Download het rapport van de opgraving

678
4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas Boxmeer Sterckwijck Onder redactie van E. Blom en H.M. van der Velde monografie 18 Boxmeer-Sterckwijck: 4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas De archeologie van De archeologie van Boxmeer-Sterckwijck: 4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas Redactie E. Blom en H.M. van der Velde

Transcript of Download het rapport van de opgraving

  • 4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas

    Boxmeer Sterckwijck

    Onder redactie van E. Blom en H.M. van der Velde

    monografie 18

    Boxmeer-Sterckwijck: 4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas

    De archeologie van

    De archeologie van B

    oxmeer-Sterckw

    ijck: 4500 jaar wonen, w

    erken en begraven langs de Maas

    Redactie E. B

    lom en H

    .M. van der Velde

  • monografie 18

  • De archeologie van Boxmeer-Sterckwijck:

    4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas

    ADC Monografie 18

    onder redactie van

    E. Blom en H.M van der Velde

    Auteurs:

    E. BlomS.B.C. Bloo (ArcheoMedia)

    J.A.A. Bos J. Dijkstra M. van Dinter

    E. Drenth (ArcheoMedia)L.M.F. van der FeijstR.C.A. GeertsN.L. Jaspers W. JezeerK. van KappelS. KoddeR. MachielsM.J.A. Melkert (MarianMelkert)C. MoolhuizenJ. de Moor (EARTH Integrated Archaeology)M. OpbroekA. PijpelinkP. de Rijk (ArcheoMedia)E. Smits (Smits Antropologisch Bureau)H.M. van der VeldeH.A.P. VeldmanF. VermueL.P. VerniersS. ZandboerF.S. Zuidhoff

  • Colofon

    ADC Rapport 3500 / ADC Monografie 18

    De archeologie van Boxmeer-Sterckwijck: 4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas

    Onder redactie van E. Blom en H.M. van der Velde

    In opdracht van: Gemeente Boxmeer

    Directievoering: The Missing Link (TML)

    Fotos en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld

    Opmaak: J. Pasveer

    Afbeelding tussen titelpagina en colofon: Romeinse vogelfibula (pag. 391)

    ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, november 2015Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt

    worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook

    zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

    ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend

    uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

    Autorisatie:

    E. Jacobs

    ISBN 978-94-6064-308-8

    ADC ArcheoProjectenPostbus 15133800 BM AmersfoortTel 033 299 8181Fax 033 299 8180

    Email [email protected]

  • 5

    Inhoud

    DEEL I

    Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied 12De archeologie van Boxmeer-Sterckwijck: 4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas 13

    1 Inleiding - M. Opbroek en E. Blom 211.1 Boxmeer-Sterckwijck 211.2 Voorgeschiedenis van het archeologisch onderzoek 21

    1.2.1 Maasbroekse Blokken 231.2.2 Boxmeer-Sterckwijck: proefsleuvenonderzoek 23

    1.3 Archeologische verwachting van Boxmeer-Sterckwijck 261.3.1 Steentijd 261.3.2 Midden- en Late Bronstijd 271.3.3 IJzertijd 291.3.4 Romeinse tijd 291.3.5 Middeleeuwen 311.3.6 Interpretatie van de onderzoeksgegevens 33

    1.4 Bijzondere complextypen in een cultuurlandschap 331.4.1 Het urnenveld 331.4.2 Bewoning uit de Midden-Bronstijd 341.4.3 Zwervende erven 341.4.4 Rituele deposities 341.4.5 Middeleeuwse nederzetting 35

    1.5 Doel van het onderzoek en onderzoeksvragen 351.5.1 Themas 351.5.2 Algemene onderzoeksvragen 361.5.3 Thema 1: Eeuwenlang begravingsritueel, een dodenlandschap 361.5.4 Thema 2: Hauslandschaft in de Brons- en IJzertijd 361.5.5 Thema 3: Synchrone en diachrone samenhang van erven met dodenlandschap de lokale gemeenschap 371.5.6 Thema 4: Depositiepraktijken in de late prehistorie 371.5.7 Thema 5: Middeleeuwen onder de loep: van Karel de Grote tot de Heren van Boxmeer 381.5.8 Thema 6: De langetermijngeschiedenis van het wegenpatroon 391.5.9 Thema 7: degradatieprocessen en zichtbaarheid van grondsporen 39

    1.6 Het veldwerk 401.6.1 Inleiding 401.6.2 Strategie 401.6.3 Gerealiseerd onderzoek 411.6.4 Campagnes 421.6.5 Introductie op de verschillende zones 431.6.6 Procedures en wijzigingen van het veldwerk 461.6.7 De veldteams 47

    1.7 Publieksbeleving 491.7.1 Veldwerk 491.7.2 Met de blik vooruit 50

    1.8 Methoden en technieken 521.8.1 Aanleg putten 531.8.2 Het sporenvlak 541.8.3 Structuren 551.8.4 Fysische geografie: profielen en profielkolommen 591.8.5 Veldadministratie en vondstverwerking 61

    1.9 Evaluatie van het veldwerk 631.9.1 Technische rapporten 631.9.2 Waardering 641.9.3 Vondstmateriaal 66

    1.10 Opzet van het rapport 741.10.1 De auteurs 75

  • 6

    2 De vorming van het landschap en haar eerste bewoners - F.S. Zuidhoff, J.A.A. Bos en M. Opbroek 772.1 Inleiding 772.2 Het ontstaan van het landschap rondom Boxmeer 772.3 Vegetatieontwikkeling in het Maasdal 812.4 Fysisch Geografisch onderzoek 82

    2.4.1 Doelstellingen Fysisch Geografisch onderzoek 822.4.2 Lithologie en bodemkunde 83

    2.5 Sterckwijck en omgeving in de steentijd 872.5.1 Archeologische resten uit het Mesolithicum en Neolithicum 872.5.2 Jagers/verzamelaars en de eerste boeren van Sterckwijck 902.5.3 Losse vondsten 100

    2.6 Conclusies: bewoning en landschap langs de Maas tot in het Neolithicum 1052.7 Beantwoording van de onderzoeksvragen 106

    3 Bewoning in de Bronstijd - M. Opbroek, H.M. van der Velde en E. Blom 1073.1 Inleiding 1073.2 Onderzoeksgeschiedenis 107

    3.2.1 Vroege Bronstijd en Midden-Bronstijd A 1083.2.2 Midden-Bronstijd B 1083.2.3 Late Bronstijd 110

    3.3 De structuren en erven uit de Bronstijd 1113.3.1 Huisplattegronden 1113.3.2 Bijgebouwen 1293.3.3 Kuilen en andere sporen 1333.3.4 Erven 1423.3.5 Activiteitenzones 152

    3.4 De materile cultuur 1533.4.1 Aardewerk 1533.4.2 Vuursteen 1553.4.3 Natuursteen 158

    3.5 Voedseleconomie 1663.5.1 Cultuurgewassen 1663.5.2 Akkerbouw 167

    3.6 Bewoningsontwikkeling in de Bronstijd 1673.6.1 Late Vroege Bronstijd Vroege Midden-Bronstijd 1673.6.2 Midden-Bronstijd (B) 1693.6.3 Late Bronstijd Vroege IJzertijd 172

    3.7 Beantwoording onderzoeksvragen 172

    4 Grafritueel en grafheuvels: het landschap van de doden gedurende de metaaltijden - F. Vermue, M. Opbroek, E. Blom en H.M. van der Velde 179

    4.1 Inleiding 1794.2 Theoretische kaders 179

    4.2.1 Midden-Bronstijd: Graven en Grafheuvels 1804.2.2 Late Bronstijd Midden-IJzertijd: De Urnenveldenperiode 1814.2.3 Grafvelden uit de Midden- en Late IJzertijd 1854.2.4 De relatie tussen grafritueel en huisplaatsen 185

    4.3 De grafvelden van Sterckwijck gedurende de Brons- en IJzertijd 1864.3.1 Boxmeer en omgeving 1864.3.2 Landschappelijke situering en het uiterlijk van de zone met graven 1874.3.3 Begrenzing van het grafveld 1894.3.4 Classificering van de graven en randstructuren 1894.3.5 Datering van de graven 1954.3.6 Indeling van de randstructuren 195

    4.4 De ontwikkeling van het dodenlandschap 1974.4.1 Grafheuvels uit de Midden-Bronstijd 1974.4.2 Het grafveld vanaf de Late Bronstijd tot in de Midden-/Late IJzertijd 204

  • 7

    4.5 De ontwikkeling en interpretatie van het grafveld 2394.5.1 Midden-Bronstijd: grafheuvels en huisplaatsen 2394.5.2 Het ontstaan van clusters van graven binnen het grafveld vanaf de Late Bronstijd 2404.5.3 Continuiteit van grafritueel: een landschap voor de doden 2444.5.4 Het grafveld als spiegel van de samenleving 245

    4.6 Beantwoording van de onderzoeksvragen 247

    5 Lintbebouwing in de IJzertijd - S.W. Kodde en H.M. van der Velde 2515.1 Inleiding 2515.2 Het landschap in de IJzertijd 2515.3 Benaderingswijzen in het onderzoek naar de ontwikkeling van het cultuurlandschap gedurende

    de IJzertijd 2535.3.1 Zwervende erven en plaatsvaste nederzettingen 2535.3.2 De microregio Sterckwijck: vindplaatsen uit de directe omgeving 2555.3.3 De opzet van het onderzoek: van sporencluster tot huisplaats 255

    5.4 Het bewoningslandschap in de IJzertijd 2585.4.1 Hoofdgebouwen 2605.4.2 Bijgebouwen 2675.4.3 Kuilen 2695.4.4 Waterputten 2715.4.5 Sporenclusters en erfindeling verspreid over het bewoningslint 273

    5.5 De materile cultuur 2965.5.1 Aardewerk 2965.5.2 Metaal 3165.5.3 Natuursteen 3185.5.4 Keramisch bouwmateriaal en keramische objecten 3355.5.5 Glazen sieraden 340

    5.6 De voedseleconomie in de IJzertijd 3435.6.1 Akkers en weidegebieden 3435.6.2 Cultuurgewassen 3455.6.3 Archeozologisch onderzoek 347

    5.7 Chronologische ontwikkeling van het cultuurlandschap 3525.8 Beantwoording van de onderzoeksvragen 354

    6 Romeinse tijd - S. Zandboer, H.A.P. Veldman en E. Blom 3596.1 Inleiding 359

    6.1.1 Regionaal kader 3596.1.2 Lokaal kader 360

    6.2 Het landschap 3646.3 Grondwaterstand 3656.4 Sterckwijck in de Romeinse tijd 365

    6.4.1 Inleiding 3656.4.2 Huisplattegronden 3666.4.3 Bijgebouwen 3706.4.4 Waterputten en drenkkuilen 3726.4.5 Kuilen en overige structuren 3746.4.6 Erven 3766.4.7 Activiteitenzones 378

    6.5 Infrastructuur 3826.5.1 Algemeen 3826.5.2 Wegen en paden op en langs Sterckwijck 382

    6.6 De nederzetting 3846.6.1 Verspreiding van de erven en activiteitenzones 384

    6.7 De materile cultuur 3866.7.1 Aardewerk 3866.7.2 Metaal 3896.7.3 Natuursteen 392

  • 8

    6.7.4 Keramisch bouwmateriaal 4106.7.5 Glas 412

    6.8 De voedseleconomie 4146.8.1 Akkerbouw 414

    6.9 Chronologische ontwikkeling van de bewoning 4146.9.1 Een interregionaal kader 4146.9.2 Chronologische ontwikkeling van de bewoning te Sterckwijck 415

    6.10 Het Romeinse grafveld 4156.10.1 Inleiding 4156.10.2 Begrenzing van het grafveld 4166.10.3 De graven 4166.10.4 Crematieresten 4206.10.5 Bijgiften 4236.10.6 Ruimtelijke indeling van het grafveld 4326.10.7 Chronologische indeling van het grafveld 4356.10.8 Samengevat 435

    6.11 Conclusie en synthese 4356.11.1 Inleiding 4356.11.2 Resultaten onderzoek te Sterckwijck 4376.11.3 Bewoningsgeschiedenis 4376.11.4 Collectieve grafvelden 4386.11.5 Het grafveld van Sterckwijck 4406.11.6 Reconstructie 440

    6.12 Beantwoording onderzoeksvragen 441

    7 Vroegmiddeleeuwse erven en begravingen - J. Dijkstra 4477.1 Inleiding 447

    7.1.1 Nederzettingsbeeld voorafgaand aan het onderzoek 4487.1.2 Begraven in de Vroege Middeleeuwen 4507.1.3 Omgeving Sterckwijck 451

    7.2 Het landschap in de Vroege Middeleeuwen 4517.3 De gebouwen, waterputten en kuilen 451

    7.3.1 Hoofdgebouwen: woonstalhuizen 4517.3.2 Bijgebouwen 4607.3.3 Hutkommen 4657.3.4 Waterputten 4677.3.5 Kuilen 4707.3.6 Wegen 470

    7.4 Erven 4707.5 Een klein grafveld 476

    7.5.1 Inleiding 4767.5.2 Resultaten 478

    7.6 De materile cultuur 4787.6.1 Aardewerk 4787.6.2 Metaal 4877.6.3 Natuursteen 4897.6.4 Glas 501

    7.7 De voedseleconomie 5037.7.1 Cultuurgewassen en akkerbouw 5037.7.2 Dierlijke resten 506

    7.8 Chronologische ontwikkeling van de bewoning 5077.8.1 De eerste activiteiten vanaf het midden van de 6e eeuw 5077.8.2 Eerste bewoning in laatste kwart van de 7e eeuw? 5077.8.3 Bewoning in de eerste helft van de 8e eeuw: toename van het aantal erven 5087.8.4 Bewoning in de tweede helft van de 8e eeuw en eerste helft van de 9e eeuw 5087.8.5 Bewoning in de tweede helft van de 9e en (vroege) 10e eeuw en verschuiving van de nederzettingslocatie 508

  • 9

    7.9 Conclusies 5107.9.1 Herkolonisatie van het gebied 5107.9.2 Nederzettingsbeeld in de Vroege Middeleeuwen 5107.9.3 De bewoners 512

    7.10 Beantwoording van de onderzoeksvragen 513

    8 Erven uit de Volle en Late Middeleeuwen - J. Dijkstra 5198.1 Inleiding 519

    8.1.1 Historische context 5198.1.2 Nederzettingsbeeld voorafgaand aan het onderzoek 5218.1.3 Omgeving Sterckwijck 523

    8.2 Historische geografie van de regio rond Sterckwijck en het landschap in de Volle en Late Middeleeuwen 5248.2.1 Historische geografie 5248.2.2 Waterhuishouding 5258.2.3 Bodemgesteldheid 5268.2.4 Infrastructuur 5278.2.5 De bijzondere structuur van Startwijk 5318.2.6 Het landschap in de Volle en Late Middeleeuwen 532

    8.3 Bewoningsporen uit de Volle en Late Middeleeuwen 5338.3.1 De indeling en datering van de middelgrote en grote gebouwen 5338.3.2 De constructie van de middelgrote en grote gebouwen 5428.3.3 Functie van de middelgrote en grote gebouwen 5448.3.4 Ontwikkeling in de boerderijbouw 5448.3.5 Bijgebouwen, spiekers en hooibergen 5468.3.6 Waterputten 5508.3.7 Kuilen 5538.3.8 Greppels en wegen 554

    8.4 Verspreiding van de plattegronden en erven 5568.5 Chronologische ontwikkeling van de nederzetting 5628.6 De materile cultuur van de bewoners in de Volle Middeleeuwen 565

    8.6.1 Aardewerk 5658.6.2 Metaal 5778.6.3 Natuursteen: maalstenen, slijpgereedschap, spolia en grote stenen 578

    8.7 De voedseleconomie van de bewoners in de Late Middeleeuwen 6068.7.1 Archeobotanisch onderzoek 6068.7.2 Dierlijk bot 609

    8.8 Conclusies 6128.8.1 Nederzettingsbeeld 6128.8.2 De verschuiving van de nederzetting 6138.8.3 De bewoners 6148.8.4 Wegen en percelering, een relatie met een meer recent verleden 615

    8.9 Beantwoording van de onderzoeksvragen 6188.9.1 Huisplattegronden 6188.9.2 Erven 6208.9.3 Nederzetting 6218.9.4 Wegen 622

    9 Boxmeer-Sterckwijck: 4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas - H.M. van der Velde en E. Blom 623

    9.1 Inleiding 6239.1.1 Landschapsarcheologie en de culturele biografie van het landschap 6239.1.2 De genese van het fysieke landschap van Sterckwijck en de betekenis daarvan voor het archeologisch

    onderzoek 6249.2 Sporen van jagers-verzamelaars tot de eerste boeren van Boxmeer 6259.3 Metaaltijden: het ontstaan van een cultuurlandschap 6279.4 De Romeinse tijd: wonen en begraven langs de weg 632

  • 10

    9.5 De Vroege Middeleeuwen: een nieuw bewoningslandschap krijgt vorm 6349.6 Startwijk: opnieuw ontginnen in de Middeleeuwen en de wortel van het huidige cultuurlandschap 6369.7 Nieuwe inzichten uit Sterckwijck: het landschap en haar bewoners 638

    Literatuur 641Lijst van afbeeldingen 664Lijst van tabellen 673

    DEEL II Bijlagen en structuurcatalogus

    Bijlage I Thema: Verbruining - J. de Moor en M. van Dinter 3I.1 Inleiding 3I.2 Bodemvorming 3

    I.2.1 Hooggelegen oostelijke terrein (zone 1, 4 en 6) 5I.2.2 Laaggelegen westelijk terrein (zone 2 en 3) 5

    I.3 Onderzoeksvragen 6I.4 Conclusie 7

    Bijlage II Resultaat 14C-dateringen 9

    Bijlage III Onderzoek naar hout uit de waterputten; BIAX 17III.1 Inleiding 17III.2 Uitleg van de codering gebruikt in de tabel 17

    III.2.1 Stamcodes 18III.2.2 Houtsoorten 19

    III.3 Houttabel 21

    Bijlage IV Macroresten- en pollenonderzoek 25IV.1 Inleiding 25IV.2 Waardering botanische macroresten, vruchten en zaden - C. Moolhuizen en M.T.I.J. Bouman 25

    IV.2.1 Methoden 26IV.2.2 Resultaten 26

    IV.3 Waardering pollenmonsters 37IV.3.1 Methoden 37

    IV.4 Conclusies en aanbevelingen na waarderend onderzoek 37IV.5 Analyse botanische macroresten, vruchten en zaden - N. van Asch en C. Moolhuizen 39

    IV.5.1 Methode 39IV.5.2 Resultaten 39

    IV.6 Analyse Pollen - N. van Asch en J.A.A. Bos 46IV.6.1 Methoden 46IV.6.2 Resultaten pollenanalyse 46

    Bijlage V Catalogus: vol- en laatmiddeleeuws aardewerk uit de opgraving Boxmeer-Sterckwijck - N.L. Jaspers 51

    1 Inleiding 732 Gebouwen 75

    2.1 Steentijd 752.2 Bronstijd 78

    2.2.1 Algemene opmerkingen 782.3 IJzertijd 862.4 Romeinse tijd 1432.5 Vroege Middeleeuwen 1512.6 Volle en Late Middeleeuwen 181

    Structuurcatalogus - redactie E. Blom 71

  • 11

    De bijlagen, structuurcatalogus en kaartenatlas in Deel II en Deel III zijn tevens toegankelijk via

    https://boxmeer.historybox.nl/opgraving-sterckwijck/

    DEEL III Kaartenatlas

    Kaartenatlas Boxmeer-Sterckwijck: oostelijk deel 3Kaartenatlas Boxmeer-Sterckwijck: westelijk deel 27

    3 Waterputten 2313.1 Inleiding 231

    3.1.1 Typen waterputten 2313.1.2 Kenmerken van waterputten per periode 233

    3.2 Algemeen 2333.3 IJzertijd 2343.4 Romeinse tijd 2513.5 Vroege Middeleeuwen 2573.6 Volle- Late Middeleeuwen 275

    4 Crematiegraven 3004.1 Inleiding 3004.2 Vervallen crematiegraven 466

    4.2.1 Graven zonder crematieresten 4674.3 Grafstructuren 4684.4 Inhumatiegraven 476

    4.4.1 Inleiding 476

  • 12

    Provincie: Noord-Brabant

    Gemeente: Boxmeer

    Plaats: Beugen

    Toponiem: Beugen-Zuid (Bedrijvenpark Boxmeer-Sterckwijck)

    Kadastrale gegevens: Eigendom; Gemeente Boxmeer

    Kaartblad: 45D

    Cordinaten: NW: 192.588,8 / 409.043,3

    NO: 193.361,2 / 409.207,4

    ZO: 193.367,0 / 408.300,2

    ZW: 192.707,5 / 408.317,8

    Opdrachtgever: Gemeente Boxmeer

    Contactpersoon opdrachtgever: J. Bennink

    Directievoerder namens opdrachtgever: The Missing Link (TML)

    Directievoerder: B. Goudswaard

    Projectverantwoordelijke: E. Blom

    Bevoegde overheid: Provincie Noord-Brabant

    Deskundige namens de bevoegde overheid: M. Meffert

    Bevoegde overheid beschermd monument: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

    Deskundige namens de bevoegde overheid: F. Brounen & L. Theunissen

    ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code): 22203

    ADC-projectcode: 4106321

    Complex en ABR codering: NX / GVC / GVC

    Periode(n): Mesolithicum (losse vondsten), Neolithicum (losse sporen en vondsten)

    Bronstijd t/m Late Middeleeuwen (nederzetting), Bronstijd t/m Romeinse tijd

    (crematiegrafveld), Vroege Middeleeuwen (inhumatiegraven), Nieuwe tijd

    (landbouwactiviteiten).

    KNA versie: 3.1

    Geomorfologische context: Laatglaciale Maasterras van Vierlingsbeek, oeverafzettingen en

    restgeulafzettingen op beddingzand en grind.

    NAP hoogte maaiveld: 12,09 15,39 m +NAP

    Maximale diepte onderzoek: Tot 8,65 m +NAP

    Uitvoering van het veldwerk: Campagne 1: week 18 - 51 2007 / week 2 & 3 2008

    Campagne 2: week 38 - 51 2008 / week 2- 5 2009

    Campagne 3: week 3 & 4 2010 / week 44-51 2010

    Beheer en plaats documentatie: Provinciaal Depot Bodemvondsten Noord-Brabant

    e-depot link: http://dx.doi.org/10.17026/dans-xm3-st5n

    Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied

  • 13

    De archeologie van Boxmeer-Sterckwijck:

    4500 jaar wonen, werken en begraven langs de Maas

    InleidingTussen 2007 en 2009 is een groot deel van Sterckwijck archeologisch onderzocht. In drie campagnes is bijna 22 hectare opgegraven. Hiermee is dit onderzoek een van de omvangrijkste die in Nederland heeft plaatsgevonden. Sterckwijck ligt direct ten noorden van Boxmeer en grenst aan het dorp Beugen. Het ligt in het Maasdal. Ter plaatse zijn terrassen ontstaan die ook nu nog herkenbaar zijn als hogere ruggen in het landschap. Dit type landschap, met in de ondergrond hoofdzakelijk hoogvloedleem onderscheidt zich van het pleistocene dekzandgebied. Hoewel moeilijker te bewerken blijft de bodem langer vruchtbaar dan de zandbodems. De ligging langs de Maas heeft geresulteerd in een langgerekt landschap dat van noord naar zuid loopt (dit in de vorm van terrasruggen). Hierdoor is het zeer wel mogelijk dat de bewoningsgeschiedenis van dit type gronden er anders uit gezien heeft dan die van het zuidnederlandse dekzandgebied. De opgraving bij Sterckwijck bood dan ook een unieke kans om dit nader in kaart te brengen.Het archeologisch onderzoek ging vooraf aan de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein en de bouw van het nieuwe regionale ziekenhuis. Voordat de opgraving begon was al duidelijk geworden dat er veel archeologische resten in de bodem verborgen lagen. Dit bleek niet alleen tijdens het proefsleuvenonderzoek in het aansluitende plangebied Maasbroekse Blokken, maar ook toen op Sterckwijck zelf proefputten werden aangelegd. Op veel plaatsen werden resten van bewoning aangetroffen maar het meest opmerkelijke was de ligging van een groot aantal graven die tezamen een enorm urnenveld zouden vormen. De resultaten leidden tot een onderzoeksopzet die geschreven is door archeologen van The Missing Link (TML) in samenspraak met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De laatste was bij het proces betrokken omdat het veronderstelde urnenveld de voorgenomen status had van archeologisch monument. Vanwege de omvang van het plangebied en de complexiteit van de aanwezige archeologische resten zijn gedurende de opgravingscampagnes regelmatig overleggen geweest waarin keuzes zijn gemaakt wat wel en wat niet opgegraven zou gaan worden. Het resultaat van die keuzes is een opgraving met een omvang van bijna 22 hectare waarvan de resultaten zijn beschreven in deze rapportage.

    Van jagers en verzamelaars tot de eerste boerenDe oudste sporen dateren uit de tijd van de jagers-verzamelaars (hoofdstuk 2). Het gaat om voorwerpen van vuursteen die verspreid over het gebied zijn aangetroffen. Ze dateren uit de Midden-Steentijd (Mesolithicum) en het begin van de Nieuwe Steentijd (Neolithicum). Het zijn er zo weinig dat het niet waarschijnlijk is dat ter plaatse kampementen ingericht zijn. Een (zij het kortstondig gebruikt) kampement uit het Vroeg-Neolithicum is wel aangetroffen tijdens onderzoek op de nabijgelegen Maasbroekse Blokken. Ook zijn er bijzondere resten gevonden uit de periode van de eerste boeren (Vroeg- en Midden-Neolithicum). In de beschrijving van deze periode maken archeologen gebruik van zogenaamde cultuurgroepen. Dat wil zeggen dat resten van nederzettingen en graven op basis van aanwezige materile resten (zoals bijvoorbeeld stenen bijlen of aardewerk) en in relatie tot een ruimtelijke geografische spreiding in verschillende periodes (cultuurgroepen) worden ingedeeld. De cultuurgroepen worden vaak gekarakteriseerd aan de hand van specifieke vondsten (lineairbandkeramiek) of bijzondere vindplaatsen (Michelsberg of Stein-groep). Voor al deze groepen geldt dat ze leefden als boeren maar dat het boerenbestaan nog altijd (in meer of mindere mate) werd aangevuld met jagen en verzamelen. Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de aanwezigheid van lokale gemeenschappen niet alleen aantoonbaar is aan de hand van vondsten maar ook doordat de natuurlijke vegetatie (deels) veranderde in een cultuurlandschap, dat wil zeggen een door mensen gecreerd landschap bijvoorbeeld door het scheppen van open plekken in het bos ten gunste van boerderijen en akkers. Het lijkt er echter wel op dat de blijvende invloed van deze eerste boeren op het cultuurlandschap beperkt is geweest. Eigenlijk pas vanaf de Midden-Bronstijd ontstaan agrarische gemeenschappen die het landschap blijvend naar hun hand zetten. Zeer waarschijnlijk hangt dit laatste samen met de groei van de bevolking en de steeds

  • 14

    Samenvatting

    grotere druk op het landschap dat daarmee gepaard ging. Vrijwel alle sporen en vondsten die in Boxmeer zijn aangetroffen dateren vanaf die periode.De schaarse resten uit het Neolithicum zijn echter wel van bijzondere betekenis. Zo werd er in 2008 (destijds voor het eerst in Nederland) een boerderijplattegrond opgegraven die (voorzichtig) gedateerd wordt in de periode van de Stein-groep (3450-2600 v. Chr.). Ook zijn er verschillende kuilen gevonden met daarin (vaak complete) potten uit het Midden- en Laat-Neolithicum. Een sluitende verklaring voor dit laatste is niet te geven. Vergelijkbare complexen elders zijn wel in verband gebracht met rituele activiteiten.

    De latere landbouwsamenleving: grafheuvels en boerderijenIn de loop van de Midden-Bronstijd worden op de oostelijke terrasrug verschillende grafheuvels aangelegd (hoofdstuk 4). Van de heuvels zelf is weinig meer over maar er zijn resten van kringgreppels en graven gevonden. Grafheuvels werden gedurende een groot deel van het Neolithicum en Bronstijd opgeworpen en hebben een speciale betekenis gehad voor de lokale gemeenschappen. Niet iedereen werd onder een heuvel begraven en een dergelijke begrafenis moet een bijzonder gebeurtenis zijn geweest met een blijvende herinnering in de vorm van een beeldbepalende heuvel. Onderzoek heeft aangetoond dat dergelijke heuvels een heel eigen biografie kennen. Oorspronkelijk aangelegd om een belangrijk individu te begraven en gemeenschapszin te versterken, kon in de eeuwen daarna de betekenisgeving van de heuvel veranderen al naar gelang de motieven van de dan levende lokale gemeenschappen. Bij onderzoek in bestaande grafheuvels is gebleken dat heuvels in later tijd opgehoogd werden en dat er opnieuw mensen in werden begraven (nabijzettingen). Deze praktijken worden vaak in verband gebracht met het streven van lokale gemeenschappen om zich het cultuurlandschap (dat wil zeggen hun eigen territorium) eigen te maken, onder andere door een claim te leggen op oudere monumenten of daar bij aan te sluiten. Ook bij de grafheuvels van Sterckwijck is dit het geval geweest. Er zijn nabijzettingen (in de vorm van crematies) aangetroffen en rondom de grafheuvels zijn nieuwe grafvelden ontstaan. Op deze wijze heeft de keuze van lokale gemeenschappen om in dit deel van Sterckwijck grafheuvels op te werpen verstrekkende (en onvermoede) gevolgen gehad voor de ontwikkeling van het latere cultuurlandschap. In de loop van bijna 2000 jaar ontstond op de oostelijke terrasrug een landschap voor de doden.Opmerkelijk was dat bij de grafheuvels ook gelijktijdige bewoning is vastgesteld (hoofdstuk 3). In de directe nabijheid (op de oostelijke terrasrug) werden de paalsporen van verschillende boerderijen gedocumenteerd. Nu is de vondst van dergelijke boerderijen niet bijzonder (op de nabijgelegen Maasbroekse Blokken zijn er ook verschillende gevonden, waardoor het totale aantal voor Zuid-Nederland wel weer een bijzonder ensemble vormt), maar de (waarschijnlijke) relatie tussen huisplaatsen en grafheuvels hebben archeologen nog niet vaak tot in detail kunnen onderzoeken. Deze relatie is namelijk opmerkelijk omdat in de periode daarna (Late Bronstijd tot de Midden-IJzertijd) sporen van bewoning en begraving ruimtelijk gescheiden lijken te zijn. Een verklaring voor de ligging in elkaars nabijheid gedurende de Midden-Bronstijd hangt mogelijk samen met de betekenis die het erf zal hebben gehad voor de bewoners. De erven lijken, anders dan gedurende de periode daarna, plaatsvast te zijn. Dit suggereert dat ook akkers en weidegebieden plaatsvast geweest moeten zijn, waardoor het erf de meest tastbare vorm van een territorial marker geweest zal zijn. De ligging van een grafheuvel zou daarvan een weerspiegeling geweest kunnen zijn. Vanaf de Late Bronstijd veranderde dit (hoofdstuk 4). Bewoning verplaatste zich over grotere afstanden en door grafheuvels telkens op dezelfde plek aan te leggen ontstond een focuspunt voor de lokale gemeenschap, niet het erf stond centraal maar het grafveld.De materile cultuur van de bewoners is goed vergelijkbaar met die van lokale gemeenschappen elders. Het aangetroffen aardewerk (veruit de grootste vondstcategorie) uit de Midden-Bronstijd behoort tot de Hilversum-cultuur. Over de bewoning van het gebied gedurende de Late Bronstijd zijn we slecht ingelicht. In het begin van de periode worden de erven (die in de Midden-Bronstijd ontstaan zijn) opgegeven of verplaatsen ze zich buiten ons zicht. In hoeverre er sprake is van continuteit van bewoning is een onderzoeksthema dat ook elders in Zuid-Nederland de aandacht heeft. Op basis van vondsten wordt er van uitgegaan dat de meeste bewoonde gebieden continuteit kenden maar dat de wijze waarop de huizen gebouwd werden en de plaatsvastheid van de erven veranderde. Er zijn echter nog maar weinig erven uit deze periode daadwerkelijk opgegraven. Een kleine boerderij uit deze periode afkomstig van het nabijgelegen Maasbroekse Blokken is wat dat betreft een uitzondering die de regel bevestigt dat er wel degelijk continue bewoning heeft plaatsgevonden.

  • 15

    Boxmeer-Sterckwijck

    In tegenstelling tot de bewoning, weten we wel veel over het grafveld. In de loop van de Late Bronstijd ontstonden er rondom de oudere grafheuvels kleine concentraties crematiegraven die in de loop van enkele eeuwen uitgroeiden tot grafvelden. Tegen het einde van de IJzertijd waren deze grafvelden aan elkaar gegroeid waardoor een langgerekte zone ontstond (dodenlandschap). De doden werden gecremeerd waarna de crematieresten verzameld werden uit de resten van de brandstapel. Vervolgens werden deze (soms met enkele bijgaven) in een aardewerken container (urn) of een doek verpakt en ingegraven. Waarschijnlijk werd er tenslotte nog een lage grafheuvel opgeworpen. In Sterckwijck zijn geen kringgreppels gevonden. Fysisch-antropologisch onderzoek naar de crematieresten heeft uitgewezen dat er geen significant verschil is tussen het aantal mannen en vrouwen dat er begraven lag. Ook uit de levensopbouw van de populatie valt niet veel af te lezen behalve dat kinderen deels ontbreken (maar dat kan ook samenhangen met minder goede conserveringsomstandigheden). Daarnaast hadden mensen destijds een veel kortere levensverwachting dan vandaag de dag. Opmerkelijk was verder het grote aantal verkleuringen op het bot. Deze lijken er op te wijzen dat de doden (bronzen) voorwerpen (mantelspelden, sieraden) meekregen op de brandstapel. Uit die periode kennen we relatief weinig bronzen en ijzeren voorwerpen maar deze vondst wijst ons er wel op dat deze toch wijdverbreid gebruikt werden. Het meegegeven vaatwerk onderscheidt zich niet van het aardewerk dat we uit nederzettingscontext kennen en ook niet van het aardewerk dat in grote delen van Zuid-Nederland wordt gevonden. Een deel van het aardewerk lijkt er op te wijzen dat de bewoners ook goede contacten hadden in het Rijnland. Resten van bewoning zijn op de oostelijke terrasrug niet meer aangetroffen. Pas in de Merovingische periode besluiten mensen zich er weer te gaan vestigen. Omdat we ook elders vrijwel geen sporen van bewoning hebben die dateren tussen de Late Bronstijd en Midden-IJzertijd, is het gissen naar de specifieke betekenis van het grafveld. Het is niet helemaal uit te sluiten dat direct ten oosten (op het gedeelte van de terrasrug dat buiten het plangebied ligt) nog enkele huisplaatsen bevonden hebben. Waarschijnlijk zwierven de erven wat meer door het landschap wat wil zeggen dat het erf elke generatie over een grotere afstand verplaatst werd. Dit verandert in de loop van de Midden-IJzertijd. Op de westelijke terrasrug, daar waar tot dan toe slechts een enkele kuil, enkele waterputten en een oudere grafheuvel lagen, worden nu verschillende boerderijen gebouwd (hoofdstuk 5). Het lijkt alsof het gebied ontgonnen wordt door planmatig van noord naar zuid huisplaatsen op kavels in te richten. Vervolgens verdicht het aantal boerderijen zich doordat vanuit de bestaande erven er nieuwe worden ingericht. Historisch-geografen kennen dit fenomeen uit de Volle en Late Middeleeuwen. Voor de IJzertijd is een dergelijke ontwikkeling niet eerder waargenomen. Het grote aantal sporen van huizen duidt er bovendien op dat de boerderijen min of meer plaatsvast waren. Ook lijkt er een ruimtelijke relatie tussen de huisplaatsen en de grafveldclusters te ontstaan alsof elk erf (elke familie) een eigen plek creert in het landschap van de doden. Anders dan wat we weten over de ontwikkeling van het grafritueel van het dekzandgebied in Zuid-Nederland, is hier sprake van een continuerend gebruik van het grafveld. In bewoningsterritoria in het dekzandgebied worden urnenvelden verlaten en ontstaan elders kleine (erfgerelateerde) grafvelden. De hang naar traditie wordt nog eens geaccentueerd doordat ook op de westelijke terrasrug een klein grafveld ontstaat. Het wordt precies op die plaats gesticht waar zich een ouder grafheuvel (daterend uit de Midden-Bronstijd) bevindt. Even plotseling als de ontginning van het cultuurlandschap gedurende de Midden-IJzertijd opkwam, verdwijnt deze weer. Na ongeveer vijf generaties (ca. 200 jaar) worden de erven weer verlaten. Over de Late IJzertijd en Vroeg-Romeinse tijd weten we betrekkelijk weinig. Mogelijk dateert een enkel graf uit deze periode maar sporen van een boerderij zijn niet aangetroffen. Alleen in de Maasbroekse Blokken is een enkele boerderij gevonden die rondom het begin van de jaartelling in gebruik was.

    Onderdeel van het Romeinse rijkRond het midden van de 1e eeuw v. Chr. marcheerden de legioenen van Julius Caesar de maasvallei binnen. Caesar voerde oorlog met de Gallische stammen en wist het Romeinse rijk tot aan de Rijn uit te breiden. Hij kreeg er, blijkens zijn beschrijvingen, onverwacht heftig verzet van de Eburonen (een stam die naar alle waarschijnlijkheid in de omgeving van de Neder-Rijn en Maas gevestigd was) maar wist dit te breken door de stam van de kaart te vegen. Dat wil overigens niet zeggen dat het gebied ontvolkt raakte. Archeologische gegevens spreken van continuteit. Wel veranderde de inrichting van het politieke landschap doordat nieuwe stammen (en machtsstructuren) zich er vestigden, het betreft onder andere de Bataven en Ubii. Voor de omgeving van Sterckwijck lijkt dit vooralsnog geen grote gevolgen te hebben gehad. De Romeinen raakten verwikkeld in een burgeroorlog. Pas rond de jaarteling lukte het keizer Augustus om het nederrijnse gebied blijvend in zijn greep te krijgen. Hij luidde daarmee een proces in

  • 16

    Samenvatting

    dat pas een kleine eeuw later afgerond werd doordat het gehele gebied ingericht werd als provincie van het Romeinse rijk. Een van de eerste stappen die gezet werd in dit proces was de aanleg van een infrastructuur, het Romeinse wegennet. Wanneer dit alles precies gebeurde is niet duidelijk maar in de loop van de 1e eeuw komt er op de (rand van de) westelijke terrasrug een Romeinse weg te liggen die via de vicus van Cuijk, Nijmegen verbindt met Maastricht. Het is niet uit te sluiten dat de ligging van deze weg teruggaat tot in de (Late) prehistorie. In het bovenstaande zagen we immers al dat de grafvelden een noord-zuid georinteerd lint vormen op de westelijke terrasrug. Het zou kunnen betekenen dat hun ligging samenhing met de aanwezigheid van een route. Vanaf de 1e eeuw komen we ook weer grondsporen tegen in Sterckwijck (hoofdstuk 6). De sporen bestaan uit enkele verspreid liggende boerenerven en een omvangrijk grafveld. Al deze sporen representeren een bewoningsduur tot in het begin van de 3e eeuw. Het grafveld betrof opnieuw crematiegraven. Veel van die crematiegraven hadden bijgiften en dan voornamelijk bestaande uit aardewerk. Dit aardewerk was niet meer met de hand vervaardigd maar op de draaischijf geproduceerd en afkomstig van ateliers uit het stroomgebied van de Maas en Rijn. Sommige producten, zoals terra sigilata, kwamen zelfs van verder (het huidige Frankrijk). Het laat zien dat de wereld van de bewoners gedurende de Romeinse tijd snel groter werd. Het waren niet langer bijzondere objecten die verre reizen aflegden maar ook bulkgoederen kwamen regelmatig van ver. De materile cultuur vertoont overigens grote overeenkomsten met die van verschillende nederzettingen die in Zuid-Nederland zijn opgegraven. Opvallend is echter wel dat er geen complete nederzetting bij dit grafveld is gevonden maar slechts enkele gesoleerde erven. Op basis hiervan lijkt het grafveld veel te groot te zijn. Daarom gaan we er ook vanuit dat direct buiten Sterckwijck, ongetwijfeld vlak bij de Romeinse weg, een grotere nederzetting heeft gelegen. De bewoners van de boerderijen in Sterckwijck hadden waarschijnlijk een relatie met die van de grotere nederzetting. Hoe deze relatie er uit zag weten we niet. Mogelijk woonden in de gesoleerde erven pachters of onvrijen. Over grotere nederzettingen weten we relatief veel maar dit soort gesoleerde erven wordt niet vaak aangetroffen. De vondst daarvan in Sterckwijck vormt daarmee een welkome aanvulling op onze kennis.In de 3e eeuw ontstaan in het noordwestelijk deel van het Romeinse rijk grote problemen. Het leidt tot oorlogen (onderling en met stammen van buitenaf) en een economische crisis. Vrijwel alle nederzettingen worden opgegeven en het lijkt er op dat grote delen van de Romeinse provincie (Germania Inferior) niet bewoond werden, op enkele militairen na. We weten dan ook erg weinig over de geschiedenis van Zuid-Nederland gedurende de tweede helft van de 3e en de 4e eeuw. Pas tegen het einde van de 4e eeuw is er een klein lichtpuntje in deze voor archeologen donkere periode. Uit deze periode kennen we enkele nederzettingen. De inwoners daarvan bouwen een ander soort huizen, brengen ander aardewerk mee en verbouwen zelfs andere graansoorten (rogge). Het zijn vrijwel zeker Germanen (Franken) van over de Rijn. In Sterckwijck zijn geen nederzettingsresten aangetroffen maar wel een paar metaalvondsten die er op wijzen dat in de buurt van Boxmeer ook een dergelijke nederzetting gelegen kan hebben.

    De Middeleeuwen en Nieuwe tijd: van nieuwe nederzettingen en een grafveld tot het middeleeuwse cultuurlandschapIn de loop van de 6e eeuw raakt Sterckwijck weer bevolkt (hoofdstuk 7). In de 7e en 8e eeuw ontstaat op de westelijke terrasrug een nederzetting. Oorspronkelijk was deze niet zo groot maar in de loop der tijd groeide deze uit tot meerdere gelijktijdig bewoonde erven. De huizen en vondsten (het betreft vooral aardewerk uit het Maasdal en Rijnland) passen in het beeld dat we van Zuid-Nederland kennen. De Germaanse stijl uit de 5e eeuw heeft inmiddels plaatsgemaakt voor een eigen ontwikkeling van huizenbouw en aardewerk die samenhangt met de vorming van het Merovingische koninkrijk in Noord-Frankrijk en Belgi. Dit koninkrijk omvat een groot deel van het gebied van de Franken. In de loop van de 7e en vooral de 8e eeuw zou dit gebied zich snel uitbreiden tot aan Spanje, Itali en Duitsland aan toe. Het leidde tot de komst van nieuwe wetten en gebruiken waarvan voor Nederland de (her)introductie van het Christendom misschien het meest in het oog springende element was. In de loop van de 7e eeuw kwamen Brabant en Limburg aldus in de invloedsfeer van het Frankische rijk te liggen. Uit onderzoek weten we dat het juist in die periode is dat nieuwe nederzettingen en erven ontstaan waarvan de bewoningsduur doorloopt tot in de 12e eeuw. Iets vergelijkbaars is ook in Sterckwijck aan de hand. We vermoeden dat de nederzetting na de 8e eeuw zich verplaatst heeft richting het huidige Beugen. Mogelijk hebben we dus de voorloper van het dorp gevonden. De nederzetting was bovendien georinteerd op de voormalige Romeinse weg die tot ver in de Middeleeuwen in gebruik was en eigenlijk de directe voorganger is van de huidige provinciale weg.

  • 17

    Boxmeer-Sterckwijck

    Behalve een nederzetting, is ook een grafveld gevonden. In tegenstelling tot de voorafgaande periodes was het begraven (inhumeren) nu het overheersende grafritueel. Het ontbreken van bijgiften kan er op wijzen dat de doden christelijk waren. Het is in ieder geval een aanwijzing dat het grafveld relatief laat (eind 7e/8e eeuw) dateert.In de Karolingische tijd (8e en 9e eeuw) ontstond op de flank van de westelijke terrasrug een erf dat zich in de 11e eeuw verder verplaatste richting het lagere deel. Het erf groeide daar uit tot een nederzetting bestaande uit meerdere gelijktijdige boerderijen. Vanaf dat moment werden de terrasruggen en laagtes van Sterckwijck niet meer bewoond maar werden ze veranderd in landbouwgrond. In de laagte ligt dan een lint van elf boerderijen die (niet allemaal gelijktijdig) tot in de 14e eeuw bewoond werden in een buurtschap dat de naam Startwijk heeft. De ontwikkeling van het gebied is vanaf dat moment niet meer goed te volgen met behulp van archeologische opgravingen maar veeleer vanuit historisch-geografisch onderzoek. Aan de hand van een (kleinschalige) studie is vast komen te staan dat verschillende zandpaden het gebied doorkruizen. Hoewel een slag om de arm gehouden moet worden (we moeten immers een sprong maken van ca. 500 jaar) lijkt de kadastrale minuutplan van 1830 best goed overeen te komen met de laatmiddeleeuwse situatie (ligging van wegen, verkaveling etc.). Het is dit landschap dat na bijna een millennium opnieuw ontwikkeld wordt tot een woonwijk (Maasbroekse Blokken) en een bedrijventerrein (Sterckwijck) en daarmee een verbinding vormt tussen de dorpen Boxmeer en Beugen.

    Afb. 1.1 Locatie van het onderzoeksgebied.

    AFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LBAFFERDEN LB

    BEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NBBEERS NB

    BEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGENBEUGEN

    BOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEERBOXMEER

    CUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJKCUIJK

    GENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEPGENNEP

    HAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPSHAPS

    HEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJENHEIJEN

    KATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NBKATWIJK NB

    LEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKERLEDEACKER

    LINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDENLINDEN

    MIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAARMIDDELAAR

    MILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEKMILSBEEK

    MOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOKMOOK

    OEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELTOEFFELT

    OTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUMOTTERSUM

    PLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLENPLASMOLEN

    RIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORTRIJKEVOORT

    SAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEKSAMBEEK

    SINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHASINT AGATHA

    SINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONISSINT ANTHONIS

    VIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NBVIANEN NB

    VORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEMVORTUM MULLEM

    ANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJANROIJ

    bron: Geodan

    190000 195000 200000

    4050

    0041

    0000

    4150

    00

    NNNNNNNNN

    5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m5000m0000000000000000000000000000000000000000000000000

    ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014

    Duitsland

  • 18

    Samenvatting

    Tabel 1.1a Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden met geologische tijdvakken. Bron: J. de Moor 2011,

    ADC rapport 2662.

  • 19

    Boxmeer-Sterckwijck

    Periode Tijd in jaren

    Nieuwe tijd 1500 - heden

    Nieuwe tijd C 1850 - heden

    Nieuwe tijd B 1650 - 1850 na Chr.

    Nieuwe tijd A 1500 - 1650 na Chr.

    Middeleeuwen: 450 - 1500 na Chr.

    Late Middeleeuwen B / Late Middeleeuwen 1250 - 1500 na Chr.

    Late Middeleeuwen A / Volle Middeleeuwen 1050 - 1250 na Chr.

    Vroege Middeleeuwen D / Ottoonse periode 900 - 1050 na Chr.

    Vroege Middeleeuwen C / Karolingische tijd 725 - 900 na Chr.

    Vroege Middeleeuwen B / Merovingische tijd 525 - 725 na Chr.

    Vroege Middeleeuwen A / Volksverhuizingstijd 450 - 525 na Chr.

    Romeinse tijd: 12 voor Chr. - 450 na Chr.

    Laat-Romeinse tijd 270 - 450 na Chr.

    Midden-Romeinse tijd 70 - 270 na Chr.

    Vroeg-Romeinse tijd 12 voor Chr. - 70 na Chr.

    IJzertijd: 800 - 12 voor Chr.

    Late IJzertijd 250 - 12 voor Chr.

    Midden-IJzertijd 500 - 250 voor Chr.

    Vroege IJzertijd 800 - 500 voor Chr.

    Bronstijd: 2000 - 800 voor Chr.

    Late Bronstijd 1100 - 800 voor Chr.

    Midden-Bronstijd 1800 - 1100 voor Chr.

    Vroege Bronstijd 2000 - 1800 voor Chr.

    Neolithicum (Jonge Steentijd): 5300 - 2000 voor Chr.

    Laat-Neolithicum 2850 - 2000 voor Chr.

    Midden-Neolithicum 4200 - 2850 voor Chr.

    Vroeg-Neolithicum 5300 - 4200 voor Chr.

    Mesolithicum (Midden-Steentijd): 8800 - 4900 voor Chr.

    Laat-Mesolithicum 6450 - 4900 voor Chr.

    Midden-Mesolithicum 7100 - 6450 voor Chr.

    Vroeg-Mesolithicum 8800 - 7100 voor Chr.

    Paleolithicum (Oude Steentijd): tot 8800 voor Chr.

    Laat-Paleolithicum 35.000 - 8800 voor Chr.

    Midden-Paleolithicum 300.000 - 35.000 voor Chr.

    Vroeg-Paleolithicum tot 300.000 voor Chr.

    Bron: Archeologisch Basis Register 1992

    Tabel 1.1b Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.

  • 20

    Samenvatting

    192500 193000 1935004080

    0040

    8500

    4090

    0040

    9500

    NNNNNNNNN

    250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m250m0000000000000000000000000000000000000000000000000

    Omtrek opgravingsterrein

    Plangebied

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange HeggenLange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange HeggenLange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange HeggenLange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange HeggenLange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange HeggenLange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange HeggenLange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange Heggen

    Lange HeggenLange Heggen

    Laan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan LeijdekkersLaan Leijdekkers

    A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77A77

    N621

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    N62 1

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Boxm

    eerseweg

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    Lage Startwijk

    ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014 ADC 2014

    Afb. 1.2 Locatie van het onderzoeksgebied (detailkaart).

  • 21

    1 Inleiding

    M. Opbroek en E. Blom

    1.1 Boxmeer-Sterckwijck

    De gemeente Boxmeer is bezig in het gebied tussen de Rijksweg A77 in het zuiden en de bebouwde kom van de kern Beugen in het noorden een bedrijvenpark te ontwikkelen (afb. 1.1 en 1.2). Het bedrijvenpark zal tevens huisvesting bieden aan het nieuwe Maasziekenhuis, dat op het moment van schrijven reeds in gebruik genomen is. Aanvankelijk was de naam van het plangebied Beugen-Zuid, maar in 2005 is dit veranderd in Bedrijvenpark Boxmeer-Sterckwijck.Het gehele plangebied is ongeveer 60 ha groot. Omdat in het verleden (onder andere tijdens de ontwikkeling van de Maasbroekse Blokken en de aanleg van de rijksweg) archeologische resten tevoorschijn kwamen, werd de kans hoog geacht dat ook in dit gebied vindplaatsen liggen. Dit werd bevestigd door de resultaten van een proefsleuvenonderzoek dat tussen 2001 en 2003 in het noordelijke deel is uitgevoerd door het Amsterdams Archeologisch Centrum (AAC).1 Dit onderzoek besloeg iets minder dan 2/3 van het plangebied. Een klein deel in het noordwesten en het volledige zuidelijke deel (ongeveer 20 ha) was niet in handen van de gemeente Boxmeer en kon destijds niet onderzocht worden. In de loop van 2005 kreeg de gemeente zicht op verwerving van deze gronden en begin 2006 kon het archeologisch vooronderzoek ook daar van start gaan. De resultaten waren veelbelovend. Onder het toekomstig bedrijventerrein lag een goed geconserveerd landschap met bewoningssporen en grafstructuren uit de Bronstijd tot in de Middeleeuwen. Samen met de resultaten van eerdere onderzoeken bood de ontwikkeling van het bedrijventerrein dan ook een unieke kans om de bewoningsgeschiedenis van een deel van de Maasterrassen in kaart te brengen. Daarbij was vanaf het begin duidelijk dat er door de archeologen keuzes gemaakt moesten worden welke informatie wel verzameld en gepubliceerd diende te worden en welke niet. Deze keuzes zijn gemaakt en verantwoord door de adviseur van de gemeente Boxmeer (The Missing Link) in samenspraak met de provincie Noord-Brabant, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE; destijds Rijksdienst voor Cultuurlandschap, Archeologie en Monumenten (RACM)) en het ADC.Dit hoofdstuk beschrijft de onderzoeksgeschiedenis van het plangebied en de omgeving, die de aanloop vormde tot de opgraving van ADC ArcheoProjecten (2007 en 2010). Ook worden de gemaakte keuzes verantwoord die ten grondslag liggen aan het Programma van Eisen (PvE) en wordt aandacht besteed aan we wijze waarop ADC ArcheoProjecten dit PvE heeft vertaald naar een verantwoorde en werkbare veldwerkstrategie.

    1.2 Voorgeschiedenis van het archeologisch onderzoek

    Voordat de opgraving van grote delen van het plangebied startte in 2007 was de rijkdom van het bodemarchief van Sterckwijck reeds in grove lijnen bekend. Deels door drie ARCHIS meldingen en deels door de onderzoeken die zowel op het terrein zelf als direct ten zuiden van de A77 hadden plaatsgevonden.De ARCHIS meldingen (afb. 1.3) betreffen het AMK-terrein 4641, een crematiegrafveld uit de Late BronstijdIJzertijd en verder de waarnemingen 292226 (vier houten waterputten uit de Romeinse tijd), 292227 (een afvalkuil met aardewerk uit de Bronstijd-IJzertijd) en 292228 ((paal)kuilen met aardewerk uit de Midden-Bronstijd). Reeds tijdens de aanleg van de Rijksweg A77 (1986) waren sporen gevonden van nederzettingsresten uit de Romeinse tijd. Destijds heeft geen regulier archeologisch onderzoek plaatsgevonden en was de archeologische gemeenschap afhankelijk van waarnemingen van de regionale amateurarcheologen.

    1 Respectievelijk Langeveld et al. 2003 en Hissel et al. 2004.

  • 22

    Inleiding

    Toen midden jaren 90 van de vorige eeuw bleek dat het gebied tussen de dorpskern van Boxmeer en de rijksweg ontwikkeld zou worden (Maasbroekse Blokken), was het wel mogelijk om daaraan voorafgaand archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Het betrof een proefsleuvenonderzoek dat is uitgevoerd in 1997 en een daaropvolgende beperkte opgraving een jaar later.2 De resultaten van dit onderzoek zijn mede bepalend geweest voor de ideen rondom de bewoningsgeschiedenis van Sterckwijck. Het is dan ook van belang om iets langer bij de resultaten stil te staan.

    2 Van der Velde 1998; Hiddink 2000.

    Afb. 1.3 Plangebied Boxmeer met wettelijk beschermde delen en vondstmeldingen.

  • 23

    Boxmeer-Sterckwijck

    1.2.1 Maasbroekse Blokken

    In 1997 is een groot aantal proefsleuven gegraven. Toch was de dekkingsgraad hiervan niet erg groot (ca. 3 %).3 Mede hierdoor en als gevolg van de gekozen methodiek bleven grote stukken tussen de sleuven niet onderzocht. Voor een deel had dit te maken met het statische beeld dat de onderzoekers van het landschap hadden. Ze verdeelden de Maasbroekse Blokken in terraszones, zones tussen de terrassen en een overgangszone richting het pleistocene dekzandlandschap. De archeologische resten, aangetroffen in de verschillende zones, konden op deze wijze genterpoleerd worden. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek leken dit beeld te bevestigen. In de oostelijke terraszone werden sporen aangetroffen van een nederzetting uit de Midden-Bronstijd. In de tussenzone werden maar weinig vondsten gedaan en in de tweede terraszone kwamen resten van tenminste twee huisplaatsen uit de Late Bronstijd tevoorschijn. Een gericht booronderzoek toonde bovendien aan dat er meerdere vondst- (en mogelijk spoor-)clusters in de ondergrond aanwezig waren. Op hetzelfde terrasdeel werd, ter hoogte van de rijksweg, een aantal kuilen uit de Midden- en Late IJzertijd blootgelegd en werd een boerderijplattegrond uit de laatst fase van de IJzertijd opgegraven. Deze plattegrond (type Oss-Ussen 5A) lag ter hoogte van de eerder gedane waarnemingen in het trac van de huidige A77.Tenslotte werd, in de overgangszone richting het pleistocene dekzandlandschap een klein kampement uit het Vroeg-Neolithicum opgegraven. Dit kampement kenmerkte zich door een gering aantal vondsten. Weliswaar werd er een concentratie natuursteen aangetroffen maar vondsten van vuursteen ontbraken grotendeels. Een fenomeen waarmee men destijds niet goed raad wist, was het grote aantal (kleine) concentraties verbrand bot dat in verschillende sleuven werd aangetroffen. Aanvankelijk werden deze genterpreteerd als afkomstig van crematiegraven maar bij de latere analyse bleek het merendeel vooral dierlijk verbrand bot te bevatten. Tijdens het vervolgonderzoek een jaar later is hier verder geen aandacht meer aan besteed, ook omdat er geen nieuwe concentraties verbrand bot meer werden aangetroffen. Het blijft dan ook onduidelijk of het grote aantal in Sterckwijck aangetroffen graven zich nu wel of niet voortzet op de Maasbroekse Blokken.

    De opgraving van 1998 concentreerde zich in het noordoosten van het plangebied, daar waar eerder kuilen uit de Midden-Bronstijd tevoorschijn waren gekomen. Ze bleken te behoren tot tenminste drie huisplaatsen uit de Midden-Bronstijd waarvan de hoofdgebouwen opvallend kort waren ten opzichte van gelijktijdige parallellen elders.4 Behalve deze nederzettingsresten werden ook enkele greppels uit de Vroege Middeleeuwen aangetroffen (afb. 1.4)

    1.2.2 Boxmeer-Sterckwijck: proefsleuvenonderzoek

    Voortbordurend op de resultaten van de Maasbroekse Blokken werd het proefsleuvenonderzoek van plangebied Sterckwijck vormgegeven. In plaats van lange, omvangrijke sleuven werd nu gekozen voor een grid van kleinere zoeksleuven. Het AAC uit Amsterdam heeft in twee campagnes het noordelijke deel van het Bedrijvenpark Sterckwijck onderzocht (zie afb. 1.3).5 Tijdens de inventarisatie in 2001 zijn drie clusters (A, B en C) met bewoningssporen uit de IJzertijd en de Middeleeuwen aangetroffen en twee kleinere zones met aanwijzingen voor bewoning uit de Romeinse tijd. Het tweede onderzoek uit 2003 bracht nog eens zes vondst- en sporenclusters aan het licht (D t/m I) met resten uit de Bronstijd tot en met de Middeleeuwen. Een zevende cluster sloot aan bij het eerdere cluster C. Tevens werd verspreid over het gebied vuursteen aangetroffen.Op basis van deze gegevens heeft een door The Missing Link voorgestelde selectieslag plaatsgevonden, waarbij het plangebied werd ingedeeld in zones (zie onder). De contouren van de clusters zoals voorgesteld door het AAC zijn hiervoor grotendeels als leidraad aangehouden (afb. 1.5).

    3 Cf. Van der Velde 1998.4 Cf. Hiddink 2000.5 Langeveld et al. 2003 en Hissel et al. 2004.

  • 24

    Inleiding

    Het zuidelijke deel van het plangebied is in 2005 en 2006 in twee fasen onderzocht door Becker & Van de Graaf (zie afb. 1.3). Eerst is het westelijk deel onderzocht en enkele maanden later het oostelijk deel.6 De resultaten van dit proefsleuvenonderzoek bevestigden grotendeels het beeld dat al uit het onderzoek in het noordelijk deel van Sterckwijck, tijdens de aanleg van de A77 en in de Maasbroekse Blokken naar voren was gekomen. Zo werden er in de lijn tussen het noordelijke grafveld en de graven onder de A77 op twee plaatsen crematiegraven ontdekt. De twee meest noordelijke graven konden niet gedateerd worden, maar in de zuidelijke concentratie van negen crematiegraven bevonden zich graven uit de Romeinse tijd. Ten westen van de clusters graven werd een zone met sporen aangetroffen die aansloot op het sporencluster in het noordelijk deel van Sterckwijck en op het cluster sporen in de Maasbroekse Blokken ten zuiden van de A77. Opvallend was de vondst van drie Bronstijd crematiegraven tussen de bewoningssporen uit de Midden- en Late IJzertijd. Het onderzoek op het zuidelijke deel van Sterckwijck heeft aangetoond dat zowel de zone met graven in het oosten als de zone met overwegend bewoningssporen in het westen doorlopen naar het zuiden en feitelijk aansluiten op de resultaten van het onderzoek in de Maasbroekse Blokken (zie boven).

    6 Loonen 2007.

    Afb. 1.4 Overzicht van de aangetroffen sporen op de Maasbroekse Blokken.

  • 25

    Boxmeer-Sterckwijck

    Afb

    . 1.5

    H

    et o

    nder

    zoek

    sgeb

    ied

    opge

    deel

    d in

    zon

    es (

    Bijl

    age

    PvE,

    pg.

    62 v

    an h

    et B

    este

    k).

  • 26

    Inleiding

    1.3 Archeologische verwachting van Boxmeer-Sterckwijck

    Vanuit de in de vorige paragraaf beschreven onderzoeksresultaten is in 2006 een verwachtingsmodel geschetst.7 Hiertoe zijn de verschillende informatiebronnen gecombineerd om per periode tot een betrouwbaar beeld van de regio Boxmeer te komen. De omschreven verwachtingen uit het Bestek/PvE8 met betrekking tot het landschap en de periodebeschrijvingen op basis van al bekende gegevens zijn letterlijk (maar niet noodzakelijkerwijs in dezelfde volgorde) overgenomen uit een toen nog ongepubliceerd rapport van de RCE.9 Dit rapport was geschreven ter onderbouwing van de door het Rijk te beschermen delen van het plangebied Sterckwijck (Rijksmonumentnummer 531281). De RCE was namelijk van mening dat de aangetroffen archeologische resten van grote betekenis waren voor een beter begrip van de bewoningsgeschiedenis en de landschapsgenese van de archeoregio Maasdal.In de wetenschappelijke onderlegger die Theunissen schreef werd uitgegaan van de in de Maasbroekse Blokken gedefinieerde landschappelijke zonering.10 Voor elke zone werd een verwachtingsmodel gemaakt dat in het PvE is vertaald naar een specifieke opgravingsmethodiek met als doel de beantwoording van de voor de betreffende zone uitgeschreven onderzoeksvragen (zie paragraaf 1.4 en 1.5).

    1.3.1 Steentijd

    Het terrassenlandschap rondom Boxmeer is al vanaf het Mesolithicum een aantrekkelijke omgeving geweest waar de prehistorische mens veelvuldig vertoefde (afb. 1.6).11 De veldkarteringen, uitgevoerd door D. Reijnen en IPP-studenten, leverden zestien locaties op waar concentraties vuurstenen artefacten werden herkend. Met name op de oeverwallen van de oude Maasmeander rondom De Vilt en de Kleine Vilt hebben jagers en verzamelaars regelmatig hun tenten opgeslagen. De oudste dateren uit het Mesolithicum, maar ook werktuigen uit het Midden- en Laat-Neolithicum zijn herkend. Zo kennen we een vuurstenen dolk, vervaardigd van Rijckholtvuursteen,12 een verzameling van twaalf (vuur)stenen bijlen13 en een gerllkeule14 uit het gebied.Ook bij de diverse archeologische onderzoeken troffen de opgravers vuurstenen artefacten aan. Zo werd in het uiterste noordwesten van de Maasbroekse Blokken een concentratie vuurstenen artefacten met een grote hoeveelheid natuursteen, naast een haardkuil, aangetroffen. Dit vondstcomplex, die als geheel site J werd genoemd, is in detail onderzocht en bleek uit het Vroeg-Neolithicum te dateren.15 Deze ouderdom was verrassend: aan het begin van de periode waarin de mens overschakelde van een voedselvoorziening die gebaseerd was op jagen, vissen en verzamelen (Mesolithicum) naar een economie die grotendeels gebaseerd was op de landbouw (Neolithicum). Het vondstassemblage van Site J, waarin aardewerk ontbreekt, doet nog sterk mesolithisch aan. De opgravers interpreteerden de vindplaats dan ook als een locatie waar verzamelde voedselbronnen zijn geconsumeerd of verwerkt. Dergelijke type sites uit deze periode zijn vooralsnog onbekend in Nederland.

    Uit het proefsleuvenonderzoek in het oostelijk plangebied van Sterckwijck werd duidelijk dat - verspreid over het terrein, bij de aanleg van de putten - vuurstenen artefacten voorkwamen, zonder duidelijke concentraties. Een artefact betrof een fragment van een geslepen, vuurstenen bijl. Dit soort werktuigen, die door de eerste boeren van deze streek zijn gebruikt voor het kappen van bomen, komen relatief veel voor in het gebied. Er zijn niet minder dan zes vondstlocaties bekend. Een interessant complex uit het Laat-Neolithicum is een kuil met daarin potbekerscherven en een klopsteen, ontdekt bij de aanleg van een dijk, ten noordoosten van Boxmeer.16

    7 Theunissen 2006. Bestek/PvE opgraving; Bosman & Kenemans 2006.Voor de beschrijving van de stand van kennis per periode in voorliggende paragrafen is dankbaar gebruik gemaakt van deze bronnen. De studie van Theunissen is uiteindelijk gepubliceerd in een zogenaamd RAM-rapport (Theunissen 2006).

    8 Bosman & Kenemans 2006.9 Theunissen 2006.10 De resultaten van het onderzoek uitgevoerd door Becker & van de Graaf waren echter toentertijd nog niet beschikbaar voor de

    opstelling van het verwachtingsmodel en zijn derhalve niet opgenomen in het model, noch in het Bestek voor de opgraving.11 ARCHIS 43048 (46DN-221: mesolithische artefacten).12 ARCHIS 292241 (46DN-164).13 ARCHIS 31175 (46DN-59).14 ARCHIS 31195 (46DN-102).15 Hiddink 2000, 21-23.16 ARCHIS 292240 (46DN-163).

  • 27

    Boxmeer-Sterckwijck

    1.3.2 Midden- en Late Bronstijd

    Artefacten en bewoningssporen uit de Bronstijd zijn goed vertegenwoordigd in de regio Boxmeer (afb. 1.7). We kennen verschillende losse vondsten uit de Bronstijd, zoals vuurstenen spitsen met schachtdoorn en weerhaken,17 een bronzen hielbijl (een detectorvondst bij de bouw van een wegrestaurant)18 en een bronzen speerpunt opgebaggerd uit de Maas.19 Daarnaast hebben kleinschalige ontsluitingen verschillende malen sporen (kuilen en paalsporen) met aardewerk uit de Midden-Bronstijd opgeleverd.20

    17 ARCHIS 292216 (46DN-139) en ARCHIS 292238 (46DN-161).18 ARCHIS 292139 (46DN-203).19 ARCHIS 14394 (46DN-86).20 ARCHIS 292205 (46DN-130), ARCHIS 292235 (46DN-158), ARCHIS 14611 (46DN-97), ARCHIS 292228 (46DN-151) en ARCHIS

    292229 (46DN-152).

    Afb. 1.6 Overzicht bekende vondsten en complexen uit de Steentijd in de omgeving van het plangebied (bron: ARCHIS).

  • 28

    Inleiding

    Uit deze kleine kijkgaten in het bodemarchief was al duidelijk geworden dat het gebied in de Bronstijd (wellicht een intensieve) bewoning heeft gekend.

    Bij het meer grootschalige onderzoek op de Maasbroekse Blokken werden in het noordoosten van het plangebied drie gelijktijdige erven, bestaande uit drie huisplattegronden met bijbehorende afvalkuilen, uit de Midden-Bronstijd blootgelegd.21 Ten zuidwesten daarvan waren een jaar eerder twee huisplattegronden uit de Late Bronstijd opgetekend.22 Een kuil bij de ingangspartij van n daarvan bleek kafafval van bedekte tarwe te bevatten, evenals een korrel spelt. Hoewel het werkelijke belang van deze laatste speltvondst nog aangetoond moet worden - immers, n korrel is nog geen overtuigend bewijs - vormt het een eerste aanwijzing voor vroege speltverbouw in Nederland. Ook een proefsleuf in de

    21 Hiddink 2000, 23-44.22 Van der Velde 1998, 23-24 en 37.

    Afb. 1.7 Overzicht bekende vondsten en complexen uit de Bronstijd in de omgeving van het plangebied (bron: ARCHIS).

  • 29

    Boxmeer-Sterckwijck

    noordoostelijke hoek van het plangebied Sterckwijck (2003) bracht een huisplattegrond uit de Midden- (of Late) Bronstijd aan het licht.23

    Een van de oudste urnen van het uitgestrekte grafveld, gesitueerd in het oostelijk deel van het plangebied, is op typologische gronden in de Midden-Bronstijd te plaatsen. Daarmee is ook het eerste en (totnogtoe) oudste graf uit deze regio bekend. Bijzonder is bovendien dat deze urn de resten van een kind bevatte.24 Kindergraven uit deze periode zijn zeldzaam.25

    1.3.3 IJzertijd

    Uit de diverse onderzoeken voorafgaand aan de opgraving van 2007, blijkt dat het gebied van Sterckwijck met name wat betreft het grafritueel van bijzondere betekenis is. Het proefsleuvenonderzoek alleen al heeft 34 crematiegraven opgeleverd, maar ook bij de aanleg van de Rijksweg A77 en op de Maasbroekse Blokken zijn crematiegraven vastgesteld (afb. 1.8). Wanneer deze tot n grafveld (meer een begravingslandschap) gerekend worden dan gaat het om een langgerekte strook van 200 meter breed en ruim een kilometer lang op de noordzuid-georinteerde terraswelving van de Maas. Zoals al in de vorige paragraaf is gesteld, dateert de oudste urn uit de Midden-Bronstijd. Het zwaartepunt mag echter op basis van de tot 2007 aangetroffen graven in de Vroege IJzertijd geplaatst worden en het grafveld is tot zeker in de Midden-IJzertijd in gebruik geweest. Een periode van ca. 1000 jaar. Ook van twee andere locaties zijn begravingen uit de late prehistorie bekend, zowel ten westen als ten oosten van het uitgestrekte grafveld. Bij beide terreinen gaat het om oude waarnemingen. Op een perceel aan de Overbiest zijn rond 1900 sporen van begravingen ontdekt, waarna - ruim zestig jaar later het perceel daar ten noorden van een wettelijke bescherming kreeg.26 In januari 2001 legden medewerkers van het AMR-project27 op het perceel in een aantal proefsleuven drie crematiegraven bloot. Ook uit het gehucht Startwijk zijn urnvondsten bekend. We kennen meldingen aan toenmalig Provinciaal archeoloog Beex uit de jaren 60 van de 20e eeuw, van de eigenaar en vinder en een korte vermelding door C.R. Hermans, ruim een eeuw eerder. Dit perceel staat als een terrein van hoge archeologische waarde op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van Noord-Brabant.28 Mogelijk dat ook het opgeboorde bot, aangetroffen in het plangebied Boegheim, ten westen van Beugen en grenzend aan het sportterrein, wijst op de aanwezigheid van een grafveld.29 Een kartering door middel van proefsleuven zou hardere bewijzen kunnen opleveren. De proefsleufonderzoeken van 1997 (Maasbroekse Blokken) en 2003 (Sterckwijck) hebben duidelijke bewoningssporen aangetoond uit de Vroege en Midden-IJzertijd. Het gaat om plattegronden van boerderijen, opslagspiekers en waterputten (afb. 1.8). Een wat lager deel van Sterckwijck, een drooggevallen geul in het centrum van het onderzoeksgebied, bleek gevuld te zijn met grote aantallen natuursteen. Ook de afwijking in orintatie, de diepe insnijding en de aanwezigheid van fragmenten dierlijk (on-)verbrand bot (vrijwel uitsluitend rundertandkapsels) was opvallend.30 Uit het onderzoek is niet gebleken of het hier een dumpplaats van nederzettingsafval of een ander verschijnsel betreft.

    1.3.4 Romeinse tijd

    Voor de Romeinse tijd is het opvallend dat het gravende onderzoek van het laatste decennium voorafgaand aan 2007 weinig sporen heeft opgeleverd, terwijl oude vondstmeldingen wijzen op een intensieve bewoning in deze periode. Met name in het zuidoostelijk deel van het aandachtsgebied, ten westen en oosten van de Heerstraat (een van oorsprong Romeinse weg), zijn duidelijke aanwijzingen voor nederzettingen en grafvelden (afb. 1.9).31 Zo leverde het AMR-onderzoek in november 2001 op het wettelijk beschermde terrein Boxmeer-De Kater vier crematiegraven op.32

    23 Hissel et al. 2004, 43-44.24 Smits 2004.25 Theunissen 1999.26 ARCHIS 46D-001(ODB-nr. 45279).27 AMR: Actualisering Monumenten Register. Theunissen 2006. Twee wettelijk beschermde terreinen werden in 2001 onderzocht,

    monumenten 46D-001 en 46D-002. AMR-projecten zijn niet gepubliceerd.28 ARCHIS 46D-018.29 Geraeds 2003, 15.30 Hissel et al. 2004, 43.31 Het betreft de Romeinse weg die van Tongeren(Belgi) via Blerick en Cuijk naar Nijmegen liep. Het talrijkst zijn de grafvelden

    verspreid langs deze weg, waarvan er in de Gemeente Boxmeer alleen al vijf bekend zijn.32 ARCHIS 46-002 (ODB-nr.45280).

  • 30

    Inleiding

    Het proefsleuvenonderzoek van 2003 heeft weinig aanwijzingen voor bewoning in de Romeinse tijd opgeleverd. Het gaat om slechts n kuil in het zuidwestelijk deel. In het zuidelijk deel van het onderzoeksgebied troffen de opgravers een vreemd verschijnsel aan, namelijk een zone - aangeduid als cluster F - met grote hoeveelheden Romeins schervenmateriaal (in totaal bijna tien kilo) en enkele stukken bouwpuin.33

    33 Hissel et al. 2004, 45-46.

    Afb. 1.8 Overzicht bekende vondsten en complexen uit de IJzertijd in de omgeving van het plangebied (bron: ARCHIS).

  • 31

    Boxmeer-Sterckwijck

    1.3.5 Middeleeuwen

    In het plangebied Beugen-Zuid zijn in 2003 veel bewoningssporen (gebouwen, waterputten, kuilen en sloten) en vondstmateriaal uit de Middeleeuwen aangetroffen (afb. 1.10). Hoewel de plattegronden maar gedeeltelijk zijn blootgelegd - wat inherent is aan een proefsleuvenonderzoek -, is het duidelijk dat delen van het plangebied intensief bewoond zijn geweest in de Vroege en Volle Middeleeuwen. Dit blijkt zowel uit de structuren als uit het vondstenspectrum. De structuren zijn divers van aard. Behalve huizen en spiekers zijn er ook karrensporen en waterputten aangetroffen. Er zijn slakken gevonden die duiden op ijzerverwerking. Zeer bijzonder is dat in de plattegrond van het Merovingische gebouw G-M-13 nog een haardplaats aanwezig was. Sporen van bewoning uit de Vroege Middeleeuwen, de periode van ca. 450 tot 1050 n. Chr., bestaan zowel uit sporen van boerderijen en bijgebouwen uit de Merovingische periode, als een waterput uit de Karolingische tijd en karrensporen die mogelijk toehoren aan een landweg uit deze bewoningsfase.

    Afb. 1.9 Overzicht bekende vondsten en complexen uit de Romeinse tijd in de omgeving van het plangebied (bron: ARCHIS).

  • 32

    Inleiding

    In 1998 troffen de opgravers op de Maasbroekse Blokken twee greppels aan die eveneens uit de Vroege Middeleeuwen dateerden.34 Deze waarnemingen maken duidelijk dat het gebied Beugen-Boxmeer waarschijnlijk in de Vroege Middeleeuwen werd ontgonnen, met de bouw van boerenhoeven en het inrichten van het landschap door middel van akkerperceleringen.

    Sporen van bootvormige huisplattegronden uit de 11e en 12e eeuw zijn zowel bij het proefsleuvenonderzoek van 2001 als dat van 2003 aangetroffen, evenals andere nederzettingssporen zoals waterputten, een mogelijke oven en greppelsystemen.35 Ook bij het AMR-onderzoek op het wettelijk

    34 Hiddink 2000, 49-50.35 Respectievelijk Langeveld et al. 2003 en Hissel et al. 2004.

    Afb. 1.10 Overzicht bekende vondsten en complexen uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd in de omgeving van het plangebied

    (bron: ARCHIS).

  • 33

    Boxmeer-Sterckwijck

    beschermde terrein Boxmeer-De Kater werd in een waardestellende proefsleuf een deel van een goed geconserveerd boerenerf uit de Volle Middeleeuwen aangetroffen.

    1.3.6 Interpretatie van de onderzoeksgegevens

    Het oude rivierkleilandschap rond Boxmeer-Sterckwijck is uitgestrekt, landschappelijk gaaf en heeft een hoge archeologische informatiewaarde. Het kent een bijzondere bewoningsgeschiedenis, waarbij de woonlocaties duidelijk gerelateerd zijn aan specifieke landschapseenheden. De hoogste delen van de brede Maasrug zijn in de Midden-Bronstijd verkozen als woonplaats. In de loop van de Bronstijd zien we eerst een verschuiving naar het zuidelijk deel van deze Maasrug alvorens de bewoning verschuift naar de westelijk terraswelving. De bewoners begroeven hun overledenen op de hoge rug, zodat zich in de loop van enkele eeuwen een weids dodenlandschap ontwikkelde. Het lijkt erop dat in de Romeinse tijd de bewoning zich concentreerde op de westelijke Maasoever: daar vinden we de nederzettingen en grafvelden ten weerszijden van de weg (de Heerstraat), een belangrijke noord - zuidverbinding. In de vroegmiddeleeuwse bewoningsfase keerden de bewoners weer naar de hogere delen terug, ontgonnen deze en verkavelden het landschap door middel van greppels. In de loop van de 10e eeuw verschuiven de erven meer naar het zuiden en westen. Eeuwen later ontwikkelden zich daar de dorpen die later zouden uitgroeien tot het huidige Boxmeer en Beugen.

    1.4 Bijzondere complextypen in een cultuurlandschap

    Uit de voorgaande paragrafen is duidelijk naar voren gekomen dat de regio Boxmeer een bijzondere bewoningsdynamiek heeft gekend. Dat is dan ook de reden dat er in ruimtelijke en chronologische zin moeilijk keuzes zijn te maken; zowel de rijkdom en tijdsdiepte (diachroon gebruik en/of continuteit in landgebruik) van het bodemarchief als de bijzondere landschappelijke situering rechtvaardigen een integrale, gebiedsgerichte benadering.Naast deze aan het landschap gerelateerde bewoningsdynamiek zijn er verschillende elementen in het plangebied aanwijsbaar die een hoge zeldzaamheids- en informatiewaarde hebben.

    1.4.1 Het urnenveld

    Zo is het laatprehistorische urnenveld wat betreft omvang, aard en datering zeldzaam. Niet alleen in het Maasgebied, maar ook landelijk gezien. Dergelijke begravingszones zijn zelden vlakdekkend onderzocht. Met de aanwijzing van de oostelijke strook als wettelijk beschermd monument (15883) is voor het eerst een compleet begravingslandschap onder het regime van de Monumentenwet geplaatst. Het urnenveld is zeker vijf eeuwen en mogelijk 1000 jaar in gebruik geweest. Vervolgens is het zuidelijke deel ervan ook in de Romeinse tijd ingericht als grafveld, waarmee de totale duur van begravingen (overigens niet aantoonbaar continu) ruim 1500 jaar beslaat. Met name het gecombineerd voorkomen van graven uit de Late Bronstijd/Vroege IJzertijd en graven uit de Late IJzertijd/Vroeg-Romeinse tijd is een zeldzaamheid. De crematiegraven, bestaande uit beenderblokken en crematieresten in urnen (zonder randstructuren en heuvellichamen) zijn goed geconserveerd, dat wil zeggen niet aangeploegd. De geborgen crematieresten zijn goed determineerbaar. Het is de vraag in hoeverre deze zone met sporen van begraving zich uitstrekt tot aan de Maasbroekse Blokken en of de crematiegraven die daar zijn aangetroffen tot hetzelfde grafveld behoren. Gesteld kan worden dat in dat geval het grafveld qua uitingsvorm weinig parallellen kent. Op dit moment lijkt alleen het nog ongepubliceerde grafveld van Cuijk (Heeswijkse Kampen) qua tijdsdiepte vergelijkbaar. Andere bijzonderheden zijn dat de oudste graven dateren uit de Midden-Bronstijd. Het gaat daarbij om een vlakgraf, hetgeen in Zuid-Nederland een zeldzaam verschijnsel is en om een kinderbegraving, een categorie die in grafheuvels 35 maal is herkend, maar in vlakgrafcontext nog niet. Een aantal graven op de Maasbroekse Blokken bleken bovendien de gecremeerde resten van dieren te bevatten. Dergelijke diergraven zijn zeer uitzonderlijk.Naast normale crematiegraven zijn er plekken met enkele spikkels bot vastgesteld.36 Het is de vraag of deze spikkels bot genterpreteerd moeten worden als een slecht geconserveerd graf of dat het gaat om een andere uitingsvorm van het grafritueel.

    36 Hissel et al. 2004, 42.

  • 34

    Inleiding

    In het onderzochte gebied zijn ook grote houtskoolconcentraties ontdekt. Als dit restanten van brandstapels zijn, aan de rand van de geul, dan hebben we te maken met een uniek verschijnsel, waarvoor slechts n mogelijke parallel bestaat, in het Waalspronggebied bij Nijmegen.37 Ook de gelijktijdigheid van het grafveld met de aangetoonde erven, uit de Midden- en Late Bronstijd, Vroege en Midden-IJzertijd, is een uitzonderlijke situatie.

    1.4.2 Bewoning uit de Midden-Bronstijd

    Het bodemarchief van Sterckwijck bood dus duidelijke mogelijkheden voor diachroon en synchroon onderzoek naar de samenhang van bewoning en het begravingsritueel. Voor de Midden-Bronstijd-bewoning geldt dat er variatie is in het formaat van de huizen. De huisplattegrond in het noordoostelijk deel van het plangebied is van hetzelfde type als de drie plattegronden op de Maasbroekse Blokken, maar veel groter (lengte 22 m in plaats van 9 tot 12 m). Bovendien wijkt het grondplan sterk af van wat van de zandgronden bekend is. Ook de huisplattegrond, gedateerd in de Late Bronstijd, aangetroffen in het middendeel van de Maasbroekse Blokken, is een zeldzame verschijning. Voor nader inzicht in de aard en regionale karakteristieken van het Hauslandschaft in de Bronstijd, is onderzoek van dergelijke afwijkende plattegronden cruciaal.38

    Een andere bijzonderheid was de rijkdom aan vuurstenen artefacten in kuilen op de drie MiddenBronstijd-erven op de Maasbroekse Blokken. Als dergelijke kuilen ook zouden voorkomen bij huisplattegronden op Sterckwijck dan bieden ze belangrijke mogelijkheden van onderzoek naar het vuursteengebruik in de Midden-Bronstijd. Een onderwerp waar we nog nauwelijks het fijne van weten.39 Ook het voorkomen van spelttarwe in een kuil op een Late Bronstijd-erf op de Maasbroekse Blokken was een opmerkelijke ontdekking: nog nooit was spelttarwe zo vroeg - rond 1000 v. Chr. - aangetoond.

    1.4.3 Zwervende erven

    De aard van de ijzertijdbewoning, zoals aangetoond door het proefsleuvenonderzoek, lijkt sterk overeen te komen met dat wat we kennen van de pleistocene zandgronden, maar het is de vraag of er ook op de rivierkleigronden kan worden gesproken van een systeem van zwervende erven, en of dat ook voor de oudere Bronstijd-bewoning geldt.

    1.4.4 Rituele deposities

    Een ander thema waar het bodemarchief van Sterckwijck duidelijke aanwijzingen voor heeft, zijn depositiepraktijken. Niet voor n specifieke periode maar voor zowel de IJzertijd als voor de Midden-Bronstijd (en mogelijk nog ouder) zijn er indicaties. Uit een geul zijn fragmenten van dierlijk, (on)verbrand bot afkomstig, vrijwel uitsluitend rundertandkapsels. De bronzen beitel die in een silo op een van de drie Bronstijd-erven op de Maasbroekse Blokken werd ontdekt, is eveneens een intrigerende vondst.40 Komen dergelijke deposities meer voor? En zo ja, hoe zijn deze te interpreteren? Een inventarisatie van waarnemingen uit de wijdere omgeving leverde een (groot) aantal losse artefacten op, zoals (vuur-)stenen en bronzen bijlen, die mogelijk wijzen op deposities. Alertheid op dit soort vondsten en aandacht voor hun context is dan ook wenselijk, omdat de praktijk ons leert dat slechts 1% van de Zuid-Nederlandse bronsvondsten uit een opgraving te voorschijn is gekomen.41 Een fijnmazige aanpak op vindplaatsniveau kan niet alleen tal van nieuwe inzichten verschaffen over depositiepraktijken, maar ook over het vuursteengebruik in de late prehistorie.

    37 Van den Broeke 2004.38 Arnoldussen & Fontijn 2006.39 Van Gijn & Niekus 2001.40 Van der Velde 1998, 32-33.41 Fontijn 2002; Fontijn, Jansen & Fokkens 2004, 36.

  • 35

    Boxmeer-Sterckwijck