door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE...

32
BESCHERMING VAN HET PRIVE-LEVEN C) door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on- middellijk de moeilijkheid op om dit onderwerp te begrenzen en te be- schrijven. A. Uitgaande van het Belgisch positief recht is het eerder moeilijk een duidelijke omschrijving te vinden van wat privacy is. In art. 10 en 22 van de Belgische grondwet wordt de onschendbaarhe'id (1) Dit artikel is de synthetische weergave van de werkzaamheden die in bet raam van het seminarie Staatsrecht aan de K.U.L. tijdens bet academiejaar 1969-1970 werden verricht door een groep studenten die, onder de leiding van Prof. ]. De Meyer, het vraagstuk van de privacy nader onderzochten. Volgende onderwerpen werden aldus behandeld : 1. Betreden en onderzoek van prive-goederen (G. Janssens). 2. Lastig vallen en achternalopen van personen in het openbaar (H. Tombeur). 3. Fysische en psychische integriteit van de mens (E. Van der Waals). 4. Inbreuken op de privacy door afluisterings- en bespiedingstechnieken (elctronische e.a.) (R. Vyncke). 5. Bescherming van het prive-leven i.v.m. foto-, film- en T.V.-opnamen (K. Van Wonterghem). 6. Benuttiging van klank- en beeldopnamen (J.P. de Cooman). 7. Aftapping van telefoon (A. Vinel). 8. Onschendbaarheid van het briefgeheim (B. Demey). 9. Beroepsgeheim (M. Cammaerts). 10. Bekendmakingen over prive-feiten van de persoon en aanranding van de eer of goede naam (M. Dierckx). 11. Misbruik van naam (J. Dierckx). 239

Transcript of door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE...

Page 1: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

BESCHERMING VAN HET PRIVE-LEVEN C)

door Paula VAN EUPEN

A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN

I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on­middellijk de moeilijkheid op om dit onderwerp te begrenzen en te be­schrijven.

A. Uitgaande van het Belgisch positief recht is het eerder moeilijk een duidelijke omschrijving te vinden van wat privacy is.

In art. 10 en 22 van de Belgische grondwet wordt de onschendbaarhe'id

(1) Dit artikel is de synthetische weergave van de werkzaamheden die in bet raam van het seminarie Staatsrecht aan de K.U.L. tijdens bet academiejaar 1969-1970 werden verricht door een groep studenten die, onder de leiding van Prof. ]. De Meyer, het vraagstuk van de privacy nader onderzochten. Volgende onderwerpen werden aldus behandeld : 1. Betreden en onderzoek van prive-goederen (G. Janssens). 2. Lastig vallen en achternalopen van personen in het openbaar (H. Tombeur). 3. Fysische en psychische integriteit van de mens (E. Van der Waals). 4. Inbreuken op de privacy door afluisterings- en bespiedingstechnieken (elctronische

e.a.) (R. Vyncke). 5. Bescherming van het prive-leven i.v.m. foto-, film- en T.V.-opnamen (K. Van

Wonterghem). 6. Benuttiging van klank- en beeldopnamen (J.P. de Cooman). 7. Aftapping van telefoon (A. Vinel). 8. Onschendbaarheid van het briefgeheim (B. Demey). 9. Beroepsgeheim (M. Cammaerts). 10. Bekendmakingen over prive-feiten van de persoon en aanranding van de eer of

goede naam (M. Dierckx). 11. Misbruik van naam (J. Dierckx).

239

Page 2: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

van respectievelijk de woning en het briefgeheim gewaarborgd. Inbreuken op de onschendbaarheid van de woning worden strafrechtelijk beteugeld door art. 439 e.v. Strafwetboek. Eveneens wordt in art. 460 en 460bis Strafwet­boek de bestraffing voorzien van de schending van het briefgeheim.

Het Strafwetboek beteugelt in art. 443 e.v. de bekendmaking van bepaalde feiten uit het prive-leven van een persoon wanneer hiermede een lasterli jke of eerrovende bedoeling is gemoeid.

Art. 458 e.v. Strafwetboek voorziet in de strafrechtelijke bescherming van het beroepsgeheim.

In zekere mate wordt ook bescherming aan de prive-sfeer toegekend door art. 2 53 van het B.W. en door art. 80 van de wet op de jeugdbescher­ming waardoor het verboden is de debatten in echtscheidingszaken en voor de jeugdrechtbanken te publiceren.

De bewoordingen van art. 1166 van het B.W. bepalen dat een schuld­eiser aile rechten en vorderingen van zijn schuldenaar kan uitoefenen ,met uitzondering van die welke uitsluitend aan de persoon verbonden zijn". Deze laatste negatieve bepaling betreffende de persoonlijkheidsrechten laat niet toe een inhoudelijke betekenis aan deze rechten te hechten.

Men kan zich afvragen of de in art. 675-680 van het B.W. gestelde erf­dienstbaarheden van uitzicht op de eigendom van de nabuur geen onrecht­streekse erkenning van een recht op beslotenheid insluiten (2).

Uit dit summiere overzicht blijkt dat de Belgische wetgever geen alge­mene regeling heeft voorzien voor de bescherming van de prive-sfeer.

B. Intemationale normen

Het Europese Verdrag van 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden bepaalt in art. 8:

"1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn prive-leven, zijn ge­zinsleven, zijn huis en zijn briefwiseling".

"2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrek­king tot de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de open bare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrij­heden van anderen".

In 1948 werd in het ram van de Verenigde Naties door de Universele Verklaring van de rechten van de mens op wereldvlak insgelijks een ge­lijkaardige bepaling opgenomen.

(2) Cfr. H. Vandenberghe, «Bescherming van het prive-leven en recht op informatie via de massamedia», in R. W. 1969-1970, kol. 1457.

240

Page 3: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

Art 12 van die Verklaring luidt als volgt : "Niemand zal onderworpen worden aan willekeurige inmenging in zijn persoonlijke aangelegenheden, in zijn gezin, zijn huis of zijn briefwisse­ling, noch aan enige aantasting van zij eer of goede aam. Tegen een dergelijke inmenging of aantasting heeft eenieder recht op bescherming door de wet".

Ongeveer dezelfde bewordingen zijn terug te vinden in het Verdrag van 1966 der verenigde Naties inzake burgelijke en politieke rechten. Art. 17 hiervan bepaalt nl. dat :

"1. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn prive-leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam".

"2. Eenieder heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting".

Aangezien Belgie deze UNO-Conventie tot nogtoe niet heeft bekraCh­tigd heeft enkel het Europees Verdrag dat is goedgekeurd door de wet van 13 mei 1955 op dit vlak rechtsgeldende kracht.

II. Wat is nude inhoud die dient gegeven aan deze zogen. «privacy» ?

A De Amerikaanse literatuur heeft op dit stuk baanbrekend werk verricht. Reeds in 1890 werd door twee Amerikaanse juristen Samuel D. Warren en Louis D. Brandeis een uiterst belangrijk artikel gepubliceerd: "The Right to Privacy" (3). Daarin wordt opgekomen voor de noodzakelijkheid om een algemeen recht op bescherming van de privacy te erkennen en wel als reactie tegen inbreuken door de pers op het prive-leven.

Beide auteurs hadden de noodzaak aangevoeld om dit zelfstandig recht te erkennen teneinde aan de eisen van de tijd te voldoen. Mede zijn zij voorlopers geweest van de later ontstane behoefte aan een verdere bescher­ming van dat prive-leven, die is voortgevloeid uit de ontwikkeling van de techniek met zijn groeiende mogelijkheden van aantasting der privacy.

Reeds in 1890 stelden zij : "The intensity and complexity of life, at­tendant upon advancing civilization, have rendered necessary some retreat form the world, and man, under the refining influence of culture, has be­come more sensitive to publicity, so that solitude and privacy have become essential to the individual; but modern enterprise and invention have, through invasions upon his privacy, subected him to mental pain and distress, far greater than could be inflicted by mere bodily injury" (4).

Een bijzonder klare en tevens eenvoudige definitie van het recht op

(3) Harvard Law Review, dl. 4 (1890), p. 193. (4) Ibid., p. 196.

241

Page 4: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

privacy werd gegeven door een Amerikaans rechter in volgende lapidaire bepaling: "The right to privacy is the right to be let alone" (5).

Later werd hiervoor bevestiging gevonden in een uitspraak over de Californisc'he case Kerby v. Hal Roach Studios (1942) (6) : "The right to live one's life in seclusion, without being subjected to unwarranted and un­dersired publicity. In short, it is the right to be let alone".

Verder nog vindt men in de Amerikaanse rechtspraak volgende gelijk­luidende uitspraken: "The right to be let alone, that is, the right to be free from unwarranted publicity, or the right to live without unwarranted inter­ference by public in matters with which it is not necessarily concerned" (7)

Nizer bepaalt het recht van de enkeling op prive-sfeer als (8) : «The right of an individual to live a life of seclusion and anonymity .. .It is a recongnition of the dignity of solitude, of the majesty of man's free will and the power to mold own destiny, of the sacred and inviolate nature of one's innermost self".

Het recht op privacy van de mens is ook nog gedefinieerd geworden als zijnde "one of the essential guarantees of his liberty. In this sense he may be considered free to the precise extent that he is let alone in that inner core of his being which concerns only himself, to think and act un­fettered either by legal restraint or private curiosity" (9).

Pound zag het als "the demand which the individual may make that his private personal affairs shall not be laid bare to the world" (10). S. Jourard bepaalt privacy als «the privilege of choosing by whom one may oe seen» (1).

A.F. Westin tenslotte ziet het prive-leven van een individu ook in de zin van een «being let alone» dat uit verschillende psychologische en fy­sische relaties bestaat ten opzichte van de hem opgevende personen : nl. de situaties van «solitude», «intimacy», «anonymity» and «reserve (12).

Uit deze pogingen tot begripsbepaling kan men afleiden dat het recht op privacy een veel omvattend recht is dat aan de enkeling bescherming moet waarborgen tegen de inmenging door vreemden in zijn persoonlijke aange­legenheden. Dit kan o.m. gebeuren door openbaarmaking van naam of beeltenis hetzij door verspreiding van de intieme geheimen of levensge­woonten van een persoon.

Door de erkenning van dit recht kan aldus een omvangrijke bescher­ming aan de menselijke persoonlijkheid worden gewaarborgd.

Het door het recht op privacy beschermde rechtsgoed behelst de inner­lijke vrede van een persoon. Dit is wei het fundamenteel onderscheid met

(5) Cooley, Torts, 2nd ed., 1888, p. 29. (6) Kerby v. Hal Roach Studios (1942), 53 Cal. App. 2d 207, 127 P. 2d 577. (7) Brents v. Morgan (1927), 299 S.W. 967. Zimmermann v. Wilson (1936), 81 F 2d

847. (8) Nizer, «The Right of Privacy•, 39Michigan Law Review 526 (528). (9) Madgwick, Privac'Y under Attack, gepubliceerd door the National Council for Civil

Liberties, Landen, 1968, p. 3. (10) Ibid., p. 4. (11) Ibid., loc. cit. (12) Westin, A.F., Privac'Y and Freedom, New York, 1970, p. 31.

242

Page 5: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

de Angelsaksische «law of defamation» waar de goede naam van een mens beschermd wordt terwijl bier eerder aan de gevoels- en gemoedswereld van bet individu gedacht wordt ( 13).

«The fundamental difference between a right to privacy and the right to freedom from defamation is that the former directly concerns one's own peace of mind whereas the latter concerns primiarily one's reputation although the damages may take into account mental suffering» (14).

B Naast deze Angelsaksische visie op bet recht op privacy client ook even aandacht te worden besteed aan de Duitse theorie omtrent de «Personlich­keitsrechte» ontstaan enerzijds uit de 17e en 18e eeuwse rechtsfilosofie, die zich baseerde op bet natuurrecht als bron van alle rechtsprincipes en anderzijds uit de 19e eeuwse Duitse filosofie. Onder deze rechten kwam dikwijls bet rechte op naam en eer voor (15).

Bij de opstelling van bet Duitse burgerlijk wetboek (B.G.B.) werd relatief weinig aandacht besteed aan de persoonlijkheidsrechten. Tegen bet einde van de 19e eeuw hebben verschillende auteurs zich ingezet voor de erkenning van deze rechten als zijnde een element van positief recht. In 1877 komt Gareis (16) op voor bet recht van elk individu om zijn Ieven zo in te richten zoals hij dit wenst, alsmede voor bet recht op naam en eer. Otto von Gierke (17) stipuleert bet recht van de person op zijn li­chaam, Ieven, vrijheid•, eer, sociale positie, vrije activiteit, commercieel handelen, naam en merken alsook intellectuele eigendom. AI deze rechten worden slechts als een emanatie aanzien van een algemeen persoonli jk­heidsrecht.

Evenzo was Joseph Kohler (18) voorstander van dit algemeen persoon­lijkheidsrecht waarop elk individu zich als dusdanig kan beroepen. Onder enkele uitdrukkingen van dit algemeen recht bevindt zich ook bet recht op een intimiteitssfeer, op naam en op beeltenis.

In 1907 maakte Kohler gewag van bet recht op geheimhouding als een bescherming niet enkel tegen de publicatie van brieven maar tevens tegen bet openbaarmaken van prive-feiten in bet algemeen, door bet aan­wenden van nog in Ieven zijnde personen als herkenbare personages in ro­mans. Bovendien sluit bet recht op geheimhouding de bescherming in van eenieders naam en beeltenis (19).

Mede onder invloed van juristen als Nipperdey en Hubmann (20)

(13) Max Planck Instituut, Der zivilrechttiche Personlichkeits- und Ebrenschutz., Tiibingen, 1960, p. 302.

(14) Themo v. New England Newspaper Pub. Co (1940), 27 N.E. 2d. 753. (15) Cfr. Stromholm, Right of Privac'Y and Rights of the Personalit'J, Stockholm, 1967,

p. 29. (16) Gareis, «Das juristische Wesen der Autorrechte, sowie des Firmen- und Merkenschut-

zes», Busch's Archiv, dl. XXXV, 1877, p. 185 e.v. (17) Gierke, Deutsches Privatrecht, dl. I, 1895, p. 702 e.v. (18) Kohler, cDas Autorrecht», in: lherings ]ahrbucher, XVIII, Nieuwe serie VI. (19) Kohler, Urheberrecht an Schriftwerken und Verlagsrecht, 1907 p. 443. (20) Nipperdey, H., «Das allgemeine Personlichkeitsrecht», Archiv fur Urheber, Film-,

Funk- und Theaterrecht (U.F.l.T.A.), dl. 30, 1960. - Hubmann, H., Das Person­lichkeitsrecht, Munster en Keulen, 1953.

243

Page 6: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

werd gepleit voor de erkenning van een algemeen persoonlijkheidsrecht als gevolg van de nieuwe Duitse grondwet van 1949. In 1954 wordt door het Duitse Bundesgerichtshof de eerste stap gezet naar de erkenning van de gelding van het algemene persoonlijkheidsrecht als een absoluut recht in de zin van art. 823 B.G.B. (21).

In 1958 zet het hof dan een volgende definitieve stap in die richting (22). Als bijzonder belangrijk client te worden aangestipt dat Zwitserland het eerste Europese land schijnt geweest te zijn dat een algemeen persoon­lijkheidsrecht heeft ingevoerd in zijn positief recht (23). «Wer in seinen personlichen Verhaltnissen unbefugterweise verletzt wird, kan auf Beseiti­gung der Storung klagen.Eine Klage auf Schadenersatz oder auf leistung einer Geldsumme als Genugtuung ist nur in den vom Ge·setz bestimmten Fallen zulassig» (24).

C. Ook in de Franse rechtsleer is het moeilijk een juiste definitie te vin­den. Martin (25) bepaalt het prive-leven als volgt: «C'est la vie familiale, personelle de l'homme, sa vie interieure, spirituelle, celle qu' il meme lors­qu'il vit derriere sa porte fermee». Nerson (26) spreekt van «droit a !'inti­mite». Dit komt erop neer te beschikken over «un secteur personnel reserve, afin de rendre inaccessible au public, sans la volonte de !'interesse, ce qui constitue 1' essentiel de la personnalite. Ainsi l'homme pourra gouter le re­pos, rester seul avec lui-meme. II doit se voir reconna!tre la jouissance d'un reduit central ou il puisse echapper a l'emprise des auters, ou il puisse> selon une expression tiree de l'Imitation de Jesus-Christ, vaquer a soi-meme». Carbonnier (27) ziet de privacy eerder als een «liverte de la sphere d'inti­mite» meer bepaald als een morele vrijheid die voor het individu het recht inhoudt op «une sphere secrete de vie d'ou il a le pouvoir d'ecarter les tiers», «le droit a faire respecter le caractere prive de sa personne», <de droit a etre laisse tranquille».

D. De in de conclusies van het Congres der Noorse Juristen van Stockholm ( 1967) vooropgestelde be paling van het recht op privacy getuigt van een zekere vaagheid : «the right to be let alone, to live one's own life with the minimum degree of interference» (28).

III Verscheidene pogingen werden ondernomen om een opsomming te geven van de persoonlijkheidsrechten alsook van de elementen die de privacy

(21) Bundesgerkhtshof, 25 mei 1954, BGHZ., dl. 13, p. 334. (22) Bundesgerichtshof, 14 februari 1958, BGHZ., dl. 26, p. 349. (23) Entscheidungen des schweizerischen Bundesgerichtes, dl. 44, p. 320. (24) Art. 28 van het Zwitserse Zivilgesetzbuch. (25) Martin, «Le secret de la vie privee», Rev. trim. dr. civ., 1959, p. 230. (26) Nerson, «La protection de l'intimite», ].T., 1959, p. 713. (27) Carbonnier, Droit civil, 1965, dl. I, p. 239. (28) Conclusies van de Noorse Conferentie van }uristen over het recht op privacy, Stock­

holm, mei 1967, punt 2.

244

Page 7: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

uitmaken, en om tenslotte ook de inbreuken op de privacy in te delen. Een der meest geslaagde pogingen om bet Amerikaanse concept van de privacy te ontleden is ontegensprekelijk ondernomen geworden door W. Prosser. Volgens deze auteur omvat bet recht op privacy «four different kinds of invasion of four different interests of the plaintiff, which are tied together by the common name, but otherwise have almos nothing in common except that each represents an interference of the right of the plaintiff to be let alone» (29).

Deze 4 inbreuken zijn (30) : 1. de indringing in iemands afzondering en beslotenheid of in zijn prive­

aangelegenheden; 2. publieke onthulling van feiten die iemand in verlegenheid of in moei­

li jkheid brengen; 3. openbaarheid die iemand in een vals daglicht plaatst in bet oog van het

publiek; 4. bet zich toeeigenen uit winstbejag van sommige elementen van de per­

persoonli jkheid van bet individu.

Enkele van de meest voorkomende toepassingen van deze inbreuken op de privacy zullen hier nader worden onderzocht.

B. BIJZONDERE GEV ALLEN

1. Betreden en onderzoek van prive-goederen

Het binnendringen in de fysische afzondering en beslotenheid van een persoon kan gebeuren door bet betreden en onderzoek van prive-goederen.

W at de onroerende goederen van een per soon betreft, geldt het alge­meen erkende beginsel der onschendbaarheid van de waning. Dit wordt zowel in de nationale wetgeving als op internationaal vlak erkend. Voor de bepaling van wat als «waning» client te worden beschouwd komt het er niet zozeer op aan te weten of iemand eigenaar is dan wel of betrokkene een bepaalde ruimte rechtmatig bewoont.

In de Franse rechtspraak werd dit omschreven als zijnde dat de persoon in kwestie «a le droit de se dire chez elle» (31).

Aldus kan een hotelkamer of een kamer in een prive-appartement, betrokken door een betalende bewoner ook als waning worden aanzien. De onschendbaarheid van de gehuurde ruimte geldt zelfs tegen de huiseigenaar (32).

(29) Prosser, W., «Privacy», California Law Review, dl. 48 (1960) p. 383 e.v. -Prosser, W., Law of Torts, 3e uitg., 1964, p. 832.

(30) Prosser, W., «Privacy» in Calif. Law Review, dl. 48 (1960) p. 389. (31) Cass. (F) 26 februari 1963, Dalloz, 1963, S., 68. (32) Cass. (F) 31 januari 1914, Dalloz, 1918, I, 76.

Cass. (F) 20 oktober 1954, Dalloz, 1954, 784. Cass. (F) 3 november 1955, Dalloz, 1956, 26. cfr. Amerikaanse case Welsh. v. Pritchard (1952), 241 P. 2d. 816.

245

Page 8: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

Aangezien een hotelkamer tijdelijk tot de prive-sfeer van een persoon behoort, is de onschendbaarheid eveneens toepasselijk op de hotelhouder (33).

Door art. 123 van het Duitse strafwetboek waarbij «Hausfriedens­bruch» strafbaar is gesteld, wordt een ruime draagwijdte gegeven aan de onschendbaarheid van de wooing. Niet aileen zijn woongelegenheden be­schermd, ook kantoorruimten van firma's vallen onder dit principe.

In de Amerikaanse rechtspraak was er van een inbreuk op het recht op privacy sprake bij een ongeoorloofd betreden van een dameskabine op een schip (34).

Een betreding met het oog op inspectie door een vader van de woon­ruimten toebehorend aan een minderjarig kind, wordt als toelaatbaar aan­zien op grond van het ouderlijk gezag (35).

De woonstschennis behoeft niet noodzakelijk te gebeuren door effectief een piaats te betreden. Zij kan ook geschieden door van op afstand een plaats te bespieden (36) of af te luisteren wat er gebeurt (37).

Wat het onderzoek van de roerende prive-goederen betreft client te worden aangestipt dat dit meestal zal plaatsvinden naar aanleiding van een onderzoek van de persoon. In dit verband kan de Amerikaanse case Suther­land v. Kroger worden vermeld. Daar werd het onderzoek van een hood­schappentas voor onwettig gehouden (38).

2. Lastigvallen en achternalopen van personen in het openbaar

Wat de toestand in de Angelsaksische wereld op dit vlak betreft, kan men stellen dat het loutere feit van een persoon te volgen of zelfs van een onbekend persoon aan te spreken niet vervolgbaar schijnt te zijn tenzij dit gepaard gaat met bijzondere verzwarende omstandigheden zoals «slander» (39), «assault», «intentional infliction of emotional distress», «breach of the peace». Er bestaat geen bescherming tegen het schaduwen van personen op een openbare plaats zolang dat bespieden subtiel en onopvallend ge­beurt m.a.w. geen «rough shadowing» wordt ( 40).

Prosser is van oordeel dat op de openbare weg of op enig andere pu­blieke plaats geen sprake kan zijn van «a right to be let alone» (41).

In het Zweedse strafwetboek (hfdst. 4, par. 7) daarentegen komt een misdrijf voor dat als «ofredande» d.w.z. hinderlijk, ergelijk wordt be­schouwd; gevallen waarin een vrouw met een zekere hardnekkigheid wordt gevolgd vallen hieronder en worden aldus gestraft. Wanneer het een man

(33) Schonke-Schroder, Strafgesetzbuch, 11e uitg. 1963, p. 616. - cfr. Amerikaanse case Newcomb Hotel Co. v. Corbett (1921), 108 S.E. 309.

(34) Byfield v. Candler (1924), 125 S.E. 905. (35) Maurach: Deutsches Strafrecht, Besonderer Teil, 2e uitg., 1956, p. 161. (36) Zie verder p. 14 en met name de aldaar geciteerde case Commonwealth v. Lovett. (37) Zie verder p. 14 e.v. (38) Sutherland v. Kroger Co (1959), 110 S.E. 2d. 716. (39) Schultz v. Frankfurt Marine, Accident & Plate Glass Ins. Co. (1913), 139 N.W. 386~ (40) Stromholm, o.c., p. 183. (41) Prosser, Law of Torts, p. 834; zie aangehaalde cases in voetnoot 72.

246

Page 9: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

betreft die achtervolgd wordt, schijnt een meer actieve houding vereist te zijn.

In een Duitse uitspraak van het Oberlandesgericht van Hamm in 1966 (42) werd het achtervolgen 's nachts van een onbekende vrouw op straat be­straft als «grober Unfug». Dit misdrijf wordt strafbaar gesteld in par. 360, nr 11, van het Duitse strafwetboek. In het vonnis wordt immers beklem­toond dat het vergrijp in kwestie onmiddellijk gericht is tegen het publiek. Bijgevolg zou het volgen van een persoon die de achtervolger wel is beket{d niet vallen onder het begrip «grober Unfug».

In de praktijk gebeuren de meeste inbreuken op de privacy door het lastigvallen en achternalopen van personen vanwege de perslui. Volgens Stromholm ( 43) neemt de pers hier een bijzondete plaats in en daartoe wor­den volgende .redenen aangehaald :

«What gives importuning by the press a particular position is, on the one hand, the fact that such material as may result from these invasions is likely to be published and that reporters may thus, as it were, create the scene they are going to describle, including such elements as the angry, intimidated, or ortherwise inadequate reaction of their victim, and on the other hand, that the press puts forward a claim of authority, as deputies of the public, which the ordinary eavesdropper will not advance».

Steeds treedt bier het vraagstuk naar voor van de belangenafweging tussen enerzijds het recht op informatie in hoofde van het publiek en ander­zijds de bescherming van bet prive-leven van de betrokkene. In dit verband is het aangewezen de nadruk te leggen op de hoedaningheid van de getrof­fen persoon. Hier kan een onderscheid worden gemaakt tussen de zoge­naamde «publieke personen» d.w.z. personen die in de publieke belangstel­ling staan en de «private personen». Algemeen wordt aanvaard dat er een categorie personen bestaat die tot op zekere hoogte hun recht om «alleen gelaten te worden» hebben verloren. lmmers het steeds veeleisender wordende publiek stelt zeer hoge eisen aan de moderne massamedia. Het wil constant ingelicht blijven over de levensgewoonten van een bepaalde groep personen zoals leden van de koningshuizen, filmsterren, politici e.a. «Never being left in peace» is de tol die deze mensen moeten betalen aan de maatschappij met wie zij hun roem moeten delen (44).

Tenslotte client nog onderzocht te worden war bedoeld wordt met las-tigvallen «in bet openbaar». ·

Kan men aanspraak maken op een prive-sfeer in het openbaar ? Men kan zich met Prof. Van Bemmelen de vr~ag stellen (45) of «de private sfeer beperkt moet blijven tot datgene wat zich binnen de besloten ruimte van een waning, hotelkamer of particulier terrein afspeelt, dan wel of men ook buitenshuis een zeker recht heeft op prive-sfeer, waardoor het onbe­scheiden oog of oor niet behoort door te dringen en waarvan zeker niet zon-

(42) Neue ]uristische Wochenschri/t, (N.]. W.) 1966, p. 2420. (43) Stromholm, o.c., p. 110. (44) Stromholm, o.c., p. 17. (45) Van Bemmelen J.M., cBeschouwingen over de privacy», Jura Falconis, 1965-66, nr.

3-4, p. 21.

247

Page 10: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

Bijzonder delikate problemen in verband met de menselijke integriteit kunnen oprijzen naar aanleiding van medische praktijken. In een nogal recente zaak waarin voor de correctionele rechtbank te Bruse! arrsen werden vervolgd die een transseksueel hadden gecastreerd, verklaarde bet Openbaar Ministerie o.m. dat de heelkundige ingreep een schending uitmaakte van art. 12 van bet Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, doordat bet een aanslag was op her recht van bet individu om in het huwelijk te treden en een gezin te stichren. Hij was overigens van oordeel dat een geneeskundige behandeling onverenigbaar is met art. 3 van het Verdrag wanneer zij, hetzij door haar aard, herzij door de omstandigbeden van de uitvoering, een vernederende aard krijgt. Het vonnis van vrijspraak van 27 september 1969 (52) heeft de argumentatie steunend op het Verdrag ver­worpen nl. dat art. 12 niet kan worden ingeroepen om de ondernomen heelkundige bewerking te sanktioneren; dat de patient vrij was al dan niet een gezin te stichten; dat bovendien de ingreep op zijn verzoek werd uitge­voerd en dat hij vooraf op de hoogte was gebracht van al de gevolgen. Art. 3 kan evenmin worden ingeroepen daar was vastgesteld door de rechtbank dat niet bewezen was dat de ondernomen bebandeling niet de vereiste helende aard had.

In bet Iicht van de menselijke integriteit kunnen geneeskundige en gelijkaardige onderzoeken (53) als middelen worden aangewend om infor­matie te bekomen over iemand die dit niet wil of niet kan geven door een persoonlijke verklaring. Als dusdanig kan dit een inbreuk zijn op de persoonlijke vrijheid nl. bij lijfonderzoek. Het kan ook een middel zijn om op steelse manier van een persoon die informatie te bekomen die hij vrij moet zijn al dan niet mede te delen. In dit geval zal de dokter of de des­kundige een Inbreuk plegen op de morele integriteit van de betrokkene.

Verscheidene gevallen van inbreuk op de menselijke integriteit kunnen zich voordoen gaande van bet verzamelen van bewijsmateriaal, door de poli­tie in strafzaken, over het bewijs door middel van een medisch onderzoek in burgelijke zaken (met het meest voorkomende geval van de bloedproef in het onderzoek naar bet vaderschap), tot prive-aangelegenheden waardoor de werkgever aan de werknemer (in spe) bekwaamheidstesten oplegt. Hier client natuurlijk een onderscheid te worden gemaakt wanneer een sollicitant zich vrijelijk aan een test onderwerpt dan wei of een werkgever zijn onder­geschikte dwingt om een zodanige test te ondergaan teneinde «the right man in the right place» te hebben bij een promotie (vb. psychologische tests: Rohrschach e.a.).

Bij het toedienen van zogenaamde waarheidssera in een strafonderzoek ontstaat een hypnotische toestand waarbij de betrokkene onbewust zijn diepste geheimen en bedoelingen prijsgeeft.

In het zogen. «Penthotal» vonnis in Frankrijk werd het toepassen van de «narco-diagnotische» methode toelaatbaat geacht (54), op het geval waar-

(52) Brussel 27 sept. 1969, ].T. 1969, p. 635 e.v. (53) Stromholm, o.c .. , p. 97. (54) Rechtbank Seine 23 februari 1949, ]uris Classeur Periodiqtte (].C.P.) 1949, II, 4786.

250

Page 11: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

in de wetsdokter met de toestemming van de verdachte Penthotal had toe­gediend om na te gaan of deze al dan niet aan een gesimuleerde ziekte leed. Nochtans hebben de meeste Franse auteurs zich zeer critisch uitgelaten ten aanzien van praktijken als leugen-detector en soortgelijke middelen (55).

Het gebruik van medische onderzoeken in dviele zaken (vb. bloedproef bij onderzoek naar het vaderschap) heeft in Frankrijk zijn oplossing gekre­gen in het nieuwe art. 340 C.C. van 1955 waarbij de man die beweerd wordt vader van een onwettig kind te zijn de bloedproef mag aanwenden om te bewijzen dat dit kind het zijne niet kan zijn. Sommige rechtbanken leidden hieruit af dat zij deze bloedproef ambtshalve kunnen bevelen (56). Dit standpunt werd door het Hof van Cassatie bevestigd (57). Men is er het nochtans in Frankrijk over eens dat een persoon niet kan gedwongen worden om deze proef te ondergaan doch dat zijn weigering een vermoeden tegen hem vormt (58).

Het valt te betwijfelen of de bloedproef kan bevolen worden buiten het geval van art. 340 C.C .. In een uitspraak van 1958 weigerde een Franse rechtbank deze proef op te leggen om het overspel van een gehuwde vrouw te bewijzen (59).

Door par. 81a van het Duitse wetboek v. strafvordering is het toege­laten dat bij her strafrechtelijk onderzoek het ondergaan van een bloedproef of van andere testen wordt bevolen. In de praktijk wordt nochtans het «pro­portionaliteitsprindep» toegepast d.w.z. dat er een redelijke verhouding moet zijn tussen het onderzoek en de gevolgen die hieruit kunnen voort­vloeien.

Overeenkomsdg par. 81b kunnen vingerafdrukken, foro's, en metingen onder dwang van de verdachte genomen worden ( 60).

Par. 136a van het Duitse wetboek van strafvordering verbiedt daaren­tegen het gebruik van onderzoeksmethoden waarbij de vrije wil van de verdachte wordt aangetast zoals bij het toedienen van narcotica of het ge­bruik van hypnotische methodes. Narco-analyse werd reeds vroeg veroor­deeld (61) en dit verbod werd ook toepasselijk verklaard op verscheidene

(55) Stefani en Levasseur, Droit penal general et procedure penale, dl. II, 1964, p. 23. (56) Montpellier 3 januari 1956, Datloz 1956, 186.

Paris 12 april 1957, Datloz 1957, 436. (37) Cass. (F) 29 juni 1965, ].C.P. 1965, II, 14422. (58) Lyon 23 april 1956, Dalloz, 1957, S., 33.

Grossen, in Schweizerischer }uristenverein, Referate uttd Mitteilungn, dl. I, 1960, 62. (59) Rechtbank Privas 5 december 1956, Dalloz 1958, 492. (60) Cfr. Amerikaanse cases: Voelker v. Tyndall (1947), 75, N.E. 2de. 548, en McGovern

v. Van Ripper (1947), 54 A. 2d. 469. (61) Deutsche Richterzeitung, 1950, p. 212. (62) Enscheidungen des Bundesgerichtshofes in Strafsachen (BGH.St.), dl. 11, p. 211 (63) BGH. St.~ dl. 5, p. 332. (64) Blomeyer, Zivilprozessrecht, Erkenntnisverfahren, 1963, p. 382. (65) Par 372a Zivilprozessordnung. - Cfr. Amerikaanse case Bednarik v. (1940), 16 A

2d 80 (onwettig opgelegde bloedproef). (66) Entscheidungen des Bundesverfassungsgerichts, dl. 5, p. 13. (67) N.]. W. 1964, p. 607.

251

Page 12: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

waarheidssera (62). Het Bundesgerichtshof kon ook her gebruik van een leugen-detector niet toelaten (63).

War de burgelijke zaken betreft geldt in Duitsland her algemeen be­ginsel dar niemand kan gedwongen worden een onderzoek te ondergaan (64). Er is een enkele uitzondering nl. in afstammingszaken kan een ge­neeSk:undig of biologisch onderzoek bevolen worden door de rechtbank. In geval van herhaalde en ongegronde weigering deze proeven te ondergaan mag er fysische dwang worden uitgeoefend (65). Er is twjifel ontstaan om­trent de grondwettelijkheid van deze bepaling. Doch uiteindelijk heeft bet Bundesverfassungsgericht de grondwettelijkheid aanvaard ( 66).

W at tenslotte de psychologische testen aangaat oordeelde het Bundes­verwaltungsgericht dat er geen strijdigheid was met de Duitse grondwet van 1949 ( 67).

Het probleem van de· testen stelde zich in Duitsland vooral op her vlak van het rijexamen waar een meningsverschil oprees tussen de verschillende rechtban:ken over de grondwettelijkheid (68).

Uiteindelijk zou her blijken dat enkel bepaalde methodes die her onder­bewustzijn raken ongrondwettelijk zijn wanneer de overheid ze aanwendt. Het lijkt minder zeker dat tests in het algemeen als verboden zouden moe­ten worden beschouwd indien zij door prive-personen worden aangewend (69).

4. Afluistering en bespieding

Het feit op bestendige wijze te observeren van wat zich bij anderen afspeelt kan als een inbreuk op her recht op eerbiediging van het prive­leven worden aanzien (70).

De Amerikaanse rechtspraak heeft deze toepassing van het principe van de waarborg van de onschendbaarheid van de wooing reeds zeer vroeg erkend. In 1831 had een rechter in Pennsylvania zich uit te spreken over een geval van woonstschennis waarbij een man een gehuwde vrouw door haar raam had bespied. Hij liet het volgende gelden: «I consider this as a serious kind of offense. Every man's house is his castle where no man has a right to intrude for any purpose whatever. No man has a right to pry into your secrecy in your own house ... It is important to all persons that our families should be sacred from the intrusions of every person» (71).

De nieuwe uitvindingen en ontdekkingen van de jongste jaren op bet gebied van communicatiemiddelen en van electronische procedes voor afluis­teren en bespieden hebben de bescherming van de prive-sfeer centraal gesteld.

De steeds verdergaande ontwikkeling van de afluisterings- en bespie­dingstechnieken doet de vraag stellen of de bescherming van het individu nog voldoende is. De angst voor afluister- en bespiedingssystemen wordt al-

(68) U.P.I.T.A., dl. 43 (1964) p. 372 e.v. (69) Stromholm, o.c., p. 102-103. (70) Zie Kayser, «Le secret de la vie privee et Ia jurisprudence civile:o, Melanges Savatier,

1965, p. 421. (71) Commonwealth v. Lovett, 4 Clark 5 (Pa., 1831).

252

Page 13: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

dus steeds groter. De vrees voor een maatschappij waar elk individu onder­worpen wordt aan een controle op zij.n doen, zijn Iaten, zijn spreken en zelfs zijn denken zou haar leden ertoe kunnen noodzaken enig verweer te zoeke.n : «. . . the predominant preoccupation in recent years has been with intrusions committed by wiretapping and by means of various electronic and other monitoring devices» (72).

Afluiste-ren

Afluisterapparaten zijn aile toepassingen van microfoon- en zendin­stallaties gecombineerd met opnameapparatuur. Een Engelse krant, The Birmingham Mail, adverteerde een paar jaren geleden wat volgt: «For sale in Birmingham. Listen to the conversations up to 50 yards away without the person's knowledge (like· the spies use). Dangerous? Yes, but what fun. Only 19 guineas each». Onmiddellijk kwam hierop protest vanwege de National Council for Civil Liberties die onderstreepte dat dit afluister­apparaat een zware inbreuk op de privacy van het individu uitmaakt en dat het tevens een gevaar opleverde voor het gebruik ervan voor chantage en industriele spionnage (73).

Zeer bekend is de zogen. «snooper» van Amerikaanse oorsprong. Dit apparaat dat tot een minimaal formaat en gewicht werd herleid geeft een enorme versterking van het geluid. Het wordt geadverteerd als «worlds only private listening device» met de volgende aanbeveling «Aim it at a group of friends a block away and hear every word».

In The Naked Society wordt door Vance Packard een hele lijst van deze «snooping devices» gegeven.

De beschrijving van slechts enkele van deze afluisterapparaten stelt de maatschappij voor de vraag of in dit verband geen bijzondere regelingen moeten worden getroffen.

Aangezien de moderne samenleving door haar complexiteit steeds meer eisen stelt aan het individu wordt diens privacy steeds meer onderhevig aan druk van buitenuit : «We concede that a certain amount of surveillance is rhe price we all have to pay for the privilege of sharing the benefits enjoyed by the community at large ... » (74).

Men kan echter van mening zijn dat deze «surveillance» tot een mini­mum dient te worden herleid, nodig voor de bescherming van de maat­schappij en tevens onder stricte controle dient te worden gehouden. «Snoo­ping for fun» client verboden te worden. Deze praktijk kan immers niet verdedigd worden op grond van openbaar of enig ander belang. «It is a menace, and must be stopped before it reaches epidemic proportions as in the U.S.A.» (75).

(72) Stromholm, o.c.,, p. 33. (73) Madgwick, o.c., p. 10. (74) Madgwick, o.c., p. 12. (75) Madgwick, loc. cit.

253

Page 14: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

In 1966 werd de Britse prive detective Barrie Quartermain veroordeeld door een Divorce Court rechter om «bugged evidence» te hebben verzameld inzake overspel tussen een echtgenoot en een «au pair» meisje. Hij had nl. een miniatuur-microfoon aan de achterzijde van het hoofdeinde van het bed vastgehecht die was verbonden met een bandopnemer buiten het huis. Deze practijk werd veroordeeld als zijnde «a most distasteful invasion of privacy». Niettemin was de rechter van oordeel dat deze opname als bewijs van over­spel konden gelden (76).

Interessant in verband met bandopname zijn nog de volgende twee Duitse rechterlijke uitspraken. Te Celie werd geoordeeld dat het niet strijdig is met de wet om in het geheim een bandopname te maken van een gesprek waarin de betrokkene onwettige doeleinden nastreeft en wanneer in een toestand van wettige zelfverdediging de opname ertoe strekt om de feiten vast te leggen (77). Er werd echter ook beslist door het Bundesgerichtshof dat de opname op band van een gesprek zonder toestemming van de be­trokkene een inbreuk uitmaakt op art. 1 en 2 van het Duitse Grundgesetz alsmede op art. 8 van het Europese Verdrag; bovendien werd in deze uit­spraak gesteld dat art. 1 en 2 van het Grundgesetz niet enkel de staat en zijn organen verbinden doch ook dienen nageleefd door de individuen in hun «Privatrechtsverkehr». Art. 8 van het Europese Verdrag gaat dezelfde rich­ring uit (78).

Ook volgens de Amerikaanse rechtspraak wordt het afluisteren door middel van microfoons en andere afluisterapparaten veroordeeld (79) Aldus werd in 1958 in West Virginia een verhuurder veroordeeld die in het ap­partement van een vrouwelijke huurster een afluisterapparaat had geplaatst om haar prive-gesprekken af te luisteren. Het hof stelde dat : «... under modern means of communication, hearing devices, photography, and other technological advancements, would effectively deny valuable rights and free­doms to the individual» (80).

Een gelijkaardig verhuurder-huurder geval deed zich in 1964 in Ne}V Hampshire voor. Daar had de verhuurder een afluisterapparaat geplaatst in de slaapkamer van een huis dat hij aan een echtpaar verhuurde. Deze micro­foon was verbonden met het aanpalende huis van de verhuurder. De beide echtgenoten voerden aan dat de ontdekking van deze installatie hen «great distress, embarrassment» en «severe mental suffering» had veroorzaakt. De rechter was van oordeel dat er aldus een inbreuk op hun recht op privacy was geweest. Bovendien was een fysisch binnendringen in het huis niet ver­eist. Bedoelde praktijk had klaarblijkelijk een toestand geschapen «that would be offensive to any person of ordinary sensibilities».

En verder nog werd gesteld : « . . . if the big ear and the electronic eavesdropper ... have a place in the hierarchy of social values, it ought not to be at the expense of a married couple minding their own business in the

(76) Madgwick, loc. cit. (77) Oberlandesgericht Celle, 13 mei 1965, N.]. W. 1965, p. 1677. (78) EntJcheidungen deJ Bun'deJgerichtJhofeJ in ZiviJJachen, (BGHZ) 27, p. 284. (79) Me Daniel v. Atlanta Coca-Cola Bottling Co. (1939), 2 S.E. 2de 810. (80) Roach v. Harper, (1958), 105 S.E. 2d. 564.

254

Page 15: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

seclusion of their bedroom who have never been asked for or by their con­duct deserved a potential projection of their private conversations and ac­tions to their landlords or to others» (81).

In Noorwegen bestaat een algemene regeling op het stuk van de af­luistering.

Art. 145a van het Noorse Strafwetboek stelt strafbaar het afluisteren door middel van een geheim afluisterapparaat niet alleen van telefonische gesprekken maar van elke conversatie tussen andere personen of van elke beraadslaging gehouden in een private vergadering waaraan betrokkene niet deelneemt. Tevens is het strafbaar opnameapparaten of enig ander technisch toestel in een vertrek te plaatsen waaroe een persoon zich de toegang heeft verschaft door bedriegelijke of geheime middelen.

Een Belgisch voorontwerp van wet tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft o.m. tot doel de handelingen strafbaar te stellen van «hij die, door enig technisch middel, een partikulier gesprek afluistert of op­neemt, zonder toestemming van alle personen die aan dar gesprek deel­nemen».

De conclusies van de Noorse juristenconferentie van 1967 te Stock­holm stellen op het gebied van afluistering wat volgt: «The surreptitious recording ... of a person in private surroundings or in embarrassing or inti­mate circumstances should be actionable at law. In aggravated cases, crimi­nal sanctions may also be necessary. The use of electronic equipment or orther devices such as concealed microphones to overhear. . . conversations should be actoinable both in civil and criminal law».

Bespieden

Op gebied van de moderne bespiedingstechnieken wordt een rijke gamma geboden gaande van verborgen camera's, miniatuurcamera's en tele­lenzen tot gesloten T.V.-ketens in grootwarenhuizen, banken en fabrieken.

Door al deze apparatuur wordt de «Every man's house is his castle» theorie geweld aangedaan.

Het Amerikaans tijdschrift Debonair adverteerde in 1966 (mei-juli nummer) de zogen. «Super Spy», een apparaar dat klein genoeg is om in een opening in de muur te worden geplaatst. Het bevat een kleine lens die een blik geeft op de kamer ernaast. De advertentie luidde: «People who relax in privacy have no means of knowing that you can see everything they do!». Terwijl verscheidene aanwendingsmogelijkhe­den werden opgesomd voor «Super Spy» zoals her gluren in bad- en slaap­kamers, werd het speciaal aanbevolen aan eenieder die het «fascinating or profitable» vindt «to know what people do when they don 'r know they are being watched» (82).

Kan een klant spreken van inbreuk op zijn prive-leven wanneer een opschrifr in een grootwarenhuis hem vertelt dat een gesloten T.V.-keren met

(81) Hamberger v. Eastman, (1964), 206 A. 2de. (N.H.) 239.

255

Page 16: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

afluistersysteem waakt over het klienteel? Sluit de verwttttgmg elke in­breukmogelijkheid uit? Opschriften als «voor uw eigen bescherming wordt een vertrouwelijke opname van uzelf en uw transactie gemaakt» zijn legio in Amerikaanse banken. Op een ander vlak van bet bankwezen nochtans heeft de Amerikaanse rechtspraak zich gekant tegen het «unautorized pry­ing» in iemands bankrekening (83).

In verband met het toezicht door middel van electronische toestellen kan men zeggen dat deze toestand in de U.S.A. veel verder is ontwikkeld dan dit tot op heden het geval is in Europa.

5. Inbreuken door foto-, film- e.a. opnamen

In tegenstelling met de afluisterings- en bespiedingstechnieken zijn de hierbedoelde bandelingen op zichzelf «neutraal» (84) d.w.z. dat in de ban­deling zelf van fotograferen of opnemen niets onwettig of immoreel is. Wanneer deze handelingen echter op onwettige wijze worden gesteld dan zijn zij in zekere mate gevaarlijker dan bespieding van iemand of afluis­tering van prive-gesprekken aangezien er een tastbaar resultaat overblijft nl. wat gezien of geboord werd blijft voortbestaan en is daarenboven vatbaar voor publicatie.

In boeverre nu is bet individu beschermd tegen onwettige, foto-, film­e.a. opnamen ? In bet algemeen wordt aangenomen dat fotograferen of op­namen maken toegelaten is op plaatsen die toegankelijk zijn voor bet pu­bliek voor zover dit niet verboden wordt door bijzondere reglementeringen zoals dit bet geval kan zijn voor kerken, musea of gebouwen die onder bijzondere voorwaarden voor bet publiek toegankelijk zijn (85).

Van Amerikaans standpunt kan er van geen inbreuk op de privacy sprake zijn wanneer een foto wordt gemaakt van iemand op een openbare plaats (86), aangezien dit in wezen niet schijnt te verschillen van een vol­ledige scbriftelijke beschrijving, noch van een publieke waarneming die iedereen vrijelijk kan doen.

Daarentegen zal, steeds nog volgens Amerikaanse maatstaven, bet rna­ken van een foto van iemand in de beslotenheid van zijn buis naar aile waarschijnlijkheid een inbreuk uitmaken op zijn persoonlijkheidsrecbten waartegen de betrokkene zal kunnen opkomen (87).

Er werd nog geoordeeld dat bet recht op privacy gescbonden werd in bet geval waarin een foto gemaakt werd van een patiente in een ziekenhuis-

(82) Madgwick, o.c., p. 10. (83) Brex v. Smith (1939), 146 A. 34; Zimmerman v. Wilson (1936), 81 F. 2d. 847. (84) Stromholm, o.c., p. 110. (85) Nerson, in R.T.D.C. 1966, p. 62. (86) Forster v. Manchester (1963), 189 A 2d. 147;

Cfr. gelijkaardige cases aangehaald in Prosser, Law of Tofts, p. 834, voetnoot 73. (87) Prosser, o.c., p. 834.

256

Page 17: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

bed na protest van harentwege om dan door verweerder gepubliceerd te worden in een tijdschrift (88).

Algemeen wordt in Amerika aanvaard dat alles wat zichtbaar is op een openbare plaats kan opgenomen en verspreid worden zowel door middel van foto's als door een geschreven beschrijving. Immers dit houdt niets meer in dan publiceren wat reeds openbaar is en wat voor elke aanwezige vrijelijk zou kunnen gezien worden (89).

In het Franse recht daarentegen schijnt geen algemeen aanvaarde op­vatting omtrent fotograferen op straat te bestaan.

Zowel voor fotograferen als voor filming van een per soon schi jnt er een opvatting te zijn dat de handeling als zodanig niet onwettig lijkt te zijn (90).

Er is nochtans een andere strekking die de voorafgaande toestemming van betrokkene vereist (91). Een vonnis bevestigt uitdrukkelijk dat iemands beeltenis zijnde een «prolongement de sa personnalite» (92) niet gefotogra­feerd kan worden zonder zijn toestemming.

Verder nog werd in een nogal recent arrest van het Franse cassatiehof gesteld dat in bepaalde situaties nl. waar in casu foto's werden gemaakt van een kind in een hospitaal, het fotograferen een« immixtion intolerable dans la vie privee» (93) uitmaakt

In een uitspraak van het Duitse Bundesgerichtshof (94) was het onge­oorloofd dat heimelijk gefotografeerd werd tijdens een gesprek tussen jour­nalisten en iemand toen dat plaats vond in de winkel van betrokkene welke uiteraard open was voor het publiek. Deze ruimte werd in dit geval nochtans als «privaat» aanzien.

Het Hof gaat zelfs zover te verklaren dat publieke personen niet hoeven te dulden dat foto' s van hen worden genomen binnen hun prive-sfeer met inbegrip van de kantoren van hun zaak. Dit principe is het gevolg van de erkenning van een algemeen persoolijkheidsrecht. Het is voldoende, steeds volgens het Hof, dat wordt vastgesteld dat het heimelijk fotograferen met het oog op publicatie onwettig is.

W at de bandopnamen betreffen wordt als algemeen beginsel erkend dat de opname van de stem van een persoon, zijnde een element van zijn per­soonlijkheid, beschouwd wordt als een inbreuk op zijn persoonlijkheidsrecht (95). Nochtans is de opname op band in een gerechtszaal (met het doel te

(88) Barber v. Time Inc. (1942) 159 S.W. 2de 291. cfr. Clayman v. Bernstein (1940) 38 Pa. D. & C. 543 (het geval waarin door een dokter een foto werd genomen van een half bewuste patient).

(89) Gill v. Hearst Pub. Co., (1953), 253 P. 2d. 441 (het betrof een omhelzing op een marktplaats door twee echtgenoten).

(90) Nerson, o.c. p. 67. Stoufflet, in ].C.P. 1957, I, 1374.

(91) Kayser, o.c. p. 419 Carbonnier, o.c. p. 235.

(92) Rechtbank Seine 18 maart 1966, Dalloz, 1966, 566. (93) Cass. (F) 12 juli 1966, Dalloz, 1967, 181. (94) Gewerblicher Rechtsschutz und Urheberrecht, (G.R.U.R.) 1957, 494. (95) G.R.U.R., 1956, p. 47. - Ibid., 1958, p. 615. - Ibid., 1960, p. 614.

257

Page 18: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

worden uitgezonden op de radio) toegelaten, omdat de procesvoering open­baar is en het publiek een rechtmatig belang heeft hieromtrent ingelicht te worden (96).

Anderzijds heeft het Bundesgerichtshof geoordeeld dat een advokaat een onvoorwaardelijk recht bezit om te weigeren te pleiten wanneer hij ver­neemt dat de procesvoering op band wordt opgenomen. Het komt het Hof niet toe in een zodanig geval de op het spel staande belangen af te wegen (97).

Er kan overigens op gewezen dat opnamen een grater gevaar kunnen inhouden voor de persoonlijkheid van eenieder. Immers een opname van iemands woorden kan in bepaalde gevallen meer van zijn persoonlijkheid blootleggen dan een foto; meer bepaald kan een klankopname aspecten van iemands persoonlijkheid bevatten die de betrokkenen niet openbaar wil rna­ken aan om het even wie, daar waar een foto daarentegen, tenzi j onder bepaalde omstandigheden, soms niets meer weergeeft dan wat het publiek zien kan. Daarbij komt nog dat een foto gewoonlijk bestemd is om gepubli­ceerd te worden terwijl dit niet altijd zo is voor opnamen (98).

6. Benuttiging van klank- en beeldopnamen

Beeltenis

De beeltenis van een persoon is de voorstelling van die persoon door middel van kunst of techniek (99).

Voorafgaandelijk kan worden gesteld dat wat het recht op iemands beeltenis betreft een fundamenteel onderscheid bestaat tussen het recht van de common-law en de continentale rechtssystemen.

In de Angelsaksiche rechtssystemen schijnt geen absoluut recht op beel­tenis te worden gewaarborgd, terwijl dit in de continentale systemen wet wordt erkend op grand van de persoonlijkheidsrechten. Nochtans werd ih de loop van deze eeuw in enkele staten van de U.S.A. (w.o. New York, Vir­ginia e.a.) een wetgeving ingevoerd waarbij het zonder toestemming voor handelsdoeleinden gebruiken van de beeltenis van een persoon wordt ver­boden (100). Daar waar de naam van een persoon eerder als een symbool kan worden aanzien is de beeltenis daarentegen veeleer een «substantie» (101) die kan toegeeigend worden (vb. als voorpagina van een tijdschrift).

Volgens Prosser kan de publicatie van de beeltenis van een persoon zonder diens toestemming nochtans als een inbreuk op de privacy worden aanzien als zijnde een bekendmaking van prive-feiten (102). Vervolgens

(96) Ibid., 1951, p. 474. (97) U.P.I.T.A., 1957, ell. 24, p. 247. (98) Cfr. Stromholm, o.c., p. 191-192. (99) Kayser, cle droit dit a l'image:o, Melanges Paul Roubier, dl. II, p. 73.

cfr. Stoufflet, «Le droit de la personne sur son image•, ].C.P. 1957, I, 1374, nr. 7, geeft als bepaling: cl'image c'est ce qui de la personne est per~ par l'oeil».

(100) Stromholm, o.c. p. 130. (101) Stromholm, o.c. p. 199.

258

Page 19: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

kan een beeltenis ook nog gebruikt worden om aanlegger in een vals dag­licht te plaatsen in de ogen van het publiek (103). Dit kan vb. geschieden wanneer de afbeelding van een onschuldig taxichauffeur wordt gebruikt ter illustratie van een artikel betreffende de bedriegelijke gewoonten van taxi­chauffeurs (104) of nog de foto van een model voor een studie over «man­hungry women» (105).

Daarentegen wanneer iemands beeltenis ter illustratie van een hoek of een artikel wordt gebruikt op een wijze die kan beschouwd worden als zijnde «appropriate and pertinent» (vb. de foto van een «strike-breaker» voor een boek over «strike-breaking») (106), dan is het in zodanig geval bet «public interest» dat de publikatie en de inbreuk op de privacy rechtvaardigt (107). Op dit punt verschilt bet Amerikaanse recht wei grondig van bet continen­tale systeem waar een meer absoluut recht op beeltenis schi jnt te bestaan.

Naast de rechtvaardiging gebaseerd op het «public interest» wordt in bet Amerikaans recht als rechtvaardigingsgrond voor de publicatie van foto's veelal aangevoerd dat bet gaat om zogen. «public figures» (108) of om personen die in «news» betroken zijn. Aldus moet een zodanig persoon niet aileen iedere bescherming ontberen zolang bet «news» nieuw is doch ook wanneer dit nieuws opnieuw in de aandacht van het publiek wordt ge­bracht (109).

De «leading case» uit de Amerikaanse rechtspraak dateert van 1905 en erkende voor bet eerst sinds het verschijnen van bet artikel van 1890 van Warren en Brandeis bet recht op privacy. Het betrof met name bet geval waar een levensverzekeringsmaatschappij de beeltenis van een van haar cfienten had aangewend voor reclamedoeleinden (110). In een tijdschrift werd als reclame de foto van de client naast die van een zieke man gepubli­ceerd. Onder de foto van de betrokkene stond: «in mijn gezonde en pro­ductieve jaren liet ik mi j verzekeren». Als opschrift droeg de reclame : «deze beelden spreken voor zichzelf». Het Hof van Georgia zag in· deze publicatie zonder toestemming van de beeltenis van betrokkene een inbreuk op zijn persoonlijkheidsrecht en erkende bet bestaan van een recht op privacy.

Evenals bet Amerikaanse recht kent ook bet Engelse geen exclusief recht op beeltenis. Een frequent geciteerde case hiervor is Corelli v. Wall ( 111) waarin aanlegster opkwam tegen de publica tie van postkaarten zon­der haar toestemming waarop afbeeldingen van haar voorkwamen. Haar eis

(102) Prosser, o.c. p. 836. (103) Prosser, o.c. p. 838. (104) Peay v. Curtis Pub. Co, (1948) 78 F. Supp. 305. (105) Martin v. Johnson Pub. Co., (1956) 157 N.Y.S. 2d. 409. (106) People on Complaint of Stern v. Robert Me Bride & Co, (1916), 288 N.Y.S. 501. -

Kline v. Robert Me. Bride & Co (1939), 11 N.Y.S. 2d 674. (107) Prosser, o.c., p. 847. (108) Prosser, o.c., p. 844. (109) Prosser, o.c.~ p. 849. (110) Pavesich v. New England Life Ins. Co (1905), 50 S.E. 68. (111) Carelli v. Wall (1906), 22 T.L.R. 532.

259

Page 20: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

werd niet ingewilligd. Een gelijkwaardig geval (112) deed zich voor toen een bekend amateur-golfspeler een chocoladefirma had aangeklaagd omdat zijn afbeelding zonder zijn toestemming voor reclame werd aangewend. Ook zijn eis werd afgewezen door het Court of Appeal.

Algemeen kan gezegd worden dat naar Engels recht door een ruime inter­pretatie in geval van rechtsvorderingen betreffende «defamation» of door een brede toepassing van het begrip «breach of contract» (113), een persoon de publicatie van zijn beeltenis kan verhinderen of deze publicatie gesactio­neerd zien.

In het Franse recht daarentegen wordt ondubbelzinnig aangenomen dat eenieder recht heeft op zijn eigen beeltenis (114).

Hiervoor baseerde men zich aanvankelijk op art. 1382 C.C. (115). De Franse rechtspraak heeft dit beginsel herhaaaldelijk toegepast op foto's: de foto van een persoon mag niet zonder de voorafgaande toestemming in de pers worden gepubliceerd of aan het publiek worden vertoond (116).

Deze toepassing kan bijzonder kiese problemen doen oprijzen wanneer het gaat om de beeltenis van een openbare personaliteit. Zo liet het Franse weekblad L'Express vorig jaar een vankantiefoto van President Pompidou verschijnen gezeten op een boot met een duidelijk zichtbare buitenboord­motor Mercury. De foto illustreede een publiciteistekst van de firma Mer­cury met als titel: «Si nous nous acharnons depuis dix ans a gagner toutes les competitions, c'est pour votre securite Mr. le President». Op verzoek van Pompidou velde het Parijse Tribunal de Grande Instance een beslissing in kortgeding waarbij aan L'Express verboden werd dit nummer te verspreiden aangezien de beeltenis van de president gebruikt was zonder diens toestem­ming.

Er bestaat een tendens om aan te nemen dat voor de publieke personen een onderscheid client gemaakt tussen hun private aktiviteiten waarvoor een intimiteitssfeer wordt toegebeeld en hun publieke functies waarvoor als het ware vrijwillig afstand werd gedaan van iedere bescherming en waarvoor een soort stilzwijgende toestemming werd gegeven om het voorwerp van de persvrijheid uit te maken (117).

Een publieke personaliteit heeft zoals om het even wie recht op eer­diediging van zijn prive-leven. Maar de sfeer van zijn intimiteit is mind'er uitgebreid dan die van andere personen (118). De meeste recente uitspraken

(112) Tolley v. ].S. Fry & Sons Ltd (1931) A.C. 333. (113) Pollard v. Photographic Co, (1888) 40 Ch.D. 345. (114) Rechtbank Seine, 18 maart 1966, Dalloz, 1966, 566. (115) Badinter, «Le droit au respect de la vie privee:o, ].C.P. 1968, I, 436. (116) Rechtbank Seine, 12 mei 1934, Gaz Pal., 1934, 2, 238.

Poitiers, 21 oktober 1935, D.H., 1936, 45. Seine, 14 oktober 1960, Gaz. Pal., 1961, 1, 17.

(117) Carbonnier, o.c., p. 244. Kayser, o.c., Melanges Savatier, p. 405 en 411. Martin, in R.T.D.C., 1959, p. 250 e.v. Sarraute in Gaz. Pal. 1966, I, p. 12.

(118) Stoufflet, o.c., p. 1374 nr. 13.

260

Page 21: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

betreffen publica ties van foto' s van bekende personnages uit de amusements­wereld ter illustratie van hun prive-leven.

Het onderscheid tussen prive- en publieke sfeer van een filmster - in casu Brigitte Bardot - werd in een uitspraak van 24 oktober 1965 door het Tribunal de la Seine vastgesteld (119). Met name werd de publicatie ontoelaatbaar geacht van foto' s die zonder toestemming van de actrice met een telelens waren genomen op haar prive-eigendom. In beroep werd dit nogmaals bevestigd (120). « ... Le droit de la personne sur son image ne saurait souffrir d'exception pour les vedettes et les personalites publiques, hors le cas d'une autorisation necessaire a la publication de toute reproduc­tion de leurs traits : si cette autorisation est presumee exister lorsque la publication concerne leur vie publique ou leur activite profesionnelle en raison de 1' acceptation tacite mais non equivoque que 1' interesse a manifeste en s' exhibant aux regards du public, il n' en est pas de meme lorsque la reproduction a trait a sa vie privee».

Wat het nemen van foto's op de openbare weg betreft besliste een uit­spraak van 1932 (121) dat fotograferen op straat toegelaten is doch dat de betrokken personen het recht hebben om te eisen dat hun gezicht onherken­baar wordt gemaakt.

Een gegeven toestemming maakt de publicatie van een foto toegelaten. Volgende uitspraak illustreert hoe strict de Franse rechspraak de toe­

stemming interpreteert. In Frankrijk deed zich nl. het geval voor waarin een persoon zijn toestemming had gegeven aan een fotograaf om een foto van hem te maken terwijl hij in gezelschap van een jongedame in een Pa­rijse bistrot vertoefde. De uitspraak (122) luidde dat de manier waarop de foto gebruikt werd een inbreuk uitmaakte op het recht van aanlegger op zijn beeltenis. De fotograaf had immers na vele «retouches» de foto Iaten vergezellen van een tekst die aan het beeld een dubbelzinnige interpretatie gaf.

Het komt immers de verweerder toe te· wijzen dat de toestemming van eiser ook het gebruik dekte van de foto. Ook wordt door de rechtbanken meestal de idee verworpen dat publieke personen onherroepeli jk hun toe­stemming zouden hebben verleend; ook zelfs zij die gretig de aandacht van de pers op zich hebben gevestigd ( 12 3).

Het recht op beeltenis in Duitsland wordt behandeld in par. 22 en 23 van de wet van 9 januari 1907 op het auteursrecht. Iemands afbeelding kan slechts publiek worden verspreid of tentoongesteld mits de toestemming van betrokkene. Dit wordt verondersteld wanneer het model bezoldigd wordt.

(119) Rechtbank Seine, 24 november 1965, /.C.P., 1966, II, 14521. (120) Paijs, 27 februari 1967, Dalloz 1967, 450. (121) Gaz Pal., 1932, I, 855. (122) Rechtbank Seine, 18 maart 1966, Dalloz, 1966, p. 566. (123) Parijs, 13 maat 1965, /.C.P., 1965, II, 14223.

Rechtbank Seine, 24 novembe 1965, J,C.P., 1966, II, 14521.

261

Page 22: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

Na de dood van de gefotografeerde persoon komt het recht op beel­tenis aan de familieleden toe.

Nochtans wordt in bepaalde gevallen dit exclusieve recht niet toege­kend ( vb. foto' s van person en die tot de hedendaagse geschiedenis behoren e.a.) (124).

Door de Duitse rechtspraak werd nochtans erkend dat de publieke personages beschermd zijn tegen het gebruik van hun beeltenis voor recla­medoeleinden (125).

Volgende uitspraak laat duidelijk het verschil aanvoelen tussen het Amerikaanse en het Duitse standpunt betreffende het gebruik van foto's ter illustratie van boeken en artikels over onderwerpen die in de publieke belangstelling staan. Namelijk werd de huwelijksfoto van een bekend echt­paar uit de amusementswereld gepubliceerd op de pagina van huwelijks­advertenties. De rechtsvordering tegen de krant werd ingewilligd, aangezien de betrokkenen niet werden aanzien als personen uit de hedendaagse ge­schiedenis (126).

Klankopnamen

De New Yorkse wetgeving betreffende de ontoelaatbaarheid van het gebruiken van iemands naam of beeltenis voor handelsdoeleinden sluit niet het aanwenden in van iemands stem (127).

Charlie Chaplin stelde in 1953 (128) een vordering in tegen een radio­instelling die een telefoongesprek tussen Chaplin en een van haar bedienden had gepubliceerd. De rechter was in zi jn uitspraak van oordeel dat geen fundamenteel verschil hestand tussen een zodanige opname en een geschre­ven verslag dat de verweerders vrijelijk konden publiceren.

In Georgia veroordeelde in 1939 een rechtbank verweerster omdat zij in de kamer van aanlegster een bandopnemer had geplaatst om gesprekken op te nemen die zij in een toekomstig proces als bewijsmateriaal wilde ge­bruiken (129).

Nochtans werd geoordeeld dat een verdachte geen rechr heefr zich re verzetren tegen her feit dar zijn verklaringen tijdens her vooronderzoek wor­den opgenomen (130).

7. A/tappen van telefoo'n

Her probleem van her ongeoorloofd afluisteren van relefonische ge­sprekken kent een zeer lange voorgeschiedenis in de Verenigde Staten (131)

(124) Stromholm, o.c., p. 131. (125) Zie G.R.U.R., 1956, p. 427.

G.R.U.R., 1961, p. 138. U.F.I.T.A., dl. 38 (1962) p. 186.

(126) Lahr v. Adell Chemical Co. (1962) 300 F. 2d. 256. (127) G.R.U.R., 1962, p. 211. (128) Chaplin v. National Broadcasting Co, (1953), 15 F.R.D., 134. (129) Me. Daniel v. Atlanta Coca-Cola Bottling Co. (139), 2.S.E. 2d. 810. (130) Gotthelf v. Hillcrest Lumber Co. (1952), 116 N.Y. S. 2d. 873. (131) Cfr. Davis, in Montana Law Review, dl. 27 (1966) p. 174, voetnoot 9.

262

Page 23: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

en schijnt vooralsnog minder bekend te zijn in Europa. Als onderzoeks-­middel in strafzaken kan dit nochtans op bevelschrift van de rechter worden toegelaten (zo bv. in Denemarken, Italie, Zweden en Duitsland).

In Frankrijk zijn er enkele gevallen geweest waarin aan de polide het recht werd ontkend om telefoongesprekken af te luisteren (132).

In Engeland is de Home Secretary bevoegd om aftapping van telefodn toe te laten (133).

In Nederland werd op 31 oktober 1966 bij de Staten-Generaal bet wetsontwerp nr. 8911 ingediend inzake de onschendbaarheid van· het ge­heim der telefoongesprekken (134).

Aftapping van prive-conversades bij telefoongesprekken werd door de Amerikaanse rechtspraak meerdere malen als een inbreuk op het recht op privacy aanzien ( 13 5). In een van die gevallen betrof het de situatie waarin rwee echtgenoten gescheiden leefden zonder nochtans reeds uit de echt te zijn .gescheiden. De man gaf de telefoonmaatschappij opdracht om in zijn huis een neventoestel op de lijn van zijn vrouw te installeren. Aldus kon hi j alle telefonische gesprekken beluisteren die zi jn vrouw in haar eigen appartement had. De vrouw stelde een vordering in tegen de maatschappij om materiele hulp te hebben verleend aan haar echtgenoot teneinde een inbreuk op haar privacy te plegen. Zi j had immers niet alleen gesprekken gevoerd met vrienden doch ook met haar advokaat inzake de hangende echtscheidingsprocedure. Het Ohio Court of Appeal was van oordeel dat er in hoofde van de man een inbreuk op haar privacy was geweest en dat de maatsthappij voldoende op de hoogte was van de onafhankelijke status van aanlegster om aansprakelijk te zijn voor ongeoorloofde hulpverlening en dat tenslotte de «persoonlijke integriteit» van de vrouw «door de wet diende te worden beschermd» (136). Een onderscheid zou nochtans kunnen gemaakt worden tussen het plaatsen van neventoestel en het afluisteren van een gesprek dat te wijten is aan een toevallig technisch defekt (137). Ander­maal kan in dit verband verwezen worden naar 145a van het Noorse straf­wetboek waar aftapping van telefoongesprekken uitdrukkelijk verboden wordt.

8. Schending van het briefgeheim

In zijn gebruikelijke betekenis is het begrip «briefwisseling» toepasse­lijk op alle comrnunicade tussen personen die geschiedt door middel van wisseling van brieven (138).

(132) Cass. (F) 12 juni 1952, Sirey 1954, I, 69. Cass. (F) 18 maart 1955, Dalloz 1955, 573.

(133) Stromholm, o.c., p. 115. (134) Cfr. Document Raad van Europa, DH/Exp (70) 15. (135) Rhodes v. Graham, (1931), 37 S.W. 2d. 46.

La Crone v. Ohio Bell Tel. Co. (1961), 182 N.E. 2d. 15. Cfr. nota 1963, 32U. Cin.. L. Rev. (1963) 403.

(136) La Crone v. Ohio Bell Telephone Co. (1963), 201, N.E. 2d. 533. (137) Stromholm, o.c., p. 116. (138) Fawcett, The application of the EMopean Convention on Human RighJs, Oxford

1969, p. 194.

263

Page 24: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

Onder de vele verscheidene methodes om inlichtingen tegen de wil in van een persoon te bekomen heeft de onderschepping van briefwisseling en wei om historisch te verklaren redenen, de meeste aandacht vanwege de wetgever genoten. In de meeste Ianden bestaat immers naast een constitu­tionele waarborg voor de onschendbaarheid van het briefgeheim, een straf­rechtelijke regeling op dit vlak. In art. 187 van de Franse Code Penal wordt bet achterhouden of bet openmaken van elke vorm van correspondentie gestraft. In 1850 werd deze bescherming bij wet uitgebreid tot telegrammen.

Art. 299 van bet Duitse strafwetboek bevat geli jkaardige bepalingen die van toepassing zijn op aile gesloten documenten. Een overeenkomstige Zweedse bepaling heeft een zeer breed toepassingsveld. Hoofdstuk 4, par. 8 van het strafwetboek van 1962 bestraft eenieder die onwettig ieder bericht hetzij bij wijze van brief, telegram of andere telecommunicatievorm onder­schept of onderzoekt. Par. 9 verbiedt de opening van een brief, een telegram of ieder voorwerp dat verzegeld of gesloten is.

De Engelse Larceny Act, 1916, bevat bepalingen tegen het openen, vertragen of wegmaken van postpaketten. Een gelijkaardige regeling werd getroffen voor de bescherming van telegrammen (Telegraph Act. 1868 en Post Office (Protection) Act 1884). Telefoongesprekken worden als «mes­sages» aanzien in de zin van de Telegraph Act (139).

Ook wordt in de Verenigde Staten een gelijkaardige bescherming ver­leend aan brieven en telegrammen (140). De onschendbaarheid van bet briefgeheim werd er wettelijk geregeld eerst in 1792 en vervolgens in 1825 waarbij het verboden werd «to pry into another's business or secrets» (141).

In bet Amerikaans recht wordt eveneens bescherming verleend tegen bet zonder toeladng publiceren van een brief. De leading case op dit stul was Dennis v. Leclerc (142), waarin gesteld werd dat de ontvanger van een brief geen recht had deze te publkeren zonder de toestemming van de af­zender. Hierdoor werd bet confidenrieel karakter van de brief gewaarborgd.

Ook in Frankrijk wordt door de rechtspraak sedert lang deze onschend­baarheid erkend (143). Aanvankelijk werd als grondslag hiervoor aange­voerd het bestaan van een stilzwijgende overeenkomst tussen afzender en ontvanger (144). Deze theorie wordt op het huidige ogenblik verlaten. Nu wordt bet recht op geheimhouding veeleer als een persoonlijkheidsrecht aangezien (145). Dit recht wordt door de recente rechtspraak beperkt tot brieven die een vertrouwelijk karakter hebben (146). Het Franse Avant-

(139) Attorney-Geneal v. Edison Telephone Co., (1881), (). Q. B.D. 244. (140) Stromholm, o.c., p. 114. (141) Cfr. Westin, o.c., p. 335. (142) Dennis v. Leclerc, 1 mart. (O.S.) 297 (La., 1811). (143) Cass. (F) 9 juni 1883, D.P., 1884, I, 89.

Orleans, 13 juli 1857, Sire'J, 1858, II, 270. (144) Tissier, La propriete et l'inviolabilite des lettres missives, 1885, p. 42.

Rouen, 23. maart 1864, Sire:y, 1864, II, 143. Limoges, 12. februari 1894, D.P., 1895, II, 537.

(145) Geny F., Des droits sur les lettres missives. Parijs 1911, deel 1, p. 196 e.v. Planiol et Ripert, Traite pratique de droit civil /ranfais, Parijs 1952, dl 3, nr. 485.

(146) Parijs, 16 februari 1945, Datloz, 1945, 259.

264

Page 25: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

Projet de Code Civil van 1953 handelt in art. 163 over bet briefgeheim en verbiedt de bekendmaking van een vertrouwelijke brief zonder de toestem­ming van de auteur.

9. Schending van het beroepsgeheim

Art. 458 van bet Belgisch strafwetboek geeft een opsomming van de personen die door het beroepsgeheim zijn gehouden. Dit zijn geneesheren, officieren van gezondheid, apothekers en vroedvrouwen. Daarnaast zijn er aile andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd. Het is duidelijk dat advokaten en notarissen ook onder de plicht van beroepsgeheimhouding vallen. Dit wordt overigens ook in verschillende landen door de terzake geldende pro­fessionele regelingen vastgelegd.

Op internationaal vlak schijnt overeenstemming te bestaan omtrent de beginselen van de beroepsplichten van een advokaat. In een antwerp voor een internationale plichtenleer heeft de Internationale Orde van Advo­katen de twee volgende regels aangenomen: enerzijds bet bestaan van een confidendeel karakter van iedere mondelinge of schriftelijke mededeling tussen advokaten onderling en anderzijds de plicht voor een advokaat om zeer strict de geheimhoudingsplicht toe te passen op elke informatie die hij in de loop van zijn beroepsactiviteiten heeft verkregen (147).

Het beroepsgeheim van een dokter wordt meestal geregeld in wettelijke of andere regelingen (zo vb. voor Belgie: art. 19 v.h. K.B. van 31 mel 1885).

Vermeldingswaard is de bepaling uit de Zweedse Codex Ethicus (art. VIII) waarbij een dokter er steeds van moet uitgaan dat de patient zijn delikate en persoonlijke problemen geheim wil zien houden. Dit beginsel moet geeerbiedigd worden tenzi j in bet belang van de patient zou vereist zijn dat zij worden onthuld. Art. IX voorziet dat de dokter ervoor moet waken dat ook zijn ondergeschikten deze geheimhoudingsplicht naleven. Volgens art. XIII client een dokter ervoor te waken geen aandacht van de pers op zichzelf of op zijn werk te vestigen (148).

In Duitsland deed zich bet geval voor waar een krant een artikel pu­bliceerde dat gedeeltelijk gebaseerd was op informatie verkregen van een bekend dokter. Als zodanig wekte dit ardkel de indruk van een interview met deze persoon te zijn; verschillende citaten werden immers aangehaald. Dit kon de indruk geven dat de dokter zijn beroepsplicht van geheimhou­ding had geschonden. De uitspraak luidde dan ook in de zin van een schen­ding van de prive-sfeer door de betrokken krant (149).

Een arrest van 30 september 1964 van bet Hof van Beroep van Celie besliste dat de zieke in zijn verhouding met zijn arts niet enkel door par.

(147) Par. 5. & 14 van het Ontwerp van Monaco van 1954. (148) Stromholm, o.c., p. 137. (149) Zie G.R.U.R., 1960, p. 42.

265

Page 26: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

300 van het strafwetboek en 53 en 97 van het wetboek van strafvordering ... is beschermd, doch oak door de constitutionele beginselen van art. 1 en 2 ... van het Grundgesetz en door art. 8 van het Europese verdrag (150). is beschermd, doch oak door de constitutionele beginselen van art. 1 en 2

In Amerika gaf in 1828 de Staat New York het voorbeeld om een wetgeving uit te vaardigen om de confidentiele verhouding tussen een dok­ter en zijn patient te beschermen (151).

Een bijzonder probleem wordt geschapen door de situatie van bankiers en accoutants die zich gewoonlijk in te laten hebben met persoonlijke en zakelijke geheimen van hun clienten. In de meeste landen bestaat de regel van het bankgeheim. Nochtans kan de vraag worden gesteld in hoever een bankier inlichtingen kan verstrekken over de economische situatie van een persoon. Men kan zich op het standpunt stellen dat de solvabiliteit of de algemene financiele positie van een client niet onder het bankgeheim vallen terwijl specifieke feiten betreffende verrichtingen van een bepaald persoon niet aan derden kunnen medegedeeld worden (152).

Her confidentiele karakter van de verhouding tussen een priester en een biechteling heeft eveneens erkenning gevonden, met name in een Ameri­kaanse uitspraak van 1813 te New York (153) waar een priester weigerde de naam van een persoon te noemen die hem zijn diefstal had opgebiecht.

10. Bekendmaking van prive-feiten en aanranding van de eer en goeae naam

Her betreft hier meer bepaald de bekendmaking van informatie over iemands prive-aangelegenheden die op waarheid gesteund is, doch die de betrokkene in verlegenheid of in moeilijkheid kan brengen, ook al gaat het niet om laster of eerroof.

Zo kreeg de Amerikaanse rechtspraak in 1927 het geval te beoordelen van de publicatie door de schuldeiser van een niet-betaalde schuld van zijn debiteur (154). Het betrof nl. een dierenarts uit Kentucky die zijn huur voor zijn garage niet betaalde. Na aanmaning tot betaling bing de schuld­eiser volgend bericht ten aanschouwe van eenieder, op het raam van de garage: «Notice. Dr. W.R. Morgan owes an account here of$ 49.67. And if promises would pay an account, this account would have been settled long ago. This account will be advertised as long as it remains unpaid». Hierop volgde een veroordeling wegens schending van her recht op privacy.

De leading-case nochtans op het vlak van de bekendmaking van feiten uit het prive-leven, is de Californische uitspraak inzake Melvin v. Reid van 1931 (155). Het betrof her geval van de verfilming onder de titel «The Red Kimono», van het verleden van aanlegster die prostituee was geweest en in 1918 betrokken was geworden in een ophefmakend proces waarin

(150) N.]. W. 1965, p. 362. (151) Westin A.F., o.c., p. 335. (152) Cfr. Stromholm, o.c., p. 138. (153) People v. Philips, N.Y. Ct. Gen. Sess. 1813. (154) Brents v. Morgan (1927) 299 S.W. 967. (155) Melvin v. Reid, (1931), 297 p. 91.

266

Page 27: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

zij onder beschuldiging van moord werd gesteld. Na haar vrijspraak was zij een nieuw leven begonnen en ging vanuit California weg om zich in het Oosten van de Verenigde Staten te vestigen. Daar leidde zij sedert 1919 een gelukkig huwelijksleven. Bij haar buren die haar verleden niet kenden stond ze goed aangeschreven en was zeer geliefd. Alhoewel de feiten in verband met het moordproces indertijd algemene bekendheid hadden gehad was het Californische Court of Appeal nochtans van oordeel dat verweerder de perken van her recht op informade van her publiek was te buiten gegaan door meer bepaald in de film aanlegster nominatim te identificeren. Hier­door was een inbreuk gepleegd op haar onvervreemdbaar recht op privacy, dat volgens het Hof door de Californische Constitutie (156) wordt gewaar­borgd.

Opdat van inbreuk op de privacy zou kunnen sprake zijn client de bekendmak.ing in het publiek te zijn geschied (157).

Aan deze publiciteitsvoorwaarde is o.m. voldaan wanneer van het be­staan van schulden wordt melding gemaakt in een krant of wanneer dit bericht wordt aangebracht op een raam in de straat of ook nog wanneer dit luid op de weg wordt geroepen. Aan dezelfde voorwaarde is niet voldaan wanneer het prive-feit wordt medegedeeld aan de werkgever of aan een ander persoon, zelfs aan een kleine groep. De pubHcering moet niet nood­zakelijk gebeuren, doch kan ook mondeling gebeuren, door radio e.a. mid­delen (158). Bovendien moet het bij deze bekendmaking gaan over private aangelegenbeden. Men kan zicb dus niet verzetten regen bekendmaking van activiteiten waarvan bet publiek op de boogte is (159) of van geboorte­of buwelijksdata (160), of van een staat van militaire dienst (161). Dit zijn aangelegenheden waarvan bet publiek kennis kan nemen. Bekendma­king van een feit dat eens algemeen bekend was bij bet publiek docb door verloop van tijd opnieuw tot de prive-sfeer is gaan beboren, kan een in­breuk zijn op de privacy (162).

Een laatste voorwaarde opdat de bekendmaing van prive-feiten een in­breuk zou wezen op de privacy moet erin bestaan dat bet een feit betreft: «which would be offensive and objectionable to a reasonable man of ordi­nary sensibilities» (163). Deze persoon zal er geen aanstoot aan nemen dat in de krant melding wordt gemaakt van zijn thuiskomst na een bezoek te hebben gebracht of van her feit dat bij is gaan kamperen of nog van de fuif die hij tbuis bield voor vrieden (164).

(156) Art. 1 par. 1 van de Californische Grondwet voorziet dat iedere burger bet recht heeft op «pursuing and obtaining safety and happiness».

(157) Prosser, Law of Torts, 1964, p. 835. (158) Ibid. (159) Reed v.Orleans Parish Schoolboard (1945) 21, So 2d. 895 (verplichte bekendma-

king van oorlogsactiviteiten van een leraar). (160) Meetze v. Associated Press (1956), 95 S.E. 2d 606. (161) Stryker v. Republic Pictures Corp. (1951), 238 P. 2d. 670. (162) Melvin v. Reid (1931), 297, P. 91. (163) Cfr. cases geciteerd door Prosser, Law of Torts, 1964, p. 837 onder voetnoot 1. (164) Prosser, loc. cit ..

267

Page 28: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

Volledig anders Iigt de situatie wanneer details over zijn sexuele re­laties aan het publiek worden vrijgegeven of ook nog wanneer een uiterst persoonlijke schets wordt gegeven van zijn persoonlijke en intieme karak­tertrekken of houding (165).

Een voorbeeld hiervan heeft men in de uitspraak over de publicatie in een tijdschrift van het verleden van een vroeger wiskundig wonderkind waarin tevens melding wordt gemaakt van zijn huidige activiteit en ver­blijfplaats. Dit werd beoordeeld als zijnde niet afkeurenswaardig te zijn voor een nor male per soon ( 166).

Het kan ook voorkomen dat feiten uit het prive-leven in aanmerking werden genomen voor het al dan niet voortdurend van de arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer. Aldus werd een bediende ontslagen om­wille van prostitutie; zij vorderde een opzeggingsvergoeding zich beroepend op het Europese Verdrag dat aan ieder individu de vrije beschikking over zijn persoonlijkheid waarborgt, alsmede bet recht op bescherming van het prive-leven, wat naar haar mening voor eenieder het recht inhield om te leven zoals het hem goeddunkt. De werkrechtersraad in beroep oordeelde dat het feit dat de betrokkene zich had overgegeven aan prostitutie in het Zonienwoud, waarbij zij de automobilisten die daar voorbijreden met on­dubbelzinnige gebaren tot ontucht had uitgenodigd, op een plaats waar dit kon gezien worden zowel door de clienten als het personeel van de werkgever, een publieke handeling uitmaakte waaruit schade kon voort­vloeien voor de onderneming en waardoor tevens de goede faam van de laatste kon worden geschaad. Deze activiteit kon niet aanzien worden als be­horende uitsluitend tot het prive-leven en maakte bijgevolg de voortzetting van de arbeidsverhouding onmogelijk (167).

De Amerikaanse auteur Prosser is van oordeel dat in het algemeen «on the public street, or in any other public place, the plaintiff has no legal right to be let alone» (168).

11. Misbruik van naam

Een naam kan vanuit twee verschillende oogpunten worden beschouwd. Enerzijds krijgt een persoon door een naam een bepaald etiket voor de buitenwereld: «it is a label attached to a given person»; anderzijds is het een voorwerp van eigendom: «it is an object of property» (169).

Volgens bet standpunt van Prosser (170) dienen bij misbruik van naam twee onderscheiden situaties te worden gezien: enerzijds het geval waar de naam van iemand gebruikt of roegeeigend wordt met het oog op winstbejag en anderzijds de vermelding van de naam van iemand in verband met bepaalde feiten, waardoor hi j in de ogen van het publiek in een ver-

(165) Cases geciteerd door Prosser, Law of Torts, 1964, p. 837 onder voetnoot 2 en 3. (166) Sidis v. P.R. Pub. Corp. (1940), 113 F 2d. 806. (167) Werkrechtersraad in Beoep, Brussel 22 februari 1968, ].T., 1968, p. 387. (168) Prosser, o.~., p. 834. (169) Stromholm, o.~., p. 125. (170) Prosser, o.~., p. 83 7 e.v.

268

Page 29: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

keerd daglicht komt te staan. Zoals voor het recht op beeltenis schijnt hier het onderscheid te bestaan tussen de Angelsaksische rechtssystemen waar geen absoluut recht op naam bestaat en de continentale waar dit wel wordt erkend.

Misbruik van naam als een vorm van inbreuk op de privacy waardoor een persoon in de ogen van het publiek in een verkeerd daglicht komt te staan scheen reeds voorhanden te zijn in 1816 roen Lord Byron erin slaagde zich te verzetten tegen de verspreiding van een minderwaardig gedicht dat men hem had roegeschreven (171). Zeer dikwijls komt het voor dat een mening of uitlating, ja zelfs een hoek of een artikel, aan een bepaald iemand wordt toegeschreven (172) of dar zijn naam zonder zijn toestemming wordt geplaatst op een petitie (173) of wordt gebruikt ter kandidaatstelling voor een ambt e.d. ( 17 4).

Misbruik van naam kan echter oak met winstbejag plaatsvinden, mees­tal voor reclamedoeleinden. Hier is het veeleer de naam bedoeld in de betekenis van een symbool van de identiteit van iemand (175). Hij kan aldus aangewend worden door een andere voor zijn persoonlijk voordeel nl. om krediet, of om geheime informatie e.a. te verkrijgen (176). Het is echter niet voldoende dat een naam in een roman ( 177) of als firmanaam ( 178 wordt gebruikt tenzij door bijzondere omstandigheden die naam aan een bepaald iemand kan worden toegeschreven.

W anneer echter iemand geidentificeerd is client verder onderzocht of de toeeiging van de naam gebeurde in het persoonli jk en geldeli jk voordeel van de verweerder ( 179).

Er werd gevonnist dat de incidentele vermelding van de naam van iemand in een hoek of een film (180) geen inbreuk op zijn privacy uit­maakt. Een voorbeeld van de geinteresseerde benuttiging van een naam waardoor tevens de betrokkene in de ogen van het publiek in een vals dag­licht wordt geplaatst, hoewel dit niet noodzakelijk onterend moet zijn, treft men aan in de Californische case Kerby v. Hal Roach Sudios Inc. (181). Verweerder had als reclame voor zijn filmzaal aan 1000 willekeurig uitge­kozen personen uit Los Angeles een brief gesruurd waarbij een zekere

(171) Lord Byron v. Johnston, (1816), 2. Mer. 29, 35 Eng. Rep. 851. (172) D'Altomonte v. New York Herald Co, (1913), 154, 139 N.Y.S. 200. Goldberg v.

Ideal Pub. Corp. Sup. Ct. (1960), 210 N.Y.S. 2 d. 928. (173) Schwartz v. Edrington, (1913), 133, La 235, 62 So. 660. (174) La Follette v. Hinkle, (1924), 131 Wash. 86, 229 P. 317. (175) Prosser, o.c. p. 840. (176) Goodyear Tire & Rubber co v. Vandergriff (1936), 184 S.E. 452. (177) Harrison v. Smith, (1869), 20, T.L.R., NS, 713.

Swacker v. Wright, (1935), 27 N.Y.S. 296. People on Complaint of Maggio v. Charles Scribner's Sons, (1954), 130 N.Y.S. 2d. 514.

(178) Pfaudler v. Pfaudler Co., (1920), 186, N.Y.S. 725. (179) Prosser, o.c. 1964, p. 841-842. (180) Damron v. Doubleday, Doran & Co., (1928), 231 N.Y.S. 444.

Shubert v. Columbia Pictues Corp. (1947), 72 N.Y.S. 2d. 851. Stillman v. Paramount Pictures Corp. (1956), 147, N.Y.S. 2d. 504.

(181) Kerby v. Hal Roach Studios Inc. (1942) 127 P. 2d. 577.

269

Page 30: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

Marion Kerby, een door hem gefingeerd persoon, de bestemmeling uit­nodigde voor een afspraak in de bioscoop van verweerder. De brief droeg een kennelijk vrouwelijke handtekening, was op roos papier geschreven, bevond zich in een roze omslag en kon bijgevolg gemakkelijk voor echt worden aanzien. Aanlegster, de zangeres en toneelspeelster Marion Kerby was de enige die onder die naam in bet telefoonregister van Los Angeles voorkwam. Zij kreeg dan ook persoonlijk bezoek en talrijke telefoongesprek­ken van vele hoopvolle mannen en jaloerse echtgenoten te verduren. Het District Court of Appeal van de staat Californa kende aanlegster schade­vergoeding toe wegens in:breuk op haar recht op privacy ofschoon niet bewezen was dat verweerder bij bet versturen van de brieven van bet be­staan van aanlegster iets afwist.

In de Eengelse opvatting wordt evenals in bet Amerikaanse recht geen exclusief recht op iemands naam (182) erkend maar bet aanwenden van een naam kan aanleiding geven tot vervolging wegens «defamation» of «passing off» (183).

«Any person may assume any surname he pleases, provided the name is not assumed for a fraudulent purpose or to inflict pecuniary loss to another» (184).

In de case Clark v. Freeman (185) werd een rechtsvordering ingesteld door een beroemd dokter wiens naam werd gebruikt voor een merk van geneesmiddelen. Zijn eis werd echter niet ingewilligd. In een gelijkaardig geval (186) werd beslist: «a man has not an unqualified right to prevent others using his name».

De continentale rechtssystemen daarentegen kennen wei een exclusief recht op naam.

Art. 12 van bet Duitse B.G.B. erkent uitdrukkelijk bet recht op naam. Dit recht kwam reeds zeer vroeg ter sprake in bet geval waar graaf Zeppelin opkwam tegen bet gebruik van zijn naam voor een merk van sigaren (187).

In verschillende na-oorlogse uitspraken werd het gebruik van iemands naam voor reklamedoeleinden verboden als zijnde een inbreuk op bet al­gemeen persoonlijkheidsrecht. Een der belangrijkste hiervan .is bet geval dat in 1959 door het Bundesgerichtshof (188) werd beslist. Het betrof een advertentie onder de vorm van een vertrouweli jke medeling vanwege een actrice waarin de vermelding van de naam van een bekende zangeres eerder toevallig was. De eis van deze zangeres werd ingewilligd.

Wat het gebruik van namen in romans betreft werd in enkele gevallen

(182) Cfr. Tussaud & Sons v. Tussaud (1890), 44 Ch. 678, 690: «there is no law to prevent a man assuming any name he likes~>.

(183) Ridge v. The English Illustrated Magazine (1913), 29 T.L.R. 592. - Lee v. Gibbins (1892), 67 L.T. 263.

(184) Re Talbot (1932), nr. 174, 718. (185) 50 Eng. Rep. 759, Ch. 1848. (186) Dockrell v. Dougall, 80 L.T. 556 (C.A. 1899). (187) Entscheidungen des Reichsgerichts in Zivilsachen~ (1910) dl. 74, p. 308. (188) Zie G.R.U.R. 1959, p. 430.

Cfr. G.R.U.R. 1960, p. 394.

270

Page 31: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

met succes het recht op naam ingeroepen. Bijkomende factoren ter identi­ficatie waren nochtans vereist opdat de eis werd ingewilfigd (189). Uitzon­derlijk werd in een bepaald geval het gebruik van een historische naam voor een belachelijk en onaantrekkelijk personage uit een film onaanvaardbaar geacht (190).

In tegenstelling tot Duitsland bestaat in Frankrijk geen wettelijke re­geling waaruit een exclusief recht op naam zou blijken. Nochtans werd dit recht zeer vroeg door de rechtspraak erkend en zeer strict toegepast. De exclusiviteit van dit recht is echter relatief in die zin dat gevaar client te bestaan voor verwarring tussen personen of families. Hierdoor komt het dat dragers van zelfde namen hun eis niet zagen ingewilligd (191). Deze ver­warring moet daarenboven een moreel of geldelijk nadeel berokenen aan de betrokkene. De rechtsgrond voor deze gevallen werd in art. 1382 C.C. ge­vonden.

Een Frans handelaar had als handelsnaam de naam gekozen van de straat waar hij zijn handelsbedrijvigheid uitoefende, terwijl er nog parti­kulieren de familienaam droegen van de personaliteit naar wie de straat was genoemd. Het Hof van Beroep te Grenoble besliste dat de handelaar in kwestie niet het recht had om die naam zonder toevoeging van het woord. «rue» te gebruiken ( 192).

In verband met het recht op naam werden bepaalde beslisingen gegrond op een soort personlijkheidsrecht waarbij de betrokken persoon verkoos niet openlijk in verband te worden gebracht met iets wat hij liever vermeed: aldus werd een J oodse dame gerechtigd geacht te verbieden dat haar naam zou gepubliceerd worden op een lijst van Franse joden (193).

Verder nog konden de familieleden van een gestorven persoon ver­bieden dat de naam van de afgestorvene op een monument zou worden geplaatst ( 194). Ook kon opgekomen worden tegen het plaatsen van ie­mands naam op de lijst van kieskandidaten (195).

Een zeer groot aantal uitspraken in Frankrijk handelen over het on­geoorloofd gebruik van namen voor romans en toneelstukken ( 196). Alge­meen wordt erkend dat een persoon het aanwenden van zijn naam in een roman of een toneelstuk voor een als «ridicule» of «odieux» voorgesteld personage kan verbieden ( 197).

(189) Zie G.R.U.R. 1931, p. 1096, en ook U.F.I.T.A., dl. 3 (1930) p. 207 en dl. 16 (1943) p. 113.

(190) Zie U.F.l.T.A. dl. 15 (1942) p. 267. (191) Voor een overzicht van deze rechtspraak zie Kayser in Revrte trimestrielle de droit

commercial, 1959, p. 10 e.v. (192) Grenoble, 29 okt. 1958, Rec, gen. des lois, 1959, I, nr. 177, p. 277 + noot v.

Nerson. (193) Rechtbank Lyon 15 december 1896, Dalloz, 1897, II, 174. (194) Zie Gaz. Pal. 1921, 1, 412, en D.P. 1924, 3, 25. (195) Parijs, 4 april 1901, Dalloz, 1901, II, 415.

Rechtbank La FU:che, 1 december 1904, Dalloz., 1904, II, 55. (196) Cfr. Savatier, Le droit de l'art et des lettes, 1953, No 211 e.v. (197) Rechtbank Seine, 25 mei 1909, Datloz1 1910, 5, 46.

Rechtbank Seine, 1 december 1926, D.H., 1927, 127.

271

Page 32: door Paula VAN EUPEN - Faculteit Rechtsgeleerdheid · door Paula VAN EUPEN A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN I. Bij de vraag naar de bepaling van het begrip ,prive-leven" rijst on middellijk

In Belgie is men op dit stuk geneigd om aan te nemen dat een schrij­ver die aan een romanpersonage een werkelijke naam geeft en daardoor aan de drager van de naam een niet door zijn literaire activiteit gerechtvaardigde schade berokkent, aansprakelijk is en schadevergoeding verschuldigd is (198). De burgelijke rechtbank van Verviers kreeg het geval te beoordelen waarbij een schrijver in een roman een persoon beschreef waarvan hij de naam en bepaalde karaktertrekken had overgenomen. De rechter was van oordeel «qu'en ne respectant pas l'integrite de 1a vie privee du demandeur, !'auteur avait commis une faute civile» (199).

(198) R.P.D.B. Vo «Nom et prenom», in no 312-320; de Liedekerke, cLa protection de Ia personnalite en droit prive beige», ].T., 1959, p. 414;

(199) Verviers, 16 juni 1952, ].T., p. 642.

272