Digitale Nieuwsbrief voor licentiehouders van de ... fileop’ mailt u: [email protected]. ... Athene...

25
1 Digitale Nieuwsbrief voor licentiehouders van de Atletiekunie, nummer 2, mei 2008. Inhoud De Olympische jacht is geopend, voorwoord...........................................................................................................2 Nieuws......................................................................................................................................................................3 Communicatie speelt een belangrijke rol in het trainingsproces, de aanpak ..........................................................7 Combinatiefunctionaris versterkt verenigingen, aan het woord .............................................................................9 Houd het vuur brandend, column ..........................................................................................................................11 Atleten met een fysiek beperking, medisch ...........................................................................................................12 Wat is wijsheid?, de trainer werpt op ....................................................................................................................16 Little things can make big differences, de stelling .................................................................................................18 Boeken… …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………19 De Loopband, voor u gelezen en beoordeeld .........................................................................................................21 Wat de vereniging van de trainer verwacht, arbozaken.......................................................................................24 Colofon De Nieuwsbrief voor Licentiehouders wordt uitgegeven door de Atletiekunie en verschijnt 4x per jaar. Hij informeert gediplomeerde trainers met een licentie over trainersrelevante zaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwaliteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aangeboden' (KNAU licentiesysteem). Incidenteel ontvangt de trainer van de Atletiek, een zogenaamde 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op de reguliere Nieuwsbrief. Nieuwsbrief nummer 3/2008 verschijnt op 1 september. Redactie: Eindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected], 0243566601 Redactiemedewerkers: Dé Hogeweg, Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Clemens Vollebergh (eindredacteur) Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Charles van Commenee, Eric Lankers, Carolien ten Bosch, Wout van der Meulen. Manager kaderontwikkeling Atletiekunie: Paul Peters Voor opmerkingen over de inhoud van de brief, bijdragen en suggesties voor ‘De Stelling’ en ‘De trainer werpt op’ mailt u: [email protected]. Licentiehouders van de Atletiekunie ontvangen deze nieuwsbrief per mail. Geef eventuele veranderingen van uw emailadres door aan de ledenadministratie: [email protected] .

Transcript of Digitale Nieuwsbrief voor licentiehouders van de ... fileop’ mailt u: [email protected]. ... Athene...

1

Digitale Nieuwsbrief voor licentiehouders van de Atletiekunie, nummer 2, mei 2008.  Inhoud  De Olympische jacht is geopend, voorwoord...........................................................................................................2 

Nieuws......................................................................................................................................................................3 

Communicatie speelt een belangrijke rol in het trainingsproces, de aanpak..........................................................7 

Combinatiefunctionaris versterkt verenigingen, aan het woord .............................................................................9 

Houd het vuur brandend, column ..........................................................................................................................11 

Atleten met een fysiek beperking, medisch ...........................................................................................................12 

Wat is wijsheid?, de trainer werpt op ....................................................................................................................16 

Little things can make big differences, de stelling .................................................................................................18 

Boeken…  …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………19 

De Loopband, voor u gelezen en beoordeeld .........................................................................................................21 

Wat de vereniging van de trainer verwacht, arbo‐zaken.......................................................................................24 

 

      Colofon  De Nieuwsbrief voor Licentiehouders wordt uitgegeven door de Atletiekunie en verschijnt 4x per jaar. Hij informeert gediplomeerde trainers met een licentie over trainersrelevante zaken. 'Het licentiesysteem is bedoeld als kwaliteitsimpuls voor het sporttechnisch aanbod zoals dat bij atletiekverenigingen en loopgroepen wordt aangeboden' (KNAU licentiesysteem). Incidenteel ontvangt de trainer van de Atletiek, een zogenaamde 'Nieuwsflits', een kort bericht dat niet kan wachten op de reguliere Nieuwsbrief. Nieuwsbrief nummer 3/2008 verschijnt op 1 september.  Redactie: Eindredactie: Sport Tekst en Uitleg Nederland, [email protected], 024‐3566601 Redactiemedewerkers: Dé Hogeweg, Betty Hofmeijer, Jan Heusinkveld, Clemens Vollebergh (eindredacteur) Aan de inhoud van deze brief werkten ook mee: Charles van Commenee, Eric Lankers, Carolien ten Bosch, Wout van der Meulen. Manager kaderontwikkeling Atletiekunie: Paul Peters Voor opmerkingen over de inhoud van de brief, bijdragen en suggesties voor ‘De Stelling’ en ‘De trainer werpt op’ mailt u: [email protected].  Licentiehouders van de Atletiekunie ontvangen deze nieuwsbrief per mail. Geef eventuele veranderingen van uw e‐mailadres door aan de ledenadministratie: [email protected].  

2

Voorwoord De Olympische jacht is geopend Het zomeratletiekseizoen staat op het punt van beginnen, maar eigenlijk is het atletiekseizoen al bijna vier jaar aan de gang. Het vorige seizoen hield immers op na Athene 2004. Het huidige beleeft zijn absolute hoogtepunt van 8 tot en met 24 augustus tijdens de Olympische Spelen wanneer de moeder aller sporten de aandacht van de gehele sportwereld op zich weet gericht. Olympisch goud is het hoogst haalbare in de atletiek, hoewel een Europese of wereldtitel natuurlijk ook niet mis is. Voor Nederlands Olympisch succes moeten we alweer terug naar 1992 in Barcelona, waar Ellen van Langen goud veroverde in een memorabele race. Haar winnende tijd van 1.55.54 is nog steeds het Nederlands record én een mondiale toptijd. Ook in Beijing zal de concurrentie moordend zijn; wie wil er immers niet onsterfelijk worden? Ik ben positief gestemd. Met wereldtoppers als bijvoorbeeld Lornah Kiplagat en Rutger Smith zijn er zeker kansen en de zevenkampsters kunnen voor een verrassing zorgen. Als technisch directeur/chef de mission van NOC*NSF heb ik eerder aangegeven een top tien positie in het medailleklassement na te streven. De atletiek kan daar zeker aan bijdragen. De laatste jaren heeft de Nederlandse atletiek grote successen geboekt. Wereldkampioenen en Europees kampioenen en tal van top 8 posities werden door de Nederlandse toppers behaald. Over vier maanden weten we of deze trend een nieuw hoogtepunt beleeft met een of meer medailles in Beijing. En wie weet wel met een gouden kleur. Het dagelijks trainen en coachen doe ik op dit moment even niet. In Sydney heb ik Denise Lewis geholpen naar Olympisch goud op de zevenkamp, meerkampster Kelly Sotherton naar brons in Athene en in 1995 bij de WK de Chinese kogelstootster Huang Zihong naar zilver. Tegenwoordig heb ik te maken met zo’n 70 coaches van verschillende sporten. Ik vind het daarbij een groot voordeel dat ik zelf jarenlang coach ben geweest. Als atletiekcoach ben je dagelijks doelgericht bezig een beperkt aantal atleten beter te maken. Nu coach ik nog wel, de bondscoaches. Dat gebeurt echter veel minder frequent en vaak op afstand. De voorbereiding is afgelopen op het moment dat de atleten starten met hun Olympische wedstrijd. Hetzelfde geldt voor de coaches van atleten. Mijn taak als chef de mission eindigt wanneer ik afscheid neem bij de koningin na de huldiging van de medaillewinnaars. Je werkt gezamenlijk toe naar een nauwkeurig gekozen moment voor een topprestatie. Dan moet de atleet in kwestie herhalen wat hij of zij duizend keer in de training heeft gedaan, en liefst iets beter. Tegelijkertijd heb ik ook breder leren kijken. In mijn huidige functie ben ik ruim drie jaar bezig geweest om de topsportprogramma's van de sportbonden sterker te maken. Dat gaat veel verder dan de ultieme prestatie in Beijing. De rol van coaches bij het bouwen van een topsportklimaat in de Nederlandse atletiek is cruciaal. Atleten komen en gaan immers, coaches blijven veel langer en zijn daarmee de erflaters van de topsportcultuur. Charles van Commenee, technisch directeur NOC*NSF sinds 1 februari 2005

3

Nieuws Goed opgeleide trainer helpt blessures voorkomen Nederland telt tienduizenden verenigingen waarin mensen zich bekommeren om het welzijn van de clubleden. Bijvoorbeeld om een blessure te voorkómen. Een recent Zweeds onderzoek bij 24 amateurvoetbalclubs toont het belang van de rol van de trainer. De conclusie luidt dat de trainer bij het herstel van een blessure een spilfunctie kan hebben. Voorwaarde is dat hij kennis heeft van revalidatie. Die kan de trainer verwerven bij speciale cursussen. Door deze kennis in de training in te passen neemt de kans dat een blessure nogmaals optreedt (blessurerecidief) met meer dan de helft af. Bron: www.sportzorg.nl, aldaar: De Telegraaf, Telesport (Sportmedische rubriek), 16 februari 2008. Door Jos Benders, chef arts Stichting Service Médical Meer Nederlanders bewegen voldoende De laatste jaren zijn Nederlanders iets gezonder gaan leven. Het percentage rokers is gedaald, ook het percentage zware drinkers werd iets lager. Steeds meer Nederlanders bewegen voldoende en er is geen toename meer van het aandeel volwassenen met matig overgewicht. De trend van ernstig overgewicht daarentegen blijft nog steeds stijgend. Dit blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS. Minder rokers: in 2007 rookte 31 procent van de Nederlandse mannen van 12 jaar of ouder. Bij de vrouwen was dat 25 procent. Bij mannen lijkt de dalende tendens van vóór 2004 weer opgepakt te worden. De laatste drie jaren bleef het percentage rokende vrouwen vrijwel constant. Bij zowel mannen als vrouwen vermindert de laatste jaren het aantal zware rokers. Een andere positieve ontwikkeling betreft het aandeel jongeren dat nooit heeft gerookt. In de leeftijdsgroep van 12 tot 24 jaar steeg dit van 58 naar 66 procent tussen 2001 en 2007. Licht dalende trend van zware drinkers: bijna 11 procent van de Nederlanders van 12 jaar of ouder behoorde in 2007 tot de zware drinkers. In 2001 was dat nog bijna 14 procent. In de periode tussen 2001 en 2007 is het percentage zware drinkers dus afgenomen. Het percentage zware drinkers onder mannen is met 18 procent ruim vier keer zo hoog als onder vrouwen (4 procent). Eén op de vijf Nederlanders drinkt nooit alcohol. Meer Nederlanders bewegen voldoende: het percentage Nederlanders vanaf twaalf jaar dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen was in 2007 weer een fractie hoger dan in 2006. Sinds 2001 is het aandeel mensen dat voldoende beweegt gestaag toegenomen van 52 tot 56 procent. Dat is het geval voor zowel de mannen als de vrouwen. Matig overgewicht neemt niet meer toe: bijna 35 procent van de volwassen Nederlanders had in 2007 te maken met matig overgewicht. Tot 2002 nam matig overgewicht jaarlijks toe, maar de laatste jaren blijft het cijfer nagenoeg constant. In 2007 had ruim 40 procent van de mannen en bijna 30 procent van de vrouwen matig overgewicht. Over een langere periode gezien blijft het aandeel volwassenen Nederlanders dat kampt met ernstig overgewicht echter nog steeds stijgen. In 2007 ging ruim 11 procent van de volwassenen gebukt onder ernstig overgewicht. Dat is meer dan een verdubbeling in 20 jaar. Ernstig overgewicht komt bij vrouwen vaker voor dan bij mannen: 12 versus 10 procent. Bron: CBS, 18 maart 2008 76 miljoen euro voor sport en bewegen Het ministerie van VWS en gemeenten investeren samen 76 miljoen euro in het nationaal actieplan sport en bewegen. Het plan moet honderdduizenden mensen stimuleren te bewegen. Staatssecretaris Bussemaker (VWS) heeft dit afgesproken met voorzitter Erica Terpstra van de NOC*NSF en Ralph Pans van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het ministerie van VWS investeert de komende periode 38 miljoen euro in de impuls Nationaal actieplan sport en bewegen. Gemeenten die de sport- en beweegactiviteiten opzetten, investeren eenzelfde bedrag. Zij krijgen daarbij hulp van het Nederlands Instituut voor sport en bewegen. De activiteiten in de ongeveer honderd deelnemende gemeenten moeten mensen stimuleren meer te bewegen. Dit helpt overgewicht te verminderen en gezondheidsproblemen te voorkomen. Doel van

4

het actieplan is dat in 2014 70% van de volwassenen een half uur per dag beweegt en 50% van de jongeren een uur. Dat is 10% meer dan het aantal mensen dat nu voldoet aan deze beweegnorm. Bron: www.regering.nl, 3 april 2008 Verenigingsleven goed voor carrière Volgens socioloog Stijn Ruiter hebben werknemers die in hun vrije tijd lid zijn van een maatschappelijke organisatie betere banen dan mensen die dat niet zijn. Vooral het netwerk dat iemand opbouwt via een dergelijk lidmaatschap levert veel voordeel op. Het maakt volgens Ruiter weinig uit van welke maatschappelijke organisatie je lid bent. Of het nu een politieke partij is, zangkoor of een voetbalclub; het loont om lid te zijn. Opmerkelijk is het verder dat het lidmaatschap op zichzelf al voldoende is. Werknemers ondervinden geen extra voordeel bij het bekleden van een functie binnen de organisatie. Bron: E-nieuwsbrief, 11 maart, nationale vacaturebank.nl Eerste horde genomen door kinderen met overgewicht Zaterdag 8 maart 2008 ging bij atletiekverenging AV'23 het project Tegen Overgewicht Lopen (TOL) van start voor kinderen met overgewicht of obesitas. De kinderen worden begeleid op het Obesitasspreekuur van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) of volgen de cursus VettePret van Fysiotherapie Galilei, Fysiotherapie Zeeburg en De Zoete Appel. Project TOL is een van de activiteiten die voortkomt uit de samenwerking tussen het OLVG, VettePret, AV'23, de jeugdgezondheidszorg (GGD), het Ouder-en-Kindcentrum (OKC) en de stadsdelen Zeeburg en Oost/Watergraafsmeer. De samenwerking tussen de verschillende partijen heeft als doel om met een persoonlijke en multidisciplinaire aanpak het gewicht van de Amsterdamse kinderen positief te beïnvloeden. Om alle initiatieven op het gebied van obesitas in de stadsdelen in kaart te brengen en op elkaar af te stemmen, is een projectcoördinator aangesteld. De coördinator huist in het OLVG en maakt met het kind en de ouders een persoonlijk plan van aanpak dat bestaat uit activiteiten op het gebied van bewustwording, voeding, beweging en opvoeding. Zij zorgt dat het kind op de juiste plek terechtkomt en volgt de voortgang gedurende het traject. Projectcoördinator Maggie Boreel is blij met het enthousiasme van de kinderen:" Ze hadden groot plezier in de training. Door deze dag bij AV'23 blijkt maar weer dat sporten echt leuk is. In de strijd tegen overgewicht is dat minstens even belangrijk als het sporten op zich. We hopen dat deze dag de kinderen motiveert om wekelijks te trainen. Gezien de reacties verwachten we dat er een flink aantal zal komen!" VettePret is een cursus voor kinderen van 5-16 jaar die te zwaar zijn en voor hun ouders. De cursus duurt zes maanden en bestaat uit wekelijks bewegen onder leiding van een fysiotherapeut, (groeps)voorlichting aan kinderen en ouders en individuele voedingsbegeleiding door een diëtiste. Bron: www.sportzorg.nl, 13 maart 2008, aldaar, Zorgmediatheek.nl In de speeltuin begint het motorisch leren Speelplekken in (stads)wijken inrichten op maat, activiteiten organiseren en de omgeving van speelplekken schoon, veilig en bereikbaar maken, stimuleert kinderen meer te bewegen. Onderzoeksinstituut TNO stelde een concreet programma van eisen op voor succesvolle speelplekken. Dit werd op dinsdag 11 maart aan het ministerie van VWS aangeboden tijdens het

symposium 'Jeugd en bewegen: Playground van de Toekomst'. Uit eerder TNO-onderzoek blijkt dat het merendeel van de kinderen in aandachtswijken onvoldoende beweegt. Als kinderen te weinig buiten spelen en bewegen heeft dit niet alleen gevolgen voor hun gezondheid, maar ook voor de integratie, (kleine) criminaliteit en sociale contacten in een wijk. In aandachtswijken in Noord- en Zuid-Holland heeft TNO zes succesvolle speelplekken geëvalueerd. Bij 552 kinderen in de basisschoolleeftijd is gekeken naar energieverbruik, motorische vaardigheden, integratie en beweegplezier. Kinderen blijken vooral naar speelplekken te komen wanneer iets georganiseerd wordt: een kinderpartijtje, (school)toernooi of sportclinic. Op de onderzochte speelplekken zijn de meisjes ondervertegenwoordigd. Bij de inrichting is dus extra

aandacht nodig om een speelplek ook voor meisjes aantrekkelijk te maken. Op vier van de zes

winnend playgroundontwerp Weeping Willow 

5

speelplekken is de gemiddelde beweegintensiteit hoog genoeg om bij te dragen aan het behalen van de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Deze norm schrijft voor een uur per dag matig intensief bewegen. Daarnaast vragen zaken zoals te weinig groen, slechte verlichting, zwerfvuil en hondenpoep om aandacht. De aanwezigheid van hangjongeren kan een belemmering voor jonge kinderen zijn om naar een speelplek te gaan. Bij het bepalen van de locatie is het aan te raden om de afstand van de speelplek tot de woonhuizen van de kinderen zo klein mogelijk te houden. Ook moet rekening gehouden worden met zo min mogelijk barrières op de route daar naartoe zoals drukke verkeerswegen en water. Het creëren van een succesvolle speelplek vraagt om maatwerk. Het is niet genoeg om alleen maar mooie speeltoestellen neer te zetten. Door kinderen, ouders en omwonenden te betrekken bij de inrichting en aanleg van de speelplek zal deze meer aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bron: www.tno.nl, 12 maart 2008 Metende kniebrace voor sneller, beter en efficiënter herstel knieën TNO ontwikkelt een metende kniebrace, de 'Revalidatie Coach' die behandelaars van knieletsel helpt een goede inschatting te maken hoe en hoeveel zijn patiënt beweegt buiten de behandelkamer. De patiënt heeft vaak behoefte aan ondersteuning om te weten of hij teveel, te weinig of verkeerd

beweegt. Zowel in de gezondheidzorg als in de sport is er behoefte aan nieuwe technologie om in praktijksituaties conditie, houding, bewegen en prestatie van mensen te monitoren, registreren, analyseren en terug te koppelen. De afdeling Health en Sport van TNO Industrie en Techniek richt zich onder meer op het ontwikkelen van slimme, ambulante meetsystemen hiervoor. Goedkope draagbare technologie Het Revalidatie Coach project leidt tot goedkope draagbare technologie voor het meten, loggen en interpreteren van bewegingsparameters van gewrichten. Hiermee kan meer 'evidence based' behandeld worden Voorbeelden van patiënten waar tijdens de revalidatie de Revalidatie Coach als hulpmiddel

ingezet kan worden zijn: • mensen met chronische knieletsels (b.v. artrose); • mensen die revalideren na een knie- of onderbeenoperatie of acute knieblessure (b.v. na

onderbeen amputatie); • sporters en trainers die prestaties willen meten of voor blessurepreventie gebruik maken van

kniebraces. • Efficiënte revalidatie Omdat nu inzichtelijk wordt wat de beweging en belasting van de knie is in de periode tussen de artsbezoeken kan de patiënt het revalidatieproces efficiënter voortzetten. Voor revalidatiepatiënten is bewegen essentieel binnen de mogelijkheden van de belastbaarheid van de patiënt. Dus niet teveel maar vooral ook niet te weinig bewegen. Zowel de behandelaar (bv orthopedisch chirurg, revalidatiearts sportarts of fysiotherapeut) als de patiënt krijgen tijdens het revalidatieproces beter inzicht in o.a. de intensiteit van de therapie, therapietrouwheid, belasting van gewrichten en veranderingen in het looppatroon. Het concept is samen met het MUCM+ azM ontwikkeld en wordt op dit moment door het MUCM+ azM klinisch medisch geëvalueerd. Het systeem wordt met industriële partners verder doorontwikkeld tot professioneel verkrijgbaar systeem. Eerste stap daarin is dat per specifieke toepassing een prototype revalidatie coach systeem gerealiseerd wordt. Bron: www.tno.ml, 14 maart 2008

Atleten schieten met groeihormoon niets op Atleten hebben geen voordeel van het inspuiten van (verboden) groeihormoon, schrijven Amerikaanse onderzoekers half maart in de Annals of Internal Medicine. Zij analyseerden 27 studies waarbij in totaal 303 topfitte atleten betrokken waren. Gebruikers kwamen aan (gemiddeld 2 kilo) en kregen meer spierweefsel, maar zonder effect op kracht en prestatie. Gebruikers waren vermoeider dan niet-gebruikers. Bron: De Volkskrant, 22 maart 2008

6

Medisch centrum voor topsporters in Eindhoven Bij zwembad De Tongelreep in Eindhoven opent in december het medisch sportcentrum Topsupport. Daarin werken de gemeente en het Sint Annaziekenhuis in Geldrop samen. De overeenkomst werd 17 maart getekend. Het centrum biedt werk aan ongeveer twintig mensen. Dat zijn vooral fysiotherapeuten en sportartsen, maar ook laboranten die de MRI-scanner gaan bedienen. Het centrum staat niet alleen open voor sporters, maar ook voor anderen die sportmedisch advies willen hebben. Bron: Wekelijks Nieuws voor Paramedici 2008; 10(13): 24 maart, aldaar: omroep Brabant Jan Willem van der Wal weg bij InnoSport.nl Na precies een jaar verliet directeur Jan Willem van der Wal op 1 maart Innosport.nl. Hij wordt hoofd bij Human Resources van Nationale Nederlanden, onderdeel van ING. Op de site van innosport, www.innosport.nl, is (d.d. 25maart 2008) geen enkele mededeling te vinden over deze onverwachte move. Bron: Coachen, maart 2008

7

Communicatie tussen trainer en atleet is essentieel  Betty Hofmeijer  Ditmaal aandacht voor de beginnende trainer in opleiding Monique Kwakman. Wie is deze trainers, welke rol speelt haar studie psychologie in haar trainingsvisie en –aanpak en hoe ziet haar ideale leermethode eruit. Wat is haar opvatting over de aandacht van het mentale aspect aandacht in de atletiekopleiding. Monique volgt op dit moment de AT‐cursus oude stijl.              Wie is Monique Kwakman De Enschedese Monique Kwakman (24) studeert psychologie aan de Universiteit van Twente. Tot haar 18e was ze een ambitieuze meerkampatlete bij AC Tion. Door een hardnekkige rugblessure moest ze haar spikes aan de wilgen hangen. Tot haar beste prestatie rekent ze de 4e plaats op het l kogelstoten bij de Europees Jeugd Olympische Dagen (EJOD, tegenwoordig EYOF = European Youth Olympic Festival) in 2001 te Murcia (Spanje). Sinds tweeënhalf jaar is Monique trainer van een groep AB‐junioren bij Marathon Pim Mulier in Hengelo. Drie maal in de week trainen deze atleten in de zeer inspirerende arena van het Fanny Blankers Koen Stadion in Hengelo. Omdat het trainingsvak trekt en ze zich graag verder wil ontwikkelen loopt Monique naast de reguliere clubtrainingen ook één keer per week mee als stage/assistent met hordetrainingen voor een groep enthousiaste, voornamelijk CBA‐junioren, hordeatleten van de Stichting Hortas (Apeldoorn) en het Atletiek Talenten Centrum IJsseldelta (Zwolle). Door haar minor sportfysica aan de Vu in Amsterdam, raakte ze meer geïnteresseerd in de achtergronden van training en trainingsleer. Dat leidde er toe dat ze momenteel de Atletiek Trainer cursus in Purmerend volgt; de basismodule en de module lopen daarvan heeft ze inmiddels afgerond.   Wat is de invloed van Monique’s studie op de trainingsaanpak? De communicatie tussen trainer en atleet is essentieel. Meer en meer krijgt de mentale kant van de sporter aandacht. Er is een erkenning voor het feit dat mentale processen van grote invloed zijn op sportprestaties in competitie en training. Logisch dat Monique’s studie psychologie uitdaagt haar te vragen wat voor impact haar studie heeft op haar manier van training geven. Uit de aarzelende formulering van haar antwoord blijkt dat ze het lastig vindt deze betekenis concreet te benoemen. Toch lijkt haar reactie heel helder: ‘Dingen die ik bij psychologie leer zijn niet direct toepasbaar in het training geven. Maar aan de andere kant vormt de studie je wel. Voor mij is duidelijk, dat de communicatie tussen trainer en atleet een zeer belangrijke rol speelt in het prestatieproces’. Op dat vlak is wat haar betreft de meeste winst te behalen, logisch dat in het verlengde daarvan daar veel tijd en aandacht naar uitgaat. 'Heel zwart‐wit geredeneerd', vervolgt Monique met een voorbeeld: ‘trainingsschema’s zijn te kopiëren, maar met de manier van omgaan en communiceren met de atleten gaat dat niet. Je moet daarin toch vooral je eigen stijl ontwikkelen. Door mijn studie ben ik er nog meer van overtuigd geraakt dat het mentale aspect het verschil maakt tussen winnen en verliezen. Dat daagt me voortdurend uit op zoek te gaan naar het waarom van wat een atleet zegt, doet, vindt of vraagt. Waarom is een atleet zoals hij of zij is of doet? Dat boeit me enorm en vaak vind ik daarin aanknopingspunten om atleten 

8

beter te maken, te laten groeien. Door m’n studie word ik nog meer gestimuleerd om hierover na te denken al gaat me dat niet zo moeilijk af. Ik ben al een denker en was al geïnteresseerd in (jonge) mensen’.  Minimale aandacht voor praktische mentale ontwikkelingsaspecten in de AT cursus Echt meer willen maken van je sport dan alleen drie keer in de week lekker met elkaar bezig zijn vraagt om het maken van keuzes. Met het vinden van de goede balans tussen trainen, school, wellicht nog bijbaantjes en een (veelal) druk sociaal programma wordt heel wat af ‘geworsteld’. Maar weinig jonge atleten maken in dit verband puur alleen vanuit zichzelf keuzes. Vele andere, goed gemotiveerde, atleten kunnen ondersteuning, opvoeding en begeleiding bij het maken van bepaalde keuzes hierin goed gebruiken; de trainer kan daar voor één van de belangrijke aangewezen personen zijn. ‘In dat opzicht’, aldus Monique, ‘is het handig als trainers handvatten hebben om met dit soort praktische zaken om te gaan. In de AT‐cursus zoals ik hem nu volg mis ik dat, ondanks dat in een hoofdstuk wel basiselementen van de psychologie aan bod komen. De echte specifieke (praktijk)aspecten zoals hierboven genoemd ontbreken echter. De nog in ontwikkeling zijnde AT‐opleiding op basis van competenties biedt hierin vast uitkomst. Deze competentiemethode is een leermethode die naar mijn mening veel efficiënter en gerichter is en waarmee je ook uitstekend kunt werken aan je zwakkere punten. Bovendien kun je instappen op je eigen niveau. Ik wilde echter graag aan de slag en wilde niet langer op de start van de competentie gerichte opleiding wachten’.  Theorie in praktijk: ideale leermethode Pratend over wat Monique belangrijk vindt om als trainer beter te worden noemt ze ‘een open houding’. Ze vindt dat een eerste vereiste; je moet willen leren van bijvoorbeeld andere trainers. Ook vindt ze het belangrijk om met het volgen van opleidingen en cursussen een theoretische basis te leggen en die vervolgens te onderhouden. Er gebeurt zoveel op opleidingsgebied. Praktisch gezien is het uiteraard ook belangrijk om mee te kijken hoe ervaren (top)trainers werken en daarover met ze in gesprek te gaan: wat vinden zij belangrijk, welke oefenstof gebruiken ze, welke aanwijzingen geven zij etc. Monique omschrijft dit als ‘theorie in de praktijk’; en ziet dit voor haar als de ideale manier om jezelf te ontwikkelen.  Vereniging betaalt de cursuskosten maar kiest voor de grote groep Monique is trainer van een algemene AB‐juniorengroep en zou zich later graag willen specialiseren in een bepaalde discipline. Ze vindt het prettig dat ze financiële ondersteuning van haar atletiekvereniging MPM krijgt om cursussen te volgen. Daarentegen zou naar haar mening het verenigingsbestuur best een extra stap mogen zetten om ambities van jonge talenten waar te kunnen maken. Helaas valt, ook bij andere verenigingen, vaak de keus op kwantiteit in plaats van kwaliteit; verenigingen kiezen, gelet op de hiermee gepaard gaande ledenaantallen, nogal eens voor het werken met grote (loop)groepen die lekker bezig zijn boven het ondersteunen van een klein groepje talenten dat het beste uit zichzelf wil halen. Dat laatste vraagt om specifieke, ‘dure’ trainingstechnische begeleiding, eist meer bij de aanschaf van materiaal, de baanbezetting etc. ‘Samenwerking tussen clubs kan hierin uitkomst bieden maar dat is ook in de regio Twente een moeizaam proces. Verenigingen zijn nogal eens bang dat ze dan atleten kwijt raken. Naar de mening van Monique een nogal beperkte gedachte waarbij de ontwikkeling van de atleet helaas dus niet centraal staat.’  Monique over vijf jaar als trainer‐coach? Waar staat Monique over 5 jaar als trainer coach? In die periode wil ze in ieder geval een eigen, duidelijke visie over training geven hebben ontwikkeld. ‘En natuurlijk’, zegt Monique, ‘mijn ultieme doel is ooit als trainer coach op de Olympische Spelen te staan. Dat is nog ver weg en betekent hard werken, maar ik wil het wel heel graag,’ aldus deze jonge idealistische en gepassioneerde atletiekcoach in spé.   Betty Hofmeijer (1960) verricht trainer‐coach werkzaamheden op de hordedisciplines voor de Atletiekschool Aventus in Apeldoorn (per augustus Randstad TopsportCollege), de Atletiek Unie, de Stichting Hortas en het ATC IJsseldelta in Zwolle.   

9

Combinatiefunctionaris versterkt verenigingen Clemens Vollebergh De meeste (atletiek) trainers hoef je niet te vertellen dat sport en bewegen belangrijk is voor de fysieke, sociale en mentale ontwikkeling van de jeugd. Om die jeugd met sport en bewegen in aanraking te brengen lanceerde de Alliantie School & Sport een plan voor zogenaamde combinatiefuncties: ‘professionele trainers die zowel actief zijn op school als bij de sportvereniging.‘ In de gemeente Heusden geeft stichting De Schroef hier, met combinatiefunctionaris Maaike Walters, een eigen invulling aan. De Alliantie School & Sport, een samenwerking tussen de ministeries van onderwijs en sport en sportkoepel NOC*NSF, zocht een twaalftal geschikte pilots waar, met subsidie, lering kon worden getrokken uit het werken met combinatiefuncties. ‘In de Heusdense kern Drunen kwam het initiatief vanuit de sport’, complimenteert programmadirecteur Jos Kusters van de Alliantie School en Sport. ‘Twee verenigingen, atletiekvereniging Dak en hockeyclub MHCD hebben proactief gehandeld door een stichting in het leven te roepen, waardoor het mogelijk werd het werkgeverschap te vervullen en hun eigen accommodaties te verhuren, bijvoorbeeld voor kinderopvang. Met de combinatiefunctionaris wordt een professionaliseringsslag gemaakt binnen de verenigingen.’ Taken De combinatiefunctie in Heusden wordt sinds enige tijd ingevuld door de 26-jarige Maaike Walters. ‘Het idee om een parttime verenigingsmanager aan te stellen werd, dankzij het plan van de Alliantie School en Sport, omgezet in de aanstelling van een fulltime combinatiefunctionaris. Na de sollicitatieprocedure kwam ik als beste uit de bus.’ De hoofdtaken van Walters, die Vrijetijdswetenschappen studeerde, zijn:

• Ondersteunen van vrijwilligers binnen de vereniging, professionele aanpak en uitwerking van het verenigingsbeleid, gezamenlijke verwerving van financiële middelen (zoals subsidies)

• Intensieve samenwerking met het d’Oultremontcollege om de jeugd meer aan het sporten te krijgen

• Organisatie van sportclinics voor kinderen bij de naschoolse kinderopvang door Stichting KOM.

Niet-sporttechnisch Koen van Nieuwburg, penningmeester van De Schroef en bestuurslid van DAK licht de financiële constructie toe: ‘De kosten van de combinatiefunctie worden voor de helft gedragen door de Alliantie School en Sport. De andere helft van de kosten wordt gedragen door de hockeyclub en atletiekvereniging. Voor beide clubs is Maaike 9,5 uur per week in touw. Door deze combinatie is de functie voor elk van de partijen betaalbaar. Maaike heeft overigens uitsluitend niet-sporttechnische taken, omdat daar naar onze mening de meeste behoefte is.’Voor de (kader)leden van DAK is het best wennen dat er sinds enige tijd een beroepskracht rondloopt. Van Nieuwburg verwacht dat ze snel de meerwaarde van combinatiefunctionaris zullen inzien. ‘Voor de gemeente bijvoorbeeld is het heel plezierig dat er overdag een aanspreekpunt is. Een aantal verenigingszaken kan daardoor sneller en beter geregeld worden.’ Inzet van trainers Naast het specifieke werk voor DAK houdt Walters zich bezig met het opzetten van een intensieve samenwerking met het d’Oultremontcollege. Van Nieuwburg: ‘In de buitenschoolse opvang krijgt de schooljeugd clinics, onder meer over atletiek en hockey, maar ook andere takken van sport komen aanbod. Daarvoor worden ze opgevangen op de locatie waar de sportclinic gegeven wordt. Onder meer trainers van DAK verzorgen tussen vier en vijf uur de clinics. Daarvoor ontvangen ze een vrijwilligersvergoeding.’ Het initiatief sluit hiermee aan op de voornemens geformuleerd in de notabrief van staatssecretaris Jet Bussemaker ‘De kracht van sport’, om de sportvereniging professioneel te ondersteunen, maar gaat voorbij aan het voornemen in deze brief, professionele trainers in te zetten die zowel actief zijn op school als bij de sportvereniging. Het is begrijpelijk dat er behoefte is aan

10

afstemming en coördinatie. Zeker in de opstartfase moeten er goede structurele afspraken worden gemaakt met verschillende partijen. Draagvlak Lezers van deze nieuwsbrief, atletiektrainers met een licentie, die dachten dat het bij de combinatiefuncties juist om sporttechnische taken zou gaan, zijn bij stichting De Schroef dus niet in beeld. In de Heusdense aanpak is de combinatiefunctie meer een opwaardering van de verenigingsmanager. Programmadirecteur Kusters herkent dit spanningsveld: ‘In andere pilots van de Alliantie bemerken we dezelfde tendens, echter na verloop van tijd nemen de coördinatietaken af ten gunste van de sporttechnische taken. Op zich een logisch verschijnsel: in een nieuwe functie moet eerst veel geregeld worden voordat je echt aan de slag kunt. NOC*NSF en de bonden ondersteunen de verenigingen om concreet aan te geven welke taken de combinatiefunctionaris moet kunnen oppakken. Het is de bedoeling om in de nieuwe functies zoveel mogelijk trainers van verenigingen en vakleerkrachten uit het onderwijs professioneel in te zetten.’ Van Nieuwburg benadrukt het belang van de combinatiefunctionaris voor DAK (kleine 600 leden): ’Voor ons als atletiekvereniging zijn de clinics een uitstekende manier om (jonge) leden te werven. We staan aan het begin van een interessante ontwikkeling, zeker omdat wij met ons sportaanbod invulling kunnen geven aan de verplichte Buitenschoolse Opvang (BSO). Hiermee treden we als atletiekvereniging naar buiten toe en vergroten ons maatschappelijk draagvlak.’ De kracht van sport Sport is allang niet meer alleen doel, het is vooral middel om maatschappelijke doelen te bereiken. Sport wordt de komende jaren door het kabinet ingezet op het gebied van preventie en gezondheid, jeugdbeleid, onderwijs, waarden en normen, integratie, wijken, veiligheid en internationaal beleid. Staatssecretaris Jet Bussemaker schreef in oktober 2007 de beleidsbrief ‘ De kracht van sport’. Hierin nam ze het advies van de Alliantie over om in 2012 2.500 combinatiefuncties gerealiseerd te hebben. Binnen deze functies staat het versterken van sport centraal. Sportverenigingen en scholen werken hierbij samen met het doel kinderen aan het sporten te krijgen en te houden. De 2.500 combinatiefuncties moeten bezet worden door professionele krachten. Daarvan gaan er ongeveer 1.250 naar de sport, 1.100 naar onderwijs en circa 150 naar cultuur. De combinatiefuncties zijn nieuwe functies en ze zijn structureel. De extra bedragen die daarvoor worden uitgetrokken lopen op van 10 miljoen euro in 2008 naar 20 miljoen vanaf 2009. (Bron: De Kracht van Sport, beleidsbrief Sport van staatssecretaris Jet Bussemaker aan de Tweede Kamer, oktober 2007) Behoefte aan deskundige trainers Uit de sportersmonitor van het W.J.H. Mulier Instituut blijkt dat bijna de helft van de sporters (ruim 40%) bereid is meer te betalen voor een grotere deskundigheid van trainers. Programmadirecteur Alliantie School en Sport. Kusters hierover: ‘Met de komst van de combinatiefunctionarissen (Impuls brede scholen, sport en cultuur van OCW, en VWS) worden daar de komende jaren stappen in gezet. Het interessante aan de regeling is overigens dat verenigingen en trainers niet langs de kant hoeven te zitten, wachtend op het moment dat de combinatiefunctie hen wordt aangeboden. Ze kunnen zelf proactief handelen en een plan voor een combinatiefunctionaris uitwerken en voorleggen aan de Alliantie School en Sport. ’ www.alliantieschoolensport.nl Gebruikte bronnen:

• De Sportersmonitor 2005-2006, een onderzoek naar sportdeelname in Nederland, W.J.H. Mulier Instituut in samenwerking met NOC*NSF, ’s-Hertogenbosch, oktober 2007.

• De Kracht van Sport, beleidsbrief Sport van staatssecretaris Jet Bussemaker aan de Tweede Kamer, oktober 2007.

• Alliantie School en Sport, www.alliantieschoolensport.nl Clemens Vollebergh, eindredacteur van deze nieuwsbrief, leidt sinds tien jaar een redactie- en adviesbureau voor sportbeleid, gezondheidsvoorlichting en leefstijlmanagement.

11

Houd het vuur brandend

Dé Hogeweg

'U nog een vlammetje, mevrouw Terpstra?'

Oh nee! Nu zei ik het tóch! De organisatie had ons nog zó gevraagd de hele C-kwestie niet aan te

snijden! Yes, China is hot these days! Net als die vlammetjes, waarmee ik rondging. De

aangesprokene gaf er echter geen blijk van het vlammetje met fakkel of Olympisch vuur te associëren.

Opgewekt nam ze een loempiaatje, een bamibal en twee vlammetjes af. Ik bood haar een servetje en

liep met rood hoofd verder.

Afgelopen week woonde ik de presentatie bij van een dichtbundel met de veelbelovende titel Ik

schreef het toch. Niemand minder dan Erica Terpstra zou het eerste exemplaar uitreiken aan dichter

Henk van Zuiden zelf. Zij werd daarvoor speciaal een dag eerder uit China ingevlogen. De dichter en

de oud Olympisch-medaillewinnares zijn al heel lang bevriend. Haar aanwezigheid had dus niets met

sport van doen. En dat wilde de organisatie zo houden.

Toch rook ik een buitenkans toen ik de uitnodiging las. Bij de nazit zou ik meehelpen met het

hapjesbladen-rondlopen, spontaan het verbod van het C-word negeren en de voorzitter van

NOC*NSF vragen hoe het volgens haar nu verder moet met de Spelen. Ze staat immers te boek als

ontzettend open.

Misschien zou ik uit haar eerste hand horen dat ze na rijp beraad de openingsceremonie zou

boycotten. E.T. doet het toch! (vrij naar HvZ)

Er was even een kleine doch zeer nadrukkelijke stilte gevallen toen zij aan het begin van de middag

de ruimte betrad. Dat kwam dit keer niet alleen door haar enorme uitstraling: zij liep strompelend en

'ondersteunde' zichzelf daarbij met één oranje nordic walking stok.

Tijdens haar uitreikingsspeech lette ik extra scherp op of zij zinspeelde op de fakkelproblematiek,

Tibet of de scheiding tussen sport en politiek. Maar nee, zij was gewoon haar heerlijke, enthousiaste,

goedlachse zichzelf. De nordic walking stok in haar linkerhand, het boek in haar rechter.

Ineens trof het me. Het oranje, de manier van vasthouden, het symbool. Zo subtiel kan een

boodschap dus ook uitgedragen worden.

Als er één is die de vlam brandend houdt, is het E.T. wel!

Dé Hogeweg is liefhebber van hardlopen, honkbal, wielrennen en schaatsen. Naast columns schrijft zij korte

verhalen. In 2001 verscheen haar verhalenbundel Strandstoelendans.

12

Atleten met een fysieke beperking Wout van der Meulen Sinds begin 2006 zijn de paralympische sporters ondergebracht bij de Atletiekunie. Dat betekent dat zij niet langer op handicap georganiseerd zijn maar op tak van sport. De redactie van de nieuwsbrief vroeg daarom sportarts Wout van der Meulen zijn ervaringen te vertellen over het begeleiden van paralympische atleten en de classificatie uit de doen te doen. In 2004 was Van der Meulen als sportarts betrokken bij de Paralympische ploeg in Athene en in Beijing gaat hij wederom als sportarts mee. Het Nederlands Paralympisch Team in 2004 te Athene bestond uit bijna honderd sporters. Hiervan had 33 % een dwarslaesie, 20 % cerebrale palsy (een hersenbeschadiging die meestal rond de geboorte ontstaat), 20 % was blind of slechtziend, 10 % had een amputatie en 17 % had een congenitale afwijking (bijvoorbeeld afwezige of verkeerd aangelegde ledematen). In deze groep zaten negen atleten, waarvan twee dames. Sinds 1960 Atletiek werd een Paralympische sport in 1960. In Athene namen zo’n 1000 atleten deel aan 250 onderdelen. De atletiekonderdelen waaraan Nederland meedeed bestonden uit: kogelstoten, discuswerpen, speerwerpen, verspringen, pentathlon, wheelen en 800m lopen. De behaalde resultaten waren 7 medailles. Pieter Gruijters (F 55/56) haalde 2x zilver op de vijfkamp en bij speerwerpen. Willem Noorduin (F 36) 2x brons met discuswerpen en kogelstoten en Kenny van Weeghel (T 54) 3 kleuren op de 100, 200 en 400 m wheelen. Professioneler Een aantal atleten maakt gebruik van hightech protheses, anderen van speciale sportrolstoelen en blinden van een begeleidende atleet. De ontwikkeling van de prestaties van een aantal Paralympische sporten komt steeds meer in de buurt van Olympische sporten. Steeds meer mindervalide atleten gaan harder en meer trainen. De begeleiding en materialen worden professioneler. De Paralympische sporten neigen steeds meer naar de ‘gewone’ Olympische sporten qua beleving en benadering. Vroeger was meedoen belangrijker dan winnen, maar dat is echt niet meer zo. Het niveau stijgt. Sporters moeten zich kwalificeren door bij de beste acht van de wereld te horen en als er te weinig tegenstanders zijn worden de limieten scherper gesteld. Het wordt echte topsport met A en B status. We zitten nu in een overgangsfase van mensen die sporten naast een baan of studie en fulltime sporters. Sporters moeten keuzes gaan maken, net als in de valide topsport. Een indirect effect van het hogere niveau is dat het interessanter wordt om naar te kijken. Er staan getrainde en gespierde mensen in het veld. De vraag is zelfs of met deze ontwikkelingen de prestaties van valide sporters overtroffen gaan worden. Iedereen kent inmiddels de wens van de atleet Oscar Pistorius, die twee onderbenen mist, en aan de 400 m Olympisch wil meedoen. Met zijn hightech onderbeen protheses is hij een geduchte tegenstander voor de valide lopers. Classificatie in het aangepaste sporten Algemeen uitgangspunt bij een competitie is het principe van een eerlijke strijd. Om een eerlijke strijd mogelijk te maken vindt er in de sport vaak een indeling plaats in categorieën met gelijkwaardige mogelijkheden: man/vrouw, gewichts- en/of leeftijdscategorieën. Classificatie vormt een aanvullend middel om sporters met een beperking naar gelang hun functionele mogelijkheden en beperkingen in te kunnen delen in klassen binnen de

13

betreffende sporttak. Tot 1992 gebruikte men een anatomische classificatie op basis van een medische diagnose. Nadeel was dat je heel veel verschillende klassen kreeg met maar weinig deelnemers. Het leverde een boel medailles op, dat wel. Inmiddels is het veranderd in een functioneel classificatiesysteem. Hierbij worden sporters met een beperking op basis van hun restfunctie (en mogelijk een beperkt neurologisch/ orthopedisch onderzoek) in klassen ingedeeld. Daarnaast kan er tijdens trainingen en wedstrijden geclassificeerd worden. Er wordt dan gekeken naar de functionele uitvoering van de oefening van een sporter. Op deze manier kan zo veel mogelijk vanuit een gelijkwaardige uitgangspositie tegen elkaar gestreden worden. Atletiek kent 3 classificatie systemen: voor sporters met een visuele beperking; een hersenaandoening en ten 3e sporters met een amputatie en rolstoelgebonden sporters. De sportonderdelen worden opgesplitst in veldonderdelen (F klassen, F staat voor field) en baanonderdelen (loop- en rijnummers, T klassen, T staat voor track). Hierbij geldt binnen een groep hoe hoger de klasse, hoe groter de functionele mogelijkheden en hoe minder de beperking t.a.v. de sport. Zo heb je: F of T 11-13: sporters met een visuele beperking; F of T 31-38: sporters met hersenaandoening; F of T 42-46: sporters met een amputatie; F of T 51-54: rolstoel gebonden sporters en F 55-58: veldonderdelen voor rolstoel gebonden sporters. Trainers, coaches en paramedici dienen goed op de hoogte te zijn van de classificatieregels. Er wordt namelijk ook tijdens trainingen en wedstrijden naar de sporter en zijn functionele mogelijkheden gekeken. Verbeter je de functie van bijvoorbeeld een lamme hand door ongeoorloofd tapen, dan loopt de atleet de kans dat hij ofwel gediskwalificeerd wordt, ofwel in een andere klasse terecht komt. Dat is niet de bedoeling. Blessures Sporters die naar de Paralympische Spelen gaan zijn in principe gezond. De beperking hebben ze overwonnen. In grote lijnen krijg je dezelfde overbelastingblessures als bij valide sporters, alleen zijn er daarnaast andere provocerende factoren. Meest in het oog springend verschil is de hogere gemiddelde leeftijd. Veel van deze sporters hebben een ongeluk gehad, zijn gaan revalideren en daarna gaan sporten. Voordat je dan echt goed bent, ben je al wat ouder. Sporters met aangeboren handicaps zijn daarentegen wel jong. De dertigplussers onder de atleten hebben sneller last van degeneratieve afwijkingen als peesletsels en slijmbeursontstekingen. Geamputeerde sporters kregen in de voorbereiding op het hete Athene veel last van stompirritatie. De warmte en wrijving leidden tot lastig te behandelen huidbeschadigingen, in relatie tot het door willen trainen. Ook vormverandering door training kan leiden tot het niet goed passen van de prothese. Er bestaat het gevaar van techniekfouten waarbij bijvoorbeeld een knieprothese doorklapt en de sporter een val maakt. Sporters met een dwarslaesie hebben minder gevoel in de benen. Beginnende wondjes worden dan niet snel genoeg opgemerkt. Sporters met cerebrale palsy hebben vaker last van krampen en spasmen. Er is vaker sprake van disbalans met een minder ontwikkelde kant met spieratrofie en/of hoge spiertonus, platvoeten of juist spitsvoeten, een beenlengteverschil, bekkenscheefstand en verkrommingen in de rug. Hierdoor is de kans op surmenageletsels (overbelasting, red.) vergroot. Verbazingwekkend is echter dat sporters met deze afwijkingen toch tot hoge prestaties kunnen komen, zoals het lopen van een marathon. Het leert me als sportarts te relativeren. In de reguliere praktijk willen we al snel statiekafwijkingen corrigeren. Paralympische sporters laten zien dat met een gedoseerde opbouw en goed luisteren naar het lichaam grenzen behoorlijk kunnen worden opgerekt. Sporten combineren met werk of studie De meest voorkomende oorzaak van klachten is echter de overbelasting. Veel Paralympische sporters moeten het sporten combineren met een studie of een baan. Tel hier het reizen bij op en de dagelijkse bezigheden en voor je het weet blijft er te weinig tijd over voor rust en herstel. In eerste instantie

14

ontstaat er een overreaching (lichte vorm) die kan overgaan in het overbelastingssyndroom. Er ontstaat prestatieverlies, vermoeidheid, prikkelbaarheid, concentratieverlies, verminderde slaapkwaliteit, een verminderde weerstand en langzamer herstel. De rustpols loopt op en de hartfrequentie wordt onregelmatig, loopt te snel op en gaat te langzaam omlaag. Soms ontstaat er zelfs een soort van burnout waarbij de hartfrequentie juist heel laag kan blijven: de uitputtingsfase. Blessures en ziekte liggen dan op de loer. Die zijn dan vaak hardnekkig. Zeker in aanloop naar de spelen wordt de trainingsarbeid sterk opgevoerd. Niet alle sporters nemen dan de juiste maatregelen door minder te gaan werken of studeren. Belangrijk is keuzes te maken en te focussen. Je kunt nu eenmaal niet alles goed doen.

• Sporters met een dwarslaesie in de wervelkolom boven thoracaal 6 niveau lopen risico op oververhitting. Doordat hun autonome zenuwstelsel is ontregeld werkt de zweetsecretie onvoldoende en houden ze hun temperatuur niet op peil. Ze moeten zichzelf preventief natspuiten. Verzorgers moeten hen goed in de gaten houden.

• Sporters die naar Beijing gaan dienen zich goed voor te bereiden op het tijdsverschil van 6 uur (jetlag), mogelijke hitte en smog. Hierover worden ze goed ingelicht vanuit NOC*NSF.

Doping en boosting Ook bij de mindervalide sporters speelt doping een rol. Zoals alle atleten onder de Atletiekunie, vallen zij onder het WADA doping reglement. Specifiek voor mensen met een hoge dwarslaesie is ‘boosting’. Bij deze mensen is het autonome zenuwstelsel gestoord waardoor de hartslag en bloeddruk laag blijven. Boosting is het opzettelijk toedienen van een pijnprikkel, om zodoende hartslag en bloeddruk omhoog te jagen. De sporter voelt die pijnprikkel niet, maar zijn lichaam merkt hem wel op. Zo’n pijnprikkel kan bijvoorbeeld bestaan uit een overvolle blaas – wat niet ongevaarlijk is – of gaan zitten op een scherp voorwerp. De bloeddruk kan oplopen tot gigantische waarden: soms zelfs 240 / 140 mmHg. Dit komt doordat de rem vanuit de hersenen niet goed werkt. Daardoor kan de sporter tot zo’n 10 % beter presteren. Maar het moge duidelijk zijn dat dit gepaard gaat met grote gevaren voor de gezondheid. Boosting is dan ook verboden en wordt ondermeer gecontroleerd door het meten van de bloeddruk. Sporten hoger op agenda voor mensen met beperking Ten slotte moet mij van het hart dat veel mensen met een handicap onvoldoende geprikkeld worden om te gaan sporten. Wij doen binnen onze afdeling Revalidatie en Sportgeneeskunde in het UMC Utrecht onderzoek naar het effect van sporten bij chronisch zieken en gehandicapten. Het idee is dat het voor de meeste aandoeningen een gunstig effect heeft. Het onderzoek is nog niet afgerond, maar de resultaten zijn veelbelovend. Ik zou dan ook willen dat sporten hoger op de agenda komt te staan voor mensen met een beperking. Want hoe gaat dat: mensen volgen toevallig een clinic of komen terecht in een revalidatiecentrum dat actief is op het gebied van sport. De rest wordt nauwelijks bereikt. Een van de voordelen van de organisatorische integratie, waarbij mindervalide en valide atletiek samen zijn gekomen onder de Atletiekunie, kan zijn dat er meer prikkels komen om deze doelgroep te bereiken en te activeren. Conditiemeting Rienk Dekker, revalidatiearts van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) ontwikkelt, samen met collega revalidatieartsen Jan Geertzen en Liesbeth Simmelink en longarts Johan Wempe een methode om de conditie van sporters met een beenamputatie te onderzoeken. ‘Voor het meten van ondermeer het maximale zuurstof opnamevermogen zet je valide sporters op een fiets of loopband. Bij sporters die een of twee benen missen moet je andere methoden zoeken die specifiek, betrouwbaar en valide zijn. In een eerdere studie probeerden wij tot een protocol te komen aan de hand waarvan maximale inspanning gemeten kon worden bij sporters met een amputatie van de onderste extremiteiten. Bovendien vergeleken wij twee verschillende testmethodes: gecombineerde

15

arm-been ergometrie en arm-ergometrie. De gecombineerde ergometrie liet een hogere zuurstofopname en hartfrequentie zien dan de arm-ergometrie. Het elektrocardiogram was tijdens de inspanning beter te interpreteren en de proefpersonen beoordeelden deze methode als de meest prettige. Het protocol was goed bruikbaar om de maximale aerobe capaciteit te meten en de inspanningsgrens te bepalen. Arm-ergometrie is bruikbaar voor sporters met geamputeerde benen en een slechte doorbloeding van de stompen.’

Meer informatie over dit onderzoek op pub.med.nl, Vestering MM, Schoppen T, Dekker R, Wempe J, Geertzen JH. Development of an exercise testing protocol for patients with a lower limb amputation: results of a pilot study. 2005 Int-J-Rehabil-Res. 2005 Sep; 28(3): 237-44.

Wout van der Meulen is sinds 1998 werkzaam als sportarts in het UMC Utrecht op de afdeling Revalidatie en Sportgeneeskunde. Belangrijkste taken zijn blessureconsulten, sportkeuringen en Second Opinions van (top)sporters, naast opleiding en onderwijs. Van 2002 tot 2004 is hij vanuit het UMC Utrecht gedetacheerd als bondsarts bij de NebasNSG, de bond voor aangepast sporten. Van daaruit werd hij Teamarts voor NOC*NSF betreffende de Paralympische Spelen in Athene in 2004 en Beijing 2008. Neventaken zijn: bondsarts voor de KNGU; medische commissie KNHB; teamarts Nederlandse heren selectie handbal. Verder is er samenwerking met de KNVB in het kader van het Universitair Centrum Sportgeneeskunde, op het gebied van teambegeleiding en wetenschappelijk onderzoek. Nevenopleidingen: docent Lichamelijke Opvoeding, fysiotherapie en arts voor manuele geneeskunde.

16

Wat is wijsheid? In deze rubriek legt een atletiektrainer een trainersdilemma voor aan zijn collega trainers. Heeft u een dilemma in uw trainingsgroep en wilt u advies van andere trainers? Mail dan uw probleem (in maximaal 200 woorden) naar [email protected] onder vermelding van naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats. ‘Het waait en in plaats van de minuten loopt oppert een lid van de groep: ‘waarom doen we niet gewoon een duurloop?’Wat zou u doen? Als geheugensteuntje nog even de het volledige dilemma: 'Mijn loopgroep wordt bij de vereniging wel de easy going groep genoemd: de meeste deelnemers trainen maar één keer in de week. De sfeer is informeel, gezelligheid is troef. Het trainingsschema is goed uitgebalanceerd: intensieve trainingen worden gevolgd door hersteltrainingen en lange duurlopen wisselen af met intervalachtige tempolopen. Alles is afgestemd op de mogelijkheden van de deelnemers. Hoewel er niet vaak getraind wordt, is er wel degelijk sprake van progressie. Ik weet dat mijn aanpak, mits goed gevolgd, vruchten afwerpt. Daarom hecht ik aan een stipte uitvoering. Op het prikbord hangt - zichtbaar voor iedereen - het trainingsschema. Vanavond zijn het acht drieminuten loopjes, het minst gewaardeerde onderdeel van het schema. De herstelperiode tussen de loopjes is vrij kort. Gezellig babbelen is er dan niet meer bij. Het is fris en winderig. Als de groep buiten klaar staat om te beginnen leg ik nog even uit wat we gaan doen en waarom. Sommige gezichten betrekken wat. Gespeeld verrast klinkt 'Goh, dat hebben vorige week toch ook al gedaan?' En stoutmoedig oppert iemand: 'Waarom doen we niet gewoon een rustige duurloop, dat is toch veel lekkerder met dit weer?' Wat is wijsheid deze avond?' Bas Waterham (44), Trainer Loopgroepen bij AV ARGO Doetinchem: ‘Ten eerste wil ik opmerken dat ik het bijzonder vindt dat er met één keer per week trainen sprake is van progressie. Mijn eigen ervaringen bewijzen al jaren dat daar nauwelijks sprake van kan zijn. Stabilisatie is het maximaal haalbare. Desgevraagd zijn dat ook meestal kort gezegd de opvattingen van de docenten van opleidingen en bijscholingen. Daarnaast vind ik het opmerkelijk dat een week na een intensieve training nog een hersteltraining plaats vindt. Heeft dat nog nut vraag ik mij af. Nu de reactie op de vraag. Hoewel fris en winderig zou ik de training volgens schema laten verlopen. Juist die variatie in trainingen maakt het boeiend. Veel recreanten, zeker diegenen die maar een keer per week lopen, gaan het liefst duurloopjes doen. Ik zeg altijd: duurloopjes kun je zelf (met een maatje) heel goed vanuit huis doen (dat zou dan de tweede training kunnen zijn), voor de intervaltrainingen heb je meestal de stok achter de deur nodig die een loopgroep/vereniging is. En door de intensiteit heeft men het al snel warm zodat de frisse omgeving juist goed doet.’ Sietse Keun, 47 jaar, Trainer bij Loopgroep De Mastbosrunners in Breda reageert als volgt: ‘In mijn optiek is iedere deelnemer anders gevormd. Dus is ook zijn of haar belastbaarheid tijdens trainingen anders. Vaak is er een overlap qua belastbaarheid waardoor het mogelijk is om een zelfde training op te leggen voor meerdere personen. Tijdens het inlopen en oefeningen kom ik veel te weten over wat er zich die week in de privéwereld van de deelnemers heeft voorgedaan. Zo kan een jonge moeder te weinig slaap hebben gehad waardoor ze eigenlijk niet voldoende hersteld voor een "zware" training. En zal van deze zware training ook niet goed herstellen omdat het kind waarschijnlijk de volgende nacht ook wel zal "spoken". Ik heb dus altijd een tweede programma en probeer in te schatten of het "protest" voortkomt uit een slechte motivatie of uit een slecht herstel en dus een mindere belastbaarheid. Vaak is het inkorten van het oorspronkelijk programma (mijn ervaring met mijn groep) een optie, waarna ik er een karakter training van maak waarbij uiteindelijk het oorspronkelijk programma wordt afgewerkt. Dit kun je niet te vaak doen. Dus mijn advies: Sta open voor andere training, deel de groep in tweeën, een groep loopt het door jouw bedachte programman en de andere een minder zwaar programma. Mijn ervaring is dat de

17

meesten kiezen voor het zware programma. Ze willen niet onder doen voor een ander. Je begeeft je natuurlijk wel op glad ijs want protesten hebben een reden, die reden moet je goed inschatten. Heel gevaarlijk wordt het als de dame in het voorbeeld hierboven niet klaagt en zonder protest het zware programma afwerkt, die moet je heel goed in de gaten houden en bij een afwijkende loopstijl of een duidelijk te zware training even apart roepen. Nieuwe vraag Monique Kwakman (25), trainster van Marathon Pim Mulier, Hengelo: ‘Het is lastig om een zogenaamde wedstrijdgroep op te zetten, waar zowel (d)/c/b/a junioren in zitten, omdat, in ieder geval bij mijn club maar ik denk bij andere clubs ook wel, dit nogal op grote weerstand stuit van zowel andere trainers als clubbestuur. Een selectie op basis van doelstellingen van de atleet gaat vaak een stap te ver. En wat me daarin opvalt is dat er vaak "buitenstaanders" besluiten wat goed is voor jonge atleten. Dat trainers er soms moeite mee hebben daar kan ik me wel in vinden (afhankelijk van de redenen) maar een bestuur is soms minimaal betrokken bij de jonge baanatleten en spreekt vervolgens vaak namens deze atleten dat het niet goed voor ze zou zijn om 'anders' te trainen. Terwijl ik denk dat het veel vaker een financiële kwestie is, dus een bewuste keuze vanuit bestuurlijk oogpunt, in plaats van het centraal stellen van de atleet. * Onze vraag: herkent u dit? Wat kun je er aan doen, wat moet er binnen de vereniging veranderen om de gewenste situatie te bereiken? Mail uw antwoord (in maximaal 200 woorden) naar [email protected] en doe dat vóór 30 mei 2008. * Vermeld uw naam, leeftijd, geslacht, vereniging en woonplaats. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen in te korten.

18

De Stelling

'kleine zaken kunnen grote verschillen maken' (Little things can make big differences) Gert Damkat, bondstrainer werpen: Voor de werponderdelen kogelstoten en discuswerpen geldt dat een klein foutje in het begin van de beweging tot een soort sneeuwbaleffect leidt met een virtuele lawine als mogelijk gevolg. Een lichte balansverstoring bij het inzetten van een beweging, zorgt bijvoorbeeld al snel voor een ongunstige lichaamshouding in het vervolgtraject waardoor uiteindelijk slechts een beperkt deel van de opgewekte energie kan worden overgedragen op de kogel of de discus. Een terloopse opmerking van een omstander bij een wedstrijd (“Hee, die heeft z’n benen bijna gestrekt in het begin! “) kan soms veel impact hebben omdat jij als trainer te gedetailleerd keek, teveel gefocust was op één aspect van de techniek of omdat je gewoon iets over het hoofd zag. Berucht zijn kleine misverstanden tussen atleet en trainer (‘krommunicatie’ ;-). Zoals die verbaal sterke coach die tot in detail kon uitleggen hoe de techniek er uit zou moeten zien maar daarbij over het hoofd zag dat hij bij zijn (fysiek uitgebeelde) voorbeelden niet dezelfde perfectie haalde, waardoor zijn vooral visueel ingestelde atlete een belangrijk bewegingsonderdeel fout in sleep. Een duur foutje omdat het veel meer tijd en energie vergt een fout bewegingspatroon te herstellen dan een nieuwe beweging aan te leren… @Hier foto NB2_08_09 st foto @Onderschrift: Gert Damkat Georges Friant, bondscoach polsstokspringen: Een stelling waarbij men inderdaad heel wat voor-, als tegenstanders zal vinden. Een stelling die ook tot heel wat discussies kan leiden. Persoonlijk kan ik me wel achter deze visie scharen. Als verantwoordelijke voor het polsstokspringen is het ganse tariningsconcept in feite gebaseerd op deze uitspraak. Al wat we doen of het nu sprinten of core stability of sprongkracht is, moeten de oefeningen tot in de kleinste details correct worden uitgevoerd. De trainingsomvang op topniveau kan alleen maar gerealiseerd worden door die sporters/atleten die tijdens hun opbouw en tijdens hun jeugd hogere trainingsbelastingen aankunnen. Een rondvraag bij 14 tot 16 jarige atleten leerde ons dat zij in doorsnee 3 maal per week trainen. Op navraag wat deze atleten op die trainingen aan inhoud uitvoerden, kwamen we tot een volgende conclusie:

• Inhouden en oefenstof, noodzakelijk en onontbeerlijk voor een goede specifieke trainingsopbouw, werden niet aangesproken (vormspanningsoefeningen, rekking en stretching, voetgymnastiek, ritmescholing)

• Slordigheden in uitvoering kunnen leiden tot nefaste gevolgen als blessures en andere ongemakken.

• Een optimaal trainingseffect verkrijgt men niet alleen door een juiste keuze aan oefenstof en methoden maar een trainer moet voortdurend de nadruk leggen op correcte uitvoeringsmodaliteiten en zodanig met een kritisch oog verbeteringen aanbrengen zodat hij tot een effectvol trainingsresultaat kan komen.

Ook de dagdagelijkse omstandigheden spelen hierin een belangrijke rol. De evenredigheid tussen rust en prestatie gekoppeld aan ontspanning! Een jaarlijkse medische screening, een footscan en voedingsadvies enz. Allemaal “little things but very important to achieve big performances”.

19

Boeken

Vreemd lichaam

We laten ons gezicht gladstrijken met botox. Als ons hart niet meer functioneert, worden we geopereerd en krijgen we dat van een ander. En als we door een ongeluk een lichaamsdeel moeten missen, dan kan dat vaak makkelijk vervangen worden door een prothese. Onze cultuur staat in het teken van het perfectioneren van het menselijk lichaam door middel van technologisch ingrijpen. Maar wat doet dat met het beeld wat je van jezelf hebt? Kun je je nog identificeren met jezelf als je er door een chirurgische ingreep totaal anders uitziet? Is een prothese alleen maar een handig verlengstuk van je lichaam of vormt het een wezenlijk deel van jezelf? Aan de hand van klassieke en hedendaagse filosofen laat Jenny Slatman zien dat wat wij ons eigen lichaam noemen ook iets vreemds heeft. En juist omdat er altijd iets vreemds in onszelf aanwezig is kunnen we ons aanpassen aan extreme lichamelijke veranderingen.

Titel: Vreemd lichaam – over medisch ingrijpen en persoonlijke identiteit Auteur: Jenny Slatman Uitgeverij: AMBO ISBN: 97890263 1980 8 Prijs: € 19,95 Fitter, harder en mooier Fit, gezond en slank zijn wordt in toenemende mate een plicht, een kwestie van fatsoen. Er is een dwang om fit en mooi te zijn. Op dit moment doen er in Nederland – net als elders in de westerse wereld – meer mensen aan fitness, hardlopen, aerobics en bodybuilding dan ooit tevoren. Hoe is deze populariteit te verklaren? Waar komt al die discipline vandaan, om het (veelal gezonde) lichaam zo intensief ter hand te nemen? Dit boek, te lezen als een sociaal- culturele geschiedenis, behandelt diverse varianten van de hedendaagse fitnesscultuur en traceert de tegenwoordig zo uitbundig uitgestalde lichaamsidealen. Het geeft antwoord op uiteenlopende vragen als: wat waren de negen- tiende-eeuwse voorlopers van hedendaagse fitness- apparaten? Wie waren de eerste bodybuilders en de ‘fitnesspioniers’? Hoe is de enorme opmars van het hardlopen tegen het einde van de twintigste eeuw te verklaren? Waarom liepen vrouwen daarbij achter? Fitter, harder & mooier is een boek over de wortels van de fitnesscultuur en de moderne varianten die daaruit zijn voortgekomen. Uitgebreide recensie in Pro Loop 2, 2008. Fitter, harder en mooier – de onweerstaanbare opkomst van de fitnesscultuur, 272 bladzijden Auteur(s): Ruud Stokvis, Ivo van Hilvoorde Uitgeverij: Arbeiderspers (www.arbeiderspers.nl) ISBN: 978 90 295 6591 2 Prijs: € 21.95 Nieuw: DVD Loopscholing en coördinatie Looptraining geven kun je om allerlei redenen doen. Belangrijkste is dat jij en je lopers e er plezier aan beleven. Voor meer plezier, is er nu de DVD Loopscholing en coördinatie, deel 1. De DVD met 30

20

minuten loopscholingsoefeningen, van docent Trainer Loopgroepen Ben Swienink is bedoeld voor looptrainers. Zij kunnen met voorbeelden als dynamische rekoefeningen, koppelpassen met tegengestelde armzwaai en wissellopen bijdragen aan het plezier van de lopers. Leden van de Atletiekunie en Loopservice.nl krijgen € 4,- korting en betalen slechts € 18,95. De prijs voor niet-leden bedraagt € 22,95. Je kunt de DVD Loopscholing en coördinatie bestellen door overmaking van het verschuldigde bedrag op banknummer 67.32.77.674 ten name van de Atletiekshop te Arnhem, onder vermelding van de titel en je lidmaatschapsnummer of volledige adresgegevens. Loop! Hét standaardwerk voor beginnende en gevorderde lopers Loop!, geschreven door Gerard Nijboer en Kees Kooman, is nu bij de Atletiekunie verkrijgbaar. Lopen doet leven: de rage om voor je plezier regelmatig hard te lopen krijgt steeds meer volgers. Je leeft langer, en in elk geval gezonder. Een gemakkelijker vorm van lichaamsbeweging dan hardlopen is niet denkbaar. Spelenderwijs afvallen, in één vloeiende beweging onthaasten en tegelijkertijd de geest verrijken. Zoveel vliegen in één klap. Saai? Alleen bankzitters koesteren dat vooroordeel, bang om ook in de verleiding te komen. Overgewicht? Niets is gemakkelijker om je gewicht op peil te houden door twee of drie keer per week de stoute loopschoenen aan te trekken. Presteren mag, hoeft niet. Dit boek (in combinatie met bijgesloten DVD) onderscheidt zich van alle andere loopboeken die de markt inmiddels rijk is, door de lichtvoetige en tegelijkertijd deskundige benadering. Zonder hocus pocus of geitenwollensokkenproza. Waarom is het eigenlijk gezond om te lopen, wat gebeurt er in een getraind lijf? Wat kun je beter doen en misschien wel belangrijker: wat kun je nog beter laten? Gerard Nijboer (Uffelte) veroverde Olympisch marathonzilver in Moskou (1980), en werd twee jaar later Europees Kampioen in Athene. Hij is consultant, columnist en commentator. Van de hand van Kees Kooman (Ee)verschenen eerder vier boeken, o.a. De Marathon: kinderen van Pheidippides. Hij is hoofdredacteur van het literaire hardlooptijdschrift 42. Loop! Bestel je door overmaking van € 20,00 (niet-leden betalen € 24,95) op banknummer 67.32.77.674 ten name van de Atletiekshop te Arnhem, onder vermelding van Loop! en je lidmaatschapsnummer of volledige adresgegevens.

21

Voor u gelezen en beoordeeld  De loopband  Jan Heusinkveld   Loopbanden zijn er al tientallen jaren. Vroeger werden ze vrijwel uitsluitend gebruikt voor revalidatie en wetenschappelijk onderzoek. Onder meer om nieuwe loopschoenen te testen. En uiteraard vroeg men zich toen ook al af of resultaten van loopbandonderzoek wel voor hardlopen op gewone ondergrond gelden. Daar is veel onderzoek naar gedaan, met soms tegenstrijdige conclusies. Van later datum is het gebruik van loop‐banden voor trainingsdoeleinden, zowel in sport‐/fitnesscentra alsook voor particulier gebruik. In de USA lopen 40 miljoen mensen op de loopband, 70% van de aankopen voor particulier gebruik is van vrouwen. Ook in ons land is het een populair middel om conditie op te doen. Hoog tijd dus om iets te vertellen over mogelijke verschillen tussen het lopen op de loopband en lopen op andere, ‘gewone’ ondergronden.  In de 80‐er jaren van de vorige eeuw zag je in loopbladen regelmatig ingezonden brieven van lopers, die vertelden dat ze geen last meer hadden van blessures nadat ze op een loopband waren gaan lopen. De blessures die daarbij genoemd werden waren achillespees‐, hielspoor‐ en onderbeenklachten. Eigen ervaring als trainer ondersteunt het bestaan van deze invloed. En als er een blessure is, kan de loper op de loopband soms wél blijven trainen. En het kan ook als preventief middel gebruikt worden, door een of meer van de wekelijkse trainingen op de loopband te doen. De boodschap hieruit: wellicht zou wat vaker geprobeerd kunnen worden om bij blessures niet meteen te gaan fietsen, roeien en/of aquajoggen, maar het ook/eerst via de loopband te proberen.   Wat onderzoek zegt Ik heb één onderzoek gevonden, dat als bewijs kan dienen voor de gunstige invloed van de loopband. In dat onderzoek worden de compressie‐ (=druk) en trekkrachten op het scheenbeen gemeten bij het lopen op asfalt en het lopen op de loopband. Vergeleken met het lopen op de loopband waren de compressiekrachten bij het lopen op asfalt meer dan het dubbele. Bij de trekkrachten was het verschil wel minder groot maar toch altijd nog een kleine 50%. Deze uitkomsten maken het redelijk voor de hand liggend, dat lopen op de loopband kan helpen bij (het voorkómen van) blessures. Dat artikel wijst overigens ook op een nadeel. Om sterke botten te krijgen en te houden zijn die compressie‐ en trekkrachten nodig. Op de loopband zijn die minder en daarom zou er van het lopen daarop een minder sterke prikkel uit gaan.  Looptechniek Loop je op de loopband anders dan op gewone ondergrond, ook als je een ervaren loopbandloper bent? Het antwoord uit onderzoek is: ja, zeer waarschijnlijk wél. Jammer genoeg wijzen de resultaten niet echt in één richting. En de ene onderzoeker vindt de door hem geconstateerde verschillen wél belangrijk, de andere niét. Maar een aantal grote lijnen is er wel. Meest opvallend is, dat de hoek tussen de schoenzool en de ondergrond bij het landen op de loopband veel kleiner is. Er is dus sneller een helevoet grondcontact. Verder wordt de paslengte kleiner en de pasfrequentie hoger. De contacttijd neemt bij het ene onderzoek ietsje toe, bij een ander onderzoek juist niet. De zweeftijd wordt wél duidelijk korter. En als de zweeftijd korter is, is ook het op en neer gaan van het lichaamszwaartepunt minder. Maar, zeggen sommige onderzoekers: misschien is de oorzaak van deze verschillen dat de loper, zelfs als hij gewend is aan het lopen op de loopband, onbewust toch meer veiligheid zoekt. Verder tonen sommige onderzoeken aan dat je op de loopband meer voorover loopt, dat je de knie wat minder heft, en dat je wat meer ‘na‐pendel’ hebt. En wat betreft de druk van de voet op de ondergrond: bij de loopband heeft de hieldruk een hoger maximum (je landt dus ‘zwaarder’), maar is de voorvoetdrukopbouw lager. En dat geldt ook voor de totale druk van de voet op de ondergrond tijdens de contactfase.  Te mooi om goed te zijn! Op de loopband zijn de omstandigheden altijd hetzelfde. Het is veel monotoner dan het lopen op ‘gewone’ ondergrond (gras, bos, asfalt, kunststof) en buiten (wind, regen). Daar wisselen de omstandigheden eigenlijk voortdurend. En zoals ik in digitale nieuwsbrief 2/ 2007 zei, is die voortdurende wisseling van omstandigheden heel goed voor het verbeteren van de loopeconomie. Je moet het lichaam dus niet teveel verwennen. Het is een beetje te vergelijken met schaatsen indoor en op een buitenbaan: indoor is eigenlijk te mooi om goed te 

22

zijn. Op zich kan/mag het, maar dan afgewisseld met omstandigheden die meer coördinatief corrigeren uitlokken. Op dezelfde manier zou je de loopband moeten gebruiken.  Loopband en (looptechniek bij) hoge snelheid Het is goed voor de looptechniekontwikkeling, als je bijvoorbeeld 800meter lang in je 800m‐wedstrijd‐tempo zou kunnen lopen, zonder dat er sprake is van uitputting. En nog beter: als je dat een aantal keren in één training zou kunnen doen. Of 2 keer 20min snelle duurloop in een tempo 5% hoger dan je normaal kunt: 5% sneller betekent 5km lopen in 19min i.p.v. 20min. Welnu: op de loopband kan dat! Je kunt zo’n band zó neerzetten, dat je standaard heuvel af loopt. Waarom is dat zo goed? Er is één onderzoek, waar je met wat voorzichtigheid het volgende uit kunt afleiden: heuvel af lopen in een hoog tempo heeft looptechnisch een aantal positieve gevolgen: de paslengte is veel groter, de pasfrequentie is een beetje hoger, de contacttijd is veel korter, de zweeftijd veel langer, de verhouding tussen contacttijd en zweeftijd is veel lager. En dat zijn allemaal dingen waarnaar je streeft bij de looptechniektraining: hoe beter de looptechniek, hoe meer je bovenstaand ideaal benadert. Dit is overigens (niet meer dan) mijn mening, ik ken geen onderzoek dat hierover een uitspraak doet. Uiteraard moet je oppassen voor blessures, juist omdat je heuvel af loopt. En, eveneens uiteraard, omvat de training veel meer trainingsvormen.  Loopband en energieverbruik op vlakke grond Ook hier spreken de resultaten van onderzoeken elkaar soms tegen. Er is een onderzoek waarbij sprinten centraal stond. En gemeten naar de zuurstofschuld achteraf, zou het lopen op de loopband een kleine 30% minder energie kosten. Maar de daarbij gebruikt onderzoeksmethode wordt door collega‐wetenschappers bekritiseerd. Een ander onderzoek, met lagere snelheden, is wat dat betreft betrouwbaarder. De conclusie is dat de verschillen te verwaarlozen zijn. Om een idee te geven hoe hoog de zuurstofbehoefte is van hardlopen bij diverse snelheden heb ik uit de gegevens van het artikel berekend, dat het lopen met 12km er uur 43 milliliter zuurstof per kg per minuut kost, bij 15km/uur is dat 54 milliliter, bij 18km/uur 65 milliliter. NB als je die cijfers goed tot je laat doordringen betekent dat, dat de zuurstofbehoefte per kilometer bij die drie snelheden gelijk is (215 milliliter). Je ziet dan ook in het moderne onderzoek, dat men de neiging heeft om de zuurstofbehoefte weer te geven per kilometer in plaats van per minuut. Een ander aspect: omdat bij de loopband de luchtweerstand ontbreekt, is het wellicht ook interessant om te weten wat de invloed van de luchtweerstand is. Hoewel ook hier geen eenduidigheid is, is er een onderzoek dat met de volgende getalletjes komt: bij de marathon kost de luchtweerstand 2% van het totale energieverbruik, bij de middenafstand is dat 4%, bij de korte afstand 7,8%. Maar waarom je dat dan niet terugvindt in de loopbandonderzoeken … geen idee, ook niet bij de onderzoekers.  Energieverbruik heuvel op Het in de vorige alinea als eerste genoemde onderzoek vertelt ook wat het energieverbruik werd, als er een helling van 5,7% op werd gelopen. Bij lage snelheid is het energieverbruik heuvel op 25% hoger, bij hogere snelheid 20%. Het onderzoek geeft geen verklaring voor dat verschil. Als tweede bleek, dat er heuvel op nauwelijks verschil was in energieverbruik tussen loopband en gewone ondergrond. Dat is opvallend omdat de ACSM, (afkorting van American College of Sports Medicine, een officiële Amerikaanse instantie) een theorie had ontwikkeld, waaruit volgt dat de energiekosten heuvel op bij een loopband lager zou moeten zijn. Daartegenover had de wijlen Nederlandse onderzoeker, van Ingen Schenau, ook bekend van de klapschaats, theoretisch aangetoond dat het geen verschil zou moeten maken. Hij had dus gelijk. Veel trainers/atleten vinden het voordeel van ‘heuveltraining’ op de loopband dat je niet telkens weer naar beneden hoeft. Ik deel die mening overigens niet op voorhand: er valt veel meer over te zeggen.  Loopbanden zijn er in soorten Vrijwel elk onderzoek vermeldt dat een loopband door de ophanging en de vering meer ‘meegeeft’ dan asfalt. Maar een indeling van loopbanden in soorten en onderzoek naar de daaruit voortvloeiende verschillen bij het lopen daarop, ontbreekt. Er wordt ook niets vermeld over de dikte van de ‘loopmat’. En ook dat verschilt: er zijn in elk geval loopbanden verkrijgbaar met een ‘matdikte’ van 4 en van 2 mm. Er is één onderzoek, waarbij het lopen op een grote, een middelgrote en een kleine loopband met elkaar wordt vergeleken. De onderzoekers veronderstelden, dat op de kleine loopband meer verkrampt, op veiligheid gericht, zou worden gelopen. In de praktijk blijkt dat niet zo te zijn. Men is het er wel over eens, dat de loopband een sterke motor moet hebben (suggestie: minimaal 2,5 kW), omdat de bandsnelheid anders elke keer bij het landen iets teveel daalt.  

23

Per saldo Lopen op de loopband is een goed alternatief. Het kan helpen bij blessures. Het is als afwisseling goed. De looptechniek is wel ietsje anders, maar niet zo veel, dat je het daarom zou moeten nalaten. De loopeconomie is praktisch gelijk, ook helling op. Je kunt er zelfs trainingsvormen mee doen die op geen andere manier kunnen. De ene onderzoeker zegt, dat je loopbanduitkomsten van nieuwe loopschoenen wél mag gebruiken als bewijs, de andere vindt van niét. Één ding is wel duidelijk (eigen conclusie): vaak zijn er wél verschillen tussen loopbandlopen en lopen op gewone ondergrond, maar zijn die van beperkte omvang. En ze zijn onderling zo verschillend dat er geen eenduidige boodschap uit te halen is.  Er zijn ook motorloze loopbanden in de handel, maar de daarover verzamelde informatie is onvoldoende objectief, onvoldoende verifieerbaar en onvoldoende onafhankelijk.  De lijst van gebruikte artikelen is lang en kan indien gewenst via de redactie worden opgevraagd. 

 Jan Heusinkveld (1938), werd loopverslaafd na het zien van de eerste sub‐4 minute‐mile op 6 mei 1954. Hij volgde zowel de A‐B als C‐cursus en specialisaties sprint horden en middenlange afstand. Jan is bijna vanaf de aftrap betrokken geweest bij het opzetten van de TLG‐cursus. Hij was trainer voor afstanden vanaf 400m t/m de marathon in Enschede, Harderwijk, Amersfoort, Utrecht, Soest en nu weer in Enschede bij de studentenatletiekvereniging Kronos.    

24

Arbo-zaken Wat de vereniging van de trainer verwacht Samen kom je eruit! Erik Lankers Een atletiektrainer geeft gemiddeld twee tot soms wel vier of vijf trainingen per week bij de atletiekvereniging. Maar vaak wordt er veel meer van de trainer verwacht dan een paar uurtjes training geven. Dikwijls wordt dit niet expliciet gecommuniceerd tussen vereniging en trainer. Ook in advertenties staat vaak niet veel meer dan ‘Trainer gezocht voor onze traingsavonden en wedstrijden’. Het is belangrijk extra aandacht te schenken aan het maken van goede afspraken tussen trainer en atletiekvereniging. Bij onduidelijkheden, problemen of vervelende discussies achteraf is niemand gebaat. Bovendien is de atletiektrainer die zijn of haar eerste ‘werkdag’ begint met het gevoel dat alles goed is geregeld extra gemotiveerd. De Werkzaamheden Het is als atletiekverenigingbelangrijk om allereerst te bepalen waaruit de werkzaamheden van de atletiektreiner bestaan. Wat wordt er van de trainer verwacht? Wat is zijn functie-inhoud en wat de taken? Als handvat kan de beloningswijzer op www.werkenindesportvereniging.nl worden gebruikt. Daarin wordt de functie van trainer op diverse niveaus beschreven. Deze functiebeschrijvingen kunnen door de atletiekvereniging verder op maat gemaakt worden. Hierin kan bijvoorbeeld worden opgenomen dat van de trainer wordt verwacht dat hij ook wedstrijden begeleidt, trainingen en wedstrijden evalueert met de groep, trainersvergaderingen bijwoont, zitting neemt in een commissie, aanwezig is op de ledenvergadering en bij belangrijke evenementen en wedstrijden. Het is verstandig dat de vereniging hier met de trainer heldere afspraken over maakt. Afspraken maken De volgende stap is het vastleggen van de gemaakte afspraken. Dat kan in een vrijwilligersovereenkomst als de trainer de werkzaamheden niet bij wijze van beroep verricht en de ontvangen vergoeding niet in verhouding staat tot de omvang en het tijdsbeslag van de verrichte werkzaamheden. Dat is het geval als de trainer zijn werkelijk en in redelijkheid gemaakte onkosten vergoed krijgt op declaratiebasis of een vergoeding ontvangt die niet meer bedraagt dan € 150 per maand en € 1.500 per kalenderjaar. Die vergoeding hoeft dan niet als inkomsten aan de belastingdienst te worden opgegeven, en de atletiekvereniging is geen loonheffing verschuldigd. Vrijwilliger? Let op: als je de vrijwilligersregeling toepast, is het nooit mogelijk om daarnaast nog eens de werkelijk gemaakte kosten te vergoeden op declaratiebasis. De atletiekvereniging dient dus een keuze te maken: óf zonder nadere administratieve verplichtingen binnen de gestelde kaders een bedrag van maximaal € 1.500 aan de vrijwilliger uitbetalen, óf compensatie van de werkelijk gemaakte kosten met de daarbij behorende administratieve verplichtingen. Tip: kijk op www.werkenindesportvereniging.nl voor een voorbeeld vrijwilligersovereenkomst. Werknemer? De afspraken kunnen ook vastgelegd worden in een arbeidscontract als de atletiektrainer in dienst komt van de vereniging. In dat geval zou het pakket van afspraken en omgangsregels minimaal uit de volgende punten moeten bestaan:

• beschrijving van de aard en duur van de arbeidsovereenkomst; • helder onderscheid tussen vergoeding en salaris;

25

• een duidelijke taakomschrijving waarin taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden vastgelegd;

• de naam van de eerstverantwoordelijke als vertegenwoordiger van de atletiekvereniging;

• de werktijden en de mate van flexibiliteit daarin; • verlofregeling; • beloningsregeling; • duidelijkheid over wat te doen bij arbeidsongeschiktheid (melding, wanneer, bij wie,

etc); • de mogelijkheid om cursussen (bijvoorbeeld cursus Trainer Loopgroepen) te volgen,

de financiering daarvan en andere scholingsmogelijkheden; • afspraak over evaluatiemomenten; • een salarisstrook met specificatie;

Tip: het werkgeverschap lijkt vaak ingewikkelder dan het is. Benut alle informatie die er nu al binnen de sportwereld beschikbaar is. Zo vindt u op www.werkenindesportvereniging.nl diverse voorbeeld arbeidscontracten, modelregelingen en instrumenten die u kunnen helpen hierbij. ZZP-ers Tot slot kent de atletiekwereld ook freelancers, ofwel zelfstandigen zonder personeel. In dat geval is het inhuren daarvan op basis van een overeenkomst van opdracht een veel gebruikte optie. Van belang is in dat geval dat de atletiektrainer beschikt over een juiste Verklaring Arbeidsrelatie (bij voorkeur VAR-winst uit onderneming). Meer informate over deze constructie is verkrijgbaar bij de WOS (Werkgeversorganisatie in de Sport). Welke vorm van werkverhouding je ook kiest, centraal staat het functioneren van de trainer binnen de vereniging. Dat hoeft niet altijd verankerd te zijn in zware functionerings- of beoordelingsgesprekken. Een gesprek op de baan – “Hoe gaat het? Schiet het al op?” – levert vaak al veel op. Oog voor de persoonlijke ontwikkeling en functioneren is daarbij van belang. Tevreden atletiektrainers leveren immers betere prestaties! Eric Lankers is jurist van de Werkgeversorganisatie in de Sport (WOS). Voor meer informatie kunt u terecht bij [email protected]