Doel Theoretisch kader Onderzoeksopzet

81
1 Samenvatting In deze scriptie beschrijf ik mijn onderzoek naar de effecten van het medium elektronische mail (e-mail) op het besluitvormingsproces in kleine groepen ten opzichte van besluitvorming in een face-to-face situatie. Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is een onderzoek opgezet waarin twee groepen een besluit in een e-mail situatie en een besluit in een face-to- face situatie nemen. De toetsing van dit onderzoek zal gebeuren op grond van theorie en hypotheses. Doel Doordat er een enorme toename van het gebruik van computer-mediated communicatiesystemen in zowel privé- als zakelijk gebruik is, en met name van e-mail, is het van belang een beter begrip en inzicht te krijgen in de effecten van computer-mediated communicatiesystemen op het communicatieproces, zodat het gebruik geoptimaliseerd kan worden. Computer-mediated communication is het proces waarbij mensen informatie creëren, ontvangen, en uitwisselen door het gebruik van netwerktelecommunicatiesystemen. In deze scriptie heb ik gekeken hoe communicatie via e-mail verloopt als een groep mensen tot besluiten moeten komen. Theoretisch kader In het theoretisch kader wordt een aantal definities gegeven. Het gaat hierbij met name om de begrippen e-mail en besluitvorming. E-mail is een applicatie die gebruikers in staat stelt om asynchroon ongestructureerde of gestructureerde berichten tussen adresseerbare elektronische brievenbussen uit te wisselen, gebruik makende van door telecommunicatieverbindingen verbonden computers. Gebruikers kunnen elektronische brieven uitwisselen, met als mogelijkheid om aan de brieven verschillende soorten bijlagen toe te voegen (Van den Hooff 1997: 26). Besluitvorming is een proces dat uitmondt in een besluit. Zowel de voorbereiding van de beslissing als het nemen van het besluit rekenen we tot de besluitvorming (Van Zanten 1996: 22). Tenslotte worden in het theoretisch kader de onderzoeksopzet en de bijbehorende invloedsfactoren besproken. Onderzoeksopzet Het onderzoek is als volgt opgezet: er zijn twee onderzoeksgroepen die beide tweemaal een besluit moeten nemen. Eenmaal wordt het besluit via het medium e-mail genomen en eenmaal in een face-to-face situatie. De groepen zullen twee soortgelijke besluiten moeten nemen, beide besluitvormende intellectuele taken. In dit onderzoek is rekening gehouden met een aantal factoren, die invloed kunnen hebben op het besluitvormingsproces. Deze factoren zijn beschreven in het groepseffectiviteitsmodel. De volgende De factoren die volgens dit model een rolspelen bij besluitvorming zijn de volgende: groepsomgeving, groepssamenstelling en groepsstructuur. Al deze factoren zijn gelijk gesteld, zodat de effecten van het medium e-mail op het besluitvormingsproces zo zuiver mogelijk gemeten kunnen worden. Na dit theoretisch kader worden zes hypotheses besproken. Deze hypotheses zijn opgesteld naar aanleiding van bestudeerde literatuur over soortgelijke onderzoeken. De hypotheses zijn: 1. Tijdens de besluitvorming per e-mail zullen er minder sociaal-emotionele expressies geuit worden door de deelnemers dan tijdens de besluitvorming in de face-to-face situatie. 2. In de e-mail situatie zullen de proefpersonen in meer gelijke mate deelnemen aan het besluitvormingsproces dan in de face-to-face situatie. 3. De kwaliteit van het besluit zal in de e-mail situatie hoger zijn dan in de face-to-face situatie.

Transcript of Doel Theoretisch kader Onderzoeksopzet

1

Samenvatting In deze scriptie beschrijf ik mijn onderzoek naar de effecten van het medium elektronische mail (e-mail) op het besluitvormingsproces in kleine groepen ten opzichte van besluitvorming in een face-to-face situatie. Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is een onderzoek opgezet waarin twee groepen een besluit in een e-mail situatie en een besluit in een face-to-face situatie nemen. De toetsing van dit onderzoek zal gebeuren op grond van theorie en hypotheses. Doel Doordat er een enorme toename van het gebruik van computer-mediated communicatiesystemen in zowel privé- als zakelijk gebruik is, en met name van e-mail, is het van belang een beter begrip en inzicht te krijgen in de effecten van computer-mediated communicatiesystemen op het communicatieproces, zodat het gebruik geoptimaliseerd kan worden. Computer-mediated communication is het proces waarbij mensen informatie creëren, ontvangen, en uitwisselen door het gebruik van netwerktelecommunicatiesystemen. In deze scriptie heb ik gekeken hoe communicatie via e-mail verloopt als een groep mensen tot besluiten moeten komen. Theoretisch kader In het theoretisch kader wordt een aantal definities gegeven. Het gaat hierbij met name om de begrippen e-mail en besluitvorming. E-mail is een applicatie die gebruikers in staat stelt om asynchroon ongestructureerde of gestructureerde berichten tussen adresseerbare elektronische brievenbussen uit te wisselen, gebruik makende van door telecommunicatieverbindingen verbonden computers. Gebruikers kunnen elektronische brieven uitwisselen, met als mogelijkheid om aan de brieven verschillende soorten bijlagen toe te voegen (Van den Hooff 1997: 26). Besluitvorming is een proces dat uitmondt in een besluit. Zowel de voorbereiding van de beslissing als het nemen van het besluit rekenen we tot de besluitvorming (Van Zanten 1996: 22). Tenslotte worden in het theoretisch kader de onderzoeksopzet en de bijbehorende invloedsfactoren besproken. Onderzoeksopzet Het onderzoek is als volgt opgezet: er zijn twee onderzoeksgroepen die beide tweemaal een besluit moeten nemen. Eenmaal wordt het besluit via het medium e-mail genomen en eenmaal in een face-to-face situatie. De groepen zullen twee soortgelijke besluiten moeten nemen, beide besluitvormende intellectuele taken. In dit onderzoek is rekening gehouden met een aantal factoren, die invloed kunnen hebben op het besluitvormingsproces. Deze factoren zijn beschreven in het groepseffectiviteitsmodel. De volgende De factoren die volgens dit model een rolspelen bij besluitvorming zijn de volgende: groepsomgeving, groepssamenstelling en groepsstructuur. Al deze factoren zijn gelijk gesteld, zodat de effecten van het medium e-mail op het besluitvormingsproces zo zuiver mogelijk gemeten kunnen worden. Na dit theoretisch kader worden zes hypotheses besproken. Deze hypotheses zijn opgesteld naar aanleiding van bestudeerde literatuur over soortgelijke onderzoeken. De hypotheses zijn: 1. Tijdens de besluitvorming per e-mail zullen er minder sociaal-emotionele expressies geuit

worden door de deelnemers dan tijdens de besluitvorming in de face-to-face situatie. 2. In de e-mail situatie zullen de proefpersonen in meer gelijke mate deelnemen aan het

besluitvormingsproces dan in de face-to-face situatie. 3. De kwaliteit van het besluit zal in de e-mail situatie hoger zijn dan in de face-to-face

situatie.

2

4. De mate van instemming met het besluit zal in de e-mail situatie lager zijn dan in de face-to-face situatie.

5. Afhankelijk van de communicatiewijze waarmee het besluit genomen wordt, zal het rolgedrag van de groepsleden anders zijn.

6. De manier waarop het besluit gevormd wordt, zal in de e-mail situatie anders verlopen dan in de face-to-face situatie.

Naar aanleiding van deze hypotheses zijn een aantal punten opgesteld die in het onderzoek geanalyseerd zullen worden. Deze zijn: aantal uitingen, mate van deelname, kwaliteit van het besluit, mate van instemming met het besluit, functioneel rolgedrag en besluitvormingsprocedure. Conclusie Na het praktijkonderzoek zijn de resultaten op deze zes analysepunten met elkaar vergeleken. Slechts op de helft van de punten kunnen effecten van e-mail vastgesteld worden, namelijk op uitingen, mate van deelname en functioneel rolgedrag. De volgende conclusies kunnen getrokken worden over het effect van e-mail op de uitingen: in een discussie per e-mail is er minder ontlading van spanning in de vorm van humor, er is meer solidariteit onder de groepsleden, er worden minder meningen gegeven en er wordt vaker om een mening gevraagd. Op het punt van de mate van deelname aan het besluit tijdens de e-mail discussie ten opzichte van de face-to-face discussie, kan het volgende geconcludeerd worden: als een persoon een lage mate van deelname aan het besluit heeft in face-to-face situatie, dan neemt de mate van deelname in de e-mail situatie enorm toe. Ten tweede kan hier geconcludeerd worden dat, als een persoon een hoge mate van deelname aan het besluit heeft in face-to-face situatie, dit in de e-mail situatie af neemt naar een gemiddelde mate van deelname. Tenslotte kan over de mate van deelname geconcludeerd worden: als een persoon een gemiddelde mate van deelname aan het besluit heeft in face-to-face situatie, dan neemt de mate van deelname in de e-mail situatie af tot beneden gemiddeld. Het laatste punt waar een effect van het medium e-mail vastgesteld kan worden, is functioneel rolgedrag. Het effect van e-mail op het functioneel rolgedrag van een testpersoon is dat het verandert ten opzichte van het rolgedrag van de betreffende testpersoon in een face-to-face situatie.

3

Inhoudsopgave Dankwoord……………………………………………………………………………….. Samenvatting …………………………………………………………………………….. Hoofdstuk 1 Inleiding…………………………………………………………………… Hoofdstuk 2 Theoretisch kader en onderzoeksopzet…...……………………………..

2.1 Computer-mediated communication………………………………………. 2.2 Elektronische mail (e-mail).………………………………………………..

2.3 Groepsbesluitvorming……………………………………………………... 2.4 Opzet van het onderzoek…………………………………………………...

2.4.1 Factoren die invloed hebben op het onderzoek……………………. 2.4.1.1 Groepsomgeving…………………………………… 2.4.1.2 Groepssamenstelling……………………………….. 2.4.1.3 Groepsstructuur……………………………………..

2.4.2 Factoren die een remmende invloed kunnen hebben op het onderzoek…………………………………………………………..

2.5 De besluitvormingtaken…………………………………………………… 2.5.1 Taken van de testgroepen…………………………………………..

Hoofdstuk 3 Analyse van de onderzoeksgegevens……………..……………………… 3.1 De onderzoekgegevens…………………………………………………….

3.1 Hypotheses gebaseerd op eerder gedaan onderzoek…………….………… 3.2 Punten waarop gemeten zal worden in dit onderzoek……………………...

3.2.1 Uitingen (emotioneel en taakgericht)……………………………… 3.2.2 Mate van deelname………………………………………………… 3.2.3 Kwaliteit van het besluit…………………………………………… 3.2.4 Mate van instemming……………………………………………… 3.2.5 Functioneel rolgedrag….………………………………………….. 3.2.6 Besluitvormingsprocedures………………………………………...

3.4 Toetsen van de hypothesen………………………………………………... Hoofdstuk 4 Uitkomsten van het onderzoek…………………………………………..

4.1 Groep A: beschrijving resultaten van de face-to face discussie 4.1.1 Groep A: uitingen tijdens face-to-face discussie…………………... 4.1.2 Groep A: mate van deelname van de groepsleden tijdens de face-

to-face discussie……………………………………………………. 4.1.3 Groep A: kwaliteit van het besluit van de face-to-face discussie….. 4.1.4 Groep A: mate van instemming met het besluit na de face-to-face

discussie……………………………………………………………. 4.1.5 Groep A: rolgedrag van de groepsleden tijdens de face-to-face

discussie……………………………………………………………. 4.1.6 Groep A: besluitvormingsprocedure van de groep bij de face-to-

face discussie……………………………………………………….

4.2 Groep A: beschrijving resultaten van de e-mail discussie………………… 4.2.1 Groep A: uitingen tijdens de e-mail discussie…………………….. 4.2.2 Groep A: mate van deelname van de groepsleden tijdens de e-mail

i ii 1 3 3 4 5 5 7 8 8 8 9 10 10 12 12 12 14 15 16 17 17 17 18 19 21 21 21 22 23 26 26 29 29 30

4

discussie…………………………………………………………… 4.2.3 Groep A: kwaliteit van het besluit van de e-mail discussie………... 4.2.4 Groep A: mate van instemming met het besluit na de e-mail

discussie……………………………………………………………. 4.2.5 Groep A: rolgedrag van de groepsleden tijdens de e-mail discussie…………………………………………………………… 4.2.6 Groep A: besluitvormingsprocedure van de groep bij de e-mail

discussie……………………………………………………………. 4.3 Groep B: beschrijving resultaten van de e-mail discussie……………………..

4.3.1 Groep B: uitingen tijdens de e-mail discussie…………………….. 4.3.2 Groep B: mate van deelname van de groepsleden tijdens de e-mail

discussie…………………………………………………………… 4.3.3 Groep B: kwaliteit van het besluit van de e-mail discussie………... 4.3.4 Groep B: mate van instemming met het besluit na de e-mail

discussie……………………………………………………………. 4.3.5 Groep B: rolgedrag van de groepsleden tijdens de e-mail

discussie…………………………………………………………… 4.3.6 Groep B: besluitvormingsprocedures van de groep bij de e-mail

Discussie……………………………………………………………

4.4 Groep B: Beschrijving resultaten van de face-to face discussie…………... 4.4.1 Groep B: uitingen tijdens de face-to-face discussie………………. 4.4.2 Groep B: mate van deelname van de groepsleden tijdens de face-

to-face discussie…………………………………………………… 4.4.3 Groep B: kwaliteit van het besluit van de face-to-face discussie…. 4.4.4 Groep B: mate van instemming met het besluit na de face-to-face

discussie…………………………………………………………… 4.4.5 Groep B: rolgedrag van de groepsleden tijdens de face-to-face

discussie…………………………………………………………… 4.4.6 Groep B: besluitvormingsprocedure van de groep bij de face-to-

face discussie……………………………………………………… Hoofdstuk 5 Vergelijking van de onderzoeksresultaten………………………………

5.1 Vergelijking van de onderzoeksresultaten tussen de groepen……………... 5.1.1 Vergelijking van uitingen tijdens e-mail contact en tijdens face-to-

face contact………………………………………………………… 5.1.1.1 Vergelijking van uitingen tijdens Desert besluit…………... 5.1.1.2 Vergelijking van uitingen tijdens Nasa besluit……………. 5.1.1.3 Conclusie van het effect van het medium e-mail op de

uitingen tijdens besluitvormingsproces…………………… 5.1.2 Vergelijking van de kwaliteit van het besluit na e-mail contact en

na face-to-face contact…………………………………………….. 5.1.2.1 Vergelijking van de kwaliteit van de Desert besluiten ……. 5.1.2.2 Vergelijking van de kwaliteit van de Nasa besluiten……… 5.1.2.3 Conclusie van de kwaliteit van de besluiten……………….

5.1.3 Vergelijking van de algemene mate van instemming met het besluit na het e-mail contact en na het face-to-face contact………. 5.1.3.1 Vergelijking van de mate van instemming met de Desert

besluiten…………………………………………………..

31 31 34 34 38 39 39 40 41 43 44 48 49 49 50 50 52 53 56 57 58 60 61 61 63 63 63 61 62 63 63

5

5.1.3.2 Vergelijking van de mate van instemming met de Nasa besluiten…………………………………………………..

5.1.3.3 Conclusie van de mate van instemming met de besluiten…. 5.1.4 Vergelijking van de besluitvormingsprocedure van de groep bij het

e-mail contact en het face-to-face contact…………………………. 5.1.4.1 Vergelijking van de besluitvormingsprocedure van de

groep bij het Desert besluit………………………………… 5.1.4.2 Vergelijking van de besluitvormingsprocedure van de

groep bij het Nasa besluit………………………………….. 5.1.4.3 Conclusie van de besluitvormingsprocedures……………...

5.2 Vergelijking van de onderzoeksresultaten binnen de groepen…………….. 5.2.1 Vergelijking mate van deelname aan het besluit tijdens het e-mail

contact en tijdens het face-to-face contact…………………………. 5.2.1.1 Vergelijking mate van deelname aan het besluit van

groepsleden groep A tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact……………………..

5.2.1.2 Vergelijking mate van deelname aan het besluit van groepsleden groep B tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact……………………..

5.2.1.3 Conclusie van mate van deelname aan het besluit van groepsleden tijdens e-mail contact en tijdens face-to-face contact…………………………………

5.2.2 Vergelijking van het rolgedrag tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact…………………………….. 5.2.2.1 Vergelijking van het rolgedrag van de groepsleden

van groep A tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact…………………………………

5.2.2.2 Vergelijking van het rolgedrag van de groepsleden van groep B tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact…………………………………

5.2.2.3 Conclusie van het rolgedrag van de groepsleden tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact………………………………………………

5.3 Overig effect van het medium e-mail op het besluitvormingsproces……………...

5.4 Vergelijking van de onderzoeksresultaten met vooronderstellingen………

5.4.1 Vergelijking van vooronderstelling 1 met onderzoeksresultaat…… 5.4.2 Vergelijking van vooronderstelling 2 met onderzoeksresultaat…… 5.4.3 Vergelijking van vooronderstelling 3 met onderzoeksresultaat…… 5.4.4 Vergelijking van vooronderstelling 4 met onderzoeksresultaat…… 5.4.5 Vergelijking van vooronderstelling 5 met onderzoeksresultaat…… 5.4.6 Vergelijking van vooronderstelling 6 met onderzoeksresultaat……

Hoofdstuk 6 Conclusie en discussie……………………………………………………. 6.1 Conclusie………………………………………………………………………. 6.2 Discussie………………………………………………………………………. Literatuurlijst

63 63 63 63 64 64 65 65 66 66 67 68 68 68 69 69 69 70 70 71 71 71 72 73 73 73

6

Bijlagen 1. Groep A: voorbereidende e-mail voor onderzoek 2. Groep A: inleidende tekst over het Desert-besluit 3. Groep A: inleidende tekst over het Nasa-besluit 4. Groep A: berekening van score van besluiten 5. Groep A: mate van instemming met de besluiten 6. Groep B: voorbereidende e-mail voor onderzoek 7. Groep B: inleidende tekst over het Desert-besluit 8. Groep B: inleidende tekst over het Nasa-besluit 9. Groep B: berekening van score van besluiten 10. Groep B: mate van instemming met de besluiten 11. Cd-rom: Face-to-face gesprek groep A over Desert-besluit

Groep A: e-mails over Nasa-besluit Face-to-face gesprek groep B over Nasa-besluit Groep B: e-mails over Desert-besluit Grafieken van scriptie

Scriptie Plaatjes 12. Besluiten groep A 13. Besluiten groep B 14. Correcte besluiten opgesteld door experts

7

Hoofdstuk 1 Inleiding De technologische ontwikkelingen van de afgelopen decennia hebben geleid tot open, gebruikersvriendelijke elektronische mailsystemen. Hierdoor ontstond in de afgelopen jaren een enorme toename van het gebruik van elektronische mail (e-mail) voor zowel privé- als zakelijke doeleinden. In deze scriptie staat het gebruik van e-mail als communicatiemiddel centraal. Er wordt een onderzoek gedaan naar de effecten van elektronische mail (e-mail) op het besluitvormingsproces. De vraagstelling van deze scriptie is: wat zijn de effecten van het medium elektronische mail (e-mail) op het besluitvormingsproces in kleine groepen ten opzichte van besluitvorming in een face-to-face situatie? Deze vraagstelling zal door middel van een klein onderzoek getoetst worden. Het onderzoek is als een proefexperiment opgezet, er zijn twee testgroepen van vijf personen. Elke testgroep maakt een besluit per e-mail en maakt een ander besluit in een face-to-face situatie. Bovenstaande vraagstelling komt voort uit mijn interesse naar het algemeen gebruik van e-mail. Het hier gepresenteerde onderzoek naar de effecten van e-mail binnen een specifieke communicatiesituatie valt onder het brede vakgebied van de computercommunicatie, oftewel computer-mediated communication. Dit gebied houdt zich, globaal omschreven, bezig met de communicatie tussen personen via computers en met de communicatie van personen met de computer. In dit gebied komen mijn interesses samen. Ik kan de kennis die ik heb opgedaan bij mijn studie Alfa-Informatica en de gevolgde bijvakken bij Communicatiekunde en Bedrijfskunde combineren in dit onderzoek. Daarnaast heb ik gekozen voor dit onderwerp omdat ik door en voor mijn studie zelf veel gebruik gemaakt heb van e-mail. Ik heb gemerkt dat de wijze waarop ik communiceer per e-mail anders is dan in een face-to-face situatie. De wijze waarop ik communiceer is vermoedelijk mediumafhankelijk. In dit onderzoek kan ik deze vermoedens toetsen en mijn nieuwsgierigheid bevredigen. Mijn nieuwsgierigheid naar dit onderwerp werd nog meer opgewekt door mijn stage bij Boelens Jorritsma, een groot makelaarskantoor met vestigingen verspreid over Noord-Nederland. Het is me opgevallen dat er, ondanks het vele gebruik van e-mail, wekelijks vergaderingen gehouden worden waarvoor medewerkers uit de verschillende vestigingen naar een centrale plek kwamen voor overleg en besluitvorming. De vraag kwam bij me op of er niet wat meer overleg en besluitvorming per e-mail gedaan zou kunnen worden. Dit zou veel medewerkers een hoop reistijd schelen en daarmee een voordeel zijn voor de organisatie. Het is natuurlijk de vraag of het medium e-mail al dan niet geschikt is voor overleg en besluitvorming. Het kunnen beantwoorden van die vraag is van groot belang voor het gebruik van e-mail in zowel privé- als zakelijk gebruik, omdat inzicht en kennis in de effecten van e-mail op het besluitvormingsproces het gebruik ervan eventueel kunnen optimaliseren. Zoals eerder gezegd valt dit onderzoek onder het brede gebied van computer-mediated communication. Er zijn veel studies op dit gebied gedaan. Door de toename van het computergebruik heeft deze vorm van communicatie een enorme groei doorgemaakt. De meeste studies behelzen onderzoeken naar de gevolgen van het communiceren via de computer. Om het onderzoek van de scriptie in een breder kader te plaatsen en het belang aan te geven van studie op dit gebied, bevat het tweede hoofdstuk van deze scriptie een kort overzicht van onderzoeken, die gedaan zijn op het gebied van de computer-mediated communication. Daarna zal kort worden ingegaan op vraagstelling. Er zal een eenduidig begrippenkader worden gegeven waarbinnen het onderzoek geplaatst dient te worden. Het onderzoek heeft zo een gestructureerde opzet en zijn er duidelijke uitkomsten waarbinnen het onderzoek geplaatst dient te worden. Ook zal in hoofdstuk 2 de opzet en de uitvoering van

8

het onderzoek besproken worden. Tenslotte zullen de taken van de testgroepen behandeld worden. In hoofdstuk drie geef ik een aantal hypotheses ten aanzien van de uitkomsten van het onderzoek aan de orde. Daarna wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke punten de besluitvorming in het onderzoek onderzocht en vergeleken zullen worden. Het theoretische gedeelte is hiermee afgesloten. In hoofdstuk vier wordt een kort een verslag gegeven van het verloop van het onderzoek. Tevens worden de uitkomsten van het onderzoek uitgebreid besproken. In hoofdstuk vijf worden de uitkomsten van het onderzoek vergeleken en geanalyseerd om eventuele effecten van e-mail vast te stellen. Daarna worden in dit hoofdstuk de conclusies vergeleken met mijn hypotheses. Hoofdstuk zes bevat de conclusie van het onderzoek en een discussie van de onderzoeksresultaten. Hoofdstuk 2 Theoretisch kader en onderzoeksopzet In dit hoofdstuk zal de voor dit onderzoek benodigde theorie besproken worden. In paragraaf 2.1 zal het onderzoek van de scriptie in een breder kader geplaatst worden om de plek en het belang ervan aan te geven. In de paragrafen 2.2 en 2.3 worden definities gegeven om met een eenduidig begrippenapparaat aan dit onderzoek te beginnen. In paragraaf 2.2. wordt aangegeven wat in dit onderzoek verstaan wordt onder het begrip e-mail. In paragraaf 2.3 wordt uitgelegd wat het besluitvormingsproces precies inhoudt. In paragraaf 2.4 wordt uitgelegd hoe het onderzoek is opgezet en welke factoren het onderzoek kunnen beïnvloeden. In paragraaf 2.5 staan de opdrachten beschreven waarover de testgroepen besluiten moeten nemen. 2.1 Computer-mediated communication Computer-mediated communication wordt door verschillende auteurs als volgt omschreven: Computer-mediated communication is communication that takes place between human beings via the instrumentality of computers (Herring 1996: 1). Computer-mediated communication is the process by which people create, exchange, and perceive information using networked telecommunication systems (or non-networked computers) that facilitate encoding, transmitting, and decoding messages (December 2000). Computer-mediated communication is task-related and interpersonal communication conducted by computer. This includes communication both and through a personal or a mainframe computer, and is generally understood to include asynchronous communication via e-mail or through use of an electronic bulletin board; synchronous communication such as chatting or through the use of group software; and information manipulation, retrieval and storage through computers and electronic databases (Pixy Ferris 1997). Het verschil in definitie komt doordat computer-mediated communication vanuit verschillende achtergronden met verschillende onderzoeksvragen bestudeerd wordt. Herring spreekt in haar definitie over communicatie-uitwisseling tussen personen. De definitie van Herring is duidelijk beknopter dan de definities van December en Ferris. De nadruk in haar definitie ligt op het gebruik van een systeem. De definitie van Herring is gebaseerd op de onderzoeksvragen naar tekstgebaseerde communicatiesystemen. December definieert computer-mediated communication als het proces van informatie uitwisselen en het coderen en decoderen van informatie door middel van telecommunicatiesystemen. December zegt over zijn definitie dat het niet dé definitie is, maar dat het voor hem een werkende definitie is.

9

De onderzoeken van December op het gebied van computer-mediated communication zijn internetgebaseerde onderzoeken. Herring en December benaderen het vakgebied dat computer-mediated communication bestrijkt elk op een andere wijze en dat verklaart hun verschil in definitie. De definitie van Pixy Ferris is het meest uitgebreid. Dit komt doordat zij haar definitie opstelde vanuit de onderzoeksvraag “wat is computer-mediated communication?” Zij heeft geprobeerd aan de hand van vele definities van computer-mediated communication één definitie op te stellen, die het hele onderzoeksgebied bevat. Zij spreekt in haar definitie over computer-mediated communication als taakgerichte en persoonlijke communicatie, geleid door de computer. Dit bevat communicatie zowel door een personal computer als door een mainframe computer, en bevat tevens asynchrone communicatie (via e-mail of via een elektronische berichtenbord), synchrone communicatie (zoals chatten of group software en het opslaan en opvragen van informatie door middel van een database). De definitie van Pixy Ferris is de meest complete. Uit bovenstaande bespreking van definities van computer-mediated communication blijkt dat er geen eenduidige definitie is en de definitie sterk afhangt vanuit welke onderzoeksvraag computer-mediated communication benaderd wordt. Voor dit onderzoek en gezien mijn onderzoeksvraagstelling kies ik voor de volgende definitie van computer-mediated communication: computer-mediated communication is het proces waarbij mensen informatie creëren, ontvangen, en uitwisselen door het gebruik van netwerktelecommunicatiesystemen. Twintig jaar geleden was er nog geen sprake van computer-mediated communication op grote schaal. Tegenwoordig wordt vooral tekstgebaseerde computer-mediated communication gebruikt door miljoenen mensen over de hele wereld (Herring 1996: 1). Volgens Higgins (1998) heeft van de computer-mediated communicatiesystemen vooral het gebruik van e-mail in organisaties een enorme groei doorgemaakt. De computer-mediated communicatiesystemen worden voor vele doeleinden gebruikt, zoals samenwerken, discussies, newsgroups, faq’s etc.. Uit overzichten van onderzoeken betreffende computer-mediated communication blijkt dat computer-mediated communication een grote invloed heeft op de verschillende communicatiepatronen van de deelnemers. Lawley (1992) constateert in haar artikel dat veranderingen in communicatiepatronen een gevolg kunnen zijn van de beperkingen van het medium en van de invloed van de gebruikers op het gebruikte medium. Naar aanleiding van deze constatering doet Lawley een onderzoek naar de toepasselijkheid van de huidige kritisch sociale theorie van Habermans (1979) (zie Lawley 1992) op computer-mediated communicatiesystemen. Ze hoopt met behulp van deze theorie interactiepatronen te vinden in het medium en aan de hand daarvan optimale interfaces te ontwerpen. Elders vindt men een soortgelijke constatering: het is algemeen bekend dat computer-mediated communicatiesystemen voor enorme veranderingen in het communicatieproces zorgen (Kahai & Cooper 1999: 166). Naar aanleiding van deze constatering ontwikkelen en testen zij in dit artikel een model voor de verhoudingen tussen computer-mediated communicatiesystemen, groepsprocessen en groepsuitkomsten. Beide constateringen waren voor de schrijvers aanleiding om meer onderzoek te doen. Naar aanleiding van de constateringen van Lawley en Kahai & Cooper is mijn mening versterkt over het belang van een onderzoek naar het effect van het medium e-mail op de besluitvorming in kleine groepen. De enorme toename van het gebruik van computer-mediated communicatiesystemen en met name van e-mail in zowel privé- als zakelijk gebruik, maakt het van belang een beter begrip en inzicht te krijgen in de effecten van computer-mediated communicatiesystemen op het communicatieproces, zodat het gebruik geoptimaliseerd kan worden. 2.2 Elektronische mail (e-mail)

10

Aan het eind van de jaren ’60 had het ministerie van defensie van de Verenigde Staten één van de eerste computernetwerken. Het netwerk is bekend als ARPANET (Advanced Research Project Agency Network). Door middel van dit netwerk was het mogelijk om eenvoudig boodschappen te versturen en te ontvangen. Het was een netwerk tussen de universiteit van Californië in Los Angeles, het SRI in Stanford, een universiteit van Californië en de universiteit van Utah. Het was voor het eerst mogelijk om via het computernetwerk asynchroon in de tijd boodschappen uit te wisselen tussen adresseerbare elektronische brievenbussen. Deze manier van het verzenden van boodschappen via een computernetwerk was de eerste vorm van e-mail. In de jaren tachtig kwam de grote doorbraak in het gebruik van e-mail voor de gewone consument, toen de eerste personal computers (PC’s) op de markt kwamen. Eind jaren tachtig en begin jaren negentig ontstonden de local area networks (LAN). Hierdoor werden PC’s met elkaar en met nog grotere computersystemen verbonden. De computers en de met elkaar verbonden netwerken zorgden voor een nieuwe elektronische infrastructuur voor het uitwisselen van boodschappen naast het telefoonnetwerk. De makers van software sprongen in op deze nieuwe vorm van communicatie door softwarepakketten voor de consumentenmarkt te produceren. Met deze softwarepakketten werd het uitwisselen van boodschappen vergemakkelijkt. De opkomst van deze e-mailsoftware zorgde voor extra mogelijkheden bij het verzenden van tekstberichten, zoals de mogelijkheid een bericht aan verschillende adressen te sturen, de mogelijkheid om een ontvangen bericht door te sturen naar een ander adres, de mogelijkheid om permanent opgestelde mailinglijsten te gebruiken en de mogelijkheid om diversen bijlagen met een bericht te versturen. De bijlagen kunnen geluiden, plaatjes en videobeelden zijn. Bekende voorbeelden van e-mailsoftware zijn Microsoft Outlook en Pegasus mail. Bovenstaande maakt duidelijk wat de mogelijkheden van de eerste e-mail waren en wat tegenwoordig mogelijk is met de e-mailsystemen. Van den Hooff (1997: 26) stelt de volgende definitie van e-mail voor, die ik voor deze scriptie wil gebruiken: e-mail is een applicatie die gebruikers in staat stelt om asynchroon ongestructureerde of gestructureerde berichten tussen adresseerbare elektronische brievenbussen uit te wisselen, gebruik makende van door telecommunicatieverbindingen verbonden computers. Gebruikers kunnen elektronische brieven uitwisselen, met als mogelijkheid om aan de brieven verschillende soorten bijlagen toe te voegen. 2.3 Groepsbesluitvorming Diverse disciplines bestuderen groepsbesluitvorming. Vanaf het begin van de jaren tachtig is een opleving waarneembaar van het wetenschappelijk onderzoek naar groepsbesluitvorming, zowel binnen de bedrijfs- en bestuurskunde als in de sociale psychologie en de informatica. Groepsbesluitvorming vindt plaats in colleges, directies, stuurgroepen, werkgroepen, commissies etc.. Besluitvorming is volgens Van Zanten (1996:22) een proces dat uitmondt in een besluit. Zowel de voorbereiding van de beslissing als het nemen van het besluit rekent hij tot de besluitvorming. Het besluitvormingsproces bestaat uit een aantal fasen. Herbert Simon spreekt van drie fasen: intelligence, design en choice. Deze fasen houden het volgende in: in de intelligence-fase worden de problemen herkend en onderkend, in de design-fase worden oplossingen bedacht en ontworpen en in de choice-fase wordt een keuze gemaakt uit de voorliggende alternatieven. Deze fasen worden doorgaans iteratief doorlopen. De testgroepen zullen in dit onderzoek niet alle fasen van Simon doorlopen, de intelligence- fase wordt overgeslagen. De reden hiervoor is dat dit het onderzoek erg ingewikkeld zou

11

maken. Het zou mogelijk kunnen zijn dat de twee groepen verschillende problemen zien en daarop gebaseerd verschillende oplossingen bedenken en andere besluiten nemen van verschillend intellectueel niveau. In dit geval zou een vergelijking tussen de groepen en tussen de genomen besluiten niet mogelijk zijn. Er is in dit onderzoek gekozen voor een vaststaand probleem dat de groepen moeten oplossen. De groepsleden starten in de design-fase om vandaar uit een besluit te nemen. 2.4 Opzet van het onderzoek De meeste besluiten werden lange tijd alleen genomen in face-to-face situaties, maar door de opkomst van computer-mediated communicatiemiddelen worden langzaamaan meer besluiten genomen via deze systemen. Van de computer-mediated communicatiesystemen is e-mail zeer bekend en misschien wel het meest gebruikt. In mijn onderzoek wil ik me derhalve richten op de vraag: wat de effecten van het medium e-mail zijn op de besluitvorming in kleine groepen. De opzet van dit onderzoek als basis experiment lijkt in eerste instantie een logische optie. Een basis experiment gebeurt als volgt: er zijn twee groepen, één controle groep en één experimentele groep. De controle groep zou voor dit onderzoek de groep zijn die in de face-to-face situatie het besluit neemt. De experimentele groep zou in dit onderzoek de groep zijn die in de e-mail situatie het besluit neemt. Aan de experimentele groep wordt een stimulans toegevoegd. In het geval van dit onderzoek zou dat betekenen dat de experimentele groep het besluit per e-mail neemt. Daarna worden de uitkomsten van beide groepen met elkaar vergeleken. Door deze twee met elkaar te vergelijken kunnen verschillen vastgesteld worden. Deze verschillen zouden een effect van de stimulans (e-mail op de besluitvorming) kunnen zijn. Op deze wijze kan dus het effect van een stimulans vastgesteld worden (Babbie 1998: 235). Toch is in dit onderzoek niet voor deze opzet gekozen. De reden hiervoor is, dat uit andere onderzoeken op dit gebied naar voren kwam dat functioneel rolgedrag en de mate van deelname van de groepsleden kan veranderen afhankelijk van het communicatiemiddel. In een onderzoeksopzet als basis experiment kan dit niet onderzocht worden. Om vast te stellen of e-mail een effect heeft op het functioneel rolgedrag of de mate van deelname van een testpersoon kan alleen maar vastgesteld worden als een testpersoon in beide communicatiesituaties met zichzelf vergeleken wordt. Zoals het onderzoek nu is opgezet kan onderzocht worden of eventuele rolverandering van groepsleden en de mate van deelname van de groepsleden afhankelijk is van het communicatiemiddel. De opzet van het onderzoek waarvoor ik gekozen heb is de volgende: de proefpersonen worden ingedeeld in twee groepen van elk vijf proefpersonen. Het is de bedoeling dat de groepen een intellectueel besluitvormende taak uitvoeren en tot een besluit komen door middel van discussies onder de groepsleden. Uit onderzoek naar besluitvormingsprocessen is herhaaldelijk gebleken dat voor een discussie vijf personen de optimale groepsgrootte is (Van Zanten 1996: 105). Bovendien is het voor de onderzoeker bij een kleine groep makkelijker om overzicht te houden over wie wat zegt. Het zal voor de proefpersonen zelf ook makkelijker zijn om een overzicht te houden, vooral bij de communicatie per e-mail. Om het effect van e-mail op de besluitvorming te meten, zullen de onderzoeksgroepen tweemaal een besluit moeten nemen: éénmaal via het medium e-mail en éénmaal in een face-to-face situatie. Het nemen van een besluit tijdens de face-to-face situatie zal ongeveer een uur tot anderhalf uur mogen duren. Het nemen van een besluit via e-mail zal twee dagen mogen duren. De deelnemers zullen wel minimaal drie maal per dag hun e-mail moeten lezen. Dit hoeft niet op vastgestelde tijden te gebeuren (het vindt asynchroon in de tijd plaats). Het niet gelijktijdig aanwezig moeten zijn om te communiceren is een specifiek kenmerk van e-

12

mail. De mogelijkheid om berichten te kunnen ontvangen zonder aanwezig te zijn, wordt ‘absence availability’ genoemd (Sabrough-Thompson & Feldman1998: 686). Door in dit onderzoek de proefpersonen een zekere vrijheid te geven om zelf te kiezen wanneer de berichten gelezen worden, kan de besluitvorming beïnvloed worden. Als uit het onderzoek zou blijken dat de mogelijkheid van ‘absence availability’ de besluitvorming beïnvloedt, zou dit een effect van het medium e-mail kunnen zijn. Ondanks een groot verschil in mogelijkheden in beide communicatiesituaties, is er in dit onderzoek voor gekozen dat de duur van de besluiten in beide communicatiesituaties ongeveer even lang zal zijn. Daarom is er gekozen voor bovenstaande beschreven tijdsindeling. Tijdens het e-mail besluit wordt ervan uitgegaan dat elke keer het lezen van de e-mails en het reageren hierop ongeveer 10 minuten tot 15 minuten in beslag zal nemen. Als de testpersonen in de e-mail situatie ongeveer zes maal 10 minuten aan het besluit besteden, doen zij ongeveer een uur over het besluit. Dit is dezelfde tijd die de groepen hebben om in de face-to-face situatie een besluit te nemen. Alle proefpersonen zullen gebruik maken van het e-mailprogramma Outlook Express van Microsoft. De reden hiervoor is dat het een redelijk simpel, overzichtelijk en veel gebruikt e-mailprogramma is. Bijna alle deelnemers hebben ervaring met het programma. Een keus om de deelnemers een nieuw programma te laten gebruiken zou hun communicatiepatronen eventueel kunnen belemmeren. De proefpersonen maken allen gebruik van technisch gelijkwaardige computersystemen en er is geen verschil in de gebruikte software. Deze factoren kunnen dus geen invloed hebben op het gedrag van de proefpersonen tijdens het nemen van een besluit per e-mail. 2.4.1 Factoren die invloed hebben op het onderzoek1 Besluitvorming voltrekt zich niet in een vacuüm, maar in een context, een omgeving. Onder de context wordt verstaan alles wat op de besluitvorming van invloed is. In een proefexperiment is het eenvoudiger om zelf de context te beïnvloeden zodat de uitkomst van het onderzoek waarschijnlijk zuiverder zal zijn. In een praktijkonderzoek zullen meer variabelen uit de context invloed kunnen hebben op het onderzoeksresultaat. In een praktijkonderzoek is de kans veel groter dat de variabelen uit de context de uitkomst van het onderzoek en het onderzoek zodanig beïnvloeden dat er geen antwoord op de vraagstelling mogelijk is (Babbie 1998: 251). Vandaar dat voor dit onderzoek is gekozen voor een proefexperiment. Er is een systeemmodel waarin naar de context wordt gekeken. In dit model staan alle factoren die invloed kunnen hebben op het besluitvormingsproces. Dit systeemmodel waarin naar de context wordt gekeken, wordt het groepseffectiviteitmodel genoemd. Het groepseffectiveitmodel geeft snel inzicht in de soorten factoren die de uitkomsten (het besluit) van groepsprocessen bepalen. Het groepseffectiveitmodel bevat de volgende factoren, die het besluitvormingsproces en het resultaat kunnen beïnvloeden: 1. Groepsomgeving, de omgeving waarin de groep werkzaam is. 2. Groepssamenstelling, de som van kenmerken van de individuele leden. 3. Groepsstructuur, het patroon van relaties van de groepsleden. Vereenvoudigd schematisch overzicht van het groepseffectiveitmodel, ziet er als volgt uit:

1 In deze paragraaf maak ik gebruik gemaakt van Van Zanten(1996:110 en 124).

13

De factoren die het besluitvormingsproces en het resultaat kunnen beïnvloeden: 2.4.1.1 Groepsomgeving De eerste factor die invloed kan hebben op het besluitvormingsproces is de groepsomgeving. Hiermee wordt de omgeving bedoeld waarin de groep werkzaam is. In dit onderzoek zullen de omgevingen waarbinnen de deelnemers het besluit nemen zo goed als gelijk zijn. In het onderzoek naar de besluitvorming per e-mail zal de omgeving een vertrouwde huiskamer zijn. Ook in het face-to-face onderzoek zal de omgeving een vertrouwde huiskamer zijn. 2.4.1.2 Groepssamenstelling Een tweede factor die het besluitvormingsproces kan beïnvloeden is de groepssamenstelling. De groepssamenstelling bestaat uit de som van kenmerken van de individuele leden. Per groep kunnen verschillende eigenschappen meer of minder belangrijk zijn. Doorgaans wordt er gelet op deskundigheid, ervaring, leeftijd en sekse. Afhankelijk van het onderzoek kan een homogene of een heterogene samenstelling de voorkeur verdienen. In het onderzoek heb ik gekozen voor proefpersonen, die zoveel mogelijk overeenkomsten hebben (homogeniteit). Het is voor dit onderzoek van belang dat de groepen ook homogeniteit met elkaar vertonen, zodat de effecten van e-mail zo min mogelijk beïnvloed worden door verschillen in de proefgroepen en het verloop van de groepsprocessen. Verder hoeft er in dit onderzoek geen rekening te worden gehouden met factoren als deskundigheid, ervaring, leeftijd en sekse. De proefpersonen in dit onderzoek hebben allemaal dezelfde ervaring en deskundigheid met de uit te voeren taken voor de onderzoeken. In deze factoren zal dus weinig tot geen verschil zitten. Het opleidingsniveau van alle proefpersonen uit beide proefgroepen is van HBO/academisch niveau. Deze keuze is gemaakt, zodat er geen ongelijkheid in uitdrukkingsvermogen zal ontstaan. Verder is in dit onderzoek rekening gehouden met de ervaring van de proefpersonen met e-mail: alle proefpersonen maken daar regelmatig gebruik van. De proefpersonen hebben ongeveer dezelfde ervaring met typen: ze typen ongeveer met dezelfde snelheid. In dit onderzoek wordt ook rekening gehouden met de factor leeftijd. De deelnemers van deze testgroepen vallen in de leeftijdscategorie van 22 tot 30 jaar. De reden dat ik heb gekozen voor jonge mensen is dat zij waarschijnlijk meer vertrouwd zijn met communiceren via e-mail dan ouderen. Waarschijnlijk hebben jongere mensen dan de mensen in deze leeftijdscategorie niet genoeg ervaring met groepsbesluitvorming. Bij gebrek aan geschikte mannelijke deelnemers heb ik gekozen voor alleen vrouwelijke deelnemers. Dus beide groepen zijn ook homogeen op seksegebied. In de bovenstaande tekst is aangegeven waarom gekozen is voor proefpersonen van ongeveer dezelfde leeftijd, van hetzelfde geslacht en hetzelfde opleidingsniveau. De keus om het onderzoek met deze groepssamenstellingen te doen, is extra versterkt door een opmerking uit

Input: Omgeving Groepssamenstelling Groepsstructuur • taakrollen • groepsnormen • statusverhoudingen • cohesie • communicatiepatro-

nen

Groepsproces Groepsresultaat (het besluit)

14

een artikel van Sproull en Kiesler (1986: 1495). Zij beweren dat als alle deelnemers dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht hebben en van hetzelfde ras zijn, de proefpersonen ongeveer in gelijke mate informatie zullen geven en dat de informatie van de proefpersonen gelijke waardering zal krijgen in een discussie. Het is noodzakelijk dat alle informatie van de deelnemers een gelijke waardering krijgt, want verschil hierin zal de uitkomst van het onderzoek kunnen beïnvloeden. 2.4.1.3 Groepsstructuur De groepsstructuur is de derde factor die invloed kan hebben op de groepsbesluitvorming. De structuur van de groep wordt gevormd door een patroon van relaties: relatief stabiele gedragingen, overtuigingen en houdingen van de groep als geheel. Tot de groepsstructuur behoort alles wat de groep zelf heeft ‘gemaakt’ en wat enigszins permanent is. Dit wordt meer operationeel uiteengelegd in communicatiepatronen, groepsnormen, taakrollen, statusverhoudingen en cohesie. Cohesie is de mate waarin de leden tot de groep willen behoren. In dit onderzoek is gekozen voor twee proefgroepen, waarvan de deelnemers op een vriendschappelijke manier met elkaar omgaan. Er zijn twee soorten groepen te onderscheiden: primaire groepen en secundaire groepen. Primaire groepen zijn gekenmerkt door persoonlijke intieme relaties in directe contactsituaties en door spontaan gedrag. In secundaire groepen zijn de relaties koel, onpersoonlijk, rationeel en formeel. Met de groepsleden van een primaire groep hebben we persoonlijke relaties, met de groepsleden van de secundaire groep hebben we door status bepaalde relaties. In dit onderzoek is gekozen voor twee primaire groepen. Deze keuze is gemaakt omdat in primaire groepen een hoge mate van solidariteit en wederzijdse acceptatie van de groepsleden bestaat (Remmerswaal 1986: 121). Op deze wijze kunnen een aantal sociaal-emotionele gedragskenmerken gefilterd worden. Veel mensen zijn in het eerste contact verlegen en/of kijken de kat uit de boom. In deze groepen zal dat niet zo zijn. Het is natuurlijk wel zo dat de éne persoon meer praat dan de ander, maar gedragsverandering van groepsleden door verlegenheid bij de eerste ontmoetingen zullen nu niet gelden. Dit is belangrijk omdat bij dit onderzoek slechts één face- to-face ontmoeting zal plaatsvinden. Een tweede reden om voor twee primaire groepen te kiezen is het voorkomen van verschillen in sociale status tussen de proefgroepen en de leden daarvan. In secundaire groepen is de relatie tussen de groepsleden status gebaseerd. De keus om de sociale status in de twee proefgroepen ongeveer gelijk te houden is gemaakt om de uiteindelijke vergelijking te vergemakkelijken. Een groot verschil in sociale status binnen en tussen de groepen zal de uitkomst van het besluitvormingsproces kunnen beïnvloeden. Het besluitvormingsproces en de uitkomst worden dan niet zuiver beïnvloed door het medium e-mail. Een derde reden voor de gekozen groepen is de gelijke groepscohesie. Alle deelnemers willen bij de groep horen. Er zal in het onderzoek hoogstwaarschijnlijk in geen van de groepen een groepslid negatief gedrag vertonen, omdat ze niet bij de groep wil horen. Het besluitvormingsproces zal hier niet negatief door beïnvloed worden. Tenslotte is het feit dat de twee proefgroepen dezelfde groepsnorm hebben ook een reden om voor deze groepen te kiezen. Bij een onderzoek naar de effecten van het medium e-mail op het besluitvormingsproces hoeft nu ook geen rekening gehouden worden met verschil in groepsnormen van de testgroepen. De uitkomst van een besluitvormingsproces wordt vooral bepaald door het communicatiepatroon. Inzicht krijgen in (de mate van) invloed van het communicatiepatroon op de besluitvorming is het doel van dit onderzoek. Alle bovenstaand beschreven factoren uit het groepseffectiveitmodel zijn voor dit onderzoek zoveel mogelijk gelijk gesteld. Het is natuurlijk niet mogelijk om alle factoren precies

15

hetzelfde te laten zijn. Bij de conclusie van dit onderzoek zal hiermee rekening gehouden moeten worden. 2.4.2 Factoren die een remmende invloed kunnen hebben op het onderzoek Er zijn een aantal omstandigheden die een remmende werking op het besluitvormingsproces kunnen hebben. Veiga (1991) (zie Van Zanten 1996: 155) noemt een aantal remmende omstandigheden die invloed kunnen hebben op de inzet van groepsleden. Zo'n omstandigheid wordt bijv. gevormd door een taak die als onbelangrijk of betekenisloos wordt ervaren. Door van tevoren enige informatie te geven aan mijn proefpersonen over de bedoeling van het onderzoek, hoop ik deze remmende invloed op het besluitvormingsproces weg te nemen. In een onderzoek is het besluit dat genomen wordt meestal vrij onbelangrijk. Door het belang van het onderzoek te benadrukken aan de groepsleden hoop ik dat de taak toch serieus genomen wordt. Een tweede remmende werking op het besluitvormingsproces kan een groepslid zijn dat te weinig vertrouwen heeft in zijn eigen mate van belangrijkheid binnen de groep. Ook dat hoop ik door de gegeven informatie te voorkomen. Tenslotte kan het remmend werken als één groepslid het gevoel heeft te weinig kennis en ervaring te hebben voor de taak, of wanneer één groepslid meer kennis en ervaring heeft voor de taak. In beide gevallen kan dit de inzet van de groepsleden beïnvloeden. Bij de keuze van de taken heb ik geprobeerd deze situatie te vermijden. In dit onderzoek zijn beslissingstaken gekozen over een zaak waar alle groepsleden ongeveer evenveel kennis van hebben. Verder probeer ik de remmende werking van kennisgebrek te vermijden door in informatie vooraf te benadrukken dat het geen test is en er geen beoordeling zal zijn. 2.5 De besluitvormingstaken De consensus van veel onderzoekers is dat het groepseffectiviteitmodel en de groepstaak in hoge mate bepalend zijn voor wat er in de groep gebeurt. Beide beïnvloeden in hoge mate de groepsbesluitvorming (Van Zanten 1996: 100). Een te makkelijke taak kan de motivatie voor deelname doen verslappen. Het soort taak kan van grote invloed zijn op het besluitvormingsproces. Volgens McGrath (1984) (zie Van Zanten 1996: 98) kan kennis over groepsproces alleen worden verkregen door onderzoek dat is gebaseerd op een analyse van de uitvoering van de taak door de groep. McGrath stelt hierbij de taak centraal in het besluitvormingsgedrag. Om het besluitvormingsproces niet te beïnvloeden door verschillende taken, is in dit onderzoek gekozen voor twee taken van hetzelfde niveau. Op deze wijze kan verschil in taak geen verandering in de uitkomsten van het onderzoek veroorzaken. Het is nu mogelijk de invloed van het communicatiemiddel op een besluitvormingsproces te meten. De taken zijn beide besluitvormende intellectuele taken. De groep heeft tot taak het correcte antwoord te vinden (McGrath 1984) (zie van Zanten 1996: 99). Alle groepsleden hebben in beide taken hetzelfde doel in mijn onderzoek: overleven. Het is de bedoeling dat ze hun gezamenlijke kennis bijeenbrengen en alle alternatieven overwegen om dit doel te bereiken. In dit onderzoek is gekozen om de proefpersonen een besluit te laten nemen, dat wel of niet overeenkomt met een correct antwoord. Op deze wijze kan de kwaliteit van het besluit gemeten worden. In het onderzoek wordt gezocht naar effecten van het medium e-mail op besluitvorming. Een mogelijk effect van het medium kan zijn dat de kwaliteit van een besluit beïnvloed wordt. 2.5.1 Taken van de testgroepen In dit onderzoek zullen de volgende taken uitgevoerd moeten worden door de proefgroepen: Taak 1: de NASA survival oefening (Antons 1976: 179)

16

De groepsleden moeten zich voorstellen dat zij de bemanning vormen van een ruimteschip. Het ruimteschip is gestrand op de donkere kant van de maan. Zij moeten contact leggen met het moederschip aan de zonnige kant van de maan. De afstand tussen de schepen bedraagt 300 kilometer en zal te voet moeten worden afgelegd. De uitrusting is gebrekkig. Uit een lijst met 15 beschikbare voorwerpen moeten de deelnemers in volgorde zetten welke voorwerpen het meeste bijdragen aan hun overlevingskansen. De lijst bevat het volgende: 1. 20 meter nylon touw 2. parachutezijde 3. kooktoestel 4. pistolen 5. melkpoeder 6. zuurstoftanks 7. sterrenkaart 8. rubberboot met CO2 flessen 9. 20 liter water 10. doos vuurpijlen (branden ook in vacuüm) 11. EHBO koffer met injectienaalden 12. FM-ontvanger 13. zender die werkt op zonne-energie 14. doosje lucifers 15. blik levensmiddelen Taak 2: neergestort in de Sonorawoestijn (project ideels) De groepsleden moeten zich voorstellen dat ze zijn neergestort in de Sonorawoestijn, ergens in het zuiden van Arizona of in het noorden van Mexico. Helaas zijn de piloot en co-piloot overleden en zij hebben niemand op de hoogte kunnen brengen dat het vliegtuig zou neerstorten. Het vliegtuig is totaal uitgebrand. Gelukkig is niemand van de groepsleden gewond geraakt. Het dichtstbijzijnde dorp ligt op 140 kilometer afstand. Het gebied waar de groep zich bevindt is plat en rotsachtig, hier en daar staan cactussen. De temperatuur is 43 graden Celsius. Iedereen is gekleed in lichtgewicht kleding. De groepsleden dragen een kort Esprit shirtje, een broek, sokken en leren schoenen. Ook heeft iedereen een zakdoek bij zich. Verder is er een groepslid met een pakje sigaretten en één groepslid heeft een pen. De groep heeft 15 beschikbare voorwerpen uit het vliegtuig kunnen redden. De deelnemers moeten in volgorde zetten welke voorwerpen het meeste bijdragen aan hun overlevingskansen. De lijst bevat het volgende: 1. zaklantaarn (met 4 batterijen erin) 2. knipmes 3. luchtkaart van het gebied 4. regenjas (maat XL) 5. magnetisch kompas 6. verbanddoos met gaas 7. geladen pistool 8. parachute (één rode en één witte) 9. fles met zouttabletten 10. 1 kwartliter water per persoon

17

11. boek met de titel ‘Eetbare dieren in de woestijn’ 12. 2 paar zonnebrillen per persoon 13. 2 kwartliter Vodka 90% 14. 1 overjas per persoon 15. spiegeltje

Hoofdstuk 3 Analyse van de onderzoeksgegevens De uitgevoerde onderzoeken hebben een groot aantal gegevens opgeleverd. Van de besluitvorming van beide groepen tijdens de face-to-face situatie werden de volgende gegevens geanalyseerd: de opgenomen gesprekken en de gemaakte notities na de face-to-face besluitvorming. Van de besluitvorming van beide groepen tijdens de e-mail situatie werden de volgende gegevens gebruikt worden voor het verdere onderzoek: alle e-mail berichten over het besluit gesorteerd op volgorde van ontvangst. Deze gegevens zijn op een aantal punten geanalyseerd om het effect van e-mail op het besluitvormingsproces vast te kunnen stellen. Deze punten zijn : aantal en soorten uitingen (emotioneel of taakgericht), mate van deelname aan de besluitvorming, kwaliteit van het besluit, mate van instemming met het besluit, rolgedrag en besluitvormingsprocedures. Deze punten zijn gekozen naar aanleiding van de bestudeerde literatuur. Uit resultaten van soortgelijke onderzoeken blijkt dat op bovenstaande punten verschillen bestaan tussen besluitvorming per computer-mediated communicatiemiddelen en die in een face-to-face situatie. Naar aanleiding van de literatuur heb ik op deze punten een aantal hypotheses opgesteld welke in paragraaf 3.2 besproken worden. Het is mogelijk dat de hypotheses overeenstemmen met de uitkomsten van dit onderzoek. In dat geval zou dit de uitkomsten van mijn onderzoek versterken. In paragraaf 3.3 wordt besproken op welke wijze de onderzoeksgegevens op bovenstaande punten onderzocht werden. Tenslotte zal in paragraaf 3.4 uitgelegd worden hoe de hypotheses getoetst werden. 3.1 De onderzoeksgegevens Nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden zijn de gegevens verwerkt en getoetst. Gedurende het besluitvormingsproces in de face-to-face situatie zijn de volgende onderzoeksgegevens verzameld: op de band opgenomen gesprekken en gemaakte notities na de face-to-face besluitvorming. De notities zijn gemaakt naar aanleiding van de vraag in welke mate de groepsleden instemmen met het besluit (zie bijlage 5 en 10). Gebaseerd op de notities is de mate van instemming met het besluit geanalyseerd worden. De opgenomen gesprekken zijn op de cd-rom (zie bijlage 11) te vinden. De opgenomen gesprekken zijn op de volgende vijf onderzoekspunten geanalyseerd: aantal en soorten uitingen (emotioneel en taakgericht), mate van deelname aan de besluitvorming, kwaliteit van het besluit, rolgedrag en besluitvormingsprocedures. Tijdens het besluitvormingsproces per e-mail is het volgende materiaal verzameld: alle e-mails over het besluit van de groepsleden gesorteerd op volgorde van eerste tot laatste ontvangst en gemaakte notities na het e-mail besluit. De notities zijn gemaakt naar aanleiding van de vraag in welke mate de groepsleden instemmen met het besluit. Deze zijn evenals de notities betreffende de face-to-face situatie te vinden in de bijlagen 5 en 10. Gebaseerd op deze notities wordt na de e-mail besluitvorming de mate van instemming uitgezocht. De e-mail berichten worden op de volgende vijf onderzoekspunten geanalyseerd: soorten uitingen (emotioneel en taakgericht), mate van deelname aan de besluitvorming, kwaliteit van het besluit, rolgedrag en besluitvormingsprocedures. Tenslotte worden de onderzoeksuitkomsten onderzocht, om vast te kunnen stellen of het gebruik van e-mail invloed heeft op het besluitvormingsproces in kleine groepen.

18

3.2 Hypotheses gebaseerd op eerder gedaan onderzoek De onderzoeksgegevens zijn op een aantal punten getoetst waarbij ik verwacht verschillen aan te treffen tussen het besluitvormingsproces in de e-mail situatie en die in de face-to-face situatie. Mijn hypotheses ten aanzien van de uitkomsten zijn de volgeden: Hypothese 1: Tijdens de besluitvorming per e-mail zullen er minder sociaal-emotionele expressies geuit worden door de deelnemers dan tijdens de besluitvorming in de face-to-face situatie. Deze hypothese heb ik naar aanleiding van het artikel van Hiltz (1986). Hiltz beschrijft in haar artikel haar onderzoek naar de verschillen in besluitvorming tussen een computer conferencing situatie en een face-to-face situatie. In het onderzoek van Hiltz is de computer conferencing zonder videobeelden, de leden van de onderzoeksgroepen zien elkaar dus niet. Uit haar onderzoek blijkt dat in de face-to-face situatie meer sociaal-emotionele uitingen zijn, waarbij vooral spanning meer geuit wordt (Hiltz 1986: 243). E-mail is een ander soort computer-mediated communicatiemiddel dan computer conferencing, maar ze hebben veel overeenkomsten. De grootste overeenkomst is dat bij beide communicatiesystemen de gebruikers slechts kunnen communiceren door het intypen van teksten. Gebaseerd op deze overeenkomst verwacht ik dat in de e-mail situatie minder sociaal-emotionele expressies geuit zullen worden. Hypothese 2: In de e-mail situatie zullen de proefpersonen in meer gelijke mate deelnemen aan het besluitvormingsproces dan in de face-to-face situatie. Deze hypothese heb ik opgesteld naar aanleiding van het artikel van Sproull en Kiesler (1991). Zij spreken in hun artikel over het onderzoek van de Carnegie Universiteit naar groepsbesluitvorming in kleine groepen. Het blijkt dat de deelnemers die besluiten namen via computer conferencing meer oprecht met elkaar communiceerden en dat de deelname aan de discussie meer gelijk was dan in een face-to-face situatie. In elektronische interacties blijkt de democratie toe te nemen (Sproull & Kiesler 1991: 133). Hypothese 3: De kwaliteit van het besluit zal in de e-mail situatie hoger zijn dan in de face-to-face situatie. Ook deze hypothese heb ik opgesteld naar aanleiding van het artikel van Sproull en Kiesler (1991). Volgens Sproull en Kiesler zal de elektronische discussie meer intellectueel zijn dan de discussie in een face-to-face situatie. Het nemen van een besluit per e-mail is een meer verstandelijke daad en de communicatie is meer taakgericht (Sproull & Kiesler 1991: 131). Een heel groot onderdeel van het nemen van een besluit per e-mail is het voeren van een elektronische discussie over wat de correcte oplossing zal zijn. Gebaseerd op wat uit het artikel blijkt, kan aangenomen worden dat een besluit op deze manier meer weloverwogen genomen zal worden dan in de face-to-face situatie. Als je stelt dat een weloverwogen besluit waarschijnlijk kwalitatief beter is, zal de kwaliteit van het e-mail besluit waarschijnlijk hoger zijn. Hypothese 4:

19

De mate van instemming met het besluit zal in de e-mail situatie lager zijn dan in de face-to-face situatie. Deze hypothese heb ik naar aanleiding van het artikel van Hiltz (1986). Zoals eerder genoemd beschrijft Hiltz in haar artikel haar onderzoek naar de verschillen in besluitvorming tussen een computer conferencing situatie en een face-to-face situatie. Uit haar onderzoek blijkt dat in de computer conferencing situatie minder instemming met het besluit is dan in de face-to-face situatie (Hiltz 1986: 237). Aangezien e-mail veel overeenkomsten met computer conferencing verwacht ik dat in de e-mail situatie de mate van instemming met het besluit ook lager zal zijn. Hypothese 5: Afhankelijk van de communicatiewijze waarmee het besluit genomen wordt, zal het rolgedrag van de groepsleden anders zijn. Deze hypothese heb ik naar aanleiding van het artikel van Sproull en Kiesler (1991). Uit het artikel van Sproull en Kiesler blijkt het volgende: als mensen gebruik maken van een onpersoonlijke communicatievorm, geven zij meer hun mening en ideeën (Sproull & Kiesler 1991: 133). E-mail is een communicatievorm die weinig persoonlijk is, doordat de communicatiepartners elkaar niet zien. Het contact tussen discussiedeelnemers in een face-to-face situatie is veel persoonlijker. Mensen die sterk hun mening durven te geven in de e-mail situatie vanwege het feit dat ze hun communicatiepartners niet zien, zullen dat in de face-to-face situatie misschien niet durven. Hun rol zal hierdoor kunnen veranderen. Dit geldt ook voor mensen met een autoritaire uitstraling en een harde stem. In de e-mail situatie zullen zij hier geen ‘gebruik’ van kunnen maken. De andere deelnemers zien en horen deze persoon niet en zullen er niet door geïntimideerd zijn. De kenmerken van deze persoon spelen geen rol in deze situatie, maar in de face-to-face situatie kunnen deze kenmerken zorgen voor andere gedragsrollen van de andere deelnemers of voor een verandering van gedragsrol van deze persoon. Hypothese 6: De manier waarop het besluit gevormd wordt, zal in de e-mail situatie anders verlopen dan in de face-to-face situatie. Ook deze hypothese heb ik opgesteld naar aanleiding van het artikel van Sproull en Kiesler (1991). Uit hun artikel blijkt dat via e-mail op een andere wijze door de proefpersonen gecommuniceerd wordt dan in een face-to-face situatie. Naar mijn mening zal dit de manier waarop een besluit tot stand komt beïnvloeden. Het is bijv. gebleken dat, in een aantal gevallen, groepen die via computer-mediated communicatiesystemen communiceerden niet tot een besluit konden komen. Een reden hiervoor is dat men elkaar niet kan onderbreken door stemverheffing en non-verbale uitingen zoals een boze blik (Sproull & Kiesler: 131). Alle deelnemers kunnen uitvoerig hun mening blijven geven. Hierdoor kan de besluitvormingsprocedure in de e-mail situatie beïnvloed worden.

3.3 Punten waarop gemeten zal worden in dit onderzoek Besluitvorming is een proces dat uitmondt in een besluit. Zowel de voorbereiding van de beslissing als het nemen van het besluit worden tot de besluitvorming gerekend (Van Zanten 1996: 22).

20

Uit de literatuur betreffende onderzoeken naar het verschil tussen diverse computer-mediated communicatiemiddelen blijkt dat het gebruik van computer-mediated communication invloed heeft op de communicatiewijze. Waarschijnlijk heeft ook het medium e-mail invloed op de besluitvorming in kleine groepen. Om deze invloed duidelijk in kaart te brengen, is een grondige analyse van de onderzoeksgegevens op een aantal specifieke punten (belangrijke onderdelen van het besluitvormingsproces) gedaan. Uit de literatuur over soortgelijke onderzoeken blijkt dat er op deze punten verschillen zijn tussen besluitvorming per computer-mediated communicatiemiddelen en in de face-to-face situatie. Verschil in het besluitvormingsproces op deze punten in de face-to-face situatie en in de e-mail situatie zou kunnen wijzen op een effect van het medium e-mail op het besluitvormingsproces. Op de volgende punten zal getoetst worden: • soorten uitingen (emotioneel en taakgericht) • mate van deelname aan de besluitvorming • kwaliteit van het besluit • mate van instemming met het besluit (=aantal relevante uitingen) • rolgedrag • besluitvormingsprocedures Het is mogelijk dat naast deze onderzochte punten nog meer effecten van e-mail op de besluitvorming zijn. Opvallende effecten zijn in het onderzoeksresultaat worden meegenomen. 3.3.1 Uitingen (emotioneel en taakgericht) In dit onderzoek wordt onder uitingen verstaan het in woorden tot uitdrukking brengen van gedachten of gevoelens. Er wordt in twee verschillende communicatiesituaties een besluit genomen, in beide communicatiesituaties is een uiting op verschillende wijze bepaald. In de face-to-face situatie bestaat een uiting uit de gesproken woorden van een testpersoon die inhoudelijk bij elkaar horen. In de e-mail situatie wordt onder een uiting verstaan: de inhoudelijk samenhangende tekst van een testpersoon. In het onderzoek zijn de uitingen geteld en geclassificeerd met behulp van Bales’ (1950) Interaction Process Analysis (IPA). Bales’ onderzoek is toegespitst op het analyseren van uitingen van groepsleden (verbale uitingen en lachen). Hij zegt dat er twee soorten uitingen zijn: taakgerichte uitingen, bijv. het vragen om meer informatie, een mening of een suggestie, en sociaal-emotionele uitingen. Sociaal-emotionele uitingen zijn uitingen van solidariteit of meningsverschil, van spanning of de ontlading daarvan, van instemming of vijandigheid. De taakgerichte activiteiten zijn actief of passief, de sociaal-emotionele activiteiten zijn positief of negatief. Op deze manier onderscheidt Bales twaalf waarnemingscategorieën. In dit onderzoek is van elke samenhangende uiting bepaald tot welke van deze twaalf waarnemingscategorieën de uiting behoort. In onderstaande tabel staan de 12 waarnemingscategorieën beschreven. Welke uiting bij welke van de twaalf categorieën hoort is vrij duidelijk vast te stellen. Helaas is het goed mogelijk dat een bepaalde uiting van een testpersoon in meer dan één van de twaalf categorieën ingedeeld kan worden. Mocht dit het geval zijn, dan zullen deze uitingen in meerdere categorieën ingedeeld worden. Tijdens het onderzoek zullen alle non-verbale uitingen, zoals gezichtsuitdrukkingen en gebaren, zowel in de face-to-face situatie als in de e-mail situatie niet meegeteld worden. De reden hiervoor is, dat het voor één onderzoeker onmogelijk is om alle non-verbale uitingen van de deelnemers, vooral die in de e-mail situatie, te zien en op te slaan. Met de methode van Bales kan onderzocht worden of het soort uitingen tijdens het besluitvormingsproces in een kleine groep afhankelijk is van het communicatiemiddel.

21

Categorieën van Bales’ observatiesysteem IPA, zoals weergegeven door Van Zanten (1996: 105): Positief sociaal-emotioneel expressief • Toont solidariteit

• Toont ontlading van spanning (bijvoorbeeld humor)

• Geeft blijk van instemming Actief taak/instrumenteel • Geeft suggestie

• Geeft mening • Geeft informatie

Passief taak/instrumenteel • Vraagt informatie • Vraagt mening • Vraagt suggestie

Negatief sociaal-emotioneel expressief • Geeft blijk van verschil in mening • Toont spanning • Toont vijandigheid, antagonisme

De uitingen worden met de methode van Bales in kaart gebracht worden. Door beide onderzoeksgroepen zijn besluiten genomen in twee verschillende communicatiesituaties. De uitkomsten van het categoriseren van uitingen met behulp van de methode van Bales is voor beide communicatiesituaties op verschillend wijze gebeurd. De uitingen in de face-to-face situatie zijn als volgt geanalyseerd: de opgenomen gesprekken zijn nogmaals afgeluisterd per samenhangende gesproken uiting is gekeken tot welke categorie de uiting behoort. Het is mogelijk dat tijdens de face-to-face communicatie uitingen voorkomen die inhoudelijk bij elkaar horen en in meerdere categorieën van Bales tegelijk kunnen vallen. Wat betreft de e-mail situatie zijn alle verzonden e-mails over het besluit van de groep als volgt geanalyseerd: van elk samenhangend stuk tekst is gekeken wat voor soort uiting het is. Ook in de e-mail communicatie komen uitingen voor die in meerdere categorieën tegelijk passen. Ook in dit geval zal een dergelijke uiting in alle twee de categorieën meegeteld worden. 3.3.2 Mate van deelname Een tweede punt waarop getoetst is de mate van deelname van de groepsleden. Er wordt onderzocht of de mate van deelname van de groepsleden aan het besluit afhankelijk is van het communicatiemiddel. Dit punt wordt onderzocht door het aantal relevante uitingen per deelnemer te tellen. Het analyseren van de onderzoeksgegevens op de mate van deelname gebeurt op verschillende wijze. In de face-to-face situatie worden de opgenomen gesprekken nogmaals beluisterd en elke uiting van een testpersoon gedurende het besluitvormingsproces wordt geteld. Ook hier wordt onder een uiting verstaan: het gesproken gedeelte van een testpersoon, dat inhoudelijk bij elkaar hoort en relevant is voor het besluitvormingsproces. Het aantal uitingen geeft de mate van deelname van elk testpersoon aan. Dus als een testpersoon meer uitingen dan haar groepsgenoten doet, dan is haar mate van deelname hoger dan van de andere groepsleden. De mate van deelname van de groepsleden in de e-mail discussie wordt als volgt bepaald: alle e-mails van elk groepslid die inhoudelijk relevant zijn voor het besluit worden geteld. Dit aantal geeft de mate van deelname van een groepslid aan. De reden dat ervoor gekozen is om de gehele e-mails te tellen, is omdat een e-mail beschouwd kan worden als een lange aaneengesloten uiting van een groepslid. In de face-to-face situatie wordt het

22

aantal inhoudelijk relevante uitingen van iemand geteld. Doordat het bij e-mail niet mogelijk is een groepslid te onderbreken, is elke e-mail nu eenmaal een hele lange uiting van een persoon en wordt het in zijn geheel meegeteld. Dit betekent dat als een testpersoon meer relevante e-mails voor het besluit gestuurd heeft dan haar groepsgenoten, dan is haar mate van deelname hoger dan van de andere groepsleden. 3.3.3 Kwaliteit van het besluit Een derde punt waarnaar gekeken is, is de kwaliteit van het besluit. Er is gekeken of er een verschil in kwaliteit bestaat tussen de besluiten die via de verschillende communicatiepatronen genomen zijn. De kwaliteit van een besluit wordt door een aantal aspecten bepaald. Gillisen (1991) (zie Van Zanten 1996: 127) noemt de volgende aspecten: juistheid, tijdigheid, beleidsrelevantie, volledigheid en toegankelijkheid. In mijn onderzoek kon niet op al deze vijf aspecten de kwaliteit van het besluit getoetst worden. De kwaliteit van het besluit kan met name niet op beleidsrelevantie getoetst worden. Het onderzoeksbesluit heeft niks te maken met het beleid van een organisatie. Op de overige aspecten is het genomen besluit door de groep wel getoetst. De juistheid van het besluit is onderzocht door te kijken naar de uiteindelijk voorwerpenlijst en de mate waarin de groep er in geslaagd is een goed antwoord te geven. De tijdigheid van het besluit wordt als volgt gemeten: de groepen moeten het besluit nemen binnen een tijdslimiet. Als een groep het besluit niet binnen deze limiet kan nemen, is dit meegewogen in de kwaliteit van het onderzoek. De volledigheid van het besluit wordt bepaald door de argumentatie van de groep voor de volgorde van de lijst met items. Tenslotte zal de kwaliteit van het besluit moeten voldoen aan toegankelijkheid. Dit wordt in het onderzoek als volgt bekeken: het besluit en de argumenten moeten voor buitenstaanders van het besluit logisch lijken en te begrijpen zijn. De mate waarin aan deze vier aspecten is voldaan, zal de kwaliteit van het besluit bepalen. 3.3.4 Mate van instemming Er is ook onderzocht of er een verschil is tussen communicatievorm en de mate waarin de deelnemers uiteindelijk instemmen met het besluit. Na het nemen van de besluiten via e-mail en face-to-face contact heeft de onderzoeker de groepsleden afzonderlijk gevraagd naar de mate van instemming met het besluit. De proefpersonen konden dit aangeven door een cijfer in de schaal van 1 tot en met 10 te geven voor de mate waarmee ze instemmen met het besluit. Eén staat voor helemaal niet mee eens en een tien staat voor helemaal mee eens. De keus om deze schaal te kiezen is omdat het overeenstemt met het cijfersysteem van scholen voor tentamens en examens. De proefpersonen weten gevoelsmatig waar de cijfers voor staan. Op deze wijze leek het me voor de proefpersonen makkelijk hun mate van instemming aan te geven. Tevens zal de motivatie van het cijfer gevraagd worden. Het cijfer zal gebruikt worden om de mate van instemming van de groep te bepalen. De cijfers van de groepsleden worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door vijf, zodat er een gemiddelde cijfer van de groep van de voor de mate van instemming uitrolt. Een gemiddeld cijfer van een 7 staat bijvoorbeeld voor een voldoende mate van instemming met het besluit van de groep. 3.3.5 Functioneel rolgedrag Naast de bovenstaande aspecten, is ook het rolgedrag van de deelnemers beoordeeld. Er is onderzocht of het rolgedrag van de deelnemers tijdens het nemen van het besluit per e-mail verschillend is met hun rolgedrag in de face-to-face situatie. Het bepalen van de rollen van de deelnemers is gebeurd met behulp van het observatieschema van Remmerswaal (1986: 109). Er zijn vier soorten rollen te onderscheiden in een groep. Ten eerste de taakrol: het groepslid met deze rol zal proberen de groepstaak voltooid te krijgen. Ten tweede de procesrol of de groepshandhavingsrol: het groepslid probeert de relaties te verbeteren of wrijvingen tussen

23

groepsleden bij te leggen. Ten derde de disfunctionele rol: dit groepslid vertoont zelfgericht gedrag, dat ingaat tegen constructieve participatie aan de groep. De leidersfunctie zal waarschijnlijk vervuld worden door een groepslid met een taak- en procesrol. Welk groepslid welke rol heeft, kan vastgesteld worden door middel van een observatieschema. Observatieschema (Remmerswaal 1986: 109): Taakrollen Procesrollen Taak- en procesrollen Dysfunctionele rol • Initiatief en

activiteit • Zoeken van

informatie • Zoeken van

meningen • Geven van

informatie • Geven van een

mening • Uitwerking • Coördineren • Samenvatten

• Aanmoedigen • ‘Deuropener’ • Formuleren van

de regels • Volgen • Onder woorden

brengen van het groepsgevoel

• Evalueren • Diagnosticeren • Consensus

uitproberen • Bemiddelen • Spanning

verminderen

• Agressief gedrag • Blokkeren • Zelfbelijdenis • Rivaliteit • Sympathie zoeken • Stokpaardjes • De clown

uithangen • Erkenning zoeken • Demonstratief

terugtrekken

Het bepalen van het functioneel rolgedrag voor de twee verschillende communicatiesituaties is op dezelfde wijze gedaan. De onderzoeksgegevens zijn per testpersoon op dit punt geanalyseerd. In de e-mail situatie zijn alle e-mail uitingen per testpersoon geanalyseerd. Gezien de testopdracht hebben alle testpersonen voornamelijk uitingen gedaan, die bij de taakrol horen, namelijk het zoeken van informatie en het geven van meningen. Om toch te bepalen of een testpersoon eventueel ander functioneel rolgedrag heeft gehad, zijn de uitingen van een testpersoon bestudeerd op kenmerkende uitingen van andere functionele rollen. Er is per testpersoon geanalyseerd welk soort uitingen een vast patroon vertonen en vaak voorkomen. Op basis van dit vaste patroon in uitingen is functioneel rolgedrag vastgesteld. Het bepalen van het functioneel rolgedrag van de testpersonen in de face-to-face situatie gebeurt op gelijke wijze. Ook hier hebben alle testpersonen voornamelijk uitingen gedaan, die bij de taakrol horen. Er is gekeken naar kenmerkende uitingen van ander functioneel rolgedrag, om te bepalen of de testpersoon eventueel ander functioneel rolgedrag heeft getoond. Er is nu wederom per testpersoon gecategoriseerd welk soort uitingen een vast patroon vertoont en vaak voorkomt. Aan de hand van het eventueel vastgestelde patroon wordt voor de face-to-face situatie het functioneel rolgedrag van een testpersoon bepaald. 3.3.6 Besluitvormingsprocedures Het laatste punt waarop getoetst is, zijn de besluitvormingsprocedures. Er is onderzocht of er een verschil is in de besluitvormingsprocedures in de e-mail situatie of in de face-to-face situatie. Remmerswaal heeft een aantal manieren om tot een besluit te komen in kaart gebracht (Remmerswaal 1986: 108). Besluitvorming kan tot stand komen door: • een groepslid dat zichzelf dit recht toe schrijft. • duo-vorming. • kliekvorming. • meerderheidsbesluiten.

24

• het uitoefenen van druk op tegenstanders. • schijnbare eenstemmigheid. • werkelijke overeenstemming. Het bepalen van de besluitvormingsprocedure is als volgt gedaan: in de face-to-face situatie worden de opnames van de gesprekken opnieuw afgeluisterd, er zal geluisterd worden naar hoe het besluit tot stand is gekomen. Er wordt gekeken naar aspecten die invloed hebben op het besluitvormingsproces. Deze factoren zijn op welke wijze het besluit tot stand gekomen is, wie invloed op het besluit heeft gehad en hoe de groepsleden tijdens het besluitvormingsproces hebben gereageerd op elkaar. In de e-mail situatie worden de e-mails over het besluit op dezelfde aspecten beoordeeld. 3.4 Toetsen van de hypothesen Om te bepalen wanneer mijn onderzoeksuitkomsten wel of niet overeenstemmen met de hypothesen geef ik hier aan wanneer ik vind dat er sprake, al dan niet, van overeenstemming is. Hypothese 1 gaat over de sociaal-emotionele expressies. Volgens mijn hypothese zullen er tijdens de besluitvorming per e-mail minder sociaal-emotionele expressies geuit worden door de deelnemers dan tijdens de besluitvorming in de face-to-face situatie. Om dit te bepalen zijn eerst de uitkomsten van de uitingen van de e-mail situatie vergeleken met de uitkomsten van de uitingen van de face-to-face situatie. De vergelijking tussen deze twee gebeurt verhoudingsgewijs. De uitingen in de e-mail situatie worden verhoudingsgewijs vergeleken met de uitingen in de face-to-face situatie. Als er in beide vergelijkingen een verschil is in uitingen van vijf procent of meer is, dan wordt aangenomen dat een bepaalde uiting meer of minder voorkomt. Er kan dan vast gesteld worden of er meer of minder sociaal-emotionele uitingen in de e-mail situatie plaats hebben gevonden. Aan de hand van deze conclusie zal er een vergelijking gedaan worden met de hypothese en kan er wel of niet bepaald worden of de hypothese overeenstemt met mijn conclusie. Hypothese 2 gaat over de mate van deelname van de testpersonen, mijn hypothese hierover is: in de e-mail situatie zullen de proefpersonen in meer gelijke mate deelnemen aan het besluitvormingsproces dan in de face-to-face situatie. Om vast te stellen of deze hypothese overeenkomt met mijn onderzoek, worden de uitkomsten over de mate van deelname in de e-mail situatie van elke testpersoon verhoudingsgewijs vergeleken met de uitkomsten van de mate van deelname in de face-to-face situatie. De mate van deelname van een testpersoon in de e-mail situatie wordt met zichzelf verhoudingsgewijs vergeleken met de mate van deelname in de face-to-face situatie. Vervolgens wordt bepaald of de mate van deelname van de testpersonen in de e-mail situatie gelijkmatiger is, dan in de face-to-face situatie. Als in de e-mail situatie het verschil van mate van deelname tussen de groepsleden minder dan vijf procent is, dan wordt aangenomen dat de mate van deelname van de testpersoon ongeveer gelijk is. In dit geval zouden de conclusie en mijn hypothese overeenstemmen. Hypothese 3 gaat over de kwaliteit van het besluit, ik heb hierover de volgende hypothese: de kwaliteit van het besluit in de e-mail situatie hoger zal zijn dan in de face-to-face situatie. De methode om dit te bepalen is: eerst worden de uitkomsten over de kwaliteiten van de besluiten in de e-mail situatie vergeleken met de uitkomsten van de kwaliteiten in de face-to-face situatie. Na deze vergelijking, kan vast gesteld worden of de kwaliteit van een besluit afhankelijk is van de communicatiesituatie. Als blijkt dat de kwaliteit van een besluit na beide besluiten per e-mail beter is, dan komt de conclusie overeen met de hypothese.

25

Hypothese 4 gaat over de mate van instemming met het besluit, hierover heb ik de volgende hypothese: de mate van instemming met het besluit in de e-mail situatie lager zal zijn dan in de face-to-face situatie. Om dit vast te stellen zal de gemiddelde mate van instemming na de e-mail besluiten vergeleken worden met de gemiddelde mate van instemming na de face-to-face besluiten. De conclusie komt overeen met de hypothese, als uit beide vergelijkingssituaties blijkt dat de mate van instemming met het besluit na de e-mail discussie lager is. Hypothese 5 gaat over het functioneel rolgedrag van de groepsleden. Ik veronderstel dat afhankelijk van de communicatiewijze waarmee het besluit genomen wordt, het rolgedrag van de groepsleden anders zal zijn. De methode om het functioneel rolgedrag te bepalen is: het functioneel rolgedrag van alle groepsleden wordt in beide communicatiesituaties vergeleken met elkaar. Wanneer blijkt dat meer dan de helft van de groepsleden verandert van functioneel rolgedrag in de twee communicatiesituaties, dan komt de conclusie overeen met de hypothese. De laatste hypothese gaat over het besluitvormingsproces. Mijn hypothese over het besluitvormingsproces is dat de manier waarop het besluit gevormd wordt, in de e-mail situatie anders zal verlopen dan in de face-to-face situatie. Om dit vast te stellen wordt het besluitvormingsproces in beide communicatiesituaties geanalyseerd. Daarna worden deze processen van de e-mail situaties vergeleken met die van de face-to-face situaties. De conclusie komt overeen met de hypotheses, wanneer blijkt dat alle twee de besluitvormingsprocessen van de e-mail situatie anders zijn dan de besluitvormingsprocessen van de face-to-face situaties. De in paragraaf 3.2 gegeven hypotheses zijn opgesteld aan de hand van literatuur. In deze paragraaf is aangegeven hoe deze hypotheses getoetst worden en wanneer de onderzoeksuitkomsten wel of niet overeenstemmen. Om deze hypothesen werkelijk te kunnen toetsen zijn de onderzoekgegevens op alle in dit hoofdstuk genoemde zes punten geanalyseerd. De uitkomsten van de analyses zijn met elkaar vergeleken, zodat er op de zes punten eventueel een conclusie over het effect van het medium e-mail op het besluitvormingsproces in vergelijking met een face-to-face besluitvormingsproces getrokken kan worden. Deze conclusies zullen vergeleken worden met de hypotheses. Aan de hand van de in deze paragraaf gegeven methode, zal bepaald worden of de onderzoeksuitkomsten wel of niet overeenstemmen met de hypotheses. Hoofdstuk 4 Uitkomsten van het onderzoek Dit hoofdstuk bespreekt de uitkomsten van de onderzoeken. De onderzoeken hebben vlak na elkaar plaatsgevonden (zie data in overzicht hieronder). Alle vier de overleggen zijn goed verlopen en er hebben geen gebeurtenissen plaatsgevonden die het onderzoek en de resultaten zouden kunnen beïnvloeden. Voor beide groepen zijn de besluitvormingsproblemen uiteindelijk wel wat aangepast. De inleidende tekst van de opdrachten zoals beschreven in paragraaf 2.5.1 is persoonlijker gemaakt. Dit is gedaan om het enthousiasme van de groepsleden te verhogen en om zo meer inzet van de groepsleden te krijgen (zie voor inleidende teksten bijlage 2 en 3 (groep A) en bijlagen 7 en 8 (groep B)). De twee onderzoeksgroepen hebben de twee besluiten genomen in de twee verschillende communicatiesituaties. In de paragrafen 4.1 en 4.2 worden de resultaten van groep A besproken in de twee communicatiesituaties. Groep A heeft in de face-to-face situatie een besluit over het Desert-probleem genomen. Analyses van deze besluitvorming zijn gebaseerd op de bandopname van het overleg van groep A (zie cd-rom in bijlage 11). In de volgende

26

paragraaf worden ook onderzoeksuitkomsten van groep A besproken, maar hier naar aanleiding van de verstuurde e-mails van groep A (zie cd-rom in bijlage 11) over het NASA-probleem. In de paragrafen 4.3 en 4.4 worden de resultaten van de besluitvorming van groep B respectievelijk in de e-mail discussie en in de face-to-face discussie besproken. Groep B heeft per e-mail een besluit over het Desert-probleem genomen, en heeft daarna in de face-to-face situatie een besluit over het NASA-probleem genomen (zie: eveneens voor bandopname en e-mail van groep B de cd-rom in bijlage 11). Uiteindelijk hebben beide groepen de twee besluiten binnen de gegeven tijd genomen. Helaas hebben de groepen, ondanks dit het uitdrukkelijk in de opdracht gesteld is, niet de uiteindelijk besloten voorwerpenlijst voorzien van argumenten. De uiteindelijke voorwerpenlijsten waarover de groepen het eens zijn geworden zijn te vinden in bijlage 12 en bijlage 13. Een overzicht van de correcte voorwerpenlijsten is te vinden in bijlage 14. Schematisch overzicht van onderzoeksopzet: Groep A Groep B Desert-besluit Face-to-face situatie (14 feb) E-mail situatie (9 & 10 feb) NASA-besluit E-mail situatie (18 & 19 feb) Face-to-face situatie (24 feb) 4.1 Groep A: beschrijving resultaten van de face-to face discussie (Desert-opdracht) Groep A is begonnen met besluitvorming in een face-to-face situatie. Ze hebben een besluit genomen over het Desert-probleem. Voordat het onderzoek zou beginnen is aangegeven dat het besluitvormingsproces maximaal anderhalf uur mag duren. De groep heeft ongeveer een half uur nodig gehad om een definitieve voorwerpenlijst op te stellen. Het besluitvormingsproces is goed verlopen. Er hebben zich tijdens het proces geen gebeurtenissen voorgedaan, die het besluitvormingsproces hebben beïnvloed. 4.1.1 Groep A: uitingen tijdens face-to-face discussie Met het observatiesysteem van Bales zijn de uitingen van de groepsleden gecategoriseerd. In dit onderzoek wordt per samenhangend gesproken uiting gekeken naar wat voor soort uiting het is. Onder uiting wordt een samenhangende gesproken reeks woorden van een testpersoon verstaan die inhoudelijk bij elkaar horen, die een gedachte of een gevoel uitdrukken en die relevant is voor het besluitvormingsproces. In de face-to-face communicatie komen relevante uitingen voor die inhoudelijk bij elkaar horen en in meerdere categorieën tegelijk van Bales vallen. Een dergelijke uiting zal in alle twee de categorieën meegeteld worden. Een voorbeeld hiervan is: “Kan je wel veel op een luchtkaart zien, is dat niet veel te hoog uhhh weinig details.” Deze uiting van testpersoon 1 is een vraag om informatie en ze geeft tegelijk haar mening over waarom waarschijnlijk een luchtkaart niet nuttig is. In de categorie positief sociaal-emotionele expressies zijn er in totaal 61 uitingen gedaan. De onderverdeling in deze categorie is als volgt: er is 1 keer solidariteit getoond, er is 24 maal een ontlading van spanning getoond, voornamelijk in de vorm van humor, en er is 36 maal een blijk van instemming geuit. Er is 142 keer een actief instrumentele uiting gedaan. De onderverdeling van dit type uitingen is als volgt: er is geen één keer een suggesties gegeven, er is door de groepsleden maar liefst 82 keer een mening geuit en 60 keer werd informatie gegeven. Er is in totaal 43 keer een passief instrumentele uiting gedaan. Dit type uitingen kan als volgt opgesplitst worden: er is 22 keer gevraagd om meer informatie, er is 21 maal om een mening gevraagd en er is niet een keer om een suggestie gevraagd. In de categorie negatief sociaal-emotionele expressies zijn er in totaal 23 uitingen gedaan. De onderverdeling is hier

27

als volgt, er is 27 keer een blijk van verschil van mening gegeven, er is 1 keer spanning getoond en er is slechts 1 maal echt vijandigheid geuit door de groepsleden. Hieronder zijn de aantallen en soorten uitingen van groep A in het face-to-face overleg ten aanzien van het Desert-besluit in een staafdiagram weergegeven.

4.1.2 Groep A: mate van deelname van de groepsleden tijdens de face-to-face discussie Om de mate van deelname van de testpersonen aan het Desert-besluit te analyseren is: elke uiting van een testpersoon gedurende het besluitvormingsproces wordt geteld. De betekenis van uiting in deze paragraaf is dezelfde als wat onder uiting in paragraaf 4.1.1 wordt verstaan. Het aantal uitingen geeft de mate van deelname van elk testpersoon aan. Het tellen van het aantal uitingen in de face-to-face discussie heeft de resultaten opgeleverd die in onderstaand taartdiagram worden weergegeven.

Schematisch overzicht uitingen groep A tijdens face-to-face discussie

1

24

36

0

82

60

22 21

0

27

1 1

-55

152535

4555

657585

Toont s

olidar

iteit

Toont o

ntlading v

an sp

anning

Geeft b

lijk va

n inste

mming

Geeft s

uggest

ie

Geeft m

ening

Geeft in

formati

e

Vraag

t om in

formati

e

Vraag

t om m

ening

Vraag

t om su

ggest

ie

Geeft b

lijk va

n versc

hil in m

ening

Toont s

panning

Toont v

ijandigh

eid

Groep A: uitingen per testpersoon

84

89

69

99

86 testpersoon 1a

testpersoon 2a

testpersoon 3a

testpersoon 4a

testpersoon 5a

28

Het aantal uitingen van testpersoon 1a, testpersoon 2a en testpersoon 5a is ongeveer gelijk. Hun deelname aan het besluitvormingsproces is gemiddeld. Het aantal uitingen van testpersoon 3a is duidelijk veel minder dan dat van de rest van de groepsleden. Haar deelname aan het besluitvormingsproces is minder geweest dan dat van de overige groepsleden. Testpersoon 4a heeft het meest aantal uitingen gedaan, hetgeen aangeeft dat haar deelname aan het besluitvormingsproces het grootst is. 4.1.3 Groep A: kwaliteit van het besluit van de face-to-face discussie Het bepalen van de kwaliteit van het besluit wordt door van Gillisen (1991) (zie Van Zanten 1996: 127) beschreven. Volgens van Gillisen wordt de kwaliteit van een besluit bepaald door een aantal factoren: juistheid, tijdigheid, volledigheid en toegankelijkheid van het besluit. De genomen besluiten van de groepen zijn op de factoren van Gillisen getoetst worden. Voor het toetsen op de factor juistheid van het besluit is er een systeem, dat in de literatuur beschreven wordt (Pfeiffer&Jones 1969: 52). Dit systeem om de juistheid te bepalen is als volgt toegepast: de besluiten over het Nasa-probleem en het Desert-probleem zijn door een aantal experts op deze gebieden opgelost. De experts hebben voor de twee besluiten een juiste voorwerpenlijst gemaakt. De waardering van de door de groepen voorgestelde voorwerpenlijsten is bepaald door: deze te vergelijken met de juiste voorwerpenlijst van de experts. Elk los voorwerp van de besloten voorwerpenlijst wordt vergeleken met zichzelf op de juiste voorwerpenlijst. Aan de hand daarvan wordt bepaald hoever het voorwerp staat van de correcte plaats. Het aantal plaatsen dat het voorwerp afstaat van waar het hoort, is het scoreverschil. Als uiteindelijk voor alle voorwerpen het scoreverschil bepaald is, worden de verschillen opgeteld en dit is de totale score van het groepsbesluit. Na het analyseren van de voorwerpenlijst van groep A met de correcte lijst, blijkt dat groep A een scoreverschil heeft van 70 punten (zie bijlage 4). In de literatuur wordt aangegeven dat een besluit met een scoreverschil van meer dan 50 punten een slecht besluit is. De juistheid van het besluit van groep A is duidelijk zeer slecht. De andere factor die van Gillisen noemt als bepalend voor de kwaliteit van het besluit is tijdigheid. Het besluit zal binnen de gestelde tijd genomen moeten worden. In de literatuur wordt aangegeven, dat het gehele besluitvormingsproces van beide besluiten ongeveer 75 minuten mag duren (Antons 1976: 52). Groep A is zeer snel geweest, het nemen van het besluit heeft de groep niet meer dan 30 minuten gekost. Groep A is zeer tijdig geweest. Aan de factor tijdigheid van het besluit is goed voldaan. De laatste twee factoren die volgens van Gillisen (1991) (zie Van Zanten 1996: 127) de kwaliteit van het besluit bepalen, zijn volledigheid en toegankelijkheid. Helaas kan op deze factoren niet getoetst worden, omdat er bij het uiteindelijke besluit geen argumenten gegeven zijn. Zonder deze argumenten kan het besluit niet getoetst worden op deze factoren. De factor volledigheid van het besluit kan niet bepaald worden. Bij de besloten voorwerpenlijst van groep A zijn helemaal geen argumenten genoemd, er is dus niet aan de factor volledigheid voldaan. Op de factor toegankelijkheid kan ook niet getoetst worden, omdat het uiteindelijke besluit door het ontbreken van de argumenten helemaal niet toegankelijk is voor buitenstaanders. Buitenstaanders zien een voorwerpenlijst als besluit, ze zullen niet begrijpen waarom de volgorde van voorwerpen op lijst zo is en niet anders. De opdracht: “zet in volgorde welke voorwerpen het meeste bijdragen aan jullie overlevingskansen en geef aan waarom jullie dat denken”, is voor beide groepen niet duidelijk genoeg geweest. Dit kan dus niet de groepen aangerekend worden en is een fout van de onderzoeker. Op de twee factoren toegankelijkheid en volledigheid kan nu niet getoetst worden. De methode van Gillisen om de

29

kwaliteit van een besluit te bepalen kan dus niet volledig toegepast worden. Om toch een waardeoordeel over de kwaliteit van het besluit te geven, zijn de factoren juistheid en tijdigheid van Gillisen gecombineerd met een andere factor. Deze andere factor is het uiteindelijk gebruikte argument, die tijdens de discussie de doorslag gegeven om een voorwerp in een bepaalde positie op de lijst te plaatsen. Het uiteindelijk gebruikte argument zal geanalyseerd worden op feitelijkheid en in hoeverre het argument overeenstemt met het argument voor de positie van het voorwerp op de werkelijke lijst. Er zal dus naar de volgende factoren gekeken worden: naar de juistheid door het vaststellen van het scoreverschil, naar de tijdigheid en naar de feitelijkheid van en overeenstemming van het uiteindelijk gebruikte argument om een voorwerp op de lijst te plaatsen. Op deze wijze zal geprobeerd worden toch een waardeoordeel over de kwaliteit van het besluit te geven. De kwaliteit van het besluit wordt aan de hand van deze drie factoren bepaald. De uiteindelijk argumenten om een bepaald voorwerp een bepaalde plek op de lijst te geven zijn gedestilleerd uit de gedane uitingen tijdens het overleg. Deze argumenten zijn vervolgens geanalyseerd op wat ik feitelijkheid noem en de mate van overeenstemming met het argument. Onder feitelijkheid dat gegeven is bij het betreffende voorwerp op de correcte lijst versta ik in dit onderzoek een gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat (van Dale 1993: 264). Feitelijkheid van een argument wordt dus bepaald door het al dan niet weergeven in onze werkelijke wereld. Bijvoorbeeld een uiting als “Mussen zijn vissen” is niet een feit, een waarheid in de wereld die wij om ons heen zien. Groep A geeft via uitingen in het besluitvormingsoverleg de argumenten bij de voorwerpen op hun definitieve lijst; zoals hieronder gegeven. Ik geef hier tevens direct aan of het argument overeenstemt met het correcte argument (zie bijlage 14 voor de correcte argumenten). 1. Luchtkaart. De groep geeft hiervoor als argument, dat het belangrijkste is dat ze het dorp

halen en dus eerst moeten kijken op de luchtkaart waar ze heen moeten lopen. Dit argument noem ik niet feitelijk, want het is in de werkelijkheid niet mogelijk. Er wordt door de groepsleden verondersteld dat de luchtkaart bruikbaar is. Het correcte argument voor de luchtkaart is dat het bruikbaar is om een vuur mee te starten, maar het zou gevaarlijk zijn om er de route mee te bepalen (zie bijlage 14).

2. Magnetisch kompas. Het argument dat de groep hiervoor geeft is dat het kompas noodzakelijk is om de juiste richting uit te lopen. Dit argument vind ik feitelijk, maar stemt niet overeen met het argument dat gebruikt wordt in de goede voorwerpenlijst, namelijk, dat het kompas gebruikt moet worden om mee te seinen (zie bijlage 14).

3. Fles met zouttabletten. Als argument geven ze dat zout nodig is om vocht vast te houden en anders zweet je het vocht er veel te snel uit. Dit argument is feitelijk, maar stemt niet overeen met het argument dat gebruikt wordt in de goede lijst. Het goede argument is dat de zouttabletten gevaarlijk zijn en de uitdroging bevorderen (zie bijlage 14).

4. Kwartliter water per persoon. Het argument dat ze hiervoor geven is dat water noodzakelijk is voor de overleving. Dit argument is feitelijk en stemt geheel overeen met het argument van de goede lijst.

5. Knipmes. Ze geven hiervoor als argument dat met het mes de cactussen bewerkt kunnen worden om er water uit te halen. Dit is een feitelijk argument en stemt geheel overeen met het argument dat in de goede lijst gebruikt wordt voor het knipmes.

30

6. Overjas per persoon. De groep geeft hiervoor als argument dat het noodzakelijk is tegen de vreselijke nachtelijke kou in de woestijn. Dit argument is feitelijk, maar stemt geheel niet overeen met het argument van de goede voorwerpenlijst. Het correcte argument moet zijn dat de overjas dient tegen uitdroging (zie bijlage 14).

7. Zaklantaarn. De groep geeft hiervoor als argument, dat het handig zal zijn als afschrikmiddel voor wilde dieren en voor licht als ze ‘s nachts gaan lopen. Dit argument is feitelijk, maar stemt niet overeen met het argument voor de zaklantaarn van de goede lijst. De lamp kan gebruikt worden om mee te graven en ‘s nachts als seinmiddel gebruikt worden.

8. Spiegeltje. Het argument hiervoor is dat het gebruikt kan worden om vuur te maken (zie bijlage 14). Dit argument is niet feitelijk, het is duidelijk een veronderstelling van de groep dat vuur gemaakt kan worden met een spiegeltje. Het correcte argument voor het spiegeltje moet zijn dat het gebruikt moet worden als seinmiddel (zie bijlage 14).

9. Geladen pistool. Als argument geeft de groep hiervoor, dat het kan dienen als verdediging tegen de wilde dieren die ze tegen zullen komen. Dit argument is niet feitelijk. De groep veronderstelt dat er wilde dieren zijn die hen aan zullen vallen. Het goede argument voor de pistolen is dat ze gebruikt kunnen worden om een vuurtje te beginnen en om mee te seinen (zie bijlage 14).

10. Parachutes. Als argument hiervoor geeft de groep dat het kan dienen als beschutting tegen de zon en dat er ’s nachts onder gelegen kan worden tegen de kou. Dit argument is feitelijk en stemt gedeeltelijk overeen met de argumenten voor de parachutes van de goede lijst. In de correcte voorwerpenlijst geven ze aan dat de parachutes gebruikt kunnen worden voor beschutting tegen de zon, maar ze geven niet aan dat ze gebruikt kunnen worden om ’s nachts warm te blijven.

11. 2 Zonnebrillen per persoon. Het argument dat ze hiervoor geven is dat het wel zo fijn voor de ogen is, omdat ze anders misschien kunnen beschadigen. Dit argument is feitelijk en stemt overeen met het argument van de goede lijst.

12. Kwartliter Vodka. Het argument dat hiervoor gegeven is, is dat het kan dienen voor ontsmetting van wonden. Dit argument is feitelijk, maar stemt niet overeen met het argument voor de Vodka van de goede lijst. Het goede argument is dat de Vodka gebruikt kan worden om een vuur mee te beginnen en te gebruiken is ter afkoeling, het drinken zou gevaarlijk zijn (zie bijlage 14).

13. Verbanddoos met gaas. De groep geeft als argument dat ze genoeg andere mogelijkheden hebben om hun eventuele wonden te verbinden. Dit argument is feitelijk. Het argument stemt echter niet overeen met het argument van de goede lijst voor de verbanddoos, namelijk, dat verbrande lichaamsdelen met het verband bedekt kunnen worden en het verband is te gebruiken als touw (zie bijlage 14).

14. Regenjas. De groep geeft geen argument, maar schuift het onderaan omdat het volgens de groep totaal nutteloos is. Dit argument berust op de veronderstelling dat het niet nodig zal zijn in de woestijn. Het argument is niet feitelijk, het is een veronderstelling. Het argument uit de correcte voorwerpenlijst is dat de regenjas gebruikt kan worden om er ’s nachts condens mee op te vangen door er een koude steen op te leggen (zie bijlage 14).

15. Boek met de titel ‘Eetbare dieren in de woestijn’. Hiervoor geeft de groep als argument dat een mens heel lang zonder eten kan. Dit argument is feitelijk, maar stemt niet overeen met het argument voor het boek van de goede voorwerpenlijst. Het correcte argument moet zijn dat het boek nutteloos is en dat het teveel energie zou kosten om op jacht te gaan (zie bijlage 14).

31

De gebruikte argumenten zijn in het algemeen allemaal feitelijk, maar stemmen lang niet niet overeen met de argumenten van de voorwerpen op de correcte lijst. Op de door groep A gekozen voorwerpenlijst zijn drie voorwerpen voorzien van argumenten, die feitelijk zijn en geheel overeenstemmen met de argumenten van de correcte lijst. Eén argument van de besloten voorwerpenlijst is feitelijk en stemt gedeeltelijk overeen met de argumenten van de correcte lijst. Verder heeft de groep zeven keer argumenten genoemd die feitelijk zijn, maar die niet overeenstemden met de argumenten van de correcte lijst. Tenslotte zijn vier keer argumenten genoemd die niet feitelijk zijn en daarom niet overeenstemmen met die in de correcte lijst. In totaal zijn er voor elf voorwerpen argumenten gebruikt, die helemaal niet overeenstemmen met de argumenten voor voorwerpen van de goede lijst. Ruim tweederde van de voorwerpen is met verkeerde argumenten geplaatst en er zijn slechts twee volledig goede argumenten gebruikt. Om te bepalen wanneer de argumentatie in het algemeen voor de gekozen lijst slecht is, is het volgende criterium gebruikt: als meer dan de helft van de argumenten die gebruikt zijn om een voorwerp op de lijst te plaatsen niet overeenstemmen met de argumenten van de correcte lijst, is de algehele argumentatie slecht. De drie factoren waarmee de kwaliteit van het besluit bepaald wordt zijn dus: juistheid, tijdigheid en feitelijkheid en overeenstemming van het uiteindelijke argument om een voorwerp te plaatsen. Om nu te bepalen of de kwaliteit van een besluit goed of slecht is, is naar deze drie factoren gekeken. Aan twee van de drie factoren is niet voldaan. In dit geval zijn de factoren juistheid en uiteindelijke argument die van een voorwerp heel slecht, alleen de factor tijdigheid is goed. Twee van de drie factoren zijn slecht, en dus kan de kwaliteit van het besluit heel slecht genoemd worden. 4.1.4 Groep A: mate van instemming met het besluit na de face-to-face discussie Om de mate van instemming van de deelnemers te bepalen, konden de deelnemers hun instemming met het besluit waarderen door het geven van een cijfer op een schaal van 1 tot en met 10. Het laagst gegeven cijfer is een 7. Dit cijfer kwam van één deelneemster. Drie deelneemsters geven een 8 aan de mate van instemming met het besluit. Het hoogste cijfer kwam van één deelneemster, zij gaf een 8.5. Groep A is gemiddeld zeer tevreden, ze geven een gemiddeld cijfer van een 7.9 aan de mate van instemming met het besluit. De mate van instemming met de uiteindelijke lijst is goed te noemen. Hieronder volgt een schema van de toekenning van cijfers door de verschillende testpersonen (zie ook bijlage 5). Testpersoon: Cijfer: Testpersoon 1a 7 Testpersoon 2a 8 Testpersoon 3a 8 Testpersoon 4a 8 Testpersoon 5a 8.5 Gemiddeld mate van instemming 7.9 4.1.5 Groep A: rolgedrag van de groepsleden tijdens de face-to-face discussie Om de rollen van de groepsleden in dit besluitvormingsproces vast te stellen, zijn alle uitingen van de face-to-face discussie grondig geanalyseerd. Na deze analyse bleken de functionele rollen van de groepsleden redelijk goed vast te stellen. In het algemeen maakten alle testpersonen veel opmerkingen die bij de taakrol hoorden. In deze face-to-face discussie zijn

32

de meeste uitingen van alle testpersonen gestoeld op het geven van een mening of informatie. In de analyses per testpersoon is naast de uitingen die bij de taakrol horen, gezocht naar kenmerkende uitingen van de andere functionele rollen. Om een functionele rol vast te stellen is in de uitingen van elke testpersoon gezocht naar een eventueel vast patroon. Er is per testpersoon geanalyseerd welk soort uitingen een vast patroon vertonen en vaak voorkwamen. Op basis van deze analyse is bekeken welk functioneel rolgedrag daarbij hoort. In onderstaande schema staat het functioneel rolgedrag van de testpersonen weergegeven. Testpersoon: Functioneel rolgedrag: Testpersoon 1a Taakrol Testpersoon 2a Procesrol Testpersoon 3a Procesrol Testpersoon 4a Taakrol Testpersoon 5a Taakrol Testpersoon 1a heeft in het besluitvormingsproces alleen maar uitingen gedaan die bij de taakrol horen. Van de taakgerichte roluitingen geeft ze in de discussie het meest haar mening over de verschillende voorwerpen. Het meest duidelijk doet zij dit in het begin van de discussie over het nut van de luchtkaart. Gedurende het verdere verloop van het besluitvormingsproces geeft testpersoon 1a over de verschillende voorwerpen haar mening. Enkele voorwerpen waar ze duidelijk haar mening over geeft zijn de zonnebrillen en de regenjas. Ze zegt over de zonnebrillen: “Ik denk dat als je je ogen heel wilt houden dan heb je een zonnebril nodig”. Over de regenjas zegt ze: “Doe die maar weg hoor, anders krijgen we misschien ruzie over wie ‘m aan mag”. Naast het geven van haar mening geeft testpersoon 1a gedurende het besluitvormingsproces ook vaak informatie aan de andere groepsleden. Het geven van informatie hoort ook bij de uitingen, die bij de taakrol horen. Uit de volgende voorbeelden blijkt dat testpersoon 1a informatie geeft. Een groepslid vraagt of er gevaarlijke dieren in de woestijn leven. Testpersoon 1a geeft daarop als antwoord: “Er zijn zeker enge dieren in de woestijn”. Over de vraag van testpersoon 5a, “Wat ga je in de fik steken”, geeft testpersoon 1a de volgende informatie: “Er zijn ook wel dooie cactussen en cactussen hebben er op gegeven moment ook zo’n bloem in en die sterft op een gegeven moment uit en die zijn dan helemaal dor en droog”. Ook doet testpersoon 1a gedurende de discussie af en toe initiatief- en activiteituitingen. Ook de initiatief- en activiteituitingen horen bij de taakrol. Een voorbeeld van een initiatief- en activiteituiting is als ze in de discussie zegt: “De vraag is wat is warmer? Als je met zijn allen onder de parachute ligt of allemaal een overjas aan hebt en apart van elkaar ligt?” Met deze uiting probeerde testpersoon 1a het probleem van de discussie opnieuw te definiëren. Een ander voorbeeld van een initiatief- en activiteitopmerking die ze tijdens de discussie maakt is: “Willen we een vuurtje maken of eten?” Ook met deze uiting probeerde testpersoon 1a het probleem in de discussie opnieuw te definiëren. Testpersoon 1a heeft in de face-to-face discussie duidelijk een taakrol gehad. Testpersoon 2a doet tijdens het besluitvormingsproces veel uitingen die bij de taakrol horen. Naast deze taakgerichte uitingen doet testpersoon 2a ook veel uitingen die bij de procesrol horen. Vooral in het begin van de discussie doet ze procesgerichte uitingen. In het begin van de besluitvormingsprocedure formuleert ze de regels over de beste werkwijze van de groep. Ze zegt: “Laten we eerst zelf de lijst bekijken en dan overleggen.” Iets verder in de discussie brengt ze met een uiting het groepsgevoel van een groot gedeelte van de groep onder woorden. Dit gebeurt tijdens de discussie over de luchtkaart met testpersoon 1a. Testpersoon 2a roept op een gegeven moment tijdens deze discussie: “Jij snapt ONS niet, dat is het!!!” Verder in de discussie doet testpersoon 2a weer een voorstel voor een werkwijze van de

33

groep. Dat gebeurt naar aanleiding van problemen over de plaatsing van een aantal voorwerpen in het midden van de lijst. Ze zegt: “Zullen we nu vanaf onder misschien gaan wegstrepen, want het is een moeilijk stukje dat middengebied.” Op het eind doet testpersoon 2a een uiting, die het groepsgevoel uitdrukt. Ze zegt: “Oh wat een tocht wordt dit zeg!” Aan het eind van de discussie doet testpersoon 2a weer een uiting die bij de procesrol hoort. Ze maakt een bemiddelende opmerking. Er was een discussie over de verdeling van een aantal voorwerpen over de plaatsen 7, 8, 9 en 10. In de discussie hierover zei testpersoon 2a: ”Dit maakt elkaar niet zo veel, volgens mij.” Zij bedoelde met deze opmerking dat de plaatsing van de laatste voorwerpen niet zoveel meer zou uitmaken. Na deze bemiddelende opmerking van testpersoon 2a stemde de hele groep vrij snel in met de plaatsing van de laatste voorwerpen en was het besluit snel bereikt. Vooral de procesuitingen van testpersoon 2a hebben het besluitvormingsproces in sterke mate bepaald. Haar voorstellen over de werkwijze zijn heel belangrijk geweest voor het besluitvormingsproces. Testpersoon 2a heeft in de groep een procesrol, omdat haar uitingen de besluitvormingsprocedure sterk beïnvloed hebben. Testpersoon 3a heeft in de discussie naast taakgerichte uitingen heel veel uitingen gedaan, die bij een procesrol horen. Ze doet in de discussie veel uitingen waarmee ze aangeeft dat ze het besluitvormingsproces volgt en de ideeën van de andere groepsleden accepteert. Enkele voorbeelden van uitingen, waarmee ze aangeeft het besluitvormingsproces te volgen, zijn: “En de verbanddoos is natuurlijk ook niet verkeerd”, “We gaan dus voor de overjas? Oké”, “We eten gewoon op goed geluk”, “Ja laten we maar eerst kijken wat we niet nodig hebben”, “Ja inderdaad dan is dat spiegeltje bij nader inzien toch niet zo handig!”. Testpersoon 3a heeft in de groep de procesrol, omdat ze heel veel uitingen gedaan heeft waarmee ze aangeeft de meningen en ideeën van de andere groepsleden te volgen. Testpersoon 4a heeft in het besluitvormingsproces voornamelijk uitingen gedaan die bij de taakrol horen. Tijdens de discussie doet testpersoon 4a veel initiatief- en activiteitsuitingen, die bij de taakrol horen. In de discussie trekt ze vaak het initiatief naar zich toe door het probleem in de discussie opnieuw te definiëren. Een voorbeeld hiervan is: “Maar goed, we hebben nu wel gedronken, willen we het ’s nachts warm houden, is dat belangrijker dan eten?” Andere voorbeelden hiervan zijn: “Als we toch denken dat we alles kunnen eten, hebben we dan het geladen pistool nodig om een konijn te schieten ofzo?” en “Willen we liever water dan hebben we het knipmes nodig, en willen we liever zout dan hebben we de zouttabletten nodig.” Andere taakgerichte uitingen van testpersoon 4a, zijn uitingen waarmee ze naar de meningen van de groepsleden informeert. Een voorbeeld hiervan is: “Of de zonnebril of het spiegeltje weg?” Verder heeft testpersoon 4a vaak haar mening en informatie aan de groepsleden gegeven. Zo geeft ze haar mening over de zonnebrillen: “Of twee of niks per persoon en het is wel belangrijk.” Een voorbeeld waar ze informatie geeft is: “Alcohol droogt uit.” Een ander voorbeeld waar ze informatie geeft is: “Heel veel mensen reizen in de woestijn ’s nachts.” Nog een voorbeeld waar ze informatie geeft aan de groep is: “Binnen een minuut of 5 is de zon in de woestijn weg.” Testpersoon 4a heeft duidelijk veel taakgerichte uitingen gedaan, haar uitingen om het probleem opnieuw te definiëren hebben het besluitvormingsproces beïnvloed. Testpersoon 4a heeft in de discussie een taakrol. Ook testpersoon 5a heeft in het besluitvormingsproces voornamelijk taakgerichte uitingen gedaan. Zij geeft in de discussie heel vaak informatie aan de groepsleden. Een voorbeeld van het geven van informatie aan de groep over de zouttabletten is: ”Je zweet je echt rot en met name zout houdt dit tegen. Als iemand extreem heeft lopen zweten geef je ‘m zout. Als iemand uitgedroogd is mag je ‘m juist geen water geven, eerste EHBO-les die ik heb gehad.” Een ander voorbeeld van het informatie geven aan de groep is: “Je kan best wel een paar

34

dagen zonder eten.” Nog een voorbeeld van waar testpersoon 5a informatie verschaft aan de groep: “Overjas komt voor mij op 6, omdat het ’s nachts bloody koud wordt.” Verder stelt testpersoon 5a ook vaak vragen, waarmee ze aangeeft informatie te zoeken. Voorbeelden hiervan zijn: “Hoe nodig zijn de zonnebrillen?”, “Hoe willen jullie vuur maken?” en “Vanwaar die zaklantaarn?”. Testpersoon 5a heeft in de discussie alleen maar taakgerichte uitingen gedaan, ze heeft duidelijk een taakrol gehad tijdens de discussie. 4.1.6 Groep A: besluitvormingsprocedure van de groep bij de face-to-face discussie Het bepalen van de besluitvormingsprocedure is als volgt gedaan. De opnames van het gesprek van groep A zijn afgeluisterd met het oor voor de factoren die invloed hebben op het besluitvormingsproces. Deze factoren zijn: de invloed van een persoon op het besluit en de manier waarop de groepsleden op elkaar reageren in het besluitvormingsproces. Het besluit van groep A in de face-to-face situatie is uiteindelijk tot stand gekomen door werkelijke overeenstemming. Alleen in het begin van het besluitvormingsproces is er een beetje groepsdruk uitgeoefend op één groepslid. Dit gebeurde in de discussie over het nut van de luchtkaart. De groep heeft toen door middel van druk testpersoon 1a overtuigd. De rest van de discussie bestond uit het geven van meningen en het uitwisselen informatie over de voorwerpen. In de discussie hebben alle groepsleden hun mening en informatie kunnen geven. Uiteindelijk hebben alle groepsleden duidelijk ingestemd met de opgestelde voorwerpenlijst. Er leken aan het eind nog wat kleine verschillen van mening te zijn over de plaatsing van een aantal voorwerpen op de lijst, maar na een opmerking van testpersoon 2a was dit meningsverschil snel opgelost. Er was aan het eind een discussie over de verdeling van een aantal voorwerpen over de plaatsen 7, 8, 9 en 10. In de discussie hierover zei testpersoon 2a: ”Dit maakt elkaar niet zo veel, volgens mij”, waarmee zij bedoelde dat de plaatsing van de laatste voorwerpen niet zoveel meer zou uitmaken. Na de opmerking van testpersoon 2a stemde de hele groep vrij snel in met de plaatsing van de laatste voorwerpen en was het besluit snel bereikt. Ondanks dat er wel groepsdruk in het begin van het besluitvormingsproces heeft plaatsgevonden, is het besluit in deze discussie door werkelijke overeenstemming tot stand gekomen. Het uitoefenen van de groepsdruk tijdens de discussie gebeurde maar bij één voorwerp. De rest van de lijst is met overeenstemming van iedereen tot stand gekomen. 4.2 Groep A: beschrijving resultaten van de e-mail discussie (Nasa-opdracht) Groep A heeft na het besluit in de face-to-face situatie een tweede besluit genomen per e-mail. Het probleem waarover ze een besluit hebben genomen is het Nasa-probleem. Het feit dat ze eerst in de face-to-face situatie een soortgelijk besluit hebben genomen, zou invloed kunnen hebben op het besluitvormingsproces in de e-mail situatie. Bij de vergelijking en analyse van de resultaten is hiermee rekening gehouden. Voordat het e-mail besluitvormingsproces zou beginnen, is voor alle groepsleden een tweede mailadres geopend in yahoo. Dit heb ik gedaan om te voorkomen dat het onderzoek zou mislukken als een mailserver buiten werking is. Een week voordat het gehele onderzoek begon, is aan de groep een e-mail gestuurd met de data waarop de onderzoeken plaatsvindenen informatie over het doel van het onderzoek en de groepsleden hebben hun tweede mailadres gekregen. Na het face-to-face onderzoek en enkele dagen voordat het e-mail onderzoek zou beginnen is weer een e-mail gestuurd. In deze mail is de groep hartelijk bedankt voor hun medewerking tijdens het eerste besluit en is aan hen informatie gegeven over wat er van hen verwacht wordt in de e-mail situatie. De avond voordat het onderzoek officieel zou beginnen, is met een mail de start van het onderzoek aangekondigd en is het probleem naar de groep gestuurd. Verder werd

35

in deze mail nogmaals een aantal punten herhaald waar de groep aan zou moeten denken tijdens het besluitvormingsproces. Ook deze opdracht is met een inleidende tekst persoonlijker gemaakt voor de groepsleden, om de groepsleden enthousiast te maken. Tevens is bij deze mail een bijlage gevoegd: een bewerkte foto van de groepsleden in een ruimtepak. Dit was bedoeld als extra stimulans voor de groepsleden om goed mee te werken aan het onderzoek. Aan het begin van het besluitvormingsproces bleek dat er geen deadline aan de groep was gegeven, daarom is er nog een extra mail gestuurd waarin de deadline officieel stond aangegeven. Dit is snel na de start van het onderzoek gedaan en naar alle waarschijnlijkheid heeft dit weinig tot geen invloed op het uiteindelijke besluit gehad. Het onderzoek is goed verlopen, er hebben geen opvallende gebeurtenissen plaatsgevonden die de uitkomst van het onderzoek zouden kunnen beïnvloeden De groepsleden hebben geen computerproblemen gehad en dus heeft dit geen belemmerende rol tijdens het onderzoek gespeeld. Wel heeft deze groep een andere tijdsindeling gehad dan groep B in hun e-mail discussie. Dit had te maken met tijdgebrek van de leden van de groep B. Op zich vermoed ik dat dit niet veel invloed heeft gehad op het besluitvormingsproces. 4.2.1 Groep A: uitingen tijdens de e-mail discussie Met het observatiesysteem van Bales zijn de uitingen van de groepsleden gecategoriseerd Ook hier ben ik uitingen tegengekomen die in meerdere categorieën tegelijk passen. Een dergelijke uiting is in alle twee de categorieën meegeteld. Een voorbeeld hiervan is: “nylon touw misschien handig om aan onze parachutes te binden, kunnen we voortgetrokken worden door de wind (IS DIE DAAR?).”(testpersoon 1a 17-02-01 0:11). Ze geeft haar mening over wat er eventueel met het touw gedaan kan worden, maar ze vraagt tegelijk om informatie om te checken of haar idee gerealiseerd zou kunnen worden. In de categorie positief sociaal-emotionele expressies is er in totaal 33 keer een uiting gedaan. De onderverdeling van deze categorie is als volgt: er is 10 keer solidariteit getoond, er is 2 maal een ontlading van spanning getoond, voornamelijk in de vorm van humor, en er is 21 maal een blijk van instemming geuit. Verder is er 75 keer een actief instrumentele uiting gedaan. De onderverdeling van de actief instrumentele uitingen is als volgt: er is 1 keer een suggestie gegeven, er is 50 keer een mening geuit en 24 keer werd informatie gegeven. In de categorie passief instrumenteel komen er in totaal 47 uitingen voor. De onderverdeling is hier als volgt: er is 10 keer gevraagd om meer informatie, er is 31 maal om een mening gevraagd en er is niet éénmaal om een suggestie gevraagd. De onderverdeling van de negatief sociaal emotionele expressies heeft in totaal slechts 7 uitingen. De onderverdeling van dit type uitingen: er is 6 keer een blijk van verschil van mening gegeven, er is 1 keer spanning getoond en er is nooit echt vijandigheid geuit door de groepsleden. In onderstaande staafdiagram zijn bovenstaande uitkomsten van groep A in het e-mail overleg ten aanzien van het Nasa-besluit weergegeven.

36

4.2.2 Groep A: mate van deelname van de groepsleden tijdens de e-mail discussie Om de mate van deelname van de groepsleden in de e-mail discussie te testen is het aantal inhoudelijk relevante mails van elk groepslid wordt geteld. Hierbij is één e-mail inhoudelijk relevant e-mail bericht in zijn totaliteit beschouwd als één uiting. In de face-to-face situatie wordt de totale uiting van één persoon bepaald door het begin en het einde van zijn gesproken reeks woorden. Zodra dus een testpersoon wordt onderbroken is de uiting afgelopen. Doordat het bij e-mail niet mogelijk is een groepslid te onderbreken, is elke e-mail nu eenmaal een hele lange uiting van een persoon en zal het in zijn geheel meegeteld worden. Het tellen van het aantal relevante mails heeft de volgende resultaten opgeleverd:

De mate van deelname in dit besluit is duidelijk zeer verschillend. Testpersoon 2a en testpersoon 4a hebben ongeveer evenveel e-mails verstuurd. Hun deelname aan het besluitvormingsproces is gemiddeld. Testpersoon 1a en testpersoon 3a hebben een groter aantal e-mails verstuurd dan de andere groepsleden. Hun deelname aan het besluitvormingsproces is het grootst. Testpersoon 3a heeft een iets grotere deelname aan het besluit dan testpersoon 1a. Testpersoon 5a heeft het minste aantal e-mails verstuurd. Bovendien zijn de e-mails van testpersoon 5a zeer kort in vergelijking met de rest van de groepsleden. De mate van deelname van testpersoon 5a is zeer gering geweest.

Groep A: e-mails per testpersoon

11

7

14

8

5testpersoon 1a

testpersoon 2a

testpersoon 3a

testpersoon 4a

testpersoon 5a

Schematisch overzicht uitingen groep A e-mail discussie

92

22

1

50

24

10

31

61 00

-5

5

15

25

35

45

55

Toont solid

arite

it

Toont ontla

ding van sp

annin

g

Geeft

blijk va

n inste

mmin

g

Geeft

sugges

tie

Geeft

mening

Geeft

inform

atie

Vraag

t om

info

rmat

ie

Vraag

t om

men

ing

Vraag

t om

sugges

tie

Geeft

blijk va

n vers

chil i

n men

ing

Toont span

ning

Toont vija

ndigheid

37

4.2.3 Groep A: kwaliteit van het besluit van de e-mail discussie Evenals in de face-to-face situatie kan ook dit besluit niet volledig getoetst worden op de factoren van Gillisen (1991) (zie Van Zanten 1996: 127). Slechts twee van de factoren van Gillisen zijn ook hier gebruikt om de kwaliteit van het besluit te bepalen. Dit zijn de factoren juistheid en tijdigheid. De laatste factor waarnaar is de uiteindelijke algemene argumentatie voor de totale lijst van voorwerpen. Om de factor juistheid te bepalen zal wederom het systeem van Pfeiffer en Jones gebruikt worden (Pfeiffer&Jones 1969: 52). Groep A heeft een scoreverschil van 58 (zie bijlage 4). Een besluit met een score van meer dan 50 punten is slecht te noemen (Pfeiffer&Jones 1969: 52). De juistheid van dit besluit is dus slecht. De tweede factor die de kwaliteit van het besluit bepaalt is tijdigheid. Het besluit moet binnen de gestelde tijd genomen worden. In de literatuur wordt niet aangegeven hoe lang het besluitvormingsproces per e-mail mag duren. Daarom is gekozen voor een tijdslimiet die voldoende leek om het besluit per e-mail te kunnen nemen. Groep A heeft het besluit binnen deze tijdslimiet genomen. De laatste factor waar naar gekeken is om de kwaliteit van het besluit te bepalen, wordt gevormd door de uiteindelijk gebruikte argumenten van de groep om een voorwerp een bepaalde plaats op de lijst te geven. Deze zijn worden bestudeerd op feitelijkheid en mate van overeenstemming met de argumenten van de correcte lijst. Hieronder volgen de gebruikte argumenten, de feitelijkheid ervan en de overeenstemming met de correcte argumenten (zie bijlage 14 voor correcte argumenten). 1. Zuurstof. De groep geeft hiervoor als uiteindelijk argument: “zuurstof is het meest

essentieel voor onze overlevingskansen.”(testpersoon 1a 18-02-01 21:42). Het is een feitelijk argument en het stemt overeen met het argument dat gebruikt wordt in de correcte voorwerpenlijst.

2. 20 Meter nylon touw. De groep heeft hiervoor drie argumenten bedacht. Het eerste argument is: “misschien handig om aan onze parachutes te binden, kunnen we voortgetrokken worden door de wind.”(testpersoon 3a 17-02-01 15:13). Het tweede argument is: “we kunnen het touw gebruiken om onszelf aan elkaar vast te binden zodat we niet iemand verliezen.” (testpersoon 3a 17-02-01 15:13). Het laatste argument dat wordt genoemd is: “ook kunnen we een aantal van ons vastbinden aan het touw (en eventueel met parachute), op laten stijgen en als ballonnetjes voorttrekken.”(testpersoon 3a 17-02-01 15:13). Het tweede argument is feitelijk, maar stemt niet overeen met het argument voor het nylon touw van de correcte lijst. De meerderheid van de argumenten is echt niet feitelijk en berust op veronderstellingen. Voor het eerste argument wordt verondersteld dat er wind op de maan is. Voor het derde argument wordt verondersteld dat de groepsleden als ballonnetjes in de ruimte kunnen zweven. Deze twee argumenten stemmen niet overeen met de argumenten van de correcte lijst. Het merendeel van deze argumenten is dus niet feitelijk en zal als één niet feitelijk argument worden meegeteld. Het goede argument voor het nylon touw is dat het nuttig is bij het vervoer van gewonden en bergbeklimmen (zie bijlage 14).

3. Rubberboot met CO2 tanks. Het uiteindelijke argument hiervoor is: “een ideetje voor de boot: kunnen we erin gaan zitten en dan het CO2 de kant opspuiten waar we niet heen willen de boot schiet dan de goede kant op en als we eenmaal vaart hebben houden we die toch ook in de ruimte? misschien dat het sneller reist?” (testpersoon 5a 17-02-01 20:49). Dit argument is niet feitelijk, het is een veronderstelling dat ze met de boot zwevend over

38

het maanoppervlak kunnen gaan. Het argument dat gebruikt wordt in de correcte lijst, stemt niet overeen met dit argument. Het argument uit de correcte voorwerpenlijst is dat de rubberboot door de groep gebruikt moet worden om zichzelf over kloven voort te bewegen (zie bijlage 14).

4. Doos met vuurpijlen. Het uiteindelijke argument van de groep om de vuurpijlen op vier te zetten is: “seinen met de vuurpijlen lijkt me een prima plan.” (testpersoon 4a 17-02-01 13:23). Dit is een feitelijk argument. Het argument komt gedeeltelijk overeen met het argument van de correcte lijst. In de correcte voorwerpenlijst wordt wel genoemd dat de pijlen gebruikt kunnen worden voor noodsignalen, maar alleen binnen gezichtsafstand (zie bijlage 14). Aan het tweede gedeelte van dit juiste argument heeft de groep niet gedacht.

5. Zender op zonne-energie. Het argument van de groep hiervoor is: “als we eenmaal de zon-zijde hebben bereikt zijn we natuurlijk niet meteen bij het hotel, dus dan kunnen we met de zender een sein geven.”(testpersoon 2a 17-02-01 17:49). Dit argument is feitelijk en stemt overeen met het argument uit de correcte lijst.

6. FM-ontvanger. Het argument dat de groep hiervoor geeft is: “kunnen we horen of ze onze berichten hebben ontvangen.” (testpersoon 4a 18-02-01 18:59). Dit argument is niet feitelijk en komt dus niet overeen met het argument uit de correcte lijst. Het is een veronderstelling dat er op de maan FM-ontvangst is. Het correcte argument moet zijn dat de FM-ontvanger nutteloos is, omdat het niet werkt op de maan (zie bijlage 14).

7. Parachutezijde. De groep geeft hiervoor twee argumenten. Het eerste argument is: “als de zon zo fel is als we daar eenmaal in terecht komen is het parachutezijde misschien wel handig als bescherming?” (testpersoon 5a 18-02-01 20:49), het tweede argument is: “ik denk namelijk wel dat we hem kunnen gebruiken om ons allemaal en onze spulletjes bij elkaar te houden in die boot.”(testpersoon 1a 18-02-01- 17:25). Deze twee argumenten zijn feitelijk en komen beide overeen met de argumenten van de correcte lijst. In de totaal scorelijst van argumenten zal dit als één feitelijk argument die overeenstemt met de correcte voorwerpenlijst tellen.

8. Water. Als uiteindelijk argument geven ze hiervoor: “Ik geloof dat we tot de conclusie waren gekomen dat we het water niet echt konden gebruiken.”( testpersoon 3a 18-02-01 0:32). Dit argument is niet feitelijk, het is een veronderstelling. Verder stemt het argument niet overeen met het argument van de correcte lijst, in de correcte lijst staat dat water tegen uitdroging nodig is.

9. Melkpoeder. Het argument hiervoor is “melkpoeder: persoonlijk houd ik er niet zo van, maar lijkt me erg voedzaam moet wel het water ook hierbij staan.” (testpersoon 1a 17-02-01 0:11). Dit argument is feitelijk. Ook stemt dit argument geheel overeen met het argument dat gebruikt wordt voor het melkpoeder in de correcte lijst.

10. EHBO-koffer. Het volgende argument wordt hiervoor gegeven: “EHBO-koffer en de injectienaalden, ik weet nog niet hoe, maar iets zegt me dat we deze toch moeten gebruiken.” (testpersoon 3a 17-02-01 18:48). Dit is geen feitelijk argument, maar een gevoelsuitdrukking van een groepslid. De rest van de groep accepteert dit gevoel als uiteindelijk argument. Het argument stemt niet overeen met het argument van de correcte voorwerpenlijst. Het correcte argument moet zijn dat de inhoud van de EHBO-koffer, pillen en injecties waardevol zijn (zie bijlage 14).

11. Sterrenkaart. De groep geeft hiervoor het volgende argument: “de sterrenkaart lijkt me voorlopig in ieder geval zinloos, wie kan hem lezen, en bovendien is het pikke donker?” (testpersoon 5a 17-02-01 15:22).

39

Het argument dat gebruikt wordt is niet feitelijk, het is een veronderstelling van de groep dat de sterrenkaart niet bruikbaar zal zijn en dat het te donker op de maan is om de kaart te lezen. Het argument stemt helemaal niet overeen met het argument voor de sterrenkaart van de werkelijke lijst. Het goede argument is dat de sterrenkaart een van de belangrijkste middelen is om richting te bepalen (zie bijlage 14).

12. Blik levensmiddelen. Het argument hiervoor is “astronauten hebben toch alleen maar vloeibaar voedsel bij zich omdat normaal eten geen doen is, wat doen wij dan met een blik?” (testpersoon 4a 17-02-01 13:48). Dit argument is niet feitelijk, het is meer een veronderstelling dat er alleen maar vloeibaar voedsel op de maan gegeten wordt. Ook stemt het argument niet overeen met het argument uit de werkelijke lijst. Het argument uit de correcte voorwerpenlijst is dat de blikken levensmiddelen een noodzakelijk dagrantsoen zijn (zie bijlage 14).

13. Pistolen. Als argument geeft de groep: “waar hebben we dit voor nodig??? Ik denk niet dat er enge ET-s rondlopen.”( testpersoon 1a 17-02-01 0:11). Het argument is niet feitelijk, het is een veronderstelling van de groep. De pistolen zijn volgens het argument van de correcte lijst geheel ergens anders voor bestemd, het argument stemt dus niet overeen met het argument van de correcte lijst, namelijk, dat de pistolen gebruikt kunnen worden om zichzelf voort te bewegen (zie bijlage 14).

14. Lucifers. De groep geeft hiervoor als argument: “lucifers, werken niet, tenzij in combinatie met zuurstof of Co2?” (testpersoon 3a 17-02-01 18:48). Dit argument is feitelijk en stemt geheel overeen met het argument van de correcte lijst.

15. Kooktoestel. Als argument geeft de groep hiervoor: “we kunnen natuurlijk geen fikkie stoken, dus die lucifers en kooktoestel kunnen we wel onderaan zetten inderdaad.”(testpersoon 1a 17-02-01 12:33). Dit argument is feitelijk, maar stemt niet overeen met het argument van de correcte lijst. Het goede argument is dat het kooktoestel alleen nuttig kan zijn bij landing op de donkere kant van de maan (zie bijlage 14).

Van de gebruikte argumenten is maar net de meerderheid feitelijk. Op de gekozen voorwerpenlijst zijn vijf voorwerpen voorzien van argumenten, die feitelijk zijn en geheel overeenstemmen met de argumenten van de correcte lijst. Eén argument van de voorwerpenlijst is feitelijk en stemt gedeeltelijk overeen met de argumenten van de correcte lijst. Verder heeft de groep één feitelijk argument genoemd, dat niet overeenstemt met de argumenten van de correcte lijst. Tenslotte heeft de groep acht keer een niet feitelijk argument gebruikt om een voorwerp te plaatsen op de voorwerpenlijst. Natuurlijk stemmen deze argumenten niet overeen met de argumenten voor de voorwerpen van de correcte lijst. In totaal zijn er negen argumenten gebruikt die niet overeenstemmen met de argumenten uit de correcte lijst. Iets minder dan tweederde van de voorwerpen zijn met verkeerde argumenten geplaatst en er zijn iets meer dan eenderde van de voorwerpen met juiste argumenten geplaatst. De argumenten die gebruikt zijn om een voorwerp te plaatsen zijn slecht. De drie factoren die de kwaliteit van een besluit bepalen, zijn grondig geanalyseerd en dit levert de volgende resultaten op. De factor tijdigheid van het besluit is goed. De factoren juistheid en uiteindelijke argumenten om een voorwerp te plaatsen zijn slecht. Ook nu wordt aan twee van de drie niet voldaan. Derhalve kan de kwaliteit van het besluit slecht genoemd worden. 4.2.4 Groep A: mate van instemming met het besluit na de e-mail discussie Om de mate van instemming van de deelnemers te bepalen, hebben ook nu weer de deelnemers hun instemming met het besluit aan kunnen geven met een cijfer. De cijfers van

40

de groepsleden liggen ver van elkaar af. Het laagste cijfer werd door één deelneemster gegeven. Zij gaf een 7 aan de mate van instemming met het besluit. Twee deelneemsters gaven een 8, één deelneemster gaf een 9.5 en één deelneemster gaf zelfs een 10 aan de mate waarmee ze instemde met het besluit. Groep A is gemiddeld enorm tevreden. Ze geven een gemiddeld cijfer van een 8.5 aan de mate van instemming met het besluit. De mate van instemming met de uiteindelijke lijst is zeer goed, de groep is heel tevreden. Hieronder volgt een schematisch overzicht van de toegekende cijfers per testpersoon (zie ook bijlage 5). Testpersoon: Cijfer: Testpersoon 1a 10 Testpersoon 2a 9.5 Testpersoon 3a 7 Testpersoon 4a 8 Testpersoon 5a 8 Gemiddeld mate van instemming 8.5 4.2.5 Groep A: rolgedrag van de groepsleden tijdens de e-mail discussie In het algemeen maakten alle testpersonen veel opmerkingen die bij de taakrol hoorden. In deze e-mail discussie zijn de meeste uitingen van alle testpersonen het geven van hun mening en informatie. In de analyses per testpersoon is ook hier naast de uitingen die bij de taakrol horen, gezocht naar kenmerkende uitingen van de andere functionele rollen te weten procesrol, taakrol, disfunctionele rol en leidersrol. Onderstaande schema geeft het functioneel rolgedrag van de testpersonen aan. Testpersoon: Functioneel rolgedrag: Testpersoon 1a Procesrol Testpersoon 2a Procesrol Testpersoon 3a Procesrol Testpersoon 4a Taakrol Testpersoon 5a Procesrol Testpersoon 1a heeft naast de taakroluitingen veel uitingen gedaan die bij de procesrol horen. In al haar e-mails staan voorbeelden van haar uitingen, die bij de procesrol horen. In haar eerste mail schrijft ze het volgende: ”ben erg benieuwd wat jullie ervan vinden en ga morgenochtend meteen kijken.” (testpersoon 1a 17-02-01 0:11). Deze uiting is een voorbeeld van een van haar aanmoedigingen aan de rest van de groep, om mee te doen en te reageren op haar voorwerpenlijst. In een andere e-mail schrijft ze: “nou els dat is nog eens een goeie.” (testpersoon 1a 17-02-01 12:33). Deze uiting is weer een voorbeeld van een uiting, die bij de procesrol hoort. Ze geeft met deze uiting duidelijk aan dat ze testpersoon 2a volgt en haar idee accepteert. Later in de mail doet testpersoon 1a weer een zelfde soort uiting om aan te geven dat ze testpersoon 2a volgt. Ze schrijft: “Die eerste vijf van testpersoon 2a: 20 meter nylon touw, zuurstoftanks, rubberboot met CO2 flessen, doos met vuurpijlen branden, zender die werkt op zonne-energie lijken me ook een must.” (testpersoon 1a 17-02-01 12:33). In haar daaropvolgende mail doet testpersoon 1a weer een uiting die bij de procesrol hoort. Ze begint haar mail met een ‘deuropener’. Ze schrijft: “Allereerst, ik heb nog niks van testpersoon 5a gehoord, sta ik niet goed op jouw lijst of ben jij er gewoon niet???????!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!” (testpersoon 1a 17-02-01 15:29). Ze maakt het voor testpersoon 5a mogelijk een groepsbijdrage te leveren. Later in dezelfde mail doet ze weer een procesroluiting. Met deze uiting geeft ze aan dat ze het groepsproces nog steeds volgt en dat ze de ideeën van de anderen groepsleden accepteert. Ze schrijft: ”de nutteloze lijst lijkt me prima.”. In een andere

41

mail doet testpersoon 1a weer een uiting, om aan te geven dat ze de ideeën van de andere groepsleden accepteert. Ze schrijft: ”Ik denk inderdaad dat onze pakken ons prima beschermen tegen de zon, maar ik blijf bij testpersoon 2a dat we wanneer we in de schemering komen echt de zender moeten gebruiken zodat we opgehaald kunnen worden.” (testpersoon 1a 18-02-01 12:32). Testpersoon 1a doet in één van haar laatste mails een uiting waarmee ze aangeeft mee te gaan in het groepsbesluit. Ze schrijft: “Ik vind de lijst zoals testpersoon 4a en testpersoon 2a hem gemaild hebben DIKKE VETTE PRIMA!!!!!!! Wat mij betreft is het de definitieve lijst........”(testpersoon 1a 18-02-01 20:10). In een daaropvolgende mail doet testpersoon 1a een uiting waarmee ze aangeeft het groepsbesluit te volgen. Ze schrijft: “Ik vind de wijzigingen van testpersoon 3a ook wel prima.”(testpersoon 1a 18-02-01 21:42). In een andere mail geeft testpersoon 1a aan de definitieve lijst te willen gaan mailen, ze doet in deze mail een deuropener uiting. Ze schrijft: “Dus dan is de lijst er als volgt uit komen te zien?”(testpersoon 1a 18-02-01 21:53). Op deze wijze geeft ze aan dat het voor de andere groepsleden nog altijd mogelijk is een groepsbijdrage te leveren, als ze het er niet mee eens zijn. Uit de analyse van de uitingen van testpersoon 1a wordt duidelijk dat ze in het besluitvormingsproces veel uitingen gedaan heeft, die bij de procesrol horen. Testpersoon 1a heeft in de discussie een procesrol gehad. Testpersoon 2a heeft net zoals testpersoon 1a naast taakroluitingen heel veel procesroluitingen gedaan. Haar procesroluitingen zijn voornamelijk aanmoedigingen aan de rest van de groepsleden om hun mening te geven en uitingen om aan te geven dat ze instemt met hun ideeën. In de eerste mail van testpersoon 2a staat al een voorbeeld van een uiting waar ze de groep aanmoedigt hun mening te geven. Ze schrijft: “Maar daarover hoor ik graag nog wat meningen.”(testpersoon 2a 17-02-01 11:35). In dezelfde mail staat een voorbeeld van een uiting waarmee ze openlijk instemt met de bijdrage van testpersoon 1a. Ze schrijft in haar e-mail: “Pistolen lijken me overbodig, inderdaad testpersoon 1a: er zullen wel geen et’s rondlopen.”. In dezelfde e-mail staat nog een voorbeeld van een uiting waarmee testpersoon 2a de groepsleden aanmoedigt hun mening te leveren. Ze eindigt de e-mail met de woorden: “Nou, ik ben benieuwd naar jullie meningen!!!”. In haar daaropvolgende e-mail staat weer een voorbeeld van een procesroluiting. Ze moedigt hierbij de groepsleden aan. Ze schrijft in de e-mail: “Volgens mij zijn we al een heel eind.”(testpersoon 2a 17-02-01 17:49). In deze e-mail staat ook een voorbeeld, waarmee ze aangeeft in te stemmen met het idee van een ander groepslid. Ze schrijft: “De nutteloze lijst van testpersoon 1a ben ik het mee eens.” Ze eindigt deze e-mail met een opmerking waarmee ze het groepsgevoel uitdrukt. Ze schrijft: “Wat is dit moeilijk zeg, zo te communiceren!!”. In een volgende e-mail doet ze weer een uiting, waarmee ze aangeeft met een ander groepslid in te stemmen. Ze schrijft: “Ik ben het met je eens dat we zoveel mogelijk moeten voorkomen in de zon te lopen.”(testpersoon 2a 18-02-01 11:21). In de daaropvolgende e-mail van testpersoon 2a staat weer een duidelijk voorbeeld van een uiting, waarmee ze aangeeft mee te gaan met het groepsbesluit. Testpersoon 4a heeft alle meningen geïnventariseerd en aan de hand daarvan een lijst opgesteld. Testpersoon 2a geeft hierop haar reactie, ze schrijft: “Eigenlijk heb ik maar een klein beetje te zeggen, namelijk dat ik het helemaal eens ben met de lijst die testpersoon 4a stuurde.”( testpersoon 2a 18-02-01 14:20). Op het eind van de e-mail staat ook weer een voorbeeld van een uiting van testpersoon 2a waarmee ze aangeeft het groepsbesluit te volgen en tevens moedigt ze met deze uiting de andere groepsleden aan een bijdrage aan het groepsbesluit te leveren. Ze schrijft: “Nou goed, wat mij betreft is de lijst van testpersoon 4a ons definitieve besluit. Ik hoor het graag weer.” In één van de laatste e-mails van testpersoon 2a doet ze een ander soort procesroluiting. Eerst herinnert ze de groep eraan dat er snel een definitief besluit gemaakt moet worden en ze doet een voorstel hoe dit gedaan kan worden. Ze schrijft: “Nou ja, misschien kunnen we beter iemand aanwijzen die de definitieve mail stuurt. Alleen hoe

42

nemen we nou de uiteindelijke beslissing? Want iedereen heeft wel een paar items die zij anders wil plaatsen op de lijst, maar hoe komen we tot een conclusie? Ik bied me aan om de definitieve lijst te mailen naar Youp om 21.30 uur, als iemand nog principiële bezwaren heeft over bepaalde voorwerpen dan hoor ik dat wel. Desnoods is onze conclusie dat we het over een aantal voorwerpen niet eens zijn, maar over de belangrijkste en minst belangrijke wel.” (testpersoon 2a 18-02-01 19:50). Naar aanleiding van deze voorbeelden, is het duidelijk dat testpersoon 2a een groot aantal uitingen gedaan heeft die bij de procesrol horen. Testpersoon 2a heeft een procesrol in de groep gehad. Ook testpersoon 3a heeft naast de taakgerichte uitingen veel procesroluitingen gedaan. In al haar e-mails staan uitingen, die bij de procesrol horen. Een voorbeeld van een procesroluiting staat al in haar eerste e-mail. Met deze uiting opent ze de ‘deur’ voor groepslid 1 om haar mening te geven. Ze schrijft: “Wat betreft de kaart wil ik graag advies inwinnen bij testpersoon 1a.” (testpersoon 3a 16-02-01 23:53). In deze e-mail staat nog een voorbeeld van een van haar vele procesroluitingen. Ze schrijft: ”Ik wacht vol spanning op jullie bevindingen.” Met deze uiting moedigt ze de rest van de groep aan om hun mening te geven. Ook in de tweede mail van testpersoon 3a staan procesroluitingen. In de e-mail geeft ze aan het groepsbesluit tot dusver te volgen. Ze schrijft: “Nou ik heb jullie mailtjes gelezen en ook ik ben tot de conclusie gekomen, dat de meeste van mijn hersenspinsels inmiddels al door jullie verwoord zijn!” (testpersoon 3a 17-02-01). In dezelfde e-mail staan nog enkele procesroluitingen, waarmee ze aangeeft de meningen van de andere groepsleden te volgen. Ze schrijft: “Lijkt me een goed idee om elkaar vast te binden.” Even later in de e-mail schrijft ze: “Er zijn inderdaad geen rivieren of meren op de maan.” Tenslotte eindigt ze de e-mail met een ‘deuropener’ uiting, ze moedigt de andere groepsleden aan hun mening te geven. Ze schrijft: “Nou dit was het weer voor nu, het is aan de volgende om dit lijstje weer eens te bekijken.” In haar daaropvolgende mail staat weer een uiting waarmee ze aangeeft het besluit tot dusver te volgen. Ze schrijft: “Met de nutteloze lijst ben ik het eens.” (testpersoon 3a 17-02-01 18:48). In de volgende e-mail staat weer een procesroluiting van testpersoon 3a. Ze geeft met een uiting aan het idee van testpersoon 2a te volgen. Ze schrijft: “Je hebt gelijk wat betreft de overgang van donker en licht.” (testpersoon 3a 18-02-01 15:10). Ook deze mail eindigt ze met een ‘deuropener’ uiting. Ze schrijft: “Ik hoor wel wat jullie ervan vinden.”. Uit deze vele voorbeelden van procesroluitingen van testpersoon 3a kan geconcludeerd worden dat testpersoon 3a in de groep een procesrol heeft gehad. Testpersoon 4a heeft voornamelijk taakgerichte uitingen gedaan. Alleen in haar eerste e-mail doet ze heeft ze een procesroluiting gedaan. In haar eerste mail probeert ze regels te formuleren over hoe de discussie aangepakt kan worden. Ze probeert een overzichtelijke werkwijze op te zetten. Ze schrijft: “Ik pak het zo aan: ik ga nu bij testpersoon 1a’s ideeen commentaar geven en aanvullingen geven! Is het misschien handig als ieder van ons een andere kleur aanneemt, zodat we snel kunnen zien wie wat heeft gezegd? Laat het me maar even weten.”(testpersoon 4a 17-02-01 13:23). Aan het eind van de e-mail doet ze weer een procesgerichte uiting, ze legt nogmaals de door haar bedachte regels uit over hoe het besluitvormingsproces moet verlopen. Ze schrijft: “Als de volgende die mailt testpersoon 1a’s en mijn ideeen even kritisch wil bekijken en dan een lijstje van 1 tot en met 15 wil voorstellen in de goede volgorde, dan is het voor degene die daar weer na komt makkelijk commentaar geven. Wat vinden jullie van dit plan?” In haar latere e-mails doet ze voornamelijk uitingen, die bij een taakrol horen. Ze geeft in de daaropvolgende e-mails vaak haar mening. Een voorbeeld hiervan is als ze schrijft: ”Ik heb de lijst van testpersoon 2a bekeken en wil het lijstje nutteloos uitbreiden.” (testpersoon 4a 17-02-01 13:48). In de volgende mail geeft ze weer haar mening, ze schrijft: “ik denk dat als de boot een half

43

metertje boven de grond zweeft en nog wel genoeg door de maan wordt aangetrokken (evt. door het zware CO2 wat er in zit) we gewoon kunnen zweven!” (testpersoon 4a 17-02-01 16:07). In een volgende mail geeft ze nogmaals haar mening, ze schrijft:” Ik bedacht opeens dat lopen natuurlijk maar heel weinig energie kost op de maan en dat we wel een paar meter per keer verzetten.” (testpersoon 4a 17-02-01 19:11). Naast het geven van haar mening maakt testpersoon 4a ook coördinerende uitingen. Ze probeert aan te tonen dat de nieuwe voorwerpenlijst een combinatie is van haar oude voorwerpenlijst en de oude voorwerpenlijst van testpersoon 2a. Ze schrijft: “Ik heb de lijst van testpersoon 4a er nog even bij gehaald en er mijn versie van gemaakt.”( testpersoon 4a 18-02-01 11:47). In een volgende mail doet testpersoon 4a weer een coördinerende uiting. Ze probeert de voorwerplijsten van de verschillende groepsleden te coördineren, door verbanden tussen de lijsten te vinden. Ze schrijft: “Ik heb de drie lijsten bekeken en heb een eerlijke nieuwe lijst gemaakt, waarbij ik zeg maar geturft heb wat bovenaan moest komen.”(testpersoon 4a 18-02-01 18:59). In het begin probeert testpersoon 4a regels te formuleren voor de discussie, het in de praktijk brengen van de regel lukt echter niet. Ze gaat vanaf dan heel taakgericht verder, testpersoon 4a heeft een taakrol in de groep. Het is moeilijk vast te stellen wat de functionele rol van testpersoon 5a is in het besluitvormingsproces. Haar e-mails zijn veel korter dan de e-mails van de rest van de groepsleden. Ze heeft veel minder uitingen gedaan, daarom is het moeilijker duidelijk vast te stellen wat haar functionele rol is. Testpersoon 5a doet in de discussie voornamelijk twee soorten uitingen, die bij twee soorten rollen horen. In het begin van de discussie geeft ze voornamelijk haar mening. Dit soort uitingen hoort bij de taakrol. In haar latere e-mails doet testpersoon 5a voornamelijk uitingen, die bij de procesrol horen. Ze geeft voortdurend aan de mening van andere groepsleden te volgen. Een voorbeeld van het geven van haar mening staat in haar eerste mails. Ze schrijft in haar eerste e-mail: ”in ieder geval heb ik net alle mailtjes door gelezen en hier komt dan mijn mening.” (testpersoon 5a 17-02-01 15:22). In de volgende e-mail geeft ze voornamelijk weer haar mening, ze schrijft: “ik ben het er overigens mee eens dat de zonne energie zender niet te ver naar beneden moet want we hebben inderdaad nog wel een stuk te gaan als we in het licht komen.” (testpersoon 5a 17-02-01 20:49). Aan het eind van de discussie worden haar e-mails nog korter en passen haar uitingen bij de procesrol. Ze geeft voortdurend aan de meningen en ideeën van de rest van de groep te volgen, ze accepteert alle ideeën van de groepsleden. Een voorbeeld hiervan is: “testpersoon 2a ik sta toch achter je met het zender idee!!!” (testpersoon 5a 18-02-01 11:46). In één van haar laatste e-mails doet ze weer een uiting om aan te geven dat ze de ideeën van anderen volgt en accepteert. Ze schrijft: ”ik ben het in grote lijnen eigenlijk wel met de lijst van testpersoon 4a eens (misschien gevoelsmatig een paar wijzigingen maar die zijn niet echt gebaseerd op iets).” (testpersoon 5a 18-02-01 15:17). In de laatste e-mail van testpersoon 5a doet ze weer een uiting, waarmee ze aangeeft de groepbesluiten te volgen. Ze schrijft: ”kortom nog steeds eens met testpersoon 4a’s lijst.” (testpersoon 5a 18-02-01 17:29). In het begin van de discussie geeft testpersoon 5a veel haar mening en is haar rol in de discussie een taakrol. Naarmate de discussie vordert, verandert haar rol in een procesrol. Vooral aan het eind van de discussie doet ze uitingen, waarmee ze aangeeft de discussie te volgen en mee te gaan in het groepsbesluit. Aan het eind van de discussie, wanneer besloten wordt welk voorwerp op welke plaats van de lijst hoort, is de bijdrage van testpersoon 5a niet meer dan het instemmen met de voorstellen en ideeën van de andere groepsleden. Doordat testpersoon 5a op het belangrijkste moment van de discussie niet meer doet dan instemmen, is haar functionele rol in de discussie een procesrol.

44

4.2.6 Groep A: besluitvormingsprocedure van de groep bij de e-mail discussie Het besluit voorkomend uit het e-mail contact is door werkelijke overeenstemming tot stand gekomen. Geen één van de groepsleden heeft een voorwerp op een plaats gedrukt. Er heeft ook nergens in de discussie groepsdruk of kliekvorming plaatsgevonden. Iedereen heeft tot op het laatst haar mening kunnen geven en iedereen heeft aan het eind van het besluitvormingsproces duidelijk ingestemd met het besluit. In één van de laatste mails schreef testpersoon 3a aan de groep “Ik ben het helemaal eens met de lijst van testpersoon 4a zoals deze hieronder staat en zal deze naar so young mailen als ik geen ingrijpen van jullie meer kijg, ok? Als iemand het hier niet mee eens (met de laatste afwikkelingen bedoel ik) dan hoor ik dat ook wel.” (testpersoon 2a 18-02-01 19:50). Als reactie op dit bericht heeft iedereen uitdrukkelijk haar goedkeuring gegeven voor de lijst. Testpersoon 1a schreef in één van haar laatste mails over de voorwerpenlijst: “Ik vind de lijst zoals testpersoon 4a en Els hem gemaild hebben DIKKE VETTE PRIMA.” (testpersoon 1a 18-02-01 20:10). Testpersoon 2a schreef na een kleine verandering in de definitieve voorwerpenlijst: “Ik vind het prima om de aanpassingen van testpersoon 3a door te voeren.” (testpersoon 4a 18-02-01 21:47). Testpersoon 3a schreef in haar laatste mail: “OK, hallo allemaal, testpersoon 1a ben je daar nog? Ik ga nu de volgende definitieve lijst mailen en heb de wijzigingen van testpersoon 1a en testpersoon 3a hierin verwerkt:” (testpersoon 2a 09-02-01 21:56). Testpersoon 4a schreef in haar laatste mail: “Ik vind het prima om de aanpassingen van testpersoon 3a door te voeren.” (testpersoon 4a 18-02-01 21:47). Alleen testpersoon 5a heeft de uiteindelijke voorwerpenlijst niet goedgekeurd, maar zij heeft zeker de kans gehad en ze heeft uiteindelijk ook niet aangegeven dat ze het niet met de lijst eens is. In haar laatste mail schreef ze wel: “kortom nog steeds eens met testpersoon 4a’s lijst.” (testpersoon 5a 18-02-01 17:29). Het besluit is in deze discussie door werkelijke overeenstemming tot stand gekomen. 4.3 Groep B: beschrijving resultaten van de e-mail discussie (Desert-opdracht) Groep B is begonnen met de besluitvorming per e-mail. Ze hebben een besluit genomen over het Desert-probleem. Ook voor deze groepsleden zijn yahoo-mailadressen geopend om te voorkomen dat het onderzoek zal mislukken als een mailserver buiten werking is. Een week voordat het onderzoek begon, is aan de groep een e-mail gestuurd met de data wanneer de onderzoeken plaatsvinden, informatie over het doel van het onderzoek en gegevens over het tweede mailadres van de groepsleden. Daarna is enkele dagen voordat het onderzoek zou beginnen weer een e-mail gestuurd. In deze mail is meer verteld over wat verwacht wordt van de groepsleden. Op de dag van het onderzoek is met een mail de start van het onderzoek aangekondigd. In deze e-mail is ter herinnering een aantal punten herhaald waar de groep aan moet denken en er is een deadline aangegeven voor het besluit. Ook voor deze groep is het besluit met een inleidende tekst persoonlijker gemaakt, om de groepsleden enthousiast en actief te maken. Het onderzoek is zonder problemen verlopen. Ook deze groepsleden hebben geen computerproblemen gehad. Wel heeft deze groep een andere tijdsindeling gehad dan groep A in hun e-mail discussie. Enkele leden van de groep hadden tijdgebrek, maar zoals eerder gezegd vermoed ik dat dit niet veel invloed gehad kan hebben op het besluitvormingsproces. 4.3.1 Groep B: uitingen tijdens de e-mail discussie Het categoriseren van de uitingen wordt op dezelfde wijze gedaan als bij groep A in de e-mail discussie (zie paragraaf 3.3.1). Ook in deze e-mail communicatie komen verschillende uitingen voor die in meerdere categorieën tegelijk passen. Zo’n uiting wordt ook hier in alle twee de categorieën meegeteld worden. Een voorbeeld hiervan is: “Verder weet ik dat een mens behoorlijk lang zonder voedsel kan, volgens mij toch zeker wel een maand en we

45

hebben toch ook nog de nodige vetreserves met uitzondering van testpersoon 2b dan.” (testpersoon 5b 09-02-01 11:51). Met deze inhoudelijk samenhangende uiting geeft ze informatie aan de groep en toont ze door middel van humor een ontlading van spanning. In de categorie positief sociaal-emotionele expressies zijn er in totaal 95 uitingen gedaan. De onderverdeling van dit type uitingen is als volgt: er is 18 keer solidariteit getoond, er is 24 maal een ontlading van spanning getoond (voornamelijk in de vorm van humor) en er is 53 maal een blijk van instemming geuit. Verder is er 97 keer een actief taakgerichte uiting gedaan. Dit type uitingen kan als volgt opgesplitst worden: er zijn slechts 2 suggesties gegeven, er is door de groepsleden maar liefst 61 keer een mening geuit en 34 keer werd informatie gegeven. In de categorie passief taakgerichte uiting zijn er in totaal 76 uitingen gedaan. De onderverdeling hiervan is als volgt: er is 12 keer gevraagd om meer informatie, er is 63 maal om een mening gevraagd en er is slechts 1 maal om een suggestie gevraagd. De categorie negatief sociale expressies heeft het minst aantal uitingen, in totaal slechts 22 uitingen. De opsplitsing van de categorie is als volgt: er is 10 keer een blijk van verschil van mening gegeven, er is 12 keer spanning getoond en er is nooit vijandigheid geuit door de groepsleden. Hieronder zijn in een staafdiagram de resultaten van bovenstaande analyse van de uitingen van groep B weergegeven.

4.3.2 Groep B: mate van deelname van de groepsleden tijdens de e-mail discussie De mate van deelname van de testpersonen van groep B wordt op dezelfde wijze bepaald als voor groep A. Het tellen van het aantal relevante e-mails van de groepsleden van groep B heeft de volgende resultaten opgeleverd:

Schematisch overzicht uitingen groep B e -mail discussie

1824

53

2

61

34

12

63

10 12

01

-55

15253545556575

Toont s

olidar

iteit

Toont ontla

ding va

n span

ning

Geeft

blijk va

n inste

mming

Geeft

sugges

tie

Geeft

men

ing

Geeft

info

rmat

ie

Vraag

t om in

form

atie

Vraag

t om m

ening

Vraag

t om su

ggest

ie

Geeft

blijk va

n vers

chil i

n men

ing

Toont spa

nning

Toont v

ijandigh

eid

46

De mate van deelname in dit besluit is duidelijk zeer verschillend. Testpersoon 2b, testpersoon 3b, testpersoon 4b en testpersoon 5b hebben ongeveer evenveel e-mails verstuurd. Hun e-mails zijn gemiddeld ook even lang. Hun deelname aan het besluitvormingsproces is gemiddeld. Testpersoon 1b heeft in vergelijking met de andere groepsleden een enorm groot aantal e-mails verstuurd. Haar e-mails zijn gemiddeld ook veel langer dan van de overige groepsleden. De deelname aan het besluitvormingsproces van testpersoon 1b is duidelijk het grootst. De mate van deelname van testpersoon 4b en testpersoon 5b verandert opvallend gedurende het verloop van het besluitvormingsproces. De mate van deelname van testpersoon 5b is in het begin van het besluitvormingsproces opvallend minder dan van de rest van de groepsleden, maar haar deelname neemt op het laatst enorm toe. Het verloop van de mate van deelname van testpersoon 4b is tegenovergesteld, zij heeft in het begin een hele hoge mate van deelname aan het besluitvormingsproces en aan het eind neemt dit zeer af. 4.3.3 Groep B: kwaliteit van het besluit van de e-mail discussie Ook hier zal het besluit op de volgende drie factoren getoetst worden: juistheid, tijdigheid en het uiteindelijk gebruikte argumentatie. De uiteindelijk gebruikte argumenten worden daarna geanalyseerd op feitelijkheid en in hoeverre ze overeenstemmen met de argumenten van de correcte lijst. Ook nu wordt het systeem van Pfeiffer en Jones gebruikt om de juistheid te bepalen (Pfeiffer&Jones 1969: 52). Het scoreverschil van de voorwerpenlijst van groep B is 64. In de literatuur wordt aangegeven dat een besluit met een score van meer dan 50 punten een slecht besluit is. De juistheid van het besluit is slecht (zie bijlage 9). De tweede factor die de kwaliteit van het besluit beïnvloedt, is tijdigheid. Het besluit moet binnen de gestelde tijd genomen worden. Groep B heeft het besluit binnen deze tijdslimiet gehaald, aan de factor tijdigheid is voldaan. De laatste factor waarnaar gekeken zal worden om de kwaliteit van het besluit te bepalen, zijn de uiteindelijke gebruikte argumenten. Hieronder wordt de definitieve voorwerpenlijst van groep B gegeven, ook wordt bij deze lijst direct aangegeven of het argument feitelijk is en of het overeenkomt met het correcte argument (zie bijlage 14 voor de correcte argumenten). 1. Kwartliter water per persoon. De groep heeft hiervoor gekozen naar aanleiding van het

volgende argument: “we moeten drinken met die hitte.” (testpersoon 4b 08-02-01 18: 09). Dit argument is feitelijk en stemt overeen met het argument uit de correcte lijst.

2. Parachutes (1 rode en 1 witte). De uiteindelijke argumenten die hiervoor gebruikt worden zijn: “ik denk echt dat we daar water mee kunnen opvangen en we kunnen er tenten mee bouwen, beschutting tegen zon tijdens onze siësta (we verbranden anders levend) en 's

Groep B: e-mails per testpersoon

22

1110

14

12 testpersoon 1b

testpersoon 2b

testpersoon 3b

testpersoon 4b

testpersoon 5b

47

nachts wil ik ook graag ergens onder liggen, ook kunnen we er iets van maken om om ons heen te wikkelen, ik denk dat bescherming tegen de zon het belangrijkste is en zonnebrillen helpen dan niet echt veel.” (testpersoon 1b 08-02-01 19:23). De argumenten zijn vrijwel alle feitelijk (behalve het water opvangen), maar stemmen niet alle overeen met de argumenten van de correcte lijst. Het argument om eronder te schuilen tegen de zon stemt overeen met het argument van de correcte lijst voor de parachutes. De rest van de argumenten stemt niet overeen. In de correcte lijst wordt bij de parachutes nog wel een ander argument genoemd, namelijk dat de rode parachute gebruikt kan worden om mee te seinen (zie bijlage 14). De groep noemt dit argument niet. Het argument voor de parachute komt overeen met de correcte lijst, maar is niet volledig. Het merendeel van de argumenten is feitelijk en stemt niet overeen met de argumenten van de correcte lijst, dit zal zo geteld worden bij de totale voorwerpenlijst.

3. Knipmes. De volgende argumenten worden hiervoor genoemd: “om de parachutes eerlijk mee te verdelen, om de cactussen mee te knippen (ik geloof je wel testpersoon 4b dat dat heel handig is!) en vast nog voor meer doeleinden te gebruiken.” (testpersoon 1b 08-02-01 19:23). Deze argumenten zijn feitelijk en stemmen overeen met de argumenten van de werkelijke lijst. Dit zal in de totale overzichtlijst van argumenten als één keer geteld worden.

4. Fles met zouttabletten. Als argument wordt hiervoor gegeven: “zouttabletten, om je kalium/natriumhuishouding in balans te houden, want stel je krijgt koorts of iets dergelijks dan is het heel fijn dat je een kompas of luchtkaart hebt maar dan heb je daar echt geen belangstelling meer voor. Ik heb dit nl. een keer met W. in Gambia meegemaakt dat 'ie over de 40 graden koorts had en hij kreeg toen van een dokter daar zouttabletten en uitleg waarom.” (testpersoon 5b 09-02-01 13:13). Dit argument is een feitelijk argument. Het argument stemt niet overeen met het argument van de werkelijke lijst. Het goede argument moet zijn dat de zouttabletten gevaarlijk zijn en de uitdroging zouden bevorderen (zie bijlage 14).

5. Luchtkaart van het gebied. Als argument hiervoor geeft de groep: “Als we ons plan van aanpak maken moeten we eerst even zien uit te vissen waar we zitten en daar is die kaart wel handig bij en aangezien testpersoon 5b goed kaart kan lezen en een uitstekend richtings gevoel heeft laten we dat maar aan haar over.” (testpersoon 2b 08-02-01 21:55). Dit argument is niet feitelijk. Het is een veronderstelling dat de luchtkaart bruikbaar zal zijn. Het argument uit de correcte voorwerpenlijst is dat de kaart gebruikt kan worden om een vuur te beginnen, verder is de kaart nutteloos en kan het zelfs gevaarlijk zijn om de route ermee te bepalen (zie bijlage 14).

6. Magnetisch kompas. Het argument hiervoor is: “Weten we waar we zitten en waar we naar toe moeten, dan is een kompas erg handig en aangezien ik bij de padvinderij heb gezeten weet ik daar wel raad mee met behulp van jullie natuurlijk.” (testpersoon 2b 08-02-01 21:55). Het argument is feitelijk, maar stemt niet overeen met het argument voor het kompas uit de correcte lijst. Het correcte argument voor het kompas is dat het gebruikt moet worden als seinmiddel (zie bijlage 14).

7. Zaklantaarn. De argumenten hiervoor zijn: “handig om 's nacht ook mee te seinen, maar ik wil ook de aandacht van die stoere backpackers kunnen trekken overdag. We gaan niet in de volle zon lopen, misschien gaan we zelfs wel 's nachts lopen en 's middags natuurlijk siesta, dan hebben we de zaklantaarn weer zeer hard nodig.” (testpersoon 3b 09-02-01 15:26). Deze argumenten zijn feitelijk. Het argument om ’s nachts te seinen stemt overeen met het argument voor de zaklantaarn van de werkelijke lijst. De rest van de argumenten stemt niet overeen. Het argument stemt overeen, maar is dus niet volledig.

48

8. Eén overjas per persoon. Als argument wordt hiervoor gegeven: “omdat ik niet weet of de parachutes ons 's nachts wel genoeg warm houden, het schijnt dat de temp. nog flink kan dalen ’s nachts.” (testpersoon 5b 09-02-01 05:10). Dit argument is een feitelijk argument, maar het stemt niet overeen met het argument voor de overjas van de werkelijke lijst. Het goede argument voor de overjas is, dat de jas gebruikt moet worden tegen uitdroging (zie bijlage 14).

9. Spiegeltje. Het argument van de groep hiervoor is: “om de aandacht van andere woestijngangers te trekken.” (testpersoon 3b 08-02-01 18:31). Dit argument is feitelijk en stemt geheel overeen met het argument van de werkelijke lijst.

10. Verbanddoos met gaas. De groep geeft als argument: “volgens mij komen we een heel eind met parachuttestof!!” (testpersoon 3b 08-02-01 18:31). Dit argument is feitelijk. Het argument stemt niet overeen met het argument van de werkelijke lijst voor de verbanddoos. Het verband moet gebruikt worden om verbrande lichaamsdelen te bedekken en is te gebruiken als touw (zie bijlage 14).

11. Geladen pistool. De argumenten hiervoor zijn: “om ons te verdedigen als we door wie of wat dan ook worden aangevallen, eventueel om een beest neer te schieten wat we daarna kunnen opeten.” (testpersoon 5b 09-02-01 05:10). Dit argument is gedeeltelijk feitelijk en gedeeltelijk niet feitelijk. Het niet feitelijke gedeelte is de veronderstelling dat ze aangevallen kunnen worden. Het is wel feitelijk dat ze een beest neer kunnen schieten en opeten. De argumenten stemmen niet overeen met het argument van de werkelijke lijst voor het pistool. Het goede argument is dat het pistool gebruikt kan worden om een vuur mee te beginnen en als seinmiddel (zie bijlage 14).

12. Twee zonnebrillen per persoon. Het volgende argument wordt genoemd: “om vuur mee te kunnen maken.” (testpersoon 5b 09-02-01 15:49). Dit argument is niet feitelijk, het is een veronderstelling van de groep dat er vuur te maken is met een zonnebril. Het argument stemt niet overeen met het argument uit de werkelijke lijst voor de zonnebrillen namelijk, dat de zonnebrillen gebruikt moeten worden om de ogen te beschermen tegen de felle zon (zie bijlage 14).

13. Twee kwartliter Vodka 90%. Als argument wordt hiervoor genoemd: “om eventuele wonden te kunnen ontsmetten.” (testpersoon 5b 09-02-01 05:10). Dit is een feitelijk argument, maar het argument stemt niet overeen met het werkelijke argument van de correcte lijst. Het argument op de correcte voorwerpenlijst is dat de Vodka gebruikt moet worden ter verkoeling. Het drinken ervan zou gevaarlijk zijn en de Vodka kan gebruikt worden om een vuurtje mee te beginnen (zie bijlage 14).

14. Boek met de titel “Eetbare dieren in de woestijn” geplaatst. De groep geeft hiervoor als argument: “bijna alle dieren zijn te eten en anders inderdaad maar een weekje of twee geen vlees! dat dit boek bestaat zegt niets, er zijn wel meer rare boeken te koop!” (testpersoon 1b 09-02-01 16:43). Dit argument is feitelijk, het argument stemt in grote lijnen overeen met het argument van de correcte lijst.

15. Regenjas. Als argument wordt hiervoor gegeven: “ik ga ervanuit dat we geen regen krijgen toch?” (testpersoon 4b 08-02-01 18:09). Dit argument is niet feitelijk, het is een veronderstelling. Er wordt vanuit gegaan dat het niet zal gaan regenen. Het argument stemt niet overeen met het argument van de correcte voorwerpenlijst. Het correcte argument moet zijn dat de regenjas gebruikt kan worden om condens mee op te vangen door er 's nachts een koude steen op te leggen (zie bijlage 14).

De gebruikte argumenten zijn over het algemeen feitelijk, maar stemmen niet overeen met de argumenten van de correcte lijst. Op de gekozen voorwerpenlijst zijn drie voorwerpen

49

voorzien van argumenten, die feitelijk zijn en geheel overeenstemmen met de argumenten van de correcte lijst. Twee argumenten van de besloten voorwerpenlijst zijn feitelijk en stemmen gedeeltelijk overeen met de argumenten van de correcte lijst. Eén argument is gedeeltelijk feitelijk en stemt gedeeltelijk overeen met het argument van de correcte lijst. De groep noemde vijf feitelijke argumenten die niet overeenstemmen met de argumenten van de correcte lijst. Er werd één argument genoemd dat gedeeltelijk feitelijk was en niet overeenstemt met de lijst. Tenslotte heeft de groep drie keer een niet-feitelijk argument gebruikt om een voorwerp te plaatsen op de voorwerpenlijst, die uiteraard niet overeenstemmen met de argumenten van de correcte lijst. In totaal zijn er negen argumenten gebruikt die niet overeenstemmen met de argumenten voor voorwerpen van de correcte lijst. Iets minder dan tweederde van de voorwerpen zijn met verkeerde argumenten geplaatst en er zijn iets meer dan eenderde van de voorwerpen met de juiste argumenten geplaatst. De argumenten die gebruikt zijn om een voorwerp op de lijst te plaatsen zijn slecht. De drie factoren die de kwaliteit van een besluit bepalen, zijn grondig geanalyseerd en dit levert de volgende resultaten op. De factor tijdigheid van het besluit is goed. De factoren juistheid en uiteindelijke argumenten om een voorwerp te plaatsen zijn slecht. De kwaliteit van het besluit is slecht. 4.3.4 Groep B: mate van instemming met het besluit na de e-mail discussie Onderstaand schema laat een overzicht zien van de toekenning van cijfers door alle testpersonen van groep B (zie ook bijlage 10). Testpersoon: Cijfer: Testpersoon 1b 7 Testpersoon 2b 7 Testpersoon 3b 7 Testpersoon 4b 6 Testpersoon 5b 8 Gemiddeld mate van instemming 7 De mate van instemming met de uiteindelijke lijst is voldoende, de groep is redelijk tevreden. 4.3.5 Groep B: rolgedrag van de groepsleden tijdens de e-mail discussie De functionele rollen van de groepsleden in dit besluitvormingsproces zijn op dezelfde wijze bepaald als voor de leden van groep A in de e-mail situatie (zie paragraaf 4.2.5). In het onderstaand schema staat het functioneel rolgedrag per testpersonen weergegeven. Testpersoon: Functioneel rolgedrag: Testpersoon 1b Leidersrol Testpersoon 2b Disfunctionele rol Testpersoon 3b Taakrol Testpersoon 4b Disfunctionele rol Testpersoon 5b Taakrol Testpersoon 1b heeft in dit besluitvormingsproces duidelijk een leidersrol. Ze maakt veel taakgerichte opmerkingen, maar daarnaast heeft ze heel veel uitingen gedaan die bij een taak- en procesrol horen. In één van haar eerste e-mails staat een voorbeeld van een taak- en procesroluiting. Ze schrijft: “dus om jullie en mezelf te helpen zal ik eens gaan proberen te knippen en plakken om eventuele overeenkomsten eruit te halen” (testpersoon 1b 10-02-01

50

22:50). Met deze uiting geeft ze aan de lijsten te evalueren en ze probeert vervolgens een consensus te zoeken in de lijsten van de testpersonen. In deze mail stelt ze na het opstellen van de lijsten een diagnose. Ze schrijft: “over het water zijn jullie het eens. Nou vooruit dan maar. Dus nu mogen we beginnen met de discussie.” Ze diagnosticeert dat water van alle groepsleden op de eerste plaats moet. In een daaropvolgende mail staat weer een voorbeeld van een taak- en procesroluiting. Ze probeert een consensus in de meningen van de testpersonen te verkrijgen door te schrijven: “en zijn jullie het ermee eens dat de regenjas op 15 kan? Dan hoeven we daar ook niet meer over na te denken.” (testpersoon 1b 09-02-01 12:00). In deze mail doet ze weer een taak- en procesroluiting. Ze probeert de lijsten van de overige groepsleden te evalueren door een overzicht van de verschillende lijsten op te stellen. Ze schrijft: “ik zal testpersoon 5b ook bij onze lijsten zetten”. Naar aanleiding van de opgestelde lijsten volgt weer een taak- en procesgerichte uiting in de vorm van een diagnose. Ze schrijft: “nou testpersoon 2b en ik zijn tegelijk aan het mailen en ik geloof dat we dezelfde top 7 hebben nu”. In een daaropvolgende mail, waar ze reageert op de mails van de andere testpersonen, probeert ze te bemiddelen in de meningen van de testpersonen. Ze zegt: ”jongens zullen we nu toch echt de eerste 7 definitief besluiten????” (testpersoon 1b 09-02-01 16:43). In een andere mail doet ze weer een taak- en procesroluiting in de vorm van een evaluerende opmerking, ze schrijft: “zijn we het dan eindelijk eens over 1 t/m 7: water, parachutes, knipmes, zout, kompas, luchtkaart, zaklantaarn?”. In een andere mail evalueert ze weer de stand van zaken, ze schrijft: ”goed testpersoon 4b: het staat nu als volgt. testpersoon 2b en ik zijn het helemaal met elkaar eens en testpersoon 5b had nog een kleine aanvulling (verandering), waar ik het ook weer helemaal mee eens ben en van testpersoon 3b hebben we al een tijdje niets gehoord maar ik vermoed dat zij het ook wel met ons eens zal zijn” (testpersoon 1b 09-02-02 21:59). Wanneer de deadline van het besluit begint te dringen, maakt testpersoon 1 een opmerking om de spanning te verminderen. Een opmerking om de spanning te verminderen hoort ook bij de taak- en procesrol. Ze schrijft: “jongens ik het gevoel dat we er bijna zijn.” (testpersoon 1b 10-02-01 13:17). Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat testpersoon 1b heel veel taak- en procesroluitingen heeft gedaan. Remmerswaal geeft aan in zijn boek dat de persoon die de taak- en procesrol heeft, vaak de leider van de groep is. In het geval van testpersoon 1b lijkt dit te kloppen. Dit idee wordt versterkt door de enorme deelname van testpersoon 1b aan het besluit. Testpersoon 1b heeft absoluut de meeste e-mails verstuurd. In deze e-mails stelde ze veel diagnoses vast van de situatie in de discussie op het moment. Tenslotte mailde testpersoon 1b het definitieve besluit. Dit is in het algemeen een taak van de leider van de groep. Dit feit benadrukt haar leidersrol in de groep extra. De functionele rol van testpersoon 2b in de groep was minder makkelijk vast te stellen dan de rol van testpersoon 1b. Testpersoon 2b doet in haar e-mails veel uitingen die bij de taakrol horen. Naast deze uitingen maakt testpersoon 2b in haar e-mails ook veel opmerkingen, die bij de disfunctionele rol horen. Een voorbeeld van een disfunctionele uiting staat al in haar eerste e-mail. Ze probeert met een uiting de sympathie van de groep te krijgen, door zichzelf te kleineren. Ze schrijft het volgende: “Na uitvoerig de lijstjes van testpersoon 4b, testpersoon 3b en testpersoon 1b te hebben bestudeerd en genoteerd moet er nu van mijn kant een reactie komen en dat valt niet mee kan ik jullie vertellen, maar goed ik ga een poging wagen.” (testpersoon 2b 08-02-01 21:55). In haar volgende e-mail doet ze weer een uiting, die bij disfunctioneel gedrag hoort. Ze schrijft: ”Water. Sorry testpersoon 1b ik vond je redenatie erg mooi, maar volgens mij moeten we eerst even op adem komen en een plan van aanpak maken en daar is een lekker glaasje water wel erg lekker bij denk ik.”. Met deze opmerking probeert ze sympathie te zoeken en met een grappige opmerking hangt ze ook nog de clown uit. In een andere mail van testpersoon 2b doet ze weer een uiting die bij de disfunctionele rol hoort. Ze schrijft: “het is niet eenvoudig, volgens mij gaat het ook redelijk langs elkaar heen.”

51

(testpersoon 2b 09-02-01 14:58). Ze kleineert zichzelf met deze opmerking een beetje. In een volgende e-mail van testpersoon 2b doet ze weer een uiting die bij de disfunctionele rol hoort. Ze schrijft: “En testpersoon 1b volgens mij is parachute stof waterdicht, de kipling tassen worden van diezelfde stoffen gemaakt, dus dan weet je het wel (dit was weer een leuk ditje en datje van…).” (testpersoon 2b 09-02-01 17:25). Ze probeert met deze opmerking een beetje de clown uit te hangen. In een andere mail begint ze met een geintje en hangt ze wederom een beetje de clown uit. Ze schrijft: “Op zaterdagochtend 12 nieuwe berichten wat ben ik toch populair!” (testpersoon 2b 10-02-01 11:42). Verderop in de e-mail staat weer een voorbeeld van haar disfunctionele rol tijdens de discussie. Ze maakt een opmerking om de sympathie van de groep te krijgen, ze schrijft: “Ik zal me maar bij de lijst aansluiten alleen ik vind de verbanddoos toch belangrijker dan het spiegeltje maar daar ben ik de enige in.”. Verderop in haar e-mail maakt ze ook nog een zelfbelijdende opmerking. Ze schrijft: “ Voor de rest ben ik het ermee eens alleen de verbanddoos boven het spiegeltje en ik ben gelukkig. Maar gezien de democratie is het meeste stemmen gelden dus ik leg me erbij neer.”. Haar opmerking heeft niets met het groepsdoel te maken. Aan het eind van de e-mail discussie maakt testpersoon 2b weer een aantal opmerkingen, die duidelijk zelfbelijdenis tonen. Ze schrijft in één van haar laatste mails: “Wij zijn de enige die de verbanddoos belangrijk vinden maar de rest niet dus we moeten concessies doen. Ik vind me na een paar keer slikken kan ik me wel in de lijst vinden.” (testpersoon 2b 10-02-01 13:19). Het één na laatste mailtje van testpersoon 2b geeft een duidelijk voorbeeld van haar disfunctionele rol. Ze maakt een zelfbelijdende opmerking: “Ondanks dat er niet naar mij geluisterd word ben ik het er wel mee eens ik moet wel!” (testpersoon 2b 10-02-01 13:22). Vooral aan het eind van de discussie maakt testpersoon 2b veel opmerkingen die bij disfunctionele rol horen. Tijdens de e-mail discussie had testpersoon 2b een disfunctionele rol in de groep. Testpersoon 3b heeft in haar e-mails voornamelijk veel uitingen gedaan, die bij de een taakrol horen. In haar tweede e-mail staat een duidelijk voorbeeld van haar taakrol in de groep. Ze geeft haar mening over een aantal plaatsen op de voorwerpenlijst, ze schrijft: “Ik heb de volgende suggesties voor deze plaatsen: 3. Knipmes, 4. Luchtkaart, 5. Kompas, 6. Zouttabletten.” (testpersoon 3b 09-02-01 11:16). In een andere e-mail geeft testpersoon 3b haar mening over de lijstvolgorde, ze zegt: “Ik geloof dat we het over de inhoud eens zijn, alleen de volgorde is soms nog verschillend. Testpersoon 2b en ik hebben de zouttabletten op 3 en het knipmes op 4 en testpersoon 1b heeft het knipmes op 3 en de zouttabletten op 4. Nu ik daar nog eens over nadenk is dat helemaal geen slecht plan. Aan alleen zouttabletten hebben we niets, we zullen toch ook water moeten hebben wat we kunnen vasthouden.” (testpersoon 3b 09-02-01 15:43). Ook de volgende mail van testpersoon 3b staat vol met taakgerichte uitingen. Ze geeft in deze e-mail wederom voornamelijk haar mening over de tot dusver opgestelde voorwerpenlijst. Ze schrijft: “De laatste drie staan bij iedereen op dezelfde plaats geloof ik zo. De lijst die lijkt op de van testpersoon 1b alleen ik heb het spiegeltje naar boven geplaatst en een keuze gemaakt tussen overjas en pistool en een keus gemaakt tussen overjas en pistool”. (testpersoon 3b 09-02-01-021:38). In een e-mail kort volgend op de vorige mail geeft testpersoon 3b weer haar mening, ze schrijft: “We hebben punt 8 en 11 precies omgekeerd, ik heb op 8 de spiegel en op 11 de verbanddoos en testpersoon 2b andersom. Ik blijf hier toch nog even bij want ik vind de spiegel echt belangrijk om mee te seinen en wonden kunnen we ook aftapen met andere voorwerpen, kleren, parachuttes, overjas etc.” (testpersoon 3b 09-02-01 21:50). In een volgende e-mail geeft testpersoon 3b weer haar mening over de voorwerpenlijst: “Ik vind het spiegeltje belangrijker dan het pistool omdat ik denk dat we ons ook zo wel kunnen verdedigen en stel je voor er rijden toeristen langs in een auto waar we bij op het dak zouden kunnen kruipen dan is dat toch erg frustrerend als we ze niet kunnen bereiken.” (testpersoon 3b 10-02-01 10:28). De

52

bovenstaande opmerkingen van de testpersoon 3b zijn enkele voorbeelden van haar uitingen. Al deze uitingen horen bij de taakrol. Testpersoon 3b heeft een taakrol in de discussie. Testpersoon 4b heeft net zoals testpersoon 2b voornamelijk veel uitingen gedaan, die bij een disfunctionele rol horen. Vanaf haar eerste e-mail hangt testpersoon 4b vaak de clown uit, met grappige opmerkingen. De argumenten in haar eerste e-mail zitten vol met clowneske opmerkingen, ze schrijft: “Ik heb eens zitten denken en ik zou mezelf niet zijn als ik niet mijn prioriteiten bij het voedsel en drinken zou leggen. Vandaar deze top 15: 1. 1/4 l. water (we moeten drinken met die hitte), 2. knipmes om de cactussen te slachten, zodat we kunnen drinken (cactusthee is in elk geval lekker!), 3.zouttabletten (we moeten het vocht binnen houden, dames! dan maar niet afvallen!), 4.parachuttes. Hier kunnen we onder slapen en schuilen tijdens de stormen in de woestijn en als verband gebruiken, door middel van het knipmes kunnen we zonnenpetten maken etc.(en enentueel kinky woestijnrokjes), 5.verbandoos en gaas (mochten we gewond raken tijdens deze barre tocht. of mocht er iets misgaan met het slachten van de cactussen), 6. spiegel (om te seinen, beesten te verblinden, vuur te maken en om te kijken of je haar nog goed zit), 7.boek met eetbare dieren in de woestijn (ik weet dat je langer zonder eten kan dan zonder drinken, maar voedsel is toch ook belangrijk), 8.pistool. in geval dat mijn hoofd de boze beesten en rovers niet op afstand wil houden is dit toch handig 9. zaklamp met batterijen (mochten we besluiten om snachts te bikkelen), 10. wodka (om gapende wonden te ontsmetten) (en voor tijdens de bonte anvond, geintje), 11.Kompas. Ik moet je zeggen dat dit normaal wel hoger in de lijst had gemoeten maar in de opdracht staat niet welke kant het dorp op is dus wellicht is het minder van toepassing in dit geval, laten we de woestijnrovers vragen welke kant we uit moeten., 12.zonnebrillen (parachuttes hebben we immers al gebruikt voor zonnepetten), 13. overjas (we hebben immers de parachuten al om te verknippen en verplakken, 14. luchtkaart. (we blijven toch met onze benen op de grond mag ik hopen)?, 15. regenjas (ik ga ervanuit dat we geen regen krijgen toch?).” (testpersoon 4b 08-02-01 18:09). Testpersoon 4b doet in het begin van de e-mail discussie uitingen, die bij de procesrol horen. Ze probeert voor het besluitvormingsproces regels te formuleren. Ze schrijft: “Tijd voor wat besluitvorming? Even een compromis hoor. Als testpersoon 1b dan instemt met het water hoger in de lijst brengen,dan hebben we in elk geval een voorwerp waar we het over eens zijn. (soory testpersoon 1b!) Stel dat ik dan mijn dierbare zoutabletten naar beneden doe en daarvoor in de plaats de luchtkaart..... ofzoiets.... Ik kom hier zelf niet echt uit denk ik. Maar snap je wat mijn bedoeling is? Laten we even gaan loten enzo. Of is er iemand die echt gekwetst is als zijn lijst naarde knoppen gaat, of is er iemand die echt iets zeker weet ofzo? tehulp!!! Zullen we de lijst anders in kleinere delen opsplitsen ofzo? ”(testpersoon 4b 09-02-01 10:00 uur). In een andere mail doet ze weer een uiting om voor het besluitvormingsproces regels te formuleren, ze schrijft: ”Ik ben in voor compromissluiting.” (testpersoon 4b 09-02-01 10:06). Er wordt echter niet gereageerd op haar geformuleerde regels voor het besluitvormingsproces. Als reactie hierop begint ze meer en meer de clown uit te hangen in haar e-mails. Een voorbeeld hiervan is: “Inderdaad met die vetreserves komt het wel goed. In geval van nood kan je altijd met behulp van het knipmes een zwembandje bij mij verwijderen wat we dan weer met het gaas uit de verbanddoos verbinden!” (testpersoon 4b 09-02-01 13:49). Testpersoon 4b blijft in de volgende e-mail ook de clown uithangen, ze schrijft: “En in plaats van op nummer 8 waar het boek staat dat we daar the gun doen? Kenne we lekkuhr schietuh!” (testpersoon 4b 09-02-01 14:03). In een e-mail daaropvolgend schrijft ze:” Testpersoon 3b, het pistool lijkt mij handig omdat wij ons als weerloze vrouwen moeten verdedigen enzo. Niet zozeer tegen de dieren (die draai ik immers met mijn blote handen de nek om) maar tegen van die roversbendes waar je van hoort. Ik weet niet meer of het pistool daadwerkelijk geladen was, maar ik denk dat het echt van pas kan komn. Bovendien kunnen we ons als we ons vervelen ook nog vermaken

53

door zo'n circusact, jeweetwel, bijvoorbeeld testpersoon 2b met een cactus op haar hoofd en testpersoon 1b die er van een afstand door de cactus moet schieten. Kortom multipurpose!!!” (testpersoon 4b09-02-01 20:43). Aan het eind van de e-mail discussie kan testpersoon 4b de discussie niet meer goed volgen, als reactie hierop trekt ze zich redelijk demonstratief terug en geeft aan niet meer mee te besluiten. Ze schrijft: “ Ik heb niet het idee dat ik doorkom dus laat me even weten waar het schip is gestrand, ik vind het allemaal best! Ik vind het al lang gezellig dat we met zijn vijven zijn gestrand! Houden jullie me even op de hoogte wat vanaf nummer 8 is geworden?” (testpersoon 4b 10-02-01 12:46). In haar volgende mail geeft ze op demonstratieve wijze aan zich van het besluit terug te trekken, ze schrijft:“ Ideetje, druk de lijst er gewoon door. Ahum, niet zo sociaal wenselijk maar ik ben om eerlijk te zijn het overzicht nog steeds kwijt en ik vraag me af of het nog komt. Zou je anders de rest van de lijst af willen maken hoe die volgens jou er uit moet zien? Ik heb het idee dat jij het best voor ogen hebt wat iedereen vind enzo. Ik sta daarom voor 100% achter je keuze.” (testpersoon 4b 10-02-01 13:05). Uit bovenstaande voorbeelden van het gedrag van testpersoon 4b blijkt dat ze een disfunctionele rol in de discussie heeft gehad. Testpersoon 5b heeft net zoals testpersoon 3b in haar e-mails voornamelijk veel uitingen gedaan die bij een taakrol horen. Testpersoon 5b geeft in de e-mail discussie heel vaak haar mening. In haar eerste mail geeft zij haar mening over hoe de lijst er uit moet zien, ze schrijft: “Ik heb een volgende selectie gemaakt van de mee te nemen voorwerpen.” (testpersoon 5b 09-02-01 05:10). Daarna volgt haar lijst met haar mening waarom het zo moet zijn. In haar daaropvolgende mail geeft ze haar mening over de keus van testpersoon 1b over een voorwerp op de lijst: “Het idee van testpersoon 1b met de parachutes water opvangen vind ik theoretisch erg goed. Ik zie ons dat echter in de praktijk nog niet uitvoeren. Ik zou tenminste niet weten hoe we dat gaan uitvoeren” (testpersoon 5b 09-02-01 11:21). In deze mail geeft ze nog meer haar mening over de opgestelde lijsten van anderen. Ze schrijft onder andere nog: “Ik vind wel testpersoon 2b's knipmes te laat in het lijstje, onze eerste opgave is overleven, dus water, dus cactussen opensnijden en maar hopen dat er nog wat vocht uitkomt.” In een volgende mail geeft ze informatie, ze schrijft: “Verder weet ik dat een mens behoorlijk lang zonder voedsel kan, volgens mij toch zeker wel een maand en we hebben toch ook nog de nodige vetreserves.” (testpersoon 5b 09-02-01 11:51). In een andere mail geeft testpersoon 5b weer haar mening over een opmerking van testpersoon 1b: ”Ik ben het helemaal met je eens dat het kompas en de luchtkaart erg belangrijk zijn, toen ik vannacht om 1.30 uur bezig was zag ik dat licht nog niet. We kunnen inderdaad wel lang zonder eten voordat we dood gaan, maar als we toch nog een beetje op krachten willen blijven lijkt dat boek me toch niet geheel overbodig.” (testpersoon 5b 09-02-01 13:13). In dezelfde mail geeft ze nog verder haar mening over argumenten van testpersoon 2b: ”Het idee van testpersoon 2b om met de zonnebrillen een vuurtje te maken lijkt me eigenlijk nog niet eens zo heel gek. Als we tijdens onze siesta vuur maken kunnen we misschien toch zichtbaar zijn (voor eventuele zoekakties georganiseerd door onze families) en ondertussen uitrusten”. In een mail vrij snel na de vorige geeft testpersoon 5b wederom haar mening, ze schrijft: ”Ik heb ook even stilgestaan bij de gedachte om maar in de buurt van het neergestorte vliegtuig te blijven. Maar ik denk toch niet dat dit verstandig is.” (testpersoon 5b 09-02-01 13:33). In een andere mail geeft ze de groep informatie: ”De zaklantaarn op nr 7 is misschien niet zo'n slecht idee, het wordt nl. meestal wel vroeg donker op die breedtegraad.” (testpersoon 5b 09-02-01 15:49). Kort daarop geeft ze in de volgende mail weer haar mening: ”Bij nader inzien raak ik er steeds meer van overtuigd dat de parachutes waterdicht zijn, ze zijn tenslotte ook luchtdicht en stel dat het zou regenen tijdens een sprong dan moeten ze niet opeens zo doorweekt worden dat ze dichtklappen, dus vandaar toch de regenjas op de laatste plaats.” (testpersoon 5b 09-02-01 16:05). Ook in de rest van deze mail geeft ze anderen haar mening en probeert hen met

54

argumenten te overtuigen. In een volgende mail geeft testpersoon 5b weer haar mening, ze schrijft: “Ik ben ook wel bereid om een concessie te doen wat betreft 8 en 9, maar het spiegeltje vind ik wel belangrijker dan het pistool, dus daarin ga ik weer mee met testpersoon 3b.” (testpersoon 5b 10-02-01 10:46). Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat testpersoon 5b voornamelijk haar mening heeft gegeven. Het geven van je mening is een uiting die bij de taakrol hoort. Testpersoon 5b had een taakrol in de e-mail discussie. 4.3.6 Groep B: besluitvormingsprocedures van de groep bij de e-mail discussie Het besluit is tot stand gekomen door het uitoefenen van druk op de tegenstanders. Er werd druk uitgeoefend door drie groepsleden op de overige twee groepsleden. Aanwijzingen hiervoor zijn uit verschillende delen van meerdere e-mails gehaald. De eerste mail waar druk wordt uitgeoefend op de anderen is van testpersoon 1b. Ze schrijft: “testpersoon 5b, testpersoon 3b en ik zijn het alvast best wel eens op de meeste punten.” (testpersoon 1b 10-02-01 09:59). Oftewel: overige twee testpersonen, jullie zijn de minderheid, pas je maar aan. Later in de mail schrijft ze: “is iedereen het verder eens met de lijst van testpersoon 3b, net als testpersoon 5b? Dan zijn we snel klaar”. Dit is weer een opmerking om druk uit te oefenen op de andere twee testpersonen. Verderop in de mail schrijft ze: “ik hoop dat we er nu snel uit kunnen zijn. Ben het een beetje zat, het duurt wel lang he en we lullen zo vaak langs elkaar heen”. Ze oefent hiermee indirect dwang uit op de anderen om snel te besluiten, want ze heeft geen zin meer. Het is duidelijk dat testpersoon 1b met deze zinnen een flinke druk uitoefent op de overige testpersonen om mee te gaan in dit besluit. Testpersoon 5b (testpersoon 5b 10-02-01 10:46) begint vervolgens ook druk uit te oefenen op de andere testpersonen, ze schrijft: “dus testpersoon 2b en testpersoon 4b, kom op reageren, dan kunnen we een beslissing nemen”. Ze zegt indirect: neem onze lijst over, dan kunnen we een beslissing nemen. De overige testpersonen wordt eigenlijk geen ruimte gegeven om een andere lijst te presenteren. Testpersoon 2b geeft op deze woorden in haar mail (testpersoon 2b 10-02-01 11:42) de volgende reactie: “Maar gezien de democratie is het meeste stemmen gelden dus ik leg me erbij neer”. Testpersoon 2b is het eigenlijk niet eens met de lijst, maar door de groepsdruk van met name testpersoon 1b en testpersoon 5b legt ze zich bij het besluit neer. Later blijkt dat testpersoon 4b een andere voorkeurslijst heeft. Testpersoon 1b geeft hierop een reactie, waarmee ze druk uitoefent op testpersoon 4b om zich aan te sluiten bij de meerderheid. Testpersoon 1b schrijft: “oh mijn god komt dit ooit goed??? Oke dan poging nummer zoveel, volgens mij stond kaart voor kompas, testpersoon 4b, mee eens?” (testpersoon 1b 10-02-01 12:10). Vooral met de uiting “oh mijn god komt dit ooit goed???” wordt flinke druk uitgeoefend op testpersoon 4b. Testpersoon 4b blijkt een andere voorkeurslijst te hebben, maar de reactie van testpersoon 1b zegt indirect dat als testpersoon 4b zich niet aansluit bij de lijst, het mis gaat. In een latere mail gaat testpersoon 1b met hoofdletters schrijven om het besluit door te drukken, ze schrijft: “DIT IS DE LIJST DIE TESTPERSOON 5B MAAKTE NA DESKUNDIGE ANALYSE VAN ALLE VOORGAANDE LIJSTEN!!” (testpersoon 1b 10-02-01 13:17). Oftewel: waag het niet om het hier niet mee eens te zijn, dit is wat jullie allemaal willen. Uit deze genoemde voorbeelden wordt het duidelijk dat de besluitvormingsprocedure in dit besluitvormingsproces niet democratisch is geweest. Het besluit is door het uitoefenen van druk op de tegenstander tot stand gekomen. 4.4 Groep B: Beschrijving resultaten van de face-to face discussie (Nasa-opdracht) Groep B heeft na het besluit in de e-mail situatie een tweede besluit genomen in de face-to-face situatie. Het probleem waarover ze een besluit hebben genomen is het Nasa-probleem. De groep heeft anderhalf uur gekregen om het besluit te nemen. Deze tijd hebben ze bijna volledig gebruikt. Ook voor deze groep is het probleem met een inleidende tekst persoonlijker

55

gemaakt om het enthousiasme en de inzet van de groepsleden te vergroten. Het onderzoek is zonder problemen verlopen. 4.4.1 Groep B: uitingen tijdens de face-to-face discussie Met het observatiesysteem van Bales kunnen de uitingen van de groepsleden gecategoriseerd worden. Het categoriseren van de uitingen wordt op dezelfde wijze gedaan als bij groep A in de face-to-face discussie. In deze face-to-face discussie komen uitingen voor die in meerdere categorieën tegelijk van Bales passen. Een voorbeeld hiervan is: “Een sterrenkaart daar kan je op zien welke sterren er staan, maar wat moet je daarmee.” Testpersoon 5b geeft met deze uiting informatie, maar vraagt tevens om een mening. In de categorie positief sociaal-emotionele expressies zijn er in totaal 158 uitingen gedaan. De onderverdeling van dit type uitingen is: er is 3 keer solidariteit getoond, er is 54 maal een ontlading van spanning getoond (voornamelijk in de vorm van humor) en er is 101 maal een blijk van instemming geuit. Verder is er in totaal 282 keer een actief instrumentele uiting gedaan. De onderverdeling van de actief instrumentele uitingen is hier als volgt: er is 1 keer een suggestie gegeven, er is door de groepsleden maar liefst 218 keer een mening geuit en 63 keer werd informatie gegeven. In de categorie passief instrumentele expressies zijn er in totaal 148 uitingen gedaan. Dit type uitingen kan als volgt onderverdeeld worden: er is 58 keer gevraagd om meer informatie, er is 90 maal om een mening gevraagd en er is niet éénmaal om een suggestie gevraagd. In de negatief sociaal-emotionele expressies zijn de minste uitingen gedaan, in totaal slechts 22. Deze categorie is als volgt opgesplitst: er is 22 keer een blijk van verschil van mening gegeven, er is geen spanning getoond door de groepsleden en er is ook geen vijandigheid geuit door de groepsleden. In onderstaande staafdiagram zijn de aantallen en soorten uitingen van groep B in het face-to-face ten aanzien van het Nasa-besluit weergegeven.

4.4.2 Groep B: mate van deelname van de groepsleden tijdens de face-to-face discussie

Schematisch overzicht uitingen groep B face-to-face discussie

3

54

101

1

218

63 58

90

220 00

-5

45

95

145

195

245

Toont solid

arite

it

Toont ontla

ding van sp

anning

Geeft

blijk va

n inste

mming

Geeft

sugges

tie

Geeft

mening

Geeft

info

rmati

e

Vraag

t om in

form

atie

Vraag

t om

men

ing

Vraag

t om su

ggestie

Geeft

blijk va

n vers

chil i

n men

ing

Toont span

ning

Toont vija

ndigheid

56

De mate van deelname van de testpersonen van groep B wordt op dezelfde wijze bepaald als voor groep A. De resultaten van het tellen van het aantal relevante uitingen zijn in onderstaand taartdiagram aangegeven:

Het aantal uitingen van testpersoon 1b en testpersoon 2b is ongeveer gelijk. Hun deelname aan het besluitvormingsproces is gemiddeld. Het aantal uitingen van testpersoon 3b is duidelijk veel minder dan van de overige groepsleden. Haar deelname aan het besluitvormingsproces is het kleinst. Het aantal uitingen van testpersoon 4b en testpersoon 5b is ongeveer gelijk. Hun deelname aan het besluitvormingsproces is in verhouding tot de overige groepsleden het grootst. 4.4.3 Groep B: kwaliteit van het besluit van de face-to-face discussie De kwaliteit van dit besluit wordt op dezelfde wijze bepaald als bij de andere besluiten. Om de factor juistheid te bepalen is ook hier het systeem van Pfeiffer en Jones gebruikt worden (Pfeiffer & Jones 1969: 52). Het scoreverschil van groep B is 42 (zie bijlage 9). De score van dit besluit is vrij laag. De literatuur geeft aan dat tussen de 40 en 50 punten verschil een redelijke score behaald is. De juistheid van het besluit is redelijk. In de literatuur wordt aangegeven, dat het gehele besluitvormingsproces ongeveer anderhalf uur mag duren (Antons 1976: 52). Groep B is zeer traag geweest. Het nemen van het besluit heeft de groep bijna meer dan de toegestane tijd gekost. Er heeft een tijdwaarschuwing moeten plaatsvinden om de groep aan te sporen het besluit definitief te nemen. Groep B heeft net voldaan aan de factor tijdigheid van het besluit. De volgende factor waar naar gekeken zal worden om de kwaliteit van het besluit te bepalen, zijn de uiteindelijk gebruikte argumenten. De groep is uiteindelijk tot de volgende voorwerpenlijst gekomen, die hieronder beschreven staat. Tevens wordt bij deze lijst direct aangegeven of het argument feitelijk is en overeenstemt met de argumentatie van de correcte voorwerpenlijst (zie bijlage 14 voor de correcte argumenten). 1. Zuurstoftanks. De groep geeft hiervoor het volgende argument: “Zuurstof is essentieel om

te leven”. Dit argument is feitelijk en stemt geheel overeen met het argument van de goede voorwerpenlijst.

2. Water. Het argument dat ze geven is min of meer hetzelfde argument als voor de zuurstof, ze geven aan dat water essentieel is om te leven. Dit argument is feitelijk en stemt overeen met het argument van de goede voorwerpenlijst.

Groep B: uitingen per testpersoon

186

195

151254

252 testpersoon 1b

testpersoon 2b

testpersoon 3b

testpersoon 4b

testpersoon 5b

57

3. Vuurpijlen. De groep geeft hiervoor als argument: “Vuurpijlen geven ons licht zodat we zien wat we mee moeten nemen.” Dit argument is niet feitelijk, maar een veronderstelling van de groep. Ze veronderstellen dat het te donker op de maan is om wat te zien. Verder stemt dit argument niet overeen met het argument van de goede voorwerpenlijst. Het goede argument voor de vuurpijlen moet zijn dat ze gebruikt kunnen worden om een noodsignaal binnen gezichtsafstand te kunnen zenden (zie bijlage 14).

4. Rubberboot. De groep geeft als argument: “Van de boot maken we een soort raket, we komen dan sneller vooruit.” Dit argument is niet feitelijk, het is een veronderstelling van de groep. Ze gaan ervan uit dat ze zich, zittende in de boot, zwevend over het maanoppervlak kunnen voortbewegen. Het argument stemt niet overeen met het argument van de goede lijst voor dit voorwerp. Het correcte argument hoort te zijn dat de rubberboot door de groep gebruikt kan worden om zich over kloven heen voor te bewegen (zie bijlage 14).

5. Nylon touw. De groep geeft hiervoor de volgende argumenten: “Het touw is nodig om de overige voorwerpen aan de boot vast te binden en met het touw kunnen we ons aan elkaar vastbinden.” De argumenten zijn feitelijk, maar stemmen totaal niet overeen met het argument van het touw uit de goede lijst. Het nylon touw kan gebruikt worden voor het vervoer van gewonden en het beklimmen van de bergen (zie bijlage 14).

6. Parachutezijde. Het argument dat ze hiervoor geven is, dat het parachutezijde kan dienen als remsysteem voor hun raketboot. Dit argument is niet feitelijk, het is een veronderstelling. Ze gaan ervan uit dat ze een raketboot hebben kunnen maken. Het argument stemt ook helemaal niet overeen met het argument waar dit voorwerp voor zal kunnen dienen volgens de goede lijst. De correcte voorwerpenlijst geeft voor het parachutezijde de argumentatie dat het kan beschermen tegen de felle zonneschijn (zie bijlage 14).

7. Sterrenkaart. Hun argument daarvoor is: “We moeten de weg kunnen vinden.” Dit argument is feitelijk en stemt geheel overeen met het argument voor de sterrenkaart van de goede lijst.

8. Zender op zonne-energie. Het argument dat de groep hiervoor geeft, is het kunnen seinen van noodsignalen naar het moederschip. Dit argument is feitelijk en stemt overeen met het argument van de goede lijst.

9. Pistolen. De groep geeft hiervoor als argument dat de pistolen gebruikt kunnen worden om de vuurpijlen mee aan te schieten. Dit argument is feitelijk. Het stemt echter niet overeen met het argument dat gebruikt wordt in de correcte lijst. De pistolen kunnen gebruikt worden om een apparaat te maken om zichzelf voort te bewegen (zie bijlage 14).

10. Melkpoeder. De groep geeft hiervoor als argument dat het nodig is voor energie om zich te kunnen voortbewegen op de maan. Dit argument is feitelijk en stemt overeen met het argument dat gebruikt wordt voor het melkpoeder van de goede lijst.

11. EHBO-koffer met de injectienaalden. De groep geeft hiervoor als argument, dat de injectienaalden kunnen dienen om de melkpoeder en het water te mixen en om het zo naar binnen te krijgen. Dit argument is niet feitelijk en stemt niet overeen met het argument van de goede lijst. Het goede argument is dat de inhoud van de EHBO-koffer, pillen en injecties waardevol zijn (zie bijlage 14).

12. FM-ontvanger. De groep geeft hiervoor als argument dat de radiografische straling mogelijk geregistreerd kan worden en ze zo gered kunnen worden.

58

Het is een niet-feitelijk argument, het is een veronderstelling van de groep. Verder stemt het argument ook niet overeen met het argument dat gebruikt wordt in de goede lijst. Het correcte argument voor de FM-ontvanger is dat het niet werkt op de maan (zie bijlage 14).

13. Levensmiddelen. Het argument dat ze hiervoor geven is dat er gegeten moet worden. Dit is een feitelijk argument en stemt overeen met het argument van de goede lijst.

14. Lucifers. De groep geeft als argument: “Lucifers zijn nutteloos omdat er niet genoeg zuurstof op de maan is.” Het is een feitelijk argument en het stemt overeen met het argument van de goede voorwerpenlijst voor de lucifers.

15. Kooktoestel. Als argument hiervoor geven ze aan dat het totaal nutteloos op de maan is, vanwege gebrek aan zuurstof op de maan. Dit argument is feitelijk, maar stemt niet overeen met het argument uit de goede lijst. Het goede argument voor het kooktoestel is dat het alleen nuttig is voor landing op de donkere zijde van de maan (zie bijlage 14).

De gebruikte argumenten zijn in het algemeen allemaal feitelijk, maar stemmen merendeels niet overeen met de argumenten van de voorwerpen van de correcte lijst. Op de door groep B gekozen voorwerpenlijst zijn zeven voorwerpen voorzien van argumenten, die feitelijk zijn en geheel overeenstemmen met de argumenten van de correcte lijst. Verder heeft de groep drie feitelijke argumenten genoemd, die niet overeenstemmen met de argumenten van de correcte lijst. Tenslotte heeft de groep vijf keer een niet-feitelijk argument gebruikt om een voorwerp te plaatsen op de voorwerpenlijst. Deze argumenten waren veronderstellingen van de groep. De argumenten stemmen uiteraard niet overeen met de argumenten van de correcte lijst. In totaal zijn voor acht voorwerpen argumenten gebruikt, die niet overeenstemmen met de argumenten van de voorwerpen voor de goede lijst. Iets meer dan de helft van de voorwerpen zijn met verkeerde argumenten geplaatst, er zijn zeven voorwerpen met goede argumenten geplaatst. De argumenten die gebruikt zijn om een voorwerp te plaatsen zijn redelijk. De drie factoren die de kwaliteit van een besluit bepalen, zijn grondig geanalyseerd en dit levert de volgende resultaten op: de factor tijdigheid van het besluit is redelijk, de factor juistheid is redelijk en de factor uiteindelijke argumenten om een voorwerp te plaatsen is redelijk. De kwaliteit van het besluit is dus redelijk. 4.4.4 Groep B: mate van instemming met het besluit na de face-to-face discussie Hieronder staat een schema van de toekenning van cijfers door de testpersonen van groep B (zie ook bijlage 10). Testpersoon: Cijfer: Testpersoon 1b 7 Testpersoon 2b 7 Testpersoon 3b 8 Testpersoon 4b 8 Testpersoon 5b 7 Gemiddeld mate van instemming 7.4 De mate van instemming met de uiteindelijke lijst is voldoende, de groep is redelijk tevreden.

59

4.4.5 Groep B: rolgedrag van de groepsleden tijdens de face-to-face discussie De functionele rollen van de groepsleden in dit besluitvormingsproces zijn op dezelfde wijze bepaald als voor de leden van groep A in de face-to-face situatie (zie paragraaf 4.1.5). Onderstaande schema geeft het functioneel rolgedrag van per testpersonen kort weer. Testpersoon: Functioneel rolgedrag: Testpersoon 1b Taakrol Testpersoon 2b Taakrol Testpersoon 3b Procesrol Testpersoon 4b Taakrol Testpersoon 5b Taakrol Testpersoon 1b heeft een taakgerichte rol in het besluitvormingsproces gehad. Tijdens de discussie vraagt en zoekt ze opvallend veel naar meer informatie. Het zoeken en vragen naar informatie is de meerderheid van haar taakgerichte uitingen. Een voorbeeld hiervan, bij de discussie over het melkpoeder, is dat ze haar groepsgenoten letterlijk vraagt om uit te leggen, hoe ze het melkpoeder denken te vermengen met het water. Ze zegt: ”Waarin kan dat dan, hoe doe je dat dan zonder dat het wegstroomt, wegzweeft?” Een ander duidelijk voorbeeld waar ze de groep weer om informatie vraagt, is bij de discussie over de rubberboot als vervoersmiddel. Ze zegt: “Die boot, gaan we die echt voor vervoer gebruiken en zijn daar alleen CO2-flessen voor nodig, ik weet gewoon niet of het echt werkt?” Ook in de discussie over de FM-ontvanger zoekt testpersoon 1b naar informatie, ze zegt: “Ik wil er best mee instemmen, maar dan moet je echt goed uitleggen waarom, want ik snap er echt geen zak van waarom een FM-ONTVANGER zo nuttig zal zijn.” In de discussie over het nut van de vuurpijlen zoekt testpersoon 1b weer naar informatie. Ze vraagt: “Hoe lang brandt een vuurpijl?” Testpersoon 1b heeft in dit besluitvormingsproces duidelijk een taakrol. Testpersoon 2b heeft ook een taakrol in het besluitvormingsproces. Gedurende het besluitvormingsproces doet zij uitingen om haar mening te geven, om informatie te geven, om informatie te zoeken en om meningen te zoeken. Een voorbeeld van het geven van haar mening: “Ik denk dat parachutezijde en de pistolen nog wel enigszins belangrijk zijn”. Een voorbeeld waar ze informatie geeft over de CO2-flessen is: ”Misschien moeten we die CO2- flessen gebruiken om ons voort te bewegen en de pijlen daar aan vastbinden.” Een voorbeeld van het zoeken naar informatie: “Is er echt een donkere en een lichte kant van de maan, is er echt een scheiding?” Testpersoon 2b zoekt naar een mening in de discussie over de FM-ontvanger. Ze vraagt aan de groep: “Waarom hebben we het inderdaad nodig?” Testpersoon 2b heeft in het besluitvormingsproces alleen maar uitingen gedaan die bij de taakrol horen, ze heeft een taakrol in het besluitvormingsproces. Testpersoon 3b heeft een procesrol in de discussie. Ze heeft wel uitingen gedaan die bij de taakrol horen, zoals het geven van haar mening. Toch horen de meeste van haar uitingen tijdens het besluitvormingsproces bij de procesrol. Testpersoon 3b doet heel veel uitingen om mee aan te geven dat ze de meningen, ideeën en informatie van de groepsleden volgt en/of dat ze ermee instemt. Ze is de volger van het besluitvormingsproces. Ze stemt bijvoorbeeld in met het nut van de vuurpijlen en de plaats ervan op de voorwerpenlijst. Testpersoon 4b stelt voor om vuurpijlen helemaal op 1 te zetten. Testpersoon 2b zegt daarop: “Je moet wel ademhalen om die vuurpijlen af te steken.”. Testpersoon 3b stemt in met dit idee, ze zegt: “Ja, dat denk ik ook.” Iets later in de discussie over de vuurpijlen stemt ze weer in met de mening van testpersoon 2b. Iemand vraagt hoe ze wat kunnen vinden in het donker, zonder het licht van de vuurpijlen. Testpersoon 2b zegt: “Dan is het een kwestie van wat je het eerst vindt.”

60

Testpersoon 3b stemt met dit idee in en zegt: “Inderdaad, op de tast”. Een ander voorbeeld van de instemming van testpersoon 3b met een andere testpersoon: testpersoon 4b wil het parachutezijde hoger op de lijst dan de pistolen. Testpersoon 3b zegt: “Ik ook ja.” Tenslotte stemt ze in met de plaats van het blik levensmiddelen op de lijst. Testpersoon 5b zegt: “blik op 12 en FM op 13.” Testpersoon 3b reageert met: ”Ja, hahaha blik gaat met stip naar boven.” Testpersoon 3b doet niet veel uitingen waarmee ze een stempel drukt op het besluitvormingsproces. Ze heeft in het besluitvormingsproces een procesrol. Testpersoon 4b heeft ook veel taakgerichte uitingen gedaan. Ze heeft veel uitingen gedaan die initiatief- en actiefgericht zijn, haar uitingen zijn erop gericht het besluitvormingproces zo vlot mogelijk te laten verlopen. In het besluitvormingsproces ontstonden veel discussies waarbij het werkelijke punt van onderwerp steeds minder het discussieonderwerp was. Op zulke momenten in de discussie deed testpersoon 4b vaak een initiatief- en activiteituiting, waarbij ze het probleem opnieuw formuleerde. In een warrige discussie over de vuurpijlen en de zender zegt ze bijvoorbeeld: “We willen dus dat het moederschip weet waar we zitten en daarvoor hebben we dus een communicatiemiddel nodig. En daarom zitten we nu te denken wat is handiger die vuurpijlen of die zender. Dus het communicatiemiddel gaat toch omhoog?” Ze probeert het probleem opnieuw te formuleren, om het besluitvormingsproces vlotter te laten verlopen. Een ander voorbeeld van een initiatief- en activiteituiting (ze herformuleert een probleem): “We gaan dus op zoek naar een andere manier van vervoer.” Nog een voorbeeld van een opmerking om de kern van het probleem in de discussie te herformuleren, is: “Gaan we lopen of gaan we met een motor?” Testpersoon 4b heeft verder in het besluitvormingsproces veel om informatie en om meningen gevraagd. Ze vraagt bijvoorbeeld: “Wat is een sterrenkaart?” en ”Dat kooktoestel daar kunnen we ook niet mooi licht mee maken, nee hè? Dat is gewoon loos?” Testpersoon 4b zoekt ook naar meningen, bijvoorbeeld: “Parachutezijde, waar mikken we die?” en ”Wil je die pistolen als vervoermiddel gebruiken?” De uitingen van testpersoon 4b horen duidelijk bij de taakrol. De functionele rol van testpersoon 4b in het besluitvormingsproces is een taakrol. Testpersoon 5b heeft ook veel taakgerichte uitingen gedaan, zij gaf veelal duidelijk haar mening en voornamelijk veel informatie. De informatie die zij gaf was grotendeels door haar zelf bedacht, maar ze bracht het op zodanige wijze dat ze de hele groep overtuigde. Een aantal voorbeelden van voorwerpen die door haar toedoen duidelijk hoger of lager op de voorwerpenlijst zijn geplaatst, zijn de FM-ontvanger, de rubberboot, de vuurpijlen en de zender op zonne-energie. De discussie over de rubberboot, waar testpersoon 5b duidelijk twee groepsleden overtuigt, ging als volgt. Testpersoon 1b zegt: “Die boot, gaan we die echt voor vervoer gebruiken en zijn daar alleen CO2-flessen voor nodig, ik weet gewoon niet of het echt werkt?” Testpersoon 4b stemt met haar gevoelens over de boot in. Testpersoon 5b antwoordt hierop: “Volgens mij wel, het moet wel zoiets zijn natuurlijk, we kunnen toch niet 300 kilometer lopen. Als je nou een fles haarlak hebt daar zit dus kooldioxide in, om die drijfgassen om die druk te hebben. Als je CO2-flessen hebt en die draai je wat open voor druk. Misschien werkt die boot al wel als vervoersmiddel.”. Door het geven van deze zelfbedachte informatie overtuigt ze de groep volledig. De discussie over de FM-ontvanger, waarbij testpersoon 5b het merendeel van de groep overtuigt, ging als volgt. Testpersoon 5b zegt: ”Jongens ik heb een gevoel, die FM-ontvanger is belangrijk, vertrouw op mij”. Testpersoon 1b en testpersoon 2b zijn niet overtuigd en vragen om meer argumenten. Dan volgt een antwoord van testpersoon 5b waarmee ze de meeste groepsleden overtuigt, ze zegt: “je draait gewoon wat draadjes om en dan kan je ermee zenden”. De manier waarop ze informatie verschafte heeft de groep overtuigd. Wie niet overtuigd was, kon zelf niets beters bedenken. De discussie waar testpersoon 5b de groep overtuigt van het nut van de vuurpijlen

61

en over de zender op zonne-energie ging als volgt. Testpersoon 5b geeft de volgende argumentatie: “De zender werkt op zonne-energie. We hebben licht met de vuurpijlen, dan kunnen we die zender toch ook laten werken op dat licht. Je rekenmachine werkt ook op kunstlicht”. Testpersoon 1b twijfelt en vraagt zich af of een vuurpijl wel lang genoeg brandt om een zonne-energiezender te laten werken. Testpersoon 5b geeft daarop heel stellig het antwoord: “Een vuurpijl die brandt heel lang”. Testpersoon 5b heeft in de discussie voornamelijk haar mening gegeven, ook heeft ze veel informatie gegeven aan de groep. Deze twee uitingen die ze voornamelijk gedaan heeft horen bij de taakrol. De functionele rol van testpersoon 5b in de groep is duidelijk de taakrol geweest. 4.4.6 Groep B: besluitvormingsprocedure van de groep bij de face-to-face discussie De manier waarop het besluit tot stand is gekomen is door werkelijke overeenstemming. Er is nergens groepsdruk gebruikt en er heeft ook geen kliekvorming plaatsgevonden. Iedereen heeft tot op het laatst in het besluitvormingsproces haar mening kunnen geven. Over veel voorwerpen heeft een heel uitvoerige discussie plaatsgevonden, waarin elk groepslid heel uitgebreid haar mening heeft kunnen geven. Opvallend in deze besluitvormingsprocedure is dat in de discussies de ideeën en informatie van testpersoon 5b vaak doorslaggevend geweest zijn in het besluitvormingsproces. Testpersoon 5b heeft het besluitvormingsproces sterk beïnvloedt. Ze heeft door haar manier van vertellen de groep veelal weten te overtuigen van haar mening. Een aantal voorbeelden van voorwerpen die door haar toedoen duidelijk hoger of lager op de voorwerpenlijst zijn geplaatst, zijn de FM-ontvanger, de rubberboot, de vuurpijlen en de zender op zonne-energie. Ondanks dat testpersoon 5b vaak haar mening zeer overtuigend verteld heeft aan de groep en dat ze aan het eind van het besluitvormingsproces redelijk dominant was in haar uitingen, heeft ze niet haar mening doorgedrukt en opgelegd aan de groepsleden. Ze wist de groepsleden goed te overtuigen. Het besluit is door werkelijke overeenstemming tussen de groepsleden tot stand gekomen.

Hoofdstuk 5 Vergelijking van de onderzoeksresultaten In dit hoofdstuk zullen de resultaten met elkaar vergeleken worden om de eventuele effecten van e-mail op het besluitvormingsproces vast te stellen. Uit de vergelijkingen zouden eventuele verschillen tussen de communicatiesituaties vastgesteld kunnen worden en deze verschillen zouden kunnen wijzen op een effect van het medium e-mail op de besluitvorming ten opzichte van besluitvorming in een face-to-face situatie. Een verschil in soorten uitingen, zou op een verschil in groepsgevoelens in beide communicatiesituaties kunnen duiden. De uitingen drukken het groepsgevoel van de groep uit, zo wijzen bijvoorbeeld veel negatief-sociaal emotionele uitingen erop dat er veel irritaties zijn in de groep. Verschil in soorten uitingen zou op een verschil in groepsgevoel kunnen duiden in de e-mail situatie, dit zou dus een effect van het medium e-mail op de uitingen kunnen zijn. Bijvoorbeeld als er in de e-mail situatie meer actief taakgerichte opmerkingen en minder positief sociaal-emotionele opmerkingen gemaakt worden dan in de face-to-face situatie, dan zou dit aan kunnen beteken dat het effect van e-mail is dat de groepsleden zich meer met hun taak bezig houden en weinig irritaties hebben. Een vastgesteld verschil op het toetspunt van kwaliteit van het besluit, zou erop kunnen wijzen dat er in een discussie in een e-mail situatie kwalitatief betere besluiten genomen worden dan in de face-to-face discussie. Als bijvoorbeeld zou blijken dat in e-mail situatie betere besluiten genomen worden, dan zou dit het effect van het medium e-mail op de besluiten zijn. Een vastgesteld verschil op het toetspunt van de algemene mate van instemming zou kunnen betekenen dat er meer of minder tevredenheid met het besluit is. Een hoge mate van instemming zou kunnen wijzen op een hoge mate van tevredenheid met het

62

besluit. Als bijvoorbeeld zou blijken dat na de e-mail discussie de mate van instemming met het besluit veel hoger is dan na de face-to-face discussie, dan zou het effect van het medium e-mail op de besluitvorming zijn dat de groepsleden meer tevreden zijn met het besluit. Een vastgesteld verschil op het toetspunt van de besluitvormingsprocedure, zou kunnen aangeven of er wel of niet druk gebruikt is van groepsleden op de overige groepsleden om een besluit te vormen. Een besluitvormingsprocedure geeft aan hoe het besluit tot stand is gekomen. Als bijvoorbeeld zou blijken dat in de e-mail situatie in de besluitvormingsprocedure werkelijke overeenstemming ontstaat en in de face-to-face situatie in de besluitvormingsprocedure druk uitgeoefend wordt op bepaalde groepsleden, dan zou dat gezien kunnen worden als een aanwijzing dat de besluitvormingsprocedure per e-mail eerlijker voor alle groepsleden verloopt. Een vastgesteld verschil op het vijfde toetspunt de mate van deelname met het besluit, zou kunnen betekenen dat er in een discussie in een e-mail situatie of in een discussie in een face-to-face situatie de mate van deelname van de groepsleden meer democratisch is. Als bijvoorbeeld zou blijken dan in e-mail de mate van deelname van de groepsleden meer gelijk is, dan zou het effect van het medium e-mail op de besluitvorming zijn dat de deelname aan het besluit meer democratisch is. Een vastgesteld verschil op het laatste toetspunt, te weten het functioneel rolgedrag van de groepsleden, zou de mate van betrokkenheid van de testpersonen met het besluit kunnen tonen. Als bijvoorbeeld zou blijken dat tijdens e-mail discussies veel groepsleden disfunctioneel rolgedrag hebben, dan zou het effect van het medium e-mail op de besluitvorming zijn dat het functioneel rolgedrag van de groepsleden vervelender is en dat men minder betrokken is bij het besluit dan in de face-to-face situatie. Voordat er werkelijk dergelijke conclusies getrokken kunnen worden zullen eerst in paragraaf 5.1 de resultaten van groep A en groep B over dezelfde besluiten in de twee communicatiesituaties met elkaar vergeleken worden. Uit deze vergelijkingen kunnen een aantal conclusies getrokken worden over het effect van e-mail op het besluitvormingsproces. In paragraaf 5.2 worden de groepsleden met zichzelf vergeleken in de twee communicatiesituaties. Ook uit deze vergelijkingen kunnen een aantal conclusies opgesteld worden over het effect van e-mail op het besluitvormingsproces. Paragaaf 5.3 gaat in op het overige effect van het medium e-mail op het besluitvormingsproces. Tenslotte zullen in paragraaf 5.4 de uiteindelijke conclusies van de vergelijkingen vergeleken worden met de opgestelde hypotheses uit paragraaf 3.1. 5.1 Vergelijking van de onderzoeksresultaten tussen de groepen De opzet van dit onderzoek als basis experiment lijkt in eerste instantie een logische optie. Een basis experiment werkt als volgt: er worden twee groepen gekozen die op elkaar lijken. Eén groep zal de controlegroep zijn. In het geval van dit experiment is dit de groep die het besluit in de face-to-face situatie neemt. De andere groep is de experimentgroep, deze groep neemt hetzelfde besluit in de e-mail situatie. Door de experimentgroep met de controlegroep te vergelijken, kan het effect van het medium e-mail op de besluitvorming geanalyseerd worden (Babbie 1998: 237). Voor de methode van het basis experiment is het nodig om twee groepen te kiezen die zoveel mogelijk overeenkomsten vertonen. Om te zorgen dat de groepen vrijwel identiek zijn, is bij de opzet van het onderzoek rekening gehouden met factoren die dit bepalen. Deze factoren zijn de groepssamenstelling, de groepsomgeving, de groepsstructuur en het soort besluit dat de groep moet nemen. In hoofdstuk 2 zijn de factoren groepssamenstelling, groepsomgeving en groepsstructuur uitvoerig besproken. Er wordt aangegeven dat deze factoren voor beide groepen vrijwel gelijk zijn. De beide groepen voor dit proefexperiment zijn dus vrijwel identiek. De laatste beïnvloedingsfactor is ‘het soort besluit’. In dit experiment is ook hiermee rekening gehouden. De besluiten van de controlegroep en de experimentgroep zijn hetzelfde. Door het vrijwel gelijk stellen van al deze factoren, kunnen de effecten van het medium e-mail zo zuiver mogelijk achterhaald

63

worden. De uitkomsten van het experiment zijn op een aantal punten grondig bestudeerd. Deze punten zijn gekozen naar aanleiding van bestudeerde literatuur over soortgelijke onderzoeken. Hieruit bleek dat deze punten de effecten van e-mail op het besluitvormingsproces zouden kunnen aantonen. Groep A nam per e-mail een besluit over het onderwerp waar groep B in de face-to-face situatie een besluit over nam en andersom. Doordat voor beide groepen alle mogelijke beïnvloedingsfactoren homogeen zijn, kan met een vergelijking van de resultaten van beide groepen een antwoord op de vraagstelling gevonden worden. De punten die vergeleken zullen worden van de twee groepen in de verschillende communicatiesituaties zijn: de soorten uitingen van de groepsleden, de kwaliteit van het besluit, de algemene mate van instemming met het besluit en de besluitvormingsprocedure van de groep. 5.1.1 Vergelijking van uitingen tijdens e-mail contact en tijdens face-to-face contact Het vergelijken van uitingen tijdens het face-to-face contact met de uitingen tijdens het e-mail contact is niet letterlijk gedaan. Er is rekening gehouden met het feit dat in de face-to-face situatie veel meer uitingen gedaan zijn dan in de e-mail situatie. Spreken gaat nu eenmaal sneller en makkelijker dan typen. Ook is het duidelijk dat groep A gemiddeld over alle besluiten veel korter gedaan heeft dan groep B. De uitingen tijdens het Nasa-besluit in de face-to-face situatie en in de e-mail situatie zijn verhoudingsgewijs met elkaar vergeleken. Ook de uitingen tijdens het Desert-besluit in de face-to-face situatie en in de e-mail situatie zijn verhoudingsgewijs met elkaar vergeleken. Deze verhoudingsgewijze analyse en de vergelijking ervan zou verschillen kunnen aantonen tussen de uitingen in de face-to-face discussie en in de e-mail discussie. Deze verschillen in soorten uitingen zouden kunnen wijzen op een effect van het medium e-mail op soorten uitingen. 5.1.1.1 Vergelijking van uitingen tijdens Desert-besluit Groep B heeft het Desert-probleem per e-mail opgelost en groep A heeft dit besluit in de face-to-face situatie opgelost. In onderstaande staafdiagram worden de uitingen met elkaar vergeleken.

64

In deze vergelijking lijken er meerdere effecten van het medium e-mail op de uitingen tijdens het besluitvormingsproces te zijn: 1. Er zijn meer sociaal-emotionele expressies geuit in de e-mail discussie dan in de face-to-

face discussie. 2. Er is veel meer een blijk van instemming gegeven. 3. Er is minder een ontlading van spanning in de vorm van humor getoond. 4. Er is meer solidariteit door de groepsleden getoond. 5. Er is minder informatie gegeven. 6. Er zijn minder meningen gegeven. 7. Er is door de groepsleden vaker om een mening gevraagd. 8. Er is tijdens de e-mail discussie vaker spanning getoond. 9. Er is minder vaak verschil in mening geuit door de groepsleden. 5.1.1.2 Vergelijking van uitingen tijdens Nasa-besluit Groep B heeft het Nasa-probleem in de face-to-face situatie opgelost en groep A heeft dit in de e-mail situatie opgelost. Vergelijkingen van uitingen van beide groepen in de e-mail discussie ten opzichte van face-to-face discussie ten aanzien van het Nasa-besluit worden in onderstaande staafdiagram getoond.

Verhoudingsgewijze vergelijking groep B e-mail vs. groep A face-to-face

0,00%

5,00%

10,00%

15,00%

20,00%

25,00%

30,00%

35,00%

Toont solid

arite

it

Toont ontla

ding van sp

an...

Geeft

blijk va

n inste

mming

Geeft

sugges

tie

Geeft

mening

Geeft

inform

atie

Vraag

t om in

form

atie

Vraag

t om m

enin

g

Vraag

t om

sugges

tie

Geeft

blijk va

n vers

chil i

...

Toont span

ning

Toont vija

ndigheid

Groep B e-maildiscussie

Groep A face-toface discussie

65

Ook in deze vergelijkingssituatie lijken er meerdere effecten van het medium e-mail op de uitingen tijdens het besluitvormingsproces te zijn 1. Er worden minder sociaal-emotionele expressies geuit in de e-mail discussie dan in de

face-to-face discussie. 2. Er wordt in de e-mail discussie minder vaak een blijk van instemming gegeven. 3. Er wordt veel minder ontlading van spanning in de vorm van humor geuit. 4. Er wordt meer solidariteit getoond worden. 5. Er wordt minder vaak een mening gegeven. 6. Er wordt vaker om meningen gevraagd in een e-mail discussie dan in een face-to-face

discussie. 7. Er wordt in een e-mail discussie vaker negatief sociaal-emotionele expressies geuit. 8. Er wordt tijdens de e-mail discussie vaker spanning getoond dan in de face-to-face

situatie. 9. Er wordt tijdens de e-mail discussie vaker een verschil van mening getoond. 5.1.1.3 Conclusie van het effect van het medium e-mail op de uitingen tijdens besluitvormingsproces Uit de analyse van beide vergelijkingsituaties bleken een aantal duidelijke overeenkomsten in de uitkomsten. Aan de hand van deze overeenkomsten kan een conclusie getrokken worden over het effect van e-mail op het besluitvormingsproces. Uit beide vergelijkingssituaties blijkt dat: In het e-mail contact is minder ontlading van spanning in de vorm van humor. In het e-mail contact is meer blijk van instemming gegeven. In het e-mail contact is meer solidariteit geuit. In het e-mail contact is meer negatief sociaal-emotionele emoties geuit. In het e-mail contact is er minder vaak blijk van verschil in mening getoond. 5.1.2 Vergelijking van de kwaliteit van het besluit na e-mail contact en na face-to-face contact

Verhoudingsgewijze vergelijking groep A e-mail vs. groep B face-to-face

0,00%5,00%

10,00%15,00%20,00%25,00%30,00%35,00%40,00%45,00%

Toont

solid

arite

it

Toont

ontla

ding v

an sp

annin

g

Geeft b

lijk va

n ins

temming

Geeft s

ugge

stie

Geeft m

ening

Geeft i

nform

atie

Vraag

t om in

formati

e

Vraag

t om m

ening

Vraag

t om su

gges

tie

Geeft b

lijk va

n ver

schil

in m

ening

Toont

span

ning

Toont

vijan

dighe

id

Groep B face-to-facediscussie

Groep A e-mail discussie

66

De kwaliteit van het besluit wordt door drie factoren bepaald. Deze factoren zijn: juistheid van het besluit, tijdigheid van het besluit en de uiteindelijk gebruikte argumentatie voor de volgorde van voorwerpen. De besluiten per e-mail en in de face-to-face situatie over het Desert-besluit worden op kwaliteit met elkaar vergeleken, en vervolgens die van het Nasa-besluit. Bovengenoemde drie factoren zijn met elkaar vergeleken, om zo de kwaliteit van een besluit te bepalen Verschillen tussen deze drie factoren zouden kunnen wijzen op een effect van het medium e-mail op de kwaliteit van het besluit. 5.1.2.1 Vergelijking van de kwaliteit van de Desert-besluiten Groep A heeft het Desert-besluit in een face-to-face situatie genomen en groep B heeft het Desert-besluit per e-mail genomen. Op de factor juistheid blijkt een klein scoreverschil. Groep A heeft na de face-to-face discussie een besluit genomen met een scoreverschil van 70. Groep B heeft na de e-mail discussie een besluit genomen met een scoreverschil van 64. De factor tijdigheid is moeilijk te vergelijken. Door het verschil van communicatiesituatie en tijdsindeling ervan is niet te bepalen welke groep het besluit het snelst genomen heeft. Wel is te bepalen voor beide groepen dat ze beide de besluiten binnen de gestelde tijdslimiet gehaald hebben. De laatste vergelijkingsfactor is de uiteindelijk gebruikte argumenten om een voorwerp op de lijst te plaatsen. Groep A heeft tijdens de face-to-face situatie twee feitelijke argumenten gebruikt, die overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Groep B heeft in de e-mail situatie grotendeels feitelijke argumenten gebruikt, namelijk 10 keer. Ook groep A heeft tijdens de face-to-face situatie grotendeels feitelijke argumenten gebruikt, 11 keer. Groep B heeft in de e-mail situatie drie feitelijke argumenten gebruikt die overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Ook heeft groep B in de e-mail situatie twee feitelijke argumenten gebruikt die gedeeltelijk overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Groep A heeft tijdens de face-to-face situatie twee feitelijke argumenten gebruikt, die gedeeltelijk overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Vervolgens heeft groep B heeft in de e-mail situatie vijf feitelijke argumenten gebruikt, die niet overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Groep A heeft tijdens de face-to-face situatie zeven feitelijke argumenten gebruikt, die niet overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Tenslotte heeft groep B in de e-mail situatie drie niet-feitelijke argumenten gebruikt die ook niet overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Groep A heeft tijdens de face-to-face situatie vier niet-feitelijke argumenten gebruikt, die ook niet overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Groep B heeft in de e-mail situatie vaker argumenten gebruikt, die feitelijk zijn en geheel of gedeeltelijk overeenstemmen met de argumenten uit de goede voorwerpenlijst dan groep B tijdens het face-to-face contact. Verder heeft groep B in de e-mail situatie één keer vaker een niet-feitelijk argument gebruikt dan groep A in de face-to-face situatie. In deze vergelijkingssituatie lijkt het effect van e-mail op de kwaliteit van een besluit dat het scoreverschil beter is. Het besluit gemaakt per e-mail zit dichter bij het juiste antwoord dan het besluit gemaakt in de face-to-face situatie. Verder lijkt een effect van e-mail te zijn dat er meer feitelijke argumenten gebruikt worden, die overeenstemmen met de argumenten van de juiste lijst. Tenslotte lijkt een effect van e-mail te zijn dat er vaker iets verondersteld wordt. Na het analyseren van deze factoren lijkt het per e-mail genomen besluit van betere kwaliteit dan het besluit dat in de face-to-face situatie werd genomen. 5.1.2.2 Vergelijking van de kwaliteit van de Nasa-besluiten

67

Groep B heeft het Nasa-besluit in de face-to-face situatie genomen en groep A heeft het Nasa- besluit in de e-mail situatie genomen. Ook bij dit besluit is naar de factor juistheid gekeken. Tussen de besluiten van de twee groepen blijkt een enorm scoreverschil te zijn. Groep B heeft na de face-to-face discussie een besluit genomen met een scoreverschil van 42. Groep A heeft na de e-mail discussie een besluit genomen met een scoreverschil van 58. De factor tijdigheid is moeilijk te vergelijken. Door het verschil van communicatiesituatie en tijdsindeling ervan is niet te bepalen welke groep het besluit het snelst genomen heeft. Wel is te bepalen voor beide groepen dat ze beide de besluiten binnen de gestelde tijdslimiet gehaald hebben. Groep B heeft in de face-to-face situatie de tijdslimiet gehaald, maar er moest hen wel een tijdswaarschuwing gegeven worden. De laatste factor om te vergelijken is het uiteindelijk gebruikte argument. Groep B heeft tijdens de face-to-face situatie grotendeels feitelijke argumenten gebruikt, tien keer. Groep A heeft in de e-mail situatie net merendeels feitelijke argumenten gebruikt, acht keer. Ook heeft groep A in de e-mail situatie zes feitelijke argumenten gebruikt, die geheel of gedeeltelijk overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Groep B heeft tijdens de face-to-face situatie zeven feitelijke argumenten gebruikt, die geheel overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Vervolgens heeft groep A in de e-mail situatie twee (geheel of gedeeltelijk) feitelijke argumenten gebruikt, die niet overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Groep B heeft tijdens de face-to-face situatie drie feitelijke argumenten gebruikt, die niet overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Tenslotte heeft groep A in de e-mail situatie zeven niet-feitelijke argumenten gebruikt die ook niet overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Groep B heeft tijdens de face-to-face situatie vijf niet-feitelijke argumenten gebruikt, die ook niet overeenstemmen met de goede voorwerpenlijst. Groep A heeft in de e-mail situatie minder vaak argumenten gebruikt, die feitelijk zijn en geheel of gedeeltelijk overeenstemmen met de argumenten uit de goede voorwerpenlijst dan groep B tijdens het face-to-face contact. Verder heeft groep A in de e-mail situatie twee keer vaker een niet- feitelijk argument gebruikt dan groep A in de face-to-face situatie. In deze vergelijkingssituatie lijkt het erop dat het effect van e-mail op de kwaliteit van een besluit is, dat het scoreverschil slechter is. Het besluit gemaakt per e-mail zit veel verder af van het juiste antwoord dan het besluit gemaakt in de face-to-face situatie. Verder lijkt een effect van e-mail te zijn dat er minder feitelijke argumenten gebruikt worden, die overeenstemmen met de argumenten van de juiste lijst. Tenslotte lijkt een effect van e-mail te zijn dat er vaker een besluit genomen wordt dat gebaseerd is op een veronderstelling. In dit onderzoek Na het analyseren van de factoren in deze vergelijkingssituatie lijkt de kwaliteit van het besluit genomen per e-mail slechter dan de kwaliteit van het besluit genomen in de face-to-face situatie. 5.1.2.3 Conclusie van de kwaliteit van de besluiten Bij analyse van de vergelijkingsituaties blijkt dat er enorme verschillen zijn tussen de twee vergelijkingsuitkomsten. Er blijken grote tegenstellingen te zijn in de scoreverschillen en feitelijke argumenten. Er is slechts één duidelijke overeenkomst tussen de vergelijkingsuitkomsten: in de e-mail discussie worden meer niet-feitelijke argumenten gebruikt. Er worden in een e-mail discussie meer besluiten genomen gebaseerd op veronderstellingen. Een effect van het medium e-mail op de kwaliteit van het besluit is dat er meer niet-feitelijke argumenten gebruikt worden. Deze onderzoeksuitkomst is verklaarbaar, omdat in de e-mail situatie geen directe feedback is. Hierdoor kunnen de testpersonen langer zelf ideeën bedenken en vertellen aan de groep zonder dat er iemand van de groep directe

68

reactie op geeft. Het is op deze wijze mogelijk dat ideeën door de groep worden aangenomen als een goed argument. Uit de rest van dit onderzoek komen uit beide vergelijkingen tegenstrijdige resultaten, het lijkt erop dat e-mail geen effect heeft op de kwaliteit van een besluit. 5.1.3 Vergelijking van de algemene mate van instemming met het besluit na het e-mail contact en na het face-to-face contact. De mate van instemming met het besluit wordt gewaardeerd op een schaal van 1 tot en met 10. Alle deelnemers hebben na het besluit met een cijfer aangegeven in hoeverre ze instemden met het besluit. De gemiddelde cijfers van de groepen over de mate van instemming zijn met elkaar vergeleken. De cijfers van de discussie per e-mail en face-to-face situatie over het Nasa-besluit zijn met elkaar vergeleken en de cijfers van de discussie per e-mail en face-to-face situatie over het Desert-besluit zijn ook met elkaar vergeleken. 5.1.3.1 Vergelijking van de mate van instemming met de Desert-besluiten Groep B heeft het Desert-besluit genomen per e-mail. Groep A heeft het Desert-besluit genomen in de face-to-face situatie. Groep B geeft gemiddeld een 7 aan de mate van instemming met het besluit. Groep A geeft gemiddeld een 7.9 aan de mate van instemming met het besluit. In deze vergelijkingssituatie lijkt het erop dat het effect van het medium e-mail op de mate van instemming is dat in de e-mail situatie de groepsleden minder instemmen met het besluit. 5.1.3.2 Vergelijking van de mate van instemming met de Nasa-besluiten Groep A heeft het Nasa-besluit genomen per e-mail en groep B heeft het Nasa-besluit genomen in de face-to-face situatie. Groep A geeft gemiddeld een 8.5 aan de mate van instemming met het besluit. Groep B geeft gemiddeld een 7.4 aan de mate van instemming met het besluit. In deze vergelijkingssituatie lijkt het erop dat het effect van het medium e-mail op de mate van instemming is dat in de e-mail situatie de groepsleden meer instemmen met het besluit. 5.1.3.3 Conclusie van de mate van instemming met de besluiten Er blijken grote verschillen tussen de twee vergelijkingsuitkomsten te bestaan. Het opvallende in deze resultaten is dat groep A gemiddeld in allebei de communicatiesituaties meer tevreden is met het besluit dan groep B. In dit onderzoek lijkt e-mail geen effect te hebben op de mate van instemming. 5.1.4 Vergelijking van de besluitvormingsprocedure van de groep bij het e-mail contact en het face-to-face contact Er zijn veel manieren waarop een besluit tot stand kan komen (Remmerswaal 1986:108). In deze discussies zijn er slechts twee manieren van besluitvorming gebruikt, namelijk besluitvorming door werkelijke overeenstemming en besluitvorming door het uitoefenen van druk op de tegenstander. Verschillen tussen de besluitvormingsprocedures zouden kunnen wijzen op een effect van het medium e-mail op de manier van het tot stand komen van een besluit. 5.1.4.1 Vergelijking van de besluitvormingsprocedure van de groep bij het Desert besluit

69

Groep B heeft het Desert-besluit genomen per e-mail en groep A heeft dit besluit genomen in de face-to-face situatie. Het besluit van groep B is tot stand gekomen door het uitoefenen van druk op de tegenstander. Het besluit van groep A is door werkelijke overeenstemming tussen de groepsleden tot stand gekomen. In beide groepen hebben de groepsleden uitvoerig hun meningen en ideeën kunnen geven. Het verschil is dat de groepsleden van groep A na het horen en geven van de meningen en ideeën een besluit namen. In het geval van groep B leidde het geven van meningen en ideeën niet tot een besluit. Doordat er tegen de deadline aan nog geen besluit was, hebben enkele groepsleden druk uitgeoefend om een besluit over een groot gedeelte van de voorwerpenlijst te forceren. Het uitoefenen van de druk gebeurde op een vrij agressieve wijze. In groep A heeft over de luchtkaart ook een heftige discussie plaatsgevonden, waarbij groepsdruk is gebruikt. Het uitoefenen van groepsdruk tijdens de discussie gebeurde echter maar bij één voorwerp. De groepsdruk die de leden van groep A uitoefenden op één groepslid, was minder agressief dan bij groep B. De rest van de lijst van groep A is door overeenstemming van iedereen tot stand gekomen. De besluiten van de twee groepen zijn dus op zeer verschillende wijze tot stand gekomen. In deze vergelijkingssituatie is in de e-mail discussie door enkele groepsleden op een agressieve manier een algemene instemming met het besluit bereikt. Het lijkt erop dat het effect van het medium e-mail op de besluitvormingsprocedure is, dat in de e-mail situatie het nemen van een definitief besluit tot stand komt door het uitoefenen van druk van enkele groepsleden op de andere groepsleden. Dit resultaat kan er ook op wijzen dat besluiten minder snel tot stand komen per e-mail. 5.1.4.2 Vergelijking van de besluitvormingsprocedure van de groep bij het Nasa-besluit Groep A heeft het Nasa-besluit genomen per e-mail en groep B heeft dit besluit genomen in de face-to-face situatie. Het besluit van groep A is tot stand gekomen door werkelijke overeenstemming. Ook het besluit van groep B is door werkelijke overeenstemming tussen de groepsleden tot stand gekomen. In beide groepen hebben de groepsleden uitvoerig hun mening kunnen geven en werd er naar hun mening goed geluisterd. Er is een klein verschil in de besluitvormingsprocedure. In groep B bracht testpersoon 5b zo overtuigend haar mening en ideeën, dat zij op deze wijze het besluitvormingsproces sterk beïnvloedde. Ze was niet dwingend, maar haar meningen en ideeën zijn heel bepalend geweest voor het besluit. Bij groep A was er geen sprake van één testpersoon die het besluitvormingsproces zo sterk beïnvloedde. Alle groepsleden hebben ideeën aangedragen en hun mening gegeven en deze ideeën en meningen samen hebben het uiteindelijke besluit bepaald. Ondanks dit kleine verschil zijn de besluiten van de twee groepen eigenlijk op dezelfde wijze tot stand gekomen. In deze vergelijkingssituatie blijkt in de e-mail discussie het besluit op een hele democratische wijze genomen. In de face-to-face situatie is het besluit echter ook op een democratische wijze tot stand gekomen. Er is geen groot verschil in de besluitvormingsprocedures. In dit geval lijkt het erop dat er geen effect van het medium e-mail is op de besluitvormingsprocedure. 5.1.4.3 Conclusie van de besluitvormingsprocedures Bij het Desert-besluit lijkt het effect van het medium e-mail op de besluitvormingsprocedure te zijn dat er druk uitgeoefend wordt om een besluit te nemen. In de face-to-face situatie is er werkelijke overeenstemming tussen de groepsleden. Bij het Nasa-besluit is in zowel de e-mail discussie als de face-to-face discussie de besluitvormingsprocedure werkelijke overeenstemming tussen de groepsleden. Aan de hand van de gegevens van dit onderzoek kan

70

geen effect van e-mail op de besluitvormingsprocedure vastgesteld worden. E-mail heeft geen effect op de besluitvormingsprocedure.

5.2 Vergelijking van de onderzoeksresultaten binnen de groepen In bovenstaande paragraaf zijn de resultaten van de groepen in de twee verschillende communicatiesituaties met elkaar vergeleken. De resultaten zijn met de zogenaamde probability sampling (Babbie 1998: 235) worden methode geanalyseerd. In deze paragraaf zijn er andere vergelijkingen gemaakt. Niet de twee verschillende groepen in de verschillende communicatiesituaties zijn vergeleken, maar de resultaten van elk groepslid in de twee verschillende communicatiesituaties. Op de punten rolgedrag en mate van deelname aan het besluit is elk groepslid geanalyseerd. De reden om te vergelijken op deze twee punten binnen de groepen zelf is dat uit de bestudeerde literatuur blijkt dat het rolgedrag en de mate van deelname van de groepsleden mediumafhankelijk zijn. Om te kunnen controleren of het rolgedrag en de mate van deelname inderdaad mediumafhankelijk zijn kunnen alleen de groepsleden met zichzelf vergeleken worden in de twee communicatiesituaties. Om te onderzoeken of het medium e-mail inderdaad het rolgedrag en mate van deelname beïnvloedt is de opzet van het proefexperiment aangepast. Om op deze punten te meten hebben de twee groepen twee besluiten genomen in de beide communicatiesituaties. Het is nu mogelijk de invloed van het communicatiemiddel op een individu tijdens een besluitvormingsproces te meten. Het effect van het medium e-mail op het rolgedrag wordt als volgt geanalyseerd. Het rolgedrag van elk groepslid is in de twee communicatiesituaties vergeleken. Op deze wijze is elk groepslid een controlepersoon voor zichzelf. Het effect van het medium e-mail op de mate van deelname aan het besluit is op soortgelijke wijze geanalyseerd. Elk groepslid is vergeleken worden met zichzelf in de twee communicatiesituaties. Eerder is aangegeven dat de factor ‘het soort besluit’ invloed kan hebben op het besluitvormingsproces. In het experiment is hiermee zoveel mogelijk rekening gehouden. Er is in dit onderzoek gekozen voor twee taken die een grote overeenkomst vertonen. De taken zijn beide besluitvormende intellectuele taken van hetzelfde niveau. De groep heeft tot taak het correcte antwoord te vinden. Doordat de taken van vrijwel identieke aard zijn, kan het effect van het medium e-mail op het rolgedrag en de mate van deelname van de groepsleden gemeten worden. 5.2.1 Vergelijking mate van deelname aan het besluit tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact. Bij deze vergelijking is rekening gehouden met verschil in normering van mate van deelname. De mate van deelname aan de face-to-face situatie is beoordeeld op het aantal inhoudelijk samenhangende uitingen per testpersoon. De mate van deelname aan de e-mail discussie is per verstuurde e-mail beoordeeld. Door het verschil in normering van mate van deelname ligt gemiddeld de mate van deelname bij een de face-to-face discussie natuurlijk veel hoger dan bij een e-mail discussie. De mate van deelname van de groepsleden is tijdens de discussies verhoudingsgewijs geanalyseerd en vergeleken. Om het effect van het medium e-mail op de mate van deelname te bepalen wordt elk groepslid met zichzelf in de twee communicatiesituaties vergeleken. Verandering in de mate van deelname zou op een effect van e-mail kunnen wijzen. 5.2.1.1 Vergelijking mate van deelname aan het besluit van groepsleden groep A tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact. De mate van deelname van de groepsleden in de twee communicatiesituaties wordt in onderstaande tabel verhoudingsgewijs getoond:

71

In deze vergelijkingssituatie is het opvallend dat de mate van deelname van elk groepslid enorm verandert afhankelijk van de communicatiesituatie. Vooral de verandering in mate van deelname van testpersoon 3a is zeer opvallend. We zien het volgende: als een groepslid in een face-to-face situatie verhoudingsgewijs een veel lagere mate van deelname heeft dan de andere groepsleden, is de deelname van dat groepslid in de e-mail situatie in vergelijking met de andere groepsleden veel hoger. Het vermoeden van dit effect van het medium e-mail wordt versterkt door testpersoon 1a. Ook zij heeft in de e-mail situatie een veel grotere deelname aan het besluitvormingsproces dan in de face-to-face situatie. De situatie ligt anders voor testpersoon 4a. Deze heeft in de e-mail situatie een mindere mate van deelname aan het besluitvormingsproces dan in de face-to-face situatie. Een effect van het medium e-mail op de mate van deelname lijkt te zijn, dat als een groepslid in een face-to-face situatie verhoudingsgewijs een hogere mate van deelname heeft dan de andere groepsleden, de deelname van dat groepslid in de e-mail situatie in vergelijking met de andere groepsleden gemiddeld zal zijn. Deze conclusie wordt bevestigd door testpersoon 2a. Ook zij heeft in de e-mail situatie een veel lagere deelname aan het besluitvormingsproces dan in de face-to-face situatie. 5.2.1.2 Vergelijking mate van deelname aan het besluit van groepsleden groep B tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact. De mate van deelname van de groepsleden in de twee communicatiesituaties wordt in onderstaande tabel verhoudingsgewijs getoond:

Verhoudingsgewijze mate van deelname groep A

0,00%5,00%

10,00%15,00%20,00%25,00%30,00%35,00%

testp

erso

on 1a

testp

erso

on 2a

testp

erso

on 3a

testp

erso

on 4a

testp

erso

on 5a

e-mail

face-to-face

72

In deze vergelijkingssituatie is het opvallend dat de mate van deelname van elk testpersoon enorm verandert afhankelijk van de communicatiesituatie. Testpersoon 1b had in de e-mail situatie absoluut de hoogste mate van deelname in vergelijking met de andere groepsleden. In de face-to-face situatie heeft ze bijna de minste mate van deelname aan het besluitvormingsproces. E-mail heeft in deze vergelijkingssituatie het volgende effect op de mate van deelname van de testpersonen. Een effect van het medium e-mail op de mate van deelname lijkt te zijn, dat als een groepslid in een face-to-face situatie verhoudingsgewijs een veel hogere mate van deelname heeft dan de andere groepsleden, de deelname van dat groepslid in de e-mail situatie in vergelijking met de andere groepsleden gemiddeld zal zijn. Bij een lage deelname aan een face-to-face discussie zal die persoon een hoge mate van deelname hebben aan een discussie per e-mail. Tenslotte zal iemand met een gemiddelde mate van deelname aan een gesprek in het e-mail contact een zeer lage deelname hebben. 5.2.1.3 Conclusie van mate van deelname aan het besluit van groepsleden tijdens e-mail contact en tijdens face-to-face contact Bij analyse van de vergelijkingsituaties blijkt dat de conclusies uit de afzonderlijke vergelijkingen geheel met elkaar overeenstemmen. Uit de resultaten van zowel groep A als groep B blijkt dat als een groepslid verhoudingsgewijs tot de andere groepsleden een lage mate van deelname heeft in de face-to-face discussie, de mate van deelname van dat groepslid in de e-mail situatie verhoudingsgewijs tot de andere groepsleden veel hoger is. Dit resultaat uit beide groepen is een duidelijk effect van het medium e-mail op de mate van deelname. Tevens blijkt uit de resultaten van zowel groep A als groep B dat als een groepslid verhoudingsgewijs tot de andere groepsleden een hoge mate van deelname heeft in de face-to-face discussie, de mate van deelname van dat groepslid in de e-mail situatie verhoudingsgewijs tot de andere groepsleden gemiddeld is. Dit resultaat uit beide groepen is een tweede effect van het medium e-mail op de mate van deelname. Een derde overeenkomst tussen groep A en groep B is dat als een groepslid in de face-to-face discussie een gemiddelde mate van deelname heeft in verhouding tot de andere groepsleden, dan zal dit groepslid in de e-mail discussie in verhouding tot de andere groepsleden een lage mate van deelname hebben. Dit is het laatste effect van het medium e-mail op de mate van deelname. Als eindconclusie in dit onderzoek over de mate van deelname kan gesteld worden dat dominantie van één persoon de betrokkenheid in de e-mail situatiemeet doet verlagen dan in de face-to-face situatie. De face-to-face situatie lijkt meer betrokkenheid van de overige deelnemers op te roepen.

Verhoudingsgewijze mate van deelname groep B

0,00%5,00%

10,00%15,00%20,00%25,00%30,00%35,00%

testp

erso

on 1b

testp

erso

on 2b

testp

erso

on 3b

testp

erso

on 4b

testp

erso

on 5b

e-mail face-to-face

73

5.2.2 Vergelijking van het rolgedrag tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact. Hier is vergeleken wat het verschil is in functioneel rolgedrag van elk groepslid binnen de twee communicatiesituaties. Verschillen in functioneel gedrag van een groepslid binnen de twee communicatiesituaties zou kunnen betekenen dat het medium e-mail invloed heeft op het functioneel rolgedrag van de groepsleden. 5.2.2.1 Vergelijking van het rolgedrag van de groepsleden van groep A tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact. In zowel de e-mail discussie als de face-to-face discussie zijn er maar twee soorten functionele rollen vertegenwoordigd. Tijdens het face-to-face contact van groep A waren er net iets meer taakrollen dan procesrollen. Tijdens het e-mail contact zijn er meer procesrollen dan taakrollen. Testpersoon 1a heeft in de face-to face situatie een taakrol en tijdens de e-mail discussie verandert haar functioneel gedrag en heeft ze een procesrol. Testpersoon 2a heeft in de face-to face situatie een procesrol. Haar rolgedrag verandert tijdens het e-mail contact niet, het blijft een procesrol. Ook testpersoon 3a verandert niet in rolgedrag, zowel in de face-to-face situatie als in de e-mail situatie heeft zij een procesrol. Testpersoon 4a heeft in de face-to face situatie een taakrol. Tijdens het e-mail contact blijft haar functioneel rolgedrag een taakrol. Testpersoon 5a heeft in de face-to face situatie een taakrol. Haar functioneel rolgedrag verandert wel tijdens de e-mail discussie, ze heeft dan een procesrol. In deze vergelijkingssituatie lijken er onder invloed van e-mail geen spectaculaire veranderingen in het rolgedrag te zijn. In twee gevallen veranderen testpersonen van functioneel rolgedrag. De twee testpersonen hebben een taakrol tijdens de face-to-face discussie en tijdens de e-mail discussie hebben deze personen een procesrol. Het effect van het medium e-mail op het rolgedrag lijkt te zijn dat een persoon met een taakrol in de face-to-face situatie, een procesrol krijgt in een discussie per e-mail. 5.2.2.2 Vergelijking van het rolgedrag van de groepsleden van groep B tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact. In de face-to-face discussie van groep B zijn er ook maar twee soorten functionele rollen vertegenwoordigd. In de e-mail discussie zijn alle functionele rollen vertegenwoordigd. Tijdens het face-to-face contact zijn er veel meer taakrollen dan procesrollen. Tijdens het e-mail contact is er geen functionele rol in de meerderheid. Testpersoon 1b heeft in de face-to-face situatie een taakrol, tijdens de e-mail discussie verandert haar functioneel gedrag. Ze heeft dan een leiderschapsrol. Testpersoon 2b heeft in de face-to-face situatie een taakrol, maar ook haar rolgedrag verandert tijdens het e-mail contact. Zij heeft in het e-mail contact een disfunctionele rol. Ook testpersoon 3a verandert in rolgedrag. In de face-to-face situatie heeft zij een procesrol. In de e-mail situatie heeft zij een taakrol. Testpersoon 4a heeft in de face-to-face situatie een taakrol, tijdens het e-mail contact verandert haar rolgedrag enorm. Zij heeft in het e-mail contact een disfunctionele rol. Testpersoon 5a heeft in de face-to-face situatie een taakrol, haar functioneel rolgedrag verandert niet in de e-mail discussie. Ze heeft tijdens het e-mail contact eveneens een taakrol. In deze vergelijkingssituatie lijken er onder invloed van e-mail spectaculaire veranderingen in het rolgedrag te zijn. In twee gevallen veranderen testpersonen van functioneel rolgedrag. De twee testpersonen hebben beide een taakrol tijdens de face-to-face discussie, maar tijdens de e-mail discussie hebben deze personen een disfunctionele rol. In deze vergelijkingssituatie blijkt een testpersoon van taakrol in de face-to-face discussie naar een leidersrol in de e-mail discussie te veranderen. Ook blijkt dat een testpersoon in de face-to-face situatie een procesrol, en in de e-mail discussie een taakrol heeft. Het effect van het medium e-mail op het

74

rolgedrag lijkt te zijn dat een persoon met een taakrol in de face-to-face situatie een disfunctionele rol krijgt in een discussie per e-mail. Ook lijkt een effect van het medium e-mail op het rolgedrag te zijn dat een persoon met een procesrol in de face-to-face discussie, een taakrol krijgt in de face-to-face situatie. Tenslotte lijkt in de vergelijkingssituatie een effect van het medium e-mail op het rolgedrag te zijn dat een persoon met een taakrol in de face-to-face situatie, een leidersrol krijgt in een discussie per e-mail 5.2.2.3 Conclusie van het rolgedrag van de groepsleden tijdens het e-mail contact en tijdens het face-to-face contact. Na analyse van de beide vergelijkingsituaties blijkt een kleine meerderheid van de testpersonen te veranderen van functioneel rolgedrag. De meerderheid van de testpersonen heeft in de face-to-face situatie een procesrol en heeft in de e-mail situatie een taakrol. Deze uitkomst lijkt logisch, een kenmerk van de procesrol is dat de persoon aangeeft het besluit te volgen en te beamen. In de face-to-face situatie kan makkelijk en snel gezegd worden dat ze het eens zijn met de beredenering, bijvoorbeeld door middel van “ja”. Dit is in de e-mail situatie veel minder snel en makkelijk gedaan. Uit deze vergelijkingsituaties kan geconcludeerd worden, dat het functioneel rolgedrag van een testpersoon verandert onder invloed van e-mail.

5.3 Overige effect van het medium e-mail op het besluitvormingsproces Na deze grondige analyse van de resultaten op de zes punten lijken alle effecten van het medium e-mail op de besluitvorming duidelijk te zijn. Er is echter nog één duidelijke effect waargenomen. Dit effect is dat het nemen van een besluit per e-mail door alle groepsleden als veel lastiger wordt ervaren. Alle groepsleden hadden het gevoel langs elkaar heen te communiceren. Dit gevoel kwam doordat de groepsleden per keer teveel informatie kregen. Deze hoeveelheid konden ze niet goed verwerken. De groepsleden hadden moeite om ieders voorwerpenlijst te onthouden en om een overzicht te hebben van de tot dan toen overeengekomen voorwerpenlijst. Testpersonen hadden hierdoor moeite om op elkaar te reageren en om vragen van elkaar te beantwoorden. Uit de e-mail correspondentie werd dit vooral duidelijk doordat testpersonen vragen van elkaar niet beantwoorden, maar gewoon opnieuw hun mening gaven. Dit leverde bij de testpersonen irritaties op.

5.4 Vergelijking van de onderzoeksresultaten met hypotheses De uitkomsten van dit onderzoek zijn op een aantal punten getoetst. Daarna zijn de uitkomsten met elkaar vergeleken. De uitkomsten van deze vergelijkingen zouden kunnen wijzen op een mogelijk effect van het medium e-mail op het besluitvormingsproces. In deze paragraaf worden de uitkomsten van de vergelijkingen vergeleken met de hypotheses uit hoofdstuk 4. Het vergelijken van de hypotheses met de uitkomsten van het onderzoek kan twee resultaten hebben. Het is mogelijk dat er verschillen zijn tussen de uitkomsten van het onderzoek en de hypotheses. Als dit het geval is, zal geprobeerd worden hier een reden voor te geven. Mocht er geen verklaring zijn voor dit verschil dan zou de uitkomst van dit onderzoek op dat punt eventueel verworpen moeten worden. De tweede mogelijkheid is dat er overeenkomsten zijn tussen de uitkomsten van dit onderzoek en de hypotheses. In dat geval wordt de conclusie over een mogelijk effect van het medium e-mail op de besluitvorming versterkt. 5.4.1 Vergelijking van hypothese 1 met onderzoeksresultaat Hypothese 1: Tijdens de besluitvorming per e-mail zullen er minder sociaal-emotionele expressies geuit worden door de deelnemers dan tijdens de besluitvorming in de face-to-face situatie.

75

Aan de hand van het resultaat van dit onderzoek valt niet te concluderen dat tijdens de e-mail discussie minder sociaal-emotionele expressies geuit worden dan in de face-to-face discussie. Het onderzoeksresultaat spreekt de hypothese niet tegen, in de zin dat er een tegenovergestelde conclusie is. Er is geen conclusie over deze hypothese te maken. Er zou uitgebreider onderzoek gedaan moeten worden om te onderzoeken of deze hypothese wel of niet juist was. Ook is uit dit onderzoek gebleken dat in de e-mail situatie verhoudingsgewijs vaker spanning getoond wordt dan in een face-to-face discussie. Dit onderzoeksresultaat stemt niet overeen met de uitkomst van het onderzoek van Hiltz (Hiltz 1986: 243). Uit het onderzoek van Hiltz blijkt dat in de face-to-face situatie meer spanning geuit wordt. Dit verschil lijkt te verklaren te zijn, het ligt waarschijnlijk aan de onderzoeksgroepen. In dit onderzoek bestonden de groepen alleen maar uit vrouwen die elkaar kennen. De onderzoeksgroepen van Hiltz waren gemengd. Het schijnt zo te zijn dat een groep vrouwen assertiever op elkaar reageert dan een gemengde groep. Waarschijnlijk is daarom in dit onderzoek vaker spanning getoond. Het onderzoeksresultaat komt gedeeltelijk overeen met wat verwacht werd naar aanleiding van het onderzoek van Hiltz. Er is uit het onderzoek een aantal effecten gevonden van e-mail op de uitingen tijdens een besluitvormingsproces. Er kan met grote zekerheid gesteld worden dat het effect van het medium e-mail op de uitingen tijdens het besluitvormingsproces is, dat er minder sociaal- emotionele expressies geuit worden. 5.4.2 Vergelijking van hypothese 2 met onderzoeksresultaat Hypothese 2: In de e-mail situatie zullen de proefpersonen in meer gelijke mate deelnemen aan het besluitvormingsproces dan in de face-to-face situatie. In dit onderzoek is niet gebleken dat tijdens de e-mail situatie er meer gelijke mate van deelname van de proefpersonen is aan het besluitvormingsproces. In dit onderzoek is niet vast te stellen dat e-mail invloed heeft op de mate van deelname van de groepsleden. Het onderzoeksresultaat en de hypothese stemmen niet overeen. Het verschil in testgroepen zou hiervoor een reden kunnen zijn. In dit onderzoek zijn een aantal factoren anders dan in het onderzoek van de Carnegie Universiteit. In het Carnegie onderzoek is tussen de groepsleden een verschil in sociale status en zijn de groepsleden onbekenden van elkaar. In dit onderzoek is er geen verschil in sociale status en zijn de groepsleden allemaal wel bekend met elkaar. Deze factoren kunnen een sterke invloed gehad hebben op de mate van deelname tijdens het e-mail contact en face-to-face contact. Het voeren van een face-to-face discussie is veel persoonlijker dan een e-mail discussie. Een face-to-face discussie is persoonlijk omdat de groepsleden elkaar zien. Uiterlijke kenmerken waaraan sociale status is te zien en verlegenheid door onbekendheid met elkaar kunnen een grote rol spelen. In het Carnegie onderzoek speelden deze invloedsfactoren een veel grotere rol dan in dit onderzoek. In het Carnegie onderzoek was het mogelijk dat de groepsleden onder de indruk van elkaar raakten, of verlegen waren en daardoor minder deelnamen aan de discussie. Het contact in een e-mail situatie is minder persoonlijk, daardoor zouden de personen minder van elkaar onder de indruk kunnen zijn en zou de mate van deelname kunnen stijgen. Hierdoor is het effect van computer conferencing op de mate van deelname van de groepsleden tijdens een besluitvormingsproces dat de deelname meer gelijk is. In dit onderzoek speelden deze factoren geen rol en bleek er geen verschil te zitten in deelname van de groepsleden. Wel is het opvallend in dit onderzoek dat de deelname van de deelnemers veranderde afhankelijk van de communicatiesituatie, maar dit verschil zou waarschijnlijk liggen aan het feit dat de ene testpersoon verbaal sterker is en in de face-to-face situatie de overhand heeft en de andere testpersoon schriftelijk sterker is en dus in de e-mail situatie de overhand heeft.

76

5.4.3 Vergelijking van hypothese 3 met onderzoeksresultaat Hypothese 3: De kwaliteit van het besluit zal in de e-mail situatie hoger zijn dan in de face-to-face situatie. Naar aanleiding van dit onderzoek is niet te bepalen of in een e-mail situatie kwalitatief betere besluiten genomen worden dan in de face-to-face situatie. Wel is gebleken dat in de e-mail situatie meer veronderstellingen gebruikt worden dan feiten om de voorwerpen te plaatsen. In de literatuur is niks te vinden over deze conclusie. Deze conclusie is wel in tegenspraak met de redenering van de hypothese, waarbij ervan uitgegaan wordt dat het nemen van een besluit per e-mail een verstandelijke daad is, de communicatie meer taakgericht is en dat daardoor de kwaliteit van het besluit hoger zal zijn. De redenering achter de hypothese wordt door de uitkomst van dit onderzoek nogal wankel. Toch hoeft de conclusie van dit onderzoek de hypothese niet geheel uit te sluiten en andersom. Er zal uitgebreider onderzoek moeten plaatsvinden om het effect van het medium e-mail op de kwaliteit van het besluit te bepalen en om te toetsen of de hypothese juist of onjuist is. 5.4.4 Vergelijking van hypothese 4 met onderzoeksresultaat Hypothese 4: De mate van instemming met het besluit zal in de e-mail situatie lager zijn dan in de face-to-face situatie. In dit onderzoek lijkt e-mail geen effect te hebben op de mate van instemming met het besluit. De hypothese en mijn onderzoeksresultaat spreken elkaar tegen, deze hypothese heb ik opgesteld naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van Hiltz (1986). Het verschil tussen haar onderzoek en mijn onderzoek, is dat haar onderzoek veel groter opgezet is, met veel meer onderzoeksgroepen. Zij heeft een conclusie over deze hypothese kunnen trekken gebaseerd op haar onderzoek. Dit onderzoek zou uitgebreider opgezet moeten worden om werkelijk goed vast te kunnen stellen of het medium e-mail wel of geen effect heeft op de mate van instemming en of de hypothese juist of onjuist is. 5.4.5 Vergelijking van hypothese 5 met onderzoeksresultaat Hypothese 5: Afhankelijk van de communicatiewijze waarmee het besluit genomen wordt, zal het rolgedrag van de groepsleden anders zijn. Uit mijn onderzoek is gebleken dat het rolgedrag van de groepsleden afhankelijk is van de communicatiesituatie. De conclusie van het onderzoeksresultaat wordt door deze overeenkomst versterkt. Er kan in ieder geval kan met grote zekerheid gesteld worden dat het effect van het medium e-mail op het functioneel rolgedrag van de groepsleden is, dat dit gedrag tijdens het besluitvormingsproces verandert. 5.4.6 Vergelijking van hypothese 6 met onderzoeksresultaat Hypothese 6: De manier waarop het besluit gevormd wordt, zal in de e-mail situatie anders verlopen dan in de face-to-face situatie. In dit onderzoek is gebleken dat e-mail geen effect heeft op het besluitvormingsproces. Dit onderzoeksresultaat en de hypothese lijken elkaar tegen te spreken. Deze hypothese is opgesteld door Sproull en Kiesler (1991). Sproull en Kieslers onderzoek is net zoals dat van Hiltz heel breed en uitgebreid opgezet, hierdoor kan het dan hun resultaten verschillen met dit onderzoek. Mijn onderzoek moet uitgebreider opgezet worden om te kunnen bepalen of het

77

medium e-mail wel of geen effect heeft op besluitvormingsproces en of de hypothese werkelijk juist of onjuist is.

Hoofdstuk 6 Conclusie en discussie In dit hoofdstuk zullen de conclusie en de discussie besproken worden. Paragraaf 6.1 behelst de conclusie naar aanleiding van het onderzoek. De discussie over het onderzoek staat in paragraaf 6.2.

6.1 Conclusie Voor deze scriptie is een uitgebreid onderzoek gedaan om vast te stellen wat het effect van e-mail op het besluitvormingsproces in kleine groepen is. In dit onderzoek is op een aantal punten gekeken naar verschillen tussen communicatiesituaties. Verschillen in deze punten zouden op een eventueel effect van e-mail op het besluitvormingsproces kunnen duiden. Na een grondige analyse van de resultaten lijkt het er op dat het effect van het medium e-mail op het besluitvormingsproces op de helft van het aantal punten vast te stellen is. Op de punten uitingen, mate van deelname en functioneel rolgedrag blijkt een effect van het medium e-mail vast te stellen. De volgende conclusies kunnen met name getrokken worden over het effect van e-mail op het type uitingen: 1. In een discussie per e-mail is er minder ontlading van spanning in de vorm van humor. 2. Er is meer solidariteit onder de groepsleden en er wordt minder vaak een mening gegeven

en vaker om een mening gevraagd. Op het punt van de mate van deelname aan het besluit tijdens de e-mail discussie ten opzichte van de face-to-face discussie, kan het volgende geconcludeerd worden: 1. Als een persoon een lage mate van deelname aan het besluit heeft in face-to-face situatie,

dan zal de mate van deelname in de e-mail situatie enorm toenemen. 2. Als een persoon een hoge mate van deelname aan het besluit heeft in face-to-face situatie,

dan zal de mate van deelname in de e-mail situatie afnemen naar een gemiddelde mate van deelname.

3. Als een persoon een gemiddelde mate van deelname aan het besluit heeft in de face-to-face situatie, dan zal de mate van deelname in de e-mail situatie afnemen tot benedengemiddeld.

Uit deze conclusies wordt duidelijk dat het medium e-mail een groot effect heeft op de mate van deelname aan een besluit. Het laatste punt waar een verandering door het gebruik van e-mail vast te stellen lijkt te zijn is op het punt van functioneel rolgedrag. Het effect van e-mail op het functioneel rolgedrag van een testpersoon is dat het zal veranderen ten opzichte van het rolgedrag van de testpersoon in een face-to-face situatie. Deze conclusie wordt nog eens extra versterkt, omdat het overeen komt met de hypothese die ik had over dit punt. Naar aanleiding van dit onderzoek kan nog een conclusie over het effect van het medium e-mail op het besluitvormingsproces vastgesteld worden. De conclusie is dat het nemen van een besluit per e-mail door alle groepsleden als veel lastiger ervaren wordt, omdat de groepsleden het gevoel hebben langs elkaar heen te communiceren. Naast deze conclusie over de effecten konden op de helft van de onderzoekspunten geen effecten van e-mail op het besluitvormingsproces vastgesteld worden. Op de punten kwaliteit van het besluit, algemene mate van instemming en de besluitvormingsprocedure is de conclusie dat er geen conclusie is en dat het überhaupt effect heeft op deze drie factoren. Hier is meer onderzoek nodig om vast te stellen of er effect is en wat dit effect dan is. 6.2 Discussie

78

Uit dit onderzoek blijkt dat op de helft van de onderzoekspunten een effect van het medium e-mail vast te stellen is. Over de andere helft van de punten is geen duidelijk effect van e-mail vast te stellen. Waarschijnlijk is dit onderzoek te kleinschalig van opzet geweest om op alle punten de effecten van e-mail op het besluitvormingsproces te kunnen vaststellen. De groepssamenstelling die plaatsvond aan de hand van het groepseffectiviteitmodel bleek onvoldoende om de bepalende factoren voor het onderzoek gelijk te stellen, zodat de effecten van e-mail zo zuiver mogelijk bepaald kunnen worden. In dit onderzoek hebben de groepsleden zelf onverwacht erg veel invloed gehad op het onderzoeksresultaat. Het communicatiemiddel werd door de groepen op heel verschillende wijze gebruikt. Elke groep heeft een geheel eigen aanpak van hetzelfde probleem gehad. Groep A had een gestructureerde aanpak van het voeren van de discussie zowel per e-mail als in de face-to-face situatie. Het gehele besluitvormingsproces van groep A is in beide communicatiesituaties veel overzichtelijker. Groep B was in beide besluitvormingsprocessen veel creatiever. Het besluitvormingsproces van groep B is in beide communicatiesituaties veel rommeliger geweest. Ook heeft groep B in beide gevallen voor het besluitvormingsproces de meeste tijd nodig gehad. Uit de opzet van dit onderzoek blijkt dat de samenstelling, hoerwel homogeen en de interactie van de groepen zelf echt hele belangrijke invloedsfactoren zijn en dat je ze niet gelijk kunt maken, ook al worden alle factoren uit het groepseffectiviteitsmodel gelijk gesteld. Met een kleinschalig opgezet onderzoek zoals hier gedaan blijkt het niet goed mogelijk om de effecten van e-mail zuiver vast te stellen met homogene groepen. Om meer resultaten op de punten en meer betrouwbare resultaten over mogelijke effecten van e-mail te krijgen, zou een onderzoek met meer onderzoekgroepen beter zijn. Nog een reden dat een groter opgezet onderzoek beter zou zijn, is dat de onderzoeksresultaten overtuigender worden. Beperkend aan de onderzoeksopzet in deze scriptie is dat in dit onderzoek slechts twee onderzoeksgroepen zijn, aan de hand waarvan de effecten van e-mail op een besluit bepaald worden. Door deze beperkte onderzoeksopzet is het eigenlijk niet mogelijk de uitkomsten te generaliseren. Andere onderzoeken over een soortgelijk onderwerp, zoals de onderzoeken van Hiltz (1986: 232) en Sproull & Kiesler (1997: 131) zijn kwantitatieve onderzoeken geweest. In het onderzoek van Sproull & Kiesler zijn bijvoorbeeld aan de hand van 49 groepen de effecten van computer conferencing vastgesteld. In het onderzoek van Hiltz waren de groepen gebalanceerd, in elke groep zat tenminste één man of één vrouw en een donkere deelnemer. De resultaten uit hun onderzoeken kunnen gegeneraliseerd worden. Tenslotte zou het ook nog mogelijk zijn geweest om op de punten waar geen effecten vast te stellen waren, binnen de groepen te vergelijken. Ik heb ervoor gekozen dat niet te doen, omdat het dan over twee verschillende besluiten gaat. Dit zou waarschijnlijk enige invloed gehad hebben, omdat na dit onderzoek alle deelnemers aangaven dat zij het Nasa-probleem als veel moeilijker hebben ervaren. Ondanks dat de besluiten vrijwel identiek waren, heeft verschil erin toch invloed gehad op de onderzoeksgroepen en daardoor toch ook op het onderzoeksresultaat. Het zou in dit geval wederom zinvoller geweest zijn om meer groepen te hebben (een groter opgezet onderzoek), zodat er waarschijnlijk wel resultaten uit deze punten naar voren waren gekomen.

Literatuurlijst 1. Antons, Klaus (1976). Groepsdynamika in de praktijk gestructureerde oefeningen en

technieken. Alphen aan de Rijn: Samson. 2. Babbie, Earl (1998). The practice of social research. London: Wadsworth Publishing

Company.

79

3. Bales, Robert F. (1950). Interaction Process Analysis. Chicago: The University of

Chicago Press. 4. Brandstatter, Hermann, Davis James H. en Gisela Stocker-Kreichgauer (1982). Group

decision making. Londen: Academic press. 5. December, John (2000). What is computer-mediated communication.

http://www.december.com/john/study/cmc/what.html (26 november 2000). 6. Feldman, Martha S., Sarbaugh-Thompson, Marjorie (1996). Electronic communication

and decision making. Information Infrastructure & Policy (1996) 5-1: 1-15. 7. Gillisen J.J.P.M. (1991), Bestuurskwaliteit en informatiebeleid. Een emperisch onderzoek

naar automatisering van de informatieverwerking bij Nederlandse provincies. Enschede: Febo.

8. Habermans, J.(1979), Communication and the evolution of society. Boston: Beacon Press. 9. Herring, Susan C. (1996). Computer-mediated communication linguitsic, social and

croos-cultural perspectives, Amsterdam: John Benjamins publishing company. 10. Higgings, Rob (1998). Computer-mediated communication (cmc).

http://www.cybercorp.net/rhiggins/thesis/higlitb.html (20 november 2000). 11. Hiltz, Starr Roxanne, Johnson, Kenneth and Murray Turoff (1986). Experiments in group

decision making commuincation process and outcome in face-to-face versus computerized conferences. Human communication 13 – 2: 225-252.

12. Hiltz, Starr Roxanne and Murray Turoff (1978 ). The network nation Human

communication via computer, London: Addison-Wesley publishing Company inc. 13. Hooff van den, Bart Jeroen (1997). Incorporating electronic mail Adoption, Use and

Effects of Electronic Mail in Organizations. Amsterdam: Otto Cramwinckel uitgever. 14. Jones, Steven G. (1995), Cybersociety computer-mediated communication and

community. Londen: Thoasand Oaks. 15. Jones, Steven G. (1998). Cybersociety 2.0 revisting computer-mediated communication

and community. London: Sage publications. 16. Kahai, Surinder en Randolph S. Cooper (1999). The effects of computer-mediated

communication on agreement and acceptance. Journal of management information systems summer 16: 165 – 189.

17. Kerr, Elaine B. and Starr Roxanne Hiltz (1982). Computer-mediated communication

systems status and evaluation. New Ark: Academic press. 18. Kolb, Judith A. (1991). A project in small-group decision making. Journal of management

education 23 – 1: 71-80.

80

19. Lawley, Elizabeth Lane (1992). Discourse and disertation in computer-mediated

communication. http://www.itcs.com/elawley/discourse.html (20 november 2000). 20. Lea, Martin (1992). Contexts of computer-mediated communication. Harvester

Wheatsheaf a division of Simon & Schuster International group. 21. McGrath, J.E. (1984). Groups: interaction and performance. New Jersey: Prentice-Hall 22. Pfeiffer, William J., and John E. Jones 1969. A handbook for structured experiences for

human relations training volume 1. Iowa city: University Associates press. 23. Pixy Ferris, Sharmila (1997). What is cmc? Am overview of scholarly definitions.

http://www.december.com/cmc/mag/1997/jan/ferris.html (26 november 2000). 24. Project Ideels. ( )The desert survival problem. http://www.ideels.uni-bremen.de/desert.html (27

januari 2001). 25. Remmerswaal, Jan (1986). Groepsdynamika 1 inleiding, Baarn: PM-reeks 9e druk 26. Rice, Ronald E. (1997). Computer-Mediated communication and organizational

innovation. Journal of communication 37 – 4: 65- 94. 27. Sarbrough-Thompson, Marjorie and Martha S. Feldman (1998). Electronic mail and

organizationn commuincation: Does saying ‘Hi’ really matter?. Organization science: A journal of the institute of Management science nov/dec 9- 6: 685-699.

28. Sproull, Lee and Sara Kiesler (1986). Reducing social cues: electronic mail in

organizational communication. Management science 32 – 11: 1492-1512. 29. Sproull, Lee and Sara Kiesler (1991). Computers, Network and Work electronic

interaction significantly from face-to-face exchanges. As a result, computer networks will profoundly affect the structure of organizations and the conduct of work. The computer in the 21st century September: 128-139.

30. Sussman, Stephanie Watts, Sproull, Lee (1991). Straight Talk: Delivering bad news

through electronic communication, Information Systems Research 10 –2: 150-167. 31. Veen van, Johannes Martinus (1993). Toy or Tool? Electroinc mail as an organizational

medium. Amsterdam: ICG printing bv.. 32. Veiga, J. F. (1991). The frequency of self-limiting behavior in groups: a measure and an

explanation. Human Resources 44: 877-895 33. William, Eric (1999). E-mail and the effect of future development.

http://www.firtsmonday.dk/issues/issues4_8/williams (27 november 2000). 34. Quarterman, John S. (1994). The e-mail companion. Texas: Addison Wesley Publishing

company.

81

35. Zanten van, W.P.C. (1996). Groepsbesluitvorming in management en bestuur. Heerlen: Open universiteit.