Economische Berichten - Deflatie als doembeeld: een relativering

download Economische Berichten - Deflatie als doembeeld: een relativering

of 6

description

De eurozone is in de ban van deflatievrees. Maar ook buiten de muntunie blijft de inflatie opvallend laag. Van een deflatie is er echter nog geen sprake. We zien immers geen duurzame prijsdaling van een brede korf van goederen die zich via deflatieverwachtingen zelf versterkt. Maar zelfs indien de eurozone afstevent op een deflatieperiode, hoeft dat het conjunctuurherstel niet per definitie in de weg te staan. In de economische geschiedenis zijn destructieve deflatieperiodes, zoals de Grote Depressie van de jaren 30, uitzonderlijk. In de meeste historische deflatie-episodes gingen prijsdalingen hand in hand met economische groei. De huidige combinatie van het conjunctuurherstel en dalende inflatie past in dat plaatje. Voor de ECB vormt de lage inflatie echter een uitdaging, vermits ze haar nominale beleidsrente niet onder nul procent kan verlagen. Om in toekomstige versoepelingscycli meer monetaire munitie te hebben, is een verhoging van haar inflatiedoelstelling en dus van het neutrale uitgangspunt van haar beleidsrente het overwegen waard.

Transcript of Economische Berichten - Deflatie als doembeeld: een relativering

  • 5/26/2018 Economische Berichten - Deflatie als doembeeld: een relativering

    1/6

    1

    EconomischeBerichten nr. 17 5 mei 2014

    Deflatie als doembeeld: een relativering

    De eurozone is in de ban van deflatievrees. Maar ook buiten de muntunie blijft de inflatie

    opvallend laag. Van een deflatie is er echter nog geen sprake. We zien immers geen duurzame

    prijsdaling van een brede korf van goederen die zich via deflatieverwachtingen zelf versterkt.

    Maar zelfs indien de eurozone afstevent op een deflatieperiode, hoeft dat het conjunctuurherstel

    niet per definitie in de weg te staan. In de economische geschiedenis zijn destructieve defla-

    tieperiodes, zoals de Grote Depressie van de jaren 30, uitzonderlijk. In de meeste historische

    deflatie-episodes gingen prijsdalingen hand in hand met economische groei. De huidige com-

    binatie van het conjunctuurherstel en dalende inflatie past in dat plaatje. Voor de ECB vormt

    de lage inflatie echter een uitdaging, vermits ze haar nominale beleidsrente niet onder nul pro-

    cent kan verlagen. Om in toekomstige versoepelingscycli meer monetaire munitie te hebben,

    is een verhoging van haar inflatiedoelstelling en dus van het neutrale uitgangspunt van haar

    beleidsrente het overwegen waard.

    Laag en dalend

    In maart 2014 bedroeg de inflatie in de eurozone nog maar

    0,5% en steeg in april licht tot 0,7%. Op de zomermaanden

    van 2009 na, toen de scherpe olieprijsdaling de inflatie tijdelijk

    negatief maakte, is dat het laagste peil sinds de invoering van

    de euro. Bovendien is de inflatietrend dalend. Dat wakkert de

    vrees voor een heuse deflatie aan, die op haar beurt nare asso-

    ciaties opwekt aan historische deflatie-episodes zoals de Grote

    Depressie in de jaren 30 en, recenter, de Japanse ervaring.

    De huidige inflatie bedraagt minder dan de helft van de

    inflatiedoelstelling van de Europese Centrale Bank (ECB). Op

    middellange termijn streeft zij een inflatie van net onder 2%

    na. Volgens de recentste economische projecties van de ECB-

    economen zal de inflatie de komende jaren wel opnieuw licht-

    jes oplopen, maar in 2016 nog altijd maar gemiddeld 1,6%

    bedragen. Naar alle waarschijnlijkheid zal de ECB dus nog eenaantal jaar haar inflatiedoelstelling missen.

    Er woedt op dit ogenblik een discussie onder economen over

    welke middelen de ECB nog beschikt om het deflatierisico te

    bezweren en de inflatie opnieuw richting 2% te tillen. Die

    opdracht is niet gemakkelijk. Haar beleidsrente bevindt zich al

    op een zucht van 0% en de grootschalige aankoop van finan-

    cile activa, naar het voorbeeld van de VS, het VK en Japan,

    ligt gegeven de politieke constellatie in de eurozone gevoelig.

    Dat debat hangt nauw samen met twee andere fundamentele

    vragen. Hoe groot is de waarschijnlijkheid dat we effectief in

    een periode van deflatie terechtkomen en, indien dat gebeurt,

    in welke mate zou dat een probleem zijn voor de Europese

    economie?

    Wat is deflatie?

    Een echte deflatie is meer dan enkel een paar maanden van

    negatieve inflatie. Niemand zal bijvoorbeeld de periode tussen

    juni en oktober 2009, toen de dalende olieprijs in de euro-

    zone tijdelijk voor dalende consumptieprijzen zorgde, als een

    deflatie bestempelen. Voor een echte deflatie moeten meervoorwaarden vervuld zijn. Het moet gaan om aan duurzame

    prijsdaling voor een brede waaier van goederen. Relatieve

    prijsveranderingen vallen hier dus niet onder. Zon prijsdaling

    houdt zich bovendien zelf in stand via deflatieverwachtingen

  • 5/26/2018 Economische Berichten - Deflatie als doembeeld: een relativering

    2/6

    2

    en doet zich meestal in meer dan n enkele economie tegelijk

    voor. Volgens deze definitie bevindt de eurozone zich op dit

    ogenblik niet in een deflatie, maar is zij er wel mogelijkerwijze

    nog maar n neerwaartse prijsschok van verwijderd.

    De eerste voorwaarde van een duurzame daling van een brede

    waaier van prijzen is alvast nog niet vervuld. De consumptie-

    prijsinflatie is positief, en ook het gecombineerde prijspeil van

    consumptie- en investeringsgoederen, overheidsdiensten en

    in- en uitvoergoederen, zoals dat bere-

    kend wordt in de bbp-deflator, steeg

    de voorbije twaalf maanden met 1,1%.

    Ook de inflatieverwachtingen op de

    financile markten gaan voorlopig niet

    uit van een deflatie. In haar communi-

    catie stelt de ECB zelfs dat de inflatieverwachtingen op middel-lange termijn nog netjes verankerd zijn rond haar inflatiedoel-

    stelling, maar dat heeft wat weg van wishful thinking. Wat de

    enquteresultaten betreft is dat inderdaad het geval, maar de

    marktprijzen om zich tegen inflatie te verzekeren spreken een

    andere taal. De gemiddelde verwachte inflatie voor de komen-

    de tien jaar is bezig aan een neerwaartse trend, en bedraagt

    nu 1,7%. Verankerd is anders, maar deflatieverwachtingen

    zien er anders uit.

    Ook het derde kenmerk, het internationaal karakter van een

    deflatie, is voorlopig niet aanwezig. Enerzijds stellen we in alle

    ontwikkelde economien een opmerkelijk matige inflatie vast.In de VS, het VK en Japan bedraagt de consumptieprijsinflatie

    1,5%, 1,6% en 1,6%. Dat is matig, maar niet zo heel ver onder

    de doelstellingen van de betrokken centrale banken, die alle

    2% op middellange termijn nastreven. Enkel de eurozone is de

    vreemde eend in de bijt met een inflatie van 0,7%, die nog niet

    half zo hoog ligt als gewenst. Het deflatiedebat heeft inder-

    daad vrijwel uitsluitend op Europa betrekking. De deflatie-eco-

    nomie bij uitstek, Japan, heeft immers de weg naar positieve

    inflatie teruggevonden dankzij het doortastende optreden van

    de Japanse centrale bank onder haar voorzitter Kuroda.

    Oorzaken

    Vijf jaar na het einde van de Grote Recessie (die volgens de

    definitie van de Amerikaanse National Bureau of Economic

    Research duurde tot juni 2009) blijft de inflatie wereldwijd

    opmerkelijk laag. Mogelijke verklaringen zijn de krediet-

    schaarste en het proces van schuldafbouw dat tijdens de finan-

    cieel-economische crisis op gang kwam en nog altijd bezig is.

    Die hebben een negatieve vraagschok veroorzaakt met een

    wereldwijde overcapaciteit tot gevolg. Bovendien heeft de

    start van de monetaire versoepelingen door de Amerikaanse

    Federal Reserve eind 2008 ironisch genoeg een versnelling van

    de investeringsboom in China op gang gebracht. Dat was het

    gevolg van de nauwe band van de Chinese renminbi met dedollar. Daardoor verhoogde de wereldwijde productiecapaciteit

    nog eens extra. Desinflatie is dan het marktmechanisme om

    vraag en aanbod weer op elkaar af te stemmen.

    Daarbovenop komt de inflatie in de eurozone bijkomend onder

    neerwaartse druk door regiospecifieke factoren. Om te begin-

    nen valt op dat zowel de krediet- als de geldgroei in de euro-

    zone al geruime tijd uiterst zwak is. De jaarstijging van de geld-

    hoeveelheid die effectief in de rele economie terechtkomt (M2)

    bedroeg in maart slechts 2,1%, terwijl het uitstaande krediet-

    volume aan de niet-financile bedrijven

    in diezelfde periode zelfs kromp met

    3,6%. Vanuit een zuiver monetaire

    invalshoek verwondert het dan ook

    niet dat het prijspeil in de eurozone

    nauwelijks stijgt. In de VS bijvoorbeeld

    ziet dat plaatje er helemaal anders uit.

    De ruime geldhoeveelheid en de kredietverlening aan de niet-financile bedrijven stegen er met respectievelijk 6,0% en 9,9%.

    Inflatie eurozone extra onder druk

    De vraag rijst dan waar die verschillen vandaan komen. Een

    eerste belangrijke oorzaak ligt in de zwakke gezondheid van

    de balansen van de banksector, die een gezonde krediet-

    groei in de weg staat. De VS maakten snel na de start van

    de financieel-economische crisis werk van het opkuisen van

    die bankbalansen, met als een van de belangrijkste maatre-

    gelen het zogenoemde TARP-programma (het Troubled Asset

    Relief Programme). In de eurozone gebeurde dat veel trageren minder doortastend. Het is veelbetekenend dat de hui-

    dige systematische doorlichting door de ECB van de activa op

    Europese bankbalansen (deAsset Quality Review) pas zes jaar

    na het begin van de financile crisis gebeurt. De aarzeling om

    minwaarden op een aantal bankactiva snel te laten erkennen

    en met een schone lei verder te gaan, hebben de Europese

    beleidsmakers tot nu toe gemeen met de Japanse van de eer-

    ste helft van de jaren 90. Ook toen duurde het een vijftal jaar

    EconomischeBerichten

    0

    5

    10

    15

    20

    25

    30

    VS

    Eurozo

    neJap

    an

    Opkom

    end

    Azi L

    atijns-

    Amerik

    aOv

    erige

    Grafiek 1 - Deflatierisico vooral in eurozone,maar daalt ook daar

    (deflatiewaarschijnlijkheid in %)

    Oktober 2013 April 2014

    Bron: IMF

    Het feit dat de inflatie laag is, is

    op zichzelf niet slecht. Met een lage

    inflatie kan je meer dingen kopen.

    (ECB-voorzitter Draghi, 2013)

  • 5/26/2018 Economische Berichten - Deflatie als doembeeld: een relativering

    3/6

    3

    vooraleer de zogenoemde zombiekredieten, die steeds werden

    verlengd onder het motto van extend and pretend, onder ogen

    werden gezien en afgeschreven en de betrokken banken wer-

    den geherkapitaliseerd.

    Een tweede vaststelling is het opmerkelijke inflatieverschil in

    Europa tussen de eurozone en het Verenigd Koninkrijk. In het

    VK lag de inflatie in juni 2013 met 2,9% nog bijna een vol pro-

    centpunt boven de doelstelling van 2% van de Bank of England

    en bereikte die pas in december 2013.

    Dat inflatieverschil wijst erop dat de

    oorzaken voor de uiterst lage inflatie

    in de eurozone ook te maken kan

    hebben met de euroconstructie zelf.

    Anders dan bijvoorbeeld het VK heeft

    de eurozone, als bond van verschillende landen, immers geen

    gemeenschappelijke (para)fiscaliteit die landenspecifieke eco-nomische problemen kan opvangen. Anderzijds mist de euro-

    zone echter ook per definitie de mogelijkheid om dergelijke

    schokken te verzachten door wisselkoerswijzigingen. Per saldo

    blijft er dus voor de eurozone als enig aanpassingsmechanisme

    de zogenoemde interne de- of revaluaties. Dat zijn aanpassin-

    gen in concurrentiekracht, bijvoorbeeld door loonmatiging of

    zelfs vermindering, die leiden tot inflatieverschillen tussen de

    eurolanden onderling. De doorgevoerde interne devaluaties in

    kwetsbare eurolanden beginnen geleidelijk hun economische

    vruchten af te werpen. Dat blijkt uit de terugkeer van economi-

    sche groei in de meeste perifere eurolanden en een schuchter

    herstel van hun arbeidsmarkt. Voor de inflatie in de eurozonehad dat beleid echter verregaande gevolgen. Met een ECB die

    een inflatie nastreeft van 2% voor de hele eurozone en kern-

    landen zoals Duitsland die als de dood zijn voor hogere inflatie,

    leidt een beleid van interne devaluaties per definitie tot een fors

    dalende gemiddelde inflatie.

    Het is belangrijk om erop te wijzen dat dit soort van potentile

    deflatie niet het gevolg is van een of andere zich zelf voe-

    dende marktontwikkeling, maar wel een gewild effect is van

    een bewust beleid. De collateral damage van een intrinsieke

    deflatoire spiraal zou kunnen worden vermeden indien kernlan-

    den zoals Duitsland tijdelijk een hogere nationale inflatie land

    zouden tolereren. Nog beter zou het zijn indien de ECB haar

    definitie van prijsstabiliteit voor de eurozone zou verhogen tot

    een gemiddelde inflatie van bijvoorbeeld 4%. Nog voor lange

    tijd zullen interne devaluaties immers het enige aanpassingsme-

    chanisme blijven waarover de eurozone beschikt.

    Deflatie als boeman

    Naast de inschatting van de waarschijnlijkheid dat we in een

    deflatie terechtkomen, is er ook de vraag of die wel noodzake-

    lijkerwijze zo erg zou zijn. In het actuele debat wordt deflatie

    doorgaans beschouwd als per definitie schadelijk, met de ver-

    wijzing naar de Grote Depressie van de jaren 30 als doembeeld.De drie belangrijkste argumenten die hierbij worden gebruikt,

    zijn de groeivernietigende spiraal van uitgestelde bestedingen,

    problemen voor het monetaire beleid en oplopende rele

    schuldenlasten.

    Volgens het eerste argument zou de verwachting van dalende

    prijzen leiden tot consumptie-uitstel en lagere economische

    groei. Daardoor dalen de prijzen nog sterker en belanden we

    in een destructieve spiraal. Van alle bezwaren tegen defla-

    tie is dit argument het minst overtuigend. Bij een constante

    nominale rente komt een verwachte

    jaarlijkse daling van het prijspeil met

    bijvoorbeeld n procent immers neer

    op stijging van de rele spaarrente met

    n procent. Dergelijke stijgingen van

    spaarrentes hebben in het verleden

    zelden tot economische depressies geleid. Ook de ervaring in

    de telecomsector is anders. Ondanks forse jaarlijkse prijsdalin-gen van eenzelfde smartphone of tv, is er van een algemeen

    uitstelgedrag door de consument niets te merken. Wanneer de

    nominale rente bovendien als gevolg van de deflatieverwach-

    ting op haar beurt ook met n procentpunt daalt (het Fisher-

    effect), blijft de rele spaarrente en haar impact op spaar- en

    consumptiegedrag zelfs ongewijzigd.

    Een sterker argument is dat de centrale bank in een deflatoire

    omgeving de controle over haar rele beleidsrente verliest.

    Nadat ze haar nominale beleidsrente tot nul procent heeft

    verlaagd, kan een centrale bank haar rele rente niet verder

    verlagen indien ze dat nodig acht. Ze zit gevangen in de liqui-diteitsval beschreven door Keynes in 1936. Sterker nog, in een

    omgeving van oplopende deflatieverwachtingen zou de rele

    beleidsrente zelfs automatisch oplopen. In zon constellatie

    kan effectief een zelfvernietigende spiraal op gang komen.

    Centrale banken moeten dan proberen de deflatieverwachtin-

    gen te benvloeden met een niet-conventioneel beleid, zoals

    grootschalige aankopen van financile activa en een aangepast

    communicatiebeleid.

    -1

    0

    1

    2

    3

    4

    5

    1999 2001 03 05 07 09 11 13

    Grafiek 2 - Gemiddelde inflatie eurozone preciesop langetermijndoelstelling

    (in %)

    Eurozone Gemiddelde inflatie Doelstelling ECB

    Bron: Thomson Reuters Financial

    Inflatie is altijd en overal een mone-

    tair fenomeen [] (Milton Friedman,

    1970)

  • 5/26/2018 Economische Berichten - Deflatie als doembeeld: een relativering

    4/6

    4

    Een licht hogere inflatiedoelstelling zou ook dat probleem

    verzachten. Al in 2010 stelde toenmalig IMF-hoofdeconoom

    Olivier Blanchard voor om de inflatiedoelstellingen van de

    belangrijke centrale banken te verhogen tot 4%. Ze kunnen

    hun rele beleidsrente dan met twee extra procentpunten ver-

    lagen vooraleer ze de nominale nulgrens bereiken en de liqui-

    diteitsval toeslaat. Volgens simulaties van Laurence Ball zou een

    inflatiedoelstelling van 4% in de VS vanaf de vroege jaren 2000

    de gemiddelde werkloosheidsgraad in

    de periode tussen 2010 en 2013 met

    twee procentpunten hebben verlaagd.

    Het derde argument tegen deflatie ver-

    wijst naar de oplopende rele last van

    bestaande nominale schulden, waardoor het proces van schul-

    denafbouw op zijn minst wordt bemoeilijkt of zelfs een nieuweschuldencrisis kan worden veroorzaakt. Een economie zoals de

    eurozone, waar zowel de publiek als de private schulden zich

    nog altijd op hoog peil bevinden, is uitgesproken kwetsbaar

    voor een dergelijk scenario.

    We moeten het gevaar van een rele schuldenopbouw in een

    omgeving van matige deflatie echter relativeren. Dat fenomeen

    komt immers vrij vaak voor zonder economische rampen te

    veroorzaken. Het doet zich immers niet alleen voor in geval

    van deflatie, maar telkens wanneer de inflatie (onverwacht)

    daalt. In de jaren 80 bijvoorbeeld zorgde het desinflatoir beleid

    van de voornaamste centrale banken aanvankelijk voor eenuitgesproken stijging van de rele rentes zonder de gunstige

    economische groeiomgeving te schaden.

    Bovendien zullen het tweede en derde probleem in de praktijk

    zelden samen voorkomen. Het is immers belangrijk een onder-

    scheid te maken tussen verwachte en niet-verwachte deflatie.

    Zo kan een centrale bank haar controle over haar rele beleids-

    rente enkel verliezen indien er deflatieverwachtingen zijn, ter-

    wijl het gevaar voor een rele schuldenopbouw dan weer enkel

    dreigt in het geval van een onverwachte deflatie waarmee de

    verschuldigde rentevoeten nog geen rekening houden.

    De goede, de slechte en de catastrofe

    De vermelde problemen die deflatie kan veroorzaken gaan er

    stilzwijgend van uit dat de economie wordt getroffen door een

    negatieve schok, waarna een negatieve spiraal op gang komt.

    Meestal neemt dat de vorm aan van een negatieve vraagschok,

    waardoor deflatie geassocieerd wordt met trage of zelfs nega-

    tieve economische groei. In extreme gevallen, zoals tijdens de

    Grote Depressie van de jaren 30, ontaardt zon slechte deflatie

    in een catastrofe.

    Maar er bestaan ook goede deflaties. Desinflatie en uitein-

    delijk deflatie kunnen immers ook het gevolg zijn van eenpositieve aanbodschok. Innovaties kunnen bijvoorbeeld via

    productiviteitsstijgingen leiden tot zowel hogere economische

    groei en deflatie. Volgens een historisch overzicht van de Bank

    voor Internationale Betalingen is het merendeel van de geob-

    serveerde deflatieperiodes van de eerder goede aard. Met

    de opmerkelijke uitzondering van de Grote Depressie bleef de

    economische groei in de meeste gevallen ook na de start van

    de deflatie op peil. Indien de actuele inflatie in de eurozone

    geleidelijk onder nul procent zakt, zou de deflatie veel weg heb-

    ben van zon goede deflatie. Ze gaat

    immers hand in hand met een matige

    maar gestage conjunctuurverbetering.

    Het hoeft dan ook niet te verwonderen

    dat perioden van deflatie in de econo-

    mische geschiedenis vrij frequent voorkwamen. Voor het groot-

    ste deel van de geschiedenis was het geld immers gebaseerdop een of andere vorm van de edelmetaal, was de groei van de

    geldhoeveelheid bijgevolg beperkt en lag ook de gemiddelde

    jaarlijkse inflatie laag. Neerwaartse prijsschokken konden dan

    snel leiden tot een daling van het algemene prijspeil.

    Deflaties kwamen vooral in de negentiende eeuw relatief vaak

    voor. Zo bevond de Belgische economie zich bijvoorbeeld in de

    periode tussen 1880 en 1913 in 44% van de jaren in een defla-

    tie. In Duitsland was dat in die periode in 29% van de jaren het

    geval. Het monetaire referentieland van de negentiende eeuw,

    het Verenigd Koninkrijk, was in de periode van 1801 tot 1879

    zelfs iets vaker in deflatie dan niet (in 51% van de jaren). Ook inde VS was de frequentie van deflatiejaren in die periode (31%)

    gelijk aan die in de periode rond de Grote Depressie (31%).

    In de periode na de Tweede Wereldoorlog werd het fenomeen

    van de deflatie minder frequent. De overgang van een zuivere

    goudstandaard naar de dollargebaseerde indirecte goudstan-

    daard (het Bretton Woods-stelsel) is daar niet vreemd aan. Na

    het definitieve einde van de (indirecte) goudstandaard in 1973

    EconomischeBerichten

    0,0

    0,5

    1,0

    1,5

    2,0

    2,5

    3,0

    2015 16 17 18 19 20 21 22 23 24

    Grafiek 3 - Financile markten verwachten terugkeer naar2% inflatie pas in 2022

    (verwachte inflatie op basis van inflatieswaps, in %)

    Doelstelling ECB Verwachte jaarlijkse inflatie

    Bronnen: Bloomberg, eigen berekeningen

    Het merendeel van de deflaties in de

    economische geschiedenis waren van

    de goede soort.

  • 5/26/2018 Economische Berichten - Deflatie als doembeeld: een relativering

    5/6

    5

    en de overgang naar zogenoemd fiatgeld, stierf deflatie zelfs

    vrijwel uit. Fiatgeld steunt enkel op het vertrouwen in de emit-

    terende overheid en kan bijgevolg desnoods onbeperkt door

    de betrokken centrale bank worden gecreerd. Dat is consis-

    tent met de stelling van het neo-monetarisme, dat bij monde

    van Milton Friedman verkondigde dat inflatie (en dus ook

    deflatie) altijd een monetair fenomeen

    is. Vermits in een systeem van fiatgeld

    de centrale bank volledige controle

    over haar geldhoeveelheid heeft, kan

    een duurzame deflatie niet voorkomen

    indien de centrale bank dat niet wenst.

    De enige deflatie-episode van betekenis in tijden van fiatgeld

    was de Japanse ervaring sinds de jaren 90. Sindsdien bevond de

    Japanse economie zich in precies de helft van het aantal jaren

    in een deflatie. Daar zijn verschillende redenen voor, de meesteuit de monetaire sfeer. De trage gezondmaking van de banken-

    balansen na de vastgoed- en aandelencrash van 1990 woog op

    de kredietverlening en daardoor ook op de geldgroei. In de eer-

    ste helft van de jaren 90 kwam daar nog een forse appreciatie

    van de Japanse yen bij, met tussen 1990 en 1995 per saldo een

    verdubbeling van zijn waarde tegenover de Amerikaanse dollar.

    Verder bereikte de Japanse beleidsrente pas in 1999 0%, waar-

    na de centrale bank relatief laat begon aan haar halfslachtige

    kwantitatieve versoepeling. Ten slotte bleef de Japanse centrale

    bank tijdens de grootschalige kwanti-

    tatieve versoepelingen door de Federal

    Reserve en de ECB vanaf eind 2008

    aan de zijlijn, met opnieuw een forse

    appreciatie van de yen en deflatoire

    druk tot gevolg. Per saldo was dus ook

    de Japanse deflatie-saga uiteindelijk

    een monetair fenomeen. Dat argument wordt kracht bijgezet

    door het feit dat de Japanse inflatie en inflatieverwachtingen

    opnieuw positief werden kort nadat de Japanse centrale bank

    onder haar nieuwe gouverneur Kuroda begin 2013 aan eenkordate monetaire stimulering begon.

    Conclusie

    De economische geschiedenis leert ons dat deflaties vooral een

    fenomeen van de periode van de goudstandaard waren. Op

    Japan na, was er geen echte deflatie meer sinds de invoering

    van het fiatgeld. De Japanse deflatie was ten minste gedeeltelijk

    toe te schrijven aan een zekere passiviteit van de Japanse cen-

    trale bank. De sleutel om een deflatiescenario in de eurozone

    te vermijden ligt bijgevolg bij de ECB. Maar zelfs als de inflatie

    in de eurozone verder zou dalen tot onder nul procent, is hetnog maar de vraag of een periode van matige deflatie voor de

    eurozone een ramp hoeft te zijn. Veel zou dan afhangen van

    de grootteorde van de prijsdalingen en van de onderliggende

    oorzaak. Indien de lage of zelfs negatieve inflatie het markt-

    mechanisme is om de macro-economische

    vraag in lijn te brengen met het wereldwijde

    ruime aanbod, kan dat zelfs gezond zijn en

    de economische groei aanzwengelen. De eco-

    nomische geschiedenis biedt hiervoor tal van

    precedenten.

    Na het verdwijnen van de indirecte

    goudstandaard in de jaren 70 is

    deflatie een zeldzaam fenomeen

    geworden.

    Laagste inflatie (in %, linkse schaal) Hoogste inflatie (in %, linkse Aantal landen in deflatie (rechtse schaal) schaal)

    0

    2

    4

    6

    8

    10

    12

    14

    -4

    -2

    0

    2

    4

    6

    8

    1999 2001 03 05 07 09 11 13

    Grafiek 4 - Aantal EMU-lidstaten met negatieve inflatieneemt toe

    Bronnen: Thomson Reuters Financial, eigen berekeningen Dieter [email protected]

    ReferentiesBall, L. (2013), The Case for 4% Inflation, Central Bank Review (Central Bank of the Republic of Turkey)Blanchard, O., G. DellAriccia en P. Mauro (2010), Rethinking Macroeconomic Policy, IMF Staff Position NoteBorio, C. en A.J. Filardo (2004), Back to the future? Assessing the deflation record, Bank For International Settlements (BIS) Working Paper nr. 152Draghi, M. (2013), ECB Press conferenceFriedman, M. (1970), The Counter-Revolution in Monetary TheoryKeynes, J. (1936), The General Theory of Employment, Interest and Money

  • 5/26/2018 Economische Berichten - Deflatie als doembeeld: een relativering

    6/6

    EconomischeBerichten

    De lage en dalende inflatie in de eurozone wekt bij veel waar-

    nemers de vrees dat Europa afstevent op een Japanscenario.

    Dat verwijst eerder naar een mogelijke deflatie, dan naar een

    krimp in de economische activiteit. Dat laatste was immers ook

    in Japan niet het geval.

    Er zijn inderdaad enkele gelijkenissen tussen de huidige

    Europese economie en die van Japan in de jaren 90 en 2000.

    Een eerste gelijkenis is de trage gezondmaking van de balansen

    van de Europese bankensector. In tegenstelling tot de VS, waar

    de overheid snel na het uitbreken van de financieel-economi-

    sche crisis van 2008 onder meer via het TARP-programma voor

    een schone lei zorgde, duurde het in de eurozone zes jaar, tot

    2014, vooraleer over te gaan tot een serieuze doorlichting vande bankbalansen in het kader van de Asset Quality Review

    door de ECB. Pas na die doorlichting zal de ECB haar rol van

    gemeenschappelijke toezichthouder opnemen. Die trage aan-

    pak heeft veel weg van de Japanse aanpak van de eerste helft

    van de jaren 90. Het gevolg in beide gevallen is een negatieve

    kredietgroei, die gepaard gaat met een uiterst trage geldgroei

    en zo de deflatoire druk versterkt.

    Een tweede gelijkenis is de een zekere passiviteit van de ECB en

    de Japanse centrale bank in verband met kwantitatieve versoe-

    pelingen. Na het faillissement van de Amerikaanse zakenbank

    Lehman Brothers in 2008 deed de Japanse centrale bank nietmee aan de kwantitatieve versoepelingen door de Fed (via de

    aankoop van obligaties) en initieel ook door de ECB (via haar

    liquiditeitsinjecties in de banksector). Als gevolg daarvan bleef

    de groei van de Japanse geldbasis ver achter op die in de VS

    en de eurozone. Die Japanse afzijdigheid zorgde voor een forse

    appreciatie van de Japanse yen, met als gevolg een versterking

    van de deflatoire druk. We stellen nu in de eurozone een gelijk-

    aardige ontwikkeling vast. Zowel de Fed als de Bank of Japan

    creren op dit ogenblik nog altijd maand na maand grootscha-

    lig liquiditeiten. In de eurozone daarentegen krimpt door de

    gestage terugbetaling van vroegere liquiditeitsvoorzieningen

    aan de banksector de monetaire basis.

    Het deflatoir risico dat op dit ogenblik uitgaat van de sterke

    wisselkoers van de euro is bijgevolg de derde gelijkenis met de

    Japanse ervaring. Ten opzichte van de munten van haar belang-

    rijkste handelspartners is de euro sinds de zomer van 2012 met

    meer dan 10% geapprecieerd. Via lagere invoerprijzen zet dat

    de inflatie onder neerwaartse druk. Volgens het inflatiemodel

    van de ECB verlaagt zon appreciatie van de euro met 10% de

    inflatie in het eerste daaropvolgende jaar met 0,3% en in het

    tweede met 0,6%. Meteen hebben we een belangrijk deel van

    de verklaring waarom de inflatie in de eurozone op dit ogenblikzo ruim onder die van bijvoorbeeld de VS ligt.

    Wat de inflatieontwikkeling betreft, lijkt de eurozone op dit

    ogenblik dus meer op Japan dan op de VS. Daarbij zijn echter

    twee bedenkingen op hun plaats. Door het gebrekkige institu-

    tionele kader in de eurozone konden de Europese beleidsma-

    kers onmogelijk op dezelfde en tijdige manier op de financile

    crisis reageren als hun Amerikaanse collegas. Het vergde tijd

    om het noodzakelijk kader te creren, waaronder een ver-

    regaande Europese bankenunie en de bereidheid van de ECB

    om de muntunie onvoorwaardelijk te bewaren. Nu vele nood-

    zakelijke beleidsmiddelen er uiteindelijk zijn, stijgt de kans dathet Europees beleid net als het Amerikaanse het deflatiegevaar

    kan ontwijken.

    Maar zelfs zonder een aanhoudende deflatieperiode in de

    eurozone, kan bij de huidige lage inflatie n bijkomende schok

    tijdelijk voor een negatieve inflatie zorgen. Indien de economi-

    sche geschiedenis een leidraad voor de toekomst is, hoeft een

    dergelijke tijdelijke deflatie een verdere conjunctuurherleving

    echter niet in de weg te staan.

    Eurozone, een tweede Japan?

    Voor vragen i.v.m. de inhoud van deze publicatie kunt u terecht bij: Dieter Guffens (32) (0)2 429.62.87E-mail: [email protected] uitgever: Johan Van Gompel, Havenlaan 2, B-1080 BrusselCorrespondentieadres & abonnementenbeheer: KBC Groep NV, Global S ervices, GCE, Havenlaan 2, 1080 Brussel,E-mail: [email protected] publicatie komt tot stand op de Chief Economist Department van KBC Groep. Noch de mate waarin de voorge-stelde scenarios, risicos en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de realiteitzullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De prognoses zijn indicatief. De gegevens in deze publicatiezijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies conform de Wet van6 april 1995 inzake secundaire markten, het statuut van en het toezicht op beleggingsondernemingen, de bemid-delaars en beleggingsadviseurs. KBC kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de juistheid of de volledigheidervan. Alle historische koersen, statistieken en grafieken zijn actueel tot en met 5 mei 2014, tenzij anders vermeld.De beschreven meningen en vooruitzichten zijn die zoals ze gelden op 5 mei 2014.

    Onze webstek www.kbceconomics.be houdt u

    op de hoogte van alle analyses en vooruitzich-

    ten van de KBC-economisten.