Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw...

224
Economische vooruitzichten 2010-2015 Mei 2010

Transcript of Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw...

Page 1: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economischevooruitzichten

2010-2015

Mei 2010

Page 2: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China
Page 3: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Federaal PlanbureauHet Federaal Planbureau (FPB) is een instelling van openbaar nut.

Het FPB voert beleidsrelevant onderzoek uit op economisch, sociaal-economischvlak en op het vlak van leefmilieu.

Hiertoe verzamelt en analyseert het FPB gegevens, onderzoekt het aanneembaretoekomstscenario’s, identificeert het alternatieven, beoordeelt het de gevolgen vanbeleidsbeslissingen en formuleert het voorstellen.

Het stelt zijn wetenschappelijke expertise onder meer ter beschikking van de rege-ring, het Parlement, de sociale gesprekspartners, nationale en internationaleinstellingen.

Het FPB zorgt voor een ruime verspreiding van zijn werkzaamheden. De resultatenvan zijn onderzoek worden ter kennis gebracht van de gemeenschap en dragen zobij tot het democratisch debat.

InternetURL: http://www.plan.be

E-mail: [email protected]

PublicatiesTerugkerende publicaties

De economische vooruitzichtenDe economische begrotingDe “Short Term Update”

Planning Papers (de laatste nummers)

Het doel van de “Planning Papers” is de analyse- en onderzoekswerkzaamhedenvan het Federaal Planbureau te verspreiden.

107 Langetermijnvooruitzichten voor transport in België: referentiescenarioB. Hertveldt, B. Hoornaert, I. Mayeres - Februari 2009

108 De administratieve lasten in België voor het jaar 2008Ch. Kegels - Januari 2010

Working Papers (de laatste nummers)

13-10 Electric cars: Back to the future? D. Devogelaer, D. Gusbin - Mei 2010

Overname wordt toegestaan, behalve voor handelsdoeleinden, mits bronvermelding.Drukwerk: Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand en Energie

Verantwoordelijk uitgever: Henri BogaertWettelijk Depot: D/2010/7433/23

Page 4: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China
Page 5: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Inhoudstafel

I Samenvatting 1

II Internationale omgeving en financiële markten 13

A. Internationale omgeving op korte en middellange termijn 15

B. Risico’s en onzekerheden 22

III Macro-economische en sectorale evoluties 25

A. De effectieve en potentiële groei van het bbp 27

B. De componenten van de economische groei 30

1. Algemeen overzicht 302. De buitenlandse handel 323. De binnenlandse vraag 344. Evolutie per bedrijfstak 45

C. Prijzen en kosten 51

D. Institutionele sectoren 56

1. De grote evenwichten van de binnenlandse sectoren 562. De rekening van het buitenland 59

IV De arbeidsmarkt 63

A. Demografie en arbeidsaanbod 66

B. Loonvorming en productiviteit in de sector der ondernemingen 71

1. Socialezekerheidsbijdrageverminderingen en loonsubsidies 712. Loonkosten en brutolonen 793. Arbeidskosten per eenheid product 824. Loonnorm 845. Rol van de loonindexering gedurende de crisis 89

C. Werkgelegenheid 93

D. Werkloosheid en arbeidsreserve 101

V Overheidsfinanciën 105

A. Vorderingensaldo en overheidsschuld 107

1. Begrotingskoers bij ongewijzigd beleid 1072. Vergelijking met het Stabiliteitsprogramma 1093. Overheidsschuld en rentelasten 113

Page 6: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

B. Ontvangsten en primaire uitgaven van de overheid 115

1. Ontvangsten 1152. Primaire uitgaven 118

C. Evolutie per deelsector van de overheid 123

1. Overzicht 1232. Federale overheid 1263. Sociale Zekerheid 1334. Gemeenschappen en gewesten 1445. Lagere overheid 149

VI Energieverbruik en broeikasgasemissies 151

A. De Belgische doelstelling binnen het Protocol van Kyoto en de Europese en Belgische doelstellingen van het Klimaat- en Energiepakket tegen 2020 153

1. De Belgische doelstelling binnen het Kyotoprotocol 1532. De Europese en Belgische doelstellingen van het

Klimaat- en Energiepakket tegen 2020 1533. Beleid en maatregelen 154

B. Evolutie van de vraag naar energie 156

1. Evolutie van de energie-intensiteit van het bbp 1562. Sectorale analyse van het energie-eindverbruik 1573. Analyse per energieproduct van het bruto binnenlands

energieverbruik en het energie-eindverbruik 159

C. Evolutie van de broeikasgasemissies 161

1. De energiegebonden CO2-emissies 1612. Niet-energiegebonden CO2-emissies 1683. Emissies van CH4 en N2O 1694. Emissies van gefluoreerde gassen (HFK’s, PFK’s en SF6) 1715. Totale broeikasgasemissies 172

VII Bijlagen 175

A. Belangrijkste hypothesen van de projectie 175

B. Macro-economische resultaten 181

C. Sectorrekeningen 190

D. Openbare Financiën 196

E. Resultaten per bedrijfstak 206

Page 7: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Lijst van kaders

KADER 1 - Methodologie voor de opmaak van de internationale omgevingshypothesen 18

KADER 2 - Nieuwe identificatiemethode voor de trend van de totale factorproductiviteit 29

KADER 3 - Alternatieve maatstaven naast het bbp 31

KADER 4 - Van de consumptieve bestedingen van de huishoudens tot hun werkelijke consumptie 39

KADER 5 - Hypothesen m.b.t het beleid van werkgeversbijdrage-verminderingen in de profitsector 76

KADER 6 - Hypothesen m.b.t het beleid van loonsubsidies in de profitsector 77

KADER 7 - Lastenverlagingen voor jonge laagverloonden of laaggeschoolden in de profitsector in 2010-2012 78

KADER 8 - Variante met geleidelijke wegwerking van de loonhandicap 91

KADER 9 - Nieuwe doelstelling voor de werkgelegenheidsgraad in de EU2020-strategie 99

KADER 10 - Groei van de uitgaven in overeenstemming met een terugkeer naar een begrotingsevenwicht in 2015 111

KADER 11 - Budgettaire kosten van een verhoging van de rentetarieven die van toepassing zijn op Belgische overheidsleningen 114

KADER 12 - Uitzonderlijke financiering van de sociale zekerheid in 2010 en 2011 naar aanleiding van de crisis 133

KADER 13 - Nieuw financieringsmechanisme van de ziekteverzekering, wet van 31 januari 2007 136

KADER 14 - Financiële enveloppes bestemd voor welvaarts-aanpassingen 139

KADER 15 - Belangrijkste recente maatregelen inzake de sociale zekerheid (2008-2015) 142

KADER 16 - Het Europese Co2-emissiehandelssysteem (ETS) voor industriële installaties 166

Page 8: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Page 9: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

I Samenvatting

De wereldeconomie kent opnieuw een positieve groei onder impuls van Azië...

Het scenario van een herstel van dewereldeconomie, dat zich aftekendevanaf het tweede kwartaal van 2009,wordt bevestigd. De groei van dewereldeconomie zou in 2010 opnieuwpositief worden, vooral onder impulsvan de grote opkomende economieënvan Azië (China en India) en van deAmerikaanse economie (3,2 %); deheropleving van de Japanse economie(2,2 %) en die van de eurozone (1,2 %)zouden bescheidener zijn. Dewereldhandel zou daardoor in 2010 met 7 % toenemen, na een zware inzinkingin 2009. Ondanks de omvang van de recessie eind 2008 en begin 2009, is deherneming er al bij al snel gekomen, vooral dankzij belangrijke budgettaire enmonetaire maatregelen en operaties ter ondersteuning van de financiële sector.De automatische stabilisatoren vormden in de eurozone de belangrijksteondersteuning van de economische activiteit, terwijl de discretionairerelancemaatregelen de drijvende kracht waren achter de heropleving in deVerenigde Staten en China. In 2011 zou het herstel worden bevestigd, zonderevenwel aan kracht te winnen, met een groei van 3,1 % in de Verenigde Staten,1,6 % in Japan en 1,5 % in de eurozone.

…maar het herstel is broos en de uitdagingen op middellange termijn zijn talrijk.

Het herstel blijft echter broos en hangt af van het vermogen van de overheden omvia een internationale samenwerking de belangrijkste risico’s te beheersen die hetherstel in gevaar kunnen brengen. De belangrijkste redenen tot ongerustheidschuilen in de moeilijkheid om een efficiënt toezichtkader voor de systeemrisico’sin de financiële sector op te zetten, in de explosie van de tekorten en de schuldenvan de staten en in de aanhoudende macro-economische onevenwichten op we-reldvlak en binnen de eurozone.

Voor de periode na 2011 wordt uitgegaan van een herstel dat onvoldoende krach-tig is om op het activiteitsniveau te komen dat zonder de crisis zou bereikt zijn.Het ontbreken van een inhaalbeweging wordt sinds begin vorig jaar als hypothe-se gebruikt. Voor de eurozone bijvoorbeeld, zou de economische activiteit pas in2012 opnieuw het niveau van 2008 overschrijden.

Tijdens de periode 2012-2015 zou de groei van de Amerikaanse economie 2,7 %bedragen en die van de eurozone 2,1 %. Een dergelijk scenario impliceert eenneerwaartse herziening, als gevolg van de crisis, van de potentiële groei in de be-langrijkste industrielanden tijdens de gehele projectieperiode. De potentiële groeizou voor de eurozone gemiddeld 1,4 % per jaar bedragen tijdens de periode 2010-

Wereldinvoer (groeivoeten in %)

1930 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010-30

-20

-10

0

10

20

30

40

1

Page 10: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

2015. De economische activiteit zou tijdens de projectieperiode onder haar poten-tieel niveau blijven. Dit scenario veronderstelt niettemin dat die economieën erinslagen hun budgettaire relancemaatregelen af te bouwen – namelijk de tekortenweg te werken zodat de overheidsfinanciën op korte en middellange termijn op-nieuw op een houdbaar pad komen – maar waarbij de timing en de modaliteitenerop gericht zijn een recessieve schok te vermijden.

De groei van de consumptieprijzen zou in de eurozone niet meer dan 2 % bedragen.

Na een vertraging in 2009 (tot 0,3 % voor het indexcijfer der consumptieprijzen),zou de inflatie in de eurozone in 2010 duidelijk hernemen (1,2 %) onder impulsvan de stijgende aardolieprijzen. De olieprijs zou tegen 2015 sterker blijven groei-en dan de consumptieprijzen, maar de toename van de beleidsrente van de ECB

zou de inflatie kunnen beperken tot 2 %.

De Belgische economie is uit de recessie en zou in 2012 opnieuw aanknopen met een groeitempo in de buurt van het historisch gemiddelde.

De Belgische economie liet vanaf hetderde kwartaal van 2009 de recessieachter zich en zou in 2010 (1,4 %) en2011 (1,7 %) een groei laten optekenendie enigszins hoger is dan in de euro-zone, in overeenstemming met eentrend die tijdens het voorbije decenni-um werd vastgesteld en in 2009 werdbevestigd (-3,0 % voor de Belgischeeconomie tegenover -4,0 % voor de eu-rozone). Op middellange termijn zoude economische groei zijn historischetrend benaderen (gemiddeld 2,3 % per jaar tijdens de periode 2012-2015). Eendergelijk scenario, dat in navolging van het internationaal scenario geen krachti-ge conjuncturele heropleving vertoont, gaat gepaard met de hypothese dat hetactiviteitsverlies als gevolg van de crisis niet wordt gerecupereerd. Over de vol-ledige projectieperiode zou de potentiële groei gemiddeld 1,6 % per jaarbedragen en de output gap, die zeer negatief was in 2009 en 2010 (-3,2 %), zou nietvolledig zijn weggewerkt in 2015 (-0,8 %).

Voorzichtige herneming van de particuliere consumptie vanaf 2010, de investeringen volgen pas het jaar daarna.

De sterke achteruitgang van het consumentenvertrouwen als gevolg van de crisisen de weerslag ervan vooral op de arbeidsmarkt en op het gezinsvermogen, heeftin 2009 geleid tot een spectaculaire toename van de spaarquote, die 20 % van hetbeschikbaar inkomen bereikte. De daaruit resulterende terugval van de particu-liere consumptie (-1,5 %) werd niettemin afgeremd door de forse stijging van hetreëel beschikbaar inkomen, dat op zijn beurt werd ondersteund door het ver-traagde effect van de hoge inflatie van 2008 op de indexering van de lonen en desociale uitkeringen en door tijdelijke fiscale stimuli. In 2010 is de situatie omge-keerd: het banenverlies en een indexering die lager is dan de stijging van deconsumptieprijzen doen het reëel beschikbaar inkomen dalen (-0,7 %), maar degroei van de particuliere consumptie zou opnieuw positief worden (+0,8 %) doorde daling van de spaarquote, die evenwel hoog blijft (18,6 %, tegenover gemid-deld 16,4 % over de periode 2000-2008). De totale investeringen zouden dalen(-1,4 %), zij het in mindere mate dan in 2009, terwijl na de enorme voorraadaf-bouw van 2009, de voorraadvorming positief zou bijdragen tot de economischegroei (0,2 procentpunt). In totaal zou de binnenlandse vraag opnieuw aanknopenmet een licht positieve groei (0,7 %), mede door de toename van de overheidscon-sumptie (1,5 %). In 2011 zouden de investeringen opnieuw aantrekken en wint debinnenlandse vraag aan kracht. Tijdens de periode 2012-2015 zou de stijging van

Bbp-groei eurozone en België (in %)

1995 2000 2005 2010 2015-5

-4

-3

-2

-1

0

1

2

3

4

Bbp België

Bbp eurozone

2

Page 11: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

de particuliere consumptie, van de overheidsconsumptie en van de totale binnen-landse vraag gemiddeld ongeveer 2 % per jaar bedragen en die van debedrijfsinvesteringen 3,5 %.

Herstel van de uitvoermarkten, maar de Belgische uitvoerders blijven marktaandelen verliezen.

De gelijktijdige inzinking van de potentiële uitvoermarkten en de Belgische uit-voer van goederen en diensten in 2009 (ongeveer -11 %) zou gevolgd wordendoor een heropleving van de potentiële markten in 2010 en 2011 (jaarlijks 5 %) envan de uitvoer (4,7 % in 2010, 3,7 % in 2011). De bijdrage van de netto-uitvoer totde economische groei zou daardoor uitgesproken positief worden in 2010(0,7 procentpunt) en beperkter in 2011 (0,1 procentpunt), gezien de stijging vande invoer (3,8 % in 2010 en 3,6 % in 2011). Vanaf 2012 zou de gemiddelde jaarlijksegroei van de potentiële uitvoermarkten en van de uitvoer (respectievelijk 6,5 % en4,5 %) opnieuw de historische trend benaderen. Het verschil tussen beide weer-spiegelt een verder verlies van buitenlandse marktaandelen door de Belgischeeconomie.

Duidelijk herstel van het saldo van de lopende verrichtingen met het buitenland.

Het saldo van de lopende verrichtin-gen met het buitenland herstelde zichin 2009 als gevolg van de daling vande grondstoffenprijzen. Dat herstel zetzich door in 2010 en 2011 dankzij denetto-uitvoer, die ruim positief is on-danks een verslechtering van deruilvoet door de nieuwe stijging vande aardolieprijzen en (in 2010) de de-preciatie van de euro. Het externoverschot neemt op middellange ter-mijn licht toe van 1,9 % van het bbp in2010 tot 2,1 % in 2015.

De tertiarisering van de economie gaat verder na de financiële crisis.

De daling van de wereldhandel eind 2008 heeft de grootste weerslag gehad op desectoren van de verwerkende nijverheid, waar de toegevoegde waarde in 2009met 8 % is gedaald. Sommige dienstensectoren hebben eveneens een aanzienlijkedaling van hun toegevoegde waarde laten optekenen, met name de bedrijfstak‘handel en horeca’ (-6,5 %) en ‘vervoer en communicatie’ (-5,4 %), terwijl in de be-drijfstak ‘krediet en verzekeringen’ de toegevoegde waarde in 2009 slechts met0,5 % is gedaald. In die nagenoeg algemene malaise heeft enkel de bedrijfstak ‘ge-zondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’ een aanzienlijke stijgingvan zijn toegevoegde waarde genoteerd (5,0 %). Die bedrijfstak zou tijdens de pe-riode 2010-2015 sneller blijven groeien (gemiddeld 3,1 % per jaar) dan allemarktbedrijfstakken samen (2,3 %). De verwerkende nijverheid zou daarentegenachterblijven met een gemiddelde jaarlijkse groei van slechts 1,4 %. Daardoor zouhaar toegevoegde waarde in volume in 2015 slechts 15,6 % van de totale econo-mie bedragen, tegenover 17,1 % in 2008.

Indicatoren van de economische performantie ter discussie.

De crisis was de aanleiding voor een nieuw debat en een bezinning over enerzijdsde verdiensten van de verschillende indicatoren inzake economische performan-tie en anderzijds de noodzaak om de staat en de duurzaamheid van deontwikkeling van de maatschappijen te evalueren door, naast de economische,ook de sociale en milieuaspecten in aanmerking te nemen. Die vraagstukken zijnniet nieuw, maar kwamen in 2009 ter sprake op het hoogste beleidsniveau, meer

Saldo lopende verrichtingen met het buitenland

1970 1980 1990 2000 2010-5,0

-2,5

0,0

2,5

5,0

7,5 (in % bbp)

3

Page 12: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

bepaald via het ‘Stiglitz-rapport’ (in opdracht van de Franse overheid) en de zo-genaamde ‘Beyond GDP’-mededeling van de Europese Commissie. Wat betreft deeconomische indicatoren die de meting van zowel de koopkracht van de natie alsde particuliere consumptie kunnen verfijnen, vestigt het Stiglitz-rapport de aan-dacht op het reëel netto beschikbaar nationaal inkomen en de werkelijkeconsumptie van de gezinnen. Het reëel netto beschikbaar nationaal inkomen zouiets minder fors toenemen dan het bbp (gemiddeld 1,6 % per jaar over de periode2010-2015 tegenover 2,0 % voor het bbp) door stijgende afschrijvingen en de ver-slechtering van de ruilvoet. De werkelijke gezinsconsumptie, die reeds in 2009duidelijk minder door de crisis was aangetast dan de particuliere consumptie,zou een licht hogere groei laten optekenen (over de gehele projectieperiode ge-middeld 1,8 % per jaar tegenover 1,6 % voor de particuliere consumptie) door dedynamiek van de individuele consumptieve bestedingen ten laste van de over-heid, die vooral de uitgaven voor gezondheidszorg, cultuur en onderwijsomvatten.

België is op de goede weg om te voldoen aan zijn internationale engagementen inzake broeikasgasemissies...

De evolutie van de uitstoot van broei-kasgassen (BKG) vormt een belangrijkeindicator in het kader van een multidi-mensionele benadering van deperformantie. In dat opzicht zou dedoelstelling die België heeft onder-schreven in het kader van hetKyotoprotocol ruimschoots wordennageleefd: over de periode 2008-2012zou de Belgische BKG-uitstoot 131 mil-joen ton CO2-equivalenten per jaarbedragen of ongeveer 4 miljoen tonminder dan het in het Protocol voorziene maximum.

In het kader van het Europees Klimaat-en Energiepakket neemt België ook deelaan de Europese inspanning om tegen 2020 de BKG-uitstoot met 20 % te vermin-deren ten opzichte van het emissieniveau van 1990 (of 14 % ten opzichte van2005). Die doelstelling wordt opgesplitst in een reductie op Europees niveau van21 % t.o.v. 2005 voor de sectoren die vallen onder het Europees systeem van emis-siehandel (ETS) en reducties op nationaal niveau voor de rest van de economie. Inhet laatste geval moet België een doelstelling van -15 % halen t.o.v. 2005. Bij on-gewijzigd beleid zou het verloop van de BKG-uitstoot van de sectoren die nietvallen onder het ETS tegen 2015, verenigbaar zijn met deze doelstelling, gezien desterke emissiereducties van deze sectoren vanaf 2010.

...maar de doelstellingen voor hernieuwbare energie blijven een uitdaging.

Omtrent hernieuwbare energie wil Europa tegen 2020 de doelstelling van 20 % inhet bruto energie-eindverbruik bereiken waarbij België aan een doelstelling van13 % moet voldoen. Volgens de huidige vooruitzichten zouden we in 2015 6,5 %bereiken. Er zullen dus nog belangrijke inspanningen geleverd moeten wordenom tegen 2020 aan de doelstelling te voldoen. Voor het aandeel van hernieuwbareenergie in het totale verbruik voor de EU-vervoerssector heeft Europa een apartminimumstreefcijfer van 10 % tegen 2020. Dat streefdoel geldt voor elke lidstaat.In 2009 bestond in België nog geen 3 % van de aan de pomp geleverde motor-brandstoffen uit biobrandstoffen. Tegen 2015 zouden we een percentage van5,5 % bereiken.

Broeikasgasemissies(in miljoen ton CO2-equivalenten)

1990 1995 2000 2005 2010 2015110

120

130

140

150

160

Kyoto-doelstelling

4

Page 13: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

De inflatie wordt opnieuw positief in 2010, maar zou tot 2015 onder 2 % blijven.

Na een stagnering van de consumptie-prijzen in 2009, zou de Belgische eco-nomie opnieuw aanknopen met eenduidelijk positieve inflatie die vooraltoe te schrijven is aan de hogere ener-gieprijzen – als gevolg van de stijgingvan de aardolieprijzen – en aan de op-stoot van de grondstoffenprijzen. In2010 zou de stijging van de consump-tieprijzen 1,8 % bedragen, maar gedu-rende de gehele projectieperiode onder2 % blijven. Het behoud van een gema-tigde inflatie op middellange termijn weerspiegelt vooral de matiging van deloonkosten en het behoud van een negatieve output gap over de gehele projectie-periode, waarbij de reële korte rente geleidelijk aantrekt.

Ondersteund door de genomen maatregelen daalt de werkgelegenheid in 2009 slechts in beperkte mate, maar haalt ze pas echt voordeel uit het economisch herstel vanaf 2012...

Gezien de omvang van de daling van de toegevoegde waarde van de marktbe-drijfstakken in 2009 (-3,6 %), lijkt de daling van de werkgelegenheid al bij al nogbeperkt (-0,6 %). Het feit dat de werkgelegenheid, die traditioneel met vertragingreageert op de activiteitsschommelingen, goed weerstand biedt, weerspiegelt eensterke vermindering van zowel de arbeidsduur (-1,6 %) als de arbeidsproductivi-teit (-1,5 %). De maatregelen ten gunste van jobbehoud, zoals de tijdelijkewerkloosheid, verklaren gedeeltelijk dit fenomeen. Dergelijke ombuigingen heb-ben evenwel slechts een tijdelijk karakter en men verwacht in de loop van 2010een inhaalbeweging voor de arbeidsproductiviteit (+2,0 %) en de arbeidsduur(+0,6 %). Daaronder zou de werkgelegenheid noodgedwongen te lijden hebben(-0,9 %) ondanks de stijging van de toegevoegde waarde (+1,7 %). De arbeids-duur zou verder stijgen in 2011 (+0,7 %) en aansluiten bij zijn trendniveau,hetgeen de gunstige impact van de sterkere groei van de toegevoegde waarde(+1,9 % in de marktbedrijfstakken) op de werkgelegenheid (+0,2 %) zou beper-ken. Vanaf 2012 zou de arbeidsduur opnieuw zeer licht afnemen (gemiddeld-0,1 % per jaar), terwijl de arbeidsproductiviteit zou stijgen met gemiddeld 1,4 %,zoals in de jaren 2000. De forse stijging van de toegevoegde waarde in de markt-bedrijfstakken (gemiddeld 2,5 % per jaar) wordt weerspiegeld in een toenamevan de werkgelegenheid met 1,2 % per jaar.

…zodat de werkgelegenheidsgraad pas in 2015 het niveau van voor de crisis zou halen...

Rekening houdend met een tragerestijging van de werkgelegenheid bijde overheid dan vóór de crisis, zou detotale binnenlandse werkgelegenheid33 000 eenheden verliezen in 2010,met 7 000 eenheden toenemen in 2011en daarna met gemiddeld 48 000 een-heden per jaar stijgen. De werkgele-genheidsgraad in procent van debevolking tussen 15-64 jaar zou terug-vallen tot 62,5 % in 2011 (na 64,2 % in2008) en pas in 2015 opnieuw het ni-veau van voor de crisis bereiken1.

Deflator particuliere consumptie

1985 1990 1995 2000 2005 2010 20150

1

2

3

4

5

(groei in %)

1. De nieuwe Europese strategie, ‘EU 2020’ genaamd, hanteert werkgelegenheidsdoelstellingen intermen van werkgelegenheidsgraden voor de leeftijdscategorie 20-64 jaar die gebaseerd zijn opde Enquête naar de arbeidskrachten. Bij benadering zou volgens die definitie de werkgelegen-heidsgraad uitbodemen op 66,0 % in 2011 en stijgen tot 67,7 % in 2015.

Werkgelegenheid (wijziging in duizendtallen) enwerkgelegenheidsgraad (in % bevolking op arbeids-

Werkgelegenheid Werkgelegenheidssgraad

1970 1980 1990 2000 2010-75

-50

-25

0

25

50

75

100

55

56

57

58

59

60

61

62

63

64

65

leeftijd)

5

Page 14: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

…terwijl een steeds groter aandeel afkomstig zou zijn van de diensten.

De werkgelegenheid in de verwerkende nijverheid, het grootste slachtoffer vande economische recessie, daalde met 26 000 eenheden in 2009, terwijl de daling inde bouwnijverheid beperkt bleef tot 1 000 eenheden en de marktdiensten zelfseen zeer lichte stijging lieten optekenen (4 000 eenheden) dankzij de verdere forsegroei in de bedrijfstak ‘gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’(meer dan 14 000 eenheden) en de ‘dienstencheques’ (13 000 eenheden). Over deperiode 2010-2015 zou de verwerkende nijverheid nog eens bijna 73 000 eenhe-den verliezen, terwijl de marktdiensten meer dan 220 000 jobs zouden creëren,waarvan meer dan 40 % in de bedrijfstak ‘gezondheidszorg en maatschappelijkedienstverlening’. Het aandeel van de diensten in de totale binnenlandse werkge-legenheid zou aldus stijgen van 78 % in 2008 tot 81 % in 2015 (waarvan bijna 63 %in de marktdiensten).

Daling van de loonkosten per eenheid product in 2010, zwakke groei in 2011-2012 die sterker zou worden tegen 2015.

De stijging van de bruto-uurlonen vóór indexering in de marktbedrijfstakken zouin 2010 vrijwel nihil zijn (0,2 %) als gevolg van de sombere context van de ar-beidsmarkt en de bepalingen van het laatste interprofessioneel akkoord.Aangezien de indexering (0,6 %) meer dan 1 procentpunt lager zou zijn dan deinflatie gemeten via de prijzen van de particuliere consumptie – deels omdat destijging van de brandstoffenprijzen geen weerslag heeft op de gezondheidsindexen deels door de afvlakking van de schommelingen van de gezondheidsindex –zou het reëel bruto-uurloon dalen met 0,9 %. Gelet op het herstel van de arbeids-productiviteit, zouden de nominale loonkosten per eenheid product dalen – watuitzonderlijk is – met 1,1 %. Het scenario veronderstelt dat de loonevolutie vanaf2011 omkaderd blijft door de wet ter bevordering van de werkgelegenheid en totpreventieve vrijwaring van de concurrentiekracht en dus begrensd is door de ver-wachte gemiddelde loonevolutie bij onze drie belangrijkste handelspartners.Voor 2011-2012 zijn die stijgingen dermate laag dat de toegestane groei van de no-minale uurloonkosten gemiddeld slechts 2 % per jaar zou bedragen, waardoorelke stijging van de bruto-uurlonen vóór indexering wordt geblokkeerd in 2011en deze beperkt blijft tot 0,6 % in 2012. Die groei zou duidelijk sterker wordenvanaf 2013 – namelijk 1,5 % per jaar – in het kielzog van een versnelling van deloonstijgingen die bij onze drie belangrijkste handelspartners worden verwacht;de loonkosten per eenheid product zouden dan stijgen met gemiddeld bijna 2 %per jaar, nagenoeg hetzelfde percentage als de inflatie.

Tijdens de projectieperiode is de nominale groei van de loonkosten licht hogerdan die van de brutolonen (gemiddeld 0,1 procentpunt per jaar) als gevolg vande terugloop van de werkgeversbijdrageverminderingen. Het omgekeerde doetzich voor wanneer men rekening houdt met de loonsubsidies, die de stijging vande kosten van de factor arbeid verminderen met gemiddeld 0,2 procentpunt perjaar tijdens de projectieperiode.

Zwakkere groei van de beroepsbevolking in 2009-2010, maar daarna terugkeer naar een grotere toename…

De economische crisis zorgt voor eenforse groeivertraging van het arbeids-aanbod tijdens de periode 2009-2010(slechts +22 000 eenheden in 2009 en+10 000 eenheden in 2010), en lijktdaarbij vooral het gedrag in de jong-ste leeftijdsklassen te beïnvloeden.Het zou hier voornamelijk gaan omuitgestelde intredes op de arbeids-markt en bijgevolg zou er op

Beroepsbevolking (wijziging in duizenden pers.)en activiteitsgraad (in % bevolking op arbeidsleeftijd)

Beroepsbevolking Activiteitsgraad

1970 1980 1990 2000 20100

10

20

30

40

50

60

70

62,5

65,0

67,5

70,0

72,5

75,0

6

Page 15: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

middellange termijn slechts een beperkt effect overblijven op de ontwikkelingvan het arbeidsaanbod. Dat is des te meer het geval omdat van een massale toe-vlucht tot vervroegde uittreding als antwoord op de verslechterdearbeidsmarkttoestand tot dusver geen sprake lijkt te zijn. Naarmate de activiteits-graden op jongere leeftijd herstellen van hun inzinking, zou de groei van deberoepsbevolking fors versnellen (toenames van respectievelijk 41 000 en 50 000eenheden tijdens de periode 2011-2012), daarna echter geleidelijk afzwakken(+32 000 personen nog in 2015). Over de gehele periode wordt de groei van de be-roepsbevolking nog steeds sterk demografisch ondersteund, in deveronderstelling dat de inkomende migratie op hetzelfde hoge peil blijft als tij-dens de afgelopen jaren.

…met pas vanaf 2013 een lichte daling van het aantal werklozen.

Rekening houdend met de verwachtedaling van de werkgelegenheid, zouhet aantal werklozen1 in 2010 toene-men met 43 000 eenheden. In 2011 zouhet herstel van de werkgelegenheid tezwak zijn in vergelijking met dat vande beroepsbevolking om een nieuwestijging van de werkloosheid (met34 000 eenheden) te vermijden. Dewerkloosheidsgraad zou dan bijna14 % van de beroepsbevolking bedra-gen (terwijl hij in 2008 tot 11,7 % wasgedaald). Het aantal werklozen zou pas langzaam beginnen afnemen vanaf 2013,maar in 2015 toch nog bijna 700 000 personen tellen. De werkloosheidsgraad be-draagt op dat moment 13 %, nog steeds een half procentpunt boven het niveauvan vorig jaar. In deze Vooruitzichten leidt de crisis tot een duurzame opwaartseschok op de werkloosheidsgraad, die, in vergelijking met eerdere conjuncturelecycli, veel trager terugvalt tijdens de periode van herneming van de activiteit.

Structurele factoren dragen bij tot het tekort van de overheidsfinanciën tijdens de crisis.

De sterk deficitaire toestand van de overheidsfinanciën in 2009 (-5,9 % van hetbbp) en, voor de eerste keer sinds bijna een kwarteeuw, van het primair saldo(-2,2 % van het bbp) is niet enkel het gevolg van de terugval van de economischeactiviteit. De structurele component van het vorderingentekort wordt geschat op3,1 % van het bbp, of meer dan de helft van het effectief vorderingentekort. Daar-naast wordt dat tekort ook voor 1,7 % van het bbp beïnvloed door cyclischeontwikkelingen en voor 1,1 % van het bbp door eenmalige factoren. Het tekort in2009 en een blijvend hoog tekort tijdens de projectieperiode vloeien voort uit destructurele achteruitgang van de overheidsfinanciën sinds het begin van de jaren2000, die versterkt wordt door de neerwaartse herziening van de potentiële groei.

Het tekort daalt in 2010... De besparingsmaatregelen in de begrotingen 2010, het verdwijnen van de impactvan sommige relancemaatregelen en eenmalige factoren die het tekort van 2009hebben vergroot en het indexeringsprofiel, zorgen voor een aanzienlijke verbete-ring van het primair saldo in 2010, dat evenwel negatief blijft (-1 % van het bbp),en het vorderingensaldo (-4,8 % van het bbp). De indexering van de overheidslo-nen, van de sociale uitkeringen en van de belangrijkste componenten van de

1. Administratief concept, inclusief de volledig uitkeringsgerechtigde niet-werkzoekende werklo-zen.

Emploi (variations en milliers) et taux d’emploi (en % de la population d’âge actif)Werkloosheid (wijziging in duizenden)

1980 1990 2000 20108,0

9,0

10,0

11,0

12,0

13,0

14,0

15,0

-75

-50

-25

0

25

50

75

100

Werkloosheid Werkloosheidsgraad

en werkloosheidsgraad (in % beroepsbevolking)

7

Page 16: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

overheidsuitgaven voor gezondheidszorg zou in 2010 duidelijk lager zijn dan destijging van de bbp-deflator en zo 0,5 % van het bbp bijdragen tot die verbetering.

De verbetering van het primair saldo zou voor 0,4 % van het bbp toe te schrijvenzijn aan de stijging van de fiscale en parafiscale ontvangsten, voor 0,3 % van hetbbp aan de niet-fiscale ontvangsten en voor 0,5 % van het bbp aan de daling vande primaire uitgaven.

...maar zou bij ongewijzigd beleid opnieuw iets meer dan 5 % van het bbp bedragen van 2011 tot 2015.

Op middellange termijn en bij ongewijzigd beleid, – dus zonder te anticiperen opde maatregelen die de verschillende beleidsniveaus moeten nemen om een be-grotingsevenwicht voor de gezamenlijke overheid te realiseren in 2015 – zou hettekort iets meer dan 5 % van het bbp bedragen vanaf 2011 en ongeveer op dat ni-veau blijven tot 2015. De ontvangsten zouden vrijwel stabiel blijven in procentvan het bbp. De schommelingen van de primaire uitgaven en het primair saldozouden vooral het gevolg zijn van de verwachte toename van de investeringenvan de lagere overheid in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2012en de daaropvolgende terugloop. De primaire uitgaven worden gekenmerktdoor een uiteenlopende evolutie van de uitgaven voor sociale uitkeringen die stij-gen (met 1,1 % van het bbp over de gehele projectieperiode), terwijl de overigeprimaire uitgaven dalen. Tijdens de periode 2011-2015 zou het primair saldoschommelen rond -1,1 % van het bbp.

De rentelasten stijgen en doen de overheidsschuld toenemen.

De overheidsschuld zou toenemen van96,6 % van het bbp in 2009 tot 105,9 %van het bbp in 2015 en leiden tot een toe-name van de rentelasten (van 3,7 % vanhet bbp in 2009 tot 4,5 % in 2015), die ver-sterkt wordt door de verhoging van derentevoeten. Vanaf 2009 wordt zo hetsneeuwbaleffect opnieuw op ganggebracht.

Op middellange termijn neemt het tekort van Entiteit I toe en vermindert het tekort van de gemeenschappen en gewesten.

De verdeling van het globaal begrotingstekort over de verschillende beleidsni-veaus geeft aan dat de federale overheid, die reeds voor de crisis met een tekortkampte, het zwaarst te lijden had onder de crisis: in 2009 bedroeg het tekort-4,2 % van het bbp. De sociale zekerheid en de gemeenschappen en gewestenwerden ook getroffen door de crisis en vertoonden in 2009 een aanzienlijk tekort(respectievelijk -0,8 % van het bbp en -0,7 % van het bbp voor het geheel van degemeenschappen en gewesten). De evolutie van die cijfers op middellange ter-mijn vertoont sterke contrasten: de gemeenschappen en gewesten zoudengeleidelijk opnieuw een evenwicht bereiken tegen 2015, terwijl het tekort van En-titeit I (federale overheid en sociale zekerheid samen) zou toenemen na 2010, naeen daling dit jaar met 1,1 % van het bbp tot -4 % van het bbp (-3,5 % van het bbpvoor de federale overheid en -0,5 % van het bbp voor de sociale zekerheid). In2015 zou het tekort van de federale overheid -3,8 % van het bbp bedragen, tegen-over -1,1 % voor de sociale zekerheid. Dat komt overeen met een achteruitgangvan 0,9 % van het bbp voor Entiteit I over de periode 2011-2015.

Geconsolideerde brutoschuld van de overheid

miljard euros % bbp

1980 1990 2000 20100

100

200

300

400

500

70

80

90

100

110

120

130

140

8

Page 17: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

De overdrachten van de federale overheid aan de sociale zekerheid spelen een sleutelrol in 2010 en 2011.

De daling van het tekort van de sociale zekerheid in 2010 en 2011 vloeit voort uiteen beslissing om middelen over te dragen van de federale overheid aan de soci-ale zekerheid om het tekort van de sociale zekerheid in overeenstemming tebrengen met het Stabiliteitsprogramma, d.i. een tekort van -0,5 % van het bbp in2010 en van -0,3 % van het bbp in 2011. In 2011 leidt dat tot een tijdelijke toenamevan het tekort van de federale overheid tot -3,9 % van het bbp. Bij afwezigheidvan die bijzondere rijkstoelage in 2012 zou het tekort van de federale overheid op-nieuw afnemen tot -3,3 % van het bbp en dat van de sociale zekerheid sterktoenemen tot -1,1 % van het bbp.

De lagere overheid staat in de rode cijfers.

De lagere overheid zou, bij ongewijzigd beleid en de afwezigheid van nieuwemaatregelen, eveneens te kampen hebben met een tekort: het vorderingentekortvan -0,2 % van het bbp in 2009 zou aangroeien tot -0,7 % van het bbp in 2012 – eenjaar van gemeenteraadsverkiezingen dat traditioneel gekenmerkt wordt door eenopstoot van de investeringen – en vervolgens opnieuw afnemen tot -0,4 % vanhet bbp.

Het probleem van de budgettaire sanering blijft.

Het probleem van de budgettaire sane-ring blijft dus bestaan voor degezamenlijke overheid, zowel voor defederale overheid als voor de sociale ze-kerheid en de lagere overheid. Degeaggregeerde benadering van de finan-ciën van de gemeenschappen engewesten in deze vooruitzichten gaatniet in op de specifieke evoluties van elkvan de deelgebieden afzonderlijk. De ge-meenschappen en gewesten blijkenechter op korte en middellange termijneen restrictief begrotingsbeleid te hanteren dat hen, althans als geheel be-schouwd, in staat zou stellen om hun begrotingsevenwicht te herstellen. Het blijftechter een moeilijke opdracht om de besparingsinspanningen te verdelen overEntiteit I en Entiteit II (gemeenschappen en gewesten, lagere overheid) om eenglobaal evenwicht te bereiken in 2015. Entiteit II wordt bovendien geconfronteerdmet de noodzaak om de overheidsfinanciën van de lagere overheid terug in even-wicht te brengen. De budgettaire sanering ten laste van Entiteit I vormt in iedergeval een enorme uitdaging, gelet op de vermoedelijke omvang van de vereisteinspanningen, de aard van de te maken afwegingen (tussen verhoging van de in-komsten en verlaging van de uitgaven, tussen de federale overheid en de socialezekerheid, tussen de verschillende inkomsten- en uitgavencategorieën) en het be-langrijk aandeel van begrotingsrubrieken die gebonden zijn aan wettelijkebepalingen.

De ‘Economische Vooruitzichten 2010-2015’ werden opgesteld aan de hand van de be-schikbare informatie op 15 april 2010.

Vorderingensaldo van de overheid (in % bbp)

1995 2000 2005 2010 2015-8

-7

-6

-5

-4

-3

-2

-1

0

1

Vorderingensaldo Structureel vorderingensaldo Doelstelling van het Stabiliteitsprogramma

9

Page 18: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 1 - Voornaamste macro-economische resultaten

Gemiddelde van de periode

2004- 2010-

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2009 2015

VRAAG EN PRODUCTIE (kettingeuro’s, referentiejaar 2000)(*)

- Consumptieve bestedingen van de particulierena -1,5 0,8 1,2 1,8 1,9 2,0 2,0 0,9 1,6

- Consumptieve bestedingen van de overheid 1,5 1,5 1,2 2,2 2,0 2,0 2,1 1,9 1,8

- Bruto-investeringen -4,1 -1,4 3,0 3,1 1,7 2,3 2,6 4,0 1,9

. Ondernemingenb -6,1 -1,1 2,5 3,4 3,8 3,3 2,9 4,6 2,5

. Overheid 9,6 -2,9 15,7 5,2 -12,9 -2,4 3,3 3,4 1,0

. Woongebouwen -2,8 -2,0 0,3 1,7 1,6 1,0 1,3 2,9 0,6

- Voorraadwijzigingc -1,8 0,2 0,0 0,0 -0,0 0,0 0,0 -0,0 0,0

- Totale binnenlandse vraag -3,1 0,7 1,6 2,2 1,9 2,1 2,1 2,2 1,8

- Uitvoer van goederen en diensten -10,9 4,7 3,7 4,6 4,6 4,4 4,4 1,9 4,4

- Totale finale vraag -6,8 2,4 2,5 3,3 3,1 3,2 3,2 2,0 2,9

- Invoer van goederen en diensten -11,1 3,8 3,6 4,5 4,3 4,3 4,4 2,3 4,1

- Bruto binnenlands product -3,0 1,4 1,7 2,3 2,1 2,3 2,3 1,5 2,0

- Bruto binnenlands product (lopende prijzen) -1,9 3,0 3,4 4,0 3,8 3,9 4,0 3,5 3,7

PRIJZEN EN KOSTEN(*)

- Consumptieve bestedingen van de particulieren 0,0 1,8 1,7 1,6 1,7 1,8 1,9 2,5 1,8

- Gezondheidsindex 0,6 1,3 1,6 1,5 1,6 1,8 1,9 2,0 1,6

- Bruto-investeringen -2,1 1,2 1,4 1,6 1,8 1,7 1,6 1,9 1,6

- Uitvoer van goederen en diensten -5,1 2,8 1,7 1,3 1,7 1,9 2,0 1,7 1,9

- Invoer van goederen en diensten -7,1 3,6 2,0 1,3 1,8 2,0 2,1 2,0 2,1

- Ruilvoet 2,1 -0,7 -0,2 0,0 -0,1 -0,1 -0,1 -0,3 -0,2

- Bruto binnenlands product 1,1 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,7 2,0 1,6

- Langetermijnrente (10j.)

. nominaal 3,9 3,7 4,0 4,7 4,8 4,8 4,8 4,0 4,5

. reëel 3,9 1,9 2,3 3,1 3,1 3,0 2,9 1,5 2,7

- Kortetermijnrente (certificaten, 3m.)

. nominaal 0,7 0,5 1,3 2,1 2,5 2,8 3,0 2,5 2,0

. reëel 0,6 -1,4 -0,5 0,5 0,9 1,0 1,1 0,1 0,3

WERKGELEGENHEID

- Werkgelegenheid (in duizendtallen) 4437,6 4404,8 4412,2 4457,3 4505,9 4557,2 4604,4 4340,3 4490,3

. wijziging in duizendtallen -23,3 -32,8 7,4 45,0 48,6 51,3 47,1 46,2 27,8

. wijziging in % -0,5 -0,7 0,2 1,0 1,1 1,1 1,0 1,1 0,6

- Werkloosheid, definitie FPB (in duizendtallen) 645,7 688,9 723,0 728,2 725,3 713,1 698,0 665,9 712,7

. wijziging in duizendtallen 45,0 43,2 34,1 5,2 -2,9 -12,1 -15,1 -6,5 8,7

- Werkloosheidsgraad, definitie FPB 12,5 13,3 13,9 13,8 13,7 13,3 13,0 13,1 13,5

- Werkzoekenden (in duizendtallen) 550,9 600,6 636,2 643,1 641,0 628,8 614,0 552,2 627,3

. wijziging in duizendtallen 51,1 49,7 35,6 6,9 -2,0 -12,3 -14,8 2,1 10,5

- Productiviteit per uur (marktbedrijfstakken)(*) -1,5 2,0 1,0 1,4 1,3 1,3 1,5 0,6 1,4

INKOMENS

- Reëel uurloon (marktbedrijfstakken)(*) 2,2 -0,9 -0,1 0,6 1,3 1,5 1,5 0,2 0,6

- Loonkosten per eenheid product (marktbedrijfstakken)(*)

4,3 -1,1 0,9 0,8 1,8 1,9 2,0 2,0 1,0

- Reëel beschikbaar inkomen van de particulieren(*) 2,7 -0,7 1,3 1,9 2,0 1,9 1,9 1,5 1,4

- Spaarquote van de particulierena 20,0 18,6 18,6 18,6 18,7 18,6 18,4 16,5 18,6

- Loonmassa in % van het nationaal inkomen 52,4 51,3 51,0 50,8 50,9 51,1 51,3 50,4 51,1

- Winstmarge van de ondernemingend 28,1 30,0 30,4 30,9 30,8 30,7 30,6 29,5 30,5

- Brutorendement van de kapitaalvoorraade 15,8 17,0 17,4 17,9 18,0 18,0 18,2 16,8 17,7

10

Page 19: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

(*) Groeivoeten in %

(**) Geheel van fiscale en parafiscale afhoudingen in verhouding tot het bbp.

OVERHEIDSFINANCIEN

- Verplichte afhoudingen(**) 42,9 43,3 43,4 43,3 43,2 43,2 43,4 43,7 43,3

- Vorderingenoverschot (+) of -tekort (-)van de gezamenlijke overheid

. in miljard euro -20,1 -16,9 -18,5 -20,1 -20,6 -21,2 -22,1 -5,7 -19,9

. in % van het bbp -5,9 -4,8 -5,1 -5,4 -5,3 -5,3 -5,3 -1,7 -5,2

- Overheidsschuld

. in % van het bbp 96,6 98,5 100,4 101,9 103,4 104,7 105,9 90,9 102,5

VERRICHTINGEN MET HET BUITENLAND

- Netto-uitvoer

. in miljard euro 8,3 9,1 9,1 10,0 10,9 11,8 12,4 10,4 10,5

. in % van het bbp 2,4 2,6 2,5 2,7 2,8 2,9 3,0 3,3 2,7

- Saldo van de lopende verrichtingen met hetbuitenland

. in miljard euro 5,6 6,5 6,5 7,2 7,8 8,3 8,7 8,7 7,5

. in % van het bbp 1,7 1,9 1,8 1,9 2,0 2,1 2,1 2,8 2,0

GROEI VAN DE BEDRIJFSTAKKEN(*)

(toegevoegde waarde tegen basisprijzen in volume)

- Industrie (totaal), waarvan -5,7 1,0 1,3 1,7 1,6 1,8 1,7 0,7 1,5

. Verwerkende nijverheid -8,0 1,2 1,2 1,6 1,5 1,6 1,6 -0,3 1,4

. Bouw -2,9 0,7 2,1 2,7 2,4 2,8 2,5 2,5 2,2

- Marktdiensten, waarvan -2,8 1,9 2,1 2,8 2,7 2,8 2,8 1,8 2,5

. Vervoer en communicatie -5,4 0,7 2,2 3,3 3,4 3,5 3,5 0,2 2,8

. Overige marktdienstenf -2,5 2,1 2,0 2,8 2,6 2,7 2,7 2,0 2,5

- Niet-verhandelbare diensten 0,1 0,7 0,8 1,4 1,3 1,3 1,3 0,9 1,1

a. Huishoudens en izw’s ten behoeve van de huishoudens.

b. Exclusief de investeringen van bepaalde overheidsbedrijven die opgenomen zijn in de bruto-investeringen van de overheid.

c. Bijdrage tot de bbp-groei.

d. Bruto-exploitatieoverschot in % van de toegevoegde waarde tegen basisprijzen - marktsector zonder landbouw.

e. Bruto-exploitatieoverschot in % van de kapitaalvoorraad tegen vervangingskost - marktsector zonder landbouw.

f. Inclusief handel en horeca, krediet en verzekeringen, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening.

Gemiddelde van de periode

2004- 2010-

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2009 2015

11

Page 20: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

12

Page 21: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

II Internationale omgeving en financiële markten

Door de verergering van de financiële crisis en de uitbreiding ervan naar de reële economiewerden de geavanceerde economieën en sommige opkomende economieën, eind 2008 enbegin 2009, meegesleurd in een recessie zonder voorgaande. De mondiale groei vertraagdedaardoor aanzienlijk in 2008 en voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog viel het mon-diaal bbp fors terug in 2009 (van +3 % in 2008 naar -0,6 % in 2009). Vorig jaar daaldehet jaarlijks gemiddeld bbp in de eurozone met 4 %. De eerste tekenen van herstel op we-reldvlak waren zichtbaar vanaf het tweede kwartaal 2009 en even later ook in Europa, on-der impuls van uitzonderlijke maatregelen om de financiële sector te ondersteunen, eenzeer soepel monetair beleid en budgettaire relanceplannen (internationaal gecoördineerdof naar eigen goeddunken van de staten) en de werking van de automatische stabilisato-ren. Dat herstel weerspiegelt zich vooral in een herneming van de wereldhandel en in eenvertraagde voorraadafbouw.

In heel wat landen blijven die expansieve begrotingsmaatregelen en het soepel monetairbeleid behouden om de mondiale groei, die in 2010 4,2 % zou bedragen, verder te onder-steunen. Die groei zou echter worden afgeremd door het krachtloos herstel in de geavan-ceerde economieën, vooral in de Europese landen, waar de activiteit weinig dynamismezou tentoonspreiden. Aldus verwacht men voor het huidige jaar een groei van 1,2 % en1,1 % voor respectievelijk de eurozone en de Europese Unie, en een groei van 3,2 % voorde Verenigde Staten.

In de veronderstelling dat de werking van de financiële markten zich normaliseert en datde budgettaire relancemaatregelen zeer geleidelijk uitdoven, kan worden uitgegaan vaneen mondiale en Europese groei die heel lichtjes blijft versnellen in 2011.

Het macro-economisch scenario na 2011 gaat uit van een terugkeer naar een mondialeeconomische groei die vergelijkbaar is met het gemiddelde van voor het losbarsten van decrisis. Voor de eurozone en de Europese Unie zou de groei gemiddeld respectievelijk 2,1 en2,2 % bedragen tijdens de periode 2012-2015, terwijl de Amerikaanse groei 3,1 % zou be-dragen in 2011 en gemiddeld 2,7 % voor de resterende projectieperiode.

De potentiële uitvoermarkten die voor België van belang zijn, zouden krachtig opveren in2010 (5 %) dankzij een gunstig startpunt als gevolg van een sterk vierde kwartaal in2009. Dit groeitempo (5 %) zou aanhouden in 2011 en opnieuw 6,5 % bedragen tussen2012 en 2015, wat aansluit bij het gemiddelde over de periode 1995-2008.

Nadat de inflatie in de eurozone een bodempeil bereikte in 2009, zou ze licht versnellen in2010 en gemiddeld 1,2 % bedragen, vooral als gevolg van de stijging van de olieprijzenen, in mindere mate, van de overige grondstoffenprijzen. Na 2010 zou de inflatie verderstijgen, maar onder 2 % blijven in 2015. Die beperkte inflatie weerspiegelt een stabieleprijsevolutie van de ingevoerde grondstoffen (waarbij de waarde van de euro stabiel blijft

13

Page 22: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

ten opzichte van de dollar), een gematigde evolutie van de loonkosten per eenheid product,de toename van de reële korte rente en een aanhoudend negatieve output gap tot op heteinde van de periode.

Het gekozen internationaal scenario gaat gepaard met uitzonderlijk grote onzekerheden,vooral omtrent de duurzaamheid van het herstel in de geavanceerde economieën. Een be-langrijke risicofactor houdt verband met het evenwicht dat de overheden moeten vindentussen, enerzijds, het behoud van relancemaatregelen die momenteel nog de groei onder-steunen en, anderzijds, consolidatiemaatregelen die tot doel hebben de sinds 2009 grotebegrotingstekorten te verminderen. Door de verslechtering van de overheidsrekening zouer inderdaad twijfel kunnen ontstaan of de meest deficitaire staten wel in staat zijn hunschulden af te lossen en kan de geloofwaardigheid en de stabiliteit van het volledige mo-netaire en fincanciële systeem worden ondermijnd.

14

Page 23: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

A. Internationale omgeving op korte en middellange termijn

Heropleving van de mondiale groei vanaf het tweede kwartaal 2009.

Door de verergering van de financiële crisis en de uitbreiding ervan naar de reëleeconomie belandden de geavanceerde economieën en de opkomende landen,eind 2008 en begin 2009, in een recessie zonder voorgaande. De mondiale groeivertraagde daardoor aanzienlijk in 2008 en voor het eerst sinds de Tweede We-reldoorlog viel het mondiaal bbp fors terug in 2009 (van +3 % in 2008 naar -0,6 %in 2009).

De internationale handel, die fungeert als een krachtige vector voor het overbren-gen van de recessie, is tijdens die periode ineengezakt, zoals blijkt uit de terugvalvan de wereldhandel tussen juli 2008 en januari 2009 (-20 %). Daarnaast zijn deinvesteringen van de ondernemingen en de bouw de andere twee componentendie het hardst getroffen zijn in de geavanceerde economieën.

Vanaf het tweede kwartaal 2009 werden de eerste tekenen van herstel zichtbaar,onder impuls van de maatregelen ter ondersteuning van de financiële sector, eensoepel monetair beleid en budgettaire relanceplannen (internationaal gecoördi-neerd of overgelaten aan het goeddunken van de staten) en de werking van deautomatische stabilisatoren. Het herstel van de mondiale activiteit uitte zich con-creet in de herneming van de wereldhandel en een vertraagde voorraadafbouw.De Aziatische landen, die als eersten de crisis achter zich lieten, konden voordeelhalen uit de heropleving van de Chinese vraag die werd aangezwengeld doorsoepelere krediettoekenningen en zeer ambitieuze relanceplannen waarbij groteinfrastructuurprojecten werden gefinancierd. Dankzij het behoud van expansie-ve begrotingsmaatregelen en een soepel monetair beleid in heel wat landen, zoude mondiale groei in 2010 4,2 % bedragen. Dat herstel zou echter gematigd zijn,vooral voor de geavanceerde economieën die in 2009 de grootste bbp-daling ken-den.

In de veronderstelling van een verdere normalisering van de financiële marktenen de zeer geleidelijke afbouw van de budgettaire relancemaatregelen, kan wor-den uitgegaan van een mondiale groei die heel licht toeneemt in 2011. Deze voor-uitzichten zijn echter omringd door talrijke onzekerheden (zie afdeling B).

Europese Unie en eurozone: “zwakke” groei in 2010 en ook in 2011.

Voluit getroffen door de recessie vanaf het vierde kwartaal van 2008 en het eerstesemester van 2009, daalde het jaarlijks gemiddeld bbp in de eurozone met 4 % in2009. In het kielzog van de rest van de wereld is de activiteit in de eurozone sindsde tweede helft van 2009 opnieuw toegenomen, dankzij het herstel van de buiten-landse handel, een geringere voorraadafbouw door de ondernemingen en de sta-biliserende rol van de particuliere consumptie (die het voorbije jaar slechts met1 % is gedaald en in sommige landen zoals Frankrijk, Duitsland of Oostenrijkzelfs is toegenomen). Die bijdrage van de binnenlandse vraag werd in de handgewerkt door de relanceplannen in de meeste Europese landen en door het vrijespel van de automatische stabilisatoren.

In 2010 zou de groei in de eurozone nog verder aan kracht winnen tot 1,2 % (1,1 %in de EU). De toename van de mondiale activiteit, betere financieringsvoorwaar-den, het behoud van lage rentevoeten en de stimuli die uitgaan van de relance-maatregelen in dat jaar zouden de Europese groei ondersteunen. Het herstelkrijgt echter nog steeds veel tegenwind en gaat gepaard met onzekerheden dieeen afremmend effect hebben: de bedrijfsinvesteringen worden bemoeilijkt door

15

Page 24: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

de blijvende onderbenutting van de productiecapaciteit en de investeringen inwoningbouw zouden gering blijven door de daling van de vastgoedprijzen in be-paalde landen. Bovendien worden de consumptieve bestedingen van de gezin-nen beïnvloed door de slechte situatie op de arbeidsmarkt en hoogblijvendespaarquotes die de gezinnen in staat stellen hun financiële situatie te verbeteren.

In de loop van 2011 zou de Europese economie verder aan kracht winnen en overhet gehele jaar zou het bbp van de eurozone aantrekken met 1,5 % (1,7 % voor deEU).

Verenigde Staten: opnieuw een sterke groei in 2010.

De Amerikaanse economie die in 2008 reeds kampte met een forse groeivertra-ging (0,4 %), zag in 2009 haar bbp dalen met 2,4 % als gevolg van een rampzaligvierde kwartaal in 2008 (zeer negatief overloopeffect) en eerste kwartaal in 2009.De netto-uitvoer, ondertussen minder negatief dan voorheen, droeg evenwel po-sitief bij tot de bbp-groei tijdens die periode, doordat de binnenlandse vraag eengrotere daling kende dan bij de handelspartners. Dankzij massale ondersteu-ningsmaatregelen van de overheid en een ingrijpen van de Federal Reserve (FR)kon de Amerikaanse economie vanaf het derde kwartaal van 2009 uit de recessiegeraken en de reactie van de particuliere consumptie op die maatregelen was gro-ter dan verwacht.

In 2010 zal de Amerikaanse economie geschraagd blijven door de tijdelijke relan-cemaatregelen en door betere financieringsvoorwaarden. Men verwacht dan ookeen groei van 3,2 %. In 2011 voorziet men een identieke stijging, ondanks hetstopzetten van de relancemaatregelen (bbp-groei van 3,1 %).

Japan: opnieuw groei in 2010, na een spectaculaire daling van het bbp in 2009.

Japan kende reeds in 2008 een daling van zijn bbp (-1,2 %), maar maakte één vanzijn ergste recessies ooit mee in 2009 (-5,2 %). Die uitgesproken terugval weer-spiegelt de sterke afhankelijkheid van de buitenlandse handel (die fors daalde) ende daling van de bedrijfsinvesteringen.

Een massale budgettaire impuls heeft ervoor gezorgd dat Japan vanaf het tweedekwartaal van 2009 de crisis achter zich kon laten. Het land heeft eveneens baat ge-had bij het ambitieuze Chinese relanceplan via de vraag naar de investeringsgoe-deren.

In 2010 en 2011 zou dat herstel zich doorzetten met een groei van het bbp van res-pectievelijk 2,2 % en 1,6 %, gesteund door de buitenlandse vraag, de betere finan-cieringsvoorwaarden en de relancemaatregelen.

De mondiale groei wordt ondersteund door de Aziatische opkomende landen.

De groei van de opkomende economieën en de ontwikkelingslanden was in 2009bescheiden (2,4 %), en vooral een gevolg van de terugval van de wereldhandel,de val van de grondstoffenprijzen en de financieringsbeperkingen. In 2010 zou degroei in die landengroep gemiddeld 6,3 % bedragen en in 2011 nog toenemen. Diegroei, die weliswaar groter is dan in de jaren negentig, ligt toch nog onder de ge-middelde groei tijdens de periode 2003-2008. Er bestaan echter grote verschillentussen de landen onderling afhankelijk van de economische omstandighedenvóór de crisis en de omvang en het type van overheidsinterventie. Zo heeft China,dankzij een groots opgezet tweejarig relanceplan (een totaal van 12 % van hetbbp) dat de binnenlandse vraag heeft aangezwengeld, vanaf het tweede kwartaalvan 2009 de crisis achter zich gelaten en voor 2009 een groei van gemiddeld 8,7 %laten optekenen. In 2010 zou die groei ongeveer 10 % bedragen en in 2011 wordt

16

Page 25: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

een kleine vertraging verwacht wanneer de relanceplannen ten einde lopen. Hetzijn dus de opkomende economieën in Azië die, in het zog van China, de komen-de twee jaar de drijvende kracht achter de mondiale groei zouden zijn.

In 2012-2015, terugkeer naar een groei van de wereldeconomie van voor de crisis.

Het macro-economisch scena-rio na 2011 veronderstelt eenterugkeer naar een mondialeeconomische groei die verge-lijkbaar is met het gemiddeldevan voor het losbarsten van decrisis. Voor de eurozone zou degroei gemiddeld 2,2 % bedra-gen tijdens de periode 2012-2015. Voor de gehele EuropeseUnie zou de groei van het bbpongeveer 2,3 % bedragen. DeAmerikaanse groei zou 2,8 %bedragen in 2012 en gemid-

deld 2,7 % voor de rest van de projectieperiode. Het onderliggende scenario om-vat budgettaire consolidatiemaatregelen op middellange termijn in de OESO-landen die werden genomen om te verhelpen aan de ernstige achteruitgang vande overheidsfinanciën tijdens de voorbije twee jaar. Zo worden voor de landenmet een verwacht begrotingstekort van meer dan 2,5 % van het bbp in 2011, con-ventionele hypothesen 1 voor begrotingsconsolidatie (van 1 % van het bbp gedu-rende 3 of 6 jaar) ingebouwd. Volgens die hypothesen zouden alle lidstaten vande OESO-zone in 2017 een primair overschot laten optekenen.

In navolging van de Europese groei, is de groei van de potentiële uitvoermarktenvan België, die in 2008 aanzienlijk was vertraagd (2,3 % tegenover 6,3 % in 2007),bijzonder sterk gedaald in 2009 (met 10,6 %). In 2010 zouden de potentiële uit-voermarkten opnieuw fors aangroeien met 5 % en dit dankzij een gunstig start-punt door een sterk vierde kwartaal 2009. Dat groeitempo (5 %) zou aanhoudenin 2011 en gemiddeld 6,5 % bedragen tussen 2012 en 2015, wat aansluit bij het ge-middelde over de periode 1995-2008.

1. Die hypothesen komen niet noodzakelijkerwijs overeen met de aangekondigde maatregelengezien hun preliminair karakter.

FIGUUR 1 - Bbp in de eurozone en de Verenigde Staten (groeivoeten)

1990 2000 2010-5,0

-2,5

0,0

2,5

5,0

7,5

bbp eurozonebbp Verenigde Staten

17

Page 26: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 2 - Internationale omgeving en financiële indicatoren (groeivoeten in procent, tenzij anders vermeld)

Gemiddelde

van de periode

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20152004-2009

2010-2015

Potentiële uitvoermarkten voor België 2,3 -10,6 5,0 5,0 6,7 6,5 6,4 6,4 3,9 6,0

Bbp in de eurozone 0,6 -4,0 1,2 1,5 2,2 2,2 2,1 2,1 1,0 1,9

Bbp in de Verenigde Staten 0,4 -2,4 3,2 3,1 2,8 2,6 2,7 2,7 1,6 2,8

Consumptieprijzen in de eurozone 2,9 0,3 1,2 1,4 1,6 2,0 2,0 2,0 2,0 1,7

Wereldprijzen van goederen en diensten excl. energie, in dollars

Uitvoer 9,2 -11,9 -0,4 0,9 1,4 1,8 1,9 1,9 3,1 1,2

Invoer 7,9 -11,0 -0,4 0,2 1,5 1,8 1,9 1,9 2,2 1,2

Wereldprijzen van goederen en diensten excl. energie, in euro

Uitvoer 1,8 -7,0 2,0 0,9 0,7 1,8 1,9 1,9 -0,7 1,5

Invoer 0,6 -6,1 2,0 0,2 0,8 1,8 1,9 1,9 -1,5 1,4

Olieprijs (Brent, dollar per vat) 96,9 61,6 80,1 84,7 88,5 92,8 97,3 102,1 64,8 90,9

Wisselkoers (niveau)

Euro/USD (x 100) 147,1 139,3 136,0 136,0 137,0 137,0 137,0 137,0 133,0 136,7

Nominale kortetermijnrente (3 maanden)

Eurozone 4,6 1,2 0,8 1,6 2,5 2,9 3,2 3,5 2,9 2,4

Verenigde Staten 3,0 0,7 0,5 1,7 2,8 3,2 3,6 4,0 3,2 2,6

Nominale langetermijnrente (10 jaar)

Eurozone 4,2 3,7 3,6 3,9 4,7 4,8 4,8 4,8 3,9 4,4

Verenigde Staten 3,6 3,2 3,8 4,2 5,0 5,0 5,1 5,1 4,1 4,7

Belgische rentevoeten

Korte termijn 3,7 0,7 0,5 1,3 2,1 2,5 2,8 3,0 2,5 2,0

Lange termijn (OLO 10 jaar) 4,4 3,9 3,7 4,0 4,7 4,8 4,8 4,9 4,0 4,5

KADER 1 - Methodologie voor de opmaak van de internationale omgevingshypothesen

De internationale omgeving van de economische middellangetermijnvooruitzichten steunt op een geheel van hypothe-sen die afkomstig zijn van verschillende bronnen.

Voor de jaren 2010-2011 zijn de hypothesen gebaseerd op de economische begroting van februari 2010 die eventueelaangepast werden op basis van de meest recente “Consensus Forecasts”1-vooruitzichten. De hypothesen m.b.t. dewisselkoersen, de rentevoeten en de grondstoffenprijzen zijn gebaseerd op de noteringen op de termijnmarkten beginapril.

Voor de periode 2012-2015 is het laatst beschikbare OESO-scenario2 de belangrijkste bron. We noteren eveneens dat: - de potentiële uitvoermarkten de evolutie volgen van de gewogen mondiale invoer naargelang van het relatieve belangvan de verschillende uitvoermarkten voor België;

- de mondiale prijzen worden gewogen naargelang van het relatieve belang van de verschillende uitvoermarkten voorBelgië (voor de uitvoerprijzen) en naargelang van het relatieve belang van de verschillende bevoorradingsmarkten(voor de invoerprijzen);

- de nominale bilaterale wisselkoersen constant worden gehouden.

1. Consensus Forecasts: “Digest of International Economic Forecasts”, april 2010.2. OESO: “The OECD Medium-Term Reference Scenario EO86”, november 2009.

18

Page 27: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Energieprijzen die opnieuw stijgen in 2009.

Na de ineenstorting van de prijs van een vat Brentolie in de tweede helft van 2008(van 144 dollar, de maximumprijs in juli 2008, tot gemiddeld 40 dollar in decem-ber van datzelfde jaar), steeg de prijs gestaag in de loop van 2009. Eind 2009 be-droeg de prijs ongeveer 80 dollar. Die evolutie voor 2009 wordt uiteraardverklaard door het herstel van de – vooral van de opkomende landen in Azië af-komstige – vraag, terwijl de OPEC-landen begin dat jaar de productie hebben te-ruggeschroefd. De forse depreciatie van de dollar in de loop van het jaar heefteveneens een opwaartse druk op de Brentprijs uitgeoefend.

Gelet op de zeer grote olievoorraden en de aanzienlijke onderbenutting van deproductiecapaciteit wordt verondersteld dat de Brentprijs in 2010 gemiddeld 80,1dollar zal blijven bedragen, ondanks de hogere wereldvraag. Uitgedrukt in euro,zou de Brentprijs gemiddeld 58,9 euro bedragen, wat een gemiddelde stijgingvan meer dan 30 % zou betekenen.

Vanaf 2011 houdt het scenario rekening met een geleidelijke toename van de prijsvan ruwe olie. Op het einde van de periode zou de nominale prijs oplopen tot102,1 dollar per vat wat meer is dan het niveau van 2008 (zie figuur 2)1.

In reële termen (zie figuur 3) zouden de olieprijzen in euro beduidend lager zijndan begin de jaren tachtig. De reële olieprijzen in dollar daarentegen knooptenreeds opnieuw aan met hun niveau van 1980 tijdens de forse stijging van 2008. Ditzou ook het geval zijn tegen 2015.

1. Nominale prijzen gedefleerd met behulp van de consumptieprijsindex van de VS of van de eurozone (index2000=100).

Ook de prijzen van de niet-energetische grondstoffen stijgen in 2009 en 2010.

Net als voor de ruwe olie is de prijs van de niet-energetische basisproducten in2009 opnieuw gestegen in vergelijking met eind 2008. Voor de industriële grond-stoffen wordt die trend verklaard door het samengaan van een kleiner mondiaalaanbod aan sommige metalen en de grotere vraag van vooral China. De voedsel-prijzen hebben de evolutie van de olieprijzen gevolgd (een van de belangrijkstekostenfactoren) en, voor sommige voedingswaren (thee en cacao), waren de prij-zen vooral gevoelig voor negatieve aanbodeffecten, als gevolg van zwakke oogs-ten.

De wereldprijzen van goederen en diensten zonder energie (in dollar) zouden in2010 lichtjes terugvallen, ondanks de verwachte prijsstijging van de niet-energe-

1. Er wordt verondersteld dat de prijs per vat na 2011 gaat stijgen met 3 % per jaar in reële termen.

FIGUUR 2 - Prijs van een vat Brentolie(in nominale termen)

1970 1980 1990 2000 20100

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

110

in US dollars in euros

FIGUUR 3 - Prijs van een vat Brentolie(in reële termen)1

1970 1980 1990 2000 20100

10

20

30

40

50

60

70

80

in US dollars in euros

19

Page 28: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

tische grondstoffen. Vanaf 2011 zouden de wereldprijzen zonder energie lang-zaam stijgen en op het einde van de projectieperiode jaarlijks groeien met 1,9 %.

Een beperkte inflatie in de eurozone vanaf 2009.

De inflatie in de eurozone (gemeten als de jaar-op-jaargroei van de geharmoni-seerde index der consumptieprijzen) is tussen juli 2008 en juli 2009 gestaag afge-koeld als gevolg van de onderbenutting van de productiecapaciteit en de dalingvan de grondstoffenprijzen (met name energie en voedingswaren). De inflatie inde eurozone bedroeg gemiddeld 0,3 % in 2009 (tegenover een bijzonder hoog per-centage van 2,9 % in 2008).

In 2010 zou de inflatie licht versnellen en gemiddeld 1,2 % bedragen, vooral alsgevolg van de stijging van de olieprijs en, in mindere mate, van de overige grond-stoffenprijzen.

Na 2010 zou de inflatie verder toenemen, maar onder 2 % blijven in 2015. Die ge-matigde inflatie is toe te schrijven aan een stabiele prijsevolutie van de ingevoer-de grondstoffen (waarbij de waarde van de euro stabiel blijft ten opzichte van dedollar), een gematigde evolutie van de loonkosten per eenheid product, de stij-ging van de reële korte rente en een negatieve output gap tot op het einde van deperiode.

Opnieuw een normale werking van de financiële markten die niettemin kwetsbaar blijven.

Het jaar 2008 en het begin van 2009 werden getekend door de ondergang van hetinternationaal financieel systeem, in het verlengde van de Amerikaanse sub-prime-crisis van 2007. De interbancaire liquiditeit is gedurende die periode sterkafgezwakt1 en de particuliere beurs- en obligatiemarkten zijn ingestort. Vooralsinds maart 2009 zijn de financiële markten vrijwel genormaliseerd dankzij deondersteuningsmaatregelen voor de financiële sector (uitbreiding van de deposi-togarantie, injectie van overheidskapitaal, nationalisering van de bankactivitei-ten), waarbij de banken op korte termijn en tegen zeer lage rente kunnen lenen enaldus hoge winsten kunnen maken die zij aanwenden om hun balansen te conso-lideren. De aandelen en bedrijfsobligaties hebben zich hersteld dankzij de betereeconomische vooruitzichten en de toevloed van liquiditeiten. Toch zijn die finan-ciële markten nog steeds onderhevig aan de noodmaatregelen die tijdens de crisiswerden genomen en blijven de kredietvoorwaarden voor de ondernemingen enparticulieren strenger dan voorheen, door de nood aan consolidatie van het bank-kapitaal en het risico op nieuwe depreciaties van activa. De overheidsobligatiesvan sommige Europese landen (met name Griekenland, Portugal, Spanje en Ier-land) komen trouwens onder zware druk van de investeerders te staan.

Verdere daling van de kortetermijnrente in 2010, vervolgens een stijging.

Sinds het vierde kwartaal van 2008 en in 2009 daalde de interbancaire rente opdrie maanden (Euribor) spectaculair, namelijk van gemiddeld 4,6 % in 2008 totgemiddeld 1,2 % in 2009. Aan de basis van die daling liggen het soepel monetairbeleid in de eurozone dat leidde tot opeenvolgende verlagingen van de beleids-rente (die daalde van 4,25 % in oktober 2008 tot 1 % in mei 2009) en het volledigverdwijnen van de risicopremie. De kortetermijnrente zou in 2010 nog dalen (engemiddeld 0,8 % bedragen) en daarna geleidelijk stijgen, namelijk van 1,6 % in2011 tot 3,5 % op het einde van de periode, of ongeveer 1,5 % in reële termen. Die

1. Zoals blijkt uit het verschil tussen de interbancaire rente op 3 maanden en de rente die de bankenverschuldigd zijn aan de centrale banken (die laatste bereikte in oktober 2008 een historischhoogtepunt van 330 basispunten in de Verenigde Staten).

20

Page 29: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

stijging weerspiegelt de wil van de Europese monetaire overheden om terug tekeren naar een normalisering van het monetair beleid.

De Amerikaanse interbancairerente daalde gevoelig in 2008en 2009 (van 5,3 % in 2007 tot3 % in 2008 en 0,7 % in 2009)als gevolg van de forse mone-taire versoepeling door de Fe-deral Reserve (FR). Die wasbedoeld om de financiële crisiste bestrijden en de vastgoed-sector en de financiële sector tehulp te komen. Net als in Euro-pa is de risicopremie in de loopvan 2009 fors gedaald en volle-dig verdwenen. Daardoor zou

de kortetermijnrente in 2010 gemiddeld 0,5 % bedragen. Door het herstel van deactiviteit en om nieuwe speculatieve zeepbellen te voorkomen, mag worden ver-wacht dat de Amerikaanse korte rente vanaf eind 2010 zal stijgen en gemiddeld1,7 % zal bedragen in 2011. Op middellange termijn zou de Amerikaanse renteopnieuw gestaag toenemen en 2 % bedragen in reële termen.

Langetermijnrente: stabilisering van de Europese rente, herstel van de Amerikaanse rente in 2010.

Toen de financiële crisis, in september 2008, losbarstte zochten beleggers massaalhun toevlucht tot Amerikaanse overheidsobligaties. Dat zorgde voor een fiksedaling van de Amerikaanse langetermijnrente (tot nauwelijks 2,4 % in december2008). De wegebbende vrees voor een mondiale depressie, de daarmee samen-gaande verminderde risico-aversie en zorgen over het zeer grote begrotingstekortresulteerden in een aanzienlijke stijging van de Amerikaanse langetermijnrentein 2009 (gemiddeld 3,2 %). Het enorme, verwachte aanbod van overheidsobliga-ties, de aantrekkende economische activiteit en het beëindigen van het opkopenvan overheidsobligaties door de Federal Reserve zouden de langetermijnrente inprojectie doen toenemen. Gemiddelde zou de rente dit jaar 3,8 % bedragen, 4,2 %in 2011, om verder aan te trekken op middellange termijn.

De Europese langetermijnren-te, die veel minder daalde ophet hoogtepunt van de financi-ele crisis, bleef zeer stabiel inde loop van vorig jaar (gemid-deld 3,7 %). Nochtans liep hetbegrotingstekort voor de euro-zone in haar geheel ook sterkop, maar in vergelijking met deVS of het VK bleef de toenamerelatief beperkt. Ook dit jaarbleef de rente tot nog toe nage-noeg ongewijzigd. Dit heeftvermoedelijk te maken met de

minder gunstige groeivooruitzichten voor de eurozone en de grotere geloofwaar-digheid van de ECB de inflatie niet te laten oplopen (wat handig zou kunnen zijnom de schuldenberg te eroderen). Dit jaar zou de langetermijnrente uitkomen op3,6 %, volgend jaar op 3,9 % en verder oplopen in de daaropvolgende jaren.

FIGUUR 4 - Kortetermijnrente in de eurozone en de VS (in procent)

2000 2005 2010 20150

1

2

3

4

5

6

7

EurozoneVerenigde Staten

FIGUUR 5 - Langetermijnrente in de eurozone en de VS

(in procent)

1995 2000 2005 2010 20153

4

5

6

7

8

9

EurozoneVerenigde Staten

21

Page 30: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Binnen de eurozone was het renteverschil van de overheidsobligaties van de ver-schillende eurolanden t.o.v. Duitsland op het hoogtepunt van de financiële crisisfors opgelopen omdat beleggers vluchtten naar de meest veilig geachte en meestliquide staatsobligaties. In de loop van 2009 brokkelde dat renteverschil voor demeeste landen af (voor België van 120 tot 40 basispunten). Sinds eind vorig jaarliep dat renteverschil voor enkele landen (Griekenland, Portugal en Spanje) an-dermaal sterk op als gevolg van de zorgen over de houdbaarheid van de openba-re financiën in deze landen. Het probleem werd dermate nijpend dat zelfsgevreesd werd voor een ‘default’ van Griekenland, waardoor de eurozone zichgenoodzaakt zag om samen met het IMF noodleningen te verschaffen indien datnodig zou blijken. Voor België bleef het renteverschil met Duitsland stabiel, rondde 40 basispunten. Dit lijkt vreemd daar België de derde hoogste schuldgraadheeft binnen de eurozone, maar het heeft ook een beperkt structureel begrotings-tekort en heeft bovendien in het verleden reeds bewezen een hoge schuldgraadte kunnen afbouwen (periode 1993-2007).

B. Risico’s en onzekerheden

Aan het internationaal scenario in afdeling A zijn uitzonderlijk veel onzekerhe-den verbonden, vooral omtrent de duurzaamheid van het groeiherstel in de ge-avanceerde economieën en, in mindere mate, in de opkomende landen.

In een min of meer verre tijdsspanne zouden verschillende factoren de sinds 9maanden wereldwijd waargenomen groei kunnen tegenwerken.

In heel wat landen zijn de overheidstekorten geëxplodeerd als gevolg van de uit-zonderlijke maatregelen om het hoofd te bieden aan de economische en financiëlecrisis en door de werking van de automatische stabilisatoren tijdens de recessie.De relanceplannen hebben de nationale begrotingen zwaar onder druk gezet,maar ze bleken toch veeleer doeltreffend te zijn: de meeste landen hersteldensneller van de crisis dan verwacht en de plannen vormen momenteel nog steedseen ondersteuning voor het herstel. De Europese landen zullen trouwens de vol-gende decennia geconfronteerd worden met de vergrijzing van hun bevolking,een verschijnsel dat de druk op de overheidsfinanciën zal doen toenemen door-dat de beroepsbevolking daalt en de pensioen- en gezondheidsuitgaven stijgen.Twijfels over de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en de capaciteit vansommige Europese landen om hun openbare schuld terug te betalen, liggen dusaan de basis van speculaties tegen de euro op de kapitaalmarkten. Zij stuweneveneens de langetermijnrente de hoogte in via verhogingen van de risicopremieop de overheidsobligaties, waardoor de schuldaflossing van die landen groterwordt en hun financiële toestand nog meer verslechtert. Wanbetaling door eenland zou leiden tot een nieuwe bank- en financiële crisis terwijl de banken nog tekampen hebben met onderkapitalisatie, met de ons reeds bekende gevolgen voorde reële economie. In het geval van Griekenland, bijvoorbeeld, zijn de overheids-obligaties overwegend in het bezit van de buitenlandse banken. Bovendien kaneen (eventuele) wanbetaling in een bepaald land ‘besmettelijk’ zijn: indien (bij-voorbeeld) Griekenland in gebreke blijft, waarom dan de anderen ook niet?

Internationale instellingen zoals de Europese Commissie of de OESO roepen bijge-volg hun lidstaten op tot consolidatiemaatregelen om het overheidstekort terugte dringen tot een meer aanvaardbaar niveau (vooral in het kader van het ‘Groei-en Stabiliteitspact’ voor de landen van de eurozone). De timing voor de toepas-

22

Page 31: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

sing van die saneringsmaatregelen zal van cruciaal belang zijn in de huidige con-text van zwakke groei en waarin het risico dat die groei opnieuw afneemt reëelis. Om het herstel in stand te houden, moet er dus een delicaat evenwicht wordengezocht tussen de budgettaire relancemaatregelen enerzijds en de consolidatie-maatregelen anderzijds.

Hoewel de werking van de financiële markten sinds enkele maanden aanzienlijkverbeterd is, zij nog steeds onderhevig aan de gevolgen van de tijdens de crisisgenomen noodmaatregelen. Die gevolgen (en ook sommige maatregelen zelf)zullen geleidelijk verdwijnen, waardoor er enige onzekerheid blijft bestaan overde toekomstige werking van die markten.

Het herstel van de balansen van de ondernemingen en de gezinnen zou kunnenbijdragen aan het behoud van hoge spaarquota, en dus de heropleving van devraag afremmen.

Een laatste risico heeft betrekking op de grondstoffenprijzen (energetische en an-dere). Die zouden de komende jaren effectief stijgen, maar stijgingen die nog veelsneller zijn dan in ons scenario kunnen niet worden uitgesloten.

Omgekeerd moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de activi-teit sneller zal toenemen in de geavanceerde economieën indien de veerkrachtvan de opkomende landen, vooral de Aziatische, groter blijkt te zijn dan ver-wacht en leidt tot meer buitenlandse groei voor de rest van de wereld.

23

Page 32: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

24

Page 33: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

III Macro-economische en sectorale evoluties

Eind 2008-begin 2009 bereikte de economische crisis haar hoogtepunt. In het verlengdedaarvan daalde het Belgisch bbp in volume met 3,0 % in 2009, of de sterkste daling sindszestig jaar. In nominale termen kromp het Belgisch bbp voor eerst sinds zestig jaar(-1,9 %). In het kielzog van het herstel van de internationale conjunctuur zou het Bel-gisch bbp in 2010 opnieuw aantrekken (1,4 %), in ruime mate gestimuleerd door de groeivan de (netto-)uitvoer, terwijl het herstel van de binnenlandse vraag trager en geleidelij-ker zou verlopen. In 2011 zou de binnenlandse vraag opnieuw aan kracht winnen. Tegelijkzou de uitvoergroei tijdelijk vertragen, zodat de bbp-groei zou uitkomen op 1,7 %. Hetdaaropvolgende jaar zouden zowel de buitenlandse als de binnenlandse vraag sterk aan-trekken, waardoor de bbp-groei zou toenemen tot 2,3 %. Vanaf 2013 zou de groei van debinnenlandse en de buitenlandse vraag zich stabiliseren en de historische trend benaderen,en bijgevolg ook de bbp-groei (gemiddeld 2,2 % per jaar tijdens de periode 2013-2015). Indat groeiscenario zonder krachtig conjunctuurherstel, zou het activiteitsverlies als gevolgvan de crisis op middellange termijn niet gerecupereerd worden, naar het voorbeeld vanvoorgaande bankencrisissen.

De potentiële groei zou tijdelijkvertragen door de recessie, alvo-rens geleidelijk opnieuw aan teknopen met een groeitempo dat deverwachte gemiddelde groei voorhet uitbreken van de crisis benad-ert. Het groeipotentieel zou 1,5 %bedragen in 2010 en 2011 en daar-na geleidelijk toenemen tot 1,8 %in 2015 (zie figuur 6). In 2009 ishet verschil tussen het effectief bbpen het potentieel bbp (output gap)sterk toegenomen. De terugkeernaar een bbp-groei die vanaf 2011

het potentieel overstijgt, zou de output gap geleidelijk doen afnemen. Gelet op zijnomvang (-3,2 % in 2010) en het vrij schuchtere herstel nadien, zou de output gap echternegatief blijven in 2015 (-0,8 %).

De verwerkende nijverheid, die sterk afhangt van de buitenlandse vraag, werd het hardstgetroffen door de economische crisis, zowel in termen van activiteit als in termen vanwerkgelegenheid. De marktdiensten, die meer toegespitst zijn op de binnenlandse markt,werden evenmin gespaard maar hebben in het algemeen beter weerstand geboden. Som-mige bedrijfstakken kregen het zwaarder te verduren dan andere, te beginnen met‘transport en communicatie’ en ‘handel en horeca’. De bedrijfstak ‘gezondheidszorg enmaatschappelijke dienstverlening’, waarvan de activiteiten weinig onderhevig zijn aan

FIGUUR 6 - Effectieve en potentiële groei van het bbp (groeivoet in procent)

1990 1995 2000 2005 2010 2015-4

-3

-2

-1

0

1

2

3

4

5

Effectief bbpPotentieel bbp

25

Page 34: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

conjuncturele schommelingen, heeft daarentegen de terugval van de toegevoegde waardeen van de werkgelegenheid beperkt. De crisis heeft dus gezorgd voor een versnelling vande tertiarisering van de Belgische economie. Op middellange termijn zou een steeds groterdeel van de toegevoegde waarde in volume (74,7 % in 2015) afkomstig zijn van de dien-stensectoren. Dit aandeel zou 62,3 % bedragen indien alleen de marktdiensten inaanmerking worden genomen. Het aandeel van de verwerkende nijverheid zou daarente-gen inkrimpen en in 2015 nog slechts 15,6 % bedragen van de totale toegevoegde waarde.

Na een piek midden 2008 als gevolg van de forse stijging van de grondstoffenprijzen is deBelgische inflatie sterk gedaald in 2009 en daalde het indexcijfer van de consumptieprij-zen zelfs gedurende een groot deel van het jaar. De inflatie zou in 2010 geleidelijkhernemen onder invloed van de stijgende grondstoffenprijzen. Op middellange termijnzou de groei van de deflator van de particuliere consumptie onder 2 % blijven, een grensdie door de ECB als verenigbaar met prijsstabiliteit wordt beschouwd.

Terwijl het vorderingensaldo van België als gevolg van de forse achteruitgang van de ven-nootschapsrekening in 2008 licht negatief was geworden, werd in 2009 eenvorderingenoverschot genoteerd voor het totaal van de binnenlandse sectoren. Dat herstelging niettemin gepaard met een forse verslechtering van de overheidsrekeningen. Het vor-deringensaldo van de gezamenlijke economie zou tijdens de projectieperiode ruim positiefblijven, ondanks een bestendig groot overheidstekort.

Hoewel het bbp en de particuliere consumptie de klassieke basisindicatoren vormen voorde economische performantie, werden recent, o.m. door het Stiglitz-rapport, alternatieveindicatoren naar voren geschoven. Twee van die indicatoren worden behandeld in dithoofdstuk, namelijk het netto reëel beschikbaar nationaal inkomen en de werkelijke con-sumptie van de gezinnen.

26

Page 35: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

A. De effectieve en potentiële groei van het bbp

Een raming van het potentieel aanbod gebaseerd op een productiefunctie.

De potentiële groei is een indicator voor het vermogen van een economie om eenhoudbare en niet-inflatoire groei te genereren. Aangezien het niveau van de po-tentiële output niet rechtstreeks waarneembaar is, bestaan er verschillendebenaderingen voor de raming ervan. Het Federaal Planbureau gebruikt sinds2003 de geharmoniseerde methode van de Europese Commissie, die gebaseerd isop een productiefunctie waarbij het potentieel activiteitenniveau wordt bepaalddoor de ingezette productiefactoren1.

De groei van het potentieel bbp vertraagt als gevolg van de financiële crisis.

Ook al maakt de huidige context de raming van het potentieel bbp bijzonder on-zeker, toch lijkt de analyse van de impact van voorgaande financiële crisissen aante tonen dat ze, minstens tijdelijk, de potentiële groei aantasten2. De potentiëlegroei van de Belgische economie zou vertragen van 2,0 % in 2008 tot 1,6 % in 2009en zou dit jaar nog 1,5 % bedragen. Het potentieel bbp zou niettemin geleidelijkopnieuw aanknopen met een groeitempo dat voor het uitbreken van de crisiswerd verwacht. Dat betekent dat het activiteitsverlies als gevolg van de crisis nietwordt gerecupereerd op middellange termijn, naar het voorbeeld van voorgaan-de bankencrisissen3.

TABEL 3 - Effectief bbp, potentieel bbp en determinanten(jaarlijks gemiddelde groeivoeten in procent)

De bijdrage van de kapitaalintensiteit en de totale factorproductiviteit blijft zwak...

Met een bbp-groei die vanaf 2012 opnieuw meer dan 2 % bedraagt (zieafdeling B), zou een einde komen aan de structurele daling van de productivi-teitswinsten. Tijdens de periode 2010-2015 zou de structurele productiviteit peruur gemiddeld in eenzelfde tempo stijgen als tijdens de voorbije 9 jaar. Na eendieptepunt in 2010, zou een heel langzaam herstel volgen tegen 2015. In vergelij-king met de jaren negentig zou de bijdrage van de kapitaalintensiteit zwakblijven door de hogere financieringskosten van de investeringen. De bijdrage vande totale factorproductiviteit tot de groei van het potentieel bbp, die sinds de

1. Denis C., Grenouilleau D., Mc Morrow K. en Röger W., ‘Calculating potential growth rates andoutput gaps – A revised production function approach –’, European Economy, Economic PaperNo. 247, maart 2006.

2. Haugh D. Ollivaud P. and Turnere D. , ‘The macroeconomic Consequences of Banking Crises inOECD Countries’, OECD, Economics Department Working Paper N° 683, maart 2009.

3. Abiad A., Balakrishnan R., Koeva Brooks P., Leigh D. and Tytell I., ‘What’s the Damage ?Medium-term Output Dynamics After Banking Crises’, IMF Working Paper N° 09/245, novem-ber 2009.

1981-1990 1991-2000 2001-2009 2010-2015

Effectief bbp 2,2 2,2 1,3 2,0

Potentieel bbp 2,0 2,2 1,9 1,6

Bijdragen:

- Structurele productiviteit per uur 2,3 1,6 1,1 1,1

waaronder:

kapitaalintensiteit 0,7 0,6 0,3 0,3

totale factorproductiviteit 1,6 1,0 0,7 0,7

- Potentiële werkgelegenheid (in uren) -0,3 0,6 0,8 0,6

waaronder:

bevolking op arbeidsleeftijd 0,3 0,1 0,6 0,4

activiteitsgraad 0,2 0,7 0,3 0,2

niet-inflatoire werkloosheidsgraad -0,4 -0,1 0,0 0,1

arbeidsduur -0,4 -0,1 -0,1 -0,1

27

Page 36: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

tweede helft van de jaren tachtig constant daalde, zou daarentegen enigszins toe-nemen. Als gevolg van de crisiscontext die wordt gekenmerkt door een bruusketerugval van de capaciteitsbezettingsgraad, werd de identificatiemethode voorde cyclische en trendmatige componenten van de totale factorproductiviteit her-zien. Dit wordt toegelicht in kader 2.

...terwijl die van de potentiële werkgelegenheid daalt.

Na een recordniveau in 2007 (1,1 %), werd de bijdrage van de werkgelegenheidtot de potentiële groei in 2009 sterk aangetast en de neerwaartse trend zou zichdoorzetten tot het einde van de projectieperiode. De bijdrage van de potentiëlewerkgelegenheid zou tijdens de periode 2010-2015 gemiddeld nog slechts 0,6 %bedragen, tegenover 0,8 % tijdens de voorbije negen jaar. Die terugval zou zowelhet gevolg zijn van een geringere toename van de bevolking op arbeidsleeftijd alsvan een groeivertraging van de activiteitsgraad. De niet-inflatoire werkloos-heidsgraad zou, na een stagnering in 2009 en 2010, opnieuw de neerwaartsebeweging van 2005 volgen, en positief bijdragen tot de groei van het potentieelbbp. Zoals in voorgaande periodes zou de arbeidsduur blijven wegen op de bij-drage van de potentiële werkgelegenheid uitgedrukt in uren.

De output gap verkleint geleidelijk, maar blijft in ruime mate negatief tijdens de periode 2010-2015.

De output gap, gedefinieerdals het procentueel verschiltussen het effectief bbp en zijnpotentieel, raamt debezettingsgraad van deproductiefactoren en geeft depositie aan van de economie inde cyclus. Volgens dezeberekening van het potentieelbbp, zou de conjuncturele piekvan 2007 vergelijkbaar zijn metdie van 1990 en 2000. Deterugval zou echter abrupterzijn dan tijdens de twee

voorgaande cycli en het dieptepunt van 2010 zou duidelijk meer uitgesprokenzijn dan in 1993. De terugkeer naar een bbp-groei die vanaf 2011 groter is dan hetpotentieel, leidt tot een geleidelijke vermindering van de output gap. Gezien deomvang van deze laatste en de vrij beperkte heropleving nadien, zou de outputgap evenwel negatief blijven in 2015.

FIGUUR 7 - Output gap (in procent van het potentieel bbp)

1990 1995 2000 2005 2010 2015-4

-3

-2

-1

0

1

2

3

28

Page 37: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 2 - Nieuwe identificatiemethode voor de trend van de totale factorproductiviteit

De resultaten die worden voorgesteld in tabel 3 berusten op een productiefunctie van het type Cobb-Douglas. Een der-gelijke relatie tussen de toegevoegde waarde en de productiefactoren wordt als volgt weergegeven:

Y = (L*H)α K(1-α) TFP

met Y, L, H, K, TFP en α die respectievelijk staan voor het bbp, de werkgelegenheid in aantal personen, de arbeidsduur,de kapitaalvoorraad, de totale factorproductiviteit en het aandeel van de lonen in de toegevoegde waarde. Aangezienalle variabelen worden geobserveerd, met uitzondering van de totale factorproductiviteit, kan deze worden berekendals een residu (genoemd naar Solow) via een inversie van de vorige vergelijking:

TFP = Y/[(L*H)α K(1-α)]

Het Solow-residu omvat dus, naast de meetfouten, de efficiëntie van de productiefactoren (EL en EK) en hun bezet-tingsgraad (CUL en CUK):

TFP = (ELα EK

(1-α))*(CULα CUK

(1-α))

Aangezien de definitie van het potentieel bbp verwijst naar een productieniveau dat gerealiseerd kan worden met een‘normale’ bezettingsgraad van de productiefactoren, wordt enkel de efficiëntie van de factoren in aanmerking genomenin de berekening van het potentieel. Vanuit statistisch oogpunt komt dat onderscheid tussen efficiëntie en bezettings-graad neer op de identificatie van de trendmatige en cyclische component van de totale factorproductiviteit. Tot opheden werd daartoe een zuiver statistische univariate techniek gebruikt, namelijk de Hodrick-Prescott-filter.

De nieuwe methode beoogt op basis van informatie uit de enquêtes over de capaciteitsbezettingsgraad een meer pre-cieze identificatie van de cyclische component mogelijk te maken1. Een dergelijke benadering gebruikt de Kalman-filter, een techniek die eveneens wordt toegepast voor de identificatie van de niet-inflatoire werkloosheidsgraad2. Zijlegt een econometrisch verband tussen de capaciteitsbezettingsgraad en de cyclische component van het Solow-residu.

Zoals blijkt uit figuur 2a kan door de verrekening van de capaciteitsbezettingsgraad, die in 2009 bijzonder laag was,een groter deel van de terugval van de factorproductiviteit worden toegeschreven aan haar cyclische component. Daar-door wordt de vertraging van de trendmatige component ten opzichte van de raming op basis van de Hodrick-Prescott-filter geringer. Bijgevolg wordt de potentiële groei tijdens de periode 2000-2012 iets hoger geraamd.

FIGUUR 2a - Evolutie van de totale factorproductiviteit (groeivoeten in procent)

1. Planas C., Roeger W. and Rossi A. ‘Does capacity utilization help estimating the TFP cycle?’, Mimeo, European Commission,december 2009.

2. Het concept niet-inflatoire werkloosheidsgraad (‘NAIRU’) definieert het werkloosheidspeil dat verenigbaar is met een stabiele(loon)inflatie. Op empirisch vlak wordt dat concept doorgaans geassocieerd met de structruele werkloosheidsgraad. Zie kaderop pagina 83 van de Economische Vooruitzichten 2006-2011, mei 2006.

2000 2005 2010 2015-3

-2

-1

0

1

2

Solow-residuTrend met HP filterTrend met Kalman filter

29

Page 38: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

B. De componenten van de economische groei

1. Algemeen overzicht

Nu de Belgische economie uit de zwaarste economische recessie sinds zestig jaaris gekomen, zou de bbp-groei zich herstellen tot gemiddeld 2 % per jaar tijdensde periode 2010-2015 (zie tabel 4). De economische activiteit zou zowel door debuitenlandse als door de binnenlandse vraag ondersteund worden.

TABEL 4 - Bijdragen tot de bbp-groei(jaargemiddelden in procentpunt)

De evolutie van de verschillende componenten van de economische groei wordtin detail beschreven in de volgende paragrafen. Eerst geeft kader 3 een overzichtvan concepten die verschillen van het gebruikelijke bruto binnenlands productom de ‘activiteit’ van een economie te meten. Op een gelijkaardige manier be-schrijft kader 4 een andere maatstaf voor het traditioneel gebruikte concept vande ‘particuliere consumptie’.

Hoewel het bbp en de particuliere consumptie de klassieke basisindicatoren zijnvoor economische performantie, was de crisis een aanleiding voor een nieuw de-bat over, enerzijds, de verdiensten van verschillende indicatoren vaneconomische performantie en, anderzijds, de noodzaak om de staat en de duur-zaamheid van de ontwikkeling te ramen, waarbij naast de economische, ook desociale en milieudimensies in aanmerking worden genomen. Die kwesties zijnniet nieuw, maar kwamen in 2009 opnieuw ter sprake op het hoogste beleidsni-veau, meer bepaald via het Stiglitz-rapport, in opdracht van de Franse overheid1

en de mededeling ‘beyond GDP’ van de Europese Commissie2.

1992-1997 1998-2003 2004-2009 2010-2015

Binnenlandse bestedingen 1,5 1,5 1,7 1,7

- Particuliere consumptie 0,9 0,9 0,5 0,8

- Overheidsconsumptie 0,3 0,5 0,4 0,4

- Totale investeringen 0,2 0,3 0,8 0,4

- Investeringen in woningen 0,1 -0,1 0,1 0,0

- Bedrijfsinvesteringena

a. Exclusief de investeringen van bepaalde overheidsbedrijven die opgenomen zijn in de overheidsinvesteringen.

0,0 0,3 0,6 0,4

- Overheidsinvesteringen 0,0 0,0 0,1 0,0

- Voorraadvorming 0,1 -0,2 -0,0 0,0

Netto-uitvoer 0,4 0,6 -0,2 0,3

- Uitvoer 3,3 3,2 1,3 3,5

- Invoer -2,9 -2,7 -1,5 -3,2

Totaal (bbp-groei) 1,9 2,0 1,5 2,0

1. Stiglitz J., Sen A. en Fitoussi J.P., ‘Rapport de la Commission sur la mesure des performanceséconomiques et du progrès social’, 2009.

2. Commissie van de Europese Gemeenschappen, ‘Beyond GDP – measuring progress in a changingworld’, mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, 2009.

30

Page 39: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 3 - Alternatieve maatstaven naast het bbp

Het bruto binnenlands product (bbp) dat de brutowaarde is van de goederen en diensten die in de loop van één jaar ineen land worden geproduceerd, is de maatstaf die we in deze vooruitzichten hanteren om het niveau en de evolutievan de economische activiteit te ramen.

Die maatstaf is echter allesbehalve perfect. Hij is vooral geschikt om de marktproductie te meten, maar minder om deeconomische welvaart te meten. Er bestaan nochtans andere aggregaten van de nationale boekhouding die vaak doorhet bbp worden overschaduwd, maar het ook verdienen om voorgesteld te worden.

Van het bbp naar het nbp

Een eerste kritiek op het bbp heeft betrekking op het feit dat het geen rekening houdt met de waardevermindering vande uitrustingsgoederen1. Volgens Stiglitz et al. (2009) veroorzaakt het deel van de productie dat opzij moet worden ge-zet om de vernieuwing van de uitrustingsgoederen te waarborgen, een daling van de consumptiemogelijkheden vande maatschappij. Het netto binnenlands product (nbp) moet dus de voorkeur krijgen om de evolutie van de levensstan-daard te meten.

Het nbp is in het algemeen minder snel gegroeid dan het bbp en het verschil tussen die beide aggregaten is de voorbijejaren groter geworden. Terwijl het bbp in volume van België gemiddeld 2,2 % is gestegen tijdens de periode 1995-2008,is het nbp tijdens dezelfde periode slechts gestegen met jaarlijks 2 % en is het verbruik van vaste activa toegenomenmet gemiddeld 3,4 %. In 2008 bedroeg het verschil tussen beide maatstaven ongeveer 17 %.

Van binnenlands product naar nationaal inkomen

Als men belang stelt in de inkomensevolutie van de ingezetenen van een land, is het relevanter om de vorming van hetnationaal inkomen te bespreken, dan die van het binnenlands product.

In dat verband zijn er verschillende maatstaven mogelijk:

Het reëel nationaal inkomen wordt verkregen door aan het binnenlands product in volume het saldo van de reële pri-maire inkomens van/naar het buitenland toe te voegen (met name de inkomens uit arbeid- bezoldiging van dewerknemers- inkomens uit vermogen- storting van interesten, dividenden … - en de nettobelastingen op productie eninvoer) en door een correctie te maken voor de evolutie van de ruilvoet. Het reëel nationaal inkomen kan worden uit-gedrukt zonder kapitaaldepreciatie (dan krijgt men het reëel netto nationaal inkomen).

Indien men trouwens aan het (bruto of netto) nationaal inkomen het saldo van de lopende overdrachten van/naar hetbuitenland (met inbegrip van de inkomens- en vermogensbelasting, de sociale bijdragen en de sociale uitkeringen ende overige lopende verrichtingen) toevoegt, verkrijgt men het (bruto of netto) reëel beschikbaar nationaal inkomen. Hetbeschikbaar nationaal inkomen (BBNI of NBNI) weerspiegelt ongetwijfeld het best de evolutie van de rijkdom van debevolking.

Net zoals bij het bbp en het nbp, werd het verschil tussen het bbp en het NBNI steeds groter. Tijdens de periode 1995-2008 is het NBNI slechts gestegen met gemiddeld 1,4 %. Men ziet duidelijk dat de aanzienlijke ruilvoetverslechtering in2008 heeft geleid tot een aanzienlijke daling van het NBNI (dat laatste daalde met 2,3 %, terwijl het bbp groeide met1 %) en een aanzienlijk groter verschil tussen de twee maatstaven.

FIGUUR 3a - Bruto binnenlands product en reëel beschikbaar netto nationaal inkomen (index 1990=100)

1. Het nbp houdt rekening met de waardevermindering van de uitrustingsgoederen (met name computers en software die eenkortere levensduur hebben dan de traditionele uitrustingsgoederen), maar houdt geen rekening met de achteruitgang van dekwaliteit van de natuurlijke leefomgeving.

1990 1995 2000 2005 2010 2015100

110

120

130

140

150

160

Bruto binnenlands productReëel beschikbaar netto nationaal inkomen

31

Page 40: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

2. De buitenlandse handel

Sterke terugval van de uitvoer en de invoer in 2009.

Tegen de achtergrond van een diepe, internationale economische crisis is het we-reldhandelsvolume eind 2008 en begin 2009 sterk gekrompen, gevolgd door eenheropleving in het tweede semester van 2009 (zie hoofdstuk II). De evolutie vande buitenlandse afzetmarkten van België volgde hetzelfde profiel. In 2009 zoudende potentiële uitvoermarkten van België met bijna 11 % gedaald zijn op jaarbasis.

In hun kielzog is ook het volume van de Belgische uitvoer gedaald met bijna 11 %,de meest negatieve groei van de voorbije zestig jaar. Net als voor de wereldhan-del verhult die globale jaarevolutie twee afzonderlijke evoluties die zich in deloop van het jaar hebben voorgedaan, namelijk een zeer sterke terugval van deBelgische uitvoer in het begin van het jaar, gevolgd door een herstel in het tweedesemester, wat een gunstig uitgangspunt vormde (positief overloopeffect) voorhet jaar 2010.

Naast die inzinking van de buitenlandse vraag, is er ook de grote daling van debinnenlandse vraag (-3,1 %). De daling van het invoervolume was dus heel sterken lag met -11,1 % in dezelfde grootteorde als die van de uitvoer. De bijdrage vanhet netto-uitvoervolume tot de economische groei is bijgevolg quasi nul(0,1 procentpunt) in 2009 (tegenover -1,2 procentpunt in 2008, toen de groeiver-traging van de uitvoer veel meer uitgesproken was dan die van de invoer).

Die context van algemene economische recessie wordt eveneens weerspiegeld ineen vertraging van de inflatie op wereldschaal en vooral in een terugval van deinternationale grondstoffenprijzen. Voor België was de daling van de uitvoerprij-zen1 substantieel (-5,1 %), maar minder groot dan die van de invoerprijzen2

(-7,1 %). Daardoor is de ruilvoet aanzienlijk verbeterd (2,1 %). Samen met eenlicht overschot van het netto-uitvoervolume heeft dat positief prijseffect ertoe ge-leid dat de Belgische netto-uitvoer3 in 2009 een surplus van 2,4 % van het bbp lietoptekenen, d.i. een duidelijke stijging ten opzichte van 2008 (0,9 % van het bbp;zie ook afdeling D).

Ruimschoots positieve bijdrage van de netto-uitvoer tot de economische groei in 2010.

In 2010 zou de groei van de Belgische uitvoer, parallel met de evolutie van de we-reldhandel en de buitenlandse afzetmarkten van België, enigszins vertragen in deloop van het jaar. Geholpen door het zeer gunstig uitgangspunt eind 2009, zou dejaargroei van de Belgische uitvoer in volume relatief robuust zijn en 4,7 % bedra-gen in 2010.

Parallel daarmee zou de groei van het invoervolume in 2010 opnieuw positiefworden (3,8 %), maar toch minder krachtig dan die van het uitvoervolume als ge-volg van het veel tragere herstel van de binnenlandse vraag (zie volgeneparagraaf) in vergelijking met de buitenlandse vraag. Daardoor zou de netto-uit-voer in belangrijke mate de economische groei ondersteunen in 2010 (bijdragevan 0,7 procentpunt tot een totale bbp-groei van 1,4 %).

Tegelijk zou de groei van de internationale prijzen, onder impuls van de herople-ving van de mondiale activiteit, opnieuw positief worden en de terugval van 2009

1. Uitgedrukt in euro.2. Uitgedrukt in euro. De evolutie van de invoerprijzen wordt toegelicht in afdeling C (cf. infra). 3. Gedefinieerd als de totale uitvoer uitgedrukt in lopende prijzen verminderd met de totale invoer

uitgedrukt in lopende prijzen.

32

Page 41: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

vrijwel volledig compenseren. De forse stijging van de grondstoffenprijzen, diewordt versterkt door een nieuwe depreciatie van de euro ten opzichte van deAmerikaanse dollar, verklaart de aanzienlijke opleving van de groei van de in-voerprijzen (3,6 %), die groter zou zijn dan die van de uitvoerprijzen (2,8 %). Dieruilvoetverslechtering (-0,7 %) zou echter worden gecompenseerd door de toena-me van het netto-uitvoervolume, zodat het overschot van de netto-uitvoer lichtzou stijgen tot 2,6 % van het bbp in 2010.

Groeivertraging van de uitvoer in 2011.

Het internationaal scenario voor deze economische middellangetermijnvooruit-zichten veronderstelt voor 2011 een groei van de buitenlandse markten vanBelgië die, op jaarbasis, dezelfde is als in 2010 (5,0 %). Het kwartaalprofiel dat aande basis ligt van die identieke jaarevolutie is echter aanzienlijk verschillend (ver-traging van de kwartaalgroei in de loop van 2010; versnelling van die groei in deloop van 2011).

Ondanks een geleidelijk herstel (parallel met die van de buitenlandse afzetmark-ten) zou de Belgische uitvoer in 2011 een jaarlijkse groei van 3,7 % latenoptekenen, d.i. één procentpunt lager dan in 2010. De jaargroei van de uitvoerwordt in 2011 door een kleiner overloopeffect ondersteund dan in 2010.

De groei van het invoervolume (3,6 %) daarentegen zou nauw aansluiten bij dievan 2010, geschraagd door de heropleving van de binnenlandse vraag in 2011.Bijgevolg is de bijdrage van de netto-export in volume tot de groei slechts lichtpositief (0,1 procentpunt).Tegelijk zou de ruilvoet licht verslechteren (-0,2 %).

Vanaf 2012 terugkeer naar een trendmatige groei van de componenten van de buitenlandse handel en lichte toename van het buitenlands overschot van België.

Tijdens de periode 2012-2015zouden de relevante uitvoer-markten voor België opnieuwaanknopen met een gemiddeldgroeitempo dat vergelijkbaar ismet dat van de voorbije vijftienjaar (6,5 %). Die trendmatigegroei van de buitenlandse af-zetmarkten, samen met eenstabiele euro/dollarkoers eneen groei van de Belgische uur-loonkosten die vergelijkbaar ismet die van onze drie belang-rijkste handelspartners, zouleiden tot een Belgische uit-

voergroei die eveneens vergelijkbaar is met die van de laatste vijftien jaar(gemiddeld 4,5 % per jaar). Het groeiverschil tussen de potentiële uitvoermark-ten en de effectieve uitvoer zou blijven bestaan, waardoor de uitvoermarktaandelen blijft verliezen (2 procentpunt per jaar) op middellange termijn(zie figuur 8)1.

Ook de invoer zou zijn trendgroei hernemen en ongeveer in hetzelfde tempo stij-gen (4,4 %) als de uitvoer, onder impuls van de finale vraag2. Die zou opnieuw

1. Voor een recente studie betreffende de evolutie van het uitvoermarktaandeel van België, zieMatte M. en Michel B., ‘La part de marché à l’exportation de la Belgique 1993-2008 : changementsstructurels et compétitivité’, Working Paper 6-10, Federaal Planbureau, maart 2010.

2. Gedefinieerd als de som van de binnenlandse vraag en van de uitvoer.

FIGUUR 8 - Evolutie van de uitvoer en van de indicator van de potentiële uitvoermarkten (groeivoeten in procent)

1995 2000 2005 2010 2015-15

-10

-5

0

5

10

15

Uitvoer van goederen en diensten in volumeIndicator van de potentiële uitvoermarkten in volume

33

Page 42: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

stijgen met iets meer dan 3 %. Ondanks die sterke stijging van de invoer, zou denetto-uitvoer, uitgedrukt in volume, een licht positieve bijdrage leveren tot deeconomische groei (gemiddeld +0,2 procentpunt over de periode 2012-2015).

De ruilvoet zou gemiddeld zeer licht achteruitgaan over de periode 2012-2015 (-0,1 %). Als gevolg van de geleidelijke, maar beperkte stijging van de grondstof-fenprijzen vanaf 2012 en conform de evolutie van de wereldprijzen, zouden deuitvoerprijzen gemiddeld met 1,7 % per jaar toenemen en de invoerprijzen met1,8 % per jaar.

Het buitenlands overschot, uitgedrukt in procent van het bbp, zou licht stijgenvan 2,5 % in 2011 tot 3,0 % in 2015.

3. De binnenlandse vraag

Aanzienlijke terugval van de binnenlandse vraag in 2009.

In een klimaat van economische recessie, dat het vertrouwen van de particulierenen de ondernemers zwaar ondermijnde, waren de overheidsbestedingen (con-sumptie en investeringen) de enige componenten van de binnenlandse vraag meteen positieve groei in volume in 2009 (respectievelijk 1,5 % en 9,6 %, zie tabel 1).Voor het eerst sinds 1993 kromp de particuliere consumptie in volume (-1,5 %).Ook de investeringen in woningen daalden (-2,8 %) voor het derde jaar op rij. Navijf jaar van zeer forse groei (minimum 4,4 % en maximum 9,0 % tussen 2004 en2008), vielen de investeringen van de ondernemingen in volume fors terug(-6,1 %). Ten slotte was de bijdrage van de voorraadvorming tot de economischegroei van 2009 in ruime mate negatief (-1,8 procentpunt).

Geleidelijk herstel van de binnenlandse vraag in 2010 en 2011.

In een context van heropleving van de internationale conjunctuur, zou de binnen-landse vraag geleidelijk opnieuw aantrekken in 2010 en 2011, maar in een veeltrager groeitempo dan de buitenlandse vraag.

In 2010 zou de binnenlandse vraag opnieuw een positieve, maar bescheiden groeilaten optekenen (0,7 %). De investeringen zouden opnieuw dalen, maar mindersterk dan in 2009 (-1,4 %), terwijl de particuliere consumptie opnieuw eenschuchtere groei zou vertonen (0,8 %). De groei van de overheidsconsumptie zoudezelfde zijn als in 2009 (1,5 %). Ten slotte zou de voorraadvorming de economi-sche groei met 0,2 procentpunt ondersteunen1.

De groei van de binnenlandse vraag zou meer robuust zijn in 2011 (1,6 %). De in-vesteringen van de ondernemingen en de gezinnen zouden opnieuw aanknopenmet een groei die weliswaar positief, maar vrij zwak is (respectievelijk 2,5 % en0,3 %). Ook de particuliere consumptie zou zich nog in een overgangsfase bevin-den (1,2 %) en de groei van de overheidsconsumptie zou enigszins vertragen(1,2 %). In de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 2012 zouden deoverheidsinvesteringen daarentegen fors toenemen (15,7 %).

Terugkeer naar een groei van de binnenlandse vraag rond 2 % vanaf 2012.

Vanaf 2012 zouden alle componenten van de binnenlandse vraag opnieuw huntrendgroei bereiken, waardoor de totale binnenlandse vraag elk jaar met ietsmeer dan 2 % kan stijgen. Het jaar 2013 zou echter een uitzondering vormen alsgevolg van de terugval van de overheidsinvesteringen na de gemeenteraadsver-

1. Vanaf 2011 wordt verondersteld dat de impact van de voorraadschommelingen op de groei neu-traal is.

34

Page 43: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

kiezingen van 2012. Tijdens de periode 2012-2015 zou de binnenlandse vraag metgemiddeld 2,1 % per jaar stijgen, een tempo dat nauwelijks lager ligt dan het ge-middelde tijdens de periode 1995-2008 (2,2 %). De gemiddelde jaarlijkse groeivan de particuliere consumptie zou krachtiger zijn dan in de periode 1995-2008(1,9 % tegenover 1,6 % voor 1995-2008), in tegenstelling tot de investeringen(2,4 % tegenover 3,1 %). Het groeitempo van de overheidsconsumptie zou tijdensbeide periodes gelijk zijn (2,1 %).

a. Consumptie van de particulieren1

Historische daling van de particuliere consumptie en aanzienlijke stijging van de spaarquote in 2009.

Als gevolg van de ongeziene recessie en de grote onzekerheid over de duur en deimpact ervan (vooral op het vlak van werkgelegenheid), hebben de particulierenhun voorzorgsparen in 2009 zeer sterk verhoogd. Daartoe hebben ze de groei vanhun consumptieve bestedingen teruggeschroefd (-1,5 %), ondanks een sterkegroei van hun koopkracht. De toename van de spaarquote2 (van 16,6 % in 2008tot 20,0 % in 2009, zie figuur 9) ook wordt verklaard door het streven van de par-ticulieren om hun vermogen te herstellen, dat aangetast werd in 2008.

Sinds het begin van de jaren zeventig werden slechts andere twee jaren geken-merkt door een daling van de particuliere consumptie, namelijk 1983 en 1993. Diedalingen waren evenwel minder groot (respectievelijk -0,1 % en -0,5 %).

De historische daling van de particuliere consumptie zou echter nog groter ge-weest zijn indien de koopkracht3,4 niet zo sterk was aangegroeid (2,7 %). Deindexering van de lonen (2,5 % voor de lonen uit de privésector en 3,0 % voor delonen uit de overheidssector) en de sociale uitkeringen (2,0 %) was ruimschootspositief, terwijl de inflatie stagneerde. Enerzijds nam de gezondheidsindex(0,6 %) sneller toe dan de nationale index van de consumptieprijzen (-0,1 %). An-derzijds gebeurt de indexering van de lonen en sociale uitkeringen met enigevertraging ten opzichte van de evolutie van de gezondheidsindex. Bijgevolg namhet looninkomen in 2009 toe met 1,2 %5 in reële termen, terwijl de werkgelegen-heid daalde met 23 000 eenheden. Bovendien is de personenbelasting aanzienlijkgedaald in 2009 (-5,6 % in reële termen). Die tijdelijke terugval wordt vooral ver-klaard door de belastingverlaging die de Vlaamse Gemeenschap heeft toegekendaan elke werknemer die in Vlaanderen woont in 2009 en door de versnelde inco-hiering van de personenbelasting6. Tot slot was de stijging van de socialeuitkeringen aan de gezinnen zeer dynamisch in 2009 (6,2 % in reële termen).

Daling van de koopkracht en bescheiden toename van de particuliere consumptie in 2010.

De conjunctuurverbetering lijkt nog kwetsbaar in 2010. De vooruitzichten voorde Belgische arbeidsmarkt zijn trouwens nog steeds somber. In een dergelijkecontext zouden de particulieren voorzichtig blijven en hun consumptie in volumeslechts in bescheiden mate verhogen (0,8 %).

1. Huishoudens en izw’s ten behoeve van de huishoudens.2. Het sparen van de particulieren in procent van hun beschikbaar inkomen.3. De koopkracht in de macro-economische betekenis van het woord, namelijk het reëel beschik-

baar inkomen van alle particulieren samen.4. Voor een gedetailleerde analyse van de evolutie van de verschillende soorten inkomens, zie

afdeling D.5. Er is evenwel een belangrijke asymetrie: terwijl de loonmassa van de ambtenaren is toegenomen,

in reële termen, met 4,7 % (vooral ondersteund door de toename van de overheidstewerkstell-ing), is die van de loontrekkenden uit de privésector slechts toegenomen met 0,1 %.

6. Uiteindelijk leidt de versnelde incohiering tot een verschuiving van de terugbetalingen aan debelastingplichtigen van 2010 naar 2009.

35

Page 44: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Al bij al zou dat een behoorlijk resultaat zijn, gegeven de ontwikkeling van dekoopkracht (-0,7 %), die aangetast wordt door een inflatieversnelling (1,8 %). Dedrie belangrijkste elementen die in 2009 de koopkracht ondersteunden, zoudenin 2010 verdwijnen. Ten eerste zouden de lonen van de overheidssector en de so-ciale uitkeringen niet geïndexeerd worden, terwijl de indexering van de lonen uitde privésector zeer gering zou zijn (0,6 %). Samen met het nieuwe – zeer aanzien-lijke – banenverlies leidt dat tot een negatieve reële groei (-1,1 %) van hetlooninkomen van de gezinnen. Bovendien zouden de tijdelijke neerwaartse effec-ten op de personenbelasting grotendeels verdwijnen in 2010: de door de VlaamseGemeenschap toegekende belastingverlaging wordt sterk teruggeschroefd en deimpact van de versnelde incohiering is uitgewerkt. Bijgevolg zou de reële stijgingvan de personenbelasting 3,8 % bedragen in 2010. Ten slotte zou de groei van desociale uitkeringen duidelijk vertragen (1,3 % in reële termen)1.

De spaarquote van de particulieren zou daardoor licht afnemen tot 18,6 % in2010, wat nog steeds ruim boven het niveau ligt dat voor het losbarsten van derecessie werd bereikt.

Gelijkaardige, maar vrij beperkte groei van de koopkracht en van de particuliere consumptie in 2011 en 2012.

In 2011, en nog meer in 2012, wordt een terugkeer ingezet naar de groei zoals diegemiddeld in het verleden werd waargenomen. De koopkracht van de particulie-ren zou geleidelijk aantrekken (een toename van respectievelijk 1,3 % en 1,9 %).De belangrijkste componenten van het primair inkomen zouden bijdragen tot dieversnelling, in het bijzonder de lonen en de inkomens uit vermogen. Tegelijk zoude werkgelegenheid aantrekken, maar onvoldoende om de toename van de be-roepsbevolking helemaal op te vangen. Het aantal werklozen zou daardoorblijven toenemen in 2011 en, in mindere mate, in 2012. Tegen die achtergrond zou-den de Belgische consumenten de groei van hun consumptieve bestedingen(respectievelijk 1,2 en 1,8 %) afstemmen op de evolutie van hun koopkracht enzodoende hun spaarquote stabiliseren (18,6 % in 2012).

Vanaf 2013 opnieuw een sterkere groei van de koopkracht bij een stabilisering van de spaarquote.

Vanaf 2013 zou het reëel beschikbaar inkomen van de particulieren gemiddeldmet 1,9 % per jaar stijgen. Die evolutie weerspiegelt vooral de sterkere groei vande lonen2,3. Ook de bijdrage van de sociale overdrachten tot de groei van het be-schikbaar inkomen is relatief groot, vooral als gevolg van de impact van hetGeneratiepact en de toenemende vergrijzing van de Belgische bevolking. Tot slotleveren de inkomens uit vermogen eveneens een positieve bijdrage. Binnen eencontext van aanhoudend relatief gematigde inflatie (gemiddeld 1,8 % voor 2013-2015) en een daling van de werkloosheidsgraad – na verschillende jaren van on-onderbroken stijging – stemmen de particulieren hun consumptie af (gemiddeld1,9 % voor 2013-2015) op de evolutie van hun beschikbaar inkomen. De spaar-quote zou zich daardoor nagenoeg stabiliseren en op een hoog niveau (18,4 % in2015) blijven daar het gebrek aan verdere sanering van de overheidsfinanciën –bij ongewijzigd beleid – de consument onzeker maakt over de evolutie van zijntoekomstige inkomsten.

1. Dit kan paradoxaal lijken gegeven de belangrijke toename van de werkloosheid in 2010 maarwordt verklaard door een ongunstig prijseffect dat alle sociale uitkeringscategorieën beïnvloedt(de toename van de nationale index van de consumptieprijzen bedraagt 1,8 %, terwijl de index-ering van de sociale uitkeringen nul bedraagt), door een sterke daling van de tijdelijke werkloos-heid en ten slotte door de vrijwel volledige afwezigheid van bijkomende herwaarderingsmaa-tregelen voor de werkloosheidsuitkeringen (in tegenstelling tot 2009).

2. De reële lonen leveren een positieve bijdrage van 2,1 procentpunt tot de groei van het beschik-baar inkomen, die op 1,9 % zou uitkomen (gemiddelde over de periode 2013-2015).

3. Zie hoofdstuk IV voor een gedetailleerde bespreking van de lonen.

36

Page 45: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

FIGUUR 9 - Consumptie, beschikbaar inkomen en spaarquote van de particulieren

De structuur van de particuliere consumptie zou vrijwel stabiel blijven op middellange termijn.

De structuur van de binnenlandse consumptieve bestedingen zou niet aanzien-lijk wijzigen tijdens de projectieperiode (zie tabel 5). Enkele evoluties kunnenniettemin worden vermeld.

Voor twee consumptiecategorieën, huur en uitgaven voor medische verzorgingen gezondheidszorg (privédeel), zou het aandeel in het gezinsbudget aanzienlijkstijgen tijdens de projectieperiode. Het aandeel van die twee rubrieken in de to-tale gezinsuitgaven zou respectievelijk oplopen van 15,3 % in 2008 tot 16,6 % in2015 en van 5,5 % tot 6,0 %. Het aandeel van die categorieën was in het verledenreeds beduidend toegenomen. Het bedroeg amper 13,0 % en 3,8 % in 1980.

Het aandeel van de energiebestedingen (verwarming, elektriciteit en vervoer)volgt grotendeels de schommelingen van de internationale energieprijzen. Desterke stijging van de energieprijzen in 2008 heeft geleid tot een beduidende toe-name van het aandeel van de energieuitgaven van 7,2 % in 2007 tot 8,3 % in 2008.Dat aandeel heeft voor het eerst sinds het midden van de jaren tachtig de 8 %-drempel overschreden. In 2009 heeft de daling van de internationale energieprij-zen het aandeel vrijwel doen terugvallen tot zijn niveau van 2007. In 2010 zou hetaandeel echter opnieuw toenemen (tot 7,8 %) door de nieuwe sterke stijging vande energieprijzen. Vanaf 2011 zou het vrij gematigd verloop van de energieprij-zen, die evenwel op een hoog peil blijven, gekoppeld aan een quasi-stabiliseringvan de energieconsumptie in volume door de gezinnen (groei van gemiddeld0,1 % per jaar), het aandeel van het gezinsbudget dat aan energie wordt besteeddoen afbrokkelen tot 7,5 % in 2015.

Tijdens de voorbije dertig jaar is het aandeel van het gezinsbudget voor voedingen drank structureel gedaald. In 1980 besteedden de gezinnen daaraan nog21,3 % van hun totale consumptie, terwijl dat aandeel in 2008 nog 13,6 % bedroeg.Door de recessie van 2009 hebben de gezinnen hun uitgaven toegespitst op le-vensnoodzakelijke producten. Het aandeel van die categorie in het gezinsbudgetzou in 2009 aanzienlijk zijn toegenomen tot 14,1 %. Nadien zouden de uitgavenvan die consumptiecategorie opnieuw een dalende trend vertonen (tot 13,6 % in2015).

1995 2000 2005 2010 2015-2

-1

0

1

2

3

10,0

12,5

15,0

17,5

20,0

Groeivoet van het reëel beschikbaar inkomen van de particulieren (in procent, linkerschaal)Groeivoet van de reële particuliere consumptie (in procent, linkerschaal)Spaarquote van de particulieren in procent van het beschikbaar inkomen (rechterschaal)

37

Page 46: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Door de inwerkingtreding van het rookverbod op de werkvloer en in horecaza-ken1, is het tabaksverbruik door particulieren de voorbije vijf jaar sterkafgenomen met gemiddeld 3,3 % per jaar. Tegelijk werd de prijs van die con-sumptiecategorie, in het bijzonder de component ‘accijnzen’, aanzienlijkverhoogd (gemiddelde jaarlijkse groei van de tabaksprijs van 4,7 %). Bijgevolg ishet aandeel van tabak in het gezinsbudget slechts licht gedaald (van 2,1 % in 2004tot 1,9 % in 2009). Tijdens de projectieperiode zou het tabaksverbruik in volumeblijven dalen (gemiddeld -0,6 % per jaar), maar in mindere mate dan tijdens devoorgaande jaren aangezien de voorziene prijsstijgingen (gebaseerd op de huidi-ge bekende accijnsverhogingen) minder groot zijn. Het aandeel van de uitgavenvoor tabak in de totale gezinsuitgaven zou enigszins dalen tot 1,7 % in 2015.

TABEL 5 - Structuur en groei van de particuliere consumptie (in procent)

De bovenvermelde consumptieve bestedingen van de huishoudens beantwoor-den aan het algemeen gebruikte concept uit de nationale rekeningen. Er bestaatechter een ruimer concept van de consumptieve bestedingen van de huishoudensdat ‘werkelijke consumptie’ wordt genoemd. Dat concept, dat wordt aanbevolenin het rapport van Stiglitz, wordt beschreven in kader 4.

1. Meer bepaald in horecazaken waar een derde of meer van de omzet afkomstig is van de verkoopvan maaltijden.

Structuur in lopende prijzen Gemiddelde jaarlijkse groei in volume

2001 2008 2015 2004-2009 2010-2015

- Voeding en drank 14,1 13,6 13,6 -0,5 0,9

- Tabak 1,9 1,9 1,7 -3,3 -0,6

- Kleding en schoeisel 4,8 4,7 4,3 2,2 1,1

- Huur 15,3 15,3 16,6 1,3 2,1

- Medische zorgverlening, gezondheidsuitgaven 4,8 5,5 6,0 1,3 2,8

- Energie 7,8 8,3 7,5 -1,5 0,2

- Verwarming en ekektriciteit 4,8 5,2 4,6 -1,3 0,3

- Transport (brandstoffen) 3,0 3,1 2,9 -1,8 0,0

- Overige goederen en diensten 51,3 50,5 50,3 1,3 1,9

Totaal 100,0 100,0 100,0 0,8 1,6

38

Page 47: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 4 - Van de consumptieve bestedingen van de huishoudens tot hun werkelijke con-sumptie

Naast de traditionele maatstaf voor de gezinsconsumptie, is er ook een maatstaf voor de consumptie die rekeninghoudt met de diensten die gratis worden verstrekt door de overheid en de izw’s ten behoeve van de huishoudens. Diemaatstaf wordt verkregen door aan de consumptieve bestedingen van de huishoudens, de individuele consumptievebestedingen ten laste van de overheid en van de izw’s ten behoeve van de huishoudens toe te voegen. Die uitgavenvertegenwoordigen in hoofdzaak de gezondheidsdiensten die gratis worden verstrekt door de overheid (opgenomenals sociale uitkeringen in natura in de overheidsconsumptie) en de onderwijsuitgaven (tevens opgenomen in de over-heidsconsumptie, voor het deel dat door de overheid ten laste wordt genomen).

Tabel 4a meet de impact van die aanpassing. Merk op dat de verrekening van de consumptieve bestedingen ten lastevan de overheid en de izw’s het niveau van de consumptieve bestedingen van de huishoudens met ongeveer 31 % in2008 doet toenemen. Bovendien is het aandeel van de gratis verstrekte diensten, ten opzichte van het geheel van deoverige goederen en diensten, gestaag gestegen sinds 2000 en is het verschil tussen de beide concepten van con-sumptie dus voortdurend groter geworden (zie tabel 4a).

TABEL 4a - Werkelijke consumptie van de huishoudens(nominaal in miljard euro en evolutie in %)

In de projectie zou het verschil tussen de consumptieve bestedingen van de huishoudens en hun werkelijkeconsumptie blijven vergroten (zie figuur 4b).

FIGUUR 4b - Consumptieve bestedingen van de huishoudens en werkelijke consumptie(index1995=100)

Ter vervollediging wijzen we erop dat de aanpassing op het niveau van de gezinsconsumptie, in de rekening van dehuishoudens zijn equivalent vindt op het niveau van de berekening van het alternatief beschikbaar inkomen. Dat laatstewordt verkregen door de sociale overdrachten in natura die overeenstemmen met de individuele consumptieve beste-dingen ten laste van de overheid en de izw’s ten behoeve van de huishoudens op te tellen bij het traditioneel berekendebeschikbaar inkomen. Net als de werkelijke consumptie ten opzichte van de consumptieve bestedingen, is het alterna-tief beschikbaar inkomen sneller gestegen dan het beschikbaar inkomen (dat is ook het geval in de projectieperiodevan deze vooruitzichten).

1995 2008gemiddelde jaarlijkse

groei 1995-2008

1. Consumptieve bestedingen van de huishoudens 110,4 175,3 3,6

2. Individuele consumptieve bestedingen ten laste van de izw’s ten behoeve van de huishoudens

1,9 3,9 5,7

3. Individuele consumptieve bestedingen ten laste van de overheid

26,9 49,8 4,9

4. Werkelijke consumptie van de huishoudens 139,1 229,0 3,9

1995 2000 2005 2010 2015100

110

120

130

140

Consumptieve bestedingen van de huishoudensWerkelijke consumptie van de huishoudens

39

Page 48: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

b. Investeringen

Na een daling in 2009 en 2010, stijgt het aandeel van de investeringen in het bbp enigszins in 2011 en 2012 om zich vervolgens te stabiliseren.

Tussen 2004 en 2008 is het aandeel van de investeringen in het bbp1 zeer sterk ge-stegen; het nam toe met bijna 4 procentpunt (van 18,8 % in 2003 tot 22,6 % in2008). In 2009 en 2010 zou het aandeel afnemen, vervolgens enigszins stijgen in2011-2012 en zich nadien stabiliseren tot het einde van de projectieperiode. Dataandeel bereikt 21,3 % in 2015, of een niveau ruim onder dat van 2008. Die evolu-tie wordt grotendeels bepaald door het aandeel van de investeringen van deondernemingen2 in het bbp: na een aanhoudende stijging tussen 2004 en 2008,zou dat aandeel beduidend dalen in 2009 en 2010, en daarna lichtjes stijgen vanaf2011. Op het einde van de projectieperiode zou het aandeel zich nog steeds onderhet niveau van voor de crisis bevinden. In de aanloop naar de gemeenteraadsver-kiezingen van 2012 zou de investeringsquote van de overheid vrij hoog blijven in2011 en 2012 en vervolgens terugvallen in 2013 en 2014. Na een ononderbrokenstijging tussen 2002 en 2006, stabiliseerde de investeringsquote van de gezinnenzich in 2007 en 2008. Tijdens de projectieperiode zou ze blijven dalen, maar in2015 nog steeds hoger liggen dan in 2002.

De investeringen van de ondernemingen zouden gevoelig dalen in 2009 en 2010 en nadien sterker groeien dan het bbp.

In 2008 lieten de investeringen van de ondernemingen voor het vijfde jaar op rij-een sterke volumegroei optekenen (6,6 % in 2008; gemiddeld 6,3 % per jaartijdens de periode 2003-2007). Het hoge cijfer in 2008 is grotendeels toe te schrij-ven aan een gunstig startpunt begin 2008. De investeringen van deondernemingen zijn immers reeds in de loop van 2008 verzwakt.

Die evolutie is alleen maar versterkt in 2009. In dat jaar zorgt het zeer ongunstigeconomisch klimaat voor een groot vertrouwensverlies bij de ondernemers enzeer sombere binnen- en buitenlandse afzetperspectieven. De capaciteitsbezet-tingsgraad is ook duidelijk gedaald in 2009. Ondanks de val van deenergieprijzen, is de rendabiliteit van de ondernemingen3 duidelijk afgebrokkeldals gevolg van de zeer snelle toename van de loonkosten per eenheid product(4,3 % in nominale en reële termen) die op zijn beurt grotendeels te wijten is aande duidelijke afbrokkeling van de productiviteit en de vertraagde effecten van deloonindexering. Die beperktere rendabiliteit vermindert het eigen financierings-vermogen van de ondernemingen en dus ook de internefinancieringsmogelijkheden voor investeringsprojecten. Bovendien zijn de exter-ne financieringsmogelijkheden aan strengere voorwaarden onderworpen na hetuitbreken van de financiële crisis. In die zeer sombere context zouden de bedrijfs-investeringen (in volume) sterk terugvallen (-5,2 %).

In 2010 zou het volume van de bedrijfsinvesteringen voor het tweede opeenvol-gende jaar dalen (-1 %), maar in mindere mate dan in 2009. Dat resultaatweerspiegelt een tegengestelde evolutie van de verschillende elementen die deondernemingen in aanmerking nemen in hun beslissing om al dan niet te inves-teren. De afzetperspectieven die nochtans gunstiger zijn dan in 2009 blijvenkwetsbaar. De toegang tot extern krediet zou onderworpen blijven aan strengerevoorwaarden dan voor het losbarsten van de bankencrisis. Het eigen financie-

1. In nominale termen.2. Bij ‘ondernemingen’ gaat het, tenzij anders vermeld, om alle bedrijsftakken behalve ‘Openbaar

bestuur en defensie; verplichte sociale verzekeringen’, ‘Onderwijs’ en ‘Particuliere huishoudensmet werknemers’. Dit concept stemt overeen met onze definitie van ‘marktbedrijfstakken’.

3. Het bruto-exploitatieoverschot van de ondernemingen uitgedrukt in procent van de bruto toege-voegde waarde van de ondernemingen. Deze rendabiliteitsindicator werd niet gecorrigeerd voorhet inkomen van de zelfstandigen.

40

Page 49: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

ringsvermogen van de ondernemingen zou daarentegen verhogen. Ondanks denieuwe stijging van de energieprijzen die de ruilvoet en bijgevolg de winstmar-ges doet afbrokkelen, zou de rendabiliteit van de ondernemingen duidelijktoenemen dankzij de combinatie van een uitgesproken daling van de reële uur-loonkosten (-0,8 %) en een forse stijging van de uurproductiviteit (2 %). Derentevoeten zouden opnieuw dalen en zich op een relatief laag niveauhandhaven.

Het jaar 2011 zou (net zoals 2012) een overgangsjaar zijn en de terugkeer inluidennaar een stabiele trendmatige groei. Het vooruitzicht van een krachtige groei vande binnen- en buitenlandse vraag zou bevestigd worden en de investeringen aan-zwengelen. De interne financieringsmogelijkheden voor investeringsprojectenzouden opnieuw verbeteren door de verdere verhoging van de rendabiliteit vande ondernemingen, dankzij de stagnering van de reële uurloonkosten van de on-dernemingen en de toename van de productiviteit (1,0 %). De rentevoetenzouden echter gestaag stijgen. In die context zou de volumegroei van de investe-ringen 3 % bereiken in 2011.

In 2012 zou de reële lange rente aanzienlijk toenemen, waardoor de kosten voorde productiefactor kapitaal toenemen. Dankzij het behoud van een gematigdeloongroei (groei van de reële uurloonkosten met 0,6 %) en een vrij sterke produc-tiviteitsgroei (1,4 %) zou de rendabiliteit van de ondernemingen voor het derdeopeenvolgende jaar stijgen en een recordhoogte bereiken (zie figuur 10 en afde-ling D). De investeringen van de Belgische ondernemingen zouden toenemenmet 3,4 % in volume in 2012.

Vanaf 2013 zou de reële groei van de bedrijfsinvesteringen schommelen rond detrendgroei. Over de periode 2013-2015 zou de groei gemiddeld 3,1 % per jaar be-dragen, of een toename die gelijk is aan het gemiddelde over de periode 1980-2008. Die evolutie weerspiegelt een stabilisering van de afzetperspectieven envan de langetermijnrente. De rendabiliteit van de ondernemingen zou licht afne-men maar op een hoog niveau blijven. De productiviteitswinsten (die gemiddeld1,4 % per jaar zouden bedragen tijdens de periode 2013-2015) zouden de versnel-ling van de reële uurloonkosten immers vrijwel compenseren (groei vangemiddeld 1,5 % per jaar tijdens de periode 2013-2015) en dus de reële stijgingvan de loonkosten per eenheid product beperken.

FIGUUR 10 - Evolutie van de investeringen van de ondernemingen en hun rendabiliteit

Groeivoet van de investeringen van de ondernemingen in volume (in procent) (linkerschaal)Bruto-exploitatieoverschot van de ondernemingen in procent van hun toegevoegde waarde

1995 2000 2005 2010 2015

-5

0

5

10

45

46

47

48

49

50

(rechterschaal)

41

Page 50: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Duidelijke vertraging van de investeringsactiviteit in woningen in vergelijking met het recente verleden, vooral in het begin van de projectieperiode.

Na een zeer sterke groei tijdens de periode 2003-2006 (gemiddelde jaarlijkse reëlegroei van 6,4 %), zijn de investeringen in woningen van de gezinnen drie jaar oprij gedaald (-0,8 % in 2007, -1,6 % in 2008 en -2,8 % in 2009). De toename van dehypothecaire rentevoeten in 2007, na enkele jaren waarin de rente zeer laag was,vormt hiervoor een verklaring. De terugval van de afgelopen twee jaar werd ver-sterkt door de bijzonder ongunstige economische context en de groteonzekerheid die woog op beslissingen om grootschalige en langdurige projectenzoals de bouw of renovatie van een woning op te starten. Bovendien hebben debanken de toekenningsvoorwaarden voor hypothecaire kredieten verstrengd.Daarbovenop komt in 2008 nog de terugval van het financieel vermogen van degezinnen als gevolg van de bankencrisis. In 2009 werd de daling van de investe-ringen in woningen beperkt door de tijdelijke btw-verlaging voor debouwsector.1

Ondanks de daling van de hypothecaire rentevoeten, die zich reeds in 2009 inzet-te, zou het volume van de investeringen in woongebouwen verder terugvallen in2010 (-2 %). De toename van de werkloosheid en het verlies aan koopkracht zou-den de gezinnen immers niet aansporen tot investeren.

Dankzij het gunstiger economisch klimaat in 2011 zouden de investeringen inwoongebouwen opnieuw aanknopen met een – weliswaar bescheiden – positie-ve groei (0,3 %). De (lichte) stijging van de hypothecaire rentevoeten, de verderetoename van de werkloosheidsgraad en de eerder gematigde toename van het re-eel beschikbaar gezinsinkomen zouden echter een tegenwicht vormen voor demeer gunstige economische vooruitzichten.

In 2012 zou de toename van de hypothecaire rentevoeten (van 4,8 % tot 5,5 %)niet verhinderen dat de groei van de investeringen in woongebouwen aantrekt(1,7 %), na een zeer zwakke groei gedurende vijf jaar. De lichte daling van dewerkloosheidsgraad, na drie opeenvolgende jaren van stijging, en een vrij dyna-mische groei van de koopkracht zouden daar eveneens toe bijdragen.

Vanaf 2013 zou de volumegroei van de investeringen in woongebouwen gemid-deld 1,3 % per jaar bedragen door een stabilisering van de financieringskosten,een gelijkmatige toename van de koopkracht van de gezinnen en een herstel vanhet consumentenvertrouwen (de werkloosheidsgraad, één van de indicatorenvan dat vertrouwen, daalt tussen 2013 en 2015). Die groei is vergelijkbaar met dieuit het recente verleden (gemiddeld 1,2 % per jaar tijdens de periode 1995-2008).

1. Eén van de maatregelen van het Belgische relanceplan is de tijdelijke verlaging van het btw-tarief tot 6 % voor nieuwbouw, renovatiewerkzaamheden en sociale huisvesting. Voor nieuw-bouw is die btw-verlaging beperkt tot een schijf van 50 000 euro. Die maatregel was oorspron-kelijk van toepassing op de bouwaanvragen die voor eind 2009 werden ingediend, maar werdverlengd met drie maanden.

42

Page 51: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Het nominaal aandeel van deinvesteringen in woongebou-wen in het bbp zou continudalen tijdens de projectieperi-ode, van 5,6 % in 2009 tot 5,1 %in 2015. Ondanks die krimpzou het aandeel op een hogerniveau blijven dan vóór de pe-riode 2003-2006, toen deinvesteringen in woongebou-wen een zeer dynamischegroei kenden (aandeel van4,5 % in 2002, zie figuur 11).

De groei van de overheidsinvesteringen wordt sterk beïnvloed door de cyclus van de gemeenteraadsverkiezingen.

De groei van de overheidsinvesteringen wordt in belangrijke mate beïnvloeddoor het investeringsbeleid van de lokale overheden1, dat doorgaans nauw ver-bonden is met de kalender van de gemeenteraadsverkiezingen. De lokaleoverheden drijven hun investeringen op in het vooruitzicht van de gemeente-raadsverkiezingen, om die nadien terug te schroeven.

Met een volumegroei van 9,6 %, hebben de overheidsinvesteringen in 2009 deeconomische groei ondersteund en enigszins de terugval van de investeringsuit-gaven van de gezinnen en de ondernemingen gecompenseerd. Overeenkomstighet Belgisch relanceplan om de economische groei te ondersteunen, werden ver-schillende investeringsprojecten van de overheid immers versneld uitgevoerd.

Dit jaar zouden de overheidsinvesteringen echter inkrimpen (-2,9 % in volume).Dat komt onder meer doordat de gemeenschappen en de gewesten hun investe-ringen aanzienlijk terugschroeven. Anderzijds zouden de lokale overheden huninvesteringen opdrijven in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van2012.

Die investeringsinspanningen van de lokale overheden zouden verder versterktworden in 2011 en 2012 (groei van de totale overheidsinvesteringen van respec-tievelijk 15,7 % en 5,2 %).

Tot slot zou het volume van de overheidsinvesteringen in de postelectorale jaren2013 en 2014 dalen (respectievelijk -12,9 % en -2,4 %) alvorens opnieuw op te ve-ren tijdens het laatste projectiejaar (3,3 %).

FIGUUR 11 - Investeringen in woongebouwen(in procent van het bbp)

1980 1990 2000 20102

3

4

5

6

7

1. In nominale termen vertegenwoordigen de lokale overheden ongeveer 45 % van de totale over-heidsinvesteringen. De gemeenschappen en de gewesten zijn de andere deelsector die verant-woordelijk is voor een belangrijk deel van de totale overheidsinvesteringen (iets minder dan40 %).

43

Page 52: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Het aandeel van de overheids-investeringen in het bbp blijftlaag sinds de structurele dal-ing in de jaren tachtig (ziefiguur 12). In de projectieperi-ode stijgt het aandeel enigszinstussen 2008 (1,7 %) en 2012(2,0 %) alvorens in 2015opnieuw te dalen tot zijnniveau van 2007 (1,6 %). Diepercentages blijven duidelijkonder het gemiddelde van deeurozone, dat in 2008 2,5 %bedroeg.

c. Overheidsconsumptie

Op middellange termijn en bij ongewijzigd beleid wordt het aandeel van de overheidsconsumptie in het bbp op een historisch hoog niveau gehandhaafd.

In 2009 waren de overheidsinvesteringen en de overheidsconsumptie de enigecomponenten van het bbp die een positieve groei lieten optekenen. Het volumevan de overheidsconsumptie is gestegen met 1,5 %, een duidelijke vertraging invergelijking met 2007 (2,6 %) en 2008 (3,3 %). Die toename was vooral het gevolgvan de groei van de uitgaven voor gezondheidszorg1(groei van 5,5 % in volume).De groei van de loonmassa2 was vrij gematigd (0,8 %), terwijl de netto-aankoopvan goederen en diensten daalde (-3,1 %).

De situatie in 2010 en 2011 zou zeer sterk lijken op die in 2009: de groei van detotale overheidsconsumptie in volume (respectievelijk 1,5 % en 1,2 %) zou op-nieuw in ruime mate ondersteund worden door die van de uitgaven voorgezondheidszorg (respectievelijk 4 en 3,3 %) en, in mindere mate, door de loon-massa (respectievelijk 1,1 % en 1,4 %), terwijl de netto-aankoop van goederen endiensten verder zou dalen (respectievelijk -4,7 % en -7,2 %).

In 2012 zou de groeiversnelling van de overheidsconsumptie (2,2 %) vooralvoortvloeien uit de duidelijke heropleving van de groei van de netto-aankoopvan goederen en diensten (4 %)3.

Vanaf 2013 zou de groei van de overheidsconsumptie in volume schommelenrond 2 %. De groei van de uitgaven voor gezondheidszorg (gemiddeld 3,6 % overde periode 2013-2015) zou systematisch hoger zijn dan die van de totale over-heidsconsumptie, in tegenstelling tot de toename van de loonmassa (1,5 %) en denetto-aankoop van goederen en diensten (0 %).

FIGUUR 12 - Overheidsinvesteringen(in procent van het bbp)

1980 1990 2000 20101

2

3

4

5

1. Meer bepaald gaat het om sociale uitkeringen in natura. Die bestaan hoofdzakelijk uit uitgavenvoor gezondheidszorg.

2. Het begrip loonmassa dient hier in ruime zin begrepen te worden (met inbegrip van de fictievebijdragen die vooral de ambtenarenpensioenen, de kinderbijslag van de ambtenaren en de terbe-schikkingstellingen).

3. Vooral naar aanleiding van de daling in 2012 van de verkoop van goederen en diensten, dieruimschoots wordt verklaard door het op kruissnelheid komen van de bijdragen die door definanciële instellingen worden betaald aan het bijzonder beschermingsfonds voor deposito’s.

44

Page 53: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Het nominaal aandeel van deoverheidsconsumptie in hetbbp is sterk toegenomen in2008 en 2009, nl. van 22,3 % in2007 tot 23,2 % in 2008 (of 2,7procentpunt meer dan het ge-middelde van de eurozone) entot 24,6 % in 2009. Dat histo-risch record (de vorige piekwerd bereikt in 1981 en be-droeg 24,2 %, zie figuur 13)zou vrijwel stand houden totop het einde van de projectie-periode (aandeel van 24,3 % in

2015). We wijzen er evenwel op dat deze projectie tot stand kwam in de veronder-stelling van een ongewijzigd beleid. De verschillende componenten van deoverheidsconsumptie worden geanalyseerd in hoofdstuk V.

4. Evolutie per bedrijfstak

De economische recessie heeft de bedrijfstakken van de verwerkende nijverheid, ‘vervoer en communicatie’ en ‘handel en horeca’ het hardst getroffen.

De bedrijfstakken die het zwaarst getroffen werden door de economische reces-sie, meer bepaald de productie van ‘intermediaire goederen’ en‘uitrustingsgoederen’, lieten in 2009 een volumedaling van hun toegevoegdewaarde van ongeveer 9 % optekenen, nadat hun toegevoegde waarde reeds lichtdaalde (voor de ‘uitrustingsgoederen’, -0,3 %) of stagneerde (voor de ‘intermedi-aire goederen’, 0,2 %) in 2008. Die bedrijfstakken, die een groot deel van hunproductie exporteren, werden voluit getroffen door de inzinking van de buiten-landse vraag. De duidelijke inkrimping van de investeringsvraag woog ookzwaar op de bedrijfstak ‘uitrustingsgoederen’. De derde tak van de verwerkendenijverheid, nl. de ‘verbruiksgoederen’, zag zijn toegevoegde waarde eveneenssterk terugvallen (-1,1 % in 2008 en -6 % in 2009).

In de marktdiensten, die meer toegespitst zijn op de bevoorrading van de binnen-landse markt, werd ook een daling van de toegevoegde waarde in volumewaargenomen in 2009 (-2,8 %), maar die was beduidend beperkter dan in de ver-werkende nijverheid aangezien de binnenlandse vraag een minder uitgesprokendaling liet optekenen dan de buitenlandse vraag. Binnen de marktdiensten be-staan er echter aanzienlijke verschillen. De twee meest getroffen bedrijfstakkenwaren ‘handel en horeca’ (waarvan het volume van de toegevoegde waarde ge-daald is met 0,5 % in 2008 en 6,5 % in 2009, na een sterke stijging van 6,5 % in2007) en ‘vervoer en communicatie’ waarvan de activiteit in 2009 is ineengestort(-5,4 %, na een groei van 2,6 % in 2008). Het volume van de toegevoegde waardevan de ‘overige markdiensten’1 is iets minder gedaald (-2,7 %) dan het gemiddel-de van de volledige economie (-3,1 %), na vier jaren van krachtige groei(gemiddeld 4,4 % per jaar tussen 2004-2008) waarin het aandeel van die bedrijfs-tak in de Belgische economie is toegenomen met meer dan twee procentpunt. Debedrijfstak ‘krediet en verzekeringen’ werd vooral aangetast in 2008 (-1,5 %) enduidelijk minder in 2009 (-0,5 %).

FIGUUR 13 - Overheidsconsumptie(in procent van het bbp)

1980 1990 2000 201020

21

22

23

24

25

1. Die bedrijfstak groepeert zowel de zakelijke dienstverlening (informaticadiensten, consultancy,interimkantoren, enz.) als de gezinnen (sport, culturele activiteiten, enz.).

45

Page 54: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

De bouwsector heeft duidelijk de gevolgen moeten dragen van de zware terugvalvan de investeringen van de ondernemingen en de gezinnen; de overheidsinves-teringen zijn daarentegen sterk gestegen en ondersteunden de aan dezebedrijfstak gerichte vraag. Het volume van de toegevoegde waarde van de bouw-sector is in 2009 met 2,9 % gedaald, na zich nagenoeg gestabiliseerd te hebben in2008 (-0,1 %).

Tot slot slaagden drie bedrijfstakken die minder blootgesteld zijn aan conjunctu-rele schommelingen erin een positieve groei van hun toegevoegde waarde tehandhaven in 2009: de ‘niet-verhandelbare diensten’ (0,1 %), ‘energie’ (1,6 %) envooral ‘gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’ (5 %).

Opnieuw positieve, maar toch nog vrij zwakke groeicijfers voor alle bedrijfstakken in 2010.

In 2010 is er een opmerkelijk herstel van de buitenlandse vraag, in tegenstellingtot de binnenlandse vraag die veel trager herneemt. De verwerkende nijverheidzou van die buitenlandse vraagtoename profiteren om een stijging van de groeivan de toegevoegde waarde (1,2 %) te laten optekenen. De groei van de bedrijfs-takken ‘bouw’ (0,7 %), ‘vervoer en communicatie’ (0,7 %), ‘verbruiksgoederen’(0,8 %) en ‘krediet en verzekeringen’ (0,9 %) zou nog steeds vrij zwak zijn. De be-drijfstak ‘gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’ zoudaarentegen opnieuw een zeer dynamische groei kennen (3,7 %) en nog groten-deels de groei van 2010 ondersteunen, zoals dat ook reeds het geval was in 2009.De verwachte activiteit van deze bedrijfstak is grotendeels gekoppeld aan de pro-jectie van de gezondheidsuitgaven, beschreven in hoofdstuk V.

In 2011 groeiversnelling van de activiteit in de bedrijfstakken ‘bouw’, ‘vervoer en communicatie’ en ‘overige marktdiensten’.

Op macro-economisch vlak wordt 2011 gekenmerkt door een versnelling van debinnenlandse vraag en door een vertraging van de uitvoergroei ten opzichte van2010. Die macro-economische evolutie heeft uiteraard implicaties voor de activi-teit van de verschillende bedrijfstakken. Door de stijging van de binnenlandsevraag versnelt de groei van de activiteit van de bedrijfstakken ‘vervoer en com-municatie’, ‘krediet en verzekeringen’ en ‘overige marktdiensten’. Devolumegroei van de toegevoegde waarde van de marktdiensten zou toch quasigelijk zijn in 2010 (1,9 %) en 2011 (2,1 %) door de sterke achteruitgang in 2011 vande groei van de toegevoegde waarde van de bedrijfstakken ‘gezondheidszorg enmaatschappelijke dienstverlening’ (2 %) en, in mindere mate, ‘handel en horeca’(1,5 %). De bouwsector (2,1 %) zou voordeel halen uit het herstel van de investe-ringen. Rekening houdend met de zwakkere uitvoergroei, zou de groei van debedrijfstakken die sterk gericht zijn op de buitenlandse markt, zoals ‘intermedi-aire goederen’ en ‘uitrustingsgoederen’ (licht) dalen ten opzichte van 2010.

Vanaf 2012 laten de bedrijfstakken opnieuw een groei van de toegevoegde waarde optekenen die meer overeenstemt met de evoluties uit het verleden.

Vanaf 2012 zouden de verschillende bedrijfstakken een groei laten optekenen diemeer conform is met de evoluties uit het verleden door de terugkeer naar eenmeer gelijkmatige dynamiek voor de verschillende componenten van de econo-mische groei.

De toegevoegde waarde van de marktdiensten zou krachtig blijven groeien tij-dens de periode 2012-2015 (2,8 % in volume), net zoals in de periode 1995-2008(2,6 %). Hun aandeel in de structuur van de Belgische toegevoegde waarde zoublijven groeien in de projectie (van 60,6 % van de totale toegevoegde waarde involume in 2008 tot 62,3 % in 2015). Van de marktdiensten zou de bedrijfstak ‘ver-voer en communicatie’ de sterkste gemiddelde jaarlijkse groei laten optekenen(3,4 %). Die bedrijfstak wordt immers gunstig beïnvloed door de verdere ontwik-keling van het openbaar vervoer (vooral het Gewestelijk ExpresNet, GEN) en door

46

Page 55: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

de toename van de uitgaven voor communicatie. Daarna volgen ‘gezondheids-zorg en maatschappelijke dienstverlening’ (3,3 %), ondersteund door eendynamische groei van de gezondheidsuitgaven in een context van vergrijzingvan de Belgische bevolking, en de ‘overige marktdiensten’ (3 %) die de belang-rijkste bijdrage hebben geleverd aan de Belgische economische groei tijdens dejaren die voorafgingen aan de crisis.

Tijdens de periode 2012-2015 zou het volume van de toegevoegde waarde van deverwerkende nijverheid stijgen met gemiddeld 1,6 %, of een groeitempo dat ver-gelijkbaar is met de periode 1995-2008 (1,8 %). Het aandeel van de verwerkendenijverheid zou in de projectie afnemen van 17,1 % van de totale toegevoegdewaarde in volume in 2008 tot 15,6 % in 2015.

De verwachte activiteitsgroei van de bedrijfstakken ‘bouw’ (gemiddeld 2,6 % tij-dens de periode 2012-2015) en ‘uitrustingsgoederen’ (gemiddeld 1,7 %) vindt zijnoorsprong in de vraag naar uitrustingsgoederen van de overige bedrijfstakken ende overige institutionele sectoren (gezinnen en overheid) van de Belgische econo-mie. Die vraag zou na 2011 vrij sterk aantrekken, na twee opeenvolgende jarenvan verzwakking.

Met een gemiddelde groei (1,3 %) die lager is dan die van de toegevoegde waardevan alle bedrijfstakken (2,3 %), daalt het aandeel van de niet-verhandelbare dien-sten in de totale toegevoegde waarde tussen 2012 en 2015 (van 13 % in 2011 tot12,5 % in 2015). Dat was eveneens het geval tijdens de periode 1995-2008.

TABEL 6 - Structuur en groei van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen (in procent)

Structuur in lopende prijzenStructuur in volume(referentiejaar 2000)

Jaarlijkse gemiddelde groeivoet

(in volume)

2001 2008 2015 2001 2008 20152004-2009

2010-2015

Landbouw 1,3 0,7 0,7 1,3 1,1 1,1 -0,1 1,6

Energie 3,1 2,7 3,0 3,0 3,1 3,0 3,1 0,6

Verwerkende nijverheid 18,1 15,2 13,7 18,8 17,1 15,6 -0,4 1,4

- Intermediaire goederen 7,2 6,7 5,9 7,6 6,8 6,2 -0,9 1,4

- Uitrustingsgoederen 4,4 3,3 2,9 4,5 3,7 3,3 -1,8 1,6

- Verbruiksgoederen 6,5 5,3 4,8 6,7 6,6 6,1 1,0 1,4

Bouw 4,9 5,3 4,8 5,0 5,1 5,2 2,5 2,2

Marktdiensten 58,8 62,1 63,9 58,5 60,6 62,3 1,7 2,5

- Vervoer en communicatie 8,1 8,3 7,6 8,1 7,8 8,0 0,2 2,7

. Vervoer per spoor 0,8 0,3 0,3 0,9 0,4 0,5 -10,3 4,5

. Stads- en wegvervoer 2,0 1,9 1,7 2,0 1,6 1,7 -0,9 3,3

. Vervoer over water en luchtvaart 0,2 0,4 0,2 0,2 0,3 0,3 1,5 2,3

. Vervoersondersteunende activiteiten en communicatie

5,0 5,7 5,4 5,1 5,3 5,3 1,1 2,5

- Handel en horeca 13,6 14,5 14,0 13,5 13,8 13,2 0,2 1,9

- Krediet en verzekeringen 5,6 5,2 4,5 5,9 6,3 6,5 2,6 2,1

- Gezondheidszorg en maatschappelijke dienst-verlening

6,7 7,4 8,5 6,6 6,3 7,2 2,1 3,1

- Overige marktdiensten 24,9 26,7 29,3 24,4 26,5 27,5 2,8 2,7

Niet-verhandelbare diensten 13,7 14,0 13,9 13,5 12,8 12,5 0,8 1,1

Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 1,3 2,1

47

Page 56: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Op middellange termijn worden de meeste jobs gecreëerd in de dienstensector.

De macro-economische en sectorale evolutie van de werkgelegenheid wordt ge-detailleerd besproken in hoofdstuk IV (afdeling C). Slechts enkele belangrijkeelementen worden hieronder aangehaald.

Traditioneel volgt de evolutie van de werkgelegenheid met enige vertraging dievan de economische activiteit. In 2009 daalde de toegevoegde waarde van alle be-drijfstakken met 3,1 %, terwijl de totale werkgelegenheid ‘slechts’ daalde met0,5 %. Dat globale cijfer verhult echter belangrijke verschillen. De werkgelegen-heid in de verwerkende nijverheid, die vanaf eind 2008 zware klappen kreeg doorde inzinking van de buitenlandse vraag, daalde met 4,4 % in 2009. Tegelijk steegde totale werkgelegenheid van de marktdiensten nog lichtjes (0,2 %). Dat resul-taat is evenwel niet representatief voor de prestaties van elke individueelbeschouwde bedrijfstak van de marktdiensten: terwijl ‘vervoer en communicatie’en ‘krediet en verzekeringen’ reeds aanzienlijke verliezen leden in 2009 (respec-tievelijk -1,7 en -2 %), is de werkgelegenheid van ‘gezondheidszorg enmaatschappelijke dienstverlening’, waarvan de activiteit weinig onderhevig isaan internationale conjunctuurschommelingen, duidelijk toegenomen (3 %). De‘overige marktdiensten’ kenden ook een positieve groei van hun werkgelegen-heid in 2009 (0,3 %), maar die is volledig toe te schrijven aan de component‘zelfstandigen’ in de werkgelegenheid (stijging met 1,6 %, terwijl de bezoldigdewerkgelegenheid reeds daalde met 0,5 %) en aan de toename van de diensten-chequebanen (+13 000 eenheden in 2009). Het is ook dankzij een toename van dezelfstandigen dat de bouwsector zijn verliezen heeft kunnen beperken in 2009(-0,5 %). De stijging van de werkgelegenheid bij de overheid (0,5 %) heeft ook hetverlies aan arbeidsplaatsen kunnen milderen in 2009.

2010 zou het somberste jaar zijn in termen van werkgelegenheidsverlies (-0,7 %).Slechts drie bedrijfstakken zouden kunnen ontsnappen aan een inkrimping vanhet aantal arbeidsplaatsen: de ‘niet-verhandelbare diensten’ (0 %), ‘energie’(2,1 %) en ‘gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’ (2,9 %). Dielaatste bedrijfstak zou in belangrijke mate de totale werkgelegenheid in de markt-diensten ondersteunen. De daling van de werkgelegenheid in de marktdiensten(-0,1 %) is beduidend kleiner dan in de verwerkende nijverheid (-5,2 %). Binnende marktdiensten zou de bedrijfstak ‘vervoer en communicatie’ de sterkste da-ling in relatieve termen laten noteren (-2 %), op de voet gevolgd door debedrijfstak ‘krediet en verzekeringen’ (-1,9 %).

Gecumuleerd over de jaren 2009 en 2010 zouden in de verwerkende nijverheidiets meer dan 55 000 arbeidsplaatsen verloren gaan. Tegelijk zou de werkgelegen-heid in de marktdiensten met bijna 3 000 eenheden toenemen. Wanneer we dedienstenchequebanen niet meerekenen, zou de werkgelegenheid in de markt-diensten met bijna 18 000 eenheden dalen.

Ondanks de herneming van de activiteit (die reeds begon vanaf 2010) zou dewerkgelegenheid in 2011 slechts licht toenemen (0,2 %) als gevolg van de ver-traagde reactie op het activiteitsverloop. Vanaf 2012 zou de werkgelegenheidevolueren naar een groei in de buurt van zijn trendgroei (gemiddeld 1,1 % perjaar tijdens de periode 2012-2015). De projectie bevestigt een terugkeer naar devoor de recessie waargenomen trends: de werkgelegenheid zou op middellangetermijn verder toenemen in de diensten (met uitzondering van ‘krediet en verze-keringen’, waar ze stagneert) en in de bouw. In de verwerkende nijverheid, delandbouw en de energiesector zou de werkgelegenheid verder afnemen. Zoals tij-dens de periode 2004-2008 zou de werkgelegenheid opnieuw het sterkst

48

Page 57: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

toenemen in de bedrijfstakken ‘overige marktdiensten’ (inclusief diensten-cheque- en PWA-banen) (+80 000 eenheden tussen 2012 en 2015) en‘gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening’ (+49 000 eenheden).

Het verschil tussen de productiviteitsgroei per uur van de industrie en die van de dienstensector blijft groot in de projectie.

De gemiddelde jaarlijkse productiviteitsgroei per uur in de marktbedrijfstakkentijdens de periode 2004-2009 bedroeg 0,6 % (zie tabel 7), maar werd sterk beïn-vloed door de val van de productiviteit in 2009 (-1,5 %). De periode 2010-2015bevat echter het jaar 2010 waarin de productiviteitsgroei een enorme boost zoukrijgen (2 %). Vanaf 2011 zou de productiviteitsgroei per uur van de ondernemin-gen jaarlijks gemiddeld 1,3 % bedragen, wat dicht in de buurt ligt van de groei inde periode 1998-2003 (1,2 %).

De productiviteitsgroei van de industriële bedrijfstakken is veel hoger dan dievan de diensten. Hierdoor kan de industrie, die gevoeliger is voor de internatio-nale concurrentie, de stijging van de loonkosten per eenheid product beperken.Tijdens de periode 1998-2008 was de gemiddelde stijging van de productiviteitper uur veel groter in de industriële bedrijfstakken (2,1 %) dan in de marktdien-sten (0,7 %). Dat verschil is nog meer uitgesproken indien enkel de bedrijfstakkenvan de verwerkende nijverheid in beschouwing worden genomen (2,5 %). Het isook interessant om die periode op te splitsen in twee subperiodes (1998-2003 en2004-2008). Daaruit blijkt dat de groei van de productiviteit zeer stabiel is: in deindustrie is de groei van de productiviteit met respectievelijk gemiddeld 2 % en2,1 % per jaar gestegen, in de verwerkende nijverheid respectievelijk met gemid-deld 2,6 % en 2,3 % per jaar en in de marktdiensten respectievelijk met 0,8 % en0,6 %. Wanneer men de marktdiensten met uitzondering van de dienstencheque-banen, die gekenmerkt worden door een zeer lage productiviteitsgroei,beschouwt, bedraagt de toename 0,9 % over beide subperiodes.

Op middellange termijn zou de snellere stijging van de productiviteit in de indu-strie dan in de marktdiensten behouden blijven. De grootteorde van hetgroeiverschil zou zich bovendien stabiliseren op een niveau dat heel dicht aan-sluit bij dat van de laatste jaren.

De marktdiensten omvatten zeer heterogene activiteiten (zowel in termen van ge-voeligheid voor internationale concurrentie als in termen van arbeidsintensiteit),wat uiteenlopende ontwikkelingen kan verbergen. Zo zou de bedrijfstak ‘overigemarktdiensten’ (die de dienstenchequebanen omvat) gemiddeld een zeer geringestijging van de arbeidsproductiviteit laten optekenen. De productiviteitsgroei inde bedrijfstak ‘krediet en verzekeringen’ zou daarentegen, zoals in het verleden,veel hoger zijn dan voor het geheel van de marktdiensten en zelfs hoger dan inde industrie.

49

Page 58: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 7 - Evolutie van de arbeidsproductiviteit per uur in de ondernemingen(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten in procent)

1998-2003 2004-2008a

a. Gelet op het bijzondere karakter van 2009, leek het ons interessant om voor de recent waargenomen periode zowel het periode-gemiddelde met het jaar 2009 (2004-2009) als het periodegemiddelde zonder het jaar 2009 (2004-2008) te tonen.

2004-2009 2010-2015

Landbouw 1,5 0,8 0,9 2,6

Industrie 2,0 2,1 1,8 2,3

- waaronder verwerkende nijverheid 2,6 2,3 1,9 3,0

Marktdiensten 0,8 0,6 0,1 1,1

- Vervoer en communicatie 2,7 1,5 0,7 2,1

- Handel en horeca 1,0 1,0 -0,1 1,6

- Krediet en verzekeringen 4,2 4,8 4,2 2,8

- Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 0,6 -0,4 0,1 0,5

- Overige marktdiensten (inclusief de dienstencheques en de PWA-banen)

-1,1 -0,7 -0,8 0,6

Totaal 1,2 1,0 0,6 1,4

50

Page 59: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

C. Prijzen en kosten

Na een piek midden 2008 als gevolg van de forse stijging van de grondstoffenprij-zen is de Belgische inflatie sterk gedaald in 2009 en was ze zelfs negatiefgedurende een groot deel van het jaar. De inflatie zou in 2010 hernemen onder in-vloed van de stijgende grondstoffenprijzen. Op middellange termijn zou de groeivan de deflator van de particuliere consumptie onder 2 % blijven, een grens diedoor de ECB als verenigbaar met prijsstabiliteit wordt beschouwd.

Nulinflatie in 2009... Na een forse opstoot in 2008, bedroeg de inflatie nul in 2009. Gedurende een aan-zienlijke periode in het voorbije jaar was ze zelfs negatief. Dit verschijnsel vannegatieve inflatie, dat zich sinds 1960 niet meer voordeed, wordt volledig ver-klaard door de val van de energiegrondstoffenprijzen. In het kielzog van hetrecente herstel van de olieprijzen, werd de inflatie evenwel opnieuw positief. Hetnationaal indexcijfer van de consumptieprijzen (NICP) bleef in 2009 gemiddeldstabiel, daar de terugval tijdens het eerste deel van het jaar gecompenseerd werddoor het daaropvolgende herstel.

De evolutie van de deflator van de particuliere consumptie in 2008 en 2009 werdgrotendeels bepaald door de belangrijke energieprijsschommelingen op dewereldmarkten.

De prijs van een vat ruwe olie bedroeg 144 dollar in de loop van juli 2008 en daal-de nadien tot 34 dollar in december 2008. Vervolgens steeg de olieprijs geleidelijken bereikte 74 dollar in december 2009. De schommelingen van de olieprijs warendus indrukwekkend, gezien een verschil van niet minder dan 110 dollar tussende maximumprijs in juli 2008 en de minimumprijs in december 2008 (anderzijdssteeg de olieprijs tussen december 2008 en december 2009 met ruim 40 dollar).

...maar een geleidelijke toename van de inflatie in 2010.

In 2010 zou de inflatie verder aanwakkeren. De stijging van de energiegrondstof-fenprijzen op de internationale markten (en van de prijsnoteringen voor anderegrondstoffen) zou een aanzienlijke invloed uitoefenen op de prijzen van de basis-producten. De prijzen van de door de gezinnen verbruikte energieproductenzouden aldus gemiddeld met 7,4 % stijgen in 2010 (na een daling van bijna 13 %in 2009). Als gevolg daarvan zou de inflatie geleidelijk opflakkeren en gemiddeld1,8 % bedragen dit jaar.

Gezuiverd voor het prijsverloop van energie- en voedingsproducten1 (met inbe-grip van tabak en dranken) liet de deflator van de particuliere consumptie in 2009tevens een duidelijke groeivertraging optekenen. In een context van groeivertra-ging, gevolgd door een recessie (en een uitgesproken daling van de prijzen vande basisproducten) is de ‘onderliggende’ inflatie teruggevallen tot gemiddeld1,1 % per jaar. De ‘onderliggende’ inflatie zou in de loop van 2010 opnieuw aan-trekken, maar op jaarbasis zou die stijging relatief beperkt zijn. In de context vaneen zeer bescheiden herstel van de economische activiteit (en een output gap diezeer negatief blijft) zou de ‘onderliggende’ inflatie slechts 1,2 % bedragen.

1. De evolutie van de particuliere consumptieprijzen, gezuiverd voor het prijsverloop van energie-en voedingsproducten, wordt ook aangeduid met de term ‘onderliggende inflatie’.

51

Page 60: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Behoud van een gematigd inflatietempo tussen 2011 en 2015 …

Op middellange termijn zoude groei van de deflator van departiculiere consumptie 1,6 à1,9 % bedragen en dus onderde 2 %-grens blijven. Die grenswordt door de ECB als verenig-baar met prijsstabiliteitbeschouwd. De inflatie zoueerst licht dalen in 2011 (1,7 %)en 2012 (1,6 %) en daarna ge-leidelijk stijgen tot 1,9 % op heteinde van de periode. Degroeivertraging van de inflatiein 2011 en 2012 zou voort-

vloeien uit de stabilisering van de prijs van ruwe olie (die slechts met 4,6 dollarzou stijgen in 2011 en met minder dan 4 dollar in 2012) en, daarop aansluitend,een groeivertraging van de prijs van olieproducten1. Gecorrigeerd voor het prijs-verloop van energie- en voedingsproducten zou de inflatie echter lichtaantrekken in 2011 en 2012 als gevolg van de verbetering van de conjunctuur ende geleidelijke vermindering van de (negatieve) output gap. Bij het uitblijven vaneen nieuwe schok op de grondstoffenprijzen, zou de binnenlandse inflatie na2012 opnieuw geleidelijk stijgen. Ook de groei van de prijzen zonder energie- envoedingsproducten zou licht aantrekken onder impuls van een versnelling vande binnenlandse kosten.

… dankzij een beperkte stijging van de invoerprijzen en de binnenlandse kosten.

Het behoud van een gematigde inflatie op middellange termijn is vooral te dan-ken aan de gematigde evolutie van de invoerprijzen zonder energie. Het verloopvan de internationale energieprijzen zou trouwens ‘neutraler’ zijn: na de forse da-ling in 2009 en het herstel van de noteringen in 2010, zou de groei van de prijs vaneen vat ruwe olie duidelijk vertragen in 2011 (tot 5,7 % in nominale termen en4,2 % in reële termen) en vervolgens ongeveer 3 % in reële termen bedragen. Devoedingsgrondstoffenprijzen zouden stabiel blijven in reële termen (na een sterkedaling in 2009 en een duidelijke heropleving in 2010 en 2011). Het relatief gema-tigd verloop van de binnenlandse kosten zou de inflatie mee stabiliseren. Tenslotte zou ook het behoud van een negatieve output gap tot het einde van de pe-riode de groei van de prijzen afremmen.

De evolutie van de grondstoffenprijzen wordt weerspiegeld in het binnenlands prijsverloop.

Het verloop van de prijzen van de particuliere consumptie per categorie weer-spiegelt grotendeels de evolutie van de grondstoffenprijzen (voor energie envoeding) die hierboven beschreven wordt (cf. tabel 8).

De prijsstijging van de categorie ‘voeding-dranken-tabak’, die in 2007 en 2008duidelijk versnelde (gemiddelde jaarlijkse stijging van 5 %), daalde gevoelig van-af 2009 en zou gemiddeld 1,9 % bedragen in de projectie, tegenover 3,2 % voor deperiode 2004-2009.

De groei van de energieprijzen zou gemiddeld meer gematigd zijn tijdens de pro-jectieperiode dan tijdens de periode 2004-2009. Bovendien zouden deprijsstijgingen zich vooral voordoen in het begin van de periode (gemiddelde

1. De prijs van aardgas, die in 2010 nog een lichte daling vertoont, zou in 2011 een duidelijke stij-ging ondergaan en nadien een meer gematigd groeitempo aannemen.

FIGUUR 14 - Prijzen van de particuliere consumptie (groeivoeten in procent)

1980 1990 2000 20100

1

2

3

4

5

6

7

8

Deflator van de private consumptieAfgevlakte reeks

52

Page 61: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

groei van 5,9 % in 2010 en 2011) en gemiddeld 2,1 % bedragen tijdens de rest vande projectieperiode.

Algemeen genomen zou de groei van de dienstenprijzen ook vertragen. Zo zoude groei van de prijzen van de overige diensten opnieuw ruimschoots onder 2 %duiken, gekoppeld aan een sterke daling van de ingevoerde kosten in 2009 en dezeer slechte conjunctuur tijdens de periode 2008-2010.

TABEL 8 - Prijzen van de particuliere consumptie(jaarlijkse gemiddelde goreivoeten in procent)

De daling van de bijdrage van de binnenlandse kosten tot de inflatie in 2009 was slechts tijdelijk; bijdrage opnieuw hoger van 2010 tot 2015.

Hoewel de bijdrage van de binnenlandse kosten tot de ontwikkeling van de prij-zen van de finale vraag gemiddeld meer bedroeg dan 1 procentpunt tijdens deperiode 2004-2009, werd 2009 gekenmerkt door een gevoelige afname van die bij-drage (tot slechts 0,6 procentpunt). Die weliswaar beperkte daling zou slechtstijdelijk zijn, aangezien, vanaf 2010, de groei van de binnenlandse kosten op-nieuw zou stijgen en hun bijdrage tot de inflatie zou uitkomen op ongeveer0,9 procentpunt voor de periode 2010-2015 (zie tabel 9).

Sterke stijging van de loonkosten per eenheid product in 2009, aanzienlijke daling in 2010 en vervolgens opnieuw een stijging die in lijn ligt met de historische trend.

In de context van de zeer ongunstige economische situatie van 2009, had menzich kunnen verwachten aan een uitgesproken terugval van de binnenlandseprijzen en een ruimschoots negatieve inflatie. Dat is niet het geval geweest aan-gezien de loonkosten per eenheid product sterk toenamen (terwijl alle anderecomponenten van de binnenlandse kosten daalden). De loontrekkenden hebbenin 2009 immers geprofiteerd van de vertraagde reactie van de automatische loon-indexering op de forse toename van de gezondheidsindex in 2008. De groei vande reële uurloonkosten bedroeg 2,6 % in 2009 (na een daling in 2008!) en de stij-ging van de loonkosten per eenheid product bedroeg 4,3 % (als gevolg van dedaling van de toegevoegde waarde van de ondernemingen in 2009). Over het ge-heel genomen bleef de bijdrage van de loonkosten tot de groei van debinnenlandse kosten aanzienlijk en compenseerde ze de negatieve bijdragen vande andere factoren.

Het jaar 2010 kondigt zich totaal anders aan. De loontrekkenden zouden slechtseen beperkte indexering genieten (in bepaalde sectoren zouden de lonen zelfs ne-gatief geïndexeerd worden) en de loonsverhogingen vóór indexering zoudennagenoeg nihil zijn. De reële uurloonkosten alsook de loonkosten per eenheidproduct zouden dus dalen en de bijdrage van deze laatste tot de ontwikkelingvan de binnenlandse kosten zou duidelijk negatief zijn. Na 2010 zou het groei-tempo van de loonkosten geleidelijk versnellen tot meer dan 3 % in nominale

1981-1990 1991-1995 1996-2003 2004-2009 2010-2015

Macro-economische deflator 4,2 2,2 1,5 2,5 1,8

- Voeding, dranken, tabak 4,1 0,5 2,0 3,2 1,9

- Overige goederen 4,5 1,6 1,1 1,0 1,4

- Huur 5,0 3,8 1,8 2,0 2,0

- Overige diensten 4,1 2,9 1,1 2,4 1,5

- Energie 3,2 1,2 2,7 5,8 3,4

Macro-economische deflator, voeding, drank, tabak en energie niet meegerekend

4,4 2,8 1,3 2,1 1,6

Nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen 4,7 2,4 1,6 2,0 1,7

53

Page 62: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

termen op het einde van de periode1 (en ongeveer 1,5 % in reële termen). De groeivan de loonkosten per eenheid product zou ook zeer gestaag toenemen (tot 2 %op het einde van de periode), maar hun bijdrage tot de groei van de binnenlandseprijzen zou gemiddeld niet meer bedragen dan 0,5 procentpunt tijdens de perio-de 2011-2015 (en amper 0,4 procentpunt tijdens de periode 2010-20152). Diebijdrage ligt iets lager dan de bijdrage die tijdens de periode 2004-2009 werd op-getekend (0,6 procentpunt).

Dalende bijdrage van de niet-loongebonden factoren tot de inflatie.

Niet-loongebonden factoren hebben eveneens een invloed op de stijging van deprijzen. De bijdrage van de indirecte belastingen (na aftrek van subsidies) is ge-leidelijk teruggevallen van 0,3 procentpunt tussen 1991 en 1995 tot0,1 procentpunt tussen 1996 en 2003. Tussen 2004 en 2009 werd een nulbijdrageopgetekend. Tijdens de projectieperiode zouden de netto indirecte belastingennagenoeg niet bijdragen tot de groei van de deflator van de finale vraag (binnen-landse vraag en uitvoer), rekening houdend met de zeer beperkte voorzieneverhoging van sommige indirecte belastingen (en de verhoging van sommigesubsidies).

Overigens zou de bijdrage van de winstmarges per eenheid product tot de groeivan de deflator van de finale vraag gemiddeld 0,5 procentpunt per jaar bedragentijdens de projectieperiode. Die bijdrage neemt licht toe ten opzichte van de peri-ode 2004-2009 (die periode werd weliswaar sterk beïnvloed door de zeer slechteconjunctuur en de negatieve bijdrage van de winstmarges per eenheid producttot de inflatie in het jaar 2009).

Invoerprijzen: sterke daling in 2009, geleidelijk herstel op middellange termijn.

De invoerprijzen, die in 2008nog stegen (door de sterke op-stoot van grondstoffenprijzentijdens het eerste semester),daalden duidelijk in 2009 alsgevolg van de terugval van deprijzen voor olie en anderegrondstoffen. In 2010 zoudende invoerprijzen opnieuw dehoogte ingaan: de olieprijs ineuro zou gemiddeld 33 % ho-ger liggen, terwijl de prijzenvan de niet-energiegebondenproducten met 2 % zoudentoenemen dankzij het herstel

van de internationale conjunctuur. Nadien zouden de invoerprijzen een relatiefgematigd groeitempo aanhouden, in de veronderstelling dat de inflatie in de eu-rozone onder controle blijft en dat de grondstoffenprijzen (energie en andere)gematigd stijgen. Al bij al zouden de invoerprijzen met gemiddeld 2,1 % per jaartoenemen in de periode 2010-2015 (tegenover slechts 1,9 % tijdens de periode2011-2015).

1. Die geleidelijke versnelling wordt verklaard door de aanpassing van de stijging van onze loon-kosten aan die van het gewogen gemiddelde van onze drie voornaamste handelspartners. Destijging van de loonkosten van de drie voornaamste handelspartners van België wordt in projec-tie bepaald aan de hand van het basisscenario op middellange termijn van de OESO.

2. De evolutie en de samenstelling van de loonkosten worden meer in detail besproken in hoofd-stuk IV.

FIGUUR 15 - Invoerprijzen(groeivoeten in procent)

1990 2000 2010-15

-10

-5

0

5

10

15

Deflator van de totale invoerAfgevlakte reeks

54

Page 63: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

De bijdrage van de ingevoerde kosten tot de groei van de deflator van de finalevraag, die zeer negatief was in 2009, zou aanzienlijk toenemen in 2010 (bijdragevan 1,5 procentpunt in 2010) en uiteindelijk terugvallen tot gemiddeld0,8 procentpunt tussen 2011 en 2015. In afwezigheid van nieuwe externe schok-ken, zou de relatief beperkte bijdrage van de ingevoerde kosten één van debepalende factoren zijn voor een inflatie die verenigbaar is met de doelstellingenvan de ECB.

TABEL 9 - Binnenlandse kosten en invoerprijzen(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten in procent)

1981-1990 1991-1995 1996-2003 2004-2009 2010-2015

Nominale uurloonkosten (ondernemingen) 6,1 5,1 2,5 2,6 2,5

Nominale loonkosten per eenheid product (ondernemingen)

3,2 3,0 1,2 2,0 1,0

Invoerprijzen 3,5 -0,5 0,5 1,9 2,1

Bbp-deflator 4,1 2,7 1,4 2,0 1,6

Bijdrage tot de groei van de deflator van de finale vraag (in procentpunt)

- Binnenlandse kosten 2,6 1,7 0,8 1,1 0,9

- Loonkosten per eenheid product 1,0 1,0 0,5 0,6 0,4

- Netto indirecte belastingen 0,3 0,3 0,1 0,0 0,0

- Overige kosten (= winstmarges) 1,2 0,4 0,2 0,4 0,5

- Invoerprijzen 1,7 -0,2 0,3 0,8 0,9

55

Page 64: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

D. Institutionele sectoren

Terwijl het vorderingensaldo van België in 2008 licht negatief was door de sterkeachteruitgang van de rekening van de ondernemingen, werd in 2009 opnieuween vorderingenoverschot voor de gezamenlijke binnenlandse sectoren opgete-kend. Dat herstel ging echter gepaard met een sterke achteruitgang van deoverheidsrekeningen. Tijdens de projectieperiode zou het vorderingensaldo vande gezamenlijke economie grotendeels positief blijven, maar zou een groot over-heidstekort aanhouden tot op het einde van de periode.

1. De grote evenwichten van de binnenlandse sectoren

Particulieren: forse toename van het brutosparen in verhouding tot het bbp in 2009. Stabilisering op een hoog niveau in de projectieperiode.

Terwijl de spaarquote van de gezinnen (gedefinieerd als de verhouding van hunsparen t.o.v. het bbp) gevoelig daalde tussen 1995 en 2005, werd er in de daarop-volgende jaren een herstel opgetekend onder invloed van een betrekkelijkgunstige ontwikkeling van de primaire inkomens. De spaarquote daalde met4,7 % van het bbp tussen 1995 en 2005 (met een historisch minimum van 9,1 % in2005) en steeg met 1,3 % van het bbp tussen 2006 en 2008. In 2009, een jaar vaneconomische recessie dat wordt gekenmerkt door een uitgesproken achteruit-gang van het consumentenvertrouwen, werd een nooit geziene stijging van despaarquote opgetekend. In één jaar tijd nam de spaarquote van de gezinnen toemet 2,6 procentpunt en bereikte ze aldus bijna de historisch hoge waarde van1995. Door het begin van de economische herleving in 2010 en het herstel van hetconsumentenvertrouwen zou de spaarquote enigszins dalen maar op een hoogniveau blijven. Na 2010 zou de spaarquote zich stabiliseren in een economischecontext die gekenmerkt wordt door een terugkeer naar een meer regelmatige eco-nomische groei en een langzame daling van de werkloosheidsgraad.

Het vorderingensaldo van de particulieren (namelijk hun brutosparen min hunbruto-investeringen, gecorrigeerd voor kapitaaloverdrachten) daalde eveneensfors tussen 1995 en 2005 (van 7,3 % van het bbp in 1995 tot 2,5 % in 2005) en begonzich vanaf 2006 te herstellen (dankzij de stijging van de spaarquote). Vooral in2009, dankzij de forse toename van de spaarquote, kende het vorderingensaldovan de particulieren een sterke groei (3 % van het bbp in één jaar). In de projec-tieperiode zou het vorderingensaldo van de particulieren eerst licht afnemen enzich vervolgens stabiliseren op een niveau dat hoger blijft dan 5 % van het bbp(zie figuur 16).

Vennootschappen: geleidelijke verbetering van het vorderingensaldo ondanks de gelijktijdige stijging van de investeringsquote.

Terwijl het vorderingensaldo van de vennootschappen in 2008 negatief werddoor de daling van hun beschikbaar inkomen (gekoppeld aan de inkrimping vanhet exploitatieoverschot), werd het jaar 2009 gekenmerkt door de terugkeer naareen positief vorderingensaldo van de vennootschappen. Merk echter op dat enkelde scherpe daling van de investeringsquote aan de basis ligt van dat herstel. Van-af 2010 zouden de vennootschappen opnieuw grotere vorderingenoverschottenoptekenen door de geleidelijke verbetering van hun beschikbaar inkomen (als ge-volg van de heropleving van de conjunctuur). Die ontwikkeling zou zichvoordoen ondanks een duidelijke herneming van de bruto-investeringen in vasteactiva in verhouding tot het bbp. Op het einde van de periode zou het vorderin-genoverschot van de vennootschappen 1,4 % van het bbp bereiken (zie figuur 16).

56

Page 65: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 10 - Overzicht van de verrichtingen van de grote sectoren van de economie (in procent van het bbp)

Overheid: behoud van een sterk negatief overheidssaldo in de projectie.

In 2009 vertoonde de rekening van de overheid1 een groot tekort van 5,9 % vanhet bbp. Het vorderingensaldo van de overheid zou grotendeels negatief blijventijdens de projectieperiode. In 2010 zou het vorderingentekort van de overheid,dankzij de besparingsmaatregelen van de verschillende entiteiten, verminderentot 4,8 % van het bbp, maar bij ongewijzigd beleid zouden de financieringsbe-hoeften van de overheid aanzienlijk blijven tot het einde van de periode,waardoor het tekort in 2015 nog 5,3 % van het bbp zou bedragen.

1995 2000 2005 2008 2009 2010 2015

1. Particulieren

1.1 Bruto beschikbaar inkomen 67,3 63,3 59,8 61,4 64,4 63,2 62,4

waarvan primair inkomen 80,9 78,0 73,6 75,3 76,9 75,7 75,1

waarvan netto lopende overdrachten -13,7 -14,7 -13,7 -13,9 -12,5 -12,5 -12,7

1.2 Consumptie 54,1 53,3 51,4 52,0 52,2 52,1 51,4

1.3 Brutosparen 13,8 10,6 9,1 10,4 13,0 11,9 11,6

1.4 Kapitaal overdrachten 0,4 -0,0 -0,4 -0,4 -0,2 -0,3 -0,4

1.5 Bruto-investeringen 6,8 5,9 6,2 6,4 6,2 6,1 5,7

1.6 Netto vorderingenoverschot 7,3 4,8 2,5 3,5 6,6 5,5 5,5

2. Vennootschappen

2.1 Bruto beschikbaar inkomen 14,2 14,1 15,0 13,9 13,5 14,2 15,6

waarvan primair inkomen 16,1 16,6 17,7 16,3 14,9 16,2 17,9

waarvan netto lopende overdrachten -1,8 -2,6 -2,7 -2,3 -1,4 -2,0 -2,3

2.2 Brutosparen 13,7 13,5 14,3 13,0 12,6 13,4 15,0

2.3 Kapitaaloverdrachten 0,1 0,6 2,9 0,4 0,7 0,4 0,4

2.4 Bruto-investeringen 11,9 14,7 13,8 15,9 12,7 13,1 14,1

2.5 Netto vorderingenoverschot 1,8 -0,6 3,4 -2,5 0,6 0,8 1,4

3. Overheid

3.1 Bruto beschikbaar inkomen 19,4 23,9 24,4 24,0 21,4 21,9 21,2

3.2 Consumptieve bestedingen 21,4 21,3 22,8 23,2 24,6 24,5 24,3

3.3 Brutosparen -2,0 2,6 1,6 0,8 -3,2 -2,6 -3,2

3.4 Kapitaaloverdrachten -0,6 -0,7 -2,6 -0,4 -0,9 -0,5 -0,5

3.5 Bruto-investeringen 1,9 2,0 1,8 1,7 1,8 1,7 1,6

3.6 Netto vorderingenoverschot -4,5 -0,1 -2,9 -1,2 -5,9 -4,8 -5,3

4. Gezamenlijke binnenlandse sectoren

4.1 Bruto nationaal sparen 25,4 26,7 25,0 24,2 22,4 22,7 23,5

waarvan privé sparen 27,4 24,1 23,4 23,4 25,6 25,3 26,6

4.2 Bruto-investeringen 20,6 22,5 21,8 24,0 20,7 20,8 21,4

4.3 Kapitaaloverdrachten -0,1 -0,1 -0,1 -0,4 -0,4 -0,4 -0,4

4.4 Netto vorderingenoverschot 4,7 4,1 3,1 -0,2 1,2 1,4 1,7

1. Voor een gedetailleerde beschrijving van de evolutie van de overheidsrekening, zie hoofdstuk V.

57

Page 66: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

FIGUUR 16 - Netto vorderingenoverschot van de binnenlandse sectoren(in procent van het bbp)

Gezamenlijke binnenlandse sectoren: sterke daling van het nationaal sparen in 2009, gevolgd door een bescheiden heropleving.

De nationale spaarquote1, die wordt verkregen door het brutosparen van de ver-schillende binnenlandse sectoren samen te tellen, is in 2009 sterk gedaald alsgevolg van de scherpe achteruitgang van de spaarquote van de overheid (en on-danks het herstel van de spaarquote van de particulieren). In een jaar tijd daaldede nationale spaarquote met 1,8 procentpunt (tot 22,4 % in 2009, tegenover 24,2 %in 2008) en bereikte daarmee het laagste cijfer in vijftien jaar (zie figuur 17). On-danks die terugval zou de spaarquote in België op een hoger niveau blijven danin de rest van de eurozone. (18,8 % voor de eurozone in 20092). Het verschil tus-sen België en de eurozone, dat in 2000 nog 5 procentpunt bedroeg, is gedurendeenkele jaren licht gedaald en schommelt tussen 3 en 4 procentpunt. Een soortge-lijk verschil zou aanhouden tijdens de projectieperiode (zie figuur 17).

Vanaf 2010 zou de nationalespaarquote licht stijgen tot22,7 % van het bbp in 2010 envervolgens toenemen met eengemiddelde van 0,2 procent-punt per jaar om 23,5 % vanhet bbp te bereiken in 2015.

1990 1995 2000 2005 2010 2015-10

-5

0

5

10

15

ParticulierenOverheidVennootschappen

1. Bruto nationaal sparen in verhouding tot het bbp.2. De brutospaarquote voor de eurozone kende eveneens een aanzienlijke terugval in 2009 en

daalde met 2,4 procentpunt ten opzichte van 2008.

FIGUUR 17 - Bruto nationaal sparen(in procent van het bbp)

1990 1995 2000 2005 201018

19

20

21

22

23

24

25

26

27

BelgiëEurozone

58

Page 67: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Het vorderingensaldo van de totale economie blijft positief gedurende de volledige projectieperiode.

Het vorderingensaldo van de totale economie, dat gelijk is aan het nationalespaarvolume minus de kapitaalverrichtingen, werd in 2008 voor de eerste keer inmeer dan 20 jaar negatief. Vanaf 2009 heeft het vorderingensaldo zich hersteld enis het opnieuw positief geworden. In de projectieperiode zou het vorderingensal-do van de totale economie positief blijven en zelfs verder stijgen, ondanks hetgrote vorderingentekort van de overheid.

Zowel de daling van de nationale spaarquote als de forse stijging van de investe-ringsquote (die steeg van 22,9 % van het bbp in 2007 tot 24,0 % in 2008) lagen aande basis van het vorderingentekort in 2008. In 2009 werd het totale vorderingen-saldo opnieuw positief, ondanks de sterke daling van de spaarquote. Terzelfdertijd zakte de investeringsquote immers met niet minder dan 3,3 % van het bbp.Van 2010 tot 2015 weerspiegelt de geleidelijke verbetering van het globale vorde-ringensaldo van België (dat zou stijgen van 1,5 % van het bbp in 2011 tot 1,7 %van het bbp in 2015) het langzame herstel van het binnenlands sparen. De stijgingvan de investeringsquote (die vanaf 2011 zou opklimmen tot boven 21 % van hetbbp) zou de toename van het vorderingensaldo tijdens de projectieperiode niet ingevaar brengen.

2. De rekening van het buitenland

De positie van België als nettogeldschieter aan buitenland zou gehandhaafd blijven in de projectie.

Het negatief vorderingensaldo van de Belgische economie in 2008 vertaalde zichin een vorderingensurplus van het buitenland ten opzichte van België. Dat sur-plus was van voorbijgaande aard aangezien België vanaf 2009 opnieuw eenoverschot boekte t.o.v. het buitenland. Gedurende de volledige projectieperiodezou een nettolening aan het buitenland, hoewel kleiner dan voorheen, geboektworden.

De lopende externe overschotten, die een minimumpeil bereikten in 2008, herstelden zich vanaf 2009.

Sinds het midden van de jaren 80 slaagde België erin om elk jaar relatief grote lo-pende externe surplussen voor te leggen (zie figuur 18). Die overschotten warenbijzonder groot in de eerste jaren na de eeuwwisseling, maar namen vanaf 2005af. In 2008 verdween het lopend surplus bijna en bedroeg het slechts 0,2 % vanhet bbp. De achteruitgang sinds 2005 weerspiegelt vooral de terugval van het sur-plus op de goederentransacties1, terwijl de verslechtering van de lopenderekening in 2008 vooral (maar niet uitsluitend) voortvloeit uit de hogere buiten-landse energiefactuur2.

Gelukkig heeft de lopende rekening zich duidelijk hersteld in 2009, voornamelijkals gevolg van een uiterst gunstige evolutie van de ruilvoet. Dankzij die positieveontwikkeling kon de energiefactuur met 10 miljard euro worden teruggeschroefden bereikte het lopend extern overschot opnieuw een peil van 1,7 % van het bbp.

De dienstentransacties en de factorinkomens hebben nauwelijks een invloed ge-had op de evolutie van de lopende rekening in 2009. Wat het saldo van defactorinkomens betreft, werd een lichte toename opgetekend van het surplus dattraditioneel afkomstig is van de inkomsten uit arbeid, terwijl het saldo van de in-

1. Er is een duidelijke achteruitgang van de netto-uitvoer van uitrustingsgoederen, in het bijzonderin 2007 en 2008.

2. Zo overschreed de buitenlandse energiefactuur in 2008 ruimschoots de grens van 20 miljardeuro. In 2002 was ze kleiner dan 7 miljard en in 2007 bedroeg ze 15 miljard.

59

Page 68: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

komsten uit beleggingen en investeringen licht terugviel. In totaal bedroeg hetsaldo van de factorinkomens in 2009, net zoals in 2008, 1 % van het bbp.

Gelijkmatige toename van het lopend overschot in de projectieperiode.

Het lopend extern surplus zouin 2010 nog verbeteren, on-danks de stijging van deinternationale energieprijzen.Dat laatste element zou inder-daad leiden tot eenaanzienlijke stijging van deenergiefactuur (met meer dan3 miljard euro), maar de uit-voergerichte sectoren zoudenprofiteren van de heroplevingvan de wereldhandel, terwijlde invoer zou achterblijven op

de uitvoer (rekening houdend met een weinig dynamische binnenlandse vraag in2010).

Na 2011 zou de uitvoer blijven profiteren van de gunstigere internationale con-text en zou het lopend extern surplus, bij afwezigheid van nieuwe schokken opde wereldprijzen, gestaag stijgen tot 2,1 % van het bbp tegen 2015.

De kapitaalverrichtingen waren sinds het begin van het decennium licht negatief,maar in 2009 is het negatief saldo kleiner geworden, met name door de aanzien-lijke daling in de aankoop van emissierechten voor broeikasgassen door deBelgische ondernemingen in het kader van de Kyoto-akkoorden. Tijdens de pro-jectieperiode zouden de kapitaalverrichtingen negatief blijven, als gevolg van detoename van de kapitaaloverdrachten van de (federale) overheid naar hetbuitenland.

Het positieve vorderingensaldo van België weerspiegelt de toereikendheid van de binnenlandse spaarquote gezien de financieringsbehoefte van de overheid.

Het vorderingensaldo van België op het buitenland, dat in 2008 deficitair werdten belope van 1 miljard euro (of 0,2 % van het bbp), is sinds 2009 opnieuw posi-tief geworden. België heeft dus snel haar traditionele positie van geldschieter aanhet buitenland opnieuw kunnen innemen. Door de geleidelijke verbetering vande lopende rekening en ondanks het aanhoudende tekort op de kapitaalrekening,zou het vorderingenoverschot standhouden tussen 2010 en 2015 en aan het eindevan de periode 1,7 % van het bbp bereiken. De ondernemingen en particulierenhebben bijgedragen tot het herstel van het vorderingensaldo in 2009, daar hetaanzienlijke vorderingentekort van de overheid gecompenseerd werd door deoverschotten in die twee sectoren. Tijdens de projectieperiode zou het aanhou-dend hoge vorderingenoverschot van ondernemingen en particulieren (dat zelfsnog toeneemt voor de ondernemingen) in staat zijn om het bestendig hoge vor-deringentekort van de overheid te financieren en een netto vorderingenoverschotmet het buitenland te handhaven.

FIGUUR 18 - Saldo van de lopende verrichtingen met het buitenland (in procent van het bbp)

1970 1980 1990 2000 2010-5,0

-2,5

0,0

2,5

5,0

7,5

60

Page 69: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 11 - Buitenlandse rekening (saldi, in procent van het bbp)

1995 2000 2005 2008 2009 2010 2015

1. Lopende rekening -4,8 -4,2 -3,2 -0,2 -1,7 -1,9 -2,1

. Goederen en diensten -3,9 -2,9 -3,9 -0,9 -2,4 -2,6 -3,0

. Beloning van werknemers (netto) -1,1 -1,1 -1,3 -1,4 -1,5 -1,4 -1,4

. Inkomen uit vermogen (netto) -1,0 -1,6 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4

. Belastingen min subsidies 0,4 0,4 0,2 0,3 0,2 0,3 0,3

. Overige lopende overdrachten 0,8 1,1 1,5 1,3 1,6 1,5 1,5

2. Kapitaal rekening 0,1 0,1 0,1 0,4 0,4 0,4 0,4

3. Netto (+) vorderingenoverschot of (-) nettofinancie-ringsbehoefte van het buitenland

-4,7 -4,1 -3,1 0,2 -1,2 -1,4 -1,7

61

Page 70: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

62

Page 71: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

IV De arbeidsmarkt

De economische crisis zorgt voor een forse groeivertraging van het arbeidsaanbod tijdensde periode 2009-2010, en lijkt daarbij vooral het gedrag in de jongste leeftijdsklassen tebeïnvloeden. De beroepsbevolking neemt nog toe met respectievelijk 22 000 en 10 000 per-sonen, maar dan louter onder demografische impuls. In onze hypothese dat devoornaamste kortetermijneffecten van de crisis verklaard kunnen worden door uitgesteldeintredes op de arbeidsmarkt, zou er op middellange termijn echter slechts een beperkt effectoverblijven op de ontwikkeling van het arbeidsaanbod.

Dat is des te meer het geval omdat van een massale toevlucht tot vervroegde uittreding alsantwoord op de verslechterde arbeidsmarkttoestand tot dusver geen sprake lijkt te zijn. Zowas er vorig jaar nog nauwelijks een effect merkbaar op de instroom in het brugpensioen.Die opwaartse druk zou er alsnog komen, maar de maatregelen uit het Generatiepact zor-gen voor tegengewicht, zodat, ondanks de sterke toename van de instroombasis (de groeploon-en weddetrekkenden van 50 jaar en meer), het aantal bruggepensioneerden slechtslicht toeneemt op middellange termijn en hun aandeel in het (potenteel) arbeidsaanbodvan 50 jaar en meer aanzienlijk verder slinkt.

Naarmate de activiteitsgraden op jongere leeftijd herstellen van hun inzinking, zou degroei van de beroepsbevolking fors versnellen (toenames van respectievelijk 41 000 en50 000 personen tijdens de periode 2011-2012), daarna echter geleidelijk afzwakken(+32 000 personen nog in 2015). Over de gehele periode zou de beroepsbevolking toene-men met 219 000 personen (gemiddelde groei van 0,7 % per jaar), daarbij nog steeds sterkondersteund door een demografische bijdrage die nu volledig afhankelijk is van de hypo-these dat de inkomende migratie op hetzelfde hoge peil blijft als tijdens de afgelopen jaren.

Enerzijds worden op middellange termijn de arbeidskosten van alle tewerkstellingscate-gorieën getemperd door de versterking van de algemene loonsubsidies in 2010 en – alsgevolg van de conjuncturele heropleving – het intenser gebruik van de subsidies voornacht- en ploegenarbeid. Anderzijds is de impact van de hervorming van de geharmoni-seerde structurele werkgeversbijdragevemindering voor de ondernemingen uit deprofitsector op de loonkosten ongelijk. De afschaffing van de leeftijdsgebonden en anderedoelgroepverminderingen houdt in dat de wettelijke werkgeversbijdragevoeten van dejongere en oudere laagverloonden en van de jobs in het kader van de speciale tewerkstel-lingsprogramma’s stijgen, ondanks de versterking van de lageloonmaatregel. Diebijdragevoetstijgingen zijn zo groot dat voor die tewerkstellingscategorieën de nettopara-fiscale lasten stijgen ondanks de loonsubsidies. Alleen de hoogverloonde min-vijftigerszien hun nettoparafiscale lasten significant dalen. De impact op de werkgelegenheidsevo-lutie van andere loonlastenverlagingen, zoals de verhoogde activeringsubsidies van hettijdelijke win-win-plan, is op middellange termijn verwaarloosbaar.

De nominale uurloonkosten nemen gemiddeld met 2,5 % per jaar toe tijdens de periode2010-2015, gemiddeld het laagste groeiritme sinds een kwarteeuw. Die toename komt totstand door een beperkte stijging van de brutolonen per uur vóór indexering met 0,9 % per

63

Page 72: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

jaar en een gemiddelde loonindexering van 1,5 % per jaar. Het effect van de werkgevers-bijdragen is licht arbeidskostenverhogend.

Op basis van de beschikbare waarnemingen over de evolutie van de lonen en de werkgele-genheid tijdens de eerste drie kwartalen van 2009, wordt de groei van de nominaleuurloonkosten geraamd op 2,6 % in 2009. De grootste bijdrage tot die groei komt van deloonindexering (2,5 %) die met een zekere vertraging reageert op de sterke stijging van degezondheidsindex van 2008. Dankzij die loonindexering kon het reële loon en derhalve ookhet reëel beschikbaar inkomen van de gezinnen (+ 2,7 %) ondersteund worden, ondankseen terugval van de brutolonen vóór indexering en de werkgelegenheid. Bijgevolg wordtde daling van de particuliere consumptie sterk afgeremd. In 2010 zouden de brutolonenper uur vóór indexering opnieuw aanknopen met de groei zoals voorzien in het interpro-fessioneel akkoord. De beperkte stijging van de gezondheidsindex in 2009 uit zich in eengematigde loonindexering van ongeveer 0,7 % in 2010 die leidt tot een verhoging van denominale uurloonkosten van 1 %. Vanaf 2011 gaat het scenario ervan uit dat de loonevo-lutie ingebed blijft in de wet ter bevordering van de werkgelegenheid en tot preventievevrijwaring van het concurrentievermogen en dus begrensd wordt door de gemiddelde ver-wachte loonstijgingen bij onze drie belangrijkste handelspartners. In 2011-2012 zoudendie stijgingen dermate zwak zijn dat de toegestane groei van de nominale uurloonkostengemiddeld amper 2 % zou bedragen. Zodoende zou in 2011 iedere verhoging van het bru-tolonen per uur vóór indexering geblokkeerd worden en zou deze in 2012 beperkt wordentot 0,6 %. Vanaf 2013 zou de groei van de nominale uurloonkosten aanzienlijk sterkerworden (ongeveer 1,5 % per jaar), aansluitend op een versnelling van de loonsverhogin-gen die verwacht worden bij onze drie voornaamste handelspartners.

Gezien het herstel van de productiviteit in 2010, zouden de nominale loonkosten per een-heid product een uitzonderlijke daling van 1,6 % optekenen. Zelfs wanneer dat jaarbuiten beschouwing wordt gelaten, zou het gemiddelde groeitempo beperkt blijven tot1,54 % per jaar gedurende de projectieperiode. De loonsverhoging blijft dus op middellan-ge termijn verenigbaar met de ECB-doelstelling van een maximale inflatie van 2 %. Na eenaanzienlijke stijging naar 64,2 % in 2009, zou het loonaandeel (na correctie voor de zelf-standigen en na aftrek van loonsubsidies) in de toegevoegde waarde van demarktondernemingen vanaf 2010 opnieuw dalen tot ongeveer 61,7 % in 2013, een histo-risch zeer zwak niveau.

De scherpe inzinking van de economische activiteit ging gepaard met een tijdelijke terug-val van zowel de productiviteit per uur als van de arbeidsduur. De inzinking van dearbeidsduur werd nog in de hand gewerkt door het beroep dat bedrijven kunnen doen opeen aantal overheidsvoorzieningen, waarbij de belangrijkste conjunctuurbuffer het sys-teem van tijdelijke werkloosheid is. Die uitgesproken productiviteitscyclus zorgt er voordat de werkende bevolking dit jaar sterker zou zakken (-33 000 personen) dan vorig jaar(-23 000 personen) en in 2011 slechts bescheiden terug toeneemt (+7 000 personen).

Op het niveau van de bedrijfstakken slaat de crisis het hardst toe in de verwerkende nij-verheid, waar op drie jaar tijd (2009-2011) 73 000 arbeidsplaatsen verloren zouden gaan.Maar ook het gros van de marktdienstentakken wordt geraakt. Op korte termijn geldt datvooral voor de takken ‘transport en communicatie’ en ‘overige marktdiensten’ (die bij con-ventie alle interimarbeid logeert), op middellange termijn is het verlies aan groeidynamiekhet sterkst in de ‘handel en horeca’ en, opnieuw, bij de ‘overige marktdiensten’. Enkel de– substantiële – werkgelegenheidsgroei in de gezondheidszorg en de dienstencheque-takblijft immuun voor de economische crisis. Het gewicht van de verwerkende nijverheid inde binnenlandse werkgelegenheid kalft verder af, van 12,7 % tot 10,7 %, terwijl dat vande marktdiensten toeneemt van 60,1 % tot 62,7 %.

64

Page 73: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Slechts vanaf 2012 groeit de werkende bevolking terug behoorlijk aan (1,1 % groei perjaar, +48 000 personen per jaar), wat globaal over de gehele projectieperiode genomen haartoename op 167 000 personen brengt. Nochtans blijft het zo dat in deze Vooruitzichten hetkortetermijngroeiverlies dat de crisis veroorzaakt nauwelijks gerecupereerd wordt door in-haalgroei later, zodat ook op middellange termijn zowel arbeidsproductiviteit alswerkgelegenheid een neerwaartse schok ondergaan. Vandaar ook dat – bij een ongewijzigddemografisch scenario – de terugval van de werkgelegenheidsgraad (van 64,2 % in 2008naar 62,5 % in 2011) tegen 2015 (toename naar 64,3 %) ternauwernood uitgevlaktwordt. De werkgelegenheidsgraad die gehanteerd wordt in het kader van de EU2020-stra-tegie zou op basis van deze Vooruitzichten uitbodemen op 66 % in 2011, en vervolgensklimmen tot 67,7 % tegen 2015, maar daarmee ver onder de Europese doelstelling ter zake(75 % in 2020) blijven.

Ten gevolge van de economische crisis loopt de werkloosheid tijdens de periode 2009-2010op met 88 000 personen en neemt de werkloosheidsgraad toe van 11,7 % tot 13,3 %. Dietoename is nochtans slechts half zo groot als in onze eerdere ramingen, waarin zowel hetkortetermijnverlies aan groei en werkgelegenheid overschat als de vertraging van de be-roepsbevolking onderschat werd. Omdat het arbeidsaanbod nadien een inhaalbewegingmaakt, wordt een deel van de eerder verwachte werkloosheidstoename echter verder in detijd uitgespreid. Zo zou de werkloosheid volgend jaar nog fors blijven oplopen (+34 000personen), en slechts beduidend beginnen dalen vanaf 2014, zodat hij op het einde van deprojectieperiode nog altijd 52 000 eenheden boven het niveau van vorig jaar ligt.

De werkloosheidsgraad piekt volgend jaar (op 13,9 %), en daalt vervolgens tot 13 % in2015, toch nog steeds een half procentpunt boven het niveau van vorig jaar. In deze Voor-uitzichten leidt de crisis tot een duurzame opwaartse schok op de werkloosheidsgraad, die,in vergelijking met eerdere conjuncturele cycli, veel trager terugvalt tijdens de periodevan herneming van de activiteit. Die vaststellingen gelden zelfs bij ongewijzigd beleid,dus terwijl onevenwichten opgebouwd worden in de publieke financiën die onverenigbaarzijn met de reeds aangekondigde doelstellingen op dat vlak, maar die in deze Vooruitzich-ten wel de groei op middellange termijn ondersteunen.

Vooral de leeftijdsklassen onder 50 jaar worden daarbij zwaar getroffen; de werkloosheids-graad in die klasse daalde nog van 13,3 % in 2004 naar 10,2 % in 2008, zou echteroplopen tot 13,3 % in 2011, en in 2015 slechts terugvallen tot 12,5 %. In de leeftijdsklas-sen vanaf 50 jaar heeft de crisis een minder sterke impact. De graad van arbeidsreservebleef er ook vorig jaar verder dalen (van 24,5 % tot 24,2 %), verloor hooguit wat neer-waartse dynamiek t.o.v. het recente verleden, maar zou tijdens de projectieperiode verderblijven zakken, tot 21,5 % in 2015.

65

Page 74: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

A. Demografie en arbeidsaanbod

Demografische veranderingen droegen in het recente verleden sterk bij tot de groei van het arbeidsaanbod,...

Tijdens de afgelopen zes jaar groeide de beroepsbevolking met gemiddeld 0,81 %per jaar (tabel 12), een gecumuleerde toename van 246 000 personen (tabel 13).Iets meer dan de helft van die groei – 0,43 procentpunten (ppt) per jaar – was hetgevolg van demografische ontwikkelingen. De bevolking op arbeidsleeftijd (15tot 64 jaar) nam immers bijzonder sterk toe tijdens die periode (0,74 % per jaar)1.Dat had op zijn beurt twee oorzaken. In de eerste plaats stelt men sinds het beginvan het decennium een opvallende toename vast van de netto-inkomende migra-tie. In de tweede plaats zorgde ook de interne demografische dynamiek voor eentijdelijke groeiversnelling, omdat de relatief bevolkingsrijke geboortecohortenvan einde jaren ‘80 en begin jaren ‘90 de leeftijd van 15 jaar bereikten (vandaar:een tijdelijk hogere instroom op arbeidsleeftijd) en – vooral – omdat de dunbe-volkte oorlogscohorten 65 jaar werden (vandaar: een tijdelijk lagere uitstroom uitde bevolkingsgroep op arbeidsleeftijd). De bevolkingstoename was daardoorechter geconcentreerd op leeftijden met lage activiteitsgraden, wat de ontwikke-ling van de globale activiteitsgraad sterk afremde (tabel 12: met 0,31 ppt per jaar)en woog op de uiteindelijke demografische bijdrage aan de groei van hetarbeidsaanbod.

TABEL 12 - Determinanten van het arbeidsaanbod (15 tot 64 jaar)1

(jaarlijkse groei in procent, bijdrages aan de jaarlijkse groei in procentpunt)

1. Arbeidsaanbod gedefinieerd als beroepsbevolking volgens concept FPB (inclusief niet-werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledigwerklozen).

...bijdrage die op middellange termijn slechts licht zou afbrokkelen omdat de inkomende migratie op een hoog peil blijft.

Tijdens de projectieperiode worden de cohorten die de leeftijd van 15 jaar berei-ken iets minder omvangrijk. Nog belangrijker is dat het aantal mensen dat dearbeidsleeftijd ontgroeit begint toe te nemen. Dat desondanks de bevolking op ar-beidsleeftijd gemiddeld nog groeit met 0,38 % per jaar (terugvallend van 0,56 %dit jaar tot 0,31 % in 2015) is louter het gevolg van het feit dat de netto-inkomendimmigratie op hetzelfde hoge peil blijft als dat van de afgelopen jaren2. Terzelf-

1. Voor 2008 en 2009 gaat het om ramingen, gebaseerd op de jongste Bevolkingsvooruitzichten. Delaatste officiële bevolkingscijfers dateren van einde 2007.

2004-2009

2008 2009 2010 20112012-2014

20152010-2015

1. Groei bevolking op arbeidsleeftijd 0,74 0,83 0,61 0,56 0,44 0,32 0,31 0,38

2. Groei activiteitsgraad 0,07 0,12 -0,20 -0,38 0,33 0,50 0,25 0,28

2A. Bijdrage demografie -0,31 -0,33 -0,20 -0,14 -0,06 -0,01 -0,06 -0,05

2B. Bijdrage aanbodgedrag 0,36 0,45 -0,01 -0,25 0,39 0,50 0,31 0,33

15-24 jaar -0,15 -0,09 -0,29 -0,46 -0,02 0,07 0,01 -0,04

25-49 jaar; vrouwen 0,12 0,19 0,05 0,02 0,10 0,09 0,05 0,08

25-49 jaar; mannen 0,00 -0,01 -0,08 -0,08 0,02 0,04 0,01 0,01

50-64 jaar; vrouwen 0,29 0,24 0,27 0,23 0,22 0,22 0,18 0,22

50-64 jaar; mannen 0,10 0,11 0,04 0,04 0,06 0,08 0,05 0,06

3. Groei arbeidsaanbod (=1+2) 0,81 0,95 0,40 0,17 0,78 0,83 0,56 0,66

3A. Bijdrage demografie (=1+2A) 0,43 0,50 0,41 0,42 0,39 0,32 0,25 0,33

3B. Bijdrage aanbodgedrag (=2B) 0,36 0,45 -0,01 -0,25 0,39 0,50 0,31 0,33

2. Dat is althans de hypothese die gemaakt werd in de jongste Bevolkingsvooruitzichten, die wer-den opgesteld vóór het uitbreken van de huidige economische crisis. Indien zou blijken dat decrisis tot een afname van het migratiesaldo zou leiden (of vorig jaar reeds geleid heeft), danwordt de toekomstige demografische impuls aan het arbeidsaanbod in deze Vooruitzichtenoverschat (het niveau van de activiteitsgraden in bepaalde leeftijdsklassen vorig jaar onder-schat).

66

Page 75: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

dertijd valt echter de neerwaartse druk op de groei van de globaleactiviteitsgraad sterk terug (nog 0,05 ppt gemiddeld per jaar). De demografischebijdrage aan de groei van het arbeidsaanbod zou uiteindelijk gemiddeld nog 0,33ppt per jaar bedragen, terugvallend weliswaar van 0,42 ppt dit jaar tot 0,25 ppt in2015.

Wijzigingen in het aanbodgedrag leverden ook een beduidende bijdrage,...

Niet alleen demografische veranderingen, ook wijzigingen in het aanbodgedrag(die tot uiting komen in de evolutie van de activiteitsgraden per leeftijd) hebbentijdens de afgelopen zes jaar beduidend positief bijgedragen tot de groei van deberoepsbevolking. Hun bijdrage bedroeg gemiddeld 0,36 ppt per jaar tijdens dieperiode, slechts licht minder dan de demografische impuls. Dat was ook ruim-schoots voldoende om het negatieve effect van de demografie op de globaleactiviteitsgraad te compenseren; die laatste groeide met 0,07 % per jaar.

...die echter onderhevig was aan sterke jaarlijkse schommelingen,...

Achter die periodegemiddelden gaan weliswaar erg wisselvallige jaarlijkse ver-anderingen schuil. Eerst sloeg de bijdrage van wijzigingen in het aanbodgedragom van sterk positief (om en bij de 1 ppt tijdens de jaren 2004-2005) naar slechtslicht positief (0,24 ppt in 2006) en vervolgens beduidend negatief (-0,40 ppt in2007). In 2008 volgde dan een forse herneming (bijdrage van 0,45 ppt), terwijl opbasis van onze huidige ramingen de bijdrage vorig jaar terug licht negatief werd(-0,01 ppt). De nu beschikbare kwartaalinformatie doet trouwens uitschijnen datde groei van de beroepsbevolking sterk afkalfde tijdens de tweede jaarhelft van2009, wat impliceert dat in jaargemiddelden de bijdrage van gedragswijzigingendit jaar beduidend negatief wordt (-0,25 ppt).

...waarbij de activiteitsgraden onder 50 jaar een inzinking kenden tijdens de periode 2006-2007,...

De plotse omslag tijdens de jaren 2006-2007 blijft moeilijk te verklaren, want ge-beurt tijdens een periode van hoogconjunctuur, waarin men eerder verwacht dathet arbeidsaanbod zou aantrekken. Nadere analyse leert dat tijdens die periodealle activiteitsgraden beneden 50 jaar negatieve schokken ondergingen, maar datboven 50 jaar de evolutie van de activiteitsgraden weinig moest inboeten tegen-over de eerder vastgestelde tendens. Wellicht speelde de sterkere controle op hetactief zoekgedrag van werkloze uitkeringstrekkers in de leeftijdsklassen tot 49jaar en de hieruitvoortvloeiende schorsingen een rol van betekenis. Het uitbrekenvan de economische crisis heeft tot dusver niet geleid tot een soepelere interpre-tatie van de reglementering ter zake, zodat het aantal schorsingen vanuitkeringstrekkers niet is afgenomen, en onverminderd blijft wegen op het ni-veau van de administratief gemeten activiteitsgraden beneden 50 jaar.

...terwijl de huidige economische crisis vooral lijkt te wegen op de activiteitsgraden in de jongste leeftijdsklassen,...

In vergelijking met de periode 2006-2007 blijken veruit de grootste negatieveschokken deze keer echter geconcentreerd in de jongste leeftijdsklassen (15 tot 24jaar), met een negatieve bijdrage die dit jaar zou kunnen oplopen tot -0,46 ppt.Enerzijds blijven de activiteitsgraden in die klasse onderhevig aan een beduidendnegatieve trend, het gevolg van de stijgende onderwijsparticipatie van jongeren,nog verstevigd door een verhoging van de gemiddelde studieduur ten gevolgevan de implementatie van de Bolognahervormingen in het hoger onderwijs. An-derzijds is het op die leeftijden dat conjuncturele effecten het sterkst hetaanbodgedrag beïnvloeden, wat duidelijk tot uiting kwam in de periode 1998-2005, met de jaren 2006-2007 weliswaar als een opvallende uitzondering.

67

Page 76: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

...die echter nog in de loop van de projectieperiode een inhaalbeweging zouden maken.

We gaan er van uit dat de crisis bij jongeren leidt tot uitstel van intreden op dearbeidsmarkt, maar dat die negatieve conjuncturele impact weg zou vallen tij-dens het verdere verloop van de projectieperiode, zodat de bijdrage van hetaanbodgedrag in die leeftijdsklassen tijdelijk positief zou worden (oplopend tot0,09 ppt per jaar tijdens de periode 2012-2013), steeds tegen een achtergrond vaneen licht negatieve structurele evolutie op langere termijn.

Een gelijkaardig fenomeen speelt – maar dan in veel lichtere mate – in de klasse 25-49 jaar,...

Ook de bijdrage van de middenklassen (25 tot 49 jaar) zou negatief beïnvloedworden door de economische crisis, hoewel de terugval tijdens de periode 2009-2010 (0,24 ppt gecumuleerd) veel minder sterk is dan tijdens de periode 2006-2007(0,85 ppt). Die terugval zou groter zijn bij vrouwen (van 0,19 ppt in 2008 tot 0,02ppt dit jaar) dan bij mannen (van -0,01 ppt tot -0,08 ppt), mogelijk omdat bij vrou-wen herintrede op de arbeidsmarkt vanuit inactiviteit wijdverspreider is en hetvoornamelijk in die groep is dat ontmoedigingsfenomen het sterkst zouden kun-nen wegen. Ook hier voorzien we een inhaalbeweging op middellange termijn,waarbij op het einde van de periode de mannelijke activiteitsgraden vrijwel hunniveau van vóór de crisis bereiken en de vrouwelijke bijdrage op dat moment te-rugvalt op een licht positieve trend (0,05 ppt per jaar), steeds verklaard doorcohorte-effecten, die tijdens de projectieperiode immers nog blijven spelen bij 40-plussers.

...terwijl het aanbodgedrag in de oudere leeftijdsklassen vooralsnog erg weinig invloed lijkt te ondervinden van de crisis.

De evolutie van het aanbodgedrag in de oudere leeftijdsklassen lijkt vooralsnogniet sterk te zijn aangetast door de crisis. Bij vrouwen blijft de bijdrage ook in deperiode 2009-2010 rond de 0,25 ppt per jaar schommelen, positief beïnvloed wel-iswaar door de voltooiing van de pensioenhervorming, die de pensioenleeftijdvoor vrouwen vorig jaar op 65 jaar bracht (maar die ook dit jaar nog zorgt vooreen positief overloopeffect op de activiteitsgraad op 64 jaar). Nadien zorgen co-horte-effecten voor een verdere jaarlijkse bijdrage van rond de 0,20 ppt tot en methet einde van de projectieperiode. Bij mannen is er sprake van een verlies aan dy-namiek: de bijdrage valt terug van 0,11 ppt in 2008 naar 0,04 ppt tijdens deperiode 2009-2010, en zou in het vervolg van de projectieperiode gemiddeld rond0,07 ppt per jaar liggen. Van belang is hier onder meer wat er zal gebeuren op hetvlak van de vervroegde uittreding via de brugpensioenregeling.

Zo is er nog geen zichtbaar effect van de economische crisis op de instroom in het brugpensioen,...

De instroom in het brugpensioenstelsel lijkt het afgelopen jaar nauwelijks beïn-vloed te zijn geweest door de economische crisis. Het aantal bruggepensioneer-den nam weliswaar licht toe (met 2 200 personen1), maar die toename wordtgrotendeels verklaard door het effect van de pensioenhervorming (waardoorvrouwen nu slechts op 65 jaar de brugpensioenregeling inruilen voor het pensi-oen). Bovendien bleef – in weerwil van de economische crisis – ook de instroom-basis (de loontrekkende werkgelegenheid vanaf 50 jaar) sterk toenemen. Globaal(mannen en vrouwen samen) nam in de klasse 50-64 jaar de proportie bruggepen-sioneerden in het potentieel arbeidsaanbod2 zelfs licht verder af vorig jaar (van8,6 % tot 8,5 %).

1. Cijfers inclusief (de beperkte groep) bruggepensioneerden die in principe beschikbaar moetenblijven voor de arbeidsmarkt.

2. Potentieel arbeidsaanbod: beroepsbevolking volgens definitie FPB plus voltijdse loopbaanonder-brekers en bruggepensioneerden.

68

Page 77: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

...later allicht wel, maar de maatregelen uit het Generatiepact zorgen voor tegengewicht.

We verwachten nochtans dat de economische crisis nu opwaartse druk zal zettenop de instroom in het stelsel. In de leeftijdsklasse tot 55 jaar is die druk beperkttot de korte termijn, waarna de instroombasis (werknemers bij bedrijven in moei-lijkheden) grotendeels opdroogt. In de leeftijdsklassen daarboven zou die drukook nadien blijven aanhouden, aangezien in het scenario van deze Vooruitzichtende globale graad van arbeidsreserve slechts in beperkte mate afneemt na 2011 (ziedeel D). Daar staat tegenover dat de maatregelen die genomen werden in het ka-der van het Generatiepact negatief inwerken op de instroom in het brugpensioenen de dominante instroomleeftijd verleggen van 58 naar 60 jaar.

Het aandeel van de bruggepensioneerden binnen de relevante leeftijdsgroep slinkt verder, hun aantal neemt weliswaar licht toe.

Ten gevolge van die tegengestelde invloeden, zou het aandeel van de bruggepen-sioneerden in het potentieel arbeidsaanbod van 50 tot 64 jaar licht toenemen in2010 (van 8,5 % tot 8,6 %), maar stelselmatige afnemen daarna (tot 7,6 % in 2015).Het verlies aan relatief belang van het brugpensioenstelsel blijft dus ook op mid-dellange termijn de evolutie van de activiteitsgraad in de relevante leeftijdsgroepondersteunen, minder weliswaar dan hetgeen het geval geweest zou zijn zondereconomische crisis. Dat belet niet dat, gelet op de sterke toename van de in-stroombasis (het gevolg van de vergrijzing van de loontrekkendewerkgelegenheid), in absolute termen het aantal bruggepensioneerden eerst nogverder toeneemt (met 4 100 personen in 2010 en met 1 500 personen in 2011), entijdens de rest van de projectieperiode slechts licht afneemt (-2 200 personen).

FIGUUR 19 - Beroepsbevolking FPB en activiteitsgraad

De economische crisis vertraagt de groei van de beroepsbevolking op korte termijn...

Samengevat blijkt dat de opmerkelijke fluctuaties in de evolutie van de beroeps-bevolking tijdens de jongste jaren (figuur 19: sterke toenames tijdens de periode2004-2005, gevolgd door een forse vertraging tijdens de periode 2006-2007, en eenherneming in 2008) vooral veroorzaakt werden door evoluties in de activiteits-graden beneden 50 jaar. De huidige economische crisis lijkt vooral hetaanbodgedrag in de jongste leeftijdsklassen te hebben beïnvloed en zorgt vooreen forse groeivertraging van de beroepsbevolking tijdens de periode 2009-2010.Die neemt nog toe met respectievelijk 21 800 en 10 500 personen, maar dan louteronder demografische impuls, terwijl wijzigingen in het aanbodgedrag negatiefbijdragen.

...maar zou op middellange termijn slechts een beperkt effect hebben op het arbeidsaanbod.

In onze hypothese dat de voornaamste kortetermijneffecten van de crisis ver-klaard kunnen worden door uitgestelde intredes op de arbeidsmarkt, zou er opmiddellange termijn slechts een beperkt effect overblijven op de ontwikkelingvan het arbeidsaanbod. Dat is des te meer het geval omdat van een massale toe-

1970 1980 1990 2000 20100

10

20

30

40

50

60

70

62,5

65,0

67,5

70,0

72,5

75,0

Jaarlijkse toename beroepsbevolking (15 jaar en meer), in duizenden (linkerschaal)Activiteitsgraad, in % van de bevolking van 15 tot 64 jaar (rechterschaal)

69

Page 78: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

vlucht tot vervroegde uittreding als antwoord op de verslechterdearbeidsmarkttoestand geen sprake lijkt te zijn. De bijdrage van gedragsverande-ringen aan de groei van de beroepsbevolking zou volgend jaar al terugbeduidend positief worden (0,39 ppt), als gevolg van die inhaalbeweging tijdensde periode 2012-2014 zelfs licht boven trend liggen (gemiddeld 0,50 ppt) en op heteinde van de projectieperiode nog 0,31 ppt bedragen. Met een demografische bij-drage die geleidelijk afzwakt naarmate de periode vordert, zou de groei van deberoepsbevolking dan eerst fors versnellen tijdens de periode 2011-2012 (toena-mes van respectievelijk 41 500 en 50 200 personen) en daarna geleidelijkafzwakken (nog een toename met 32 000 personen in 2015).

TABEL 13 - Bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) en beroepsbevolking FPB (15 jaar en meer) (jaargemiddelden; verschillen in duizenden)

Gemiddeld wordt de groei van de beroepsbevolking nu in gelijke mate ondersteund door wijzigingen in demografie en aanbodgedrag,...

Uiteindelijk zou (tabel 12) de beroepsbevolking op middellange termijn met0,66 % per jaar groeien, daarbij net even sterk ondersteund door demografischewijzigingen als door veranderingen in het aanbodgedrag. De gecumuleerde toe-name bedraagt (tabel 13) 219 000 personen. Het arbeidsaanbod neemt opnieuwmeer toe bij vrouwen dan bij mannen en blijft verder verouderen, onder de dub-bele impuls van een vergrijzende bevolking op arbeidsleeftijd en toenemendeactiviteitsgraden in de hogere leeftijdsklassen.

...terwijl de macro-economische activiteitsgraad vanaf 2011 zijn inzinking van de jongste jaren meer dan goedmaakt.

De macro-economische activiteitsgraad1 daalde van 73,3 % tot 72,7 % tussen 2005en 2008 (figuur 19), niet alleen door wijzigingen in het aanbodgedrag, maar ookonder sterke neerwaartse demografische druk (tabel 12). Ten gevolge van de eco-nomische crisis (en nog steeds onder neerwaartse, maar afnemendedemografische druk), daalt de activiteitsgraad nog verder tot 72,3 % in 2010, omvervolgens 0,3 à 0,4 ppt te winnen per jaar en op het einde van de projectieperiodete klimmen tot 73,9 %.

Bevolking op arbeidsleeftijd Beroepsbevolking FPB

03-97 09-03 15-09 03-97 09-03 15-09

15-24 jaar -10 53 15 16 -33 11

25-49 jaar -39 -6 -30 40 21 -3

50 jaar en meer 147 261 178 223 258 211

Mannen 48 148 72 85 87 81

Vrouwen 50 161 92 195 159 138

Totaal 99 308 164 279 246 219

1. Verhouding tussen totale beroepsbevolking (15 jaar en meer) en bevolking op arbeidsleeftijd (15tot 64 jaar). In de jongste versie van de Nationale Rekeningen werd een historische revisie door-gevoerd van alle werkgelegenheidsreeksen. Het niveau van de uitgaande grensarbeid werdopwaarts herzien voor de gehele ramingsperiode, terwijl de groei van de binnenlandse werkge-legenheid sinds 1995 nu sterker is dan in eerdere ramingen. Bijgevolg wordt de werkgelegen-heids- en activiteitsgraad positief herzien voor de gehele periode (oplopend van afgerond 0,2procentpunt midden jaren negentig tot 0,5 procentpunt midden jaren 2000) en de werkloosheids-graad licht negatief (oplopend van -0,05 procentpunt tot -0,1 procentpunt). Vandaar de niveau-verschillen in vergelijking met de Economische vooruitzichten 2009-2014 van mei 2009.

70

Page 79: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

B. Loonvorming en productiviteit in de sector der ondernemingen

1. Socialezekerheidsbijdrageverminderingen en loonsubsidies

De netto parafiscale druk daalt gemiddeld maar niet voor iedereen.

De gemiddelde nettoparafiscale druk – werkgeversbijdragen verminderd metloonsubsidies – op de ondernemingen zal tussen 2009 en 2015 dalen, maar niet opuniforme wijze (tabel 14). De nettoparafiscale druk stijgt fors voor de jonge laag-verloonden (plus 170 basispunten), de oudere laagverloonden (plus 643 basis-punten) en de speciale banen (plus 493 basispunten), maar daalt voor de jongerehoogverloonden (min 84 basispunten) en de oudere hoogverloonden (min 14 ba-sispunten)1.

Enerzijds doen de uitbreiding en het intenser gebruik van de bestaande loonsub-sidieprogramma’s de loonlasten dalen voor alle werknemerscategorieën (gemid-delde stijging van de loonsubsidievoet met 65 basispunten). De stijging is hogerin de verwerkende nijverheid dan in de diensten.

Anderzijds stijgt de gemiddelde werkgeversbijdragevoet met 41 basispunten,met als belangrijkste nuance dat de druk op de werkgeversbijdragevoeten nietuniform is. Voor de jongere hoogverloonden noteren we een lichte daling (met 9of 26 basispunten al naar gelang van de bedrijfstak), terwijl forse bijdragevoetstij-gingen verwacht worden voor de jonge laagverloonden (met 133 of 241 basispun-ten), de oudere laagverloonden (met 656 of 732 basispunten), de ouderehoogverloonden (met 19 of 98 basispunten) en de speciale tewerkstellingscatego-rieën (met 529 of 606 basispunten)2. Hoofdoorzaak van die uiteenlopende evolu-ties in de werkgeversbijdragevoeten is de hervorming van de wettelijkewerkgeversbijdrageverminderingen. De gemiddelde stijging van de werkgevers-bijdragevoet wordt getemperd door de verschuiving van de werkgelegenheidnaar lager belaste bedrijfstakken en incidentele factoren.

De brede groep van laagverloonden komt in de verdrukking via lasten op de vraag naar arbeid en op middellange termijn misschien ook via de aanbodszijde.

De laagverloonden worden niet alleen getroffen door een ongunstige evolutie inde nettoparafiscaliteit aan de vraagzijde. De geleidelijke erosie van de werkbonusimpliceert immers een stijging van werknemersbijdragevoet. Indien het aanbodvan laagverloonde of laaggeschoolde arbeid ontmoedigd wordt door een hogebelastingdruk of door een te laag nettoloon in vergelijking met vervangingsinko-mens – toch de motivering waarom de werkbonus werd ingevoerd – dan is hetniet zeker of op middellange termijn het conjunctureel herstel de werkgelegen-heid van die groep in grote mate zal stimuleren.

De gemiddelde wettelijke werkgeversbijdragevoet stijgt wegens het forfaitair karakter van de bijdrageverminderingen ...

De werkgeversbijdragevoetstijging met 41 basispunten is voornamelijk toe teschrijven aan het dalend belang van de werkgeversbijdrageverminderingen,waardoor de gemiddelde wettelijke werkgeversbijdragevoet met 102 basispun-ten zou stijgen. De niet-indexering van de parameters (noch aan prijzen, noch aannominale lonen) is inderdaad op middellange termijn een rem op het gebruik vanwerkgeversbijdrageverminderingen, met als gevolg een continue daling van de

1. Laagverloond hier betekent niet meer dan 5 870 euro bruto per kwartaal in 2005, daarna geïn-dexeerd aan de gemiddelde brutoloonevolutie in de ondernemingen (dit geeft 6 470 in 2008), enis te vergelijken met de lageloongrenzen gehanteerd voor de werkgeversbijdrageverminderin-gen (van 5 870 in 2005-2009 gradueel naar 6 600 in 2012 - zie kader 6) en de werknemersbijdrage-verminderingen (6 610 sinds oktober 2008).

2. Zie Tabel 6 in de bijlagen in hoofdstuk VII.

71

Page 80: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

werkgeversbijdrageverminderingsvoet vanaf 2012 (min 85 basispunten in verge-lijking met 2009).

... en wegens de besparende vereenvoudiging van de structurele maatregel ...

Daarenboven komt de hervorming van de geharmoniseerde structurele werkge-versbijdragevermindering voor de ondernemingen uit de profitsector in 2010-2011 per saldo neer op een besparing (zie kader 6). Enerzijds zijn er elementen diede werkgeversbijdrageverminderingen versterken, nl. de hogere forfaitaire ver-mindering voor iedereen die onder de geharmoniseerde structurele verminde-ring valt en de versterking van de lagelooncomponent door de lage loongrens opte trekken, beide vastgelegd in het IPA 2009-2010. Ook de tijdelijke, volledige vrij-stelling van wettelijke bijdragen voor een aantal risicogroepen in 2011-2012, ge-nomen naar aanleiding van de crisis, moeten de loonlasten verlagen. Voor devolledigheid vermelden we ook de bijkomende bijdrageverminderingen in hetkader van tijdelijke arbeidsduurverkortingen (sinds juni 2009) en sinds 2010 deaanwerving van begeleiders (om werknemers afgedankt naar aanleiding vanherstructureringen te recycleren) en een systeem van mentors, alle van hooguitmarginale betekenis. Anderzijds wordt de structurele maatregel minder genereusomdat de doelgroepverminderingen die gebonden zijn aan de leeftijd (ouderenen jongerenbonus) of aan de statuten ‘langdurig werklozen’ en ‘jongeren’, krach-tens het IPA 2009-2010 geleidelijk worden afgeschaft en omdat de hogeloonmaat-regel via de verhoging van de hogeloongrens ingeperkt wordt. In denonprofitsector die onder de Sociale Maribel valt, is de hervorming minder be-sparend omdat daar een aantal doelgroepverminderingen nooit van toepassingzijn geweest, zoals de verminderingen ‘ouderen’ en ‘langdurig werklozen’.

... ondanks sectorale verschuivingen en fiscale vrijstellingen.

De opwaartse druk op de impliciete wettelijke bijdragevoet wordt enerzijds ge-milderd door de verschuiving van de economische activiteit naar minder belastebedrijfstakken (goed voor minus 16 basispunten in 2015 - tabel 15, punt A). Ookvan belang is dat de forfaitaire brutoloonsverhogingen, toegekend door het IPA

2009-2010, parafiscaal onbelast zijn, hetgeen op middellange termijn in vergelij-king met 2009 een neerwaartse impact op de impliciete wettelijke voet gelijk aan8 basispunten oplevert (tabel 15, punt C). Anderzijds verscherpen de intrasecto-rale verschuivingen naar oudere werknemers onder druk van de trendmatigevergrijzing van de werkgelegenheid de bijdragevoetstijging (goed voor plus 5 ba-sispunten - tabel 15, punt B). Inderdaad, ouderen, of ze nu laag- of hoogverloondzijn, verdienen gemiddeld een hoger brutoloon dan (laag- resp. hoogverloonde)jongeren, waardoor op hen de facto een lagere verminderingsvoet op de werkge-versbijdragen van toepassing is, een gevolg van het forfaitaire karakter van destructurele vermindering en de afschaffing van de doelgroepbijdrageverminde-ringen voor ouderen.

De andere werkgeversbijdragevoeten dalen.

De andere componenten van de werkgeversbijdragevoet zouden dalen. In het ge-val van de aanvullende pensioenbijdragen (min 18 basispunten) is dat dankzij deverschuiving van de werkgelegenheid naar lager belaste bedrijfstakken (tabel 15,punt A). Ook in het geval van de fictieve bijdragen (min 30 basispunten) is datgedeeltelijk het geval, maar daar wordt de daling t.o.v. 2009 vooral verklaarddoor het wegvallen na 2010 van de uitzonderlijk hoge ontslagvergoedingen diein 2009-2010 werden/worden toegekend. Ook de extrawettelijke voet zou dalen(min 12 basispunten).

72

Page 81: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Daling van de nettoparafiscale druk voor de hoogverloonden en niet voor de anderen.

De gezamenlijke impact van de werkgeversbijdrageverminderingen en van deloonsubsidies op de belastingdruk op arbeid is echter ongelijk voor de verschil-lende werkgelegenheidscategorieën. In het geval van de laagverloonden domi-neert de stijging van de wettelijke werkgeversbijdragevoet, in het geval van deoudere hoogverloonden wordt de stijging in de wettelijke werkgeversbijdrage-voet meer dan gecompenseerd door de loonsubsidies. Voor de jongere hoogver-loonden zijn zowel de hervorming van de werkgeversbijdrageverminderingenals de loonsubsidies loonlastenverlagend.

TABEL 14 - Werkgeversbijdragevoeten en loonsubsidievoeten in de sector van de ondernemingen(in procent, t.o.v. brutolonen)

In de profitsector stijgen de wettelijke werkgeversbijdragevoeten van de laagverloonden en de ouderen.

De hervorming van de structurele vermindering wijzigt de relatieve arbeidskos-ten van jong en oud en van laag- en hoogverloond. Enerzijds profiteren de jonge-re hoogverloonden in de profitsector van de verhoging van de forfaitairevermindering, zodat hun wettelijke werkgeversbijdragevoeten matig dalen (met0,11 à 0,18 procentpunten, al naargelang van de bedrijfstak). Anderzijds wordt inhet geval van de laagverloonde jongeren diezelfde forfaitaire verhoging meerdan geneutraliseerd door de afschaffing van de jongerenbonus, met als gevolgeen stijging van hun wettelijke werkgeversbijdragevoeten (met 0,32 à 13,72 pro-centpunten). De afschaffing van de doelgroepbijdrageverminderingen voor ou-dere werknemers (voor de laag- en middelhoogverdieners: hoe ouder, hoe hoger;

2009 2010 2011 2012 2013 2014 20152009-1997

2015-2009

Impliciete loonsubsidievoeta,

a. Gefinancierd door de sociale zekerheid: Sociale Maribel, alternatieve financiering van de lastenverlagingen voor de non-profit, active-ring van werkloosheidsvergoedingen, dienstencheques, jongerenbonus non-profit; gefinancierd door de federale fiscaliteit: nacht- enploegenarbeid, overuren, algemene subsidie, onderzoekers, koopvaardij, zeevisserij, zeesleepvaart, baggeraars, sportlui; gefinan-cierd door het Vlaams Gewest: oudere werklozen; gefinancierd door het Waals Gewest: Prime à l’emploi.

3,67 4,39 4,59 4,53 4,41 4,39 4,32 3,62 0,65

Impliciete werkgeversbijdragevoetb

b. Niet noodzakelijk gelijk aan de som van de delen wegens afrondingen.

33,61 33,72 33,92 33,94 33,97 33,98 34,01 -0,05 0,41

- Wettelijke bijdragevoetc

c. Na verminderingen.

24,63 24,80 25,16 25,31 25,44 25,55 25,64 -0,91 1,02

- Fictieve bijdragevoetd

d. Buiten steekproef zijn de sectorale voeten gebaseerd op de vooruitzichten over het aantal bruggepensioneerden. Voor 2009-2010houden we rekening met een tijdelijke hausse in de ontslagvergoedingen.

3,35 3,38 3,26 3,17 3,12 3,06 3,04 0,03 -0,30

- Extrawettelijke bijdragevoete

e. Buiten steekproef zijn de sectorale voeten gebaseerd op de vooruitzichten voor de sectorale werkgelegenheid en de prijsindex vangezondheidszorgen gedragen door de gezinnen.

1,96 1,94 1,92 1,91 1,88 1,86 1,84 0,04 -0,12

- Aanvullende pensioenbijdragevoet 3,68 3,61 3,57 3,55 3,53 3,51 3,49 0,79 -0,18

- p.m. Bijdrageverminderingsvoet 4,62 4,53 4,20 4,07 3,96 3,85 3,76 2,79 -0,85

Nettoparafiscale last per loontrekkende categorie (exclusief pwa’s en dien-stenchequewerknemers)f

f. Werkgeversbijdragevoet exclusief fictieve bijdragen, verminderd met loonsubsidievoet.

- Lage lonen - min-vijftigers 23,72 22,65 23,04 24,04 24,57 25,04 25,41 -2,50 1,70

- Hoge lonen - min-vijftigers 30,21 29,79 29,56 29,32 29,34 29,36 29,38 -1,38 -0,84

- Speciale banen 11,31 10,47 10,34 12,76 15,53 15,90 16,25 -0,92 4,93

- Lage lonen - ouderen 19,82 20,36 23,59 24,98 25,50 25,90 26,25 -6,69 6,43

- Hoge lonen - ouderen 29,61 29,22 29,75 29,69 29,59 29,52 29,47 -3,54 -0,14

73

Page 82: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

een forfait voor de hoogverdieners) doet per saldo de wettelijke werkgeversbij-dragevoeten van de laagverdienende ouderen in alle bedrijfstakken stijgen (met5,24 à 11,53 procentpunten). Voor de hoogverdienende ouderen zijn de repercus-sies minder groot: daar, met uitzondering van de energiesector, stijgen de wette-lijke voeten (met 0,27 à 3,06 procentpunten). Ook de categorie van specialewerkgelegenheidsprogramma’s wordt getroffen door hoge wettelijke werkge-versbijdragevoetstijgingen (met 3,72 à 6,91 procentpunten) omdat naast de jonge-renbonus ook de bijkomende werkgeversbijdrageverminderingen voor dewerknemers die onder de categorieën ‘langdurig werklozen’ en ‘jongeren’ kon-den vallen, verdwijnen.

De loonsubsidievoeten stijgen nagenoeg uniform voor jong en oud en voor laag- en hoogverloond ...

De impact van de loonsubsidies is in veel mindere mate dan die van de werkge-versbijdrageverminderingen afhankelijk van de loon- of leeftijdscategorie omdatde verschillende kortingen op de door te storten bedrijfsvoorheffing – sinds de in-voering van de algemene subsidies en de subsidies voor nacht-en ploegenarbeiden onderzoekers de dominante bron van loonsubsidies – pro rata met het bruto-loon worden toegekend. Maken we abstractie van de dienstenchequeloonsubsi-die, dan stijgen de impliciete loonsubsidievoeten vooral door de versterking vande algemene subsidies en omdat de verhoging van de nominale loonsubsidievoetin het kader van en nacht-en ploegenarbeid en de verdubbeling van het maximaalaantal subsidieerbare overuren na een overgangsfase in 2009 pas in 2010 op kruis-snelheid komen. Wat ook meespeelt is dat het economisch herstel een groter be-roep op overuren en nacht- en ploegenarbeid mogelijk maakt – een stelling diebevestigd wordt door de stijging van de arbeidsduur vanaf 2010-2011 – zodat deimpliciete subsidievoeten sneller stijgen dan de nominale voeten1.

... weliswaar vooral in de verwerkende nijverheid als gevolg van de nacht- en ploegenarbeidsubsidie ...

Aangezien de subsidies voor overuren en nacht- en ploegenarbeid vooral in deverwerkende nijverheid geclaimd worden, heeft de versterking van die maatre-gelen als gevolg dat de stijgingen in de impliciete loonsubsidievoeten in die be-drijfstakken (ongeveer 110 basispunten) sowieso hoger zijn dan in de diensten(ongeveer 30 basispunten).

... en tijdelijk meer voor de speciale werkgelegenheid wegens de tijdelijke versterking van de activeringsvergoedingen.

De loonsubsidies die specifiek zijn voor de speciale werkgelegenheidsprogram-ma’s, stijgen in 2010-2012 tijdelijk meer (van 4,84 % en 6,00 % in de verwerkendenijverheid resp. de diensten in 2009 naar 8,81 % en 11,10 % in 2012) dan op mid-dellange termijn (met 0,38 resp. 0,52 procentpunten). De verklaring voor die tij-delijke stijging is de versterking van de activeringsvergoedingen – geadverteerddoor de federale overheid als de win-win-maatregel – voor diegenen die toetre-den in 2010-2011 via een uitbreiding van de pool werklozen waaruit kan wordengerekruteerd2, door de werkloosheidsduurvoorwaarden te versoepelen, en dooraan bepaalde categorieën van ouderen en laaggeschoolde jongeren tijdelijk hoge-re activeringsvergoedingen toe te kennen. Na afloop van die tijdelijke verster-king, daalt het aantal activajobs in 2013 en stijgt daarna weer, weliswaar aan eenlager tempo dan de gewone jobs, hetgeen consistent is met de stijging van de re-

1. Overigens duurt het een poos vooraleer de werkgevers de weg naar een bepaalde soort loonsub-sidies vinden. Eens dat dat het geval is, kan het beroep daarop snel stijgen. Bij voorbeeld stegenin de profitsector de loonsubsidies voor onderzoekers van 170 miljoen in 2008 naar 334 miljoeneuro in 2009, veel meer dan de nominale loonsubsidievoetstijging van 50 % en 65 % in 2008 naar75 % vanaf 2009 zou suggereren.

2. Niet alleen uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, maar ook diegenen die daarmee wordengelijkgesteld. M.a.w. zelfs werklozen die geen uitkering trekken, kunnen het recht openen op eenactiveringsvergoeding.

74

Page 83: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

latieve arbeidskosten van de speciale jobs na de afschaffing van de doelgroepspe-cifieke werkgeversbijdrageverminderingen voor de doelgroep 'langdurigwerklozen' en ‘jongeren’.

TABEL 15 - Intrasectorale en intersectorale verschuivingen in de werkgelegenheid en de parafiscale vrijstelling van de forfaitaire loonsverhogingen volgens het IPA 2009-2010: effect op de werkgeversbijdragevoe-ten (in procent, t.o.v. brutolonen, telkens in vergelijking met 2009)

Zonder bijkomende maatregelen kalven de werknemersbijdrage-verminderingen voor de laagverloonden af.

Supra hebben we gewezen op de ongunstige ontwikkeling van de werkgeversbij-dragevoeten voor de laagverloonden in reguliere jobs, zowel jong en oud, en de(in de feiten laagverloonde) werknemers in speciale werkgelegenheidsprogram-ma’s, zelfs na correctie met de loonsubsidies voor die arbeidscategorieën. Nietalleen via de lasten op de vraagzijde komt de werkgelegenheid van laagverloon-den, lees laaggeschoolden onder druk, ook de belastingdruk op de aanbodzijdeevolueert voor hen ongunstig. Inderdaad, aangezien de modaliteiten van dewerkbonus het laatst werden aangepast in het vierde kwartaal van 2008, kalvende werknemersbijdrageverminderingen voor de laagverdieners onverminderdaf. Zonder bijkomende maatregelen die verder gaan dan de indexering van deloongrenzen aan de gezondheidsindex (onze werkhypothese voor de werkbonusna 2010), zal de verminderingsvoet van de werknemersbijdragen (t.o.v. de bruto-loonmassa in alle sectoren incl. de overheid) dalen van 0,68 % in 2009 tot 0,37 %in 2015, d.wz. bijna een halvering.

2010 2011 2012 2013 2014 2015

A: Invloed van intersectorale verschuivingen in de werkgelegenheid

Gemiddelde werkgeversbijdragevoeta

a. Niet noodzakelijk gelijk aan de som van de delen wegens afrondingen.

-0,10 -0,17 -0,23 -0,29 -0,35 -0,41

- Wettelijke bijdragevoet na verminderingen -0,05 -0,08 -0,10 -0,12 -0,14 -0,16

- Fictieve bijdragevoet -0,01 -0,03 -0,04 -0,06 -0,08 -0,09

- Extrawettelijke bijdragevoet (excl. aanvullende pensioenen) 0,00 0,00 0,00 0,00 -0,00 -0,00

- Aanvullende pensioenbijdragevoet -0,03 -0,06 -0,09 -0,11 -0,13 -0,15

B: Invloed van intrasectorale verschuivingen in de werkgelegenheid

Gemiddelde werkgeversbijdragevoet -0,01 0,00 0,01 0,01 0,01 0,00

- Wettelijke bijdragevoet na verminderingen -0,01 0,02 0,03 0,04 0,04 0,05

- Fictieve bijdragevoet 0,00 -0,01 -0,02 -0,02 -0,03 -0,04

- Extrawettelijke bijdragevoet (excl. aanvullende pensioenen) -0,00 -0,01 -0,01 -0,01 -0,02 -0,02

- Aanvullende pensioenbijdragevoet 0,00 0,00 0,01 0,01 0,01 0,01

C: Invloed van parafiscale vrijstelling van de forfaitaire loonsverhogingen krachtens het IPA 2009-2010

Gemiddelde werkgeversbijdragevoet -0,08 -0,10 -0,10 -0,10 -0,10 -0,10

- Wettelijke bijdragevoet na verminderingen -0,07 -0,09 -0,09 -0,09 -0,09 -0,08

- Fictieve bijdragevoet -0,00 -0,00 -0,00 -0,00 -0,00 -0,00

- Extrawettelijke bijdragevoet (excl. aanvullende pensioenen) -0,00 -0,00 -0,00 -0,00 -0,00 -0,00

- Aanvullende pensioenbijdragevoet -0,01 -0,01 -0,01 -0,01 -0,01 -0,01

75

Page 84: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 5 - Hypothesen m.b.t het beleid van werkgeversbijdrageverminderingen in de profit-sector

Parameters van de structurele vermindering

1. Versterking

Verhoging van het algemeen forfait van 400 euro per kwartaal in 2009 naar 408 in juli 2010, 416 in januari 2011 en 444vanaf 2012.

Verhoging van de lageloongrens van 5 870 euro per kwartaal in 2009 naar 6 030 in januari 2010, 6 150 in juli 2010,6 450 in januari 2011 en 6 600 euro vanaf januari 2012. De “helling” van het lageloongedeelte, i.e. de fractie van debijkomende werkgeversbijdragevermindering voor laagverdieners die verdwijnt naarmate het brutoloon de lageloon-grens nadert, blijft tot einde 2011 onveranderd op 0,162 en zou pas in januari 2012 verlaagd worden naar 0,154.

2. Afremming

Verstrenging van de hogeloonmaatregel: 6 % van het brutoloon boven 12 000 euro per kwartaal tot 2009, 12 167 vanafjuli 2010, en 12 733 euro vanaf januari 2011.

Afschaffing van de doelgroepverminderingen voor de langdurig werklozen, de jongerenbonus, de ouderen, de oude-renbonus (geleidelijk vanaf het derde kwartaal van 2010, volledig vanaf 2012).

Afschaffing van de doelgroepvermindering ‘jongeren’ (geleidelijk vanaf het derde kwartaal van 2010, volledig vanaf2012), met uitzondering van diegenen die onder de bijzondere risicogroepen vallen (zeer laaggeschoolden, laagge-schoolde allochtonen, laaggeschoolde gehandicapten), tewerkgesteld in het kader van een startbaanovereenkomst.

Crisismaatregelen

De werkgeversbijdrageverminderingen in het kader van tijdelijke arbeidsduurverminderingen ten gevolge van de crisis– al of niet gecombineerd met de vierdagenweek, ingevoerd in juni 2009 en van kracht tot einde juni 2010. Eind 2009waren deze verminderingen niet meer dan een marginaal verschijnsel (slechts 1 830 dossiers, samen goed voor amper1,8 miljoen euro bijdrageverminderingen in het vierde kwartaal van 2009). Overigens komt slechts een kwart daarvande werkgevers ten goede omdat de rest moet doorgestort worden aan de werknemers ter compensatie van het loon-verlies. Al naar gelang van de omvang van de werktijdsverkorting (1/4 of 1/5) en afhankelijk van de invoering van devierdagenweek wel of niet, bedragen de bijdrageverminderingen 600, 750, 1 000 of 1 150 euro per kwartaal. Het deeldat aan de werknemers wordt doorgestort, wordt beschouwd als loon en is fiscaal en parafiscaal belastbaar.

Tijdelijke volledige vrijstelling van werkgeversbijdragen voor diegenen die onder de bijzondere risicogroepen vallen(zeer laaggeschoolden, laaggeschoolde allochtonen, laaggeschoolde gehandicapten), tewerkgesteld in het kader vaneen startbaanovereenkomst.

Andere bronnen van wijzigingen in de wettelijke werkgeversbijdragen

Wijzigingen in de bijzondere werkgeversbijdragevoeten in 2010 voor de Fondsen Sluiting Ondernemingen (stijging voorde profitsector, daling in de non-profitsector).

Betaald educatief verlof (daling).

De invoering van een nieuwe bijzondere bijdrage voor arbeidsongevallen in 2010.

Een budget voor de opbrengst van maatregelen die de parafiscale fraude moeten verminderen.

76

Page 85: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 6 - Hypothesen m.b.t het beleid van loonsubsidies in de profitsector

Algemene subsidie

Nominale subsidievoetstijging van 0,25 % in 2008 naar 0,75 % vanaf juni 2009 en 1 % vanaf januari 2010.

De algemene subsidiestijging wordt in de profitsector rechtstreeks via de bedrijfsvoorheffing verrekend (en daarom ge-boekt als een subsidie via de federale overheid). Een analoge verhoging van die loonsubsidie in 2009 voor de non-profitsector als in de profit-sector wordt onrechtstreeks toegekend: de betrokken bedrijfsvoorheffing wordt van de fede-rale overheid naar de Sociale Maribelfondsen overgeheveld en via die omweg onder de betrokken ondernemingenverdeeld. Daarom boeken wij in afwachting van de nationale rekeningen 2009 die non-profitmaatregel, die boven opde sinds 1997 bestaande Sociale Maribelsubsidie komt, als een subsidie via de sociale zekerheid.

Overuren en nacht- en ploegenarbeid

Nominale subsidievoetstijging van 10,7 % in 2008 naar 15,6 % vanaf midden 2009 voor nacht- en ploegenarbeid; ver-dubbeling van het maximaal aantal subsidieerbare overuren, maar alleen op de helft van de betrokken werknemersvan toepassing.

In 2009 waren de loonsubsidies naar aanleiding van overuren en nacht-en ploegenarbeid slechts 80 % respectievelijk90 % van wat normaal had moeten geclaimd worden, gegeven de geldende nominale voeten en de brutoloonmassa.

Activeringen onder de win-win-modaliteiten

TABEL 6a - Aantal win-win-dossiers in 2010-2012 (jaargemiddelden)

Nieuwe categorieëna

a. Gedurende 24 maanden vanaf aanwerving in 2010 of gedurende 12 maanden vanaf aanwerving in 2011.

Bestaande categorieën gepromoveerd naar een hogere subsidiecategorie

jonge zeer laaggeschoolden jonge laaggeschoolden ouderen

loonsubsidie per voltijds equi-valent (euro per maand)

1 100 1 000 1 000 750/500b

b. 750 euro gedurende 12 maanden en vervolgens 500 euro gedurende 16 maanden.

aantal in 2010 3 500 3 000 2 500 5 800

aantal in 2011 7 800 6 600 5 600 13 000

aantal in 2012c

c. O.b.v. een geleidelijke uitdoving van de contracten afgesloten in 2010-2011.

3 700 3 200 2 700 6 200

77

Page 86: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 7 - Lastenverlagingen voor jonge laagverloonden of laaggeschoolden in de profitsector in 2010-2012

Via verschillende kanalen kunnen werkgevers beroep doen op bijkomende lastenverlagingen voor laaggeschoolde oflaagverloonde jongeren. Onderstaande tabel vergelijkt de modaliteiten in functie van de eisen die gesteld worden quascholingsgraad en werkloosheidsduur. Naast de substitutie tussen normale, laagbetaalde jobs voor jongeren (kolom a)en één van de speciale tewerkstellingsprogramma’s die zich richten naar laaggeschoolde en/of langdurig werklozenjongeren, is substitutie binnen die speciale tewerkstellingsprogramma’s niet denkbeeldig, bijvoorbeeld tussen de com-binatie startbanen-risicogroep (voordeliger in termen van werkgeversbijdrageverminderingen - kolom b) en win-winvoor jongeren (voordeliger in termen van loonsubsidies - kolom d), of binnen de categorie van startbanen tussen risico-en niet-risicogroepen (kolommen b en c). Daarenboven valt op dat het aantal startbaandossiers en activeringdossiers(excl. de subprogramma’s doorstromingsprogramma’s en sociale inschakelingseconomie) tussen 2006 en 2009 niet ismeegegroeid met het totaal aantal dossiers die onder de geharmoniseerde structurele werkgeversbijdrageverminde-ringen vallen.

TABEL 7a - Lastenverlagingen voor laagverloonde of laaggeschoolde jongeren in de profitsector 2010-2012

gewone lage-loonjobs met

jongerenbonus(a)

in het kader van startbanen(cumuleerbaar met jongerenbonus indien

laagverloond)

in het kader van activeringen(cumuleerbaar met jongerenbonus indien < 30

jaar en laagverloond)

risicogroepa

(b)

a. Sinds juli 2006.

niet risicogroep(c)

win-winb

(d)

b. Aanwervingen in 2010 of 2011.

niet win-winc

(e)

c. Exclusief doorstromingsprogramma’s en sociale inschakelingseconomie.

Aantal RSZ-dossiers(jaargemiddelde)d

d. Ter vergelijking: totaal van de dossiers die onder de geharmoniseerde structurele vermindering vallen: 1 927 000 (2006) en1 934 400 in 2009.

2006: 73 7002009: 119 200

2006: 9002009: 8 500

2006: 26 0002009: 18 100 0e

e. Prognose voor 2010 (incl. het win-win-gedeelte voor ouderen): 14 800, waarvan 5 800 nieuwe contracten die zonder de win-win-maatregel in een lagere subsidiecategorie zouden gevallen zijn.

2006: 39 100

2009: 40 200f

f. Alle leeftijdscategorieën.

Leeftijd <30 jaar <= 25 jaar <= 25 jaar <= 25 jaar <= 45 jaar

Eisen qua werkloos-heidsduur?

nee nee nee verschillende categorieënverschillende categorieën

Eisen qua individuele kenmerken?

nee

zeer laagge-schoold of laag-

geschooldg + allochtoon of gehandicapt

g. Zeer laaggeschoold = geen diploma of getuigschrift hoger middelbaar onderwijs; laaggeschoold = ten hoogste diploma ofgetuigschrift hoger middelbaar onderwijs

neezeer laaggeschoold of laag-

geschoold nee

RVA-uitkering (maand)

- 2010-2011 nee 350 (6m) nee750 (11m) + 500 (16m)1 000 of 1 100 (12 of 24m)

500, dan 0

- vanaf 2012 nee 350 (6m) neealleen als gevolg van aan-wervingen in 2010 of 2011

500, dan 0

Bijdragevermindering doelgroep (kwartaal)

- 2010-2011 -nee1 000, vervol-

gens tijdelijke vol-ledige vrijstelling

1 000, dan 400, dan 0

nee1 0001 000, dan 400,

dan 0

- vanaf 2012 -nee 1 000 nee nee nee

78

Page 87: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Waarom focussen op subgroepen, gegeven de stijgende belastingdruk op de brede groep van laagverloonden?

Men kan de vraag stellen of het zin heeft om eng gedefinieerde laaggeschoolden/laagverloonde doelgroepen te verwennen met al dan niet tijdelijke gunstmaatre-gelen (kader 6). Ten eerste is substitutie, niet alleen tussen normale, laagbetaaldejobs en één van de speciale tewerkstellingsprogramma’s die zich richten naarlaaggeschoolden en/of langdurig werklozen (zie bij voorbeeld kader 7 voor hetgeval van de jongeren), maar ook binnen die speciale tewerkstellingsprogram-ma’s een reële mogelijkheid. Ten tweede, dreigt een veel bredere groep vanlaagverdieners/laaggeschoolden structureel uit de markt geprijsd te wordendoor een ongunstige arbeidskostenontwikkeling. En ten derde is het niet denk-beeldig dat het aanbodsgedrag van laaggeschoolden op middellange termijnongunstig zal reageren op de stijgende belastingdruk.

2. Loonkosten en brutolonen

Een gematigde groei van de loonkosten op middellange termijn …

De evolutie van de loonkosten in de sector van de ondernemingen is bijzondergematigd. De nominale loonkosten per uur nemen gemiddeld met 2,5 % per jaartoe tijdens de periode 2010-2015 (tabel 16, punt 1), gemiddeld het laagste groei-ritme sinds een kwarteeuw. Die toename komt tot stand door een beperkte stij-ging van de brutolonen per uur vóór indexering met 0,9 % per jaar en eengemiddelde loonindexering van 1,5 % per jaar. Het effect van de werkgeversbij-dragen is licht arbeidskostenverhogend (+0,05 % per jaar - zie ook deel B.1 hier-boven).

… ingeluid door het laatste IPA in 2010…

In toepassing van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegen-heid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen hebben desociale partners eind 2008 een interprofessioneel akkoord goedgekeurd voor deperiode 2009-2010. Krachtens dit akkoord zou de maximale jaarlijkse verhogingvan de nettolonen, waarover op sector- en ondernemingsniveau werd onderhan-deld bovenop de loonindexeringen en de baremaverhogingen, niet hoger mogenzijn dan 250 euro per voltijdse werknemer in 2010. Bovendien mag die loonsver-hoging niet wegen op de werkgeversbijdragen. Die maatregelen impliceren eengecumuleerde groei van de brutolonen per uur vóór indexering van 0,6 % tij-dens de periode 2009-2010.

Op basis van de beschikbare waarnemingen over de evolutie van de lonen en dewerkgelegenheid tijdens de eerste drie kwartalen van 2009, wordt de groei vande nominale uurloonkosten geraamd op 2,6 % in 2009. De grootste bijdrage totdie groei komt van de loonindexering (2,5 %) die met een zekere vertraging rea-geert op de sterke stijging van de gezondheidsindex van 2008. Bovendien zou deevolutie van de werkgeversbijdragen leiden tot een stijging van de uurloonkos-ten met 0,4 %. Aangezien de impliciete werkgeversbijdragevoet in strikte zinvrijwel stabiel is gebleven in 2009, is de forse stijging van de werkgeversbijdra-gen waarschijnlijk grotendeels toe te schrijven aan het hoge aantal ontslagen alsgevolg van de recessie. De ontslagpremies worden inderdaad verrekend in denationale rekeningen als fictieve werkgeversbijdragen. In 2009 zouden de bruto-lonen per uur vóór indexering gedaald zijn met 0,2 % als gevolg van een nega-tieve loondrift van 0,4 %, te wijten aan de bevriezing van bepaalde categorieënvan lonen en aan dalingen in het variabele deel van de lonen. De situatie in 2009is gelijkaardig aan die in 2002. In de loop van dat jaar was de werkloosheid even-eens aanzienlijk gestegen en ging de forse verhoging van de fictieve werkgevers-bijdragen gepaard met een negatieve loondrift. Voor 2010 wordt verondersteld

79

Page 88: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

dat de brutolonen per uur vóór indexering opnieuw zouden aanknopen met degroei uit het interprofessioneel akkoord (0,3 %). De zwakke stijging van degezondheidsindex in 2009 wordt weerspiegeld in een gematigde loonindexeringvan bijna 0,7 % in 2010 die de groei van de nominale brutolonen per uur op0,9 % brengt. De stijging van de nominale uurloonkosten zou 1 % bedragen,gezien een licht opwaarts effect van de werkgeversbijdragen.

… en voortgezet overeenkomstig de wet van 1996.

Vanaf 2011 gaat het loonscenario in deze vooruitzichten ervan uit dat de evolutievan de lonen ingebed blijft in de wet ter bevordering van de werkgelegenheid entot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. De groei van de loon-kosten in België zou vergelijkbaar zijn met het (gewogen) gemiddelde van deloonevolutie bij onze drie voornaamste handelspartners, zoals voorspeld doorde OESO1.

Voor de jaren 2011-2012 zou de nominale loonnorm 4 % kunnen bereiken. In2011 zou die norm echter beperkt blijven tot 1,4 %. Aangezien de indexering inBelgië zou kunnen oplopen tot 1,7 % en de werkgeversbijdragen de loonkostenzouden doen stijgen met 0,1 %, bedraagt de groeimarge van de brutolonen vóórindexering nul. In een context van economisch herstel is de hypothese van eennegatieve loondrift weinig aannemelijk. Bijgevolg zouden de Belgische loonkos-ten in 2011 de norm met 0,4 % overschrijden.

TABEL 16 - Ontwikkeling van lonen en productiviteit - sector der ondernemingen (gemiddelde jaarlijkse groeivoeten in procent)

In 2012 zou volgens de OESO de groei van de nominale uurloonkosten in de driereferentielanden 2,6 % bedragen. Veronderstelt men dat de overschrijding van2011 zou worden goedgemaakt, dan zouden de Belgische nominale uurloonkos-ten toenemen met slechts 2,2 %. Gezien een indexering van 1,6 % en een vrijwelneutrale bijdrage van de werkgeversbijdragen zou het brutoloon per uur vóórindexering met iets meer dan 0,6 % kunnen stijgen.

1. OESO, december 2009.

1986-2009 1986-1997 1998-2009 2004-2009 2010-2015

1. Nominale loonkosten per uur (zonder aftrek van loonsubsidies)

3,49 4,33 2,66 2,65 2,47

Verhoging toe te schrijven aana:

a. De som van de componenten is niet exact gelijk aan de totale evolutie vanwege de effecten van de tweede orde.

- indexering 1,90 1,93 1,88 2,10 1,51

- totaal werkgeversbijdragen sociale zekerheid b

b. Inclusief extralegale en fictieve bijdragen.

0,13 0,26 0,01 -0,06 0,05

- brutolonen per uur vóór indexering 1,43 2,10 0,77 0,60 0,90

2. Nominale arbeidskosten per uur(na afrek van loonsubsidies)c

c. Volgens de methodologie van de nationale rekeningen, ESR 95, moeten de loonsubsidies geregistreerd worden als een subsidie enniet als een rechtstreekse vermindering van de lasten op arbeid. Bij de definitie van de loonkosten worden zij dus niet in rekeninggebracht. De loonsubsidies zijn van allerlei aard en worden door verschillende entiteiten van de overheid gefinancierd (door de soci-ale zekerheid: Sociale Maribel, alternatieve financiering van de lastenverlagingen voor de non-profit, activering van werkloosheidsver-goedingen, dienstencheques, jongerenbonus non-profit; door de federale fiscaliteit: nacht- en ploegenarbeid, overuren, algemenesubsidie, onderzoekers, koopvaardij, zeevisserij, zeesleepvaart, baggeraars, sportlui; door het Vlaams Gewest: oudere werklozen;door het Waals Gewest: Prime à l'emploi).

3,38 4,33 2,42 2,27 2,39

3. Arbeidsproductiviteit per uur 1,49 2,10 0,87 0,60 1,38

80

Page 89: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Vanaf 2013 zouden de nominale uurloonkosten stijgen met gemiddeld 3,3 % perjaar. Met een gemiddelde jaarlijkse indexering van 1,7 % en een licht opwaartseffect van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid op de loonkosten,zou de indicatieve groeimarge van de brutolonen vóór indexering jaarlijks onge-veer 1,5 % bedragen. Het gevolg daarvan zou een neutrale evolutie van dearbeidskosten per eenheid product, gedefleerd met de prijzen van de toege-voegde waarde, zijn (zie verder).

Stijging van de loonsubsidies.

Het tot dusver gebruikte begrip van loonkosten verwijst naar het concept dat inde nationale boekhouding wordt gebruikt en maakt abstractie van de loonsubsi-dies die vanaf 1996 van kracht zijn. Loonsubsidies worden steeds belangrijker enalgemeen gangbaar in de sector van de ondernemingen, ook in de ondernemin-gen die blootstaan aan internationale concurrentie (zie deel B.1 en tabel 5 van destatistische bijlage); die subsidies betekenen voor de betrokken werkgevers eenverlaging van de arbeidskosten. Hun impact op de globale arbeidskosten in desector van de ondernemingen (punt 2 van tabel 16) tijdens de voorbije zes – zelfstwaalf jaar – mag niet veronachtzaamd worden en hun impact op de evolutievan de arbeidskosten blijft gunstig tijdens de projectieperiode, vooral tijdens de

jaren 2010 en 20111.

Het loonscenario en de vooruitzichten voor de arbeidsmarkt zijn a priori niet noodzakelijk coherent.

A priori zijn in deze vooruitzichten de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt nietnoodzakelijk coherent met het loonscenario. Dat loonscenario is immers geba-seerd op de veronderstelling dat de loonkosten in België gelijke tred houden metdie in de buurlanden, waar een loonherstel wordt voorzien vanaf 2011.

FIGUUR 20 - Groeivoet in procentpunten van de nominale arbeidskosten per uur in de onderne-mingen (1987-2015)2

1. Voor een meer gedetailleerde bespreking van de loonsubsidies, zie deel B.4.c.2. Exclusief dienstencheques en pwa’s.

1990 1995 2000 2005 2010 2015

1

2

3

4

5

6

7

8

9

DLWCH_HRM = geobserveerd (tot 2008) / vooruitzichten (na 2008)DLWCH_SIM = bepaald door prijzen, arbeidsproductiviteit, loonwig en werkloosheidsgraad

81

Page 90: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Een analyse toont aan dat de evolutie van de nominale lonen in deze vooruitzichten te verzoenen is met de Belgische determinanten van loonvorming.

Figuur 20 bevestigt dat het loonkostenscenario in de Vooruitzichten (variabeleDLWCH_HRM), in grote lijnen overeenkomt met een scenario op basis van de evo-lutie van prijzen, de arbeidsproductiviteit, werkloosheidsgraad en de loonwig inBelgië (DLWCH_SIM - o.b.v. de arbeidskostenvergelijking van het model LABMOD).Vergeleken met wat de loonnorm voorschrijft, had de groei van de arbeidskostenin 2009 iets lager moeten zijn, terwijl hij in 2010 ietwat hoger zou kunnen zijn.Vanaf 2011 echter houdt het loonscenario gelijke tred met de groei van de arbeids-kosten die, in een eerste fase, gedreven wordt door de prijsstijging en het herstelvan de arbeidsproductiviteit en later ook door de daling van de werkloosheids-graad.

3. Arbeidskosten per eenheid product

Na twee jaar van achteruitgang als gevolg van de crisis ...

In 2008 en 2009 daalde de arbeidsproductiviteit per uur in de sector van deondernemingen met respectievelijk -0,4 % en -1,5 %. Als gevolg van de crisismaar ook door de maatregelen ten gunste van jobbehoud (deeltijds werk - ziedeel C) daalde het arbeidsvolume minder fors dan de economische activiteit.

… zou de arbeidsproductiviteit per uur opnieuw toenemen, maar in geringe mate.

Vanaf 2010 zou men opnieuw aanknopen met een productiviteitsgroei, gegevenenerzijds de terugkeer van de economische groei en anderzijds nieuw jobverlies.Vervolgens zou de economische groei in tandem zijn met de groei van hetarbeidsvolume maar wel zo dat de productiviteitsgroei beperkt zou blijven. Tij-dens de periode 2011-2015 zou de productiviteit per uur toenemen met gemid-deld 1,25 % per jaar, wat historisch gezien een laag percentage is. De gemiddeldegroei van de productiviteit per uur, die tijdens de jaren tachtig nog 2,5 %bedroeg, was reeds teruggevallen tot 1,8 % tijdens de jaren negentig en totslechts 1,3 % tijdens de periode 2000-2007.

De stijging van de arbeidskosten blijft aansluiten bij de stabiliteit van de prijzen op middellange termijn, zelfs na een uitzonderlijke toename in 2008 en 2009.

De mate waarin de loonevolutie bijdraagt tot de prijsevolutie (zie hoofdstuk III)wordt gemeten via de evolutie van de nominale arbeidskosten per eenheid pro-duct (figuur 21). Die indicator ondergaat uiteraard de nodige conjunctureleinvloeden maar toch komt ook duidelijk de invloed tot uiting van het beleid vanloonmatiging en arbeidskostenverlaging dat sinds het begin van de jaren tachtigwordt gevoerd. De groei van de nominale arbeidskosten per eenheid productzakte immers van gemiddeld 3,35 % per jaar tijdens de jaren 80 naar slechts2,24 % tijdens de jaren 90 (ondanks de duidelijk afnemende productiviteits-groei). Van 2000 tot 2009 zou de groei beperkt blijven tot gemiddeld 1,60 % perjaar ondanks twee jaren van forse groei: +3 % in 2008 en +3,9 % in 2009. Op basisvan deze Vooruitzichten zou de vertraging zich verder doorzetten; de groei vande nominale arbeidskosten per eenheid product zou gemiddeld nog slechts1,02 % per jaar bedragen tijdens de projectieperiode (2010-2015). Zelfs indienmen het jaar 2010 (gekenmerkt door een uitzonderlijke daling van 1,6 %) buitenbeschouwing laat, zou de gemiddelde groei 1,54 % per jaar bedragen.

De arbeidskostenstijging zou op middellange termijn dus blijven overeenstem-men met de ECB-doelstelling van een maximale inflatie van 2 %.

82

Page 91: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

FIGUUR 21 - Evolutie van de arbeidskosten per eenheid product - sector van de ondernemin-gen1

Na een turbulente periode (2009-2010) opnieuw een matige daling van de reële arbeidskosten per eenheid product.

Gedefleerd met de prijsindex van de toegevoegde waarde, namen de arbeids-kosten per eenheid product tijdens de jaren 80 gemiddeld af met 1,20 % per jaar.Dat wijst op een herstel van het aandeel van de inkomens uit kapitaal in het nati-onaal inkomen, waarvan men kan aannemen dat het een positieve invloed heeftgehad op de investeringen. Tijdens de jaren 90 stegen ze jaarlijks met 0,42 %,maar tijdens de periode 2000-2008 daalden ze opnieuw (-0,6 % per jaar). Na eenuitzonderlijke stijging in 2009 (+3,2 %) zouden de reële arbeidskosten per een-heid product ook dalen in 2010 (-3,2 %). Tijdens de periode 2011-2015 zouden zemeer gematigd dalen (gemiddeld -0,25 %) en zich op het einde van de periodestabiliseren.

Belangrijke stijging van het loonaandeel in 2009, dat op het einde van de projectieperiode opnieuw daalt naar een historisch laag niveau.

Sinds 2003 daalt het aandeel van de lonen (na correctie voor de zelfstandigen enna aftrek van loonsubsidies) in de toegevoegde waarde van de ondernemingengestaag van 65 % in 2002 naar 61,1 % in 2007, om vervolgens lichtjes te stijgen tot62,1 % in 2008. In 2009 is de toename groot; het aandeel bereikt 64,2 %, eenniveau dat bijna overeenkomt met dat van 2003. De loonindexering is de belang-rijkste verklarende factor. In de context van economische achteruitgang van datjaar, wordt daardoor de particuliere consumptie van de gezinnen enigszinsondersteund (zie deel B.5 hierna). Vanaf 2010 daalt het loonaandeel gestaag enstabiliseert zich op ongeveer 61,7 % vanaf 2013.

Op te merken valt dat dergelijke niveaus voor het loonaandeel in historischopzicht laag zijn. Het loonaandeel bedroeg gemiddeld 65 % over de periode1980-1996. Sinds de invoering van de wet van 1996 zakte het gemiddelde naar63,1 % (periode 1997-2008). Deze vooruitzichten bevestigen de neerwaartsetrend, aangezien het niveau in 2015 beperkt blijft tot 61,7 %.

1. Na correctie voor de zelfstandigen en na aftrek van de loonsubsidies.

1980 1990 2000 2010

-2,5

0,0

2,5

5,0

55

60

65

70

Gecorrigeerd loonaandeel (in % van de toegevoegde waarde) (rechterschaal)

Nominale loonkosten per eenheid product (linkerschaal)Rëele loonkosten per eenheid product (linkerschaal)

83

Page 92: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

4. Loonnorm

a. Evolutie en analyse van de loonnorm

Het loonoverlegsysteem, omkaderd door de wet van 1996 ter bevordering vande werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermo-gen, berust op een loonnorm, die gelijk is aan de verwachte evolutie (OESO-voor-uitzichten) van de nominale uurloonkosten (gewogen gemiddelde) in onze driebuurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland). Tabellen 17 en 18 leveren de exante te verwachten en ex post opgetekende ontwikkelingen voor de laatste vierinterprofessionele loononderhandelingen, alsook de vooruitzichten (OESO enFPB) tegen het jaar 2015.

Deel A bevat de ex ante berekeningen door het Secretariaat van de CentraleRaad voor het Bedrijfsleven (CRB) op basis van de vooruitzichten van de OESO

(die de evolutie van de loonkosten per hoofd in de drie partnerlanden levert) ende te verwachten ontwikkeling van de arbeidsduur in die drie landen (bereke-ningen van het Secretariaat). Rekening houdend met de vooruitzichten van deevolutie van de gezondheidsindex, geeft dat de sectorale onderhandelaars eenindicatieve groeimarge voor het brutoloon vóór indexering (en vóór werkge-versbijdragen).

Deel B levert de waarnemingen a posteriori (of de meest recente ramingen), als-ook de vooruitzichten van de evoluties in de drie buurlanden1 én in België2.

Op basis van die informatie wordt in deel C de oorsprong onderzocht van deopgetekende verschillen tussen enerzijds de realisatie (waarneming ex post) vande nominale uurloonkosten in België en anderzijds de realisatie (waarneming expost) van de nominale norm - de ontwikkeling van de nominale uurloonkostenbij de drie partners (lijn ‘e-d’).

Na een periode van vermindering van de loonhandicap ten opzichte van de drie referentielanden ...

Voor de periode 2003-2004 was de groei van de vastgestelde uurloonkosten inBelgië kleiner dan de realisatie van de nominale norm van 1,4 %. Die periodewas er dus één van vermindering van de Belgische loonhandicap ten opzichtevan onze buurlanden. Ondanks een neerwaartse herziening van de loonontwik-kelingen in onze buurlanden, lag de waargenomen ontwikkeling van de nomi-nale uurloonkosten in België lager (-1,7 %) dan de ex ante besliste nominalenorm, met als voornaamste reden een stijging van het waargenomen brutoloonvóór indexering die 1,4 % minder sterk was dan de indicatieve norm vastgelegddoor het IPA.

... is de relatieve positie van België gedurende zes jaar verslechterd.

Voor de volgende zes jaar stelt men vast dat de realisatie van de nominale normoverschreden wordt (lijn ‘e-d’).

Voor de periode 2005-2006 is de overschrijding van 0,8 % het gevolg van zoweleen neerwaartse herziening van de loonkosten in onze buurlanden (van 0,6 %)

1. OESO (december 2009) en berekeningen CRB.2. INR en berekeningen FPB.

84

Page 93: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

als van Belgische loonkostenstijgingen die (0,2 %) hoger liggen dan de ex antebesliste nominale norm (lijn ‘e-a’).

De overschrijding van 2,4 % in de periode 2007-2008 vloeit voort uit een groeivan onze loonkosten die 1,5 % groter is dan de ex ante besliste nominale norm(lijn ‘e-a’) en versterkt wordt door een neerwaartse herziening (0,9 %) van deontwikkeling van de loonkosten bij onze drie partners (lijn ‘a-d’). Een inflatie (endus een indexering) groter dan 0,7 % (lijn ‘i-b’), alsook een toename van de bru-tolonen vóór indexering die 0,6 % (lijn ‘j-c’) groter is dan voorzien, liggen tengrondslag aan die overschrijding van de ex ante besliste nominale norm.

TABEL 17 - Loonkosten: norm, opgetekende ontwikkelingen en vooruitzichten op korte termijn (groeivoeten in procent)

Bron: Nationale Rekeningen (INR), OESO december 2009 en berekeningen CRB, vooruitzichten van het Federaal Planbureau.

De meest recente ramingen en vooruitzichten voor 2009-2010 tonen aan dat degroei van de loonkosten van onze drie partners (realisatie van de nominale loon-norm) slechts 2,7 % zou bedragen, of een neerwaartse herziening van 3,0 % inverhouding tot de ex ante norm. Desondanks zou de groei van Belgische uur-loonkosten amper 0,9 % hoger liggen dan de realisatie van de nominale norm

2003-2004 2005-2006 2007-2008 2009-2010

A. Norm ex ante

1. Opbouw van de nominale norm

Stijging van de loonkosten bij de drie partners: vooruitzichten OESO

6,0 5,3 5,5 6,4-5,1

Aanpassing (interprofessioneel akkoord of overheid) -0,6 -0,8 -0,5 -

Goedgekeurde nominale norm (a) 5,4 4,5 5,0 5,7

2. Indicatieve norm voor het sectoraal overleg

Verwachte indexering (b) 3,0 3,3 3,9 5,1

Indicatieve norm voor de groei van het brutoloon vóór indexering (c) 2,4 1,2 1,1 0,6

B. Realisaties ex post en vooruitzichten

1. Realisatie van de nominale norm

Groei van de loonkosten bij de drie partners:realisatie (OESO)

(d) 5,1 3,9 4,1 2,7

2. Ontwikkeling van de uurloonkosten in België (marktsector)

Ontwikkeling van de loonkosten per hoofd (NR) 3,5 4,5 5,9 2,6

Ontwikkeling van de arbeidsduur (NR) -0,2 -0,3 -0,5 -1,0

Ontwikkeling van de uurloonkosten (NR-concept) (e) 3,7 4,7 6,5 3,6

3. Ontwikkeling van het bruto-uurloon voor indexering

Effect van veranderingen van de werkgeversbijdragen (f) -0,2 -0,6 0,1 0,5

Indexering (i) 2,9 3,9 4,6 3,1

Ontwikkeling van het brutoloon vóór indexering (NR-concept) (j) 1,0 1,5 1,7 0,0

C. Analyse

Verschil tussen de realisatie van de uurloonkosten in België en de realisa-tie van de norm (ontwikkeling van de buitenlandse uurloonkosten ex post)

(e)-(d) -1,4 0,8 2,4 0,9

waarvan:

Verschil tussen de norm en de realisatie van de norm (ontwikkeling van de buitenlandse uurloonkosten ex post)

(a)-(d) 0,3 0,6 0,9 3,0

Verschil tussen de realisatie van de uurloonkosten in België en de norm (e)-(a) -1,7 0,2 1,5 -2,1

waarvan:

Verschil tussen de gerealiseerde indexering en voorziene indexering (i)-(b) -0,1 0,6 0,7 -2,0

Verschil tussen de gerealiseerde en de voorziene effecten van de werkgeversbijdragen

(f) -0,2 -0,6 0,1 0,5

Verschil tussen de waargenomen en de besliste groei van het bruto-loon vóór indexering

(j)-(c) -1,4 0,3 0,6 -0,6

85

Page 94: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

(lijn ‘e-d’). De toename van de uurloonkosten zou namelijk 2,1 % onder debesliste nominale norm liggen wegens een neerwaartse herziening van deindexering met 2,0 % en een stagnatie van het brutoloon vóór indexering.

Gematigde evolutie van onze lonen in de periode 2011-2012.

De vooruitzichten voor 2011-2012 wijzen erop dat de nominale loonnorm, opbasis van de vooruitzichten van de OESO in december 2009, 4 % zou kunnenbereiken. Men veronderstelt dat deze norm gehandhaafd zal worden gedurendebeide jaren (zie B.2). Gezien een indexering van 3,2 % en een licht stijgend aan-deel van de werkgeversbijdragen in de loonkosten, zou het brutoloon per uurvóór indexering kunnen aangroeien met 0,6 % over de twee jaren. Het is duide-lijk dat die marge beperkt is en overeenkomt met een de facto behoud van deloonmatiging.

Snellere stijging van de lonen vanaf 2013.

Van 2013 tot 2015 zou de nominale loonnorm stijgen met een jaargemiddeldevan 3,4 %. Dankzij een gemiddelde jaarlijkse indexering van 1,7 % en een nage-noeg neutraal effect van de werkgeversbijdragen op de loonkosten, zou de indi-catieve marge voor de groei van het brutoloon vóór indexering jaarlijksongeveer 1,5 % bedragen.

TABEL 18 - Loonkosten: norm en vooruitzichten op middellange termijn (groeivoeten in procent)

b. Raming van het loonverschil sinds 1996

De sociale partners evalueren geregeld de impact van de wet van 1996 – vanafzijn invoering – op het loonverschil tussen België en de drie referentielanden.Tabel 19 geeft hieromtrent de recentste gegevens die momenteel beschikbaarzijn.

De vergelijking tussen de waargenomen ontwikkeling van de loonkosten in de drie buurlanden ...

De eerste regel toont de waargenomen ontwikkeling van de nominale uurloon-kosten (geraamd voor de periode 2009-2010) in Duitsland, Frankrijk en Neder-land (gewogen gemiddelde), gebaseerd op de gegevens van de OESO uitdecember 2009. De gecumuleerde groei over de periode 1997-2010 bedroeg31,3 %, hetzij een gemiddelde jaarlijkse groei van 2,2 %.

...en die in België (NR-concept)...

De tweede regel geeft de waargenomen evolutie van nominale uurloonkosten inBelgië (NR-concept, vóór aftrek van loonsubsidies) over de periode 1997-2010(bron: INR en berekeningen FPB). De groei in 2010 is gebaseerd op de ramingen in

2011-2012 2013-2015a

a. Gemiddelde jaarlijkse groeivoeten.

Bron: Nationale Rekeningen (INR), OESO december 2009 en berekeningen CRB, vooruitzichten van het Federaal Planbureau.

1. Groei van de loonkosten bij de drie partners: vooruitzichten (OESO) 4,0 3,4

2. Ontwikkeling van de uurloonkosten in België (marktsector)

Ontwikkeling van de loonkosten per hoofd (NR) 4,7 3,2

Ontwikkeling van de arbeidsduur (NR) 0,8 -0,1

Ontwikkeling van de uurloonkosten (NR-concept ) 4,0 3,3

3. Ontwikkeling van het brutoloon per uur vóór indexering

Effect van veranderingen van de werkgeversbijdragen 0,2 0,0

Indexering 3,2 1,7

Ontwikkeling van het brutoloon vóór indexering (NR-concept) 0,6 1,5

86

Page 95: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

het kader van deze Vooruitzichten. Gecumuleerd over de hele periode bedraagtde groei van de Belgische loonkosten 35,2 %, hetzij een gemiddelde jaarlijksegroei van 2,5 %.

TABEL 19 - Raming van het loonverschil (loonkosten) sinds 1996 (groeivoeten per periode in procent)

...toont een snellere gecumuleerde groei van onze lonen van 3 % tijdens de periode 1997-2010.

De derde lijn berekent de verhouding (in procent) tussen de Belgische loonevo-lutie en die van de buurlanden. De norm werd bijzonder zwaar overschreden in2007-2008 (2,3 %) en in 2001-2002 (1,9 %), maar er waren eveneens twee periodesmet correcties, in 1999-2000 (-1 %) en in vooral in 2003-2004 (-1,4 %). In het totaalverliep de groei van de Belgische lonen, gecumuleerd over de volledige periode,3 % sneller dan die van onze buurlanden. Gezien de situatie in de andere landenvan de eurozone, moet de omvang van de loonhandicap in België genuanceerdworden. De arbeidskosten per eenheid product, toch een belangrijke determi-nant van de prijscompetitiviteit van een economie, waren in 1999-2008 – dusreeds voor de crisis – in die landen die op dit ogenblik met zware publiek-finan-ciële problemen hebben af te rekenen (Griekenland, Spanje, Ierland, Portugal),twee tot drie keer zo snel gestegen als in België1.

Verder in dit deel (kader 8) tonen we de macro-economische en publiek-budget-taire effecten van een (hypothetische) geleidelijk wegwerking van de loonhandi-cap, gespreid over 2012-2015.

c. Ontwikkeling van de arbeidskosten

Loonkosten en arbeidskosten: de loonsubsidies.

De waarnemingen in a. en b. van dit deel werden vastgesteld volgens het con-cept van de loonkosten in de nationale rekeningen. De regels van het ESR 95, diede opmaak van de nationale rekeningen bepalen, lijken duidelijk. De werkge-versbijdragen (effectief of afgeboekt) maken deel uit van de beloning van werk-nemers (D.1). De subsidies (D.3) zijn lopende overdrachten zonder tegenwaardedie de overheid toekent aan producenten met als doel hun productieniveaus,prijzen of de vergoeding van productiefactoren te beïnvloeden. Ze bestaan uitsubsidies op producten (D.31) en andere, niet-productgebonden subsidies(D.39). Deze laatste rubriek bevat in het bijzonder de subsidies op de lonen of dearbeidskrachten: het betreft subsidies berekend op de loonmassa, het totaal aan-tal arbeidskrachten of de tewerkstelling van bepaalde categorieën personen, ofde subsidiëring van de kosten van door ondernemingen georganiseerde oplei-dingen.

1997-1998

1999-2000

2001-2002

2003-2004

2005-2006

2007-2008

2009-2010

1997-2010

1. Realisatie van de nominale norm (OESO)a

a. Bron: OESO en CRB.

3,6 5,4 6,5 5,1 3,9 4,1 2,7 31,3

2. Belgische nominale uurloonkosten (NR-concept)b

b. Bron: INR en FPB.

3,9 4,3 8,6 3,6 4,7 6,5 3,6 35,2

3. Verschil ‘NR’ (2/1 in procent) 0,3 -1,0 1,9 -1,4 0,8 2,3 0,9 3,0

1. International Economic Environment, April 2010.

87

Page 96: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Terwijl de verminderingen van de werkgeversbijdragen de loonkosten van deondernemingen rechtstreeks beïnvloeden, worden de loonsubsidies in de natio-nale rekeningen beschouwd als subsidies voor de productie. Alles hangt daarbijaf van de gebruikte methode om dit type tewerkstellingsmaatregelen toe te pas-sen. Bijvoorbeeld: de Sociale Maribel was bij haar oprichting een operatie dieerop gericht was de werkgeversbijdragen te verminderen en beïnvloedde dusrechtstreeks de loonkosten van de ondernemingen in kwestie. Aan het einde vande jaren 90 ging men over tot een systeem van ‘Maribel’-subsidies, zodat er eenbreuk ontstond in de tijdreeks van de loonkosten van die ondernemingen in denationale rekeningen. In de econometrische modellen van het FPB wordt die klipomzeild, daar men bij de allocatie van productiemiddelen, met name aan werken kapitaal, rekening houdt met de loonsubsidies in de arbeidskosten.

Toenemend belang van de loonsubsidies in België.

Sinds een tiental jaren namen de loonsubsidies meer en meer de rol over van demaatregelen voor werkgeversbijdrageverminderingen. Tussen 2000 en 2010steeg deze laatste groep met een jaargemiddelde van 6 % (+ 2 miljard euro intotaal), terwijl de loonsubsidies jaarlijks met 26 % toenamen. In 2000 bedroegende loonsubsidies nauwelijks 0,5 miljard euro, maar vandaag bereiken ze eenniveau van 4,5 miljard euro en tegen 2015 zouden ze zelf oplopen tot 5,4 miljardeuro.

Die subsidies worden in vermindering gebracht van de arbeidskosten en zijnniet te verwaarlozen. In verhouding tot de brutoloonmassa vormen de loonsub-sidies in 2010 een aandeel van 4,4 % in de volledige marktsector. Ondanks hetgewicht van de algemene loonsubsidie, zijn die subsidies in hoge mate gerichtop specifieke bedrijfstakken of doelgroepen. In de bedrijfstak ‘gezondheidszorgen sociale werking’ bedraagt de subsidievoet 6,7 % (in essentie de Sociale Mari-bel) en in de verwerkende nijverheid 5,3 % (in essentie nacht-en ploegenarbeid),maar slechts 2,4 % in de ‘overige diensten’, die betrekking hebben op zoweldiensten aan de bedrijven als aan de gezinnen en op interimarbeid. In 2015 zoude gemiddelde subsidievoet stabiliseren rond 4,3 %, met een daling in debedrijfstak ‘gezondheidszorg’ naar 5,1 %, een stabilisatie in de ‘overige diensten’en een lichte stijging in de verwerkende nijverheid naar 5,4 %.

TABEL 20 - Evaluatie van het loonverschil (arbeidskosten) sinds 1996 (groeivoeten per periode in procent)

Na aftrek van de loonsubsidies wordt het loonverschil met de referentielanden duidelijk kleiner.

Uitgaande van de evolutie van de Belgische arbeidskosten, is het loonverschilmet de drie referentielanden – na aftrek van de loonsubsidies (tabel 20) – duide-lijk minder. Gecumuleerd over de periode 1997-2010, bereikt de groei van de Bel-gische arbeidskosten amper 32 %, d.w.z. een jaarlijks groeigemiddelde van2,3 %. De normoverschrijding blijft hoog in 2001-2002 (1,9 %), maar ligt lager in

1997-1998

1999-2000

2001-2002

2003-2004

2005-2006

2007-2008

2009-2010

1997-2010

1. Realisatie van de nominale norm (OESO)a

a. Bron: OESO en CRB.

3,6 5,4 6,5 5,1 3,9 4,1 2,7 31,3

2. Belgische nominale arbeidskosten per uur (FPB-concept)b

b. Na aftrek van loonsubsidies.

3,8 4,0 8,5 3,4 4,0 5,6 2,6 32,0

3. Verschil ‘FPB’ (2/1 in procent) 0,2 -1,3 1,9 -1,7 0,1 1,5 -0,1 0,5

88

Page 97: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

2007-2008 (1,5 %) en wordt zelfs licht negatief in 2009-2010 (-0,1 %). De correctie-periodes zijn meer uitgesproken: in 1999-2000 (-1,3 %) en in 2003-2004 (-1,7 %).Over de gehele periode stijgen de arbeidskosten in België slechts 0,5 % snellerdan in onze buurlanden.

Moeilijkheid van internationale vergelijkingen.

Een internationale vergelijking (met Duitsland, Frankrijk en Nederland in ditgeval) vereist niet enkel een volledige inventaris van de bestaande maatregelenin ieder land, maar tevens kennis van de individuele ‘institutionele werking’.Dat is noodzakelijk om de reeks loonkosten in de nationale rekeningen te ‘corri-geren’, in de veronderstelling dat ieder land de regels van het ESR 95 op dezelfdemanier interpreteert.

Het blijkt dat de internationale vergelijkbaarheid van de loonkosten via de natio-nale rekeningen een benadering blijft, met of zonder loonsubsidies. Een vluch-tige beschouwing van de maatregelen in de referentielanden wekt echter deindruk dat de omvang en draagwijdte van de loonsubsidies er opmerkelijk klei-ner zijn dan in België.

5. Rol van de loonindexering gedurende de crisis

De evolutie van de nominale lonen in 2008-2009 werd grondig beïnvloed doorde modaliteiten van het Belgisch systeem van loonindexering. Naast de traditio-nele automatische stabilisatoren (fiscaliteit, sociale zekerheid) hebben de ken-merken van het systeem van de loonindexering in de recente conjunctuur (sterkegeïmporteerde inflatie eind 2007 tot begin 2008, financiële crisis eind 2008, eco-nomische crisis in 2009 en 2010) voor een krachtige anticyclische correctiegezorgd. Dankzij de loonindexering werd in 2008 de impact van de inflatie op delonen gemilderd en werd de koopkracht en de gezinsconsumptie in 2009 onder-steund (tabel 21).

Waar de loonindexering in lijn bleef met de inflatie (gezondheidsindex) tot in2007, temperde zij in 2008 de weerslag van de sterke inflatie op de lonen en hielddaarbij de groei van de werkgelegenheid in stand. Ondanks een lichte terugvalvan het reëel loon (gedefleerd door de consumptieprijzen), blijft het reëelbeschikbaar inkomen van de particulieren, net als de particuliere consumptie, ineen sneller tempo groeien dan het bbp (zie hoofdstuk I: Voornaamste macro-eco-nomische resultaten). De bijdrage van de netto-uitvoer tot de groei werd in datjaar echter negatief omdat de loonindexering de prijscompetitiviteit onder drukzette.

In 2009 bood de loonindexering de mogelijkheid om het reëel loon te versterkenen zodoende ook het reëel beschikbaar inkomen van de gezinnen (+2,7 %)1,ondanks een daling van het brutoloon vóór indexering en van de werkgelegen-heid. Bijgevolg werd de daling van de particuliere consumptie sterk afgeremd.Het systeem van loonvorming heeft duidelijk de rol gespeeld van ‘automatischestabilisator’. Zonder die bijdrage zou de recessie in België ongetwijfeld zwaar-der zijn geweest (dan -3 %), misschien zelfs vergelijkbaar met die van de EU

(eurozone).

1. Terwijl de netto-inkomsten uit vermogen dalen, absoluut en in procent van het bbp.

89

Page 98: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 21 - Evolutie van de voornaamste macro-economische grootheden (jaarlijkse groeivoeten in procent, tenzij anders vermeld)

Voor 2010 verwacht men een loonindexering die lager ligt dan de inflatie, alsookeen zeer zwakke groei van de brutolonen vóór indexering. Het licht herstel vande economische activiteit zou zich uiten in een beperkte terugval van het reëelbeschikbaar inkomen van de particulieren, ondanks een aanzienlijk verlies vanarbeidsplaatsen, en tegelijkertijd opnieuw een duidelijk positieve bijdrage leve-ren tot de groei van de netto-uitvoer.

2005 2006 2007 2008 2009a

a. Ramingen.

2010b

b. Vooruitzichten.

Indexcijfer van de consumptieprijzen 2,78 1,79 1,82 4,49 -0,05 1,80

Gezondheidsindex 2,17 1,77 1,77 4,22 0,59 1,30

Loonindexering 2,08 1,85 1,70 2,94 2,46 0,65

Evolutie van het brutoloon per uur vóór indexering 0,10 1,36 1,04 0,65 -0,23 0,24

Evolutie van de uurloonkosten 1,76 2,98 3,19 3,26 2,61 0,98

Evolutie van het reëel brutoloon per uur -0,54 0,18 -0,03 -0,18 2,21 -0,93

Binnenlandse werkgelegenheid (jaarlijkse verande-ring, in duizenden)

59,3 50,5 70,3 82,1 -23,3 -32,8

Reëel beschikbaar inkomen van de gezinnen 0,53 2,83 1,98 1,32 2,74 -0,68

90

Page 99: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 8 - Variante met geleidelijke wegwerking van de loonhandicap

Voorheen (zie deel B.4.b) hebben we aangetoond dat België in vergelijking met de drie referentielanden (Wet van 26juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen) eenloonkostenhandicap van 3 % in de periode 1997-2010 heeft opgestapeld. In deze variante wordt verondersteld dat diehandicap tegen 2015 zal weggewerkt worden. M.a.w., de groeivoet van de nominale loonkosten per uur zal tegen datjaar 3 % minder hoog zijn dan in de referentiesimulatie van de Vooruitzichten. We veronderstellen dezelfde internatio-nale omgeving, hetgeen betekent dat het loonbeleid in de drie referentielanden en de gevolgen daarvan op met namede internationale handel niet veranderen als gevolg van het Belgisch loonbeleid.

De modaliteiten van deze oefening zijn consistent met de beperkingen die de Wet van 1996 oplegt, namelijk de onver-minderde toepassing van de loonindexering en de loondrift als gevolg van barema-aanpassingen. Die laatste zou opjaarbasis 0,23 % bedragen, het gemiddelde van de laatste 10 jaar. De loonkostenmatiging kan niet in 2011 beginnenaangezien in dat jaar de marge voor brutoloonstijgingen vóór indexering nul is (zie deel B.2). Vanaf 2012 wordt de groeivan de loonkosten per uur verlaagd, van gemiddeld 3 % per jaar in de Vooruitzichten naar 2,2 % in de variante. Reke-ning houdend met de impact op de gezondheidsindex en de werkgeversbijdragevoeten, daalt de marge voorbrutoloonstijgingen vóór indexering van gemiddeld 1,3 % per jaar in de Vooruitzichten naar 0,6 % in de variante.

De tabel hieronder toont de macroeconomische en publiekfinanciële impact van het loonmatigingsscenario in vergelij-king met de Vooruitzichten 2010-2015.

De loonkostendaling (in vergelijking met het referentiescenario) in 2012-2015 heeft een dubbele, negatieve invloed opde binnenlandse vraag. Enerzijds is er geen stimulering van de investeringen ondanks de verbetering van de rendabi-liteit (+0,88 %). Net als gevolg van de loonkostendaling daalt de kapitaalintensiteit, hetgeen de investeringen naar eenniveau brengt dat 0,25 % lager is dan in het referentiescenario in 2015. Anderzijds leidt de loonmatiging naar bijkomen-de werkgelegenheid, goed voor 27 800 eenheden in 2015. Dit komt neer op een stijging met 0,6 % in vergelijking methet referentiescenario en dus een ex post elasticiteit van de werkgelegenheid tot de loonkosten gelijk aan 0,2 %. Noch-tans is de stijging in de werkgelegenheid onvoldoende om de negatieve impact van de daling in de reële brutolonen ophet reële beschikbaar inkomen van de gezinnen te compenseren, dat daalt met 0,6 %. Die inkomensdaling is evenwelzonder gevolgen voor het verbruik van de gezinnen, hetgeen erop wijst dat elementen die het consumentenvertrouwenondersteunen, zoals de daling van de werkloosheidsgraad, ook een rol spelen. De spaarquote van de gezinnen is dui-delijk lager dan in het referentiescenario. In het totaal daalt de binnenlandse vraag (-0,1 %) in vergelijking met hetreferentiescenario in 2015. Dankzij de hogere prijscompetitiviteit stijgt de uitvoer (+0,12 %) terwijl de invoer verzwakt(-0,13 %) zowel als gevolg van de zwakkere binnenlandse vraag als van de beter prijscompetitiviteit. Dit alles levertslechts een heel lichte stijging van de economische groei op (bbp-stijging met 0,1 % in 2015 in vergelijking met hetreferentiescenario).

De impact op de openbare financiën wordt grotendeels verklaard door het negatieve effect van de daling van de reëlebrutoloonmassa en de prijzen (in vergelijking met het referentiescenario) op de ontvangsten uit de personenbelastingen de sociale zekerheidsbijdragen. Noch de hogere vennootschapsbelastingen, noch de daling in de sociale uitgavenkunnen die mindere ontvangsten compenseren. Het gevolg is een verslechtering van het gezamenlijk saldo van deoverheden in vergelijking met het referentiescenario. De nettofinancieringsbehoefte stijgt met meer dan 800 miljoeneuro in 2015, hetgeen neerkomt op een verslechtering van het vorderingensaldo met 0,23 procentpunten van het bbp.Die gestage verslechtering van het saldo en de stijgende rentelasten die daaruit volgen, impliceren uiteindelijk een stij-ging van de openbare schuldgraad met 1 procentpunt van het bbp in vergelijking met het referentiescenario.

91

Page 100: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

(Vervolg kader 8)

TABEL 8a - Voornaamste macro-economische en budgettaire resultaten van de variante met alternatieve lonen (verschillen in % in vergelijking met de basis, tenzij anders vermeld)

2012 2013 2015

Aggregatieve vraag (constante prijzen)

- Privé verbruik -0,01 0,00 -0,04

- Totale investeringen -0,03 -0,10 -0,25

- Binnenlandse vraag -0,01 -0,02 -0,10

- Uitvoer 0,01 0,05 0,12

- Invoer -0,01 -0,04 -0,13

- BBP 0,01 0,05 0,11

Prijzen

- Privé verbruik -0,03 -0,15 -0,47

- BBP-deflator -0,07 -0,23 -0,69

Werkgelegenheid en werkloosheid

- Totale werkgelegenheid (verschillen in eenheden) 2 000 8 940 27 830

- Totale werkgelegenheidl 0,04 0,20 0,60

- Werkloosheidsgraad - definitie FPB (verschillen in procentpunten) -0,04 -0,17 -0,52

- Rëele loonkosten per hoofd in de sector van de ondernemingen -0,29 -1,11 -2,61

Inkomens

- Beschikbaar inkomen van gezinnen in rëele termen -0,09 -0,24 -0,61

- Bruto exploitatie-overschot in procent van de toegevoegde waarde (verschillen in procentpunten)

0,11 0,42 0,88

Openbare financiën

- Vorderingenoverschot van alle overheden

. verschillen in miljard euro -0,03 -0,42 -0,83

. verschillen in procentpunten van het BBP -0,01 -0,12 -0,23

- Openbare schuld (verschillen in procentpunten van het BBP) 0,07 0,28 1,01

92

Page 101: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

C. Werkgelegenheid

De groeiuitval ten gevolge van de economische crisis wordt niet goedgemaakt op middellange termijn.

De groei van de economische activiteit in de marktbedrijfstakken vertraagdereeds aanzienlijk tijdens de eerste drie kwartalen van 2008, werd sterk negatief tij-dens de twee kwartalen die volgen op het uitbreken van de financiële crisis enbodemde uit in het tweede kwartaal van vorig jaar. Tijdens de tweede jaarhelftvan 2009 hernam de activiteit vrij fors, maar dan volgt een groeipauze die heel ditjaar zou aanslepen. Slechts in de loop van volgend jaar zou dan sprake zijn vaneen meer substantieel herstel van de marktactiviteit. In jaargemiddelden(tabel 22) viel de groei van de toegevoegde waarde al terug tot 1,3 % in 2008, werdhij vorig jaar scherp negatief (-3,6 %) en trekt hij dit jaar – geholpen door een po-sitief overloopeffect vanuit de tweede helft van vorig jaar – aan tot 1,7 %. Hethierboven geschetste kwartaalprofiel impliceert dat de groei in de marktbedrijfs-takken volgend jaar nauwelijks hoger zou liggen (1,9 %) en slechts vanaf 2012 aanzou trekken tot 2,5 %, tempo dat ook tijdens het verdere verloop van de projectie-periode aangehouden zou worden. In hoofdstuk III werd er al op gewezen dat ineen dergelijk scenario de groeiuitval ten gevolge van de economische crisis nau-welijks ingehaald wordt op middellange termijn.

TABEL 22 - Arbeidsvolume en werkgelegenheid in de marktbedrijfstakken(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten in procent)

De kortetermijnimpact van de crisis is minder sterk dan eerder verwacht, maar de productiviteitscyclus,...

In vergelijking met onze eerdere prognoses is de kortetermijngroeikrimp ten ge-volge van de crisis een stuk minder groot dan verwacht. De terugval van deactiviteit werd vorig jaar bovendien nog gedeeltelijk opgevangen door een ge-voelige inzinking van de productiviteit per hoofd (-3,0 %), zodat het banenverliesin de marktbedrijfstakken niet hoger uitviel dan 0,6 %. De productiviteitscycluswerkt via twee kanalen, zowel via een negatieve groei van de arbeidsproductivi-teit per uur (-1,5 %) als van de gemiddelde arbeidsduur per persoon (-1,6 %), diebeide in 2008 trouwens al gezakt waren met 0,4 % onder invloed van de conjunc-turele vertraging.

...die nog in de hand gewerkt wordt door overheidsvoorzieningen ter vermindering van de arbeidsduur,...

Bij de aanpassing van de arbeidsduur kunnen ondernemingen beroep doen opeen aantal overheidsvoorzieningen, waarbij de belangrijkste conjunctuurbufferhet systeem van tijdelijke werkloosheid bij arbeiders is. In voltijdse equivalentenverdubbelde vorig jaar het aantal tijdelijke werklozen (van 32 400 budgettaireeenheden1 tot 61 100 budgettaire eenheden). Daarnaast versnelde ook nog eensde toename van het aantal deeltijdse loopbaanonderbrekers in de marktsector(toename met 14 400 personen vorig jaar). Beide systemen van gesubsidieerde ar-beidsduurvermindering werden in de tweede helft van vorig jaar versterkt via

1981-2003

2004-2009

2010-2015

2008 2009 2010 2011 20122013-2015

Reële toegevoegde waarde 2,2 1,4 2,3 1,3 -3,6 1,7 1,9 2,5 2,5

Arbeidsproductiviteit per uur 2,1 0,6 1,4 -0,4 -1,5 2,0 1,0 1,4 1,4

Arbeidsvolume 0,2 0,8 0,8 1,7 -2,2 -0,4 0,8 1,1 1,1

Gemiddelde arbeidsduur -0,3 -0,4 0,1 -0,4 -1,6 0,6 0,7 -0,1 -0,1

Hoofdelijke werkgelegenheid 0,5 1,2 0,7 2,1 -0,6 -0,9 0,2 1,2 1,2

p.m. Arbeidsproductiviteit per hoofd 1,7 0,2 1,6 -0,8 -3,0 2,6 1,7 1,4 1,2

1. Aantal effectief vergoede dagen in verhouding tot potentieel aantal vergoedbare dagen.

93

Page 102: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

tijdelijke maatregelen (respectievelijk de tijdelijke schorsing van prestaties voorbedienden en het crisistijdskrediet), die ook tijdens de eerste helft van dit jaar vankracht blijven.

...impliceert een groter verlies aan banen in de marktsector dit jaar dan vorig jaar,...

Tijdens het eerste kwartaal van dit jaar (bijna anderhalf jaar na het uitbreken vande financiële crisis) bleef de tijdelijke werkloosheid nog steeds hoge toppen sche-ren, mee in de hand gewerkt weliswaar door een uitzonderlijk hoog aantal dagenweerverlet in de bouwsector. In jaargemiddelden zou de tijdelijke werkloosheiddit jaar terugvallen tot 48 500 budgettaire eenheden, maar daarmee nog fors bo-ven haar conjunctuurneutraal niveau blijven. Dat toont aan dat de arbeidsduurdit jaar slechts een gedeelte van haar oorspronkelijke inzinking zal goedmaken(toename met 0,6 %). De arbeidsproductiviteit per uur daarentegen zou reedsfors hernemen (met 2 %), zodat het jobverlies in de marktbedrijfstakken dit jaarhoger zou oplopen dan vorig jaar (daling van de werkgelegenheid met 0,9 %; ver-lies van 33 000 arbeidsplaatsen).

...en slechts een bescheiden herneming van de werkgelegenheidsgroei in 2011.

Volgend jaar trekt de arbeidsduur verder aan met 0,7 %, terwijl de tijdelijke werk-loosheid terugvalt tot 35 400 budgettaire eenheden. Het prille herstel leidt wel altot een toename van het arbeidsvolume (met 0,8 %), maar die toename wordt gro-tendeels geabsorbeerd doordat de arbeidsduur terug opgekrikt wordt naar eennormaal niveau. Dat weegt op het aantal nieuwe aanwervingen. Bij een jaarge-middelde groei die (zie supra) volgend jaar trouwens nauwelijks hoger ligt dandit jaar, blijft de groei van de werkgelegenheid in de marktbedrijfstakken dan ookuiterst bescheiden (0,2 %, hetzij een winst van 6 000 arbeidsplaatsen), ondanks deal bij al matige groei van de arbeidsproductiviteit per uur (1,0 %).

De jobcreatie herneemt op middellange termijn, maar belet niet dat de economische crisis...

Slechts vanaf 2012 wordt de jobcreatie substantieel (gemiddeld 1,2 % groei perjaar), bij een volgehouden groei van de activiteit, een licht neerwaarts pad voorde gemiddelde arbeidsduur (-0,1 % per jaar) en een groei van de arbeidsproduc-tiviteit per uur die gemiddeld 1,4 % bedraagt. Die groei ligt dan volledig in lijnmet de evolutie van de reële uurlonen (gedefleerd met de prijsindex van de toe-gevoegde waarde; zie deel B.3), en bereikt terug het peil uit de eerste helft van ditdecennium. Gecumuleerd over de periode 2012-2015 zou de werkgelegenheid inde marktbedrijfstakken stijgen met 177 000 personen, wat de toename over de ge-hele projectieperiode op 150 000 personen brengt (zie tabel 23).

...voor duurzame neerwaartse schokken zorgt op de werkgelegenheid, alsook op de arbeidsproductiviteit.

In deze Vooruitzichten heeft de crisis geen blijvend effect op het niveau van degemiddelde arbeidsduur. Het blijvend verlies aan activiteit dat op middellangetermijn geboekt wordt, zorgt echter voor een duurzame neerwaartse schok op zo-wel de arbeidsproductiviteit per uur als de werkgelegenheid. In vergelijking metde Economische Vooruitzichten 2008-20131 (de laatste Vooruitzichten die de eco-nomische crisis voorafgingen) ligt op het einde van de projectieperiode deactiviteit in de marktbedrijfstakken nu ruim 6 procentpunt lager, ongeveer gelijkgespreid over een lager productiviteit- en werkgelegenheidsniveau2.

1. Na herschaling van alle variabelen op de nieuwe observaties voor 2008 en na verlenging van deprojectie voor de periode 2014-2015 op basis van de toen geldende omgevingsfactoren.

2. De vergelijking is slechts indicatief, want de financiële crisis is niet de enige omgevingsfactor dieveranderd is in vergelijking met de toenmalige projectie.

94

Page 103: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

De sterkste aderlating van arbeidsplaatsen vindt plaats in de verwerkende nijverheid,...

Op het niveau van de bedrijfstakken (tabel 23) heeft de crisis vorig jaar het hardsttoegeslagen in de takken van de verwerkende nijverheid, waar de werkgelegen-heid kromp met 4,4 %. Nochtans was het ook in die bedrijfstakken dat dearbeidsduur het sterkste daalde (met 3,5 %), dank zij het beroep dat gedaan konworden op de tijdelijke werkloosheid. Dit en volgend jaar blijft de werkgelegen-heid er sterker dan trendmatig achteruitgaan (respectievelijk -5,2 % en -3,2 %), bijeen bescheiden herstel van de activiteit maar een fors aantrekkendearbeidsproductiviteit.

TABEL 23 - Binnenlandse werkgelegenheid per bedrijfstak en werkende bevolking(jaargemiddelden, in duizenden personen, tenzij anders vermeld)

Tijdens de periode 2009-2011 zouden daarmee 73 000 arbeidsplaatsen verlorengaan in de verwerkende nijverheid. Ook vanaf 2012 blijft de productiviteit in diebedrijfstakken zoals gebruikelijk sneller groeien dan de toegevoegde waarde,maar blijft de werkgelegenheidskrimp beperkt tot 1,3 % per jaar, wat een gecu-muleerd verlies van 26 000 banen inhoudt tijdens de periode 2012-2015.

Jaarlijkse groeivoeten Verschillen Niveau

2003-2008

2009 2010 20112012-2015

09-03 15-09 1980 2015

Landbouw -1,1 -0,0 -0,2 -2,0 -1,2 -5 -6 117 74

Industrie -0,5 -3,0 -3,6 -1,8 -0,6 -31 -65 1266 795

- Energie -0,0 3,9 2,1 -0,8 -0,4 2 -0 64 33

- Verwerkende nijverheid -1,4 -4,4 -5,2 -3,2 -1,3 -58 -73 913 492

- Bouw 1,5 -0,5 -1,0 0,8 0,7 25 7 289 270

Verhandelbare diensten 1,9 0,2 -0,1 0,9 1,8 279 221 1638 2888

- Vervoer en communicatie 0,2 -1,7 -2,0 0,2 1,2 -0 9 301 302

- Handel en horeca 0,6 -0,7 -0,6 -0,3 0,5 24 8 680 765

- Krediet en verzekeringen -1,0 -2,0 -1,9 -1,3 -0,0 -9 -4 132 128

- Gezondheidszorg 2,5 3,0 2,9 2,4 2,9 68 92 210 604

- Overige marktdienstena

a. Exclusief dienstenchequewerkgelegenheid en PWA-jobs.

2,8 -1,0 -1,1 0,9 2,5 122 88 316 970

- Dienstencheques -,- 17,9 8,7 6,8 4,4 85 32 0 118

- PWA-jobs -14,6 -21,1 -21,1 -21,1 -20,0 -12 -4 0 1

Niet-verhandelbare diensten 1,0 -0,2 0,0 0,2 0,4 34 16 750 847

- Overheidsadministratie en onderwijs 1,3 0,5 0,1 0,3 0,6 54 22 682 808

- Huishoudelijke dienstenb

b. Voor eigen rekening bij gezinnen.

-3,9 -9,5 -1,3 -2,6 -2,5 -20 -6 68 40

Binnenlandse werkgelegenheid 1,2 -0,5 -0,7 0,2 1,1 277 167 3772 4604

Marktbedrijfstakken, waarvan: 1,2 -0,6 -0,9 0,2 1,2 243 150 3021 3757

- Loontrekkenden 1,4 -0,9 -1,0 0,2 1,4 213 144 2417 3033

- Zelfstandigen 0,6 0,4 -0,6 -0,1 0,4 30 6 604 724

Werkende bevolking 1,2 -0,5 -0,7 0,2 1,1 285 167 3830 4682

Werkgelegenheidsgraad (% bev. 15-64 jaar) 0,5 -1,1 -1,3 -0,3 0,7 1,3 0,9 59,4 64,3

95

Page 104: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

...terwijl op korte termijn de gevolgen van de crisis voor de bouwsector binnen de perken blijven, maar de herneming er ook eerder gematigd zou zijn.

De bouwnijverheid komt uit een periode van erg sterke jobcreatie (werkgelegen-heidsgroei van 1,5 % per jaar gemiddeld tijdens de periode 2003-2008). Deactiviteit vertraagde er reeds aanzienlijk in 2008, kromp vorig jaar met 2,9 %, zoudit jaar bescheiden (+0,7 %), maar vanaf 2011 forser (+2,5 % gemiddeld) herne-men. De werkgelegenheid betaalt daarvoor op korte termijn het gelag (daling van0,5 % vorig jaar, van 1 % dit jaar), hoewel een gecumuleerd verlies van 4 000 ba-nen in historisch perspectief en gezien de ernst van de recessie beperkt genoemdkan worden. Vanaf 2011 zou de werkgelegenheid in de bouwsector terug aan-groeien met rond de 0,8 % per jaar, wat tijdens de periode 2011-2015 10 000bijkomende arbeidsplaatsen oplevert. Op zijn beurt is dat eerder bescheiden invergelijking met de forse toename tijdens de vier jaar die de economische crisisvoorafgingen (+28 000 jobs tijdens die periode).

De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de gezondheidszorg en de dienstenchequetak blijft immuun voor de crisis...

Bij de verhandelbare diensten bleef vorig jaar de werkgelegenheidsgroei nog netpositief (0,2 %, +4 000 arbeidsplaatsen), dit jaar verwachten we een lichte krimp(-0,1 %). Twee bedrijfstakken ontsnappen immers volledig aan de gevolgen vande economische crisis. Enerzijds blijft de dienstenchequewerkgelegenheid forstoenemen (13 000 bijkomende arbeidsplaatsen vorig jaar, 7 000 dit jaar). Ander-zijds versnelt de toename van de werkgelegenheid in de gezondheidszorg (inruime zin) nog licht in vergelijking met het recente verleden (respectievelijk 3 %en 2,9 % groei, hetzij 29 000 extra arbeidsplaatsen op twee jaar tijd). Ook tijdensde volgende jaren blijven beide takken beduidend bijdragen aan de groei van demarktwerkgelegenheid. Het aantal dienstenchequewerknemers zou nog toene-men met 25 000 personen tijdens de periode 2011-2015, de werkgelegenheid in degezondheidszorg met 77 000 personen. In beide takken wordt de expansie van dewerkgelegenheid in de hand gewerkt door een sterke toename van de vraag naarde corresponderende diensten en door een zwakke productiviteitsgroei.

...terwijl de overige takken binnen de marktdiensten wél geraakt worden.

De werkgelegenheid in de overige takken van de verhandelbare diensten wordtechter wél geraakt door de crisis. In de tak krediet en verzekeringen daalde dewerkgelegenheid al licht sinds het begin van het decennium. Die tendens wordtnu op korte termijn verder uitgediept (verlies van 7 000 banen tijdens de periode2009-2011), maar vanaf 2012 zou de werkgelegenheid er stabiel blijven, steeds inde hypothese dat het financiële systeem geen verdere adverse systeemschokkente verwerken zou krijgen.

De crisis heeft op korte termijn zware gevolgen voor de tak vervoer en communicatie,...

Op de verwerkende nijverheid na, zakte de activiteit vorig jaar het sterkst in detakken ‘handel en horeca’ en ‘vervoer en communicatie’ (respectievelijk -6,5 % en-5,4 %). In de handel en horeca speelde de productiviteitscyclus beduidend ster-ker en komt het herstel sneller op gang, zodat de werkgelegenheidskrimp erzowel vorig jaar (-0,7 % versus -1,7 %) als dit jaar (-0,6 % versus -2 %) mindergroot is dan in de tak vervoer en communicatie.

...maar op middellange termijn is het verlies aan werkgelegenheidsdynamiek groter in de handel en horeca...

Die laatste wint echter opmerkelijk aan dynamiek vanaf 2011; de groei van de ac-tiviteit komt er vanaf 2012 zelfs beduidend hoger te liggen dan in de jarenvoorafgaand aan de economische crisis, zodat ook de werkgelegenheid nu forsertoeneemt (1,2 % gemiddeld vanaf 2012). In de handel en horeca groeit de activiteitvanaf 2012 terug in hetzelfde tempo als tijdens de periode voorafgaand aan decrisis, zodat ook de werkgelegenheid er in vergelijkbare mate groeit (0,5 % ge-middeld vanaf 2012). Over de gehele projectieperiode beschouwd en in

96

Page 105: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

vergelijking met het recente verleden is het verlies aan groei- en werkgelegen-heidsdynamiek dus veel groter in de tak ‘handel en horeca’.

...en bij de ‘overige marktdiensten’.

Ook bij de ‘overige marktdiensten’ zorgt de economische crisis voor een duur-zaam verlies aan werkgelegenheidsgroei op middellange termijn. Die resttak iserg heterogeen, bevat zowel diensten aan gezinnen als (conjunctuurgevoelige)diensten aan bedrijven en staat momenteel in voor ongeveer een vierde van detotale marktwerkgelegenheid. Dat de werkgelegenheid in die tak vorig jaar sterknegatief reageerde (groei van -1,0 % tegen nog een gemiddelde groei van 2,8 % tij-dens de periode voorafgaand aan de crisis), heeft in de eerste plaats te maken methet fors verlies aan interimbanen, jobs die bij conventie alle gelogeerd worden indeze bedrijfstak en die als eerste de impact van de crisis te verwerken kregen. Dewerkgelegenheid in die tak zou dit jaar vrijwel even sterk achteruitgaan (-1,1 %),en slechts in 2011 beginnen hernemen (+0,9 %). Vanaf 2012 wordt deze tak terugeen belangrijke motor van jobcreatie (2,6 % groei per jaar), hoewel het groeitempolicht lager ligt dan tijdens de periode voorafgaand aan de crisis.

Verderschrijdende tertiarisering van de werkgelegenheid.

Bij productiviteitswinsten die in de marktdiensten systematisch lager blijven danin de industrie (zie hoofdstuk III, deel B.4), komt de verderschrijdende tertiarise-ring van de economie nog meer tot uiting komt in de sectorale verdeling van dewerkgelegenheid dan in die van de toegevoegde waarde. Het gewicht van demarktdiensten in de totale binnenlandse werkgelegenheid zou toenemen van60,1 % in 2009 tot 62,7 % in 2015, dat van de verwerkende nijverheid krimpt van12,7 % naar 10,7 %. Vanaf 2011 zou het niveau van de werkgelegenheid in de ge-zondheidszorg trouwens hoger komen te liggen dan in het geheel van deverwerkende nijverheid.

Vertraging van de jobcreatie bij de overheid.

In de tak ‘overheidsadministratie en onderwijs’ nam de werkgelegenheid nog ge-voelig toe tijdens de afgelopen zes jaar (met 54 000 personen). Die stijging moetvoornamelijk toegeschreven worden aan de evolutie bij de gewesten, gemeen-schappen en lagere overheid; op landsverdediging (federale overheid) nam dewerkgelegenheid daarentegen af. Tijdens de projectieperiode zou de stijging vande werkgelegenheid minder uitgesproken zijn (+22 000 personen). Bij de gewes-ten, gemeenschappen en lagere overheid vertraagt immers het groeitempo,terwijl de afname van de werkgelegenheid op het federale niveau belangrijkerzou worden. Dat laatste is het gevolg van de uitvoering van het beleid van ‘selec-tieve vervanging van federale ambtenaren’ en ‘modernisering van de federaleoverheidsdiensten’ en van het ‘Transformatieplan voor Defensie’, dat meer be-paald de mogelijkheid bevat om vrijwillig prestaties op te schorten.

De werkgelegenheidsgraad maakt op middellange termijn ternauwernood het terrein goed dat door de crisis verloren ging...

De toename van de werkgelegenheid bij de overheid compenseert ruimschootshet verlies aan jobs (6 000 in totaal) in de informele huishoudsector (die verschui-ven naar de dienstenchequewerkgelegenheid binnen de marktsector), zodat detotale werkende bevolking op middellange termijn licht méér (+167 000 perso-nen) toeneemt dan de marktwerkgelegenheid. Tijdens de periode 2004-2008 namde werkzame bevolking echter nog toe met 308 000 personen (figuur 22). On-danks de eveneens forse toename in de bevolking op arbeidsleeftijd, klom dewerkgelegenheidsgraad1 tijdens die vijf jaar van 62,2 % naar 64,2 %. Na het uit-breken van de crisis krimpt de werkende bevolking dan echter twee jaar op rij(met 23 000 personen vorig jaar, met 33 000 personen dit jaar), zodat – bij een nogsteeds aanzienlijke toename van de bevolking op arbeidsleeftijd – de werkgele-

97

Page 106: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

genheidsgraad terugvalt tot 62,7 %. Volgend jaar zou de werkende bevolkingterug licht toenemen (met 7 000 personen), onvoldoende weliswaar om de werk-gelegenheidsgraad dan al op te krikken (die daalt nog verder, tot 62,5 %). Slechtsvanaf 2012 ligt de groei van de werkende bevolking (1,1 % per jaar; gemiddeldetoename van 48 000 personen per jaar) terug substantieel boven de – zelf slinken-de (deel A) – groei van de bevolking op arbeidsleeftijd, zodat dewerkgelegenheidsgraad 0,5 ppt per jaar wint en klimt tot 64,3 % in 2015, slechtsnet boven het niveau uit 2008 weliswaar. Aangezien de economische crisis indeze Vooruitzichten bij hypothese het demografische scenario ongewijzigd laat,is de duurzame neerwaartse schok van de crisis op de werkgelegenheidsgraadvan dezelfde grootte als die op de werkgelegenheid.

FIGUUR 22 - Werkende bevolking en werkgelegenheidsgraad

...en blijft ver verwijderd van het streefcijfer dat Europa hanteert in de EU2020-strategie.

De werkgelegenheidsgraad die gehanteerd wordt in het kader van de EU2020-strategie (EAK-meting, leeftijdsgroep 20 tot 64 jaar; zie kader 9) zakte van 68 % in2008 tot 67,1 % in 2009, zou op basis van deze Vooruitzichten op korte termijn ver-der terrein verliezen, uitbodemen op 66 % in 2011, en vervolgens klimmen tot67,7 % tegen 2015. Hiermee wordt duidelijk geïllustreerd hoe groot de uitdagingis waarvoor de Europese doelstelling op dat vlak (75 % in 2020 voor de EuropeseUnie in zijn geheel, weliswaar nog te vertalen naar nationale streefcijfers) onsstelt.

1. Hier gemeten als de verhouding tussen het totale aantal werkenden (inclusief personen van 65jaar en meer) en de bevolking van 15 tot 64 jaar (zie kader 9). De niveauverschillen in vergelij-king met de Economische vooruitzichten 2009-2014 van mei 2009 zijn, zoals eerder vermeld, hetgevolg van de historische revisie van de werkgelegenheidsdata in de Nationale Rekeningen.

1970 1980 1990 2000 2010-75

-50

-25

0

25

50

75

100

55

56

57

58

59

60

61

62

63

64

65

Werkende bevolking, jaarlijkse veranderingen in duizenden (linkerschaal)Werkgelegenheidsgraad, in % van de bevolking op arbeidsleeftijd (rechterschaal)

98

Page 107: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 9 - Nieuwe doelstelling voor de werkgelegenheidsgraad in de EU2020-strategie

In maart bereikte de Europese Raad een akkoord over de krachtlijnen van een nieuwe strategie voor werkgelegenheiden groei in de Europese Unie (de ‘Europa 2020-strategie’). Als onderdeel van die strategie worden vijf becijferde doel-stellingen naar voor geschoven, en wordt onder meer de ambitie uitgesproken dat de Europese Unie in zijn geheel ernaar zou moeten streven de werkgelegenheidsgraad in de leeftijdsgroep van 20 tot 64 jaar tegen 2020 op 75 % te bren-gen. De vertaling van die globale doelstelling naar nationale streefcijfers, die rekening houden met de huidige –aanzienlijke – verschillen tussen de lidstaten op het vlak van werkgelegenheidsgraden, is momenteel nog onderwerpvan discussie. In de volgende paragrafen documenteren we de historische verschillen tussen de EU2020-graad en dewerkgelegenheidsgraad die in deze Vooruitzichten gehanteerd wordt. Verder geven we aan welke evolutie van deEU2020-graad bij ongewijzigd beleid verwacht kan worden op basis van deze Vooruitzichten.

De werkgelegenheidsgraad die traditioneel in deze Vooruitzichten gebruikt wordt is de verhouding tussen de totale wer-kende bevolking (15 jaar en meer) en de bevolking op arbeidsleeftijd (15 tot 64 jaar). Het betreft een macro-economische definitie, die bij conventie werkzame personen van 65 jaar en ouder wél in de teller maar niét in de noemermeerekent (noem die graad ‘FPB-macro’). De becijfering gebeurt aan de hand van administratieve bronnen: officiële be-volkingscijfers en gegevens voor de werkzame bevolking uit de Nationale Rekeningen (op hun beurt gebaseerd opadministratieve primaire bronnen, meer bepaald de diverse instellingen voor Sociale Zekerheid).

De EU2020-werkgelegenheidsgraad wijkt op twee punten af van die definitie. In de eerste plaats wordt geen gebruikgemaakt van administratieve gegevens, maar wel van de resultaten uit de Enquête naar de Arbeidskrachten (EAK). DeEAK wordt volgens dezelfde principes gehouden in alle landen van de Unie en biedt dus een betere garantie op onder-linge vergelijkbaarheid tussen de lidstaten. Bovendien worden de cijfers niet retro-actief gewijzigd (zoals bv. dit jaar wélgebeurde met de historische werkgelegenheidsreeksen in de Belgische Nationale Rekeningen). Daar staat tegenoverdat de EAK-resultaten onderhevig zijn aan statistische schommelingen, waarvan de belangrijkheid afhangt van de groot-te van de steekproef in de verscheidene landen.

TABEL 9a - Werkgelegenheidsgraad; verschillende concepten (in procent)

Om het verschil tussen beide bronnen (administratief vs. EAK) duidelijk te maken, kan een graad ‘EAK-macro’ berekendworden, eveneens gedefinieerd als de verhouding tussen totale werkzame bevolking en bevolking op arbeidsleeftijd,maar dan gebaseerd op EAK-cijfers. Tabel 9a en figuur 9b documenteren de verschillen. Blijkt dat tijdens de periode1999-2009 de graad FPB-macro1 gemiddeld 1,6 procentpunt boven de graad EAK-macro lag. Iets meer dan een halfprocentpunt van dat verschil is het gevolg van de recente historische herziening van de werkgelegenheidsreeksen inde Nationale Rekeningen. Blijkt eveneens dat over de gehele periode de evolutie van beide werkgelegenheidsgradenmin of meer gelijklopend is, maar dat belangrijke verschillen in de kortetermijnevoluties optreden.

1999-2009

1999 2008 2009 2010 2011 20152009-1999

2015-2009

FPB-macro 62,7 60,9 64,2 63,5 62,7 62,5 64,3 2,6 0,9

EAK-macro 61,1 59,7 62,9 62,0 2,3

EU2020 66,0 64,5 68,0 67,1 66,3 66,0 67,7 2,6 0,6

1. Bevolking op arbeidsleeftijd 2008-2009 en werkzame bevolking 2009: ramingen, geen observaties.

99

Page 108: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Vervolg kader 9

FIGUUR 9b - Werkgelegenheidsgraad; verschillende concepten (in procent)

In de tweede plaats betreft de EU2020-graad louter de leeftijdsgroep 20 tot 64 jaar. Enerzijds leidt het verwijderen van64-plussers uit de werkzame bevolking tot een negatief effect van gemiddeld 0,4 procentpunt t.o.v. de graad ‘EAK-ma-cro’. Anderzijds heeft het elimineren van de leeftijdsgroep 15 tot 19 jaar een sterk opwaarts effect (van 5,4 procentpuntgemiddeld), omdat in die groep de activiteits- en werkgelegenheidsgraad ver beneden het gemiddelde liggen. Het net-toresultaat is dat de EU2020-graad tijdens de periode 1999-2009 4,9 procentpunt boven de graad ‘EAK-macro’ en 3,3procentpunt boven de graad ‘FPB-macro’ lag.

Vorig jaar zakte de EU2020-graad van 68 % tot 67,1 %. Hij kan geëxtrapoleerd worden d.m.v. de beschikbare informatievolgens leeftijdscategorieën uit de sociodemografische module die in deze Vooruitzichten de projectie van het arbeids-aanbod bepaalt. Uit die oefening volgt dat hij eerst nog verder zou inzinken (tot 66 % in 2011), maar tegen 2015 terugzou klimmen tot 67,7 %. De EU2020-graad stijgt iets minder dan de graad FPB-macro in projectie, omdat het aandeelvan 64-plussers in de totale werkzame bevolking toeneemt én omdat het aandeel van 15-19 jarigen in de bevolking oparbeidsleeftijd afneemt.

2000 2005 2010 201559

60

61

62

63

64

65

66

67

68

69

FPB-macroEAK-macroEU2020

100

Page 109: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

D. Werkloosheid en arbeidsreserve

De crisis doet op korte termijn de werkloosheid fors oplopen...

Tijdens de periode 2006-2008 liep het aantal werklozen (definitie FPB; inclusief'oudere werklozen') terug met 109 000 eenheden en zakte de werkloosheidsgraadvan 14,1 % tot 11,7 %, een niveau dat (zie figuur 23) tussen de werkloosheidsgra-den ligt die bereikt werden op het einde van de vorige twee periodes vanhoogconjunctuur (10,4 % in 1990 en 12,5 % in 2001). Uiteindelijk is die sterke da-ling geen voorafspiegeling gebleken van een tendens naar structureel lagerewerkloosheidsgraden dan diegene die we kenden tijdens de laatste drie decen-nia. De economische crisis zorgde vorig jaar immers voor een toename van hetaantal werklozen met 45 000 personen (zie tabel 24) en ook dit jaar zou de werk-loosheid vrijwel even sterk stijgen (met 43 000 personen). De werkloosheidsgraadstijgt daarmee op twee jaar tijd van 11,7 % tot 13,3 %.

TABEL 24 - Arbeidsreserve en werkloosheida (jaargemiddelden, in duizenden; graden in procent)

a. Potentieel arbeidsaanbod, beroepsbevolking en werkende bevolking: inclusief personen van 65 jaar en meer.

...opmerkelijk minder dan oorspronkelijk verwacht nochtans,...

Die aanwas is bijzonder aanzienlijk, maar valt toch substantieel lager uit dan vol-gens onze eerdere inschattingen van het kortetermijneffect van de crisis. Zo werdin de Vooruitzichten van mei 2009 nog uitgegaan van een stijging van de werk-loosheid met 172 000 eenheden op die twee jaar en een toename van dewerkloosheidsgraad van 11,8 %1 tot 14,9 %, dubbel zo sterk dus. Die overschat-ting wordt zowel verklaard door de lager dan verwachte kortetermijnimpact vande crisis op de groei en de werkgelegenheid als – voor iets meer dan de helft –door de veel sterkere vertraging in de groei van de beroepsbevolking (zie deel A),vergeleken met onze eerdere raming.

Verschillen Niveau

09-03 09-08 10-09 11-10 15-11 15-09 2009 2015

Potentieel arbeidsaanbod (1) 253 22 13 43 164 220 5304 5524

- Voltijdse loopbaanonderbreking (2) -3 -2 -1 -0 -0 -2 25 23

- Brugpensioenen (3) 10 2 4 1 -2 3 118 121

Beroepsbevolking definitie FPB (4) 246 22 10 41 167 219 5161 5380

- Werkende bevolking 285 -23 -33 7 192 167 4515 4682

- Administratieve werkzoekenden (5) 13 51 50 36 -22 63 551 614

* waarvan: 15 tot 49 jaar -62 42 43 31 -26 47 434 481

* waarvan: 50 jaar en meer 74 10 7 5 4 16 116 133

- ‘Oudere werklozen’ (6) -52 -6 -6 -2 -3 -11 95 84

Werkloosheid definitie FPB (7)=(5)+(6) -39 45 43 34 -25 52 646 698

Arbeidsreserve (8)=(7)+(2)+(3) -32 46 46 35 -28 54 789 842

Graad van arbeidsreserve (8)/(1) -1,4 0,8 0,8 0,5 -1,0 0,4 14,9 15,2

Werkloosheidsgraad definitie FPB (7)/(4) -1,4 0,8 0,8 0,5 -0,9 0,5 12,5 13,0

1. De lichte niveauherziening voor de werkloosheidsgraad in 2008 is ook hier het gevolg van deopwaartse herziening van de historische werkgelegenheidsreeksen in de Nationale Rekeningen.

101

Page 110: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

...hoewel door een terug aantrekkend arbeidsaanbod een deel van de eerder verwachte stijging verder in de tijd wordt uitgespreid.

De eerste vaststelling (minder negatieve groei op korte termijn) leidt ook op mid-dellange termijn tot een minder sterke aderlating dan oorspronkelijk gedacht intermen van zowel groei als arbeidsplaatsen. Wat de groeivertraging van de be-roepsbevolking betreft, gaan we er echter van uit dat die grotendeels uitgevlaktzou worden op middellange termijn (onder de veronderstelling dat de activiteits-graden onder 50 jaar een inhaalbeweging maken en bij een demografisch scenariodat niet aangetast wordt door de crisis; zie deel A). Een deel van de eerder ver-wachte werkloosheidstoename wordt op die manier verder in de tijd uitgespreid.Zo zou volgend jaar de werkloosheid nog fors blijven oplopen (+34 000 perso-nen), omdat de groei van de beroepsbevolking al uit het dal klimt, terwijl dewerkgelegenheidstoename nog uiterst bescheiden blijft (zie deel C). De werkloos-heidsgraad klimt daarmee volgend jaar tot 13,9 %. Tijdens de tweedaaropvolgende jaren komt de werkgelegenheidstoename op kruissnelheid,maar groeit de beroepsbevolking licht boven trend, zodat in absolute aantallen dewerkloosheid vrijwel stabiliseert (+5 000 personen in 2012, -3 000 personen in2013) en de werkloosheidsgraad slechts licht afneemt (tot 13,7 % in 2013). Slechtsnaar het einde van de projectieperiode toe, bij een stabiele groei van de werkge-legenheid en een enigszins terugvallende toename van de beroepsbevolking, zetdan een meer gevoelige daling van de werkloosheid in (-27 000 personen tijdensde periode 2014-2015), en daalt de werkloosheidsgraad tot 13 %.

FIGUUR 23 - Werkloosheid (definitie FPB) en werkloosheidsgraad

In vergelijking met eerdere conjunctuurcycli valt de werkloosheidsgraad trager terug bij de herneming van de activiteit.

Op het einde van de projectieperiode ligt de werkloosheid (werkloosheidsgraad)nog altijd 52 000 personen (0,5 ppt) boven het niveau van vorig jaar. Dat de kor-tetermijnstijging van de werkloosheid een stuk lager uitviel dan oorspronkelijkverwacht, neemt dus niet weg dat in het scenario van deze Vooruitzichten (terug-keer naar trendniveau van de arbeidsduur; inhaalbeweging van deberoepsbevolking; nauwelijks inhaalgroei op middellange termijn) de huidigecrisis gepaard gaat met een duurzame impact op middellange termijn op dewerkloosheidsgraad. Die zou immers, in vergelijking met eerdere conjuncturelecycli, veel trager terugvallen tijdens de periode van herneming van de activiteit.Bovendien geldt die vaststelling dan nog bij ongewijzigd beleid, dus terwijl on-evenwichten opgebouwd worden in de publieke financiën die onverenigbaar zijnmet de reeds aangekondigde doelstellingen op dat vlak (zie hoofdstuk V), maardie in deze Vooruitzichten wel de groei op middellange termijn ondersteunen.

1970 1980 1990 2000 2010-75

-50

-25

0

25

50

75

100

0,0

2,5

5,0

7,5

10,0

12,5

15,0

Werkloosheid (definitie FPB), jaarlijkse veranderingen in duizenden (linkerschaal)Werkloosheidsgraad, in % van de beroepsbevolking (rechterschaal)

102

Page 111: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Ondanks de crisis bleef de graad van arbeidsreserve bij 50-plussers vorig jaar dalen,...

In de leeftijdsklasse van 50 tot 64 jaar, daalt de graad van arbeidsreserve reedsstructureel sinds het midden van de jaren negentig: van 31 % in 1995 naar 24,5 %in 2008. Ondanks de economische crisis en ondanks de opwaartse druk die uit-ging van de pensioenhervorming, daalde hij ook vorig jaar nog verder, tot 24,2 %,en was er hoogstens sprake van een verlies aan neerwaartse dynamiek vergele-ken met de periode 2006-2008. Die daling gold trouwens niet alleen voor decomponent brugpensioenen (afname in verhouding tot het potentieel arbeids-aanbod van 8,6 % naar 8,5 %, zie deel A), maar ook voor de componentwerkloosheid (afname van 15,5 % naar 15,4 %). Wel is het zo dat binnen de werk-loosheid een verdere verschuiving plaatsvond van ‘oudere werklozen’ (die inverhouding tot het potentieel arbeidsaanbod daalden van 7,5 % naar 6,9 %) naaradministratief werkzoekenden (toename van 8 % naar 8,5 %). Bovendien nam inabsolute termen de arbeidsreserve bij 50-plussers wél licht toe (met 6 000 perso-nen), op basis van de forse toename van het arbeidsaanbod in die leeftijdsklasse(zie deel A).

...daling die zich doorzet op middellange termijn.

Ook tijdens de projectieperiode zou de graad van arbeidsreserve in die leeftijds-klasse verder blijven dalen, gematigd tijdens de periode 2010-2011, forser nadien,zodat hij zou uitkomen op 21,5 % in 2015. Opnieuw geldt die daling van de ar-beidsreservegraad zowel voor de component brugpensioenen (tot 7,6 % in 2015)als voor de component werkloosheid (tot 13,7 % in 2015). Binnen de werkloos-heid blijft het aandeel van administratief werkzoekenden toenemen tot en met2013, om nadien te stabiliseren. In absolute termen stijgt de arbeidsreserve bij 50-plussers nog licht tijdens de periode 2010-2011 (met 7 000 personen), om tijdensde rest van de projectieperiode nagenoeg te stabiliseren (afname met 1 000 perso-nen), ondanks de aanzienlijke verdere toename van het potentieel arbeidsaanbodin die leeftijdsklasse.

De globale graad van arbeidsreserve stijgt iets minder dan de werkloosheidsgraad.

Zelfs in verhouding tot het totale potentiële arbeidsaanbod (15 jaar en meer) zouhet aandeel van de brugpensioenen licht dalen (stijging tot 2011, meer dan onge-daan gemaakt nadien), ondanks de verderschrijdende vergrijzing van het ar-beidsaanbod. Omdat ook de voltijdse loopbaanonderbreking licht aan belang in-boet, zou de globale graad van arbeidsreserve iets minder sterk toenemen overde projectieperiode dan de werkloosheidsgraad (toename van 14,9 % in 2009 tot15,2 % in 2015, met een maximum van 16,2 % in 2011). De globale 'administratie-ve' arbeidsreserve (werklozen, voltijdse loopbaanonderbrekers en bruggepensio-neerden) neemt toe met 54 000 personen en bevat op het einde van de periode842 000 personen.

De werkloosheidsgraad onder 50 jaar ondergaat echter volop de gevolgen van de crisis, zowel op korte...

In de leeftijdsklasse onder 50 jaar zakte de werkloosheidsgraad zeer snel tijdensde periode 2005-2008, van 13,3 % naar 10,2 %. Hij kwam daardoor beduidend on-der het niveau te liggen dat bereikt werd op het einde van de vorige periode vanhoogconjunctuur (11,1 % in 2001), hoewel de vergelijking ongetwijfeld enigszinswordt vertekend door de gevolgen van de striktere controle op het zoekgedragvan uitkeringsgerechtigde werklozen. Vorig jaar steeg de werkloosheidsgraad indie klasse echter tot 11,3 %, een toename van 42 000 personen, ondanks het feitdat de stijging van de werkloosheid nog getemperd werd door een afname vande beroepsbevolking.

103

Page 112: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

...als op middellange termijn.

Ook dit jaar blijft het arbeidsaanbod in die klasse negatief reageren op de adverseeconomische omstandigheden, maar desondanks stijgt de werkloosheidsgraad ertot 12,5 %. Volgend jaar blijft hij verder oplopen, tot 13,3 %, waarop hij plafon-neert gedurende twee jaar, periode waarin de activiteitsgraden op die leeftijdenherstellen van hun inzinking en de beroepsbevolking terug aantrekt (zie deel A).Slechts tijdens de laatste twee jaar van de projectieperiode daalt de werkloos-heidsgraad, tot 12,5 % in 2015, wat echter nog steeds 1,2 ppt boven het niveau vanvorig jaar blijft. Er zouden op dat moment 47 000 werkzoekenden onder 50 jaarméér zijn dan vorig jaar, voor een arbeidsaanbod dat slechts 8 000 personen hogerzou liggen, zodat besloten kan worden dat de impact van de crisis op middellan-ge termijn zich voornamelijk zou laten gevoelen in deze klasse.

104

Page 113: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

V Overheidsfinanciën

Het overheidstekort in 2009 wordt geraamd op 5,9 % van het bbp. De bijdrage van de cy-lische component tot dit tekort bedraagt ongeveer 1,7 % van het bbp en die van deeenmalige factoren 1,1 % van het bbp (die het tekort van de federale overheid beïnvloeden).Het structureel gedeelte van het vorderingensaldo wordt geraamd op 3,1 % van het bbp.Het structureel tekort zal de komende jaren blijven stijgen tenzij het begrotingsbeleidwordt aangepast en er zich een sterke en onverhoopte verbetering van de macro-economi-sche parameters voordoet.

Het effectieve tekort vermindert tot 4,7 % van het bbp in 2010, voornamelijk als gevolgvan de weerslag van de eenmalige uitgaven in 2009, de gunstige indexeringseffecten (ont-breken van indexering van lonen en sociale overdrachten) en de maatregelen in deverschillende begrotingen 2010. Het tekort stijgt lichtjes in 2011 en 2012 en stabiliseertzich vervolgens op 5,2 % van het bbp, ondanks een economische groei die groter is dan depotentiële groei. In een context van een relatief stabiele ontvangstenratio bij ongewijzigdbeleid, is het gebrek aan verbetering van het vorderingensaldo voornamelijk te wijten aande snelle toename van de sociale uitgaven en de stijging van de rentelasten, die onvoldoen-de gecompenseerd worden door de daling van de werkingskosten van de overheid.

Gezien de omvang van het tekort, doet het sneeuwbaleffect de schuldopbouw versnellen:de schuld stijgt met 16 % van het bbp over de periode 2009-2015.

Het Stabiliteitsprogramma van januari 2010 kan enkel nageleefd worden mits een aan-passingsinspanning van 2,3 % van het bbp tegen 2012 (verschil tussen het tekort bijongewijzigd beleid en de beoogde 3 % van het Verdrag van Maastricht voor 2012) en van5,2 % van het bbp tegen 2015 (doelstelling voor een terugkeer naar een evenwicht). Detussentijdse doelstelling voor 2010, opgesplitst per beleidsniveau, wordt door elk niveaubereikt, maar in 2011 en 2012 respecteren enkel nog de gemeenschappen en de gewestenhet vooropgestelde objectief.

Het grootste deel van het overheidstekort situeert zich bij Entiteit I, waarvan het tekortook op middellange termijn blijft toenemen. Die achteruitgang is vooral toe te schrijvenaan de sociale zekerheid en meer specifiek aan een groeiverschil tussen de sociale uitgavenen de inkomsten uit bijdragen, maar wordt deels opgevangen door de federale overheid. Dealternatieve financiering (voor de geneeskundige zorgen) wordt alsmaar belangrijker.Daarenboven heeft de federale overheid voor 2010 en 2011 beslist ervoor te zorgen dat hettekort van de sociale zekerheid niet hoger oploopt dan respectievelijk 0,5 en 0,3 % door denodige middelen over te dragen via een bijzondere rijkstoelage. De beslissing om die bij-zondere toelage ook nog na 2011 toe te kennen, en dus latere tekorten van de socialezekerheid deels of volledig ten laste te leggen van de federale overheid, werd tot op hedennog niet genomen.

Voor Entiteit II neemt het tekort geleidelijk af op middellange termijn. Dat geldt in hetbijzonder voor de gemeenschappen en de gewesten, waar het tekort tegen 2015 wegge-

105

Page 114: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

werkt zal zijn. Die positieve ontwikkeling voor de gemeenschappen en de gewesten is hetresultaat van bepaalde beleidsombuigingen waartoe beslist werd bij de begrotingsopmaak2010 en die niet enkel betrekking hebben op het lopend jaar, maar ook op de evolutie vande uitgaven op middellange termijn. Bovendien leiden de onderliggende mechanismenvan de financieringswet tot een gevoelige verhoging van de toegewezen middelen. De la-gere overheid daarentegen, die haar beleid op het vlak van ontvangsten en uitgaven nietaanzienlijk wist om te buigen, tekent een tekort op dat schommelt tussen 0,4 % en 0,7 %van het bbp, naargelang de nabijheid van de gemeenteraadsverkiezingen.

De ramingen voor de overheidsfinanciën in 2009 zijn gebaseerd op de meest re-cente beschikbare gegevens (april 2010). In de tabellen van dit hoofdstuk wijkenzij af van de definities van de nationale rekeningen in die zin dat de verkoop vanactiva (gebouwen, terreinen en licenties) verrekend wordt als een ontvangst (enniet als een negatieve kapitaaluitgave), de toegerekende bijdragen zowel uit de(loongebonden) ontvangsten en uitgaven worden gehaald, de pensioenen vanvroegere ambtenaren van de gemeenschappen, de gewesten en de lagere over-heid als finale uitgaven van de federale overheid worden beschouwd (in plaatsvan die te verrekenen als overdrachten van de federale overheid aan Entiteit II ennadien als finale uitgaven van Entiteit II) en de overdrachten van fiscale ont-vangsten naar de gemeenschappen en gewesten als negatieve ontvangsten vande federale overheid (en niet als uitgaven) worden verrekend. De tabellen in bij-lage zijn daarentegen volledig in overeenstemming met de nationale rekeningen.

106

Page 115: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

A. Vorderingensaldo en overheidsschuld

1. Begrotingskoers bij ongewijzigd beleid

Het vorderingentekort van de gezamenlijke overheid neemt af van -5,9 % van hetbbp in 2009 naar -4,8 % van het bbp in 2010. Die verbetering wordt gedeeltelijktenietgedaan in 2011 en 2012 zodanig dat het tekort zich op middellange termijnstabiliseert op -5,3 % van het bbp (tabel 25).

TABEL 25 - Geconsolideerde rekening van de gezamenlijke overheid (in procent van het bbp)

De totale ontvangsten blijven vrijwel stabiel in procent van het bbp gedurende devolledige projectieperiode, met uitzondering van een dieptepunt in 2009 als ge-volg van eenmalige factoren en het feit dat bepaalde ontvangstencategorieënsterk onder de economische en financiële crisis hebben geleden (zie deel B.1).Vanaf 2010 zijn de niet-fiscale ontvangsten structureel gestegen dankzij de in-komsten uit de verscheidene overheidsinterventies ten gunste van de financiëleinstellingen; dit compenseert het feit dat de fiscale en parafiscale ontvangsten inde projectieperiode hun niveau van vóór 2009 (in procent van het bbp) niet zullenevenaren.

De sterke stijging van de primaire uitgaven in 2009 is deels tijdelijk – cyclischecomponent, eenmalige uitgaven, indexeringseffecten – en deels structureel. Deterugval in 2010 vloeit voort uit de weerslag van de eenmalige uitgaven van 2009en de indexeringseffecten die dit keer gunstig zijn. De sociale uitgaven stijgensneller dan het bbp over de projectieperiode, in tegenstelling tot de lonen en deoverige niet-sociale uitgaven van de overheid die een dalende trend vertonen.Door de postelectorale terugloop van de investeringen door de lagere overheid,daalt de ratio van totale primaire uitgaven lichtjes na 2012.

Het primair tekort daalt van 2,2 % van het bbp in 2009 naar 1 % van het bbp in2010, het stijgt vervolgens opnieuw tot 1,4 % van het bbp in 2012 en neemt daarnageleidelijk af tot 0,8 % van het bbp in 2015. Gezien de verhoging van de rentelas-ten, heeft de geleidelijke daling van het primair tekort aan het einde van deprojectieperiode geen impact op het vorderingensaldo.

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Vorderingensaldo -1,2 -5,9 -4,8 -5,1 -5,4 -5,3 -5,3 -5,3

Primair saldo 2,6 -2,2 -1,0 -1,3 -1,4 -1,2 -0,9 -0,8

Ontvangsten 46,7 45,9 46,6 46,8 46,6 46,5 46,6 46,7

Fiscale en parafiscale ontvangsten 43,7 42,9 43,3 43,4 43,3 43,2 43,2 43,4

Niet-fiscale ontvangsten 2,9 3,0 3,3 3,3 3,3 3,3 3,3 3,3

Geconsolideerde primaire uitgaven 44,1 48,1 47,6 48,1 48,0 47,6 47,5 47,5

Lonen en aankoop van goederen en diensten 13,6 14,3 14,1 14,0 13,8 13,7 13,5 13,4

Sociale uitgaven 23,3 25,4 25,6 25,9 26,0 26,2 26,4 26,5

Overige 7,3 8,3 7,9 8,2 8,1 7,7 7,6 7,6

Rentelasten 3,8 3,7 3,8 3,8 4,0 4,2 4,3 4,5

107

Page 116: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 26 maakt een onderscheid tussen de bijdrage van de eenmalige maatregelenen die van de economische conjunctuur tot de schommelingen in het vorderin-gensaldo, volgens de methodologie van de Europese Commissie. Per saldoverkrijgt men de structurele evoluties in het vorderingensaldo die duiden op demin of meer expansieve of restrictieve koers (in het geval van België een duidelijkexpansieve koers vanaf het begin van de jaren 2000) van het begrotingsbeleid.

De methodologie van de Europese Commissie houdt geen rekening met de niet-structurele effecten van verschillende factoren, die op korte termijn nochtans zeeromvangrijk zijn, zoals het effect van de prijsschommelingen van (roerende, on-roerende) activa op de ontvangsten of het effect van de (vertraagde) indexeringenvan verschillende uitgavencategorieën. Ze houdt evenmin rekening met de elec-torale cyclus van de investeringen van de lagere overheid. Een raming van eenaantal van die effecten is opgenomen in deel B.2.

Ondanks die beperkingen, kunnen toch verschillende aanwijzingen afgeleidworden uit tabel 26. Gedurende de crisisperiode 2008-2010 (de drie jaren waarinde economische groei kleiner was dan de potentiële groei), is ongeveer twee der-de van de achteruitgang van het begrotingssaldo (-4,5 % van het bbp) te wijtenaan automatische stabilisatoren (-3,1 % van het bbp) en is ongeveer een derde er-van structureel (-1,5 % van het bbp). Tijdens de herstelperiode 2011-2015(geleidelijke verdwijning van de output gap vanaf 2011) blijkt de structurele ach-teruitgang van het vorderingensaldo (-1,9 % van het bbp over een periode van 5jaar) duidelijk groter dan het effectief vorderingensaldo laat uitschijnen. Tweederde van die structurele achteruitgang is toe te schrijven aan de evolutie van hetprimair saldo (-1,2 % van het bbp) en het overige derde aan de stijgende rentelas-ten. De verslechtering van het structureel primair saldo is, zowel op korte als opmiddellange termijn, volledig te wijten aan de structurele evolutie van de uitga-ven, terwijl de totale ontvangsten toenemen of structureel ongewijzigd blijven.

TABEL 26 - Begrotingskoers bij ongewijzigd beleid (in procent van het bbp)

a. Volgens de procedure bij buitensporige tekorten (PBT).

b. Volgens de methode van de EC.

c. Structurele uitgaven gecorrigeerd voor de indexeringseffecten en voor de electorale cyclus van de investeringen van de lagere over-heid (zie ook tabel 31, deel B.2)

Verschil

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2008-2010 2011-2015

Vorderingensaldoa -5,9 -4,7 -5,1 -5,3 -5,3 -5,2 -5,2 -4,5 -0,5

Cyclische componentb -1,7 -1,7 -1,6 -1,2 -1,0 -0,7 -0,4 -3,1 1,3

Conjunctuurgezuiverd vorderingensaldo -4,2 -3,0 -3,5 -4,1 -4,3 -4,6 -4,8 -1,5 -1,8

Eenmalige maatregelen -1,1 -0,1 -0,1 -0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1

Structureel vorderingensaldo -3,1 -2,9 -3,4 -4,1 -4,3 -4,6 -4,8 -1,5 -1,9

Rentelastena 3,6 3,7 3,8 3,9 4,1 4,3 4,4 -0,1 0,7

Structureel primair saldo 0,6 0,8 0,4 -0,1 -0,2 -0,3 -0,4 -1,6 -1,2

Structurele ontvangsten 46,4 46,6 46,8 46,6 46,5 46,6 46,7 0,5 0,1

Structurele uitgaven 45,8 45,7 46,3 46,7 46,7 46,8 47,0 2,2 1,3

(gecorrigeerde structurele uitgavenc) (1,8) (1,1)

108

Page 117: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

2. Vergelijking met het Stabiliteitsprogramma

Het Stabiliteitsprogramma van januari 2010 verbindt de Belgische overheid tothet respecteren van een traject dat leidt naar een terugkeer van het evenwicht vande overheidsfinanciën tegen 2015. In 2010 wordt de vooropgestelde doelstellingbehaald dankzij de maatregelen op de verschillende beleidsniveaus. Vanaf 2011zullen er echter nieuwe restrictieve maatregelen, van een nog grotere omvang,nodig zijn om de doelstelling te halen, omdat, bij ongewijzigd beleid, het tekortniet verdwijnt en zelfs groter wordt in structurele termen (figuur 24).

FIGUUR 24 - Vorderingensaldo1 van de overheid (in procent van het bbp)

1. Volgens de procedure bij buitensporige tekorten (PBT).

Het Stabiliteitsprogramma geeft – doch slechts tot in 2012 – begrotingssaldi perbeleidsniveau die overeenstemmen met de begrotingsdoelstelling voor de geza-menlijke overheid. In tabel 27 worden die vergeleken met de saldi perbeleidsniveau die voortvloeien uit deze vooruitzichten (en meer in detail bespro-ken worden in deel C.).

Voor Entiteit I bedraagt het verschil met het Stabiliteitsprogramma 0,5 % van hetbbp in 2011 en 1,8 % van het bbp in 2012. Voor 2010 en 2011 besliste de federaleoverheid om de realisatie van de begrotingsdoelstelling van de sociale zekerheid(begrotingstekort van -0,5 % van het bbp in 2010 en -0,3 % van het bbp in 2011) tewaarborgen door de nodige middelen over te dragen via een bijzondere rijkstoe-lage. De beslissing om die toelage ook nog na 2011 toe te kennen, en dus het tekortvan de sociale zekerheid in zijn geheel of deels ten laste te leggen van de federaleoverheid, werd tot op heden nog niet genomen. In die omstandigheden zou desociale zekerheid in 2012 een tekort van 1,1 % van het bbp optekenen dat op mid-dellange termijn aanhoudt, in plaats van het voorziene evenwicht in hetStabiliteitsprogramma.

Voor Entiteit II bedraagt het verschil met het Stabiliteitsprogramma 0,5 % van hetbbp zowel in 2011 als in 2012. Dit is toe schrijven aan de lagere overheid die, bijongewijzigd beleid, een aanzienlijk tekort aanhoudt tijdens de volledige projec-tieperiode. De in het najaar van 2009 genomen begrotingsbeslissingen door degemeenschappen en gewesten daarentegen beïnvloeden het vorderingentekortvan de deelsector gunstig: het tekort volgt nagenoeg het voorgestelde traject vanhet Stabiliteitsprogramma en verdwijnt tegen 2015.

1995 2000 2005 2010 2015-8

-7

-6

-5

-4

-3

-2

-1

0

1

Vorderingensaldo bij ongewijzigd beleidStructureel vorderingenaldo bij ongewijzigd beleidObjectieven van het Stabiliteitsprogramma

109

Page 118: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 27 - Vorderingensaldo1: vergelijking met het Stabiliteitsprogramma van januari 2010 (in procent van het bbp)

1. Volgens de procedure bij buitensporige tekorten (PBT).

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

A. Projectie

Gezamenlijke overheid -5,9 -4,7 -5,1 -5,3 -5,3 -5,2 -5,2

Entiteit I -5,0 -3,8 -4,1 -4,4 -4,7 -4,8 -4,9

Federale overheid -4,1 -3,3 -3,8 -3,3 -3,5 -3,7 -3,7

Sociale zekerheid -0,8 -0,5 -0,3 -1,1 -1,1 -1,1 -1,1

Entiteit II -0,9 -0,9 -1,0 -0,9 -0,6 -0,4 -0,4

Gemeenschappen en gewesten -0,7 -0,5 -0,4 -0,3 -0,2 -0,1 0,0

Lagere overheid -0,2 -0,4 -0,6 -0,7 -0,4 -0,4 -0,4

B. Stabiliteitsprogramma

Gezamenlijke overheid -5,9 -4,8 -4,1 -3,0 -2,0 -1,0 0,0

Entiteit I -5,1 -3,8 -3,6 -2,6 -,- -,- -,-

Federale overheid -4,3 -3,3 -3,3 -2,6 -,- -,- -,-

Sociale zekerheid -0,8 -0,5 -0,3 0,0 -,- -,- -,-

Entiteit II -0,8 -0,9 -0,5 -0,4 -,- -,- -,-

Gemeenschappen en gewesten -0,6 -0,6 -0,3 -0,2 -,- -,- -,-

Lagere overheid -0,2 -0,4 -0,2 -0,2 -,- -,- -,-

C. Verschil (=A-B)

Gezamenlijke overheid 0,0 0,1 -1,0 -2,3 -3,3 -4,2 -5,2

Entiteit I 0,1 -0,0 -0,5 -1,8 -,- -,- -,-

Federale overheid 0,2 -0,0 -0,5 -0,7 -,- -,- -,-

Sociale zekerheid -0,0 0,0 0,0 -1,1 -,- -,- -,-

Entiteit II -0,1 0,0 -0,5 -0,5 -,- -,- -,-

Gemeenschappen en gewesten -0,1 0,1 -0,1 -0,1 -,- -,- -,-

Lagere overheid -0,0 0,0 -0,4 -0,5 -,- -,- -,-

110

Page 119: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 10 - Groei van de uitgaven in overeenstemming met een terugkeer naar een begro-tingsevenwicht in 2015

De terugkeer naar een begrotingsevenwicht, conform het in het Stabiliteitsprogramma van januari 2010 beoogde tra-ject, houdt in dat het tekort van 5,3 % van het bbp in 2015 dat resulteert uit deze vooruitzichten bij ongewijzigd beleid,wordt weggewerkt. Rekening houdend met het afgeleid effect op de schuld en de rentelasten, moet het primair saldomet 4,8 % van het bbp worden aangepast (zie figuur 10a). In een dergelijk scenario, bedraagt de schuld 91 % van hetbbp in 2015 tegenover 106 % bij ongewijzigd beleid, of een winst van 15 % van het bbp, die de gekapitaliseerde waardevan de aanpassing over 5 jaar weergeeft.

FIGUUR 10a - Primair saldo en schuld van de gezamenlijke overheid bij een terugkeer naar een begrotings-evenwicht in 2015 (in procent van het bbp)

De overheden hebben de modaliteiten voor de aanpassing momenteel nog niet vastgelegd, noch in termen van verde-ling over de verschillende ontvangsten- en uitgavencategorieën, noch wat betreft de bijdrage van de verschillendebeleidsniveaus.

Ter illustratie stellen we hier de volgende mogelijke aanpassingspatronen voor. In het eerste geval wordt de aanpas-sing, hetzij volledig, hetzij enkel voor de helft, verwezenlijkt via besparingen op de finale primaire uitgaven. In hetandere geval wordt de aanpassing van de uitgaven gedragen door de gezamenlijke overheid, ofwel enkel door Entiteit I.Indien Entiteit II, waar het probleem van budgettaire houdbaarheid geringer is, niet bijdraagt, moet Entiteit I alleen haarprobleem van budgettaire houdbaarheid opvangen, dat zowel voortvloeit uit haar huidige schuld als uit haar implicieteschuld die gekoppeld is aan de toekomstige kosten van de vergrijzing. In een laatste geval gebeurt de aanpassing vande uitgaven enkel op het niveau van de federale overheid (die, bij gebrek aan een overeenkomst met de gefedereerdeentiteiten naar 2015 toe, alleen de verantwoordelijkheid draagt voor de verbintenissen ten aanzien van de EuropeseUnie in het Stabiliteitsprogramma).

Tabel 10b toont de reële groei van de betrokken uitgaven, in de verschillende gevallen. Bijvoorbeeld, in het geval waarinde aanpassing slechts voor de helft wordt verwezenlijkt via besparingen op uitgaven, en waarbij de daartoe aangewen-de uitgaven die van de gezamenlijke overheid zijn, moet de reële groei van die uitgaven (met inbegrip dus van deuitgaven van Entiteit II) teruggebracht worden tot gemiddeld 0,9 %, tegenover 2 % bij ongewijzigd beleid. In dit gevalmoet de helft van de aanpassing nog gerealiseerd worden via ontvangsten.

Indien de aanpassing volledig gerealiseerd wordt via besparingen op de finale primaire uitgaven en, bovendien, enkeldie van Entiteit I (die dan in 2015 een begrotingsoverschot van 0,4 % van het bbp zou laten optekenen, gelijkwaardigaan het tekort van Entiteit II), zou de reële groei van die uitgaven (met inbegrip dus van de uitgaven van sociale zeker-heid) over de periode 2011-2015, negatief zijn ten belope van gemiddeld -0,9 % per jaar tegenover +2,4 % bijongewijzigd beleid. Indien de sociale zekerheid niet bijdraagt, en de inspanning toegespitst is op de finale primaire uit-gaven van de federale overheid alleen, zouden de uitgaven moeten dalen met gemiddeld meer dan 11 % per jaarzonder inflatie, wat uiteraard onmogelijk is.

2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 201470

80

90

100

110

-3

-2

-1

0

1

2

3

4

5

6

7

Schuld na aapassing (linkerschaal)Primair saldo bij ongewijzigd beleidAangepast primair saldo bij terugkeer naar een evenwicht in 2015

111

Page 120: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Vervolg kader 10

TABEL 10b - Gemiddelde jaarlijkse reële groei van de finale primaire uitgaven in overeenstemming met een terugkeer naar een begrotingsevenwicht in 2015 (in procent)1

1. Deflator: nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen.

In het Advies van de Hoge Raad van Financiën, afdeling “Financieringsbehoeften van de overheid”, van januari 2010wordt een normatief begrotingstraject voorgesteld waarbij het begrotingsevenwicht in 2015 voortvloeit uit een tekortvan 1 % van het bbp voor Entiteit I en een gelijkwaardig overschot voor Entiteit II. De groeivoeten van de finale primaireuitgaven van Entiteit I en van Entiteit II die in overeenstemming zijn met een dergelijk scenario zijn opgenomen intabel 10c.

In een dergelijk scenario, bedraagt de inspanning ten laste van de Entiteit I, ten opzichte van de projectie bij ongewijzigdbeleid, 3,6 % van het bbp in termen van primair saldo (of 75 % van de totale aanpassing). Voor Entiteit II, bedraagt dieinspanning 1,2 % van het bbp (of 25 % van de totale aanpassing).

TABEL 10c - Gemiddelde jaarlijkse reële groei van de finale primaire uitgaven in overeenstemming met het normatief scenario voor Entiteit I en voor Entiteit II zoals voorgesteld door de HRF in zijn Advies van januari 2010 (in procent)1

1. Deflator: nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen

2011-2015

Primaire uitgaven van de gezamenlijke overheid

bij ongewijzigd beleid 2,0

die instaan voor 100% van de aanpassing -0,2

die instaan voor 50% van de aanpassing 0,9

Finale primaire uitgaven van Entiteit I

bij ongewijzigd beleid 2,4

die instaan voor 100 % van de aanpassing -0,9

die instaan voor 50 % van de aanpassing 0,8

Finale primaire uitgaven van de federale overheid

bij ongewijzigd beleid 1,6

die instaan voor 100 % van de aanpasssing -11,4

die instaan voor 50 % van de aanpassing -4,0

2011-2015

Finale primaire uitgaven van Entiteit I

bij ongewijzigd beleid 2,4

die instaan voor 100 % van de aanpassing 0,0

die instaan voor 50 % van de aanpassing 1,2

Finale primaire uitgaven van Entiteit II

bij ongewijzigd beleid 1,2

die instaan voor 100 % van de aanpassing -0,5

die instaan voor 50 % van de aanpassing 0,4

112

Page 121: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

3. Overheidsschuld en rentelasten

De toename van schuldgraad van de gezamenlijke overheid1 eind 2008 ten op-zichte van eind 2007 was voor 6,1 % van het bbp toe te schrijven aan overnames,herkapitalisaties en leningen aan financiële instellingen in 2008. Zonder die inter-venties zou de schuldgraad in 2008 verder licht gedaald zijn.

Wanneer we de globale schuldgraad beschouwen, compenseert de terugbetalingaan de federale overheid van een in 2008 door haar toegestane lening aan een fi-nanciële instelling (1,5 % van het bbp), in 2009 de impact van een nieuwegewestelijke tussenkomst ten voordele van een andere financiële instelling (1 %van het bbp). Bijgevolg is de stijging van de schuldgraad van endogene aard: decombinatie van een negatieve nominale bbp-groei en een negatief primair saldoleidt opnieuw tot een sneeuwbaleffect.

Aangezien het primair saldo na 2009 negatief blijft, houdt het sneeuwbaleffectaan. Rekening houdend met de macro-economische parameters in deze vooruit-zichten (bbp-groei, inflatie, rente) zou een licht positief primair saldo – kleinerdan 1 % van het bbp – voldoende zijn voor een eerste aanzet tot verlaging van deschuldgraad (zie lijn ‘rente-groei-dynamiek’ in tabel 28).

Over de periode 2009-2015 zou de schuldgraad stijgen met ongeveer 16 % van hetbbp. De cijfers in tabel 28 steunen op de technische hypothese dat de overheids-participaties in de financiële instellingen niet vóór het einde van deprojectieperiode vereffend zullen zijn, met uitzondering van enkele reeds voor-ziene terugbetalingen van weliswaar relatief kleine bedragen.

TABEL 28 - Schuld en rentelasten van de gezamenlijke overheid (in procent van het bbp, tenzij anders vermeld)1

1. Bron tot 2009: NBB.

De impliciete rente op de overheidsschuld, die vrijwel stabiel is gedurende de pe-riode 2009-2011, neemt toe vanaf 2012 doordat de stijging van de marktrente

1. De overheidsschuld is gedefineerd volgens het Verdrag van Maastricht: het gaat om een bruto-schuld gemeten volgens zijn nominale waarde. De tekort-schuldaanpassing in tabel 28 omvathet verschil tussen het saldo op kasbasis en het vorderingensaldo op transactiebasis van de nati-onale rekeningen, waarvan tevens de perimeter verschilt. Die aanpassing omvat daarenboven denetto-aankopen van financiële activa die niet verrekend worden in het vorderingensaldo, en deimpact op de waarde van de schuld tengevolge van wisselkoersverschillen, emissie- en terug-kooppremies.

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Geconsolideerde brutoschuld1 89,8 96,6 98,5 100,4 101,9 103,4 104,7 105,9

Impliciete rente (in %) 4,7 4,1 4,1 4,0 4,1 4,2 4,3 4,4

Nominale bbp-groei (in %) 2,9 -1,9 3,0 3,4 4,0 3,8 3,9 4,0

Veranderingen in de schuldgraad 5,6 6,8 1,9 1,9 1,5 1,6 1,3 1,2

Primair saldo (-) -2,6 2,2 1,0 1,3 1,4 1,2 0,9 0,8

Rente-groei-dynamiek 1,4 5,5 0,9 0,6 0,1 0,4 0,4 0,4

Rentelasten 3,8 3,7 3,8 3,8 4,0 4,2 4,3 4,5

Bijdrage van de bbp-groei -2,4 1,8 -2,9 -3,2 -3,9 -3,7 -3,9 -4,0

Tekort-schuldaanpassing 6,7 -0,9 -0,1 -0,0 -0,0 -0,0 -0,0 -0,0

113

Page 122: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

geleidelijk wordt geïntegreerd. Niettemin blijft zij over de volledige periode opeen historisch laag niveau. Door de combinatie van stijgende rente en toenemen-de overheidsschuld stijgen de rentelasten vanaf 2010 en komt er een einde aan dein 1991 begonnen periode van ononderbroken daling. In zes jaar tijd (2010-2015)stijgen de rentelasten met 0,7 % van het bbp.

KADER 11 - Budgettaire kosten van een verhoging van de rentetarieven die van toepassing zijn op Belgische overheidsleningen

De overheidsfinanciën zijn gevoeliger voor een eventuele verhoging van de rente wanneer de overheidsschuld hoog isen wanneer die toeneemt onder invloed van een aanzienlijk structureel tekort, in een context van zwakke potentiëlegroei.

Een stijging van de marktrente oefent een negatieve invloed uit op de impliciete rente op de overheidsschuld via, ener-zijds, de herfinanciering van leningen die verlopen (jaarlijks, ongeveer 10 % van de langetermijnschuld en, per definitie,de volledige kortetermijnschuld) en, anderzijds, de financiering van het tekort van het lopende jaar. Het tempo waarinde rentestijging geincorporeerd wordt, zal dus des te hoger zijn naarmate het tekort groter is. In deze projectie wordtervan uitgegaan dat er minder dan vier jaar nodig is om de helft van een renteverhoging te integreren in de implicieterente.

Figuur 11a geeft een idee van de grootteorde van de begrotingsimpact van een eventuele renteverhoging. Men gaathierbij uit van een permanente verhoging van de rentetarieven met 100 of 200 basispunten ten opzichte van de basis-projectie, voor alle mogelijke looptijden, en dit vanaf de lente van 2010. Tegen 2015 zouden de rentelasten stijgen met0,8 % van het bbp (+ 100 basispunten) of 1,7 % van het bbp (+ 200 basispunten) en het overheidstekort zou zo bijongewijzigd beleid oplopen tot 6,1 % of 7 % van het bbp, tegenover 5,3 % van het bbp in de basisprojectie. Onderinvloed van het sneeuwbaleffect zou de schuldgraad stijgen met 3 % of 6 % van het bbp in 2015.

FIGUUR 11a - Vorderingensaldo en schuld in geval van verhoging van de rentetarieven die van toepassing zijn op Belgische overheidsleningen (in procent van het bbp)

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015-7,0

-6,5

-6,0

-5.5

-5,0

-4,5

Basisprojectie+100 basispunten+200 basispunten

Vorderingensaldo Schuld

2010 2011 2012 2013 2014 201595

100

105

110

115

Basisprojectie+100 basispunten+ 200 basispunten

114

Page 123: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

B. Ontvangsten en primaire uitgaven van de overheid

1. Ontvangsten

Forse daling van de ontvangsten in 2009 en stijging in 2010-2011.

In 2009 dalen de totale ontvangsten met 0,8 % van het bbp in vergelijking met2008. Die aanzienlijke daling is te wijten aan de fiscale ontvangsten (-1,3 % vanhet bbp). De sociale bijdragen daarentegen (+0,4 % van het bbp) volgen de stij-ging van het aandeel van de loonsom in het bbp. Gedurende de periode 2008-2009 is dit aandeel gevoelig gestegen gelet op de bijzonder uitgesproken produc-tiviteitscyclus als gevolg van de vertraagde aanpassing van de werkgelegenheidaan de economische achteruitgang. De stijging van het aandeel van de loonsomheeft zich niet weerspiegeld in de evolutie van de belasting op het gezinsinkomenals gevolg van diverse fiscale maatregelen en verschuivingen die de ontvangstensterk hebben teruggeschroefd. Ten slotte hebben sommige belastingcategorieën,met name de vennootschapsbelasting, de roerende voorheffing en de registratie-rechten, meer impact van de crisis ondergaan dan de algemene conjunctuur, diegemeten wordt via de schommeling van het bbp.

TABEL 29 - Ontvangsten van de gezamenlijke overheid (in procent van het bbp)1

1. Zonder belastingen overgedragen aan de Europese Unie.

De verwachte stijging van de totale ontvangsten in 2010 is van ongeveer dezelfdegrootteorde als de daling in 2009. Die heropleving is het gevolg van de weerslagvan de eenmalige maatregelen van 2009, maar ook van de structurele maatrege-len gericht op begrotingsconsolidatie, die werden goedgekeurd tijdens deopmaak van de begrotingen 2010 door de verschillende beleidsniveaus. De terug-val van het aandeel van de loonsom weegt op de overeenstemmendeontvangsten (de sociale bijdragen dalen met 0,3 % van het bbp), maar komt tengoede aan de ontvangsten uit de vennootschapsbelasting (+0,4 % van het bbp,met inbegrip van de impact van de maatregelen). In totaal nemen de verplichte

Niveau Jaarlijkse schommelingen

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Totale ontvangsten 46,7 -0,8 0,7 0,2 -0,2 -0,1 0,1 0,1

Fiscale en parafiscale ontvangsten 43,7 -0,8 0,4 0,1 -0,1 -0,2 0,1 0,1

Belasting op het inkomen van de gezinnen (zonder roerende voorheffing)

11,8 -0,3 0,4 0,0 0,0 0,1 0,1 0,1

Sociale werkgeversbijdragen 8,4 0,2 -0,2 0,1 -0,0 0,1 0,1 0,1

Sociale bijdragen: overige 5,5 0,2 -0,1 -0,0 -0,1 0,0 0,0 0,0

Roerende voorheffing gezinnen 0,8 -0,2 -0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0

Vennootschapsbelasting 3,3 -0,8 0,4 0,1 0,1 -0,2 -0,0 -0,0

Btw 6,9 0,0 -0,1 0,0 -0,0 -0,1 -0,0 -0,0

Accijnzen 2,1 0,1 0,0 0,0 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1

Overige belastingen (met inbegrip van effectisering) 4,9 -0,1 0,0 -0,1 -0,0 -0,0 -0,0 -0,0

Niet-fiscale en niet-parafiscale ontvangsten 2,9 0,0 0,3 0,1 -0,1 0,1 -0,0 0,0

Verkoop van goederen en diensten 1,7 0,1 0,1 0,1 -0,1 -0,0 -0,0 -0,0

Verkoop van activa 0,1 0,0 0,0 -0,0 -0,0 -0,0 -0,0 -0,0

Overdrachten 0,4 -0,0 0,0 -0,0 -0,0 0,1 -0,0 -0,0

Inkomen uit vermogen 0,8 -0,1 0,2 -0,0 0,0 0,0 0,0 0,0

115

Page 124: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

heffingen met 0,4 % van het bbp toe ten opzichte van 2009. De niet-fiscale en niet-parafiscale ontvangsten dragen met 0,3 % van het bbp bij tot de stijging van detotale ontvangsten van de gezamenlijke overheid.

De ratio van de totale ontvangsten stijgt nog lichtjes in 2011 (+0,2 % van het bbp),waardoor de toename 0,9 % van het bbp bedraagt over de periode 2010-2011. Deontvangsten dalen daarna lichtjes in 2012 (-0,2 %) en blijven vervolgens stabiel totop het einde van de periode, doch met enige structurele bewegingen: trendmati-ge toename van de heffingen op de lonen en daling van de vennootschapsbelas-ting en van de indirecte belastingen.

Heffingen op de lonen: tegengestelde bewegingen op korte termijn, trendmatige stijging op middellange termijn.

De daling in 2009 en de stijging in 2010 van de belasting op het gezinsinkomenzijn het resultaat van factoren waarvan de impact slechts gedeeltelijk wordt weg-gewerkt door het cyclus effect van het aandeel van de loonsom. Enerzijds had deversnelde incohiering een impact van -0,4 % van het bbp in 2009 (waarvan -0,6 %van het bbp voor de federale overheid en +0,2 % van het bbp voor de lagere over-heid). Anderzijds werd de Vlaamse jobkorting in 2009 uitgebreid. Tenslotte hadde vertraging van de inflatie een negatief effect op de groei van de ontvangstenin 2009, aangezien de barema’s van de PB werden geïndexeerd op basis van degroei van het indexcijfer van de consumptieprijzen van het voorgaande jaar (on-danks een gedeeltelijke vervroegde indexering van de barema’s van debedrijfsvoorheffing in oktober 2008). De oudste structurele maatregelen (goedge-keurd in 2008) wegen op de ontvangsten van 2009 en 2010 (stijging van defederale jobkorting, gerichte verhoging van de belastingvrije som, uitbreidingvan de maatregelen met fiscale aftrekbaarheid, belastingvrijstelling voor deloonsverhoging in het kader van het interprofessioneel akkoord 2009-2010). Demeest recent genomen maatregelen (begroting 2010) zijn gunstig voor de ont-vangsten van 2010 en 2011 (herziening van de regeling inzake de voordelen innatura en de energiebesparende investeringen, beperking van de toekenning vande Vlaamse jobkorting tot de lage lonen).

Na de daling van het aandeel van de loonsom in 2010-2012 volgt een lichte toena-me vanaf 2013. Samen met de opwaartse trend van de gemiddelde aanslagvoetals gevolg van de progressiviteit van de belastingen in een context van positievegroei van het inkomen per hoofd, verklaart dit de snellere toename van de belas-ting op het gezinsinkomen ten opzichte van het bbp.

De ontvangsten uit de sociale bijdragen ondergaan ook de effecten van de schom-melingen van het aandeel van de loonsom die vooral op korte termijn aanzienlijkzijn. In het kader van de hervorming van de geharmoniseerde structurele bijdra-geverminderingen (interprofessioneel akkoord 2009-2010 en begroting 2010),werden de maatregelen ten gunste van verscheidene doelgroepen vanaf 2010 ver-minderd (behalve voor de groep van de laaggeschoolde jongeren die volledig zijnvrijgesteld in 2010 en 2011). Er werd daarentegen voorzien de component “lagelonen” van de werkgeversbijdrageverminderingen te verhogen en tot midden2010 bijkomende verminderingen toe te kennen in geval van tijdelijke arbeids-duurverkorting. Op middellange termijn worden de bijdrageverminderingengeleidelijk uitgehold bij ongewijzigd beleid. Die uitholling vloeit voort uit het for-faitair of degressief karakter van de bijdrageverminderingen en het gebrek aanautomatische indexering van de parameters (met name die van de werkbonus dieongewijzigd zijn gebleven sinds de uitbreiding in het vierde kwartaal van 2008).Het effect van die impliciete progressiviteit van de sociale bijdragen wordt ver-minderd door de verschuiving van de economische activiteit naar minder belastebedrijfstakken.

116

Page 125: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

De belastbare basis van de personenbelasting en de sociale bijdragen omvat ookde inkomsten van de zelfstandigen en de lonen van het overheidspersoneel – bei-de gaan lichtjes achteruit ten opzichte van het bbp – en de vervangingsinkomens,die daarentegen sneller stijgen dan het bbp (maar relatief minder belast worden).

Mogelijke toename van de vennootschapsbelasting in 2010, maar waarschijnlijk niet van de roerende voorheffing.

In 2009 heeft de inkrimping van de belastbare basis van de vennootschapsbelas-ting geleid tot een daling van de ontvangsten, die waarschijnlijk werd versterktdoor de aftrek voor risicokapitaal (notionele interesten): aangezien die aftrek af-hankelijk is van een rente en van het aandeel van eigen kapitaal, is die aftrekminder conjunctuurgebonden dan de winst, zodat het gewicht ervan toeneemt(afneemt) ten opzichte van sterk dalende (stijgende) winsten. De aanzienlijke toe-name van de ontvangsten in 2010 wordt versterkt door de maatregelen diewerden goedgekeurd tijdens de begrotingsopmaak: beperking van de toegang totde DBI (definitief belaste inkomsten)-regeling, gewijzigde aftrekbaarheid van dekosten voor brandstof en wagens. In 2012 en vooral in 2013 wordt een aanzienlij-ke stijging van de referentierente voor de aftrek van risicokapitaal verwacht (voorzover de blokkering van die rente op 3,8 % zoals beslist door de regering beperktblijft tot de aanslagjaren 2011 en 2012); dit verklaart de daling van de ontvangstenin 2013.

De daling van de roerende voorheffing, die zeer uitgesproken was in 2009, zetzich door in 2010. De voorheffing op dividenden weerspiegelt met enige vertra-ging het herstel van de rendabiliteit in 2010. De voorheffing op de interesten heeftte lijden onder de toestroom van spaargelden naar de in 2009 niet-belaste deposi-toboekjes en de nog steeds dalende rente in 2010. De daling wordt onderbrokenin 2011 doordat de rente opnieuw gaat stijgen.

Daling van de indirecte belastingen op middellange termijn.

De fiscale verminderingen en verschuivingen die het beschikbaar inkomen vande gezinnen in 2009 hebben ondersteund, hebben deels de stijging van de spaar-quote van de gezinnen in de hand gewerkt, maar tegelijk ook de daling van deuitgaven van de gezinnen beperkt en bijgevolg ook het verlies aan btw-ontvangs-ten. De btw-ontvangsten zijn ongewijzigd gebleven ten opzichte van het bbpondanks de tijdelijke toepassing van een verlaagd btw-tarief voor de woning-bouw (dat verdwijnt op het einde van het eerste kwartaal van 2010, maar plaatsmaakt voor een verlaagd btw-tarief (12 %) in de horeca op 1 januari) en de dalingvan de olieprijzen (belast aan normaal tarief). Het kliksysteem op brandstof endiesel heeft in 2009 de accijnsontvangsten ondersteund, bij gebrek aan een verho-ging van het volume verbruikte brandstof. Voor diesel is er nog een kliksysteemvoorzien voor 2010 en 2011, alsook een verhoging op 1 januari 2010 van het ac-cijnsplafond waarmee rekening wordt gehouden bij de berekening van deterugbetalingen van ‘professionele diesel’. Zonder het effect van die maatregelen,zouden de ontvangsten uit de indirecte belastingen op middellange termijn min-der snel stijgen dan het bbp (behalve in 2011 wanneer de btw-ontvangstenvoordeel halen uit de overheidsinvesteringen in de aanloop naar de verkiezin-gen). Die trend wordt verklaard door een inkrimping van het aandeel van deaccijnsgebonden producten (brandstoffen, tabak) en een stijging van het aandeelvan de niet-btw-gebonden producten (medische zorg en gezondheidszorg, huur,uitgaven in het buitenland) in procent van de consumptieve bestedingen van degezinnen, die op hun beurt lichtjes dalen in procent van het bbp. Daarenboven,doordat de accijnzen niet prijsgebonden zijn, evolueren de ontvangsten in lijnmet de aanslagbasis in volume en niet in lopende prijzen (met uitzondering vande ad valorem-accijnzen).

117

Page 126: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tot de rubriek ‘andere belastingen’ behoren de onroerende voorheffing en de op-centiemen op de onroerende voorheffing, die op middellange termijn lichtjesdalen door de zwakke reële stijging van het kadastraal inkomen en in de veron-derstelling dat de opcentiemen stabiel blijven. De rubriek omvat ook deregistratie- en successierechten waarvan de ontvangsten toenemen in 2010 doorhet herstel van de vastgoedmarkt en de heropleving van de prijzen van de finan-ciële activa. Ook de vanaf 2010 gevraagde bijdrage aan de energiesector, die volgtop de door de Controlecommissie voor nucleaire voorzieningen gestorte bedra-gen in 2008 en 2009, de valt onder deze rubriek.

Toename van de niet-fiscale ontvangsten.

De niet-fiscale ontvangsten kennen een sterke structurele stijging in het begin vande periode. De verkoop van goederen en diensten omvat de premies die de finan-ciële instellingen hebben betaald voor de staatswaarborg (interbancairekredieten, risicovolle activa, bescherming van de deposito’s). Hun totaal neemtsterk toe in 2010 en 2011, net zoals het inkomen uit vermogen (dividenden en in-teresten) die door de overheid worden geïnd ter vergoeding van de participatiesin de bankinstellingen eind 2008 en begin 2009. Vanaf 2013 omvatten de over-drachten de veronderstelde opbrengst van de deelname van België aan de derdefase van de Europese handel in emissierechten.

2. Primaire uitgaven

Sterke cyclische en andere niet-structurele effecten kenmerken de evolutie van de uitgavenratio ten opzichte van het bbp.

De ratio van de primaire uitgaven van de gezamenlijke overheid is onderhevigaan sterke schommelingen, vooral in de beginperiode: stijging met 4 % van hetbbp in 2009, daling met 0,5 % van het bbp in 2010, heropleving met 0,4 % van hetbbp in 2011, gevolgd door een lichte daling tot op het einde van de periode, diemeer uitgesproken wordt in 2013 (zie tabel 30).

TABEL 30 - Primaire uitgaven van de overheid (in procent van het bbp)

1. Uitgaven die vallen onder de kosten van de vergrijzing volgens de SCvV.

Niveau Jaarlijkse schommelingen

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Primaire uitgaven 44,1 4,0 -0,5 0,4 -0,1 -0,3 -0,1 -0,0

Werkingskosten en investeringen 15,3 0,9 -0,3 0,1 -0,1 -0,4 -0,2 -0,1

Lonen 9,9 0,7 -0,2 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1

Aankoop van goederen en diensten 3,7 0,1 -0,0 -0,0 -0,1 -0,0 -0,1 -0,1

Investeringen 1,7 0,1 -0,1 0,2 0,0 -0,3 -0,1 0,0

Niet-sociale overdrachten 5,5 1,0 -0,3 0,1 -0,1 -0,1 -0,0 -0,1

Loonsubsidies 0,9 0,2 0,2 0,1 -0,0 -0,0 0,0 -0,0

Overige overdrachten aan ondernemingen 2,1 0,3 -0,3 0,1 -0,1 -0,1 -0,0 -0,0

Niet-soc. overdrachten aan gezinnen en izw’s 1,3 0,2 -0,1 -0,0 -0,0 -0,0 -0,0 -0,0

Overdrachten aan het buitenland 1,2 0,2 -0,1 -0,0 0,0 -0,0 0,0 0,0

Sociale uitgaven1 23,3 2,2 0,2 0,3 0,2 0,2 0,2 0,2

Pensioenen 9,1 0,6 -0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1

Geneeskundige zorgen 7,4 0,7 0,2 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1

Werkloosheid en brugpensioenen 2,3 0,4 0,0 -0,0 -0,0 -0,0 -0,1 -0,1

Overige 4,5 0,4 0,0 0,0 -0,0 -0,0 -0,0 -0,0

118

Page 127: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Die schommelingen zijn niet representatief voor de structurele koers van de uit-gaven omdat ze grotendeels de weerslag van bepaalde eenmalige uitgaven, deeconomische conjunctuur, de indexeringseffecten en de electorale cyclus van deinvesteringen van de lagere overheid weerspiegelen. Tabel 31 geeft een ramingvan de weerslag van die niet-structurele factoren en toont eveneens de structureleevolutie van de uitgavenratio.

De eenmalige uitgaven zijn uitzonderlijk hoog in 2009: ze bedragen bijna 0,6 %van het bbp. Die uitgaven omvatten terugbetalingen naar aanleiding van gerech-telijke beslissingen (arrest van het Europees Gerechtshof van februari 2009 overde wettelijkheid van de Belgische DBI-regeling (definitief belaste inkomsten), ar-rest van het Grondwettelijk Hof van april 2009 inzake de fiscale regeling voorgehuwde en wettelijk samenwonende werklozen), de aankoop van gebouwen(door het federaal Parlement), de kosten voor de overkapping van het EuropeesParlement, de regularisatie van de Belgische bijdrage in de financiering van de EU

voor de jaren 2007 en 2008 (als gevolg van de inwerkingtreding – retroactief – vanhet nieuwe besluit betreffende de eigen middelen) en de kosten van bepaalde tij-delijke koopkrachtmaatregelen (energiecheque, verhoging van hetuitkeringspercentage voor tijdelijke werkloosheid in 2009 en 2010). In 2009 daar-entegen werden eenmalig geen subsidies uitbetaald aan de Vlaamsewaterdistributiemaatschappijen. In 2010 zijn de eenmalige uitgaven duidelijkminder groot zijn (beperkt tot de kosten van de crisispremie voor ontslagen ar-beiders, de tijdelijk versterkte activeringsuitkeringen in het kader van het “win-win” plan en het Belgisch Voorzitterschap van de Europese Raad).

De conjuncturele impact wordt geraamd volgens de methode van de EuropeseCommissie. Tussen 2008 en 2009 heeft de conjunctuur ertoe bijgedragen dat deuitgavenratio met 2,5 % van het bbp toenam: 2,1 % van die stijging is het gevolgvan het rechtstreeks noemereffect (de uitgavenratio stijgt wegens daling van denoemer van de ratio) en 0,3 % van de nominale stijging van bepaalde uitgaventengevolge van de crisis (werkloosheidsuitkeringen en overige). Vanaf 2011 zoude cyclische component geleidelijk kleiner worden door de geleidelijke verdwij-ning van de output gap, waardoor de uitgavenratio met 1,3 % van het bbp daaltover vijf jaar. Over de periode 2011-2015, is de gemiddelde jaarlijkse groei van deprimaire uitgaven (2,0 % in reële termen) lager dan de economische groei (2,1 %)maar hoger dan de potentiële groei (1,6 %).

119

Page 128: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 31 - Structurele evolutie van de primaire uitgaven van de overheid (in procent van het bbp)

De weerslag van de indexeringen vloeit voort uit het verschil tussen de bbp-de-flator en de aanpassing van de verschillende categorieën van overheidsuitgavenaan de prijzen, meer bepaald de indexeringsmechanismen voor de lonen, de so-ciale overdrachten en de prijzen van de geneeskundige zorgen (zoals de erelonenvan de zorgverstrekkers). De effecten zijn aanzienlijk sinds 2008, gelet op een con-text van ruilvoetschommelingen die gelinkt zijn aan de sterke prijsstijging van deolieproducten tot midden 2008, hun bruuske daling tijdens het daaropvolgendesemester en de nieuwe gevoelige stijging begin 2009. Door de vertraagde prijs-aanpassing van deze uitgaven aan de inflatie van 2008, dragen de relatieveprijzen in 2009 bij tot de stijging van de uitgaven met 0,3 % van het bbp. In 2010daarentegen zorgen ze voor een daling van de uitgaven met 0,5 % van het bbp,door het gebrek aan indexering van de lonen en sociale overdrachten in 2009 en2010 (de spilindex wordt tussen augustus 2008 en december 2010 niet meeroverschreden).

De overheidsinvesteringen worden vooral beïnvloed door de timing van de ge-meenteraadsverkiezingen. Ze kennen een heropleving in de aanloop naar deverkiezingen van 2012, gevolgd door een terugloop in 2013 en 2014.

Structurele toename van de ratio van de primaire uitgaven, die vooral te wijten is aan de sociale uitgaven.

Gecorrigeerd voor het geheel van niet-structurele factoren, stijgt de ratio van deprimaire uitgaven slechts met 0,7 % van bbp in 2009 (in plaats van 4 % van hetbbp vóór correctie). De structurele trend blijft vervolgens opwaarts georiënteerd(+0,4 % van het bbp in 2010, +0,3 % van het bbp in 2011 en 2012, +0,2 % van hetbbp voor elk volgend projectiejaar). Dat is strijdig met wat men zou kunnen in-terpreteren uit de daling van de (niet-gecorrigeerde) effectieve ratio vanaf 2012 intabel 30.

Jaarlijkse schommelingen Totaal

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2010-2015

Effectieve primaire uitgaven 4,0 -0,5 0,4 -0,1 -0,3 -0,1 -0,0 -0,6

Weerslag van de eenmalige maatregelen 0,5 -0,5 -0,0 -0,0 -0,0 0,0 0,0 -0,6

Weerslag van de economische conjunctuur (EC-methode), waaronder:

2,5 0,0 -0,1 -0,4 -0,3 -0,3 -0,2 -1,3

Noemereffect 2,1 0,0 -0,1 -0,4 -0,2 -0,2 -0,2 -1,1

Tellereffect 0,3 0,0 -0,0 -0,1 -0,0 -0,0 -0,0 -0,2

Weerslag van de indexeringen, waaronder: 0,3 -0,5 0,1 0,0 0,0 0,0 0,1 -0,3

Loonindexering 0,2 -0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 -0,1

Indexering van de sociale overdrachten 0,1 -0,3 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 -0,2

Indexering van de prestaties ’geneeskundiige zorgen’ 0,1 -0,1 0,0 0,0 -0,0 0,0 0,0 -0,1

Overige -0,2 0,0 0,0 -0,0 0,0 0,0 0,0 0,1

Weerslag van de electorale cyclus van de investeringen 0,0 0,0 0,2 0,0 -0,2 -0,1 0,0 0,0

Gecorrigeerde structurele uitgaven, waaronder: 0,7 0,4 0,3 0,3 0,2 0,2 0,2 1,5

Lonen 0,0 -0,0 -0,0 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,3

Sociale uitgaven zonder uitgaven voor geneeskundige zorgen 0,2 0,2 0,1 0,2 0,2 0,2 0,1 1,1

Uitgaven voor geneeskundige zorgen (medicijnen en erelonen) 0,1 0,2 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,9

Overige 0,5 -0,1 0,0 -0,0 -0,1 -0,0 -0,0 -0,2

120

Page 129: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

In tabel 31 wordt de structurele uitgavenratio opgesplitst naar 4 categorieën: delonen, de sociale uitgaven (zonder de uitgaven voor geneeskundige zorgen), deuitgaven voor geneeskundige zorgen en de overige uitgaven. Daaruit blijkt datde structurele stijging van de uitgaven tijdens de beschouwde periode toe teschrijven is aan de sociale uitgaven. Enkel in 2009 is er een bijkomende aanzien-lijke structurele stijging van de overige overheidsuitgaven (zonder lonen).

Die verhoging in 2009 heeft betrekking op de loonsubsidies, de niet-sociale over-drachten aan de gezinnen en izw’s (waaronder gewestelijke energiepremies,renovatiepremies, enz.) en de overdrachten aan het buitenland (in casu de Belgi-sche bijdrage in de financiering van de EU, die zelfs zonder de hierbovenvermelde eenmalige correctie, aanzienlijk gestegen is). De aanzienlijke verhogingvan de loonsubsidies in 2009 is het gevolg van de maatregelen ter realisatie vanhet IPA 2009-2010 ( verhoging van de algemene vrijstelling en van de gerichte vrij-stellingen van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing), de kostprijs van dedienstencheques en de gewestelijke tewerkstellingspremies.

De lonen vertonen een structurele daling ten opzichte van het bbp over de geheleprojectieperiode. De vooruitzichten van de lonen houdt onder meer rekening metde momenteel gekende sectorale akkoorden inzake loonherwaarderingen en dewerkgelegenheidsevolutie per bestuursniveau. De werkgelegenheid bij de fede-rale overheid daalt in 2009-2011 conform ”het selectief vervangingsbeleid en demodernisering van de federale overheidsdiensten”, en tot 2013 bij Landsverdedi-ging in het kader van “het hervormingsplan van Defensie”, dat in demogelijkheid voorziet van een vrijwillige opschorting van de arbeidsprestaties(met boekhoudkundige verrekening van de overeenkomstige uitkeringen als so-ciale overdrachten). De toename van de tewerkstelling bij de gefedereerdeentiteiten en de lagere overheid zou geringer zijn dan tijdens het vorige decenni-um.

Naast de lonen omvatten de werkingskosten van de overheid de aankoop vangoederen en diensten, waarvan de structurele evolutie meer gematigd is door debesparingen die werden goedgekeurd tijdens de begrotingsopmaak 2010 door deverschillende beleidsniveaus.

De stijging van de structurele ratio van de sociale uitgaven (zonder uitgaven voorgeneeskundige zorgen) is vooral toe te schrijven aan de pensioenuitgaven. Hunrelatief sterke groei weerspiegelt de impact van de welvaartsaanpassingen van deenveloppes 2009-2010, evenals de door de regering goedgekeurde bijkomendeherwaarderingen. Na 2010 omvat de projectie de beschikbare enveloppes voorwelvaartsaanpassingen gedefinieerd overeenkomstig de letterlijke toepassingvan de bepalingen van het Generatiepact van 2005. De impact van die welvaarts-binding komt bovenop de weerslag van de vergrijzing van debabyboomgeneratie waarvan de eerste gevolgen al duidelijk voelbaar zijn. Destijging van de overheidspensioenen is hoofdzakelijk het gevolg van het feit datde personeelsleden die in de jaren zeventig in grote getale werden aangeworven,de pensioenleeftijd bereiken.

Merk op dat de daling van de cyclische component van de werkloosheidsuitga-ven deels wordt gehinderd door het feit dat de nettowerkgelegenheidscreatie na2011 zich niet vertaalt in een gelijkwaardige vermindering van het aantal werklo-zen, gezien de blijvende aangroei van de beroepsbevolking.

121

Page 130: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

De vooruitzichten van uitgaven voor geneeskundige zorgen gaan uit van de cij-fers van de begroting 2010 en nadien, op middellange termijn, wordt er rekeninggehouden met de gemiddelde eigen dynamiek van de voorbije 10 jaar en de spe-cifieke effecten van de vergrijzing. De stijging die daaruit voortvloeit, is minderhoog dan die bij het volledig besteden van de begrotingsdoelstelling, die een reëlegroeinorm van 4,5 % per jaar veronderstelt zoals vastgelegd in de programmawetvan 22 december 2003. De besteding van die begrotingsdoelstelling zou implice-ren dat er elk jaar nieuwe initiatieven worden genomen. Gezien er tot nog toegeen nieuwe beslissingen werden genomen, wordt er in een projectie bij ongewij-zigd beleid er ook geen rekening mee gehouden.

Meer gedetailleerde gegevens en toelichtingen omtrent de primaire uitgaven vande deelsectoren van de overheid worden gegeven in deel C.

122

Page 131: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

C. Evolutie per deelsector van de overheid

1. Overzicht

In 2009 hebben alle bestuursniveaus in meer of mindere mate bijgedragen tot deachteruitgang van het vorderingensaldo van de gezamenlijke overheid. Ze wer-den immers allen getroffen door de economische crisis. Bovendien hebbenbelangrijke eenmalige operaties het vorderingensaldo van Entiteit I ondermijnd(voor de federale overheid ten belope van 1,2 % van het bbp, verdeeld over fiscaleontvangsten en primaire uitgaven), terwijl eenmalige fiscale ontvangsten daaren-tegen het saldo van Entiteit II hebben verbeterd (voor de lagere overheid tenbelope van 0,2 % van het bbp als gevolg van de versnelde incohiering).

In 2010 daalt het tekort van Entiteit I met 1,1 %, onder invloed van diverse, vooralfiscale maatregelen, maar ook door de weerslag van de eenmalige maatregelenvan 2009, maar tijdens de volgende jaren blijft het tekort toenemen. Tot 2011wordt de verdeling van het tekort van Entiteit I over de federale overheid en desociale zekerheid tijdelijk beïnvloed door de beslissing van de regering om haarbijdrage aan de financiering van de sociale zekerheid gedurende twee jaar zoda-nig aan te passen dat zij de doelstelling nakomt die is opgenomen in hetStabiliteitsprogramma (beperking van het tekort van de sociale zekerheid tot0,5 % van het bbp in 2010 en tot 0,3 % van het bbp in 2011). Daarna is de stijgingvan het tekort van Entiteit I toe te schrijven aan de federale overheid. Het tekortvan de federale overheid neemt toe door zowel de stijging van de rentelasten alsdoor de verslechtering van het primair saldo. Het tekort van de sociale zekerheidblijft daarentegen stabiel op 1,1 % van het bbp doordat de stijging van haar eigenrentelasten geneutraliseerd wordt door de verbetering van het primair tekort.

TABEL 32 - Aggregaten van de overheidsfinanciën per bestuursniveau (in procent van het bbp)

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Vorderingensaldo -1,2 -5,9 -4,8 -5,1 -5,4 -5,3 -5,3 -5,3

Entiteit I -1,1 -5,1 -4,0 -4,2 -4,4 -4,7 -4,8 -4,9

Federale overheid -1,6 -4,2 -3,5 -3,9 -3,3 -3,5 -3,7 -3,8

Sociale zekerheid 0,5 -0,8 -0,5 -0,3 -1,1 -1,1 -1,1 -1,1

Entiteit II -0,1 -0,9 -0,9 -1,0 -0,9 -0,6 -0,4 -0,4

Gemeenschappen en gewesten -0,1 -0,7 -0,5 -0,4 -0,3 -0,2 -0,1 0,0

Lagere overheid -0,1 -0,2 -0,4 -0,6 -0,7 -0,4 -0,4 -0,4

Geconsolideerde rentelasten 3,8 3,7 3,8 3,8 4,0 4,2 4,3 4,5

Federale overheid 3,6 3,5 3,5 3,5 3,6 3,7 3,7 3,8

Sociale zekerheid -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 0,0 0,0 0,1 0,2

Gemeenschappen en gewesten 0,1 0,2 0,2 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3

Lagere overheid 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2

Geconsolideerd primair saldo 2,6 -2,2 -1,0 -1,3 -1,4 -1,2 -0,9 -0,8

Federale overheid 2,0 -0,7 0,0 -0,4 0,3 0,1 0,0 0,0

Sociale zekerheid 0,4 -0,9 -0,6 -0,4 -1,2 -1,1 -1,0 -1,0

Gemeenschappen en gewesten 0,1 -0,5 -0,3 -0,1 0,0 0,1 0,2 0,3

Lagere overheid 0,1 0,0 -0,2 -0,4 -0,5 -0,2 -0,1 -0,1

123

Page 132: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Het tekort van Entiteit II blijft vrijwel tot 2012 ongewijzigd op 0,9 % van het bbpen daalt daarna jaarlijks, met in totaal 0,6 % van het bbp over de periode 2013-2015. Die verbetering van het vorderingensaldo van Entiteit II stemt nagenoegovereen met de verslechtering van het saldo van Entiteit I tijdens dezelfde perio-de, waardoor het tekort van de gezamenlijke overheid vanaf 2013 stabiel kanworden gehouden. Het tekort van de gemeenschappen en gewesten daalt echtervanaf 2010 en verdwijnt in 2015 dankzij de verbetering van het primair saldo. Hettekort van de lagere overheid daarentegen wordt groter in 2010, vooral door deweerslag van de eenmalige ontvangsten in 2009 en neemt ook toe in 2011 en 2012,waarna er een ommekeer volgt in 2013. Deze laatste ontwikkelingen zijn vooralhet gevolg van het cyclisch profiel van de investeringen van de lagere overheid.

Het primair saldo per bestuursniveau kan worden opgesplitst in het saldo van deoverdrachten van de overige deelsectoren van de overheid of het intern saldo, enhet saldo van de overige verrichtingen of het extern saldo (tabel 33).

TABEL 33 - Bijdrage van de deelsectoren tot de verandering van het primair saldo (in procent van het bbp)

a. Saldo van de overdrachten tussen de deelsectoren van de overheid. Het betreft zowel dotaties als toegewezen ontvangsten.

b. Netto-overdrachten naar de overige sectoren (gezinnen, bedrijven en buitenland), werkings- en investeringsuitgaven, verkoop vangoederen en diensten, enz.

c. De financiering van de pensioenen van vroegere ambtenaren van de gemeenschappen en gewesten en van de lagere overheid isopgenomen in de finale primaire uitgaven van de federale overheid.

Men zal meteen kunnen vaststellen dat door de gekozen subperiodes de impactvan de eenmalig toegekende bijkomende financiering voor de sociale zekerheidin 2010 en 2011 niet zichtbaar is in de ontwikkelingen in tabel 33 (die impact zalworden geanalyseerd in de punten 2 en 3 hierna). Door deze manier van voor-stelling, wordt het structureel karakter van de toenemende wisselwerking tussenhet primair saldo van de sociale zekerheid en dat van de federale overheidbenadrukt: het intern saldo van de sociale zekerheid stijgt met 0,8 % van het bbptussen 2009 en 2015 (waarvan 0,6 % tijdens de eerste drie jaar) en dat van de fed-erale overheid daalt in dezelfde mate. Dat weerspiegelt de verdere toename van

Primair saldoSaldo van de overdrachten van de deelsectoren van

de overheida (intern saldo)

Saldo van de overige verrichtingenb (extern saldo)

Verschil

2012-2009Verschil

2015-2012Verschil

2012-2009Verschil

2015-2012Verschil

2012-2009Verschil

2015-2012

Gezamenlijke overheid 0,8 0,6 0,8 0,6

Federale overheid 1,0 -0,2 -0,5 -0,3 1,5 0,1

Externe ontvangsten 1,1 -0,1

Finale primaire uitgavenc -0,4 -0,2

Sociale zekerheid -0,2 0,2 0,6 0,2 -0,9 0,0

Externe ontvangsten -0,3 0,3

Finale primaire uitgaven 0,5 0,4

Gemeenschappen en gewesten 0,5 0,3 -0,1 0,1 0,6 0,2

Externe ontvangsten 0,2 -0,1

Finale primaire uitgavenc -0,5 -0,3

Lagere overheid -0,4 0,3 0,0 0,0 -0,5 0,4

Externe ontvangsten -0,2 0,0

Finale primaire uitgavenc 0,2 -0,4

124

Page 133: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

de alternatieve financiering vooral als gevolg van het financieringsmechanismevan de geneeskundige zorgen dat van start ging in 2008 (zie deel C.3).

De veranderingen van het saldo van de interne verrichtingen van de deelsectorenvan Entiteit II zijn echter vrij onbeduidend. Het saldo van de interne verrichtin-gen van de gemeenschappen en gewesten vertoont niettemin ook tijdelijkeschommelingen vóór 2012 (zie deel C.2 en C.4).

Uit de saldi van de externe verrichtingen (tabel 33, derde deel) blijkt dat de ver-betering van het primair saldo van de gezamenlijke overheid niet enkel toe teschrijven is aan de gemeenschappen en gewesten, maar ook aan de federale over-heid, terwijl de sociale zekerheid, net als de lagere overheid, in een eerste fase eenduidelijk negatieve bijdrage laat optekenen (tot 2012), die daarna nul of (voor delagere overheid) positief wordt.

De stijging van het saldo van de externe verrichtingen van de federale overheiddoet zich vooral voor in 2010 (1,3 % van het bbp), grotendeels als gevolg van deaanzienlijke budgettaire kost van de eenmalige maatregelen 2009.

De verslechtering van het extern saldo van de sociale zekerheid tot 2012 is het ge-volg van een stijging van de uitgaven die samengaat met een vermindering vande bijdragen. De stijging van de uitgaven zet zich door na 2012, maar ze wordtgefinancierd door een nagenoeg evenwaardige stijging van de bijdragen.

Het herstel van het saldo van de gemeenschappen en gewesten wordt vooral ver-oorzaakt door de inkrimping van hun finale primaire uitgaven, elk jaar vanaf2010, en in mindere mate door de toename van hun eigen fiscale ontvangsten (op-getekend in 2010, zie deel C.4).

De reële groei van de finale primaire uitgaven van elk van de deelsectoren van deoverheid, die wordt voorgesteld in tabel 34 op basis van een gemeenschappelijkedeflator voor alle uitgaven, wordt sterk beïnvloed door belangrijke indexerings-effecten in 2009 en 2010 (zie ook deel B.2). Gelet op de impact van de eenmaligeuitgaven van de federale overheid in 2009, is het beter om de gemiddelde groei-voet van de uitgaven over de periode 2011-2015 te weerhouden als vergelijkendeindicator van de uitgaventrends van elke deelsector.

TABEL 34 - Finale primaire uitgaven per deelsector (reële groeia in procent)

a. Deflator: nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen.

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Gemiddelde

van de periode 2003-2008

Gemiddelde van de periode

2011-2015

Gezamenlijke overheid 7,0 0,2 2,6 2,2 1,4 1,8 2,0 2,6 2,0

Entiteit I 8,4 0,7 2,5 2,5 2,2 2,4 2,3 3,0 2,4

Federale overheid 10,2 -2,1 2,0 1,7 0,9 1,7 1,6 3,1 1,6

Sociale zekerheid 7,6 2,0 2,7 2,9 2,7 2,6 2,6 2,9 2,7

Entiteit II 4,4 -0,6 2,7 1,5 -0,2 0,7 1,4 2,0 1,2

Gemeenschappen en gewesten 4,4 -2,0 1,3 1,1 1,1 1,1 1,1 2,0 1,1

Lagere overheid 4,5 1,5 4,8 2,2 -2,2 0,3 1,8 1,9 1,4

125

Page 134: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

In alle gevallen zou de groei van de uitgaven lager zijn dan de gemiddelde groeivan 2002 tot 2008. De groei zou voor elk van de deelsectoren, behalve voor de So-ciale Zekerheid, ook lager zijn dan de reële bbp-groei die resulteert uit dezevooruitzichten voor de periode 2011-2015 (2,1 %). De groeivoet van de primaireuitgaven van de gezamenlijke overheid zou gemiddeld 2 % bedragen.

2. Federale overheid

Het vorderingensaldo kan zich op middellange termijn niet herstellen van het crisisjaar 2009.

Het vorderingentekort van de federale overheid is toegenomen met 2,6 % van hetbbp in 2009 en bedraagt 4,2 % van het bbp; een niveau dat niet meer opgetekendwerd sinds het midden van de jaren negentig. Het primair saldo is voor het eerstsinds twintig jaar negatief (-0,7 % van het bbp).

In 2010 neemt het tekort af met 0,8 % van het bbp, maar die verbetering wordtvoor de helft tenietgedaan in 2011. Er doet zich een nieuwe inkrimping voor in2012 (met 0,6 % van het bbp); het tekort loopt op tot 3,3 % van het bbp. Die evo-lutie vloeit hoofdzakelijk voort uit de ontwikkelingen van het primair saldo,gezien de rentelasten niet toenemen in procent van het bbp vóór 2012.

Het vorderingensaldo gaat opnieuw achteruit in de periode 2013-2015 en het te-kort loopt op tot 3,8 % van het bbp in 2015. De rentelasten en het primair saldodragen in dezelfde mate bij tot die achteruitgang. Het primair saldo is in even-wicht in 2015.

FIGUUR 25 - Vorderingensaldo en primair saldo van de federale overheid(in procent van het bbp)

Bij ongewijzigd beleid zou het vorderingentekort nauwelijks inkrimpen (met0,4 % van het bbp in 2015 ten opzichte van 2009) op middellange termijn.

Zoals blijkt uit de belangrijkste parameters van de rekening van de federale over-heid (zie figuur 25), zette de dalende trend van het primair saldo zich reeds invóór de crisis in 2009, nl. begin jaren 2000 (als gevolg van expansieve structurelemaatregelen zowel op het niveau van de ontvangsten als van de uitgaven). In diejaren ging de terugloop van het primair saldo wel samen met een daling van derentelasten (hoewel minder degressief vanaf 2006), waardoor de achteruitgangvan het vorderingensaldo kon worden beperkt. In dat opzicht weerspiegelt de

1990 1995 2000 2005 2010 2015-2,5

0,0

2,5

5,0

7,5

10,0

12,5

Rentelasten Primair saldo

Componenten van het vorderingensaldo Componenten van het primair saldo

1990 1995 2000 2005 2010 201511

12

13

14

15

16

17

18

19

Ontvangsten Primaire uitgaven

Primair saldoVorderingensaldo

126

Page 135: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

evolutie van het primair saldo die volgt uit de momenteel gekende beslissingenreeds een koerswijziging. Wanneer we rekening houden met de huidige vooruit-zichten aangaande de rentelasten, is een aanzienlijke daling van het tekort vande federale overheid echter niet haalbaar zonder nieuwe structurele maatregelen.

Het vorderingentekort wordt in 2009 beïnvloed door de economische crisis maar ook door eenmalige verrichtingen.

De rentelasten nemen lichtjes af in procent van het bbp in 2009 en bereiken eendieptepunt van 3,5 % van het bbp, hoofdzakelijk dankzij de aanzienlijke dalingvan de rente, vooral op korte termijn (daling van 300 basispunten in vergelijkingmet 2008). De toename van de overheidsschuld is aanzienlijk, maar minder hoogdan de stijging van het vorderingentekort in 2009 tengevolge van de terugbeta-ling door de financiële sector van de vorig jaar toegestane leningen1.

De sterke achteruitgang van het primair saldo (met 2,7 % van het bbp) in 2009 isvoor 0,2 % van het bbp te wijten aan de toegenomen financiering van de overigedeelsectoren van de overheid door de federale overheid (tabel 35, regel 4a). Deoverige verrichtingen dragen met 2,5 % van het bbp bij tot de verslechtering vanhet saldo(tabel 35, regel 4b); de ontvangsten dalen met 1,5 % van het bbp en definale primaire uitgaven stijgen met 1,1 % van het bbp (tabel 35, 3.B).

De terugval van de externe fiscale ontvangsten (vóór fiscale overdrachten, tabel35, 3A1a) volgt uit de daling van de vennootschapsbelasting (met 0,8 % van hetbbp) en de personenbelasting (met 0,7 % van het bbp) terwijl de indirecte belas-tingen lichtjes toenemen. We verwijzen voor de analyse van de fiscaleontvangsten naar deel B.1. Ter herinnering, de daling van de inkomsten uit per-sonenbelasting is te wijten (voor ongeveer 0,6 % van het bbp) aan één eenmaligemaatregel, namelijk de versnelde incohiering.

De niet-fiscale ontvangsten blijven ongewijzigd in procent van het bbp. Dit isenerzijds het gevolg van de vrij aanzienlijke vergoedingen die gestort werdendoor de financiële sector (ter compensatie van de toegekende waarborgen) en an-derzijds van de afschaffing van de gebruiksheffing op spoorweginfrastructuurten laste van de NMBS2 (en tegelijkertijd ook een overeenkomstige verminderingvan subsidies aan de NMBS) en de daling van het inkomen uit vermogen, in hetbijzonder van de inkomsten van de Nationale Bank.

De toename van de primaire uitgaven in 2009 wordt bepaald door eenmalige uit-gaven en door de economische cyclus. De indexeringseffecten zijn contrasterend.

De eenmalige uitgaven bedragen ongeveer 2 miljard euro of 0,6 % van het bbp.Het gaat hier om de door het gerecht opgelegde terugbetalingen (1,3 miljard), hettoekennen van de energiecheques aan de gezinnen (0,2 miljard), de aankoop vangebouwen door het Belgisch Parlement, de deelname aan de financiering van deoverkoepeling van het Europees Parlement en de regularisatie van de bni-bijdra-ge (0,4 miljard voor de 3 laatste rubrieken)3. De economische cyclus beïnvloedtde evolutie van alle componenten van de uitgavenratio voor ongeveer 0,4 % vanhet bbp via een noemereffect, dat aanzienlijk is in 2009 als gevolg van de econo-mische recessie.

1. Ten belope van 4 645,7 miljoen euro. 2. Ten gevolge van de overname van de activa van de spoorwegen door Infrabel, in het kader van

de herorganisatie van het Fonds voor Spoorweginfstructuur (FSI).3. Voor een meer volledige beschrijving, verwijzen we naar deel B.2.

127

Page 136: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

l

Het gewicht van de lonen, pensioenen en overige sociale uitkeringen neemt toein procent van het bbp door de indexeringseffecten (gelet op de prijsstijging in2008 en de vertraagde prijsaanpassing van deze uitgavencategogrieën), terwijlhet gewicht van de uitgaven die geïndexeerd worden op basis van het nationaalindexcijfer van de consumptieprijzen (quasi nulgroei in 2009) afneemt.

Naast de effecten van bovenstaande factoren, wordt de ratio van primaire uitga-ven gekenmerkt door de toename van volgende uitgaven: loonsubsidies (tenge-volge van de maatregelen genomen in het kader van het interprofessioneelakkoord 2009-2010, zie deel B.2), de pensioenuitgaven voor het overheidsperso-neel, de bni-bijdrage (zie ook tabel 36) en in mindere mate van de sociale uitke-ringen ten gunste van de beschermde klanten (begroting van de VREG). Deaankoop van goederen en diensten, de lonen en de overdrachten aan het buiten-land (zonder bni-bijdrage) daarentegen dalen in vergelijking met 2008. De dalingvan die drie categorieën vloeit in hoofdzaak voort uit de drastische besparingendie doorgevoerd werden in het departement ‘Landsverdediging’1, onder meerdoor de inkrimping van de tewerkstelling. Ten slotte verwijzen we hier ook naarde daling van de subsidies aan de NMBS.

TABEL 35 - Rekening van de federale overheid (in procent van het PIB)

a. De financiering van de pensioenen van de ambtenaren van de gemeenschappen en gewesten en van het gesubsidieerd onderwijs isverrekend bij de finale primaire uitgaven en niet bij de overdrachten aan gemeenschappen en gewesten en lagere overheid.

1. Van wie het globale budget is teruggeschroefd met 10 %¸ met inbegrip van de extra-budgettaireverrichtingen.

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

Verschi2015-2009

1. Vorderingensaldo -1,6 -4,2 -3,5 -3,9 -3,3 -3,5 -3,7 -3,8 0,5

2. Rentelasten 3,6 3,5 3,5 3,5 3,6 3,7 3,7 3,8 0,3

3. Primair saldo 2,0 -0,7 0,0 -0,4 0,3 0,1 0,0 0,0 0,7

A. Ontvangsten 14,3 12,8 13,7 13,4 13,2 12,8 12,7 12,5 -0,2

1. Fiscale ontvangsten (a-b) 12,4 10,9 11,6 11,2 11,1 10,7 10,5 10,4 -0,5

a. Geïnde ontvangsten 24,8 23,4 24,0 24,2 24,3 24,0 24,0 24,1 0,7

b. Toegewezen ontvangsten 12,4 12,5 12,5 13,0 13,2 13,4 13,5 13,7 1,2

aan de sociale zekerheid 3,6 3,8 4,1 4,4 4,5 4,7 4,8 4,9 1,1

aan de gemeenschappen en gewesten 8,7 8,7 8,4 8,6 8,6 8,7 8,7 8,7 0,0

2. Niet-fiscale ontvangsten 1,8 1,8 2,1 2,2 2,1 2,1 2,1 2,1 0,2

3. Overdrachten binnen de overheid 0,0 0,0 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0

B. Primaire uitgaven 12,3 13,5 13,7 13,8 12,9 12,7 12,6 12,5 -1,0

1. Finale primaire uitgavena 9,2 10,3 10,0 10,0 9,9 9,8 9,8 9,7 -0,6

2. Overdrachten binnen de overheid a 3,1 3,2 3,7 3,8 3,0 2,9 2,9 2,8 -0,4

aan de sociale zekerheid 2,2 2,2 2,7 2,9 2,1 2,0 2,0 1,9 -0,3

aan de gemeenschappen en gewesten 0,9 1,0 1,0 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 -0,1

4. Verandering van het primair saldo door: -2,7 0,7 -0,4 0,7 -0,1 -0,1 0,0 0,7

a. verrichtingen binnen de overheid (intern saldo: A3-A1b-B2) -0,2 -0,5 -0,7 0,7 -0,1 -0,1 -0,1 -0,8

Saldo van de overdrachten aan de sociale zekerheid -0,1 -0,8 -0,4 0,6 -0,1 -0,1 -0,1 -0,8

Saldo van de overdrachten aan de gemeenschappen en gewesten

0,0 0,3 -0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0

b. overige verrichtingen (extern saldo: A1a+A2-B1) -2,5 1,3 0,2 0,0 0,0 0,0 0,1 1,5

128

Page 137: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Na een atypisch 2009, verbetert het vorderingensaldo, ondanks een uitzonderlij-ke financiering van de sociale zekerheid, gevoelig in 2010, en dit voornamelijkdoor de weerslag van de eenmalige verrichtingen van 2009. Het vorderingensal-do verslechtert tijdelijk in 2011 ten gevolge van uitvoering van het tweede luikvan de uitzonderlijke financiering van de sociale zekerheid. Vervolgens verbeterthet saldo in 2012 om terug achteruit te gaan in 2013. Om een beter inzicht te krij-gen in de evolutie van het vorderingensaldo over de periode 2010-2015,bespreken we achtereenvolgens de rentelasten, de financiering van de verschil-lende deelsectoren van de overheid en de componenten van het saldo van deoverige verrichtingen.

Stijgende rentelasten vanaf 2012.

Vanaf 2010 wordt ervan uitgegaan dat de verandering in de brutoschuld van defederale overheid niet langer beïnvloed wordt door grootschalige financiële ver-richtingen die niet gelinkt zijn aan de financiering van het overheidstekort.Daarentegen wordt er wel rekening gehouden met de beslissing van de regeringom een renteloze lening, met een terugbetalingstermijn van 20 jaar (zie ook deelC.3), te verstrekken aan de sociale zekerheid ter financiering van haar tekort van0,5 % van het bbp in 2010 (1,7 miljard euro) en 0,3 % van het bbp in 2011 (1,1 mil-jard euro).

Na een daling in 2010, herstelt de rente zich in 2011, wat duidelijk bevestigdwordt vanaf 2012 (zie hoofdstuk II). De impliciete rente op de overheidsschuldstijgt terug vanaf 2012. In procent van het bbp blijven de rentelasten stabiel tot2011 en nemen vervolgens in de periode 2012-2015 jaarlijks toe met 0,3 % van hetbbp.

Structurele verhoging van de financiering van de sociale zekerheid, die eenmalig versterkt wordt in 2010 en 2011.

Op middellange termijn is de bijdrage van het saldo van verrichtingen binnen deoverheid negatief (-0,8 % van het bbp in 2015 ten opzicht van 2009, tabel 35, regel4a). Dit is speciek te wijten aan de bijdrage van de federale overheid tot de finan-ciering van de sociale zekerheid; die resulteert uit een combinatie van eentoegenomen alternatieve financiering (1,1 % van het bbp) en een uitholling vande dotaties aan sociale zekerheid (-0,3 % van het bbp). Het saldo van de verrich-tingen binnen de overheid daarentegen blijft in 2015, ten opzichte van 2009,ongewijzigd in procent van het bbp.

Er zijn echter eenmalige factoren die tot 2012 sterke schommelingen veroorzakenin het saldo van de verrichtingen binnen de overheid. Die fluctuaties vloeien ge-deeltelijk voort uit de mechanismen van de Bijzondere Financieringswet (tot2011, zie deel C.4.) die fiscale ontvangsten toewijzen aan de gemeenschappen engewesten. Ook de dotaties aan de sociale zekerheid worden gekenmerkt dooreen niet-lineair verloop van 2010 tot 2012: een stijging van resp. 0,5 % en 0,1 %van het bbp in 2010 en 2011, gevolgd door een daling van 0,8 % in 2012 (tabel 35,3.B2.). Die schommelingen zijn het gevolg van de regeringsbeslissing om bijzon-dere rijkstoelagen toe te kennen aan de sociale zekerheid voor de jaren 2010 en2011, zodat “de sociale-verzekeringsinstellingen zouden kunnen voldoen aan hetin het stabiliteitsprogramma1 vooropgesteld begrotingstraject”. Die bijzonderetoelagen, om het tekort van de sociale zekerheid te beperken tot 0,5 % van het bbpin 2010 en 0,3 % van het bbp in 2011, worden in deze vooruitzichten geschat op2,1 miljard euro in 2010 en 2,6 miljard euro in 2011 (zie deel C.3)

1. “Begrotingen van de ontvangsten en uitgaven voor het begrotingsjaar 2010 – ALGEMENE TOE-LICHTING”, Kamer van de Belgische Volksvertegenwoordigers, gewone zitting 2009-2010 –DOC52,2221/001, p.10.

129

Page 138: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Na een toename gedurende drie jaar, brokkelen de externe ontvangsten af in 2013, vooraleer zich te stabiliseren.

De aanzienlijke toename van de externe fiscale ontvangsten van de federale over-heid in 2010 (0,7 % van het bbp, tabel 35,3A1a) is grotendeels het gevolg van deterugslag van de vesnelde incohiering in 2009 maar vloeit ook voort uit de con-trasterende ontwikkelingen van alle fiscale ontvangsten (waaronder eengevoelige stijging van de vennootschapbelasting (zie deel B.1)). De fiscale ont-vangsten nemen nog toe tot in 2012 (met 0,2 % van het bbp over twee jaar), dalenvervolgens in 2013 (met 0,2 % van het bbp) door een daling van de vennootschap-belasting, alvorens zich te stabiliseren.

Kenmerkend voor deze vooruitzichten is het structureel herstel van de niet-fisca-le ontvangsten vanaf 2010. Drie categorieën van ontvangsten dragen hiertoe bij:de verkoop van goederen en diensten, het inkomen uit vermogen en de over-drachten van het buitenland.

De verkoop van goederen en diensten omvat de bijkomende vergoedingen vande financiële sector in ruil voor het bekomen van overheidsgaranties voor lenin-gen en een verhoogde bescherming voor bankdeposito’s (ongeveer 0,2 % van hetbbp in 2009 en 0,3 % van het bbp op kruissnelheid). De toename van het inkomenuit vermogen is ook gedeeltelijk het gevolg van de vergoeding voor het geleendof geïnvesteerd kapitaal door de overheid in de financiële sector, als gevolg vande financiële crisis. Die inkomsten, nog vrij laag in 2009 en 2010, stijgen in 2011met 0,2 % van het bbp en zouden zich daarna stabiliseren bij ongewijzigd beleid.Daarnaast stijgt het inkomen uit vermogen van de federale overheid ook door denieuwe reserverings- en dividendenpolitiek van de Nationale Bank1. De aan deoverheid toegekende bedragen nemen toe van 117 miljoen euro in 2009 naar 702miljoen euro in 2010. Ze worden verondersteld terug te vallen tot 450 miljoeneuro in 2011 en vervolgens proportioneel met het bbp te evolueren. Ten slotte ver-sterken de niet-fiscale ontvangsten vanaf 2013 door een overdracht van hetbuitenland in het kader van de Belgische deelname aan de Europese markt vooremmissierechten (320 miljoen).

Daling van de ratio van de primaire uitgaven op middellange termijn.

De finale primaire uitgaven verminderen met 0,3 % van het bbp in 2010 en met0,2 % over de periode 2011-2015 (tabel 35, 3.B.1). Bij de interpretatie van deze evo-lutie moeten we rekening houden met de economische cyclus, deindexeringseffecten en de impact van de eenmalige uitgaven. Vanaf 2010 heeft deconjunctuur een kleinere impact op de uitgavenratio door de geleidelijke verklei-ning van de output gap. De indexeringseffecten spelen enkel nog in 2010 enverlichten hierdoor het gewicht van de lonen en sociale uitkeringen. Vanaf 2010zijn er ook geen eenmalige uitgaven meer. De verwachte ontwikkeling van deprimaire uitgaven in 2010 wordt niettemin beïnvloed door de eenmalige uitgavenvan 2009. Om de evolutie van de primaire uitgaven, zonder deze impact, beter tekunnen vatten, wordt in tabel 36 de evolutie van de verschillende uitgavencate-gorieën in 2009 ook voorgesteld zonder de eenmalige uitgaven (zie kolom 3).

1. Door de wettelijke bepalingen die de verdelingregels van het inkomen van de Nationale Bankwijzigen.

130

Page 139: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 36 - Finale primaire uitgaven van de federale overheid

a. Deflator: nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen

b. Met inbegrip van de pensioenen van ambtenaren van gemeenschappen en gewesten en van het gesubsidieerd onderwijs van delagere overheid

Wanneer we abstractie maken van de effecten van de eenmalige maatregelen in2009, nemen de finale primaire uitgaven in 2010 toe met 0,2 % van het bbp (ver-schil tussen kolom 4 en 3, rekening houdend met afrondingen). De toename vande finale primaire uitgaven ligt in lijn met de geobserveerde trend sinds 2005: zijvolgt uit de toenemende loonssubsidies (ten gevolge van de maatregelen geno-men in het kader van het interprofessioneel akkoord 2009-2010, zie deel B.2) ende toename van de pensioenuitgaven van het overheidspersoneel.

Vanaf 2011 nemen de meeste uitgavencategorieën minder snel toe dan het bbp,in het bijzonder de lonen waarvan de jaarlijkse reële groei gemiddeld nul is(hoofdzakelijk ten gevolge van de gekozen hypothese voor de loondrift, terwijlde tewerkstelling blijft dalen met gemiddeld 0,7 % per jaar in de periode 2010-2015) en de aankopen van goederen en diensten en de investeringen, ondanks derelatief sterke stijging van de investeringen van de regie van gebouwen in 2012.Dit geldt ook voor de loonsubsidies, die in afwezigheid van nieuwe initiatieven,op kruissnelheid komen in 2011. Hun reële groei zou beperkt blijven tot gemid-deld 1,8 % in de periode 2011-20151 (zie hoofdstuk IV, deel B.1)

In procent van het bbp Reële groeia

2008 2009 2010 2015Verschil 2015-2010

Gemiddeldevan de periode

2011-2015

Zonder

eenmalige uitgaven

Totale finale primaire uitgaven 9,2 10,3 9,7 10,0 9,7 -0,2 1,6

1. Lonen 1,9 2,0 2,0 1,9 1,7 -0,2 0,0

2. Intermediair verbruik en bruto investeringen 1,1 1,1 1,1 1,1 1,0 -0,1 0,1

3. Overheidspensioenenb , waarvan 1,8 1,9 1,9 2,0 2,1 0,1 3,3

pensioenen van ambtenaren van gemeen-schappen en gewesten

1,0 1,1 1,1 1,1 1,3 0,1 4,1

4. Sociale uitkeringen 1,7 1,9 1,9 1,9 1,8 0,0 1,8

5. Loonsubsidies 0,3 0,5 0,5 0,6 0,6 0,0 1,8

6. Diverse overdrachten aan gezinnen en izw’s 0,2 0,3 0,2 0,2 0,2 0,0 3,7

7. Subsidies en overdrachten aan bedrijven 1,0 1,3 1,0 1,0 1,0 -0,1 0,5

8. Bni-bijdrage 0,7 0,9 0,8 0,8 0,8 0,0 0,8

9. Overige overdrachten aan het buitenland 0,4 0,4 0,4 0,5 0,5 0,1 5,3

1. Binnen de administratie daalt de tewerkstelling met 4000 eenheden in 2010-2011 door het selec-tief vervangingsbeleid en de modernisering van de federale overheidsdiensten, die voorzien ineen beperkte vervanging van het laaggeschoold personeel en personeel dat op natuurlijke wijzeafvloeit. Binnen het departement Landverdediging blijft de tewerkstelling dalen met 4 800 een-heden in de periode 2010-2013 als gevolg van het “Hervormingplan van Defensie” dat voorzietin de vrijwillige stopzetting van de beroepsactiviteiten (ongeveer 2 300 personen in de periode2010-2013). Het personeelbestand wordt hierdoor terugebracht tot 34 800 eenheden in 2013.

131

Page 140: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Naast de aanhoudende stijging van uitgaven voor overheidspensioenen, noterenwe ook een hoge reële groei van de overdrachten aan het buitenland (de bni-bij-drage niet inbegrepen) en, in mindere mate, van de diverse overdrachten aan degezinnen. De toename van de overdrachten aan het buitenland is het gevolg vande overdrachten gedaan in het kader van de ontwikkelingssamenwerking enwaarvan de evolutie gebaseerd is op de meerjarenprojecties die werden opge-steld door de verschillende departementen tijdens de begrotingopmaak 20101.De toename van de overdrachten aan de gezinnen weerspiegelt de verwachte im-pact van de maatregel van rentekortingen voor ‘groene leningen’ aangegaan doorde gezinnen tussen 1 januari 2009 en 31 december 2011.

Zonder eenmalige maatregelen2, zou de ratio van de finale primaire uitgaven, on-danks de daling vanaf 2011, nog verder oplopen tot een historisch hoog niveauvan 9,7 % van het bbp in 2015 (zie figuur 26).

FIGUUR 26 - Finale primaire uitgaven van de federale overheid gecorrigeerd voor eenmaligeuitgaven(in procent van het bbp en in procent van het potentieel bbp)

1. Die zoals elk jaar, bepaalde onderliggende hypothesen aangaande de primaire uitgaven van defederale overheid in onze middellangetermijnprojecties veronderstellen. Zie “Toelichtingen bijde Algemene Uitgavenbegroting 2010” Kamer van Belgische Volksvertegenwoordigers, doc 522224/001 à 023, november 2009.

2. Het gaat hier om de in dit deel geïdentificeerde maatregelen voor 2009 en de grote eenmaligeverrichtingen (en verschuivingen) aangaande de kapitaaloverdrachten sinds 2003.

1990 1995 2000 2005 2010 20157,5

8,0

8,5

9,0

9,5

10,0

10,5

132

Page 141: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

3. Sociale Zekerheid

De weerslag van het recent gevoerde (anticrisis)beleid op de ontvangsten en uit-gaven van de sociale zekerheid kan samengevat worden in de volgende grotelijnen:

- Uitbreiding en intenser gebruik van de loonsubsidies (Sociale Maribel,dienstencheques, algemene loonsubsidie in de non-profitsector, activeringvan werkloosheidsuitkeringen) die de socialezekerheidsuitgaven extraverhogen.

- Anderzijds leidt de hervorming van de regeling van bijdrageverminderin-gen tot een hogere impliciete wettelijke bijdragevoet: +0,1 % van het bbpin 2011 en nog eens +0,2 % op middellange termijn onder invloed van devergrijzing van de werkgelegenheid (afschaffing van de doelgroep ‘bij-dragevermindering voor ouderen’, zie bespreking in hoofdstuk IV, puntB.1).

- De welvaartsenveloppe 2009-2010 toegewezen door de sociale partnerswordt verder verhoogd door de maatregelen op initiatief van de regering:tijdelijke verhoging van uitkeringen in geval van tijdelijke werkloosheiden structurele verhoging van de laagste vervangingsinkomens.

- De regering voorziet een bijzondere rijkstoelage zodat het SZ-tekort (inESR-termen) niet hoger zou oplopen dan 0,5 % van het bbp in 2010 en0,3 % van het bbp in 2011. Die rijkstoelage wordt in deze vooruitzichtengeraamd op respectievelijk 2 065 miljoen euro en 2 648 miljoen (i.p.v. 2 552miljoen en 2 770 miljoen tijdens de begrotingscontrole).

Tabel 37 toont de ontvangsten en uitgaven van de sociale-verzekeringsinstellin-gen (overeenkomstig het ESR- concept) 1, uitgedrukt in procent van het bbp.

KADER 12 - Uitzonderlijke financiering van de sociale zekerheid in 2010 en 2011 naar aanlei-ding van de crisis

Aangezien zowel de economische crisis (minder bijdrageopbrengsten en hogere werkloosheidsuitgaven) en haar im-pact op de automatische stabilisatoren als de steunmaatregelen voor de economische activiteit, definancieringsbehoeften van de sociale zekerheid sterk hebben doen toenemen, werd een bijzondere financiering voor-zien voor de jaren 2010 en 2011.

De federale overheid zal een bijzondere rijkstoelage toekennen aan het globaal beheer RSZ en het globaal beheer RSVZ,zodat het begrotingstekort van de sociale zekerheid (in ESR-termen) niet hoger oploopt dan 0,5 % van het bbp in 2010en 0,3 % van het bbp in 2011. Tijdens de recente begrotingscontrole werd deze bijzondere toelage geraamd op 2 552miljoen euro in 2010 en 2 770 miljoen euro in 2011.

Omdat het tekort zich veeleer situeert in de werknemersregeling, terwijl de regeling voor geneeskundige zorgen eenoverschot boekt, zal een deel van dit overschot gereserveerd worden voor de financiering van de werknemersregelingen de regeling voor zelfstandigen, zowel in 2010 als in 2011 (respectievelijk 350 en 450 miljoen euro).

Om de sociale zekerheid nog verder te verlichten, stelt de federale overheid een renteloze lening ter beschikking vande werknemersregeling voor een bedrag van 1 712,8 miljoen euro in 2010 en 1 066,1 miljoen euro in 2011. Het ge-leende bedrag zal door de werknemersregeling terugbetaald worden over een periode van 20 jaar.

133

Page 142: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

TABEL 37 - Rekening van de sociale-verzekeringsinstellingen (in procent van het bbp)

Sedert de economische crisis kent de sociale zekerheid een structureel tekort dat oploopt tot ruim 1 % van het bbp...

De bijzondere rijkstoelagen (om het tekort van de sociale zekerheid te beperkentot 0,5 % van het bbp in 2010 en tot 0,3 % van het bbp in 2011) niet meegerekend,bedraagt het primair saldo -0,8 % van het bbp in 2009, -1,1 % in 2010 en -1,0 % in2011. De economische groei zal pas vanaf het jaar 2012 boven 2% uitstijgen en zo-doende het primair saldo (dat echter negatief blijft) lichtjes verbeteren. Rekeninghoudend met de rentelasten (die steeds meer toenemen in een context van aan-houdende grote tekorten) bereikt het vorderingensaldo aan het einde van deperiode -1,1 % van het bbp.

1. De ESR-rekening sociale-verzekeringsinstellingen bevat naast de traditionele regelingen, hetgemeenschappelijk pensioenstelsel en de specifieke regelingen voor kinderbijslag arbeidsonge-vallen en beroepsziekten voor personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdien-sten, de verrichtingen van de Dienst Overzeese Sociale Zekerheid, van de fondsen voorbestaanszekerheid en sluiting der ondernemingen, de verrichtingen in het kader van de Vlaamsezorgverzekering.

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Verschil

2011- 2008

Verschil2015-2011

Primair saldo 0,5 -0,8 -0,5 -0,3 -1,1 -1,0 -0,9 -0,9 -0,8 -0,6

Ontvangsten 20,1 20,6 21,2 21,6 20,9 21,1 21,3 21,5 +1,5 -0,1

1. Ontvangsten excl. overheidsoverdrachten 14,2 14,6 14,3 14,3 14,3 14,4 14,5 14,6 +0,2 +0,3

a. Eigen fiscale ontvangsten 0,8 0,8 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 -0,0 -0,0

b. Sociale premies 13,3 13,7 13,4 13,4 13,4 13,4 13,5 13,6 +0,1 +0,2

c. Overige niet-fiscale ontvangsten 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,3 +0,0 +0,1

2. Overdrachten binnen de overheid 5,9 6,0 6,8 7,3 6,6 6,7 6,8 6,9 +1,3 -0,4

a. Alternatieve financiering 3,6 3,8 4,1 4,4 4,5 4,7 4,8 4,9 +0,7 +0,5

incl. bijkomend voor ZIV-geneesk. zorgen

0,2 0,3 0,6 0,8 1,0 1,2 1,4 1,5 +0,7 +0,6

b. Rijkstoelagen 2,2 2,2 2,7 2,9 2,1 2,0 2,0 1,9 +0,7 -0,9

Incl. bijzondere rijkstoelagen 0,6 0,7 +0,7 -0,7

Primaire uitgaven 19,6 21,4 21,6 21,9 22,0 22,1 22,2 22,3 +2,3 +0,5

1. Finale primaire uitgaven

a. Rechtstreekse uitgaven 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 +0,0 -0,0

b. Overdrachten, waaronder 18,8 20,7 20,8 21,1 21,2 21,3 21,4 21,6 +2,2 +0,5

i) Sociale prestaties aan gezinnen a: 18,1 19,9 20,0 20,2 20,3 20,5 20,6 20,7 +2,1 +0,6

- geneeskundige zorgen 6,5 7,2 7,3 7,4 7,5 7,6 7,7 7,8 +0,9 +0,4

- pensioenen 6,0 6,4 6,4 6,5 6,6 6,7 6,8 6,9 +0,5 +0,4

- werkloosheid, brugpens., tijds-krediet, ...

2,3 2,7 2,7 2,7 2,7 2,6 2,6 2,5 +0,4 -0,2

- overige SZ-uitkeringen 3,3 3,6 3,6 3,6 3,6 3,6 3,6 3,6 +0,3 -0,0

ii) Subsidies aan bedrijven 0,6 0,7 0,7 0,8 0,8 0,8 0,8 0,7 +0,2 -0,1

2. Overdrachten binnen de overheid 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 +0,0 -0,0

Rentelasten 0,0 0,0 0,0 0,0 0,1 0,1 0,2 0,3 +0,0 +0,2

Vorderingensaldo 0,5 -0,8 -0,5 -0,3 -1,1 -1,1 -1,1 -1,1 -0,8 -0,8

a. waarvan herwaardering van de SZ-uitkeringen (vanaf 2011 overeenkomstig de ‘beschikbare’ enveloppen)

0,2 0,5 0,6 0,6 0,7 0,8 0,8 0,9 +0,4 +0,3

134

Page 143: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

... vooral omdat de primaire uitgaven structureel veel sneller groeien dan het bbp, ...

Tijdens de periode 2008-2011 nemen de primaire uitgaven van de sociale zeker-heid toe met 2,3 % van het bbp, waarvan 0,2 % te wijten aan de toegenomenloonsubsidies en de overige 2,1 % aan de uitkeringen voor gezondheidszorg(+0,9 % van het bbp), pensioenen (+0,5 % van het bbp) en werkloosheid (+0,4 %van het bbp). De inkrimping van het bbp in 2009 speelt een belangrijke rol in hettoegenomen aandeel van de sociale uitgaven. Met name de uitgaven voor pensi-oenen en voor geneeskundige zorgen, die weinig conjunctuurgevoelig zijn maarmeer dan de helft van de sociale uitgaven vertegenwoordigen, zien hun aandeelin het bbp toenemen. De werkloosheidsuitgaven, die sterk conjunctuurgevoeligzijn, hebben eveneens te lijden onder de toename van het aantal werkzoekendenen de anticrisismaatregelen van de regering. De welvaartsenveloppes 2007-2008en 2009-2010 (overeenkomstig de adviezen van de sociale partners – cf. kader 14)aangevuld met de sociale verbeteringen op initiatief van de regering, versterkenook nog de uitgavenstijging.

De verhoging van de sociale prestaties met 2,1 % van het bbp gedurende de peri-ode kan als volgt opgesplitst worden: 0,4 % voor de welvaartsenveloppes(waarvan 0,1 % in de tak werkloosheidsuitkeringen), 0,2 % voor het effect van deverslechtering van de arbeidsmarkt op de uitgaven voor werkloosheidsuitkerin-gen brugpensioenen en tijdskrediet, 0,6 % doordat de groei veroorzaakt door deinterne dynamiek van de prestaties groter is dan die van het bbp over dezelfdeperiode, 0,1 % doordat de barema’s van de gezondheidszorgverstrekkers met eenjaar vertraging aangepast worden aan de evolutie van de prijsindex en ten slotte0,8 % voor de evolutie van het bbp gedurende de periode (door de vergroting vande output gap in die periode).

Tussen 2011 en 2015 stijgen de uitgaven van de sociale zekerheid nog met 0,6 %van het bbp, ondanks het feit dat de opleving van de economische groei boven de2 % uitstijgt (en daarmee groter is dan de potentiële groei). Die toename is te wij-ten aan de uitgaven voor geneeskundige zorgen (+0,4 % van het bbp) enpensioenen (+0,4 % van het bbp), terwijl de uitgaven voor werkloosheid dalen inverhouding tot het bbp (-0,2 % van het bbp). De herwaarderingen van de SZ-uit-keringen verklaren de helft van de stijging van de sociale prestaties over deperiode, de rest is toe te schrijven aan de interne dynamiek van de prestaties.Want hoewel de uitgaven voor geneeskundige zorgen minder vlug toenemendan de vooropgestelde groeinorm van 4,5 % (begrotingsdoelstelling), stijgen zijtoch nog altijd vlugger dan het bbp gedurende de periode. Ook de pensioenuit-gaven versnellen vanaf 2011 hun jaarlijkse toename: naast de weerslag van deopeenvolgende (theoretische) welvaartsaanpassingen bereiken tevens de eerstebabyboomgeneraties de pensioenleeftijd.

... en dat niettegenstaande het feit dat de bijkomende middelen uit alternatieve financiering ook toenemen met 0,1 % van het bbp per jaar.

De ontvangsten nemen toe met 1,5 % van het bbp tijdens de periode 2008-2011.Die ontwikkeling is eerst en vooral te wijten aan de stijgende overdrachten vande federale overheid naar de sociale zekerheid (+ 1,3 % van het bbp), terwijl desociale bijdragen (+ 0,1 % van het bbp) inkrimpen na een aanzienlijke stijging in2009. Die verhoging van de sociale bijdragen met 0,4 % van het bbp in 2009 wasvoornamelijk toe te schrijven aan het toenemend aandeel van de loonsom in hetbbp tijdens de recessie en zal zich in de komende jaren niet herhalen. Recentewaarnemingen wijzen er overigens op dat een groot aantal zelfstandigen hun bij-dragebetaling mag uitstellen, zodat hun impliciete bijdragevoet (tijdelijk) zoudalen. In deze vooruitzichten gaan we ervan uit dat die voet vanaf 2012 opnieuwzijn voormalig niveau bereikt. De impliciete bijdragevoet in de werknemersrege-

135

Page 144: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

ling daarentegen stijgt door de vergrijzing van de werkgelegenheid (met hogerelonen en dus proportioneel minder bijdrageverminderingen).

De stijgende overdrachten vanwege de federale overheid zijn enerzijds te verkla-ren door de evolutie van de alternatieve financiering, als gevolg van het ten lastenemen van een toenemend deel van de uitgaven voor geneeskundige zorgen (+0,7 % van het bbp voor de alternatieve financiering, waarvan 0,6 % voor de aan-vullende financiering van ZIV-geneeskundige zorgen), en anderzijds door debijzondere rijkstoelage tijdens de jaren 2010 en 2011 (+ 0,7 % van het bbp).

Gedurende de periode 2012-2015 dalen de socialezekerheidsontvangsten met0,1 % van het bbp. De bijzondere rijkstoelage in 2010 en 2011 zou nadien niet wor-den verlengd, zodat de ontvangsten terugvallen met 0,7 % van het bbp in 2012.Vervolgens worden de normale rijkstoelagen enkel geïndexeerd waardoor eenbijkomend verlies ontstaat oplopend tot 0,9 % van het bbp in 2015. Die dalingwordt grotendeels gecompenseerd door een verhoging van de sociale bijdragenmet 0,3 % van het bbp en een toename van de alternatieve financiering met 0,5 %van het bbp (deze laatste om het verschil te financieren tussen enerzijds de toena-me van de bijdragen en anderzijds de groeinorm van 4,5 % voor de uitgaven voorgeneeskundige zorgen, zoals bepaald in de nieuwe financieringswet van 31 janu-ari 2007 – zie kader 13).

Vanaf 2012 loopt het vorderingentekort op tot 1,1 % van het bbp, een niveau datzal aanhouden tot aan het einde van de periode.

Tabel 38 illustreert de gekozen hypothesen voor de toename van de uitgaven voorgeneeskundige zorgen in het kader van deze vooruitzichten. De eerste lijn toontde uitgaven voor geneeskundige zorgen van het RIZIV in begrotingstermen: deuitgavenposten overeenkomstig de definitie van de begrotingsdoelstelling (zon-der rekening te houden met de financiering van het gedeelte ligdagprijs datvoorheen ten laste was van de FOD Volksgezondheid) vermeerderd met het ge-deelte ‘bijkomende’ kostprijs van het sociaal akkoord 2005-2009 (in de RIZIV-begroting opgeteld bij de ‘overige’ uitgaven). De tweede regel toont de uitgaven

KADER 13 - Nieuw financieringsmechanisme van de ziekteverzekering, wet van 31 januari 2007

Sedert 2008 zijn de uitgaven voor geneeskundige zorgen samengevoegd tot één gezamenlijke regeling, van toepas-sing op de gehele bevolking. De financiering van die gezamenlijke regeling gebeurt door de respectievelijke globalebeheren RSZ en RSZV via de zogenoemde ‘eerste bedragen’ en een bijkomende alternatieve financiering als ‘tweedebedrag’.

De eerste bedragen of basisbedragen zijn zodanig berekend dat de financiering ten laste van de respectievelijke glo-bale beheren RSZ en RSZV wordt beperkt tot de stijging van de door hen ontvangen effectieve inkomsten uit bijdragentijdens de jaren T-1 t.o.v. T-2, ongeacht de toename van de uitgaven.

Vervolgens wordt het tweede bedrag berekend zodat het de begroting geneeskundige zorgen in evenwicht brengt, er-van uitgaande dat de uitgaven voor geneeskundige zorgen zouden toenemen volgens de begrotingsdoelstelling zijnde4,5 % per jaar vermeerderd met de inflatie. Dit bijkomende bedrag is aldus gelijk aan het verschil tussen enerzijds debegrootte uitgaven en anderzijds de som van de eigen ontvangsten van het RIZIV, de ontvangsten overeenkomstig debasisbedragen van de respectievelijke globale beheren, inclusief de financiering van de gemengde loopbanen.

Dat tweede bijkomend bedrag wordt gedekt door ‘bijkomende’ alternatieve financiering die volgens een verdeelsleutelvia de respectievelijke globale beheren verloopt.

136

Page 145: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

in ESR-termen. Om de uitgaven voor geneeskundige zorgen in ESR-termen te ver-krijgen, worden alle uitgaven opgeteld, namelijk ook het ligdagprijsgedeelte datwordt overgeheveld naar volksgezondheid, de uitgaven in de regeling der zeelie-den, in het kader van de internationale verdragen, voor expertise,tabaksbestrijding, sociaal plan kiné enz.. Het gedeelte van het sociaal akkoordbuiten de begrotingsdoelstelling wordt in de ESR- rekening geboekt als loonsub-sidie aan de hospitalen (met name bedrijven in economische termen).

TABEL 38 - Hypothesen inzake toename van de werkelijke uitgaven voor geneeskundige zorgen tegenconstante prijzen (in procent en gedefleerd met de gezondheidsindex)

De recentste cijfers geven aan dat de uitgaven voor geneeskundige zorgen in 2009819 miljoen lager liggen dan de aanvankelijke begrotingsdoelstelling, die welis-waar werd berekend uitgaande van een inflatie van 2,6 % (i.p.v. de geobserveerdetoename met amper 0,6 %). Bovendien werden een aantal nieuwe initiatieven metvertraging ingevoerd, waardoor er ongeveer 340 miljoen euro minder uitgavenwaren dan aanvankelijk voorzien voor 2009. Gedefleerd met de gezondheidsin-dex blijft de groei echter relatief sterk, voornamelijk door een sterke verhogingvan de honoraria van gezondheidszorgverstrekkers die met een jaar vertraginggeïndexeerd werden.

De uitgaven voor geneeskundige zorgen blijven sterk toenemen, alhoewel trager dan de norm, ...

De reële groei van de uitkeringen voor geneeskundige zorgen in deze vooruit-zichten bedraagt 4,3 % in 2010 en 3,6 % in 2011 (op basis van de ramingen van hetRIZIV die rekening houden met de nieuwe initiatieven voor 2009 waarvan de volleuitwerking pas het volgende jaar wordt verwacht, met het effect van het sociaalakkoord 2005-2009 namelijk 0,2 % in 2010 en 0,1 % in 2011, en ten slotte met deinvloed van de lagere groei van de prijsindex in 2009 die met een jaar vertragingop de honoraria wordt toegepast). Over de periode 2012-2015 bedraagt de jaar-lijkse groei, als gevolg van de geschatte eigen dynamiek van degezondheidszorguitgaven 2,9 %, te vermeerderen met 0,7 % door de invloed vande bevolkingstoename en te verminderen met 0,1 % als gevolg van de leeftijdsa-menstelling van de bejaarde bevolking (dalend aandeel van 75 tot 84-jarigen inhet totaal van de bevolking)1.

2009 2010 2011 2012Gemiddelde

van de periode2013-2015

Overeenkomstig de definitie van de begrotingsdoelstelling 5,3 4,3 3,6 3,6 3,5

In ESR termen 6,7 3,8 3,3 3,5 3,4

p.m. Reële toename van het bbp -3,0 1,4 1,7 2,3 2,2

p.m. Reële toename van het potentieel bbp 1,6 1,5 1,5 1,6 1,7

1. De invloed van de vergrijzing is berekend op basis van de geschatte relatie tussen de reëlepublieke gezondheidszorguitgaven en het reëel bbp, het aandeel van de 75 tot 84-jarigen in debevolking en de werkloosheidsgraad over de periode 1981-2006; zie Peter Willemé - “Structureledeterminanten van de publieke gezondheidszorguitgaven in België (1980-2007)”, nota Federaal Planbu-reau 6892/PW/9876, mei 2009. Omdat deze relatie de samenhang tussen de variabelen op langetermijn weerspiegelt, is ze in de huidige omstandigheden minder geschikt om de uitgaven opmiddellange termijn te ramen. Immers, de positieve relatie tussen de langetermijnevolutie vande gezondheidszorguitgaven en die van het bbp zou maken dat die uitgaven tijdens de recessiezouden dalen. Zulke observatie is niet vastgesteld in het verleden. Meer nog, het is onwaar-schijnlijk dat de effectieve uitgavan zouden dalen terwijl de overheid een toename van 4,5 %financiert. Om die redenen is er voor geopteerd de eigen dynamiek te ramen op basis van degemiddelde groei van de reële uitgaven over de laatste 14 jaar, exclusief het effect van de vergrij-zing.

137

Page 146: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

... die gegarandeerd wordt door het nieuw financieringsmechanisme, ...

De inkomsten die bestemd zijn voor de regeling geneeskundige zorgen stijgenmet 0,9 % van het bbp tussen 2008 en 2011. Die toename is toe te schrijven aan degroei van de basisfinanciering via de sociale bijdragen (+ 0,2 % van het bbp), maarvooral aan de overdrachten van de federale overheid door het nieuw financie-ringsmechanisme (+ 0,6 % van het bbp voor de aanvullende financiering). Tussen2011 en 2015 bedraagt de stijging van de inkomsten 0,7 % van het bbp, uitsluitendwegens de verhoging van de aanvullende financiering1. Deze laatste neemt toevan 0,2 % van het bbp in 2008 tot 1,5 % van het bbp in 2015, wat zowel het gewichtals de alternatieve financiering vanwege de federale overheid doet toenemen.

... wat belangrijke overschotten met zich meebrengt in de regeling RIZIV-geneeskundige zorgen.

De stijging van de uitgaven voor geneeskundige zorgen, overeenkomstig de ge-stelde projectiehypothesen, zou onder de groeinorm van 4,5 % blijven. Hetverschil t.o.v. die norm bedraagt 819 miljoen euro in 2009, 732 miljoen in 2010 en993 miljoen in 2011. Het is dat verschil, tussen de werkelijke uitgaven enerzijdsen de gefinancierde groeinorm anderzijds, dat maakt dat het RIZIV-geneeskundi-ge zorgen steeds grotere overschotten kan opbouwen. Zowel in 2010 als in 2011zullen die overschotten 0,3 % van het bbp bedragen. Een deel daarvan (0,1 % vanhet bbp) wordt gereserveerd voor het Toekomstfonds voor geneeskundige ver-zorging, dat in 2007 werd opgericht om toekomstige medische kosten van devergrijzing op te vangen2. Een ander deel (0,1 % van het bbp) wordt ter beschik-king gesteld van de globale beheren van de werknemers- enzelfstandigenregeling. Vanaf 2012, zonder overdrachten naar het Toekomstfondsof de globale beheren3, zou het vorderingensaldo van de regeling jaarlijks toene-men met 0,1 % van het bbp en alzo 0,6 % van het bbp bereiken in 2015.

TABEL 39 - De saldi van de sociale zekerheid in begrotingstermen(in procent van bbp)

1. Van 2011 tot 2013 stijgen de bijdragen nauwelijks in verhouding tot het bbp. De toename van desociale bijdragen aan het einde van de periode heeft slechts een beperkte weerslag op de finan-ciering van de geneeskundige zorgen, vermits het basisbedrag met een jaar vertraging reageertop de evolutie van de bijdragen.

2. Er wordt verondersteld dat de middelen van dit fonds worden belegd in effecten van de over-heidsschuld en aldus bijdragen tot de vermindering van de schuld volgens de Maastricht-defini-tie.

3. Hypothesen in deze vooruitzichten. De middelen die na 2011 door het RIZIV worden geaccumu-leerd, worden eveneens belegd in effecten van de overheidsschuld.

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Verschil

2008- 2011

Verschil2012- 2015

1. Saldo RIZIV - geneeskundige zorgen, waarin: 0,3 0,4 0,3 0,3 0,3 0,4 0,5 0,6 -0,0 +0,3

Basisfinanciering 5,7 6,1 6,1 5,9 5,8 5,8 5,8 5,8 +0,2 -0,0

Bijkomende alternatieve financiering 0,2 0,3 0,6 0,8 1,0 1,2 1,4 1,5 +0,7 +0,6

2. Saldo werknemersregeling waarvan: 0,1 -0,9 -0,7 -0,5 -1,3 -1,4 -1,4 -1,5 -0,6 -1,0

Besliste enveloppes en aanvullende overheidsmaatregelen 0,2 0,4 0,5 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 +0,2 -0,0

Voor welvaartsbinding beschikbare enveloppes vanaf 2011 0,1 0,1 0,2 0,3 0,3 +0,1 +0,2

3. Saldo zelfstandigenregeling waarvan: 0,1 0,0 0,0 0,0 -0,1 -0,1 -0,1 -0,2 -0,1 -0,2

Besliste enveloppes, aanvullende overheidsmaatregelen en beschikbare welvaartsenveloppes vanaf 2011

0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 0,2 0,2 +0,0 +0,1

138

Page 147: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Aanhoudende tekorten in de werknemersregeling en de regeling der zelfstandigen...

In tegenstelling tot de regeling geneeskundige zorgen hebben de andere twee re-gelingen voor sociale zekerheid toenemende financieringsbehoeften. In dewerknemersregeling evolueert het overschot van +0,1 % naar een tekort van0,5 % van het bbp in 2011 en voor de zelfstandigenregeling van + 0,1 % tot 0 %van het bbp. Het is dankzij de bijzondere rijkstoelage in 2010 en 2011 dat de soci-ale zekerheid de toename van haar financieringsbehoefte tijdens die twee jarenkan beperken. Vanaf 2012 daarentegen zwelt het tekort van de werknemersrege-ling aan en bereikt het eerst -1,3 % van het bbp in 2012 en vervolgens -1,5 % vanhet bbp aan het einde van de periode. Het tekort van de regeling voor zelfstandi-gen neemt toe tot -0,2 % van het bbp.

Gedurende de volledige projectieperiode stijgen de sociale uitkeringen snellerdan het bbp (en het potentieel bbp). De sterke toename van de prestaties is deelstoe te schrijven aan de welvaartsenveloppes en de aanvullende sociale verbete-ringen toegekend in het kader van het gevoerde anticrisisbeleid. In 2009 bedroeg

KADER 14 - Financiële enveloppes bestemd voor welvaartsaanpassingen

De wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact stelt het beginsel van binding van de sociale uitkeringenaan de algemene welvaartsevolutie, bovenop de automatische prijsaanpassingen. Om de twee jaar worden de socialeuitkeringen gekoppeld aan de welvaartsevolutie en dat volgens een procedure die gebeurt in twee stappen.

In een eerste fase stelt de wet hoe de beschikbare financiële enveloppe voor welvaartsbinding dient berekend te wor-den. Zij moet minimaal overeenstemmen met “de som van volgende geraamde uitgaven in alle takken van de socialezekerheid” in de werknemersregeling en in de regeling der zelfstandigen:- “een jaarlijkse welvaartsaanpassing met 0,5 % van alle inkomensvervangende uitkeringen, met uitzondering van de

forfaitaire uitkeringen;- een jaarlijkse welvaartsaanpassing van 1 % van alle forfaitaire uitkeringen;- een jaarlijkse verhoging van 1,25 % van de grenzen in aanmerking genomen voor de berekening van de inkomens-

vervangende uitkeringen”;

en in de regeling van de werknemerspensioenen:- “een jaarlijkse verhoging van 1,25 % van het minimumrecht per loopbaanjaar”.

Bovenstaande percentages zijn gedefinieerd in de wet zonder enige binding te maken met de loonevolutie. In een twee-de fase beslist de regering over de hoegrootheid en de regels volgens welke de enveloppe wordt verdeeld. Diebeslissing wordt voorafgegaan door een gezamenlijk advies van de Nationale Arbeidsraad (NAR) en de Centrale Raadvoor het Bedrijfsleven (CRB), voor wat betreft de werknemersregeling, en een gezamenlijk advies van het AlgemeenBeheerscomité voor het sociaal statuut der zelfstandigen en de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, voor wat betreftde regeling der zelfstandigen. In deze fase beschikt de regering over een belangrijke vrijheid in de toewijzing van deenveloppe: “de aanpassing kan een wijziging van een plafond, of inkomensdrempel of van een al dan niet minimaleuitkering zijn. De nadere regels van de aanpassing kunnen in voorkomend geval, per regeling, per berekeningsplafondof per uitkering, binnen een regeling, of nog, per categorie van uitkeringsgerechtigde verschillen.”

Tijdens het tweede semester 2008 heeft de regering beslist over de toewijzing van de tweejaarlijkse enveloppe 2009-2010. Al de maatregelen voorzien in die enveloppe zijn opgenomen in deze vooruitzichten. Voor de daarop volgendejaren (2011 tot en met 2014) zijn de socialezekerheidsuitkeringen gebonden aan de welvaart overeenkomstig de regelsvermeld in de wet voor de ‘berekening’ van de enveloppe.

In de mate dat de regering vrij is de tweejaarlijkse welvaartsenveloppes 2011-2012 en 2013-2014 in meerdere of min-dere mate toe te wijzen aan sommige socialezekerheidsuitkeringen of sommige categorieën van uitkeringsgerechtig-den, telkens binnen de enveloppe gedefinieerd per regeling, kunnen de uitgaven in elke SZ-tak, per regeling, dan ookverschillen van die opgenomen in deze vooruitzichten, vermits de hier toegepaste welvaartsaanpassingen in elke SZ-tak overeenkomen met zijn bijdrage tot de berekening van de grootte van de enveloppe in de regeling, waartoe de be-trokken tak behoort.

139

Page 148: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

de reële toename van de uitkeringen 5,8 % in de werknemersregeling, waarvan2,2 % te wijten aan herwaarderingen van de uitkeringen. De werkloosheiduitga-ven, zonder de effecten van de enveloppes en de maatregelen van hetrelanceplan, stijgen met 10,1 %. Eveneens als gevolg van de economische crisiskende de faillissementsverzekering voor zelfstandigen een forse stijging. In 2010stijgen de uitkeringen in de werknemersregeling met 3,1 %, waarvan 0,9 % te wij-ten is aan de sociale verbeteringen. Afgezien van de aanzienlijke groei van dewerkloosheidsuitgaven, worden de uitgaven tijdens deze twee jaren slechts in be-perkte mate verzwaard door de interne dynamiek van de overige uitkeringen.Dat geldt in het bijzonder voor het jaar 2009, waarin de wettelijke pensioenleeftijdvoor vrouwen verhoogd wordt van 64 tot 65 jaar, zodat het aantal pensioneringenvermindert.

TABEL 40 - Toename van de socialezekerheidsuitkeringen in begrotingstermen tegen constante prijzen excl. RIZIV-geneeskundige zorgen (in procent en gedefleerd met de index voor sociale prestaties)

Vanaf 2011 stabiliseert de jaarlijkse groei van uitkeringen zich rond 2,5 %, waar-van 0,5 % (0,7 % voor de regeling der zelfstandigen) toe te schrijven blijft aan detoekenning van tweejaarlijkse welvaartsenveloppes (die berekend zijn op de wij-ze, en door toepassing van de percentages, zoals bepaald in de wet - zie kader 14).De groei van de interne dynamiek van de verschillende regelingen (zie tabel 40)schommelt rond 2 %, zowel voor de werknemersregeling als voor de regeling derzelfstandigen. Die stijging ligt nauwelijks onder de groei van het bbp en bovendie van het potentieel bbp. Rekening houdend met de impact van de enveloppeszal het saldo van de sociale zekerheid zich dus amper verbeteren en kwetsbaarblijven voor de minste economische verzwakking, aangezien de potentiële eco-nomische groei kleiner is dan 2 %. Die dynamiek wordt gevoed door het groeiendaantal pensioneringen enerzijds en de verhoging van het gemiddelde uitkerings-bedrag anderzijds1.

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Werknemersregeling, waarvan: 2,1 5,8 3,1 2,4 2,7 2,5 2,4 2,4

a. de welvaartsenveloppes en regeringsmaatregelen 1,1 2,2 0,9 0,1 0,6 0,5 0,5 0,5

b. de interne dynamiek van de regeling 0,9 3,7 2,2 2,3 2,1 2,0 1,9 1,9

werknemerspensioenen 0,9 0,8 1,5 2,4 3,7 3,7 3,7 3,6

invaliditeit voor werknemers 3,4 4,8 1,9 3,5 2,5 2,5 2,2 2,0

kinderbijslag in de werkn. regeling 0,1 1,7 0,8 0,6 0,3 0,4 0,5 0,5

werkloosh., brugpens., tijdskrediet -3,5 10,1 2,5 1,6 0,6 0,2 -0,9 -1,0

2. Regeling der zelfstandigen, waarvan 6,2 3,6 4,0 1,9 2,7 2,7 2,7 2,6

a. de welvaartsenveloppes en regeringsmaatregelen 4,8 4,0 2,7 2,0 0,7 0,7 0,7 0,7

b. de interne dynamiek van de regeling 1,4 -0,4 1,2 -0,1 2,0 2,1 2,0 1,9

zelfstandigenpensioenen 0,6 -1,2 0,7 0,2 2,2 2,2 2,1 2,1

ziekte-invaliditeit voor zelfstandigena

a. Met inbegrip van de faillisementsverzekering voor zelfstandigen

4,8 3,2 7,3 -3,2 1,6 2,3 1,9 2,1

kinderbijslag in de zelfst. regeling 1,8 2,2 0,5 -0,3 0,5 0,5 0,7 0,5

p.m. Reële toename van het bbp 1,0 -3,0 1,4 1,7 2,3 2,1 2,3 2,3

p.m. Reële toename van het potentieel bbp 2,0 1,6 1,5 1,5 1,6 1,6 1,7 1,8

1. De stijging van de gemiddelde uitkeringen is vooral het gevolg van de pensionering van nieuwegeneraties rechthebbenden waarvan de uitkering, berekend op basis van de meest recente inko-mens, gemiddeld hoger is dan de uitkering van de generaties die ze vervangen.

140

Page 149: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

In die globale interne dynamiek van 2 % hebben de werknemerspensioenen eenbelangrijk aandeel: zij nemen jaarlijks toe met 3,7 %, waarvan 2,3 % toe te schrij-ven is aan het stijgend aantal gepensioneerden (die de eerste gevolgen van devergrijzingsgolf ondervinden) en 1,3 % aan de stijging van het gemiddeld pensi-oenbedrag. In de regeling der zelfstandigen veroorzaakt diezelfde dynamiek eenuitgavenstijging van 2,2 % die voor de helft toe te schrijven is aan de evolutie vanhet aantal rechthebbenden. In de invaliditeitsregeling van de werknemers zorgtde interne dynamiek voor een daling van de uitgaven onder invloed van het als-maar afnemend aantal rechthebbenden, doordat steeds meer invaliden depensioengerechtigde leeftijd bereiken.

141

Page 150: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 15 - Belangrijkste recente maatregelen inzake de sociale zekerheid (2008-2015)

Verhoging van de socialezekerheidsuitkeringen

1. Pensioenen in de werknemersregeling: - Op 01/07/2008 stijgt het minimumpensioen met 2 % en de grens voor toegelaten arbeid met 25 %.- Op 01/09/2008 verhogen de pensioenen van 6 jaar en vroeger ingegaan (ingang ten laatste in 2002) met 2 %.- Op 01/06/2009 stijgt het minimumpensioen met 3 %, de pensioenen van 15 jaar en langer geleden (met ingang ten

laatste in 1994) met 2 % en die van minder dan 15 jaar geleden met 1,5 %, terwijl het minimumrecht per loopbaanjaarstijgt met 3 %.

- Op 01/09/2009 stijgen de pensioenen van 6 jaar geleden ingegaan (in 2003) met 2 %.- Op 01/09/2010 stijgen de pensioenen van 15 jaar (ingegaan in 1995) en die van 6 jaar geleden (ingegaan in 2004)

met 2 %.

2. Pensioenen in de regeling voor zelfstandigen - Op 01/01/2008 wordt de malus voor vervroegde uittreding gewijzigd (de malus op 60-jarige leeftijd blijft 25 % maar

bedraagt 18 % in plaats van 20 % op 61 jaar, 12 % in plaats van 15 % op 62 jaar, 7 % in plaats van 10 % op 63 jaar,3 % in plaats van 5 % op 64 jaar) en wordt afgeschaft indien de loopbaan 43 jaar bedraagt.

- Op 01/07/2008 stijgt het minimumpensioen met 2 % en de grens voor toegelaten arbeid met 25 %.- Op 01/09/2008 verhogen de pensioenen van 6 jaar en vroeger ingegaan (ingang ten laatste in 2002) met 2 %. - Op 01/10/2008 verhoogt het minimumpensioen met 10 euro.- Op 01/01/2009 wordt de malus voor vervroegde uittreding afgeschaft indien de loopbaan 42 jaar bedraagt.- Op 01/05/2009 verhoogt het minimumpensioen met 20 euro.- Op 01/08/2009 verhoogt het minimumpensioen met 3 % en de overige pensioenen met 1,5 %.- Op 01/09/2009 verhogen de pensioenen van 6 jaar geleden ingegaan (in 2003) met 2 %. - Op 01/09/2010 verhoogt het minimumpensioen met 25 euro en de pensioenen van 6 jaar geleden (ingegaan in

2004) met 2 %.

3. Ziekte- en invaliditeitsuitkeringen - Stijging van de minimumuitkering met 2 % voor de niet-reguliere werknemers op 01/01/2008.- Welvaartsaanpassing in de werknemersregeling voor de periode 2007-2010: 3,5 % indien de uitkering dateert van

vóór 1995, 2,8 % indien de uitkering begon tussen 1995 en 2004 en 0,8 % indien de uitkering begon tussen 2005en 2007.

4. Werkloosheid- Verhoging van de loongrens met 1 % op 1.1.2009 met een bedrag dat daalt met de duur van de werkloosheid.- Verhoging van de minima en de forfaitaire bedragen (uitgezonderd loopbaanonderbreking en tijdskrediet) met 2 %

op 01/01/2008 en met 2 % op 01/09/2009.- Verhoging van de vervangingsratio die stijgt tot 53 % (in plaats van 50 % tijdens de 2de periode) voor de alleenstaan-

de werklozen op 1.1.2008 en tot 55 % op 1.1.2009.- Verhoging van de vervangingsratio die stijgt voor de samenwonende werklozen tot 58 % (in plaats van 55 % tijjdens

de 1ste periode) op 01/01/2008 en tot 60 % op 01/01/2009.- Anciënniteitstoelage vanaf 56 jaar in plaats van 58 jaar op 01/01/2009.- Verhoging van de vervangingsratio voor tijdelijke werkloosheid van 01/01/2009 tot 31/12/2010: 75 % voor de gezins-

hoofden en de alleenstaanden (in plaats van 65 %) en 70 % voor de samenwonenden (in plaats van 60 %).- Opheffing van de crisis-schorsing-bedienden en het crisistijdskrediet van 01/07/2009 tot 01/07/2010.- Crisispremie voor ontslagen arbeiders in 2010.

5. Kinderbijslag- Verhoging van de bijslag voor het 1ste kind voor zelfstandigen op 01/04/2008 en op 01/01/2009.- Verhoging van de kinderbijslag met 20 euro per maand voor éénoudergezinnen op 01/10/2008.- Verhoging met 25 euro van de jaarlijkse leeftijdsbijslag in leeftijdsgroepen van 0-5 jaar en 18-24 jaar op 01/07/2008

(met geleidelijke verhoging van het bedrag voor de groep van 18-24 jaar: 50 euro in 2009, 75 euro in 2011 en 100euro in 2012).

- Uitbreiding van de toeslag voor gehandicapte kinderen.

142

Page 151: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Vervolg kader 15

6. Beroepsziekten en arbeidsongevallen - Welvaartsaanpassing met 2 % vanaf 1.9.2008, van de uitkeringen (uitgezonderd minimumuitkering) die 15 tot 20

jaar geleden en 6 jaar geleden zijn ingegaan. - Verhoging van de minima en forfaits met 2 % voor de uitkeringen ingegaan 6 tot 15 jaar geleden, met 0,8 % voor de

overige op 1.1.2009 en met 2 % voor de uitkeringen ingegaan 6 jaar geleden op 1.9.2010.

7. Alle vervangingsinkomens - Overeenkomstig het Generatiepact (zie kader 14)

143

Page 152: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

4. Gemeenschappen en gewesten

Terugkeer naar een begrotingsevenwicht in 2015

Het vorderingensaldo van de gemeenschappen en gewesten kent een gevoeligeachteruitgang in 2009, en loopt terug van -0,1 % in 2008 naar -0,7 % in 2009 in pro-cent van het bbp. Vanaf 2010 verbetert het vorderingensaldo stapsgewijs en degemeenschappen en gewesten bereiken een begrotingsevenwicht in 2015.

De evolutie van het vorderingensaldo is enerzijds toe te schrijven aan het verloopvan het primair saldo en anderzijds aan de rentelasten (zie tabel 41). Het primairsaldo dat nog positief was in 2008, daalt in 2009 met 0,6 % van het bbp door eenterugloop van de ontvangsten en een stijging van de primaire uitgaven. Het gaathier om vooral cyclische ontwikkelingen. Het primair tekort neemt vervolgens afen gaat in 2013 over in een primair overschot, als gevolg van een toename van deontvangsten en een vermindering van de primaire uitgaven. Door de toenemen-de schuldgraad nemen de rentelasten toe in begin van de periode. Opmiddellange termijn blijven de rentelasten, niettegenstaande de geaccumuleerdetekorten, ongewijzigd in procent van het bbp.

TABEL 41 - Rekening van de gemeenschappen en gewesten (in procent van het bbp)

(1) De pensioenen van de ambtenaren van de gemeenschappen en gewesten zijn niet inbegrepen; ze worden verrekend bij de finale uit-gaven van de federale overheid

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Verschil

2011-2009Verschil

2015-2011

Primair saldo 0,1 -0,5 -0,3 -0,1 -0,0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,4

Ontvangsten, waaronder 12,3 12,1 12,0 12,2 12,2 12,2 12,2 12,2 0,1 -0,0

Eigen fiscale ontvangsten 2,2 2,0 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 0,2 0,0

Toegewezen fiscale ontvangsten 8,7 8,7 8,4 8,6 8,6 8,7 8,7 8,7 -0,0 0,1

uit de personenbelasting 4,9 4,8 4,7 4,8 4,8 4,8 4,8 4,8 -0,0 0,0

uit btw 3,8 3,8 3,7 3,8 3,8 3,9 3,9 3,9 -0,0 0,1

Niet fiscale ontvangsten 0,9 0,9 1,0 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 -0,0 -0,1

Overdrachten binnen de overheid (1) 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4 -0,0 -0,0

Primaire uitgaven 12,2 12,6 12,3 12,3 12,2 12,1 12,0 11,9 -0,3 -0,4

Primaire finale uitgaven, waaronder 9,4 10,0 9,7 9,7 9,5 9,5 9,4 9,3 -0,3 -0,4

Bezoldigingen 4,3 4,6 4,6 4,5 4,5 4,5 4,4 4,4 -0,1 -0,2

Aankopen van goederen en diensten 1,6 1,7 1,6 1,5 1,5 1,5 1,4 1,4 -0,1 -0,1

Investeringen 0,7 0,7 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 -0,1 -0,1

Overdrachten aan gezinnen en izw’s(1) 2,0 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 2,2 0,0 0,0

Overdrachten aan bedrijven e.a. 0,9 0,9 0,8 0,8 0,8 0,7 0,7 0,7 -0,1 -0,1

Overdrachten binnen de overheid,waaronder

2,7 2,6 2,6 2,6 2,6 2,6 2,6 2,6 0,0 -0,0

aan de lagere overheid 2,6 2,5 2,6 2,6 2,6 2,6 2,6 2,6 0,0 -0,0

aan de sociale zekerheid 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 -0,0 -0,0

Rentelasten 0,2 0,2 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,1 0,0

Vorderingensaldo -0,1 -0,7 -0,5 -0,4 -0,3 -0,2 -0,1 0,0 0,3 0,4

144

Page 153: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Daling van de ontvangsten in 2009 en 2010

De ontvangsten van de gemeenschappen en gewesten dalen in procent van hetbbp in 2009 en 2010. De achteruitgang in 2009 is toe te wijzen aan de evolutie vande eigen fiscale ontvangsten. In 2010 is de daling het gevolg van een terugloopvan de middelen toegekend krachtens de Bijzondere Financieringswet (BFW) – detoegewezen fiscale ontvangsten – die de toename van de eigen fiscale en niet-fis-cale ontvangsten overstijgt.

Na een achteruitgang van 0,2 % van het bbp in 2009 (door de uitbreiding van dejobkorting in , de afschaffing van het luistergeld in het Waalse Gewest, de vermin-dering van de opbrengst van de gewestbelastingen door de recessie) bereiken deeigen fiscale ontvangsten in 2010 terug het niveau van 2008 door de selectievetoekenning van de Vlaamse jobkorting aan de laagverloonden en een hogere op-brengst van de gewestbelastingen. De niet-fiscale ontvangsten worden in 2010gekenmerkt door een eenmalige verhoging als gevolg van de verkoop van terrei-nen door het Vlaamse Gewest aan Aquafin en de verkoop van gebouwen doorhet Brusselse Gewest.

De door de BFW1 toegewezen fiscale ontvangsten zijn in 2009 ongewijzigd in pro-cent van het bbp doordat het bbp in volume en de overgedragen middelen beidenin dezelfde mate – met 1,9 % van het bbp – afnemen. De nominale waarde van deovergedragen middelen in 2009 was inderdaad kleiner dan in 2008, door de ver-slechtering van de macroeconomische parameters. De berekening van de over tedragen middelen in 2008 leidde bovendien ook tot een onderschatting, die nor-malerwijze zou moeten gecompenseerd worden in 2009. De federale overheidbesliste echter om voor de eerste keer, brekend met de traditie, de correctie uit tevoeren het jaar zelf (2008). Dit draagt bij tot een versterking van de daling van demiddelen in 2009. In 2010 dalen de toegewezen ontvangsten met 0,3 % van hetbbp in 2010. Deze daling is het gevolg van de stijging van het nominale bbp ter-wijl de overgedragen middelen in courante prijzen dalen niettegenstaande depositieve groei van het bbp in volume en het nationaal indexcijfer van de con-sumptieprijzen (NICP). Deze evolutie is te wijten aan de definitieve parametersvoor 2009 die minder gunstig zijn in vergelijking met deze weerhouden in de be-grotingscontrole 2009, waardoor er teveel middelen worden overgedragen aan degemeenschappen en gewesten in 2009. Het teveel aan effectief toegewezen mid-delen in 2009, wordt in de mindering gebracht van de over te dragen bedragenvoor 2010. Deze vermindering is groter dan de toename van de oorspronkelijktoegewezen middelen in 2010.

De ontvangsten stijgen in 2011 en stabiliseren op middellange termijn

De ontvangsten nemen toe met 0,2 % van het bbp in 2011 en blijven vervolgensop dit niveau op middellangtermijn. De stijging van de ontvangsten vloeit voortuit de toename van de overgedragen middelen die verschuldigd zijn krachtensde BFW. De eigen fiscale middelen blijven ongewijzigd in procent van het bbp. Destijging van de overgedragen middelen in 2011 is voornamelijk te wijten aan hetlage niveau in 2010 ten gevolge van de negatieve correctie die dat jaar is toege-past. Bovendien is 2011 ook het jaar waarin de laatste schijf ter financiering vande gemeenschappen wordt gestort.

Vanaf 2011 overschrijdt de groei van door de BFW overgedragen middelen degroei van het bbp. Die toename is gedeeltelijk toe te wijzen aan de evolutie van

1. De middelen krachtens de BFW zijn de belangrijkste financieringsbron van de gefedereerde enti-teiten. De belangrijkste determinanten van de evolutie van deze middelen zijn de groei van hetbbp in volume en de groei van het nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen.

145

Page 154: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

de bevolking jonger dan 18 jaar in de Franse Gemeenschap1. Ook de middelentoegekend krachtens de nationale solidariteitstussenkomst nemen toe als gevolgvan de evolutie van de demografische parameters en de regionale verdeling vande opbrengst van de personenbelasting. Tot slot draagt ook de licht sterkere groeivan het NICP in vergelijking tot de bbp-deflator over de periode 2011-2015 bij totde toename van de overgedragen middelen.

Stijging van de primaire uitgaven in 2009 in procent van het bbp, gevolgd door een daling in 2010

De evolutie van de primaire uitgaven in 2009 en 2010 is gebaseerd op een onder-linge vergelijking van opeenvolgende begrotingen van gemeenschappen engewesten2. Na een stijging van 0,6 % in procent van het bbp in 2009, dalen de pri-maire finale uitgaven in 2010 met 0,3 % (zie tabel 41). De overdrachten binnen deoverheid, die in 2009 afnemen, hernemen in 2010 hun normale groeiritme, dat on-der meer bepaald wordt door de decretale groei van de overdrachten naar degemeentefondsen. De negatieve groei van de overdrachten binnen de overheid in2009 (zie tabel 42) is het gevolg van de weerslag van de eenmalige maatregelendie genomen werden in 2008, zoals de schuldovername van de Vlaamse gemeen-ten, de kapitaaldotatie aan het Zorgfonds en de vooruitbetaling van decompensatie voor de Eliaheffing.

De terugloop van de primaire finale uitgaven in 2010 is het gevolg van de bespa-ringsmaatregelen die door de verschillende gemeenschappen en gewesten zijngenomen om de effecten van de economische crisis op de cyclische componentvan het vorderingensaldo te corrigeren. De belangrijkste besparingen, die voor-namelijk recurrent zijn, betreffen het drukken van de werkingskosten van hetadministratief apparaat, het verminderen van de subsidies (met uitzonderingvoor de sectoren zoals kinderopvang, thuis- en gehandicaptenzorg) en een meergericht investeringsbeleid.

Dit beleid reflecteert zich duidelijk in de negatieve groei die de primaire uitgavenkenmerkt in 2010 (zie tabel 42). Vooral de aankopen van goederen en dienstenworden getroffen; hun rëele groei wordt zelfs negatief (-5,6 % in 2010 ten opzichtevan 3,8 % in 2009). Het restrictiever subsidiebeleid heeft een duidelijk impact opzowel de overdrachten aan gezinnen en izw’s als aan bedrijven. De afname vande groei van de overdrachten aan gezinnen in 2010 is het gevolg van de weerslagvan het expansief beleid in 2009 zowel wat de sociale prestaties betreft als het toe-kennen van premies voor energie, isolatie en renovatie. Wat de overdrachten aanbedrijven betreft, zet de dalende trend van 2009 zich voort in 2010; zowel de wer-kingssubsidies3 als de kapitaaloverdrachten nemen sterk af. De forse afname vande groei van de investeringen is enerzijds het gevolg van de terugval van de in-vesteringen in water- en wegenwerken. Anderzijds doen de gewesten voor hetfinancieren en uitvoeren van hun investeringsprojecten meer beroep op Publiekeen Private Samenwerking (vooral in Vlaanderen) en andere vormen van alterna-tieve financiering (Wallonië), waarvan de budgettaire weerslag beperkt is tot het

1. De toegewezen middelen uit BTW evolueren onder meer in functie van een aanpassingscoëffi-ciënt die afhankelijk is van de bevolking jonger dan 18 jaar. De coëfficiënt wordt berekend voorde Vlaamse en de Franse Gemeenschap, maar enkel de hoogste coëfficiënt wordt weerhouden.Op basis van de huidige demografie, gaat het om de voor de Franse Gemeenschap berekendecoëfficiënt.

2. De cijfers voor 2009 zijn gebaseerd op een vergelijking van de aangepaste begrotingen 2009 en2008 van de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, het Brusselse Gewest en de FranseGemeenschap. Voor het jaar 2010 vormt een vergelijking van de respectievelijke initiële begrotin-gen 2010 en 2009 het uitgangspunt.

3. Met uitzondering van de subsidies aan de Vlaamse waterdistributiemaatschappijen.

146

Page 155: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

betalen van (beschikbaarheids)vergoedingen die boekhoudkundig worden ver-rekend bij het intermediair verbuik.

We merken verder nog op dat ook de uitgaven voor bezoldigingen sterk vermin-deren. Hun groei loopt terug van 4,9 % in 2009 naar 0,2 % in 2010. Die evolutie isvooral het gevolg van een prijseffect: de reële groei van het nationaal indexcijfervan de consumptieprijzen is hoger dan die van de gemiddelde prijsindex van delonen, die nul is.

TABEL 42 - Uitgaven van de gemeenschappen en gewesten in reële termen1

(groeivoeten in procent)

1. Deflator: nationaal indexcijfer van de consumptieprijzen

De ingezette daling van de uitgaven in 2010 zet zich verder op middellange termijn

De vooruitzichten aangaande de primaire uitgaven (exclusief bezoldigingen)voor de periode 2011-2015 berusten op de hypothese van ongewijzigd beleid,waarbij de trend in de periode 2009-2010, gecorrigeerd voor niet-recurrente maat-regelen, wordt doorgetrokken naar de toekomst.

In de vorige edities van de Economische Vooruitzichten vertaalde de hypothesevan ongewijzigd uitgavenbeleid van de gemeenschappen en gewesten zich tradi-tioneel in het doortrekken op middellange termijn van de geobserveerde trendvan het verleden, in het algemeen van de evolutie van de laatste acht jaren (nacorrectie van niet-recurrente maatregelen en zonder de uitgaven voor bezoldigin-gen waarvoor een andere methodologie wordt toegepast). Bij de opstelling vande begrotingen 2010 en in mindere mate van de aangepaste begrotingen 2009,hebben de overheden van de gemeenschappen en gewesten beslissingen geno-men die een duidelijke ombuiging van het uitgaventraject op middellangetermijn inhouden. Dit komt eveneens tot uiting in de verschilllende begrotings-documenten1. Het toepassen van de gebruikelijke methodologie van hetdoortrekken van de gobserveerde trend van de laatste jaren, is bijgevolg nietmeer geschikt.

We hebben aldus geopteerd voor een extrapolatie op middellange termijn van degemiddelde geobserveerde jaarlijkse groei in de periode 2009-2010 per uitgaven-categorie (met uizondering van de bezoldigingen); een methode dierepresentatief is voor het nieuwe structerele uitgavengedrag. Voor een aantal uit-gavencategoriëen bleek de groei van de uitgaven echter te restrictief op

2009 2010Gemiddelde

van de periode2011-2015

Gemiddelde van de periode

2004-2008

Uitgaven 1,7 -1,1 1,3 2,4

Finale primaire uitgaven 4,4 -2,0 1,1 2,0

Waaronder:

Bezoldigingen 4,9 0,2 1,3 1,4

Aankopen van goederen en diensten 3,8 -5,6 0,0 1,0

Investeringen 1,3 -7,7 -0,2 -0,4

Overdrachten aan gezinnen en izw’s 7,8 1,0 2,3 4,6

Overdrachten aan bedrijven -2,1 -9,1 0,3 3,5

Overdrachten binnen de overheid -7,5 2,4 2,0 3,7

1. Die ombuiging is ook terug te vinden in de meerjarenprojecties van de betrokken administraties(die projecties worden hier echter niet gebruikt omwille van hun normatief karakter, in tegen-stelling tot de meerjarenprojecties van de federale overheid).

147

Page 156: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

middellange termijn, zeker in het geval van negatieve groeivoeten. De groeivoe-ten werden dan vastgeprikt op nul1.

De periode 2011-2015 wordt gekenmerkt door een gemiddelde jaarlijkse uitga-vengroei van 1,3 %, daar waar de gemiddelde uitgavengroei nog 2,4 % bedroegin de periode 2004-2008. In procent van het bbp nemen de primaire uitgaven opmiddellange termijn bijgevolg ook af, namelijk met 0,4 %.

De daling van de primaire uitgaven uit zich in een vermindering van de aanko-pen van goederen en diensten, de investeringen en de overdrachten aanbedrijven, die elk met 0,1 % van het bbp afnemen. Die achteruitgang vloeit voortuit het doortrekken van de recurrente besparingsmaatregelen uit de begrotingen2010.

Ook de uitgaven voor bezoldigingen dalen, met 0,2 % van het bbp. Die daling isinherent aan de gebruikte methodologie die niet anticipeert op eventuele loon-herwaarderingen, die zouden kunnen resulteren uit sectoriële akkoorden, en isook het gevolg van een meer gematigde loondrift dan in het verleden door de ge-wijzigde leeftijdssamenstelling van het personeel van de gemeenschappen engewesten.

1. Dit geldt ook voor de uitgaven waarvoor geen duidelijke trend kan worden waargenomen overeen langere periode (2004-2010), zoals onder meer voor de kapitaaloverdrachten.

148

Page 157: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

5. Lagere overheid

De rekening van de lagere overheid vertoont een begrotingstekort tijdens de vol-ledige projectieperiode. Het beperkt tekort van 0,2 % van het bbp in 2009, neemttoe tot 0,7 % van het bbp in 2012 en daalt vervolgens tot 0,4 % van het bbp in 2015.

TABEL 43 - Rekening van de lagere overheid (in procent van het bbp)

a De pensioenen van de ambtenaren van het gesubsidieerd onderwijs van de lagere overheid zijn niet inbegrepen, ze worden verre-kend bij de finale uitgaven van de federale overheid

We herinneren eraan dat het hier gaat om vooruitzichten bij ongewijzigd beleid,die niet anticiperen op de maatregelen die de verschillende beleidsniveaus in detoekomst zouden kunnen nemen; en vooral, in het geval van de lagere overheid,de maatregelen die zowel door de lagere overheid als door de overige beleidsni-veaus genomen kunnen worden om de lokale financiën in evenwicht te brengen.

In 2009 stijgen de uitgaven (+0,4 % van het bbp) door een noemereffect dat gekop-peld is aan de economische recessie. De daling van het vorderingensaldo isniettemin beperkt (-0,1 % van het bbp) dankzij de stijging van de opcentiemen opde personenbelasting door de versnelde incohiering ; de totale toename van deontvangsten (+0,3 % van het bbp) wordt evenwel afgezwakt door de afnemende

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Verschil

2010-2009Verschil

2015-2010

1. Vorderingensaldo -0,1 -0,2 -0,4 -0,6 -0,7 -0,4 -0,4 -0,4 -0,2 0,0

2. Rentelasten 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,0 0,1

3. Primair saldo 0,1 0,0 -0,2 -0,4 -0,5 -0,2 -0,1 -0,1 -0,2 0,1

A. Ontvangsten 6,1 6,4 6,3 6,2 6,2 6,1 6,1 6,1 -0,2 -0,2

1. Fiscale ontvangsten 2,0 2,4 2,2 2,2 2,1 2,1 2,1 2,1 -0,2 -0,1

Opcentiemen personenbelasting 0,6 0,9 0,8 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 -0,2 0,0

Opcentiemen onroer. voorheffing 1,1 1,2 1,2 1,1 1,1 1,1 1,1 1,0 0,0 -0,1

Overige 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,0 0,0

2. Niet-fiscale ontvangsten 0,8 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 0,0 0,0

3. Overdrachten binnen de overheida,Waaronder:

3,3 3,2 3,2 3,2 3,2 3,2 3,1 3,1 0,0 -0,1

Overdrachten van de federale Overheid

0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,0 -0,1

Overdrachten van de gemeenschap-pen en gewesten

2,6 2,5 2,6 2,6 2,6 2,6 2,6 2,6 0,0 0,0

B. Primaire uitgaven 6,0 6,5 6,5 6,7 6,6 6,4 6,3 6,2 0,0 -0,2

1. Investeringen 0,8 0,8 0,9 1,1 1,1 0,9 0,8 0,9 0,0 0,0

2. Overige primaire uitgaven 5,2 5,6 5,6 5,6 5,5 5,5 5,4 5,4 0,0 -0,2

- Werkingskosten: 4,3 4,6 4,5 4,5 4,5 4,5 4,4 4,4 0,0 -0,1

Lonen 3,3 3,6 3,5 3,5 3,5 3,5 3,4 3,4 0,0 -0,1

Aankoop van goederen en diensten 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0 0,0 0,0

- Lopende overdrachtena, waaronder: 0,9 0,9 1,0 1,0 0,9 0,9 0,9 0,9 0,0 0,0

sociale prestaties 0,5 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,6 0,0 0,0

- Kapitaaloverdrachten zonder investe-ringen

0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,0 0,0

149

Page 158: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

kapitaaloverdrachten van de gemeenschappen (vooral de weerslag van de over-name van de schuld van de Vlaamse gemeenten in 2008) 1.

In 2010 is de achteruitgang van het vorderingensaldo (-0,2 % van het bbp) volle-dig toe te schrijven aan de daling van de fiscale ontvangsten, namelijk tengevolgevan de weerslag die de opcentiemen op de personenbelasting ondervinden alsgevolg van de versnelde incohiering in 2009.

Tussen 2010 en 2015 zijn de schommelingen van het primair saldo en van het vor-deringensaldo vooral het gevolg van de investeringen die een electorale cyclusvolgen: sterke groei in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 2012(+0,2 % van het bbp in 2011), vervolgens een aanzienlijke daling na de verkiezin-gen (-0,2 % van het bbp in 2013).

Naast dat fenomeen, wordt de periode 2011-2015 gekenmerkt door een dalingvan de uitgaven enerzijds (-0,2 % van het bbp) en van de ontvangsten anderzijds(-0,2 % van het bbp).

De lonen dalen gezien er niet geanticipeerd wordt op eventuele loonherwaarde-ringen in het kader van toekomstige sectorale akkoorden. Daarnaast is er eenmeer gematigde groei van de werkgelegenheid dan tijdens het vorige decennium(groei van gemiddeld 0,8 % op jaarbasis tegenover 2,1 % in de periode 1999-2009).Aan de ontvangstenzijde worden de opcentiemen op de onroerende voorheffing,als gevolg van de geringe groei van het kadastraal inkomen, gekenmerkt dooreen trendmatige daling, dit in de veronderstelling van stabiele aanslagvoeten enongewijzigde lopende overdrachten van de federale overheid in procent van hetbbp bij gelijkblijvend beleid.

Het primair saldo verbetert over de periode 2011-2015 (+0,1 % van het bbp). Hetvorderingensaldo blijft ongewijzigd in bbp-termen doordat de rentelasten op deschuld geleidelijk toenemen (+0,1 % van het bbp).

1. Zie ook deel C.4, gemeenschappen en gewesten

150

Page 159: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

VI Energieverbruik en broeikasgasemissies

Aangezien het niveau van de economische activiteit sterk is teruggevallen als gevolg vande economische crisis in 2009, zou België binnen een context van opklimmende energie-prijzen en dankzij het gevoerde klimaatbeleid, zijn doelstelling zoals bepaald in het Proto-col van Kyoto kunnen behalen. Die doelstelling impliceert een daling van de emissies met7,5 % in de periode 2008-2012 tegenover 1990, wat overeenstemt met een niveau van ge-middeld 134,8 miljoen ton (Mt) CO2-equivalenten. Volgens het gekozen scenario, zou hetniveau van de broeikasgasemissies gemiddeld 130,7 Mt CO2-equivalenten bedragen voorde periode 2008-2012 en dus gemiddeld 4,1 Mt CO2-equivalenten per jaar onder de voor-opgestelde doelstelling liggen. In 2015 zouden ze zelfs 11,6 % onder het niveau van 1990dalen.

Tegen 2020 moet België voldoen aan een aantal nieuwe doelstellingen in het kader van hethet Europees Klimaat- en Energiepakket. De uitstoot van de sectoren die deelnemen aanhet Europees systeem voor handel in emissierechten (ETS-sectoren) moet op Europees vlakmet 21 % afnemen t.o.v. 2005. De sectoren die niet onder het systeem vallen (non-EST-sectoren) moeten eveneens hun emissies terugdringen tegen 2020 (-10 % t.o.v. 2005 opEuropees vlak). Op Belgisch niveau moet de uitstoot van de non-ETS-sectoren dalen met15 % t.o.v. 2005. Bij ongewijzigd beleid zou het verloop van de broeikasgasemissies vande non-ETS-sectoren tegen 2015 verenigbaar zijn met deze doelstelling gezien de sterke da-ling van de uitstoot van deze sectoren vanaf 2010. De uitstoot van de ETS-sectoren zou4,2 % onder het niveau van 2005 uitkomen in 2015.

Omtrent hernieuwbare energie heeft België een doelstelling van 13 % van het bruto ener-gie-eindverbruik tegen 2020. Volgens de huidige vooruitzichten zouden we in 2015 6,5 %bereiken. Er zullen dus nog belangrijke inspanningen geleverd moeten worden om tegen2020 aan de doelstelling te voldoen. Hetzelfde zou gelden voor het aandeel van duurzamebrandstoffen in het totale verbruik van de vervoerssector (minimumstreefcijfer van 10 %tegen 2020; volgens de huidige vooruitzichten zouden we een percentage van 5,5 % bio-brandstoffen in het benzine- en dieselverbruik bereiken tegen 2015).

Door de (wereldwijde) economische terugval daalde de energiegebonden CO2-uitstoot in2009. In 2010 zou de uitstoot verder afnemen (vooral door de daling van de elektriciteits-productie en de daling van het energieverbruik voor transport). Vervolgens zou de uit-stoot van 2011 tot 2015 met gemiddeld 0,3 % per jaar afnemen en in 2015 102,8 Mtbedragen. Dat zou een daling van 6,7 % betekenen t.o.v. 1990.

In 2009 nam de energiegebonden CO2-uitstoot afkomstig van de elektriciteitssector toedoor een belangrijke productieverhoging ten gevolge van de sterke toename van de exportvan elektriciteit naar Frankrijk. In 2010 zou de export terugvallen op zijn gemiddeld ni-veau van de periode 2001-2008 met een daling van de uitstoot als gevolg. In de periode2011-2015 zou de uitstoot van deze sector licht toenemen en 23,1 Mt bedragen in 2015,dit is ongeveer 1 % onder het niveau van 1990.

151

Page 160: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

De energiegebonden uitstoot van de industrie nam in 2009 sterk af door de zware terugvalvan de industriële productie vooral in de energie-intensieve industrie ten gevolge van deeconomische crisis. In 2010 en 2011 zou de uitstoot toenemen door de herneming van deindustriële productie. Vervolgens zou de uitstoot over de periode 2012-2015 afnemen (ge-middeld -1,6 % per jaar) dankzij de aanhoudend hoge energieprijzen, de structurele wij-ziging van het energieverbruik en het klimaatbeleid (het Nationaal Toewijzingsplan voor2008-2012 en sectorakkoorden). De doelstellingen tegen 2020 voor de installaties die val-len onder het Europees CO2-emissiehandelssysteem zouden bijdragen tot een beperkingvan de uitstoot door de industrie. De uitstoot zou 25 Mt bedragen in 2015. Dat zou eendaling van bijna 24 % betekenen t.o.v. het niveau in 1990.

In 2009 is de uitstoot van transport sterk gedaald ten gevolge van de economische crisis.In 2010 en 2011 zou de uitstoot verder afnemen door de sterke stijging van de energieprij-zen. Vervolgens zouden de emissies zich quasi stabiliseren in de periode 2012-2015. Ge-durende de projectieperiode zouden de toename van het aantal voertuigen met een lageuitstoot dankzij het succes van fiscale maatregelen en het gebruik (hoewel beperkt) vanbiobrandstoffen geleidelijk aan een effect hebben op de uitstoot. Niettemin zou de uitstoot23,7 Mt bedragen in 2015 d.i. een stijging met 19 % t.o.v. het niveau van 1990.

In de periode 2004-2009 daalde de uitstoot afkomstig van de diensten en gezinnen dankzijeen efficiënter energieverbruik mede door de scherpe prijsstijgingen voor energie en mete-orologische factoren gemeten aan de hand van het aantal graaddagen. Gedurende de pro-jectieperiode zouden de hoge energieprijzen, de structurele wijziging van hetenergieverbruik (stijging van het aandeel van aardgas) en het klimaatbeleid een gunstigeffect hebben op de uitstoot. De uitstoot zou verder afnemen in de periode 2010-2015. In2015 zou de uitstoot 25,3 Mt bedragen d.i. een daling met ongeveer 7 % t.o.v. het niveauvan 1990.

De niet-energiegebonden CO2-emissies, afkomstig van industriële processen en afvalver-werking, zouden toenemen gedurende de projectieperiode en in 2015 meer dan 20 % bo-ven het niveau van 1990 liggen. De CH4-emissies, die vooral van de landbouw afkomstigzijn, zouden daarentegen verder dalen tot zelfs meer dan 45 % onder het niveau van 1990.De N2O-emissies die vooral van industriële processen en van de landbouw afkomstig zijn,zouden ook verder dalen tot bijna 35 % onder het niveau van 1990. De emissies van ge-fluoreerde gassen zouden jaarlijks toenemen, maar zouden beduidend onder het niveauvan het basisjaar blijven.

152

Page 161: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

A. De Belgische doelstelling binnen het Protocol van Kyoto en de Europese en Belgische doelstellingen van het Klimaat- en Energiepakket tegen 2020

1. De Belgische doelstelling binnen het Kyotoprotocol

België zou zijn doelstelling binnen het Kyotoprotocol kunnen behalen.

Aangezien het niveau van de economische activiteit sterk is teruggevallen als ge-volg van de economische crisis in 2009, zou België binnen een context van op-klimmende energieprijzen en dankzij het gevoerde klimaatbeleid, zijndoelstelling zoals bepaald in het Protocol van Kyoto kunnen behalen. Die doel-stelling impliceert een daling van de emissies met 7,5 % in de periode 2008-2012tegenover 1990, wat overeenstemt met een niveau van gemiddeld 134,8 miljoenton (Mt) CO2-equivalenten. Volgens het gekozen scenario zou het niveau van debroeikasgasemissies gemiddeld 130,7 Mt CO2-equivalenten bedragen voor de pe-riode 2008-2012 en dus gemiddeld 4,1 Mt CO2-equivalenten per jaar onder devooropgestelde doelstelling liggen (zie ook punt C.5.).

2. De Europese en Belgische doelstellingen van het Klimaat- en Energiepakket tegen 2020

De Europese Unie wil haar broeikasgasemissies en het energieverbruik met 20 % verminderen tegen 2020 en het aandeel hernieuwbare energie verhogen tot 20 %.

Tegen 2020 heeft Europa een aantal nieuwe doelstellingen vastgelegd. De Euro-pese Unie wil haar broeikasgasemissies en het energieverbruik met 20 % vermin-deren t.o.v. 1990 en het aandeel hernieuwbare energie verhogen tot 20 %. Deemissiereductie tegen 2020 zal oplopen tot 30 % als er een nieuwe internationaleovereenkomst tot stand komt. Europa stelt een apart minimumstreefcijfer van10 % voor het aandeel van duurzame brandstoffen in het totale verbruik van deEU-vervoerssector voorop tegen 2020. Dat streefdoel geldt voor elke lidstaat. Hetvoorstel van de Commissie werd in december 2008 geamendeerd en bekrachtigddoor het Europees Parlement en de Europese Ministerraad en is begin 2009 om-gezet in richtlijnen. De Europese Raad van 25 en 26 maart 2010 heeft overeen-stemming bereikt over het opnemen van deze klimaatdoelstellingen tegen 2020als één van zijn kerndoelen in zijn nieuwe Europese strategie voor banen en groei(Strategie Europa 2020).

Bovenstaande Europese doelstelling van een daling met 20 % van de broeikas-gasemissies is omgezet naar aparte doelstellingen voor de sectoren die deelne-men aan het Europees systeem voor handel in emissierechten (ETS-sectoren)1 ende sectoren die niet onder het systeem vallen (non-ETS-sectoren)2. Voor de broei-kasgasemissies afkomstig van de ETS-sectoren geldt er een Europees systeem vanplafonnering en uitwisseling. Die uitstoot moet tegen 2020 op Europees niveaudalen met 21 % t.o.v. 2005 (zie ook kader 16). Meer dan de helft van alle broeikas-gasemissies valt niet onder de ETS. Voor die non-ETS-sectoren wordt tegen 2020gestreefd naar een emissiereductie van 10 % ten opzichte van 2005 voor de EU inhaar geheel. De Commissie heeft voor elke lidstaat een specifieke doelstelling ge-

1. De sectoren die zouden deelnemen aan het Europees systeem voor handel in emissierechten na2012 zijn de luchtvaartsector, de elektriciteitssector, de warmteproductie, de ijzer- en staalsector,de metaalsector, de chemiesector, de vervaardiging van niet-metaalhoudende minerale produc-ten, de papier- en pulpsector en de niet-energiegebonden CO2- en -N2O-procesemissies.

2. Hieronder vallen woningen en niet-residentiële gebouwen, vervoer, bouw, diensten, landbouw,afval en industriële installaties die onder de ETS-minimumdrempel van 25 000 ton CO2 vallen.

153

Page 162: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

definieerd. Voor België is een reductiedoelstelling tegen 2020 van -15 % t.o.v. 2005overeengekomen. Ten slotte stelt de Commissie omtrent hernieuwbare energieeen streefcijfer voorop voor België van 13 % van het bruto energie-eindverbruiktegen 2020.

3. Beleid en maatregelen

Alle reeds besliste en uitgevoerde maatregelen zijn in de huidige vooruitzichten opgenomen.

Voorliggende projectievooruitzichten bevatten alle reeds besliste en uitgevoerdemaatregelen zowel op federaal als op regionaal niveau. Deze vooruitzichten hou-den nog geen rekening met de implicaties voor België van de nieuwe Europeserichtlijnen voor 2020 behalve voor de sectoren die deelnemen aan het Europeessysteem voor handel in emissierechten. Voor deze sectoren geldt er een Europeessysteem van plafonnering en uitwisseling (zie ook kader 16).

De Vijfde Nationale Mededeling over Klimaatverandering onder het Raamverdrag van deVerenigde Naties inzake Klimaatverandering en het Nationaal Klimaatplan van België2009-2012: inventaris van de maatregelen en stand van zaken op 31/12/20081 geven eenbeschrijving van het binnenlands klimaatbeleid en een overzicht van de binnen-landse maatregelen.

Een belangrijk element in het klimaatbeleid is de uitwerking van een NationaalToewijzigingsplan2. Het is een instrument ten behoeve van de energie-intensievesectoren om hun energie-efficiëntie te verbeteren en tegelijk de kosten te optima-liseren. Voor de elektriciteitssector zijn er bovendien de groenestroom-doelstellingen en de realisatie van de wkk-doelstellingen. Voor de industrie zijner de sectorale akkoorden (via het Benchmarking- en het Auditconvenant en desectorakkoorden) voor het verhogen van de energie-efficiëntie. Andere maatrege-len voor de industrie houden verband met het terugdringen van delachgasuitstoot in de chemische sector, de reductie van de gefluoreerde gassen eneen ecologiepremie3.

Andere maatregelen binnen het klimaatbeleid betreffen de transportsector zoalsde maatregelen i.v.m. de beperking van het wegtransportvolume (verdere ont-wikkeling van het openbaar vervoer, verdere uitbouw van de fietsinfrastructuuren de promotie van de binnenvaart), de maatregelen i.v.m. de uitbouw van eenmilieuvriendelijk en emissiearm voertuigenpark (via het gebruik van een ecosco-re, de aanpassing van de verkeersbelastingen voor milieuvriendelijke wagens ende bevordering van het gebruik van biobrandstoffen). Verder zijn er ook de maat-regelen die een optimale afwikkeling van het verkeer moeten bevorderen en hetstimuleren door de overheid van milieuvriendelijk rijgedrag.

Binnen het klimaatbeleid zijn er ook een aantal maatregelen voor de diensten ende gezinnen zoals de energieprestatieregelgeving (voor nieuwbouw en grondigerenovatie, een specifieke regelgeving voor sociale woningen), het stimuleren vanhernieuwbare en natuurlijke koeling, uitbreiding van de eisen m.b.t. onderhoud

1. Vijfde Nationale Mededeling over Klimaatverandering onder het Raamverdrag van de Verenigde Natiesinzake Klimaatverandering, 2009 en Nationaal Klimaatplan van België 2009-2012: inventaris van demaatregelen en stand van zaken op 31/12/2008, 2009. Deze documenten zijn terug te vinden op dewebsite www.klimaat.be.

2. Zie Nationaal toewijzingsplan en Toewijzingsplannen van de gewesten, 2005-2007, maart 2004 en Nati-onaal toewijzingsplan en Toewijzingsplannen van de gewesten, 2008-2012, oktober 2008.

3. De ecologiepremie is een steunmaatregel waarmee de Vlaamse overheid ondernemingen wil sti-muleren om hun productieproces milieuvriendelijker en energiezuiniger te organiseren.

154

Page 163: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

van verwarmingsketels, premies voor de installatie van zonnepanelen. Verderzijn er de adviesgerichte stimuli (erkenning van energiedeskundigen, het invoe-ren van een energieprestatiecertificaat voor bestaande gebouwen). In de land-bouw speelt de afname van de veestapel en het mestbeleid een belangrijke rol.Via de productie van hernieuwbare energie en biobrandstoffen en de verdere re-alisatie van bebossingen en reductie van de uitstoot in de glastuinbouw zou delandbouwsector verdere emissiereducties realiseren. Ook voor de beperking vanhet afvalvolume en het optimaliseren van de afvalverwerking zijn er een aantalmaatregelen zoals het progressieve verbod van het storten van organisch afval enrecuperatie van biogas.

155

Page 164: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

B. Evolutie van de vraag naar energie

Hierna wordt de evolutie van de vraag naar energie voor de periode 2010-2015uiteengezet. De evolutie van het energieverbruik en de energie-intensiteit van hetbbp worden besproken in punt 1. Daarna wordt in punt 2 het energieverbruik persector toegelicht. In punt 3 komt het verbruik per energieproduct aan bod.

1. Evolutie van de energie-intensiteit van het bbp

Stabilisering van het energieverbruik gedurende de projectieperiode...

Door de verhoogde toepassing van energiebesparende technologieën onder im-puls van hoge energieprijzen, zouden het energie-eindverbruik1 en het bruto bin-nenlands energieverbruik2 zich quasi stabiliseren gedurende de projectieperiode.Structurele wijzigingen van de economie (tertiarisering) zouden eveneens bijdra-gen tot dit resultaat.

Het bruto binnenlands energieverbruik zou in 2015 55,9 Mtoe3 bedragen tegen56,5 Mtoe in 2009. Het energie-eindverbruik zou in 2015 evenveel als in 2009 be-dragen, nl. 35,9 Mtoe.

Naast middellangetermijnvooruitzichten voor energie publiceert het FederaalPlanbureau regelmatig energievooruitzichten op lange termijn (20 tot 30 jaar) opbasis van kwantitatieve analyses die aan de hand van het PRIMES-energiemodelworden gemaakt4.

TABEL 44 - Evolutie van het bbp, het energieverbruik, de energie-intensiteit van het bbp(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten in procent)

1. Energie-eindverbruik: energie geleverd aan de consumenten (industrie, transport, diensten,gezinnen en landbouw) voor allerlei soorten energieverbruik.

2. Bruto binnenlands energieverbruik: de hoeveelheid energie die nodig is om aan de binnenlandsevraag te voldoen. Dat wordt berekend door de primaire productie, de invoer en de voorraad-schommelingen op te tellen en de uitvoer en bunkers af te trekken.

3. Mtoe = miljoen ton olie-equivalenten = 41 868 terajoules.4. Zie Planning Paper 102: Energievooruitzichten voor België tegen 2030 in een tijdperk van klimaatveran-

dering, Federaal Planbureau, oktober 2007 en ook www.plan.be thema energie.

1984-2009 1984-1993 1994-2003 2004-2009 2010-2015

Bbp 2,1 2,3 2,3 1,5 2,0

Bruto binnenlands energieverbruik 1,4 2,3 2,1 -1,4 -0,2

Energie-eindverbruik 1,2 2,5 1,6 -1,6 0,0

Energie-intensiteit van het bbp -0,7 0,0 -0,2 -2,8 -2,2

156

Page 165: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

... en een verdere daling van de energie-intensiteit van het bbp.

De energie-intensiteit1 van het bbp zou opnieuw afnemen gedurende de projec-tieperiode. De historisch dalende trend van de energie-intensiteit zou hiermee be-vestigd worden (zie tabel 44).

De sterke stijging van de reëleenergieprijs2 gedurende de ja-ren 70 en in het begin van de ja-ren 80 en de herstructureringvan de energie-intensieve sec-toren die daarmee gepaardging, hadden een sterke dalingvan de energie-intensiteit vanhet bbp tot gevolg (ziefiguur 27). Nadien volgde eenperiode met een minder sterkedaling van de energie-intensi-teit samen met een lagere reëleenergieprijs. Vervolgens zijn

de energieprijzen opnieuw sterk gestegen in het begin van de jaren 2000 wat op-nieuw geleid heeft tot een scherpere daling van de energie-intensiteit. In 2009daalde de energie-intensiteit onder invloed van de economische crisis. Geduren-de de projectieperiode zouden de aanhoudend hoge energieprijzen bijdragen toteen verdere daling van de energie-intensiteit. Over de periode 1970-2015 zou deenergie-intensiteit ongeveer gehalveerd zijn.

2. Sectorale analyse van het energie-eindverbruik

Het energieverbruik van diensten en gezinnen zou zich stabiliseren gedurendede projectieperiode terwijl het energieverbruik van de industrie licht zou toene-men en het energieverbruik voor transport zou afnemen (zie tabel 45).

TABEL 45 - Evolutie van het energie-eindverbruik per sector(in procent tenzij anders vermeld)

1. Dat is het bruto binnenlands energieverbruik uitgedrukt in Mtoe gedeeld door het bbp uitge-drukt in volume. Verschillende studies onderscheiden de bijdrage van verschillende componen-ten van een efficiënter energieverbruik zie o.a. Indicators of Energy Use and Efficiency, IEA, 1997.

2. De reële energieprijs wordt hier gedefinieerd als de gemiddelde prijs van alle energiedragersgeconsumeerd door energie-eindverbruikers op de binnenlandse markt gedeeld door de deflatorvan de particuliere consumptie.

FIGUUR 27 - Energie-intensiteit van het bbp (index 2000 = 100)

1970 1980 1990 2000 201070

80

90

100

110

120

130

140

150

160

Energie-intensiteit van het bbpReële energieprijs

Gemiddelde jaarlijkse groeivoetenNiveau(Mtoe)

Structuur

1984-2009 1984-1993 1994-2003 2004-2009 2010-2015 2015 1980 2000 2015

Totaal 1,2 2,5 1,6 -1,6 0,0 35,9 100,0 100,0 100,0

Industrie 1,0 2,1 1,9 -2,2 0,3 13,1 39,6 40,5 36,5

Transport1

1. Inclusief luchtvaart.

1,8 3,6 1,9 -1,3 -0,4 9,1 18,5 24,7 25,5

Diensten en gezinnen2

2. Inclusief landbouw.

0,9 2,2 1,1 -1,3 0,0 13,7 41,9 34,8 38,1

157

Page 166: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Stabilisering van het industrieel energieverbruik gedurende de periode 2011-2015.

In de periode 2004-2009 kende het energieverbruik van de industrie sterkeschommelingen. Het nam met gemiddeld 2,2 % per jaar af in die periode waarbijhet in 2009 met 7,4 % afnam door belangrijke productiebeperkingen o.a. in destaalsector als gevolg van de wereldwijde economische groeivertraging. Vervol-gens zou het energie-eindverbruik in 2010 met 2 % toenemen vooral door het her-opstarten van een hoogoven1 in de staalsector in 2010. Vervolgens zou hetverbruik zich in de periode 2011-2015 quasi stabiliseren. De verhoogde toepas-sing van energiebesparende technologieën onder impuls van het Europese CO2-emissiehandelssysteem (zie kader 16) en de vrijwillige overeenkomsten met degewesten, dragen eveneens bij tot een rationeler energieverbruik van de indu-strie. Hierdoor zou de energie-intensiteit2 van de industrie verder dalen geduren-de de projectieperiode. Het aandeel van de industrie in het energie-eindverbruikzou in 2015 36,5 % bedragen tegen 40,5 % in 2000.

Lichte daling van het energieverbruik voor transport gedurende de projectieperiode.

Over de periode 1984-2009 nam het energieverbruik voor transport3 sterk toe metgemiddeld 1,8 % per jaar. Maar er is een evolutie merkbaar: het verbruik namzelfs met 3,6 % toe voor de periode 1984-1993, daarna verminderde de groei (jaar-lijks met gemiddeld 1,9 % tussen 1994 en 2003 en met gemiddeld 1,3 % tussen2004 en 2009). In 2010 zou het energieverbruik zelfs met 2,1 % dalen en in 2011met 1,3 % door de sterke stijging van de prijzen voor olieproducten. Vervolgenszou het verbruik van 2012 tot 2015 licht toenemen met gemiddeld 0,3 % per jaar.Een geleidelijke toename van het gebruik van zuinigere voertuigen en de maat-regelen ter bevordering van het gebruik van het openbaar vervoer zouden bijdra-gen tot het inperken van de energiebehoeften. Bijgevolg zou de energie-intensiteit4 verder afnemen tijdens de projectieperiode. Het aandeel van trans-port in het energie-eindverbruik zou in 2015 25,5 % bedragen, dit is iets hoger danin 2000.

Stabilisering van het energieverbruik van diensten en gezinnen gedurende de projectieperiode.

De periode 2004-2009 werd gekenmerkt door een scherpe toename van de ener-gieprijzen waardoor het energieverbruik van de diensten en gezinnen5 sterkdaalde. In 2008 en 2009 nam het energieverbruik echter toe door de koudere tem-peraturen. Het energieverbruik zou zich gedurende de projectieperiode stabilise-ren onder impuls van aanhoudend hoge energieprijzen. Betere isolatie van dewoningen en gebouwen, de aanschaf van meer rendabele verwarmingsinstalla-ties en van energiezuinige elektrische toestellen en fiscale maatregelen ten voor-dele van energiebesparende investeringen6 stimuleren een efficiënterenergieverbruik. Bijgevolg zou de energie-intensiteit van de diensten en gezin-nen7 tijdens de periode 2010-2015 verder afnemen. Het aandeel van de dienstenen gezinnen in het energie-eindverbruik zou ongeveer 38 % bedragen in 2015 te-gen bijna 35 % in 2000.

1. Het betreft het heropstarten (na bijna een jaar stil gelegen te hebben) van een hoogoven van destaalgroep ArcelorMittal in Ougrée nabij Luik begin 2010. De tweede Luikse hoogoven inSeraing zou voorlopig nog niet heropgestart worden.

2. Dat is het energie-eindverbruik van de industrie uitgedrukt in miljoen ton olie-equivalentengedeeld door de toegevoegde waarde van de industrie uitgedrukt in volume.

3. Dat is zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden.4. Dat is het energie-eindverbruik van transport uitgedrukt in miljoen ton olie-equivalenten

gedeeld door het bbp uitgedrukt in volume.5. Het grootste deel van het energieverbruik gaat naar verwarming en koeling, het overige deel

naar specifieke elektrische toepassingen zoals verlichting en elektrische toestellen.6. Belastingverminderingen op federaal niveau en allerlei premies op regionaal niveau. 7. Dat is het energie-eindverbruik van de diensten en de gezinnen uitgedrukt in miljoen ton olie-

equivalenten gedeeld door het bbp uitgedrukt in volume.

158

Page 167: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

3. Analyse per energieproduct van het bruto binnenlands energieverbruik en het energie-eindverbruik

Belangrijke structurele verschuiving in het energieverbruik.

Over de periode 1980 tot 2009 zien we zowel voor het energie-eindverbruik alshet bruto binnenlands energieverbruik een belangrijke verschuiving in de struc-tuur van de energieconsumptie van vaste en vloeibare brandstoffen naar aardgasen elektriciteit (kernenergie wat betreft het bruto binnenlands energieverbruik).Gedurende de projectieperiode zou het aandeel van vaste brandstoffen opnieuwtoenemen vooral in het begin van de projectieperiode en het aandeel van aardgasafnemen. Ten slotte is er een doorbraak merkbaar van de overige energiedragers(waaronder de hernieuwbare energiebronnen) in het energieverbruik (zie tabel46).

TABEL 46 - Evolutie van de structuur van het energieverbruik(in Mtoe en in procent van het totale verbruik van energie)

De algemene tendens van een dalend verbruik van vaste brandstoffen zet zich nietdoor tijdens de projectieperiode. De vraag van de elektriciteitssector naar vastebrandstoffen zou opnieuw stijgen. De vraag van de industrie zou opnieuw toene-men in 2010 door het heropstarten van een hoogoven in de staalsector na een da-ling in 2009 wegens productiebeperkingen ten gevolge van de economischecrisis. Over de periode 2011-2015 zou de vraag van de industrie naar steenkool encokes licht afnemen. De vraag van de diensten en gezinnen zou afnemen gedu-rende de projectieperiode.

Het aandeel van de vloeibare brandstoffen in het bruto binnenlands energiever-bruik liep sterk terug in het verleden. Dat was vooral toe te schrijven aan de da-lende vraag van de elektriciteitscentrales (zie punt C.1.). Die dalende trend zetzich door gedurende de projectieperiode maar is toe te schrijven aan een dalendverbruik van vloeibare brandstoffen als grondstof in de chemiesector vooral inhet begin van de projectieperiode. Het aandeel van de vloeibare brandstoffen inhet energie-eindverbruik daalde eveneens in het verleden en zou verder afnemengedurende de projectieperiode. Hierbij zou zowel de vraag van de industrie alsde vraag van de diensten, gezinnen en transport afnemen (zie punt B.2.).

Ondanks die evolutie blijft petroleum de belangrijkste energiebron van het bin-nenlands energieverbruik en het energie-eindverbruik. Bijgevolg zou onze eco-

Producten 1980 2009 2015

Mtoe % Mtoe % Mtoe %

Bruto binnenlands energieverbruik Totaal 45,7 100,0 56,5 100,0 55,9 100,0

Vaste brandstoffen 11,0 24,0 3,9 6,8 4,7 8,4

Vloeibare brandstoffen 22,9 50,1 20,6 36,5 19,4 34,6

Aardgas 8,9 19,5 16,0 28,3 14,3 25,6

Kernenergie 2,9 6,3 12,3 21,8 13,1 23,4

Overige 0,0 0,1 3,7 6,6 4,4 7,9

Energie-eindverbruik Totaal 31,3 100,0 35,9 100,0 35,9 100,0

Vaste brandstoffen 5,2 16,5 1,5 4,1 1,5 4,3

Vloeibare brandstoffen 14,8 47,3 14,7 40,9 13,9 38,6

Aardgas 7,7 24,7 10,2 28,5 9,5 26,6

Elektriciteit 3,6 11,6 6,7 18,6 7,4 20,5

Overige 0,0 0,0 2,8 7,9 3,6 10,0

159

Page 168: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

nomie kwetsbaar blijven voor prijsschommelingen op de internationaleoliemarkten.

Na petroleum is aardgas de belangrijkste energiebron. De consumptie van aard-gas kende een sterke stijging, zowel in volume als in aandeel van 1980 tot 2009waardoor de afhankelijkheid t.o.v. dit product toenam. Dat geldt vooral voor hetbruto binnenlands energieverbruik. Die evolutie was onder meer toe te schrijvenaan de sterk toenemende vraag van de elektriciteitssector (zie punt C.1.). Het aan-deel van aardgas zou echter afnemen gedurende de projectieperiode. Hierbij zoude vraag van de diensten en gezinnen licht toenemen tegenover een dalendevraag in de industrie. De vraag naar aardgas door de elektriciteitscentrales namsterk toe in 2009 door de sterke toename van de elektriciteitsproductie als gevolgvan een sterke stijging van de export en zou vervolgens in 2010 opnieuw sterk af-nemen door de terugval van de export op zijn gemiddeld niveau van de periode2001-2008. In de periode 2011-2015 zou de vraag naar aardgas door de elektrici-teitscentrales licht toenemen.

De vraag naar elektriciteit neemt toe zowel in volume en als in aandeel van 1980tot 2015. De groei van de vraag naar elektriciteit zou wel vertragen gedurende deprojectieperiode (gemiddeld 1,6 % per jaar) t.o.v. een jaarlijkse gemiddelde groeivan 2,1 % in de periode 1981-2009. Dat is het gevolg van een verbetering van deenergie-efficiëntie van elektrische uitrustingen en een geleidelijke verzadigingvan het uitrustingspark. De intensiteit van het bbp aan elektriciteit zou bijgevolgafnemen gedurende de projectieperiode (gemiddeld ongeveer -0,4 % per jaar) te-genover een toename in de periode 1981-2009.

Het aandeel van de overige energieproducten (hernieuwbare energiebronnen1, an-dere brandstoffen2 en warmte) evolueerde van slechts 0,1 % van het bruto bin-nenlands energieverbruik in 1980 tot 6,6 % in 2009. Terwijl de bijdrage van dehernieuwbare energiebronnen in de productie van elektriciteit blijft toenemen(zie ook punt C.1.), zou het aandeel van de overige energieproducten stijgen tot7,9 % van het bruto binnenlands energieverbruik in 2015. Ook wat het energie-eindverbruik betreft, is er een evolutie merkbaar. Het aandeel van de overigeenergieproducten zou van 0 % in 1980 evolueren naar 10 % in 2015 (maar slechts2 % voor de hernieuwbare energiebronnen). Er zullen dus nog belangrijke in-spanningen geleverd moeten worden om tegen 2020 aan de doelstelling, zoalsvoor België vooropgesteld door de Europese Unie3, te voldoen.

1. Onder de hernieuwbare energiebronnen vallen wind-, water- en zonne-energie en ook biomassa.Tot biomassa behoren o. a. biogas, houtafval, stortgas, het hernieuwbaar deel van huishoudelijkafval.

2. Andere brandstoffen omvatten o.a. het niet-hernieuwbaar deel van huishoudelijk afval, rest-brandstoffen uit de chemische industrie.

3. Volgens de Europese Commissie zou het aandeel berekend worden als de som van geprodu-ceerde hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare energie voor transport en warmte geproduceerdmet hernieuwbare energie gedeeld door het bruto energie-eindverbruik. Het bruto energie-eind-verbruik omvat het energie-eindverbruik, het elektriciteits- en warmteverbruik door de energie-sector voor de productie van elektriciteit en warmte en de elektriciteitsverliezen op het netwerk.Voor België zou dat in 2015 ongeveer 6,5 % bedragen.

160

Page 169: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

C. Evolutie van de broeikasgasemissies

Hierna wordt de evolutie van de broeikasgasemissies voor België voor de periode2010-2015 uiteengezet. De energiegebonden CO2-emissies worden besproken inpunt 1. De niet-energiegerelateerde CO2-emissies worden toegelicht in punt 2. Inpunt 3 komen de CH4- en N2O-emissies aan bod. In punt 4 worden de emissies vangefluoreerde gassen besproken. Ten slotte worden de totale emissies besprokenen vergeleken met de doelstelling van het Protocol van Kyoto en met de doelstel-lingen tegen 2020 van het Klimaat- en Energiepakket.

1. De energiegebonden CO2-emissies

a. Evolutie van de energiegebonden CO2-emissies

Scherpe daling in de jaren 80, geleidelijke toename in de jaren 90.

Na de eerste olieprijsschok van 1973 en door de ingebruikname van kerncentra-les1 daalden de energiegebonden CO2-emissies2 sterk. Eind jaren 70 deed zich eennieuwe olieprijsschok voor en daalden de energiegebonden CO2-emissies op-nieuw drastisch. De herstructurering van de industrie en de ingebruikname vaneen nieuwe reeks kerncentrales3 voor de elektriciteitsproductie hebben eveneensbijgedragen tot de scherpe daling van de emissies in de jaren 80. In 1990 bedroeghet niveau van de energiegebonden CO2-emissies 110,1 miljoen ton (Mt). In de ja-ren 90 bleven de energieprijzen relatief stabiel en nam de uitstoot geleidelijk toe(zie figuur 28).

Daling van de energiegebonden CO2-emissies tussen 2000 en 2007.

De economische groeivertra-ging beperkte de energiege-bonden CO2-uitstoot in hetbegin van de jaren 2000. Deemissies stegen opnieuw in2003 en bereikten een niveauvan 119,4 Mt, hoofdzakelijkdoor de heropleving van de ac-tiviteit van sommige energie-intensieve sectoren. Tussen2004 en 2007 daalde de ener-giegebonden CO2-uitstoot tot105,9 Mt in 2007 (vooral doorde sterke stijging van de ener-gieprijzen, de groeivertraging

in 2005 en de warmere temperaturen in 2007). In 2008 nam de energiegebondenCO2-uitstoot opnieuw licht toe onder invloed van de koudere temperaturen diede energieconsumptie van de diensten en gezinnen stimuleerden en bedroeg108 Mt (zie figuur 28).

1. Doel 1, Doel 2 en Tihange 1 werden in 1975 opgestart.2. De energiegebonden CO2-emissies ontstaan bij de transformatie en de consumptie van fossiele

brandstoffen. De emissies door energietransformatie ontstaan bij de elektriciteitsproductie, deolieraffinage en de transformatie van brandstoffen. De emissies door energieconsumptie ont-staan bij de verbranding van fossiele brandstoffen door de industrie, transport, de tertiaire sectoren de gezinnen.

3. Doel 3 (1982), Doel 4 (1985), Tihange 2 (1983), Tihange 3 (1985).

FIGUUR 28 - Evolutie van de energiegerelateerde CO2-emissies (in miljoen ton)

1970 1980 1990 2000 201050

60

70

80

90

100

110

120

130

140

161

Page 170: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Daling van de energiegebonden CO2-emissies gedurende de projectieperiode en een daling in 2015 t.o.v. 1990.

Door de (wereldwijde) economische terugval en ondanks de sterke toename vande elektriciteitsproductie daalde de energiegebonden CO2-uitstoot in 2009 met2,3 % tot 105,6 Mt. In 2010 zou de energiegebonden CO2-uitstoot verder afnemenmet 1 % tot 104,6 Mt vooral door de terugval van de elektriciteitsproductie. Ver-volgens zou de uitstoot van 2011 tot 2015 met gemiddeld 0,3 % per jaar afnemen.In 2015 zou de uitstoot 102,8 Mt bedragen. Dit zou een daling van 6,7 % beteke-nen t.o.v. 1990 (zie figuur 28).

Sterke daling van de energiegebonden CO2-intensiteit van het bbp gedurende de projectieperiode.

De energiegebonden CO2-in-tensiteit van het bbp1 daaltsterker (vooral in het begin vande jaren 80) dan de energie-in-tensiteit van het bbp (zie fi-guur 29).

De dalende trend van de ener-giegebonden CO2-intensiteitvan het bbp tijdens de periode1994-2009 (gemiddeld -2,3 %per jaar) zou bevestigd wordengedurende de projectieperiode(gemiddeld -2,4 % per jaar).

Decompositie van de evolutie van de energiegebonden CO2-emissies

Figuur 30 toont de evolutie in niveau van de energiegebonden CO2-emissies tus-sen 2000 en 2015 en de groeivoeten van drie componenten: de economische acti-viteit, de energie-intensiteit van het bbp en de koolstofintensiteit van het brutobinnenlands energieverbruik.

FIGUUR 30 - Decompositie van de energiegebonden CO2-emissies(linkerschaal in miljoen ton, rechterschaal in groeivoeten)

Volgende vergelijking geeft het verband tussen de verschillende componentenweer, waarbij E het bruto binnenlands energieverbruik voorstelt:

1. Dat is de energiegebonden CO2-uitstoot uitgedrukt in miljoen ton gedeeld door het bbp uitge-drukt in volume.

FIGUUR 29 - Energiegerelateerde CO2-intensiteit van het bbp (index 2000 = 100)

1980 1990 2000 201050

75

100

125

150

175

200

Energie-intensiteit van het bbpEnergiegebonden CO2-intensiteit van het bbp

2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 201490

95

100

105

110

115

120

-6

-5

-4

-3

-2

-1

0

1

2

3

4

5

Energiegebonden CO2-emissies (in miljoen ton)Bbp (in groeivoeten)Energie-intensiteit van het bbp (in groeivoeten)Koolstofintensiteit van het bruto binnenlands energieverbruik (in groeivoeten)

CO2 BBP EBBP-----------⎝ ⎠⎛ ⎞ CO2

E-----------⎝ ⎠⎛ ⎞××=

162

Page 171: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

De energiegebonden CO2-emissies zijn sterk gedaald tussen 2000 en 2002. Datkwam vooral door een sterke daling van de energie-intensiteit van het bbp (-4,5 %in 2002) als gevolg van een daling van het energieverbruik. In 2003 namen deenergiegebonden CO2-emissies sterk toe door de sterke toename van het energie-verbruik van sommige energie-intensieve sectoren (de energie-intensiteit van hetbbp steeg met 4,5 %). Vervolgens daalden de emissies geleidelijk tot in 2007 ener-zijds door een dalende energie-intensiteit van het bbp in de periode 2004 tot 2007(aangezien het energieverbruik sterk daalde ten gevolge van de hoge energieprij-zen) en anderzijds door een dalende koolstofintensiteit. In 2008 nam de uitstootopnieuw toe zowel door de stabilisering van de energie-intensiteit als door detoename van de koolstofintensiteit. De uitstoot daalde vervolgens in 2009 als ge-volg van de economische terugval en de daarmee gepaard gaande daling van deenergie-intensiteit.

Vervolgens zouden de emissies verder dalen in 2010 dankzij de daling van deenergie-intensiteit door de sterke stijging van de energieprijzen. In 2011 zoudende emissies licht toenemen vooral door de economische heropleving. Tussen 2012en 2015 zouden de emissies opnieuw licht afnemen dankzij de dalende energie-intensiteit van het bbp door de aanhoudend hoge energieprijzen gedurende dieperiode en de afname van de koolstofintensiteit van het energieverbruik.

b. Sectorale analyse van de energiegebonden CO2-emissies

De emissies afkomstig van alle sectoren behalve de elektriciteitssector en de ener-giesector zouden afnemen gedurende de projectieperiode. De emissies van deelektriciteitssector en de energiesector zouden licht toenemen (zie tabel 47).

TABEL 47 - Evolutie van de energiegerelateerde CO2-emissies per sector(in procent tenzij anders vermeld)

Gemiddelde jaarlijkse groeivoeten Niveau(Mt)

Groeivoet Structuur

1994-2003 2004-2009 2010-2015 19901

1. Cijfers van het basisjaar zijn vastgelegd in het Report of the Review of the Initial Report of Belgium, december 2007.

2015 2015-1990a 1990 2015

Elektriciteitssector -0,3 -0,7 0,2 23,4 23,1 -1,2 21,3 22,5

Energiesector2

2. Exclusief de elektriciteitssector.

1,2 -2,4 0,5 6,4 5,5 -15,1 5,9 5,3

Industrie 0,9 -4,0 -0,4 32,9 25,0 -23,8 29,8 24,3

Transport3

3. Exclusief luchtvaart.

1,5 -0,3 -0,9 19,9 23,7 19,0 18,1 23,1

Diensten en gezinnen4

4. Inclusief landbouw.

0,5 -2,6 -0,7 27,2 25,3 -7,2 24,7 24,6

Totaal5

5. Inclusief overige en vluchtige CO2-emissies.

0,7 -2,0 -0,4 110,1 102,8 -6,7 100,0 100,0

163

Page 172: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Lichte toename van de uitstoot afkomstig van de elektriciteitssector gedurende de projectieperiode.

In de periode 2004-2009 nam de uitstoot van de elektriciteitssector af met gemid-deld 0,7 % per jaar, maar in 2009 is de uitstoot met 6 % toegenomen door een be-langrijke productieverhoging ten gevolge van de sterke toename van de exportvan elektriciteit naar Frankrijk. In 2010 werd verondersteld dat de export terugzou vallen op zijn gemiddeld niveau van de periode 2001-2008 waardoor de uit-stoot in 2010 opnieuw zou dalen (-3,1 %). In de periode 2011-2015 zou de uitstootlicht toenemen met gemiddeld 0,8 % per jaar. De uitstoot zou 23,1 Mt bedragen in2015. Dat zou een daling betekenen van ongeveer 1 % tegenover 1990. Het aan-deel van de uitstoot zou in 2015 22,5 % van het totaal van de energiegebondenCO2-emissies bedragen tegenover 21,3 % in 1990.

Een betere energie-efficiëntie dankzij de stoom- en gasturbine-installaties (STEG’s)en centrales met warmtekrachtkoppeling (WKK) en de stijgende elektriciteitspro-ductie op basis van hernieuwbare energiebronnen zouden een gunstig effect heb-ben op de emissies gedurende de projectieperiode.

Het aantal geproduceerde GWh met hernieuwbare energiebronnen (waterkracht,windkracht, biomassa en andere) zou sterk toenemen tijdens de projectieperiodeen zou in 2015 meer dan 9 000 GWh bedragen, d.i. ongeveer 10 % van de totaleelektriciteitsproductie. Het aandeel van elektriciteit geproduceerd via zonnepa-nelen zou in 2015 nauwelijks 0,2 % bedragen. In het begin van de jaren 2000 tradin de verschillende gewesten een systeem van groenestroomcertificaten in wer-king. Dat systeem houdt in dat de elektriciteitsleveranciers moeten kunnen aan-tonen, op straffe van boete, dat een bepaald percentage van hun geleverdeelektriciteit geproduceerd werd op basis van hernieuwbare energiebronnen1.

In 2010 zou de productie op basis van WKK meer dan 10 000 GWh bedragen en in2015 meer dan 14 000 GWh. Ook voor warmtekrachtkoppeling werd een certifi-caatsysteem opgestart met doelstellingen voor de energieleveranciers die door deverschillende gewesten zijn vooropgesteld.

De productie van elektriciteit door kerncentrales neemt slechts zeer licht toe ge-durende de projectieperiode waardoor het aandeel van de productie van elektri-citeit door kerncentrales in de totale elektriciteitsproductie zou afnemen van60,8 % in 1990 tot 58,3 % in 2000 en tot 53,6 % in 2015. Eind 2009 werd er door deregering beslist om de levensduur van kerncentrales te verlengen waardoor deoudste centrales niet meer zouden ontmanteld worden vanaf 2015.

Voor de netto-import van elektriciteit werd verondersteld dat die zich zou stabi-liseren rond ongeveer 6500 GWh gedurende de periode 2010-2015.

Toename van de uitstoot van de energiesector gedurende de projectieperiode.

De uitstoot van de energiesector2 kende gedurende de periode 2004-2009 eensterke daling van gemiddeld 2,4 % per jaar door de sterke daling van de raffinageactiviteiten als gevolg van een daling van de vraag naar geraffineerde producten.In 2009 daalde de uitstoot zelfs met 3,3 % door het uitbreken van de economischecrisis waardoor ook verschillende cokes- en hoogovens zijn gesloten. In 2010 en2011 zou de activiteit in de staalsector hernemen waardoor de uitstoot afkomstigvan cokes- en hoogovens opnieuw sterk zou stijgen. Vanaf 2011 zou de uitstootafkomstig van de raffinaderijen terug toenemen. Tijdens de projectieperiode zou

1. Zie ook Vijfde nationale mededeling over klimaatverandering onder het raamverdrag van de VerenigdeNaties inzake klimaatverandering, 2009.

2. De energiesector (exclusief de elektriciteitssector) bestaat voor een groot deel uit raffinaderijen,verder ook uit cokesovens en hoogovens.

164

Page 173: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

de uitstoot van de energiesector toenemen met gemiddeld 0,5 % per jaar.

In 2015 zou de uitstoot 5,5 Mt bedragen tegenover 6,4 Mt in 1990. Het aandeel zoudan 5,3 % bedragen van de energiegebonden CO2-emissies, d.i. iets minder dan in1990.

Daling van de uitstoot afkomstig van de industrie gedurende de projectieperiode.

De industrie kende gedurende de periode 2004-2009 een sterke daling van de uit-stoot van gemiddeld 4 % per jaar, vooral dankzij de toepassing van efficiënteretechnologieën onder impuls van de hoge energieprijzen en de structurele ver-schuiving van het energieverbruik van vaste en vloeibare brandstoffen naar aard-gas. In 2009 nam de uitstoot zelfs met 11,9 % af door de sterke terugval van deindustriële productie vooral in de energie-intensieve zware industrie als gevolgvan de economische crisis.

Tijdens de projectieperiode zou de uitstoot verder dalen (met gemiddeld 0,4 %per jaar). In 2010 zou de uitstoot echter met 2,5 % toenemen en in 2011 met 1,2 %door de herneming van de industriële productie1. Vervolgens zou de uitstootover de periode 2012-2015 met gemiddeld 1,6 % per jaar afnemen dankzij de aan-houdend hoge energieprijzen, de structurele wijziging van het energieverbruiken het klimaatbeleid (het nationaal toewijzingsplan voor 2008-2012 en de sector-akkoorden). De doelstellingen tegen 2020 voor de installaties die vallen onder hetEuropees CO2-emissiehandelssyteem (zie kader 16) zouden bijdragen tot een be-perking van de uitstoot door de industrie.

De uitstoot zou 25 Mt bedragen in 2015. Dat zou een daling van bijna 24 % bete-kenen t.o.v. het niveau in 1990. Het aandeel zou dan 24,3 % bedragen in 2015 te-gen ongeveer 30 % in 1990.

1. Mede door het heropstarten (na bijna een jaar stil gelegen te hebben) van een hoogoven van destaalgroep ArcelorMittal nabij Luik begin 2010.

165

Page 174: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

KADER 16 - Het Europese CO2-emissiehandelssysteem (ETS) voor industriële installaties

Het Europese CO2-emissiehandelssysteem trad vanaf 1 januari 2005 in werking overeenkomstig de Europese richtlijn(2003/87/EG). Ter uitvoering van die richtlijn heeft België een nationaal toewijzingsplan voor emissierechten uitgewerkt(eerst voor de periode 2005-2007 vervolgens voor de periode 2008-2012). Gelet op de bevoegdheidsverdeling in Bel-gië werden vier toewijzingsplannen (één voor de federale overheid en één voor elk van de drie gewesten) opgesteld.

Aanvankelijk kreeg elke installatie die is opgenomen in het toewijzingsplan, een aantal emissierechten toegewezen. Detoewijzing van de emissierechten aan de individuele installaties in Vlaanderen is gebaseerd op de prestaties van debedrijven in het kader van het Convenant benchmarking. De overheid is daarbij met de meest energie-intensieve be-drijven overeengekomen dat ze voldoende kosteloze emissierechten verstrekt aan de onderneming, als die hoort bijde 10 % meest energie-efficiënte installaties op wereldniveau. De kleinere bedrijven engageren zich via het Auditcon-venant om alle energiebesparende maatregelen te treffen met een welbepaalde opbrengstvoet. In Wallonië hebben demeeste energie-intensieve bedrijven zich geëngageerd via sector-akkoorden om bepaalde doelstellingen omtrentemissiereducties na te streven. Op basis hiervan worden er emissierechten toegekend.

Elk emissierecht verschaft het recht om 1 ton CO2 uit te stoten. Op het einde van elk jaar in een handelsperiode (deeerste handelsperiode loopt van 1 januari 2005 tot 31 december 2007, de tweede van 1 januari 2008 tot 31 december2012 en de derde handelsperiode loopt van 1 januari 2013 tot 31 december 2020), moet een bedrijf evenveel rechtenkunnen voorleggen als het tijdens dat jaar CO2 uitgestoten heeft. Door de aankoop van rechten kan een bedrijf meerCO2-emissieruimte verkrijgen. De CO2-emissierechten die een bedrijf te veel heeft, mogen verkocht worden. Die richtlijnis bedoeld om ondernemingen te helpen zo soepel en goedkoop mogelijk de emissienormen te bereiken. Om hun doel-stelling te bereiken, hebben de betrokken ondernemingen de keuze tussen investeringen die hun emissies reduceren,de aanschaf van emissierechten op de Europese markt of een combinatie van beide. Op die manier kunnen ze de emis-siereductiekosten minimaliseren.

De EU-regeling voor de handel in emissierechten heeft een voortrekkersrol gespeeld als marktconform instrument dataanspoort tot beperking van de uitstoot van broeikasgassen. Uit een evaluatie van het Europese CO2-emissiehandels-systeem is echter gebleken dat de regeling versterkt en bijgewerkt moet worden om aan de nieuwe doelstellingen voor2020 te kunnen voldoen. Het stimulerend effect van het huidige ETS is afgezwakt door het grote aantal emissierechtendat in de eerste handelsperiode (2005-2007) is uitgedeeld.

In december 2008 werd het voorstel van de Europese Commissie m.b.t een wijziging van de EU-regeling voor de handelin emissierechten goedgekeurd door het Europees Parlement en de Europese Ministerraad. Ook andere broeikasgas-sen dan CO2 en alle grote industriële uitstoters zouden onder de regeling vallen. Industriële installaties die minder dan25 000 ton CO2 uitstoten zouden niet aan het ETS deelnemen op voorwaarde dat zij evenwaardige maatregelen treffenom een passende bijdrage aan de reductie-inspanningen te leveren.

Vanaf de derde handelsperiode (2013-2020) zullen de regels voor de verdeling van de emissierechten geharmoniseerdworden op Europees niveau en zullen de nationale allocatieplannen niet meer noodzakelijk zijn. In deze periode zullende beschikbare emissierechten op Europees niveau jaarlijks met 1,7 % afnemen. De emissierechten zullen voor eengroter gedeelte dan in de vorige twee handelsperiodes geveild worden. In de elektriciteitssector zullen in 2013 onmid-dellijk alle rechten geveild worden, hoewel een geleidelijke toepassing van deze regel mogelijk zal zijn tot in 2020 onderbepaalde voorwaarden. In de andere sectoren zal 20 % van de emissierechten geveild worden in 2013. Dit percentagezal opvoerd worden tot 70 % in 2020 (100 % in 2027). Bovendien zullen de sectoren die moeilijkheden ondervinden bijhet bereiken van hun doelstellingen gebruik kunnen maken van flexibiliteitsmechanismen.

Deze regeling zou moeten toelaten om de emissies van de ETS-sectoren tegen 2020 te laten afnemen met 21 % t.o.v.2005. De veilinginkomsten op Europees niveau zullen elk jaar herverdeeld worden over de lidstaten volgens een voorafvastgestelde verdeelsleutel. Een gedeelte van de inkomsten zou bovendien gebruikt worden voor internationale soli-dariteitsdoeleinden of ter bevordering van het klimaatbeleid.

166

Page 175: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Daling van de uitstoot van transport gedurende de projectieperiode.

Terwijl gedurende de periode 1994-2003 de emissies afkomstig van transportsterk stegen (met gemiddeld ongeveer 1,5 % per jaar), daalden de emissies (metgemiddeld 0,3 % per jaar) in de periode 2004-2009 mede door de daling van deenergieconsumptie gedurende die periode. In 2009 is de uitstoot met 2 % gedaaldals gevolg van de economische crisis. In 2010 zou de uitstoot zelfs met 3,1 % af-nemen en in 2011 met 1,8 % door een nieuwe daling van de energieconsumptie.Vervolgens zouden de emissies zich in de periode 2012-2015 quasi stabiliseren.Gedurende de projectieperiode zouden de toename van het aantal voertuigenmet een lage uitstoot dankzij het succes van fiscale maatregelen en het gebruik(hoewel beperkt) van biobrandstoffen geleidelijk aan een effect hebben op de uit-stoot.

In 2015 zou de uitstoot 23,7 Mt bedragen d.i. 23,1 % van de globale energiegebon-den CO2-uitstoot tegenover 18,1 % in 1990. De uitstoot zou in 2015 uitkomen opeen niveau dat ongeveer 19 % hoger ligt dan de emissies in het basisjaar, maar on-geveer 7 % lager dan in 2008.

Daling van de uitstoot afkomstig van de diensten en gezinnen in de periode 2010-2015.

In de periode 2004-2009 daalde de uitstoot afkomstig van de diensten en gezin-nen met gemiddeld 2,6 % per jaar dankzij een efficiënter energieverbruik mededoor de scherpe prijsstijgingen voor energie. Meteorologische factoren gemetenaan de hand van het aantal graaddagen1 hadden ook een belangrijke invloed2 ophet energieverbruik en de uitstoot van diensten en gezinnen: in 2007 daalde hetaantal graaddagen en ook de uitstoot, in 2008 daarentegen nam het aantal graad-dagen opnieuw toe en ook de uitstoot. De hoge energieprijzen, de structurele wij-ziging van het energieverbruik (stijging van het aandeel van aardgas) en hetklimaatbeleid zouden een gunstig effect hebben op de uitstoot gedurende de pro-jectieperiode. De uitstoot zou verder afnemen in de periode 2010-2015 met ge-middeld 0,7 % per jaar.

In 2015 zou de uitstoot 25,3 Mt bedragen d.i. 24,6 % van de globale energiegebon-den CO2-uitstoot en quasi hetzelfde aandeel als in 1990. De uitstoot zou in 2015uitkomen op een niveau dat 7,2 % lager ligt dan de emissies in het basisjaar.

1. Graaddagen van een bepaalde dag is het verschil tussen een conventionele binnentemperatuuren de gemiddelde buitentemperatuur van die dag (vermenigvuldigd met de duur hiervan uitge-drukt in dagen, dus maal 1). Graaddagen van een bepaalde periode (bijvoorbeeld week, maandof stookseizoen) verkrijgt men door de som van de graaddagen van alle dagen van die periode tenemen. De gekozen conventionele binnentemperatuur bedraagt 16,5° C.

2. Gedurende de projectieperiode wordt het aantal graaddagen gelijkgesteld aan het gemiddeldevan de laatste 15 jaren en oefent het dus geen invloed meer uit op de evolutie van het energiever-bruik en de bijbehorende emissies op middellange termijn.

167

Page 176: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

2. Niet-energiegebonden CO2-emissies

Naast CO2-emissies door verbranding van brandstoffen, komen er ook emissiesvrij bij bepaalde industriële processen (o.a. bij de cement- en staalproductie en depetrochemie) en bij de verbranding van afval. In 2008 bedroegen de CO2-emissiesafkomstig van de industriële processen, die sterk proces- en technologiegebon-den zijn, 9,1 Mt tegenover 8,2 Mt in 1990 (+10,4 %). De CO2-emissies afkomstigvan afvalverbranding bedroegen 0,1 Mt in 2008 tegenover 0,3 Mt in 1990.

TABEL 48 - Evolutie van de niet-energiegebonden CO2-emissies(in procent tenzij anders vermeld)

a. Cijfers van het basisjaar zijn vastgelegd in het Report of the Review of the Initial Report of Belgium, december 2007.

b. Deze inventariswaarden werden in maart 2010 ingediend bij de Europese Commissie overeenkomstig het artikel 3.1 van het besluit280/2004/CE omtrent de monitoring van broeikasgasemissies.

Toename van de niet-energiegebonden CO2-emissies in de periode 2010-2015.

De CO2-emissies afkomstig van de industriële processen zouden toenemen gedu-rende de projectieperiode en 10,3 Mt bedragen in 2015 (+25,6 % t.o.v. 1990). DeCO2-emissies afkomstig van afvalverbranding zouden licht toenemen (0,1 Mt in2015).

Niveau (Mt CO2-equivalenten)

Gemiddeldejaarlijkse

groeivoetenGroeivoet

1990a 2008b 2015 2010-2015 2015-1990

Industriële processen 8,2 9,1 10,3 2,9 25,6

Afval 0,3 0,1 0,1 0,8 -72,3

Totaal niet-energiegebonden CO2-emissies 8,6 9,2 10,4 2,8 21,7

168

Page 177: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

3. Emissies van CH4 en N2O

CH4-emissies zijn vooral afkomstig van de landbouw en afvalverwerking.

De CH4-emissies kunnen in drie grote groepen worden ingedeeld: emissies doorenergietransformatie en -consumptie1, emissies van de landbouw en emissies uithet storten en verwerken van afval. De landbouw neemt het grootste deel van deCH4-emissies voor zijn rekening. Die emissies worden veroorzaakt bij verterings-processen, de mestproductie en de bemesting van landbouwgrond.

In 1990 bedroegen de totale CH4-emissies 11,2 Mt CO2-equivalenten waarvan7,1 Mt CO2-equivalenten afkomstig waren van de landbouw en 2,9 Mt CO2-equi-valenten van afvalverwerking. In 2008 zijn de CH4-emissies van de landbouw ge-daald tot 5,1 Mt CO2-equivalenten en die afkomstig van afvalverwerking2 tot0,7 Mt CO2-equivalenten. De totale CH4-emissies daalden tot 6,5 Mt CO2-equiva-lenten in 2008.

TABEL 49 - Evolutie van de CH4-emissies(in procent tenzij anders vermeld)

a. Cijfers van het basisjaar zijn vastgelegd in het Report of the Review of the Initial Report of Belgium, december 2007.

b. Deze inventariswaarden werden in maart 2010 ingediend bij de Europese Commissie overeenkomstig het artikel 3.1 van het besluit280/2004/CE omtrent de monitoring van broeikasgasemissies.

Daling van de CH4-emissies gedurende de projectieperiode.

De CH4-emissies van de landbouw zouden licht afnemen en de uitstoot afkomstigvan de afvalverwerking zou verder dalen tot 0,3 Mt CO2-equivalenten in 2015. Detotale CH4-emissies zouden met gemiddeld 0,9 % per jaar afnemen gedurende deprojectieperiode en 6,1 Mt CO2-equivalenten bedragen in 2015. Dat zou dan meerdan 45 % onder het niveau van 1990 zijn.

N2O-emissies zijn vooral afkomstig van de landbouw en industriële processen.

N2O komt vrij bij de transformatie en de verbranding van fossiele brandstoffen,waarbij het aandeel van de emissies door transport toeneemt. In de industrie isde productie van adipine- en salpeterzuur de enige bron van N2O. De N2O-emis-sies van de landbouw komen tot stand bij de bemesting van landbouwgrond en

1. De emissies door energietransformatie ontstaan bij de elektriciteitsproductie, de olieraffinage ende transformatie van brandstoffen.De emissies door energieconsumptie ontstaan bij de verbranding van fossiele brandstoffen doorde industrie, transport, de tertiaire sector en de gezinnen en door verdamping bij de aardgasver-deling.

2. Emissies afkomstig van de landbouw dalen door de inkrimping van de veestapel en het mestbe-leid met o.m. mestverwerkingstechnieken en opslagtijden. Emissies afkomstig van afvalverwer-king dalen door selectieve ophaling en recuperatie, compostering, verschuiving van storten naarverbranden, verplichting tot methaanafvang bij bestaande stortplaatsen.

Niveau (Mt CO2-equivalenten)

Gemiddeldejaarlijkse

groeivoetenGroeivoet

1990a 2008b 2015 2010-2015 2015-1990

Energietransformatie en -consumptie 1,3 0,7 0,6 -1,1 -51,1

Industriële processen 0,0 0,0 0,0 0,0 -,-

Gebruik van oplosmiddelen 0,0 0,0 0,0 -,- -,-

Landbouw 7,1 5,1 5,1 -0,2 -28,4

Afval 2,9 0,7 0,3 -9,0 -88,2

Totaal 11,2 6,5 6,1 -0,9 -45,8

169

Page 178: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

bedragen ongeveer de helft van de totale N2O-emissies. Ten slotte komt ook N2O

vrij bij de verbranding van afval en het gebruik van oplosmiddelen.

In 1990 bedroegen de totale N2O-emissies 10,8 Mt CO2-equivalenten waarvan5,6 Mt CO2-equivalenten afkomstig waren van de landbouw en 3,9 Mt CO2-equi-valenten van industriële processen. In 2008 zijn de N2O-emissies van de land-bouw1 gedaald tot 4,6 Mt CO2-equivalenten en de emissies van industriëleprocessen tot 1,9 Mt CO2-equivalenten. De totale N2O-emissies daalden tot 7,5 MtCO2-equivalenten in 2008.

TABEL 50 - Evolutie van de N2O-emissies(in procent tenzij anders vermeld)

a. Cijfers van het basisjaar zijn vastgelegd in het Report of the Review of the Initial Report of Belgium, december 2007.

b. Deze inventariswaarden werden in maart 2010 ingediend bij de Europese Commissie overeenkomstig het artikel 3.1 van het besluit280/2004/CE omtrent de monitoring van broeikasgasemissies.

Daling van de N2O-emissies gedurende de projectieperiode.

De emissies afkomstig van industriële processen2 zouden verder dalen tot 1,8 MtCO2-equivalenten in 2015. De emissies afkomstig van de landbouw zouden lichtafnemen gedurende de projectieperiode en 4,4 Mt bedragen in 2015. De totaleN2O-emissies zouden gedurende de projectieperiode dalen met gemiddeld 0,6 %per jaar en in 2015 7,2 Mt CO2-equivalenten bedragen. Dat zou meer dan 30 % on-der het niveau van 1990 zijn.

Bij de evaluatie van de resultaten moet er rekening worden gehouden met eengrote onzekerheidsmarge. Die grote foutenmarge is te wijten aan onzekerhedenover de emissiefactoren en aan moeilijkheden bij de bepaling van de bronnen. Decijfers in de projectieperiode zijn dan ook louter indicatief 3.

1. Emissies afkomstig van de landbouw dalen door de inkrimping van de rundvee- en varkenssta-pel, het ammoniakreductieplan en de sterke reductie in kunstmestverbruik.

Niveau(Mt CO2-equivalenten)

Gemiddeldejaarlijkse

groeivoetenGroeivoet

1990a 2008b 2015 2010-2015 2015-1990

Energietransformatie en -consumptie 0,8 0,6 0,5 -0,8 -31,6

Industriële processen 3,9 1,9 1,8 -0,8 -55,3

Gebruik van oplosmiddelen 0,2 0,2 0,2 0,0 0,2

Landbouw 5,6 4,6 4,4 -0,6 -21,4

Afval 0,3 0,3 0,3 0,5 -3,2

Totaal 10,8 7,5 7,2 -0,6 -33,5

2. De productie van salpeterzuur afkomstig van één producent vormt de hoofdbron voor N2O-emissies afkomstig van industriële processen in Vlaanderen. Op 18 november 2005 werd eenvrijwillige overeenkomst gesloten waarbij het bedrijf zich engageert om de best beschikbaretechnologieën te gebruiken om die uitstoot te verminderen.

3. De evoluties voor de CH4- en N2O-emissies stemmen overeen met de verwachtingen in sectie 2van Report by Belgium for the Assessment of Projected Progress, op. cit.

170

Page 179: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

4. Emissies van gefluoreerde gassen (HFK’s, PFK’s en SF6)

De HFK’s en PFK’s worden als alternatief voor ozonafbrekende stoffen gebruikt.

De HFK’s en PFK’s worden als alternatief voor ozonafbrekende stoffen gebruikt.HFK’s worden aangewend als koelmiddel voor koel- en airconditioninginstalla-ties, als drijfgas in spuitbussen, als blaasmiddel bij de aanmaak van kunststof-schuimen en als blusmiddel in brandbestrijdingssystemen. PFK’s worden alskoelmiddel en als reinigingsmiddel in de productie van elektronica en fijnmecha-nica gebruikt. SF6 wordt gebruikt als elektrische isolatie in installaties met hogeen gemiddelde spanning, hoofdzakelijk in beveiligingsschakelaars, transforma-toren en stroomrails. SF6 wordt ook gebruikt voor geluidsisolatie in dubbele be-glazing.

Het scenario1 waarop de vooruitzichten voor de gefluoreerde gassen gebaseerdzijn, houdt rekening met de impact van de Europese regelgeving die het gebruikvan CFK’s en HCFK’s verbiedt voor verschillende toepassingen. Er wordt ook re-kening gehouden met de impact van de regionale regelgeving die reeds inge-voerd, beslist of gepland (op langere termijn) werd.

TABEL 51 - Evolutie van de emissies van gefluoreerde gassen(in procent tenzij anders vermeld)

a. Cijfers van het basisjaar zijn vastgelegd in het Report of the Review of the Initial Report of Belgium, december 2007.

b. Deze inventariswaarden werden in maart 2010 ingediend bij de Europese Commissie overeenkomstig het artikel 3.1 van het besluit280/2004/CE omtrent de monitoring van broeikasgasemissies.

Toename van de uitstoot van gefluoreerde gassen gedurende de projectieperiode.

In 1995 (basisjaar voor de aanrekening van de gefluoreerde gassen in het Kyoto-protocol) maakten de gefluoreerde gassen 3 % uit van de totale nationale emissiesen bedroegen 5 Mt CO2-equivalenten. Sindsdien zijn ze dankzij een reeks investe-ringen drastisch gereduceerd tot 1,4 Mt CO2-equivalenten in 2000.

Die emissies zouden jaarlijks met gemiddeld 2 % toenemen gedurende de projec-tieperiode en in 2015 2,4 Mt CO2-equivalenten bedragen.

1. Zie sectie 2 van Report by Belgium for the Assessment of Projected Progress, op. cit.

Niveau(Mt CO2-equivalenten)

Gemiddelde jaarlijkse

groeivoetenGroeivoet

1995a 2000b 2008b 2015 2010-2015 2015-1995

HFK 0,4 0,9 1,7 2,0 2,0 356,1

PFK 2,3 0,4 0,2 0,2 1,9 -89,6

SF6 2,2 0,1 0,1 0,1 3,1 -95,2

Totaal 5,0 1,4 2,0 2,4 2,0 -52,8

171

Page 180: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

5. Totale broeikasgasemissies

Lichte afname van de broeikasgasemissies in de periode 2010-2015.

Volgens de huidige vooruitzichten zouden de broeikasgasemissies licht afnemengedurende de projectieperiode. In 2015 zouden ze zelfs meer dan 10 % onder hetniveau van het basisjaar dalen.

In 2010 zouden de broeikasgasemissies afnemen met 0,6 % en in 2011 licht toene-men met 0,5 %. Vervolgens zouden de emissies licht afnemen in de periode 2012-2015.

Dat gunstig resultaat is vooral te danken aan de stabilisering van het energiever-bruik en structurele wijzigingen in het energieverbruik. Ook de daling van deCH4- en N2O-emissies draagt bij tot dit resultaat. De uitstoot van gefluoreerde gas-sen zou jaarlijks toenemen tijdens de projectieperiode, maar zou beduidend on-der het niveau van het basisjaar blijven (zie tabel 52 en figuur 31).

TABEL 52 - Evolutie van de broeikasgasemissies(in procent tenzij anders vermeld)

a. Basisjaar is 1990 voor alle broeikasgassen behalve voor de gefluoreerde gassen. Voor de gefluoreerde gassen is het basisjaar 1995.Cijfers van het basisjaar zijn vastgelegd in het Report of the Review of the Initial Report of Belgium, december 2007.

b. Deze inventariswaarden werden in maart 2010 ingediend bij de Europese Commissie overeenkomstig het artikel 3.1 van het besluit280/2004/CE omtrent de monitoring van broeikasgasemissies. De energiegebonden CO2-emissies werden endogeen door het modelHERMES berekend.

c. LUCF (land-use change and forestry) niet inbegrepen.

De broeikasgasemissies zouden ruim onder de vooropgestelde doelstelling liggen in de periode 2008-2012.

De doelstelling zoals bepaald in het Protocol van Kyoto impliceert een daling vande emissies met 7,5 % in de periode 2008-2012 tegenover het niveau van het ba-sisjaar, wat overeenstemt met een niveau van gemiddeld 134,8 Mt CO2-equivalen-ten. De industriële installaties die onderworpen zijn aan het Europees CO2-emissiehandelssyteem (ETS-sectoren) krijgen een plafond toegewezen1 van58,5 Mt CO2-equivalenten in de periode 2008-2012. De sectoren die niet onderdeze regeling vallen (non-ETS-sectoren) krijgen dus per saldo 76,3 Mt CO2-equiva-lenten toegewezen.

Niveau(Mt CO2-equivalenten)

Gemiddelde jaarlijkse

groeivoetenGroeivoet

Basisjaara 2005b 2008b 2015 2010-20152008-

basisjaar2015-

basisjaar2015-2005

Energiegebonden CO2-emissies 110,1 113,2 108,0 102,8 -0,4 -1,9 -6,7 -9,2

Niet-energiegebonden CO2-emissies 8,6 10,1 9,2 10,4 2,8 7,1 21,7 3,1

Totale CH4-emissies 11,2 6,8 6,5 6,1 -0,9 -42,1 -45,8 -10,8

Totale N2O-emissies 10,8 9,4 7,5 7,2 -0,6 -30,3 -33,5 -23,2

Totale HFK, PFK en SF6-emissies 5,0 1,7 2,0 2,4 2,0 -59,3 -52,7 36,7

Totaalc 145,7 141,2 133,3 128,9 -0,2 -8,6 -11,6 -8,7

waarvan ETS -,- 59,8 58,9 57,3 0,2 -,- -,- -4,2

non-ETS -,- 81,4 74,4 71,6 -0,5 -,- -,- -12,1

Internationale bunkers 17,1 28,5 33,4 31,3 1,4 95,2 83,0 9,9

waarvan luchtvaart 3,1 3,5 4,1 4,0 -0,3 32,9 27,6 11,5

1. Zie het Nationaal Toewijzingsplan voor 2008-2012.

172

Page 181: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Volgens de voorliggende projectie zou de uitstoot van de ETS-sectoren gemiddeld57,5 Mt CO2-equivalenten bedragen in de periode 2008-2012 en dus onder het toe-gewezen plafond uitkomen. Voor de non-ETS-sectoren zou de uitstoot eveneensminder dan het vooropgestelde objectief bedragen, namelijk gemiddeld 73,2 MtCO2-equivalenten. Het totale niveau van de broeikasgasemissies zou dus gemid-deld 130,7 Mt CO2-equivalenten bedragen in de periode 2008-2012 en dus gemid-deld 4,1 Mt CO2-equivalenten per jaar onder de vooropgestelde doelstellingliggen1. Aangezien het niveau van de economische activiteit sterk is teruggeval-len als gevolg van de economische crisis in 2009, zou België binnen een contextvan opklimmende energieprijzen en dankzij het gevoerde klimaatbeleid, zijndoelstelling zoals bepaald in het Protocol van Kyoto kunnen behalen.

Tegen 2020 moet België tevens voldoen aan een aantal nieuwe doelstellingeni.v.m. de broeikasgasemissies in het kader van het Europees Klimaat- en Energie-pakket. De uitstoot van de ETS-sectoren moet op Europees vlak afnemen met 21 %t.o.v. 2005. De uitstoot van de non-ETS-sectoren moet op Belgisch niveau dalenmet 15 % t.o.v. 2005. Bij ongewijzigd beleid zou het verloop van de emissies vande non-ETS-sectoren tegen 2015 verenigbaar zijn met deze doelstelling gezien desterke daling van de uitstoot van deze sectoren vanaf 2010. De uitstoot van deETS-sectoren zou 4,2 % onder het niveau van 2005 uitkomen in 2015.

FIGUUR 31 - Evolutie van de broeikasgasemissies (in miljoen ton CO2-equivalenten)

1. Volgens andere schattingen die een bottum-up benadering hanteren is het minder evident om deKyoto-doelstelling te behalen, zie sectie 2 van Report by Belgium for the Assessment of Projected Pro-gress, op. cit.

1990 1995 2000 2005 2010 2015

100

150

CO2CH4N2O

f-gassen

Kyoto-doelstelling

173

Page 182: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

174

Page 183: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

VII Bijlagen

A. Belangrijkste hypothesen van de projectie

Tabel 1 HYPOTHESEN OMTRENT DE BINNENLANDSE EN DE INTERNATIONALE OMGEVING

2009^2004

2015^2010

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Buitenlandse afzetmarkt van goederen en diensten (volumegroei)

3.9 6.0 -10.6 5.0 5.0 6.7 6.5 6.4 6.4

2. Wereldhandelsprijzen in euro (groeivoeten)

Uitvoer van goederen excl. energie -0.7 1.5 -7.0 2.0 0.9 0.7 1.8 1.9 1.9 Invoer van goederen excl. energie -1.5 1.4 -6.1 2.0 0.2 0.8 1.8 1.9 1.9 Invoer van energie 12.8 9.6 -33.0 33.2 5.7 3.7 4.8 4.9 4.93. Wisselkoers (peil) Dollar per euro (x 100) 133.0 136.7 139.3 136.0 136.0 137.0 137.0 137.0 137.04. Rentevoeten (peil) Korte rente (3m.) Eurozone 2.9 2.4 1.2 0.8 1.6 2.5 2.9 3.2 3.5 Verenigde Staten 3.2 2.6 0.7 0.5 1.7 2.8 3.2 3.6 4.0 Lange rente (10j.) Eurozone 3.9 4.4 3.7 3.6 3.9 4.7 4.8 4.8 4.8 Verenigde Staten 4.1 4.7 3.2 3.8 4.2 5.0 5.0 5.1 5.15. Beroepsbevolking Mutatie in duizend personen 41.1 36.5 21.8 10.5 41.5 50.2 45.7 39.2 32.06. Activiteitsgraad (in %) 72.9 73.1 72.6 72.3 72.6 73.0 73.4 73.7 73.97. Gemiddelde effectieve arbeidsduur (werknemers)

(groeivoeten) Alle bedrijfstakken -0.4 0.1 -1.5 0.5 0.8 -0.1 -0.1 -0.1 -0.1 Industrie -0.6 0.6 -3.1 1.8 1.7 0.1 -0.0 -0.1 -0.1 Verhandelbare diensten -0.3 0.0 -0.7 0.1 0.5 -0.1 -0.1 -0.1 -0.0(^) Gemiddelden van periodes

175

Page 184: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 2 VOORNAAMSTE HYPOTHESEN OVER DE OVERHEIDSUITGAVEN

(groeivoeten in volume voor rubrieken 3 tot 9) 2009

^20042015

^20102010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Werkgelegenheid bij de overheid 1.1 0.5 0.2 0.4 0.6 0.6 0.7 0.7 1. Federale overheid -0.5 -1.1 -3.2 -2.0 -0.7 -0.6 -0.1 0.1 2. Gemeenschappen en gewesten 1.2 0.9 0.9 0.9 0.9 0.9 0.9 0.8 3. Lagere overheid 1.8 0.8 0.9 0.9 0.8 0.8 0.8 0.8 4. Sociale zekerheid 1.1 0.2 -0.4 0.4 0.4 0.4 0.4 0.32. Sociale programmatie en ’wage drift’ 1. Federale overheid (incl. defensie) -.- 0.8 1.8 1.2 0.5 0.5 0.5 0.5 2. Gemeenschappen en gewesten -.- 0.5 1.0 0.6 0.3 0.3 0.3 0.3 3a. Lagere overheid - onderwijssubs. -.- 0.4 1.2 0.3 0.2 0.2 0.2 0.2 3b. Lagere overheid - overige -.- 0.7 1.0 0.8 0.7 0.7 0.6 0.6 4. Sociale zekerheid -.- 0.7 1.4 0.6 0.6 0.6 0.6 0.63. Bruto-aankoop van goederen en diensten 1.6 0.5 0.0 0.6 0.6 0.8 0.6 0.6 1. Federale overheid 1.8 1.7 9.1 0.3 0.0 0.8 -0.0 -0.0 2. Gemeenschappen en gewesten 1.6 -1.0 -5.6 -0.1 -0.0 -0.0 -0.0 -0.0 3. Lagere overheid 1.7 1.5 1.5 1.5 1.5 1.5 1.5 1.5 4. Sociale zekerheid 1.5 2.4 2.4 2.4 2.4 2.4 2.4 2.4 Deflator: aankoop van goederen en diensten 2.1 1.7 1.8 1.7 1.6 1.7 1.8 1.94. Bruto-kapitaalvorming 3.4 1.0 -2.9 15.7 5.2 -12.9 -2.4 3.3 1. Federale overheid en sociale zekerheid 56.7 -2.5 -19.8 8.1 11.5 -15.9 0.5 0.5 2. Gemeenschappen en gewesten 0.4 -1.0 -8.0 1.3 0.3 0.3 0.2 0.1 3. Lagere overheid 4.5 4.0 7.3 27.7 6.5 -19.1 -4.8 6.2 Deflator: overheidsinvesteringen 1.7 1.3 1.1 0.8 1.3 1.4 1.5 1.65. Sociale verstrekkingen in natura 4.3 3.6 4.0 3.3 3.5 3.6 3.6 3.6 1. Federale overheid 21.5 5.3 40.4 -1.7 -1.7 -1.7 -1.7 -1.7 2. Gemeenschappen en gewesten 6.9 4.8 1.7 5.4 5.4 5.4 5.4 5.4 3. Lagere overheid 2.0 4.9 13.1 3.0 3.0 3.3 3.4 3.4 4. Sociale zekerheid 5.4 3.4 3.9 3.1 3.3 3.4 3.4 3.4 Deflator: sociale verstrekkingen in natura 2.0 1.6 1.2 1.8 1.7 1.6 1.7 1.86. Overige lopende overdrachten aan de gezinnen

en izw’s2.8 2.1 0.9 2.2 2.6 2.5 2.2 2.2

1. Federale overheid 5.1 1.5 -0.6 2.4 2.1 2.0 1.5 1.5 2. Gemeenschappen en gewesten 4.6 2.1 1.2 2.2 2.0 2.4 2.3 2.4 3. Lagere overheid 1.6 1.7 2.0 2.2 1.4 1.6 1.4 1.5 4. Sociale zekerheid 2.1 2.2 1.0 2.2 2.8 2.7 2.3 2.4 Deflator: nationaal indexcijfer der consumptieprijzen 2.2 1.7 1.8 1.7 1.6 1.7 1.8 1.97. Lopende overdrachten aan de ondernemingen 8.5 2.7 8.5 4.4 0.5 0.5 1.3 0.8 1. Federale overheid 7.9 3.4 12.7 2.4 0.9 2.0 1.3 1.2 2. Gemeenschappen en gewesten 3.2 0.3 -2.1 5.0 -0.2 -0.2 -0.3 -0.3 3. Lagere overheid 0.4 0.7 0.7 0.7 0.7 0.8 0.8 0.8 4. Sociale zekerheid 18.4 3.1 8.9 7.9 0.2 -1.3 2.2 0.6 Deflator: nationaal indexcijfer der consumptieprijzen 2.2 1.7 1.8 1.7 1.6 1.7 1.8 1.98. Lopende overdrachten aan het buitenland 4.8 0.9 -4.0 -1.5 4.1 0.9 3.5 2.2 1. Federale overheid 4.8 0.8 -4.3 -1.9 4.2 0.9 3.6 2.2 2. Gemeenschappen en gewesten -1.5 0.0 0.2 -0.0 0.0 0.0 0.0 -0.0 3. Sociale zekerheid -.- 9.4 14.2 26.5 4.1 3.9 3.8 3.8 Deflator: nationaal indexcijfer der consumptieprijzen 2.2 1.7 1.8 1.7 1.6 1.7 1.8 1.99. Kapitaaloverdrachten 38.6 -3.0 -21.4 5.3 -1.4 -1.8 0.7 0.8 1. Federale overheid 311.0 -3.8 -30.6 10.6 -2.5 -3.2 1.6 1.7 2. Gemeenschappen en gewesten 5.7 -1.6 -9.5 -0.0 0.0 -0.0 0.0 -0.0 3. Lagere overheid -11.4 -1.2 -1.2 -1.2 -1.1 -1.1 -1.2 -1.3 4. Sociale zekerheid 12.0 -8.7 -43.8 -1.7 -1.6 -1.7 -1.8 -1.9 Deflator: nationaal indexcijfer der consumptieprijzen 2.2 1.7 1.8 1.7 1.6 1.7 1.8 1.9(^) Gemiddelden van periodes

176

Page 185: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 3 HYPOTHESEN INZAKE SOCIALEZEKERHEIDSPRESTATIES

2009^2004

2015^2010

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

I. Groeivoeten in volume 1. Pensioenen 2.1 3.4 3.3 2.3 2.8 3.9 3.8 3.8 3.8 a. Werknemers (a) 1.9 3.4 3.3 2.0 2.7 4.0 4.0 3.9 3.9 (RP: begrotingscijfer) 2.1 3.4 3.4 2.0 2.7 4.0 4.0 3.9 3.9 b. Zelfstandigen (a) 3.1 2.8 3.0 3.5 2.3 2.8 2.8 2.8 2.7 c. Vastbenoemd personeel bij RSZ-PPO 4.3 5.2 5.4 5.2 5.3 5.2 5.3 5.2 5.1 d. Aangeslotenen bij de DOSZ 0.3 0.6 1.2 1.7 0.7 0.4 0.4 0.4 0.42. ZIV-uitkeringen 4.4 3.6 6.7 7.7 3.6 2.6 2.7 2.5 2.4 a. Werknemers 4.3 3.6 6.7 7.4 3.9 2.6 2.7 2.5 2.4 - Primaire ongeschiktheid 5.7 2.6 8.1 5.2 3.4 1.8 1.7 1.7 1.7 - Invaliditeit (b) 4.0 3.5 6.4 6.1 3.9 3.0 3.0 2.7 2.6 - Moederschapsrust (b) 3.4 6.0 5.5 19.9 5.0 2.7 3.0 2.8 2.6 - Mijnwerkers en zeelieden -8.8 -8.7 7.9 1.2 -6.4 -11.8 -11.8 -11.8 -11.8 b. Zelfstandigen 6.4 3.8 6.1 12.3 -0.6 2.4 3.1 2.7 2.93. Kinderbijslagen (b) 1.4 1.4 3.5 1.0 1.4 1.5 1.4 1.5 1.5 a. Werknemers, RSZ-PPO inbegrepen 1.4 1.4 3.4 1.0 1.4 1.5 1.5 1.5 1.5 (RKW: begrotingscijfer) 1.3 1.4 2.7 0.9 1.7 1.5 1.4 1.5 1.5 b. Zelfstandigen 1.8 1.2 4.7 0.7 0.8 1.6 1.3 1.6 1.4 c. Gewaarborgde gezinsbijslag 0.7 1.2 3.5 1.1 1.7 1.1 1.1 1.1 1.14. Arbeidsongevallen van het FAO 1.4 1.7 3.2 4.6 2.9 0.7 0.7 0.6 0.65. Beroepsziekten -1.4 -3.9 -1.3 -4.0 -9.5 -2.3 -2.4 -2.4 -2.6II. Groeivoeten alvorens toepassing van indexeringsregels Geneeskundige zorgen 5.7 3.6 4.0 4.6 3.2 3.4 3.4 3.4 3.4 a. Werknemers, zelfst, ambtenaren (c) 5.7 3.6 4.3 4.7 3.2 3.4 3.4 3.5 3.4 (ZIV-GV: begrotingscijfer) 4.5 3.8 2.7 5.3 3.5 3.5 3.5 3.5 3.5 b. Aangeslotenen bij de DOSZ -1.9 0.8 1.0 -0.4 1.0 0.6 1.1 1.4 1.4 c. Aan buitenlandse SZ-instellingen 8.1 2.2 -19.4 1.7 -0.3 2.4 3.0 3.2 3.2 d. Vlaamse zorgverzekering 10.8 2.0 10.8 3.8 1.5 1.6 1.8 1.8 1.1III. In duizendtallen (jaargemiddelden)1. Niet werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledig

werklozen113.7 85.5 94.8 88.3 86.8 85.1 84.2 84.3 84.0

2. Vrijwillig deeltijdse werklozen 29.6 28.7 27.9 29.0 29.1 29.3 29.1 28.3 27.53. Deeltijds werklozen met behoud van rechten en IGU 47.7 55.7 50.8 51.2 52.2 54.3 56.6 58.9 61.04. Van inschrijving vrijgestelde werklozen wegens

beroepsopleiding, familiale en sociale redenen of studies

45.6 52.1 49.0 52.7 52.7 53.1 52.7 51.3 49.9

5. Activeringsprogramma’s: PWA’s, Eerste werkervaring 10.0 2.5 5.1 4.0 3.2 2.5 2.0 1.6 1.36. Tewerkstelling met loonsubsidie 124.0 203.1 169.2 183.7 204.9 211.7 201.6 207.3 209.5 a. Doorstromingsprogramma’s 5.5 5.7 5.7 5.7 5.7 5.7 5.7 5.7 5.7 b. Activering zonder dienstencheques 48.8 63.1 50.4 56.2 71.4 73.1 58.2 59.2 60.2 - dienstenbanen oude stijl 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 - activaplanbanen met RVA-vergoeding, incl.SINE’s 38.2 60.4 42.3 51.8 66.7 68.8 57.0 58.4 59.5 - activaplanbanen zonder RVA-vergoeding 10.6 2.7 8.2 4.4 4.7 4.3 1.2 0.8 0.7 c. Sociale Maribel (incl. bedrijfsvoorheffing)(d) 24.1 26.4 26.4 27.7 27.4 26.9 26.1 25.4 24.7 d. Dienstenchequewerknemers 45.4 106.9 85.6 93.0 99.3 105.0 110.5 115.8 117.8 - activaplanbanen met RVA-vergoeding 6.7 1.2 7.0 2.9 1.2 0.9 0.8 0.7 0.6 - activaplanbanen zonder RVA-vergoeding 4.9 23.6 12.9 18.7 21.9 23.4 24.8 26.1 26.7 - gewone jobs 33.8 82.1 65.7 71.4 76.3 80.7 84.9 89.0 90.5 e. Jongerenbonus non-profit 0.2 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.1 1.17. Loopbaanonderbrekingen 215.6 282.7 252.4 266.1 272.5 280.5 287.2 292.8 297.48. Brugpensioenen 113.5 121.9 118.1 122.2 123.7 121.5 121.6 120.8 121.4IV. Loonsubsidies via sociale zekerheid (e)(a) Berekend met het model PENSION (werknemersregeling) respectievelijk het model MOSES (regeling der zelfstandigen).(b) Aantal kinderen en aantal invaliden overeenkomstig het langetermijnmodel MALTESE.(c) Inclusief het ligdagprijsgedeelte dat voordien ten laste was van Volksgezondheid, en met integratie van de ’kleine risico’s’ in de

regeling voor zelfstandigen.(d) Via bedrijfsvoorheffing: een deel van de bedrijfsvoorheffing wordt vanaf 2009 via de Sociale Maribelfondsen aan de non-profit-

ondernemingen als loonsubsidie toegekend.(e) Zie tabel 5.(^) Gemiddelden van periodes

177

Page 186: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 4 VERKLARING VAN DE SOCIALE PREMIES

(groeivoeten) 2009

^20042015

^20102009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Werknemersregeling a. Sector van de ondernemingen incl. overheidsbedrijven 1. Reëel uurloon per werknemer 0.6 0.9 -0.2 0.2 -0.0 0.6 1.4 1.5 1.6 2. Effectieve arbeidsduur per werknemer -0.4 0.1 -1.4 0.5 0.8 -0.1 -0.1 -0.1 -0.1 3. Tewerkstelling 1.3 0.8 -0.9 -1.0 0.2 1.4 1.5 1.5 1.3 - Verwerkende nijverheid, energie en bouw -0.7 -1.4 -3.3 -4.0 -2.0 -0.5 -0.7 -0.6 -0.8 - Verhandelbare diensten 2.1 1.6 -0.0 0.1 1.1 2.1 2.2 2.2 2.0 4. Bruto-loonsom, voor indexatie 1.5 1.9 -2.5 -0.3 1.0 1.9 2.8 2.9 2.8 5. Loonindexering 2.1 1.5 2.5 0.6 1.7 1.6 1.6 1.7 1.8 p.m. Deflator consumptieprijzen 2.5 1.8 0.0 1.8 1.7 1.6 1.7 1.8 1.9 6. Bruto-loonsom 3.6 3.4 -0.1 0.4 2.7 3.5 4.4 4.7 4.7 - Aanslagbasis van bijdragen 3.6 3.4 -0.2 0.4 2.7 3.5 4.4 4.7 4.7 b. Overheid: overheidsbedrijven (e) 1. Bezoldiging per hoofd 1.5 2.6 1.7 1.3 2.2 2.2 3.1 3.4 3.5 2. Tewerkstelling 1.1 1.6 1.7 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 3. Bruto-loonsom 3.2 4.5 3.7 3.1 4.1 4.0 5.0 5.3 5.4 c. Overheidssector excl. overheidsbedrijven 1. Bezoldiging per hoofd 3.2 2.0 4.0 1.0 2.3 2.1 2.1 2.1 2.2 2. Tewerkstelling 1.1 0.5 0.5 0.1 0.3 0.5 0.6 0.6 0.7 3. Bruto-loonsom 4.3 2.5 4.5 1.1 2.7 2.6 2.7 2.7 2.9 d. Bijdragen, nominaal 3.3 3.8 0.6 1.0 3.7 3.9 4.6 4.9 4.8 1. Werkgeversbijdragen 3.5 4.0 0.5 1.1 4.1 4.0 4.7 4.9 4.8 a. Privé-sector (a) 3.3 4.1 -0.2 1.0 4.2 4.2 5.0 5.2 5.1 b. Overheidsbedrijven (e) 2.6 6.4 8.2 5.9 8.7 5.4 5.8 6.2 6.3 c. Overheid excl. overheidsbedrijven 4.7 2.7 5.1 1.5 3.0 2.9 2.9 2.8 3.0 2. Werknemersbijdragen 3.1 3.6 0.7 0.8 3.0 3.6 4.4 4.8 4.8 a. Privé-sector 2.9 3.8 -0.2 0.8 3.1 3.8 4.9 5.3 5.2 b. Overheidssector 4.2 2.4 4.5 1.1 2.7 2.6 2.7 2.7 2.9 e. Impliciete bijdragevoeten (b) 1. Werkgeversbijdragen a. Privé-sector (a) 24.2 24.8 24.1 24.3 24.7 24.8 24.9 25.1 25.2 b. Overheid: overheidsbedrijven (e) 30.6 33.1 30.6 31.4 32.8 33.2 33.5 33.7 34.0 c. Overheid excl. overheidsbedrijven 12.0 12.2 12.1 12.2 12.2 12.2 12.3 12.3 12.3 2. Werknemersbijdragen a. Privé-sector incl. overheidsbedrijven (e) 10.3 10.4 10.2 10.3 10.3 10.3 10.4 10.4 10.5 b. Overheidssector 9.3 9.2 9.2 9.2 9.2 9.2 9.2 9.2 9.22. Regeling der zelfstandigen a. Inkomen per hoofd (c) 2.9 0.6 6.3 -0.4 1.9 -2.8 1.8 1.6 1.8 b. Aantal zelfstandigen (c) -0.1 0.4 0.6 1.1 1.4 0.4 -0.5 -0.1 0.4 c. Inkomen van de zelfstandigen (c) 2.9 1.1 7.0 0.6 3.3 -2.4 1.3 1.5 2.2 d. Herwaarderingscoëfficiënt 0.5 -0.6 1.7 -1.8 -3.6 1.6 -0.1 0.1 0.3 e. Aanslagbasis van de bijdragen 3.4 0.5 8.8 -1.2 -0.4 -0.8 1.1 1.6 2.5 f. Bijdragen 6.1 1.0 5.5 0.9 0.1 -0.4 1.3 1.6 2.5 g. Impliciete bijdragevoet (b) 13.5 14.8 14.3 14.6 14.7 14.8 14.8 14.8 14.83. Regeling der uitkeringstrekkers a. Bijdragen 5.3 4.9 3.7 3.0 5.0 5.0 5.3 5.3 5.6 b. Impliciete bijdragevoet (b) 3.0 3.1 3.1 3.1 3.1 3.1 3.1 3.1 3.1p.m. ex ante bijdrageverminderingen (d) 4989 5095 5407 5264 5007 5012 5052 5088 5145

werkgeversbijdragen 4478 4551 4718 4646 4424 4441 4507 4592 4693waarin voor overheidsbedrijven (e) 9 11 13 13 12 10 10 10 9

werknemersbijdragen 511 544 689 618 583 572 545 496 451(a) De bijdrageverminderingen in het kader van de ’Sociale Maribel’ worden door de Sociale Zekerheid geïnd en vervolgens via daartoe

opgerichte fondsen als een loonsubsidie teruggestort aan de bedrijven die voldoen aan de gestelde voorwaarden.(b) Bijdragen uitgedrukt in % van de aanslagbasis. Voor meer detail zie tabel 6.(c) van het jaar t-3.(d) Zie tabel 5. De zogenaamde bijdrageverminderingen in het kader van de ’Sociale Maribel’ niet inbegrepen, zie voetnoot (a).(e) VRT, RTBF en BRF (vanaf 2002), Aquafin (tot 2004), De Lijn, TEC, STIB, transportinfrastructuur.(^) Gemiddelden van periodes

178

Page 187: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 5 HYPOTHESEN M.B.T. SOCIALE ZEKERHEIDSBIJDRAGEN EN LOONSUBSIDIES: EX ANTE BEDRAGEN

(in miljoen euro) 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2015-

20091. Patronale bijdrageverminderingen 4718 4646 4424 4441 4507 4592 4693 -24- Lage en hogeloonwerkgelegenheid (a) 4113 4070 3938 3979 4041 4120 4216 104- Speciale banenplannen (b) 605 576 486 462 466 472 477 -1282. Loonsubsidies 3751 4506 4838 4942 5029 5234 5396 1646a. via sociale zekerheid- Sociale Maribel 691 708 715 715 715 715 715 25- Jongerenbonus non-profit 28 28 29 29 30 31 32 4- Sociale Maribel - alternatieve financiering 22 59 62 66 70 75 80 58- Activering van werkloosheidsuitkeringen 228 300 418 366 273 283 291 63- Dienstencheques 1051 1150 1248 1340 1433 1528 1582 531b. via federale fiscaliteit- Nacht- en ploegenwerksubsidie 754 900 967 987 1017 1051 1085 331- Overuren 37 45 54 55 57 59 61 24- Onderzoek en ontwikkeling (ondernemingen) (c) 335 331 334 340 348 358 367 33- Algemene subsidie 468 849 869 898 935 977 1020 552- Sectorspecifieke subsidies (d) 96 95 98 101 106 111 116 20c. via gewesten- Indienstneming oudere werklozen (Vlaams Gewest) 26 27 28 28 29 30 31 5- Prime à l’emploi (Waals Gewest) 16 16 16 16 16 16 16 -0Totaal ten gunste van werkgevers 8469 9152 9262 9382 9536 9826 10090 16213. Persoonlijke bijdrageverminderingen 689 618 583 572 545 496 451 -238(a) Alle verminderingen die niet vallen onder de rubriek speciale banenplannen, d.w.z. incl. doelgroepsupplementen voor ’oudere

werknemers’ en ’arbeidsherverdeling’.(b) Zowel basisgedeelte van de structurele vermindering als het doelgroepsupplement voor 3 doelgroepcategorieën: (1) zowel ’jonge

werknemers’ als startbanen oude stijl, (2) zowel ’eerste aanwervingen’ als plan-plus 1/2/3 oude stijl, (3) zowel ’langdurig werklozen’ als voordeel-, diensten- en activaplanbanen oude stijl.

(c) ’Partnerships met universiteiten’ en ’jonge innoverende ondernemingen’.(d) Maatregelen ’Koopvaardij, baggeraars, zeesleepvaart, zeevisserij, sportlui’.

179

Page 188: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 6 HYPOTHESEN M.B.T. SOCIALE ZEKERHEIDSBIJDRAGEVOETEN EN LOONSUBSIDIEVOETEN

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2015-2009

Gemiddelde werkgeversbijdragevoet (ondernemingen)

33.61 33.73 33.91 33.93 33.96 33.97 34.00 0.40

- Wettelijke bijdragevoet na verminderingen 24.62 24.80 25.16 25.31 25.44 25.55 25.64 1.02- Fictieve bijdragevoet 3.35 3.38 3.25 3.16 3.11 3.05 3.03 -0.31- Extrawettelijke bijdragevoet 1.96 1.95 1.92 1.91 1.88 1.86 1.83 -0.12- Aanvullende pensioenbijdragevoet 3.68 3.61 3.57 3.55 3.53 3.51 3.49 -0.18- p.m. Bijdrageverminderingsvoet (ex ante) 4.61 4.53 4.20 4.07 3.95 3.85 3.76 -0.86Gemiddelde loonsubsidievoet (ondernemingen) 3.67 4.39 4.59 4.53 4.41 4.38 4.32 0.65Netto parafiscale voet volgens arbeidscategorie (ondernemingen) (*)- Lageloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 23.71 22.66 23.04 24.04 24.57 25.04 25.41 1.70- Hogeloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 30.21 29.79 29.56 29.32 29.34 29.36 29.37 -0.84- Speciale banen 11.32 10.48 10.35 12.76 15.54 15.91 16.26 4.94- Lageloonwerkgelegenheid - ouderen 19.82 20.36 23.59 24.98 25.50 25.90 26.25 6.43- Hogeloonwerkgelegenheid - ouderen 29.61 29.23 29.75 29.69 29.60 29.52 29.47 -0.13Werkgeversbijdragevoeten in verwerkende nijverheid (*)

35.04 35.21 35.50 35.49 35.53 35.57 35.62 0.58

- Lageloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 30.55 31.03 31.06 30.97 31.30 31.59 31.88 1.32- Hogeloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 36.58 36.83 36.65 36.42 36.44 36.46 36.49 -0.09- Speciale banen 20.02 20.53 23.63 24.66 24.88 25.09 25.30 5.28- Lageloonwerkgelegenheid - ouderen 24.86 24.43 28.92 31.17 31.55 31.88 32.18 7.32- Hogeloonwerkgelegenheid - ouderen 35.41 35.36 36.43 36.64 36.55 36.47 36.39 0.98Werkgeversbijdragevoeten in verhandelbare dienstensector (*)

28.47 28.54 28.86 29.06 29.19 29.31 29.39 0.92

- Lageloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 25.11 24.49 25.00 26.18 26.71 27.17 27.52 2.41- Hogeloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 30.80 30.96 30.80 30.55 30.55 30.55 30.54 -0.26- Speciale banen 14.97 16.41 18.91 19.95 20.32 20.68 21.00 6.03- Lageloonwerkgelegenheid - ouderen 21.88 23.19 26.19 27.35 27.82 28.16 28.44 6.56- Hogeloonwerkgelegenheid - ouderen 30.23 30.42 30.81 30.65 30.55 30.47 30.42 0.19Loonsubsidievoeten in verwerkende nijverheid 4.33 5.29 5.51 5.49 5.45 5.44 5.44 1.11- Lageloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 3.02 3.96 4.14 4.14 4.14 4.14 4.13 1.11- Hogeloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 4.51 5.46 5.65 5.64 5.64 5.64 5.64 1.13- Speciale banen 4.83 6.58 8.78 7.50 5.35 5.28 5.20 0.37- Lageloonwerkgelegenheid - ouderen 3.21 4.14 4.32 4.31 4.30 4.29 4.28 1.07- Hogeloonwerkgelegenheid - ouderen 4.65 5.59 5.78 5.77 5.76 5.75 5.74 1.09Loonsubsidievoeten in verhandelbare dienstensector

2.31 2.86 2.98 2.88 2.72 2.66 2.61 0.30

- Lageloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 2.41 2.92 2.93 2.88 2.82 2.76 2.70 0.29- Hogeloonwerkgelegenheid - min-vijftigers 2.11 2.61 2.63 2.59 2.54 2.50 2.45 0.34- Speciale banen 5.99 8.15 11.09 9.46 6.67 6.59 6.51 0.51- Lageloonwerkgelegenheid - ouderen 2.54 2.95 2.89 2.79 2.69 2.60 2.52 -0.02- Hogeloonwerkgelegenheid - ouderen 1.92 2.37 2.35 2.31 2.26 2.22 2.18 0.26(*) Werkgeversbijdragen zonder fictieve bijdragen, verminderd met loonsubsidies.

180

Page 189: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

B. Macro-economische resultaten

Tabel 7 BESTEDING VAN HET BINNENLANDS PRODUCT IN VOLUME

(groeivoeten) 2009

//20032015

//20092009

/20082010

/20092011

/20102012

/20112013

/20122014

/20132015

/20141. Consumptieve bestedingen van de particulieren 0.9 1.6 -1.5 0.8 1.2 1.8 1.9 2.0 2.02. Consumptieve bestedingen van de overheid 1.9 1.8 1.5 1.5 1.2 2.2 2.0 2.0 2.13. Brutovorming van vast kapitaal 3.9 1.9 -4.1 -1.4 3.0 3.1 1.7 2.3 2.6 a. Bedrijfsinvesteringen 4.5 2.5 -6.1 -1.1 2.5 3.4 3.8 3.3 2.9 b. Overheidsinvesteringen 3.1 0.6 9.6 -2.9 15.7 5.2 -12.9 -2.4 3.3 c. Investeringen in woongebouwen 2.7 0.6 -2.8 -2.0 0.3 1.7 1.6 1.0 1.34. Binnenlandse bestedingen 2.2 1.8 -3.1 0.7 1.6 2.2 1.9 2.1 2.15. Uitvoer van goederen en diensten 1.7 4.4 -10.9 4.7 3.7 4.6 4.6 4.4 4.4 a. Goederen 1.4 4.6 -11.5 5.3 4.0 4.8 4.6 4.4 4.4 b. Diensten 3.5 3.9 -9.4 2.8 2.4 4.1 4.5 4.7 5.06. Finale bestedingen 2.0 2.9 -6.8 2.4 2.5 3.3 3.1 3.2 3.27. Invoer van goederen en diensten 2.1 4.1 -11.1 3.8 3.6 4.5 4.3 4.3 4.4 a. Goederen 2.4 4.2 -11.5 4.0 3.9 4.6 4.3 4.3 4.3 b. Diensten 1.0 3.7 -11.1 2.9 2.4 3.7 4.1 4.4 5.18. Bruto binnenlands product tegen marktprijzen 1.4 2.0 -3.0 1.4 1.7 2.3 2.1 2.3 2.3(/) Groeivoeten(//) Gemiddelde groeivoeten

Tabel 8 OPBOUW VAN HET BINNENLANDS PRODUCT IN VOLUME

(aanbreng in procent) 2009

^20042015

^20102009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Consumptieve bestedingen van de particulieren 0.5 0.8 -0.8 0.4 0.6 0.9 1.0 1.0 1.02. Consumptieve bestedingen van de overheid 0.4 0.4 0.3 0.4 0.3 0.5 0.5 0.5 0.53. Brutovorming van vast kapitaal 0.8 0.4 -0.9 -0.3 0.6 0.7 0.4 0.5 0.5 a. Bedrijfsinvesteringen 0.6 0.4 -0.9 -0.2 0.3 0.5 0.5 0.5 0.4 b. Overheidsinvesteringen 0.1 0.0 0.2 -0.1 0.3 0.1 -0.3 -0.0 0.1 c. Investeringen in woongebouwen 0.1 0.0 -0.2 -0.1 0.0 0.1 0.1 0.1 0.14. Veranderingen in voorraden -0.0 0.0 -1.8 0.2 0.0 0.0 -0.0 0.0 0.05. Binnenlandse bestedingen 1.7 1.7 -3.1 0.7 1.6 2.1 1.8 2.0 2.16. Uitvoer van goederen en diensten 1.3 3.5 -9.4 3.4 2.9 3.6 3.7 3.7 3.7 a. Goederen 0.9 2.9 -7.8 3.0 2.5 3.0 3.0 2.9 2.9 b. Diensten 0.5 0.6 -1.5 0.4 0.3 0.6 0.7 0.7 0.87. Finale bestedingen 3.0 5.2 -12.5 4.2 4.4 5.7 5.5 5.7 5.88. Invoer van goederen en diensten -1.5 -3.2 9.5 -2.7 -2.7 -3.4 -3.4 -3.4 -3.6 a. Goederen -1.4 -2.7 8.0 -2.3 -2.3 -2.9 -2.8 -2.8 -2.9 b. Diensten -0.1 -0.4 1.5 -0.3 -0.3 -0.4 -0.5 -0.5 -0.69. Bruto binnenlands product tegen marktprijzen 1.5 2.0 -3.0 1.4 1.7 2.3 2.1 2.3 2.3(^) Gemiddelden van periodes

181

Page 190: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 9 BESTEDING VAN HET BINNENLANDS PRODUCT TEGEN LOPENDE PRIJZEN

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Consumptieve bestedingen van de particulieren 179130 176588 181344 186806 193103 200071 207703 2157872. Consumptieve bestedingen van de overheid 79798 83263 85333 88023 91443 94836 98405 1022643. Brutovorming van vast kapitaal 77985 73220 73054 76304 79947 82765 86096 89721 a. Bedrijfsinvesteringen 52327 48264 48202 50096 52709 55806 58714 61425 b. Overheidsinvesteringen 5717 6026 5914 6895 7349 6489 6427 6744 c. Investeringen in woongebouwen 19941 18930 18937 19314 19889 20470 20956 215524. Binnenlandse bestedingen 341713 329807 339302 351071 364486 377823 392345 4079015. Uitvoer van goederen en diensten 295644 249891 268981 283743 300648 319726 340324 3626656. Finale bestedingen 637357 579698 608283 634814 665135 697549 732669 7705667. Invoer van goederen en diensten 292681 241632 259911 274684 290619 308776 328571 3502608. Bruto binnenlands product tegen marktprijzen 344676 338066 348371 360130 374516 388773 404098 4203069. Saldo van de primaire inkomens ontvangen uit

het buitenland2295 2539 2528 2549 2547 2577 2609 2639

10. Bruto nationaal inkomen 346971 340604 350899 362679 377063 391350 406707 422945

Tabel 10 BESTEDING VAN HET BINNENLANDS PRODUCT TEGEN LOPENDE PRIJZEN

(in procent van het bbp) 2009

^20042015

^20102009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Consumptieve bestedingen van de particulieren 51.6 51.6 52.2 52.1 51.9 51.6 51.5 51.4 51.32. Consumptieve bestedingen van de overheid 23.0 24.4 24.6 24.5 24.4 24.4 24.4 24.4 24.33. Brutovorming van vast kapitaal 21.3 21.2 21.7 21.0 21.2 21.3 21.3 21.3 21.3 a. Bedrijfsinvesteringen 14.0 14.2 14.3 13.8 13.9 14.1 14.4 14.5 14.6 b. Overheidsinvesteringen 1.7 1.7 1.8 1.7 1.9 2.0 1.7 1.6 1.6 c. Investeringen in woongebouwen 5.6 5.3 5.6 5.4 5.4 5.3 5.3 5.2 5.14. Binnenlandse bestedingen 96.7 97.3 97.6 97.4 97.5 97.3 97.2 97.1 97.05. Uitvoer van goederen en diensten 80.4 81.5 73.9 77.2 78.8 80.3 82.2 84.2 86.36. Finale bestedingen 177.1 178.8 171.5 174.6 176.3 177.6 179.4 181.3 183.37. Invoer van goederen en diensten 77.1 78.8 71.5 74.6 76.3 77.6 79.4 81.3 83.38. Bruto binnenlands product tegen marktprijzen 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.09. Saldo van de primaire inkomens ontvangen uit

het buitenland0.8 0.7 0.8 0.7 0.7 0.7 0.7 0.6 0.6

10. Bruto nationaal inkomen 100.8 100.7 100.8 100.7 100.7 100.7 100.7 100.6 100.6(^) Gemiddelden van periodes

182

Page 191: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 11 DEFLATOREN VAN HET BBP EN DE BELANGRIJKSTE BESTEDINGSCATEGORIEEN

(groeivoeten) 2009

//20032015

//20092009

/20082010

/20092011

/20102012

/20112013

/20122014

/20132015

/20141. Consumptieve bestedingen particulieren a. Deflator 2.5 1.8 0.0 1.8 1.7 1.6 1.7 1.8 1.9 1. Exclusief energie 2.3 1.6 1.3 1.4 1.5 1.5 1.6 1.8 1.9 . Voeding, drank en tabak 3.2 1.9 2.4 2.3 1.9 1.8 1.7 1.8 1.9 . Andere goederen 1.0 1.4 1.3 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.6 . Diensten 2.4 1.5 0.8 0.9 1.3 1.4 1.5 1.7 1.9 . Huurprijzen 2.0 2.0 1.8 2.0 2.1 2.0 2.0 2.0 2.1 2. Energie 5.3 3.4 -12.8 7.4 4.4 2.0 2.2 2.1 2.2 . Verwarming, elektriciteit 5.5 2.8 -12.4 4.5 4.3 1.9 2.2 2.1 2.1 . Transport 4.8 4.2 -13.4 12.3 4.5 2.2 2.1 2.2 2.3 b. Inflatie exclusief voeding, drank, tabak en energie 2.1 1.6 1.1 1.2 1.5 1.5 1.6 1.8 1.9 c. Nationaal indexcijfer der consumptieprijzen 2.1 1.7 -0.1 1.8 1.7 1.6 1.7 1.8 1.9 d. Gezondheidsindex 2.0 1.6 0.6 1.3 1.6 1.5 1.6 1.8 1.92. Consumptieve bestedingen overheid 2.8 1.6 2.8 1.0 1.9 1.6 1.7 1.7 1.83. Brutovorming van vast kapitaal 1.9 1.6 -2.1 1.2 1.4 1.6 1.8 1.7 1.6 a. Bedrijfsinvesteringen 1.2 1.6 -1.8 0.9 1.4 1.8 2.0 1.9 1.6 b. Overheidsinvesteringen 1.7 1.3 -3.8 1.1 0.8 1.3 1.4 1.5 1.6 c. Investeringen in woongebouwen 3.8 1.5 -2.4 2.0 1.7 1.2 1.3 1.4 1.64. Binnenlandse bestedingen 1.8 1.8 -0.4 2.1 1.8 1.6 1.7 1.7 1.85. Uitvoer van goederen en diensten 1.6 1.9 -5.1 2.8 1.7 1.3 1.7 1.9 2.06. Finale bestedingen 1.7 1.9 -2.5 2.4 1.8 1.5 1.7 1.8 1.97. Invoer van goederen en diensten 1.9 2.1 -7.1 3.6 2.0 1.3 1.8 2.0 2.18. Bruto binnenlands product tegen marktprijzen 2.0 1.6 1.1 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.7(/) Groeivoeten(//) Gemiddelde groeivoeten

Tabel 12 OPBOUW VAN DE PRIJSONTWIKKELING VAN DE FINALE BESTEDINGEN

(aanbreng in procent) 2009

^20042015

^20102009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Binnenlandse kosten per eenheid product (a+b+c)

1.1 0.9 0.6 0.9 0.9 0.9 0.9 0.9 0.9

a. Loonkosten 0.6 0.4 1.3 -0.2 0.3 0.3 0.6 0.6 0.6 b. Netto indirecte belastingen 0.0 0.0 -0.0 -0.0 0.1 0.1 0.0 0.0 0.1 c. Bruto-exploitatieoverschot 0.4 0.5 -0.6 1.2 0.5 0.5 0.3 0.3 0.32. Invoerprijzen 0.8 0.9 -2.9 1.5 0.8 0.5 0.8 0.9 0.93. Deflator van finale bestedingen (1+2) 2.0 1.8 -2.3 2.4 1.7 1.4 1.7 1.8 1.8(^) Gemiddelden van periodes

183

Page 192: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 13 BESCHIKBAAR INKOMEN, BESPARINGEN EN VORDERINGENSALDO:RAMINGEN TEGEN LOPENDE PRIJZEN

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Bruto binnenlands inkomen tegen marktprijzen 344676 338066 348371 360130 374516 388773 404098 420306 Saldo van de primaire inkomens van/naar het

buitenland2295 2539 2528 2549 2547 2577 2609 2639

2. Bruto nationaal inkomen 346971 340604 350899 362679 377063 391350 406707 422945 Verbruik van vaste activa 57109 57476 59839 62225 64798 67588 70482 734243. Netto nationaal inkomen 289862 283128 291061 300454 312265 323762 336225 349521 Saldo van de inkomensoverdrachten van/naar het

buitenland-4540 -5189 -5080 -5136 -5415 -5726 -6039 -6311

4. Netto nationaal beschikbaar inkomen 285322 277938 285981 295319 306850 318036 330186 343210 Nationale consumptie 258928 259852 266677 274829 284545 294907 306108 3180505. Netto nationale besparingen 26393 18087 19304 20490 22305 23129 24078 25160 Investeringen in vaste activa 77985 73220 73054 76304 79947 82765 86096 89721 Veranderingen in voorraden 4799 -3265 -429 -62 -6 151 142 130 Saldo van de kapitaaltransacties met het buitenland -1513 -1474 -1481 -1552 -1601 -1666 -1721 -17836. Vorderingensaldo van de totale economie -795 4134 5037 4921 5560 6136 6601 6949

Tabel 14 VERDELING VAN HET NATIONAAL INKOMEN

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Particulieren (*)1. Primair inkomen 259534 259940 263660 271342 280725 291646 303450 315783 . Lonen en salarissen 181198 183507 184914 190288 196713 204751 213565 222837 . Bruto-exploitatieoverschot 46496 45745 47024 48526 50193 52039 53967 55940 . Inkomens uit vermogen 31840 30688 31721 32529 33819 34856 35919 370052. Netto lopende overdrachten -47829 -42361 -43578 -44529 -45918 -48087 -50740 -53501 . Sociale uitkeringen min sociale premies -5589 -2906 -1664 -1093 -489 -314 -400 -409 . Belastingen op inkomen -45175 -42678 -45118 -46749 -48839 -51286 -53937 -56780 . Overige overdrachten 2935 3222 3204 3313 3410 3513 3598 36883. Beschikbaar inkomen 211705 217579 220081 226813 234807 243558 252711 262282Vennootschappen1. Primair inkomen 56038 50374 56467 59954 64623 68153 71627 752872. Netto lopende overdrachten -7975 -4881 -6891 -7806 -8578 -8754 -9245 -98533. Beschikbaar inkomen 48063 45492 49576 52148 56045 59398 62381 65433Overheid1. Primair inkomen 31405 30297 30779 31389 31722 31558 31636 318822. Netto lopende overdrachten 51271 42060 45397 47206 49086 51121 53951 570483. Beschikbaar inkomen 82676 72357 76175 78595 80808 82679 85587 88930Buitenland1. Beschikbaar inkomen 4540 5189 5080 5136 5415 5726 6039 6311Bruto nationaal inkomen 346971 340604 350899 362679 377063 391350 406707 422945(*) Huishoudens en izw’s t.b.v. huishoudens

184

Page 193: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 15 VERDELING VAN HET NATIONAAL INKOMEN

(in procent van het bruto nationaal inkomen) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015Particulieren (*)1. Primair inkomen 74.8 76.3 75.1 74.8 74.5 74.5 74.6 74.7 . Lonen en salarissen 52.2 53.9 52.7 52.5 52.2 52.3 52.5 52.7 . Bruto-exploitatieoverschot 13.4 13.4 13.4 13.4 13.3 13.3 13.3 13.2 . Inkomens uit vermogen 9.2 9.0 9.0 9.0 9.0 8.9 8.8 8.72. Netto lopende overdrachten -13.8 -12.4 -12.4 -12.3 -12.2 -12.3 -12.5 -12.6 . Sociale uitkeringen min sociale premies -1.6 -0.9 -0.5 -0.3 -0.1 -0.1 -0.1 -0.1 . Belastingen op inkomen -13.0 -12.5 -12.9 -12.9 -13.0 -13.1 -13.3 -13.4 . Overige overdrachten 0.8 0.9 0.9 0.9 0.9 0.9 0.9 0.93. Beschikbaar inkomen 61.0 63.9 62.7 62.5 62.3 62.2 62.1 62.0Vennootschappen1. Primair inkomen 16.2 14.8 16.1 16.5 17.1 17.4 17.6 17.82. Netto lopende overdrachten -2.3 -1.4 -2.0 -2.2 -2.3 -2.2 -2.3 -2.33. Beschikbaar inkomen 13.9 13.4 14.1 14.4 14.9 15.2 15.3 15.5Overheid1. Primair inkomen 9.1 8.9 8.8 8.7 8.4 8.1 7.8 7.52. Netto lopende overdrachten 14.8 12.3 12.9 13.0 13.0 13.1 13.3 13.53. Beschikbaar inkomen 23.8 21.2 21.7 21.7 21.4 21.1 21.0 21.0Buitenland1. Beschikbaar inkomen 1.3 1.5 1.4 1.4 1.4 1.5 1.5 1.5Bruto nationaal inkomen 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0(*) Huishoudens en izw’s t.b.v. huishoudens

185

Page 194: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 16 PRODUCTIEFACTOREN EN PRODUCTIEKOSTEN

(groeivoeten) 2009

^20042015

^20102009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Productie van de marktbedrijfstakken 1.4 2.8 -4.2 1.9 2.6 3.1 3.0 3.1 3.22. Arbeidsproductiviteit per hoofd a. Marktbedrijfstakken 0.2 1.6 -3.0 2.6 1.7 1.4 1.1 1.2 1.4 b. Verwerkende nijverheid 1.3 3.8 -3.7 6.8 4.5 3.0 2.6 2.8 3.2 c. Marktdiensten (incl. vervoer) -0.1 1.2 -3.0 2.0 1.2 1.1 0.8 0.9 1.13. Nominaal brutoloon per hoofd a. Marktbedrijfstakken 2.3 2.6 0.8 1.4 2.5 2.1 2.9 3.1 3.3 b. Verwerkende nijverheid 2.2 3.4 -1.1 3.6 4.3 2.4 3.0 3.4 3.5 c. Marktdiensten (incl. vervoer) 2.4 2.5 1.3 0.9 2.1 2.2 3.0 3.2 3.44. Reëel brutoloon per hoofd a. Marktbedrijfstakken -0.1 0.8 0.7 -0.4 0.7 0.5 1.2 1.3 1.4 b. Verwerkende nijverheid -0.2 1.6 -1.1 1.7 2.5 0.8 1.3 1.5 1.5 c. Marktdiensten (incl. vervoer) -0.0 0.7 1.2 -0.9 0.3 0.6 1.3 1.4 1.55. Arbeidsproductiviteit per uur a. Marktbedrijfstakken 0.6 1.4 -1.5 2.0 1.0 1.4 1.3 1.3 1.5 b. Verwerkende nijverheid 1.9 3.0 -0.3 4.2 2.4 2.9 2.6 2.8 3.2 c. Marktdiensten (incl. vervoer) 0.1 1.1 -2.0 1.8 0.8 1.1 0.9 1.0 1.26. Nominale loonkosten per uur a. Marktbedrijfstakken 2.6 2.5 2.6 1.0 1.8 2.2 3.1 3.3 3.5 b. Verwerkende nijverheid 3.0 2.7 2.8 1.3 2.3 2.2 3.1 3.4 3.6 c. Marktdiensten (incl. vervoer) 2.6 2.5 2.3 0.9 1.7 2.3 3.1 3.3 3.57. Reële loonkosten per uur a. Marktbedrijfstakken 0.2 0.7 2.6 -0.8 0.0 0.6 1.4 1.5 1.5 b. Verwerkende nijverheid 0.5 0.9 2.8 -0.6 0.6 0.6 1.4 1.6 1.7 c. Marktdiensten (incl. vervoer) 0.1 0.7 2.3 -0.9 -0.0 0.7 1.4 1.5 1.68. Reële loonkosten per eenheid product in de

marktbedrijfstakken0.0 -0.6 3.1 -2.6 -0.7 -0.8 0.1 0.3 0.2

9. Lange rente 4.0 4.5 3.9 3.7 4.0 4.7 4.8 4.8 4.810. Bruto winstvoet (*) (in %) 48.0 49.3 47.3 49.0 49.3 49.6 49.4 49.3 49.311. Bruto winstvoet op het kapitaal (*) (in %) 27.8 29.0 27.0 28.2 28.6 29.0 29.1 29.4 29.812. Werkelijke arbeidstijd in de verwerkende

nijverheid en de energie-0.7 0.8 -3.5 2.5 2.1 0.2 -0.0 -0.0 -0.0

(*) Bruto exploitatieoverschot gedeeld door de toegevoegde waarde tegen basisprijzen (voor de winstvoet) en door de kapitaalvoorraad gewaardeerd aan vervangingskost (voor de winstvoet op het kapitaal) voor de marktbedrijfstakken exclusief landbouw.

(^) Gemiddelden van periodes

186

Page 195: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 17 BEROEPSBEVOLKING, WERKGELEGENHEID EN WERKLOOSHEID

(jaargemiddelden) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Totale bevolking . In duizendtallen 10703.6 10778.6 10855.8 10934.2 11013.0 11091.3 11168.3 11242.6 . Verschil in duizendtallen 77.9 75.0 77.2 78.4 78.8 78.4 76.9 74.42. Bevolking op arbeidsleeftijd . In duizendtallen 7070.0 7113.2 7153.0 7184.7 7208.7 7232.1 7254.6 7277.2 . Verschil in duizendtallen 58.3 43.1 39.8 31.7 24.0 23.4 22.5 22.63. Beroepsbevolking, definitie FPB

. In duizendtallen 5138.9 5160.6 5171.1 5212.6 5262.8 5308.6 5347.7 5379.7 . Verschil in duizendtallen 49.6 21.8 10.5 41.5 50.2 45.7 39.2 32.04. Activiteitsgraad 72.7 72.6 72.3 72.6 73.0 73.4 73.7 73.95. Binnenlandse werkgelegenheid Totaal . In duizendtallen 4460.8 4437.6 4404.8 4412.2 4457.3 4505.9 4557.2 4604.4 . Verschil in duizendtallen 82.1 -23.3 -32.8 7.4 45.0 48.6 51.3 47.1 Loon- en weddetrekkenden . In duizendtallen 2925.1 2894.8 2864.7 2869.6 2907.0 2947.7 2990.5 3029.2 . Verschil in duizendtallen 62.7 -30.3 -30.1 4.9 37.4 40.6 42.9 38.7 Zelfstandigen . In duizendtallen 716.5 719.4 715.5 714.8 717.6 720.6 723.4 726.0 . Verschil in duizendtallen 10.1 3.0 -4.0 -0.6 2.8 3.0 2.8 2.6 Overheid . In duizendtallen 819.3 823.4 824.7 827.8 832.6 837.7 843.3 849.1 . Verschil in duizendtallen 9.3 4.1 1.3 3.2 4.8 5.0 5.6 5.86. Werkgelegenheidsgraad 64.2 63.5 62.7 62.5 62.9 63.4 63.9 64.37. Werkloosheid (administratief) Definitie FPB

. In duizendtallen 600.7 645.7 688.9 723.0 728.2 725.3 713.1 698.0 . Verschil in duizendtallen -32.9 45.0 43.2 34.1 5.2 -2.9 -12.1 -15.1 . Werkloosheidsgraad 11.7 12.5 13.3 13.9 13.8 13.7 13.3 13.0 Werkzoekenden . In duizendtallen 499.8 550.9 600.6 636.2 643.1 641.0 628.8 614.0 . Verschil in duizendtallen -25.8 51.1 49.7 35.6 6.9 -2.0 -12.3 -14.88. Werkelijk arbeidsvolume (groeivoet) 1.5 -1.8 -0.3 0.7 1.0 1.0 1.0 1.0

187

Page 196: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 18 UITVOER EN INVOER TEGEN LOPENDE PRIJZEN

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Uitvoer 295644 249891 268981 283743 300648 319726 340324 362665 a. Goederen excl. energie 209195 177929 191937 203427 216689 231215 246610 263135 b. Diensten 55104 48586 50428 52092 54672 57908 61603 65772 c. Energie 24990 17175 20301 21647 22446 23485 24698 26035 d. Verbruik door niet-ingezetenen in het economisch

gebied6355 6201 6314 6577 6842 7119 7412 7723

2. Invoer 292681 241632 259911 274684 290619 308776 328571 350260 a. Goederen excl. energie 190810 163822 173883 184688 196860 210071 224240 239619 b. Diensten 44899 38685 39778 40842 42592 44809 47452 50674 c. Energie 48739 30783 37448 39872 41350 43410 45767 48326 d. Verbruik door ingezetenen in het buitenland 8234 8342 8802 9282 9817 10487 11112 116413. Netto uitvoer van goederen en diensten 2963 8258 9069 9060 10030 10950 11752 12405 a. Goederen excl. energie 18385 14107 18054 18739 19829 21144 22371 23516 b. Diensten 10205 9900 10650 11251 12080 13099 14151 15098 c. Energie -23748 -13609 -17147 -18225 -18904 -19925 -21069 -22291 d. Overige -1879 -2140 -2488 -2704 -2975 -3368 -3700 -39184. Factorinkomens a. Ontvangen van het buitenland 1. Inkomen uit arbeid 6901 7153 7351 7574 7765 8015 8286 8574 2. Andere inkomens 70644 70628 71928 73183 74339 75588 76947 78404 b. Betaald aan het buitenland 1. Inkomen uit arbeid 2036 2197 2305 2390 2462 2550 2644 2741 2. Andere inkomens 71933 72075 73401 74683 75862 77136 78523 800105. Netto uitvoer (3+4) 6539 11768 12643 12745 13809 14866 15818 166326. Overige inkomensoverdrachten -5515 -5848 -5809 -5950 -6315 -6720 -7138 -75277. Saldo van de lopende rekening van de

betalingsbalans718 5608 6517 6473 7162 7802 8322 8733

Tabel 19 EVENWICHT TUSSEN BESPARINGEN EN INVESTERINGEN

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Middelen 81989 74090 77662 81162 85500 89050 92836 96796 a. Bruto besparingen 83502 75564 79142 82714 87101 90715 94557 98580 1. Vennootschappen 44856 42454 46792 49481 53499 56941 60025 63190 2. Gezinnen 35165 43169 40632 41849 43492 45261 46763 48227 3. Overheid 2865 -10919 -9170 -9440 -10645 -12167 -12828 -13344 4. Izw’s 616 859 888 824 755 680 597 506 b. Nettokapitaaloverdrachten -1513 -1474 -1481 -1552 -1601 -1666 -1721 -17832. Bestedingen 82784 69956 72625 76242 79941 82916 86238 89851 a. Bruto kapitaalvorming 82784 69956 72625 76242 79941 82916 86238 89851 1. Vennootschappen 54849 42843 45616 47831 50432 53617 56457 59086 2. Gezinnen 21657 20554 20562 20973 21601 22234 22764 23415 3. Overheid 5722 6030 5918 6899 7353 6493 6431 6748 4. Izw’s 557 529 529 539 555 572 585 6023. Vorderingensaldo -795 4134 5037 4920 5558 6134 6598 6946

188

Page 197: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 20 EVENWICHT TUSSEN BESPARINGEN EN INVESTERINGEN

(in procent van het bbp) 2009

^20042015

^20102009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Middelen 24.7 22.8 21.9 22.3 22.5 22.8 22.9 23.0 23.0 a. Bruto besparingen 24.9 23.2 22.4 22.7 23.0 23.3 23.3 23.4 23.5 1. Vennootschappen 13.9 14.3 12.6 13.4 13.7 14.3 14.6 14.9 15.0 2. Gezinnen 10.1 11.6 12.8 11.7 11.6 11.6 11.6 11.6 11.5 3. Overheid 0.7 -2.9 -3.2 -2.6 -2.6 -2.8 -3.1 -3.2 -3.2 4. Izw’s 0.2 0.2 0.3 0.3 0.2 0.2 0.2 0.1 0.1 b. Nettokapitaaloverdrachten -0.2 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 -0.42. Bestedingen 22.1 21.2 20.7 20.8 21.2 21.3 21.3 21.3 21.4 a. Bruto kapitaalvorming 22.1 21.2 20.7 20.8 21.2 21.3 21.3 21.3 21.4 1. Vennootschappen 14.3 13.6 12.7 13.1 13.3 13.5 13.8 14.0 14.1 2. Gezinnen 6.0 5.7 6.1 5.9 5.8 5.8 5.7 5.6 5.6 3. Overheid 1.7 1.7 1.8 1.7 1.9 2.0 1.7 1.6 1.6 4. Izw’s 0.2 0.1 0.2 0.2 0.1 0.1 0.1 0.1 0.13. Vorderingensaldo 2.5 1.5 1.2 1.4 1.4 1.5 1.6 1.6 1.7(^) Gemiddelden van periodes

Tabel 21 RENTEVOETEN

2009^2004

2015^2010

2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Korte rente (3m.) Nominaal 2.5 2.0 0.7 0.5 1.3 2.1 2.5 2.8 3.0 Reëel 0.1 0.3 0.6 -1.4 -0.5 0.5 0.9 1.0 1.12. Lange rente (10j.) Nominaal 4.0 4.5 3.9 3.7 4.0 4.7 4.8 4.8 4.8 Reëel 1.5 2.7 3.9 1.9 2.3 3.1 3.1 3.0 2.93. Hypothecaire rente Nominaal 4.7 5.3 4.7 4.5 4.8 5.5 5.6 5.6 5.6 Reëel 2.3 3.5 4.6 2.7 3.0 3.9 3.9 3.8 3.7Pro memorie: Korte rente eurozone (3m.) 2.9 2.4 1.2 0.8 1.6 2.5 2.9 3.2 3.5 Lange rente eurozone (10j.) 3.9 4.4 3.7 3.6 3.9 4.7 4.8 4.8 4.8(^) Gemiddelden van periodes

189

Page 198: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

C. Sectorrekeningen

Tabel 22 SYNTHESE VAN DE TRANSACTIES VAN DE GROTE SECTOREN

(in procent van het bbp) 2009

^20042015

^20102009 2010 2011 2012 2013 2014 2015

1. Particulieren (*) a. Beschikbaar inkomen 61.1 62.7 64.4 63.2 63.0 62.7 62.6 62.5 62.4 b. Wijzigingen in de rechten op pens.fondsen 0.7 0.7 0.9 0.8 0.7 0.7 0.6 0.6 0.5 c. Consumptie 51.6 51.6 52.2 52.1 51.9 51.6 51.5 51.4 51.3 d. Brutobesparingen 10.2 11.8 13.0 11.9 11.8 11.8 11.8 11.7 11.6 e. Kapitaaloverdrachten -0.3 -0.4 -0.2 -0.3 -0.3 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 f. Brutokapitaalvorming 6.2 5.9 6.2 6.1 6.0 5.9 5.9 5.8 5.7 g. Vorderingensaldo 3.7 5.5 6.5 5.5 5.5 5.5 5.6 5.6 5.52. Vennootschappen a. Beschikbaar inkomen 14.7 15.0 13.5 14.2 14.5 15.0 15.3 15.4 15.6 b. Wijzigingen in de rechten op pens.fondsen 0.7 0.7 0.9 0.8 0.7 0.7 0.6 0.6 0.5 c. Brutobesparingen 13.9 14.3 12.6 13.4 13.7 14.3 14.6 14.9 15.0 d. Kapitaaloverdrachten 0.9 0.5 0.7 0.4 0.5 0.5 0.4 0.4 0.4 e. Brutokapitaalvorming 14.3 13.6 12.7 13.1 13.3 13.5 13.8 14.0 14.1 f. Vorderingensaldo 0.6 1.2 0.6 0.8 1.0 1.3 1.3 1.3 1.43. Overheid a. Beschikbaar inkomen 23.7 21.5 21.4 21.8 21.8 21.6 21.2 21.2 21.1 b. Consumptie 23.0 24.4 24.6 24.5 24.4 24.4 24.4 24.4 24.3 c. Brutobesparingen 0.7 -2.9 -3.2 -2.6 -2.6 -2.8 -3.1 -3.2 -3.2 d. Kapitaaloverdrachten -0.8 -0.5 -0.9 -0.5 -0.6 -0.6 -0.5 -0.5 -0.5 e. Brutokapitaalvorming 1.7 1.7 1.8 1.7 1.9 2.0 1.7 1.6 1.6 f. Vorderingensaldo -1.7 -5.2 -5.9 -4.8 -5.1 -5.4 -5.3 -5.3 -5.34. Totale economie a. Brutobesparingen 24.9 23.2 22.4 22.7 23.0 23.3 23.3 23.4 23.5 b. Brutokapitaalvorming 22.1 21.2 20.7 20.8 21.2 21.3 21.3 21.3 21.4 c. Kapitaaloverdrachten -0.2 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 -0.4 d. Vorderingensaldo 2.5 1.5 1.2 1.4 1.4 1.5 1.6 1.6 1.7(*) Huishoudens en izw’s t.b.v. huishoudens(^) Gemiddelden van periodes

190

Page 199: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 23 REKENING VAN DE HUISHOUDENS

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015I. Lopende transacties a. Middelen 311771 315558 320471 330302 342012 355482 369804 384902 1. Netto exploitatieoverschot 9228 8493 8881 9368 9823 10274 10660 10974 2. Gemengd inkomen 24729 24261 24582 24951 25468 26128 26907 27769 3. Beloning van werknemers 181198 183507 184914 190288 196713 204751 213565 222837 . Lonen 135673 136894 137720 141409 146045 151854 158263 164993 . Werkelijke sociale premies tlv werkgevers 35094 35442 35717 37012 38409 40116 41994 43933 . Toegerekende sociale premies tlv werkgevers 10431 11170 11477 11866 12259 12781 13308 13911 4. Netto inkomen uit vermogen 31796 30648 31678 32485 33772 34808 35870 36955 . Rente 9996 8915 9770 9894 10502 10808 11014 11171 . Winstuitkeringen 13629 13159 12951 13236 13541 13891 14282 14711 . Overige 8171 8574 8958 9355 9729 10110 10574 11073 5. Sociale uitkeringen 62641 66526 68646 71529 74651 77999 81378 85055 6. Overige netto inkomensoverdrachten -1028 -915 -1014 -985 -960 -934 -932 -932 7. Overige (*) 3207 3038 2785 2667 2545 2457 2356 2243 b. Bestedingen 288642 284862 292840 302059 312777 325166 338698 353080 1. Belastingen op inkomen en vermogen 45143 42649 45089 46719 48807 51253 53903 56745 2. Sociale premies 68230 69432 70310 72621 75140 78313 81778 85464 . Werkelijke sociale premies 57799 58262 58832 60755 62881 65533 68471 71553 . Toegerekende sociale premies 10431 11170 11477 11866 12259 12781 13308 13911 3. Nationale consumptieve bestedingen 175269 172781 177442 182719 188830 195599 203016 210871 c. Netto besparingen 23128 30695 27629 28241 29233 30313 31102 31817II. Kapitaalverrichtingen a. Middelen 793 1244 982 989 997 1005 1014 1024 1. Kapitaaloverdrachten, ontvangen 793 1244 982 989 997 1005 1014 1024 b. Bestedingen 11916 10243 9817 9708 9790 9840 9770 9793 1. Investeringen in vaste activa 21762 20659 20666 21078 21705 22339 22869 23520 2. Verbruik van vaste activa (-) 12037 12473 13002 13608 14259 14948 15661 16410 3. Vermogensheffingen 2370 2234 2333 2418 2523 2628 2741 2862 4. Veranderingen in voorraden -105 -105 -105 -105 -105 -105 -105 -105 5. Saldo aan- en verkopen van kostbaarheden -2 -2 -2 -2 -2 -2 -2 -2 6. Saldo aan- en verkopen van grond en overige

materiële niet-geproduceerde activa-358 -358 -358 -358 -358 -358 -358 -358

7. Overige kapitaaloverdrachten, betaald 286 288 285 285 285 285 286 286III. Vorderingensaldo 12005 21696 18794 19521 20440 21479 22347 23049p.m. Netto beschikbaar inkomen 195191 200439 202288 208294 215520 223459 231766 240450(*) Correcties voor mutaties in voorzieningen pensioenverzekeringen.

191

Page 200: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 24 BESCHIKBAAR INKOMEN VAN DE HUISHOUDENS

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015I. Primair bruto inkomen 1. Bruto exploitatieoverschot 21265 20967 21883 22976 24082 25221 26322 27384 2. Bruto gemengd inkomen 24729 24261 24582 24951 25468 26128 26907 27769 3. Lonen 181198 183507 184914 190288 196713 204751 213565 222837 . Privé-sector 134780 135020 135611 139402 144325 150713 157805 165204 . Ondernemingen 129812 130009 130536 134150 138831 144914 151670 158685 . Huishoudens 2324 2312 2324 2397 2493 2614 2751 2925 . Izw’s 2643 2699 2751 2855 3001 3185 3383 3594 . Overheid 41552 43531 44256 45701 47085 48574 50118 51800 . Grensarbeiders 4865 4956 5047 5184 5303 5464 5642 5833 4. Netto inkomen uit vermogen 31796 30648 31678 32485 33772 34808 35870 36955 . Rente 9996 8915 9770 9894 10502 10808 11014 11171 . Winstuitkeringen 13629 13159 12951 13236 13541 13891 14282 14711 . Overige 8171 8574 8958 9355 9729 10110 10574 11073 Totaal (1 tot 4) 258988 259382 263057 270699 280035 290908 302663 314946II. Sociale zekerheid en belastingen 1. Werkgeversbijdragen 45393 46496 47085 48770 50559 52787 55190 57729 2. Werknemersbijdragen 16794 16951 17150 17674 18319 19105 19989 20910 3. Bijdragen van zelfstandigen 3489 3367 3399 3403 3390 3434 3488 3576 4. Bijdragen op vervangingsinkomens 1096 1137 1170 1229 1291 1360 1432 1512 5. Bijdragen van niet-ingezetenen 1458 1481 1505 1546 1581 1628 1681 1737 Totaal (1 tot 5) 68230 69432 70310 72621 75140 78313 81778 85464 6. Belastingen op inkomen en vermogen 45143 42649 45089 46719 48807 51253 53903 56745 Totaal (1 tot 6) 113373 112081 115399 119341 123947 129567 135681 142209III. Overdrachten aan huishoudens 1. Sociale uitkeringen 62641 66526 68646 71529 74651 77999 81378 85055 2. Overige netto overdrachten -1028 -915 -1014 -985 -960 -934 -932 -932 Totaal (1+2) 61613 65612 67632 70544 73691 77065 80446 84123IV. Beschikbaar inkomen 207228 212913 215290 221902 229779 238406 247427 256860

192

Page 201: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 25 BESCHIKBAAR INKOMEN VAN DE HUISHOUDENS IN VOLUME

(groeivoeten) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015I. Primair bruto inkomen 1. Bruto exploitatieoverschot 0.7 -1.4 2.5 3.2 3.2 3.0 2.5 2.1 2. Bruto gemengd inkomen -1.2 -1.9 -0.5 -0.2 0.5 0.9 1.2 1.3 3. Lonen 1.1 1.2 -1.1 1.1 1.8 2.4 2.5 2.4 . Privé-sector 1.0 0.1 -1.4 1.0 1.9 2.7 2.9 2.7 . Ondernemingen 1.1 0.1 -1.4 1.0 1.9 2.7 2.8 2.7 . Huishoudens -3.2 -0.6 -1.3 1.4 2.4 3.1 3.4 4.3 . Izw’s 1.9 2.1 0.1 2.0 3.5 4.4 4.4 4.3 . Overheid 1.8 4.7 -0.2 1.5 1.4 1.5 1.4 1.4 . Grensarbeiders -0.6 1.8 -0.0 1.0 0.7 1.3 1.4 1.5 4. Netto inkomen uit vermogen 6.3 -3.6 1.5 0.8 2.3 1.4 1.2 1.1 . Rente 5.8 -10.8 7.6 -0.5 4.5 1.2 0.1 -0.5 . Winstuitkeringen 5.2 -3.5 -3.4 0.4 0.7 0.9 1.0 1.1 . Overige 8.6 4.9 2.6 2.6 2.4 2.2 2.7 2.8 Totaal (1 tot 4) 1.5 0.1 -0.4 1.1 1.8 2.2 2.2 2.1II. Sociale zekerheid en belastingen 1. Werkgeversbijdragen 0.4 2.4 -0.6 1.8 2.1 2.7 2.7 2.7 2. Werknemersbijdragen 0.3 0.9 -0.7 1.3 2.0 2.6 2.8 2.7 3. Bijdragen van zelfstandigen 8.6 -3.5 -0.9 -1.6 -1.9 -0.4 -0.2 0.6 4. Bijdragen op vervangingsinkomens 4.9 3.6 1.1 3.2 3.4 3.6 3.4 3.6 5. Bijdragen van niet-ingezetenen 0.1 1.5 -0.2 0.9 0.7 1.3 1.4 1.5 Totaal (1 tot 5) 0.8 1.7 -0.6 1.5 1.9 2.5 2.6 2.6 6. Belastingen op inkomen en vermogen 2.2 -5.6 3.8 1.8 2.8 3.3 3.3 3.3 Totaal (1 tot 6) 1.4 -1.2 1.1 1.6 2.2 2.8 2.9 2.9III. Overdrachten aan huishoudens 1. Sociale uitkeringen 0.3 6.2 1.3 2.4 2.7 2.8 2.5 2.6 2. Overige netto overdrachten -6.4 -11.1 8.9 -4.6 -4.1 -4.3 -1.9 -1.8 Totaal (1+2) 0.5 6.5 1.2 2.5 2.8 2.9 2.5 2.6IV. Beschikbaar inkomen 1.2 2.7 -0.7 1.3 1.9 2.0 2.0 1.9

Tabel 26 REKENING VAN DE IZW’S TEN BEHOEVE VAN DE HUISHOUDENS

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015I. Lopende transacties a. Middelen 4151 4327 4414 4492 4567 4648 4734 4828 1. Netto exploitatieoverschot 0 -0 -0 0 0 -0 -0 -0 2. Sociale premies 144 151 153 150 151 153 155 158 3. Netto inkomen uit vermogen 44 40 43 44 47 48 49 50 . Rente 42 38 41 42 45 46 47 47 . Overige 2 2 2 2 2 2 2 2 4. Overige netto inkomensoverdrachten 3963 4137 4218 4298 4370 4447 4530 4620 b. Bestedingen 4037 3986 4085 4267 4455 4657 4875 5109 1. Belastingen op inkomen en vermogen 32 28 29 30 31 33 34 35 2. Sociale uitkeringen 144 151 153 150 151 153 155 158 3. Nationale consumptieve bestedingen 3861 3807 3903 4087 4273 4472 4686 4916 c. Netto besparingen 114 341 329 225 112 -10 -141 -281II. Kapitaalverrichtingen a. Middelen 107 109 96 98 103 100 102 104 1. Kapitaaloverdrachten, ontvangen 107 109 96 98 103 100 102 104 b. Bestedingen 55 11 -30 -61 -88 -118 -153 -185 1. Investeringen in vaste activa 557 529 529 539 555 572 585 602 2. Verbruik van vaste activa (-) 502 518 559 600 643 690 738 787III. Vorderingensaldo 166 439 456 383 303 209 114 8

193

Page 202: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 27 REKENING VAN DE ONDERNEMINGEN

(geconsolideerd, in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015I. Lopende transacties a. Middelen 29179 23540 27966 29966 33154 34683 36553 38668 1. Netto exploitatieoverschot 39828 33234 38769 41001 44265 45786 47275 48961 2. Sociale premies 11053 11280 11342 11492 11803 12231 12693 13216

. Werkelijke premies ten laste v.d. werkgevers 5992 6143 6089 6193 6372 6595 6845 7106 . Premies ten laste v.d. werknemers 2328 2053 2133 2221 2337 2453 2581 2714 . Toegerekende sociale premies 2733 3083 3120 3078 3094 3183 3268 3396 3. Netto inkomen uit vermogen -22579 -21863 -22996 -23384 -23768 -23717 -23758 -23815 . Rente 10054 9735 10240 10412 10583 10560 10579 10604 . Winstuitkeringen en overige -32632 -31598 -33236 -33796 -34351 -34277 -34337 -34419 4. Overige netto inkomensoverdrachten 877 890 852 856 854 384 343 307 b. Bestedingen 23112 20089 21869 22822 23780 23826 24638 25619 1. Belastingen op inkomen en vermogen 12060 9076 10685 11324 11974 11594 11948 12409 2. Sociale uitkeringen 7845 7974 8399 8830 9261 9774 10334 10967 3. Mutaties in voorzieningen pensioenverzekering 3207 3038 2785 2667 2545 2457 2356 2243 c. Netto besparingen 6067 3452 6098 7144 9374 10858 11915 13049II. Kapitaalverrichtingen a. Middelen 3225 4442 3585 3844 3787 3712 3767 3823 1. Ontvangen kapitaaloverdrachten 3225 4442 3585 3844 3787 3712 3767 3823 b. Bestedingen 18029 5815 7018 7454 8271 9498 10313 10911 1. Investeringen in vaste activa 49949 46006 45944 47793 50337 53365 56215 58855 2. Verbruik van vaste activa (-) 38789 39003 40694 42337 44125 46084 48110 50141 3. Saldo aan- en verkopen van niet-geproduceerde

niet-fin. activa1558 1564 1684 1555 1558 1558 1558 1558

4. Veranderingen in voorraden 4900 -3164 -328 39 95 252 242 231 5. Saldo aan- en verkopen van kostbaarheden 2 2 2 2 2 2 2 2 6. Overige te betalen kapitaaloverdrachten 410 409 410 403 404 405 405 406III. Vorderingensaldo -8737 2079 2665 3534 4890 5072 5369 5962

194

Page 203: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 28 REKENING VAN HET BUITENLAND

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015I. Lopende transacties a. Middelen 303838 253573 272026 287135 303622 322401 342843 365166 1. Invoer van goederen en diensten 292681 241632 259911 274684 290619 308776 328571 350260 2. Beloning van werknemers 2036 2197 2305 2390 2462 2550 2644 2741 3. Belastingen op productie en invoer 1916 1606 1681 1771 1868 1974 2092 2224 4. Netto inkomen uit vermogen (-) -1290 -1447 -1474 -1499 -1523 -1549 -1576 -1606 5. Overige netto inkomensoverdrachten 3129 3763 3626 3638 3880 4138 4395 4606 6. Sociale premies 2079 2155 2214 2282 2339 2414 2496 2583 7. Sociale uitkeringen, excl. sociale overdrachten in

natura707 774 816 871 933 999 1069 1146

b. Bestedingen 304556 259181 278544 293609 310784 330202 351165 373898 1. Uitvoer van goederen en diensten 295644 249891 268981 283743 300648 319726 340324 362665 2. Beloning van werknemers 6901 7153 7351 7574 7765 8015 8286 8574 3. Subsidies (productgebonden en op invoer) 635 635 635 635 635 635 635 635 4. Belastingen op inkomen en vermogen 112 129 133 138 143 149 155 161 5. Sociale premies 675 728 764 793 816 846 877 909 6. Sociale uitkeringen, excl. sociale overdrachten in

natura588 644 679 725 776 831 889 954

c. Saldo van de lopende transacties -718 -5608 -6517 -6473 -7162 -7802 -8322 -8733 1. Goederen en diensten -2963 -8258 -9069 -9060 -10030 -10950 -11752 -12405 2. Beloning van werknemers (netto) -4865 -4956 -5047 -5184 -5303 -5464 -5642 -5833 3. Netto inkomen uit vermogen 1290 1447 1474 1499 1523 1549 1576 1606 4. Belastingen minus subsidies 1169 841 912 998 1089 1190 1302 1427 5. Overige lopende overdrachten (netto) 4652 5319 5213 5274 5559 5875 6194 6472II. Kapitaalverrichtingen 1513 1474 1481 1552 1601 1666 1721 1783 1. Netto kapitaaloverdrachten 282 244 250 322 371 435 491 553 2. Saldo aan- en verkopen van activa 1230 1230 1230 1230 1230 1230 1230 1230III. Vorderingensaldo 795 -4134 -5037 -4921 -5560 -6136 -6601 -6949

195

Page 204: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

D. Openbare Financiën

Tabel 29 REKENING VAN DE OVERHEID

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Ontvangsten 168198 162826 170131 176833 183314 189973 197838 206350 A. Fiscale en parafiscale ontvangsten 150766 145022 150785 156310 162303 167788 174720 182215 1. Fiscale ontvangsten 102689 96382 101625 105459 109654 112874 117297 122160 a. Belastingen op inkomen, vermogen, ... 57058 51588 55638 57908 60642 62703 65700 68997 Huishoudens 44837 42337 44773 46398 48475 50908 53545 56372 Vennootschappen 12060 9076 10685 11324 11974 11594 11948 12409 Overige 161 175 180 186 193 200 207 215 b. Belastingen op productie en invoer 43261 42560 43654 45133 46490 47543 48855 50301 c. Vermogensheffingen 2370 2234 2333 2418 2523 2628 2741 2862 2. Werkelijke sociale premies 48076 48639 49160 50851 52648 54914 57423 60055 B. Overige ontvangsten van de andere sectoren 9904 9900 11174 11916 12030 12773 13269 13815 1. Inkomen uit vermogen 2626 2345 3057 3151 3291 3468 3680 3925 2. Inkomensoverdrachten 1350 1249 1354 1369 1396 1751 1808 1864 3. Kapitaaloverdrachten 160 173 197 165 166 168 169 170 4. Verkoop van goederen en diensten 5768 6133 6566 7231 7177 7385 7611 7856 D. Toegerekende sociale premies 7528 7904 8171 8607 8982 9412 9850 103202. Uitgaven 172426 182907 187008 195351 203389 210598 219069 228423 A. Primaire uitgaven 159256 170296 173758 181562 188530 194448 201658 209708 a. Lopende uitgaven 149632 158727 163521 169900 176411 183194 190345 197948 1. Beloning van werknemers 41552 43531 44256 45701 47085 48574 50118 51800 2. Intermediair verbruik en belastingen 12710 12854 13090 13399 13691 14027 14364 14724 3. Subsidies aan vennootschappen 7130 7518 8305 8826 9010 9211 9502 9757 4. Sociale uitkeringen 80248 86006 89147 93115 97416 101937 106572 111572 - Uitkeringen excl. overdrachten in natura 54746 58499 60198 62664 65364 68206 71033 74086 - Uitkeringen in natura 25503 27508 28949 30452 32051 33730 35539 37486 5. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 4186 4482 4482 4608 4723 4846 4951 5063 6. Overdrachten aan vennootschappen 175 176 176 176 176 176 176 176 7. Bni-bijdrage 2536 2990 2840 2766 2921 2956 3112 3216 8. Andere overdrachten aan het buitenland 1093 1169 1225 1309 1390 1467 1549 1638 b. Kapitaaluitgaven 9624 11569 10237 11662 12119 11254 11312 11760 1. Investeringen in vaste activa (bruto) 5717 6026 5914 6895 7349 6489 6427 6744 2. Overige netto-aankopen niet-fin. activa 34 28 -92 37 34 34 34 34 3. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 396 855 577 587 601 606 617 629 4. Overdrachten aan vennootschappen 2974 4214 3345 3610 3550 3477 3531 3588 5. Overdrachten aan het buitenland 502 445 492 532 585 648 704 766 B. Rentelasten 13171 12611 13250 13789 14859 16151 17411 187153. Vorderingensaldo -4229 -20081 -16877 -18518 -20075 -20626 -21231 -22073 Brutobesparingen 2865 -10919 -9170 -9440 -10645 -12167 -12828 -133444. Primair saldo 8942 -7470 -3627 -4729 -5215 -4475 -3819 -3358p.m. Consumptieve bestedingen 79798 83263 85333 88023 91443 94836 98405 102264

196

Page 205: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 30 REKENING VAN DE OVERHEID

(in procent van het bbp) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Ontvangsten 48.8 48.2 48.8 49.1 48.9 48.9 49.0 49.1 A. Fiscale en parafiscale ontvangsten 43.7 42.9 43.3 43.4 43.3 43.2 43.2 43.4 1. Fiscale ontvangsten 29.8 28.5 29.2 29.3 29.3 29.0 29.0 29.1 a. Belastingen op inkomen, vermogen, ... 16.6 15.3 16.0 16.1 16.2 16.1 16.3 16.4 Huishoudens 13.0 12.5 12.9 12.9 12.9 13.1 13.3 13.4 Vennootschappen 3.5 2.7 3.1 3.1 3.2 3.0 3.0 3.0 Overige 0.0 0.1 0.1 0.1 0.1 0.1 0.1 0.1 b. Belastingen op productie en invoer 12.6 12.6 12.5 12.5 12.4 12.2 12.1 12.0 c. Vermogensheffingen 0.7 0.7 0.7 0.7 0.7 0.7 0.7 0.7 2. Werkelijke sociale premies 13.9 14.4 14.1 14.1 14.1 14.1 14.2 14.3 B. Overige ontvangsten van de andere sectoren 2.9 2.9 3.2 3.3 3.2 3.3 3.3 3.3 1. Inkomen uit vermogen 0.8 0.7 0.9 0.9 0.9 0.9 0.9 0.9 2. Inkomensoverdrachten 0.4 0.4 0.4 0.4 0.4 0.5 0.4 0.4 3. Kapitaaloverdrachten 0.0 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 4. Verkoop van goederen en diensten 1.7 1.8 1.9 2.0 1.9 1.9 1.9 1.9 D. Toegerekende sociale premies 2.2 2.3 2.3 2.4 2.4 2.4 2.4 2.52. Uitgaven 50.0 54.1 53.7 54.2 54.3 54.2 54.2 54.3 A. Primaire uitgaven 46.2 50.4 49.9 50.4 50.3 50.0 49.9 49.9 a. Lopende uitgaven 43.4 47.0 46.9 47.2 47.1 47.1 47.1 47.1 1. Beloning van werknemers 12.1 12.9 12.7 12.7 12.6 12.5 12.4 12.3 2. Intermediair verbruik en belastingen 3.7 3.8 3.8 3.7 3.7 3.6 3.6 3.5 3. Subsidies aan vennootschappen 2.1 2.2 2.4 2.5 2.4 2.4 2.4 2.3 4. Sociale uitkeringen 23.3 25.4 25.6 25.9 26.0 26.2 26.4 26.5 - Uitkeringen excl. overdrachten in natura 15.9 17.3 17.3 17.4 17.5 17.5 17.6 17.6 - Uitkeringen in natura 7.4 8.1 8.3 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9 5. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 1.2 1.3 1.3 1.3 1.3 1.2 1.2 1.2 6. Overdrachten aan vennootschappen 0.1 0.1 0.1 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 7. Bni-bijdrage 0.7 0.9 0.8 0.8 0.8 0.8 0.8 0.8 8. Andere overdrachten aan het buitenland 0.3 0.3 0.4 0.4 0.4 0.4 0.4 0.4 b. Kapitaaluitgaven 2.8 3.4 2.9 3.2 3.2 2.9 2.8 2.8 1. Investeringen in vaste activa (bruto) 1.7 1.8 1.7 1.9 2.0 1.7 1.6 1.6 2. Overige netto-aankopen niet-fin. activa 0.0 0.0 -0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 3. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 0.1 0.3 0.2 0.2 0.2 0.2 0.2 0.1 4. Overdrachten aan vennootschappen 0.9 1.2 1.0 1.0 0.9 0.9 0.9 0.9 5. Overdrachten aan het buitenland 0.1 0.1 0.1 0.1 0.2 0.2 0.2 0.2 B. Rentelasten 3.8 3.7 3.8 3.8 4.0 4.2 4.3 4.53. Vorderingensaldo -1.2 -5.9 -4.8 -5.1 -5.4 -5.3 -5.3 -5.3 Brutobesparingen 0.8 -3.2 -2.6 -2.6 -2.8 -3.1 -3.2 -3.24. Primair saldo 2.6 -2.2 -1.0 -1.3 -1.4 -1.2 -0.9 -0.8p.m. Consumptieve bestedingen 23.2 24.6 24.5 24.4 24.4 24.4 24.4 24.3Geconsolideerde brutoschuld 89.8 96.6 98.5 100.4 101.9 103.4 104.7 105.9

197

Page 206: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 31 REKENING VAN DE FEDERALE OVERHEID

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Ontvangsten 93701 87342 93209 97378 100984 104198 108226 112657 A. Fiscale en parafiscale ontvangsten 87785 81386 86193 89710 93364 96034 99816 103997 1. Fiscale ontvangsten 85491 78985 83768 87224 90817 93423 97139 101247 a. Belastingen op inkomen, vermogen, ... 52415 46250 50459 52616 55132 56964 59693 62685 - Huishoudens 40476 37265 39845 41358 43221 45430 47803 50331 - Vennootschappen 11778 8809 10434 11072 11717 11334 11683 12139 - Overige 161 175 180 186 193 200 207 215 b. Belastingen op productie en invoer 32904 32550 33113 34399 35459 36216 37184 38279 c. Vermogensheffingen 172 185 196 209 226 243 262 284 2. Werkelijke sociale premies 2294 2402 2426 2485 2547 2611 2677 2750 B. Overige ontvangsten van de andere sectoren 3806 3744 4725 5263 5145 5606 5777 5955 1. Inkomen uit vermogen 1492 1230 1822 1855 1928 2001 2079 2161 2. Inkomensoverdrachten 718 609 705 711 727 1072 1116 1158 3. Kapitaaloverdrachten 46 60 82 57 57 57 57 57 4. Verkoop van goederen en diensten 1550 1846 2116 2639 2432 2477 2525 2579 C. Toegerekende sociale premies 1951 2045 2099 2221 2303 2381 2450 2518 D. Overdrachten binnen de overheid 159 167 192 184 172 177 182 187 1. van de sociale-verzekeringsinstellingen 109 116 147 139 126 131 137 141 2. van de gemeenschappen en gewesten 6 6 6 6 6 6 7 7 3. van de lagere overheid 43 45 39 39 39 39 39 39 waarvan kapitaaloverdrachten 5 7 6 7 7 7 7 72. Uitgaven 99293 101632 105249 111367 113395 117976 123118 128485 A. Primaire uitgaven 86808 89784 93116 98831 100035 103773 108083 112570 a. Lopende uitgaven 26526 27956 28814 29599 30516 31409 32391 33382 1. Beloning van werknemers 8482 8690 8657 8841 9028 9220 9433 9673 2. Intermediair verbruik en belastingen 2948 2770 3076 3138 3188 3267 3325 3387 3. Subsidies aan vennootschappen 3347 3578 4106 4279 4386 4548 4690 4836 4. Sociale uitkeringen 7698 8103 8334 8652 8945 9244 9547 9870 - Uitkeringen excl. overdrachten in natura 7659 7969 8143 8460 8754 9053 9356 9678 - Uitkeringen in natura 39 135 191 192 192 191 191 191 5. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 555 780 709 763 813 867 900 933 6. Overdrachten aan vennootschappen 0 0 0 0 0 0 0 0 7. Bni-bijdrage 2536 2990 2840 2766 2921 2956 3112 3216 8. Andere overdrachten aan het buitenland 959 1045 1092 1160 1235 1307 1384 1466 b. Kapitaaluitgaven 2548 4109 2988 3331 3415 3229 3329 3437 1. Investeringen in vaste activa (bruto) 785 921 719 790 902 755 771 787 2. Overige netto-aankopen niet-fin. activa 6 0 18 9 6 6 6 6 3. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 20 347 18 19 23 19 19 20 4. Overdrachten aan vennootschappen 1235 2395 1740 1980 1898 1802 1829 1858 5. Overdrachten aan het buitenland 502 445 492 532 585 648 704 766 c. Overdrachten binnen de overheid 57734 57719 61314 65902 66104 69135 72363 75751 1. Overdrachten van fiscale ontvangsten 42613 42235 43516 46966 49428 51953 54646 57455 2. Overige inkomensoverdrachten 15040 15379 17653 18785 16525 17029 17561 18137 3. Kapitaaloverdrachten 82 105 144 151 151 153 156 159 B. Rentelasten 12486 11848 12133 12535 13359 14203 15034 159153. Vorderingensaldo -5592 -14289 -12040 -13989 -12411 -13778 -14891 -15828 Brutobesparingen -3186 -10326 -9192 -10781 -9135 -10703 -11733 -125794. Primair saldo 6894 -2442 94 -1454 949 425 143 87p.m. Consumptieve bestedingen 10894 10423 10495 10230 10685 10922 11158 11421

198

Page 207: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 32 REKENING VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN GEWESTEN

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Ontvangsten 49938 49194 50412 53034 55126 57412 59915 62582 A. Fiscale en parafiscale ontvangsten 7790 6924 7862 8050 8397 8708 9060 9414 1. Fiscale ontvangsten 7753 6886 7824 8012 8359 8670 9022 9376 a. Belastingen op inkomen, vermogen, ...

(huishoudens)955 572 1023 1048 1114 1159 1207 1258

b. Belastingen op productie en invoer 4600 4265 4665 4755 4948 5127 5336 5540 c. Vermogensheffingen 2198 2049 2137 2209 2297 2385 2479 2578 2. Werkelijke sociale premies 38 38 38 38 38 38 38 38 B. Overige ontvangsten van de andere sectoren 3071 3102 3198 3238 3289 3343 3403 3467 1. Inkomen uit vermogen 314 338 372 378 384 390 397 404 2. Inkomensoverdrachten 370 377 382 387 392 399 405 413 3. Kapitaaloverdrachten 40 40 41 41 42 43 44 44 4. Verkoop van goederen en diensten 2347 2347 2403 2432 2470 2512 2557 2605 C. Toegerekende sociale premies 4320 4549 4724 4975 5215 5504 5810 6145 D. Overdrachten binnen de overheid 34757 34618 34628 36770 38224 39856 41642 43556 1. Overdrachten van fiscale ontvangsten 29930 29360 29215 31101 32315 33658 35138 36718 2. Overige overdrachten 4827 5258 5413 5668 5909 6198 6504 6838 a. van de federale overheid 4638 4972 5172 5424 5661 5945 6247 6577 b. van de sociale-verzekeringsinstellingen 53 65 59 59 60 61 62 63 c. van de lagere overheid 136 221 183 186 188 192 195 198 waarvan kapitaaloverdrachten 69 84 125 127 129 131 134 1362. Uitgaven 50143 51505 52263 54363 56169 58159 60251 62488 A. Primaire uitgaven 49623 50888 51382 53403 55141 57055 59083 61276 a. Lopende uitgaven 36235 37878 38453 39910 41242 42727 44301 46012 1. Beloning van werknemers 19155 20101 20584 21339 22047 22830 23652 24544 2. Intermediair verbruik en belastingen 5492 5697 5473 5564 5651 5745 5848 5958 3. Subsidies aan vennootschappen 1375 1230 1225 1309 1327 1346 1367 1389 4. Sociale uitkeringen 7383 7914 8184 8658 9132 9671 10247 10877 - Uitkeringen excl. overdrachten in natura 4988 5275 5470 5748 6013 6329 6664 7030 - Uitkeringen in natura 2395 2638 2713 2911 3119 3342 3583 3847 5. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 2641 2756 2805 2855 2899 2947 2999 3054 6. Overdrachten aan vennootschappen 102 102 102 102 102 102 102 102 7. Overdrachten aan het buitenland 88 79 81 82 83 85 86 88 b. Kapitaaluitgaven 3931 4265 3811 4025 4089 4158 4231 4307 1. Investeringen in vaste activa (bruto) 2138 2261 2102 2145 2180 2217 2256 2294 2. Overige netto-aankopen niet-fin. activa 4 4 -134 4 4 4 4 4 3. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 277 408 466 474 481 489 498 508 4. Overdrachten aan vennootschappen 1511 1591 1377 1401 1423 1447 1473 1501 5. Overdrachten aan het buitenland 0 0 0 0 0 0 0 0 c. Overdrachten binnen de overheid 9457 8746 9119 9469 9811 10171 10551 10957 1. Inkomensoverdrachten 8085 8195 8534 8874 9207 9556 9926 10320 2. Kapitaaloverdrachten 1372 551 585 595 604 614 625 637 B. Rentelasten 520 616 881 959 1027 1103 1167 12113. Vorderingensaldo -205 -2311 -1852 -1329 -1043 -747 -335 94 Brutobesparingen 2789 3361 3326 4051 4370 4709 5166 56424. Primair saldo 315 -1695 -971 -370 -15 356 832 1306p.m. Consumptieve bestedingen 27724 29118 29452 30521 31535 32647 33825 35106

199

Page 208: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 33 REKENING VAN DE LAGERE OVERHEID

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Ontvangsten 23193 23870 24076 24855 25628 26512 27464 28499 A. Fiscale en parafiscale ontvangsten 6884 7949 7507 7628 7803 8003 8239 8506 1. Fiscale ontvangsten 6858 7922 7480 7602 7776 7977 8213 8479 a. Belastingen op inkomen, vermogen,... 2420 3483 2916 2950 3038 3147 3283 3444 - Huishoudens 2420 3483 2916 2950 3038 3147 3283 3444 - Vennootschappen 0 0 0 0 0 0 0 0 - Anderen 0 0 0 0 0 0 0 0 b. Belastingen op productie en invoer 4437 4440 4564 4652 4738 4830 4929 5036 2. Werkelijke sociale premies 27 27 27 27 27 27 27 27 B. Overige ontvangsten van de andere sectoren 2870 2857 2988 3126 3272 3427 3593 3771 1. Inkomen uit vermogen 796 713 734 758 788 817 848 881 2. Inkomensoverdrachten 217 218 221 223 226 229 232 236 3. Kapitaaloverdrachten 36 36 36 37 37 38 38 39 4. Verkoop van goederen en diensten 1822 1890 1997 2108 2221 2343 2475 2616 C. Toegerekende sociale premies 1235 1288 1325 1386 1439 1502 1563 1631 D. Overdrachten binnen de overheid 12204 11777 12256 12714 13114 13580 14069 14591 1. Overdrachten van fiscale ontvangsten 111 139 149 151 154 156 159 162 2. Overige overdrachten 12093 11638 12107 12563 12961 13424 13910 14429 a. van de federale overheid 2941 3018 3121 3229 3287 3393 3500 3616 b. van de gemeenschappen en gewesten 9121 8589 8955 9303 9642 9999 10377 10779 c. van de sociale-verzekeringsinstellingen 30 31 31 31 32 32 33 34 waarvan kapitaaloverdrachten 1190 578 610 624 632 642 654 6672. Uitgaven 23472 24566 25320 26974 28069 28188 28916 30071 A. Primaire uitgaven 22881 23991 24753 26363 27373 27368 28006 29082 a. Lopende uitgaven 19652 20618 21188 21928 22626 23368 24119 24928 1. Beloning van werknemers 12559 13299 13558 14024 14475 14947 15414 15919 2. Intermediair verbruik en belastingen 3328 3423 3536 3650 3762 3881 4009 4145 3. Subsidies aan vennootschappen 371 374 383 393 402 412 422 433 4. Sociale uitkeringen 2712 2830 3005 3143 3256 3383 3513 3655 - Uitkeringen excl. overdrachten in natura 2172 2294 2392 2499 2581 2675 2769 2871 - Uitkeringen in natura 540 536 614 644 675 708 744 784 5. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 609 618 632 645 658 672 686 702 6. Overdrachten aan vennootschappen 74 74 74 74 74 74 74 74 b. Kapitaaluitgaven 3050 3107 3344 4211 4519 3769 3653 3916 1. Investeringen in vaste activa (bruto) 2717 2774 3010 3875 4181 3430 3312 3573 2. Overige netto-aankopen niet-fin. activa 24 24 24 24 24 24 24 24 3. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 91 91 93 95 96 98 99 101 4. Overdrachten aan vennootschappen 217 217 217 217 217 217 217 217 c. Overdrachten binnen de overheid 179 266 221 224 227 230 234 238 1. Inkomensoverdrachten 168 253 209 212 215 218 221 225 2. Kapitaaloverdrachten 11 13 12 13 13 13 13 13 B. Rentelasten 591 575 567 611 696 821 910 9893. Vorderingensaldo -279 -696 -1244 -2119 -2441 -1676 -1451 -1572 Brutobesparingen 1556 1810 1466 1443 1422 1425 1522 16524. Primair saldo 312 -121 -677 -1509 -1744 -856 -541 -583p.m. Consumptieve bestedingen 16358 17122 17496 18027 18536 19070 19604 20179

200

Page 209: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 34 REKENING VAN DE SOCIALE-VERZEKERINGSINSTELLINGEN

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Ontvangsten 69356 69797 73744 77812 78362 82043 86059 90260 A. Fiscale en parafiscale ontvangsten 48306 48762 49223 50922 52738 55042 57604 60298 1. Fiscale ontvangsten 2588 2589 2552 2620 2702 2804 2923 3057 a. Belastingen op inkomen, vermogen, ... 1268 1284 1240 1294 1358 1433 1517 1611 - Huishoudens (bijz. bijdr., hoge inkomens) 986 1017 990 1041 1101 1173 1252 1340 - Vennootschappen (overdr. aan FAO) 282 267 250 252 256 261 265 270 b. Indirecte belastingen 1320 1305 1312 1327 1344 1371 1406 1446 - op verzekeringspremies 861 872 861 869 880 892 909 932 - op farmac. producten, -industrie 241 260 258 265 275 289 306 324 - eenmalige bijdrage tlv vennootschappen 178 179 188 188 189 189 190 191 - terugvordering uitgaven klin. biologie 40 -6 5 5 0 0 0 0 2. Werkelijke sociale premies 45718 46173 46670 48301 50037 52238 54681 57241 a. Verplichte werkgeversbijdragen 28171 28318 28637 29806 31002 32461 34064 35712 - van de ondernemingen 24499 24451 24698 25734 26805 28136 29604 31109 - van de overheid 3425 3600 3655 3765 3872 3983 4095 4216 - overheidsbedrijven (a) 247 267 283 308 324 343 364 387 b. Verplichte werknemersbijdragen 13103 13195 13307 13704 14193 14820 15533 16273 c. Verplichte bijdr. zelfstandigen 3184 3359 3390 3394 3381 3425 3478 3566 d. Verplichte bijdr. uitkeringstrekkers 1096 1137 1170 1229 1291 1360 1432 1512 e. Vrije verzekering DOSZ 54 55 55 57 58 60 62 64 f. Ledenbijdragen Vlaamse Zorgverzekering 109 110 111 111 112 113 114 114 B. Toegerekende sociale premies 22 23 23 24 24 25 26 27 C. Overige ontvangsten van de andere sectoren 585 632 684 710 749 827 941 1085 1. Inkomen uit vermogen 451 499 549 580 616 691 802 941 2. Inkomensoverdrachten van gezinnen 0 0 0 0 0 0 0 0 3. Overdrachten van bedrijven 83 83 83 77 79 82 84 87 4. Verkoop van goederen en diensten 50 50 51 52 53 54 55 56 D. Overdrachten binnen de overheid 20443 20380 23814 26157 24850 26148 27487 28850 1. Overdrachten van fiscale ontvangsten 12572 12735 14153 15714 16959 18138 19349 20575 a. Alternatieve financiering 10995 11052 12481 14008 15220 16367 17516 18686 b. Sociale revalidatie (Fonds Maron) 0 0 0 0 0 0 0 0 c. Accijnzen op tabak, stock-options 1577 1684 1671 1707 1739 1771 1833 1889 2. Overige overdrachten 7871 7645 9662 10443 7891 8010 8138 8274 a. Van de federale overheid 7542 7494 9505 10283 7729 7845 7970 8103 - Inkomensoverdrachten 7542 7494 7440 7635 7729 7845 7970 8103 - Bijzondere toelage 0 0 2064 2648 0 0 0 0 - Kapitaaloverdrachten 0 0 0 0 0 0 0 0 b. Van de gemeenschappen en gewesten 329 151 157 160 162 165 168 1712. Uitgaven 67508 72582 75486 78892 82542 86467 90611 95026 A. Primaire uitgaven 67507 72576 75397 78788 82341 86012 89866 93964 a. Lopende uitgaven 67219 72275 75066 78463 82026 85689 89535 93625 1. Beloning van werknemers 1356 1442 1457 1496 1536 1577 1618 1664 2. Intermediair verbruik 941 964 1005 1047 1089 1134 1182 1234 3. Subsidies aan bedrijven 2037 2337 2590 2845 2895 2905 3023 3099 - Sociale Maribel (incl. bedrijfsvoorheffing)(b) 664 713 767 777 781 785 790 795 - Activeringsvergoedingen (c) 254 228 300 418 366 273 283 291 - Jongerenbonus non-profit 0 28 28 29 29 30 31 32 - Dienstencheques 899 1051 1150 1248 1340 1433 1528 1582 - Tewerkstelling in hospitalen 222 318 346 372 378 385 391 398 4. Sociale uitkeringen 62456 67159 69624 72662 76082 79639 83265 87171 - Uitkeringen in geld 39928 42961 44193 45957 48016 50149 52245 54507 - Uitkeringen in natura 22529 24198 25431 26706 28066 29490 31020 32664 5. Overdrachten aan huishoudens en izw’s 382 328 337 346 353 360 366 374 6. Overdrachten aan het buitenland 46 45 52 67 71 75 79 84 b. Kapitaaluitgaven 96 88 95 95 97 98 99 101 1. Investeringen in vaste activa (bruto) 77 70 84 85 86 87 89 90 2. Overdrachten aan huishoudens 8 8 0 0 0 0 0 0 3. Overdrachten aan financ. bedrijven 11 11 11 11 11 11 11 11 c. Overdrachten binnen de overheid 193 212 236 229 218 225 232 238 1. Inkomensoverdrachten 193 212 236 229 218 225 232 238 2. Kapitaaloverdrachten 0 0 0 0 0 0 0 0 B. Rentelasten 0 6 89 104 201 454 745 10633. Vorderingensaldo 1848 -2785 -1742 -1080 -4180 -4424 -4553 -4767 Brutobesparingen 1706 -2734 -1685 -1015 -4114 -4356 -4483 -46964. Primair saldo 1848 -2778 -1653 -976 -3979 -3969 -3808 -3704p.m. Consumptieve bestedingen 24823 26601 27890 29246 30688 32197 33818 35558(a) VRT, RTBF en BRF vanaf 2002, Aquafin (tot 2004), De Lijn, TEC, STIB, transportinfrastructuur.(b) Via bedrijfsvoorheffing: een deel van de bedrijfsvoorheffing wordt vanaf 2009 via de Sociale Maribelfondsen aan de non-profit-

ondernemingen als loonsubsidie toegekend.(c) Activa-Plan-banen, incl. Startbonus en Stagebonus.

201

Page 210: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 35 DETAIL VAN DE SOCIALEZEKERHEIDSPRESTATIES

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 20151. Pensioenen 20574 21670 22176 23242 24543 25907 27339 28888 - Werknemers 16942 17841 18203 19076 20173 21321 22531 23840 - Zelfstandigen 2547 2676 2771 2891 3023 3160 3302 3453 - Vastbenoemd personeel bij de RSZ-PPO 771 828 871 935 1001 1071 1146 1226 - Aangeslotenen bij de DOSZ 315 325 331 340 347 354 361 3692. Geneeskundige verzorging 22859 24464 25706 26985 28356 29794 31340 32999 - Werknemers, zelfstandigen en ambtenaren 22185 23821 25042 26304 27653 29063 30580 32211 - Aangeslotenen bij de DOSZ 30 30 31 32 32 33 34 35 - Aan buitenlandse SZ-instellingen 330 266 275 279 290 304 319 336 - Bij arbeidsong., kinderbewaarplaatsen, ... 68 69 70 72 73 75 76 77 - Vlaamse Zorgverzekering 245 277 288 298 308 319 330 3403. Arbeidsongeschiktheid en invaliditeit 4551 4952 5334 5636 5879 6137 6394 6667 - Werknemers 4265 4642 4986 5284 5513 5753 5993 6247 - Zelfstandigen 286 309 347 352 367 384 401 4204. Kinderbijslagen 4692 4952 5000 5170 5337 5504 5681 5872 - Werknemers, RSZ-PPO inbegrepen 4248 4479 4524 4679 4830 4982 5142 5317 - Zelfstandigen 387 413 416 428 442 455 470 485 - Gewaarborgde gezinsbijslagen 35 37 38 39 40 41 42 44 - Socialezekerheidsambtenaren 22 23 23 24 24 25 26 275. Werkloosheid 7934 9213 9514 9725 10015 10276 10421 10582 - Werkloosheidsvergoedingen aan 5792 6961 7226 7337 7571 7747 7818 7880 . Werkzoekende UVW’S 3518 4010 4448 4864 5056 5182 5230 5271 . Niet-werkzoekende UVW’S 1117 1076 1014 1031 1040 1058 1091 1121 . Vrijwillig deeltijdse werklozen 135 144 151 157 162 165 165 166 . Deeltijds werklozen met behoud van rechten en IGU 209 227 232 244 260 278 297 316 . Tijdelijke werklozen 431 1053 858 562 563 569 542 515 . Activeringsprogramma’s: EWE en PWA (*) 50 40 32 26 21 17 14 11 . Overige gerechtigden 357 378 421 434 448 456 457 458 . Statistische aanpassing -25 32 20 20 21 21 21 22 - Loopbaanonderbreking 700 750 756 793 835 876 915 955 - Brugpensioenen (deel RVA) 1443 1502 1532 1595 1608 1652 1688 17476. Arbeidsongevallen 189 199 208 219 224 229 234 2407. Beroepsziekten 341 343 329 304 302 299 297 2958. Bestaanszekerheid 1229 1278 1268 1292 1335 1400 1463 15309. Educatief verlof 83 83 84 86 87 88 90 9210. DOSZ 5 5 5 5 5 5 6 6Totaal 62456 67159 69624 72662 76082 79639 83265 87171p.m. Groeivoet van de prijsindex der SZ-prestaties 4.1 2.0 -0.0 2.0 1.7 1.7 1.7 1.8(*) Eerste Werkervaringscontract, Plaatselijke Werkgelegenheidsagentschappen. De vergoeding vanwege de RVA in geval van

Herinschakelingsprogramma’s, Doorstromingsprogramma’s, SINE-contracten en Plan-Activa-banen, Startbonus, Stagebonus, Jongerenbonus in non-profit, dienstencheques wordt beschouwd als een loonsubsidie.

202

Page 211: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 36 SOCIALE ZEKERHEID DER WERKNEMERS, volgens begrotingsdefinities

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015A. Ontvangsten 55319 56844 59728 63167 63576 66661 70068 73585 1. Bijdragen, waarin: 38523 39522 39526 40876 42432 44308 46477 48724

Werkgeversbijdragen, incl. 25037 25764 25712 26684 27748 28996 30441 31923werkgeversbijdr. vermindering 4917 4718 4646 4424 4441 4507 4592 4693

Werknemersbijdragen, incl. 13244 13491 13540 13904 14387 15004 15716 16467werknemersbijdr. vermindering 699 689 618 583 572 545 496 451

Van genieters van prestaties 241 267 275 288 296 308 320 334 2. Alternatieve financiering 9308 9434 10598 12026 13100 14124 15164 16214 3. Bijzondere bijdrage 986 1017 990 1041 1101 1172 1252 1340 4. Rijkstoelagen 5745 5850 7653 8338 6046 6145 6253 6369

waarvan bijzondere rijkstoelage 0 0 1858 2383 0 0 0 0 5. Andere fiscale transferten 112 115 101 102 103 104 106 109 6. Te ontvangen intresten 200 240 254 267 272 277 289 303 7. Overige overdrachten aan de S.Z. 447 667 605 517 523 530 528 527 - Sociale bijdrage FSO 119 326 266 174 174 176 168 159 - Van verzekeraars aan FAO 282 267 250 252 256 261 265 270 - Overige (int. verdragen,...) 46 73 89 91 92 94 95 97 8. Recuperatie Maribel-bis, -ter 0 0 0 0 0 0 0 0B. Uitgaven 55270 59992 62190 64986 68347 71969 75759 79777 1. Sociale prestaties, waarvan: 33842 36490 37625 39274 40984 42682 44436 46328 - RVP-Pensioenen 16865 17787 18147 19016 20112 21258 22464 23769 - ZIV-Geneeskundige zorgen (a) 0 0 0 0 0 0 0 0 waarin ligdagprijsgedeelte 0 0 0 0 0 0 0 0 - ZIV-Uitkeringen 4260 4638 4982 5280 5510 5751 5991 6246 - NPM-inv, HVKZ-ZIV, Pool 14 16 16 15 14 12 11 10 - RKW-Kinderbijslagen 3923 4108 4145 4301 4438 4575 4720 4877 - FAO-Arbeidsongevallen 194 181 189 198 203 208 212 218 - FBZ-Beroepsziekten 311 306 294 271 269 267 265 263 - RVA-Werkloosheidsvergoeding 6136 7203 7564 7805 7995 8084 8169 8244 waarin jeugdvakantiegeld 8 8 7 7 7 7 8 8 waarin activering vergoeding 310 290 365 489 439 348 359 370 met activaplan 254 228 300 418 366 273 283 291 met werkhervattingstoeslag 15 20 24 28 30 31 32 33 - RVA-Brugpensioenen 1443 1502 1532 1595 1608 1652 1688 1747 - RVA-Loopbaanonderbreking 700 750 756 793 835 876 915 955 2. Werkingsonkosten 1037 1126 1157 1171 1209 1249 1291 1336 3. Diverse aan gezinnen 1303 1471 1763 1868 1954 2059 2169 2236 waarin dienstencheques 899 1051 1150 1248 1340 1433 1528 1582 vakgeld tijd. werklozen 21 24 63 51 33 33 34 32 jongerenbonus non-profit 0 28 28 29 29 30 31 32 andere 384 369 522 540 551 563 576 590

4. Transf. a bedrijven: Soc. Maribel 459 501 551 561 566 571 575 580 5. Transf. a gewesten: Soc. Maribel,... 53 65 59 59 60 61 62 63 6. Rentelasten 0 6 89 104 199 441 709 997 7. Transf. naar ZIV-geneesk. zorgen 18575 20332 20946 21948 23375 24906 26517 28236C. Financieringsvermogen 49 -3147 -2461 -1819 -4771 -5309 -5690 -6192 Aflossing van schulden 1 1 1 1 1 1 0 0 Bijdrage begrotingsdoelstelling 0 0 315 405 0 0 0 0 Kredietverlening van fed. overheid 0 0 1713 1066 -139 -139 -139 -139D. Overschot of tekort 48 -3149 -434 -348 -4911 -5448 -5829 -6331Pro memorie: Vanaf 2009 gecumuleerde saldi 0 -3149 -3583 -3931 -8842 -14290 -20119 -26450 Verdelingsreserves en gebouwen 6079 6355 6625 6885 6885 6885 6885 6885 waarvan Toekomstfonds 554 830 1099 1359 1359 1359 1359 1359 Uitgifte van leningen 0 1047 0 0 0 0 0 0 Schuldpositie 4 3152 3585 3933 8843 14290 20120 26450 Renteloos ter beschikking 1028 1028 2740 3807 3668 3529 3390 3251(a) Inclusief het ligdagprijsgedeelte dat vanaf 2004 overgeheveld is van FOD Volksgezondheid.

203

Page 212: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 37 SOCIALE ZEKERHEID DER ZELFSTANDIGEN, volgens begrotingsdefinities

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015A. Ontvangsten 5337 5563 5923 6181 6032 6189 6366 6575 1. Bijdragen 3066 3233 3286 3293 3284 3317 3368 3448 2. Alternatieve financiering 798 847 945 1093 1198 1298 1399 1500 3. Rijkstoelagen 1248 1271 1466 1559 1314 1336 1359 1384

waarvan bijzondere rijkstoelage 0 0 206 265 0 0 0 0 4. Andere fiscale transferten 192 196 204 204 205 206 207 208 5. Te ontvangen intresten 25 14 17 22 22 22 23 25 6. Overige overdrachten aan de S.Z. 8 3 7 9 9 10 10 10B. Uitgaven 5218 5558 5839 6122 6372 6631 6924 7243 1. Sociale prestaties, waarvan 3219 3399 3534 3671 3831 4000 4173 4359 - RSVZ-Pensioenen 2547 2676 2771 2891 3023 3160 3302 3453 - ZIV-Geneeskundige zorgen, (a) 0 0 0 0 0 0 0 0 waarin ligdagprijs 0 0 0 0 0 0 0 0 - ZIV-Uitkeringen en faillis. verz. 286 309 347 352 367 384 401 420 - RSVZ-Kinderbijslagen 387 413 416 428 442 455 470 485 2. Werkingsonkosten 86 82 88 92 95 98 101 105 3. Diverse overdrachten aan gezinnen 8 6 8 8 8 8 9 9 4. Rentelasten 0 0 0 0 2 13 36 65 5. Transf. naar ZIV-geneesk. zorgen 1905 2071 2209 2351 2436 2512 2605 2706C. Financieringsvermogen 119 5 85 59 -341 -442 -558 -668 Aflossing van vervallen schuld 0 0 0 0 0 0 0 0 Bijdrage begrotingsdoelstelling 0 0 35 45 0 0 0 0D. Overschot of tekort 119 5 120 104 -341 -442 -558 -668Pro memorie: Vanaf 2009 gecumuleerde saldi 0 5 125 229 -112 -554 -1112 -1781 Verdelingsreserves en gebouwen 652 688 837 970 742 742 742 742 Toekomstfonds 62 92 122 151 151 151 151 151 Uitgifte van leningen 0 0 0 0 0 0 0 0 Schuldpositie 0 0 0 0 112 554 1112 1781(a) Alle uitgaven, incl. de uitgaven verminderd met de terugbetalingen in het kader van de internationale verdragen, excl. de uitgaven

voor de verzorging van buitenlanders.

204

Page 213: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 38 REGELING GENEESKUNDIGE ZORGEN volgens begrotingsdefinities

(in miljoen euro) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015A. Ontvangsten 24911 27088 28013 29288 30971 32788 34755 36878 1. Eigen bijdragen 790 826 865 921 973 1029 1088 1152 2. Alternatieve financiering 2321 2413 2468 2501 2566 2619 2688 2761

a. BTW-ontvangsten 1487 1580 1624 1643 1698 1741 1798 1863b. Accijnzen tabak 833 833 844 858 868 877 890 898c. Overige 0 0 -0 -0 -0 -0 -0 -0

3. Andere fiscale overdrachten 1011 1095 1097 1112 1129 1155 1190 1231a. Belasting op verzekeringspremies 726 741 734 741 750 761 775 794b. Belasting van farmac. industrie 241 260 258 265 275 289 306 324c. Terugvorderingen 40 -6 5 5 0 0 0 0

4. Te ontvangen intresten 5 24 55 66 97 165 257 375 5. Overige overdr. (intern.conventie) 305 327 373 389 395 402 409 417 Totaal : eigen ontvangsten 4431 4685 4859 4990 5160 5370 5633 5937 6. Overdrachten globaal beheer 20480 22403 23154 24298 25811 27418 29123 30942 Basisbedrag 19580 20653 21086 21119 21778 22527 23458 24540 Bijkomend bedrag 621 1058 1949 3056 3907 4763 5535 6270 a. Overdracht van RSZ-GFB 18575 20332 20946 21948 23375 24906 26517 28236 Basisbedrag 17791 18829 19174 19176 19831 20585 21496 22548 Bijkomend bedrag 565 964 1772 2772 3544 4321 5021 5688 Regularisatie van de voorgaande jaren 219 539 0 0 -0 0 0 0 b. Overdracht van RSVZ-GFB 1794 1955 2089 2227 2310 2384 2476 2574 Basisbedrag 1789 1824 1912 1943 1948 1942 1962 1992 Bijkomend bedrag 57 93 177 284 363 442 514 582 Regularisatie van voorgaande jaren -52 38 0 0 -0 0 0 0 c. Overdr. van RSVZ Gemengde loopbanen 111 116 120 124 126 128 130 132B. Uitgaven 24298 25728 27050 28295 29693 31155 32727 34417 1. Prestaties 22500 23923 25143 26407 27757 29169 30688 32321

a. Uitkeringen gezondheidszorg 21013 22266 23517 24764 26051 27396 28842 30398 waarvan kleine risico’s zelfst. 473 516 537 566 595 626 659 695b. Ligdagprijzen ziekenhuizen 1487 1657 1626 1643 1706 1773 1846 1923

2. Werkingsonkosten 922 955 984 1048 1082 1118 1155 1196 3. Diverse overdrachten 875 850 923 840 854 868 884 900 4. Rentelasten 0 0 0 0 0 0 0 0C. Financieringscapaciteit 613 1360 963 993 1278 1633 2028 2461Overdrachten toekomstfonds gezondheidszorg 615 307 299 289 0 0 0 0Bijdrage begrotingsdoelstelling 0 0 350 450 0 0 0 0D. Overschot (+) of tekort (-) -2 1054 314 254 1278 1633 2028 2461Vanaf 2009 gecumuleerde saldi 0 1054 1367 1622 2900 4533 6561 9022Reserve 151 1205 1519 1773 3051 4684 6712 9173

205

Page 214: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

E. Resultaten per bedrijfstak

Tabel 39 BRUTO TOEGEVOEGDE WAARDE IN VOLUME

(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten) 1985

//19801990

//19851995

//19902003

//19952009

//20032015

//20091. Landbouw 3.8 0.3 4.4 0.4 -0.1 1.62. Energie -5.1 5.3 0.0 0.8 3.1 0.63. Verwerkende nijverheid 3.5 3.6 0.1 2.0 -0.4 1.4 a. Intermediaire goederen 5.8 3.7 1.2 2.4 -0.9 1.4 b. Uitrustingsgoederen 3.9 0.9 -2.2 2.7 -1.8 1.6 c. Verbruiksgoederen 0.6 5.4 0.4 1.1 1.0 1.44. Bouw -6.4 5.9 0.4 1.2 2.5 2.25. Verhandelbare diensten 1.5 3.9 2.3 2.5 1.7 2.5 a. Vervoer en communicatie 1.1 6.7 2.1 2.4 0.2 2.7 . Vervoer per spoor -1.0 7.9 2.7 1.3 -10.3 4.5 . Stads- en wegvervoer -1.0 7.9 2.7 2.0 -0.9 3.3 . Vervoer over water en luchtvaart 3.7 4.4 3.6 4.7 1.5 2.3 . Vervoersonderst. activ. en communic. 2.0 6.4 1.8 3.0 1.1 2.5 b. Handel en horeca -1.0 0.9 0.5 0.6 0.2 1.9 c. Krediet en verzekeringen 4.5 3.1 5.1 4.2 2.6 2.1 d. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 1.0 5.2 1.3 3.4 2.1 3.1 e. Overige marktdiensten 2.7 5.1 3.0 3.0 2.8 2.76. Niet-verhandelbare diensten 0.8 -0.7 1.0 1.0 0.8 1.1Totaal 1.0 3.3 1.5 2.1 1.3 2.1(//) Gemiddelde groeivoeten

Tabel 40 STRUCTUUR VAN DE BRUTO TOEGEVOEGDE WAARDE TEGEN LOPENDE PRIJZEN

(in procent van het totaal) 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2008 20151. Landbouw 2.4 2.4 2.1 1.5 1.4 0.8 0.7 0.72. Energie 5.7 5.3 3.7 3.3 3.2 2.8 2.7 3.03. Verwerkende nijverheid 22.6 22.3 22.5 20.0 18.9 16.5 15.2 13.7 a. Intermediaire goederen 8.9 9.2 8.9 8.1 7.6 7.0 6.7 5.9 b. Uitrustingsgoederen 5.8 5.5 5.8 4.8 4.7 3.7 3.3 2.9 c. Verbruiksgoederen 7.9 7.7 7.8 7.1 6.6 5.8 5.3 4.84. Bouw 7.5 5.2 5.5 5.1 5.0 4.8 5.3 4.85. Verhandelbare diensten 45.0 48.5 52.9 56.2 58.0 61.0 62.1 63.9 a. Vervoer en communicatie 6.8 6.7 7.9 8.2 8.0 8.4 8.3 7.6 . Vervoer per spoor 0.9 0.8 0.9 0.9 0.8 0.3 0.3 0.3 . Stads- en wegvervoer 1.8 1.6 1.8 1.8 1.9 1.8 1.9 1.7 . Vervoer over water en luchtvaart 0.5 0.5 0.4 0.5 0.3 0.5 0.4 0.2 . Vervoersonderst. activ. en communic. 3.6 3.8 4.7 5.0 4.9 5.8 5.7 5.4 b. Handel en horeca 13.1 12.9 14.5 13.9 13.3 14.8 14.5 14.0 c. Krediet en verzekeringen 5.4 6.4 5.7 6.5 6.0 5.9 5.2 4.5 d. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 5.1 5.5 5.7 6.1 6.5 6.9 7.4 8.5 e. Overige marktdiensten 14.6 17.0 19.1 21.5 24.2 25.0 26.7 29.36. Niet-verhandelbare diensten 16.9 16.3 13.3 13.9 13.6 14.1 14.0 13.9Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

206

Page 215: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 41 INVESTERINGEN IN VOLUME

(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten) 1985

//19801990

//19851995

//19902003

//19952009

//20032015

//20091. Landbouw -0.5 6.0 -11.9 -1.3 11.0 0.52. Energie -0.2 2.5 -0.5 -4.9 11.8 1.63. Verwerkende nijverheid 4.2 16.9 -5.9 0.7 -1.1 2.5 a. Intermediaire goederen 4.5 20.1 -3.6 0.7 1.2 1.9 b. Uitrustingsgoederen 6.4 10.4 -6.0 1.0 -4.2 3.7 c. Verbruiksgoederen 3.4 17.9 -7.3 0.5 -2.1 2.74. Bouw -2.6 18.4 -4.4 3.4 6.6 2.65. Verhandelbare diensten -1.4 7.0 2.3 4.4 5.1 2.5 a. Vervoer en communicatie -5.3 1.5 3.5 1.8 4.4 2.1 . Vervoer per spoor -12.6 -14.7 43.4 5.7 -20.1 2.8 . Stads- en wegvervoer 5.9 11.5 10.1 2.5 2.6 3.5 . Vervoer over water en luchtvaart -5.3 6.8 -23.6 -12.7 33.7 3.2 . Vervoersonderst. activ. en communic. -5.1 -3.0 11.8 1.1 7.9 1.4 b. Handel en horeca 3.5 14.8 -3.9 3.5 3.7 2.3 c. Krediet en verzekeringen 3.3 6.1 -8.0 2.5 4.8 1.5 d. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening -7.2 15.4 2.4 0.8 3.7 2.1 e. Overige marktdiensten (exclusief woongebouwen) -3.0 7.2 3.8 8.9 6.4 3.26. Woongebouwen -9.8 11.6 5.0 -1.0 2.7 0.67. Niet-verhandelbare diensten -7.2 -6.7 3.1 1.7 3.5 0.3Totaal -3.6 8.9 -0.1 1.9 3.9 1.9(//) Gemiddelde groeivoeten

Tabel 42 INVESTERINGSQUOTE

(investeringen in procent van de toegevoegde waarde) 1985

^19811990

^19861995

^19912003

^19962009

^20042015

^20101. Landbouw 24.1 30.1 25.2 22.7 46.3 58.02. Energie 21.1 21.7 33.8 21.7 30.0 32.83. Verwerkende nijverheid 11.9 18.1 19.5 19.8 18.1 18.9 a. Intermediaire goederen 9.3 14.8 18.5 20.5 18.2 19.5 b. Uitrustingsgoederen 12.4 15.8 15.3 16.6 14.7 15.1 c. Verbruiksgoederen 14.5 23.8 23.5 21.1 19.9 20.64. Bouw 7.6 12.3 11.8 13.1 15.4 17.25. Verhandelbare diensten 19.3 18.4 17.2 18.2 19.0 18.7 a. Vervoer en communicatie 55.6 38.6 33.1 35.7 36.7 38.0 . Vervoer per spoor 57.8 19.8 41.9 77.3 44.5 57.2 . Stads- en wegvervoer 11.0 20.6 23.3 24.8 26.6 28.2 . Vervoer over water en luchtvaart 130.3 205.6 110.1 33.5 94.8 138.7 . Vervoersonderst. activ. en communic. 65.4 30.2 26.8 33.4 34.9 35.1 b. Handel en horeca 11.3 16.4 16.4 16.2 16.0 16.4 c. Krediet en verzekeringen 19.4 26.1 16.9 19.5 17.1 20.1 d. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 8.9 13.0 15.3 14.2 13.2 12.4 e. Overige marktdiensten (exclusief woongebouwen) 14.3 11.4 12.1 14.1 17.1 16.4Totaal v.d. marktbedrijfstakken 16.8 18.4 18.2 18.4 19.2 19.56. Niet-verhandelbare diensten 14.5 9.7 8.9 8.4 7.8 8.5Totaal (exclusief woongebouwen) 16.4 17.2 17.0 17.1 17.6 17.9(^) Gemiddelden van periodes

207

Page 216: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 43 VRAAG EN AANBOD VAN ARBEIDSPLAATSEN

(jaargemiddelden, in duizenden personen) 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2008 20151. Loontrekkers 3167.1 3000.3 3188.6 3168.9 3407.1 3563.4 3744.4 3878.3 a. Landbouw 16.6 16.8 18.6 21.0 23.7 26.5 27.6 30.1 b. Energie 63.8 57.9 39.9 34.4 32.4 30.0 32.2 33.4 c. Verwerkende nijverheid 872.7 762.4 741.4 649.0 630.3 576.2 563.8 468.1 . Intermediaire goederen 297.5 248.6 241.6 215.3 211.4 202.2 204.5 171.6 . Uitrustingsgoederen 217.0 188.8 185.9 161.7 160.6 139.1 134.5 105.8 . Verbruiksgoederen 358.3 325.0 313.9 272.1 258.2 234.9 224.8 190.7 d. Bouw 245.1 160.6 185.4 185.7 188.9 189.1 208.0 212.1 e. Vervoer en communicatie 283.5 268.1 265.1 261.7 280.7 278.7 285.0 286.5 . Vervoer per spoor 70.8 62.5 51.0 42.3 41.8 21.8 20.6 21.8 . Stads- en wegvervoer 50.9 50.8 62.4 66.0 77.4 84.7 88.8 88.9 . Vervoer over water en luchtvaart 18.7 17.9 15.8 16.4 14.9 6.9 7.7 7.1 . Vervoersonderst. activ. en communic. 143.1 136.9 135.9 137.0 146.5 165.4 167.9 168.7 f. Handel en horeca 441.3 428.8 486.3 496.5 530.1 585.3 617.2 637.7 g. Krediet en verzekeringen 116.3 123.2 131.5 128.7 132.3 128.8 126.1 123.1 h. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 180.0 206.1 251.6 281.9 331.7 391.6 423.7 528.6 i. Overige marktdiensten 197.8 225.6 314.9 364.7 489.4 532.7 630.2 713.7 j. Niet-verhandelbare diensten 750.1 750.9 753.9 745.3 767.7 824.4 830.3 845.0 . Overheid en onderwijs 682.0 687.3 698.0 688.3 703.2 757.3 779.9 805.5 . Huispersoneel 68.1 63.6 55.9 57.1 64.4 67.1 50.4 39.52. Zelfstandigen 604.8 631.5 671.8 698.2 701.8 694.5 716.5 726.0 a. Landbouw 100.7 94.6 85.7 74.9 64.7 57.6 52.1 44.1 b. Energie 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 c. Verwerkende nijverheid 40.5 38.1 36.1 33.2 30.0 27.2 26.7 23.7 . Intermediaire goederen 6.9 6.4 6.2 5.9 5.6 5.2 5.2 4.2 . Uitrustingsgoederen 2.9 3.2 3.2 3.1 2.7 2.4 2.6 2.0 . Verbruiksgoederen 30.7 28.5 26.6 24.2 21.7 19.7 18.9 17.5 d. Bouw 43.7 43.7 47.5 52.3 55.2 49.7 55.5 57.5 e. Vervoer en communicatie 17.1 15.1 13.4 13.0 13.4 12.2 13.0 15.3 . Vervoer per spoor 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 . Stads- en wegvervoer 7.5 6.7 6.6 6.5 6.4 4.9 4.3 3.9 . Vervoer over water en luchtvaart 6.8 5.4 3.8 3.3 2.6 1.9 1.8 1.1 . Vervoersonderst. activ. en communic. 2.9 3.0 3.1 3.3 4.4 5.4 6.8 10.2 f. Handel en horeca 238.3 242.4 244.1 224.3 194.2 160.3 144.7 127.4 g. Krediet en verzekeringen 15.9 18.1 18.2 15.3 12.7 10.1 8.8 4.9 h. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 30.2 40.5 53.3 64.2 71.5 72.6 73.8 75.8 i. Overige marktdiensten 118.1 138.5 173.0 220.3 258.9 303.2 340.0 375.0 j. Niet-verhandelbare diensten (onderwijs) 0.3 0.4 0.6 0.8 1.1 1.5 1.9 2.43. Binnenlandse werkgelegenheid (1+2) 3771.9 3631.9 3860.4 3867.1 4108.8 4257.9 4460.8 4604.4 a. Landbouw 117.3 111.4 104.3 95.8 88.4 84.1 79.7 74.2 b. Energie 63.8 57.9 39.9 34.4 32.4 30.0 32.2 33.4 c. Verwerkende nijverheid 913.2 800.5 777.5 682.2 660.3 603.4 590.5 491.8 . Intermediaire goederen 304.4 255.0 247.8 221.2 217.0 207.4 209.7 175.8 . Uitrustingsgoederen 219.8 192.0 189.1 164.8 163.3 141.5 137.0 107.8 . Verbruiksgoederen 389.0 353.5 340.6 296.3 280.0 254.5 243.7 208.2 d. Bouw 288.8 204.2 232.9 238.0 244.2 238.8 263.5 269.6 e. Vervoer en communicatie 300.7 283.2 278.5 274.7 294.0 290.9 298.0 301.8 . Vervoer per spoor 70.8 62.5 51.0 42.3 41.8 21.8 20.6 21.8 . Stads- en wegvervoer 58.4 57.5 69.0 72.5 83.8 89.6 93.1 92.9 . Vervoer over water en luchtvaart 25.5 23.3 19.6 19.7 17.6 8.8 9.5 8.2 . Vervoersonderst. activ. en communic. 146.0 139.9 139.0 140.3 150.9 170.7 174.8 178.9 f. Handel en horeca 679.6 671.2 730.4 720.8 724.3 745.6 762.0 765.1 g. Krediet en verzekeringen 132.2 141.3 149.7 144.0 145.0 138.9 135.0 128.0 h. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 210.2 246.6 304.9 346.1 403.2 464.2 497.5 604.4 i. Overige marktdiensten 315.8 364.1 487.8 585.0 748.3 835.9 970.2 1088.7 j. Niet-verhandelbare diensten 750.4 751.3 754.5 746.1 768.7 825.9 832.3 847.4 . Overheid en onderwijs 682.3 687.7 698.6 689.1 704.3 758.8 781.8 807.9 . Huispersoneel 68.1 63.6 55.9 57.1 64.4 67.1 50.4 39.54. Grensarbeid (saldo) 58.1 55.6 61.9 62.5 63.6 73.1 77.4 77.45. Werkloosheid, definitie FPB 359.4 572.4 455.1 649.1 599.5 710.1 600.7 698.06. Beroepsbevolking, definitie FPB 4189.4 4259.9 4377.4 4578.7 4771.9 5041.1 5138.9 5379.7

208

Page 217: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 44 VRAAG EN AANBOD VAN ARBEIDSPLAATSEN

(jaargemiddelden, wijziging in duizenden personen) 1985

-19801990

-19851995

-19902003

-19952009

-20032015

-20091. Loontrekkers -166.7 188.2 -19.7 302.7 246.5 160.2 a. Landbouw 0.2 1.9 2.3 4.7 3.4 1.1 b. Energie -5.9 -18.0 -5.5 -2.9 2.0 -0.1 c. Verwerkende nijverheid -110.3 -21.0 -92.4 -55.1 -55.7 -70.2 . Intermediaire goederen -48.9 -7.1 -26.3 -10.1 -8.9 -24.6 . Uitrustingsgoederen -28.2 -2.9 -24.2 -16.1 -18.0 -21.8 . Verbruiksgoederen -33.3 -11.1 -41.9 -28.9 -28.7 -23.7 d. Bouw -84.5 24.9 0.3 1.4 19.0 6.1 e. Vervoer en communicatie -15.4 -3.0 -3.4 19.4 -1.3 6.8 . Vervoer per spoor -8.2 -11.5 -8.8 0.1 -21.9 1.3 . Stads- en wegvervoer -0.2 11.6 3.6 16.1 3.2 3.6 . Vervoer over water en luchtvaart -0.8 -2.1 0.5 -9.4 0.8 -0.6 . Vervoersonderst. activ. en communic. -6.2 -1.0 1.1 12.5 16.7 2.4 f. Handel en horeca -12.5 57.4 10.2 64.9 53.2 23.1 g. Krediet en verzekeringen 6.9 8.3 -2.7 1.2 -6.1 -0.9 h. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 26.1 45.5 30.3 90.9 64.0 91.9 i. Overige marktdiensten 27.8 89.3 49.8 127.9 134.6 86.4 j. Niet-verhandelbare diensten 0.8 3.0 -8.6 50.2 33.5 16.0 . Overheid en onderwijs 5.3 10.7 -9.7 41.9 53.2 22.1 . Huispersoneel -4.5 -7.7 1.2 8.2 -19.7 -6.12. Zelfstandigen 26.7 40.3 26.4 -9.5 30.7 6.6 a. Landbouw -6.0 -9.0 -10.8 -16.2 -8.1 -6.6 b. Energie 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 c. Verwerkende nijverheid -2.4 -2.0 -2.9 -5.0 -2.0 -2.4 . Intermediaire goederen -0.5 -0.2 -0.3 -0.6 -0.3 -0.8 . Uitrustingsgoederen 0.3 0.0 -0.1 -0.4 -0.2 -0.5 . Verbruiksgoederen -2.2 -1.9 -2.4 -4.0 -1.5 -1.1 d. Bouw -0.0 3.8 4.8 -2.1 5.9 1.4 e. Vervoer en communicatie -2.0 -1.7 -0.4 -0.7 0.9 2.1 . Vervoer per spoor 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 . Stads- en wegvervoer -0.7 -0.1 -0.1 -1.2 -1.0 -0.3 . Vervoer over water en luchtvaart -1.4 -1.6 -0.5 -1.2 -0.4 -0.6 . Vervoersonderst. activ. en communic. 0.1 0.1 0.2 1.6 2.3 3.0 f. Handel en horeca 4.1 1.7 -19.8 -53.1 -29.0 -14.8 g. Krediet en verzekeringen 2.2 0.1 -2.9 -4.4 -2.6 -3.4 h. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 10.3 12.8 10.9 7.4 4.0 0.2 i. Overige marktdiensten 20.5 34.4 47.3 64.2 60.9 29.7 j. Niet-verhandelbare diensten (onderwijs) 0.1 0.2 0.2 0.4 0.8 0.43. Binnenlandse werkgelegenheid (1+2) -140.0 228.5 6.7 293.2 277.3 166.8 a. Landbouw -5.9 -7.1 -8.5 -11.5 -4.7 -5.5 b. Energie -5.9 -18.0 -5.5 -2.9 2.0 -0.1 c. Verwerkende nijverheid -112.7 -23.1 -95.3 -60.1 -57.7 -72.6 . Intermediaire goederen -49.3 -7.2 -26.6 -10.7 -9.3 -25.4 . Uitrustingsgoederen -27.8 -2.9 -24.3 -16.4 -18.2 -22.3 . Verbruiksgoederen -35.5 -12.9 -44.3 -33.0 -30.2 -24.9 d. Bouw -84.5 28.7 5.1 -0.7 24.8 7.5 e. Vervoer en communicatie -17.4 -4.7 -3.8 18.7 -0.4 8.9 . Vervoer per spoor -8.2 -11.5 -8.8 0.1 -21.9 1.3 . Stads- en wegvervoer -0.9 11.5 3.5 14.9 2.2 3.3 . Vervoer over water en luchtvaart -2.2 -3.7 0.1 -10.6 0.4 -1.2 . Vervoersonderst. activ. en communic. -6.1 -0.9 1.4 14.2 19.0 5.4 f. Handel en horeca -8.4 59.1 -9.6 11.9 24.1 8.3 g. Krediet en verzekeringen 9.1 8.4 -5.7 -3.1 -8.6 -4.3 h. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 36.5 58.3 41.2 98.3 67.9 92.1 i. Overige marktdiensten 48.3 123.7 97.1 192.2 195.5 116.1 j. Niet-verhandelbare diensten 0.9 3.2 -8.3 50.6 34.3 16.4 . Overheid en onderwijs 5.4 10.9 -9.5 42.3 54.0 22.5 . Huispersoneel -4.5 -7.7 1.2 8.2 -19.7 -6.14. Grensarbeid (saldo) -2.5 6.3 0.7 6.9 8.0 -0.05. Werkloosheid, definitie FPB 213.0 -117.3 194.0 35.5 -38.9 52.36. Beroepsbevolking, definitie FPB 70.5 117.5 201.4 335.6 246.4 219.1

209

Page 218: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 45 SITUATIE OP DE ARBEIDSMARKT: DETAIL

(jaargemiddelden, in duizenden personen) 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015I. Totale bevolking (II+III) 10778.6 10855.8 10934.2 11013.0 11091.3 11168.3 11242.6I.bis Bevolking op arbeidsleeftijd 7113.2 7153.0 7184.7 7208.7 7232.1 7254.6 7277.2II. Inactieve bevolking (concept FPB) 5617.9 5684.7 5721.5 5750.1 5782.8 5820.5 5862.9waarvan met RVA-uitkering (1): 191.9 198.5 199.5 197.7 197.1 195.0 194.1- Vrijgestelden om sociale en familiale redenen 10.7 10.3 10.1 10.2 10.1 9.8 9.5- Vrijgestelden om reden van studies 20.3 22.4 22.4 22.6 22.5 21.9 21.2- Volledige loopbaanonderbreking (2) 25.4 24.1 23.8 23.6 23.4 23.4 23.4- Conventioneel voltijds brugpensioen 117.5 121.6 123.1 121.0 121.0 120.3 120.9- Volledig werklozen in beroepsopleiding 18.0 20.0 20.2 20.3 20.2 19.6 19.1III. Beroepsbevolking (concept FPB) (IV+V+VI) 5160.6 5171.1 5212.6 5262.8 5308.6 5347.7 5379.7IV. Binnenlandse werkgelegenheid 4437.6 4404.8 4412.2 4457.3 4505.9 4557.2 4604.4waarvan met RVA-uitkering (1)(3): 348.0 369.5 391.1 403.2 400.2 409.3 416.8* Deelt. IGU (4) + onvrijw. deelt. met uitkering 50.8 51.2 52.2 54.3 56.6 58.9 61.0* Totaal Activering RVA 69.1 75.4 89.1 91.0 79.0 80.1 80.8 ** Plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen 5.1 4.0 3.2 2.5 2.0 1.6 1.3 ** Herinschakelingsprogramma 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 ** Plan ’activa’ 49.2 54.7 67.8 69.7 57.8 59.2 60.1 ** Herintegratie oudere werklozen 9.0 11.0 12.4 13.0 13.4 13.6 13.6 ** Doorstromingsprogramma 5.7 5.7 5.7 5.7 5.7 5.7 5.7 ** Eerste werkervaring 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0* Gedeeltelijke loopbaanonderbreking (2) 227.1 241.9 248.8 257.0 263.7 269.4 274.0* Deeltijdse bruggepensioneerden 0.6 0.6 0.6 0.6 0.6 0.6 0.6* Volledig werklozen tewerkgesteld in beschutte

werkplaats0.5 0.4 0.4 0.4 0.4 0.4 0.4

V. Grensarbeid (saldo) 77.4 77.4 77.4 77.4 77.4 77.4 77.4VI. Werkloosheid (concept FPB) 645.7 688.9 723.0 728.2 725.3 713.1 698.0(a) Niet-werkende werkzoekenden (5) 550.9 600.6 636.2 643.1 641.0 628.8 614.0(b) Oudere niet-werkzoekende UVW’s 94.8 88.3 86.8 85.1 84.2 84.3 84.0p.m. Uitkeringsgerechtigd na vrijwillig deeltijdse

betrekking (1)27.9 29.0 29.1 29.3 29.1 28.3 27.5

p.m. Tijdelijke werkloosheid (1) (budgettaire eenheden) 61.1 48.5 35.4 34.5 33.9 31.3 28.8(1) Stat info definities (op basis van betalingen).(2) Inclusief tijdskrediet.(3) Zonder inbegrip van de tijdelijke werkloosheid.(4) IGU: inkomensgarantie-uitkering.(5) Exclusief PWA werkgelegenheid.

Tabel 46 NETTO-UITVOER VAN GOEDEREN EN DIENSTEN

(in miljoen euro) 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2008 20151. Landbouw -1171 -2226 -1772 -2043 -1487 -1528 -2586 -36132. Energie -3477 -6612 -3632 -3715 -8590 -14331 -23748 -222913. Verwerkende nijverheid 3630 11913 10438 13642 15366 22271 20971 27129 a. Intermediaire goederen 3303 6051 6409 9769 12203 15346 21101 26235 b. Uitrustingsgoederen -62 1758 -160 60 -2538 491 -6049 -8755 c. Verbruiksgoederen 389 4104 4189 3813 5700 6433 5919 96494. Bouw -383 -606 -827 -825 -1492 -1826 -2482 -23585. Verhandelbare diensten -883 -1280 -798 2483 5003 9267 12687 17456 a. Vervoer en communicatie 78 99 714 2339 3513 4906 6227 6803 . Vervoer per spoor -24 -40 -45 -31 -51 -46 -68 -361 . Stads- en wegvervoer -282 -476 -533 -372 -615 -649 -1016 -1284 . Vervoer over water en luchtvaart 123 199 384 759 1160 1585 2033 1672 . Vervoersonderst. activ. en communic. 261 416 908 1984 3019 4015 5278 6776 b. Handel en horeca -431 -537 -35 857 2000 3541 4999 7222 c. Krediet en verzekeringen -139 -234 -158 -148 -219 -200 -249 -217 d. Overige marktdiensten -391 -608 -1319 -566 -291 1020 1711 3647Totaal -2283 1190 3410 9542 8799 13853 4842 16323

210

Page 219: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 47 ARBEIDSPRODUCTIVITEIT PER UUR

(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten) 1985

//19801990

//19851995

//19902003

//19952009

//20032015

//20091. Landbouw 5.5 1.9 6.9 1.9 0.7 2.62. Energie -2.3 13.3 2.8 1.9 1.9 0.63. Verwerkende nijverheid 6.8 4.2 3.4 3.3 1.9 3.0 a. Intermediaire goederen 9.9 4.1 4.6 3.2 0.7 2.9 b. Uitrustingsgoederen 6.7 1.3 1.1 4.2 1.5 3.5 c. Verbruiksgoederen 3.5 6.1 3.7 2.7 3.4 2.94. Bouw 2.3 0.9 1.9 1.3 1.3 1.55. Verhandelbare diensten 1.4 1.7 1.2 0.7 0.1 1.1 a. Vervoer en communicatie 2.9 7.0 2.3 1.7 0.7 2.1 . Vervoer per spoor 1.9 11.9 6.4 1.0 1.5 3.4 . Stads- en wegvervoer -0.4 3.5 1.5 0.2 -0.8 2.6 . Vervoer over water en luchtvaart 5.4 9.0 4.4 15.8 1.7 4.7 . Vervoersonderst. activ. en communic. 3.7 6.6 1.5 1.6 -0.4 1.9 b. Handel en horeca 0.2 -0.2 1.0 0.5 -0.1 1.6 c. Krediet en verzekeringen 3.6 2.0 6.0 4.7 4.1 2.8 d. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening -1.6 1.7 -1.1 0.5 0.1 0.5 e. Overige marktdiensten 0.4 -0.6 -0.8 -1.2 -0.8 0.6Totaal 2.8 2.6 2.0 1.3 0.6 1.4(//) Gemiddelde groeivoeten

Tabel 48 NOMINAAL BRUTO UURLOON

(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten) 1985

//19801990

//19851995

//19902003

//19952009

//20032015

//20091. Landbouw 7.1 4.5 5.5 1.2 1.7 2.22. Energie 5.3 0.7 4.0 2.9 3.1 2.73. Verwerkende nijverheid 7.9 5.3 5.2 2.6 2.9 2.6 a. Intermediaire goederen 9.8 4.3 5.6 2.5 3.0 2.5 b. Uitrustingsgoederen 6.2 6.5 3.5 2.4 2.9 2.7 c. Verbruiksgoederen 7.3 5.4 6.1 2.8 2.7 2.64. Bouw 6.9 0.3 5.4 2.9 3.0 2.45. Verhandelbare diensten 6.7 4.0 5.2 2.4 2.7 2.4 a. Vervoer en communicatie 6.0 4.2 8.0 3.1 2.6 2.5 . Vervoer per spoor 5.4 7.9 10.3 3.2 2.9 2.3 . Stads- en wegvervoer 2.8 -0.8 5.2 2.6 2.0 2.6 . Vervoer over water en luchtvaart 7.7 -1.1 12.0 3.8 5.7 3.2 . Vervoersonderst. activ. en communic. 7.7 5.8 8.1 3.6 2.8 2.6 b. Handel en horeca 6.6 5.6 3.8 2.5 3.0 2.5 c. Krediet en verzekeringen 7.8 3.9 3.1 2.3 3.0 2.6 d. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 5.3 2.6 5.2 2.4 3.2 2.7 e. Overige marktdiensten 7.0 1.9 6.5 2.0 2.4 2.3Totaal 7.0 3.9 5.1 2.4 2.7 2.4(//) Gemiddelde groeivoeten

211

Page 220: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 49 NOMINALE LOONKOST PER HOOFD

(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten) 1985

//19801990

//19851995

//19902003

//19952009

//20032015

//20091. Landbouw 6.8 3.9 3.2 2.6 3.5 3.02. Energie 5.2 4.3 5.6 3.3 3.1 2.63. Verwerkende nijverheid 8.0 5.9 5.2 2.7 2.3 3.4 a. Intermediaire goederen 9.9 5.2 5.2 2.8 2.3 3.4 b. Uitrustingsgoederen 7.1 6.7 4.0 2.6 1.6 4.0 c. Verbruiksgoederen 7.0 6.0 6.0 2.7 2.6 3.24. Bouw 7.0 3.0 3.7 2.4 2.6 2.85. Verhandelbare diensten 6.1 3.7 4.5 2.6 2.3 2.5 a. Vervoer en communicatie 6.3 5.2 7.0 3.1 2.4 2.7 . Vervoer per spoor 5.5 9.1 9.7 3.4 2.3 2.4 . Stads- en wegvervoer 3.0 0.5 4.4 2.1 2.0 3.1 . Vervoer over water en luchtvaart 8.8 -1.0 10.1 3.6 4.9 3.3 . Vervoersonderst. activ. en communic. 7.7 6.8 6.9 3.8 2.4 2.6 b. Handel en horeca 5.9 4.9 3.6 2.5 3.0 2.8 c. Krediet en verzekeringen 7.0 4.3 3.5 2.0 2.3 2.5 d. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening 4.6 1.9 4.2 2.3 2.5 2.5 e. Overige marktdiensten 6.1 1.6 5.5 3.3 2.1 2.6Totaal 6.8 4.2 4.5 2.5 2.2 2.6(//) Gemiddelde groeivoeten

Tabel 50 REELE LOONKOST PER HOOFD

(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten) 1985

//19801990

//19851995

//19902003

//19952009

//20032015

//20091. Landbouw 0.4 2.0 0.9 1.1 1.0 1.22. Energie -1.1 2.4 3.3 1.8 0.6 0.83. Verwerkende nijverheid 1.6 3.9 2.9 1.3 -0.1 1.7 a. Intermediaire goederen 3.4 3.2 2.9 1.3 -0.2 1.6 b. Uitrustingsgoederen 0.7 4.7 1.7 1.1 -0.8 2.2 c. Verbruiksgoederen 0.6 4.0 3.7 1.2 0.1 1.44. Bouw 0.6 1.0 1.5 0.9 0.2 1.05. Verhandelbare diensten -0.2 1.7 2.3 1.1 -0.1 0.8 a. Vervoer en communicatie -0.1 3.2 4.7 1.6 -0.1 1.0 . Vervoer per spoor -0.8 7.0 7.3 1.9 -0.1 0.6 . Stads- en wegvervoer -3.1 -1.4 2.1 0.6 -0.4 1.3 . Vervoer over water en luchtvaart 2.3 -2.9 7.7 2.1 2.4 1.5 . Vervoersonderst. activ. en communic. 1.3 4.7 4.6 2.3 -0.0 0.9 b. Handel en horeca -0.4 2.9 1.4 1.1 0.5 1.1 c. Krediet en verzekeringen 0.6 2.3 1.3 0.6 -0.1 0.7 d. Gezondheidszorg en maatsch. dienstverlening -1.7 -0.0 2.0 0.8 0.1 0.7 e. Overige marktdiensten -0.2 -0.4 3.2 1.8 -0.3 0.9Totaal 0.4 2.2 2.3 1.0 -0.2 0.8(//) Gemiddelde groeivoeten

212

Page 221: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 51 CONSUMPTIE VAN DE GEZINNEN PER PRODUCT IN VOLUME

(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten) 1985

//19801990

//19851995

//19902003

//19952009

//20032015

//20091. Voedingsmiddelen, dranken en tabak 1.0 0.9 0.4 0.6 -0.8 0.7 a. Voedingsmiddelen 1.5 1.1 0.5 -0.1 -0.4 0.9 b. Alcoholvrije dranken -0.2 9.6 2.3 3.4 -1.3 1.5 c. Alcoholhoudende dranken -0.9 -1.2 -0.2 2.7 -0.1 0.3 d. Tabak 0.0 -3.8 -1.5 1.8 -3.3 -0.62. Kleding en schoeisel -0.3 2.0 -0.8 -0.9 2.2 1.13. Huur 3.1 2.3 1.3 1.4 1.3 2.14. Verwarming -2.5 -2.8 2.6 4.6 -2.0 -0.45. Elektriciteit 3.5 3.5 3.3 2.3 -0.3 1.06. Huishoudelijke hulp -1.0 -1.7 0.4 2.5 4.1 1.97. Meubelen, huishoudelijke apparaten en dagelijks

onderhoud0.5 2.1 0.9 0.5 0.7 1.5

8. Aankoop van voertuigen 0.1 6.1 -3.5 2.7 2.3 3.69. Uitgaven i.v.m. het gebruik van voertuigen, waarvan -0.7 3.3 2.6 -0.1 -1.8 0.0 a. Benzine -2.2 0.1 2.0 -1.9 -5.5 -4.2 b. Diesel 16.9 13.9 8.0 4.7 3.7 3.110. Vervoersdiensten -1.3 -0.1 0.8 2.9 5.0 2.7 a. Reizigersverv. per trein, tram en metro -1.1 -0.1 0.6 2.0 4.8 2.2 b. Reizigersvervoer over de weg -2.5 -2.9 -0.5 4.7 1.7 2.7 c. Overige vervoersdiensten -0.2 3.7 2.0 1.1 9.6 3.411. Communicatie 3.1 5.1 3.7 12.0 1.4 2.412. Genees-, heelk. en aanverwante zorgen -0.3 2.9 -0.3 3.1 1.3 2.813. Ontspanning en ontwikkeling 2.3 4.0 3.0 1.9 3.2 1.214. Overige goederen en diensten 3.1 5.3 3.2 2.1 0.6 1.415. Bestedingen van de gezinnen in het buitenland -1.6 3.9 6.0 2.0 -0.4 3.9Totaal 1.3 2.8 1.6 1.7 0.8 1.6(//) Gemiddelde groeivoeten

213

Page 222: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 52 STRUCTUUR VAN DE CONSUMPTIE VAN DE GEZINNEN IN LOPENDE PRIJZEN

(in procent van het totaal) 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2008 20151. Voedingsmiddelen, dranken en tabak 23.2 22.9 20.6 17.7 15.7 16.3 15.5 15.3 a. Voedingsmiddelen 18.0 18.0 15.9 13.3 11.2 11.5 11.1 11.2 b. Alcoholvrije dranken 0.9 0.9 1.2 1.2 1.1 1.2 1.1 1.1 c. Alcoholhoudende dranken 2.3 2.0 1.8 1.5 1.5 1.5 1.4 1.3 d. Tabak 1.9 2.0 1.7 1.7 1.9 2.1 1.9 1.72. Kleding en schoeisel 7.8 6.8 7.3 6.2 4.9 4.8 4.7 4.33. Huur 13.0 14.3 14.9 15.9 15.4 15.7 15.3 16.64. Verwarming 3.3 3.5 1.6 1.5 2.4 2.6 3.0 2.55. Elektriciteit 2.1 2.5 2.2 2.3 2.1 1.9 2.2 2.16. Huishoudelijke hulp 0.9 0.7 0.6 0.6 0.6 0.7 0.7 0.87. Meubelen, huishoudelijke apparaten en dagelijks

onderhoud6.8 6.2 6.1 5.7 5.5 4.8 4.7 4.6

8. Aankoop van voertuigen 3.1 3.0 3.9 3.0 3.4 3.1 3.3 3.49. Uitgaven i.v.m. het gebruik van voertuigen, waarvan 3.4 3.4 2.7 2.8 3.2 3.3 3.1 2.9 a. Benzine 3.0 2.7 1.9 1.8 2.0 1.6 1.4 0.9 b. Diesel 0.1 0.4 0.5 0.6 0.9 1.3 1.4 1.710. Vervoersdiensten 1.6 1.4 1.1 1.0 1.0 1.0 1.0 1.1 a. Reizigersverv. per trein, tram en metro 0.8 0.7 0.5 0.3 0.3 0.4 0.4 0.4 b. Reizigersvervoer over de weg 0.5 0.4 0.3 0.3 0.3 0.3 0.3 0.4 c. Overige vervoersdiensten 0.3 0.3 0.3 0.3 0.4 0.3 0.3 0.311. Communicatie 1.3 1.4 1.5 1.6 2.3 2.9 2.5 2.512. Genees-, heelk. en aanverwante zorgen 3.8 4.1 3.9 4.7 5.0 5.1 5.5 6.013. Ontspanning en ontwikkeling 7.3 7.4 8.4 9.2 9.5 9.5 9.5 9.114. Overige goederen en diensten 18.5 19.1 21.4 23.3 23.6 23.2 24.3 23.515. Bestedingen van de gezinnen in het buitenland 3.8 3.3 3.8 4.5 5.2 5.1 4.5 5.3Totaal 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0

Tabel 53 PRIJSEVOLUTIE VAN DE CONSUMPTIE VAN DE GEZINNEN PER PRODUCT

(gemiddelde jaarlijkse groeivoeten) 1985

//19801990

//19851995

//19902003

//19952009

//20032015

//20091. Voedingsmiddelen, dranken en tabak 6.4 1.8 0.5 2.0 3.2 1.9 a. Voedingsmiddelen 6.2 1.3 -0.2 2.0 3.1 1.9 b. Alcoholvrije dranken 6.5 2.1 1.6 0.4 1.9 1.6 c. Alcoholhoudende dranken 6.0 3.0 0.4 1.2 2.3 1.5 d. Tabak 8.7 5.1 6.2 4.2 4.7 2.22. Kleding en schoeisel 5.2 4.1 1.4 0.9 0.6 1.13. Huur 6.6 3.4 3.8 1.8 2.0 2.04. Verwarming 12.0 -7.7 -0.7 4.5 7.1 3.65. Elektriciteit 7.7 -0.4 1.4 -0.3 3.6 1.96. Huishoudelijke hulp 5.0 2.8 2.7 2.3 2.5 1.47. Meubelen, huishoudelijke apparaten en dagelijks onderhoud 5.3 2.3 1.7 1.1 1.3 1.78. Aankoop van voertuigen 7.6 3.9 1.8 1.3 1.0 1.49. Uitgaven i.v.m. het gebruik van voertuigen, waarvan 8.3 -2.7 2.0 3.3 4.8 4.2 a. Benzine 7.8 -2.1 0.9 3.3 4.5 2.8 b. Diesel 11.1 -2.7 1.8 2.9 4.9 5.410. Vervoersdiensten 5.8 0.8 -0.4 0.1 -0.2 1.4 a. Reizigersverv. per trein, tram en metro 4.0 -0.6 -5.6 2.4 0.5 1.4 b. Reizigersvervoer over de weg 8.3 2.2 3.9 -0.4 1.3 1.3 c. Overige vervoersdiensten 6.6 1.7 2.5 -1.1 -2.8 1.511. Communicatie 5.4 1.2 1.9 -0.5 -1.4 1.112. Genees-, heelk. en aanverwante zorgen 9.5 1.2 8.2 1.4 3.2 1.713. Ontspanning en ontwikkeling 5.8 3.2 2.8 1.3 0.5 1.514. Overige goederen en diensten 5.2 1.9 2.5 1.0 3.5 1.415. Bestedingen van de gezinnen in het buitenland 6.4 3.9 1.7 2.2 2.7 1.8Totaal 6.4 2.0 2.2 1.5 2.5 1.8(//) Gemiddelde groeivoeten

214

Page 223: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

Tabel 54 ENERGIEBALANS, ALLE PRODUCTEN

(in miljoen ton olie-equivalent) 1985

//19801990

//19851995

//19902003

//19952009

//20032015

//2009Primaire productie en recuperatie 10.8 -0.0 -0.4 2.3 0.8 0.8Import -5.1 5.3 1.9 2.4 -0.9 -0.3Totale export -5.3 7.1 -1.1 4.0 0.3 -0.4Bunkers -0.6 12.2 -0.9 7.3 2.9 1.6Bruto binnenlandse consumptie -1.1 2.3 2.5 1.4 -1.4 -0.2Transformatie input -5.1 5.6 -0.9 3.8 -2.7 -0.2Thermische elektriciteitscentrales -11.8 5.5 1.7 0.7 0.3 -1.2Kerncentrales 22.8 4.2 -0.7 2.1 0.2 0.2Cokesovens -0.6 -1.6 -8.0 -3.4 -6.1 2.0Hoogovens -4.1 0.2 -1.9 -1.7 -4.2 2.4Raffinaderijen -9.3 8.0 -0.5 5.6 -3.9 -0.4Transformatie output -6.7 5.6 -0.8 4.4 -3.2 -0.1Thermische elektriciteitscentrales -11.8 4.6 2.9 2.5 2.3 0.3Centrales op basis van kernenergie 22.5 4.3 -0.6 1.7 0.2 0.2Cokesovens -0.2 -2.0 -7.3 -3.2 -5.7 1.9Hoogovens -4.1 0.2 -1.9 -1.7 -4.2 2.4Raffinaderijen -9.3 7.7 -0.3 5.7 -3.9 -0.4Uitwisselingen en transfers -.- -.- 2.7 17.4 -0.6 0.0Consumptie van de energiesector -5.9 1.0 -0.3 1.6 -1.0 0.4Verlies door distributie 2.1 2.9 1.9 1.2 1.2 0.3Beschikbaar voor eindverbruik -1.5 1.9 3.7 1.7 -1.8 -0.2Niet-energie-eindverbruik 1.0 -1.4 15.6 2.6 -0.3 -1.5Energie-eindverbruik -1.7 2.3 2.4 1.2 -1.6 -0.0Industrie -3.4 4.0 1.5 0.9 -2.2 0.3Transport 0.9 4.9 2.0 2.3 -1.3 -0.4Gezinnen -0.9 -1.3 2.6 0.8 -1.9 -0.2Handel, diensten en landbouw -2.5 0.1 5.7 0.4 -0.3 0.4(//) Gemiddelde groeivoeten

215

Page 224: Economische vooruitzichten 2010-2015 · 2019. 10. 14. · wereldeconomie zou in 2010 opnieuw positief worden, vooral onder impuls van de grote opkomende economieën van Azië (China

Economische vooruitzichten 2010-2015

216