Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische...

145
Doelenboek VSO – De Plantage

Transcript of Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische...

Page 1: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

Doelenboek VSO – De Plantage

Page 2: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

2Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Inhoudsopgave blz.2

Zintuiglijke en motorische ontwikkeling blz 3Spelontwikkeling blz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP) blz 8Leren leren (werkhouding en aanpakgedrag) blz 13Omgaan met Media blz 16Communicatie (Nederlandse taal) blz 18Leesvoorbereiding (Nederlandse taal) blz 20Ondersteunende methodes om tot lezen te komen (Nederlandse taal) blz 22De Leeslijn (Nederlandse taal) blz 24Rekenen en Wiskunde blz 27Oriëntatie op ruimte (mens en wereld) blz 34Oriëntatie op tijd blz 39 Oriëntatie op Natuur en Techniek blz 42Wonen en vrije tijd blz 49AVAT - Stagetraining blz 52AVAT - Praktijkverkenning blz 54AVAT - Begeleide Stage blz 55Modulair – Dieren blz 57Modulair – E.H.B.O. blz 61Modulair – Fietstechniek blz 62Modulair – Houtbewerking blz 65Modulair – ICT blz 68Modulair – Kaarsen maken blz 70Modulair – Kas/Tuin blz 72Modulair – Klussen blz 76Modulair – Koken en Catering blz 79Modulair – Metaal blz 82Modulair – Repro/Administratie blz 85Modulair – Textiel blz 89Bewegingsonderwijs blz 91Zwemmen blz 94Beeldende vorming blz 97Muziek en bewegen blz 100Dramatische vorming blz 104

Overzicht van Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blz 105

Page 3: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

3Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Zintuiglijke en motorische ontwikkeling

1. Grove motoriek2. Fijne motoriek3. Voelen4 Proeven5. Ruiken 6. Luisteren7. Kijken

1 Grove motoriekLoopt stabiel 01Loopt met rotatie in de romp 01Maakt strek- en buigbewegingen met armen, benen en romp 01Beweegt soepel armen en benen (trapt soepel tegen een bal) 01Gaat de trap op door zijn been bij te trekken en houdt zich aan de leuning vast 01Pakt een voorwerp van ene hand over in de andere hand 01Loopt stabiel met iets in zijn handen 02Heeft een correcte zithouding 02Staat vanuit vaart plotseling stil 02Gaat de trap af door zijn been bij te trekken 02Springt op de platte voet 02Springt van de ene voet op de andere 02Rent zonder struikelen 02Loopt op de tenen 03Springt van een stoel af 03Loopt op de tenen 03Loopt op de hakken 03Maakt asymmetrische bewegingen (huppelen met één been voor, ongelijk draaien van de armen) 03Anticipeert met armbeweging om bewegende objecten af te weren 03Vermindert vaart of versnelt bij rennen 03Loopt met gekruiste armbeweging 04Staat 3 sec op het voorkeursbeen 04Springt met twee voeten tegelijk 04Maakt symmetrische bewegingen vanuit schouder en elleboog (rondjes draaien met twee armen tegelijk)04

Komt vlot vanuit buig tot stand en andersom 04Loopt een trap afwisselend met rechter- en linkervoet op zonder leuning 04Staat 3 sec op het niet-voorkeursbeen 05Komt vloeiend tot zithouding vanuit rugligging 05Rent rechtop 05Staat 10 seconden op gecoördineerd en stevig op één voet 06Loopt een trap afwisselend met rechter- en linkervoet af zonder leuning 06Vertraagt en versnelt een bekende beweging (zwaaien, zwembeweging) 06Hinkelt kort op het voorkeursbeen (3 sec) 06Loopt en klapt tegelijkertijd in de handen 07Springt symmetrisch op de tenen 07Anticipeert met armbeweging om bewegende objecten op te vangen 07Maakt rennend een sprong 07Hinkelt kort op zowel het voorkeursbeen als het niet-voorkeursbeen (3 sec) 07Voert complexe bewegingen uit die veel coördinatie vragen (fietsen, rolschaatsen) 08

Page 4: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

4Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Raakt met de handen de hielen aan bij springen 08Maakt met armen en benen tegelijk verschillende (ritmische) bewegingen (rondjes draaien met armen, tikken met benen) 08

2 Fijne motoriekMaakt strek- en buig bewegingen met de vingers 01Klapt in de handen 01Maakt wapperende bewegingen vanuit de pols 02Stopt blokken in een figurenstoof 02Zet afwisselend vuisten op elkaar 02Beweegt de vingers los van elkaar 02Maakt grote draaibewegingen vanuit de pols (roeren) 03Drukt grote knop aan de muur in met de hand (elektronische deur openen, bel) 03Stapelt grote voorwerpen op elkaar (speelblokken) 03Maakt draaibewegingen met vingers 04Drukt een kleine knop in met de hand 04Gebruikt een enkele vinger om een grote knop in te drukken (spatiebalk, muis, stopknop bus) 04Stapelt kleine voorwerpen op elkaar (blokjes) 04Kruist de middellijn van zijn lichaam (twee handen aan honkbalknuppel, hand op andere schouder leggen)05

Tikt duim en wijsvinger tegen elkaar (bladzijde omslaan) 05Maakt fijne draaibewegingen vanuit de pols (windt garen op een klos) 05Gebruikt een enkele vinger om kleine knoppen in te drukken (telefoon, toetsenbord, deurbel) 05Pakt kleine voorwerpen op (lucifers, rozijnen) 05“Speelt piano” op de tafel door afwisselend met de vingers te tikken 06Geeft met duim en wijsvinger aan hoe groot iets ongeveer is (hoeft niet juist te zijn) 06Tikt met de tenen op de grond en houdt de hak op de grond 06Stopt kleine voorwerpen in een doosje (lucifers, rozijnen) 06Voert nauwkeurige handeling uit met zwaar voorwerp (inschenken, pan op pit, plant water geven)06Heeft een duidelijke voorkeurshand 07Tikt afwisselend alle vingers van een hand tegen de duim 07Raakt met gesloten ogen de neus aan 07Geeft met duim en wijsvinger precies variërende groottes van voorwerpen aan 07Heeft een voor hem passende pengreep 07Maakt verschillende knopen, haakjes en ritsen los/ vast, open/ dicht 07Strikt veters 07Maakt verschillende bewegingen met linkerhand en rechterhand (één hand knijpt, de ander zwaait) 08Pakt een voorwerp met zijn tenen op (doekje, potlood) 08Slaat vanuit de pols gericht op een voorwerp (spijker inslaan, vliegenmepper) 09Voert een precieze handeling met beide handen uit (ei breken, ketting vastmaken) 09

3 VoelenWijst het juiste materiaal aan als hij het gevoeld heeft (zand, water, scheerschuim) 01Wijst het juiste bekende voorwerp aan als hij het gevoeld heeft (knuffel, auto, bal) 02Geeft na voelen aan of iets koud of warm is 03Geeft na voelen aan welk voorwerp groot is en welk voorwerp klein 03Geeft na voelen aan of iets nat of droog is 03Benoemt of hij geduwd, geaaid, gekieteld wordt of een tikje krijgt 03Geeft na voelen aan welk voorwerp hard en welk voorwerp zacht 04Geeft de plek aan waar hij wordt aangeraakt als zijn ogen dicht zijn 04Geeft na voelen aan of iets ruw of glad is 05Geeft na voelen aan welke strook lang is en welke kort 05Wijst na geblinddoekt voelen van voorwerpen aan welk voorwerp hij gevoeld heeft 06Beschrijft geblinddoekt hoe een voorwerp voelt (glad, koud, harig, zacht) 07Beschrijft een voorwerp dat hij geblinddoekt voelt (kopje, potlood, sleutel) 07

Page 5: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

5Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Wijst bij geblinddoekt voelen aan welke bakjes met materialen hetzelfde voelen (2 bakjes zand, snippers, slijpsel, woldraadjes, watjes) 07Beschrijft overeenkomsten tussen twee gevoelde voorwerpen (wol en watjes, allebei zacht) 08

4 ProevenLaat met mimiek, geluiden of gebaren zien of hij iets lekker of vies vindt smaken 01Wijst na geblinddoekt proeven van twee etenswaren de juiste aan als hij ze vooraf heeft gezien (hagelslag, chips) 02Zegt of hij iets lekker of vies vindt smaken 02Wijst na geblinddoekt proeven van vier etenswaren de juiste aan als hij ze vooraf heeft gezien (jam, chips, hagelslag, appel) 03Wijst na geblinddoekt proeven van meerdere etenswaren de juiste aan zonder ze vooraf te zien (jam, kaas, banaan) 04Benoemt na proeven of iets zoet of zout smaakt 05Benoemt na proeven of iets zuur is of niet 06Benoemt bij geblinddoekt proeven meerdere verschillende bekende etenswaren 06Benoemt na proeven of iets bitter smaakt of niet 07Onderscheidt één smaak in een gerecht (preisoep, aardbeienvla) 07Benoemt verschillende smaken in een gerecht (wortel en vlees in de soep) 08

5 RuikenRuikt ergens aan door te snuiven 01Laat met mimiek, geluiden of gebaren zien of hij iets lekker of vies vindt ruiken (parfum, eten) 01Geeft aan of geuren die hij na elkaar ruikt hetzelfde zijn of niet (koffie-koffie, koffie-zeep) 02Zegt dat hij iets lekker of vies vindt ruiken 02Wijst na geblinddoekt ruiken van twee bekende geuren de juiste aan (zeep, soep) 03Benoemt na ruiken bij bekende gerechten wat er gemaakt wordt zonder dit te zien (ei, taart, nasi)04Wijst na geblinddoekt ruiken van vier bekende geuren de juiste aan (soep, zeep, koffie, snoep) 05Benoemt na ruiken of er iets hartigs wordt gekookt of iets zoets wordt gebakken (bouillon, koekjes) 06Benoemt bij geblinddoekt ruiken van vijf verschillende geuren welke hij heeft geroken (jam, zeep, soep, koffie, boter) 07

6 LuisterenWijst de juiste persoon aan als papa of mama wordt genoemd (luistert naar het onderscheid in klanken)01

Luistert naar klanken als fff, sss, mmm en imiteert deze 01Zoekt in een ruimte waar het geluid vandaan komt 01Luistert naar eenvoudige woordjes als die, bah, boek, pop en imiteert deze 02Reageert adequaat op dingen die hij hoort (bij schoolbel naar huis, bij gekletter van borden aan tafel komen) 02Gaat op zoek in een aangrenzende ruimte waar een geluid vandaan komt 02Benoemt wie er aan komt als hij het stemgeluid van een bekende hoort (broer, juf, klasgenoot) 03Wijst het juiste dier aan bij het geluid dat hij hoort 03Benoemt geluiden uit de directe omgeving als de telefoon, piano, water dat uit de kraan stroomt, fluitketel04

Geeft aan of een geluid dat hij hoort uit de klas komt of daarbuiten (dichtbij of veraf) 05Kiest bij het luisteren naar geluiden uit zes plaatjes, drie plaatjes die horen bij de geluiden 06Zet tijdens het luisteren naar een serie geluiden bijbehorende plaatjes in de juiste volgorde (bijv. dierengeluiden, geluiden van vervoersmiddelen) 07

7 KijkenKijkt een paar seconden gericht naar een voorwerp 01Zoekt een voorwerp tussen andere voorwerpen 01Wijst op een plaatje herkenbare figuren aan (hond, poes, paard) 02Zoekt twee dezelfde plaatjes bij elkaar 02

Page 6: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

6Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Wijst de pictogrammen die op school gebruikt worden aan die de leerkracht benoemt 02Sorteert de primaire kleuren 02Herkent eenvoudige lijnfiguren op kleurplaten 03Zoekt een voorwerp en een plaatje van het voorwerp bij elkaar 03Wijst de primaire kleur aan die de leerkracht benoemt 03Sorteert basisvormen (rond, vierkant, driehoek) 03Legt een boekje of plaatje goed dat op zijn kop ligt 04Wijst de basisvorm aan die de leerkracht benoemt 04Sorteert gelijke vormen van groot naar klein (vierkanten) 04Combineert een zwart-wit voorstelling van een voorwerp met een gekleurde afbeelding hiervan 05Geeft in een reeks van vier plaatjes aan welk plaatje hetzelfde is als het voorbeeld 05Sorteert de secundaire kleuren (legt groen, oranje, paars, roze en grijze papiertjes bij elkaar) 05Sorteert vijf concrete voorwerpen van groot naar klein 05Geeft in een reeks van vier symbolen aan welk symbool hetzelfde is als het voorbeeld 06Wijst de secundaire kleuren aan, die de leerkracht benoemt 06Wijst de juiste vorm aan als de leerkracht een rechthoek of ovaal benoemt 06Wijst de juiste figuur aan als een vorm en kleur worden genoemd (blauwe driehoek) 06Legt gekleurde papieren op volgorde van licht naar donker in drie toonwaarden 07Geeft in een reeks van vier gedraaide plaatjes aan welk plaatje hetzelfde is al het voorbeeld 07Geeft bij vier blokjes in een rij aan welk blok het verst weg is en welke het dichtst bij 08Legt gekleurde papieren op volgorde van licht naar donker bij meer dan drie toonwaarden 08Geeft in een reeks van vier plaatjes aan welk plaatje anders is 08Geeft verschil aan tussen twee gelijke afbeeldingen, waarvan bij één afbeelding iets is weggelaten08Wijst drie verschillen aan tussen twee plaatjes waar kleine verschillen in zitten 09Wijst het juiste plaatje in een serie plaatjes aan als hij een stukje ervan te zien krijgt 09Wijst een voorwerp aan tegen een onrustige achtergrond (verscholen voorwerpen in drukke plaatjes)09

Page 7: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

7Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Spelontwikkeling

1 Leren (samen)spelen

1 Leren (samen)spelenImiteert spontane spelhandelingen van een ander 01Kijkt naar spel van anderen 01Houdt zich gericht bezig met het manipuleren van (speelgoed)voorwerpen 01Combineert verschillende materialen zonder dat er sprake is van functioneel gebruik (knijpers in en uit een doos) 01Speelt kiekeboespelletjes 01Imiteert eenvoudig aangeboden spel (liedje met beweging) 02Speelt eigen spel naast een andere leerling 02Laat zich leiden door uitnodigend spelmateriaal (klossen, voorwerp aan trektouw) 02Houdt zich bij eenvoudig spel aan de regels (wel/ niet overlopen) 02Richt zijn aandacht op dezelfde activiteit als een andere leerling 03Speelt functioneel vanuit ervaringen met speelgoed (dieren in de wei zetten, blokken wegbrengen met een auto) 03Speelt doe-alsof spelletjes (pop voeren, in telefoon brabbelen, rond rennen als politieauto) 03Speelt zoekspelletjes met een volwassene (verstoppertje) 03Speelt even zelfstandig (in de poppenhoek) 03Wacht op zijn beurt tot de leerkracht die aangeeft 03Speelt naast andere leerlingen zijn eigen rol (samen in de keuken als moeder) 04Doet uit zichzelf mee met het spel van anderen (hoeft nog niet te vragen of hij mee mag doen) 04Gebruikt bekende voorwerpen om een situatie na te bootsen (stoelen als trein, knuffel uitlaten als hond)04

Deelt materiaal met een ander 04Vervult een beperkte rol in een gezelschapsspelletje met volwassene (dobbelsteen gooien) 04Wacht op zijn beurt bij een spelletje met één medespeler 04Vraagt bij spel of hij mee mag doen (of geeft dit non-verbaal aan) 05Speelt met een ander kind doe-alsof spelletjes uit de directe beleving (vadertje en moedertje, winkeltje)05

Neemt bewust een rol aan in spel (ik ben de chauffeur, meester) 05Speelt eenvoudige spellen met medeleerlingen onder begeleiding (tikkertje, samen toren bouwen)05Speelt met een volwassene een gezelschapsspel (domino, lotto) 05Verzint eigen regels bij spelletjes 05Wacht op zijn beurt bij een spelletje met meerdere medespelers 05Kiest een leerling met wie hij prettig samenspeelt 06Vraagt om echte materialen (geen speelgoed) bij fantasiespel (echte bon, geld, boekje) 06Speelt samen met materiaal dat samen gebruikt moet worden (bal, wip) 06Benoemt het wanneer een ander zich niet aan de regels houdt (voor de beurt gaan) 06Speelt fantasiefiguren na (sprookjes, tekenfilm) 06

Page 8: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

8Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Deelt materiaal waarmee hij eigenlijk zelf wil spelen (nu mag jij even) 07Speelt gezelschapspelletjes uit met andere leerlingen (memory) 07Speelt een verzonnen situatie uit (brandweer komt, blust, vertrekt) 07Speelt zonder materiaal, maar met gebaren en verbalisaties (denkbeeldig bloemen plukken, visite binnen laten) 07Spreekt met ander kind af wat ze in een (doe-alsof) spel gaan spelen (we gaan spelen dat we in een boot zitten en dat het waait) 07Kiest een ander op basis van gemeenschappelijke interesses (om iets leuks mee te doen) 08Speelt op een ander moment zijn spel verder 08Accepteert winst en verlies in spelletjes met een geluksfactor (mens-erger-je-niet) 08Kent een aantal spelletjes om te spelen 08Wijst een ander op de regels als die zich er niet aan houdt 08Kent de basisspelregels van veel gespeelde spellen 08Houdt zich aan de afspraak om eerst iets te doen wat de een leuk vindt, daarna iets wat de ander leuk vindt 09‘Onderhandelt’ met een medeleerling om een activiteit te vinden die beiden willen uitvoeren 10Bedenkt een eenvoudige spelstrategie en past deze toe (2 zetten vooruit bij dammen, andere route kiezen) 11

Sociale Competentie - Sociaal Gedrag STIP

1. Jezelf kennen en waarderen2. Goed voor jezelf zorgen3. Omgaan met gevoelens4. Aardig zijn voor en rekening houden met de ander5. Positieve relaties6. Omgaan met de taak7. Gesprek- en luistervaardigheden

1 Jezelf kennen en waarderenReageert op zijn naam 01Wijst zijn ouders en medeleerlingen aan (in het echt en op een foto) 01Kijkt blij en trots na een succeservaring 01Kiest na hints (over grootte, zwaarte) uit twee voorwerpen het voorwerp dat te tillen is 01Richt zijn aandacht op dezelfde activiteit als een andere leerling 01Kijkt, luistert, voelt, proeft en ruikt gericht naar en aan een voorwerp 01Reageert op een prettige of onprettige ervaring 01Geniet bij het zien en beleven van blijdschap door lachen, zingen of huppelen 01Wijst een lichaamsdeel aan en laat zien wat hij er mee kan 01Geeft aan of iets nat of droog is 02Geeft aan dat hij handen en armen heeft en toont op verzoek hiermee één of meer (sociale) functies02

Geeft van zichzelf aan of hij een jongen of meisje is 02Benoemt de namen van zijn eventuele broers en zussen 02Geeft op verzoek zijn mening over zijn eigen voorkeur 02Kiest uit twee of meer dagelijkse activiteiten wat hij leuk vindt om te doen 02Doet zelf wat hij zelfstandig kan en vraagt meestal hulp wanneer dat nodig is 02Toont zijn prestatie aan anderen en laat, nadat hij complimenten krijgt, zien dat hij trots is 02Uit actief en/of passief zijn gevoelens en wijst naar de aanleiding 02Maakt verbaal of non-verbaal duidelijk hoe oud hij is 03Kiest een activiteit en nodigt hier een leerling voor uit in opdracht van een volwassene 03Kiest gepaste kleding voor een dagelijkse situatie 03Vertelt dat hij lief is of iets goed kan 03

Page 9: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

9Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Zet door zodra hij een fout maakt na aansporing van een volwassene 03Laat met trots zien wat hij kan 03Geeft aan wanneer hij gevoelens van angst ervaart 03Geeft aan welke situaties gevoelens bij hem op kunnen wekken (bang, blij) 03Geeft aan hoe hij zich voelt en dat een ander niet perse hetzelfde voelt 03Herkent op de tast wat iets is en controleert of zijn waarneming juist is (door kritisch te kijken) 03Geeft aan dat hij benen en voeten heeft en toont op verzoek één of meerdere functies ervan 03Vertelt hoe oud hij is 05Vertelt over gebeurtenis die hij heeft meegemaakt 05Geeft aan wat hij mooi, leuk of lekker vindt wanneer hiernaar gevraagd wordt 05Kiest geschikte kleding voor een situatie 05Kiest een haalbare taak uit de keuze tussen een niet-haalbare en een haalbare taak 05Is blij wanneer hij slaagt en neemt complimenten in ontvangst 05Geeft aan wat hij kan en moeilijk vindt bij een dagelijkse redzaamheidstaak 06Toont een ander met trots wat hij geleerd heeft 06Benoemt lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes 07Vertelt dat hij/zij in de puberteit lichamelijke veranderingen zal doormaken 07Herkent zijn specifieke en meer complexe gevoelens 07Vertelt wat voor geloof hij heeft 08Vertelt wat voor nationaliteit en afkomst zijn ouders en hijzelf hebben 08Beleeft zijn lichamelijkheid en die van anderen als vanzelfsprekend 09Reageert adequaat op kritiek of correctie en doet er iets mee 09Heeft zelfvertrouwen doordat hij trots is op wat hij kan 09Vertelt wat seks is 09Geeft aan welk aandeel hij heeft gehad bij een probleem/gebeurtenis 10Accepteert dat de ander een andere overtuiging kan hebben 10Handelt naar zijn geloof/overtuiging 10

2 Goed voor jezelf zorgenWast zijn handen 01Geeft aan wat hij wil hebben of wil doen (keuze uit twee of drie dingen) 01Geeft aan of iets eetbaar is en of hij het lekker vindt door te kijken, ruiken of te proeven 01Poetst zijn tanden in opdracht van een volwassene 02Herkent een onprettige situatie en trekt zich eruit terug 02Weigert uit zichzelf een onredelijk verzoek 02Kiest uit twee voorwerpen het voorwerp waar hij bij kan 03Geeft tijdens het eten aan wat hij wel en niet aan kan 03Vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling 03Zegt het de ander als deze onaardig tegen hem is 05Geeft aan wanneer een taak voor hem te moeilijk is 05Verzorgt zijn eigen haren na aansporing van een volwassene 05Zegt ‘nee’ tegen een onredelijk verzoek, ook na aandringen 06Komt voor zichzelf op bij ongewenste intimiteiten (nee zeggen, weglopen) 06Geeft aan of hij een activiteit alleen of samen wil doen en met wie 06Geeft aan wat hij wil hebben of doen 06Geeft op een gepaste wijze kritiek 06Besteedt tijd aan leuke dingen, zoals een hobby 07Eet en drinkt goed (voldoende, gezond, volgens dieet, regelmatig) 07Wast zichzelf en trekt na aansporing van volwassene schone kleding aan 07Poetst zijn tanden, verzorgt haren na aansporing van een volwassene 07Toont verschil in omgang met familie, vrienden, kennissen, collega’s en vreemden 08Komt voor zijn eigen mening uit 09Heeft een juiste lichaamshouding (zitten, lopen en tillen) 09Vermijdt zaken, die slecht zijn voor de gezondheid: alcohol, drugs, roken, gokken 09Zorgt voor voldoende lichaamsbeweging 09Gebruikt deodorant 10Neemt voldoende frisse lucht 10Gebruikt medicijnen volgens voorschrift 11

Page 10: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

10Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Slaapt voldoende en neemt genoeg rust en ontspanning 12

3 Omgaan met gevoelensToont blijdschap door springen, juichen of klappen zonder anderen daarmee vervelend te storen 02Vertelt dat anderen dezelfde gevoelens kunnen hebben als hijzelf 03Verwoordt en uit zijn gevoelens van verdriet en vraagt om te troosten 03Uit zijn gevoelens van boosheid op een gewenste manier en zet zich erover heen 03Doet een ander geen pijn en maakt geen dingen kapot 04Geeft aan of een andere leerling zich boos, blij, bang of verdrietig voelt 04Reageert na voordoen op een blij, verdrietig, boos of angstig gevoel van een ander 04Deelt zijn trotse gevoel met anderen (blijdschap tonen) 05Doet iets voor of geeft iets aan iemand van wie hij houdt 05Zorgt ervoor dat hij alleen is wanneer hij daar behoefte aan heeft 06Geeft op een gewenste manier aan dat hij behoefte heeft aan aandacht of gezelschap 06Toont medeleven, bijvoorbeeld door troosten (kan zich in de gevoelens van anderen verplaatsen) 06Geeft adequaat aan dat hij zich wel of niet prettig voelt 07Brengt zijn gevoelens onder woorden 07Vertelt dat anderen dezelfde gevoelens kunnen hebben en kan deze waarnemen 07Geeft een ander gelegenheid zijn gevoelens te uiten 07Kan tegen zijn verlies 07Uit gevoelens van verlegenheid en onzekerheid op adequate wijze 07Uit gevoelens van jaloezie op adequate wijze 07Gaat adequaat om met gevoelens van verliefdheid 09Gaat adequaat om met gevoelens van verlegenheid 09Valt een ander niet lastig met zijn verliefdheid / seksuele gevoelens 09Gaat adequaat om met gevoelens van verlies en rouw 09Geeft aan wanneer hij behoefte heeft aan privacy 09Kan aangeven wanneer hij behoefte heeft aan privacy 09Houdt zich voldoende in bij de neiging tot schelden en vloeken 09Gaat adequaat om met gevoelens van nervositeit, onrust: heeft geduld 09Vertrouwt de juiste mensen: luistert naar diegene die anderen als betrouwbaar aanwijzen 09Kent en gebruikt een oplossing om negatieve spanning kwijt te raken 10Geeft niet te snel op: gaat om met gevoelens van frustratie en onmacht 10Vertelt waarom hij eerlijk moet zijn 10Is eerlijk in situaties waarin dit moet 10Deelt ervaringen/gevoelens met een vertrouwd persoon 10Signaleert zelf dat er ruzie dreigt 10Gaat adequaat om met gevoelens van schaamte 11Komt voor zichzelf op bij ongewenste intimiteiten door dit te melden 12Gaat adequaat om met gevoelens van schuld en spijt 12Gaat adequaat om met gevoelens van eenzaamheid 12Gaat adequaat om met gevoelens van haat 12

4 Aardig zijn voor en rekening houden met de anderTroost iemand of stelt iemand op zijn gemak (een aai of kus) 03Biedt een ander materiaal aan in opdracht van een volwassene 03Houdt zich aan regels rond boeren, niezen en hoesten die thuis en in de klas gelden 04Is beleefd (bedankt als hij iets krijgt, maakt excuses) 04 Helpt op de juiste manier een andere leerling 04Gaat bij ruzie naar volwassene en gebruikt geen verbaal of lichamelijk geweld 05Biedt zijn excuses aan 05Troost op eigen initiatief een verdrietige medeleerling 05Helpt op eigen initiatief een medeleerling waar dit wenselijk is 06Vertelt wat liegen en eerlijk zijn is 07Stoort anderen niet 07Komt voor een ander op 07Wacht op iemand 07

Page 11: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

11Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Geeft een compliment 07Neemt een boodschap aan en geeft deze duidelijk over in een rustige situatie, (zoals tijdens een les)07

Toont interesse voor de ander 09Luistert naar de ander als deze zijn gevoelens kenbaar maakt 09Houdt rekening met de gevoelens van de ander 09Biedt de ander zijn luisterend oor aan 09Houdt rekening met eigenschappen en wensen van bekenden 09Heeft respect voor de gevoelens van een ander 12Vertelt over enkele gebruiken, gewoonten en feesten van andere religies en volken 12Accepteert dat ieder andere gewoonten heeft (bijvoorbeeld geen varkensvlees eten, bidden, bepaalde kleding dragen) 12

5 Positieve relatiesHerkent en kent de naam van bekenden (wijst de juiste persoon aan) 01Noemt ouders (papa, mama) broers, zussen en vriendjes bij de naam 02Beeldt uit of vertelt of wat ruzie is 04Vraagt bij spel of hij mee mag doen 04Blijft rustig bij een conflict 05Heeft positief contact met medeleerlingen 05Vertelt dat en waarom hij ruzie heeft of wanneer anderen ruzie hebben 05Vraagt bij ruzie advies aan een volwassene en voert dit uit 05Noemt de naam van een bekende in een functionele situatie (“van wie is dat?”) 06Geeft aan of hij een persoon wel of niet kent 06Doet een voorstel aan een medeleerling voor een gezamenlijke activiteit 06Onderneemt iets met een medeleerling en heeft daarbij weinig sturing nodig 06Zoekt en kiest een oplossing voor een (dreigend) conflict 08Voert een oplossing uit bij (dreigende) conflicten 08Bekijkt of de ruzie goed is opgelost of is voorkomen 08Maakt onderscheid tussen wat iemand als grapje bedoelt of echt meent 08Kent bepaalde eigenschappen en wensen van bekenden 08Maakt onderscheid tussen de werkelijkheid en een verzonnen wereld 08Maakt een grapje of heeft plezier met anderen 09Doet een voorstel om samen iets te ondernemen 10Overlegt met een ander 11Zegt een afspraak tijdig af of verzet deze 11Maakt afspraken over wie wat doet (in het huishouden) en houdt zich hieraan 11Praat met iemand over iets dat ze samen hebben meegemaakt 11Praat met een vertrouwd iemand over zijn seksuele gevoelens 11Gedraagt zich in situaties waarin geen expliciete regels zijn genoemd 11Spreekt een ander er op aan als deze zich niet aan de afspraak houdt zonder ruzie te maken 12Praat met een vertrouwd iemand over zijn (positieve en negatieve) seksuele ervaringen 12Maakt samen met een ander een plan 12

6 Omgaan met de taakVraagt op eigen initiatief hulp van de leerkracht 02Gaat zorgvuldig met materiaal om 02Deelt materiaal met een ander 04Wacht op zijn beurt in een spelsituatie 04Luistert en kijkt naar de uitleg van een opdracht 04Voert een opdracht uit als dit wordt gevraagd 04Doet wat de leerkracht hem persoonlijk of in een klein groepje vraagt 04Ruimt zijn spullen netjes op na een werkje 04Begint op tijd aan een taak 04Begint zelfstandig aan een bekende taak 04Maakt kenbaar dat hij hulp nodig heeft 04Wacht uit zichzelf enkele minuten om hulp wanneer de leerkracht in gesprek is 05

Page 12: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

12Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Zet op eigen initiatief door wanneer een taak niet meteen lukt (probeert de taak nogmaals uit te voeren)06

Wacht rustig totdat de leerkracht aangeeft dat hij aan de beurt is 06Wacht met hulp vragen tot een geschikt moment 06Maakt een taak af binnen de beschikbare tijd 08Controleert zijn taak 08Voert een taak zelfstandig uit met visuele ondersteuning bij de handelingen (picto’s of geschreven) 08Voert op eigen initiatief een taak nogmaals uit 08Luistert naar een voorstel of een idee van de ander 08Vertelt wat een afspraak is 09Houdt zich aan afspraken (Doet wat hij belooft, komt op tijd wanneer dit van toepassing is) 09Is beleefd en toont respect voor gezaghebbende 09Vertelt dat er meerdere manieren zijn om met dingen om te gaan/zaken aan te pakken 10Maakt een afspraak 10Reageert adequaat op een opdracht of correctie van een gezaghebbende 10Vertelt wanneer regels gelden 11Maakt bewust keuzes in vrijetijdsbesteding en in werk 12

7 Gesprek- en luistervaardighedenLoopt niet weg als er tegen hem gesproken wordt 01Imiteert geluiden of gebaren 01Zit of staat een minuut stevig in een één-op-één-situatie 02Spreekt duidelijk 02Kijkt de ander aan als die spreekt 03Ziet en begrijpt opvallende bewegingen bij simpele uitdrukkingen zoals ‘hallo’ en ‘lekker’ 04Praat niet door het verhaal van een ander heen 04Steekt zijn vinger in de lucht en wacht tot hij de beurt krijgt om antwoord te geven 04Maakt contact met de ander en vraagt of hij iets mag vertellen 04Brengt duidelijk onder woorden wat hij wil weten 04Wacht een minuut tot de leerkracht vrij is om een vraag te stellen 05Onthoudt een enkelvoudige boodschap en geeft deze door 05Geeft een boodschap aan de juiste persoon door 05Schat tijdens een kringgesprek in op welk moment hij kan antwoorden 06Zegt “Ik weet het niet” wanneer hij een antwoord niet weet 06Geeft aan wanneer er een onduidelijkheid is door een vraag uit te spreken 06Schat in op welk moment hij een boodschap kan doorgeven 08Stelt een vraag op het juiste moment tijdens een kringgesprek 08Geeft adequaat aan dat hij iets wil vertellen en schat het moment in waar-op dit kan (tijdens een kringgesprek) 08Kijkt de ander aan en laat de ander uitspreken tijdens een kringgesprek 08Spreekt duidelijk tijdens het kringgesprek 08Antwoordt op een vraag en laat op adequate wijze weten dat hij het antwoord weet 08Bekijkt of de ruzie goed is opgelost of is voorkomen 08Wijkt niet van het gespreksonderwerp af 10Houdt de lijn van zijn verhaal vast 12

Page 13: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

13Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Leren leren: Werkhouding en aanpak gedrag

1. Taakaanpak2. Reflectie op werk3. Hulp vragen4. Zelfstandig (door)werken5. Samenwerken

1 TaakaanpakPakt een voorwerp in opdracht van de leerkracht 01Zet een voorwerp terug in opdracht van de leerkracht 01Volgt de betekenis op van een verwijzer na een aanwijzing van de leerkracht (voorwerp, picto, foto) 02Zet een voorwerp terug op de juiste plek 02Gaat zorgvuldig met materiaal om 03Luistert en kijkt naar de uitleg van een werkopdracht 03Wijst aan waar hij moet beginnen 03Geeft aan dat hij klaar is met een taak (puzzel, werkblad) 03Begint zelfstandig te werken aan een bekende taak 04Begint direct na de uitleg met zijn taak 04Herhaalt de opdracht die hem is gegeven (wat ga je nu doen?) 04Pakt zijn spullen in opdracht van de leerkracht 05Ruimt zijn spullen op de juiste plek op in opdracht van de leerkracht 05Begint aan een taak pas na de gehele instructie van de leerkracht 05Werkt van links naar rechts en van boven naar onder 05Durft een onbekende taak te beginnen 05

Page 14: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

14Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Herhaalt een eenvoudig 3-stappenplan 05Bedenkt welke spullen nodig zijn voor een taak en verzamelt deze 06Kijkt hoe de leerkracht een taak aanpakt, en neemt deze aanpak over 06Voert alle delen van een taak volgens een eenvoudig stappenplan uit (slaat niets over) 06Maakt een korte opdracht af 06Voert twee taken achter elkaar uit 07Plant met hulp van de leerkracht, twee verschillende taken vanuit 1 vakgebied 07Controleert na een verwijzer aan het einde van de taak of alles is uitgevoerd (of ingevuld) 07Voert drie taken achter elkaar uit 08Bedenkt en vertelt hoe hij de taak gaat aanpakken (maakt een eigen stappenplan) 08Controleert aan het einde van de taak of alles is uitgevoerd (of ingevuld) 08Controleert of zijn werk aan één vooraf gestelde concrete eis voldoet (aantal, grootte) 08Plant met hulp van de leerkracht het eigen werk voor twee uur voor verschillende taken 09Verzamelt en ruimt tussendoor spullen (op) voor meerdere taken 09Controleert tijdens de taak of alles wordt uitgevoerd (of ingevuld) 09Kiest uit twee manieren om een taak aan te pakken de beste manier 09Kijkt hoe medeleerlingen de taak aan-pakken en neemt de strategie over 09Verbetert de manier waarop hij een taak uitvoert nadat hem getoond of verteld is hoe dat moet 09Plant met hulp van de leerkracht, het eigen werk voor een dagdeel voor verschillende taken (taal, techniek) 10Maakt een eigen stappenplan over hoe hij een grote taak uitvoert 10Zet aan de hand van een taakbeschrijving alle benodigde spullen voor de hele taak klaar (recept, schoonmaakwerk) 10Zoekt bij een fout naar een oorzaak (cake is mislukt, oven te hoog) 10Controleert of zijn werk aan één vooraf gestelde kwaliteitseis voldoet (helemaal glad) 10Stelt zichzelf een doel qua tijd van een bekende taak (hoeveel werk in een uur) 11Houdt bij meerdere taken het overzicht van wat wanneer moet gebeuren (agenda, actielijstje) 11Kijkt na een taak of hij alles goed heeft gedaan en herstelt fouten 11Loopt naar begeleider toe voor nieuwe taak wanneer taak is afgerond 11Controleert of zijn werk aan meerdere vooraf gestelde eisen voldoet 11Geeft aan wat hij wel en niet verwacht te kunnen 11Stelt zichzelf een doel qua tijd (hoeveel werk in een uur) 12Stelt prioriteiten wanneer er meerdere dingen tegelijk moeten gebeuren 12Bedenkt zelf hoe een echte werktaak moet worden voorbereid en uitgevoerd 12Stelt zijn vooraf gemaakte stappenplan bij tijdens het werk 12Vertrouwt zichzelf om alle onbekende taken na uitleg zelfstandig en met succes uit te voeren 12

2 Reflectie op werkVertelt aan de hand van een foto wat hij eerder heeft gedaan 04Is trots op een taak die hij heeft afgerond 04Geeft aan wat voor taak hij leuk vindt om te doen 05Geeft aan wanneer een taak voor hem te moeilijk is 05Geeft aan welke onderdelen van een taak hij leuk vond om te doen 06Geeft aan wat hij kan en moeilijk vindt bij een bekende taak 06Is betrokken bij het nabespreken van eigen werk 07Zoekt een fout op als de leerkracht vraagt nog eens goed te kijken 07Vertelt na afloop van een taak wat hij heeft gedaan 08Beoordeelt achteraf met hulp van stappenplannen, alle deelstappen van de gemaakte taak 08Beoordeelt de kwaliteit van de gemaakte taak (goed, bijna goed, niet goed) 08Beoordeelt achteraf alle deelstappen van de gemaakte taak 09Vertelt waarom de taken die hij uitvoert belangrijk zijn om te leren 09Onderbouwt zijn mening over de kwaliteit van de gemaakte taak (goed, omdat) 09Vertelt in een paar stappen hoe hij zijn taak heeft aangepakt 09Reageert zonder boos te worden op kritiek op zijn werk 10Kijkt naar en praat over overeenkomsten en verschillen tussen eigen en andermans werk 10Vertelt wat er beter ging dan de vorige keer (stelt vorderingen bij zichzelf vast) 10Vertelt waarom iets fout is gegaan 10Achterhaalt verschillende oorzaken voor succes of falen 11

Page 15: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

15Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Beoordeelt de kwaliteit van zijn eigen werk schriftelijk (portfolio) 11Vertelt of hij zijn eigen gehanteerde planning moet bijstellen of niet (sneller, beter) 12

3 Hulp vragenVraagt de leerkracht om hulp als hij niet verder kan 03Vraagt hulp aan verschillende bekende volwassenen in een bekende omgeving (overblijfkracht, andere leerkracht) 04Hanteert de afgesproken regel om hulp te vragen (vinger opsteken, naar tafel van leerkracht lopen) 04Wacht rustig enkele minuten op hulp wanneer de leerkracht heeft aangegeven dat hij zo komt 05Wacht rustig totdat de leerkracht aangeeft dat hij aan de beurt is 05Brengt duidelijk onder woorden wat hij wil weten 06Wacht rustig enkele minuten om hulp te vragen wanneer de leerkracht in gesprek is 06Vraagt een medeleerling om hulp als hij niet verder kan 07Schat in wanneer iemand om hulp gevraagd kan worden en wanneer je moet wachten 07Vraagt van te voren uitleg wanneer de taak niet duidelijk is 08Geeft aan dat hij een uitleg niet begrijpt 08Vraagt onbekende volwassenen om hulp in een bekende situatie 08Vraagt onbekende volwassenen om hulp in een onbekende situatie 09Geeft aan wat hij in een uitleg niet begrijpt 10

4 Zelfstandig (door)werkenWerkt 2 tot 3 minuten zelfstandig aan een taak 03Beseft tijdens een taak dat hij een probleem heeft (blad is vol) 03Zet door nadat hij een fout heeft gemaakt na aansporing van een volwassene 04Maakt een bekende taak zelfstandig af (puzzel, kleurplaat) 04Praat niet tijdens uitvoeren van een taak als dit hem gevraagd wordt 04Werkt 5 minuten zelfstandig aan een taak 04Maakt een korte, voorgestructureerde opdracht af zonder te stoppen 05Werkt 10 minuten zelfstandig aan een bekende taak 05Voert een bekende, steeds terugkerende taak zelfstandig uit 06Vertelt in welke tijd een taak af moet zijn (kleurenklok, time-timer) 06Maakt taken af die hij niet leuk vindt 06Zoekt een oplossing of ander werk als hij vastloopt (wachtwerkje, stuk over slaan) 06Maakt voorgestructureerde opdrachten zonder te stoppen af (alles ligt klaar) 07Probeert de taak nog een keer wanneer deze de eerste keer niet lukt 07Wil een taak afmaken tot het helemaal klaar is 07Lost een klein materiaalprobleem op zonder anderen te storen (potlood, slijpen, achterkant van vel) 07Werkt harder door om een taak af te krijgen als de leerkracht dit aangeeft 08Maakt een langdurige opdracht af als daar af en toe aanwijzingen voor worden gegeven 08Werkt een half uur zelfstandig aan een taak 08Beoordeelt een oplossing die hij of een klasgenoot vindt op bruikbaarheid 08Kiest een andere oplossing wanneer de gekozen manier niet werkt 09Volgt een stappenplan (in picto’s of geschreven) om een grotere taak uit te voeren 09Geeft aan op welk gebied een probleem zich voordeed en welke oplossing gekozen is (bij materiaal, taak of samenwerking) 09Schakelt soepel wanneer een ander onverwacht zijn taak wijzigt 10Voert nieuwe werkzaamheden uit zonder tegensputteren 10Blijft vriendelijk als hij lang achter elkaar moet werken 10Zet zich langere tijd in voor werk dat hij niet leuk vindt / dat niet lukt (houdt stage vol) 10Kiest uit diverse oplossingen de beste 10Houdt zelf de tijd in de gaten om op tijd het werk af te krijgen 11Werkt netjes en / of snel afhankelijk van de eisen die aan de taakuitvoering gesteld worden 11Slaat een deel van het werk over als ze niet verder kunnen en gaat vervolgens verder (indien mogelijk)11

Kiest een andere oplossingsstrategie als de bedachte strategie niet werkt 11Begint aan een volgende taak waarvan hij weet dat hij deze zelfstandig mag en kan doen 12

Page 16: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

16Doelenboek VSO – De Plantage 2010

5 SamenwerkenVoert met een medeleerling een opdracht uit 06Helpt uit eigen initiatief anderen bij het uitvoeren van een taak (even helpen tillen) 07Werkt langere tijd samen met medeleerlingen bij het uitvoeren van een gezamenlijke opdracht 08Accepteert dat hij een minder leuk deel van een grote groepsopdracht moet doen (tafels schoonmaken bij het opruimen van de klas) 09Voert zonder aansporing zijn deel van de taken uit bij het samenwerken met een medeleerling/collega09

Maakt met medeleerlingen een taakverdeling en neemt hierbij ook minder leuke taken op zich 10Doet aan een ander voor hoe de taak gedaan moet worden 10Luistert naar een ervaren collega wanneer samen een taak moet worden uitgevoerd 11Helpt uit zichzelf een ander die hulp nodig heeft bij het uitvoeren van een taak 11Maakt afspraken over wie wat doet en houdt zich hier aan 12Vertelt een collega waarmee hij samenwerkt dat deze een taak nog moet doen 12Geeft aanwijzingen aan iemand die het niet goed doet 12

Omgaan met media

2. Televisie en video/DVD4. Relevantie informatie zoeken en gebruiken5. Alfabet gebruiken

2 Televisie en video / DVDZet de school tv aan en uit 02Wisselt op de tv van kanaal (met of zonder afstandsbediening) 03Zet een televisie harder of zachter 04Herkent de verschillende zenders 05Benoemt zijn favoriete dvd/video 05Benoemt zijn favoriete tv-programma’s 06Zet een video/dvd recorder aan en uit 07Kiest één programma om naar te kijken 07Zet een videoband/dvd aan en stopt deze weer met een afstandsbediening 08Herkent de zendersymbolen op de tv en de tv-gids 08Wisselt een videoband/dvd 09Kent verschillen tussen programma’s (kinderprogramma’s en programmá voor volwassen) 09Leert de kijkwijzersymbolen 10

Page 17: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

17Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Spoelt een videoband/dvd verder of terug 10Neemt een programma op met de recordknop 11Stelt de video in om een programma dat nog moet komen op te nemen (datum, tijd en net) 12Drukt juiste cijfercombinaties in om pagina’s te wisselen op teletekst 12

4 Relevante informatie zoeken en gebruikenHerkent logo’s van bekende bedrijven/merken (Mac Donalds, Albert Heijn) 03Volgt de picto’s en signaalwoorden in de school 04Herkent pijlen en veelvoorkomende logo’s (wc, uitgang) in openbare gelegenheden 05Herkent wegwijsborden langs de weg en straatnaamborden in een straat 06Zoekt in tijdschriften en kranten plaatjes voor een werkstuk of voor vrije tijd 07Zoekt in folders de prijs op bij speelgoed/ artikelen die hij leuk vindt 07Herkent een genoemde plaats- of straatnaam op een wegwijsbord 07Leest in zijn agenda welke activiteiten er bij een datum staan 08Zoekt een passende kaart uit bij een gebeurtenis (geboorte, beterschap, verjaardag) 08Vindt in een simpele index (rond 10 woorden) een onderwerp 09Bekijkt nieuwtjes op een favoriete internet- of krantenpagina (voetbalpagina, kinderpagina) 09Maakt in de bibliotheek onderscheid tussen informatieve en strip/leesboeken 09Leest een aangepast tijdschrift (TOF, Okee-krant) 09Vindt een onderwerp in een uitgebreidere index (vanaf 10 woorden) 10Zoekt voor een werkstuk of spreekbeurt in de bibliotheek informatie over een bepaald onderwerp 10Zoekt in een tv-gids op wat voor programma’s er komen 11Vindt de juiste pagina na het lezen van een inhoudsopgave 11Zoekt via een vast ingestelde zoeksite meer informatie over een onderwerp 11Zoekt informatie over een onderwerp door op een gegeven website links aan te klikken 11Belt een informatienummer dat in de krant/ op een poster of op tv genoemd wordt 11Leest in de krant voor hem interessante stukjes 11Zoekt in een tv-gids op hoe laat een programma komt 12Zoekt via zoeksites informatie voor een werkstuk of vrije tijd 12Zoekt op de site van de spoorwegen op hoe laat treinen vertrekken 12Zoekt op hoe laat de trein vertrekt in een treintijdentabel 12Gebruikt teletekst om informatie op te zoeken (nieuws/ sportuitslagen) 12Maakt onderscheid tussen een informerende en wervende folder (informatie over de wijk/ school of een advertentie) 12

5 Alfabet gebruikenVertelt wat het alfabet is en dat de letters een vaste volgorde hebben 08Weet bij opzoeken van een woord op alfabet dat de ‘a’ vooraan te vinden is en de ‘z’ achteraan 09Weet bij opzoeken van een woord op alfabet ongeveer de plaats van de letters (zoekt de ‘b’ niet aan het eind, de ‘m’ in het midden) 10Zoekt bij de juiste beginletter bij het zoeken van een naam in een adressenboekje 11Zoekt een woord op in het woordenboek als dat op de juiste pagina ligt opengeslagen 11Zoekt gericht op alfabetische volgorde woorden op (telefoongids, bibliotheek, woordenboek) 12Archiveert boeken of documenten op alfabetische volgorde 12

Page 18: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

18Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Communicatie (Nederlandse Taal)

Pre-verbale faseVerbale fase

Pre-verbale fase: Interactiefuncties (hoe leg je contact met de ander)kan reageren op het starten van een bekend spelletje 00kan zonder woorden de aandacht op zichzelf vestigen 00kan een geef- en neemspelletje spelen 00

Pre-verbale fase: Controlefuncties ( hoe druk je uit wat je wel/niet wilt)kan zonder woorden iets weigeren / protesteren 00kan zonder woorden om een activiteit vragen 00kan zonder woorden om een voorwerp vragen 00

Pre-verbale fase: Expressiefuncties (hoe druk je je gevoelens uit)kan zonder woorden uiting geven aan plezier of verrassing 00

Page 19: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

19Doelenboek VSO – De Plantage 2010

kan zonder woorden ongenoegen uiten 00kan een uitroep gebruiken om verbazing uit te drukken 00

Pre-verbale fase: Representatiefunctie (hoe geef je iets aan over de wereld om je heen)kan zonder woorden de aandacht op iets vestigen 00kan zonder woorden vragen waar iets is 00kan zonder woorden informatie geven 00

Pre-verbale fase: Sociale routines (hoe geef je uitdrukking aan begroeting en afscheid)kan zwaaien bij begroeting en afscheid 00

Pre-verbale fase: Wederkerigheid (hoe geef je uiting aan gedeelde aandacht)kan op verzoek een voorwerp of persoon volgen 00kan gebaren / gezichtsuitdrukkingen imiteren 00luistert naar / herkent een bepaald geluid 00kan een vertrouwde stem herkennen 00kan verschillen in intonatie herkennen (boos, vriendelijk) 00kan beurtnemen 00

Verbale fase: Interactiefunctieskan iemand roepen of aanspreken 00kan iets herhalen als je dat vraagt 00kan aangeven dat hij/zij gehoord heeft dat je roept of aanspreekt 00kan vragen om herhaling als er iets niet verstaan of begrepen is 00

Verbale fase: Controlefunctieskan een niet-specifiek woord gebruiken als hij/zij iets wil, zonder te zeggen wat (deze, die etc) 00kan een instemmende reactie geven op een vraag om een actie of voorwerp (mmm, ja, jaknikken, of met een Ondersteunend Communicatiemidden 'OC' etc) 00kan iets met woorden weigeren (neeschudden, OC-middel, of nee zeggen) 00kan aangeven dat hij/zij een opmerking over iets dat gebeuren moet, gehoord heeft (ja, ok, mmm, jaknikken, OC-middel) 00kan een specifiek woord gebruiken om te vragen naar een voorwerp of activiteit (open, koekje, drinken, symbolische gebaren, visueel symbool) 00kan iemand iets verbieden ('nee', nee-schudden en verbieden met OC-middel) 00kan aangeven wat hij/zij van plan is te gaan doen ('poes', 'pannenkoek', 'buiten', symbolische gebaren en visueel symbool) 00

Verbale fase: Expressiefunctieskan een behandeling met routinewoorden begeleiden (óeps', 'boem', expressief gebaar, visueel symbool)00

kan een instemmende reactie geven op een vraag naar een fysieke toestand of gevoel ('mmmm', ja-knikken, bevestigen met een OC-middel) 00kan een fysieke toestand of een gevoel uitdrukken ('au', 'koud', 'bah'', symbolisch gebaar, visueel symbool) 00

Verbale fase: Representatiefunctieskan met een niet-specifiek woord de aandacht op iets vestigen ('die', 'deze', 'kijk', 'hoor', symbolisch gebaar en visueel symbool) 00kan een instemmende reactie geven op een informatieve vraag of opmerking ('uhuh','mmm', ja-knikken, bevestigen met een OC-middel) 00kan - in een situatie die je met een ander deelt - zeggen wat er waargenomen wordt ('papa', 'kapot', 'rijden', symbolisch gebaar, visueel symbool) 00kan aangeven dat de informatie gehoord wordt ('ja', 'mmm', ja-knikken, bevestigen met OC-middel) 00

Page 20: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

20Doelenboek VSO – De Plantage 2010

kan antwoord geven op wie-, wat-, waar vragen ( 'woef', 'bal', 'papa', 'daar'en symblisch gebaar, visueel symbool) 00kan inhoudelijke vragen stellen met de antwoorden wie, wat en waar ('is dat', 'is mama', 'waar-', 'wat'-gebaar, visueel symbool voor 'waar' en 'wat') 00kan een ontkennend antwoord geven op een informatieve vraag ('niet', 'nee', nee-schudden, ontkennen met OC-middel) 00

Verbale fase: Sociale routineskan iemand met woorden groeten en met woorden afscheid nemen ('dag', 'hoi', 'dada', gebruik van OC-middel) 00

Verbale fase: Wederkerigheidkan antwoord geven op een vraag 00kan gebaren/gezichtsuitdrukkingen/uitingen imiteren 00kan samen een activiteit doen (beurt nemen non-verbaal of verbaal) 00

Leesvoorbereiding – (Nederlandse taal)

Fase 1: geschreven taal begrijpenFase 2: geschreven taal – taal ervarenFase 3: ontdekking van de vaste relatie tussen klank en gesproken woordFase 4: ontdekking van de vaste relatie tussen letter en geschreven woord

Fase 1 geschreven taal begrijpen

Interesse voor geschreven taalheeft belangstelling voor prentenboeken 01heeft belangstelling voor voorleestekst 02begrijpt de begrippen verhaal/boek en lezen 03gebruikt het begrip verhaal en boek 04kan zelfstandig een boekje kiezen en "lezen" 04

Page 21: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

21Doelenboek VSO – De Plantage 2010

kent begrippen als "zin" en "woord" 05

Boekoriëntatiebekijkt prenten in boekjes, samen met de leiding 01begrijpt dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen 02wijst op kleine details van plaatjes in het boek 03weet, dat bladzijdes van boven naar beneden worden gelezen 03kan aan de hand van de omslag van een boek iets over de inhoud vertellen 04stelt vragen over een boek 05

Verhaalbegripkan de taal van het voorleesboek begrijpen 01kan een voorgelezen verhaal navertellen 02kan conclusies trekken naar aanleiding van een voorgelezen verhaal 03kan een voorspelling doen over de afloop van het verhaal 04

Fase 2 geschreven taal - taal ervaren

Functies van geschreven taalweet dat je met briefjes, boeken etc een ander iets kan vertellen / duidelijk maken 01handelt bij het zien van een verwijzer (picto / logo / foto's / concreet materiaal) op de juiste manier02kan de verwijzer benoemen 03weet dat er onderscheid is tussen lezen en schrijven 04

Relatie tussen gesproken en geschreven taalheeft interesse voor woorden en letters 02herkent losse woorden (bv zijn/haar naam) in woordbeeld 03weet wat een letter is 04weet dat met letters een woord gemaakt kan worden 04

Fase 3 ontdekking van de vaste relatie tussen klank en gesproken woord

Taalbewustzijnonderscheidt geluiden, klanken, en woorden 01onthoudt 2 woorden (auditief geheugen) 03onthoudt 3 woorden (auditief geheugen) 05onthoudt 4 woorden (auditief geheugen) 05kan woorden in zinnen onderscheiden 05kan woorden in lettergrepen verdelen 05weet, dat een klank bij een letter hoort 05herkent rijm 05herkent dezelfde beginklank in woorden (bv Kim - kip - kil) 06kan woorden met dezelfde beginklank maken 07kan rijmen 08

Fase 4 ontdekking van de vaste relatie tussen letter en geschreven woord

Interesse voor gebruik van geschreven taalkan klanken uit woorden losmaken (analyseren) 01onthoudt 3 plaatjes / letters (visueel geheugen) 01onthoudt 4 plaatjes / letters (visueel geheugen) 02kan woorden namaken / stempelen 03kan de volgorde van letters in een woord onderscheiden (eerste, middelste, laatste letter aanwijzen)04

Page 22: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

22Doelenboek VSO – De Plantage 2010

kan de volgorde van letters in een woord onderscheiden (1e, middelste, laatste letter benoemen) 05kan de positie van letters / klanken benoemen mbv de begrippen (waar staat de "s"?) 06kan spellend woorden maken 06kan klanken uit woorden losmaken / analyseren 07kan klankzuivere 2-en 3-letterwoorden lezen 07kan alle letters benoemen 07kan klanken tot woorden samenvoegen (synthetiseren) 08

Ondersteunende methodes om tot lezen te komen (Nederlandse taal)

Klankenboek: klank – gebaar koppelingZeggen wat je ziet: pictolezenVormenboek: vormen benoemenLezen wat je kunt: letterkennis Trijntje de WitKijken en kiezen (in ontwikkeling)

Klankenboek: klank - gebaar koppelingmaakt de juiste klank bij het gebaar; aa, au, a, b 03

Page 23: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

23Doelenboek VSO – De Plantage 2010

maakt de juiste klank bij het gebaar; ch, d, ee, ei, eu 03maakt de juiste klank bij het gebaar: e, f, g, h, ie 03maakt de juiste klank bij het gebaar; i, j, k, l 03maakt de juiste klank bij het gebaar; m, n, oo, oe 03maakt de juiste klank bij het gebaar; ou, o, p, r, s 03maakt de juiste klank bij het gebaar; t, uu, ui, u 03maakt de juiste klank bij het gebaar; v, w, ij, z 03koppelt klanken tot een woord dat hij/zij begrijpt (klanksynthese): woorden die uit 2 klanken bestaan (k-m)04

koppelt klanken tot een woord dat hij/zij begrijpt (klanksynthese): woorden die uit 3 klanken bestaan (m-k-m) 04koppelt klanken tot een woord dat hij/zij begrijpt (klanksynthese): woorden die uit 4 klanken bestaan04

koppelt klanken tot een woord dat hij/zij begrijpt (klanksynthese): woorden die uit meer dan 4 klanken bestaan 04

Zeggen wat je ziet: pictolezenherkent en benoemt alle persoonlijke voornaamwoorden als pictogrammen 03herkent en benoemt alle werkwoorden als pictogrammen 03maakt en leest 2-woordzinnen met pictogrammen 03herkent en benoemt voorwerppictogrammen 03maakt en leest 3-woordzinnen met pictogrammen (pers. vnw + ww + zelfst.nw) 04herkent en benoemt de toekomende tijd als picto; bv ik ga zingen 04leest en maakt 3-woordzinnen met toepassing van de toekomende tijd 04herkent en benoemt alle voorzetsels als pictogrammen 05maakt en leest 4-woordzinnen met gebruik van de voorzetsels naar, in, op, uit 05herkent en benoemt het lidwoord "de" en "een" als geschreven woord 05maakt en leest zinnen met gebruik van de lidowrrden "de" en "een" 05maakt en leest zinnen met gebruik van pers.vnm + ww + voorzetsels + lidwoord + zelfst. Nw 05maakt en leest verhalen in pictovorm 05

Vormenboek: vormen benoemenherkent de vorm: rondje 02herkent de vorm: lange stok 02herkent de vorm: poort 02herkent de vorm: streep 02herkent de vorm: punt 02herkent de vorm: open rondje 03herkent de vorm: korte stok 03herkent de vorm: kuiltje 03herkent de vorm: schuine lijn 03herkent de vorm: boogje 03boenoemt de vorm: rondje 04boenoemt de vorm: lange stok 04boenoemt de vorm: poort 04boenoemt de vorm: streep 04boenoemt de vorm: punt 04boenoemt de vorm: open rondje 05boenoemt de vorm: korte stok 05boenoemt de vorm: kuiltje 05boenoemt de vorm: schuine lijn 05boenoemt de vorm: boogje 05

Lezen wat je kunt: letterkennis Trijntje de Witdeel a: benoemt de lettercombinatie vlot: aa, p, oo, m, ee 06deel a: benoemt de lettercombinatie vlot: t, ui, l, ij, s 06

Page 24: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

24Doelenboek VSO – De Plantage 2010

deel b: benoemt de lettercombinatie vlot: r, k, au, n 06deel b: benoemt de lettercombinatie vlot: b, oe, g, ie 06deel c: benoemt de lettercombinatie vlot: z, a, f, o, h 06deel c: benoemt de lettercombinatie vlot: e, j, i, w, u 06deel d: benoemt de lettercombinatie vlot: uu, v, ei, d 07deel d: benoemt de lettercombinatie vlot: eu, ch, ou 07

Kijken en Kiezen (In ontwikkeling)

De Leeslijn (Nederlandse taal)Blok aBlok bBlok 1 t/m 9

1 De Leeslijn: Blok a

Page 25: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

25Doelenboek VSO – De Plantage 2010

herkent passief de letters s, j, o, k 05herkent passief de letters d, i, r, e 05herkent passief de letters n, p, a, m 05herkent passief de letters t, h, l, z 05herkent passief de letters g, w, u, b 05herkent passief de letters v, f 05benoemt actief de letters s, j, o, k 06benoemt actief de letters d, i, r, e 06benoemt actief de letters n, p, a, m 06benoemt actief de letters t, h, l, z 06benoemt actief de letters g, w, u, b 06benoemt actief de letters v, f 06leest m-woorden (korte klinker zoals op, in) 06leest mkm-woorden (korte klinker, zoals rik, jos) 06leest korte zinnen met lidwoord "de" 06

2 De Leeslijn: Blok bherkent passief de letters oo, aa 06herkent passief de letters ee, uu 06herkent passief de letters ij, ie 06herkent passief de letters ui, ou 06herkent passief de letters oe, ei 06herkent passief de letters au, eu 06benoemt actief de letters oo, aa 07benoemt actief de letters ee, uu 07benoemt actief de letters ij, ie 07benoemt actief de letters ui, ou 07benoemt actief de letters oe, ei 07benoemt actief de letters au, eu 07leest km-woorden (lange klinker, zoals oog) 07leest mkm-woorden (lange klinker, zoals maan) 07leest korte zinnen met korte klinkers + de, + oo, + aa, + ee, zoals "op de maan" 07leest korte zinnen met lidwoord "een" 07leest alle klinkers en tweetekenklanken 07leest zinnen met alle klinkers, de lidwoorden en tweetekenklanken 07

3 De Leeslijn: Blok 1herkent passief de lettergroep eer 07herkent passief de lettergroep oor 07herkent passief de lettergroep eur 07herkent passief de lettergroep aai 07herkent passief de lettergroep ooi 07herkent passief de lettergroep oei 07benoemt actief de lettergroep eer 08benoemt actief de lettergroep oor 08benoemt actief de lettergroep eur 08benoemt actief de lettergroep aai 08benoemt actief de lettergroep ooi 08benoemt actief de lettergroep oei 08leest 2-letterwoorden (ik eet ijs) 08leest woorden met een vaste lettergroep (dik en rik, zoals de oude structuurrijtjes)) 08leest woorden met een vaste beginklank (pim en pom) 08leest woorden, waarbij beginklank en lettergroep wisselen 08leest woorden met op het eind een d of b (heb, koud) 08leest woorden met een lange eindklank (ha, nu, zo) 08

4 De Leeslijn: Blok 2

Page 26: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

26Doelenboek VSO – De Plantage 2010

leest hoofdletters 09leest de lettergroep nk (Ank, Henk) 09leest de lettergroep ng (ring) 09leest mmkm-woorden (krat) 09leest de lettergroep sch-ch(t) (schip, of lacht) 09leest mkmm-woorden (kist) 09leest "het" ('t) - hè 09leest de lettergroep uw (duw) 09leest de lettergroep eeuw (leeuw) 09leest de lettergroep ieuw (kieuw) 09leest mmkmm-woorden (krans) 09leest mmmkm(m)-woorden (strak, stronk) 09

5 De Leeslijn: Blok 3leest zinnen in directe rede '……..' en dubbele punt 10leest woorden met verkleiningsuitgangen 10leest tweelettergrepige woorden (kasten, vechten, moeder, nieuwe) 10leest woorden met 3-4 eindmedeklinkers (koorts, herfst) 10leest samengestelde woorden (kastdeur, vuurrood) 10leest tweelettergrepige woorden met een lange middenklank (rover, jagen, beren, scheuren) 10leest tweekettergrepige woorden met lange eindklank (kado, juni, opa) 10leest tweelettergrepige woorden met i - ie (mini, rivier) 10leest woorden met onbeklemtoonde voorvoegsels (ge- be- ver- te-) 10

6 De Leeslijn: Blok 4leest woorden met achtervoegsel -ig (aardig, jarig) 11leest woorden met achtervoegsel -lijk (heerlijk, lelijk) 11leest woorden met onbeklemtoonde klinker (banaan, agent) 11leest woorden met aan het eind -erd, -end, bv dikkerd, lachend 11leest woorden met het weglatingsteken ('s), zoals kado's, 's avonds 11leest drielettergrepige woorden (voetbalschoen, aardappel) 11leest drielettergrepige woorden met i-ie (kapitein) 11

7 De Leeslijn: Blok 5leest betekenisvolle woordgroepen binnen 1 regel 11leest woorden met onbeklemtoonde voorvoegsels (belangrijk) 11leest woorden met 2 onbeklemtoonde lettergrepen (verpleegster) 11leest woorden met onbeklemtoonde klinkers (fazanten) 11leest woorden met toonloze h (thee) en leenwoorden met sh (show) 11leest woorden met achtervoegsel -ige (eenvoudige) 11leest woorden met achtervoegsel -lijke (gevaarlijke) 11leest meerlettergrepige woorden met i-ie (diamant) 11leest woorden met de letter c (s-klank) (ceintuur) 11leest zinnen met 3- en meerlettergrepige woorden 11

8 De Leeslijn: Blok 6leest woordgroepen over de regel heen 11leest de teken-klankkoppleing -t/-te (vakantie, station) 11leest 2 onbeklemtoonde lettergrepen (hersenen) 11leest 2 onbeklemtoonde voorvoegsels (bevelen) 11leest 4-lettergrepige woorden (tentoonstelling) 11leest 2 onbeklemtoonde lettergrepen (gevangenis) 11leest 4-lettergrepige woorden met -ige of -lijke (kinderachtige) 11

9 De Leeslijn: Blok 7

Page 27: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

27Doelenboek VSO – De Plantage 2010

benadrukt woorden 12leest woorden met de teken-klankkoppeling ch (sj-klank) bijv. chef 12leest woorden met de klankgroep ge-gie (zj-klank) bijv. horloge 12leest woorden met de klankgroep - isch (logisch) 12leest woorden met de letter y (hobby) 12leest lastige woorden met -ige en -lijke (misdadiger) 12leest lastige 4-lettergrepige woorden (artikelen) 12

10 De Leeslijn: Blok 8benadrukt zinsdelen. Leest zinnen met 6-9 woorden met de juiste intonatie 12leest woorden met de letter c (k-klank) bijv. compleet 12leest woorden met de letter x (extra) 12spreekt woorden met de 'ou' uit als 'oe' (couplet) 12leest woorden met een trema (patiënt) 12leest lastige lettervolgorden 12leest 5-lettergrepige samengestelde woorden 12leest 5 lettergrepige woorden 12

11 De Leeslijn: Blok 9leest zoals je praat: let op leestekens 12leest meerlettergrepige woorden met 'c'(k-klank) bijv. succes 12leest engelse woorden (met vreemde uitspraak) 12leest leenwoorden o.a. uit het Frans (bij. Merci, toilet)) 12leest 4-lettergrepige leenwoorden 12leest lastige 5- en 6 lettergrepige woorden 12

Rekenen en Wiskunde

1. Ordeningsbegrippen kennen2. Ordenen van hoeveelheden3. De telrij

Page 28: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

28Doelenboek VSO – De Plantage 2010

4. Terugtellen5. Getallen en cijfers6. Handig rekenen7. Rekensommen8. Klokkijken9. Meten en wegen10. Standaardmaten11. Eigen referentiemaat12. Procedure van betalen13. Prijzen van artikelen aflezen14. Prijzen vergelijken15. Electronisch betalen

1 Ordeningsbegrippen kennenNeemt verschillen van voorwerpen waar (ervaart het verschil tussen lang-kort en hoog-laag) 02Wijst het juiste voorwerp aan als groot of klein wordt gezegd (grote bal, kleine bal) 02Neemt verschillen van voorwerpen waar (ervaart het verschil tussen vol-leeg) 03Begrijpt de woorden groter en kleiner 03Begrijpt de woorden grootst en kleinst 03Begrijpt de woorden lang en kort 03Begrijpt de woorden zwaar en licht 03Begrijpt de woorden hoog en laag 03Begrijpt de woorden vol en leeg is 03Begrijpt het woord middelst(e) 03Begrijpt de woorden zwaarder, lichter, zwaarst(e), lichtst€ 04Begrijpt de woorden hoger, lager, hoogst(e), leegst(e ) 04Begrijpt de woorden meer, minder, meest(e), minst(e ) 04Begrijpt de woorden langer, korter, langst(e), kortst(e ) 04Begrijpt het woord evenveel 05Benoemt vier verschillen waarop je voorwerpen kunt ordenen 06Begrijpt de woorden tweede, derde, vierde (t/m tiende) 07

2 Ordenen van hoeveelhedenNeemt verschillen van voorwerpen waar (ervaart het verschil tussen groot-klein en zwaar-licht) 01Geeft bij geclassificeerde voorwerpen met een zichtbaar onderscheid aan of het juist is (bekers-borden)01

Geeft bij geclassificeerde voorwerpen van groot naar klein aan of het juist wordt gedaan 02Classificeert voorwerpen met een duidelijke zichtbaar onderscheid (bekers-borden) 02Geeft bij geclassificeerde voorwerpen lang-kort, hoog-laag aan of het juist is 03Classificeert voorwerpen naar groot-klein 03Classificeert voorwerpen naar vol-leeg 03Brengt volgorde aan in drie concrete voorwerpen van groot naar klein 03Geeft bij geclassificeerde voorwerpen van vol naar leeg aan of het juist is 04Classificeert voorwerpen naar lang-kort 04Classificeert voorwerpen naar hoog-laag 04Brengt volgorde aan in vier concrete voorwerpen van groot naar klein 04Brengt volgorde aan in concrete voorwerpen van zwaar naar licht 04Vergelijkt twee groepen voorwerpen en wijst aan welke groep meer of minder voorwerpen telt met een duidelijk verschil in aantal 04Geeft aan of de volgorde van concrete voorwerpen van hoog naar laag juist is 05Geeft aan of de volgorde van concrete voorwerpen van lang naar kort juist is 05Geeft aan of de volgorde van concrete voorwerpen van vol naar leeg juist is 05Brengt volgorde aan in vijf concrete voorwerpen van groot naar klein 05Brengt volgorde aan in concrete voorwerpen van zwaar naar licht 05Vergelijkt twee groepen voorwerpen en benoemt welke groep meer of minder voorwerpen telt met een duidelijk verschil in aantal 05

Page 29: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

29Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Brengt volgorde aan in concrete voorwerpen van hoog naar laag 06Brengt volgorde aan in concrete voorwerpen van voller naar leger 06Vergelijkt hoeveelheden door tellend te vergelijken t/m 5 06Vergelijkt hoeveelheden door tellend te vergelijken t/m 10 07Vergelijkt hoeveelheden (meer/minder) door tellend te vergelijken t/m 20 08Schat hoeveelheden (niet tellen) en geeft aan of het er meer of minder dan 10 zijn (grote verschillen, 4 en 30) 09Schat van twee groepen (niet tellen) welke groep meer of minder voorwerpen telt (tot 50 met een verschil van 20) 10Schat van twee groepen (niet tellen) welke groep meer of minder voorwerpen telt (tot 50 met een verschil van 10 11Schat in twee groepen (niet tellen) welke groep meer of minder voorwerpen telt (tot 100 met een verschil van min 25) 12

3 De telrijErvaart het tellen en de telrij in liedjes en via andere werkvormen 01Ervaart het tellen en de telrij in relatie tot het lichaamsschema (tellen op je vingers) 01Zegt akoestisch de telrij op met de hele klas tot 5 (meetellen) 02Beseft het tellen in relatie tot concrete voorwerpen (tellen met blokjes) 02Beseft het tellen in relatie tot symbolen op papier (tellen met plaatjes en turfstreepjes) 02Zegt akoestisch de telrij op met de hele klas tot 10 (meetellen) 03Imiteert synchroon tellen 03Overziet in één keer 2 voorwerpen (subiteert groepjes van twee voorwerpen) 03Naspelen (imiteren) van synchroon tellen tot 10 04Telt synchroon t/m 5 met tastbare voorwerpen 04Telt synchroon t/m 5 met getekende voorwerpen 04Overziet in één keer 3 voorwerpen (subiteert groepjes van drie voorwerpen) 04Telt synchroon t/m 10 met tastbare voorwerpen 05Telt synchroon t/m 10 met getekende voorwerpen 05Telt synchroon t/m 10 met de getallenlijn 05Herkent gestructureerde getalbeelden herkennen t/m 6 (dobbelsteen, domino, doos eieren, sixpack) (subiteren van geordende hoeveelheden) 05Akoestisch opzeggen van de telrij met de hele klas tot 20 06Telt resultatief met tastbare voorwerpen t/m 5 06Telt resultatief met getekende voorwerpen t/m 5 06Telt mentaal (in het hoofd) t/m 5 06Telt door met getallen onder de 10 06Telt synchroon t/m 20 met de klassikale getallenlijn (kaartjes) 07telt mentaal (in het hoofd) t/m 10 07Telt door met getallen onder de 20 07Telt resultatief met getekende voorwerpen t/m 10 07Telt mentaal (in het hoofd) t/m 10 07Telt synchroon t/m 30, 50, 100 met de getallenlijn 08Telt mentaal (in het hoofd) t/m 20 08Telt handig met sprongen van 2 met tastbare, getekende voorwerpen en met de getallenlijn onder de 2008

Telt structurerend en telt herlaald op met gelijke hoeveelheden t/m 5 (3, 6, 9, 12) en (5, 10, 15, 20) 08Telt handig met sprongen van 5 met de getallenlijn tot 50 09Telt handig met sprongen van 10 met de getallenlijn tot over de 100 10Telt handig met sprongen van 100 met de getallenlijn tot 1000 11

4 TerugtellenLoopt akoestisch de telrij af met de hele klas van 5 tot 0 (meetellen) 03Loopt akoestisch de telrij af met de hele klas van 10 tot 0 (meetellen) 04Telt synchroon af vanaf 5 met tastbare voorwerpen 05Telt synchroon af vanaf 5 met getekende voorwerpen 05Telt synchroon af vanaf 10 met tastbare voorwerpen 06

Page 30: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

30Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Telt synchroon af vanaf 10 met getekende voorwerpen 06Telt synchroon af vanaf 10 met de getallenlijn 06Telt akoestisch de telrij af met de hale klas tot 20 07Telt synchroon vanaf 10 met de getallenlijn 07Telt mentaal af (in het hoofd) vanaf 5 07Telt af naar 0 vanaf een willekeurig getal onder de 10 07Telt synchroon af t/m 20 met de getallenlijn 08Telt mentaal af (in het hoofd) t/m 10 08Telt af naar 0 vanaf een willekeurig getal onder de 20 08Telt synchroon af vanaf 100 met de getallenlijn 09Telt mentaal af (in het hoofd) t/m 20 09Telt verkort terug met sprongen van 2 met tastbare/ getekende voorwerpen 09Telt verkort terug met sprongen van 2 met de getallenlijn onder de 20 09Telt verkort terug met sprongen van 5 met tastbare en getekende voorwerpen en met de getallenlijn10

Telt verkort terug met sprongen van 10 met tastbare en getekende voorwerpen en met de getallenlijn11

5 Getallen en cijfersBeseft het tellen in relatie met cijfersymbolen (1-5) 03Wijst de cijfersymbolen t/m 5 aan 03Leest de cijfersymbolen t/m 5 04Wijst de cijfersymbolen t/m 10 05Leest de cijfersymbolen t/m 10 06Schrijft de cijfersymbolen t/m 5 06Herkent het symbool voor plus, min en is gelijk aan (+, - en =) 06Geeft het verschil aan tussen tientallen een eenheden (1 tiental en 2 losse eenheden) 07Leest de cijfersymbolen t/m 20 07Schrijft de cijfersymbolen t/m 10 07Geeft het verschil aan tussen het honderdtal, tientallen en een eenheden (10 en 2 lossen) 08Wijst de cijfersymbolen t/m 100 08Schrijft de cijfersymbolen t/m 20 08Leest de cijfersymbolen t/m 100 09Schrijft de cijfersymbolen t/m 100 10Geeft het verschil aan tussen het honderdtal, tientallen een eenheden (1 honderdtal, 1 tiental en 2 lossen)10

Leest de cijfersymbolen boven de 100 10Herkent het keer symbool (x) 10Herkent het symbool voor delen (:) 11

6 Handig rekenenSplitst concrete voorwerpen met het besef d.m.v. tellen dat het totaal hetzelfde blijft (3 splitsen in 1 en 2)03

Splitst hoeveelheden op plaatsjes met het besef d.m.v. tellen dat het totaal hetzelfde blijft (3 splitsen in 1 en 2) 04Splitst een aantal turfstreepjes met het besef d.m.v. tellen dat het totaal hetzelfde blijft (4 splitsen in 3 en 1) 05Splitst en voegt cijfersymbolen samen t/m 5 06Splits en voegt getallen samen in tientallen en eenheden (12; 1 tiental en 2 losse eenheden) 07Splits en voegt getallen samen door het tiental heen (12 splitsen in 8 en 4) 08Splits en voegt getallen samen in tientallen door t/m 100 (50 splitsen in 40 en 10) 09Typt op- en aftelsommen in op de rekenmachine en ervaart zodoende de werkwijze 09Splits en voegt getallen samen door het honderdtal heen (115 splitsen in 100 en 15) 10Typt op- en aftelsommen in op de rekenmachine en controleert eigen gemaakte sommen 10Typt keersommen in op de rekenmachine en controleert eigen gemaakte sommen 11Typt deelsommen in op de rekenmachine en controleert eigen gemaakte sommen 12

Page 31: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

31Doelenboek VSO – De Plantage 2010

7 RekensommenMaakt optelsommen met getallen t/m 5 06Maakt aftreksommen met getallen t/m 5 06Maakt optelsommen met getallen t/m 10 07Maakt aftreksommen met getallen t/m 10 07Maakt optel- en aftreksommen met getallen t/m 20 (niet door het tiental heen, 12 + 3 = …) 08Maakt optelsommen door het tiental heen (8 + 4 = …) 08Maakt optelsommen met getallen t/m 50 09Maakt aftreksommen met getallen t/m 50 09Deelt handelend concrete voorwerpen door 2 09Telt onder elkaar op en af t/m 50 10Maakt optelsommen met getallen t/m 100 10Vermenigvuldigt een getal met 2 10Deelt handelend concrete voorwerpen door 3 10Deelt handelend afbeeldingen door 2 10Maakt aftreksommen met getallen t/m 100 11Vermenigvuldigt met 5 en 10 (tafels) 11Deelt een getal door 2 11Deelt handelend concrete voorwerpen door 3 en 4 (taart in drie of vier stukken) 11Deelt handelend afbeeldingen door 3 en 4 (taart in drie of vier stukken) 11Telt onder elkaar op af t/m 1000 12Vermenigvuldigen met getal t/m 10 12Deelt door een getal t/m 5 12Deelt handelend concrete voorwerpen door 5 t/m 10 12Deelt handelend afbeeldingen door 5 t/m 10 12Noemt de tafels 1 t/m 10 op 12

8 KlokkijkenWeet dat activiteiten aan tijd gekoppeld worden (begin, eind; start, stop) 02Weet dat de tijd van een activiteit op een klok af te lezen is 03Koppelt de dagelijkse activiteiten aan de hele uren (b.v. 12.00 uur eten) 04Leest hele uren af 05Leest hele en halve uren af 06Koppelt dagelijkse activiteiten aan hele en halve uren 06Leest kwart voor en over af 07Koppelt activiteiten aan de kwartieren (pauze begint om kwart over drie) 07Leest op vijf minuten nauwkeurig de tijd af 08Leest op een digitale klok de hele uren tot 12 uur 08Koppelt activiteiten aan minuten (duurt tot vijf over half) 08Leest de klok op de minuut nauwkeurig af 09Leest op een digitale klok de hele en halve uren tot 12.00 09Leest op een digitale klok hele en halve uren tot 24.00 10Zet digitale tijden om in analoge tijden met betrekking tot de hele uren (13.00 = 1 uur) 10Leest op een digitale klok 5, 10 en 15 minuten (kwartieren) tot 24.00 11Zet digitale tijden om in analoge tijden met betrekking tot halve uren en kwartieren. (13.30 = half twee)11

Zet digitale tijden om in analoge tijden (13.32 = twee over half twee) 12Beheerst tijdsberekeningen gekoppeld aan activiteiten (reisplanner, tv-gids) 12

9 Meten en wegenLangs een liniaal tellen tot 10 (zonder cm begrip) 05Wijst de lengte aan op een liniaal tot 10 cm 06Meet en geeft de lengte aan van voorwerpen tot 12 cm (hele cm) 07Meet en geeft de lengte aan van voorwerpen tot 20 cm (hele cm) 08Meet en geeft de lengte aan van voorwerpen tot 30 cm (hele centimeters) 09Weegt pakken van exact 1 kilo af met een keukenweegschaal 09

Page 32: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

32Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Leest het eigen lichaamsgewicht af op een weegschaal 09Meet een halve en een liter vloeistof af 09Meet en geeft de lengte aan van voorwerpen tot 1 meter (met een duimstok of rolmaat) 10Meet en geeft de lengte aan van voorwerpen in halve centimeters 10Weegt 50 en 100 gram nauwkeurig af 10Meet vloeistof af in deciliters (1-10 dl) 10Meet en geeft de lengte aan van voorwerpen tot 2 meter (met een rolmaat) 11Meet en geeft de lengte aan van voorwerpen in halve centimeters 11Weegt 100, 200, 300, 400, 500 gram nauwkeurig af (digitaal en analoog) 11Meet vloeistof af in mililiters (tot 100 ml) 11Meet en noteert de lengte van een afstand die langer is dan de rolmaat of duimstok 12Meet en noteert de lengte aan van voorwerpen in milimeters 12Weegt een willekeurig gewicht af en noteert het op de 10 gram nauwkeurig (digitaal en analoog) 12Meet een vloeistof af en noteert het in 50 mililiter nauwkeurig 12

10 StandaardmatenGebruikt voor lengte het begrip centimeter 06Gebruikt voor lengte het begrip centimeter en meter 07Geeft aan dat 100 centimeter een meter is 08Gebruikt met gewicht het begrip kilo 09Gebruikt bij vloeistof het begrip liter 09Schrijft de afkorting voor liter als (l.) 09Schrijft de afkorting voor gram als (gr.) 09Schrijft de afkorting voor centimeter/meter/kilometer als (cm. m. km.) 09Gebruikt met gewicht de begrippen ons en gram 09Geeft aan dat 100 gram een ons is 09Gebruikt bij vloeistof het begrip deciliter 10Schrijft de afkorting voor deciliter als (dl.) 10Geeft aan dat 10 deciliter een liter is 10Geeft aan dat 1000 gram een kilo is 10Gebruikt het begrip km/uur 10Gebruikt bij vloeistof het begrip mililiter 11Geeft aan dat 100 mililiter een deciliter is 11Geeft aan dat 1000 mililiter een liter is 11Schrijft de afkorting als mililiter (ml.) 11Geeft aan dat 500 gram een pond is 11Gebruikt het begrip m/s 12

11 Eigen referentiemaatGeeft aan of iemand langer of kleiner dan hij is 03Doet ervaring op bij het ''meten'' van een voorwerp met een zelfgekozen maateenheid. (meten met voetstappen,vijf bekers in 1 fles) 04Vergelijkt de snelheid van voorwerpen (auto is snel, lopen gaat langzaam) 04''Meet'' met een zelfgekozen maateenheid (iets is 5 voetstappen lang) 05Schat in voorwerpen in hoe zwaar ze zijn (tafel is zwaar, stoel is lichter) 06Schat van voorwerpen in hoe hoog een object is (op de kast is hoog, op de stoel is lager) 06Vergelijkt schattend de snelheden van voertuigen, wat is sneller (lopen, boot, auto, vliegtuig) 07Vergelijkt schattend zijn eigen lichaamsgewicht met het gewicht van andere voorwerpen (zwaarder of lichter) 08Schat van voorwerpen in hoe zwaar ze zijn (1 pak suiker is 1 kilo en geen 10) 09Schat van voorwerpen in hoe hoog een object is (deur is 2 m hoog en geen 10) 09Schat de hoeveelheid van een beker water in en controleert het (minder of meer dan een liter) 10Schat afstanden tot 10 meter (in meters) 11Schat afstanden tot 100 meter (ongeveer 50 meters) 12Schat de hoeveelheid vloeistof in (deci)liters 12

12 Procedure van betalen

Page 33: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

33Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Weet dat je zuinig moet zijn op geld (geld niet verliezen) 01Speelt met (nep)geld 01Herkent munten als geld 02Herkent papiergeld als geld 02Weet dat je dat je op biljetten extra zuinig moet zijn (geld niet verliezen) 02Weet dat je (nep)geld uit je portemonnee aan een ander geeft 02Leert objectgebonden de begrippen meer/minder (product 1 meer munten dan product 2) 03Kent de functie van geld (ruilt geld voor producten in schoolwinkel) 03Herkent 1 en de 2 euromunten 04Ordent 1 en 2 euromunten op vorm 04Weet zonder waarde besef dat je geld aan een ander geeft en daar een product voor terug krijgt 04Benoemt munten van 1 en 2 euro 05Vergelijkt munten en biljetten 05Weet dat hij voor een twee euro stuk meer krijgt dan voor 1 eurostuk (objectgebonden) 05Kiept de portemonnee om bij betalen, met het besef dat je ook geld terug krijgt (gaat niet om de juiste hoeveelheid geld terug) 05Ordent biljetten op uiterlijke kenmerken 06Weet dat je voor 1 euro / 2 euro meer krijgt dan voro het kleingeld 06Betaalt gepast met het juiste bedrag mee (telt mee met 1 en 2 euromunten) 06Ordent het kleingeld op vorm 07Wijst bij biljetten het juiste biljet aan 07Betaalt gepast met 1 en 2 euromunten 07Wijst met kleingeld het juiste muntje aan 08Benoemt de biljetten tot 100 euro 08Beseft dat je voor een 10 eurobiljet meer koopt dan met een 5 eurobiljet 08Betaalt gepast met 5, 10 eurobiljetten en 1 en 2 euromunten 08Benoemt het kleingeld 09Legt biljetten opklimmend in waarde op volgorde (5,10,20,50,100) 09Betaalt bepast met 5, 10 eurobiljetten, 1 en 2 euromunten en 20 cent en 50 cent 09Weet dat een 2 euromunt evenveel is als twee losse euromunten 09Telt terugbekregen geld op 10Weet dat 5 losse euromunten evenveel waard zijn als een 5 eurobiljet 10Legt kleingeld opklimmend in waarde op volgorde (5,10,20,50) 11Betaalt gepast complexe bedragen zoals 4,56 met strategieën zoals een euro meer betalen 11Controleert het bedrag met de bon 11Weet dat één euro evenveel is als twee munten van 50 cent 11Betaalt gepast complexe bedragen gepast (ook met kleingeld) 12Maakt met kleingeld een groter bedrag (2 x 20 cent + 10 cent = 50 cent) 12

13 Prijzen van artikelen aflezenLeest prijzen geschreven in hele euro's onder de tien (gaat ook om met .00 en ,-) 07Leest prijzen afgerond op 50 cent onder de 20 euro 08Leest prijzen afgerond op 50 cent boven de twintig euro 09Leest prijzen afgerond op 10 en 20 cent 09Leest prijzen van producten met onafgeronde getallen tot 20 euro 10Leest prijzen producten met onafgeronde getallen tot 100 euro 11Leest prijzen van producten met onafgeronde getallen boven de 100 euro 12

14 Prijzen vergelijkenVergelijkt producten met afgeronde prijzen op de hele euro t/m 5 euro 08Vergelijkt producten met afgeronde prijzen op de hele euro t/m 10 euro 09Vergelijkt producten met prijzen afgerond op 50 cent onder de 10 euro 09Vergelijkt producten met prijzen afgerond op 50 cent boven de 10 euro 10Vergelijkt producten met prijzen afgerond op 10 en 20 cent (12,10 met 7,20/7,30 met 7,60) 10Vergelijkt onafgeronde prijzen, waarvan het verschil nog zit in de hele euro's (2,45 met 7,30) 11Vergelijkt artikelen van verschillende winkels in reclamefolders 12Kent de verschillen tussen de euro en buitenlandse valuta 12

Page 34: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

34Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Kent het verschil tussen sparen en lenen en het voordeel van sparen 12

15 Elektronisch betalenKent het begrip pinpas en de functie en doet er ervaringen mee op 09Pint met een pinpas of gebruikt zijn chippas in een winkel (pincode mag nog worden verteld) 10Pint bij een betaalautomaat en weet hoeveel geld hij wil pinnen (pincode wordt nog verteld) 11Pint of chipt bij een winkel of automaat en kent de pincode 11Pint of chipt bij een winkel of automaat met het besef van de gepinde waarde 12een zakrekenmachine eenvoudige rentepercentages 12Maakt zich een voorstelling van de omvang van rentepercentages (50% is de helft, 25% is kwart) 12Weet of iets meer of minder dan 50% is 12Kent de begrippen half, kwart en driekwart 12Kent de breuken ½, ¼ en ¾ 12Weet dat 2/4 hetzelfde is als ½ 12Kan breuken vereenvoudigen 12Kan rekenen met breuken 12

Page 35: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

35Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Oriëntatie op ruimte (Mens en Wereld)

1. Lichaamsschema2. Inrichtingselementen3. Ruimtelijke begrippen4. Plattegrond5. Oriënteren met de plattegrond6. In het verkeer (hoort bij gezond en redzaam gedrag)7. Toegankelijkheid8. Routes herkennen en benoemen9. Topografie 10. Functie van de leefomgeving11. Kennis van de omgeving

1 LichaamsschemaMaakt kennis met de ruimte om zich heen (lengte, hoogte en diepte ervaring, grote kleine werkhoeken)01

Wijst de verschillende lichaamsdelen aan (hoofd, benen, armen, oren, ogen, neus en mond) 01Neemt een verandering van houdingen en bewegingen waar 01Bootst verschillende houdingen en bewegingen van anderen na. 01Wijst kijkend in een spiegel de belangrijkste delen van het gezicht aan (oog, oor, mond, neus) 02Wijst bij anderen de belangrijkste lichaamsdelen aan 02Wijst op een foto de belangrijkste lichaamsdelen aan (van voren gezien) 02Benoemt de lichaamsdelen oog, oor, mond en neus 02Voert de juiste bewegingen uit bij de begrippen omhoog en omlaag gekoppeld aan lichaamsschema (arm omhoog) 02Benoemt bij anderen de belangrijkste lichaamsdelen 03Wijst en op een abstracte afbeelding de belangrijkste lichaamsdelen aan 03Benoemt de lichaamsdelen hoofd, arm en been 03Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen boven en onder gekoppeld aan het lichaamsschema (doe je handen boven je hoofd) 03Wijst op een foto van achteren genomen de lichaamsdelen aan 03Imiteert houdingen van een afbeelding (van voren gezien) 03Schat in hoeveel ruimte zijn eigen lichaam inneemt (kan er nog bij, op de bank, verstoppen achter een boom, in een schoen past) 03Wijst de voor- en achterkant van het lichaam aan 04Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen voor en achter gekoppeld aan het lichaamsschema (de handen zijn achter haar rug) 04Benoemt op een foto de belangrijkste lichaamsdelen (van opzij gezien) 04Benoemt op een abstracte afbeelding van achteren de lichaamsdelen 04Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen vooruit en achteruit samen met het lichaamsschema (springt

Page 36: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

36Doelenboek VSO – De Plantage 2010

vooruit achteruit) 05Benoemt op een afbeelding de belangrijkste lichaamsdelen (van opzij gezien) 05wijst de linker- en rechterkant van het lichaam aan met behulp van voorwerpen (een horloge of een ring)06

wijst de linker- en rechterkant van het lichaam aan 07Maakt de juiste bewegingen bij de begrippen links en rechts gekoppeld aan het lichaamsschema (de armen naar links of naar rechts) 08

2 InrichtingselementenHerkent een vertrouwde plaats en vertrouwde voorwerpen 01Weet dat er een wc aanwezig is 01Vindt de speelplaats vanuit de klas 01Vindt zijn eigen stoel in het lokaal 01Weet waar veel gebruikte spullen in de klas liggen 01Legt gebruikt materiaal bij elkaar 01Ruimt de eigen tafel op 01Wijst de verschillende plekken in de klas aan (blokkenhoek.) 02Wijst de stoelen en de tafels aan als inrichtingselementen van de klas 02Legt veel gebruikte (knutsel)spullen terug op hun plek (kwasten, kleurpotloden, placemat) 02Wijst van concrete objecten aan welke dezelfde positie innemen (alle omgevallen kegels) 02Wijst de klok aan in de klas 03Benoemt de verschillende hoeken in de klas (poppenhoek, etc.) en drie onderdelen uit de hoek 03Wijst verschillende onderdelen uit de speciale hoeken in de klas aan 03Wijst verschillende voorwerpen aan op de speelplaats 03Benoemt de stoelen en de tafels als inrichtingselementen van de klas 03Legt speel- en knutselspullen op de juiste plek terug 03Benoemt verschillende voorwerpen op de speelplaats 04Wijst op een foto de zichtbare elementen van de eigen huiskamer aan 04Wijst op een foto de zichtbare elementen van een slaapkamer 04Wijst de van buiten zichtbare onderdelen van een huis aan (deur, raam, gordijnen, schoorsteen.) 04Brengt orde in een beperkte ruimte (een speelhoek opruimen door spullen bij elkaar te leggen) 04Benoemt op een foto de zichtbare elementen van een huiskamer 05Benoemt de functie van de onderdelen uit de huiskamer 05Wijst op een foto de zichtbare elementen van een slaapkamer aan 05Benoemt enkele niet zichtbare elementen van een foto (spullen in een kast) 06Benoemt inrichtingselementen uit een woonkamer zonder foto 06Benoemt op een foto de zichtbare elementen van een slaapkamer 06Wijst op een foto de inrichtingselementen van verschillende kamers in een huis aan (bad- slaapkamer.) 06

Benoemt inrichtingselementen van verschillende kamers in het huis zonder foto 07Wijst elementen die buiten voorkomen (straat, boom) 07Benoemt het type huis waarin hij woont (eengezinswoning, flat, boerderij, villa, rijtjeshuis) 07Benoemt elementen die in de straat voorkomen (auto, lantarenpaal.) 08Wijst op een afbeelding de inrichtings-elementen aan van een stad of een dorp (huis, school, markt, kerk, winkel) 08Benoemt de bordjes in een winkel (picto’s en tekst bordjes) 08Benoemt de inrichtingselementen van een stad en/of een dorp (bibliotheek, bank, bedrijven, gemeentehuis, kapper, tandarts, dokter) 09Benoemt verschillende bebouwing in huizen (eengezinswoning, flat, boerderij, bejaardenhuis, villa, rijtjeshuis) 09Benoemt de inrichtingselementen die in een openbaar gebouw kunnen voorkomen (receptie, toilet, lift, wachtruimte) 10Benoemt de inrichtingselementen in de natuur (bossen, bomen, planten, bloemen, besjes, vogels, insecten,etc.) 11Benoemt verschillende winkels (supermarkten, drogist, warenhuizen, brillenwinkels.) 11

Page 37: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

37Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Benoemt het riool als inrichtingselement 11Weet dat kabels en riolen onder de grond liggen 11Benoemt de inrichtingselementen van Nederland (zee, steden, rivieren, dijken, wegen, bossen) 12

3 Ruimtelijke begrippenReageert in de ruimte op de begrippen op en af 02Reageert in de ruimte op de begrippen in, voor en achter 03Gebruikt in de ruimte de begrippen op en af 03Reageert in de ruimte op de begrippen naartoe, hierheen, naast onder 04Gebruikt in de ruimte de begrippen in, voor en achter 04Reageert in de ruimte op de begrippen voorbij, verder, middenin 05Reageert in de ruimte op de begrippen, (hier)vandaan 06Reageert in de ruimte op de begrippen dichtbij, veraf, dichterbij, verder af 07Reageert in de ruimte op de begrippen even ver, dichtst bij, verst af 08

4 PlattegrondHerkent de klas op een foto 01Herkent een bekend persoon op een foto van bovenaf 02Herkent bekende inrichtingselementen van bovenaf (foto van het bureau) 03Wijst de concrete hoeken uit de klas aan op een getekende plattegrond 04Wijst de inrichtingselementen (kast, bureau v/d juf) op een getekende plattegrond 05Weet dat de inrichtingselementen een logische plek hebben 06Benoemt op een plattegrond de inrichtingselementen uit de huiskamer 06Benoemt op een plattegrond de inrichtingselementen uit de overige kamers (slaapkamer, keuken)07Benoemt op een plattegrond de kamers uit een huis op basis van de inrichtingselementen 08Benoemt op een plattegrond de verschillende plaatsen van de school aan (wc, plein, klas) 08Maakt (in de klas) een plattegrond met de belangrijkste inrichtingselementen van de klas (zonder verhoudingen) 09Legt een verband tussen de kleuren op de legenda en de plattegrond 09Gebruikt de legenda om een plek op de plattegrond te vinden 10Wijst veelkomende picto’s op een plattegrond van een openbaar gebouw aan (uitgang, wc, receptie.)10

Vindt het treinstation op een kaart 11Vindt op een plattegrond (alle) ruimtes in een gebouw 11Geeft aan op een kaart in welk vak een bepaalde voorziening is te vinden (B-3) 12

6 In het verkeer (hoort bij Gezond en Redzaam Gedrag)Ziet het gevaar van fietsen, lopen en spelen bij een (drukke) weg/ straat 01Gaat niet van uit zichzelf van de stoep af 01Loopt, afgezet op school, direct het schoolplein op 01Blijft na schooltijd op de juiste plek op de taxi wachten 01Doet uit eigen initiatief de gordel om in een auto of taxi 02Stapt pas uit als de chauffeur het zegt 02Kent waarschuwingsgeluiden (bel, sirene, toeter) 02Reageert op de kleur rood door te stoppen en op de kleur groen te gaan lopen 03Kijkt om zich heen bij het oversteken en steekt recht over 03Blijft uit zichzelf in een openbare ruimte en in het verkeer bij de groep 04Gebruikt het zebrapad of het voetgangerslicht (drukt op de knop) als dat aanwezig is 05Steekt zelfstandig over bij een voetgangerslicht 06Benoemt verschillende verkeersdeelnemers (fietser, auto, tram) 06Kijkt naar links en rechts (2x) om te zien of er verkeer aan komt 07Steekt zelfstandig over bij een rustige overzichtelijke straat 07Kent verschillende vormen van openbaar vervoer (tram, bus, metro, trein) 07Zoekt een veilige plek om over te steken (bij een rustig overzichtelijk stuk van de straat) 07Steekt zelfstandig over bij een rustige straat met geparkeerde auto’s 08Blijft rechts fietsen 08

Page 38: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

38Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Steekt zijn hand uit bij het fietsen 08Weet welk vervoerskaartje er gekocht moet worden en waar dat te koop is 08Steekt zelfstandig over bij een drukke straat 09Reist zelfstandig met de trein (zonder overstappen opgehaald en afgehaald van het station) 09Past de betekenis van enkele belangrijke verkeersborden toe 10Reist zelfstandig met de trein en stapt over op een andere trein 10Stempelt de eigen strippenkaart af 10Benoemt de invloed van het weer op het verkeer 10Zorgt voor verlichting in het donker en bij regen of mist 10Kent de reistijd van een bekende route 11Reist zelfstandig met de trein en stapt over op een ander openbaarvervoermiddel en andersom 11Past alle voorrangsregels correct toe in het verkeer 12Schat de reistijd van een onbekende route in 12Kent de theorie van het verkeer voldoende om zijn brommercertificaat te halen 12

7 ToegankelijkheidWeet wanneer de klas verlaten mag worden en wanneer niet 02Weet wanneer je bij een andere klas naar binnen mag 02Weet wanneer hij in andere kamers (adjunct-directeur, IB-kamer, Logopediekamer, personeelskamer, Snoezelruimte) mag komen 03Kent de toegankelijkheid van huizen en tuinen en de school (niet zomaar ergens naar binnen lopen) 04Kent de toegankelijkheid van de supermarkt als openbare gelegenheid 05Kent de toegankelijkheid van de winkel als openbare gelegenheid 06Weet in welke winkels voor hem geschikt zijn en welke niet 06Kent de toegankelijkheid van het openbaar vervoer (met een vervoersbewijs) 07Kent de toegankelijkheid van de bibliotheek, postkantoor, bank. 08

8 Routes herkennen en benoemenOnderscheidt functies van bekende ruimtes waar hij zich in bevindt (keuken, toilet, lokaal) 01Kent korte routes in en nabij het klaslokaal (naar de wc) 02Benoemt oriëntatiepunten in en nabij het klaslokaal (bord, kast) 03Benoemt oriëntatiepunten in de school (groep 8 bij de groene deur) 04Kent de routes in de school (weet hoe hij op verschillende plaatsen 04Benoemt oriëntatiepunten rondom de school (ingang kleuters is bij het grijze hek) 05Kent routes rondom de school 05Benoemt oriëntatiepunten in de nabije omgeving van de school of van huis (speeltuin, kerk) 06Kent korte routes in de nabije omgeving van de school of van huis (naar de brievenbus, naar een speelplein) 06Benoemt ruimtes met een bepaalde functie in andere huizen/ gebouwen (keuken, slaapkamer, woonkamer) 07Loopt een korte route in een bekende omgeving aan de hand van genoemde oriëntatiepunten (verder de wijk in: langs de kerk, tegenover de bushalte) 08Loopt een lange route in een bekende omgeving aan de hand van genoemde oriëntatiepunten (naar een andere wijk toe, naar een verder gelegen winkel) 09Vindt de juiste plek met één aanwijzing van links en rechts (bij stoplicht naar links) 09Benoemt oriëntatiepunten in de omgeving van een ander huis/ gebouw (tegenover een park, je komt langs een politiebureau) 10Herkent in een onbekende omgeving genoemde oriëntatiepunten (standbeeld, spoorlijn over, langs het water) 10Vertelt een ander of diegene links of rechts af moet slaan 10Wijst op de plattegrond aan hoe je moet lopen 10Geeft verschillende routes aan om op een bepaalde plek te komen 11Geeft aan welke route hij het fijnst vindt om te nemen naar een bepaalde plek 11Vindt de juiste plek met aanwijzingen van links en rechts (eerste straat rechts, na postkantoor links)11Vindt op een kaart de plek waar hij op dat moment is 11Vertelt de weg op een plattegrond m.b.v. herkenningspunten (binnen na de wc links, buiten na de kerk

Page 39: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

39Doelenboek VSO – De Plantage 2010

rechts) 11Benoemt oriëntatiepunten in bekende omgevingen waar hij niet vaak komt (vakantieomgeving, plekken in

een pretpark) 12Vindt m.b.v. een plattegrond de weg in een gebouw 12Vindt de weg in de eigen stad met behulp van een kaart 12Vindt de weg in een onbekende stad met behulp van een kaart 12

9 TopografieBenoemt de stad of dorp waarin hij woont 05Benoemt de straat waarin hij woont 06Benoemt twee in de buurt liggende dorpen of steden uit de omgeving 07Ziet dat een woonwijk een geheel is (door de ligging of de straatnaamgeving) 08Benoemt meerdere straten uit zijn omgeving 09Wijst aan de hand van een legenda wegen, steden en bossen aan 09Wijst op een liggende kaart bekende plaatsten in de buurt aan 09Leert de overeenkomsten tussen de wereldkaart en een wereldbol 09Wijst op de kaart van Europa landen aan (landen als geheel onderscheiden) 10Wijst op de kaart van Europa Nederland aan en de plek waar hij woont 10Onderscheidt zeeën en rivieren op een kaart 10Benoemt Amsterdam als de hoofdstad van Nederland en wijst de ligging aan op een kaart 11Benoemt Den Haag als de stad waar de regering werkt en wijst de ligging aan op een kaart 11Wijst 5 landen aan op de kaart van Europa (op relevantie door vakantie of actueel nieuws) 11Benoemt alle provincies en de bijhorende hoofdsteden 12Kent vier voor de leerling relevante grote steden in Nederland en wijst ze aan op een kaart 12Onderscheidt de continenten op de wereldkaart en wijst Europa aan 12Zoekt op waar landen (landen uit het actuele nieuws) liggen op de wereldkaart 12

10 Functie van de leefomgevingBenoemt de functie van een huis (wonen en slapen) 04Benoemt de functie van een politiebureau in ieder dorp of iedere stad 05Benoemt de functie van een brandweerkazerne in ieder dorp of iedere stad 05Benoemt de functie van een kerk 06Benoemt de functie van parken en speelplaatsen in een dorp of stad 06Benoemt de functie van winkels 06Benoemt verschillende soorten winkels 06Benoemt de verkeersborden voor voetgangers zoals: voet en zebrapad, bus en tramhalte, woonerf 06Benoemt de functie van een tandarts en een dokter in ieder dorp 07Benoemt waar het eten en drinken vandaan komt 07Benoemt de functie van sportvelden en sportcomplexen bij een stad of dorp 07Benoemt de verkeersborden voor fietsers zoals: fietspad, voorrangsborden, stopborden 07Benoemt de functie van verschillende beroepen en bedrijven in een dorp of stad 08Benoemt de functie van gemeentehuis 08Benoemt de functie van een ziekenhuis 08Benoemt de verkeersborden voor auto’s zoals: autoweg, autosnelweg, doodlopende weg 08Benoemt de voordelen van het openbaar vervoer (voor iedereen, minder druk op de weg.) 09Benoemt de functie van flats en andere hoogbouw 09Benoemt de voordelen van de functie van stadselementen t.o.v. dorpselementen (bioscoop, veel winkels t.o.v. veel ruimte) 10Benoemt de functie van de school voor het latere werk 10Vertelt dat mensen de natuur nodig hebben om te leven (ademen , eten en drinken) 11Benoemt de functie van het riool 11Benoemt de functie van gas, water en licht 11Benoemt functie van dijken en duinen in Nederland 12

Page 40: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

40Doelenboek VSO – De Plantage 2010

11 Kennis over de omgevingWeet dat er mensen zijn die stelen en bergt waardevolle spullen veilig op 06Geeft drie recreatiemogelijkheden bij water (zwemmen, surfen, varen, duiken) 07Geeft drie recreatiemogelijkheden in de bossen (wandelen, fietsen, dieren kijken, verzamelen) 07Geeft drie recreatiemogelijkheden in een stad/ dorp (film, winkelen, uit eten, terras) 08Geeft drie recreatiemogelijkheden in de bergen (klimmen, wandelen, skiën) 08Benoemt 3 verschillen tussen het platteland en de stad (wandelen t.o.v. van winkelen, druk t.o.v. rustig)09

Benoemt drie typische ‘gebouwen’ van het platteland en van de stad (molen, boerderij, hooischuur t.o.v. flat, kantoren, stations) 09Geeft een beroep dat bij het water hoort (visser, strandwacht, toerisme) 10Geeft een beroep dat bij het platteland hoort (veeboer, tuinder) 10Geeft een beroep dat in de stad hoort (kantoormedewerker) 10Geeft een beroep dat in de industrie hoort (staalarbeider) 10Geeft verschillen aan tussen klimaten en de invloed op activiteiten (warm land- zonnen, koud land- skiën)11

Geeft een aanpassing die mensen moeten maken in de bergen (vallende rotsen, huis op palen) 12Geeft een aanpassing die mensen moeten maken voor het water (dijken, duinen) 12

Oriëntatie op tijd

1. Tijdsindeling2. Tijdsbegrippen3. Dagplan4. Kalender en agenda5. Gebeurtenissen in de tijd6. Geschiedenis en bronnen

1 TijdsindelingHerkent een patroon in de twee opeenvolgende activiteiten (na eten tandenpoetsen etc.) 01Begrijpt het verschil tussen dag en nacht aan de hand van het verschil tussen wakker en slapen 02Begrijpt dat er een vaste dagelijkse volgorde is 02Begrijpt het verschil tussen dag en nacht aan de hand van het verschil tussen licht en donker 03Begrijpt het verschil tussen dag en nacht aan de hand van het verschil tussen zon en maan 04Geef aan dat een week langer duurt dan een dag 05Geeft aan dat een week zeven dagen duurt 05Zet dag, week, maand en jaar op de juiste volgorde van tijdsduur 06

2 TijdsbegrippenBegrijpt de woorden stoppen (klaar) en beginnen 02

Page 41: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

41Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Gebruikt het woord stopt 03Begrijpt de woorden ochtend, middag, avond, dag, nacht 03Gebruikt de woorden ochtend, middag, avond, dag, nacht 04Benoemt de dagen van de week 04Begrijpt de woorden eerst…dan, straks, daarna, eerste, laatste, volgende, wachten 04Begrijpt de woorden jong, oud, nu, uur, vanochtend, vanmiddag, vanavond 04Gebruikt de woorden uur, nu, straks, vanochtend, vanmiddag, vanavond, jong, oud 05Begrijpt de woorden later, eerder, vorige, vandaag, gister, morgen, week 05Noemt het huidige seizoen 06Benoemt de vier seizoenen op volgorde 06Benoemt de maanden van het jaar 06Gebruikt de woorden morgen, gister, vandaag, week 06Begrijpt de woorden wanneer, erna, hoe laat, (het is) voorbij 06Gebruikt het woord half uur 06Gebruikt de woorden eerst, dan, straks, daarna, eerste, laatste, volgende, wachten 07Gebruikt de woorden minuten en kwartieren 07 Begrijpt de woorden voordat, nadat, toen 07Begrijpt de woorden eergisteren en overmorgen 07Begrijpt de woorden tot wanneer, zo meteen, hoe lang nog, na, nog twee keer slapen 07Begrijpt de woorden tweede, derde, ervoor, te laat 07Gebruikt de woorden voordat, nadat, toen 08Gebruikt de woorden eergisteren en overmorgen 08Gebruikt de woorden tot wanneer, zo meteen, hoe lang nog, na, nog twee keer slapen 08Gebruikt de woorden tweede, derde, ervoor, te laat 08Gebruikt de woorden minuten en kwartieren 08Begrijpt de woorden vroeger, lang geleden, binnenkort, nooit 08Begrijpt de woorden later, (toekomst), hoe lang (tijd) 08Gebruikt de woorden vroeger, lang geleden, binnenkort, nooit 09Gebruikt de woorden later, (toekomst), hoe lang (tijd) 09Koppelt een handeling aan de woorden het is (bijna) tijd, (nog) even (door sneller te werken, op te schieten) 10Kan inschatten hoe redelijkerwijs "een paar minuutjes" duren 11Is bekend met de begrippen zomertijd en wintertijd 11Weet wat zomertijd en wintertijd in de praktijk inhouden 11Weet dat er tijdsverschillen bestaan met andere landen 12

3 DagplanBenoemt de activiteiten van het dagritmepakket. (zie begrijpend lezen) 01Benoemt met behulp van het dagritme pakket welke activiteit nu aan de gang is 01Bekijkt de dagindeling op het dagritmeschema en heeft tijdens de dag houvast aan het schema 01Stopt en begint met een activiteit als dat gevraagd wordt 02Benoemt m.b.v. het dagritmepakket de volgende activiteit 02Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten inde klas m.b.v. het dagritmepakket 03Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten opstaan, naar school, naar huis, naar bed 03Gebruikt de dagdelen ochtend, middag, avond correct 04Gebruikt de tijdsbegrippen nu, straks vanochtend, vanmiddag, vanavond 05

4 Kalender en agendaBenoemt de dagdelen en de dagen van de week 04Benoemt welke dag het is 04Bepaalt m.b.v. de weekkalender welke activiteiten gedaan zijn en welke nog komen 05Weet welke maand het is 05Geeft aan dat een week zeven dagen duurt 05Past de dagen van de week toe. 06Benoemt de maanden van jaar 06Leest de datum van vandaag af (deze wordt aangewezen of is gemarkeerd) 06Wijst de datum van gisteren en morgen aan 06

Page 42: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

42Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Wijst de datum van eergisteren en overmorgen aan 07Benoemt de duidelijke kenmerken van de vier seizoenen 07Zet dag, week, maand op de juiste volgorde van tijdsduur 07Gebruikt het begrip volgende 07Noemt de datum van zijn verjaardag 07Benoemt de huidige maand 07Geeft het doel van een eigen agenda aan (dagritme staat in eigen agenda) 08Ordent eigen activiteiten op dagen en dagdelen (vanochtend gespeeld, maandag gezwommen) 08Wijst feestdagen, vakantie, een uitje op een kalender aan. (leraar noemt de datum) 09Noteert activiteiten in een eigen kalender (feestdagen, verjaardag, uitje) 09Zoekt de juiste datum en noteert afspraken in een eigen agenda 10Zoekt de juiste datum in zijn agenda op en leest de activiteiten af 10Koppelt seizoenen aan de maanden van het jaar 10Leest de datum op twee manieren af (26 januari 2004/ 26-01-04) 11Rekent hoeveel dagen/weken het nog duurt tot een volgende activiteit binnen één maand 11Bepaald iemands leeftijd uit een geboortedatum 12Rekent hoeveel dagen/weken het nog duurt tot een volgende activiteit over de maand heen 12

5 Gebeurtenissen in de tijdHerinnert zich na herinnering van een concreet voorwerp een activiteit (bv. door het aanwijzen van een voorwerp) uit de vorige les 02Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten m.b.v. het dagritmepakket 03Benoemt de juiste volgorde van de activiteiten in de klas m.b.v. het dagritmepakket 03Vertelt bij een foto over een speciale activiteit wat hij gedaan heeft (een feestdag, verjaardag of kamp)03

Geeft globaal het dagritme van de dag aan zonder het dagritmepakket 04Weet dat volwassenen ouder zijn 04Vertelt zonder foto over een speciale activiteit wat hij gedaan heeft (een feestdag, verjaardag of kamp) 04

Benoemt de juiste volgorde van opstaan, naar school, huis, buiten spelen/ tv, eten, naar bed 05Schat de leeftijd van groepsgenoten 05Geeft aan welke evt. broer(s) en zus(sen) jonger of ouder zijn 05Vertelt zonder foto over het weekend 05Vertelt met een foto over een vorige lesactiviteit 06Vertelt zonder foto over een vorige lesactiviteit 06Geeft aan wat het vorige project of belangrijke activiteit was 07Zet zijn familie in volgorde van leeftijd van jong naar oud 07Ordent belangrijke gebeurtenissen in de juiste volgorde in het jaar (feestdagen, kamp, verjaardag) 08Ziet in tijd vooruit door visueel ondersteund twee activiteiten in een week te plannen 09Geeft aan hoeveel dagen (binnen een week) een belangrijke gebeurtenis nog weg is ( een feestdag, verjaardag of kamp) 09Ziet in tijd vooruit door visueel ondersteund twee activiteiten op een ochtend te plannen 10Zet grote gebeurtenissen in zijn leven in de juiste volgorde (geboren, naar school, verhuizen, naar VSO) 10

Weet dat sommige activiteiten 1 keer per maand zijn (alarm, grofvuil) 10Ziet in tijd vooruit door visueel ondersteund drie activiteiten op een ochtend te plannen 11Zet de feestdagen (kerst, suikerfeest, verjaardag) op de juiste maand op een kalender 11Zet de vakanties (herfst, kerst, voorjaars) in de juiste volgorde 11Noemt in volgorde de grote vakanties waar hij naar toe is geweest (laatste drie) 11Ziet in tijd vooruit door drie activiteiten op een ochtend te plannen (zonder visuele ondersteuning)12Weet wanneer er een nieuwe maand begint 12Gebruikt een kalender om speciale gebeurtenissen uit het eigen leven in de tijd te situeren 12Gebruikt een kalender om de tijd tussen deze gebeurtenissen correct te bepalen 12

6 Geschiedenis en bronnenWeet dat de wereld er heel vroeger anders uit zag (hutten, speren, kleden, dierenvellen, ridders, zwaarden) 06

Page 43: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

43Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Plaats begrippen uit een specifieke periode bij elkaar (zwaard, ridder, jonkvrouw, paard) ( een ander voorbeeld is speer, jager, berenvacht, verzamelaar) 07Plaats twee duidelijk verschillende geschiedenisperiodes in de juiste volgorde in tijd 07Kent het begrip uitvinding en kan dingen uit zijn omgeving noemen die er vroeger niet waren (vliegtuig, snelle trein, computer) 08Geeft bij een plaatje aan of het een plaatje van nu is of van vroeger 08Noemt oude gebruiksvoorwerpen zoals een typmachine, zwart-wit tv, stoomtrein, koets 09Geeft bij een verhaal aan of het verhaal zich in het nu afspeelt of vroeger 09Geeft met een voorbeeld aan dat een gebruiksvoorwerp is veranderd door de invloed van de tijd (telefoon kleiner en mobiel, auto sneller, computer kleiner en sneller) 10Weet dat er een oorlog is geweest in Nederland en dat het voor veel mensen verschrikkelijk was 11Zoekt feiten en gebeurtenissen op uit zijn eigen leven (door fotoboeken te bekijken en te vragen aan familie) 11Weet dat er vroeger een andere munt was om mee te betalen, de gulden 12Zoekt feiten en gebeurtenissen op in geschiedenisboeken 12

Oriëntatie op natuur en techniek

3. Inrichtingselementen van de natuur4. Met zorg omgaan met de natuur7. Soorten weer8. Meten van het weer9. Rekening houden met het weer10. De gevolgen van het weer11. Invloed van een seizoen12. Natuurkundige verschijnselen13. Knutselen en bouwen14. Veiligheid

Page 44: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

44Doelenboek VSO – De Plantage 2010

3 Inrichtingselementen van de natuurWeet wat een park is en benoemt elementen uit het park (schommel, bomen, een vijver, paadje) 04Benoemt een bos op een afbeelding 05Benoemt een sloot 05Benoemt de inrichtingselementen uit de natuur water, land en lucht 06Benoemt bergen op een afbeelding 06Benoemt het strand op een afbeelding 06Benoemt een weide op een afbeelding 07Benoemt een meer en een zee op een afbeelding 07Legt afbeeldingen van dieren in de juiste leefomgeving (koeien bij weiland, aap in het bos.) 07Benoemt enkele willekeurige elementen in de natuur (bossen, bomen, planten, bloemen, besjes, vogels, insecten,etc.) 08Benoemt verschillende vormen van water; zee, meer, rivier, beek 08Benoemt twee kenmerken van water, land en lucht (dieren die er leven, begroeiing) 09Benoemt verschillende soorten biotopen; weide, bos, strand 09Herkent het verschil tussen loofbossen en naaldbossen (2 verschillende bomen) 09Vergelijkt afbeeldingen van diverse landschappen 10Geeft verschillende inrichtingselementen aan 10Benoemt klei (aarde) en zand als verschillende grondsoorten 10Benoemt twee verschillen tussen grasland en bos (dieren die er leven, planten die er leven) 11Benoemt verschillende vormen van reliëf (bergen, duinen, heuvels) 11Geeft verschillen aan tussen klimaten en de invloed op activiteiten (zonnen in warm land, skiën in koud land) 12

4 Met zorg omgaan met de natuurMaakt kennis met het verzorgen van planten door samen water te geven in de klas 01Gooit afval in de vuilnisbak in de klas 01Verwoest geen planten 01Gaat voorzichtig om met planten uit de klas 02Gooit afval op het speelplein in de vuilnisbak of bewaart het afval 02Weet waarom er prullenbakken in een park of op straat staan 03Gooit afval buiten op straat in de vuilnisbak of bewaart het afval 03Plukt geen bloemen uit de natuur 04Loopt op de paden in een park en niet door het groen 04Scheidt papier afval van ander afval 05Scheidt glasafval van ander afval 05Scheidt groenafval van ander afval 06Scheidt batterijen van ander afval 06Doet de lichten uit als hij een kamer verlaat (is zuinig met energie) 06Laat water niet onnodig lang stromen (is zuinig zijn met water) 06Zet elektrische apparaten uit als ze niet gebruikt worden (is zuinig met energie) 07Weet dat in de herfst/ winter de verwarming aan moet (en de deuren dicht) 07Gooit bloemen/planten weg die dood zijn 08Weet waarom je geen afval op straat mag gooien 08Gaat zuinig met papier om, zodat er niet te veel bomen worden gekapt (papier komt van bomen) 08Geeft vier voorbeelden van goed omgaan met het milieu (scheiden van afval, afval netjes weggooien, zuinig zijn met elektrische apparaten en zuinig zijn met water) 09Beseft dat machines het milieu vervuilen en gebruikt ze met mate 10Begrijpt het principe van winter en zomertijd voor het milieu 11Geeft het belang aan van een houding van zorg en respect voor de omgeving (je hebt de natuur nodig om te blijven leven) 12

7 Soorten weer

Page 45: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

45Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Maakt kennis met eenvoudige weersverschijnselen (staat in de zon en in de regen) 02Begrijpt het woord weer 03Gebruikt de 'weer' pictogrammen zon en regen juist 03Gebruikt de 'weer' pictogrammen halfbewolkt en zon, sneeuw juist 04Benoemt de regen en de zon 05Benoemt sneeuw, wind en onweer 05Benoemt het gemiddelde weertype bij het seizoen (lente/ zomer- warm en zon, herfst- wind en regen, winter- koud, sneeuw) 05Benoemt hagel en mist 06Benoemt wat wel en niet te doen bij onweer (nooit onder een boom, maar een gebouw of een auto binnengaan) 06Kent de begrippen ijskoud en bloedheet 07Brengt nuance in het soort regen (motregen of stortregen) 07Beschrijft welk weer het vandaag is op basis van (globale) kenmerken (warm, bewolkt, zonnig, regen)08

Benoemt dat verschillende weer-kenmerken kunnen voorkomen die tegenstrijdig lijken te zijn (zon, maar koud en regen, maar warm) 09Benoemt de verschillende weerpictogrammen bij het bekijken van een weerbericht 09Weet wat een overstroming is 10Weet wat orkaan is 10Weet wat een hittegolf is 10Herkent en vergelijkt het weer van enkele dagen (warmer, meer regenachtig, meer wind) 11

8 Meten van het weer

Herkent een (buiten) thermometer en geeft aan welke functie het heeft 08Gebruikt een regenmeter om de hoeveelheid regen te kunnen meten 08Leest een standaard thermometer af en vertelt hoeveel graden het is (boven nul) 09Leest een standaard thermometer af en vertelt hoeveel graden het is (beneden nul) 10Leest de temperatuur af van diverse thermometers 11Leest de hoeveelheid regen af in millimeters 11Meet de regen en de temperatuur gedurende een week en vult de resultaten in op een overzicht 12

9 Rekening houden met het weerTrekt buiten met koud weer of als het regent een jas aan 05Trekt handschoenen, een sjaal en een muts aan bij koud weer 05Trekt een korte broek en een T-shirt aan bij warm weer (luchtige kleding) 05Benoemt het verschil tussen een winter- en een zomerjas 06Gaat zonder jas naar buiten met warm weer 06Gebruikt een paraplu als het regent 06Trekt een regenjas aan als het regent 07Koppelt kleren en spullen aan een bepaald weertype (paraplu aan regen, badpak of zonnebrand aan warm, dikke trui aan koud) 07Past zijn kleding aan bij extreme weertype; erg warm, erg koud en regen 08Kiest de juiste kleding uit bij gegeven weerpictogrammen zon, bewolkt, regen en sneeuw 08Koppelt activiteiten aan bepaalde weertypes (spelletje binnen bij regen, strand bij zon, park bij zon en half bewolkt, schaatsen bij ijs) 09Past zijn kleding aan op het weerbericht van de dag (de weerkalender) 10Houdt bij activiteitenkeuze rekening met het weerbericht van de dag (de weerkalender) 10Past zijn kleding aan op het weerbericht (radio, tv, krant) van de vorige dag 11Houdt bij het voorbereiden op vakantie rekening met een ander klimaat in het vakantieland (bij het inpakken van kleding) 11Houdt rekening met het weerbericht voor langere tijd bij het kiezen van activiteiten (radio, tv, krant)12

Page 46: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

46Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Houdt rekening met het weerbericht voor langere tijd bij het kiezen van kleding (radio, tv, krant) 12

10 Gevolgen van het weer

Benoemt dat door sneeuw en ijzel de straat heel glad kan zijn 09Benoemt dat mist het zicht vermindert 09Kent een probleem bij een overstroming voor mens, dier en plant 10Benoemt verschillen in kleding van mensen uit andere landen 10Benoemt welke kleding mensen in koude landen dragen (eskimo’s) 11Benoemt welke kleding mensen in warme landen dragen (Afrikaanse landen) 11Herkent aanpassingen van planten en bomen op het weer (verlies van bladeren, cactus, lange wortels)12

11 Invloed van een seizoenBenoemt dat in de herfst de bomen hun bladeren verliezen en in de lente ze weer uitgroeien 05Benoemt dat dieren in de lente jongen krijgen 05Benoemt het huidige seizoen 06Benoemt de vier seizoenen op volgorde 06Benoemt de duidelijke kenmerken van de vier seizoenen 07Benoemt de activiteiten die bij een bepaald seizoen horen (schaatsen, zwemmen, bladeren zoeken, bloemen plukken) 08Weet dat planten in de lente weer beginnen te groeien 09Weet dat de dagen in de zomer langer duren (langer licht) dan in de winter 10Begrijpt het principe van winter en zomertijd 11Geeft aan wat noodzakelijk is in de tuin bij een bepaald seizoen (snoeien in het voorjaar, bollen planten in het najaar, oogsten in de zomer, zaaien in het voorjaar) 12

12 Natuurkundige verschijnselenBenoemt dat sommige apparaten elektriciteit nodig hebben 06Benoemt dat elektriciteit gevaarlijk is 06Komt niet met water of drinken in de buurt van stopcontacten 06Ervaart met kleine experimenten het effect van zwaartekracht 06Maakt schaduwen met voorwerpen en lichtbronnen 07Toetst eigen ideeën en veronderstellingen over het effect van zinken en drijven met kleine experimenten07

Benoemt voorwerpen die drijven en voorwerpen die zinken (hout- baksteen) 07Toetst eigen ideeën en aannames over het effect van zweven met kleine experimenten (vliegtuigje) 08Toetst eigen ideeën en aannames over de werking van vergrootglas met kleine experimenten 08Toetst eigen ideeën en aannames over het effect van een magneet met kleine experimenten 08Toetst eigen ideeën en aannames over het effect van warmtegeleiding met kleine experimenten 09Benoemt voorwerpen die goed warmte geleiden (ijzeren handvat) 09Benoemt voorwerpen die geen warmte begeleiden (plastic handvaten, ovenwanten) 09Toetst eigen ideeën en veronderstellingen over het effect van lenzen (bril) 10Toetst eigen ideeën en veronderstellingen over het proces van stollen, smelten en verdampen 10Toetst eigen ideeën en aannames over effect van spiegelende oppervlakken: hol, bol en vlak (symmetrie) 11

Benoemt de functie van gas, water en licht 11Toetst eigen ideeën en aannames over het mengen van vloeistoffen (door elkaar, drijft het op elkaar)11

Benoemt de vormen waarin water kan voorkomen, vast, vloeibaar en gas 11Voorspelt de uitkomst bij verschillende spiegelende oppervlakten hol, bol en vlak 12Benoemt drie verschillende energievormen (elektriciteit, gas, olie, wind, water, benzine, kernenergie) 12

Benoemt bij enkele energievormen voorbeelden waar ze gebruikt worden (benzine, olie in de auto, gas bij het gasfornuis) 12

Page 47: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

47Doelenboek VSO – De Plantage 2010

13 Knutselen en bouwenHerkent en gebruikt kleurpotloden en stiften 01Herkent veel gebruikte knutselmaterialen (schaar, prikpen, kwast) 01Gebruikt veel gebruikte knutselmaterialen (schaar, prikpen, kwast) 02Stapelt met duplo of blokken 02Bouwt met duplo of blokken een simpel gebouw/figuur 03Toont dat voorwerpen uit zijn omgeving bestaan uit verschillende onderdelen 03Slijpt zijn eigen potloden met een puntenslijper 04Bouwt met duplo of blokken een simpel voorbeeld na 04Tekent eenvoudige vormen van mensen, heuvels, bomen 05Tekent herkenbare figuren (figuren mogen nog zeer abstract zijn) 06Plakt met een kwastje 06Prikt een figuur uit langs een lijn 06Maakt gerichte knipbewegingen 06Tekent details in figuren (vingers bij handen, vogels/ appels in de boom) 07Knipt eenvoudige figuren uit 07Vouwt papier netjes diagonaal en dubbel 07Bouwt en knutselt voorwerpen met verbeeldingskracht 07Plakt zonder (al te veel) te knoeien 08Plakt netjes en gericht op een vooraf bepaalde plek 08Bouwt lego in elkaar met behulp van instructie afbeeldingen 08Knipt figuren met moeilijke rondingen 08Bouwt simpele figuren van technisch lego in elkaar met behulp van instructie afbeeldingen 09Knipt figuren met moeilijke scherpe hoeken in de tekening 10Verft een stuk hout egaal 11Zet een meubel of een plank waterpas 11Voert kleine reparaties en werkzaamheden uit in het huis (vastzetten, ophangen, rechtzetten, in elkaar zetten) 12Benoemt de functie van losse onderdelen 12

14 Veiligheid

14.1 Veiligheid: ARBOhoudt bij het verwijderen van een stekker uit het stopcontact de stekker vast en trekt niet aan het snoer.06

zorgt voor een opgeruimde werkplek en houdt deze zo 07als de leerling met elektra bezig is, haal hij de stroom eraf 07tilt zoveel mogelijk met 2 handen 08zet machines uit wanneer ze er niet meer mee werken 08haalt de stekkers uit het stopcontact als ze het gereedschap niet gebruiken 08is tijdens het werken gericht op zijn werk 08zorgt ervoor dat hij zijn werk kan zien 08zorgt ervoor dat er geen loshangende of losliggende snoeren zijn 08bergt materialen veilig op 08stapelt materialen veilig op 08wanneer de leerling laag bij de grond moet zijn, zakt hij door zijn knieën 09legt een veiligheidsbril niet op de glazen 09zorgt voor voldoende licht bij zijn werkplek 09kan gereedschap veilig transporteren 09draagt goed passende kleding, aangepast aan het seizoen 09weet wat signaalkleding is en past dit zo nodig toe 09weet wat de betekenis is van CE-marketing (het product voldoet aan de Europese wet) 10controleert de machine voor het werk begint 10beseft dat fout tillen slecht is voor je rug, ivm klachten op lange termijn 10legt materialen en gereedschappen op verhogingen en voorkomt zo dat hij veel moet bukken 10

Page 48: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

48Doelenboek VSO – De Plantage 2010

houdt het bovenlichaam rechtop bij het tillen 10zorgt ervoor dat de werkplek (indien mogelijk) op navelhoogte is 10werkt zo min mogelijk boven zijn macht 10zorgt dat BPM schoon zijn 10weet dat BPM persoonlijk zijn 10weet dat het maximale gewicht dat hij mag tillen 23 kg is 10rijken zo min mogelijk, maar werken juist dicht bij het lichaam 10passen hun werkzaamheden aan, aan hun lichamelijke mogelijkheden 10geeft het bij de leidinggevende aan wanneer een opdracht of activiteit onveilig is om uit te voeren10vraagt om hulp bij opdrachten of activiteiten die veiliger uit te voeren zijn in tweetallen 10weet dat men geluid uitdrukt in decibel en kent de afkorting Db 10is bekend met de gevolgen van langdurig geluid boven de 80 Db 10gaat bij een defect van een elektrische machine (en bij twijfel) niet zelf aan de gang maar zal een leidinggevende of deskundige raadplegen 10voordat de leerling met een elektrisch -of brandstofaangedreven machine gaat werken zal hij eerst de veiligheidsvoorschriften raadplegen 10weet dat bij het dragen van de last, je de last zo dicht mogelijk bij je lichaam draagt 11is zich bewust van zijn lichaamshouding bij de activiteit en zorgt er tijdens de activiteit voor dat hij zijn lichaam zo verantwoord mogelijk belast 11is bekend met de gevolgen van langdurige trillingen aan je handen 11gebruikt bij het werken met elektra deugdelijk en goed geïsoleerd materiaal 11weet dat bij het werken op hoogte van 2 meter of hoger, hij een valbescherming moet gebruiken(hekwerk/lijnen/etc) 12onderhoudt machines conform de aanwijzingen in de gebruikershandleiding 12heeft besef van ergonomisch werken: dat wil zeggen dat hij de omgeving indien mogelijk zodanig aanpast waardoor ze zijn lichaam zo verantwoord mogelijk wordt belast. 12

14.2 Veiligheid:Veilig werken met een laddergebruikt bij het beklimmen en afdalen van de ladder beide handen en houdt het gezicht naar de ladder gekeerd 07voorkomt inklappen van de trap door te controleren voordat ze en trap beklimmen of het bordes volledig is uitgeklapt en geborgd 07staat niet op de beugel van een trap maar beseft dat de maximale stahoogte het bordes of een aagegeven gekleurde sport is 07beseft dat een trap maar aan één kant te beklimmen is en staat niet op het achterrek van een trap07houdt bij het beklimmen de sporten vast en niet de ladderbomen 07beseft dat hij niet met meer dan één persoon op een ladder mag (max. 150 kg) 07werken met twee personen (laat één persoon de ladder tegenhouden) 08zorgt ervoor dat wanneer hij alleen met een ladder moet werken de ladder niet kan wegschuiven 08zorgt ervoor dat hij stevig staat op de ladder (zet je hak goed tegen de sport) 08houdt een ladder of trap schoon en vrij beklimbaar (verwijder vuil, vet e.d.. Plaats geen gereedschappen onder de ladder) 09maakt gebruik van caddy's om gereedschap mee te nemen 09reikt nooit te ver opzij (een ladder of trap verliest balans wanneer je je gewicht opzij brengt. Verplaats de ladder liever wat vaker) 09zorgt ervoor dat het boveneinde van de ladder met beide bomen kan steunen of gebruik een muurafstandhouder 10zet de ladder nooit voor een deur, indien mogelijk sluit de leerling de deur dan af 10draagt zorg voor de goede staat van de laddervoet bij metalen ladders 10zet een ladder altijd onder een hoek van 75º. Hierdoor is het stavlak van de sporten horizontaal 11gebruikt opsteekladders met een schuivend deel aan de voorkant en zorgt voor een overlap van minimaal 5 treden 12

14.3 Veiligheid: Pictogrammen 1

Page 49: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

49Doelenboek VSO – De Plantage 2010

kent het veiligheidspictogram: 'je moet een veiligheidsbril dragen" en past toe indien nodig 07kent het veiligheidspictogram:'je moet gehoorsbescherming dragen' en past toe indien nodig 07kent het veiligheidspictogram:'je moet een veiligheidshelm dragen' en past toe indien nodig 07kent het veiligheidspictogram:'je moet veiligheidsschoenen dragen' en past toe indien nodig 07kent het veiligheidspictogram:'je moet veiligheidshandschoenen dragen' en past toe indien nodig 07kent het veiligheidspictogram:'je moet een veiligheidsoverall dragen' en past toe indien nodig 08kent het veiligheidspictogram:'je moet luchtwegbescherming dragen' en past toe indien nodig 08kent het veiligheidspictogram:'je moet gelaatsbescherming dragen' en past toe indien nodig 08kent het veiligheidspictogram:'raadpleeg voor gebruik de gebruiksaanwijzing' en past toe indien nodig08

kent het gevarenpictogram:'roken verboden' 08kent het gevarenpictogram:'open vuur verboden' 08kent het gevarenpictogram:'brandbaar' 09kent het gevarenpictogram:'elektriciteit' 09kent het gevarenpictogram:'schadelijk voor het milieu' 10kent het gevarenpictogram:'niet mengen' 10kent het gevarenpictogram:'ontplofbaar' 10kent het gevarenpictogram:'gevaar' 10kent het gevarenpictogram:'bijtende stoffen' 11kent het gevarenpictogram:'giftig 11kent het gevarenpictogram:'schadelijk irriterend' 12kent het gevarenpictogram:'oxiderend' 12

14.4 Veiligheid: Pictogrammen 2kent het reddingsbord:'te volgen richting' en volgt deze instructie op 07kent het reddingsbord:'vluchtweg links/vluchtweg rechts) en volgt deze instructie op 07kent het reddingsbord:'nooduitgang' en volgt deze instructie op 08kent het reddingsbord:'richting nooduitgang' en volgt deze instructie op 08kent het reddingsbord:'verzamelplaats bij calamiteit' en volgt deze instructie op 09kent het reddingsbord:'telefoon voor redding en eerste hulp' en volgt deze instructie op 09kent het reddingsbord:'arts' en volgt deze instructie op 09kent het reddingsbord:'eerste hulp' en volgt deze instructie op 09kent het brandbestrijdingsbord:'alarmeringslicht' 09kent het reddingsbord:'brancard' en volgt deze instructie op 10kent het reddingsbord:'vluchtweg via de trap' en volgt deze instructie op 10

Page 50: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

50Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Wonen en Vrije tijd

1. Eten en drinken5. Kleding aantrekken en verzorgen6. Kleding kopen7. Schoonmaken en inrichten8. Inrichten van een eigen kamer9. Ziektes en ongelukken10. Burgerschap Wonen11. Burgerschap Bestuur en Besluit12. Omgaan met vrije tijd13. Omgaan met TV-kijken

1 Eten en drinkenEet zijn mond eerst leeg en neemt vervolgens een nieuwe hap 01Eet en drinkt zonder hoesten of verslikken 01Geeft aan honger of dorst te hebben 01Drinkt zelf uit een tuitbeker 01Pakt zijn eigen brooddoosje en beker uit zijn tas/kast 01Begrijpt de begrippen happen, drinken, heet, mmm, koek, eten, op (eten) 01Eet doorgaans met een gesloten mond 02Eet met een lepel 02Drinkt uit een gewone beker zonder te knoeien 02Geeft aan (wijzend) wat hij op brood wil of wil drinken bij een keuzemogelijkheid 02Eet een boterham-uit-het-vuistje 02Drinkt met een rietje 02Maakt onderscheid tussen eetbaar en niet eetbaar, schoon en vies voedsel 02Zit vijf minuten stil en recht aan tafel tijdens de maaltijd 03Gebruikt het mes aan de dominante kant (nog niet snijden) 03Eet met een vork stukjes brood 03Eet zijn mond leeg voordat hij praat 03Blijft aan tafel zitten tijdens de maaltijd 03Gebruikt woorden om aan te geven wat hij wil eten en drinken (kaas, pasta, jam, boter(ham), melk) 03Pakt of vraagt eerst om een hartige boterham en vervolgens een zoet 04Vraagt hulp tijdens het eten bij een handeling waarbij hij hulp nodig heeft 04Smeert brood met boter of iets anders smeerbaars (gelijk verdeeld en normale hoeveelheid) 04Gebruikt normale hoeveelheid beleg op zijn boterham (strooien van hagelslag, plakken worst) 04Snijdt een banaan in stukjes 04Vraagt aan tafel aan een ander om iets aan te geven 05Snijdt met een mes, met zaagbeweging 05Gaat zijn handen wassen voor het aan tafel gaan 05Schenkt zonder te knoeien uit een pak of fles in een glas of beker 06Laat hete dranken eerst voldoende afkoelen voor ze te drinken 06Pelt een mandarijn en een banaan met de hand 06Ziet eten en drinken als gezellige aangelegenheid 06

Page 51: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

51Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Eet met een vork en een mes in de hand 07Geeft aan hoeveel hij wil eten 07Durft onbekend eten te proeven 07Herkent hetzelfde product in verschillende vormen (omelet en een hard ei, gesneden stukjes) 07Schilt fruit met een fruitmesje 07Snijdt kaas met een kaasschaaf 08Schenkt hete koffie en thee in een kopje 08Schept een juiste hoeveelheid eten voor zichzelf uit de pan 09Gebruikt een servet en begrijpt waarom 09Schilt met een dunschiller (appel, komkommer) en kan ontpitten 10Let met opscheppen op of er voor andere genoeg over blijft 10bereidt 3 warme dranken (soep maken, koffie / thee zetten) 10ruimt de werkplek elke keer weer netjes op 11

5 Kleding aantrekken en verzorgenWerkt mee als zijn jas of ander kledingstuk wordt aangetrokken 01Vindt zijn eigen jas op de kapstok 02Hangt zijn jas op de juiste plek op de kapstok 02Trekt op eigen initiatief een jas aan als hij naar buiten gaat 03Doet een ritssluiting dicht 04Trekt klittenbandschoenen aan en uit 04Trekt een hemd, T-shirt of trui aan 04Maakt bij morsen met een doekje de kleding schoon 05Maakt zijn voorkeur voor kleding kenbaar 05Trekt iedere dag een schone onderbroek aan (vertelt dat dat nodig is) 06Trekt iedere dag schone sokken aan (vertelt dat dat nodig is) 06Hangt uitgetrokken kleren uit over een stoel of op een hanger 06Trekt veterschoenen aan en uit (strikt zelf de veters) 07Controleert of kleding goed zit (kleding fatsoeneren waar nodig) 07Doet zijn knoop van zijn broek open en dicht 07Trekt regelmatig schone kleren aan, als dit wenselijk is en doet vuile kleren in een wasmand 08Kiest een acceptabele kleren combinatie uit 08Hangt gewassen kleren op aan een wasrek of waslijn 09Haalt een schoon laken en dekbed af en gooit het in de wasmand 09Haalt het kussensloop van het kussen en gooit het in de wasmand 09Lucht zijn bed na het slapen (dekbed openslaan) 09Controleert de zakken van kleding of ze leeg zijn 09Zoekt kleding uit passend bij een (feestelijke) gelegenheid 10Poetst zijn schoenen (en uitwrijven) 10Vult de wasmachine/droger (met was en wasmiddel) en stelt de genoemde temperatuur in 10Weet welke van zijn kleren niet in de wasmachine/droger mogen 10Vertelt welke kleren er naar de stomerij moeten worden gebracht 10Doet een eenvoudige handwas 11Dekt een schoon laken, dekbed op en vervangt zijn kussensloop 11Sorteert de was (donker, lichte en bonte was) 11Kent de instellingen van de wasmachine/droger bij de verschillende typen was (donker, lichte en bonte was) 11Weet welke kleren na het wassen eerst gestreken moeten worden 11Hangt de was op en af en vouwt het netjes op (met wasknijpers) 11Strijkt eigen was zonder instellen van strijkijzer (handdoek, broek, etc) 12Weet welke kleren afgeven en legt deze apart (nieuwe kleren) 12Stelt de wasmachine in op de temperatuur van het kledinglabel 12

6 Kleding kopenBekijkt of de gekozen kleding past 09Ziet het verschil tussen jongens en meisjes kleding 09Benoemt vier winkels waar je kleding kan kopen 09

Page 52: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

52Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Vertelt waar de kledingwinkels zijn en hoe je er komt 09Weet wat en waarvoor een paskamer is 09Bekijkt of de gekozen kleding staat 09Zoekt kleding passend bij verschillende gelegenheden 10Kiest naast het uiterlijk van kleding ook uit op functionaliteit 10Neemt de beslissing om de kleding wel of niet te kopen 10Bewaart de bon van gekochte kleding 10Kiest kleren uit een brochure (Wehkamp, Otto) 10Bekijkt welke kleding hij heeft en of hij nieuwe kleren nodig heeft 11Ontwikkelt voorkeur in bepaalde kledingstijlen en kleurcombinaties 11Beseft dat met een bon kleding nog geruild kan worden 11Schat in hoeveel de kleding kost en mag kosten) 12Rekent de kleren af (met pinpas) 12Vindt verschillende afdelingen in een warenhuis 12

7 Schoonmaken en inrichtenLegt gebruikt materiaal bij elkaar 01Ruimt de eigen tafel op 01Legt veel gebruikte (knutsel)spullen terug op hun plek (kwasten, kleurpotloden, placemat) 02Legt speel- en knutselspullen op de juiste plek terug 03Brengt orde in een beperkte ruimte (een speelhoek opruimen door spullen bij elkaar te leggen) 04Gooit oud papierwerk apart weg (tv-gids, krant etc.) 05Zet de stoelen op de tafel (klaslokaal) 05Kiest geschikte spullen om een schoonmaakklus meer uit te voeren (lokaal vegen met stoffer of bezem, vloer dweilen met een lapje of mop) 06Ziet wanneer een vuilniszak vol zit 06Veegt een hoopje afval weg met stoffer en blik 07Zet de container of de vuilniszak aan de straat 07Vertelt wanneer er ergens opgeruimd moet worden 07Vervangt de wc-rol 07Neemt een groot plat oppervlak af met een vochtig doekje (poetst vlekken weg, vangt kruimels op) 07Stofzuigt een leeg oppervlak (lokaal zonder stoelen en tafels) 08Vervangt volle pedaalemmer/ vuilniszakken (ook dichtbinden) 08Veegt een lege ruimte met een bezem 08Maakt een sopje (adequate hoeveelheid sop en juiste temperatuur) 08Benoemt verschillende schoonmaak- middelen en het doel waarvoor ze gebruikt worden (afwas en schuur- middel, allesreiniger, wc-eend) 09Neemt de vensterbank af met een natte doek of stofdoek 09Stofzuigt het lokaal met stoelen en tafels 09Weet wanneer de vuilniszak naar de straat toe moet en denkt eraan 09Verwisselt de stofzak van een stofzuiger 10Ziet wanneer er ergens schoongemaakt moet worden 10Maakt de wc schoon (pot borstelen, bril afnemen) 10Weet met behulp van een rooster welke schoonmaaktaken er gedaan moeten worden en voert ze uit 10

Gebruikt een systeem in het schoonmaken (van voor naar achter, van links naar rechts) 10Zeemt ramen en spiegels 11Dweilt de vloer (nat) 11Maakt samen met een ander een ruimte schoon en houdt zich aan de taakverdeling 11Maakt de badkamer schoon (douche, bad, wc, wasbak) 11Herkent gevaar symbolen op schoonmaakartikelen 11Doseert onbekende schoonmaak- middelen volgens voorschrift 12Gebruikt en bergt schoonmaak- middelen veilig 12Begrijpt met welke regelmaat verschillende ruimtes schoongemaakt moeten worden 12

Page 53: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

53Doelenboek VSO – De Plantage 2010

8 Inrichten van een eigen kamerHelpt lokalen te versieren met slingers en tekeningen 06Heeft voorkeur voor bepaalde versiering en plaatsen van versiering 06Vertelt welke inrichtingselementen er in zijn kamer zijn (tafel, bed, maar ook vloerbedekking, behang, etc)07

Kiest wandversiering uit in zijn kamer zoals schilderijtjes, foto’s en posters 07Geeft spullen in de kamer een eigen plek 08Zet planten in de kamer 08Kiest extra accessoires uit om de kamer op te vrolijken (posters, stoeltjes, kussentjes, potten en planten, vaasjes, fotolijstjes) 08Beslist welke spullen er in de kamer komen te staan 09Benoemt 4 winkels waar je leuke spullen kan kopen voor je kamer (HEMA, Blokker, V&D, plantenwinkel)09

Herkent logisch en onlogische plaatsing van meubels 09Uit zijn mening over de indeling van een leefruimte 10Houdt rekening met wensen van andere in gezamenlijke vertrekken 10Herkent spullen die oud en kapot zijn 10Schakelt hulp voor reparaties die uitgevoerd moeten worden 11Vervangt een batterij van een apparaat in de kamer 11Snapt wat er aan de hand is als een lamp stuk gaat en is in staat deze te vervangen 11Vervangt op eigen initiatief spullen en/of meubilair dat kapot of oud is 12Kiest een (logische) indeling van de meubels in zijn eigen kamer 12Koopt op eigen initiatief de benodigde spullen voor zijn eigen kamer (wekker, kast, bed, lamp, tv) 12Geeft spullen een plek in zijn kamer (wekker, kast, bed, lamp, tv) 12

9 Ziektes en ongelukkengeeft bij ziekte aan waar hij pijn heeft 03geeft bij ziekte aan wat hij voelt 03roept om hulp bij een ongeluk 05blijft rustig bij kleine ongelukjes 05vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling 05vraagt uit zichzelf om een pleister of een andere medische handeling voor een medeleerling 06weet dat je met een wond naar de dokter moet 07weet dat sommige leerlingen medicijnen moeten slikken om gezond te blijven 07houdt rekening met eigen medicijnen 08let zelf op, om op tijd zijn medicijnen te nemen 08benoemt de functie van de koortsthermometer 10legt een klacht uit aan de huisarts 11vertelt de noodzaak en de gevaren van (verkeerd) medicijngebruik 12maakt een telefonische afspraak met een huisarts en zet dit in een agenda 12

10 Burgerschap Wonen

Weet welke verschillende woonsituaties er zijn (bij je biologische ouders, adoptie, internaat) 08Kent gevolgen van een lichamelijke handicap of ziekte op de woonomgeving (dagroosters, begeleiding, woongroep) 08Benoemt verschillen tussen ontwikkelingslanden en Nederland (arm/rijk, huisvesting, gezondheids, etc) 09

Benoemt de kenmerken van verschillende culturen en de invloed op de omgeving (feesten, kleding, inrichting, etc.) 09Weet in welke woonsituatie hij na school terecht komt 10Weet wat zwervers zijn en dat deze mensen op straat wonen 10Weet dat vluchtelingen in een opvangcentrum wonen 10Verschil tussen rijk en arm en de gevolgen voor de directe omgeving van mensen (grootte van de auto en het huis, (merk) kleren, vakanties) 11Weet bij welke stichting financiële ondersteuning aangevraagd kan worden (om een woonomgeving aan te passen) 12

Page 54: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

54Doelenboek VSO – De Plantage 2010

11 Burgerschap Bestuur en Besluit

Geeft zijn mening of kiest voor een optie bij beslissingen in de klas (waar gaan we heen, waar iets komt te staan) 09Zit in een leerlingenraad, groepsraad of een commissie 09Vertelt dat mensen boven de 18 jaar mogen stemmen 09Vertelt dat de burgemeester de baas van de staf of het dorp is 09Vertelt dat de koning(in) de baas van Nederland is 09Vertelt dat Nederland een regering heeft 10Benoemt regels (wetten) en afspraken die de regering maakt voor heel Nederland (snelheid, niet stelen, school, uitkering) 10Vertelt dat in een democratie dat iedereen mag zeggen wat hij wil 10Vertelt dat in een democratie er gekozen wordt wat het beste voor de meeste mensen is 10Vertelt dat er landen zonder democratie zijn, waar soms één iemand alles beslist (dictator) 10Vertelt dat belasting geld is dat de regering mag uitgeven 11Benoemt 4 dingen die door de belasting worden betaald (politie, wegen, scholen, lantarenpalen) 11Benoemt regels en afspraken die de gemeente maakt (parkeerplekken, winkels, parken, vuilnis) 11Vertelt wat een mening is (een opvatting van iemand die kan verschillen tussen mensen) 11Vertelt dat de regering bestaat uit ministers 12Vertelt dat de Europese Unie regels en afspraken maakt voor Europa 12Vertelt dat een politieke partij een groep mensen is met dezelfde ideeën/mening 12Vertelt dat partijen met veel stemmen in de regering komen 12Vertelt dat de regels en afspraken worden nagekeken door de eerste en tweede kamer 12Stemt op een politieke partij 12

12 Omgaan met vrije tijdSpeelt zonder problemen naast een andere leerling (bij de watertafel) 01Laat zien of hij een activiteit leuk vindt (m.b.v. lichaamstaal) 01Laat zien dat hij feest (vieren) leuk vindt (m.b.v. lichaamstaal) 01Geeft aan welke activiteiten in de klas hij leuk vindt door ernaar te wijzen (poppenhoek) 02Geeft passsief een voorkeur voor bepaald speelgoed door ernaar te wijzen 02Houdt variatie in spelen en speelgoed 03Benoemt bij een zichtbare keuze zijn voorkeur voor bepaald speelgoed of activiteit 03Pakt een boek om plaatjes in te kijken 03Benoemt drie activiteiten die in de vrije tijd worden uitgevoerd 04Probeert aangeboden onbekende activiteiten uit 04Geeft bij een activiteit of sport niet gelijk op bij tegenslag 05Oefent met verschillende sporten 05Oefent met drama, dans en toneel 05Weet wat een hobby is en vertelt over de eigen hobby 06Weet dat er verschillende hobby’s zijn en geeft enkele voorbeelden 06Zoekt of kiest een gezamenlijke hobby met een vriend(in) 07Sluit zich aan bij een club 07Stopt met een activiteit als het fysiek wenselijk is 07Ontwikkelt een voorkeur voor muziek 07Stopt met een activiteit als dat sociaal wenselijk is (tv-kijken bij bezoek) 08Zoekt verschillende mogelijkheden om zijn vrije tijd aangenaam in te vullen 08Vertelt dat een club of vereniging inzet, volharding en tijd kost 08Weet dat hobby’s geld kosten 09Beseft dat bij een club gaan verplichtingen tegenover andere leerlingen met zich mee neemt 09Komt door vrije tijdsbesteding tot rust en ontspanning 09Bestelt eten en of drinken in een drink of eetgelegenheid (terras, bar, restaurant) 09Kiest een boek (of tijdschrift) uit in de bibliotheek 09Breidt zijn sociale contacten uit langs het verenigingsleven 10Ziet bezoek en het bezoeken van familie, vrienden en kennissen ook als vrijetijdsbesteding 10Gaat af en toe naar culturele activiteiten (schouwburg, concert) 10

Page 55: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

55Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Huurt een dvd naar eigen keuze 10Zoekt een evenwicht in zijn daginvulling tussen vrijetijds- en andere activiteiten 10Weet dat interesse en hobby of sport elkaar beïnvloeden 11Surft gericht over het Internet naar een onderwerp van zijn of haar interesse 11Neemt initiatief om een dagje leuke activiteiten te ondernemen (koffie drinken in de stad) 11Verkent regelmatig nieuwe ontspanningsmogelijkheden 11Gebruikt het Internet om contacten te leggen 11Koopt de benodigde spullen om zijn hobby of sport uit te oefenen 12Maakt een bewuste en gevarieerde keuze binnen bekende ontspanningsmogelijk heden 12Brengt een oordeel uit over de vrijetijdsbesteding (voorbereiding, inzet, kosten t.o.v. plezier gezelligheid, prestige) 12Realiseert zijn activiteiten en behoeften grotendeels zelfstandig 12

13 Omgaan met TV- kijkenWeet dat hij in plaats van te zappen ook bewust een programma kan kiezen om te kijken 06Weet dat er verschillende soorten programma's zijn 06Weet voor welk soort programma hij een voorkeur heeft 07Weet waar je informatie kunt vinden over tv-programma's (televisiegids, krant, teletekst) 08Weet dat als hij in een tekst een feit wil opzoeken, hij niet altijd alles precies hoeft te lezen 08Leest in cijfers genoteerde tijden 09Weet hoe je in de tv-gids de dag kunt vinden waar je iets over wilt weten 10Weet hoe je in de krant kunt vinden welke programma’s er op een bepaald tijdstip zijn 11Weet hoe je een leuk programma in de gids kan vinden door gebruik te maken van genre-indelingen en symbolen 11Vindt in de krant welke programma’s er op een bepaald tijdstip zijn 12Vindt in de tv-gids de dag waar hij iets over wil weten 12Vindt een leuk programma in de gids door gebruik te maken van genre-indelingen en de symbolen12

Page 56: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

56Doelenboek VSO – De Plantage 2010

AVAT - Stagetraining

1. Mogelijkheden voor toekomstig werk2. Beeld van eigen mogelijkheden3. Stageplan4. Rechten en plichten5. Belangenorganisatie en officiële stukken

1 Mogelijkheden voor toekomstig werkNoemt dat de school na het vso overgaat in een werkomgeving 09Noemt de taken die een stagiair op school mag uitvoeren (kopiëren, koffie verzorgen) 09Noemt verschillende beroepen waarmee hij in het dagelijks leven wordt geconfronteerd (bakker, kapper, vuilnisman) 09Noemt verschillende vormen van werk (in een activiteitencentrum, in een sociale werkplaats, in het vrije bedrijf) 09Noemt verschillende werkplekken in regio die voor hem haalbaar zijn 09Noemt de activiteiten die in een activiteiten dagelijks worden uitgevoerd 09Noemt twee voor hem haalbare werkplekken 10Noemt verschillen tussen school en werk (werktijden, collega’s, baas, loon, contract) 10Noemt de belangrijkste producten of diensten die het stage bedrijf levert (bij mijn stagebedrijf maken ze pizza’s) 10Noemt taken die de werknemers in het stagebedrijf uitvoeren 11Noemt voorbeelden van stagetaken waarbij netheid belangrijk is (juiste aantal schroeven in doosje) 11Noemt voorbeelden van stagetaken waarbij samenwerken met collega’s belangrijk is (samen sjouwen) 11

Noemt voorbeelden van stagetaken waarbij tempo belangrijk is (pizza’s beleggen binnen een tijdslimiet)11

Noemt naast de huidige stagetaken 12Noemt de taken die hij als werknemer in het stagebedrijf uit kan gaan voeren 12Noemt voorbeelden van stagetaken waarbij praktische vaardigheden van belang zijn (bij het onkruid wieden moet ik kunnen 12Noemt voorbeelden van stagetaken die hij zelfstandig uit moet kunnen voeren 12

Page 57: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

57Doelenboek VSO – De Plantage 2010

2 Beeld van eigen mogelijkhedenGeeft aan op welke wijze hij op tijd op zijn werk komt of kan komen 09Geeft, indien relevant, aan dat het activiteitencentrum een fijne werkplek is voor hem 09Geeft aan naar welk specifiek activiteiten centrum in de regio hij zou willen 09Vertelt van een taak of hij die lichamelijk aan kan 10Zit op één lijn met de begeleiders of hij een recent uitgevoerde taak goed begrepen heeft 10Vertelt wat hij een leuke werkplek vindt 10Zit op één lijn met de begeleiders over taken netjes en of snel uitvoeren 11Zit op één lijn met de begeleiders of hij er verzorgt uit ziet 11Zit op één lijn met de begeleiders of hij de juiste kleding draagt 11Zit op één lijn met de begeleiders of hij zich aan werktijden houdt 11Zit op één lijn met de begeleiders of hij tegen aanmerkingen op zijn werk kan (bv dat mensen hem uitleggen of tonen hoe iets anders moet) 11Zit op één lijn met de begeleiders welke praktische vaardigheden nodig zijn in het bedrijf 12Zit op één lijn met zijn begeleiders of hij de benodigde praktische vaardigheden bezit 12Zit op één lijn met zijn begeleiders over welke praktische vaardigheden hij nog aan moet leren 12Zit op één lijn met de begeleiders over zelfstandig uitvoeren van zijn stagetaken 12Zit op één lijn met de begeleiders over goede omgang met zijn collega’s 12Zit op één lijn met de begeleiders over uit zich zelf beginnen aan een nieuwe taak 12

3 StageplanVertelt tijdens een introductiegesprek op een stageadres zijn naam en zijn school 09Vertelt tijdens een introductiegesprek op een stageadres dat hij graag stage wil lopen 09Noemt het belang van stagelopen of proefdraaien op een werkplek 09Noemt het belang van begeleiding bij het stage lopen of proefdraaien 09Geeft aan welke activiteiten hij leuk vindt bij het stagelopen of in het activiteiten centrum (bij het proefdraaien) 09Vertelt aan een bekende over positieve en negatieve gebeurtenissen tijdens een stagedag 09Noemt het belang van leerafspraken met de begeleider 10Weet welke leerafspraken hij gemaakt heeft en houdt zich aan de leerafspraken 10Vertelt welke taken hij wel en niet leuk vindt om te doen 10Vertelt in een begeleidingsgesprek wat hij makkelijke en moeilijke taken vindt van de stage 11Vertelt of hij in het stagebedrijf zou willen werken 11Geeft in een begeleidingsgesprek aan wat hij al kan en wat hij nog wil leren in de stage 12Vertelt in een introductiegesprek welke taken hij op school of andere stage goed kon 12Vertelt in een introductiegesprek welke taken hij op school of stage leuk vond om te doen 12

4 Rechten en plichtenWeet dat je altijd moet komen op je werk, je werk af moet maken en je netjes moet gedragen 09Weet hoe laat er begonnen wordt en wanneer de pauzes zijn 09Weet dat er een beperkt aantal vakantiedagen is 09weet dat vakantiedagen van te voren moeten worden aangevraagd 09Weet dat anderen niet aan hem mogen zitten als hij dat zelf niet wil 09Weet dat je voor werk betaalt krijgt 10Weet bij welke persoon hij terecht kan om seksuele intimidatie te melden (de begeleider, de docent of de vertrouwenspersoon) 10Meldt zich bij ziekte bij de juiste persoon ziek 10Weet dat niet iedereen evenveel betaald krijgt 11Weet hoeveel salaris hij ongeveer kan verwachten 11Weet dat als je goed je werk doet, je soms kunt leren voor een andere taak binnen het bedrijf 12

5 Belangen organisaties en officiële stukkenHerkent de stageovereenkomst van de school 09Noemt de functie van een stageovereenkomst (dat er afspraken in staan over tijden, taken en geld waaraan

Page 58: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

58Doelenboek VSO – De Plantage 2010

iedereen zich aan houdt) 10Controleert de eigen naam en adresgegevens op de stageovereenkomst (na hardop voorlezen) 10Bergt het stagecontract en andere belangrijke papieren netjes op 11Is zorgvuldig met belangrijke papieren wanneer hij ze ergens mee naar toe neemt (het stage contract)11

Vraagt ondersteuning bij formele stukken en papieren 11Vertelt wie formele zaken voor hem regelt 11Vult zelf zijn naam en adresgegevens op officiële stukken in (de stageovereenkomst) 12Herkent aanvraagformulieren rond stage en werk 12Weet in hoofdlijnen de functies van aanvraagformulieren rond stage en werk (dat er geld mee aangevraagd wordt om te zorgen dat hij op dit bedrijf kan werken) 12Kent een voor hem belangrijke organisatie (bijvoorbeeld MEE) 12

AVAT - Praktijkverkenning

Taartenbakpunt Kookcafé Corvee Bloementuin Corvee Plantage Svens kinderboerderij Klussen

Voor bovengenoemde praktijkverkenningsplekken geldt allemaal:

1. Persoonlijke vaardigheden2. Sociale vaardigheden3. Arbeidsvaardigheden

1. Persoonlijke vaardighedentoont inzet en motivatie 07ziet er verzorgd uit (goede lichaamsverzorging) 09draagt gepaste kleding 10is ontvankelijk voor kritiek 10stelt "collega's" informatieve vragen over het werk 12

Page 59: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

59Doelenboek VSO – De Plantage 2010

2. Sociale vaardighedenheeft goed contact met de leiding 09vindt het werk leuk (kan dit verbaal of nonverbaal laten merken) 10weet dat fouten gemaakt kunnen worden en verontschuldigt zich hiervoor 10kan met collega's contact maken en onderhouden 12

3. Arbeidsvaardighedenbegrijpt de opdracht 06kan enkelvoudige opdrachten uitvoeren 06durft een bekende om hulp te vragen 09laat uit zichzelf het werk controleren zodra hij/zij denkt klaar te zijn 09verbetert de eigen manier van werken na een getoond voorbeeld 09houdt zich aan de opdracht 10blijft af van apparaten waar hij/zij niet aan mag komen 10weet dat er zuinig omgegaan moet worden met verbruiksmaterialen 10past de benodigde praktische vaardigheden toe 10weet aan welke praktische vaardigheden nog gewerkt moet worden 10kan de stagetaken min of meer zelfstandig uitvoeren 10kiest passend gereedschap bij een uit te voeren opdracht 11houdt zich aan de hygiënische voorschriften op het werk 12houdt zich aan de veiligheidsvoorschriften op het werk 12levert werk af dat aan de gevraagde kwaliteit voldoet 12weet zonder dat het gezegd wordt wat voor werk er gedaan moet worden 12

AVAT - Begeleide Stage

Alves Melkveehouderij C-1000 Greidanus C-1000 Odink Eigen Wijze (huishoudelijk) Eigen Wijze (groen) Ruttens Hoekje (camping) Horse Team (manege) Halewijn (techniek)

Voor bovengenoemde Begeleide Stage plekken geldt allemaal:

1. Persoonlijke vaardigheden2. Sociale vaardigheden3. Arbeidsvaardigheden

1. Persoonlijke vaardigheden

Page 60: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

60Doelenboek VSO – De Plantage 2010

toont inzet en motivatie 07ziet er verzorgd uit (goede lichaamsverzorging) 09draagt gepaste kleding 10is ontvankelijk voor kritiek 10stelt "collega's" informatieve vragen over het werk 12

2. Sociale vaardighedenheeft goed contact met de leiding 09kan contact leggen met derden 09helpt anderen bij het uitvoeren van een taak wanneer dit gevraagd wordt 10vindt het werk leuk (kan dit verbaal of nonverbaal laten merken) 10helpt uit zichzelf een ander die hulp nodig heeft bij het uitvoeren van een taak 10kan met collega's contact maken en onderhouden 12maakt afspraken over wie wat doet en houdt zich hier aan 12

3. Arbeidsvaardighedenbegrijpt de opdracht 06kan enkelvoudige opdrachten uitvoeren 06kan samengestelde opdrachten uitvoeren 07durft een bekende om hulp te vragen 09houdt zich aan kledingvoorschriften op het werk (mutsen, overall) 09maakt een langdurige opdracht af als daar steeds duidelijke aanwijzingen voor worden gegeven 09werkt mee aan een opgeruimde werkplek bij het uitvoeren van de taak 09laat uit zichzelf het werk controleren zodra hij/zij denkt klaar te zijn 09heeft een acceptabel werktempo 09verbetert de eigen manier van werken na een getoond voorbeeld 09geeft aan wanneer hij/zij vindt dat een taak te moeilijk voor hem/haar is 09heeft voldoende conditie om het werk vol te houden 10houdt zich aan de opdracht 10werkt door zonder zich af te laten leiden 10weet dat er zuinig omgegaan moet worden met verbruiksmaterialen 10past de benodigde praktische vaardigheden toe 10staat open voor het uitvoeren van nieuwe werkzaamheden 10zet door wanneer een taak niet onmiddellijk lukt 10weet aan welke praktische vaardigheden nog gewerkt moet worden 10loopt naar de begeleider voor een nieuwe taak wanneer de taak is afgerond 11kiest passend gereedschap bij een uit te voeren opdracht 11houdt zich aan de hygiënische voorschriften op het werk 12houdt zich aan de veiligheidsvoorschriften op het werk 12kan de stagetaken zelfstandig uitvoeren 12levert werk af dat aan de gevraagde kwaliteit voldoet 12weet zonder dat het gezegd wordt wat voor werk er gedaan moet worden 12

Page 61: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

61Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair – Dieren

1. Algemeen2. Transport3, Onderhoud dierenverblijven, materiaal en omgeving4. Voorzien van voeding en water5. Verzorgen uiterlijk6. Het stallen van dieren7. Gezondheid8. Voortplanting

1 Dieren: algemeenkleedt zich om voor het werken met dieren 01wast handen voor het werken met dieren 01maakt kennis met dieren uit de omgeving d.m.v. zintuiglijke waarneming (ruiken, zien, tasten, horen, voelen) 01is voorzichtig met dieren omdat deze kunnen bijten of krabben 01blijft rustig in het bijzijn van dieren 01benadert het dier op een rustige en veilige wijze, voor mens en dier 01

Page 62: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

62Doelenboek VSO – De Plantage 2010

benoemt drie huisdieren bij het zien van de dieren (kat, konijn, hond) 02aait en knuffelt het dier zachtjes en voorzichtig 02is vriendelijk voor dieren 02herkent en benoemt dieren van dezelfde soort (verschillende honden als hond, verschillende vogels als vogel) 02onderscheidt huisdieren, boerderijdieren en dierentuindieren van elkaar op een afbeelding 03wijst de kop en de staart aan van drie dieren op een afbeelding (hond, vogel, vis) 03benoemt vijf huisdieren (kat, hond, konijn, cavia, hamster) 03benoemt drie boerderijdieren op een afbeelding (koe, varken, kip) 03benoemt drie dierentuindieren op een afbeelding (aap, leeuw, giraffe) 03benoemt zeven huisdieren (kat, hond, konijn, cavia, hamster, vogel, vissen) 04benoemt vijf boerderijdieren op een afbeelding (koe, varken, kip, schaap, geit, paard) 04weet wat "vee" betekent 04benoemt vijf dierentuindieren op een afbeelding (aap,, leeuw, giraf, beer, olifant) 04benoemt drie omgevingen waar een dier kan leven; land, water, lucht 05geeft bij een dier aan of het op land, in de lucht of in het water leeft 05geeft bjj een dier aan of het een dag -of een nachtdier is 06herkent "vreemde"onbekende dieren als dier (slang, vleermuis, zeepaardje, wandelende takken, eekhoorn) 06is bekend met de 1e algemene basisbehoefte van 3 huisdieren (kat, hond, konijn) 06is bekend met de 1e algemene basisbehoefte van 3 boerderijdieren (koe, varken, kip) 06is bekend met de 1e algemene basisbehoefte van vissen 06is bekend met de 1e algemene basisbehoefte van vogels 06is bekend met de 1e algemene basisbehoefte van 5 huisdieren (kat, hond, konijn, cavia, hamster) 07is bekend met de 1e algemene basisbehoefte van 5 boerderijdieren (koe, varken, kip, schaap, geit)07is bekend met de 1e algemene basisbehoefte van 3 dierentuindieren (aap, leeuw, giraf) 07legt afbeeldingen van de levenscyclus van een dier in de juiste volgorde (kip, kikker, koe) 07duidt van diverse dieren de mate van geschiktheid als huisdieren aan 07weet dat dieren alleen (solitair), met zijn tweeën of in groepen leven (bijv. kudde, zwerm, school) 08herkent een dierenspoor op de grond als dierenspoor 08benoemt hoe beesten zich aanpassen aan de winter (winterslaap, in de modder, vogeltrek, eten verstoppen) 09noemt de 4 verschillende soorten bedrijven waarbij je met dieren kan werken (recreatief, commerciële dienstverlening, handelgericht en productiegericht) 09benoemt specifieke eigenschappen van zoogdier 11benoemt specifieke eigenschappen van insecten 11benoemt vier verschillende diersoorten (zoogdieren, vissen, vogels, insecten) 11verzorgt geheel zelfstandig een huisdier 11benoemt bij de diersoorten een eigenschap en twee voorbeelden (zoogdier, vis, vogel, insect) 12noemt 2 recreatiegerichte bedrijven (manege, kinderboerderij, dierentuin) 12noemt 2 bedrijven gericht op commerciële dienstverlening (pensions/kennels, trimsalons, uitlaatservice)12

noemt 2 bedrijven gericht op handel (dierenspeciaalzaken, afdeling dieren bij tuincentra) 12noemt 2 productiegerichte bedrijven (melkveehouderij, pluimveehouderij, varkenshouderij) 12benoemt het doel van het houden van vee op een productiegericht bedrijf 12scheidt het afval (voedselresten, bodembedekking, glas, plastic, karton/papier, hout) 12kan werken met registratiesysteem 12toont zich bewust van de risico's en de gevaren die het werken met dieren met zich meebrengt 12

2 Dieren: transportbenoemt 3 transportmaterialen (kruiwagen, steekwagen, pompwagen, heftruck, rolcontainers) 10weet dat een colli een ontvangsteenheid is waarin je producten binnenkrijgt 10weet waar diverse materialen opgeruimd moeten worden (voer, bodembedekking, schoonmaakmaterialen, onderhoudsmateriaal) 10voert materialen aan met de daarvoor bestemde transportmiddelen 11voert materialen af met de daarvoor bestemde transportmaterialen 11weet hoe verpakkingsmaterialen open gemaakt kunnen worden ( stanleymes, enz.) 11slaat materialen op daarbij rekeninghoudend met kwetsbaarheid en eventuele bederfelijkheid van de

Page 63: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

63Doelenboek VSO – De Plantage 2010

producten 12controleert aan de hand van bestel/pakbonnen de bestelling (tellen met kleurencodes op picto's) 12controleert de ontvangen materialen op hoeveelheid, houdbaarheid en eventuele beschadigingen12

3 Dieren: onderhoud dierenverblijven, materiaal en omgevingvertelt van drie huisdieren hoe ze wonen(kat, hond, konijn) 07vertelt van drie boerderijdieren hou ze wonen (koe, varken, kip) 07vertelt hoe vissen gehuisvest zijn 07vertelt hoe vogels gehuisvest zijn 07benoemt dat je van een dier hun verblijf (periodiek) moet schoonmaken 07vertelt van vijf huisdieren hoe ze gehuisvest zijn (kat, hond, konijn, cavia, hamster) 08vertelt van vijf boerderijdieren hoe ze gehuisvest zijn (koe, varken, kip, schaap, geit, paard) 08vertelt van drie dieren uit de dierentuin hoe ze gehuisvest zijn (aap, leeuw, giraf) 08is bekend met hygiëneregels (handen wassen, korte nagels, gepaste kleding/werkschoenen, handschoenen, mondkapje) 09kan inschatten wat een geschikte grootte van de huisvesting is 09weet welke gereedschappen en hulpmiddelen er gebruikt moeten worden voor het schoonmaken van dierenverblijven(emmer, schoonmaakborstels, stoffer en blijk, 09ontsmettingsmiddel en water, kruiwagen, bezem, mestvork, ballastschop)geeft aan welke omgeving bepaalde dieren nodig hebben (water, gras, bomen, ook licht/donker) 10weet waar de gereedschappen en hulpmiddelen te vinden zijn en na gebruik weer opgeruimd moeten worden 10zet de gereedschappen en hulpmiddelen die gebruikt moeten worden voor het schoonmaken van dierenverblijven klaar in logische volgorde 10hanteert het gereedschap en de hulpmiddelen voor het schoonmaken op de juiste wijze (het lichaam wordt hierbij op de juiste wijze ingezet, zonder kans op blessures) 10weet welke afrastering je het beste kunt gebruiken bij verschillende dieren 10benoemt 5 verschillende bodembedekkers (stro, zaagsel, houtsnippers, hemparade, schelpenzand, kranten, geperste houtkorrels) 10richt het verblijf na reiniging volgens afgesproken wijze in en plaatst het dier terug 10controleert regelmatig of de huisvesting van de dieren nog aan de eisen voldoet en meldt dit aan begeleider 10ziet wanneer een dierenverblijf schoongemaakt moet worden 10geeft de gevaren en de voordelen voor dieren aan van omgevingen (op het land ben je zichtbaar, achter bomen kan je verstoppen of er in klimmen) 11weet welke beschutting dieren die in de wei lopen nodig hebben 11laat de werkomgeving, na het schoonmaken van dierenverblijven, ordelijk en netjes achter (het afval gescheiden, het gereedschap schoon en op de juiste plek opgeruimd) 11kan inschatten aan welke verlichting een dier behoefte heeft 12maakt dierenverblijven op de juiste wijze schoon werkt daarbij hygienisch en in logische volgorde (verwijdert eerst het dier, vervolgens het losse vuil, verwijdert het vaste en aangekoekte vuil en ontsmet) 12gebruikt de voorgeschreven ontsmettingsmiddelen volgens de richtlijnen, hierbij vraagt de leerling aan de begeleider naar de juiste hoeveelheden en beschermende kleding of schoeisel 12weet welke omgevingstemperatuur verschillende dieren nodig hebben 12weet dat er verschillende dieren zijn die een andere luchtvochtigheid nodig hebben 12weet welke verf en beits geschikt is voor de huisvesting 12kan klein onderhoud aan huisvesting uitvoeren (afrastering, hekwerk, sluitwerk van deur of raam)12

4 Dieren:voorzien van voeding en watervertelt van drie huisdieren wat ze eten en drinken (kat, hond, konijn) 07vertelt van drie boerderijdieren wat ze eten en drinken (koe, varken, kip) 07vertelt wat vogels eten 07

Page 64: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

64Doelenboek VSO – De Plantage 2010

weet wat vissen eten 07vertelt van vijf huisdieren wat ze eten en drinken (kat, hond, konijn, cavia, hamster) 08vertelt van vijf boerderijdieren wat ze eten en drinken (koe, varken, kip, schaap, geit) 08vertelt van drie dieren uit de dierentuin wat ze eten en drinken (aap, leeuw, giraf) 08weet welk voer en welke waterbakken er voor de dieren gebruikt kunnen worden 08weet hoe je een voederbakje moet schoonmaken 08weet hoe je waterflesjes moet schoonmaken 09weet wat een herkauwer is 09weet hoeveel magen een herkauwer heeft 09weet wat kuilvoer is 09weet wat mengvoer is 09herkent vijf soorten voer (granen, brok, mengvoer, hooi, kuilvoer) 09weet hoe je dierenvoeding moet bewaren 10benoemt de vier magen van een herkauwer (pens, lebmaag, boekmaag, netmaag) 10kent twee manieren hoe een grazer eet 10weet wat een herbivoor is (geeft twee voorbeelden) 10weet wat een carnivoor is (geeft twee voorbeelden) 10weet wat een omnivoor is (geeft twee voorbeelden) 10weet hoeveel voer een dier mag hebben ( leest de verpakking) 10kan hoeveelheden voer afwegen met een weegschaal 10kan hoeveelheden water afmeten met een maatbeker 10weet wat voor gebit er bij een herbivoor hoort 11weet wat voor gebit er bij een carnivoor hoort 11weet wat voor gebit er bij een omnivoor hoort 11kent de symptomen van ondervoeding 12kent de symptomen van overvoeding 12kan een voerschema lezen 12kan op tijd inschatten wanneer voorraden moeten worden aangevuld en noteert dit 12

5 Dieren: Verzorgen uiterlijk (haar, huid, hoeven, nagels, tanden etc)benoemt de uiterlijke kenmerken van een landdier (bijv. vier poten, staart, vacht) en is bekend met de functie 04benoemt de veren, vleugels en de snavel van een vogel en is bekend met de functie 05benoemt de schubben, vinnen en kieuwen van een vis en is bekend met de functie 06telt hoeveel tenen een dier heeft 06weet wat zwemvliezen zijn en waarvoor ze dienen 06meet de hoogte/lengte van een dier 07weet wat een schofthoogte is 07weet welke borstel/kam je bij een specifiek dier gebruikt 08kan een knaagdier kammen 08kan een boerderijdier borstelen 08weet wat een vlooienkam is en is bekend met de functie 09weet wat een tekentang is en is bekend met de functie 09benoemt de functie van een kleur bij dieren (schud -of afschrikkleur) 10weet wat een nagelknipper is en is bekend met de functie 10weet wat een hoevenkrabber is en is bekend met de functie 10weet wat een roskam is en is bekend met de functie 11weet wat een zweetmes is (voor een paard) en is bekend met de functie 11weet hoe je de nagels knipt van een dier 11kan de nagels zelfstandig knippen van een dier 11weet hoe je de hoeven krabt van een paard 11kan zelfstandig hoeven krabben van een paard 11weet hoe je een dier kan wegen 12

6 Dieren: Het stallen van dierenweet hoe je een klein knaagdier rustig vast kan houden 07weet wat een halster is en hoe je deze om moet doen 09

Page 65: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

65Doelenboek VSO – De Plantage 2010

weet hoe je een koe vastzet in een voerhek 10kan op een gepaste wijze een dier vastzetten, zodat dit dier niet meer kan weglopen, wegzwemmen of wegvliegen 10weet hoe je een boerderijdier vastzet met touw aan een paal (mastworp) 11herkent de verschijnselen van stress die dieren opdoen bij vervoeren 11bij een te grote onrust of te groot gevaar breekt de leerling de handeling op gepaste en veilige wijze af12

weet hoe je een boerderijdier rustig en veilig kan vervoeren (koe, varken, kip, schaap, geit, paard)12

7 Dieren: gezondheidherkent de signalen van een ongezond dier 08brengt een dier naar de dierenarts als het nodig is 08benoemt kenmerken van dierenmishandeling 09weet wat een parasiet is 09herkent de signalen van de aanwezigheid van een parasiet 09kan een dier mbv een pipetje druppeltjes met een bestrijdingsmiddel tegen parasieten toedienen 10kan het oog van een dier schoonmaken 11

8 Dieren: voortplantingkent het verschil tussen het mannetjes -en het vrouwtjesdier 04weet dat je een mannetje en een vrouwtje nodig hebt voor het voortplantingsproces 04noemt de naam van jonge beesten (puppy, lam, veulen) bij het zien van het onvolwassen dier 05noemt de naam van jonge beesten (puppy, lam, veulen) bij het zien van het volwassen dier 05kan het geslacht van een dier herkennen 06weet wat er met "draagtijd" bedoeld wordt 06kan op redelijke wijze inschatten wat de draagtijd is van verschillende dieren (hamster: kort, olifant: lang)07

kan op redelijke wijze inschatten uit hoeveel jongen een nest bestaat en waarom (muizen krijgen veel jongen: kort leven, laag in de voedselketen) 07geeft van verschillende dieren aan hoe ze geboren worden (levendbarend of uit een ei) 07legt afbeeldingen van de levenscyclus van vlinders in de juiste volgorde (ei, rups, pop, vlinder) 08weet wat een nestblijver is 09weet wat een nestvlieder is 09geeft van verschillende dieren aan of ze nestblijversof nestvlieders zijn 09weet wat een hermafrodiet is 11

Modulair - E.H.B.O.

Page 66: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

66Doelenboek VSO – De Plantage 2010

1. Kleine verwondingen

1 E.H.B.O. Kleine verwondingen

benoemt vier dingen uit een EHBO-doos (pleister, zwachtel, jodium, pincet, handschoenen, steriele gaasjes) 05plakt een pleister op een kleine wond 05koelt bij brandwonden minimaal 10 minuten met koel/lauw water 06weet wanneer je met een brandwond naar een arts moet(groter dan een 2 euro munt) 07weet wat te doen met een vuiltje in het oog 08weet wat te doen met uitgeslagen tand 08kan drukverband aanleggen 08kan een verband aanleggen (snelverband) 08maakt schaafwond schoon met water of steriele gaasje 09weet wat te doen bij verslikkingen (Heimlich) 09gaat voorzichtig met bloed en wondjes om van anderen (besmetting) 10drukt bij bloedneus de neus hoog dicht en houdt dit met het hoofd in de schrijfhouding minstens 10 minuten vol 10kent de vijf belangrijke punten van de EHBO en weet ook hier naar te handelen 10kan handverband, vingerverband aanleggen 10kan driekante doek aanleggen, mitella en/of brede das 10weet, wanneer er iets op is in de verbanddoos, waar je dat moet halen 11weet dat je iemand met een hoofdwond op de grond moet laten zitten of eventueel laten liggen 11schat in wanneer je met een wond naar de dokter moet(verschil schaafwond of gat in het hoofd) 11waarschuwt bij kleine ongelukken direct de juiste persoon en vertelt wat er aan de hand is 12weet wat hij moet doen bij een slachtoffer op een druk kruispunt (Rautekgreep) en wanneer laten liggen12

weet dat je bij verstuikingen moet koelen ( 10 minuten) 12weet het alarmnummer 112 te bellen en doet melding wie hij is, waar hij is, hoeveel slachtoffers en welke hulpdienst hij moet hebben 12weet wat te doen bij duizeligheid en flauwvallen (minstens 10 minuten op grond laten liggen) 12weet hoe te handelen bij iemand met epilepsie (zorg dat iemand zich niet stoot, pak het slachtoffer niet met geweld vast) 12weet met gebroken ledematen, hoe hij moet handelen en wat hij niet moet doen 12

Page 67: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

67Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair - Fietstechniek

1. Fietskennis2. Banden3. Comfort4. Veiligheidseisen5. Gebruik, onderhoud en reparaties

1 FietskennisIk kan het voorwiel aanwijzen 01Ik kan het achterwiel aanwijzen 01Ik kan het stuur aanwijzen 01Ik kan het zadel aanwijzen 01Ik kan de trappers aanwijzen 01Ik kan de bel aanwijzen 01Ik kan het slot aanwijzen 01Ik kan de standaard aanwijzen 01Ik kan het voorwiel benoemen 02Ik kan het achterwiel benoemen 02Ik kan het stuur benoemen 02Ik kan het zadel benoemen 02Ik kan de trappers benoemen 02Ik kan de bel benoemen 02Ik kan het slot benoemen 02Ik kan de standaard benoemen 02Ik kan de bagagedrager aanwijzen 02Ik kan het frame aanwijzen 02Ik kan het voorlicht aanwijzen 02Ik kan het achterlicht aanwijzen 02Ik kan de dynamo aanwijzen 02Ik kan de jasbeschermer aanwijzen 02Ik kan de reflectors aanwijzen 02Ik kan het spatbord aanwijzen 02Ik kan de versnelling aanwijzen 02Ik kan de kettingkast aanwijzen 02Ik kan de spaken aanwijzen 02Ik kan het ventiel aanwijzen 02Ik kan de remmen aanwijzen (niet bij terugtrapfiets) 02Ik kan 3 onderdelen van de fiets opnoemen 02Ik kan 5 onderdelen van de fiets opnoemen 02Ik ken verschillende soorten fietsen, driewieler, kinderfiets, damesfiets, tandem 02Ik kan aangeven welke leeftijd bij welke fiets hoort 02Ik kan de bagagedrager benoemen 03Ik kan het frame benoemen 03Ik kan het voorlicht benoemen 03Ik kan het achterlicht benoemen 03Ik kan de dynamo benoemen 03Ik kan de jasbeschermer benoemen 03Ik kan de reflectors benoemen 03Ik kan het spatbord benoemen 03Ik kan de versnelling benoemen 03

Page 68: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

68Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Ik kan de kettingkast benoemen 03Ik kan de spaken benoemen 03Ik kan het ventiel benoemen 03Ik kan de remmen benoemen 03Ik kan 10 onderdelen van de fiets opnoemen 03

2 BandenIk zie en merk aan een zachte band dat ik deze moet oppompen 03Ik weet hoe je een band op moet pompen 03Ik weet wat ik allemaal nodig heb om een band op te pompen 03Ik kan een band oppompen 04Ik kan zien of merken dat een band lek is omdat deze steeds weer leegloopt 04Ik kan controleren of het ventiel nog goed is 05Ik kan een ventiel vervangen 05Ik weet hoe je een lekke band moet lappen 05Ik weet welk gereedschap ik nodig heb om een band te lappen 05Ik kan een lekke band lappen 06Ik weet wanneer je een lekke band moet vervangen 06Ik weet welk gereedschap ik nodig heb om een band te vervangen 06Ik kan een lekke voorbinnenband vervangen 07Ik kan een lekke voorbuitenband vervangen 07Ik kan een lekke achterbinnenband vervangen 08Ik kan een lekke achterbuitenband vervangen 08Ik weet en kan de maat van de band aflezen op een buitenband 08kan met een pneumatische bandenpomp een band oppompen tot de gewenste spanning en dit ook aflezen 08

3 ComfortIk weet wanneer een zadel / stuur op goede hoogte staat 04Ik weet welk gereedschap er nodig is om een stuur / zadel hoger of lager te zetten 04Ik kan een stuur/zadel in hoogte verstellen 04

4 VeiligheidseisenIk kan een nieuwe bel monteren 03Ik kan een jasbeschermer vervangen 04Ik kan een reflector monteren 04Ik kan opsporen waarom de verlichting het niet doet 07Ik kan de bedrading aansluiten op de dynamo, koplamp, achterlamp 07Ik kan een kapot voorlampje / achterlampje vervangen 07Ik kan een koplamp / achterlamp repareren / vervangen 08Ik kan een dynamo goed afstellen 08Ik kan de bedrading vervangen 10

5 Gebruik, onderhoud en reparatiesIk zet mijn fiets stevig neer op de standaard 03Ik weet dat ik mijn fiets op een droge plaats op moet bergen 03Ik weet, dat stoepranden op en af fietsen niet goed is voor banden, velgen, spaken 03Ik weet dat ik mijn fiets op slot moet zetten 03Ik weet waarom ik werkende verlichting moet hebben 03Ik weet dat ik mijn verlichting uit moet zetten, of meenemen 03Ik weet dat ik mijn fiets met enige regelmaat moet poetsen ivm roest 04Ik kan een fiets schoonmaken 04Ik kan een fiets poetsen 04Ik kan remblokjes goed afstellen 08Ik kan remblokjes vervangen 08Ik kan een remkabel smeren 08

Page 69: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

69Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Ik kan een stroeflopend slot weer gangbaar maken 08Ik kan een fietsstandaard (de)monteren 08Ik kan een snelbinder aanbrengen 08kan moeilijk bereikbare plekken schoonblazen met een luchtpistool 08Ik kan een remkabel vervangen 09Ik kan een slot vervangen 09Ik kan een kettingkast open en dicht maken 10Ik kan een afgelopen ketting er weer opleggen 10Ik kan een eenvoudige versnelling afstellen 10Ik kan een loszittende trapper vastzetten 10Ik kan versleten pedalen vervangen 10Ik kan spatborden aanbrengen 10Ik kan een bagagedrager aanbrengen 10Ik kan stuurspeling ongedaan maken 11Ik kan speling in de wiellagers ongedaan maken 11Ik kan de ketting op spanning brengen met de kettingspanner 11Ik kan een ketting schoonmaken en smeren 11Ik kan een ketting vervangen 12Ik kan een kettingkast vervangen 12Ik kan een kromme voorvork vervangen 12Ik kan loszittende spaken op spanning brengen 12Ik kan een spaak vervangen 12

Page 70: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

70Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair – Houtbewerking

1. Hout- en gereedschapskennis2. Verbindingen3. Zagen4. Boren5. Beitelen6. Raspen7. Vijlen8. Schuren9. Schaven10. Frezen11. Spijkeren12. Schroeven13. Lijmen14. Nieten15. Klemmen16. Meten en aftekenen17. Veiligheid

1 Hout- en gereedschapskennisIk kan veelvoorkomende houtgereedschappen benoemen 01Ik kan veelvoorkomende houtsoorten benoemen 05

2 VerbindingenIk kan verschillende houtverbindingen benoemen, zoals halfhouts, messing en groef, keep, pen en gat, deuvel, tand, zwaluwstaart, verstek, hoekankersverbinding 05Ik kan een hoekankersverbinding maken 07Ik kan een verstekverbinding maken 08Ik kan een keepverbinding maken 10Ik kan een halfhoutsverbinding maken 10Ik kan een deuvelverbinding maken 10Ik kan een pen en gatverbinding maken 12Ik kan een tandverbinding maken 12

3 ZagenIk kan met een toffelzaag fijn materiaal (latjes) afzagen 03Ik kan met een figuurzaag vormen uit triplex zagen 04Ik kan met een handzaag, planken, balken en plaatmateriaal recht afzagen 05Ik kan met een verstekzaagmachine hout haaks en in verstek afzagen 05Ik kan met een elektrische figuurzaag vormen uit triplex zagen 08Ik kan met een reciprozaag hout doorzagen 10Ik kan met een afkortzaag latten, balken en plaatmateriaal haaks en onder een hoek afkorten 10Ik kan met een decoupeerzaag vormen uit plaatmateriaal zagen 11Ik kan met een stationaire cirkelzaag planken, balken en plaatmateriaal in de lengte op breedte zagen12

Ik kan de stationaire cirkelzaag instellen 12

Page 71: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

71Doelenboek VSO – De Plantage 2010

4 BorenIk kan mbv de kolomboormachine een gat in hout boren 03Ik kan met een schroefboormachine een gat in hout boren 05Ik kan met een verzinkboor een gat verzinken 06In kan een boor in de boormachine inspannen 07Ik kan de boortafel op hoogte instellen 08Ik kan met de kolomboormachine mbv een gatenzaag grotere ronde gaten in hout zagen 10Ik kan de boormachine op diepte instellen 12Ik kan met een langgatboor tbv een pen in gatverbinding, een sleuf uitboren 12

5 BeitelenIk kan mbv steekbeits ingezaagde stukken hout wegbeitelen 06Ik kan met een guts holle vormen (schaalvorm) uitgutsen 09

6 RaspenIk kan met een rechthoekige rasp hout recht afraspen 03Ik kan met een halfronde rasp ronde vormen uitraspen 04Ik kan met een ronde rasp kleine ronde vormen uitraspen 04

7 VijlenIk kan met een rechthoekige vijl hout recht afvijlen 03Ik kan met een halfronde vijl ronde vormen uitvijlen 04Ik kan met een ronde vijl kleine ronde vormen uitvijlen 04

8 SchurenIk kan met grof schuurpapier een vlak ruw opschuren 02Ik kan met fijn schuurpapier een vlak fijn afwerken 02Ik kan voor grote oppervlakken met een vlakschuurmachine schuren 05Ik kan voor veel-snel werk met de schuurbandmachine schuren 08Ik kan voor veel - snel werk met een mobiele bandschuurmachine schuren 09

9 SchavenIk kan met een blokschaaf een plank smaller schaven 08Ik kan met de vandiktebank planken / balken dunner schaven 10Ik kan de vandiktebank instellen 12Ik kan met een afvlakbank een balk afvlakken 12

10 FrezenIk kan met een bovenfrees figuren / sleuven / profielranden uitfrezen 12

11 SpijkerenIk kan met een bankhamer / klauwhamer een spijker recht in het hout slaan 03Ik kan met een klauwhamer een spijker uit het hout trekken 04Ik kan met een nijptang een spijker uit het hout trekken 04Ik kan de goede maat spijker voor mijn werkstuk kiezen 05Ik kan met een drevel een spijker onder de oppervlakte drevelen 06Ik kan met een schiethamer houten onderdelen aan elkaar schieten 12

12 SchroevenIk kan met een priem een gat in het hout prikken voordat ik ga schroeven 02Ik kan een platbekschroef met een platbekschroevendraaier in en uit het hout draaien 03Ik kan een kruiskopschroef met een kruiskopschroevendraaier in en uit het hout draaien 03Ik kan met een schroefboormachine + bijbehorend bitje een schroef in en uit het hout draaien 06

Page 72: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

72Doelenboek VSO – De Plantage 2010

13 LijmenIk kan houten onderdelen met houtlijm / bruislijm aan elkaar lijmen 02

14 NietenIk kan met een nietmachine dun houten plaatmateriaal vast hechten 06

15 KlemmenIk kan een werkstuk in een houten bankschroef spannen 03Ik kan voor een booractiviteit mijn werkstuk in een boormachineklem spannen 05Ik kan de ingesmeerde lijmverbinding met lijmklemmen vastklemmen 07

16 Meten en aftekenenIk kan met een blokhaak haakse en verstekhoeken aftekenen 07Ik kan met een lineaal kleinere afmetingen opmeten en aftekenen 08Ik kan met een duimstok / rolmaat grotere maten opmeten en aftekenen 09Ik kan met een kruisbout een maat aftekenen over een langere lengte 10Ik kan een eenvoudige bouwtekening lezen 12

17 VeiligheidIk benoem de volgende veiligheidsmiddelen: gehoorbeschermer, stofjas, stofkapje, veiligheidsbril, haarnetje 01Ik gebruik uit mezelf de veiligheidsmiddelen 02

Page 73: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

73Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair – ICT

1. Laptop2. PC3. Word4. Paint5. Internet6. Mail7. Chat8. Afdrukken

1 Laptopkan met hulp een laptop voorzien van stroomkabel en muis 08kan zonder hulp een laptop voorzien van stroomkabel en muis 09kan de laptop aanzetten 10kan de laptop uitzetten via start, afsluiten 10

2 PCweet dat het bureaublad het overzicht is van de computer 08weet dat je via het bureaublad in programma's kan komen 08kan zelf via in het bureaublad in een programma komen 08weet dat je door middel van dubbelklikken op het icoon een programma opent 09weet dat je door middel van het kruis in de rechterbovenhoek het programma sluit 09weet dat de harde schijf een soort van dossierkast is 10weet dat je mappen en bestanden op de harde schijf kan zetten 10kan zelf een nieuwe map maken 11kan zelf een map verwijderen 11kan de map een eigen naam geven 11kan een bestand opslaan in een map 12

3 Wordkan het programma Word openen 09kan letters intypen 09kan een woord "vet" maken 10kan een woord onderstrepen 10kan een woord schuin maken 10weet waar je een lettertype kan kiezen 10kan een plaatje invoegen 11kan een symbool invoegen 11kan een Word-art invoegen 11kan een stukje tekst markeren 11kan een tabel invoegen 12kan een autovorm invoegen 12kan een stuk tekst opmaken 12kan in Microsoft Word werken 12

4 Paint

Page 74: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

74Doelenboek VSO – De Plantage 2010

kan het Paint-programma openen 09weet welke Tools er zijn 09kan een tekening maken in Paint 10kan een foto bewerken in Paint 12

5 Internetkan op internet komen 09weet dat www staat voor World Wide Web 09weet dat er over de hele wereld computers met elkaar verbonden zijn 09weet dat je op het internet informatie kan vinden 09weet dat je via Google informatie kan vinden 10kan via Favorieten in een programma komen 10kan via Geschiedenis in een programma komen 10kan zelf een adres intypen van een internetpagina 11weet dat je niet overal vertrouwelijke informatie moet achterlaten 11kan via het internet op een spelletjes pagina komen 12is bekend met Hyves / Schoolbankpagina's 12

6 Mailkan via een aangemaakte hotmail / g-mail mail lezen 10weet hoe je bij deze mail kan komen 10kan met hulp de gebruikersnaam intypen 10kan met hulp het wachtwoord intypen 10weet dat je niet aan iedereen je mailadres moet geven 10weet dat je aan niemand je wachtwoord moet geven 10kan zelfstandig de gebruikersnaam intypen 11kan zelfstandig het wachtwoord intypen 11kan via het adressenboek een mail versturen (hoeft niet iets te betekenen) 11kan met hulp zelf een mailadres intypen 11kan zelfstandig een mailadres intypen 12kan een mail beantwoorden 12

7 Chatken het begrip online 11kent het begrip offline 11kan via een chat-programma chatten 12

8 Afdrukkenkan met hulp een document afdrukken 10kan zelfstandig een document afdrukken 11

Page 75: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

75Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair – Kaarsen maken

1. Algemeen 2. Fakkels3. Dompelen4. Gieten5. Kleuren6. Verpakken7. Werkhouding

1 AlgemeenWeet dat in de kaarsenmakerij altijd gewerkt wordt met een schort/stofjas aan 03Weet dat de kaarsenpannen heet zijn 03Kent de materialen waarmee kaarsen gemaakt worden 04Weet wanneer een dompelbus bijgevuld moet worden 05Weet op welke wijze de dompelbussen bijgevuld kunnen worden 06Kan op de juiste wijze de dompelbussen bijvullen 08Kan zelfstandig een kleur uitgieten op een gietplaat 10

2 FakkelsWeet welke stappen er gemaakt moeten worden 04Kan zelfstandig de stokken dompelen 04Kan repen scheuren 06Kan de repen zelfstandig om de fakkel draaien 07Weet hoe dik de fakkel gedompeld moet worden 07Kan de fakkel zelfstandig kleuren 07Dompelt zelfstandig fakkels van stof 08Werkt zelfstandig met gietpan, minibain 11

3 DompelenMaakt een vloeiende beweging in de dompelwas met sprookjeskaarsen 03Stopt op tijd zodat het frame niet onder de was komt 04Geeft aan wanneer er teveel dompelwas uit de waspan is om goed te kunnen dompelen 04Spant met de opspanner de kaarsenlonten voor dompelkaarsen 06Kan zelfstandig knoopjes maken onderaan het frame en laat hier geen lont zitten 08Weet wanneer de kaarsen de juiste dikte hebben met dompelen 09Dompelt zelfstandig kaarsen 10Smelt zelfstandig de kaarsen af in de afsmelter 11Werkt zelfstandig aan de afwerking van de kaars (pointeren) 12Bergt de dompelkaarsen op de juiste wijze op 12

4 GietenKan zelfstandig de naalden van de lonten halen 05Kan zelfstandig het afdichtdopje/klei van de mal verwijderen 05Kan zelfstandig de kaars uit de mal halen 06Kan de gemaake kaars opruimen in het juiste mandje/plaats 06

Page 76: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

76Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Weet hoe de kaars aan de onderzijde netjes wordt afgewerkt 07Kan zelfstandig en netjes de gietmallen leegmaken 07Kan de afgewerkte kaarsen op goede wijze opruimen in de kaarsenkast 07Weet welke soorten kaarsen bij elkaar horen en een setje vormen 08Weet welke lontdikte bij welke mal hoort 08Weet hoe het lont gecentreerd moet worden 08Kan het lont opspannen in de mal 09Kan zelfstandig de gietmallen voorzien van het juiste lont (evt.met prikker) 10Kan zelfstandig de gietmallen afvullen met de juiste was en de juiste hoogte 11Kan zelfstandig een fantasiekaars maken (lont, centreren, stukjes breken, afvullen) 12

5 KleurenWeet op welke wijze en hoe vaak kaarsen gekleurd moeten worden 06Kleurt dompelkaarsen met een vloeiende beweging 06Kleurt eenvoudige gietkaarsen 07Kleurt alle gietkaarsen 07

6 VerpakkenKan alle ingepakte kaarsen voorzien van een sticker 03Kan eenvoudige kaarsen inpakken in cellofaan papier 05Kan alle kaarsen inpakken in cellofaan papier 07

7 WerkhoudingWeet dat niet alles wat je maakt voor jezelf is 03Kan langer dan een half uur geconcentreerd aan een activiteit werken 04Kan samenwerken in een kleine ruimte 05Leert verantwoordelijk te zijn voor zijn/haar werkplek 06Werkt veilig met de materialen van de kaarsenmakerij 07Houdt werkplek schoon en overzichtelijk 08

Page 77: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

77Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair – Kas / Tuin

1. Kas – Basiskennis en –vaardigheden2. Kas – Gereedschapskennis3. Kas – Zaaien4. Kas – Verspenen5. Kas – Stekken6. Kas – Watergeven7. Tuin – Basiskennis en –vaardigheden8. Tuin – Gereedschapskennis9. Tuin – Wieden / onkruid verwijderen10. Tuin – Snoeien11. Tuin – Bomen12. Tuin – Planten13. Tuin – Gras14. Tuin - De groentetuin15. Tuin – Verbrandingsmotoren

1 Kas - Basiskennis en vaardighedenKleedt zich om voor het werken in de kas 02Zet planten bij het raam, zodat ze licht en warmte krijgen 04Kent de veiligheidspictogrammen 05Verpot plantjes naar een grotere of andere pot 05Leerling kent 4 soorten kruiden (tijm, peterselie, salie, dille) 05Leerling kent 5 eenjarigen (zonnebloem, afrikaantje, madeliefje, vergeet-me-nietje, viooltje) 05Ruimt na de werkzaamheden de werkplek op 06Zet de ramen open als het te warm is in de kas 06Weet wat potgrond is 06Herkent 9 soorten kruiden (tijm, peterselie, salie, dille, basilicum, bladselderij, koriander, oregano, rozemarijn) 08Herkent 10 eenjarigen (zonnebloem, afrikaantje, madeliefje, vergeet-me-nietje, viooltje, geranium, begonia, petunia, vlijtig liesje, schildzaad) 08

2 Kas - GereedschapskennisHerkent een gieter 01Herkent een bezem 01Herkent een bloempot 01Herkent een stoffer en blik 01Herkent een tuinslang 02Herkent een zaaihulp 05Herkent een water-geef-computer 10

3 Kas - Zaaien

Page 78: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

78Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Weet wat een zaadje is 05Weet wat je nodig hebt om te zaaien 08Weet hoe je moet zaaien 08Weet dat je na het zaaien regelmatig moet begieten 10Kan zaaien 10Weet wat de levenscyclus is van zaadje tot plant 12

4 Kas - VerspenenWeet hoe je moet verspenen 08Weet wat je nodig hebt om te verspenen 08Kan verspenen 09Verpot plantjes naar een grotere of andere pot 09

5 Kas - StekkenWeet wat stekpoeder is 08Kan stekgoed verzorgen 08Weet wat je nodig hebt om te stekken 08Weet hoe je moet stekken met gebruik van stekpoeder 10Kan stekken 11

6 Kas- WatergevenHelpt bij het verzorgen van planten (water geven, dode stukken eruit halen) 04Geeft voeding aan de planten 07Geeft water in de kas met de gieter 07Geeft water met de waterslang in de kas 08Kan de water-geef-computer bedienen 12

7 Tuin - Basiskennis -en vaardighedenMaakt kennis met planten en bloemen d.m.v. zintuiglijke waarneming (ruiken, zien, tasten) 01Benoemt de blaadjes, bloemen, vruchten aan een boom of een plant 02Kleedt zich om voor het werken in de tuin 02Onderscheidt planten en bloemen, struiken en bomen door de afbeeldingen bij elkaar te leggen 04Loopt met volle kruiwagen (lichaamshouding) 05Herkent 6 bolgewassen (tulp, narcis, hyacint, sneeuwklokje, krokus, blauwe druifjes) 05Kent de veiligheidspictogrammen 05Benoemt verschil tussen een siertuin en een groentetuin 05Geeft de planten water met een gieter 07Harkt bladeren bij elkaar m.b.v. een bladhark 08Geeft de tuin water met een tuinslang 08Voelt zich verantwoordelijk voor de spullen in de tuin (opruimen en schoonmaken) 08Ruimt bladeren op m.b.v. een bladblazer 10Benoemt de functie van de kleur en de geur van bloemen (aanlokken van insecten voor bestuiving) 10Wijst de wortels, de steel/stam en de bladeren en takken van een boom of plant aan 10Legt afbeeldingen van de levenscyclus van planten in de juiste volgorde (zaadje, kiempje, bloeien en plant) 10Benoemt de functie van vruchten aan een plant/boom (verspreiding van de zaden) 10Wijst de meeldraden aan en benoemt de bestuivingfunctie (welke soorten bestuiving: wind, insecten, kruis en zelfbestuiving) 10Benoemt vier verschillende vormen van vermeerderen (zaad, stek, afleggen, enten) 10Spit een stuk grond om met een spade 11Weet hoe je bollen plant 12Benoemt verschil tussen plant, struik, boom 12Herkent organische mest 12Herkent kunstmest 12Weet volgorde hoe je een tuin onderhoudt 12

Page 79: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

79Doelenboek VSO – De Plantage 2010

8 Tuin - GereedschapskennisHerkent een bezem 01Herkent een gieter 01Herkent en stoffer en blik 01Herkent een kruiwagen 02Herkent een bladhark 03Herkent een schoffel 04Herkent een tuinhark 04Herkent een voegenkrabber 04Herkent een handsnoeizaag 05Herkent een heggenschaar 05Herkent een snoeischaar 05Herkent een takkenschaar 05Herkent een ballastschop 06Herkent een bats 06Herkent een palenboor 06Herkent een steekschop 06Herkent een trechter 06Herkent een grasmaaier 07Herkent een grasschaar 07Herkent een graskantensteker 07Herkent een stokzaag 10Herkent een topschaar 10Herkent een bladblazer 10

9 Tuin - Wieden/onkruid verwijderenVerwijdert onkruid uit bestrating 04Verwijdert onkruid uit een tuin door te schoffelen 05Kent 6 soorten onkruiden (paardebloem, klaver, madelief, wegebree, boterbloem) en maakt hiervan een herbarium maakt een herbarium 06Verwijdert onkruid uit een tuin door te wieden 06Herkent 17 onkruiden (paardebloem, klaver, madelief, wegebree, boterbloem, brandnetel, riet, haagwinde, hoefblad, kamille, zevenblad, straatgras, vogelmuur, wilgenroosje, kruiskruid, zuring, fluitekruid) en maakt hiervan een herbarium 08

10 Tuin - SnoeienSnoeit een tak met een snoeischaar 09Gebruikt een helm bij stokzaag 10Gebruikt een helm bij topschaar 10Snoeit een tak met een takkenschaar 10Zaagt een tak af met een stokzaag 10Knipt een tak af met een topschaar 10Zaagt een tak af met een handsnoeizaagje 11Knipt een heg met een heggenschaar (veiligheid) 12

11 Tuin - BomenBenoemt 5 bomen op straat en in het park (kastanje, beuk, els, berk, eik) 05Benoemt waarom bomen in de winter hun blad verliezen 08Benoemt 10 bomen op straat en in het park (kastanje, beuk, els, berk, es, eik, esdoorn, populier, hollandse iep, wilg, linde) 08Weet hoe je een boom moet planten 10Weet hoe je een boom snoeit 12

12 Tuin - Planten

Page 80: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

80Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Helpt bij het verzorgen van planten (water geven, dode stukken eruit halen) 04Benoemt 5 planten in de tuin (welke) 05Ziet wanneer planten water nodig hebben (droge grond, planten hangen slap) 05Geeft wat planten nodig hebben om te groeien (aarde, voedsel, licht, water en warmte) 06Geeft aan dat planten water drinken met hun wortels 06Weet hoe je een plant moet planten 07Benoemt 10 planten in de tuin (welke) 08Benoemt verschillende vormen van planten en geeft een voorbeeld (kruiden, vaste planten, bomen, struiken,gewassen) 12Geeft aan dat planten voor zuurstof zorgen (assimilatie) 12

13 Tuin - GrasMaait een stuk gras met een handmaaier 06Knipt de graskanten met een grasschaar 06Maait een stuk gras met een motormaaier (veiligheid) 08Steekt graskanten af met een graskantensteker 10Bemest een stuk gras op aanwijzing (welke mest) 12

14 Tuin - De groentetuinWeet verschil tussen groente en fruit 05Herkent 5 groentes (aardappel, andijvie, bloemkool,boerenkool, broccoli) 05Herkent 5 stuks fruit (aardbei, appel, banaan, druif, sinaasappel) 05Herkent 10 groentes (aardappel, andijvie, bloemkool, boerenkool, broccoli, champignon, komkommer, mais, paprika, prei) 08Herkent 7 stuks fruit (aardbei, appel, banaan, druif, sinaasappel, kiwi, peer) 08Herkent 16 groentes (aardappel, andijvie, bloemkool, boerenkool, broccoli, champignon, komkommer, mais, paprika, prei, rode biet, sla, tomaat, ui, witlof, wortel) 10Herkent 11 stuks fruit (aardbei, appel, banaan, druif, sinaasappel, kiwi, peer, framboos, kers, pruim, mandarijn) 10Poot planten in de groentetuin 10Oogst planten in de groentetuin 10Weet wat uitdunnen is en past dit toe 11Zaait/legt zaad in de groentetuin 12

15 Verbrandingsmotorenkent de kenmerken van een benzinemotor 12kent de kenmerken van een dieselmotor 12kent de kenmerken van een mengsmeringmotor 12weet wat 1:25 aan mengverhouding betekend (1 liter olie op 25 liter benzine) 12weet wat een choke is 12weet wat een bougie is 12weet wat een verstuiver is 12weet wat een luchtfilter doet 12weet dat je een luchtfilter af en toe moet schoon maken 12weet wat een carburateur is 12weet dat je de machine mag starten 3 meter van tankpunt 12weet dat je geen openvuur mag hebben tijdens tanken van een machine 12weet dat je een trechter moet gebruiken als de vulopening van de tank te klein is 12weet dat brandstoffen in de zon uitzetten 12weet dat je olie moet controleren van een motor 12weet hoe je olie moet controleren van een motor 12

Page 81: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

81Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair - Klussen

1. Schilderij ophangen2. Muurtje behangen3. Plafond/muur sausen4. Houten oppervlak egaal verven5. Dakgoot schoonmaken6. Hang- en sluitwerk7. Wandje betegelen8. Laminaat vloer leggen9. Montage van onderdelen10. Elektra verwisselen11. Verwarming ontluchten/bijvullen12. Deurklink herstellen13. Verstoppingen verhelpen/bevriezing voorkomen14. Auto schoonmaken

1 Schilderij ophangenIk kan passend gereedschap uitkiezen voor een uit te voeren opdracht 05Ik kan de juiste schroef en plug voor de opdracht uitzoeken 07Ik kan de pluggen en schroefhaken aanbrengen in het geboorde gat 08Ik kan m.b.v. een boormachine een gat in de muur boren 10Ik kan m.b.v. een waterpas/rolmaat gaten aftekenen voor het afhangen van een schilderij 12

2 Muurtje behangenIk kan een behangtafel opstellen 04Ik kan behang uitzoeken en daarbij letten op hetzelfde serie/kleurnummer 05Ik hanteer de picto's voor boven/onder en sluitend of overlappend plakken 06Ik kan met een behangerskwast de lijm op de baan gelijkmatig aanbrengen 08Ik kan de muur voorstrijken met verdunde lijm 10Ik kan volgens de aanwijzing behangplaksel klaarmaken 10Ik kan het overtollige stuk boven en onder de geplakte baan passend afknippen 10Ik kan de banen op lengte knippen 10Ik kan de hoogte van de muur opmeten met een rolmaat 12Ik kan uitrekenen hoeveel behang ik voor een oppervlakte nodig heb 12Ik kan een loodlijn waarlangs ik ga plakken aanbrengen op de muur 12

Page 82: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

82Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Ik kan de baan na het even in laten werken op de muur langs de loodlijn plakken 12

3 Plafond / muur sausenIk kan loszittende delen verwijderen met een plamuurmes 05Ik kan de te sausen muur repareren met plamuur en plamuurmes 08Ik kan de te sausen muur voorstrijken met een voorstrijkmiddel 10Ik kan uitrekenen hoeveel saus ik nodig heb voor het te schilderen oppervlak 12Ik kan met roller/kwast de muur netjes sausen 12

4 Houten oppervlak egaal vervenIk kan het oppervlak glad schuren met schuurpapier/vlakschuurmachine 07Ik kan kleine beschadigingen repareren met plamuur of kneedbaar hout 08Ik kan de (grond)verf goed roeren en beoordelen of deze dun genoeg is 09Ik kan te dikke (grond)verf m.b.v. terpentine/water verdunnen 10Ik kan een laag grondverf aanbrengen met een kwast of roller 10Ik kan de kwast of roller met het juiste middel reinigen 10Ik kan indien nodig afplakken met schilderstape 11Ik kan bepalen of het verf op olie of op waterbasis is 12Ik weet of ik de verf met terpentine of met water moet verdunnen 12Ik kan na licht schuren een tweede laag opbrengen met roller of kwast 12

5 Dakgoot schoonmakenIk kan het afval opruimen in de container of in de tuin 01Ik kan m.b.v. een ladder, schepje en emmer de dakgoot leeg en schoon maken 10Ik kan een ladder uitschuiven en veilig opstellen 10

6 Hang en sluitwerk gangbaar houdenIk kan de deuropening schoonhouden opdat de deur goed sluit (drempelgoot) 01Ik kan een slecht gangbaar deurslot inspuiten met siliconenspray 08Ik kan scharnieren van piepende deuren inspuiten met siliconenspray 08Ik kan een deur die klemt afschuren opdat hij weer dicht kan 10Ik kan het geschuurde stuk weer bijschilderen 10Ik kan kastdeurtjes weer recht hangen d.m.v. de verstelschroeven 12

7 Wandje betegelenIk kan loszittende delen verwijderen met een plamuurmes 05Ik kan met een lijmkam de lijm verdelen over het oppervlak 10Ik kan na uitharding voegenkit aanbrengen en na enige tijd uitwassen 10Ik kan m.b.v. kruisjes de tegels recht naast elkaar plaatsen 11Ik kan uitmeten hoe ik de tegels gelijkmatig wil verdelen 12Ik kan de muur opmeten en berekenen hoeveel lijm en tegels ik nodig heb 12Ik kan de tegels op de juiste maat afsnijden met een tegelsnijder(machine) 12Ik kan de kanten afwerken met (overschilderbare) sanitairkit 12

8 Laminaat vloer leggenIk kan de ondervloer volgens het voorschrift snijden en leggen 07Ik kan de ruimte die ik wil leggen uitmeten 12Ik kan uitrekenen hoeveel laminaat/ondervloer ik nodig heb 12Ik kan volgens voorschrift de delen zagen en leggen en in verhouding verdelen 12Ik kan plinten uitmeten, zagen en plakken 12

9 Montage van onderdelen tot één groot geheelIk kan het benodigde gereedschap erbij zoeken 07Ik kan alles geordend neerleggen a.h.v. de montagehandleiding 08

Page 83: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

83Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Ik kan de doos met onderdelen uitpakken en controleren op inhoud 08Ik kan systematisch het te bouwen product in elkaar zetten 09

10 Elektra verwisselenIk kan lege batterijen verwijderen en bepalen hoeveel en wat voor soort ik nodig heb 01Ik weet dat ik lege batterijen naar een batterijenbak moet brengen 01Ik kan een kapotte gloeilamp/spaarlamp uit de fitting draaien 03Ik kan een nieuwe lamp in draaien en controleren met lichtschakelaar op werking 03Ik weet dat een TL lamp bij het chemisch afval hoort 04Ik kan d.m.v. vergelijking een nieuwe lamp kopen met kleine/grote fitting 06Ik kan een defect snoer vervangen door een nieuwe 09Ik kan een defecte stekker vervangen 09Ik kan een defecte contactdoos vervangen 09Ik kan een defecte TL lamp vervangen en evt de starter 10Ik kan een nieuwe stop indraaien of aardlekschakelaar weer aanzetten 12

11 Verwarming ontluchten/bijvullenIk kan van onder naar boven de radiatoren ontluchten met een ontluchtingssleutel 08Ik kan aan de manometer bij de ketel zien of er moet worden bijgevuld 12Ik kan de waterslang aansluiten 12Ik kan de ketel, -en waterkraan openen en de ketel bijvullen tot de gewenste druk 12Ik kan de kranen weer afsluiten en de slang afkoppelen 12Ik kan na controle op de manometer alles opruimen of nog een keer herhalen 12

12 Deurklink herstellen

Ik kan een loszittende deurklink demonteren 06Ik kan het euvel opsporen en de klink weer monteren 07

13 Verstoppingen verhelpen/bevriezing voorkomenIk kan een slecht lopende douchebak/ bad/ wastafel ontstoppen met een ontstopper 04Ik kan tegen de vorst de buitenkraan ontluchten 07Ik kan een verstopte zwanenhals demonteren 08Ik kan de zwanenhals schoonspoelen, weer monteren en controleren op werking 08

14 Auto schoonhoudenIk kan het interieur van de auto zuigen met een stofzuiger 03Ik kan het interieur afstoffen en schoonmaken met een sopje 04Ik kan m.b.v. water, shampoo en spons de auto aan de buitenkant wassen 05Ik kan de autoruiten van binnen en buiten schoonmaken met schoonmaakmiddel 06Ik kan met cleaner de auto poetsen en evt. in de was zetten 08

Page 84: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

84Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair - Koken en Catering

1. Koken2. Tafeldekken3. Afwassen4. Boodschappen doen5. Garneertechnieken6. Werken in opdracht (catering)7. Hygiëne

1 KokenKent de functie van de waterkoker door samen thee en cup-a-soup te maken 05Snijdt groente zoals paprika, komkommer of prei in plakjes of reepjes 05Wast groenten en aardappels schoon 05Kneedt deeg met zijn handen en roert ingrediënten door elkaar 06Snijdt groente zoals courgette en aubergine in stukjes 06Legt de benodigde spullen klaar voor het maken van een tosti 06Smeert zijn eigen boterham voor de tosti 06Stopt eten in de oven/magnetron en zet hem aan 06Benoemt vijf voorwerpen uit de keuken (weeg-schaal, (koeken)pan, pollepel, oven) 06Roostert brood in de broodrooster 07Opent pakken, potten en flessen met schroefdop 07Snijdt groente op verschillende manieren (broccoli in roosjes, tomaat in partjes) 07Stelt een tijd in op de magnetron/oven 07Noemt de basisingrediënten van de avondmaaltijd (aardappels (rijst of pasta), vlees, groente) 07Benoemt het eten bij het zien van de verpakking (pak rijst, blik bonen) 07Ziet en beseft dat een pan, schaal of apparaat heet is en gaat daar voorzichtig mee om 08Maakt een tosti in het tosti-apparaat m.b.v. een stappenschema 08Leest tijd en temperatuur van een simpel geschreven instructie en voert dit in de magnetron (eenvoudig stappenplan) 08is voorzichtig met scherpe messen, zowel voor zichzelf als in de buurt van anderen 08Gaat voorzichtig om met scherpe messen tijdens het snijden 08Geeft het verschil aan tussen gezonde en ongezonde voeding met voorbeelden van eten 09Bakt brood in een broodbak-machine met een kant en klaar pak (met een simpel geschreven instructie)

Page 85: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

85Doelenboek VSO – De Plantage 2010

09Benoemt de regels rondom hygiëne bij het koken (schoon mes, schort, muts, schoon aanrecht) 09Vertelt hoe er zorgvuldig en veilig kan worden omgegaan met apparaten die heet worden 09Werkt veilig met een elektrisch fornuis (evt. met hulpmiddelen) 09Roert met een garde een mix of sausje totdat de klonten helemaal weg zijn 10Gebruikt de mixer om ingrediënten te mengen en te kneden 10Stelt m.b.v. een (kook)wekker de gewenst kooktijd in en houdt deze bij 10Snijdt het vlees en gebruikt hiervoor een aparte plank 10Bepaalt de stand van een elektrisch fornuis 10Bedient adequaat een gasfornuis met automatische ontsteker 11Controleert altijd na het koken of het gas uit staat 11Opent blikken met een blikopener 11Bakt eieren in de pan 11kookt eieren 11ruimt de werkplek elke keer weer netjes op 11Benoemt dat ijzeren voorwerpen nooit in een magnetron mogen 11Bereidt kant-en-klaar producten met een stappenschema (oven en/of magnetron) 11Frituurt snacks in een frituurpan en kan zonder gevaar het mandje bedienen 11Bakt vlees, aardappeltjes in een pan (regelmatig omdraaien en redelijke in kunnen schatten of het gaar is)12

Kookt groente, aardappels, rijst en pasta’s m.b.v. een stappenschema (inclusief afgieten in een vergiet)12

Bereidt drie warme gerechten met behulp van een recept uit een kookboek of van een verpakking (geschreven) 12

2 TafeldekkenLegt zijn eigen placemats / tafellaken op tafel 02Legt borden, bestek en bekers op tafel 03Benoemt vijf voorwerpen die op tafel staan bij de lunch (boter, brood, hagelslag) 03Verdeelt de borden over de tafel één op één met de stoelen die er rond de tafel staan 04Legt het tafelkleed op tafel 04Pakt genoemde spullen voor op tafel (brood, boter, beleg, melk, etc) en zet deze op tafel 04Pakt evenveel borden als er eters zijn en zorgt dat er bij alle borden een mes en een vork ligt 05Pakt de gebruikelijke spullen voor de lunch (weet waar ze staan) en verdeelt ze over de tafel (brood, boter, beleg, melk) 06Dekt de complete tafel voor de lunch (mes en lepel rechts, vork links) 07Kan uitgedeelde koffie voorzien van suiker en melk en een lepeltje 07Benoemt vijf voorwerpen die op tafel staan bij het avondeten (pan, bord, opscheplepel, onderzetter, kaarsen, servet, bestek, glazen) 08Vertelt het verschil tussen het tafeldekken voor het ontbijt, de lunch en het avondeten (wat staat wanneer op tafel) 09Dekt de tafel voor de hoofdmaaltijd voor meerdere personen en verdeelt de spullen over tafel (servet, onderzetter, opscheplepel, glazen) 09Benoemt de volgorde van een meergangen menu (koud voorgerecht, soep, hoofdgerecht, nagerecht, koffie) 10Brengt koffie en thee rond 10Dekt de tafel voor een chique maaltijdtijd (volgorde van het bestek voor meerdere gangen, wijnglazen, kaarsen) 11Deelt opgeschepte borden (ook soep) uit aan mensen aan tafel (rechts uitserveren) 11Schenkt drinken in voor mensen aan tafel (rechts van de persoon uitserveren) 11

3 AfwassenRuimt de tafel af en brengt de spullen naar de keuken 05

Page 86: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

86Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Droogt de niet-breekbare spullen van de vaat af 05Haalt de etensresten van zijn bord en gooit het in de vuilnisbak 05Droogt breekbare maar hanteerbare spullen van de vaat af (bord en een beker) 06Spoelt bekers om 06Ordent de vaat (glazen of bekers bij elkaar, pannen, bestek) 06Doet het tafel(kleed) af met een doekje 07Zorgt dat zijn kleren bij het afwassen schoon en droog blijven 07Vertelt waarom sommige vaat gespoeld moet worden (water wordt vies) 07Zet de geordende vaat in volgorde waarop het afgewassen wordt (eerst glazen/bekers, pannen op het laatst) 07Droogt spullen met moeilijke randjes goed af 08Maakt de vaat schoon met een borstel of een sponsje (borden, bestek en bekers) 08Gebruikt een vaatdoek/ schuurspons om het aanrecht en fornuis mee schoon te maken/ te drogen 08Maakt het putje van de wasbak leeg 08Maakt een sopje voor de vaat (adequate hoeveelheid sop en juiste temperatuur) 08Hangt het vaatdoekje en de theedoek na gebruik uit 09Vult de vaatwasser en ruimt hem leeg 09Wast en droogt ook grote pannen af 09Schat in welke spullen gespoeld moeten worden 09Bedient de vaatwasser (tablet, temperatuur instellen en aanzetten) 10Zorgt ervoor dat de wasmachine vol zit, voordat hij gedraaid wordt 10Schat in wanneer hij een droge theedoek nodig heeft 10

4 Boodschappen doenSpeelt boodschappen doen na in de klas 05Haalt boodschappen bij een winkel door een boodschappenlijst af te geven (zonder betalen b.v. in een winkeltje op school) 06Sluit achter aan in een rij bij de kassa en wacht rustig 07Levert de lege flessen in en levert het statiegeldbonnetje bij de kassa in 07Doet producten op een goede manier in het mandje/ karretje (groente niet onderop) 07Doet producten op een goede manier in de boodschappentas (groente niet onderop) 07Neemt van thuis alle benodigdheden mee (geld, lege flessen een boodschappentas en lijst) 08Bewaart het bonnetje op een veilige plek 08Vraagt hulp als hij ergens niet bij kan 08Vindt de producten van de boodschappenlijst in de supermarkt 08Bestelt bij een aparte afdeling door te vertellen wat hij wil 08Werkt de hele boodschappenlijst systematisch af 09Schat in wat een boodschap ongeveer kost (ruime schatting 1-2 t.o.v. 10 euro) 09Vraagt aan het personeel waar een product ligt in de supermarkt 09Begrijpt welke van twee vergelijkbare producten goedkoper is (verschil min. 50 eurocent) 09Controleert of er geld in de portemonnee zit 09Betaalt met zijn chipknip de boodschappen 10Pakt zijn boodschappen thuis uit en ruimt ze op de juiste plek op (in de koelkast, keuken of andere plek)10

Leest en begrijpt hoeveel iets kost (tot 20 euro) 10Maakt samen een boodschappenlijst voor 1 gerecht 10Bedient de groenteweegschaal in de winkel 10Bekijkt de datum van producten in de koelkast en gooit alles over datum weg 10Verwacht wisselgeld als hij teveel geld heeft gegeven 11Betaalt contant de boodschappen (met strategieën zoals altijd een euro meer betalen) 11Vertelt welke informatie op de etiketten staat (datum, hoeveelheid, kilo/literprijs) 11Bekijkt een boodschappenlijst en kiest de juiste winkel 11Bekijkt en zoekt naar aanbiedingen in folders 11Bekijkt en zoekt naar aanbiedingen in de winkel 11Betaalt met zijn pinpas de boodschappen (inclusief pincode) 12Maakt een keuze tussen verschillende merken (kwaliteit/prijs) 12Maakt een boodschappenlijst op basis van de benodigdheden en de aanwezige voorraad 12Kijkt in de winkel bij aanschaf van producten naar de houdbaarheidsdatum 12

Page 87: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

87Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Kiest prijsbewust een winkel om de boodschappen te doen 12

5 Garneertechnieken – in ontwikkeling

6 Werken in opdracht (catering) – in ontwikkeling

7 Hygiëne – in ontwikkeling

Modulair – Metaal

1. Kennis2. Zagen3. Boren4. Knippen5. Vijlen6. Omzetten/buigen7. Drijven8. Draadsnijden9. Afwerking10. Solderen11. Lassen12. Klinken13. Felsen14. Klemmen15. Meten/aftekenen16. Veiligheid

Page 88: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

88Doelenboek VSO – De Plantage 2010

1 KennisIk kan 5 metalen herkennen en benoemen (Staal, Koper, Aluminium, Messing en Zink) 03Ik ken de eigenschappen (zwaar/licht, zacht/hard, sterk/zwak) en weet waar het voor gebruikt wordt04

2 ZagenIk weet dat ik een metaalzaag voor metaal moet gebruiken 01Ik kan met een metaalzaag metaal doorzagen 06Ik kan een zaagblad vervangen 06Ik kan met een elektrische figuurzaag vormen uit metaal zagen 10

3 BorenIk weet dat je een spiraalboor voor boren in metaal nodig hebt 01Ik weet dat je langzaam en met een laag toerental moet boren 04Ik weet dat ik bij het boren van dik metaal moet koelen 04Ik kan veilig een gat in metaal boren 05Ik kan een gat verzinken met een verzinkboor 05Ik kan zelf een boor inspannen 05Ik kan de boortafel op hoogte instellen 10Ik kan de boormachine op diepte instellen 12

4 KnippenIk kan met een zijkniptang, kopkniptang, combinatietang draad doorknippen 04Ik kan met een plaatschaar rechte stukken uit metaal knippen 06Ik kan met een hefboomplaatschaar metaalplaat en draad doorknippen 07Ik kan met een latoenschaar, blikschaar figuren uit metaal knippen 07Ik kan met een elektrische knabbelschaar figuren uit metaal knippen 12

5 VijlenIk weet welke vorm vijl ik voor m'n werkstuk moet gebruiken 01Ik ken het verschil tussen een grove en fijne vijl en weet deze goed te gebruiken 02Ik kan met een vijlborstel de vijl weer schoonmaken 02

6 Omzetten / BuigenIk kan met een platbektang, telefoontang en combinatietang metaaldraad ombuigen 06Ik kan met een rondbuigtang, rondbektang metaaldraad rond buigen 06Ik kan met een zetbank een stuk metaal in een hoek ombuigen en metaaldraad in eenhoek ombuigen07

Ik kan met een wals een stuk metaal rond buigen 07

7 DrijvenIk kan op een tas een aambeeld metaaldraad/plaat vlak slaan 07Ik kan met een kunststofhamer metaal weer vlak slaan zonder het oppervlak te beschadigen 07Ik kan m.b.v. een drijfmal en een bolhamer een bolle vorm in metaal drijven 08Ik kan m.b.v. een rekhamer metaal oprekken 08Ik kan m.b.v. een stuikhamer metaal stuiken 08Ik kan m.b.v. een bolstaak en bolhamer hamerslag aanbrengen 08Ik kan m.b.v. een speerhaak / hoorn van het aambeeld ronde vormen in draad / plaatmateriaal maken09

8 Draad snijdenIk kan met een wringijzer en draadtap schroefdraad tappen in een voorgeboord gat in metaal 12

Page 89: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

89Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Ik kan met een wringijzer en draadsnijplaat schroefdraad op een metalen asje draaien 12

9 AfwerkingIk kan metaal nat glad schuren 02Ik kan metaal polijsten m.b.v. polijstpasta en de polijstmachine 06Ik kan m.b.v. letterponsen m'n naam in metaal ponsen 06

10 SolderenIk weet dat ik soldeervloeistof moet gebruiken om de soldeertin beter te laten vloeien 10Ik kan de juiste hoeveelheid tin toevoegen om een keurige en sterke verbinding te krijgen 11Ik kan met een soldeerbout / pistool dunne metalen aan elkaar solderen 11

11 LassenIk kan met een puntlasapparaat dunne stukken plaatstaal aan elkaar lassen 10Ik kan m.b.v. een lastrafo en elektrode dikke stukken staal aan elkaar lassen 12

12 KlinkenIk kan voorgeboorde platen metaal d.m.v. klinknagels of popnagels met elkaar verbinden 11

13 FelsenIk kan twee platen metaal d.m.v. een felsnaad verbinden m.b.v. een felsijzer 11

14 KlemmenIk kan met spanplaatjes (ter bescherming) mijn werkstuk inspannen in een bankschroef 02Ik kan mijn werkstuk met een plaatklem in de bankschroef inspannen 02Ik kan met een handklem en kantklauw mijn werkstuk in de bankschroef inspannen 03Ik kan mijn werkstuk in een boorklem inspannen bij het boren in metaal 03Ik kan met een griptang mijn werkstuk klemmen zonder er daarna kracht op uit te hoeven oefenen04

15 Meten en aftekenenIk kan met een kraspen langs een stalen rij een lijn in metaal krassen 06Ik kan met een centerpons een putje in metaal slaan 06Ik kan met een blokhaak / winkelhaak een haakse hoek meten of uitzetten 07Ik kan met een metalen liniaal een maat opnemen / uitzetten 08Ik kan met een steekpasser een cirkel in metaal aftekenen 08Ik kan met een schuifmaat een binnen-, buiten- en dieptemaat opmeten / uitzetten 10Ik kan met een hoogtekrasser een lijn in metaal krassen 12Ik kan met een graadmeter een hoek overnemen of uitzetten 12

16 VeiligheidIk gebruik uit mezelf de veiligheidsmiddelen 02

Page 90: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

90Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair - Repro/ Administratie

1. Repro – Papier2. Repro – Kopiëren3. Repro - Kopieerverwerking4. Repro – Snijden5. Repro – Inbinden6. Repro – Werkoverzicht7. Repro – Versnipperen8. Repro – Printen

Page 91: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

91Doelenboek VSO – De Plantage 2010

9. Repro – Scannen10. Administratie – Stickers11. Administratie – Brieven12. Administratie – Labelwriter13. Administratie – Telefoon14. Administratie – Memo15. Administratie – Magazijn16. Administratie – Adressen17. Administratie – Sorteren18. Administratie - Agenda

1 Repro Papier

weet hoe papier gemaakt wordt 10weet papierformaten (A3, A4, A5, A6) 10kan d.m.v. vouwen en scheuren van een A3 een A6 maken 11weet voorbeelden te noemen van toepassingen van verschillende formaten (kaart, boek, etc) 11weet dat je verschillende soorten en gewichten papier hebt 12kan m.b.v. de papiersnijder verschillende papierformaten snijden 12

2 Repro Kopiëren

kan enkelzijdig kopiëren 09weet hoe gekopieerd moet worden met automatische invoer 10kan dubbelzijdig kopiëren 10kan A3 / A4 kopiëren 11weet hoe sorteren moet worden ingesteld 11kan verkleinen/vergroten 12kan werken met handinvoer (gekleurd papier) 12kan kopie donkerder/lichter instellen 12kan m.b.v. een kopieer-opdrachtformulier zelfstandig een opdracht verwerken 12kan een boekje kopiëren 12

3 Repro Kopieerverwerking

kan 2 bladzijden vergaren (rapen) 09kan meer dan 2 bladzijden vergaren 09weet hoe je een paperclip gebruikt 09kan meerdere vergaarde stapels samenvoegen 09kan enkelvoudig nieten 10kan dubbel nieten 10kan 1 blad netjes vouwen met vouwplank 11kan 1 blad netjes vouwen zonder vouwplank 11kan boekje vouwen 12kan Z vouw vouwen 12

4 Repro Snijden

kan onder toezicht werken met snijmachine 10kan van A3 A4 maken 11

5 Repro Inbinden

kan 2 gaats perforeren 11kan 23 gaats perforeren 11kan 4 gaats perforeren 12kan inbinden in ringband 12kan papier in lamineerhoes steken 12

Page 92: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

92Doelenboek VSO – De Plantage 2010

kan lamineren (A4) 12kan lamineermachine in stellen 12

6 Repro Werkoverzicht

schept orde 10werkt in logische volgorde 10ruimt de werkplek op 11kan omgaan met werkdruk 11voert controle (kopieën) goed uit 12ziet wanneer het fout is gegaan 12geeft aan wanneer het fout is gegaan 12lost zelfstandig de fouten op 12

7 Repro Versnipperen

weet hoe de versnipperaar aan moet 06weet hoeveel blaadjes er tegelijk maximaal door kunnen 06weet dat je eerst de nietjes moet verwijderen 06weet dat je eerst de paperclips moet verwijderen 06kan onder begeleiding met de versnipperaar werken 07kan zelfstandig met de versnipperaar werken 08

8 Repro Printen

weet hoe een all-in-one printer moet worden ingesteld voor een zwart/wit print 10kan zelfstandig met een all-in-one printer een zwart/wit print produceren 11

9 Repro Scannen

weet hoe je moet scannen met een all-in-one printer 12weet hoe de printer moet worden ingesteld voor een kleurenprint 12

10 Administratie Stickers

weet wat stickers zijn 09weet dat er verschillende soorten stickers zijn 10weet dat er verschillende formaten stickers zijn 10kan stickers netjes plakken 11kan op de juiste plaats stickers plakken 12kan schrijven op stickers 12

Page 93: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

93Doelenboek VSO – De Plantage 2010

11 Administratie Brieven

kan een papier vouwen 08kan een brief vouwen 08kan een brief in een envelop stoppen 09kan een envelop sluiten 09weet dat er verschillende formaten enveloppen zijn 10weet dat er verschillende formaten papier zijn 10kan verschillende formaten enveloppen herkennen 11kan verschillende formaten papier herkennen 11kan een envelop openen 11kan een envelop netjes openen 12kan meerdere papier van verschillend formaat in één envelop stoppen 12

12 Administratie Labelprinter

kan een labelprinter herkennen 09weet wat een labelprinter is 09kan een labelprinter aan/uit zetten 09kan tekens/getallen invoeren op een labelprinter 10kan teksten invoeren op een labelprinter 10kan een spatie uitvoeren op een labelprinter 10kan geschreven stukken tekst/tekens/getallen invoeren op een labelprinter 11kan wissen op een labelprinter 11kan een hoofdletter maken op een labelprinter 11kan printen met een labelprinter 11kan een geprint stuk tekst afsnijden met een labelprinter 11weet dat er labeltape in een labelprinter zit 12weet wáár de labeltape in een labelprinter zit 12kan labeltape uit een labelprinter halen 12kan labeltape in een labelprinter plaatsen 12weet wanneer er nieuwe labeltape in een labelprinter moet 12

13 Administratie Telefoon

Drukt nummers in op een speelgoedtelefoon en houdt de hoorn bij zijn oor 02Herkent het geluid van de telefoon 02Herkent een telefoon in alle vormen, kleuren, afmetingen, namaak of echt 03Belt en spreekt door de hoorn met een speelgoedtelefoon (iemand in dezelfde ruimte) 04Spreekt met een ander door een telefoon 05Drukt aangewezen nummers in op een telefoon 05Herkent de kiestoon en de ingesprektoon 05Herkent een bekende aan zijn naam en zijn stem en houdt een kortgesprek aan de telefoon 06Neemt de telefoon op met “hallo” en zijn naam 06Houdt er rekening mee dat degene aan de andere kant van de lijn niet kan zien wat hij ziet 06kan verstaanbaar praten door de telefoon 06Laat de ander uitpraten 07Belt een bekende op en zegt hallo/goede morgen, middag, avond en zijn naam 07kan de telefoon naar de persoon waarom gevraagd is, brengen 07Zet een mobiele telefoon aan en uit 07Vraagt met wie hij spreekt 08Vraagt beleefd “wat zegt u” als het onduidelijk is 08Zegt beleefd “een ogenblikje alstublieft ik haal even iemand” als iemand gehaald moet worden 08Vertelt dat bellen geld kost en je niet te lang mag bellen 08Belt een bekende op met het gebruik van snelkeuzenummers 09Gebruikt de menu’s van een mobiele telefoon 09Stuurt een sms met mobiele telefoon 09Tikt een telefoonnummer van schrift in op de telefoon 09Voert een door de telefoon gegeven opdracht uit 09

Page 94: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

94Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Luistert een antwoordapparaat/ voicemail af 09Zoekt een nummer op in een eigen telefoongids en belt (op eigen initiatief) een bekende op 10Geeft een door de telefoon gestelde vraag door aan de juiste persoon 10Spreekt een voicemail of antwoordapparaat in na de piep 10Belt een bekende op om een vraag te stellen 10Neemt de telefoon op met “hallo”, zijn naam en de naam van de school 10Laadt een mobiele telefoon op voordat de telefoon leeg is 11Verbindt de telefoon door aan de juiste persoon in een (school)centrale 11Zet een gesprek in de wacht en meldt dit aan de beller 11Zet een mobiele telefoon uit en aan met zijn pincode 11Vertelt het verschil tussen zakelijke en privégesprekken 12Zoekt een nummer op in de telefoongids 12Vult het beltegoed op een mobiele telefoon aan 12

14 Administratie Memo

kan een memo herkennen 09weet wat een memo is 09kan uitvoeren wat er op een eenvoudige memo staat 10kan een memo maken 11

15 Administratie Magazijn

kan een magazijnvoorraadlijst herkennen 10weet wat een magazijnvoorraadlijst is 10kan een magazijnvoorraadlijst controleren 11weet wat hij op een magazijnvoorraadlijst moet invullen 11kan een magazijnvoorraadlijst invullen 11kan d.m.v. een magazijnvoorraadlijst artikelen bestellen 12kan een magazijnvoorraadlijst maken 12

16 Administratie Adressen

weet wat een postzegel is 08weet waar een postzegel toe dient 08weet waar een postzegel op een kaart/envelop/pakket geplakt moet worden 08kan een postzegel plakken 08kan een postzegel op de daarvoor bedoelde plek plakken 08kan een adres herkennen 09weet wat een adres is 09weet wat het eigen adres is 09weet dat een adres in een bepaalde volgorde geschreven/getypt moet worden 10kan een adres in de goede volgorde schrijven/typen 10weet dat je een adres op verschillende producten kan zetten (brief, pakket, formulier, kaart, etc.) 10weet op welke plek op een kaart/envelop/pakket je een adres moet zetten 10kan een adres op een kaart zetten 11kan een adres op een envelop zetten 11kan een adres op een pakket zetten 11weet dat op een brievenbus van de post postcodes verdeeld zijn in 2 groepen 12kan adressen sorteren op basis van die 2 postcode groepen 12

17 Administratie SorterenIn ontwikkeling

18 Administratie AgendaIn ontwikkeling

Page 95: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

95Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Modulair - Textiel

1. Materialen- en gereedschapskennis2. Technieken3. Naaien met de hand4. Naaien met de machine5. Borduren6. Breien

1 Materialen en gereedschapskennisweet wat een stofschaar is 04weet wat een drukknoop is 04weet wat een haak en oog is 04weet wat een centimeter is 04weet wat een veiligheidsspeld is 04weet wat dikke en dunne stof is 04weet wat een rijgpen is 05weet wat een draadinsteker is 05weet wat een speld is 05weet wat een naald is 05weet wat patroonpapier is 05weet wat naaigaren is 05weet wat een tornmesje is 05weet wat kleermakerskrijt is 05weet het gebruikte materiaal en gereedschap op de juiste plek op te ruimen 05weet wat rijggaren is 06weet wat de goede kant is van de stof 06weet wat de zelfkant is van de stof 06weet veilig om te gaan met het gereedschap 08

2 TechniekenKan stempelen met textielverf 04Kan stukjes stof scheuren 05Kan stukjes stof knippen 05Kan stukjes stof opplakken 05Kan pompoentjes maken 06Kan stof verven en afbinden 06Kan inkleuren met textielstiften 06Kan weven met repen gescheurde stof 06Kan een grove rijgsteek maken 06Kan borduren op een borduurkaart 06Kan vingerhaken 08Kan punniken 08Kan knopen 08

3 Naaien met de handKan een draad door de naald doen 10Kan een knoopje in de draad leggen 10Kan aanhechten en afhechten 10Kan een drukknoop aanzetten 11Kan een haak en oog aanzetten 11Kan rijgen/lussen 11Kan een patroon op stof leggen 12

Page 96: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

96Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Kan een knoop aanzetten 12Kan overhands dichtnaaien 12Kan een patroon uitknippen 12Begrijpt hoe je een patroon/zakje in elkaar stikt 12

4 Naaien met de machineKan de naaimachine klaarzetten 08Kan over een rechte lijn stikken 08Kan over een rechte lijn zigzaggen 08Kan de juiste steek instellen 09Kan elastiek of een koord inrijgen 09Kan het machinelampje verwisselen 09Kan over een glooiende lijn stikken(sturen) 10Kan over een lijn met duidelijke hoeken stikken (voetje optillen) 10Kan draad in de naald doen 10Kan de onderdelen van de naaimachine benoemen 10Kan de bovendraad inrijgen 10Kan de onderdraad ophalen 10Kan aanhechten en afhechten 10Kan afwerken door te zigzaggen 10Kan de spoel opwinden 11Kan de spoel inbrengen 11Kan een enkele zoom stikken 11Kan een dubbele zoom stikken 12Kan afwerken met biaisband 12Kan doorstikken op de kant 12Kan doorstikken voetje breed 12Kan de machinenaald verwisselen 12

5 BordurenWeet wat een borduurnaald is 05Weet wat borduurwol is 05Weet wat borduurstramien is 05Kan rijgsteek borduren 06Kan halve kruisjes borduren 07Kan hele kruisjes borduren 08Kan aanhechten en afhechten 08Kan borduren via een telwerkje 12

6 BreienWeet wat breiwol is 05Weet wat dunne en dikke breiwol is 05Kiest de juiste breinaalden 07Kan recht breien 10Kan een babydasje breien 10Kan averecht breien 11Kan boordsteek breien (1 recht 1 averecht) 12Kan steken minderen 12Kan steken meerderen 12Kan afhechten 12Kan steken opzetten 12Kan delen in elkaar zetten 12Kan boordsteek breien (1 recht 1 averecht)

Page 97: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

97Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Bewegingsonderwijs

1. Gaan, lopen, wandelen, rennen2. Balanceren3. Springen4. Rollen5. Klimmen en klauteren6. Zwaaien en schommelen7. Werpen en vangen8. Mikken9. Stuiten10. Schoppen11. Slaan met knuppel, racket of bat12. Tikspelen13. Trefspelen14. Doelspelen15. Emotionele spelelementen16. Georganiseerde sport buiten school

1 Gaan, lopen, wandelen, rennenkan zich op verschillende manieren verplaatsen, wandelen, rennen 01kan in looppas lopen 02kan achteruit lopen 02kan in zijpas wandelen 02kan hinkelend een traject afleggen 03kan huppelend een traject afleggen 04

2 Balancerenkan gaan en staan op vastliggende vlakken op en laag boven de grond 03kan met hulp over beweegbare vlakken lopen 06kan zonder hulp over beweegbare vlakken lopen 07kan gaan en staan op schuine vlakken met balansverstoringen 08

3 Springenkan mbv leerkracht en de minitramp rechtstandig springen 02maakt een begin met dieptespringen vanaf verschillende lage vlakken 05kan met aanloop over 2 naast elkaar gezette banken rechtstandig in de minitramp springen 06maakt begin met hoog- en diepspringen 07kan op uitgerolde langemat "slootje" springen en overbrugt daarbij minstens 50 cm 08kan zelfstandig met aanloop over de grond in de minitramp springen en hierin rechtstandig op en neer springen 09kan zelfstandig met aanloop over de grond in de minitramp springen en vanuit de minitramp tijdens de afsprong de tenen aantikken 10kan hoog springen over een lijn / touw dat boven het vloeroppervlak hangt 11kan met aanloop over de grond op de springplank springen en vervolgens over een obstakel (bank, kast, bok, trapezoid) zweven 12

4 Rollenkan rollen om de lengte-as 02kan mbv leerkracht rollen over de breedte-as (lk rolt de ll om) 03

Page 98: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

98Doelenboek VSO – De Plantage 2010

maakt met hulp een koprol over een schuine mat (zwaartekracht werkt mee) 04kan zelfstandig koprol maken op een dikke mat 05kan met aanloop een koprol maken (gewone mat) 06

5 Klimmen en klauterenkan over verschillende klim- en klautervlakken gaan mbv lkr (kasten, banken, balanceerbalken) 02kan zelfstandig over verschillende klautervlakken gaan 03kan mbv de lkr over schuine en beweegbare klim- en klautervlakken gaan, zoals bv banken die in de touwen hangen 04kan zelfstandig over beweegbare en schuine klim- en klautervlakken gaan 05

6 Zwaaien en schommelenkan schommelen in zit op een schommelplank en i.s.m. de lkr het schommelen in gang houden 02kan zelfstandig zittend blijven schommelen 03kan m.b.v. een ander in de zwaai blijven in de touwen 06kan zelfstandig staand blijven schommelen 07kan zwaaiend vanaf een bank landen op een mat aan de overkant 07kan zwaaiend vanaf een bank weer terugzwaaien en landen op diezelfde bank 08

7 Werpen en vangenkan een voorwerp wegwerpen (hoeft niet gericht te zijn) 01kan een voorwerp wegwerpen waarbij het voorwerp minstens 1 meter verder terechtkomt 02kan een voorwerp wegwerpen waarbij het voorwerp minstens 2 meter verder terechtkomt 03kan een voorwerp minstens 5 meter verder wegwerpen 04kan een voorwerp vangen (precies goed aangegooid door de lkr) op een afstand van een halve meter05

kan een voorwerp vangen (precies goed aangegooid door de lkr) op een afstand van een hele meter06

kan een voorwerp vangen (precies goed aangegooid door de lkr) op een afstand van 2 meter 07kan een voorwerp vangen (precies goed aangegooid door de lkr) op een afstand van 5 meter 08

8 Mikkenkan een bal door een hoepel mikken, die op 1 meter afstand horizontaal omhoog gehouden wordt05kan een pittenzak mikken in een vast, op de grond liggend doel zoals een hoepel of korf, dat zich op 2 meter afstand bevindt 05kan een bal gericht mikken op een kast, die zich op 2 meter afstand bevindt 06kan een bal gericht mikken op een kast, die zich op 4 meter afstand bevindt 07kan een bal gericht mikken op een mat, die zich op 2 meter afstand op de grond bevindt 08kan een bal gericht mikken op een mat, die zich op 4 meter afstand op de grond bevindt 09kan een bal door en hoepel mikken, die op 1 meter afstand horizontaal omhoog gehouden wordt 10kan een bal door een hoepel mikken, die op 1 meter afstand verticaal omhoog gehouden wordt 10kan een bal door een korf op een paal mikken, vanaf 1 meter afstand 11kan een bal door een korf op een paal mikken, vanaf 3 meter afstand 12

9 Stuitenkan een bal gedurende 1 minuut stuiten en opvangen in stilstand 05kan een bal gedurende 1 minuut stuiten tijdens het lopen 06kan een bal gedurende 1 minuut stuiten tijdens een looppas 07

10 Schoppenkan tegen een bal aan schoppen 05kan zodanig tegen een bal aanschoppen, dat de bal in de vooraf bepaalde richting gaat 06kan zodanig tegen een bal aanschoppen, dat de bal de hoogte ingaat 07

Page 99: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

99Doelenboek VSO – De Plantage 2010

schopt de bal in een doel of tegen een rechtopstaande mat (zonder keeper) 08

11 Slaan met knuppel, racket of batkan een zachte bal raken met een daarvoor bestemd racket 04kan een zachte bal gericht slaan met een daarvoor bestemd racket 05kan een bal raken met een plankje (is bat) 08kan een bal gericht slaan met een plankje (is bat) 09kan een bal raken met een knuppel 10kan een bal gericht slaan met een knuppel 11

12 Tikspelenkan verschillende "wegloop-tikspelen naar vrijheid" spelen, waarbij de lkr tikker is 06is in staat verschillende tikspelen met een vrijgebied te spelen 07kan zelf tikker zijn 08

13 Trefspelenkan verschillende "afgooi-spelen" spelen, waarbij hij de vaste afgooier ontwijkt 10kan verschillende "afgooi-spelen" spelen, waarbij hij de steeds wisselende afgooier ontwijkt 11kan het spel Jagerbal spelen volgens de regels 12kan het spel Trefbal spelen volgens de regels 12

14 Doelspelenkan verschillende doelspelen spelen, waarbij hij gericht gooit om te scoren 11kan tijdens deze spelen omgaan met verschillende rollen: keeper, aanvaller, verdediger 12

15 Emotionele spelelementenkan bij vermoeidheid doorzetten 05kan omgaan met niveauverschillen binnen het team 06kan omgaan met winnen 07kan omgaan met verliezen 08kan incasseren 09

16 Georganiseerde sport buiten schoolneemt deel aan Sportmix 10neemt deel aan G-Voetbal 11zit op een gewone sport 12

Page 100: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

100Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Zwemmen

Zeester certificaatSchildpad certificaatZeepaard certificaatDolfijn certificaatWaterdiepte 0.80 – 0.90 mInstructiebadInstructiebad / 25 m badEisen voor diploma AEisen voor diploma BEisen voor diploma CAfstandsbrevetten

Zeester-certificaatIk kan mijn neus in het water doen 03Ik kan mijn gezicht in het water wassen 03Ik kan mijn oren wassen 03ik kan mijn haren wassen 03Ik kan spetters met mijn voeten maken 03Ik kan naar de overkant rennen door het water 03Ik kan van de kant af het water in springen 03

Schildpad-certificaatIk kan 5 tellen drijven op mijn rug 04Ik kan 10 tellen drijven op mijn rug 04Ik kan 5 tellen drijven op mijn buik 04Ik kan 10 tellen drijven op mijn buik 04Ik kan 5 tellen mijn gezicht in het water doen 04Ik kan 10 tellen mijn gezicht in het water doen 04Ik kan flipperen met mijn benen, op mijn rug, met mijn oren in het water 04Ik kan flipperen met mijn benen, op mijn buik, met mijn gezicht in het water 04Ik ben bezig met het aanleren van de beenslag op mijn rug 04Ik ben bezig met het aanleren van de beenslag op mijn buik 04Ik kan door een hoepel onder water zwemmen 04

Zeepaard-certfiicaatIk kan 10 tellen drijven op mijn rug 05Ik kan 10 tellen drijven op mijn buik 05Ik kan flipperen met mijn benen, op mijn rug met mjn oren in het water 05Ik kan flipperen met mijn benen, op mijn buik met mijn gezicht in het water 05Ik verbeter mijn beenslag op mijn buik 05Ik leer de combinatie arm- en beenslag aan 05Ik verbeter de beenslag op mijn rug 05Ik kan door een wat diepere hoepel onder water zwemmen 05

Dolfijn-certificaat

Page 101: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

101Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Ik gebruik steeds minder drijfmiddelen 06Ik ga mijn arm- en beenslag steeds beter combineren 06Ik kan zonder drijfmiddelen op mijn rug zwemmen 06Ik kan 10 tellen drijven zónder drijfmiddelen op mijn rug 06Ik kan 10 tellen drijven zónder drijfmiddelen op mijn buik 06Ik oefen de borstcrawl 06Ik oefen de rugcrawl 06Ik kan door het zeil heen zwemmen 07

Waterdiepte 0.80 - 0.90 Mdoor verticale hoepel duiken en een voorwerp oppakken (onder water kijken) 06springen van de kant 06drijven op de buik, zonder hulpmiddelen, 10 sec 06drijven op de rug, zonder hulpmiddelen, 10 sec 06schoolbeenslag 06enkelvoudige rugslag 06borst- en rugcrawl: beenslag (= trappelen) 06

Instructiebaddoor verticale hoepel en doorzwemscherm 07springen van de kant en geheel onder water gaan 07schoolslag: met hoofd boven water in de breedte van instructiebad, mét hulpmiddelen 07enkelvoudige rugslag: over breedte van instructiebad, mét hulpmiddelen 07beenslag: op buik en rug 07borst- en rugcrawl: beenslag 07

Instructiebad - 25M baddoor een verticale hoepel en doorzwemscherm 08springen van startblok en geheel onder water gaan 08drijven op buik en rug, zónder drijfmiddelen, 10 sec 08schoolslag: in breedte instructiebad zónder hulpmiddelen 08schoolslag: in lengte 25M bad mét hulpmiddelen 08enkelvoudige rugslag: in lengte 25M bad mét hulpmiddelen 08borst- en rugcrawl 08

Eisen voor Diploma A 25M badgekleed: met voetsprong te water, 15 seconden watertrappelen 08gekleed: 12,5 M schoolslag 08gekleed: onder een lijn doorduiken, halve draai om lengte-as 08gekleed: 12,5 M rugslag 08uit het water klimmen 08badkleding: met een sprong te water, onder water oriënteren, 3m onder water zwemmen en door gat in zeil 09badkleding: 50M schoolslag, en 50 M enkelvoudige rugslag 09badkleding: (uit-)drijven op borst, (uit-)drijven op rug 09badkleding:8 M borstcrawl (accent op benen) 09badkleding:8 M rugcrawl (accent op benen) 09ibadkleding: 60 sec watertrappelen, waarbij 2x een hele draai om de lengte-as 09

Eisen voor Diploma B, 25M badgekleed: met voetsrpong te water, halve draai om lengte-as 09gekleed: 30 sec watertrappelen 09gekleed: 25 M schoolslag 09gekleed: onder vlot doorzwemmen, hele draai om de lengte-as 09gekleed: 25 M enkelvoudige rugslag, uit het water klimmen 09

Page 102: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

102Doelenboek VSO – De Plantage 2010

badkleding: met kopsprong te water en onder water oriënteren en 6 m onder water zwemmen door gat in zeil 10badkleding: 75 M schoolslag, waarbij 3x voetwaarts naar de bodem zakken 10badkleding: 75 M enkelvoudige rugslag 10badkleding: (uit)drijven op borst, (uit)drijven op rug 10badkleding: 10 M borstcrawl 10badkleding: 10 M rugcrawl 10badkleding: 30 sec watertrappelen met armen en benen 10badkleding:30 sec watertrappelen met alleen benen 10

Eisen voor Diploma C, 25M badgekleed: te water gaan met rol voorover 11gekleed: 30 sec watertrappelen 11gekleed: 30 sec drijven 11gekleed:50 M schoolslag, ónder vlot doorzwemmen en óver vlot heenklimmen 11gekleed: 50 M enkelvoudige rugslag, en dan uit het water klimmen 11badkleding: met kopsprong te water gaan en onder water oriënteren, 9M onder water zwemmen, door gat in zeil 11badkleding; 125 M schoolslag, waarbij 2x koprol voorover én 2x hoofdwaarts naar de bodem duiken 11badkleding:100 M enkelvoudige rugslag 11badkleding: (uit)drijven op borst, (uit)drijven op rug 11badkleding: 15 M borstcrawl 11badkleding: 5 M wrikken 11badkleding: 15 M rugcrawl 11badkleding: hurksprong te water en 30 sec watertrappelen met armen en benen én verplaatsen 11badkleding: 30 sec verticaal drijven met gebruik van de armen 11

Afstandsbrevetten (in badkleding)200 meter = 8 baantjes 12400 meter = 16 baantjes 12600 meter = 24 baantjes 12800 meter = 32 baantjes 121000 meter = 40 baantjes 121500 meter = 60 baantjes 122000 meter = 80 baantjes 122500 meter = 100 baantjes 123000 meter = 120 baantjes 12

Page 103: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

103Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Beeldende vorming (Kunstzinnige Oriëntatie)

1.Expressie met materialen2. Tekenen3. Knutselen4. Technieken5. Werkstukken bekijken en laten bekijken

1 Expressie met materialenSpeelt ongericht met materialen als nat zand, vingerverf en potlood 01Slaat, trekt, klapt, en duwt met brooddeeg 02Drukt zijn hand af in nat gips 02Slaat, trekt, klapt en duwt met fimoklei 03Rolt ongericht brooddeeg met platte hand 03Rolt ongericht fimoklei met platte hand 04Slaat, trekt, klapt en duwt met (harde) grijze klei 05Maakt een eigen fantasietekening met materiaal als vetkrijt 05Zet een vooraf bedacht idee op papier met materiaal als waterverf 06Bedenkt vooraf wat hij wil maken en blijft bij zijn idee (ik ga een huis maken, dit is een huis) 06Tekent dingen vanuit eigen ervaring als vervoersmiddelen en dieren met materialen als potlood, vetkrijt, verf 07Zoekt een voorbeeld om een eigen idee beter uit te drukken in een werkstuk (plaatje van een paard)08

Maakt een werkstuk met een combinatie van werkelijkheid en fantasie (auto met vleugels) 09Zoekt knutselmaterialen die vorm geven aan zijn verbeelding (tandenstokers zijn stekels van egel)09Beschrijft het effect van het gebruik van verschillende materialen als ecoline, oost-indische inkt, verf, houtskool 10Kiest vooraf het meest geschikt materiaal om zijn idee uit te drukken 10Kiest kleuren bij een bepaald gevoel en legt zijn kleurkeuze uit (rood bij vrolijkheid) 11

2 Tekenen (beeldende aspecten in het platte vlak)Maakt krabbels (kronkelend over papier) zonder zijn potlood van het papier te halen 01Herkent de kleuren rood, blauw, geel en groen 02Pakt één kleur om mee te kleuren die hem voorhanden komt 02Benoemt de kleuren rood, blauw, geel en groen 03Maakt spiraalvormige krabbels op papier die op cirkels gaan lijken 03Wisselt van kleur bij het inkleuren van een kleurplaat 04Krast horizontaal en verticaal op papier (maakt kruizen) 04Gebruikt juiste kleuren bij nakleuren van voorbeeld uit een kleurboek 05Gebruikt cirkels voor van alles in zijn tekening (boom, huis, zon) 05Kleurt binnen de lijnen 06Tekent verdeeld over een vel papier 06Tekent mens als een koppoter (soort lopend hoofd, benen en armen zitten aan de kop vast) 06

Page 104: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

104Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Tekent vierkanten bij vierkante objecten (huis) 06Kent namen van de kleuren oranje, bruin, grijs, zwart, wit, roze, paars 07Gebruikt objectkleuren (kleuren passend bij de realiteit) 07Kleurt egaal een kleurplaat in 07Benut de ruimte van het tekenpapier 07Brengt symmetrie in tekening (in beide hoeken hetzelfde) 07Onderscheidt grove details bij het tekenen van mens en andere figuren (romp, handen en voeten)07Weet dingen bewust onder of boven op een blad te tekenen (de zon bovenaan, gras beneden) 08Tekent figuren met kleine details (wenkbrauwen, appels in boom, geslachtsdelen) 08Tekent figuren beter in proportie (volwassenen langer dan kinderen, kleine handen) 08Mengt met twee primaire kleuren een vooraf bedachte secundaire kleur met voorbeeld 09Weet dat er verschillende tinten van kleuren bestaan en gebruikt deze (donkergroen, lichtblauw) 09Tekent mannen meer vierkant, rechthoekig en lang en vrouwen rond en korter 09Mengt met twee primaire kleuren een vooraf bedachte secundaire kleur zonder voorbeeld 10Maakt kleuren lichter of donkerder met diverse materialen (zachter of harder drukken, meer of minder water bij waterverf) 10Tekent kloppend gezichten van opzij (één oog, helft van de mond) 10Tekent eenvoudige stripverhaaltjes 10Mengt met drie kleuren een vooraf bedachte kleur met voorbeeld (rood, blauw en wit = lichtpaars)11Past contrastkleuren toe om aspecten in een tekening te benadrukken 11Gebruikt allerhande onderwerpen in zijn tekening buiten zijn directe omgeving (planeten, bergen) 11Tekent uit het hoofd geen voorwerpen meer die je niet kan zien op een tekening (boom half achter huis)11

Mengt met drie kleuren een vooraf bedachte kleur zonder voorbeeld (rood, blauw en wit = lichtpaars) 12

Geeft diepte aan in een tekening door voorwerpen kleiner en hoger op vel te plaatsen als ze verder weg zijn 12Geeft ruimtelijke verhoudingen aan in een tekening (huis in diepte) 12Tekent een voorwerp na vanuit een gezichtshoek (oor van de koffiekop dat niet te zien is vanuit zijn gezichtshoek wordt niet getekend) 12

3 KnutselenKneedt nat zand in vormen (hoopjes maken en plat slaan) 02Beplakt een papier met stukjes papier of kosteloos materiaal 03Maakt met brooddeeg verschillende vormen als grote en kleine bollen, dikke en dunne plakken en rollen04

Maakt met fimoklei verschillende vormen (grote en kleine bollen, dikke en dunne plakken en rollen) 05Kneedt ongericht (harde) grijze klei 05Maakt een bouwsel met wc-rollen en lijm 05Maakt met (harde) grijze klei verschillende vormen (grote en kleine bollen, dikke en dunne plakken en rollen) 06Maakt een bouwsel met luciferdoosjes of kurken en lijm 06Maakt een duimpotje door met zijn duim een holletje in klei te drukken 07Stelt een vorm samen met kosteloos materiaal als doosjes, kurken en lijm met voorbeeld (voertuig) 07Brengt symmetrie in een bouwsel 07Kent de juiste vormen bij objecten en maakt deze globaal na met klei (kop is rond, benen zijn lang)08Maakt een bouwsel met rietjes of lollystokjes en lijm (rond hutje) 08Boetseert vierkantjes en kubussen van klei 09Maakt bouwsels waarbij hij zelf kosteloze materialen kiest en combineert (vlot van wc-rollen en lollystokjes) 09Maakt met klei specifieke vormkenmerken na van mensen en dieren (olifant met slurf en staart) 10Maakt collage door overlappend te plakken en papier halfruimtelijk te verwerken (papier krullen, buigen, vouwen) 10Bevestigt functionele details aan kleiwerken (oor aan kopje) 11Bouwt een potje met ringen van klei (opbouwen van holle vormen) 11

4 Technieken

Page 105: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

105Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Kan stempelen met textielverf 04Kan stukjes stof scheuren 05Kan stukjes stof knippen 05Kan stukjes stof opplakken 05Kan pompoentjes maken 06Kan stof verven en afbinden 06Kan inkleuren met textielstiften 06Kan weven met repen gescheurde stof 06Kan een grove rijgsteek maken 06Kan borduren op een borduurkaart 06Kan vingerhaken 08Kan punniken 08Kan knopen 08

5 Werkstukken bekijken en laten bekijkenHerkent dingen in krabbels/ vormen die hij tekent/ maakt, maar noemt steeds iets anders als hem dit gevraagd wordt (eerst een boom, dan auto) 05Maakt duidelijk wat voor werkje hij leuk vindt om te maken 05Houdt vast aan de eerste betekenis van zijn tekening/werkstukje als hem hiernaar gevraagd wordt (boom blijft boom) 06Benoemt waarmee een eigen werkstukje is gemaakt (karton en lijm of een kwast en verf) 06Benoemt waarmee een tekening is gemaakt (potlood, stift, wasco, krijt) 06Benoemt aan een ander wat hij heeft gemaakt zonder dat hiernaar gevraagd wordt 07Geeft aan welke materialen hij het liefst gebruikt 07Laat merken dat hij het werkstuk van de ander mooi/ minder mooi vindt als hem hierom wordt gevraagd 08

Benoemt hoe een werkstuk is gemaakt bij handvaardigheid (met vouwen, kleien, plakken, knippen) 08Benoemt hoe een tekening is gemaakt ( met stempelen, kleuren) 08Laat merken wat hij van het werkstuk van een ander vindt zonder aanmoediging 09Vertelt in een paar stappen hoe hij zijn werkstuk heeft gemaakt (de klei moest eerst drogen, toen kon ik hem pas verven) 09Is trots op een werkstuk dat hij gemaakt heeft 09Reageert zelf op kritiek op zijn werkstuk 10Kijkt naar en praat over overeenkomst en verschillen tussen eigen en andermans kunstwerken 10Zoekt (passende) werkstukken voor een tentoonstelling uit 11Praat over werkstukken waarin ervaringen zijn vormgegeven (huizen, dieren, mensen, bomen, voertuigen)11

Bekijkt beelden in het park/ op straat 11Vertelt hoe een kunstwerk in elkaar zit qua techniek 11Richt een tentoonstelling in van eigen werk 12Vertelt zijn mening bij een bezoek aan een kunstmuseum, beeld of bouwwerk 12Kijkt naar een praat over relaties tussen eigen beeldend werk en het werk van kunstenaars 12Benoemt de betekenis van een kunstwerk 12

Page 106: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

106Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Muziek en Bewegen (Kunstzinnige Oriëntatie)

1. Zingen2. Bewegen op muziek3. Muziek beleven4. Muziek beluisteren, onderscheiden en benoemen5. Ritmisch muziek maken met instrumenten6. Muziekstuk maken

1 ZingenDoet klanken uit een liedje na 01Beleeft plezier aan het samen zingen 01Zingt eenvoudige woorden mee uit een liedje 02

Zingt korte zinnen (2 tot 3 woorden) mee uit een liedje 03Zingt een kort en éénstemmig liedje mee 04Zingt liedjes bekend van radio en tv qua klanken mee (bassie en adriaan, kabouter plop) 04Zingt kinderliedjes uit andere culturen na, doet de woorden qua klank na (Marokkaans, Turks, Surinaams)04

Zingt liedjes met een omvang van vijf tonen (klinkt vrij zuiver binnen deze tonen) 05Zingt zelf een refrein wanneer alleen de startzin wordt voorgezongen 05Zingt een eenvoudig lied mee bestaande uit meer coupletten 06Zingt zelf een couplet wanneer alleen de startzin wordt voorgezongen 06Probeert een voorgezongen toon over te nemen 06Zet op het juiste moment in als de leerkracht een startsein geeft 06Zingt uit het hoofd een eenvoudig lied bestaande uit meer coupletten (kent de melodie en tekst uit het

Page 107: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

107Doelenboek VSO – De Plantage 2010

hoofd) 07Bedenkt andere woorden in een tekst bij een goedgekend lied (springen i.p.v. klappen) 07Zingt liedjes met een omvang van meer dan vijf tonen (zuiver stembereik) 08Neemt een voorgezongen toon over 08Zingt harder als de leerkracht zijn handen omhoog beweegt of uit elkaar 08Zingt zachter bij omlaag of naar elkaar toe bewegen 08Zingt liedjes die passen bij verschillende situaties als feesten en seizoenen 08Zingt zonder voorbeeld liedjes van radio en tv 09Zingt liedjes met meerdere coupletten mee die moeilijk zijn qua tekst en ritme 09Probeert een voorgespeelde toon vocaal over te nemen 09Zingt Engelstalige liedjes bekend van radio en tv (doet de woorden qua klank na) 10Zingt liedjes met meerdere coupletten uit het hoofd die moeilijk zijn qua tekst en ritme 10Neemt een voorgespeelde toon vocaal over 11Blijft een eigen liedje zingen met een groepje leerlingen terwijl er doorheen gezongen wordt 12

2 Bewegen op muziekBeweegt ongericht met het lichaam op de muziek 01Richt zijn aandacht op de muziek gedurende enkele seconden 01Reageert met bewegingen op vrolijke muziek 02Is in staat één grof motorische handeling uit te voeren in een liedje (handen in de lucht steken) 02Imiteert gekoppelde beweging en klank (omhooggaand geluid = handen omhoog) 02Is in staat twee grof motorische handelingen uit te voeren in een liedje (handen in de lucht, stampen met de voeten) 03Marcheert achter de leerkracht aan op tempomuziek (tweekwartsmaat) 04Staat stil als de muziek stopt 04Danst met verschillende materialen en attributen als hoepels en lintjes 04Voert een bekende handeling zelfstandig uit bij een herkenbaar liedje (zo doet een vogel…) 04Doet de stoelendans 05Beweegt met de leerkracht mee op een langzame of snelle maat 05Loopt mee op actuele muziek 06Doet mee met een reeks eenvoudige bewegingen in stilstaande kring (volksdans) 06Begint aan het begin en stopt aan het eind van een lied met bewegen 06Beweegt met de leerkracht mee bij een geleidelijk sneller of langzamer wordende maat 06Loopt op verschillende aangegeven stampritmes 07Beeldt een tempowisseling in de muziek uit door anders te bewegen (snellere bewegingen als ritme versnelt) 07Danst op actuele muziek 07Beweegt zijn armen los van zijn benen op muziek en omgekeerd 07Herkent herhaling (beweegt alleen bij het refrein en staat stil tijdens coupletten) 07Stapt op een door een instrument eenvoudig ostinaat ritme (lang achter elkaar herhaald ritme) 08Imiteert eenvoudige danspassen van andere leerlingen 08Houdt bewegingen tijdens muziek vol 08Bedenkt eigen bewegingen passend bij de gedraaide muziek 09Springt/ huppelt/ danst geïnspireerd door videoclips bij popmuziek 09Reageert met een eigen beweging op de beweging van anderen 09Varieert met bewegingen tijdens muziek 10Corrigeert eigen bewegingen 10Imiteert duidelijk de dansbewegingen uit videoclips 10Stapt op gevarieerde ritmes die door een instrument wordt gespeeld (fluitmelodie, piano) 10Doet mee aan een volksdans in de kring met wisselende partners 11Danst passend bij diverse soorten muziek (house, hardrock, slow) 11Voert verschillende dansjes op dezelfde muziek uit 11Zingt en danst tegelijk op een eenvoudig liedje 12Reageert adequaat op muzikale veranderingen betreffende klank, vorm en betekenis (sneller dansen op hoger tempo en sterkere klanken in de muziek) 12Leert anderen een dans(je) aan 12

Page 108: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

108Doelenboek VSO – De Plantage 2010

3 Muziek belevenWijst de juiste picto (verdrietig) aan bij het horen van treurige muziek 05Wijst de juiste picto aan bij verschillende stemmingen (blijdschap, boosheid, droefheid, schrik, angst, romantiek, dreiging en ontspanning) 06Benoemt of hij iets dichterbij hoort komen of verder weg hoort gaan bij het horen van muziek (crescendo en decrescendo) 06Benoemt bij welke gelegenheden bepaalde muziek past (verjaardag-, trouw-, disco-, kerst- en kerkmuziek) 07

Benoemt welke emotie er in een couplet voorkomt 07Wijst aan op plaatjes wat door muziek wordt uitgebeeld (eng bos bij spannende muziek) 07Kiest de juiste plaatjes bij een geluidenverhaal (tikjes op een trommel hoort bij het plaatje regen, harde slagenbij onweer) 08Reageert met dansante bewegingen op muzikale betekenissen (boze sfeer, grote passen, armen omlaag, vrolijke sfeer, lichte pasjes, fladderend met de armen) 08Geniet van muziekactiviteiten 09Komt tot rust bij muziekactiviteiten 09Komt los bij muziekactiviteiten 09Reageert blij op vrolijke muziek 10Wijst de juiste picto aan (vrolijk) bij het horen van vrolijke muziek 11Wijst de juiste picto (vrolijk) aan bij het horen van vrolijke muziek 12Wijst juiste picto’s (boos, vrolijk) aan bij horen van boze (harde, felle) en vrolijke muziek 12

4 Muziek beluisteren, onderscheiden en benoemenImiteert bewegingen met het lichaam die passen bij sterke of zachte tonen (stijf houden bij sterke tonen, losjesbewegen bij zachte tonen) 03Benoemt dat een klank lang of kort is 03Geeft aan welke geluiden hetzelfde zijn (bij gehoorkokers als foto-rolletjes gevuld met rijst/ erwten) 04Geeft aan of een toon hoog of laag is (benoemt of het klinkt als vogeltje = hoog of beer = laag als deze begrippen worden aangeleerd) 04Benoemt dat een toon zeer sterk of zeer zacht is 05Benoemt dat klank langer of korter is dan een andere klank 05Benoemt verschil in tonen; hoort sterkere en zachtere tonen 06Klapt op de maat mee die wordt voorgeklapt 06Wijst vijf verschillende Orff-instrumenten aan (pauk, xylofoon, tamboerijn) 06Geeft aan of een toon hoog of laag is met beweging (hoog= armen omhoog, laag= armen omlaag) 06Benoemt vijfOrff-instrumenten (pauk, trom, xylofoon, klokkenspel, triangel, ratel, bekken, schellenraam, tamboerijn) 07Benoemt dat een toon hoger of lager is dan een andere toon 07Wijst op een plaatje aan welk instrument hij hoort (piano, fluit, trommel, trompet, viool) 08Wijst de juiste liedprent aan wanneer een lied wordt voorgezongen 08Benoemt sterke contrasten in een muziekstukje (hoog- laag, sterk- zacht, lange tonen- korte tonen) 08Maakt onderscheid tussen hoge en lage stemmen 09Benoemt welke variatie hij hoort in een muziekstukje qua sterkere en zachtere klanken 09Benoemt welke variatie hij hoort in een muziekstukje qua tempo-verandering 09Ordent instrumenten aan hun klank (strijk-, slag- en toets- en blaasinstrumenten onderling) 10Benoemt welke variatie hij hoort in een muziekstukje qua verandering van stemmen 10Benoemt welke variatie hij hoort in een muziekstukje qua instrumenten 10Benoemt verschillende muziekstijlen, hiphop, house, jazz, klassiek 11Laat zien dat hij een tweedelige maatsoort herkent (door steeds alleen de eerste tel te benadrukken door een klap) 11Benoemt welke bekende programma’s bij bekende tunes horen die hij beluistert 11Herkent en ordent twee instrumenten aan hun klank in een popgroep of orkest (viool als strijk-, trommel als slag-, piano als toets- en trompet als blaasinstrument) 12

Page 109: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

109Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Laat zien dat hij een driedelige maatsoort herkent (door alleen steeds de eerste tel te benadrukken door een klap) 12Benoemt welke variatie hij hoort in een muziekstukje qua ritmewisseling of maatverandering 12

5 Ritmisch muziek maken met instrumentenVerkent instrumenten door deze te bekijken en aan te raken 01Slaat ongericht op een houtblok, trom of tamboerijn, niet in de maat 02Rammelt met belletjes, niet in de maat 02Slaat gericht op een Orff instrument als een houtblok, trom of tamboerijn, niet in de maat 03Speelt een kort zelfbedacht stukje op een Orff instrument als een houtblok, trom of tamboerijn 04Speelt mee met een eenvoudig ritme met een klankstaaf 05Speelt op de klankstaaf een ritme met een duidelijk begin en einde 05Speelt mee met een eenvoudige melodie of ritme met twee klankstaven 06Speelt een ritme met afwisseling in sterkte 06Speelt om de beurt (speelt niet zelf steeds door zonder een ander te laten spelen) 06Luistert naar een ander zonder zelf te spelen 06Speelt mee met een eenvoudige melodie of ritme met drie klankstaven 07Speelt een ritme met afwisseling in tempo 07Speelt een eenvoudig ritme met een andere leerling 07Speelt een eenvoudige melodie op klankstaven waarbij hij door zang ondersteund wordt 08Speelt een kort begeleidingsritme met afwisseling in ritme 08Speelt een eenvoudig ritme met twee andere leerlingen 08Speelt een eenvoudige melodie op klankstaven zonder door zang ondersteund te worden 09Speelt een begeleidingsritme met afwisseling in sterkte, tempo en ritme 09Speelt een afgesproken begeleidingsritme op klein slagwerk, trom of tamboerijn 10Speelt een paar tonen op een keyboard met hulp van kleurenmuziekschrift (kleur per toon) 10Voert eenvoudig notenschrift en uit met handen (klappen) 11Speelt een korte melodie op een keyboard met hulp van kleuren- muziekschrift (kleur per toon) 11Voert een eenvoudig (eventueel grafisch) notenschrift uit met instrumenten 12

6 Muziekstuk makenKiest instrument(en) bij een gegeven sfeer (trommels – spanning, harp – rustige sfeer) 08Laat een droevige muzikale sfeer horen en een vrolijke muzikale sfeer (lange tonen bij droevige sfeer en korte tonen bij vrolijke sfeer) 08Kiest bij een soort geluid een passend instrument (weet wat hij bij welk soort geluid nodig heeft, denk aan een geluidenverhaal) 09Kiest passende instrumenten om dieren uit te beelden (grote trom bij beer, fluit bij vogel) 09Speelt een eenvoudige melodie samen met een andere leerling 10 Begeleidt een gezongen liedje op een slaginstrument of met een paar tonen (op bijvoorbeeld een keyboard, eventueel met kleurenmuziekschrift) 11Begeleidt een gezongen liedje met een eenvoudige gegeven melodie (op bijvoorbeeld een keyboard, eventueel met kleurenmuziek- schrift) 12Houdt met een subgroepje een melodie vast als andere groepjes een tegenmelodie spelen 12

Page 110: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

110Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Dramatische vorming (Kunstzinnige Oriëntatie)

1. Toneelstukjes opvoeren2. Doen-alsof-situaties herkennen

1 Toneelstukjes opvoerenGebruikt gebaren die bij een uitdrukking horen (arm uitstrekken bij grote boom) 03Doet één fantasiehandeling (geeft de pop een prik) 03Herkent zichzelf en andere bekenden die verkleed of geschminkt zijn (als vlinder of tovenaar) 03Doet beweging en/ of houding na (krom lopen bij oude man) 04Doet een eenvoudige pantomime van de leerkracht na (klimmen op een ladder) (iets denkbeeldig oprapen) 04Combineert eenvoudige fantasiehandelingen (geeft pop een prik en troost hem) 04Gebruikt materialen om een situatie uit te beelden (kruk als stuur van auto) 05Bootst een houding na die hij op een foto ziet (bukken om iets op te rapen) 05

Page 111: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

111Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Beeldt dieren uit met bijbehorende geluiden 05Doet bewegingen van de leerkracht na bij voorgelezen bekend verhaal 05Speelt alleen met een pop in de poppenkast zonder een verhaallijn 05Begint een rol te vertolken door imitatie en aanwijzingen 06Beeldt een kenmerk van typische personen uit (sterke man) 06Reageert op spelaanwijzingen 06Bootst herkenbare situaties na in zijn spel (zegt tegen een knuffel niet bang zijn, papa is hier) 06Maakt bewegingen bij een voorgelezen bekend verhaal 06Speelt samen met een ander poppenkast zonder een verhaallijn 06Houdt tijdens een korte scène gerichte aandacht (paar minuten) bij een eigen rol 07Let met aanwijzingen van de leerkracht afwisselend op beweging, houding en mimiek 07Laat een verhaaltje zien in de poppenkast 07Speelt voorgelezen en onbekend verhaal na 08Houdt één hoofdkenmerk blijvend vast tijdens een dramaspel van één scène (zachte stem) 08 Let met aanwijzingen afwisselend op volume, intonatie en tempo 08Zet zijn tekst van één zin op het juiste moment in een toneelstukje van één scène in 08Laat samen met een ander een verhaaltje zien in de poppenkast 08Verzint één hoofdkenmerk bij een typetje dat hij speelt 09Houdt één hoofdkenmerk blijvend vast tijdens het dramaspel van een kwartier (zachte stem) 09Zet een aantal regels tekst in meerdere scènes op het juiste moment in 09Verzint het verloop van eenvoudig dramaspel 09Houdt twee hoofdkenmerken van een rol blijvend vast tijdens dramaspel (krom lopen, zachte stem) 10Onthoudt meerdere stukken tekst in een toneelstuk 10Maakt een eigen verhaaltje en geeft dit vorm 10Houdt bij spelen de aandacht gericht op zichzelf en het speelvlak 10Houdt meerdere hoofdkenmerken blijvend vast tijdens dramaspel (krom, langzaam, zachte stem) 11Past volume, tempo en intonatie in de stem aan aan typetje dat hij speelt 11Houdt bij het spelen zijn aandacht gericht op zijn medespelers 11Groeit in zijn rol in een emotionele situatie die de leerkracht stuurt (speelt flink boos, zet emoties in )11

Houdt bij spelen de aandacht gericht op zichzelf, medespelers en het speelvlak 12Speelt een rol in toneelstuk gebruikmakend van stem, mimiek en gebaar 12Verwerkt tijdens voorstelling tips in zijn rol 12Vangt met eigen toneelspel een fout van een ander op in een toneelstuk 12

2 Doen-alsof-situaties herkennenGebruikt passende attributen om een dagelijkse situatie uit te beelden (bord bij eten, pop is baby, speelgoedtelefoon is telefoon) 03Raadt bekende gebaren of voorstellingen van de leerkracht (doen alsof je drinkt) 03Kijkt naar groepsspel en spel van anderen 04Vertelt wie en wat hij in de poppenkast ziet 04Vertelt wat er in de poppenkast gebeurt 05Benoemt dat cartoonfiguren niet echt bestaan (mickey mouse, pokémon) 05Vertelt wat hij herkent in spel van een ander (hij speelt een poes, een tovenaar) 05Geeft bij spel snel aan dat hij doet alsof (ik ben niet echt dood hoor, kijk maar) 06Benoemt in een verhaal welke figuren wel en niet echt bestaan (soldaten en prinsessen kunnen wel echt bestaan, draken en elfjes niet) 06Benoemt welk verhaal echt is gebeurd en welk verhaal een sprookje is 06Benoemt de gevoelens in spel van anderen 07Benoemt dat een stripverhaal niet echt gebeurd is 07Benoemt dat het jeugdjournaal echt is en schooltv-drama gespeeld 08Benoemt dat Sinterklaas en Zwarte piet niet echt bestaan 08Kijkt naar spel en benoemt wat niet echt is (iemand doet alsof hij huilt, maar is in het echt niet verdrietig)09

Speelt een belevenis van zichzelf na en praat hierover 09Gebruikt situaties van de dagelijkse werkelijkheid in spel 10Weet dat een quiz met presentator echt is en een soap gespeeld wordt door acteurs 10Benoemt 3 echte programma’s op tv en 3 onechte (journaal, GTST) 11

Page 112: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

112Doelenboek VSO – De Plantage 2010

Weet dat acteurs andere namen hebben in het dagelijks leven dan in de soap/ film 11Beseft dat acteurs in het dagelijks leven een andere persoonlijkheid hebben dan in hun rol (de gemene man is eigenlijk heel vriendelijk) 12Beseft dat acteurs heel andere rollen kunnen spelen dan ze in een bepaalde soap/ film doen 12

Deze indeling is afkomstig van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

2010

Leergebiedoverstijgende kerndoelen

Zintuiglijke en Motorische Ontwikkeling

1. De leerlingen leren hun zintuiglijke en motorische mogelijkheden optimaliseren en integratief gebruiken.

Sociale en emotionele ontwikkeling

a. Zelfbeeld2. De leerlingen leren met behoud van het gevoel voor

zelfvertrouwen en zelfwaardering omgaan met de eigen mogelijkheden en beperkingen.

b. Sociaal gedrag3. De leerlingen leren omgaan met anderen.c. Spelontwikkeling4. De leerlingen leren zich oriënteren op hun omgeving

door middel van spel.Leren Leren a. Werkhouding

7. De leerlingen leren belangstelling hebben voor de omringende wereld en leren die wereld onderzoeken en daarin taken uitvoeren.

b. Aanpakgedrag8. De leerlingen leren uiteenlopende strategieën en

vaardigheden gebruiken voor het opnemen, verwerken en hanteren van informatie.

c. Omgaan met Media en technologische hulpmiddelen

9. De leerlingen leren gebruik maken van communicatiemedia en technologische hulpmiddelen.

d. Praktische redzaamheid10. De leerlingen leren hun dagelijkse activiteiten en

behoeften zo veel mogelijk zelfstandig realiseren.e. Ruimtelijke Oriëntatie en Mobiliteit11. De leerlingen leren zich in de ruimte (binnen en buiten)

oriënteren en verplaatsen.

Leergebiedspecifieke kerndoelen

Nederlandse Taal 16. De leerlingen leren communiceren met woorden, gebaren, picto’s of andere voor hen geëigende middelen.

17. De leerlingen leren gesproken taal begrijpen en gebruiken.

18. De leerlingen leren deelnemen aan gesprekken in verschillende communicatieve situaties.

19. De leerlingen leren lezen voor dagelijkse toepassingen.

Page 113: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

113Doelenboek VSO – De Plantage 2010

20. De leerlingen leren gebruik maken van schriftelijke taalvormen.

21. De leerlingen leren een zo ruim mogelijke woordenschat begrijpen en gebruiken.

Rekenen en Wiskunde 22. De leerlingen leren hoeveelheidbegrippen gebruiken en herkennen.

23. De leerlingen leren rekenhandelingen uitvoeren voor het functioneren in alledaagse situaties.

24. De leerlingen leren omgaan met tijd in alledaagse situaties.

25. De leerlingen leren meten en wegen en leren omgaan met meetinstrumenten, gangbare maten en eenheden.

26. De leerlingen leren omgaan met geld en betaalmiddelen.

Oriëntatie op Mens en Wereld

Mens en samenleving: (= wonen en vrije tijd)

a. Gezond en redzaam gedrag27. De leerlingen leren omgaan met verschillen tussen

mensen wat betreft sociale en affectieve behoeften.28. De leerlingen leren de eigen en andermans gezondheid

behouden en bevorderen en leren de samenhang aangeven tussen het functioneren van het lichaam, de verzorging van het lichaam en de risico’s van verslavende gedragingen.

29. De leerlingen leren de seksuele verschillen respecteren tussen jongens en meisjes en leren op een weerbare en open wijze omgaan met de eigen lichamelijkheid en die van anderen.

30. De leerlingen leren op de juiste wijze reageren bij ziekte, ongeluk, of bij een kleine verwonding.

31. De leerlingen leren op een verantwoorde en veilige manier, zelfstandig of begeleid, deelnemen aan het verkeer.

32. De leerlingen leren (mede) zorg dragen voor het dagelijkse eten en drinken en leren de daarbij horende regels en tafelmanieren hanteren.

33. De leerlingen leren zich kleden en leren linnengoed, kleding en schoeisel (helpen) verzorgen.

34. De leerlingen leren helpen hun huis en kamer inrichten, schoonhouden en op orde houden en leren dat mensen die samen wonen, ook samen zorgen voor de goede gang van zaken.

35. De leerlingen leren boodschappen doen.b. Oriëntatie op de samenleving36. De leerlingen leren gebruik maken van de voor hen

relevante maatschappelijke en culturele instellingen.37. De leerlingen leren herkennen dat in de samenleving

verschillen en overeenkomsten zijn tussen mensen en groepen van mensen in de wijze waarop ze leven.

38. De leerlingen leren zich oriënteren op medezeggenschap, stemrecht, besluitvorming, het gemeentelijk en landelijk bestuur.

39. De leerlingen leren de vrije tijd alleen en samen met anderen besteden.

Natuur en Techniek (= oriëntatie op natuur en techniek)

a. Natuur

Page 114: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

114Doelenboek VSO – De Plantage 2010

40. De leerlingen leren dieren, bomen, planten en bloemen die in de eigen omgeving voorkomen herkennen en ermee omgaan.

41. De leerlingen leren kenmerken aangeven van bossen, weiden, bouwland, parken en water.

42. De leerlingen leren met zorg omgaan met de natuur en leren zich houden aan gedragsregels in de woonomgeving en natuur.

43. De leerlingen leren weermeetinstrumenten aflezen, elementen benoemen die van belang zijn bij het weer en leren aangeven wat de invloed van weertypen op de mens is.

b. Techniek44. De leerlingen leren technische producten en

gereedschappen voor dagelijkse toepassingen benoemen en gebruiken.

45. De leerlingen leren toepassingen gebruiken van natuurkundige verschijnselen als licht, geluid, magnetisme en warmte, en leren toepassingen gebruiken van diverse energiebronnen voor verwarming, verlichting en beweging.

Ruimte (= oriëntatie op ruimte)

46. De leerlingen leren het eigen lichaamsschema gebruiken voor het verkennen en ordenen van de ruimte om zich heen.

47. De leerlingen leren de plaats aangeven van voorwerpen in voor hen bekende ruimten vanuit hun eigen positie en ten opzichte van elkaar.

48. De leerlingen leren de weg kennen en benoemen in de eigen leefomgeving.

49. De leerlingen leren inrichtingsaspecten herkennen van de eigen leefomgeving.

50. De leerlingen leren aangeven in welke opzichten het dagelijks wonen, werken en de vrijetijdsbesteding van sommige mensen overeenkomt of verschilt.

Tijd (= oriëntatie op tijd)

51. De leerlingen leren zich oriënteren op de dagindeling en op de tijdsindeling.

52. De leerlingen leren de tijdordening gebruiken voor de thuis- en schoolsituatie en leren de dagen van de week, de maanden van het jaar en de seizoenen benoemen en gebruiken.

53. De leerlingen leren perioden, gebeurtenissen en personen ordenen uit hun eigen leven, uit de geschiedenis van het gezin en de familie en uit hun omgeving.

54. De leerlingen leren bronnen uit het verleden herkennen en gebruiken.

Kunstzinnige Oriëntatie Tekenen en handvaardigheid (= beeldende vorming)

55. De leerlingen leren ideeën, ervaringen en gevoelens uitdrukken in beelden en daarover te communiceren.

56. De leerlingen leren bepaalde aspecten zoals kleur, vorm, ruimte, structuur van het materiaal en compositie toepassen in een werkstuk.

57. De leerlingen leren beeldende mogelijkheden van

Page 115: Doelenboek VSO – De Plantage - zonnebloemschool.nl  · Web viewZintuiglijke en motorische ontwikkelingblz 3Spelontwikkelingblz 7Sociale Competentie (sociaal gedrag STIP)blz 8Leren

115Doelenboek VSO – De Plantage 2010

materialen onderzoeken en toepassen in hun eigen werk en leren daarbij de benodigde gereedschappen op een veilige manier gebruiken.

58. De leerlingen leren ontdekken en ervaren dat mensen iets willen meedelen en overbrengen door gebruik te maken van beeldende producten.

Muziek (= muziek en bewegen)

59. De leerlingen leren liederen zingen, alleen en in groepsverband.

60. De leerlingen leren begeleidingsritmes spelen op (school-) instrumenten en leren samen een muziekstuk uitvoeren.

61. De leerlingen leren speelliederen uitvoeren, bewegen op een gespeeld ritme en leren daarbij de ervaringen, gevoelens en situaties in beweging en dans weergeven.

62. De leerlingen leren muziek beleven en genieten, onderscheiden en benoemen.

Dramatische vorming

63. De leerlingen leren een gegeven situatie in een gedramatiseerde vorm uitvoeren, al dan niet met anderen.

64. De leerlingen leren verschillen en overeenkomsten aangeven tussen de dagelijkse werkelijkheid en de doen-alsof-situatie.

Bewegingsonderwijs (= bewegingsonderwijs en zwemmen)65. De leerlingen leren deelnemen aan de

bewegingsvormen: voortbewegen, balanceren, springen, klimmen en zwaaien.

66. De leerlingen leren deelnemen aan verschillende aspecten uit de spelgebieden: mikken, jongleren, doelspelen, tikspelen, stoeispelen.

67. De leerlingen leren zwemmen en gevaarlijke situaties herkennen die zich bij zwemmen voordoen.

68. De leerlingen leren bij bewegen en spel omgaan met emoties, spanning, vermoeidheid.

69. De leerlingen leren zich oriënteren op (aangepaste) buitenschoolse sport- en spelactiviteiten.

© Maaike Kieft & Heleen LangenbachOktober 2010