Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010 Vormen · PDF fileLogica en wiskunde worden...

13
Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010 Vormen van onderzoek in informatievoorziening 1 Vormen van onderzoek naar informatievoorziening in organisaties Geëffende paden bestaan niet Leon de Looff en Egon Berghout Onderzoek naar informatievoorziening kan op zeer uiteenlopende wijzen plaatsvinden. Niet elke vorm van onderzoek is echter even geschikt voor elk te onderzoeken probleem. De centrale vraag van dit artikel is: "kan er een uitspraak worden gedaan over de mate waarin verschillende onderzoeksvormen geschikt zijn voor het doen van onderzoek naar informatievoorziening?" Wanneer onderzoek wordt gedaan naar informatievoorziening, wordt de keuze van de onderzoeksvorm niet altijd voldoende onderbouwd. Het kiezen van een onderzoeksvorm zou echter expliciet deel dienen uit te maken van elk onderzoek. In dit artikel worden mogelijke gronden voor deze keuze aangedragen. A Inleiding Elk wetenschappelijk onderzoek kent, expliciet of impliciet, een bepaalde visie op kennis en wetenschapsbeoefening, werkt volgens een bepaalde methodologie en gebruikt bepaalde methoden en technieken. Het succes van het onderzoek en de wetenschappelijke waarde ervan wordt deels bepaald door de al dan niet gelukkige keuze van de onderzoeksvorm. Uiteraard geldt dit ook voor onderzoek naar informatievoorziening i . Wanneer men bijvoorbeeld de effectiviteit van beslissingsondersteunende informatiesystemen zou willen onderzoeken dan zijn er vele mogelijkheden. Men kan praktijksituaties waar deze systemen worden gebruikt gaan onderzoeken. Ook kan een experiment worden uitgevoerd waar proefpersonen onder steeds andere condities beslissingen moeten nemen, of kan een enquête worden uitgestuurd waarin gebruikers hun mening wordt gevraagd over het specifieke type beslissingsondersteunende informatiesysteem dat zij gebruiken. Elk van deze vormen heeft voor- en nadelen en zal waarschijnlijk ook tot andere conclusies leiden. De indruk bestaat (Reuling, 1986; Nissen, 1991; Van Dijk, 1993) dat individuele onderzoekers, maar ook onderzoeksinstituten, universiteiten of wetenschappelijke bladen, vaak eenzijdig één bepaalde onderzoeksopzet aanhangen. Andere vormen worden door hen afgedaan als onwe- tenschappelijk. Verschillende auteurs pleiten dan ook voor een meer gedifferentieerde onderzoekscultuur (De Leeuw, 1990; Nissen, 1991; Reuling, 1986; Yin, 1984; Van der Zwaan, 1990). Zij stellen dat karakteristieken van het betreffende onderzoek bepalen welke onderzoeksvorm het meest geschikt is. Wel verschillen deze auteurs in de karakteristie- ken die zij noemen. Het is de auteurs van dit artikel uit contacten met mede-onderzoekers gebleken dat veel onderzoekers moeite hebben met het kiezen van een onderzoeksvorm of het verantwoorden van hun keuze. Ze twijfelen over de juiste onderzoeksopzet of over de generaliseerbaarheid van hun resultaten. Het is tevens een onderwerp dat veel discussie losmaakt en sterk uiteenlopende standpunten kent. De auteurs zijn van mening dat onderbouwing van de keuze voor een onderzoeksvorm expliciet onderdeel uit dient te maken van elk onderzoek. In dit artikel worden mogelijke gronden voor deze keuze aandragen. De centrale vraag in dit artikel is dan ook:

Transcript of Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010 Vormen · PDF fileLogica en wiskunde worden...

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 1

Vormen van onderzoek naar informatievoorziening in organisaties Geëffende paden bestaan niet Leon de Looff en Egon Berghout Onderzoek naar informatievoorziening kan op zeer uiteenlopende wijzen plaatsvinden. Niet

elke vorm van onderzoek is echter even geschikt voor elk te onderzoeken probleem. De

centrale vraag van dit artikel is: "kan er een uitspraak worden gedaan over de mate waarin

verschillende onderzoeksvormen geschikt zijn voor het doen van onderzoek naar

informatievoorziening?" Wanneer onderzoek wordt gedaan naar informatievoorziening,

wordt de keuze van de onderzoeksvorm niet altijd voldoende onderbouwd. Het kiezen van

een onderzoeksvorm zou echter expliciet deel dienen uit te maken van elk onderzoek. In dit

artikel worden mogelijke gronden voor deze keuze aangedragen.

A Inleiding

Elk wetenschappelijk onderzoek kent, expliciet of

impliciet, een bepaalde visie op kennis en

wetenschapsbeoefening, werkt volgens een

bepaalde methodologie en gebruikt bepaalde

methoden en technieken. Het succes van het

onderzoek en de wetenschappelijke waarde ervan

wordt deels bepaald door de al dan niet gelukkige

keuze van de onderzoeksvorm. Uiteraard geldt dit

ook voor onderzoek naar informatievoorzieningi.

Wanneer men bijvoorbeeld de effectiviteit van

beslissingsondersteunende informatiesystemen zou

willen onderzoeken dan zijn er vele

mogelijkheden. Men kan praktijksituaties waar

deze systemen worden gebruikt gaan onderzoeken.

Ook kan een experiment worden uitgevoerd waar

proefpersonen onder steeds andere condities

beslissingen moeten nemen, of kan een enquête

worden uitgestuurd waarin gebruikers hun mening

wordt gevraagd over het specifieke type

beslissingsondersteunende informatiesysteem dat

zij gebruiken. Elk van deze vormen heeft voor- en

nadelen en zal waarschijnlijk ook tot andere

conclusies leiden.

De indruk bestaat (Reuling, 1986; Nissen, 1991;

Van Dijk, 1993) dat individuele onderzoekers,

maar ook onderzoeksinstituten, universiteiten of

wetenschappelijke bladen, vaak eenzijdig één

bepaalde onderzoeksopzet aanhangen. Andere

vormen worden door hen afgedaan als onwe-

tenschappelijk.

Verschillende auteurs pleiten dan ook voor een

meer gedifferentieerde onderzoekscultuur (De

Leeuw, 1990; Nissen, 1991; Reuling, 1986; Yin,

1984; Van der Zwaan, 1990). Zij stellen dat

karakteristieken van het betreffende onderzoek

bepalen welke onderzoeksvorm het meest geschikt

is. Wel verschillen deze auteurs in de karakteristie-

ken die zij noemen.

Het is de auteurs van dit artikel uit contacten met

mede-onderzoekers gebleken dat veel onderzoekers

moeite hebben met het kiezen van een

onderzoeksvorm of het verantwoorden van hun

keuze. Ze twijfelen over de juiste onderzoeksopzet

of over de generaliseerbaarheid van hun resultaten.

Het is tevens een onderwerp dat veel discussie

losmaakt en sterk uiteenlopende standpunten kent.

De auteurs zijn van mening dat onderbouwing van

de keuze voor een onderzoeksvorm expliciet

onderdeel uit dient te maken van elk onderzoek. In

dit artikel worden mogelijke gronden voor deze

keuze aandragen. De centrale vraag in dit artikel is

dan ook:

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 2

Kan er een uitspraak worden gedaan over de

mate waarin verschillende onderzoeksvor-

men geschikt zijn voor het doen van onder-

zoek naar informatievoorziening?

Om deze vraag te beantwoorden wordt een over-

zicht gegeven van de criteria die in de literatuur

genoemd worden voor de keuze tussen onderzoeks-

vormen. Daaruit worden gronden afgeleid om een

onderzoeksvorm te kiezen voor onderzoek naar

informatievoorziening.

Het artikel heeft een enigszins paradoxaal

karakter. Enerzijds wordt gestreefd naar het

vinden van geschikte onderzoeksvormen,

anderzijds zullen concrete aanbevelingen met

grote terughoudendheid worden gegeven,

aangezien de indruk bestaat dat er veel slecht

onderzoek wordt gerechtvaardigd met het feit dat

er een algemeen geaccepteerde onderzoeksvorm

aan ten grondslag ligt.

Onder onderzoek naar informatievoorziening

wordt onderzoek verstaan naar bijvoorbeeld

methodieken voor systeemontwikkeling,

formulering van informatiebeleid en beheer van

netwerken. Onderwerpen die hiermee niet worden

bedoeld zijn bijvoorbeeld: hoe wordt de correctheid

van programmatuur bewezen of hoe kan men de

meeste semantiek in een datamodel aanbrengen.

Het gaat om het optimaal organiseren van mensen,

apparatuur en programmatuur om informatie in

een organisatie ter beschikking te stellen. Het

empirisch object is de organisatie en het

ervaringsobject is de informatievoorziening.

Allereerst zal een aantal begrippen worden bespro-

ken. Vervolgens wordt nagegaan wat gezegd kan

worden over de geschiktheid van de onderzoeks-

vormen voor verschillende soorten onderzoek en

wat dat inhoudt voor onderzoek naar informatie-

voorziening.

B Onderzoeksvorm en aanverwante begrippen

In dit artikel wordt onderscheid gemaakt tussen de

volgende vier begrippen:

•Wetenschapstheoretische uitgangspunten: stand-

punten over de aard van wetenschappelijke

kennis en kennisverwerving.

•Methodologische stromingen: opvattingen over

de wijze van uitvoering van onderzoek.

•Onderzoeksvormen: wijzen waarop onderzoek

kan worden uitgevoerd.

•Methoden van gegevensverzameling: wijzen

waarop gegevens verkregen kunnen worden.

Bij het maken van een onderzoeksopzet kunnen op

elk van deze vier punten keuzen worden gemaakt.

Dit artikel richt zich met name op de keuze van de

onderzoeksvorm. Deze keuze is echter niet

onafhankelijk van de andere keuzen. In de

volgende subparagrafen worden daarom de vier

begrippen en hun onderlinge relaties besproken.

B.1 Wetenschapstheoretische uitgangspunten

Hacking (1983) onderscheidt twee vraagstukken in

de wetenschapsfilosofie: rationaliteit en realisme.

Bij het vraagstuk van rationaliteit vraagt men zich

af: wat is "waarheid", wanneer is een theorie bewe-

zen en hoe wordt wetenschappelijke kennis

verkregen? Dit wordt ook wel het vraagstuk van

epistemologie (kennistheorie) genoemd. Men zoekt

naar criteria om wetenschap te onderscheiden van

niet-wetenschappelijke activiteiten als astrologie

en occultisme.

Verificationisten, waaronder Carnap, stellen dat

proposities wetenschappelijk zijn wanneer ze

geverifieerd kunnen worden. Het Falsificati-

onisme, met Popper als belangrijkste

vertegenwoordiger, stelt dat krachtige wetenschap-

pelijke theorieën betrekking hebben op een in

principe oneindig aantal situaties en dus nooit

uitputtend geverifieerd kunnen worden. Wel

kunnen theorieën weerlegd worden. Elke nieuwe

poging tot falsificatie die een theorie doorstaat,

verhoogt de geloofwaardigheid van de theorie.

Rationalisten gaan er van uit dat kennis alleen

verkregen kan worden door redeneren (Ryan et al.,

1992). De oude Grieken, waaronder Plato, waren

rationalisten. Empiristen gaan er van uit dat

kennis alleen verkregen kan worden uit

waarneming (Ryan et al., 1992). Logica en

wiskunde worden hierbij beschouwd als

hulpmiddelen voor verdere analyse van

waarnemingen. Bekende empiristen zijn Bacon,

Berkeley, Hume en Locke.

Beide stromingen gaan ervan uit dat wetenschap

cumulatief naar een uiteindelijke waarheid leidt.

Kuhn stelt daarentegen dat wetenschap niet

cumulatief is maar sprongsgewijs verloopt. Elke

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 3

"revolutie" gaat gepaard met een paradigma-

wisseling, waardoor de opeenvolgende theorieën

veelal niet eens te vergelijken zijn (incom-

mensurabiliteit). Volgens Lakatos wordt een

theorie daarbij door de wetenschappelijke gemeen-

schap zelden verworpen op grond van een enkel

tegenvoorbeeld, maar pas wanneer een betere

theorie voorhanden is.

Realisme gaat over de vraag of wetenschappelijke

theorieën en de entiteiten daarin de werkelijkheid

weergeven zoals die werkelijk is, onafhankelijk

van ons denken, of dat het logische constructies

zijn die men ontwerpt om waarnemingen te

ordenen en voorspellingen te doen (Hacking,

1983).

Het Wetenschappelijk Realisme stelt dat correcte

theorieën de wereld beschrijven zoals die werkelijk

is en dat de entiteiten en processen uit deze

theorieën werkelijk bestaan (Hacking, 1983).

Volgens het Idealisme zijn theorieën en de

entiteiten daarin slechts logische constructies om

gebeurtenissen te voorspellen. Men kan de

omgeving niet bestuderen zonder (altijd subjectief)

waar te nemen (Ryan et al., 1992).

In paragraaf 5 zal blijken dat de houding van de

onderzoeker ten opzichte van de begrippen

rationaliteit en in mindere mate realisme een rol

spelen bij de keuze van de

onderzoeksmethodologie en de onderzoeksvorm.

Afhankelijk van deze houding zal men een andere

waarde hechten aan de uitkomsten van een

specifieke onderzoeksvorm.

B.2 Methodologische stromingen

Een methodologische stroming is een opvatting

over het uitvoeren van wetenschappelijk

onderzoek. Reuling (1986) onderscheidt de

volgende methodologische stromingen:

a. Empirisch-analytische benadering: waarbij men

streeft naar kennis in de vorm van algemene

wetten of samenhangen, en naar onderzoeksproce-

dures die de subjectieve inbreng van de

onderzoeker zoveel mogelijk uitsluiten. De

voornaamste kenmerken van deze

onderzoeksbenadering zijn (Reuling, 1986):

•Wetenschappelijke uitspraken moeten onder-

steund worden door objectieve observaties.

•De eenheid der wetenschappelijke methoden als

ideaal: alle wetenschappen maken gebruik van

dezelfde fundamentele wetten en regels.

•Sterke nadruk op operationalisatie en

kwantitatieve c.q. statistische methoden:

omwille van controleerbaarheid is het nodig elk

begrip zo eenduidig mogelijk te preciseren en

zo exact mogelijk te analyseren.

•Waardevrijheid in wetenschappelijke uitspraken.

Wetenschap kan slechts proberen objectieve

registraties te verkrijgen en kan geen normen

scheppen.

Onderzoek volgens de empirisch analytische

benadering gebeurt in het algemeen volgens de

empirische cyclus (de Groot, 1972). Deze kent de

volgende fasen:

•Observatie: het verzamelen en groeperen van

empirisch feitenmateriaal.

•Inductie: vorming en precisering van hypotheses.

•Deductie: afleiding van toetsbare voorspellingen

uit hypotheses.

•Toetsing: vaststellen of de voorspelling al dan

niet uitkomt met behulp van nieuw empirisch

materiaal.

•Evaluatie: nadenken over wat de uitkomst van de

toetsing betekent voor de hypotheses.

Zowel Reuling (1986) als Nissen (1991) schatten

dat ongeveer 80% van het wetenschappelijk

onderzoek wordt uitgevoerd volgens de empirisch-

analytische benadering.

b. Fenomenologische benadering: waarbij men

streeft naar kennis die berust op een invoelend

begrijpen ("Verstehen") van het kennisobject, dat

de unicitieit van elk individu of verschijnsel recht

doet. Men streeft niet naar algemene wetmatig-

heden. Kenmerkend voor deze benadering is:

•Begrijpen van de sociale werkelijkheid betekent

doordringen tot de kern, het wezen van een

verschijnsel.

•Doordringen tot de kern kan niet met vooraf

geformuleerde ideeën over dat verschijnsel

maar alleen door een laag voor laag

blootleggen van de betekenisgeving van

individuen.

•Om deze betekenis te achterhalen is een

Verstehen nodig, een intuïtief en invoelend

begrijpen.

Reuling (1986) beschrijft het onderzoeksproces

van Blumer, waarin een vijftal fasen wordt onder-

scheiden:

•Het hebben van een vooraf gevormd, vaag beeld

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 4

van de te onderzoeken werkelijkheid.

•Het formuleren van vragen en problemen met

betrekking tot deze sociale werkelijkheid in

termen van het gehanteerde perspectief.

•Het bepalen van de gegevens die gezocht moeten

worden en de middelen die gebruikt moeten

worden om deze gegevens te verzamelen, in het

licht van de probleemstelling en het

perspectief.

•Het analyseren van de verzamelde data en het

leggen van theoretische verbanden.

•Het interpreteren van de gegevens en de

gevonden verbanden in het licht van reeds

bestaande theorieën.

Reuling (1986) noemt ook nog de Kritische

benadering: waarbij men streeft naar een

werkelijkheid als voorlopige, door maat-

schappelijke ontwikkelingen bepaalde werkelijk-

heid. Eén van de bekendste stromingen met deze

benadering, de Frankfurter Schule. De kritische

benadering resulteert echter niet in een concrete

onderzoeksbenadering. Men hecht wel veel waarde

aan de maatschappelijke relevantie en

maatschappelijke implementatie en uitleg van het

onderzoek.

Reuling (1986) constateert dat de empirisch-

analytische methodologie vaak als de enige goede

wijze van wetenschapsbeoefening wordt gezien.

Het kenmerk van wetenschap zou objectiviteit en

rationaliteit zijn, en deze methodologie is er met

name op gericht de subjectieve waardeoordelen

van de onderzoeker uit te bannen. Reuling

constateert echter dat waarden op meerdere wijzen

een rol spelen in wetenschap, en in bepaalde rollen

ook in empirisch-analytisch onderzoek. De

empirisch-analytische benadering richt zich met

name op het uitbannen van waardeoordelen bij

waarneming. Echter, ook aan de keuze van

onderzoeksobjecten, de wijze van onderzoek, de

keuze van begrippen, taalgebruik en meetwijze

liggen volgens Reuling waarden ten grondslag.

De keuze van een methodologische stroming staat

in principe los van de gehanteerde wetenschaps-

theoretische uitgangspunten. Wel is er binnen

bepaalde wetenschapstheoretische stromingen vaak

sprake van uitgesproken voorkeuren.

B.3 Onderzoeksvormen

De meest gebruikte onderzoeksvormen in

wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de

informatievoorziening zijnii (Nissen, 1991):

•Case-onderzoek: waarbij van één of een klein

aantal onderzoeksobjecten een groot aantal

variabelen en hun onderlinge relaties worden

onderzocht en geen experimentele beheersing

of manipulatie van de onafhankelijke

variabelen mogelijk is.

•Experiment: waarbij het onderzoeksobject wordt

gescheiden van de context en de onafhankelijke

variabelen worden beheerst.

•Statistisch onderzoek: waarbij van een groot

aantal onderzoeksobjecten een beperkt aantal

variabelen wordt gemeten.

•Historische analyse: onderzoek op basis van

reeds bestaand materiaal (bijvoorbeeld

documentatie of literatuur).

Aanhangers van specifieke methodologische

stromingen hebben vaak voorkeur voor bepaalde

onderzoeksvormen. Een empirisch-analist ziet

statistisch onderzoek en het experiment als de

vormen die bij uitstek geschikt zijn om theorieën

te toetsen. Een fenomenoloog zal veelal uitsluitend

gebruik maken van case-onderzoek. Echter, het

blijkt goed mogelijk om bijvoorbeeld een case-

onderzoek op te zetten volgens de empirisch-

analytische benadering (Lee, 1989).

B.4 Methoden van gegevensverzameling

Het verkrijgen van onderzoeksgegevens kan op

verschillende wijzen gebeuren:

•Directe observatie,

•Interviews,

•Documentatie

•Schriftelijke vragenlijst

•Protocolanalyse.

In principe is elke methode van gegevensverzame-

ling toepasbaar bij elke onderzoeksvorm. Bepaalde

combinaties zijn echter minder logisch. Een

statistisch onderzoek door middel van interviews

en directe observatie is in het algemeen te

arbeidsintensief.

B.5 Andere vormen van onderscheid

Onderzoek wordt ook wel onderscheiden naar de

rol van de onderzoeker, naar kwalitatief versus

kwantitatief en naar fase of doel van het

onderzoek.

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 5

De rol van de onderzoeker kan passief en actief

participerend zijn. Bij passief participerend

probeert de onderzoeker zijn invloed te

minimaliseren en wordt er alleen invloed

uitgeoefend op het materiaal dat geselecteerd

wordt, de vragen die worden gesteld of de opzet

van het experiment. Bij actieve participatie is de

onderzoeker zelf betrokken bij het te onderzoeken

fenomeen, zoals bij actie-onderzoek waarbij men

tegelijkertijd een fenomeen onderzoekt als een

praktijkprobleem probeert op te lossen. Men kan

bijvoorbeeld het fenomeen informatieplanning

onderzoeken terwijl men tegelijkertijd als adviseur

bij de projecten betrokken is. Voordeel van actie-

onderzoek is dat men toegang kan krijgen tot

gegevens en personen die voor buitenstaanders

wellicht niet beschikbaar zouden zijn. Nadeel is

dat deze twee doelen strijdige belangen kunnen

hebben. Een voorbeeld van actie-onderzoek is te

vinden in Van Waes (1991). Zij is van mening dat

het feit dat men actief participeert de objectiviteit

van het onderzoek niet hoeft te schaden.

Het onderscheid in kwalitatief of kwantitatief

onderzoek wordt door sommigen geïnterpreteerd

als onderzoek naar niet- respectievelijk wel

kwantificeerbare variabelen. In die betekenis

kunnen alle onderzoeksvormen zowel kwalitatief

als kwantitatief zijn (Yin, 1984). Anderen zien

kwantitatief onderzoek als onderzoek naar de mate

waarin bepaalde verbanden optreden, terwijl

kwalitatief onderzoek kijkt naar de aard van de

verschijnselen (Maso, 1987; Kaplan 1988). Case-

onderzoek is in die betekenis een vorm van

kwalitatief onderzoek en statistisch onderzoek een

vorm van kwantitatief onderzoek.

Van der Zwaan (1991) deelt onderzoek in naar

doel of fase van onderzoek:

•Explorerend: onderzoek dat gericht is op het

opstellen van hypothesen aan de hand van

waarnemingen of ideeën.

•Beschrijvend: onderzoek dat gericht is op het

beschrijven van een verschijnsel.

•Verklarend: onderzoek dat gericht is op het

opbouwen van een logische keten waarlangs

een bepaald verschijnsel kan worden uitgelegd.

•Toetsend: onderzoek dat gericht is op het testen

van hypothesen om ze te bevestigen dan wel te

verwerpen.

C Welke onderzoeksvorm voor welk on-

derzoek?

Zoals eerder gesteld, richt dit artikel zich met

name op de keuze van de onderzoeksvorm (case-

onderzoek, experiment, statistisch onderzoek of

historische analyse). Binnen de literatuur die zich

op deze keuze richt kunnen twee "stromingen"

worden onderscheiden. De ene stroming

(waaronder Van der Zwaan, 1990 en De Leeuw,

1990) stelt dat de onderzoeksvorm bepaald wordt

door het doel van het onderzoek: explorerend,

beschrijvend, verklarend of toetsend. De andere

stroming (waaronder Yin, 1984 en Ryan et al.,

1992) stelt dat elke onderzoeksvorm toepasbaar is

voor elk onderzoeksdoel en dat de meest geschikte

onderzoeksvorm bepaald wordt door kenmerken

van de probleemstelling en het onderzoeksobject.

C.1 Kiezen op grond van doel van onderzoek?

Verschillende auteurs (Van der Zwaan, 1990; De

Leeuw, 1990) stellen dat de onderzoeksvorm

bepaald wordt door het doel van het onderzoek: is

het onderzoek explorerend, beschrijvend,

verklarend of toetsend? Zij menen dat case-

onderzoek met name geschikt is voor explorerend

onderzoek en niet te gebruiken is voor toetsend

onderzoek. Alleen experimenten en statistisch

onderzoek zouden geschikt zijn voor toetsing en

generalisatie.

Deze wijze van kiezen van de onderzoeksvorm

wordt door verschillende auteurs verworpen. Hac-

king (1983) toont voor natuurwetenschappelijk

onderzoek aan dat experimenten zelden worden

uitgevoerd met als enige doel te proberen

bestaande theorieën te bevestigen dan wel te ver-

werpen. Experimenten zijn vaak ook bedoeld om

theorieën uit te breiden of te verfijnen. De (onver-

wachte) resultaten zijn daarnaast één van de

belangrijkste bronnen voor nieuwe hypothesen.

Yin (1984) beargumenteert dat case-onderzoek

voor elk van de genoemde onderzoeksdoelen

toepasbaar is. Lee (1989) ontwikkelt expliciet een

wijze waarop case-onderzoek gebruikt wordt om te

toetsen en gaat daarbij uit van het natuur-

wetenschappelijk model (empirisch-analytische

methodologie).

Yin (1984) constateert dat met name vaak bezwaar

wordt gemaakt tegen de combinatie van case-

onderzoek met toetsing als doel. Eén van die

bezwaren zou de vraag zijn hoe het mogelijk is, te

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 6

generaliseren op grond van één of enkele onder-

zoeksobjecten. Met andere woorden: in hoeverre

mogen de conclusies uit een beperkt aantal

gevallen van toepassing worden geacht op

vergelijkbare situaties. In deze redenering

vergelijkt men case-onderzoek met een statistisch

onderzoek over een beperkt aantal

onderzoeksobjecten. Het aantal objecten in een

case-onderzoek is inderdaad meestal te klein voor

statistische generalisatie.

Met betrekking tot generaliseerbaarheid kan een

case-onderzoek echter beter worden vergeleken

met een experiment (Ryan et al., 1992). Bij

experimenten wordt immers ook niet de vraag

gesteld hoe op grond van één of enkele experimen-

ten een algemene theorie verworpen of bevestigd

kan worden. Toetsing van een theorie door middel

van case-onderzoek berust op analytische generali-

satie (Yin, 1984) en gebeurt op dezelfde wijze als

bij een experiment: deduceren van voorspellingen

uit hypothesen en deze toetsen aan een

praktijksituatie. Elke nieuwe poging tot falsificatie

door middel van een nieuw experiment of een

nieuwe case kan de hypothese versterken. Aan het

aantal experimenten of cases hoeven echter niet de

eisen te worden gesteld die voor statistisch

onderzoek gelden.

Een ander bezwaar zou zijn dat bij case-onderzoek

externe factoren onvoldoende beheerst kunnen

worden. Om een verband tussen twee variabelen

aan te tonen, moet worden uitgesloten dat het

waargenomen verschijnsel door een andere dan de

veronderstelde oorzaak wordt veroorzaakt. Bij een

statistisch onderzoek wordt een zo groot aantal

onderzoeksobjecten gekozen dat externe factoren

gereduceerd worden tot toevalsfouten. In een

experiment wordt gepoogd het verschijnsel zo te

isoleren dat externe factoren niet voorkomen of

constant gehouden kunnen worden.

Beide technieken zijn bij case-onderzoek niet

toepasbaar. Uitsluiting van externe factoren dient

bij case-onderzoek te gebeuren door ze te meten of

door onderzoeksobjecten bewust te kiezen op

grond van de waarden van de externe factoren,

zoals dat in quasi-experiment (een vorm van

veldexperiment) gebeurt. Men kan expliciet cases

selecteren die zoveel mogelijk overeenkomen of

juist met opzet verschillen, en men kan een case

onderzoeken vóór en ná een bepaalde verandering

(pretest-posttest-ontwerp, Janssens, 1988), met de

veronderstelling dat overige factoren in die tijd

niet veranderd zijn.

Geconcludeerd kan worden dat het onderzoeksdoel

niet doorslaggevend is voor de keuze van de

onderzoeksvorm. Wat is dan het criterium?

C.2 Kiezen op grond van kenmerken van

onderzoek

Benbasat (1987) en Yin (1984) stellen dat de

keuze voor een onderzoeksvorm gebaseerd moet

worden op kenmerken van het onderzoeksobject en

de probleemstelling:

•Wat is het type onderzoeksvraag? Welk soort

problemen wil het onderzoek oplossen? Wil

men weten hoe of waarom een specifiek

fenomeen zich volstrekt, of uitsluiten wat het

fenomeen inhoudt en in welke mate het

voorkomt?

•Heeft de onderzoeker beheersing over de gebeur-

tenissen, kan hij de onafhankelijke variabelen

sturen?

•Heeft het onderzoek betrekking op hedendaagse

fenomenen, waarover geen of weinig historisch

materiaal beschikbaar is?

•Is de context van het fenomeen van belang?

Hieronder wordt verstaan de mate waarin het te

onderzoeken fenomeen verweven is met zijn

omgeving en niet geïsoleerd kan worden zoals

in een experiment, en ook de voor een

statistisch onderzoek benodigde vereenvou-

digingen niet mogelijk zijn.

De auteurs voegen daar nog het volgende kenmerk

aan toe:

•Zijn de begrippen en terminologie in het

betreffende onderzoeksgebied eenduidig?

Genoemde kenmerken bepalen tezamen welke

onderzoeksvormen het meest geschikt zijn voor

een bepaald onderzoek. De relaties tussen deze

kenmerken en onderzoeksvormen zijn

weergegeven in figuur A en worden hierna

verklaard.

--Figuur A--

Case-onderzoek en experiment zijn geschikter

voor hoe en waarom-vragen en statistisch

onderzoek voor wat en hoeveel (Yin, 1984).

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 7

Wanneer beheersing van gebeurtenissen niet

mogelijk is, valt het experiment als

onderzoeksvorm af.

Historische analyse is niet mogelijk bij

hedendaagse fenomenen waar nog niets of weinig

over is vastgelegd.

Wanneer de context van een fenomeen essentieel is

voor een goed begrip ervan, zijn experiment en

statistisch onderzoek niet geschikt. Om

bijvoorbeeld het effect van een management-

informatiesysteem te meten kan men een

laboratoriumsituatie inrichten. De controle over de

gebeurtenissen is dan groot, maar het fenomeen is

gescheiden van de context. Men dient zich af te

vragen of deze situatie nog wel een weerspiegeling

is van de omgeving waarin de manager normaliter

zijn beslissingen neemt (Galliers, 1987).

Wanneer begrippen en terminologie niet eenduidig

zijn, wordt het werken met vragenlijsten bijzonder

moeilijk. Het is immers niet zeker of de

geënquêteerde onder de termen uit de vragenlijst

hetzelfde verstaat als de opsteller ervan. Bij

interviews is dit probleem nog op te vangen door

de interviewer te laten controleren of de

geïnterviewde dezelfde definities hanteert. Bij

grootschalige enquêtes vervalt deze mogelijkheid.

Het is de vraag of de geënquêteerde zowel kennis

neemt van de bijvoorbeeld bijgevoegde lijst met

definities als bereid is om zijn eigen

begrippenkader aan te passen binnen de korte tijd

die hij wenst uit te trekken voor de enquête.

Statistisch onderzoek, dat veelal met vragenlijsten

werkt, ligt in een dergelijke situatie niet voor de

hand.

Naast de onderzoeksvorm dienen ook de rol van de

onderzoeker en de methoden van gegevens-

verzameling te worden gekozen. Deze zijn

weergegeven in figuur B.

--Figuur B--

Bij case-onderzoek en experiment zijn in principe

alle methoden van gegevensverzameling

bruikbaar: observatie, interviews, documentatie,

vragenlijst en protocol-analyse. Statistisch

onderzoek zal veelal alleen gebruik maken van

vragenlijsten en documentatie. Historische analyse

baseert zich uitsluitend op documentatie.

Een passieve rol is bij elk van de onderzoeks-

vormen mogelijk. Alleen in case-onderzoek en

experiment is een actieve rol mogelijk.

D Welke onderzoeksvorm voor onderzoek naar

informatievoorziening?

Om te bepalen welke onderzoeksvormen met name

geschikt zijn voor onderzoek naar informatievoor-

ziening moet worden nagegaan wat de specifieke

kenmerken zijn van informatievoorziening.

D.1 Specifieke kenmerken van

informatievoorziening

Informatievoorziening is een fenomeen dat sterk

verweven is met haar context. De informatievoor-

ziening heeft, direct dan wel indirect, invloed op

nagenoeg de gehele organisatie en haar omgeving.

Daarnaast kennen veranderingen in de

informatievoorziening van een organisatie een

typisch "terugkoppel-effect": door het veranderen

van de informatievoorziening verandert de

organisatie en deze organisatieverandering is weer

van invloed op de informatievoorziening

(Harrington, 1991). De context is derhalve essen-

tieel en moeilijk te scheiden van het fenomeen

(Benbasat, 1987; Galliers, 1987; Kaplan, 1988).

Informatievoorziening met behulp van informatie-

technologie is bovendien een hedendaags

fenomeen. Het is een relatief nieuw en snel ontwik-

kelend vakgebied. Het weinige historische

materiaal is vaak door gebrek aan accuratesse

slecht bruikbaar.

De onafhankelijke variabelen zijn bij informatie-

voorziening meestal niet manipuleerbaar en zeer

moeilijk repliceerbaar. Het is niet realistisch om

aan een organisatie te vragen drie

selectiemethoden voor investeringen in

informatietechnologie daadwerkelijk toe te passen

en onmogelijk om dat met telkens dezelfde

uitgangssituatie te doen.

Bovendien zijn begrippen en terminologie van het

vakgebied informatievoorziening verre van

eenduidig. Wanneer bijvoorbeeld in een enquête

wordt gevraagd naar het gebruik van "vierde

generatie talen", dan dient men zich af te vragen

of de geënquêteerde dit begrip voldoende kan

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 8

onderscheiden van "eerste, tweede, derde, vijfde en

zesde generatie talen" om conclusies te

rechtvaardigen.

D.2 Consequenties voor onderzoeksvorm

Op grond van genoemde kenmerken van het

onderzoeksgebied informatievoorziening en de

overwegingen uit figuur A kan geconcludeerd

worden dat case-onderzoek het meest voor de hand

ligt.

Statistisch onderzoek wordt bemoeilijkt door het

gebrek aan een eenduidig begrippenkader en

terminologie en door de verwevenheid van

informatievoorziening met haar omgeving.

Experimenten vergen beheersing van

onafhankelijke variabelen en scheiding van

fenomeen en context. Voor historische analyse is

nog onvoldoende materiaal beschikbaar. Bij case-

onderzoek is daarentegen geen beheersing van

variabelen en scheiding van context en fenomeen

noodzakelijk. Begripsvorming en terminologie kan

per case worden afgestemd en historisch materiaal

is niet noodzakelijk, hoewel wel bruikbaar.

Toch zijn er bepaalde specifieke deelgebieden van

informatievoorziening waarvoor de andere

onderzoeksvormen bruikbaar zijn. Zo kan

statistisch onderzoek bruikbaar zijn voor gebieden

met een relatief uitgekristalliseerd begrippenkader

en onderzoeksvragen van beschrijvende aard,

bijvoorbeeld: "hoe verhoudt het gebruik van

personal computers zich tussen kleine, middelgrote

en grote organisaties?". Experimenten zullen

vooral geschikt zijn als het gaat om een fenomeen

dat te isoleren is, zoals de gebruiksvriendelijkheid

van verschillende "user-interfaces" of onderzoek

naar het effect van verschillende

communicatiemiddelen op

besluitvormingsprocessen. Historisch onderzoek is

bijvoorbeeld mogelijk naar de ontwikkeling van

prijs/prestatie-verhoudingen van processoren.

E Conclusies en aanbevelingen

In dit artikel is nagegaan wat gezegd kan worden

over de geschiktheid van verschillende

onderzoeksvormen voor onderzoek naar

informatievoorziening. In tegenstelling tot wat

vaak wordt gesteld, is geconcludeerd dat niet het

onderzoeksdoel (explorerend, beschrijvend,

verklarend of toetsend) doorslaggevend is voor de

keuze van de onderzoeksvorm. Daarbij is met

name geconstateerd dat ook met case-onderzoek

toetsend onderzoek mogelijk is. Wel is opgemerkt

dat generalisatie op grond van case-onderzoek op

een ander principe gebaseerd is dan bij statistisch

onderzoek.

Beter kan de onderzoeksvorm worden afgeleid uit

kenmerken van probleemstelling en onderzoeks-

object, te weten: type onderzoeksvraag,

mogelijkheid tot beheersing van gebeurtenissen, al

dan niet hedendaags fenomeen, mogelijkheid tot

scheiding van fenomeen en context, en

eenduidigheid van begrippenkader en

terminologie.

Op grond van deze kenmerken is met betrekking

tot onderzoek naar informatievoorziening

geconcludeerd dat case-onderzoek veelal het meest

geschikt is voor dit onderzoeksgebied.

Informatievoorziening is een relatief nieuw

onderzoeksgebied zonder eenduidig

begrippenkader en terminologie. Fenomenen in

informatievoorziening zijn in het algemeen niet te

sturen en evenmin te scheiden van hun context

zonder de getrouwheid van het onderzoek te

schaden.

Naast de genoemde overwegingen zal de visie die

men heeft op de geschiktheid van onderzoeks-

vormen ook voor een groot deel bepaald worden

door de wetenschapsfilosofische stroming die men

aanhangt. Zo komt de wijze waarop met statistisch

onderzoek gegeneraliseerd wordt, overeen met de

wijze van wetenschapsbeoefening die verifica-

tionisten voorstaan, terwijl case-onderzoek en

experiment meer passen binnen de werkwijze van

het falsificationisme.

Van Dijk (1993) merkt op dat voorkeuren voor

onderzoeksvormen vaak sterk bepaald worden door

de ontologische opvattingen van de onderzoeker

omtrent de werkelijkheid (vraagstuk van realisme).

Onderzoekers die geloven in een objectief

bestaande werkelijkheid (Realisten) zullen meer

geneigd zijn om onderzoeksvormen te kiezen als

experiment en statistisch onderzoek, terwijl

onderzoekers die geloven dat de werkelijkheid een

logische constructie is om verschijnselen te

ordenen (Idealisten) onderzoeksvormen zullen

kiezen zoals case-onderzoek, die recht doen aan de

verschillende opvattingen omtrent die

werkelijkheid.

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 9

Door het ontbreken van een algemeen

geaccepteerd begrippenkader en terminologie om

fenomenen in de informatievoorziening te

benoemen, zal het veelal niet mogelijk zijn om

gebruik te maken van grootschalig statistisch

onderzoek. Aangezien Orlikowski en Barpudi

(1991) aangeven dat ongeveer 50% van het

onderzoek naar informatievoorziening statistisch

onderzoek is en 27% experimenten, kan men zich

niet van de indruk onttrekken dat veel

onderzoekers het hanteren van een algemeen

geaccepteerde methodologie prefereren boven een

voor de probleemstelling beter geschikte

onderzoeksvorm.

Het feit dat statistisch onderzoek in het algemeen

niet mogelijk is en case-onderzoek moeilijker

generaliseerbaar is, maakt wetenschappelijke

vooruitgang in het onderzoeksgebied informatie-

voorziening moeilijk. Dit probleem is niet uniek

voor de informatievoorziening. Ryan, Scapens en

Theobald (1992) schetsen in het boek "Research

method and methodology in finance and

accounting" de methodologische historie van het

onderzoeksgebied financiering en accountancy

beschreven. Dit onderzoeksgebied kent een

vergelijkbare problematiek: het betreft eveneens

veelal hedendaagse fenomenen waarbij de context

bijzonder belangrijk is. Ryan et al. komen

eveneens tot de conclusie dat de vooruitgang

vooral gezocht moet worden in analytische

generalisatie van case-onderzoek.

Het ontbreken van geëffende paden met betrekking

tot onderzoek naar informatievoorziening zou voor

iedere onderzoeker een stimulans moeten zijn om

de betreffende onderzoeksopzet expliciet te

verantwoorden.

Dankwoord

Graag willen wij prof. drs. B.K. Brussaard, drs.

P.A.H.M. Mantelaers, prof. dr. ing. H.J.

Oppelland, prof. dr. ir. J.L. Simons, prof. dr. H.

Visser en de leden van het Researchplatform

Informatiesystemen en Economie (RISE) bedanken

voor hun commentaar op eerdere versies van dit

artikel, hetgeen uiteraard niet betekent dat dit

artikel hun mening weergeeft.

Wij hopen dat uitspraken in dit artikel andere

onderzoekers zullen aansporen hun gedachte met

betrekking tot onderzoek naar de informatie-

voorziening kenbaar te maken.

Referenties

BENBASAT, I, D.K. GOLDSTEIN, M. MEAD,

"The Case Research Strategy in Studies of

Information Systems", MIS Quarterly,

September 1987.

COOKE, R.M., "Geloof in wetenschap", Van

Garcum & Comp. B.V. Assen, ISBN: 90-232-

2002-1, 1983.

DIJK, M. Van, "Onderzoekmethoden en

onderzoekdilemma's bij management

accounting onderzoek", Methodologie,

Administratie en Bestuurlijke

informatievoorziening, januari/februari 1993.

GALLIERS, R.D., F.F. LAND, "Choosing

Appropriate Informations Research Methodo-

logies", Communications of the ACM, Vol 30

No 11, November 1987.

GROOT, A. DE, "Methodologie, Mouton, Den

Haag, 1972

HACKING, I., "Representing and Intervening;

Introductory Topics in the Philosophy of

Natural Science", Cambridge University Press,

Cambridge, 1983.

HAMILTON, S., BLAKE I., "MIS Research

Strategies", Information & Management, Vol

5, 1982, pp 339-347.

HARRINGTON, J., "Organizational structure and

information technology", Prentice Hall,

Londen, 1991.

JANSSENS, J.M.A.M., "OGEN doen onderzoek;

een inleiding in de methoden van sociaal-

wetenschappelijk onderzoek", Swets & Zeitlin-

ger, Amsterdam/Lisse, 1988.

KAPLAN, B., D. DUCHON, "Combining

Qualitative and Quantitative Methods in

Information Systems Research: A Case Study",

MIS Quarterly, December 1988, pp 571-586.

KEEN, P.W.G., MIS Research: reference

disciplines and a cumulative tradition, in

Proceedings of the First Conference on

Information Systems, E. McClean (ed.),

Philadelphia, December 1980, pp 9-18.

KEEN, P., MIS Research: current status, trends

and needs, In: Information Systems Education:

Recommendations and Implementation, R.

Buckinghan, R. Hirschheim, F. Lan, and C.

Tully (eds.), Cambridge University Press,

Cambridge, 1987. (uit Nissen. aangevraagd.)

LEE, A.S., "A Scientific Methodology for MIS

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 10

Case Studies", MIS Quarterly, March 1989, pp

33-50.

LEEUW, A.C.J. DE, "Een boekje over

bedrijfskundige methodologie: management

van onderzoek", Van Gorcum, Assen, 1990.

MANSELL, G., "Action research in information

systems development", Journal of Information

Systems, Vol 1 No 1, January 1991, pp 29-40.

MASO, ILJA, "Kwalitatief onderzoek", Boom,

Amsterdam, 1987.

MASON, R.O., MITROFF, I.I., "A program for

research on management information

systems.", Management Science, vol. 19, nr. 5,

p. 475-485, januari 1973.

NISSEN, H.-E., H.K. KLEIN AND R. HIRSCH-

HEIM (eds), "Information Systems Research:

Contemporary Approaches and Emergent

Traditions", Proceedings of the IFIP TC8/WG

8.2 Working Conference on the Information

Systems Research Arena of the 90"s,

Copenhagen, Denmark, 14-16 December 1990,

North-Holland, Amsterdam, 1991.

ORLIKOWSKI, W.J., BARPUDI, J.J., "Studying

information technology in organizations:

research approaches and assumptions",

Information Systems Research, 2, 1, 1991.

REULING, A., "Methodologieëen; een inleiding in

onderzoeksstrategieëen", Nelissen, Baarn,

1986.

RYAN, B., SCAPENS, R.W., THEOBALD, M.,

"Research method and methodology in finance

and accounting", Academic Press Ltd., 1992.

WAES, R.M.C. van, "Architectures for

information management", Thesis Publishers

Amsterdam, 1991.

WIERDA, F.W., "Developing interorganizational

information systems", F.W. Wierda, postbus

356, 2600 AJ Delft, 1991.

YIN, R.K., Case study research: design and

methods", Sage, Newbury Park, 1984.

ZWAAN, A.H. VAN DER, "Organisatie-

onderzoek; leerboek voor de praktijk: het

ontwerp van onderzoek in organisaties", Van

Gorcum, Assen, 1990.

De auteurs zijn beiden als wetenschappelijk

medewerker verbonden aan de vakgroep

informatiesystemen van de faculteit der

Technische Wiskunde en Informatica van de

Technische Universiteit Delft, postbus 356, 2600

AJ Delft. Ir. L.A. de Looff doet onderzoek naar

uitbesteding van informatievoorziening. Drs. E.W.

Berghout heeft als onderzoeksgebied de

economische aspecten van de

informatievoorziening.

©Leon de Looff en Egon Berghout

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 11

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 12

Onderzoeks-

kenmerken

Type onderzoeks-

vraag

Hoe en

waarom

Hoe en

waarom

Wat en

hoeveel

Beide

Is beheersing van

gebeurtenissen

mogelijk?

Nee Ja Nee Nee

Betreft het een he-

dendaags

fenomeen?

Ja Ja Ja Nee

Is fenomeen te

scheiden van con-

text?

Nee Ja Ja Beide

Is eenduidige

begrippenkader en

terminologie

beschikbaar?

Nee Nee Ja Nee

↓↓↓↓ ↓↓↓↓ ↓↓↓↓ ↓↓↓↓

Onderzoeksvorm Case-

onderzoek

Experiment Statistisch

onderzoek

Historische

analyse

Figuur A. Kenmerken versus onderzoeksvormen

Case-

onderzoek

Experiment Statistisch on-

derzoek

Historische

analyse

Methode van

gegevensverza-

meling

Alle Alle Vragenlijst,

documentatie

Documentatie

Rol onderzoe-

ker

Beide Beide Passief Passief

Figuur B. Methode van gegevensverzameling en rol onderzoeker

i.Wellicht zijn de overwegingen die in dit artikel genoemd worden ook van toepassing op ander bedrijfskundig

of zelfs menswetenschappelijk onderzoek. De auteurs zijn daarmee echter onvoldoende bekend om hierover

uitspraken te doen.

Document TWI-IS-OIV-LdL/EB, 2 november 2010

Vormen van onderzoek in informatievoorziening 13

ii.Yin (1984) noemt hiernaast nog archiefstudie en historie. Zwaan (1990) maakt bij experiment onderscheid in

laboratorium- en veldexperiment en noemt nog: vergelijkend, simulatie-, actie- en evaluatieonderzoek. Nissen

(1991) noemt ook actieonderzoek en protocolanalyse.