Diversiteitsideologieën en carrièrepercepties
-
Upload
simon-van-de-beek -
Category
Documents
-
view
218 -
download
2
description
Transcript of Diversiteitsideologieën en carrièrepercepties
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Diversiteitsideologieën en Carrièrepercepties
Invloed van Organisatorisch Diversiteitsbeleid op de Geanticipeerde Promotiekansen en Verwachte
Leiderschapszelfeffectiviteit bij Niet-Westerse Allochtonen en Autochtonen
PAO/OP6503/juni/2013
Simon van de Beek, Lotte Habets, Wouter Hakker, Talitha Helmer en Dean Meis
Seval Gündemir, MSc.
ONDERZOEKSPRACTICUM AFDELING PSYCHOLOGIE FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT VAN
1
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Abstract
In dit onderzoek werd er bij werknemers (N = 91) gekeken of etniciteit het effect van drie
verschillende vormen van diversiteitsbeleid op geanticipeerde promotiekansen en verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit modereert. Het soort diversiteitsbeleid werd gemanipuleerd door
deelnemers een tekstversie te laten lezen en zich in te laten leven in de verschillende vormen
van diversiteitsbeleid. Geanticipeerde promotiekansen en verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit werden gemeten aan de hand van gelijknamige schalen. In
tegenstelling tot de verwachtingen werd er per diversiteitsbeleid geen verschil gevonden
tussen autochtonen en niet-westerse allochtonen op geanticipeerde promotiekansen of de
verwachte leiderschapszelfeffectiviteit. Praktische implicaties en richtingen voor toekomstig
onderzoek worden besproken.
2
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Diversiteitsideologieën & Carrièrepercepties
Invloed van Organisatorisch Diversiteitsbeleid op de Geanticipeerde Promotiekansen en
Verwachte Leiderschapszelfeffectiviteit bij Niet-Westerse Allochtonen en Autochtonen
In de jaren zestig werden potentiële werknemers uit Mediterrane landen actief gestimuleerd
om in Nederland te komen werken. De bedoeling was dat deze zogenaamde gastarbeiders de
naoorlogse economie zouden verstevigen en na enkele jaren zouden terugkeren naar het land
van herkomst. Dit laatste gebeurde niet; grote groepen Turken en Marokkanen vestigden zich
definitief in Nederland. Ook vestigden zich in de afgelopen decennia mensen in Nederland
om redenen van gezinsmigratie of als asielzoekers wegens een conflict in een voormalig
woongebied. Kende Nederland in 1947 ongeveer 90.000 niet-westerse migranten, in 2020 zal
dit naar verwachting 2,5 miljoen zijn (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS], 2012).
Ondanks dat diverse minderheidsgroepen een vierde generatie in Nederland kennen,
blijken zij veelal laaggeschoold werk te doen. Minderheden in Nederland zijn structureel
oververtegenwoordigd in lage functies en ondervertegenwoordigd in hoge functies. Zo zijn 11
van de 150 zetels in de Nederlandse Tweede Kamer vergeven aan niet-westerse allochtonen
(7,3%). De Nederlandse samenleving als geheel kent ongeveer 11% niet-westerse allochtonen
(ProDemos, 2012). Geen van de ministers of staatssecretarissen van het kabinet Rutte 2 heeft
een niet-westerse achtergrond. De arbeidsparticipatie van niet-westerse allochtonen ligt
structureel lager dan die van autochtonen (Bouma, Coenen, & Kerckhaert, 2011). Bovendien
worden hun doorstroommogelijkheden beperkt. Bouma et al. noemen discriminatie als
belangrijke oorzaak van beperkte doorstroommogelijkheden. Wat opvalt is dat zelfs na een
correctie voor verschillen in opleidingsniveau, sekse en urbanisatie niet-westerse allochtonen
ondervertegenwoordigd zijn in hiërarchisch hoogstaande organisatorische posities
(Langenberg & Lautenbach, 2007).
3
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Dat minderheden hun weg niet vinden naar hogere hiërarchische leiderschapsposities
is om meerdere redenen onwenselijk. Allereerst fungeren leiders uit etnische minderheden als
rolmodel voor de minderheidsgroep als geheel. Kunnen minderheden zich identificeren met
een rolmodel, dan is dit bevorderlijk voor hun prestaties (Marx, Ko & Friedman, 2009). Ten
tweede blijkt dat culturele diversiteit - in alle lagen van de organisatorische ladder - kansen
biedt voor bedrijven. Globalisering en wereldhandel eisen begrip van verschillende talen en
culturen. Werknemers in huis hebben met een andere cultuur betekent extra expertise hebben
die een concurrent niet altijd heeft (Cox, 1994). Bovendien suggereren studies dat heterogene
teams met creatievere markt-ideeën komen (Wright, 1994) en beter presteren (Homan, van
Knippenberg, van Kleef, de Dreu, 2007) dan homogene teams. PepsiCo claimt bijvoorbeeld
dat 13% van haar omzetgroei toe te schrijven is aan producten geïnspireerd door diversiteit
(McShane & Von Glinow, 2010).
Op basis van het voorgaande is duidelijk dat diversiteit in alle lagen van een
organisatorische hiërarchie zowel commercieel als maatschappelijk interessant is. Het is
daarom belangrijk er onderzoek naar te doen. De afgelopen decennia heeft onderzoek naar
diversiteit zich met name gericht op intergroeprelaties. Kijken naar de individuele beleving
van diversiteitsideologieën biedt een waardevolle aanvulling op het eerdere groepsonderzoek.
Het loont dus te kijken naar de percepties van individuele werknemers over hun
carrièreontwikkeling omdat dit invloed kan hebben op de werkelijke carrièreontwikkeling.
Een belangrijke factor die hierop van invloed kan zijn is het organisatorisch diversiteitsbeleid.
Hieronder wordt daar kort op ingegaan.
Om tegemoet te komen aan multiculturele problematiek in organisaties en om
positieve uitkomsten van diversiteit te bewerkstelligen zijn er door de jaren heen diverse
beleidssoorten ontwikkeld. In de literatuur is er consensus over twee dominante strategieën
voor het creëren van harmonieuze relaties tussen verschillende groepen (Wolsko, Park, Judd
4
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
& Wittenbrink, 2000). Op basis van die strategieën zijn er verschillende soorten
diversiteitsbeleid ontwikkeld. Allereerst is er het multiculturalisme, waarin het erkennen en
waarderen van culturele verschillen centraal staat. Kleurenblindheid is hier het
tegenovergestelde van: het negeren van culturele verschillen en het benadrukken van
overeenkomsten is belangrijk (Wolsko et al., 2000).
Eerder onderzoek suggereert dat respectievelijk allochtonen en autochtonen een
voorkeur hebben voor en zich comfortabeler voelen bij multiculturalisme en kleurenblindheid
(Wolsko et al., 2000). Dovidio, Saguy en Gaertner (2010) constateren echter dat er door de
jaren heen verwarring is ontstaan in het kleurenblindheid. De eerder gevonden resultaten zijn
mogelijk te wijten aan het hanteren van twee verschillende definities met eenzelfde naam.
Aan de ene kant kan kleurenblindheid zich focussen op assimilatiedenken; werknemers met
verschillende culturele achtergronden worden als gelijk gezien en er vormt zich bovenal een
collectief. Aan de andere kant kan kleurenblindheid zich richten op individuele kenmerken;
werknemers met verschillende culturele achtergronden worden als gelijk gezien en de
werknemers focussen zich vooral op het zijn van een individu en omarmen hun individuele
karakteristieken. Waar eerdere onderzoeken geen onderscheid maakten tussen deze vormen
van kleurenblindheid, zal dat in deze studie wel gedaan worden. Middels de Optimal
Distinctiveness Theory (Leonardelli, Pickett, & Brewer 2010) zal duidelijk gemaakt worden
welke vorm de mogelijke voorkeur krijgt van zowel minderheden als meerderheden.
Hoewel Nederland decennia lang niet-westerse allochtonen kent, valt op dat zij niet
weten door te stromen naar hoge hiërarchische posities. Om te onderzoeken of verschillende
soorten beleid iets uitmaken om hiërarchische verhoudingen binnen organisaties te
veranderen, wordt er gekeken op welke manier deze de carrièrepercepties van werknemers
met diverse etnische achtergronden rondom promoties beïnvloeden. Daarbij wordt gefocust
op geanticipeerde promotiekansen en verwachte leiderschapszelfeffectiviteit. Percepties en
5
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
verwachtingen (bijvoorbeeld verwachte leiderschapszelfeffectiviteit) zijn immers bepalend
voor gedrag (bijvoorbeeld het al dan niet solliciteren naar een hogere functie).
Allereerst zal aan de hand van eerdere onderzoeken duidelijk worden wat de invloed
van het soort beleid is op intergroep relaties. Daarna wordt ingegaan op de rechtvaardiging
van ongelijkheden tussen minderheden en meerderheden. Vervolgens wordt besproken welke
invloed diversiteitsbeleid heeft op de zelfperceptie van een werknemer. De verschillende
vormen van kleurenblindheid worden gedetailleerd besproken en er wordt bediscussieerd wat
het soort beleid kan betekenen voor de geanticipeerde promotiekansen en verwachte
leiderschapseffectiviteit van een werknemer.
Theoretische achtergronden
In de literatuur is er consensus over twee dominante vormen van beleid voor het
creëren van harmonieuze relaties tussen verschillende groepen (Wolsko et al. 2000). Er is het
multiculturalisme, waarin het erkennen en waarderen van culturele verschillen centraal staat.
Kleurenblindheid is het tegenovergestelde van multiculturalisme: het negeren van verschil en
benadrukken van overeenkomst is belangrijk (Wolsko et al. 2000). Elk beleid kent andere
uitgangspunten en er is tot dusver geen consensus over welk beleid het beste werkt.
Uit eerdere studies kan worden gesuggereerd dat niet-westerse allochtonen
voorstander zijn van het multiculturalisme omdat dit beleid groepsonderscheiding erkent en
aandacht geeft aan verschillen, maar tegelijkertijd de ruimte biedt voor morele inclusie
(Hewstone & Brown, 1986). Ofwel, het is mogelijk om de eigen cultuur te handhaven en
acceptatie te winnen in de maatschappij (Verkuyten, 2009). Terwijl meerderheden
(autochtonen) juist voorkeur geven aan kleurenblindheid en vinden over het algemeen dat
deze strategie tot harmonieuze relaties tussen groepen zal leiden (Verkuyten, 2009). Deze
verschillende soorten beleid hebben invloed op verschillende processen, zoals intergroep-
6
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
relaties, rechtvaardiging van ongelijkheden en zelfpercepties, waar hieronder dieper op in
wordt gegaan. Eerst zal kort worden ingegaan op sociaal psychologische achtergronden.
Binnen de sociale psychologie zijn veel theorieën ontwikkeld die betrekking hebben
op de relaties tussen mensen van verschillende groepen in een maatschappij. Het is inmiddels
bekend dat mensen over het algemeen een hogere waardering geven aan mensen binnen hun
eigen groep dan aan mensen uit de andere groep, ook wel in-groep favoritisme genoemd
(Brewer, 1979). Etnische meerderheden zijn binnen een werkorganisatie vaker
vertegenwoordigd in leidinggevende functies dan etnische minderheden, wat dus tot in-groep
favoritisme zou kunnen leiden waardoor minderheden minder snel in aanmerking zouden
kunnen komen voor bijvoorbeeld promoties. Het geven van voorkeur aan de eigen groep (in-
groep favoritisme) wordt versterkt door competitie, conflicten en statusverschillen tussen
leden van verschillende groepen (Brewer, 1979; Smith & Mackie, 2007). In-groep favoritisme
kan leiden tot conflicten tussen mensen van verschillende groepen, ook wel intergroep-
conflicten. Deze conflicten zijn het grootst onder een organisatorisch beleid waarbij
verschillen tussen mensen worden genegeerd. Dit wordt aangetoond door een onderzoek van
Richeson en Nusbaum (2004). Zij stelden blanke Amerikaanse studenten bloot aan
boodschappen in het thema van kleurenblindheid dan wel multiculturalisme en maten
vervolgens de houding ten opzichte van minderheden. Resultaat was dat studenten die een
kleurenblinde boodschap kregen meer vooroordelen naar de minderheden uitten dan studenten
die een multiculturele boodschap kregen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er meer
vooroordelen ontstaan over mensen met een andere afkomst wanneer hun culturele
achtergrond niet kunnen uiten binnen een werkorganisatie. Vooroordelen hebben weer een
negatieve invloed op intergroep relaties (Dovidio et.al., 2010). Naast de besproken effecten
van diversiteitsbeleid op intergroep relaties, zal nu aan bod komen hoe het kan dat
7
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
ongelijkheden tussen minderheden en meerderheden bij bepaalde soorten beleid dikwijls
gerechtvaardigd worden.
Diversiteitsbeleid heeft invloed op de mate waarin ongelijkheden als legitiem worden
beschouwd. Het gevolg voor minderheden wanneer groepen als één worden beschouwd
(kleurenblindheid), is dat zij de ongelijkheden binnen een groep als legitiem zullen
beschouwen (Huo, 2003). Onder dit soort beleid is men minder bereid om onterechte
verschillen te bespreken en hierdoor zal hier ook minder gauw tegen opgetreden worden.
Minderheidsgroepen zullen tevens minder gemotiveerd zijn om de onterechte verschillen aan
te vechten (Saguy, Dovidio & Pratto, 2008). Er wordt hier aangetoond hoe percepties van
werknemers op hun omgeving beïnvloed worden door diversiteitsbeleid, namelijk door
ongelijkheden te rechtvaardigen. Diversiteitsbeleid kan echter ook een effect hebben op de
manier waarop werknemers zichzelf waarnemen. Volgend onderzoek toont dit effect op
zelfpercepties aan.
Verkuyten (2009) onderzocht de relatie tussen zelfwaardering en multiculturalisme.
Zelfwaarding wordt gedefinieerd als het evaluatieve component van het zelfconcept
(Veerman & Straathof, 1993). Drie studies die in Nederland zijn uitgevoerd door Verkuyten
(2009) maten de invloed van diversiteitsbeleid op zelfwaardering bij etnische
minderheidsgroepen en meerderheidsgroepen. Deelnemers vulden een vragenlijst in waarmee
de mate van zelfwaardering onder multiculturalisme en kleurenblindheid werd gemeten. Er
werd gevonden dat de zelfwaardering van allochtonen hoger is onder multiculturalisme dan
bij kleurenblindheid. Bij autochtonen werd geen verschil gevonden in zelfwaardering bij de
twee soorten beleid. Diversiteitsbeleid heeft dus invloed op de zelfpercepties van werknemers
met een bepaalde etnische achtergrond. Hiernaast blijkt diversiteitsbeleid ook effect te hebben
op het cognitief functioneren van minderheden, volgend onderzoek toont dit aan.
Holoien en Shelton (2012) vonden bewijs voor het idee dat diversiteitsbeleid van
8
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
invloed is op cognitief functioneren. Bij een Amerikaans onderzoek primeden zij blanke
Amerikanen met kleurenblindheid of multiculturalisme en lieten hen vervolgens een gesprek
voeren met deelnemers met een minderheidsachtergrond. Hierna werd er een Stroop-task
afgenomen bij de minderheden. Bij deze Stroop-task kregen deelnemers woorden te zien zoals
rood, groen, blauw, waarbij de achtergrond van deze letters ook een kleur hadden. Ze moesten
zo snel mogelijk de juiste kleur van de achtergrond benoemen, zonder afgeleid te worden door
de betekenis van het woord (Holoien en Shelton, 2012). Uit het onderzoek blijkt dat
minderheden significant slechter scoorden op de Stroop-task wanneer hun gesprekspartner
met kleurenblindheid was geprimed dan wanneer hun gesprekspartner met multiculturalisme
was geprimed. Vermoedelijk kunnen onbewuste cues die onder een kleurenblinde context
door de leden van de meerderheidsgroepen gecommuniceerd worden, het (cognitieve)
functioneren van minderheden negatief beïnvloeden (Holoien & Shelton, 2012).
Deze genoemde onderzoeken impliceren dat een organisatiebeleid invloed kan hebben
op intergroep relaties, in-groep relaties en het (cognitieve) functioneren van personen uit
etnische minder- en meerderheidsgroepen. Er werd gevonden dat intergroep relaties tussen
minderheden en meerderheden en in-groep relaties negatief beïnvloed worden binnen
kleurenblindheid, doordat verschillen tussen personen onderdrukt worden, wat weer
vooroordelen veroorzaakt. Door de onderdrukking en verschillen, zullen ongelijkheden tussen
meerderheden en minderheden dan ook gerechtvaardigd worden. Dit kan weer invloed hebben
op de zelfperceptie van personen in de minderheidsgroep. Minderheden blijken een minder
hoge zelfwaardering te hebben onder kleurenblindheid dan onder multiculturalisme.
Daarnaast heeft kleurenblindheid een negatieve invloed op de cognitieve prestatie van
etnische minderheden. Met deze bevindingen kan worden gesteld dat etnische minderheden
niet in het voordeel zijn wanneer binnen er binnen de organisatie kleurenblindheid heerst.
9
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Tot dusver is er slechts onderzoek gedaan naar één vorm van kleurenblindheid, maar
zoals eerder is besproken kan kleurenblindheid op twee manieren worden gedefinieerd.
Hierdoor is er door de jaren heen verwarring ontstaan over deze definitie. Sommige
onderzoeken focussen zich bij kleurenblindheid meer op assimilatie en andere onderzoeken
focussen zich bij kleurenblindheid meer op individuele verschillen (Dovidio, Saguy, &
Gaertner, 2010). Welke vorm mogelijk de voorkeur krijgt van zowel minderheden als
meerderheden kan duidelijk worden aan de hand van de Optimal Distinctiveness Theory
(Leonardelli, Pickett, & Brewer, 2010). Deze beweert dat mensen van nature twee
tegenovergestelde sociale behoeften hebben. Allereerst de behoefte van inclusie en
assimilatie, om ergens bij te horen, en daarnaast de behoefte om zich te onderscheiden van
anderen. De ‘optimale identiteit’ kan dan worden bereikt wanneer de behoefte van inclusie
binnen de in-groep en de behoefte van differentiatie tussen de in-groep en out-groep in balans
zijn. Dit heeft een positieve invloed op het zelfconcept en op de intergroep relaties
(Leonardelli et al., 2010). Dit kan betekenen dat zowel minderheden als meerderheden een
voorkeur geven aan kleurenblindheid individuele verschillen omdat bij dit beleid beide
partijen de kans krijgen om zich te onderscheiden op individueel gebied en daarnaast toch als
eenheid worden beschouwd waardoor inclusie mogelijk is. Bij kleurenblindheid assimilatie
zullen minderheidsgroepen zich niet individueel kunnen onderscheiden en dus niet optimaal
distinctief zijn, terwijl bij multiculturalisme de meerderheidsgroep zich buitengesloten zal
voelen (Plaut, Garnett, Buffardi, & Sanchez-Burks, 2011).
Omdat er nog niet duidelijk is wat de gevolgen van de individuele verschillen aspecten
van kleurenblindheid zijn en of deze afwijken van de gevolgen van assimilatie aspecten, zal in
het huidige onderzoek in worden gegaan op beide aspecten. Er wordt ingegaan op de
gevolgen voor verwachte leiderschapseffectiviteit en geanticipeerde promotiekansen. Deze
10
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
gevolgen verklaren mogelijk waarom etnische minderheden binnen een organisatie nauwelijks
doorstromen naar hogere hiërarchische posities. De specifieke hypothesen zijn:
H1: Etniciteit van de werknemer modereert de relatie tussen diversiteitsbeleid en
verwachte leiderschapseffectiviteit zodanig, dat (a) bij kleurenblindheid met een focus
op assimilatie de verwachte leiderschapseffectiviteit lager ligt bij niet-westerse
allochtonen dan bij autochtonen, (b) bij multiculturalisme de verwachte
leiderschapseffectiviteit lager ligt bij autochtonen dan bij niet-westerse allochtonen,
terwijl (c) er bij kleurenblindheid met een focus op individuele verschillen geen
verschil is in verwachte leiderschapseffectiviteit.
H2: Etniciteit modereert de relatie tussen diversiteitsbeleid en geanticipeerde
promotiekansen zodanig, dat (a) bij kleurenblindheid met een focus op assimilatie de
geanticipeerde promotiekansen lager liggen bij niet-westerse allochtonen dan bij
autochtonen, (b) bij multiculturalisme de geanticipeerde promotiekansen lager liggen
bij autochtonen dan bij niet-westerse allochtonen, terwijl (c) er bij kleurenblindheid
met een focus op individuele verschillen geen verschil is in geanticipeerde
promotiekansen.
Methode
Participanten
Aan het onderzoek participeerden 91 deelnemers. De gemiddelde leeftijd was 32 jaar
(SD = 12.58). Onder de participanten waren 29 mannen en 62 vrouwen. Van de 91
deelnemers waren er 58 autochtonen, 26 niet-westerse allochtonen en 7 westerse allochtonen.
Het gemiddeld aantal jaren werkervaring was 7.17 (SD = 9.67). Het aantal werkuren per week
was gemiddeld 29.48 (SD = 13.51). Van de 91 deelnemers werkten er ten tijden van het
onderzoek 79 participanten 12 of meer uren per week, 12 participanten werkten minder dan
12 uur per week. De proefleiders hebben in hun eigen omgeving participanten geworven. De
11
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
participanten zijn random verdeeld over de drie condities. Deelname aan de online studie was
vrijwillig en onder de participanten werden vijf waardebonnen verloot van ieder 10 euro.
Design
In dit onderzoek werd de invloed van diversiteitsbeleid en de etniciteit van de
werknemer op de geanticipeerde promotiekansen en de verwachte leiderschapszelfeffectiviteit
onderzocht. Deze studie betreft een 3 (diversiteitsbeleid: kleurenblindheid met een focus op
assimilatie vs. kleurenblindheid met een focus op individuele verschillen vs.
multiculturalisme) bij 2 (etniciteit werknemer: autochtoon vs. niet-westerse allochtoon) tussen
proefpersonen design. De onafhankelijke variabele is het soort diversiteitsbeleid en de
afhankelijke variabelen zijn de geanticipeerde promotiekansen en de verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit. Daarnaast is er een moderator, namelijk de etniciteit van de
deelnemers.
Materialen en meetinstrumenten
Scenario’s. Het soort diversiteitsbeleid werd gemanipuleerd door participanten een
tekstversie te laten lezen en zich in te laten leven in een beleid met kleurenblindheid met een
focus op assimilatie, kleurenblindheid met een focus op individuele verschillen of
multiculturalisme. In de tekstversies waren de kenmerken van de beleidsvormen omschreven.
Kleurenblindheid met een focus op assimilatie bevatte zinnen als: “Bij deze organisatie
hebben verschillen in culturele achtergrond geen betekenis meer wanneer je de drempel
overgaat. Onze organisatie gelooft dat harmonieuze werkomstandigheden bereikt kunnen
worden als we erkennen dat wij in essentie allemaal hetzelfde zijn, werknemers met
verschillende culturele achtergronden zijn gelijk en we vormen bovenal een collectief”. De
tekstversie met kleurenblindheid met een focus op individuele verschillen bevatte zinnen als:
“Bij deze organisatie hebben verschillen in culturele achtergrond geen betekenis meer
wanneer je de drempel overgaat. We denken dat focussen op individuele karakteristieken een
12
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
vruchtbare werkomgeving creëert”. In de tekstversie waarin het multiculturalisme werd
benadrukt werd bijvoorbeeld de volgende zin beschreven: “Onze organisatie gelooft dat
harmonieuze werkomstandigheden bereikt kunnen worden als we onze diversiteit meer
waarderen en de verschillende vaardigheden van werknemers met verschillende culturele
achtergronden beter integreren in onze organisatie”. De scenario’s zijn aangepaste versies van
teksten die in eerder onderzoek gebruikt zijn (Purdie-Vaughs, Steele, Davies, Ditlmnn &
Crosby, 2008; Wolsko et al., 2000). De volledige scenario’s zijn te vinden in Appendix A.
Verwachte Leiderschapszelfeffectiviteit. De verwachte leiderschapszelfeffectiviteit
werd gemeten met de aangepaste, Nederlandse vertaling van de Leadership Self-Efficacy
Scale ontwikkeld door Paglis en Green (2002). Dit meetinstrument bevat 12 items, waarin
stellingen beschreven werden waarop de participanten hun vertrouwen in de beschreven
situatie konden weergeven. Het betreft een 11 punts likert-schaal waarin de scoring verliep
van 0 tot 100 procent (0 is helemaal geen vertrouwen, 100 is volledig vertrouwen). Een lage
score refereert naar weinig vertrouwen in de eigen verwachte leiderschapszelfeffectiviteit en
een hoge score verwijst naar veel vertrouwen in de verwachte leiderschapszelfeffectiviteit.
Enkele voorbeelditems zijn: “Als ik het nieuwe divisiehoofd zou worden, denk ik dat ik in
staat zou zijn om de inzet van mijn werknemers te krijgen voor het behalen van nieuwe
doelen”. “Als ik het nieuwe divisiehoofd zou worden, denk ik in staat te zijn om te bepalen
welke richting de divisie in de toekomst moet kiezen”. “Als ik het nieuwe divisiehoofd zou
worden, denk ik in staat te zijn om de cruciale gebieden te identificeren waarmee de
effectiviteit van de divisie verbetert”. Deze schaal behaalde een hoge Cronbach’s alpha van α
= 96. De gehele schaal is terug te vinden in Appendix B.
Geanticipeerde promotiekansen. Voor het meten van de geanticipeerde
promotiekansen werd deelnemers gevraagd de kans in te schatten op het verkrijgen van
promotie vergeleken met iemand die even geschikt was voor de baan. Voor het invullen van
13
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
de vragenlijst hebben de mannelijke participanten een mannelijk profiel te zien gekregen en
de vrouwelijke participanten een profiel van een vrouw. De profielen waren op naam en
geslacht na identiek. De participanten hebben de geanticipeerde promotiekansenschaal
ingevuld. Deze zelfontwikkelde schaal bevatte de volgende drie items: “Ik denk dat ik
evenveel kans maak als de andere sollicitant om voor de positie van divisiehoofd aangenomen
te worden”. “Ik denk dat de andere sollicitant meer kans maakt om aangenomen te worden
dan ik”. “Ik denk dat de selectiecommissie, een voorkeur voor de andere sollicitant zal hebben
boven mij”. Items twee en drie werden gehercodeerd. Deze stellingen zijn op een zevenpunts
likert-schaal beantwoord, variërend van geheel oneens (1) tot geheel eens (7). De gemiddelde
scores zijn vergeleken, waarin een lage score refereert naar een lage geanticipeerde
promotiekans en een hoge score naar een hoge geanticipeerde promotiekans. De
promotiekansenschaal bleek voldoende betrouwbaar te zijn. De drie items behaalden samen
voldoende Cronbach’s alpha van α =.73.
Controlevragen. Er waren drie controlevragen die bedoeld zijn om te kijken of de
manipulatie rondom het diversiteitsbeleid goed gelukt was. Deze controlevragen dienden om
te controleren of de tekstversies correct gelezen en geïnterpreteerd waren. Per stelling kon
men aangeven in hoeverre de beschrijving het perspectief van Terra B.V. goed weergaf. De
items werden op een zevenpunts likert-schaal beantwoord, variërend van 1 (helemaal niet) tot
7 (helemaal wel). Het volgende item diende als manipulatiecheck en refereert naar
kleurenblindheid dat gericht is op assimilatie: “Terra B.V. besteedt geen aandacht aan de
culturele achtergrond van haar werknemers maar is voornamelijk gefocust op het deel laten
uitmaken van de organisatie”. De manipulatiecheck: “Terra B.V. besteedt geen aandacht aan
de culturele achtergrond van haar werknemers maar is voornamelijk gefocust op werknemers
als individuen”, refereert naar kleurenblindheid dat gericht is op individuele verschillen. Het
volgende item diende als manipulatiecheck en refereert naar multiculturalisme: “Terra B.V
14
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
erkent en waardeert de culturele diversiteit van haar werknemers”. Het item dat het gelezen
diversiteitsbeleid weergaf behoorde een hogere score te verkrijgen dan de overige twee items.
Demografische gegevens. Een deel van de demografische gegevens zijn bij aanvang
van het onderzoek afgenomen om te zorgen dat vrouwelijke participanten een vrouwelijk
profiel te zien zouden krijgen en de mannen een mannelijk profiel. Om de rest van de
demografische gegevens van de participanten in kaart te brengen werd er een exit-interview
afgenomen. Gevraagd werd naar sekse, leeftijd, opleidingsachtergronden het aantal jaar
fulltime en parttime werkervaring. Verder werd er gevraagd naar geboorteland, geboorteland
moeder en vader, aantal werkuren in de week en het reeds bezetten van een werkplek.
Procedure
In het begin van het online experiment werd iedere participant geïnstrueerd over het
bedrijf Terra B.V. en gevraagd of de participant zich voor wilde stellen dat hij/zij bij dit
bedrijf werkte. Wanneer men op de hoogte was van het feit dat Terra B.V. een logistiek
bedrijf is met vijf divisies in Nederland en 837 werknemers, dan namen zij de
organisatiestructuur door. Vervolgens lazen de participanten informatie uit het jaarrapport.
Hierna werd er op geattendeerd om de informatie, over hoe de organisatie tegen de omgang
met haar werknemers aankijkt, tenminste twee keer goed door gelezen. Afhankelijk van de
conditie kreeg de participant één van de drie versies van de tekst te lezen die het
diversiteitsbeleid van de organisatie weergaf. Na het lezen van de tekst over het beleidsvorm
kon men de organisatiestructuur nogmaals doornemen. Hierna werd er beschreven dat Terra
B.V. op zoek was naar een nieuw divisiehoofd. De participant werd gevraagd zich voor te
stellen dat hij/zij leidinggevende was bij een projectteam (volgens de organisatiestructuur een
lagere leidinggevende functie) en geschikt was voor de functie als divisiehoofd (volgens de
organisatiestructuur een hogere leidinggevende functie). Terwijl hij/zij deze nieuwe functie in
gedachten hield, werd de leiderschapszelfeffectiviteit schaal ingevuld. Per stelling heeft de
15
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
participant aangegeven in welke mate hij/zij vertrouwen had in het zelf leidinggeven onder
het diversiteitsbeleid. Aansluitend heeft de participant zich ingeleefd in een situatie waarin
hij/zij ging solliciteren naar de functie van divisiehoofd en te horen kregen dat een andere
leidinggevende van een projectteam ook naar deze functie solliciteerde. De participant werd
er van op de hoogte gesteld dat er gebleken is dat beide sollicitanten ongeveer even geschikt
zijn voor de functie. De participant neemt de informatie over de andere kandidaat door, zodat
hij/zij een goed beeld kon vormen van de andere sollicitant. Vervolgens vulde de participant
de geanticipeerde promotiekansschaal in. Hierna volgde het beantwoorden van de
controlevragen. Daarna beantwoorde de participant de exit-interview vragen. De participant
vulde zijn/haar e-mailadres in om kans te maken op één van de cadeaubonnen. Tevens konden
zij aangeven dat zij geïnformeerd willen worden over de resultaten van het onderzoek.
Tenslotte kon de deelnemer de debriefing lezen.
Resultaten
Voorbereidende Analyses
Van de 91 deelnemers zijn er 18 deelnemers niet meegenomen in de analyse omdat
deze deelnemers onder de categorie westerse allochtoon werden gerekend (N = 6), niet onder
de werkzame beroepsbevolking vielen (N = 11) of beide (N = 1). Uiteindelijk zijn er 73
deelnemers meegenomen in de analyse. De groep overgebleven deelnemers bestond uit 24
mannen en 49 vrouwen tussen de 19 en 62 jaar oud (M = 32.49, SD = 12.64). De
overgebleven deelnemers hadden gemiddeld 7.62 jaar full-time werkervaring (SD = 9.92),
6.58 jaar part-time werkervaring (SD = 6.11) en werkten gemiddeld 30.38 uur per week (SD =
13.21). De etniciteit van de overgebleven deelnemers bestond voor 68,5% (N = 50) uit
autochtonen en voor 31,5% (N = 23) uit niet-westerse allochtonen. Opleidingsniveau en sekse
hadden geen effect op de afhankelijk variabelen, alle F-waardes < 0.88, p-waardes > .50.
Manipulatiecontroles
16
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Per controlevraag van de condities kleurenblindheid assimilatie, kleurenblindheid
individuele verschillen en multiculturalisme werden de gemiddelde en bijbehorende
standaardafwijkingen berekend, zie Tabel 1.
Tabel 1
Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties van de Condities per Controlevraag
Conditie
Controlevraag Kleurenblindheid
Assimilatie
Kleurenblindheid
Individuele
Verschillen
Multiculturalisme
M SD M SD M SD
Manipulatiecheck
voor K.A.
5,85 1,93 3,95 2,19 2,36 1,64
Manipulatiecheck
voor K.I.
1,80 1,01 5,35 2,25 2,58 1,70
Manipulatiecheck
voor M.
3,20 2,04 4,05 2,21 6,45 0,62
Noot. K.A. = Kleurenblindheid Assimilatie. K.I. = Kleurenblindheid Individuele Verschillen.
M. = Multiculturalisme.
Om te toetsen of deelnemers uit de kleurenblindheid assimilatie conditie hoger scoren
op de kleurenblindheid assimilatie controlevraag dan deelnemers uit de andere twee condities
is een variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd. De scores op de drie controlevragen zijn te zien
in Tabel 1. Uit de Levene’s test bleek dat aan de assumptie van gelijke varianties werd
17
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
voldaan. Door geplande contrasten werd duidelijk dat bij de manipulatiecheck van
kleurenblindheid assimilatie deelnemers uit deze conditie significant hogere scores gaven dan
deelnemers uit de conditie kleurenblindheid individuele verschillen, t(70) = 3.20, p = .002, r =
.36, en deelnemers uit de kleurenblindheid assimilatie ook hogere scores gaven dan de
deelnemers uit de multiculturalisme conditie, t(70) = 6.55, p = < .001, r = .62.
Om te toetsen of deelnemers uit de kleurenblindheid individuele verschillen conditie
hoger scoren op de kleurenblindheid individuele verschillen controlevraag dan deelnemers uit
de andere twee condities is ook een variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd. Uit de Levene’s
test bleek dat aan de assumptie van gelijke varianties niet werd voldaan, de variantiescores
waren significant verschillend voor de verschillende condities, F(2, 70) = 5.64, p = .005. Door
geplande contrasten werd duidelijk dat bij de manipulatiecheck van kleurenblindheid
individuele verschillen deelnemers uit deze conditie significant hogere scores gaven dan
deelnemers uit de conditie kleurenblindheid assimilatie, t(26.27) = 6.43, p = < .001, r = .78,
en deelnemers uit de kleurenblindheid individuele verschillen ook hogere scores gaven dan de
deelnemers uit de multiculturalisme conditie, t(32.04) = 4.75, p = < .001, r = .64.
Om te toetsen of deelnemers uit de multiculturalisme conditie hoger scoren op de
multiculturalisme controlevraag dan deelnemers uit de andere twee condities is hier ook een
variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd. Vervolgens bleek uit de Levene’s test dat aan de
assumptie van gelijke varianties niet werd voldaan, de variantiescores waren significant
verschillend, F(2, 70) = 21.80, p = < .001. Er werd door geplande contrasten duidelijk dat bij
de manipulatiecheck van multiculturalisme, deelnemers uit deze conditie significant hogere
scores gaven dan deelnemers uit de conditie kleurenblindheid assimilatie, t(21,12) = 6.94,
p = < .001, r = .83, en deelnemers uit multiculturalisme ook hogere scores gaven dan de
deelnemers uit de kleurenblindheid individuele verschillen conditie, t(20,81) = 4.75,
18
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
p = < .001, r = .72. Samengevat werd er in alle gevallen significante verschillen gevonden
tussen de deelnemers in de verschillende condities in de richtingen die werden verwacht
waardoor de conclusie kan worden getrokken dat de manipulaties waren geslaagd.
Hypothesetoetsing
Om te toetsen of autochtonen hoger scoren dan niet-westerse allochtonen op
verwachte leiderschapszelfeffectiviteit in de kleurenblindheid assimilatie conditie (H1a), lager
scoren dan niet-westerse allochtonen op verwachte leiderschapszelfeffectiviteit in de
multiculturalisme conditie (H1b) en gelijk scoren op verwachte leiderschapszelfeffectiviteit
als niet-westerse allochtonen in de kleurenblindheid individuele verschillen conditie (H1c) is
een 3 (diversiteitsbeleid: kleurenblindheid met een focus op assimilatie vs. kleurenblindheid
met een focus op individuele verschillen vs. multiculturalisme) bij 2 (etniciteit werknemer:
autochtoon vs. niet-westerse allochtoon) variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd. Voorafgaand
aan de analyse zijn deelnemers die 2.5 standaarddeviaties of meer van het gemiddelde
afweken uit de data gefilterd (N = 3). Aan de aannamen van normale verdeling en gelijke
varianties tussen de groepen werd voldaan. In Tabel 2 staan de gemiddelde scores op de
verwachte leiderschapszelfeffectiviteit per conditie per etniciteit weergegeven.
19
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Tabel 2
Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties van de Verwachte Leiderschapszelfeffectiviteit per
Conditie Afhankelijk van Etniciteit
Conditie
Etniciteit Kleurenblindheid
Assimilatie
Kleurenblindheid
Individuele
Verschillen
Multiculturalisme
M SD M SD M SD
Autochtoon 7,67 1,33 8,51 0,89 8,64 1,04
Niet-westerse
allochtoon
8,63 0,42 8,73 1,79 8,85 1,17
Totaal 7,87 1,25 8,57 1,51 8,71 1,08
Uit de variantieanalyse (ANOVA) bleek dat de manipulatie geen significant
hoofdeffect op verwachte leiderschapszelfeffectiviteit had, F(2, 64) = 1.22, p = .30, r = .04.
Daarnaast bleek dat etniciteit ook geen significant hoofdeffect op verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit had, F(1, 64) = 2.02, p = .16, r = .03. Tegen verwachting in bleek
dat er geen significant interactie-effect was tussen manipulatie en etniciteit, F(2, 64) = 0.52, p
= .60, r = .02.
Ondanks dat de interactie niet significant bleek te zijn is er voor educatieve doeleinden
een MANOVA uitgevoerd om te kijken naar het specifieke verschil in scores op verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit tussen autochtonen en niet-westerse allochtonen per conditie. In
de kleurenblindheid assimilatie conditie was het verschil in verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit score tussen autochtonen en niet-westerse allochtonen tegen
20
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
verwachting in niet significant, F(1, 64) = 2.20, p = .14 (H1a). In de kleurenblindheid
individuele verschillen conditie scoorden autochtonen volgens verwachting niet significant
hoger op verwachte leiderschapszelfeffectiviteit dan niet-westerse allochtonen, F(1, 64) =
0.13, p = .72 (H1b). Daarnaast was het verschil in verwachte leiderschapszelfeffectiviteit
score tussen autochtonen en niet-westerse allochtonen in de multiculturalisme conditie
volgens verwachting in niet significant, F(1, 64) = 0.25, p = .62 (H1c). Samenvattend werd er
in deze studie geen steun gevonden voor de hypothese dat etniciteit de relatie tussen het soort
diversiteitsbeleid en de verwachte leiderschapszelfeffectiviteit modereert.
Om vervolgens te toetsen of autochtonen hoger scoren dan niet-westerse allochtonen
op geanticipeerde promotiekansen in de kleurenblindheid assimilatie conditie (H2a), lager
scoren dan niet-westerse allochtonen op geanticipeerde promotiekansen in de
multiculturalisme conditie (H2b) en gelijk scoren op geanticipeerde promotiekansen als
niet-westerse allochtonen in de kleurenblindheid individuele verschillen conditie (H2c) is een
3 (diversiteitsbeleid: kleurenblindheid met een focus op assimilatie vs. kleurenblindheid met
een focus op individuele verschillen vs. multiculturalisme) bij 2 (etniciteit werknemer:
autochtoon vs. niet-westerse allochtoon) variantieanalyse (ANOVA) uitgevoerd. Voorafgaand
aan de analyse zijn alle deelnemers die 2.5 standaarddeviaties of meer van het gemiddelde
afweken uit de data gefilterd (N = 1). Aan de aannamen van normale verdeling en gelijke
varianties tussen de groepen werd voldaan. In Tabel 3 staan de gemiddelde scores op de
geanticipeerde promotiekansen per conditie per etniciteit weergegeven.
21
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Tabel 3
Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties van de Geanticipeerde Promotiekansen per
Conditie per Etniciteit
Conditie
Etniciteit Kleurenblindheid
Assimilatie
Kleurenblindheid
Individuele
Verschillen
Multiculturalisme
M SD M SD M SD
Autochtoon 4,12 1,34 5,24 1,44 5,42 0,91
Niet-westerse
allochtoon
4,20 1,26 5,06 1,57 4,50 1,35
Totaal 4,14 1,29 5,18 1,44 5,09 1,16
Uit de variantieanalyse (ANOVA) bleek dat de manipulatie een marginaal significant
hoofdeffect op geanticipeerde promotiekansen had, F(2, 64) = 2.77, p = .070, r = .08.
Daarnaast bleek dat etniciteit geen significant hoofdeffect op geanticipeerde promotiekansen
had, F(1, 64) = 1.04, p = .31, r = .02. Tegen verwachting in bleek dat er ook geen significant
interactie-effect was tussen manipulatie en etniciteit, F(2, 64) = .96, p = .39, r = .03.
Omdat er een marginaal verschil werd gevonden van manipulatie op geanticipeerde
promotiekansen onafhankelijk van etniciteit werd er aan de hand van een variantieanalyse
(ANOVA) gekeken wat het hoofdeffect was van de manipulatie. Aan de aanname van gelijke
varianties tussen de groepen werd volgens de Levene’s test voldaan. Aan de hand van
geplande contrasten werd duidelijk dat er bij geanticipeerde promotiekansen de manipulatie
kleurenblindheid individuele verschillen significant hoger werd gescoord dan
22
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
kleurenblindheid assimilatie, t(69) = -2.55, p = .013, r = .29, en daarnaast werd er ook bij de
manipulatie multiculturalisme significant hoger gescoord dan kleurenblindheid assimilatie,
t(69) = 2.59, p = .012, r = .30. De gemiddeldes en standaarddeviaties zijn te zien in Tabel 3.
De hypothese ging er vanuit dat er een interactie zou zijn tussen etniciteit en de
manipulatie en ondanks dat de interactie niet significant bleek te zijn is er voor educatieve
doeleinden ook hier een MANOVA uitgevoerd om te kijken naar het verschil in scores op
geanticipeerde promotiekansen tussen autochtonen en niet-westerse allochtonen per conditie.
In de kleurenblindheid assimilatie conditie was het verschil in geanticipeerde promotiekansen
score tussen autochtonen en niet-westerse allochtonen tegen verwachting in niet significant,
F(1, 66) = .02, p = .90 (H2a). In de kleurenblindheid individuele verschillen conditie scoorden
autochtonen volgens verwachting niet significant hoger op geanticipeerde promotiekansen
dan niet–westerse allochtonen, F(1, 66) = 0.09, p = .77 (H2b). Tegen de verwachting in
hebben autochtonen in de multiculturalisme conditie significant hoger op geanticipeerde
promotiekansen gescoord dan niet-westerse allochtonen, F(1, 66) = 4.11, p = .047 (H2c).
Samenvattend werd er in deze studie geen steun gevonden voor de hypothese dat etniciteit de
relatie tussen het soort diversiteitsbeleid en de geanticipeerde promotiekansen modereert.
Discussie
In Nederland zijn etnische minderheden structureel oververtegenwoordigd in lage
functies en ondervertegenwoordigd in hoge functies. Onder andere om die reden is er in dit
onderzoek door middel van een scenariostudie gekeken wat voor effect verschillende vormen
van diversiteitsbeleid hadden op de geanticipeerde promotiekansen en verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit van autochtone en niet-westerse allochtone werknemers. Er kwam
tegen verwachting in naar voren dat etniciteit de relatie tussen het soort diversiteitsbeleid en
de geanticipeerde promotiekansen niet modereerde en daarnaast bleek tegen verwachting in
23
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
dat etniciteit de relatie tussen het soort diversiteitsbeleid en de verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit niet modereerde.
Ondanks dat er geen steun is gevonden voor de hypothesen zijn er wel twee
onverwachte effecten naar voren gekomen. Het eerste onverwachte effect dat naar voren is
gekomen is dat het soort diversiteitsbeleid invloed heeft op de geanticipeerde promotiekansen
van werknemers ongeacht de etniciteit. In eerste instantie werd er geen verschil verwacht in
geanticipeerde promotiekans bij verschillende beleidssoorten. Er werd alleen verwacht dat het
soort beleid verschillende geanticipeerde promotiekansen teweeg zouden brengen tussen niet-
westerse allochtonen en autochtonen. Toch bleek zowel kleurenblindheid met een focus op
individuele verschillen als multiculturalisme te zorgen voor hogere geanticipeerde
promotiekansen bij werknemers vergeleken met werknemers bij kleurenblindheid met een
focus op assimilatie. Een mogelijke verklaring voor dit fenomeen is dat werknemers onder
kleurenblindheid met een focus op assimilatie zich minder goed kunnen onderscheiden van
hun collega’s en dus minder het gevoel hebben dat zij positief opvallen of anders zijn. Dit zou
er mogelijk voor kunnen zorgen dat de werknemers hun kansen om promotie te maken lager
inschatten omdat ze niet het gevoel hebben dat zij meer kans maken op promotie dan een
andere willekeurige collega.
Het tweede onverwachte resultaat was dat autochtonen binnen multiculturalisme
hogere geanticipeerde promotiekansen ervaren dan niet-westerse allochtonen. Dit effect zou
volgens de Optimal Distinctiveness Theory niet op moeten treden (Leonardelli et al., 2010)
omdat meerderheden juist minder het gevoel zouden moeten hebben zich te kunnen
onderscheiden als individu en minder inclusie zouden moeten ervaren bij multiculturalisme.
Minderheden zouden juist meer het gevoel van inclusie en zelfdifferentiatie moeten ervaren
bij multiculturalisme. Dit zou moeten betekenen dat zij ook hun kans op promotie hoger
inschatten dan meerderheden. De hogere geanticipeerde promotiekansen bij autochtonen zou
24
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
mogelijk verklaard kunnen worden door misinterpretatie van het doel van de vragenlijst. In
het huidige onderzoek kregen de deelnemers in de multiculturalisme conditie eerst te lezen dat
ze in een bedrijf werken dat belang hecht aan de etnische achtergrond van werknemers. Dit
zou deelnemers het idee gegeven kunnen hebben dat hun vooroordelen ten opzichte andere
culturele groepen gemeten zouden worden. Hierdoor zouden de autochtone deelnemers
positief antwoorden kunnen hebben gegeven doordat ze dachten dat ze zo lieten zien geen
voordoordelen te hebben en positiever overkwamen.
Het huidige onderzoek bevat ook positieve aspecten. Door middel van het
experimentele design was het mogelijk om naast correlationele verbanden ook causale
verbanden aan te tonen tussen verschillende diversiteitsbeleidsvormen en verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit en geanticipeerde promotiekansen die werknemers van
verschillende etnische achtergronden ervaren. Verder zijn de uitkomsten van het onderzoek te
generaliseren naar de populatie. De steekproef bestond namelijk uit werknemers die
behoorden tot de beroepsbevolking. Door in dit geval een online onderzoek uit te voeren
hebben zich er een aantal voordelen opgedaan zoals het gemak voor de deelnemer om het
onderzoek in te vullen buiten het lab, waardoor een experimenteel design met echte
werknemers mogelijk was. Een ander positief aspect is het onderzoeken van individuele
percepties, aangezien eerder onderzoek zich voornamelijk richt op percepties tussen groepen.
Verder heeft deze studie zich onderscheiden van eerder onderzoek door het diversiteitsbeleid
dat zich richt kleurenblindheid op te splitsen in twee soorten.
Naast deze positieve aspecten zijn er ook een aantal beperkingen. In deze studie heeft
een gering aantal deelnemers geparticipeerd om de invloed van verschillende vormen van
diversiteitsbeleid op werknemers met verschillende etnische achtergronden te toetsen. De bij
voorbaat beoogde steekproefgrootte is niet behaald. In het bijzonder hebben er onvoldoende
deelnemers van niet-westerse allochtone afkomst geparticipeerd. Dit gaat ten koste van de
25
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
bewijskracht (‘power’) van de uitkomsten van het huidige onderzoek aangezien het uitblijven
van interacties veroorzaakt kan zijn door het geringe aantal deelnemers. Voor de resultaten
betekent dit dat er wellicht geen effecten zijn gevonden, terwijl deze mogelijk in de populatie
wel bestaan. Om er zeker van te zijn dat de invloed van diversiteitsbeleid op werknemers, met
verschillende etniciteit, te herleiden is aan het diversiteitsbeleid, is het in een vervolgstudie
van belang voldoende deelnemers te werven.
Bovendien is er discussie mogelijk over de vraag of er voldoende standaardisatie was.
Afwezigheid van standaardisatie zorgt voor ruis die mogelijk van invloed is op de data
(Mook, 2001). In deze studie kon er niet worden gecontroleerd onder welke omstandigheden
deelnemers het onderzoek doorliepen. Hierdoor kan er invloed zijn geweest van bijvoorbeeld
omstanders die de attitude van de deelnemer beïnvloedde; dit is een ruisinvloed. Echter: het
random verdelen van deelnemers over condities garandeert wel een gelijke verdeling van ruis
over alle condities. Vervolgonderzoek zou deelnemers kunnen testen in een
gestandaardiseerde setting zoals een lab.
Een volgend kritiekpunt heeft te maken met de eisen die aan de deelnemers werd
gesteld wat betreft concentratievermogen. Een aantal van deze deelnemers gaf aan dat de
vragenlijst niet alleen inlevingsvermogen kostte maar ook een hoge mate van concentratie. Uit
de data is af te lezen dat sommige deelnemers zeer ruim de tijd namen voor het invullen van
de vragenlijst. Dit zou kunnen komen doordat de spanningsboog bij sommige deelnemers
afnam naarmate ze verder kwamen met de vragen. De duur van de test kan hierdoor een
negatief effect hebben op de concentratie en ook op het inlevingsvermogen van de deelnemers
in de geschetste situatie. Dit schendt de betrouwbaarheid van de test en levert een vertekend
beeld op van de resultaten. Ook bij concentratieproblematiek zou een labsetting uitkomst
kunnen bieden. Omdat participanten in een labsetting minder last hebben van afleidingen en
korter de tijd krijgen, hoeven ze minder lang geconcentreerd te blijven. Een aanvullende
26
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
oplossing zou zijn om de studie in te korten, waardoor er minder vragen zijn en deelnemers
minder lang hun concentratie vast hoeven te houden.
Ondanks een aantal punten van kritiek is er evidentie voor de praktische
toepasbaarheid van dit onderzoek naar geanticipeerde promotiekansen en verwachte
leiderschapszelfeffectiviteit bij niet-westerse allochtonen en autochtonen. De verwachtingen
die werden gesteld zijn niet uitgekomen, wat waarschijnlijk te maken had met
methodologische beperkingen. Desondanks is onderzoek doen naar culturele diversiteit op de
werkvloer nog altijd relevant. Minderheden in Nederland zijn structureel
oververtegenwoordigd in lage functies en ondervertegenwoordigd in hoge functies.
Vervolgonderzoek zou rekening kunnen houden met eventuele derde variabelen zoals
etnische identificatie; mensen hoeven zich niet perse te identificeren met het land en de
cultuur waar ze vandaan komen. Als een allochtoon zich niet identificeert met het land van
herkomst, zal hij niet reageren op het type diversiteitsbeleid zoals in theorie verwacht wordt.
Naast het meenemen van etnische identificatie als derde variabele kan er in vervolgonderzoek
ook gekeken worden naar de effecten van diversiteitsbeleid op andere afhankelijke variabelen
naast verwachte leiderschapszelfeffectiviteit en geanticipeerde promotiekansen. Hierdoor
ontstaat er een beter beeld van de effecten van diversiteitsbeleid op werknemers waardoor
uiteindelijk kan gewerkt worden aan een diversiteitsbeleid dat even goed werkt voor alle
etnische groepen.
27
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Referenties
Bouma, S., Coenen, L., & Kerckhaert, A. (2011). Arbeidsmarktpositie van niet-westerse
allochtonen. De stand van zaken. Nederlands Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid website. Verkregen op 29 april 2013, van http://tinyurl.com/rapport-
Werkgelegenheid
Brewer, M. B. (1979). In-group bias in the minimal intergroup situation: A cognitive-
motivational analysis. Psychological bulletin, 86(2), 307-324.
Broman, C. L., Mavaddat, R., & Hsu, S. Y. (2000). The experience and consequences of
perceived racial discrimination: A study of African Americans. Journal of Black
Psychology, 26(2), 165-180.
Centraal Bureau voor de Statistiek. Verkregen op 22 april 2013, van http://www.cbs.nl/nl-
NL/menu/themas/arbeid-sociale-zekerheid/methoden/begrippen/default.htm?
ConceptID=825
Centraal Bureau voor de Statistiek (2012, Juni). MBO; deelnemers naar herkomstgroepering
en generatie. CBS StatLine. Verkregen op 24 april 2013, van
http://tinyurl.com/herkomst-MBO
Centraal Bureau voor de Statistiek (2002). 'Na het diploma' - slechts weinig niet-westerse
allochtonen gaan studeren. Verkregen op 24 april 2013, van http://tinyurl.com/CBS-
studeren-allo
Centraal Bureau voor de Statistiek. Prognose bevolking; geslacht, leeftijd, herkomst en
generatie, 2013-2060. CBS StatLine. Verkregen op 24 april 2013, van
http://tinyurl.com/prognose-allo
Cox, T. (1994). Cultural diversity in organizations: Theory, research, and practice. San
Francisco, California: Berrett-Koehler.
28
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Dovidio, J. F., Saguy, T., & Gaertner, S. L. (2010). Appreciating the Role of the “Individual
Mind” in Diversity Science: Commonality, Harmony, and Social Change.
Psychological Inquiry, 21, 108-114.
Fisher, R.J. (1993). Social Desirability Bias and the Validity of Indirect Questioning. Journal
of Consumer Research, 20.
González, R., & Brown, R. (2003). Generalization of positive attitude as a function of
subgroup and superordinate group identifications in intergroup contact. European
Journal of Social Psychology, 33(2), 195-214.
Holoien, D. S., & Shelton, J. N. (2012). You deplete me: The cognitive costs of
colorblindness on ethnic minorities. Journal of Experimental Social Psychology,
48(2), 562-565.
Huo, Y. J. (2003). Procedural justice and social regulation across group boundaries: Does
subgroup identity undermine relationship-based governance. Personality and Social
Psychology Bulletin, 29, 336-348.
Leonardelli, G.J., Pickett, C.L., & Brewer, M.B. (2010). Optimal Distinctiveness Theory: A
Framework for Social Identity, Social Cognition, and Intergroup Relations. Advances
in Experimental Social Psychology, 43.
Marx, D. M., Ko, S. J., & Friedman, R. A. (2009). The “Obama Effect”: How a salient role
model reduces race-based performance differences. Journal of Experimental Social
Psychology, 45(4), 953-956.
McShane, S. L., & Von Glinow, M. A. (2010). Organizational Behavior - Emerging
Knowledge and Practice for the Real World. (5th ed.). New York City, New York:
McGraw-Hill Companies Inc.
Mook, D. G. (2001). Experimental control: obscuring factors. In Psychological research: The
ideas behind the methods. New York, United States of America: Norton.
29
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Morrison, A. M., & von Glinow, M. A. (1990). Women and minorities in
management. American Psychologist, 45(2), 200.
Plaut, V. C., Garnett, F. G., Buffardi, L. E., & Sanchez-Burks, J. (2011). “What about me?”
Perceptions of exclusion and Whites’ reactions to multiculturalism. Journal of
Personality and Social Psychology, 101, 337-353.
ProDemos - huis voor democratie en rechtsstaat (2012). Diversiteit in de Tweede Kamer
2012. Verkregen op 22 april 2013, van http://tinyurl.com/prodemos-kamerleden
Purdie-Vaughns, V., Steele, C.M., Davies, P., Ditlmann, R., Randall Crosby, J. (2008).
Identity contingency threat: How diversity cues signal threat or safety for African-
Americans in mainstream settings. Journal of Personality and Social Psychology.
94(4), 615-630.
Richeson, J. A., & Nussbaum, R. J. (2004). The impact of multiculturalism versus color-
blindness on racial bias. Journal of Experimental Social Psychology, 40(3), 417-423.
Saguy, T., Dovidio, J., F. & Pratto, F. (2008). Beyond contact: Intergroup contact in the
context of power relations. Personality and Social Psychology Bulletin, 34(3), 432-
445.
Smith, E. R., & Mackie, D. M. (2007). 13. Agression and Conflict. In Social psychology
(3rd ed.). Hove, United States of America: Psychology Press.
Wolsko, C., Park, B., Judd, C. M., & Wittenbrink, B. (2000). Framing Interethic Ideology:
Effects of Multicultural and Color-Blind Perspectives on Judgments of Groups and
Individuals. Journal of Personality and Social Psychology, 78(4), 635-654.
Wright, P. M. (1994). Goal Setting and Monetary Incentives: Motivational Tools That Can
Work Too Well. Compensation & Benefits Review, 26, 41-49.
30
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Appendix A: Scenario’s
Kleurenblind met een focus op assimilatie. Onze organisatie gelooft dat
harmonieuze werkomstandigheden bereikt kunnen worden als we erkennen dat wij in essentie
allemaal hetzelfde zijn, werknemers met verschillende culturele achtergronden zijn gelijk en
we vormen bovenal een collectief. Terwijl andere bedrijven zich ten onrechte op de diverse
culturele achtergronden van werknemers menen te moeten focussen, trainen wij onze
werknemers om zich te concentreren op het deel uitmaken van de organisatie en de
overeenkomsten met elkaar te omarmen. We denken dat focussen op deze
gemeenschappelijke aspecten een vruchtbare werkomgeving creëert. Zo’n werkomgeving
helpt niet alleen ons, maar ook onze cliënten. Bij deze organisatie hebben verschillen in
culturele achtergrond geen betekenis meer wanneer je de drempel overgaat. Los van hun
culturele achtergrond werken alle werknemers onder de koepel van Terra B.V.
Kleurenblind met een focus op individuele Verschillen. Onze organisatie gelooft
dat harmonieuze werkomstandigheden bereikt kunnen worden als we erkennen dat in essentie
wij allemaal “hetzelfde” zijn - dus ieder van ons is een uniek individu - werknemers met
verschillende culturele achtergronden zijn gelijk en we zijn bovenal een organisatie van
individuen. Terwijl andere bedrijven zich ten onrechte op de diverse culturele achtergronden
van werknemers menen te moeten focussen, trainen we onze werknemers om zich te focussen
op het zijn van een individu en vragen hun individuele karakteristieken te omarmen. We
denken dat focussen op individuele karakteristieken een vruchtbare werkomgeving creëert.
Zo’n werkomgeving helpt niet alleen ons, maar ook onze cliënten. Bij deze organisatie
hebben verschillen in culturele achtergrond geen betekenis meer wanneer je de drempel
overgaat. Los van ieders culturele achtergrond is elke werknemer een individu en wordt ook
zo behandeld.
31
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Multiculturalisme. Onze organisatie gelooft dat harmonieuze werkomstandigheden
bereikt kunnen worden als we onze diversiteit meer waarderen en de verschillende
vaardigheden van werknemers met verschillende culturele achtergronden beter integreren in
onze organisatie. We zouden onze culturele diversiteit moeten waarderen en daarvan moeten
leren. Terwijl andere bedrijven ten onrechte werknemers tot één vorm willen kneden, geloven
we dat de culturele diversiteit van werknemers onze organisatie verrijkt. Culturele diversiteit
van werknemers kan een waardevolle hulpbron zijn om van te leren en om op veranderingen
te kunnen reageren. We denken dat het erkennen en waarderen van de culturele diversiteit van
werknemers een vruchtbare werkomgeving creëert. Zo’n werkomgeving helpt niet alleen ons,
maar ook onze cliënten.
32
DIVERSITEITSIDEOLOGIEËN & CARRIÈREPERCEPTIES
Appendix B: Leiderschapszelfeffectiviteit schaal
(Anticipated) Leadership Self-Efficacy Scale.
1. ... te bepalen welke richting de divisie in de toekomst moet kiezen.
2. … de cruciale gebieden te identificeren waarmee de effectiviteit van de divisie kan
verbeteren.
3. … veranderingsplannen te ontwikkelen die de divisie een nieuwe, kansrijke koers
zullen bieden.
4. het pad te bepalen dat de divisie moet volgen om de effectiviteit significant te
verbeteren
5. …sterke vertrouwensrelaties met mijn werknemers op te bouwen zodat deze bereid
zijn zich in te zetten voor veranderingsdoelen
6. …de oprechte steun van mijn werknemers te krijgen voor nieuwe initiatieven in de
divisie
7. … relaties met mijn werknemers op te bouwen die hen motiveert om hun best te doen
voor voortdurende verbetering
8. … de inzet van mijn werknemers te krijgen voor het behalen van nieuwe doelen.
9. … manieren te vinden om weerstand te voorkomen van degenen van wie de steun
nodig is om dingen te verbeteren.
10. … manieren te bedenken om beleids- of procedurele problemen bij
veranderingspogingen weg te nemen
11. … met mijn werknemers samen het middelengebrek dat voortgang in de weg staat
weg te nemen
12. … de nodige steun in het management te vinden zodat veranderingspogingen gesteund
worden
33