aan de hand van een pretest. Uit

Tabel 3 blijkt dat score van leerlingen op de pretesten steeds veel lager ligt dan de score op de

posttesten. Tussen beide pretesten blijkt er een klein verschil te bestaan, ten voordele van de

tweede pretest over het thema van het menselijk lichaam.

Page 43: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

37

Aan de hand van de bovenstaande tabel blijkt dat de score van leerlingen met betrekking tot

kennis op de eerste posttest gemiddeld ongeveer 0.3 punt hoger ligt dan de vooraf bepaalde

score, een lichte stijging. De variantie tussen de scores ligt echter wel een stuk lager op de

eerste posttest en de minimale score ligt een stuk hoger, wat erop wijst dat de zwakkere

leerlingen toch beter presteren. De score van leerlingen op de tweede posttest ligt echter veel

lager dan zowel de vooraf bepaalde score (ongeveer 1.4 punten), als de score op de eerste

posttest (ongeveer 1.7 punten). Bovendien is de variantie tussen de scores hier weer veel

groter en ligt de laagste score een stuk lager.

Tabel 4

Beschrijvende Statistieken Prestaties Leerlingen Vaardigheidstesten KBO Welden

N Minimum Maximum Gemiddelde

Standaard

deviatie Variantie

Gem. resultaten vóór 12 3.50 9.50 7.17 1.75 3.06

Posttest 1 (na 8 uur) 12 7.00 9.00 8.13 0.91 0.82

Posttest 2 (na 16 uur) 12 4.50 9.00 7.21 1.53 2.34

Om de vaardigheden van leerlingen op voorhand te meten zouden zij reeds ervaring moeten

hebben met de inhoud door het gebruik van een boek (aangezien zij bij toepassing van

vaardigheden het boek steeds mogen gebruiken). Aangezien dit niet het geval is konden de

vaardigheden niet als pretest worden gemeten.

De scores van de leerlingen met betrekking tot de vaardigheden (zie Tabel 4) liggen op de

eerste posttest gemiddeld ongeveer 1 punt hoger dan de vooraf bepaalde score, een duidelijk

verschil. De variantie tussen de scores ligt bovendien veel lager en de minimale score ligt een

stuk hoger. De zwakkere leerlingen hebben beter gepresteerd. De score van leerlingen op de

tweede posttest is lager (ongeveer 0.9 punt) dan de score op de eerste posttest. Deze score ligt

echter wel net hoger dan de vooraf bepaalde score (ongeveer 0.05 punt). De variantie is veel

hoger op de tweede posttest in vergelijking met de eerste posttest, maar ligt wel lager dan de

variantie van de vooraf bepaalde score (in vergelijking met de tweede posttest).

Aan de hand van een Paired Samples T-test in SPSS worden de resultaten vergeleken om na

te gaan of er een statistisch significant verschil tussen de scores te vinden is. We maken hier

opnieuw een onderscheid tussen de kennis en vaardigheden van leerlingen.

Voor aanvang van een specifiek thema werd de voorkennis van de leerlingen reeds gemeten

aan de hand van een pretest. De resultaten van de leerlingen op deze test verschillen

significant van de resultaten op de bijbehorende posttesten. De gemiddelde score op posttest 1

is significant hoger dan op pretest 1 (t(11) = -14.417; p = 0.000 (2-zijdig), net als de score op

posttest 2 significant hoger is dan de score op pretest 2 (t(11) = -8.114; p = 0.000 (2-zijdig).

Er is daarnaast geen significant verschil tussen beide pretesten (t(11) = -1.798; p = 0.100 (2-

zijdig), wat aangeeft dat de voorkennis voor beide thema’s van de leerlingen gelijkaardig is.

Page 44: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

38

Als we de gemiddeld behaalde resultaten van de leerlingen voor W.O. in het zesde leerjaar

voor de Jigsawinterventie op de kennistoets vergelijken met het behaalde resultaat door de

leerlingen op de eerste posttest over kennis (na acht Jigsawlesuren) blijkt er geen statistisch

significant verschil te zijn tussen beide gemiddelden (t(11) = -0.550; p = 0.593 (2-zijdig).

Voeren we dezelfde berekening uit om de score op de tweede posttest over kennis (na zestien

Jigsawlesuren) te vergelijken met de gemiddeld behaalde resultaten voor de interventie blijkt

er wel een significant verschil te bestaan tussen deze gemiddelden (t(11) = 2.281; p = 0.043

(2-zijdig). Dit verschil is echter ten nadele van de Jigsawinterventie, aangezien de gemiddelde

score significant is gedaald.

We maken dan nog een vergelijking tussen de score op de eerste en tweede posttest over

kennis. Hier blijkt er eveneens een significant verschil tussen beide gemiddeldes te bestaan

(t(11) = -2.818; p = 0.017 (2-zijdig).

Vervolgens voeren we dezelfde berekeningen uit voor de vaardigheidstoetsen van de

leerlingen. Als we de gemiddeld behaalde resultaten van de leerlingen voor W.O. in het zesde

leerjaar voor de Jigsawinterventie op de vaardigheidstoets vergelijken met het behaalde

resultaat door de leerlingen op de eerste posttest over vaardigheden (na acht Jigsawlesuren)

blijkt er een statistisch significant verschil te zijn tussen beide gemiddelden (t(11) = -2.362; p

= 0.038 (2-zijdig) in het voordeel van de Jigsawinterventie.

Als we dezelfde berekening uitvoeren om de gemiddeld behaalde resultaten voor de

interventie te vergelijken met de resultaten op de tweede posttest over vaardigheden (na

zestien Jigsawlesuren) blijkt er geen statistisch significant verschil te zijn tussen beide

gemiddelden (t(11) = -0.066; p = 0.948 (2-zijdig).

We maken tot slot nog een vergelijking tussen de eerste en tweede posttest over vaardigheden.

Hieruit blijkt dat er tussen deze gemiddeldes geen significant verschil bestaat (t(11) = 2.069; p

= 0.063 (2-zijdig).

1.1.3 Vergelijking tussen de experimentele conditie en de controleconditie

Door middel van een Independent Samples T-test in SPSS vergelijken we de behaalde

resultaten tussen de experimentele conditie en controleconditie. Als we de scores van de

leerlingen op de eerste kennistest met elkaar vergelijken merken we (t(32) = -3.611; p = 0.001

(2-zijdig) een significant verschil op. Dit verschil is wel in het voordeel van de

controleconditie. De scores op de tweede kennistest geven echter geen significant verschil

tussen beide condities aan (t(32) = 1.004; p = 0.323 (2-zijdig). Als we vervolgens de

resultaten op de eerste vaardigheidstest met elkaar vergelijken merken we hier eveneens geen

significant verschil op (t(32) = 0.517; p = 0.609 (2-zijdig).

Page 45: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

39

1.2 De invloed van de Jigsawmethode op de motivatie van de leerlingen

Om de invloed van de Jigsawmethode op de motivatie van leerlingen na te gaan worden de

toegekende scores door leerlingen op de vragenlijsten voor aanvang van de Jigsawinterventie

en na afloop van de Jigsawlessen vergeleken. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen

vier verschillende soorten motivatie: extrinsieke regulatie, geïntrojecteerde regulatie,

geïdentificeerde regulatie en intrinsieke regulatie.

1.2.1 De experimentele conditie

Tabel 5

Beschrijvende Statistieken Motivatie Leerlingen KBO Leupegem

N

Gemiddelde

Pretest

Gemiddelde

Posttest

Standaard

deviatie Pretest

Standaard

deviatie

Posttest

Extrinsieke regulatie 22 2.39 2.29 0.97 1.13

Geïntrojecteerde regulatie 22 3.19 3.10 0.97 0.99

Geïdentificeerde regulatie 22 3.66 3.67 1.02 1.09

Intrinsieke regulatie 22 2.76 2.56 0.89 0.97

Als we bovenstaande tabellen met elkaar vergelijken valt het op dat de extrinsieke regulatie

en geïntrojecteerde regulatie licht gedaald zijn onder invloed van de Jigsawinterventie. De

geïdentificeerde regulatie is licht gestegen onder invloed van de Jigsawinterventie. De score

voor de intrinsieke regulatie is licht gedaald. Het gaat in alle gevallen steeds om kleine, en dus

beperkte, wijzigingen. De invloed van de Jigsawinterventie op de motivatie van leerlingen

voor het naar school gaan is dan ook beperkt te noemen.

In SPSS wordt aan de hand van een Paired Samples T-test de invloed van het gebruik van de

Jigsawmethode op de motivatie van leerlingen voor het naar school gaan nagegaan. Als we de

toegekende scores op de vragenlijsten met betrekking tot de extrinsieke regulatie vergelijken,

merken we dat er geen significant verschil bestaat tussen de scores voor aanvang en na afloop

van de Jigsawinterventie (t(21) = 0.444; p = 0.661 (2-zijdig). Met betrekking tot de

geïntrojecteerde regulatie is er eveneens geen significant verschil vast te stellen (t(21) =

0.420; p = 0.679 (2-zijdig). Net als voor de scores van de geïdentificeerde regulatie (t(21) = -

0.077; p = 0.940 (2-zijdig) en de intrinsieke regulatie (t(21) = 1.153; p = 0.262 (2-zijdig) die

eveneens geen significant verschil tussen de gemiddeldes laten zien.

Page 46: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

40

1.2.2 De controleconditie

Tabel 6

Beschrijvende Statistieken Motivatie Leerlingen KBO Welden

Uit de vergelijking tussen bovenstaande tabellen blijkt dat de extrinsieke regulatie en

geïntrojecteerde regulatie licht gedaald zijn onder invloed van de Jigsawinterventie. De

geïdentificeerde regulatie is eveneens licht gedaald onder invloed van de Jigsawinterventie.

De toegekende score op de intrinsieke regulatie door de leerlingen is ongeveer gelijk

gebleven. Op basis van de beschrijvende analyse is de invloed van de Jigsawinterventie op de

motivatie van leerlingen voor het naar school gaan dan ook beperkt te noemen.

Aan de hand van een Paired Samples T-test in SPSS wordt de invloed van het gebruik van de

Jigsawmethode op de motivatie van leerlingen voor het naar school gaan nagegaan. We

vergelijken eerst de toegekende scores op de vragenlijsten met betrekking tot de extrinsieke

regulatie. Hier blijkt er geen significant verschil te bestaan tussen de scores voor aanvang en

na afloop van de Jigsawinterventie (t(11) = 0.928; p = 0.373 (2-zijdig). De scores met

betrekking tot de geïntrojecteerde regulatie zijn eveneens niet significant verschillend van

elkaar (t(11) = 1.269; p = 0.231 (2-zijdig). Net als de scores voor de geïdentificeerde regulatie

(t(11) = 1.101; p = 0.295 (2-zijdig) en de intrinsieke regulatie (t(11) = 0.109; p = 0.915 (2-

zijdig) die eveneens geen significant verschil tussen de gemiddeldes laten zien.

1.2.3 Vergelijking tussen de experimentele conditie en de controleconditie

Vervolgens maken we een vergelijking tussen de motivatie van de leerlingen in de

experimentele conditie en de controleconditie door middel van een Independent Samples T-

test in SPSS. We vergelijken eerst de motivatie voor aanvang van de Jigsawinterventie.

Hieruit blijkt er voor de extrinsieke regulatie (t(32) = 0.920; p = 0.365 (2-zijdig) en

geïntrojecteerde regulatie (t(32) = 1.548; p = 0.132 (2-zijdig) geen significant verschil te

bestaan. Voor de geïdentificeerde regulatie (t(32) = 2.615; p = 0.013 (2-zijdig) en de

intrinsieke regulatie (t(32) = 2.042; p = 0.049 (2-zijdig) blijkt er wel een significant verschil

tussen beide condities te bestaan. Dit verschil is ten voordele van de controleconditie, waar de

leerlingen meer intrinsieke en geïdentificeerd gemotiveerd blijken te zijn.

N

Gemiddelde

Pretest

Gemiddelde

Posttest

Standaard

deviatie

Pretest

Standaard

deviatie

Posttest

Extrinsieke regulatie 12 2.72 2.47 1.04 1.23

Geïntrojecteerde regulatie 12 3.73 3.50 0.95 1.11

Geïdentificeerde regulatie 12 4.50 4.29 0.59 0.64

Intrinsieke regulatie 12 3.44 3.42 1.03 0.51

Page 47: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

41

Daarnaast vergelijken we de motivatie van leerlingen in de experimentele conditie en de

controleconditie na afloop van de Jigsawinterventie aan de hand van een Independent

Samples T-test in SPSS. Voor de extrinsieke regulatie blijkt er wederom geen significant

verschil tussen beide condities te bestaan (t(32) = -0.442; p = 0.662 (2-zijdig). De scores op

de geïntrojecteerde regulatie geven eveneens geen significant verschil aan (t(32) = -1.070; p =

0.293 (2-zijdig). Een vergelijking tussen de scores van de geïdentificeerde regulatie (t(32) = -

1.798; p = 0.082 (2-zijdig) geeft geen significant verschil aan. De scores met betrekking tot de

intrinsieke regulatie tonen wel opnieuw een significant verschil tussen de beide condities

(t(32) = -2.827; p = 0.008 (2-zijdig). Hieruit blijkt dat de Jigsawinterventie het verschil tussen

de intrinsieke regulatie van beide condities niet wijzigt. De leerlingen uit de controleconditie

zijn nog steeds meer intrinsiek gemotiveerd dan de leerlingen uit de experimentele conditie.

1.3 De invloed van de Jigsawmethode op de attitudes van de leerlingen

Om de invloed van de Jigsawmethode op de attitudes van leerlingen na te gaan worden de

toegekende scores door leerlingen op de vragenlijsten voor aanvang van de Jigsawinterventie

en na afloop van de Jigsawlessen vergeleken. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen

de algemene tevredenheid over alle lessen heen en de algemene tevredenheid ten aanzien van

het vak wereldoriëntatie. Daarnaast worden de attitudes ten aanzien van de leerkracht,

aangereikte mogelijkheden bij het vak wereldoriëntatie en ten aanzien van de verwachte

prestaties meegenomen.

1.3.1 De experimentele conditie

Tabel 7

Beschrijvende Statistieken Motivatie Leerlingen KBO Leupegem

N

Gemiddelde

Pretest

Gemiddelde

Posttest

Standaard

deviatie

Pretest

Standaard

deviatie

Posttest

Alg. tevredenheid school 22 3.00 2.90 0.76 0.82

Alg. tevredenheid W.O. 22 2.85 2.71 0.82 0.88

Leerkracht 22 3.83 3.79 0.84 0.68

Mogelijkheden 22 3.22 3.08 0.89 0.91

Prestaties 22 3.64 3.52 0.82 0.66

Op basis van bovenstaande tabellen blijkt dat de attitudes van leerlingen met betrekking tot de

algemene tevredenheid over alle lessen heen ongeveer gelijk blijven onder invloed van de

Jigsawinterventie. De attitudes ten aanzien van de algemene tevredenheid van leerlingen

tegenover het vak wereldoriëntatie, de leerkracht, de aangereikte mogelijkheden en de

verwachte prestaties blijven eveneens ongeveer gelijk. Er is soms wel een lichte daling te

merken.

Page 48: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

42

Aan de hand van een Paired Samples T-test in SPSS werd de invloed van de Jigsawmethode

op de attitudes van de leerlingen nagegaan. Met betrekking tot de algemene tevredenheid valt

het op dat er geen significant verschil tussen beide gemiddelden bestaat (t(21) = 0.816; p =

0.424 (2-zijdig). Vervolgens kijken we naar de algemene tevredenheid ten aanzien van het

vak wereldoriëntatie. Hier blijkt er eveneens geen significant verschil te bestaan (t(21) =

0.812; p = 0.426 (2-zijdig). Daarnaast worden de attitudes ten aanzien van de leerkracht (t(21)

= 0.272; p = 0.788 (2-zijdig), aangereikte mogelijkheden bij het vak wereldoriëntatie (t(21) =

0.701; p = 0.491 (2-zijdig) en ten aanzien van de verwachte prestaties (t(21) = 0.850; p =

0.405 (2-zijdig) voor en na de Jigsawlessen vergeleken. Hier blijken er eveneens geen

significante verschillen te bestaan.

1.3.2 De controleconditie

Tabel 8

Beschrijvende Statistieken Motivatie Leerlingen KBO Welden

Uit bovenstaande tabellen blijkt dat de attitudes van leerlingen met betrekking tot de

algemene tevredenheid over alle lessen heen ongeveer gelijk blijven onder invloed van de

Jigsawinterventie. De attitudes ten aanzien van de leerkracht, aangereikte mogelijkheden bij

het vak wereldoriëntatie en ten aanzien van de verwachte prestaties blijven eveneens ongeveer

gelijk. Opvallend is wel dat de algemene tevredenheid van leerlingen tegenover het vak

wereldoriëntatie wel stijgt (met ongeveer 0.5 punt) onder invloed van de Jigsawinterventie.

Het is wel belangrijk hierbij op te merken dat de gemiddelde scores van de leerlingen op

sommige attitudeschalen voor aanvang van de interventie reeds hoog lagen, waardoor de

ruimte voor verbetering beperkt was.

Om de invloed van de Jigsawmethode op de attitudes van leerlingen na te gaan wordt in SPSS

een Paired Samples T-test uitgevoerd. Als we de algemene tevredenheid over alle lessen heen

voor aanvang en na afloop van de Jigsawinterventie bekijken dan valt op dat er geen

significant verschil tussen beide gemiddelden bestaat (t(11) = -0.062; p = 0.951 (2-zijdig).

Vervolgens kijken we naar de algemene tevredenheid ten aanzien van het vak

wereldoriëntatie. Hier blijkt er een significant verschil te bestaan tussen de gemiddeldes voor

en na de Jigsawlessen (t(11) = -4.398; p = 0.001 (2-zijdig).

N

Gemiddelde

Pretest

Gemiddelde

Posttest

Standaard

deviatie

Pretest

Standaard

deviatie

Posttest

Alg. tevredenheid school 12 3.41 3.42 0.48 0.51

Alg. tevredenheid W.O. 12 3.22 3.76 0.66 0.51

Leerkracht 12 4.58 4.54 0.28 0.41

Mogelijkheden 12 4.15 4.28 0.66 0.67

Prestaties 12 3.99 4.00 0.46 0.39

Page 49: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

43

De Jigsawlessen hebben dus een positieve invloed op de algemene tevredenheid van

leerlingen met betrekking tot wereldoriëntatie.

Daarnaast worden de attitudes ten aanzien van de leerkracht (t(11) = 0.397; p = 0.699 (2-

zijdig), aangereikte mogelijkheden bij het vak wereldoriëntatie (t(11) = -0.749; p = 0.470 (2-

zijdig) en ten aanzien van de verwachte prestaties (t(11) = -0.127; p = 0.901 (2-zijdig) voor en

na de interventie bekeken. Hier blijken er eveneens geen significante verschillen te bestaan.

Het is belangrijk hier op te merken dat de gemiddeldes voor aanvang van de interventie al

hoog lagen, waardoor de ruimte voor verbetering en statistisch significante veranderingen in

de goede richting beperkt was.

1.3.3 Vergelijking tussen de experimentele conditie en de controleconditie

We maken vervolgens een vergelijking tussen de attitudes van de leerlingen in de

experimentele conditie en de controleconditie door middel van een Independent Samples T-

test in SPSS. We vergelijken eerst de attitudes voor aanvang van de Jigsawinterventie. Voor

de algemene tevredenheid van het naar school gaan (t(32) = 1.686; p = 0.102 (2-zijdig) en de

algemene tevredenheid voor het vak wereldoriëntatie blijkt er (t(32) = 1.331; p = 0.193 (2-

zijdig) geen significant verschil tussen beide condities te bestaan. Als we daarnaast gaan

kijken naar de attitudes ten aanzien van de leerkracht (t(28.150, opm., de vrijheidsgraden zijn

zo berekend omdat de varianties ongelijk zijn) = -3.846; p = 0.001 (2-zijdig) en de

mogelijkheden (t(32) = 3.178; p = 0.003 (2-zijdig) van leerlingen blijken deze wel significant

van elkaar te verschillen. Dit verschil is ten voordele van de controleconditie, waar er

positievere attitudes gelden. Met betrekking tot de attitudes ten aanzien van prestaties voor het

vak wereldoriëntatie blijkt er geen significant verschil tussen beide condities te bestaan

(t(31.913, opm., de vrijheidsgraden zijn zo berekend omdat de varianties ongelijk zijn) =

1.588; p = 0.122 (2-zijdig).

Daarnaast maken we door middel van een Independent Samples T-test een vergelijking tussen

de attitudes van de leerlingen in beide condities na afloop van de Jigsawinterventie. Als we de

algemene tevredenheid van het naar school gaan (t(32) = -1.984; p = 0.056 (2-zijdig)

vergelijken blijkt er geen significant verschil tussen beide condities te bestaan. Met betrekking

tot de algemene tevredenheid voor het vak wereldoriëntatie blijkt er (t(32) = -3.780; p = 0.001

(2-zijdig) na afloop echter wel een significant verschil tussen beide condities te bestaan. Als

we vervolgens de attitudes ten aanzien van de leerkracht (t(31.563, opm., de vrijheidsgraden

zijn zo berekend omdat de varianties ongelijk zijn) = -4.036; p = 0.000 (2-zijdig) en de

mogelijkheden (t(32) = -4.001; p = 0.000 (2-zijdig) van de leerlingen vergelijken blijkt er hier

eveneens een significant verschil tussen beide condities te bestaan. Dit is bovendien ook het

geval met betrekking tot de attitudes ten aanzien van de prestaties voor het vak

wereldoriëntatie (t(32) = -2.317; p = 0.027 (2-zijdig). Deze significante verschillen zijn steeds

ten voordele van de controleconditie.

Page 50: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

44

1.4 Is het zo dat leerlingen door toepassing van de Jigsawmethode voornamelijk inzicht

verwerven in de leerstof waarin ze expert geworden zijn, en in hoeverre zijn ze in staat goed

te presteren op de volledige leerstof?

Vanuit de literatuur wordt aangegeven dat een belangrijk nadeel van de Jigsawmethode zou

zijn dat leerlingen vooral kennis en inzicht verwerven in die delen van de leerstof waarin ze

expert geworden zijn. Om dit na te gaan worden de gemiddelde prestaties van leerlingen op

de kennis en vaardigheden vergeleken tussen de leerstof waarin ze expert geworden zijn en de

overige leerstof die aan bod kwam.

1.4.1 De experimentele conditie

Tabel 9

Beschrijvende Statistieken Vergelijking Expertleerstof en Andere Leerstof KBO Leupegem

N

Gemiddelde

Kennis

Gemiddelde

Vaardigheden

Variantie

Kennis

Variantie

Vaardigheden

Expertleerlingen 1 10 7.21 8.46 4,79 0.94

Andere leerlingen 1 10 7.31 7.51 5,24 0.97

Expertleerlingen 2 7 7.88 1,90

Andere leerlingen 2 7 7.18 0.78

In bovenstaande tabel worden de scores van leerlingen op expertonderdelen tegenover de

scores van leerlingen op de andere leerstofonderdelen geplaatst. Er wordt een onderscheid

gemaakt tussen de kennis- en vaardigheidstoetsen. De nummers verwijzen naar de

respectievelijke posttesten op basis waarvan de gegevens werden berekend.

Op basis van bovenstaande tabel kunnen we een beschrijvende analyse uitvoeren. Hieruit

blijkt dat de gemiddelde prestatie op de kennistoets van expertleerlingen in vergelijking met

andere leerlingen op de eerste kennistest sterk gelijkend is. De variantie is in beide gevallen

groot, maar het grootst bij de andere leerlingen. Als we naar de tweede kennistest kijken, valt

het op dat de expertleerlingen hier wel hoger scoren dan de andere leerlingen. De variantie is

hier in beide condities veel lager, maar hier wel het kleinst bij de andere leerlingen. Belangrijk

om op te merken is dat de gemiddelde score van alle leerlingen in de klas op de tweede

posttest hoger lag dan op de eerste posttest. Dit geeft een aanwijzing dat expertleerlingen

vooral beter presteren op toetsen waar er over het algemeen hogere scores worden behaald.

Met betrekking tot de vaardigheidstest hebben we slechts resultaten van één test. Hier blijkt

dat de expertleerlingen wel veel hoger scoren dan de andere leerlingen. De variantie is bij

beide groepen ongeveer gelijk.

Aan de hand van een Independent Samples T-test in SPSS vergelijken we op de eerste

kennistest de score van de expertleerlingen met de score van de andere leerlingen.

Page 51: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

45

We merken hierbij geen significant verschil tussen beide gemiddeldes op (t(18) = -0.098; p =

0.923 (2-zijdig). Bij het bekijken van de scores op de tweede kennistest merken we eveneens

geen significant verschil op (t(12) = 1.138; p = 0.277 (2-zijdig).

Met behulp van een Independent Samples T-test maken we een vergelijking tussen de score

van de expertleerlingen en de andere leerlingen voor de vaardigheidstest. Hier blijkt er geen

significant verschil tussen beide gemiddelden te bestaan (t(12) = 1.808; p = 0.096 (2-zijdig).

1.4.2 De controleconditie

Tabel 10

Beschrijvende Statistieken Vergelijking Expertleerstof en Andere Leerstof KBO Welden

N

Gemiddelde

Kennis

Gemiddelde

Vaardigheden

Variantie

Kennis

Variantie

Vaardigheden

Expertleerlingen 1 4 8.33 8.65 1.98 1.03

Andere leerlingen 1 4 7.06 8.15 12.02 3.93

Expertleerlingen 2 13 6.54 7.13 7.85 8.35

Andere leerlingen 2 13 7.31 7.38 7.25 3.28

In bovenstaande tabel worden de scores van leerlingen op expertonderdelen tegenover de

scores van leerlingen op de andere leerstofonderdelen geplaatst. Er wordt een onderscheid

gemaakt tussen de kennis- en vaardigheidstoetsen. De nummers verwijzen naar de

respectievelijke posttesten op basis waarvan de gegevens werden berekend.

Uit de beschrijvende analyse op basis van de bovenstaande tabel blijkt de gemiddelde

prestatie op de kennistoets van expertleerlingen in vergelijking met andere leerlingen sterk te

verschillen afhankelijk van het thema. Zo blijken expertleerlingen gemiddeld hoger te

presteren op de eerste posttest en lager te presteren op de tweede posttest. Op de eerste

posttest is er een groot verschil in de variantie van de scores, deze is veel lager bij de

expertleerlingen. Het verschil in variantie op de tweede posttest is klein, maar hier wel in het

voordeel van de andere leerlingen. Belangrijk om op te merken is dat de gemiddelde score

van alle leerlingen in de klas op de eerste posttest veel hoger lag dan op de tweede posttest.

Dit geeft een aanwijzing dat expertleerlingen vooral beter presteren op toetsen waar er over

het algemeen hogere scores worden behaald.

Op de vaardigheidstest blijkt dat expertleerlingen op de eerste posttest hoger scoren dan

andere leerlingen. Op de tweede posttest scoren de expertleerlingen echter opnieuw lager dan

de andere leerlingen. Er is hier opnieuw een verschillend resultaat op te merken afhankelijk

van het thema. Bij de varianties van de scores blijkt dat deze op de eerste posttest hoger ligt

bij de andere leerlingen. De tweede posttest toont ook hier een omgekeerde tendens, de

variantie ligt hier hoger bij de expertleerlingen.

Page 52: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

46

Er is bij de kennis en vaardigheden dus eenzelfde tendens op te merken. Het verschil tussen

de scores is hier wel kleiner bij de vaardigheidstest dan bij de kennistest, wat een indicatie

biedt dat het verschil tussen expertleerlingen en andere leerlingen groter is bij een kennistest

dan bij een vaardigheidstest.

Door middel van een Independent Samples T-test vergelijken we de score van de

expertleerlingen op de eerste kennistest met de score van de andere leerlingen. We merken op

dat er geen significant tussen beide gemiddeldes bestaat (t(50) = 1.642; p = 0.107 (2-zijdig).

Als we de scores op de tweede kennistest bekijken merken we ook hier geen significant

verschil tussen beide gemiddeldes op (t(166) = -0.190; p = 0.849 (2-zijdig).

Aan de hand van een Independent Samples T-test maken we een vergelijking tussen de score

van de expertleerlingen en de andere leerlingen voor de eerste vaardigheidstest. Hieruit blijkt

er geen significant verschil tussen beide gemiddelden te bestaan (t(53.615) = 0.688; p = 0.495

(2-zijdig) (opm. de varianties zijn ongelijk). De tweede vaardigheidstest geeft eveneens geen

significant verschil tussen expertleerlingen en andere leerlingen aan (t(150) = 0.176; p =

0.860 (2-zijdig).

1.4.3 Vergelijking tussen de experimentele conditie en de controleconditie

Bij het maken van een vergelijking tussen beide condities merken we geen significante

verschillen tussen de scores van expertleerlingen op de kennistesten (t(12) = -0.935; p = 0.368

voor de eerste kennistest; t(17.957, opm., de vrijheidsgraden zijn zo berekend omdat de

varianties ongelijk zijn) = 1.436; p = 0.168 voor de tweede kennistest). De scores op de

andere leerstofonderdelen verschillen eveneens niet significant van elkaar (t(12) = 0.157; p =

0.878 (1e kennistest); t(16.006, opm., de vrijheidsgraden zijn zo berekend omdat de varianties

ongelijk zijn) = -0.158; p = 0.876 (2e kennistest)). Het is belangrijk op te merken dat de

vergelijkingen tussen de tweede kennistesten weinig betekenisvol zijn, aangezien de leerstof

in de beide condities op dat moment verschilde.

De toetsen met betrekking tot de vaardigheden geven wederom geen significante verschillen

tussen de expertleerlingen aan (t(11) = -0.340; p = 0.740). De scores op de overige leerstof

verschillen eveneens niet significant van elkaar (t(11) = -0.757; p = 0.465).

Page 53: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

47

Deel 2: Kwalitatieve beschrijving resultaten

In dit deel worden de kwalitatieve resultaten van het onderzoek besproken. Dit wordt gedaan

aan de hand van vier stellingen gebaseerd op de uitspraken van de leerlingen na elke sessie.

Deze stellingen geven de belangrijkste bevindingen weer. Er wordt in dit deel geen

onderscheid gemaakt tussen de experimentele conditie en de controleconditie omdat de

bevindingen sterk gelijklopen. Bij elk citaat wordt wel aangegeven in welke conditie de

leerling zich bevindt. Als er toch bepaalde verschillen tussen beide condities optreden, wordt

dit apart vermeld.

Er wordt in deze kwalitatieve beschrijving een onderscheid gemaakt tussen het ‘beter

begrijpen van de leerstof’ door leerlingen en het feit dat ‘leerlingen meer leren’ door het

werken met Jigsaw. Deze beide evoluties staan duidelijk in verband met elkaar, maar worden

toch apart besproken, aangezien ze aan de leerlingen als aparte situaties werden voorgesteld.

Het verschil tussen beiden bestaat eruit dat het beter begrijpen van de leerstof wijst op een

beter inzicht en begrip van de verwerkte leerstof, terwijl het meer leren door het werken met

Jigsaw wijst op een snellere verwerking en het verwerken van een grotere hoeveelheid van de

leerstof tijdens een bepaalde sessie, zoals ervaren door de leerlingen.

2.1 Leerlingen begrijpen de leerstof beter door het werken met Jigsaw

Uit de interviews met verschillende leerlingen blijkt dat leerlingen de leerstof beter begrijpen

door het werken met Jigsaw. De leerlingen geven zelf aan dat dit komt doordat ze de leerstof

uitleggen aan anderen en meer mogelijkheden hebben tot het stellen van vragen als ze iets niet

begrijpen. Sommige leerlingen durven in de klas geen vragen te stellen aan de leerkracht,

maar durven dit wel tijdens het werken met Jigsaw. Ze ervaren dit als een duidelijk voordeel.

Daarnaast geven leerlingen aan dat ze de leerstof gemakkelijker begrijpen omdat ze met

anderen samenwerken.

‘Begrijp je deze W.O.-les beter dan de andere W.O.-lessen?

‘Ja, door het zelf aan je groep te vertellen, dat helpt om het beter te begrijpen (leerling

A, sessie 2, controleconditie)’

‘Ja, omdat je met anderen samenwerkt (leerling B, sessie 2, controleconditie &

leerling D, sessie 1, experimentele conditie)’

Ja, we doen meer, vragen meer en geven meer uitleg (leerling B, sessie 4,

controleconditie)’

‘Ja, doordat we samenwerken (leerling C, sessie 5, experimentele conditie & leerling

E, sessie 1, experimentele conditie)’

Ja, als je aan mekaar moet lesgeven, je herhaalt dan wat je hebt geleerd door het aan

de anderen uit te leggen (leerling C, sessie 6, controleconditie)’

Leerlingen hebben daarnaast het gevoel een meer actieve rol te spelen in het leren en meer

zelfstandigheid en verantwoordelijkheid op te moeten nemen bij deze manier van werken.

Page 54: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

48

De meeste leerlingen ervaren dit als positief en geven aan dat dit hen helpt om de leerstof

beter te begrijpen. Zo geven zwakkere leerlingen aan:

‘ Ja, ik heb meer geleerd en begrijp het beter omdat je zelf informatie mag opzoeken

(leerling D, sessie 4, experimentele conditie)’

Ja, ik begrijp het beter, je werkt met het boek bij de hand en kan dan alles opzoeken

(leerling B, sessie 5, controleconditie)

Een sterkere leerling geeft bovendien aan dat deze zelfstandigheid meer mogelijkheden biedt

om op je eigen tempo te werken.

‘De juf gaat soms nogal snel, hier begrijp ik het beter omdat ik op mijn eigen tempo

kan werken (leerling C, sessie 5, controleconditie)’

Deze positieve effecten gelden evenwel niet voor elke individuele leerling. De overgrote

meerderheid van de leerlingen haalt deze positieve invloeden aan. Bepaalde leerlingen hebben

echter het gevoel dat er geen verschil is qua leerstofbegrip tussen het werken met Jigsaw en

de meer traditionele klassikale lessen.

‘Hetzelfde, aan het bord begrijp ik alles en in groep ook (leerling B, sessie 3,

controleconditie)’

‘Hetzelfde, in gewone lessen legt de leerkracht het uit en hier leggen de anderen het

uit (leerling G, sessie 6, controleconditie)’

Er is geen enkele leerling die aangeeft de leerstof minder goed te begrijpen door het gebruik

van deze werkvorm. Wel geven sommige leerlingen aan dat de leerkracht meer uitleg geeft bij

moeilijke woorden en begrippen, waardoor zij bij moeilijkere onderwerpen soms wat langer

moeten zoeken en overleggen voor ze alles in groep begrijpen.

‘Ik heb misschien iets minder geleerd, er waren veel moeilijke woorden en dat duurt

dan langer, de juf geeft daar dan meer uitleg over (leerling C, sessie 6,

controleconditie)’

Deze bevindingen komen zowel terug in de controleconditie als in de experimentele conditie.

2.2 Leerlingen hebben het gevoel dat ze meer leren tijdens het werken met Jigsaw

Zowel sterkere als zwakkere leerlingen geven aan dat ze het gevoel hebben meer te leren

tijdens de Jigsawlessen dan tijdens de ‘gewone’ W.O.-lessen. Dit gevoel is echter wel meer

uitgesproken bij de zwakkere leerlingen die enkel positieve invloeden aanhalen. De sterkere

leerlingen zijn iets kritischer en bespreken eveneens een aantal nadelige effecten van het

samenwerken in groep.

De redenen die leerlingen hiervoor aangeven komen grotendeels overeen met de redenen die

zij aangeven met betrekking tot het beter begrijpen van de leerstof. Dit wijst erop dat

leerlingen een duidelijk verband leggen tussen het beter begrijpen van de leerstof en het meer

leren tijdens het werken met Jigsaw.

Page 55: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

49

Zwakkere leerlingen geven aan dat ze het gevoel hebben dat ze meer leren tijdens het werken

met Jigsaw. Zij wijten dit vooral aan het geven en het krijgen van uitleg.

Denk je dat je meer hebt geleerd tijdens deze W.O.-les dan tijdens een ‘gewone’

W.O.-les?

‘Ja, ik denk het wel, omdat ik het moet uitleggen aan anderen (leerling D, sessie 1,

experimentele conditie)’

‘Ja, als ik het zelf aan mijn groep vertel helpt dat (leerling A, sessie 3,

controleconditie)’

Sterkere leerlingen merken op dat er tijdens het werken in groep wel meer wordt gepraat over

onderwerpen buiten de leerstof. Dit maakt het wel gezelliger, maar hierdoor hebben deze

leerlingen soms het gevoel dat ze minder geleerd hebben. Zo geven sterkere leerlingen aan:

‘Misschien iets minder omdat je in groepjes sneller afgeleid bent en we soms van het

onderwerp afwijken (leerling C, sessie 3, controleconditie)’

‘Soms werk ik liever alleen, dan kan ik sneller doorwerken, hier wordt er meer

gepraat (leerling E & F, sessie 1, experimentele conditie)’

Desondanks geven sommige sterkere leerlingen wel aan dat ze de leerstof beter begrijpen

doordat ze meer uitleg vragen en overleggen.

‘Ik denk dat ik iets meer geleerd heb omdat ik uitleg vraag en we veel overleggen

(leerling C, sessie 2, controleconditie)’

Zowel sterkere als zwakkere leerlingen geven aan dat het werken met Jigsaw meer

mogelijkheden biedt tot het stellen van vragen. Zo geeft een leerling aan dat hij/zij meer

geleerd heeft doordat er meer kans is tot het stellen van vragen en de andere (sterkere)

groepsleden de leerling helpen:

‘Ik werk liever samen. Alleen is het moeilijker, hier helpen de anderen mij (leerling B,

sessie 1, controleconditie)’

Een sterkere leerling zegt dat het samenwerken in groep ertoe leidt dat hij/zij sneller uitleg

durft te vragen:

‘Samenwerken is leuk met je groepje. Ik durf dan sneller uitleg te vragen dan aan de

leerkracht (leerling C, sessie 2, controleconditie)’

De bovenstaande resultaten kwamen sterker naar voren in de controleconditie dan in de

experimentele conditie. In de experimentele conditie vonden leerlingen het moeilijker om uit

te leggen waarom ze meer leren tijdens het werken met Jigsaw. Ze geven meestal wel aan dat

ze meer leren, maar kunnen minder goed benoemen waardoor dit komt.

Page 56: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

50

‘Ja, ik denk wel dat ik meer heb geleerd, maar ik weet eigenlijk niet zo goed waarom

(leerling E, sessie 1, experimentele conditie)

2.3 Leerlingen werken (soms) liever in groep dan alleen

Tijdens de interviews met verschillende leerlingen blijkt dat de meerderheid van de leerlingen

aangeven dat ze liever in groep werken dan alleen. De groepen zijn heterogeen en willekeurig

samengesteld, waardoor leerlingen niet met hun vrienden of vriendinnen samenwerken.

‘In groep werken is leuker en gezelliger dan alleen (leerling C, sessie 2,

controleconditie)’

Deze voorkeur voor het werken in groep blijkt wel fragiel te zijn en snel te wijzigen onder

invloed van de omstandigheden. Tijdens een ruzie binnen een bepaalde groep geven

leerlingen al snel aan dat ze toch liever alleen werken. De sociale relaties en interacties zijn

gemakkelijk beïnvloedbaar door contextomstandigheden.

‘Het was deze keer niet leuk, er was veel ruzie in de groep. Ik zou dan liever alleen

werken zodat ze niet zeuren (leerling B, sessie 3, controleconditie)’

Bovendien blijkt de voorkeur voor het in groep werken minder uitgesproken te zijn bij

sterkere leerlingen. Zij hebben soms het gevoel dat de verwerking van de leerstof trager gaat

in groep en zouden liever individueel verder werken. Zij geven daarnaast sneller aan dat

bepaalde leerlingen niet goed meewerken en dat roept bij hen frustraties op.

‘Dit is een vervelende groep, ik wil wel samenwerken, maar het hangt ervan af met

wie (leerling E, sessie 1, experimentele conditie)’

Daarnaast is het zo dat de mate waarin leerlingen het in groep werken als positief ervaren

sterk afhankelijk is van de groep waarin ze zich bevinden. In sommige groepen zijn er meer

conflicten, vooral omdat bepaalde leerlingen minder goed meewerken. Dit verstoort de

werking van de groep en wordt door bepaalde leerlingen als negatief ervaren. Vooral in de

experimentele conditie leidde dit regelmatig tot problemen.

‘Niet iedereen werkt steeds mee en dat is niet leuk (leerling D, sessie 1, experimentele

conditie)’

2.4 Leerlingen vinden het werken volgens de Jigsawmethode leuker dan het traditionele

klassikale onderwijs

Leerlingen ervaren deze didactische werkvorm als meer uitdagend en leuker dan het

klassikale onderwijs. Vooral het samenwerken in groep wordt als erg leuk ervaren doordat

leerlingen het gevoel hebben meer inbreng te hebben en actiever betrokken te zijn bij de

lesinhoud. Zo geeft een leerling aan:

Ja, op deze manier werken is veel leuker, doordat je uitleg geeft ben je meer bezig met

de leerstof en ben je actiever (leerling C, sessie 6, controleconditie)’

Page 57: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

51

Zoals hierboven echter al werd aangegeven ervaren sterkere leerlingen het werken met Jigsaw

als minder positief dan de zwakkere leerlingen. Zij werken soms liever individueel omdat ze

de leerstof dan sneller kunnen doorgronden. Bovendien raken zij sneller gefrustreerd als

bepaalde leerlingen in de groep niet willen meewerken.

2.5 Evolutie over de sessies heen

Tijdens de laatste sessie heb ik aan de leerlingen gevraagd of zij zelf een evolutie of

verandering opmerken in het werken met de Jigsawwerkvorm. Hierbij geven zij aan dat het

werken met de werkvorm steeds gemakkelijker wordt, maar zij wijzen hierbij vooral op

structurele aspecten over de praktische werking van de werkvorm. Zo geven leerlingen aan

dat het gemakkelijker wordt omdat ze het schuiven in de groepen beter gewend zijn.

Als we zelf inhoudelijk gaan kijken en de verschillende uitspraken van leerlingen over de

sessies heen analyseren valt het op dat de meeste leerlingen reeds in de eerste sessies allerlei

positieve invloeden van het samenwerken aangeven. Ze zeggen dat het samenwerken hen

helpt, dat ze de leerstof beter begrijpen, meer leren en liever in groep werken. Op inhoudelijk

vlak lijken er zich dus weinig aanpassingsproblemen voor te doen en lijkt het werken met

Jigsaw reeds bij aanvang goed te verlopen.

Page 58: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

52

Deel 3: Vergelijking resultaten

In dit deel worden de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten met elkaar vergeleken. Er wordt

gezocht naar eventuele verbanden tussen beiden om na te gaan of deze elkaar bevestigen dan

wel weerleggen.

Op basis van de kwalitatieve resultaten van de leerlingen zou men verwachten dat de

prestaties van de leerlingen onder invloed van de Jigsawmethode verbeteren. De overgrote

meerderheid van de leerlingen geeft, in zowel de controleconditie als de experimentele

conditie, aan dat zij de leerstof beter begrijpen door de samenwerking in groep. De leerlingen

geven zelf aan dat dit komt doordat ze de leerstof uitleggen aan anderen en meer

mogelijkheden hebben tot het stellen van vragen als ze iets niet begrijpen. Leerlingen hebben

daarnaast het gevoel een meer actieve rol te spelen in het leren en meer zelfstandigheid en

verantwoordelijkheid op te moeten nemen bij deze manier van werken. Hierbij aansluitend

hebben de meeste leerlingen bovendien het gevoel dat ze meer leren door deze interactieve

werkvorm. Dit stelt de verwachting dat de leerlingen op de kennis- en vaardigheidstesten

betere scores zouden behalen. Uit de kwantitatieve resultaten blijkt echter dat dit niet

eenduidig het geval is. De score van leerlingen verschilt sterk afhankelijk van het thema van

wereldoriëntatie waarop de test betrekking heeft. Ondanks het feit dat leerlingen het gevoel

hebben meer te leren en beter te begrijpen, blijkt dit dus niet steeds op basis van hun

resultaten. De leerlingen zelf hadden dit niet verwacht, wat ondermeer bleek uit de

teleurstelling nadat zij de resultaten hadden ontvangen.

De meerderheid van de bevraagde leerlingen geeft aan deze didactische werkvorm als meer

uitdagend en leuker te ervaren dan het (traditionele) klassikale onderwijs. Leerlingen geven

daarnaast aan dat zij meestal liever in groep werken dan alleen.

Deze voorkeur voor het werken in groep blijkt wel fragiel te zijn en snel te wijzigen onder

invloed van de omstandigheden. Bovendien blijkt de voorkeur voor het in groep werken

minder uitgesproken te zijn bij sterkere leerlingen. Zij hebben soms het gevoel dat de

verwerking van de leerstof trager gaat in groep en zouden liever individueel verder werken.

Zij geven daarnaast sneller aan dat bepaalde leerlingen niet goed meewerken en dat roept bij

hen frustraties op. Hierbij aansluitend is het zo dat de mate waarin leerlingen het in groep

werken als positief ervaren sterk afhankelijk is van de groep waarin ze zich bevinden.

Op basis van deze positieve kwalitatieve resultaten zou er een stijging in de intrinsieke of

geïdentificeerde regulatie (motivatie) en de attitudes van leerlingen te verwachten zijn. In de

controleconditie blijkt het inderdaad zo te zijn dat er een significante stijging optreedt van de

attitudes ten aanzien van het vak wereldoriëntatie. Er zijn verder echter geen statistische

verschillen in de motivatie en attitudes vast te stellen. De beschrijvende resultaten geven

eveneens geen grote afwijkingen aan.

Het is belangrijk hierbij op te merken dat deze positieve gevoelens van de leerlingen meer

uitgesproken aanwezig zijn in de controleconditie dan in de experimentele conditie.

Page 59: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

53

Dit blijkt ook uit de lagere attitude- en motivatiescores van de leerlingen in de experimentele

conditie voor aanvang van de Jigsawinterventie.

Discussie

In de discussie worden de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten teruggekoppeld naar de

geraadpleegde literatuur. Daarnaast worden een aantal mogelijke verklaringen aangehaald

voor de gevonden resultaten.

1. Geen eenduidige invloed op de leerling-prestaties en geen optimalisering door de

leerstijlinterventie

Uit het onderzoek blijkt allereerst dat de invloed van de Jigsawtechniek op de prestaties van

leerlingen niet eenduidig positief is. Deze bevinding is in aansluiting met de literatuur, waar

reeds bleek dat er geen consensus bestaat over de voordelen van Jigsaw op het cognitieve

functioneren van leerlingen. Vanuit de interventie blijkt dat de invloed van deze techniek

vooral positief van aard is als het om meer toepassingsgerichte vaardigheden van leerlingen

gaat. De invloed op de louter reproductieve kennisprestaties van leerlingen wisselt sterk en is

zelfs eerder negatief. Deze bevinding is in aansluiting met Aronson (n.d.) die het gebruik van

Jigsaw afraadt in een context waarbinnen conceptueel nieuw materiaal aangereikt wordt.

Jigsaw is wel geschikt om vaardigheden in te oefenen, maar niet zozeer om onbekende kennis

of concepten aan te leren. Dit heeft belangrijke implicaties naar het toekomstig gebruik van

deze techniek toe.

Men kan hier eveneens een verband leggen met het cognitieve elaboratieperspectief. Om de

effectiviteit van coöperatieve leermethodes te verzekeren en het hogere orde denken

(begrijpen) van leerlingen te ondersteunen, is het noodzakelijk dat er een vorm van training

voorzien wordt aan leerlingen voordat ze in interactie treden (Slavin, Hurley & Chamberlain,

in Souvignier & Kronenberger, 2007). Het ontbreken van deze training kan een verklaring

bieden voor de bekomen resultaten. Indien men in de toekomst een training zou voorzien,

bestaat de mogelijkheid dat het werken met Jigsaw wel tot betere kennisprestaties leidt.

Een andere belangrijke bevinding heeft te maken met de toepassing van de leerstijlinterventie.

Ondanks de vele voordelen die het werken met leerstijlen zou bieden (Leite, Svinicki & Shi,

2010; Yilmaz-soylu & Akkoyunlu, 2009; Huber, 2003), blijkt de combinatie met een

coöperatieve leermethode niet vanzelfsprekend te zijn. Het onderzoek toont aan dat het

aanpassen van de leerstof aan de leerstijl van de leerlingen niet tot betere resultaten of

prestaties leidt. Hiervoor kunnen verschillende mogelijke verklaringen worden gegeven. Een

eerste verklaring heeft te maken met de leerstijlen zelf. Het valt op dat het werken met

leerstijlen bij een vorm van samenwerkend leren tot jaloezie in de klas kan leiden. Elke

leerling krijgt de leerstof op een andere manier gepresenteerd, met of zonder afbeeldingen,

aan de hand van auditieve podcasts, etc. De aantrekkelijkheid van deze verschillende

middelen varieert, waardoor leerlingen het gevoel krijgen dat zij achtergesteld worden.

Page 60: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

54

In aansluiting hiermee geven Aronson & Patnoe (in Walker & Crogan, 1998) aan dat de

Jigsawtechniek het beste werkt wanneer de leerstof aangeboden aan de groepen gebaseerd is

op tekstmateriaal. Deze stelling gaat in tegen het werken met verschillende leer- en

instructiestijlen. Dit vormt een andere mogelijke verklaring voor de gevonden resultaten.

Het is daarnaast belangrijk op te merken dat er in de klas met de leerstijlinterventie enkele

problemen waren die het werken met de Jigsawtechniek hebben verstoord. Hierdoor lijkt het

alsof de leerstijlinterventie weinig tot geen invloed heeft, doordat andere factoren de

resultaten in de klas negatief beïnvloeden. Deze verstoorde werking leidt ertoe dat de invloed

van de leerstijlen meer naar de achtergrond verdween, omdat er andere, sterkere, invloeden

een rol speelden.

Deze alternatieve verklaring heeft te maken met het klasklimaat en vooral de sociale relaties

tussen de leerlingen. Het valt op dat de klassfeer in de klas met de experimentele conditie

nogal negatief van aard is. Onder invloed hiervan ontstonden er regelmatig conflicten, wat de

samenwerking in de groepen zeker niet bevorderde, integendeel. De heterogeniteit van de

groepen eigen aan de Jigsawmethode leidde er in deze klas toe dat leerlingen gefrustreerd

geraakten omdat anderen niet goed meewerkten, een probleem dat vooral de sterkere en

gemotiveerde leerlingen beïnvloedde. Hier komt bij dat de samenwerking soms verstoord

werd, doordat bepaalde leerlingen, om verschillende redenen, afwezig waren. Deze

problemen traden voornamelijk op in de klas met de leerstijlinterventie en kunnen daardoor

een vertekend beeld geven van de werking van de leerstijlen. Indien de condities hiervoor wel

optimaal zouden zijn, kan een leerstijlinterventie eventueel wel tot betere resultaten leiden.

Vanuit de literatuur werd reeds gesproken over het belang van sociale relaties als een

randvoorwaarde voor een optimale werking van de Jigsawtechniek. Aronson (n.d.) erkende

reeds het belang van sociale en communicatieve vaardigheden bij de toepassing van de

Jigsawmethode. De problemen ontstaan vooral in de interactie en interpersoonlijke relaties

tussen leerlingen. Het gedrag van leerlingen oefent dan ook een belangrijke invloed uit op de

samenwerking in groep. Aronson (n.d.) stelt bovendien dat problemen die ontstaan binnen de

Jigsawmethode, vaak een uiting zijn van reeds langer bestaande problemen binnen de

klasomgeving. Dit sluit aan bij de ervaringen in de experimentele conditie, waar de negatieve

klassfeer duidelijk tot problemen leidde. Souvignier & Kronenberger (2007) stellen hierbij

aansluitend dat als de wederzijdse interactie in de gemengde groepen eerder problematisch

van aard is, het cognitieve functioneren van de leerlingen moeizamer verloopt.

Volgens Aronson (n.d.) kan Jigsaw echter niet enkel dergelijke problemen aan het licht

brengen, maar eveneens bijdragen tot het oplossen ervan. Het belang van sociale

vaardigheden zal hierin centraal staan. Van hieruit kan een vorm van training een mogelijke

oplossing aanreiken. Het belang van een goede interactie en werking van de groepen is

uiteraard essentieel, aangezien al het leren in deze context plaatsvindt. De leerlingen hadden

bovendien nog geen ervaring met samenwerkend leren. Stevens en Slavin (1995) stellen in dit

verband dat men leerlingen de tijd moet geven om te wennen aan het werken volgens een

coöperatieve leermethode.

Page 61: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

55

Enerzijds biedt dit een argument om leerlingen zo vroeg mogelijk te laten wennen aan

coöperatieve methodes, anderzijds is het van belang te erkennen dat dergelijke methodes een

hoge complexiteit kennen en van daar uit aangepast en ondersteund moeten worden om aan

de capaciteiten van leerlingen tegemoet te komen.

Een andere mogelijke verklaring heeft te maken met de aard van de leerstof. Het vak

wereldoriëntatie omvat verschillende brede domeinen met betrekking tot cultuur,

geschiedenis, aardrijkskunde, biologie en nog andere. De verschillen tussen de resultaten op

de verschillende posttesten tijdens en na de Jigsawinterventie kunnen te wijten zijn aan het

feit dat beide testen betrekking hadden op een ander domein van wereldoriëntatie. Een

domein dat voor leerlingen eventueel gemakkelijker of net moeilijker is. Dit is eigen aan het

vak wereldoriëntatie.

Het belang van een geschikte opdeling van de leerstof werd door Aronson (n.d.) als dé

voorwaarde gezien om de Jigsawmethode effectief te laten zijn. De hoeveelheid leerstof en de

opdeling van de leerstof vormen een cruciaal onderdeel van het Jigsawcurriculum en

leermateriaal (Aronson, n.d.). Souvignier & Kronenberger (2007) spreken in dit verband over

het belang van de structuur van de Jigsawmaterialen. Goed gestructureerd materiaal en een

expliciete instructie in communicatievaardigheden (specifiek gericht op het geven van uitleg),

is van groot belang om de effectiviteit van de Jigsawmethode te ondersteunen. Zij merkten

een duidelijk verschil op in prestaties tussen twee onderwerpen en menen dat dit te wijten is

aan een verschil in structuur tussen de aangeboden leerstof. Dit kan een eventuele verklaring

bieden voor de toch wel grote verschillen tussen en binnen beide condities afhankelijk van het

onderwerp. Borsch et al. (in Souvignier & Kronenberger, 2007) spreken hierbij aansluitend

over het belang van het hanteren van een gelijke structuur bij het werken met Jigsaw over

verschillende onderwerpen of vakken heen.

Leerlingen krijgen binnen Jigsaw de mogelijkheid op een actieve, zelfstandige manier te leren

samenwerken. Het uiteindelijk doel van Jigsaw is dat groepen in staat zijn volledig zelfstandig

te functioneren, waarbij de leider en de leerkracht als ondersteuners, overbodig zijn geworden.

De leden van een groep zijn dan zelf in staat groepsprocessen vlot te laten verlopen en

hiervoor de nodige vaardigheden aan te spreken (Souvignier & Kronenberger, 2007).

Souvignier & Kronenberger (2007) benadrukken wel het belang van zowel expliciete als

impliciete ondersteuning om tot leereffecten te komen, zeker in het lager onderwijs vormt dit

een noodzakelijke voorwaarde bij het werken met de Jigsawtechniek. Dit in aansluiting met

Aronson (n.d.) die stelt dat een vorm van voorafgaande instructie voor het gebruik van Jigsaw

wel steeds aangewezen is. Het wordt aangeraden heldere voorwaarden te stellen aan de

methode, zodat leerlingen duidelijke verwachtingen hebben bij het gebruik ervan (Aronson,

n.d.). De aangereikte ondersteuning bij de leerprocessen was in het onderzoek beperkt, wat de

soms negatieve resultaten op de prestatietesten kan helpen verklaren.

Het is belangrijk te vermelden dat de niet eenduidige resultaten die uit de kwantitatieve

analyses naar voren komen, niet overeenstemmen met wat leerlingen zeggen te ervaren in de

kwalitatieve interviews.

Page 62: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

56

Op basis van de kwalitatieve resultaten zou men namelijk verwachten dat de prestaties van

leerlingen verbeteren. De overgrote meerderheid van de leerlingen geeft, in zowel de

controleconditie als de experimentele conditie, aan dat zij de leerstof beter begrijpen door de

samenwerking in groep. De leerlingen geven zelf aan dat dit komt doordat ze de leerstof

uitleggen aan anderen en meer mogelijkheden hebben tot het stellen van vragen als ze iets niet

begrijpen. Leerlingen hebben daarnaast het gevoel een meer actieve rol te spelen in het leren

en meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid op te moeten nemen.

Hierbij aansluitend hebben de meeste leerlingen bovendien het gevoel dat ze meer leren door

deze interactieve werkvorm. Dit stelt de verwachting dat de leerlingen op de kennis- en

vaardigheidstesten betere scores zouden behalen. Hierin kan nog een mogelijke verklaring

worden gevonden voor de resultaten. Misschien verwachten leerlingen impliciet dat zij reeds

meer kennis hebben opgedaan tijdens het werken in groep (wat blijkt uit de kwalitatieve

analyse) en hebben ze daardoor de neiging minder te studeren voor de toets (wat de soms

mindere kwantitatieve resultaten zou verklaren).

2. Beperkte invloed op de motivatie van leerlingen

Het belang dat gehecht wordt aan motivatie heeft te maken met het feit dat motivatie cruciaal

is om tot effectief leren te komen. Onderwijsonderzoekers en praktijkmensen erkennen dat

schoolmotivatie cruciaal is voor de academische prestatie en volharding van leerlingen

(Pintrich, 2003). Hierbij aansluitend tonen verschillende studies positieve correlaties tussen

intrinsieke motivatie en academische prestaties aan (Gottfried, 1985, 1990; Harter & Connell,

in Lepper et al., 2005; Henderlong & Lepper, in Lepper et al., 2005; Lloyd & Barenblatt,

1984).

Vanuit de literatuur worden de voordelen van coöperatief leren op leerlingen algemeen erkend

(Johnson & Johnson, in Johnson & Johnson, 1999; Slavin, in Souvignier & Kronenberger,

2007; Slavin, 1996). Het integreren van een coöperatieve structuur in de klas zou positieve

effecten hebben op de motivatie van leerlingen (Sharan & Shaulov, in Shachar & Fischer,

2004). Het leren en de motivatie van leerlingen is het grootst binnen een coöperatieve

leeromgeving waar er groepsdoelen en individuele verantwoordelijkheid centraal staan

(Slavin, in Souvignier & Kronenberger, 2007). Dergelijke omgeving creëert namelijk een

positieve inter-afhankelijkheid en stimuleert het groepsproces, die een invloed uitoefenen op

sociale en academische motivatiedoelen (Stevens & Slavin, 1995). Jigsaw voldoet aan deze

vereisten en zou dus een positieve invloed moeten hebben op de motivatie van leerlingen.

Meerdere onderzoeken tonen deze positieve invloed van de Jigsawtechniek op de intrinsieke

motivatie van leerlingen aan (Hidi, Weiss, Berndorff & Nolan, in Berger & Hänze, 2009;

Mengduo & Xiaoling, 2010). De positieve invloed van de Jigsawtechniek op de motivatie van

leerlingen wordt echter niet eenduidig teruggevonden in de literatuur, Wang (in Mengduo &

Xiaoling, 2010) toont geen significante verandering aan. Uit ons onderzoek blijkt dat de

invloed van Jigsaw op de motivatie van leerlingen tegenover het naar school gaan erg beperkt

is.

Page 63: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

57

De belangrijkste verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat een interventie van zestien lesuren

te beperkt van omvang is om een invloed te hebben op de motivatie van leerlingen tegenover

de school. Deze motivatie is hardnekkig van aard en reeds over de jaren heen gevormd en

daardoor niet zo snel en gemakkelijk te beïnvloeden. Zeker in dit geval, omdat de

Jigsawmethode slechts binnen één vak in het lager onderwijs wordt gebruikt en er verder een

traditionele klassikale instructiemethode wordt gehanteerd. Daarnaast wordt deze motivatie

door meerdere factoren beïnvloed en is deze dus niet enkel onderhevig aan het gebruik van

een specifieke didactische werkvorm.

Ondanks het feit dat er geen door middel van de kwantitatieve vragenlijsten geen invloed op

de motivatie van leerlingen wordt vastgesteld, geven leerlingen in de kwalitatieve interviews

wel aan dat ze het werken met Jigsaw als leuker en meer uitdagend ervaren. Er is hier dus

wederom een discrepantie tussen de kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksresultaten vast

te stellen.

3. Een significante stijging van de attitude ten aanzien van wereldoriëntatie in de

controleconditie

Het belang van attitudes van leerlingen in het onderwijs mag niet onderschat worden. Scholen

nemen tegenwoordig het grootste deel van de kindertijd in beslag. Daarenboven zal de

participatie in het onderwijs en de daaropvolgende kwalificatie een grote invloed hebben op

het toekomstige leven van de leerling (Croll, Attwood, Fuller & Last, 2008).

De belangrijkste bevinding met betrekking tot de attitudes van de leerlingen is de significante

stijging van de attitude ten aanzien van wereldoriëntatie in de controleconditie. Deze stijging

wijst erop dat het gebruik van de Jigsawtechniek een positieve invloed kan uitoefenen op de

attitude van leerlingen voor een bepaald vak. Jammer genoeg werd deze tendens niet

teruggevonden in de experimentele conditie. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat de attitude

van deze leerlingen reeds bij aanvang van de interventie erg laag lag. De Jigsawtechniek is er

in dit geval onvoldoende in geslaagd om de bestaande problemen te verhelpen.

De kwalitatieve resultaten geven een iets genuanceerder beeld over de gevonden tendensen.

De meerderheid van de bevraagde leerlingen geeft aan het werken met Jigsaw als meer

uitdagend en leuker te ervaren dan het (traditionele) klassikale onderwijs. Zeker in de

controleconditie wordt de Jigsawmethode positief onthaald. Deze voorkeur voor het werken

in groep blijkt wel fragiel te zijn en snel te wijzigen onder invloed van de omstandigheden.

Dit blijkt uit de negatievere attitudes in de experimentele conditie. Er waren daar duidelijk

meer problemen en conflicten in het samenwerkingsproces. De jaloezie en frustraties die

daarmee samenhingen kunnen de resultaten verklaren. Hierbij aansluitend is het zo dat de

mate waarin leerlingen het in groep werken als positief ervaren sterk afhankelijk is van de

groep waarin ze zich bevinden.

Volgens Aronson & Patnoe (in Walker & Crogan, 1998) is het gebruik van de Jigsawtechniek

binnen een periode van zeven à acht weken, tweemaal per week, voldoende om reeds

positieve resultaten te bekomen.

Page 64: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

58

De Jigsawtechniek zou leiden tot een verhoogd zelfvertrouwen van leerlingen en een

positievere attitude en welbevinden (Aronson & Patnoe, in Walker & Crogan, 1998). Deze

positieve ontwikkelingen worden echter niet eenduidig teruggevonden. Moskowitz, Malvin,

Schaeffer & Schaps (1985) merkten geen effecten op de attitudes bij leerlingen, net als

Walker & Crogan (1998) die eveneens geen significante verschillen opmerkten bij het werken

met de Jigsawtechniek.

4. Geen eenduidig verschil tussen expertleerstof en andere leerstof

Uit de literatuur blijkt dat leerlingen bij Jigsaw voornamelijk inzicht verwerven in de leerstof

waarin ze ‘expert’ geworden zijn en weinig inzicht verwerven in de overige leerstof die ze

aangeleerd dienen te krijgen door de andere leerlingen in de gemengde groepen (Slavin, in

Souvignier & Kronenberger, 2007). Slavin (in Artut & Tarim, 2007) spreekt over het risico

dat leerlingen falen als ze de unieke informatie niet voldoende aangeleerd krijgen vanuit de

groep. In dit verband blijkt vooral de ontwikkeling van de gemengde groepen van groot

belang te zijn om tot een effectieve implementatie van de Jigsawtechniek te komen

(Souvignier & Kronenberger, 2007). Souvignier & Kronenberger (2007) stellen dat goed

gestructureerd materiaal en een expliciete instructie in communicatievaardigheden (specifiek

gericht op het geven van uitleg), van groot belang is om de effectiviteit van de Jigsawmethode

te ondersteunen.

Het bovenstaande onderzoek toont aan dat alle leerlingen in staat zijn goed te presteren door

middel van het werken met Jigsaw. Expertleerlingen presteren niet noodzakelijk beter. Er

worden geen significante verschillen tussen de prestaties van expertleerlingen en de andere

leerlingen vastgesteld. Deze beperking van de Jigsawtechniek hoeft dus niet noodzakelijk

plaats te vinden. Dit gaat in tegen de stelling van Souvignier & Kronenberger (2007) dat enkel

in de ‘expert’ groepen het cognitieve functioneren van de leerlingen bevorderd zou worden.

De mate waarin dit te wijten zou zijn aan de leerstijlinterventie blijft echter onduidelijk. Het is

namelijk zo dat zowel in de controle- als de experimentele conditie in dit verband dezelfde

resultaten worden teruggevonden. Ondanks het feit dat leerlingen niet voornamelijk inzicht

verwerven in de expertleerstof, blijven de resultaten van de techniek echter tegenvallen.

Rohrbeck et al. (2003) stellen in dit verband dat tutorvaardigheden, zeker in het lager

onderwijs, van groot belang zijn. Een training in dergelijke vaardigheden kan ertoe leiden dat

de leerlingen beter presteren over de gehele leerstof en zo tot betere effecten leiden.

Page 65: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

59

Conclusie

De belangrijkste conclusie uit het onderzoek is dat het aanpassen van de leerstof aan de

leerstijl van leerlingen bij de toepassing van de Jigsawtechniek niet noodzakelijk tot een

optimalisering van deze techniek leidt.

Daarnaast valt het op dat de invloed van de Jigsawmethode op de prestaties van leerlingen

vooral positief van aard is met betrekking tot de vaardigheden en meer productieve kennis die

leerlingen verwerven. Bij moeilijkere, nieuwe leerstof hebben leerlingen nood aan meer

structuur en uitleg van de leerkracht. Deze werkvorm blijkt meer geschikt te zijn voor

verdieping van de leerstof. Het gebruik van deze methode vanuit een reproductieve intentie is

dan ook minder aangewezen.

Naar motivatie en attitudes toe valt het op dat de invloed van de Jigsawmethode beperkt is,

toch is er een belangrijke evolutie vast te stellen in de controleconditie. In deze conditie heeft

het gebruik van de Jigsawtechniek namelijk voor een significante stijging van de algemene

tevredenheid ten aanzien van het vak wereldoriëntatie gezorgd. De overige motivatie- en

attitudeschalen laten geen significant verschil zien na afloop van de interventie.

Het onderzoek toont verder geen significante verschillen tussen de prestaties van

expertleerlingen en andere leerlingen aan. Alle leerlingen zijn dus in staat goed te presteren

door middel van het werken met Jigsaw. Op deze manier wordt tegemoet gekomen aan een

van de beperkingen van de Jigsawtechniek.

Aanwijzingen voor vervolgonderzoek en praktische implicaties

De aanwijzingen voor vervolgonderzoek komen voort uit de beperkingen van het huidige

onderzoek. Een belangrijke beperking heeft te maken met de kleine omvang van de

steekproef, waardoor de generaliseerbaarheid van de resultaten niet aangewezen is. De beide

klassen vertonen een eigen, verschillend, patroon in de resultaten. Het feit dat er slechts twee

klassen werden vergeleken, maakt dat het niet mogelijk is de bevonden tendensen over

meerdere klassen te vergelijken.

Vervolgonderzoek zal zich moeten uitbreiden naar meerdere klassen en scholen om zo een

ruimer beeld van het werken met de Jigsawtechniek te schetsen. Dit voornamelijk met het

doel om verklaringen te vinden voor de hier bekomen resultaten. Het zou hierbij interessant

zijn dezelfde variabelen mee te nemen, maar er wel een extra variabele aan toe te voegen met

betrekking tot de groepsprocessen. Dit omwille van het feit dat sociale, communicatieve

vaardigheden en groepsdynamieken een rol blijken te spelen in het werken met de

Jigsawtechniek. Hierbij kan een training in sociale vaardigheden, om de communicatie en

interactie in de groepen te bevorderen, een noodzakelijke ondersteuning bieden. Bij verder

gebruik van de Jigsawtechniek is een dergelijke begeleiding zeker aan te raden.

Page 66: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

60

Het zou bovendien boeiend zijn de invloed van de Jigsawmethode bij meerdere vakken na te

gaan, om te bekijken of er op die manier een stijging in de motivatie tegenover het naar

school gaan in het algemeen mogelijk is. Daarnaast is het van belang op zoek te gaan naar

verklaringen voor de weinig eenduidige resultaten met betrekking tot de attitudes van

leerlingen. Waarom stijgen de attitudes wel in de ene conditie en niet in de andere conditie?

Welke factoren spelen hierbij een rol?

Er is aanvullend onderzoek nodig om de condities en randvoorwaarden te achterhalen

waarbinnen het gebruik van de Jigsawtechniek tot positieve effecten kan leiden. Het is

belangrijk de factoren en tendensen te achterhalen die het al dan niet slagen van de werkvorm

Jigsaw bepalen. Op deze manier is het eventueel mogelijk deze zodanig te beïnvloeden, zodat

het binnen verschillende klascontexten mogelijk is tot een optimale werking ervan te komen.

Het is belangrijk dat verder onderzoek wederom aandacht besteedt aan de prestaties van

leerlingen op de expertleerstof tegenover de overige leerstof, om de hier bevonden positieve

resultaten in dit verband te bevestigen.

In vervolgonderzoek zou het ten slotte interessant zijn de kwalitatieve tendensen verder te

onderzoeken. Ondanks de grotendeels positieve reacties van leerlingen, komen deze niet

steeds overeen met de scores van leerlingen op de kwantitatieve vragenlijsten. De soms nogal

tegengestelde resultaten in het kwantitatieve tegenover het kwalitatieve onderzoeksluik

moeten verder worden onderzocht.

Page 67: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

61

Referentielijst

American Educational Research Association, American Psychological Association, &

National Council on Measurement in Education. (1999). Standards for educational

and psychological testing. Washington, DC: Author.

Anderson, F. J., & Palmer, J. (1988). The jigsaw approach: Students motivating students.

Education, 109(1), 59–62.

Aronson, E. (n.d.). Basics Jigsaw. Geraadpleegd op 18 december 2010, www.jigsaw.org

Aronson, E. (n.d.). www.jigsaw.org. Geraadpleegd op 17 december 2010.

Aronson, E., & Bridgeman, D. L. (1979). Jigsaw groups and the desegregated classroom:

in pursuit of common goals. Personality and Social Psychology Bulletin, 5(4), 438–

466.

Aronson, E., Patnoe, S. (1997a). The Jigsaw Classroom. Building cooperation in the

classroom. New York: Addison-Wesley.

Aronson, E., Patnoe, S. (1997b). The Jigsaw Classroom. Building cooperation in the

classroom (2nd ed.). New York: Longman.

Berger, R., Hänze, M. (2009). Comparison of Two Small-group Learning Methods in 12th-

grade Physics Classes Focusing on Intrinsic Motivation and Academic Performance.

International Journal of Science Education, 31(11), 1511–1527.

Bratt, C. (2008). The jigsaw classroom under test: no effect on intergroup relations evident.

Journal of Community & Applied Social Psychology, 18, 403-419.

Brown, B. L. (2003). Teaching style vs. learning style. Educational Resources Information

Center, Clearinghouse on Adult, Career, and Vocational Education, 26, 1-2.

Chandler, C. L., & Connell, J. P. (1987). Children’s intrinsic, extrinsic, and internalized

motivation: A developmental study of children’s reasons for liked and disliked

behaviors. British Journal of Developmental Psychology, 5, 357–365.

Croll, P., Attwood, G., Fuller, C., Last, K. (2008). The structure and implications of children’s

attitudes to school. British Journal of Educational Studies, 56(4), 382-399.

Deci, E. L. (1971). Effects of externally mediated rewards on intrinsic motivation. Journal of

Personality and Social Psychology, 18, 105–115.

Page 68: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

62

Demeurisse, P., Dewaele, F., Dons, W., Nowé, C., Peeters, J., Popelier, R., Stevens; S.,

Verlinden, D. (n.d.). Bronnenboek mundo. Uitgeverij Die Keure, Brugge.

Epstein, J. L., McPartland, J. M. (1976). The concept and measurement of the quality of

school life. American educational research journal, 50, 13-30.

Felder, R. M. (1993). Reaching the second tier. Learning and teaching styles in college

science education. Journal for college science teaching, 23(5), 286-290.

Fleming, N. D. (2008). The VARK Questionnaire. Geraadpleegd op 29 december 2010,

http://www.vark-learn.com/english/page.asp?p=questionnaire

Gielen, L., Vertommen, K., Mertens, S., De Maertelaere, S., Gijsbrechts, I. (2007). Ankers!6 –

leerwerkboek. Wommelgem: Van In.

Gottfried, A. E. (1985). Academic intrinsic motivation in elementary and junior high school

students. Journal of Educational Psychology, 77, 631–645.

Gottfried, A. E. (1990). Academic intrinsic motivation in young elementary school children.

Journal of Educational Psychology, 82, 525–538.

Gray, J., McLellan, R. (2006). A matter of attitude? Developing a profile of boys’ and girls’

responses to primary schooling. Gender and Education, 18(6), 651–672.

Green, J., Martin, A., & Marsh, H. W. (2007). Motivation and engagement in English,

Mathematics and Science high school subjects: Towards an understanding of

multidimensional domain specificity. Learning and Individual Differences, 17, 269–

279.

Guay, F., Chanal, J., Ratelle, F. C., Marsh, W. H., Larose, S. Boivin, M. (2010). Intrinsic,

identified, and controlled types of motivation for school subjects in Young elementary

school children. British Journal of Educational Psychology, 80, 711–735.

Hedeen, T. (2003). The Reverse Jigsaw: a process of cooperative learning and discussion.

Teaching Sociology, 31, 325 – 332.

Honigsfeld, A., & Schiering, M. (2004). Diverse approaches to the diversity of learning styles

in teacher education. Educational Psychology, 24(4), 487−507.

Holliday, D. C. (2000). The Development of Jigsaw IV in a Secondary Social Studies

Classroom. U.S.; Indiana; 2000-00-00.

Huber, G. L. (2003). Processes of decision-making in small learning groups. Learning and

instruction, 13, 255-269.

Page 69: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

63

Johnson, D. W., & Johnson, R. T. (1974). Instructional structure: Cooperative, competitive, or

individualistic. Review of Educational Research, 44, 213-240. (a)

Johnson, D. W., & Johnson, R. T. (1974). The goal structure of open schools. Journal of

Research and Development in Education, <9, 30-47. (b)

Johnson, D. W., Ahlgren, A. (1976). Relationship Between Student Attitudes about

Cooperation and Competition and Attitudes Toward Schooling. Journal of

Educational Psychology, 68(1), 92-102.

Johnson, D. W., Johnson, R. T., Anderson, D. (1978). Student cooperative, competitive, and

individualistic attitudes toward schooling. The Journal of Psychology, 100, 183-199.

Johnson, D. W., & Johnson, R. T. (1981). Effects of cooperative and individualistic learning

experiences on inter ethnic interaction. Journal of Educational Psychology, 73(3),

454–459.

Smith, K. A., Sheppard, S. D., Johnson, D. W., Johnson, R. T. (2005). Pedagogies of

Engagement: Classroom-Based Practices. Journal of Engineering Education, 94(1),

87-101.

Johnson, D. W., & Johnson, R. T. (1999). Making cooperative learning work. Theory into

Practice, 38(2), 67–73.

Johnson, D. W., Johnson, R. T., & Stanne, M. B. (2000). Cooperative learning methods: A

metaanalysis. Geraadpleegd op 11 december 2010, www.co-opration.org/pages/cl

methods.html.

Johnson, D. W. (2003). Social interdependence: Interrelationships among theory, research,

and practice. American Psychologist, 58, 934–945.

King, A. (1994). Guided knowledge construction in the classroom: Effects of teaching

children how to question and how to explain. American Educational Research

Journal, 31, 338–368.

Kruglanski, A. W., Friedman, I., & Zeevi, G. (1971). The effects of extrinsic incentives on

some qualitative aspects of task performance. Journal of Personality, 39, 606–617.

Lazarowitz, R., Hertz-Lazarowitz, R. & Baird, J.H. (1994). Learning science in a cooperative

setting. Academic achievement and affective outcomes. Journal of research in science

teaching, 31(10), 1121-1131.

Page 70: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

64

Leite, L. W., Svinicki, M., Shi, Y. (2010). Attempted Validation of the Scores of the VARK:

Learning Styles Inventory With Multitrait–Multimethod Confirmatory Factor Analysis

Models. Educational and Psychological Measurement, 70(2), 323– 339.

Lepper, M. R., Greene, D., & Nisbett, R. E. (1973). Undermining children’s intrinsic interest

with extrinsic rewards: A test of the “overjustification” hypothesis. Journal of

Personality and Social Psychology, 28, 129–137.

Lepper, R. M., Corpus, H. J., Iyengar, S. S. (2005). Intrinsic and Extrinsic Motivational

Orientations in the Classroom: Age Differences and Academic Correlates. Journal of

Educational Psychology, 97(2), 184–196.

Lloyd, J., & Barenblatt, L. (1984). Intrinsic intellectuality: Its relations to social class,

intelligence, and achievement. Journal of Personality and Social Psychology, 46, 646–

654.

Lucker, G.W., Rosenfield, D., Sikes, J., & Aronson, E. (1976). Performance in the

interdependent classroom: A field study. American Educational Research journal, 13,

115-123.

Marriott, P. (2002). A longitudinal study of undergraduate accounting students' learning style

preferences at two UK universities. Accounting Education, 11(1), 43−62.

Mattingly, R. M., VanSickle, R.L. (1991). Cooperative Learning and Achievement in Social

Studies: Jigsaw II. Social Education, 55(6), 392-395.

Mengduo, Q., Xiaoling, J. (2010). Jigsaw Strategy as a Cooperative Learning Technique:

Focusing on the Language Learners. Chinese Journal of Applied Linguistics

(Bimonthly), 33(4), 113-125.

Metallidou, P., Platsidou, M. (2008). Kolb's Learning Style Inventory-1985: Validity issues

and relations with metacognitive knowledge about problem-solving strategies.

Learning and Individual Differences, 18, 114–119.

Moskowitz, J.M., Malvin, J.H., Schaeffer, G.A., Schaps, E. (1985). Evaluation of Jigsaw, a

cooperative learning technique. Contemporary educational psychology, 10, 104- 112.

Nulty, D. D., & Barrett, M. A. (1996). Transitions in students' learning styles. Studies in

Higher Education, 22(3), 333−345.

Pintrich, P. R. (2003). A motivational science perspective on the role of student motivation in

learning and teaching contexts. Journal of Educational Psychology, 95, 667–686.

Reese, S. (2009). Classroom connection: The Jigsaw Classroom. Techniques, 84(4), 8-9.

Page 71: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

65

Rohrbeck, C. A., Ginsburg-Block, M. D., Fantuzzo, J. W., & Miller, T. R. (2003). Peer

assisted learning interventions with elementary school students: A meta-analytic

review. Journal of Educational Psychology, 95, 240–257.

Shachar, H., & Fischer, S. (2004). Cooperative learning and the achievement of motivation

and perceptions of students in 11th grade chemistry classes. Learning and Instruction,

14, 69–87.

Slavin, R. E. (1990). Learning together. American School Board Journal, 177, 22–23.

Slavin, R. E. (1996). Research on cooperative learning and achievement: What we know,

what we need to know. Contemporary Education Psychology, 21, 43–69.

Souvignier, E., Kronenberger, J. (2007). Cooperative learning with third graders’ jigsaw

groups for mathematics and science with and without questioning training. British

Journal of Educational Psychology, 77, 755 - 771.

Stevens, R. J., & Slavin, R. E. (1995). The cooperative elementary school: Effects on

students’ achievement, attitudes, and social relations. American Educational Research

Journal, 32, 321–351.

Valcke, M. (2007). Onderwijskunde als ontwerpwetenschap. Gent: Academia Press.

Vandevelde, S. (2011, August). Studying primary school children's self-regulated learning.

Paper presented at the meeting of European Association for Research on Learning and

Instruction (EARLI), Exeter.

Van Keer, H. (2010). Coaching en begeleiding. Onuitgegeven syllabus.

Vansteenkiste, M., Sierens, E., Soenens, B., Lens, W. (2007). Willen, moeten en structuur in

de klas: over het stimuleren van een optimaal leerproces. Begeleid zelfstandig leren,

16, 37-58.

Walker, I., Crogan, M. (1998). Academic Performance, Prejudice, and the Jigsaw Classroom:

New Pieces to the Puzzle. Journal of Community & Applied Social Psychology, 8,

381-393.

Weigel, R. H., Wiser, P. L. and Cook, S. W. (1975) `The impact of cooperative learning

experiences on cross-ethnic relations', Journal of Social Issues, 31, 219-244.

White, R. W. (1959). Motivation reconsidered: The concept of competence. Psychological

Review, 66, 297–333.

Page 72: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

66

Wolfe, C. T., Spencer, S. J. (1996). Stereotypes and Prejudice. Their Overt and Subtle

Influence in the Classroom. American Behavioral Scientist, 40(2), 176-185.

Yilmaz-soylu, M., Akkoyunlu, B. (2009). The effect of learning styles on achievement in

different learning environments. The Turkish Online Journal of Educational

Technology, 8(4), 43 – 50.

Page 73: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

67

Bijlagen

Bijlage 1 Selectie uit de lesvoorbereidingen van het KBO Leupegem (experimentele conditie

met leerstijlaanpassingen)

Bijlage 2 Selectie uit de lesvoorbereidingen van het KBO Welden (controleconditie)

Bijlage 3 Leerstijlinstrument

Bijlage 4 Motivatie-instrument

Bijlage 5 Attitude-instrument

Page 74: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

68

Bijlage 1: Selectie uit lesvoorbereidingen KBO Leupegem (experimentele

conditie)

Uit beide thema’s wordt er een les ter illustratie opgenomen als bijlage.

Les uit het thema reliëf

Onderwerp: Hoog en laag in Europa en Water in Europa

Lesdoelen:

Hoog en laag in Europa

1. De kinderen begrijpen het ontstaan van gebergten (reliëfvormen) en de invloed van erosie

en kunnen dat verwoorden op hun niveau.

2. De kinderen kennen en herkennen de vier verschillende reliëfvormen en kunnen ze situeren

op een natuurkundige kaart van Europa.

Water in Europa

3. De kinderen kennen een aantal basisbegrippen en inzichten in verband met rivieren,

stroomgebieden, grenzen en zeeën.

4. De kinderen kunnen op kaarten van België en Europa rivieren, meren, stroomgebieden,

natuurlijke grenzen, (schier)eilanden, fjorden, golven en zeestraten situeren.

Extra lesdoelen volgens de methode Ankers:

1. Je kunt de reliëfvorm van een streek bepalen aan de hand van de elementen die het reliëf

bepalen.

2. Je kunt de verschillende reliëfgebieden in België benoemen en op de kaart van België

aanduiden.

De drie thema’s:

1. Vlakte, plateau en gebergte (voor leerlingen A)

2. Reliëfvormen in België situeren (voor leerlingen B)

3. Water op de wereld (voor leerlingen C)

Lesverloop (105 minuten):

In de Jigsawgroepjes (5 à 10 minuten):

In de Jigsawgroepjes wordt aan de leerlingen gevraagd om zelfstandig en individueel het

eigen deel van de leerstof een eerste keer aandachtig door te lezen in het bronnenboek.

In de expertgroepjes (40 minuten):

Vervolgens worden de leerlingen in de expertgroepjes ingedeeld.

Page 75: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

69

De concrete opdracht voor deze les is de volgende:

Voor expertgroep A:

- Maak de verschillende oefeningen over de reliëfvormen. Kleur op elke tekening de

bijpassende horizonlijn, hoogte, helling en rivier bij elke reliëfvorm.

- Beschrijf bij elke reliëfvorm de typische kenmerken (horizonlijn, helling,

hoogteverschil en hoogte). Zoek samen in de atlas verschillende heuvels en bergen op

en situeer deze volgens de reliëfvormen. Maak zo gezamenlijk de opdrachten in de

werkkatern.

Voor expertgroep B:

- Maak de opdracht over de reliëfvorm in de eigen gemeente. Situeer de eigen gemeente

en bespreek de typische kenmerken met betrekking tot het reliëf.

- Vul de reliëfkaart over België in. Kleur de hoogtelijnen en vul de legende aan.

Benoem de verschillende reliëfgebieden en situeer de eigen provincie en gemeente.

Voor expertgroep C:

- Zoek in de atlas minstens twee voorbeelden van een golf, een eiland, een schiereiland

en een zeestraat.

- Zoek informatie op over de verschillende rivieren in België en in Europa.

- Als jullie nog tijd hebben mogen jullie de extra opdracht maken.

Terugkeer in de Jigsawgroepjes (55 à 60 minuten):

Leg aan je groep uit wat je geleerd en gedaan hebt. Probeer zoveel mogelijk informatie te

vertellen en help je groep om de leerstof zo goed mogelijk te begrijpen!

Page 76: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

70

Aangepaste leerstof per leerstijl:

Voor de lees- en schrijfleerstijl (R) (6 leerlingen)

De leerlingen met een lees- en schrijfleerstijl krijgen de leerstof aangeboden als lopende

tekst. Zij mogen (als ze dat wensen) aantekeningen maken op het papier, kernwoorden

opschrijven, etc.

Vlakte, plateau en gebergte

We hebben de vorige les al geleerd dat we verschillende reliëfvormen kunnen onderscheiden.

In deze les gaan we verder in op de termen vlakte, plateau en gebergte.

Om het reliëf in een bepaalde gebied of landschap te bepalen kan je vier vragen stellen:

- Hoe ziet de horizon(lijn) eruit?

- Hoe is de helling?

- Hoe groot is het hoogteverschil?

- Hoe hoog ligt het gebied?

Hieronder staan de belangrijkste kenmerken van elke reliëfvorm opgesomd:

Vlakte:

Plateau: Gebergte:

Rechte horizon Rechte horizon Horizon is niet recht

Geen helling Steile hellingen Zeer steile hellingen

Beperkte hoogteverschillen Vrij grote hoogteverschillen Zeer grote hoogteverschillen

Hoogte tussen 0 en 50 meter Hoogte tussen 50 en 500

meter

Hoogte tussen 500 en 5000

meter (of zelfs nog meer)

(www.klascement.be; www.wikipedia.org)

Voor de visuele leerstijl (V) (3 leerlingen)

De leerlingen met een visuele leerstijl krijgen de leerstof aangeboden als lopende tekst,

aangevuld met afbeeldingen om de tekst te ondersteunen.

Vlakte, plateau en gebergte

We hebben de vorige les al geleerd dat we verschillende reliëfvormen kunnen onderscheiden.

In deze les gaan we verder in op de termen vlakte, plateau en gebergte.

Om het reliëf in een bepaalde gebied of landschap te bepalen kan je vier vragen stellen:

- Hoe ziet de horizon(lijn) eruit?

- Hoe is de helling?

- Hoe groot is het hoogteverschil?

- Hoe hoog ligt het gebied?

Page 77: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

71

Hieronder staan de belangrijkste kenmerken van elke reliëfvorm opgesomd:

Vlakte:

Plateau: Gebergte:

Rechte horizon Rechte horizon Horizon is niet recht

Geen helling Steile hellingen Zeer steile hellingen

Beperkte hoogteverschillen Vrij grote hoogteverschillen Zeer grote hoogteverschillen

Hoogte tussen 0 en 50 meter Hoogte tussen 50 en 500

meter

Hoogte tussen 500 en 5000

meter (of zelfs nog meer)

(www.klascement.be; www.wikipedia.org)

Voor de auditieve leerstijl (A) (3 leerlingen)

Voor de leerlingen met een auditieve leerstijl wordt er een podcast opgenomen en aangereikt

met de bovenstaande tekst als geluidsbestand.

Voor de kinesthetische leerstijl (K) (11 leerlingen)

De leerlingen met een kinesthetische (kinetische) leerstijl krijgen de leerstof aangeboden als

lopende tekst, aangevuld met afbeeldingen. Zij krijgen daarnaast concrete materialen

aangereikt die de leerstof ondersteunen. Deze materialen kunnen ze manipuleren. Vb. in dit

geval krijgen de leerlingen klei en legoblokken ter beschikking die de verschillende

reliëfvormen illustreren.

Vlakte, plateau en gebergte

We hebben de vorige les al geleerd dat we verschillende reliëfvormen kunnen onderscheiden.

In deze les gaan we verder in op de termen vlakte, plateau en gebergte.

Om het reliëf in een bepaalde gebied of landschap te bepalen kan je vier vragen stellen:

- Hoe ziet de horizon(lijn) eruit?

- Hoe is de helling?

Een vlakte (bron: www.wikipedia.org) Een plateau (bron:

www.wikipedia.org)

Een gebergte (www.wikipedia.org)

Page 78: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

72

- Hoe groot is het hoogteverschil?

- Hoe hoog ligt het gebied?

Hieronder staan de belangrijkste kenmerken van elke reliëfvorm opgesomd:

Vlakte:

Plateau: Gebergte:

Rechte horizon Rechte horizon Horizon is niet recht

Geen helling Steile hellingen Zeer steile hellingen

Beperkte hoogteverschillen Vrij grote hoogteverschillen Zeer grote hoogteverschillen

Hoogte tussen 0 en 50 meter Hoogte tussen 50 en 500

meter

Hoogte tussen 500 en 5000

meter (of zelfs nog meer)

(www.klascement.be; www.wikipedia.org)

Een vlakte (bron: www.wikipedia.org) Een plateau (bron:

www.wikipedia.org)

Een gebergte (www.wikipedia.org)

Page 79: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

73

Les uit het thema dinosaurussen en paleontologie

Onderwerp: Paleontologie: uitwijding over de opbouw van de aarde

Lesdoelen:

Soorten dinosaurussen en de verdere ontwikkeling van de dinosaurus op aarde

1. Inzicht verwerven in de reden voor het uitsterven van de dinosaurussen en de processen die

hierbij een rol hebben gespeeld (klimaat, meteorietinslag, etc.).

2. Het leren kennen van de verschillende soorten dinosaurussen en deze leren te

onderscheiden aan de hand van bepaalde kenmerken of eigenschappen.

3. Het onderscheid leren tussen vleeseters, planteneters en alleseters.

4. Het zelfstandig kunnen opzoeken van aanvullende informatie over dinosaurussoorten.

5. De verschillen tussen plantenetende en vleesetende dinosaurussen kunnen benoemen.

De drie thema’s:

1. De opbouw van de aarde (voor leerlingen A)

2. De Tyrannosaurus Rex en andere dinosaurussoorten (voor leerlingen B)

3. Planteneters en vleeseters (voor leerlingen C)

Lesverloop (105 minuten):

In de Jigsawgroepjes (5 à 10 minuten):

In de Jigsawgroepjes wordt aan de leerlingen gevraagd om zelfstandig en individueel het

eigen deel van de leerstof een eerste keer aandachtig door te lezen in het bronnenboek.

In de expertgroepjes (40 minuten):

Vervolgens worden de leerlingen in de expertgroepjes ingedeeld.

De concrete opdracht voor deze les is de volgende:

Voor expertgroep A:

- Beantwoord de vragen over het uitsterven van de dinosaurussen.

Voor expertgroep B:

- Maak in groep een identiteitskaart over een dinosaurussoort naar keuze. Gebruik

hiervoor de informatie uit de extra boeken.

Voor expertgroep C:

- Vul de vragen van de quiz in en bedenk zelf een aantal vragen voor de anderen in de

groep.

Terugkeer in de Jigsawgroepjes (55 à 60 minuten):

Leg aan je groep uit wat je geleerd en gedaan hebt. Probeer zoveel mogelijk informatie te

vertellen en help je groep om de leerstof zo goed mogelijk te begrijpen!

Page 80: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

74

Aangepaste leerstof per leerstijl:

Voor de lees- en schrijfleerstijl (R) (6 leerlingen)

De leerlingen met een lees- en schrijfleerstijl krijgen de leerstof aangeboden als lopende

tekst. Zij mogen (als ze dat wensen) aantekeningen maken op het papier, kernwoorden

opschrijven, etc.

Hoe is onze aarde opgebouwd van de binnenste kern tot aan de buitenste laag van onze

atmosfeer?

De binnenkern van de aarde is een massieve bal van ijzer en nikkel, met daaromheen een

vloeibare laag. Vroeger dachten mensen dat het binnenste van de aarde de hel was waar

demonen woonden. Dat klopt niet, maar het is er wel ongelooflijk heet: 5.000 °C. Hier

omheen zit een 3.000 kilometer dikke mantel die eveneens erg heet is. Aan de buitenkant van

deze mantel zit de aardkorst. Dit dunne laagje bestaat uit twee soorten platen die in gebroken

stukken het oppervlak van onze aarde vormen. Er zijn continentale platen (ligt onder alles

waar land is) en oceanische platen (ligt onder de oceanen). Deze platen drijven op de mantel

en veroorzaken gebergten, aardbevingen en vulkanen.

Boven ons hoofd

De atmosfeer is een beschermingslaag rondom de aarde. Een ander woord voor atmosfeer is

dampkring. Het bestaat uit verschillende lagen:

Troposfeer (tot een hoogte van 18 km)

Stratosfeer (van 18 tot 50 km)

Mesosfeer (van 50 tot 80 km)

Thermosfeer (van 80 tot 480 km)

Exosfeer (van 480 tot 1000 km)

De dampkring voorkomt dat er schadelijke, ruimte- straling op aarde komt. Wel laat de

atmosfeer een gedeelte van de zonnestralen door die op hun beurt de aarde weer verwarmen.

Hierdoor hebben wij op onze aarde geen extreme hitte of kou.

(www.klascement.be; www.wikipedia.org)

(http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060208_opbouw01)

Page 81: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

75

Voor de visuele leerstijl (V) (3 leerlingen)

De leerlingen met een visuele leerstijl krijgen de leerstof aangeboden als lopende tekst,

aangevuld met afbeeldingen om de tekst te ondersteunen.

Hoe is onze aarde opgebouwd van de binnenste kern tot aan de buitenste laag van onze

atmosfeer?

De binnenkern van de aarde is een massieve bal van ijzer en

nikkel, met daaromheen een vloeibare laag. Vroeger dachten

mensen dat het binnenste van de aarde de hel was waar

demonen woonden. Dat klopt niet, maar het is er wel

ongelooflijk heet: 5.000 °C. Hier omheen zit een 3.000

kilometer dikke mantel die eveneens erg heet is. Aan de

buitenkant van deze mantel zit de aardkorst.

Dit dunne laagje bestaat uit twee soorten

platen die in gebroken stukken het oppervlak

van onze aarde vormen. Er zijn continentale

platen (ligt onder alles waar land is) en oceanische platen (ligt onder de oceanen). Deze platen

drijven op de mantel en veroorzaken gebergten, aardbevingen en vulkanen.

Boven ons hoofd

De atmosfeer is een beschermingslaag rondom de aarde. Een ander woord voor atmosfeer is

dampkring. Het bestaat uit verschillende lagen:

Troposfeer (tot een hoogte van 18 km)

Stratosfeer (van 18 tot 50 km)

Mesosfeer (van 50 tot 80 km)

Thermosfeer (van 80 tot 480 km)

Exosfeer (van 480 tot 1000 km)

De dampkring voorkomt dat er schadelijke, ruimte- straling op

aarde komt. Wel laat de atmosfeer een gedeelte van de

zonnestralen door die op hun beurt de aarde weer

verwarmen. Hierdoor hebben wij op onze aarde

geen extreme hitte of kou.

(www.klascement.be; www.wikipedia.org)

(http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060208_opbouw01)

Onderdelen aarde (bron: http://www.duurzame-

energiebronnen.nl/aardwarmte-geothermische-

energ.php)

De atmosfeer (bron:

http://www.esdalcollege.nl/eos/vakken/ak/naviga

tion/lucht/atmos.htm)

Page 82: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

76

Voor de auditieve leerstijl (A) (3 leerlingen)

Voor de leerlingen met een auditieve leerstijl wordt er een podcast opgenomen en aangereikt

met de bovenstaande tekst als geluidsbestand.

Voor de kinesthetische leerstijl (K) (11 leerlingen)

De leerlingen met een kinesthetische (kinetische) leerstijl krijgen de leerstof aangeboden als

lopende tekst, aangevuld met afbeeldingen. Zij krijgen daarnaast concrete materialen

aangereikt die de leerstof ondersteunen. Deze materialen kunnen ze manipuleren. Vb. in dit

geval krijgen de leerlingen een aardbol aangereikt. Deze aardbol is opgebouwd uit

verschillende onderdelen die de leerlingen uit elkaar kunnen halen, weer in elkaar kunnen

stoppen, etc. Op deze manier bouwen ze inzichten op over de opbouw van de aarde.

Hoe is onze aarde opgebouwd van de binnenste kern tot aan de buitenste laag van onze

atmosfeer?

De binnenkern van de aarde is een massieve bal van ijzer en

nikkel, met daaromheen een vloeibare laag. Vroeger dachten

mensen dat het binnenste van de aarde de hel was waar

demonen woonden. Dat klopt niet, maar het is er wel

ongelooflijk heet: 5.000 °C. Hier omheen zit een 3.000

kilometer dikke mantel die eveneens erg heet is. Aan de

buitenkant van deze mantel zit de aardkorst.

Dit dunne laagje bestaat uit twee soorten

platen die in gebroken stukken het oppervlak

van onze aarde vormen. Er zijn continentale

platen (ligt onder alles waar land is) en oceanische platen (ligt onder de oceanen). Deze platen

drijven op de mantel en veroorzaken gebergten, aardbevingen en vulkanen.

Boven ons hoofd

De atmosfeer is een beschermingslaag rondom de aarde. Een ander woord voor atmosfeer is

dampkring. Het bestaat uit verschillende lagen:

Troposfeer (tot een hoogte van 18 km)

Stratosfeer (van 18 tot 50 km)

Mesosfeer (van 50 tot 80 km)

Thermosfeer (van 80 tot 480 km)

Exosfeer (van 480 tot 1000 km)

De dampkring voorkomt dat er schadelijke, ruimte- straling op

aarde komt.

Onderdelen aarde (bron: http://www.duurzame-

energiebronnen.nl/aardwarmte-geothermische-

energ.php)

De atmosfeer (bron:

http://www.esdalcollege.nl/eos/vakken/ak/naviga

tion/lucht/atmos.htm)

Page 83: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

77

Wel laat de atmosfeer een gedeelte van de zonnestralen door die op hun beurt de aarde weer

verwarmen. Hierdoor hebben wij op onze aarde geen extreme hitte of kou.

(www.klascement.be; www.wikipedia.org)

(http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060208_opbouw01)

Page 84: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

78

Bijlage 2: Selectie uit lesvoorbereidingen KBO Welden (controleconditie)

Uit beide thema’s wordt er een les ter illustratie opgenomen als bijlage.

Les uit het thema reliëf

Opmerking: De leerstof van deze lessen bevindt zich in het Bronnenboek Mundo (Demeurisse,

Dewaele, Dons, Nowé, Peeters, Popelier, Stevens & Verlinden, n.d.). Elke leerling heeft de

beschikking over een eigen bronnenboek en een eigen werkkatern.

Thema: Van laag naar hoog in Europa en in de wereld

Onderwerp: Hoog en laag in Europa en Water in Europa

Lesdoelen:

Hoog en laag in Europa

1. De kinderen begrijpen het ontstaan van gebergten (reliëfvormen) en de invloed van erosie

en kunnen dat verwoorden op hun niveau.

2. De kinderen kennen en herkennen de vier verschillende reliëfvormen en kunnen ze situeren

op een natuurkundige kaart van Europa.

Water in Europa

3. De kinderen kennen een aantal basisbegrippen en inzichten in verband met rivieren,

stroomgebieden, grenzen en zeeën.

4. De kinderen kunnen op kaarten van België en Europa rivieren, meren, stroomgebieden,

natuurlijke grenzen, (schier)eilanden, fjorden, golven en zeestraten situeren.

De drie thema’s:

1. Heuvels, bergen en reliëfvormen (voor leerlingen A)

2. Rivieren (voor leerlingen B)

3. Natuurlijke grenzen (voor leerlingen C)

Lesverloop (105 minuten):

In de Jigsawgroepjes (5 à 10 minuten):

In de Jigsawgroepjes wordt aan de leerlingen gevraagd om zelfstandig en individueel het

eigen deel van de leerstof een eerste keer aandachtig door te lezen in het bronnenboek.

Voor leerlingen A: blz. 67 van het bronnenboek

Voor leerlingen B: blz. 68 van het bronnenboek

Voor leerlingen C: blz. 69 van het bronnenboek

In de expertgroepjes (40 minuten):

Vervolgens worden de leerlingen in de expertgroepjes ingedeeld.

De concrete opdracht voor deze les is de volgende:

Page 85: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

79

Voor expertgroep A:

- Zoek samen in de atlas verschillende heuvels en bergen op en situeer deze volgens de

reliëfvormen. Maak zo gezamenlijk de opdrachten in de werkkatern.

Opm.: om leerlingen aan te moedigen samen te werken krijgt elke expertgroep maar

de beschikking over één atlas.

Situeer vervolgens de bovenstaande gebieden op de kaart van Europa. Werk samen en

help elkaar met het zoeken in de atlas.

- Bepaal de hoogte van heuvels en bergen en vul op deze manier de grafieken in de

werkkatern in.

- Maak een eenvoudige tekening van elke reliëfvorm en zorg ervoor dat de typische

kenmerken aanwezig zijn.

Voor expertgroep B:

- Zorg dat de stellingen in de werkkatern kloppen. Zoek de verschillende rivieren op in

de atlas en situeer deze.

- Bepaal de lengte van de rivieren en vul op deze manier de grafieken in de werkkatern

in.

Voor expertgroep C:

- Geef bij de verschillende waterlopen en gebieden aan of het om een eiland, golf,

zeestraat of schiereiland gaat.

Zoek vervolgens de namen van de verschillende waterlopen/gebieden op en vul deze

in bij de extra.

- Zoek de natuurlijke grens tussen verschillende landen op en leg het verband met wat je

eerder geleerd hebt.

- Als jullie nog tijd hebben mogen jullie de extra opdracht maken.

Terugkeer in de Jigsawgroepjes (55 à 60 minuten):

Leg aan je groep uit wat je geleerd en gedaan hebt. Probeer zoveel mogelijk informatie te

vertellen en help je groep om de leerstof zo goed mogelijk te begrijpen!

Page 86: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

80

Les uit het thema menselijk lichaam

Opmerking: De leerstof van deze lessen bevindt zich in het Bronnenboek Mundo (Demeurisse,

Dewaele, Dons, Nowé, Peeters, Popelier, Stevens & Verlinden, n.d.). Elke leerling heeft de

beschikking over een eigen bronnenboek en een eigen werkkatern.

Thema: Ons lichaam

Onderwerpen: Het ademhalingsstelsel en de bloedsomloop

Lesdoelen:

Het ademhalingsstelsel

1. De kinderen kunnen de ligging van de ademhalingsorganen aanduiden op een figuur.

2. De kinderen kunnen de weg van de ingeademde lucht beschrijven.

3. De kinderen kunnen verwoorden dat ingeademde lucht zuurstofrijk is en dat uitgeademde

lucht koolstofdioxide bevat.

4. De kinderen weten dat ze nood hebben aan voldoende frisse lucht. Ze reiken passende

gezondheidstips aan.

5. De kinderen kunnen eenvoudige proefjes doen met hun eigen lichaam en kunnen een

eenvoudige conclusie verwoorden.

6. De kinderen kunnen bij het uitvoeren van proefjes de tijd meten en timen.

De bloedsomloop

1. De kinderen onderzoeken, aan de hand van opdrachten, de werking van het hart en de

bloedsomloop.

2. De kinderen kunnen de werking van de bloedsomloop beschrijven.

3. De kinderen kennen de functie van het hart, de longen, de slagaders, de aders en de

bloedvaten en kunnen dat met eigen woorden verwoorden.

4. De kinderen kennen enkele functies van het bloed.

5. De kinderen kennen hun bloedgroep en resusfactor.

6. De kinderen kunnen gericht enkele waarnemingen doen.

7. De kinderen formuleren een aantal gezondheidstips die goed zijn voor hun lichaam, meer

specifiek de bloedsomloop.

8. De kinderen kunnen bij het uitvoeren van proefjes de tijd meten en timen.

De drie thema’s:

1. De ademhaling en zuivere lucht (voor leerlingen A)

2. De werking van onze longen (voor leerlingen B)

3. De bloedsomloop (voor leerlingen C)

Lesverloop (105 minuten):

In de Jigsawgroepjes (5 à 10 minuten):

In de Jigsawgroepjes wordt aan de leerlingen gevraagd om zelfstandig en individueel het

eigen deel van de leerstof een eerste keer aandachtig door te lezen in het bronnenboek.

Page 87: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

81

Voor leerlingen A: blz. 29 van het bronnenboek

Voor leerlingen B: blz. 30 van het bronnenboek

Voor leerlingen C: blz. 31 van het bronnenboek

In de expertgroepjes (40 minuten):

Vervolgens worden de leerlingen in de expertgroepjes ingedeeld.

De concrete opdracht voor deze les is de volgende:

Voor expertgroep A:

- Voer drie proefjes met je eigen lichaam uit. Noteer de resultaten op de correcte plaats

in de tabel en bespreek je vaststellingen.

- Maak vervolgens de opdracht over gezond leven en zuivere lucht. Beantwoord de

vragen met behulp van je bronnenboek.

Voor expertgroep B:

- Maak de opdracht over de functie van de slijmvliezen met haartjes in je neus.

- Vul de tekst over de werking van de longen aan met de juiste sleutelwoorden en

nummer de afbeeldingen op de correcte manier (elk sleutelwoord heeft een bepaald

nummer, zet dit op de juiste plaats in de tekening).

Voor expertgroep C:

- Probeer je hartslag te meten en na te gaan op welke manier je dit kan doen.

- Maak de rekensom van het aantal keren dat je hart klopt op één dag.

- Beschrijf met je eigen woorden de weg die ons bloed aflegt.

Terugkeer in de Jigsawgroepjes (55 à 60 minuten):

Leg aan je groep uit wat je geleerd en gedaan hebt. Probeer zoveel mogelijk informatie te

vertellen en help je groep om de leerstof zo goed mogelijk te begrijpen!

Page 88: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

82

Bijlage 3: Leerstijlinstrument

Naam: _______________________________ Datum:____________________

Leerjaar: ________________________________________________________

Duid bij de volgende vragen steeds één antwoord aan. Kies het antwoord dat het beste past bij

wat jij zou doen als je in zo een situatie zou zitten.

1. Je helpt iemand die naar het vliegveld, centrum of treinstation wil. Je zou:

A. meegaan met die persoon.

B. de weg beschrijven.

C. de weg opschrijven.

D. een tekening maken of een kaart geven.

2. Je weet niet zeker op welke manier je een woord moet spellen. Je zou:

A. nadenken over de woorden in je hoofd en een keuze maken zoals ze eruitzien.

B. nadenken over hoe elk woord klinkt en dan een keuze maken.

C. het opzoeken in een woordenboek.

D. beide woorden opschrijven en dan een keuze maken.

3. Je gaat een reis plannen voor een groep. Je wil graag weten wat de anderen van je plan

vinden. Je zou:

A. de hoogtepunten beschrijven.

B. een kaart of website gebruiken om de plaatsen te tonen.

C. hen een kopie geven van de uitgeprinte informatie.

D. hen opbellen of een e-mail sturen.

4. Je gaat koken als verrassing voor je familie. Je zou:

A. iets koken wat je kent zonder dat je een recept nodig hebt.

B. aan vrienden om suggesties (tips) vragen.

C. in het kookboek kijken om ideeën op te doen.

D. een kookboek gebruiken waarvan je weet dat er een goed recept in staat.

5. Een groep toeristen wil iets leren over het park in jouw omgeving. Je zou:

A. erover praten met hen, een soort spreekbeurt voorbereiden.

B. hen afbeeldingen, foto’s of boeken tonen.

C. hen meenemen naar het park en samen met hen erdoor wandelen.

D. hen een boek of pamflet geven over het park.

6. Je gaat een digitale camera of GSM kopen. Behalve de prijs, wat zou jouw keuze het

meeste beïnvloeden?

A. de digitale camera of GSM uitproberen of testen.

B. de details over de mogelijkheden ervan lezen.

C. hoe de digitale camera of GSM eruit ziet.

D. de verkoper die mij over de mogelijkheden ervan vertelt.

Page 89: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

83

7. Denk terug aan de vorige keer dat je iets nieuws moest leren (denk niet aan een handeling

zoals fietsen, maar aan iets op school). Je leerde het beste door:

A. naar een demonstratie te kijken.

B. naar iemand te luisteren die het uitlegt en vragen stelt.

C. diagrammen en grafieken (afbeeldingen).

D. geschreven instructies (een tekstboek).

8. Je bent ziek en gaat naar de dokter. Je wilt het liefste dat de dokter:

A. je een boekje geeft om te lezen wat er mis is.

B. een plastiek model gebruikt om te tonen wat er mis is.

C. beschrijft wat er mis is.

D. je een diagram toont van wat er mis is.

9. Je wil een nieuw programma, vaardigheid of spel op de computer leren. Je zou:

A. de geschreven uitleg lezen die erbij hoort.

B. praten met anderen die het programma kennen.

C. het zelf uitproberen door het te spelen.

D. de diagrammen (afbeeldingen) te volgen in het boek met de uitleg.

10. Ik hou van websites:

A. waarop ik kan klikken en vanalles kan uitproberen.

B. die er leuk en aantrekkelijk uitzien.

C. met een interessante geschreven beschrijving, lijsten en een uitleg.

D. waar ik muziek, radioprogramma’s of interviews kan beluisteren.

11. Je gaat een nieuw boek met waargebeurde verhalen kopen. Behalve de prijs, wat zou jouw

keuze het meeste beïnvloeden?

A. de manier waarop het boek eruitziet is aantrekkelijk/spreekt mij aan.

B. het snel doorlezen van sommige delen van het boek.

C. een vriend praat erover en raad het boek aan.

D. het bevat waargebeurde verhalen, ervaringen en voorbeelden.

12. Je gebruikt een boek, CD of website om te leren hoe je foto’s moet nemen met je nieuwe

digitale camera. Je zou graag:

A. de mogelijkheid hebben om vragen te stellen en te praten over de camera en de

mogelijkheden ervan.

B. een duidelijk geschreven instructie hebben met lijstjes en een opsomming van wat je moet

doen.

C. diagrammen die de camera tonen en wat elk onderdeel doet.

D. veel voorbeelden zien van goede en slechte foto’s en manieren om deze te verbeteren.

Page 90: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

84

13. Geef je de voorkeur een aan leerkracht of presentator die:

A. demonstraties, modellen of een praktische uitleg geeft.

B. die gebruik maakt van vraag en antwoord, spraak, groepsdiscussie of sprekers.

C. die gebruik maakt van hand-outs, boeken of geschriften.

D. die gebruik maakt van diagrammen, lijsten of grafieken (afbeeldingen).

14. Je hebt net een toets gemaakt en wil graag weten of je het goed gedaan hebt. Je wil graag:

A. dat er voorbeelden gebruikt worden van wat je gedaan hebt.

B. dat er een geschreven uitleg van je resultaten gegeven wordt.

C. dat iemand er met je over praat.

D. dat er grafieken gebruikt worden met wat je bereikt hebt.

15. Je gaat eten kiezen in een restaurant of café. Je zou:

A. iets kiezen dat je daar eerder al eens gegeten hebt.

B. luisteren naar de serveerster of aan vrienden vragen wat zij zouden kiezen.

C. kiezen op basis van de uitleg in het menu.

D. kijken naar wat anderen eten of naar afbeeldingen van het menu.

16. Je moet een belangrijke spreekbeurt geven. Je zou:

A. gebruik maken van diagrammen of grafieken om iets uit te leggen.

B. een paar kernwoorden opschrijven en blijven oefenen (herhalen) tot je het uit je hoofd kent.

C. je spreekbeurt uitschrijven en deze leren door deze enkele keren te lezen.

D. veel voorbeelden verzamelen en verhalen om de spreekbeurt praktisch te maken.

Wat vond je van deze vragenlijst?

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

Je hebt volgende week een toets van wereldoriëntatie (W.O.), op welke manier leer je voor

deze toets? Beschrijf alles wat je doet om de toets zo goed mogelijk te studeren.

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

___________________________________________________________________________

Page 91: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

85

Bijlage 4: Motivatie-instrument

Naam: _______________________________ Datum:____________________

Leerjaar: ________________________________________________________

Hieronder staan een aantal stellingen. Het is de bedoeling dat je steeds één antwoord aanduidt.

Je moet aangeven of je helemaal niet akkoord, niet akkoord, ik weet het niet, akkoord of

helemaal akkoord bent met de stellingen. Elk cijfer geeft een andere waarde aan, namelijk:

1: helemaal niet akkoord

2: niet akkoord

3: ik weet het niet (soms oneens en soms eens)

4: akkoord

5: helemaal akkoord

Een voorbeeld:

Ik speel graag tennis.

1: Ik speel helemaal niet graag tennis.

2: Ik speel niet graag tennis.

3: Ik weet het niet (bijv. ik heb nog nooit tennis gespeeld)

4: Ik speel graag tennis.

5: Ik speel heel graag tennis.

Je krijgt geen punten voor je score op de vragenlijst, probeer gewoon om zo eerlijk mogelijk

te antwoorden.

Lees elke vraag aandachtig en kies het antwoord dat het beste bij jou past.

Vraag om hulp als je iets niet begrijpt.

Omcirkel jouw antwoord.

Als je beslist om jouw antwoord te veranderen, trek er dan een streep door. Omcirkel

daarna jouw nieuwe antwoord.

Beantwoord alle vragen.

Heel wat vragen gaan over schoolwerk. Je mag hierbij denken aan dingen die je op

jouw eentje moet doen voor school, zowel thuis als in de klas (bijvoorbeeld: huiswerk,

lessen leren, zelfstandig werk in de klas, …). Iedereen pakt schoolwerk op een

andere/eigen manier aan. Sommige dingen die we je vragen zal je dus misschien wel

doen. Andere dingen helemaal niet. Dat is geen enkel probleem. We willen namelijk

graag van jou weten hoe jij het precies aanpakt.

Page 92: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

86

Waarom doe jij jouw best voor school? Duid voor elke vraag aan of je akkoord gaat. Omcirkel op elke lijn één getal.

omdat ik dat moet doen van anderen (ouders,

juf, meester, …). 1 2 3 4 5

omdat anderen (ouders, juf, meester, …) me

verplichten om dat te doen. 1 2 3 4 5

omdat anderen (ouders, juf, meester, …) me

dwingen dat te doen. 1 2 3 4 5

omdat ik me schuldig zou voelen als ik niet

mijn best zou doen. 1 2 3 4 5

omdat ik me zou schamen als ik niet mijn

best zou doen. 1 2 3 4 5

omdat ik wil dat anderen (ouders, vrienden,

juf, meester, …) denken dat ik slim ben. 1 2 3 4 5

omdat ik aan anderen (ouders, vrienden, juf,

meester, …) wil tonen dat ik een goede

leerling ben.

1 2 3 4 5

omdat ik nieuwe dingen wil bijleren.

1 2 3 4 5

omdat ik dat belangrijk vind voor later.

1 2 3 4 5

omdat ik dat nuttig vind voor mezelf.

1 2 3 4 5

omdat ik dat zelf belangrijk vind.

1 2 3 4 5

omdat ik het boeiend vind.

1 2 3 4 5

omdat ik het leuk vind.

1 2 3 4 5

omdat ik dat heel graag doe.

1 2 3 4 5

Ik doe mijn best voor school… H

elem

aal n

iet

akko

ord

Nie

t ak

koo

rd

Ik w

eet

het

nie

t

Akk

oo

rd

Hel

emaa

l akk

oo

rd

1 2 3 4 5

Page 93: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

87

Bijlage 5: Attitude-instrument

Naam: _______________________________ Datum:____________________

Leerjaar: ________________________________________________________

Hieronder staan een aantal stellingen. Het is de bedoeling dat je steeds één antwoord aanduidt.

Je moet aangeven of je helemaal niet akkoord, niet akkoord, ik weet het niet, akkoord of

helemaal akkoord bent met de stellingen. Elk cijfer geeft een andere waarde aan, namelijk:

1: helemaal niet akkoord

2: niet akkoord

3: ik weet het niet (soms oneens en soms eens)

4: akkoord

5: helemaal akkoord

Een voorbeeld:

Ik speel graag tennis.

1: Ik speel helemaal niet graag tennis.

2: Ik speel niet graag tennis.

3: Ik weet het niet (bijv. ik heb nog nooit tennis gespeeld)

4: Ik speel graag tennis.

5: Ik speel heel graag tennis.

Je krijgt geen punten voor je score op de vragenlijst, probeer gewoon om zo eerlijk

mogelijk te antwoorden. Sommige vragen gaan specifiek over het vak wereldoriëntatie

(W.O.), andere vragen gaan over de school in het algemeen (alle lessen). Let goed op bij

elke vraag!

Algemene tevredenheid (over alle lessen)

Ik krijg op school de kans om werk te doen

waarin ik zelf geïnteresseerd ben. 1 2 3 4 5

Ik voel me blij op school.

1 2 3 4 5

Ik hou ervan om te leren op school.

1 2 3 4 5

Ik heb er plezier in om op school te zijn.

1 2 3 4 5

Ik hou ervan om vragen te stellen in de klas

op school. 1 2 3 4 5

Ik hou ervan om extra werk te doen op

school. 1 2 3 4 5

Page 94: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

88

Ik hou er van om elke dag naar school te

gaan. 1 2 3 4 5

Ik hou van wat we doen in de klas op school. 1 2 3 4 5

Ik heb plezier in het werk wat we doen op

school. 1 2 3 4 5

Ik hou van leren op school. 1 2 3 4 5

Ik krijg op school de kans om interessant

werk te doen. 1 2 3 4 5

Algemene tevredenheid vak wereldoriëntatie (W.O.)

Ik krijg bij W.O. de kans om werk te doen

waarin ik zelf geïnteresseerd ben. 1 2 3 4 5

Ik voel me blij tijdens de lessen W.O..

1 2 3 4 5

Ik hou ervan om W.O. te leren.

1 2 3 4 5

Ik heb plezier tijdens de lessen W.O. (Ik vind

de lessen W.O. leuk). 1 2 3 4 5

Ik hou ervan om vragen te stellen tijdens de

les W.O.. 1 2 3 4 5

Ik hou ervan om extra werk te doen tijdens

de les W.O. 1 2 3 4 5

Ik hou er van om naar de lessen W.O. te

gaan. 1 2 3 4 5

Ik hou van wat we doen tijdens de lessen

W.O.. 1 2 3 4 5

Ik heb plezier in het werk wat we doen

tijdens de lessen W.O.. 1 2 3 4 5

Ik hou van leren tijdens de lessen W.O..

1 2 3 4 5

Ik krijg tijdens de lessen W.O. de kans om

interessant werk te doen. 1 2 3 4 5

De leerkracht (W.O.)

De leerkracht van W.O. is eerlijk en

rechtvaardig. 1 2 3 4 5

De leerkracht van W.O. luistert naar wat ik

zeg. 1 2 3 4 5

De leerkracht van W.O. geeft me de punten

die ik verdien. 1 2 3 4 5

De leerkracht van W.O. is persoonlijk

geïnteresseerd in het helpen bij mijn

schoolwerk.

1 2 3 4 5

De leerkracht van W.O. helpt me om mijn

best te doen. 1 2 3 4 5

Page 95: Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie ... · Academiejaar 2011-2012 Een onderzoek naar de invloed van een leerstijlinterventie bij de werkvorm Jigsaw op de motivatie,

89

De leerkracht van W.O. behandelt me eerlijk

in de klas. 1 2 3 4 5

Mogelijkheden (W.O.)

De dingen die ik bij het vak W.O. leer zijn

belangrijk voor mij. 1 2 3 4 5

Het schoolwerk van het vak W.O. is een

goede voorbereiding op mijn toekomst. 1 2 3 4 5

Bij W.O. leer ik vaardigheden die nuttig

zullen zijn als ik de school verlaat. 1 2 3 4 5

De dingen die ik bij W.O. leer zullen me

helpen in het volwassen leven. 1 2 3 4 5

De dingen die ik bij W.O. leer zijn de moeite

waard om te leren. 1 2 3 4 5

Prestaties (W.O.)

Tijdens W.O. heb ik geleerd om hard te

werken. 1 2 3 4 5

Bij W.O. bereik ik een resultaat waar ik

tevreden mee ben. 1 2 3 4 5

Ik probeer altijd mijn best te doen in de

lessen W.O.. 1 2 3 4 5

Ik weet op welke manier ik met mijn

schoolwerk van W.O. moet omgaan. 1 2 3 4 5

Ik weet dat ik genoeg mijn best doe om

goede resultaten voor W.O. te halen. 1 2 3 4 5

Ik ben een succesvolle (goede) leerling bij

W.O.. 1 2 3 4 5

Op school behaal ik altijd een resultaat waar

ik tevreden mee ben. 1 2 3 4 5