Meer realistische kijk op Culturele Hoofdstad van Europa noodzakelijk
Een neoklassiek realistische analyse van de Russische ...
Transcript of Een neoklassiek realistische analyse van de Russische ...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
JORAN WIJNSOUW
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN
afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: PROF. DR. COOLSAET
COMMISSARIS: DR. GOEDELE DE KEERSMAEKER
ACADEMIEJAAR 2015 – 2016
Een neoklassiek realistische analyse van de Russische houding
ten opzichte van Oekraïne: macht en perceptie in de
wereldpolitiek
aantal woorden: 25.255
i
Dankwoord
Het schrijven van een masterproef is in de eerste plaats een individuele opdracht, toch
zou dit werk er anders hebben uitgezien ware het niet de bijdrage van verschillende
mensen die ik hier dan ook wil bedanken.
In de eerst plaats zou ik graag mijn promotor, Professor Coolsaet, willen bedanken.
Hoewel ik niet de student was die veel langskwam, waren de keren van contact
verhelderend voor de verdere ontwikkeling van mijn masterproef. Het is ook dankzij zijn
lessen dat mijn interesse voor het onderwerp werd aangewakkerd. Daarnaast wil ik ook
graag Tim Haesebrouck bedanken voor de gesprekken, de inhoudelijke inzichten en de
praktische tips die steeds goed van pas kwamen.
Ook wil ik graag mijn ouders bedanken. Zonder hen zou het niet mogelijk geweest zijn
om deze opleiding tot een goed einde te brengen. Doorheen het hele, verre van
vlekkeloze, traject bleven ze mij onvoorwaardelijk steunen. Ook waren zij steeds
beschikbaar om voorlopige versies na te lezen en te controleren op fouten.
Als laatste verdient ook mijn vriendin, Lien, een plaats op deze pagina. In de eerste
plaats voor haar kritische blik en haar gevoel voor grammatica, daarnaast voor de steun
en afleiding doorheen het gehele proces.
iii
“I cannot forecast to you the action of Russia.
It is a riddle wrapped in a mystery inside an enigma.”1
1 Churchill geciteerd in Braithwaite (2008, p. 11).
v
Abstract
De crisis in Oekraïne, die begon in 2013, en de daaropvolgende gebeurtenissen in de
Krim en het zuidoosten van het land, worden het einde genoemd van een periode van
Russisch-Westerse relaties, die ontstonden op het einde van de Koude Oorlog in 1989.
Deze masterproef tracht de houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne te verklaren
aan de hand van het neoklassiek realisme. Hierbij wordt uitgegaan van de centrale
hypothese van die theorie die stelt dat een toename in relatieve macht van een staat, zal
leiden tot een drang om meer invloed uit te oefenen in zijn nabije buitenland, in die mate
dat dit wordt toegestaan door beperkingen opgelegd door de intermediaire variabelen.
Om de relatieve macht van Rusland te onderzoeken wordt er gekeken naar de
economische en de militaire capaciteiten van het land in verhouding tot zijn dichtste
concurrenten. Hieruit blijkt dat de relatieve macht van Rusland weldegelijk toenam naar
aanloop van de crisis in Oekraïne. Dit is echter niet voldoende om de houding van Rusland
te begrijpen, daarvoor worden in de tweede fase van de masterproef de intermediaire
variabelen, de structuur van de staat en de perceptie van de centrale machtshebbers van
de relatieve machtsverdeling in de wereld, in de analyse betrokken. Uit dit onderzoek is
naar voren gekomen dat vooral de perceptie van de relatieve machtsverhoudingen in de
wereld doorslaggevend is voor de verklaring van de Russische houding ten opzichte van
Oekraïne.
vi
Inhoudsopgave
Dankwoord ............................................................................................................. i
Abstract ................................................................................................................. v
Inhoudsopgave ..................................................................................................... vi
1. Inleiding ........................................................................................................ 1
2. Status quaestionis .......................................................................................... 3
3. Het neoklassiek realisme................................................................................ 5
3.1. Het theoretisch kader en de hypothesen van het neoklassiek realisme....... 6
3.1.1. De onafhankelijk variabele: relatieve macht .......................................... 7
3.1.2. De intermediaire variabelen: perceptie en structuur ............................. 8
3.2. Waarom een neoklassiek realistische analyse? ........................................... 10
3.3. Het neoklassiek realisme in deze masterproef, de methodologie .............. 12
4. De relatie Rusland-Oekraïne en het verloop van het conflict......................... 15
4.1. Rusland en Oekraïne, twee sterk verweven landen .................................... 15
4.2. Het verloop van de crisis in Oekraïne .......................................................... 17
5. De evolutie van het buitenlands beleid van Rusland ..................................... 21
5.1. 1991-2008: van Jeltsin tot Poetin ................................................................ 21
5.2. 2008-2014: van hoop tot coöperatie naar een nieuwe confrontatie .......... 23
6. De onafhankelijke variabele: de relatieve macht van Rusland ....................... 27
6.1. De economische capaciteiten ...................................................................... 31
6.1.1. De evolutie van de Russische economie ............................................... 32
6.1.2. Het BBP ................................................................................................. 34
6.1.3. De Russische goederen en diensten in de wereldhandel ...................... 36
6.1.4. Foreign Direct Investments ................................................................... 38
6.1.5. Conclusie ............................................................................................... 41
vii
6.2. De militaire capaciteiten .............................................................................. 42
6.2.1. De militaire uitgaven: een nieuwe wapenwedloop? ............................ 46
6.2.2. De nucleaire capaciteiten: een erfenis van de Sovjet-Unie .................. 50
6.2.3. Conclusie ............................................................................................... 51
6.3. Besluit: de relatieve macht van Rusland ...................................................... 51
7. Intermediaire variabelen: perceptie en staatsstructuur ................................ 55
7.1. Structuur van de staat.................................................................................. 56
7.1.1. Van fragmentatie naar centralisatie .................................................... 57
7.1.2. Invloed van andere binnenlandse actoren ........................................... 59
7.1.3. Conclusie: de structuur van de staat .................................................... 61
7.2. Perceptie van de relatieve machtsverdeling in de wereld .......................... 62
7.2.1. Hoe wordt de perceptie van Rusland beïnvloed? ................................. 64
7.2.2. Een ‘window of opportunity’ ................................................................ 67
8. Besluit ......................................................................................................... 71
9. Bibliografie.................................................................................................. 75
1
1. Inleiding
Al sinds zijn ontstaan neemt Oekraïne een centrale plaats in het politieke bewustzijn
van Rusland in. De huidige problemen in Oekraïne kwamen aan het licht op 21 november
2013 wanneer de toenmalige president Viktor Yanukovych weigerde het
associatieverdrag met de Europese Unie te ondertekenen. In plaats daarvan besloot hij
om, onder druk van Rusland, een door Moskou aangeboden tegenvoorstel wel te
aanvaarden. De opstanden die volgden op deze beslissing waren in eerste instantie
vreedzaam maar mondden al snel uit in een gewelddadige rebellie. Op 27 februari 2014
vielen verdoken Russische speciale eenheden het grondgebied van Oekraïne binnen en
bezetten ze de Krim. Enkele weken later, op 16 maart, werd er een referendum
georganiseerd onder toezicht van Russische militairen. Dit referendum resulteerde in de
annexatie van de Krim en de integratie ervan in de Russische Federatie.
Deze recente ontwikkelingen zijn te kaderen in een veranderde houding van Rusland
op internationale gebeurtenissen waarvan het ontstaan terug te leiden valt tot de
aanstelling van Jevgeni Primakov als minister van buitenlandse zaken in 1996 en de
inauguratie van Vladimir Putin als president van Rusland, vier jaar later. Deze veranderde
houding kwam voor een eerste keer duidelijk tot uiting tijdens de oorlog in Georgië. Op 8
augustus 2008 vielen de Russische luchtmacht en het Russische leger het grondgebied van
Georgië binnen, via de Russische provincie Noord-Ossetië en het Georgische Zuid-Ossetië
wat onder Russische invloed lag. De aanleiding van de inval waren de schermutselingen
tussen het Georgische leger en Russisch gezinde bewoners van Zuid-Ossetië en Abchazië.
Georgië leed een snelle nederlaag. Op vijf dagen tijd kwam er een einde aan de oorlog en
werden de twee Georgische, weliswaar Russisch-gezinde, provincies door Rusland erkend
als onafhankelijke staten. Tot op vandaag worden de twee quasistaten in de
internationale gemeenschap amper erkend als zijnde soevereine staten. Dit was de eerste
keer, sinds de implosie van de Sovjet-Unie, dat Rusland de territoriale soevereiniteit van
een buurland schond (Mouritzen & Wivel, 2012, pp. 1-2). De tweede keer dat Rusland
dergelijke acties ondernam, was in Oekraïne.
Voorgaande uiteenzetting is een weergave van de grote lijnen van de conflicten tussen
Rusland en zijn buurlanden in de afgelopen jaren. Het verloop van het conflict in Oekraïne
2
zal echter in detail worden uitgewerkt in een volgend onderdeel van deze masterproef.
De inval van Rusland in Georgië en de annexatie van het Oekraïense schiereiland, de Krim,
hebben nog steeds een zeer grote impact op de binnenlandse situatie van beide landen
en hebben daarenboven ook noemenswaardige geopolitieke en geostrategische
gevolgen. Maar wat dreef Rusland bij het uitvoeren van zijn buitenlands beleid? En hoe
valt zijn houding ten opzichte van Oekraïne te verklaren? In de post-koude oorlog realiteit
valt het op dat wetenschappers het moeilijk hebben om op deze vraag een eensgezind
antwoord te geven. Dit is echter geen nieuw gegeven, het blijkt voor Westerse auteurs en
politici altijd al moeilijk geweest te zijn om de acties van Rusland ten volle te vatten
(Kropotcheva, 2011, p. 30).
In deze masterproef zal onderzocht worden hoe de houding van Rusland en zijn acties
volgend op de gebeurtenissen in Oekraïne kunnen worden verklaard. De centrale
onderzoeksvraag van deze masterproef luidt: “Hoe verklaart het neoklassiek realisme de
houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne?” Er zal dus gebruik gemaakt worden van
het neoklassiek realisme als theoretisch kader om een antwoord te vinden op deze vraag.
In het eerste deel van de masterproef, “het theoretische kader”, zal het neoklassiek
realisme dan ook uitvoerig worden besproken en zal er verduidelijkt worden welke
variabelen de theorie gebruikt in haar analyse. Daarnaast zal er ook worden gemotiveerd
waarom het neoklassiek realisme een theorie is die een meerwaarde kan bieden in de
verklaring van het buitenlands beleid van Rusland. Als laatste zal in dit deel ook de
methodologie en de structuur van de masterproef worden overlopen.
3
2. Status quaestionis
In een onderzoek naar het buitenlands beleid van staten is het aangewezen om in
eerste instantie ‘buitenlands beleid’ te conceptualiseren. Een goede definitie kan
teruggevonden worden bij Carlsnaes, Risse & Simmons (2002, p. 355): “Foreign policies
consist of those actions which, expressed in the form of explicitly stated goals,
commitments and/or directives, and pursued by governmental representatives acting on
behalf of their sovereign communities, are directed towards objectives, conditions and
actors - both governmental and non-governmental - which they want to affect and which
lie beyond their territorial legitimacy”. Als de literatuur die het buitenlands beleid van
Rusland probeert te verklaren in beschouwing wordt genomen, kunnen verschillende
verklaringen worden geïdentificeerd die zich elk toespitsen op verschillende
componenten van de voorgaande definitie. Deze verklaringen kunnen grosso modo
worden opgedeeld in drie grote theoretische families. Deze zijn de realistische familie, de
liberalistische familie of ‘innenpolitik’ en de constructivistische familie.
De eerste theoretische familie tracht de houding van Rusland ten opzichte van
Oekraïne te verklaren aan de hand van het realisme. Hierbinnen kunnen verschillende
substromingen worden onderscheiden. De eerste is het defensief realisme. Defensieve
realisten (Allison, 2014; Mankoff, 2014; Rynning, 2015; Walt, 2016) zien het buitenlands
beleid van Rusland als een reactie op bedreigingen zoals de NAVO- en EU-uitbreidingen
naar de voormalige leden van de Sovjet-Unie. Een tweede stroming is het offensief
realisme. Offensieve realisten geloven dat staten steeds op zoek zijn naar de uitbreiding
van hun macht, dit zou ook het geval zijn bij Rusland (Macfarlane, 1999; Mearsheimer J. ,
2014). Als substromingen binnen het neorealisme gaan beiden er van uit dat het
buitenlands beleid van Rusland wordt gedetermineerd door opportuniteiten en
beperkingen opgelegd door het internationale anarchische systeem.
Een tweede theoretische familie is gebaseerd op liberalistische theorieën of theorieën
van innenpolitik. Deze stroming tracht het buitenlands beleid van staten te verklaren
enerzijds aan de hand van binnenlandse factoren zoals politieke en economische
ideologie en socio-economische structuur en anderzijds aan de hand van de invloed van
individuen en andere actoren binnen de staat. Binnen deze theoretisch familie wordt het
4
gedrag van Rusland gezien als een poging van Poetin om zijn binnenlandse populariteit te
verhogen of als reactie op de revolutionaire geest van de Maidan (Shevtsova, 2008;
Treisman, 2014).
Een derde, en tevens laatste familie, bouwt voort op constructivistische inzichten zoals
nationale identiteit, waarden en normen en strategische cultuur. Hoewel er enorm veel
verschillen bestaan binnen de groep van constructivistische auteurs, gaan ze er allemaal
van uit dat het buitenlands beleid van staten wordt gevormd door niet-materiële factoren
(Clunan, 2009; Hopf, 2005). Statelijke belangen en identiteit worden volgens het
constructivisme geconstrueerd en gereconstrueerd doorheen de interacties met andere
actoren (Wendt, 1992, p. 394). Binnen deze theoretische stroming wordt een poging
gedaan om het buitenlands beleid van Rusland te verklaren door onder andere de nadruk
te leggen op het hernieuwd belang van de Russisch orthodoxe waarden bij Poetin, of door
zijn drang om etnische Russen en Russischtalige buitenlanders te beschermen.
Elk van deze theoretische stromingen heeft, logischerwijs, zijn eigen tekortkomingen
en kan afzonderlijk het buitenlands beleid van Rusland niet ten volle verklaren. Om die
reden is er nood aan een theoretisch kader dat verschillende elementen van de hierboven
genoemde stromingen ontleent en ze in een coherent kader giet. Eén theorie die hier in
slaagt, is de theorie van het neoklassiek realisme. In deze masterproef wordt er echter
geen gewag gemaakt dat het neoklassiek realisme het enige, of het beste theoretisch
kader is dat hiertoe in staat is. Het is naast andere theorieën, een theorie die een
pluralistische aanpak mogelijk maakt. Het neoklassiek realisme incorporeert zowel een
aandacht voor het internationale systeem en de binnenlandse politiek, als voor de
materiële en de ideationele aspecten van het buitenlands beleid van staten (Lobell,
Ripsman, & Taliaferro, 2009, p. 2). In de literatuur zijn er reeds een aantal werken te
vinden die het neoklassiek realisme toepassen op het buitenlands beleid van Rusland,
deze dateren echter allemaal van vóór de gebeurtenissen in Oekraïne (Kropotcheva, 2011;
Mouritzen & Wivel, 2012; Wieclawski, 2011). De vraag: “Hoe verklaart het neoklassiek
realisme de houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne” zal hier centraal staan. De
waarde van deze masterproef ligt in het feit dat bepaalde hypothesen uit het neoklassiek
realisme zullen worden getoetst aan de praktijk. In eerste instantie moet de theorie dus
grondig worden geanalyseerd om die toetsbare hypothesen te identificeren.
5
3. Het neoklassiek realisme
Het realisme bestaat al eeuwen en is geen coherente theorie maar eerder een
filosofische aanname van hoe de wereld werkt2 (Lobell, Ripsman, & Taliaferro, 2007, p.
12). Zoals Wohlforth (2008) stelt: “to reduce the realist school of thought ‘to a single,
internally consistent, and logically coherent theory is the taproot of the greatest
misunderstanding’, and studies that do so generate ‘profoundly misleading’ results.”
Binnen het realisme bestaan er verschillende stromingen die elk hun eigen nadruk leggen
en verschillende zaken trachten te verklaren. Eén daarvan is het klassiek realisme van
Morgenthau (1948). Het klassiek realisme stelt dat staten in een anarchisch internationaal
systeem voortdurend op zoek zijn naar maximalisatie van hun macht. Hierbij zouden ze
worden gedreven door de ‘animus dominandi’ of “the desire for power” (Waltz, 1988, pp.
616-619). Daarnaast zijn er nog het voorheen genoemde defensief realisme van Waltz
(1979) en het offensief realisme van Mearsheimer (2001).
Het neoklassiek realisme is een relatief nieuw gegeven binnen de theorie van de
internationale betrekkingen die inzichten van de verschillende stromingen van het
realisme tracht te combineren. Gideon Rose (1998) zette met zijn artikel 'Neoclassical
Realism and Theories of Foreign Policy’ het neoklassiek realisme op de kaart als theorie
die gebruikt kon worden om het buitenlands beleid van individuele staten te verklaren.
Het ontstaan van het neoklassiek realisme kadert echter binnen een bredere trend in de
internationale betrekkingen waarbij wetenschappers op zoek gaan naar methodologisch
pluralisme (Fearon & Alexander, 2002, p. 52). Daarnaast bestaat er ook een evolutie in de
inhoud van realpolitiek zelf. Als tijdens de Koude Oorlog een poging werd gedaan om
bepaalde gebeurtenissen in de wereldpolitiek of het gedrag van staten te verklaren,
stonden de militaire bedreigingen, die toen prominent aanwezig waren, nagenoeg
automatisch centraal in zulke analyses. Dergelijke substantiële militaire bedreigingen
bestaan vandaag de dag niet meer. Er is dus a priori geen reden meer om een theorie
exclusief op materiële en objectieve factoren te baseren, steeds meer worden subjectieve
factoren in de analyse betrokken (Barkin, 2003, p. 329). Staten strijden in dit opzicht dus
2 De oorsprong van het realisme kan teruggevonden worden in het oude Griekenland met figuren zoals Thucydides. Daarna volgden auteurs zoals Machiavelli, Hobbes en Rousseau (Feng & Ruizhuang, 2006, p. 110).
6
niet meer om militaire macht, maar wedijveren nu om zaken zoals prestige, invloed en
status (Kropotcheva, 2011, p. 31).
3.1. Het theoretisch kader en de hypothesen van het neoklassiek realisme
“There is no single neoclassical realist theory of foreign policy, but rather a diversity
of neoclassical realist theories” (Lobell, Ripsman, & Taliaferro, 2009, p. 8).
Nu de literatuur in beschouwing werd genomen zal het neoklassiek realisme van Rose
worden beschreven en zullen de kerngedachten ervan worden uiteengezet. Daarna zal
duidelijk gemaakt worden hoe de theorie in dit onderzoek gebruikt zal worden om de
houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne te verklaren. Als laatste zullen enkele
argumenten worden gegeven die het gebruik van het neoklassiek realisme moeten
legitimeren.
De quote hierboven geeft een eerste idee van hoe het neoklassiek realisme benaderd
moet worden. Het is geen coherente theorie maar eerder een reeks theoretische
stromingen die gemeenschappelijke kenmerken hebben. Rose stelt echter wel dat de
werken van verschillende auteurs (Brown, 1995; Christensen, 1996; Schweller, 1998;
Wolfhorth, 1993; Zakaria, 1998) een nieuwe vorm van realisme aanbieden. Ze vormen, zo
stelt hij, toch een nieuwe coherente school binnen de theorie van de internationale
betrekkingen omdat ze éénzelfde onafhankelijke variabele en éénzelfde set intermediaire
variabelen, respectievelijk de relatieve machtsverdeling in de wereld en structuur van de
staat en perceptie van de elite, dezelfde reikwijdte en dezelfde methodologie hanteren
(Lobell, Ripsman, & Taliaferro, 2009, p. 6).
Het neoklassiek realisme laat neorealistische theoretische stromingen achter zich
door afstand te nemen van hun veronderstellingen die te ‘parsimonious’ of te weinig
verklarend zijn zoals die van de ‘balance of power’ (Waltz, 1979) of de zoektocht naar
regionale hegemonie (Mearsheimer J. J., 2001). In plaats daarvan focust de theorie zich
op de complexe relatie tussen enerzijds veiligheidsoverwegingen en anderzijds een
combinatie van binnenlandse en cognitieve factoren waarbij het systemische niveau en
het binnenlandse niveau worden geïntegreerd in een ‘multi-level framework’. Zoals Rose
(1998, p. 146) stelt: “Its adherents argue that the scope and ambition of a country's foreign
7
policy is driven first and fore most by its place in the international system and specifically
by its relative material power capabilities. This is why they are realist. They argue further,
however, that the impact of such power capabilities on foreign policy is indirect and
complex, because systemic pressures must be translated through intervening variables at
the unit level. This is why they are neoclassical”. Deze quote toont aan dat het neoklassiek
realisme verschillende zaken ontleent van voorgaande realistische stromingen en die
combineert met inzichten uit andere theoretische families.
3.1.1. De onafhankelijk variabele: relatieve macht
Rose (1998, p. 146) gaat er van uit dat het buitenlands beleid van staten in de eerste
plaats wordt gevormd door de positie dat die staten innemen in het internationale
systeem en meer specifiek door hun materiële, relatieve machtsmogelijkheden. Het
systeem vormt dus wel het buitenlands beleid van staten maar determineert het niet
volledig (Foulon, 2015, p. 636). Dit is iets wat ook Waltz (1979, p. 697), de peetvader van
het defensief realisme, reeds stelde: “Structures shape and shove. They do not determine
behaviors and outcomes”. Het neoklassiek realisme deelt bijgevolg bepaalde
basisassumpties van het realisme over de staat, het belang van relatieve macht en het
internationale anarchische systeem, maar is er niet van overtuigd dat deze assumpties het
hele verhaal vertellen (Rose, 1998, p. 153; Wivel, 2005). Om het buitenlands beleid van
staten te kunnen verklaren moeten, naast de onafhankelijke variabele relatieve macht,
andere intermediaire variabelen in het verhaal worden betrokken. Dit is op zich geen
nieuwe gedachte. Structurele neorealisten zoals Gilpin (1981) en Waltz (1979) erkenden
reeds de tekortkomingen van hun theorie in het verklaren van buitenlands beleid van
staten. Schematisch kan het neoklassiek realisme op de volgende manier worden
voorgesteld.
Relatieve machtsverdeling -> Intermediaire variabelen -> Buitenlands beleid
Onafhankelijke variabele Afhankelijke variabele
8
De centrale hypothese die de theorie hieromtrent stelt is de volgende: ‘Als de relatieve
macht (onafhankelijk variabele) van de staat begint te groeien, zal die staat proberen om
meer invloed uit te oefenen op haar nabije omgeving door middel van het buitenlands
beleid (afhankelijke variabele). Als de relatieve macht van een staat daalt, zullen de
ambities in omgekeerde volgorde worden bijgesteld’ (Rose, 1998, p. 152). Ook Gilpin
(1981, p. 22) ziet het op deze manier. Naarmate een staat rijker een machtiger wordt, zal
die staat, volgens hem, grotere doelstellingen vastleggen op vlak van welvaart en
veiligheid.
3.1.2. De intermediaire variabelen: perceptie en structuur
Om te proberen begrijpen op welke manier staten reageren op hun externe omgeving
is het aan de orde om te analyseren op welke manier prikkels van het internationale
systeem worden vertaald, door middel van variabelen op het niveau van de staat. Het
neoklassiek realisme probeert duidelijk de brug te maken tussen de twee uitersten
(Lobell, Ripsman, & Taliaferro, 2009, p. 646). Keuzes omtrent buitenlands beleid van
staten worden genomen door de politieke leiding en elite. Het is dus hun perceptie van de
relatieve machtsverdeling in de wereld die doorslaggevend is in hoe de prikkels van het
internationale systeem worden vertaald in het buitenlands beleid (Wohlforth, 1993). Die
elite is echter niet altijd volledig vrij om dat buitenlands beleid naar eigen goeddunken uit
te voeren; sommige politieke leiders hebben niet meteen toegang tot de mogelijke
machtsbronnen van de staat. Om die reden is het noodzakelijk om ook de binnenlandse
structuur van de staat in beschouwing te nemen. Die verduidelijkt in welke mate de
nationale capaciteiten door de centrale machtshebbers kunnen worden aangewend om
buitenlands beleid te voeren.
Het neoklassiek realisme gelooft om bovenstaande redenen dat, om de link tussen
macht en beleid te begrijpen, een grondige analyse moet worden gemaakt van de context
waarin het buitenlands beleid tot stand komt en wordt geïmplementeerd (Rose, 1998, p.
147). De theorie probeert om variaties doorheen, ruimte en tijd, in het buitenlands beleid
van staten te verklaren, door de structurele assumpties van het neorealisme aan te vullen
met een reeks variabelen. Deze variabele bepalen de mate van impact dat het anarchische
9
internationale systeem en zijn polariteit hebben op het buitenlands beleid (Wivel, 2005,
p. 362). Ze vormen als het ware een ‘transmission belt’ tussen de relatieve macht van een
staat en de totstandkoming van zijn buitenlands beleid (Rose, 1998, p. 158). Door de
introductie van de intermediaire variabelen stapt het neoklassiek realisme af van het
‘biljartbalmodel'3 dat wordt gebruikt in het neorealisme. Zo probeert deze theorie een
inzicht te krijgen in de voormalige ‘black box’, de staat.
De eerste intermediaire variabele van het neoklassiek realisme die in deze
masterproef zal worden behandeld is de structuur van de staat. Hierbij wordt onderzocht
in welke mate de centrale besluitvormers van een staat de mogelijkheid hebben om alle
capaciteiten die beschikbaar zijn in die staat, naar eigen goeddunken te gebruiken. Zakaria
(1998, p. 9) stelt om die reden voor het concept ‘state power’ te hanteren als
intermediaire variabele. State power is volgens hem de proportie van de nationale
capaciteiten van een staat die tot ter beschikking staan van de centrale machtshebbers.
Daarnaast zal ook worden gekeken in welke mate binnenlands actoren een invloed
kunnen uitoefenen op de totstandkoming van het Russische buitenlands beleid.
De tweede intermediaire variabele is de perceptie van de relatieve machtsverdeling in
de wereld door de politieke leiding en de centrale machtshebbers. In tegenstelling tot de
aanname van het structureel realisme, dat de verdeling van macht op een accurate manier
kan worden waargenomen en worden vertaald in buitenlands beleid, gelooft het
neoklassiek realisme niet dat dit op een consequente manier gebeurt. Beslissingen
worden genomen door individuen van vlees en bloed die de verdeling van macht in het
internationale systeem, in eerste instantie moeten interpreteren en, in tweede instantie,
op basis van hun perceptie, het buitenlands beleid dan zullen uitvoeren (Rose, 1998, p.
158). Wohlforth (1993) geeft te kennen dat het geen eenvoudige opdracht is om
onderzoek te voeren naar de echte perceptie van de politieke elite. Foulon (2015) gelooft
echter dat dit toch mogelijk is. In navolging van Rose (1998) vraagt hij zich niet af of
perceptie er toe doet maar hoe en in welke mate dit het buitenlands beleid beïnvloedt.
3 Het biljartbalmodel stelt, dat in de theorie van de internationale betrekkingen er maar één actor is, namelijk de staat. Staten moeten worden benaderd als zijnde biljartballen, de interne werking doet er niet toe. Soevereine staten in het internationale systeem werken op elkaar in zoals een verzameling biljartballen op een biljarttafel (Wolfers, 1962, p. 19).
10
In de voorgaande uiteenzetting werden de intermediaire variabelen geïntroduceerd,
het neoklassiek realisme kan nu opnieuw schematisch worden voorgesteld.
Relatieve machtsverdeling -> Structuur en perceptie -> Buitenlands beleid
Onafhankelijke variabele -> Intermediaire variabele -> Afhankelijke variabele
3.2. Waarom een neoklassiek realistische analyse?
Waarom is het neoklassiek realisme een geschikt theoretische kader om het
buitenlands beleid van Rusland en zijn houding ten opzichte van Oekraïne te verklaren?
Het antwoord op deze vraag ligt in de kerngedachte van die theorie, de combinatie tussen
enerzijds een focus op de staat en relatieve macht en anderzijds het betrekken van de
intermediaire variabelen zoals perceptie van de politieke leiding. Dit kan tweeledig
worden beargumenteerd.
Het eerste argument dat aantoont dat het neoklassiek realisme geschikt is om het
buitenlands beleid van Rusland te verklaren, is het feit dat het realisme centraal staat in
de Russische politiek. Het realisme werd de dominante theoretische stroming vanaf de
ondergang van het marxisme na afloop van de koude oorlog en de implosie van de Sovjet-
Unie (Giusti & Penkova, 2008, p. 5). De theorie is echter ook diep geworteld in de
Russische geschiedenis omwille van de geografische ligging van het land, op de grens
tussen Europa en Azië. Dit zorgde ervoor dat geopolitiek, veiligheid en relatieve macht
door de eeuwen heen steeds nadrukkelijk aanwezig waren in het buitenlands beleid van
Rusland, concepten die centraal staan in de verschillende stromingen van het realisme.
Vaak wordt in de academische wereld de reactie van Rusland op de gebeurtenissen van
het vorige decennium toegeschreven aan de drang om zich te beschermen tegen een
mogelijke machtsafname die gepaard gaat met de toenadering van het Westen aan zijn
grenzen4. Het ‘balance of power’ concept mag volgens verschillende auteurs (Trenin
4 Doorheen het eerste decennium van de 21e eeuw vonden er in een aantal van de ex-Sovjet landen kleurenrevoluties plaats. Deze revoluties waren een reeks van niet-gewelddadige omwentelingen, ze kregen hun naam door de expliciete keuze van een kleur als symbool voor hun beweging. Zo waren er de rozenrevolutie in Georgië in ’03 en de oranjerevolutie in ’04. In Rusland heerste echter het geloof dat deze
11
geciteerd in: Kropotcheva, 2011; Tsygankov, 2010) in een onderzoek naar de
beweegredenen van Rusland niet worden afgeschreven, aangezien het land vaak een
reactief buitenlands beleid voert op basis van acties van het Westen.
Een tweede reden waarom het neoklassiek realisme geschikt is als theoretisch kader
in deze poging om het buitenlands beleid van Rusland te verklaren, is omwille van de focus
die de theorie legt op intermediaire variabelen als perceptie van de politieke leiding en de
persoonlijkheid van de besluitvormers. Voor neorealistische stromingen is de staat een
‘black box’ die niet mag geopend worden. Als echter gekeken wordt naar de geschiedenis
van Rusland, kan er opgemerkt worden dat perceptie en status steeds een centrale rol
hebben gespeeld in zijn opvattingen over de wereld. Sinds het aantreden van Poetin in
2000 veranderde het buitenlands beleid van Rusland dan ook sterk (Oldberg, 2010, p. 2).
Rusland voerde een assertiever beleid ten opzichte van andere grootmachten en zijn
nabije buitenland, gebaseerd op de drang om terug op te klimmen naar de status van
grootmacht (Cornell & Starr, 2014). Daarnaast ‘is’ Poetin het buitenlands beleid van
Rusland. Dit beleid werd altijd gezien als de exclusieve bevoegdheid van de hoogste
vertegenwoordiger van de Russische staat, of die nu de Tsaar, het Politbureau of de
President was (Riechwein, 2016, p. 12). Dit zorgt ervoor dat het belangrijk is om de
perceptie van diegene aan de macht te proberen achterhalen.
Als deze twee argumenten samen in beschouwing worden genomen, kan worden
besloten dat het neoklassiek realisme als theoretisch kader uitermate geschikt is om het
buitenlands beleid van Rusland te verklaren, aangezien het de centrale concepten waarop
de Russische politiek is gebaseerd opneemt in zijn analyse.
waren ingezet door het Westen met als doel de voormalige landen van de Sovjet-Unie onder Westerse invloed te krijgen (Allison, 2014, p. 1289).
12
3.3. Het neoklassiek realisme in deze masterproef, de methodologie
De doelstelling van dit onderzoek is het verklaren van het buitenlands beleid van
Rusland, en meer bepaald zijn houding ten opzichte van Oekraïne, aan de hand van de
theorie van het neoklassiek realisme. De centrale hypothese stelt dat als de relatieve
macht van een staat toeneemt, die staat dan meer invloed zal proberen uitoefenen op
zijn omgeving overeenkomstig met hoe de gezaghebbers van die staat de toename in
relatieve macht percipiëren en de middelen die ze ter beschikking. Volgens deze
hypothese kunnen er reeds een aantal voorspellingen worden gedaan over mogelijke
verklaringen. De houding van Rusland zou gezien kunnen worden als een poging om meer
invloed en controle uit te oefenen in zijn nabije buitenland. De aanleiding hiervoor zou de
toegenomen relatieve macht in het internationale systeem zijn, gefilterd door de manier
waarop Poetin, als hoogste machtshebber, die verandering in relatieve macht ervaart en
in welke mate hij de nationale machtsbronnen kan aanwenden om het buitenlands beleid
daarnaar aan te passen. Om deze hypothese te toetsen aan de praktijk zal het onderzoek
worden ingedeeld in verschillende fasen.
In de eerste fase zal kort de evolutie van het buitenlands beleid van Rusland worden
besproken, om daarna te onderzoeken of er, naar aanloop van het conflict met Oekraïne,
bepaalde veranderingen in dat beleid kunnen waargenomen worden. Vervolgens zal er
nagegaan worden of het buitenlands beleid van Rusland weldegelijk de bedoeling had om
meer invloed uit te oefenen op zijn omgeving. Ten slotte zal de relatieve macht van
Rusland onder de loep worden genomen. Het voeren van een assertiever buitenlands
beleid is volgens het neoklassiek realisme een gevolg van een toename in de relatieve
macht van een land. Om die reden zal nagegaan worden of er weldegelijk een toename
bestond in de relatieve macht van Rusland naar aanloop van het conflict met Oekraïne.
Deze eventuele relatieve machtstoename zal worden onderzocht door te kijken naar de
evolutie in de economische en militaire capaciteiten van Rusland. Vooral de economische
capaciteiten zullen centraal staan aangezien die de feitelijke basis vormen voor andere
machtsdomeinen.
13
In de tweede fase komen de intermediaire variabelen aan bod. Het neoklassiek
realisme stelt zelf dat enkel de af- of toename van de relatieve macht van een land geen
voldoende kracht heeft om het buitenlands beleid te verklaren. De intermediaire
variabelen die in deze masterproef, met betrekking op het buitenlands beleid van
Rusland, worden gehanteerd zijn enerzijds de perceptie van de politieke leiding van
Rusland en anderzijds de structuur van de Russische staat.
Het onderzoek, waarvan de structuur hierboven is weergegeven, is dus van
theorietoetsende aard. In plaats van een nieuwe theorie te ontwikkelen, zal worden
onderzocht of het neoklassiek realisme stand houdt als zijn hypothesen worden getoetst
aan verschijnselen in de praktijk. Het onderzoek zal enerzijds worden gevoerd aan de hand
van een literatuurstudie. Hiervoor zal er gebruik worden gemaakt van zowel artikels uit
vermaarde tijdschriften als verzamelwerken, en worden auteurs geraadpleegd die
autoriteiten zijn binnen het te onderzoeken gebied. Daarnaast zal de literatuurstudie
worden aangevuld met empirische gegevens afkomstig van gerenommeerde databanken
en rapporten van belangrijke internationale instellingen. Empirische gegevens zullen
vooral gebruikt worden in het deel omtrent de economische en militaire capaciteiten van
Rusland omdat die zaken goed door cijfers zijn te vatten.
15
4. De relatie Rusland-Oekraïne en het verloop van het conflict
Alvorens een poging zal worden gedaan om de houding van Rusland ten opzichte van
Oekraïne te verklaren, is het zinvol om eerst een zicht te krijgen op de recente
geschiedenis van de relatie5 tussen beide landen en het verloop van het conflict in
Oekraïne. Betreffende het verloop van het conflict zal er een feitelijke weergave van de
gebeurtenissen worden uitgewerkt zonder daarbij het perspectief van Rusland of van
Oekraïne teveel te benadrukken. Ook zullen er hierin nog geen verklaringen worden
aangereikt, het is belangrijk om in deze fase nog een objectieve weergave aan te houden.
4.1. Rusland en Oekraïne, twee sterk verweven landen
De relatie tussen Rusland en Oekraïne is een zeer complex gegeven; zowel historische,
economische als politieke factoren spelen hierin een rol.
Als eerste zullen de historische factoren bekeken worden. Al sinds zijn ontstaan neemt
Oekraïne een zeer belangrijke plaats in het politieke bewustzijn van Rusland in. Dit om
verschillende redenen. De eerste is die van de historische verbondenheid tussen twee
volkeren die lang éénzelfde land hebben gedeeld. Velen in Rusland beschouwen Oekraïne
nog steeds als deel uitmakend van een bredere Russische gemeenschap, ‘Ruslands kleine
broertje’, en samen met de Kievan-Rus6 als de bakermat van de Russische Orthodoxie en
een essentieel onderdeel van zijn ontstaansgeschiedenis. Oekraïne werd pas een echte
staat wanneer het werd opgenomen in de Sovjet-Unie. Het land bestond in die tijd
weliswaar binnen de overkoepelde structuur van de Sovjet-Unie waardoor er nog niet
echt sprake was van een reële onafhankelijkheid. De grenzen van Oekraïne en van de
andere satellietstaten van de Sovjet-Unie werden door zijn strategen gevormd om
pragmatische en soms manipulatieve redenen (Seiranyan, 2014, p. 6).
5 Met ‘relatie’ wordt hier niet de diplomatieke relatie tussen de twee overheden van de landen bedoeld, eerder de historische, economische en politieke banden die de landen met elkaar hebben. 6 De Kievan-Rus was een middeleeuwse staat die bestond tussen de tiende en de dertiende eeuw. Deze staat strekte zich uit van de Baltische zee in het noorden tot de Zwarte zee in het zuiden en van de Karpaten in het westen tot de Wolga in het oosten (Plokhy, 2006).
16
Oekraïne als land heeft dus weinig eigen authentieke geschiedenis en een substantieel
deel van zijn bevolking wou dan ook geen onafhankelijkheid van Rusland. Die
onafhankelijkheid kwam er echter toch in 1991 als gevolg van dappere beslissingen in Kiev
en verwarring in Moskou (D'Anieri, 2012).
Ten tweede zijn er ook economische factoren die de relatie tussen Rusland en
Oekraïne tot een complex gegeven maken. De economische situatie van Oekraïne in de
jaren voor de crisis was alles behalve gunstig; er heerste een chronische recessie, de groei
van de economie hinkte achterop ten opzichte van die van zijn buurlanden, er was een
zeer grote publieke schuld, er waren zeer weinig overheidsinvesteringen en de
rentevoeten waren zeer hoog. Kortom het land stevende af op een economische crisis7.
Daarnaast bestaat er ook een zeer grote economische verwevenheid tussen Rusland en
Oekraïne. Zo is Oekraïne één van de belangrijkste transitielanden voor de handel van gas
afkomstig van Rusland. Deze grote verwevenheid samen met de moeilijke situatie waarin
de economie van Oekraïne zich bevond, leidde in de afgelopen jaren tot langdurige
disputen over energie en handel die resulteerden in verschillende gascrisissen8
(Tsygankov, 2015).
Als derde zijn er de politieke factoren, dit zijn misschien wel de meest belangrijke. Zo
is er de continue weerlegging, gevoed door de gedachte dat ze nog steeds de status van
grote mogendheid hebben, door de Russische politieke klasse, van het feit dat Oekraïne
een onafhankelijk volk is dat recht zou hebben op een eigen staat (Shevtsova, 2014a, p.
81). Daarnaast waren er fundamentele en structurele problemen met de elite in het land
die nog tot op de dag van vandaag bestaan. Deze uiterst beperkte groep kon in de periode
na de implosie van de Sovjet-Unie de macht in de politieke, economische en financiële
sector in Oekraïne naar zich toe trekken. Er ontstond een oligarchische situatie waarbij
het hele land werd bestuurd door een kleine groep corrupte, super-machtige rijken
(D'Anieri P. , 2012; Kuzio, 2014). Dit creëerde een systeem dat onmogelijk op een
duurzame manier zou kunnen blijven bestaan. Het systeem zakte dan ook in elkaar na het
aftreden van Yanukovych. Oekraïne geraakte daarna verdeeld tussen enerzijds de
7 Voor een uitgebreide lijst van de moeilijkheden waarmee de economie van Oekraïne mee werd geconfronteerd zie Seiranyan (2014). 8 In ’05-’06, ’07-’08 en ’08-’09.
17
autoriteiten in Kiev en anderzijds de pro-Russische rebellen en de afgescheurde gebieden
in Oost-Oekraïne. Van dit moment van verwarring maakte Rusland dan ook gebruik om
de territoriale integriteit van Oekraïne te schenden en de Krim te annexeren. Oekraïne en
Rusland blijken tot op vandaag twee landen met een gemeenschappelijke historische
achtergrond die ook vandaag nog sterk met elkaar verbonden zijn. Het is dan ook
aangewezen om dieper in te gaan op het verloop van het conflict in Oekraïne.
4.2. Het verloop van de crisis in Oekraïne
De crisis in Oekraïne is een tragedie, daarvan zijn de duizenden slachtoffers en de
honderdduizenden vluchtelingen het bewijs. Het conflict zal hoogst waarschijnlijk grote
en blijvende gevolgen hebben voor Oekraïne, Europa en de rest van de wereld (Seiranyan,
2014, p. 4). De huidige problemen in Oekraïne kwamen aan het licht op 21 november
2013. De toenmalige president Viktor Yanukovych weigerde om het economisch akkoord
tussen de EU en Oekraïne, de EU-Oekraïne associatieovereenkomst9, te ondertekenen en
besliste in plaats daarvan om onder druk van Rusland, een door Moskou aangeboden
tegenvoorstel wel te aanvaarden. Deze controversiële beslissing gaf aanleiding tot grote
straatprotesten die oorspronkelijk gericht waren tegen de erbarmelijke situatie in het
land. Het grote socio-economische potentieel dat Oekraïne na zijn onafhankelijkheid
bezat, had het in de jaren 90 systematisch verkwanseld. Al snel mondden de betogingen
uit in protesten tegen het regime en vóór de associatieovereenkomst met de EU. In de
maanden die volgden escaleerden de protesten zodanig, dat ze tegen midden februari al
aan een honderdtal mensen het leven zouden hebben gekost. De betogingen kregen de
naam ‘Euromaidan’, naar het onafhankelijkheidsplein waar de onrust ontstond. Op 21
februari 2014 sloten de regering en de oppositie een akkoord waarin beslist werd dat
Yanukovych kon aanblijven tot er nieuwe verkiezingen werden gehouden. Dit akkoord
hield echter geen stand en Yanukovych voelde zich gedwongen om te vluchten naar
9 Een associatieovereenkomst wordt door de EU afgesloten met derde landen. De overeenkomst heeft als bedoeling een verregaande economische en politieke samenwerking op poten te zetten tussen de EU en het land in kwestie en is in sommige gevallen een opstap naar een volwaardig lidmaatschap (European Union External Action, 2011).
18
Rusland. Reeds één dag later ontzette de Rada10 hem uit zijn ambt, na een stemming die
werd gewonnen met grote meerderheid. Yanukovych verloor de sympathie van zijn partij
en van zijn kiezers (Kudelia, 2014, p. 31). De dag die erop volgde werd de wet van augustus
2012, die Russisch als officiële taal erkende in Oekraïne, door de Rada nietig verklaard11
(Giles, et al., 2015, p. 25).
Op 28 februari 2014 vielen verdoken Russische speciale eenheden12 het grondgebied
van Oekraïne binnen en bezetten ze de voornaamste overheidsgebouwen van de Krim.
Poetin was op dat moment druk bezig met de Olympische Winterspelen in Sotsji. Om die
reden bleef een officiële verklaring met zijn visie op de feiten lang uit. Op 4 maart 2014
reageerde hij uiteindelijk op het afzetten van Yanukovych. Poetin (2014)13 beschouwde
de nieuwe autoriteiten in Kiev, met Oleksandr Turchynov als waarnemend president, als
illegitiem en ongrondwettelijk aan de macht gekomen door een gewapende
machtsovername. Voor Rusland was Yanukovych nog steeds de rechtmatige
machtshebber. Verder ontkende hij ook alle intenties die Rusland zou koesteren tot de
annexatie van de Krim.
Op zestien maart werd er dan toch een aangekondigd referendum georganiseerd
onder toezicht van Russische militairen. Dit referendum, dat in de internationale
gemeenschap als illegitiem en illegaal werd aanzien omwille van de lage opkomst en de
invloed van Rusland op de resultaten, resulteerde twee dagen later in de annexatie van
de Krim en de integratie ervan in de Russische Federatie (Ramicone, 2014, p. 6). De relatie
tussen Rusland en Oekraïne verslechterde nog meer door een aantal gebeurtenissen in
de weken volgend op het referendum. Er waren de demonstraties van het Russische leger
in de Donbass14 regio die daar de plaatselijke separatisten zouden hebben gevoed,
bewapend, geïnspireerd en betaald. Deze, door Rusland gesteunde, groepen vielen
10 De Rada is het éénkamerige parlement van Oekraïne dat bestaat uit 450 volksvertegenwoordigers die worden gekozen voor een periode van vijf jaar (Verkhovna Rada of Ukraine, 2016). 11 De wet die werd goedgekeurd door Yanukovych zorgde ervoor dat burgers in bepaalde regio’s, vooral in Oost-Oekraïne, konden kiezen om door de overheid aangesproken te worden in het Russisch. Deze wet kreeg al snel veel tegenwind van verschillende activistengroepen die geloofden dat dit de dominantie van Rusland over Oekraïne enkel zou vergroten (Giles, et al., 2015, p. 25). 12 Deze vermomde eenheden werden ook ‘little green men’ of ‘polite people’ genoemd (Paul, 2015). 13 Het volledige interview is na te lezen op http://en.kremlin.ru/events/president/news/20366. 14 Het Donbass is een historische, culturele en economische landstreek in de provincies Donetsk en Lugansk en tevens het industriële hart van Oekraïne.
19
daarna overheidsgebouwen in Oost-Oekraïne binnen, terwijl het overige Russische leger
zich verzamelde aan de grens met Oekraïne (Shevtsova, 2014b, p. 17). Daarnaast was er
ook het ongeluk met het Maleisische vliegtuig MH17 dat werd neergehaald boven het
pro-Russisch grondgebied van Oekraïne op zeventien juli 2014, waarbij de 298 inzittenden
om het leven kwamen. Onmiddellijk was er veel onduidelijkheid en werd er gespeculeerd
over de oorzaak van de ramp. Rusland en Oekraïne beschuldigden elkaar ervan het toestel
te hebben neergehaald. Als gevolg van de crash ging de situatie in Oost-Oekraïne er verder
op achteruit en liepen de spanningen tussen Oekraïne en Rusland opnieuw hoog op (The
European Union Comittee, 2015). De internationale gemeenschap reageerde sterk
verontwaardigd en om Rusland te straffen, besloten de Europese Unie en de Verenigde
Staten hun economische sancties tegen het land, die reeds sinds maart bestonden, aan te
scherpen. Rusland reageerde hierop door, voor de periode van één jaar, de import van
landbouwproducten, ruwe materialen en voedsel uit die landen te verbieden
(Szczepanski, 2015, pp. 2-3).
Op vijf september werd uiteindelijk het Minsk protocol ondertekend, onder toezicht
van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), door Rusland,
Oekraïne en de vertegenwoordigers van de volksrepublieken van Donetsk en Lugansk die
zich in de tussentijd onafhankelijk hadden verklaard. Dit creëerde een staakt-het-vuren in
het Donbass en bracht een politiek proces op gang tussen de verschillende partijen. Het
protocol werd echter niet geïmplementeerd en de situatie werd steeds moeilijker (Foxall,
2015). Een follow-up overeenkomst zorgde ook niet voor verbetering. Op twaalf februari
2015 ondertekenden Frankrijk, Duitsland, Rusland en Oekraïne het Minsk II protocol, dit
zou de spanningen verder moeten neutraliseren. In tussentijd bleef het conflict nog steeds
gaande, met af en toe een opflakkering van de spanningen zij het minder dan in de
beginfase.
Deze crisis in Oekraïne en de daaropvolgende gebeurtenissen in de Krim en zuidoost
Oekraïne worden het einde genoemd van een periode van Russisch-Westerse relaties die
begonnen op het einde van de Koude Oorlog in 1989. Deze periode werd gekenmerkt
door coöperatie en een gefaalde poging tot integratie van Rusland in het Westen op zijn
eigen voorwaarden. De crisis in Oekraïne luidde volgens Trenin (2014b, p. 3) dan ook het
begin in van een nieuwe fase in de relaties tussen de voormalige tegenstanders van de
20
Koude Oorlog. Deze fase zal, volgens hem, gekenmerkt worden door verhoogde rivaliteit
en toenemende confrontatie. Het conflict zou ook een nieuw hoofdstuk aankondigen in
de eeuwenoude machtsstrijd tussen Oekraïne en Rusland en zijn ‘vervangstaat’ de Sovjet-
Unie ,die bestond tussen 1922 en 1991.
21
5. De evolutie van het buitenlands beleid van Rusland
Om de houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne te verklaren, zal er in de eerste
plaats dieper ingegaan moeten worden op het buitenlands beleid van Rusland. Volgend
overzicht analyseert de evolutie van het buitenlands beleid van Rusland vanaf het einde
van de Koude oorlog en de implosie van de Sovjet-Unie tot aan het conflict in Georgië in
2008. Vervolgens wordt het buitenlands beleid van Rusland besproken dat relevant is voor
deze masterproef.
5.1. 1991-2008: van Jeltsin tot Poetin
Het buitenlands beleid van Rusland sinds het einde van de Sovjet-Unie kan worden
ingedeeld in drie periodes op basis van veranderingen in dat beleid. De periodes 1991-
1996, 1996-2000 en 2000-2008.
De eerste periode in het buitenlands beleid van Rusland was de periode 1991-1996.
Na het einde van de Koude Oorlog in 1989 en de implosie van de Sovjet Unie in 1991
volgde Boris Jeltsin Michail Gorbatsjov op als hoogste machtshebber van Rusland, de
opvolgstaat van de Sovjet-Unie. In de eerste helft van de jaren 90 voerde Jeltsin een
uitgesproken pro-Westers buitenlands beleid. Dit beleid zou voor hem echter niet ten
koste mogen gaan van de Russische grootsmachtsstatus of van zijn invloed in de
voormalige Sovjet gebieden. Toch werd de ambtstermijn van Jeltsin in Rusland algemeen
als een mislukking beschouwd. Economisch, sociaal en diplomatiek ging het land er sterk
op achteruit. Daarnaast werd Moskou als centraal machtscentrum sterk uitgehold, was er
een groeiende autonomie van bepaalde provincies15 en bestond er een machtstoename
van verschillende oligarchen die rijkdom konden vergaren door het blinde
privatiseringsbeleid van Jeltsin (Coolsaet, 2014, p. 223).
De tweede periode in het buitenlands beleid van Rusland was de periode 1996-2000.
Deze begon, in 1996, toen Jevgeni Primakov werd aangesteld als de minister van
15 Tsjetsjenië kon in 1991 gebruik maken van het machtsvacuüm in Rusland na de implosie van de Sovjet-Unie en werd quasi onafhankelijk. Jeltsin faalde doorheen de jaren 90 om opnieuw grip te krijgen op de provincie waarop Poetin het heroveren van de controle in Tsjetsjenië gebruikte als zijn springplank naar de macht (Giles, et al., 2015, p. 3)
22
buitenlandse zaken van Rusland. Hij verving de meer pro-Westerse en NAVO-
georiënteerde Andrej Kozyrev die in de jaren ervoor uit de gratie van het Kremlin was
gevallen (Duleba, 1998, pp. 32-34). Het buitenlands beleid van Rusland werd onder
Primakov veel assertiever en was er duidelijk op gericht om een multipolaire wereldorde
te creëren en de hegemonie van de Verenigde Staten tegen te gaan. Deze strategie werd
bekend als de ‘Primakov-doctrine’. Rusland wou dit bereiken aan de hand van een
strategie van ‘low-intensity-balancing’ (Coolsaet, 2014, p. 253). Er zouden pogingen
worden ondernomen om de diplomatieke en politieke banden met opkomende landen
zoals China te versterken. Daarnaast zou Rusland unilateraal beslissingen nemen omtrent
militaire aangelegenheden en werd het belang van de voormalige landen van Sovjet-Unie
als exclusieve invloedszone van Rusland verder benadrukt (Duleba, 1998, pp. 34-39).
Hoewel er weldegelijk een assertiever discours werd gehanteerd, werden slechts weinig
echte initiatieven ondernomen. Het gevolg was een quasi paradoxaal buitenlands beleid
met een assertieve retoriek en een beperkte weergave ervan in de praktijk (Garnett,
1997).
De derde periode op vlak van buitenlands beleid van Rusland was de periode 2000-
2008. In 1999 kwam, de toen nog relatief onbekende, Vladimir Poetin aan de macht als
eerste minister van Rusland. In 2000 werd hij vervolgens benoemd tot president, als
opvolger van Boris Jeltsin. Door de erbarmelijke situatie in de jaren 90 was Rusland in die
periode bijna een ‘failed state’ geworden. Het land was op zoek naar een post-Sovjet
identiteit en een reden van bestaan. Daarnaast was er een disfunctioneel politiek systeem
en een hoge mate van corruptie (Lo, 2003). Poetin begon aan wat hij noemde zijn
‘historische missie’. Hij zou de territoriale integriteit van Rusland herstellen, de
binnenlandse problemen oplossen en er daarnaast voor zorgen dat Rusland internationaal
opnieuw als sterke en gerespecteerde grootmacht zou kunnen worden aanzien (Sakwa,
2004, p. 301). Deze opdracht probeerde Poetin te vervullen enerzijds door de centrale
autoriteit van Moskou te herbevestigen en anderzijds door zijn verloren gegane
internationale invloed opnieuw terug te winnen. Dit alles zou hij realiseren met behoud
van de goede relaties met het westen (Coolsaet, 2014, p. 223).
23
Bij het aantreden van Poetin als president van Rusland was er dan ook een korte
periode van pro-Amerikaans buitenlands beleid merkbaar. Hiermee stond hij eerder
geïsoleerd in eigen land. Het was pas na de aanslagen van 9/11 in de Verenigde Staten en
de unilaterale reacties van de Amerikaanse president Bush op die gebeurtenissen dat
Poetin inzag dat de Verenigde Staten Rusland behandelden als een ‘Junior Partner’ en niet
als een volwaardige grootmacht (Coolsaet, 2014, pp. 254-256). Door de uitbreiding van
de NAVO naar de Baltische staten in 200416 werd dit gevoel nog meer versterkt (Grazioso,
2005, p. 30). Mede omwille van die gebeurtenissen koos Poetin opnieuw voor een
strategie die nauw aansloot bij de Primakov-doctrine. Hiervan waren een assertieve
affirmatie van de eigen belangen en positie, ontwikkelen van relaties met andere grote
spelers en de uitbouw van een eigen invloedszone, de belangrijkste pijlers (Coolsaet,
2014, p. 256). In 2007 riep hij dan ook op om een nieuwe economische wereldorde te
creëren die niet meer zou gebaseerd zijn op de Bretton-Woods instellingen, maar op de
initiatieven van de groeilanden (Coolsaet, 2014, p. 229). De relatie tussen Rusland en het
Westen bleef in de jaren nadien gespannen. De gebeurtenissen in Georgië in 2008 die het
gevolg waren van de plannen van de NAVO om uit te breiden naar Georgië en Oekraïne
presenteerden Rusland met de mogelijkheid om zijn voet te zetten naast de Verenigde
Staten en zijn post-Koude Oorlog hegemonie te doorbreken (Mouritzen & Wivel, 2012, p.
3).
5.2. 2008-2014: van hoop tot coöperatie naar een nieuwe confrontatie
In mei 2008 werd Poetin eerste minister van Rusland. Na twee ambtstermijnen mocht
hij, naar analogie met de Russische grondwet, zich niet voor een derde keer op rij
beschikbaar stellen voor de presidentsverkiezingen. Hij werd in zijn functie opgevolgd
door Dimitri Medvedev, de persoon die hij zelf had voorgedragen. Naar aanloop van de
verkiezingen had Medvedev zich nog in tamelijke liberale zin uitgelaten, dit stond haaks
op de aanpak van Poetin. Het was echter nog niet duidelijk of de uitspraken van Medvedev
ook een echte koerswijziging zouden inhouden. De mondiale financiële crisis en de oorlog
met Georgië creëerden een klimaat waarin diegenen die met Medvedev hoopten op een
16 In 2004 traden Estland, Letland en Litouwen toe tot de Europese Unie samen met Cyprus, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië.
24
liberale hervormer, bedrogen uitkwamen. In zijn jaarlijkse rede over de toestand van het
land hanteerde hij een sterke anti-Amerikaanse retoriek17 (Jansen, 2009, p. 22). Toch was
het niet allemaal harde taal bij Medvedev; de samenwerking tussen hem en Poetin werd
gekenmerkt door een verdeel- en- heers-tactiek. Als Poetin de man was van het harde
woord, was Medvedev meer de gematigde verzoener. Zo nodigde hij verschillende NGO’s
en internationale organisaties uit om na te denken over de toekomst van Rusland en
beloofde hij de Russen een betere welvaartstaat (De Hert & Geuens, 2012, p. 393).
Er waren duidelijke tekenen merkbaar dat Medvedev een alternatieve buitenlandse
koers overwoog. In een toespraak in 2010 definieerde hij de binnenlandspolitieke
doelstellingen van Rusland als centrale drijfveer van het buitenlands beleid. De status van
grootmacht en internationale prestige werden dus voor even minder belangrijk. Ook
vervaagde de anti-Amerikaanse retoriek. Hij benoemde de Verenigde Staten als één van
de geprivilegieerde partners in het grootschalig moderniseringsprogramma van de
Russische economie. Pas in tweede instantie sprak hij over de BRICS18 landen (Coolsaet,
2014, p. 230). Het buitenlands beleid van Medvedev was duidelijk meer Westers-
vriendelijk dan dat van Poetin.
Het opnieuw aantreden van Poetin als Russische president in 2012 zorgde ervoor dat
er een einde kwam aan de mogelijkheid van een nieuwe, meer liberale, buitenlandse
koers. Poetin ging opnieuw op zoek naar de consolidatie van de Russische
grootmachtsstatus (Trenin, 2014, p. 4). De aanstelling van Medvedev als zijn opvolger zou
een doordachte zet zijn geweest. Hij zou hiermee getracht hebben om het imago van
Rusland te verbeteren door het een land een meer liberaal gezicht te geven. Poetin zou
verwacht hebben dat er zo een nieuwe golf van investeringen het land zou opzoeken
(Wood E. A., 2008, p. 4). Hij zou Medvedev als verzoenende figuur op een
verkenningstocht naar het Westen hebben gestuurd om te kijken in welke mate
samenwerking mogelijk zou zijn (Trenin, 2014, p. 4). Ook zou hij nu, na een legislatuur aan
de kant te hebben gestaan, opnieuw het presidentschap kunnen ambiëren.
17 De volledige toespraak is hier te lezen: en.kremlin.ru/events/president/transcripts/messages/1968. 18 De BRICS landen zijn Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika.
25
Poetin liet in zijn ‘State of the Union’ van 2012, na zijn herverkiezing als president,
uitschijnen dat de binnenlandse versterking van Rusland centraal zou moeten staan.
Buitenlandse invloeden zouden zoveel mogelijk geweerd worden en een structurele
samenwerking met het Westen zou geen prioriteit meer zijn (Coolsaet, 2014, p. 231). In
zijn derde ambtstermijn voerde Poetin opnieuw assertief buitenlands beleid, gelijkaardig
aan het beleid van zijn eerste perioden als president. Het centrale idee achter het
vernieuwde buitenlands beleid zou “winning full sovereignty for Russia” zijn (Trenin, 2014,
p. 4). De focus zou onder andere opnieuw liggen op het vormen van een Euraziatische
Unie die tegen 2015 in het leven zou moeten worden geroepen19. Deze Unie was bedoeld
om de economische integratie van Rusland met de voormalige landen van de Sovjet-Unie
te bevorderen en een alternatief handelsblok te ontwikkelen om in een sterkere
onderhandelingspositie te staan ten opzichte van de EU. Hiermee zou Rusland opnieuw
op gelijke hoogte proberen komen met zijn grootste uitdager in zijn nabije buitenland
(Smeets, 2014, p. 49).
19 Reeds in 2010 werd er een douane-unie opgericht waarop, in 2012, een gemeenschappelijke economische ruimte volgde.
27
6. De onafhankelijke variabele: de relatieve macht van Rusland
Door voorgaande uiteenzetting is een inzicht verkregen omtrent de evolutie van het
buitenlands beleid van Rusland. Vervolgens zal er overgegaan worden tot de analyse van
dat beleid aan de hand van de vooropgestelde theorie, het neoklassiek realisme.
De centrale hypothese van het neoklassiek realisme stelt dat een toename van de
relatieve materiële macht van een staat, uiteindelijk zal leiden tot de drang om meer
invloed uit te oefenen in zijn nabije buitenland aan de hand van zijn buitenlands beleid
(Rose, 1998, p. 167). Om de houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne op die manier
te verklaren, zal in eerste instantie onderzocht moeten worden of er sprake is van een
toename van de relatieve macht van Rusland in de periode voorafgaand aan het conflict
in Oekraïne. Hier stopt het echter niet, in het tweede stadium van het onderzoek worden
de intermediaire variabelen in het verhaal betrokken. Op die manier zal het mogelijk zijn
om na te gaan hoe die variabelen de druk van het internationale systeem beïnvloeden.
Aangezien relatieve macht binnen het neoklassiek realisme een centrale plaats
inneemt is een goede definitie van het concept ‘macht’ uiterst belangrijk. Het neoklassiek
realisme kiest in dat opzicht hoofdzakelijk voor een materiële definitie van macht. In deze
definitie refereert macht naar de mogelijkheid en de middelen van een staat om andere
staten te beïnvloeden. Macht wordt, binnen deze definitie, gezien als de capaciteit om
onder meer een leger uit te bouwen, een land te bezetten en verschillende vormen van
druk uit te oefenen ten opzichte van andere staten (Wohlforth, 1993, p. 4).
Naast de materiële definitie van macht bestaat er ook een relationele definitie van
macht. Deze definitie zegt dat macht het vermogen van actor A is, om actor B iets te laten
doen wat B zonder A nooit zou hebben gedaan (Dahl, 1957, pp. 202-203). Rose (1998, p.
151) stelt dat een relationele definitie van macht wel degelijk enkele voordelen heeft
maar dat een dusdanige definitie praktisch onwerkbaar zou zijn. Daarnaast zou het met
een relationele definitie van macht moeilijk zijn om iets te zeggen over de oorzakelijke
waarde van de machtsfactoren los van de andere potentiële onafhankelijke variabelen.
Wohlforth (1993, p. 4) spreekt in dit verband over een tautologie. Wanneer macht wordt
omschreven als een vorm van controle, wat het geval is bij de relationele definitie van
macht, dan kan een machtsrelatie nooit gekend zijn voordat ze wordt uitgevoerd. Er moet
28
eerst macht uitgeoefend worden vooraleer de machtsrelatie kan worden ontdekt. Onder
deze omstandigheden is het dus onmogelijk om een machtsrelatie te onderscheiden van
het resultaat dat ze beïnvloedt. Macht blijft dus nog steeds een zeer moeilijk te definiëren
concept, het kan op zeer veel verschillende manieren worden geoperationaliseerd wat
ook als bewijs kan dienen voor de ongrijpbaarheid van het begrip (Wohlforth, 1993, pp.
10-11). De materiële definitie laat daarnaast ook veel ruimte open voor interpretatie. Wel
is er een zekere eensgezindheid die stelt dat materiële macht kan worden onderverdeeld
in drie subcategorieën: economische-, militaire- en politieke macht (Coolsaet, 2014, p.
151).
Het neoklassiek realisme is echter niet geïnteresseerd in absolute macht. De theorie
benadrukt dat onderzocht moet worden hoe de macht van een staat zich verhoudt
tegenover die van zijn dichtste concurrenten. Om dit te onderzoeken bestaan er
verschillende hulpmiddelen. Een instrument dat relatieve macht meet aan de hand van
nationale materiële indicatoren is de zogenaamde ‘Composite Index of National
Capability’ (CINC) afkomstig van de Correlates of War Project20. De CINC meet de relatieve
macht van een staat aan de hand van zes verschillende, materiële variabelen. Deze zijn
ijzer- en staalproductie, militaire uitgaven, militair personeel, energieconsumptie, totale
bevolking en het aandeel van de bevolking dat in steden leeft met een bevolkingsaantal
groter dan 100.000 (Bayer, Dutka, Ghosn, & Housenick, 2010, pp. 3-4). De CINC is een
gekende methode en wordt in de literatuur vaak gebruikt als meetinstrument voor de
materiële capaciteiten van een staat (Chan, 2007; Schweller, 2003). De CINC van Rusland
bestaat voor de periode 1816-2007, voor deze masterproef zijn er dus niet voldoende
data voor handen. Het is onmogelijk en wetenschappelijk niet verantwoord om op basis
van de gegevens van de materiële macht van Rusland in 2007, uitspraken te doen over
relatieve macht van Rusland in de jaren voorafgaand aan de crisis in Oekraïne. Toch
kunnen deze gegevens nuttig zijn om een vroegere evolutie te kaderen. Tabel 1 geeft de
CINC van Rusland weer voor de periode 1985-2007.
20 The Correlates Of War Project doet een poging om het verzamelen, de toegankelijkheid en het gebruik van data omtrent internationale betrekkingen te faciliteren. De CINC wordt samengesteld aan de hand van de zes bovengenoemde variabelen. De auteurs waarschuwen echter wel dat de kwantiteit en kwaliteit van de data sterk verschilt van land tot land en van jaar tot jaar waardoor voorzichtigheid bij het doen van uitspraken die op deze data gebaseerd zijn is aangewezen (The Correlates Of War Project, 2010).
29
Tabel 1: CINC van Rusland voor de periode 1985-2007
CINC VAN RUSLAND21
1985 0.1704
1990 0.1239
1995 0.0611
1998 0.0492
2001 0.0514
2005 0.0391
2007 0.0393
Bron: cow.dss.ucdavis.edu/data-sets/national-material-capabilities, in eigen bewerking
Grafiek 1: De CINC van Rusland voor de periode 1985-2007
Bron: cow.dss.ucdavis.edu/data-sets/national-material-capabilities, in eigen bewerking
In grafiek 1 worden de gegevens uit tabel 1 grafisch weergegeven. Als deze data wordt
geanalyseerd kan er opgemerkt worden dat er zich een systematische daling voordoet van
de relatieve macht van Rusland die aanvatte in de laatste jaren van de koude oorlog. Deze
21 Voor de jaren 1985 en 1990 werden de cijfers van de Sovjet-Unie gebruikt.
30
trend zette zich voort tot op het einde van de metingen. In 2007 bezat Rusland slechts
een vierde van de relatieve macht ten opzichte van zijn voorganger, de Sovjet-Unie. Deze
afname van relatieve macht moet echter worden gekaderd in de opkomst van andere
groeilanden zoals China, Brazilië en India die in die periode een zeer grote groei kenden.
Een tweede instrument dat zou kunnen worden gebruikt is de National Power Index
(NPI). Deze index doet een poging om de nationale macht van een land te meten aan de
hand van vijf variabelen: nationale economie, militair apparaat, diplomatie, populariteit
en technologische capaciteiten. Deze index is enkel beschikbaar voor de jaren 2010 en
2011. Het is dus ook moeilijk om op basis van die gegevens onze analyse te baseren
aangezien, aan de hand van data van twee jaar, geen conclusies kunnen worden
getrokken over globale evoluties. Als de NPI van Rusland wordt bekeken moet er
daarnaast opgemerkt worden dat die index enkel gebruik maakt van absolute cijfers en
niets zegt over een eventuele toename van relatieve macht. Hierover kunnen slechts
uitspraken worden gedaan als de evolutie van de plaats van Rusland in die lijst vergeleken
wordt met die van zijn dichtste concurrenten. In 2010 staat Rusland op de vijfde plaats in
de NPI ranking enkel voorafgegaan door de Verenigde Staten, China, Frankrijk en het
Verenigd Koninkrijk. In 2011 staat Rusland op de zesde plaats en komt Duitsland de top
vijf binnen.22 Als de plaats op die lijst als graadmeter wordt genomen voor de relatieve
macht van Rusland kan hier echter niet echt gesproken worden van een sterke
achteruitgang van die macht. Binnen de top twintig gaat enkel Brazilië er substantieel op
vooruit en blijven China en India ter plaatse. De andere landen binnen die top twintig gaan
er allemaal op achteruit. Het blijkt moeilijk om via de voorgaande indicatoren en indexen
die complexe formules en variabelen hanteren, een inzicht te krijgen in de relatieve macht
van staten en de evolutie daarin. Daarom zullen in het volgende deel twee componenten
van de relatieve macht van Rusland afzonderlijn worden besproken.
Verschillende auteurs (Coolsaet, 2014; Markesinis, 2009; Zakaria, 2008) stellen dat de
economische macht van een land het meest doorslaggevende machtsdomein is en
bovendien de feitelijke basis vormt voor andere machtsdomeinen. Volgens Markesinis
(2009, p. 18) bestaat er een “close link between the state of the economy and a country’s
22 De National Power Index van 2010 en 2011 kan hier worden geraadpleegd: https://nationranking.wordpress.com/category/national-power-index/.
31
ability to maintain or even increase its geopolitical power”. In deze masterproef zal
worden uitgegaan van dezelfde gedachte en krijgen economische capaciteiten een
centrale plaats in de analyse van de relatieve macht van Rusland. De uiteenzetting over
de relatieve macht van Rusland zal dan ook worden aangevat met de analyse van die
economische capaciteiten en de macht die daaruit voortvloeit, daarna zullen de militaire
capaciteiten worden behandeld.
6.1. De economische capaciteiten
Hanson (2007, p. 870) start zijn artikel ‘The Russian Economic Puzzle’ met de zin:
“Getting Russia right is still difficult”. Hiermee bedoelt hij dat, zelfs in de huidige
gemondialiseerde wereld waar informatie al om beschikbaar is, het nog steeds moeilijk is
om een analyse te maken van de Russische economie waar iedereen zich achter kan
scharen. Het spreekt dus voor zich dat dergelijke analyses complexer zijn dan in eerste
instantie zou worden gedacht. Niet iedereen is het op dezelfde manier eens over de
economische capaciteiten die Rusland bezit. ‘Economische capaciteiten’ is daarnaast ook
nog een zeer veelomvattend begrip. Het is dus om die reden belangrijk dat er goede
indicatoren worden gevonden die de kern van de economische capaciteiten van een staat
kunnen weergeven.
Als wetenschappers de economische macht van een staat willen onderzoeken wordt
dergelijk onderzoek meestal aangevat met het bekijken van het bruto binnenlands
product (BBP) of bruto nationaal product (BNP) van die staat. Deze indicator vertelt echter
niet het hele verhaal: “Het BNP is slechts één graadmeter. Economische macht laat zich
meten aan de hand van het aandeel dat een grootmacht heeft in de wereldproductie, in
de wereldhandel, in de investeringen (FDI), in de deviezenreserves van de overige
mogendheden en ten slotte ook van het aandeel van de eigen munt in de wereldwijde
monetaire transacties. Men kan dit de ‘attributen’ van de economische macht noemen”
(Coolsaet, 2014, p. 121). In de analyse van de economische macht van Rusland zullen
verschillende van deze attributen worden toegelicht. Hierbij is het belangrijk om op te
merken dat door het maken van een selectie er niet vanuit wordt gegaan dat de attributen
die hier zullen worden besproken een compleet en allesomvattend overzicht geven van
32
de Russische economische capaciteiten en hun potentiële functie als machtsbron. Er
wordt een poging gedaan om de meest essentiële attributen uit te lichten waarvan er
verwacht wordt dat ze een globaal beeld kunnen weergeven, daarop zal deze analyse
worden gebaseerd. Het is immers niet mogelijk om in een masterproef alle attributen van
economische macht op een waarheidsgetrouwe manier te analyseren en weer te geven.
6.1.1. De evolutie van de Russische economie
Voor er overgegaan wordt tot de kern van de zaak is het nuttig om de reële
economische situatie van Rusland kort te schetsen. De Russische economie is weinig
gediversifieerd en vooral gebaseerd op de export van grondstoffen. Rusland is heden ten
dage dan ook één van de grootste spelers op de mondiale energiemarkt. Het land bevindt
zich in de top tien op gebied van oliereserves, het is de grootste exporteur van natuurlijk
gas, de tweede grootste exporteur van olie en de derde grootste consument van energie
in de wereld (Gelp, 2006). Volgens het merendeel van de experts bezit Rusland grofweg
een derde van de mondiale aardgasreserves, zelfs Iran en Katar bezitten nog niet de helft
van het totaal van Rusland. Dit onevenwicht zorgt ervoor dat Rusland een zeer dominante
positie inneemt in de mondiale energiesector (Goldman, 2008, p. 139). Daarenboven
maakt zijn geografische ligging het land tot de ‘hub’ van de Europese energiebevoorrading
(Coolsaet, 2014, p. 121).
Op het einde van de vorige eeuw ging het echter niet goed met de Russische olie- en
gasproductie. Ondanks het feit dat het land een groot deel van de materiële capaciteiten
van de Sovjet-Unie erfde, vond er toch een sterke economische en sociale achteruitgang
ten opzichte van de periode onder de Sovjet-Unie plaats. De opdrachten voor het
ontginnen van de reserves lagen nog steeds in handen van de staat, die zorgde ervoor dat
de bestaande, nog niet ontgonnen, velden in Siberië op een snel tempo uitgeput
geraakten. Daarbovenop brak in 1998 de roebelcrisis uit als gevolg van de Aziatische
financiële crisis van 199723. Deze crisis zorgde ervoor dat de Russische economie in een
23 In tegenstelling tot voorgaande financiële crisissen die het gevolg waren van slecht macro-economisch beleid, werd deze crisis veroorzaakt door een ‘moral hazard’ en de financiële fragiliteit van de groeilanden. De aanleiding van de crisis was de depreciatie van de Thaise munt, de Bath, ten opzichte van de dollar. Als gevolg daarvan ontstond er een economische en financiële instabiliteit die zich over de hele wereld zou
33
nog grotere recessie belandde (Hanson P. , 2009, p. 8). De privatiseringen van de jaren 90,
samen met de beschikbaarheid van nieuwe technologieën uit het Westen die voorhanden
werden na de val van de Berlijnse muur, met daarbovenop een nieuwe stijging van de
mondiale energieprijzen zorgden ervoor dat Rusland relatief snel uit het dal van de crisis
kon klimmen en dat de output van de economie weer gestaag toenam (Gelp, 2006, p. 4).
Poetin, die in 2000 president van Rusland werd, kon op deze stijgende conjunctuur
meesurfen. Dit deed hem voor de Russische bevolking uitschijnen als een economisch
genie (Goldman, 2008, p. 96). Hij stelde reeds in 1997 dat de enige manier om Rusland
opnieuw te laten opklimmen tot de status van grootmacht het herstructureren van de
nationale economie zou zijn. Daarnaast zouden sterke en competitieve bedrijven moeten
worden gecreëerd die zowel in de nationale als in de mondiale economie een belangrijke
plaats zouden moeten innemen (Goldman, 2008, p. 97). Poetin wou de relatieve macht
van Rusland dus vergroten mede aan de hand van een sterke economische heropleving.
Doorheen het eerste decennium van de 21e eeuw gebeurde dit ook. De Russische
economie groeide systematisch tot aan de mondiale financiële crisis van 2008. Vanaf 1998
tot 2008 steeg het BBP van Rusland met ongeveer 6,7 procent per jaar (Hanson P. , 2009,
p. 13). Voor de periode 1998-2008 was dit de grootste groei van alle groeilanden, en lag
dit ver boven de groeicijfers van de geïndustrialiseerde landen (Hanson P. , 2007, p. 870).
De Russische economische groei in het begin van de 21e eeuw werd vooral gevoed door
de export van grondstoffen. De olieproductie steeg systematisch, net zoals de mondiale
olieprijs, wat voor grote winsten zorgde. Hierdoor vond Rusland ook zijn internationale
machtspositie, die was verloren gegaan na de vernederende periode onder Jeltsin, deels
terug (Coolsaet, 2014, p. 221). Dit zorgde er daarnaast wel voor dat de Russische
economie zeer afhankelijk werd van de uitvoer van grondstoffen en van fluctuaties in de
mondiale energieprijzen (Gelp, 2006, p. 6). Een plotse daling van de prijs van een vat ruwe
olie van 150 naar bijna 40 dollar, zorgde er in 2008-2009 voor dat de achillespees van de
Russische economie op een pijnlijke manier werd blootgelegd met een recessie als gevolg
(Coolsaet, 2014, p. 222).
verspreiden. Een daarmee gepaard gaande afname van de grondstofprijzen, zorgde ervoor dat ook Rusland de gevolgen daarvan voelde (Coolsaet, 2014, pp. 32-33).
34
6.1.2. Het BBP
De eerst indicator die zal worden bekeken om een zicht te krijgen op de economische
capaciteiten van Rusland, is zijn Bruto Binnenlands Product. Zoals reeds vermeld is het
BBP een frequent gebruikte indicator om de economische capaciteiten van een land weer
te geven. Om het BBP van verschillende landen met elkaar te vergelijken wordt gebruik
gemaakt van het BBP per capita. Dit cijfer wordt bekomen na het delen van het BBP door
het aantal inwoners van het land. Hierbij moet echter een kanttekening worden gemaakt.
Het BBP vertelt ons enkel iets over de economische variabelen binnen een staat, het
houdt geen rekening met bepaalde aspecten van de materiële levensstandaard van
individuen of met de algemene kwaliteit van leven binnen een staat (OECD, 2016, p. 32).
Daarnaast zegt het ook niets over andere materiële machtsattributen zoals militaire
capaciteiten, deze zullen dan ook verder worden behandeld.
Om de relatieve macht van Rusland te onderzoeken zal zijn BBP vergeleken worden
met dat van verschillende andere landen. Om hier een evolutie doorheen de tijd weer te
geven en daarbij te kijken of de relatieve macht van Rusland toenam naar aanloop met de
crisis in Oekraïne, is het best dat er een gewogen BBP wordt gebruikt. Het gewogen BBP
dat hier zal worden gehanteerd geeft het BBP van een land weer in de ‘Geary-Khamis
dollar’. De Geary-Khamis dollar is een fictieve internationale munt die wordt gelijkgesteld
aan de waarde die de dollar had in 1990. Op basis van deze virtuele en hypothetische
munt kan het BBP van verschillende landen met elkaar worden vergeleken zonder dat
koopkrachtpariteitsverschillen voor vertekening zouden zorgen. In de onderstaande tabel
wordt het BBP van Rusland per capita in Geary-Khamis dollar weergegeven samen met
het aandeel van Rusland in het opgetelde BBP van de landen opgenomen in deze tabel.
Deze landen werden gekozen omdat zij in 2015 het grootste aandeel hadden in het
mondiale BBP. Zij vertegenwoordigen dus niet het volledige mondiale BBP maar vormen
wel een goede weerspiegeling van de reële evoluties daarin omdat ze een fundamenteel
deel van dat mondiale BBP omvatten.
35
Tabel 2: BBP per capita in Geary-Khamis dollar voor de landen met het grootste absolute BBP in 2015
1985 1990 1995 1998 2005 2008 2013
Rusland 7 82624 7 779 4 804 4 462 7 269 9 038 9 507
Verenigde Staten 20 717 23 201 24 712 27 022 31 151 31 540 31 108
Canada 17 582 18 872 19 220 20 619 24 340 25 137 26 000
Duitsland 15 140 15 929 17 120 17 834 19 175 20 847 21 555
Frankrijk 15 530 17 647 18 318 19 416 21 772 22 447 22 219
Verenigd Koninkrijk 14 165 16 430 17 606 19 027 22 830 23 595 23 272
Italië 14 010 16 313 17 228 17 972 19 342 19 463 17 582
Brazilië 4 914 4 920 5 280 5 334 5 824 6 541 7 129
Mexico 4 272 4 826 6 001 6 745 7 459 7 879 8 034
China 1 176 1 448 2 216 2 317 4 502 6 249 9 321
Indonesië 1 984 2 514 3 374 3 151 3 799 4 354 5 487
India 1 079 1 309 1 543 1 750 2 393 2 962 3 809
Japan 15 331 18 789 19 888 20 171 21 592 22 193 22 679
Zuid – Korea 5 670 8 704 12 094 12 634 18 439 20 869 24 156
Totaal 139 296 158 681 169 404 178 454 209 887 223 114 231 858
Relatief aandeel Rusland 5.62 % 4.90 % 2.83 % 2.50 % 3.46 % 4.05 % 4.10 %
Bron: https://www.conference-board.org, in eigen bewerking
Als er een eerste blik geworpen wordt op de data in deze tabel en de absolute cijfers
in beschouwing worden genomen, kan opgemerkt worden dat het BBP per capita van
Rusland na het einde van de koude oorlog en de implosie van de Sovjet-Unie een diepe
duik nam, met als dieptepunt de roebelcrisis in 1998. Daarna deed er zich een
24 Voor het jaar 1985 zijn de data gebruikt van Rusland als onderdeel van de Sovjet-Unie. Het BBP-capita in Geary-Khamis dollar voor de gehele Sovjet-Unie in 1985 was 6708.
36
spectaculaire stijging voor die duurde tot in 2008 wanneer de mondiale financiële crisis
uitbrak. Het BBP groeide daarna weer gestaag tot in 2014. Absolute cijfers zeggen
uiteraard niet alles. Het neoklassiek realisme stelt immers dat als de relatieve macht van
een land stijgt, de drang van het land in kwestie om invloed uit te oefenen op zijn
omgeving zal toenemen. Om na te gaan of deze hypothese klopt moet dus het aandeel
van Rusland in het totale BBP worden bekeken. Ook het relatieve aandeel van het BBP
van Rusland in het mondiale BBP stijgt onmiskenbaar, al is die toename minder groot dan
de absolute cijfers doen vermoeden. Desalniettemin bestaat die stijging wat een
grondslag kan zijn voor een verklaring van de houding van Rusland ten opzichte van
Oekraïne, vanuit het de theorie van het neoklassiek realisme.
6.1.3. De Russische goederen en diensten in de wereldhandel
Naast het aandeel in het mondiale BBP zijn er, zoals reeds eerder werd aangehaald,
nog andere zaken die een invloed hebben op de economische macht van Rusland. Een
tweede economisch machtsattribuut dat in deze masterproef zal worden behandeld is het
aandeel van Russische goederen en diensten in de wereldhandel. Dit zal worden
onderzocht aan de hand van cijfers die worden gepubliceerd door het IMF en de
Wereldbank. Op de website IndexMundi25, die verschillende data van de Wereldbank
visueel voorstelt, is onderstaande grafiek te vinden. Deze figuur stelt de evolutie van het
aandeel van Russische export van goederen en diensten in de wereldhandel grafisch voor.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van absolute cijfers.
25 IndexMundi is een dataportaal dat statistieken en data van verschillende landen weergeeft in grafieken en tabellen. Deze informatie is afkomstig van diverse databanken en moet het gebruik van die data faciliteren.
37
Grafiek 2: Aandeel van de Russische goederen en diensten in de wereldhandel
Bron: www.indexmundi.com
Uit bovenstaande grafiek kan afgeleid worden dat het aandeel van de Russische
goederen en diensten in de wereldhandel doorheen de jaren weldegelijk is gegroeid.
Waar ze in het jaar 2000 een aandeel van 1.44 procent van die goederen en diensten in
de wereldhandel vertegenwoordigden, was dit in 2013 zowaar 2.54 procent. Hoewel dit
een respectabel deel is, ligt het toch ver onder het aandeel van zijn dichtste concurrent,
de Verenigde Staten. De Verenigde Staten waren in 2000 wereldwijd goed voor 13.79
procent van de export in goederen en diensten. Dit aandeel daalde echter wel tot 9.65
procent in 2013. Ook de Europese Unie, in zijn samenstelling van 200026 met een aandeel
van 3.77 procent, vertegenwoordigde in 2013 een groter aandeel, namelijk 4.99 procent.
Rusland kende in de periode tussen 2000-2013 dus weldegelijk een toename van zijn
aandeel in de export van goederen en diensten in de wereldhandel. Hoewel het absolute
volume ervan veel lager ligt dan in de Verenigde Staten of de Europese Unie, ondervond
Rusland relatief gezien dus wel een grotere stijging van zijn aandeel. Maar ook deze
relatieve stijging stelt minder voor dan op het eerste zicht misschien wordt verwacht. Een
26 Om het cijfer van 2000 te kunnen vergelijken met dat van 2013 is het aangewezen niet het huidige cijfer van de Europese Unie te gebruiken omdat dit, door de uitbreiding met 13 nieuwe landen sinds dan, een vertekend beeld kan geven.
38
ander groeiland, China, kende in de zelfde periode een toename van zijn aandeel van 3.51
procent in 2000 naar 10.41 procent in 2013, nagenoeg een verdriedubbeling.
Desalniettemin wordt China in deze masterproef niet beschouwd als een fundamentele
concurrent van Rusland, in dit opzicht is deze toename dus in mindere mate van belang
voor deze uiteenzetting.
6.1.4. Foreign Direct Investments
Het derde en tevens laatste attribuut van economische macht dat in deze masterproef
wordt onderzocht zij de van ‘Foreign Direct Investments’ in de Russische economie.
Foreign Direct investments worden door de Wereldbank gedefinieerd als: “Direct
investment equity flows in the reporting economy. It is the sum of equity capital,
reinvestment of earnings, and other capital” (The World Bank, 2014). Het zijn dus
investeringen afkomstig van andere landen in de economie van het gerapporteerde land,
wat in een bepaalde mate de aantrekkelijkheid van de economie van een land kan
aantonen. Als eerste zal de evolutie van de hoeveelheid FDI in de Russische economie
worden bekeken.
Grafiek 3: FDI in de Russische economie
Bron: http://beta.data.worldbank.org
39
Bij de analyse van de bovenstaande grafiek, kunnen een aantal zaken worden
opgemerkt. Als eerste valt het op dat er zich een spectaculaire stijging voordeed die
aanvatte in 2005 en duurde tot 2008. Het volume van de FDI in de Russische economie
vervijfvoudigde in drie jaar tijd. In 2008 is er dan weer een sterke daling merkbaar die zou
kunnen worden verklaard door een wereldwijde economische recessie, veroorzaakt door
de mondiale financiële crisis (United Nations Conference on Trade and Development,
2009, p. 73). Buitenlandse investeerders trokken massaal hun kapitaal terug uit het land.
Dit was echter een versterking van een tendens die al eerder dat jaar was ingezet, door
het kortstondig conflict met Georgië (Coolsaet, 2014, p. 222). Deze negatieve trend zette
zich voort tot in 2009, vanaf dan was er weer beterschap merkbaar. De volgende vier jaren
werden wederom gekenmerkt door een toename van de FDI met een klein knik in 2012.
Daarnaast bleek uit een ander rapport (2014) gepubliceerd door de UNCTAD dat Rusland
in 2013 de derde grootste ontvanger ter wereld was van FDI, het moest enkel China en de
Verenigde Staten op dat vlak laten voorgaan.
Aangezien aan de hand van absolute cijfers over de hoeveelheid FDI in de Russische
economie geen antwoord kan worden gegeven op de vraag of de relatieve macht van
Rusland op dat vlak is toegenomen, moet ook de evolutie van de hoeveelheid FDI in de
economieën van de landen die Rusland als grootste concurrenten aanziet worden
bekeken. Grafiek 4 geeft de evolutie van de FDI voor de periode 2005-2013 van de
Verenigde Staten, de landen van de Europese Unie en Rusland weer.
40
Grafiek 4: FDI in Rusland, de Verenigde Staten en de EU
Bron: http://beta.data.worldbank.org
De Europese Unie legt, in relatief opzicht, het minste rapport voor. Hoewel zij voor
2008 de grootste stijging kenden, kwam daarna ook een grote terugslag. De hoeveelheid
FDI in de Europese Unie is nog niet op het niveau van vóór de mondiale financiële crisis;
er is sprake van een afname van ongeveer 40 procent ten opzichte van het niveau in 2005.
De Verenigde Staten leggen een iets beter rapport voor; ook al was het begin van de crisis
terug te leiden tot financiële wanpraktijken van verschillende Amerikaanse banken,
werden zij niet zo hard getroffen door de financiële crisis als de landen van de Europese
Unie en Rusland. De FDI in de economie van de Verenigde Staten kende dan ook een
mindere mate een terugval. Ook hier zijn de FDI nog niet op het niveau van vóór de crisis,
het totaal in 2013 is echter nog steeds het dubbele van dat in 2005.
Hoewel het absolute totaal van de FDI ten opzichte van de landen van de Europese
Unie en de Verenigde Staten kleiner is in Rusland, ervaarden zij doorheen het eerste
decennium van de 21e eeuw wel de grootste relatieve evolutie mede in de hand gewerkt
werd door de stijging van de olieprijzen. Het totaal in 2013 is vier en half keer dat van in
2005. Er kan dus worden gesteld dat Rusland naar aanloop van de crisis in Oekraïne meer
en meer een aantrekkelijke economie werd voor buitenlandse investeerders en dus zijn
relatieve economische macht in dat opzicht ook zag toenemen.
41
Grafiek 5: FDI in Rusland, de Verenigde Staten en de EU als procent van het BBP
Bron: http://beta.data.worldbank.org
De FDI in de nationale economie van Rusland, de Verenigde Staten en de landen van
de Europese Unie als procent van het BBP, weergegeven in grafiek 5, toont, net als bij de
absolute cijfers, een gelijkaardige uitkomst. In 2013 waren de FDI, uitgedrukt in procent
van het BBP, zelfs het grootste in Rusland met een aandeel van 3.33 procent. In de
Europese Unie was dit 3.15 procent en in de Verenigde Staten slechts 1.71 procent.
De slotsom van de evoluties in de FDI is dat Rusland zijn relatieve macht ten opzichte
van zijn dichtste concurrenten op dat gebied zag toenemen. Deze informatie is congruent
met de centrale hypothese van het neoklassiek realisme.
6.1.5. Conclusie
Aan de hand van voorgaande analyse van de verschillende attributen van de
economische macht van Rusland, kan er een uitspraak worden gedaan of de relatieve
macht van Rusland er al dan niet op is vooruit gegaan. Zoals eerder vermeld stelt het
neoklassiek realisme dat bij een toename van relatieve macht, een staat meer invloed zal
gaan proberen uitoefenen op zijn nabije buitenland. Een toename in de economische
42
macht van Rusland zou in dit opzicht een eerste stap zijn voor het verklaren van de
Russische houding ten opzichte van Oekraïne.
Alle attributen van economische macht die in deze masterproef werden besproken
duiden op een toename in relatieve macht, weliswaar niet allemaal in dezelfde mate. Een
groot deel van de stijging van de relatieve economische macht van Rusland, kan worden
verklaard door een achteruitgang van de relatieve macht van de Westerse landen, die in
een grotere mate de gevolgen van de mondiale financiële crisis, gevolgd door een
economische crisis, moesten dragen. Rusland die, net als de andere BRICS landen,
eveneens gevolgen ondervond van die crisis, kon zijn relatieve economische macht ten
koste van de Westerse landen uitbreiden.
Hoewel er dus vanuit gegaan kan worden dat de Russische relatieve macht op
economisch vlak toenam, moeten daarbij ook een aantal kanttekeningen worden
gemaakt. Ondanks het feit dat Rusland één van de aandrijvers was voor het herstel van
de wereldeconomie, na de financiële crisis van 2008, werd zijn economie in toenemende
mate fragiel. De lage mate van economische diversificatie, waar nochtans werk van werd
gemaakt door Medvedev maar door Poetin weer op de lange baan werd geschoven,
samen met de hoge afhankelijkheid van de export van energie en van de mondiale
energieprijzen, zorgde ervoor dat Rusland veel kwetsbaarder werd voor fluctuaties in de
mondiale economie dan andere leidende economieën (World Economic Forum, 2013, p.
42). Daarnaast is Rusland economisch gezien, niettegenstaande de toename in zijn
economische macht, wel nog steeds de kleinste onder de grote mogendheden. Dit komt
ook tot uiting in de rangorde van de grootste ondernemingen in de wereld, de Global 500.
Hiervan zijn er slechts vier van Russische origine (Coolsaet, 2014, p. 222).
6.2. De militaire capaciteiten
Naast de economische capaciteiten zijn er nog andere componenten die de materiële
macht van een land bepalen. Eén van die zaken is militaire macht. Net zozeer als de
economische capaciteiten zijn de militaire capaciteiten van een land moeilijk te
kwantificeren. Er bestaat in de literatuur geen index die militaire capaciteiten oplijst
waarachter iedereen zich kan scharen. Er zijn enorm veel variabelen die in dergelijke
43
analyse zouden moeten worden betrokken27. Desalniettemin zal in dit deel een poging
worden gedaan om de militaire macht van Rusland te beschrijven. Hierbij zal vooral de
focus worden gelegd op de evolutie van die militaire macht en capaciteiten.
Vóór het conflict in Oekraïne en het ontstaan van Islamitische Staat in 2014 was er in
de literatuur een grote stroming van auteurs die algemeen aanvaardden dat in de huidige
gemondialiseerde wereldorde, militaire capaciteiten aan belang zouden hebben ingeboet
(Gallarotti, 2011, p. 115; Hackbarth, 2009, pp. 2-3). Deze gedachte speelde al sinds het
einde van de koude oorlog en werd nog aangesterkt door het falen van de invasie in Irak
door de Verenigde Staten (Steinberg, 2008, p. 159). ‘Hard power’, als middel van een
grootmacht om zijn belangen te verdedigen, zou worden vervangen door ‘soft power’ of
‘smart power’ (Nossel, 2004; Nye, 2004). Toch stelde Nye (2004, pp. 19-21) dat militaire
capaciteiten niet zomaar mogen worden afgeschreven. Ze kunnen nog steeds dienen als
middel van een staat om aan machtsprojectie te doen. Dit werd bijzonder duidelijk in 2008
tijdens het conflict tussen Rusland en Georgië. Militaire capaciteiten zouden wel minder
effectief zijn in het behalen van de vooropgestelde buitenlandspolitieke doelstellingen
van de staat, als ze niet zouden worden bijgestaan door andere machtsmiddelen. Over
het algemeen worden militaire capaciteiten nog steeds gerekend tot een tastbare
veruiterlijking van de grootmachtsstatus van een land. Hieronder zal er een overzicht
worden gegeven van de evolutie van de Russische militaire uitgaven, beginnend met de
poging van het land om zijn militair apparaat te moderniseren en zijn strijdkrachten te
herstructureren.
Het optreden van de Russische strijdkrachten in Tsjetsjenië in de jaren 90 vormde een
dieptepunt in de Russische krijgsgeschiedenis. Na een lange, wrede strijd voelde Moskou
zich genoodzaakt om zich terug te trekken uit de kleine afvallige deelrepubliek in de
Kaukasus. De verliezen waren groot en de reputatie van het Russische leger had grote
schade geleden (Homan, 2015, p. 7). Rusland kondigde sinds het einde van de Sovjet-Unie
dan ook verschillende militaire hervormingen aan28. Aanvankelijk waren deze echter niets
27 Naast kwantitatieve variabelen zijn er ook nog kwalitatieve maatstaven waar vaak geen aandacht aan wordt gegeven. Zo moet ook gekeken worden naar de mate waarin het leger en zijn materiaal gemoderniseerd is en of er geïnvesteerd wordt in training. Daarnaast zijn er zaken zoals als ervaring, politieke en sociale wil van de bevolking en de politieke elite en aanpassingsvermogen. 28 Rusland kondigde militaire hervormingen aan in 1992–93, 1997, 2001 en 2003 (Golts & Putnam, 2004, p. 122). Daarnaast waren er nog de State Armament Programmes voor de periodes 2008-2015 en 2011-2020.
44
meer dan papieren tijgers (Gressel, 2005, p. 2). Geen enkele van deze hervormingen
slaagde er in om het militaire apparaat van Rusland effectief te transformeren en zijn
strategische capaciteiten te verbeteren (Golts & Putnam, 2004, p. 122). Het was pas in zijn
tweede ambtstermijn dat Poetin werk maakte van het doorzetten van nieuwe
hervormingen. Er werd eerst geld vrijgemaakt om de nucleaire capaciteiten te vrijwaren,
deze waren voor hem het belangrijkst. De conventionele troepenmacht van Rusland bleef
log, verouderd en quasi onbruikbaar in de moderne oorlogsvoering. De organisatie van de
Russische strijdkrachten was gebaseerd op het Sovjetmodel van massale mobilisatie. Ze
waren zeer topzwaar met enorm veel officieren, afhankelijk van dienstplichtigen en
materieel verouderd (Homan, 2015, p. 6).
Het ‘State Armament Programme’ (SAP) voor de periode 2007-2015 betekende, met
concrete doelstellingen, een nieuwe poging om de Russische strijdkrachten te
moderniseren en te hervormen. Poetin (Poetin aangehaald in Weitz, 2010, p. 34)
verwoordde het als volgt: “the period of emergency patching of holes and elementary
survival in the military is over and the army and fleet have been gaining strength, power
and confidence”. Ondanks de vooruitgang van het leger onder de vorige minister van
defensie, Sergei Ivanov, benoemde Poetin toch een nieuwe minister van defensie, Anatoli
Serdiukov. Serdiukov was een bureaucraat en had geen militaire of inlichtingen
achtergrond, toch kreeg hij de taak om de, nog steeds zeer aanwezige, corruptie in het
leger aan te pakken (Homan, 2015, p. 7). Poetin vermoedde dat een bureaucraat de
corruptie beter aan banden zou kunnen leggen dan een iemand met een militaire
achtergrond. Toch duurde het tot de SAP van 2010, voor de periode 2011-2020, dat er
ook effectief werk van werd gemaakt. Tijdens het conflict in de Krim kon Rusland dan ook
voor de eerste keer zijn sterk verbeterde en gemoderniseerde strijdkrachten tonen aan
de wereld (Martens, 2015, p. 1).
Om te onderzoeken of de Russische relatieve macht er op vlak van militaire
capaciteiten op vooruit ging, moet er in eerste instantie nagegaan worden welke landen
Rusland als grootste bedreigingen of concurrenten ziet. Het is immers niet relevant om de
evolutie van de militaire capaciteiten van Rusland te vergelijken met landen die Rusland
niet ziet als fundamentele bedreigingen. Welke landen Rusland als grootste bedreigingen
45
ziet, kan teruggevonden worden in de ‘Military Doctrine’ van 201429. In dit strategisch,
realistisch geïnspireerd document definieert Rusland de uitbreiding van de NAVO naar
Oost-Europa, de militaire opbouw van de westerse alliantie aan zijn grenzen en het feit
dat de NAVO mondiale functies op zich neemt die in schending zijn met het internationaal
recht, als de primaire uitdagingen voor het garanderen van zijn veiligheid in de huidige
wereldorde (Kropotcheva, 2011, p. 32). De Military Doctrine van 2014 lijkt inhoudelijk
sterk op die van 2010. Eén van de enige merkbare verschillen is de toon waarop het
document is samengesteld, het geeft blijk van een perceptie van een meer acute
bedreiging van zijn veiligheid (Shilling, 2015, p. 37). In de Military Doctrine van 2014 zoekt
Rusland daarnaast ook toenadering tot de andere BRICS landen, de OVSE en de Shanghai
Cooperation Organization. Uit dit alles kan worden afgeleid dat Rusland vooral de landen
in Noord-Amerika en West-Europa als voornaamste bedreigingen ziet.
Daarnaast kan nog een bijkomend vraag worden gesteld: Hoe groot is het Russische
militaire apparaat in verhouding tot zijn grootste concurrenten? Het Credit Suisse
Research Institute30 (2015) publiceerde een rapport waarin de twintig landen met de
grootste militaire capaciteiten worden opgelijst. Rusland staat daarin op de tweede plaats
op een relatief grote afstand van de Verenigde Staten die op de eerste plaats staat en juist
boven China op de derde plaats. De landen van West-Europa die Rusland als primaire
bedreigingen ziet, staan in die lijst veel lager met een fundamenteel lagere score dan
Rusland. Hoewel deze indicator ons niets kan vertellen over de militaire capaciteiten naar
aanloop van het conflict met Oekraïne, schetst het wel een globaal beeld van de afstand
tussen de Verenigde Staten en Rusland, en tussen Rusland en de landen van de Europese
Unie, aangezien op twee jaar tijd de onderlinge verhoudingen niet fundamenteel
veranderd kunnen zijn.
29 De volledige Military Doctrine 2014 kan hier worden geraadpleegd: www.scribd.com/doc/251695098/Russia-s-2014-Military-Doctrine#scribd. 30 Het Credit Suisse Research Institute werd opgericht in 2008 als onderzoeksafdeling van de bank Credit Suisse. Het instituut probeert nieuwe en bestaande financiële en economische onderwerpen aan te snijden om daarmee hun cliënten doorheen de wereld bij te staan.
46
6.2.1. De militaire uitgaven: een nieuwe wapenwedloop?
In een volgende stap van het onderzoek zal er gekeken worden of de relatieve militaire
macht van Rusland naar aanloop van het conflict in Oekraïne toenam. Als dit het geval zou
zijn komt verklaring van de Russische houding ten opzichte van Oekraïne met behulp van
het neoklassiek realisme een stap dichterbij. Allereerst zal er een blik geworpen worden
op de militaire uitgaven van Rusland. Het SIPRI31 publiceert jaarlijks een dossier waarin
gerapporteerd wordt over de militaire uitgaven van staten. Verder worden ook
documenten uitgegeven die de evolutie van die uitgaven doorheen de tijd weergeven. Als
de evolutie van de militaire uitgaven van Rusland voor de periode 1992-2014 wordt
bekeken kunnen er een aantal dingen opgemerkt worden (SIPRI, SIPRI Militairy
Expanditure Database, 2015).
Grafiek 5 geeft het aandeel van de militaire uitgaven in het totale Russische BBP weer.
Op het eerste zicht kan hier niet gesproken worden van grote veranderingen doorheen de
tijd in de defensieve-uitgaven.
Grafiek 6: Militaire uitgaven van Rusland voor de periode 1992-2014
Bron: http://www.sipri.org in eigen bewerking
31 Het Stockholm International Peace Research Institute is een onafhankelijk onderzoeksbureau opgericht in 1966 dat jaarlijks militaire trends alsook statelijke defensie-uitgaven monitort. Het SIPRI wordt gezien als één van de meest gerespecteerde ‘think thanks’ ter wereld.
47
Ook een gelijkaardige grafiek voor de periode 2002-2011 afkomstig uit The Military
Balance 2013 (IISS, 2013), een jaarlijks rapport van The International Institute for Strategic
Studies32, vertelt hetzelfde verhaal.
Grafiek 7: Militaire uitgaven van Rusland als procent van het BBP
Bron: The Military Balance (IISS, 2013).
De cijfers uit grafiek 6 en 7 en geven echter niet de volledige waarheid weer. Ook al
blijft het aantal procent van het BBP dat wordt besteed aan militaire uitgaven quasi gelijk
over een lange periode, betekent dit niet dat die uitgaven in absolute cijfers op hetzelfde
niveau blijven. Het tegendeel is waar. In een periode van economische groei waarin het
BBP stijgt, zullen de militaire uitgaven jaar na jaar stijgen, ook al zal ongeveer hetzelfde
aandeel van het BBP voor militaire uitgaven worden aangewend.
Rekening houdend met de jaarlijkse groei van het BBP van Rusland kan uit tabel 3
geconcludeerd worden dat er zich vanaf 2011 een grote stijging voordeed in de militaire
uitgaven van Rusland. Het totale uitgegeven budget in 2014 was bijna het dubbele van
dat in 2011. Deze stijging kadert in het nieuwe State Armament Programme 2011-202033
ondertekend door Medvedev op 31 december 2010 (IISS, 2013, p. 199). De eerst aanzet
32 Het IISS werd opgericht in 1956 in het Verenigd Koninkrijk met een focus op nucleaire afschrikking en het controleren van de wapenwedloop. Vandaag de dag is het vooral bekend om haar jaarlijkse rapport ‘ The Military Balance’ waarin het IISS een schatting doet van de gewapende krachten van landen en voor zijn vooraanstaande veiligheidsbijeenkomsten. 33 Het State Armament Programme is een hervormingsprogramma voor het Russische leger aangenomen in 2010 voor de periode 2011-2020 dat twee voorgaande SAP’s moet vervangen. De Russische overheid faalde de vorige twee SAP’s om te zetten naar reële veranderingen (Gorenburg, 2010).
48
tot het verhogen van de defensie-uitgaven werd reeds gegeven door de ondermaatse
prestatie die werd geleverd door het Russisch leger in het conflict met Georgië.
Tabel 3: Militaire uitgaven van Rusland
Bron: The Military Balance (IISS, 2013).
Voorgaande analyse maakte duidelijk dat Rusland in de jaren voorafgaand aan de crisis
in Oekraïne, zijn militaire uitgaven verhoogde en daarnaast ook werk maakte van een
militaire modernisering. Vervolgens moet nagegaan worden of ook de relatieve macht
van Rusland op dat vlak verhoogde. Aangezien het niet relevant is om de evolutie in
militaire uitgaven van alle landen in de wereld te bekijken zal ook hier de focus gelegd
worden op de staten die Rusland als grootste bedreigingen aanziet.
Aan de hand van de regionale cijfers in grafiek 8 kunnen een aantal globale tendensen
worden opgemerkt. In de regio’s van de wereld waar de staten liggen die door Rusland
als fundamentele bedreigingen worden aanzien, namelijk West-Europa en Noord-
Amerika, dalen de militaire uitgaven systematisch vanaf 2009, hetzij met kleine stappen.
49
Grafiek 8: Militaire uitgaven in Noord-Amerika en West-Europa
Bron: http://www.sipri.org in eigen bewerking
Als er dan, net zoals bij Rusland, ook gekeken wordt naar de verandering van het aantal
procent dat de militaire uitgaven innemen in het nationale BBP van die landen komt in
grafiek 9 dezelfde tendens terug.
Grafiek 9: Militaire uitgaven van Noord-Amerika en de EU als procent van het BBP
Bron: http://data.worldbank.org
50
6.2.2. De nucleaire capaciteiten: een erfenis van de Sovjet-Unie
Een tweede onderdeel van de Russische militaire capaciteiten dat zal toegelicht
worden, zijn de nucleaire capaciteiten. Hoewel hier niet kan gesproken worden van een
relatieve machtstoename, is het toch nuttig om het nucleaire arsenaal waarover Rusland
beschikt te vermelden, vooral omdat er in verder in het onderzoek gesproken zal worden
over de perceptie van Rusland op de relatieve machtsverdeling in de wereld. De nucleaire
capaciteiten van Rusland zijn een overblijfsel van de Sovjet-Unie. Samen met de Verenigde
Staten waren zij tijdens de Koude Oorlog de enige landen die over een arsenaal van die
omvang beschikten. Aangezien die capaciteiten nu nog bestaan, hebben zij een grote
invloed op de Russische kijk op de wereld. Poetin ziet in de Russische nucleaire
capaciteiten de basis voor de speciale rol van Rusland in de geopolitiek (Blank, 2011, p.
115).
Er werd reeds gesproken over de pogingen die Rusland ondernam om zijn militaire
apparaat te moderniseren. Aangezien dit geen werk van korte adem is gebruikt Rusland,
in tussentijd, zijn nucleaire wapens om zijn nationale veiligheid en zijn plaats in de
internationale betrekkingen veilig te stellen (Bowen, 2013). Rusland gaat er dankzij die
capaciteiten veel sneller vanuit dat het kan optreden als grootmacht. Het geeft hen een
bepaald gevoel van superioriteit ten opzichte van diegenen die geen kernwapens kunnen
voorleggen (Giles, et al., 2015, p. 33).
Er wordt in Rusland zelfs werk gemaakt van een uitbreiding van die nucleaire
capaciteiten, in de vorm van de ontwikkeling van nieuwe Intercontinental Ballistic
Missiles. Daarnaast wordt ook onderzoek gevoerd naar raketten die worden afgevuurd
vanuit de lucht of vanuit onderzeeërs (Bowen, 2013). Hoewel het onwaarschijnlijk is dat
Rusland die wapens ooit zou gebruiken houden ze er toch sterk aan vast, aangezien het
hen doet herinneren aan een periode waar zij, naast de Verenigde Staten, de grootste
macht in de wereld waren.
51
6.2.3. Conclusie
Uit de voorgaande uiteenzetting kunnen dus een aantal zaken worden geconcludeerd.
Rusland begon in de tien jaar voor de crisis in Oekraïne meer uit te geven op vlak van
defensie. Zijn militaire uitgaven vervijfvoudigden zelfs in die periode. Daarnaast maakten
ze ook werk van een verregaande herstructurering en modernisering van hun
strijdkrachten. Het omgekeerde is waar voor die landen die Rusland als primaire
bedreiging ziet voor zijn nationale veiligheid. Die landen, die zich bevinden in Noord-
Amerika en West-Europa, zagen hun defensie-uitgaven dalen in de periode voor het
conflict in Oekraïne, zij het in kleine stappen. Er is dus sprake van een omgekeerde
beweging.
Op vlak van moderniteit van strijdkrachten valt er ook één en ander op te merken.
Hoewel Rusland, zoals reeds vermeld, zijn strijdkrachten moderniseerde, waren er bij zijn
dichtste concurrenten andere tendensen op te merken. De Verenigde Staten die niet de
grote inhaalbeweging moesten maken die Rusland wél moest maken, zagen als gevolg van
cumulatieve jaren van onderinvesteringen en het gebrek aan uitgebreide operaties hun
militaire capaciteiten verouderen. Daarnaast zorgden de dalende defensie-uitgaven
ervoor dat de verschillende takken van het leger hun personeel zagen inkrimpen.
Daarnaast daalde de investeringen in training en materiële paraatheid (Wood D. , 2015).
Ook in Europa waren er in verschillende landen bewegingen naar het beperken van de
militaire uitgaven op te merken, vooral na het uitbreken van de financiële crisis in 2008
werden andere prioriteiten gesteld (SIPRI, 2015). Er is dus ook geen sprake van een
wapenwedloop tussen verschillende landen, eerder van een inhaalbeweging van Rusland
ten opzichte van zijn dichtste concurrenten.
6.3. Besluit: de relatieve macht van Rusland
In het voorgaande onderdeel van deze masterproef werd onderzocht of er in de jaren
voorafgaand aan de crisis in Oekraïne een toename merkbaar was in de relatieve
materiële macht van Rusland. Dit was de eerste fase van het onderzoek. Enerzijds werden
de economische capaciteiten van Rusland besproken door te kijken naar zijn BBP, het
Russische aandeel in de export van goederen en diensten in de wereldhandel en de FDI in
52
de Russische economie. Anderzijds werden ook de militaire capaciteiten onder de loep
genomen door iets te zeggen over de militaire uitgaven van Rusland en zijn nucleaire
wapens. Het neoklassiek realisme stelt immers dat een toename in relatieve macht zal
leiden tot een poging van verhoogde invloed in het nabije buitenland van een staat.
Uit de voorafgaande analyse konden een aantal zaken worden geconcludeerd. Vooral
op vlak van economische macht, wat naar analogie met verschillende auteurs (Coolsaet,
2014; Hanson P. , 2007; Markesinis, 2009; Zakaria, 1998) in deze masterproef behandeld
wordt als de primaire bron van materiële macht, is er een dubbel verhaal te vertellen.
Hoewel de economische macht van Rusland in het begin van de 21e eeuw een grote
sprong nam, was die toename al sterk gezakt naar aanloop van de crisis in Oekraïne. Het
is echter niet zo dat Rusland een geïsoleerd geval was. Er was in het begin van de 21e eeuw
in het Westen en de groeilanden een grote economische groei merkbaar. Rusland, dat zelf
als groeiland wordt aanzien, had daarin wel een grotere marge tot verbetering. Daarnaast
is er in Rusland ook nood aan een economische diversificatie als het land, op economisch
vlak, in de wereld een betekenisvolle rol wil blijven spelen. Er kan dus besloten worden
dat, aan de hand van de attributen die besproken werden, de Russische relatieve
economische macht er in het eerste decennium van de 21e eeuw op vooruit ging.
Naast economische capaciteiten werden ook nog de militaire capaciteiten van Rusland
behandeld. Op vlak van militaire capaciteiten is het verhaal duidelijker. Rusland ging
doorheen het eerste decennium van de 21e eeuw, in zijn poging om terug tot het statuut
van grootmacht op te klimmen, werk maken van militaire modernisering. Een aantal
negatieve ervaringen in Tsjetsjenië in 2000 en Georgië in 2008 werkten hier als
katalysator. Aan de andere kant gingen de grootste concurrenten van Rusland, de
Verenigde Staten en de landen van de Europese Unie steeds minder investeren in militaire
capaciteiten waardoor de relatieve militaire macht van Rusland ook hier toenam.
De houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne valt dus niet te verklaren als er
enkel gekeken wordt naar de relatieve machtsverdeling in de wereld. De grootste
toename in relatieve economische macht vond immers enkele jaren voor de
gebeurtenissen plaats. Op vlak van militaire capaciteiten was er een duidelijkere relatieve
machtstoename naar aanloop van de crisis in Oekraïne. Dit alleen is echter niet genoeg
om de hypothese van het neoklassiek realisme te aanvaarden. In het volgende deel van
53
deze masterproef zal de tweede fase van het onderzoek aanvatten. Hier zullen de
intermediaire variabelen, de structuur van de staat en de perceptie van de relatieve
machtsverdeling in de wereld, worden betrokken in de analyse.
55
7. Intermediaire variabelen: perceptie en staatsstructuur
Het neoklassiek realisme stelt dat als de relatieve macht van een staat stijgt, die staat
als gevolg daarvan meer invloed zal gaan uitoefenen op zijn nabije omgeving. De relatieve
macht van een staat heeft dus een invloed op welke manier die zijn buitenlands beleid
gaat voeren. Meer systemisch georiënteerde theorieën zoals het neorealisme, gaan er van
uit dat het hier ophoudt. Diegenen die het beleid moeten uitvoeren, kennen de relatieve
machtsverhoudingen in de wereld en gaan, op basis daarvan, rationele beslissingen
nemen. Volgens neoklassieke realisten is dit echter niet het volledige verhaal, zij stellen
dat dergelijke rechtstreekse invloed niet bestaat. De mate waarin het buitenlands beleid
van een staat wordt bepaald door zijn relatieve macht, hangt af van de intermediaire
variabelen (Rose, 1998, p. 158). In deze masterproef wordt een selectie gemaakt van twee
intermediaire variabelen die een bijdrage kunnen leveren aan de verklaring van de
Russische houding ten opzichte van Oekraïne aan de hand van het neoklassiek realisme.
De eerste intermediaire variabele die zal worden behandeld is de binnenlandse
structuur van de staat. In sommige landen is het voor de besluitvormers niet mogelijk om,
na het percipiëren van de relatieve machtsverdeling in de wereld, alle machtsmiddelen
van die staat aan te wenden bij het uitvoeren van hun buitenlands beleid (Rose, 1998, p.
161). Zakaria (1998, p. 9) zegt hierover het volgende: “Foreign policy is made not by the
nation as a whole but by its government. Consequently, what matters is state power, not
national power. State power is that portion of national power the government can extract
for its purposes and reflects the ease with which central decision makers can achieve their
ends".
De tweede intermediaire variabele die zal worden besproken is de perceptie van de
centrale besluitvormer van Rusland, zijnde Poetin, op de verdeling van de relatieve macht
in de wereld en het internationale systeem. Het is belangrijk om de perceptie van de
politieke elite te kennen, omdat hun visie van de materiële machtsverhoudingen in de
wereld bepalend is voor de totstandkoming van het buitenlands beleid van de staat. Het
is dan ook hier dat, ondanks de beperkte relatieve machtstoename van Rusland, het
neoklassiek realisme toch zijn verklarende waarde kan aanreiken.
56
7.1. Structuur van de staat
In dit deel zal onderzocht worden in welke mate de politieke elite en de centrale
besluitvormers in Rusland de middelen die zij voor handen hebben, kunnen aanwenden
om het buitenlands beleid, naar hun eigen goeddunken, uit te voeren. Daarnaast zal ook
kort gekeken worden naar de mate waarin andere binnenlandse actoren de
totstandkoming van het buitenlands beleid kunnen beïnvloeden. Alvorens over deze twee
zaken een uitspraak kan worden gedaan moet er eerst een blik worden geworpen op
structuur van de Russische staat.
Als de structuur van de Russische staat wordt onderzocht moet, om verwarring te
vermijden, eerst het concept ‘staat’ worden toegelicht en moet er verduidelijkt worden
wat er in dit onderzoek onder wordt verstaan. Een staat is een autonome structuur en de
dominante vorm van politieke organisatie in onze huidige tijd. Het definieert een politieke
gemeenschap die wordt bestuurd door een overheid (Hague & Harrop, 2010, p. 14). Die
overheid kan besturen aan de hand van de middelen die door die staat ter beschikking
worden gesteld (Dietrich & Bernhard, 2016, p. 255). Daarnaast heeft een staat een
monopolie op het gebruik van geweld om de regels die ze stelt, zelf af te dwingen34 (Hague
& Harrop, 2010, p. 14). Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de staat en ‘het
regime’. Het regime35 van een staat wordt gedefinieerd als wie er bestuurt en de
procedures en handelingen die worden ondernomen om te besturen. Een democratie en
het grote aantal variaties van dictatoriale regimes verschillen van elkaar op vlak van hoe
de leiders worden geselecteerd en aan welke regels diegenen aan de macht onderhevig
zijn wanneer ze de staat besturen (Dietrich & Bernhard, 2016, p. 255). Na deze
conceptualisatie kan er vervolgens een eerste blik geworpen worden op de evolutie van
de structuur van de staat in Rusland vanaf de implosie van de Sovjet-Unie in 1991.
34 In 1933 werd op een internationale conventie in Montevideo, Uruguay beslist dat een staat de volgende kenmerken zou moeten hebben om als staat te worden erkend in het internationaal recht: 1) een permanente bevolking, 2) een vastgelegd grondgebied, 3) een overheid die de staat bestuurt, 4) de capaciteiten om relaties aan te gaan met andere staten (International Convention of American States, 1933). 35 Regime heeft vaak een negatieve connotatie, hier wordt met het gebruik van het concept regime echter geen uitspraak gedaan over de inhoud ervan.
57
7.1.1. Van fragmentatie naar centralisatie
Zoals reeds eerder in deze masterproef is besproken, bevond Rusland zich na de
implosie van de Sovjet-Unie, doorheen de jaren 90, in een bijzonder moeilijke situatie. In
zijn eerste jaar als president verklaarde Poetin dan ook dat het heropbouwen van de
Russische staat zijn grootste prioriteit zou zijn. Om in Rusland een duurzame economische
en politieke ontwikkeling te bewerkstelligen, en het land opnieuw tot de status van
grootmacht te laten opklimmen, zou een succesvolle ‘state-building’ daarbij aan de
grondslag moeten liggen (Hanson S. E., 2001, p. 263). In het postcommunistische Rusland
was de state-power gecentraliseerd bij de president en was het afhankelijk van zijn
predispositie hoe en of die state-power zou worden ingezet. Jeltsin, die in de Sovjet-Unie
slechte ervaringen had opgedaan met ‘de staat’, was onwillig om die state-power
consequent te gebruiken36. Doorheen de jaren 90 maakte dit dan ook de baan vrij voor
verschillende gedecentraliseerde politieke en economische machtscentra in Rusland.
Poetin deelde niet diezelfde vooringenomenheid ten opzichte van de staat met Jeltsin.
Hij was bereid om de statelijke machtsbronnen aan te wenden om zijn beleid te
ondersteunen (Easter, 2008, p. 205). Volgens Hanson (2001, p. 267) had Poetin
verschillende mogelijkheden als hij opnieuw grip zou willen krijgen op de state-power van
Rusland. Eén van die mogelijkheden was, volgens hem, het installeren van leden van de
voormalige veiligheidsdiensten van de Sovjet-Unie, waar Poetin ook zelf lid van was
geweest, in de voornaamste politieke en administratieve posten van het land. Dit
gebeurde ook. Allerhande belangrijke politieke posten op verschillende niveaus werden
toegewezen aan ex-KGB37 leden (Easter, 2008, pp. 209-210). Op die manier kreeg Poetin
grip op de verschillende machtsbronnen van de Russische staat die zich ook
langzamerhand terug centraliseerden in Moskou.
Vanaf 2003 waren er ook in de economische sfeer tekenen merkbaar van een
verhoogde centralisatie van de macht. Het gewone volk besteedde hier echter weinig
36 Jeltsin stond wantrouwig ten opzichte van het corrupte staatsapparaat ten tijde van de Sovjet-Unie en de overheidsdiensten die vóór hem bestuurden (Easter, 2008, p. 205). 37 KGB is de afkorting van Komitet Gosoedarstvennoj Bezopasnosti, wat Russisch is voor comité voor de staatsveiligheid. De KGB was de belangrijkste geheime dienst van de Sovjet-Unie. Na de implosie van de Sovjet-Unie werd de KGB vervangen door de FSK die in 1995 werd vervangen door de federale veiligheidsdienst of FSB.
58
aandacht aan omdat zij, doorheen het eerste decennium van de 21e eeuw, hun
levensstandaard fundamenteel zagen verbeteren (Hanson P. , 2007, p. 875). Rusland ging
op economische vlak meer en meer een politiek van statisme hanteren. Dit kwam onder
meer tot uiting bij de her-nationalisering van Gazprom door de Russische staat38.
Daarnaast werden ook andere strategische sectoren in de economische sfeer
gecentraliseerd rond een kleine groep van Kremlin getrouwen (Koenders, 2015, p. 3).
Ook in de bestuurlijke sfeer was er een trend naar centralisatie. Rusland, of de
Russische federatie, bestaat uit verschillende deelrepublieken die voorheen elk een
behoorlijke mate van autonomie bezaten. Vanaf 2004 kwam ook hier verandering in.
Bepaalde verworvenheden, zoals de rechtstreekse verkiezing van de gouverneurs,
werden de regio’s ontnomen. Deze verkiezingen werden vervangen door een
rechtstreekse benoeming van de gouverneurs door de president (Koenders, 2015, p. 2).
Rusland werd, vanaf de aanname van een nieuwe grondwet, in 1993 een presidentiele
republiek39. Onder Poetin was er echter sprake van ‘superpresidentialisme’. Hij
orkestreerde vanaf zijn aantreden in 2000 een centralisatie van de macht rond de functie
van president. Alle beslissingen die van wezenlijk belang zijn zouden worden genomen
door de president die daarbij een minimale tegenspraak zou moeten dulden van het
parlement of andere binnenlandse instituties (Jansen, 2009, p. 21). Toen Poetin in 2008
plaats maakte voor Medvedev, en zelf eerste minister werd, zorgde die eerste ervoor dat
hij een stok achter de deur had voor het geval dat Medvedev toch een andere koers zou
varen dan hem. Poetin benoemde zichzelf tot hoofd van de partij aan de macht, Verenigd
Rusland, zonder daarbij zelfs maar lid te zijn van die partij of enige vorm van voorafgaande
verkiezingen te organiseren. Na de parlementsverkiezingen behaalde die partij een
tweederde meerderheid. Dit gaf hen in de toekomst de mogelijkheid om een
‘impeachment-procedure’40 op te starten om daarmee de president uit zijn ambt te
ontzetten.
38 Het voormalige ministerie van gasindustrie van de Sovjet-Unie werd in 1989 het staatsbedrijf Gazprom. Gazprom was tot 1992 volledig in handen was van de Russische staat maar werd onder het bewind van Jeltsin doorheen de jaren geprivatiseerd en verkocht (Hanson P. , 2009, pp. 59-61). 39 De Russische grondwet is hier te vinden: http://www.russianembassy.org/page/constitution. 40 De impeachment-procedure of afzettingsprocedure is een proces die wordt ondernomen door de Doema om de president uit zijn ambt te ontzetten. Dit proces is echter bijzonder ingewikkeld gemaakt door
59
Dit superpresidentialisme komt ook tot uiting in de bevoegdheden die de president,
volgens de grondwet, kan uitoefenen. De president is het hoofd van de staat, de
opperbevelhebber van het leger en de beschermer van de grondwet. Hij kan de
beslissingen van andere instellingen van de staat opschorten en ministers uit hun ambt
ontzetten zonder dat daarvoor de goedkeuring is vereist van de Doema. Daarnaast is de
president ook nog bevoegd voor het uitzetten van de grote lijnen van het binnen- en
buitenlands beleid (Hague & Harrop, 2010, p. 342). Willerton (2005, p. 23) sprak
hieromtrent over een ‘hegemonisch presidentschap’: “not only because its position is
legally superior to that of other institutions, but because it possesses considerable
independence and freedom of maneuver”. Wanneer Poetin in 2008 zijn twee
ambtstermijnen als president voltooide bleef hij een centrale figuur in de Russische
politiek, in een niet te onderschatten wijze volgde de macht de persoon (Hague & Harrop,
2010, p. 342). In 2012 werd hij opnieuw verkozen als president van Rusland, nu voor een
periode van zes jaar41. Hoewel zijn herverkiezing niet even vlot verliep als de keren
daarvoor, met grote straatprotesten tegen corruptie en tegen de vervalsing van de
verkiezingen, ging hij door op zijn elan van zijn eerdere twee ambtstermijnen. De
protesten werden neergeslagen en diegenen die eraan deelnamen werden
gesanctioneerd (Koenders, 2015, p. 2).
7.1.2. Invloed van andere binnenlandse actoren
Nu de structuur van de Russische staat werd besproken wordt vervolgens nagegaan in
welke mate binnenlandse actoren de totstandkoming van het buitenlands beleid kunnen
beïnvloeden. Het is zo dat er in Rusland geen echte oppositie bestaat. Poetin zorgde
ervoor, door het aangaan van strategische allianties met andere partijen en vervolgens
door middel van fusies, dat de partij van het Kremlin, Verenigd Rusland, een
parlementaire meerderheid kon behalen. Zo konden zijn wetsvoorstellen vrijwel altijd
moeiteloos worden goedgekeurd. Daarnaast verhoogde hij ook de kiesdrempel van vijf
tussenkomsten van de Federatieraad, het Opperste Gerechtshof en het Constitutioneel Hof (Jansen, 2009, p. 21). 41 Reeds in 2008 voerde Medvedev een voorstel door dat de presidentiele termijn moest optrekken naar zes jaar in plaats van vier jaar. Deze verlenging zorgde voor een toename van de macht van het Kremlin (Jansen, 2009, p. 23).
60
naar tien procent wat eveneens het centrale gezag ten goede kwam. Partijen die, ondanks
de strenge kieswetgevingen42, wel worden toegelaten zijn vaak partijen die indirect
worden opgericht door het Kremlin of onder bevel van Poetin zelf (De Hert & Geuens,
2012, p. 397).
Ook de ‘civil society’ in Rusland is niet zo ontwikkeld zoals die in de meeste Westerse
landen wel is. Dit is mede door wetgeving daterend uit 2006 die stelde dat NGO’s zich
moesten laten registreren bij de overheid als ze willen blijven bestaan. Daarnaast werd
ook de buitenlandse financiering aan banden gelegd. Hierdoor kwamen vooral veel
mensenrechtenorganisaties in de problemen aangezien die hoofdzakelijk steunden op
buitenlandse hulp. Sinds de wet uit 2006 is de Russische overheid zelf de voornaamste
bron van financiering geworden van de binnenlandse NGO’s, dit zorgde ervoor dat hun
vermogen om te dienen als bolwerk tegen het misbruik van state-power danig werd
ingeperkt (Beissinger, 2012, pp. 2-3). In 2012 werd een heel nieuw pakket aan
maatregelen goedgekeurd waarbij er nog meer druk werd gezet op NGO’s die kritiek
durfden uiten op het centrale bestuur in Rusland. Het is dus heel moeilijk voor dergelijke
organisaties om het buitenlands beleid van Rusland te beïnvloeden. Ook de topmensen
binnen de grootste bedrijven en de andere belangrijkste figuren in de economische sfeer
hebben vaak hun positie te danken aan het cliëntelisme van Poetin, ook zij gaan dus het
centrale gezag geen strobreed in de weg proberen leggen.
Een laatste opmerking die hierbij gemaakt moet worden is dat Poetin, hoewel hij het
buitenlands beleid naar eigen goeddunken kan vormgeven zonder veel invloed van
binnenlandse actoren, niet blind is voor zijn binnenlandse populariteit. Die stond vóór de
crisis in Oekraïne immers op een laag pitje. Hij besefte dat, hoe veel hij het ook voor het
zeggen had, als het Russische volk zich tegen hem zou keren, de situatie voor hem
bijzonder moeilijk zou worden. Verschillende auteurs (Jongsma, 2014, p. 40; Treisman,
2014, pp. 385-386; Trenin, 2014, p. 19) stellen dan ook dat de beslissing van Poetin om
Oekraïne binnen te vallen deels werd beïnvloed door zijn drang om zijn binnenlandse
populariteit terug op niveau te krijgen.
42 Sinds de kieswetgevingen van 13 december 2004 en 13 juli 2005 moeten partijen opkomen in heel Rusland, mogen ze geen deelbelang vertegenwoordigen en moeten ze per regio een bepaald aantal leden hebben (De Hert & Geuens, 2012, p. 397).
61
7.1.3. Conclusie: de structuur van de staat
De voorgaande uiteenzetting geeft duidelijk weer dat Poetin, doorheen zijn jaren aan
de macht, de state-power van Rusland centraliseerde bij het ambt van president dat hij,
in het merendeel van die periode, zelf bekleedde. Het is nu maar de vraag of Poetin bij
het ontwerpen van het buitenlands beleid bepaalde, door de staat opgelegde, hinder
ondervind waardoor hij de capaciteiten van de Russische staat niet ten volle kan
aanwenden. Aangezien Poetin, als president van Rusland, de officiële bevoegdheid bezit
omtrent het bepalen van het buitenlands beleid is dit hoogst onwaarschijnlijk. In het begin
van zijn presidentiële carrière maakte hij er dan ook werk van om het versnipperd
buitenlands beleid, dat door verschillende bureaucratische instellingen kon worden
beïnvloed, te stroomlijnen43. Hoewel beslissingen in Rusland omtrent economische
aangelegenheden nog vaak worden overgelaten aan experten, zouden de belangrijkste
knopen rond buitenlands en veiligheidsbeleid beleid exclusief door Poetin zelf worden
doorgehakt (Trenin, 2014, p. 7). Geen enkele belangrijke beslissing zou nog worden
genomen zonder dat hij er eerst zijn persoonlijke ‘touch’ aan zou gegeven hebben. Zij het
nu de oorlog tegen Georgië in augustus 2008, of de ‘hybrid war’ in de Krim waar de Polite
Green Men het referendum over de annexatie van het schiereiland faciliteerden
(Nalbandov, 2016, p. 5). Ook zijn er weinig tot geen binnenlandse actoren die het
Russische buitenlands beleid kunnen beïnvloeden.
Om nu een stap terug te zetten en te kijken in welke mate deze bevindingen kaderen
in de theorie van het neoklassiek realisme kan een volgende conclusie worden aangereikt.
Rusland, die zijn relatieve macht in de aanloop naar de crisis in Oekraïne zag toenemen,
zal volgens het neoklassiek realisme meer invloed proberen uitoefenen op zijn nabije
buitenland, afhankelijk van de mate waarin de centrale besluitvormers de middelen van
de staat ter beschikking hebben om dergelijk buitenlands beleid te voeren. Er is, uit de
vorige uiteenzetting, gebleken dat Poetin als centrale figuur binnen het buitenlands beleid
van Rusland weinig tot geen beperkingen heeft in het voeren van het, in zijn ogen, gepaste
beleid. Hij kan naar eigen goeddunken het buitenlands beleid sturen.
43 De verschillende bureaucratische instellingen waren onder andere het ministerie van defensie, atoomenergie, economische ontwikkeling en handel en het ministerie van buitenlandse zaken. Daarnaast was er ook nog de administratie van de president (Bobo, 2003, pp. 21-22).
62
Tot nu toe werd de relatieve machtstoename van Rusland besproken en werd
daarnaast onderzocht of Poetin moeilijkheden ondervond in het uitvoeren van zijn
gewenste beleid. Als deze twee zaken nu samen in aanschouwing worden genomen kan
opgemerkt worden dat ze nog niet genoeg zijn om een verklaring vanuit het neoklassiek
realisme te aanvaarden. De intermediaire variabele structuur van de staat zou
waarschijnlijk ook meer verklarende waarde hebben in een onderzoek waarin onderzocht
wordt om welke reden een buitenlands beleid niet wordt uitgevoerd bij een toename van
relatieve macht, dan in deze masterproef, waar onderzocht wordt hoe het komt dat een
bepaalde beleid tóch wordt uitgevoerd ondanks een beperkte toename in relatieve
macht. Naast de structuur van de staat en de invloed van andere binnenlandse actoren
neemt het neoklassiek realisme nog een andere intermediaire variabele in beschouwing.
Die variabele, de perceptie van de politieke elite, zal behandeld worden in het volgende
deel. Er wordt verwacht van deze intermediaire variabele dat ze de ontbrekende schakel
is tussen de relatieve macht en de houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne.
7.2. Perceptie van de relatieve machtsverdeling in de wereld
“The end of the Cold War did not put a stop to the confrontation between ideas and
perceptions.” (Primakov, 2013)
De gebeurtenissen in Georgië en Oekraïne in respectievelijk 2008 en 2014 toonden de
bereidheid van Rusland aan om, ten opzichte van zijn nabije buitenland, bepaalde
maatregelen te nemen die voor de andere landen van Europa, in de 21e eeuw, op
voorhand ondenkbaar waren. De laatste tien jaren werden dan ook gekenmerkt door een
groeiend assertief buitenlands beleid van Rusland en een grotere zelfzekerheid in de
uitvoering ervan. Toch was de perceptie van Rusland op de wereld niet anders dan vóór
het aantreden van Poetin; “rather, it ‘hibernated’ during a period of diminished pressure
from outside and weakness on the inside” (Eitelhuber, 2009, p. 9). Eitelhuber stelt dus dat
de perceptie van de wereld in Rusland altijd dezelfde bleef maar dat die door zwakte niet
tot uiting kon komen. Rusland zou de wereld zien als een multipolair internationaal
systeem, daarin zouden zij een onafhankelijke grootmacht zijn die de eigen geopolitieke
positie in de wereld zou moeten bepalen en door het Westen behandeld zou moeten
63
worden als zijnde hun gelijke (Giles, et al., 2015, p. vii). Zelfs na verschillende
machtswissels, grote variaties in de reële en gepercipieerd macht van Rusland en een
korte periode van Westers-vriendelijk buitenlands beleid zou de Russische politieke elite
steeds diezelfde perceptie blijven hanteren zijn (Giles, et al., 2015, p. 40). Wat zorgde er
dan voor dat Rusland in het conflict in Oekraïne zich toch assertiever ging opstellen?
Het neoklassiek realisme stelt dat een toename van de relatieve macht van een land,
zal zorgen dat het land in kwestie een meer assertief buitenlands beleid zal voeren ten
opzichte van zijn nabije buitenland. In de eerste fase van het onderzoek werd duidelijk dat
de relatieve macht van Rusland, in aanloop naar het conflict met Oekraïne, op bepaalde
vlakken toenam. Deze stijging was echter het grootste vóór de mondiale financiële crisis.
Het neoklassiek realisme stelt echter dat de invloed van relatieve macht wordt gefilterd
door intermediaire variabelen waarvan er reeds één, de structuur van de staat, hierboven
werd besproken. Die eerste intermediaire variabele leerde ons dat Poetin de mogelijkheid
had om nagenoeg alle middelen van de staat te gebruiken en daarmee, naar zijn eigen
goeddunken, het buitenlands beleid uit te voeren.
De toename van relatieve macht samen met de intermediaire variabele structuur van
de staat waren alleen niet genoeg om het de houding van Rusland ten opzichte van
Oekraïne te verklaren. In dit deel zal daarom de tweede intermediaire variabele bij de
analyse worden betrokken om hierin wel proberen te slagen. Deze variabele is de
perceptie van de relatieve machtsverdeling in de wereld, door diegenen in Rusland die
het buitenlandse beleid moeten vormgeven. In het vorige deel werd geconcludeerd dat
Poetin, als president van Rusland, de belangrijkste figuur is in het bepalen van het
buitenlands beleid van Rusland. Het is dus ook, naast de bredere perceptie in Rusland, zijn
perceptie van de relatieve machtsverdeling, zijn zicht op internationale gebeurtenissen
en zijn visie op de rol en plaats van Rusland in de wereld die onderzocht zal moeten
worden. Het verband nagaan tussen buitenlands beleid en de perceptie van de relatieve
machtsverdeling is echter niet eenvoudig. Om die reden zal deze uiteenzetting aangevat
worden met het beschrijven van de algemene perceptie van Rusland en het Westen op
de internationale politiek.
64
Rusland zag in de 21e eeuw zijn relatieve macht opnieuw toenemen, die
machtstoename werd in het Westen echter niet erkend, dit is toch de perceptie die
heerste in Rusland. Deze onenigheid komt voort uit de verschillende visies die Rusland en
het Westen hebben op de internationale politiek. Hoewel het Westen geloofde dat het na
de Koude Oorlog geen zin meer had om buitenlands beleid te baseren op realistische
premissen, was voor Rusland het omgekeerde waar. In Rusland was het buitenlands
beleid nog steeds sterk gebaseerd op realpolitiek en invloedszones (Mearsheimer J. ,
2014, p. 84). Rusland die dus zijn relatieve macht zag toenemen geloofde, gebaseerd op
realistische overtuigingen, dat het Westen internationaal met hen dan ook meer rekening
zou gaan houden. Met de gebeurtenissen in Georgië besefte het Westen voor een eerste
keer dat Rusland niet dezelfde instelling deelde als hen.
Het is duidelijk moeilijk voor het Westen en Rusland om met eenzelfde bril naar de
werkelijkheid te kijken, daarom zal de perceptie van de relatieve machtsverdeling in de
wereld in Rusland dan ook anders zijn dan in het Westen.
7.2.1. Hoe wordt de perceptie van Rusland beïnvloed?
Er zijn dus aantal zaken die de perceptie van Rusland omtrent zijn relatieve macht
zouden moeten beïnvloeden waardoor de politieke elite in het land er vanuit zou gaan
meer relatieve macht te hebben dan in werkelijkheid misschien het geval is. Er zal een
poging gedaan worden om verschillende van die zaken hier te beschrijven. Als eerste zal
een reeks factoren aangehaald worden die de Russische perceptie van de eigen relatieve
macht beïnvloeden.
Een eerste factor is het toegenomen zelfvertrouwen van Rusland. Hoewel de voorheen
besproken relatieve machtstoename niet voldoende was om alleen de Russische houding
in Oekraïne te verklaren, omdat die vooral plaatsvond vóór de mondiale economische
crisis en niet naar aanloop van de gebeurtenissen in Oekraïne, zorgde die toename toch
voor verandering in de Russische houding. Er kan worden gesteld dat er in Rusland, naar
aanloop van de gebeurtenissen in Oekraïne, mede gevoed door de groei van hun relatieve
macht, een zekere vorm van zelfvertrouwen was teruggekeerd ten opzichte van de jaren
90 (Giles, et al., 2015, p. 51). Tijdens de oorlog in Joegoslavië in 1999 had Rusland nog niet
65
de middelen om zijn belangen te verdedigen (Arbatova & Dynkin, 2016, p. 71). Een
periode van sterk leiderschap naast een decennium van hoge olieprijzen zorgde ervoor
dat de capaciteiten van Rusland nu dichter lagen bij hun intenties dan in de jaren ervoor.
Door dit nieuwe zelfvertrouwen zou Rusland zich, in voor hun strategische dossiers in de
internationale politiek, dan ook opnieuw meer laten gelden (Giusti & Penkova, 2008, p.
40).
Daarnaast zijn er de nucleaire capaciteiten van het land. In het onderdeel over de
militaire capaciteiten werd reeds aangehaald dat het feit dat Rusland over nucleaire
wapens beschikt, dit een invloed heeft op zijn perceptie van de verdeling van de relatieve
macht in de wereld. Hoewel Rusland in tijden van de Sovjet-Unie weldegelijk een
supermacht was, volgde er in de jaren 90 echter een periode van zwakte waar ze,
doorheen het begin van de 21e eeuw, opnieuw konden uitklimmen. Omwille van die
nucleaire capaciteiten zouden ze er echter automatisch van uitgaan dat ze vandaag de
dag ook een grootmacht zouden zijn, ook al zijn andere machtsattributen, die nodig zijn
om echt te worden aanzien als een grootmacht, misschien in mindere mate aanwezig
(Giles, et al., 2015, p. 33). Voor Rusland zijn hun nucleaire wapens een vorm van prestige
in het internationale systeem (Martens, 2015, p. 5). Geen enkel land zou Rusland tot een
conventionele oorlog uitdagen omdat, op de achtergrond, de permanente dreiging van
nucleaire vergelding zou blijven bestaan. Het belang dat Rusland hecht aan nucleaire
wapens beïnvloedt dus zijn beeld van de relatieve machtsverhoudingen in de wereld in
positieve zin (Homan, 2015, p. 7). In de Westerse wereld heerst het omgekeerde beeld.
Meer en meer wordt er gesproken over de ‘senselessness’ van nucleaire wapens. Dit zou
echter vooral tot bedoeling hebben om het bezit van nucleaire wapens te delegitimeren
en het nut en het belang ervan te minimaliseren (Blank, 2011, p. 293). Ook hier staan de
visies van Rusland en het Westen dus tegenover elkaar waardoor hun perceptie van de
relatieve machtsverdeling in de wereld dan ook verder zal verschillen.
Naast nucleaire capaciteiten zijn er nog andere zaken die de Russische perceptie op
de relatieve machtsverdeling in de wereld beïnvloeden. Eén van die zaken is de Russische
permanente zetel in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Ook dit is, net zoals zijn
nucleaire capaciteiten, een restante uit de periode van de Sovjet-Unie. Met zijn
permanente lidmaatschap in de VN Veiligheidsraad zetelt Rusland samen met de
66
Verenigde Staten, Frankrijk, China en het Verenigd Koninkrijk met enkele van zijn grootste
concurrenten in één van de meest invloedrijke organen in de wereld van de internationale
betrekkingen. Hierdoor kan Rusland, hoewel ze niet over dezelfde machtsbasis
beschikken als waarover de Sovjet-Unie beschikte, veel invloed uitoefenen op het doen
en laten van de Verenigde Naties in de wereld door middel van het vetorecht dat eigen is
aan een permanent lidmaatschap van de Veiligheidsraad. Hiervan maakte Rusland
opnieuw gebruik na het vernieuwde zelfvertrouwen vergaard door hun relatieve
machtstoename in het begin van de 21e eeuw. Onder meer tijdens de oorlog in Syrië en
de conflicten in Oekraïne stelde Rusland zijn veto. Zo kon een optreden van de Verenigde
Naties in de conflictgebieden worden verhinderd (Security Council Report, 2015).
Er kunnen dus reeds verschillende componenten in de intermediaire variabele,
perceptie van de relatieve machtsverdeling in de wereld, worden onderscheiden. De
eerste is een reële stijging van Russische relatieve macht in het begin van de jaren 2000
en een daarbij komende toename van zijn internationale zelfvertrouwen. Verder zijn er
nog de nucleaire capaciteiten en de permanente zetel in de Veiligheidsraad. Dit zijn
allemaal zaken die de Russische perceptie omtrent hun eigen relatieve macht in positieve
zin beïnvloeden. Daarnaast zijn er ook enkele zaken die de Russische perceptie omtrent
de relatieve macht van zijn grootste concurrenten beïnvloeden. Eén van die zaken was
het feit dat er geen eensgezinde en overtuigende reactie kwam vanuit het Westen op de
gebeurtenissen in Georgië in 2008, waar Rusland de controle verwierf over twee
provincies van het land (Shevtsova, 2014a, p. 94). Het Westen bleef een coöperatieve en
zelfs toegevende houding aanhouden. Enkele tijd later kwam er vanuit de Verenigde
Staten met de nieuw verkozen president Obama, zelfs een oproep tot een ‘reset’ van de
relatie tussen de twee landen (Giles, et al., 2015, p. 9). Verschillende bronnen (Kuzio,
2009, p. 350; Saakashvili, 2014) vergelijken deze houding zelfs met de ‘appeasement’
politiek die de Europese landen naar aanloop van de tweede wereldoorlog voerden ten
opzichte van Nazi-Duitsland. Die zwakke houding van het Westen voedde het geloof in
Rusland dat ze in hun nabije buitenland het beleid kon voeren dat ze zelf verkozen en dat
ze hierin niet zou worden tegengehouden door hun grootste concurrenten. Dit leidde op
zijn beurt dan weer tot een toename in het zelfvertrouwen van Rusland en een
assertievere houding in andere dossiers, met het conflict in Oekraïne als hoogtepunt.
67
Rusland leerde van de oorlog in Georgië, dat het gebruiken van militaire middelen om
buitenlands politieke doelstellingen te bereiken in sommige gevallen zelfs wordt beloond
(Giles, et al., 2015, p. 40).
Een ander gegeven dat ervoor zou zorgen dat de Russische perceptie van de relatieve
macht van de Europese landen wordt bijgesteld is het feit dat er een bepaalde
afhankelijkheid bestaat van Europese landen van de Russische export van energie naar
Europa44. Hoewel deze afhankelijkheid zeer onregelmatig is verdeeld en vooral
geconcentreerd is bij de Oost-Europese laden heeft dit ook een invloed op de andere
landen van de Europese-Unie (Noël, 2008). Deze afhankelijkheid zorgt ervoor dat Rusland
een hefboom heeft in andere dossiers. Zo zouden economische dwangmiddelen worden
gebruikt om bepaalde politieke doeleinden in de Oost-Europese landen te behalen
(Sokov, 2006).
7.2.2. Een ‘window of opportunity’
Naast de perceptie van Rusland op de relatieve machtsverdeling in de wereld is het
ook relevant om, als laatste stap in het onderzoek, te kijken naar hoe Poetin als centrale
machtshebber kijkt naar het internationale systeem, wat daarin gebeurd en hoe hij,
rekening houdend met gebeurtenissen in het verleden, daarop reageert. In het vorige deel
werd het duidelijk dat de perceptie van Rusland op de verdeling van relatieve macht in de
wereld door verschillende zaken wordt beïnvloed. Dit verklaart nog altijd niet helemaal
waarom Rusland juist in Oekraïne zijn macht liet gelden. Om dit te begrijpen moeten een
aantal brede en algemene percepties van Poetin op de gebeurtenissen en ontwikkelingen
in de jaren vooraf mee in beschouwing worden genomen.
Als eerste moet in dat opzicht gekeken worden naar de betekenis van Oekraïne voor
Rusland. Eerder werd reeds toegelicht dat Oekraïne voor Rusland van groot historisch
belang is. Het is dan ook niet te verbazen dat Rusland de gebeurtenissen in Oekraïne in
44 Deze afhankelijkheid van verschillende landen bestaat vooral op het gebeid van de handel in gas. De oliemarkt is een gemondialiseerde, liquide en intern Europees geïntegreerde markt waar het niet mogelijk is voor een exporteur om individuele landen te bedreigen naar aanleiding van een politiek dispuut. Als de export naar die landen zal worden verminderd, zal dit worden opgevangen door de markt als een prijsstijging voor alle importeurs. Zo een situatie bestaat niet in de gasmarkt, de handelsrelaties zijn hier vaak nog bilateraal en sterk gepolitiseerd (Noël, 2008).
68
2004, en terzelfdertijd gelijkaardige gebeurtenissen in andere ex-Sovjet landen, als een
aanval op zijn primaire belangen beschouwde. De perceptie in Rusland was dat de
Verenigde Staten in verschillende landen van de voormalige Sovjet-Unie de
kleurenrevoluties hadden gestuurd en democratie in die landen had gepromoot.
Daarnaast waren er de uitbreidingen van de Europese Unie naar de Baltische landen in
2004 en de gesprekken met Georgië en Oekraïne over de toetreding tot de NAVO in de
jaren erna. Al deze zaken zorgden er voor dat Rusland het gevoel had dat er met zijn
belangen geen rekening werd gehouden juist op het moment dat zijn zelfvertrouwen weer
toenam (Shilling, 2015, p. 37). Het Westen op zijn beurt zag in de eerste plaats het grote
belang van die gebeurtenissen voor Rusland niet in. Daarnaast werd Rusland niet als
grootmacht aanzien en was er geen angst voor een mogelijke vergelding. Er heerste in het
Westen nog steeds het beeld van een militair verouderd en economische zwak Rusland.
Op het moment dat er dan chaos in Oekraïne losbrak zag Poetin een ‘window of
opportunity’ om te reageren. Verschillende auteurs (Wohlforth, 1993, p. 294; Zakaria,
1998, p. 11) stellen immers dat het vaak een plotse gebeurtenis of een internationale
schok is die machtshebbers confronteert met lange termijn tendensen van verandering in
relatieve macht die voor die schok misschien niet duidelijk merkbaar waren.
Door de gebeurtenissen in Oekraïne ontwikkelde er zich bij Poetin en de politieke top
in Rusland, de angst dat er zich eenzelfde scenario zou afspelen als in de jaren er voor met
de kleurenrevoluties waar verschillende Russische-gezinde machtshebbers werden
vervangen door Westers-georiënteerde figuren (Allison, 2014, pp. 1298-1290). In die tijd
lagen de capaciteiten van Rusland echter nog te ver uiteen met zijn belangen om die ten
volle te kunnen verdedigen (Arbatova & Dynkin, 2016, p. 71). Dit was in 2014 in veel
mindere mate het geval. De relatieve macht van Rusland zijn en zelfvertrouwen ten
opzichte van het Westen waren toegenomen. De dreiging dat Oekraïne zou overhellen
naar Europa werd versterkt na het aftreden van Yanukovych. Dit als een katalysator
hebben gewerkt voor Poetin om te handelen naar de veranderde relatieve
machtsverdeling in wereld en de territoriale integriteit van het land dat in chaos
verkeerde te schenden. Dit is ook wat het neoklassiek realisme voorspelt. De houding van
Rusland ten opzichte van Oekraïne kan dus worden gezien als een beslissing van Poetin
om te reageren op de gebeurtenissen in Oekraïne, aan de hand van zijn perceptie van de
69
relatieve machtsverdeling in de wereld samen met zijn bredere perceptie van het
internationale systeem. Deze gebeurtenissen zag hij als een window of opportunity om
zijn vernieuwd zelfvertrouwen uit te oefenen en te handelen naar zijn perceptie van de
relatieve macht in de wereld.
71
8. Besluit
In deze masterproef werd een poging gedaan om de houding van Rusland ten opzichte
van Oekraïne te verklaren. Bij het in beschouwing nemen van de literatuur, kon
geconcludeerd worden dat er enorm veel verschillende mogelijke verklaringen vanuit
verschillende theorieën voor handen waren. Daarom werd er op zoek gegaan naar een
theoretisch kader dat inzichten uit die verschillende theorieën ontleende en ze in één
coherent kader kon combineren. Deze zoektocht bracht ons bij het neoklassiek realisme.
De onderzoeksvraag die daaruit volgend centraal stond in deze masterproef, luidde: “Hoe
verklaart het neoklassiek realisme de houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne?”
Deze theorie stelt, omtrent de analyse van buitenlands beleid van staten, de volgende
hypothese: Als de relatieve macht van een staat begint te groeien, zal die staat een poging
doen om meer invloed uit te oefenen in zijn nabije buitenland aan de hand van zijn
buitenlands beleid. Daarnaast stelt het neoklassiek realisme dat bepaalde intermediaire
variabelen een ‘transmission belt’ vormen tussen de relatieve macht van een staat en zijn
gevoerde buitenlands beleid. De intermediaire variabelen die in deze masterproef werden
onderzocht waren de structuur van de Russische staat en de perceptie van de politieke
elite van de relatieve machtsverdeling in de wereld.
Het onderzoek viel uiteen in twee fases. In de eerste fase werd onderzocht of de
relatieve macht van Rusland, naar aanloop met het conflict in Oekraïne, was toegenomen.
Hier werd dus de centrale hypothese van het neoklassiek realisme getest. Om de relatieve
macht te onderzoeken, werd een materiële definitie van macht gehanteerd en werden
bepaalde attributen van die materiële macht, economische en militaire capaciteiten
bestudeerd. Om de economische macht te onderzoeken werd gekeken naar de evolutie
van het BBP van Rusland, het aandeel van Russische goederen en diensten in de
wereldhandel, en de FDI in de Russische economie. Bij het onderzoeken van de militaire
capaciteiten lag de nadruk vooral op militaire uitgaven, de poging tot modernisering van
de Russische strijdkrachten en nucleaire capaciteiten. Er kon geconcludeerd worden dat
er het één en ander in beweging was in de jaren voor de crisis. De relatieve macht van
Rusland nam op verschillende van de bovengenoemde factoren toe terwijl het
omgekeerde waar was voor zijn dichtste concurrenten. Die zagen op bepaalde vlakken
hun relatieve macht afnemen.
72
Die verandering in relatieve macht was echter niet voldoende om de houding van
Rusland ten opzichte van Oekraïne te verklaren. Ze vond immers hoofdzakelijk plaats vóór
het uitbreken van de mondiale financiële crisis in 2008. Dit was ook hetgeen strookte met
de verwachtingen. Het neoklassiek realisme benadrukt immers, dat de mate waarin het
buitenlands beleid van staten wordt bepaald door de relatieve machtsverdeling in de
wereld, wordt beïnvloed door de intermediaire variabelen. In de tweede fase van het
onderzoek werden vervolgens de intermediaire variabelen bij de analyse betrokken om
zo de Russische houding ten opzichte van Oekraïne te proberen verklaren.
De eerste intermediaire variabele die werd onderzocht was de structuur van de
Russische staat. Op die manier werd een poging gedaan om te achterhalen welke actoren
de grootste impact hadden op de totstandkoming van het buitenlands beleid en in welke
mate die actoren de capaciteiten van de staat ten volle konden benutten. Daarnaast werd
er de vraag gesteld of er nog andere binnenlandse actoren waren die een invloed hadden
in de totstandkoming van dat beleid. De conclusie was dat Poetin, als centrale
machtshebber en president van Rusland, bijna de exclusieve bevoegdheid had in de
totstandkoming van het Russische buitenlands beleid. Verschillende auteurs (Nalbandov,
2016; Trenin, 2014) stelden dat Poetin alle belangrijke beslissingen omtrent het
buitenlands- en veiligheidsbeleid van Rusland zelf nam en daarbij ten volle gebruik kon
maken van de capaciteiten van de staat zonder dat andere binnenlandse actoren veel
invloed hadden in de zaak. Deze intermediaire variabele was alleen echter nog niet
voldoende om de Russische houding ten opzichte van Oekraïne te verklaren.
De tweede en tevens laatste intermediaire variabele die in de analyse werd betrokken,
was de perceptie van de relatieve machtsverdeling in de wereld van diegenen in Rusland
die het buitenlands beleid vormgeven. Dit bleek het ontbrekende puzzelstuk te zijn om de
houding van Rusland te verklaren aan de hand van het neoklassiek realisme. Zaken zoals
de nucleaire capaciteiten, een permanente zetel van Rusland in de Veiligheidsraad van de
Verenigde Naties, samen met een hernieuwd internationaal zelfvertrouwen, dat werd
veroorzaakt door een groei in de relatieve macht van Rusland in de jaren voorheen, zorgde
ervoor dat Rusland de relatieve machtsverdeling in de wereld als zijnde ‘meer in hun
voordeel’ percipieerde. Daarnaast werden een aantal zaken gedefinieerd die de perceptie
van Rusland op de relatieve macht van het Westen aantastten zoals de economische
73
afhankelijkheid van verschillende Europese landen ten opzichte van Rusland en de
onmacht van het Westen om kordaat en gepast te reageren op bepaalde internationale
gebeurtenissen zoals het conflict in Georgië in 2008. Al deze zaken zorgden ervoor dat
Rusland zich opnieuw assertiever ging gaan gedragen. Wanneer dan eind 2013 en begin
2014 de onrust in Oekraïne aanwakkerde en er de reële dreiging ontstond dat het land uit
de Russische invloedszone zou vallen, zou dit voor Poetin, als centrale actor in het
buitenlands beleid, als een katalysator hebben gewerkt om te handelen naar de
veranderde relatieve machtsverdeling in de wereld die zich de afgelopen jaren had
ontwikkeld. De centrale hypothese van het neoklassiek realisme kan dus worden
aanvaard. De houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne kan worden verklaard als
een reactie van Rusland op de veranderde relatieve machtsverdeling in de wereld. De
mate waarin die relatieve machtsverdeling het buitenlands beleid beïnvloedde werd
bepaald door de perceptie van Rusland omtrent zijn plaats in de wereld, de eigen relatieve
macht, de relatieve macht van zijn grootste concurrenten en de visie van Poetin op de
gebeurtenissen van de jaren voordien. Daarnaast speelde ook het feit dat Poetin, als
centrale machtshebber, naar eigen behoeven de capaciteiten van de staat kon gebruiken
een rol.
Deze masterproef was een theorie toetsend onderzoek. Er werd een poging gedaan
om de theorie van het neoklassiek realisme toe te passen op een specifieke case in de
internationale betrekkingen, om zo zijn relevantie en wetenschappelijke waarde te
testen. Het bleek dat het neoklassiek realisme, als theorie voor het analyseren van
specifieke cases van buitenlands beleid van staten, in het geval van de Russische houding
ten opzichte van Oekraïne, een voldoende verklarende kracht heeft. Daarnaast toont het
neoklassiek realisme de verklarende waarde aan van de combinatie van verschillende
analyseniveaus en verschillende theoretische families. De theorie kan dus in verder
onderzoek, dat zich toespitst op het verklaren van het buitenlands beleid van staten,
worden gehanteerd. Verder kan deze masterproef ook dienen als basis voor verder
onderzoek omtrent de houding van Rusland ten opzichte van Oekraïne. Sinds 2014 nam
het conflict nieuwe wendingen die in dit onderzoek niet meer werden besproken.
Daarnaast kan dit onderzoek ook gebruikt worden als basis om de houding van Rusland
ten opzichte van andere staten en gebeurtenissen te analyseren.
75
9. Bibliografie
Allison, R. (2014). Russian 'Deniable' Intervention in Ukraine: How and Why Russia Broke
The Rules. International Affairs, 1257-1297.
Arbatova, N., & Dynkin, A. (2016). World Order After Ukraine. Survival, 58(1), 71-90.
Barkin, J. S. (2003). Realist Constructivism. International Studies Review, 5(3), 325-343.
Bayer, R., Dutka, D., Ghosn, F., & Housenick, C. (2010). Correlates of War Project National
Material Capabilities Data Documentation. Geraadpleegd op 2 maart 2016 op
http://cow.la.psu.edu/COW2%20Data/Capabilities/NMC_Codebook_4_0.pdf
Beissinger, M. R. (2012). Russian Civil Societies Conventional and "Virtual". Taiwan Journal
of Democracy, 8(2), 1-14.
Blank, S. J. (2011). Russian Nuclear Weapons: Past, Present and Future. Carlisle: Strategic
Studies Institute.
Bobo, L. (2003). Vladimir Putin and the Evolution of Russian Foreign Policy. Oxford:
Blackwell Publishing.
Bowen, A. (2013, december 16). Why Nuclear Weapons Continue to be Central to Putin
and Russia. Geraadpleegd op 20 maart 2016 op http://www.interpretermag.com
/why-nuclear-weapons-continue-to-be-central-to-putin-and-russia/
Braithwaite, R. (2008). Russian Realities and Western Policy. Survival: Global Politics and
Strategy, 36(3), 11-27.
Carlsnaes, W., Risse, T., & Simmons, B. A. (2002). Handbook of International relations.
Londen: Thousand Oaks.
Chan, S. (2007). China, the US and Power Transition Theory: A Critique. Oxford: Routledge.
Clunan, A. L. (2009). The Social Construction of Russia's Resurgence: Aspirations, Identity
and Security Interests. Baltimore: JHU Press.
Coolsaet, R. (2014). Macht en Waarden in de Wereldpolitiek. Gent: Academia Press.
76
Cornell, S., & Starr, F. (2014). Putin's Grand Strategy: The Eurasian Union and Its
Discontents. Washington DC: Central Asia-Caucasus Institute and Silk Road Studies
Program.
Credit Suisse Research Institute. (2015). The End of Globalisation or a More Multipolair
World. Zurich: Credit Suisse.
Dahl, R. (1957). The Concept of Power. Behavioral Science, 2(3), 201-215.
D'Anieri. (2012). Ukrainian Foreign Policy from Independence to Inertia. Communist and
Post-Communist Studies, 45(3-4), 447-456.
D'Anieri, P. (2012). Conclusion: Nowhere Nation or Better Life? Ukraines Past and Future.
Communist and Post Communist Studies, 45(3-4), 457-459.
De Hert, P., & Geuens, M. (2012). Poetin: een Nieuwe Tsaar Ondanks Ruslands Grondwet
van 1993. In D. De Ruysscher, Een Leven van Inzet (pp. 403-441). Mechelen:
Kluwer.
Dietrich, S., & Bernhard, M. (2016). State or Regime? The Impact of Institutions on Welfare
Outcomes. European Journal of Development Research, 28(2), 252-269.
Duleba, A. (1998). From Domination to Partnership: The Perspective of Russian-Central-
East European Relations. Brussel: Final Report to the NATO Research Fellowship
Program 1996-1998.
Easter, G. M. (2008). The Russian State in the Time of Putin. Post-Sovjet Affairs, 24(3), 199-
230.
Eitelhuber, N. (2009). The Russian Bear: Russian Strategic Culture and What it Implies for
the West. Connections: The Quarterly Journal, 9(1), 1-28.
European Union External Action. (2011). Association Agreement. Geraadpleegd op 2 mei
2016 op http://eeas.europa.eu/association/
Fearon, J., & Alexander, W. (2002). Rationalism v. Contructivism: A Skeptical View. In W.
Carlsneas, T. Risse, & B. A. Simmons, A Handbook of International Relations.
Londen: Sage Publications.
77
Feng, L., & Ruizhuang, Z. (2006). The Typologies of Realism. Chinese Journal of
International Politics, 1(1), 109-134.
Foulon, M. (2015). Neoclassical Realism: Challengers and Bridging Identities. International
Studies Review, 17(4), 635-661.
Foxall, A. (2015). The Ceasefire Illusion: An Assesment of the Minsk II Agreement Between
Russia and Ukraine. Londen: The Henry Jackson Society: The Russia Studies centre.
Gallarotti, G. (2011). Soft Power: What it is, Why it is Important and the Conditions Under
Which it Can Be Effectively Used. Journal of Politic Power, 4(1), 25-47.
Garnett, S. (1997). Russia's Illusory Ambitions. Foreign Affairs, 76(2), 61-76.
Gelp, B. A. (2006). Russian Oil and Gass Challenges. CRS Report for Congress.
Giles, K., Hanson, P., Lyne, R., Nixey, J., Sherr, J., & Andrew, W. (2015). The Russian
Challenge. Londen: Chatham House.
Gilpin, R. (1981). War and Change in International Politics. Cambridge: Cambridge
University Press.
Giusti, S., & Penkova, T. (2008, oktober). Russia: Just a Normal Great Power.
Geraadpleegd op 13 april 2016 op http://www.ispionline.it/it/documents
/WP_34_2008.pdf
Goldman, M. I. (2008). Petrostate. Putin, Power and the New Russia. New York: Oxford
University Press.
Golts, A., & Putnam, T. (2004). State Militarism and Its Legacies: Why Military Reform Has
Failed in Russia. International Security, 29(2), 121-158.
Gorenburg, D. (2010, oktober 12). Russia’s State Armaments Program 2020: Is the Third
Time the Charm for Military Modernization? Geraadpleegd op 9 april 2016 op
https://russiamil.wordpress.com/2010/10/12/russia%E2%80%99s-state-
armaments-program-2020-is-the-third-time-the-charm-for-military-
modernization/
78
Grazioso, A. (2005). The "Eastern Vector" in Russian Foreign Policy. CeMiSS Quarterly,
3(3), 29-36.
Gressel, G. (2005). Russia's Quiet Military Revolution, and What it Means for Europe.
Brussel: European Council on Foreign Relations.
Hackbarth, J. R. (2009). Soft Power and Smart Power in Africa. Strategic Insights, 8(1), 1-
20.
Hague, R., & Harrop, M. (2010). Comparative Government and Politics (8e ed.).
Hampshire: Palgrave MacMillan.
Hanson, P. (2007). The Russian Economic Puzzle: Going Forwards, Backwards or Sideways.
International Affairs, 83(5), 869-889.
Hanson, P. (2009). Russia to 2020. Finmeccanica Research Department: Russia and Eurasia
Programme.
Hanson, S. E. (2001). Can Putin Rebuild the Russian State. Security Dialogue, 32(2), 263-
266.
Homan, K. (2015). De Russische Strijdkracht. Armex, 99(4), 6-9.
Hopf, T. (2005). Identity, Legitimacy and the Use of Military Force: Russia's Great Power
Identities and Militaire Intervention in Abkhazia. Review of Internaional Studies,
31(1), 225-243.
IISS. (2013). The Militairy Balance 2013. New York: Routledge.
International Convention of American States. (1933). Convention on the Rights and Duties
of States. Montevideo: International Convention of American States.
Geraadpleegd op 1 mei 2016 op http://avalon.law.yale.edu/20th_century/intam
03.asp
Jansen, M. (2009). De Tandem van Medvedev en Poetin: Wie Heeft de Macht in Rusland.
International Spectator, 63(1), 20-23.
Jongsma, S.-J. (2014). Oekraïne Tussen Oost en West: Rusland Als Antagonist.
International Spector, 36-41.
79
Koenders, B. (2015). Beleidsbrief Betrekkingen met Rusland. Den Haag: Ministerie van
Buitenlandse Zaken.
Kropotcheva, E. (2011). Russian Foreign Policy in the Realm of European Security Trough
the Lens of Neoclassical Realism. Journal of Eurasian Studies, 30-40.
Kudelia, S. (2014). The House that Yanukovych Built. Journal of Democracy, 25(3), 19-34.
Kuzio, T. (2009). Strident, Ambiguous and Duplicitous: Ukraine and the 2008 Russia-
Georgia War. Demokratizatsiya: The Journal of Post-Soviet Democratization, 17(4),
350-372.
Kuzio, T. (2014). Crime, Politics and Buisness in 1990s Ukraine. Communist and Post
Communist Studies, 47(2), 195-210.
Lo, B. (2003). Vladimir Putin and the Evolution of Russian Foreign Policy. Oxford: Blackwell
Publising Ltd.
Lobell, S. E., Ripsman, N. M., & Taliaferro, J. W. (2007). The Statesman, the State, And the
Balance of Power: Neoclassical Realism and the Politics of Grand Strategic
Adjustment. Paper Delivered to the International Security and Arms Control Annual
Conference, 1-50. Montreal, Canada.
Lobell, S. E., Ripsman, N. M., & Taliaferro, J. W. (2009). Neoclassical Realism, the State and
Foreign Policy. Cambridge: Cambridge University Press.
Macfarlane, N. (1999). Realism and Russian Strategy After the Collapse of the USSR. In E.
Kapstein, Unipolar Politics: Realism and State Strategies After the Cold War (pp.
218-260). Columbia: Columbia University Press.
Mankoff, J. (2014). Russia's Latest Land Grab. Foreign Affairs, 60-68.
Markesinis, B. (2009). The Amercian and Russian Economies in Moment of Crisis: A
Geopolitical Study in Parallel. Athene: ICBSS.
Martens, M. (2015). Russian Military Modernisation. Brussel: NATO Parliamentary
Assembly: Science and Technology Committee.
80
Mearsheimer, J. (2014). Why the Ukraine Crisis Is the West's Fault: The Liberal Delusions
That Provoked Putin. Forreign Affiars, 77-89.
Mearsheimer, J. J. (2001). The Tragedy of Great Power Politics. New York: Norton.
Morgenthau, H. (1948). Politics Among Nations: The Struggle for Power and Peace. New
York: McGraw-Hill.
Mouritzen, H., & Wivel, A. (2012). Explaining Russian Foreign Policy: International
Diplomacy and the Russo-Georgian War. Londen : Lynne Rienner.
Nalbandov. (2016). Not by Bread Alone: Russian Foreign Policy Under Putin. Lincoln:
Potomac Books.
Noël, P. (2008). Beyond Dependence: How to Deal With Russian Gas. Brussel: European
Council on Foreign Relations.
Nossel, S. (2004). Smart Power. Foreign Affairs, 83(2), 131-142.
Nye, J. S. (2004). Soft Power: The Means to Succes in World Politics. New York: Public
Affairs.
OECD. (2016). OECD Factbook 2015-2016: Economic, Environmental and Social Statistics.
Parijs: OECD Publishing.
Oldberg, I. (2010). Russia's Great Power Strategy under Putin and Medvedev. Stockholm:
Swedisch Institute of International Affairs.
Paul, A. (2015). Crimea One Year After Russian Annexation. Brussel: European Policy
Centre.
Primakov, Y. (2013, april 15). Perception of Russia in the World. Geraadpleegd op 19 april
2016 op http://eng.globalaffairs.ru/number/Perception-of-Russia-in-the-World-
15926
Ramicone, A. (2014). The Ukrainian Crisis: A Dispute Past and Present. Harvard: Institute
of Politics of Harvard.
81
Riechwein, A. (2016). Security, Geopolitics or Irredentism: Explaining Russian Foreign
Policy from a Neoclassical Realist Perspective. Atlanta: 57th ISA Annual
Convention.
Rose, G. (1998). Neoclassical Realism and Theories of Foreign Policy. World Politics, 51(1),
144-172.
Rynning, S. (2015). The False Promise of Continental Concert: Russia, the West and
Necessary Blance of Power. International Affairs, 539-552.
Saakashvili, M. (2014, Maart 6). The West Must Not Appease Putin. Geraadpleegd op 2
mei 2016 op https://www.washingtonpost.com/opinions/mikheil-saakashvili-the-
west-must-not-appease-putin/2014/03/06/db9e0c82-a4a9-11e3-8466-
d34c451760b9_story.html
Sakwa, R. (2004). Putin: Russia's Choice. Londen: Routledge.
Schweller, R. (2003). The Progressiveness of Neoclassical Realism. In C. Elman, & M. F.
Elman, Progress in International Relations Theory (pp. 311-348). Cambridge: MIT
Press.
Security Council Report. (2015). Research Report. New York: Security Council Report.
Seiranyan, G. (2014). The Crisis in Ukraine: Root Causes and Scenarios for the Future.
Moskou: Valdai Discussion Group.
Shevtsova, L. (2008). Vladimir Putin. Foreign Policy, 34-40.
Shevtsova, L. (2014a). Interregum: Russia Between Past and Future. Washington: Carnegie
Endownment for International Peace.
Shevtsova, L. (2014b). The Maidan and Beyond: The Russia Factor. Journal of Democracy,
72-82.
Shilling, F. (2015). Rethinking United States Military Bases in East Asia. Washington: The
Henry M. jackson School of International Studies.
82
SIPRI. (2015). SIPRI Militairy Expanditure Database. Geraadpleegd op 13 april 2016 op
http://www.sipri.org/research/armaments/milex/research/armaments/milex/mi
lex_database
SIPRI. (2015). SIPRI Yearbook 2015: Armaments, Disarmament and International Security.
Stockholm: SIPRI.
Smeets, N. (2014). De Euraziatische Economische Unie (EAEU) als Nieuwe Uitdager van de
EU? International Spector, 68(9), 48-51.
Sokov, N. (2006). Alternative Interpretation of the Russian-Ukrainian Gas Crisis. Monterey:
Monterey Institute of International Studies.
Steinberg, J. B. (2008). Real Leaders Do Soft Power: Learning the Lessons of Iraq.
Washington Quarterly, 31(2), 155-164.
Szczepanski, M. (2015). Economic Impact on the EU of Sanctions over Ukraine Conflict.
Brussel: European Parliament Research Service.
The Correlates Of War Project. (2010). National Material Capabilities. Geraadpleeg op 13
maart 2016 op http://cow.dss.ucdavis.edu/data-sets/national-material-
capabilities
The European Union Comittee. (2015). The EU and Russia: Before and Beyond the Crisis in
Ukraine. Londen: House of Lords.
The World Bank. (2014). Foreign Direct Investment, Net Inflows (BoP, current US$).
Geraadpleegd op 16 april 2016 op http://beta.data.worldbank.org/?end=2014
&indicators=BX.KLT.DINV.CD.WD&start=2002
Treisman, D. (2014). Putin's Popularity Since 2012: Why Did Support for the Cremlin
Plunge, Then Stabalize. Post-Sovjet Affairs, 370-388.
Trenin, D. (2014). Russia's Breakout from the Post-Cold War System, the Drivers of Putin's
Course. Moscow: Carnegie Moscow Centre.
United Nations Conference on Trade and Development. (2009). World Investment Report.
New York/Genève: United Nations Publications.
83
United Nations Conference on Trade and Development. (2014). Global Investment Trends
Monitor. Genève: United Nations Publishings.
Verkhovna Rada of Ukraine. (2016). Чисельність. Geraadpleegd op 3 maart 2016 op
http://w1.c1.rada.gov.ua/pls/site2/p_deputat_list
Walt, S. M. (2016, januari 8). What Would a Realist World Have Looked Like. Geraadpleegd
op 29 maart 2016 op http://foreignpolicy.com/2016/01/08/what-would-a-realist-
world-have-looked-like-iraq-syria-iran-obama-bush-clinton/
Waltz, K. (1979). Theory of International Politics. New York: McGraw-Hill.
Waltz, K. (1988). The Origins of War in Neorealist Theory. Journal of Interdisciplinairy
History, 18(4), 615-628.
Wendt, A. (1992). Anarchy is what States Make of it: The Social Construction of Power
Politics. International Organization, 46(2), 391-425.
Wieclawski, J. (2011). Contemporary Realism and the Foreign Policy of the Russian
Federation. International Journal of Buisness and Social Science, 2(1), 170-179.
Willerton, J. (2005). Putin and the Hegemonic Presidency. In S. White, R. Sakwa, & H. Hale,
Development in Russian Politcs (pp. 18-39). Basingstoke/New York: Palgrave
Macmillan.
Wivel, A. (2005). Explaining Why State X Made a Certain Move Last Tuesday: The Promise
and Limitations of Foreign Policy Analysis. Journal of International Relations and
development, 8(4), 355-380.
Wohlforth, W. (1993). The Elusive Balance: Power and Perceptions During the Cold War.
New York: Cornell University Press.
Wohlforth, W. (2008). Realism. In C. Reus-Smith, & D. Snidal, The Oxford Handbook of
International Relations (pp. 131-149). Oxford: Oxford University Press.
Wolfers, A. (1962). Discord and Collaboration. Baltimore: Johns Hopkins University Press.
Wood, D. (2015). 2015 Index of Military Strenght. Washinton DC: The Heritage
Foundation. Retrieved from 2015 Index of U.S. Military Strenght.
84
Wood, E. A. (2008). Who Leeds Russia. Massachusetts: Massachusetts Institute of
Technology Centre for International Studies.
World Economic Forum. (2013). Scenarios for the Russian Federation. Davos: World
Economic Forum.
Zakaria, F. (1998). From Wealth to Power: The Unusual Origins of Americas World Role.
Princeton: Prnceton University Press.
Zakaria, F. (2008). The Post-Amreican World. New York: W.W. Norton & Co.