Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010 Vormen · PDF fileLogica en wiskunde worden...
Transcript of Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010 Vormen · PDF fileLogica en wiskunde worden...
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 1
Vormen van onderzoek naar informatievoorziening in organisaties Geëffende paden bestaan niet Leon de Looff en Egon Berghout Onderzoek naar informatievoorziening kan op zeer uiteenlopende wijzen plaatsvinden. Niet
elke vorm van onderzoek is echter even geschikt voor elk te onderzoeken probleem. De
centrale vraag van dit artikel is: "kan er een uitspraak worden gedaan over de mate waarin
verschillende onderzoeksvormen geschikt zijn voor het doen van onderzoek naar
informatievoorziening?" Wanneer onderzoek wordt gedaan naar informatievoorziening,
wordt de keuze van de onderzoeksvorm niet altijd voldoende onderbouwd. Het kiezen van
een onderzoeksvorm zou echter expliciet deel dienen uit te maken van elk onderzoek. In dit
artikel worden mogelijke gronden voor deze keuze aangedragen.
A Inleiding
Elk wetenschappelijk onderzoek kent, expliciet of
impliciet, een bepaalde visie op kennis en
wetenschapsbeoefening, werkt volgens een
bepaalde methodologie en gebruikt bepaalde
methoden en technieken. Het succes van het
onderzoek en de wetenschappelijke waarde ervan
wordt deels bepaald door de al dan niet gelukkige
keuze van de onderzoeksvorm. Uiteraard geldt dit
ook voor onderzoek naar informatievoorzieningi.
Wanneer men bijvoorbeeld de effectiviteit van
beslissingsondersteunende informatiesystemen zou
willen onderzoeken dan zijn er vele
mogelijkheden. Men kan praktijksituaties waar
deze systemen worden gebruikt gaan onderzoeken.
Ook kan een experiment worden uitgevoerd waar
proefpersonen onder steeds andere condities
beslissingen moeten nemen, of kan een enquête
worden uitgestuurd waarin gebruikers hun mening
wordt gevraagd over het specifieke type
beslissingsondersteunende informatiesysteem dat
zij gebruiken. Elk van deze vormen heeft voor- en
nadelen en zal waarschijnlijk ook tot andere
conclusies leiden.
De indruk bestaat (Reuling, 1986; Nissen, 1991;
Van Dijk, 1993) dat individuele onderzoekers,
maar ook onderzoeksinstituten, universiteiten of
wetenschappelijke bladen, vaak eenzijdig één
bepaalde onderzoeksopzet aanhangen. Andere
vormen worden door hen afgedaan als onwe-
tenschappelijk.
Verschillende auteurs pleiten dan ook voor een
meer gedifferentieerde onderzoekscultuur (De
Leeuw, 1990; Nissen, 1991; Reuling, 1986; Yin,
1984; Van der Zwaan, 1990). Zij stellen dat
karakteristieken van het betreffende onderzoek
bepalen welke onderzoeksvorm het meest geschikt
is. Wel verschillen deze auteurs in de karakteristie-
ken die zij noemen.
Het is de auteurs van dit artikel uit contacten met
mede-onderzoekers gebleken dat veel onderzoekers
moeite hebben met het kiezen van een
onderzoeksvorm of het verantwoorden van hun
keuze. Ze twijfelen over de juiste onderzoeksopzet
of over de generaliseerbaarheid van hun resultaten.
Het is tevens een onderwerp dat veel discussie
losmaakt en sterk uiteenlopende standpunten kent.
De auteurs zijn van mening dat onderbouwing van
de keuze voor een onderzoeksvorm expliciet
onderdeel uit dient te maken van elk onderzoek. In
dit artikel worden mogelijke gronden voor deze
keuze aandragen. De centrale vraag in dit artikel is
dan ook:
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 2
Kan er een uitspraak worden gedaan over de
mate waarin verschillende onderzoeksvor-
men geschikt zijn voor het doen van onder-
zoek naar informatievoorziening?
Om deze vraag te beantwoorden wordt een over-
zicht gegeven van de criteria die in de literatuur
genoemd worden voor de keuze tussen onderzoeks-
vormen. Daaruit worden gronden afgeleid om een
onderzoeksvorm te kiezen voor onderzoek naar
informatievoorziening.
Het artikel heeft een enigszins paradoxaal
karakter. Enerzijds wordt gestreefd naar het
vinden van geschikte onderzoeksvormen,
anderzijds zullen concrete aanbevelingen met
grote terughoudendheid worden gegeven,
aangezien de indruk bestaat dat er veel slecht
onderzoek wordt gerechtvaardigd met het feit dat
er een algemeen geaccepteerde onderzoeksvorm
aan ten grondslag ligt.
Onder onderzoek naar informatievoorziening
wordt onderzoek verstaan naar bijvoorbeeld
methodieken voor systeemontwikkeling,
formulering van informatiebeleid en beheer van
netwerken. Onderwerpen die hiermee niet worden
bedoeld zijn bijvoorbeeld: hoe wordt de correctheid
van programmatuur bewezen of hoe kan men de
meeste semantiek in een datamodel aanbrengen.
Het gaat om het optimaal organiseren van mensen,
apparatuur en programmatuur om informatie in
een organisatie ter beschikking te stellen. Het
empirisch object is de organisatie en het
ervaringsobject is de informatievoorziening.
Allereerst zal een aantal begrippen worden bespro-
ken. Vervolgens wordt nagegaan wat gezegd kan
worden over de geschiktheid van de onderzoeks-
vormen voor verschillende soorten onderzoek en
wat dat inhoudt voor onderzoek naar informatie-
voorziening.
B Onderzoeksvorm en aanverwante begrippen
In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de
volgende vier begrippen:
•Wetenschapstheoretische uitgangspunten: stand-
punten over de aard van wetenschappelijke
kennis en kennisverwerving.
•Methodologische stromingen: opvattingen over
de wijze van uitvoering van onderzoek.
•Onderzoeksvormen: wijzen waarop onderzoek
kan worden uitgevoerd.
•Methoden van gegevensverzameling: wijzen
waarop gegevens verkregen kunnen worden.
Bij het maken van een onderzoeksopzet kunnen op
elk van deze vier punten keuzen worden gemaakt.
Dit artikel richt zich met name op de keuze van de
onderzoeksvorm. Deze keuze is echter niet
onafhankelijk van de andere keuzen. In de
volgende subparagrafen worden daarom de vier
begrippen en hun onderlinge relaties besproken.
B.1 Wetenschapstheoretische uitgangspunten
Hacking (1983) onderscheidt twee vraagstukken in
de wetenschapsfilosofie: rationaliteit en realisme.
Bij het vraagstuk van rationaliteit vraagt men zich
af: wat is "waarheid", wanneer is een theorie bewe-
zen en hoe wordt wetenschappelijke kennis
verkregen? Dit wordt ook wel het vraagstuk van
epistemologie (kennistheorie) genoemd. Men zoekt
naar criteria om wetenschap te onderscheiden van
niet-wetenschappelijke activiteiten als astrologie
en occultisme.
Verificationisten, waaronder Carnap, stellen dat
proposities wetenschappelijk zijn wanneer ze
geverifieerd kunnen worden. Het Falsificati-
onisme, met Popper als belangrijkste
vertegenwoordiger, stelt dat krachtige wetenschap-
pelijke theorieën betrekking hebben op een in
principe oneindig aantal situaties en dus nooit
uitputtend geverifieerd kunnen worden. Wel
kunnen theorieën weerlegd worden. Elke nieuwe
poging tot falsificatie die een theorie doorstaat,
verhoogt de geloofwaardigheid van de theorie.
Rationalisten gaan er van uit dat kennis alleen
verkregen kan worden door redeneren (Ryan et al.,
1992). De oude Grieken, waaronder Plato, waren
rationalisten. Empiristen gaan er van uit dat
kennis alleen verkregen kan worden uit
waarneming (Ryan et al., 1992). Logica en
wiskunde worden hierbij beschouwd als
hulpmiddelen voor verdere analyse van
waarnemingen. Bekende empiristen zijn Bacon,
Berkeley, Hume en Locke.
Beide stromingen gaan ervan uit dat wetenschap
cumulatief naar een uiteindelijke waarheid leidt.
Kuhn stelt daarentegen dat wetenschap niet
cumulatief is maar sprongsgewijs verloopt. Elke
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 3
"revolutie" gaat gepaard met een paradigma-
wisseling, waardoor de opeenvolgende theorieën
veelal niet eens te vergelijken zijn (incom-
mensurabiliteit). Volgens Lakatos wordt een
theorie daarbij door de wetenschappelijke gemeen-
schap zelden verworpen op grond van een enkel
tegenvoorbeeld, maar pas wanneer een betere
theorie voorhanden is.
Realisme gaat over de vraag of wetenschappelijke
theorieën en de entiteiten daarin de werkelijkheid
weergeven zoals die werkelijk is, onafhankelijk
van ons denken, of dat het logische constructies
zijn die men ontwerpt om waarnemingen te
ordenen en voorspellingen te doen (Hacking,
1983).
Het Wetenschappelijk Realisme stelt dat correcte
theorieën de wereld beschrijven zoals die werkelijk
is en dat de entiteiten en processen uit deze
theorieën werkelijk bestaan (Hacking, 1983).
Volgens het Idealisme zijn theorieën en de
entiteiten daarin slechts logische constructies om
gebeurtenissen te voorspellen. Men kan de
omgeving niet bestuderen zonder (altijd subjectief)
waar te nemen (Ryan et al., 1992).
In paragraaf 5 zal blijken dat de houding van de
onderzoeker ten opzichte van de begrippen
rationaliteit en in mindere mate realisme een rol
spelen bij de keuze van de
onderzoeksmethodologie en de onderzoeksvorm.
Afhankelijk van deze houding zal men een andere
waarde hechten aan de uitkomsten van een
specifieke onderzoeksvorm.
B.2 Methodologische stromingen
Een methodologische stroming is een opvatting
over het uitvoeren van wetenschappelijk
onderzoek. Reuling (1986) onderscheidt de
volgende methodologische stromingen:
a. Empirisch-analytische benadering: waarbij men
streeft naar kennis in de vorm van algemene
wetten of samenhangen, en naar onderzoeksproce-
dures die de subjectieve inbreng van de
onderzoeker zoveel mogelijk uitsluiten. De
voornaamste kenmerken van deze
onderzoeksbenadering zijn (Reuling, 1986):
•Wetenschappelijke uitspraken moeten onder-
steund worden door objectieve observaties.
•De eenheid der wetenschappelijke methoden als
ideaal: alle wetenschappen maken gebruik van
dezelfde fundamentele wetten en regels.
•Sterke nadruk op operationalisatie en
kwantitatieve c.q. statistische methoden:
omwille van controleerbaarheid is het nodig elk
begrip zo eenduidig mogelijk te preciseren en
zo exact mogelijk te analyseren.
•Waardevrijheid in wetenschappelijke uitspraken.
Wetenschap kan slechts proberen objectieve
registraties te verkrijgen en kan geen normen
scheppen.
Onderzoek volgens de empirisch analytische
benadering gebeurt in het algemeen volgens de
empirische cyclus (de Groot, 1972). Deze kent de
volgende fasen:
•Observatie: het verzamelen en groeperen van
empirisch feitenmateriaal.
•Inductie: vorming en precisering van hypotheses.
•Deductie: afleiding van toetsbare voorspellingen
uit hypotheses.
•Toetsing: vaststellen of de voorspelling al dan
niet uitkomt met behulp van nieuw empirisch
materiaal.
•Evaluatie: nadenken over wat de uitkomst van de
toetsing betekent voor de hypotheses.
Zowel Reuling (1986) als Nissen (1991) schatten
dat ongeveer 80% van het wetenschappelijk
onderzoek wordt uitgevoerd volgens de empirisch-
analytische benadering.
b. Fenomenologische benadering: waarbij men
streeft naar kennis die berust op een invoelend
begrijpen ("Verstehen") van het kennisobject, dat
de unicitieit van elk individu of verschijnsel recht
doet. Men streeft niet naar algemene wetmatig-
heden. Kenmerkend voor deze benadering is:
•Begrijpen van de sociale werkelijkheid betekent
doordringen tot de kern, het wezen van een
verschijnsel.
•Doordringen tot de kern kan niet met vooraf
geformuleerde ideeën over dat verschijnsel
maar alleen door een laag voor laag
blootleggen van de betekenisgeving van
individuen.
•Om deze betekenis te achterhalen is een
Verstehen nodig, een intuïtief en invoelend
begrijpen.
Reuling (1986) beschrijft het onderzoeksproces
van Blumer, waarin een vijftal fasen wordt onder-
scheiden:
•Het hebben van een vooraf gevormd, vaag beeld
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 4
van de te onderzoeken werkelijkheid.
•Het formuleren van vragen en problemen met
betrekking tot deze sociale werkelijkheid in
termen van het gehanteerde perspectief.
•Het bepalen van de gegevens die gezocht moeten
worden en de middelen die gebruikt moeten
worden om deze gegevens te verzamelen, in het
licht van de probleemstelling en het
perspectief.
•Het analyseren van de verzamelde data en het
leggen van theoretische verbanden.
•Het interpreteren van de gegevens en de
gevonden verbanden in het licht van reeds
bestaande theorieën.
Reuling (1986) noemt ook nog de Kritische
benadering: waarbij men streeft naar een
werkelijkheid als voorlopige, door maat-
schappelijke ontwikkelingen bepaalde werkelijk-
heid. Eén van de bekendste stromingen met deze
benadering, de Frankfurter Schule. De kritische
benadering resulteert echter niet in een concrete
onderzoeksbenadering. Men hecht wel veel waarde
aan de maatschappelijke relevantie en
maatschappelijke implementatie en uitleg van het
onderzoek.
Reuling (1986) constateert dat de empirisch-
analytische methodologie vaak als de enige goede
wijze van wetenschapsbeoefening wordt gezien.
Het kenmerk van wetenschap zou objectiviteit en
rationaliteit zijn, en deze methodologie is er met
name op gericht de subjectieve waardeoordelen
van de onderzoeker uit te bannen. Reuling
constateert echter dat waarden op meerdere wijzen
een rol spelen in wetenschap, en in bepaalde rollen
ook in empirisch-analytisch onderzoek. De
empirisch-analytische benadering richt zich met
name op het uitbannen van waardeoordelen bij
waarneming. Echter, ook aan de keuze van
onderzoeksobjecten, de wijze van onderzoek, de
keuze van begrippen, taalgebruik en meetwijze
liggen volgens Reuling waarden ten grondslag.
De keuze van een methodologische stroming staat
in principe los van de gehanteerde wetenschaps-
theoretische uitgangspunten. Wel is er binnen
bepaalde wetenschapstheoretische stromingen vaak
sprake van uitgesproken voorkeuren.
B.3 Onderzoeksvormen
De meest gebruikte onderzoeksvormen in
wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de
informatievoorziening zijnii (Nissen, 1991):
•Case-onderzoek: waarbij van één of een klein
aantal onderzoeksobjecten een groot aantal
variabelen en hun onderlinge relaties worden
onderzocht en geen experimentele beheersing
of manipulatie van de onafhankelijke
variabelen mogelijk is.
•Experiment: waarbij het onderzoeksobject wordt
gescheiden van de context en de onafhankelijke
variabelen worden beheerst.
•Statistisch onderzoek: waarbij van een groot
aantal onderzoeksobjecten een beperkt aantal
variabelen wordt gemeten.
•Historische analyse: onderzoek op basis van
reeds bestaand materiaal (bijvoorbeeld
documentatie of literatuur).
Aanhangers van specifieke methodologische
stromingen hebben vaak voorkeur voor bepaalde
onderzoeksvormen. Een empirisch-analist ziet
statistisch onderzoek en het experiment als de
vormen die bij uitstek geschikt zijn om theorieën
te toetsen. Een fenomenoloog zal veelal uitsluitend
gebruik maken van case-onderzoek. Echter, het
blijkt goed mogelijk om bijvoorbeeld een case-
onderzoek op te zetten volgens de empirisch-
analytische benadering (Lee, 1989).
B.4 Methoden van gegevensverzameling
Het verkrijgen van onderzoeksgegevens kan op
verschillende wijzen gebeuren:
•Directe observatie,
•Interviews,
•Documentatie
•Schriftelijke vragenlijst
•Protocolanalyse.
In principe is elke methode van gegevensverzame-
ling toepasbaar bij elke onderzoeksvorm. Bepaalde
combinaties zijn echter minder logisch. Een
statistisch onderzoek door middel van interviews
en directe observatie is in het algemeen te
arbeidsintensief.
B.5 Andere vormen van onderscheid
Onderzoek wordt ook wel onderscheiden naar de
rol van de onderzoeker, naar kwalitatief versus
kwantitatief en naar fase of doel van het
onderzoek.
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 5
De rol van de onderzoeker kan passief en actief
participerend zijn. Bij passief participerend
probeert de onderzoeker zijn invloed te
minimaliseren en wordt er alleen invloed
uitgeoefend op het materiaal dat geselecteerd
wordt, de vragen die worden gesteld of de opzet
van het experiment. Bij actieve participatie is de
onderzoeker zelf betrokken bij het te onderzoeken
fenomeen, zoals bij actie-onderzoek waarbij men
tegelijkertijd een fenomeen onderzoekt als een
praktijkprobleem probeert op te lossen. Men kan
bijvoorbeeld het fenomeen informatieplanning
onderzoeken terwijl men tegelijkertijd als adviseur
bij de projecten betrokken is. Voordeel van actie-
onderzoek is dat men toegang kan krijgen tot
gegevens en personen die voor buitenstaanders
wellicht niet beschikbaar zouden zijn. Nadeel is
dat deze twee doelen strijdige belangen kunnen
hebben. Een voorbeeld van actie-onderzoek is te
vinden in Van Waes (1991). Zij is van mening dat
het feit dat men actief participeert de objectiviteit
van het onderzoek niet hoeft te schaden.
Het onderscheid in kwalitatief of kwantitatief
onderzoek wordt door sommigen geïnterpreteerd
als onderzoek naar niet- respectievelijk wel
kwantificeerbare variabelen. In die betekenis
kunnen alle onderzoeksvormen zowel kwalitatief
als kwantitatief zijn (Yin, 1984). Anderen zien
kwantitatief onderzoek als onderzoek naar de mate
waarin bepaalde verbanden optreden, terwijl
kwalitatief onderzoek kijkt naar de aard van de
verschijnselen (Maso, 1987; Kaplan 1988). Case-
onderzoek is in die betekenis een vorm van
kwalitatief onderzoek en statistisch onderzoek een
vorm van kwantitatief onderzoek.
Van der Zwaan (1991) deelt onderzoek in naar
doel of fase van onderzoek:
•Explorerend: onderzoek dat gericht is op het
opstellen van hypothesen aan de hand van
waarnemingen of ideeën.
•Beschrijvend: onderzoek dat gericht is op het
beschrijven van een verschijnsel.
•Verklarend: onderzoek dat gericht is op het
opbouwen van een logische keten waarlangs
een bepaald verschijnsel kan worden uitgelegd.
•Toetsend: onderzoek dat gericht is op het testen
van hypothesen om ze te bevestigen dan wel te
verwerpen.
C Welke onderzoeksvorm voor welk on-
derzoek?
Zoals eerder gesteld, richt dit artikel zich met
name op de keuze van de onderzoeksvorm (case-
onderzoek, experiment, statistisch onderzoek of
historische analyse). Binnen de literatuur die zich
op deze keuze richt kunnen twee "stromingen"
worden onderscheiden. De ene stroming
(waaronder Van der Zwaan, 1990 en De Leeuw,
1990) stelt dat de onderzoeksvorm bepaald wordt
door het doel van het onderzoek: explorerend,
beschrijvend, verklarend of toetsend. De andere
stroming (waaronder Yin, 1984 en Ryan et al.,
1992) stelt dat elke onderzoeksvorm toepasbaar is
voor elk onderzoeksdoel en dat de meest geschikte
onderzoeksvorm bepaald wordt door kenmerken
van de probleemstelling en het onderzoeksobject.
C.1 Kiezen op grond van doel van onderzoek?
Verschillende auteurs (Van der Zwaan, 1990; De
Leeuw, 1990) stellen dat de onderzoeksvorm
bepaald wordt door het doel van het onderzoek: is
het onderzoek explorerend, beschrijvend,
verklarend of toetsend? Zij menen dat case-
onderzoek met name geschikt is voor explorerend
onderzoek en niet te gebruiken is voor toetsend
onderzoek. Alleen experimenten en statistisch
onderzoek zouden geschikt zijn voor toetsing en
generalisatie.
Deze wijze van kiezen van de onderzoeksvorm
wordt door verschillende auteurs verworpen. Hac-
king (1983) toont voor natuurwetenschappelijk
onderzoek aan dat experimenten zelden worden
uitgevoerd met als enige doel te proberen
bestaande theorieën te bevestigen dan wel te ver-
werpen. Experimenten zijn vaak ook bedoeld om
theorieën uit te breiden of te verfijnen. De (onver-
wachte) resultaten zijn daarnaast één van de
belangrijkste bronnen voor nieuwe hypothesen.
Yin (1984) beargumenteert dat case-onderzoek
voor elk van de genoemde onderzoeksdoelen
toepasbaar is. Lee (1989) ontwikkelt expliciet een
wijze waarop case-onderzoek gebruikt wordt om te
toetsen en gaat daarbij uit van het natuur-
wetenschappelijk model (empirisch-analytische
methodologie).
Yin (1984) constateert dat met name vaak bezwaar
wordt gemaakt tegen de combinatie van case-
onderzoek met toetsing als doel. Eén van die
bezwaren zou de vraag zijn hoe het mogelijk is, te
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 6
generaliseren op grond van één of enkele onder-
zoeksobjecten. Met andere woorden: in hoeverre
mogen de conclusies uit een beperkt aantal
gevallen van toepassing worden geacht op
vergelijkbare situaties. In deze redenering
vergelijkt men case-onderzoek met een statistisch
onderzoek over een beperkt aantal
onderzoeksobjecten. Het aantal objecten in een
case-onderzoek is inderdaad meestal te klein voor
statistische generalisatie.
Met betrekking tot generaliseerbaarheid kan een
case-onderzoek echter beter worden vergeleken
met een experiment (Ryan et al., 1992). Bij
experimenten wordt immers ook niet de vraag
gesteld hoe op grond van één of enkele experimen-
ten een algemene theorie verworpen of bevestigd
kan worden. Toetsing van een theorie door middel
van case-onderzoek berust op analytische generali-
satie (Yin, 1984) en gebeurt op dezelfde wijze als
bij een experiment: deduceren van voorspellingen
uit hypothesen en deze toetsen aan een
praktijksituatie. Elke nieuwe poging tot falsificatie
door middel van een nieuw experiment of een
nieuwe case kan de hypothese versterken. Aan het
aantal experimenten of cases hoeven echter niet de
eisen te worden gesteld die voor statistisch
onderzoek gelden.
Een ander bezwaar zou zijn dat bij case-onderzoek
externe factoren onvoldoende beheerst kunnen
worden. Om een verband tussen twee variabelen
aan te tonen, moet worden uitgesloten dat het
waargenomen verschijnsel door een andere dan de
veronderstelde oorzaak wordt veroorzaakt. Bij een
statistisch onderzoek wordt een zo groot aantal
onderzoeksobjecten gekozen dat externe factoren
gereduceerd worden tot toevalsfouten. In een
experiment wordt gepoogd het verschijnsel zo te
isoleren dat externe factoren niet voorkomen of
constant gehouden kunnen worden.
Beide technieken zijn bij case-onderzoek niet
toepasbaar. Uitsluiting van externe factoren dient
bij case-onderzoek te gebeuren door ze te meten of
door onderzoeksobjecten bewust te kiezen op
grond van de waarden van de externe factoren,
zoals dat in quasi-experiment (een vorm van
veldexperiment) gebeurt. Men kan expliciet cases
selecteren die zoveel mogelijk overeenkomen of
juist met opzet verschillen, en men kan een case
onderzoeken vóór en ná een bepaalde verandering
(pretest-posttest-ontwerp, Janssens, 1988), met de
veronderstelling dat overige factoren in die tijd
niet veranderd zijn.
Geconcludeerd kan worden dat het onderzoeksdoel
niet doorslaggevend is voor de keuze van de
onderzoeksvorm. Wat is dan het criterium?
C.2 Kiezen op grond van kenmerken van
onderzoek
Benbasat (1987) en Yin (1984) stellen dat de
keuze voor een onderzoeksvorm gebaseerd moet
worden op kenmerken van het onderzoeksobject en
de probleemstelling:
•Wat is het type onderzoeksvraag? Welk soort
problemen wil het onderzoek oplossen? Wil
men weten hoe of waarom een specifiek
fenomeen zich volstrekt, of uitsluiten wat het
fenomeen inhoudt en in welke mate het
voorkomt?
•Heeft de onderzoeker beheersing over de gebeur-
tenissen, kan hij de onafhankelijke variabelen
sturen?
•Heeft het onderzoek betrekking op hedendaagse
fenomenen, waarover geen of weinig historisch
materiaal beschikbaar is?
•Is de context van het fenomeen van belang?
Hieronder wordt verstaan de mate waarin het te
onderzoeken fenomeen verweven is met zijn
omgeving en niet geïsoleerd kan worden zoals
in een experiment, en ook de voor een
statistisch onderzoek benodigde vereenvou-
digingen niet mogelijk zijn.
De auteurs voegen daar nog het volgende kenmerk
aan toe:
•Zijn de begrippen en terminologie in het
betreffende onderzoeksgebied eenduidig?
Genoemde kenmerken bepalen tezamen welke
onderzoeksvormen het meest geschikt zijn voor
een bepaald onderzoek. De relaties tussen deze
kenmerken en onderzoeksvormen zijn
weergegeven in figuur A en worden hierna
verklaard.
--Figuur A--
Case-onderzoek en experiment zijn geschikter
voor hoe en waarom-vragen en statistisch
onderzoek voor wat en hoeveel (Yin, 1984).
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 7
Wanneer beheersing van gebeurtenissen niet
mogelijk is, valt het experiment als
onderzoeksvorm af.
Historische analyse is niet mogelijk bij
hedendaagse fenomenen waar nog niets of weinig
over is vastgelegd.
Wanneer de context van een fenomeen essentieel is
voor een goed begrip ervan, zijn experiment en
statistisch onderzoek niet geschikt. Om
bijvoorbeeld het effect van een management-
informatiesysteem te meten kan men een
laboratoriumsituatie inrichten. De controle over de
gebeurtenissen is dan groot, maar het fenomeen is
gescheiden van de context. Men dient zich af te
vragen of deze situatie nog wel een weerspiegeling
is van de omgeving waarin de manager normaliter
zijn beslissingen neemt (Galliers, 1987).
Wanneer begrippen en terminologie niet eenduidig
zijn, wordt het werken met vragenlijsten bijzonder
moeilijk. Het is immers niet zeker of de
geënquêteerde onder de termen uit de vragenlijst
hetzelfde verstaat als de opsteller ervan. Bij
interviews is dit probleem nog op te vangen door
de interviewer te laten controleren of de
geïnterviewde dezelfde definities hanteert. Bij
grootschalige enquêtes vervalt deze mogelijkheid.
Het is de vraag of de geënquêteerde zowel kennis
neemt van de bijvoorbeeld bijgevoegde lijst met
definities als bereid is om zijn eigen
begrippenkader aan te passen binnen de korte tijd
die hij wenst uit te trekken voor de enquête.
Statistisch onderzoek, dat veelal met vragenlijsten
werkt, ligt in een dergelijke situatie niet voor de
hand.
Naast de onderzoeksvorm dienen ook de rol van de
onderzoeker en de methoden van gegevens-
verzameling te worden gekozen. Deze zijn
weergegeven in figuur B.
--Figuur B--
Bij case-onderzoek en experiment zijn in principe
alle methoden van gegevensverzameling
bruikbaar: observatie, interviews, documentatie,
vragenlijst en protocol-analyse. Statistisch
onderzoek zal veelal alleen gebruik maken van
vragenlijsten en documentatie. Historische analyse
baseert zich uitsluitend op documentatie.
Een passieve rol is bij elk van de onderzoeks-
vormen mogelijk. Alleen in case-onderzoek en
experiment is een actieve rol mogelijk.
D Welke onderzoeksvorm voor onderzoek naar
informatievoorziening?
Om te bepalen welke onderzoeksvormen met name
geschikt zijn voor onderzoek naar informatievoor-
ziening moet worden nagegaan wat de specifieke
kenmerken zijn van informatievoorziening.
D.1 Specifieke kenmerken van
informatievoorziening
Informatievoorziening is een fenomeen dat sterk
verweven is met haar context. De informatievoor-
ziening heeft, direct dan wel indirect, invloed op
nagenoeg de gehele organisatie en haar omgeving.
Daarnaast kennen veranderingen in de
informatievoorziening van een organisatie een
typisch "terugkoppel-effect": door het veranderen
van de informatievoorziening verandert de
organisatie en deze organisatieverandering is weer
van invloed op de informatievoorziening
(Harrington, 1991). De context is derhalve essen-
tieel en moeilijk te scheiden van het fenomeen
(Benbasat, 1987; Galliers, 1987; Kaplan, 1988).
Informatievoorziening met behulp van informatie-
technologie is bovendien een hedendaags
fenomeen. Het is een relatief nieuw en snel ontwik-
kelend vakgebied. Het weinige historische
materiaal is vaak door gebrek aan accuratesse
slecht bruikbaar.
De onafhankelijke variabelen zijn bij informatie-
voorziening meestal niet manipuleerbaar en zeer
moeilijk repliceerbaar. Het is niet realistisch om
aan een organisatie te vragen drie
selectiemethoden voor investeringen in
informatietechnologie daadwerkelijk toe te passen
en onmogelijk om dat met telkens dezelfde
uitgangssituatie te doen.
Bovendien zijn begrippen en terminologie van het
vakgebied informatievoorziening verre van
eenduidig. Wanneer bijvoorbeeld in een enquête
wordt gevraagd naar het gebruik van "vierde
generatie talen", dan dient men zich af te vragen
of de geënquêteerde dit begrip voldoende kan
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 8
onderscheiden van "eerste, tweede, derde, vijfde en
zesde generatie talen" om conclusies te
rechtvaardigen.
D.2 Consequenties voor onderzoeksvorm
Op grond van genoemde kenmerken van het
onderzoeksgebied informatievoorziening en de
overwegingen uit figuur A kan geconcludeerd
worden dat case-onderzoek het meest voor de hand
ligt.
Statistisch onderzoek wordt bemoeilijkt door het
gebrek aan een eenduidig begrippenkader en
terminologie en door de verwevenheid van
informatievoorziening met haar omgeving.
Experimenten vergen beheersing van
onafhankelijke variabelen en scheiding van
fenomeen en context. Voor historische analyse is
nog onvoldoende materiaal beschikbaar. Bij case-
onderzoek is daarentegen geen beheersing van
variabelen en scheiding van context en fenomeen
noodzakelijk. Begripsvorming en terminologie kan
per case worden afgestemd en historisch materiaal
is niet noodzakelijk, hoewel wel bruikbaar.
Toch zijn er bepaalde specifieke deelgebieden van
informatievoorziening waarvoor de andere
onderzoeksvormen bruikbaar zijn. Zo kan
statistisch onderzoek bruikbaar zijn voor gebieden
met een relatief uitgekristalliseerd begrippenkader
en onderzoeksvragen van beschrijvende aard,
bijvoorbeeld: "hoe verhoudt het gebruik van
personal computers zich tussen kleine, middelgrote
en grote organisaties?". Experimenten zullen
vooral geschikt zijn als het gaat om een fenomeen
dat te isoleren is, zoals de gebruiksvriendelijkheid
van verschillende "user-interfaces" of onderzoek
naar het effect van verschillende
communicatiemiddelen op
besluitvormingsprocessen. Historisch onderzoek is
bijvoorbeeld mogelijk naar de ontwikkeling van
prijs/prestatie-verhoudingen van processoren.
E Conclusies en aanbevelingen
In dit artikel is nagegaan wat gezegd kan worden
over de geschiktheid van verschillende
onderzoeksvormen voor onderzoek naar
informatievoorziening. In tegenstelling tot wat
vaak wordt gesteld, is geconcludeerd dat niet het
onderzoeksdoel (explorerend, beschrijvend,
verklarend of toetsend) doorslaggevend is voor de
keuze van de onderzoeksvorm. Daarbij is met
name geconstateerd dat ook met case-onderzoek
toetsend onderzoek mogelijk is. Wel is opgemerkt
dat generalisatie op grond van case-onderzoek op
een ander principe gebaseerd is dan bij statistisch
onderzoek.
Beter kan de onderzoeksvorm worden afgeleid uit
kenmerken van probleemstelling en onderzoeks-
object, te weten: type onderzoeksvraag,
mogelijkheid tot beheersing van gebeurtenissen, al
dan niet hedendaags fenomeen, mogelijkheid tot
scheiding van fenomeen en context, en
eenduidigheid van begrippenkader en
terminologie.
Op grond van deze kenmerken is met betrekking
tot onderzoek naar informatievoorziening
geconcludeerd dat case-onderzoek veelal het meest
geschikt is voor dit onderzoeksgebied.
Informatievoorziening is een relatief nieuw
onderzoeksgebied zonder eenduidig
begrippenkader en terminologie. Fenomenen in
informatievoorziening zijn in het algemeen niet te
sturen en evenmin te scheiden van hun context
zonder de getrouwheid van het onderzoek te
schaden.
Naast de genoemde overwegingen zal de visie die
men heeft op de geschiktheid van onderzoeks-
vormen ook voor een groot deel bepaald worden
door de wetenschapsfilosofische stroming die men
aanhangt. Zo komt de wijze waarop met statistisch
onderzoek gegeneraliseerd wordt, overeen met de
wijze van wetenschapsbeoefening die verifica-
tionisten voorstaan, terwijl case-onderzoek en
experiment meer passen binnen de werkwijze van
het falsificationisme.
Van Dijk (1993) merkt op dat voorkeuren voor
onderzoeksvormen vaak sterk bepaald worden door
de ontologische opvattingen van de onderzoeker
omtrent de werkelijkheid (vraagstuk van realisme).
Onderzoekers die geloven in een objectief
bestaande werkelijkheid (Realisten) zullen meer
geneigd zijn om onderzoeksvormen te kiezen als
experiment en statistisch onderzoek, terwijl
onderzoekers die geloven dat de werkelijkheid een
logische constructie is om verschijnselen te
ordenen (Idealisten) onderzoeksvormen zullen
kiezen zoals case-onderzoek, die recht doen aan de
verschillende opvattingen omtrent die
werkelijkheid.
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 9
Door het ontbreken van een algemeen
geaccepteerd begrippenkader en terminologie om
fenomenen in de informatievoorziening te
benoemen, zal het veelal niet mogelijk zijn om
gebruik te maken van grootschalig statistisch
onderzoek. Aangezien Orlikowski en Barpudi
(1991) aangeven dat ongeveer 50% van het
onderzoek naar informatievoorziening statistisch
onderzoek is en 27% experimenten, kan men zich
niet van de indruk onttrekken dat veel
onderzoekers het hanteren van een algemeen
geaccepteerde methodologie prefereren boven een
voor de probleemstelling beter geschikte
onderzoeksvorm.
Het feit dat statistisch onderzoek in het algemeen
niet mogelijk is en case-onderzoek moeilijker
generaliseerbaar is, maakt wetenschappelijke
vooruitgang in het onderzoeksgebied informatie-
voorziening moeilijk. Dit probleem is niet uniek
voor de informatievoorziening. Ryan, Scapens en
Theobald (1992) schetsen in het boek "Research
method and methodology in finance and
accounting" de methodologische historie van het
onderzoeksgebied financiering en accountancy
beschreven. Dit onderzoeksgebied kent een
vergelijkbare problematiek: het betreft eveneens
veelal hedendaagse fenomenen waarbij de context
bijzonder belangrijk is. Ryan et al. komen
eveneens tot de conclusie dat de vooruitgang
vooral gezocht moet worden in analytische
generalisatie van case-onderzoek.
Het ontbreken van geëffende paden met betrekking
tot onderzoek naar informatievoorziening zou voor
iedere onderzoeker een stimulans moeten zijn om
de betreffende onderzoeksopzet expliciet te
verantwoorden.
Dankwoord
Graag willen wij prof. drs. B.K. Brussaard, drs.
P.A.H.M. Mantelaers, prof. dr. ing. H.J.
Oppelland, prof. dr. ir. J.L. Simons, prof. dr. H.
Visser en de leden van het Researchplatform
Informatiesystemen en Economie (RISE) bedanken
voor hun commentaar op eerdere versies van dit
artikel, hetgeen uiteraard niet betekent dat dit
artikel hun mening weergeeft.
Wij hopen dat uitspraken in dit artikel andere
onderzoekers zullen aansporen hun gedachte met
betrekking tot onderzoek naar de informatie-
voorziening kenbaar te maken.
Referenties
BENBASAT, I, D.K. GOLDSTEIN, M. MEAD,
"The Case Research Strategy in Studies of
Information Systems", MIS Quarterly,
September 1987.
COOKE, R.M., "Geloof in wetenschap", Van
Garcum & Comp. B.V. Assen, ISBN: 90-232-
2002-1, 1983.
DIJK, M. Van, "Onderzoekmethoden en
onderzoekdilemma's bij management
accounting onderzoek", Methodologie,
Administratie en Bestuurlijke
informatievoorziening, januari/februari 1993.
GALLIERS, R.D., F.F. LAND, "Choosing
Appropriate Informations Research Methodo-
logies", Communications of the ACM, Vol 30
No 11, November 1987.
GROOT, A. DE, "Methodologie, Mouton, Den
Haag, 1972
HACKING, I., "Representing and Intervening;
Introductory Topics in the Philosophy of
Natural Science", Cambridge University Press,
Cambridge, 1983.
HAMILTON, S., BLAKE I., "MIS Research
Strategies", Information & Management, Vol
5, 1982, pp 339-347.
HARRINGTON, J., "Organizational structure and
information technology", Prentice Hall,
Londen, 1991.
JANSSENS, J.M.A.M., "OGEN doen onderzoek;
een inleiding in de methoden van sociaal-
wetenschappelijk onderzoek", Swets & Zeitlin-
ger, Amsterdam/Lisse, 1988.
KAPLAN, B., D. DUCHON, "Combining
Qualitative and Quantitative Methods in
Information Systems Research: A Case Study",
MIS Quarterly, December 1988, pp 571-586.
KEEN, P.W.G., MIS Research: reference
disciplines and a cumulative tradition, in
Proceedings of the First Conference on
Information Systems, E. McClean (ed.),
Philadelphia, December 1980, pp 9-18.
KEEN, P., MIS Research: current status, trends
and needs, In: Information Systems Education:
Recommendations and Implementation, R.
Buckinghan, R. Hirschheim, F. Lan, and C.
Tully (eds.), Cambridge University Press,
Cambridge, 1987. (uit Nissen. aangevraagd.)
LEE, A.S., "A Scientific Methodology for MIS
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 10
Case Studies", MIS Quarterly, March 1989, pp
33-50.
LEEUW, A.C.J. DE, "Een boekje over
bedrijfskundige methodologie: management
van onderzoek", Van Gorcum, Assen, 1990.
MANSELL, G., "Action research in information
systems development", Journal of Information
Systems, Vol 1 No 1, January 1991, pp 29-40.
MASO, ILJA, "Kwalitatief onderzoek", Boom,
Amsterdam, 1987.
MASON, R.O., MITROFF, I.I., "A program for
research on management information
systems.", Management Science, vol. 19, nr. 5,
p. 475-485, januari 1973.
NISSEN, H.-E., H.K. KLEIN AND R. HIRSCH-
HEIM (eds), "Information Systems Research:
Contemporary Approaches and Emergent
Traditions", Proceedings of the IFIP TC8/WG
8.2 Working Conference on the Information
Systems Research Arena of the 90"s,
Copenhagen, Denmark, 14-16 December 1990,
North-Holland, Amsterdam, 1991.
ORLIKOWSKI, W.J., BARPUDI, J.J., "Studying
information technology in organizations:
research approaches and assumptions",
Information Systems Research, 2, 1, 1991.
REULING, A., "Methodologieëen; een inleiding in
onderzoeksstrategieëen", Nelissen, Baarn,
1986.
RYAN, B., SCAPENS, R.W., THEOBALD, M.,
"Research method and methodology in finance
and accounting", Academic Press Ltd., 1992.
WAES, R.M.C. van, "Architectures for
information management", Thesis Publishers
Amsterdam, 1991.
WIERDA, F.W., "Developing interorganizational
information systems", F.W. Wierda, postbus
356, 2600 AJ Delft, 1991.
YIN, R.K., Case study research: design and
methods", Sage, Newbury Park, 1984.
ZWAAN, A.H. VAN DER, "Organisatie-
onderzoek; leerboek voor de praktijk: het
ontwerp van onderzoek in organisaties", Van
Gorcum, Assen, 1990.
De auteurs zijn beiden als wetenschappelijk
medewerker verbonden aan de vakgroep
informatiesystemen van de faculteit der
Technische Wiskunde en Informatica van de
Technische Universiteit Delft, postbus 356, 2600
AJ Delft. Ir. L.A. de Looff doet onderzoek naar
uitbesteding van informatievoorziening. Drs. E.W.
Berghout heeft als onderzoeksgebied de
economische aspecten van de
informatievoorziening.
©Leon de Looff en Egon Berghout
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 12
Onderzoeks-
kenmerken
Type onderzoeks-
vraag
Hoe en
waarom
Hoe en
waarom
Wat en
hoeveel
Beide
Is beheersing van
gebeurtenissen
mogelijk?
Nee Ja Nee Nee
Betreft het een he-
dendaags
fenomeen?
Ja Ja Ja Nee
Is fenomeen te
scheiden van con-
text?
Nee Ja Ja Beide
Is eenduidige
begrippenkader en
terminologie
beschikbaar?
Nee Nee Ja Nee
↓↓↓↓ ↓↓↓↓ ↓↓↓↓ ↓↓↓↓
Onderzoeksvorm Case-
onderzoek
Experiment Statistisch
onderzoek
Historische
analyse
Figuur A. Kenmerken versus onderzoeksvormen
Case-
onderzoek
Experiment Statistisch on-
derzoek
Historische
analyse
Methode van
gegevensverza-
meling
Alle Alle Vragenlijst,
documentatie
Documentatie
Rol onderzoe-
ker
Beide Beide Passief Passief
Figuur B. Methode van gegevensverzameling en rol onderzoeker
i.Wellicht zijn de overwegingen die in dit artikel genoemd worden ook van toepassing op ander bedrijfskundig
of zelfs menswetenschappelijk onderzoek. De auteurs zijn daarmee echter onvoldoende bekend om hierover
uitspraken te doen.
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010
Vormen van onderzoek in informatievoorziening 13
ii.Yin (1984) noemt hiernaast nog archiefstudie en historie. Zwaan (1990) maakt bij experiment onderscheid in
laboratorium- en veldexperiment en noemt nog: vergelijkend, simulatie-, actie- en evaluatieonderzoek. Nissen
(1991) noemt ook actieonderzoek en protocolanalyse.